NIEUWE VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK.   NIEUWE VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK, VAN WETENSCHAP, KUNST E N SMAAK. Alles, wat gij wilt., dat u de menfchen zullen doen, doe gij hen ook alzoo. jesus christus, ZEVENDEN DEELS EERSTE STUK. Te AMSTELDA 31, lij MARTINUS de BRUIJN, In de W.irmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfleeg, Noordzijde. M D C C C l I I.   LTTTREKZELS en BEOORDEELTNGEN. Verdeediging van den Geöpenbaarden Godsdienst , tegen deszelfs hedendaagfche Bevrijders, door j. h. regenbogen, Do&or in de II. Godgeleerdheid, en Profesfor in de Kerkelijke Gcfchiedenis, en Uitlegkunde des Bijbels, aan 's Lands Hooge School te Franeker. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij}. Allart, 1802. 393 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 14 - : Sommigen zullen, op het zien van den Tijtel dezes Works, zich verbeelden, dat, na zoo vele goede verdjdigingen van den Geöpenbaarden Godsdienst, van welken een aantal van de grootfte en kuudigfle mannen voorhanden is, en door welken de Bevrijders van den/.elven ad terminos non loqui gebragt zijn, zoodat zij zich, met de herhaling van hóiiderdmalen beiiudwoorde tegenwerpingen moeten behelpen , eene nieuwe verdediging van dcnzelven overtollig te achten zij, en ook niets nieuws meer behelzen kan, doch te recht merkt de Hoogleeraar regenbogen, in zijne Inleiding tot dit Werk , Bludz. 3 v°lgg- •> aan •> dat de Geopenbaarde Godsdienst dagelijks aangevallen wordt, op eene wijze, zoo als voorheen niet gefchiedde, en dus dat ook die aanval behoort afgeweerd te worden. ,, Ook veele nieuwe zwaarigheden en tegenbedenkingen worden in dezen tijd in het mid- den gebragt, die verdienen getoetst te worden. „ Hier ftil te zwijgen, zou ons als misdaadig kunnen ,, toegereekend worden, en fcbielijk de gedaante krijgen, „ als waren wij, door bondige redenen , tot zwijgen „ gebragt." Te weten , daar te vooren de Deisten en Naturalisten openlijk te voorfchijn kwamen, om den Geöpenbaarden Godsdienst te beftrijden, daar wil men tegenwoordig voorwenden , vrienden te zijn van den Bijbel, en alleen de leer in denzelven vervat, te willen zuiveren en volmaken. De Iloogleeraar geeft, genoegzaam met de eigene woorden, de vooritellingen en gevoelens dezer lieden , die voornaamlek in Duitschland hun zaad itrooiën , in zijne Inleiding op, volgends welken niets anders overblijft, dan de Godsdienst der Rede , dan hetgene de natuur leert van God, van de deugd, van de onsterflijkheid. Geen eene meer onmidlijke, of wonderdadige werking der Godheid blijft daarbij behouden. Zelfs de Zedenleer des Bijbels blijft niet onaangevochten. Van den billijken lof, wel- NIEUWEVA».EIBL.VII.I)EEI..NO. I. A itöl  * j. II. REGENBOGEN ken zij, die het anders met den Bijbel welmeenen, de Bijbelfche Zedenkunde hebben toegezwaaid, wordt thands veel afgedongen, zij komt nu voor als eene zedenleer voor kinderen en ongeöefenden, die van het betaamlijke, billijke, en fchoone hunner pligten nog niet overtuigd, door allerleië beweeg- en drangredenen, tot de beoefening der deugd moeten gebragt worden: „ voor dezul„ ken zijn de Bijbelfche drangredenen gefchikt, die door „ het voorftel eener rijke belooning kunnen bewogen „ worden,tot de betrachting van hunnen pligt; daarde „ geoefende , de verlichte de deugd om haar zelfs wil, „ hulde doet, en den eisch zijner rede, als billijk en „ betamelijk eerbiedigt , zonder dat hij nodig heeft, als een loontrekkende dienaar door het vooruitzicht „ op aanftaande vergelding tot zijnen pligt genoopt te 9, worden. Tegen deze en dergelijke ondernemingen, tegen het °-czag en de Godlijkheid des Geöpenbaarden Godsdiensts, gericht, onder den fchijn van allen eerbied voor de (lichters van den Joodfchen en Christlijken Godsdienst, en terwijl men, met woorden fpelende, de Godlijkheid der Openbaring erkent, in dien algemeenen zin naamlijk.als men het goede, hetwelk de Wijzen van alle tijden en volken geleerd en gedicht hebben , aan het goedertiereue Godsbelluur toeichrijft , maar in dien zin loochent en ontkent , dat God aan de Jooden cn Christenen zekere waarheden heeft bekend gemaakt, welken zij langs den ge■woonen weg van onderzoek, van oefening, van infpanning hunner zielsvermogens niet hebben kunnen keren kennen ; tegen deze ondernemingen, zeggen wij, heeft de Hoogleeraar regenbogen de pen opgevat, ten einde de eere en achtbaarheid van den van God onmidlijk geöpenbaarden Godsdienst te verdedigen en te handhaven, waarmede hij, met dit Eerfie Deel, eenén aanvang maakt. Daar de Schrijver ons nergens, in een Voorbericht, of in zijne Inleiding, een plan of ontwerp opgeeft, naar hetwelk hij deze zijne verdediging zal inrichten , daar hij veel meer fchijnt, de tegeniirevers der Godlükheid van de Openbaring op den voet te volgen, naarmate zij hunne bedenkingen in hunne Schriften hebben voorgedragen , kunnen wij alleen zeggen, dat in dit Eerfte Deel, in elf Hoofdrukken , bijzonder de echtheid en waarheid der wonderen van jksus tegen de tegenwerpingen voornaamlijk van ek- • A K e r-  verdediging van den geöpenbaarden godsdienst. 3 kerman, paulüs, gabler en andere Duitfche Schrijvers wordi gehandhaafd, en alle hunne bedenkingen onderzocht en opgelost, zoo die, welken uit de Wijsbegeerte, als die/weiken uit de zoogenoemde Hooge Oordeelkunde worden afgeleid Wij hebben dit Eerde Deel, met genoegen, doorlezen , het Werk is berekend voor de behoefte van onzen tijd , het onderwerp is van het uiterde aanbelang: ,, Het wordt toch meer dan tijd , om te weeten, of wij tot hiertoe kondig verdichte fabelen zijn nagevolgd, dan of wij de waarheid op onze zijde hebben, of wij, volhardende in de leere onzer vaderen, het fpoor bijder zijn, dan of wij, in hunne voetdappen tredende, den rechten weg bewandelen." Wij verlangen derhalven naar de voordzetting en voltooijiiig van dit Werk, hetwelk ter behoorlijke beöordeeling van dit onderzoek is ingericht. J)e Brief van jakobus van nieuws , met ingevoegde korts Opheldefingen vertaald, en , doorpraktikaale Aanmerkingen in Vertoo gen, voor de Huisfelijke Gemeenfchappelijke Slichting, bearbeid door j. clarisse, Predikant ts Enkhuizen. Te Amftddam, bij J. van derHeij, 1802. 355 Bladz. In gr. Oc'tavo. De prijs is ƒ 2 - 10 - : De Eerw. C. federt de uitgave zijner Gedenkwaardigheden uit het leven der ^Apostelen , meermalen, op eene verëerende wijze aangezocht, om eene gelijkfoortige bearbeiding der Apostolifche Brieven te laten volgen, —■ en innig overtuigd van het nut, hetwelk, door zoodanig een Huisboek , onder Gods zegen, zou kunnen gedicht worden, liet, finds lang, zijne gedachten gaan over den geichiktden aanleg, aan zulk een Werk te geven. — Deze overweging heeft hem op het denkbeeld gebragt, ,, om „ deze kostbaare Oirkonden onzes Geloofs , (immers bij ,, voorraad, eenigen van dezelven) in losfe, onderling „ niet te zamenhangcnde, Fertoogen, over aangelegene „ onderwerpen uit de Godsdienst en Zedeleer te behande,, len; en wel zoodanig, dat, tot deze Vertoogenmeest„ al een , geheel en al aaneenhangend, gedeelte der „ Apostolifche redeneering, doch ook, nu en dan, eene „ of andere, daar uit gekipte, gewigtige uitfpraak, de doffe zou leveren. Langs dezen weg hoopte ik het A 2 . „ best.,  4 J. CLAR.ISSE „ best, zoo, voor het nodig licht in den zin dezer Hei„ lige Gefchrifteli, — als voor het gemoedelijk over„ wegen der Euangelifche Zcdenpligten, in dezélven in„ geieherpt of veronderfteld, te zullen zorgen." — Tot eene proeve dezer bearbeiding, ontvangen wij hier den Brief van jakobus, en welke ons, over het geheel genomen, zeer wel bevallen heeft, aan het voorgeltelde plan beandwoordt, en met nut en Itichting in de huisgezinnen kan gebruikt worden. Wij vinden, in dit Werk , een en dertig Vertoogen, waarin de onderfcheidene gedeelten kortlijk opgehelderd en toegelicht, en met praktikale en zedenkundige aanmerkingen en leeringen toegepast worden. Beiden zijn verftaridig en oordeelkundig bearbeid , en de Schrijver verdient in het voordzetten zijner onderneming alle aanmoediging , welke wij hartlijk Wenfchen, dat zijnen volgenden arbeid beftendig verzeilen moge ! Daar wij ons niet wel tot een afzonderlijk Vertoog, in het geheel, kunnen bepalen, willen wij, tot eene proeve, de Inleiding der Vijftiende Afdeeling, Hoofdft H: 14—26, het verband van geloof en pligt, ten opfchrift hebbende, mededeelen. ,, Onder de fchadelijke vooroordeelen, welke, op hei ftuk van den Godsdienst, de harten van zeer veele Christenbelijderen hebben ingenomen , behoort ook inzonderheid de meening, dat het Geloof, zonder daaden ,, van heiligheiden deugd, ter zaligheid voldoende zijn zou." Terwijl'er.toch zijn, die, in een tegenovergefteld uiterfte vervallende, de hoop op eene eeuwige behoudenis, op den losfen grondllag hunner magere, onzuivere, gebrekige, deugdzaamheid vestigen, zonder gevoel van de noodzakelijkheid eener genadige vergiffenis hunner zonden, om Jefus wil, van Gods wege aangebooden, en door het Geloof te omhelzen, — - leven 'er aan den anderen kant, niet dan te veelen in een allertreurigst- zelfbedrog. Zommigen waancn , dat het genoegzaam zij, den naam van Christen ie dragen, en uitwendig aan het Christengeloof en deszelfs voorrechten te deden. In hunnen Doop , in hunne opvoeding door Christen ouderen, in hunnen aanhoudenden Kerkgang, in hunne afgelegde Belijdenis , in hun mededeelnemen aan het Heilig Avondmaal, meenen zij eenen waarborg te hebben tegen het Goddelijk misnoegen en ftraffen. Anderen, die het Geloof in Jefus enkel befchouwen, als een bron van in- wen-  DE BRIEF VAN JAKOBUS VAN NIEUWS VERTAALD. 5 wendige werkzaamheden en aandoeningen , hechten alleen prijs aan zekere zoort van prvarenisferi en gevoelens. Hebben'zij een tijd lang den druk gevoeld van een beangftigd Geweten , en hooggaande fmarten ondervonden? Hebben zij daarna eene verruimende blijdfchap gefmaakt in het Geloof, dat Jefus hcyi zaligde? Zij zijn nu gerust; zij zijn de uitverkoorenen. Zij worden eenmaal volmaakt gelukkig. Dus denkende, zich zeiven en anderen zuodanig eene leiding van gedachten inboezemende, houden zij heiligheid en'deugd, voor werkheiligheid en belediging van Jefus verdienden ; altoos voor overtollig en niet belangrijk Van hier zelfs, dat zij de Christelijke Zedeleer , als dor en Heidensch , durven verachten , en laag vallen op zulke Godsdienstleeraaren , die van het voordellen en aandringen van pligtbeoefening hun bijzonder werk maaken. Gelijk dan ook hun levensgedrag, offchoon uitwendig een' zweemfel van naauwgezetheid vertoonende, dikwerf, op den keeper bezien, van veelc ondeugden , bij voorb. van luiheid, kwaadCpreekenheid, trotschheid, liefdeloosheid, harde veroordeeling van den naasten, en wat dies meer is, geenszins kan worden vrijgepleit: iets waarom zij zich toch te minder ontrusten, daar zij dit, of wel, zeiven niet opmerken, of althands gemakkelijk verfchoonen, doorliet, voor overgeblevene zwakheden , te houden, welke hen van de zaligheid niet kunnen uitiluiten. Een denkbeeld , zoo ongerijmd en tegen allen vvaaren Godsdienst en Zedelijkheid inloopende, kan niet nalaatcn , zeer veele uitfpraaken der Goddelijke Openbaaring tegen zich te hebben. En waarlijk! ileeds in de boeken des Ouden Verbonds treffen wij gezegden aan, welke hetzelve omverre dooten. ,, Gehoorzaamen is beter dan dagtoffer: opmerken, dan het vette der rair.me.i;" (*) zeide Samuel tot Saul, toen deze, door eene uitwendige vertooning van Godsdiendigheid, het gebrek aan inwendige , waare deugdbetrachting , meende te vergoeden, ^/bezigt den geheelen 5oden Pfalm , om het onbetamelijke en ongenocgzaame van eene voorgewende aankleving aan den Godsdienst aantewijzen , aan 'welke het gedrag niet beantwoord. Jefiiia opent zijne Godfpraak, met de verklaaring, dat de uitwendige Godsdienstoefeningen Gode niet aangenaam zijn, ten zij dezelven gepaard gaan met eene opvolging der Les: vvascht (*) i Sant, XV: 22. A 3  6 j. clarisse , de brief van jakobus, enz. ,, wascht u , reinigt u; doet de boosheid uwer handelingen weg; laat af van kwaad te doen; leert goed te doen." (*) En èvêri eens fpreekt het Nieuw Verbond. Onze Zaligmaker verzekert , ,, dat niet een iege„ lijk, die tot Hem zegt: Heer, Heer! zal ingaan „ in het Koningrijk der Hemelen: maar — die den „ wil doet des Vaders , die in de hemelen is." (j) Paulus, zijn Apostel treedt in het zelfde fpoor, wanneer hij ons verzekert, dat, ,, wie den naam van Christus „ noemt, afftand doen moet van ongerechtigheid: en dat niemand, zonder heiligmaaking, God zien en in zijne zaligende gunst deelen zal. (§) Maar nergens „ wordt het verband van geloof en pligt opzettelijkefr en „ uitvoeriger voorgedragen en aangedrongen , dan in „ die verhandeling "van 'jakobus, tot welker lering wij „ nu genaderd zijn." De aanleg en bruikbaarheid dezes Werks, en, zoo wij hoopen, ook van eenen volgenden arbeid, over andere gedeelten der gewijde Schriften des N. V. kan dus, in meer dan één opzicht, zeer nuttig wezen, en zal, gelijk wij niet twijfelen, bijval en goedkeuring verwerven; ja van het Godsdienstminnend gedeelte onzer Landgenoten, met den hartlijkllen dank, ontvangen worden. (*) Jef. T: ii—17. verg. b. v. het geheele LVIII Hoofdft. Ci)'Mattli. VII: 21. (§ I 2 Tim. II: 19. Hebr. XII 14. Bijbelfche Tafereelen, bijzonder ter opfcherping van den ' fmaak en het gevoel voor de Euangelifche Gefchiedverhalenin Leerredenen gefchetst; doorv. van teutem, Leeraar bij de Gemeente der Remonftranten te Gouda. Te Rotterdom, bij C. van den Dries en Zoon, 1802. 218 Bladz. In gr. ORavo. De prijs is ƒ 1 - 8 - : Dit agttal Leerredenen van den Eerwaardigen van teutem, verdient eenen bijzonderen rang onr der de beste foort van uitgegevene Leerredenen. De onderwerpen derzelven wekken reeds den leeslust op; zij zijn zoo vele Tafereelen uit de Gefchiedenisfen der Euangelien , in welken de grootheid en verhevenheid van je sus zich openbaart, en die gefchiedenisfen worden hier, in eenen keurigen en vloeiënden ftijl, ontvouwd , en in alle bijzonderheden opgehelderd, en dan de  f. van teutem, bijbelsche tafereelen. f de lêsfen van Godsvrucht en zeden, die daarin liggen opgefloten, geleidelijk en gemoedelijk, voorgedragen. Dus zijn deze Leerredenen juist gefchikt, gelijk der/.elver bedoeling op den Tijtel wordt aangewezen, om den imaak en het gevoel voor de Euangelil'che Gefchiedverbalen op te 1'cherpen , dewijl men door deze Leerredenen opgeleid wordt, om al het fchoone, verhevene, en leerzame in dezelven te lecren opmerken, waarin zij, te midden van hare edele eenvoudigheid, boven alle Gefchiedverhalen uitmunten. De laatfte Leerrede , tot onderwerp hebbende het verzoek der huisvrouw van zebedeus aan jesus, ten behoeve van hare Zoonen , matth. XX: 20 — 23, is bij eene bijzondere gelegenheid gehouden, bij cïe doopsbediening aan het Kind van den Eerw. van teutem, tot eene proeve, hoe men deze Godsdienftige'plegtigheid meer ftaatlijk en doelmatiger onder Christenen kan verrichten , ten einde aan dezelve een beter en gepaster aanzien te geven. De eene en anderen zullen, met genoegen , des twijfelen wij niet, gelezen worden, en den genen, die opmerk'zaam lezen , al volgen zij ook eene andere denkwijze in het leerilellige van den Godsdienst, dan de Redenaar, tot leering, opwekking , en (lichting (trekken kunnen. , Kleine Bijdragen tot de regte beoordeeling der werking van den Heiligen Geest, door p. j. resler, Predikant te Oudbeierland, beroepen te Maas/luis. Eerfte Stukjen. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 180a. 91 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 11 - : rpe Oudbeierland, ftandplaats van den Predikant res1 ler, nu beroepen te Maas/luis, fchijnen zich, in 'smans Catechifatiën inzonderheid , eenige bewegingen geopenbaard te hebben , door fommigen niet ongelijk geacht aan die Nieuwkerkfche beroeringen, welken, in het midden der onlangs afgelopene eeuw, zoo veel geruchts maakten, maar van zelf in ltilte geraakt zijn. Dezelven hebben aanleiding gegeven tot verfchillende beöordeelingen, en de Predikant re s ler. heeft goedgevonden, de pen op te vatten, en dit Stukjen vooreerst in het licht te geven , hetwelk van een Tweede (laat gevolgd te worden. „ Mijn zuiver oogmerk," zo.o fchrijft hij, „ met de A 4 » ult"  * f. j. R E S !, E a „ uitgave van dit gefchrift is, om den waren liefhebber „ van Zion gelegenheid te geven , van te kunnen oor• „ deelen , over het geen men aangaande het genadewerk alhier , door anderen die 'er immers minder Van berich„ ten konden, dan ik, mogt gehoord hebben, om mijne „ dierbare Gemeente te wapenen tegen de onderfcheide- ne dnttcnristen van onzen tijd: en vooral om mime „ zoo tedergcliefde Leerlingen een gedachtenis ter hün- ner opwekking na te laten." Wij willen ons wachten, om voorbarig te oordeelen alleen wij gedenken de vermaning van den Apostel joAnnes : Geliefden gelooft niet een' ie gelijken Geest, maar beproeft de Geesten, of zij uit God zijn; want vele valfche rrofeeten zijn uitgegaan in de wereld. En het maakf ons huiverig, dat, naar wit moeten opmaken, deze uitwerkfelen zich bijzonder onder de jonse dochters leerlingen van den Predikant resler, geopenbaard hebben. Zoo lpreekt hij, Bladz. n, van eene Vergadering van zeventig jonge Dochters, en Bladz. 6: „ Ik heb bij^e- vvoond, hoe eene fchaar van jonge Dochters op hare „ knieën lagen te bidden en te kermen." Verders knnnen wij niet ontveinzen , dat het ons huivering verwekte, als wij in het Voorbericht lazen, hoe de Predikant de tegendanders tegen dit Werk befchouwt , als een dubbel leger des Satans, beflaande het eene uit openbare Spotters en Lasteraars , en de andere fiagörde nog gevaarlijker , utt verjiandige , bedaarde , deugdzame rn&nfchen waarbij hij zelfs , Bladz. VUI , Godvruchtigen voegt! Lmdehjk, weten wij, hoe ligt de zucht, om zich een' naam te maken, zelfs lieden kan verrasfehen, die naar den naam van nederig en ootmoedig dreven. Wat het °'efchiiji' van den Predikant zeiven betreft, het is gevifiteerd «n geapprobeerd door de E. Clasfis van Zuidholland, alleen hebben wij 'er doorgaands die verwarrin"- van hoofddenkbeelden in gevonden, als of iemand , die° twijfelt , of niet gelooft, dat dergelijke bewegingen , een Averk van den Godlijken Geest zijn, terdond het Genadewerk van den Heiligen Geest, zoo als daarvan'in den J3nbel geleerd wordt , of loochene of in twijfel trekJce ; hetwelk echter geheel onderfcheidene zaken zijn, zoodat uit het ééne geen gevolg tot het andere kan worden getrokken ; te meer , daar de Predikant , Bladz. 54, zelf ichrijft: „ Ik heb zelfs eene vrees, dat 'er on», der mijne Leerlingen zijn, die dezen Winter, één en „ an-  kleine e ij dragen. 9 „ andermaal kloppingen aan hun geweten gehad hebben, ,, doch die in 't vervolg met Demas de tegenwoordige „ wereld weder lief krijgen zullen." Dit fchrijven wij, niet om deze zaak te bcöordcelen ^ hetwelk wij ons niet aanmatigen, maar om hun, die ze verkiezen te beöordcelen , en den Predikant resler zeiven te herinneren, welke bedaardheid , verftand, en voorzichtige wijsheid tot dit oordeel nodig zij , om geen voet te geven tot eenen verkeerden ijver, en onbedachtzaamheid , welke al ligt zou vergeten, dat God een God van orde is, dat de Geesten der Profeeten den Profeeten onderworpen behoorcn te zijn, en dat onder en bij Christenen alle dingen in liefde, en zonder verward geroep of gefchreeuw gefchieden moeten. Onderhoudingen voor geloovige Zielen, door h. s. oswald. Uit het Iloogduïtsch. Te Leijden, bij}, van Thoir. 214 Bladz. In gr. Octavo. De 'prijs is f 1-4-: Alhoewel dit Werk, bij toeval, bij ons tot hier toe is blijven liggen, kunnen wij echter, nu het ons op nieuw in handen komt , niet nalaten , hetzelve als een Godvruchtig en (richtlijk Handboek voor Christenen , om hen op te leiden tot Godvruchtige overdenkingen en befpiegelingen, bekend te maken en aan te prijzen. Het Werk is in twee Afdeelingen onderfcheiden. De Eerde Afdceling overweegt in zes Brieven de gefchiedenis deiKoningin van Arabi'è, die Salomo een bezoek gaf, en over zijne wijsheid^ en heerlijkheid verwonderd, den God der Israëliten loofde, en leidt daaruit zeer gewigtige en vertroostende Aanmerkingen over de handelwijze der Godlijke Voorzienigheid met de menfchen af. De Tweede Afdeeling bevat Overdenkingen in zes Hoofdltukken. I. Over ■ den natuurlijken toe ft and van den mensch. II. Over de roeping en fchikkingen van God tot heil des menfchen. III. Vervolg, en over de aanneeming van de roeping der genade. IV. Over den toeftand. en de gezindheid van hun, welken den weg ten leven betreden. V. Over de navolgingen van Jefus. VI. Over de rechte aanneeming det Heilige Schrift tot een zegenrijk genot voor het hart. Over deze onderwerpen worden , in eenen «adruklijkenen tot het hart fprekenden ftijl, belangrijke waarheden gezegd en aangedrongen, waarbij evenwel (reeds met opmerking aandacht zal bchooren gegeven' te worden , dat A 5 men  io oswald , onderhoudingen. masman , six sermons. men des Schrijvers bedoelingen niet miskenne,of zijne uitdrukkingen te ver uitdrekke, alzoo zulks, ligtlijk, tot misvattingen aanleiding zou kunnen geven. Six Sermons pour les Enfans, fur ma tic. X: 13—16. .' Luc. II: 51, 52. Matth. XXV111: 19. 2 temoth. III: 15. Tit. II: 11, la èti jean. 11:28, par gerard masmAn, Pasteur a Utrecht: Traduits du Hollandois par j. van bemmelen, Maitre de pcnüon a Leide. a Utrecht , chez G. T. v. Paddenburg et Fils, 1802. Le prix est/: - 14 - : Bij de oorfpronglijke Nederduitfche uitgave dezer Leerredenen van den Eerw. M., gelijk ook van die des Eervv. bruinings, Predikant te Schoonhoven , welke agter de eerden hier bijgevoegd is, hebben wij van dezelven het nodige gewag gemaakt, en onze Lezers het een en ander medegedeeld (*). Wij voegen 'er dus thands alleenlijk bij, dat wij hartlijk wenfehen, dat deze Franfche Vertaling, door een rijklijk vertier , de door v. B. aangewende moeite , moge beloonen ! (*) Zie N. Vaderl. Bibl. V Deel, \fte Stuk, Bladz. 586, en VI Deel, ijle Stuk, Bladz. 55. Eenvoudig Onderwijs, in de Godsdienst-leer der Gereformeerde Kerk voor Ongeoefenden; en eene Bijlage over de verfterking van het geloof door de Sacramenten, door v. g. spre nger. van eijk, Predikant te Rotterdam. Te Rotterdam , bij N. Cornel , 1802. 15-8 Bladz. hi Octavo. De prijs is f: - 9 - : De Schrijver heeft , in dit Onderwijs, grootendeels gevolgd de orde en den inhoud van zeker Werkjen: De Gereformeerde Godsdienst voor Mingeoefenden en jonge Lieden, bij w. brave, 1799. — Voords isiu hetzelve eene doorlopende Voordragt der waarheden in acht genomen, en boven elke Bladzijde vindt men de daarbij nodige vragen. De aanleiding tot het vervaardigen van dit Gefchrift is geweest het onderwijs aan etlijke behoeftige en ongeoefende menfehen, uit een Fonds, door belangnemende Chris- te-  van eijk, eenvoud. onderwijs. hst leven, enz. ii tenen famengebragt , en het denkbeeld, dat dit onderwijs, zoo veel mooglijk, eenvormig moest wezen, deed den Schrijver tot dit opüel betluiten. — De Bijlage over de verflerking van het geloof door de Sacramenten, is eene uitbreiding, van hetgene in het Onderwijs kort behandeld was, in het bijzonder, ten opzichte van het gemoedelijke. — Beiden zijn ook afzonderlijk te bekomen. — Het'een en ander kan", onder de leiding van een verftandig Onderwijzer, zijne nuttigheid hebben. Het Leven der Aardsvaderen abraham, isaac en jacob, gefchikt tot een Leesboek, ten dienfte der jeugd. In 'Zamenfpraaken tusfehen een Meester en zijtje Leerlingen. Te Amfleldam , hij C. Fock, 1802. 96 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 9 - : Hoewel ook dit Werkjen, in den thands meest aangnomenen fmaak, ih Samcnfpraken, is opgefteld , levert het ons echter, zoo uit hoofde van taal, als behandeling der onderwerpen, tevens een nieuw bewijs op, dat het niet elks zaak is, voor de Jeugd te fchrijven, en Bijbelfche Verhalen te ontwikkelen. 'Er komen wel hier en daar gepaste ophelderende Aanmerkingen, en nuttige Lesfen in voor, doch, over het geheel befchouwd, hebben wij reeds betere Handleidingen, die der Jeugd met meer vrucht kunnen in handen worden gegeven. Verhandelingen en Waarneemingen, ter bevordering der Genees- Heel- Verlos- en Scheikunde. Eerfte Deel, Tweede en Derde Stuk. Te Lei7'den, bij A. en}. Hónkoop. 2&8 Bladz. In gr. OStavo. De prijs van beide Stukken is f '2 - : - : Onder alle Werken, die in ons Vaderland uitkomen, zijn 'er geenen, wélken meer nut kunnen verfpreiden, dan de twee Geneeskundige Maandwerken, waarvan een in den Haag, en het andere te Leijden, hetgene thands voor ons ligt, uitkomt. Wij gaven van beiden op zijnen tijd een gunftig verflag, en betuigen ons genoegen, dat de Schrijvers "door een goed debiet zich aangemoedigd zien, om hunne taak verder te volvoeren. De Leijd•feke Gdeerden gaan in deze Stukjens op de eigene wijze voord,  12. verhandelingen en waarnemingen , enz. voord, en deelen eene menigte nuttige Stukken, allen van veel belang voor de veri'chillende vakken der Geneeskunst, mede. Het grootfte gedeelte zijn Buitenlandfche, Hoogdüitfche Verhandelingen en Waarnemingen. Onze Vaderiandfehe Genees-, Heel-, Schei- en Verloskundigen, het Hoogduitsch niet magtig,zullen zekerden Schrijveren hiervoor den verëischten dank betuigen, daar zij hierdoor eene nieuwe gelegenheid, tot uitbreiding hunner kundigheden, verkrijgen. De verdienstlijke Schrijvers houden ons echter ten goede , wanneer wij hun zeggen, dat zij nog meer nut zouden (lichten, en dus nog meer aan het oogmerk hunnes Tiidfchrifrs zouden voldoen , wanneer zij ook het oog op Engelfche en Franl'che Periödique Schriften lieten vallen, waarin zoo veel belangrijks , in verfchiilende vakken , gevonden wordt. Tevens wenfehen wij, dat onze Vaderiandfehe Geleerden het hunne mogen bijdragen , 'om dit Journaal zoo belangri'k te maken , als de Buitenlandfche Gefchriften van dien aard, en daardoor de verdienften van ons Vaderland ook even zeer mogen bekend worden. Gaarne deelden wij den inhoud van eenige der in deze Stukjens voorhanden zijnde waarnemingen, enz., mede, dan ons beftek verbiedt zulks, waarom wij den Lezer tot het Werk zeiven verwijzen. Genees- en Natuurkundige Verhandeling van de Hedera Arborea. of Klimop, zo als dezelve, als een bijzonder Geneesmiddel proefondervindelijk bevonden is te zijn , tegen de Hannopriifis {Bloedfpwving) en andere tegen- ' natuurlijke Bloedontlastingen, als mede, tegen anders Borstziekten als een voornaam Hulpmiddel', door bijzondere proeven aangetoond, en befchreven. Door w. folkersma, Stads Med. Doctor te Leeuwarden. Te Leeuwarden, bij C. van Sligh , 1802. 63 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 11 - : Daar het voor den Geneesheer van belang is, elk nieuw Geneesmiddel, dat tegen deze of gene ziekte bijzonder wordt aangeprezen, te kennen , haasten wij ons melding van het voor ons liggende Stukjen te maken , te méér, daar het een middel aanprijst tegen eene ziekte, waarin dikwijls alles vruchtloos beproefd wordt. Schoon wij nog niet ten volle overtuigd zijn van :de voortreflijkheid der Bu  W. FGLKERSMAj VERHAND. VAN DE HEDERA ARBOREA. 13 Hedéra arborea boven andere dikwijls zeer werkzame middelen , prijzen wij echter de proeven en waarnemingen van den Heer foi, ke rsma ter lezing en tot nader onderzoek aan , en zullen ons alleen bepalen, om den korten inhoud van dit Stukjen op te geven. Na de Inleiding vindt men de natuurlijke Befchrijving der Hedera arborea, en de opgave van derzelver bellauddeelen; daarna eene opgave der krachten, welken de oudere en latere Schrijvers aan dezelve toekennen; eindelijk de krachten, welken bij nader onderzoek des Schrijvers gebleken zijn, dezen boom eigen te zijn. De Schrijver meent, door opmerking, geleerd te hebben , dat de krachten van de bladeren vau de Hedera, die hij gebruikt, zijn famentrekkende, verkoelende en wondheelende , tevens vlug, en eigenaardig in werking. Daarbij merkt hij op , dat men 's winters grootere gifte dan des zomers kan geven. De hoeveelheid voor cefc decoctum was zes drachma tot eene once; vau het Extracl infpisfatum , gaf hij drie drachma tot eene halve once , in een mixtuur van agt a tien oneen; van het decoctum gebruikte men om het uur een kopjci; van het mixtuur om den zelfden tijdeen' lepel. In de HtC moptij fis en romitus cruentus, werkt het, volgends den Schrijver, zeker, en doet in de longteering goede dienften. Hij boude ons echter ten goede, zo wij niet geheel en al overtuigd zijn door zijne proeven, daar hij de Geneesmiddelen, te vergeefs door hem aangewend in die gevallen , waar hem de bladeren der Hedera arborea dienden, niet genoegzaam opgeeft. Wij danken hem echter voor de trouwe opgave zijner waarnemingen , en wenfehen, dat zijne ontdekking door de ondervinding mag bekroond worden, tot zijnen roem, en tot nut en behoud van vele lijderen! Magazijn voor de Critifche Wijsgeerte, en de Gefchiedenis van dezelve, uitgegeven door pauLus van hemert. Vierde Deel. Te Amfleldam, bij M. Schalekamp , 1801. 419 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 -'-% - : Met een dubbel genoegen keeren wij ons telkens tot dit Magazijn, om onzen Lezeren met des zelfs inhoud bekend te maken, daar wij, bij eike bekend naking, nog voordeel en genoegen , uit de herhaalde lezing , trekken. Twee fchoone Redevoeringen van den Uitgever .(laan hier  Ï4 p. van h e m e R t hier aan het hoofd: dezelven zijn gehouden voor de Maatfchappij van Felix Meritis — over de vraag: waarom verdient de leerwijze van socrates hoven die van anderen de voorkeur? — Dezelven zijn voorbereidende tot eene derde, welke meer onmiddelijk opzicht heeft, op de Cri- tifehe Wijsgeerte. In deze twee Redevoeringen , wordt, inde eerde plaats, aangetoond, waarin eigenlijk de leerwijze van socrates bellaan hebbe? — Dezelve belfond daarin, dat hij den geest zijner leerlingen zelven deed werken ; den mensen , op de gemeenzaam (te Wijze, vooral door gefprekken, in de ontwikkeling van zijn grondvermogen te hulp kwam; hem zijne kiemende begrippen, aangaande het waare, fchoone en goede, te leeren befchaven, en dezelven eindelijk gaaf te doen aan den dag brengen. Dit wordt door voorbeelden, weikeu uit de Schriften vanplato,xënophon, diogbnes, cicero en anderen ontleend zijl, in het algemeen , opgehelderd. Vooral gefchiedt dit in de Tweede Redevoering, waarin de Redenaar in eenige bijzonderheden treedt, om aan te wijzen , hoedanig so cra- tes hierin te werk ging. Te weten, hij wijst hier aan, hoe socrates den menfehen wist voor te komen, te treffen, te doen opmerken, hunne aandacht fterk te fpannen, en hen met vrijmoedigheid te doen (preken. — Vooral bepaalt hij zich hier bij de wijze, op welke socrates ondervroeg, en al vragende onderwees. Daar dit alles, gelijk wij reeds gezegd hebben, met voorbeelden wordt opgehelderd , geeft dit niet alleen levendigheid en duidelijkheid aan des Redenaars voordragt, die zelfs onder het lezen, de aandacht uitlokt en gaande houdt, maar tevens dient dit, om den Lezer en Hoorer, als met den vinger aan te wijzen, ja te doen gevoelen, waarom de leerwijze van socrates de voorkeur, boven die van anderen, verdient, en waarvan de grondflag zeker moet gezocht worden, in de natuur van 'smenfehen geest, in welken, volgends het gevoelen van socrates Qzoo als v. H. dit hem aangaande afleidt uit zijne leerwijze) ,, zekere algemeene begrippen en noodzakelijke oordeelen ,, voorhanden zijn, niet als aangeboren voorft'ellen, maar ,, als formen, die het grondvermogen onzer natuur, en ,, de eenig mogelijke bron van onze wetenfehappen uit,, maaken; uit kracht van welke onze aanleg, het aud„ woord op de vraagen, welken een verftandig Leeraar zijnen Leerling doet, in die begrippen reeds kiemt, en „ ilegts  MAGAZIJN VOOR DE CRITISCHE WIJSGEERTE. 15 ,, flegts naar aanleiding wacht, om zig, tevens met die „ begrippen, te ontwikkelen, en in des Leerlings ziel toe „ duidelijke bewustheid te geraaken." Meer opzetlijk en breedvoerig wordt dit aangewezen ^ in eene afzonderlijke Verhandeling , de Tiende in dit Deel, en welke wij hierom, in ons bericht, terltond laten volgen op de twee voorgaanden, met welken dezelve in zulk een naauw verband Haat. Hier toont v. H. eerstaan, wat eigenlijk, Onderwijzen — en leeren Qdiscere') zij. Hij wederlegt het gevoelen der zoodanigen, die onderwijzen verklaren door eene mededeeling van denkbeelden en begrippen; hij toont veeleer aan, dat tot onderwijzen en leeren drie dingen behooren: i, een leerend en ouderwijzend onderwerp; 2 , een voorwerp of (lof tot kennis; en 3, iet, waardoor onderwerp en voorwerp tot elkander in zekere betrekking wordt geplaatst; of, met ■ andere woorden, eene werkzaamheid van het leerende en onderwijzende onderwerp, betreklijk tot de ftof of tot het voorwerp. Hij leidt hieruit af, „ dat en leeren, en onderwijzen, vrije zelfftandige daaden van den mensch,, lijken Geest zijn moeten, welke geest, zoo ten aan,, zien van den leerling, als van den leeraar, waarheden ,, uit zig zeiven voordbrengt. — Geene afhanglijkheid." dus vervolgt hij, ,, heeft'er dan in het leeren zeiven ,, bij den leerling plaats; als of deze door iets anders ,, dan door zijne eigen werkzaamheid bepaald wierd, en ,, het leeren, flegts tot ootmoedig geloof heenen leidde. . „ Neen! leeren is eigenkrachtig voordbrengen uit zich zel„ ven, en leidt dus tot wetenfehap. Wat men immer „ leert, dat vindt men zelve in zijn eigen gemoed, en ,, nergens anders, gelijk men zelve dat daar zoekt: Van ,, niets, of niemand, dan zich zeiven, kan de Leer,, ling , als zodanig, afhangen; en, fchoon hem de „ Leeraar aanleiding om te zoeken, en dus ook te vin,, den, moge geven, is het nogtans zelfftandige vrijheid „ van des leerlings geest alleen , welke hem het leeren „ mooglijk, en de zaak voor ons verklaarbaar maakt."— Hoe men dus het werk van eenen Onderwijzer nebbe te befchouwen, wordt hierüit afgeleid — te weten — hij geeft aanleiding aan den Leerling, hij vergezelfchapt hem op den weg der navorfching. Leeraar en Leerling gaan beiden den zelfden weg, beiden doen het zelfde; "beiden brengen begrippen voord, volgends den zelfden regel. Het onderfcheid bcltaat alleen daarin, dat de Leeraar zonder  16 p. van ii e m b r t der eer.ige iniddelijke aanleiding, de Leerling met en volgends die aanleiding te werk gaat. Dit alles wordt nog tegen eemgc tegenbedsnkingen, vooral ook afgeleid Uit het leeren van talen, verdedigd en gehandhaafd. Al wie met de gronden der critifche Wijsgeerte eenigzms bekend is, gevoelt reeds van zeiven,' hoe dit alles juist met den geest derzeivc overëenftemt, en zal zich dus geenszins verwonderen, hier, ten flotte, een betoog te ontmoeten, waarbij wordt beweerd, dat deze Wijsgeerte alleen de gronden eener Opvoedingsmethode kan leggen; _ waarbij dezelve tot eene vaste wetenfehap zich kan verhellen. — Rijk aan leerzame Ophelderingen zijn deze drie Verhandelingen. Wij kunnen het niet ontveinzen, dat wij dezelven in handen van allen wenfehen, wien het werk der opvoeding in het bijzonder wordt toebetrouwd. En hoe zeer het ook moge ichijnen, dat het begrip van onderwijs door middel van openbaring, hierdoor eenigermate ondermijnd worde, komt het ons echter voor, dat 'er een zeer veilige middenweg te vinden zij, waarbij het redenlijk begrip eener openbaring kan ftand houden, behoudens deze, hier voorgedragene, theorie. — Dit te ontwikkelen, komt hier intusfehen geenszins te pas. — Is de levenskracht, in het dieren- en plantenrijk , van de algev.ieene grondkracht der ftoffe afgeleid, of eene bijzondere grondkracht? Dit is het Opfchrift van de Derde Verhandeling in dit Deel, gevloeid uit de pen van Doctor de iman. Vooraf het moeilijke van dit onderzoek aangewezen hebbende, Helt hij, bij den overgang van dit onderwerp, eerst twee vragen ter beandwoording voor , te weten, wat kracht, en wat levenskracht zij? —— Het eerfte bepaalt hij, volgends kant, in de betrekking tuslchen oorzaak en gewrocht: — leidende hieruit af, dat dit begrip is een famengefteld begrip van vooren, afgeleid uit de denkvormen van ons verfrand; voords een transcendentaal begrip, hetwelk, toegepast op de voorwerpen der ervaring, ervaring moog'ijk maakt; — en eindelijk , een onderwerplijk begrip , aanduidende eene daad van het verftand , waardoor wij om het verband der natuurverfchijnfelen, als oorzaak en gewrocht, denben, en dus eenheid en famenhang in de natuur brengen. ■ Ten einde de tweede vraag , wat is levenskracht? te beter te beandwoorden , wordt, na ecnige voorafgaande Aanmerkingen , eerst het leven bepaalt te be-  magazijn voor de critische wijsgeerte. 17 bedaan in bet Refultaat der verbinding van de onderfcheidene prikkels, met organifche krachtvermogens ; -— ea daarop deze levenskracht genoemd de uitwerking van deze verbinding — of' het begrip van de betrekking tusfchen de werking der organen als grond , en de levensver. fchijnfelen als gewrocht of uitwerking. Hieruit trekt hij dit gevolg , dat de levensverfchijnfelen gegrond zijn , en in de organifche krachtvermogens , en in de werking der natuurlijke prikkels , hetgene hem nu, op de hoofdvraag te rug brengt , te weten, of deze vermogens uit de algemeene grondkrachten der doffe kunnen verklaard worden , dan of men eene bijzondere, aan de organifche wezens alleen eigene, grondkracht moet aannemen, om deze levensverfchijnfelen te verklaren? Met wederlegging van onderfcheidene gevoelens van Natuur- en Geneeskundigen, die de levensverfchijnfelen aan eene bijzondere grondkracht hebben toegefchreveri, en dus een bijzonder levensbeginfel aannemen, tracht de Schrijver, uit Natuur- en Scheikundige Waarnemingen , het waarfchijnlijk te maken , en zijnen Lezeren als in° het verfchiet te doen zien, dat de voórnaamde grond des levens vooral moet gezocht worden, in de oorfpronglijke verfcheidenheid en menging der gronddoffen en in den bij, zonderen vorm en famendelling der organen; dat dus zeer,vele levensverfchijnfelen der geörganizeerde wezens uit eene bijzondere wijziging der algemeene grondkrachten der doffe kunnen verklaard worden. Hoewel de geëerde Schrijver dit onderwerp geenszins voldingend heeft ontvouwd, — en''er nog verfcheidene zwarigheden en bedenkingen tegen zijn delfel kunnen worden geopperd, die hij zelf ook gevoeld heeft, kan men echter geenszins ontkennen , dat hij aan zijn gevoelen zoodanigen trap van waarfchijnlijkheid heeft weten te geven, dat hetzelve vrij aanneemlijk wordt. De Vierde Verhandeling is getijteld: Proeve , om de ■werking der uitbreidende en aantrekkende kracht, door de ' zwaarte kracht en door de form der lichaamen , aantetoonen. De Schrijver derzeïve is de Heer schröder, Proponent bij de Lutherfche Gemeente te Amdeldam. — Dezelve is een vervolg op de Verhandeling over dit onderwerp, geplaatst in het Tweede Stuk van het voorgaan.» de Deel, Bladz. 102, en door ons te vooren insgelijks reeds gemeld. Had de Schrijver in dezelve zoeken aan te toonen, dat de zwaarte der aardfche ligchamen enkel nieuwe vad. eibl.vii.deel.no. i. B do.or  tg p. van h e m e r T door hunne algemeene aantrekking onrftaat, thands gaat hij in de eerfte plaats over tot de befchouwing van de beweging der hemelfche ligchamen , om ook in dezelven de werking der aantrekkingskracht op te fpooren. — Daar dit door onderfcheidene verfchijnfelen in de beweging der hemelfche ligchamen wordt geftaafd , moeten wij onze Lezers , om niet te breedvoerig te worden, tot de Verhandeling zelve, in het bijzonder tot de flotaanmerking van dit gedeelte zelve wijzen, die vooral' merkwaardigis, door aan te wijzen, welken invloed dit alles heeft op het betoog van de mooglijkheid van het heelal, naardien eene uitbreidende kracht , die door geene tegengeftelde bepaald was , het denkbeeld van het heelal zou vernietigen. — In de tweede plaats worden hierop de uitwcrkfèlcn der bijzondere aantrekkingskracht, vereenigd met de uitbreidende, in den vorm der famenhoping der aardfche ligchamen, befchouwd. — Met voorbijgaan van de verfchilpunten der Wijsgeeren, voornaamlijk aangaande den famenhang der deelen van een ligchaam , bepaalt hij zich flechts , om, door eenige bekende verfchijnfelen, en gewrochten in de natuur, de verëenigde werking van deze twee krachten aan te toonen. Dé /^'/^Verhandeling in dit Deel behelst eene proeve van een kort, doch volledig, opftel eener Wijsgeerige Zedeleer, naar-Critifche beginzelen, door den Eèfw. Heer matthes. — Niet uit de ervaring, noch op anthropologie, hetgene in de Critifche Wijsgeerte zeer onveilig wordt geoordeeld, omdat men dan geene zeden-, maar gelukzaligheid-leer ten voorfchijn zal brengen, maar van vooren , en op de Metaphijfik der zeden, wordt hier voorgedragen eene fchets van de eerfte algemeene zedenwetten,'tiit welken alle andere met weinig moeite kunnen afgeleid, worden. — Eerst wordt het begrip van pligt bepaald en aangetoond, dat en waarom-de niensch pligten lreeft. Zoo komt hij op de bekende eerfte of oorfpronglijke zedenwet, waarin hij volkomen met kant overëenftemt, doch zich van andere bewoordingen bedient: handel zo dat gij willen moet, dat iedei- redelijk •wezen , in het zelfde geval zijnde ook dus handele. — Hieruit worden twee andere vormlijke zedenwetten afgeleid, en daarüit het onderfcheid 'tusfehen verboden en geboden, aangewezen. ■ Verboden gebieden alles na te laten, wat de zeden!ijke oogmerken van redelijke wezens zou- kunnen verhinderen ; geloden , wat dezelven zou  magazijn voor DE critisoue wijsgeerte. ï£j zou kunnen bevorderen. Het eerfte levert volftrekte pligtéïl, — het laatfte voorwaardelijke, omdat hiertoe zé. kerc krachten verëischt worden, die men welligt zou kunnen misfen. Perboden zijn dus volkomen, geboden daarentegen onvolkomen; uit welk onderfcheid wordt opgehelderd en als ongerijmd verworpen, hetgene men in de Zedenkunde de famenbotfing der pligten noemt. — Behalven deze ondervverplijke verdeeling der pligten, worden dezelven ook voorwerplijk verdeeld, in pligten jegens ons zeiven en jegens anderen. De grondwetten derzetven, zoovyel met betrekking tot de volkomene als onvolkomene pligten, worden bepaald en opgegeven. Eene bel'chouwing van de rechten van den mensch volgt hierop, welke voordgezet wordt in de Twaalfde Verhandeling in dit Deel. Het Natuurrecht bepaalt die rechten , en heeft alleen te doen met daden, niet met inwendige neigingen. De algemeene grondwet daarvan wordt, in den zelfden geest, als de bovengemelde grondwet van pligt bepaald. ïlct tot dusverre voorgedragene uit de zuivere Zedenleer, wordt nu toegepast op den mensch, dien hij in de eerfte plaats befchouwt als Aard-en Hemelburger, dat is als hebbende eene zinlijke natuur, en tevens begaafd mét rede; — waaruit hij zijne verpligting afleidt, "om zijne zinlijke neigingen aan de uitfpraken der rede geheel te onderwerpen. Eene groote verdiende van deze Verhandeling is de duidelijkheid, met welke dezelve gefchreven is. De beide volgende Verhandelingen locpen in het vak der Dichtkunde. De Digterlijke Genie is het eerst van de twee getijteld — gevloeid uit de pen van den Advocaat kinker — een man, bevoegd, om over zoodanig onderwerp de pen te voeren, het zij men hem als Dichter of als Wijsgeer befchouwe. Eerst bepaalt hij wat genie zij: de natuurgaaf, die aan de konst regelen voorfchrijft, zoo luidt de bepaling van kant, de nadere bepaling van den Schrijver, die hier uit een gezet, en daarop gebouwd wordt. Hij -- „ beftaat in een vermogen der „ ziele, dat oorfpronglijk werkt, voorbeelden voor het „ oordeel oplevert, zich door eigen ontwikkeling aan„ kondigt, en eindelijk, in de natuur, de verwezenlij„ lang zijner ideën opfpoort, even als of dit vermogen „ bewust' ware, in de fchoone natuur, die ons omB * „ ringt,  SC V. van h e m e r t ,, ringt, dat zinlijk bekleedzel aantetrcffen , welk het behoeft, om zich zijne als uit de donkerheid voordfchieteude , begrippen duidelijk en verftaanbaar te maa„ ken." Dit toegepast op den Dichterlijken Genie, is deze; „ dat fcheppend vermogen des Digters, waar„ door hij, als zweevende over de natuur, vervuld met ,, dat fchoone en grootfche, welke zij voor zijne ont„ vlamde verbeeldingskragt ten toon fpreidt, zich oor,, fpronglijke denkbeelden fchept, en dezen aan ande„ ren , die vatbaar zijn, om , door zijne voordragt, op „ de zelfde hoogte zijner bevindingen gebragt en medege,, voerd te worden, als voorbeelden mededeelt." Deze befchrijving wordt vervolgends ontleed en opgehelderd , en befloten met eenige dichtregelen uit eene fchoone Ode van den zelfden Schrijver, gctijteld, de Digterlijke Genie. In verband met deze ftaat de Zevende Verhandeling, wier Schrijver de Meer van hemert is, over de oorfpronglijkheid, de hoofdtrek van den waar en Digter. Bleek dit reeds in de bovengemelde Verhandeling, de Schrijver van deze bedoelt, om dit nader te ftaven — en betoogt dit, zoo uit den aard en natuur der kunst in 't gemeen, en deiDichtkunst in 't bijzonder, als uit de natuur van 's menfehen geest. Idé der ontwikkeling van 'smenfehen zedenlijken aanleg, in de gefchiedenis opgefpoord. — Welk een belangrijk onderwerp: te meer, daar de overeenkomst tusfehen verfchijnfelen in de drijfvcêren der menschlijke handelingen in cm ouden en nieuwen tijd zoo groot is, dat men hieruit bijkans zou twijfelen, of het menschdom zich wel ooit doelmatig en volkomen zal ontwikkelen. Van dit wapen bedienden meermalen de voorftanders van de leere des toevals zich, ten einde nieuwe Merkte aan hun ftelfel te geven, en het wijs bellier eener Voorzienigheid te beftrijden. Dit onderwerp dan te ontvouwen, de ontwikkeling van 's menfehen zedenlijken aanleg in de gefchiedenis op te fpooren, bedoelde Mr. a. r. falck met deze Verhandeling, die het laatfte gedeelte van het Tweede, en het eerfte van het Derde Stukjen, of de Agtfte en Negende Verhandeling in dit Deel uitmaakt. — Wij willen tien gang van 's mans redeneering liefst met zijne eigene woorden opgeven: — ,, Niet te vergeefsch heeft de „ Natuur de zaaden der edelfte vermogens in het mensch„ lijk hart gelegd. — De ontwikkeling van dezelven is „ haar doel. Dit doel kan niet bereikt worden, dan „ door de maatfchappelijke zamenleving' der menfehen „ De-  magazijn voor DE critische wijsceerte. 21 „ Deze zamenleving moet, zal zij duurzaam zijn, door ,, wenen geregeld worden. Doch ieder maatfchappij mo„ ge aan deze wetten inwendige rust te danken hebben; „ niets beveiligt haar tegen vreemde overmagt en trots,, heid. Haare eigen befcherming tegen dezelven brengt ,, ze in onopboudelijken kommer. Aan die befcherming moeten alle krachten befteed, .Me vruchten der be„ fchaaving' opgeofferd worden, die tot voordbrenging' eener nog grooterc befchaving hadden kunnen dienen. ,, Vooral lijdt in dezen gefpannen toeftand de vrijheid „ der burgeren geweldigen afbreuk ; en de vaderlijke voorzorg van den Staat voor zijne bijzondere leden ,, moet geduurig in eene geflrcngheid van eifchen overgaan , die alleen om het gevaar, dat van buiten dreigt, „ verontfchuldigt worden kan. Zullen deze rampen ooit „ ophouden, (en wie gelooft dat ze eeuwig zullen duu,, ren?) zo zal het zijn, wanneer de verfchillende vol,, ken zich verbonden zullen hebben, om aan de alge,, mcene wil onderworpen te zijn, en de vereenigde magt ,, van allen gebruikt zal kunnen worden, om eiken we„ derfpannigen daartoe te dwingen. Ondertusfchen , ,, daar niemand in goeden ernst'zal beweeren, dat de ,, Staaten , gelijk de atomen van e picurus , door eenen zamenloop van toevallige oorzaaken, oneindige maaien ,, bijeengevoegd en van elkander gefcheurd, eindelijk in ,, die vereischte form zullen overgaan; zo blijft 'er niets overig dan aantenemen, dat de natuur eenen regelma,, tigen gang volgt, om 't menschdom allengskens tot „ die rust te brengen, welke hetzelve geheel ten voor,, dcelc van deszelfs zedelijke befchaving" zal kunnen ge,, bruiken." — Qit. onderwerp, dus wijsgeerig beredeneerd , wordt agtcrvolgd door eene beknopte befchouwing van de gefchiedenis des menschdoms, ten einde hieruit op te merken, welken weg de natuur ingellagen heeft, ter bereiking van dit doel, en het verhandelde eenigermate nader op te helderen en toe te lichten. Eindelijk moeten wij nog met een enkel,woord gewag maken van het Elfde Nommer in dit Deel; behelzende Aanmerkingen over de Volksverlichting, door van hemert, waarin het onderfcheid zoowel als het verband tusfc'ien Wijsgeerte en Verlichting wordt aangewezen, en veivolgends bepaald waarin dan eigenlijk verlichting befkat — welke hij in de vormüjke en ftoflijke verdeelt, B 3 en  t& p. van hemert, magazijn, enz. en in de verëeniging van beiden doet beftaan. Hoe veel goeds, hoe veel waarheid wij ook in dezelve vinden, wij kunnen ons onroooglijk verëenigen met de lcherpc uitdrukkingen , hier gebezigd tegen de leer der Hervormde Kerk, te meer, daar'verlichte mannen zich met ijver tegen het, door den Schi ijver bedoelde nadeel van deze en gene leerftukken, volijverig verzetten. Zedekundige Schoonheden van Dr. h. blair. Naar den Pierden Druk uit het Engelsch. Te Amfteldam en Haarlem , bij J. VV. IJntema en Comp. en A. Loosjes, P. z. , 1802. 334 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ 1 - 12 - : " T^e ^ocm van blair, als van eenen keuri- J^J ,, gen Puikfchrijver , eenen üordeelkundigen, „ eenen Zedeleeraar en Godgeleerden, is federt lang ge„ vesiigd. Zijne Werken prijzen zelve zich aan, zoo,, wel door het gewicht en belang zijner Aanmerkingen, als door de kracht en fchoonheid zijner taaie." „ De hier uitgezochte plaatzen zijn niet wechgefnip„ perd tot loutere Zedefpreukcn en blootc Grondregels; „ maar bevatten fraaie Ophelderingen, en, in fommige „ voorbeelden, volkomen Verhandelingen, over de bij- zondere onderwerpen. Zij zijn verfierd met alle be- koorlijkhcden, welken de taal kan toelaten, zonder „ van haare kracht te verliezen." , Zoodanig is het oordeel, welk de Engelfche Uitgever over dit Werkjen velt; eene oordeelvelling, welke wij wel durven overnemen. Sinds de uitgave van 's Mans Leerredenen , is de naam van blair ook onder ons met roem bekend. Al wie eenen goeden fmaak bezit,in de'helangrijkfte onderwerpen, met deftige bevalligheid behandeld , genoegen vindt, heeft die Leerredenen, meesterltukken, veelal, van welfprekenheid, gelezen. Niet anders dan welkom kan zulk eenen Lezer zijn, eene gepaste handleiding, om hetgene hij voorheen in meer uitgewerkte tafereelen befchouwde, zich als in eenen enkelen opllag te kunnen voor het oog brengen. ,, Het zal, ,, misfchien," andermaal zij het ons vergund, de taal des Engelfchen Uitgevers over te nemen, ,, niet onnodig zijn de voordeden aan te wijzen, welke men uit het „ gezelfchap van een dusdanig Zakboekje kan trekken. „ Kor-  h. blair, zedenkundige schoonheden. 2 3 Konden wij naauwkeurig den tijd i'chatten, die in de „ tusfchenniimten, tusfehen bezigheid en uitipanninge, „ verloren gaat, wij zouden vinden, dat hij geen on„ aanzienlijk gedeelte uitmaakt van de gehecle uitgeftrektheid des menschlijken leevens. Maar ieder, die een „ Boek van deezen aard bij zich draagt, zal in ftaat zijn ,, om veele kostelijke uuren uit te koopen : om niet te 55 zeggen , hoe nuttig het moet zijn , een' zodanigen „ Vermaaner bij de hand te hebben, van hoe veele rooft» «eelen van verftrooijingen hij ons kan behouden, hoe „ veele bedrijven van dwaasheid voorkomen." Even gelijk wij , ten zijnen tijde , ten aanzien van blair's Leerredenen deeden, mogen wij ook dit kort begrip ter aandachtige lezing aanprijzen, zoowel aan de Jeugd, wier ontluikende vermogens nog voor geene uitgewerkte Verhandelingen zijn berekend,en die toch, zoowel voor het verftand als voor het hart, dienfiig voedlel nodig hebben, als aan de Volwasfenen, wier ftand om zich breedvoeriger Werken aan te fchaffen , dikmaals niet gedoogt. Waar nevens wij wel mogen voegen, dat zelfs geöefenden , hetgene zij voorheen in blaip's Leerredenen hebben gelezen, zich hier, in een kort bellek, met genoegen zullen herinneren. Ter ftaving van dit laatfte, en als eene algemeene proeve tevens van de wijze der behandeling, zullen wij de Afdeeling, Slooping der Wereld tot opfchrift voerende, affchnjven. Al wie de overfraaië Leerrede over dat onderwerp heeft gelezen, zal zich eenige trekken daarvan met vermaak herinneren. „ Deeze aarde is het tooneel geweest van me55 nig groot fchouwfpel, van menig doorluchtig bedrijf. „ Daar hebben de Wijzen geregeerd, de Machtigen heb„ ben geftreden , en de Overwinnaars hebben gezege,, praald. Haare oppervlakte is bedekt geweest met trot. „ ze en (hatelijke (leden.. Haare tempels en paleizen „ hebben hunne hoofden verheven tot de wolken. Haare „ Koningen en Vorften, grootsch op hunne heerlijkheid, „ hebben pijramiden'opgericht , torens gebouwd, ge„ denktekens gedicht , welke , naar hunne verbeeldm„ ge, alle aanvallen des tijds zouden tarten. Hunne „ bmnenfte gedachten was s dat hunne huizen zouden zijn „ in eeuwigheid, hunne wooningen van gejlachte tot ge„ /lachte (*). Haare Wijsgeeren hebben de geheimen „ (*) [Pf. XLIX. ».]» " der B4  *4 h. blair, zedenkundige schoonheden. der Natuur onderzocht, en zich gevleid, dat de roem hunner ontdekkingen onlterflijk zoude weezen! — He„ laas! Dit alles was niet meer dan eene voorbijgaande ,, vertoeving. Niet alleen de gedaante der Waereld, maar de waereld zelve, gaat voorbij. De dag komt, waarin alle de heerlijkheid deezer waereld alleenlijk zal ,, herdacht worden, ais een droom na het ontwaken (*). ,, Niet langer zal de aarde dan eenige van die tooncelen ,, uitleveren, welke nu onze oogen vermaaken. Het ge„ heele fchoone gebouw wordt nedergeworpen, om nimmer weder op te rijzen. Zo ras de verdervende Engel de laatfte bazuin heeft geblazen , vallen de eeuwige ,, bergen; de grondflagen der waereld daveren ; de ,, fchoonheden der Natuur, de verfierfels der kunst, de werken der naarftigheid, vergaan allen in éénen alge,, meenen brand. De aardbol zelve zal, of wederkeeren tot ,., zijnen ouden bajert, woest en ledig; of, gelijk eene van ,, den hemel gevallen ftar, uitgewischt worden uit het ,, Heelal, en zijne plaats zal hem niet meer kennen Cf)." Gelukkig dat dit Werkjen, zoowel als de Leerredenen, in een bevallig Nederduitsch gewaad ten voorfchijn treedt. (*) „ [Pf. LXXIII. 20.]" „ (t) [Zinfpeelende op Pf. „ ciii. i6.y Euryalus over het Schoon. Te Haarlem, bij A. Loosjes P. z , 1802. 136 Bladz. In OStavo. De prijs is "f 1 - 4 - : Dit Werkjen , waarin het onderwerp bij wijze van een gefprek tusfchen euryalus en kallias wordt voorgedragen, bevat eene verltandige wel doordachte nafpooring van den grondflag des fchoonen , deszelfs oorfprong van gevoel, benevens eenige aanmerkingen, rakende het verband, waarin hetzelve met andere vermogens en grondtrekken onzer Natuur ftaat. Wij hebben hetzelve met genoegen en deelneming gelezen, en durven het als zoodanig den denkenden Lezer, dieniet geheel van AViskunltige kennis ontbloot is, als ten uiterlte nuttig, met nadruk aanprijzen. Om den Lezer eenig denkbeeld van 's Schrijvers bondige redeneertrant voor oogen te (tellen, zullen wij tot eene proeve het volgende uitmuntend vertoog {Bladz. 62, enz.) overnemen. „ E.  EURYALUS OVER HET SCHOON. *5 „ E. Die hoogere orde des fchoonen, in alle beeldende konden, is de eenheid der lijn, of de orde, waarin alle derzelver deelen geplaatst zijn. Daar deze orde nu alleen tot den vorm betrekkelijk is, moet zij wiskonftig , en Cgelijk men in de Algebra deze orde noemt) de Equatie der lijn zelve zijn. Wat men , in de Algebra , of Geometrie der kromme lijnen, eene Equatie of vergelijking eener lijn noemt, zal ik u poogen te verklaaren. Indien men, uit eene rechte tot eene kromme lijn, lijnen trekt, welke alle dezelfde helling tot de rechte lijn hebben, bij voorbeeld , zo men , uit de middellijn eens cirkels, lijnen trekt tot den omtrek, welke alle loodfijnig op die middellijn ftaan, dan heeft men voor alle kromme lijnen eene beftendige verhouding tusfehen den afltand der fnijpunten van ecnig punt in de rechte lijn, en de lijnen tot dezelve getrokken. Deze verhouding wordt door de Equatie der lijn uitgedrukt. De Equatie is derhalven de wet, naar welke de kromme lijn , die door de uiteinden der lijnen gaat, gevormd is. Dus zijn dan alle punten naar deze wet geplaatst. De Equatie is de verftandelijke eenheid of de wet van dezelve, weshalven alle lijnen, in welke deze evenredigheid plaats heeft, naar eenen alscmeenen regel ontworpen zijn. Daar nu deze regel het eenig vereenigings-punt van beminnelijke met het verftandelijke, en dus de grondtrek des fchoonen uitmaakt, zoo moeten ook alle de lijnen, naar zoodanigen regel, of naar eer e Equatie, getrokken, fchoon kunnen zijn, daarin dezelve het zinnelijke in de aanfehouwing, door de Equatie, tot eenheid gebragt wordt. — Deze algemeene regel geldt voor alle mogelijke lijnen, het zij dezelve Algebraïsch, Transcendentaal, of Mechanisch zijn. Derhalven is de fchoonheid der vormen niet op eene bepaalde lijn, o-enjk die vmHogarth, gegrond, maar kan in alle vormen t die naar eene Equatie befchreven kunnen worden , plaats heb ben, daar deze in het zinnelijke eenheid brengt. De Cirkel, Ellips, Spheer, en Spheroïde zijn fchoon." „ K. Welke een verwonderlijke famenhang! Hoe, is de wiskonftige gedaante eener lijn de regel van fchoonheid ? zoude dan ook de Wiskunde den grond van het fchoone bevatten; zij, die het ideaal des waren is?" E. Voorzeker, Kallias! want waarheid en fchoonheid hebben eenen gemeenen oorfprong. Waarheid zinnelijk voorgefteld, is fchoonheid." „ K. Maar Euryalus! 'er is mij nog eene bedenking B 5 in  SÖ EURYALUS OVER HET SCHOON. in den weg, om uwe allerfchoonde theorie aan te nemen. Is fchoonheid wiskonltige eenheid, en die lijn alleen fchoon, welke naar eene Equatie getrokken is, dan dunkt mij, moest het fchoon alleen door wiskondenaars gevoeld worden : daar toch geen mensch , die niet weet, wat eene Equatie is , dezelve in lijnen en vlakken zal erkennen; van welke erkentenis nogthans, volgens uwe theorie, het gevoel des fchoonen afhangt. — Maar de ondervinding leerde mij, dat velen, dieniets minder dan wiskonftenaars waren, een by uitdek fijn gevoel des fchoonen hadden; ja ik zoude zelfs, hoe groote achting ik den wiskondenaaren ook toedrage, bijna het tegendeel gelooven en hun minder gevoel des fchoonen toekennen, daar die genen, welke in de Beeldhouw-, of Schilderkonst uitmunten zeer zelden tevens wiskundigen waren, en, zoo ver mij bekend is, geene groote wiskonftenaars in de fchoone konden boven anderen hebben uitgemunt." ,, E. Uwe bedenking is van gewigt: alleen laat ons het oiiderfcheid tusfchen verftandelijke kennis en gevoel wel in acht neemen. Ik toonde u, dat 'er tot het gevoel des fchoonen eenheid in het veelvoudig zinnelijke vereischt wordt; dat deze eenheid, alleen voor het verftand kenbaar, wiskonftig zijn moest, daar zij inde gedaante van lijnen en vlakken behoort gevonden te worden. Het is dus zeker, dat 'er geen gevoel des fchoonen zonder deze erkentenis zijn kan. Alle Geniën in de Beeldhouw-, Bouw-, Schilder- of Tuinkunde moeten dan ook deze eenheid erkennen; doch deze eenheid moest niet gedacht, maar inde voorwerpen aaiifchouwdworden. De zinnelijke voorftelling moest met dit denkbeeld verëenigd worden, en hiertoe wordt nog een ander vermogen van den geest verëischt. — De wiskonftenaar denkt alleen op den vorm der lijnen , en ontwikkelt hare Equatie; derzelver voorftelling is voor hem niet nodig. De geest des beeldhouwers daarentegen, is geheel vervuld met de voorftelling der gedaante, die hij bewondert, zonder zich met dezelve verder dan in de aanfchouwing in te laten. De wiskonftenaar denkt, de beeldhouwer aanfchouwt, de lijn. Intusfchen is 'er in de wiskonltige voordellen en evenredigheden ware fchoonheid, doch alleen voor den wiskundigen. Deze bewondert het fchoone eener Equatie of formule , waarin het rein zinnelijke onder de eenvoudigIte en algemeenfte wetten gebragt wordt; doch hij houdt zich  euryalus over het schoon. %-j zich met de toepasfing dier lijnen op dadelijke voorwerpen niet op; geheel afgetrokken en met het verftand werkzaam, fpoort hij alleen het vertlandelijke na. De fchoone konftenaar, daarentegen, is louter gevoel: hij geeft zich geheel aan zijn genie en iinaak over; en van hier, in de voortbrengfels zijner verbeelding door beitel of penceel, die groote overeenkomst van het ware en fchoone, welke de wiskonltige erkent, de manvanfmaak gevalt, maaibij alleen fchept. Zoo veel kan ik u thans nog maar ter oplosfing uwer zwarigheid zeggen: (braks zal dezelve, zoo ik vertrouw, geheel en al wegvallen." Enz. Taalkundige Bijdragen tot den Friefchen Tongval, door ev. wassenbergh , Hoogleer aar in de Griekfche en Neder duitfche Taalkunde, enz. te Franeker. Eer/ie Stuk. Te Leeuwarden , bij D. van der Sluis, 1802. 193 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f j. - jq - ; Gelijk het doel der loflijke Maatfchappij van Nederl. Letterkunde te Leijden bovenal was, het vervaardigen van een algemeen omfchrijvend Woordenboek der Nederlandfche Taaie, dat, inzonderheid , den geheelen fchat daar/an bijeen moest vatten; zoo verklaarde zij in hare Handelingen van den jare 1778, Bladz. 8 te hoopcn „met ,, den tijd van ieder onzer Provintien een idioticon ., te verzamelen, zoo volkomen, als het door de famen„ werkende pogingen van haare taalkundige Leden in de „ bijzondere ftreeken van ons Vaderland zou kunnen „ worden gemaakt!" En, in de daad, genoot zij ook het genoegen, dat aan die hoope, door eeuigen, hoewel weinigen, werd voldaan. — De Hoogleeraar W., als liefhebber en kenner der Friefche Taaie, reeds federt lang met lof bekend, overtuigd, dat dit de rechte weg was, cn ook het zijne ter vermeerdering der Bouwftoffen voor het bovengemelde Woordenboek willende bijdragen, levert ons, in dit Werk, eene verzameling van bijzondere in Friesland gebruikelijke woorden en fpreekwijzen, of idioticon frisicum. —Een Werk met veel oordeel en lchranderheid volbragt, en waarmede de geleerde Vervaardiger den rechtmatigen dank zijner landgenoten verworven heeft. Hetzelve is zeker voor vermeerdering en uitbreiding vatbaar ; doch men vindt hier den weg aangewezen, om verder voord te werken, en dus tot eene meer-  SS fcV. WASSENBERGH meerdere volkomenheid te geraken; waarom wij het aan allen liefhebberen der taalkunde, als eene zeer nuttige, en, in vele opzichten gepaste Handleiding tot den oorfprong en vvaare betcekenis van vele woorden en fpreekwijzen , met recht kunnen aanprijzen. „ Dit," zegt de Iloogleeaar, Inleiding, Bladz. 5, „ dit zal men uitliet „ verzamelde, en de vergelijking met kiliaan, en „ andere Ouden, overtuigend kunnen zien, dat eene ,, groote menigte woorden, welke .ook de beroemdffe „ Taalkundigen voor verouderd en vergeeten hielden, „ en dikwerf als zodanigen gingen ophelderen, in dit „ Gewest tot heden toe aanhoudend worden gebruikt, en dat de Friezen ook hier in hun karakter getrouw ,, gebleven zijn.'' Hetgene elk zal moeten toefremmen al zeer gewigtig te zijn. — Ter betere onderfcheiding van het Idiötisch Friesck van het gewoon Nederduitsch, of Hollandsen, heeft de Schrijver zich, voornaamlijk, bediend van de Woordenboeken Van hoogstraten, sewel 611 halma, gelijk ook van dat van weiland, zo ver het uit is. — Agter dit Idioticon vinden wij nog; eenige algemeene Aanmerkingen, en uitweidingen, en onder deze laatlten(i) Over het gebruik van als achter den vergrootenden Trap. (a) Over de Afwisfelinge der vijf klinkletteren in de onderscheidene Tongvallen, en woorden, welke tot eenen fiarn behooren. (3) Over de woorden huis , hut, hoed, huid , hoede , of hudde. C4) Over het woord ploegcang. (5) Over de rechtefpellinge van het woord queen. Behalven deze, treffen wij nog de volgende merkwaardige Hukken , in dit Werk, aan, als het fesde Hoofddeel van matth/Eus, in het Molkwerurnsch. Benevens eene andere vertaalinge, in het gewoon Land-Friesch. Vripnoedijgheit van en Huisman , buiten twijfel ook in den Zuidhoek van Friesland opgefteld. En eindelijk, verhaal aangaande gijsbert japiks endeszelfs Gedichten. (Grootendeels ontleend uit des Uitgevers Latijnfche Verhandeling over dit onderwerp.) In het jaar 1793 naamlijk had de Hoogleeraar W. eene Latijnfche Verhandeling over g ij sbert japiks en deszelfs Gedichten, in het openbaar, laten verdedigen (*); doch, om het gewoone lot van zoo- (*) De Tijtel dezer Verhandeling is: Specinun Philologia Patrite Academicum, quo narratio exhibetur devita, moribus et carminibus Clarisftmi Poeta Frifii giseberti jacobi r.etejusdem carmina cum Poetisantiquis, Grtecis ac Romanis, ques itni tando expresfit, conferuntur.  TAALKUND. BIJDRAGEN TOT DEN FRIE SC HEN TONGVAL. 29 zoodanige Academiiche Schriften te voorkomen, heeft hij dezelve hier in de Nederduitfche taaie, noofdzaaklijk,' weder medegedeeld; deels wel, om zijne landgenoten, met derzelver inhoud , meer algemeen bekend te maken , doch voornaamlijk , en waartoe zij zeer gefchikt is, om eens bouwftollé te kunnen opleveren voor hem, die, in vervolg van tijd, zich beijveren mogt, om eene nieuwe uitgave der Werken van dezen Friefchen Puikdichter te bearbeiden. — Na eeuige meer algemeene aanmerkingen, leert hij ons dezen vader der Friefche Dichtkunde kennen in zijne oprechtheid, eenvoudigheid, zedigheid, hoogachting voor anderen , vaderlandsliefde, maatigheid, eerbied voor deugd en goede zeden en oprechte Christelijke Godvrucht. Het volgende willen wij, om onze Lezers, eenigzins, met dezen man bekend te maken , overnemen. ,, Wat ons aangaat," zegt de geleerde Schrijver, „ wij kunnen hem, zonder ons met vergelijkingen op te „ houden,zeer wel befchouwen, als eenen Dichtereenigin ,, zijnfoort, wiens Voortreflijkheden, Geest en Dichtver,, mogen weinige gelijken hebben. Overal herkent men den „ fchoonen Schilder en Nabootzer der Natuur; die uit ,, zijnen rijken voorraad alles zonder moeite voortbracht, 5, wat aan zijne Gedichten tot fieraad ftrekken konde. ,, Overal bewondert men den Dichter, die zijner Moe„ dertaale ganfchelijk meester was; haare Kracht, Bevallig„ heid en Welluidendheid volkoomcn kende, en haar over „ zulks , geheel tot zijnen dienst had. Geen wonder dan ,, dat hij de vloeiëndfte, maatkunftigfte en fraaifte verfen „ nederfchreef, welke immermeer het keurig oor van de „ kieschfle kenners ftreelden : terwijl hij fomtijds ook ,, wel eenen hoogeren toon aannam , met de edellte „ Grootschheid fchittcrde en in zijne Beelden de fierfte ,, ftoutheid heerfchen deed." — In het Tweede Stuk, waarmede deze Bijdragen befloten zullen worden , is de Hoogleeraar voornemens de volgende, niet min belangrijke, Hukken te plaatzen: O) Eene Proeve van Oudheid- Taal en Dichtkunde op een der voornaamfte Gedichten van gijsbert japiks, te weten Nijsgierige jfolle in Haitzeiem, — als voorbeeld eener nieuwe uitgave van alle de Gedichten. (2) De Verhandeling over de: Eigennaamen der Friezen! als tweede Druk, zeer aanzienlijk vermeerderd en verbeterd. (3) Meer dan MCXXK oude friesche spreekwoorden , uit twee Hand-  30- èv. wasseneergh, taalk. bijdragen, enz. Handfchriften. Hier en daar door Aanteekeningen opge~ helderd. (4) Eenige friesche gedichten van den Uitgever dezer Bijdragen. Wij twijfelen niet, of hij zal zich door het een en ander, bij zijne landgenoten, vcr-i dienstlijk maken, en door zijn voorbeeld den lust tot kennis der oude Vaderiandfehe Letterkunde aanwakkeren. VlRGlLiusm de Nederlanden of jrne as Heldendicht, Nederduytfche Verkleedinge, door victor-alexander-christianus le plat, Jlrekkende tot eert fkitze van onze tyd-gefchiedenisfen. Eerfte Heel. Té Brusfel, uyt de Drukkerye van l e m a i r e A°. X (1802.) Behalven het Voorwerk (dat met de Lijst der Inteekenaars ± 50 Bladz. bejlaat.) 143 Bladz. In Oftavo. Depriji is f i - 10 - : Vreemder en tevens Hechter voordbrengfcl der Drukpers betuigen wij in waarheid nooit ouder de oogen gehad te hebben. Het zal een boertige travestie, van de Èneade «virgilius, toegepast op de, in onze dagen voorgevallene , zoogenoemde Brabandfche Revolutie, moeten heeten; althands de Autheur geeft hetzelve, in eene bréedvoerige Voorrede , daarvoor op , in welke hij tevens zich zeer beklaagt over den teger.woordigen ellend'igen toeftand der Letterkunde in Braband en Vlaanderen , die zekerlijk geen van de beste is, gelijk dit zelfs uit dit Werkjen, dat als eerfte proef van de verbetering van den Smaak en Letterkunde zou moeten dienen, genoegzaam af te nemen is; immers wij houden het daarvoor, dat de Brabanders , naar dit gewrocht te rekenen, nog wel een eeuw werk zullen hebben, eer ze met hunne nabuuren in bet vak van Letteroefening, Hechts van verre eenige gemeenfehap kunnen hebben. De Taal, waarin dit kunstftuk vervaardigd is, heeft (althands voor ons Nederlanders) een even vreemd voorkomen als de inhoud van het Dichtffuk zeiven: want hoe zeer de Schrijver in zijne Voorrede zegt , dat hij zal tragten zuyver NederduytSch te fchryven, zoo voegt hij 'er echter voorzichtig bij, wat hij onder de benaming van zuyver Nederduytsch begrepen wil hebben; naamlijk: dat is te verftaen , een zoodaenige fpraeke de welke aen de Bataven zoo wel ah aén de Nederlanders gemeijn end'e verftaenbaer is: veant die jeni'ge dooien y  v. a. c. le plat, virgilios in de nederlanden. 31 ten , dewelke meynen dat de Bataaffche of Holland fche fpraeke van onze "Vlaemfche verfclnllig is. Het is dus eigenlijk Vlaamsen hetgene hij ons hier voor zuiver Neder* duitsch wil opdringen. Het eerfte Bock is eene ellendige navolging van b l ijma u e r's V'.rkleeden viroilitjs , welke in den jare 1784 te Weenen is uitgegeven. Hoe ongaarne wij ons ook bezig houden met het nafchrijven van ellendig gerijmel, zien wij ons echter genoodzaakt,ten einde onzen Lezerenvandc waarheid van ons gezegde te-kunnen doen oordeelen, iet daarvan op te geven; daartoe kan, voorde hand , het eerfte Couplet het beste verftrekken, dit luidt: Ik zing een zeer vermaerden held /Eneas, wel te wéten: In Troja lie: hij pass'en geld In brand, om t' op te ltéken Met zijnen knapzak in een fchuyt; (*) Dog op den weg ftond hij veel uyt Van Jupiters Xantippe. Dit zal genoeg zijn om den ftijlen taal van dit Comiseh Heldendicht te leeren kennen. Het tweede Boek is meereigen vinding van den Schrijver, wijl hij zich naar luid der Voorrede gedwongen vond blumauer in dit gedeelte des Werks , te vèflaetew om den loop der Gefchiedenisfe, met den text van v i rg i l i u s zaemen te binden , en de Verkleeding hier door meer originaliteyt te géven, ofdesto opvallender temaeken. Zie hier dan nog , en daarmede houden wij ons verfchoond van het verder uitfehrijven , hoe hij /Eneas wanhopig uit den drom der vijanden ontkomende doét fpreken : Ik gieng naer huys: mijn moeder had Tot schutzel van mijn léven, Reliquien van Sint Agath Uyt Brusfel my gegéven: Ik gieng door ballen en door brand, Gelijk als in 't Ardenen land, De Brabandsche rebellen, (f) Zie (*) . . . . Multum ille et terris jadhtus et alto. ^ ""'. /En. L. I. vS. 7. vT.) • • • . Ducente deo (l.immam inter et hostes Exgedior, dant teia locum flammseque recedunt. L. II. TS. 632.  3a v. a. c. le plat , virgiliüs in de nederlanden. Zie daar dus een ftaaltjen van 'sMans eigen Werk en geestige overbrenging van den zin van vir gil i u s op de Brabandfche Revolutie. Wij fchamen ons den grooten naam van virgilius, met zulk ellendig prulwerk te moeten vermengen , en verwonderen ons ten hoogde, dat wij vóór hetzelve eene Naamlijst van ongeveer 800 Inteekenaars die 40 Bladz. Druks beflaat , en waarin enkele bekende perfonen van fmaak en kunde , voorkomen, aantreffen. Daar een waarlijk fraai werk dikwijls niet de helft dier koopers vindt. Wij zien dus in dit Werkjen alweder de fpreuk Mundus vult decipi bewaarheid. Het zinnebeeldige kunstplaatjen dat vóór den eerden Zang geplaatst is , kan men het eenigst goed noemen, dat aan de Inteekenaars voor hun geld geleverd is geworden. Beknopt Handboekje der Vaderiandfehe Gefchiedenisfen, Qfc. &c. door cornelis van der aa. Vierde Deel, met Platen en Pourtraiten. Te Amfteldam, bij J. Allart. 408 Bladz. In Duodecimo. De prijs is f 2 - 4 - : De Schrijver van dit nuttige Werk heeft, gelijk men gemaklijk voorzien kon , niet kunnen voldoen, aan zijne belofte, om het geheele ligchaam der Vaderiandfehe Gefchiedenis in vier Deelen te vervatten. Dit Vierde Deel begint met den tweeden Engelfchen Oorlog in 1667, en het eindigt met de invoering van het Erf-Stadhouderfchap, in 1747. Wij hebben ook dit Stukjen met genoegen doorbladerd : behoudens evenwel de aanmerkingen, die wij op de voorige Stukjens gemaakt hebben. De Schrijver betoont zich zeer onzijdig, en zegt, zonder aanzien' van partijen of van perfonen , zijn gevoelen ,zoo als hem de zaken voorkomen. Eene bijzondere aanteekening vinden wij van dien aard, dat wij niet ongepast vonden , dezelve aan onze Lezers mede te deelen. Tot bewijs, dat men de misdrijven der Franfchen te Bodegrave, in 1672, grootlijks verzwaard heeft, deelt hij eene aanteekening mede van zijnen moederlijken Overgrootvader, cornelis van der tocht, ten dien tijde te Bodegrave woonachtig, die het volgende verhaalt: ,, Dat 'smorgens ,, ten agt uuren een Fransch Officier bij hem ten huize „ intrad, en berichtte, dat 'er order gegeven was, om „ al-  c. van der aa, beknopt handboekten, enz, 33 „ alles te verbranden, hem radende, alles van waarde te ,, bergen en de vlugt te nemen : dat hij daarop in aller „ ijl zijne beste goederen en effecten op wagens laadde, „ waarinde Officier hem behulpzaam was, die niet toe„ liet, dat het huis aangeftoken werd, voordat vrouw, „ kinderen en have naar Alphen getogen waren. Ten ,, hall" tien was alles verricht, en toen eerst werd het „ huis in brand gelloken." De Schrijver ziet zich genoodzaakt, om zijn Werk tot zes deelen uit te breiden; zoodat 'er nu nog twee deelen moeten volgen. Maar zou het niet best wezen de allerlaatfte Gefchiedenisfen, voor alsnog, onbefclu-even te laten ? Zou men dat niet beter voor de nakomelingfchap overlaten, vooral daar dezelve eenen zoo grooten voorraad van ftukken zal voorhanden vinden , waaruit dezelve, met veel naauwkeurigheid,kan worden opgemaakt ? Men begrijpt dat daar voor redenen van meer daneenfoort zouden kunnen worden bijgebragt. De Prenten en Pourtraiten, die reeds in een ander Werkjen van den zelfden aard gediend hebben, zijn door hci opfnijden zoo fchandelijkmisvormt,dat ze het Werkjen meer inismaken dan verderen. Men zou veel liever geen Prenten en Pourtraiten hebben, dan zulkcn. Gefchiedkundige Befchouwing van St. Domingo, door b r ijanedwards. Uit het Engelsch, Derde Stuk. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P. z., 1802. 113 Bladz. Li gr. Octavo. De prijs is f 1 - 6 - : Nadat de Volkplanting op St. Domingo zich, dooiden opftand der Negers in de grootfte ellende bevond, werden 'er , door bijzondere planters, aan het Britsch Ministerie, voorliagen gedaan, om het eiland aan die mogendheid over te geven, wanneer dezelve hen uit hunne ellenden wilde verlosfeu. Deze voorliagen , eerst in den wind gellagen, begonnen gehoor te vinden, nadat Frankrijk den oorlog aan Engeland verklaard had. Mcnbeflootcn gaf bevel, tot het doen van eene poging. Dochdemagt, die men daartoe gebruikte, was zeer klein, omdat men niet meer kon misfen, en de hulp die men van den kant der ingezetenen kreeg, was ook niet aanmerklijk. Men maakte derhalven wel eenige veroveringen, maar alleen dezulken die weinig afdeeden, en ondertusfehen hadden de Krijgsbenden zeer veel van het klimaat te lijden. Geen wonder, dat eene onderneming, die zelfs voor eene zeer groote magt zeer moeilijk zou geweest zijn, op niets is nieuwe vad. bibl. vii. deel. no. i. C Uit-  34 J5. E D W A R D S uitgelopen. Het verhaal van dit een en ander maakt den inhoud van het eerfte gedeelte van dit Derde Stuk uit. '-Het is zeker voor de Engelfche natie van merklijk belang , maar veel minder voor den Nederlander.: De volgende Anecdotes zijn ons zoo merkwaardig voorgekomen , dat wij dezelven aan onze Lezers meenen te moeten medcdeelen. De ftad Portpaix ftond onder het bevel van lavaux, een oud Generaal, in Franfcrierj dienst. Deze werd door den Engelfchen Colonel wiiitelocke aangezocht, om dien belangrijken post over te geven, met aanbod van eene fommc van vijf duizend ponden. Maar zie hier het brave andwoord van den ouden eerlijken Franschman: „ Gij hebt gepoogd mij te onteeren in dé oogen van mijn ,, volk, door mij zoo fchelmacbtig en laag "te onderftel„ len, dat ik in gaat zou wezen , om mijne trouw door ,, eenen iteekpeninng te verraden: dit is eene belediging, „ waar voor gij mij eene perfoonlijke voldoening geven „ moet, en ik eisch die , in den naam der eere. VVes„ halven bied ik u voor eenen algemeenen ftrijd, een af- zonderlijk gevecht aan, u de keuze van wapening la,, tende, te voet of te paard. Uwe betrekking als mijn ,, vijand, van de zijde vau uw Vaderland, gaf u geen 3, recht, om mij eene perfoonlijke belediging aan te doen, en als een bijzonder perfoon verzoek ik van u voldoe- ning, voor eene belediging, mij door een individu aangedaan." De Heer edwards voegt, 'er in eene noot bij: ,, Co- lonel wiiitelocke verwierp zoo ik denk de uitda„ ging; maar de Olïïcier, die door hem met den brief „ aan lavaux gezonden was, deed een dienst van een gevaarlijken aart. Want lavaux in ftilte den brief „ gelezen hebbende, dwong hem op kriigsmans woord af. te verklaren, of hij 'er den inhoud van kende. De ,, Officier antwoordde , gelijk het geval was , neen. Daarop las de Franfche Generaal den brief hard op aan „ het volk voor dat hem omringde, en zeide den En,, gelfchen Officier, dat hij , zoo hij met zijne kennis 3, hem zoodanig eenen voorflag gebragt had, hij hem op het oogenblik zou hebben doen ophangen." De andere Anccdcte, die wij bedoelen, en'weinig bekend fchijnt, 'is uit de .Historie van den beroemden Zeevaarder draxe, die in de Had St. Domingo aanviel. Terwijl de Engelfchen in die ftad waren, zond de Generaal een Negerjongen, met eene witte vlag, die de Span-  geschiedkundige beschouwing van st. domingo. 35 Spanjaarden ook altijd in dergelijke gelegenheid gebruikten , aan den Spaanfchen Bevelhebber, met eene boodfehap. Deze jongen werd, tegen alle goede orde en tegen alle goede gewoonte, door een Spaansch Officier baldadig in het ligchaam gelloken , zoodat bij even in Maat was, om te rug te komen, en deze wreede mishandeling te. verhalen, en daarop voor den Generaal dood nederviel. De Generaal beval daarop den Provoost, twee gevangene Monniken, op de plaats te brengen, daar de jongen geftoken was, en hen op daande voet op te ban* gen, en zond eenen anderen gevangenen aan den Spanjaard, om hem daarvan de reden te zeggen, en te verzekeren , dat hij eiken dag twee gevangenen, op de zelfde wijze, zou ophangen , _ tot de partij, die des Generaals bode vermoord had , in zijne handen , tot het ontvangen van de verdiende flraffe, zou gefield wezen. Den volgenden dag werd deze laatfte reeds, tot dat einde, aan de Engelfchcn aangeboden, maar men achtte het eene meer edele wraak, den Spanjaard te doen weten, dat hij zelf onder het oog der Engellchen, de rechtpleging houden zou, dat ook dien ten gevolge plaats had. Het laatfte gedeelte Van dit Stuk, behelst verflag van bet Spaansch aandeel van dit groote Eiland. Dit breidt zich over het grootfle deel van hetzelve uit, en bevat ook ten deele zeer vruchtbare lanuflreeken. Doch het ligt meest woest. De volkplanting is 'er zeer zwak, en de industrie is in eenen zeer kwijnenden fiaat, en de Colonisten zijn meestal onbefchaafde , lage, luië en arme menfehen, van welken de Heer ed wards vermoedt, dat velen zich, uit ingewortelden afkeer van deFran'fchen, liever, naa Kuba en elders begeven zullen, dan zich aan een beftier onderwerpen, dat hun zoo zeer tegen daar. Zie hier nog wat de Heer edwards, aangaande den toekomftigen ftaat dezes gewigtigen Eilands vermoedt: „ Toegedaan zijnde," zegt hij, „ dat Vrankrijk te mag,, tig is, om te twijfelen aan de eindelijke vervulling van „ zijn oogmerk, om dit uitgebreid land in bezit te hou„ den, zoomen kan onderdellen dat zij eindelijk zullen „ dagen, om het groot lichaam van gevluchte Negers, „ tot gehoorzaamheid en ondergefchiktheid te brengen , ■>•>-" — — dan zal zich een Westindisch rijk, op dit „ yoortreflijk Eiland, vestigen, waaraan binnen weinige ,, jaren, alle de binnen den keerkring gelegen bezittin„ gen van Europa ondergefchikt en cijnsbaar zullen zijn, »s geplaatst in het middelpunt van het Engelsch en Ca ,, Spaansch  j5 b. edwards , gesgiiiedk. beschouwing, enz. Spaansch America, en boven den wind van die lan„ den van beide die natiën , die het meest van waarde „ zijn , terwijl de Koophandel van beide alleen beftaan „ moet. Door deszelfs welbehagen, zullen alle de rijk,, dommen van Mexico tot deszelfs befchikking ftaan. „ Dan zal de vernederde Spanjaard klagen, als het te „ laat is, over de onbedachtzame, onvoorzichtige over,, gave, die hij gedaan heeft, en Groot-Brittanje zal „ gelegenheid hebben, om te befchouwen, hoe zeer het ,, zelf in die gevolgen betrokken is," enz. Het leven van wIllem g e o r g e f r e d rik , Prince van Orange en Nasfau &c. &c.&c. Tweede Stuk. Met Plaaten. Te Rotterdam, bij]. P. van Ginkcl, 1802. 96 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - :,-. ï en bij Inteekening f 1 - 10 - : Idem Best papier f 2 - 10 -: en bij Inteekening ƒ2-:-: Het Tweede Stuk van dit Werk, zoo als het voor ons ligt, doet ons overtuigend zien , dat wij in onze oordeelvelling, ten aanzien van het doelwit des Schrijvers van dit Werk, niet misgetast hebben. Willem ge0rge fredrik. is de afgod, welken de Schrijver bij aanhoudendheid den wierook toezwaait , en , als het ware, zoo door zijne dapperheid, als edel charakter, tot aan de Herren verheft; zoo het fchijnt, niet zoo zeer om zijne verdiende hulde te doen, als wel om zijn doorluchtig Huis, na al het gebeurde , waarvan het geheugen nog versch is, met roem te overladen, en die Vaderlanders , welken met den Schrijver niet eenttemmig denken, in het openbaar te verguizen. De waarheid van dit gezegde blijkt bijna op iedere Bladzijde . voornaamlijk bij de Prentverbeeldingen, welken in dit Stuk drie in getal zijn; zijnde bij ieder van dezelven eene aanwijzing gevoegd, welke eene bijna afgodifche loffpraak bevat. Om den Lezer hiervan te overtuigen , zullen wij de aanwijzing der Prentverbeelding, vertoonende de aankomst van willem george fredrik te Rotterdam, nadat hij in den llag op de hodgte van Werwick gekwetst was geworden, {Bladz. 140) hier tot eene proeve mededeelen, ,, De Konst heeft ook hier willen beproeven, om het hart ,, van elke Nederlander gevoelig op te wekken. Zij febetst de (den) Held uit de Schuit gekomen op het Helvoetfluisfche ,, Hoofdje, aan de Spaanfche Kaaij, terwijl'zij eene menig' „ te van Rotte's Inmonderen den Befchouwer voor oogen maalt,  het leven van willem george fredrik. 37 ,, maalt, die, allen aangedaan over de fmert, welke eene ,, flerk getroffene wonde, hoe ligt men dezelve ook inden ,, beginne, befchouwde , den onfierfiijhen fredrik van ,, orange veroorzaakte, zoo gaerne de pijn hedden willen ,, leenigen. Gevoel en Eerbied ftaêren (daaren) dèrhal„ ven op nevensftaande Afbeelding: zij doen lederen Nederlander mede hierin zien, wat ook deeze Telg uit het Doorluchtig Huis van Orange, onder zoo veele anderen , voor dat Land leeden, welker Inwoonden, nog zóó kort 5, geleden, hun, om derzelver fchitterer.de daaden, de „ diepfte en zoo wel verdiende achting toezwaaiden '. " Nog vindt men in dit Stuk {Bladz. 101 en 102) twee Anecdotes verhaald, welken niets minder dan waarheid fchijnen, door dat de grootfte onwaarfchijnlijkheid in dezelven zichtbaarlijk doordraait. Hetzelve bevat de gantfche tweede Afdceling van 't Werk, welke tot tijtel voert: Inleiding. Befchouwins van den algemeenen toeftand van Europa, opzicht dijk de Krijgs - bedrijven in 1793. Krijgs-Operatien in Vlaanderen, Kwetznn van zijne Doorluchtige Hoogheid willem giïorge fredrik, Prince van Orange en Nasfau &c. &c. &c. op de hoogte van Werwick. Aankomst van Hoogst dezelve te Rotterdam, als mede in 'sGravenhage. Ver de* re voortzettingen der Krijgs -Operatien /«Vlaanderen, tot het betrekken der Winter - Kwartieren. Bejluit van het Jaar 1797. Wij hebben genoeg gezegd, om den Lezer in daat te dellen ook over de waarde van dit Stuk te kunnen oordeelen. Reizen naar de Kaap de Goede Hoop, Ierland en Noorwegen , in de jaren 1791 tot 1797; door CORNELius de jong, met het, onder zijn bevelftaande, *s Lands Fregat van Oorlog, Scipio. Eerfte Deel. Met Platen. Te Haarlem, bij F. Bohn , 1802. 274 Bladz, In gr. Of'avo. De prijs is f 2 - 4 - : Hoe zeer ook de Schrijver dezer Reizen niet moge behooren onder de Geletterden, blijkt het» echter ten overvloede uit dit Werk, zoo ten opzichte van de keuze als van den dijl, dat hij een man is van zeer goeden finaak: en wij twijfelen niet, of deze Reizen zullen mei zeer veel genoegen gelezen worden. Vindt men 'er al zoo opzetlijk niet vele nieuwe Aardrijks- of Natuurkundige berichten in, men zal even min lastig gevallen of vermoeid worden , gelijk wel elders , door eïinen overvloed C 3 van  C. D t j o k d Van geftbléne brokken. De orde is natuurlijk; dc Schrijver meldt hetgene hij zag en hoorde, en al is dan ook alles befchouwd met het .oog van een Milkair en Zeeman, des niet te min zal men 'er zeer vele merkwaardigheden vinden, die geen Reiziger zich behoeft te fchcw men, en die voor het Publiek van aangelegenheid zijn. In dit Eerfte Deel vindt men het Verhaar der eerfte reize van- en naa de Kaap, terwijl men, op de terugreize naa het Vaderland , genoodzaakt was , om in Ierland binnen te loopen, hetwelk den Schrijver gelegenheid gaf, om eenige belangrijke berichten, aangaande dat gedeelte Van dit Eiland, waarin hij verkeerde, te weten den omtrek van Cork mede ;e deelen. Deze Reis gefch'ied- de bij gelegenheid van het vertrek der Commisfarisfen Generaal voor Neêrlands Indien , de Heeren nederburg en frijkenius naa de Kaap, werwaards de Schrijver met het Fregat de Scipio, benevens twee andere. Schepen, hen vergezelde. — De meeste Brieven loopen over de Kaap de Goede Hoop 9 derzelver inhoud is hierdoor te meer belangrijk; doch de berichten, omtrent Ierland, zijn niet minder van gewigt. Ter proeve willen wij het een en ander mededeelen, betreffende dc inwooners vau de Kaap. ,, .... Overliet algemeen kan men de menfehen hier s,5 fchoon en welgemaakt noemen. Zij zijn minder ge,, fpierd en minder fterk , dan de buitenlieden. Een ,, gebrek, dat men in alle fteden, en waarvan men de ,j oorzaak in eene wekere opvoeding , minder frisfche lucht, en in een wellustiger gemakkelijker leven, in de mindere beweging, dikwils mindere welvaart en meerder zorg zoeken moet. Daarentegen is men hier, offchoon nog niet geheel gepolijst, veel befchaafder, „ dan dc landman, een natuurlijk gevolg van den om- gang met de vreemdelingen, en van de zamcnleving." ,, Daar de Kinderziekte hier zeer zeldzaam heerscht, ,, vindt men gèene gefchonden aangezichten onder de „vrouwen. Dit geflagt, het bclangrijkfte gedeelte eener 5, natie, heeft hier dit groote voordeel, dat het altoos •„ door mannen beoordeeld wordt, die lang op zee ge,, weest, en in maanden geen vrouwen gezien hebben. — „ Zonder in den ftriktften zin fchoon te zijn , vindt •„ men hier bevalligheden, die menig vreemdeling ver5, rukken , en men nimmer op een zo afgelegen uithoek ,, zoeken zoude. — De natuur heeft aan haar juist geene »> geregelde, maar innemende, bekoorlijke trekken ge- „ fchon-  REIZEN NAA DE KAAP DE GOEDE HOOP, ENZ. 39 „ fchonken, aan welken door een zacht blaauw oog, „ lang en fraai hair nog meerder luister wordt bijgezet. „ Dc warmte geeft hier weinig bloozende wangen, en ,, witte tanden met gekleurde lippen is niet algemeen. -~ „ Doch een kleine voet, eene zachte hand en poefelige „ arm vergoedt weder dit gebrek." — Na eene korte befchrijving van kleeding .en topifej, vervolgt hij in dezer voege: „ iets, dat aan alle mannen oneindig meer, dan ,, alle deze iedele uiterlijkheden voldoet, is het zacht „ humeur, de getrouwheid en buitengewoone.zindelijk,, heid dezer vrouwen, die voorbeeldig is. Men veran,, dert alle dag, en in den zomer tweemaal daags van „ linnen, eh weinigen laten de vierentwintig uuren voor„ bijgaan, zondereen koud bad te nemen; eene aange,, naamheid en genoegen, dat onze vrouwen zeer zelden „ aan hunne (hare) mannen verfchalFen. Was deze „ Kunne in haaren omgang zoo geestig, zoo aangenaam , „ als haar eerfte voorkomen en gelukkig gelaat doet hoo,, pen, dan zouden velen onweerftaanbaar zijn; maar, ,, daar zij zeldzaam lezen, en nooit haare kundigheden trachten uittebreiden, of te vermeerderen , loopen dc ,, gefprekken over het danfen van gisteren, de kleding ,, van heden, en de fpelen van morgen. Vergeef mij, „ lieve Schoonen! dat ik deze waarheid zegge; ik heb „ uwe bevalligheden recht gedaan; gij zijt lief, vrolijk, aardig, buitengewoon zindelijk, netjes, doch teprach,» tig in uwe kleeding; uw gevoelig hart is goed,-maar ,, het verftand wordt verwaarloosd; het welk te meer „ jammer is, daar de natuur U een zeer goed oordeel heeft gefchonken. O! ware dit befchaafd, wat zoudt „ gij in waarde winnen. Die weinigen onder U, die'er „ prijs op ftellen , en uitzondering op den algemeenen re- „ gel maaken, zullen mijne rechters zijn. Reeds „ zijt gii' oneindig meer befchaafd, dan uwe mans, en „ verfcliilt van hun zo zeer, dat men zou denken, dat gii tot eene andere natie behoorde." — Enz. Hier breken wij dit tafereel af, om nog iet mede te deelen, van hetgene hij, aangaande de mannen zegt. Dus luidt zijn bericht: „ Hiipfehe Kapenaars ! Ik heb vele beleefdheden , vele „ vriendfchapsbliiken , vele aangename oogenblikken , van en bij U genoten. Ik erken mijne verpligting en „ dankbaarheid. Geloof dus niet, dat ik uwe gebreken „ te zwart zal afmalen; neen, even min als ik uwedeug„ den zal opfieren; deugden, die groot zijn, en waarC 4 „ vau  *° C' BE JONG •' ItlrT 'W ËuroPa<*etI kla"k van den naam nauwlüks " vnn nVn "• i ~ ,~ ,lct, «rtgMWn is het karakter „ van den inboorling vrij goed. — Hij is openharti- " lZ^dm°eilg 1U h£t 0ilderrteunen van armen en hct roe" atdt tCg n-kt .ve«'cheu«nd wild geeft grond " rZn Ji ëte- veinst niet, en kan niet veinzen. „ Lreen masker van wellevenheid bedekt de waare °P ee" afgelegen landgoed van hem' Nesfelfeld, zou gaan wonen. Maria, dus door hem misleid Hemde hierin toe, en wodmar wist zijn geweten, door al! ierlei;pkVlugten, te bevredigen: zij fchreef aan lodewijk, dat zij wo dm ars vrouw was, en in de daad vereenigt hen welhaast een bedrieger, door den Graaf hiertoe omgekocht, in het huwelijk. Eenige maanden bragtw.odm ar te Nesfelfeld aangenaam bij haar door; doch eindelijk moest hij vertrekken, om, ten einde geen achterdocht te geven, zijne echte gema' lin weêr op te zoeken. Intusfchen verloste deze van eenen zoon, en had hem allengs, daar zijne toomloze driften in eene ftille zachtmoedigheid veranderd fchenen, hoewel hij eigenlijk om het gemis van maria treurde, meer en meer hare liefde gefchonken, en dacht nu aan a u g u s t als aan eenen fpeelgenoot harer vroege jeugd. Zij verlangde met hem naa een zijner andere landgoederen, PFodmarshuizen, te gaan, niet ver van Nesfelfeld. gelegen, en hij kon dit verzoek niet wel weigeren. Daar zijnde, wendde hij voor, eenige weken in dc ftad te moeten wezen, om des te langer bij maria te kunnen blijven, en dat hij dan, over Nesfelfeld, een goed, dat hij haar als zeer akelig gelegen, en niet gefchikt, om 'er vrouwen in te logeren, affchetfte, zou te rug komen. Dewijl hij echter lang wegbleef, en het josephine te Wodmarshuizen verveelde, beiloot zij, haten echtgenoot, tot Nesfelfeld te gemoet te reizen. _ Zij kwam daar aan en vond ma,'ia; wel ras ontdekten zij zich aan elkander, en deze ontdekking trof maria, zich dus fchandlijk bedrogen vindende, zoo fterk, dat zij den volgenden nacht, van wat linnengoed en haar eigen geërfd gMd voorzien, ftil van daar ging. Op den weg, in de koude des nachts, in flaap gevallen, werd zij, door eenen voerman met eene kar, gevonden, opgenomen en naa zijne woning, eenige dag-  MARIA MULLER. 47 dagreizen van daar, gebragt, alwaar zij zoo genoeglijk leefde4 als haar gemoeds - ftaat • toeliet. Intusfchen was de Graaf te Nesfelfeld gekomen, had aldaar niet maria, maar josepih. ne gevonden, en haar zeer gnmftorig en wanhopig verlaten, terwijl zij, van fchrik en treurigheid, eene hevige ziekte moest doorftaan. Maria had naderhand, onverwacht, in de landftreek des voermans, haren vorigen minnaar l ode wijk, als houtvester, wedergevonden, hare liefde tot hem was weêr ontwaakt , en, door den edelmoedigen op nieuw aangezocht* fchonk zij hem hart en hand. Hare vorige fmart, echter, had haar eene verzwakking op den hals jgehaald, die geftadig toenam. Zij wenschte hare moei kohier bij haar te hebben in hare laatfte oogenblikken en fchreef tevens, op haar doodbed, eenen brief aan Graaf wodmar, die, door zijn bedrog, oorzaak van haren dood was, dat zij hem zijn misdrijf vergaf. Zij ftierf, en vrouw kohier kwam eerst daar, toen hare nicht begraven Werd. M aria's fchriftlijke verklaring aan den Graaf werd hem behoorlijk overgebragt. Hij had, daar alle moeite, om haar verblijf te ontdekken, vergeefs was, in diepe zwaarmoedigheid, zijne dagen, inftilte, en van josephine afgezonderd* in de ftad doorgebragt. Eene hevige ontfteldtenis b?ving hem bij het lezen van het opfchrift des briefs, en de inhoud bragt hem in eene wanhoop, die hem eene zware ziekte op den hals haalde- Hij begaf zich vervolgends weêr naar jo s e ph i ne, die ftil op PVodniarslmiz^n leefde, geheel bezig met de opvoeding vau haar Kind. Josephine ontving hem met waardigheid; hij bad haar om'vergeving; dan vergeefs, waarop hij, te Nesfelfeld, eenzaam, tot zijnen dood, m a ria's verlies ging beweenen, en zijne vlekken uitwisfehen door weldadigheid. —J De liefde van ;, ugüst tot josephine was inmiddels veriin. derd in zuivere vriendfehap; hij huwde vervolgends, een meisjen van zijnen ftand. Eerst na dien tijd zag hij josephine weder, terwijl hij, met zijne vrouw en moeder, in de nabijheid vnn haar op het land ging wonen, wanneer zij gezamen lijk, bij het heldere avondrood, dat hen hier toelachte, deftormen van den morgen vergaten. Zie daar den korten inhoud van een uitmuntend gefchreven , en, eenige weinige Germanismen en kleine taalfouten, voorai hier en daarin gefiacht en naamval, uitgezonderd, fiks vertaal, 'den Roman, welke niemand zonder genoegen, deelneming, ja (lichting zelfs, lezen zal .waarom wij denzelven ook , boven verfeneidene anderen, met volle ruimte, aanprijzen kunnen. Sel ic o en berissa, of de Liefde onder de Negers, Tooneel' /pel in Vier Bedrijven, gevolgd naar liet Hoogduitsch van gustaae hageji Af». Te Groningen, bij H. Èekhoff', Hz. 1802. Behalven het Voorwerk, 230 Bladz. In Octavo. De .fijs is f: - 16 : De Koning van Dahomai (een Koningrijk op de Kust vau Guinea_) heeft in den oorlog tegen den Koning juida, het  4$ G. HAGEMAN, SELICO EN BERISSA, ENZ. het vlek Sabi doen verbranden en verwoesten, en in den omtrek van hetzelve woonde selico, met zijne twee broeders en oude moeder, en beminde b r r is s a, de dochter van den Opperpriester van den Slangen Tempel aldaar. Deze werd in de overrompeling van het vlek door den Koning van Dahomai gevangen en in zijn Serail gebragt. De Koning laat bij zijne opkomst een zeer braven aard blijken, fchoon hij door zijnen eeriten Minister dododa veertig jaren lang in de dwingelandij en hardvochtigheid onderwezen is. Evenwel zoodra men berissa voor hem brengt , en deze hem, op eene vrij fterke wijze verwijtingen doet, verliest hij zijn geduld, en dreigt haar met vergit', op raad van dododa, die hem verzekert dat zij het niet drinken zoude, doch zij drinkt 'er van. Hij ontrukt haar den beker, en dododa verzekert hem dat het geen vergif ware. Men veroordeelt haat tot eene onderüardfche gevangenis- Daar treft zij haar vader aan , die daarin zijne fchuilplaats gezocht had. Dododa vindt hen hier bijeen. De vader oiufnapc en dododa maakt den Koning diets, dat hij eenen fchoonen jongeling bij haar gevonden had. Dit verzwaart hare ftraf; en bij deze gelegenheid verneemt men dat de Guineefche Volken iet van den Satan weten, want berissa haar doodvonnis vernemende, drukt dododa de hand en zegt: ik dank u Satan. Waarop deze , na een weinig tusfehenpozing, uitroept, God zij geloofJl (Ditalles fchijnt toch niet recht Guïneesch.) Voords komen 'er Engelfche en Franfche Slaven handelaars in het verwoeste Sabi. Selico komt hier met zijnen broeder om zich te verkopen, ren einde met dat geld zijne behoeftige moeder te onderfteunen ,doch dc broeders willen hem niet aan de Europeaanen verkopen, omdat ze 'er zoo wreed uitzien. Doch hij zegt.- Wees niet wonderlijk, wie het meeste biedt is ons de aangenaam/Ie, enz. Inmiddels komt de uitroeper, met een Trompetter (een Guineefche Trompetter') op hetTooneel en belooft een prijs, voor dien den jongeling, die in het onderaardfche hol zoude geweest zijn , kan aanwijzen , en wijl de koop niet doorgaat, beuuit selico zich dien prijs magtig te maken,door zich voor dien jongeling aan te geven; hij wil dat zijn broeder hem aangeven zal, doch deze weigert zulks, daarop loopt hij over het Tooneel, overluid roepende: Hol/a.' hier! die lust heeft vier honderd oneen goud te verdienen, om kort te gaan, men voldoet aan zijn verlangen, en hij ftaat met berissa gereed om verbrand te worden. In dit oogenblik herkent hij haar, hier klimt het ftuk inijslijkheid. Dcch het vonnis wordt opgefchon; maar de Koning gebiedt den voordgang. De Opperpriester komt, en verdedigt zijne dochter. De moeder van selico Voegt zich daarbij, en roept op den Koning wijzende: waar is de Tijran van Dahomai die is de lelijkfte die moet Koning zijn! Evenwel de Koning laat zich na veel moeite belezen, en eindigt het Stuk met de handen van selico en berissa in één te leggen Zie daa- den korten inhoud. Zufke Stukken oordeelt men der Vertaling waardigi  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Leerredenen over verfchillende Onderwerpen. Door ewaldus kist , Predikant te Dordrecht. Eerfie Deel. Te Dordrecht, bij A Blusfé en Zoon, 1802. 350 Bladz. In gr. Q£lavo. De prijs is f 2 - 4 - : De Eerw. kist, wiens Leerredenen over Gods Deugden, en over den Hoofdinhoud van de Zedenleer des Christendon», met zoo groot een genoegen ontvangen zijn, had reeds befloten , geene Leerredenen meer door den druk gemeen te maken, en hield zich met de bearbeiding van een ander onderwerp reeds onledig : hij heeft zich evenwel nog laten overhalen, om eenige Leerredenen over verfchillende Onderwerpen bij de vorige te voegen , en die in Twee Deelen te vervatten, en levert ons daarvan hier de eerfte helft. Schoon wij niemand zouden raden, het aantal van zijne uitgegevene Predjcatiën al te zeer te vergrooten , dewijl de ondervinding altijd geleerd heeft, dat\le al te overvloedige verzadiging de begeerte verzwakt ; oordeelen wij evenwel „ dat de Eerw.Schrijver, in dit geval, we! beraden te werk gaat, daar hij ons nu, niet wederom eene vervolgftof, maar Leerredenen over verfchillende Onderwerpen levert. Dit laatfte heeft in ons oog altijd veel voorüit, boven vervolg doffen ; daar onder de laafden niet zelden Onderwerpen lopen, die minder belangrijk of minder aangenaam zijn, dan de overigen ; en die men evenwel in zijne behandeling niet wel kan overflaan. Ook is de Prediker niet altijd even gelukkig, in het opmaken • maar wanneer hij liolfen óver verfchillende Onderwerpen levert, dan heeft hij zijne keuze vrij, hij zoekt uit zijnen geheelen voorraad datgene , dat hem meest nuttig en meest aanloklük voor zijne Lezers voorkomt. En de verfcheidenheid van Onderwerpen heeft voor den Lezer ook hare groote aangenaamheid. Zie hier de Onderwerpen die in dezen Bundel behandeld worden: - de vastheid van het gebouw der Christelijke Kerk op aarde, 2 tim. II: 19. — Eene Godvruchtige befchouwing van den afgaanden Herfst, jes. XL: 7. — Voorfpelling van de rust en vrede, in het rijk van den Messias, jes. Xï: 6-9, — De rampzaligheid der helle, matth. XIII: 42. — De magt des Middelaars, *iatth. XXVII1: 18. — De pogingen van jesus be- weuwsvad. bibl. vii. deel. NO.2, D rfild-  3^ K. K IS T reüwillige liefde, om zondaars te behouden, openb. III: 201. — Het mededogen van jk sus met onze zwakheden enz., hé br. IV: 15, iö. — De verlosfing van uanicl uü den kuil der Leeuwen, als een tafereel van het veilige en beminnelijke van den dienst van God, in tegenffelling van den -yerachtelrjkén , en rampzaligen dienst der zonde , dan. VI: 28. — De toebrenging van twee Discipelen van jo hannes den Doper, en van pf.tr us, fok', V' 35-43- — De roeping van phili pp us en nat hana ëL, joh. I: 44-52. — Den troost der Christenen, omtrent hunne ontllapenen in j e s u s , j thess. IV: 23,14. Deze laatfie heeft de Eerw. Prediker eerst onlangs gehouden , nadat zijne geliefde huisvrouw, door den dood, van hem was weggenomen. Deze Onderwerpen zijn van eenen zeer verfchillenden aard, het is derhalven zeer' natuurlijk, dat zijne leerwijze, naar den aard van zijne Onderwerpen ingericht, zeer in de onderfchcidene Leerredenen verfchilt. Somtijds geeft hij eene uitvoerige verklaring van den Tekst; fomtijds is hij daarin veeF korter, en hij houdt zich voornaamlek bezig, met de waarheid die' Hij uit denzelven afleidt ; evenwel voldoet hij zijne Lezers altijd genoegzaam , over den waaren zin van zijne Tekstwoorden. Deze merklijke verfcheidenhcid van behandeling heeft ootc hare groote aangenaamheid, en is meestal een voordeel, hetwelk de behandeling van verfcheidene Tekflen vooruit heeft, boven Vervolgönderwerpen, die dikwijls in hunnen aard zoo zeer aan elkander gelijken, dat ze niet gemak-lijk eenige verandering in de wijze van behandeling toelaten. — Voords heerscht in deze Leerredenen die waare ernst, die het gewigt van den Godsdienst in het gemeen, en van de behandelde Onderwerpen, in het bijzonder, vordert, en de Prediker betoont zich overal een verkondiger van het Euangclie van den Heere jesus Christus, in dien zin, waarin dat in zijne Kerk begrepen en geleerd wordt. De ftijl is natuurlijk, eenvoudig , vrij van al dat gezochte en gemaakte, waarin fornniigen zoo verkeerd dc waare welfprekeudheid dellen. Hij fpreekt gelijk elk befchaafd en verfhmdig man in het gemecne leven fpreekt, en onthoudt zich voords van 011naauwkeurigheden in taal en ftijl. Na dit algemeen bericht van deze Leerredenen, zullen wij 'er den korten inhoud van eene van dezelve bijvoegen, en daartoe kiezen wij de eerfte, om geene andere reden,  leerredenen over verschillende onderwerpen. 51 den, dan omdat zij de eerfte is. Zij heeft tot haar opfchrift : dc vastheid van het gebouw der Christelijke Kerk. op aarde. Hij verklaart, i. de woorden van den Tekst, 2. hij toont vervolgends de vastheid van het gebouw der Christlijke Kerk aan, door de aanwijzing van de gronden, die paulus daarvoor bijbrengt, en hij fluit 3. zijue Leerrede met eenige toepaslijke aanmerkingen. In den Tekst vindt hij eerst de Helling , het vaste fundament Gods ftaat, dit ziet op het vorige, daar de Apostel gefproken had van de zoodanigen, die het geloof'van fommigen verkeerden. In weerwil van dit alles leert hij, dat het vaste fundament Gods ftaat. Fundament had men huis moeten vertalen, waarvan men zeggen kan dat het ytoi. _ De LXX gebruiken het woord meermalen zoo. Dit gebouw of huis is de gemeente van Chris¬ tus , die dikwyls zoo genoemd wordt. Het ftaat vast, het zal door geen geweld neergeworpen worden , maar altijd blijven. Dat de Apostel de gemeente een gebouw van God noemt, behelst reeds een grond van deszelfs onwrikbaarheid. De andere gronden liggen ten tweede, in het overige van den Tekst. Hier moet men dit zegel liever overzetten , deze zin.fpreuk, dit opfchrift. Bij de Ouden plaatfte men dikwijls opfchriften op de Voorgevels der huizen. Paulus geeft aan de Kerk twee opfchriften, 1. de Heere kent de genen die de zijnen zijn , 2. die den naam van Christus noemt, fta af van ongerechtigheid. Het eerfte opfchrift is, de Heere kent de genen die de zijnen zijn. Paulus kan hier zien op Num. XVI: 5, ofwel op joh. X: 27, 28. De Heere is jgsus Christus, de Zaligmaker, de zijnen zijn zijne belijders, zijne waare gelovigen. Dezen kent hij, dat is , hij weet wie'ze zijn , en hij bemint ze. — Het tweede opfchrift, die den naam van Christus noemt, dat is, die hem belijdt, die fta af van ongerechtigheid, die moet al wat zondig is'met alle kracht haten en vlieden, en naar de voorfchriftenvan je sus leeven. Onder dit denkbeeld van een huis met deze twee opfchriften, leert paulus, dat de waarbeden in die opichrif ten vervat, van Christus gemeente volkomen zeker zjjn. Hierop wordt deze letterliike op- D a a tim. II: 19.  S* E. KIST lielderïng , met eene duidelijke en nette omfchrijving, befioten. Vervolgends toont de Heer K. uit drie gronden , in den Tekst vervat, de onüitroeibaarheid vari jesus gemeente. De eerfte grond is deze: zij is een gebouw van God. Zo dit in den Tekst niet onderfteld ware, zou hij zulks bewezen hebben — uit de teekenen en wonderen, waarmede God aan hetzelve getuigenis gaf; en uit den verbazenden opgang, die de leer der zwakke en ongeletterde Apostelen, in weerwil van allen tegenftand , "in de wereld gemaakt heeft, alsmede uit derzelver uitwerking onder Jooden en Heidenen. En Hieruit blijkt de vas¬ tigheid der Kerk als een gebouw van God, die — oneindig wijs — onveranderlijk — barmhartig — en getrouw is : wiens eer haren ondergang niet kan gedogen; en die in ftaat is om haar tegen alle hare vijanden te befchüften. De tweede grond van de vastheid der Kerk hier op aarde, ligt in de fpreuk: De Meere kent de genen, die de zijnen zijn. Dit blijkt uit de Godlijke natuur, die jesus Christus bezit — uit de verklaringen -- en proeven van zijne Alwetendheid. Hij kent ze altijd — alömme — allen — in onderfcheiding van hunne vijanden. Hij kent ze in hun geloof en liefde, in hunne gebeden , noden en behoeften : en zoo zijn ze de voorwerpen van zijne liefde. En dit is wederom een grond van vastigheid , voor zijne gemeente ; want kent"hij haar, dan zal hij ook in alle ongelegenheden en gevaren voor haar zorgen; dat kan hij doen, daar hij dé Heer is, en alle magt in hemel en op aarde bezit, dat wil hij doen uit hoofde van zijne liefde tot haar ; dat zal hij doen, want hij heeft het beloofd. De derde grond ligt in deze fpreuk : een iegelijk die den naam van christus noemt 9 moet afftaan van ongerechtigheid. — De Godsdienst van jesus boezemt geene godloosheid in, en predikt geene gebrekige zedenleer. Zo dat waar was, zou hij gelijk anderen, zich zeiven lang verwoest hebben. Maar hij doet het tegendeel : hij boezemt de zuiverde beginfelen in , eerbied en liefde tot God; liefde jegens anderen, jegens de vijanden; hij leert pligten voor de menschlijke maatfehappij, en in alle betrekkingen. Hij dringt deze pligten ten fterkfle aan, ook met drangredenen , genomen van Gods liefde en van je Sus dood — en hij wijst alle hulpmiddelen aan, om bedorvene menfehen te hervormen. Dit alles wordt met eene  leerredenen over verschillende onderwerpen. 53 eene treffende plaats uit rousseau befloten. Hieruit volgt nu wederom de vastheid van jesus gemeente. Deze leer kan niet op den duur verworpen worden , zij heeft het geweten der menfehen voor zich, en moet hare vijanden befchamen en overtuigen. 'Eindelijk volgen deze toepaslijke Aanmerkingen: 1. liet is ten uiterfte dwaas en godloos, het Chistendom të willen beftrijden en vernietigen, 2. Hoe veel reden is 'er in tegendeel, om zich bij de gemeente des Heeren te voegen, en in kracht en nadruk een Christen te worden. 3. Geloovige Christenen hebben alle reden, om, niettegenftaande de aanvallen op het Christendom, echter voor zich zeiven en voor de geheele Kerk gerust en welgemoed te zijn. 4. Zal men op de inftandhouding en bloei van het Christendom des te beter verwachting hebben, dan is het nodig, dat een ieder Christen meer en meer affta van ongerechtigheid. Deze vier Stukken worden met veel vuur en kracht uitgevoerd. Overdenkingen over de laatfte woorden van jesus aan - het kruis. Ene Bijdrage tot gedagtenisviering van zijn lijden, door c. g. l. meister, Doctor en Profesfor in de Godgeleerdheid , Pastor primarius en Rector aan het illuftre Gijmnaftum te Bremen. Uit het Hoogduitsch. Te Franeker, bij D. Romar en Is. Verweij, 1802. 154 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 8 - : TWij bezitten , over deze voor handen zijnde ftoffen, W meer dan één uitlegkundig en geleerd Werk. Dit van den Eerw. M. is niet voor Geleerden, „ maar (zoo fpreekt de Vertaler, en , naar ons oordeel, te recht) 5, het is met gevoel en vuur gefchreven, de taal van het 5, hart heeft hier den boventoon, en dit zal hier toch wel „ het ware zijn, dit was het oogmerk, en om aan dat „ oogmerk te beandwoorden, kwam meer dit laatfte te „ pas dan wel het eerfte, terwijl het uit zulk een oog,, punt befchouwd, velen zal welkom zijn." — Het behelst dus ftichtlijke en opwekkende gedachten, zonder eene eigenlijke verklaring der Tekstwoorden, over de gekozene ftoffen , met daaruit afgeleide toepaslijke overdenkingen en vermaningen, hier en daar door eene Aanmerking van den Vertaler nader opgehelderd en uitgebreid; de eene en andere zijn op eene duidelijke en o verft 3 re-  54 C. C. L. ME I S T B K redende wijze ingericht, zoodat dit Werk, ter bevordering van Godsdienftige aandacht en fnchting, ter aankweking van Godvruchtige gevoelens, en liefde jegensl den Godlijken Verlosfer, verdient aangeprezen, en* recht gefchikt is, om vóór of na het hooren der hier verhandelde woorden met nut en zegen gebruikt te vvordèn. Tot eene proeve van behandeling diene het volgende, over de woorden: Mijn God! mijn God! waarom hebt gij mij verlaten? „ Zijne klachte moet ons opmerkzaam maken, moet „ een ernsthaftig nadenken over ons zeiven, over het „ treurige van onzen toeftand, en over het gewicht van het lijden bij ons opwekken, aan het welk de Verlos- fer, om onzen wil zich onderwierp. Wij waren ei„ genlijk die genen , welke God hadden verlaten, en „ daarom verdienden, van Hem verlaten te zijn , en te „ gevoelen hoe ellendig wij door deze verlating wierden. „ Van ons moest gezegd worden: Mij, de levende bron, 5, hebben zij verlaten." ,, In onze harten, was het verlangen naar God, naar „ zijne lievde en erkentenis, de kinderlijke vrees, welke 5, ons die behoedzaamheid leert, om alles te vermijden, s, wat Hem mishaagt, en de innigfte hartelijke liefde voor „, Hem, welke ons tot gehoorzaamheid en vertrouwen „ opwekt, verdikt. Wij hadden God vergeten, als „ ware Hij 'er niet, ais floege Hij op ons geen acht, „ als konde Hij ons niet gelukkig maken." Voor dit alles moest jesus lijden, en in de fchrik„ lijkfte ogenblikken over verlating van God klagen. Hij fcheen niet flechts uitwendig verlaten te zijn, „ wijl Hij geheel aan de willekeur zijner vijanden was 3,'bloot gegeven, maar hij ondervond deze verlating ook „ inwendig, door den onuitfpreeklijken angst, met wel5, ken zijne ziel worstelde. Hij zou onder dezen ondraag,„ lijk zwaren last hebben moeten bezwijken, ware Hij „ niet meer dan een mensch. ware Hij niet de zoon van „ God geweest. Want helaas! nu was Hij met dat alles „ beladen, hetwelk Gode oneindig mishaagt — mee de „ zonden der wereld! In dezen onuitfpreeklijken arbeid „ zijner ziel, welken geen menfchelijk verftand.bezeft, ,, in deze diepe, fmartliike verwijdering van God, — „ moest Hij, de allerreinffe en alleronfchuldigfre, de aïi „ lerÜevderijkfte en goedhartigfte, met alle gruwelen der j, zonde, met haar s grimmigheid e Voorrede van den Heer meerman behelst, behalven eenige bijzonderheden, hugo de groot É 3 als  H. D E GROOT als jongeling betreffende, voornaamlijk eene oordeel- en letter-kundige gefchiedenis van het Werk, waarvan dit Derde Boek, hetwelk in drie deelen wordt uitgegeven, flechts een ftuk is; doch dat echter als een geheel befchouwd kan worden,, en," zegt M. „ misfchien wel als ,, belangrijker dan alle de verloorene zoo vroegere- als ,, laatere Boeken famen." De klagte over de lterke vermindering van Geesten van den eerften rang in onze dagen, over het wegfterven van de vermaardfte mannen in elke foort van wetenfehap, waarmede de Voorredenaar aanvangt, offchoon niet geheel ongegrond, is echter misfchien te ver gedreven, wanneer hij daarbij voegt, dat zij zich door geen ander geftacH zien vervangen, dat op denzelfdcn alom verbreiden roem zich met rede rn) kan verheffen:. En dat zij, op welken wij nog fout durven zijn , door hunnen grijzen of ten minften mannelijken ouderdom bijna niet anders befchouwd moeten worden, dan als de overeind gcblcvenc pijlaaren van het gefloopte gebouw; als de laatfte getuigen van deszelfs luister en omvang bij een ongelijk* vortnig geflacht. ,, Men doorvvandeie met zijne verbeel,, ding," zegt M., „ de bekende Koningrijken en Staaten der verlichte wereld: en men nocme mij den Jongeling, die federt-ieen tiental jaaren aan de Academie ontwas,, fchen (jmtwasfen~), of, wegens zijne letterkundige „ hoedanigheden, reeds aangevangen heeft zijn' naam ook buiten de grenzen van zijn Vaderland over alle lippen te doen rollen , of die ten minften belooft van eens den roem der genen, die ik zoo even optelde, te zullen evenaaren of verdonkeren ? " Waarlijk eene ftoute uitdaging! die echter door iemand, wien zijne omflandigheden zulks toelieten, nog wel zoude kunnen aangenomen worden. Maar daarenboven, waarom juist den grond en het bewijs voor zijne zwaarmoedige voorfpelling in het laatfte tiental jaren gezocht ? Een tijdperk zoo ongunftig voor de geleerdheid, waarin het geklank der wapenen en de noodkreet der lijdende menschheid de zachte ftem der wetenfehappen en zanggodinnen verdoofd heeft? Men verdubbele daarom het getal der jaren, of wachte nog een ander tiental vreedzame jaren, dan zal men eerst met eenigen grond kunnen oordeelen, of M. in allen deele gelijk heeft. Gaan wij tot het Werk zei ven over: Dit eerfte Derde Deel van de croot's vergelijking der ïüeden en des luborsts van de Athenienferen, Romeinen en  vergelijking der cemeene3esten. 71 en Hollanderen, beftaat, na eenen korten Inhoud, uit zeven hoofddeelen, waarvan wij de opfchriften vertaald zullen opgeven. Dezelve zijn : I. De Volkeren hebben hunne eigene Zeden en Inborst: zoo wel ah hunne bijzondere ligchaamclijke Hoedanigheden. II. Welke de Volkeren zijn, die met elkander ver geleeken worden. III. Over de vrijheid en Jlavernij in het Handelen en Spreek en. IV, Over den Moed en de Grootmoedigheid. V. Over de Zachtmoedigheid en Woestheid. VI. Over de Trouw en Trouwloosheid. VII. Over de Gerechtigheid en Ongerechtigheid. Den met grooten roem van geleerdheid in ons Vaderland en elders bekenden Uitgever heeft het goedgedacht, bij de uitgave van dit Werk eene vertaling te voegen , waarmede die genen onder onze Landgenoten, die, zonder dc kennis der geleerde talen magtig te zijn, echter voordbrengfelen van geleerdheid en vernuft op prijs dellen, ongetwijfeld een aangename dienst gedaan is, daar het hun dus mag gebeuren een zoo treflijk Werk van hunnen grootlien Landsman, op wiens naam ons Vaderland door alle eeuwen heen roem mag dragen, in hunne eigene taal te lezen. . Wij fchroomen niet deze vertaling, over het geheel, zeer goed, zelfs grootendeels uitmuntend, te noemen. Des niet te min heeft zij hare zwakke zijden; plaatfen , die, bij eene nadere herziening (des twijfelen wij niet) den geleerden Vertaler zeiven zouden blijken voor verbetering vatbaar te zijn: hetgene waarlijk niemand zal bevreemden, die ten minde bij eigene ondervinding weet, wat 'er aan het vertalen uit het Latijn in onze moedertaal vast is, bijzonder van een werk, in eenen veelal zoo kortbonciigen en zaakrijken dijl, als dit van de groot , gefchreven. Het (trekt dus geenszins tot verkleining van de verdienden des Vertalers, wanneer wij, daar de enge perken eener gewoone Recenfie ons niet veroorloven om zulks alhier met de verëischte uitvoerigheid te doen, ter rechtvaardiging van deze onze oordeelvelling, eenige proeven daarvan met onze bedenkingen in het Mengelwerk plaatfen, hetgene wij in een volgend Nommer van dit Maandwerk doen zullen, onder den tijtel van: Aanmerkingen der Schrijvers van de N. Vaderiandfehe Bibl. op fommige plaatfen in de vertaling des eerften Deels van het Parallclon van h. de groot. Eindelijk heeft M. dit Werk met Aanmerkingen verrijkt , die, agter hetzelve geplaatst, omtrent twee honE 4 derct  7* h. de groot, vergelijking, ent. derd en vijftig Bladz. beilaan. Zij dragen blijken van eene alterüitgebreidfle belezenheid en van een lchrander en geoefend oordeel. In dezelven worden vele zaken en gebeuremsfen,dje de groot Hechts aandipt en als bekend voorönderftelt, wat nader ontwikkeld, in bijzonderheden nagegaan en beredeneerd , en daardoor aan bet Werk zeiven niet weinig lichts, voor wectsierigen maar ongelccrden, bijgezet. Het refttltaat nogthands der redeneringen van M. is niet altijd het zelfde met dat van de groot, geluk bij voorbeeld ten aanzien van de Romeinfche Vr'fbeid in het derde Hoofddeel, waaromtrent M. bijzonder lezenswaardig is. Ook doet hij meermalen zien , dat de groot wel eens, uit vooringenomenheid met de Batavieren, eene delling beweert, of althands daarvoor bewijzen aanvoert, die den toets van onpartüdige oordeelkunde niet kunnen doordaan, gelijk het, onder anderen, met de beftendigeonaf hangliikheid onzer Voorouderen van de Romeinen, en met fommige, hun alte ruimfchoots toegefchrevene, deugden gelegen is. Met édn woord, men zal m deze aanmerkingen veel, zeer veel, vinden, dat der lezing en overweging dubbelwaardig is, ook dan nog, wanneer men in fommige ftukken niet met den geleerden Man mogte indemmen , hetgene ongetwijfeld het geval b:j velen zijn zal ten opzichte van hetgene hij over de Vrijheid op het derde Hoofddeel aangeteekend heeft. Wij zeiven zouden wel lust hebben, ouTdaaröp hier en daar eene bedenking te maken, indien ons bedek zulks toeliet; maar wij zijn reeds breedvoerig genoeg in onze aankondiging van dit Boek .geweest, en moeten daarom eindigen met de belofte, dat wij onzen Lezeren ook eerlang van het Tweede Deel verflag zullen doen. Redevoering op den Vrede van Amiens, in het openbaar uttgefpreken , op den 16. van Zomermaand des {aars 1802, door m a t t h ij s s i e genre e k , Hoogleeraar in de Nederduitfche Letterkunde aan de Leijdfche Hooge School. Uit het Latijn vertaald door abraham blussé, de Jonge. Te Dordrecht, bij P. Blusfd, 1802. 55 Bladz. In gr. Ottavo. De prijs is f: - 8 - : Met even zoo veel genoegen bijkans als het oorfpronglijke , hebben wij de Vertaling gelezen der overf-raaië Redevoering van den Leijdenfchen Hoogleeraar sie-  m. siegenbeek, redevoering op den vrede, enz. 73 siegenbeek. De natuur van het onderwerp, allcrwenschlijkst voor het heil van het jaren lang zuchtend Menschdom; de inrichting en fchikking der Redevoering; de deftige en manlijke ftijl; de zuivere laai: dat alles hield, bij de eerfte en tweede lezing van het oorfpronglijk Latijn, onze aandacht bezig, fomtijds opgetogen. De zelfde aandoeningen verlevendigden zich , onder het doorlezen der Vertaling, die zoowel aan den Vervaardiger van dezelve, als aan den Redenaar eere doet, wiens bekwaamheid , ter behandeling van een allerbelangrijkst onderwerp , ook den onbedrevcnen in de Latijnfche tale, door dit middel openbaar wordt. Oin de rampen des akeligften oorlogs, die ooit het Menschdom teisterde, recht te doen kennen, doorloopt de HoogleefiiaAde voornaamde landen van Europa, in welken dezelve zijne woede heeft ten toon gefpreid, Duitschland, Italië', Frankrijk, Spanje, Portugal, en eindelijk ook ons Gemeenebest. Het penfeel eens Kunflcnaars heeft hier de hand beftiuird , in het vervaardigen van eene fchilderii, even fchrikwekkende , als treffend welgelijkende, doo'r■mengd, evenwel, met eenige trekken, die het oog verlustigen. Zoo ontmoeten wij, in het tafereel van Italië de volgende fraaie Spraakwending, den Held diens wcreldöords betreffende. „ Maar, (dus fpreekt de Redc„ naar) terwijl wij de zaken in Italiën voorgevallen her,; denken, doen zich ook uitnemende en verbazende da* ,, den van grote mannen aan onze ogen op. Wij bcwon„ deren bovenal, enig afbeeldfel der Garnillusïen: Sci„ pioos en Fabiusfen, als held en ftaatsman beroemde „ bonaparte! wij bewonderen bovenal uwe voor„ zichtigheid in het raadplegen, uwe doutheid en fnel,, heid in het ondernemen, uwe dandvastighcid en vol„ harding m het volvoeren , uwen onverichrokken en „ bedaarden geest in het midden der dréigciidfte «-eva„ ren; die aan dc afgematte en ontmoedigde foldaten a's „ door uwe inblazing ene nieuwe kracht wist bij te zet„ ten, en hen, die aan hun behoud wanhoopten den „ lauwer der zege deedt plukken; die, jong en door ,, gene ondervinding geleerd, oude en onder de wanencn „ grijs geworden bevelhebbers overwonnen hebt"-' die " fnde^ , als de enige ftcun van het Gemenebest! „ dat dreigde in te ftorten, Hannibal overtreffende, een „ geheel leger , van alle krijgstuig voorzien , met zo „ veel fpoed over de hoogfte toppen der Alpen hebtheenE 5 „P  T4 M. SIEGENPEEK gevoerd, dat de vijand uwe aankomst vroeger bijna „ door zijne nederlaag dan door het gerucht vernomen ,, heeft." Hoewel minder bekoorlijk in zich zelf, dank, echter, menen wij bij velen onzer Lezeren te zullen behalen, met het tafereel van Frankrijk, geduurende de tijden d;r beroerten , „ een tafereel," zegtS., „ niet dan door enen Demosthenes of Cicero naar eisch af te malen," voor hun op te hangen. ,, Ene Staatshervorming, al„ lerfchoonst in hare beginfelen, rasch door de raadila„ gen van ondeugende menfehen en de buitenfporigheden van het dartel gemeen fchandelijk bevlekt: Een Ko,, ning, weleer de magtiglle van alle Koningen van Eu,, ropa, en, zo misfchien minder fchitterende door ko- ninglijke deugden , uitftekende althans in menschlie,, vendheid. en zachten aard, van zijnen troon inden ,, kerker neêrgeftoten, en door beuls-handen omgebragt: ,, Onder den fchijri van vrijheid de vuilfte en booste ,, dwingelandij aan het woeden geraakt. Alle menfchelij- ke en goddelijke zaken befmet en gefchonden: Ge,, boorte, middelen, geleerdheid, gematigdheid zelfs en befcheidenheid, gelijk alle overige deugden, voor mis,, daden gerekend, en zij, wiej men noch daad noch „ woord kon te laste leggen, om hun ftilzwijgen en droef „ gelaat veroordeeld : Straks de bewerker van deze ,, harde flavernij naar waarde gedraft, en het Gemene,, best eenigzins tot rust gebragt, maar echter nog ge,, fchokt door het oproer van burgerlijke tvveedragt: De inwendige oorlog, bij menfehen geheugen, de wreed„ de van zijne foort, deels door het doken van den „ buitenlander, deels door den overmoed van eigen ge„ bieders , gedurig op nieuw ontvonkt: — tot dat „ Gij, de overwinnaar van Italiën en Egypten! het ten „ val neigend Vaderland, als ene Godheid uit den he„ mei, zijt te hulp gefchoten." «—• Uit het tweede deel dezer Redevoering , vermeldende de voordelen des Vredes, die reeds genoten worden, of in het verfchiet zich vertoonen, zouden wij gaarne eenige trekken overnemen, doch ons beknopt bedek verbiedt het ons. Bij manier van Bijlage, heeft de Heer S. agtcr de Redevoering eene Aanteekening geplaatst, ten oogmerke hebbende, om „ uit eene korte befchouwing der ,, Vaderiandfehe gefchiedenisfen te doen blijken, dat, ,,• gelijk in de Redevoering gezegd is, de donkerde tij— „ den fteeds door heldere dagen van voorfpoed zijn ge- „ volgd  redevoering op den vrede van amiens. " 75 „ volgd geworden, en dus de hoop, dat de onlangs in „ Europa getroffen vrede een nieuw tijdperk van geluk voor het Vaderland zal openen, op vaste gefchiecikun,, dige gronden is rustende." — Qjl0d faxit Deus! Levensgeschiedenis van l ode wijk XVI. Koning van Frankrijk. Naar het Fransch. Met Plaaten. Te Amjleldam, hij]. Allart, 1802. 416 Bladz. hi gr. Oc* tavo. De prijs is ƒ"3 - 15 - : „ TV/as immer een onderwerp de achtbaarheid der geW „ fchiedenis waardig, is zulks voorzeker een „ rampfpoedig Koning, van den eerden troon der wae„ reld neergcdort, en, in eenen ouderdom , die nog lange „ jaaren van voorfpoed fcheen te belooven, zijn leven „ onder de bijl des beuls eindigende. Lo de wijk XVI. ,, zal niet alleen voor onzen tijd, maar ook voor de na„ komelingfchap belangrijk blijven. Met moeite zal zij „ gelooven, dat de vertegenwoordigers eener natie, zo „ vermaard door haare edelmoedigheid, door de zagt» heid haarcr zeden , door die fchitterende dapperheid en ,, dien grondtrek van menschlievendheid, welke haar ten „ allen tijde den eerden rang onder de volkeren hebben „ aangewezen , den opvolger en erfgenaam zo vecler „ Koningen tot de fchanddraf der booswigten venveezen ,, hebben. Zij zal vraagen : hoe is het mogelijk geweest, „ dat datzelfde Franfche volk, hetwelk, onder de reeks „ zijner deugden, de liefdevoor zijne Koningen deide, „ plotsling tot zulk eenen ijslijken aanflag overgegaan ,, zij? Was het onzinnigheid, razernij, of rechtvaar„ digheid?" Aldus luidt de aanhef vau dit Werk, bij wiens Opdeller, naar het ons voorkomt , wij de twee hoofdverëischten eens goeden Historiefchrijvcrs vcrëe» nigd vinden : kunde en onpartijdigheid. Na zoo vele en onderfcheidene berichten , aangaande het voorgevallene in Frankrijk, en in andere gewesten van Europa, geduurende het altijd gedenkwaardige tijdperk dei Omwenteling, zouden thands alle verdere verhalen bijkans overtollig kunnen fchijnen, nadien toch dezelven niet veel anders, dan eene herhaling van het reeds voorheen gefchrevene, kunnen behelzen. Als zoodanig zou dan ook dit Werk wel hebben kunnen agter blijven. Met dat alles, daar beknoptheid en znaklijkheiddeze Levensgefchiedenis kenmerkt, en in de- zét-  76 LEVENSGESCH1ED. van LODEWIJK den zestienden,1 zelve nog al bijzonderheden , elders niet of minder uitvoerig vermeld , gevonden worden , kan dit Gefchrift tot de volledigheid der Gel'chiedenis ook het zijne bijdragen. In Vijf Boeken, elk derzelven in Hoofdrukken ondcrfcheiden , heelt de Schrijver zijn Werk verdeeld. Het Ecidc Boek vermeldt lodewijks geboorte, opvoeding, huwelijk, komst tot den troon , nevens een verflag van Frankrijk s toedand in l ode wij ks XV laatfte levensjaren. — Het Tweede geeft een bericht van fommige Staatsdienaren,, eenige Staatkundige verrichtingen en. den Amerikaanfchen Oorlog. — Lodewijks gedrag ten opzichte van Holland en den Keizer ; de inval der Pruisfén in Holland,- pogingen van Engeland omtrent Frankrijk,- de bedrijven des Hertogs van Orleans ;. • het gedrag der Parlementen; vergadering der Notabelen, worden in het Derde Boek vermeld en in het Vierde, de bijeenkomst der Staaten Generaal, 's Konings gedrag vóór de verovering van de Baftilte, deszelfs vlugt, de opening van de Wetgevende Vergadering , nevens verfcheidene voorvallen , in dat onftuimig tijdperk. Het Vijfde Boek bevat een verhaal van 's Konings komst in den'Tempel, deszelfs verfchijning voor de balie der Nationale Vergadering , Verhoor, Vonnis, Dood en Uiterfte Wil. Behalven de Afbeeldingen van lodewijk den XVI, des Markgraven de la faijette Cn des HertOgS van orleëns, pronkt het Werk met vier wel uitgevoerde, doch elders reeds gebruikte Platen, verbeeldende de Afzondering des Konings van zijn Gezin , deszelfs verfchijning voor de balie der Nationale Vergadering laatite ontmoeting tusfehen den Koning en zijn Gezin in den Tempel — en Affcheid van zijnen Biegtvader, zoo als hij gereed ftond om het Schavot te beklimmen. Verfcheidene trekken uit 's Konings vroegde* levensjaren , die een' deugdzamen inborst verkondigden, zouden wij kunnen aanhalen. Zie hier één daarvan : Men „ wist dat hij," lodewijk, terwijl hij nog Hertog van berrij was, ,, den akker eens landbouwers ge,, eerbiedigd had bij eene geleegenheid , wanneer zijne ,, broeders, de jagthoornen den dood van het hert horen„ deblaazen, den koettier bevolen had en zig te haasten. „ Deeze was op het punt om eenen koornakker over te ,, rijden, toen de Dauphin (lodewijk) hem toedep „ dén gewoonen weg te neemen, 'er bij voegende: Dit „ koorn  levenscescmed. van lodewijk den zistienden. 77 koorn behoort ons niet toe." Doch wjj willen den Lezeren tot het Werk zeiven overwijzen , en het Hot daarvan, bij manier van proeve van 's Schrijvers denkwijze, overnemen. Ik eindig eenen verdrietlijken taak, en die mij zeer veel ,, tranen heeft gekost. Ik wilde met de onpartijdigheid „ van eenen Gefchiedfchrijver de fouten van l odewijk optekenen, en aantonen, bij welke omftandigheden 'hij ,, den val, welke het Koningfchap dreigde , had kunnen „ voorkomen. Ik heb hem zien worftelen , met zijne ,, deugd alleen, tegen de verbastering van zijne eeuw, ,, ik'heb hem zich zien omringen met de geachtfte mannen „ van zijn tijd, om dezelve tegen te gaan; ik heb kunde, „ oprechtheid, ijver, met hem zien vallen. Jk heb ge„ zien, dat gedüurende dezen onzinnigen ftrijd tusfehen „ de deugd en de ondeugd, de behoefte en den 'rijkdom, de „ godloosheid, en den godsdienst, de geboorte, en de ,, geringe afkomst, het niet genoeg ware, om het even„ wigt tusfehen die zoo ftrijdige elementen te houden, ,, dat een Vorst met de achtensvvaardigfte hoedanigheden „ verfierd ware, Wanneer de menigte van een oedor„ ven volk in opftand is, kan men deze niet beteugelen, ,, dan door ze naar hunnen Hand te rug te dringen. In ,, eene eeuw van dwaasheid, bad men eenen lodewijk XI „ nodig. Toen hield de dwingelandij van den Vorst de ,, woestheid van het volk in teugel, maar lodewijk. XVI „ als een tijran afgefchetst, bezat, ten ongelukke voor „ hem, voor Frankrijk en zelfs voor Europa, niet dan ,, die zachtaartigheid , vroomheid, die gematigdheid vau ,, leven en die bron van menschlievendhcid, die, bij ze,, kere omftandigheden, wel verre van de beledigingen te „ bedwingen , dezelve fchijnen op te wekken. Wanneer ,, lodewijk Hechts een weinig van dieftoutmoedigheid ,, had bezeten, om te kunnen regeren, en zijne vijanden „ te onder te kunnen brengen en te firaffen, doch waar,, van hij den grootltcn afkeer betoonde, mooglijk zat ,, hij nog op den troon zijner vaderen. En zie eens, ,, hoe dat volk, het welk hem niet mag verdragen, met ge- duld alle die tijrannen, welken het zich zelven heeft „ verfchaft, verdragen moet. Ik belluit daaruit, dat,in„ dien lodewijk minder goed ware geweest, hij ook zijn „ volk meer gedwee, zijne vijanden minder ondernemend, „ en Frankrijk minder verwoest zou gevonden hebben. Ik „ befluit, uit de verfchriklijke onrechtvaardigheid, wc.I-  7^ i» w e l d, junior ke hem is aangedaan , tot de noodzaaklijkheid om die te fi herdellen; dit vorderen het algemeen geluk, en de ee* . „ der Franfchen op eene gebiedende wijze." Reizen dovr de Staaten van Noord-Amerika, en de Provintie van Opper- en- Neder-Canada, in de jaren 1795,1796 en 1797. Ondernomen door isaac we ld, junior. Naar den derden Druk , uit het Engelsch vertaald, door s. van hoek, Predikant te Aalburg en Heesbeen, Met Plaaten en Kaarten. In drie Deelen. Tweede Deel. In den Haage, bij ]. C. Leeuwedijn, 1802. 425 Bladz. In gr. Oftayo. De prijs is f 5 - : » : "VVTij haasten ons, om onzen Lezeren het nodige verllag VV te doen van dit Tweede Deel van deze uitnemende reize, die, gedaan door landdreeken, waarvan men in ons vaderland nog geene andere, dan zeer onvolkomene, berichten heeft, zich door de fraaiheid van haren inhoud , de fchoone keuze en de naauwkeurigheid der berichten, die zij vervat, en door den goeden fmaak , met welken zij gefch reven is, zoo zeer onderfchcidt. Dit Tweede Deel behelst het verllag van des Heeren welds reize, van Skenesboroug, over het meir Champlain, naa de Provintiën van Opper- en Neder-Canada; de befchrijving van hetgene hij aldaar gezien heeft, en zijne aanmerkingen over het een en ander, en eindelijk zijnen togt langs de rivier St. Laurens opwaards en over de meiren Ontario en Erie. De reis , over het meir Champlain naa St. John , viel den Reiziger zeer langwijlig en verdrietig. Van tijd tot tijd, zochten de Reizigers in boerenwoningen en zoogenaamde herbergen langs de oevers, het nodige voedlël en nachtverblijf, doch meestal vonden zij niet anders, dan zeer Hecht gerief. Het kan zeer vreemd fchijnen, dat een volk, hetwelk de noodwendigheden en gemakken van het leven zoo zeer in zijn bereik heeft als eenig ander, evenwel op eene zoo armhartige wijze leeven kan, als deze lieden doen: doch daarvan geeft de Heer W. de fchuld, aan hunne hevige begeerte, om geld te verzamelen, die 'den geringen landman bewegen kan, om zich gewillig .Van ontelbare'ongemakken en moeilijkheden te onderwerpen.' Wanneer hij de vruchten van zijn land, tot zijn voordeel verkopen kan, houdt hij daarvan een zoo gering  reizen door de staaten van nookd-amerika. 79 ring gedeelte, als flechts eenigzins mooglijk is, en keft het geheele jaar van gezouten voorraad, Hecht brood, en de viscb, die hij in de rivieren of meiren in zijne nabtiurfchap vangt. Heeft hij voor zich zeiven een goed huis gebouwd", hij verlaat het zoo rils het voltooid is voor geld, en gaat in de bosfchen in eene Hechte hut wonen , tot dat hij tijd heeft om weder een ander te timmeren. Geld is zijn afgod; en om dit te bekomen, doet hij blijmoedig afitand van zijne eigen genoegens. De Reiziger zag op deze reis Tikonderago en Cromoupoint, plaatiën, wier naam inde gefchiedenislén van den Vrijheids 3 Oorlog der Noordamerikanen, altijd zeer merkwaardig wezen zullen: zij lagen nu in puinhopen. Zij fchijnen alleen te dienen, om de verruklijke gezichten, die men op ditineir heeft, te meerder ftaatli jkheid bij te zetten. Van St. John, hetwelk nu maar een klein plaatsjen is, maar dat, als de eenige Britfche haven aan dit meir, bij het toenemen van den Koophandel tusfehen N. Jork en Neder Canada, een plaats van belang worden moet, vertrok w e l n met rijdtuig, over La Prairie, een ftadjen van honderd huizen, naa Montreal. Naauwlijks was hij herwaards op reis, of hij zag dat hij in een ander land was , onder anderen ook aan de hechtheid en het zindelijk uitwendig voorkomen der gebouwen, en aan de gewoonte, om de voorbijgangers te groeten , waarvan men in de verëenigde ftaten niet weet. Montreal, op een eiland in de rivier St. Laurens, is eene ftad van twaalf honderd huizen, gelijk geheel Neder Canada meestal door Roomschgezinde Franfchen bewoond, die aldaar bij de oude voorrechten van hunnen Godsdienst bewaard worden. Zij hebben zelfs hunne kloosters behouden , maar in de mannen kloosters mogen geene nieuwelingen worden aangenomen. De ftad heeft zeer veel van brand geleden, en daarvan is het, dat vele huizen met blik gedekt zijn , en dunne ijzeren platen voor hunne deuren en venfters hebben. — liet volk is 'er ongemeen gedienftig en herbergzaam voor vreemden, en zij zijn zoo naauw met elkander verbonden, dat men hen voor éëne familie houden zoude. De landftreek is zeer fchoon en vruchtbaar, en de uitzichten zijn 'er onvergelijklijk. De voornaamfte handel beftaat in pelterijën, die aldaar, in verbazende menigte, tot de verzending naa Engeland worden bijëen gebragt. Te Montreal is eene zeer aanzienlijke Northwest Com- pag-  53 t. we l d , junior, pngnie, die hare zendelingen en factorijen heeft, tot op den afftaiid van vele honderden van mijlen onder de Indianen , daar zij liet bontwerk in verbazende menigten opkopen, en langs de meiren en rivieren afzenden. Zeker perfoon, een deelgenoot in de Compagnie te Montreal, is tot aan de oevers van den ftillen Oceaan doorgedrongen. Het journaal , door dezen man, op dien togt gehouden , is, zegt men, vervuld met berichten van de grootlte aangelegenheid. Dat hetzelve niet, tegelijk met eene naauwkeurige kaart van zijne reis, aan het publiek is bekend gemaakt, moet alleen worden toegefchreven , aan een ongelukkig misverftand tusfehen hem en zekeren Lord , die in blakende gunst ftond. Deze man is Mr. Krnzie. Zijue eerfte poging mislukte. Hij misgreep zich in de rivier, die hij dagt, dat hem aan de groote Zuidzee brengen zoude. Hij vond dat de rivier, die hij afvoer, allengs van loop veranderde, en hem eindelijk in Baflins baai of in de Noordzee zou gebragt hebben. Bij geluk kwam hij, na het doorftaan van groote moeilijkheden en gevaren, van dezen mislukten togt nog t'huis. In eene tweede proeve, Haagde hij veel beter, hij kwam toen aan de Nootka baai te recht daar cook niet lang; vóór hem geweest was, en verfcheidene kleinigheden tot gedenkteekenen van zich had nagelaten. De Heer we ld had dit verhaal uit den mond van kenzie's Reisgenoten. De Reiziger neemt vervolgends zijnen weg op Quebeck, honderd zestig mijlen (denklijk Engelfche hetgene wij in deze geheele reis onderftellen) lager de St. Laurens af, in eene platbodemde fchüit, daar te lande een Batcau genoemd. Zoo fnel is de ftroom op die rivier, dat hij in zes uuren eenen weg van vijftien uuren tot de ftad Sórelle had afgelegd. Deze ftad is in 1787 aangelegd, en wordt door Loialisten, die uit den vcrëenigden ftaat ge"lligt zijn, bewoond. Men fpreekt 'er dus Engelsen, hetwelk anders in deze Provintie min gewoon is. Zij vervat thands omtrent honderd huizen. Men leeft 'er vooral van den fcheepsbouw. Deze vaart langs de St. Laurens is uitftekend vermaaklijk. De fteden en dorpen liggen bijeen aan hare oevers, en vertoonen zich aan het oog van den Reizenden , als een digtbewoond land, daar alles in eenen b!'>eiëtiden ftaat is. Het volk leeft 'er vrolijk en wel te vrede, en heeft alles in overvloed, vleesch alleen uitge- zon-  StlZÜN d00b. de staaten van noord-amerika. 8l zonderd , en de rijzende en dalende gronden leveren aan alle kanten dc hcerlijkde vertooningen. De Had Quebec, die ten deele op eene rots zeer hoog, en voor een ander deel veel lager ligt, is zeer fterk. Men fchrijft het alleen aan eenen grooten misllag van den Franfchen bevelhebber toe, dat de Engelfchen in hunne oh derneintng op dezelve niet zijn te leur gefield. De benedenltad is bedompt en morslig, maar de bovenlbul geniet eene zuivere lucht, en ligt bij uitnemendheid aangenaam, zoo veel als eenige andere plaats in de wereid. Men vindt in dezelve nog een Collegie van Jefuïten, waarin evenwel niet meer dan één zeer hoog bejaard man is overgebleven. Deze, in zijne jeugd niet meer dan poortier, heeft nu een inkomen van 10,000 £ St. waarvan bij een liefdadig gebruik maakt, en dat na zijnen dood aan de kroon vervalt. Men kan te Quebec zeer veel béter koop leeven, dan in den verëcnigden daat, door den grooten voorraad van levensmiddelen die het land oplevert. De Reiziger is zoo zeer met dc fchoonheid van hetzelve ingenomen, dat hij zich in de befchrijving daarvan niet fchijnt te kunnen voldoen. De Heer we ld geeft verder berichten van het Staatsbeftier, den Godsdienst, enz. in Canada, doch wij kunnen ons hierbij niet inlaten. Onder de uitgaven van lhiat rekent men 100,000 £ St. die aan gefchenken onder de Indianen worden uitgedeeld. De invoer bedaat 'er in alles wat een opkomend land, dat nog in zijne kindsheid is, kan gerekend worden nodig te hebben. Daarentegen worden 'er bonten en pelterijen, tarw, meel, lijnzaad, potiisch, timmerhout, duigen, drooge visch, olie , genfmg en verfcheidene droogerijën uitgevoerd. Men zegt, dat 'er tot dezen handel 'een aantal fchepen gebruikt wordt, ter grootte van 7000 tonnen. Men heelt in het land ijzermijnen ontdekt, ook eene ijzerfa» briek in werking gebragt , maar zij wil niet recht voord. — Het land is zeer gefchikt tot de henuipteelt, maar het volk is van zijne oude gebruiken niet af te trekken. Huislijke manufaéhiuren worden in vele ftreeken vervaardigd van grof laken en linnen, maar het meeste komt uit Engeland. Onder de menigvuldige voordbrengfelen van het land, zijn twee onderscheidene foorten van den fuikermastboom. Zulk een boom van twintig duim over het kruis levert meesttijds, jaarlijks , vijf pond fuiker, en men heeft voor- nieuwe vad. bihl.vu.deel.no. 2. F beel-  82 I. WE LD, JUNIOR beelden van boomen, die dat omtrent dertig jaren lang doer^ Deze is de eenige 1'uiker, die men daar ten platcen lande gebruikt, ook wordt zij in de lieden te koop gebragt in koten of brooden, die doorgaands zeer bard zijn. Zij is niet ongelijk aan Westïndifche Muscavado, doch zij kan ook zoo behandeld worden, dat zij voor de beste Engell'che broodfuiker niet hoeft te wijkeu. Men zou met voordeel de teelt van deze boomfoort en daardoor het fabriceren van deze fhiker kunnen aanmoedigen: doch daar, zoo min als elders, is de boer gemaklijk te bewegen, om nieuwigheden in te voeren. De lucht is in den winter in Canada bij uitftek koud, zoo zelfs dat de koude 'er voor meiischlijke wezens bijna onverdraaglijk fchijnt, doch zij wordt geduurig met min koude dagen , afgewisfeld, ook weet de Canariiër zich in zijnen dikken pels en in zijn wel goed gefloten, en wel verwarmd huis, zeer goed te be« fchermen. Zoo zelfs dat de koude winter, de tijd van vermaak en van uitfpanning.is voor dit gezellige volk. De winter duurt 'er, tot in het_laatst vau April of he; begin van Meij, en dan maakt de groeiende natuur verbazende voordgangen. NaauwJijks is de lente daar , of het fchijnt reeds zomer. Zeldzaam rijst de Thermometer alsdan bovende 84 graden,maar iujuhj en Augustus klimt hij wel tot 96 graden. De meeste Franfche boeren- in Canada wonen op goederen van Heeren. Doch de Heerlijkheden, fchoon zij ai groot zijn, leveren flechts een matig inkomen op. en daarom-leeven deze Heeren zeer eenvoudig en matig. De lauden, die na de bezit, neming der Engelfchen worden uitgegeven, worden alleen door den Gouverneur vergund, zonder voor als nog giftbrieven uit te geven, die een dadelijk bezit daarvan verzekeren. Dit laat altijd eenige onzekerheid in het bezitten over. Denklijk heeft men voor deze handelwijze zekere redenen van ftaat. Doch men fchijnt die niet met zekerheid te weten. Dit is zeker, dat men dus de gelegenheid affnijdt, tot die foort van ag'iotagie in landgronden, die hier en daar in de verëenigde flaten, met zooveel nadeel, gedreven wordt: maar anders heeft zij hare groote ongemakken, en zij is aan de fpoedige bevolking van vele onbebouwde landen zeer hinderlijk. Anders oordeelt Mr. ■weld dat de gelegenheid in Canada veel meer aanloklijk is voor vreemden , om zich aldaar neêr te zetten , en hij bekleedt dit zijn oordeel met zeer vele fchijnbare redenen. Van (Quebec ondernam de Reiziger zijnen te rug togt, over Montreal en de watervallen vau Niagara, naa de verëenigde ftaten. Hij nam den weg te lande met rijdtuig, en vond deze reis zeer aangenaam, door een weibewoond land, voorzien van geregelde posthuizen , en herbergen, goede rijdtuigeii,paarden, wel klein maar zwaar en lterk, en fnel op den weg. De voerlieden hebben zeer veel van dennatiönalcn trek derCanadiërs , te weten verwaandheid, en wanneer men hunne bedrevenheid, en .de vlugheid hunner psarden maar braaf roemt, dan kan men ver  reizen door de staaten van noord-amerika. 83 ver met hun komen. De gezichten vond hij boven befchrijving verruklijk, doch . de iandbouw werd, door de Franfche Canadiè'rs, zeer achtloos waargenomen. Een jonge boer zoekt hier niet, gelijk in den veré'enigden ftaat, wanneer hij trouwt, gelegenheid op, tot het nichten van eene nieuwe hoeve; zo zulks maar eenigzins mooglijk is, deelt zijn vader de zijne met hem. Hij kwam hier door de ftad Troïs Rivieres, de derde ifl rang in deze Provintie, en omtrent 250 of 300 huizen groot, doch de landftreek fcheen hem minder vruchtbaar. Men vindt in hare nabuurfchap vele berkenboomen, van wier bast de Canoos gemaakt worden , die men op deze ftroomen zooveel gebruikt. Deze bast heeft vrij veel gelijkheid aan den kurk. boom. Te Montreal maakten de Reizigers terftond gereedheid tot hunne verdere reis. Hieronder behoorden de nodige buffelvellen, die door de Indianen zeer zacht bereid vvorden, om 'er op te flapen, en toen ging de weg, met een bateau, op Kingstown, TeLa Chim, een dorp daar hij fcheep ging,merkte hij aan ,dat, in weerwil van al de goede dienftcn, die de Engelfchen hem aandoen, een indiaan altijd oneindig liever mer een Franschman dan met een Engelschman te doen heefr. — Het werken vau een bateau tegen den ftroom op, vond de Reiziger eenen zeer zwaren arbeid, daar men meermalen tegen watervallen moet inwerken, doch het volk, dat zich daartoe laat gebruiken, is zeer tegen dien arbeid opgewr.sfen. Dikwijls gingen de Reizigers te voet, wanneer hun de trage voordgang der bateau ver' veelde, e« dan vermaakten zij zich wel eens met het fchieten van wilde duiven. Bij deze gelegenheid verhaalt hij, dat 'er zekere jaren zijn, in welken onnoemlijke menigten van duiven overkomen, uit de noordlijke deelen. Men kan dan zooveel men maar wil, van dezelven vangen Men noemt zulke jaren, duivenjaren, zij komen om de zeven of agt jaren. — Behalven dezen heelt men 'er ook eekhoorntjensjaren en becrenjaren. De laatfte komen ook uit het noorden. Zij worden meest bij de meiren Ontario en Erie gezien, en in groote getalen gevangen, wanneer zij de rivieren overzwemmen. Men weet geene voorbeelden, dat zij eenig mensch in de bosfehen aandoen, maar in het water zijn ze zeer fterk, en voor één mensch alleen fomtijds gevaarlijk. Het beerenvleesch wordt voor zeer goed gehouden, en een beerenkop acht men eene zeer groote lekkernij. — De Eekhoorntjens kwamen , toen weld zich aldaar bevond, uit het zuiden, uit den vcrëenigden ftaat Zij zwemmen even gelijk de beeren de rivieren over, doch als of zij hunne eigene zwakheid kenden, zij nemen hunnen weg veel hooger, boven de watervallen van Niagara , en daar zoeken zij de plaats, waar de_ rivier fmalst en ftilst is. Men rekende dat er in twee of drie dagen meer dan 15000 de rivier waren overgetrokken. Het fpreekt van zeiven, dat zij aanftonds op het F 2 yeld  §4 I. WELD, JUNIOR. veld al het gewas verwoesten. De boer rekent zich gelukkig, indien hem het derde gedeelte overblijft. Deze Eekhoorntjens zijn van eene kleine foort en zwart. Men meent dat zij aan het vaste land van Amerika eigen zijn. Op den agtilen dag nadat de Reiziger fcheep gegaan was, kwam hij te Kingstown aan het meir Ontario aan. De Schrijver is van oordeel, dat de weg om goederen, die uit Europa komen, hoog op in de binnenlanden te vervoeren, veel korter en verkieslijker is langs de St. Laurens, dan langs eenige andere rivier, en daarom meent hij dat Quebec en Montreal altijd in dit opzicht veel vooruit moeten hebben, boven de zeelteden in de verëenigde ftaten. Evenwel kunnen wij niet ontveinzen, dat het ons is voorgekomen, dat de Engelschman den Heere we ld hier en daar wel eens uit den mouw kijkt, en dathij doorgaands den voorrang geeft aan alles, waar in de eer of het voordeel van zijne landgenoten betrokken is. . Kingstown te voren het fort Cadaraqua, en Frontignac, is thands eene Stad van 20,000 inwoners, die in den herfst veel van tusfchenpozende koortfen te lijden hebben, uit hoofde van de omliggende moerasfen , eene (tapelplaats van koopwaren tusfehen de meiren en Montreal, en de beste haven aan het meir Ontario, hetwelk de fcheepvaart aldaar zeer doet bloeien. Doch de fcheepsbouw valt 'er kostbpar, omdat ai het ijzer, touw en zeilwerk uit Engeland moet komen, en omdat de fchepen«ldaar in het zoete water veel fpoediger dan in zee verflijten. Evenwel kan dit door den tijd beter worden, uit hoofde van de ijzermijnen die voorhanden zijn, en de gefchiktheid van den grond voor den hennipbouw, waarmede men hier reeds eenen aanvang maakt. In de meer afgelegene deelen van Opper Canada, wordt eene groote menigte van koper gevonden, dat veelal zeer zuiver is ,en zich zelfs dikwijls op de oppervlakte der aarde vertoont, hetwelk de reden is dat men aldaar dingen van koper heeft, die elders van ijzer gemaakt worden. Van deze Stad voer de Heer weld over het meir Ontario naa Niagara, aan boord van een fchip van 180 ton. Dit meir is 120 mijlen lang en ftrekt zich op het breedst 70 mijlen ver uit, en beflaat eenen grond van 2,390,000 acres lands. Het is evenwel in het geheel niet onftuimig, maar zeer diep en op fommige plaatfen onpeilbaar, en helder van water, liinnen drie dagen was deze reis volbragt. In de nabuurfchap van Niagara onthouden zich zeer vele Indianen , die de Had en het land van Wild en Visch voor. zien. Den Visch, vooral Zalm, vangen zij in het meir Ontario, dat, zoowel als de nabuurige rivieren, zeer vischrijk is, zoo zelfs dat men oordeelt, dat dezelve eenen zeer voordeeligen tak van koophandel zou kunnen opleveren. De Stad Niagara bevat omtrent 70 huizen. Men is van voornemen om den zetel van het gebied van daar te verleggen, des niet te min neemt ze zeer fchielijk toe, en men verwacht dat zij, door den koophandel en door geduurige landverwisling van het volk in den veré'enigden ftaat  REKEN DOOR DE STAATEN VAN NOORD-AMERIKA. 85 ftaat , vrij aanzienlijk zal worden, evenwel is dé lucht 'er niet gezond, waarin zij gelijk ftaat met alle andere plaatfen aan deze mei ren. De belchrijving van de fchoone watervallen bij Niagara , waarvan wij hier verfcheidene afbeeldingen vinden, gaan wij, fchoon dezelven zeer belangrijk zijn, met ftilzwijgert voorbij , omdat wij ons herinneren, daarvan meermalen berichten, ook in onze Tijdfchriften, gelezen te hebben. Een gedeelte van het land omtrent Niagara is nog weinig bebouwd, maar een ander gedeelte vervat zeer vele fraaie bouwhoeven. De lrnden zijn daar vruchtbaar en worden wel bebouwd. Het Indiaansch koorn fchiet'erftengels van agt voeten hoog. Men zaait tusfehen de reien pompoenen en meloenen, die overal in Canada volmaakt rijp worden, en den hoogften trap van volmaaktheid bereiken. Eekhoorntjens vond de Reiziger aldaar bij duizenden, en werden op de jagt rijklijk gevangen. De Seneka's Indiaanendoen dat met de blaaspijp,een rieten pijp van omtrent zes voeten lang,door wélke zij zeer dunnepijltjensblazen. Dit doen zij zelfs op merklijken afftand, zoo wis, en met zoo veel kracht, dat de pijlen dikwijls door de kop van het grootfte foort van Eekhoorns doordrongen. De Heer weld nam zijnen weg verder over het meir Erie > hetwelk wel 300 mijlen lang is , en eene breedte heeft, op fommige plaatfen, van 90 mijlen. Het is niet meer dan 20 vademen diep, en heeft dus veel minder water dan het meir Ontario. Ook fchijnt het veel meer aan gevaren blootgefteld dezen waterkom te bevaren, waartoe de ongelijke hoogte van deszelfs oevers mooglijk mede gelegenheid geeft, en 'er is groot gebrek aan goede havens. De Eilanden in hetzelve leveren uitmuntend timmerhout in zeer groote menigte. Maar zij zijn ook voorzien van verbazende menigten van Hangen van verfchillende foorten, en daaronder van ratelflangen, 1 die het verblijf op dezeiven zelfs gevaarlijk maken. De Reiziger fpreekt van twee foonen; de eerfte donkeibruin met geele vlekken, zelden langer dan 30 duim; de andere groenachtig geel met bruine vlekken en tusfehen de 3 en 4 voeten lang, en zoo dik als het onderfte van den arm van een zwaarlijvig mensch. Het vleesch van de ratelflang is zoo blank, als de beste visch, en wordt van velen ze;." geacht. Het levert de heerlijkfte foupe. Het vel van eene ratelflang wordt als een geneesmiddel geplaatst op deelen van het ligchaam, die door zinkingen zijn aangetast, «n haar vleesch bo* en het vuur tot eene kool gedroogd, als een beproefd geneesmiddel. De Heer we ld voer vervolgends de rivier Detroit in, tot bij eenen nieuwen post, daar hij het land vervuld vond met Indiaanfche dorpen, en de rivier overdekt met canoos, bateaux en andere vaartuigen. — En hiermede eindigt hij het Tweede Deel van deze reis. Wij kunnen niet ontveinzen, dat hij hier endaar wel wat uitvoerig is in zijne verhalen: maar men leest hem toch met veel vermaak. F 3 Ver>  ?6 f. fock, verhandel» over de zachtmoedigheid. Verhandeling over de Zachtmoedigheid, voorgelezen in de 'ven'' gadering tan het Amllerdamsck Eerfle Departement der Bataaffche Maatfchappij, Tot Nut van 't Algemeen, in het Gebouw de Zon, op den 15 van Slachtmaand, 1802. Door f r f, n c 1 s c u s f o c K, Predikant te Amjlcrdam; Medelid, en thands Mede - Bejluurcr van het gemelde Departement. Te Arnihldam, bij], ten Brink „G. z, en J. van der Heij, 1802. 34 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: - 6 - : "jVIa vooraf de vraag: Wat noemen wij Zachtmoedigheid? A.V dus beSndvvoord te hebben;,, eenvoudig dit: dat men „ zijne driften en hartstochten, vooral zulke , die op een min „ gunftïg en hard denken en handelen omtrent onzen mede„ mensch zouden uitloopen, bedwinge en beteugele, en zij„ ne denkwijs, woorden, en v.'rrichthgen- zoo be'liere, dat „zachte, billijke, minzaams en toegevende Liefde jegens „ onzen Natuurgenoot in die allen duidelijk uiiblinke;" gaat de Eerw. F. meer bepaaldlijk tot de behandeling van zijne voorgenomene taak over, en betoogt eerst, waarin de waare zachtmoedigheid niet, dan waarin dezelve al gelegen zij, en breidt dit in verfcheidene leerzame en opwekkende voorbeelden uit, ten (lot aangedrongen door het voorbeeld van den Godlijken en Zachtmoedigen Verlosfer. — Wij hebben deze Verhandeling, over het geheel, met genoegen gelezm , en welke dan ook de oorzaak der uitgave zijn moge , zij verdient algemeen bekend, en van elk burger en lid der Mantfchappij gelezen cn overwoeen te worden; wegens de edele en voortreflijke grondregels en voorfehiif'ten, welken daarin, tot algemeen nut en (richting, voorkomen, en dieniet mlaten kunnen bij den bedachtzamen van eenen heilrijken invloed te Kijn. — Indien de Leeraars van den Godsdienst, dachten wij, bij de doorlezing, zich meer rot het vervaardigen' van dergelijke mikken, het'zij in de Bataaffche Maatfchappij Tot Nut van V Algemeen, het zij in andere Vaderiandfehe Gezelfchappen wilden bepalen, zij zouden, naar ons oordeel, een gewigtig gedeeite van hunne roeping vervullen, en ande-. ren tot een leerzaam en opwekkend voorbeeld kunnen ver. ftrekken. — Gefchrift eener bejaarde Vi ouw. Uitgegeven , door elisa- beth pek k er IPeduWe wolf f, en agatha deken. Eerjle Deel. In den Hagc, bij I. van Cleef, 1802. 388 Bladz. '—7 Tweede Deel. 371 Bladz. De prijs der bei¬ de Dtelen is f 4 - 16 : T~\ .' beide Vriendinnen, de Weduwe van wijlen den PrediXJ' kant wolff, elisabeth bekker, en a gat-ha deken, die zich, door zoo vele Werken, eenen naam ver- wor-  E. BEKEER, EN A. DEKEN, GESCHRIFT , ENZa 8? worven hebben, doen zich op den Tijtel, en in een Bericht aan den Lezer voor, als Uitgeef/Iers van dit Werk; ,, aan wie bet„ meermalen gebeurd is, das: haar, ter beöordeeling, ongedruk„ te werken werden toegezonden, hetwelk haar in de meening ,, bragt, dat men eenigeu prijs fielde op haar oordeel, en „ zich van hare eerlijke openhartigheid verzekerd Meldt.** — „ Toen haar dit manufcript in handen kwam , trof ha,cr de ti. „ tul genoeg, om het met aandacht te leezen en te beöordee„ leu." — Hoe zeer nu dit oordeelen aan de Uitgeefïters , als vrouwen van jaareu en ondervinding, niet verbaasd, moeilijk zal gevallen zijn, zij bekennen evenwel nederig, „ het Jarig „ onder zich gehouden te hebben, ,, maar het oordeel van' een „ paar kundige vrienden hebbende ingenomen , die het met, „ hunne goedkeuring vereerden; bellooten zij het in het licht ,, te geven." — ,, 't Kwam haar voor," (na of vóór dit oordeel van hare kundige vrienden? hierover laten zij zich niet uit,) ,, dat men een goed boek te meer op de Catalogus van „ Vaderiandfehe Werken zou kunnen fclrijven." Daar wij dit bericht, naar de letter, opvatten, omdat anders de uitfpraak der Uitgeefflers, dat men een goed Boek te meer op de lijst der Vaderiandfehe Werken zal 'kunnen fchriiveu , wat veel naar eigen lof zou rieken, doen wij zulks te :icver, omdat de Schrijflter , als ons in dit geval geheel onbekend zijr,de, ons oordeel volkomen vrij laat, zonder dat'er zelfs een vtr vermoeden zou kunnen plaats hebben, dat wij ons, door gunst of ongunst in het beöordeelen van dit Werk, tot eenige partijdigheid hadden laten zwenken. Nu durven wij rondborlfig verklaren, na1 dit Gefchrift, gelezen, herlezen, en overdacht te hebben, dat wij hetzelve met de twee Fr'enden der Uitgeefflers, hoe kundig zij ook zijn mogen, niet algemeen konden goedkeuren, en dat het ons niet is voorgekomen , als een goed boek op de lijst der Vaderiandfehe Wer.ken, geplaatst te kunnen worden. Het is ons veeleer voorgekomen, dat de Uitgeefïters het Manufcript. wel onder zich hadden mogen houden. Zie daar, Lezer! kort ei goed de flotfom vau onze gedachten , onder en na het lezen van dit Werk. De Uitgeefflers zullen ons niet kwalijk nemen, dat wij, in gevoelen , met haar en hare twee vrienden ver!chiüen; dit is toch zoo, elk ziet de voorwerpen gemeenlijk op zijne wijze in. Maar aan onze Lezers zijn wij rekenfehap verfchuldigd,. van de gronden, waarop ons oordeel zich vestigt. Deze willen wij hun niet onthouden. _ De bejaarde Vrouw, in wier febrijffiii! wij het jonge, losfe, niet doordenkende, met haar vernuft vrij wat ingenomen, en over alles, wat zij weet en niet weet, befljsfepde, en andere menfehen niet zelden befpottende Meisjen , (op deze of dergelijke wijze toch fchïldert zij zich in hare jeugd af, daar zij ons de opvoeding in dit gefchrift verhaak, welke zij van hare moeder genoten had,) ligtlijk herkenden . trouwens, gelijk dc Ouden reeds V 4. aan-  SS JSLISABKTH BEKKKR , EN ACATHA DEKEN aanmerkten, des menfehen aard en inborst, laat zich niet er bronnen waar uit dat verfchil is af te leiden. 1 Deze zijn * 1. De meer bepaalde kring van 'sHeihnds werkzaamheden en de meer uitgebreide kring der Apostelen, è 4 . 2. De gcaartheid der menfehen, tot welke tfsus en zijne Apostelen fpraken. §. 5. J S en 3- De gcftcldheid der Apostelen zelve. §. 6 ontrDallegv°o?kïeli.Cf f Vafl Christendom e£/:$M,is behandeld s> *•daar uit het voor- 1. Dat jesus niet alle waarheden, die zijne Belijders moesten kennen , heeft willen voordragen "««^ere -u^i6 te vcr]]Cven waren, om allereerst door hem ontwikkeld te worden. ' 3. Dat hij de geheele ontwikkeling verfchoof ter tiid toe, dat de Apostelen den Geest zouden ontvangen hebben. &u 4. Dat dit uitftel, uit hoofde van de gefteldheid der menfehen, op welke jesus werken kon en moest, noodzaaklukwas, ' 5. Dat het plaats hebbende verfchil, in het onderwijs van jesus en zyne Apostelen, eigenlijk 'beflaat in eene meer uitvoeriger en duidelijker ontwikkeling der waarheden dan deze, die doorhem meer bedekt Hechts waren voorgedragen." tweede afdeeling. ,, Om de ongegrondheid der ftelling, die hedendaa°sch gedreven wordt te bewijzen , Wordt, na eene korte opgave, van de onderfcheidene ncht T'9 dat 1 worde*> het Betoog zoo inge- 1. Foor-  ïot verdédiging van den christx. godsdienst. ioi 1. Fosrëerst bewezen wordt, dat alles, wat jesus geleerd heeft, ook door de Apostelen is geleerd geworden. §. 10. 2. Onder alle die Leerftelüngen wordt geen ftuk gevonden, waarin de Apostelen, van jesus, df onderling , verfchillen. it'—13. Deze tweeledige Helling wordt onderfeheidenlijk behandeld. A. Eerst wordt bewezen , dat de Apostelen , in hun onderwijs niet afwijken van dat des Zaligmakers; de bewijzen zijn De overëenftemming, die 'er heerscht tusfehen beider leere. b. De oprechtheid der Apostelen in alles doorftralende. c. Hunne bezorgdheid, om de Leere van jesus 011vervalscht te bewaren en voort te planten. d. Niets kon hen bewegen, om de Leere van je sus te vervallenen, of eene eigene uitgevondene op zijn naam te prediken. $. 1%, e. De bijftand van den H. Geest, dien de Apostelen •genoten. §. 12. F>. Dat de Apostelen onderling niet verfchillen, wordt bewezen. §. 13. a. Daar uit, dat de belofte van den bijfland des Geestes allen aanging. b. Daaruit, dat indien één ondernomen had, iet te leeren, dat van de waarheid afweek, de overigen zulks terllond ontdekt zouden hebben. c. Uit de ondervinding, 3. De Apostelen hebben , als Leeriiars van den Godsdienst, hetzelfde gezag, dat jesus als Godsgezant had. S. 14. A. Zij betuigen, dat zij Gezanten van jesus waren, die op zijn gezag leeren. r. Zij waren door j e s u s, als zijne Gezanten, aangeftcld. C. Hun hoog gezag is door de wonderen, die zij in den naam van je sus verricht hebben, bevestigd geworden." derde afdeelin». ,, Na eene voorlopige Aanmerking §. 15. worden de hedendaagfche bedenkingen, tegen de bevvezene waarheid ingebragt, getoetst en wederlegd. 1.. Fborëerst., die, welke door den Wolfenbuttelfchen G 3 , "Frag-  BBS VERHANDELINGEN VAN HET GENOOTSCHAP, ENZ. Fragmentfchrijver zijn voorgedragen geworden, die bier op neerkomen: dat de Apostelen na den dood des Zaligmakers , een geheel nieuw plan hebben ontworpen waarnaar zij te werk zijn gegaan, en een fijstema voorgedragen hebben, geheel onderfcheiden van het gene jesus geleerd heeft,ja zelfs in alles daarmede ten eenemale ftriidende. §. 16—21. J 2. Ten anderen, het gevoelen van riem, die beweert, dat de eigendomhjke Leere van jesus niet uit de ver! haaien der Euangehsten in 't gemeen , maar alleen uit de eigenlijke redenvoenngen en gelprekken van hem kan opgemaakt worden, omdat de Schrijvers der Euangeliën .getak ook de Apostelen, om vele aanhangers in hunnen tijd te winnen, naar den Joodfchen fmaak hebben geichreven en gepredikt; men zij daarom verpligt, hunne gefchriften alleen aan te merken, als fchntbare Bijlagen, die ons leeren, hoe zij de leere van hunnen Meester hebben begrepen , maar geenszins als een regel voor ons, om zoo over die Leere te denken. §. 22 en 23. 3. Ten derden het gevoelen van steinbart, die ftaanïde houdt, dat de Apostelen onderfcheidenefijstemata hebben gehad, naarmate de denkwijze der menfehen, tot welke zij fpraken , verfchilde ; een ander zouden zij gevolgd zijn, handelende met ongeleerde Jooden, eenander met Grieken of Heidenen; hier uit zou natuurlijk volgen, dat.ze niet alleen van jes us, maar ook onderling verfchillen. §, 24. 4. Ten vierden, worden eenige tegenbedenkingen van gemengden aart overwogen , en wel A. Vooreerst , zulke , die tegen fommige waarheden zijn ingericht, als die den perfoon des Zaligmakers, en .de Leere der Verzoening raken. §. 25. B. Ten anderen, zulke, die tegen bijzondere en bepaalde Gefchriften des N. T. gericht zijn, den Brief vau jakobus, enden eerften van joannes. §. 26. C. Eindelijk, en ten derden, zulke, die van eenen algemeenen aart zijn. J. 27. a. Als dat petrus en paulus onderling hebben verfchild. b. Dat niet alle de Leerlingen van jesus van zijn Geheim plan kennis hebben gehad, de één dieper in den geest des Cbristendoms, zij ingedrongen, dan de ander. c. Dat, uit hoofde van de verfchillende gewaarwordingen, die de menfehen van dezelfde zaak hebben, hun begrip van dezelve niet overcenftemmende zijn kan. Ce-  H. MUNTINGHE, geschied. der MENSCHHElD , enz. i©3 Gefchiedenis der Mensckheid naar den Bijbel, door he rman m öntinghe. Tweede Deel. Te Am ft el dam , bij J. Allart, 1802. 270 Bladz. Aamcrkingen 156 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f 3 - 12 - : Met genoegen zien wij den voordgang van dit voortreflijke Werk des Hoogleeraars muntikghe; dit Tweede Deel levert nieuwe bewijzen van 'sMans uitgebreide geleerdheid en oordeelkunde, en is niet mm belangrijk dan het eerfte. Het bevat een gedeelte van het Derde Tijdperk: Van abraham tot moses, hetwelk de geleerde Schrijver, volgends zijne opgave Bladz. 4, m vijf Afdeelingén zal fplitfen : „ Eerst ," zegt hij, „ zullen wij onze aandacht bepalen bij de verftandelijke befchaving des menschdoms door handwerken, kunnen, en wctenfchappen. Ten Tweede, zullen wij het maatfchaplijke leven geduurende dit tijdvak gadeflaan, en daarbij tevens op den vorm van regeeiing des menschdoms in hetzelve letten. Hierna zullen wij , ten derde , het huislijke leven der menfehen van dit tijdperk naarfporen , en daarbij tevens hunne bijzondere zeden en gewoonten , in zco verre die invloed op de Gefchiedenis der menschhcid hebben, befchouwen. De Godsdienftige en Zedelijke befchaving zal daarna, ten vierde, onze naauwkeurige overweging tot zich trekken: terwijl wij,/eiw vijfde, met eenige aanmerkingen over den trapswijzen, voortgang der befchaving, en over derzelver gelijkheid en ongelijkheid bij verfchillende Volkeren, en wat ons verder moge voorkomen , hetwelk tot de voorgaande Stukken niet kon gebragt worden, zullen eindigen." Van deze Afdeelingén wordt de Eerfte of het Eerfte Tloofdfmk, in dit Tweede Deel behandeld, zijnde de Gafchiedenis van de verftandelijke befchaving des menschdoms door handwerken , kunften , en wctenfchappen , en wel volgends dit beftck, Bladz 10 opgegeven : ,, dat wij,' zegt de Schrijver, „ eerst de handwerken befchouwen, welke meer of min tot her daaglijksch leven behoren, en de konften, welke de voortbrengfels zijn van der menfehen vindingrijk vernuft; waarna wij ons oog op de wetenfehappen 'vestigen zullen , die meestal hej> voorwerp zijn van verftandelijke befpiegelingen. Wij zulktt elke van deze voorwerpen, eerst ieder afzonderlijk, behandelen ; om dan uit die behandeling zoo veel te gegronG 4 der  I04 H. MUNTINGHE, GESCHIED. DER MENSCHHEID , ENZ tijdperk; terwijl wij tevens zullen traKonfvan f- den inkeren £nf Jl,vervde» > "och ook aan te zijn" ' d0°r Sedron2ene kortheid duister xven van Booten^ tSScH^ r.j , Spysbereiding, Wijn Cn andere dvznkn ' en 01 e " Hoogleeraar breedvoerig over dé DicrrtkS^/ednurende &S*Pi ^f^** de Starrenkund ;SSsP- i- Sc'ie"UInde > Geneeskunde, en7. ™* bij dit alles wordt aan menige duistere plaats des Bii bels een aangenaam licht ontftoken, en al es in d A merkman, met veel geleerdheid, taSenS én bd£ zenheid>m oude en nieuwe Schaveren opgebelde rfcn ?^r£^H^C¥ts,^e Van de Gemeente te'Oudbeieiland en Intrige te Maas/luis, den t? QboberxUi. ■ Vs , 3't? 5LE?' Te botterdam, hij N. Cornel iSoo. li; Bladz. Ingr.O&avo. De prijs h)T- TL\ ' TT et treurige fterfgeval zijner Huisvrouw belette den tfri/ R/SJ:ER 2iine AflcWdsrcdé van de Gemeente ta Oudbeterland die reeds afgefchreven was,en waarvan dc tild naderde, Ét te fpreken. Op verzoek en aandrang nW Gemeente geeft hij dezelve thands i^-lfcfatTbSSS V b"de Leerredenen zun gèvifiteerd en geapprobeerd li Wezen* W« ' dezelven Azende, kunnen noch mogen ontveinzen, dat wij voor ons ver ben*'ÓZCJiZegAe-- ievonden iS- btn, m welken wij zeker zijn, dat verftandig rechtzinnige  ?.j. resler,0nuitgespr0k. afscheidsrede, enz. 105 ge Hervormden deze rechtzinnigheid als te overdreven zullen oordeelen , en ze dus niet voor de hunne zouden overnemen. Wij bedoelen bijzonder, hetgene de Predikant resler, herhaaldekeeren , voordraagt, dat het einde der Euangèliebediening voor eenen Leeraar moet zijn, Gode zij dank ! niet alleen, met betrekking tot die genen, Ah door de Euangelie-prediking behouden en zalig worden, waar omtrent niemand twijfelt;" maar, zoo als wij Bladz. 40 lezen: „ geen minder dank moet Gode „ worden tóegebragt, dat dit zelfde Euiingelie ook voor anderen een reuk des doods ten dood is?" De Redenaar zelf erkent, ., dat dit in den ecrlf.cn opflag vreemd „ moge klinken. Strijdig met alle gevoel van eenige „ menschlievendheid, God te danken over de verdoemenis „ van zijnen medemensch: berusten, zwijgen , is nogeenig- zins te begrijpen, m'MV danken, voor het groot/Ie onheil „ van een ander, dit is onbegrijpelijk:" Bladz. 42. lezen wij: ,, De rampzaligheid der genen, die verloren „ gaan, zal dankltof zijn voor de genen, die zalig wor- den!" enz. Deze Helling wordt in de Vooraffpraak, en Toepasjing nog telkens herhaald. Dc Redenaar zoekt zich wel te' verdedigen, met het gezegde van jesus, matth. XI: 9.6, waarin hij voor zijne uitfpraak eene bijzondere kracht fchijnt te Hellen, waarom hij hetzelve ook geduurig herhaalt, maar zelfs toegegeven , dat jesus woorden niet ééne, maar twee Hellingen behelzen, dan nog zal niemand, die zijn oordeel gebruikt, 'er dat ra vinden of kunnen vinden, wat de Heer resler wil. In den geheelen Bijbel hebben wij maar één voorbeeld, van iemand, die God dankte, omdat hij vromer was, dan zijn medemensch, doch, het was een Farife'èr, die zich verhief boven dezen Tollenaar, dien hij, in zijne zelfsverbeelding, voor eenen verdoemeling aanzag 'Er zijn meer plaatfen, in deze Leerredenen, die ons niet behaagden. De uitdaging van den Leeraar, Bladz. 54; was ons hard , waar hij tegen zondaren, „ over welken hij eenmaal triumfeeren zal, daar zij verloren „ gaan," Bladz. 53, dus fpreekt: „ Ik durf U gerust ,, dagvaarden tegen den Rechtdag der eeuwigheid, of gij „ dan iets tegen mij zult hebben in te brengen, dat ik .,, iets agtergehouden heb," enz. Zou hier wel behoorlijk nagedacht zijn, wat 'er gefchreven werd? In zijne Intreerede zegt de Predikant: „ Vooral ben ik, als bet de tijd toelaat, voor verkering met dc vromen, dat zijn G 5 5J i«!>  ïoö p. j. resler, onuitgespr0&. afscheidsrede , enz. „ mijne beste vrienden," Bladz. 106. Wie zijn de vamen ? wij lezen Bladz. 55. „ Ik zie bier voor mijne ogen, voor welke mijne prediking een reuk des levens „ ten leven is geweest." Kan een Leeraar of eenig mensch dat zoo ftellig en or.derfcheiden zien ? Zou dit met ligt voet geven voor fchcuring, en bij dezen en °-enen, tot zelfverheffing ? Over het geheel, vraagden wij ons zeiven, na het lezen dezer beide Leerredenen af: Predikt deze man niet veel zich zeiven? Spreekt hij niet te veel van zich zalven, en van zijn werk? Zoo roimt hij M/adz. po , dat zijn invloed, dien hij op de Burgerij had, met gering was. ö J ■ ■ Hoe waar is 'sMans ukfpraak, Bladz. 8ö\ „ Geestlijke hoogmoed kan de besten bezoetelen?" Trouwens zoo erkent de Leeraar zelf, Bladz. 201. „ Niettegenftaande hetoubetaamlijk, eigen ik , ookmh, eilaas! te dikwijls aankleeft, mag ik daar in tog een ecg'hebben," enz. te weten, de man is niet blind voor zijne 2'breken I getuigt hij van zich zeiven, Bladz. 120. " Wij zijn, misfchien, al te breedvoerig, in onze beoordeehng, maar wij. hebben 'er voor onszdvea r.denen voor; wij willen echter niet vitten, anders zoaéer; wij nog op verfcheidene uitdrukkingen , ais min op den Predikftoel voegende-, of zonder "nadenken daar heen gefchreven , aanmerkingen kunnen maken. Eén en ander voorbeeld zij genoeg! Bladz. 33, „ Namaals zal elk der overwonnen zondaarsfehaar , als zoo vele vaandelen van „ overwinning worden opgehangen in den hemel." Het versjen aan zijnen vriend scheeling , Bladz. 59, wilde ons ook op den Predikftoel niet voldoen , noch de vergelijking van het Euangelie , Bladz. 9i , met den noed van gellert; ,, men wendt en keert hem , naar „ den fmaak der tijden," Bladz. 108. „ Salomo, „ (en die man was toch ook geen kind!") enz. Philofophifche Kwakzalvers , Bladz. 90. De zaak mag wel gemeend zijn, maar het voegt geenen dienstknecht des Heeren te twisten! Allerminst voldoen ons zijdelingfche fteeken, enkel gefchikt, om den onnadenkenden Toehorer voor in te nemen, bij voorbeeld , Bladz 83. „ Leer„ aars zijn geen Wetgevers , gelijk een Solon, Lijcur„ gus , Numa Pompilius, om flechts maatfchappelij„ ke deugden voor te fchrijven, tot nut van V algemeen." Men lette wel, dat deze laatfte woorden met Curlijve letters gedrukt zijn.., Hét  bevraag: is jesus christus niet de waare god? 107 Hetgene wij in deze Beómkelmg gefchreven hebben, is niet , om te twisten , of te vitten , neen , wij fchreven, als beminnaars van het Euangelieen den Godsdienst van jesus, opdat niet iemand de gezegden van den Predikant resler zou misbruiken, om dat Euhngelie , dien redelijken Godsdienst, te befpotten of te lasteren. De vraag: Is jesus christus niet de waare God? Kan 'er dan wel een beoefenend Christendom weezen? Beantwoordt door een Liefhebber der waarheid. Uit het Uoogduitsch. Te Zwoik, bij J. de Vri, i8oa. 183 Bladz, In gr. Oftavo. De prijs is f 1 - : - : Onder dezen vrij duisteren en dtibbelzinnigcn Tijtel, welke den zin heeft: Kan 'er wel een beoefenend Christendom wezen, indien jesus christus»;'» de waarachtige God is ? ontvangen wij eene andere vertaling van een Hoogduitsch Werkjen, onder den Tijtel: Abhandlung von dem Einflusfe des Glaubens an die Gottheit jesu christi aufJas Prakt ifche Christenthnm, Glogau , bijChr. Fred. Gunther, 1789, waarvan reeds eene vertaling in het jaar 1801 te Utrecht bij w. van ijzerworst, is uitgekomen, onder den Tijtel: Verhandeling over den invloed van het geloof aan. de Godheid van jesus christus op het werkdadig Christendom, enz. Wij hebben van dit vertaalde Werkjen, met lof gefproken in dit ons Maandwerk (VI Deel, I Stuk, Bladz. 427,) en behoeven dus dit niet te herhalen. Wat deze tweede vertaling betreft, onder eenen anderen Tijtel, dezelve is op deze wijze niet alleen overtollig , maar evenaart cok geenszins de eerstgemelde vertaling bij ijzer worst uit^e^even. Deze tegenwoordige is zoo vol van Germanismen in den ftijl , dat men op den Tijtel niet nodig gehad had te zeggen, dat zij uit het Hoogduitsch vertaald is. Men heelt in dezelve de breedvoerige Voorrede van den Hoogduitfchen Schrijver ook medegedeeld, welke wij echter zeer wel Jtonden misfen, waar tegen de Uitgaveen Vertaling bij ijzer worst vermeerderd is met eenige Christlijke Overdenkingen , gelijk wij in onze Recem fïe van dezelve ook hebben aangemerkt. Be- »  Io8 bedenkingen van eenen wijsgeer Bedenkingen van eenen Wijsgeer over den Godsdienst. Derde Dee,. Uit het Hoogduitsch. Door h s b r a n d van hamels veld. Te Amfteldam, bij IV. van Vliet, 1,802. 397 Black,. Li gr. OStavo. De prijs is ƒ '2 -8-: Wij kondigen hier het Derde Deel van een Werk aan, e vermaarde condorcet vermaakte zich met de/en droom. Hn was _ van oordeel, dat het menschlijke *e nacht, in wetenlchappen en kunften niet alleen; maat ook in zedenhjkheid en deugd oneindig toenam , onéintug vorderen kon; en dat het vermetel ware hier grenzen »an te wuzen; en dat het gelukkige tijdvak, waarin die «eiizame verandering zou plaats grijpen, met cie groote Franfche omwenteling beginnen moest > en de arme man is  j. f. helmers, over de volmaakbaarheid, enz. 121 is zelf het flagtöfFer geworden van de uitwerking, die deze dwaze droom gehad heeft. Dat helmers zeer ver van dit dwaze denkbeeld af is, toont bij in dezen Lierzang, dien elk kenner met zeer veel genoegen lezen zal. De denkbeelden in deuzelvcn zijn hoog en de heelden Mout en fchoon. Zie hier de twee laatfte coupletten tot eene proeve: Wat, nietig wezen, durft gij vragen! Is de aardbol dan uw vaderland '? Zult ge eeuwig de aardfche kluisters dragen? t Hoe? Zijt gij niet gevormd voor hooger', edler' (land? Zwak, vluchtig, klein is hier uw pogen , Ras, als een waterbel, vervlogen; Eens wordt ge in hooger' kreits befchaafd! -Daar, daar ontwikkelt ge u; daar zult ge oneindig nadren! Oneindig wetenfchap vergadren, Niet meer door 't logge Hof, dat u hier boeit, verflaafd. ' Juich, juich! laat vrij het heit van torren Verftuiven uit heur (zijn) vaste baan, Tot eenen Chaos zich verwarren; •De fchepping ftorte in een: juich.' gij zult niet vergaan, Natuur vernietig vrij haar wetten, Laat zonnenftelzels zich verpletten: Hij, die aan 't hoofd der geesten zit, Schonk aan uw ziel de kracht dien omzwaai niet te vreezen, Triumf gij zult onfterllijk wezen! — Zwijg fterflïng en aanbid. — Aan het Hot der Voorrede, maakt helmers deze aanmerking: ,, Er zijn befchuldigingen , tegen welke men zich njm„ nier moet rechtvaardigen, en dus heb ik te veel ach,, ring voor mij zeiven, en voor mijne lezers, dan* dat ,, ik het npodigzou oordeelen, mij tegen de aantijgingen „ van eenen onbekenden beoordeelaar, geplaatst in dé „ A. Vaderiandfehe Letteroefeningen van het voorleden „ jaar N°. 15. te verdedigen." Maar zou hel¬ mers niet veel meer achting voor zich zeiven betoond hebben, zo hij zich tegen die befchuldigingen verdedigd had; of indien'hij, zo hij zulks niet had kunnen of willen doen, deze geheele zaak met het diëpfte Uilzwijgen ware voorbijgegaan? Zal men nu niet zeggen: zoo kan men zich met een' opgetrokken neus zeer gc- makkelijk van alles afmaken!" H 5 La-  322 h. stilling, lavater's verheerlijking. Lava te rs verheerlijking, bezongen door h. stilling, uit het Hoogduitsch vertaald door Mr. dakiel van staveren, Theol. Cand. Te Delft, bij J. Regeer. 22 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is ƒ: - 4 * • Eenige hemelfche Geesten (en daaronder hess en pfenninger, onder de namen van schirijah en eldad) afgezonden, om lavater naa.de verblijven der hoogde gelukzaligheid over te halen, zijn de voorname i'prekers in deze Dramatifche voorftelling. — Het komt ons voor, dat stilling zich zeiven gewaagd heeft, aan een onderwerp, dat beter in den hemel dan op deze aarde bezongen wordt. . Zelfs de fterkfte verbeeldingskracht kan , bij de behandeling van zulk een onderwerp, niet nalaten, hare zwakheid en armoede te verraden. Schoon wij het fraai vernuft vau stilling zeer hoog achten, oordeelen wij evenwel, dat men dit voordbrcngfel van zijne pen zeer wel onvertaald had kunnen laten. Het behoort onder zijne beste ftukken niet. Oordeelkundige Inleiding tot de Historie van Gelderland, door w. a. van spaen, in 1795 Extraordinaris Raad in Gelderland, enz. Eerfte Deel. Te Utrecht, bij B. Wild en J. Altheer, 1801. Behalven de Foorrede , 414 Bladz. In gr. O£tavo. De prijs van het Eerfte en Tweede Deel is f 6 - : - : ,, "TTan alle Landen," zegt van spaen, ,, welker V ,, uitgeftrektheid niet grooter is , dan Gelder„ land, kan men 'er geen aantreffen, wiens oude ftaat „ moeijelijker te bcpaalen zij." En verder: ,, De duis„ terheid en tegenftrijdigheden, die zich aangaande de „ opkomst van Gelderland alom vertoonen, maaken dit ons werk noodzakelijk; behalven oorfprongehjke brie,, ven en Charters, en zeer korte plaatzen, in oude ,, C'nronijkfchrijvers te vinden, is de Gelderfche gefchiedenis arm aan egte en gelijktijdige befcheideh. Immers „ voor de helft der vijftiende Eeuw, zijn 'er ons geene „ bekend. Dan treft men aan de groote Belgifche Kro„ nijk, die zig op Gelderfche Kronijken, welken niet ,, tot ons gekomen zijn, beroept: Dc Anonijmus, dien „ pon-  w.a. van spaen, oordeelkundige inleiding , enz. 1^3 „ pontanus woordelijk uitgefoiireven heeft — Van „ berchem , wiens haadfchrift onuitgegeven bij de „ Stad Nijmegen berust — de Curonijk vau Tinei, door den Heer van leeuwbn uitgegeven, —• de Duit„ fche Keulfche Cbrunijk, die het een en ander van Gel' „ derland meldt: Deeze hulpmiddelen zijn zeer zwak, „ en wij zwijgen van latere Schrijvers, die de ouden ,, woordelijk vulgden en uitfchreven, in welk geval ook joiiAN van leiden in zijn tiollandfshe Cron ijk, voor ,, zoo veel Gelderland betreft, zich bevindt. Welle „ vertrouwen Schrijvers, die zoo veele eeuwen na de gebeurtenisfen leefden, verdienen, zonder hunne „ gronden en bewijzen voor te brengen, kan een ieder „ inzien; en hoe zwak het Hiltorisdi geloof, op hunne ,, vcrhaalen gevestigd, wezen moet, zal men fpoèdig 9, ondervinden, wanneer men bet tegenltrijdige daarvan , ,, met egte bewijzen vergelijkt. Zij hebben de geftvld;, heid der oude zaken gefchoeid op de tijden, waarin ,, zij leefden, Erflijkheid van Graaffchappen, opvol„ ging, toenamen, geslachtwapens gedroomd of uit„ gevonden , toen die nog niet in wezen waren." Deze woorden, die uit dit Werk zeiven blijken der waarheid overëenkomfïig te zijn, doen genoeg zien, dat 'er overvloedige reden was, om de overleveringen, genacht-tafels en wat 'er verder ten aanzien van de oude geltcldheid van dit gewest bij de Gcfdiiedfchrijvers gevonden wordt, eens op nieuw oordeelkundig te onderzoeken, en door het een en ander aan echte Charters en oorkonden tc toetzen, de waarheid van de menigvuldige bijmengfelen der verbeelding en overleveringen tc ontdoen, en alzoo op dit nog zeer verwaarloosde gedeelte der Vaderiandfehe gefchiedenis een nieuw en heldcrcr licht te verbreiden. Hoe ver het doel van dit tegenwoordige Werk daar been (trekt, zullen wij uit de woorden van den Schrijver zeiven kunnen opmaken. » In de Voorrede, Bladz. 9, laat hij zich dus hooren. ,, De ftaat van Gelderland, of eerder van de landen van Nederduitschland, die naderhand dien naam droe,, gen, voor de Regeering van karel den grou„ ten, is buiten mijn beltek, alzoo mijn oogmerk al,, leen is te befchouwen, de echtheid der Historie der „ zoogenaamde Gelderfche Voogden; den oorfprong der ,, Graven van Zutphen en Gelre; de vercenigingdier twee Graaffchappen; het aanweezen van otto van Ndsjku, '■ en  »S4 W. A. VAN SPAEN „ en de waarheid van zijne Huwelijken met Adelheio ,, van Pont en met sophia van Zutphen, de afftamming „ van de Graven van Ge/re uit het Huis van Nas/au, ,, en verders van het gellachtrcgister der Graven en Hertogen van Gclre, tot dat dezelve in den mannelijken ftam, met Hertog reijnald , uitgeftorveu zijn, te ,, bepalen. Tevens zal noodzakelijk moeten gefproken worden van de Graven in Hameland'en van Rcdinchem, van de 1 leeren en Graven van Loen, die tot nu toe over het hoofd gezien zijn, er. van eenige bijzonderhc» ,, den tot de onderfcheiden gedeeltens van Gelderland beboorende. Ik zal ook doen volgen het affchrift van een geliachtregister der Voogden en Graven van Gelre, ,, door van berchem opgciteld, met een gelijktijdige „ hand gefchreven , en 't geen ik uit de Abdije van Elten ,, ontvangen heb; bet verfehilt met het geen hij in zijne Historie opgeeft. Ook heb ik vermeend eenige berichten te moeten geven aangaande de Bezitters der Banne„ rijen Bronckhorst, JFisch, Batenburg, Berg en Bacr, tot nu toe onvolmaakt bekend; en achter het Werk „ zal men eenige Charters vinden, die of niet, of ge., brekkig zijn uitgegeeven." En §. 2 van de Inleiding. ., Ons oogmerk in deeze Inleiding is alleen de verdee„ ling in latere dagen te onderzoeken, en vast te dellen „ op welke'wijze, de onderfcheidene gedeeltens van „ Gelderland aan een zijn gebegt, en deswegens de na„ menen degeflachtregistersderoade Heeren en Graven, zoo veel mogelijk te bepaalen , ten einde bij het uitwer,, ken der Gelderfche Historie, niet genoodzaakt te zijn, „ ons telkens met kritique redenecriugen en bewijzen op „ te houden, die voor den Lezer, langwijlig en vervee„ lende zijn, en ons dus altijd op deeze inleiding te kun,, nen beroepen. Derhalven zal men hier met korte „ woorden aantekenen, dat Gelderland, als bekend, in ,, vier quartieren is verdeeld, dat ieder derzelver eenen bijzonderen oorfprong heeft, en dus om alle Vervvar., ring te mijden, in het bijzonder behoort, behandeld te '„ worden. Wij zullen met Hameland beginnen, als ., hebbende de eerfte en onmiddelbaare betrekking tot bet „ tegenwoordig Gelderland, en de berichten , welke wij „ van dien Gouw bezitten, zijn doorgaans ouder dan ,, die van de andere ftreeken." — „ Vervolgends zullen wij overgaan tot het Graaffckap „ van  INLEIDING TOT DE,HISTORIE VAN GELDERLAND. 12$ van Zutphen , en op eene ontwijtelbaare wijze aantoo„ nen, hoe hetzelve met Gelderland is vereenigd •" ,. enz. — ,, Feluwe meer betrekking tot Zutphen, dan tot Gelre, ,, van ouds gehad hebbende, zal daarop volgen, en ,, wij zullen zoo veel mogelijk, opfpooren de.Graven „ en Heeren die dat Land" beftiérd of bezeten hebben." „ enz. ,, Het Overquartier" tusfehen Rhijn en Maas, ,, zal daarop volgen;" enz. „ Ia dat Quartier moet de wieg der Gelderfche Graven „ gezogt worden, dewijl Pont en het Drostambt van ,, Gelre haare (Jiunne') oudfte bezittingen waren, die met ,, den tijd zich ook aldaar meer uitraakten." „ Ter dier gelegenheid zullen wij van den oorfprong „ van dat Huis fpreken, en de gefchiedenisfen van alle „ fabelen en onbeweezen overleveringen zuiveren." ,, Wij zullen de geflachtregisters der Graven op QmeQ „ behoorlijke bewijzen gellaafd, opgeven, en bij het „ uitfierven van het manlijk oir eindigen." ,, Wij zullen het Quartier van Nijmegen in dit Werk „ onaangeroerd laten , dewijl de Graven van Tel/'sterband „ en anderen die aldaar regeerden, geen ftamgepooten der Gelderfche Graven waren ;" enz. De Beminnaars van Vaderiandfehe gefchiedenisfen en' oudheden zien uit dit alles, wat zij hier alen wat niet te wachten hebben, en wij twijfelen geenszins , of dit Werk zal van hun met genoegen ontvangen en gelezen wórden. De Inhoud van dit Eerfte Deel is: Inleiding. — Fan Hameland en van de Graven aldaar. — Fan de Graven van Zutphen. — Vertoog over de Banncrheeren. — Berichten aangaande Bronckhorst. Berichten aangaande Batenburg. — Berichten aangaande Berg. - Berichten aangaande^Whch. — Berichten aangaande Baer. — Berichten aangaande de Heeren van Loen. «H Bijvoegzels tot de Bannen) Batenburg. Op taal, (lijl, fpeiling en punctuatie Cwelke laatfte in het bijzonder vrij onnaauwkeurig is) zullen wij g-eene aanmerkingen maken, dewijl de Schrijver zelf in de Voorrede zich daaromtrent ten deele veröntfchuldigt, met te zeggen: „ Mijne aandacht was meer gevestigd, bewij„ zen te verzamelen, en daar uit gevolgen te trekken, „ dan op de üerhjkheid van ftijl; deüoffc, welke jk be- han-  126 w. a van spaen oordeelkundige inleiding , enz. „ bandek , is droog, en uittrekzels van Cronijkcn en „ Charters, gedoogen geene welfprckendheid, integen„ deel zij bederven dc Schrijfwijze," enz. — en verder: „ De verwijdering der Drukpers , is oorzaak van veele „ drukfouten; de aanttootelijkfte zullen in eene lijst van errata verbeterd worden." Indien echter van spaen zijn voornemen, om de bearbeiding der Gelderfche Historie, in haare geheele uitgeftrektheid, of ten rainile voor een aanzienlijk gedeelte, op nieuws te ondernemen, hetgene hij een en andermaal te kennen geeft, volbrengt, waar naar wij zeer verlangen, dewijl wij uit zijne pen , op grond van het tegenwoordige Gefchrift, wat goeds verwachten , wenfehen wij dat hij daarbij ook , wij willen juist niet zeggen op Eerlijkheid .van ftijl en welfprekenheid, die dikwijls van dat onderwerp vreemd zijn, maar ten minfte op taalregels en taalgebruik, fpelüng en interpunctuatie , cenise meerder oplettenheid plaats geve.' De aankondiging van het Tweede Deel zal eerlang volgen. Levensbefchrijvingen van de voornaam/te Per/bonen, die, ten tijde der Revolutie, in Frankrijk, zijn geguillotineerd geworden : behelzende fchetfen van hun Caracter, en opgaave hunner misdaaden. Zijnde onder anderen: lodewijk de zestiende; marie antoinet- t e ; robespierre ; De Hertogin van noailles ; foulon; condorcet; De Maarfchalk vanyiouc h ij en zijne Gemaalinne; De Graavin van Schönfeldj salome; bugubs bergeon; Madame elisabeth; lavoisier , beroemd Scheikundige; joseph le bon; tainville ; g. c. w. le clerc, Graaf van Buffon; chambon; olympe de gonge; kustine; du barrij; lavercme ; Command. van. Longwij; c. l mauclair , froullé en levigneur, Boekhandelaars. Vrije Vertaaling, uit het Fransch en Hoogduitsch. In den Haage, bij J. C. Leeuweftijn, 1802. 204 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : rwoo dierbaar ons de Godsdienftige en de Burgerlijke /Li Vrijheid is, zoo krimpt ons het hart van kille huivering , wanneer wij vernemen , dat ter daarllelling van eene en andere , 'immers van iet hetgene men daarvoor  LEVENSBESCHR. VAN DE VOORN. PERSONEN, ENZ. 127 voor aanzag, dikmaals de krijtendfle onrechivaardigheden en I'noodfte gruwelen gepleegd werden. Het Tafereel, welk voor ons open ligt, is eene nieuwe bijdrage tot de vele andere voorbeelden , welken dc Gefchiedenis oplevert. £en aantal van niet minder dan ruim tweehonderd perfonen ontmoet men hier, de meesten van welken aan eene dolzinnig ijverende woede voor de Burgerlijke Vrij* heid werden opgeofferd; terwijl wij 'er insgelijks ecnigcn aantreffen ,als eenen le bok, roeespierr£ en aiideren , die in den kuil, in welken zij zoo vele onfchutdige flagröffcrs hadden geflecpt, door welverdiende ftralFe werden neergeploft. Te veel zou het aan ons hart kosten, indien wij, na lektuure der bedrijven van monfiers der menschlijke natuur,hunne gruweldaden gingen aflchrijven. Te levendig zelf voor ons gevoelig hart zouden de aandoeningen van medelijden werken, indien wij Pralen gingen vermelden van de bejizelachtiglje betichtingen, tegen fommigen ingebragt, wien de fchrikwekkende Guillotine den onfehuldigen hals kloofde. Tot geen geringen troost bij het gevoel van zoo veel leeds , vcrftrekte het ons ' wanneer ons hier en daar voorbeelden onder het oog kwamen van gelaten flerven, van een gerust geweten getuigenis dragende. Eer wij hier van een en ander voorbeeld aanvoeren, willen wij, echter, vooraf een geval vermelden, uitwijzende, hoe veeg, in dezen tijd der verfchrikkingén, velen het hoofd op het ligchaam Hond, en boe onder den Bloed- zich ook wel de Gouddorst mengde. Dus luidt het verhaal. „BERTHOLDIJ, MUSCULUS, HEI,, DENSEICK, EN OLE Ij. ,, Alle te faamen burgers, die in 't bezit waren van ,, een aanzienlijk vermogen, en dit was, in dien tijd ,, iets, dat al zeer veel tot hun ondergang kon medewer„ ken. Zij werden van allen kanten door fpionnen om„ geeven, onöphoudlijk loerende, of zij niet op het een „ of ander Contrarevolutionairs te betrappen waren." „ Deeze geleegenheid deed zig weldra op. In een ,, gezelfchap, in 't welk zij voorönderftelden vertrouw„ hjk te kunnen fprceken, gaven zij te kennen, dat, hoe „ fchoon men ook de Revolutie mogt ophemelen het „ echter onbillijk was , om , op zulk eene gruuwzaame „ wijs, met de menfehen omtefpringen, en om er dui„ zenden, zonder eenige weezenlijke misdaad begaan te „ hebben, ter dood te brengen. Zonder er eenig erg in „ te  ia8 LEVENSBES. DE VOORNAAMSTE PERSONEN, „ te hebben, werd dit gefprek aldus door hen voortge„ zet." ,, Bij het aanbrceken van den volgenden dageraad wcr* ' den zij, (vermits zij zig juist toen te Parijs bevonden,) „ voor de Revolutionaire Vicrlchaar geroepen. Zig zel„ ve geen kwaad bewust zijnde, verfcbeenea zij aldaar „ zonder de minfte ongerustheid. Men befchuldigde ,, hen van oproerige gefprekken gehouden te hebben. Zij verwonderden zig ten hoogden , vermits zij zig niets „ dergelijks erinneren konden. Men verhaalde hen daar„ op den zaaklijken inhoud van 't gefprek, 't welk zij „ den voórigen avond gehouden hadden. Zij konden ,, dit hun gefprek niet ontkennen, doch betuigden tcf,, fens, dat, indien hetzelve oproerig was, dan alle gc- fprekken , die door geheel Frankrijk gehouden werden, „ die der bovendrijvende partij uitgezonderd, het ins- gelijks waren." ,, Dit was olie in 't vuur. Zij waren rijk en werden tot de Guillotine veroordeeld. Op bet fchavot zeiden „ zij: , dat geen Monarch despotiker met zijne Onder„ ,, danen kon handelen, dan deeze Volksvertegemvoor-, „ digers met hunne Medeburgers." " ,, SE NI ER." „ Een Grijsaart van negentig jaaren , van Sarlotfis, „ was , om zo te fpreeken, grijs geworden onder de re„ gecring der Koningen, waarmede hij, wat hem zeiyen „ aanbelangt, zig altoos wél bevonden had; geen won„ der derhalven, dat hij, vooral in een zuffenden en niet „ redêneerenden ouderdom, zodanig eene regcerjng we9, der terug wenschte." „ De misdaad van deezen Grijsaart beftond dus in , oo ,, zijne wijze, Iterk Koningsgezind te weezen. Uit hoof„ de van zijn ouderdom was hij ongemeen doof, en vêr„ Hond de franfche taal zeer gebrekkig: van de meeste ,, gefprekken derhalven verftond hij niets , of hij verdond „ het verkeerd. Geduurende zijn verhoor viel hij in „ flaap, en men maakte hem wakker, toen het dood„ vonnis over hem werd uitgefproken, van 't welk hij „ geen enkel woord begreep. Toen men hem naar 't ,, fchavot zou voeren, maakte men den ouden man wijs, dat hij naar een andere gevangenis werd overgebragt, „ en niet voordat hij de Guillotine zag, begon hij te be,, fpeuren, wat men met'hem voor had. Hij begon bit„ ter te fchreijen , roepende: Ach! ik arme hedroogene !  DIE IN FRANKRIJK GEGUILLOTl'NEERD ZIJN. I2f „ Ik ongelukkige! gunt men mij het geluk niet van eenen „ natuurlijken dood te f erven? Tegen den Scherprech- ter zei hij: Maak toch, dat ik fpoedig fterve! Martel „ mij niet lang'. Hij ftkrf, en de meeste der Aan,, («bouwers liepen de traanen over de wangen, en be- klaagden het harde lot van deezen half kindfehen Grijs* „ aart." Van gelatenheid in zijn lot, daar wij ftraks van ge« waagden, levert de beroemde Scheikundige' lavoisier een voorbeeld op. Tegen de befchuldiging van Koningsgezindheid zich daarmede trachtende te verdedigen, dat het hem, in zekeren 'zin, onverlchillig was, of Frankrijk een Gemeenebest of een Koningrijk ware, omdat hij vertrouwde , altoos zich aan de Geleerdheid-en (ie Wetenfchappen te kunnen toewijden, werd hij echter ter dood veroordeeld. ,, Het cenigfte verzoek," zegt deze Schrijver, ,, dat bij thans aan zijne Rechters'deed, ,, was, om nog veertien dagen uitftel te mogen hebben, ,, alvoorens het vonnis aan hem ter uitvoer gebragt 5, werd; niet om dat hij den dood vreesde; als Wijsgeer ,, was hem dezelve alle oogcnblikken wellckom; maaren»♦ kel en alleen, om dat hij bezig was met het neemeit ,, van eenige zeer gewigtige Scheikundige proeven, waar„ van hij vuuriglijk verlangde den uitflag te zien. • Dan, op dit verzoek kreeg hij van den Prefident d u,, ma s ten andwoord : Wij hebben thans geen Scheikun,, digen meer noodig." Evenwel vond hij nog middel, de volvoering van een werktuig, welk hij onder handen had , aan eenen zijner vertrouwde Vrienden op te dragen. Ander voorbeeld. ,, Boisgelin werd als Emigrant „ ter dood veroordeeld. Hij verzogt vrijheid om te fpree„ ken, 't welk hem tóègeftaan werd. Ik /terf, dus fprak « bij,, gelijk ik geleefd heb. De Rechters zullen V zig 3, beklaagen , mij tot dm dood verweezen te hebben: want „ mijne voorzegging zal gewislijk vervuld worden. — Men „ liet hem niet uitfprceken. De Rechters gaven de Gend- armes bevel om hem naar de ftrafplaats te voeren. De ii veroordeelde keerde zig toen tot het volk. Souvereinl „ zei hij; Ik flerf'vergenoegd, vermits lodewijk de „ zeventiende weldra over het Franfche Folk regee„ ren zal. — „ Hij zal waaragtig niet!" fchrecuwdc „ het Volk al lachende en fpottende: „ Hij zal niet „ „ over ons regeeren! " Op 't fchavot gekomen zijn- HJRUWB vad. ïuul. vu. deel. no. 3. J „ de,  130 M. PARK, REIZE IN DE BINNENLANDEN VAN AFRIKA. de, zeide hij tegen de omffanders: „ Dat hij voor God en „ zijnen Koning ftierf." Tot driewerven riep hij: Lang leeve de Koning!'" Aleer voorbeelden aan te halen, laat ons bedek niet toe. Reize in de Binnenlanden van Africa, gedurende de jaren 1795, 1/96 en 1797, door mukgo park, benevens een Aa-ihangfel, behelzende Aardrijkskundige Ophelderingen over Africa, door den Majoor rennel, met Kaarten en Pla • ten, na de derde uitgave, uit het Engelsch vertaald, F.vee' de Deel. In den Hage, bij J. C. Leeuweftijn, 1801. 261 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f 3 - : - : ■ Derde Deel, 1S02. 322 Bladz. De prijs is ƒ4. : - : "VVTij hebben over de verkorting van deze Reis, en over het Eerfte Deel van deze vertaling van de volledige uitgave, voorheen ons guuftig oordeel over dezelve medegedeeld (*_). Het zou overtollig wezen zulks hier wederom te herhalen. Alleen merken wij aan, dat het lezen van deze drie Deelen veel aangenamer en gernaklijker zal vallen, dan het lezen van de verkorting van dezelve , die te voren is uitgekomen. De uitvoeriger berichten, die wij hier vinden, Hellen ous veel beter in ftaat, om de verhaalde zaken te bevatten en te beöordeelen. De Reiziger heeft op zijnen togt door de woestijnen, en onder onherbergzame Afrikaanfche volken, onbegrijplijk veel uitgeftaan, zoodat men verbaasd ftaat, dat de krachten van zijn Jigchaam en de kloekheid van zijnen geest 'er niet onder bezweken zijn. Doch men vindt ook, tot eer van de menschlijke natuur, dat hij hier en daar goedhartige menfehen heeft aangetroffen , die diep medelijden met zijne ellenden betoond, eu 'er met blijdl'chap hun werk van gemaakt hebben, om hem te verkwikken, en te befchermen. Dit gunftige getuigenis geeft hij van de vrouwen in het algemeen, en zie hier daar van een treffend voorbeeld: De Koning van Bambarra wilde hem in zijne ftad niet dulden, dus was park verpligt , hongerig en afgemat, in het open veld eenen kouden nacht door te brengen. Het gevaar van veifcheureude dieren zou hem verpligt hebben, tot zijne veiligheid op eenen boom te klimmen, doch eene vrouw, van den veldarbeid te rug gekomen, werd met outferming over hem aangedaan. Zij bragt hem in hare ïrut, onthaalde hem op eenen fchoonen visch, en legde hem op eene mat te (lapen, terwijl zij met eenige andere vrouwen een goed deel van den nacht met catoenfpinnen doorbragt. Ondertusfehen zongen deze vrouwen liederen, en daar onder één, dat voor de vuist gemaakt was, en waarvan park het onderwerp was. Het was van dezen inhoud: „ De winden loeiden en de regen viel — de arme blanke, mat en moede, kwam ,, en (*) Zie N. Vaderl.Bibl. VI Deel,ijle Stuk, Bladz.n?,enz.  ar. PARK , REIZE IN DE BINNENLANDEN VAN AFRIKA. }%1 „en zette zich onder onzen boom. Hij heeft geen moeder, ,, om hem melk te brengen, noch wijf om zijn koorn te malen. „ - Het Ckoor. Laat ons met dien blanken mededogen heb» „ ben, hij heeft geen moeder." enz. — Zoo vond hij te Kamalia een zeer gunftig onthaal bij den Slatee Karfa Taura, dia hem in de ellendiglte omftandigheden bij zich hield, en van alles verzorgde, tot dat Jiij hem, op zijne reis naa de Gambia kon mede nemen; aldaar vond hij ook eenen Schoolmeester, die, alhoewel een Mohamedaan, jegens park zeer goedhartig was, en van dezen laatften eenige belangrijke berichten, aangaande het. land, inwon, die bij uitftek aan het doel va* zijne zending beandwoordden. Het voorname oogmerk van deze reis is geweest, het opzamelen van ontdekkingen, tot verbetering van de (andbefchrijving van de binnendeelen van dit uitgebreide Schiereiland, en hierin is de Reiziger, het vak dat hij aïgereisd, en de omftandigheden, waarin hij zich bevonden hooft, in aanmerking genomen zijnde, niet ongelukkig geweest. — De Major kb'nnel heeft van de bouwftoffen , die hem park geleverd ktd , zeer goed gebruik gemaakt, in een Aanhangfel, hetwelk wij agter deze Reize vinden. Hij merkt aan, dat park de öorfprongen van de Senegal, de Gambia en de Niger heeft aangewezen; gelijk ook de grensfeheiding tusfehen de woeste en vruchtbare (treken van dit land, ais mede die van de Mooren en Negers. Ook (trekt ziine Reis tot bevestiging van verfcheidene zaken van belang, die door de Ouden geloofd en geleerd, en door de lateren ten onrechte ontkend zijn. Zoo verzekert hij, dat de Niger, overêenkomftig met de berichten der Ouden, niet van het Oosten naa het Westen, maar van het Westen naa het Oosten vloeit, gelijk herodotus reeds voor 2200 jaren geleerd had. — Hij maakt vervolgends een verftandig gebruik van het Geögraphifche in park's Reize, en vormt van hetzelve een gepast famenftel, waarvan hij in het brede de gronden aanwijst; en hij voegt 'er eene naauwkeurige Landkaart bij, waarin hij de waarnemingen van park en andere lateren heeft opgenomen. Dit Stuk is voor geen uittrekfel gefchikt. Waarom wij ons hierbij niet breder inlaten. In de Voorrede vóór het Derde Deel, geeft de kundige Vertaler van dit Werk, dc Eerw.. van den ende, bericht, dat een ander zeer bekwaam afgezondene van de Afrikaanfche Maatfchappij, horneman, reeds berichten van zijne ontdekkingen aan die Maatfchappij heeft overgemaakt, die reeds in het Tweede Deel van de Werken dier Maatfchappij geplaatst zijn, en dat deze ontdekkingen ten uiterfte belangrijk zijn. Het is te wenfehen, dat wij daarvan, ten ccnigen tijde, nader en breder berichten ontvangen mogen. I * J,  J. J. M O U N I & B. J. j iiounier, over den invloed op de Franfche Omwente' ling. welken men toegefchreven heeft aan dc Philofophen , aan de Crije ■ Metzelaren en aan de llluminaten. Uit het Framch Vertaald. Met een Voorberichc en Aanmerkingen van den Nederduitfchen Uitgever. Te Franekcr, hifi. Verwei j, 1802. ■ 235 Bladz, In gr. Octavo. De prijs is ƒ 2 - 8 - : De Heer j, 1. mounier, Schrijver van dit Werk, was, vóór de^jmwenteling in Frankrijk, Juge du/Roi en Secretaire des Etats de Dauphinè d Grenoble, in 1789 Lid van de eerfte Nationale Vergadering, welke in October van dat jaar uit de Vergadering ging, agt maanden daar na zijn Vaderland, om de daarin bedreven wordende gruwelen, verliet — eene wijkplaats vond te Belvedère, een Lustflot van den Hertog te iVcimar , aldaar een opvoedings-inftituut hield en zeer veel nut (lichtte, die middelerwijl op de lijst der Emigranten gefteld, maar — onder het zachte beduur van buonaparte. van die lijst uitgefchrapt werd — naa zijn Vaderland wederkeerde — en oi»langs tot Prefeft van het Departement f/sle is aangefteld. Zijn Werk, met welks goede vertaling en mededeeling de 011. bekende Vertaler bij onze landgenoten dank verdiaiit, behelst eene uitmuntende, befcheidene, en alleszins billijke verhandeling en onderzoek, over den invloed, welken deze en gene, voomaamlijk de Abt barruel, in zijne Gedenkfchriften, ook vertaald en uitgegeven, met zoo veel drift en blijkbare over. drevenheid , aan de Philofophen , Vrije - Metzelaren , en llluminaten, op de Franfche omwentelingen hebben toegefchreven. Dezelve tegelijk befchuldigende, als oorzaken van dezelven, en van alle de wanorden en wreedheden, die ze verzeld hebben. De Heer mounier ontvouwt, tegen deze befchuldigingen, den oorfprong en voordgang der omwenteling, met alle blijkbare onpartijdigheid , en fchoon lakende hetgene hij lakenswaar. dig vindt, verdedigt hij tegen dezelven de Philofophen, deVriieMetzelaren, en de llluminaten, in drie onderfcheidene Hoofdftukkeir; hij doet recht aan verfcheidene mannen, wier namen bij deze omwenteling bekend zijn geworden, zonder hunne zwakke zijde of misdagen te ontveinzen, en fpreidt zoo veel oordeel, en wijsheid, zoo veel opmerkzaamheid en menfehenkennis in dit Gefchrift ten toon, dat wij hetzelve algemeen ter lezing o» overweging aanprijzen. Het kan (jnutatis mutandis) ook met betrekking tot de gebenrenisfeti in ons land, (trekken, om licht tc ontfteken, en de oogen van velen, omtrent derzei. ver oorzaken eu beloop, te openen. Zie hier de fiotfom , die uit zijne aanmerkingen omtrent den invloed, welken men voorgegeven heeft, dat de nieuwe Phh lofophen gehad hebben, door hein wordt opgemaakt, Bladz. 121,  OVER DEN INVLOED OP DE FRANSCHE OMWENTELING. 133 121, en die wij te liever plnfitfen , omdat de lezer daaruit 'smans onpartijdig wikkend oordeel zal zien: „ Zij (_de Philofophen) hebben het hunne daar toe bijgedra„gen, om den haat tegen eene willekeurige magc onder alle „ Handen te verfpreiden ; de Philofophie Haat echter in geen „verband met de omftandigheden, die door de omwenteling „ veroorzaakt zijn. De misdaden en onheilen, waar van dezelve is verzeld geworden, waren voornamenlijkeen uitwerk„ zei van de bijeenvoeging der ftanden, van de onftaatkundige „ maatregelen van 't Hof, van de onkunde in de gronden der „ ftaatkunde en van het zedenbederf. Ik ftem toe, dat deze oorzaken meer gewigt hebben bijgezet aan de verkeerde be„ fpiegelingen van eenige beroemde Schrijvers; indien wij ,, nogthans aan de dwalingen der nieuwe Philofophie eenig aan-" „ deel in de onheilen, welke wij beleefd hebben, willen toe„ kennen, zoo is het billijk , dat wij ook veel fchuld daaiöm„ trent moeten toekennen aan de dwalingen van hun, die geene „ Philofophen zijn , aan de wederrechtelijke handelwijze van „dezulken, die de oude misbruiken wilden doen ftand hou* „ den, en de vooröordeelen , welke door de verlichting der „ agttiende eeuw vernietigd waren, weder zochten op te warmen; eindelijk is het billijk, om openhartig te erkennen, dat „ de pogingen der Philofophen veel invloed gehad hebben op de „ veranderingen, welken de rechtvaardigheid niet veroordeelt, „ de rede onder zoo vele wandaden uitzondert, en die alleen „ door dweepzucht of onkunde kunnen gewraakt worden." Omtrent de Vrije-Metzelaren,alhoewel zelf geen Metzelaar, waarom dc Uitgever eenige aanmerkingen nodig heeft geacht, over welken wij, als mede ongewijden, niet onderdaan te oordeelen, eu omtrent de llluminaten, is de beöordeelirg vau on» zen Schrijver even juist, even rechtmatig. „ li ere en dankbaarheid," dus befluit de edele Schrijver dezen zijnen arbeid, „ komt den zulken in mijn vaderland \ Frankrijk,] ,, toe, die gevoeld hebben, hoe noodzaakiijk het ware om toe „te geven, en die zich ijverig toeleggen, om aan den haat „"der partijfchappen een einde te maken, en de plaats gehad „ hebbende onheilen te vergoeden, zoo ver het beftaanbaar is „ net de openlijke veiligheid. Mogten toch alle Franfchen, „die het geluk van hun vaderland wenfehen, hoe langer hce „ meer inzien, dat het altoos eene misdaad is, om de rust van „een land te verftooren, hetzij dit ter gunst van hen, wel- „ ke hunne oude voorrechten te rug eisfehen, of van eenig ftel„ zei van welken aard het dan ook zijn moge, beproefd worde. „ In dit opzicht ligt op hen een pligt, welke eene gevolgtrek„ king van dezen boven alle tegenwerping verhevenen grondre* „ gel is : De regeringen hebben -illeen 01:1 het welzim des s, volks en geenszins om het belang der regerenden plaatsl" l 3 Dl  l$P DE VRIJE-MET ZELSR.IT Dc Vrije-Metzelarij in haren eigendomlijken luister her field. Eén vérdedigings fchrift van de Of de der Vrije - Metzelaren. Vertaald uit het Hoogduitsch. Tc Francker, bij I. Vervveij 1802. 210 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - : T~Xe Orde of Broederfchap der Vrije-Metzelaren , onlangs JL»* hevig befchuldigd en aangevallen , in de Schriften van robison, barruel, den naamlozen Schrijver van hetGraf van j. mol ai en anderen, fchreef in het ar'gelopene jaar eene prijsvraag uit, welker beandvvoording ten betoge moest ltrekken, dat alle deze befchuldigingen ontbloot zijn, zelfs van den fchijn van waarheid, enz. De Uitgever van het tegenwoordige Gefchrift, bedacht, om hierop zijne krachten te btproeven, kreeg het Hoc-gduitfche oorfpronglijke in handen, hetwelk al in het jaar i/67 in Duitschland in het licht verfchenen, tot maker heelt, volgends des Uitge vers bericht, Doctor starck, Op» perhofprediker te Berlin. Hetzelve tot het doel genoegzaam oor. 'dcelende, voornaamlijk gevoegd met een Fransch Werkjen van mounier, drekkende ten bewijze, dat noch Philofophen, noch Vrije Metzelaren, noch llluminaten, immer de omwenteling in Frankrijk voorbereidden, veel min dezelve bewerkten, beOoot hij het één en ander in het Nederduitsch te vertalen,eu dus in het licht te geven , ten einde, daar de opgegevene vraag niet voldoende beandwoord was, als gefchikte plaatsvervangers te kunnen verlfrekken. Dit Werkjen zal dan moeten dienen, om over het geheel, de orde der Vrije-Metzelaren te rechtvaardigen, en het oordeel otter dezelve, zo al niet gun/lig te doen uitvallen, ten minde voor overhaastend veröordeelen te verhoeden, volgends een Hoogduitsch Retenfent in het Voorbericht aangehaald, „ ver!„ dient eeu Werk als dit, in de Vrijë-JMetzelarij methethoog,, 11e recht den naam van Clasfiek. Het beantwoordt ten vollen ,, aan het oogmerk, hetwelk de vervaardiger zich daarbij voor» „ (lelde, en verdient zoo• wel den dank. der Broeders als van „ vieemden. Gene zullen in een duidelijk, bondig bedek hier „ alles bij een vinden, waardoor zij zich zelve en andere le,, ren, overtuigen en gerust dellen kunnen. Met éèn woord, „ de Schrijver heeft zich door dit Werk bij zijne broeders ver„ diendelijk gemaakt. Maar hij verdient ook den dank van hun, ,, die zich buiten de orde bevinden ; want hij biedt hun ,, vriendelijk de hand , om ze van dwalingen en vooröordee,-, len te genezen enz. Dewijl wij geene Ingewijden, maar vreemden zijn, kunnen wij het eerde gedeelte noch toeftemmen, noch ontkennen', dat naamlijk de Schrijver van dit Werk yich bij zijne Broederen verdiendelijk beeft gemaakt; hoewel wij Vet, op het getuigenis ook van den Vertaler, die tot de Orde behoort, gaarne geloven willen. Maar, ten opzichte van het tweede gedeelte, hetwelk den ongewijden betreft, moeten wij voo  IN HAREN EIGENDOMLIjKEN LUISTER HERSTELD. 135 voor ons bekennen, dat wij het licht, hetwelk wij hier verwacht hadden, niet hebben kunnen ontdekken, en erkennen gaarne, dat wij'/door het lezen van dit Gefchrif: niet beter in Haat gefield zijn,- om over de Orde juist te oordeelen, dan wij te voren waren. Trouwens dit behoeft ons niet te verwonderen , daar de Schrijver Bladz. 13 zelf zegt : ,, dat niet „ alleen de ongewijdeu, maar zelfs veie Vrije-Metzelaren bui,, ten fiaat zijn, om juist over deze Orde te oordeelen." —■ Wij hebben wel de gunftigfte getuigenisfen in dit Boek gelezen.^, welken de Schrijver van de Orde geeft, en wij willen hem daaromtrent gaarne geloven, maar met dit alles ontbreekc ons ter beóordeeling het nodige licht , ook zijn 's Mans getuigenisfen niet zonder bepalingen. Dus fchrijft hij Bladz.\y. „ Ik gelove ook, dat zelfs de' Orde der Vrije ■ Metzelaren „ uitnemend gefchikt is, om jonge lieden te befchaven en te „ vormen. Men duldt toch in dezelve geene gebreken, en „ zij, welke hier over befbalh'ng ondergaan, hebben van de„ zelve dat nadeel niet te vrezen, 't geen hun hier door in „ de wereld zoude worden toegebracht. Men leert hier de „ verkering met menfehen, en wordt vroeg aan eene ernftige „ en geregelde denkwijze gewend." Dit luidt niet kwaad, maar deze woorden worden voorafgegaan door deze bepaling: „ Indien men Hechts het geluk hebbe, om iii eene echte Lo„ ge te geraken." Te weten , de Schrijver leert ons in bet XVI Hoofdftuk een onderfcheid hetwelk plaats heeft tusfehen de Vrije-Metzelaren. „ Velen noemen zich Vrije- Metzela„ mi,-maar zijn het niet; zij zijn zoo ver van de Orde 011„ derlchciden als het licht van de duisternis. Anderen zijn ,, Vrije Metzelaren, maar men kan niet zeggen . dat zij eigen„ lijke en echte zijn , en van dezen hebben fommigen zoo „ veel van het echte onder zich, dat het zelfs eenen kenner, „ zo hij niet uitermaten opmerkzaam is, moeilijk vallc, om „ hen van de echte Vrije-Metzelaren te onderfcheiden." Die evenwel getuigt de Schrijver Bladz 204. „ Dat, hoe onder„ fcheiden de Vrije - Met zeiaart ook mogen zijn, zij echter „ gezamenlijk niet bedenklijk kunnen geacht worden voorden „ Godsdienst en den ftaat, ja dat hij, in de onëchtfte Loges „ zelfs nimmer iets aangetroffen heeft, hetgene de zedenkuu„ de en zeden onté'ren of de ondeugd bevorderen kon." En de Nederlandfche Uitgever verzekert ons, Bladz. 205,ia eene Aantekening, „ al het geen de Schrijver hier van de falfche en onechte Loges bijbrengt , is niet op onze Vaderland„ feite Loges .toepaslijk," enz. Om gunftige gevoelens over de Orde op te vatten, is bijzonder het vijftiende Hoofdjlv.k gefchikt, behelzende, eene voorftelling van de verplichtingen en geheimen van de Orde der Vrije- Metzelaren. waarvan de (lotfoni (re/ultaat) Bladz. 187.dus wordt opgegeven : „ Onze verborgenheden bevatten even it min als onze verplichtingen ier in zjch, 't geen met de I 4 n waar-  DE VRIjE-METZELARIJ s, waarheden van deü Kristelijken Godsdienst, zelfs niet vo!„ geuds de begrippen der geftreiigite rechtzinnigeo, noch met „ de gehoorzaamheid aan dc Overheid, met de goede zeden, of burgerlijke p.ichten eehigzins ihijden kan.- Men vergelijke hier mede Bladz. pp. „ Onze vijanden dwalen, Indien,, zij denken, dat Wij önverfcbillig zijn ten opzicht vaa den „ Godsdienst met betrekking tct dezulken, die wij in onze go„ heimen inwijden. Wij vergunnen, dit alleen aan Kristenen* Joden, Heidenen, en Turken kunnen geen aandeel aan onze „ Orde verkrijgen , en offchoon men voorbeelden bijbrengt „ van Joden, welke Vrije-Metzelaren geweest zijn, treft dit „ geenszins ons geheele genootfehap, maar alleen die onechte „ Loges, welke fomtijds zulke onnatuurlijke verbindtenisfen 5, hebben aangegaan. Het is eene wezenlijke onmogelijkheid, „dat anderen dan Kristenen Vrije - Metzelaren kunnen 5, worden." Vraagt iemand: „ Welke zijn nu de geheimen der Orde? i,. Van waar hebben zij hunnen oorfpnmg? Waarmede houdeH „ zij zich bezig? Welk is hun oogmerk?" zegt de Schrijver, Blad::. 184. j, Alle deze vragen der nieuwsgierigen heb ik „ reeds voorheen hier en daar te berde gebracht enbeandwoord, „ zo men op alles maar naauwkeurig heeft willen letten, en „ ik kan mij dus ontflagen rekenen van de moeite, om mij daar ., over verder uit te laten." De fterkfte plaats, hiertoe behorende, zal wél zijn Bladz. 23; waar de Schrijver van zich zelven verhaalt: „ De eerile ftap, dien ik deed, liet mij duidelijk s, zien, dat ik mij op alle wegen, met zoo veel moeite door„ gewandeld, in eene volurekte dwaling bevonden had. Hoe „ belangrijk deze ontdekking eu overtuiging ook voof mij ware, was het dit niet alleen, maar ik had tevens het geluk om da „ zoo diep verfcholen waarheid op het fpoor te komen, mét „ andere woorden, ik leerde mij zeiven , het geen mij ororing„ de, en de op de natuurlijke en geheiligde eenheid gevestigde „ drievoudige grond (lag, het begin en de uitkomst, nader ken„ tien. Eén opllag van het oog verzekerde mij alles, en mijne „ kennis was eén oogopflag. Hiermede heb 'ik voor naarden,, kende lezers genoeg gezegd, en het is even zoo veel als of „ ik zeide: ik zag nu recht in. wat dc Orde ware, en waar„ mede de ingewijden zich eigenlijk bezig houden." Indien Ongewijden dit niet verltaan, zij mogen zich gerust , dellen, want volgends Bladz. 123. „ De ongewijden (TV*. fanen) kunnen gerust zulk eenen Vrij-' -Metselaar, die zich „ boven hen verheft, en zegt, dat hij in het licht is. te ge- moet voeren , dat het woest en ledig in hun zij en de duis„ ternis boven zijn hart en vc-rltand zweeve. O! indien hij eén „ vonkjen van het licht gezien had, voorzeker hij zou er niet „ van gefprpken, maar hetzelve in den diepften grond van zijn „ hart verborgen hebben." „ Indien het," zegt de Schrijver elders, Bladz, 26. „ Zoo- » ,, zus ingelteld, om dc ziel meer te volmaken tot eenen „ dienst in geest en waarheid; terwijl het laatfte gefchrift des N. T. meer de maatfchappelijke volkomenheid in vereeniging van ziel en ligchaam befchrijven 5, zal." enz. — Het zal nu h zoo wij geloven, niet Onaangenaam zijn te vernemen, hoedanig zich de Schrijver over de bedoeling van de Openbaring van yohannes , nadat hij, te voren daarvan reeds eenen wenk gegeven heelt, laat hooren. In het gemeen blijkt het, dat v. V. zich daarin van de latere Uitleggeren verwijdert , die de vervulling dier dichterlijke fchets reeds in de eerfte tijden van het Christendom zoeken, dat hij veeleer de eindelijke vervulling Van hetzelve nog te gemoete ziet. Wij moeten echter den Lezer desaangaande,, om meer dan ééne reden, tot het Werk zeiven wijzen. Vooreerst, om dat eene fchetswijze ontwikkeling van zijne denkbeelden te uitvoerig zou worden. Maar ook ten andere, omdat 'er veel bij ons overgebleven is, hetwelk ons zeer duister was , waarbij Wij 'sMans redenering niet geheel konden bevatten. En om dan eene gebrekige opgave te doen, zou onis gevaar doen loopen , van den Schrijver dingen aan te tijgen j die door hem niet bedoeld zijn. Zijne aanmerkingen verdienen intusfchen met bedachtzaamheid en een welwikkend Oordcel gelezen te worden. Zijne uitzichten in het toekomende , uit dit boek gefchept, in vergelijking met deri geest van onzen tijd, en waarin reeds het zaad voor de toekomst geftrooid is , verdienen eene ernftige overweging. Liever willen wij daarom een ander ftuk ter proeve hiededcelen, waafüit men vooral afleiden kan, hoedanig de Schrijver gewoon is, den Bijbel praktisch te behandelen. Wij kiezen tot dat einde, uit vele andere plaatfen, hetgene hij zegt over. „ 3 Tim. 1F. 1—8. — — Hij (paulus) gevoelt5, zich thands nabij de eindpaal van zijn leven; "en dit „ zijn de ((ogenblikken, welke hij Waarneemt , om zij4, nen jeugdigen hartevriend te dringen, om toch alles te „ zijn, wat hij zijn kan, ja zelfs veel meer te zijn, dan j, zijn temperament en zwakke kragteu anders veroorlo4, ven. Trouwends, het waakzaam oog, den hartliji, ken raad, van zijnen vriend en vader, zou hij mi >4 eerlang derven, en paulus voorzag, dat de tïjdsK 3- , om-  14" Vv\ VAN VLOTEN „ omftandigheden iets meer, dan het gewone, zouden vorderen. — Ofïchoon nu onze tijden hiervan aarlmerk lijk verfchillen, doet 'er zich nogthands ook nu veel zorglijks op, weshalven 'er van de Timotheusfen ,, ook meerder ijver en krasten gevorderd worden. 'Er „ heerscht zeer veel onverjehilligheid omtrent den .geest „ van den Godsdienst, en daarbij beroemt zich elk op ,, eene zuiverheid in de leer, fchoon die het meest rust s, op woorden en aangenomen Hellingen, zonder dat men j, bemerkt, dat het beleven van den Godsdienst aan die zui», verheid geenszins gelijk ftaat, terwijl wederom anderen, „ uil die zelfde bron van onverschilligheid, jesus voor5, dragt omfcheppen in een VVijsgecrig (ielfel, waarïi ,, noch leven, noch kragt te ontdekken is. Beide ói> ,, uiterften hebben reeds invloed op alles ,• en voeden ,, eene ijverloosheid in de Leeraaren, welke voor alles „ doet vrezen; alles wordt even zeer afgepast bchan„ deld , rijd en plaats alleen brengen den ijver in beweging, „ en al bemerkt men duidelijk, dat het gewone, betfleurachtige, zeer velen verveelt, heeft niemand genie noch ,, vuur genoeg, om door verraslende veranderingen, ,, dc opmerkzaamheid in anderen op te wekken. Een „ Leeraar moest in dezen tijd zich minder bezig hou„ den, om, hetgeen tot nadeel van deugd en zeden is, „ fchoon algemeen geliefkoosd, op den predikftoel af te keuren , veeleer moest hij zulks doen in den gezel„ fchappclijken kring (*): daar toch kan bij beter tonèn , dat het bem aan genen goeden fmaak ontbreke, „ en tevens, dat hij alleen de misbruiken afkeurt; hei „ is meer dan tijd, dat de Leeraars malkanderen verfter,, ken in den ijver,om tegen den wereldltroom in te wors,, telen, daarvoor zal eer, gemak en geldzugt moeten „ opgeofferd worden , maar zulks geeft ook op zijnen tijd ,, een rijk loon aan den gaarn getrouwen ;bij klimmende ja,, ren, of op den rand van het graf, geeft de herden„ king aan zulk een regtmatig gedrag veel ziclefferktc. ,, Al durft zich een Leeraar niet met eenen paulus „ vergelijken, hij weet nogthands, dat hij ook nooit zulke hooggaande beproevingen ervaren heeft, en dat „ daar. (*) Zou het niet nog beter zijn, om in de Cathechifatiënhet opkomende gefincht voor zoodanige heerfchende gebreken te waarfchuwen ? Hier vindt men nog minder vooröordeelen, dan bij de ouden, eene wel toebereide aarde. Aanmerking van den Recenfent.  dé praktijk des bijbels. 149 „ daarom het getrouw blijven voor hem te ligter valt. \, Ondertusfchen hebben wij eene verkeerde gewoonte; — als wij uit het beftaan van den Bijbclhciligen voor „ ons zeiven nut willen trekken , dan bepalen ^ Wij ons bij zijn gemoedsbestaan, bij zijne inwendige God„ vrugtigheid, daar wij bij de uitwerking hiervan op zijn geheel gedrag bet meest moesten hegten, zo wij veel wil„ den leren. — Paulus was in zijnen besten ijver gcftoort door de wraakzugt der Joden, hij hadt, om zijn leven „ te beveiligen, het Keizerlijke Appel moeten te bate ne„ men; hei hof-gericht werdt, dit ondervondt hij, „ door den geest van nero geregeerd en geleid, en „ dus was 'er voor eene zelfverdediging, doorhem te ,, doen, niet veel goeds te wagtcn; — ook hadden zij„ ne vrienden zelve geen moeds genoeg, om hem be,, hulpzaam te zijn. Hij voorzag dan, dat hij 'er het „ leven niet afbrengen zoude: dan , hij kon alles gelaten „ afwagten, omdat hij van zijne zijde alles gedaan hadt, 5, wat hij konde doen, en in zijne Ambtsverrigtingen ,, kon hij, bij herdenking, niet vinden , hetgeen hij nog zou hebben moeten doen. Zo nu alle zijne pogingenmis,, lukten, kon hij, des te beter, zonder woelen, het tijd„ ftip afwagten ; de laatfte ogenblikken konden, ja „ wel de bangfte zijn, maar zijne ervaring hadt hem ook „ dikwijs geleerd, dat hij in de zwakfte ogenblikken 5, wel eens het kragtigfte geweest was. —- Voor „ de gevoelige natuur zegt eene geweldige dood iets; „ het is wel eene gedtigte feconde, zich het hoofd van 5, het ligchaam, door het zwaard afgefebeiden, voor te ftellen, maar daarbij zich de hoop tc kunnen vertegen„ woordigen , dat dit zelfde hoofd, met den krans der „ getrouwheid zal worden gekroond, zegt veel meer; „ aanmerklijk verfchil zeker, waarin evenwel inbeelding „ en misrekening niet ligt zullen kunnen plaats vinden; „ alles toch zal alleen afhangen van eenen billijken, waarlijk „ grootmoedig denkenden richter, dien paulus als zij,, nen zielevriend waardeerde. Wie zou zich niet beij- veren, om door getrouwheid en ftandvastigheid, ., zich zulk een beftaan eigen te maken? Hetzelve kan Ij onder bet koude doodzweet, bij de laatfte trillingen, ,, welke de fcheiding van ftof en geest aankondigen, „ wonderen doen. Zoodanige ogenblikken zullen ook ,, troostrijk geweest zijn voor timotheus, nadat hij het treurig uiteinde van zijnen waardigen vriend ver- nomen hadt." — K 3 J«  IgO J. D. M I C H A ë L %■ s J. D. michaölis Nieuwe Overzetting des Nieuwen Testament s net Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Nederduitsch oveigebragt. Vervolg van het Vierde Stuk. Behelzende het Èuapgelium w' joannes, Cap. XI— XXI. Tc Dordrecht bij A, Blusfé en Zoon , 1802, 155 Bladz, . In gr. Octavo. De prijs is f 1 - : - : Daar deze laatfte Hoofdrukken van den ÈuSngelist j o a n n e s zeer belangrijk zijn, en de gewigtigfte zaken , zoo omtrent het leven , als de verrichtingen des Heilands behelzen; zijn ook de aanmerkingen en verklaringen van den Geleerden M. over het geheel, breedvoerig , oordeelkundig en naauwkeurig , zoQtïat zij den ijverigen en oplettenden Uitlegger overal kenfehetfen, en voor de liefhebbers van fchrirtuurlijk onderzoek van de grootfle nuttigheid kunnen wezen. — Vooral ook bij de laatfte Hoofdftukken, het Lijden, den Dood en Opi'landing des Verlosfers betreffende , zijn 's Mans aanteeke- ningen ten hooglte lezenswaardig. De volgende aanmerking , het gezegde van t hom a s , Hoofdfi. XX: 28, Blijn Heer! en mijn God l rakende, willen wij hier overnemen. ,, Ik verftaa dit niet," zegt M. „ als eene aanfpraak tot jesus, maar zoo: ja! hij is het waarlijk! Hij, mijn Heere, en mijn God! Daarbij wil ik echter niet beweren, dat thomas thands in een oogenblik van een zoo veelvoudig' twijfelen tot den hoogllen trap des geloofs overgaat, en christus als waaren God belijdt: voorde toenmaalige kundigheden der leerlingen fchijnt mij dit te veel te zijn, en wij hebben geen ipoor, dat zij vóór de tiitftorting van den Heiligen Geest de Godlijke natuur van christus erkend hebben. Hier zou ik dan deze uitdrukking, welke thomas bij de grootfte verbaasdheid uit den mond valt, liever oneigenlijk opnemen, zoo dat dezelve flechts te kennen geeft, dien ik altoos ten hoogften eeren zal. Als hij zig herinnerde hetgene hij vóór tien dagen Cap. XIV: 9, 10 uit den mond van jesus gehoord had , zoo zou dit tot eene uitdrukking gelegenheid hebben kunnen geven, welke hij mooglijk zelf niet regt zou hebben kunnen verklaren, gelijk het ons dikwijls bij woorden gaat, die ons bij eene bedwelmde verwondering uit den mond vallen , maar welke nogthands zoo veel zou kunnen tg kennen geven , als, hij! mijn Heere! met wien God op  nieuwe overzetting. des nieuwen testaments. 151 op het naauwst verbonden, en in kern is! en wien ik als God tegenwoordig voor mij zie. Of ook, men kan iemand 4 die van den dooden opgeftaan is, als een Godlijk wezen befchouwen , want zoo geheel in een ftrikten leerftelligcn zin , wordt liet woord God, niet altoos gebezigd." ,, Omdat men de leer omtrent de eeuwige Godheid van christus toen nog niet in den mond van een leerling verwant , hebben fommigen het enkel voor eene uitroepin»- van verwondering willen befchouwen, gelijk wij in het'Duitsch bij geval zeggen : mijn God! Indien thomas Duitsch gefproken had',''zou ik volkomen van bun gevoelen zijn: maar het komt niet overeen met het gebruik der Griekfcbe of Hcbreeuwfche taal, en daarom kan ik het niet waagen, deze verklaaring aan te nemen , tot dat mij duidelijke voorbeelden van eene volkomen gelijke uitdrukking van verwondering, gebragt worden. Daarenboven, het eerfte, mijn Heere! is tuch zekerlijk betrekkelijk Op christus." De Brieven van den Apostel p a u l u s , vit het Grieksch vertaald, met Aanmerkingen. Door e. j. greve. Tweede Deel. Behelzende den Berjfan Brief aan de Corinthiers. Te Amfteldam, bij j. Altars. 413 Bladz. In gr. QElavo. De prijs is f 3 - : - : Dit Tweede Deel is op den zelfden voet, als het Eerfte, behelzende den Brief 'aan de Romeinen, in 1794 reeds uitgekomen, ingericht, en waarvan wij een breedvoerig bericht gegeven hebben (*). Wij vinden hier, naamlijk, eerst een Voorbericht, waarin gehandeld wordt. l< Van den tijd, op welken deze Brief gefchrevcn is. II. Van den toeftand , waar in de zaken van de Gemeenten van Achajen waren. III. Van de dingen, die aanleiding tot het fchrijven van den Brief gegeven hebben. IV. Over de oogmerken van den Brief. V. Van den ftijl van den Brief, Hier worden de volgende fpreekmanieren en woorden , van weiken de Apostel wat menigvuldiger gebruik in deze brieven gemaakt heeft, vooraf opgehelderd: geest, wits heid , heilig, consciëntie of geweten en satan. Hierop volgen twee ver¬ talingen , eene Woordelijke en Vrijere, die boven elkander (*) Zie Vaderl. Blbl.VUDeel, ifte Stuk, Bladz. 437,625. K 4  IS% J- G R E v E der gedrukt zijn; de laatfte heeft meer den zin des Apos- tels, dan wel de woorden ten oogmerk. Dar, voPen eenige verfcb, iende lezingen in dezen ïïrief, met ïeeS deelen naauwkeurigheid verzameld, en velen van welken wez .f2" ?ïArfr? fZ? VVer,ks ™ belang kSS wezen. — Ln eindelijk de Aanmerkingen des Geleerden Schrijvers bij dezen Eerften Brief lieerden •iSte? Wij -Mj df »nk Heren X ftr* > naa?"ec v°orbee* de* Meren, den Heihgen Geest, niet als eene werking en enkele kracht of e.gcnfchap van God, voordellen: maar met uitdrukkingen, als ware het van een perfoon, va, denzei ver,.fpreken, zij niet kunnen geacht worden , eene vc,bloemde wijze van voorftelling, en zoogenaamde perfoo isverbeeldingTn dezen te gebruiken ; want dit laafde «art en de t'zamenftelling der reden in die plaatfen niet toej maar veel meer ons de eigentlijkfte en waarfte denk- beej-.  DE BRIEVEN VAM DEN APOSTEE PAULUS. 153 beelden van de zaken te geven, daar het menfchelijk verirand hier vatbaar voor is: want daar wij de werking van God in de wereld en omtrent ons zelfs niet begrijpen, hoe zouden wij zijne natuur en wezen bevatten kunnen; dan alleenlijk, dat wij weten, dat God één is ; maar gelijk Christus dieswegens geene werking is , of eigenfehap van 't Opperwezen; maar God geopenbaard is geworden in't vleesch; zo zal ik mij ook den Heiligen Geest, dien de vader, na zijne Hemelvaart , ons, als eenen anderen Trooster en Leermeester, gezonden heeft, om ons in dk waarheid te leiden , mij niet als eene werking of Godlijke eigenfehap voordellen; maar op dezelfde wijze van hem, als van den Here , denken, zoo als, alvorens hij onze menfchelijke natuur bad aangenomen , ook alle dingen door hem gefchiedden , eu Hij bij God was , en God zelve was." ,, Verder bevat mijne reden de zaak niet, om dat de Goddelijke Natuur oneindig en voor mij onbegrijplijk is; maar daarom vindt mijn verftand, zoo als de Apostelen over de dingen fpreeken, 'er geene zwarigheid in: Want ook zoude ik , zo zij het ook minder duidelijk gedaan hadden, mij dezelve in 't Christelijk Gelove nog niet anders kunnen voordellen." — Van de Frijëre vertaling drekke het Tweede Hoofdfluk tot een voorbeeld. 1 Wanneer ik daarom ook , Broeders! bij u te Corinthe aankwam, en ui. dc verklaaringen van God verkondigde, kwam ik'er met geene uitdekende geleerd- 2 heid, en wijsgeerte bij te voorfchijn : want ik had bij mij zeiven geoordeeld , dat ik bij u niets moest we- 3' ten dan Jefus Christus, en dien gekruist. Ook was ik toen ten uwent dikwijls zwak, en met velerlei zorgen en vrees aangedaan; en wanneer ik predikte en u leerde , was er in mijne redenen die kunstmatige voprdragt niet te bemerken , daar de welfpreekendheid en wijsgeerte de gemoederen mede inneemt; 4 maar de zaken wierden u beweezen door waare, door Goddelijke reden, die 'er zig in kenmerkte en 5 deszelfs overtuigende kragt; op dat uw gelove niet in het menfchelijk vernuft''zijn grond zoude hebben, maar in de kragtige waarheid Gods. 6 Ondertusfchen behandelen wij ook eene wijsgeerte onder de meergevorderde Christenen; maar met de Wijsgeerte van deze tijden, of van degenen, die heft 5 den  *5+ E. J. G R E V E den in de wereld den toon geeven, en welke nu hun 7 achting verliezen ; maar wij verhandelen een Goddehjke wijsgeerte vol geheims, die, voormaals onbekend , van God van eeuwigheid gefchikt is , om 'er heden onze reden door te volmaaken , en ons te verheerlijken : die niemand der genen, die bij de wereld 8 thans in aanzien zijn, gekend heeft: want indien zij ze gekend hadden, zij zonden den Hcre zeiven , van wien deze heerlijke wijsheid tot ons afdaalt , niet 9 gekruist hebben: maar gelijk de fchrift zegt, geen oog heeft gezien, noch oor gehoord, noch is in eens menfehen verbeelding opgekoomen , hoedanige dingen 10 God bereid heeft, voor die hem liefhebben. Dan God heeft dezelve voor ons kenlijk gemaakt door verlichting des Geests: want zoo door God beftraalt onderzoekt de menfchelijke Geest alle dingen , zelfs de 11 diepe verborgenheden Gods: Want gelijk toch niemand weet, wat de mensch denkt en beraadflaagt, dan de Geest des menfehen , die in hem is, zoo weet ook eigentlijk niemand de gedagten en ontwer- J2 pen van God , dan de Geest Gods: maar nu hebben wij niet den Geest der wereld tot onzen leermeester gekregen ; maar den Geest, die van God koomt; op dat wijweeten zouden, welke goederen ons menfehen 13 al van God gei'chonken zijn : ' Welke dingen wij ook verklaaren, en 'er over handelen; en 'er dan niet de bepaalde woorden en fpreekmanieren der menfchelijke wijsgeerte bij gebruiken; maar zoodanige als eene door den Geest Gods verlichte reden zelve ons aan de hand geeft, het geestelijke met het geestelijke 14 t zamenparende: Maar de nog bloot natuurlijke'en onverlichte mensch begrijpt dan die enkel verftandelijke en verhevener keringen van 't Christendom niet: het fchijnt hem ongerijmdheid; en hij kan zig van die dingen geen bevatting maaken, om dat zij J5 met een verlicht verfiand beoordeeld worden: maaide door de onderwijzing verlichte mensch beoordeelt alles, zoo 't geen wij voordellen, als het geen de Wijsgeeren en Schriftgeleerden gezegd hebben; maar zelve wordt hij van niemand hunner in zijn leerftel- 16 fel beoordeeld: want wie toch heeft, zoo als 'er Haat, de gedagten des Heren gekend, die dezelve zal ont. vouwen? maar wij hebben de gedagten, en 't ontwerp van Christus , door wien God zie!; aan 't menschdóm geopenbaard heeft, Wat  DE brieven van den apostel paulus, 15$ Wat de Aanmerkingen betreft, dezelven zijn vaneenen verfehülenden inhoud; Wijsgeerige, Godgeleerde, Gefchied- en Oudheidkundige , tot den meer bijzonderen toeftand der Korintifche Gemeente betreklijke, Uitlegkundige, enz. De eerften zijn veelal breedvoerig en uitgebreid, nu en dan zelfs tot het onderwerp des Apostels minder betreklijk, — de laatfte zijn korter en wciniger, doch tot het rechte verltand der fprcekwijzen voldoende; en wij geloven, dat de Schrijver aan velen zijner Lezers geen ondienst zou gedaan hebben, al waren dezelven wat pienigvuldiger, daar zij nu op verfcheidene plaatfen te vergeefs eenige opheldering zoeken , waar zij , buiten twijfel, dezelven wel zouden verlangen. Wij willen de volgende, ten dienfte onzer Lezers , overnemen. Hoofd/I. 1: 11. In de wijsheid Gods] Dit kan op tweërleie wijze verftaan wprden : of bij zoo veele fpooren en kenmerken van God, als zig doos zijn'; wijsheid in dit gcheelal van alle zijden opdoen : Want te midden vau deze had de wereld door de Filofofie en de Joodfche Schoolgeleerdheid den eenigen waaren God niet regt gekend : Of de wijsheid Gods kan hetzelfde zijn, als de waare, de regte wijsheid; die dit niet flegts bij de menfehen genoemd, maar bij God 'er voor gehouden werdt; gelijk werken Gods, jon. VI: 2?, voor Gode behaaglijke werken: De weg. van God, hanl, XVIII: 2.6: dat is, dien God aangewezen heeft : en de waarheid van Christus, 2 cor. XI: 10 voor de opregte waarheid, zoo als Hij over de zaken oordeelt, enz. gezegd wordt: Welke laatfte verklaaring mij ookin dereden de gemaklijkfte, en met het denkbeeld van den Schrijver de overeenkomfügfte fchijnt te zijn. Hoofdjl lil: 12—15. En zo nu iemand op dit fondament opbouwt enz.~\ Men kan de grondbeginfels van 't Christendom behouden , en 'er veele onbeduidende nuttelooze of zelfs geheel verkeerde en fabelagtige leringen bijvoegen, en zo 'er mede in het zamenftelfel van onderwijzing verbinden : Maar dan zijn de volgende dagen de wijste getuigen; als in de omftandigheden, waar in de kennis tot het gebruik moet overgebragt worden , en voornaamlijk bij de verzoekingen, het onnuttige of zelfs fchadelijke derzelve openbaar wordt, en het blijkt, dat de gemeente niet wel geftigt is. En indien daarbij de Leeraar, die, om wijsgeerig of Welfprekend te fchijnen, op deze wijze in plaats van met ede-  . J. GREVE, DEBRIEVEiV VAN DEN APOSTEL PAULUS» edele en daurzaame dingen, als 't ware, met riet en (paanders gebouwd heeft , ditzelve vervolgens bij zijn leven nog, of anders althans in den dag des Heren ondervindt, en dat hij door zijne ijdelheid in de Christenheid de oorzaak van verderf en ftraikeling.en clende van veelen geworden is; hoedanige , fchoon hem God in e©nade aanneemt, moeten 'er natuurlijk de aandoeningen diens zoodamgen menfehen en het naberouw bij zijn ■ bit is, behouden worden door vuur: Daar in tegendeel die gene wiens werk bij de proef des tijds beftendig blijft, öm darbij met ftoffen, die eene inwendige waarde in zrjr zeiven hebben, en duurzaam zijn, gebouwd had, lof en goedkeuring van God ontvangt. ' Hoofdft. V: /. Zuivert den ouden zuurdeesfem uit, enz.1 Het was omftreeks Pafchen, dat de-brief met Titus te Corinthen kwam zoo als wij boven in 't Voorb: hebben aangewezen. Op dien tijd waren de Joden naar de wet van Mozes zonder zuurdeeg, en mogten hetzelve in hun¬ ne huizen niet hebben. Uit welke omftandigheden hij aanleiding tot deze zinfpeling neemt; dat, namelijk de tegenwoordige tijd voor de Christenen medebragt, om zonder _cien ouden zuurdeesfem van bijgelove en boosheid te zijn , en wat 'er nog van bij hun over was, van zi°weg te doen, want dat ook ons Pafcha, Christus, gefiagt was, enz. ' ö Voor den Godgeleerden en onderzoeker der H. SHi riften is dus dit Werk, met oordeel gebruikt, van veel belang, en de meesten der Lezers zullen vele van des Schrijvers aanmerkingen eene herhaalde lezing en beproeving waardig achten. a Verklaring van den Brief aan de Hebreen, door o. bonnet, Dotïor en Profes for der H. Godgeleerdheid, en Academie-Prediker te Utrecht. Tiende en laatfte Deel. Je Utrecht, bij W. van Ifzerworst, 1802. Met het Register 455 Bladz. XLVI Bladz. Voorrede. De prijs is f 4 - : - : Met de uitgave van dit Tiende of laatfte Deel, is dus dit Bi;belwerk , de Verklaring van den belangrijken Bnet aan de Hebreen , door den grijzen Hooglèeraar bonnet voltooid. De verklaring van Hoofdftuk Xlf:  G. BONNET, VEItKL. VAN DEN ERIEF AAN DE HEfiREeN. 157 12, tot het einde van den Brief, maakt den inhoud van dit Deel uit, hetwelk tevens, tot gemak der Lezers , met de nodige en wel uitgewerkte Registers voorzien is. Wij behoeven, bij hetgene wij, van tijd tot tijd, bij de aankondiging der bijzondere Deelen , van dit Werk gezegd hebben , niets te voegen. Allen, die van eene Analijtisch naauwkeurige Bijbelverklaring beminnaars zijn , zullen hetzelve met genoegen ontvangen hebben , en gebruiken ; ook zijn 'er zeer vele gewigtige en belangrijke onderwerpen in behandeld , die van des Hoogleeraars kunde en grijze ervarenheid getuigenis dragen. ' In de Voorrede heeft de Iloogleeraar zich verledigd, om met befcheidenheid de aanmerkingen, door de Rccenfcnten op zijn Werk gemaakt, bijzonder door onze Confraters, de Schrijvers der Algemeene Vaderiandfehe Letteroefeningen, te beandwoorden. De bedenking, die wij ons herinneren, insgelijks gemaakt te'hebben, dat des Hoogleeraars behandeling van den inhoud dezes Briefs , doorgaands te uitvoerig zij, wil zijn Lloog geleerde, in zijne Voorrede, ,, zeer gereedlijk toeftaan; dan," zegt hij, ,, gebrek van tijd, dien ik nodig zou gehad heb,, ben, om mijne, voorheen ontworpen, gedachten, met „ vereisebte klaarheid, voor minkundigen , in korter „ beftek op te geven , heeft zulks veroorzaakt." Gaarn willen wij, voords, met den waardigen Schrijver erkennen, ,, dat het lezen, het bepeinzen, van de„ zen voortreflijken Brief, voor den Christen, hoogst,, belangrijk is , en het, zelfs den , in de kennis der ,, Zaligmakende waarheden , verst gevordenden , bij meermaal herhaald onderzoek, aan geene gelegenheid ,, zal ontbreken, om, telkens de wijsheid des Apostels, ,, en. zijn opgeklaard doorzicht, in het verhevener deel der Euangelielcer te bewonderen. Welk een eerbied ver,, wekkend denkbeeld van den Godlijken Verlosfer, wel„ ke vaste gronden voor het geloof van den Christen, ,, welke troostrijke aanmoedigingen in den weg der God,, zaligheid, welke blijde uitzichten in het heerlijk toe- komende, moet ook dit gedeelte der Schriften van het „ Nieuw Verbond ons niet opleveren?" En wij vereenigen ons met 's mans wensch, van gantfeher harte: „ God doe 'er eene wezenlijke vrucht uit erlangen, en bereide ons, door een levendig geloof aan het dierbaar „ Euiingelie, en oprechte beoefening van deszelfs voor- febriften, tot eene zalige onftervelijkheid! " De  158 Ij. VAN II A m e L s V e L fi De Ongeveinsde Christen, door Ijsgrand vanhamels, ibo2. v&Blad?. Ingr.O£tavo. De f rijt is ƒ4.3-' y^ro iemand bewijzen geeft, dat hij den tijd weet uit jte TT' en zlc!l tevens M' be£ Godsdienstminnende gedeelte van Neêrlands volk verdfenstlijk maakt, het is de onvermoeid-arbeidzame van hamei sveld die, fchoon bezig met werken van gewist te fchrij ven I echter nog tijd genoeg kan vinden, om met zijne week' bladen zijne landgenoten te leeren en te Richten.' En hoe veel hij ook fchrijft, dragen echter de vruchten van zijnen arbeid de kenmerken van zijne geleerdheid , belezenheid en oordeel. Zoo hebben wij ook weder met veel o-enoegen dit Zesde Deel van Zijnen Ongeveinsdcn Christen «relezen in hetwelk hij de Nederlandfche geloofsbelijdenis behandeld heeft op eene wijze, die recht gefchikt is, om ons dezelve wel te doen verdaan, uit het waare oogpunt te doen befchouwen, onze hoogachting voor dit opdcl te vermeerderen , en die genen, die tegen hetzelve be* vooroordedd zijn, van hunne vooroordeelen te ontheffen. — Van H. laat eene Inleiding voorafgaan, waarïn hij zijn plan van behandeling opgeeft, de nuttigheid daarvan aantoont, de gefchiedenis van den oorfjirong dezer geloofd, belijdenis, er, het oogmerk der opfteliim* voordraagt eenen merkwaardigen brief der Nederlandfche Hervormden , geplaatst vóór de eerde uitgave der geloofsbelijdenis; mededeelt, en 'er nog eenige algemeene aanmerkingen over de rechte uitlegging dezer 'belijdenis, en over de waarde en voortreflijkheid derzelve bijvoegt. — Hierop volgt de verklaring der 37 Artiikelen 'zelve, welken hij eerst omfchiïjft, en dan derzelver oveiëenkomst met de rede en den Bijbel aantoont. In de verklaring heeft de geleerde Schrijver altijd het bijzonder oogmerk der opdellers onder het oog 'gehouden , en tevens hunne gezegden met die van den Heidclbergfchen Catechismus vergeleken , om de overëendemming dezer twee Gefehriften aan te toonen. In het laatde Nornmer vinden wij het een en ander in het voorbijgaan aangemerkt over een Boekjen, getijteld; Iets over de Protestantfche Formulieren van eenigheid. Een volksboekje voor mijne mingeoefende Landgenoten, door een Pro-  d e ongeveinsde christen. 159 Protestant. Den onbekenden opfteller wordt de losheid van zijn gefchrijf aangetoond , en tevens hoe hij in zijn Volksbockjen iet als waarheid verönderftelt, dat tegen de gefchiedenis regelregt aanloopt, dat naamlijk de Heidelbergfche Catechismus, en de Geloofsbelijdenis, even gelijk de Canons of regels van het Dordfche Sijnode, door dit Sijnode liet eerst, als Formulieren van eenigheid werden vastgefteld. — Wij twijfelen niet, of dit nuttige Tijdfchrift zal verder met graagte gelezen worden, en dit zal den uitmuntenden Schrijver aanvuuren, om met lust en ijver in zijnen arbeid te volharden. Wij (lellen ons veel voor van zijn plan , om in dit nieuw begonnen jaar de Feestteksten eu de Formulieren en Liturgie der Hervormde Kerk te behandelen. Van H. eindigtmet vijf Aanmerkingen, van welken wij de twee laatften hier overfchrijven. „ Ondertusfchcn in de vierde plaats," fchrijft hij," dewijl dit opftel een menschlijk werk is, zal'het niet geheel zonder gebreken wezen. 'Er zullen eenige bijzonderheden in zijn , welke duidelijker en juister hadden kunnen uitgedrukt worden. De eene of andere Bijbelplaats zal misfchien uitlegkundig eenen anderen zin 'hebben , dan in welken zij ih deze Geloofsbelijdenis wordt aangehaald. Wij hebben'er, in de verhandeling , acht op gegeven, en rondborftig aangewezen, waar wij eenige misvatting ontdekten. Zij moet derhalven getoetst worden aan den Bijbel, en heeft, op zich zelve , geen geweten-verbindend gezag, integendeel wijst zij zelve ons op den Bijbel, als den eenigen regel van ons geloof in godsdienftigc waarbeden; doch dus getoetst wordende, wordt zij, met betrekking tot het geheele verband der leere, en de gelijkvormigheid van ons geloof,proefhoudend bevonden.'' „ Eindelijk, en in de vijfde plaats, dewijl deze geloofsbelijdenis een werk van menlchen is, zal geen Proteftant daardoor zich in zijn geweten laten verbinden, doch , daartoe dient ook derzelver gebruik in de hervormde kerk niet. Het is onwaar, wanneer men zoo los heen fchrijft, en zegt: dat zij aan de Hoogleeraars en Leeraars van onzen tijd als een leidband wordt overgegeven. Geen Protcftant'zal aan den menschlijken leidband willen lopen. Dit zou ook tegen deze geloofsbelijdenis zelve ftrijden. Wij moeten deze zaak diis befchouwen. Deze geloofsbelijdenis behelst eene verklaring, wat der- zcl-  l6ö IJ. VAN HAMELSVELD , DE ONGEVEINSDE CHRISTEN, zeiver Opibellers, ten aanzien van den Godsdienst gevoel* den en geloofden. De Nederlandfche gemeenten hebben , na onderzoek, verklaard, dat de gevoelens en het geloof, daar in vervat, het hunne was , als Christenen, en wel onderfcheiden van die gevoelens, welke in hunnen tijd door ondericheideiie aanhangen en gezindten, zoo van Christenen als anderen, geleerd, en beleden werden. Zij hebben ze derhalven, als een Formulier van hare gevoelens , aangenomen , en gelijk hare Leeraars ten dien tijde , zoo verklaart elk Hervormd Leeraar nog heden , door ze te onderteekenen, dat deze ook zijne gevoelens zijn, en hij die, als Leeraar der Hervormde Christenen, voornemens is te leeren en te prediken. Zij is dus voor hun geen leidband, geen hinderpaal voor toenemen in kennis , voor vrijheid van verder onderzoek, eene gcloofsverklaring of' belijdenis is zulks uit haren aart niet. Doch mijn bellek laat hier geene verdere uitweiding toe." Leerredenen over eenige Profeetifche Stofen, behoorende tot het Lijden en de Opjlanding van jesus christus. Door 'jan jeremias BÉRiTH, Predikant te Steen* bergen. Te Schiedam, bij G. W. van Hemsdaal, 1802. 120 Bladz. In gr. Octavo. De prijs it f x - : - 1 De Predikant bérith heeft dus den grooten hoop van gedrukte predikatiën, waarmede wij overladen zijn, verkozen te vermeerderen, en daar wij zoo vele goede en bondige bezitten, 'er deze bijgevoegd, in welken wij goeden ltijl, oordeel- uitlegkunde, en bondige wijze Van voorllelling misfen. zoodat wij hem niet enkel op zijn woord behoeven tegeloven, dat hij, op verre na, geen bosveld is, gelijk hij belijdt , daar hij met de woorden van den grooten, den onver gelijklijken bosveld*, gelijk hij hem noemt, zijn Voorbericht fluit. . De Leerredenen zijn Kerklijk goedgekeurd, ook betoont de Steenbergfche Predikant zich zeer ijverig tegen de Socinianen en Nieuwe Verlichters, hoewel hij tegen de uitdrukking Borgtogtelijke gerechtigheid van christus zich wakker verzet, en jesus liefst niet borg der uitverkorenen genoemd wil hebben. Vindt^ de man flechts genoegzame aanmoediging, en fpaart God hem het leven , de gezondheid, en hetgene hem verder daartoe nodig is, dan zal hij dezen zijn' begon-  j. j. bêrith, leer.red. godsd. overdenkingen. rót gonnen arbeid lustig voordzetten, enz. Wij kunnen niet van ons zelvcn verkrijgen, hem daartoe aan te moedigen , al ware het ook, dat dc goede man onze Recenfie „ voor ,, haatlijke vitterijen , ot' magtlpreuken, uit de hoogte „ uitgebromd, houden mogte." Dit ééne neg. Zelden hebben wij eenig gedrukt opftel, zoo klein van begrip, van zoo groote menigte drukfouten zien krielen. Behalven die op het einde, op twee Bladzijden, zijn aangewezen, zijn 'er nog een aantal overig. Wij willen gaarn den Autheur geloven , dat zijne verre sjwezeudheid daartoe aanleiding gegeven heeft. Codsdienffige Overdenkingen over verfcheidene Onderwerpen. Te Schiedam , bij G. W. van Hemsdaal, 1802. 172 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f j - 4 - ; Deze Overdenkingen, blijkens de onderteekening onder het Voorbericht, van den Heer D. pigeaud,th.z., gaan over de volgende onderwerpen: Over de zedelijke toeJland van het menschdom. Iets over de ware ftaatkunde. Bedenkingen over liefde en vriendjehap. Verhandeling over Spreuk. JX: 6. Befpiegelingen over de vrede. Over de weldadigheid. Verhandeling over de nuttigheid van de befchouwing der Natuur. Vrije navolging uit Weijlands Sijmpathiën. Verjcheidenheid en overeenflemming in Gods ■werken. De echte bronnen van tevredenheid voor een Christen. De verwagting. Verhoogde vrieudfehap. De roem is altoos niet naar verdienfte. Deze Overdenkingen ademen eerbied voor den Godsdienst van jesus , en kunnen met (lichting gelezen ■worden. Codsdienftig Leerboek voor Kristelijke Aankomelingen. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz., 1802. 220 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is f 1 - 16 - : De Eerw. cornelis de vries, Schrijver van dit Leerboek, aangemoedigd door het gunltig onthaal *an een vorig in druk uitgegeven Werk (*), beiloot ook dit, (*) Getijteld: Katechimus der H. Schriftuur, of Onderwijs in den Godsdienst , op de Beginfels der Openbaring. i7§3 )» fir. 8vo. ' MSUWJEVAD. MUU..vii. BBSL. NC4. L  3ó2 godsdienstig leerboek, enz. dit, tot verder nut, openlijk gemeen te maken. Het is voornaamlijk gefchikt voor zulken, die voornemens zijn, pp eene openlijke Belijdenis des geloofs, meer bijzonder naar de wijze, welke bij bet Doopsgezinde Kerk-genootfchap m gebruik is , zich tot leden der Christlijke Kerk te laten aannemen en inlijven , en dus heeft men, doorgaands , onder bet opftellen, eenige reeds vërkregene Godsdienstige kundigheden , door voorafgaande onderrichting en oefening, onderfteld. En als zoodanig befchouwd verdient het als een gepast en nuttig Handboek aangeprezen te worden^, waarin men de voornaamfte hoofdzaken der Geloofsen Zedenleer, in eene geleidelijke eu vatbare orde voorgedragen en ontwikkeld vindt. .Na in c!c Eerfte Afdeeling eenige meer algemeene aanmerkingen en onderrichtingen van de Natuurlijke en Geopenbaarde Godsdienst-leer te hebben medegedeeld, bepaalt hij zich, in de Tweede, tot zijn meer bijzonder onderwijs, en hier legt hij het zoo genaamde' Sijmlolum der Apostelen, of de bekende twaalf Geloofsartijkelen ten grondilag, dewijl zij nog heden, door alle Christenen, worden erkend, en fteeds , van de vroegfte tijden ai", toen de leer van 3 e s y s nog geheel zuiver en onverbasterd was, voor waarachtig gehouden zijn. Hij verdeelt dezelven in drieërlei onderfcheidene Hoofddeelen. (i) De Leer van God den Vader, of van het Opperfte wezen. O) De Leer van den Zoon, of den Mesftds en Verlos fer. (33 De Leer van den II. Geest, of aangaande het Goddelijk gezag der Apostelen. En overëenkomftig hiermede richt hij zijn volgend onderwijs in ; waarna hij , ten Hot , over de Euasigeiifche Zedeleer of Christelijke Pligten handelt. Over liet geheel veru'ient dit Leerboek, wegens de duidelijke _ voordragt. aanprijzing, doch, in de nadere ontwikkeling van verfcheidene voorkomende zaken, zullen de jonge Lezers wel doen ook andere Onderwijsboeken te vergelijken, en met voorzichtigheid voord té gaan, teneinde, na eene ernftige beproeving, het go/de 'te behouden, en hunne overtuiging, volgends de ontwijfelbare leere der Bijbels, op onwrikbare gronden te vestigen. Aan-  J. c. lavater, aansporing tot bekeering. I63 Aanfporing tot bekeering en geloof, in christus, door J. c. la va ter. Uitliet Hoogduitsch vertaald, door k. s. Tweede en verbeterde uitgave. Te Utrecht, bij de IVed. J. van Schoonhoven, 1802. 43 Bladz. In gr. Octavo: De prijs is f : - 5 - 8. In het vorige jaar hebben wij bericht gegeven van een ander Stukjen van den beroemden lavater, getijteld : Nadenken over mij zeiven (*). Wij hebben dat Werkjen toen befchouwd, als zeer gefchikt, om door deszelfs inhoud , en door de ernftige , roerende en levendige wijze van voordragt , onder medewerking van Gods Geest, Godsdienftig nadenken te verwekken of tc vermeerderen. Van dien aard is ook het Gefchrift, hetwelk wij voor ons hebben. De noodzaaklijkheid der Bekeering, en van het Geloof in c h r 1 s 1 u s, in het bijzonder het gevaarlijke, van die bekeering uit te Hellen, wordt daarin nadruküjk voorgedragen, en dat wel op eene wijze, die recht gefchikt is, om den Lezer bij zich zelveri te bepalen, en hem alle uitvlugtcn te benemen. Wij brengen daarom ook dit Stukjen onder de aandacht van allen, die 'er hun werk van maken, om nuttige en opleidende Gefchriften onderden gemeenen man te verfpreiden. — Het oordeel over d;t Stukjen vau een man, als van oen berg, Predikant te Arnhem , die vóór hetzelve eene aanprijzende Voorrede gefchreven heeft, zal bij onze Lezers niet weinig afdoen, om zich van dit Gefchrift gunffige denkbeelden te vormen: „ het kan," fchrijft hij, „ onder de medewerking yan den Goddelijken zegen, niet minder 5, dan het vorige „ dienen , om menfehen van de hoge ,, noodzakelijkheid eener fpoedige bekeering en van ge- ?, loof in christus te overtuigen. Ik durf ver- trouwen, dat deze aanfporing niet minder, mogelijk nog beter (dan het Nadenken over mij zelveif) bevallen ,, zal, en prijze dezelve niet minder dan het vorige aan, ,, om onder den gemeenen man verlpreid te worden." O Zie N. Faderl. Bibl. VI Deel, ijle Stuk, Bladz. 172. L a Nut-  164 NUTTIG LEERBOEKJEN V90R DE JEUGD. Nuttig Leerboekje voorde Jeugd, of Foorbereiding tot derzelver Godsdienftig Onderwijs,gefchikt tot Kerk- huis- en School-gebruik. Naar den Tweeden Hoogduitfchen druk. Ie Amfteldam bij J. van der Heij., 1802. 132 Bladz* In Octavo. De prijs is ƒ : «J4 - • 5, "D eeds voor meer dan dertig iaren, viel de aandacht AV ,, van een gezelfchap van brave Kiïstenleeraars in „ Zwnjerland, zich onderling verbonden hebbende, om, „ met verëenigde kragten , ter meerdere uitbreiding van „ waarheid, deugd, kristendom en gelukzaligheid werk„ zaam te zijn, op een zeer groot gebrek bij het Gods„ dienltig onderwijs der jeugd ; daar in beltaande, dat „ men zonder haar eerst genoegzaam en geregeld te heb„ ben leeren nadenken in het algemeen , en over zulke „ onderwerpen in het bijzonder, waarvan dc kennis en „ overdenking haar vatbaar en gefchikt maakt, van» ja „ regelregt opleidt tot het bepeinzen van en belangltelling „ m verhevener waarheden, dezelve ftraks te midden der „ diepzinnigde leerltukken en verborgenheden, zelfs van „ den Kristlijken Godsdienst voerde.'" — Om dit gebrek te verhelpen, en den kinderen vooraf ftof tot nadenken te geven , ontwierpen zij gezamenlijk een voorbereidend onderwijs , beltaande in eene Handleiding voor Onderwijzers, meest uit vragen famengefteld, onder den tijtel van: Fragen an Kinder. Fine einleitung zum Unterricht in der Religion. Dan, om der Leerlingen nut te meer te bevorderen, en hen op iedere les eenigzins voor te bereiden, gaf men dit Leerboekjen mede uit, onder den tijtel: Firbereitung zum Unterricht in der Religion nach Anleitung der Bragen an Kinder. Dit laatfte wordt ons dus hier vertaald medegedeeld, en wanneer hetzelve welkom is, zal ook het eerlte volgen. Dit Leerboekjen bevat de volgende Fier Hoofdft'ukken. Cl) Befchouwing van den mensch in het algemeen, O) De mensch befchouwd met opzigt tot andere menfehen. (3) De hefchaafde en zedenlijk goede mensch in deszelfs gewlgtige betrekkingen, bezigheden en toevallen des levens. (4) De mensch befchouwd als een inwoner der wereld , dewelke een werk van God is. Op den tijtel lezen wij; tot Kerk- Huis- en Schoolgebruik; en wij hebben, óver het geheel , bevonden , dat het in deze drieërlei betrekking jnct nut kan gebruikt worden, daarliet op eene eéiivou- di-  nuttig leerboek.jen voor de jeugd. 165 dige wijze ingericht den Kinderen-* eene aangename flof , om over vele voor hun nodige zaken met vrucht te leeren nadenken, en hen tot een hoger onderwijs op te leiden, oplevert; zoodat, indien de nog onvertaalde vragen ook mogten volgen, zij famen een goed geheel zuilen uitmaken. — Deden k/ihriften der Maatfchappij van Zendelingfchap tot voordplanting van het Euangelie in Heidenfche landen, opgericht binnen Londen , in Herfstmaand 1795. Uit - het Engelsch vertaald, door m. Van werkhoven. Vierde Deel, Tweede Stuk. Te Dordrecht, bij A. Blttsfé en Zoon, 1802. 186 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 1 - : "\V7'j twy^en "'ets of het is velen van onze Lezers aanW genaam, dat wij ons haasten, met het geven van eenig verllag, aangaande de berichten, die van tijd tot tijd van deze belangrijke onderneming inkomen. Dit Stukjen is wederom geheel van Ilistorifchcn inhoud , en dit zal velen niet onbevallig wezen. Men vindt in hetzelve berichten en brieven van, en aangaande de Zendelingen, bij het beftuur ingekomen - tn verllag van het beltuur aan de algemeene bijëeukomften in 3X1 eij 1R00 en i8or. Mooglijk zou dit Stuk, met nog meer genoegen gelezen worden, wanneer uit deze ftukken een aanëengci'chakeld verhaal werd opgefteld. Dit zou zeer veel atfnijden, dat men zonder 1'chade kon misfen, en aan het verhaal meer bevalligheid bijzetten. Met de Zendelingen te Otahite is de zaak afgelopen, zoo als men veel meer dan waarfchijn.lijk verwachten kon. Toen zij, na het vertrek van Kapt. 'w 1 l s o n en van nog een ander Schip, verftoken van alle menschlijke beichutting , aan de willekeur dezer kinderachtige, wellustige, en wispelturige Eilanders waren overgelaten , bleek het zeer fpoedig dat zij in bet allergrootftc gevaar waren. Begeerte naar de bezittingen, die men hun had mede gegeven, en beestachtige drilt naar dc vrouwen der getrouwden, bragten bij de Eilanders ontwerpen voord om hen van het een en ander tc beroven, en het zou geheel buiten de magtder Zendelingen geweest zijn, den aanval van zoo groot eene menigte volks tc wcderltaan, was 'er niet zeer gelukkig ecu Engelsen Schip aan het Eiland gekomen, met hetwelk L 3 elf  l66 gedenkschriften der maatschappij elf manneni vier vrouwen en vier kinderen vertrokken, en zich naa Port Jackion in nieuw Holland lieten overbrengen. — Zij die te 'rug gebleven waren, fchreven feut rr, dat /.ij nu in vrede leefden, en verzochten dat men hun eenige noodwendigheden wilde bezorgen, dat zij merklijke vorderingen in de taal maakten, maar die nog niet genoeg vcrltonden, om 'er het Euangelie in te verkondigen. De Beltuurers menen zelfs dat deze zending nu vastigheid en orde verkregen heeft, en dat men reden heeft , om zeer veel van dezelve te hopen. Het Schip de ücff, op nieuw met gehuwde en ongehuwde Zendelingen afgezonden , was op de Amerikaanfche kust door eenen Franfchen Kaper genomen, en de Zendelingen waren federt in Engeland te rug gekomen. Men verblijdde zich eenigzins over dit onheil , daar men nu overtuigd was, van het gevaar, waarin zich, vooral getrouwde, Zendelingen, op Otahite bevonden, en waarvan deze lieden nu gelukkig bevrijd waren. Schoon de Zendelingen, die van Otahite gevlugt waren , bunnen last op dat Eiland niet hadden kunnen volvoeren, vonden zij evenwel goede gelegenheid, om in de Volkplanting te Port Jackfon aan de "uii.breid.ing van bet Euangelie te arbeiden. Van de zeden dier Volkplantelingen geven zij eene allettreurigfle befchrijving, zoodat dezelven vooral vermaning en onderrichting' behoefden, te meer, daar zij febaars van Leeraren voorzien waren. Twee óf drie van hun gingen derhalven van plaats tot plaats prediken , en werden zoo het fchijnt met graagheid geboord. De Zendeling crook, die zich alleen in dc Marcpuefas Eilanden had neergezet, en die zeer gefchikt fcheen tot zijnen opgenomen post, was van daar wedergekeerd , zonder dat men de reden meldt. Dus is dat ontwerp ook te niete. Op het Eiland Tongatabo is de onderneming geheel mislukt. Drie van de Zendelingen,.die daar gelaten waren, zijn tc rug gekeerd ; twee hebben zich te Port Jackfon opgehouden, een heeft verkozen op dat Eiland te blijven, doch is voor het Zendelingswerk geheel nutteloos; de drie overigen zijn in binnenlaudfche "beroerten omgekomen. Verfcheidene van de Zendelingen naa de Zuidzee hebben aan de goede gedachten , die men van hun had opgevat, niet beiindwoord , van eenen wordt gemeld, dat hij  van zendelingschap. l6j hij zich in ontuchtigheid verlopen heeft. Met hem , dié op Tongatabo te rug gebleven is, moet het 'er ook niét brced uitzien. En dc Heer johnson, zoo men uit zijn fchrij ven moet opmaken , een zeer waardig Predikant tc Port Jackfon, fchijnt het getal van goede Zendelingen, onder de e!f, die van Otahite gevlugt waren , niet hooger dan tot vier te brengen. In Oost-Indien was de Zendeling forsyth zoo ver in de taal van het land gevorderd, dat hij gereed Houd tot het oprichten van een i'chool tot ouderwijs vau dc kinderen der inboorlingen. iu Newfoundland arbeidde de Heer hillyard zeer vlijtig, in liet prediken en onderwijzen , en zijne berichten waren voor het overige zeer bemoedigend. Te Quebck waren twee Zendelingen met veel liefde ontvangen. Een van dezelven had zich aar. die ftad verbonden, en genoot aldaar veel toegenegenheid en onderftand — Doch den anderen was het tc Montreal in het geheel niet gelukt. Dc zending naa het land der Foulahs is afgebroken, daar dit land door woedende oorlogen niet te genaken is'. Drie vau de zes Zendelingen derwaards zijn overleden, één is te rug gekeerd; één is 'er Predikant in de Colonie, en één predikt tot de inboorlingen in Rio Pangos, en onderwijst de kinderen , met uitzicht op goed gevolg. Het Genootfehap te Edcnburg heeft eenen anderen Zendeling derwaards gezonden , en dat van Londen laat eenen, voorde binnenlanden' van Afrika gefchiktin bet Arabisch onderwijzen, om aldaar in die taal te prediken. In het zuiden van Afrika fchijnt dc zaak der zending veel goeds te beloven. 'Er waren (in 1801) wederom drie Zendelingen uit Holland derwaards vertrokken. De Zendelings-Maatfchappij aan de Kaap liet reeds 1900 menfehen , mooglijk nog veel meer, onderwijzen. Dr. van der kemp arbeidt met moed en ijver in het KafFeriarid, doch dc vrucht is met dc grootheid van zijnen arbeid niet evenredig. K1 c 11 f. u er en k r amer , die met voorfpoed onder de Boscbjensmanncn gearbeid hebben, begeven zich, op herhaalde uitnodiging, zes dagreizen verfJér. Anderson en edwauds zullen bij de Boschjensmannen blijven. Van de r mncenenread waren in de Wagcmakcrs valei, tot bijfland van van zulch, die voor 300 heidenen predikt, onder welken fommigen veel goeds beloven, en tromp predikt ijverig voor HeiL 4 1 de-  t6Ê êEDENKSCHRIFTEN DER MAATSCHAPPIJ denen en Christenen. Drie Duitlchers hebben zich tot oen diëtist van dit deel van Afrika aangeboden. Voor bet overige gaat de Maatfchappij met groote onte pen zwanger. Zij hebhen wederöm een aantal Zende- n t ve,0 I T''hterSt'gen' d^r men verneemt, dat men wonen 1,1 gen0€gfn onder de ''"geborenen wonen kan. Zn werken aan de uitgave van het Nieuwe testament. ,n het Fransch, voorziet van eene voorloopige Aanfpraak gelcbikt naar de omftandigheden en m l-iankrijk en Belgien te verlpreiden , — ze zijn ook bedacht, op het bekwaam maken eu voorbereiden va ll^Zf^ Z™d*]i»S™, doch vinden dezen maatregel voor als nog ten uiterfte moeilijk. Enidelijk roemen de Beftuurers op de onderlinge eens^ deMai,^^PP«, cnopdegrSonde . freunmgen waardoor zij tot het uitvoeren van hare ontwerpen wordt in (laat gefield. Aan het einde van dit Stuk, vindt men eene Natuurlijke Historie van het land der Kaffers, door Dr. van der kemp? the u een volgend Stuk ftaat vervolgd te worden. Zi beftaatm korte berichten over den Godsdienst - de zeflen en gewoonten - de bevolking _ de re-eerwiize -p de manier van leven -en middelen van beftaan. - De tf!1^ - deï en luchtgefteldheid en de planten van het Kafferland. _ Zie hier nog kortlijk daarvan het een dl tinciCi. AtSSUT*M ,DER ^I!MI> maakt de Kaffers tot eene A hei,tifchc Natie. Hij leert ons evenwel zoo Veel van hun geloof aan toverij kennen, dat daariiit fchijnt te blij- Ïrb/nrt n ^ V, °' mhckc^ ^ZCHS boven zich erkennen. - Als een Kaffer een leeuw gedood heeft, 3 5 -1J e?UiS komt' alIes Ogenomen; men la-g Hmült d-e ktraaI' enhi-> is genoodzaakt dien nacht buiten de deur in het open veld te flapen. Zij begraven hunne dooden niet, maar werpen ze voor de wolven. Begraven te worden is het uitfluitend voorrecht des Komngs. — Naar het waarfchijnlijk vermoeden van van P^VirVv,moet het ge"l der manlijke inwoners van het Kaüerland 38000 heloopen, en deze bewonen een Ruk wond van 240 Èngelfche miilen lang en 120 breed. — Volgende hem heeft zich vaillant, door de Kaffers ,  van zendelingschap. 1^9 fers, in de berichten die hij van hun heeft ingewonnen ibmtijds leelijk laten bedotten: bij voorbeeld, wanneer zij aan vaillant melk aanboden, uit eene fchaal die niet hunne pis was uitgewasfcb.cn, en hem op den mouw fpelden, dat zulks onder ben gebruikhjk was. Van der kump, die dit beter kan weten dan vaillant, verzekert, dat geen Kaffer uit zulk eene fchaal zou drinken. Een bewijs hoe weinig ftaat 'er op de berichten van fommige Reizigers te maken is. — De Kaffers hebben geene ichapen , varkens, of gevogelte , al hun vee beltaat in runderen, verder leeven zij van de jagt en den landbouw. ■— De befnijdenis is bij de Kaffers in gebruik, aan jongens van twaalf of veertien jaren. Zij gaat verzeld met plegtigheden , die een zinnebeeld van de geheele vernieuwing van den perfoon fchijnen te zijn. Nadat hij befneden is, wordt hij over het geheele ligchaam wit geverwd, vervolgends wordt hij in de rivier gedreven, ert daar gewasfchen , zijne oude klederen worden alle weggeworpen, en hem worden nieuwe gegeven, enz. Uit alle de berichten, nopens de Zendelingen, blijkt, dat men met dat werk tot hiertoe weinig gevorderd is , maar dat men evenwel, in fommige landen, veel reden heeft Om eene goede uitwerking van hetzelve te verwachten: vooral wanneer de Directeuren, door de ondervinding onderwezen, zich van die misdagen onthouden, tnV zij in den beginne begaan hebben , en wanneer bekwame en ijverige Zendelingen, door den tijd, van de neigingen , de laai en de zeden der menfehen genoegzame onderrichtingen zullen gekregen hebben , om daarvan, tot het bedoelde oogmerk, gebruik te maken. De tijd zal moeten leeren, of dit werk uit de menfehen of uit God is: in het eerfte geval, zal het van zelfs vervallen; en in het laatfte geval, zal het zeker van heilzame uitwerking wezen. Doch de poging moet altijd denhoogften lof verdienen, — en het is zeker geen bloot vermoeden , wanneer men van dit alles iet goeds verwacht. L 5 Beet-  17° u. van salis Beelden-Galerij der Heimwee-kranken. Een Leeshoek voor lijdenden,van ulysses van salis,& Ouden. Uit het Hoogduitsch. Eerfte Deel. Te Haarlem, bij T. L. Augustini, iSoo. 088 Bladz. In gr. Octavo. De prijs ts f 2 - 4 - : 11 ,,\Jax salis heeft geene aanbeveling nodig." V Zoo begint de Vertaler zijn Bericht aan den Lezer, en heeft volkomen gelijk, voor degenen die hem kennen; maar onze Nederlandfche Lezers hebben, voor zoo verre wij weten, weinig andere gelegenheid gehad, om hem te keren kennen, dan uit hetgene de zalige lavater van dezen uitmuntenden man, in zijne vrijmoedige Brieven heeft aangeteekend; en daarom noemen wij het phgt, hem omftandig aan onze Lezers bekend te maken, en maar zelden hebben wij de gelegenheid, om dat te doen van eenen Scluijvcr, die zulks meer, of zelfs zoo veel, als hij waardig is„ Van salis was een man van uitmuntend verftand; reeds van zijne jeugd af gebruikt in de eerfte posten van beltier in zijn Vaderland, die hij met de geflrcngfte eerlijkheid bediende ; een algemeene menfchenviïend ; een uitnemend naauwgezet Godvruchtig Christen; bij uitltek pligtmatig m alle zijne betrekkingen , een uitflekend oorfpronglijk fraai vernuft; en met dat alles, een man, die door gevolgen van de omwenteling, ook in zijn Vaderland, in zeer zwaar lijden, nog meer dan in zijne gelukkige dagen, heeft uitgeblonken. Laving, verkwikking voor lijdenden, is het eïgê'hlijk'è oogmerk, met_ welk hij dit Boek gefchreven heeft. Deze ftelt hij, met in — „ verstiïooijikg — dat algemeen ,, gezogt Panacee van onze, door buitenfporighcid inde ,, genietingen der vermaken van dit leven, tot den laag- (ten trap van weeklijkheid, neergezonkene ceuwe," — maar m de voorftelling van dezen ecnigen troostgrond : ,, Kruis en lijden zijn vorming tot dien" trap van volma„ king , voor welken wij beftemd zijn. Deze troost„ grond," zegt hij, „ is de kostelijke perel, om wel„ ken te verkrijgen, zeker Koopman alles ten besten gaf. 5j Maar de fchelp waarin ik deze perel zal aanbieden, „ kan meenige malen veranderd worden ; de febat van „ mklecdingcn , die zich daar toe aanbiedt, is bijna 011„ uitputtelijk." Dit  BEELDENGALERIJ DER HEÏMWEEKRANKEN. 17! Dit geeft eenig denkbeeld van den inhoud van zijn Boek en van zijne lchrijfwijze. Hij levert ons — Vertellingen, Brieven, Gefprekken, Overdenkingen , Liederen , die allen op bet zelfde doel neder komen. De ftijl, waarin hij fchrijft, is uitnemend fchoon, altijd natuurlijk, eu gefchikt naar den aard van zijn onderfcheiden onderwerp. Zijne beelden zijn treilend en levendig, en waare cöpljëli van levendige natuur, en wanneer hij in het hooge valt, dan zijn ze treffende fchilderijën, met eene ftoute meesterlijke hand. Wij kunnen ons niet onthouden, om het begin van zijne Voorrede , tot een voorbeeld, naar te fchrij ven. ,, Dc loop der dingen heeft in de Waercldgebeurenisfen ,, van onzen merkvvaardigen leeftijd zoodanig eene vèfr anderde {trekking genomen , is althans zoo verre bui,, ten zijne oevers getreden, dat het geene verwondering „ baaren kan, Wamïeër verfchillende Waarnemers, die ,, den zei ven van onderfcheiden zijden bezien, zien daar „ van geheel uit elkander loopende voorftéllingeH maa- „ ken, De een moge de geweldige beroeringen, die „ Europa doen beven, befchouwen als een donderend on,, weder dat de lucht zuivert, of als eene aardbeving, ,, die de dicpfte vooren ploegt, den. grond om en om „ woelt, en de vruchtbaarheid van het uitgeputte land ,, vernieuwt; een ander vergelijke ze met het gefiior van „ eene aan zijne verbindingen ontglipt uurwerk, in het „ welk eene losgefprongen veêf alle de baar tegenwerken,, de krachten overweldigt, eh het onbefuisd van zelfs „ doet afloopen. Mij is het als fiond ik te midden ,, eener groote werkplaats van God; als zag ik mij al,, daar omgeven van grootere toeberetdfeïen, dan nogim,, mer gemaakt wierden; kunstgevaanen van verbazende ,, werking; gëreédfehappén en wapenen van onvyeder,, ftaanbarc kracht , in groote menigte aan alle zijden ,, op een geftapeld; bekwame handen bezig om die in een te zetten , in beweging te brengen en 'er iets ,, groots mede uit te richten. —— En waartoe? ■ om op te bouwen of neder te werpen; te hcrftelleu ,, of om te keeren en tc verderven? Hier onlgeeft ,, mij een heilig donker — het gevoel mijner nietigheid „ overvalt mij; ik deinze bevend te rug , en wende „ mijne oogen af — af van die onmetelijke icliouw,, plaats van algemeene beroering — af van de bearig„ fiigende tafereelen van derzelver gevolgen, die nie- „ mand  *7* V, van salis" „ mand overzien , doorgronden, berekenen of bedwin- " , m ' da" a,IIeen het °°S en de h™d des Grooten „ JkfChikkers van het geheel — ja hij zal vormen,leiden, „ louteren, en, het gene hij begonnen heeft, voltooijen tot „ eer van zijnen naam. Onbeweeglijk in dit geioove „ kan ik mij omtrent het lot, dat het menschdom dreigt! „ gerust Hellen." Enz. ° * De bijzondere opftelJeu zijn bij uitnemendheid fchoon, natuurlijk, en zeer dikwijls voor lijdenden verraslènd! vertroostend, belchamcnd. Wij zouden zeer gaar een voorbeeld m zijn geheel geven, maar daartoe is onze plaats te bekrompen. Zie hier den korten inhoud van.heteerde: Stukjen : De jonge Appelboom. Eene Dramatijene Vertelling. De kleine Godfried gaat met veel drift naa eenen heuvel, met vruciitboomen beplant, voorzien van eene fpade en een korfjen. Onderweg neemt hij zijn fpeelgenootien JPV\* rcede,L HH verhaaIt haar> dat hij daar een allerhelst appelboomtjen heeft ftaan , hem door zijnen Vader gegeven; en dat hij nu gaat , om 'er het nodige aan te doen; om den grond rondom hetzelve los te maken en om te keeren enz, Hij verheugt zich ongemeen, in dc blyde verwachting, dat hij zijn lief boomtjen zal zien, en dat het naderhand zal bloeien, en roode appelen dragen. —- Op de plaats gekomen, vindt hij het boomtien met verbazing en tot zijn groot ongenoegen, een ha~d breed boven den grond afgeknot, en het afgefneden eind er bij liggende. Hierover barst hij uit in bittere klakten , en toen hij opmerkt, dat zijn' boomtjen deze ramp met, door eenig ongeluk geleden had, maar dat het door een mes opzetlijk was afgefneden , houdt hij hem , die dezen moedwil bedreven had,voor eenen grootenbooswigt. Zijn Vader hierop toegekomen zijnde, en zijn ongenoegen verdaan hebbende, verklaart, dat hij zelf, met het beste oogmerk, het boomtjen heeft afgeknot, om beter ibort van appelen op hetzelve te enten, en dus uit te werken, dat liet betere vruchten drage. Godfried verwondert over deze bewerking, beziet dezelve van alle kanten naauwkeurig, en verblijdt zich dat het nu zoo veel beter geworden, evenwel zijn eigendom blijft, en de Vader leert hem en netje , dat dit boomtjen hun beeld is , en het beeld van alle menfehen , die door tucht, en dikwijls door drenge tucht, moeten jerbeterd en gereinigd worden, dat de rechtgeaarde Vader  BEELDENGALERIJ DER HEIMWEE KR ANKEN 173 der daarmede het voorbeeld van den Hemelfchen Vader volgt, die den genen kastijdt, welken hij lief heeft; en dat de bellrafling der tucht een weg des levens is. Uit de Dichimikjefis, die ons hier geleverd worden, nemen wij het volgende, boven verfcheidene anderen, om zijne kortheid. Het heeft ten opfchrift: Is iemand onder u in lijden, dat hij bidde. Wat buigt Ge u, Lijders! bij uw lot Ter neer in droefenisfen ? Is God niet God? niet uwe God? Kan dan uw redding misfen? Hoort Hij u niet, die alles hoort? Vergat Hij ooit zijn eigen Woord? Vertrouwt — gelooft hem biddend» Ja! bidt, gelijk het bidders past! God hoort uw worllelingen; Het volle hart voor Hem ontlast! Houdt aan — blijft pleitend dringen; Duldt niet het hemelrijk geweld? Gewis God heeft reeds hulp befteld; Gelooft dat — Hij geeft uitkomst. Gelooft - gevoelt - van voor den troon Bezielt de Geest uw fmeeken^ Gelooft — gevoelt, hoe 'sVaders Zoon Voor uw belang blijft fpreken; Mint u de Vader niet in Hem? Miskent hij ooit zijn's Geestes Item? Hij is geheel verhooring. Ervaart — ervaart zijn teder hart Verblijde zich in erbarmen ; . Ter hulp gereed in al uw fmart, Wacht Hij met open armen; Hij wacht u — vlugt 'er ijlings in, Met eenvoud, ootmoed, kinderzin, En zegt Hem, wat u deere. Gelooft! wat Hü,u geeft, zult gij Eens 't beste voor u vinden. Hij mint ons eindloos meer, dan wij Ons zeiven ooit bemindeu. Wat weten wij, wat ons ontbreekt ? Die nooic ontzegt, wat Hij befpreekt, Hij weet het - en is Vader.  1~4 V» van salis, beeldengalerij, enz. Uw Vader ook — in deez1 woestijn. Juich , Christen! nooit begeeft Hij. Er kan geen rijker Vader zijn. Wat u ontbreekt, dat heeft Hij. En geven — wie geeft liever? Wie? Hij die zijn Zoon u gaf, zal die Met hem niet alles geven? "Wie dit Roek vertaald heeft, is ons onbekend; maar weinige Boeken krijgen zoo goede Vertalers. Wij verlangen naar het vervolg, en wie zou daar niet naa verlangen. Verhandeling over de vragen: — of, en in hoeverre , het nuttig en noodzakelijk zijn zoude, de Oost - Indifche Bezittingen van dezen Staat , ofte fommige derzelven , te brengen op den voet der West-Indifche Volkplantingen; — en of, en in hoeverre, het voordeeliger voor dit Gera eenebest, en deszelfs Ingezetenen, zijn zoude, den hbndel op voormelde Bezittingen bij aanhoudendheid door eene uitfluitende Compagnie te drijven, dan Wel die voor ellen 'sLandt Ingezetenen open te (lellen; en in dit laatfte geval: op welke voorwaarden , en onder welke bepalingen; door Mr . s. c. nederburgh, voorheen Commisfaris Generaal over geheel Nederlandsch Indien, en de Kaap de Goede Hoop. — In 's Haage , bij Vosmaer plaats gehad hebbende; verwachtende, dat ook de Oost - indifche zaken op den ouden leest zouden gefchoeid. worden. Van daar de aanhoudende Voor- en Tegen-Schriften omtrent het oude en nieuwe ftelfel: en lan°;s dien weg worden den Gefchied- Staat- en Aardrijkskundigen nieuwe bronnen geopend , waardoor hij naauwkeuriger berichten kan ontvangen, aangaande de afgelegene gewesten; vooral, wanneer zij, die'alles van nabij hebben kunnen onderzoeken, openhartig en naar waarheid hunne waarnemingen mededeelen. Hiertoe was althands Mr. s. c. nederburgh, voor anderen, in Haat. Zijn verblijf in Indië, in'die hoogp betrekking van Commisfarh Generaal gaf hem de bes'te gelegenhe/d, om, van alles, naauwkeurig onderricht te worden. Een man, die zelf in Indië geweest is, die ade.de deelen van het beltuur, van de inkomllen , van den handel en fchecpvaart, — die den natuurlijken toeftand van deze landen , de voordbrengfelen derzelven, de tot cien arbeid benodigde perfoonen, zelf van nabij heeft kunnen gadeflaan, en opnemen, die den inlander van nabij kent, en beide in vrede en in oorlog, in bewenn^en rust deze gewesten heeft gezien, kan ons veel berichten. Van zoo veel aanbelang moet dus dit Werk van deu Heer nederburgh befchouwd worden, waarin de groote en gewigtigc vragen, aan het hoofd gemeld. beandwoord worden. Dan hierbij moeten wij den Lezer echter waarichuwen, van altoos en voorzichtig onderlchcid te maken tusfehen nederburgh als Referent wanneer hij zijne waarnemingen bericht — en tusfehen den man., die zijn oordeel velt. — Zijne waarnemingen kunnen zeer juist — zijne belluiten met dat al averechts zijn. En ook b>'eröp kan dc betrekking, waarin hij beftaan, de verkering, welke hij in Indië gehad heeft, zeer veel invloed gehad hebben. — Altoos blijft dit Werk een Werk van gewigt. — De aanleiding tot "hetzelve is eene opdragt van den Kaad der Afiatifche Zaken aan den Schrijver gedaan, om over de voorftellen, op den tijtel opgegeveu, zijne ge- dach-  176 S. C. N E D £ R B U R C H dachten mede te deelen. Terwijl de uitgave van deze beandwoording der voordellen, met voorkennis van den Raad, is gefchied , ten einde de bevreemding zijner Landgenoten te doen ophouden , dat een man, zoo wel bekend met de Oost-Indifche Zaken, zich zoogeheelli.il hield, zonder zijne verkregene kundigheden , ten beste des Vaderlands mede te deelen. ■— Daar het Eiland Java de voornaamfte bezitting is van JSeériands Indië bepaalt de Schrijver zich vooral bij hetzelve. De vragen, die de Schrijver zich, bij deze verhandeling, met betrekking tot dit Eiland in het bijzonder voordek, zijn , of eene bedoelde hervorming voor dat land zeiven nuttig zijn zoude? en of zulks nuttig zijn zou voor den handel en de verdere belangen der Republiek? Dit levert hem de dof tot tv/ee hoofddukken , waaraan nog een derde duit, waarin deze onderwerpen befchouwd worden met betrekking tot de Caap de Goede Hoop, en (,, voor zoo verre ik mij vermeten durve te fpreken van landen, welke ik niet perfoonliik bezogt „ hebbe," dus luidt de befchcidene taal van den Schrijver,) ,, de verdere bezittingen in Aüë." — In dit geheel vindt men voorzeker zeer gewigtige berichten van den innerlijken toedand des lands. Niet minder in de bijvoegfelcii, welken hierbij gevoegd zijn, en, voor den Lezer, van te meer belang zijn, daar dezelven zeer vele ophelderingen en berichten bevatten , die aan den Raad niet behoefden te worden medegedeeld, omdat dezelve , als den toegang hebbende tot de oorfpronglijke dukken en papieren der voormalige Oost-Indifche Compagnie dezelve hier kon vinden, doch waarvan het publiek verdoken is. — Wat voords het bell uit betreft, hetwelk N. opmaakt, uit zijne berichten en redeneringen, dit komt, kortlijk, hierop neêr, dat de Oost-Indifche Bezittingen en vooral op Java, niet op den voet der Westïndifche Volkplantingen kunnen gebragt worden, en dat een handel, door eene uitfluitende bevoorrechte Compagnie te drijven , veel voorüit beeft, boven eenen vrijen handel, en wel, i, omdat dezelve meer gefchikt is, om het Eiland Jara de meerdere hoeveelheid van 's lands produkten te doen voordbrengen: 2, omdat dezelve veel beter langs dien weg kunnen worden verkregen; 3, omdat de vriië handelaar nog vele andere lasten zal hebben te dragen, welken dejavaanfche produkteuaanmerkl'yk zullen bezwaren , al»  verhandeling. van hogendorp uitlegging , enz. 177 alvorens dezelven in Europa aankomen; 4, omdat men door eene bevoorrechte Compagnie beter de prijzen kan handhaven en regelen, en 5, omdat de vrije handel met meer onkosten in eus vaderland zal vergezeld gaan. — Hoe zeer echter voor eene bevoorrechte Maatfchappij ingenomen ; is hij echter van oordcel, dat men, onder zekere bepalingen, ook eenen particulieren handel zoude kunnen toelaten: welke bepalingen voornaamlijk in het Derde Hoofdliuk worden opgegeven. Het geheele Werk is in eene zeer geregelde orde en bcfcheiden trant gefchreven , zonder eenige bitie uitdrukking, of zonder perfoonlijke aanvallen opeen of ander. Evenwel, het beeft zijn Tegenfchrijver gevonden, die zijn (telfel hierin meent aangevallen, en hij voornaamlijk bedoeld te zijn — een Gefchrift, getijteld: Nadere uitlegging en ontwikkeling van het ftelfet van dirk van hogendorp , benevens eene fchets , of de hoofdtrekken van een ontwerp voor het toekomend Beft uur over de Bataaffche Bezittingen in Oost-Indien, en den handel op dezelven, volgends de gronden van dit ftelfel.. In andwoord op het onlangs uitgekomen Werk van den gewezen Commisfaris Generaal s. c. nederburg h. Getijteld: Verhandeling over de vragen, of en in hoeverre, enz. .— In den Hage , hij I. van Cleef» 1802. 69 Bladz. In gr. Qfïavo. De prijs is ƒ:- 14-: Van hogendorp beklaagt zich daarin, dat zijn (telfel averechts en geheel tegen zijne bedoeling uitgelegd en toegepast is: hij zoekt aan te toonen, dat nederburgh, ten opzichte van de Èngelfche Beltuuren, in Oost-Indië geheel mistast, dewijl hij bouwt op de opgaven van den Heer bolt s*, wiens Gefchrift aanleiding gegeven heeft tot aanmerklijke verbeteringen, en dat voords alle zijne redeneringen , flrijdig met zijne opgaven en 'ftelfel , of uit misverfband , of uit kwalijk ingewonnen berichten voordvloeiën. — Hierbij voegt hij eene fchets van een ontwerp van toekomftig' beftuur over de Bataaffche Bezittingen in Oost-Indiëen den handel op dezelven , en van de oude Oost-IndU fche Maatfchappij. nieuwe vad. 2ibl. vii. deel. no. 4. M Ver-  i?S g. k. van hogendorp Verhandelingen over den Oost - Indifchen handel. Tweede Stuk. Behelzende eene Staatkundige befchouwing van de Kolo nien benoorden en beoosten, Kaap de Goede Hoop. Met bijlaagen, door g. k. van hogendorp. Te Amfielddfn, bij de Wed. J. Dóll, 1802. 124 en 38S Bladz. hi gr. Octavo. De prijs is f' 3 - : - : Ïn bet Zesde Deel van onze Bibliotheek, Eerfte Stpk, Bladz. 338 , hebben wij het Eerde Deel-dezer Verhandelingen aangekondigd , /.onder dat wij toen een Tweede Deel konden vermoeden. Thands ontvangen wij, onder dien tijtel, eene Aardrijkskundig - Statistieke 'Befchrijving van de Kaap de Goede Hoop, terwijl een Derde Stuk, en waarvan ftraks nader, wederom van . een geheel anderen inhoud is, zoodat men dit Werk wel den naam mogt ge ven van Mengelingen. Het, in dit Deel, behandeld onderwerp heeft voornaamlijk ten doel, om, uit de nieuwlte berichten aangaruide deze Koloniën , op te maken en te ftaven de wijze, waarop het beftuur van dezelven best kan worden ingericht, ten meesten voordeele zoo voor de ingezetenen , als voor het moederland. — In het voorgaande Deel had v. H. dit ontvouwd; — eu het is zeker, dat echte berichten aangaande den toeftand van die Koloniën de Nederlandfche Natie en derzelver Regecring best in' ftaat kunnen flellen , om te beöordeelen de gepastheid der ontwerpen van Beiluuren , door v. H. opgegeven. — Zie hier de wijze, waarop dit Werk is ingericht. — Voorafgaat het Werk zelf, waarvan wij de fchets zullen mededeelen. Na eene korte inleiding, over het oogmerk en den aanleg van dit Werk, wordt, in het Eerfte Deel, gehandeld over de Natuurlijke gefteldheid des lands, deszelfs uitgeftrektheid, algemeene"befchrijving, de Westlanden, Noordlanden, Oostlanden, Zuidlanden en Middellanden, benevens eenige bijzonderheden aangaande-den grond, de gewasfen , dieren en delfltoffen. — Het Tweede Deel geeft bericht aangaande de gefteldheid der inwoonderen; de bevolking van dit land, eerst van de oorfpronglu'ke bewoners, de Hottentotten, Boschjensmannen, Kaffers, Slaven, dan van de Europeërs, en daaronder de Compagnies Dienaren , de nabij- en verre af-gelegen Landlieden, als- ook de Zendelingen. Het derde, of laat-  verhandelingen over den oost-1ndiscken handel, 1?^ Jaatfte Deel fchetst de Staatkundige (burgerlijke en huishoudciijke) gefteldheid dezer Kolonie. Vooraf gaat- eeiiö. Historifche fchets van bet oude Beftuur, en hoe hetzelve „ met de werkingen der natuur," (of met den aard en natuur der dingen) „ in geduurigen tweeftrijd was." Landbouw, Ambagten, Neeringen, en Fabrieken', voords Handel, -Scheepvaart, Finantiën, en Defenfie, en eindelijk de Regeering zelve trekken zijne aandacht. Wat 'er IS ? Wat 'er gedaan V En hoe het werk aangelegd moet worden V vindt men hier kort gefehetst. Hierop volgen Bijlagen, welken 3SS Bladz. beflaan en belangrijke uittreklels behelzen uit de beste en nieuwtte Reisbeschrijvingen , i als stavorinus, sparman, orakdpré, barrow, bruce, Cll de JONfi;, ak ook uit de Algemeene Befchrijving van de Kaap de Goede Hoop, in 1777 bij conradi uitgegeven; uit het Dagverhaal, getijteld: nieuwjle en hek-nopteBejchrtjvtng van de Kaap de Goede Hoop, nevens een Dag. vernaai vau eenen Landtogt door het land der kleine en ptoote Namaquas, door een Commando van vier +en tachtig PWopnen; Amfteldam 1778, nog uit een ander Werk, ^terlanüs Afrika, insgelijks Les irois ages des Colonies, ■ par li. de pradt, en eindelijk d,e Verhandeling van nederburgh, waarvan boven verllag gegeven 'is. Zeker is het gemaklijk, wanneer men, onder het lezen, tentorid deze berichten kan vergelijken, doch jaagt die den koper, die eenige van deze werken bezit, niet op noodloze kosten ? Genoeg zou het, onzes erachtens, ge-, weest zijn, mdien van hogendorp de opgegevéne werken flechts aangehaald hadde , en de door hem bedoelde befchn;vingen en opgaven had aangewezen. lii], die 'erboven anderen, uit hoofde van eenige betrekking , belang in ftelde, om alles met eigen oogen te zien, kon dan die werken kopen. Voor de overige Lezers zijn dezelven ontbecrlijk, vooral wanneer v. H zijn eigen werk hier en daar wat uitgebreid, en deze en gene zeer belangrijke berichten , woordlijk, in zijne beichnjving , hadde overgenomen , en wanneer hij bijzonder de aanhalingen uit de Èngelfche Schrijvers bij wijze van aanteekeningen hadde geplaatst. Reeds voordat dit Tweede Stuk uitgegeven was , zag het Derde Stuk derzelven het licht — zijnde : i m 4 fa  iSo g. K. VAN hogendorp, vervolg op DE ERJEVfcN . Verhandelingen over den Oost-Indifchen Handel, enz. Derde Stuk. Te Amfteldam, hij de Wed. J. Dóü, 1802. 112 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 18 - : Van hogendorp had ten oogmerk, om te bewerken een tafereel van het heftuur en den handel der Engelftchen in 'Oostïndie. — Een gedeelte daarvan beflaat het Ottroij der Èngelfche Compagnie. Doch de tegenwoordige 'omftandigheden deeden hem befluiten om dit Stuk afzonderlijk uit te geven, ten einde te betogen, op welke wijze en door welke middelen de Èngelfche Natiein Oost-Indië de eerfte geworden is, en gelegenheid te geven, dat men daaruit leere, op hoedanige wijze wij die beginfelen op onze omftandigheden kunnen toepasten. — Dit Octroij is ten dien einde verrijkt met aanmerkingen, zoo ter opheldering, als om aan te wijzen, welk ge• braik men daarvan in de toepasftng hebbe te maken. Vervolg op de brieven aan eenen Participant in de Oost-Indifche Compagnie, handelende over een fteljel van beftuur en handel voor Neerlands Inclie. Door g. k. van hogendorp, Oud - Raad en Penjionaris der Stad Rotterdam. Te Amfteldam , bij de Wed. j. Dóll, 1802. Van Bladz 38 —: 124. In gr. Oèïavo. De prijs is f:-n-: Een vervolg op de te voren (VI. D. i.Stuk, Bladz. 756) aangekondigde Brieven. Dat het, in deze zaak, naamlijk'de te maken fchikkingen omtrent de Oost-Indifche Compagnie, voorliaamlijk aankomt op de verëeniging van de belangen van den Koophandel in het gemeen en op die der Participanten, meer dan op bijzondere Rechtsvragen : is de inhoud van den zesden Brief, (den eerften in dezen bundel,) ln den zevenden Brief worden de overjëenkomften en verfchillen, weikeu'er plaats hebben in de drie onderfebeidene ltelfels , dat van hogendorp , van de Participanten (in hun adres) en dat van deEngellchen , in het algemeen aangewezen, en in den volgenden agtften Brief deze verfchillen ter toetfe gebragt. De twee volgende Brieven dienen , om aan te wijzen , dat alles voornfeatalijk neerkomt op bet punt der Leverantiën, welken de ingezetenen aam de Compagnie hebben moeten doen, wijzende daarin aan, dat de inrichtingen bij denEngelschOost-Indifchen handel, wel verre van de voormalige in-  d.v. hogendorp, aanmerk. op het adres , enz. l8l inrichting onzer Oost-Indifche Compagnie te begunftigen , gelijk velen zich op dezelve beroepen, integendeel het door II. opgegeven ftelfel begunftigen. Dit zal in het vervolg meer uitvoerig worden aangewezen. Aanmerkingen op het Adres van Participanten (in de ge* wezene) Nederlandfche Oost - Indifche Maatfchappij aan het Staatsbewind der Bataaffche Republiek , door dirk van hogendorp. hiden Hage , bij I. van Cleef, 1802. 28 Bladz. In gr. O&avo. De prijs isf:-%-: Op gronden, reeds voorheen gelegd, en op welken hier te rug gewezen wordt, tracht H. aantetoonen, ter wederlegging van het. gemelde Adres , dat de Compagnie in de daad infolvent is ; dat het openzetten van de vaart en den handel op Oost-Indië, met vernietiging van de Compagnie, bet eenige redmiddel is, om van dien handel in die gewesten op den duur voordeel te trekken; dat het, in gemelde Adres , ontworpen Plan van beduur, zeer kostbaar en daarbij fchadelijk is, en geduurige botfingen tusfehen de Ambtenaren van het Gouvernement en 'de Commerciëele Dienaren zal veroorzaken; dat de berekening van onkosten veel te laag gemaakt is; en dat dit plan op naam der Participanten ingeleverd , voor hun zelfs meer fchadelijk, dan voordeelig is. Pe toon, waarin deze brochure is gefchreven , is wat fcherp en ftellig: voords kunnen deze aanmerkingen alleen door hun met nut gelezen worden , die de overige Schriften van v. H. over dit onderwerp hebben gelezen. — v Nederduitsch Taalkundig Woordenboek, door p. weiland. E.—H. Te Amfteldam, bij}. Allart, 1802. 333 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is fa-10- : TV71' zien telkens, met groot genoegen, den regelmaW tigen voordgang van een Werk, dat den Schrijver, uit hoofde der daarmede verknochte allermoeilijkfte arbeid, en het groote nut c\n het den beoefenaars onzer Tale aanbrengt een' oniiitwischbaren naam , bij het nagedacht ftaat' te verwerven . hoe zeer ook de Schrijver (of M 3 Schrij-  tli p- weiland, nèderd. taalk. woöröenböèk» Schrijvers) van het Weekblad, betijteld: Algemeene Komt- en Letterbode, eenige uitlatingen van thands geheel buiten gebruik geraakte, en niet anders, dan bij-verouderde Schrijvers, voorkomende woorden , in het Eerile en Tweede Deel hebben aangewezen , welken wij ech-, ter met ontkennen, naar onze mening, tot de volledig-»' field van dit Woordenboek té behooren, en uit hetzelve metgchcel gemist te kunnen worden, wijl ze ons tot het Verftond der Schriften van onzen grooten en naauwkeurigen hooft, vondel en anderen, als ook tot de verrijking onzer tale uit derzelver eigen bronnen, ten hoogIte dieflftjg fchijnen , en ongelijk meer met den aard oiiger fprake overcenkpmeU , dan vele woorden , welkerti tliandS) door de llordigheid en onkunde van vele Verta* Iers, uit het Hoogduitsch in onze taal gedwongen wor-den» Wij zouden derhalven liefst zien , dat de ijverige Schrij*' Ver deze voorbijgegane verouderde woorden nief 'opzetlijk' ttgter liet, maar op het einde des gehelen Werks, bij wijzo vau Aanhangfel, zoo volledig mooglijk , op hetzelve' liet volgen ; daar liet ons, in de daad, veel meer waardig iS 5 onzen groiidigen hooft, en anderen onzer diep-' denkende cn naauw.keurig fchrijvende Voorouders te Vcrllaan, dan de dikwijls winderige en weinig doordachte gewrochten van latere en hedendaagfche Schrijvers Kunnen wij helaas! niet zeggen , maar —- Vertalers ; al' Wierde dan ook die lijst, volgends dc uitdrukking van deri geleerden j, j. schultens, «wijdig groot. Voords Vinden wij in het Deel , dat van e. — h. ftrekt, weder de fraaifte en nuttigfte afleidingen van eenige woorden, welken, zoo uit dc Latijnfche, als andere talen ontleend, en door vroegere Schrijvers , tot opbouw en verrijking derzelve, en niet uit gemak of onkunde, zoo als thands dikwijls gebeurt , overgenomen , en onze tale ingelijfd zijn. Bonaparte en de Algemene Vrede. Biet Plaaten. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1802. 104 Bladz. In gr-. Octavo. De prijs is f 2. - 10 - : Het voor deze Gedichten geplaatst Bericht, vermeldt, dat ,, ruim een jaar geleden, de Vaderlandlievende lichters uitgenoodigd werden , om ter eere van den groo'  btjonapar te en de algemeene vrede. 183 grooten bonaparte en het heil van den algemenen vrede hun kunstvermogen tc beproeven ; met aanbod van eene Prxmie Voor bet beste Dichtftuk, op elk dier onderwerpen, naar het gevoelen van daartoe bevoegde beoordeelaars toctewijzcn." 'Er werden, volgends'het Bericht, „ eene menigte va*i Vaerzén" Op de gemelde uitnodiging aangeboden. Echter men beeft geóórdeeld , dat van die ingekomen Stukken één inzonderheid, op belooning^aanfpraak had, en een ander mede kon gedrukt worden. " Hoe dit begrepen moet worden, blijkt ons niet klaar, immers wij vinden hier alleen, twee onderfcheidene Dichtftukkeri, waarvan het eerfte hetijteld: bonaparte 5 bij het openen der Billetten is bevonden vervaardigd te zijn dootB. nieuwenhdizen , en het tweede betijteldt' De Algemene Vrede , doorj. immerzeel, j. z. Of nu het eerst of laatst geplaatfie, dat Gedicht is, waarvan men, volgends het Bericht, oordeelde, dat het mede kon gedrukt worden, kunnen, noch durven wij niet beflisfen; a treft. Dithyrambe over de onfterflijkheid der Ziele, gevolgd naar het Fransch van de lille, door Mr. p. boddaart. Te Amfteldam, bij J. van Gulik , 1802. 22 Bladz. in gr. Octavo. De prijs is f : - 8 - : \V7"n weten niet ooit een Nederduitsch Gedicht, met W den naam van Dithyrambe gezien te hebben. Evenwel zien wij geen reden, waarom wij niet zoowel onze pithyrambcn hebben zouden , als wij thands onze Oden , llijmnen, en Elegiën hebben. Doch bet komt bier niet op den naam aan, maar de vraag is, of het Gedicht aan de regels voldoet\ welken de Ouden gewoon waren te volgen , in de Gedichten, die zij den naam van Dithyramben gewoon waren te geven Zij bedienden zich in dezelven van eeiien hoogen ftijl, vol faamgeftelde woorden, waarom h o ratius van ftoute Dithyramben fpreekt , en liepen dikwijls in regels van verfchillende voetmaat af. Wij twijfelen niet, of men zal bij onze Dichters wel Dithyramben vinden, fchoon zij onder dezen naam niet worden opgegeven. In zijn Voorbericht fpreekt de Heer boddaart van eene Dithyrambe van bilderdijk. Wij vinden in dit Gedicht dien natuurlijken gladden vloed niet, dien men in een Stuk verwacht, dat in eene begeestering, [welk een vreemd woord! het zou analogisch van een verbum begeesteren moeten afkomen: maar wie kent zulk eert Nederduitsch werkwoord?] opgeheld, juist mtt <\\t begeesteringo\-e\Hnkoml. Inde Dichterlijke verrukking, die wij denken, dat hieronder den naam van  P. B0DDAAP„T, DITHYRAMBE, ENZ. I85- vxn begeestering moet verdaan worden , iaat men geen moeilijken, fomtijds gedwongen versbouw blijken. Daar fchrij ft men natuurlijk weg, 'zoo als men uit de volheid van zijn hart fpreken zoude, en dat beeft op vele plaatfen van dit Gedicht geen plaats. Van andere aanmerkingen onthouden wij ons nu. Oordeelkundige Inleiding tot de Historie van Gelderland, door w. a. van spaen , in 1795 Exttaordinaris Raad in Gelderland, enz. Tweede Deel. Te Utrecht, bi/B. Wild en}. Altheer, 1802.- 279 Bladz In gr. Octavo; benevens de Bijlagen, 109 Bladz. De prijs van het Eerfte en Tweede Deel is f 6 - : - : TVTy hebben, betreffende dit Tweede Deel niets bijzonW ders te berichten, noch aan te merken, hetgene niet reeds bij de aankondiging van het Eerfte Deel gezegd is, behalven hetgene de Schrijver zelf in het Voorbericht daarvan meldt, wiens woorden wij daarom zullen overfch'fjjven. „ Het was," zegt hij, „ niet alleen mijn voornemen, „ maar zeft mijn fterk verlangen , dit Tweede Deel met „ den Ouden Staat van dc Veluwe te beginnnen; mijne „ weleer naauwe en bijzondere betrekkingen tot dat -,, Quartier maakten het mij tot eenen aangenamen plicht, „ de gefteldheid van plaatzen op te fpooren , daar na„ derhand Nijkerk , -Elburg, Hattem gebouwd wier„ den. Mijne inbeelding werkte fteeds de afgelopene „ Eeuwen met de latere tijden aan een te fcbakelen; dc „ oude zeden, wetten, gewoontens in de onzen weder te vinden." enz. „ Het doet mij leed, mijne belofte niet te konnen ver„ vullen, en te moeten verklaren het mij niet mogelijk „ te zijn geweest, uit egte bcfchciden eh onwraakbare bewijzen een geheel zamcn te dellen." enz. Ver- wijderd van mijn Vaderland blijft evenwel alles wat „ hetzelve betreft, het hoofddoel van mijne befpiegelin„ gen, en ik heb de hoop, meer ontdekkingen te doen „ en ftukken uit verborgen hoeken op te wroeten, gansch „ niet opgegeven. Dient mij het geluk en de bijdand „ van goedwillige liefhebbers, dan zal miin Werk met „ een Derde Deel, de Veluwe, het Graaffchap Teister. „ banden eenige gedeeltens van 't quartier van Nijmegen M 5 „ aan-  156 w. A. van spaen, historie van gelóerland. aangaande, vermeerderd worden. De oorfprong/van het eigenlijk Graaffchap Ge/re, en de opvolging, der ,, Graven is alleen de inhoud van dit Tweede Deel." ,, Wat de bijgevoegde Charters betreft, heb ik alleen ,j zulke uitgegeven, die tot bewijs dienen moeten, en „ die tot nu onbekend of elders verminkt afgedrukt wa- ren. Ik heb "er eenige ,van de oudften bijgevoegd, ,, die eigenlijk tot de drie uitgekome (komen) afdeelin,, gen van het Charterboek behoorden, maar die wijlen „ den lieer Profcsfor bondam onbekend zijn geblee„ ven " enz. - Ten dicnlte van onze Lezers voegen wij hier alleen nog bij de tafel van den Inhoud; zijnde : Oorjprong der Graven van Ge/re: (deze Eerfte Afdeeling beflaat 104. Bladz., en is bijzonder lezenswaardig, handelende voornaamlijk over de Gelderfche Voogden: dau volgen de Graven. ■— g er hard I. — gerhard II. — hendrik. — OTToI. oer hard III. oïto II. r ê ij n a l d I. — r e ij n a l d II. re ij na ld III. — edo u ar d. (Zijnde de drie laatften Hertogen van Gelre.) Gefchiedenis der Verëenigde Nederlanden, nevens de voor■ naamfte gebeurtenisfen in Europa , zedert de Oorlogsverklaring der Franfchen aan Engelandwmvillkm den vijfden, tot het vestigen der eene en onverdeelde Bataaffche Republiek, in 17QS. Door c. zillf.sen. ' Vijfde Deel. In den Haage, bij j. C. Leeuweftijn, 37a Bladz. In gr. Otïavo. De prijs is f 3-12-: D e inhoud van dit Deel is : Vervolg van het Dertiende Hoofd/luk. Veertiende Hoofd]}uk. Buitenlandfche Gebeurtenisfen, federt de onafhanglijk verklaring der Bataaffche Republiek door de Franfchen, tot het einde van het jaar 1795. Vijftiende Hoofd ft uk. Binnenlandfche gebeurtenisfen even voor de bijeenroeping , en ftaande de eerfte Nationaale Vergadering. Allergewigtigst is dus het onderwerp van dit' Deel, ten aanzien onzer Binnenlandfche zaken; ook deelt bet ons  c. zillesen , ge&CHIED. der vercen. nedf.rlandkm. I8> ons de belangrijkfte Staatsftukken mede, betreffende eene gebeurtenis, dan dewelke 'er nooit eene gewigtiger in ons Vaderland, zoo lang het een gemeenebest geweest is, is voorgevallen , en waarvan de nakomelingichap uit de gevolgen eerst op goede gronden dc waarde zal kunnen beöordeelen. Gaarne hadden wij gezien , ' dat Z. ons, in plaats van zijne partijdige aanmerkingen (waarvan jftj ons de afkeuring zoo kwalijk neemt, als Bladz. 288 van dit Deel op nieuws blijkt) wat naauwkeuriger berichten had medegedeeld, van de woelingen, kuiperijen, Zendelingschappen, enz., die 'er in en buiten de Clubs en Volksfociëteiten al hebben plaats'gehad, om de minkundige gemeente in de meeste gewesten ten 'voordeele van een ontwerp over te halen, waarvan zij zoo min de geheime bedoelingen als de voordeden of zwarigheden doorZien konde, en waarvoor men bij lieden van meer doorzicht bezwaarlijk de meerderheid , altbands niet zoo;a!shct lag, zoude hebben kunnen bewerken. Had bij dit alles, benevens dc gevolgen daarvan, de afzettingen en' veranderingen 111 verfcheidene Regeeringeri en Beftuuren , die de 11cm der Clubs en Volksfociëteiten niet als de Hem des Volks eerbiedigden, wat omftandigerontvouwd, dan was de Lezer beter in ftaat geweest, om te beöordeelen, in hoe verre de algemeene volksgeest uit zich zeiven tot dit ontwerp overhelde. De aanmerkingen door ons op vorige deelen gemaakt, zijn ook op dit toepaslijk, daar de wijze van'behandeling , als mede de gebreken in taal, ftijl en fpelliim- dezelfde blijven. De Historie der oude en nieuwe Hernhutfche Secte en van derzelver grondlegger, n. l. Graaf van Zinzendorf enz. gejehetst en beoordeeld. Te Amfteldam, bij W. Brave, 1802. 347 Bladz. behalven de Foorrede 18 en Inleiding XLVI Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 15 - : "CMk, die niet geheel onervaren is, in de Kerkliike Gc-L' fclnedenisfen van ons Vaderland, weet, welke be. wegingen in de voorfte helft der jongstledene eeuw de komst en vestiging der Hernhuters, die zich ?aarn de Broeder - Uniteit, Broeder - Maatfchappij, Euangelifche Broeaerfctiap, ook wel eens Moravifche eu Boheemfche b-roederjehap noemen, hoewel hun deze benaming Van ve»  iSSde historie der oude en nieuwe herniiuts. secte, velen betwist is, in ons Vaderland verwekt, en niet alleen aanzienlijke Godgeleerden en Leeraaren diens tijds, maar zelfs de Kerkvergaderingen, Clasfen en Sijnode bewogen bebbe, om de Christenen, de Hervormden bijzonder , te waarfchuwen, en zeiven te waken , tegen deze gezindte of aanhang, die zij, als Dweepers en bedorvene Miisticken befchouwden , wier geestdrijverij gevaarlijk ware voor den redelijken Godsdienst der Christenen niet alleen , maar ook voor de goede zeden,en de burgerlijke deugden.' Doch federt liet laatst der gemelde eeuw hebben velen gunltiger begonnen te denken over een genootfehap van lieden , die zich zeiven vrij verklaarden -van buitenfporigheden, en zich, met eenen bijzonderen ijver, toelegden, om onder wilde volken allerwege bet Euangelie van christus, door hunne Zendelingen, bekend te maken ; en voornaamiijk federt , in de laatstverlopene jaren deze ijver, om de tot nog toe onbefchaafde Heidenen te bekeeren ook in ons Vaderland zoo bijzonder ontvlamd is, en een Zcndelinggenootfchap heeft doen geboren worden, hetwelk zich hiermede opzetlijk bezig houdt, hebben verfcheidene Leeraars in de Hervormde Kerk van Nederland, deze gezindte zelfs hunnen hoogden lof en toegenegenheid waardig gekeurd, en hen en hun gezelfchap ten fterklte verdedigd en geprezen. In de daad , maakt zoodanig groot onderfcheid van beöordeeling en behandeling het onderzoek belangrijk, wat 'er toch eigenlijk van deze gezindte zij, en eene goede Gefchiedenis van dezelve federt haren eerden aanleg, van haren grondlegger den Graaf van zinzendorf, van hare eigenlijke gevoelens, inrichtingen, gebruiken, Zeden en verrichtingen, onpartijdig en onbevooroordeeld gefchrèven, zal met graagte ontvangen worden. Een ongenoemd Schrijver beeft ons thands eene Historie van de oude en nieuwe Hernhutfche Secle en van derzelver grondlegger n. l. Graaf'van Zinzendorf, (met wiens Pourtrait de gebieden tijtel verderd is,) gefchetst en beoordeeld. Zie hier, wat hij zélf in zijne Voorrede Bladz. VIL 'er van zegt; ,, Het is voornaamiijk voor zulke weetgierige ,, vragers, die, wervvaarts zij het ook wenden, nergens ,, een vasten grond vinden, op welken zij genisten met ,, vertrouwen hunne voeten durven nederzetten — het „ is voor dezen (zeg ik) dat dit Werk voornaamiijk ge„ gefchrèven is. Zij zullen hier, in een ongekunsteld, «,, maar duidlijk tafereel, den Graaf van zinzendorf „ ('swae-  DE HISTORIE DER OUDEEN NIEUWE HERNIICTS. SECTE. 189 ,, ('swaerelds zoogenaamde agtfte wonder!) van nabij ,, kunnen befchouwen en, onder deszelfs vrijmagtig en, „ gelijk men verzekert, Godlijk Beftuur, vernemen en „ ontwaren de opkomst en voordgang der Hernhutfche Secte ,, en alles wat tot haar beftaan en wezen behoort; als daar is: hare afzondering van de algemeene Christlijke ;, Kerk en niet te min vereeniging met alle gezindtens: „ hare verordeningen , wetten en gebruiken , meestal ,, (zoo men gelooft) geregeld naar een Plan, door den „ Heiland aan den Graaf, deszelfs Vertegenwoordiger 4, en Plaatsvervanger, ter hand gelteld, ten minften in- gegeven: hare uitbreidingen en triumfen door den „ dienst der Zendelingen (bij loting aangewezen) be„ haald tot aan de einden der aarde: hare wijze van Eu„ angeliferen onder Christenen en Onchristenen, llcide„ neu en Joden: hare begaafdheid'om zich door toon ,, en houding bij groot en klein te veraangenamen en „ zelfs in de Hoven der Vorften te dringen: haar heb,, lijk vermogen, om uit de geopende wonden van den ,, gekruistcn Heiland ftofiijk bloed, ter genezing van ,, geestlijke kwalen en ter bevordering van geloof en be,, keeiïng, met volle teugen te zuigen, hare verfchil„ lende ftelfels van Leer, zeden, onderwijs en tucht, „ die zij veranderen en verbetereu naar vereïscb van tij„ den en omftandigheden: hare openbare en geheime „ Godsdienstoeffeningen: hare verborgene Huwlijksvcr„ rigtingeu, tot welke geenen dan ingewijdden worden „ toegeiaten: hare voorkennis of gevoel aan 't hart, waar» „ door zij weten, wat oogenbiiklijk op verafgelegene ,, plaatfen gebeurd — hare plegüge geïllumineerde en Mu,, ficale Feesten, die zoo wel gevierd worden ter eere „ van den Graaf, als van zijnen grooten Zender; hare „ ongemetene rijkdommen en fchatten , vergaderd ter ,, aankoping en onderhouding van Gods- en Werkhuizen, „ Magazijnen, Scholen, Beampten , Zendelingen , Raad„ zalen, Heerlijkheden, Lusthoven voor den afgelloof„ den geest, enz. hare zeldzame lotgevallen van ahvisfe,, felende voor- en tegenfpoed, eer cn oneer, verhoging en vernedering, verbanning en herroeping: Eindelijk „ hare moedige verdediging tegen een reeks van zwarte „ befchuldigingen , edoch eene verdediging zoo onvol„ doende geacht, dat de Broeder-Maatfchappij door „ meer dan drie honderd Gereformeerde Vaderiandfehe »5 Wa*  IpO de historie der oude en nieuwe herniiuts. sec te. Sijnoden, gedurende den afloop van ruim vijftig jaren „ veroordeeld is als eene allergevaarlijkfte SeSte." Uit deze woorden kan reeds elk Lezer het befluit afleiden , dat de Historie de gezindte der Hernhuters geenszins in een gunltig licht doet voorkomen. Het is zoo, het Werk voor ons is met eene warmte en gevoel gefchrèven , welken zoo ligt in ftaat zijn, de onpartijdigheid, die eenen Gefcbiedfchrijver boven alles voegt, te belemmeren, nogthands worden hier zoo vele ftukken aangevoerd en beoordeeld, dat 'er moeite aan vast zal zijn, indien men deze gezindte van Dweperij en Geestdrijverij , en derzelver gevolgen, zal willen vrijpleiten en zuiveren. Het verflag, hetwelk wij hier vinden, Blhdz, 269, enz. aangaande de Kerklijke handelingen en beduiten in ons land omtrent de Hernhuters van het jaar 1738 af tot 179310e,is inzonderheid merkwaardig, en bovendien bevat het Werk een aantal bijzonderheden, ook betreflende de Zendelingen onder de Heidenen, en het gedrag van verfcheidenen derzelven. Dus wordt in de aanteekening, Bladz. 329, ten aanzien van het gedrag van eenige Zendelingen aan de Kaap de Goede Hoop de merkwaardige Refolutie van den Raad der Lidifche Bezitting, den 1 Julij 180a medegedeeld, waarbij de Commisfaris Generaal de mist, geauthorifeerd wordt, om tegen misbruiken, van de zijde der Zendelingen, te voorzien, eenigen van welken zich in het bezit ftellen van eenen invloed, welke, zonder het nut van een wettig Zendelingfchap te bevorderen, integendeel hetzelve tegenwerken en zaden van tweedragt ftrooijen, enz. Doch , daar wij ons beftek niet kunnen te buiten gaan , zullen wij onze Lezers verders tot het Werk zeiven wijzen, hetwelk wij allen ter lezing durven aanbevelen , die voor zich zeiven begeeren te oordeelen, zonder door valfchen lof of laster zich te laten zwenken; alzoo de berichten, die hier voorkomen , hen daartoe genoeg in ftaat zullen kunnen- ftellen, zonder dat de wijze van voor-, dragt, hoe die dan ook wezen moge , hen daarin veei hinderen zal. Ta-  t. olivier sciiilper.oort , tafereel, enz. I9I Tafereel der Gebeurtenisfen van Europa, op het einde der achttiende en begin der negentiende Eeuw , (bijzonder met betrekking tot dit Gemeeneb.est.~y In vier Deelen. 'Voorafgegaan door een kort begrip der voornaamfte gebeurtenisfen zedert het begin der ïSe. Eeuw tot den aanvang van den haften Oorlog. Dans cette guerre rien n'est arrivé de ee bu-oh s'etair d'abord imaginé. Et tout ie contraire de ce quc les nations avaient attendu, arriya. Voi,taire: Door t. olivier s c hilp eroort. Eerfte Deel. Met Plaaten. In den Haage, bij J, C. Lecuweftijn, 1803. 418 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 4 ■-. 10 - : Met groot recht fchreef de Opfteller dezer Gefchiedenis in zijne Voorrede , „ dat het oordeel der tïjdgenootcn met de meeste geltrcngheid valt op dezulken, die beftaan gebeurtenisfen te verhaalen , zoo zeer na aan „ den tegcnwoordigen tijd, te meer, wanneer de gebeur,, tenisfen , om derzelver buitengemeene belangrijkheid", „ niet alleen reeds eens ieders aandagt hebben opgewekt, „ maar ook reeds door zoo veelerlei fchrijveren, op zou veelerlei manieren, zijn behandeld, dat de wijze van „ voordragt, en het ordenen der aancenichakcliug „ misfchien als de eenige verdienfte, voor hem, die de,, zelve op nieuw tot een voorwerp zijner befchouwing ,, maaken wil, overblijft." Wij Ichre'vèn deze zinfnede af, omdat wij van mening zijn , dat hetgene de Heer S. van de geftrengheid der beoordeeling van zulk een Werk zegt, met verandering van woorden, omtrent deszelfs nuttigheid of noodzaaklijkheid geldt. Voor dezulken , die met de menigvuldige korte begrippen van de Gefchiedenis der agttiende Eeuw, en vooral met de Verhalen der Franfche Onwenteling , in grooten getale voorbanden , niet bekend, en begerig zijn, de gebeurenisfen, welken bij dat alles hebben plaatsgehad, zich voor'den geest te brengen, kan zulk een Tafereel zijne nuttigheid hebben, voor zoo veel liet hun de moeite befpaart, Om een aantal Schriften te raadplegen. En het is uit dit oogpunt befchouwd, als mede omdat hij zijne taak in eene geleidelijke orde, en in eenen niet ongevafligen ftijl, heeft volvoerd, dat wij 'sMans arbeid prijzen, die , veelligt, bij velen als noodloos en overtollig zal'worden aangemerkt. Wat  192 T. OLIVIER. SCHILPfiRüORT Wat men in dit Werk tc verwachten hebbe, wijst dc Tijtel genoegzaam aan. Zie hier den korten inhoud van bet Eerfte Deel. De Inleiding, welke na genoeg de helft van dit Deel beflaat, bevat drie Aftleelingen, van welken de eerfte de voornaamfte gebeurenisfen van Europa verhaalt, iindsnet begin der agttiende Eeuw tol aan den Zevenjarigen Oorlog — de tweede de gebeurenisfen tot het begin der Franfche Omwenteling vervolgt — en de derde een kort begrip van den aanvangen den voordgang dier Omwenteling vermeldt. Voords is het gedeelte des Tafereels, hier opgehangen, in twee Boeken onderfcheiden, bevattende het Eerfte Boek bet tijdbeftek van de oorlogsverklaring van Frankrijk tegen den Koning van Ilongarijën en Bohee- men , tot de vernietiging van het Koningfchap het Tweede, het tijdbeftek van die vernietiging, tot het opbreken van het'beleg der Franfchen voor Maastricht. Agter het Werk ontmoet men agt Bijlagen, de inhoud van fommigen van Welken niet zoo algemeen, als die der Gefchiedenis , bekend is. De eerfte en tweede behelzen ExtraB eener Nota, door den Burger ghauvelin, Minister Plenipotentiaïis van Frankrijk te Londen, geaddresfeerd aan Mijlord grenville, Secretaris van Staat, — en Andwoord op die Nota. III. Officiëele Nota van de uitvoerende Magt in Frankrijk, in wederandwoord op dat van het Britsch Ministerie. IV. Decreet van de Franfche Nationaale Conventie van den 1 Februarij 1793. V. Misfive van Haar Hoog Mogende aan de Heeren Staaten van de Respective Provintien in dato 10 Februarij 1793, VI. Declaratie van den Generaal dumourier aan de Bataven. VIL Manifest der Staten Generaal der Verëenigde Nederlanden. VIII. Memorie, gedaan maken en aan de Hoog Mog. Heeren Staten Generaal der Verëenigde Nederlanden, overgegeven door de ondergetekenden "Mr. gerard johan tarê, Preftdent Burgemeester, Mr. andries reigersman, Schepen , en laurens pels, Rentmeester der Geestelijke Goederen van zijne Doorluchtige Hoogheid, allen van Breda , mitsgaders door Mr. arnoldus gijsbertus van doorn en dirk ruijssenaars, Schepenen, beiden van Geertruidcnberg. Deze Memorie behelst een bericht, hoe de genoemde Regeeringsleden, „ geduu„ rende eenige weeken aan een geweldig Arrest en akeli,, ge Gevangenis geexponcert geweest, dog thans weder„ om daar uit verlost en in'hun Vaderland terug ge- keerd  tafereel der gebeurenissen in europa. I93 ,, keerd zijnde , zich verpligt vonden ,de omftandigheden ,, deezcr gebeurtenis in gefchrift aan Hun Hoog Mog. v war ,, te draagen, en langs dien weg aan höogsud ezel wem en aan de geheele Natie meer en meer te doen kemun ,, het Caraéter van een Volk (deFranfchen, hetwelk zi,h als vrienden en bevorderaars van het geluk der men„ fchen voordoende, zich niet ontziet, om met verach„ ting van allen Godsdienst en met verbreeking van alle banden van Regeering zodanige daaden van geweld en mishandelingen te plegen, welke men zich van befchaafde Natiën nimmer zou durven voordellen." Met twee fraai uitgevoerde Platen pronkt dit Deel; de eerde verbeeldt den Moord van den Marfchalk dillon, de andere bet intrekken der Franfchen binnen Breda, 25 Februarij, 1793. Een volgend Deel zal ons wel gelegenheid geven, om iet ter proeve van den fchryftrant "mede te deelen. Gefchiedenis van den jongstgeeindigden Oorlog tot op hu fluiten van den Vrede te Amiens,bijzonder met betrekling tot de Bataaffche Republiek, uit de beste authenttfie ftukken, berichten, aanieekeningen en andere echte bronnen bijeengezameld en in order gebragt, -door cornkms van der aa. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij )'. Allart, 1802. 419 Bladz. In gr. OEtavo. De prijs « ƒ 3 - : - : Jnfandum — jfubes renovare dolorem ? Dit vroegen wij, -* bij ons zelvcn, op het lezen van den tijtel van dit Boek? alle de dwaasheden, wanordes, ongerechtigheden, mishandelingen en ellenden, die wij in de laatfle twintig jaren beleefd hebben,en vele van welken wij liefst zien zouden, dat in eene eeuwige vergetelheid wegzonken, wien lust het, daarvan nu nog uitvoerige berichten te lezen ? Lijden wij geen pijn genoeg, aan de droevige naween van al dat kwaad? Moeten wij nog eens, onder het lezen van dat alles, onze oude fmart vernieuwen, die ons nog zoo veel te zwaarder moet vallen , wanneer dat alles, in een kort bedek , bij elkander gebragt ons m ééns onder de oogen komt? Wij twijfelen niet of vete bedaarde lieden onder onze landgenoten, van wat partij meuwe vad. mm,. vii. deel. no. 4. N Zij  194 C. VAN DER. AA zij ook mogen geweest zijn, of nog wezen mogen, zullen op dergelijke wijze over dit Werk denken. De drift, om zich met Burgerlijke zaken te bemoeien, om daarvan te fpreken en te lezen, houdt bij-velen geheel en al op, men is daarvan afgemat, en, aan beide zijden, blozen niet weinigen van fchnamte, wanneer er van gefproken wordt. De wnme Gefchiedenis van dit afgelopen tijdvak zal best door een bekwa'am man uk een volgend gedacht, belchreveu worden. Dan eerst zal alles, wat nu nog minder of meerder bedekt of twijfelachtig is, uit papieren, die nu ï.og in het donkere liggen, meer openbaar worden ; dan eerst zal alle vergrooting of verkleining vau gebeurde zaken , alle verkeerde keuze van het licht, vaarfn men de zaken plaatst, alle gevaar, om uit drift of neiging, fchijnbare vermoedens voor zekere daadzaken aan te zien, een einde nemen, of althands grootlijks verminderd worden. De verdeeldheid in ons Vaderland is al zeer algemeen geweest; daar zijn maar zeer weinige Nederlanders van eenige keunis geweest, dieniet minder of meerder partij gekozen hebben. Belang , tegenwoordig voordeel of nadeel; of voordeel of nadeel , dat men voor zich zeiven hoopte of vreesde ; vooringenomenheid ten voor- ofnadeele van perfonen, die eenige aanmerklijke rol op het tooneel van onze twisten gefpeeld heb. ben, en vooral waare of vermeende mishandelingen, die wij >n eigen perfoon ondergaan hebben, deze dingen hebben al te veel invloed, zelfs op de bévattrngen., die wij ons vau de zaken vormen, dan dat wij, voor als nog,' van eenen Nederlander, een ten volle "onpartijdige voorftelling van deze Gefchiedenisfen zouden durven verwachten. Wij hebben, bij andere gelegenheden, meer dan ééns, ver. klaard de goede gedachten, die wij van den Schrijver van dit Stuk hebben opgevat. Doch hij heeft voorheen zijne gedachten over onze burgertwisten opgegeven, en hij heeft mishandelingen ondergaan. Ondertusfchen is hij een mensch! Zou hij van zich zeiven durven denken, dat hij vrij is van alle vooringenomenheid, en dat die voorïiigenomerrheid geen invloed op zijne pen hebben zoude? - Hij is een man, die de zaken vrij wel kent, en die niet kwalijk fchrijft. Ook kunnen wij ons niet herinneren, onwaarheden in dit Eerfte Deel gevonden te hebben. Hij verhaalt naar waarheid vele dwaasheden en Hechtheden van den Patriötfchen aanhang, die wij met leedwezen moeten belijden, dnt waarheden zijn; ook. verzwijgt hij veel kwaad niet, hetw-lk de andere partij voor hare rekening heeft, maar wij geven aan hun, die dit Boek gelezen hebb'n, in bedenking, of hij niet merklijk nnauwkcuriger is, in het ophalen van het eerfte , chn van het laatfte? Of hij wol genoegzaam naauwkeurig is in het opfp'oren van de cevfte bronnen, daar veel kwaad uit is vourd^vvloeid? en of die fomtijds niet aan de ver-  GESCHIEDENIS DES JONGSTGEëlNDIGDÉN ÓORLOGS. verkeerde zijde geplaatst zijn ? ja of hij niet zelfs groote wanbedrijven van den kan: van den Stadhouderlijken aanhang, geheel en al «necjTHlzwijgen voorbij gaat? Wij willen den bekwamen man geenszins van kwade trouw verdenken. oi'van toeleg, om zijne~ Lezers te misleiden , hij kan gedacht hebben, dat fommige dingen tot de groote zaak niets deden ,- en daarom van dezelvèu gezwegen hebben, maar zou hij dat wel gedaan hebben, indien zij op de rekening van den Patriötfch'en aanhang hadden kunnen komen? Vindt men, bij voorbeeld, wel iet verhaald , van de eerloze plunderingen in 1787, in Zeeland, Gelderland^ cn fommige lieden van Holland, in den Bosch en elders, 01' van vele omftandigheden van dezelven , die voor fommige lieden van het Beftuur in die tijden zoo ontëercnd waren ? - Sommige heden noemt hij met name, die in zijn verhaal <;eene figuur maken, die hun eer aandoet, en wij ontkennen niet, dat iiij dan de waarheid zegt: maar handelt bij op de zelfde wijze ook , met eenige voorvechters van de tes-enövergeftelde partij, die zulks even zoo wel verdiend hadden' De droevige verwarringen, die onze onê'enigheden veroorzaakt hebben , zijn in die groote verandering van den ftaat va» net Vaderland, uitgelopen, welke wij federt eenige jaren beleven? Maar zouden die veranderingen geen plaats gehad hebben, zouden wij het zelfde geluk, dat wij te voren genuien, tui aanhoudendheid hebben blijven genieten , wanneer Wij eensgezind en wel te vrede in dat genot gebleven waren? Tot het ticandwoorcien van deze vraag, kan men het oog flaan op de /.widerfche Republieken , die zonder eenige verwarring van , belang van binnen, en ronder eenig deel te nemen, in heraene buiten de enge palen van hun gebied omging, nog veel ongelukkiger dan wij geworden zijn; hoe onberaden handelt mén derhalven, wanneer de eene der twee partiiën van alle onze rampen aan de andere de fchüld geeft! Zelfs zou de vra»zijn, of wij die zachtere behandeling, die wij van onze oveit winnaars genoten hebben, niet verfchuldigd zijn, aan dat deel onzer Natie, dat meer neiging tot nader verbnnd met Frankrijk, damnet de tegenövergeftelde partij betoond had? Of kan men denken, dat wij'er, onder hetgene in 1794 en federt gebeurdis, beter aan zouden geweest zijn, wanneer wij, gelijk de andere partij dat toch begeerde, naauwst met de vijanden van I'rnnkrijk waren verbonden gebleven? Doch genoeg hiervan» H ,e? best doen' wa"»eer wij onder alle deze woelingen de hand der Godlijke Voorzienigheid eerbiedigen, die de menlenen zonder hun weten, en tegen hunnen wil, gebruikt, om nare heilige voornemens uit te voeren. En dat wij voor het overige hem zwijgen; het leed dat wij van eikanderen geleden nebben vergeten , ons toeleggen , om in vrede en liefde de voorrechten, die ons zijn overgelaten, dankbaar met elkander te genieten, en ons beijveren, om dezelven door braafheid naarlti.heid, zedigheid en fpaarzaamheid, lofwaardige deugden N 3 va$  ipö HET LEVEN VAN 13U0NAPAR.TE. van onze voorvaderen, te vermeerderen. Zoo zouden wij nog weder gelukkig kunnen worden! Het leven van buonaparte. Naar het Fransch door Mr. j. van der linden, Advocaat te Leijden. Vierde en laatfle Stuk. Te Amfteldam, bij J. Allart, '1802. 94. Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 ■ 16 - : Bij de aankondiging van het Eerde Stuk dezes Werks hebben wij reeds met den welverdienden lof van hetzelve gefproken ( ') , zoo dat alles, wrt wij nu verder ter aanprijzing daarvan zouden kunnen zeggen, ten eenemaal overtollig zou zijn. Het zal derlialven genoeg zijn den Lezer weder iet tot eene proeve uit dit laatfte Stuk mede te deelen: hiertoe hebben wij de Proclamatie vau de Confuls, bij gelegenheid van het Godsdienftig Feest, kort na den gefloten ■ rede gehouden, (Bladz. 422 en volg,) wegens derzelver nadruklijken en belangwaardigen inhoud uitgekozen. Zie hier dezelve: „ De Confuls van het Gemecnebest aan de „ Franfchen" „ Franfchen!''' ,, Uit den boezem van eene Omwenteling, die de liefde tot ' het Vaderland ten gronddag had,, ontftonden eensklaps in „ uwlieder midden Godsdienftige verfchillen, die de geesfel „ uwer Familiè'n, het voedzel voor partijfchappen, en de ,, hoop van uwe vijanden wierd. Eene verdwaasde Staatkun„ de poogde dezelven uittedooven onder de overblijfzelen der „ Altaaren, ouder de puinhoopen van den Godsdienst zel„ ven Op haare ftem hielden die Godvruchtige plegtigheden „ op, bij welken de Burgers eikanderen met den lieflijken naam van Broeders benoemden, en onder het beftuur van „ God, die,hen gefchapen had, als gelijk aan eikanderen'be„ fchouwden ; de dervende, in zijne fmarte'ijke eenzaamheid, „ hoor,de niet meer die troostrijke ftem, welke de Christenen „ tot een beter leven roept; en God zelffeheen, als 't wa„ re, uit dc Natuur verbannen. Maar het openbaar gewe„ ten, maar het gevoel van de onafhanglijkheid der denk„ wijzen verzetteden zig hier tegen; en weldra, door bui- tenlandfche vijanden op het dwaalfpoor gebragt, bragt het „ uitbarflen daarvan verwoesting in onze Departementen te „ weeg; de Franfchen vergaten, dat zij Franfchen waren, en „ werden dc werktuigen van vreemden haat. Van eenen ande- ren kant zag men de hartstochten zonder teugels, de zedelijk- „ heid (*) Zie N. Vadcrl. Bib!. VI Deel, ijle Stuk, Bladz. 76.  HET LEVEN VAN BUONAPAR.TE. I97 „ hcid van allen deun beroofd, het ongeluk zonder eenige hoop ,, voor het toekomlHge: alles verëenigde zig, om wanorde „ in de Maatfchappij in te voeren. Om .deeze wanorde te ,, keer te gaan, moest men den Godsdienst wederom op zi na „ grondzuilen doen rusten: en die konde niet gefchieden, dan „ door maatregelen, welken de Godsdienst zelf aan de hand „ gaf. Het voorb.eid van voorige eeuwen, en de gezonde „ reden raadden ons, om tot het Opperhoofd der Kerke onze „ toevlucht te nemen, om de onderfcheidene gevoelens weder ,, tot eikanderen te brengen, en óp harten te"ver,aênigen Het „ Hoofd der Kerke heeft, in zijne wijsheid, en ovefeertkorrr„ ftig het belang der Kerk, de voorliagen overwogen . welken „ het belang van den btaat had voorgeschrevenzijnevftein „ heeft zig bij de Herders der Kerke doen hoor en; het geen „ hij heeft goedgekeurd, heeft het Regeferingé Beduur met „ deszelfs goedkeuring bekragtigd, én de Wetgevers hebben „ 'er. eene Wet voor de Republiek van gemaakt. Op deeze „ wijze verdweenen alle zaa'den van tweedragt, Op deeze „ wijze hielden alle bezwaaren op , die het geweten konden „ ontrusten en alle hinderpalen werden weggenomen, die de „ kwaadwilligheid aan de terugkomst van den vrede binnen ,, 's Lands konde in den weg leggen " „ Bedienaars van eenen Godsdienst der vrede! Laat de „ diepde vergetenheid uwe oneenigheden, uwe onheilen, uwe ,, misdagen bedekken; laat die Godsdienst, welke u verëer.igt, „ u allen door dezelfde banden, door onverbreekbaare ban „ den, aan de belangen des Vaderlands hechten. Gebruik tot „ dat einde aile kragt en invloed op de gemoederen, welke „ uwe bediening aan 11 geeft; laat uwe lesfen en uwe voor „ beelden de jonge lieden bekwaam maken , voor onze Infti» „ tuti'én , en hun achting voor, en verknogtheid aan de be„ fchermende iVfagten, die ter bevordering van hunne welvaart „ zijn aangedeid, inboezemen, laaten zij van u leeren, dat de God des Vredes ook is de God der Heirfchaaren, en dat hij drijdt met de geenen, die de onüfhanglijkheid en ,, vrijheid vui Frankrijk verdedigen. — Burgers! die de „ Prbtestdhtfihe Godsd'ienden belijdt, de Wet heeft haare „ zorg ook over u uitgedrekt. Laat dc Zedenleer, die aan alle Christenen gemeen is, die zoo heilige, zoo zuivere, zoo broederlijke" Zedenleer, hen allen rot dezelfde liefde voor het Vaderland, tot dezelfde eerbiediging dei Wet» „ ten, tot dezelfde genegenheid voor alle de Leden der „ groote Natie, te zamen verëenigen. Laaten nimmer ieer„ Itefligé twisten die gevoelens, welken de Godsdienst inboezemt en beveelt, doen verflaauwen! ,, Franfchen! Lr.aten wij ons silen rot welzijn van het „Vaderland, ja van het geheele Menschdom', verè'enigen; „ laat die Godsdienst, welke Europa befchaafd heeft, als nog N 3 „de  ~ 'fie Ss»k> Bladz 137, en IV De»l, ijle Stuk, liladz. 448.  GODSDIENST , DEUGD , NATUUR EN VOORZIENIGHEID. 203 reden weet te geven. — 8. Eert uwen Vader en uwe Moeder, ep dat -het u welga. 9. Naberouw wegens eene verzuimde getegenheid, om wel te doen. (Eene zeer leerrijke en aaumoedi' gende anecdote, om toch de gelegenheid, om goed te doeil, niet te vergeefs te laten voorbijgaan, dewijl dit verzuim rampen kan baren, die onherftelbaar zijn , en waarvan een knagend naberouw nog op het doodbed kan kwellen. —) 10 Geestig gezegde van een1 Landman. 11. God verhoort het gebed. (Een merkwaardig geval, hetwelk zeer tot bemoediging van brave bekommerden ftrekken kan , doch door de zorgloosheid niet moet misbruikt worden. — Zie hier kort hetzelve. Een behoeftige Kleerenmaker, met een zwaar huisgezin, was zoo ver ten agteren, dat hij noch brood, noch iet om te verkopen meer bezat. Hij troostte zijne kinderen des morgens met de verzekering, dat God dien middag fpijze zou verfchafl'en. Dit gebeurde ook. Eene vrouw komt tegen den middag, bedelt werk, en om den man aan te moedigen ter befpoediging, brengt zij eenige fpijze mede .waarmede dit hutsgezin verzadigd werd.) — 12. Iets over de zeden en gewoonten in de midden - eeuwen. J3» Iets over de Aardbevingen en derzelver gevolgen. 14. Vereniging van natuur en kunst in.de zogenaamde (Vinter* kas nabij Casfel. 15. Azakia en van Castins, ene /bene uit Ka. tiada, (die in de daad zoo bijzonder is, dat een kort bericht niet ongevallig zijn kan. Van castins, een Fransch Officier, die eens de kuifche azakia verlost had, tl t de wellustige handen van een' vvoesten krijgsman, vlugt, om eenen moord, in een diië! gepleegd, landwaards in, komt bij azakia eu haren Echtgenoot ouabi, wordt met de grootfte vrieudrchnp opgenomen, en, ter wedervergelding, vervoegt hij zich, als Soldaat, bij de lluror.cn (onder welken ouabi den rang van opperhoofd bekleedde; in derzelver krijgstogten tegen de Iroquoi/en. [11 een der gevechten zwaar gewond, wordt hij te rug gebragt naa ouabi's woning, en door azakia met deelneming opgepast. Had reeds, bij haren eerften aanblik, eene warme liefde voor haar in zijne ziele post gevat, doch welke door hare rondborftige verklaring eener pligtmatige getrouwheid aan heren Echtgenoot was gefmoord , thands verlevendigde dezelve bij de hartelijke gedienstigheid en hulpbetoning der edelmoedige azakia, die de voormalige redding altoos met dankbaarheid erkende — Het gevoel van hare waarde, en van zijnen pligt doen hem eindelijk befluireu , om deze woning te veriaten. Hij kondigt dit aan azakia aan. „ Waarom wilt Gij, dat azakia van droef„ heid nerven zal? -- (vroeg zij) Gij kunt haar niet verlaten, „ zonder hare ziel met U te nemen, die de uwe is, gelijk haar „ lighaam ouabi's is." (Dit gezegde dier wilde, wilden wij mcdedeelen , ter befchaming der europifche befchaafdheid, alwaar men, bij verkoeling der eerfte driften , onder den naam van vrijheid , eene losbandigheid- in zeden, eene verzaking yan zcdenlijke begliilelea, en van wetten, ter fiandbtving  CC4 GODSDIENST , DEUCD , NATUUR EN VOORZIENIGHEID. van burgerlijke orde, noodzaaklijk, predikt. — O! dat Wilden uit Canada in dit opzicht Christlijke mannen en vrouwen uit Europa niet belchaamdeu!) -• De komst van haren Echtgenoot belette hen dit gefprek te vervolgen , hem gaf zij echter zijn voornemen te kennen. Ouabi verzet zich daartegen, van castins blijft , cn den volgenden dag gaat hij , met zijn leger , tegen de Iroquoifen te velde , wordt geflagen , en gevangen. Dood of llaverni} is thands zijn lot. ■ liet eerfte vermoedt azakia, uit een zeker bericht, haar getofbgt, cn nu is haar befluit genomen, om, volgends de gewoonte der lluronen, wanneer haar man haar, binnen veertig dagen, tweemaal in den droom, verfcheen, hem, in den dood, te volgen. Reeds wordt, na den eerften droom, de drank des doods bereid, die haar uit dit leven moet overbrengen bij haren Echtgenoot. Geene tegenredenen van den beminden van castins, hoe dierbaar hij haar was, vermogen iet. — Eindelijk weet hij zoo veel op haar te verwerven, dat, bij eene herhaalde verfchijning, haar befluit niet uitgevoerd zou wor< den , dan nadat zij volkomen zekerheid had van zijnen dood. Dit zou van castins vooraf onderzoeken, 'Hij doet dit, ftclt zich aan het hoofd des legers, overvalt onverwacht, en overweldigt de Iroquoifen, juist ineen tijdftip, toen men gereed was, om ouabi te verbranden. Zij bevrijden hem, brengén hem te rug, juist toen azakia. door een' tweeden droom, in haar befluit verfterkt was. — Bij deze ontmoeting drukte zij hare vreugde en liefde uit, doch ouabi, 'zeker bewust van de genegenheid tusfehen van castins en AZAKiA,ftond haar vrijwillig af aan van castins en ontfloeg haar van haren hu weliikspligt. Wat ook zijn redder poogde , om hem van dit befluit te doen afzien, het was vruchtloos, en de tot dus verre, uit bezef van pligt, zoo getrouwe azakia, volgde nu uit neiging de begeerte van ouabi, en floot met van castins het gelukkigfte huwelijk. 16. Sporen der Goddelijke voorzienigheid in de ontdekking van misdaden. — Eene niet min treffende gefchiedenis , waarbij een gepleegde moord ontdekt wordt door de onvoorzichtigheid van den dader. — 17. pet SR stöhr, een kundig en vlijtig landman, die echter door verkeerde gewoonten tot den bedel/laf gebragt werd. De zedenles daaruit getrokken is deze: „ de beste jongeling ftaat in gevaar, ,, om een verkwistend huisvader te worden; in zijn vroegen „ leeftijd legt hij den grond tor zijn verderf; wanneer bij ge,, woonten aanneemt, die geld kosten." „ Het is nooit raadzaam, dat een mensch de levenswijs, ,y tot welke hij beftemd fchijnt, verlaat en ene andere aan„ neemt, en van daar tot' zijne beftemming weder te rug „ keert, gelijk stöhr eerst koetfier, knecht, en jager was, „ en daarna boer wierd." „ liet geen in vergelijking van een groot inkomen eene „ klei-  GODSDIENST, DEUGD , NATUUR EN VOORZIENIGHEID. 205 „ kleinigheid is, dat is, bij geringe inkomlten, van zeer groot „ gewigt." „ Zo rasch een mensch , die weinig inkomen heeft, den „ rijken in enig ftufc wii naarvoigen , zo is hij reeds half „ verloren, en zo hij 'er zich niet met allen ernst op toelegt, om „ deze fchandelijke 'levenswijze afteleggen , dan is zijn onder. „ gang onvermijdelijk." 18. Bijzonder voorbeeld van fchranderheid en industrie in een'' landman. (Oorfpronglijk — het is eene Friefche Gefchiedenis uit den jongflen tijd. Zeer merkwaardig.) _ 19- Grote tteugd bij Armoede en Geringheid. - 10. Merkwaardig voorbeeld van Godlijke bewaring. — 21. De dankbare Docater. 22. Iets uit het leven van den beroemden Duit/epen Dichter van croneck. (behelst eenige zeer belangrijke trekken uit zijne levensgefchiedenis en Godsdienftig charakter.) 33. Met Schild rlluk. Ene (leerzame) Fabel. 24. Uitredding der Voorzienigheid. - 25. Afgefmeekte genezing ener 'n(o,edt>t: 20. De geflrafte Leugenaar. 27 Enige Arabifche Spreu. ken. Ook in dit Deel heerfchen eene bevallige afwisfeling, en belangrijkheid van inhoud. Godsdienftige ernst ftbalt "er boven al in door. Sommige ftukken mogen door fommfgen voor dweepachtig uitgekreten worden, zij zijn het niet, dan alleen bij hen, die geene ondervindingen hebben van de groote vertroostingen en zalige kalmte, welken waare Godsdienst aan het hart geeft, en , bij gebrek aan gebeden, voor yerhooring vatbaar, aan Gods beloften, van verhooring twijfelen. Leesboekje voor Kinderen , dienende om hen , terwijl zij leeren lezen, tevens eenige Zeden-Rede- en Natuurkundige denkbeelden in te prenten, en hen tot nadenken op te leiden. In den Hage, bij J. C. Leeuweftijn. 102 Bladz. InOctavo. De prijs is f : - 10 . : ■ Met een kinderlievend haiit bedeeid, verheugen wij ons, zoo menigmalen 'er iet in onze hnnden valt, hetwelk voor het aankomende genacht' iet goeds belooft, cn om_ hetzelve tot kennis, wijsheid en deugd te vormen, eene eigenaardige (trekking heeft. Van nieuws ondervinden wij die aandoening, bij het doorbladeren van dit Lccsboekjen, wéfks inhoud (hetwelk niet altijd het geval is) aan den Tijtel vrij wel beandwoordt. De onderwerpen zijn, over het geheel genomen, belangrijk, en de meestcn derzelven voor de vatbaarheid van Kinderen, immers van tien jaren of daaromtrent, berekend; hoewel bij fommigen'de ophelderingen of uitbreidingen  2?$ Ï.EESBOEKJEN VOOR KINDEREN. gen eens Kinderkimdigen Onderwijzers niet ondienftig zija zullen. Voords .s de Ichikking of vanêenfcheiding der Zin, Ineden .111 dier voege ingericht, als ons, om het gelezene door kinderen te doen bevatten, niet ongepast dunkt. In den wcnsch, dat d.t Gefchrift hier en daar in onze befchaafde Schooien als een Leerboekjen worde ingevoerd, willen wij, om de manier der uitvoering te doen kennen , de moeite des overlchnjvcns van dëne Afdeeling ons getroosten, getijteld: „ het -gebruik VAN den tijd." „ De tijd is het edelfte en kostbaarfte in de wereld;" „ Wint alles, wat ik doe, gefchiedt in den tijd." „ Uoe ik eene wandeling, 'er wordt tijd toe verëischt." „ lot ipelen heb ik tijd noodig." „ IVJaar de tijd verloopt fnel." „ Minuten maken uren." „ Uren maken dagen." „ Dagen maken weken." „ Weken maken maanden." „ Maanden maken jaren." • „De mensch leeft, op het hoosrst, tagtig jaar" „Hocipoedig zijn tagtig jaar niet verloopen!" „ Ik zie eene beek." „ liet water dier beek blijft met altijd op dezelfde plaats." „ net loopt genadig voord. „ De tijd gelijkt de beek; hij verloopt ook." „Daar de tijd nu fpoedig verloopt; zoo behoort roen 'er „zich op toe te leggen, om denzelven, tot nuttige dingen ï, en bezigheden te hefteden." „ Het leven is kort." „ Maar het is lang genoeg, om 'er iets nuttigs in te leeren »> en te doen. ° " PTe Iöier lee("t °P verre na niet zoo lang als wii " „ Maar zij is altijd bezig." „ De bij laat geen oogenblik verloren gaan." „ Zij is fteeds werkzaam." „ Zij maakt veel honig in een jaar." „De mensch kan, in zoo veel tijd, nog meer verrigten." „ Eens kon ik niet lezen;" „ Maar nu kan ik lezen," „ Dewijl ik den daar toe noodigen tijd béfteed heb." „ Over een jaar zal ik nog beter kunnen lezen." „ Wanneer ik mijnen tijd daartoe gebruik." „Als ik fpeel, hefteed ik insgelijks den tijd;" „ Maar niemand heeft nut van mijn fpel." „ Indien iK aen tijd goed hefteden wil, dan moet, hetgeen ,. ik  LEESBOEKJEN VOOR KINDEREN. 207 „ik onderneem, mij zeiven of tinderen voordeel aanbren„ gen." „Mijn leermeester befteedt den tijd goed, rds ik bij hem f» ben;" ,, Want hetgeen hij mij Ie>rt, is mij nuttig. „ Befteed ik mijnen tijd wel goed, wanneer ik in boeken „ lees?" ,, Wanneer ik eet?" „ Wanneer ik flaap?" „ Alles op zijnen tijd." Als ik iets nuttigs gedaan heb, zoo kan ik uitrusten." „ Op den arbeid volgt de rust." ,, Op het waken volgt de llaap." ,, Ik breng mij eene kleine historie te binnen, die ik on. ,, langs las." ,, Zeker knaapje leerde fchilderen," „ Zijn leermeester zeide hem terftond in het begin:'-' ,, „ Er moet geen dag voorbijgaan , wanneer gij' niet ten ,, „ minde een ftreep maakt."" „ Hij wilde hier mede, naamlijk, zoo veel zeggen:" „ ,, Wanneer gij u daaglijks maar door eene enkele ftreep „ „ oefent,"'' „ „ Dan zult gij weldra zekere hebliikheid verwerven,"" ,, „ En hoe langs zoo bekwamer in uwe knnst worden.""' „ De jongen deed, wat zijn leermeester hem zeide." ,, Hij werd ook, na verloop van eem'gen tijd , zoo bekwaam, als zijn leermeester zelf," „ En, uit dien hoofde, door elk hooggeacht." Dit had hij, aan het nuttig gebruik van zijnen tijd, te danken." Se Ongelukkige door haare geboorte of overblijffel der gewettigde ruwheid. In drie Deelen. Uit het Hoogduitsch. Te IFestzaandam , • bij H. van Aken en te Amfteldam bij ]. F. Nieman. 178 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is 'fi - 5 - : „ "FAe volgende Gefchiedenis is meer dan een Roman," zegt I * de Schrijver in zijn Voorbericht — dat is, naar zijne eigene verklaring. Ze is op eene waare gebeurenis gegrond; en het oogmerk van den Schrijver was alleen om de berichten die er van voorhanden waren., zoo hij hoopt, in eene niet geheel onbevallige inkleding aan het algemeen voor te dragen. (Hoe nederig kunnen de Duitfchc Schrijvers zig toch fomiijds voordoen!) Hét is dan ook in eene niet geheel onbevallig? inkleding. Het verhaal draagt wel het kenmerk van waarheid; doch  208 DE ONGELUKKIGE , ENZ. RICHARD FLEMMING , ENZ. doch daar de Lijfè'igenfchap en Adeldwang, waar tegen hétalleen gericht is, hier te lande onbekend zijn, kan er ook hier dat uitwerkfel niet van verwacht worden, dat het in Duit^chland moest hebben, en waartoe de Schrijver het beftemd heeft. Richard flemming of de Deugdzame Staatsdienaar en misleidde Forst. Toor.eelfpel in vijf Bedrijven. Te Groningen, bij W. Wouters, en te Amftddam. bij ]. F. Nféman 1802. Behalven het Voorwerk. 155 Bladz. in Oftavo. De prijs is f: - 16 - : "TV °P de lagen van listige Hovelingen zegevierende J-^ deugd, wordt in dit fraaie' Tooneelftuk op eene leerzame wijze voorgefteid. De bekende en naar verdiende geachte Roman van den zelfden naam heeft den Schrijver de bouwftol .opgeleverd, waarmede dit kunstwerk is opgetrokken. Wij menen reden te hebben om hem voor deze zijne genomene moe-te dank te zeggen , en hem aan te moedigen van mee, dergelijke zedenlijke .Tooneelfpeleu uit andere Romans of Gefchiedyerhalen te vervaardigen ; doch zouden in ailen gevalie gnarne zien , dat dezelven voorvallen behelsden wier toepasfmg op onze levenswijze, zeden en behoeften even zeer floten, als die der Roman van richard flemming op de zeden der Duitfche Vorftenhoven , waarvoor d-ze' ve ook opzetlijk vervaardigd is; immers hoe zeer men i';i~ dit looneelftuk de waardij der ftandvastige Deugd bewonderen Kan, zoude men die nog liever in omftandigheden zien ft-hit» teren,welken de zeden en gewoonten van ons Vaderland ken. merkten. Door deze aanmerking willen wij echter dit Tooneelftuk in geenen deele iet van deszelfs innerlijke waarde benemen , in tegendeel, wij. oordeelen uit deszelfs bewerkingden Schrijver bekwaam, om ons Tooneel insgelijks met zoo lang verlangde goede leerzame onderwerpen , berekend nbr onze eigene behoeften, te voorzien , waarmede hij de Na. tie insgelijks verpligten zoude.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. J. D. MI c H A e LIS Nieuwe Overzetting des Nieuwen Tes— tarnen ts met Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Nederduitsch overgehragt. Vijfde Stuk. Behelzende de Handelingen der Apostelen. Te Dordrecht bij A. Bluste en Zoon, 1802. 396 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 2 - 10 - : Daar 'er, onder de Uitleggers, zoo verfehillend , over de aanhaling van jocls Godfpraak , Hoofdjl. II: \6, 17, gedacht wordt, willen wij hier de Aanmerkingen van den Geleerden M. bij deze plaats overfenrijven. „ Vs. 16. Maar dit is 't gene Joël gezegd heeft) Joel III: 1—5. Dat dit eene daadlijke voorzegging is van de groote uitftortnig van den heiligen Geest, waarop Petrus die toepast, geloof ik, ja nog meer, is zij het niet, dan is zij onvervuld gebleeven , en ik zou Joël voor ceir valsch Profeet moeten houden. Alleen dit laat zich hier niet ontwikkelen : iets daarvan is in de Aanmerkingen op den Profeet Joël gezegd. De woorden worden , insgelijk met eene kleene verandering, of welligt volgends eene andere Leezing , uit de zeventigen aangehaald, waarom zij hier in verfcheidene gezegden, anders luiden, dart Ik dezelven bij den Profeet uit het Hebrecuwsch vertaald heb." ,, Vs. 17. In laatere dagen) Hier gebruikt Lucas eene andere uitdrukking dan die bij den Hebreeuwfchen of Griekfchen Joël gevonden wordt, want in beide wordt er alleen gezegd naderhand, of na dezen tijd. Lutber had het vertaald in de laatfte dagen; dit is nu wel letterlijk niet verkeerd, maar de Hcbreeuwfche uitdrukking, voor welke de Griekfche gebezig'd wordt, beteekent niet juist de laatfte, maar laaie, verwijderde dagen. Het is even de zelfde, die men Gen. LIX: 1. Jerem, XLVIII: 47. Dan. X: 14 vindt, waar egter zeker niet van de laatfte dagen der waereld gefproken wordt." ,, Geleerde Jooden zijn van oordeel, dat zoo dikwils deze Hcbreeuwfche fpreckvvijze , die men ook wel het einde der. dagen verftaat, voorkoomt, er dan van den tijd van den Mesfias gefproken wordt, en dit hebben veele Christen-geleerden van dezelven over- en aangenomen. Op deze plaats is dit zeer toepasfelijk; evenwel ik wilde niet gaarne op dit gevoelen bouwen , en houd het zelve NIEUWE VAD.BIW..VII.DEBL.NO. 5. O VOOJ  210 j. d. m i c h A e l i S voor ongegrond en verkeerd. Op de meeste plaatzer?,, waar de Hebrefiuwfcne uitdrukking in het Oude Testament voorkomt , wordt er gefproken van dingen , die voor Christus tijd, en wel zeer lang voor denzelven gebeurd zijn. Wie daar van iets begeert te leezen, die zal dit N°. 65 meiner zufatze zu den Hebraeifcken ÏVörterbuchern vinden." „ Wat Lucas bewoogen heeft , om de uitdrukking te veranderen, is niet gemaklijk te bepaalen. Welligt las hij zoo in zijn Exemplaar van den Griekfchen Bijbel': tot hiertoe heeft men dit wel in geen één gevonden, maar wij hebben ook nog geene middeiimaatige goede uitgave van den Griekfchen Bijbel: eerst thands wordt er aan eene gearbeid. Het zou wel eene in den tekst van het Exemplaar , dat hij gebruikte , en van andere Exemplaaren , ingeflopene verklaaring , door den eenen of anderen, op den rand gefteld zijn kunnen. Zelfs de beroemde en geleerde Jood van de twaalfde Eeuw, david kimchi, fchrijft bij Joël III: 1. na dezen tijd beteekent even zoo veel als de andere Hebreeuwfche uitdrukking, waar door hij het laatfte der dagen , of het einde der dagen verjtaat, en voegt er nog, volgends her gewoon gevoelen der Jooden, bij ,deze voorzegging zal in de dagen van den Mesfias vervuld worden. Dit kan wel eene, reeds voor de tijden van Lucas , bekende verklaaring geweest zijn, die van den rand des Griekfchen Bijbels in den Tekst is ingefloopen. Uit het even gezegde ziet men te gelijk in het voorbijgaan , dat de verklaaring van Joel van eene uitftorting des Heiligen Geestes , die in de dagen van Christus zou plaats hebben, niet door Petrus of door de Christenen uitgevonden, maar bij de geleerdftc Jooden gewoon geweest is." De volgende Aanmerking, over Hoofd/}. X: 34, 35, willen wij hier nog bijvoegen. ,, 'Er wordt hier, „zegtlvL" geheel niet gezegd,dat men in alle Godsdienften kan zalig worden, waaromtrent dit gezegde , ik weet niet door welke zonderlinge dwaaling, dikwijls is bijgebragt; maar alleen, dat God tusfehen Jooden en Heidenen vau geboorte geen onderfcheid maakt. Cornelius was, zoo als wij in het voorige gezien hebben, geen Heiden van Godsdienst, geen Afgodendienaar, maar een Verëerer van den eenigen waaren God, die den geöpenbaarden Godsdienst der Jooden, als den waaren aannam, en daarbij zeer begeerig was, ora aan-  NIEUWE OVERZETTING DES NIEUWEN TESTAMENTS. *H aangaande 't gene, waaromtrent hij nog twijfelde , volkoonieii onderrigt te worden. De Jooden hebben wel de (telling, die ook in hunnen Talmud voorkomt, bij God is geen aanzien des perzoons , alleen , wanneer God, volgends hunne gevvoone leer, andere Volken der Waereld zoo zeer agterltelde, dat zij, zonder Jooden te worden, niet konden zalig worden, of dezelven zelfs op die wijze verwierp , cn vernederde , als het in de fchriften der Rabbijnen op veele plaatzen geleeraard wordt, dan fchijnt deze (telling der gezonde Reden zeer te lijden. Petrus zegt, zoo dikvvils heb ik dit van de jeugd af gehoord, nu bevind ik bet in de daad, dat bij God geen aanzien des per«oons is, dat hij jegens andere Volken even zoo gezinct is , als jegens de Jooden." „ Hoe God met bun handelen zal, die zonder hunne Fe huid een vallenen Godsdienst omhelzen, en denzclven volgen, zelts zulk eenen , die hun zonden als pligten, Afgoderij, als Godsdienst voorfchrijft , is eene vraag, die" zich uit deze onze plaats geheel niet laat beandwoorden.'' Overdenkingen over den aart, de bewaaring, de opheldering en uitbreiding van het Euangelie vóór de geboorte van j e- sos christus. Door cornelis van DtR eeeuW, Predikant te Boom. Zesde Stukje. Te Utrecht, bij VV. van IJzerworst, 1802. 349 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f ï - 8 - : In dit Zesde Stuk , het laatfte des Tweeden Deels , worden de volgende gewigtige bijzonderheden behandeld, (i) De Verlosfing van de Israëlieten uit Egypte, en eenige daar mede gepaard gaande, en kort op dezelve volgende , gedraagingen, en lotgevallen van dit volk: O) Jethro komt tot Mofes, de gedraagingen van deze beide bij deze gelegenheid. (3) Gods Verbond met de Israëlieten. fj) Over den uitwendigen Godsdienst der Israëlieten in het algemeen, en inzonderheid over hunne offeranden. (5) Over den Tabernakel. (6) De Hoogepriester, en de Resten der Israëlieten, eenige bijzonderheeden uit de gefchiedenis der Israëlieten. (7) De Israëlieten in Kanaan, onder "t beftuur van Jofua en de Richteren. (8) De Israëlieten onder de Koninglijke Regeering tot de Ballingfchap. (9) De ftaat van Israëls nakomelingfchap in de gevangenis — en na dezelve , tot de komst van den beloofden Vtrlosfer. O x Schoon  2IZ C. VAN DER LEEUW Schoon wij den Eerw Schrijver, in de ontwikkeling en toepasiing van vele bijzonderheden, onzen bijval niet kunnen geven , moeten wij echter erkennen, dat hij aan de bearbeiding zijnes Werks groote moeite befteed heeft, dat het zich wel lezen laat, en door hun, die eene gelijke leiding van gedachten gewoon zijn te volgen, met genoegen zal ontvangen worden. Voor dezen is 'er veel uit te leeren, en te overwegen, daar alles in eene geleidelijke orde voorgedragen, en met nuttige en ftichtlijke aanmerkingen aangedrongen wordt. — De volgende proeve, des Schrijvers algemeene aanmerkingen over de Israêtitïfcttt Feesten behelzende, willen wij hier overnemen. „ Zij wierden ," zegt hij, „ met luister en met vreugd „ gevierd, en zij leverden de uitnemendfte gelegenheden op , om door het onderwijs van de voorgangers in den „ Godsdienst, en door onderlinge gefprekken, Gods„ dienstkundigheden te verkrijgen, en de verkreegene te „ verfterken en te vermeerderen. De geheele Natie wierd, „ door dezelve, ter belijdenis van denzelvden Godss, dienst, ter vereering van denzelvden God, en ter ver„ krijging van dezelvde lierkte uit dezelvde toezeggingen „ t'zaamen verbonden, en deze verbinding verdiend, „ met alle recht, gerekend te worden, onder de fterklte „ bolwerken tegen de aanvallen, die op den waaren Gods- dienst van die dagen gemaakt konden worden, door ver- leidende poogingen, om veele. Israëlieten tot den dienst „ der Afgoden over te haaien — zelfs was, hierin, een „ uitneemend behoedmiddel tegen de neigingen, om van „ den Heere en zijnen dienst, af te wijken , welke, helaas! maar al te veel onder Israël befpeurd wierden. Drie„ maal in het jaar, moest al wat mannelijk was, onder „ de Nakomelingen van Jacob, voor het aangezigte des „ Heeren heeren des Gods Israëls verfchijnen, om Hem „ ter eereplegtigeFeesten te houden. Schooner aanleiding, „ dan deze,konden 'erterbevoordering van de gedagte ver„ eeniging in gevoelens, in daaden, in voomitzigten en „ verwagtingen niet plaats hebben. Van alle kanten , uit „ alle plaatfen , daar de Israëlieten woonden , trokken 'er „ geheele hoopen na Jerufalem op — onderweg, fpoor- de men eikanderen, door redenen en door gezangen „ tot den lov des heeren aan — het verlangen, om. „ voor God in Zion te verfchijnen , wierd hoe langs hoe „ meer gaande gemaakt — zigtbaare begunftigingen van „ den  OVERDENKINGEN OVER DEN AARD VAN HET EUaNGELIE. 21 • „ den Allerhoogften moedigden meenigmaal, om de reize „ vrolijk voorttezetten , ten fterkflen aan - en dat voor„ al ook ten kragtigen opvvekkings middel, om in dezen „ opgang niet nalatig te zijn, verftrekken konde, was „ de Godlijke belovte, die, geduurig door daaden , be„ vestigd wierd, dat zij geen het minde gevaar te vree„ zen hadden van die meenigte van vijanden, met welke ,, zij omringd waren, en waaronder bet niet aan dezulken „ ontbrak, die altijd loerden, om hunne vaderlijke be,, zittingen, uit welke zij door de Israëlieten verdreeven „ waren, weder inteneemen — gederkt door deze toe„ zegging, konden degeenen, die lot de Feesten opgin„ gen , zeer gerust hunne woonplaatfcn, voor een wijle „ tijds, verbaten — en, al lieten zij flegts verouderde ,, Mannen, weer'.ooze Vrouwen, en tedere kinderen ag„ ter, die gemaklijk konden overweldigd worden, zij „ konden 'er volkomen ftaat op maaken, dat noch hun„ ne Gedachten , noch hun vee, noch hunne have en ,, bezittingen in de uiagt der geenen geraaken zouden, „ die hun vijandig waren , en hun geluk benijdden. Zoo ,, wilde de Godsvoorzienigheid bijzonder over Israël wza„ ken, en, op eene zonderlinge en ongewoone wijze, werkzaam zijn , op dat haare groote bedoelingen met „ die Natie , welke, in de gevolgen , zoo uitgedrekt en zoo heilrijk voor andere Volken waren, op de beste wijze, zouden kunnen bereikt worden." ,, Als wij zoo over de Feesten der Israëlieten in het al,, gemeen denken, dan moeten wij ons ten vollen verze„ kerd houden, dat zij zeer dienstbaar moeten zijn , om Godsdienstkundigheden te bewaaren en te vermcerde,, ren, onder welke, gewis, de kennis van de belovte „ van den toekomenden Verlosfer eene der eerde plaatfen „ verdiend, en welke, door de offeranden en andere ,, Priesterlijke verrichtingen, telkens weder verlevendigd „ wierd." Na deze algemeene, gaat de Schrijver tot eene bijzondere befchouwing der Israëlitifche Feesten over, welken , gelijk ook de overige Godsdienstoefeningen der Israëliërs, hij aan zijne gelegde en aangenomene grondftelling van de belofte des Vcrlosfers dienstbaar maakt. —■ O 3 Ver-  &I4 VERTOCEN OVER HET WAARE OOGPUNT, ENZ. Vertoogen over het waare Gefchiedkundig oogpunt, waar Uit het laatfte lijden wjesus Christus befchowcl moet worden Opgehelderd uit het vooiig gedeelte der Euangelifche ver haaien. Door een Lidmaat der Hervormde Gemeente. Met eene aanprijzende Foorrede van Thomas hoog, Predikant bij dezelve Gemeent" *e Rotterdam. Eerfte Deels Tweede Stuk. Te Rotterdam, bijP. Hollteijn,. 1802, 248 Bladz. In gr. O-tavt. De Prijs is f 1 - 14 - : Tn dit Tweede Stuk gaat de Schrijver voord zijne Hoofd± (telling, door ons, bij eene voorgaande gelegenheid opgegeven (*) , op te helderen, door het oplos-Ten der zwarigheden, welken tegen dezelve zouden kunnen worden ingebragt. En daar , onder dezen, als ééne der voornaamften, met recht, gerekend mag worden , het verhaal van joaNNES, in zijn Euangelie Hoofd/?. XI: A7—57 wanneer men, naamlijk, naar het gewoone gevoelen, dat alles van werkzaamheden van den Joodfchen Raad verklaart, daar het, naar bet oordeel van den Schrijver, alleen te verdaan is van eene nieuwe famenipanning tusfehen de Pharifeën en Sadduceën , anders de Rabbijnen en de Overpriesters, hoedanige tot dusver, volgends zijn begrip, geen plaats gevonden had; zoo heeft hij het vooral nodig geacht dezen Tekst, die, behalven'dat,■ in den fchakel der gebeurenisfen, welken hel laatde lijden van jesus zijn voorafgegaan, zoo merkwaardig en gewigtig is, meer opzetlijk en naauwkeurig te moeten ophelderen en ontvouwen; gelijk hij dan ook daaraan dit geheele Tweede Stuk bedeed heeft. — Dien het lust, kan dus hier eene breedvoerige Verhandeling over gemelden Tekst lezen. — (•) Zie N. Vadert Bibl. VI Deel, ijle Stuk, Bladz. 595. Proeve eener Gefchiedenis der befchaving van het menschlijk gejlacht. Door j. e. adelung, Keurvorstlijk Saxisch Hofraad en Bibliothecarius. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amfteldam, bij J. R. Poster, 1802. 563 Bladz., behalven het Voorwerk. In gr. Octavo. De prijs is f 4 - : - : Dit Werk is reeds in het jaar 1782 gefchrèven, en wordt ons thands in onze moedertaal aangeboden. Het draagt  T. c.adelung, proeve eener geschiedenis , enz. 215 draaft zekerlijk blijken van den nafporenden geest van deszelfs Schrijver, doch tevens zal men er vreemde (fartt* doxi) ftellïngéh in vinden, en gegronde Aanmerkingen op kunnen maken, éenè voornaamiijk zal den vriend deropeftbarin^ niet ontgaan, dat geheel niet gefproken wordt van de opvoeding van de eerde menfehen, door meer oimndiijken invloed en openbaring van God, en te weinig van den invloed van den Godsdienst -in het gemeen, en van den geöpenbaarden Godsdienst van jesus christus in het bijzonder op de befchaving van bet menschlijke gedacht. 'Met dit alles bevat hetzelve ook vele goedevoorüellingen , die het der lezing en overweging waardig maken Waarü m men wel zal doen de Gefchiedenis der mensch* heid naar den Bijbel van den Hoogleeraar muntinghe, en het Werk van rcthe over de voordeden van den Godsdienst te vergelijken , welk laatstgemelde Werk , met alle deszelfs wijdlopigheid en vervelenden ftijl, zooveel gewigtigs en fchoons behelst. De Schrijver adelung heeft deze zijne Proeve eener Gefchiedenis der befchaving van het menschlijke gedacht , in agt Tijdperken verdeeld, waarvan het eerde zich uititrekt van den oorfprong van het menschlijke gedacht tot op den Zondvloed, geduureiide hetwelk hij den mensch befebouwt als in de geboorte. Het tweede Tijdperk van den Zondvloed tot op Mofes,. zal liet menschlijke gedacht, met betrekking tot deszelfs befchaving, als een kind kunnen aangemerkt worden. Het derde, van Mofes tot op de verlichte befchaaving der Grieken^ fchetst het menschlijke genacht in de aankomende jaaren des jongelingfchaps. In bet vierde Tijdperk : van de bloejende befchaafdheidder Grieken , tot op Christus vertoonen zich de bloejende jaaren van het menschlijke geilacht. De mensch een verlicht man in het vijfde T ijdperk': van Christus tot aan den inval der JSfoordlij"ke Volken. De man in moeilijken arbeid zal bet zesde Tijdperk uitmaken : van den inval der Noordli/ke Volken, tot aan de Kruistogten. Het zevende Tijdperk: van de Kruistogten tot de verlichting in de XVlde eeuw noemt, de Schrijver den man , bezig tot inrichting en yèrfieririg van- zijn huishouden. Eindelijk bet agtde Tijdperk: van de verlichting in de XVlde eeuw'tot onze'tijden, den man in bet genot der verlichting. Evenwel erkent de Schrijver , m het befluit dezes Werksi „ Uit alles, wat tot hier toe gezegd is, „ laat zich, met vrij veel zekerheid, beweeren, dat bet „ menschlijk gedacht nog bij verre met den hoogtten trap O 4 » VaQ  Sl6 J. C. ADELUNG , PROEVE EENER GESCHIEDENIS , ENZ. „ van deszelfs befchaaving bereikt heeft, en wel noch „ met betrekking tot den omvang, noch ten aanzien van „ den inrierhjkèn graad van fterkte, wijl de ftaat van be„ volking, zelfs in Europa, nog voor eene °roote aan„ winst vatbaar is. Ieder volk heeft zijnen, aan hetzelve „ eigenen boogden graad; zoo wel van volksmenigte „ a,s van befchaaving, dien het, wanneer het eens d°aar„ toe op den weg is, weldra bereikt, maar ook weldra „ weder verlaat, en ten verval heenen fnelt. Aan dcs„ zelfs zijde verheft zich een ander, klimt, gaat, eenen „ korten tnd , al hooger, en eindlijk weder naar de „ laagte , en zoo het derde, vierde en alle volgende Bij „ dezegeduunge ebbe en vloed, bij dezen eenparigeh'öm„ loop der aingen, welke in de geheele Natuur! in be<„ geringde plantjen zoo wel , als in den machtigden „ Itaat', heerscht, winnen echter bcfchaavin» en volks„ menigte over 't geheel, wijl kennis en ondervinding al „ geduung toenemen , en eene eens gedaane onriervln,, ding over t geheel, even zoo min verboren gaat, als „ een dofjen uit het rijk der wezenlijkheid kan verboren „ gaan, alhoewel beide , in haaren omloop, voor dui„ zendvoüdige wijzingen en toevallige gedaanten vatbaar „ zyn. liet is daarom zwaarmoedige dwaasheid, om thans „ reeds van het naderend einde der waereld te droomen „ daarliet menschlijk gedacht het doel, 't welk deSchep„ per aan hetzelve gedeld heeft, het oogmerk, waartoe „ het door denzelven is bedemd geworden, naar allen »' lcI?LU;.-,n,og,Iliet half bereiktbccft. Alle kundigheden „ hebbelijkheden en wetenfchappen van hetzelve moeteii „ nog, bij voordduuring, gelouterd worden, en zij de „ behoorlijke richting erlangen , om het menschdom zoo „ gelukkig te maken, als het hier beneden worden kan „ De geduurig voordgaande befchaaving verzamelt' „ monftert en verëenigt, na elke aanmerkliike omwentel „ Img, de ondervindingen der voorige tijden, door zulk „ eene meermaalen herhaalde nondering en vcrëcnioïmr „ zijn onze tegenwoordige kundigheden ontdaan, en het „ is zeker, dat zij nog voor zeer veele en menigvuldige „ monderingen en verëenigingen vatbaar zijn. en dut „ bij elke , het menschlijk gedacht winnen moet, gelijk „ het, tot hiertoe, daarbij gewonnen beeft." De vertaling van dit Werk is over het geheel wel gedaagd, hoewel zij niet geheel vrij is van germanismen. Lee-  C. mel, leven der patriarchen , enz. «17 Leeven der Patriarchen, of verklaaring van moses boek waar in de gefchiedenis van de fchepping, 's menfehen val, de eerfte Openbaaringen van V Genade Verbond, de ondergang der eerfte en de weder-opkomst der tweede IVaereld; de levensloop der Aardsvaderen, adam, noach, abraham, isaük, en j a c o J5 , in ruim honderd Leerredenen, worden voor gefield en toegepast, door coenraad mel. In, zijn leeven Infpeclor der Kerken te Herfsfeld. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij Z. Segelke," 1803. 112S Bladz. In Quarto. —— > Tweede Deel, 835 Bladz. De prijs der beide Deelen «ƒ3-:-: Onder dezen wijdlopigen Tijtel, hoe wel niet geheel onevenredig aan de dikte'van het Werk, levert men ons een paar Boekdeelen , welken ons , als Recenfenten , eene huivering aanjaagden, en op het eerfte gezicht reeds affebrikten, om ze te doorlezen. Wij vergenoegden ons daarom, met ze enkel te doorbladeren, om te zien, of het een Werk ware , gefchikt voor onze tijden, en hetwelk wij onzen Lezeren konden aanprijzen. De naam vancoENRAAD mel is, ja, met lof bekend, wegens verfcheidene, welmenende Godvruchten oprechte zucht, om te ftichten en nuttig te zijn voor Godsdienftigen , ademende fchriften, die ook reeds voorlang in onze Nederlandfche Taal overgezet zijn; maar wat den Vertaler en Uitgever bewogen hebbe, om thands, zoo lang na 'smans overlijden, dit vreeslijk dik en omdagtig Werk, te vertalen, en in druk te geven, bekennen wij niet te doorgronden. Ook kunnen wij, het kopen en lezen van hetzelve, in gemoede, niemand aanraden. Niet, dat 'er geene ftichtlijke en nuttige zaken, zoo gebeden, als lesfen en vermaningen in voorkomen, maar dezen gaan vcrzeld met eene foort van Bijbelverklaring, en wijze van voordragt, welken misfchien, in de eerde jaren der voorige eeuw, met dichting, gehoord werden, maar welken thands daartoe nier gefchikt zijn in eenen tijd, in welken losfe overdragen tot eene Profetifcbe toepasdng , en lage toefpelingen, met het achtbare van den Godsdienst onbe* uaanbaar gekeurd worden; waarin het eik duiten moet, O 5 als  SI $ c. MEL, LEVEN DER PATRIARCHEN. als hij leest, dat de Rave, door no ac h uit de ark gelaten den zwarten Ketter arius, gelijk de Duive de Hervormers hebbe voorbeduid; dat de Schenker en Bakker in Egypte, aan welken jo.se f hunne droomen verklaarde , voorbeelden geweest zijn, de eerde van p e p ijn : „ Zoon van karel martel , Groot Hofmeester aan ,, 'sKonings Hof te Parijs, door Paus zacharias, „ tot de Opperde en Koninglijke waardigheid verheven , „ onder voorwaarde , dat hij zijn's gedenken ,• en de ,, Roomfche Kerk in zijne befcherming nemen zou ;" terwijl de Opperbakker zal voorbeduid hebben paulus den Patriarch van Conftantinopoien, die het deeg, de dwaling der Monotheliten , kneedde, maar hetwelk tot groote fmaad en fchande drekte, en Kerk en Staat den ondergang dreigde. Wie kan thands , zonder neiging, om te meesmuilen, hooren of lezen, ,, dat men den dood wel mag noemen Caho de bonne Esperance, het Voorgebergte der „ goede Hoop?" of: „ferven is voor de Natuur een hard en ijsfelijk woord : Maar men rukke het zelve den kop „ af, ce twee eerde letters, dan is het niet meer fterven , ,, maar Erven?" enz. En dit en nog veel meer dergelijks komt in dit Werk overvloedig voor! Zeker, wij hebben eenen zoo rijken voorraad in onzen tijd van dichtlijke Huisboeken ten gebruike der Christen huisgezinnen , die van deze gebreken vrij zijn, dat men, onzes oordeels, beter voor den naam van den waardigen m e l zou gezorgd hebben , indien men dit Werk onvertaald had laten rusten. Voordgezette Befchouwingen over de voornaam/Je waarheden van den Godsdienst, door], f. w. jErusalem. Uit het Hoogduitsch vertaald, door a. van waasdijk, Leeraar bij de Gemeente der Remonftranten te Delft. Te Delft, bij M. van Graauwenhaau, 1802. Behalven hei Voorwerk, 582 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is f 3 - 18 - : Dit Boekdeel bevat een elftal vertogen of befchouwingen over de voornaamde Waarheden van den Christlijken Godsdienst, of liever onvol voerde fchetfen, onvolkomene fragmenten of Brokdukken , van vertogen of  j.f. w. jerusalem, voordgezette beschouwincen. 210 of befchouwingen, benevens he Plan der geheele uitvoering naar het oogmerk des Schrijvers, en eene Bijlage tot de derde Befchouwing over den Perfoon des Verlosfers: al hetwelk uit de nagelatene papieren van den Abt jerus alem, meer of min uitgewerkt, door'smans Zoon p. c. jerusalem, reeds voor eenen geruimen tijd in Duitschland fel het licht is gegeven , en welken beftemd waren tot een vervolg van de Befchouwingen over de voornaamlte waarheden van den Godsdienst, welken den naam van jerusalem vermaard gemaakt bcbben , en ook in ons Vaderland met recht toegejuicht 'zijn geworden. Misfchien echter zou de Zoon voor den naam zijns Vaders beter gezorgd hebben , indien hij deze losfe fchetfen en grootendeels onüitgewerkie dukken had a. ter gehouden, te meer daar dezelven over verfcheidene leerftukken van het Christendom, de leere der Drieëenheid, van den perfoon des Verlosfers , van de leere der voldoening, enz. zoodanig zijn ingericht, dat zij noch aan da voordanders van het Athanafiaansch of Niceifche, nocli aan die van het Ariaanfche gevoelen behagen zullen. Wat de vertaling betreft, dezelve is met vlijt bewerkt, en over het geheel vrij goed, doch niet geheel zonder Germanismen, ook heeft de Vertaler het fpraakkundige ge. dacht der woorden verdienfle, gedachte onzijdig genomen, het verdienfle, het .gedachte, daar zij, in onze taal, van het vrouwlijke gellacht zijn- Evenwel, bierïn heeft hij, onder Schrijvers, die veel Hoogduitfche werken lezen , mededandeis; maar geheel zonderlingen bevreemdend, zonder eenige reden, en tegen alle gronden aan is zijne fpelling in oorfpronglijk Latijnfche of Griekfche woorden, in welken hij de klinker i gcda.iig verderkt door de klinker en fchrijft dus Mesfieas, Pielatus, Zieon, Fariefeen, Epiekuristen, Stoiedijnen, Su'ètgnt% vs, Tacietus, om niet te fpreken van het geheel verkeerde hyposthatiesc'-. Zoodanige gemaaktheid vak in Het be'lachlijke en ongerijmde. R~er-  200 a. van assendelft, kerklijke redevoering. Kerkelijke Redenvoering, uit gefproken in de Loot s Kerke te Leiden, op den nden Januarij 1803, bij gelegenheid dat dezelve, na dat de openbaere Godsdienst zederd hij na agt jaeren aldaer hadt ftilgeftaen, wedeiom voor de eerfiemael daartoe gebruikt werdt. Door adrianus van assendelft., Predikant in dezelve Gemeente. Uitgegeven ten behoeve van arme leden derzelve. Te Leijden, bij P. Delfos en Zoon. 36 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 8 - : Deze beknopte, onöpgefmukte, en even daardoor niet onbevallige Kerkelijke Redevoering van den Eerw. assen delft zal, twijfelen wij niet , met genoegen en Richting door zijne Leijdfche Gemeente gelezen worden, geluk zij , met dichting, gehoord is , toen de waardige Leeraar met dezelve de Loots-Kerk te Leijden , federt omtrent agt jaren tot een Magazijn gebruikt, doch thands weder voor den Openbaren Godsdienst gefchikt , op nieuw inwijdde. Agter dezelve is nog gevoegd de Vooraffpraak van 's Mans Ambtgenoot n. schotsman, vóór deszelfs Namiddags Preêk in de zelfde Kerk , bevattende eene Aanfpraak aan den Eerw. van assendelft, met dankzegging voor en zegenbede over zijn werk. Christelijk Tijdfchrift, tot opwekking en Jlerking van den Christelijken zin. Grootsdeels gevolgd naar het Hoogduitsch van j.l.e.wald. Tweede Stuk. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Terveen en Zoon, 1802. 100 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is ƒ : - 12 - : Dit Stukjen bevat wederom vijf Opftellen , en een Dichtftukjen. Ze zijn allen'van zeer dichtlijken inhoud , van eene zeer bekwame band. Wij menen, althands in de meesten , het diep inzien in den" waaren aard van de Euangelifche leer, en onüitputüiken rijkdom van fchoone denkbeelden, in het fraai veinuft van ewald zeer wel te kunnen onderfcheiden. Tot verbetering van bevatting over Godsdiendige waarheden; tot dichting en ook tot vermaak, moeten wij dit Tijdfchrift ten derkfle aanprijzen. Waarom zegt men ons toch niet , wat van ewald overgenomen, en wat van elders, het zij vreem-  J. L. EWALD, CHRISTLIJK TIJDSCHRIFT. 221 den het zij Inlanders , herkomftig is. Een liefhebber wil dit toch gaarne weten. Het Dichtftukjen : Werklied voor Christenen , behaagt ons minder, doch het is te klein om daarop hier veel aan te merken. Bericht betreklijk zeker Aires, onlangs geprefenteerd aan het Staatsbewind der Bataaffche Republiek, op naam van Participanten der Nederlandfche Oost - Indifche Maatfchappij; der Bataaffche Natie voorgedragen door Mr. samuel ii'ERUsz. wiSELius, Lid van den Raad der Afiatifche Bezittingen en Etablisfementen der Bataaffche Republiek. Te Amfteldam, bij W. Holtrop , 1802. 80 Bladz. In gr. Ocfavo. De prijs is f: - 12 - : Met dit gefchrijf bedoelt W. der Bataaffche Natie te doen zien, dat het genoemde Adres op nimmer gebeurde daadzaken , op, uit baar verband gerukte, getuigenisfen , op gedrochtlijke redekavelingen, en op. valfche gevolgtrekkingen, berust, en dat dus de, op die gronden gevestigde, klagten en vorderingen van allen fchijn van rechtmatigheid verdoken zijn. Ten dien einde toont W. aan, dat bij befluit van 24 December 1795 wel degelijk de O. I. Comp. is opgeheven; dat de vestiging van Nederlanderen in Afia is voorafgegaan de vestiging van de Oost-Indifche Comp. die dus nimmer de territoriale rechten van grondeigendom heeft kunnen hebben, veel min die van opperheerfchappij, om zoodanige Landen aan andere Mogenheden af te daan; dat de Aanmerkingen op de gronden van bet Decreet op den 15 Septem- \ ber 1795 bij Holland genomen, zeer wel te beandwoorden zijn uit de gedragingen van Bewindhebberen der Compagnie , zoo in de gehouden befoignes, als in hunne Adminidratie binnen en buitenslands; dat de Oost-Indi¬ fche Comp. in weêrwil van alle protestatiën, door de geïntresfeerden gedaan, in de daad infolvent is: dat de fchuld der O. I. C. vijftien tonnen gouds grooter is, dan de opgave van Participanten; — dat de begunlligingen van den Souverein bij hen als verkregene rechten voorkomen ; dat zij eene verkeerde berekening maken omtrent de goederen der voornoemde O. I. C- zoo roerende, als onroerende; dat hunne bewezene dienden in den handel gelijk daan met- die van andere Ingezetenen, en welligt, nam  *22 8. I. Z. WISELlUS, BERICHT, ENZ. naar evenredigheid befchouwd, minder zijn; da? de gevraagde fchadelnosdelling voor Ceilon ongegrond is; dat 'er tusichen de active en pasfive Ochulden der Comp. geene evenredigheid is ; dat elke actie in de daad is belast mei 3525 p.C. welke elk bezitter zou verpligt zijn terug te geven, of wel ten minde van zoodanige ibm ', als de refpcctive houders , na aftrek van het, door 'sLands Kas. daarvan genotene, met de daad, op hunne actiën ontvangen hebben; dat de maatregelen van de Staten Generaal in 1796 genomen ten opzichte der Comp. billijk zijn; dat de O. I. C. en O. I. handel twee onderfcheidene zaken zijn, die op zich zelven kunnen bedaan, en dat Participanten nimmer met recht eenige vergoeding van de Natie kunnen vragen, maar misfchien reeds te veel genoten hebben , tnen men hunne ichulden overnam. Gematigdheid, duidlijkheid en volledigheid kenmerken dit Gefchrift, hetwelk voor hun, die niet genoeg onderricht zijn, aangaande den Staat des gefchils, van veel dienst kan zijn. Remarques op het Rapport van Mr. s. 1. z. wis el lus, Dr. j. van der steere, en Mr.}. a. de mist, Leden van den Afatifchen Raad, op een Request van ttich noemende Participanten in de Oost-Indifche Maatfchappij , namens het Departement tot de Indifche Zaak en , ter vergadering van bovngedachten Raad ingebragt op den 14. Januarij 1802; hij wijze van Misfive aan het Staatsbewind der Bataaffche Republiek. Te Amfteldam , hij]. A. Swalm, 1802. 37 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 5-8. Deze Remarques van eenen onbekenden Schrijver hebben ten doel , om, zoo met betrekking tot het gemelde Rapport, als met betrekking tot het bericht van wiseliu s aan te toonen, 1, dat bii liet befluit van de Staten Generaal van 24 Oecember 1795, de O. I. C. niet vernietigd is , maar alleen het Bewind over dezelve, s, Dat de O. I. C. het volle-recht van eigendom (Jus dotninii) bezitte over de Oost indifche bezittingen. 3, En dat de balans van de zaken der O. I. C. zoo min gundig niet is, als dezelve gemaakt wordt. Deze Brochure, is beandwoord,in een ander Stukjen, getijteld: Aan-  S. i. z. WISELlUS, aanmerkingen. 22$ Aanmerkingen van Mr. s. i. z. wiselius, op de Remarques van eenen naamlozen Schrijver op zeker gefchrift , onlangs in het licht verfchenen, onder den Tijtel , Rapport van Mr. s. i. z. wiselius, Dr. j. van der steege, en Mr. j. a. de mist, Leden van den Afiatifchen Raad, enz. Te Amfteldam, hij W. Holtrop , 1803. 30 Bladz. In gr. QStavo. Dt prijs is f: - 5 ~ 8- In dit gefchrijf wordt de zwakke zijde van de Remarques zeer goed en duidlijk ontvouwd; hoewel een en ander gefchrijf"niet vrij te pleiten zijn van animofiteit , die goede zaken meer benadeelen, dan voordeel aanbrengen. Onder het lezen is het ons voorgekomen , dat men , ter bepaling der vraag : of de O. ï. C. dominiale rechten op de gronden in O. I. bezitte, nog een geheel anderen weg moet inflaan. —■ Om de O. I. C. geheel gelijkte dellen met private perfonen , daar zij, als ligchaam, contracten heeft aangegaan, met de Indifche Vorflen, op naam van de Republiek, komt ons voor onbedaanbaar met den aanleg van deze Maatfchappij. Maar even min kan zij, uit de gedotene Contraéten met de Indifche Vorden , in den naam en fuh auEtoritate van de Hooge Regeering dezer Landen gefloten , een oppermagtig bezit van zoodanige Landerijen, of bezittingen , welken daarbij afgedaan zijn, zich toeëigenen, even "als ware zij een privaat perfoon, die door koop of erfenis van zijne goederen eigen wordt. — Hoewel niet in allen deele, fchijnt ons echter eenigfins dit bezit der O. I. Gewesten min of meer overeenkomst te hebben, met de aloude Leengoederen. De naasting derzelven door den Souverein, heeft dan haren grond in het important debet van de O. I. C. aan den Souverein , of aan de Natie, door denzelven gereprefenteerd , en wordt te meer gewettigd, door een vroeger eigendomsrecht, en de verleende hulp ter verkrijging dier Gewesten. Aantekeningen op de Aanmerkingen , onlangs uitgegeven door Mr. s. 1. z. wiselius. Te Amfteldam, bij]. A. Swalm, 1803. 1 7 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f: - 3 - ; Een klein Stukjen, doch hetwelk zeer oppervlakkig is, en weinig afdoet» De Schrijver ftaat meest ftil op beu-  **4 aanteekenincen op de aanmerkingen. beuzelingen en wederlegt dezelven nog zeer onvoldoen- b voorbeelf 'ïSt hl? dÏÏ^" «^^^ ^ ^ hlJ daaroP> dat wiselius °-ezc"-d had dat het Octrooi tot 1798 beftaan hebbe enTora eerst vernietigd was, CNB. dit zegt W. niet - ,m wel dat het Octrooij met ,798 geëindigd n 'door "een ander vervangen was, en men dus niet behoefde te twisten over de bedoeling der Refolutie van ^Decem. her 1705) en wil daar uit afleiden , dat W hei Tin we zen der Compagnie tot dien tijd toe' erkenneï _ VV e' f-n9 P-nïeVlle1£ de^verdraaijing der woorden? Uit i/98 eindigde het Octrooij, dit kon VV. altoos blijven zeggen alfchoon hij erkent, dat de O. I, C. met 70? Levfn -mt" ^ 0md,at dit 0ftl™j voo'r vijftien jarS toch i W Jf,3ACnï§in-gei,0nien had' Maar waar toch .egt W dat dit Oclrooij, tot dien tijd toe, in waarheid \gm hebbe en niet eerder dan toen vernietigd v ' ^TT-, vmS, het daarenboven niet flechts eene overtöl- sStóSfffnf W- °m n,°°dl00S BefcS o°vShit £ L l»¥ DPcember 1795 af te breken, dat hij zich bepaalde bij het einde van het Oclrooij, hetwelk met 1708 vernietigd was, zonder door een ander ver v^en te woVden ? Dergelijke woordenverdraaijingen, om zich teS den,, kunnen wij niet wel verdragen De verdediging, omtrent der&Bewindhebberen handel wnze m het doen binnen lopen van de O. Schepen 111 de Èngelfche havens, ten tijde van de komst dei-Kanfcheu is vrij mager en onvoldoende. „ Was dan" S Ji>a'»rd;;toeftand dlr RePubliek S*i«2ï „ franfchen verder door gedrongen, dan in 167 ™ W1! „ren de middelen tot verdediging' meerder uttgeput? „ kondeen vermogt men het niet even mogelijk, als toen de ^ ^ ™" Wie deze vragen in goeden ernst doen kan , is een groote weetniet, en toont, dat niet alleen de vooröordcevZ aeJr°ernn ft ^i^ hebben• maar dat , Óok n?g b? l-kt ïyn J uukoms£> ziJne °°Sen niet fcbillen  bibliotheek van oude letterkunde. Bibliotheek van oude Letterkunde. Eerfte Stuk. Te Amfteldam, bij }, ten Brink G. z., 1802. 16a Bladz, In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 4 - : Dat de beoefening van de Schriften der aiöude Grieken en Romeinen op de verbreiding van de nuttigde kundigheden, en op de befchaving van den fmaak vcor alles, wat waarlijk edel en fchoon is, eenen grooten en lieilzamen invloed heeft, zal elk, die immer uit die bronnen gefchept heeft, den Uitgeveren van dit Tijdlcbrih geréedlijk toeftemmea. Daar nu de gefteldheid der tijden, die wij beleefd hebben , niet flechts aan de letterkundige befchaving onzer Natie hinderlijk geweest is, door de aandacht tot zaken van eenen geheel anderen aard te bepalen, maar daar ook eene menigte van gefcbriften , al te onbedachtzaam , meestal enkel uit gewinzucht, voornaamiijk uit;deHoogduitfche in onze'taal overgebragt, den fmaak vrij wat verbasterd en bedorven hebben, en dit bederf langs hoe verder om zich grijpt; en daar het dus hoog tijd is , dat "er middelen ter hand genomen worden, om den droom van dit bederf te ftuiten, en de lust tot het lezen van twist- en prulfchriften Conder welke laatden wij voorat ook rekenen zulke Romans en ïooneeldukken, die eene razende drift voor het vouderbare en ongehoorde ontïteken of voedfel verfchaffen, zonder genoegzaam eenige zedenlijke bedoeling of nuttigheid te hebben, hoedanigen 'er thands bij honderden in alle boekwinkels te vinden zijn, en wier getal, belaasi dagelijks aangroeit) te doen plaats maken voor den lust tot het lezen van zulke boeken, die het verdaud met wezenlijke kundigheden verrijken, den geest met aangename cn nuttige overdenkingen en befpiegelingen, en het hart met eenen warmen ijver voor al wat zedenlijk goed cn pligtmatig, voor al wat edel, groot en fchoon is, vervullen kunnen; fchijnt bet ons toe, dat het alhier aangekondigde Tijdfchrift, waarvan dc Uitgevers voornemens zijn jaarlijks drie of vier ftukken in het licht te geven, die gefchikt zijn om te famen een bekwaam boekdeel uit te maken, eene van de gepastde middelen is, om tot bereiking van dat doel me. de te werken, door naamlijk de aandacht van het beuzelachtige op het emftige en waarlijk belangrijke, met waar,e k'ïutve vad. biul.vh.deel.no. 4. P ichoon*  220 bibliotheek van oude letterkunde. fchoonheid en fijn vernuft gepaard, dat in de meesteritukken der Ouden gevonden wordt, over te brengen. Immers indien zij op die wijze, als in dit ftuk,"voordgaan , het nuttige met het aangename te verbinden durven wij hoopen, dat zij, niet vergeefs aan de verbetering van den fmaak hunner landgenoten zullen arbeiden • en wij wenfehen, dat dit middel, benevens anderen tot het zelfde einde aangewend, die uitwerking moge'hebben, dat eerlang niemand, wegens gebrek aan aftrek het meer durve wagen om andere, bet zij dan oorfpron°-hjke of vertaalde, boeken in het licht te geven , dan die de boven opgegevene verêischten van een goed boek in eene zekere niate bezitten. Wat het ontwerp van dit Tijdfchrift betreft, wij zullen hetzelve onzen Lezeren, met de woorden der Uitgevers zei ven , uit de Voorrede opgeven. „ De onderneming — waarvan wij thands eene eerde proel aan onze landgenoten ter beöordelinge voorleg„ gen, zal hoofdzakelijk daarin bedaan, dat wii, in de „ eerde plaats, van de voomaamde dukken uit de ai„ oude Griekfche en Romcinfche Schrijvers zo veel mo„ gelijk naauwkeurige vertalingen geven , verzeld van „ zulke aanmerkingen en ophelderingen, als wij menen „ dat voor die klasfe van Lezers, met welke wij te „ doen hebben, noodzakelijk zijn. Ten tvveden, dat ,, wij of geheel, of bij wijze van uittrckzels, insgelijks „ vertaald, mededelen verhandelingen over belangrijke dukken der oudheid, welke thands, in verfchillende ,, talen, en in grote verzamelingen der werken van ge„ leerde genootfehappen vervat, voor een goed gedeelte, „ zelfs bij vele taalkundigen, onbekend zijn, en lang„ famerhand in eene gehele vergetelheid geraken. En eindelijk, dat wij of zeiven in korte vertogen dc Oud„ heidkunde trachten toe te lichten, of zoortgelijke on„ uitgegeven dukken, die ons van anderen mochten „ worden toegezonden, voor zo verre die met ons „ oogmerk droken, ter algemeene kennisfe brengen." De Inhoud van dit Eerde Stuk is: i. Proeve der aloude manier van Gefchiedfchrijven, gelrokken uit herodotus. (Deze proeve wordt voorafgegaan door eene zeer Lezenswaardige Inleiding, handelende over het onderfcheid, tusfehen de oudeGefehiedfchrijvers en die van latere tijden, in de manier van voor-  bibliotheek. van oude letterkunde. £27 voordragt.) 2. Aantekeningen op dezelve. 3. Redevoering van m. t. cicero, ter verdediging van t. a. Mllo. (liet eerde gedeelte; wordende het vervolg in een volgend Stukjen beloofd. Ook hier gaat wederom eene Inleiding vooraf, behelzende een beknopttafreel, van de gebeurenisfen, die op de Redevoering eenige betrekking hebben, en van de gefteldheid des Romejnfchen Staats indien tijd.) 4. Aantekeningen op dezelve. 5.-timon', eene Jdmenfpraak van lu Cl anus. 6. Aantekeningen op dezelve. , Eene en andere drukfeil hebben wij onder het lezen opgemerkt, die de ontaalkundige Lezer zelf niet wel zal kunnen verhelpen, en die daarom in een volgend Stukjen dienen aangewezen te worden; als: Bladz. 87, reg. 7. van onderen dieven voor' dieren, Bladz. 91, reg. 1 kan yoór ton. Of Bladz. «7, voor geoefenden niet verkieslijker zoude zijn: befchaafde menfehen, daar doéïi hier in jegenftelling van barbari fom t geven wij bij dezen in bedenking. Franfche Spraakkonst , waar door 'men de Franfche Faal op' eene geheel nieuwe en zeer gemaklijke wijze in korten tijd grondig kan leeren. Door johann vale ntin m È1d1N g e u. Naar den zestienden druk uit het . Hoogduitsch vertaald, en met veele noodige veranderingen en verbéteringen voorzien. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1802. 604 Bladz. In gr. Octavo. De prijs , is f 1 - 16 - : .TpVit dit Werk, volgends het bericht van den UitgeJ^/ ver, in de daad veel goeds behelst, zal niemand, die der Franfche taal grondig verdaat, kunnen lochenen; doch dat bet tot Schoolgebruik gefchikt zou zijn, kunnen wij niet toeftemraen. Te vergeefs zegt de Schrijver bevonden te hebben , dat de meest nodige regelen in alle de hem bekende Spraakkunften, te wijdloopjg en voor de genen , die nog geene andere taal kunstmatig geleerd hadden, te onduidlijk , te zwaar en te verward werden voorgedragen, nadien hij zelf zich in eene wijdloopigheid mengt, die alleszins verveelend is, en niet weinig moet toebrengen, om door een zoo uitgebreid onderwijs, waarbij zelfs de beuzelachtigfte befcliouwingen niet vergeten worden, den leerling bij P s voor-  J. V. MIIDING-ER. voorraad een affchrïk in te boezemen, en geheel den moed in het voordzetten der ftudie te doen verliezen Een cerstbeginnend leerling heeft zoo veel omflag niet nodig, dat hij zich de geheele Sijntaxis door gemaklijke opftellen zou moeten eigen maken; ieder Onderwijzer moet zich hierin naar de vatbaarheid zijner leerlingen richten vermids het onmogelijk is om voor allen de zelfde leiding te volgen: niets dan eene vlijtige ftudie der regelen van de taal maakt de eerfte behoefte van den leerlin» uit terwijl de tocpasfing vau die regelen bij alle leerlingen niet de zelfde kan zijn, alzoo den eenen het beter op die en den anderen op eene geheel verfchillende wijze verklaard moet worden. Lus behoren de opdeden ter verta'in" eigenlijk niet tot eene Franfche Spraakkunst, maar dienen m den beginne veeleer om te verwarren , dan dat zij nut zouden doen. J Om deze onze beöordeeling te ftaven, zullen wir hier den inhoud der bijzondere Afdeelingén, welken in dit ;Werk vóórkomen, kortlijk voordragen. i. Van de Letters. 2. Van de Uitipraak. t. Meer uitvoerige regels der Uitfpraak. 4. Van de fpelling der Franfche Taal, en de daarbij gebruikt wordende tekenen. 5. Van de Toontekenen. 6. Van de Franfche Taal in t algemeen. £ Woordbuiging van het bepalende lidwoord met een zelfflandig naamwoord. 8. tiet gebruik der Naamvallen. 9. Verbuiging van het onbepaalende gedaebtvvoord. 10. Verbuiging van het lidwoord van Eenheid, n. Verbuiging van het deelende lidwoord. 12. Opdeden over de vier lidwoorden. 1*. Van de gedachten der zelfftandige Naamwoorden. 14. Regel om de manlijke zelfftandige en toevoeglijke naamwoorden in vröüwlijke te veranderen. 15. Van de verkleiningswoorden. 16. Van de toevoeglijke maanwoorden , die achter de zelfftandige naamwoorden moeten gefield worden. 17. Over de trappen van vergelijking. 18. Van de getalwoorden. 19. Over de bijvoeglijke perfoonlijke voornaamwoorden. 20. De onöpzichtlijke of zelfftandige perfoonlijke voornaamwoorden. 21. Bijvoeglijke Bezittende óf bezitlijke voornaamwoorden. 22. Onöpzichtlijke of zelfftandige bezittende voornaamwoorden. 2q. De toevoeglijke aanwijzende voornaamwoorden. 24. De onöpzichtlijke of zelfftandige aanwijzende voornaamwoorxden. 25. De toevoeglijke vraagende voornaamwoorden. *<5. Onöpzichtlijke of zelfftandige vraagende voornaam- wocr-  tRANSCHE SPRAAKKUNST. i29 woorden, 27. De betreklijke voornaamwoorden. 28. De onbepaalde voornaamwoorden. 29. Van de werkwoorden. 30. Vervoeging van het behulpzaame werkwoord Hebben (Avoir% 31. Vervoeging van bet behulpzaame werkwoord weezen of zijn (ftre). 32. Uver oe woordenfchikking in de werkwoorden. 33. Algemeen gebruik der bijvoegende wijze. 34- Regeittiaatrge tijdvoegingen. 35. Opftel over bijna alle de regelen voor hergebruik der bijvoegende wijze opgegeven._ 36. van de Ujdende werkwoorden. 37. Over de onzijdige vyerkwoorden. 38. Over de wederkeerige werkwoorden. 39. Uver de onperfbonlijke werkwoorden. 40. Van de oorlpronglijke tijden. 41. Onregelmaatige werkwoorden. 42. Uver de deelwoorden. 43- Over de regeering der werkwoorden. 44. Over de bijwoorden. 45- Over de voorzetzels. 46. Over de voegwoorden. 47. Over de tiislcnenwerpzels. 48. Over de woordvoeging. 49. Over de geoorloofde Uitlaating van één of meer woorden m de ver-voec. 61. Lés fept MervetlJes du Monde. 62. Enigmes. 63. Verklaaring der meeste in de voorgaande vcrhaalen, enz. voorkomende woorden en fpreekwijzen. 64. Aanhangzel. Ondertusfchen is dit Werk, wat de voordragt der doffen betreft, zeer wel uitgevoerd, en kan voor gevorderde leerlingen wel eenigermaate van dienst zijn, door hunnen leerlust op te wekken; doch voor eerstbeginnende leerlingen is dc omflag te groot, zoo als wij reeds gezegd hebben. ? 3 c»é  S3° W I E L A N B Gods Rechtvaardigheid. Hijmne naar het Hoogduitsch van wiel and. Te Delft, bij M. van Graauwenhaan' 1002. 77 Bladz. In Oftavo. De prijs is f: - 8 - : Deze Hijmne is onder de fcbrtfren van wieland's vroegeren leeftijd. Wij zijn het met den Vertaler volkomen eens, dat dezelve van uitnemende fchoonheden overvloeit; en het heeft ons lang verwonderd, dat men dezelve niet in onze taal overbragt. Denklijk zou men nog beter gedaan hebben, indien men er een of meer andere ftukken van foortgelijken inhoud van het zelfde onüitputlijk vernuft had bijgevoegd. Boekiens, die zoo klem zijn, gaan te ligt verloren. Ook vinden ze doorgaands zoo vele Lezers niet. Van den lofwaardigen ernst, die den Schrijver bij het opdeden van deze hooge Hijmne bezield heeft, mag men uit dezen brok oordcelen: „ o mijn ziel! in welke da„ gen zijt gij geboren! Hoe vaak beklaagt gij, met „ magtelooze weemoedigheid, in het verborgen, de el„ lende uwer medcfchcpfelen , die uit den kelk der „ dwaasheid dronken, en zoo naar den oever des ver„ derfs tuimelen. Die ellendigen zijn zoo rampzalig', „ dat zij die genen befpotten, waarover zij met beter „ recht zouden weenen. o Hoe zijn wij, door den geest „ der lichtzinnigheid en der dwaasheid, verblind! Ver„ nuft is ons verdand; vernuft is, in de oogen der he„ dendaagfche waereld, de grootde verdiende van een „ dcrvcling, en men vergeeft zelfs den dwaas het fpot„ ten met den Godsdienst, wijl hij fchertzen kan. Alle „ edele denkbeelden worden door deze algemeene ijdel„ heid verdonden. Matigheid wordt voor een deugd „ des nooddruftigen gehouden, ieder der koninglijke „ deden, welke, als de voorbeelden der overige, door „ orde en waarlijk edele zeden, boven anderen moest „ uitblinken, is een paleis des wellusts, een tempel der „ zwelgerij; waar ondeugd, .die de menfehen tot monfters maakt, als om flrijd wordt geoefend, en geheele ,, hecatomben van zielen aan den Satan worden opgeofferd, „ die hier, in plaats van de menfehen gelijk wel eer te „ verfchrikken, in eene bekoorlijke gellalte op den troon „ zit, en tot zulke vermaken noodigt, die, reeds in dit leven in vergif veranderen, en hunne draf na „ zich trekken. Wanneer is het ooit meer dan thands „ een  gods rechtvaardigheid. t$l een mode geweest, den Godsdienst, zijnen (lichter érj zijne zaligde waarheden , als grillen van dweepzuchtige " hoofden , te befpotten, daar Koningen zelis de bclpot" ters in hunne befcherming nemen? Wanneer is ook „ ooit bij hen, die geene opentlijke vijanden van het „ Christendom zijn, de onverfcbilligheid tegen den Godsdienst fterker geweest ? Wanneer heeft men ooit minder H eene voorzienigheid, eene eeuwigheid, eenen rechter „ gelooft?" enz. Befchaving het geluk der Volken. Door cornrlis loots. Uit gefproken in de Maatfchappij n;ux meriïis, ter gelegenheid yan hare vijf en twiritigfte verjaring. Den ^den van Slachtmaand, 1802. Ie Amfteldam , hij V. J. Uijlenbroek, 1802. 32 Blcdz. In gr. Otïavo. De j>rijs is f 1 - - '• Een Dichtftuk, als dat, hetwelk wij, onder den bovenftaanden Tijtel, aankondigen, bij eene gelegenheid , als op denzelven aangewezen is', uitgefproken, vordert onze bijzondere opmerking; inzonderheid worden wij daartoe genoopt, door het veel zeggend onderfchritt, dat wij onder het, op den Tijtel voorkomend, A/beeldfel des Dichters aantrelfen, hetwelk dus luidt: De tweede vondel, de eer der dichtren , Neêrlands wonder, lo ots , fpreekt uit dit tafreel. Waartoe zijn naam 'er onder? 11 l8—02. V. j. UYLEflBROEK. 3 Het is dus, naar liet getuigenis van een' ervaren kunstkenner, het werk van den tweeden vondel , de eer der Dichteren, het wonder van Nederland. Wel aan 1 nog nooit te voren , is ons het Werk van eenen, 111 zoo hoog een' graad gcroemden Nederlandfchen kundenaar , voorgekomen; laat ons dan de hoogde oplettendheid aanwenden , ten einde door geene losfe of ongegronde aanmerkingen, ons vertrouwen, als onpartijdige en onbevooroordeelde kunstrechters in dc waagfchaal te dellen. _ Lang, zoo lang als wij de verrukking eener zoetvloeiende en tevens manlijke verfificatie in den grooten vondel bewonderden, hebben wij van harten gewenscht, dat er onder onze tijdgenoten een Dichter mogt opltaan , die J 0 P . v 0 n-  » C. tt ö O T S beZteerenrf/"* voordbre"8^1en met oordeel en fm?ak Werken,even h klink ÏÏSfwe,ken men deszeIfs ter ii de ; f lke,lt' als mcn eenen grooten mees- KrtiSfi*a' Iof ««"«lig keuren , echter al- tL , '■ v,ooungenomen , en welligt vondel's beste verzen met kennende, inde verbeelding zoïden J raken , dat alle de in dit Dichtftuk voorK cn kbnde wl tSf ï Clm'Ven Uit den S°eden tóaak cn kunde , vvc.ken ui demeestcn derzelven doorftralen o-P. ruschjk betrouwen; niet beamen zal. Ware dit Schrift n.et op den Tijtel van dit Dichtftuk geplaats^ Se h vonÏÏIJeSn"8 " d?n °°a^^enttnoodZ5g' gevonden hebben, om tegen het navolsfcn van eenige in dit Stuk voorkomende zwakke regelen te moeten ^rfïhi Wen; die ons thands al onze ruimte e ?ti5 zuEw "l ÏcToonheden T ^ t^", °m ^ der ve^uld |e ' Q-, m hetzeIve «oorgaands voorkomen an te halen ; wijl ons bellek geene zoo omflagtie aanhalingen duldt ; ook zullen aan hun, dien dit Werk £ nanden valt, de fchitterende plaatfen gereedlijk,Vond« onze aanwyz.ng in het oogballen; &ch wfoordedS het van onzen phgt, inzonderheid n dit geval en wel om boven aangehaalde reden, onze mening Cechter met beleheidene onderwerping aan de uitfpraak van in dit vak kuu-  beschaving het geluk i er v0liev. 033- kundiger lieden> uit zucht tot de befchaving dier edele kunst, welke zoo door hare vinding den geest, als door bare uitvoering de ziel ftrcclt, aan de Lezers van dit ons Maandweik mede te deelen. Ons komt dan bereids bij den aanvang van dit Dichtftuk , het woordjen Ja ! als zinledig en zwak voor m den regel: . . J Ja, t plegtig uur is daar. Deze toeftcmming heeft veel van den aard eens ftopvvoords, ten zij het in een Tooncelfpcl bij een opkomst gebezigd worde, waar men onderdeden kan , dat reeds te voren woordenwisfeliiig plaats gehad hebbe, of temidden in eenig gedicht, waar zij op iet dat te voren gezegd was, betrekking kan hebben, gelijk wij ook m de drie volgende aanvangregels geene genoegzame kracht of zoetvloeiendheid vinden, om tegen de deftige ftatigheid van yondel's ftijl te kunnen opwegen. Men oordeele uit de regelen zeiven : Ja, 't plegtig uur is daar, dat ons ten outer wacht: 't Voorleden geeft het op uit zijne trage dragt: De hoogtijd van dit koor toeft u, o feestgenooten , Die hier 't geluk voor u ziet uit verdienfte ontfproten. Wij behoeven hier niet aan te wijzen dat de gedwongenc omzettingen, als bij voorbeeld, het uur is daar . .. dat ons wacht; voor: het uur, dat ons ten outer wacht, is daar , en die welke de laatde regel door het voorüitplaatleu van het werkwoord bevat, inprofa vermijd zouden worden * cn dus ook in verzen geene fchoonheden zijn. Wij vinden een weinig lager op de zelfde bladzijde in den anders fchoonen en Hijgenden aanhef: Gelijk de L^euwrik üijgt Als hij, op vleugelen des zangs in 't zwerk verloren, . Deze regel komt ons duister voor, daar wij geen denkbeeld aan vleugelen des zangs, noch in hei zwerk verloren te zijn, kunnen hechten. • Wij zien den Lecuwnk wel zingend opftijgen en verliezen hem, zijne hooge vlugt naftarende in het' zwerk, maar de Leeuwrik is niet op vleugelen des zangs in het zwerk verkoren; doch komt ons deze regel zwak en gebrekig in voorftelling voor, des te fchooner keuren Wij den regel, die 'er op volgt , en om welken bij aldaar gefteld fchijnt: P 5 Da  5S4 C. L O O T s De ontwaakte vreugd der aard' de hemelen doet hooren, fS,? deze foort van regelen, waarin de zin om den dwang der maat en des rijms duister voorkomt, de vooibode van eene daar onmidlijk op volgende fchoona?nkondIgeden. llachuvaken der Gude« een groot feest Bladz, 10, reg. 7. Verhef het achtbaar beir, de volgfters harer flappen Het lebutrend hemelhof enz. wiS(;!rn>iCbeftaande,Uit de Vol^ers Aftappen der Regel 8. Het fchittrend hemelhof. Dit woord dient hier voor de perionen, die tot het hof behoren, genomen te worden , doch fchijnt in den eerden opflag vo gends het gewoonc gebruik den hemel zeiven aan te duiden 4:t&ed$ >>^>>-nderbedoe- reg. 12. 'k Zie haar trofeên gefchaard rondom haar tempelwanden. Jrophcen waren oyerwinningsteekenen, of met wapentuig en buit dc? vijands behangene boomdammen. Deze komen m bet feest der kimden niet ter fnede. De zaal was ook met Hestonnen, met met tropheen verfierd. 1 Bladz. 11, reg. 3. Welïn Ciï vï.'o- f Zf' Docli fchoon ook de hut uit zwakheid niet tegen den ftormbeftand ware, en men daarom van dien kant de befchaving, welke ons hechte woningen heeft leeren bouwen, wilde aanprijzen, dan zoude men toch geene aardfeheurmg behoren bij te brengen; immers de Dichter zegt. 'T gedreun des donders fcheurt des aardrijks banden los. want daartegen zou ook het door de befchaafdlieid gedichte Paleis even min bcdand zijn; wanneer de Natuur zifch ten tweedrijd met de volken gordt, cn al wat febnklijk is eensflags uit de wolken dort, dan zullen zoo wel de befchaafde als de onbefchaafde Volken lijden. _ Bladz 14 re"-. 8. Üit hoofde dat het woord nochi m dit Dichtduk zonder het noodzaaklijk onderfcheid tusfehen noch rnequè) en nog (adhuc) , waar te nemen, In elfe dier onderfcheidene beteekenisfen even eens gebruikt wordt, behoort men dit onderfcheid van elders uit den zin te raden. Bladz. 14, reg. 6 van onderen. Het oog welks éénen wenk.enz. Het woord eene: hier in den noemer ltaande, kan geen n agter zich dUjden^ (*) Lib. II. Od. X.  23Ö c. loots, beschaving het geluk der volken. Bladz. 14, reg. 4 van onderen, ë^^olj'l^f V°" £en waereldd™S« knielt, Eenige regels hier boven fcheen de dwinglandij alleen aan de onbefchaafde Volken toegekend te worden ? in dezen regel wordt een waerelddwinger in de befchaafde oorden gevonden; het ware bier onzes bedunkens beter geweest het woord waereldheerfcher te bezien Maar de liefde tot de kunst heeft ons°hiêr te verre doen uitweiden , wij zien ons derhalven genoodzaakt om ten einde te fpoeden ; doch kunnen niet voorbij, daar wij ons zoo lange bij kleine vlekjens opgehouden hebben ook een voorbeeld aan te halen uit ae menigvuldige fchoonhedcn , welken in dit Dichtftuk fchitteren. Zie hier onzes bedunkens eene derzelven in deze Loflpraak op haijd'n, welke ter inleiding diende van het eerfte der Mtiziekdtikken, die tusfehen de Afdeelingén dezer Poëtifche Redevoering uitgevoerd werden en waartoe, zeer toepaslijk op den bezongen onbefchaafden itaat van het menschdom , de uitdnikkinj* van den Chaos uit deszelfs beroemd Dichtftuk , de Schepping, gekozen was ; O Gij, die Duitscblands roem door't wolkenruim doet zweven. Als uw vergode zang met kracht word aangeheven, Ln de aarde_ hoort hoe gij haar uit de golven beurt, En de eeuwig donkre nacht, die haar omgaf, verfcheurt, O Haijdn! als uw geest, ontflipt aan 't pak der jaren, De woestheid van die nacht doet normen op uw maren Dan geeft ge ons t waar tafreel van't onbefchaafd genacht, Ln alle fchildnng zwicht voor waarheids eigen kracht, Schets van een Historisch Tafereel der Vorderingen van s Menfehen Geest. Naar het Fransch van den Heere de condorcet,J« Haarlem, hij F. Bohn, 1802. 327 Bladz. In gr. QEiavo. De prijs is f 2 - 4 - : Reeds de Tijtel van dit Werk moet, omtrent deszelfs belangrijken inhoud, een gunffig vooroordeel inboezemen, sMenfehen Geest, en deszelfs van tijd tot tijd voordgaandc vorderingen — wat kan de aandacht des kenners en bewonderaars van die beide nuttiger en meer deelnemen-  decondorcet,schets van een histor. tafereel. a37 menderonledig houden? vooral wanneer hij in aanmerking neemt, dat het de beroemde, maar ongelukkige condorcet is, die hem, in het nagaan van die vorderm£en het iboor wijst. Volkomen kunnen wij ons met den kundigen Vertaler, in deszelfs Voorbericht, verëemsen „ Het Werk," dus vangt hij aan, „ waarvan den Nederduitfchen Lezer alhier eene Vertaling wordt aan" -eboden, is, om meer dan ééue reden, zeer belang- rijk. De doffe daarin behandeld, moet noodwendig Z de aandacht wekken, van ieder, die immer over het !! lot des Menschdoms, en over dewetfs vorderingen, Z in kennis en wetenfchap, in zedelijkheid en befchaving , ' zijne gedachten heeft laten gaan; eu, hoe men ook ' dênke moge," voegt hij 'er nevens-, „ over de gevoc„ lens door den Schrijver ten toon geipreid, de wijze ' waarop het Werk is uitgevoerd, en de Schrijver zijn ', onderwerp behandeld heeft, moet gewis ieder man van „ oordeel en fmaak, ten hoogden bevallen Even gelijk elk mensch van de fcmdschhctd tot de ieugd, van de jeugd tot volwasfenheid opgroeit, en door alle die tijdperken de Geest, door gepaste onderrichting voorgelicht, in wijsheid en kennis'toeneemt, dit was ooit het geval van het menschlijke geflacht in het groot en als één ligchaam aangemerkt. Ook hier werd de kindse nheid van de jeugd, en deze van eene foort van volwasfenheid vervangen ; die , evenwel, gelijk toekomende eeuwen , waarfchijnlijk , zullen leeren , voor verdere uitbreiding en volmaking vatbaar is; even eens als de vorderingen van ieder mensch , werd hem een langer aanwezen vergund, tot nog hooger trap, dan de meest gevorderden bereiken, zouden opdijgen. Het was deze bedenking, die den fchranderen condorce t bewoog, om, door den fakkel der Gefchiedenis voorgelicht , de agtervolgende voordgangen van den mensch, in kimden en wetenfehappen , en de gelïadige opklimming der befchaving, op te ipooren, om daar uit de volmaakbaarheid van bet menschlijke geflacht tot m het oneindige af te leiden. Ter bereiking van dit oogmerk , het hoofddoel■ van dit Werk, heeft de Schrijver hetzelve, na eene algemeene Inleiding, in tien Tijdperken verdeeld. De Opfchriften derzelven zullen den Lezer , ten aanzien van inhoud en bedoeling, nóg verder toelichten. Zie hier die Opfchriften : De Menfehen, in Ftlhplantm- een vereenigd. De herderlijke volken. Over» ganS  23>8 DE co.ndorcet gang van dezen ftaat tot dien van Landbouwende Volken — Vorderingen der Landbouwende Volken, tot de uitvinding van Letterfchrift. - Vorderingen yan' Men. fchen Geest m Griekenland, tot aan de verdeel ng der Wetenfchappen omtrent de Eeuw van alexander _ Orderingen der Wetenfchappen, federt derzelver verdeehng tot derzelver verval. - Verval der Wetenfchalper tot aan derzelver herftel, omtrent den tijd der Kuh 2 ten. - Sedert de eerfte Vorderingen der WetenfthappT omtrent den tijd van derzilver herleving in SMS* tot aan de uitvinding der Drukkunst. — Sedert Zul tl vinding der Drukkunst tot den tijd dat J?wïtenfch$pen en de Wijsgeerte, het juk des Gezachs, afwtrpt. - Sedert d e S C a r t e s , tfity aan de grondlegging der Franfche-Republiek. — De toekomende vordeMgen van s Menfehen Geest. Dus luiden de Opfchriften %v belangrijke onderwerpen, van de befchouwing van welken de f 1" ,j "k ^ den zedlSfcn naam van &/2f/j. Zijn plan hield i„, naderhand, in een uitvoeriger We k, zij" ne denkbeelden verder te ontwikkelen en te ftavei? Doeh hieromtrent voorkwam hem, in de woeligfte tijden der branfche Republiek , een ontijdige dood , veroorzaakt niet, gelijk lommigen willen, doo?vergif,',2ÏÏS3S* ingenomen, maar, w^rfcb^ke*, dooever^SeM en gebrek aan voediel, op eenen togt, dien BS vangene deed en die, ware dezelve volbragt ge worden, onder de Guillotine zou geëindigd zijn. vvulücn, Gewislijk zullen des Schrijvers denkbeelden , over deze en gene__ondenverpen , geenen algemeenen bijval ontmoe?«Jne WlJsbe/ccl'te was "iet die van den thands bij velen hooggeruemden kant, maar veelëer op den leest van Locke gefchoeid; terwijl hij echter hier en daar erkent, met den Engelschman niet volkomen te kunnen "■""f B°ewf tegen den dood van lodewijk den XVI geftemd hebbende , was hij een ijverivoorftander van de nieuwe orde van zaken, in zijn Va", derland aangenomen; alleen zijne meer gematigde denk. wijze, dan zijne woedende tegenftrevers konden verdragen, brouwde zijn verderf. Aan meer tegeiiftands en af. intusfchen' waren condorcet's GodsdienItige gevoelens onderhevig, die de zulken, welken voor w,?°dsdienst ya'\ hec Eua'ngelie billijke hoogachting bezitten, met reden konden ergeren. De kundige Vertaler,  6CHETS VAN EEN HISTORISCH TAFEREEL. Z3$ ler, zonder hem vrij te fpreken, tracht zulks ccnigerma,tc te verfchoonen , door de zekerlijk niet geheel ongegronde aanmerking , dat C. in de heerfchende fchoul van zijn land opgevoed, eenigerinate buiten de gelegenheid werd getteld om dien Godsdienst in deszelfs eigene natuur te leeren kennen, gelijk hij, was zijn geboortetot anders gevallen, denzelven zou gekend, en, ongetwijfeld , bewonderd hebben. Het natuurlijke gevolg was, dat hier en daar eenige trekken, voor den Christlijkeu Godsdienst minder gundig , in het Werk moesten invloeien. Doch , opdat dezen bij de Nederduitfche Lezeren geene ergernis zouden veroorzaken, is de Vertaler te rade geworden, om redenen, verder door hem aan■o-evoerd, die aan aanftoot onderhevige uitdrukkingen — hoewel weinigen in getal — te verzachten, of geheel weg te laten. Geene kwade keuze, misfchien,; hoewel, veelligt, anderen, om het Werk geheel onverminkt te lezen, liever zouden gewenscht hebben, dat men, met behoud van die uitdrukkingen, de ongegrondheid der geopperde o-evoelens had doen opmerken; waar voor, naar het ons voorkomt., de Vertaler zeer welberekend zou geweest zijn. ■ Eene ontledende opgave van den inhoud dezes beroemden Werks valt in ons plan niet; en nog veel minder eene beöoordeeling of wederlegging der aangevoerde denkbeelden. Om 's mans fchrijfwijze , en iet van zijnen denktrant over een of ander onderwerp te leeren kennen, willen wij ginds en elders eenige proeven opzamelen, en op dezelven onze Lezeren onthalen. Over dé uitvinding van de Drukkunst, en derzelver weldadige gevolgen handelende , drukt, onder anderen, C. zich in dezer voege uit: Zou men, zonder den bijdand dier konst,"dii boeken hebben kunnen vermenigvuldigen, welke voor H iedere klasfe van mCnfchen, en voor iedere trap van onderwijs gefchikt zijn? — De langdurige onderzoe•,, kingen, welke alleen, over twijfelachtige gefchilleii, „. een ophelderend licht kunnen verfpreiden , en die waarheden op eenen onwankclbaren grondüag kunnen vcs„„ tigen, welke voor de vooröordeelen des volkó, of het „ algemeene gevoelen der geleerden, te afgetrokken, of ,, te fclierpzinnig zijn, om niet weldra vergeten of mis,, kend te worden; — De Boeken, welke alleenlijk, oteff „ beginfelen en grondregelen handelen; — De woorden„ boeken; — De werken, waarin men een menigte van „ gebeurtenisfen, waarnemingen en ondervindingen.-; iu „ al-  *v° DE CONDORCET „ alle derzelver bijzonderheden, heeft bijeen^efamehf „ waarin alle bewijzen ontwikkeld, alle twWelin-en „ onderzocht worden; _ Deze kostlijke verfamelin-en „ welke alles wat over zekeren bijzonderen tak der wet „ tenicbappen, waargenomen, gefchrèven, en gedacht „ is, benevens de uitkomst van den jaarlijkfchen arbeid „ van alle geleerden, in een en hetzelfde land, in zich „ bevatten; - Deze tafelen, deze tafereelen van aller„ lei aart, waar van de eene voor onze oogen uitkom„ ften doen zien, welke het verftand, niet dan na ee„ nen moeilijken arbeid, zou gevonden hebben, en de „ andere, de zaak, de waarneming, het getal de re „ gels, en het voorwerp,. welke men noodig heeft te kennen, naar willekeur aantoonen, terwijl üo« ande„ ren eindelijk , de ftof , waaruit de genie , nieuwe „ waarheden moet afleiden , onder een' gemaklijken „ iorm, en in een welgeregelde orde voordellen ' — „ Alle deze middelen, om de vorderingen van 's men„ lenen geest, fneller, gewisfer, en minder moeilijk te maken, zijn tevens weldaden der drukkunst " En een weinig verder: „ Heeft eindelijk niet de druk. „ kunst het onderwijs der volken, van alle godsdien„ ftige en ftaatkundige ketenen bevrijd? Te verkeek „ zou de eene of andere willekeurige' magt, zich van „ alle Ichoolen willen meester maken; te vergeefs zon „dezelve, door ftrenge wetten, onveranderlijk willen „ bepalen, met welke dwalingen zij het verftand wilde 4, bezoedeld hebben , en welke waarheden zij voor het„ zelve verborgen wilde houden; te vergeefs , zouden de „ Leerdoelen, welke aan de zedelijke onderrichting der „ jeugd in wijsgeerte en wetenfehappen, zijn toegewijd „ veroordeeld worden, ons alleenlijk eene leer medete„ deelen, die gefchikt was, om deze dubbele dwin*„ landij te handhaven: de drukkunst is in (laat, een 011„ afhanklijk en zuiver licht te verfpreiden. Het ouder„ wijs dat ieder mensch, door middel der boeken in „ ftilte en eenzaamheid , verkrijgen kan, kan niet abe„ meen bedorven worden: 'T is genoegzaam, dat %r „ één vrij hoekjen op de aarde befta, waar in de drukpers, hare bladen, met hetzelve beladen kon." (Dit zal moeten zijn, met hare bladen hetzelve, enz.) Hoe „ zou men bij deze menigte van onderfcheiden boe„ ken, van afdrukfels van een en bet zelfde boek, van herdrukken, die in een oogenblik cn op nieuw verme- 99 ni.S-  SCHETS VAN EEN HISTORISCH TAFEREEL. S4-U nigvuldigen, alle toegangen, waardoor de waarheid zich tracht imediïngen, naauwkeurig genoeg kunnefl fluiten? Is dat gene, dat zelfs moeilijk was, toen men alleenlijk eenige kopien vaneen handfchrift had te „ verdonkeren, om het voor altoos te vernietigen; toen ,, het voldoende was, om gedurende eenige jaren, eene . waarheid, een gevoelen te verbannen , om het aan ' eene eeuwige vergetelheid,toetewijën, tegenwoordig niet ,, geheel onmogelijk geworden, nu men onophoudelijk ,, daartoe eene vernieuwde waakzaamheid , eene ruste„ looze werkzaamheid zou moeten aanwenden? Hoe „ toch zou men, wanneer men 'er al toe kvvame , om deze zo tastbare waarheden, die onmiddelijk de fee* „ langens (belangen) der Inquifiteurs aantastten, te verdonkeren, kunnen verhinderen, dat die Boeken, Wel* „ ke deze belaagde waarheden in zich behelsden, zich hidrongen en verfpreideden ,en zonder dat die waarheden , die dezelve voorbereiden en te eeniger dagen tot dezelve moeten heenleiden, bemerkt wierden ? Zou men" zulks kunnen, zonder dit masker van huichelarij alte,, leggen, welk gewis, voorliet vermogen der dwaiin:;' ,i even zoo gevaarlijk zou zijn, als de waarheid zelve? Wij zien ook daarom de reden over deze iedele pogin„ gért zegevieren; wij zien haar in dezen immer ber,, hieuwden en dikwerf wreeden oorlog, meer dan een',, maal, over geweld en list de overwinning behalen ; de „ branddapels trotfeeren , en de verleiding weérdand bie„ den, en beurtelings onder hare vermogende hand ver„ pletten 5 de geestdrijvende fchijnheiligheid, welke voor hare leerdellingen een oprechten eerbied afvordert, en ■,, daatkundige huichelarij, welke op hare kniën fin eek t, dat men dulde, dat zij in vrede, van de dwalingen ,, voordeel trekken, waar in het voor de volken, wan„ neer men haar geloven moet, even zoo nuttig is,voor ,, altoos gedompeld tc blijven, als dat het voor haar zel,, ve voordeelig is." Sprekende over de gepaste middelen, die op dc volmaking van het onderwijs, en op die der Wetenfchappen, "eenen grooten invloed moeten hebben , noemt hij onder dezelve de invoering van eene algemeene taal, dar gewigtig prvblema, op welks oplosfmg menig een zijne hersfenen tot nog toe vruchteloos heeft gefpitst. ConIjorcet befchouwt dezelve als mogelijk. Hier geeft bij flechts 'eenige wenken, de vérdere ontwikkeling van zijne denkbeelden zich voorbehoudende tot zijn uitgebreider Werk, NIELVvE VAD. UiBL. VH. DEEL. NO.5. Q , tOC  M- ' D E CONÖOiCET tot hetwelk hij dikwijls , door deze geheele Schets, overwijst. Zie* hier 'srr.ans voordragt, thands ncèrgefteld: „ Eene „algemeene taal, is zodanig eene, welke, door teekenen uit„ drukt, h zij, de wezenlijke voorwerpen zelve, 'c zij, de „wel bepaalde verfameling, welke, faamgefteld, uit eenvou. „ dige en algemeene denkbeelden , in het verftand van alle „menfehen, dezelfde bevonden, of op gelijke wijze kunnen „ gevormd worden ; of eindelijk de algemeene betrekkingen „tusfehen de denkbeelden, tusfehen de werkingen van het j, menschlijk verftand, tnsfehen iedere wetenfchap op zich zei5> ve , of tusfehen de handelwijze der konften. De menfehen „ dus, die deze teekenen, benevens de Methode om dezelven n ftmeurevoegen, en de wetten waardoor dezelve gevormd »• worden, zouden kennen, zouden ook verftaan, 't gene in „ deze taal gefchrèven wordt, eu zouden hetzelve in de ge„ vvoone taal huns Lands, even gemaklijk uitdrukken." „'Men ziet, dat deze taal zou kunnen gebruikt worden, „ om de theorie eener wetenfchap, of de regelen eener kunst „ te verklaren; om van eene ondervinding, of van eene nieu- we waarneming, van de uitvinding eener handelwijze, of van „ de ontdekking eener waarheid, of Methode, rekenfehap te „ geven; en dat, even gelijk in de Algebra, wanneer zij ver„ pligt is om nieuwe teekenen te gebruiken, die, welke reeds „ bekend zijn, het middel kunnen aan de hand geven, ora ,, derzelver waarde te bepalen." „ Bij zodanig eene taal, vervalt de zwarigheid, van alleen „ voor Geleerden gefchikt, en daar door van de gewoone „ taal, onderfcheiden te zijn. Wij hebben reeds opgemerkt, „ dat het gebruik eener geleerde taal, de Maatfchappij, in „ twee ongelijke klasfen, verdeelen moet, de eene famenge„ fteld uit menfehen, die, deze taal magtig zijnde, den fleu„ tel aller wetenfehappen hebben; en de andere uit hen, die „ dezelve niet hebbende kunnen leezen, zich genoegzaam in „ de volftrekte onmogelijkheid bevinden, om kundigheden te „ verkrijgen. Hier integendeel, zou de algemeene taal, — ,,. gelijk die der Algebra, - met de wetenfchap zelve worden „ aangeleerd, en men zou het teekea, ten zelfden tijd, als het „ voorwerp, het denkbeeld, of de werking, die het moest „ aanduiden, leeren kennen. Hij, die de begrippen eener we,, tenfekap geleerd hebbende, verder zou willen doordringen, „ zou in de boeken, niet alleen de waarheden vinden, die hij ,, niet behulp der teekenen, welker waarde hij reeds kent, be,, grijpen kan, maar ook de verklaring der nieuwe teekenen,die ,, hij RQodtig had, om zich tot andere waarheden te verheffen." „ Wij zuilen Pantonnen," dus vervolgt C., „ dat de vor„ ming van zulk eene taal, niets minder dan een harsfen„ fchiminig denkbeeld is, zoo (zo,zij zich bepaale,omnaauw„ keurige en eenvoudige voorftellen uittedrukkan, gelijk die, weiken het faraeultel eener wetenfchap , of de oefening „ eener  SCHETS VAN EEN HISTORISCH TAFEREEL. S4S sj eener kunst uitmaken; dat de invoering van dezelve, ten „ aanzien van een groot aancal voorwerpen, reeds on^emsk„ lijk zou zijn; en dat de grootite hinderpaal om dezelve tot „ andere voorwerpen uitteftrekken, de vernederende noodzaak„ lijklieid zijn zou, om te erkennen, hoe weinig naauwkcuri„ ge denkbeelden, en wét bepaalde begrippen, wij eigentlijk „ bezitten." „Wij zullen aanwijzen," dus eindigt C, „ boe deze taal, „ onophoudelijk volmaakter 'wordende, en dagelijks rneerdu» ,, uitgeUrektheid verkrijgende, dienstbaar zou zijn, om ovex „ alle de voorwerpen, welke het menschlijk vetlhmd omvat, „ eene juistheid en naaiiwkeurigbeid te verlpreiden, die ce „ kennis der waarheid gemakkelijk, en de dwaling bijna ont, mogelijk zou maken. De voordgang van iedere wetenfchap ,, zou alsdan, de zekerheid der Wiskunde vestigen , en de ,, deelen, die deszelfs famehftel uitmaken, die der meetkuri„ de, dat is, alle die zeekeiheid, welke de natuur yan der„ zei ver voorwerpen, en van haare methode, toelaat." Doch ons plan verbiedt ons, onzes ondanks,verdere uittrek fels uit een Werk, eenig in zijne foort, en welks beoefening wij den denkenden Lezer ernftlg aanprijzen. Gefchiedenis van de Agttlende Eeuw; bevattende al het merkwaardige, het welke, zo in als buiten Europa, in de laat de honderd jaaren, is voorgevallen, op eene zaakelij ke en beknopte wijze befchreeven , en uit de bette en meest geloofwaardige Autheuren en oorfpronkelijite Stukken, bijeengetrokken. Boor jan f o k k e. Tweede Deel. Met Plaaten. '1 'e Haarlem, bij F. Bohn, 1802. 38+ Bladz In gr. Octavo. De prijs is f % - 18 - : Deden wij onl ngs van 'net Eerfte Deel dezes nuttigen Werks verflag (*),deHeer fokke vervolgt,in dicTweedeDeet, zijne taak, om in agt Boeken , de voornaamfte voorvallen der wereld beknoptlijk te verhalen. Ons oordeel over de wijze van behandeling, en over de verdiende dezes Werks , reeds voorheen geveld hebbende, behoeven wij het gefchrerene niet te herhalen. Het lust ons thands ter proeve mede te deelen, een verhaal van een bloedbad te Thorn in Poolen, iu den jnre 1724 voorgevallen. „ Dit fchrikkelijk geval (zoo fchrijft F.) „ dat door het geheele Christenrijk zo veel gerucht maakte, ,, nam den zestienden van Hooimaand een' aanvang, terwijl „ de Catholijken aldaar eene pleg: ge Procesfie of Ommegang „ hielden, bij welke gelegenheid men de Lutherfche Inwoonerj „ van die Stad tot knielen wilde dwingen. Hieruit ontfion. „ den eerst hevige woorden, daarna Hagen en een Scholier der (*) Zie 2V, Fdderl. Bibl. VI Deel, \(le Stuk, Bladz. iïxo. Q *  f44' j' f o k k É ,, der jefuitcn , die het meest hierin geieverd had , werd „ van de Söfdaateh gegreepen en in verzekering genomen. „ — 's Anderendaags kwamen de Scholieren der jefuitcn , „ op hun getal en de Voorrechten van hun Coilegie Iteunen„ de, weder voor den dag en begeerden dat hun makker ter,, ftond losgeiaaten zoude worden, en toen de Regecririg der „ Stad zulks weigerde, bclloten zij zeiven den gevangen te ,, verlosfen, doch deze pooging hen mislukt zijnde, vielen zij ., op de Proteftanten , die hen op weg ontmoetten, aan, floe'„ gen dezelven met hunne Sabels , en bedreven allerhande moed. „ willigheid, tot dat zij eindelijk door de Wacht tot in het „ Jefuitcn Cotlegie gejaagd werden. — Hier mede meende men „ 'dat het Oproer geluld was, dan wel verre Van daar, want „ het gemeen, op de been gekomen zijnde , trok naar het „ Huis der je)'uiten en eischte een Duitfeher, &tProteftants „ was, en aldaar den voorigen dag gevangen gezet was, terug. „ -)e Jefuitcn in plaats van hier acht op te nemen , wier„ pen eerst met ftecnen op de menigte en kwettïen 'er cem„ ge., en wanneer dezen eensgeiijks , op hunne beurt, met „ fteenbd fmeeren, tteeg de woede ten top, en de Jefuitcn ' fchooten thans uit hun Klooster, waar op de menigte hetzelve aanviel, alles plunderde, wat hun voorkwam en alle _ ae beelden en fchilderijen der Heiligen op 't vuur fmeet, ; en, indien de geheele Burgerij, van het Krijgsvolk onder„ fteund, het raazende graauw niet terug gedreven had, zou„ de het geheele Gebouw welhaast onder den voet gehaald zijn geworden " De fefuiten , fchoon zelve de oirzaak van dit a.Hes zijnde lieten niet na hevige klagten over de ontheiliging van, " hun Klooster en School te doen, waarop eene Komnglijke Commilke aWgeftetd werd, om de zaak te Tharti te onder- " zoeken. Deze Commisjje belfond ten deele uit Gees- *! telijke en Waereldüjke Raaden, ten deele uit Ambtenaaren van den Kroon en zat vier weeken lang, in welken tijd ' reeds zesenzestig perfonen, als medepligtigen van t Oproer " gevat en in hechtenis gefield waren. Het liep ecb- ter tot den zestienden van Machtmaand aan, eer het vonnis " over de befchuldigden geveld werd. De korte inhoud van hetzelve was: „ Dat dePrefident rosner en de VicePref-dènt zernech, met nog vier andere Heeren van * " de Regeering onthalsd zouden worden. Dat de Burggraai " "thomas en de Vice-Burggraaf zimmerman van hun" ' ne' Ambten omzet en voor altoos onbekwaam verklaard werden'; om ooit weder eenig Ambt te bekleeden. Da* !! Z dertien perfoonen, die de eertte aanvatiers op het Coüe«e Jér Ventten geweest wam, onthalsd, en anderen die " " lë gewijUë ffèëf&en verbrand hadden , gevierendeeld, en de r mmder i'chuldige de hand afgekapt zouden worden. Dat ,] fommige gevangen zonden blijven of zwaare gele.boeten ,» » oe«  GESCHIEDENIS VAN DE AGTTIENEE EEUW. 245 „ betalen. Dat de twee Lutherfchc Predikanten van Tkorn, v „ voor eeuwig uit geheel Poolen gebannen zouden worden, „ „ enz." In 't (lot van dit vonnis werd gezegd: „ paf; „ „ indien de Inwooners van 'Lhorn zig tegens de uitvoering „ „ van het zelve mogten verzetten, men hen als dan febuldig „ „ zoude houden aan gekwetfte Majeilek en als wederfpan„ nelingen Haffen." " „ Dit wreede en alleszins onbillijke vonnis, werd den ze. „ venden van Wintermaand, uitgevoerd. ——■ De ongeluk- kige zeventigjaarige Grijsa.art, de . Prefident rosner, „ werd, omdat hij het Oproer niet in tijds gelluit had . (het „ welk hem nogthands onmogelijk geweest was,) het hoofd „ afgeflagen, het welk hij egter had kunnen behouden, indien hij tot den Roouifchen Godsdienst overgegaan ware , doch „ hij was te edelmoedig om zijne Geloofsleer te verzakken „ om zijn leven te behouden, en ftierf dus als een Martel: ar „ voor zijnen Godsdienst. — Twee uuren laater, werd bet „ doodvonnis aan nog negen anderen, waar onder vier Le„ den van den Raad waren, eensgelijks uitgevoerd, welke iyie..Je „ hun leven hadden kunnen behouden, zoo zij van Godsdienst „ hadden willen veranderen. — Slegts (én Burger, die ni.de „ ter dood veroordeeld was, redde zijn leven door zijnen af„ val, waartoe hem de jefuiten, door fchoone beloften, ver/ „ leid hadden. — De Vice-Prefident zernech, verkreeg op ,, voorfpraak van zijne Vrienden, en op hoop dat hij het ,, Roomsch geloof aan zoude neemen , uidlel van fttaf en „ kort daarna 's Konings vergiffenis en volkomen kwijuciiel„ ding, en verlof, om zijn voorgaande Eeramov11 weder rp bekleeden (*). — Dc ongelukkige rosner, had zekerlijk „ ook vergiifènis van den Koning ontfangen. indien men zo „ fpoedig met zijn Strafoefening niet voordgegaan ware." „ Midlerwijl," voest 'er nog de Heer F. nevens, ,, hnddfen „ de Je/uiten het nu volkomen naar hunnen zin gekreegen. „ De groote Kerk , tot dus lange door de Lutherfchen ge „ bruikt, werd hen thands afgenomen, en aan de Bernari'incr „ Monniken gegeven. De Staatsraad wtrd voor de helft met ,, Roomschgezinden vervuld, en 't Lmherfche Ilooge School „ buiten de ftad geplaatst, en hier mede eindigde deze fetuik„ lijke gebeurtenis, ondanks alle de bemoeijingen van meest „ alle de Protestantfche Hoven , welke alles in 't werk ftel ,, den, zo om het ftrertge Vonnis tegen te houden, als ora de „ Thorners bij hunne Voorrechten van Godsdienst en Vri heid „ te handhaven, zich beroepende op den Vrede van Oliva, v welken door het gedrag te Thoni gehouden , gefchouden was;' Van het overlijden van czaar peter den grooten ontmoeten (*) In eene Aanteekeni ne, vermeldt F. dat z E R N E r £t ter ongeftoorde oefening vnn zijnen Godsdienst zidi naa Dmtzig hpajl', onct: nUs de belofte, eu bedreigingen, ter verandering vin belijdeuiate, bcni voorgehouden. <2 3  -40 J. F0KKE , GESCHIEDENIS, F-NZ. Cèn wij hier dit verflag i „ De Rusfijïke Monarch had zijne gezond„ heid van tijd tot tijd voelen verminde en en eene verzwee,. ring in het lighaam befpeurd, waar door hij eene oplfop„ ping hl 't water kreeg, weike kwaal met het begin van 't „jaar 1725 dermaaten toenam, dat'er zich het koude vuur „ toelloeg , waar aan hij , na eene bedlegering van twaalf ,, da^en, den agtlfen van Sprokkelmaand, des morgens ten „ vijf üuien, deti geest gaf, nadat hij tweeënvijftig jaaien „ oud geworden was en tweeënveertig jaaren ger^geerd_ had „ - Zijne getrouwe cathakina, verliet hem op zijn (lerfhed„ de niet alleen niet, maar ü;.d G. LOTGEVALLEN OP EENE REIS. „hebben wil, en alle zijne wenfchen zijn bevredigd. W*ef„ ke dïenften gij ook van hem vorderen moogc , vergeet „flechts den taoaksdoos en de flesch niet; dit zijn dranife„ denen, waar tegen een matroos niet beltand is." ,, Niet minder merkwaardig is Zijn bijgeloof; alles heefr bij „ hem betrekking op wind en weder ' Of men des yrijdagj „onder zeil gaat, of des zondags; of men fluit of lacht, of „ her. aan (tuur- of bak-boordzijde fpookt , alles heeft bij „ hem zijne beduideuis." „ Even zoo oorfpronglijk is zijn Charafter. Zijne woest? »» Uragt, zijne ftormachtige hevigheid gelijkt de htopfdftof, „ waarop hij leeft. Niemand kan moediger in den ftorm, „ niemand vrolijker bij goeden wind zijn. — >, — - Intusfchen waren alle htjnne gefprekken met „ fpreekwoorden uit de fchetpvaart doormengd." — ,V Sprak mèh' van eenen onzinjiigcn verkwister, dan zeiden „ zij: Hij voert braamzeil op braamzeil ; verhaalde men .,. van eene zaak, waar van alle hoop en vooruitzicht vqrloo„ ren was, dan zeiden zij: 'Er is geen touw meer aan te btles, gen; wierd er van eene wonderbaarlijke redding gefpioken, „ dan noemden zij het: Hij kwam ap zijn anker te land; en „ wilden zij het (preekwoord: Wie eerst komt wie eerst maalt „ te kennen geven, dan zeiden zij: Eerst in dc boot, keur van „ riemen. Eene zaak verkeerd aangrijpen, heet bij hen: achhet net visfehen, en van iemand, die met niets begon nen is: Hij is op een jlroowisch komen aandrijven. Van ie„ mand, die tusfehen de dertig en veertig jaaren oud is, zeg„ gen zij: Hij is de linie gepasfeerd; — wie eenen ander in ,, den weg loopt: zit hem altijd in het vaarwater; en een jong vruchtbaar vrouwtjen, doet niets, dan laaden en los„ A'a. ' Reize van Noodzaaklijkhcid en Pligt na America; in eene reeks van Oorfpronglljke en Echte Brieven , door de Echtgcnoote van den Generaal ried es el. Naar het Hoogduitsch. Tweede Stuk. Te Haarlem, bij A. Loosjes , P. z., 1802. 118 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 18 : Het fchrale, en voor het algemeen weinig belangrijke, waar over wij in ons verflag wegens het eerfte Stuk van dit Werkjen klaagden (*), vinden wij in dit tweede Stukjen rijklijk vergoed. Het behelst: „ Vervolg der Berichten van Mevrouw „ riedesel, wegens hare lotgevallen , die van haren Man „ en Kinderen, (taande hun verblijf in America, tot de tc ■,, rag reize na Europa." Veel wel ontmoet men ook hier, Mevrouw riedesel en baar gezin meer bijzonderlijk beWi.Tende; veel, echter, ook, hetwelk over den Amerikaanfchen Oorlog Jicht verlpreidt, en bijzonderheden vermeldt, elders niet, C) Zie N. Vaderl. BibU VI Deel, ijle Stuk, Bladz 679.  RIEDESEL , REIZE VAN NOODZAAKLIJKHEID EN PLIGT. $4$ r.ie: , immers niet met die breedvoerigheid verhaald. 7elrs vorden nu en dan bijzonderheden uit de Natuurlijke Hic ere van Amerika aangeroeid , welken in de manmoedige vrouw kunde en opmerkzaamheid aanduiden. De wijze van verhalen is doorgaands onöpgefmukt en eenvoudig, inwendige blijken van geloofwaardigheid opleverende, en het charakter van Mevrouw R. in een bemmlijk licht vertoonende. Weshnjven ook dit Reisverhaal zich met ver ■ maak laat lezen, ware het niet, dat ftijl en taal doorgaands vrij onnaauwkeurig zijn. Mengelwerk in Ongebonden en Gebonden ftijl, bevattende Verhandelingen over de Guituur der Duinen , — de ticloor.ingen van Verdienden, cn — de Spelling der Ncderduiffch: Taal; benevens eenige Oorfpronglijke Dicht [tukjes cn Overzettingen. Door g. c. c. vathekder. Te Delft, bij M. van Graauwenhaan, 1802. 140 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 18 - : In de eerfte Verhandeling onderzoekt de Heer vatebender, vooreerst, of de eerfte ontginning van allerlei woeste gronden, maar vooral der Duinen, doorliet Gouvernement, of door particulieren roegzanmst kan gefchieden; en het befluit valt aan de zijde van het Gouvernement, uit hoofde der veelvuldige moeiten, onkosten en zwarigheden, aan zulk eene ontginning verknocht, die van particulieren noch gevergd, noch verwacht kunnen worden. Vervolgends overgaande tot het aanwijzen van de middelen, welken ten bedoelden oogmerke behoorden te wcrkgcftcld te worden, zouden dezelven moeten beftaan hVeerfe over alle de Gemeenten der Republiek uit te fchrijvene Contributie in natura van alle zoodanige behoeften , als voor deze onderneming, geduurende de tien eerfte jaren, onmisbaar zonden Zijn. Om tot het behandelen van deze werktuigen de nodige manfehappen te bekomen , zou men, volgends den Heer V. dezelven kunnen vinden in de tuclnelingen , de bedelaars', de bedeelde armen in of buiten de Godshuizen, ert de gegagectde Militairen, allen onder een gepast beftuur en opzicht gefield . en in het uitzicht op dc verbetering van uitwendige omftandighe den. Vooral meent de Heer V. dat van den Militairen (land zeer veel voordeels tot dit oogmerk zou kunnen getrokken worden. ,, In de oude gefchiedenis, zegt hij, vindt men zeer „ trefFelijke*bewijzcn van de grootheid der Werken, die doorcien „ Soldaat, van Weenen af door geheel Duitschland, tot hier toe, „ tij korten tijd zijn tot ftand gebragt.-Zij volvoerden die' -Ie, „ dan eens in Oorlogs — dan eens in Vredestijd; — maar zij j, volvoerden het — en de blijken van hunnen arbeid zijn in o.,s „ Land bij menigten overig, en nog heden te zien. Zulke voordbeelden kunnen wel in deeze dagen vreemder fehiinen; — Q 5 » ra''-r  250 G. C. Cl VATEBENDKR , MENGELWERK, ENZ. 'jjCinar Js dit nu een bewijs, dat zij daarom minder goed zijn? „ vraag het de Fianfchen " Of het plan vau den Heer V. uit voerbaar zij, is eene andere vraag. Intusfchen is het altijd waarheid : In niagnis voluisle fat e-t. De tweede Verhandeling behelst eene menigte Oudheidkundi ge bijzonderheden, blijk vertoonende van 's Heeren v at eb ende r's belezenheid; immers van zijne oordeelkunde in het raadplegen van de gepaste bronnen. Doch ous bedek veroorlooft geen doorlopend verdag daarvan. — In zijne Proeve over de fpelting betuigt de Heer V. zijne verwondering, „ dat zoolang de Republicq bedaan heeft, men geklaagd heeft over het on- zeeUere, verwarde en tegenltrijdige van onze Taalreegels, „ en sangenoomene gebruiken, vooral in de fpelling, en men bijna zoo veel begrippen teu dien opzigt telt, als er ooit „ Schrijveren waren, dewijl tog altoos in de Taal zoo wel als ,, Scheidkunde, de beginzelen, gronden en fimplicia weêr te ,, vinden zijn." Om den grond dezer bevreemding te doen wegvallen, wiecd de Heer V. te rade, „ zijne gedachten over de „ mooglijkheid tot het daarftelièn van de voornaamfte algemeene „ fpelregets zoo kort en zoo duidelijk te trachten voor te draa„ gen, dat de gronden ten minften een wezenlijk bedaan heb. ,, ben, en dat ieder Mensch van gezond oordeel dezelve kan „ begrijpen, toepasfcheu en uitbreiden." Naar ons inzien is de Heer V. veelal niet ongelukkig gedaagd. Hij ftelt dat 'er flechts drie I ioofdgrondeu of Bronnen zijn, en er ook niet meer nodig zijn, om daaiüit alle regelen af te leiden, toepasfelijk te maken en uit te breiden; zijnde deze gronden: de Oorfprong, dat is het ftam of wortelwoord'., de duidelijkheid en de maat. Daar wij in eene onbedaanbare uitvoerigheid zouden vervallen, indien wij deze Proeve gingen ontleden, en de aangevoerde regelen en voorbeelden ter toetfe brengen, zijn wij verpligt, onze Lezeren tot het Werk zeiven te wijzen, met eene verzekering, dat de zulken, die ten eenigen tijde , voor het publiek de pen moeten voeren, bij het vlijtig beoefenen hunne rekening zullen vinden. Uit de Verzameling van Dichtftukjens kiezen wij ter proeve het volgende Stukjen, getijtela: Naar het Latijn van phjedrits ; ijle Boek, 6de Fabel. „ Esopus zag eert' dief zich in den echt begeeven, „ En beeft terftond daarop dit fneedig dicht géfchrèéven: —— „ De Zon had ééns in 't hoofd een huwlijk a.in tc gaan; «, Straks hief all' 't Kikkerdom een luide weeklacht aan; „ 't Gefchrei deed jupiter daarvan de reeüen vraagen! „ Nu! riep er één , 't is niet vergeefsch, dat wij zoo klaag*n; Reeds droogt m\ ééne Zon haast ade poelen uit, „ Zoo dat gtöfck ous volk de dorre keelen' lluit: „ Wat wordt, helaas! van ons, ivar (taat ons niet te fchroomen, Zo uit dit huwelijk nog nieuwe Zonnen komen J " De  EW ALD, KLTNST OW EEN GOED WEISJgN,E NZ.TE WORDEN. 251 De kunst om een goed Meisjen, eene goede Echtgenote, Moeder en Huisvrouw te worden. — Een Handboek voor'huuw bare Dochters, Echtgenoten en Moeders, door j. l. ewald. Uit het Hoogduitsch. Tweede Deel. Te Haailem, bij F. Bohn , 1802. 1Ó2 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - t - : De inhoud van dit Deel loopt , over het geheel , over vrouwlijke bettemming en beroep, en vervat vier gewigtige Hoofdftukken, te weten: de gewonnen en verbeterde Echtgenoot, met eenige ftunken, daartoe betrekiijk — voorbereiding tot het beroep eener Moeder — het b.eroep der Moeder — en het beroep der Huisvrouw. Deze ftukken worden op eenen anngenamen en innemenden trant behandeld , m.et geduurige sfwufeling in de wijze van voorftel. Dan heeft men eens een zedenlijk verhaal; dan eens eenige Brieven 5dan eens eene foort van eene Redevoering, cn een enkel Dichtftnkjen. Ze moeten in het lezen ten hoogde behagen, en kunnen allen dienen om kwaad te leeren kennen en hetzelve te vlieden, en om deugdzame gezindheden in jonge menfehen op te wekken en aan Is kweken Jonge Dochters mogen dit fraai en zeer nuttig Werkjen wel tot baar Handboek nemen; zij moeten het met veel opmerkzaamheid lezen, en zij moeten die lezing geduurig herhalen. Zij kunnen dit nier te veel doen. Wij hebben het met zeer groot genoegen gelezen. Zedelijk onderwijs voor Kinderen, tot regeling van derzelver gedrag in en buiten de Schooien , door j, p ijUNGST, Tweede ■ verbeterde uitgave. Te Zutphen, bij H. C. A. Thierne, 1802. 84 Bladz. In OStavo. De prijs is ƒ': - 4 - : W7"'5 z'cn t!!t een k°rt Voorbericht, dat van dit opftel meVV nigvuküg geb.uik gemaakt wordt, en dat dit den Schrijver heeft opgewekt, 0111 hetzelve andermaal na te zien, aan te vullen eu te verbeteren. In het Voorbericht geeft,hij teffens eenig onderricht, hoe hij gaarne zien zoude, dat Onderwijzers het bij hunne Or.derwijzelnigen gebruiken. Hij is ook met reden van oordeel, dat het zijne nuttigheid niet mi&fen zou, zo bij Schoolexamen, zoo wel naa het goed gedrag der Kinderen onderzogt werd, als naa derzelver kundigheden; en zo zij, die in een goed gedrag uitmunten, daar voor eenige eerbelooning ontvingen. Verder leert hij Ouderen hunnen pligt, aangaande het gedrag, dat zij jegens de Onderwijzers hunner Kinderen te houden hebben. Ook dit Stuk verdient, ten opzichte van goede Onderwijzers, alle opmerkingHet ouderwijs van de Jeugd behelst: u Het gedrag van een Kind omtrent God en de' menfehen. 2. Regels van welvoeglijk-  i$£ J. P. JUNGST , ZEÖEM. ONDERWIJS. ZAKBIBLIOTHEEK» Hjkheid in Kinderen, ïn en buiten 'shuis. 3. Regels van welvoeglijkheid, vóór en na den fchooltijd, 4. E 1 ten aanzien van riet uiterlijke. 5. En eindelijk, van het geweten en het leven na dit leven en de gevolgen van eeu goed zedelijk gedrag. Wij hebben deze levensregels met veel genoegen gelezen. Het ware te wenl'chen, dat 'er van dezelven in de Schooien goed ge» bruik van kon gemaakt worden. Mooglijk zou men her gebrek van zoodanig iet eenuzins kunnen vergoeden, wanneer zulke regels in themata vervat werden. Het GodsdienIHg onderwijs bevalt ons in dit Boekjen merkiijk minder dan het overige. - Men kan dat ook aan bijzondere Godsdienitige Onderwijzers, die men moet onderdeden, dat nergeus ontbreken, zeer wel overlaten. r 1 Zakbibliotheek van Vernuft en Smaak, Zesde Deel. Met Pinten. Te Amfteldam, bij J. Allart , 1802. 283 Blad*. In Duodecimo. De prijs is f 1 ■ 10 - : Dit Deeltjen vervat wederom twee Stukken: De goede Va. der, een Huislijk Tafereel naar florian, Tooneelfpei, in één Bedrijf, hetwelk 70 Bladzijden bedaat. De charakters in hetzelve zijn deugdzaam. Eerlijk, erfgenaam van de goederen van den rijken Heer van wallenstein , heeft waller , den braven onterfden Zoon van dezen laatden, zonder hem daar voor te kennen, tot zijnen Secretaris; en daat gereed, om denzeiven te verdooten, uit hoofde van zijne liefde voor zijne eenige Dochter, charlotta. Doch nu van dat geheim onderricht, neemt hij hem tot zijnen Zoon aan. Schoon dit Stukjen , uitgezonderd de groote onwaarfchijnlijkheden , die toen zich thands in die lbort van Schriften veroorlooft, niet kwalijk gefchrèven is, verwachten wij, dat het volgende, de Gefchiedenis van miss lony/, mar het Hoogduitsch van Mevrouw la roche, nog beter bevalien zal. Deze 'zeer fchoone en deugdzame jonge Dochter, vuurigtijk bemind van eenen rijken Engelschman, wordt het ongelukkige flagtöffer van nijd en laster, en van de opgeruide trotfche woede der Moeder van haren Minnaar, die, nog kort voor haren dood, haar Echtgenoot wordt. Zij derft aan eene kwijnende ziekte, van welke haar inwendig verdriet de oorzaak is. — Sommige •trekken van hare gefchiedenis hebben wel eenige gelijkheid, met die van'CLARissE harlowe. Men zal dit Stukjen met genoegen lezen. — Evenwel moeten wij de vrijheid nemen, om te vragen, of het welnuttig is, aan de jeugd zoo de ééne Era» timenteele Kistoriè'tte op de andere, in handen te geven'? Zijn 'er geene nuttige voorbeelden van eenen anderen aangenamen onderhoudenden aard, die in dergelijk eene Zakbliötheek, met meer hoop op voordeel , plaats zouden kunnen vinden ? Dit zouden wij wel anders wenl'chen. Nou-  M. VAN ÖORT, NOUVEfT AEPHABET FRANCOir. rJoTrTeTAlpli^Francois, comënant une manière Gmple et S d'.pprendre a lire en Francois et l'orthograPh.e {óf thokiaihE&e cettc langue. Par matth. van ookt, Sr?d4ole francoife a Zutphen a Zutpnen c?ez //, C, A. Thieme. M 184 PageS 8°. Le pnx en esc ƒ : - 7 $ Dat is: «r- , *W*C>£ ^ « C-Boek, bevattende eene eenvoudige en flS£^mf £ * ™ "*eltén en lezen, enz. Welke overtreft; jkheid dit Fransch A B C- Boek boven W zoo vele anderen, als'er reeds voorlang gewees z.j , éflVöC Vrf tijd tot tijd in het licht komen, zoude hebben e., nog vuii hu 1 . 1 n A,irv,P.,r zeat wel m zijn Voor- !S t!a#V$B?^ ondervinding be- bericht: „ dat hij door tene b «, Kinderen a vonden heeft, dat de .VaKjcns,we«ie n ondeiwüt handen geeft, om hen in de gronden van t ^ente zen, niet alle de vruchten voortbrengen ü l nvn wenKt*n wezentiike verbetering toe te brengen. Ia dedaad, du A h wel dienen om den Leerling m het lezen tc , „iet geheel onbedreven zijn; en deze beh « m.^i1 AB r Ropk verhandeld te worden: ook is de veKiaring eer wuui Se^enforeK ^riebt, als dezelve voor «McctiK behoort te zijn; als men een leen.ng.de nnambti. noeg om oveir dè waarde van dit Boekje»,te kunnen oordeeten, PlaatenJ T,f Haarlem, bij F. Bohn, .802. 306 blad*, In gr. OBavo. De prijs is ƒ 2 - 10 :  a54LAFONTAINE,l,ETLEvENv.r.ENARMDORPSPRKDIKANn »tfo™tm0et T eene !ifwisf'eling van aangename en onamgennme voorvallen, memVvuldiVe'in irPrai ... r onaan" vpr(>-v.i!i„>.j„ j '-'-"'favuiujger in geta! , en in loort meer LIS» • WP stó ri1"^1 gelukkige huwelijken het loon hunner deug. den en goede hoedanigheden vinden. Zie hier de Onrrhr& TtTJ^VmSm of'bukken. De NUuJalrZn De jïerkte derjcngfigf liefde. Onderzoek cn BnS.Dlfrefm. f'"t,e» iV,iETji..N./;w// MvrWtf »». Mijn Zoon Het Onge.uk. Het Meheid. Ouderlijke vreugde. m "'tj rf Waar ongeluk. Eene hartelijke 'herinnering. De Krfcht z£Zf%?L Bruiloft. De'71'r. I,r V:fn/ mettjke Keuze. De Bruiloft van tul ia. raden Wi? t ^ IeVWen! 'Neen' dit oordeeI™ wij niet geS ,";n W,] Zouden je groote bokken moeten affchrijven, of ^ vL diC' a,S,met het ?eheel in verbarld ft an- WH v Pn i ' Z0° g°ed als onverlfaanbaar zijn zouden, me "««ndegeirjk^n Predikant nffcheid nemen met dui wensfch, dat onder zijne Orde zeer velen, met eené gelijke mate van gezond verftand, doch vooraimet de zelfde JSÏSjfeddTet" he-hlrt b,eﻫ«. gevonden worden ;of da de z.lken , die hem, ui het laatfte opzicht, ongelijk mo-ten ÏÏÏi fin Trbee,d Wiegelende, eenen ed elen voIg S n! ? i Z0 Ae, W? vee' nut en vermaak, voor velen , Tezen worden levensIlanden' Zal dit Vcrh«l kunnen ge*. (let Blonde netjkn, naar het Hoogduitsch van c, g. ckamer, door n. c. brinkman, Wed. c. van streef In twee Deelen Tweede Deel. le Leijden bij D. du Mor, tier «Zoon, 1802. 204 Bladz. In gr. O&avo. De prijs ts ƒ 1 - 10 - : r J "Eigenlijk behelst dit Boek een vervolg of Tweede Deei J-^ van den Roman, betijteld: De Bruine robbert, waar. rp, "''l,,b™ onzen Lezeren een gunftig verflag gegeven nebben ( Bij het einde des Eerften Deels werd de'lVIinfiares,e van robbert tot den rang van Princes verheven: ia dit Deel wordt deze gefchiedenis voordgezet, en de Lezer al vereer aangenaam onderhouden met het verhaal van haar gedrag 111 dezen haren nieuwen ftand, als ook dat van haren Minnmr ten haren opzichte , terwijl in het Eerfte Deel robbürt, als de Held des Romans,op den voorgrond ftond, be- O Zie Ni Vaderl. Bibl. VI. Deel, ijle Stuk, Bladz.586.  C. G. CRAMER , HET BLONDE NETJEN. t 255 bekleedt hij in dit Deel de tweede plaaks, daar netjen nu de hoofdrol vervult. De algemeene Zedenleer, welke doorgaands in deze Gefchiedenis aangedrongen wordt , is de lijdzaamneid en ftandvastigheid in tegenlpocden, welke eindelijk met een geluk, kis en gc vvenscht gevolg bekroond wordt. Den inhoud eens Romans in eene Reeenfie op te geven, komt ons, naar den aard der zake , ongepast voor, daar een voornaam gedeelte van het vermaak , hetwelk de Lezers van loortge. Jüke Werken fmaken, in de onbewustheid van den eindelijken uitflag der ingewikkelde gebeurenisfen gelegen is. wij achten derhalven alleen verpligt te zijn onze Lezers, de behandeling van deze foort van Werken te doen kennen, ea daaromtrent kunnen wij met betrekking tot dezen Roman zeggen , dat ze onderhoudend, charakterkundig en bevallig is', terwijl taal en fpelling de Vertaalfter eer aan doen, iet dat in de daad thands aanmerking en aanmoediging verdient , daar wij onze fchoone eu geregelde taal nergens meer dan in vertalingen uit het Hoogduitsch en Fransch van Romans en looneellpelen, door ongeletterde oerfonen, die tusfehen vertalen en over fchnjven eeen onderfcheid kennen, daaglijks verminkten mishandeld zien. Waartegen de Recenfenten , die den zin der oorfpronglijke Schrijvers, met verdriet, dikwijls onkenbaar gemaakt en de taal bedorven vinden, niet genoeg kunnen waken, ten einde eene volkomene barbarij te verhoeden. In de Nederduitfche ,maar inzonderheid in de Latijnlce vas. iens, welken door den Autheur, door zijn Werk gevlochten zijn, treft men eenige misdagen aan , welken echter meer aan den Correftor of aan de onnaauwkeurigheid van den Zetter, dan wel aan den Autheur of Vertaalfter te wijten zijn. De groote Waereld en Goedhartigheid. Een Famie je Tafreel. Tooneellpel in vier Bedrijven naar het Hoogduitsch vanv. w. ' ziegler, Te Amfteldam, bij G. Roos, 1802. 163 Blad*. in Odiavo. De prijs is ƒ : - 14 - : Volgends het Voorbericht heeft dit Stuk, zoo wel in Duitschland,als in ons Vaderland,oP denHoogduitfchen Schouwburg zeer veel toejuiching gevonden ; en hieröm vleit de Boekhandelaar g. roos zich, dat zijne herhaalde pogingen, om den Vaderlandfchen Schouwburg, met eenige nieuwe, zoo wel origineele, als vertaalde Stukken te verrijken, eens het peweiischte gevolg zullen hebben, van met de uitvoering op denzelven, en de aanmoediging zijner Landgenoten beloond te worden. ., , , Wil g roos dit doel veilig en zeker bereiken, dan raadplege hij , in de Uitgaven van Tooneelftukken , met mannen Van kunde en fmaak, en bedjene zich, ter vertaling, van zoodanigen, die beide talen niet alleen volkomen kundig zijn, * maar  2?6 f. w. ziegler, de groote wereld,-enz. maar ook fmaak en oordeel genoeg bezitten, om Tooneel.' Hukken, niet liaafsch over te zetten, maar vrij te volgen, en te beatbéiden in den geest van onze Natie en van onzen ttjd. Zoo lang hij uit eene verkeerde zuinigheid, zich van zuIko Prulfchrijvers bedient, als bij dit Stuk, zal zelfs Kei fraame Stuk bedorven worden. — Moeten wij nog eeufce ftaaltjens ter itaving opgeven? Zie hier dan, te beainnen met Blaaz. i. — God ten groet! — wat is dat? Gt»tt"zu;n Gruj is eene gewone manier van begroeting, als bij ons zijt gegroet, goeden dag, of (finds een jaar of zes a /evenj/wV. Wat uBladz. n.Livreijdengd? Bladz. 3. Dat verhoede God, liever — Vooral riet verlies uwe bezinning niet. Wat is bezinning? >— Wie zegt VerbranP Weet de Vertaler dan niet, dat het werk. woord niet Verbrannen , maar Verbranden heet? Dit tnensch zegt men nooit, maar wel, die man geeft zich alle moeite. Op dien voet voordgaande zouden wij nog eene menogte taalfouten ontdekken , en daar men toch ook op het Tooneel m onze dagen vrij kiesch valt, twijfelen wij reeds uit Am hoofde zeer , of roos zijn oogmerk wel bereiken zal. Te meer, omdat dit Stukjen niet hoger, dan onder de mid. delmaigen geteld kan worden. Een Voorzitter van eenen Raad van Jtiftme was, van onder op, tot die hoogte geklommen door zijne bekwaamheden en ijver, en liad een zeer gelukkig huwlijk gedaan. Hoewel zijn charakter anders vrij goed en oprecht was, had de grootheid van frand en de, met dezelve verbonden , weelde, den wellust opgewekt , en hij was zijne brave vrouw ontrouw gewerden, die echter lang haren pli^t getrouw bleef, en, in het oogenblik, waarin zij, door zijne mishandelingen misnoegd, gevaar liep, om ontrouw te worden, gelukkig bewaard bleef. De hooge ftand van den Voorziiter baarde hem vele vijanden , en onder dezen nog eenen die nog van wraak brandde, uit hoofde van de vernedering zijnen Zoon rechtvaardig aangedaan, door toedoen van den Prefident. Door valfche papieren weet men den Vorst te_ misleiden; de Prefident bebg wordt van hoog verraad befchulüigd, en in arrest genomen. Juist was Zijn broeder eet) Termogend landman, bij hem gekomen, waardoor den gevlag. ten Geheimfchrijver een papier ter handen was gefield, hetwelk deze kabalen en fnoden aanflag ontdekte, waarop hij bij den Vorst zeer fpoedig het ontflag van zijnen broeder, en het arrest van dien beledigden en nu verraderlijk handelenden Raadsheer, Wist te bewerken. Wij voor ons vinden 'er niet veel leerrijks in. Het is te zeer vervreemd van onze Vaderiandfehe Zeden, dan dat het nut ka» ftichten in den burgerlijken Schouwburg. —  ÜlTTREKZELS en BËOORDËELÏNGËN* Verhandelingen, raakende den Natuurlijken en Geöpenbaarden Godsdienst, uitgegeven door t e i [ l je r 's Godgeleerd Genootfchap. Twintigfte Deel. Te Haarlem , bij J. Énichedé en ZoonenraJ. van Wake", 1802. 566 Bladz. In gr. Quarto. De pt ijs is f' 3 - : - : (JLerfte Receiijle."} C"lelijk de prijsvragen vail teijler's Godgeleerd Gej nootfcbap zich genoegzaam altoos gekenmerkt hebben, als bijzonder gefchikt naar den geest der tijden, zal ook elk oordeelkundige, die met den geest van onzen tijd gemeenzaam is , de vrage , door hetzelve opgegeven , toejuichen: „ Of deugd en goede zeden, bij een volk , ,, vooral in dien trap van zuiverheid en algemeenheid , Waarin zij, bijzonderlijk onder een meer vrijen en re,, publikcinfchen Regeeringsvorm, fchijnen gevorderd te worden , eenen genoegzamen fteun , en dtiurzamen ,, waarborg, vinden, in de beste menfchelijke voorzorgen en hulpmiddelen van wetgeving, befchaving, j, en opvoeding, zonder eenen hoogeren en meer krachts, dadigen invloed, van Godsdienftige begrippen en praks, tijken noodig te hebben? en Wat heeft de daadljike „ ondervinding onder vroegere en laatere volkeren liicrs, omtrent geleerd?" Het Voorbericht van liet Genootfchap, aan het hoofd dezes Deels geplaatst, onderricht ons, ten volle, vau de aanleiding , welke hetzelve , tot de opgave dier prijsvrage had , en tevens hoe een groot aantal van iugckomene verhandelingen hetzelve verzekerd hebben van de reeds verwachte goedkeuring van bet Publiek. Onder die allen waren 'er twee, welke beiden zoo vele waarde bezaten , dat de Leden van het Genootfchap zeer lang in twijfel ftonden, aan welke van deze twee den gouden Eereprijs toe te wijzen. Eindelijk echter bekwam riet andwoord van Mr. rhijnvis feith, dooreen gc ring overwigt , de voorkeur, en hetzelve ftaat dus aan liet hoofd van dezen bundel. Het gepaste en recht tijdige dezer vraag, ontwikkelt F., in de Inleiding, uit onzen tegenwoordigen toeftand , zoo verfebeiden van dien onzer voorvaderen , die deugd noch zeden zonder Godsdienst kenden, terwijl wij ze in Wijsgeerige Stelfels en Romans vinden, — doch die dit' nieuwe vab.isiiu.. vii, deel. no. 6. R> jl--  258 VERHANDELINGEN, alles bezaten in eene mate, waarbij het hun geene moeite kostte, om ten koste van de grootfte opofferingen het algemeene belang des Vaderlands te bevorderen, en de vrijheid te bewaren, terwijl wij, althands in zoo verre, berooid zijn van Deugd , Zeden en Godsdienst, dat wij, ook bij den fchijn van vrijheid , de Maatfchappij niet kunnen beveiligen voor talloze verwarringen, onrechtvaardigheden en rampen; - dat wij zelfs niet kunnen blijven, hetgene onze voorouderen waren, een eigen, een onder de Natiën van ons werelddeel geëerbiedigd volk. ■— Het grootfte gebrek, in alle Wijsgeerige Tbeonën, vindt F., en te recht, juist daarin, dut men den mensch in de menschlijke Maatfchappij te zeer in het afgetrokken, te zeer op zich zclvcn, heeft befchouwd, wel in aanmerking nemende, hoe de mensch behoorde te «ijn, hoe hij volgends zijnen oorfpronglijken aanlegen beftemming zijn kon, niet, wat hij, in de zichtbare wereld, daadlijk is. Gewis een groot gebrek, en, met dat al , zeer bekoorlijk , zeer verleidend. Wie , die den waaren adel der menscbheid in zich zeiven gevoelt, die niet alleen aanleg heeft voor menschlijke grootheid , maar bij wien die aanleg , door opvoeding en gunftige gelegenheid , ontwikkeld is, die zich zeiven dus tot eene zekere hoogte verheven heeft, wordt niet ligt verleid, om zijne theorie — en die in dat opzicht waarheid behelst, — als onfeirbare waarheid, ook'onder andere omftandigheden , te befchouwen. — jammer is het, dat zoo vele Wijsgeercn, alleen op hun boekvertrek den mensch befchouwen, dat zij niet, vóór zij hunne theorie vast maken , met dezelve ter wereld intreden, den mensch befchouwen , zoo als bij is, en dan bun ftelfel beöordeelen en verbeteren. Doch, helaas! in hun brein heeft het reeds eene vastigheid verkregen , die hun onömltootlijk dunkt, vóór zij beproefd hebben, of de realiteit mooglijk zij, of menfehen-ontwikkeling, charakter en heeri'chende geest, dit gedogen. Geen villaume zou dan zoo bijfrer gedwaald hebben, geen feith op het punt geftaan hebben, om mede weggeflcept te worden, geen kant, geen fichte, noch andere Wijsgceren "ons ftelfels hebben gegeven, die, welligt in eene bovenzinlijke wereld van toepasfing zullen kunnen zijn, doch die voor het menschdom, zoo als bet nu beftaat, niet berekend zijn. De vraag is niet, of men zich, denkbeeldig, wezens kan fcheppen, die deugd en goede zeden bc-  UITGEGEVEN door TEIJLEr's GODGEL. GENOOTSCHAP. 259 bezitten, afgezonderd van Godsdienftige begrippen cn gezindheden; — of ook (daar wij zelfs genegen zijn, om, de mensch befchouwd als een van een bovenzinlijk wezen af hanglijk lc liep fel, het beftaanbare daarvan in den mensch te ontkennen) — of men zich eindige wezens, menfehen, kan denken, die, van Godsdienftige begrippen en gezindheden ontbloot, nogthands , naa buiten deugd en goede zeden aan den dag leggen: — al kon men enkele voorbeelden daarvan vertoonen, al wilde men zich op eenen spinosa beroepen — hoewel onzes er.achtens nog ten onrechte — dan nog is dit onvoldoende — men moet geen individu, men moet de geheele Maatfchappij der menfehen befchouwen, en op dezelve die vraag toepasfen, cn ten dien einde zich , wel door eene zuivere Wijsgeerte laten leiden , in zijne beöordeelingen , doch vooral ter wereld intreden, om het menschdom, (niet alleen den mensch in het afgetrokken) te leerui kennen. Dit pad betreedt de fchranderc feith, en zijne waarnemingen waren ver van gunftig voor een ftelfel, met hetwelk hij, aanvanglijk, zeer ingenomen was. — Langs dezeirweg voert hij nu zijne Lezers, met eenen vo<»r den Godsdienst zeer gunftigen uitflag. in de ontwikkeling der vrage, (en deze gaat voorüi') ftaat F. geheel ftil op de bepaling eener ideale en eener werklijke Maatfchappij, en komt dus op de befchrijving vau eenen meer vrijen en Republikeinfchen Regeeringsvorm. Deze beeft gelijkheid , algemeen goedgekeurde wetten, en de algemeene gehoorzaming derzelven tot zijne kenmerken. Daartoe wordt gevorderd, dat de oppermagt beruste in den fchoot des volks , en uitgeoefend worde door wettig verkorene perfonen ; datde keuze eener Conftitutie vrijwillig zij , met bepaling omtrent de te makene wetten; en dat de verkoren Bewindsman buiten ftaat zij, om, ftrafloos, buiten de wet te gaan. — Dit brengt hem op het onderzoek, in welk een trap van zuiverheid en algemeenheid, deugden zeden , onder eenen zoodanigen Regeeringsvorm gevorderd worden ? — Het Despotismus maakt dezelven minder noodzaaklijk, omdat, niet pligt — bezef en zelfsgevoel, maar vrees en dwang de gehoorzaming te wege brengen. Omgekeerd is het onder eenen vrijen Regeeringsvorm; hier kunnen deugd en zeden alleen als drijfveêrcn tot gehoorzaamheid plaats grijpen, en door dezelven ook alleen goede wetten, goede Wetgevers en Volkbeftutirers, en aan de wet onderR 2 war-  YER.HANDÏLIN O E N, worpcne ingezetenen worden voordgebragt. Dit laatfte Vooral brengt hem op het betoog, en waarbij hij de opmerkzaamheid zijner Lezeren bijzonder inroept, hoe zonder deugd en zeden de bijzondere leden der Maatfchappij zich nooit zullen Onderwerpen aan wetten, wanneer dezelven met het eigenbelang ftrijdig zijn, en men evenmin die eensgezindheid in een land zal aantreffen , buiten welke geene nationale voorfpoed of grootheid gedacht kan worden: wederleggende, bij deze gelegenheid, twee „ valfche (tellingen, welke eene bedrieglijke Wijsgeerte „ in onze dagen heeft weten fmaaklijk te maken, - te ,, weten, dat het belang van het Algemeen telfens dat „ van elk bijzonder lid der Maatfchappij zij-; en dat „ wanneer wij verlicht genoeg zijn, om dit door te „ zien, wij altijd het algemeen belang in de hand „ werken, wanneer wij enkel ons eigen belang bevor,, deren." — Dus betoogd hebbende, het naauwe verband tusfehen deugd en vrijheid, tusfehen goede zeden en eenen vrijen Rcpublikeinfchen Regeeringsvorm, is de vraag , kan men die deugd en goede zeden door louter menschlijke voorzorgen, wetgeving, befchaving, opvoeding; daarftcllcn, bevorderen en handhaven. — Ontkennend wordt dit beandwoord. Eerst ven opzichte van de Wetgeving, wel te verftaan op zich zelve, niet zoo als dezelve verëenigd zijn -kan met den verborgen invloed van den Godsdienst; en deze bepaling moet worden in aanmerking genomen, zoo wel bij dit, als bij de twee andere middelen, befchaving en opvoeding; het zullen, alleen menschlijke voorzorgen zijn. Wetgeving dan vermag dit niet — om dat dezelve flechts uitwendige daden beperken, en de booswi,;t hier dikwijls uitwegen vinden kan:— omdat dezelve nimmer harten veranderen en verbeteren, en dus niet.deze, maar alleen rust, veiligheid en goede orde in de Maatfchappij bedoelen kan: — en de wetgeving altijd moet gericht zijn naar den toefhuid der natie, welker trap van verbastering een evenredig aantal van wetten vordert, en welken altoos nog onvolmaakt zijn zullen, omdat geen Wetgever in alle mooglijke of waarschijnlijke gevallen kan voorzien. Hier levert de ervaring hem een veeltal van bewijzen , niet alleen het oude en door ondeugden verbasterde Rome, ook het hedendaagsch Europa, — en onder anderen Fraukrijk en ons Vaderland bevestigen dit. Sa-  uitgegeven door. TEIJLER's godgel. genootschap. 3.6l Belangrijk vinden wij bovenal de teekcning van den toe* ftand oiizes Vaderlands. „ De handel, oorfpronglijk dc „ vrucht onzer nijverheid en tróuwe, heeft ons met den „ rijkdom bekend gemaakt, en deze met de weelde. Naar „ mate de laatfte onze behoeften vermeerderde, is de „ oorfpronglijke handelgeest meer in louter winzucht en „ gelddorst ontaard, en wii hebber, onmerkbaar onzen „ eerbied en achting meer aan het geld, dan aan deugd „ en verdienden leeren hechten. Van hier, dat dc Neder„ lander, boe koelbloedig men hem voor bet overige at „ moge fclietfen, altijd in beweging te brengen zij door „ de gedachte: 'er is wat mede te verdienen: van hier „ dat hij zich minder kiesch in de middelen vertoont, „ naarmate de fchat grooter is, dien hij 'er door denkt „ te verkrijgen. De treurige ervaaring heeft ons in de „ laatde jaren genoeg geleerd, hoe weinig Vadeilnnd en „ Vrijheid veelen Nederlanderen op het hart weegen , „ wanneer zij hunne baatzuchtige oogmerken, ten koste „ van beiden, bereiken kunnen, en wat over't algemeen „ deugd cn zeden bij hen beginnen te worden, om mij „ hier de verdere, voor mijn hart, zo treurige ontwik- „ keling van dit tafereel uit te winnen. Genoeg , dat „ ook dc deugd en zeden der hedendaagfche Bataaven ., noch zuiver, noch algemeen genoeg zijn, om waare vrijheid te kunnen fchraagen en ben onder eenen we,, zenlijk Rcpublikeinfchcn Regeeringsvorm rust cn geluk te doen fmaaken, en zelfs op den duur te doen leeven , zonder dat de laatfte van zclven in Regeringloosheid ontaarten zal, en eindelijk eenen nieuv/en inbreuk vau " gezag op de losbandigheid, met den edelen naam vau Vrijheid prijkende, noodzaaklijk maaken. Ook bij ons " is dc zaak dus niet afgedaan met de deugd cn zeden, die " wij nog hebben, te 'fchraagen en te bevestigen;, hier" door zouden wij nog voor geen vrijen Rcpublikcm- fchén Regeeringsvorm berekend zijn: neen, wijlen wij " ons waarlijk in ftaat bevinden, om eenen zuiver Rc" publikeinfchen Regeeringsvorm tc kunnen draagen, " en onder denzelven gelukkig te zijn, het zal 'er voor- naamlijk op aankomen, om zuiverer en algemeener l\ deugd, dan wij werklijk bezitten, in de harten te ver„ wekken." — Wat vermag de berchavingl Welken invloed heeft zij ep deugd en goede zeden? — Eene gewigtige vraag; men roemt haar zoo zeer, men verheft haar ate eene bron van R 3 al*  i6z VERHANDELINGEN, algemeen Volksgeluk, - zij rijst in achtbaarheid, finds kant zich van Haar bediende, om zijne hypotkefe aangaande de bevelen der practil'che Rede, in bet hart van elk mensch, te daven. Doch de ervaring wederleg dit. Naarmate de bei'cbaardheid toenam, nam ook de vrijheid af, die, gelijk te voren bewezen is , geheel onbegaanbaar is met ondeugden en zedenloosheid. —. De aard der zaak bevestigt dit. — Befchaafdheid vermeerdert de behoeften, vermindert degelijkheid, baart eene zekere fiavernij; en, hoewel men niet kan ontkennen, dat ook zij deugd en verdiende beminlijker en bekoorlijker maakt, is het echter even zeer waar, dat zij ook dien zelfden dienst aan de ondeugd bewijst , dezelve verfijnt, en in een meer verfchonend en' behaaglijker daglicht ftelt. - ,, Befchaafdheid is tot in een zekeren trap een wezen„ lijk voordeel voor elk volk geweest,, maar dien trap te „ boven gaande, bragt zij niet Hechts de eigende gebre„ ken, fchoon onder andere naamen, te voorfchijn, „ daar men, nog ruw en onbefchaafd, aan onderhevig „ was geweest, maar zij leende ze boven dien nog — „ eene nieuwe aantreklijkbeid, en maakte ze dus veel „ gevaarlijker. Zij vermeerderde ze met de tallooze „ ondeugden, die de weelde, altoos de getrouwe ge„ zellin eener buitenfporige verfijning , doet geboren ,, worden. Van dat oogenblik week alle gelijkheid tus- „ fchen burger en burger. De Rijken werden roof- „ zuchtige geweldenaars; de armen eerloozen, baat„ zuchtige kruipende ilaaven; Esprit public werd 'er „ niet meer gevonden. Een alles tot zijn eigen genot „ bepaalend Egoismus had denzelven in alle harten ver„ vangen. De laatde trap hunner befchaaving, was de ., eerde van hunnen ondergang." De waarde der befchaafdheid wordt, des niet te min erkend, en de invloed, welken dezelve hebben kan op volksgeluk, mids de Godsdienst, en vooral de Cbristlijke, dezelve betcugele en binnen de juiste palen beperkt, aangewezen. Zij zelve vermag dus geenszins deugd en goede zeden bij eene Natie te verwekken en ftaande te houden. ■ Even min vermag dit de opvoeding — niet die, welke door den Godsdienst gevormd is, — maar welke daarvan afgezonderd is. Men zal geene voorwerpen vinden, die het werk der opvoeding, in dier voege, bij de hand ne»ien, dat deugd en goede zeden daardoor Worden daar- ge-  uitgegeven door TEIJLEr's godgel. genootschap. 263 gelfeld; want dit verönderftelt reeds een geheel deugdzaam geflacht. —■ De Ouders, die in uiterlijke grootheid of rijkdom het geluk hunner kinderen menen te vinden, zullen hunne ontwerpen niet tegenwerken , door hun tegenovergeftelde gevoelens in te boezemen ~ en , al ware dit, dan zal de kracht der lesfen vervallen door den indruk, welken het gezicht van het tegenövergeftelde maken zal. De wijze , waarop, dit behandeld, de toon, waarin dit voorgefteld wordt, het beroep op de ondervinding van den Schrijver bij zijn eigen kroost, is treffend en baart veel indruk bij den Lezer; die (in het einde van § 6.) ten (lotte van dit betoog, aangaande het onvermogen van wetgeving, befchaving en opvoeding, om deugd en goede zeden voord te brengen , de hoofdzaak! ijk e gronden en het beloop dezer redeneering, beknopt, bijeengetrokken vindt; en waarop de Schrijver nu overgaat, om den invloed en het vermogen van den Godsdienst op deugd en goede zeden, welken een Republikeinfche Regeeringsvorm vV»rdert, aan te wijzen. — Na vooraf bewezen te hebben, dat 'er geene waare deugd zonder Godsdienst plaats kan hebben, bepaalt hij nader den hoogeren invloed, welken de Godsdienst heeft op de deugd: te weten de Godsdienst in het algemeen zoo als dezelve eenen onzichtbaren getuige onzer daden, die onze harten, derzelver drijfveêren en bedoelingen kent, de deugd belonen en de ondeugd ftraflen zal, predikt. — Dezelve werkt i, algemeen, op alle menfehen, zonder onderfcheid; 2, beifuurt het harten dringt door tot deszelfs verborgen roerfelen en bedoelingen: 3, werkt overal en altijd, in het verborgen zoowel als in het openbaar, in voor- en tegen-fpoed, in de hut en het paleis, in jeugd en ouderdom, veel meer dan de anders zoo veel vermogende Eer- en Roemzucht. 4, Eindelijk hij leert ons een tegenwoordig nadeel, aan de volbrenging van pligt verbonden, en welken men (IralTeloos, in de Maatfchappij zou kunnen verzuimen of overtreden, te doen overwegen dooreen, rog ver afzijnde grooter goed. — Hoe dit alles door de ondervinding van vroegere en latere volken geftaafd eu bevestigd wordt, toont nu de volgende §. — Sparta, Athene en Rsme leveren hem de voorbeelden ten bewijze , wat ongodsdienltigheid op deugd en goede zeden vermogt, terwijl uit onzen tijd, zoowel Frankrijk als ous Vaderland ter ftaving dienen. Wie zal die treurige tafcR 4. ree-  •^4 verhandelingen, reelen, bijzonder van den. laatflen tijd, en vooral van ons Vaderland niet met gevoel en deelneming lezen? — Met een warm gevoel eindigt F. dit tafereel in dezer voege. Wijsgceren onzer dagen ! ontijdige, onkundige Ver,, lichters van het menschdom ! fchouwt alöm uwe „ fchepping! waar gemengd, geluk en ellende was, „ hebt gij het geluk doen vluchten en de ellende verdub„ beid. Om den invloed van het bijgeloof te wecren, ,, hebt gij den Godsdienst pogen te vernietigen; —— „ fchouwt alöm uwe fchepping! — het flechtlle en eer- looste gedeelte onzer natie — zij, die lang de achting en_ eerbied hunner tijdgenoten verbeurd hadden, vcr., dringt zich onder uwe vaandelen, en verwacht heil van uwe leer. Natuurlijk ! — Den Godverlochcnaar „ plaatst gij aan het hoofd der volkeren, den vijand van 9, allen Godsdienst in Raadsvergaderingen en" op den ,, Rechteruoel; — maar het beste en dcugdzaamfte, dat gedeelte, 't welk zijn roem in zijnen pligt vond, ,, dat God vreesde , zijne eventpenfchen beminde, en een geheel leven onbefproken ouder de achting zijner Tijdgcnooten wandelde, vervloekt u! Terwijl gij den welvaart van den boosvvjgt vestigde, hebt gij den ,, hunnen vermoord ! Troost u met deze Zegepraal! De v waare wijze zal uwe onkunde en hoogmoed'beklaagen ; 5, hij zal door de ondervinding der tijden op nieuw over„ tuigd worden , dat het, in uwe oogen, dwaaze van den Godsdienst w"ijzer is, dan al de wijsheid van kortzich5, tige Stervelingen," Hetgene rot dus verre geredend" is door den Schrijver ten voordecle van den Godsdienst in het gemeen, wordt nu nader toegepast op den Christlijkert- en wel, niet als Staats-Godsdienst befchouwd, maar in deszelfs zuiverheid — deze alleen verfpreidt een licht over menfehenWaarde , menfehen rechten , menfchenbeflemming , dat den waaren gro.ndl]ag tot waare algemeene volksvrijheid legt. — De verbastering van denzelven tot eenen StaatsGodsdienst, de aanvanglijke zuivering van denzelven door de Reformatie, de invloed die dit een en ander op de algemeene vrijheid en volksrechten gehad heeft, brengt dit befluit te "voorfchijn, dat alleen de Godsdienst van jesus in (laat is, om den mensch zijne waarde en rechT ten levendig te doen gevoelen; — om de waare gelijkheid onder de menfehen te doen erkennen en leeven ; — gin eene waarlijk vrije maatfchappij, waai enkel de wet Sou.i ■ i' t  uitgegeven door. teijler's godgel. cenootsc map. 265 Souverein is, van twisten, partijfchappen, van duurzame onderlinge onëcnigheden en haat en vijaudfcbap te bevrijden; — en dat het ook die Godsdienst vau jesus alleen is, die de wetgeving en opvoeding hun doel doet bereiken, en de befchaving zoodanig regelt cn be'tuurt, dat dezelve niet de weelde en de ondeugd, maar deugd en goede zeden aanvuurt. Der aandachtige overweging dubbel waardig is het betoog van dit allles, waarbij F. zeer uitvoerig de waarde van den Godsdienst cn deszelfs invloed op volksgeluk aanwijst. Kort handelt hij nog over de Godsdienftige Praktijken i— dat is, de Uitoefening van den Openbaren Godsdienst; deszelfs noodzaaklijkheid voor het algemeen duidlijk aanwijzende, (laaft hij dezelve met eene iiiet onaardige gefchiedenis van een verval in deugd en zeden in een klein plaatsjen, waar men twee jaren van den diensteenes Leeraars was beroofd gebleven. — Daar F. voor de Echtheid van dit verhaal wil borg blijven, past het vrij wel in het flot dezer afdeeling, ter ftaving van hetgene gezegd is over Godsdienftige Praktijken. — Wat bewijst toch meer, bioote redekavelingen, of dezelven gcltaafd door de ervaring ? Met deze uitmuntende Verhandeling, die zich zoo wel door bondige redeneering, als door het warm, deelnemend gevoel van den Schrijver kenmerkt, dong ook, gelijk wij te voren gezegd hebben , naa den eereprijs eene andere, te weten die van den Leeuwarder Doopsgezinden Leeraar jan brouwer, aan welken Directeuren van t e ij l e r's Fundatie, op voordragt der leden , eenen zilveren Eerepenning hebben toegewezen. Dc uitvoerige opgave van de eerfte Verhandeling noopt ons, om hier zeer beknopt te zijn. Na, in de Inleiding, het opgegeven voordel te hebben toegelicht, met bepaling tevens van die hoofdwaarheden , weikan door hem als hoofdinhoud van zuiver Godsdienitige begrippen worden opgegeven, (cn welke bepaling ons althands met betrekking tot den Christlijken Godsdienst wat zeer fchraalen mager voorkomt) gaat 8. over tot de verhandeling zelve, in welker Eerfte Hoofddeel onderzocht en aangewezen worden dc oorzaken en voordgang van het zedenbederf eu de verbastering, bij een volk zonder Godsdienst; dat hierdoor zich zeiven geheel verwoest. -- Uitvoerig en bondig onderzoekt hier de Eerw. B> welke die oorzaken zijn. — Hij vindt ze, ook R 5 aeifs  2.66 VEiJHANDRLINSEN, zelfs in de ruvvfte Maatfchappljën, in vadzigheid e* zucht tot gemak, in zelfsliefde, in zinlijken lusten liefdedrift. In meer befchaafde Maatfchappijën komen hier nog bij de ongelijkheid — wanfmaak in beroepsbezigheden — en de behoeftigheid bij de geringere clasfe; in den middenftand, gierigheid, zucht naa pracht en praal , jaloersheid en naijver naa bewindsposten , en rijkdom cn hoogheid. Deze allen worden hier gefchetst in derzelver treurige gevolgen, bij een volk zonder Godsdienst. In het Tweede Hoofddeel wordt hierop aangetoond het ongenoegzame der menschlijke voorzorgen en hulpmiddelen ter inltandhouding van deugd en goede zeden, in een Gejnéenebest, en het noodzaaklijke van eenen, daartoe medewerkenden , invloed van Godsdienftige begrippen en praktijken. Eer B. echter regtftreeks dit betoogt, laat hij voorafgaan, bij wijze van voorbereiding, een onderzoek, of eenig volk op aarde zich zou laten welgevallen de opoffering van zijne vrijheid en de gehoorzaamheid aan de burgerlijke Wet en Overheid, en zonder welken toch geene Maatfchappij beftaan kan ; — en of dus eenigerhande, en vooral eene meer vrijë ftaatsgefteldheid op den duur kan plaats hebben onder menfehen , die gecnen eerbied bezitten Voor God. — Dit ontkennend bej'ndvvoord hebbende, gaat hij, ten betooge van zijn hookidoelwit over, om aan te wijzen, hoe, bij de verëeniging der algemeene belangen eii krachten, elk volk zich twee verëischten moet voordellen, te weten I, de zorg ter bevordering en beftiering van het Gemeenebest en Staatsbelangen, en te gelijk ter behartiging van het geluk der bijzondere leden van de Maatfchappij, in zooverre dat, eigenlijk hun zeiven aanbevolen en toebetrouwd, als een deel nogthands der welvaart van het geheel, door wijsheid van Wet en Overheden, kan vermeerderd worden: en II de weering zooveel mooglijk van alle kwaad , dat inbreuk maken zoude op 's volks geluk cn de rust der famenleving; gevolglijk de bewaring zoo der gemeene, als bijzondere eigendommen ; en het toezicht , dat een iegelijk , en ook het Vaderland gehandhaafd wierde bij zijne rechten. Hij wijst aan, dat noch de wetgeving, noch de befchaving, noch de opvoeding dit dubbel doel kunnen bereiken , zonder de hulp en den invloed van den Godsdienst. Bovenmate naauwkeurig en uitvoerig heeft B. het (tuk •ver de krachtloosheid der wetten en de Rechterlijke hand-  riTGECEVEN DOOR TEIJLER's godgel. genootschap. 267 handhaving derzelven ter weering van algemeene volksönheilen ontwikkeld. Wij bekennen gaarne , dit gedeelte is wel uit zeer menigvuldige en verfcheidene oogpunten befchouwd, doch treedt de Eerw. Schrijver daardoor ook in zoo vele bijzonderheden, dat het geheel te omfiagtig wordt, en in geene evenredigheid ftaat, met hetgene aangaande befchaving en opvoeding wordt gezegd: hetgene hier te minder kan worden goedgekeurd, daar zeer vele der bijzonderheden zouden hebben kunnen gebragt worden onder algemeene hoofdrubrieken , zonder benadeling van de duidlijkhcid — of van de bondigheid der redeneenng. Had B. over den invloed der befchaving en opvoeding even zeer willen uitweiden, en hier zou het hem toch even min arn ftof ontbroken hebben — zijne verhandeling zou dan tot eene wanltaltige grootte zijn uitgelopen. — Elk oordeelkundig Lezer zal, des niet te min, niet dan met genoegen, en wij twijfelen ook niet, met volle overtuiging, dit bondig betoog uit de hand leggen. In het Derde Hoofddeel wordt nu nog de Leer der Onderdervinding, onder vroegere en latere volkeren, wegens de noodzaaklijkheid van den Godsdienst, voorgedragen. — Zij wordt te meer belangrijk, daar een b a ij l e heeft •'zoeken te beweeren, dat een Gemeenebest van Ongodis- ten zou kunnen welvaren. — B. doorloopt hier den toeftand der Heidenfche Volken, en betoogt, uit de gefchiedenis, hoe ,, de beginfelen van den Godsdienst, olfchoon „ door bijgeloof verbasterd, krachtdaadig medewerk„ ten, zoo tot den opbouw, als grondlegging der Ge„ meenebestenj — en dat eene wijze Staatkunde zich, „ van dien hoogen invloed tot bevordering van het Maat,, fchaplijk geluk, met meerder of minder vrucht, al„ toos bediend heeft." — Zoo ook wijst hij aan, uit de gefchiedenis des Joodfchen Volks, den krachtigen invloed, welken de Molaïfche Godsdienst oefende op de deugden des Volks en op deszelfs maatfchaplijke welvaart: voerende eindelijk de Christenen ten toonecle, om aan te toonen, welken beflisfenden invloed derzelver Godsdienst heeft, op de deugdzaamheid en de goede zeden , niet alleen van geheele volken, maar ook van bijzondere huisgezinnen en perfoonen ; wordende hiermede deze Verhandeling befloten. — Het verwonderde ons, na de lezing van deze beide Verhandelingen , geenszins , dat, bij de Leden van te ijl e r's Godgeleerd Genootfchap , de evenaar in de weegfcbaal èet  S68 verhandelingen, enz. der beöordeeling lang tusfehen beiden ftond. — Want toch, indien eene oordeelkundige behandeling van het onderwerp, indien volledigheid en bondigheid in het betoog, verëenigd vooral bij een dergelijk onderwerp, met eenen Wijsgeerigen en in de gefchiedenis dermenschheid gcöefenden geest, recht geven , om naa de Eere der bekroning te dingen, dan gewishecft deze Verhandeling dit recht - hoewel wij echter zeerwel het overwegende in de Verhandeling van feith gevoelen, (en welke het bovendien zeer wint van deze in duidlijkheid en vloeibaarheid van ftijl,) en ons dus met die genen verëenigen, die aan dezelve de voorkeur gegeven hebben. Christelijk Magazijn, of Bijdraagen ter bevordering van Christelijke verlichting en Euangelifche deugd, naar de behoeften van onzen tijd, door een gezelfchap van Proteftant fche Leeraaren. Bij een gezameld door piet er b e e t s , p. z. Leerbar der Doopsgezinden te Westzaandam. Tweede Deel. Te Hoorn, bij J. Breebaart, 1803. 439 Bladz. In gr. Oblavo. De prijs is f 2-16-: Het Eerfte Deel van dit uitmuntend eu nuttig Tijdfchrift, hebben wij, agtervolgends , naarmate de vier Stukjens, die hetzelve uitmaken, het licht zagen, aangekondigd en beoordeeld (*). Hetgene wij tot lof van het Werk toen herhaalde keeren gezegd hebben, wordt door den inhoud van dit Tweede Deel, insgelijks uit vier Stukjens, die eikanderen zijn gevolgd , beltaande, bekrachtigd. Drie en twintig onderfcheidene Vertogen , meer of min belangrijk, allen echter in hare foort lezenswaardig, en in welken de waare en vrije geest van onderzoek, zonder eenige bitterheid, maar befcheiden wikkende en wegende, zich openbaart, maken den inhoud uit van dit Deel, Zij zijn: 1. Over de Godlijke Ingeving, Bladz. 1 , waarin aangewezen wordt, dat dezelve bij de Schrijvers van het Nieuwe Testament iet meer bevat, dan eene fchranderheid, kunde, opgeklaardheid in denkbeelden , door gun- (*) ZJe N. Faderl. Bibl. II Deel, ijle Stuk, Bladz. 545. III, Deel, ijle Stuk, Bladz. 344. IV Deel, ifie Stuk, Bladz. 721.  P. BEETS , 9.Z., CHRISTLIjK MAGAZIJN. Efjp gunltige omftandigheden in de Apostelen verwekt, waardoor zij bekwamer waren voor hunnen post; te weten, dat de Apostelen daadlijk eeuen buitengewonen en onmiddelbaren bijltand van God ondervonden hebben. II. Bedenkingen over het verraad van judas, ten einde de handelwijze van jesus, in de-keuze van dezen Discipel, te rechtvaardigen, tegen hen, die vijandig jesus charakter van deze zijde zoeken aan te randen. III. Verhandeling over de waare zelfskennis. IV. óver het bidden in den naam van jesus. V. Over de betrekking tusfehen de Befgpfedikatie en de Euangelifche Leere der genade, door j. j. hess, (uit het Hoogduitsch.,j Hei ■ vervolg van deze Verhandeling, die zeker belangrijk is-, maakt het LX Nummer der Vertogen uit. VI. Over het geloof in christus. VIL Jesus verheerlijkt op het 'Pinkfterjëest door de uitjlorti~/g van den Heiligen Geest. VIII. Klagten van eene door her o des van haar kind beroofde moeder te Bethlehem. Deze beiden zijn ons voorgekomen , van weinig belang te wezen; hier mede eindigt het Eerfte Stukjen. In het Tweede heeft IX. het vervolg van V. X. De opwekking van lazarus, volgends joh. XI, befchouwd en verdedigd door van G. Predikant, te YV—m. vervolgd in N*. XV. XL Jesus de Zaligmaker van Zondaar en. XII. Proeve ter opheldering van het gebod van jesus : gij zult uwen naasten liefhebben ah u zeiven. XIII. Het voorbeeldig Huisgezin. Een bericht uit eenen Brief van een Huisgezin, beltaande uk vader, moeder, agttien kinderen, één knecht en ééne meid, in de daad, voorbeeldig, ten aanzien van redelijke Godsvrucht, goede orde, vlijt en gefchiktheid', en dit in Munfterland, en een Huisgezin van denRoomschKatholijkeii Godsdienst , hetwelk tot een voorbeeld voor anderen kan (trekken. Dit Bericht fluit het Tweede Stukjen. Het Derde Stukjen begint met N°. XIV. Jesus in den volflrekten nadruk een groot man, of Verhandeling over de grootheid des Zaligmakers als mensch ; naar aanleiding van GABRiëLS voorfpelling aan deszelfs moeder, luc. I. 32. Deze zal groot zijn-, door n. c. k. Predikant te . . . p . XV. Het vervolg van Nö. X. XVL Het gefprek van jesus met nicodemus, jfoh. III. 1—21. en over de Wedergeboorte, door den Uitgever. XVII. Heeft jesus bepaaldelijk zijne op {landing voorfpeld? (Naar het 'Hoogduitsch vau Profr. süskind.) Het vervolg van de-  £7° b x e t s, P, z. deze doorwrochte Verhandeling, N°. XVIII, maakt den aanvang van het Vierde Stukjen, waar in voords nog voorkomen, XIX. Iets ter opheldering over Hebr. IX. 13, 14, in welke het gezegde van den Apostel, dat jesus zich door de;? eeuwigen Geest, Gode heeft opgeofferd, dus verklaard wordt, Bladz. 383. „ Het woord„ je h», door vertaald, betekent doorgaands de wijze, waar op, het middel, waardoor iets gefchiedt. „ Voords ligt bet denkbeeld van offer reeds in het „ werkwoord opofferen O?^»».) — Van daar, dat, „ volgends den ftijl van paulus, zeerwel het woord s, offer (3v«!^<0 als het zelfsfiandig naamwoord bezigen kon, in plaats van een bijvoeglijk naamwoord, even alsof j, er Itond , het Bwictf •avevfiiftix.r^ nas ximm — door mid„ del van een geestelijk — (in tegenoverltelling van de „ bloot dierlijke — of lichaamlijke offers, die toch van „ de willekeur der offeraars afhingen,) een eeuwig of er „ O" tegenoverftelling van de geduurig te herhaalen of„ fers des O. V.) zich zeiven Gode cnjlraffelijk heeft daar„ gebragt. Dus doende worden de woorden door .den „ eeuwigen Geest Qt» ■x*tvy.*\c<*) als een tusfehenre.„ dc aangemerkt, aanduidende de wijze, waarop christus zich onftraffelijk aan God heeft opgeofferd, te wc„ ten door een geestlijk en eeuwig offer. — Een geest„ lijk offer, als zijnde wel, naar het lichaam, aan bet „ kruishout, gedood, maar uit eigen vrijwillige onder.werping'aan 't welbehagen des Vaders, en onder het »■> eigen gevoel van de grootfte fmaad en fchande, op„ geofferd; waarbij dus niet zoo zeer het uitwendig fter„ ven , als veeleer het voorafgaande en met hetzelve gepaard gaande gevoel der ziele, in aanmerking komt. „ Een eeuwig offer, waardoor tot in eeuwigheid vol„ maakt worden de genen die geheiligd zijn; terwijl hij, die voor de zonden geftorven is , ook in het leven is „ te rug gekeerd, om in den Hemel als een voorfpraak „ bij den Vader, voor ons werkzaam te zijn 1 joann. a, II: 1. — aldaar eeuwig levend, om voor ons te bid_den. Rom. VIII: 34. Hebr. VII: 25." Alhoewel Wij niet overtuigd zijn, dat door deze verklaring, de zin van paulus getroffen is, dewijl 'er ons iet hards ▼oorkomt, in de fpreekwüjze: zich zeiven door eene geestlijke offerande, opofferen, (indien dit paulus mening geweest was, zou de Apostel, onzes bedunkens, eer  C II 11 I S T L IJ K M A G A Z IJ K. t7S eer gefchrèven hebben, tot een geestlijkoffer,) evenwel verdient de wijze van uitlegkundige behandeling in dit vertoog, onze goedkeuring. N". XX. De Jonge Hervormer* Eene Zamenfpraak, heeft ons zeer wel bevallen. Ijverige jonge lieden , die, ja welmenend, dikwijls zoo driftig zijn , met verbeteringen en nieuwigheden, kunnen in deze Samenfpraak nog al de ééne en andere goede les opzamelen. Dezelve wordt dus beiloten, met een befluit, aan den jongen Hervormer gericht: ,, Braave edele Man ! 'er zal eens een tijd ,, komen , wanneer gij meer bedaard zult zijn; want uw „ hart .is goed. 't Geen gij thands lijden en vervolgiri„ gen om'de waarheid noemt, dat zult gij dan misfchien ,, eerbiedigen als eene wijze fchikking van de Voorzie„ nigheid, die u, in dien onberedeneerden loop, op,, hielden tot flaan bragt, daar bedaard overleg geheel „ uit het oog wierd verioren. — Gij zult die Voorzie,, nigheid nog eens danken, dat gij verhinderd wierdt, de rust uwer broederen verder, te flooren; dit zou „ voor uwe eigene rust nadeelig kunnen worden. • „ Nooit moogt gij ophouden, naar gezuiverde begrip,, pen te fireeven , maar laat ik u hier bij één ding her„ inneren: de waarheid is gelijk eene kuifche maagd —. ,, Wien zij beminnen zal, die moet befcheiden zijn, ge,, lijk zij zelf befcheiden is; die moet den fluijer, met ,, welken zij vaak zich zelve bedekt, niet reukeloos wil,, len wegnemen." — N<\ XXI. handelt over de Godsvreeze. XXII. De Voorzienigheid of de Schipbreuk , en N". XXIII. Befchouwing over de oogmerken, waar'övfr juist de Zoon van God in de wereld verfcheen. Zie daar, Lezer! de opgave van den inhoud van een nuttigen leerzaam Werk, om hetwelk behoorlijk te agtcrvolgen, wij den Eerw. Verzamelaar lust en aanhoatiende gezondheid toewenfehen. Kr-  S7fi A. Hl A T t H * ü J j Verhandeling over de Opveilingen. Of over het Recht omtrent openbare Verhoopingen, vooral bij decréte; Mitsgaders Verhuringen of Verpachtingen, en Aanbefledingeu ; uit het Latijn van den Heer antonius matt ii^us, (/» leven Hoogleer aar te Utrecht) vertaald: en veelal met aanteekeningen opgehelderd. Te Utrecht, hij G. T. van Paddenburg en Zoon , en J. C. ten Bosch , ïëco. Twee Stukken , met de Bladwijzers, te ('amen, Ii*3 Bladz. In Guarto. De prijs van beide Stukken " f 6 - 5 - : I|ét Werk van den Geleerden matth/eus, waarm van wij hier de vertaling onzen Lezeren aankondigen, reeds in den jare 1653 te Utrecht uitgegeven, isin de geleerde wereld te overbekend om onzen lof te behoeven. Voor den ontaalkundigen diene het volgende ter aanprijzing. Het eerfte Boek handelt over openbare verkopingen; het tweede over verpachtingen, enz. Alles wat tot dit uitgebreide vak der Rechtsgeleerdheid flechts de minfte beirekking heeft, vindt men hier met de grootfte nauwkeurigheid behandeld: wat Romeinfche en Nederlandfche wetten daaromtrent bepalen; welke gebruiken en gewoonten, plegtigheden en formaliteiten daaromtrent op verfcheidene plaatfen in zwang zijn en wat derzelver oorfprong belangt, welke de kracht en beteekenis der kunstwoorden is ; hoe deze en die over dit of dat onderwerp gedacht en gefchrèven hebben; hunne gevoelens cn gronden getoetst en aangedrongen of wede'rlegd, en alles met bondige redenen en bewijzen geftaafd: Me: c'én woord , de geheele verhandeling draagt in alle hare deelen blijken van eene allermtgebreidft-e geleerdheid en belezenheid , met een febrander en fcherpzinnig oordeel verbonden, en de geheele ftof is tot in de minfte bijzonderheden zoodanig uitgeput, dat men dit Werk als eene vraagbaak betreffende een, zoo, genoegzaam voor elk, belangrijk onderwerp, aan iedereen gerustlijk mag aanprijzen. De Lezer oordeele dan zelf over den gewigtigen dienst, dien de Vertaler, wiens vertaling mede allen 'lof verdient, en wiens bijgevoegde aanteekeningen niet weinig ter opheldering en algemeene bruikbaarheid en dus tot vcgrootmg der waarde van dit Werk bijdragen , zijnen Landge-  VERHANDELING OVER DE OPVEILINCEN. =73 genoten gedaan heeft , met hun hetzelve in hunne taal mede te deelen. De Inhoud der beide Boeken, dien wij hier laten volgen, zal ons gezegde in zooverre ftaiven, dat men daaruit ten minfte zal kunnen zien, welk eui rijkdom van rechtsgeleeerde kundigheden in dezelve vuorhanden is; terwijl men zich verder (des twijfelen wij niet) door flechts weinige bladzijden daarvan te lezen, overtuigd zal vinden, dat onze lof, hoe hoog ook geHemd, ook in elk ander opzicht niet te uitbundig is. ■" Inhoud van het Eerfte Boek: Over de beteekenis der woorden, in de opveilingen voorkomende. i Wat men door opveiling moet verfhall, en op wat wijze daarin gehandeld wordt. Over de onderfcheidene foorten van opveilingen; en wanneer/ de verkopingen noodzaaklijk bij opveiling moeten ge- fchieden. Van het hedendaagfche recht aangaande de opveilingen. Van de aanzegging, of bevel ter voldoening Qfommatie*). Van het befchrijven der goederen, of panding. Van het Hellen des verzor¬ gers over de gepande goederen, zoo tilbaren als ontilba- ren. Van de te koopftelling, of het uitzetten der kaarten. Van den oproeper of erf huismeester; en deszelfs klerk of den Schrijver. —— Van het doen van. bod bij de veiling; of het verhoogen van den koopprijs. Van de tegenltelliugen, of oppofttien. Van de toewijzing van het goed, of het wijsdom der letteren van decreet. Van de verplichting en gehoudenheid des verkoopers of opveilers. Van de verplichting des rechters, deurwaarders, en erf huismeesters of oproepers. -— Van de redenen, waarom de gedane toewijzing kan worden vernietigd, of krachteloos gemaakt. — Van het aantellen der penningen aan defchuldeifchers. — Over de orde der fchuldeifcheren , recht van onderpand hebbende. — Van de loopende of onverzekerde^ ichulden. — Eenige algemeene regelen omtrent het recht van precferentie. Inhoud van het Tweede Boek, Over de verpachtingen of openbare verhuringen, die van wege het gemecne Land bij de Ouden gedaan werden. — Over de wijs, waarop de verhuringen bij op- NIEUWE VAD. EI!1L. VII. DEEL. NO. 6. ' S Vei-  274 geneeskundig magazijn. vciüng gefchieden. — Van de perfoonen, welken mogen pachten. — Van 'sLandsmiddelen, die verpacht worden; en dc beteekenis of verklaring der woorden daaromtrent. — Van bet recht, en de verbintenis, des verpachters; bijzonder van de rentmeesters der gemeene zaak. — Van bet recht, en de verbintenis, der pachteren. — Van aanhalingen , fluikerijen en vrijdommen. — Van maat- of vennootfehap tusfehen pachters. — Van des pachters erfgenaam cn borgen. — Van het aaubclïeden en aannemen der openbare werken en gebouwen. — ln welke gevallen eene openlijk gedane aanbesteding moge worden vernietigd? — Hoe belastingen naar getuigenis, zoo van Oudere als latere Schrijvercn, op de gefchiktfte' wijs worden geheven ? Geneeskundig Magazijn, door a. van stipriaan luïscius, c. g. ontijd, m. j. macquelijn en j. van he ek er en. Tweede Deel, Eerfte Stuk. 267 Bladz. Tweede Stuk 208 Bladz. Beiden met Platen. In den Ilaage, bij J. C. Leeuvvellijn, 1S02. In gr. ■ Octavo. De prijs van het Eerfte Stuk is f 2 - 8 - : Van het Tweede f 1 - 16 - : Daar wij niet gewoon zijn , in dit Maandwerk,een doorgaand verllag te geven van Tijdfchriften, in ons land uitkomende, zal het ook thands voor de laatftemaal wezen , dat wij van dit Geneeskundige Magazijn fpreken, van hetwelk dc vorige Stukken door ons zijn aangekondigde*), en dat op den duur den lof verdient, dien men algemeen in den beginne aan hetzelve gegeven heeft, waarom wij dan ook hopen, dat het onderfteuning genoeg bij onze Landgenoten zal vinden om te worden voordgezet, en niet, als zoo menig eene nuttige onderneming, bij gebrek aan aanmoediging, in den aanvang zal blijven kreken. Wij zullen thands den voornaamften inhoud dezer twee Stukken kortlijk opgeven, in welken verfcheidene Verhandelingen van voorname Geneeskundigen voorkomen, die, zoo als dit niet anders zijn kan, van zeer ongelijke waarde zijn, doch alle daarin overeenkomen, dat zij ieder voor zich met veel naauwkeurigheid en oplettendheid gefchrèven zijn. N°. 1. begint met eene Verhandeling van den Heer van wij, waarin hij de befchrijving en afbeelding geeft van (*) Zie N, Vadert. Bibl. VI Deels ijle Stuk, Bladz. 117.  «ENEESKUNDIG MAGAZIJN. ij* van een werktuig, door hern uitgedacht, ter doorfnede van het hoornvlies, bij het opereeren van de CataraSt. Reeds in 1784 had hij over iet dergelijks zijne gedachten laten gaan, doch het inftrument, toen door hem uitge-< vonden en befcbreven, was zoodanig, dat ,, hij op den duur met hetzelve niet volkomen in zijn fchik was." De redenen van dit misnoegen over een (luk van eigen vin* ding, geeft ons de Heer van wij niet op, des men daaromtrent in het duistere zal moeten blijven, zoolang men naamlijk geene kwaadwilligheid genoeg heeft om te vermoeden , of 'er misfchien met dat inftrument ook eenige keeren gewerkt was, zonder dat de operatie met den uitflag was bekroond geworden, dien men gewenscht en ook mooglijk met veel ftelligheid beloofd had. Hós het zij, het doet tot dit tegenwoordige werktuig niet, hetwelk de Heer van wij heeft uitgevonden, kort tiMit hij den Rotterdamfchen Oogmeester gram in 1801 met een dergelijk knipmesjen , van eigen vinding, doch geheimgehoudene famenftelling, had zien opereeren. Dit gezicht beurde zijnen,door dc vorige teleurftelling gezonkenen moed, weder op, en mag voor de bewerkende oorzaak gehouden worden van dc geboorte van dit tegenwoordige knipmesjen, hetwelk de Uitvinder zich vlek volkomen gelijk te zijn aan dat van den Heer cram; en dat hij verders als ,, een geheel nieuw en tot nog toe ,, volmaaktst bekende werktuig" befchouwd, aan welks werking thands een ieder, die met de CataraSt behebt i3, veilig en gerust zijne oogen kan betrouwen, omdat de Heer van wij ons de verzekering geeft, dat het in zijne werking niet gefaald heeft, toen hij verfcheidene zeef voldoende proeven met hetzelve nam op de oogen van febapen en kalveren, en hetgene alle vrees ten eenenmale beneemt, ,, op de oogen van een klein Cadaver." ' petrowella moens Befpiegelingen over Europa in de Agttiende Eeuw, in vier Zangen door petrokf.ua moens. Te Haar- okv J Adr^T}^ P' Z" l8°2- Bladz. In gr. Utfavo. Met het Pourtrait van de Dichtcresfe op den tijtel, De prijs is f i - 16 - i TTy Agttiende Eeuw , zoo rijk in groote ontdekkingen, m bijzondere oiuWeiitelingen, en buitengewone ge! beurenisfen, zou misfchien meer dan eenige andere een üitftekend voorwerp voor een Eeuwdicht'wezen. Hij die zich zelvcu tot zulk eene onderneming wilde aangorden , zou zich ui hetzelve alleen moeten bepalen , bij die groote zaken, bij welken zich de afgelopene Eeuw i, de toekomst, van alle anderen onderfcheiden zal: en alle andere voorvallen , fchoon groot in zich" zeiven, met ttilzwijgen moeten voorbijgaan, die niet van dien aard zijn, dat zi, het nageruchte van zich zeiven tot de latere nakomehngichap kunnen overbrengen. Ook zou hij moeten 201 gen, dat alle deze Hukken, hoe zeer in aard en tijdorde van elkander verfchillende , in geregeld verband en betrekking tot elkander' gebragt wierden ; zoodat ze m weêrwd van eene fchïjnbare wanorde, in eene bekwame orde geplaatst wierden, en met elkander een geheel uitmaakten. Pot zoodanig een Werk zou zeer veel voorafgaand overleg gevorderd worden, cn de Dichter, die het ondernam, zou zeer veel grootheid van denkbeelden , dichterlijk vuur, en juistheid van uitdrukking ,g'J , ben' Maar dan vvas 'ér ook een uitnemend Dichtftuk van te maken. De Dichteresfe moens, die zich reeds zoo dikwijls door de fchoone voordbrcngfelen van haar rijk vernuft heelt doen onderfcheiden, levert ons in deze bladen zulk een Eeuwdicht niet. Zij geeft- ons alleen eene befchouwing van eenige voorname gevallen uit dit tijdvak. Zij zegt zelve. De Dichtkunst poogt vergeefs, uit ieder tafereel Van u, Historiekunde, één trek flechts af te maaien; In uwe beelden-rij verdwaalt het fcherpst ziend oog,. •'Terwijl verfcheidenheid het vlugst verftand doet faalen. Doch in hetgene zij behandelt, doet zij ons, naar hare gewoonte, zien, wat zij zou kunnen wezen, wanneer zij vele hulpmiddelen niet door haar ongeluk moest misfen, die aan audeien niet ontbreken. Wij vinden hier ve-  B'ÉSPIÉCÈLINCEN OVÉR EUROPA. *9* Ve'e grooteen verhevene gedachten treffende verge^kinsen , en zeer natuurlijke uitdrukkingen- Maai wij KenVemvel ook niet ontkennen, dat zij■« et natuurlijke van hare denkbeelden wel eens ftruikelt, dat wj h er en daar donkerheid ia haar voorftel hebben aangetroffen, waarin wij hare mening niet welRebben kun5en ontdekken; dat ons fommige van hf^ajg»-^ eens gedrongen zijn voorgekomen; ook wel een» eetre eel die «eheel overtollig was, cn dat het ons we! eens Ken dat zij in deW vlugt , diegenomen had, niet getnaklijk daar heenenuzWee ft majnch m dezelve met moeite moet ophouden. Dit alles ^"i ' alleen, behoudens al het goede en Ot^a^ dat wi in dit Dichtftuk hebben aangetroffen. Onze plaats fs te bekrompen , dan dat wij dit alles met ftalep en voor beelden zouden kunnen aanwijzen. Wij «uilen^ never , nog eene proef uit bet Gedicht zeiven opgeven, en daartoe haren eerften aanhef uitkiezen. Onze Lezers zullen u t hetzelve, van den aard der verflficatie , eeuigzms kunnen oordeelen. Voor u, 6 schtbre telg der eeuw'ge aanwezenheid, Ons op der zustren fpoor in 't voorig n,e' ontffe°ne°' • . Terwijl de ontwikkeling van 't hoogst volmaakt ontwerp, Met nevels nog omhuld, ontlook voor uwe treden. Voor u, ó Agttiende Eeuw! zij mijne Her gcfnaard. Uw nagedachtenis, diep in het hart bewaard, Blijv' voor het nagedacht met heldren luister pronken. iefchiednis volg" het beeld der waarheid op hm^a». Haar godlijk fchoon herrijst: zoo kaatst de z lvrenmaan Het hchFder zon terug, aan 't fterfiijk oog ontzonken. Voor u, ó Agttiende Eeuw! is 't vuur der kunst ontvlamd.' Een zuivre geestdrift zweeft op reine Cherubsvleuglen. De menschheid ftaart verrukt op 't afgeloopen pad: Wat zou haar ijver ter voim king thans beteuglen; Zii voelt heur waarde, cn juicht: haar eeuwig heiligdom Straalt in zijn' reinften glans: verlichting gloort alom; Ta, fchoon ontlening nog den kelk des heils verbittert J Schoon 't misdrijf nog verwoest, nog duizend rampen teelt, De menfeheliike ziel, des Scheppers heilig beeld. Zweeft voortin 't zuiver licht, dat van Gods aanfehijn fchittcrt. Gii, Seraf, hemels kroost, de fchutsheer van deze aard, Leer mijn te zwak gezang de uerüijkheid verwinnen: Voer mijn verbeelding, in uw bloeijend Paradijs, Verr' buiten 't grensperk van aan 't ftof geboeide zinnen! Hier, in den omtrek van dit zigtbaar zamenftel, Moest ook de buijert, op des Eeuwigen «bevel,  petr0nella moens, bespiegelingen, enz. Een fijner waereld voor volmaakter wezens baarenEen waereld waar genot van volle za theid In duizend beek es door gansch 't aanz fn is verforeM En hemel-galmen lokt uit zilvren cither fta en. P ' ffi£J^f^' VWrafS^an yan anoromachë, Iteurpel, door h. tollens r 7 fm, bij f. Hofhout en ^'"^^Sï Voorwerk ^6 Bladz. In gr.Oüavo. De'prif iffT^ WVeeHn^l™ \£ 01126 ni°eilijke taak van Boekbeöoruln-i t - g? daSelyks meer en meer, dat eene Juiste en billijke beöordeeling , welke zoowel den Autheur als an deren van eenig nut kan zijn, (hetwelk tochhet'doelwit van alle belcheidene receufiën moet wezen 1 dikS Et" Z^,n1^ VerÜiScht' ^« heVwerk z f öcliaat, maai allerbijzonderst is dit het geval bij zulke Werken, welken onder den tijtel van Mengeling "ene groote menigte op zich zei ven belande, en eff afzonderlijk een gebed uitmakende, Werken b vatten — Z e Je?SS"S Van' Wij hebben hie"voor ons een geheel l ooneelfpel, vergezeld van een ast en twuW iïLfZZdeTl?k* Gedkilten 5 alle VUerkfiukken , d e in daad elk , ten nutte der kunst, eene afzonderlijke ènvrii breedvoerige recenfie zouden verëifchen; daar Kik derze ven verfcheidene feboonheden, ter aanmoediging van den Dichter en verfcheidene gebreken, ter vermijdin-zoowel van hem, als van anderen, onzes bedunkens 0D /Esthetiiche gronden, overredend aan te wijzen waren? edoch waar zouden wij eindigen, zo wij dien arbeid flechts met één Stuk volledig Machteden uittTvoeS Wij zullen dus weder Ogen onzen wil) kort, en daarl door welhgt onvoldoende moeten zijn, echter onze meS over enkele dezer Kunstwerken , met de altijd bij ons verkieslijke behoedzaamheid, niet a!s magtfpleukln, Jaar als bedenkingen, welken wij aan het oordeel van den Autheur zeiven , geluk ook aan dat onzer Lezers onderwerpen, voordragen. Hadden wil de ruimte om onze menin» tevens met de daartoe nodige gronden , waarop dezelve gevestigd ,s, voor te (lellen , dan zonden wij meer nut doen, en den fmaak van den eerstbeginnende! Kunsröe fenaarmet meer zekerheid tot liet verhevene, fchoone ïn bevallige kunnen opleiden. — Thands moeten wij ons vergenoegen, om onze mening, zonder bekleedfel van beweegredenen, blootlijk op te geven, en deze belkat Eerst-  h tollens , pioii tl ie ven de mengelingen» *93 het ^«««^^i^^ eenig Dichter, of van geleverd heelt en dat wy « anrade| 0m dergeHefhebber der Dichtkunst zouden aanrao , de UJfc gedaan vverk weder o «J^^ wovdt , tot nieukostlijke tijd, da;\Xctten meer overëenkomfti- we en met onze zeden en nenue "c hefteed worden, geöorfprongiljke.vindingen «^^fSikuiv* te Wil men dit echter doen omg m ^ ^ oefenen, dan boude men dien aroem (^ Ujk elk leerling zwes vertal"3 ^or ffi,li?cn van berilder het lezende Publiek «^"^^ J£fc8ch« Fransch mingen, die elk voor zich zeiven , I£ verftaat.cn ^^tJ^SSic Kunstgenootfchap vermoeien. Het bier b^e''" ds de Jndromaque mvokntibm Arauwn \ *ett o^ bezorgd; wel van racine , ui re^/°e0d' hebben dit ins- BU! de Heeren b ARDAz en tollen ^ ^ gelijks en gedaan , WS ,kn Kit doen , en alben *r% met dien f bei* no«t_ anders ^ den w) weri van den Franfchen iJ w f van die berijmingen nodig ; ^^Vu hebben die reeds; verdvenfte om die te bcf^ „ die voor de Dichtkunst het jammert ons {"•J*^Sch^rAl niet alleen aan - Franfche ^^J^^ S leder ziet naa^nze ^"J;^^ dan of dierbare tijd daar mede veel^neer i ^ na men Cgelijk de Ou de ^?£i;^ti;n hier weder bcH omer us wi.de cn ten do i j ^ boedzaam zwijgen ell is m esm ver-ndwoordUjk zeiven verfpillen , is hier/ei eene y h Doch Wij wenschten d»^^5? °" CIIIE , hoe zeer hij den bezorgde, waarin de Pieken d e ^ KunstrechJUil der Ouden, naar J »& van i ƒ » ^ ters, beter dan ooRNEILLE mPw»8 . , yan St doofde van ^«X^uShS moeiten vertoond jtfjK «S^U. «eer zage^ •i j  *94 H, TOLLENS iSf^* -men ons in ^romachê, enz. ms ,„ doei de Mode is fterker dan de Se' Di? dSr T' J^ngen^ ^en als m dc #%fró, en de thebaanfche BroeïeT^n' Wijzing van het Voorbericht, tot 'ïlMchCwAS behoort, met uitlaten; verfcheidene zvvaldte en £n« n den hoogen ftijl gerijmde regelen aan te wijzen en deze Ven met de overige goede Dichtregelen in ve 4hjkit te WoOghjk. — Onder de Gedichten, welken op dit Treur$lfiV,ge" ï heeft °"S * ^dachten bij het zieneenel h'-mroos, als nieuw van vinding en zoetvloeiend v-nbf Werking, zeer wel bevallen, fchoon wij in de eSftl' ÏIRg va,n een nageboorte en onfchadelijke i£&8^ ne  dïchtlievende mengelingen. £95 & overbrenging op eenen febadelijken tf^^g^jfe fchen Vriend, oï eer- en trouwloze Vrouw , die de üichS'er uit re! t, kunnen vinden. Het Kunstroosjen m,sddt zeïerliik 'ons zintuig doch M^^W** doelen aangenamer uitwerking, daar ze ons het gemis tin de natuurlijke roos voor een poos tracht te vergoeden, daar integendeel de-valschüart voor het gemis.de* waare deugd, met zijne geveinsde deugd ons benadeelt. SF/S eene Vertelling, die, zo ze beknopter voorfed^en ware, meer indruks zoude maken , en de kracht van den nawen ilotregel beter zou doen 'geheim. Doch wij kunnen, gelijk gezegd, is, niet alle de Verzen van d zen Bundel nauwkeurig overwegen De Meeging- komt ons fchoon.en krachtig voor, gelijk ook het Vers. Aan mijn Vaderland, tot welks Ichoonhcdcn Cnaarons gevoe5) aan te wijzen, wij even zeer de ruimte ontbeeien. Zoo ook is de Overflrooming rijk in Dichterlijke uitdrukkingen en ftoute, fchoon niet overdrevene , maai naai de natuur gemaalde, beelden; daar Lentezang med. een Meestcrftuk van zachte voortelling der tafereelen van de bevallige natuur is. In één woord, de meesten yai dit agt en" twintigtal Dichtftukken, zijn fchoon en verdienen aanprijzing. Alleen het gedwongen rymipel, m het Versjen: Aan mijne Kunstvrienden, hetwelk uit een en twintig regels beftaat , die allen op eene gedwongene wijze op de 'eentoonige rijmklanken eet en oed uitgaan werschten wij wel dafde Dichter, als een beuzelachtig R jmïpel datbij de overige fchoone Gedichten ellendig affteekt, buiten dezen Bundel gehouden hadde; gelukwij ook het onwijsgeerig Dichtftuk tegen den regel al es ,s goed, als in den wind gefchermd, en tegen een enkelen valfchen Redeneerer, die het kwaad, goed wil noemen, aangewend, wel kunnen ontbeeren ; alzoo de redeJf. Wijsgeeren met dien regel toch met bedoelen, dat het kwaad, in het afgetrókkene befchouwd, goed zij, maar dat het als door een alwijs en goed Wezen in het groot geheel der dingen geduld wordt, om het goed des te levendiger tc doen gevoelen, en dus in verband met liet geheel onmisbaar eu góed is 5 en in dien zin alleen zegt ook , de groote pope in zijn manlijk Leerdicht: And, fpite of Pride , in cring Reafori's fpite, One thruth is clear, whatiyëh is, is rightv Doch (*) Esfaij on Man Epist. L _ T 4  a?6 ht tollens , dïchtlievende mengelingen ons rei^^S'^Sti ^W^^^ ha£ flcllin* van eanV f,w U,,c"ter..«e bedoelde algemeene door * f"? bijzondere zude befchouvvt, en daar Thans, daar ge een' Kotzebue te fpooreloos doet blat«n Belaad g.] men autheur, zo arm insein Sfid Als r.jk ,n vvpest vernuft, met hoogst verdiende fcband, van Vn^A- Zij- wegcn, onzes bedunkena niet in de pen L VoVbeSJX" ?ChteV/ie "aar luid ?an ^^^^^^^ Pigeti kotzeisue vergund? — Doch wij weiden ondanks ons zel*en te zeer uit, en vinden ons geTood"aS de: over.ge fchoone Gedichten ,als ook den rèflïïken Lier zang op de algemeene Vrede, alleen in het voorbij aan te prijzen, gelijk wij dan ook ons mcStl^SS i"e^L1chog:hede^r^w^ va» gX^Tü Lezer als fchoon cn per lezing qverwa^rdig aan te kon- Uctato. Ve prijs «ƒ p . jj . . t * °r* Dit Vierde Boek, of Elfde Deel, welk* algemeene inhoud is: Verrtgtingen onder de inboorlimeZvVnN^i Amerika. Ontdekkingen langs die kust ent" ISJtSè tan Afta noordwaarts tot ifskaap; en terugkeerino zuid ^aartj naar de Sandwich-Eilanden; bevat we Ie,- eenTa£ S b'.'^nderhe( en, zeer vele wetenswaardige zake, " die de oplettendheid des Lezers fteeds gaande .ho X en Ze va^ MenSre d°°n voordl^n. Natuurbevaart- en Menschknndige aanmerkingen, die bejang • wek-  J. COOK, REIZEN RONDOM DE WERELD. f97 wekken , zijn hier in menigte voorhanden , en doen ons dit Werk, bij voordduuring , aanprijzen.—- Wij willen kortlijk " het volgende, de zeepaarden betrellencle , overnemen. „ Zij liggen," lezen wij Bladz. 280, „ in „ kudden van veele honderden op het us, zig over eikanderen wentelende als de zwijnen, en fchrcenwen ot brullen zeer luid. zoo dat zij ons in den nacht ot 111 mistig weder waarfchuuwden dat 'er ijs digt bij was, " voor Vij het nog zien konden. Nooit vonden wij de !' geheele 'kudde in flaap, maar altijd enige op de wagt. ' Deeze wekten, als de Hoep naderde, degcenc, die ! naast bij hun waren, en de alarmkreet dus van de eene tot'de andere overgebragt wordende, was de gc" heele kudde aanrtonds wakker. Maar zelden maakten , zij haast om weg te koomen , voor men eens op hen o-eichoten had. Dan tuimelden zij de een over de an' dere in zee, met de uiterfte verwarring. En zoo wij ., niet degcenc, waarop wij aangelegd hadden, met uc eerfte fehoot doodden, waren zij gemeenlijk, alichoon ' doodlijk gewond, voor ons verloren. Zij kwamen ons niet voor zulke gevaarlijke dieren tc zijn als er „ enise Schrijvers van gemaakt hebben, zelfs niet als . zij aangetast wierden. Zij zijn zulks meer 111 Ichijn !, dan in wezenlijkheid. Veele volgden de floepen cn ', kwamen 'er digt bij; maar het ketfen van een (nap', haan op de pan, of zelfs enkel het aanleggen op een van hun deed hen in een' oogenbhk naar den grond " o-aan Het Wijf jen verdedigt haarejongen tot het uiterüe cn zelfs ten koste van haar eigen leven, het zy 111 " het'warer of op het ijs. Ook zal het jong zijne moeder niet verlaten, fchoon zij reeds doodis, zoo dat, " als men dc eene doodt, men van het ander zoeker is. \] De moeder houdt, als zij in het water is, hare jon'! gen vast tusfehen hnarc voorvinnen." ', .. . De Heer bennant hoeft eene goede befchruving 'van dat dier gegeeven in zijne fiinopfis of quadrupeds S' p qrcen in zijne 4r£lic Zoologii N°. 72, ondei' den " naam van Noorder Walrus; maar nergens heb ik eene " coede afbeelding van hetzelve gevonden. Waarom !', zij zecpaerden genoemd worden is moeiielijk te zeggen , ten zij het woord horfe eene verbastering zij van liet " Rusrisch morze, want zij hebben geene Je minfte ge!, lijkenis naar een paard; Dit is ongetwijfeld het zelf* „ de dier dat in de g'olfvan St. Laur'ens gevonden wordt,  £08 J. cook, reizen rondom OZ wereld.' „ en aldaar zee-koe genoemd vvordr. Het gelijkt zee- „ ker meer naar eene koe dan naar een paard , maa del " lmoeh 'ort' het 18 "n dier als eene robbe, maar " TZf f$k gr°0ter' -.Ik kon niet "itvmden waar! " „ Hip' 17" aazf"-D^ was niets in de rnaagen 9, van iite, welke wi) doodden." ö Fables Anuifaiites: avec une Table Générale et Particnhere des Mots, et de leur Signification en Anglois et en Hollandois, iélon rOrdre°des Fables; pou? en rendre la Iraduction plus facile a 1'Ecolier. Par ■Bot" V*?VN' A,Ldrde' Chez A' e£ inkoop, 1803. 244 Pag. ja?. Le prix en est ƒ 1 . 5 . : rs Dat is: S tn Bijzondere ma de Uoorden en van derzelver Beteekenisfen in Ltjg Ë" W i Ho"™dsch, volgends de Orde der ^IrTeZet* * I* ry&rde inkleding van Fabelen of verdichte Verhalen, yjl? rfraJeTFn'- waarl"cl"'wingen, in één woord al wat tot de beftiuinng en verbetering van het har iet kan b.jdragen voor te ftellen, is eene der oudfte Leermethoden, bekend bij genoegzaam alle Volken, onder welken, men yan befchaafdheid eenig blijk ontmoet, Ie recht Wordt hierom ook hare nuttigheid door den Heer perrin geroemd. Tot een tweevoudig oogmerk wilde hu zijne Verzameling , honderd veertig in getal, doen dienen : deels tot het oorfpronglijke doelwit, de nfcherping van nuttige waarheden en leeringen; deels om der jeugd tot eene aanleiding te dienen , om zich , door overzetting, 1.1 dekennis van de Èngelfche en Nederduitfche talen te oefenen. Om haar daarin behulpzaam te zijn, eene öriafgebrokene volgreeas; en laat daarop de zelfde i< abels voigen, met tusfehen voeging van de beteeken isie dertranjche woorden in het Nederduitsch en En°elsch welken, zi,ns bedunkens, voor den Leerling meest moei- T&ZlmT Z-3u, Bij WT- Van Proeve' v™ '«Mans £S' lniZICh omrch»'™S niet zoo klaar laat beduiden , willen wij hier ten voorbedde geven:" FA-  i. perkin , fables amusantes. $99 F A B L E I. VAigk &> fis Aighns. Un AÏde s'dlevoit avcc fes Avglons jufqü'aux nues. Comrae voufegardez fixemeht le foleil, dire.it les petï°s' U ne vous éblouit pas. Mes entans , réphqua e Roi'des oillaux, mon Père, mon Aïeul, mon Bifaieu,, & me Ancötresront regardéde mème: uivez leurexemple &le mien , fl ne pourra jamais vous faire baiflu les P;Ulpïiran-ive ordinaïrement que les vertus & les bonnes qua, HtS du père font transmifes a fes ^f^&tó bon èxemple achèvent ce que la-nature a comm.uce. Fable I. Aigle, Arend, Eagle. Aiglor.s,;^ Arenden, Eaglets. , S'élevoit, verhief zich, rofe. jutqu'aux, tot dïinto."nïes, fWcomme f*> hovv, rega dez fixement, ziet, ftare at toie.1, s fup. petits, Upr, linie ones. éblouit pas, «rMto* «J, 'notdawle. fiis, ***** , tons. oifeaux, birds. père, w*r, father. aitrn, ^S^r, Vandfather. bifaïeul, overgrootvader ^ grandfather. aucêtrcs, voorouders, ancdlor,. bont re iardé hebben op dezelve geftaföogd, have ftared at 1 . de Ke\*£*fe ^-Vin the tae manner. luivez volgt, follovv. excmple, wwfce/rf, example. ne pour a jamais , zal nooit kunnen, will «ever bc able vous aw rebaiffcr, 4»9 neirfiuHi, to make you caft down. les paupières, afe oogleden, your eyehds. II arrivé ordinaïrément, gebeurt gemeenlijk, ït commonly happens, vertus, virtues. bonnes qualitès , goede hoedanigheden, good quahcies. lont «msffliéf overga»*, are tranfmittcd. enfans, fefj*r»< children. iecone, 'lesfen, leffoUSi achèvent, w/rtw**, finifh. ce que, Ae/gw», what. nature, nature, commencé, begonnen, begun." Misfchien kan zulk eene handleiding voor fommigenhaie nuttigheid hebben, jonge lieden, echter, met ue volftrekt onontbeerlijke kennis van de gronden der taiut eenigertnate toegerust, zullen dit hulpmiddel ligt kunnen 'misten, en door behulp van goede Woordenboeken terechtkomen. blan-  BLANKA EN MONTCASSIN. Beanka en montcassin, of de Fenetianen Treur fpel-, gevolgd naar het Franfche van arnaul't Zr xL.' \a,rb,az' Tf Mtïeldam, bijde Wel J. bó [ Ty inhoud van dit Tooneelftuk komt over het-eheel hier pw , aoci}>-C\, klanka geheten, welke door een Frafls.cb.man, die in dienst van den Doge eriroNTCAs«v geheten is bemind wordtjhaar vader,foor cerïuchf ver blind , verlooft inrnsfchen ziine dochter aan kapello den Zoo„ vaneenen Medeïnquifiteur van Venetiü.i! en tncht aar door dwang tot dit Huwelijk te noodzaken doch blanka weigert zulks, en montcassin dreigt haar vader „° V (-.assin viugt, doch wordt door de wacht «e- wo,'lr AiV6lk V°°rVaI de H"^lijksplegtigheid ukgefleld Woidr. Montcassin, inmiddels door een bode die wordt daar tegen door.itapello, die een mfnTr'wreed en edelmoediger charakter bezit dan rontaTin veela mooglijk verkhoond. Onder dezen twecflrijd'komt Lefr rA if VCrhaalt 31 Wac oor2aak tot ^ aHes geiven ïio n't c l ss ï£ "Ktf ° ,ïare,h1?d aa" • indk" WK momcassin het leven wil febenken ; dan kapel. de toedr^t van alles vernemende, vêrëenigt: blaÏ ka en montcassin, en ontflaat konVari K van zijn gegeven woord , welke daarop door woede en S overheerd zijne dochter van het leien beroven vvfl dan dit verhinderd wordende, grieft hij zich zelven en hier mede neemt dit Treurfpel een einde. ' De drie eerde Bedrijven van dit Stuk verlopen in onderlinge woordcnwisfelingen , zonder eenigf daad ?e IZTzZ)*™5'TS bedu?kens>i» d* uitvoering een Uapeiig voorkomen hebben. In het vierde en viifde Bedril wordt het Stuk werkzaam en levendig; doch de cha-  b l a n k. a en montcassin. SÖt charakters komen ons voor niet genoegzaam üitgeweWt tc Sushetwélk, onzes bedunkens, voornaamiijk tofe te fchrifc fcEiin de zwakke verzen, waarin dit Stuc ftiSwS, wélks onderwerp in proia naar onze menin- v el krachtiger en leerzamer bewerkt zoude hebben kunne ï SS daar nu het eentoonig rijm verre beneden die"kracht blijft , welke de perfonagien aan hunne gefprekken zouden kunnen bijzetten. Men oordeele onder anderen van de kracht der verzen , uit aeze alleenfpraak van blanka in het tweede loonetl , van het vierde Bedrijf: zal hem zien... hij komt!... Weldoende lievelingen! 6 Nacht! uw duisternis moog' dichter hem omringen! Gij, Itille marmer, waar de liefde hem doet trcen Verberg zijn voetfpoor en 't gerucht van zijne . Weg weg verteerende angst, die mij te lang yerlcheuide! Maar, ach! Konftantia ! zo 't geen gij vreest geoeuide! ... Zo hij eens vloog ter dood!... en ik verlangde du! En ik heb dit gelast!... Wat was mijn hoop, mijn wit? Ik wilde dat hij, woest, zich zelv met zou vernielen En 't was dan om hem doormijn' vaders hand te ontzielen ! - Ik vlieg! Waartoe toch de lastige moeite gedaan, om woorden in zekere maat te zetten en op het eind te doen rijmen, zo het "evol* van dien arbeid zulk eene gedwongene enzwakke r°ede tm voorfchijn brengt; «iet hoe veel kracht zoo. ook de geweldigfte daad in het Stuk kunnen uitgedrukt worden, zo niet hier de verzen zeiven eene zwakhetd in de voorftelling te weeg bragten, daar kont Aft ini zijne dochter willende dooden, zich aldus zeer gedwongen uit- drukt: Vloekwaarde! Gij jaagt mijn woede in top! ftort niet dan dood ter aarde. Zoude men 'er ooit op vallen om zulke niets beduidende "taal in profa te uiten. — Wilden wij alle de verzen van dit Stuk op dezen voet nagaan , in de daad wu_ hadden een geheel boek met aanmerkingen te vullen ; wij zullen dus van dit Stuk affcheiden, in hoope dat onze Nederlandfche Dichters zich eindelijk eens mogen toeleggen, de waare Dicht- en Versmaakkuust in den manlijken lUil 'van onzen Grooten vondel, te beoefenen , uit wiens Werken voornaamiijk de beste regelen voor de Nederduitfche verfifteatjè te putten zijn. _ Brief  303 _BRIEF VAN "ERHIAN DRAVEMAN CoiJENS, HERMAN .RAVEMA.N D'oIJENS en bedenkingen 0p denzelven. J ' " T^S^JSSSt ^Sl-ï de» VHpver van wel, letterlijk,eene'ÊLm^M-Ï g-n d-' dien wlj hi<* bijvoeging ^SiVbS,^ ^n.inruimen, met " ^P" Heer de Bruijn!" „ Indien de Redacteur van U Werk N* ° » deeze Onderbande Periode In het £ " R?N' *2 3n van de N>'euwe VaderlaVdfcl J „ B bnotheecq plaast, dan zal ik van Jfc^Rechttr " p Ycrvo'g'"g tot bekoming van ReparatTe van " Sjï ydck¥»>d*t W bovendien STSfiJS n weten d,enenmhet RKhtlTZ^Utll ^ " Y 'JJ hf examineeren der Zaale en Taflentl li trdft^f°f^ ^.seenrJ0i^rgi ^K^VerkrUen^r-^ ZU/kS "ict ^dfchiks TJpVtJ -j-;5?" Zal lk n,ets onbeproevd laaten alle : Sr jg? •** ™»«*V4? s amn i .'.'•»» TJED Dienaar." „ Amftercam 12 April 1803." " ^i*J>AN DRAVEMAN D'OIJENS." „ Uud Capn. ten diende deezer Landen." Dat  rn sedënkinseï? op denzelven* 3° 3 Da* de Schrijver dezes Briefs zich door onze reccnfie bekdi-d acht, zien wij duidlik, dewijl hij van raarsM v^r fpreekt ; maar . waarin die belediging befta,.Tin. den wij in denzelven niet gemeld, en zi,n dus met m ftaat onïons tegen zijne opvatting bepaa klink te verandwoorden, of de gronden, waarop dezelve (leunt, te beoordeel n veel min ons zeiven te overtuigen van dc recutmatngheid van zijnen eisch en van onze rerphgtiog, om *g?weSut^ÏÏt niet den iThet Ize fchuld, dat dezelve geen jJttgS^^ druk ten zijnen opzichte op ons gemaakt^efW Hem kenden wij niet verder , dan wn hem ^ ^^^ den keren kennen, en wij kunnen dn, ^et geenicujn van reden voofönderfteld worden hem te hebten^Uen Lkdigen; gelijk wij ook als nog, na eene bedaarde> hg lezing"onzer receniïe, met kunnen vulden hu wJ werkluk gedaan hebben. Is 'er eenige /fcfcg* veraek^ rin* ten zijnen laste m te vmden? — Wij v,mouwen van neen. Wij hebben alleenlijk onderzocht, of de Memorie, naar onze gedachten f^}^?^}^^ woordde, dat is, of de onfchuld van den g.van nen daarin met overtuigende — ons naamhjk overtuigende — bewijzen geftaafd wierd; en dit hebben wi; gemeend ontkennender wijze te moeten beandwoorden daar^het: ons veel meer voorkwam, dat de wijze, waarop fommige feiten wederlegd worden, bij den onpartndigen Lezei Choedanigen wij zekerlijk waren) eenig kwaad vermoe. den moest doen ontftaan of vermeerderen. Is het, vragen wij nogmaals, aan ons te wijten, dat de gronden waarop de eisch van den openbaren aanklager gebouwd was, ons zoo krachtig, cn die van de verweering daarentegen in fommige (lukken ons zoo zwak voorkwamen, of dat de kvensfehets van nn ave man ons niet ten zijnen voordeele ingenomen heelt V — Is dit van onze zü'de eene belediging , waarvoor Wij hem reparatie van eer fchüldig zijn? Is het niet eene bekende waarheid: dat ook zelfs de beste zaak f echt verdedigd kan worden? liet kan zijn dat wij in ons oordeel over de waarde der Memorie gefaald hebben; want wij zijn mentenen, en achten ons niet boven de mooglijkheut van dwalen verheven; maar in dat geval zou de Schrijver der Memorie , in quaiiteit als Schrijver , en niet draveman in ' 1 eem-  304 BMEr VAN mm> Uttll» d'üIJSNS, ,k. SlSLffS' »*• '»'''«" « «er ons " TuZTs 't ca>'eat fuccesfibus opto, En dat deSWnf , ^f" mtanda P"te •" »=^t"^j-i^tc,f ga «uk£jt r,etvvoor waa""S schoujc" o" gelukkig is het voor eenen Onfchuldiffcn GevanffptW ^,gDoeV]trivdie re «ft^^rasaa iieiien. Lioch, gelukkig, daartegen, Rechters te lu-h ben,die dezelve uit de Papieren opmaken. Enh£ is daar men deze zaak ter kennis van heiTpubKek gebrSt heeft ook voor draveman van het hoogfte belan* dat evenwe gedrukt, en het is de gedrukte, LdegefK vene Memorie, die wij beoordeeld hebben. Én £ 55 Ut d^3hblbafen' 3,0M "i^and kunnen betwS uitgeven va^ ef'rcBft 1*'efk^T "? fa drük Öofonge,^ hetzelve openlijk zijne gedachten te zeg|en. fnn;°°nr h" overige moeten wij den Briefschrijver nog her. 2Z '• T Afl\ hem/00 wel aIs ons bel enden regel:- f én dtrJe bergde uitkgger van ™S» en dat wij vertrouwen zoodanige uitdrukkingen in e^ vXrï' iXf h? T > l!at ^ CS « een verkecid daglicht plaatfen, zeer wel zoodnnio- tP  UITTREKZËLS en BËÖÖRDEELINGËN* Vet-handelingen, rankende den Natuurlijken en Geöpenbaarden Godsdienst, uitgegeven ^teijlers Godgele^U Genootfchap. 'Twintigjle Deel. Te Haarlem, bi) j. Jiii* fchedé en Zoonen en j. van Walré. 1802, 566 Blaat, In gr. Quarto. De prijs is f 3 - i - : (Tweede Recenfte.*) De Derde Verhandeling, in dezen Bundel, Is die vad den Harderwijkfchen Hoogleeraar joan melchh or kemp er. Dat, volgends het algemeene gevoelen der Wijsgeeren, zonder deugd, geen algemeen Volksgeluk beftaan kan, vooral in een vrij Gemeenebest; doch dat men verfchillend gedacht hebbe over den invloed van den Godsdienst op deugd en goede zeden; dat uit dielt hoofde de opgegevene vraag van veel gewigt is , wordt inde Inleiding kort aangeftipt, hetwelk den Schrijver op het onderwerp zeiven leidt, hetwelk door hem wordt gebragt onder vier Hoofddeelen ; — waarvan het Eerfte hatideltover de natuurlijke drangmiddelen tot deugd, en in hoe verre zij eenen geiloegzamen Meun voor deugd ert ooede zeden opleveren; — het Tweede over opvoeding en befchaving, waarin onderzocht wordt, of door middel van dezen kan bewerkt worden , dat de natuurlijke drangmiddelen tot deugd genoegzaam zijn, of dat de menfehen geene andere uitwendige drangmiddelen behoeven buiten de voortreflijkheid der deugd zelve; — het Derde over den invloed der Wetten en burgerlijke inftellingen op deugd en goede zeden; — terwijl in het Vierde de invloed van den&Godsdienst met dien van de overige opgenoemde hulpmiddelen vergeleken wordt, waarin dus het andwoord op de voorgeftelde vraag ligt opgefloten. Veel moet ffiert in deze Verhandeling ontmoeten , hetwelk reeds in de vorigen is gezegd; trouwens het onderwerp is hetzelfde* Dit ontdekt men terftond in het Eerfte Deel, waarin, met ter zijde ftelling van het gevoelen der Critifche Wijsgeerte, aangaande het onbeftaanbare, om het denkbeeld van, ert de verpligting tot deugd af te leiden uit de ondervinding en uitwendige drangredenen , de ongenoegzaamheid vart de natuurlijke en de noodzaaklijkheid van uitwendige drangmiddelen tot deugd en goede zeden in de Burgerlnke Maatfchappij, beweerd en afgeleid wordt —-■ uit den NIEUWE vau. eibl. vii. DEEL. NO.7- V «**  Zo6 verhandelingen, natuurlijken toefhnd der menfehen, vooral zichtbaar in onbefchaafde Maatfchappijën, als hebbende niet flechts eene redelijke, maar ook eene zinnelijke of dierlijke natuur, voor welken het tegenwoordige meer belangrijk is, dan het dikwijls ver af zijnde toekomende — vooral daar hetgene men algemeen voor geluk houdt, niet ahoos verbonden is met de deugd; — niet alle menfehen vatbaar zijn voor het zaligend of pijnigend bewust zijn van wel of met wel gedaan te hebben , bij gebrek van den daartoe nodigen trap van zedenlykheid; — en men de «revolgen der ondeugd wel eens door list, in dit leven, ontduiken kan. —. De overtuiging van dit alles bragt te wege een uitzien naa andere hulpmiddelen ; onder welken , in de eerfte plaats, befchaving en opvoeding worden behandeld , in het Tweede Deel dezer Verhandeling. — Beiden worden hier yerëenigd, omdat beider doel het zelfde is, onderfcheiden omtrent de voorwerpen , nadien de opvoeding tot de jeugd, de befchaving tot de bejaarden, betreklijkis De opvoeding en befchaving bedoelen ontwikkeling van verftandelijke vermogens, — en verbetering van het hart. —- Tot het eerfte kan opvoeding en befchaving de menfehen brengen; niet tot het laatfte; waarbij men moet in het oog houden, dat hier niet van bijzondere perfonen, maar van geheele Maatfchappijën, — niet in het algemeen van deugd, maar van dien trap derzei ve, welke onder eenen meer vrijën Staat wordt gevorderd, gefproken wordt. — Hiertoe zijn de hulpmiddelen, welken de befchaving aan de hand geeft, ongenoegzaam , omdat — dezelven zich bepalen tot de opfcherping van het verftand — men deze befchaving, hoe groot hare vermogens zijn mogen, nimmer algemeen zal kunnen maken, — en altoos ongenoegzaam zal zijn tot zedenlijke verbetering van een geheel volk. En wat de opvoeding betreft, K. toont aan, dat ook deze dat vermogen niet bezit, omdat nimmer alle menfehen omtrent de beste wijze van opvoeding overëenftemmen , — noch ook dezelve eenparig iif oefenin» brengen zullen, — ja, dat zelfs de beste opvoeding geen genoegzamen fteun, geen duurzamen waarborg voor burgerlijke deugd zoude opleveren, en wel ook, omdat dezelve in dezen ftand der zaken geene plaats kan hebben. (Wij erkennen zeer gaarn het moeilijke van eene zoodanige opvoeding, en het onbeftaanbare'van dezelve met de groote verfcheidenheid in rang, vermogen, aanzien  UITGEGEVEN DOOR TEIJLER'S GODGEL. GENOOTSCHAP. 3°7 zien en beftemming, in deze dagen, en vooral in ons Vaderland; maar geloven echter, dat dezelve nog wel ' van toepasfmg zou zijn op een kleiner, min vermogend, min van de edele eenvoudigheid ontaard gemeenebest.) Opvoeding en befchaving zijn middelen, hoewel ongenoegzaam op zich zeiven, om de zeden der menfehen zuiver te bewaren , langs den weg van inwendige verbetering. Hier kunnen uitwendige drangmiddelen bijkomen, te weten wetten en burgerlijke inftellingen. Welken invloed dezen hebben op deugd en goede zeden , wordt in het Derde Deel onderzocht. — Bij dit onderzoek bepaalt de Schrijver zich, eerst, bij de vcrëischten,welken zoodanige wetten zouden moeten hebben , om aan dit oogmerk te voldoen — te weten, niet alleen om de algemeene veiligheid te bevorderen, en grove misdaden voor te komen, maar om waarlijk deugd en goede zeden in het algemeen te wege te brengen. — Deze verëischten zijn, dat dezelven zich tot alle daden uitltrckken; — derzelver gevolgen zeker en onmisbaar; —■ altoos rechtvaardig zijn, zonderden fchuldigen te misfen en den onfchuldigèn te treffen, en dus geëvenredigd in de toepasfmg aan de onderfcheidene trappen van deugd en ondeugd; — en vermogend genoeg, om alle tegengeftelde aanlokiëlen te overwinnen. — Hieraan worden nu, in de tweede plaats, de wetten getoetst, en het Rcfultaat van dit onderzoek is, dat de wetten in allen dezen te kort fchieten. — Wij kunnen hier den Schrijver niet voet voor voet volgen, alleen willen wij den Lezer opmerkzaam maken, op hetgene K. zegt, "aangaande het eerfte verëischte, algemeenheid, waarin hij het uitvoeriglte is, toonende, hoe moeilijk het zij een volledig Wetboek te vormen , gefchikt naar den aard en de beschaafdheid van een volk; — hoe onmooglijk om alle daden en pligten daarin te bevatten; om in alle bijzondere gevallen te kunnen voorzien; terwijl 'er eindelijk vele pligten zijn, die geen voorwerp van Wetgeving kunnen zijn, als bij voorbeeld trotschheid, gierigheid, ondankbaarheid, onmeêdogenheid, enz.— ,, Zijn 'er dan ook nog andere hulpmiddelen?" — Men noemt beloningen voor goede daden, — gedenkteekenen voor groote en edele mannen — fchouwburgen ter opwekking van liefde tot de deugd. — Doch dat ook deze onüitvoerlijk of ongenoegzaam zijn, wordt zeer juist aangewezen; en reeds die ééne bedenking, dat de mensch hierdoor wel tot groote en fchitterende daden, doch minder V a tot  30S VERHANDELINGEN, tot de ftille huislijke deugden, en die meer invloed hebben op Maatichaplijk geluk, worden aangefpocrd, zal overtuigend genoeg zijn. De inftelling van Cenftores onder de Romeinen in navolging der Grieken, Cen op welke waardigheid ook reeds in de Verhandeling van B. verhandelingen, vaardigheiden.billijkheid, kunnen verëenigd worden. - Ithn01^' hfr Semcht ons n«t bedriegen et ^^gSS^ d^ataaffche ReputnelTreeds' den Godsdienst, algemeene wetten en inric": ttn § er S verwacTtel n TT" m°ge" Wijgcwis ietrelht ëotas vei nachten. — Doch keeren wij terug tot de Vevh™ gii ggvane 'etglne^ ttrin^t»^°^ ging, van hetgene de ondervinding, omtrent dit alles h vroegere en latere volken geleerd heeft waarïn de Hoog eeraar niet de twee vorige Verhandelaars in™ en zijn Werk befluit met alles in één andwoord fanen te trekken, waarbij het Eerfte Deel der opgegcveneTaa ' ontkennende, en het Tweede bevestigend wordt beand*. linï°aanmerieenSe^lle" '1' °-mtrent deze ingewikkeld, te dufster is.^VatTocïtat et?^Ge! fchnften die voor en ten nutte van het algemeen - al ishet ook het meer befchaafd gedeelte - beftemdïïin een afgetrokken ftijl te kiezen. ï)ezelve mag het uithan" ! bord van grondig onderzoek fchijnen te zijn, het s een bedrieglijk uithangbord - en veel ^rooter is hii rfwaarlijk W|sgeerige denkbeelden duld^kS fcdt gen dan hij die nog onder het lezen doet gevoelen hoe ingefpannen de geest was onder het ftellen. — Ten op. zichte van het Derde Deel, wint K. het, onzes ertclnens ver ; omdat, hoe zeer B. 'zich ook to?l$3SSSft laat, hy hierdoor te ver uitweidt, daar K., door alles onder algemeene oogpunten te brengen , bevalS'er en meer geevenredigd heeft gewerkt. Dit Deel, óv ï X Wetgeving, gelijk ook hetgene over Befchaving en Opvoeding gezegd is, kwam ons in deze Verhandeling het en hier ftaat hij vooralver agter de uitmuntend fchoone Verhandeling van feith, hoewel hij in andere opzichten behalven in den vuurigen en wegflependen ftijl, hier en daar vrij wat overeenkomst heeft met denzelven! Bij deze drie Verhandelingen is nog eene Vierde *evoego , oorfpronglijk in de Hoogduitfche taal gefchrèven waaróm uezelve niet naar den Prijs kon dingen j (hetgenl ons  UITGEGEVEN DOOR TEIJLER'S GODGEL. GENOOTSCHAP. 3** °," Cvelfolat dezelve, fchoon het zelfde, * gen Ibedoelcncle, eenen teg^ ttn Mi onderzoekt «n> of de mensch j in de bmS«rlijk5 SJ*S eenen ftc!liS=^G°ds°ietSn0•slle*che;, g" ■tairfzaam en iteluk t g te kunnen zim? s Mentenen ge fteïdheTd voorll in de Maatfohappij, uit hoofde va «den trek tot -ezellifheid, komt hier vooral in ShïvSfde' daarbij, plaatshebbende onge geid m fchikkingen der Policie, perfoonlijke dieuften en Mastln w\i kunnen wraken tot de kennis van den wil der Godheid , tin onzeiröpzichte: eene middelijke door ons natuurlijk verWtr^rSi» , ^or tuslchenkoinst van eenig Wezen regelrecht van God daartoe gemagtigd.- Het eerSrt den natuurlijken , en het laatfte Amflellfn Gods diens: - CTen opzichte van de bewijzen voor dezen laatften is de SchriWer ons wat zeer zwak; het komt ons S/fcSPult 'sMans redeneering ^noegzaam kan opmaken, dat de  treflijk waren , dat & oZ%Z^ fSbeaaar 200 voor' Wit de famenfevin" koS^ ' Vüordvloeiënde mate , dat beflechtsï , — .vera>inderd in die kwam, Se^S^ aan, ontbeeren, in zoo vern* w.i • g Godsdienst kunnen ring van ^^SSSmSt,S ter be^ dc], ter b^i^^^^^^^ als midbeid, Dit brengt atn den SSSS ■ 'fd e£ ^jtaHgi tot een onderzoek, il&flte&fe ecmge andere föh&cing o ht Sddet iÏÏ^ °?k door fchaving of opvoeding zon V,n w«gevmg , be, i)e2e benoorden SX1 >, verva»gen worden?Waar daarin den Sïi ^SS 200 «g te zijn , gen Godsdienst. I!T" boven den «3$ beid, algemeenheid, en nlcchr l.f n? 3» door zuiver« vergelijking We^ed^S^^j*» reinig, Ipdsliefde, en wetgeving 00[ 'ÏÏiV.bdch£ving. vader, wetten en de uit-ezochtife'^ • S de Uren§tfe ftrafduidliik en ^S^docVbSK Verm°ge"' wordt uitweidende dan in d'. vorL v ?P J Veel mi"der zen, e VOnge Verhandelingen aangevve, . In bet Derde Deeï onderzoekt JP s»i,-Ja in den aard eener RepublikeiSe"'Wr' °f er °°* hetwelk hierin m^S^S^^^ iet is, men eens met feith/ « dlJJ" h!J ,S het vo1^' Republiek meer noodzaak]ijk "fn ï.f*de£e.den ,n e^ kunnen zeggen., echter te erLnnen E , f Heb6ert Verre van dezen Bundel te ontrnrl' • dve' We* welverdiende plaats bekleedt hl !f ' ïflte««M eene wel wij aan dLe ve geeïïtaü« **3 W^n voor eejje Van HS^^^ ZOuden £o^  f. O. michaölis, NIEUWE OVERZETTING DES N. t. 313 T. d. miciiaclis Nieuwe Overzetting des Nieuwen Testaments met Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Nederduitsch over gebragt. Agtfte Stuk. Behelzende de Brief van paulus aan de galaten tot die aan de kolossers. Te Dordrecht ■ bij ■ A. Blusfé en Zoon, 1802. «58 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ i - ia - : De volgende verklaring van de zoo zeer betwiste woorden des Apostels, Gal. IV: 21 — 31, door den met recht beroemden M, gegeven, zij hier tot een voorbeeld bijgebragt. „ .. „ De zin is hier niet," zegt hij, „dat Sara cn Ilagar voorbeelden zijn van het oude en nieuwe Verbond, of, zoo als wij het gewoonlijk noemen van het Oude en Nieuwe Testament, en dat derzelver gefchiedenis allegorisch moet verklaard worden; maar Paulus beandwoordt een fchijnbaar bewijs, dat voor de noodzaaklukheid der Befnijdenis , en het onderhouden der Levietiiche Wet wierd bijgebragt, en verklaart tot dat einde eene plaats uitJezaiL De Heidenen, konden de ijveraars voor de wet zeggen, die Christus aanneemen worden Kinderen van Jeruzalem, en zelfs de Profeeten ftellen de bekeering der Heidenen, die zij te vooren verkondigen, voor, alsjvierd Jeruzalem eene moeder van ontelbaare kinderen. Zijn zij kinderen van Jeruzalem, dan moeten zij ook de gewoonten en wetten van Jeruzalem aanneemen. Ilieröp andwoordt Paulus: 'er is een tweeërlei Jeruzalem. 1) Het oude, zoo als het ten tijde van Abraham en Melchizedek was: Gen. XIV: 18, 19, 20. zonder de, eerst veele Eeuwen daarna, gegeevcne Levictifche Wet, ook zonder Befnijdenis, want Abraham was destijds nog ïjte* befneeden, eenen Priester hebben, die niet van Levi afltamde, maar van Heidenfche afkoomst was , Melchizedek, Koning van Salem , en Priester Gods des Allerhoogden, (Heb. IX.) Van dit Jeruzalem zi'.n wij kinderen, deze zal, volgends Jezaia, de moeder worden van ontelbaare kinderen, o) Het tegenwoordige, aan de Levietiiche Wet onderworpene Jetfl ,>.k:m, en derzelver kinderen zijn wij , "reniet.". : rasrqi èfcï;' '■" • t ^.. "' ' ' Om dit te" bevestigen . merkt hij nu aan, dat Jezaia zelve 'it het .vier ei. tri fe Hoofddeel een zinbeeld ontleent V 5 uit  3H J- D. MICHAëUS, NIEUWE OVERZETTING, ENZ. uit de Gefchiedenis van Abraham, Sara en HaMf en lid tvyee vrouwen van eenen Man voor, zoo ais Abraham die had. Lene, geduurende eenen langen tijd, onwuS baar, en die dm man verlooren had, maar ib oÏÏK kinderen krijgen: zou; dit zinbeeld van Sara ontkend' de andere, die terftond in het begin kinderen, en enman bad, zoo als Hagar , de dienstmaagd. Geener eerfte vrouw der onvrugtbaare , worden &kindSn beloSd bet oude He.deniche Jeruzalem, waarvan w|7e4seen eenigmaal in den Bijbel leezen, dat het eenen Pr est er £3 den waaren God, Melchizedek , gehad heeft, djeSLni derhand, geduurende duizenden jaaren, -eene zoon?, hnt wyl de Heidenen in het algemeen", ml&ï%S^* De vo gende Aanteekening, bij Efez. V: 16,koopt den regten ujdmt, willen wij hier nog bijvoegen. * ,, lk ben niet volkomen zeker," zegt M.. wat her mtkoopen van den tijd hier, en in dezen zamenhaiS f daar er als de reden van deze vermaaning wold? & voegd want de dagen zijn boos." Twee verklaaringen bieden zich aan mij aan, tusfehen XE zTeïekie'z;;."1""1 * "° düS de» Leezer verzoS 'V.'J'fT verftandiS en voorzigtig den tijd uit, om oo4nbhkOCn',Jn'PC,met drift LetSelllkk'g kos'ba^ 3Ï'^ ,1at.u ^ar toe gelegenheid aanbiedt, wan de tijden in vyelken wij leeven, zijn zoo boos, dat wij deze gelegenheid (bij voorbeeld volgends het voorgaande, om anderen te verbeteren en tekens de zonden te waarfchuwen,) niet altijd hebben!" Het Gnekfche woord beteekent, in de daad, vooral den bekwaamen den gelegenen tijd, en de plaats uit den Steevenen Brief aan deKolosfers, Hoo}dd.\\- 5. fchynt op deze verklaring te zien< 2J „ /,oekt bij elke twijfelachtige zaak, tijd te winnen , en de daad uitteftellen, tot gij onderzoeken en overweegei! kunt, of zij billijk of onbillijk zij, want wij leeven 111 eenen boozen tijd, waarin dikwils door anderen iets gevergd wordt, waarbij gemoedstwijfelingen ontlbaan kunnen." Dit ftrookt bijzonder met den zamennang, waarin de woorden voorkomen: het is ook mogelijk, dat iemand, die twee brieven kort ■na elkander fchrijft, dezelfde fpreekwijze , die hem uit den eerften Briefin de gedagte zweeft, en in dl bruikt"1' inden tweeden ta eenen anderen zin geGe-  w. l. krif.ger, gesprekken, enz. 3*5 Gefprekken en Overdenkingen, over de opftanding ranon. zen Heere jesus chrisïus , ^«r wilhelm l e end e r t rrieger, Predikant in "sHage. Te Amfteldam, bij J. van der Heij en te Utrecht, b»W. van IJzerworst,. 1803. 47* Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 15 - : T>en arbeid, van den zelfden vorm en goede gehalte, E als vorige Werken van dezen zelfden oordeelkundifel Schrijve?, zijne Gefprekken en Q*4*^«~£ lilden en derven van onzen &k jesus christus, en: Gefprekken en Overdenkingen over de Geboorte van onzen Heere jesus christus, twee ftuSen, en waardig cn gefchikt, om bij dezelven ge- VOtlet ^rfvangt aan met vier Gefprekken, over de vaalheid der opftanding van jesus christus; over het belang, dat wij V bij hebben, om overreed te zijn, fat jesVs waarlijk is tpgeftaan; oplosftng van eenige bedenkingen; en eindelijk: % overeenhemw»g ^^ ee'isten, in 't verhaal van jesus opftanding. Men kan fezeGefP^ Se Saam des Werks zeiven, hetwelk twaalf Overeenbevat; over alle de bijzonderheden, in het verhaal deSSin'g voorkomende, in eenen bevalhgen duidUjkenen verftaanbaren ftijl, waarbij de gebeuremslen opeeSderd, en het Christlijk gemoed opgeleid wordt, ora SrSg en ftichting behoorlijk gebruik te maken van de gefchiedenis der opftanding van jes os Het eantfehe Werk wordt befloten met een gefprek, het Vijfde over de heerlijkheid, die te.sus btj zijne opftanding felds verkregen heeft. Deze heerlijkheid wordt in twaalf hii7onderheden dus opgegeven , Bladz. 461. J Voor eerst: letten wij hier billijk op de ontheffing van den dood, zonder dat het lijk van Hem eenig verderf had ondergaan, naar de Godfpraak die zulks vooripeld had. - Nu hèerschte de dood niet meer over Hem." CPf'Tlil'twe°eden: zijn lighaam was nu reeds een heerlijk lighaam,^- VI. 90 Vijl het onverderflijk en onfterf- !'jk vaoSêgdaar ten derden bij: dat ik, zo ik meene, om «tó11$! Overdenkingen onderfteld. heb, dat Hu mx  w. U krieger , gesprekken, enz. met Engelen en de opgewekte Heillo-™ verkeer had , dan te voörenT" "eiIlgen ' aangenaamer ,, Ten vierden: de hpriimPT-;,.~ j rr«aar zegevierde over den Zh g dathlj nu ais ove™andcn, zettede S\! r en over zI ne bittei^e vijf lij'nu TO'^l"gfc^de h*êrl»d, wei nu zijne menschlijke ziel ? w ,?ene Vreugde fmaakte God zijnen Vaderieno"fflezdvÏÏ-'ene VCrlichtin* in *oo onberekSr'vS^^ >, £S ^gdSf^ Hij Hij bij hen was zo Wv i Z1°h ^orgen, fchoon WW laJ f < Hr goeddac1"- Hij ^ ren van 't vertrek xv^ -' onS^merkt de deu- groots hoe dafalleVsn»nden WarCn' H°e merkS vS«dei;; $ nog deed J» d* *o oPnog bij.» Va"?St* voeSe *fo de zevende plaatfe hier S^tl^* b£VeIen aan ÏÏ* gezanten, Ixval ! „"„ om h• hm Mn tot ziJne rijks«onden alommete p edi en ,naam vergeeving'der zijne grootheid door ™ ' h°C Iu, ^ijk blinkt hier toont het vermogen dat Hif i TV '' blaaSC °P hen' en God mede te deelen -'' J beZ,t' 0m dien Geest van ^^t^^^TT'rTbev^dat- tot zij daar den Heil h?\ 6 ?erufa/em te blijven, bevestigt on» S.S&^TSfm zouden' d" den Geest te zeSü ftdar Ju ^ QPP™gr, om wil: ook kenrneiit' ditWaar en aan wien Hij zijner lievelinge, in de blo lm7°gV!' °m de fchaate« geen leed tremS £t HifuS oozï «K*™' ï* den van verbeurende leeuwen vSg 1 en van johannes " petrus Men  f. ter meetz en c. westhoff,leerredenen. 317 Men moge het wat te gezocht vinden, om juist een Twaalftal bijzonderheden vol te maken, dit zal ons met hinderen , om over het geheel het Werk aan onze Lezeren naar waarde aan te prijzen. Twee Leerredenen: de Eerfte van v. ter meetz de andere van c. west hof f, Predikanten: de eerlle in de Hervormde; de Tweede m de Lutherjche Gemeerite te Rade vor'rn Wald, in Bergsland. Beide aanftonds nadat deze geheele Stad, en inzonderheid hunner beider Kerken, op den 21 Augustus 1802, waren afgebrand, onder den bloot en hemel, in het midden van de asfche en puinhopen der verwoeste Stad , mtgejproken. Uit het Hoogduitsch vertaald door d. e.o tterbe in, Doel. in de H. Godgel. en Pred bi, de Geref Gemeente te Emmerik. Te Zutphen, bij H. C. A. iliieme, 1803. Te zamen omtrent 60 Bladz. In gr. Uctavo. De prijs is f: - 8 - : Naauwlijks kan men zich eene omftandigheid voorftellen , die meer gefchikt is, om eenen Leeraar Iterke, natuurlijke, aandoenlijke hartetaal in den mond te leggen, dan het geval dat in den Tijtel vermeld is. Leeraars, die, zoowel als hunne geheele Gemeenten, door eenen geweldigen brand alles verloren hadden, en die aanttonds, na dat het geval gebeurd is, tusfehen de puinhopen van hunne voormalige eigendommen , voor hunne berooide Gemeenten, die nu naauwlijks dak vinden , waaronder zijfchuilen kunnen, ftaan te prediken: wat gelegenheid is meer gefchikt om fterke Godsdienftige aandoening te oevoelen en te verwekken! Het komt ons voor, dat deze beide Leeraaren dezen moeilijken post zeer lofwaardig hebben waargenomen, en dat deze Leerredenen met veel genoegen en met veel medegevoel kunnen gelezen worden. De  31* H. van otterloo , de zoekende ziel. De zoekende Ziel, of eenvoudige Brieven , voor zoekende menfehen naar JEZUS. Opgefteld door henricuI van otterloo, Oud-Ouderling der Gereformeerde Nederduitfche^ Gemeente te Utrecht. § DerdeStÏkZ%ll . 7~fieBrieV, J»ZZZ?**$X NIiegtot tavo. De prijs dezer beide Stukjens is f i - 4 . : TVTij vernemen thands, dat dit Werkjen, waarvan wii W de twee Eerfte Stukjens voorheen (*} hebben aangekondigd , gefchrèven is door den Boekhandelaar hen ricus van otterloo, die zich op den Tijtel van het Derde en Vierde Stukjen, en op den akemeenen Tiitel TZXetJthede 5Ve^"en g£fch;£' als ooi doTde on derteekening van de Voorrede, welke bij het Vierde Stukjen gevoegd is , om voor het geheele Werkïen Geplaatst te worden ontdekt, als den Sud-ZtSgtr Gereformeerde Nederduitfche Gemeente te Utrecht LZv welken Tijtel de eerfte Stukjens door hem waren uitgege- hJÏfJeZf Tï S-tUkjens is nu dit WerMen volledig, hebbende den Schrijver, omredenen, verkozen, dezelven ?ooidniste 8 J tC SeVen' waar™de »u zijn plan voï Daar deze beide Stukjens op den zelfden leest gefchoeid zijn als de eerfte, hebben wij, bij hetgene reeds door ons te voren gezegd is , mets te voegen. Het geheele Werkoorden". S eD "Ut V3n eenvoudiSen gelezen €*) Zie N. Vadert. Bibl. VI Deel, ijle Stuk, Bladz. 430. Zaakluk verflag wegens de uitbreiding van den ChristelUken Godsdienst plaats hebbende niet alleen in vele landen van Europa, maar tevens ook in andere werelddeelen door cornelis brem. Te Rotterdam , bij N._ Cornel, 1803. 61 Bladz. Li gr. OStavo. De prijs ts f : - 10 - : Sedert eenigen tijd heeft men, bij vele Godsdienftige lieden, eenen buitengewonen warmen ijver befpeurd, om  C. BREM, ZAA1CLIJK VERSLAG, ENZ. 3*9 nm Am Euan-elifchen Godsdienst der Christenen uit te SKMS5è£S| ÏÏKS. * gefchikt zou, Godsdienftigheid: zoo zelfs, ^*™F_^Aken.Wii k Wi'i zie., 'er uit, dat dc grootere of kleinere EuïngeH. zelfs zeer aanmerklijk in Frankrijk , ja verre ouuen E OoPk zien wij, dat de pogingen die zij in het werk ftelIph od zeegvele onderfcheidene plaatfen, met vruchtnns zHn Vooral heeft onze opmerking aangetrokken, het'enf óns bericht wordt, van Se algemeene fotGodsdienftigheid in Kentuky en Cumberiand, twee Wp^rliike Staten in Noord-Amerika. De ütrw. c. baj ïïa JPref dent van de Akademie te Washington, verK' S ^t volk van deze landltrekcn, te voren b. Sk Godloos en Ongodsdienftig en =3 deel volftrekt ongelovig was; doch dat onder n^eive, ïn zeer korten tijd, eene zeer algemeene ontwaking, in "enoeiaaïï. alle Jdè gemeenten door het gf^Jand! fntS% dat de belangneming, jver en toevloed tot Sopenbiren Godsdienst aldaar buiten voorbeeld is en da? de'bfdaardhbid, de ^^Ji^,^^^ in die zelfde menfehen, die nog onlangs zoo woest tn^  520 C. BREM, ZAAKLÏJK VERSLAG, ÈNZi denloos waren, Kentuky tot de zedlgfte plaats makeii die men kent. — Zoodanig eerte verandering is altijd tett hoogfle wenschlijk , maar het is vooral te wenfehen, dat dezelve beltendig zij, elk waar Christen bidt van harte, dat zoo veel aangename bloeifem tot duurzame vrucht aanrijpen moge! De Heer brem houdt dezen zegen van het Euiingelie'voor een gevolg van de opgerichte Zen* delings - Genootfchappen. Het is ons evenwel, uit de berichten niet gebleken , dat dezelve daarmede in verband Haar, fchoon wij daarom het groote nut van die gezélfchappen geenszins ontkennen. In dergelijke verzamelingen moesten geene berichten van minder' belang en van minder zekerheid geplaatst worden* Wanneer wij ons over dat goede verblijden zullen, dan behoren de getuigen voor de waarheid van hetzelve genoemd, te worden, en lieden te wezen die bevoegd zijn om te oordeelen. Sommige andere aanmerklijke berichten, in dit Boekjen vervat, waren reeds uit de Zendelingsverhalen bekend. Wij zouden in hetzelve gaam wat meer orde gezien hebben. D-ionysii oodefridi VAN der keessel, Iclï et in Academia Lugduno-Batava Juris civilis et hodièrni Prof. Ord. The/es SekSta Juris Hollandici et Zelandici, ad fupplendam hugonis grotii introduct-ionem ad Jurisprudentiam Hollandicam, et definiendas celebriores Juris Hollandici controverfias , in ufum auditorum evulgatse. Lugduni Batavorum , apud S. et J. Luchtmans. 329 Pag. In Quarto, Conllat ƒ 3 - 12 - : Dat is: Vitgelezene flellingen van het Hollandsch en Zeeuwsch Recht, om te dienen tct een vervolg van de Inleiding van H ugo de groot in het Hollandsch Recht, en tot het hefltsfen van een aantal betwistbare flellingen uit het Hollandsch Recht, ten gebruike zijner Toehorers in het licht gegeven, door den Leijdfchen Rechtsgeleerden en Hoogleeraar ü. g. VAN der keessel. TVfien is niet het voortreflyke Boek van den onfierfiijkefl W 11ugode groot: Inleiding tot de Hollandfche Rechts-  v. o. keessel, theses select7ë, etc. 3al Rechtsgeleerdheid; bekend? - Met recht heeft men'hct> zelve fan Leijdei s Hooge School, als een zeer vtolledïg kort begrip dezer Wetenfchap , tot den grondflag y.an he onderwijs in dezelve genomen. Daar mtusfehen dnWe* in het Hollandsch, en wel van den leelujd van h. dk groot gefchrèven is, en het'onderwijs m de La. nfcbe taal wordt gegeven, en de Kweekel.ngen van themis ook met de kunstwoorden n dezetaal meerbekend zijn dan met de Nederduitfche van de groot; daar ten andere dc fchrijftrant van de 'groot zeer korten Zinrijk is; daar verder na den tijd van de groot,vele wetten "n geWHsdert in verfcheidene ftukken verandering gemaal hebben, waarvan bijgevolg in dit boek geen gewag kon zijn, en die echter een Rechtsgeleerde benoort te kennen; 'daar eindelijk, om van geene andere bijzondciheden te fpreken , ook niet allen hedendaags in betwistbare gevallen, met de groot en zijne tijdgenoten even eens denken, ziet men ligtlijk, hoe veel 'er voor den Onderwijzer in dezen te doen overblijft, om zijne Leerlingen eene grondige , naauwkeurige en ia allen gevalle bruikbare Rechtskennis mede te deelen , en men behoeft zich geenszins te verwonderen, dat tot zulk onderricht den tijd van twee Acadcmifche jaren nodig is. Vermids het nu niet de zaak van elk Jongeling is, om aan dit gedeelte zijner ftudiën op de Hooge School zoo veel tyns toe tc wijden, en allen echter bij eene grondige kennis daarvan belang hebben, is de Hoogleeraar van der keessel te rade geworden, om het voornaamite uit zijne voorlezingen, dat bij de groot niet gevonden wordt, of als kortheidshalve overgeflagen, oma zijnen tijd veranderd, of ook als nog in de Hollandfche Rechtsgeleerdheid betwistbaar zijnde, in den vorm van the]es ot ftellhwen in het licht te geven, ten einde daardoor zoo wel die genen te hulp te komen, die zich nan.de Hooge School op dit vak der Rechtsgeleerdheid niet hebben kunnen toeleven, ais voornaamiijk zijn onderwijs te kunnen bekorteT, waarvoor buiten dien nog itof genoeg overbluft. Hij is, gelijk men ligtlijk zal vermoeden, zijnen Schrijver op den voet gevolgd, en levert hier eene zoo keurige en rijke bijdrage tot de grondige en Sijsthematifclie kennis van zijn onderwerp, dat wij niet twijfelen ot deze arbeid zal allen Rechtsgeleerden zoo in als buiten het voormalige gewest Holland ten hooglte welkom zijn, en kan den faatften inzonderheid van grooten dienst wezen; waar- nieuwevad.MliL. vii. deel. no. 7. X 001  322 F. HILDEBRANDT om wij het in aller handen wenfehen, en niet genoeg kunnen aanprijzen. ' Zakboek ter bewaring eener duurzaame gezondheid. Uitgegeven door FREDER1K HILDEBRANDT, GewOOH hoogleer aar in de Natuur- Schei- en Genees - Kunde te Erlangen. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Franeker , bij D. Romar, en Is. Verweij, 1802. 212 Bladz. ht gr. .Ottayo. De prijs is f 1 - 10 - : Hoe gevaarlijk het ook moge zijn , om onkundigen Geneeskundige Werken in handen te seven , dewijl zij zich_ in meer dan dén opzicht kunnen"benadeelen, zoo nattig is het aan de andere zijde, dat men den mensch bekend make met hetgene zijner gezondheid nadeelig is en afbreuk doen , en met hetgene dezelve veeleer bewaren of herftellen kan. — Tot zoodanig einde dient dit Werkjen, hetwelk wij alleszins aanprijzen tot een huisboek, en waarvan Ouders en Opvoeders zich met zeer veel nut bedienen kunnen. Zie hier kortlijk den inhoud. — Na eene algemeene inleiding, en eenige algemeene regelen ter bewaring der gezondheid , geeft de Schrijver in de Eerjie Afdeeling, Regelen ten opzichte van de verfchillende werkingen, aan welken de menfehen blootgefteld zijn. Hier handelt hij, in tien onderfcheideneHoofdltukken, over de lucht, de droogte en vochtigheid, warmte en koude, fpijs en drank, de ontlastingen , de kleding, de plaatfmg en het liggen van het ligchaam, den flaap, beweging en rust, en de werkzaamheden der ziel. In de Tweede Afdeeling geeft hij regelen ten opzichte der verfchillende deelen van het ligchaam zeiven — Hij verdeelt dit in vijf Hoofdltukken ; behelzende de zorg voor de oogen,' tanden, borst, onderlijf en huid. Een register, van de bijzondere onderwerpen, ten (lotte geplaatst, maakt het gebruik van dit Werk zeer gemaklijk. — Het komt ons nog al vreemd voor, dat de Schrijver nergens van het zintuig des gehoors fpreekt, daar hij over de lucht handelende , nog met een enkel woord van den reuk gewag maakt. De zorg voor het gehoor en de bewaring daarvan is toch niet minder nodig, dan voor de tanden. Van andere aanmerkingen onthouden wij ons te eerder, daar wij het geheele Werk met zoo veel genoegen gelezen heb-  ZAKBOEK TER BEWARING EENER DUURZ. GEZONDHEID. 323 hebben, en wij het algemeen mogen aanprijzen._ Alleen willen Wij nog iet ter proeve mededeelen. Wij kiezen daartoe, hetgene, §. 9» vaa de algemeene regelen ter bewaring der gezondheid gezegd wordt aangaande de gC^°°De' gewoonte, die onverklaarbare eigenfehap van levendige ligchamen, is, gelijk het fpreekwoord zegt, eene tweede natuur. 1 Ligt te mis/en werkingen worden dikwerf door o-eduurige herhaling eene behoefte, en dat wel te eerder, naarmate dezelve meer herhaald worden , ja zijn eindelijk onontbeerlijk. — ;,,.„, Wie federt jaren gewoon is om 's morgens ot namiddags Koffij te drinken, die zal op eene onaangenaame wijze gewaar worden , dat hem iets ontbreeke, wanneer hij het beproeven wil, om geene Koffij te gebruiken. Een fterktabakrooker kan zijn pijp niet misfen, een regte fnmver is verlegen en verdrietig, wanneer hij zijne doos vergeten heeft. Men gaa een maand lang alle' avonden te tien uur naar bed, en men zal zich in het vervolg van flaap niet onthouden kunnen , als het tien uur gellagen heeft. Zoo kan het vroeg en laat opftaan, flapen na heteeten, aderlaten, wandelen op een bepaald uur, eene beboette worden. Zoo kan een ligchaam zich gewennen aan oude wonden: — ja zoo zelfs, dat 'er zwaare ziekten ontlhan als deze geheeld zijn. Het geeft niet alleen eene onaangenaame aandoening, als men eene gewoonte moet nalaten, maar het is zelfs, over het algemeen genomen, zeer nadelig, wanneer men zich op eens van dezelve wil afwennen. — . De eerfte regel, welke uit deze ondervinding volgt, is : men houde niet plotfeling met eene gewoonte op. Is dezelve onfchuldig, men kan ze behouden, is ze fchadelijk dan trachte men 'er langzamerhand af te geraken. Zoo is men dikwerf genoodzaakt in eenige ziekten van eenen goeden leefregel af te wijken, wegens eene verouderde gewoonte, — koffij of wijn, welke men anders verbieden zoude , moet men zomtijds laten gebruiken, om dat de zieke al te zeer aan een dagelijks gebruik van deze dranken verflaafd is. De andere regel is: men gewenne zich aan mets, dan aan de matigheid. Men is weldra gelukkig, als men flechts weinig behoeften heeft, die ligt te bevredigen zijn; hoe meer behoeften men beeft, hoe moeielijker het wordt, X a om  F. HILDEERANDT 'om dezelve te kunnen bevredigen, — boe ligter men lil eene verdrietige teleurftelling raakt waarin men denkt ongelukkig te zijn. Ouders, Welke bij hunne kinderen dezen regel., zelfs met eene fchijnbaare hardigheid, opvolgen, bewijzen hun, voor het vervolg van hun leven, eene onwaardeerbaare weldaad. 'Hoe ongelukkig zal die man 'er aan zijn, welke zich gewend heeft, alle morgen koffij te drinken, elke maaltijd met foup te beginnen, altijd zóó veel gerechten te hebben , alle avonden ten tien uur te gaan (lapen, in een zacht bed te liggen enz: — wanneer hij in oorlogstijd, op reis, bij het verlies van zijn vermogen, dit alles niet op zijn geihak zo hebben kan! 2. Werkingen, die voor de meeste menfehen fchadelijk zijn , als men 'er niet aan gewoon is , worden door de gewoonte onfchadelijk. Die alleen bij mooi weder uitgaat, krijgt eene zinking, als hij maar eens genoodzaakt is, om op een' vochtigen, winderigen dag, zijne kamer te verlaten; die integendeel dagelijks bij allerlei weder uitgaat, gewent zoodanig aan alle weersverandering, dat hem dit eindelijk geen nadeel meer doet. De voerlieden kunnen ftormen , regenbuien en iheeuwjagt uitftaan. Eene wekélijke dame krijgt koliek en kramppijn, als hare voeten maar koud of nat worden; gemeene menfehen kunnen barvoets lopen, of tot de kniën in het water of moerasfen gaan, zonder eenig koliek , of foortgelijk tuig uit Pandora's doos te ondervinden. De Groenlanders be« vinden zich bij hun zeehondsvleesch, en traan even zo wel, als wij bij ons wildbraad en fijne wijnen. De Turken eeten het Opium bij geheele looden om zich wat te vervrolijken, en wij vallen na het gebruik van een grein in vasten flaap C*}« Hier uit volgt aan den anderen kant de regel om ziek te leeren harden. Men harde zich tegen allerlei werkingen, die men in het gemeene leven toch niet vermijden kan; dat is, men gewenne zich aan dezelve, men (lelie zich van kindsbeen af, daar aan bloot, op dat men 'er geen nadeel van te wachten hebbe , wanneer men eenmaal ge. (*) Eene kleine gift van Opium maakt levendig, eene groote verdooft. De bepaaling van groot of klein hangt hier van de gewoonte af Foor de Turken is een lood nog eene kleine gift, ve»r ons is een grein reeds eene groote gift.  ZAKBOEK TER EEWARING EENER DUURZ. GEZONDHEID. 325 genoodzaakt is, dezelve door te Haan. Dat. heeft plaats omtrent allerlei weder, inzonderheid koude wind, regen en fneeuw, omtrent allerlei fpijs, voor al van grove kost, omtrent waaken, reizen op eenen ongemakkelijken Postwagen, te paard, ofte voet. Hoe veel heelt een tegen ongemakken verhard mensch voor uit boven een vertroetelden zwakbioed ? Hij die van zijne Kindsheid af vertroeteld is kan het voorzeker niet waagen om zich op eens te harden. Maar juist daarom is het plicht van Ouders en Opvoeders, oin hunne kinderen en kweekeliugcn van den wieg af, zo vroeg en fterk te leeren harden, als zij naar hun hgcbaamsgcftel , maar eeuigzins kunnen verdragen. Dikwerf moeten deze.arme fchepfcls in 't vervolg van hun leven , ongelukkig genoeg boeten , voor dc bovenmatige zorgvuldigheid en apenliefde der moeder, die haare kinderen voor elke luchttogt befchermt, hen met lekkernijen van verflappende fpijs of drank voedt, en elk onaangenaam gevoel van hun afweert, op dat ze maar gemakkelijk' zouden leeven. Dc bewaring der gezondheid en des levens, welke bij de meeste ouders de oorzaak hunner bovenmatige zorgvuldigheid is , wordt hierdoor niet eens bereikt. Hoe veele met zorgvuldigen angst opgekweekte kinderen zag ik Iterven , terwijl mijne vijf zwak geboren, maar van het eerfte levensuur geharde'lievelingen nog leven en alles verdragen? Ik zeil: ben uit teringagtige ouders geboren, welke eenige jaaren na mijne geboorte aan de tering geftorven zijn, - ik ben van zeven kinderen, waar van vijf vroegtijdig Rierven, de jongde, — ik heb in mijne jeugd veel geleden aan een langduuriscn hoest, en echter bereik ik reeds mijn zesendertigfte\jaar zonder teringachtig of mildzuchtig te zijn. Dit alles heb ik te danken, aan eene,,reeds vroeg begonnen gehardheid, waartoe mijn eigen natuur tot mijn voordeei, mij aanzette. En nu nog, offchoon zieklijk geworden doof oorzaken", tegen welken geene gehardheid baat, kan ik mijn ambt, dat met zo veel moeite verbonden is, waarnemen, en veele dingen verdragen, welke een gezond mensch niet eens verdraagt." X 3 On-  2,26 e. jenner , onderzoek der vari0lae vaccinae. Onderzoek naar de oorzaaken en uitwerkfelen der Variolae Vaccinae, enz. door e. jenner , M. D. Vertaald door l. davids, M. D. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P. z. 48 Bladz. en het Bijvoegfel van den Vertaler 52 Bladz. Met Plaaten. Bi gr. Octavo. De prijs is f 2 - : - : TV7ij weten niet door welk toeval het. in der tijd is verW zuimd geworden, vau dit belangrijk Stukjen in ons Tijdfchrift verflag te geven: te meer, daar wij, na deszelfs uitgave reeds meer dan ééns, andere Gefchriften over de Koepokinenting hebben aangekondigd en beoordeeld. Tegenwoordig, omdat hetzelve zoo zeer verachterd is , houden wij het voor overtollig, daarvan veel te zeggen. De groote voordgangen ,immers, die de ontdekking van jenner federt dien tijd overal , en ook in ons Vaderland gemaakt heeft, en de menigvuldige en algemeen verfpreide Gefchriften , die ter aanprijzing , afkeuring en beöordeeling van de Vaccine zijn uitgegeven, hebben dezelve tot het onderwerp van de algemeene aandacht gemaakt. — Dit Stukjen, hetwelk het eerfte is, waarin jenner van zijne ontdekking verflag geeft, en gevallen mededeelt, die ter ftaving van het verbazend vermogen der Koepok dienen, zal daarom altijd eene der belangriikfte bijdragen voor de gefchiedenis dier inenting Wijven, al is het ook dat naderhand de loop en toevallen der ziekte, zoo door hem zeiven, als door anderen beteren vollediger zijn befchreven ; of zijne gistingen , nopens den oorfprong der ziekte , tegengefproken en wederlegd. Het Bijvoegfel van den Vertaler bevat verfcheidene, als toen in ons Vaderland nog onbekende bijzonderheden, omtrent de Vaccine en haren voordgang, zoo buiten als binnen ons Gemeenebest. De vertaling is met alle zorg en getrouwheid uitgevoerd , en men is voor dezelve, gelijk in het geheel voor den ijver, waarmede hij de inenting der Koepokken in Nederland het eerst heeft bekend gemaakt en voordgeplant, grooten dank aan den Heer davids verfchuldigd. Al-  goldschsuidt , algem. beschouw. der koepokken. 3a7 Algemeene Befchouwing van de Gefchiedenis der Koepok%en en derzelver Inenting enz. Door H. 1. gol»schmidt M. D. te Frankfort aan den Mam. Uit het Hoogdu tsch. Te Amfteldam, bij J. AUart, l*X. 87 BlaJzTen eene Plaat. In gr. Octavo. De prijs is fi-5-- I-Xit Werkjen, over de Koepokinenting, verdient onD de - de menigte Gefchriften, die over dezelve zg begeven , geenszins de minfte plaats. Hetzelve is mt de besfe°Schrivers, met veel oordeel iamengebragt en de Opfteller geeft vele blijken van geoefendheid en ^ni«s' De vertaling had wel iet zorgvuldiger mogen wezen Het bïrevoegde Plaatjen, dat de Koepok in verlchillende ndperken der ziekte getrouvvlijk vertoont, is uit jenner overgenomen. Proeve ener Apologie der Doodftrafen, door and re as iudolf jacobi, Landfyndicus te Celie; uit he Hoogduitsch vertaald en met ene Voorrede en Aanmerkingenuitgegeven door Mr. c. a. v an ens c h ut. Ie harderwijk, bij ]. van Kasteel, 1802. 137 Bladz. Voorrede en WJxXXVÜI, In gr. Octavo. De prijs /s f i - 5 - i Tn deze Apolo-ie, welke in 33 paragraphen wordt ver1 deeld, tracht J. de doodftraf, als iet, hetgene volftrekt noodzaakiijk is tot nut en veiligheid der Maatfchappij, te verdedigen ; hij ftaaft echter zijn Stuk niet overal even fterk en 'er zijn ons eenige zwakke plaatien in deze Apologie voorgekomen. De Vertaler heeft dit ook gevoeld , en 'er'eenige aanmerkingen bijgevoegd, waarin hij, zóówel als in de Voorrede, het gevoelen van den Schrijver eenige kracht poogt bij te zetten. Wij onthouden ons van alle aanmerkingen, alleen willen wij, om de fchrijfwijze in dit Werk onzen Lezeren te doen kennen, de zestiende fnede, welke de volgende vraag : Of uit het tweegevecht te bewijzen zij , dat het leven niet algemeen voor hethoogfle goed wordt gehouden? ten oplchntt heelt, atfchrijven. ^ waare eer dikwijls geheel onbekend „ zijt, beroem u vrij, dat Gij uw leven liever dan deze  323 jacom, proeve eener apologie der doodstraffen» „ verliezen wilt; toch gelooft men, dat elk bewijs, daar „ voor aangevoerd, ondernomen was in het ven •ouwen .,, den nt het kampgevecht te zullen te rug keeren „ Zulks bewijst Gij door enen vreemden bodem ter tiS v plaatie uit te kiezen; aldaar te „erven is immenn et „ zoo zeer uw oogmerk, dan Cals) wel aldaar gemak e „ lijker te ontkomen." ?- .t*e «pij bewijst-zulks door ene- volgende vlucht fvbis& * t]\ GlJ Sev°eHoos omtrent, uw leven; blijf dan , wcn/u „ in de armen der gerechtigheid, bezorg aan dè fch&S » mcn van dcn ontzielden rust door uw éigen bloed" A. kluit, Historie der Hollandfche Staatsregering tot TJ%]aar '7P' Vf Cefchied- en Staaik%ndi£ ol cletzoek, in welken zin de Staten van Holland %edu rende de Republikeinse Regering, Sin gewee^ % rl%%eJ7'ir'7 Ff}n^fordigers- van V ^„fdn Volk van Holland, of der geheele Aatie, Met vele onuigegeven Bijlagen. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij Fi*Tf\\\ : 520 Bkldz' In sr- mm d Der^flef1ar r' :vicns rchryf- en denkwijze, omJLJ t.ent het Staatkundige, uit verfcheidene, doorhem Ui.gegevene Stukjens reeds voorlang onzen Landgenoten bekend is , levert ons hier eene Historie der.. Hollandfche Staatsregering. Dit Werk zal, volgends den, vóór dit Deel geplaatüen, Inhoud, twee Hoofdonderwerpen beBl1!?! Eerfte Hoofdonderwerp, hetwelk in XXIII Hoofd lukken verdeeld is„ betoogt de'Schrijver het vo- § Ren'„hrt-CAtaBn Vai? Holland waren » gedurende de ».» ^epnbhkemfche Regering, de wettige Souvereine Ver„ tegenwoordigers van 't ganfche Volk van Holland, of in VTT g»Zn^-'r /let tWeede Hoofdonderwerp zal, ïftB -?CnVd^TO5: " I» kelken zin moe „ veiftaan worden, dat de Staten van Holland zijn ee„ weest de wettige Souvereine Vertegenwoordigers vau t ganfche Volk van Holland, of der geheele Natieï» beandwoorden - In dit Eerfte Deel behandelt K. flechts trf W"' Hoofdftukken van het Eerfte HoofdSeS werp. Wfl willen den inhoud derzelven hier affchrijven. Wat verftaat men door de Staten van Holland? Welke was  A. kluit, hist. der iioll. staatsregeering. 329 was de wettige macht (magt) der Hollandfche Graven? Welke was dc macht .(magt) en 't recht der Staten onder de Graven? Welke verandering hebben die Staten ondergaan federt 1572? In wat licht vcrfchijnt de Stadhouder voor en federt 1572? In wat licht verfchijnt de Stadhouder federt 1574, en bij de Unie met Holland 1575? In wat licht verfchijnt de Stadhouder bij cn door de Unie van Holland en Zeeland, den 25 April 157°" ? Welke veranderingen kwamen hierin door de Gentfche Vrede 1576, den 8 November? Is hierin ook verandering gekomen door de Unie van Utrecht, den 23 Jan. 1579, zoo ten aanzien des Stadhouders, als der Staten, en des Volks? Welke grondwettige verandering maakte hierin de Afzwering des Konings, den 2Öjulie 1581, zoo ten aanzien des Stadhouders, als der Staten, en des Volks? Welke veranderingen maakte hierin de Opdracht (opdragt) van den Graaflijken titel aan Willem I? Den inhoud der andere Hoöfdftukkcn zullen wij, bij de aankondiging der volgende Deelen, opgeven; want dat wij nog twee of meer Deelen te wachten'hebben, blijkt uit dit gezegde van K. zeiven: „ Dus verre alhier het eerfte Deel, zullende de „ andere Deelen bevatten het vervolg van dit eerfte „ Hoofdonderwerp, benevens het Tweede." Wij kunnen aan dit Werk van K. den verfchuldigden lof niet weigeren;want het bevat vele gewigtige, en fomtijds weinig bekende zaken. Onder de Bijlagen zijn 'er, fchoon zij allen niet even belangrijk zijn, verfcheidene, die allergèwigtigst zijn , en door welker uitgave de Hoogleeraar K. eenen wezenlijken dienst aan onze Vaderiandfehe Historie verricht heeft, te meer, dewijl dezelven onder de ouüitgegevene", en dus min- of geheel onbekende , ftukken behoren. Wij ontkennen niet, dat wij gaarne hadden gezien , dat de Hoogleeraar zich van eenige aanmerkingen, die hij of van ter zijde, of meer regtftreeks gemaakt heeft, onthouden had, dewijl dit zijn Werk zeker in waarde zou hebben doen rijzen. Het doet immers niets ter zake, dat hij in het begin van zijn Bericht aan den gocdwilligen Lezer zegt: „ dat hij met den dwarrelwind der „ Revolutie in den jare 1795 benevens zijne hooggeachte „ Ambtgenoten, boers en pestel, Profesforen aan „ de Leidfche Univerfiteit, wierd medegefleept, en met „ hun, onverdiend, van zijne waardigheid ontzet." Welke betrekking heeft dit toch op het, voor ons X 5 - h>  330 f. g e n t z liggend Werk ? Zulk een aanhef moet zeker anderen, die in Staatkundige denkwijze van K. verfchillen, tégen zijn, anderszins goed, Werk, innemen. Proeve over den tegenwoordigen ftaat van het Beftier der Geldmiddelen, en van den Nationalen Rijkdom van GrootBrittannien, door frederic (fr e d r i k) g k n t z. Uit het Fransch. Met een aanprijzend Voorbericht van den Hoogleeraar adriaan kluit, te Leiden. Te Haarlem , bij J. L. Augustini, ipos. 202 Bladz. Foor bericht XIV. In gr. OStavo. De prijs is f 1-12-: In dit Werkjen, hetwelk in drie Afdeelingén verdeeld is, geeft G. ons een geheel ander denkbeeld, aangaande de Geldmiddelen en den Nationalen Rijkdom van GrootBrittanniën, dan men gewoonlijk van dezelven vormt. Hij zoekt te betogen: dat de Uitgaven , Staatsfchulden, enz', van dat Rijk, niet alleen geëvenredigd zijn aan deszelfs Inkom (ten , maar zelfs, dat de Inkomften de Uitgaven overtreffen , en dus dat de geheele Staatsfchuld binnen weinige jaren kan en ook zal afgelost zijn. Volgends zijne Helling, is het' beltier der Geldmiddelen in GrootBrittanniën allerintmuntendst, en der navolging van elk ander Land overwaardig. Wij onthouden ons , kortheidshalve, van alle aanmerkingen, en willen alleen iet uit dit Stukjen vim G. affchrijven, om den Lezer van ons Maandwerk in ftaat te (tellen, om over de fchrijfen denkwijze van G. te kunnen oordeelen; wij kiezen hiertoe het volgende, Bladz. 19 : „ Om te weeten, of ,, een Staat veel of weinig verteert, of eene Natie overla„ den is met belastingen of niet, moet men zich niet ,, bij de grootheid der forn van ontvangst en uitgave be„ palen, maar bij de overeenkomst die 'er is, tusfehen „ deze fom en den rijkdom van een volk in hetzelfde tijd„ perk. Onder dezelfde hoeveelheid van belastingen, in „ twee Staaten, die in bevolking gelijk zijn, zal de eene „ te grond gaan, en de andere bloejen. Alles hangt af „ van de evenredigheid tusfehen deze hoeveelheid, en de wederzijdfche vermogens." Dit gefielde zal zeker meer bijval vinden, dan het (lot van zijn Werk, hetgene velen niet zullen toeltemmen. Wij geven hier een gedeelte van hetzelve : w Het  PROEVE v. d. nation. RIJKDOM V. GR. - BRlTTANNlëN. 33* Het huishoudelijk beftaan van Groot-Brittannien, is niet minder dan deszelfs Staatkundig aanwezen, het " o-rootfte en edellle gewrocht der werkiaamheid van den !', befchaafden mensch , een leerfaam en aanmoedigend voorbeeld voor andere volkeren, en het fterkfte bewijs ? dat de ondervinding kan inbrengen tegen de laatdunkende leere, volgens welke 'er in Europa tot het jaar 1789, niets dan ongerijmde ftelregels in de vyijze van beltieren , of ene Gottifche onbelehaafdheicl , had " plaats gegrepen. Het is te gelijker tijd eene der aanmerkelitklte fchakels van de groote maatfchapiyke ke" ten, welkers, verbreking nu CG. fchreef in 179?) door ,, een geweldig onweder, gedreigd wordt. Indien ooit ' de roekelooze wensch van zoo veele dolzinnige vyan„ den van dien Staat verhoord wierd; indien dit gevaarte ooit moest inftorten, indien het vervuld wierd, . ut ve>fis viftoria fatis Annuerit fcelus extremum, terraque fubaêla Impius oceani imperium foedaverit hostis (*), „ zou die rampzalige flag, geheel Europa op deszelfs grondvesten doen fchudden. Dan eerst zou eindelijk een groot gedeelte van het Heel-Al, onder dc ijzeren " hand van eene nootlottige ondervinding ontwaren,wat een enkel land, voor de welvaart van alle de anderen " was. Dat zij allen, die met een gezond oordeel zijn " begaafd, welker harten gevoelig zijn voor het geluk der menschheid, hunne wenfehen voor het behoud. " van Engeland vereenigenl Dat elk verlicht Europeaan , " onder het befchouwen van het tafereel van deszelfs tegenwoordigen luister , aan hetzelve toeroepe , de l, woorden welke de vermaarde Italiaan aan zijn Vader- 11 land toeriep: Esto perpetua.'" . ' . . Onnaauwkeurigheden in taal, fpelling en zinfneden zal men overal , selijk zelfs uit dit bovenftaaude genoeg- zaam blijkt, in deze Vertaling aantreffen. (*) Uit het Diclufluk van Lord mornügton , tegenwoordig Gouverneur van Bengalen. Uit-  333 B. der kinderen, gronden, enz. Uitgezogte Analogijche en Etimologifche Gronden van Nederduitjche Taal- en Letterkunde door b. der kin deR.en. Te Amfteldam, bij G. Roos , 1802. 110 Bladz. en Voorrede XV. In gr. Octavo. De prijs isf: - 16-: TJ^n hebben nooit eenig Werk over de Nederduitfche Mf laai met meer verveling gelezen, dan dat van der k. leder, die Hechts eene geringe kennis onzer Taal bezit, en de vervelende moeite neemt, om deze uitgezakte (dezen naam mag zij wel dragen, want wij weten waarlijk niet hoe hij. zijne taalregels zoo krom uitgezocht heelt) laalkunde te doorbladeren, zal zich terhond over het vreemde, en van alle taalregelen afwijkende ipellnig en afleiding der woorden ten hoogfte verwonderen, en moeten uitroepen: 0 lepidum caput, fed cerebrum non habetl — der kinderen fpelt, om maar eenige ftaaltjens op te geven , di, zi, ziin, hiir, hiiuw, vryjett, ikvryj ,glj vryjt, ik vreeij, gevreeijen, voor: die, zie, zien,enz., nuw, nuwe voor : nieuw,gezondftchap voor: gezandjchap, goedetiirend voor: goedertieren. Hij ontziet zich niet, om de groote Taalkundigen: van dhr p al w, bolhuis, kluit en anderen te berispen als Mannen, welker werken weinig of niets belangrijks in het vak van Taalkunde opleveren; ja! hij is verwaand genoeg, alhoewel zijn opflel onnaauwkeurig, onduidïijk en onvolledig is, om refchrijven: „ Naauwkeurig ben ik; „ in zo ver het zelve niet tot klijnigheden zich bepaalt „ — Duidlijkheid en volledigheid, zal, (zo ik meen) ,, den Leezer genoeg blijken; voor al, indiin hij meer „ Taalkundige Boeken gelezen heeft." Moet men het algemeen goed gebruik niet uit het oog verliezen, geluk der kinderen zelf erkentwie zal dan med voor met, verkozen voor verloren , enz. fchrijven.— Wij kennen geene Griekfche Q., en dat dit geene drukfout is, gelijk men zou denken, want het moet de Griekfche PM wezen, blijkt, omdat hij het woord Griekfche, onder de drukfouten opgeeft, moetende hetzelve, volgends zijne zotte fpelling , Griikftche zijn. Onze Man is naauwkeurig (hij zegt het Zelf, en wie is dan ftout genoeg, om ditte°ontkennen?) hij zal dus geene groote Q, over het hoofd hebben gezien, te meer, dewijl hij een onmiddelijk voorgaand, en goed gedrukt, woord onder de fouten telt. Genoeg! het geheele Werkjen is een Prulfchriit. Wee on-  r. s. n. algemeene gronden, ENZ. S3j onzefchoone Taal! indien deze Uitgezogte Taalkunde werd ingevoerd. — Maar nog iet. Wij hebben één exemplaar van 'dit Prulfchrifr gezien, hetwelk hij aan iemand'ten gefckenke- had gezonden, waarin hij alle de ■ overgeblevene 'feuten op den rand ■ met de pen had: aangeteekend. - Welk eene naatiwkeurigheid! dit zijn toch geene kleinigheden ! Algemeene Gronden der Nederduitfche Taal- en Spelkunde, gevolgd naar de lludimenta , uitgegeven door de Bataaffche Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen. Door [{ S....... N Onderwijzer teAmjleidam. Te Amfteldam, bij J. van der Burgh en Zoon, 1802. 108 Bladz. In Oclavo. De prijs is f : - 8 - : T^eze Taaisronden zijn in vijf Hoofdftukkcn verdeeld, J J en, volgends den tijtel, gevolgd naar de Rudimenta dér Maatfchappij: Tot Nut van H Algemeen; 'zij hadden echter, onzes bedunkens, daar'er thands zoo veelover onze Taal gefchrèven is en wordt, zeer wel agter wege kunnen gelaten worden, te meer, dewijl wij andere opftellen kennen, die veel beter en duidlijker zijn. Wij o zouden vele fouten in taal-ipelregels en zinfnijdingeiïkunnen aanhalen , doch de tijd is ons hiertoe veel te kostlijk, dit ééne voorbeeld, Bladz. 91, zij dus alleen genoeg: „ De „ Cn) Zelfftandige («) Naamwoorden worden (wordt) dan „ eene s in den uitgang toegedaan, of zij hebben dan „ hunne (n) uitgang met es (,) om de welluidendheid, ,, (b. v.) des Geestes, des huizes, des herfstes, enz." — Duidlijkhëid en goede ftijl, twee noodzaaklijke verëischten in Leerboekjens voor de Jeugd , ontbreken in deze Gronden. Kort onderwijs in de Nederduitfche Spraakkunst, ten dienfte der Scholen. Gevolgd naar, en grootdeels getrokken uit de bekroonde Verhandeling van den Heere l. van bolhuis. Door e. Vermeulen, Onderwijzer in een der Didconiefcholen te Rotterdam. Te Rotterdam, bij J. Hofhout en Zoon, 48 Bladz. In Ocfavo. De prijs is ƒ : - 4 - : Dit Werkjen, door V. uit eene bekroonde Verhandevan l. van bolhuis getrokken, en in Samen- fpra-  «34 E' VERMEULEN, KORT ONDERWIJS, ENZ* fpralcen gebragt, kan zeer wel in de Schooien gebruikt worden, en nuttig zijn. Wij merken alleen aan, dat die Samenfpraken wat meer naar de vatbaarheid der Jeugd moesten zijn gefchikt, want zij zijn eer ingericht voor meer gevorderden in onze taal, dan voor de eerstbeginnende Jeugd. Dat dit plaats moest grijpen, zal V. zelf wel willen inftemmen, dewijl hij wil, dat men de Jeugd dezelven zal laten van buiten leeren; anders verflindtmen veel tijd geheel onnut. Dit Werkjen is niet vrij van verfcheidene fouten, vooral ten opzichte der genachten. Proeve van Liederen en Gezangen, voor den Openbaren Godsdienst, door hieronijjuus van alphen. Tweede Stukjen. In 'süage, bij]. Thierrij en C. Menfing, 1802. 82 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is ƒ: -U-: Met droefheid hebben wij het overlijden van den waardigen Schrijver van deze Proeven vernomen. Wij hebben 'hem altijd geacht en geëerd, als een man, die in verfcheidene vakken uitmuntte, en wiens onvermoeide werkzaamheid hem aan onderfcheidene foorten van belangrijke zaken, in eene zeer hooge mate, dienstbaar' en nuttig maakte : zoodat hij naar ons inzien altijd eene aanmerklijke plaats moet behouden onder de voornaamfte Nederlanders, die in zijnen leeftijd gebloeid hebben. In het bijzonder is hij beroemd geworden, door hetgene wij aangaande de Theorie der fchoone Wetenfchappen van hem bezitten, en door onderfcheidene ftukken waarin hij zijne Theorie heeft uitgeoefend. Daar hij een zeer warm Voorftander was van den Godsdienst , was het natuurlijk, dat men hem aanllonds bij de hand vond, toen men in zijn Kerkgenootfchap ernftig begon te denken , aan het invoeren van Liederen bij den Openbaren Godsdienst, om eenige Gezangen te vervaardigen, die daartoe in aanmerking zouden kunnen komen. Wij hebben voorhenen verflag gedaan, van het Eerfte Stukjen van zijne uitgegevene proeven (*). — Dit Stukjen bevat wederom uitbreidingen of berijmingen van Bijbelplaatfen, als mat. V: 3—12; joh. IV: 29; luk. XVII: 5; Pf. LXXXVI: 4; Efef. III: 14-21 en dergelijken , en voords — Lijdensgezangen, en Liederen op des Zaligmakers begraving en opftanding. " bi (*) Zie N, Vaderl. Bibl. VI Deels ijle Stuk, Bladz. 185.  h. van alehen, proeve van liederen en gezangen. 333 In een kort bericht vóór dit Stukjen, geeft de waardioe man te kennen, dat hij gemeend had, dit bundeltjen met nu°- eenige Gezangen voor het Pinkiterteest te vermeerderen, doen dat hij daarin is verhinderd geworden, door eene zware ongeftèldrtéra* , die zijn leven gedreigd heeft, maar dat hij,indien het God behaagde zijne krachten te vernieuwen, bleef hopen, dit voornemen te volbrengen en zijne geheele taak betrekbjk deze Liederen en Gezangen te voleindigen» — Wat hiervan geworden is weten wij niet. Doch zo hij zijn voornemen geheel of ten deele volbragt heeft, hopen wij, dat men dezen zijnen laatften arbeid aan het gemeen niet onthou- deinZons bericht, aangaande het Eerfte Stukjen van deze Proeven, hebben wij de vrijheid genomen , aan te merken , dat de Dichter, naar ons oordéél, in fommigen van zijne Liederen , zijne vlugt wat te hoog genomen had zoodat wij vreesden, dat zij van een deel der zingende gemeente minder zouden bevat Worden. Dit is van een man gelijk de Heer van alphen geweest is, niet te verwonderen. Hij was meestal aan eene hoogere vhwt °ewoon. Wij hebben in dit Tweede Stukjen ook eenhreöplaatfen aangetroifen, daar wij de zelfde aanmerkingen op maken zouden. - Doch het is ons voorgekomen, dat hij dit zelf gevoeld en gepoogd heeft, nader bij den bevatkring van den gemeenen man te blijven. Dit fchijnt hem evenwel moeilijk gevallen te wezen. Althands wij menen opgemerkt te hebben, dat hij dan wel eens wat al te laag zakt, en ons weinig meer dan platte berijming levert. Wij laten met opzet na zulks met voorbeelden "te toonen, en over het een en ander verdere aanmerkingen te maken. Ondértusfchen twijfelen wij met, ot men zal, ten eenlgen tijde, fommigen van deze Liederen voor het Kerkgezang niet ongefchikt vinden; vooral wanneer dezelven hier en daar eene kleine verandering ondergaan hebben. En indien dat gebeurt, dan zal de gemeente zich bij dezelven kunnen herinneren , aan den uitmuntenden van alp hen, die haar in zijn leven door zijn ftichtend voorbeeld, door zijne Godvruchtige Schriften, en door zijnen betaamlijkeri ijver voor hare belangen, zoo zeer tot eere en ten nutte was. Zie hier wederom tot eene proeve: EEN  336 H. VAN ALPHEN, PROEVE VAN LIEDEREN EN GEZANGEN. EEN LIED. o Jefus, die de levenskragt Van 'r. volk, aan U gewijd, lu druk en voorfpoed zijt; Op uw ontferming, trouw en magt, Blijft, naar Gods welbehagen, Ons wagtend oog gellagen. Gij hebt ons liefj Tot aan het graf Zal ons uw heil verzeilen. Wie zig ons tegenftellen , Verftrooit uw oogwenk, als het kaf. Ons zal in batige tijden Dat vlammend oog verblijden. Wij loopen U, o Heiland aan! , Gij zijt ons, in gevaar, Rondas en beukelaar. Tot wien zou d' arme zondaar gaan? De woorden van het leven Zijn U alleen gegeven. In armoê zijt Gij ons een fchat; Bij wankelmoed, een rots ; Voor fchuld, een priester Gods. En , hebt Gij onze hand gevat, Wat zou, die U verbeiden, Ooit van uw liefde fcheiden ? Wij zijn in uwen naam vergaêrd; JEn knielen, trouwe Heer! Voor u eenftemniig neêr. Ons hart ftijgt biddend heraelwaard, Om, met vereende klanken, Te bidden en te danken. Verfmaa 't vrijwillig offer niet, Dat op ons altaar brandt: Wij geven 't in uw hand, In U, zal 't Hem, die op ons ziet, Schoon 't opftijgt van deez' aarde, Een offer zijn van waarde. Als broeders woonen wij hier r*faam. Eén doelwit, één belang, Stemt ons gebed en zang. Wij buigen ons in uwen naam, Voor Hem, die licht en leven, Beloofd heeft en zal geven. Proe-  PROEVE VAN KERKGEZANGEN; S37* Proeve van Kerkgezangen , voor de Hervormde Gemeenten in Nederland, Te Amfteldam, bij A. B. Saakes. 3ö Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f: - 12 - : Beze twaalf Gezangen, allen gefchikt om op Pfahnmelodij gezongen te worden , zijn door eenige Nederlandfche Dichters vervaardigd , die te kennen geven , dat zij, indien deze weinige Gezangen de Vaderiandfehe Gemeenten behagen mogten, genegen zijn, om dezelven met een Tweede Stukjen, zoo groot als het tegenwoordige, te agtervolgen. De inhoud van deze Gezangen is volgends — of naar aanleiding van l ü c. 11: 14. Rom. VIII: 31—39- 1 Tim. i: ^-VHit 20, 11. 1 Kor. XV: 55-57- Openb. 1: 5, 6. Openbt I; 6, 7. Openb. IV: ii. Openb. V: 0-13. Openb. VII: 10-12, enz. ; Wij onderitellen, dat deze Dichters zich , met. een zeer lofwaardig oogmerk, aan dezen moeilijken en gewigiigen ïirbeid gewaagd hebben, en in .zoo verre allen lot verdienen ; ook zouden wij niet ontkennen, dat 'er onder deze Gezangen, het een of ander zou kunnen, gevonden worden , hetwelk, door nodige verbetering en uitzuivering, bruikbaar zou kunnen gemaakt worden. Maar over het geheel genomen, moeten wij belijden, dat dezelven on* zeer weinig voldoen. Zij blijven niet genoegzaam in den geest van die Bijbelplaatfen , die aan. hun noord geplaatst zijn: en dikwijls, zou men naauwlijks, onder het lezen van deze Gezangen, aan die ..p.laatlen denken.Ook komen 'er hier en daar denkbeelden in voor-, die irt onze Kerkgezangen nief voegen, bijvoorbeeld : Efrata! uw vruchtbre weiden Schittren door den fcficfónfteh nacht.: 't Godlijk licht verguldt den daauwJro?, Op der lammren wicte vacht; Beeft niet herders-, dat uw Zang 't Lied der (der!) hemelsei vervang'. Het blinken van de zon • wanneer zij opgaat, op de_ daauwdroppelen, kan zeer wel gemeld worden , wanneer tóen de fchoonhéden der natuur befchrijven wil: maar, in een Lied, op het groote werk vau des zondaars verlósfmg, maken dergelijke fieradén eene al te kleine, eene; kinderachtige vertoning; en wij zouden vrezen, dat. zij WtL'ïïSVAD. EIBi.. VI). DSEL.NO.7. ï <**  proeve van kerkgezangen. de ATebting van onze zingende Gemeenten meer hinderlijk', dan bevorderlijk wezen zouden. Een ander voorbeeld: De duizend duizend zangchoraalen, Wier gouden citer klinkt, Waar jesus glorie blinkt, Doen galmen langs het altaar dwnalen, • - Waar op de gloeiende offervonken Al tintiend 'pronken. De galmen van duizend zangchoralen dwalen lano-s het altaar! ■ De gloeiende offervonken liggen op het altaar te pronk! Welke onnatuurlijke denkbeelden! Zal onze Gemeente dat verdaan? Wat wil men dat zij 'er hu denken zal ? Wij weten 'er geen redelijke denkbeelden aan te hechten! Tot eene proeve, fchrijven wij nog het volgende ui:, daar ook vrij wat op valt aan té merken: Nu is 't gefloten boek ontzegeld Door 'c alverzoenend Lam, Dat alles op zich nam, En grootsch der dingen wisflitig regelt — Naar 't plan, door wijsheid zelf befchreven, Gekroond met leven. Gij jesus! gij zijt waard te ontvangen, De hoogde heerlijkheid; Gij, gij hebt licht verfpreid, Uw liefde vordert feestgezangen —• Reeds juichen uw verlichte fchaaren Bij dankaltaaren. Nu is 't verzegeld boek ontfloten, Nu leest elk volk uw min; ' Zij treden juichend in Als vrijgekogte feestgenoten. Ja God! de vreemdfte volken prijzen Uw gunstbewijzen. Wij wenfehen deze Dichters , bij het vervaardigen van hun Tweede Stukjen, gelukkiger dichtluim toe ! Kleine Dichterlijke Handfchriften. Vijftiende Schakeering. Te Amfteldam , bij P. J. Uijlenbroek, 1802. 15a Bladz. In gr. Otïava. De prijs is f 1 - 10 - : He? Werk, waarvan dit Stukjen bereids een Viiftiende. Deeltjen uitmaakt, is reeds-, wat deszeks doel cn aaor  kleine dichterlijke handschriften; 339* aanleg betreft, te over bekend, dan dat wij onze Lezers meer op het nut, dat hetzelve aan de beoefening en aankweking der fchoone Dichtkunst hier te Lande kan bijbrengen, opmerkzaam behoeven te maken; in de d^ad, vele fraaië Verzen zouden voor het oog van het algemeeii verborgen blijven, bijaldien dit Werk, waarin verscheidene fchoone Dichtftukken bijeenverzameld worden , n et ondernomen ware; hoe zeer wij ook wel ™chten, dat men in deze Verzameling, zoo veel moogujk, alleen uitmuntende losfe Dichtftukken plaatfte, en de weinig berekenende, althands zulken, die niet hoger dan njmpjens te achten zijn, niet met de doorwrochtfte Kunstwerken waarbij ze nog zoo veel meer affteken, vermengde , of zulke eenvoudige veldbloempjens in den zelfden kians, waarin prachtige tuinbloemen fchitteren, fchakeerde. Ook in dit Stukjen heeft, naar onze gedachten, deze ongelijke bijeenvoeging plaats; wij vinden, hlèr ichoone, middenmatige en bijna niets bcteekenendc Dicht- cn Rymftukken ondereen vermengd, waarbij dan nog eenige vertalingen, die toch altijd het eigenaardige en oorfprongltjke vuur hunner origineelen misfen, en zelden meer dan gedwongene Copijën zijn, gevoegd worden. O"™9 dit alles , kunnen wij het nuttige doelwit dezer Schakeeringen niet ontkennen , en niet nalaten, dit Stukjen , wegens het daarin voorkómend fchoone Latijnlcne Dichtftuk, op den Algemeenen Vrede, van den Heere n. de bosch, met deszelfs naauwkeunge vertaling van den Heere uijlenbroek, als ook het Latiinfche THehat* turn van den Heere vollenhoven 0" «en ftijl van den beroemden Lentezang van hight) mede met de woordelijke vertaling van t. woordhouder, benevens nog eenige andere fraaië Dichtftukken , onzen Lezeren. als derzelver aandacht over waardig, aan te prijzen. Romeinfche Gefchiedenisfen dooru. stuart. Met kaar ten en Plaaten. Ben en twintigfte Deel, behelzende de gefchiedenis der Alleenheerfching onder aucusïi'S. Te Amfteldam, bij}. Allart, 1802. 54» Bladz. IA gr. Octavo. De prijs is f 3 - 15 - : Even ondoenlijk als het ons was bij de vorige Deelen , breedvoerige berichten of uittrekfels op te geven, en in Gefchiedkundige aanmerkingen uit te weiden, zoo Y 2 j»oe-.  34° m. S t V A Pv T moeten wij ons ook , in deze Gefchiedenis der Alleenheeftn 'ï' ZG °f gcne a^onderHjke trekken bepalen, RonSi^rr'r0', de rverdere lezing dezer volledige Romemfc ie Gefclnedemsfen, welker bearbeiding, over het scheel, den GeleerdenS. tot zoo veel roems verftrekt aanmoedigen. — ' Wij willen ons , uit dit Deel, tot hetgene de Heer S. aangaande het geboortejaar van jesus christus aanmerkt, bepalen, terwijl men zijne gedachten, in radere aanteekeningen, in het Werk zei ven, kan gefraafd zien. ' ö „ Intusfchen " zegt hij, „ neemt de öpmerklijkfte verandering-, m de tijdbenaaming dezer Gefchiedenisfen plaats. De jaartelling, zinds zeven honderd en vijftig jaaren van de bouwing der ftadiW, naar den tijd beïeekend voor de G^mbchristus, gaat thands over tot die, welke wij nog heden [gebruiken , en die nooit moet verloorcn gaan , na deszelfs- geboorte. Die heilrijke gebeurems voor de geheele wereld tot aan het einde der eeuwen is echter geenzins zoo juist bepaald, als onze tijdreekenmg, waarin wij diokiisius van Hahcarnasfus volgden; terwijl anderen, eene andere tijdreekenmg.volgende, met ous den of meer jaaren verlchillen. Bij de volkomenfte overeenftemming hierin zouzelfs dietijd. met eenftemmig bepaald zijn, vvijl men het oneens is over het geboortejaar van christus. De gelchillen van anderen fchijnen ons echter hier de meestemoeite te veroorzaken, wijl ons alles anders eenstemmig genoeg zou voorkomen , om tot eene juiste bepaaling te geraaken. Zonder ons nu met die gefchillen in te laten, of ze tc willen beflisfen, vergenoegt .het ons te vin-' den, datEusEBius en e pip h a niu s .uitdrukiijk het dertiende Coufulfchap van a u gu s t us voor het geboortejaar van j es os ftellen. Iren.eus en tertullian u s noemen uitdruklijk het een en veertigfte jaar der regeenng yan augustus, het welk hier geene ■ andere hereekerung duldt, dan na zijn eerfte Confulfchan; clemens van Alexandrie gewaagt van het agt en twinti^fte het welk geteld moet worden na de nieuwe tijdbereeke! mng der AJexandrïèrs, en.beide deze jaartellingen fluiten volmaakt op het tegenwoordige jaar. Daar wij voords uit het gewijde gefchiedverhaal.weren, dat jesus in de dagen-van herodes en wel korten tijd voor zijnen dood, gebooren is, vinden, wij. voor deze tudsbepaaiing. zciis.  r.omeinsche geschiedenissen. s41 iclfs nieuwe verfterking bii josep hus , die uitdruklijk, zegt, dat herodes geftorvcn is na dat hij zeven en i erti"- jaaren geregeerd had, zinds bij te Rome v.oor Korin^van judaa was verklaard. Dit jaar nu was. in het ïoorige jaar onzer tijdreekening aangevangen en duurde tot int het tegenwoordige voord; en daarliet nu uit jo^e* piius blijkt, dat i-je rode s zeer kort voor der Jooden Pafcha moet geftorven zijn , het welk in de lente van dat jaar gevierd werd, zoo- moet het of even na het zeven en dertiglte jaar zijner regeering of in het laatst van hetzelve geweest zijn, dat he rode s (bert, ten zij men zijnen dood tot het laatfte van het agt en demgfte wilde verfchuiven, waar toe de letter van josephus vrijheid zou vergunnen, maar niet zonder dwang, dien wij behoeven 'noch ook ooit verkiezen. De dood van helodes alzoo in de lente van dit jaar vasifteilende, zou na wel de geboorte van jesus op den vijfentwintigften van Wintermaand des voörigen jaars vallen; maar de Kerkgeiehiedenis laat 'cr geen twijfel- aan, dat die dag wel de feestdag der geboorte, maar niet de geboortedag zeil, geweest is, die door zpmmigen in Bloeimaand, door de meesten op den zesden van Louwmaand gebragt is, op welken laatften daï van dit jaar dezelve nu door ons zou kunnen bepaald worden. Het, welk alles dan echter dit nog.zou overlaten, dat de tijdreekening der Christenen één jaar te laat zou aangevangen zijn, wijl alzoo dit jaar dan reeds het eerfte na de geboorte van jesus zou moeten geheeten worden, ten zij men goedvond het volgende het eerfte na het geboortejaar, te noemen. Voor de bepaaling van dit jaar als bet geboortejaar pleit al verder het Euangelie - verhaal 'van lucas, ftellende je s u s omtrent dertig jaaren oud ten tijde van den H. Doop, dien zijn wegbereider bediende in het vijftiende jaar der Weering van t iberius, welke men niet, dan gedwongen,-anders kan bereekenen dan zinds den dood van august us , die nog vijftien jaaren na het tegenwoordige leefde." Algemeen: Gefchiedenis der geheele lyaéreldj, federt derzelver fchepping, tot op den têgenwöordfgèn lijd, in een kort bellek gebragt- en opgehelderd met Konstplaatau Z,esde Deel. Te Harlingen-, hij V. van der Plaats. 356 Bladz, In gr. Oflavo. °Ds prijs is f 3 - : -' : Ge eel in den zelfden trant, waarin ét vorige vijf Deelen door ous te voteu beoordeeld, MhaotWd Y 3 z^i.  34- algemeene geschiedenis dep. geheele wereld. zijn, is ook dit Werk gefchrèven. Het heeft dus de zelfde gebreken, door ons bij herhaling opgegeven, en waarin de Schrijver geene de minfte verandering of verbetering gemaakt heeft. De fprongen in de gefchiedenis van net eene land op het andere zijn nog even "root On. ve*:h.oeds. vi»dt de Lezer zich geftnit in den loop zijner befpiegelingen en overdenkingen, en dikwijls zoo zeer ten ontijde , dat zijne weetlust weinig bevredigd wordt. Waartoe zoo veel noodloze vermoeijing? — Zoo vinden Wij onder anderen op Bladz. 318, ferdinand Cortes ten uiterfte geftoord, over de weigering van monSfii»*/» den Mexicaanfchen Vorst, om hem in zijne hooidftad op te wachten, en, op het onverwachtst, door de Mexicaanfche Gezanten, inftilte, verlaten; terWul des Lezers nieuwsgierigheid, om te weten, welke maatregelen cortes hierop nam, geheel te leurgefteld wordt, moetende hij dezelve uitftellen, tot dat, in het Volgende Deel, daaromtrent nader opheldering zal worden gegeven, en zich vergenoegen van thands de verrichtingen der Portugezen in Oost-Jndië en op de kust van Afrika te kunnen opfpören; vanwaar hij vervolgends oen geweldigften fprong doet, te weten uit Oost-Indie, naa Florence. Met één woord, wij kunnen volftrekt geen famenhang m dit geheele Werk vinden. — Wil de Schrijver zijn Werk intusfchen in dien trant vnlftrekt agtervolgen, wij laten hem zijnen fmaak, hij ga zijnen gang, doch wachte zich voor misflagen, vooral ook in de namen , want dat baart veel verwarring. i Zoodanige fout vinden wij onder anderen (om van anderen niet te fpreken) op Bladz. 345, waar de Lezer met da namen petrus en laurens zeker in de war geraakt. 0 De Platen zijn, naar gewoonte, uit suiker en ver-, burg genomen. pe aanvang en het einde van het tijdperk der hier voorgedragen algemeene Gefchiedenis kunnen wij niet bepalen, omdat de Gefchiedenisfen der onderfcheidene Landen en Volken zeer verfchillende beginnen en eindigen. Abrégé de 1'Histoire Ancienne, divifd par Lecons; Traduit de 1'Anglois de Mme. trimmer, par j. van jsemmelen, Maitre de Penfion a Leide, ft Leide, chez D. du Sa ar, 1802. 208 pag. Duodeci-. ÏP.Qt Iti prix en est ƒ : - iö r ; Km  TRIMMER , ABRÉGÉ DE L'hISTOIRE ANCIENNE. 34 S Dat is: Kort Begrip der Oude Gefchiedenisfen, in Lesfen verdeeld. Uit het Engelsch van Mevrouwe t r i m m e r vertaald, door j. van eemmelen, Kostjchoolhoudcr te Leijden-, V' an de menigvuldige korte Begrippen der Algemeene Gefchiedenis der aloude Volken , is dit wel een der korlfte, overëenkomftig het plan'der Schrijffter, die ten oogmerk fchijnt gehad te hebben, als in een korten opüag des oogs aan de Jeugd te vertoonen de onderfcheidene namen der verfchillende Volken, die eertijds het aardrijkbewoond hebben , benevens eenige wenken van derzelver oorfprong en voornaamfte lotgevallen. Een plan, in de daad , niet te misprijzen, mids het door een kundigen Onderwijzer worde uitgeleid en toegepast; waarvoor wij den Heer van bemmelen volkomen berekend kennen. Eerst handelt Mevr. trimmer over de vier bekende Monarchien: de Asfyrijche, Perjifche, Griekfche en Romeinfche. Daarop volgt een Bericht wegens den oorfprong en den Regeeringsvorm der Volken , die in de H. Schriftuur vermeld worden, als mede de Koningrijken en Staten, die, van tijd tot tijd, met het Romeinfche Rijk werden verëenigd, of met hetzelve gelijktijdig bellonden. De narichten, dat alles'betreftende', befiaan de eene helft van dit Böckjen; terwijl de andere, helft de eigenlijk genoemde Romeinfehè Gefchiedenis bevat, finds de komst van eneas in Lativm, tot op den ondergang van het Westerfche Keizerrijk. Van het laatfte gedeelte j gelooven wij, dat de oefenende Jeugd den meesten dienst hebben, en met het meeste vermaak Zal beoefenen , dewijl hier meer éénheid is, dan in het voorgaande, en de aandacht, door de velerleië benamingen van verfchillende Volken, niet zoo zeer wordt afgetrokken. Rets van een Britsch Gezantfchap naar het Koningrijk Ava , in het jaar 1795, (/whiciiael s ij mes. Uit het Engelsch. Met Pladten en Kaarten. Eerfte Deel, Te Amfteldam, hij J. Allart, 1802. agft jlfafo In gr. Octavo. De prijs is f 5 - : - : . Daar het Koningrijk^, of het Birmanfche Rijk, aan de Europeërs, zoo weinig bekend is, dat menfehen, zelfs van eene goede opvoeding, den naam van dat Land borende noemen, founiids niet wtten, in welk gedeelte Y 4 vau  ?44 sijmes, reis naa HET koningrijk. ava, yan de wereld hetzelve gelegen is, of van het beftaan vau zulk eene- Natie geheel onkundig zijn, oordeéidè £ Schuwer zich verpligt, om zijne waarnemingen en be qée!en"-PSeZai11 °P eene rdze dcrwaardS mede te In dit Eerfte Deel vinden wij vooraf, bii wijze van In- eidmg, geplaatst, eene korte Aardrijkskundig Beichrijving van het Koningrijk Ava, en een gcfcbiedktindig benent van de jongfte merkwaardige gebeurenisfen , aldaar voorgevallen. Deze Inleiding beflaat 233 Bladzijden,- Dc Aardrijkskundige BefcbrÜving is zeer kort en onvolledig, Van meerdere uitgebreidheid en gewigt ,s het Gelchiedkundige Verllag. Hetzelve behels" de opkomst m iet fortuin van alompra,- een dep merkwaarüigfte Vorften , als ook de vestiging van den tegenwoordigen Birmanfchen Stam (dynaftyj en welken mpr de Oosteifehe Gefchiedenis niet onbelangrij zijn" Hierbij worden ook medegedeeld de Lotgevallen van de Lngellchcn en Franfchen , die hier hunne Factorijen had< en opgericht, als ook de ontmoetingen van een Engelsch Gczantlebap. Dit gefchiedkundige verflag loopt van het jaar i?5a tot i?93, toen het Britsch GezantJcl.ap derwaards afgevaardigd werd. Zoo min dit, als het Verflag van de reis van het Britsch Gezantk-hap, i.s voor een aan een.gefchakeld uittrekfel vatbaar. \ an het Bericht der reize hebben wij niet meer dan twecHoofdfttikken , waarin nog weinige'bijzonderhe- rien voonjomen. Over de innerlijke waarde derzelver willen wij dus liever ons oordeel opfchorten, tot wij in een volgend Deel, meer ftoffe voor handen hebben' om dezelve te beöordeelen. ..De.Platen zijn vrij wel; de ftijl is goed, en het geheel niet onbevallig. Intusfchen wenschten wij wel, dat de Schrijver ons. wat naauwkeuriger onderricht had , aangaande de bronnen .waaruit hij zijne verhalen heeft ontleend; het algemeene desiiangaande geeft ons geene genoegzame geloofwaardigheid aan zijn Werk. ■ Betoog van het fchadelijke der vooroordeelen omirend het Ploroscooptrekken en Planeethezen; benevens bHoog: dat noch Comeeten, noch Planeèïen, op de lotgevallen drr Menfehen een!gen onwiddèpjke» tnrhed hebbe-r. «tiêk#i -feeven door de Bataaffche Maatfchappij t Tot Nut yan 't AU  IETOOGVAN HETSCHADEL. D. VOORÖORDEELEN, ENZ. 345 Algeine:n. Te An'kldam, bij C. de Vries, H. van ■ Mu.nft.e- en J. va 1 der iicii, 1802, -240 Bladz. Bt . ücavo. De prijs is f : - ü - : fKKjrie* ee»'g*iüs bekend is met de ligtgelovigheid van \r zoo.'velen onzer Landgenoten, niet alleen uit de ger.ngere,: maar ook uit de meer befchaafdere clasfe, èn wel bijzonder omtrent het floroscooptrekken en Planeet' •to», waaiomtrent zelfs anderszins verltandige menfehen dikwijls hun geloof niet onduidlijk te kennen geven, door een.".veelbeduidend ftilzwijgen , of betuiging, van niet te kunnen noch te willen beflisfen, bij zoovele proeven en althands fchijnbare blijken' van geloofwaardigheid ; die zal de keuze van de .Bataaffche.Maatfchappij, in het opgeven dezer prijs vrage zeer billijken. Vier verhandelingen ontving zij, en twee derzelven zien het licht. Aan die van den Eerwaarden de vos werd de gouden, aan die van jon. bu ijsde zilveren Medaille, toegewezen. jWij hebben geeiie reden, om ous .te beklagen , over de uitgave van twee verhandelingen over bet zelfde onderwerp. Beiden hebben hare verdienden, beiden zijn zeer onderfcheiden behandeld, doch billijken wij de keuze der beoordeekaren. om aan die van de vos de voorkeur te geven, al ware het alleen, omdat dezelve meer is ingericht naar de vatbaarheid van den zoogenoemden gemeenen (liever zéggen wij, den min verlichten) man, die zeer vele rustpunten behoeft, en het .Schijnbaar :afgebrokene liever en met meer genoegen leest, dan het doorlopend «ahcengcfcbakelde. Het 'fchijnbaar afgebrokeue zeggen wij, .opdat onze Lezers niet denken, dat de Verhandeling van be vos onfamenhangend war rekend is, die alleen eenige Rekenkundige Vraagftukken të Verzamelen had, zonder eentge gronden daarbij voor te dra. gen, hier nog weiffelen ?)" over het aanmoedigend befluit van den Raad van Binnenlandfche Zaken, in dato 30 Tunij 1802,en wegens het aanhoudend verzoek van een geacht Departe* mentaal Schoolbefluurer, «Is dringende redenen, om 'thands de bewerking van dit Tweede Stukjen niet langer uit te Hellen. Het onderwerp van dit Stukjen beftaat in opgegcvene VoorHellen over den Regel van Drieën, en over alle (of liever verfcheidene) gevallen, waarop dezelve toegepast kan worden, waarin de Schrijver, naar zijn zeggen , getrouwlijk den leiddraad van den kundigen Heer aeneae gevolgd heeft, even of andere Rekenkundigen, welken zich in dit vak verdienstlijk gemaakt hebben , en den Schrijver zekerlijk niet onbekend zijn, hierin voor den Heer aeneae zouden moeten wijken; doch het is 'er verre van daan. De Schrijver bekent zelf, dat hij in de opgave van ingewikkelde voorbeelden onderfcheidene Schrijveren gevolgd heeft, en zal dus.dezen waarfchijnlijk niet over het hoofd gezien hebben; fchoo» hij hen voorbedachtlijk fchijnt te miskennen, en het alleen de Heer aeneae is, wien hij, om bedekte redenen, allcu löf toezwaait. Zijne nadere toepasfing van den Regei van Drieën, niet ongelijk aan die van a. van lintz, bevat de' volgende Afdeeliugen: 1. Interest. 2. Interest op Interest. 3. Berekening van Kas- en Bankgeld. 4. Van korting ten honderd. 5. Van Provifie. 6. Van Rabat. 7. Van Winst ea Verlies. 8. Gezelfchaps-Rekening. 9. Fa&orie-Rekening. 10. Hegel van Mangeling. 11. Rekening van Menging. Zie daar. Lezer! verfcheidene onderwerpen, waarin v. W*. de toepaslijke gevallen van den Regel van Drieën doet beftaan, zonder van den verkeerden Regel van Drieën, die het naast aan den eerften verknocht is, iet te zeggen. Maar over den famenge/lelden Regel van Drieën en deszelfs toepasfing op de onderfcheidene gevallen, waarin dezelve gebezigd wordt, hoopt hij in een Derde Stukjen voordellen op te geven. Of 'er dan nog meer moet volgen , wordt niet gezegd. Letter- en Prent kundig Cabinet voor de Jeugd: bevattende, eene verzameling van Geestrijke Fersjens, Fabelen, Fertel' lingen, Raadfeltjens, en andere leerzaame Stukjens, en verviaaklijke Kunsttreklens. Met veele Koperen Plaaten vercierd. Te Amfteldam. bij]. B. Elwe, 1802. 78 Bladz. In OCtavo. De prijs is f: . 14 - : De Schrijver verzekert, in het voorbericht aan de Ne.lerlandfche Jeugd, dat hij zich meermalen bevlijtigd heeft,- 01»  LETTER- ENPRSNTKUNMGCABINET VOORDE JEÜCD. 3 derzelver lezing kan der Jeugd nuttig en leerzaam zijn. fC) Zie N. Faderl. Bib/. VI Deel, jfte Stuk, Bladz fi^  UÜTREKZELS e& BEOORDËELINGËN* Jo an nes de Doper. Een leesboek voor den tegenwoordigen tijd. Door jo. herm, krom, Predikant te Gouda. In drie Stukken. Eerfte Stuk. Te Amfteldam, bi] J. W» IJntema en Comp; 1803. 106 Bladz. H gr. Octavo. De prijs is f : - 15 - : Joannes de Doper is eell zoo merkwaardig perfoon $ en zijne Gefchiedenis heeft zoo naauwe betrekking en verband, tot en met de Gefchiedenis en leere van jes üs, dat dezelve een waardig onderwerp van nadere overwe- Ë' 'uig voor eenen Christen Leeraar met recht uitmaakt; •e Eerw. krom had dezelve behandeld , in eenige Leerredenen, en geeft dezelve nu, in fjen vorm van vertogen, op aandrang van goede vrienden, in het licht; In het eerfte Vertoog,, onder het opfchrift: Joannes de Doper en zijne gefchiedenis bijzonder belangrijk nog voor ons, verklaart de Schrijver zich nader over de oogmerken van joannes zending en prediking , en zijne betrekking tot christus» 'Dus fpreekt hij Bladz. 12* ,, In het gehele plan der Godheid is Jefus Christus de hoofdzaak; de opvoeding, die God het menschdonl geeft, is bereiden voor, begenadigen door Jefus Christus* Niet op eens wïts het menschdom vatbaar voor al het heil, al het licht; alle Gods voorbereidende fchikkingen waren goed en doelmatig, werkten hetgeen God werken wilde, naar de vatbaarheid en behoefte van iederen tijd. Doof Jefus Christus werd het licht en het heil voor allen groot; Van alle voorbereidende fchikkingen was de zending vart Joannes den doper de laVfte; door jöannes kregen die allen hare beftemde wenaing. Alles werd nu voor het Joodfche volk, voor de gehele wereld, tot welkers kennis Gods vroegere openbaringen komen zouden, één geheel: waarop dan alles doelde, wat het voorname , wat onmisbaar was voor allen, werd nu duidlijk door dezen laatfr.cn Godsgezant des Ouden Verbonds i j— de flotfom van alles vinden wij nu voor allen bij hem." Voor allen? Het komt mij overtuigend voor, zo alsGod met het geheel handelt, naar die zelfde wijsheid, den zelfden grondregel, handelt Hij met de delen; zo als Hij het menschdom tot'Jefus opvoedt, zo voedt hij AilEUWÈVAD. EHJL.vh. DEÈL.no.8. Z dêSL  354 J. H. K R 0 $1 den biizonderen mensch tot Jefus op. En wat was dan van alles de flptfoin? Door joannes is dit duidlijk; zedelijkheid; hij wekte het gevoel voor zedelijkheid op, gevoel van volltrekte behoefte bij algehele verbetering: reiniging van hart en zin. Hierop kwam bij joannes alles neer: Mesfias rijk wordt nu opgericht, een rijk van genade, zo lang gewenscht en beloofd; dan het is een zedelijk rijk, en niets, vollirekt niets, ja veeleer vloek dan zegen, voor iemand, die zich niet reinigen wil. Zonder gevoel van deze groote behoefte, kon Hij, cie na joannes kwam, niet dierbaar worden aan Ket volk, en zeker ook nog niet dierbaar worden aan enig menschlijk hart; zonder dit, kon Hij de voordelen niet doen genieten van zijne zalige béerfebappij. — Ieder mensch behoeft, mag ik mij zo uitdrukken, enen joannes den dopeu, opdat hii heil cn kracht gevoele door Jefus Christus; ik voor mij althands behoef dit gevoel; „ ik moet anders ik moet beter worden;" ik behoef aanhoudend honger en dorst naar reinheid; zo wordt Jefus mij behoefte, mij dierbaar, en zoek ik door Hem den toekomenden toorn te ontvlieden." ,, Vervulling, echter, van mijne behoeften is de prediking van joannes niet: zij wekt mijne behoeften op, er. belooft door mijnen Heer bevrediging. De prediking van het dierbaar Euangelie wordt voor mij eerst ■j o an nes -prediking, of zij is mij ijdel en voUfrekt nutteloos. De geest, die in de oude Prophete», die in jtjannes den doper was, is de geest van Jefus Christus; hij had dien niet met mate, overvloediger. De geest des Bijbels is overal éë'n en de zelfde; in, door Jefus Christus kreeg alles zijne volkomenheid. Alles, intusfchen, is tot onze lering gefchrèven en bewaard; en daar het Euangelie rtu ieder vroeger godlijk onderricht vervangt, vervult het ook dat onderricht geheel, cn gene énkele -behoefte blijft door hetzelve onbevredigd. Kenbaar is voor mij in het Euangelie voor al de geest van Joannes: bij alle de berei'wdliglieid van den'Heiland, bij de uitlokkend'te taal, kondigt het Euangelie iedere zi ' ■ eeuwigen haat, volkomene uitroeijing. dood aan. Het Christendom is een rijk der rein (te "deugd, en kan' dien.. die "ruie', ook maar ene enkele, bemint en wil, blijven beminnen, noch redden noch behagen. Jefus is wel ije vriend van zondaren , maar duidlijk de vijand , de c-nverzoenlijke vijand van iedere, misfchien in mijn " oog  joannes de doper. 355 óog maar zeer kleine, zeer verfchoónlijke, bedekte, geliefkoosde , zondige neiging mijnes harten. Afkeer van de zonde! zucht tot heiliging! zouacr dit \vordt mij Jefus niets." ,, Het bevreemdt en treft mij, dat men niet algemeen begrijpt, hetgeen ik meen, dit zo duidlijk is; dat men onderfcheidt hetgeen het zelfde is,èn overoude en nieuwe leer zich zo zonderling verdeelt. Moet dc geest van joannnes den doper uitliet Euangelie weg? Predikten de Apostelen hun ,, Jefus is daar " niet alzo, dat den zondaar het hart verbrijzeld werd , hij wegzonk in fehaamte en berouw, en naar heiliging cïorftede? Aan den anderen kant zweeg joannes de doper van dien , die na hem kwam ? Moet men zo deugd en reiniging prediken, zo gevoel voor zedelijkheid opwekken, dat het niet tor Jefus, maar tot wanhoop drijft?" Wij hebben zoo veel wel willen overfchrijven, om liet doel van den Schrijver, met zijne eigene woorden , aan den Lezer bekend te maken. Overëenkomltig hetzelve is zijn Werk geheel ingericht; volkomen in den bijl van ewald, welken de Eerw. krom zeer wel heeft getroffen, met den zelfden ernst, nadruk, gemoedlijkheid, en vol van tegenllellingeri, evenwel, onzes bedunkens , min gefchikt voor de vatbaarheid van het gros der Lezeren, meer om het hart te roeren, dan wel het verband te verlichten of te overtuigen. Ligt voert ook zuik een (lijl tot het overdrevene, en daarvan zal een oplettend Lezer misfchien ook blijken in dit Werk van den lieer k r o M ontmoeten. Hoe veel duidlijker zou het bij voorbeeld kunnen gezegd worden, dat het verfchil over Wettisch of Euangelisch prediken en fchrijven, gelijk men het noemt, in de daad, een woordverfchil is tusfehen hen, die aan den ddnen kant het bezef onzer zedenlijke verdorvenheid, en diepe harts-verootmoediging daarover onmisbaar öordeelen in den genen, die in jesus gelooft, maar dan ook aan den anderen kant op dc noodzaaklijkhcid der heiligmaking;, en deugdsbetrachtirig uit het geloof aandringen. Alleen, dat men oplette , dat niet deze reinigheid en zedenliike verbetering voor het geloof gaat, maar dat het geloof in jesus de bron is der Cbristlijke deugd. Men bedenke altijd het woord van jesus, dat hij niet gekomen is, om rechtvaardigen, maar zondaren te brengen tot bekeering, en zalig te maken. Z 2 Nog  35^ J. H. KROM Nog willen wij, opdat de Lezer' te beter over dit •Werk oordeele, alfchrijven, hetgene de Schrijver als reden opgeeft, waarom hij hetzelve een Leesboek voor den tegenwoordigen tijd noemt. Dus lezen wij Bladz. 16. „ God beftemde liet Christendom tot enen zegen voor de wereld; Jefus Christus moet de vreugd der wereld zu'n; — daartoe joannes de doper, die gevoel van behoeften wekt; en zijn geest, in bet Euangelie bewaard. Dan hoe weinig is Jefus Christus der wereld, der Christenwereld nog! en hoe diep is thands de Christenheid gezonken! Het is mij gedurig als of ik joannes weer dreigen hoor, en van "de wan, en vuur, en den bijl aan den wortel des booms, hoor fpreken. Naar. mijn gevoel kan het niet lang zo blijven; fpoedige verbetering , of de Christenwereld is voor het oordeel rijp. Mijn oog ziet nu en dan vrolijk in de toekomst; het is als had ik zeker voorgevoel, hetgeen de gebeurtenisfen van onzen leeftijd geweldig verfterkten. *Eï zijn toch nog heerlijke, grote beloften van Jefus komst van zijn Rijk in nog groter kracht. Het Christendom zal toch nog eens meerder en fierker vreugd voor de wereld zijn. Zal dan onderons ook niet uitgaan de geest van joannes, en mijnen Heer den weg"bereiden? Wanneer komt de joannes de doper voor den tegenwoordigen tijd? de man, die het den gcriugen en aanzienlijken, den leek en den geestlijke, den burger en den vorst in het aangezicht zegt: „ dit, dat is u niet geoorloofd j Hij komt, die machtiger is dan gij, met de wan in de hand." - Wij hebben Mofes en de Propheten, meer dan die; en al lïond joannes daar, zouden zij zich laten gezeggen? Doch wij hopen op God, en hebben zijn woord; en ieder, die Hem kent en gelooft, voelt toch ook, dat hij eene taak heeft. Met moed dan gearbeid, in den geest van joannes tegen den inbrekenden, alles overweldigenden. broom van zedeloosheid! zo bereiden wij den Heer den weg." ,, Mij dunkt ook in dit opzicht kan mijn boek nuttig zijiK niet dat ik die man ben, die hier eene bijzondere roeping gevoel; God beware mij voor zulk enen waan? Maar ik voel* mijn plicht, in mijnen kring. Dat ieder dien gevoelde en moed greep, en arbeiden mogt, naar. dat hij gaven ontfangen heeft, met een oog op God! Ook het zwakke zegent God, en die arbeid zal toch ook niet ijdel zijn. En , is dit het Godlijk plan, is  joannes de doper. 357 ïs dit nii nog behoefte , dan kan cn dan zal Hij, op zijnen tijd, in den eigenlijken zin een joannes den doper zenden." Naar de drie hoofdpunten in joannes levensloopheeft de Eerw. krom zijne befchouwingen van dezen grooten man verdeeld. Reeds vóórdat jesus optrad, was joannes werkzaam aan het Godsrijk; — gelijktijdig met jesus zettede hij zijn Werk nog voord; — dan hij werd in zijnen loop geftuit, en kort daarop geroepen tot zijnen Heer, eer j esus zijne taak nog had afgewerkt op de wereld. n, „ Het eerfte dezer drie voorflellcn wordt in dit Lente Stuk behandeld; de beide anderen zullen waarfchijnbik elk dén ftuk bellaan, dewijl bet geheele Werk m drie Stukken zal aflopen. Dit eerfte Stuk is in de volgende vertogen verdeeld. Het eerfte, gelijk wij zeiden, beeft ten opfchrift: Johannes de Doper en zijne gefchiedenis bijzonder belangrijk voor ons. II. Aankondiging, geboorte en opvoeding van Joannes den Doper. Ilt. De geest der prediking van Joannes. IV. Het boze hart wordt ontrust — Eerfte poging der boosheid tegen de prediking van Joannes. V. Joannes de Doper in de daad van God gezonden- VI. Joannes de Doper verricht gene wonderen. VII. Des Dopers ftrenge levenswijs. Een bedachtzaam Lezer, die met een oordeel des onderfchcids leest, zal hier veel goeds, veel waars, veel fchoons vinden, en voornaamiijk veel ftoffe, waarbij hy zal kunnen denken ! Het Lijden en Sterven van den Zaligmaker der Wereld, bejehouwd in Leerredenen., door j. g. r o s e n m o ller. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Rotterdam, bij C- van den Dries en Zoon, 1803. 400 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 12 - : De Vertaler, door de gunftige ontvangst van de Beknopte Handleiding van u. chr. gottl. schmid, voor Leeraars van den Kristlijken Godsdienst, om verftandig en nuttig te prediken over de Lijdensgefchiedems van jesus K-ristüS enz., voorleden jaar doorhem , ' ' Z 3 Ult-  358 j. g. rosenmuller , het lijden, enz. uitgegeven C), aangemoedigd, befloot ook deze Leerredenen van den Eerw. R. vertaald aan zijne Landgenoten mede te deelen; en wij twijfelen niet; of hij zal velen , die de overige Schriften van dezen man kennen en Uooglcnatten, daarmede eenen wezenlijken dienst gedaan hebben. — ö . Wij vinden hier wel niet eigenlijk gezegde uitlegkundige verklaringen der verhandelde Tekstwoorden, niaar veeleer praktikale en gezette overdenkingen, doch die met zoo veel oordeel en juistheid zijn ingericht, dat zij, over het geheel, met nut en (lichting zullen kunnen gelezen worden, hoewel zij anders in vele opzichten van de gewoone uitleggingen over de Lijdens - itofien afwij ken. Ook zijn 's Mans aanmerkingen meestal zeer natuurlijk uit den Tekst vloeiende, eenvoudig, duidlijk en naar de algemeene vatbaarheid ingericht, zoodat zij'eene gepaste aanleiding tot leerzame overdenkingen kunnen opleveren. — (*)■ Zie N. Faderl. Bibl. VI Deels ijle Stuk, Bladz. 540. Overzicht van de ben ijzen voor bet Christendom door witli am' pal e ij, Meester der vrije Konften en Aardsdiaken van Carlisle. Naar de zevende uitgave uit het , Engelsch vertaald. Met eene Foorrede van jou. a u g. noess elt, Hoogleeraar te Halle. Eerfte Deel Te Haarlem, hij A. Loosjes P. z., 1803. 321 Bladz. Behalven XXVI Bladz. Foorrede. De prijs isfz-q.-: De Èngelfche Schrijver- van dit Werk is reeds ten goede onder ons bekend, door de vertaling van zijn Boek : de waarheid der Schriftuurlijke Historie van den Apostel Paulus, bewezen uit eene vergelijking zijner brieven met de Handelingen der Apostelen en met eikanderen, te Haarlem in het jaar 1792 uitgegeven; hetwelk van 'smans oordeelkunde cn geest van onderzoek goed getuigenis draagt. Het tegenwoordige Werk is te Londen in Twee Deelen, in gr. Oétavo uitgekomen in het jaar 1795, en is naar de zevende Èngelfche uitgave vertaald. Het bevat in zich een onderzoek van de bewijzen voor de waarheid van het Christendom, afgeleid uit de in  W. PALËÏj, OVERZICHT VAN DE BEWIJZEN, ENZ. 359 in- en uitwendige kenmerken van de waarheid der gebeurenisfen , bijzonder der Wonderwerken. Na eenige voorbereidende aanmerkingen, dat in eene Godlijke Openbaring Wonderwerken moeten verwacht waden, en over de mooglnkheid der Wonderwerken regen n u M e , behandelt de Schrijver in dit Eerlte Deel twee bellinden. . . . , . I. , Dat 'er' een voldoende bewijs voor handen is , dat velen',' die verklaarden oori'prong'üjke getuigen te zijn van de Wonderwerken des Cristendoms,, hun leven hebben doorgebracht in veelvuldigen arbeid, gevaren en lijden, die zij- vrijwillig ondergingen, ter bevestiging van hetgeen zij verhaalden, en alleen in gevolge van hun eigen geloof daar aan, als mede, dat zij, uit kracht van de°zelfde beweegredenen , zich tevens aan eene geheele nieuwe levenswijze onderworpen hebben." II. „ Dat 'er geen voldoende bewijs voorhanden is , dat perfonen, die verklaarden oorfpronglijke getuigen van andere Wonderwerken te wezen; zoo zeker als dezelve dan ook uit hunnen aard zijn , ooit op dezelfde wijze zijn te werk gegaan ter bevestiging van hetgeen zij verhaalden, en eigenlijk in gevolge van hun eigen geloof daar aan." ' "' . Men zal, het is waar, hier met veel nieuws vmden, hetgene niet meermalen herhaald en aangevoerd is , maar deze Schrijver zegt dit nogthands op zijne wijze, dat is, oordeelkundig, geleidelijk, en aanëehgcfchakeld, ook vlecht bij , doorgaands, zoodanige aanmerkingen in, die nieuw en treffend zijn, en faamgenomen de kracht der bewijzen voor het Christendom ongemeen vertierken . en 'hoe zeer men, in de laatfte jaren, in Duhscfiland nieuwe aanvallen op de gefchiedenis van het Chtistendom, en de echtheid der Bijbelboeken en verhalen ondernomen heeft, onder den naam van eene hoogere oordeelkunde, welken hier niet in aanmerking genomen of wederlegd worden, evenwel blijven de aanmerkingen , door den Eerw. paleij, uit de vergelijking der Sclmituurverhalen, onderling eu met andere berichten, ontleend en opgemaakt, fteeds hare kracht behouden , even gelijk de waarnemingen van natüürver'lcnijnfels in de natuurkunde hare waarde bliiven handhaven , in weerwil van de onderfcheidene fameliftelfels, welken toch altijd aan welgenomene natuurkundige Proeven moeten getoetst worden. De Heer noes se et heeft dit in de Z 4 aan"  i^O T, HOOG OPLEIDING VAN HET NAGESLACHT. l?ST.nd' V°0rrede met rccht ingehaald, en breder • D? .«"genoemde Vertaler verdient dus onzen dank Voor zyne wel uitgevoerde vertaling van dit Werk het' Welk wij ter lezing en bedaarde overweging ten ft'crkllo aanprijzen. ö ö ,wt* Opleiding van het Nageflacht lot den dienst des Heeren voor gefield m eene Leerrede door thomas hoog Pre* dikant te Rotterdam., Ie Rotterdam, hij N. Cornet 58 Bladz. In gr. Octavo.. De prijs is f; - 9- ™ ' -pene zeer wel ingerichte en geleidelijk uitgevoerde JU Leerrede, in welke de Eerw. hoog, naar aanleid dmg van zijne Tekstwoorden uit Pf. XXII: ™ Welken hij kortlijk opheldert, het groot aanbelang aan! toont, en gemoedelijk aan zijne Toehoorderen en nuLe. zerenop het hart bindt, eener Godvruchtige Nakomeling. Jchap, en het geen onder den Go.ddelijken. zegen daartoe den weg baanen kan. De Leerrede in eenen goeden deftigen ftbjl opgebeld, verdient naast eene vorfge van den ^erw hoog over den aart en de voordeden eener vr oer e Godzaligheid gep.aatst , en van Ouders, Jongelingen fn }chen i ook betracht te worden, ~ — 1— » Euangdifche Schatkamer, of gemengde Bijdragen, ter bevordering van de kennis en beoefening van del waaren Euangchjchen Godsdienst, Uitgegeven door cornelis brem, en door denzelven opgedrongen aan de Befluur. deren van het Nederlandsen Zendeling - Genootfchap te Rotterdam. Vierde en laatfte Deel. Te Rotterdam, % .'. 9°)'nel » J8o2. 512 Bladz. In gr. Octavo, De prijs is f 3 - 8 - : 6 * Met dit Deel, dat weder uit vier ftukken beftaat, befluit dus_ de Arbeidzame B. deze zijne nuttige Bij- S — ■¥ )S m} dit Werk' even als met vele foortgellken gelegen, cku de opgegevene Stukjens. van eene verlchinende waarde zijn. Sommigen zijn belangrijk, en der lezing overwaardig, anderen behelzen weinig gewis«P? en gullen piet Qnverfchilligheid ingezien, of voor-  c. BREM EUÜNOEUFCilE SCHATKAMER. Icntjen niet te willen verbergen, hunne verwaandheid den teugel vieren, en uit de hoogte op allen en alles nederzien, wat den ilempel van hunne denkwijze niet draagt; onder den fchijn van ijver voor de rechtzinnigheid, den ouden twist vernieuwen, de haatlijke kettermakerij weder ter baan brengen , eu onder den fchijn van ijver voor de zaligheid der genen, die van hen verfchillen, niet duister vervolging ademen. Is de Recenfent edelmoedig genoeg, om den éénen en anderen te ontmaskeren, en in het midden van de paden des rechts wandelende, te waarfchuwen tegen Ongeloof en tegen Bijgeloof én Dweperij; de Wijsgeertjens verëcren hem reet den naam van domkop , ontzeggen hem allen aanfpraak op geest en vernuft, enz., terwijl de Schrijvertjens van den dweepachtigen ftempel hem voor wereldwijzen , vijand en vijandig, enz., uitmaken , en hem gaarne de kladde van onrechtzinnigheid, zo niet erger, zouden trachten aan te wrijven. Of wij natuurlijk aanleiding hadden tot de bovenftaande Overwegingen, in het Werk, hetwelk wij, onder den bovenftaanden vreeslijk langen Tijtel, aankondigen, oordeele de Lezer, uit de Stukken, die wij hem daaruit zullen mcdedeelen , zonder 'er iet bij te deen, maar alles aan zijn onbevooroordeeld gevoel overlatende. Ten befluite der Voorrede, lezen wij, in het Eerfte Deel, Bladz. XVI, de volgende regelen: Deez'  CHRISTLÏJKE GELOOFS- EN PLIGTSRETRACËTING. 365 Deez' Dichten voor mii zelfs ten Regel voorgefchreven, Om meerder na Gods Woord doof Gods genaa te leven, Zijn tot eeji boek gegroeid, ik geev' ze foo in 't licht, . Of't and'ren Richten mogt, waartoe ik word' verpligt, Om, hoe gering' 't ook zij, dit lichtjen niet te dekken, Als met een' kooren-maat, maar met mij and ren wekken, Tot het opregt' geloov', tot de godzaligheid, Te wand'len op het pad, dat tot het leven leidt. Kan ik dan wel geen' roem van Dichtkunst mij belooven, Ik denke dan het geen' onz' hnrt' maar wijst na boven, Is altoos dog het licht een Christen dubbeld waard, Waar uit hij hier of daar dog nog wel vrugten gaart; Die de gebreeken kent, dat klein' als groot' talenten, Gefchbnken van den heer', te gaaren meerder renten, En dat het kleine licht gefchonken van den heer, Aan ons is toevertrouwd te lichten meer en meer. Dien zou 't onnoodig zijn verfchooninge te manken: Wil iemand dit of dat in mijn' Gedichten laaken, Hebb' ik de gaven niet, die men in Diclu'ren noem, 'T zij mij alleen genoeg, dat k in den heere roeiri'; Dat die door zijn' genaa hefttere deez' Gedichten! Cm het eenvoudig hert' der Gristenen te Richten; En die het leest fig ftoort aan 't oud', op woorden fift, Vernedert affien mag van zijnen ijd'len drift, Om niet zijn' eigen' roem in 't nieuw','of oud' te leeren, Maar hoe ous Gods genaa door jesus moet bekeeren, En hoe hij vol gebrek fig jesus'aan moet biên , Dan zal hij op Gods woord, niet op mijn' woorden ileii, Om met elk Christen hert', na d' gaven hem gegeven, Tot eeuw'ge Lof, en Dank van zijnen Godt te leven;. ó Godt! geev' ons dit hert' door uw genaad' en Geest! Geev' ons dit eeuwig Heil, waartoe ons dog geneest! Uit liet Tweede Deel, diene het volgende over de liefde tot de vijanden, Bladz. 64 enz., tot eene proeve: Meerit m' nog in 's heeren woord verfchoninge te vinden, Van meerder Heiligen met David ons geboekt, Te klaar blijkt het gebodt van jesus den Beminden Des Vaders, dat men eus nog meer verfchooning' foekt;' Is het fomtijds gebeurd, dat zij tiunn' vijand vloeken, En wenfehen hun verderv' en rasfen ondergang, tyTèn  $66 CHRISTLÏJKE GELOOFS- EN PLIGT.^EETR ACHTING. Men moet de reden dnn in boog'rë fasken foeken Van een Prophetisch woordt, Gcds Eer', en Kerkbelang,' En niet om eigen* eer', of wraakzugt te behaalen, Waarom rnen veeltijds meest dog zijnen vijand'vloekt, Dit kan men veilig van hunn' vioekvvensch' dan bepaalen, Die ons van hun in 't woordt des heeren ftaan geboekt, Dat zij, als David deed, hunn' vijand agtervolgen, Die hamers van Gods Rijk aan David toevertrouwd, Waar toe hij was geüilvt, met regt op hun 'verbolgen, En ftreed met moed, en kragt voor Godes Eer' behoud, Soo was ook Paulus Wensch uit ijver voor Gods Eere, Dat z' wierden afgeiheèn uit de Gemeinte Gods, Die geen', die onrust baart door vreemd' en valfche leere, Als ftoorders der Genieini', en ftoorders des gebods; Als m' dus de faak begrijpt, zijn' eigen' vijand minnen, Als eld.rs hier getoond, maar niet d' vijanden Gods, Dit brengt ons Davids leer' met jesus leer' te binnen, Dat z' beide eenfremmig zijn in d' meening' des gebods, Was David zijn beftaan d' vijanden Gods te haaten , Dat men die minnen zouw, vloeit nooit uit jesus leer* Die overvloedig leert onz' pligt in alle ftaaten,' Om 't kwaad te haaten , en manmoedig gaan te keer, Maar wel die Vijand zijn van ons in liefde draagen, Als men die draagen moet, foo als bier is geleid, Terwijl wij zelfs bij God verdienen grooter flaagen, Welk 's fcbuld gedagtenis ons tot vergeving leidt, Dit toonde David ook, foo als hier is bevveefen, Aan Zfiiit, aan Sir. fi, cn ook aan and'ren meer, Dat hij geen wïaake nam, nog kwaad vergoldt in dezen, Maar hun het goede wil, als blijkt uit zijn' verkeer; Gods woord verbiedt ons wel onz' vijanden te haaten, Maar niet d' vijanden Gods, vervolgers van zijn' Kerk', Die haaten wij met regt; dog dat zij 't kwaade laaten ; Moet onze bede zijn; Gods Eer' is 'sChristen merk; Soo leerr ph.s*sheeren woordt tteeds all' het kwaade haaten, Dat huisvest in ons hert', zelfs in elk vroom gemoed, In vijanden van Godt, van ons, in alle ftaaten; En 't goed' te minnen, dat ons heil bevord'ren moet; De grootfte liefde - pligt fig zei ven te bctoonen, Is, dat men 't kwaade hart, uit 't eigen hert' verban, Dog alles door genaa, dat Jefus in ons woone, Dit is het grootfte heil, dat men.behaalen kan; So wordt 't een liefdeblijk, geen haat op onz' vijanden, Te haaten 't kwaade in hun, en foeken hun bekeer, Op dat zij door Gods gunst tot lichten mogen branden, (*)• Als Paulus wierd bekeert tot vaten van Gods Eer', Nu (*) Bij de letter van dezen regel blijvende, viel ons de La. tijnfche jjichter in, daar hij zegt: Pone  christlïjke geloofs- én p'ligtsbetrachting. 367 Nu nog een Proefjen uit het Derde Deel , van een' anderen aard, maar thands bij velen ook niet vreemd, Bladz. 109. Dit Hoogelied foo fciioon en luisterrijk verheeven, Toont ons de Liefde van het Lam tot zijne Bruid, Hoe weinig achting' men thans aan dit Lied mag geeven , Joannïs toont genoeg wat daar in wordt beduid, De Liefd', als paulus leert in eene zijner brieven, _ • Van Christus tot zijn' Kerk als een verborgendheid, Gelijk de man en vrouw fig onderling tc lieven, 't Welk ons tot deze liefd' des eeuw'gen Bruid'goms leidt; „ Eenige letter-fpelling, en plaatfing van eenige ftnfnijdiugs tekenen, waar "in overal foo zeer geene vaste regeis in acht genomen hebbe; gelijk mede ook in bet onderfcheiden der woorden: na , en naar, dewijl én terwijl, en dc fpelling van hert, in plaats van hart, barmhertlg , voer barmhartig, daar ze den fin of faaken niet fiooren , als ook altijd bij alle niet eveneens'gebruikt, minder belangrijk zijnde, zullen den befcheiden Lezer foo ik vertrouwe, niet itooren', maar verfchoond worden." Zoo lezen wij nog op het laatfte blaadjen , onder de verbeteringen van drukfouten, en eenige andere fouten. Nu, wij dachten; minima non curat Pretor! En dit Werk is opgedragen aan den drie ë enigen co d! Wij beklagen de onkunde en dén verkeerden fmaak van zoo vele eenvoudige menfehen, onder ons volk, dat zidk een Werk eenen Uitgever en Drukker heeft kunnen vinden! Doch helaas! de ondervinding leert ons daaglijks, dat vele menfehen hun geld en tijd overhebben voor zout en zinloze Schriften, van die beiderleië foort, als wij in het begin dezer Recenfie gewaagden, terwijl dikwijls, goede, leerzame, en waarlijk ftichtiijke Boeken geen' Drukker vinden, of bij den Uitgever op den zolder blijven liggen. O ctecas hominum merites 1 0 peftora caca! Ver- Pone Tigellinum, tcda lucebis in illa, Qjid jlantes ardent, qui fixo gutture f amant. Maar dc volgende Regel deed ons denken, dat dit eren • wel de zin niet was. Corvos poetas \ Cantare credas PegafeHtm melos. Aanteekening van den Recenfent.  S<58 VERHANDELING OVER DE ZENDINGEN Verhandeling over de Zendingen ter bekeering der Heid»* tien. denevens eenige aanmerk lagen op het Eerfte Deel der Gede/ik/chrtften van het Zendeling-Genootfchap te Kotterdam. En over de vereischten der Zendelingen. JJoor een Dienstkncgt van christus. 71» Breda, bij \V. van Bergen , 1803. 92 Bladz. In gr. Octavo. Be prijs is f: - 12 - : "TV onbekende Schrijver van dit Stukien, die zich den hoogdravenden tijtel van dienstknecht van je~ Zus christus gelieft te geVen, verklaart, niet door af^eer van het Inlandsen Zendelings - Genootfchap, of door ongeloot aan de voorzeggingen, nopens eene toekomende roeping der Heidenen, de pen te hebben opgevat: hij heeft alleen voor, om voorgaande Leeraaren te verdedigen tegen befchuldigingen in de Gedenkfchriften van het Creneütfchap voorkomende; en tevens eenige aanmerkingen voor te dragen , die tot verbetering van de inrichtingen Van het Genootfchap zouden kunnen dienen. — De pogingen , om Heidenen te verlichten , zijn altijd ten hoog* jte lol\\ aardig. Doch het werk is ten uiterfte moeilijk. Het is derhalven niet te verwónderen, indien zij, die zich daarop toeleggen , in den beginne groote misflagen begaan, die mede voor een gedeelte aan eene goede geestdrift te wijten ziin, die dikwijls niet genoeg dooide reden beftierd Wordt. Het kan derhalven zijn groot nut hebben, wanneer kundige lieden die mishagen aanwijzen, en voorliagen tot derzelver verbetering opgeven. °fcn r*-*Y$ deze geheele onderneming een werk van liefde is, behoorden zulke aanwijzingen ook met alle zachrmcedigheid te gefchieden. Dit vordert de natuur van de :;aak,en zulks zou de meeste hope geven op waare verbetering. De Dienstknecht van jesus christus zou daarom naar ous inzien wel gedaan hebben, zo hij fommige van zijne aanmerkingen, op wat zachter toon had voorgedragen. — Hij verdedigt vroegere en latere Leeraars, tegen betichting in de Gedenkfchriften van het Genootfchap, als ot zij aan koelheid en onverfchilligheid, ten opzichte van de verlichting van Heidenfche Volken , fchuldig bonden. Wij hebben dit ook voorhenen met weêrzin gezien, eirgevraagd: is het wel zoo a'gemeen waarheid? De Schrijver dezer verhandeling toont integendeel, wat po*  ter eekeering der heidenen. £00 pogingen, voorliagen, wenfehen en gebeden (die men immers, zonder fchending van de liefde niet allen voor hartloos ileurwerk mag aanzien) daaromtrent hebben plaats gehad; zoodat ons voorkomt, dat veel goeds door den Schrijver van de Gedenkfchriften over het hoofd gezien , miskend en in een verkeerd licht geplaatst is. Maar aan den anderen kant, kunnen wij ook niet ontkennen , dat deze groote zaak bij velen nooit recht ernst geweest is, en dat de vroegere pogingen tot dezelve nooit krachtig genoeg geweest zijn, voor het gewigt der zaak en het bedoelde oogmerk, en dat de Schrijver van deze verhandeling ons daarom toefchijnt veel te hoog van die vorige pogingen op te fpreken. Ten opzichte van het eigenlijk zendingswerk , legt hij verfcheidene zwakke en gebrekige plaatfen, in de Gedenkfchriften voorkomende, bloot; hij wijst eenige ongegronde redeneeringen aan, en befchuldigt den Schrijver, dat 'er veel te ruimfchoots/Van den zegen gefproken wordt, met welken dit werk reeds zoude bekroond wezen. Deze befchuldiging moet weder niet algemeen worden opgevat. Wij hebben berichten van Zendelingen gehad, die zeer zedig en zelfs twijfelachtig fpreken yan het nut dat zij zouden gefticht hebben; maar anders is het ons voorgekomen, dat fommigen van deze aanmerkingenwei wat fchijn hebben. Maarvan wat nut hetzij, deze aanmerking zoo fterk te trekken, dat betuigen wij niet te weten. Wij zouden vrezen, of 'er in dit alles ook wel een fcherpe geest doorftraalt. Wanneer wij ons oordcel maar een weinig opfchorten , dan zal de tijd ons alles leeren, en men zou, naar het ons voorkomt, beter doen Cdewijl dc middelen nu toch in het werk gefield zijn) het goede daarvan te hopen: en de zwakheden in liefde te bedekken, daar men toch met dit alles een allerbest ooamerk heeft. ö Ten opzichte van de Hernhutters , iaat zich de Dienstknecht van jesus christus ten uiterfte onguullig, en (hij houde ons deze aanmerking ten goede) gaotsch niet in den geest van j e s u s christus uit. Hij haalt op, wat 'er voorhenen door v. d. honert, voget, gerdes, kulenkamp en anderen tegen hen is te berde gebragt; zonder eenige melding te maken van de betere gedachten, die men van hun heeft opgevat, nadat zij (misfchien federt in Leer en Zeden zuiverer geworden) hunne Godsdienftige bevattingen nader verklaard, nieuwe vad. b1ul. vii. deel. no. 8. A a eu  370 verhandeling over. de zendingen en , openlijk en algemeen , van de zuiverheid van hunne zeden het beste getuigenis verkregen hebben. Dit vinden wij niet vrij van bitterheid, en al was het, dat lieden uit dit Genootfchap, die zich met Godsdienfligen ijver aan het onderwijs der Heidenen overgeven , nog eenige verkeerde Godsdienilige bevattingen koesterden , eu aan hunne Neöphijten mededeelden ; elk redelijk mensch zou toch liever zien, dat Negerflaven en Wilden Hernhutters werden, dan dat zij domme afgodendienaars bleven. Begeert onze Schrijver onzijdige en verftandige berichten van den lofwaardigen arbeid dezer Zendelingen in de Biïtfche Eilanden in Amerika, hij zal bij den uitmuntenden ed w a rds kunnen te recht komen. Wij betuigen, zeer veel achting voor deze lieden , ook uit die berichten , te hebben opgevat. Even weinig behagen ons de aanmerkingen van onzen Schrijver over den Zendeling van der kemp, geordend Leeraar, niet van dc Nederlandfche, maar van de Schotfche Kerk. Wij hebben in zijne Theödicde geen het minfte welgevallen; maar (telt hem dat buiten (taat, om aan de befchaving en verlichting der Kaffers te arbeiden? of zou het ongeluk van die lieden grooter worden, wanneer zij van hem die waarheden van den Natuurlijken Godsdienst en van het Euangelie leerden, die hij met en nevens ons gelooft , dan wanneer zij Kaffers , domme Godlocbeuaars , (v. d. kemp fchijnt hen daarvoor te houden) bleven ? Zulk eene manier van denken komt ons in een verftandig man onbegrijplijk voor. Voor het overige laat zich de Dienstknecht van je sus christus in het brede uit; over de geringe uitzichten, die 'er nog zijn, op dc bekeering van vele Heidenfche Volken; over de verbazende moeilijkheid die daaraan in den weg ftaat, en over de menigvuldige hoedanigheden, die in eenen gefchikten Zendeling gevorderd worden. Hij fpreekt daarover met veel grond; als een man die veel en lang over de zaak gedacht heeft; die eene groote belezenheid bezit, en van zijnen rijken voorraad van aan' teekeningen , op zijn pas, goed gebruik weet te maken , en wij twijfelen niet, of daar zullen, onder hetgene hij levert , wel aanmerkingen zijn , die tot goed gebruik voor het Zcndelings-Genootfchap zullen kunnen dienen. Wat evenwel alle de opgegevene verëischten der Zendelingen betreffe: wij zouden niet denken dat die allen, in alk Zendelingen in het gemeen, en in eiken derzelven in het  ter bekeering der heidenen. 371 het bijzonder, gevorderd werden. Een Zendeling ondereen befchaafd volk, bij voorbeeld in Indoftan , of in China, hééft hoedanigheden nodig, die onder de Hottentotten niet te pas komen; en daar zullen wel volken gevonden worden, waaronder iemand, dien het in waarheid ernst is, en die de nodige behendigheid van geest heeft, met eene goede lekenkunde van de leer; een gezond natuurlijk verftand, en eenen volkomen onberispelijken wandel , een zeer goed en nuttig Zendeling zou kunnen wezen. Men moet hier niet alles door een warren. Ondertusfchen zijn dergelijke Gcfchriften nuttig, om het Zendelings-Genootfchap de nodige voorzichtigheid in te boezemen. Kort begrip der Christelijke Kerkgefchiedenisfe voor Volk en jeugd; door j. 1. F. SCHMip, Predikant te Bickelsberg in het Hertogdom Wurtemberg. Met eene aanprijzende Voorrede van a. ij p e ij , Doctor in de Godgeleerdheid , en hoogleeraar in de Kerkelijke Gefchiedenisfe , te Harderwijk. Twee Deelen. Te Leijden, bij A. en]. Honkoop , 1802. Eerfte Deel. 211 Bladz. Tweede Deel. 324 Bladz. In gr. OBam. De prijs der beide Deelen is ƒ 3 ' • - ' In eene zeer geleidelijke orde vinden wij hier de Kerkiijke Gefchiedenis behandeld. De tijdvakken , welken de Gefchiedfchrijver (telt, eindigen, het eerjle met de Apoltolifche tijden; het tweede met de omhelzing vaft het Christendom door konatantijn den grooten; het derde met Keizer karel den grooten of de fcheuring der Oosterfche en Wcsterfche Kerken ; het vierde met H'tiierus en zwiNGi.ius, of de lijden der Reformatie: het vijfde loopt van daar tot den tegenwoordigen tijd. — Wij kunnen niet nalaten hierop aan te merken, dat 'er weinig evenredigheid plaats heeft tusfehen deze verfchillende tijdvakken. Waarom toch de Apoftolifche tijden afgezonderd , eu tot een afzonderlijk tijdvak gemaakt? — Moe gemaklijk kan men dezelven verbinden met het tweede tijdvak tot op konstan tijn. Hier veranderen zeker de zaken van gedaante. Dit onevenredige heeft ook het gevolg, dat 'er onevenredigheid plaats heeft in de wijze van verhalen; zoodat men Aa a nu  S?2 j. i. f. scümid, kort begrïï-, enz. nu eens eene bijzondere uitvoerigheid, dan weder eene buitengemeene beknoptheid ontmoet. Het leven van jesus ook hier aan het hoofd geplaatst, is, naar gelang van het overige, te uitvoerig. De Kerkgefchiedenis neemt eigenlijk eenen aanvang met de uitftorting van den H. G. op het Pinkfterfeest. Het voorafgaande mag, bij wij ze van inleiding , en als aanleiding tot de ftichting vau den Christlijken Godsdienst, vooraan geplaatst worden , eigenlijk behoort het 'ér niet bij. — Dit zeilde geldt van de Historie der Martelaren , en vau de Kerklïjke Leeraars en Schrijvers. — Hoe kort en beknopt daarentegen is het vierde tijdvak behandeld , hetwelk meer dan zevenhonderd jaren bevat. Lang hebben de Kerkgeicbiedfchrijvers inden waan verkeerd , dat dit tijdvak te fc braai, te dor was, en weinig opleverde, totdat se ml e r en walch,doorhunne onvermoeidenaarfporingeu,hunne oogen geopend hebben. Wat de inhoud zelve betreft, wij hebben over liet geheel dit Werkjen met genoegen 'gelezen. Hier en daar hebben wij eene enkele aanmerking. De fchets van het leven en den wandel der eerde Christenen is ons wat al te gunftig; zij ftrookt ook weinig met de in dit zelfde Werkjen opgegevene gebreken, die bij de Christenen .plaats grepen, en die uit het Heidendom veelal overgenomen, ook niet in een oogenblik konden worden afgelegd. — Omtrent de Gnostieken mogt schmid nog wel eens met zeer veel aandacht nagelezen hebben de békende Verhandeling van tittman. Zeer gematigd is de Schrijver in het behandelen der Kerklïjke Gcfchillen en in de beöordeeling der zoogenoemde Ketters: — alleen is hij wel eens wat hevig tegen de Roomschgezinden. — De Gefchiedenis van het laatfte tijdvak is, onzes bedunkens , best uitgevallen ; alleen dat wij aangaande de bijzondere Godsdienfti) Van de Vocaalen of Klinkletteren, c) Van de Schrijftékenen. dj Van de Declinatiën. O Van de Conjugaties. ƒ) Van de Vergelijking-trappen. g~) Van de Voornaamwoorden (Pronomina), h) Van de Getallen, ») Van de Cijferletteren. 4. Aanhaalingen uit Maleifche Schriften. 5. Spreekwijzen naar den gewoonen fpreektrant. Naar ons inzien is in dit Handboek niets, dat tot de kennis der Maleifche taal volllrekt noodzaaklijk is , voorbijgegaan , terwijl de regelen met alle klaarheid en duid- , rijkheid voorgedragen worden ; waarom wij geene zwarigheid maken hetzelve met volkomene goedkeuring aan te prijzen. Aa 5 Gc-  373 b. bosch Gedichten van bernardus bosch. Twee Deelen. Te Leijden, by P. H. Trap, 1803. Het eerjle Deel groot (behalven een Voorwerk van 26 Bladzijden') 332. Het tweede Deel 322 Bladz. In gr. Octavo. De prijs van beide Deelen is f 4 - 16 : Zo verbeeldingskracht en gevoel, gevoegd bij belezenheid en eene goede verfifïcatie , eenig Schrijver den, flechts zeldzaam met recht verdienden, naam van Dichter kunnen doen dragen, dan mogen wij den Maker der Gedichten, welken ons hier in twee Deelen bijëengebragt, aangeboden worden, denzelven niet weigeren; in de daad, wij vinden in elk Stuk dat in dezen Bundel vervat is, iet hetgene van deze verëischten een zichtbaar kenmerk draagt, fchoon 'er ook zeker hier en daar, gelijk in alle verzamelingen , waarin Stukken van allerleië jaren, en over in aard zeer onderfcheidene onderwerpen voorkomen, plaats heeft, wel eens een of ander Couplet, en Dichtregel in gevonden wordt ,dat onzes bedunkens aan verbetering onderhevig is. Wij Hemmen volkomen toe al hetgene wat de Dichter in zijne Voorrede over het lot van fommige Geniën , maar wel inzonderheid over dat van fommige groote Mannen , welken in het vak der Dichtkunst de eer van hun Vaderland uitgemaakt hebben, met zoo veel waarheid zegt. Daar hij ten voorbedde wilton in Engeland, corneille in Frankrijk en onzen Grooten vondel , den grondlegger onzer Taal, den nog in den verheven en grootfehen Dichtftijl onovertroffen Dichter , aanhaalt ; welke laatfte zeker de fobere broodwinning, waarmede zijne Stadgenoten hem voorzagen , ruim en rijklijk door 'den eeuwigen' roem, waarmede hij zijne Stad bekroonde, vergoed heeft. De Schrijver had zekerlijk deze zwarte naamlijst nog met onderfcheidene andere Geniën kunnen vermeerderen ,'cr den Grooten tasso, steele, pope en andere onfterflijke Mannen, die bijkans van honger geftorven zijn, kunnen bijvoegen, en al wie eenig/ins met de Historie der Letterkunde bekend is, zou daar over het vera funt illa! volmondig uitgeroepen hebben. Maar om tot het Werk over te gaan, hetzelve vervat Bij. belftoffen, Vaderiandfehe Stukken , waaronder velen die bereids afzonderlijk gedrukt en alöm bekend zijn; Mem gelingen , Satijrieke , Komieke Stukkeu, Fabelen, Zéde- dick-  gedichten. 3?0 dicht lens, Graffchriften en eenige Gezangen van agatha. Onder alle welke iborten van üichtltukken ons inzonderheid bevallen hebben , die gevoelvolle gediehtjens , welken aan juli a gericht en onder de Mengeldichten gevonden worden, als de avond aan julia, Cl Deel, Bladz. 226) beginnende: 'T is weêr avond, julia! Wederom een dag voorbij Wederom een ftapjen nader Aan het huis van onzen Vader ; Ieder dagjen naadren wij, Ieder dagjen ja ö ja! 't Is weêr avond, julia! en eindigende 't Is weêr avond, julia! 't Zachte rustbed wacht ons af. Gezellin van 't lieve leeven! Na dat wij den doodfnik geven, Slapen wij gerust in 't graf; Na 't ontwaaken, ja ö ja! Komt geen avond, julia! Elk die met eene hem waarde Echtgenote in ramprpoedige omftandigheden verkeert, gevoelt meer den zachten troost, welke de verfificatie en zoetvloeiende harmonie dezer Coupletten in het hart vau een' lijdenden, die zijn' eenigen troost in het gezelfchap zijner getrouwe gade zoekt, ais een' verzachtenden balfem ftort; dan de koele kunstrechter dien immer met droge regelen zou kunnen aanwijzen. Van dezen zelfden teêrgevoeligen aard zijn alle de Öiehtjens in dezen Bundel , die den naam van julia in derzelver Opfchrift dragen. Zoo natuurlijk en ongemaakt gevoelig is ook het vers, betijteld: aan mijn1 eenigen Zoon, vertrekkende naar de West, in deze allen fpreekt het. hart en de natuur; maar van het winderige en overdreveue, waarmede de Geest dikwijls de Kunst bezwaart en verdrukt, is in deze voordbrengfelen des gevoels geen het geringfte blijk te vinden. Wij achten het dus pligtmatig, den minnaren van onöpgefmukte Poëfie, dit vak van 's Mans Werken, bij voorkeur, aante prijzen. De meesten der overige Gedichten zijn bereids gedrukt, en zoo wel door ons als door het publiek, elk naar deszelfs bijzondere waardij, over het geheel gunftig beoordeeld geworden.  38o j. de l i l l e De Feldekng, of Franfche Landgedichten, van den Abt ia. Ques delilee, in Nederduitfche Faerzen °evolld door* C. brinkman, Wed. C. van streek le Amfteldam bijG. Roos, *8e3. ^12! /« gr. Octavo. De prijs is j 1 - 2 - : D DfchtftukheISt derdeU Cn Vierde" Za"g Va" dit Hij zou zich bedriegen, die, volgends de aanïeidino- t diXl^1 tTF-^Dt te §even' verwachïf; in dit Stuk eene befchrijving van het land en van het landleven te vinden, zoo als dat elk in de oogen valt! Ut voorname inhoud van hetzelve vliegt zeer veel hoo™.;,i 1 gr°^te ™vo,utiën in de natuur, waarvan de oppervlakte en de ingewanden der aarde zoo vele kenmer£12 OTfh"* §ehe™e werking in fommige van a e voordbrengfelen en andere groote voorwerpen der natuur worden in hetzelve vrij breed behandeld. •De Dichter zingt: vS*» ^"'rf1? de"beid of belangryke ampt3verriclning Voor t buufelyk.geluk gezorgd heeft, uit verpiigting, Naaf ryke kundigheen, waardoor ge u vindt geftreeld Met dubbel heil, zelfs als natuur u rust beveelt. Drie ryken doen uw oog aan wonderen gewennenten meester moet altyd zijne onderdanen kennen. -Deichouw den rykdora, door natuur gebragt byéén • Kom gaan wy, zien wy, en genieten we in 't gemeen. ; Op deze wijze krijgt hij vrijheid, om alles wat hij wil in zijn onderwerp in te weven, of met hetzelve te' verbinden. Hij vervolgt. Welk een verfcheidenheid in deze fchilderyë » Daar^is het alles zwier, en fchoonte, en harmonyëWier t zagte lommer van het eerfte lentegroen: Dadr duizend beekjes, die zich murmlend hooren doen; Gintscb heuvels, eiken, die den fellten ftormwind tronen, tn koele grotten, die natuur holde in de rotfen ; Daar t yreeslyk overfchot van 't geen de tyd vcrflond Het afgebroken puin, de klooven in den grond, ' Het dor onvruchtbaar zand,ten prooije aan't woên der winden, Kn ftroomen, die zich niet door de oevers laten binden • De doorn en wilde mosch, die deze grond flechts teelt' Doen my verwoesting zien in dit verfchriklyk beeld. En  de veldeling , of fransciie landgedichten. 381 En dsaröp vaart hij voord, om van groote omwentelingen te zingen, die door water veroorzaakt zijn. Wat he* oordeel van den Heer oelille is, over die Dichters, die gedurig bij de gewone natuurlijke voorwerpen blijven, die duizendmaal bezongen zijn , blijkt uit deze verzen: Maar, weg met hem, die met zijn koude vaefzen praalt, Reeds beter lang gezegd , en 'honderdmaal herhaald l 6 Arme rymelaars! waarop kunt ge u beroemen, Ontroofde ge al den geur nog niet aan Flora's bloemen? Schetst gy my altoos 't vee dat onophoudiijk loeit? Dringt gy my fteeds tot ilaap, als rt murmlend beekje vloeit? Is Zefir dan niet moê de lieve roos te ftrelen? Aan 't knopje, al lang in bloei, zijn' adem meê te delen? Gunt gy-, daar ge ieder vaers uwe echo aanbetrouwt, Dan nooit de minfte rust aan de echo's van het woud ? Kunt gy natuur zo ryk , zo arm zo koud bezingen? En hij voegt 'er bij, dat horatius, wanneer hij vau eenig natuurlijk voorwerp zong, altijd iet nieuws in hetzelve deed opmerken; terwijl de zang der zoodanigen altijd bij het oude blijft. Daar zouden zeker , op het geheele beloop van dit Dichtftuk , verfcheidene aanmerkingen van belang te maken wezen, doch dat zou ons te verre doen uitweiden. En met alles wat men 'er op zou kunnen aanmerken, blijft het altijd een uitnemend fchoon gedicht, hetwelk eene uitgebreide kundigheid in den Dichter aankondigt ,■ en een groot dichterlijk vernuft. Dc vertaling van Jufvrouw r> rinkman zou ook voor verbetering vatbaar wezen. Somtijds vindt men bij haaf uitdrukkingen, die men in profa van bet onderwerp niet zou gebruiken, en die derhaiven nooddwang van rijm en voetmaar aanwijzen. Ook valt de mening van den Dichter bij haar niet overal even duidlijk in de oogen , men moet fommige plaatfen wel twee of driemaal lezen. Wij moeten zulke'Lezers, die bij hetgene zij lezen niet gaarne veel denken , daar tegen waarfchuwen. Doch dit willen wij minder aan de Vertaabter, dan wel aan den oorfprongliiken Dichter, of nog liever aan het onderwerp toefclirïjven. De vertaling is met dat alles wel bearbeid , en in vele opzichten zeer fraai. Zoodat zij naar ons oordeel de Dichtcresfe veel eer aandoet. VlR-  382 V. A. c. L e PLAT Virgilius in de Nederlanden , of mne as Heldendicht , Nederduitfche Ferkleedmge door victoralexander-ciiristianus le plat, /trekkende tot een fchitze van onze tyd'-gefchiedenisfen. Tweede en Derde Deel. Te Bras Tel tiyt de Drukkerye van a. LEDuc. 'iweede Deel, 233." Derde Deel, 236 Bladz. In Octavo. De prijs der heide Deelen is, . bij Inteekening, f '3 - : - : Te midden van vrij nuttiger bezigheden komt daar deze Sphinx ons weder voor de oogen zweven; een Sphinx , wiens raadfel door geen oedjpus zou kunnen opgelost worden. Zoodra men het Vervolg der Inteekenings - Lijst en wel de Heeren en de Burgers in Amfterdam i Hechts even inziet, vindt men, tot verbazing, in dezen tijd, waarin men naauwlijks met veel moeite, eenig waarlijk verdienstlijk werk van een ijverig en geleerd Inboorling , aan tien of twaalf kopers opdringen kan , de namen van een zeer groot aantal onzer kundigfte, beroemdfte geleerden, deftige en geachte Kooplieden, als om ftrijd ,en even als of dit misgeboorte van eenen vreemdeling, hunnen bereids gevestigden naam, ecraandeede, voor beide de Deelen geplaatst. Geen onlangs in ons Vaderland geteeld kunstvoordbrengfel heeft die aanmoediging, die eer , die onderiteuning in gelijke mate mogen genieten. Wij willen, wij kunnen toch niet gelooven , en dat brengt ons in de grootfte verwarring , omtrent dit zonderlinge verfchijnfel, dat zoo vele Mannen van fmaak en beproefde Letterkunde eenigen geest, kunst of Hechts even duidelijke en leesbare taal, kunnen vinden in eenig Couplet van dit kunstmonlter , waarin de onlterflijke naam en verhevene dichtregelen van den Grooten v ir g ilius, jammerlijk verguist, befpot en ellendig getravesteerd worden. Men fla flechts het eerfte blad van het tweede Deel om , en men vrage zich zeiven af: is dit verftaanbare menfchentaal? Op midd'ler tyd begon de min Met liefde-koorts teraeken, T' hert en geest van de koningin; Zy konde niet meer (kepen; Zy verloos al haer goed' humeur, Den appetyt, met haer koleur, En wierd met 't fplin gekwollen. / Daar  virgilius in de nederlanden. 383 Daar bij komt nog de zedenloze dubbelzinnigheid van fommigen dier geestige Coupletten, gelijk op Bladz. 5, Tweede Deel , waar dido haren Bicgtvader aldus aanfpreekt: Ach Reverende ! ving zij aen, Beklaegt my hier benéden ; Wat is iEneas voor een man? Hoe fterk aan borst en ldden? Was ik nu maer beloften-vry Geen ander man als hy zou my Doen konnen onderliggen. en deze aardigheid moet den deftigen regel van v i r g i- lius Huk uni forfan potut fuccumbere. waarin de Dichter dido's hoog gemoed heeft trachten te doen kennen , Comiesch vervangen. Maar al verder, Tweede Deel, Bladz. 6. De pater wist dat iEneas Van oud-groot-vaers in lus ■ Afftamde en zoo Godvrugtig was, Dat hy den naem van Plus Droeg: .daerom was hy hem als vriend Genêgen, regt als voor een kind Van 't Loyolisten order. De pater fprak met zoetgelaet: Want gij wilt permitteren, Zal ik uw hoogheyds goede raed, Den Ca/ia rc/olvêren: Met een godvrugtig man voorwaer Te flaepen, vind' ik geen gevaer; Gij moogt hem d' hand wel reyken. Maar nog iet op Bladz. 7. G'lyk door gods-wet verboden is Van zig te mutilèren, enz. Neen! nu kunnen wij niet meer; zoodra de naam Gods bij zulke ellende misbruikt wordt, is het tijd het Prulfchrift verre van zich te werpen. Evenwel het Derde Deel moeten wij ook doen kennen , flechts door een dergelijk ftaaltjen, en dat zal over ge* noeg zijn. ° 3 Men  3«4 DICHTERLIJKE WENSCHEN, ENZ. Men leest aldaar, op Bladz. 62. De herders meestendeel ?1 om Waar de Trojaenen zaten, Hadden naer 't Evangelium Hun kudden al veriaeten • En kwamen hoopig by den Woon Ali1 eygendom voor dienst eu loon Hun fchaapen reclameren. wijzen. 0 '"t1-11116 Huiverzen aan te 1803. i2 Bladz. Ih gr. OSlavo. De prijs is ff. 5%] Deze wenfehen zijn in de daad die van alle menfehen vrienden; wi voeden ons ri»c h^Ji-w raem,cnen" welmenende ml As SSi^S^ ^lS Juk vervaard]gd werd, draaglijks verfpreid wel, dan eens meer dan eens m.nder grond fSeöeTte heb ben, gaven voorzeker aanleiding tot deze vveSen tS" aftet neS i" «SS?* ^V" V™ ^ rnVH ! i DlChter wendt voords zi>"e aanfpraak tot de Vo ken en vermaant hen van den KrLafrc zicn daar ze bij ondervinding weten, dat dezelve niet dan en! derlinge Vernieling ten gevolge heeft; vervolgends iel h j zijne woorden tot de Zeevaart ,'en vvensch da Staatkunde, ,11 plaats van door haar behulp de twisten tot aan des aardrijks verfte deelen te verbreiden Scer* door haar de wonden hcele, die door Volk en Staat zoo nkfif tn (fJ D^fn^onc komt ons n et zeer ^ lukkig behandeld voor; dat de Zeevaart de twisten to aan swerelds einden verfpreiden kan, is waar —ZITdl de Staatkunde door de Zeevaart'™*^ heden £1 s minder juist; wy hadden liever gezien, dat de Dichter hier  ïlutarchus ,de levens van grieken en romeinen. 385 hier insgelijks het aan de Zeevaart eigenaardige verfpreiden van welvaart eu heil behouden hadde. Eindelijk fpreekt de Dichter de Heerfchers aan, en raadt hun oai onbevlekten roem te behalen, dooi de bevordèring der Deugd, Kuntten en Wetenfchappen, waarna hij den geheelen Zang met dit Couplet belluit: Mijn Vaderland! draag in mijn bede Vooral het U belangrijkst deel! Och! dat eens 't zoet genot van vreede Uw fmart verzachte uw' wonden heel* Onzijdigheid moog' bij U woonen: Zoo meng' geen drukkend hulp vertoonen Van vriend of vreemd zich in uw lot! Dan wacht ons hart, met dankbre toonen, Zijn hulp en heil alleen van God! F. B. De Levens van Doorluchtige Grielen en Romeinen, onder, ling vergeleken door plutarcii us. Uit het oorfpronkelijke 'Gneksch, geheel op nieuw vertaald, en met zeer vele Aantekeningen opgehelderd. Door ev. wassenberg 11 en h. bosscha, Hoogleeraaren te Franeker en Harderwijk. Tiende Deel. Met Plaaten. Tc Amfteldam, bijj. Allart, 1802. 537 Bladz. Bi gr. Octavo. De prijs is', f 4 - *6ï ■ De levens der volgende , in de gefchiedenisfen vermaarde , Mannen / komen in dit Deel voor: vanpnocion, van cato den Jongen, vergelijking van beiden, (volgends dacier,) van agis en cleomenes, van°TiBERius en cajus gracchus, en hunne vergeliiking. ■— Belangrijkheid en naauwkeurigheid prijzen hetzelve ten (Terkfte aan, en maken het voor de Lezers der Oude Gefchiedenisfen ten hoogde gewigtig. — Historiefche Gedenkfchriften van Mesdames adelaïde en v 1c t 01r e van Frankrijk, Tanten van lodewijk den Sestlenden; behelzende: zeer belangrijke bijzonderheden, wegens hunne (hare) reize van het Kasteel van Belle-Vue naar Rome; hunne (hare) vlucht uit deze Stad, ten tijde van den inval der Franfchen in Italië; hunne Chare) aankomst te Napels; hun (haar) vertrek van Caferta naar Triest', al het gene zij op dezen overtogt, gedurende vijf maanden en drie dagen , zoo te nieuwe vad. biel. vu. deel. no,8. Bh Land  386 HISTORISCHE GEDE^KrCHIUFTEN Lf"t iS°P Zree ytftofi*» kWn; henevens den dood ctezei frmcesfen in de laatstgenoemde Stad, een!se daMlT %f %P ontfehjing. Uit het F^Èttbaan itf' Jt'nÏÏ hil M' va» Craauwen- /ï -'5 . ° l82£/adz' dn gr. Octavo. De prijs is A 1 wederom een Iets uit het tijdvak der ,W/* /W*£1. van Frankrijk' Wij, en, twijfelen wij met velen onzer Lezeren nevens ons, zijn der telkens van meuws opgehaalde wederrechtlijkheden en gruwelen in fTfoe5?nkrTlk^d^ voorgevallen, reedsvoorlang Tr r, ^llde,nde °>nfchHia is ccn voorwerp van ons medelijden. Van harte beklaagden wij voorheen en dóen Jet nog het lot van twee doorluchtige Vro uv'en wTer" val dte des laatfieu ongelukkigen Franfchen Konings medeileepte. Aandoenlijk is het verhaal van de lotgevahén van twee Vorstinnen affiammelingen van meer dan dertig Koningen, die, finds hare vroegfte jeugd aan pramen grootheid gewoon, in haren ouderdom als ballS 2 voordvlugtigen moesten rondzwerven. Doch daar dk Verhaal tevens aan het geheugen bijzonderheden herinnert, welken de eemgzms bedaarde en bevredigde gemoederen van •nieuws verbitteren, zijn wij van oordeel, dat, ter bevordering van kalmte en eensgezindheid , dusdanige bijzonderheden aan de vergetelheid moesten worden overgegeven • vooral wanneer een Schrijver de onpartijdigheid niet weet V6 aAmaJ hetwelk> 1,a:irhet ons voorkomt, het geval des Opbellers van dit Levensverhaal geweest is. V\ at voords den inhoud van dit Gefchrift betreft uit den tiitvoengen Tijtel kan dezelve genoegzaam binken' Het teg^nwoorebge Eerfte Stuk loopt nVverder, dan tot aan deni mvaI der Franfchen in Italië, en iaat de twee ongelukkige Prmfèsfen te Rome. Om bovengemelde reden willen wi, ons tot een uitvoerig verflag niet inlaten, ons vergenoegende met de aanmerking, hoe zich hier wederom een nieuw bewijs aanbiede var, de losheid van alle menschlijke grootheid, cnmet hoe veel waarheids een der Oilden gezegd hebbe, dat niemand vórfr zijnen dood gefokktg mag genoemd worden. Hier en daar ontmoet uien eenige van die zetten, welker- den vluggen geest de* FranicbeJNatie kenmerken. Zie hier eene daar vani Geduurende oe raadplegingen der Nationale Vergadering , over het vemen der Pnnfèsfèn van het Kasteel Belle-Vue, vat-  van mesdames adelaïde en victoire. 387 vatté de Generaal menou het woord, en maakte een einie aan de debatten. „ Europa, zeide hij, moet buiten twijfel zich verwonderen, wanneer liet vernemen II zal, dat de Nationale Vergadering van Frankrijk , vier , g€beë!e uuren heeft doorgebragt, met te raadplegen * over het vertrek van twee Dames , die de Mis liever te ■ Rome dan te Parijs willen hooreh." De vertaling is verre van vloeiende en bevallig; zij krielt van Gallicismen. Zie hier een ibtaltjen : ., Van den heuvel die zien „ tusfehen de Seine en de warande van Seves verheft, „ fchijnt Parijs zich met alle deszelfs kostlijke geb-.u„ wen op te doen , aan haar hulde toe te brengen; t is niet voorde fchattina; van bewondering aan dezeprach„ tigé ho-.fdftad betaald te hebben, dat het oog afdaalt, „ en den loop der Seine volgt, door onafmeeteujke ,, weilanden," enz. Het leven van willüm CÉdRGE fredrik, praice van Orange, &c. &c. &c. Derde Stuk. Met Plaaten. Te Rotterdam, bij ]. V. van Ginkel, 1803. 96 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ2-:-: en bi) Inteekening f 1 - 10 - : Idem best papier ƒ 2 - 10 - : en bij Inteekening ƒ2-:-: XTet derde Stuk van dit Werk, dat wij thands ter beJL X oordeeling voor ons hebben liggen , (trekt ons al weder tot een overtuigend bewijs, dat liet doelwit vau den Schrijver geen ander is, noch kan zijn. dan om het Doorluchtige Huis van den held'dezer'Gefchiedenis, na al het gebeurde, waarvan het geheugen nog versch is, een gedenkzuil van roem en belangloze Vaderlandsliefde te (lichten, ter openbare verguizing van onze brave Vaderlanders, die, wegens het gebeurde bij de jongde en zoolang gewenschte omwenteling, in ons Vaderland voor. gevallen, met dezen partijzuchtigen Schrijver niet tenftemmrg denken. De zichtbare blijken van dit partijzuchtige doelwit zijn niet verre te zoeken; zij zijn, om zoo te fpreken, de fchering en inilag van'het'geheele Werk. en worden bijna op elke bladzijde aangetroffen. De Landgraaf v an hessen- philipsthall, Gouverneur van y-Hemgenbosch,*dieyzöo gezegd wordt, (Bladz. 25?.) aan Prins fredrik van or'anje' beloofd had de Vesting tot het uiterfte te zullen verdedigen. wordt Bladz. 254 en 255 bb 2 met  388 het leven van willem george fredrik. met eene zwarte kool geteekend , wegens de fpoedige overgave der Vesting aan de Franfchen niet alleen : maar ook wegens het genoegen door hem aan de Franfche tommisfansfcn betoond, van hun, bij hunne aankomst binnen de Stad, zeer vriendlijk op het middagmaal te onthalen. Men vergeliike hiermede dc Noot Bladz o-.0 en men zal duidlijk zien waar het den Schrijver' om te doen w, en waarin zijne vrije en treffende bflichriivina , de.r lT5,ae Va" de Nederlandfche Fielden, van welken hij Bladz. 264 in de Noot melding doet, gelegen is. Dit derde Stuk bevat, behalven eene korte doch hoogdravende Inleiding, korte algemeene befchouwino- over den toeftand van Europa in het jaar 170*. Herftel van Prins fredrik en bevordering van Hoogstdezelve tot Generaal van de CavaÜerie. Voordzetting der Krijgsbedrijven in Vlaanderen. Heldenmoed varTden Colonel, Baron van tui|l. Verdere Gevechten. Terugtrekking der Geallieerde Legers. Rukking der Franfchen op het Nederlandsen Grondgebied. Maatregelen tot verdediging des Vaderlands. Overgang van eenige voorname Vestingen. Anecdotes. Godsdienst , Deugd, Natuur en Voorzienigheid. Een Leesboek voor het Algemeen. Vierde en laat/Ie Deel. Te Leijden, bij A. en J. Honkoop, 1802. 200 Bladz'. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - : Met een onaangenaam gevoel lezen wij op den Tijtel laatfte Deel. De Schrijver — of, 70 wij ons niet bedriegen, Schrijffter — heeft ons altöos nuttige en onderhoudende Stukjens geleverd , en, wij kunnen dit verzekeren, door dit Werk veel goeds gedicht. —• De geest, waarin de vorige Deeltjens zijn gefchrèven, hcerscht ook in dit laatfte Stukjen.' — Zij alle drekken , om den eerbied voor God aan te kweken en te verfterken, geloof en vertrouwen op zijne Voorzienigheid te vermeerderen, den mensch met het fchoone der natuur, en boven al met bet fchoone der deugd bekend te maken, en dc harten te winnen voor derzelver betrachting. — Onder de biizonderfte Stukken, welken onze aandacht meest getrokken hebben, behooren het agtffe, Aardrijkskundig Gefprek met Kinderen , over het Gebed des Heeren; het twaalfde, de Vrijgeest in zijne laatfte oogenblikken. — Het zeventiende, de geredde Kuisheid; hét negentiende, Be-  «odsdienst, deugd, natuur en voorzienigheid. 389 BeMruving van eenige Godsdienstplegtigheden te Rome. mier vindfn wij een woord, hetwelk zeker niet in dien an moet worden opgevat, „ de ceremoniën der Room- fche Kerk, hoe zeer ook met ongelovigheden vermengd, , hebben doch iets zeer plechtigs cn ztélverheffens in, 11 moet dat niet bijgelovigheden zijn?) — Het twiiittgjle, zonderlinge beftieringen der Godlijke voorzienigheid ter bekering van een Jood. XXIV. Volksgeluk en gnuk zeJen , niet altijd vastgehecht aan meerdere «r/rc.httng XXV. De grot Fin gal op het eiland Stajja. XXV 1. liet Knekelhuis te Touloufe XXVIII. De hullende lfichtkjrlom. XXXII. Een dodelijke dampkring. XXXV11. Fen everoud menschlijk gedenkjluk , van (teen, door maupektuis ontdekt, naar den kant van den Noordpool, zonder dat men uit de uitgehouwene teeltenen pffchntt op hetzelve iet kan opmaken. Van menfehen handen en niet door de natuur moet het gevormd zijn : waarom men oordeelt, dat het nog ouder zij, dan de tegenwoordige vorming van onzen aardbol. Het XXXVlIIfte willen wij kort mededeelen: een in ijzer - ertz veranderd bosch. Bij het aanleggen van een ijzermijn nabij Onbisfan 'in Bohemen, ontdekte men, vijftien tot twintig voeten onder de aarde een voormalig bosch, wiens bo„ ffleri niet op de gewone wijze verfteend, maar in ijzeiertz verwandeld waren geworden. Imusfcheii " hadden deze Hammen nog al hunne grote en kleine ' takken , en niemand kon in het minfte twijfelen, dat " dezelve te voren bomen waren, die tot dit bosch behoorden. Men gebruikte vervolgends deze tot " ijzer «cwordene ftammen tot het ijzer finelten, waartoe " zij Zich zeer wel lieten gebruiken. CMt hier kan " men zich geen andere voorftelling maken, dan van " een onmeétïijk langen tijd , die tot zulk ene verandering nodig was. XXXIX. Onverwinnelijke kracht van V Geweten is zeer fterk en overtuigend. XL'H. Vertrouwen op God en eerlijkheid beloond, fchoon. - Hier endaar treilen wij wederom wat al te bekende (tukken aan, bij voorbeeld, de uitwérkfels van buitenfporigen Godsdiensthaat m het geral rau jean CA LAS de v/eijeri] wijsjeltj kge- jiraft. .— Lijkplcchtigheden der Fidianen — doch er is tc veel goeds in, om hier op (til te ftaau. •— Bb 3 Do  59° g. e. vv e n z e l De hejde in het Dieren-rijk, in eene reeks van waamee■ mm gen met Mjsgeerig- Natuurkundige Aanmerkingen; door g ot tf1ued e m a n u e l w e n z e l Profes- Jorder Rede, Bovennatuur- en Zedekunde aan de Hooge Schok te Linz. Te Amfteldam , l8o3. 2o7 Bladz. m Octavo. De prijs is f i - 4 - : rpe voren heeft wenzel ons iet geleverd over j. ue_ fpraak der dieren : hier hebben wij eene belchouwmg van de liefde der dieren.-,, — Ongetwijfeld " zegt bij in de Wrede, „ is de liefde van het Dier niet „ die van den Mensch; de adel, die 's Menfehen liefde „ kenmerkt , ontbreekt haar geheel; maar zij is even" r, ' 3. het l?iCr> eene aandoening, die tot zijn ge,, iuk bijdraagt. —- Dat een dier die aandoening bezute, u-elke men liefde noemt, is zeker nieste ontkennen. Doch het is dan ook Hechts dierlijke liefde; en ot de Schrijver niet wel eens wat verder gaat, mo4 uit een en ander blijken. 0 Zie hier den inhoud. 1, Ook in het Dierenrijk heeft de godin der liefde haaren troon. 2, De liefde van'het dier is, niet aluja Hechts blinde drift (inftinkO. — (Het bewiis is, dat het dier, in de liefde, dikwijls op fchoonheid van leest, bevalligheid en eenen goeden inbors- ziet. . De waarnemingen voldoen ons niet. Wie heejt zoo diep de gewaarwordingen van een dier doorgrond ?) 3 Onderlcheid tusfehen de liefde bij de dieren en de liefde bij de menichen. — De heide van het dier is altoos driften Wuft fteeds binnen de grenzen der zinnelijkheid. Het dier bemint Hechts, wat zijne zinnen Hreclt. (Hoe ftrookt dit met het voorgaande, dat een dier ook onden goeden inborst ziet V) - 4, Ieder dier draagt een Ideaal van fchoonneid met zich om. (Hoe diep heeft de man toch dc zielen der dieren doorgekeken! J! Dus geen door gewaarwording vertregen, maar een natuurlijk, een aangeboren Lieaall Wie heeft het, met zijne proefnemingen ooit zoo ver irt  502 c. e. wenzel, de liefde in het dierenrijk. " 'ÏÖ' !l"ilde^5Is2y'/'ntvva;lkte. Als zij liep, hield „ bij haaren ftaart .n zijn bek. Zijne oogen dreeven b j» qa m traanen en zijn hart klopte derwijze, dat men „ het omtrent hooren kon. Hij nam zigtbaar af wS „ mager u,t puure liefde, en haalde zich den haat aS „ Liters en katten op den hals. Te regt. Wie kan een „ bnttmenteelen kwast zien , zonder boos te worde ™ „ Aan zulk een Ichepzel is niets goeds; bij is eeh onnut voor zichzelven en anderen lastig meubel " ' Wjen lokt deze proef niet uit! En wil'men meer men zal Iner vinden, dat er coquettes onSr de var! kens; fentimenteelen onder de honden gevonden worden ja dat de Schrijver zelfs de liefde"kan ezen^ob het gelaat van eene vloo , ja van eene mijt» M P W i 5 JJ** Kme verte">'»gen uit het rijk der JVaarhed door s. c. wagen er. Vijfde Deel Met Plaaten. Te Amfteldam, hij W. Holtróp, rf£ fS Bladz. In Duodecimo. De prijs is f i - 5 . . 4 Wat de innerlijke waarde van dit Vijfde Deeltjen beW trelt, wijzen wij den Lezer op de voormaals door ons gegeven* gimftige bsöordeelingen der vorige v^ Deekjens. —- Met dat al zijn de Stukjens, ten opzied te van derzelver belangrijkheid, meer in het af- dan toenemen.—-- Wij verwachten dus, dat dit Werk naa hetende fpoedt Geen der minst belangrijken is het agt■ ne verhaal. Len beichermgeest roept een Opperamnt„ man bi, Oels utt zijn flaapvertrek, welks zES „ daarna inllort," en waarbij de recht natuurlijke en tevens Godsdienftige opheldering, volgends de gkna van den Schrijver, ons zeer beviel. 0 Rr^?/1 9°'ltes,Interesfans et Moraux, publié a l'uage dc kjeunesfe, par f. t. kuhne, Profesfeur de langnes Occidentale* a 1'Univerfité de,Helmftadt. a Leide, chez A. et J. Omkoop , 1803. i2mo. 364 Pages. Le pnx en est ƒ 1 - 2 - : 0 Verzameling van Belangrijke en''Zedenlijke Verhalen, ten dtenjte der Jeugd uitgegeven door f. t. kühne, GCtiiri fnUr"tk,nJa,ar der barheid overeenkomVJ fiig fchreef de Hclmftadfche Hoogieeraar kühne in de. Wes-'  f. t. kühne, recueil, enz. 393 Westerfche Taien , wanneer hij deze verzameling van vertellingen , ten dienfte der Jeugd in het licht gegeven , als belangrijk en zedenlijk kenfchetfte. Zij dienen ten vervolge op de Nieuwe Vertellingen, door den Hoogieeraar in het licht gegeven. „ liet zijn geene dorre redencrin- ' „ gen," zegt hij met de woorden van Mevrouw be g e°n l i s , „ die de menfehen beter zullen maken ; trcl„ fende voorbeelden, tafereelen, die op de Verbeeluing ,, werken en daar in diepe fpooren maken ; in één „ woord,de Zedenkunde , onder eene nieuwe en belang„ rijke gedaante in werking gebragt, daar mede alleen „ kan die verbetering bewerkt worden." Geene oorfpronglijke Opbellen, maar uit de beste Schrijvers, het zij met bekorting, of met verandering, bijeen verzameld, zijn deze Vertellingen. Van hier , dat men veclhgt, onder dezelven eenigen , ook onze Lezeren in hunne taal bekend, zal aantreffen. Zij zijn een en veertig in getal, en deze daarvan de opfchriften : De waare Edelmoedigheid; de Kinderlijke liefde; de heilzaame Teleurftelllng; de goede Kinderen ; de Grootheid van Ziel; de drie Broeders; de Verbintenis; de fraaie Oever; de Rekening; de Vrijlaating; de Babbelaarjier; de Opoffering; de edele Strijd; het vermaaklijk Eiland ; de beste Koop ; de Belangloosheid; de aangenaamheden der Werkzaamheid; de Kluizenaar ; de twee Vrienden; de waarde des Tijds; de Ondankbaarheid; ■ de Weldoener; Moed in Tegenfpoed; de Opvoeding; de Rijkgewordehe ; de geftrafte Trotschheld; f i f f , of het flegt opgevoede Kind; de beloonde Eerlijkheid; de onvergelijkelijke Zoon; de bekeerde Speelers ; de regtvaardige en gevoelige Magijlraatsperfoonen; de Berglust; het Hol; de Echtgenoot en ; de Vergoeding; de Kr agt der Deugd ,■ selico; de Eenzaamen ; " de Onjlandvastige ; Je Menfchenvriend; de Neeven. Naar gelange van derzelver onderfcheidenen inhoud, hebben alle deze Vertellingen eene gepaste .{trekking, om liefde tot de Deugd, en afkeer van de Ondeugd, in derzelver verfchillende gedaante, in te prenten. Waarin de Hoogieeraar kühne te gelukkiger geflaagd is, dewijl hij zijne gedachten in een bevallig Fransch gewaad heeft voorgedragen. Met volle ruimte kunnen wij alzoo deze Vertellingen der Jeugd aanprijzen , die, terwijl zij baren leeslust voeden , hare bedrevenheid in de Franfche taal tot grooter volkomenheid brengen, en, hetgene het voornaamite is, het hart met goede beginfekn en deugdzame neigingen kunnen vervullen. ' B b 5 Om-  394 r. T. KÜHNE Omdat zij eene der kortfte is, willen wij, ter proeve, d« Vertelling mededeelen : De Opoffering getijteld. «Een ann Werkman , Bertrand genaamd , had zes jonire kinderen, wien hij met moeite van den kost verzonjde Tot overmaate van ongeluk, was het een onvruchtbaar ïalr en het brood eens zoo duur als 't jaar te vooren. Bertrand werkte dag en nacht; ondanks al zijn zweeten en flooven, was hij met in ftaat om zoo veel te verdienen, dat tiij zijne uitgehongerde kinderen met het flegtfte brood den buik konde vullen. Hi| was volftrekt wanhoopig. Op zekeren dag riep hü zijn gezin bij een en met oogen van traaren overlopende , fprak hl): „ Mijne lieve kinderen 1 het brood is zoo duur ge„ worden, dat ik met al mijn arbeiden niet genoeg kan winnen „ om u te voeden. Voor he: Huk brood , we k gij hier ziet „moet ik mijne geheele daghuur betaalen. Gij moet het der' „halven voor lief neemen, dat gij net weinige, welk ik u „ kan verichaffen, met mij deelt; 'er zal zekerlijk niet genoeg „ zijn om u te verzadigen, doch gij zult evenwel behoed wor„ den van honger te (terven." Meer kon de arme man niet lpreken; hij doeg zijne oogen ten hemel, en begon te fchreien. De Kinderen fchreiden met hem, en elk zeidein zich zeiven: „Mijn God! help ons arme ongelukkige kinderen! on„ derfteun onzen Vadtr, cn laat ons niet van honger fterven " „ Bertrand verdeelde zijn brood in zeven gelijke ftukken ;é<5n daar van behield! hij voor zich zeiven , en verdeelde de anderen onder zijne Kinderen. Doch een van hun, Amand genaamd weigerde zijn aandeel aan ce neemen: „ Ik kan nkts gebruiken „ Vader, \\ ben ziek; eet mijn aandeel, of verdeel het onde* „ u allen. — „ Mijn arm Kind, wat deert u?" vraagde hem Bertrand, hem in zijne armen vattende. „ lk ben ziek, her,, nam Amaftd, zeer ziek; ik wil mij ter ruste begeeven." De Vader hielp zijn Zoon te bed, en ging 's anderendaags, met een bezwaard hart, bij eenen Arts, hem verzoekende, uit liefde zijnen Klanken zoon te komen zien, en hem helpen." „ De Arts, een godsdienftig man, vervoegde zich'bij Bertrand , hoewel hij vooraf wist, voor zijne bezoeken niet te zuilen-beloond worden. Hij vervoegt zich voor Atnands bed, voelt hem den pols, doch kon geenerlei verfchijnzel van ziekte helpeuren; nogthands befpeurde hij in hem eene groote zwakheid, en wilde tor zijner verfterking hem een middel voorfchrijven. ., Schrijf mij niets voor, mijn Heer, fprak Amand „ ikzal er toch niets van gebruiken. - Gij zult het niet ge* „ brinken! en waarom niet? - Vraag het mij niet, mijn lieer ik kan net u niet zegden. — En wie belet het u, mijn Kind? „ Oi] komt mij voor, een halftsrrige jongen re weezen. „ Mijn Heer de Doktor, 't is niet uit halftarrigheid, dat ver„ zci;er ik 11 —- Wel dan, ik wil u niet dwingen, maar zal „ het uwen\ader vragen,die misfchien niet zoo waterhoudende „ zijn zal. - Ach! ik bid u, mijn Heer, laat 'er mijn Vader „ niets  RECUEIL DE C0NTES INTERESSANS ET MORAUX. 395 niets van weten. - Gij zijt een ondoorgrondelijk Kind! Doch ik moet'er uwen Vader volftrekt van verwittigen om dat gM " het mij niet wil: openbaaren. - Mijn God, mijn Heer doed?t " niet ik zal het u liever zeggen; doch laaten, mag ik u b.d- den mijne broeders en zusters eerst uit het vertrek gaan. " De Arts gebood den kinderen te vertrekken; thands (prak Amand aldus: „ Helaas, mijn Heer, in een zoo bedroefden tijd , TanJ Vader bezwaarlijk genoeg verdienen, om 'er liegt, 'b ood voor te koopen; hij verdeelt het onder ons; elk kan " Ks een klein ftukje bekoomen, en hij kan bijkans mets voor zich zeiven behoud n. Het doet mij leed nujne brocrt|es en " Ses"e zien honger lijden. Ik ben de oudfte; ik b«i «erker li dan z i ik wil liever niet eeten, om hun m.jn aandeel onder elkander te laten verdeden, 't Is hierom, dat ik geveinsd heb, ziek te weezen, en niet te kunnen eeten. Doch, mag iku bidden, laat 'er mijn Vader niets van weeten. E-e Atts aanen (lonende, fprak hierop: „ Maar hebt gi] dan geer, hon, ger, mijn lieve vriend? - Vergeef önj, honger wel f doch dit kwelt mij niet zoo veel, als hen te zien lijden. " Maar gij zult wel haast (terven, indien gij met eet. — Dat gevoel ik wel, mijn Heer; maar ik zal gelaaten «erven, mijn. ' Vader zal een mond minder te voeden hebben; en wanneer ik bij „ den goeden God ben , zaljk hem bidden, om mijne broertjes „ en zitjes eeten te geven." De eerlijke Arts, het edelmoedig kind dus hoorende fprceken, was verrukt van verwondering. Hij greep hem in zijne armen, drukte hem tegen zijne borst, en fprak: „ Neen mijn , waarde Vriend! gij zult niet derven. God , ons aller Vader, ' zal voor u en voor de uwen sorgen; dank hem dat_hij mij tot ,' u heeft gezonden; ik zal fpoedig terugkomen. Hij ijlde naa huis gaf eenen zijner bedienden allerlei leevensmiddelen mede, en volgde hem kort op de hielen naa Amand en diens uitgehongerde bloedverwanten. Hij deed hen allen Zich aan tafel zetten en t«r verzadiging toe eeten. Een verrukkelijk fchouwfpel voor den braaven Ar.s was de opgetogene blïjdfchap dezer onfahnkiige Schepzelen. Het huis verlatende, beval hij Amand, goeds moeds te zijn, en beloofde, voor hun te zullen zorgen. Hij hield zijn woord , cn voorzag hen dagelijks van noodig voedzer. Anderen, wien hij zijne ontmoeting verhaalde, volgde zijne weldadigheid na. Zommigen zonden hun leevens. middelen eenigan sicld , anderen klederen en linnen; zoodat. . binnen weinige dagen, het klein gezin meer had dan het volftrekt behoefde." „ Zoo dra de Prins - van 't geen de braave Amand voor zijnen Vader en zijne broertjes en zusjes had gedaan, narigt had ontvsng"ii , ontbood hij, opgetogen van verwondering over zoo veel edelmoedigheid, den Vader, en zeide: „ Gij hebt een ver„ wonderlijken Zoon ; ik wil ook zijn Vader zijn. Ik beveel, „ dat men a uit mijn naam, u eene jaarwedde van honderd ivroo-  A. LAFONTAINE „ nen geve. Amand en alle uwe andere kinderen zullen, op „mijne kosten, een handwerk leeTen, dat zij verkiezen; en „ indien zij wel oppasfen, zal ik voor hun zorgen." ,, Bertrand keerde naa huis, dronken van vreugde, en, op zijne knieën vallende, dankte hij God, dat hij hem een zoo voortreffelijk Kind had gegeeven." De Zonderlinge. Door august lafontaine. Eerfte Deel. Met Platen. Te Haarlem, bi] F. Bohu, 1803. 358 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 16 - : *fc/|en behoeft flechts de Schriften van lafonta ine te le« 1\± zen, om overtuigd te zijn, dat het geenszins vooroordeel is, wanneer de Duirfche Natie hem onder hare meestgcliefkoosde Schrijvers plaatst. Ahhands heden ten dage, zoo rijk aan verdichte Verhalen, vindt men zelden het nuttige met het bevallige zoo fchoon verè'enigd. De eigenlijke held der Gefchiedenis is de Zoon, hoewel de tijtel zoowel op den Vader, als op dezen toepaslijk is; op den Vader, die zich zoowel in zijne algemeene grondbeginfelen, levenswijze, en beoordeelingen, als vooral in de wijze van opvoeding zijns zoons van alle anderen onderfcheidt: op den zoon, zoowel uit hoofde van zijne denk. en handel-wijze, als geheel voordgevloeid uit de vaderlijke opvoeding, en naar die des Vaders gevormd;als uithoofde van het zonderlinge zijner lotgevallen, eu ontmoetingen; en welkeen en anderhem in de oogen van velen, uitgezonderd in die des Vaders, verdacht doen voorkomen, en als fchuldig aan grove zedenüjke wsnftaltighcden, daar echter zijn hart zuiver en rein blijft. - Met één woord, dit boek verdient gelezen, en herlezen, en eniftig-nagedacht te worden: en, — dit voorfpellen wij — het zal vele Lezers vinden, en niemand zal dit Boek onvoldaan uit de hand leggen — het zij hij alleen tot uitfpanning en vermaak hetzelve leze, — het zij met bedoeling, om zijnen tijd nuttig te beneden» — Van dit alles zouden wij den Lezer zeker best kunnen overtuigen, door een Uittrekfel uit dit Werk mede te deelen; en dit was ons eerfte oogmerk. Doch menigvuldige verfcheidenheid der tooneelen verbiedt ons dit volftrekt. Een fchraal en mager Uittrekfel zeu ook geenszins voldoen. Men moet het Werk zeiven lezen. In het algemeen willen wij daarom van eenige bijzonderheden , die dit Bo"k kenmerken, en het nuttige vooral aan den dag leggen kunnen, nog kort gewag maken. Een kort verhaal van de wijze, waarop lodewijk burchhard (de Vader) uit de an;ioedigfte omftandigheden op. klimt tot den ftaat van een zeer vermogend man, levert een bij. zondsr, en met dat al zetr natuurlijk bewijs-op van den krachtdadigcn invloed, welken de ftriltfte eerlijkheid — in weerwil van de grootfte verlokkingen, op'smenfehen geluk kan hebben. Zijne reizen in ver afgelegene gewesten, in onderfcheidene Wereld-  DE ZONDERLINGE» W relddcelen , legt den grondflag tot het bijzondere zijner opvoe. dings-methode, in het werkgefteld , toen, bij zijne wederkomst, een huwlijk, met de dochter van eene bloedverwante en voormalige wcldoenfter, doch die thands in zeer behoettige omftandigheden zich bevond, met eenen zoon wierd gezegend. Ontmoet: men in de wijze, waarop dit huwlijk gefloten wordt, in de manier van verkering met zijne bloedverwanten , en m het te hulp komen en redden van ongélukkigen, den man, die, onafhanglijk is van bet algemeen gevoelen, verheven boven de gewone vooröordeelen, onaandoenlijk voor de loftuitingen of fchampere beo-ouleelingen' van anderen, mnar geheel afhangluk van zich zeiven , van zijne eigene overtuiging, en ftandvastig, onwrikbaar ftandvastig in zijne beginfelen is, meer nog ontdekt men du in de wijze van opvoeding zijns zoons,zelfs in weêrw.l van de zoo wel vleiende als dreigende pogingen van moeder en grootmoeder. - Ten opzichte der ligchaamlijke opvoeding is hij zeer Aren*: - dit zal vele moeders - ja misfchien aan allen — zoomin, als nan hansjen (zijne vrouw) bevallen. Maar de uitkomst bekroonde zijnen arbeid. - Mogten de moeders hier leeren eene welgeplaatfte, doch kwalijk beftuurde tederheid niet zoo zeer ten nadeele van hare kinderen te doen werken. — burchhws grondbeginfelen waren zeer eenvoudig. — Om eelukkigte zijn heeft men nodig, een gezonde maag, een huis, een rok, een wijf, een vriend, en vrede met zich zeiven.— Van daar, dat hij dit kind leerde, om zeer weinige behoeken tehebben, door eene harde en eenvoudige levenswijze. — Zoo bijzonder was ook de vorming van den geest. - Zijne■eerfte en voornaamfte bedoeling was, om het kind onverfchilligheid n te boezemen omtrent de gevoelens der menfehen. - Voords moest hij, van jongs af, tot werkzaamheid opgeleid worden , het Eigendom leeren kennen en eerbiedigen, waardoor dc grond tot ftrikte eeilükheid gelegd werd, - ook zocht hij hem van iongs af een gevoel van onafhanglijkheid in te boezemen. — Ook het onderwijs in lezen en fchrij ven was even bijzonder, en juist omgekeerd, als doorgaands plaats heeft. Onverfchilligheid omtrent de meningen der menfehen ten zijnen aanzien was, het laatfte, waaraan hij arbeidde. Hoe nu deze, zoo zonderling opgevoede, zoon vervolgends kennis maakte met een meisjen; roze genaamd, hetwelk op zijne lotgevallen in het vervolg zoo veel invloed had; hoe hij als kind met haar daagliiks verkeerde; voords zijne bezigheden en verrichtingen; hoe hij naderhand, op het School befteld in de nabuurige plaats, zich in de talen oefende, en op dat School verkeerde; hoe hij omtrent zijne Ouderwijzers , omtrent zijne Medefcholieren, en vooral omtrent een Vriend zich gedroeg; — eu voords alle de verdere ontmoetingen en gedragingen ui zijn volgend leven, worden hier aanvanglijk gefchetst, en waarbij men duidlijk kan opmerken-, welken veel vermogenden invloed zijne opvoeding hetjbe gehad op zijn charakter en ge-  39* A. LAFONTAINE, DE ZONDERLINGE'. dragingen, hoe hij altoos zich zeiven gelijk gebleven .zij: altoos; naar beginfeien handelde, oprecht , eerlijk, menschliea'JÏ ' r jer dat,z'lne hartstochten over zijne Rede zegevierden, of de verbeeldingskracht de verleiding b, gnniiigde; —- altoos zi,u eigen hart en overtuiging volgende , zon. der zich te kreunen aan de gevoelens en méningen der menicnen. —-- üit alles moeten wij nu den Lezer'ter eiüen Ie- e"j Z°"dei; dat Wij 'er icc verder van kunnen medencelen omdat wi, dan te w.jdlopig zouden worden. Hoe icbijnbaar ftrijoig intusfchen zijn gedrag dikwijls was met de grondbegmfelen van braaf heid , daar hef echter door en door braaf en edelmoedig was, - moge vooral daaruit blijken, dat zelfs zijne geliefde en hem hartlijk liefhebbende ,Jzg i van jonas af'als met hem opgevoed was - aan zijne braafheid oprechtheid en liefde begon te twijfelen , en zich gehad van hem Scheurde. - Tot zoo ver brengt ons de gefchiedenis in dit Eerfte Deel, eindigende met een bericht, hoe lodewijk (deZoonj) op aanmaning en met behulp van zijnen Va^'™<"? l}mds ^jegde op de verbetering der goéderen en net geluk der onderdanen. — Dit zij genoeg van dit Werk, De vertaling is vloeiend, cioch niet vrij van Germanismen - vervoerder voor verleider, tnjcukkclijk voor onvoegzaam , fchutsgod voor befchermëngel, en dergelijke ontfiereu dit Werk eenigerfnate. - •R o bert of de Man, zoo als hij behoort te zijn. - Eene Wederga van elisa of de Vouw zoo als zij behoorde te atf/fc. Uit het hoogduitsch vertaald door r. nieman. Derae en laat/Ie Deel. Te Westzaandam, bij H. van Aken. en te Amlieldam, bij J. F. Nieman, 1.02. 249 Bladz. De prijs is f 2 - : - : T"Teï.r bfricht' Van 1,et Ecl'fte en Tweede Deel dezes X Jl Werks, in onze Bibliotheek gegeven, brengt den Lezertot op de ontmoeting van den ouden vriend meijer (*). — Deze , door onheilen en wederwaardigheden, in een moedeloos oogenblik, verleid, om zich in den Krijgsdienst te begeven, was met dat al geheel onfcbuldig gebleven, en hierdoor kreeg fels er gelegenheid, om hem tot de hervatting van zijnen voormaligen Hand, den Geestlijken, aan te moedigen, en tot Predikant in dezen omtrek te bevorderen. Beiden, zijnen vriend en der gemeente, bewees hij daarin eenen grooten 'dienst, op eene wijze, waardig het charakter van een braaf man. - Thands volgt 'er eene beproeving in zijn huwelijk, doch waarin robert zich zeiven wederom gelijk blijft, en de pligten van een braaf man vervult. De'^eifte beminde van ELisa, de Vrouw van Robert,, en weiken zij, in goeden ernst, meende geflorven te zijn, keert te rug, ontdekt haar, en, (*) Zie N. Vaderl. Bib!. IV Deels ijle Stuk, Bladz. 5,2 en VI Deels ifte Stuk, Bladz. 802.  ROBERT OF DE MAN , ZOO ALS HIJ BEHOORT TE ZIJN. 399 en, haar getrouwd vindende, heeft dit, beide op hem en op el'isa eene zeer gevoelige uitwerking. Robert befluit, om zoo veel in hem is, dien man te doen bedaren, zijn hart te winnen, en voor zij» gelukte zorgen, waartoe eene vacant» Ambtman's plaats hem goede gelegenheid gaf. — Toen hij dezelve voor hem reeds verkregen had, en met die blijde boodfchap hem meende te verrasfen, vindt hij hem met zijne Echtgenote, in eene zoodanige vcrtrouwlijke houding, die den bilKjkften agterdoctit moest baren. In plaats van , echter _, in drift uit te varen, onderzoekt hij de zaak nader, en het blijkt, dat dit tooneel het eenige van dien aard was geweest, én het laatfte zijn zou, want het was een vaarwel. — Berger (de. 'ze was de naam van dien Vriend) wordt nu Ambtman, en augusta, de behuwdzuster van meijeb, fluit met hem een huwelijk, waardoor de rust van robert te meer bevestigd wordt. Bus leeven deie drie, op de goederen van den Graaf, tot voordeel voor hunnen Heer, en vooral der Ingezetenen. —Hierop volgt een bericht van het huislijke leven van robert en van de opvoeding zijner Kinderen , dat der lezing dubbel waardig is. Wat hij vervolgends deed ten beste der Inge* .zetenen, is niet minder "lezenswaardig, vooral ten opzichte van het aanleggen van Pokkenhuizen. Vervolgends wordt hij nog eens beproefd. Men wijt hem de fohtrid van een oproer onder de landlieden , doch bij een naauwkeurig onderzoek blijkt zijne onfchuld. — Later trof hem een nog zwarer ' flag , zijn oudfte, Zoon werd vermoord, doch ook bij dit verlies blijft hij .zich zeiven gelijk. Alleszins ontdekt men den braven en verftandigen Echtgenoot , Vader en Vriend. Eindelijk vinden wij hem overvallen door eene zware ziekte, doch waaruit hij volkomen herftcld werd, en tot vreugde en blijdfchap der zijnen, verder leefde. Wij vinden de vertaling wel vloeiend, doch geheel niet vrij ■Van Germanismen en van fouten tegen de Nederduitfche taal. Indien de Boekhandelaar nieman zich verder ook op vertalingen wil toeleggen, moet hij vooral zich meer oefenen in het Nederduitsch. In de plaatfing der voornaamwoorden tast hij deerlijk mis, en dikwijls moet men hierdoor eene zinfnede bij herhaling lezen, om dezelve recht te vcrllaan. — Van felser's Kinderen tpwkende, zegt hij, bij voorbeeld: „ Zij ,, geloofden van hunne Ouders, dat zij het beter weeten ea . „ verftaan moesten, dan zij in ftaat-waren." —- Zoo !g£ men ook nooit: „ Gij hebt U verdiend gemaakt bij n ijn aardfche welzijn." Noch ook : „ een beroep be„ i-leeden," maar een beroep waarnemen , cf een post bekleden. Zoo vinden wij gedaante voor gelaat , verlaagen voor vernederen „ het is het character der ,, echte hoogheid, dat zij zich vrijwillig verlaagt Neen, dat is het niet, maar we!. dat zij zich vrijwillig vernedert. De waarlijk edele man kan zich nooit verlagen. — Soortgelijke misflagen zouden wij in menigte kunnen aanwijzen; en nog meer is 'er  4©o Bar.nw.ell. er tegen de gedachten en gevallen gezondigd. — Dit alies zijn gebreken , die in den Vertaler niet wel gedoogd kunnen worden, en waardoor liet goede oorlpronglijke Werk (gelijk deze leners van den man zoo als hij behoort te zijn in de daad zeer goed en zelfs uitmuntend is) dikwijls verminkt en bedorven wordt. — Wij vertrouwen, dat de Vertaler van deze herinnering gebruik zal maken, en, in het vervolg , zijn werk liever door deskundigen zal laten verbeteren. — Barnvvell , eene Èngelfche Gefchiedenis. Gevolgd naar het Fransch. Eerfte en Tweede Deel. Te Delft , bij M van Grauwenhaan, 1802. Elk 27Ï Bladz. In gr. Oituvo. De prijs is te famen ƒ3.12-: Daar de verleiding der Jeugd, door de aanlokfelen der Iagen van daarop afgerichte ligte Vrouwen , en de waarheid, dat de eerfte fchrede tot de ondeugd de jeugd tot een afgrond van rampen geleidt, niet genoeg ontwikkeld en aangedrongen kan worden, is ook een werk dat daartoe voornaamiijk gefchikt is, een allernuttigst gefchenk voor alle jonge en in de ftreekeneener bedorvene wereld, onervarene lieden. •Wij kunnen dus de lezing dezer Roman, aan de Jeugd niet genoeg aanbevelen, te meer, daar ftijl en taal, met'veel zorgvuldigheid, door den Vertaler is behartigd, zoodat men zelfs in het Voorbericht van het Tweede Deel enkele tegen de kieschheid van fpelling (lotende, alhoewel geringe en ligtlijk te veröntfchuldigen misdagen , in het Eerfte Deel voorkomende, heeft menen te moeten aanwijzen. Wij betuigen, reeds alleen daaruit een goed gevoelen, betreklijk den fmaak en kunde des Vertalers, opgevat te hebben, en zijn daarin ook bij het naauwkeurig doorlezen van dit Werk bevestigd geworden. De Gefchiedenis zelve is overgenomen uit het bekende Tooneelfpel barnwell, hetgene door den Franfchen Dichter la harpe uit het Èngelfche Treurfpel van dien naam, ontleend was. De Nederlandfche Dichter barbaz heeft ons eene berijmde vertaling van dit Stuk geleverd, terwijl hetzelve reeds door eene Profavertaling, onder den naam van MeU aart of de zegenpraalende Deugd, bekend was; zoodat hier tegen het gewoone gebruik, een Roman uit een Tooneelfpel outftaan is, daar het anders thands meer gebruiklijk is den inhoud of tabel van Tooneelftukken uit Romans te ontleenen. Wij keuren ondertusfehen het ontleenen dezer Romnn uit het oorfpronglijkeTooneelfpel, zoo veel te nuttiger, wijl de ruimte v:m een Gefchiedverhaal meer gefchikt is, om de langzame werking der verleiding en de menigte van bijkomende hulpmiddelen daar toe voor te ftellen , dan zulks in de eenvoudige daad, tijd en plaats van een wel ingericht Tooneelfpel mooglijk is.  UITTREKZELS en BËOORDEELINGEN. De Praktijk des Bijbels, of het Zedekundig onderwijs der gewijde Schriften. Derde Deel. Te Amfteldam, bij C. Cóvens , 1802. 501 Bladz. Li gr. Oftavo. De prijs is f 2 - 12 - : Onder alle Godgeleerde Schriften, ons ter beöordeeling ten deele geworden, vonden wij zelden moeilijker , dan die van van vloten en vooral zijne Praktijk des Bijbels. De oorzaken daarvan hebben wij voorheen meermalen, en ééns opzetlijk, opgegeven, opdat men ons toch niet zoo verdenken, als wraakten wij fsraans arbeid, en belchouwden denzelven uit een min gunltig oogpunt. Wie kan zich zoo geheel verplaar- ien in 's mans denkwijze en leiding van gedachten ? Wy erkennen in hem den navorfchenden Bijbelvriend, maar vrezen, dat het afgetrokkene in zijne befpiegelingen, de iprongen , die hij doet, en waarbij gapingen overblijven, welken Hechts zeer weinigen kunnen aanvullen, waartoe misfchien zij best berekend zijn, die perfoonlijk en dikwerf met hem verkeeren, — oorzaak zijn zullen van eenen minderen trap van nut, dan wij den weimenenden beminnaar en voorftander van den Godsdienst toewenfehen. ■ Wij behooren onder het getal der genen, die nooit fchriftelijk of mondeling met den Schrijver hebbcu omgegaan. Duister kan ons daarom zijn, hetgene anderen kunnen aanvullen. Zal dit vooral geen plaats hebben , bij hetgene hij omtrent de Prophetifche Schriften des O. V. die in dit Derde Deel behandeld worden, zegt? — Ook hier komt bij de groote verfcheidenbeid van onderwerpen; het uit een lopende van dezelve, daardoor de menigvuldigheid; — hoe veel gevaar wij hierbij lopen, om, bij de beöordeeling van dergelijk Werk, al te uitvoerig te worden , gevoelt elk. Wij willen het echter beproeven, om den Lezer, gelijk met de vorige Deelen van dit Werk , ook met dit Deel hetwelk het laatfte is , bekend te maken , zoo beknopt wij kunnen; bij voorbate om verfchoning vragende aan den Lezer , zo wij te uitvoerig worden , aan den Eerw. Schrijver, zo wij hier of daar zijn doel niet mogten gevat hebben. Enkele Uittrekfels alleen zijn ons niet bevredigend. De Inleiding zal weinig voldoen aan den vriend en nieuwe vad. bidl.vii.deel.no. 9. Cc voor*  402 W. VAN VLOTEN voorftander van de gewone Prophetifcbe uitleggingen die met «echts in Mesfiiis , maar wel bepaaldelijk0zoo ais hu op aarde omwandelde, en dus binnen het tijdperk uisichen zijne komst op, en verfcheiden van deze Wereld, de algemeene vervulling vinden van die aloude Prophetien. Niet overal vindt v. V. den Mesfias , waar men Hem zoekt en meent te vinden , doch niet minder vcrrch.lt hij m de uitgeftrekthcid der voorfpellingen. Dit laatfte verdient vooral opmerking. „ Dat dit volk „ iets (van andere volken) onderfcheidensheeft, leert ons „ een tijdvak van bijna twee duizend jaren: met andere „ volkeren op zijn tijd den politiken dood ondergaande „ hebben zij zich toen met hun doodsakker vereenisd! „ ot het hunne bijgedragen tot voeding van het volk „ welk hunne ontbinding bewerkt hadt? — Dit is het „ geval met de Joden nog niet geweest, en het zal zulks „ nooit worden; wij vinden het overal, waarbenen wij „ reizen-, zonder eenige moeite te doen, maar evenals „ een veritoord mierennest, zonder orde, zonder plan „ door den anderen woelende, en op zijn best, alleen „ werkenoe, om zich en hun kroost van het nodisre onder„ houd te voorzien. — Zonder een oog op voorfpellin„ gen te flaan beweeren wij; dit zonderling aanweziV „ blijven van één volk beftaat niet zonder reden " - Deze reden vindt hij in de bijzondere Godsverëering van dit volk, den éémgen God erkennende en eerbiedigende « tevens in het plan van een herftel van dit volk. — Ditfchijnt den geesten Godgeleerden eene hersfenfehim. „ Deze " zjjn afkeei"ig van de leerbegrippen eencs duizendjarigeü ■ „ rijks, hier cp deze beneden wereld te ffigten, hetgeen „ in alles, wat weezenlijk is, met andere'Staatsinrich„ tmgen niet alleen, maar ook naar het uitwendige eeni„ ge gelijkheid zal hebben, nogthands daarin verichillen„ de, dat het laatfte niet alleen gezuiverd zal zijn van „ de gebreken der vorigen, maar tevens de volkomenlte „ Staatsinrichting, welke 'er ooit op deze wereld be,, ftaan heeft," enz. Het is hierom dat v. V. „ niet „ kan begrijpen, hoe het mogelijk zij, dat menfehen, „ die aan1 de openbaring gezag geven, nog een ogen„ blik kunnen aarzelen, om de wereldherftelling in de „ hoogstmogelijke volkomenheid te verwachten , enz." Meer nog blijkt dit gevoelen in de leerzame aanmerkingen op de Redevoeringen van den Profeet jesaiü. Dezen kunnen wij algemeen dus verdeden, (eènige bij- zou-  de praktijk des bijbels. 4°3 zonderheden hier en daar uitgezonderd} dat in de een en dertig eerfte Hoofdftukken vooral gedoeld worde op den zedenlijk verbasterden toeftand des Joodfchen burgerltaats, en daarvan gebruik wordt gemaakt ter toepasfing op bet tegenwoordig verval onder de volken vau Europa en vooral in ons vaderland. Terwijl Hoofdftuk Veertig tot het einde befchouwd worden als voorfpellingen van de Lotgevallen der Joodfche Natie ter bereiking van het doel der Voorzienigheid , om dezelve, onder Mesfias, hier op aarde te herftellen in een volkomen Rijk. — Hoofdftuk XXXVIII, op hiskias ziekte doelende, geeft meer aanleiding tot leerzame bedenkingen voor menfehen in foortgeHjke omltandigheden. ' In dit eerfte gedeelte ftaat v. V., uit hoofde van dit doel, weinig ÜH bij de voorfpellingen aangaande Mesfias, (bij voorbeeld, Jef. VII: 14, IX: 5. XI, enz.) ook onder anderen, omdat hij fommigen nog niet vervuld rekent, maar nog als in het toekomende volkomen vervuld te zullen worden befchouwt, bij voorbeeld Jef. X—XII. '. Tot burgerlijk- zedenlijke befchouwingen geven hem, integendeel, deze Hoofdftukken meer aanleiding: het zij in algemeene befpiegelingen, het zij met toepasfing op bijzondere landen,'volken of perfonen : met dat ai, fomtijds wat al te fterk toepaslijk op onzen toeftand, wanneer het algemeen heeten zal. Men gevoelt zeer dikwijls , waar de man heen wil. Eenige aanwijzingen zuilen hier genoeg zijn, anders worden wij nog breedvoeriger. Hoofdftuk I—IV, wordt meer algemeen behandeld, offchoon ook hier wederom trekken zijn, dia wat fterk vallen. Hoofdftuk. V. is geheel en met ronde woorden op ons vaderland toepaslijk gemaakt. Hoofdftuk VIL ontmoet men eene paraleUe tusfehen achaz en frederik den grooten. Hoofdftuk , XXIV—XXIX zijn algemeen, XXX en XXXI, wederom meer tocpaslijk voor den Nederlander behandeld. ,, — Hg, die de Pro„ fetifche leerredenen in haar ware oogpunt beziet, zal „ niet alleen in ftaat gefield worden, om wigtige aanmer„ kingen over een gebrekkig Staatsbewind te maken, „ maar hij zal ook ftellige denkbeelden kunnen opdoen , „ zo rein, dat hij vrugteloos in andere Staatsftelfels ;, diergelijke zoeken zal. Jesaias doet zich hier als „ een ftaatsman zien, die wel weet, in welke gevallen ,, men de zwakheid van een Staatsbewind niet openlijk moet aantasten, en nogthands tevens niet aflaten, om Cc i „ aaaf  404 W. VAN VLOTEN „ aan hetzelve de waarheid onder het oog te brengen." — Deze woorden van den Schrijver aan het hoofd van Hooldftuk XXXII geplaatst mogen den Lezer ten wenk dienen, hoedanig de een en dertig eerfte Hoofdftukken behandeld zijn. — En met dit Hoofdftuk reeds gaat hii over tot de teekening van het Mesfiaansch Beftuur, hoewe nog alles met trekken, tot het Zedenlijk-Staatkundige behorende. Doch met het XXXVfte Lioofdftuk komt V. V. op het toekomend herftel van Palestina. „ Wij „ geloven althands dat Palestina, zolang vermaard door „ trelFende Lotgevallen in alle landen der befchaafde we,„reld, dit gewisfelijk ondervinden zal; dat land °-etei- fterd en gefolterd door Romein, door Ottoman, en „ door de verkeerde Geestdrift der Christenheid, om „ het te veroveren — dat bijna geheel vertreden land ,, zal ^ongetwijfeld het vermaarde Kanaan weder wor„ den! het middenpunt van welvaren, het Domein van „ den Alvermogendcn Beheerfcher der wereld op dien „ tijd.' Het land, waarin hij zijn Rijkszetel zal vesti„ gen, zal natuurlijk in welvaren en volkrijkheid boven „ andere landen uitmunten; wij fchatten dit rechtmatig; „ wij vervvagten even daarom, dat het een model zal zijn, „ waarnaar de overige landen zullen ingericht worden; „ zij, die aanfpraak hebben op dat Land, wegens fa„ mihe betrekking, mogen nu verre van hun vaderland „ verwijderd leven, zij mogen de aller ongefchiktlte zijn „ voor zulk een geluk, het uitvaagzei in verachting; zij „ zullen, zij moeten het volk worden, bij hetwelk de ware vrijheid, beftuurd door de beste zeden , wonen zal; de „ gefteldheid van hun hart op dien tijd, de denkwijze „ der volkereu, met één woord , alles , natuur cn kunst, zal zamenfpannen , om Kanaan in eene wa„ rande te fcheppen, waar men de vrolijke feesten, aan den wereldbeheerfcher gewijd het best zal kunnen vic- ren -— waar zulk een overvloed van voordbrengzelerr „ zal ingeoogst worden, dat 'er voor de duizenden God„ vereerende reizigers, daar bij afwisfeling komende, „ altijd voorraads genoeg zijn zal: enz." „ dan „ zal het wederom een Eden worden, de tempel der „ Godheid, het hoge fchool voor alle kunften en weten„ fchappen , — het vorftelijk verblijf, waaruit alle rijks„ bevelen voor de gantfche wereld zullen verzonden „ worden , — de zamelplaats voor de uitftekendfte ver„ dienften, goede zeden, Godvruchtigheid, waar de „ wa-  de praktijk des bijbels. 4°5 ware verlosfervan het menschdom door elk zal kunnen " bezogt en geëerbiedigd worden, enz." Wij hebben dit alles medegedeeld, om den Lezer 's mans waare gevoelen te leeren kennen , en tevens te doen zien ,* hoe ftellig , ten dezen aanzien , zijne voorüitzichten zijn. Wij voor ons fchatten dit niet hooger, dan gisfingen ; — wij voor ons vinden 'er geen den minften grond toe , noch in de Prophetifche befchrijvingen , Cwaarbij zoo veel moet afgefchreven worden op het Oostersch - dichterlijke , cn waarbij men altijd moet in het oog houden , dat dezelven , hoewel volgends den geest der voorfpelling, de gantfche aarde en het geheele menschdom betreifeiide , echter, naar de vatbaarheid desJoodfchen volks, voor hetwelk dezelven in de eerfte plaats dienen zouden, moesten gefchrèven zijn, en dus de beelden ontleend worden van Israël en Kanaan, hetwelk bij den Jood altoos Gods beminde volk en land moest blijven) — noch ook in de bijzondere Rechtvaardigheid van God. Laat al een land ge- teifterd en gefolterd worden , niet dat land, maar de inwoners , hebben 'er gevoel van. — "Waarom men dus die vergoeding rechtmatig moet fchatten, zien wij niet. Die natie draagt de rechtvaardige ftraf' harer ongerechtigheid; — dat zij eens gebragt zal worden tot het geloot aan Mesfias, geloven wij, omdat paulus het verzekert : maar of zij ten dien'einde juist naa Kanaan moeten terugkeeren? willen wij niet bepalen; genoeg, eerst moet dc volheid der Heidenen ingaan. Ons is het te ftout, te vermetel, wanneer v. V. (Bladz. 126,) over Hoofdftuk XLItl zegt, ,, De verhuizing naar Kanaan is ten derdenmaal zeker. Laten vorften en volkeren, die den " Jood eenen eeuwigen haat fchijnen gezworen te heb" 'ben , zijn land bezetten , zich onderling verbinden, om zich met alle macht 'er tegen te zetten, het zal „ niets baten." enz. Uit dit oogpunt nu alle de tafereelen befchouwende , krij"t elk derzelver eene gedaante zeer onderfcheiden van de gewone verklaring. Dit door alle Hoofdftukken been te toonen, zou ons te breedvoerig doen zijn. — Wij willen nog enkele ftukken uitmonfteren , waarop de aandacht van onze Lezers bijzonder zou kunnen vallen. Behoort hiertoe niet vooral het drie en vijftigfte Hoofdftuk? v. V. vindt hier wel den Mesfias ; maar hoe? — Het tooneel is, niet in Galilea, maar op Siön: „ — al het bij„ werk, de fprekendc houding der perfonen, die hem. C c 3 om*  4CÖ w. van vloten ,, omringen, zijn ons onbekend, althands gantsch an»» d£r&? dan w». hen in de Euangeliën vinden: alles „ wat hem omringt en op hem ziet, ftaat verrukt als „ verdeend, over het Majestueufe, hetgeen elks o< * „ ziet. —- Zij die onder de onbuigzaanifte volkeren, „ als trotfche heerfchers het eerst in de weer waren „ om loortgehike achtbare vertoningen te veragten en „ tegen te werken ftaan hier in eene' houding, die bun„ 11e .hulde aan deze hoogheid zeer kragtig uitdrukt; zij „ fchnnen zelfs met overhaasting malkandéren tc vcr" ™.F],' oni de eer te mogen hebben, van de eerften te zun. Ujt dit oogpunt deze vertoning befchouwd , dezelve „ buiten allen twijfel nu nog tockomftig ! " TsJnf!p ^a' S r^? -het uitvoengst opgeven , hoe zijne „ JNatie die verfchijning van den eerften aanvang af öp„ neeme. _ De Jooden zouden dan reeds, vóór de verlcbijning van Mesfias , in hun vaderland wederrlZr fT? r}ï '•■ hu,nne Leer^rs zouden dan door de meerdere toelichting hen zoeken voor te bereiden, voor zijne komst. Als volkomen Hervormer zullen zij Hem khetien: den grond van hun geluk vinden in zijne be- hÏÏg, r ,verZ0Cner dfr Natie' >' W£lt de zigt„ bare verlcbijning van den christus in zulk een tijd* „ Itip ooen zal, is voor ons eenigzins te begrijpen, maar * niet in eens te bevatten. Op eenmaal ziet men een door„ luentig pexfonagie op Sten verfchijnen, zich daar ves„ tigen , maatregelen nemen , fchikkmgeh beramen, gunften intdeelen aan elk, die hem huldigt." Tot deze openbaring leiden (volgends v. V.) beide tesaias ™le7^£ %ï °tnbarin^ °P- » Beiden ma„ ten ons het Effedt, het geen nadere ontdekking bij „ Hun deedt. Joiiannes, toegelicht door cie Profeten „ tekent hunne algemeene boetvaardigheid op de ontdek' „ King, dat zij in jesus den Nazarethaner het natio„ naic zoenoffer, en te gelijk den messias, die het offer„ maal zoude geven, moesten vinden; maar iesaias „ alleen geeft m een lied vrij uitvoerig tevens'de gedaff„ ten van hun hart, terwijl het kwijnend oog zomts ter „ Huip een bhk werpt op hem, wiens grootmoedigheid „ hen zp zeer verrukt hadt, enz." — „ Vertegen„ woordigen wij ons eens (dus vervolgt v. V ) millïoe„ nen van menfehen, doordrongen van de verp licht in o„ die zi, aan hem hebben, welke alle hunne hulde oy] Ui dat ftond hem bewijzen. — In dat zelfde oogen- blifc  de praktijk des b1jbees. 4°7 tyftt hoe? weten Wij niet — ontdekken zij, dat " hij die zelfde is , dien zij 'in hunne Synagogen, in bun" ne harten, en op het gezicht zijner aanhangeren, ver" vloekten; zo veele eeuwen, als die gekruiste bellen" di«- aanhangeren gehad heeft, even zo veele eeuwen, " zijn zij ook zijne beftendige haters gebleven; hunne onverdraagzaamheid onttrok hen der vergetelheid al" leen door de ijsfelijkfte vervloekingen, welken zn in hunne bijëenkomften herhaalden. Welk een fchok voor een volk , gantsch niet ontbloot van vernuft en gevoel. ** Wie is niet begeerig om de gevolgen hiervan in hun ! hart na te gaan? Eu daartoe biedt zich J**aia| " Am , in zulk een oogpunt het lied van ditLllllte S Hoofddeel bezien, ontvangt hetzelve duizena nieuwe ,' aantrekkelijkheden:" enz. Hierüp volgt nu eene omfchiïjving van dit Hoofddeel, uit dit ooa-punt befchouwd, — eene hartluke belijdenis dier zondenrouw, eene erkentenis en huldiging van den te voren verworpenen. Onze Lezers gevoelen met ons, uit welk een nieuw oogpunt alles belchouwd wordt —- Het Idéé verdient zeker eene nadere proeve : wij kunnen dezelve onmooglijk op deze weinige Bladzijden mcdedeelen. Met dat al zijn ons nog verfcheidene bedenkingen in den weg, en wij vinden geene hoödzake , om het zoodanig op te vatten. De toepasfingen in het N T. zijn "eene van de minften. Daar komen voortellingen voor, uit dit Boek, als reeds vervuld, en die v. V als no" niet vervuld befchouwt. — Eens den grond gelegd hebbende in dezer voege, gaat hij voord. — Ailes is bij hem aanëengefchakeld. Zoo komt hij ook op Hoofddeel LXI. — Jesus past dit regelrecht op zich toe. v. V. gevoelt wel die zwarigheid: hij zoekt dezelve op te losfen, doch onzes enichtens niet genoegzaam. Volgends zijn ftelfel „ is het zeker, dat dé tee- kéïlfSg, ten aanzien van den tijd, niet op jesus ziet 11 en echter zegt de Zaligmaker heden zijn deze woorden ^Doch wij hebben ons reeds zoolang met dit Boek bezi" "ehouden, dat het- meer dan tijd is, om ook te bezien het "ene hij van de overige Propheten zegt; waartoe wij tè eerder overgaan, omdat het gezegde ons genoegzaam fchijnt, te»einde den Lezer gemeenzaam temaken met het doel van den Schrijver. ' Wij kunnen ons bij anderen bekorten. Reeds terftond J Cc 4 ge-  *°8 W. VAN VLOTEN C^. ""-«kingon op de Redevoeringen SST ff "£? ffi'f * '«WflS'B&SK: naren, in het beftraffen van volksgebreken, voorll in tilden van wederwaardigheden en voikstwis en kerzaït fii^ Va" hct Christendom , ter eru- *"de bruikbare aanmerkingen °P ^ Klaagzangen van iertrouwen5 oTc Sf ^ H°°^lük «^takende het belangriik. P ' 1H a,Semeene volksrampen, meest è'^flSsr;.^ e" be(lraffende vermaningen in EZE, foWvofe " t-en,Z°° dieP vrervalle» rtaat des Joodlenen volks, zoo in het Zedcnlijke als Staatkundig ee- fc™ T aank0"diSi»gen van toekomende KoS vermeerderende rampen, bij een voordgang in hefkwade" l«L ÏPslchej beiden ook tot Zedcnlijk- Staatkundig fe ïbetrddS IfT"36 ' dS bijl°"dcr op onzen tóeSeircSSl vïfe i r Le£i;aarSJ van het Euangclie vinden uer vooral vele jesfenrakende de getrouwe en ze^enriik wanrnemiuo^van hunnen dienst Men zie vooral Hooft ltuk H, m XIII, XX, XXXIV. — De laatfte Hoofdftukken worden meest van de Staatkundige zijde befchouwd. Breedvoerig en tevens zeer fchoon en belangrijk S de aanmerkingen op Hoofdftuk XVIII, doch del delinl£yr?' °P,het reP™^^tive ftelfel, in de GoS- SSSn'^^S geb°UWde k£reener °">«iddeliÉe toerekening, zal velen wat moeilijk vallen te verdu- De mensch- en volks-kundige Aanmerkingen op de Gezichten van dan i ë l zijn vooral leerzaam voor den Staatsr« \%;JEer' dat et onaangenaamheden „ vergezeld, daar duurt zijn leven eeuwig voord, daar is „ zijne vreugd zuiver, daar heeft de ftorm des onfpoeds „ voor eeuwig uitgewoed; de traan welke zijne peuluw " bdP,:oe11^ blJ hetfeheiden zijner vrienden, is de laat„ ite die hij zal wenen, haast rust hij van alles uit, en ,, de zachte doodflaap is eene voorbereiding voor werk" ^amjr' voor beter' voor een eeuwig zalïg leven. De „ dood verliest zijnen prikkel, de dood wordt verflonoen tot eeuwige overwinning." God-  P. schouten, godvruchtice bedenkingen, enz. 415 Godvruchtige Bedenkingen over het Onze Vader, door p. s c 110 u t en, Rnomsch Priester en Pastoor te Alkmaar. Te Amfteldam , bij P. van Buurcn, 1803. 98 Bladz. en XVI voor de Voorrede. Met het Pourtrait van den Autheur. Dc prijs is f : - 16 - : Dit Boekjen behelst vier Sermoenen, op de vier Zondagen van den Advent, in welken het Onze Vader bij vervolg behandeld wordt. Wij willen Pastor schouten den lof geenszins onthouden, dien deze korte Redevoeringen verdienen. Dezelven zijn, naar de vatbaarheid van het gemeen, duidlijk en verftaanbaar , en des niet te min in eenen ftijl opgelleld, die niet onbevallig is. Dc inhoud is ftichtlijk, en gefchikt om het volk , naar de leerbevattingcu van den Spreker, te onderrichten en tc vermanen. 0>>k zulken , die niet tot dc gemeenfehap der Roomfche Kerk behooren,kunnen dezelven met genoegen lezen, en elk , die het wel met zijne medemenfehen meent, zou zich van harte moeten verblijden, zo hij vernemen mogt , dat alömme onder de Roomschgezinden hier te lande, die Pastor schouten toch niet zal kunnen of willen ontkennen, dat in dc Christlijke welfprckendheid , over het geheel genomen, nog ver ten agter zijn, zoa wel gepredikt werd. De man zou, naar ons oordeel, zeer wel doen, wanneer hij zijne goede vermogens in het opftellen van zulke en andere'Schriften, ten gemeenen nutte, geheel en alleen belteedde, en zich onthield van de behandeling van alle gcfchilftukken met hun-, die 't met de leer zijner Kerk niet eens zijn , en die hem en de zijnen zeer gaarne in vrede zouden laten, zo hij hen niet in de noodzaaklijkheid bragt, om op hetgene hij in zaken van twist fchrijft, het een en ander te moeten aanmerken. Wij hadden die vrijheid genomen, in het verllag dat wij gegeven hebben,vau zijne verdediging van den overgang van frans voorhout (*): en'nu krijgen wij daaröp weder een zijdlings and woord, in de Voorrede van XVI Bladzijden vóór deze Sermoenen. Vooral verdedigt (of liever verfchoont hij, want verdediging zal hij het toch wel niet kunnen noemen) zijne Kerk , ten opzichte van het gebruik van eene vreem- 0) Zie N. Vadert. Bibl. VI Deels ijle Stuk, Bladz 598.  410" W*i SCHOUTEN vreemde taal, bij den openbaren Godsdienst in de Mis de Vespers, de Lofzangen, de bediening der Sacramenten , en liet uitfpreken van den zegen : maar zijne redenen zijn jammerlijk ver gezocht, en bewijzen openlijk, hoe zee. hij met de zaak verlegen is, en- doen duidlijk zien, hoe veel beter zij 'er aan zijn, die dergelijke blaauwe verschoningen niet nodig hebben. En hoe zeer hii er onmooglijk om heen kan, om te belijden , dat 'er in de Roomfche Kerk velen, aan bijgeloof, ja zelfs aan afgoden, fchulchg ftaan , ja dat 'er in Scbriftjens, door fommige Boekkeurers goedgekeurd en met privilegie gedrukt ongelchikte „ ja ergerlijke uitdrukkingen, verhalen van verdichte mirakelen en gevaarlijke aanprijzingen van kwalijkgenaamde devotiën gevonden worden; nog blijft hii de zuiverheid van de leer zijner Kerk vasthouden, die alle die misbruiken, zoo veel in haar is , altoos te keer gaat, en op alle haar mooglijke wijze belet, waarvan hii evenwel geen het minfte bewijs of voorbeeld aanvoert, en hij verklaart hen, die de Roomfche Kerk van afgoderij en bijgelovigheden befchuldigen, voor hare lasteraars! Up dergehjken toon fprak de man, die met zulk eenen verbazenden ophef, den Eerw. kok, over zijne Eeuwpreek, zoo ruw op het lijf viel, en dien, door meer dan ccnen Iegenfehrijver , daarop zoo duchtig de waarheid gezegd is. Onder anderen heeft de Profesfor ten broek dat gedaan , in termen, die voor elk zeer duidlijk en verftaanbaar zijn, maar de fnorkende Kampvechter, die verklaard had, dat hij niet zwijgen zou, fchijnt geheel verdwenen, zonder ooit een woord tot zijne verdediging gekikt te hebben; dat zijn helden! Doch daar Pastor schouten, ten opzicht van de verdediging zijner Kerk, tesen de befchtildiging van bijgeloof en afgoderij, met dezen zijnen geloofsgenoot eene gemeene zaak heeft: waarom behandelt hij ten broek, als of hij niet in de wereld ware? Waarom vaart hij voord, om, zonder op alles , wat deze heeft aangevoerd, en dat waarlijk geene kleinigheid is , eenigzins acht te geven , hen, die de Roomlche Kerk van Bijgeloof en Afgoderij niet vrij fchouvven. voor lasteraars uit te maken ? Maar van lasteren gefproken: Pastor schouten heeft goedgevonden te verklaren, ,, dat de Roomfche Geestlij,, ken, wanneer zij zulken , die zich tegen de leer en de ge„ bruiken dier Kerk verzetteden; na de befchuldigden „ plichtig en hardnekkig in hunne gevoelens bevonden te heb-  godvrucht. bedenkingen over het onze vader. 417 „ hebben; als Ketters veroordeelden, en aan den vvercld„ lijken rechter overleverden, zulks niet gedaan hebben, „ om dat die menfehen eenige dwalende begrippen in het „ ftuk van den Godsdienst hadden; maar om dat zij, „ door het verfpreiden van die begrippen, bederfliJse „ BEROERTENS IN kerk en staat te WegC bragteil t*> ' Wij hebben ons daarop beklaagd , dat Pastor se no uten aldus onze goede Martelaars tot oproermakers maakt (10- Hebben wij geen recht om deze betichting voor hooggaanden laster te houden, tot den tijd-toe, dat hij deze aantijging uit bewezene daadzaken duidlijk goed maakt. Wij 'hadden dat van den man gewacht, en verwachten het nog, doch dan moeten geene fijne nutloze ondertcheidingen gelden. Dan moet hij met geene bewijzen uit dénen enkelen verdraagzamen ganganelli , tegen welken wij eene geheele reeks van Roomfche Paufcn , woedende Ketterbeulen , ftellen kunnen, op de baan komen. Dan moet hij geene enkele voorbeelden van een onbedachtzaam mensch hier of daar, die het flagtöffer van zijne eigene onbedachtzaamheid geworden is , gelijk 'er ook onder de Roomfche Martelaars niet weinigen gevonden worden , te berde brengen. Maar hij moet, uit de Gefchiedenisfen van de vorige eeuwen, aanwijzen; dat men onder de Roomschgezinden, over het geheel en doorgaands geene menfehen om enkele Ketterij geftraft, aan het leven' geftraft heeft. Hij moet bewijzen, dat de Inquilitie (verfchrikliik woord!) die hij, hoe dikwijls zeer hatelijk ajgejchilderd, toch voorNOODZAAKLijK.cn heilig; houdt, hare barbaarfche wreedheden alleen heeft uitgeoefend , aan menfehen, die door het verfpreiden van hunne begrippen verderflijke beroertens in kerk en staat te wege bragten. Hij moet bewijzen, dat de Roomfche Kerk openlijk haar misnoegen betoond heeft, wanneer ftille lieden, die in het verborgene God , naar hunne bcvattingen, maar ftrijdig met de leevbevattingen van zijne Kerk, hebben zoeken te dienen, zonder iemand te moeien , uit hunne huizen gefleept, en naa de braudftapels gevoerd werden , en dat zij zulks uitdruklijk ver- (*) Proeve ter beantwoording dezer vrage , welke bewijzen zijn 'er voor het beftaan eener onfeilbare Kerk. Te Araüeldam, bij van buurkn, 1802, Bladz. ii. (f) Zie N. Vaderl. Blbl. VII Deels ïfteStuk, Bladz. 59. nieuwe VAD. BiEL. VII. DEEL. no.0. D 4- .  418 p. schouten, godvruchtige bedenkingen , enz. verboden heeft. Hij moet bewijzen, dat deze Inquifitie die hi, voor noodzaaklijk en heilig durft verklaren pnichiudig is , aan hetgene onze Ridder hooft haar tl laste legt; oat zij naamlijk, „ de doortraptlte fnood„ heden bij een zogt, om luiden te belagen; gemoede„ ren te doorfnuffelen, en den gevangenen de diende „ verborgenheden hunner gewisfen, zoo door ijsliike en „ den oogen onverdraagbare dreigementen, als door de allergeyoehgfte vonden van weedom uit te pijnigen " Hij moet bewijzen, dat onze Martelaars, over het geheel en doorgaands, geftraft werden, als zulken, die met hunne gevoelens de kerk en den staat beroerd hadden. Wij eifchen hem op, dat hij dit bewijze en wanneer hij dat niet daadlijk doet, dan laten wy, aan alle redelijke menfehen over, om te oordeelen of vvi, niet meer, veel meer reden hebben, om hem tl beichuldigen, dat hij onze vrome bloedgetuigen gelasterd heeft, dan hij ooit hebben kon, om hen voor lasteraars te verklaren, die zijne Kerk aan afgoderij en dom bijgeloof lchuldig houden. J Leer reden over Gene/Is XXVIII. vers i7. uitgefprooken door den mi Eerw: Heer cornelis swaa n. Leeraar bij de Her/lelde Lutherfche Gemeente te Purmerende. Bij gelegentheid van de Plegtige Inwijding van de Nieuw Gebouwde kerk voor dezelve Gemeente, op den 9de Maart 1803. Te Purmerende, bij B. Peereboom en Zoon, 1803. *7 Bladz. In gr. OBavo. De prijs ;/ f : - 6 - : r J BrieV van justus hoop, Leeraar der Lutherfche Gemeente te Purmerende. Aan den Heer cornelis swaan, zich noemende Leeraar bij de Her/lelde Lutherfche Gemeente te Purmerende. Te Purmerende bij J. Postm.a, 1803. 23 Bladz., en een Aanhangzel z Bladz. Bi gr. OBavo. De prijs is f:' . 6 - : Indien wij een Rubriek hadden van Prullaria , zouden wij, voornaamiijk, de zoogenaamde Leerreden van c. swaan , 'er eene eerfte plaats onder aanwijzen. Thands maken wij 'er gewag van, als van een allerzonderlingst verfchijnfel, en een voorbeeld van eene onkunde en 011befebaamdheid, die, in onzen tijd, onverfchoonlijk is. In de Lutherfche Gemeente te Purmerende is in het jaar 1799  C. swaan, leerrede over genesis XXVlIi: 17. 4iq 1700 een verfchil ontdaan, over zeker fchut of affchutzel in eene bank in de Kerk, hetwelk merkwaardige gevolgen heeft gehad, een herhaald pleitgeding voor den RichTer, eene nieuwe SecTxbenaming van schutsianen, en eindelijk eene fcheuring; waardoor fommigen aich algefeheiden, en onder den naam van herftelde Lutherfche Gemeente afgezonderd , zich een nieuw Kerkgebouw aangefchaft hebben ,-. hetwelk door hunnen beroepenen Leeraar c. swaan, op den 9 Maart dezes jaars 1803, met eene Leerrede is ingewijd. In het verfchil tusfehen de schutsianen en anti. schutsianen , mengen wij ons geheel met , maar de Leerrede hebben wij ter beöordeeling tot onze taak genomen. ,. , T De voora Opraak vóór dezelve, die van den Leeraar swa'vn fchijnt te wezen, is reeds zonderling , doordien de man verkozen heeft met ellendig kreupelnjtn aan te vangen. , r , „Ben ik ooit," dus fpreekt hy, behoudens zijne fpelling en interpunBle, „ met een hart vervult met bhjdiehap, en vergenoegen den openbaars Leerdoel beklom" men , het is gewis in deze ogenblikken, daar het mij „ door Gods goedheid thans gebeuren mag u openthjk 5, toe te roepen. Ziet hier, mijn Waarde Lutherdom! Ziet hier,'uw Nieuwe Kerk! Iets, waarvan men hoort alom: Foorwaar, dit,is Gods werk. IFie uwer had dit ooit gedagt. Foor ruim een Jaar geleeden. Dat gij, toen ik nog wierd verwagt. Dees' Tempel in zou treden. Dan het walgt ons meer van deze brabbeltaal af te fchrijven , gelijk het onzen Lezeren zou walgen meer daarvan te lezen. , , , .. Het ligchaam der Leerrede zelve behoeven wij niet te beöordeelen; de Leeraar hoop heeft, in het Arnhanglel op zijnen Brief eenen wenk gegeven, dat hetzelve genoegzaam woordelijk overgenomen is, uit eene Leerrede over den zelfden Tekst, bij gelegenheid der inwijding van'eene nieuwe Lutherfche Kerk, gehouden door oen Lerw. c. van der heide, op den .3 December 1761, en uitDda ge-  42° c. swaan gegeven bij jo h an ne s van baal e n, Boekverkoop» in sGraavenhaage, tn de tweede Wagen-Straat; en deze onbefchaamde Letterdieverij hebben wij, bij vergelijkin°-' volkomen waar bevonden. b^j""» > Het Voorgebed is in beiden, voor het grootfte gedeelte , lettcrlhk het zelfde. * De Inleiding luidt in beiden eveneens; met deze uitzondering, dat, daar van der heide fprak van Romens blinde volk, t welk noch hunne Tempelen noemd naar dezen of geenen der zogenaamde afgejlorve Heiligen, maar wij, onderwezen, enz. Swaan zich dus laat hooreir van de zodanige, welke nog hunne Tempelen noemen naar deze, of geene der zoogenaamde afgejlorvene Heiligen; maar wtj, onderwezen, enz. En zoo loopt dit, hier en daar een weinig verhutfeld mutatis mutandis, door de Verklaring, Tocpasfino- Zegenwenfehen enz., door. Doch , gelijk s waan met een njmpjen begonnen had, zoo fluit hij ook met een rijmpjen. Zie hier, Zie hier een hut te Gods Ge/licht bij menfehen kinderen! Jehova zelfs is onze Rots, Wat kan ons dan nu hinderen? God Zebaoth ! Is onze God! Hij wil bij ons fleeds woonen; Jaa vroeg, en Spa Met zijn gena Ons, als zijn Kindren Kroonen. Halleluja, Amen, Amen. Dus wordt eene zoo onbefchaamde Letterdieverij met een dubbel Amen bevestigd ! en agter den Tijtel verklaard , dat „ geen Exemplaaren zullen voor egt erkend „ worden dan die door den Autheur eigenhandig zijn „ Onderteekend." ö J En dit zoo zonderling Stuk wordt meteen Lofvers toegejuicht , door eenen zich noemenden f. H., waaruit wij hebben hooren fpellen j. hamel au', Predikant bij de Her/lelde Lutherfche Gemeente te Amfterdam. Of dit getroffen zij, laten wij aan zijne plaats, wij voor ons kunnen bet niet geloven, zulk ellendige poespas wordt hier opgedischt. Zie hier eene trek,'Lezer! en lach! Neen! ween ! dat dus de eerbiedwaardige Godsdienst wordt  LEERREDE OVER GENESIS XXVIIi: 17. 421 wordt verlaagd, door zulken, die zich vertoonen, als Voorltanders. V Was in V Jaar Achtien honderd-drie Dat een Kerk wierd ingewijd door wie? 't Was door cornelis swaan Een Leeraar, zo bij ons gezien, Dat wij hem onze harten bier.. En niet ligt laten gaan, V Was op den Negende van Maart. Dat Purmer-ends Gemeen? vergaart, Een Tempel in ging wijden. Wanneer ik dit bedenk, wat vreugt Gevoel ik in mijn hart, verheugt, Hoe kan mij dit verblijden! Al o-enoeg ! Wij herinneren ons eens eenLiedjen van eenen onnozelen Visfcher van Zandvoord, bij gelegenheid eener zonderlinge bewaring op zee, opgefteld en in druk gegeven, gelezen te hebben, waarvan het begin was: Het was Oftober zes, En V regende, kies, kies, kies, enz. Laat ons eens lagchen , Lezer! en lagebende waarheid ze»'gen! Hoe zeer het hart van den waaren Godsdienstvriend ,' te midden van dit afgeperst lagchen, fmarte gevoelt. n Van den Brief van den Leeraar justus hoop willen wij niet verder fpreken. O! de kool is de fop niet waard! De kunst om menfehen te leeren kennen, en met hen om te gaan, door j. g. meiszner. Uit het Hoogduitsch, naar den tweeden druk. In den Haag , bij]. C. Leeuweftijn, 1802. w$ Bladz. In gr. OStavo. De prijs is ƒ' 3 - • - : Onder de Schriften van meiszner, die men van tijd tot tijd in onze taal heeft overgezet, is 'er mooglijk niet dén , 'dat, wanneer het wel gebruikt wordt, zoo veel nut belooft als dit. Althands vinden wij veel meer reden voor de overzetting van hetzelve, dan wij voorhenen gevonden hebben, voor de vertalingen van zijnen alcimaDd 3 des  422 J. G. MEISZNER des en BiANKA capello , fchoon wij de groote bekwaanv heid van den Schrijver in dezelven nooit miskend hebben. _ Doch om van dit Boek waar nut te trekken, zal het niet genoeg zijn, dat men hetzelve eens agtcr elkander uitleest, en dan weg legt. Het- behelst eene verbazende reeks van waarnemingen, aanmerkingen, waarschuwingen en lesfen, die, wanneer ze zoo in eens overzien worden, eikander verdringen, en even zoo weinig nut nalaten, als eene zware llortvlaagop eenen drogen grond , die in plaats van in denzelven in te dringen," aanftonds wegvloeit. Men moet elke Paragraaf van dit Boek wel overdenken, in het lezen zeer langzaam voordgaan, en meermalen het zelfde lezen. Zelfs zouden wij wel durven aanraden, die lezing van tijd tot tijd te herhalen , althands wanneer men van hetzelve tot zijne eigene léering en verbetering gebruik wil maken. Zoo fchijnt de Vertaler met hetzelve gehandeld te hebben. Hij verklaart, dat dit Werk zijn Handboek geworden was , en geeft te kennen, dat hij'er fomtijds, door over weinige woorden lang na te denken , veel nut uit getrokken heeft. Velen zouden evenwel liever gezien hebben , dat hij het Boek gelaten had zoo als het was, en dat hij zich geene vrijheid had aangematigd, om hetzelve te bekorten, teneinde (baar zijn oordeel) het Boek niet onnodigerwijze te doen uitdijgen. Velen zullen denken, dat meiszner zelf zeer wel geweten heeft, wélke aanmerkingen in zijn Boek al of niet nodig waren. In veertien Hoofddeelen vinden wij hier voorafgaande Aanmerkingen hoe men menfehen leert kennen — Aanmerkingen over menfehen en menschheid de hartstochten de eerde jeugd en vorming — openbare opvoeding — bloeiende jeugd echt ge- zelfchap kunstgrepen om anderen voor zich in te nemen — practikale aanmerkingen - verbetering der luimen en tot Hot, de vraag, hoe wordt de mensch eindelijk een mensch? Meestal bedaat het geheele Boek , of althands een groot deel van hetzelve, in korte waarnemingen, en aanmerkingen , die op zich zeiven (laan, en elk op zich zeiven een min of meer belangrijke waarheid behelzen; en vervolgends onder onderfcheidene Rubrieken of Hoofdftukken verzameld zijn, en dus de kenmerken dragen van de wijze, waaróp zij ontftaan zijn. Meiszner, reeds in zijne vroegere jaren begerig, om menfehen te leeren ken-  de kunst om menschen te leeren kennen. 4^3 kennen, en van hun uitwendig tot het innerlijke te leeren oordeelen, maakte zijn geduurig werk, om naauwkeurig op alles te letten, 'wat hem daartoe f'cheen te kunnen dienen. Hij verzamelde de beöordeelingen op fchrift, hij nam den mensch waar, waar hij zich de meeste vrijheid veroorlooft; waagde charaluerfchetl'en , die hijevenwel voor zich zeiven hield, gelijk hij van der jeugd ai de ftilzwiigendheid beminde, en won dus het vertrouwen van velen. Hii had vóór cn na het geluk, om met voorname lieden , die insgelijks menfehenkenners waren, om te gaan; hij beftudeerde met dat oogmerk de gefchiedenisfen , en ging de geheime Historiën na van menfehen, wier leven door menigerlei foort van buitenfporigheden heeft uitgemunt. Alle deze en dergelijke hulpmiddelen , van een man als meiszner gebruikt, konden niet nalaten hem refultaten op te leveren, die hem van groot nut in het fchrijven van dit Werk wezen moesten. Zijn ftijl heeft, gelijk men zulks van hem verwachten moest, al de klaarheid, levendigheid en bevalligheid, die het onderwerp toelaat. Wij hebben klagten over langwijligheid van denzelven gehoord , maar dat is ons zoo niet voorgekomen, i Tot eene proeve geven wij den volgenden brok uit de practikale Aanmerkingen , behelzende eenige befchouwingen nopens de toekomst: ,, Wij vestigen gaern het eene oog op de zaak, die wij te doen hebben, en het andere op de belooning, die 'er ons voor te deel wordt, of op de gevolgen die dezelve na zich fleept, al is het ook, dat driften en hartstochten ons fomtijds verblinden. De held ziet op zijne lauren, dc koopman op zijn gewin, de geleerde op zijne eer of op het nut, door hem bewerkt, en de Christen op zijne zaligheid." ,, Ik moet hier nog van eene fchijnbare hardheid van het noodlot gewagen. De menfehen moesten dezelve nimmer uit het oog verliezen. Voor misllagen van het verftand moet men veelal zwaarder boeten, dan voor gebreken van het hart. Menfehen, die het beste hart bezitten, worden dikwijls jaren lang, ja voor hun ganfche leven ongelukkig, omdat zij eene enkele reis onbezonnen handelden. De grootfte booswicht wordt geëerd, dewijl hij zijne fouten weet te vernisfen , dezelve aan het oog van anderen onttrekt, en met een foort vau fchranderheid weet te verbergen of te bemantelen, zoodat zij niet ftrafDd 4 baar  424 J' G. MEISZNER „„" ^U die" !K,ofde moesten de menfehen vooral wils pogen te worden , en behoorde men 'er ben reeds vroégtS Si „stisZ1^0"1 Wijshe,'d godheid te paS iMt juist is het, wat jezus op zoo vele plaatfen aanbeveelt en door zijnen Godsdienst wil bewerldtelli"en '' ' den vvS iSrar'Ja'? ftciIe^ Zich 0118 Ook ^nfehen in den weg en verhinderen het geluk, of vertragen het goede, dat wij wilden dichten. Nogthans is niet altijd alles te yergeefsch, zelfs bij hen niet , die zich als Se ei zien veelal tegen; intusfchen moet ik van zeker foort • S?tferS/eWagen^,die hier eeile "Sering maken Men vindt, namelijk menfehen, die het "oede dat zij wederfproken en waar tegen zij zich aangekant hebben, eindelijk zelve aannemen ,& ook n gevalle zl dé bewerker daar van niet altijd recht doen ; het zi nu dat ZO tyd moeten hebben, om de zaak te^verleggep of dat er andere toevallige omftandigheden toe medewerken,om hen betere denkbeelden in te boezemen; het !!t£ Jfï'l ïZaSen' maar deszelfs bewerker haatten, of dat zij flechts uit gewoonte tegenfpraak de- tp"Je,!ef YaIt het moeilijk, tegen alle hindernisfen en tegenlpraak in te werken, en wel zelfs fchijnbaar of in een en het zelfde uit, dewijl men 'er even veel kracht toe van noden heelt, naardien men noch in de toekomst noch m het verborgene zien kan. Want 'er zijn oevallen wanneer men het niet eens beleeft, of te weten krikt' dat men vrucht deed." linJsl> „ Somtijds kwellen wij ons en maken ons beangst, zonfier dat wij er reden toe hebben. Wij weten niet of het gene zich aan den gezichteinder vertoont, en ons uitzicht belet, bergen dan wolken zijn. Wij duchten het eerfte, en zie daar binnen kort verheffen zij zich cn zweven op vleugelen des winds gedreven over ons hoofd heen, of wij wandelen door den nevel heen die ons een weinig bevochtigt, en alleenlijk het effeiï pad voor ons oog bedekt. Hoe menigmaal fidderen wij voor een onweder dat reeds van verre vreeslijke blikfems fchoot, en Schrikverwekkende donderflagen liet hoo- ren,  DE KUNST OM MENSCIIEN TE LEEREN KENNEN. 4^5 ren, en ziet een kleine heuvel, een boschje of rukwind dreef het zijlings van ons af." En gelteld eens, dat het ergtte gebeurt, de bhklera, die' u in den donkeren nacht verfchrikt, toont u, ten minden, den weg dien gij wandelen kunt. Want hij die lang befluiteloos daar ftond, wordt door een groot onheil, eensklaps aangezet, om eene keus te doen, en ziet zijne loopbaan is geopend." Het is niet mooglijk dat wij in de toekomst zouden kunnen zien, noch in ftaat zijn om alles wat wij wenl'chen tot ftand te brengen. Hoe vele omftandigheden komen 'er niet tusfehen beide, die wij niet verwachten! — Wij kunnen, enkel door eene fchemering als het ware, zien, wat de duisternis der volgende dagen voor onze oogen bedekt. Intusfchen moeten wij ons ook die fchemering ten nutte maken, opdat wij ons zeiven niets mogen hebben te verwijten. — Alles ligt hier, om zoo te fpreken, in eenen donkeren nacht verborgen ; het licht van het verftand moet ons verlichten, en de Godsdienst ons den weg wijzen." „ Wij zien als op een tooneel, waar van het gordijn moet worden opgetrokken, dc fchaduwe der werktuigen; maar wij weten niet wat 'er gebeuren, of wat keer het nemen zal. Wij zien 'er iets van door het gordijn, dat de nieuwsgierige fterveling vaak, Hechts met een enkelen vinger, wegfehuiven kan. — Wij weten , op zijn hoogst o-enomen, den hoofdinhoud van het ftuk, en de perloonen, onder welken de rollen verdeeld zijn; maar hoe het nu famengeknoopt en ontwikkeld zal worden, dit weten wij niet. Hebben wij 'er zelve eene rol in gekregen, dan moeten wij die, al ware het ook de allerminfte of ftechtfte wel fpclcn." „ De Alwijzc alleen overziet het plan, dat hij zelf ontwierp. Wij kunnen ten hoogften uit gelijke gevallen, onder zekere voorwaarden , tot gelijke uitkomften befluiten , maar het ftaat alleen bij eene hoogere magt, om deze voorwaarde wezentlijk daar te ftellen. Wij, intusfchen , moeten werken, wanneer wij zien, dat wij zeiven als werktuigen daar toe gebruikt worden. De gelegenheid die 'er zich ons toe aanbiedt, is een wenk der voorzienigheid , dien wij ons ten nutte moeten maken, cn welken wij nooit zonder'ftraf baar te worden, mogen in den wind Slaan." „ Duiten dien vindt 'er maar al te veel toevalligs plaats. D d 5 Naauw-  4-26 weekblad tot nut van 't algemeen. Naauwlijks raden wij 'er het tiende gedeelte van. Men vergelijke Hechts op eenen enkelen dag zijne overdenkingen betreffende dien zelfden dag, des morgens met die des avonds, om zich hier van te overtuigen. Inmiddels is het wijsheid bij ons, wanneer wij van elk toeval gebruik maken, 'er nut uit trekken, en het, op eene voor ons voordeelige wijze , mede in ons plan weven. r Weekblad tot nut van 't algemeen voor het Jaar 1802, uttgegeven door het Departement Groningen , behoorende tot de Bataaffche Maatfchappij; Tot Nut van 't Algemeen. Te Groningen, bij VV. Zuidema, 1802. 416 Bladz. In gr. Ottavo. De prijs is f 1 - 19 - : WTij hebben dit nuttige en belangrijke Weekblad reeds W meermalen beoordeeld en onzen Lezeren aangeprezen. Wij moeten ons dus vergenoegen met wederom iet tot eene proeve uit dit Deel over te nemen. Het Stuk dat wij daartoe uitgekozen hebben (Bladz. 350) voert tot opfchrift: Losfe gedachten over de onbeftendighetd, en is van den volgenden inhoud. ,, Aan de onbedendigheid van al het aardfche wordt ,. de mensch zoo vaak, en op zoo veelerleie onderfchei„ dene wijzen erinnerd, dat men nauwlijks gelooven kan „ hoe het mooglijk is, dat hij deze zoo natuurlijke eii, genfchap van al het zigtbaare ooit uit het oog ver„ best. Doch niettegenftaande zij menigwerf het onder„ werp zijner gefprekken uitmaakt, hem vaak eene rui„ me ftof tot klaagen geeft; — na weinige uuren ver„ geet hij nogthans in het sedruisch der wereld, in den „ kring der blijden, aan de fpeeltafel, of in demenigvul„ dige bezigheden van zijn beroep, dat de gedaante de„ zer wereld voorbijgaat; — ja, even als ware de on„ beliendigheid niet meer dan een herfenfchim, en de „ vrucht der verbeelding, vermoeit hij zijnen geest, om „ nieuwe vermaaken voor de toekomst uit te denken , „ verheugt zich bij voorraad over de genoegens, wel„ ken het wel flaagen van deze of geene ontwerpen, die „ bij gevormd heeft, hem zal aanbrengen,-en houdt „ met op , van eene bedendige volgreeks van genot „ vooittedroomen , tot dat eene nieuwe tcleurftelling ,, hem  WEEKBLAD TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. 427 hem weder aan de onbeftendigheid van het aardfche erinnert." _ . .... Zoo beftaat de mensch. Dagelijks ziet hij, hoe zijn natuurgenoot in zijne verwachting bedrogen wordt; telkens merkt bij op, welke verbaazende veranderin" o-eil 'er in den toeftand van geheele Volken voorvallen ; o-eduurig ondervindt hij, dat hij menigvverf eene ge" heel verkeerde rekening maakt; en gaat echter voort, „ zich met eenen ijdelen waan te ftreelen, en Zijn huis " op eenen zandgrond te bouwen." Ik erken gaarne, dat bij onzen tegenwoordigen toeftand een te fterke indruk van de onbeftendigheid van " het aardfche weinig voegen , de drijfvedcrs onzer " werkzaamheid geheel verflappen, ons in een lustlooze " traagheid doen'wegzinken , en alzoo in eene groote „ maat het oogmerk verijdelen zou, waartoe wij op deze " aarde geplaatst zijn." Evenwel, hoe gemeenzaam wij door de gewoonte ook met de onbeftendigheid mogen geworden zijn, wij " handelen niet als redelijke weezeus, wanneer wij haar f o-eheel uit het oog verliezen, wanneer wij ons niet dikwerf tot een ernftig nadenken daarover bepalen: " dan immers zijn wij beter gewapend tegen de teleiir(tellingen , die'wij zoo vaak ondervinden moeten; dan " zullen wij ons meer opgewekt gevoelen, om door het orbeftendige dezer wereld naar een meer beftendig en " duurzaam geluk teftreeven, cn ons niet zoo gemakkc" lijk door het haast voorbijgaand genot dezes tijds trt laagheden , die onzen (tand en waarde vernederen, la" ten°we«fleepcn; wanneer wij veel mei onze aandacht ", bij dc ^onzekerheid van al het ondennaanfehc ftd „ ftaan." . _ , , Wat dunkt u? mijne Lezers! Zou de een op zijnen rang en titels , de ander' op zijnen rijkdom en ver" blindenden luister, een derde op het wel gelukken ', van zijne onderneemingen, zich wel zoo ftout ver' heffen; — zou de hoogmoed, waaraan zij zich fchul" di°- maaken, niet aanmerkelijk verminderen, wanneer " zif het nooit vergaten, dat zij heden of morgen van die hoogte, waartoe zij zijn opgeldommen, ligtlijk " kunnen worden afgeftooten, — dat hun riikdoin fpoc" d> verlooren geraaken, en hun voorfpoed fcbiehjk een " einde kan neemen? Zouden vcelcn ook wel zoo grec" tl» van allerleie middelen, ter vermeerdering van hun 5 0 ,, aan- zullen wij ons meer opgeweiu gevueicn, vm-w^yu^  4*S weekblad tot nut van 't algemeen. < „ aanzien en vermogen zich bedienen ; zouden no» „ meerderen wel zoo rustloos zwoegen en llaaven Cn iet " S *nA ?" TY,Ü?S van 'c §een-r volmaaking van „ hun edelst deel behoort) naar die goederen, vvelke „ gedachte, alles wat ratj omringt, is onzeker, — zich „ meer gemeenzaam hadden gemaakt <"' _ „ Van ontallijke, den mensch nu zoo vaak de bitterite „ grieven veroorzaakende teieurfteliingen bevrijd , zou zijn „ leeven meer met eenen effenen loop, en gelijk eene „ zacht ftroomende beek voorbij fnellen, zo hij met die „ Item welke zoo luid overal rondom hem. eii dikwerf „ zoo ernftig tot hem fpreekt , meer verltandig raad„ pleegde: dan immers zou hij zijne genegenheden niet „ te fterk hechten aan goederen, welker bezit zoo on„ zeker is, — aan vermaaken, die zoo vaak in fmart „ eindigen of aan menfehen, die elk oogenblik van zij„ ne zijde kunnen wegvallen. - Hij, die , in de fchool „ der onbeftendigheid opgevoed , van haar onderwijs „ waarlijk nut getrokken heeft, wordt niet verrast door „ de wederwaardigheden , die hem in de onzekere reis „ dezes leeyens treden; zijne fmarten zijn niet zoo se„ vveldig, dat zij hem de kalmte, die 'er in zijn binnen„ fte heerscht, geheel ontneemen kunnen, wanneer dat „ geene verandert, het welk hij als onbeftendig, wanneer „ dat geene den dood ondergaat, het welk hij als broos en verganghjk kende." „ Dat wij dan, mijne Lezers! geduurig aan het haast „ voorbijgaande dezer wereld denken, niet om daarover „ kleinmoedig te treuren, niet om daardoor van „ eene getrouwe waarneeming van de gewoone bezigheden „ dezes leevens te worden afgefchrikt, maar om daarin „ met dankbaarheid de wijsheid der Godlijke Voorzicnig„ heid op te merken, die ons aldus oplettend wilde maa„ ken op hetgeen, waartoe wij boven alles beftemd zijn, " ,om ? naamlijk, naar die fchatten van wijsheid, " vm kennis en van deugd teftreeven, welke onzen re„ delnken geest tot fieraad verftrekken, die ons bijblijven , „ wanneer al het ondermaanfche wegzinkt en ons 'in de „ eeuwigheid zullen te ftade komen." „ Laat ons zulk een gebruik maaken van alle de ftem-, men, die zoo luid de onbeftendigheid van het aardfche „ verkondigen; dan zullen wij aan de oogmerken der „ Uodneid met ons.beantwoorden, en, wanneer wij, door  WEEKBLAD TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. 420 door de lotgevallen dezer wereld gefchokt, als de , i'pcclballen van derzelver ongeftadige wisfelingen zijn, H nooit den moed geheel opgeeven; maar altoos met ,' een vrolijk vertrouwen tot dien God kunnen opzien, l, die alles met eene onzigtbare hand beltuurt, en aan „ zijne bedoelingen weet dienstbaar te maaken; — dan „ zullen wij voorbij den donkeren en onrustigen winter,, nacht den vrolijk bloozenden morgen van eene eeu„ wigduuvende lente met blijdfehap zien aanbreeken, „ en, door dit voorujtzigt getroost, onzen wandel door „ deze gewesten van onzekerheid gemoedigd voortzetten „ naar dat Vaderland , waar geene vermoeijing , geen , verdriet, geene onbeftendigheid ons meer zal afmatten , maar waar eene beftendige rust heerscht." De Jaargetijden, Dichtftuk ; uit het Fransch, van SAINTLAMBERT , in Nederduitfche Faerzen overgebragt, onder de zin fpreuk: Kunst door vrindfehap volmaakter. Te Amfteldam , bij P. J. Uijlenbroek, 1802. 145 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : In het Voorbericht van dit Werk vindt men de aankondiging van het bedaan van den Vriendenkring , waariiit deze Vertaling is voordgekomen. Men zegt 'er onder anderen in, dat de voorkeur, die men federt eenige jaren hier te Lande aan het Proza gaf , niet belet heeft, dat'er no°- een aantal verdienstvolle mannen, die de Dichtkunst bleven beoefenen, en een aantal Kunstminnaren, die dezelve hulde-bleven doen, in hetzelve aangetroiFeu werden; die, wars van de bontgekleurde voordbrengfelen, welken Frankrijk en Duitschland zoo menigvuldig onzen Nederduitfchen navolgeren leverden , zich nog altijd betoonden voorftanders van den goeden fmaak te zijn. Door deze overweging aangemoedigd, en tevens begerig, om, naar hun meeste vermogen, tot inftandhouding der Nederduitfche Dichtkunst, mede te werken, hebben zich eenige Dichtbeöefeuaren , binnen deze dad , tot eenen kleinen Letterkundigen Vriendenkring gevormd, en het beoefenen derPoëzij, het zij dan door oorfpronglijke of over te zettene Verzen, tot hunne bezigheid verkozen; en meenden zich aanvanglijk niet wel in gundiijer daglicht te kunnen voordoen, dan met de Poëtifche overzetting van dit Werk, Her  43° saint-lambert Het is een zeer lezenswaardig Dichtftuk. Echter, behalven de gewone beelden en fieraden, die ook bij thüüpson, zacharia en van wiNïER voorkomen, vindt men 'er weinig nieuws in, gelijk ook in dergelijk een ontwerp , dat altijd de zelfde voorwerpen ter befchouwing aanbiedt, niet anders wezen kan; alleen de Epifoden ,' waartoe de Landdichters doorgaands hunne toevlugt nemen, om de eenzelvigheid der befchouwing van de Natuurtooneelen af te wisfelen, zijn hier al mede de onderfcheidende kenmerken van den Dichtgeest van nu wijlen den groten Franfchen Dichter saint-lambert,'welke onlangs te Parijs overleden is. ! De Verzen dezer Vertaling zijn vrij zuiveren net, doch hier en daar is 'er wel een enkele onder die nog verder befchaafd zoude kunnen worden, als Bladz. 13: Reeds hoor ik van 't gebergt' den fneeuwklonrp nederkomen, En woest, als waterval, in onze dalenftroomen. voor : als een waterval. Bladz. 20. Plukt aan Hyémens kust, die vrucht zo ongemeen. Wier fcherp en kitlend zout en geestrijk fap. met één *t Beneveld brein ontllaan van 't krachtig fla.apvermoogen. In deze regelen wordt zeker de koffij bedoeld, en dit Ilyémen zal Temen in Arabic moeten zijn, doch dergelijke plaatfen, welken de Gefchied-of Aardrijkskunde betreffen, zouden, onzes bedunkens, aanteekeningen agter het Werk, of agter iederen Zang, verëifchen. Bladz. 20. De lieve lentezon, enz., plukt, aan Hyéuiens kust, de Koffij. Dit beeld komt ons wat wild voor; wijl 'er geene waarheid in het overdragtlijke gebruik van het woord plukken in dezen zin gevonden wordt: de zon plukt de Koffij niet; beter, kweekt; ook is' het rijmwoord met één, hier wat gedwongen en zinledig; vervolgends gaat deze Periode in de zelfde allegorie voord; de zon naamlijk Brengt, van het gloeijend Zuid' naar 'r ijzig Noord' getogen, Den woesten Iroquees, den lomen Indiaan, Met onzen geest en wet, ook onze kunnen aan. De-  DE JAARGETIJDEN. 431 Deze regels komen ons zeer duister voor; het kan zijn , dat 'er een verftaanbare zin in ligt, doch hij valt niet terftond in het oog , en ondertusichen , zo de Poëzij niet gemaklijker om te verdaan is dan de Proza, waarin zal dan toch derzelver bevalligheid, boven de laatstgenoemde wijze van uitdrukken, beftaan? Geestvermoeijing en lang peinzen op hetgene de Dichter eigenlijk meent, kan den Lezer niet vermaken, en niet te min is zulks het doel der Poëzij. Onmiddelijk op dezen ons duisteren zin, volgt: Ach! doodt hen langer niet, noch tracht hen 't jukte fineden! Tegen wien wordt dit gezegd? in de geheele Periode blijkt het niet, ook moet men tot het volgende vers wachten , wien men langer niet dooden moet; immers wij vermoeden, dat hier de wilden bedoeld worden; uit een volgenden regel, die echter met den vorigen regel, welke met een (!) gefloten wordt, in geen het minfte verband ftaat, en dus luidt: Befchaaft der wilden aart, verlicht hen door de reden; En de onderlinge band van elks noodwendigheên Boeij' langs het waereldrond al 't aardsch geflacht aanéén! Terwijl dit groote denkbeeld door den Dichter bij zijne Lezers opgewekt wordt, en derzelver geest in verrukking brengt, verhaalt de Dichter ons inmiddels wat hij zelf doet; en fchoon niemand hier eigenlijk eenig belang in neemt, als zijnde hier volftrekt buiten het onderwerp, ontijdig, onbelangwekkend,en hetgene de Grieken aprosdiony/on plegen te noemen, zullen wij hier echter deszells bedrijf, zoo als hij het in de volgende regelen laat volgen, bijvoegen: Ik, welvernoegd in 't groen, bij vreedzame oefeningen, Geniet de fchoonlte lente, en blijf Natuur bezingen. Konden wij in dezer voegen voordgaan, wij zouden zeker eenige bladen met aanmerkingen, die of den oorfpronglijken Dichter ([welken wij echter niet tegen de Vertaling vergeleken hebben, en dus uit de vertaling niet durven beöordeelen) of de vertaling betreffen, kunnen vervullen ; doch tot zulke uitgebreide recenfiën is dit Maandwerk, waar in vele Werken tevens in weinige bladen beoordeeld moeten worden, ongefchikt; echter konden  432 saint-lambert, de jaargetijden. den wij niet nalaten, om ten minde onze aanmerkingen op eenige regels mede re deelen, ten einde dezelven aan het oordeel der Vertalers, zoowel ais aan dat van het Publiek te onderwerpen, opdat men uit het bijgebragte kunne bemerken, dat hetgene wij van ons te kort bellek tot het volledig recenfeeren vau Dichtwerken reeds meer dan eens gezegd hebben, geene uitvlugt is. Wij zullen dus hier mede van dit Dichtftuk moeren aftappen, alleen nog op Bladz. 50 de volgende beide regels aanlhppende: De boom, dien 't ijzer der Emiliusfen fnoeide, t Veld, dat door 't kouter der Kamilliusfen bloeide. Bij deze en vele andere regels behoorden aanteekeningen geplaatst te zijn. Elk Lezer kent paulusemilius en zijn Landbedrijf niet; wij kennen insgelijks kas^ïl11js, n,et' 20 dc ve»alers dit woord niet verkeerdelijk verlengd hebben, en dat het, gelijk wij vermoeden, kamillussen moet zijn. Eindelijk moeten wij nog aanmerken , dat wü dikwijls in dergelijke Vertalingen van Landdichten de oudeen nieuwe "a,rae" ^veel vermengd en verward, en Arcadia in Frankrijk of Nederland overgebragt, aantreffen, gelijk in dit Dichtftuk mede plaats heeft, waar polemon, raii- mons zoon, lindor, glijceria, roosje en d oeo n, en andere Griekfche , Franfche en Nederduitfche namen onder elkander vermengd worden. Daar tegen worden in dit Werk weder verfcheidene gelukkig gevolgde en fraaië regels aangetroffen, gelijk onder anderen dezen, op Bladz. 25, waar de Dichter van de bekrompenheid der met lanen aangelegde Buitci-daatfen, zingt: Natuur, in 't lentfaizoen, fchoon, vruchtbaar, rijk in waarde, Geeft ftaage afwisfeling aan 't fchouwtooneel der aarde; En wij, bekrompen in ons oogmerk en bedrijf, Bekrimpen haar geftaag in 't prachtigst landverblijf: k Moet daar kortftondig lof aan orde en bouwkunst geven; En 't geen één' dag vermaakt verveelt ons 't gaiitfche leven. Het  eek. Te Zutphen, bi] H. C. A. Thieme, 1802. 463 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 16 - : Tweemalen hebben wij aangekondigd een Werk, ten tijtel voerende, e li sa, of de vrouw, zo als zij behoort te zijn: en daarbij onze aanmerkingen over haar charakter medegedeeld (*). — Meer goedkeuring draagt bij ons deze'Roman weg , als zijnde minder overgedreven, meer uit het natuurlijke leven: evenwel kunnen wij toch niet ontveinzen , dat wij ons zeiven vroegen, ,, zou eene beledigde Echtgenote altijd zoo kunnen hande„ len?" Bij voorbeeld, wanneer haar Echtgenoot, na haar in diepe armoede te hebben gedompeld, nog, boven dien, eerst eene ongeoorloofde liefde koestert, omtrent eene ligtzinnige , offchoon gehuwde, boeleerder, cn naderhand eene zijner dienstboden verkracht. De belediging is groot, en hoe veel behoort 'er toe, om dit met eene zachtmoedige bedaardheid te dragen, om niet alleen niet tc verwijten, maar zelfs te verfchoonen. De grootfte, de zuiverde liefde wordt hierop de hoogde proef gedeld ; nogthands , en dit maakt het eenigzins mooglijk, de vorming van haar charakter, door eenen hogen trap van lijden en wederwaardigheden, gaf haar eenen aanleg tot dandvastigheid , tot bedaardheid , tot een zachtmoedig dragen van de grootde veröngelijkingen. — Hoewel van eene adelijke afkomst, uit het gedacht vau 11 o 11 enste1 n, was henRiiiTTE , echter van hare geboorte af, in zeer behoeftige omftandigheden. Haar vader moest zijn gering goedjen verkopen, en zijne kin- de- (f) Zie N. Vadert BiU. Tilden Deels ifle $tuk,Bladz.?l6, en Vden Deels ifte Stuk, Bladz. 316.  448 HENRIeTTE, OF DE VROUW ZOO als Zij ZIJN KAff. deren elders geplaatst worden. — Henriütte werd vervolgends geplaatst bij eenen edelman, teneinde deszelfs dochter, au gusta, door lesfen en voorbeeld, te vormen. Hier moest zij, van dit trotsch, wispelturig en loszinnig meisjen, vele onaangenaamheden en vernederingen verdragen. Hadden de lesfen en raadgevingen harer brave ouderen haar voorbereid voor een deugdzaam gedrag , de beproevingen, welken zij hier onderen moest, voltooiden dit. — Eindelijk fcheen een huwelijk met een braaf jongeling, melfort, haar leed te zullen eindigen. Omgekeerd werd dit huwelijk , in het eerst, de grootde bron van rampen, in de Speelzucht en ontrouw van haren Echtgenoot, waardoor zij, nier alleen 111 den grootden kommer , maar ook in de diepde armoede gedompeld werd, — waaruit zij échter, door den dood van den braven oom hares Echtgenoots werd gered. — Hare edelmoedigheid omtrent haren Echtgenoot, in onderfcheidene gevallen, trof eindelijk zoo zeer zijn, met geheel bedorven hart, dat hij geheel tot inkeer kwam, en de liefhebbende en zorgvuldige Echtgenoot en vader werd. Hoe veel invloed op dit gedrag van he nr i ë t te , de raad van haren vader gehad hebbe, blijkt uit defchriftlijke lesfen en raadgevingen, door dezen aan haar gegeven. In dit opzicht vinden wij de uitgebreidheid van n e n ri ë t t e 's lotgevallen vóór haar huwelijk zeer gepast daar dezelve ons, in een ander opzicht, wat al te uitvoerig voorkwam. m Het charakter van augusta (wier lotgevallen hier insgelijks worden ingeweven) deekt zeer af bij dat van HENRiëTTE, en dient niet weinig, om het laatstgenoemde op te luisteren. Van den Vertaler kan men met grond verwachten, dat hy iet goeds en in een goed gewaad ons leveren zal. De vertaling is naauwkeurig en vloeiend. Enkel, doch niet veel, ontmoeten wij een Germanismus. — Doch hoe ligt ontfnapt 'er ons een door de overëenkomst van beide talen. Men moet, in de daad, dubbel op zijne hoede zijn.  UÏTTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Christelijk Huis- en Handboek , of Befpiegelingen voor elken dag des jaars; ter bevordering van geloof in je* sus christus en Christelijke Godzaligheid , door j. l. ewald, DoElor der Godgeleerdheid, en tweeden Predikant aan de St. Stephanus Gemeente te Breinen. Uit het Hoogduitsch vertaald door j. claul se, Predikant te Rinkhuizen. Tweede Deel. Te Utr-.cht, bij W. van IJzerwörSt , 1802. 60a Bladz. In gr. QElavo. De prijs is f 3 - 15 - : T7an het Eerde Deel van dit uitvoerige Werk hebben wij V voorhenen verflag gedaan , en van hetzelve met dien lof, dien liet ons toefchijnt te verdienen (*) , in het brede gelproken. Wanneer de Schrijver zich zeiven niet ontvalt, of verandering van zijn plan maakt, dan fpreekt het van zelf, dat ons gegeven bericht, op alle de volgende deelen pasfcn moet. Ook hebben wij dit, ten opzichte van dit Tweede Deel, volkomen zoo gevonden. Het vervat wederom befchouwingen, op eiken dag van de maanden April, Meij en junij. Deze befpiegelingen zijn weder gelijk dc vorigen , voor zulke verëerers vau jesus, voor welken hij ook Zonden vergever — Arts voor hunne kranke natuur — Helper in nood — Hoofd en Heer der Christenheid, cn der geheele menschheid is , zoo als wij dat te voren breder hebben opgegeven. • Bij het weinige, dat wij te voren over dit Werk hebben aangemerkt, voegen wij thands nog, dat de meeste van deze befpiegelingen te groot zijn, om op éénen dag gelezen te worden, en dat hij ze om die reden afbreekt in twee of meer/tukken, en elk duk vooreenen onderfcheidenen dag fchikt, In een Werk van eenen anderen aard, zoude de Schrijver alle vrijheid kunnen gebruiken, om zijn onderwerp, zoo veel hij nodig vond, uitte breiden. Doch in dit geval, komt ons zulks minder voeglijk voor. Men zou in zijne Godsdiendige afzondering liever opdellcn gebruiken , die men in ééns aflas, en waarbij de herinnering van het voorgaande zoo zeer niet nodig was, en naar die begeerte had zich de Schrijver zeer ligt kunnen fchikken. Doch dit vermindert de inwendige waarde va ï deze befpiegelingen geenszins. Wij zullen wederom eene O Zie N. Vaderl. Bihl. Vhten Deels ijle Stuk, Bladz. 375. NIEUWE VAD. BIIiL. VII. DEEL. NO. IO. Ff  4-5° J. L. EWALD eene van deze befpiegelingen gebee! uitfchrijven, en kiezen daartoe, om de kortheid, het ihikjen, dat hij gefchikt heeft voor den 28 Junij. ,, Matth. XIII: 19. ,, Ah iemand het woord des Koningrijks hoort, en niet ver ftaat; zoo komt de booze, en rukt weg, het geen in zijn kart gezaaid was. Deze is de gene, die bij den weg bezaaid is" „ Er is, ook dit jaar,' weder een tijd geweest, dat men niet zien kon, wat 'er in de aarde gezaaid was, en of het regelmatig gezaaid ware, en zoo, dat het opgaan en vrucht voordbrengen konde. Maar thands ziet men het duidelijk. Als men intusfchen toen ter tijd goed zaad, op eenen gemeenen weg had zien liggen, zou men met zekerheid hebben kunnen voorzeggen, dat het niet opgaan en geene vruchten dragen zouV — En het is eveneens gelegen met het onderricht , met de goede keringen, vvelke in de zielen geplant worden. De fcherpzinnigIte onderzoeker kan derzelver uitwerking niet terltond zien of onderfcheiden ; hij zaait , en gaat bij het zaaijen , alleen af op het geloof in hem, die aan al wat goed is , den wasdom geven moet. Maar, 'er komt een tijd, wanneer men — of wel de uitwerking van dat onderwijs gewaar wordt, — of ziet, dat hetzelve niets heeft uitgewerkt. — Ondertusfchen is 'er eene zoort van onderwijs in den Godsdienst, waar van men met zekerheid voorzeggen kan , dat het niets zal uitwerken. Daar over fpreekt jesus hier, en Helt deze manier vakonderwijs over, tegen het goede onderwijs in den Godsdienst, hetwelk op de menfehen eene uitwerking heeft, zoo als het hebben moet. Op zich zelve is het voorzeker een zeer vreemd verfchijrilël, dat de goede leer van jesus , die voor alle harten berekend is, zoo verfchillend op de harten der menfehen werkt; den eenen koud en doodlaat, den anderen warm en levendig maakt; den eenen Hechts vlugtig en oppervlakkig roert; maarden anderen diep treft eu verfchrikt; menig eenen verkeerden aanleiding geeft, om nog verkeerder tc worden , en menig eenen anderen, die ook verkeerd was, verbetert. — Jesus lost dit raadfel, naar zijne gewoonte, op de eenvoudigde wijze, op. Hij knoopt het onzichtbare aan het zichtbare vast; en dus de'lt hij de verfchillende gedeldhcid der menschlijke harten , in zoo verre dezelve op de aanneming van eene goede leere invloed heeft, voor, onder het beeld van ver- fchei-  CHRISTLIjK HUIS- en handboek. 451 fcheidenerlei zoort van land , waarop hetzelfde goed zaad sezaaid wordt." , „ Bezaaid wordt in aangebouwde landen alle laiia, dat zich zelf niet bezaait: — en zoo ontvangt, in Christelijke landen, elk mensch eenig onderricht in den Godsdienst , dat is , in dat geen , hetwelk hem, volgends den Bijbel, aangaande de oogmerken, het ontwerp cn d n ml van God omtrent hem, te weten nodig is. Zeker, zo ik mijne kinderen niet ter fchoole zond; zoo ut zelf niet ter kerk ging, nooit in den bijbel las, zou jjr. 'er ook weinig of niets van weten: doch meestal hapert bet daar niet aan. Ik lees, hoor, leer vrij veel. Veel onthield ik. Veelis 'er, dat ik woordelijk, zonder te haperen , kan opzeggen. Maar, ah ik het niet verjta, zoo komt er een verleider, en rukt het mij uit het hart — of neemt het weg, gelijk de vogels de zaadkoorntjeswegnemen , die aan den weg nedergeworpen waren." ,, Derhalve; de leer moet ver/taan worden , zo zij iets zal uitwerken. Ik moet niet Hechts de woorden kunnen opzeggen, welke ik geleerd heb; maar ik moet in ftaat zijn,"om op eene, mij zeiven eigene, bijzonder eigene, wijze, met woorden , welke mij natuurlijk zijn, van zelfs de waarheid te kunnen voordragen, welke ik geleerd heb. Dan alleen, wanneer het woord gehoord en verflaan wordt, is het in een goed land gezaaid. — Filippus vraagde dien Schatmeester van de Moorfche Koninginne niet, ,, hebt gij dat van buiten geleerd? of, wilt „ gij dat doen ? " maar „ verftaat gij ook wat gij leest ? (*) " En jesus geeft het op, als eene welverdiende ftraf, dat velen zijne leere hoorenen niet verflaan zouden ?(f) — Als ik niet naauwkeuiig op mij zeiven acht geef, kan ik het naauwlijks geloven, dat ik eigenlijk gefproken, zoo bedroefd weinig weet, van het geen ik enkel van buiten geleerd heb , en dat mij niet op allerleie wijzen aan het verftand gebragt is. — Niet zonder reden ijverde paulus tegen het misbruik der gave, om in vreemde talen te kunnen fpreken. ,, Indien de bazuin eenen onverdaanbaren ,, klank geeft, wie zal zich dan ten ftriidc toerusten? „ zoo ook, wanneer gij in vreemde talen fpreekt, en niets „ verftaanbaars zegt, 'wie kan dan weten wat er gezegd „ wordt? (*) Hand. VIII: 30. (t) Matth. XIII: 13, 14» Ff 3  452 J. L. E \v a l t> „ wordt (*)?" — Waarlijk! Ik kan den sreheelen Katechisraus van buiten geleerd hebben, met de tckden 'er bij — ik kan twintig jaar ter kerke en ten avondmaal gegaan zijn — alle bewijSplaatfén voor de gewichtidte leerftukken des geloofs en der zedeleer kunnen opzeggen, en — toch nog niets weten; want alles is een ijdel woord, zonder betekenis, in mijn hoofd, — een'ijdele klank zonder zin, in mijne ooren , en in mijnen — mond." ,, Neen! iets dat niet verflaan is, kan ook niets uitwerken van dat alles, het geen Godsdienstkennis anders kan cn moet en zal uitwerken. Alles ging dan toch enkel in de ooren, en in het geheugen, en vloeide uit het geheugen weder in den mond. 'Het werkt niet op het verftand, want — het trof'het verftand niet; niet op de verbeeldingskracht en het hart, want het trof geen van béiden. Het werkt derhalve op niets van dat alles , waardoor de mensch in beweging gebragt kan worden. Zoo weinig een zaadkoorntje kan opgaan, 't welk aan eenen harden , platgetredenen weg, was nedergeworpen: even zoo weinig eene waarheid, welke niet verftaan wordt. En als 'er al eens iets daar van in gevoel, voornemen of bedrijf fchijnt te zullen overgaan, zoo als dan de ' mensch dikwerf door donkere denkbeelden geleid wordt; — ach ! hoe weinig is er nodig, om dit tc verijdelen! De onbeduidendfte tegenwerping, — de laf(le fpotternij, — de geringde verleiding, — of de aantokkeling vaneenen of anderen hartstocht , van onze zinnelijkheid — een of ander flangcngevisch: „ Zou God dat ook wel gezegd hebben?" — iets hier van is er Hechts nodig, en — de waarheid is weg, even als of zij nooit in mijne ziel gekomen ware. De Jccden ten tijde van jesus wisten zeer wel, dat er een verlosfer der menfehen komen zou, en welke eigenfehappen hij zou moeten hebben. Maar het ftreed tegen hunne vooröordeelen, zij wilden den naasten, natuurlijkden zin niet aannemen; zij verdonden het niet, en daarom — was het voor hun ook niets. Jesus had tot zijne leerlingen zoo dikwerf, en zoo duidelijk en bepaald, van zijnen dood gefproken (f). Maar zij konden het zich maar niet voordellen, dat hij van een eigelijk derven fprak; zij verdonden hem niet, en — zijne geheele reden was zoo goed voor hun, als of hij dezelve niet (§) i Kor. XIV. 8, o.- (f) Matth. XX: 19, enz.  christlijk huis- en handboek. 453 niet had uitgefproken. Zij waren zoo moedeloos, als of iesus zijne dood zelfs niet verwacht had." ja _ in plaats van goede uitwerking te hebben, brengt het nadeel aan, wanneer men iets weet, dat men niet verftaat. Als ik in 't geheel niets wist, dan kon ik ten minften mij zeiven erkennen en belijden, dat ik niets wist, en derhalve geene Godsdienstkennis, geenen Godsdienst bezat. En dan zou ik eer geneigd zijn, om iets te leeren en op te vangen. Maar -— alS men zulk een van buiten geleerd Christendom van buiten opzcgmi, en als een papegaai klappen kan , dan meent men al zeer ligt God te kennen. Godsdienst te , bezitten, met zijne plichten bekend tc zijn, en — dat alles is dan evenwel niet waar. Omdat men ter kerke en ten avondmaal gaat, meent men een Christen te zijn. Berer is het geheel geen huis, dan een huis op zand gebouwd." „ Nog eens derhalve wil ik alles doorloopen, wat ik maar van het Christendom weet, ch, bij elke bijzondere waarheid, bij elke bijbelplaats, mij zeiven afvragen, of ik den zin wel verda, — of ik wel naauwkeurig weet, wat mij die waarheid zeggen wil. En, ik Wil onderzoeken , vragen , nalezen , en elke waarheid diep in mijn verdand en hart prenten, opdat zij mij, door fcinjnredenen of fpottemijen , niet uit de handen— uit de ziel, gefpeeld worde." Her ma nni r o ij aards Oratio, dc iis, qua? ammüm erigant demisfum contemplantiiim hodie rem Christianam, habita die xxx MartiiA. C. cioiocccin. Cum Magistratu Academico iterum abiret. Trajecti ad Rhen. Ex öfiicina Ott. Joh. van Paddenburg Acad. Typogr. mdccciji. $8 Pagg. 4to. Maj. Dat is: H. roijaards Redevoering over die dingen, welken het ncêrgejlagen gemoed der genen kunnen opbeuren, die het Christendom tegenwoordig befchouwen, enz. De Hoogleeraar , tot het onderwerp zijner Redevoering ."waarbij hij, naar de gewoonte, het Rectoraat der Ctrechtfche Hogefchool aan zijnen opvolger plegtig Ff 3 °P  454 IIERMANNI ROIJAARDS ORATIO. op den 30 Maart dezes Jaars opgedragen heeft, verkozen hebbende, de gronden van opbeuring en moedgeving aan te voeren , voor die genen, welken den ftaat en toedand' van het Christendom befchouwen , wijst, ten dien einde, en ter verzekering, dat de Christen Godsdienst nooit zal te niet gaan , zijne Horers , in het gemeen, op Gods werken, goedheid, wijsheid en andere volmaaktheden; op christus, zijne beloften, verdienden, Koninglijke heerfchappij; op de huishouding des H. Geestes, de verwachting van de bekeering der Jooden , enz. In het bijzonder bepaalt de Hoogleeraar zijne Horers, tot hetgene God reeds gedaan heeft; blijkens de Kerkgefchiedenis des O. en N. Testameiits, in later tijden; in alle vervolgingen heeft God de Kerk bewaard, en voor Bijgeloof en Dwinglandij over het geweten is thands zoo zeer geene vrees 1 Verders: Het ongeloof zal bij ondervinding leeren, dat de Christen Godsdienst tot des menfehen geluk niet gemist kan worden; ook heeft de ondervinding van alle eeuwen geleerd, dat valfchc gevoelens op den duur niet bedaan kunnen; en zij vinden, die haar tegenfpreken en wederleggen; zij wederleggen eikanderen onderling, enz. Het verval van zeden moet ons , volgends den Redenaar, den moed niet benemen; alzoo daarüit eens blijken zal, dat het zedenbederf alleen door den Christlijken Godsdienst kan verbeterd worden; thands maken zich velen openbaar, die te voren zich bedekt hielden. Na dit dus, ten aanzien van het Christendom, in het gemeen, te hebben afgehandeld, gaat de Redenaar over tot de moedgevende gronden voor het Christendom in ons Vaderland, in het bijzonder. Hier meldt hij verfcheidene omftandigheden, 'welken den geest neder zouden kunnen flaan, en daaronder, dat menfehen zich tot Beoordeelaars opwerpen, die zich zeiven alleen wijs dunken, alhoewel niet zeer toegerust, met hetgene tot geleerdheid, wetenfchap, of menfehenkennis behoort, enz. Maar daar tegen vindt de Hoogleeraar de volgende bemoedigende gronden. Het gevaar is voorbij, hetwelk dreigde, ons van de openbare vrije Godsdienstoefening te beroven. De ijver voor de zuiverheid der leere is niet uitgebluscht. — De gemeenten kunnen de genen niet verdragen, die van de waarheid afwijken, maar hebben de waare Evangelieverkondigers lief en in achting. — Wij  HERMANNI ROIJAARDS ORATIO. 455 Wii hebben nog vele waare vrienden van den Godsdienst — zulken ook", die geene zorg of" moeite Sparen , opdat andefen en zelfs de afgelegenfle Heidenen met het licht van het Euangelie b, flraald worden. Is niet alles verbeterd, blijft 'er nog veel over, alle kwaad zou echter ligt met Gor;s hulpe kunnen afgewend worden. Ver het grootfte gedeelte des Bataaf chen volks is den Hervormden Godsdienst toegedaan, deze behoort, befebermd, deszelfs Leeraars en Hoogleeraars, én Schoolonderwijzers bezorgd te worden; enz, , waarbij ac Ifnogleeraar een gunftig uitzicht vindt in den algemeenen Bededag , door de Overheid uitgefchreven. Indien allen ijveren voor de waarheid, bijzonder de bedienaren van het Euangelie, indien allen, indien zeer velen , zich gedroegen naar het voorfchrift van het Euangelie , zou alles gemaklijk worden afgeweerd, enz. Eindelijk fluit de' Redevoering, met de bij zoodanige gelegenheid, gebruiklijke Aanfpraken, enz. enz. Gefchiedenis van de Kristelijhe Kerk in de Achttiende Eeuw. Door a. ijpf. ij — Doctor in de Godgeleerdheid, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der fVetenfchappen, en gewoonen Hoogleeraar in de Kerklïjke Gefchiedenisfen, aan de Hooge School, te Harderwijk. Vierde Deel. Te Utrecht, hijW. van IJzerwoist, 1802. 429 Bladz. In gr. O£!avo." De pi ijs is f 3 - 12 - : Dit Vierde Deel der Christlijke Kerkgefchiedenis ter beöordeeling in handen nemende, herlezen wij onze , over' de drie Eerfte Deelen, medegedeelde bedenkingen; en wel bijzonder die over het laatfte derzelven. — Aan onze, bij die gelegenheid (*), geüittc verwachting, dat de Hoosëerw. Schrijver de Gefchied- en Oudheidkunde, de Wellprekendheid en Dichtkunde, in derzelver invloed op den ftaat der Christlijke Kerk en der Theölogifche Studie, nader zou hebben ontvouwd, in een Werk, zoo uitvoerig , als dit ,is niet beandwoord. OS onze aanmerking desaangaande zoo ongegrond ware, of bierdoor geene wezenlijke gaping in dit Werk plaats hebbe, willen wij nu liefst overlaten aan het oordeel van anderen. Na on- (*) Zie N. Vaderl. Bibl. V\den Deels ijle Stuk, Bladz.417. Ff 4  45°" a. ij p e ij onze gemaakte aanmerkingen, is liet nodeloos, om meer itrtrbenisSf"' ^ WiJ ^ h^> °m * d* Wij bepalen ons dus bij den inhoud van dit Vierde Deel waarin de „ Bijzondere Gefchiedenis van de onderfcliëi„ dcne Genootfchappen der Kristelijke Kerk, in de Acht„ tiende _ Eeuw " aanvanglijk behandeld wordt, meer bepaaldelijk, ,. de Gefchiedenis van het Kerk-enoot„ Ichap der Lutherfchen en dat nog wel flechts voor een ,, gedeelte." — Eerst in het algemeen; vervolgends geeft de Schrijver verllag van de Godsdienstplegtigheden, — de Feestvieringen, - de verandering in de gewoone prediktekften, — de Liturgie — eu het beltuur des Lutherfchen Kerkgenootfchaps: — waarop over de verë'enigingspogingen tusfehen het Kerkgenootfchap der Lutherfchen en dat der Hervormden gehandeld wordt. — De aanvallen , die hetzelve Kerkgenootfchap van de Roomschgezinden heeft moeten lijden, komen hierop ten berde. — Een Historisch verflag der Leere dezes Genootfchaps vervangt dit bericht, wordende gevolgd van een bericht van de twisten in hetzelve, te weten, het Piëtistisch, en andere, zoowel meer omllagtige,als geringere verfchillen, ook bijzonder die ontdaan zijn , bij'gelegenheid van uitgekomene boeken; wordende alles bedoren met eene gefchiedenis, van de verfchillen in de Nederlandfche Lutherfche Kerk. Uit deze opgave van den inhoud mag de Lezer hefluiten ten opzichte van het omflagtige des"Werks. Bij dezen voordgang moet dit Werk uitdijen tot eene grootte, die dien Lezer, wien dit Werk het nuttigst kan worden, te zeer moet bezwaren. — Hoe veel toch is 'er nu nog af te doen , alleen het Lutherfche Kerkgenootfchap betreffende. — De vermaardde Godgeleerden, het beloop der Sijstematiiche Godgeleerdheid — der Zedenleer — der Uitleg — en Predikkunde , der Bijbelvertalingen , Catechetisch Onderwijs , en de verbetering van "hogere en lagere Scholen. — Hiermede kan nog wel een"Boekdeel worden gevuld. — Wij zijn van oordeel, dat wanneer If. wat minder zijn Werk gel'plitst had, in Onderiifdeelingen, endezen wat meer in elkander gefmolten had, dit hem veel ruimte zou hebben doen uitwinnen. Nu moet hij bij herhaling, fomtijds, van eene en de zelfde zaak en perfoon fpreken. — 'Zoo bij voorbeeld kan het niet minder, of 'bij de allerëerfte afdeeling over den voor- en nadeeligen toedand  geschiedenis van de christlijke kerk. 457 ftand der Kerk, komen onderwerpen voos die bi] de twisten over gevoelens, of over uitgegèvehe fchriften Ctwee öndèrfcbeidène onderiifdeelingen) bij herhaling moeten ten berde komen. Doch laat ons het Werk eens kort doorlopen, en eeaige aanmerkingen op hetzelve mededeelen. Van de voor- en nadeelige zijde wordt de Staat van dit Kerkaenootfchap in de Agttiende Eeuw befchouwd. • De uitbreiding in andere werelddeelen, (hoe veel is hierover gezegd bij de Gefchiedenis van de voordplanting van het Christendom onder de Heidenen.') cn ook in de Roomfche landen. — Wij verwonderden ons zeer, de vervolgingen en verhuizing der Salzburgers onder de voordcclige Lotgevallen des Kerkgenootfchaps geteld tc vmden. In het gemeen behoorde dit verhaal gerangfehikt te worden onder dc vervolgingen der Roomschgezinden (welken eene afzonderlijke afdeeling bedaan) — en met dezen ééne onder afdeeling van de nadeelige Lotgevallen des Kerkgenootfchaps uit te maken. Onder de nadeelige Lotgevallen telt bij, met recht, de Schadelijke gevolgen, welken de verlichting gehad heeft, op de aankweking en bevordering van ongeloof en de verregaande afwijkingen van vele Leeraars van de zuiverheid des Euangëliums. In hetgene dé veranderingen in den uitcrlijken Eerediénst, de Kerkplegtigheden, enz., betreft, hebben wij niets bijzonders gevonden. Nopens de pogingen van de verëenigmgen der Lutherfchen met andere Protedanten vindt men hier naauwkeurige en onpartijdige berichten eu tevens zeer goede aanmerkingen over dergelijke pogingen. Lezenswaardig is vooral het beiluit van de gefchiedenis dier pogingen. (Bladz. 115 en volgg-) IJ- geeft de redenen op, waarom zoodanige verëenigingen, bij wijze van verdrag of overeenkomst, niet wel kunnen plaats grijpen. Zijne gronden zijn bondig. Met dat al is hij, met ons, van gevoelen , (blijkens het voorgaande in dit Deel) dat de waare verëercrs van jesus zich langs hoe meerverëenigen zullen, ja daadlijk reeds veel nader aan elkander komen, en eens op aarde ééne kudde worden zullen. — Wij geloven dus, dat 'er met den tijd wel zoodanig eene overeenkomst plaats zal grijpen, en wel naarmate men vele gefchillen, die de Protedanten nog verwijderen, als beuzelingen zal hebben leeren befchouwen. De gefchiedenis van de aanvallen der Roomschgezinden pp de Lutherfchen wordt nu vrij fchraal, omdat de GeFf 5 • fchie.  4.ï8 A. ij p e ij fchiedenis der Salzburgers reeds te voren behandeld is. — Belangrijker is de Gefchiedenis der Leer, welke in twee deelen verdeeld wordt, die van de eerde en die van de laatde helft der Eeuw. — Naar waarheid, en mef een bedaarden geest fchetst IJ. deze Gefchiedenis. In het gemeen draalt 'er in dit Werk een geest van onpartijdigheid cn gematigdheid do >r, die den Gefchiedfchrijver eere aandoet; hoewel deze verre is, van in onverl'chilligheid te ontaarden. De fchets van de verbasterde denkwijze der Lutherfchen in Duitschland, is geheel naar waarheid, en verdient mei bedachtzaamheid te worden gelezen. Intusfchen vergeet hij niet, dat 'er nog anderen zijn, die eenen tegcngedelden weg infiaan, en het gelukkig midden tusfehen ongeloof en bijgeloof weten te bewaren. — Hierbij zou IJ. reeds gewag hebben kunnen maken van zoodanigen, die hierin werkzaam geweest zijn en uitgemunt hebben. Wij vinden, bij eene andere gelegenheid, en ook hier, de namen van seil e r , reinhard, enz. doch niet genoeg is 'er onzes bedunkens in het oog gehouden, wat door de Wurtembergfche Godgeleerden ten dezen opzichte verricht is. Uitvoerig en met zeer veel oordeel is de Gefchiedenis van het Piëtistisch gei'chil behandeld. — Van de onderfcheidene gezelfchappen, opgericht door toedoen van dezelven^ wordt agter een volgend bericht gegeven. Doch 'cr zijn onder dezen', die, onzes erachtens , geenszins voordgevloeid zijn uit de Piëtistifche gelchillén alleen, maar waarop ook de verbasteringen in den Godsdienst, en overhelling tot een zuiver Deïsme zeer veel invloed gehad hebben; — waaronder voorül behoort het Duitsch Genootfchap te Bazel. Onder de min gewigtige gefchillen behoort vooral de twist over de wederoprichting aller dingen, die over den bloeiënden ftaat van jesus rijk, en over het H. Avondmaal, waarbij heuriann's gevoelen in aanmerking komt. — Het gefchil over de echtheid van i joün. 'V: 7, komt, onzes erachtens, niet zoo zeer in aanmerking, als eene Kerklïjke twist onder de Lutherfchen, dan wel onder de Godgeleerden in het gemeen, hoewel 'er van de zijde der Hervormden minder twistfehriften over gewisfeld zijn. . Onder de fchriften, die aanleiding gegeven hebben tot gefchriften, worden die van spalding, teller, basedow, eberhard, STEiNBART, en eenige lateren, als eckermann , niemeijer, henke, enz.  GESCHIEDENIS VAN DE CHRISTLIJKE KERK. 459 enZ. genoemd. Men gevoelt S gevoeglijk deze a«^S >n de ^^to^ * Lutherfche Kerk maakt te^Sj^ |s met houdendheid blijven voorddüuren met zeet veei tigheiden gematigdheid behandeld rde «vT" ai d«BXihebb^ noten een wezenlijke dienst A ken bevienl » pchten Schrijver womjoch ^Vuf ookdl ïe^ be- geven, -— j« gr. Oclavo. De prijs tstf i - 10 - . Het onderwerp van de Rechtshandeling, in dezen Buïefwrvat, is vrij algemeen bekend. Voor hun echter ot vï kennis deze zaak nog niet gekomenijs, 3Któ kortlijk de voornaamde bijzonderheden " H^TuSfjANSEN, voorheen Bakker te Leyden doceer en ten tijde van het ^^g^SiS v°odiag vl Snen Sn aard die met het aannemeng volbrengen van bevelen drced) was hij vóór meer dan  40° B. A. VAN HOUTEN een jaar van het werk weggelopen, zonder dat men hem federt bewegen kon, om weder aan den arbeid te gaan: Na dien tijd dus geene bepaalde kostwinning hebbende, hield hij zich op met .kippen en varkens te kopen en te vetkopen (yan waar de bijnaam van Varkensboel-) en voords, waarlchijnlijk als hongeren gebrek hem prangden , met ij'ouwcn. Was hij te voren altijd een ongezellig, gemelijk en korzel mensch, geen wonder dat hij dit nu nog meer wierd; lediggang toch baart ontevredenheid met zich zeiven en met anderen. Daarbij : ledige beurzen , zoo als het Spreekwoord zegt, maken berooide zinnen. Zoo was het hier ook. Zijne Vrouw, die zich te voren altijd gelaten naar zijne luimen gevoegd had, begon hem nu en dan te verwijten, dat hij niet arbeidde en niets inbragt, en hieruit ontilond dan menigmaal hevige twist. Somtijds zagen de buuren haar met een blaauvv oog, en bont en biaauw op de armen buiten 's huis komen ; waarbij zij dan altijd plagt voor te geven , dat het geltoten of gevallen was. Treflijk bewijs van het goede hart en zachtmoedige charakter dezer Vrouw! Eindelijk gebeurde het op maandag van Pafchen des vorigen jaars, dat 'er wederom uit de firaksgemelde oorzaak gefchil rees. De Vrouw zou haren man, zo men dezen geloven mag , eenen flag aan het hoofd gegeven hebben, waarop hij in drift een mes van de tafel grijpt en haar daarmede aan den hals doodlijk wondt. Toen terftond het huis uitlopende, zwerft'hij twee dagen door Amfteldam , vertelt aan een paar lieden, doch bij wien hij geen geloof vindt, zijn misdrijf, begeeft zich van daar naa Harderwijk, en wordt aldaar, uit hoofde van zijn zonderling gedrag, in hechtenis genomen. Van zijn gedrag in de gevangenis, zoo te Harderwijk als te Amlleldam, bij zijne verhoren en terechtftelling, gedoogt ons bellek niet, dat wij onzen Lezeren verllag doen, dewijl dit bericht als dan te wijdlopig zoude worden. Dit alleen voegen wij 'er nog bij: Alles levert hier bewijs , van eene uiterfte verftoktheid; en de tegenworfteling van dezen gevangenen, om de uitvoering van het vonnis te verijdelen , waardoor hij zelfs den Rechter in het oogenblik der ftraföefening noodzaakte , om de wijze van doodftraf te veranderen , 'iet waarvan misfchien geen voorbeeld gevonden wordt, ftrookt zoo geheel met het in  crimineel proces tegen hendrik jansen; in den srond bedorven en fchiér geheel tot het dierlijke . verlaadde charakter van dezen deerniswaardige!! misdadiger als zii tot een blijk verftrekt, dat de dood voor niemand verfchrikiijker is, dan voor den verharden boos- ™ Beiden, de Rechtsgeleerde en de Wijsgeer, zullen zoo in de verhoren cn de behandeling dezer zaak, als in de aanmerkingen van den nut min fchranderen dan geleerden van houten , gelegenheid tot vermeerdering van menfehen- en charakterkennis, voor beiden zoo belangrijk, aantreffen, terwijl de luiaard, zo hij dit geval leest, er. een «educht voorbeeld in kan zien, hoe waarachtig het is dat de ledigheid de vruchtbare moeder van de grootde' ondeugden "en misdaden is. Mogt eindelijk ook de Wetgever", en zij, die het bewind van zaken in handen hebben , door de overweging hiervan aangeboord worden, om deze heilloze bron van zedenbederf en ongeluk te doppen, door den lediggang en werkloosheid onder a"e danden, zoo veel mooglijk, maar in het bijzonder onder de lagere clasfen des volks krachtdadig en algemeen teweéren; al ware het zelfs, dat dit gefchieden moest door middelen, die akhands geen oogenbliklijk voordeel aan de landelijke of plaatfelijke fiuantien aanbragten: de gevolgen toch zouden zeker heilzaam zijn. Eene taalkundige aanmerking kunnen wij niet nalaten hier temaken. Dat naamlijk dc Heer van houten (gelijk ook fommige andere Schrijvers) algemeen de letter t en ook een enkele maal de d, in den onvolmaakt-voorleden tijd verdubbelt, als maaktte, verwektte, bemerktte], werktte, gebruiktte, rukt te, bepadldde ; eu zulks door eene verkeerde toepasfing van den regel, volgends welken de t en de d van de onbepaalde wijs, in den onvolmaakt-voorleden tijd verdubbeld moeten worden; v\s: praten t ik praatte; heten, ik heette; poten, ik pootte; branden, ik brandde; kneden, ik kneedde; andwaorden, ik andwoordde. In-  4óa j. greeven, intendith, enz. lntendhh, raakende de queestie: Of een Huwelijk, waar van de Man zich in dienst van den Vijand van den Staat begeeft, kan gedisfolveerd worden ? onlangs voor het Committé van Justitie van Oostzaandam geventileerd. Met het vonnis daar in door het gemelde Committé gewezen. Door jan greeven. Alöm te bekomen, 1802. Met het Voorbericht 40 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 7 - : De beweegredenen tot de uitgave vau dit Gefchrift worden in het Voorbericht opgegeven te' zijn : De zeldzaamheid van het geval; de aanzoeken van vrienden om affchrijten; de vrees voor verminking door het menigvuldig ajfchrijven; waarbij de Schrijver nog zeer nederig, als doel der uitgave, voegt: om,''zoo het noodig zij, in foortgelijke quastien tot een rigtfnoer te kunnen geemploijeerd worden. Offchoon wij nu wel niet geloven, dat iemand onzer Nederlandfche Rechtsgeleerden dezen leiddraad in het behandelen eener foortgelijke zaak zoude nodig hebben; offchoon tot verkrijging van een gundig vonnis al vrij wat drangredenen, uit de bijzondere Staatkundige betrekkingen onzes Vaderlands in de laatde jaren ontleend, in dit Stuk zijn ingevlochten, die van geene algemeene toepasfing kunnen zijn, en bijgevolg ook niets tot oplosfing der op den Tijtel vermelde quaestie, in het afgetrokken befchouwd, bijdragen; offchoon de redeneeringen der eisfchers in dit Stuk niet bevonden zullen worden overal deek te houden ; offchoon eindelijk het geheel in den barbaarfchen en lammen ftijl van 'jan greeven gekleed is; geloven wij echter, dat de uitgave daarvan, voor zoo verre het een Rechterlijk gewijsde, behalven de Rechtskundige gronden, ook door het advijs van twee onzijdige Rechtsgeleerden gefchraagd , behelst , den beoefenaren der praktijk niet onaangenaam znn zal. Fet*  f. l. augustin , verh. over het galvanismus , enz. 463 Verhandeling over het Galvanismus en deszelfs GenceskunhLdice aanwending ; door fredrik l u d w i g a u- duitsch vertaald, door w. van rees, Med. DcÜ. 58 Bladz. dn gr. Oclavo. De prijs /-ƒ-:- 12 • »/Sr^« /A» G#vanhi»üs , aw» ?» öWfW Genees-als Natuurkundige Werking^ Merite en l weedo Stukien. ' Met Platen. Te Arnhem , hij j. ii. ro. Z)e prijs is te famen f 2 - 4 - : Nadat de Hoogieeraar aloijsius galvani , in zijn leven Hoogleeraar teBologna, in den jare 1791 toevallis door de buitengewone ftaipacauge beweging van Ïct kikvorsen-, bij de aanraking van eene zijner zenuwen met een mesjeu, dc eerfte grond gelegd heeft, tot de Galvanische verfchijnfelen, en toen reeds belloot dat dit vcrfchijniel electrisch was, bleef men echter nog langen tijd in twijfel, of men de oorzaak van de te weeg geSSaS eleariciteit , in het dierlijke ligchaam van den kikvorsen , of van andere dierlijke voorwerpen, op weken men dc proef nam , of in de metalen die men tot deze proef bezigde, dan wel in beiden te gelijk moest zoeken, totdat «e Hoogleeraar alex ander vol va, door de Sliding' zijner metaalcolom ten aanzien van deze tw.jfe in eene onwedetfpreeklijke nitfpraak deed, en dit nieuwe werk van eleftrike verfchijnfelen, geheel buiten het dierlijke ligchaam, door middel van de verfchillende 01 vS '^S S'bijzonder in Duitschland is reeds over dit onderwerp gefchrèven; het is echter federt de laatfte uitvinding, dat vele twistfehriften een einde genomen hebben, en men zich met ernst begint toe te leggeii om eene nuttige aanwending van de Galvanifche yloeilïoffe te maken, vooral tot genezing van dove lijders. Van daarde ve taling des Heeren augustin's Verhandeling door den Heer w. van rees, welke, met eene afbeelS de toediening dezer dectrike ftolfe, op het gehoor voorztn is. Van°daar de Bijdragen tot het^ Galvanismus, in den hoofde dezer aangekondigd, welken Vel talineen bevatten van den arbeid der Heeren o r a p e n g i e ss er en r 1 x t e r en mede met twee Platen voorden zijn, om het Geneeskundige gebruik der dof aan te wijzen. ■  464 f> l. augustin , verh. over het galvanismus,enz. De bovengemelde beide Stukken zijn, zoo ver wij wekten, behalven eene verhandeling van den Heere w. van barneveld, die in het Vaderlansen Magazijn van ' - Wetenfchap, Kunst, en Smaak, Eerde Deel N". V geplaatst is, de eenigen, die wij in onze taal, over het Galvanisme hebben. Voor üittrekfels zijn deze dukken, gelijk ook de verhandeling van augustin niet vatbaar, dezelven moeten geheel gelezen worden. Het onderwerp is de aandacht van Genees- Natuur- en Scheikundigen overwaardig, en deze beide geichriften dragen daartoe, aanmerklijk bij, en hoe zeer ook de eerde pogingen tot , het genezen van blinden, immers wanneer de" blindheid aan de zwarte daar moet worden toegefchreven , — of hoe zeer ook niet elke dove lijder het nut van de aanwending der Galvanifchc vloeidof, ondervinden moge, moeten deze uitkomden, noch den Proefnemer, noch den lijder affchrikken, om in het onderzoek voord te varen. Met verlangen zien wij dus het Derde Stukjen dezer Bijdragen te gemoet, in hetwelke ons, volgends de belofte van den Redacteur, de uitflag eeniger Geneeskundige Galvanifche Proeven zullen medegedeeld worden, welkert geenszins nutloos ichijnen geweest te zijn, en onder welke proeven ons, aan het einde van het Tweede Stukjen voorlopig bericht wordt gegeven van eenen lijder, met Amanrofes, die van zijne dekeblindheid genezen is. Wij maken echter bij deze gelegenheid van des Redacteurs woorden de onze, als hij in het gemelde bericht zegt: ,, Gepaste „ voorzichtigheid, inmiddels met geneeskundig Oordeel „ en beleid, blijft eiken Beoeffenaar hooglijkst aanbevoo„ len, overmids de aanwending van bet Galvanismus ,, even zo zeer, als de geneeskundige aanwending der „ Eleclriciteit, in de handen van onervarenen en onkun,, digen, ongundige uitwerkingen hebben , en gevaarlijk ,, worden kan." De Ouderdom , in zes Zangen , door Mr. r h ij n v i s feith. Te Amfteldam, bij J. Allart , 1802. 139 Bladz. In gr. Octavo. Met Vignetten van vinkeles. De prijs is f 3 - 18 - : De Heer rhijnvis feit h , de geliefde Vaderiandfehe Dichter van onzen leeftijd, aan wien de Nederlandfche Letterkunde eene reeks van fraaië Stukken te  R. FEITH, DE OUDERDOM. 4°5 te danken heeft, levert ons bier wederom een Dichtftuk, dat nog velen van zijne vorige werken overtreft. Hij bad te voren het Graf bezongen, nu is de Ouderdom zijn onderwerp, en hij wil dat het laatlie tot een tegenhanger van het eerfte verltrckken zal. De Duitfchers noemen dat, met een woord van de mode, een pendant. Een onderwerp voor hetwelke hij in zijnen tegenwoordigen leeftijd zeer wel berekend is, en dat hij met die ftaatlijkheid cn deftigheid uitvoert, die hetzelve alleszins vordert. Hij fpreekt hier, als een man, die bij ondervinding de vlugheid van den tijd , en de waarde der dingen heeft leeren kennen, cn die het onüitlpreeklijk-geluk gevoelt, dat'er ligt in een leven overëenkomltig met zijne bedemming; in de oefening der deugd; den troost van het waare Christendom , en de hope op een beter leven. Zijne fchilderingen zijn natuurlijk en treilend, maar (zo wij deze kleine aanmerking mogen maken , waarin wij evenwel ook misfen kunnen) mooglijk voor den Ouderdom fomtijds wat te bloemrijk. In den Eerften Zang, overziet hij het vorige verlopene leven, waarvan hij de uitkomst aldus opgeeft: En nu dat fchoon verfchiet van loutre zaligheden? Die Vriendfclmp tot den dood ? dat ftoorloos Huuwlijks-eden ? Ach! was de waereld, daar mij 't werklijk lot toe riep, Aan 't lieve beeld gelijk, dat mijn verbeelding fchiep? ö Heil, zo dwaas gezocht! ó ramp, zo dwaas ontdookenl Hoe wreed hebt ge aan mij zelv' mijn dwaaze keus gewrooken! Hoe menig onfpoed bragt in 't eind' mij zielsrust aan! Hoe menig lieve roos groeide uit een' ziiten traan! De luttle wijsheid, die mijn zinlijk hart vergaêrde, Droop van een' doorenftruik, die eerst mij affchrik baarde^ De wijndruif, die mijn' mond den zoetften nafmaak gaf, Groeide aan een' Kerkhofmuur of op een eenzaam graf. De les voor den Ouderdom , die hij uit al het voorgaande afleidt, is deze: En nu - is 't overfchot, ook van mijn dagen, kleen; Is menig kostlijk uur me al beuzlend hier ontgleên; Zijn luttle jaaren Hechts mij nog op aard' befchooren; Van 't laatfte levensperk zij niets voor mij verlooren! 'k Bepeins, eer de ouderdom mij als mijn jeugd ontfnelt, Al 't nut, al 't voordeel, dat zijn wijs gebruik verzelt. De Tweede Zang begint met deze nare befchrijving NIEUWE VAD. ÏJIBL. VII. DEEL. NO. 10* Gg va»  46Ö E.. FEITH van eenen man, die in een zeer zondig leven is oud geworden. Welk naauwlijks Ieevend Rif kruipt daar aèmechtig heenen? Zijn hoofd zinkt naar den grond , zijn krachten zijn verdvveenen; Een flok rilt in zijn hand en komt zijn' nood te ftaê ; Zijn becnen wagglen, en het lichaam beeft hem na. In ieder voren van het diep gerimpeld wezen ls onrust, kwaade luim, en zelfverwijt te lezen. Hij gromt bij elke vreugd, die 't fchuidloos hart verblijdt, Belastert wat hij ziet, en prijst den ouden tijd. Geen voorwerp lireelt zijn donkre, invocht verzonken, oogen; Zijn wensch is foltering, zijn pooging onvermogen. Enz. Waarbij het volgende beminlijk beeld van den Ouderdom van eenen deugdzamen niet weinig aflleckt. Mijn Grijsaart... maar genoeg; bezie hem zelfs, hij nadert. Schouw, tachtig winters zijn reeds op die kruin vergaderd! De Tijd trok vorens door dat eens zoo glad gelaat, Maar geen, waarin als nog geen kracht te lezen ftaat. Zij mogen van een wond uit vroeger ftrijd getuigen, Zij melden tevens, hoe de driften moesten buigen, De Reden overwon, en finds alleen hem leidt; En ieder rimpel leent hem nieuwe majesteit. — Hoe vreedzaam fchouwt zijn blik! Zijn oog ziet als tevoren; 't Schijnt eer verzadigd, dan voor zinlijk fclioon verlooren. Een krans van zilvren hair vlokt van het achtbaar hoofd. Het vuur der oogen is getemperd, niet gedoofd; Aan de avondzon gelijk, die, naadrende aan de kimmen,. Den elfen Tremel van een zachter glans doet glimnen. Van dit groote onderfcheid wordt, in dezen Zang, de oorzaak aangewezen , als gelegen in het goede of kwade gebruik , dat men van zijne vroegere jaren gemaakt heeft. In den Derden Zang vertoont de Dichter den waardiger. Grijsaard, zoo als hij al het gewoel van zijne vorige levensjaren, deugdzaam doorgeworfteld, zich nu eindelijk verkwikt in de ruste van den ouderdom. Onder anderen zingt hij hier: Hoe zoet lagcht haar genot, voor zo vee! zweets gekocht, Den eedlen Grijsaart aan, bij 't einde van zijn' tocht! Hij denkt de pligten na van zijn verlopen leven; Geen eisch der iVaatfchappij is onvoldaan gebleeven; Hij ziet geene enkle fchuld op de afgelegde baan, Als Burger, Echtgenoot, of Vader openftaan. Zijn  DE OUDERDOM. 46*7 Zijfi Kroost is opgevoed en kan zijn zorgen derven; Reeds mogt de Maatfchappij dc vrucht dier zorg verwerven. Aan hem, aan hem alleen, behoort voortaan zijn lot; Zijn taak is afgedaan voor Vaderland en God. Van de wijze en weldadige leiding van God, door de verfcheidene wegen van zijne voorzienigheid, om ons tot volmaking op te leiden , handelt dc Vierde Zang. Hij rekent zelfs de fmarten en angften, van het berouw, in een oud mensch, daar onder, en hij fpreekt de zoodauigen dus beweeglijk aan: Ta, pleng vrij traanen uit een diep beklemd gemoed, Uw wreed verzuim verdient een' heeten traanenvloed; Maar dat geen wanhoop u uw jongfte kracht ontroove, En t laaide vonkje moede, dat in u glimt, verdoove! — Dat naberouw, die fmart, dat angilig zielgekwel Zijn, in het plan uws Gods, nog midlen tot herftel. Zijn wijsheid heeft voor u die artfenij gelsooren • Iets minder bitter, en gij waart gewis verlooren! Erken zijn goedheid in de roede, die u flaat. Zijn liefde wrocht de fmart ter grenspaal aan het kwaad. AchJ is hier de Ouderdom, na zulk een jeugd, te vreezen, Kan hij niet zalig zijn hij kan nog nuttig wezen. ...,In d5n fijfden Zang vertoont ons de Dichter den Christlijken Ouderdom. Van den grijzen Christen zingt hij: Op Hem [God] vertrouwt zijn hart, en wien, wien heeft hij nader ? Hij kent, door Jefus leer, Hem als den besten Vader. Wat hem ontzinken moog', hij juicht nog in zijn lot; God blijft hem over, en hij heeft genoeg aan God. Hij voelt zijn krachten met de jaaren meer bezwijken' ' Ach! menige eedle daad fchijnt aan zijn hart te ontwi'iken; Maar veilig op zijn doel , baart de uitkomst hem geen fmart. De beste Godsdienst fchraagt en troost ook hier zijn hart Verlangen, willen, ach! vaak dulden en gelooven Is daadhjk Christendom - gaat dikwerf doen te boven. Bi] Hem, die 't hart doorgrondt en op het roerfel ziet verliest de Iferveüng zijn reine pooging niet. Een aantal Grooten mooge een fchat ten offer brengen; Maar Jefus zwijgt. Hun trots kon ligt die gift gehengen. Eene arme Weduw werpt haar penningske in de kist Zij geeft van haar gebrek, geeft waar zij zelve mist* Bi] meer vermogen had zij eedier gift gegeven. fcii Jefus zag haar hart. — °S - Do  463 r. feith, de ouderdom. Dc Zesde Zang, die van de voltooijing handelt, cn het geheele leergedicht , wordt met deze regels befloten: Ja, nacht, ftikdonkre nacht, blijft altijd op de kusten Der deinzende eeuwigheid voor mijn gezicht nog rusten; Maar 't oog des Christens lagcht een heldre noordftar aan; Hij volgt de zeekre Gids, en juicht in zijn bedaan. Wie voor de toekomst beeft. hij kan haar fchrik verwinnen, En ve;lig met een' God, treedt hij haar moedig binnen. Wat zag ik van het licht, dat thans mijn oog verblijdt, Toen ik, geworpen in den draaikolk van den tijd, En aangegreepen door de golven van dit leven, Op de onbekende zee bewustloos meê moest zweeven? Maar nu, ö dekt een nacht nog mijn toekomfiig lot . In 't onbekend gewest - genoeg ik ken een God! Op Hem zal ik getroost mijn nieuw beftaan beginnen. Ook daar, Oneindige! blijft gij uw fcheplel minnen ! Hoé 't meir der eeuwigheid mij aangrimme in 't verfchiet, Hoe donker 't voor mij golve, ik vrees zijn' golfflag niet. Gij waart mijn Gids op aard', Gij zult het daar ook wezen, 'k Leef, waar ik ben, in U; wat zou mijn hart 'er vreezeu? Of mij de tijd beperke of de eeuwigheid omvang', Mijn aanzijn drijft op U — Gij blijft mijn Lofgezang! Het genoegen, de aandoening, die ons het lezen van dit uitmuntende gedicht verwekt heeft, heeft ons medegefleept om zoo veel uit hetzelve over te nemen, en het is met eenige moeite dat wij ons onthouden hebben om zulks nog meer te doen. Wij twijfelen niet of deze proefjens zullen zulke Lezers , die eenen goeden fmaak bij een Godsdienftig hart paren, opwekken, om het geheele ftuk meer van nabij te kennen. Wij houden het daar voor, dat het onze Natie tot eere is, en dat de Heer feith, al had hij nooit iet anders in de kunst gedaan, zijnen naam hiermede zou hebben onfterflijk gemaakt. Eenige Aanmerkingen op dc zoogenaamde Historie der oude en nieuwe Hernhutfche Secle; voorgedragen in eenen Brief aan eusebius philadelpuus: door eenen Liefhebber van waarheid' en vrede. Benevens het andwoord daar op. Te Amfteldam, bij], Weppelman, 1803. 56 Bladz. In gr. Oïïavo. De prijs is f 1 - 5 - 8. "\V7ii hebben in het vierde Nommer van dit VJI Deel onzer W N. Vadert. Bibïïótk. Bladz. 1S7 ,enz. het Gefchied- kun-  aanmerk. op de hist. der hernhtjtsche secte. 469 kundige Werk over de oude en nieuwe Hernhutfrhe Secte aangekondigd, waartoe de Aanmerkingen behoren, welken in deze Twee Brieven gevonden worden. Wij merkten (oen aan, dat die Historie ons voorkwam, met eene warmte en gevoel gefchrèven te wezen , welken zoo ligt in ftaat zijn, de onpartijdigheid, die eenen Gcfchiedfchrijver boven alles voegt, te belemmeren ; maar , in de daad, deze beide Brieven zijn niet min warm ópgeftèld cn ontdekken weinig van den echten geest van Christlijke liefde en gematigdheid, maar veel meer gevoeligheid, die in den loop der menschlijke zaken niet zelden een blijk is, dat men zich getroffen voelt. Trouwens, onder eenen grooten omflag van woorden , beklag, dat de Schrijver zich niet genoemd heeft, terwijl echter de beide Brieven ook naamloos zijn, en beroep op de goedkeuring van kundige of ook gemocdlijke lieden, enz., vinden wij juist niet heel veel, in deze Brieven, hetwelke ons voorkomt, zoo als men zegt, hout te ihijden , of de hooldzaak tc beflisfen. Wij willen geene partij kiezen, maar het geheele onderwerp verdiende toch eene meer afdoende, meer onpartijdige behandeling, waardoor een onpartijdig Lezer in daat kon gedeld worden, een van driften en vooröordeelen vrij oordeel voor zich zeiven op te maken. Het wezenlijke in het Historisch Werk is, in deze Brieven, ten minde onaangeroerd gebleven, en derzelver geheele inrichting en houding drekt meer, om de Lezers voor in te nemen, en tegen den Schrijver of Schrijvers van hetzelve op te zetten, dan eenige nadere opheldering te geven. Haatlijk is vooral ons voorgekomen de vergelijking, dat iemand in de Roomfche Kerk, gcmaklijk, op gelijke wijze, zulk eene SeSte-Historie van dc Calvinisten, Lutheranen, of in het algemeen van de Proteftanten zou kunnen fclirijven. Het leven van Dr. martin ldthkr, ontworpen door e. k. wiel and Profesf'or te Leipzich. Uit het Hoogduit sch vertaald. Te Groningen cn te Amfteldam, hii W. Wouters en J. F. Nieman, 1803. 188 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ' 1 - 5 - : Schoon wij wel voorzien zijn van berichten van dezen grooten Kerkhervormer, heeft men evenwel onzes oordeels wel gedaan, ook deze Levensbefchrijving van delict g 3 zei-  470 E. K. WIE LAND , HET LEVEN VAN MARTIN LU T HER. zeiven voor onze Landgenoten te vertalen. De groote man' iien, die de verbazende omwenteling in den Christlijken Godsdienst, in de laatfte helft van de zestiende eeuw bewerkt hebben, mogen van de dankbare nakoomlingfchap wel grondig gekend worden , en onderfcheidene Schrijvers leeren dezelven kennen uit onderfcheidene oogpunten. Deze Levensbefchrijving van luther zal met zeer veel fmaak gelezen worden. Zij is geene hoogvliegende declamatie, maar in eenen netten en eenvoudigen ftijl opgefteld. Men Ziet in dezelve den verbazenden gang der Voorzienigheid in het vormen van luther, tot dien man, die hij geworden is, en in het voorbereiden van denzelven, tot het gewigtïge werk, waartoe zij hem gebruikt heeft. De Profesfor wie land geeft een zeer naauwkeurig bericht van den ftaat der Kerk vóór en in zijnen tijd, en van de voorvallen, die alles hebben voorbereid, om den hervormer gepaste gelegenheid tot dr.tgroote werk te geven, en teekent bij die gelegenheid de charakters van voorname lieden, die zich in dezen tijd op het tooneel vertoond hebben. Alles draagt de kenmerken van grondige kennis en van groote onzijdigheid, en is gefchikt om eerbied eu dankbaarheid voor den grooten luther in te boezemen. Het is jammer, dat men dit Stuk van 188 Bladz. niet in eenige Hoofdftukken verdeeld heeft, het zou daardoor met meer gemak en aangenaamheid gelezen worden. De vertaling bevalt ons'iiiet kwalijk. Hier of daar heeft zij een klein Hoogduitsch geurtjen over behouden. Velen van onze Nederlanders zullen, bij voorbeeld, niet weten, wat een Mailander is. Zij zouden den Schrijver beter verflaan hebben, zo de Vertaler een MiJanees had in de plaats gefteld. Gefchiedenis van willem den vijfden, Prinfe van Orange cn Nasfaun geboren Erf - Stadhouder van bet Gemeenebest der Verëenigde Nederlanden , enz. enz. enz. Eerfte Deel. Te Rotterdam, bij J. Hofhout en Zoon, 1802. 272 Bladz. Tekst en 52 Bladz. Bijlagen. De prijs is f 2 - 15 - : en bij Inteekening f 2 - : - : Idem Best Papier f 4 - : - : en bij Inteekening ƒ3-:-: „XyTiLLEM de vijfde, Prins van orange en nas„ W sau, enz. enz. enz, is onder de Inwoners der tegen. „ woordig Bataaffche Republiek, zoo wel als zijne Voorvaderen, te zeer bekend, in betrekking tot de Historie van hun „ Vaderland, dat de Natie niet begeerig zou zijn geweest, zij„ ne lotgevallen en bedrijven in derzelver famenhang en afloop „ befchreveu te zien. Dit gevoelen deedt ons den aandacht op „ deze onderneeming vestigen, en de graagte , waarmede de „ uitvoering begeerd is , heeft onze verwachting niet te leur 4, gefteld. Gewoon Levensbefchrijvingen van nog in leven » zijn-  GESCHIEDENIS VAN WILLEM DEN VIJFDEN. 47I „zijnde Perfonaadjen te zien verfchijnen, zal deze Gefchiede. ,, nis boven dezelve het voorrecht hebben, dat zij (onder he: „ geheugen der Voorzienigheid) een aflopend geheel zal kun,, nen leveren, nadien de jeindelijke afïïand door den Vorst, „ van het Erffladhouderfchap en zijne verdere hoge posten, ge„daan, die Waardigheden en derzelver betrekkingen moet „doen befchouwen, als afgéftorven in het voormalig Gemee„ nebest der Verëenigde Nederlanden." Aldus luidt de aanhef van het Voorbericht dezes Werks, waarvan de Opftëlier zich als een gedecideerd Voorftander van het Huis van Orange verklaart, en, de hoogfte onpartijdigheid voorwendende, niet fchroomt zoodanige daadzaken te verdraaien en te bewimpelen , welken het misnoegen der Natie tegen den Stadhouder verwekt hebben. Eene Gefchiedenis als deze, meest herhalingen van zaken, die nog verscfa in het geheugen zijn, behelzende, zou 111 eenen tijd als de tegenwoordige, waarïri de gemoederen nog zoo zeer verdeeld zijn , en elk weldenkend Vaderlander naar herftel van rust en eendragt haakt, wel hebben kunnen agterblijven, terwijl dezelve niet dan ergernis en verbittering ten ge. volge kan hebben. Tot eene proeve zullen wij het volgende (Bladz. 6i,enz.) uit dit Deel overnemen , 0111 den onzijdigen Lezer te doen zien, dat wij niets te veel gezegd hebben , en tevens eene fchets van het Werk te vertoencn. ,. Prins willem de vierde,in hangen nood ingeroepen , „ om zijn Vaderland te redden , 't welk hem, onder de zege„ ninger. der Voorzienigheid, naar de omftandigheden, waar in „ het zich zelve gebragt had, voor de laatfte maal, gelukken „ ïnogr, overleden zijnde, ftak ras de geest van tegénftarid te„ gen het Stadhouderfchap weder op , in de Overvpfelfche ge. „lchillen in 1755, betreffende de Voogdij over den minderjari„ gen Erfftadhouder. Zucht om zo veel en zo lang mogelijk „ onafhangelijk van den invloed zijner Waardigheden te zijn „ bleek in de tegenftrevingen der Meente van de Steden Zwolle, „Kampen, Haspelt én Steenwijk, onderfteund van fommige uit „ het hd der Ridderfchap, en (trekkende om alsdan eenige Huishoudelijke Zaken, tegen het Regeerings - reglement !n , op „ den voet van Stadhouderloze tijden te brengen. Men bedekte „ zich met andere redenen, onbeftaanbaar echter om Voogden „van een minderjarigen in ouderloze dagen, meer dan den be„ zitter zeiven. de uitoefening der rechten van zijnen eigen„ dom te betwisten , als men zich te vrede houd met het recht „ aan dien eigendom verknogt, en zich goedwillig van deszHfs » «ut overreed wil tonen. Toegeveaheid van de zijde der Prin„fesfe alleen, kon een einde aan die gefchillcn maaken , en „ toonde dus geen onwederftaanbare kracht van haren invloed „in dat Gewest. In aart en wezen dezelfde geest, die nader„hand, m die Oorden, tegen het Stadhouderfchap is opge„ liaan, ontdekte zich reeds in deze dagen." " GS 4 „ Be-  472 GESCHIEDENIS VAN WILLEM DEN VIJFDEN. „ Bepaalde bet ongenoegen zich aldaar alleen tot pogingen „ van llegeeringsleden, al vroeger, inzonderheid in 1754, wa„ ren andere middelen te* werk gefteïd, in Amflerdam en van „daar door Holland heen, om de goede Gemeente, zo het „mogelijk was, tegen het Stadhouderfchap op te zetten; en „ te tonen, dat de oude afkeer van eenige weinige tegen deze „Waardigheid en het Huis van oimnge, door geen weldadi„ ge ondervinding zelve te overwinnen was. Bij dit alles kwam „ een gefchil der Stad Haarlem, tegen de Vrouwe Gouvernante, over de verkiezing van Burgemeesteren, te hoog en te „ ver gedreven om het overeen te brengen met een fchünbare „ liefde voor het Erffladhouderfchap en het Vorftelijk Huis; te „ wijdluftig om 'er in te treden ; weder hernieuwd, en dit laatfte „ nog hangende bij het overlijden der Prinfesfe; na haren dood ge„ dempt, door een befluit van Hollands Staten, toen Voogden, „ in dit voorrecht van 's Prinfen Waardigheid ; in welk befluit „ wel eenige trekken ten aanzien Harer Koninglijke Hoogheid „ voorkomen , doch 't welk ver af is van het goed recht van „ die van Haarlem te doen blijken of te ftaven." „ Hoedanig in dit een en ander fporen te ontdekken zijn, „ dat 'er geen gelegenheid ontflipte, om, te midden van de ,, vreugd cn het goed gevoelen der Natie, te doen zien, dat „ de vonken der oude tegenkanting tegen orange, die het Land zoo veel druks en jammers gekost hebben, nimmer „ geheel uitgedoofd geweest zijn , de Vrouw Gouvernante „ heeft ook de verkeerde verklaringen omtrent het Stadhouder„ fchap, de onheblijke vorderingen op die Waardigheid, als „ of aan dezelve niet alleen een oppermachtig, maar zelfs „ een fcheppend vermogen verbonden geweest ware; en den „ hoon , tot dank harer welmenende pogingen ondervonden. „ Het is reeds aangewezen, in welk een elendigen toeftand de „ Staat van 'sLands verdediging was, en niettegenftaande al „ den aandrang tot verbetering, door de Vorftin met den Raad „ van State (») te werk gefteld , echter gebleven is door „ den geheelen tijd van haar bewind In die gefteldheid ont„ ftond de Oorlog ter Zee, tusfehen Frankrijk cn Engeland, „ in den jare 1756 uitgeborften, waar in Nederland de onzij„ digheld wilde behouden, 't welk ten gevolge hebben moest, „ dat de Oorlogende Mogenheden die Traftaren inriepen, bij „ welke de regels voor de onzijdige, ten aanzien der oorlog„ voerende, bepaald worden. Het is onnodig hier te onder„ zoeken, veel minder te willen beflisfen, of de i'tigelfshen „ buiten den zin der Verbonden gingen, in het opbrengen van „ Schepen, Goederen en Perfonen, en dit alles met den naam van Zeeroverijen moet beftempeld worden Men moet het „ hier even onbeflischt laten, of de Nederlandfche Kooplie„ den, zoo zeer de rechtvaardigheid en billijkheid in hunnen v Koophandel ter Zee betracht hebben, dat hunne kreet, in „ dien tijd opgegaan, geene bedenkingen onderhevig zoude „ zijn,  GESCHIEDENIS VAN 'WILLEM DEN VIJFDEN, 473 „ zijn, en hunne beginfeis geenzins ook, in naijver omtrent „ den Engelfchen Koophandel, en zucm tot voordeel, maar „ alleen in loutere vaderlandsliefde en vaderlandsgezindheid „ beftaan hebben. De loutere vaderlandsliefde en vaderlands„ gezindheid van den Nederlandfchen Koophandel zal toch „ niet boven het bereik van alle betwijfïcling daan, als meTi h in de Gefchiedenisfen het oog flaat op de vorige Piakaten yan „ Hunne Hoogmogende, in 1751, en 1752; tegen het over„ brengen van de inlandfche Houtzagerijen, Touvvflagerijen, „ Weevcrijen en andere Trafijken, naar vreemde Naden; en „ het uitvoeren van de geheele of gedeeltlijke Houtzaagmolens » uit de Nederlanden, om 'er buitenlanders den ïlag van te „ doen verkrijgen, Maar thands zal meer aanmerking „ komen het gedrag der Kooplieden, ten aanzien der Vrouwe „ Gouvernante, bij bun beklag, over de vervolgingen der Eu. „ gelfchen ter Zee, tegen hunnen Koophandel, en over't geen „ dezelve daar bij leed." — Enz. Voords is taal en fpelling vrij (lordig, terwijl door het geheele Werk 's Schrijvers blinde zucht voor het Huis van Oran. ge allerwege doordraait. Reizen naar de Kaap de Goede Hoop, Ierland en Noorwegen, tn de jaren 1791 tot 1797; door cornelius de jong, met Het onder zjn bevel jlaande 's Lands Fregat van Oorlog, Scipio, Tweede Deel. Biet Platen. Ie Haarlem, bij F. J3ohu l8o.\ In gr. Octavo. Dc prijs is ƒ3- 18 - : Op Bladz. 37 en vervolgends van dit Zevende Deel der Nieuwe Vaderiandfehe Bibliotheek hebben wij het Eerfte Deel dezes Werks aangekondigd.» Ook dit Tweede Deel beandwoordt aan het Eerfte, en hetgene wij dus ter aanprijzing hebben gezegd, is ook op dit toepaslijk. In 179, deed de joni, eene nieuwe reize naa de Oost. . Dezelve liep agter Ierland om, eerst naa het Eiland St. Ja"o vervolgends naa de Kaap de Goede de Hoop; (alwaar de Sclirij! ver in het huwelijk treedt) en van daar te rug , met de Retourvloot, naa het Vaderland; doch, op ontvangen tijding van de omwenteling in 1795, zette hij cours naa Noorwegen, alwaar hij , doch flechts met eenige weinige fchepen van het Convooi, zijnde 'er velen afgedwaald , behouden aankwam; en vau daar, met agterlating der fchepen, op ontvangen bevel, over land, naa het Vaderland, te rug keerde. Ook deze tweede Reize onderfcheidt zich niet minder door eene menigte van waarnemingen en bijzonderheden , alle zeer lezenswaardig. Zij alle hebben het kenmerk van echtheid, en zijn niet van anderen 'ontleend, (of het wordt 'erbij gevoegd, *oo als Bladz. 4 v.:n de Eilanden Fere en IJslandj maar oorGg 5 fproiig-  474 C. DE JONG, REIZEN NAA DE KAAP DE GOEDE HOOP, ENZ. fproDgliik. Elk vindt hier iet,waarin hij meer bijzonder kan betan*? nellen. De Godgeleerde ontmoet nu en dan eenige waarnemingen-, den Godsdienst betreffende: zelfs vinden wij iet over den Bfackvisch ter opheldering van de H. S. gemeld. De Geneeskundige ontmoet hier naauvvkeurige belchrijvingen van ziekten, waartoe de beide Heelmeesters, dingemans en luddickke, den Schrijver in de gelegenheid (lelden. — Vooral is dit Deel rijk in Natuur en Awdrijks kundige waarnemingen en berichten, als ook in zoodanigen, welken tot de charakters, zeden en gewoonten der Volkeren betrekking hebben. — Zoo, bij voorbeeld» vinden wij, bij gelegenheid van des Schrijvers huwelijk, een en ander aangaande de huwelijks-plegtigheden aan de Kaap. — Onder de Aardrijkskundige waarnemingen behoort het bericht aangaande het Eiland kValderhow,genoegzaam niet bekend in de Aardrijkskunde, en waarvan men hier eene korte befchrijving vindt. Zoo treft men ook onderfcheidene naauwkeurige opgaven en verbeteringen van opgaven, aangaande de ligging van deze of géne plaatfen aan. Bij voorbeeld, reeds terftond Bladz. y en vervolgends omtrent de Eilanden van Fero, welker ftrekking hier geheel anders wordt opgegeven, dan men dezelven op de gewoone Kaarten vindt. Daar wij te voren eene proeve gegeven hebben van den vlociënden cn zeer bevalligen ftijl, waarïn dit Boek gefchrèven is, oordeelen wij dit overtollig. Het zal zeker zijne Lezers vinden. Leesboek voor Kinderen; of Gefprekken over de drie rijken der Natuur. Te Gtoningen, bij W. Zuidcma, 1802. Bladz. Tn Octavo. De prijs is f: - 4 - : Dit Boekjen is uit het Hoogduitsch vertaald. De tra.it, waarin hetzelve is opgefteld, de toon, welke in hetze • ve heerscht, de inhoud, alles is naar de vatbaarheid der kinderen. Het zijn gefprekken tusfehen een Vader en twee kinderen, en welken voornaamiijk betrekking hebben tot de drie riikën der Natuur. Het eerfte gefprek loopt over een Kind, hetwelke zich niet wel gedroeg. —- Het tweede over de Sterren; het derde over de Aardrijkskunde; het vierde over het water. Van het vijfde tot het dertiende wordt genan- deld over de dieren in het gemeen, de Vogelen, Artg>ibi«, Visfchen, Infeften, Gewasfen en Planten, en Delf ftoffen. 1 het veertiende over het Uurwerk. Ten (lotte vinden w.j een Dichtftukjen, Loflied op den Schepper. — Hefene wij op dit Werkjen, hebben aan te merken, ij, dat het, aan de eene zijde, fomtijds watalte clasfifiek, en aanden anderen kant wat al te oppervlakkig is. Men houde toch , vooral in Natuur, eu Aardrijkskunde in het oog , dat kinderen niets  LEESBOEK VOOR KINDEREN. 4/5 hebben ann klanken. Wat baat liet hun te weten de na- men van de hoofdelasfen der zoogdieren. Onze kennis begint, niet van algemeene begrippen, maat gaat uit van de óndeeligen. Hier begint een Kind; en niet, dan nadat het verfcheidene ondeeligen heeft leeren kennen, kan men hetzelve op de begrippen van foorten en gedachten opmerkzaam maken en dezelven leeren vormen. — Van daar, dat 'er, in evenredigheid, dikwijls te veel gezegd is van het een of ander bijzonder dier. — Met dat al zal het kunnen dienen , om de weetgierigheid der Kinderen op te wakkeren en gaande te maken. ■ Een Leesboek voor Kinderen , behelzende bijzonderheden uit de drie rijken der Natuur, zou, onzes bedunkens, niet kwaad zijn, om den fmaak in de ftudie der Natuurkunde op te wakkeren. En mogen wij uit des Vertalers verkiezing zijnen fmaak, uit het Voorbericht zijnen ftijl, opmaken,dan mogen wij denzelven aanmoedigen, om iet van dién aard voor Kinderen het lichtte doen zien. Of verkiest hij dat niet, laat hij dan sulzers Forübungen nemen, welken zeker voorjonge lieden zeer dienftig zijn. Het loflied op de schep?!nc willen wij hier nog rae. detfcelen. i. Wie heeft den Hemel uitgebreid Die 'smenfehen oog verrukt? Wiens wilde (*) hand heeft vruchtbaarheid Aan d' Aardbol ingedrukt? 2. Wie kleedde heuvel, dal en veld, Met zielverrukkend groen ï Wie heeft den vruchtbren daauw bedelt!. Om 't groeijend zaad te voen? 3- Wie voert de Zon in haare pracht, Ons daaglijk* toe vol glans? Wie zegt, Gij Maan! befchijn bij nacht Den mensch , van 's hemels trans? 4' Wie komt met zegen ieder Jaar? Wie is 't, die ons bewaakt? Wiens liefde blijft onwankelbaar? Ook als de donder kraakt? 5- O Moet dit niet milde zijn?  475 LEESBOEK VOOR KINDEREN. 5- Doorzie Uw ganfche levensbaan,' O Kind! herdenk — en zie! — Wie was van Uw geboorte af aan Uw helper? — zeg eens: wie? 6. Het is de Heer, die van alöm Mij fchenkt een heilzaam zoet: Ik ben zijn werk, — zijn eigendom, En hij, die mij behoedt. Hij is een echte menfchenvrind Hem treft ook pijn en fmart; (?) Hij ziet £p mij, als op zijn Kind: 't Beweegt zijn Vaderhart! 8. Mijn hart gloeit door een dankbaar vuur; 'k Erken zijn goedheid weer: Hij zendt zijn gunst van uur tot uur, Op al 't gefchapen neer. 9- Zijn goedheid firekt van zee tot zee, Zij reikt door 't gansch heelal, En daalt vol gunst op mensch en vee; Op akkers berg en dal. 10. 'k Zing tot zijn eer, en bid hem aan, Hem, die 't heelal gebiedt: Hoe veel heeft hij aan mij gedaan! Mijn ziel vergeet dat niet! Nuttig en aangenaam Gefchenkje voor Kinderen , beflaande in Verhalen, Gefprekken, Brieven en Raadfels. Te Rotterdam, hij C. van den Dries ««Zoon, 1803. 95 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 10 - : "VV/ie de Schrijver zij , weten wij niet; maar dit weten W wij, dat men voor Kinderen nog eenigzins anders moet fchrijvem 'Er komen gefprekken en gezegden van Kinderen voor, die niet alleen boven de vatbaarheid van Kinderen zijn, maar waarin een toon heerscht, welke veel te verwaand klinkt.  NUTTIG EN AAN GEN. GESCTIENKJEN VOOR KINDEREN. 477 klinkt. Wij althands honden van zulke neuswijze Kinderen niet. -— Van dien aard is reeds het Eerfte Stukjen, Nieuwjaarsgefprek over hel gebruik van plegtige tijafiippen yoor de Zedclccr — waarin zeer goede, gezonde, Wijsgeerige denkbeelden voorkomen, — maar niet naar de vatbaarheid van Kindereu. Geen kind begrijpt het; en veel min kan een kind het zeggen. De jonge koenraad fpreekt zoo uit de hoogte tegen zijne zusters, dat het wel een zeer verwaand jongetjen zijn, óf worden, moet. — karoline en sof ie hebben 'er ook van. — — Hoort hem. „ Onze ondervinding heeft wederom'toegenomen (te weten in het afgelopene jaar) ,, cn met haar ons oordeel over zoo „ vele duizenden van dingen, die, in bet leven, zoo nood„zaaldijk, als nuttig, zijn. Daardoor is de voorraad aan„ merklijk vergroot, waaruit wij alle verëischte hulpmid„ delen ontlenen- kunnen, om ons, van dag tot dag, voeg„ zamer, volkomener, en overeenkomftiger met ons doel te „ gedragen. Welk een ware zegen des levens zal het be„ leefde (?; jaar voor den genen moeten zijn , die daaria „ zoo veel ingezameld heeft, dat hij de toekomende jaren „ wijs en gelukkig doorbrengen kan! — Zeg nu mijne waard„ ftenl is zulk eene onberekenbare menigte der zonderlingfte, „ en in de naauwfte betrekking tot ons ftaande, dingen, als „ het vervlogene jaar in zich begrijpt, het nadenken en de „ herinnering van redelijke menfehen niet waardig?" enz. Van dien aard zijn 'er vele trekken. Karolina is reeds gemeenzaam met de lesfen van „ den gekroonden Wijsgeer „ antoninus." — kristijntje opent dit gefprek met die wijze fpreuk. „ — Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen „ kwaad" — en voegt'er, met zeer veel wijsheid bij „ Itel„ len vyij ons toch te vrede, met de zorg, die ons door el- „ ken invallenden dag wordt opgeleverd." Sof ie weet het beter „ wie eiken dag op zich zeiven neemt, zonder uit „ den vorigen het nut te trekken, dat hij denzelven wel leere „ doorbrengen, is een dwaas, en onwaardig, om, zelfs voor „ een enkel uur, genot van het menschlijk leven te hebben." — Zie daar, Lezer! eene proef van elk dier fprekende perionen. Wat dunkt u? Zijn dat niet al vrij knappe, wel-eöeiende, Wijsgeerige Kinderen? Jammer, dat wij niet weten T hoe oud zij zijn. Met dat al, d;.ar sokie hare zuster kristijntje „ een klein guitje" noemt, moeten zij toch 110? al met zeer bejaard zijn. Met één woord, in dit Boekjen zijn goede denkbeelden verfpreid: hier en daar is ook iet voor kinderen, mids niet beneden de twaalf of veertien jaren, bij voorbeeld N°. VIL Het beeld van een overleden jongeling voorgefteld in eene'redevoering door zijne Leermeesters. VIII. De opvoeding van de Kinderen der Spartanen. IX. De Groenlandsvaarder. X Berouw cn verbetering (hoewel dit Stukjen wat onnatuurlijk is", en  4?S NUTTIG EN AANGEN. GESCHENKJEN VOOR KINDEREN. en wij uit hetzelve opmaken , dat de Schrijver zelf geen Pa}, dagoog is.) XIU Samenspraak over eenige foorten van krui. derijën. XIV. De uitvinding van eenige Kunden en Weten, fchappen. XV. Eenige vragen. XVI. liaadfels (doch die wat meer bevalligheid moesten hebben.) Maar voor hèt overige raden wij liever den Schrijver, dat hij, niet voor Kinderen , maar voor meer bejaarden en meergeöefenden fchrijve. Dan kan hij meer nut doen. Wij gcloven.dat hij vooral met veel vrucht in het vak van Godsdienst en Zedenkunde zal kunnen arbeiden , daar zijne aanmerkingen omtrent zaken, hiertoe betreklijk, zeer juist en oordeelkundig zijn, en zijn fmaak ook daarhenen fchijnt over te hellen. Kleine Romans en Verhalen , door k. f. k r e t s c h m a n n . Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Groningen en Amjlel. dam, bij W. Wouters en J. F. Nieman. 335 Bladz. In gr. QCtavo. De prijs is ƒ 2 - 8 * : XV/ij vinden hier geen Voorbericht, hetwelke ons iet aan« W gaande den aanleg , en het oogmerk van dit Werk zegt. ■—■ De drie onderfcheidene verhalen, welken in dit Stuk voorkomen, liaan ook in geen onderling verband, waarüit wij dit plan zouden kunnen opmaken. Waarfchijnlijk is dus het oogmerk van dit Gefchrijf geen ander, dan dat, waarmede zoo vele Romans gefchrèven worden, te weten — om te fchrijven, te vermaken, en daar door aftrek te hebben en Lezers te vinden — en dan ook toch , om nuttig te worden. —— Lijsje en helf ried, eene Huwelijksgefchiedenis — dus luidt de tijtel van het eerde verhaal. — Eene niet onbevallige gefchiedenis, en leerzaam tevens. Zij drekt ter waarfchu- wing voor alle Meisjens, die weinig middelen bezitten, om niet te fpoedig te huwen, doch, Echtgenoten geworden zijnde, vooral niet te veel toe te geven, aan de zucht voor pracht, ijdelheid en vermaken, maar toch te raadplegen met hare inkomden; — tevens om de verdandige waarfchuwiugen van eenen liefhebbenden Echtgenoot niet in den wind te Haan, noch voor uitvloeifels van koelheid en liefdeloosheid te houden. — Lijsje kwam 'er nu met eene welverdiende beftraffing — en met den fchrik, van de kostwinning geheel te zullen verliezen, — af; — doch anderen mogten 'er zoo goed niet afkomen, en misfchien alles verhezen. De bloemtak, het tweede Verhaal, is niet minder leerzaam. — Dina, de Dochter van een naa de West vertrokken en aldaar gedorven, Deensch Koopman, Erfgename vau zijn groot vermogen, vindt , bij hare terugkomst, zich van eene menigte minnaren omringd, waaronder twee, een jong fraai vermogend Koopman, anderson, en de Compagnon van  K. F. KRETSCIIMANN, KLEINE ROMANS EN VERHALEN. 4?0 van haren Oom, (bij wien zij tiaar intrek genomen hnd,) molt ic ü genaamd, bij haar de voorkeur wegdroegen. - Na lang en emft-ig beraad, na eene zelfs uitgedachte proef, of ook het geld yan het Meisjen hem meest behoorde, zou anderson den prijs hebben behaald, ware het niet, dat zi;n ongevoelig hart zich juist geopenbaard had, toen dina op hét punt ftond , om hem hare hand te ichenken. Om eenen aanzienlijkeu en kostbare!;' bloemkrans , te midden i:i den winter haar te kunnen bezorgen, cn om daarbij zijne paarden te fparen, Helde hij het leven van een reeds eenigzins bejaard man een Vader van veertien kinderen, in de waagfchaal cn die 'er ook het leven bij infeboot. De ongevoeligheid, waarmede hij dit verhaalde, en zijne geheele handelwijze vervulden het Meisjen zoo zeer met afgrijzen, dat zij, oogeubliklijk met verontwaardiging hem afüoeg, en hare hand aan den edel', denkenden moltke gaf, wiens charakter zij reeds van nabij had leeren kennen. Het derde Verhaal, en hetwclke meer dan de helft van d;t •Boekdeel bellaar, is getijteld Jonker swantz — eene waa. re GtJcMedenis uit de Zeventiende Eeuw. ■ Dezelve bevat de Levensgefchiedenis vau eenen man van Ridderlijke af komst die, vooral door eene verwaarloosde opvoeding, in ruwe zeden' valfche grondftellingen, en daardoor tot verkeerde handelingen ' tot ondeugden, ja tot grove misdaden verviel, welken hein ten laatfte 111 den diepften afgrond des verderfs dompelden, zonder dat er eenige redding te hopen was. Wij zien, in deze in de daad treurige ja zelfs akelige Gefchiedenis, hoe lang het weini^», onontwikkeld, maar oorlpronglijke goede, nog tusfehen ^beiden ten voorlchijn komt, op eene kleine, zeer kleine, aanlei. ding: — maar ook hoe de ondeugende, niet dan trapswijze ondeugend wordt, — en, ééns toegegeven hebbende, var» tijd tot tijd meer wordt weggelleept: — wij zien de gevolgen yan een verkwistend en losbandig leeven, het fchadelijkè vau het veronachtzamen zijner tijdelijke belangen , van wanö'-de in dezelven, en hoe langs dien weg de mensch, door gebrek, vervaden kan tot misdaden, die groot zijn, en voor welken, hi] te voren een affchuw had. Met één woord, dit verhaal is zeer waarlchuwend, en kan, bij een ernftiff nadenken, veel nut dichten. --■ Over het geheel is de vertaling vloeiend. Men ontmoet echter ook vele Germanismen. — De Vertaler Cwaarfchijnlijk een der Uitgeveren -j heeft die hier en elders, en moet dezelven afleggen, indien hij zich verderop het vertalen wil toeleggen. Bladz. 138, ftaat - de man, die had gebruikt be. Zworen te worden - in plaats vau wien men zich had moeten bedienen. — Bladz. 149, reddinglooze uitteering — voor onherflelbare teering — dezelfde Bladz. bijbrengen in plaats van toebrengen Bladz. 234, hoogst zeldiaam voor zeer zeiden, htadz. 244, itaat eene lompe fout hij ontkende zelfs voor hem, dat  4S0 K. H. SPIESS, MUIZENVALLEN, IJL AASBALGEN KOOPf dat hij^ of zijne vrouw thuis waren — in plaats van •- hif hield zich als of hij en zijne vrouw niet fhuis waren. Bladz. 305, oordcel voor vonnis en wat dies meer zij. Muizenvallen, Blaasbalgen koop! Eene Wonderbare, maar echter zeer Natuurlijke Gejc'liedenis, door k. h. spiess. Uit het Hoogduitsch. Je Haarlem, bij F. Bohn 1805 21S Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 • • Dit Stukjen draagt te recht den naam van ., eene wonder„ bare , maar zeer Natuurlijke Gefchiedenis." — Doch dit is het ook al, wat wij tot lof van dezelve kunnen zeggen. De aandacht wordt, onder het lezen, uitgelokt en, tot aan Jjet einde, gaande gehouden. — Doch wanneer de Lezer zich zelveu in het einde vraagt, wat nut heb ik hieruit getrokken? — Dan zal het andwoord moeten zijn — niets. ■ Wonderbaar zijn zeker de ontmoetingen van den Savójaard die met Blaasbalgen en Muizenvallen te koop lopende, — nu eens zich op het vriendelijkst oahaald, dan weder wreed vervolgd, eindelijk bijkans doodlijk gewond vindt, en, zoo anderen wanen, reeds daadlijk zou geflorven zijn, Doch dit alles heeft zijne eerfte oorzaak, in den waan, dien fommigen bijgelovig genoeg koesterden, dat een zeker Savójaard, althands iemand , in dat gewaad en onder dat voorkomen zou opdagen, die in ftaat was, om geheime fchatten aan te wijzen en op te delven. — Spjkss mag het dus wel gefchrèven hebben, om dergelijk bijgeloof, hetwelke hier en daar in Duitschland heerscht, te keer te gaan. Doch zouden wij in ons Vaderland hetzelve nog eerst behoeven te keer te gaan? Waartoe dan eene vertaling?.... Dan zacht, juist fchiet ons de Historie te Muiden. te binnen Voor zulke dwazen moge dit Boek een geneesmiddel, en voor allen , " die met hunnen tijd geen weg weten , een gefchikt behelp zijn , om dien tijd te vermoorden. ~ In het einde , dit zij hun tot hun troost gezegd, worden zij , na eenige moordgefchiedenisfen, voorzeker met den Schrijver bevredigd; want voor al zijn leed, wordt de Savójaard rijklijk beloond, door een gelukkig huwelijk, met een regt lief, poezelig, bevallig, rijk meisjen. En wie zou, daarom, niet nog al wat willen lijden? — Trouwens , onze Romanfchrijvers hebben het gelukkig altoos in hunne hand, om 'er dus een blijè'indend treurfpel van te maken. Vertaling cn druk zijn zeer goed. Het uiterlijke behaagt. —  UITTREKZELS en BEOOUDEELINGEN. Aanhangfel op het Bijbehch Huisboek van jakob scheidu: s , ter opheldering en ftaaving der Letterkundige Aanteeklngen daarin veryat. Door denzelfden. Geuefis—Deuteronomium. Te Leijden,bij A. eu]. Honkoop , 1802. 76 Bladz. In gr. Oclavo, De prijs is f :-11 - : In dit Stukjen geeft wijlen de EervW<;sc ueidkjs, den grond of het gezag op, dat hii had om fommige plaatfen in zijn Huisboek zoo te (teilen, als hij gedaan heeft. Men ziet 'er uit, dat hij zich bediend heeft Van de beste hulpmiddelen in dit vak, en de juistheid cn bedaardheid van zijn oordeel in zijne gedane keuze. Dc Aanteekeningen zijn beknopt opgefteld , en zeggen niet meer dan zij zeggen moeten. Zie hier deze voorbeelden: ,, Gen. 111: 15. Het geen tot aanbeveeling der oude Neêrlandfche Overzetting alhier dient, is door scu ei„ Dlus Aanteekeningen, lil. 86 , in het voorbijgnan, aan- geweezen. Ik vond te weinig bewijs voor andere over,, zettingen." „ Gen. IV: 7. Deze plaats der H. Schrift is eene van „ die , waar ik vermeende te moeten vastftellen , eensdeels , „ dat onze Nederduitfche Vertaling geen (teek kon houden, ,, anderdeels, dat dezelve tot heden toe op geene voldoen- de wijze verbeterd was. Men zie, wat mijn Broeder ,, in zijne Notae latinae en zijne aanteekeningen heeft „ aangemerkt. Hij geeft zijn eigen gedachten niet anders „ dan als een gisling op. En vond men hier DKCn niet ,, in een gedenkfr.uk , dat veel ouder is dan de inftelling ,, van den Levietifchen offerdienst, zoo zou ik minder ,, bedenking hebben, om met hem , dat woord ter dezer ,, plaatje te neemen voor een alleronreinst en verfoeilijkst ,, offerdier." Öp Gen. XLVII: 31, teekent hij het volgende aan , ais eene aanmerking, die hem van een uitmuntend leerling van den grooten schroëder is medegedeeld: ,, De „ meeste oude overzettingen 'begunftigen de Maforetbi„ fche lezing TjjZU' En wij vinden iets diergelijks van da- „ vid, 1 Kon. I: 47 , '^y -^BH rTBh waar dus ,, dezelfde zwaarigheden gedeeltelijk zijn zouden. Ik geeve in bedenking, of men niet zgii kunnen aanneemen,'dat, nieuwe vad. mm., vu. deel. no. ii. Hh even  482 j. scheidius, aanhangsel op het eije. huisboek. ,, even gelijk liet mot david was, takob, wegens „ ouderdom en zwakheid op een rustbed zittende oLlïg„ gende, op hetzelve zich voor over heeft geböogeii, om ,, God te danken voor de belofte, die josef hem ge,, daan had. Sghrokder was ook voorheen van die ,, gedachten. r: zou dan het hoofdeind Van het bed ,, beteekenen. ,, Gen. XLIX: 10. 'Er zijn" zegt de Heer schrokder, „ verfcheidene redenen, waarom ik verkies j?jT)Ó ,, dior een ft af te vertaaien : als daar is de parailelismus „ met het ecrlïe gedeelte van dit vers, waar f/jQjp (iaat; ,, de bijvoeging der ivoorden van tusfehen zijne voeten, „ waar omtrent is op ;e merken, dat de YVcii'ecver , als „ hij oudtijds eene Wet in het openbaar afkondigde, een ,, Itok, tot een teelten van zijné magt, tusfehen zijne „ voeten hield; ook wordt deze cvcrdn.chtliike betceke„ nis gevonden, Pf. LXi 9, en zij komt beter te pas, „ dan de gevvoone beteekenis van het woord,Num. XXI: „ 18. Zie nog scheidius, bl. 62 cn 67." Doch genoeg om onzen Lezer van de wijze van behandeling te doen oordeclen. Wij kunnen niet nalaten nogmaals hartlijk te bejammeren, het groote verlies, dat wij in den geleerden , oordcelkundigen en braven scheidius geleden hebben. Sermons fur divers Tcxtes de 1'Écriture Sainte par feu Mr. j a q,u es-renaud e o u l l i e r , Pasteur k Am* irerdam. Tome premier, a Amftcrdam, chez J. J. Ceijler et Comp., 1803. Dat is: J. r. BOullier, in leven Predikant te Amfteldam , Leerredenen over verfcheidene Teksten der H. Schrift. Eerfte Deel. 478 Bladz. In gr. Octavo. De prijs van de twee Deelen is f 6 - 5 - : T Tfoe menigvuldig ook het aantal van Leerredenen zijn moJL 1 ge, zulken , in welken met gezond verftand , manlijke Wehprekendheid, en een bondigocrdeclbelangrijke waarheden worden voorgedragen , llrekkende tot verlichting van het verftand, verbetering van het hart, en zuivering der  j. R. BOÜLLIER , SERMONS , etc. 4*3 dei' zeden, zullen altoos welkom wezen, en met genoegen , nut, en Richting gelezen worden. Zoodanigeö zijn deze Leerredenen van wijlen den Eerw. boüllier5 bij vele Leden der Walfche Gemeente, te Amfteldam, eu anderen,nog in levendeen goede gedachtenis!!'. Wij hebben ze , uit hoofde van den inhoud en vorm, beiden, met genoegen gelezen, cn kunnen ze met alle ruimte aanprijzen. Men vindt in dit Eerfte Deel vooraf een Gebed vóór de Predikatie, cn vervolgencis veertien Leerredenen. I. Over de voorbidding der Gemeente voor haren herder, 2 Theslal. 111: i. II. Over den Godsdienst, befchouwd als het^ waare doeleinde en hoogfte goed van den mensch, Pred. XII: 15* lil. Over de onderfcheidene Charakters der Leerlingen van jesus christus, joann. XÏÜ« 35. IV. Over de offerande der arme Weduwe, mark. Xj.*: 41 -44. V. Over het gevoel van Gods tegenwoordigheid, Pf. XVI: 8. VI. Op den Dank- en Bededag, 14 Maart 1792. Jef. XXVI: 9. VIL VUL Over Gods grootheid en des menfehen geringheid. Pf. VIII: 4, 5. IX. Over de waardij, het gebruik , en het uitkoopen van den tijd, Efez. V: 16. X. Over de eerfte woorden van s 1 me ons Lofzang, luk. II: 29, 30. XI. Over den val en het berouw van petris, mark. XiV: 66-72. XII. Over bi aria én joannes aan den voet van het kruis, joan. XIX: 25 — 27. XIII.Over jesus eerfte woord aan het kruis, luk. XXIII: 34. XIV. Over den troost van eenen Christen, bij het verliezen vau geliefde panden, 1 Thesf. IV: 13. Ziehier eene proeve uit de vijfde Leerrede, naar aan» leiding van Pf. XVI: 8: Ik ftelle den Heere geduuriglijk voor mij. „ De Christen (lelt zich den Heere geduuriglijk voor, onder dc volgende vier onderfcheidene, even belangrijke, gewigtige en nuttige gezichtpunten. I. Als voorbeeld. II. Als getuige. III. Als befchermer. IV. Als vergelder. Als voorbeeld van zijn gedrag; als getuige zijner adden ; als befchermer in zijne gevaren; als vergelder van zijne volharding. Laat ons deze vier denkbeelden ontvouwen. 1. Ik zeg, in de eerfte plaats, de gelovige fielt zich God voor als het voorbeeld van zijn gedrag. Een Heidensch Wijsgeer heeft gezegd, dat God te gelijker tifd, en alli h 2 tijd  48+ j. r. boüllier tUd overal is ymet alle zijne deugden. Schoon denkbeeld VL bï.. ben verlicht mensch ziet God overal in de Nutuur, «fit zijn niet alleen de hemelen, die Gods eere vertellen; ccn bloedloos dienjen , een pïantjen , een ondeelbaar ftofdeelijen ontdekt hem Gods onzichtbare eigenfcliappen , en predikt bem zijne eeuwigemagt. Alles leidt hem tot net Opperwezen; alles (telt hem het denkbeeld van zijne volmaaktheden en deugden voor oogen. Ook neemt hij deze deiwden vooreenen regel, deze volmaaktheden tot een voorfchrift • ookgehoorzaamt hij aan deze inwendige Item der Rede en des Gewetens, die hem, vau Gods wege, zegt: Weest hei-, lig, wantik heilheilig! Ja, de Rede zelve, ons kerende de deugd onderlcheiden van de ondeugd , ons God kerende kennen, als "het oorfpronglijke wezen, en dc bron der zedcnlnke goedheid, ons aanwijzende het eindoogmerk van ons>fraan, en het gebruik van onze vermogens, boezemt ons de edele eerzucht in,v?m God na te volgen; zij zegt ons, dat wij get'chapen zijn tot de eer, om zijn beeld te dragen. En, wij mogen ons onder geen voonvendlel onttrekken aan den zoo wezenlijken pligt voor redehjke fchepfelen , omdat 'er een oneindige afftand plaats heeft tusfehen God en ons: want, helaas! i r il §ebeurt msaral te dikwijls, dat eene fpoorloze helde tot de ondeugd zich onder eene gewaande nederigheid vertoont. Men ziet gewaande VVijsgeeren, die zich toeleggen, om de grootheid van God 'te verheffen, enkel om den mensch aan het juk zijner wetten te onttrekken ; en onze eeuw is meer dan te vruchtbaar, in ongelukkige vernuften , die , in navolging der Heidcnfche dwaasheid, eenen onfterflijkengeest, in welken God zijn beeld gelegd heeft, pogen te veranderen in de gelijkenis van viervoetige en kruipende dieren. Doch , in fpijt van deze ijdele drogredenaars , de mensch, zoo bepaald hij is in zijne natuur en wezen, wordt door de beftempting zelve van deze natuur, geroepen om toe te nemen, om zich zeiven te volmaken, om zich te verhogen van kennis tot kennis, van deugd tot deugd. — De mensch, hoe klein hij ook voor God is, kan en moet arbeiden , om naar Gode te gelijken. — Deze waarheid hebben, tot befchamnig van onze Bastaardwijsgeerén, Heidenen zei ven erkend; getuige deze fchoone grondregel van iuit haoor as, dat de beoefening der Wijsbegeerte moet fhekjten, om de menfehen aan de Godheid te doen gelijken; ge-  serm0ns SUR DIVERS TEXTES DE l'ÉCRITURE ST. 485 getuige, hetgene zijne Leerlingen leerden, dat men zich O) drieërleië wijze volmaakt. 1. Door verkeeting met de Goden. 1. Door wel te doen, omdat men door weldadigheid God navolgt. 3. Door het vertiitizen uit dit leven , omdat de ziel, uit de Godheid uitgevloeid zijnde, ah dan zich met haren oorfprong weder verëenigt. Ducii de Godsdienst leert ons nog veel meer, dat 'er geene waare heiligheid is , zonder betrekking tot God; geene wezenlijke deugden, dan die, welken eenigermate het afdrukfel zijn der Goelijke deugden. Een waar gelovige befchouvvt God niet enkel onder liet denkbeeld van eenen Opperheer, die gehoorzaamd wil worden; hij voegt 'er bij het denkbeeld van een' tederen Vader, die wil, dat wij hem liefhebben; dat wij, als zijne Kinderen, zijne navolgers zullen wezen; en dat wij, aan alle de befmettingen der wereldontkomen^ zijne natuur deelachtig zuilen zijn. Een waar gelovige buigt niet, als een vreesachtige (laaf, ouder het gezag van den Wetgever, en de bedreiging der kastijdingen: het is At goedheid der Godlijke..wetten, het is de bekoorlijkheid der voorbeelden en deugden vaü God zclven, de eerfte grond dezer wetten, die hem beweegt-, om ze te gehoorzamen. Hij wil gaarn een zoo fchoon voorbeeld volgen; en ftelt geene palen aan zijne pogingen, welken hij volbrengt, om dit voorbeeld nabij te komen. Zijne deugd behoort niet onder die gemeene deugden, die zich fchikken naar de gewoonte, die zich alleen bepalen tot het welvoeglijke, en die afgemeten zijn naar het belang: hij is billijk, niet enkel, voor zoo ver nodig is, om de achting, en het vertrouwen van andere menfehen tot zich te trekken, of om zich te beveiligen tegen hunne onrechtvaardigheden; maar in navolging van den Heer der Natuur , die, hoe zeer een valftpekt opperheer, gerechtigheid maakt tot de vastigheid van zijnen troon; hij is billijk uit liefde voor orde, en billijkheidshal ven - — Hij is zuiver, niet zich tc vrede houdende, met het matigen van zijne begeerlijkheden, en zijne driften te fchikken naar de regelen van wereldfche wellevendheid; maar doorliet voorwerp zijner begeerten te veranderen', door zijn geluk te verheffen ver boven de.aardt'c' e vermaken; door in de bezitting van God zeiven, ce* e Godl'nke zaligheid te zoeken. — Hij is weldadig en lifderijk, niet uit'ftaatkundc, uit verwaandheid, oftd,oi r zachtheid van ligchaamsgeltel; zijne liefde vormt zich naar Hh 3 de  486* VERSTROOIDE GEDACHTEN de liefde van God; zij is eene algemeene welwillendheid, gelijk aan die van den Hemelfche'] Vader, die, gatJzijhde jegens allen, zijnen zegen uit/lort, en zijne zo:i do:t fchijnen over rechtvaardigen en onrechtvaard-geu. Deze liefde is eene edele, grootmoedige, belangloze liefde, die jegens den naasten het tedere gedrag navolgt van dén Schepper omtrent zijne fchepfekn ; en die ons volmaakt doet zijn,.gelijk de Vader in de hemels:: volmaakt is." „ Zie daar het groote voorbeeld, waarnp dc gelovige de oogen gevestigd houdt, én waarvan hij'abc de trekken met hebliikheid tracht uit te drukken:' Ikftelle dei} Iheere geduurlglljk voor mij." Doch wij moeten hier eindigen, en onzen Lezer tot het Werk zelven verzenden. Fwftraóide Gedachten over verfchillende Onderwerpen, ui'f~ gegeven voor Leeraars en Vrienden van Godsdienst en Godgeleerdheid. Tweede Stukjen, Te Franeker, hij D. Romar, 1803. 178 Bladz. In gr. OStavo, De prijs is f 1 - 8 - : |~"\aar wij onze gedachten over deze onderneming, bij XJ het aankondigen van het Eerfte Stukjen gezegd, en daaraan onze volkomene goedkeuring gegeven hebben 00, moeten wij, bij dit Tweede Stukjen, erkennen, öat het ons niet uit de hand valt, cn dat wij alle redenen vinden, om dc Uitgevers op te wekken, om op den begonnen voet voord te gaan , en dergelijke verftrooide Gedachten op ie zamelen, opdat dezelven niet verloren gaan. De onderwerpen, in hetzelve behandeld, zijn: I. Iets over het gebruik der gewoone Pfilmen, voor het Godsdien/tig Gezang. De Opftellcr van dit let bedoelt aan te wijzen , boe weinig pasfend de Pfaimen Zijn , op onze tijden eu omihmdkheden, om van dezelven gebruik te ma-' ken in onze Godsdienftige Samenkomlten. 'Er is zeker veel waarheids in, doch , misfchien is de zaak echter een weinig overdreven, en de naauwe betrekking tusfehen de oude Israëliti/che en Christen-Kerk niet genoegzaam in het oog gehouden. II, Rom, VIII: 29. Plet eerde gedeelte van dit vers wordt {*) Zie N. Vaderl. Bibl. Wïden Deels \Jle Stuk, Bladz 785,  over verschillende onderwerpen. 487 wordt hier vertaald : want die hij te vopffn gekend en verordend heeft, om het beeld , enz Die hij , zeg ik , te vooren verordend heeft, deze heeft hij ook geroepen, enz. III. Joann. XIII: 20. De Óplleller oordeelt , dat men , om den famenbang, dit vers behoorde te verplaatfcn tusfehen het 1 - en 18 de. Dus wordt IV". Eene verplaatfing van Hand:!. VIII: 2 voorgellagen agter hetöofte of laatlle vers des voorgaanden Hoofdlruks. V. Bevat een betoog, dat Handel. I: 10 door die twee mannen in witte kleding wel dceglijk Engelen te Verflaag zijn, tegen o. schlegel. 'VI. Spréékt van oude en nieuwe Dweeperij, bijzonder in de uitlegkunde, hii gelegenheid van zekere zoogenoemde Pfychoiogifche verklaring van de verheel liiking van jesus bij zijnen Doop en op den Berg, door herder aan de hand gegeven. VII. In deze wordt de Ongelijkheid aangetoond tusfehen de Oude Israëliten en Heidenen ook dan zigtbaar , wanneer zij alles aan God toefchrijven als oorzaak. VUL Eene fatyrlke aankondiging en tevens dnadlijke wederlegging ,' onder de Rubriek : Het Paradijs WeêrgevondèM', van eene opgave van den Hoogieeraar j. g. ii asse te Koningsbergen, ,, dat het Noorden van Duitschland, ,, de Kusten 'der Oostzee, het barniteen-land het oudé Eden, en de Had Koningsbergen in die weleer zoo ge„ zegende ftreeken gelegen zij. Het goud, de Bedola, „ de"' ft een Sardonix , Gen. II: 11 en 12. wat zou dat „ anders wezen dan de barnfteen, het voortbrengzel der „ Oostzee?'''' Ga dan derwaards, (zoo eindigt dit fijn böértend ver,, toog) en leer daar denken, waar het menschdom t eerst begon te leeven. Daar, waar het eerlte huisgezin ,] der menfeheft woonde, is nu de fchool van het gehee,, le menfchelijk gellagt, 't geen dc natuur daar aan haa„ re mildheid verloofen heeft , kunnen de (traalen der warme verlichting rijkelijk vergoeden." IX. Over de vcrëenigiug der verfchillende Christen-Genootfchappen. Dit Vertoog verdient overweging. De Sehriiver houdt deze verëeniging voor eerst nog wel onmooglijk. „ Ik geloove . zegt hij, dat de eerfte Hap, die behoort gedaan te worden tot de gewenschte cn gevergde verëeniging , deeze is : dat eik Genootfchap zich zuivere van IIh 4 de  jU & v- r e i n h a r d zoef ft,,;? r-13-1 in zU"en boezem koester», opdat zoo het woord Christen weer ziine herppl^mc - welke het toekomt. Dit sefchiediiir^f t, * " anRe' m té fpreken over ^S»K^^f^Sfcaïï,, dte den Christen-naam tot fchande vertrekken 'ui tZl Genootfchap tc verbannen, tot zoo to*lTl&?A en bevat eene luimig gefebrevcne maarvrSSweder' fegging van deszelfs onderftelling, dat d e Sr LeEuaS" ten mat the us, marcus en LUKAS uk f ï ' nieene bron . een nnrfnrnnnini, r? •■ ," e se" breken en dooifijÖ£ ïife?V i"* V°! ge" «e Euangeliën hebbeKpgeflLid ;Sf^*™' ta* Lttgelezene Leerredenen van Dr. FRAW2 VftU,..R Erhenraacl en Opper-Confiflcrialis.^ Uit het Ho^ dintsch. Eerfte Tiental. Te Zwolk, bij l de Vrf T)ed?re/fl; \ iS' °m,er eene <"'roote menigte van an-deeld nr$" ' v00r als na, door hem medeSSm -T ■>eWOOnJ alle 2 ine Leerredenen uit te gew!;tMen h£e ti reeds' hier ^ lande, vele van zijne ShttUteVhtwd' e" f aanh0"denheid'dezer vertaling ïcliynt te bewijzen , dar zijne pogingen , ook bii ons gunstig ontvangen worden. Ook hebben wij verrJhïde'nederzelven, met veel genoegen, gelezen, eizHö & het geheel, van de groote nuttigheid zijner GeShriftert en de gepastheid derzelver tot onderwijs en ftichSn" ren volle overtuigd. _ Wij kondigen nier onze Lezerweder een nieuw Werk van dezenWchten SchrijverZT behelzende het Eerfte Tiental van Uitgelezene Leeiredelel \ Uit*  uitgelezene leerredenen. 4^9 Uitgelezene zeggen wij, omdat, daar vele van R.'s Leerredenen te zeer voortijd en plaats berekend zijn ,d.in dat ze voor den Nederlandfcfien Lezer van veel belang kunnen zijn, men uit de geheele verzameling zoodamgeu uitgekozen heeft, die, overliet geheel, van het algemeenfte nut, konden gerekend worden, en waarbij men, zoo veel mooglijk, de vcricheidenheid in het oog gehouden heeft. — Deze Bundel bevat. (i). Dat de zending van c iiristus het grootfte bewijs der Goddelijke liefde zij, i joh. IV: 9. (2). Over de hoge waardij van het oprecht geloofin c hris t u s, jo 11. XVI: 23—30. (3). Over enige hoofdzwarigheden, die zich bij de zaak van het Christendom opdoen, mattii. XI: 2—13. (4). Over den geest van beproeving, welke de Apostelen van jesus na zijne opftanding bezielde, joh. XX: 19—31- (5)- Hoe menigvuldig de inrichtingen \ijn, waar door God ons herinnert-, om voor eene betere wereld te leven, m At T11* VI: 24—34. C6). Opwekkende Overdenkingen over de ■wijze , op welke God in de Natuur werkt, mattii. VI: 24 — 34. C7). Hoe een 1'ieder zijne wijze van bi'lden als een kenmerk van de gefteldheid zijnes harten moet befchouwen en ter zijner zelfkennis aanwenden, joh. XVI: 23—30. (8). -Hoe wij de grote gebeurtenis van het Eerfte Christlijke Pinkfterfecst ons recht moeten vóorftellen, jo:;. XIV: 2?—31. 19) Hoe wij de grote gebeurtenis van het Eerfte Christlijke Pinkjlerfeest tot onze opwekking moeten aanwenden, joh. III: 16—21. (10). Dat ons alles aan onze onfterftijkheid herinneren moet, wanneer wij het Avondmaal van jesus genieten, 1 Kor. XI: 23—32. Eigenlijk gezegde verklaringen der Tekstwoorden zal men dus hier niet moeten zoeken, maar veel eer gezerte overdenkingen over de opgegevene onderwerpen. Dezelven zijn duidlijk, gepast en der lezing en overweging zeer waardig. En daar de Schrijver als een verftandig en warm verdediger van de hoofd- en charaktcristieke waarheden des Christendoms bekend Haat, heeft men, met recht, ook zoodanigeu , onder deze Leerredenen , opgenomen , waarin de zaak van het Christendom met beleid , fcherpzinnigheid en een warm gevoel gehandhaafd wordtï terwijl hij tevens eene hem eere aandoende gematigdheid in het oog houdt, met liefde en zachtmoedigheid onderWijst, en zijne onderwijzingen met dien ernst , welken Hh 5 het  49° s. de visser , leer rep exen» het gewigt der zaak vordert, aandringt; zoadat deze Leerredenen zeer veel tot eene verfiandigc onderrichting en overtuigende verdediging van de gewigtige Leerftukken des Euüngeliüms kunnen bijdragen, en wij het vervolg derzelver met verlangen te gemoet zien. Leerredenen van simon de visser, Predikant te Spijkenis. ^ Tweede Stukjen. Eehclze?ide. I. Het verlangen der Christenen naar de koomsi van c hristus. II. De Voorrechten van het Euangelie , doen ons, zonder de ernjiige betrachting van de plichten der Godzaligheid, geen vut. III. De Zaligheid der geenen die in den Heere fterven, is ontwijfelbaar zeker. Te Rotterdam, bij Cornel en van Baaien , 1S03. Bladz. '159—360. dn gr. Octavo. De prijs is f 1 - : - : Van het Eerlte Stukjen dezer Leerredenen hebben wij reeds verllag gedaan in de iV. Vaderl. Bibl. IV. Deels 1 jfe Stuk, Bladz. 306, en moeten het daar gezegde ook op dezen toepasten, dat wij geene genoegzame redenen voor het algemeen kunnen opgeven, waarom de Eerw. V. goedvindt, het reeds te groot aantal van Leerredenen nog door de uitgaaf van de zijnen te vermeerderen, daar ze zich noch door bevalligheid van ftijl, noch door bondigheid van voordragt en behandeling aanprijzen. — Ook komen 'er weder eene menigte van Taal- en Drukfouten in voor, zoodat, indien de Schrijver zime geneigdheid, om, agter het laatfte Stuk-jen, eene Lijst van dezelven , met dc nodige verbeteringen te voegen, opvolgt, en hij zoo voordgaat, hij vrij veel zal te doen vinden. — Iets over de Verzoening van jesus christus volgens 1 Joann. II, 1. en de gebruiken van den handel, en de gronden des rechts, tevens heeft gadegeflagen; kan het niet anders, ef: derzelver Vertaling moet aan bun althands welkom zijn, die zich met'de Franfche taal niet hebben gemeenzaam gemaakt; behalven dat die Vertaling hét middel zal kunnen zijn, om dit Werkjen meer algemeen bekend, en meer algemeen te doen gebruikt worden, waartoe wij hetzelve niet genoeg kunnen aanprijzen, alhoewel wij ons deswegens hebben te beklagen, dat'er zich in ons Vaderland, betwelke het toch niet aan kundige mannen ontbreekt , die ons een volledig famenltcl van het Wisfeirecht zouden kunnen leveren, niemand opdoet, om daar aan de hand te leggen. Verhandeling van het Recht omtrent Sociëteiten of Compagniefchappen , en andere Gemeenfchappen; door Rob e r t j o s e p h p o t h i e r » Raad in de Prafidiale Rechtbank te Orleaus; eu Hoogieeraar in de Rechten aan de Univerfiteit aldaar. Uit het Fransch vertaald, en met eenige Aanmerkingen , het Hollandsch Recht betreffende , verrijkt, door -Mr. jóannES' van der l i n den , Advocaat te Leijden. Te Leijden, bij A. en J. Honkoop, 1802. 243 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f 1 - 14 - : /""\ffchoon 'er over deze ftoffa weinig goeds is gelchre- « \J ven, zoo is nogthands niet minder waar, dat over de meeste bijzondere onderwerpen , zoo in algemeene Commentarien, als in enkele Verhandelingen over het een of ander (luk van dezelve zoo veel goeds voorkomt, dat men, bij de kennis der beginfelen, (tot welke de Boeken alleen toch niet brengen kunnen) zich genoegzaam in ftaat zal bevinden , om, met derzelver behulp , toe te zien, hoe men behoor* te werk te gaan, als men zich in eene Compagnièfchap begeven zal, en wat, ten aanzien van Compagnieschappen , kan gezegd worden, rechtens te zijn. Evenwel, het'is aangenaam en belangrijk, fiet eén' en  494 R. J. POTHIER, VERHANDEL. VAKSOCIËTEITEN, ENZ. en ander tot een geheel te famen te hebben, en, behalven* dat enn du Werkjen van pothier etliike bijzonderheden voorkomen, welken men elders niet zoo zeer vinden zal, zoo is hetzelve, overigens daarom der aanprijzing waardig , dat pothier dit onderwerp, roet zeer veel naauwkeuiïgheid heeft behandeld. De Aanmerkingen van den Vertaler moeten (Trekken, „om hun, die met de Analogie van ons Hollandsch „ Kecht met gemeenzaam genoeg zijn , den weg tot ver,, mijding yan misvattingen te bannen." Sommigen van dezelven hebben eene verdere "trekking, en, hoewel niet kan ontveinsd worden, dat men veel meer elders, dan bij de vertaling van een uitheemsch Rechtsgeleerd Werk eenige bijdragen tot dc kennis van ons Vaderiandsch Keent en ophelderingen vau hetzelve zou verwachten, zoo hebben zij echter, nu de vertaling zelve gefchied is, hare nuttigheid in het bijzonder daar ter piaatfe Verhandel mg van Legaten, Am-robert joseph pothier Raad m de Prafidiale Rechtbank te Órleans ; en Hoogleeraar in de Rechten aan de Univerfiteit aldaar. Uit het Fransch vertaald, en met eenige ophelderende , en aanvullende Aanmerkingen verrijkt , door Mr. joaknes van d,er linden, Advocaat te Leijden. Te Leijden, bij A. en j. Honkoop, 1803. 190 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f i - 8 - : Tn vier Hoofdstukken, (f. Van Legaten; derzelver on• ± derjcheidene joorten en verëlschten. II. Van de Rechten en Aciden der Legataris/en. III. Van de vernietiging der L.egate;i, en van het Recht van Aanwas. IV. Regels , tot het uitleggen van Legaten dienende) heeft pothier zijne Verhandeling van Legaten gedeeld en afgewerkt. Wanneer men flechts den inhoud der Paragraphen doorloopt, ziet men al aanftonds, dat dezelve op ver na niet volletng genoeg is, om voor een Werk gehouden te worden, 111 betwelke die (tof volkomenlijk is afgehandeld. Men behoeft de dcrtiglle cn eenige volgende Boeken der Pandecten , en het groote Werk van pothier zeiven op die tJoeken alleenlijk 'er mede te vergelijken , om daarvan overtuigd te worden ; en de Aanmerkingen, agter dit Werkjen gevoegd, hebben dit niet verholpen. Dit beneemt echter  e. j. pothier, verhandeling van legaten. 495 ter niets aan deszelfs waarde. Pothier was een voornaam Rechtsgeleerde, cn uitlegger van het Corpus Juris tevens. Daar nu bet Romeinfche Recht in ons Vaderland is aangenomen , cn reen zich, vau hetzelve, inzonderheid in alles wat het Testamentaire betreft, bedient, zoo kan ook', in dit opzicht, hetgene in deze Verhandeling met betrekking tot Legaten gefchrèven is, in de voorkomende gevallen, van goéden dienst zijn; immers voor hun, die de Latijnfche taal niet yerftaan; want, eigenlijk gezegde Rechtsgeleerden zouden liet geheele Werkjen kunnen ontbeeren, wanneer men eene en andere opmerkingen cn gedachten van pothier, welken in hetzelve voorkomen, op eene andere wiize, door middel vau aanhalingen, als anderszins, meer algemeen, bij ons , had kunnen doen bekend worden. De vertaling zelve is gelukkig en naauwkeurig. Voor hun , die Rechtsgeleerde Werken 111 de Hollandfche taal behoeven, zou het zekerlijk aangenamer Zijn geweest, dat zoo vele wetten, als inde oorfpronglijkc CLatiinfche) taal 'cr in zijn overgebragt , in onze Moedertaal te lezen waren. De Aanmerkingen van den Vertaler zijn op den Tekst zeer dienftig. En, zoo om de uitvoering, en de bijvoeging van eenige Aanmerkingen, nis, omdat dc volgende vVerkjens, van Contracten, van Atfnrantitn, Bodemerijën en Gemeenfehap van Goederen , boven anderen, ook bij den Rechtsgeleerden in ons Land, niet anders dan met genoegen .kunnen ontvangen worden, zien wij dezelven, met verlangen, tc geracet; hoewel de bevordering van de Rechtskennis in hetzelve zich veel meer goeds belooft van oorfprongtijké Werken van den Vertaler, en van zijne Verzameling van merkwaardige gewijsden , enz , dan wel van vertalingen van de Werken van anderen. Stukken , betrekkelijk johannes k n ö s z, geëxecuteerd te Catwijk aan den RhijH, den i J'ulij 1803. 17 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: - 5 - 8. Men heeft hier: L de Aanfpraak van den Bailliuw, bij de aanzegging van'het Doodvonnis aan j. knösz, van wegens twee öpzêtiijk door hem gepleegde moorden. Die aanfpraak was zeer gepast: 11 Den Criminelen Eisch : en III. Het Vonnis. — Als het Vonnis, zoo is gearresteerd en gelezen, gelijk het daar voorkomt, vindt men, in '  495 STUKKEN, BETREKLIJK JOIIANNES KNÖS2, in hetzelve geene .nisdaad uitgedrukt; want, het refereer* zich alleenlijk tot den Eisch; en is dit daar, cn mi (b „en elders, zoo de gewoonte , in plaats van der-el]\ke aantef n Si f°eke" dtr Verhoren te Joen,t voS in öententie-Boeken, een geëxtendeerd vonnis te flélleri betwelke een' Gccondemneerden wordt voorgelezen dan is het eene corruptele. «^gciezen, aan Wat bewogen nebbe, om die Stukken, als van -een aanbelang anders uit,te geven, en door wien dit " 'ch 3 3C tot liëb,e?r ZiJ hcbbcn' ^rtusfeïen1S leiding tot die bedenking gegeven, en zij mogen verder dienfhg zijn, om een' meer algemcenen aflchrik Sn zulke Inode boosheden te verwekken. & NarrTrJl-{"^Verhandelingen van de Bataaffche Maat- ttZdln f T\^Byjdam, èi.J. Ailart, 1803. 34 Bladz. HiStorisch bericht der Maatfchappij, enz. el fit li. ^handelingen. In gr. Octafo.De prijs is De twee Verhandelingen, die den voornamen inhoud ,,™ dlt Boe|deeI der Bataaffche Maatfchappijj dér Wetenfchappen te Haarlem uitmaken, betreffen d V aal door de Maatfchappij opgegeven: Wat mag men van de uitgeftrektheid der Wereld, en de Orde, in %$. neftelfel geplaatst zijn, federt de waarnemingen der latere bterrekundtgen, bijzonderlijk die van herschel Zl ° 11R ï T/ R' ühn Wd b™ezene of hoogstwaarfchifnlijke waarheden vast feilen ? J De^Eerfte Verhandeling is van johan fr ede ris r J,! J lK SC«R7ÖDER' propo"cnt bij de Lutherfche Gemeente te Amfteldam , aan wien de gouden Eerprijs is toegewezen onder voorwaarde van zekere bekor U Desniettegenstaande is dezelve vrij uitgebreid en bellaar, nu nog ico Bladzijden. De Schrijver heefze£vie SfeSffi Tr*?gaat eene fnWdta«. w-i« waarheden uit de kennis van ons Zönneirelfel, waaröo ons zlSl^f rc bfm^g^r ligchamen E ,Wrf ?te)fel gegrond is, kortl k zonder bewijs herinnerd worden, in het eerfte gedeelte wordt gehandeld van  KAT. VERlt. VAN DE BAT. MAATS. DER WETENSCIIAPP. 497 Van de grootte en menigte der ligchamen, welken niet tot ons Zonneftelfel behooren; van de uitgeftrektheid der ruimte , waarin zij zich bewegen, en van de orde, waarin zij, ook met opzicht tot ons Zonneftelfel, geplaatst zijn. Het tweede gedeelte bevat befluken uit de voorgaande waarnemingen , welken men als wel bewezen kan aanmerken. In het derde gedeelte zijn Hellingen vervat, Welken groote waarichijnlijkheid hebben. Eindelijk bevat het vierde gedeelte eenige Aanmerkingen over ons IMelkwegftelfel, over dc Nevelvlakken en derzelver lagen, voornaamiijk met betrekking tot de uitgcltrektheid van het Gekeeial. De Gödverhcerlijkcnde , den mensch als een redelijk fchepfel zoo zeer betamende, gevoelens over de wereld en hare uitgcitrekthcid, welken uit dit alles afgeleid worden, zullen wij met des Schrijvers eigene woorden opgeVen. Bladz. 98. ,, üveriil verheerlijken hier, in de grootlte deelen, harmonie en orde den grooten Schepper en Onderhouder der wereld, gelijk ze dit ook doen in de kleinire deelen van onze woonplaats. Hier op deze hoogte ttamele ik: God, hoe oneindig zijn uwe werken! doch zwijg vol aanbidding, wanneer ik gindfehc flaauwc lichten ontwaar, en vele Melkwegitclfels zich aan mij in het verfchiet vertoonen. — Doch bij dit gevoel van mijne zwakheid en hij dit levendig bezef van de oneindigheid mijnes Scheppers gevoelt mijn geest ook de zaliglte genoegens, voor welke hij gaarne de zinnelijken mist. Hier leer ik mij zeiven kennen , gevoel mijne nietigheid als ftoflijk , maar ook mijne waarde als redelijk wezen, en trachte dus deze laatlte tc handhaven. Hier zie ik , ais het ware, in het verfchiet inrichtingen , die aan mijne verwachtingen van een toekomitig leven en aan de ftem mijner rede: gij zult in volmaaktheid toenemen klem en fteun bijzet¬ ten. Hier , bij het gezicht van millioenen van werelden, gevoelt zich mijn geest gedwongen om te beüuften: ,, in „ deze uitgeftrektheid des hemels kan niet overal eene doode ltilte heerfchen. De afgelegene Zonnen zullen niet op hare trawanten licht en warmte verfpreiden , „ om flegts treurige woestijnen te verlichten en te verwarmen; neen, ook levendige wezens zullen daardoor verkwikt worden. Misfchien is de volmaaktheid der „ redelijke wezens naar de volmaaktheid hunner woon„ plaatfen afgemeten, en de Starrenhemel ftelt mij zinne- N1EUWE VAD. BIISL. VII, DEEL. NO. II. Ii „lijk  49S nat. verh. van de bat. maats. der wetenschap?. „ lijk voor oogen dat ik tot eene hoogere volmaaktheid „ belremd ben. Wie weet, of niet een van die bollen „ des hemels mijne toekomende woonplaats zal wezen?" JJoch ik gevoel , dat ik thans mijne verbeelding den losfcn teugel laat,: want ik weet , dat de hul, dfe mij om- ringt , voor mijne oogen ondoordringbaar is doch ik erKen ook de groote waarheid, welke in de verzekering yan den Godlijken Leeraar is gelegen: in mijns Vaders huis zijn vele wooningen. Dit fterkt mijne pogingen , om het ideal der volmaaktheid te naderen, en de hoop té nebben, om door den rechtvaardigen Rechter eenen volmaakteren Haat waardig geoordeeld te worden. Zoo zal bij eene geduurige opklimming, in dit en in een toekomend leven , dc duisternisle meer en meer verdwijnen die mij thans omringt. Ik zal, man zijnde, mijne als kind gekoesterde denkbeelden belagchen, de zinlijke neigingen , thans reuzen, zullen zich als dan gelijk dwergen vertonen; ik zal bekwaam worden, om den Allerlioogiten met waardiger gezangen te prijzen. O zali- en vertroostend voorgevoel! hoe bekoorlijk het onderwerp, hetwelk ons dit verfchaft! hoe nuttig de befpiegeling, die ons onze befterriming doet bezeilen , en ter bevordering: van ware zedelijkheid vcritrekt!" ° De Tweede Verhandeling over dit zelfde, onderwerp , doch waarvan Hechts het eerfte gedeelte geplaatst is , is van ernest frederic wrede, Profesfor in de Wis- en Scheikunde te Berlijn, wien de zilveren Eerpenning is toegewezen. Zij 'is uit het Hoogduitsch vertaald, en, voor zoo verre het geplaatfte gedeelte betreft, m eenen zuiveren en vloeiënden ftijl gefchrèven. Voords vinden wij in dit Deel: Bedenkingen over den Donder, geen bloot elektrisch verfchijnfel, door ad riaan van den e nde te Haarlem; eindelijk Befchrijving van den ornithorhijnchüs paradoxus, of zonderbaar zoogend vogel- bek-dier, van Nieuwhcllandia , medegedeeld door joan cal koen. .Dit laatstgemelde ituk is van de nodige Afbeeldingen voorzien. On-  6NPART. ONDERZOEK EN ERNSTIGE GÉDACHTEN,ENZ. 499 Onpartijdig onderzoek en emftige gedachten, ever het invoè• ren van Gezangen en Liederen, in de Gereformeerde Kerk in Nederland. Waarin , onder anderen, gevonden worden: eene zedige beöor deeling der Proeve van Liederen in Gezangen, doorn, van alpiien: en eene vrijmoedige beantwoording van den brief, in het Vervolg der Ge* dachten, uitgegeven door a. van den berg. Door een Voor ft ander van de leer der Hervormde Kerk. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P.z., 1803. 80 Bladz. Bi gr. Octavo. De prijs is f : - 14 : De Schrijver van dezen Brief had, van tijd tot tijd, over het invoeren van Liederen in de Gereformeerde Kerk , zijne denkbeelden opgeteekend , met oogmerk, om dezelven eensin orde te fchikken, en te laten drukken. Dit voornemen liet hij geheel varen , zoodra hij bet Werkjen van a. van den berg gelezen had: Gedachten over Geestlijke Oden en Liederen; inzonderheid tot gebruik voor den Openbaren Godsdienst. Dan, het vervolg op die gedachten uitkomende, las hij hetzelve oplettend geheel door, overdacht bij herhaling den Brief aan den Uitgever, en de aanmerkingen over dien Brief, welken door den Litgevcr 'et agter bijgevoegd zijn. Nu oordeelde hij zich verplig":, het verlaten voornemen op nieuw op te vatten en ter uitvoer te brengen. De beandvvoording van zes vragen maakt den inhoud van dit Stukjen uit. i°. Heeft het Nederduitsch Gereformeerd Kerklijk Genootfchap, in de Bataaffche Republiek , de volkomene vrijheid, om , behalven de in gebruik zijnde Pfalmen en Gezangen , bij den Gemeenfchaplijken openbaren Godsdienst, nieuwe Gezangen en Liederen in te voeren V Is het noodzaaklijk Gezangen en Liederen in onze Kerken in te voeren? 30. Welk een Kerkgezangboek hebben wij dan nodig? 40. Van waar zullen wij de benodigde Gezangen cn Liederen, waarin het verëischte, in allen deele, te vinden is, verkrijgen? 50. Welke aanwijzingen kunnen wij raadplegen, ais kenmerken van den besten tijd, ter invoering van het te vervaardigen Kerkgezangboek? 69. Welke zouden, 'waarfchijniijk, gefchikte middelen bevonden worden, waardoor men, met goede hoop, zoude kunnen ondernemen, het Kerkgezangboek bij ons aangenaam te maken en in te li 2 , 1 vos-  5°0 onpartijdig onderzoek em ernstige gedachten weren? Deze vragen beSndwoordt de Schrijver dus, dat hij, naarmate de zaken hem daartoe aanleiding geven, bij iommige andwoorden tevens den Brief aan a. van .den berg wederlegt, die in het vervolg van zijne gedachten te vinden is , en bij eene der andwoorden eene korte recenfie geeft van de Proeven van Gezangen en Liederen van h. van alphen. In de Voorrede boezemt de Opfteller van dit Stukjen zijnen wensch uit, dat ieder, die den Brief, in 'het Vervolg der Gedachten over Geestlijke Oden en Liederen door a. van den berg, en dit zijn onderzoek, na den anderen zal hebben gelezen, geheel onpartijdig oordeeleoyerde gedachten, in dien Brief, en in dit onderzoek. JNiets is billijker dan dit. Opdat wij ook zoo onpartijdig ons oordeel vellen , zoo menen wij tusfehen de zaken zeiven, die de Schrijver van dit onderzoek voordraagt, en tusfehen zijne wijze van voordragt, onderfcheid te moe. ten maken. Wat zijne zaken zeiven betreft, wij hebben in dezelven veel genoegen gevonden. Men ontdekt, onzes inziens, in den Opfteller van dit Stukjen duidlijk den man van kunde oordeel en Schranderheid , en die zeer wel bevoegd is' over dit flag van zaken zijne denkbeelden mede re deelen. Men zal in de andvvoorden op de voorgeftelde vragen veel goeds, eu dat ter zake doet, aantreffen, en de bezwaren in den ftraks gemelden Brief fchijnen ons vrij voldoende door hem te worden opgelost. Met één woord, wat den hoofdinhoud betreft, fchijnt ons dit onderzoek tegen den voornoemden Brief wel te kunnen opwegen. Maar over zijne wijze van voordragt'oordeelen wij zoo gunftig niet. De Brief is buiten kijf van eene zeer re* fpectable hand afkomftig. Elk kent den Eerw. Schrijver, zonder dat zijn naam uitgedrukt ftaat. Een man van dat charakter , van die wijsheid , van die Godsvrucht en van die jaren , moet met allen eerbied en befcheidenheid behandeld worden. Onze Schrijver heeft dat zelf gevoeld , fpreekt tusfehen beide van'zijne diepe hoogachting voor hem, en belooft bij den aanvang, deze befcheidenheid niet uit het oog te zullen verliezen. Maar, hij vergeve het ons, wij hebben die befcheidenheid in zijn op. ftel niet gevonden. Over het geheel mishaagt ons reeds de fatijrieke toon in dit Gefchrift. De achtingwaardige Man was, toen hetzelve in het licht verfcheen, reeds te oud,  OVER HET INVOEREN VAN GEZANGEN EN LIEDEREN. 501 oud, om gerailleerd te worden. Zijn gefchrijf verdiende dat ook niet , noch gaf 'er eenige de minfte aanleiding toe. Zijn gelaat, zelfs, boezemde te veel in, dan dat onze Schrijver zich in zijne tegenwoordigheid van zulk eenen toon bediend zou hebben , en een Schrijver van kieschheid en gevoel moet toch zoo aan eenen afwezenden fchrijven, als hij gevoelt, dat hij, bij hem tegenwoordig zijnde, fpreken zou. De fatijrieke toon komt in fommige gevallen te pas. Ligtzinnige beltrijders van den Godsdienst, bij voorbeeld, die duidlijke bewijzen geven van de eilende en armoede van hun verftand, en echter het voorkomen aannemen , ais of de wijsheid met hun fterven zou, verdienen met dezen of genen geestigen flag te worden afgezet. Zij zijn geene ernitige wederlegging waardig : maar hoe geheel anders is het met eenen man, die met het grootfte recht onder de grootlle fieraden der Nederlandfche Kerk gefield moet worden. Vooral mishaagt ons de Oplteller, daar hij het waagt, het zedenlijk charakter des Eerw, Grijsaards aan te tasten. „ Om maar," zoo fchrijft hij Bladz. 13, „ om maar, ,, goed rond goed zeeuwsch, het te zeggen, zoo als het is, beken ik, dat die twee Bladzijden van dien Brief mij niet zeer gefmaakt hebben. Ik herkende den „ Schrijver hier volkomen helaas! van zijne zwakke zij„ de... Ja waarlijk! de anders ongemeen grote en alle „ liefde waardige Grijsaard is nog , als in vroeger jaren , ,, zeer genegen , om op eene politieke wijze zich te ver„ zekeren van de toejuiching van honderden en duizen- den, en weet zijn oogmerk — door probaate midde„ len - te bereiken. Zoo iemand is bekwaam, om bij de grootfte politieken zich geacht, ja noodzaaklijk „ te maken." De Oplteller fpreekt hier niet van 's Mans beleid en ftaatkunde, om , naar zijn inzicht, goede oogmerken door gepaste middelen te bereiken, maar fchrijft hem de lage bedoeling toe, om zich van deze ftaatkunde te bedienen , tot verkrijging van de gunst van honderden en duizenden. Zie, dit van iemand van bekende Godsvrucht te denken is eene belediging; hem dit te zeggen, is grote onbefcheidenheid; maar dit van hem te fchrijven, dit te laten drukken, wereldkundig te maken en aan het nageflacht te verkondigen! dat is eene mate van onbefcheidenheid, die met betuigingen van hoogachting en eerbied niet wel te rijmen is. — Kan men die lage bedoeli 3 ling  502 0npart. onderzoek en ernstige gedachten , enz. van dTSctf^ T""1 'T 'dij toen ter Mjd vol was van ue gedacme, van binnen kort door de s^nade inde grootfte Gemeente, in den bcmel zei ven , geroet en te Zuï len worden, gelijk hij ook kort daarna di?KS5ék£ gen en aangenomen heeft? _ Kan mén deze laSbe" Enernie"\SrrvrÖndei'ftd,en' h« i*W&«3 I3iiel met gefchrèven beert, om hem te doen drukken maar denze ven in het bijzonder aan van den berc gefchrèven heeft om hem eenige denkbeelden mede te totïïSV*^ naderha"d< °P verzoek van dezenSen! tot de u tgave heeft toegeftemd? Is 'er ook wel de minfte ftelhngde toevlugt te nemen, daar immers de bezwaren tegen het invoeren van Liederen uit de Kerken ordent op de twee gemelde Bladzijden ontleend, gSSH fchroomvalhgheid des ouderdom*,en ui eénTaSgr^te UrTMöÉtt 001',deel' £n d? 80ede zaak ™"en ïcnrandcrui Opfteller < en het ongunft ge aan de fchim van den Eerwaardiglten Man verfchtildigd te zijn. * le, handeling over den invloed van den Schouwburg op het Zedeulijk Karakter Door jan van woestYn, berg rMeutenant der Artillerie , ^//S/W e» *«» iira* Artillerie-School te Groningen enJid ran het Genootfchap, Pro excolendo Ture Patrio!Vi, W ^ v*» Arf Toneellievcnd Gezelschap: Utili atis et 1U Aflï?U8 fgÖ' ^ 2> ^fleldal Tbi) I'S Blad' l0^' v?70t\behalVm eem r°0rrede ™* / 3 - : *r' ^ * Z°/Cr 2°rVen VerfcWiffÖk naauwkeurig van alle zlfden befchouwd, ooit eene aloude zaak in derzelver grondoorfprong nagevorscht, en, van ftap tot flap 7n derzelver voordgang, tot op dezen tijd toe, is nagefpoord dan voorzeker $5 zulks in dit doorwrochte m£k7rd! 1 Werk» met betrekking tot het verfchilpuqt overlietlt den-  van woestenberg , verh. over den invloed , enz. 503 denlUk'«* of nadeel van den Schouwburg , gefchied. De Autheur behandelt deze ftoffe zoo uitvoerig, als ooit iemand, vóór hem , dezelve behandeld heeft, en bewijst, door het gehele beloop des Werks, ten duidlijkfte, dat alleen bet misbruik, hetwelke alle, zelfs de nuttigfte initdlmgen, fchadelijk kan doen worden, ook in deze, fomttjds aanleiding o-egeven heeft, om den Schouwburg, als ichadelijk voor dc zeden tc befchouwen; daar het echter nooit bewezen heeft kunnen worden , dat dezelve, daarom, uit zijnen eigen aard, nadelig voor dezelven zoude zijn, maar in tegendeel altijd gebleken is, dat hij, doelmatig ingericht, voor een algemeen Zedcnfchool, dat vermaak aan nut paart, en dus voor elk befchaafd volk onmisbaar is, gehouden moet worden. Wij zullen, ten einde dit, in dezen tijd, zoo zeldzaam als fchoon voordbrengfel der oordeelkunde , goeden fmaak, belezenheid en ftudie van eenen onzer, zijn land eer aandoende, Landgenoten, nader te leeren kennen , het beloop van dit zijn oorfpronglijke Werk hier, zoo naauwkeurig als ons mooglijk is, opgeven, daar het leveren van ecni«-e proeven uit hetzelve, minder gelchikt zoude zijn , om *èï den Lezer genoegzaam bekend mede tc maken, entevens te veel plaats zoude bellaan,.om behoorlijk, m de weinige ruimte, die ons altijd ter beöördeeling van belangrijke Werken overfchict, overgenomen te kunnen worden. . , ., . \T i j r In de Voorrede , die als eene inleidende Verhandeling, over de te behandelene ftoffe, aangemerkt kan worden, geeft de Schrijver breedvoerig de redenen op, weiken hem tot de onderneming van dit zoo vlijtig als naauwkeurig bearbeid Werk , aanleiding gegeven hebben , cn ontzenuwt reeds bij voorraad , eenige onlangs ten nadeele van den Schouwburg uitgekomene Geichriften. Daarop vól*t de eigenlijke Inleiding der Verhandeling over den invloed van den Schouwburg, op het Zedenlijk Charakter, waarin hij, ten betoge , dat ook de zedenlijkfte zaak. de hoogstnuitige Wijsbegeerte zelve, wegens het misbruik, dat °de Sop'histen van dezelve gemaakt hebben , weleer door verfcheidene ijveraars voor Deugd en Godsdienst, als waren fommigen der Kerkvaders , in een ongunftig licht befchouwd werd ; tot, na het herftel der zuivere Wijsbegeerte derzelver glans weder door de nevelen der onkunde'heen brak én geheel Europa op eene weldadige li 4 W1J-  5°4 j. van woeste nb erg t V,Vh , ' ***.«»*, Historisch CritiSfdca iing op eénen wijggeerigeii voet, zoo wel het rechtltrelksrh ïnnnirf i "^" jjmitz 339 - 408, reeds een aanvan"- wpi^.J •! ~ Deze tewSLW? met geweest, zijnen Voorgaf i£ . digt bi) te blijven, dit heeft hij alleen , nnj.ve natiën eene hoofdbezigheid en een middel van K&feff* * Is anders, dan natuurrijk, V m$Kt% ""f' iar ™n, liefde voor Poëzij koeste? 3 SïSrfl&S ^eggelleept, zoo verre als de bnr„. griffi e eu-hiiisvaderlnke „licht het veroorloofde, zij" P'~ .IW^e-uurtfn, ongenoegzaam om aan ei-en vindiiwen H $ i?fVen;, ,ie'Ver aan ,1et herbrengen van „ kacue rjgbefi^ten der Buitcnlanderen, in eene kle< „ fche  HET BUITEftlEVEN. 5l5 M fctie versmaat, toewijdde, dan, bij zijne bekrompenheid van tijd, of een middenmatig oorlprongluk voord " te brengen , of aan zijn gezin en beroep te omftelen, " wat hun behoorde. Dit is niet alleen natuurlijk, maar !' het is ook loffelijk; en heeft bij ons ten gevolge gehad, eene zoodanige volmaking van dat gene , waar men ! zich bijzonder op toeleide Cde verjificatte namelijk) „ dat wij 'er alle natiën van Europa in overtreffen. £1Vande iTooTdnitfche Poëzij velt hij dit ongunflige oordeel- Van dezelve behoort thands, ouder de genen die fmaak en verftand hebben , geen gewag meer te zijn. Zij moet het verderf der Poëzij worden, overal waar tl men 'er fmaak in krijgt. - - Het geen men eenige ' jaren geleden, voor haren morgenflond hield, was " niets dan eene voorbijgaande fchemering van Noo.rder" licht, waaruit nooit een waarachtig daglicht kon aan" breken, en waarvan zelfs de glansrijkfte flikkering " de zuiverheid aller kleuren in de voorwerpen bezoe- " In^boffön erkent hij eenen doordringenden geest, in de verkiariiw van eene menigte verfchijnfelen van de onderaardfdie wereld, maar hij meent dat, „ zijne veroeel, ding met eenige waarheden onder eene menigte droomen " bénvan-erd, hem tot befluïten bragt, met de Godlijke Opefibanng regelrecht flrijdig, en dat hij, zijns on" danks, mfslchlen, het hoofd derhedendaagfche Ongo" disten, of (om het woord eenigzins te verzachten,)der " Deïsten onzes tijtls geworden is.' " Over cle behoefte der Christenheid, in haren tegenwoordio-en nood , „ daar alles vervuld is met tegenwerpingen te°2en de Godlijke Openbaring, ten deele , ja, in bloote " verdraaiingen , rcdenlooze ondcrftelHngen, en onbe" fën'a» magtfpreuken bcflaande, maar ten deele ook " on voorgeven natuurkundige en proefondervindelijke " waarheden gegrond," laat hij zich in het brede uit, doch wij kunnen dat alles niet uitfehrijven , men zal het met veel senoegen bij hem lezen. De vollende aanmerking kunnen wij evenwel hier niet we'laten. Bildehdijk zegt, „ onze Natie heeft zeker zoo vele ophelderingen niet nodig, a s men in i; Vrankrijk en elders, bij een Dichtfluk als dit, behoeVen zoude. De kundigheden zijn bij ons ulgemeener en K k 2 55 Sron"  51(J W. BILDERDIJK „ grondiger dan ergens in Europa, en voegde een „ dwaas ge oor aan dc oiiderfieJde meerderheid van een' „ en ander toegejuichd Buitenlandsch Schrijver zich „ met, bij dc leerzuchten leerzaamheid onzes Landaarts, „ wij zouden dubbel gelukkig zijn. Het geen ik „ hier zeg, weet niemand beter, dan die eenige jaren „ buiten s lands, met allerlei klasfen van menfehen heeft „ omgegaan , en hen door zich zeiven . niet door het „ penchï van die genen, aan wie zijne brieven van voor„ fchnjving hiehieii, leerde kennen.' Zoo ik de vreemde „ Natiën en groote mannen, die men bij ons zoo bcwon„ dert,eens. getrouw fchilderen moest, velen zouden ver„ wonderd 'daan. Maar ik zou ongenoegen moeten ver,, wekken, aaneen zeer groot aantal van lieden, wier „ onthaal mij aan hen verplicht heeft. Ik wil hier een „ goeden raad aan mijne Landgenoten bijvoegen: lieve " Vr'e"ven' gelooft geene Rcisbelchrijvcrs, wanneer zij „ u Volken en Natiën afbeelden." Wat nu het Gedicht zelf aangaat: men kent hetzplve reeds uit eene andere vertaling, die met zeer veel genoegen ontvangen is, en men weet wie bildërdijk is, een man van zulk eenen gevcstigden roem in ons Vaderland dat hij onze (rerkite aanprijzing niet nodig heeft. Wij kunnen onze Lezers verzekeren, dat hij aan ons in dit Gedicht geenszins ontvallen is, zelfs vinden wij in de verfihcatie, zoo het ons toefchijnt, meer gladheid, dan in iommige andere ftukken van zijne hand , die ons dooide ongemeene rijkheid van inhoud, wel eens wat drammer zijn voorgekomen. Men zal 'er van kunnen oordeeleu, mt de volgende (talen. - Zie hier des Dichters oordeel over de fchoonheid van onze Eumlfche tuinen. Ook Neerland moest de vlaag dier dwaasheid tol betalen: Een zelfde tuimelgeest bad alles over'neerd. 'k Zag perk, en bof, en bosch, in wildernis verkeerd. k Zag bergen, duimen hoog, met uloven opgereten, Afgronden, die hec oog mat fpannen af kon meten, En neuvlen, die een mol in eenen halven nacht Weêr omwierp, als iets grootsch, met kosten voordgebracht. k Zag alles overdekt met (huiken en Ifruweelen , . Of overzeese]), gewas, dat nergens voord kon teelen. Geen voet- geen: wandelweg, die waar ik henen toog, Niet in de eenvormige S, nu rechts- dan linksom boog; Geen  HET BUITENLEVEN. 01 .' Geen pad, of 't was doorfneên inet kronkelige (loten, Verduikende in hun nat, met riethalm volgelchoten; En utükKefl, naar 't model van 't afmlijk volk gebouwd, Dat bijl noch zaag bezit tot vorming van zijn hout. En dit moest fchoonheid zijn! dit werd als fmaak verheven! Dit heette, door de kunst, Natuur op zij te ureven! Barbaren! lastert niet. Natuur is altijd fchoon, En fpreidt in wat zij vormt het hoogde goea ten toon. _ Ceen deel, of 't is voifchoon ! geen voorwerp , hoe arzichng, Of 't is voor 't kundig oog zoo heerlijk als gewientig! Maar 't is de harmonij van *t welgeftemd geheel. Die *t oog en 't harte ftreelt in Tuinkunst en 1 aircel. *t Is órde en regelmaat, t is eenheid van bedoelen, Bereiking van 't ontwerp, wier kracht.zich doet.gevoe en, 't Zijn middlen, door den aart van t doelwit zelt bepa.dü, En niet, in wilden gril, van elders faamgemund; Bevrediging vau 't hart, en geene aaiiftooclijkneden, Onvoegzaam voor de plaats, en ftnjuig met de reuen; Geen nietig poppsnfpel, dat kindren flechts vermaant, jVhar 's menfehen waardigheid te loor ltelt en verzaakt. Laat dan Sinees of Rus, in hun bekrompen zielen, Hun torentjes in 't kleen, geplant op wagenwielen; Hun Ceders, door een vlijt, hun geestloos wroeten waard, ln (huiken voor hun disch- en kamertuin ontaart! Laat hen in 't zacht verblijf van rust en huisgeooegen, 't Verfehriklijkst der Natuur belachlijk fnmenvoegen; En laat een BrtUClien geest, die, wars van rede en fmaak, In uiterften alleen-de bron zoekt vau 't vermaan, En woestheid kiescht voor orde, op zulke (pottooneelen Den meester der Natuur, den wareldfchepper fpelen; Gii Neerland! blijf getrouw aan 't waar, aan't eeuwig fchoon! De fmaad van die't miskent,(trekt de Almacht zelv' ten hoon. Zie hier nog een brok uit den Vierden Zang, dat op bi l o e au ij k zeivsn ziet: Herinn'ring aan 't voorheen, zoo troostrijk en zoo zuur! Te veel kost ge aan een hart, door 't gunstrijke Albeftuur Gevormd voor t fijnst gevoel in foltring en genoegen. Neen fcherp den prikkel niet des weedoms in mijn zwoegen. Neen, roep mij 't vaderland niet eindloos voor den geest, Noch maal me, in 't gene ik ben , het gene ik ben geweest. ■ Neen, 'k zal, gewijde grond, u nimmer weêr betreden, Om wien, voor wiens behoud ik zoo veel heb geleden! De plaatfen niet weêr zien, waar ik voor de onfchuld ftreed, En, 'rerk met God in 't recht, verdrukkers blozen deed! De'wanden, waar mijn ftem de wetten dorst verweere», Toen 'r wetteloos geweld zijn rechters kwam brr.veeren, Kk 3 iCua*  5lS VV, BILDEIimjK , IIET BUITENLEVEN. Schavot en kluisters aamde, en tong en gorgel bond Maar mijne onvvrikbre borst door niets ontzetbaar vond! Wat zeg ik? Waar mijn bloed, verpand aan recht en wetten, De ipits bezoedlen moest der Vrijcorps-bajonetten! En waar ik, met mijn loon in 't eerlijk hart voldaan, En eerampt en fortuin blijmoedig af kon flaan ■ Neen! 'k zie u nimmer weêr, ó Maas en Rotteltroomen, ó Rnun, en Merwe, en Vliet, en zalige Amftelzoomen, iViaar nooit herdenke ik u dan met een teedre fmart • Doch, de Almacht wilde 't zoo, en 'k onderwerp mijn hart. Van zijne droefheid over het gemis van zijn Vaderland getuigt nog iterker het volgende Stukjen uit de Aan, teekeningeu: Vaderland! ó naam vol weelde, Die mij (leeds den boezem flreelde Sints ik 't eerst bewustheid had! Gij, dien 'k nimmer kau vergeten! 'k Mag u 't mijne niet meer heecenj 't Noodlot heeft de Halen keten Onherftelbaar losgereten , Die ons famen hield gevat, 'k Zal uw welige Landouwen, *k Zal uw grond niet weêr aanfehouwen, t Vrij door mijner Vaadren moed: k Zie uw welvaart niet weêr bloeien: 'k Zal de ftriemen uwer boeien IVJet mijn tranen niet befproeien, Niet befproeien met mijn bloed. |k Moet in 's Aardrijks verile hoeken 't Schamel brood des komraers zoeken, ^ Eeuwig ballmg van mijn' haard, k Moet tot d'oever van mijn dagen, Moê een fchaduw na te jagen, ln des onheils barre vlagen, Dak, en vrij- en grafplaats vragen, Waar mij 't lot die heeft bewaard. Ons deert zeer het droevig lot van dezen zeer bekwamen Man , die waarlijk zijns gelijken ichaars onder ons vindt, en die in zijn vaderland, waarvoor hij eene zoo vurige liefde betoont, zoo zeer tot nut zou hebben kunnen wezen.  F. J. L. MEIJER , NIEUWE TAFEREELEN VAN ITALlë. *W "Nieuwe Tafreelenvan ltalien. Door F. J. lii ,MEIJE£; Uit het Hoogdunsch. Twee Deelen, Te Lcqden,M van Thoir en ét Meijere , 18o3. Eerfte Deel 195 Btadz. Tweede Deel 214 Btudz. In gr. Ocl.no. De pnjs ts te. [amen ƒ'3 - 12 - : fvï Schrijver vau deze Tafereelen levert Qns.h^geg U Dagboek van zijne reize door kalie. \ ele andea doen dat, zij verhalen, wat hun van.dag tot dag SSn is/ waaronder meestal met wetmg, dat voor den Lezer van geen liet nflnfle belang is, en cat alleen het te bezwaren deszelfs prijs te ver hogen, en de moeite van lezen , zonder eenig voordeel, te v raeerderen. Hit flaat eenen veel beteren weg in, lUj Kiest mt z^c aanteekeningen alleen die Hukken uit, die hem meest gè't.ollen hebben. Hij geelt berichten van dezelven en van den indruk die ze op hem gemaakt hebben. Dat doet hii evenwel zonder in aanmerking tc nemen, ot anders M£™ hein reeds in het geven van goede benentenwan dezelve» waren voorgegaan. - Vooral maakt hy verge » kinnen van de oude cn de tegenwoordige tijden, waartoe hij-zich bedient van hetgene men aangaande de voorwerpent die hij brfchrijft, bij de oude Ciasfildhe en eemge SS beste latere Schrijvers, vindt. - ^^"f^ zïc'h voldaan over hetgene hu nopens de Werken yan I mst'I vooral der Italiaanfche beroemde Schilder! ukken £ nederlebreef. Hij verklaart zich wel ecu hef hebber van die kunst, niet geheel onvoorzien van alte; theoreö; fche kundigheid, maarevenwel zonderde P^hel^ nis die bij nodig oordeelt, om een bevoegd rechter te we 'en, hetvvelké dé reden is, dat hij zijne beóordeelmgen door bands beeft te rug gehouden. - Sommigen van deze Tafereelen zijn ópgefteld voor Hoogduitfche tijdfchrjften, doch na dat het Duitseh Muleum gefloten ist heelt hij die flukkeji, op aandrang van zijné vrienden, omgearfeéid en uitgebreid, cn 'eraaderen in deze uitgave ^S'wlize van behandeling, door de bekwame hand van den Schrijver, kan niet anders dan een bevallig en aangenaam ..Werk uitleveren. De onderwerpen z.jn , overliet eeneel genomen, dc belangrnkte; dc Schiwef tcckent dezelven'mei zeer veel levendigheid ; vooral daa.  ^° f' j- l- Si e ij e r ft*e Taferee en w^ - behagen hebben, de lezing vau zeer veel Hof aan de hand cet-fi: ■-- A?m!« den Schr,Jver de Via Appia, thands de Vif P£ - ^' % mé r ~ pui"C1? -r .".«eulanum en Pompeji " ~ NaPels ~ «nSringV^t fie'zt ëCdaan iS' *** Sf00te drieën i/dezSveri, hVwte X'Si^ Men zie: nu aU daar ftaat, een der grootfte en rfh„ A ooriP">nghjke kracht dat in zijne verbazende ru\™» ° nSit ovetbWel*Sa Italië, Arena een groot Marionetten rV l c'ent'n hoek van de de kluchtervan e en z£n P ^1,°^'°^' °m zich me< rijen tc vermaken Hij z" £ ° -2'"16 zotte boerte' „ plaats niet lang verdr gen? bit' w s W °P dez{> „den afltand der fegeifwoordi^ Z^l^^f^' Val} „Italië, welke zich naZS n va" de .™orledene tijden in gedaanten aan mjïen^verto^^f^A *&? bi op, aangaande de antieke nS Iet derSellJks merkt Markuskerk' te Venet ^ Hif ^^ voorhf v™ de St, „plaats van St. Markus nooi Z/eT^n hllFS betreedt de „ ring op deze fchoone ove blilfle 'f der , T verw°öde„ Hunne ontembare moedigheid £ - * ? ? ^Pen* „die trots waar mede zii in hl' ^u"r dat hen bezielt, en „ verpletteren veSeniia ? tl V0OTÓ?cd™ ^ fchijnen te '„ de triumfwaV^n Cjad £') n^ml beflemmi»^ Veldöverfte of den 2 vin Jen 7 ^ ze§ePra,e"den „ ken, - - De Griekfcha KriÏÏL £ Zo"negod zei ven te trek- „ hunne hooge beliemmiU zoo Hi °° 1 • ,"ZL>nd Jafe"' deze , maal uptu^^^^U^L*^ Z,nken'.en dac «« een- heef?  NIEUWE TAFEREELEN VAN ITALlë. 521> heeft onze Reiziger veel voordeeliger gedachte. ' Hij verzekert ons, dat ze in den Regeeringsvorm, die aldaar plaats had, van de grootfte noodzairkiplieid ware, dat zi] een krachtig tegenKift was, tegen den trots van den adel, tegen het wederrechcHik ftreven naar ambten, door het omkopen der Kiezers, ot door het verwekken van oproer onder het volk, en tegen de verachting en onmidlfjke verdrukking van den burger tand. Evenwel ontkent hij niet, dat de Staatsfnqmfi.teurs hunne brede magt dikwijls grovelijk misbruikt hebben: anders werd het geroemd als de deun der wetten, den grond der gelijkheid en eendragt, den teugel der bewindslieden cn den band, die de deelen van den ftaat wijslijk met elkander verëenigde. Het voorgeven, als of het voor de inboorlingen, en vooral voor de vreemdelingen te Venetië gevaarlijk zou wezen, yan Zaken van Staat en van Godsdienst te fpreken, êp in net bijzonder van dit gerechts-hof van Staatsïnquifme, en voords dat een vreemdeling, ten oozichte van zijn openbaar gedrag, ue erootfte voorzichtigheid zou moeten in acht nemen, Behoort j volgends onzen Reiziger, onder de fprooKjeris van vreesachtige of partijdige Reizigers. Te Venetië behoeft de welopgevoede man, even min als op eene andere plaats, iet te vrezen , en hij verklaart dat zelf dikwijls ondervonden te hebben, dat eene vrije beöordeeling van de handelingen der Inquifme geenszins een zoo gewaagd ftuk zij. _ . Een bewijs, hoe verbazend ver ons de Ouden, in de kennis en aanwending van de bewegende krachten, overtroffen hebben, is het volgende bericht van den Reiziger: ,, In de „plechtige fchaduw van een boschjen , dat een weinig öe. dekt ligt, niet verre van Ravenna, ziet men een gedenlue.ken van kinderlijke liefde van vroeger dagenv het giaf van . den Koning thèodoeik, hetwelk zijn dochter amabazontha voor hem liet oprichten. Het gezicht van deze "kleine Rotonda is fchilderachtig fchoon en roerend, door "hare beftemming. De Koepel, die 38 voeten in de midd«n, lijn heeft, beftaat uit één ftuk (teen, uit de fteengroeven „ van Istrien gehouwen, en herwaards gebragt, en op den ,, muur die 40 voeten hoog is, opgeheisd." Men heeft onlangs zoo euvel genomen, dat men de Roomschgezinden van grove"bijgelovigheid befchuldigd, maar uit hetgene onze Rei/iger, bij cn in het gewaande heiligdom Loretto zag, kan men van de redelijkheid van den Godsdienst aldaar niet dan d'e allerllechtfte gedachten hebben. Hij zegt, „ de dampen , die uit „ zulk eene menigte van lampen opftijgen , vervullen de Kerk, en vormen rondom dit heilige huis eenen kring van verdikte „lucht, waardoor men in zwijmeling zou geraken. De UI„ grim», die deze gewijde plaats naderen, fenunen door deze „dampen verbijsterd, en van hun gezond veftaad berooid te „ worden, want men ziet hen hier - als van zinneloosheid aaagegreV Kk 5 ,,-pea,  522 F- J- E. M £ IJ E R „pen, de z.onderlingue dingen verrichten, Eenigen zag ik bil „den ingang van net gewaande huis van mTr!a, da? de 'hé „ neiiche heirlcharen hier ter piaatfe bragten, zich, zoo lat „zij waren, op den grond werpen, en hier uuren langmet hef „hoofd de fteenen drukken. , weiken de maagd zou hel be" „ « geraakt. Anderen lagen met uitgebreide Wn , onb' weegujk voor het klein,- vengiier, waar de Engel gaS „aan .maria verlcheen, om haar te groeten H^ne oogen „waren fterk op het vengiier gevestigd, even als of z? de „vewehnmng van den Engel nog eenmaal verwachtten Op „ eene andere plaats, wreven zich eenigen tegen den vuurhaard "2Mtge ™^^d en wangen aan ftulke ghds „deje,, anderen du ze tue tegen de deur van brons w. «mede ent huis veifierd is. In zeker basreliëf, dat digt b "iJV? dü S^ling van christus verbeeldt1 „ was het hoold van JfcSus, dat een weinig vooruitfteekt „ door het onophoudelijk wrijven eu kusfen de ge"óovigen „ glad weggemevcu en weggekocht, zelfs zoo dat eene aan» zienlijke holte ie plaats van het hoofd vervangen had! Een » aantal andere Pelgrims kruipen op de kalen- metrozenk anfen » m de hand, zoo menigrpaJen hun biegtvader hun deieboe. *> te heeft opgelegd, rondom het heilige huis: e p d „m „meren vloer is , van dit kruipen op de knien in deron™ «een kring gekomen, die even als een goot is uitgehold " en deze dingen gefchieden in de tegenwoordigheid? vVn „ bijna tvveehondvrd zingende Priesters die des voormiddag „de mis lezen, zonder dat iemand hunner ooit de moeite neemt, om deze menfehen van hunne uitzinnigheid te rug te brengen, ja ze fs op uicdruklijk bevel van den Biegtvader- en zijn dan deze Leeraars en Leken nog niet allen aaS de groot" 11e loort van bijgeloof fchuldi,» ? ë Hier, te Loretto , had Keizer jozef de twffde deze zonderlinge ontmoeting ; Hij kwam oP zekeren namid' &n° ziin" Se r dS fC,h,ntien ce,b"ichtigPn, die iër vet d°t h," 1?.\, C^ier^leding hier aan. Men zeide hem, dat tic hus alleen des voor den middags open was, voor dé genen die hetzelve op eene waardige wijze naderllen, eu dac t^A 0PJCZrU C'jd va".cen da«' vo°r niemand open gedaan werd. Hy het zich bij den Stedehouder brengen, en kreeg van hem in perfoon, in taamlijk harde bewoordingen,het zelfde andwoord, met bijvoeging, dat alleen voor Heeren van le ^Sf^J.Svmaar n'et ™or Courïers, het heilige huis fomtijds des namiddags ook wel eens werd geopend. Geduurende dit onderhoud met den Cardinaal Stedehouder, zette joz "f ui ontevredenheid, of om den lieer Cardinaal een teeken te "è r?e,V tnZ']'\rng h°ger W3S' dan zi'ne klecdi"S vvel verried, den hoed op zijn nootd. De Stedehouder begreep dit gebruik der Grooten in Spanje zeer verkeerd , en hield het voor  NIEUWE TAFEREELEN VAN ITALlë. 5-3 voor eene zijne hoge waardigheid beledigende trotschheid ÏÏS fteeg daa?öP weder te paard, zonder de heiligdom, men dei üeve° Vrouw te Loretto gezien te hebben, en zette ziinen weg naa Rome voord. . E>? Reiziger levert ons een zeer beknopt bericht van den Anniaanfchen weg , eu van de zoo kwalijk beruchte 1 ontijnfché moe «fcn,bdoor welken hij loopt. Hij verhaalt korr. ijk de ondernemingen, in vroeger en lat* beuwen o.n deze fchadelijke poelen , wier uitdampingen de luch door de geheele nabuurfchap verpesten, meer bellendige verbetering van het kwaad; hetvvelke altijd, door de kracht van het water, en Üapheid in het weionder, houden van derzelver keeringen, wederom de overhand kreeg. Hj meldt, dat eenige Paaien zelfs de verftand.gfte pamj ge. kozen hebben, om lieden, kundig in de Watetbouw. v.rde, St Holland te ontbieden, die gevoegd bij eenige KaHa.cn, de eenvoudigfte middelen voorftoegen , van welken men evenwel geen gebruik gemaakt heeft. Paus piys vond deze «ukken in zeer groot verval. Hij ondernam de uitdroging en men vleide de verwaandheid van dezen Paus, dat hy de groote man was, die dit groote werk volkomen volbragtnad, en gaf hem in luidbrommende opfchriften daarvan de hoogfte eere. Doch alles is zoo droevig Hecht ondernomen, dat het water in eenen enkelen winter in Haat geweest is, om een groot deel van zijnen arbeid wederom te verwoesten. Oiidertusfehen had men 'er, ten tijde: van onzen Reiziger .reeds vijf jaren aan gearbeid, met vijfden-honderd menfehen die elk 's daags omfrent negen Huivers Hollandsch kostten, en er dus reeds zeven honderd duizend. Romeinfche kronen aan ^Sercülanum en Pompeji zijn .twee ontdekkingen van de laamtifgelopene Eeuw, die bij uitftek gewigug «g^g* keunis van de zeden en gebruiken der Ouden. 1 .v.e teden, S welken men alles voorhanden en op zijne p.aats vindt zoo als het voor weinig minder dan twee duizend jaren geweest is, toen de eerfte .in eenen flroom'van Lava, en de andere n eenen zwaren regen van gloeiende asfche uit den Vefuv.us, bedolven werd. De liefhebber van deze foort van zaken zou met blijdfehap vernemen, dat men in het nagraven en opoUven der fchatten vau Oudheden , die daar verborgen liggen, verdere voordgangen maakte. Doch de Heer.i«t|«.a, die ze bellen bezichtigd heeft, geeft van dezen arbeid zeer be*oe«* de berichten, waaruit men met reden mag opmaken, dat men Jan die ontdekkingen, zoo lang de zaken te Na pels too\blijven Haan, weinig verder genoegen hebben zal. Je 1 ompe,i Idfs daar zulks met geringe moeite en kosten gefchieden kon , wordt niets van belang ter verdere wegruiming va^asfche en puin gedaan; en offchoon verfcheiden rijke vreemdelingen reeds  5-t A. J, i.1 'E B E S X*I N D dikwijls aan het Hof aanneemlijke voorOngen hebben latenden tot verkr.jg.ng van verlof, om verder té «ten ntoWzufê» met verontwaardiging verworpen , en alle ^TnfckwË MZZ0ldC, °"öPhoudliik door' fchildwaehl'n bewaaït " Met veel aandoening zal men bij den Reiziger lezen de he fchnjv.ngen die hij geeft van de laatfte v^oSefdiS de Aardbevingen in Calabriën veroorzaakt zijn zSo aïf hii T imbenchten van ooggetuigen, en van zulken'diehunne , aste bloedverwanten in dezelven verloren hebben, öpgeê ". Doch mij moeten yan dit Werk affcheiden. °Pgeert. Doch h rd! ' ftlT Stellingen, door ,. £ h rdlr. Ut het Hoogduitsch. Te Leijden , bij W H Gnjp.^174 Bladz. In gr. en kl. Octavo. DeJ prijs is ^U^dJ^^ ^bestellingen, voor de jeugd, door aügust j/.cob liebesk! n <, Predikavt *l%**nftadt Uit ha Hoogduitsch. Tweede Deel. T tl A-nL|1ÏÏfn dC Va" dit Werk'en . welks Eerfte f> Deel ten onrecht den naam van herder voert; beiden E? r rft/nn?ChC VM "'«b»i«ik*. Herder had vcór 5 Ha v ,f W***» Voorrede gefchrèven, zonde, dat, veelhgt, de eigenlijke Schrijver van het Werk z nen naam op den Tijtel had uitgedrukt. Dit niet te hebben opgemerkt, zal ^veelligt, Uitgever of Vertaler tot den mis11 g vervoerd hebben. Het is uit eene Aanteekening, agter ' des Heeren li eb es; kinds Voorrede vóór het Tweede Deel dat ons het bovenftaande is gebleken, cn wij onze Lezer , welken d.t Werkjen is bekend, van eene dwaling bWrifden daar ëvena',PnJZei?de V00;rede Van HERDER vermeldden wij daar even Dezelve heeft ten onderwerp de nuttigheid van het zedenkundig onderwijs, vooral voor de Jeugd, onder he" bekleedfel van Fabelen en Vertellingen. LeerrV en welge past zijn de aanmerkingen, ten dien einde voorgedragen en haren Steller waardig. De Vertellingen, in het Eerfte Deel zijn , meestal, overgenomene ftukken; welker bronnen bijkans' zijnde uitgeput,liebeskind noodzaakten, eigen vernuft te baat te nemen; hetwelke zekerlijk meer tijds dan vertalen kostte ei van de vertraagde uugave des Tweeden Deels voldoende reden geett. Om den Lezer met den inhoud dezes Werks eenigzins bekend te maken , waarvan een doorlopend uittrekfel deszelfs aard  PALMBLAREN , OF UITCELEZ. OOST. VERTELLINGEN. fr$ aard niet gedoogt, willen wij ons de moeite des overfchrijvens va„ dè opfchriften der Vertellingen wel getroosten. Die vrnr Ift iesëndertigtal in het Eerfte Heel luiden aldus: De helders S». K a m !. t en a a s c il i n Het gezigt mr. en S J ,? kt De Hohterieè Arabier. De dankbare Die Gd D,f Vrienden. KaRON. De be ëdigde DenMth. De mfdukkiJ PijWoet. De eeuwige Last Tü en,M£ Ztl of het Vertrouwen en de Getrouwheid. De drie V, tenden Dc banden del Liefde. Mirzds Gezigt De (thrandere Rigte.r. De Bibliotheek van den Koning van MUn. De vier fotcden mels. De Meloen. De geregtvaardigde kif r De Vme S'atmn Het woeste Eiland. Het geluk der Koninge-A. De tienden van den Keizer ,tot d. A » o a ll a h en hai.sora? Ëi middel om Dooden op tcwekkeii. DegoedaaiUge Princesfen. Het paar Pantofds. De Nijdigaard. De «edetaVWtm Spiegel. De Deken van badajoz- Hassan. Het v nu gen val den Godsdienst. De Reis naar Babijlon. Mirzds Jede gezigt. ■ — Van de zevenendertig Vertellingen in het Tweede zijn deze de Opfchriften: Abdallah. üe Roöver van Seiïtan. De Koopman van Schirwan. aiomohs Vrtei. De drie Zoonen. De Koningin der Gebergten. De Ge. ö n. i nsö_. De eigenzinnigheid vau deze vrouw, verdroot den Opz.ender van het Kcninglijk .gebouw; hij nam haar di klei' bfi den R& f *f al' Cn de 3rme feduwe *«™ menende bilden Rigter. Ibn beschir was juist kadi van de Stad. wL n™Ch h" geVal voorihellcn, en vond het moeil ik xvant offchoon de wetten aan de Weduwe uitdrukkelijk reg gaven, zo was het toch niet gemakkelijk, om eeneh Vorsf die gewoon was zijnen wil voor de volmaaktfte geregtigheid è houden tot eene vrijwillige vervulling van eene oude w te verphgten Wat deed dus de regtvaardige kad.? Hij za delde eenen Eze hing dien eenen grooten fak om den hals, en reed zonder uitlfel naar de tuinen van het Paleis alwaar de kali f ztg juist in het fchoone Paviljoen bevond, dat hij op den grond van de Weduwe gebouwd had. De komst van den Kadt met zijnen Ezel en ia!, bragt hem in verwon, dering, en nog meer. verwonderde hij zig, wanneer ibn bèSCVorl,l\J°°Vl]ne ret-fü Wierp' en hem dus aanfpraki " Sj«flnr' dat \dezea ftk raet Mrde van dezen „ pond vuile. Hak kam flond het toe. Wanneer de fak vol was, verzog; ibn besciiir. den Kalif, om hem den fak op den Ezel te helpen beuren. Hak kam vond dit verzoek nog bijzonderder, dan al het voorgaande; maar om te zien, wat de man voor had, zo greep hij mede aan. Dan, de fak was niette tillen, en de Kalif zeide: „ de last is te zwaar, „ Kadi, hij is te zwaar. „ Heer,'actwoorJc ibn beschik., met eene edele vrij,, heid, g.j vind dezen last te zwaar, en hij bevat toch maar « eB klenl van de aarde, die gij op eene onbillijke „wijze aan eene arme Weduwe ontnomen hebt; hoe zult 1 P dan d!c geueele geroofde land kunnen dragen, wanneer „ het de Rigter der wereld ten laatften dage op uwe fchouders ligt .? D.e Kafifwas getroffen; hij prees de kloekmoedigheid en fchranderheid van den Kadi, en gaf aan de Weduwe het land, weder1"6 UWen' — h'j daar 0p had laaten; aanleggen, De Vertelling: Het Vermogen van den Godsdienst tot opfchrift voerende, luidt: „ Wanneer de Kalif h u s.s ain , een Zoon van den grooten ai.i aan tafel zat, liet een van zijne flaven eene fchöte vol kokende rijst op zijn hoofd vallen. Toornig zag de Kalif den Haaf aan erf deze wierp zig fidderende en bevende voor zijne voeten neder, en fprak'de volgen de woorden uit den Koran: Het Paradijs is bereid voor die genen, welke hunner, toom inhouden , en dien overwinnen. Koel zinnig antwoordde hüssain: „ik ben niet toornig?' De (laaf ging me: het zelfde vers voort: en die den gecnen, die  •PALMBLADFN, OF UITGELEE. OOST. VERTELLING EX. £:? die hen beledigd hebben, vergeven. Hüssai.n, zonder hem aan re zien, zeide: ik vergeet' het u.' De Haaf vervolgde: en God bemint die boven niks, die kwaad met goed vergel den. H us sa i n reikte hera goedhartig de hand. ., Nu dan! lts op: ik ic'iiètfk u de vrijheid en vier honderd Diachma's '', Zilvers." Otifftefd omvatte'de fta af zijne voeten: „ 6 Mijn „ Heer, riep hij uit! gij zijt den edelften boom gelijk:, hij „ leent zijiie fchadüwé, hij geeft zijne vrugtcn zelfs aan, die „ gecnen, welke met eene Hou te hand fteenen tegen hem fliu-„ geren. . . .. Zie hier'nog eene proeve: de Vrienden cn het Geld betiteld. „ Een rijke musr. i, man was . zedert eenige weken ziek, en verwonderde zig, dat twee of drie van zijne vrienden hem niet bezogte.i. „ Zij': betrouwen zig niet, zeide zijn „ Rentmeester, om bij u té komen, tl* geld dat gij hun ■„ geleend hebt, is vervallen, en zij zijn nog niet in ftaat, om het weder te geven." Ga dan heen, antwoorde de zieke, en zeg hun, dat zij aan mij n ets meer fchuldig zijn, en da.t-.ilc hen alleen verzoek om 51] 'mij te komen, en hunne kwitanden te halen. Ik wil toch liever mijn geld verliezen, dan mijne vrienden." " Wij hebben deze proeven gekozen, ajs de kortften, en-daarom voor ons beftek best berekend. De meesten zijn meer of min uitvoeriger. Tot Hot merken wij nog aan, dat wij ons verbeelden , fommigen dezer Vertellingen ook elders in onze taal ontmoet tc hebben. De /Ibdtjkinderen ,• door m s. regina maria koche Naar het Franc'i. Eerfle Deel Te . Amftcidam, bij G. Roos, 1802. 214 Bladz. In gr. Octavo, D: prijs is ƒ 1 - 10 - : Te weinig ziin wii, in dit Eerfte Deel van dezen Roman, bekend' geworden mer het geheele beloop cn doelwit van dit Werk, dan dat wij-, voetftoots, ons zegel zouden hechten aan de loffpraak van'den Franfchen Vertaler, door de 'Nederduitfche Vertalers overgenomen: in hun Voorbericht;-—-te--weten: „ deze Roman paart het aangenaame met het nuttige: dit „zedelijk nut is het, dat de Èngelfche Recenfenfen bewogen „heeft, om in hun Maandwerk daarvan een breedvoerig Uitj!trekzel te geven, terwijl ztj onder anderen haar dezen lof „toekenden; „ men vind in-dezelve niet alleen aangenaame fchilderingen,juiste trekken ■ roerende tooneelen, maar ba" „ vendien eene «wprtreftijke Zedekun ie , en zij moet gerekend „ „ worden onder die Werken, welke men gerust ter lezing kan „ „aanbieden."" Wij kunnen hieruit niet anders, dan beflniten, dat deze Roman, niet oorfprohglijk in het Fransch, maar in het En-  528 r.m. roche , de abtdijsinderen. coralïé , enz, Engelsch gefchrèven is, - Uit hergene wij hier vinden Vm nen wij althandsdat gunftige oordeel niet ondertcelenen' Me ÈsïZT, hlf ƒ ^komende, zijn doorweven ™« f]'f! desgevallen; en of dezen, vooral voorde jeugd, zoo nutti" onwaarschijnlijk — De zedenkunde , h er ten grond eeleed behaagt ons geheel niet. Hoe? De jonge m o rti mer dïè ÏXZ,AKA-D* a!s ec" ^M«kk!g ilngfölfer der liefde be. fchouwt en een aanval op hare eer waagt, is naderhand wé derom bl] haar de man, die nimmer opgehouden had dë edele en beminnenswaardige man ce zijn, dien zij te voren altildfn hem reréïrd had, - finds hij haar flechts zijnedwal ng om trent haar perfoon ontdekte? Met zoodanige Zedenkunde kan nordif ,n(drVerC]d ver bW. Doch wïj wnien ons ooideel oplchorten , tot dat wij het geheele beloon van eke» naar overëenftemming niet juist met des Schrijvers denk beelden, maar nogthands in des Schrijvers denkbeelden; waar wij die overëenftemming misfeu, al ware het ook door onze fchuld, daar zien wij niet dan duisterheid en verwarring; en in de daad , zoo ging het ons, bij het lezen vaii~dit Deel, daar wij, na met moeite de onderfcheidene meningen , door onderfcheidene Sprekers opgegeven , nagefpoord te hebben , zoo veel wij *r van vatten konden, niet zelden moesten uitroepen: fecistts probe, multo inceftjores fumus , qudmdudumt Wij verlangen daaröm ts meer naar het Tweede Deel, bij het einde van hetwelke de Schrijver belooft, eene fchets te zullen geven , waarin men met één opllag zijne gantfche aanëenfchakeling zien zal kunnen, maar ook te gelijk elenktisch (c-lenchtischj de redenen», waarom hij zien LI 3  536 J. D. M I CH A ë L I S J. d. MicHAëLts Nieuwe Overzetting des Nieuwen Testaments^ met Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Nederduitsch over gebragt. Negende Stuk. Behelzende de Brief van paulus aan ^thessalonicensen tot die van de heere ë n. Te Dordrecht, hij A. Blusl'é en Zoon, 1803. 307 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - : - : "VVT'j vinden in de Aanmerkingen tot de opgemelde BrieW ven vele lezenswaardige ophelderingen , zeer gefchikt tot een recht verftand van den fchrijfftijl en fpreekwijzen des Apostels; in die tot de Brieven aan ïibiothrus en titus verfcheidene gefchied- en oudheidkundige toelichtingen tot de inrichting en het beftuur deiOude Christen-Kerk betreklijk, welken eiken liefhebber der eerfte Kerkgefchiedenis aangenaam, en den uitleggeren dezer fchrif'ten van veel dienst zullen wezen. — Vooral zijn ook die tot den Brief aan de Hebreen hoogst belangrijk , en verdienen, uit hoofde der groote bedrevenheid des Schrijvers in de Godsdienftige inrichtingen des Ouden Joodfchcn Volks, die tot eene rechte verklaring dezes Briefs zoo veel toebrengen, alle aanprijzing. — Wij willen, tot eene proeve, de Aanmerking bij Hoofdjl. I hier overnemen. „ In de vier eerfte Hoofddeelen," zegt M. „ maakt de Schrijver eene vergelijking tusfehen Christus , den Infteller van onzen Godsdienst , en de Propheeten , Engelen en Mofes, door wien de Godsdienst van het Oude Testament gefticht was, en toont, dat Christus veel grooter is, dan gene. Het oogmerk dezer vergelijking is, den, onder den last der vervolgingen in het geloof wankelende, Christenen te Jeruzalem eene tegenwerping te beandwoorden, die tegens de waarheid van den Christelijken Godsdienst kon gemaakt worden,en nog tegenwoordig door de Jooden daadlijk gemaakt wordt, die ik, met mijne eigene: woorden, wil voordellen. De Godsdienst van het Oude Testament is op de allerplegtigfte wijze door God ingefteld ; Propheeten predikten denzelven, en dezen verhief juist het verloop van tijd, en de omftandigheid, dat zij lang dood, en in de denkbeelden der Jooden veel meer waren , dan waarvoor men ben in hun leven gehouden had; Engelen, ten minfte zoo  NIEUWE OVERZETTING DES NIEUWEN TESTAMENTS. 537. zoo dagten de Jooden, riepen de wet van den Hemel uit, liet waare der zaake was egter, dat de wet gegeven wierd onder donderen en blikzemen , die zomwijlen figuurlijk met den naam, Engelen, benoemd worden, Mofes zelve , dien de Jooden wel eens gewoon zijn nog boven de Engelen te ftellen , was de Gezant van wien God. zich bij de wetgeving bediende. Wil nu God dezen ouden Godsdienst affchaffen, en eenen nieuwen in deszelfs plaats invoeren , dan is het te yerwagten, dat hij dit op_ eene even zoo plegtige wijze doen, en daar toe geene geringere Gezanten gebruiken zal, dan die waren, van weiken hij zich tot de inftelling des voörigen bediend heeft. Onder donder cn blikzem wierd de Christelijke Godsdienst niet ingefteld ; niet Engelen maar menfehen waren de Predikers van denzelven geweest: ftrookt dit met de welvoeglijkheid, die God zelve, wanneer hii met menfehen handelt, bij de inftelling en afschaffing van eenen Godsdienst zal in acht neemen ? Wij- zouden, volgends onze Godgeleerdheid, cn naar Joh. I: i—14 Rom. IX: 5 fpoedig kunnen andwoorden: Christus, de 'ftichter van onzen Godsdienst, is dc eeuwige waare God, en deze heeft zelve , en onmiddelbaar gefproken. Hem, die Christus daar voor erkent, zal deze geheele zwarigheid of bedenking niet eens invallen. Maar de Jooden inPake'stina, befchouwden in Christus, die ouder hun geleefd had, den mensch: omtrent zijne eeuwige Godheid mogten wel de meeste Christenen in Pakestinaniet zoo denken, als Johannes Hoofdd. X: 1—14, en Paulus Rom. IX: 5. Hier moest nu de Schrijver van onzen Brief, om bij de zulken inaang te vinden, die gereed Honden,om geheel van den Christelijken Godsdienst af te vallei*, niet de eeuwige Godheid van Christus onderftellen, maar, op eene andere wijze, derzelver bedenking zoeken weg te neemen. Dit doel hij nu: hij befchouwt Christus, alleen naar zijn ambt, ah Christus, en toont daar uit, dat hii grooter is, dan die allen, van welken God zich bij dc itichting van den Godsdienst des Ouden Verbonds bediend had. Ten aanzien van de Propheeten, heeft dit niet veel moeite in; van dezen erkent dit elk Jood, en zelfs Elia zou flegts de Voorlooper van den Meslias zijn; hij gewaagt dus flegts meteen woord van de Propheeten; maar van dc Engelen en van Mofes vindt hij noodig, meer te zeggen," LI 5 Ecnl-  53' j. van der roest Eenige Bijbelfche Tafereelen van Leerzaame Sterfgevallen en Uiteinden, voor gefield in eene proeve van Leerredeven, door j. van der roest, Evangelie-Dienaar te Haarlem. Tweede en Laatfte Stuk. Te Haarlem, bij j. L. Augustijn, 1803. 264 Bladz. In gr. O&avó. De prijs is ff- 15 ~ j Tpve Zes, in dit Deel, vooikomende Leerredenen hebXJr ben de volgende Bijbelplaatfcn ten onderwerp: & Chron. XVI: 12, 13. 2 Kon. XXIII: 29. Ha;rd. Vil: 55—60. Hand. IX: 36—41. Hand. XII: 20—23. En een Aanhang fel zijnde eene Leerrede over de Hemelfche gelukzaligheid mattii. XXV: 46^. Even gelijk in de voorgaande, is ook de behandeling in deze fchoon vrij breedvoeriger, doch voor den Lezer niet min belangrijk. — De Eerw. van der roest geeft eene korte, *docli over het geheel zeer oordeelkundige, en tot recht verftand der woorden genoegzame , verklaring der Tekst - Afdeelingén, en bepaalt zich dan tot de hoofdzaak zelve, aangedrongen met gepaste vermaningen , waarfchuwingen, vertroostingen , enz., welken allerwege den verdandigen, en tot heil van zi jne natuurgenoten met ijver arbeidenden Euarigelie- Dienaar kenmerken; zoodat dit Boek met veel itichting zoo voor zich zeiven als in de Huisgezinnen kan gebruikt worden. — De ftijl is duidlijk, eenvoudig en aan het onderwerp pasfende, men leest ongevoelig voord, en vindt zich bij het einde van elke Leerrede gedicht en opgewekt. In het Aanhangfel, of dc laatfte Leerrede, worden de volgende bijzonderheden overwogen (O Wat de Heilige .Schrift ons leere van dc plaats, die verordend is om het verblijf te wezen van de verheerlijkten. (2) Wat zij ons ontdekke aangaande den aard en de natuur der hemelfche gelukzaligheid. (3) De verfchillende trappen , de eindeloze toeneming, en de eeuwige duurzaamheid van dien gelukdaat. Zie hier eene proeve uit de laatde Afdeeling , Bladz. 420. „ En deeze gelukzaligheid zal deeds tocneemen, en voor ,,' eenen eindloozen aanwasch vatbaar zijn; dit brengt de ,, natuur van den mensch, dit, de aard des geluks van ,, eindige fchepzelen , mede; de verheerlijkte mensch zal „ een wezen zijn, dat eenen aanleg heeft tot eene altijd „ voordgaande, eene onbegrensde omzwachteling, vol- „ maa~  EENIGE BIJBELSCHE TAFEREELEN, ENZ. 539 maaking en uitbreiding van vermogens; reeds hier ont' dekt zich daar van iets, maar hoe veele en groote be; lemmeringea treft hij hier aan welke hem te rug ho.li' den, wanneer hij tot zekere hoogte gekomen is . ot ,, hem in 't midden van zijnen loop Ituiten! deeze zullen I, wegvallen in den toekomenden ftaat, niets, niets zal !, hem Itremmenin zijne vlugt naar de volkomenheid, cn ,, zijn Schepper en Vcrlosfer alleen weet tot welk eenen trap zijne vatbaarheden kunnen worden uitgebreid , zij' ne vernWns ontwikkeld, en hij der hoogde yolmaaiit„ heid kunne worden nadergebracht; want, daar zijne ', zaligheid voornaamiijk zal bedaan in dc gelijkvormigheid aan God, is eene eindlooze aanuadenng mooglijk, terwijl de afdand altijd oneindig blijven zal. Het zou , eene beperking van het geluk, het zou een ophouden ' vau geluk wezen bij een eindig fchepzel tot zulk eene „ hoogte van kennis, van volmaaktheid en van gelukza, " ligheid gekomen te zijn, boven welke het zich met , meer zou kunnen verheffen, cn de grenspaal van des,, zelfs volmaaking zou, wegens dc rustloozc werkzaam? , heid , zonder welke wij ons den toekomenden itaat ' niet moeten voordellen, de grenspaal des genots wezen. God alleen bezit de allerhoogde volkomenneid, ?' tot welke niets kan worden toegedaan, en dc pnveran' derlijkheid maakt eene der wezenlijkde cigcnfchappeii van zijne natuur uit, maar het behoort tot den aard ' van alles, wat buiten Hem is, altijd te kunnen toe, neemen. Wij mogen onderftellcn, dat het onderfcheid, 't welk na verloop van duizenden jaaren Cmdien wij van " jaaren in de eeuwigheid fpreeken kunnen) zijn zal, " tusfehen den trap van geluk, welken dc gezahgden als ! dan zullen bereikt hebben, en den eerden aanvang, ' niet minder aanmerklijk zal wezen, dan dat tusichen den tegenwoordigen Hand van eenen Christen, en het H begin van den daat der volmaaktheid, ó Hoe verhoogt ' dit het toekomdig geluk ! " Wij twijfelen niet, of dit Werk,zal vele Lezers vinden. De  54o t. v. r.einhard De Christelijke Zeden - leer: door fraks vo l k ma r rein hard, Eerften Hofprediker van den Keurvorst van Saxen. . Dit het Hoogduitsch vertaald door Mr. joannes van der linden, Advocaat te Leijden. Met eene aanprijzende Voorrede van sebald fulco JOIiannes rau, Doctor in de Hf. Godgeleerdheid, Hoogieeraar in dezelve, als mede in de Oo-.terfche Taaïen en Oudheden, H. Welfprekenheid en Dichtkunde , aan 's Lands Hooge School, en Predikant hij de IValfche Gemeente te Leijden. Eerfte Deel. Te Leijden hij A. en]. Honkoop, 1802. 390 Bladz. Voorwerk LIL In gr. Octavo. De prijs is f1 - 16 - : Oedert de ondeifchcidene Gefchriften van den geleerden O 11. van tijd lot tijd in ons Vaderland zijn bekend geworden, hebben velen reeds voorlange begeerd, dat ook dit zijn Werk over de Christelijke Zedenleer, aan onze Landgenoten, vertaald mogt medegedeeld worden. Zij zullen zich, buiten twijfel, nu verblijden, dat deze overzetting in zulke bekwame handen gevallen, en met die zindelijkheid uitgevoerd is, dat zij de goedkeuring en den lof van allen deskundigen verdient weg te dragen. — Wat het Werk zeiven betreft; wij twijfelen niet, of elk zal, na eene aandachtige en oplettende doorlezing deszelfs , het volgende getuigenis van den Hoogleeraar rau moeten billijken. ,, Kenners zullen met verwondering in hetzelve opmerken eene grondige geleerdheid, „ gepaard met een fijn oordeel, en diepe kennisfe van het menfchelijk hart, eenen imaak gevormd door de leezing ,, van al het geen oude en nieuwere Schrijvers over de ,, belnngrijkfte onderwerpen, die eenige betrekking tot de ,, Zedeleer hebben, gezegd hebben, een levendig gevoel „ der waardij van den Christelijken Godsdienst, en eene „ bijzondere hebbelijkheid, om dc verfchillende deugden 3, en ondeugden, pligten en gebreken, in alle derzelver wijzigingen en takken duidelijk voor teilellen, en daar door aan veele Bijbelplaatzen licht te geven." — Behalven eene Inleiding tot het geheele Werk, ontmoeten wij hier onder de Eerfte Afdeeling : van^s menfehen natuurlijken aanleg tot volmaaktheid, de zes volgende Hoofdftukken (1) Van de Natuur des Menfehen in 't algemeen. O) Van het vermogen van denken. (3) V~an het vermogen van  de christlijke ZEDENLEER. 541 yan gevotlen. C4) ^an het vermogen van hegeeren. (5) Van ^ Menfehen Lichaam. C6) Van de meest algemeene wetten der werking van de Menfchelijke Natuur. De Heer rein hard geeft ons den aanleg en de uitvoering dezes Werks, in-de Voorrede, nader op. Het volgende zal, tot een recht verftand, voor onze Lezers, eenoegzaam zijn. De beandwoording, naamlijk, deivolgende vraag: waarin beftaat eigenlijk de voortreftijkheid der Christlijke Zedenleer, door de Verdedigers van het Cnrtstendom zoo zeer geroemd, boven, die der oude Heidenen en boven de Zedenleer van het Verftand? kwam den Schrijver zeer gewi°tig voor, en in het gewone andwoord, waardoor beweerd wordt, dat de Zedenkunde van het Christendom naauwkeuriger en vollediger is in de pligten, welken zii met hare voorl'chriften iamenpaart, dan eenige andere , vond hij, uit hoofde der zwarigheden, die daarbij overhuiven, geene voldoening. Hij oordeelt, dat dezevoortrëflijkheid veel eer te zoeken zij in den geheel eigenaartieen geest, die in alle hare deelen doorfteekt, en haar verre verheft boven alles , wat men voorheen van's menfehen pligten wist. — Verder, men heeft dikwijls gek!aa"-d ' dat de meesten, die de Zedenkunde onderwijzen, zich0vergenoegen, met alleenlijk» den aard van elke deugd in bet alecmeen te verklaren, en met deze verklaring beweegredenen en aanmoedigingen famen te paren, maar dat'zij het gewigtigfte, betwelke alle voorlchriften eerst nuttig en bruikbaar maken moet, naamlijk, hoe, en door welke oefeningen en middelen de bcletielen der aangeprezene deugd zijn uit den weg tc mimen, en zij zelve eene hebbelijkheid der ziele worden kan, weglaten en vergeten. Dat zelfs zij, die nog beloven zekere middelen voor te liaan. dikwijls, in derzelver plaats, enkele beweegredenen noemen, en velen in het geheel niet fchijnen te weten , dat tusfehen deze twee dingen een zeer groot onderfcheid is. — De Heer reinhard heeft'er zich dus zorgvuldig op toegelegd , om de betrekking na te fporen° in ^welke de Zedenleer des Christendoms met de menschlijke Natuur en de wetten harer Werkzaamheid ftaat, dewijl hij wel begreep., dat de voorlchriften der Zedenkunde dan alleen bruikbaar zijn zouden, wanneer deze betrekking overal duidlijk was. — Elk, die zijn Werkjen over de Waarde der Kleinigheden in de Zedenkunde gelezen heeft, weet,, dat hij deze aanmerking daarin  S+a F* V' REINHARb, DÈ CHRISTLIJKE ZEDËNLËERs in nader aangedrongen en ontwikkeld heeft* — BindeHfe'i des Schrijvers oogmerk is,de Zedenkunde van het Christen* dom leerkelhg voor te dragen. „ Men zoude zig dus " zegt njj, zeer vergisten, wanneer men dit Boek a!s „ een Boek tot enkele dichting wilde aanzien, cn in hi t „ zelve eene algemeen bevattelijke, aandringende voor„ dragt verwagten. _ De leerftellige gegrondheid en juistheiu ichijnt mij toe, dat met de algemeene bevattelijk5, heid, die een nuttig féhrift tot dichting hebben moer, „ 111 t geheel niet kan worden overééngebragt. Ik doe „ derhalven van de verdiende , van voor ciseleerden „ en die met gewoon zijn te denken, gefchrèven te heb' „ ben, volkomen afïïand; ik wilde alleenlijk nuttig zijn " I001"/ jn,«,Ie Zig cene ëe]eerde kennis van de Meden„ kunde des Chnstendoms, of uit hoofde haarer bedem„ min'g, of uit eigene neiging, willen aanfehaflen." Als zoodanig befchouwd, vindt men dus in dit Werk alles wat tot eene geleerde, grondige en volledige onderrichting der Zedenleer verëischt wordt, met eene gematigdheid , duidHjkheid en eene menigte aanhalingen van verfchillende Schriften vau oude en latere Schrijvers, welken hetzelve het hoogde gewigt en belang bijzetten, en liet naauwkeungde onderzoek, en de vlijtigde'beöefenina van aken Godgeleerden waardig maken. Korte Verhandeling over de Ambachtsheerlijkheden, en derzelver Lot, zedert den Jaare 1795. November ibo2. Alom te bekomen. 75 Bladz. In gr. Octavo. De prijs (J / 1 - li • i Het onwederfpreeklijk Recht der Ambachts- Heeren en t rouwen op hunne Schouts- en Secretaris - Ambten, betoogd in eenen brief aan den Schrijver der Korte Verhandeling over de Ambachts-Heerlijkheden , en derzelver Lot, zedert den Jaare 1:795. Alöm te bekomen. 47 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f i - 8 - : \V7ij voegen deze twee kleine Stukjens te famen, dewijl W zij onmiddelijke betrekking op elkander hebben. In het eerst genoemde Stukjen betoogt de ongenoemde Schrijver, dat men de Ambachts-Heerlijkheden ten onrechte ontzet heeft van de Schouts- cn Secretaris-Ambten, eu toont  KCK.TEVfiRIiAND.OVKRDE AMBACIlTSflESRLljKHËDEN. 543 toont aan, .dat de Heerlijkheden ontegenzeggelijk Eigendommen z jn , welken Honorabile en Profitabiïe Rechten bezitten , eu derhalven, dat dezelven aan de eigenaars moeten worden teruggegeven. „ Daar het dan ," zegt hij, Bladz. 46, „ eene algemeen erkende waarheid is, dat de „ Heerüikhceden (heden,) in vroeger (en) of laatcr (en) ,, titel, uit den boezem van den Souverain deezer Lan- den afkomftig, en door denzelven aan geëtablisfcerde „ Corpora, of aan particuliere Ingezeetenen , meestal bij „ Contracten'van koop, en verkoop, zijn afgedaan, en „ opgedragen." „ Zoo volgt hier uit van zelfs, dat de tegenwoordige „ Souverain!, of' die denzelven repraeienteert, en de op„ permacht (a) in. handen heeft, verplicht (g) is, die „ Contracten welke in voojige dagen door den toen„ maligen Opperheer zijn aangegaan, gedand tc doen, „ cn niet vermag, de eens verkogte (verkochte), en af„ geitaane goederen , aan derzelver wettige bezitters ooit ,, weder te ontneemen." „ En dat Hij zulks echter doende, en den klaagenden „ de deure der Justitie iluitcnde, de paaien Van zijn ge,, zag verre te buiten gaat, en eene daad van willekeurig gezag verricht, die Volkomen gelijk daat met eene poli- tique confiscatie van goederen." De Brief, gefchrèven, volgends het onderfchrift, dcit 15 Februarij, 1803, behelst eenige nadere ophelderingen en eene nadere betpging van hetgene in het Eerde Stukjen gedeld wordt. De'Schrijver; na aangetoond te hebben, welke nadeelen de Ambachtsheeren en Vrouwen geleden hebben, zegt. Bladz 44: ,, Wanneer men aldus de ver„ ongeïijkingen eu de verliezen, die zoovele Eigenaars van „ Ambachtsheerlijkheden, nu agt jagen lang G) geleden „ hebben, nog moet zien voortduwen, is het hoogst „ te verwonderen , dat zoo velen als daar bij belang heb„ ben, zig (zich) niet vereenigen om het Lands Beduur „ daar over te adiëren. Een en ander mag dit voor zijn „ privé gedaan hebben, maat het is onbegrijpelijk, dat „ zoo velen blijven dilzitteh: en het is onmogelijk, dat „ wanneer aller belang befchcidenlijk ruin het tegenwoordig „ Gouvernement werd voorgedragen, zij geen gehoor „ zouden krijgen, en zij niet in hunnen wettigen Eigen- dom zouden worden herdeld," enz. Wij kunnen, zonder ons' hier verder in te laten, deze twee  544 verhandelingen en waarnemingen, twee Stukjens aan ieder een , vooral aan de belanghebbenden, gerust aanbevelen; maar wij hadden gaarne gezien, dat de Schrijvers derzelvvn zich niet alleen bij het Departement Utrecht, en ter loops bij Holland, maar meer algemeen tot ons geheele Vaderland hadden bepaald, dan zouden zij nog veel meer hebben kunnen aanvoeren, vooral, wanneer zij zich tot het Departement Braband, waar, gelijk men verzekert, den Heeren der Heerlijkheden, en anderen Bezitters van zoogenoemde Heerlijke Rechten, die titulo onerofo et justo verkregen zijn , dezelven zijn ontnomen, ujtgeltrekt hadden, Misfchien, want dc Briefichrijyer fchijnt ons nog meer Brieven tc beioven, zal dit wel eens in het vervolg gebeuren. Verhandelingen en IVaarneemiugen ter bevordering der Genees- Heel- Verlos- cn Scheikunde. Tweeden Deels Eerfte Stuk. Te Leijden , hij A. en J. Honkoop , 1802. 110 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: -15-: Met genoegen ontvingen wij op nieuw een Stukjen van dit geachte Tijdfchrift, waarin de volgende Verhandelingen en Waarnemingen voorkomen: Over de ajwisfel'wig der dierlijke beftanddeelen , door j. s. DOtjtrev o n t. Over het willekeurige der Ademhaaling, door Prof. r 0 o s e , beiden uit reils Archiv. fiir die Phljfiologle. Aanfporing ter behoudenis van het leven der Vrucht, door c. w. hu fe la ND. Hellzaame uitwerking van eene in de vaten gefpotene ontbinding van den Braakwijnfteen, ter ontlasting van ligchamen , welke in den jlokdarm blijven fteken, door balck. Waarneming van eene moeilijke verlosftng van ee?ie in de fchede uitpuilende breuk der pisblaas , door baui; r. Van een in het bekken bij de verlos fing vastgeklemd Waterhoofd en daardoor ontjlane moeilijke verlosft,ig, door mönnic h: de drie laatften uit het Journal der Chirurgie van mursinna. Van een inwendig IVaterhoofd met buitengewoon grote beenderen des bekkeneel s , door h. a. cake; en twee Waarnemingen van WanfchepfAs en daar uit afgeleide gevolgtrekkingen, door den zelfden. Zijnde hierbij eindelijk gevoegd eene lijst van nieuwe Hoogduitfche Boeken. Wij zouden gaarne zien, gelijk reeds bij de aankondidiging der twee vorige Stukken is te kennen gegeven (*), dat (*) Zie N. Vadert. Bibt. Wilden Deels ijle Stuk, Bladz. 12.  TER BËVöRÖtRtSrG DER GENEESKUNDE, ENZ. 545 dat dc Verdieristlijke Schrijvers ons ook Van de belangrijküte {tukken uit de' Èngelfche en Franfche Periodieke Werken mededeelden , eu dat onze Vaderiandfehe Geleerden het hunne mogten bijdragen, om, in navolging van dén beroemden bake, dit Journaal met meer voordbrengfelen, van onzen eigenen grond, te verrijken. Waarneemingen Wegens eene Inenting der Koe- en Kinderpokken bij hetzelvde Kind , door j. e. lijk lama h nijcholt J. U. et Med. Doet. te Ijsfelftein. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1803. 14 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 4 - : Eenige Aanmerkingen op de onlangs uitgegevene waarnemingen van den lieer j. e. l ij k l a m a d n 11 ë h o l t , wegens eene bi'ènting der Koe- en Kinderpokken in het zelfde Kind. Door phorbcs h 1 tserus the.ruin en, Med. Doet. te Amfteldam. Te Amfteldam, hij P. J. LJijlenbroek, 18.03. 68 Bladz. In gr. Octavo, De prijs is f: - 14 - : De Heer lijklama a n ij e h 0 L t entte in de maand December 1800, tevens met vijf andere Kindei cn, aan zijn jonglk dochtertjen de Koepokftof in op den eenen arm met een der lancetten , hem door den Heer dib b etz uit den Haag bezorgd, wel voorzien van ftoffe, genomen van een Kind met de waare Koepok ingeënt. Den avond van dien zelfden dag, toen 's morgens de inenting verricht was , vertoonde zich het wondjen reeds ontftoken, begon den zesden te drogen en was op den agtften dag bijkans opgedroogd. Den zevenden dag na de ihënting begon het Kind , dat tot nu toe vrolijk en welgefteld geweest was , koortiig te worden, hetzelve werd vervolgends zeer ziek, met blaartjens , ontvellingen pijn in den mond, troebele pis, die een wit bezinkfel had, en met eenen zeer Merken pokreuk aan den adem. Op den veertienden dag na het begin dei' inenting, den agtl'reu van de koorts, kwamen hierbij eenige puistjens op den rug, die fchielijk verdwenen , en twee aan de neus eu lip, die gezworen hebben, in het midden ingetrokken waren, gelijk men in de Kinderziekte bevindt en volkomen het bc« loop van de ingeente Kinderpokken hielden; lèdeft wel- kieuwk vad. bibl. vii. deel. no. It, M m keil  546 j. E. LIJKLAMA fl NIJeHOLT EN P. H. THEI.IMEW. ken tijd de toevallen verminderden en het Kind langzaam herftelde, zijnde deze twee zweertjens, na lang een ingetrokken teekeutj'en te 'hebben nagelaten, nu, ruim twee jaren daarna. nog als een glad plaatsjen zichtbaar. De Heer i. ijk. lama heeftin December 1802, en dus twee jaren later, aan dit zelfde dochtertjen de menlchenpokken ingeënt; dewelkenhij, vermids hij de vorige ziekte voor de echte Vaccine houdt, lot zijne'groote verwondering zag vatten cn.ecne ziekte voordbrengen, die in alle opzichten met geregelde menfehenpokken ovciëeu kwam. Op deze waarnemingen zijn de aanmerkingen van den Heer t h e m m e n gemaakt, welken even als de Chirurgijn turk van Maarsjen (in den 'Letterbode van 29 April dezes jaars) de mening van Doctor lijklama op eenebefeheï* dene wijze wederlegt, cn door de befchrijving,zoo van hei beloop her Koepokken bij menfehen, na Se ïnëntïrig met een' lancetfleek, als van het onderfcheid tusfehen de echte en onechte Koepokken, uit het Werkjen van goldschmidt over de Koepokken, overtuigend doet zien, dat de eerfte ziekte, bij het Kind van Doctor lijklama, de echte Vaccine, gelijk die Geneesheer meent, niet geweest is. Wij kunnen echter de explicatie, door Doctor themmen geopperd, dat aan het Kind van den Heer lijklam a geen echt Koepokfmct, maar fcherpe etter of andere ftnetltof is ingeënt geweest , en dat waarfchijnlijk alle de door hem befchrevcne toevallen, hierop gevolgd, uit de opflorping daarvan veroorzaakt zijn, niet omhelzen. Het komt ons veel waarfchijnlijker voor, dat de ftoffe, door Doftor lijklama,, tot inenting van zijn dochtertjen gebezigd, wel uit eene waare koepok is genomen, maar tot het voordbrengen der echte Vaccine ongefchikt geworden : wanneer wij in aanmerking nemen , dat deze ftoffe door Doctor djiib etz was bezorgd, eenen man, die in dit vak gantscn geen vreemdeling is, en, was hij thands niet afwezig, misfchien hieromtrent eenig licht zou kunnen geven ; wanneer wij mede overwegen , dat bij alle de vijf andere Kinderen flechts eene iigte ongefteldheid , doch veel meer ontlteking cn verëttering der wonde werd veroorzaakt, en dus niet, gelijk de Heer t hemmen fchrijft, eene geringe ontfleking en etterpuist tri den arm, die daarna fchieiijk opdroogden, zijndé alleenlijk bij één van de vijf bovendien eenige uitbotting,  waarnemingen over de roe- en kinderpokken. 54? ting, doch zonder volkomelie verzwering voordgebragt: Wannéér wij eindelijk daarbij voegen , dat hier voldoende oorzaken van het ongefchikt worden der aangewende ftoffe , tot voordbrenging der echte Vaccine kunnen worden opgegeven , het zij men die zcckc in de tc lange bewaring der ftoffe , welke uit den Haag gezonden, eerst tot dc inenting der vijf andere Kinderen is gebezigd , het zij men zulks toefchiïjve aan de gelijktijdig aanwezige oorzaak der koortüge ziekte, waarmede het Kind kort daarna Werd overvallen, dewijl de ondervinding leert, dat andere prikkelende ftoffen, tevens in liet ligchaam huisvesten^ de * de werking van de koepokftof, even als van de meni'chenpokftof'. kunnen vertragen , en ook geheel beletten. Wat voords betreft de koortüge ziekte, die op de eerfte inenting is gevolgd, wij houden ons verzekerd, dat deskundigen, wanneer zij derzelver beloop- het eenig zekere middel, om de Kinderziekte te onderkennen, nagaan , die even zoo min voor echte menfehen- als koepokken zullen houden; niettegenftaande Doctor lijklama van zwerende puistjens, die in het midden ingetrokken Waren, en een ingetrokken teekentjen nalieten, gewage, cn niettegenftaande hij van den pokreuk aan den adem melding makc. Wie"toch zal alle zulke zweeftjeiis voor echte pokjené houden? en het laat zich ligt begrijpen, hoe iemand, in den Waan, dat de pokreuk aan de menfehen en koepokken gemeen is, en dat het voorwerp zijner behandeling door de laatften is aangetast, den walglijken adem eens lijders , wiens lippen geheel ontveld , met zwarte korften bedekt zijn, cn wiens tong beflagen, van kleine blaartjens bezet is, voor den eigemiardigen pokreuk kunne houden , op eenen tijd, wanneer geene andere pokzieken worden gevonden, met wier adem hij die van zijn patiënt kan Vergelijken. Wij twijfelen ook niet, of de Heer lijklama zelf zal nii van zijne dwaling overtuigd wezen, doch hadden intusfchen wel geWenscht, dat hij met de uitgave van deze zijne waarneming, hoe zeer ook met de zuiverfte waarheidsliefde gefchrèven , niet zoo voorbarig geweest ware, maar vooraf de befchrijvingen over het beloop der echte èn onechte koepokken aandachtig gelezen, met zijne waarneming vergeleken , en, indien hem dan nog twijfelingen mogten zijn overgebleven , (hetgene, onzes bedunkens, Mm a voor  548 lijklama k nijcholt en themmen, waarnem. , enz. voor onpartijdiger! onmooglijk is,) daarbij in dit vak ervarene mannen geraadpleegd had, en wij durven ons vleien, dat cue Geneesheer zich dan liever de moeite zou getroost hebben, om de menigvuldige pavragingen'x, omtrent dit geval, ieder afzonderlijk te beaiidwoorden, dan, gelijk nu, uitzucht, om van dien last bevrijd te zijn , eenlhikjen dat voorzeker de aandacht van allen , die bij de Koepokken belang hebben, moet tot zich trekken, en bij onkundigen van nadeelige gevolgen kan wezen, maar zoo m de wereld te floten. De Heer them men heeft agter zijne ODgegevene aanmerkingen, behalven eenige ongewone graSrnemingen, betreklijk tot de Koepokken, nog een bijvoegfel geplaatst waarin nij alle Geestlijken , Ouders en Opzieners van Oods-en Weeshuizen opwekt, om mede te werken tot meerdere algemeenmaking der Koepokinenting : tonende daarbij tot die genen te behoren, welken het voor reeds uitgemaakt houden, dat de Vaccine de vatbaarheid voor de mcnicheiipokken , voor altijd wegneernt. Dan, hoe zeer wij het voldongen rekenen, dat^dc Vaccine eenen gcruimen tijd tegen de menichenpokken behoedt, hoezeer wij de Koepokinenting ook ten dezen opzichte als zeer heilzaam befchohwen ; hoezeer wij het zelfs waarfchijnlijk fteilen, dat de Koepokken de vatbaarheid voor de menfchenpokken geheel uitdelgt; zijn wij echter met beroemde Geneeskundigen en warme Voorftanders der Vaccinatie van gedachten, dat men tot nog toe in deze zaak geene zoo beflisfendé uitfpraak kan doen. Intusfchen mogen wij billijk verwachten , dat alle Geneeskundigen zich' de gelegenheid zullen zoeken ten nutte te maken, onï dezulken , die voor eenige jaren de echte Vaccine hebben doorgeltaan, met menfehenpokflof in te enten, en van bun bevinden getrouw verflag te doen , waardoor wij wenIchen, ja reeds durven hopen, dat dit gevoelen van deii Heer themmen algemeen erkend en omhelsd zal worden. Ma-  j. kops, magazijn, enz. 549 Magazijn van Vaderlandfchen Landbouw , door j a n kops, Commisfaris van Landbouw, Lid der Maatfchappij van Wetenfchappen te Haarlem, en Lid honorair der Maatfchappij van Landbouw te Amfterdam. Eerjle Deel, Eerfte Stuk. Te Haarlem , bij A. Loosjes , P. z., 1803. 190 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 8 - : In het Voorbericht tot dit Werk, met dc uitgave van wiens Eerfte Stukjen wij allen, die bij het hoofdonderwerp, daar in behandeld, belang hebben, geluk wen* i'cbeu , ontvouwt de kundige kops de nuttigheid van zulk een Tijdfchrift, als kunnende dienen tot eene voegzame verzamelplaats van waarnemingen en ontdekkingen, het nuttig en eerlijk bedrijf, den Landbouw, betreffende, die, anders, hier en daar, of in min verkrijgbare Geichriften verfpreid, ligtlijk voor de zulken, wien zij inzonderheid aangaan, zouden verloren worden; — deel9 ook om het publiek kennis te doen dragen, op hoedanig eene wijze hel Gouvernement ten nutte van den Landbouw werkzaam zij, en onderricht worde omtrent de voordragten , advifen cn belhriten , welken hier toe betrekking hebben, en voor het publiek belangrijk zijn ; iet , waardoor , zegt de Heer K., alle grond van verkeerde en óngunftige oordeelvelling hieromtrent zal worden weggenomen. Met zeer veel oordeels vervolgends hebbende aangemerkt, dat de Landbouw, van wegen de verfcheidenheidvan gronden, liggingen, dampkring, luchts- en weêfsgefteldheid, in de verfchillende oorden der aarde, meer dan eenige andere wetenfchap , zijne Geögrafifche palen en perken heeft , meende hij zijne Verzameling Magazijn van Vaderlandfchen Landbouw te moeten noemen, als zullende hier niets anders behandeld en geene ftukken geplaatst worden , dan die op den Bataaifchen Landbouw meer onmiddelijke betrekking hebben: waarom dan ook, hetgene uit menigvuldigeuitlandfcheGeichriften, den Landbouw betreffende, hier zal worden overgenomen, geene andere ftukken, dan die van algemeene toepasfing zijn , zal behelzen. Voords bericht de Heer R. zijn Magazijn in vier Rubrieken te zullen verdeden. Onder de eerfte Rubriek, hebbende tot opfchrift: De Werkzaamheden van het Bataaffche Gouvernement, ten nutte van den Vaderlandfchen Landbouw, zou hij gaarne, behalven het in dit opfchrift regehegt aangekondigde, ter bereiking van 'Mm '3  55o j» kops Zijn doelwit, alles willen brengen, wat ten aanzien van den Landbouw ,q ons Vaderland belangrijks voorvalt, ig febreven en verricht wordt, teneinde een Jaarboek vim onzen Landbouw te kunnen leveren, waarin deszehs Sen°h?; hTdt * b°ek gdidd; eene »*i ï**mS tegen hij bekent tot nog toe niet te zijn opgewasfen, hoe, wel daartoe eemge bijdragen hier reeds voorhanden zijS, )i t,mnr " «Wkkigen voordgang van onzen Landbouw SJffi0 Q0urdeelei>» lllt de belangrijke ondernemingen, gewjguge verbeteringen , en welgellaagde proeven, heeft ' S K- "jW^** Rubriek gel?hikt tot Bi dragm tot k kennis en Historie van den VaderlandfchenLand, & x r" •• -e hlcrSePIaatstworden de berichten, plaatsraaLvSSrTl' ^™ ontdekkingen, yoorftelleq en laadgevmgei , die hem , ten nutte van den Vaderlandfchen Landman, door zijne Landgenoten zullen worden opgege. ven , wier hulp en medewerking ten dien einde wel ernffis Verzocht wordt. Eene derde Rubriek zal behelzen eene op! tl ™ Handelingen van onze Vaderiandfehe Genootfchap. pen en Maaffchappifin, in zoo verre zij tot den Land, bouw betrekking hebben, als mede van de in ons Vaderland qieuw uitkomende Gefchriften, die het nut van onzen landman bedoelen, om door bevoegde Rechters, aan wel, ken dit zal worden toevertrouwd, beoordeeld te worden' Eindelijk zal m de vierde, en laatfte Rubriek worden medegedeeld het meest belangrijke, hetwelke in Buitenlandiche Geichriften en Journalen voorkomt, en op onzen Landbouw toepaslijk is , of in onze gronden verdiende beproefd te worden; als mede de inrichtingen, die elders door openbaar of bijzonder gezag zijn ingevoerd. Hoewel zich aan geen vasten tijd bepalende, belooft de Heer K. met zoo veel fpoeds, als hem doenlijk is, de Stukjens , van meerdere of mindere uitgebreidheid, op elkan, der te zullen ooen volgen. ■ Niet ondienftig hebben wij geoordeeld, denaard dezes Werks, door middel van ons Maandwerk, eenigzins uit, voeng te deen kennen, onder anderen om onze Lezers met de natuur en (trekking der nieuwe Creatie van een Commisfaris van den Landbouw wat nader bekend te maken , omtrent welken velen nog al zser verwarde be°rip. pen voeden. Van goeder hand menen wij onderricht te j?ijn , dat de Heer kops, even gelijk hij weleer den post van Christen Leeraar met lof bekleedde, ook voor deze tgaj; i§ berekent}, To't  magazijn van vaderlands c hen landbouw. 55 * Tot fladei-ë inlichting, omtrent den aard dezes Magarfjn£ wUién wij de moeite des overfchrijvens van de ftukken-, daarin voorhanden , ons wel getroosten. De eefflï Rubnek bevat de volgende ftukken: Artikelen der Inftructie van den Raad van Binnenlandfche Zaken• den Landbouw betrefende. Extract uit het Register der Befalten van den Raad van BinnenlandfchefZahn, betrekkelijk de Uitgave van dit Magazijn van Vaderlandfchen Landbouw'. Kort Verflag van de werkzaamheden der Commisftevan Superintendent wegens de Duinen , en va» het fgfcDf vaii derzelver algemeen Rapport. Rapport ^n Raad van Binnenlandfche6Zaken aan het Staats-Bewind, ^eVTwee' de Deel van het Algemeen Rapport der LommisficvanSuperintendentie wegens de Duiven Rapport van jen Raad %an Binnenlandfche Zaken aan het Staats-Bewind,jegens den ftaat van het Fonds tot voorkoming en pending van runderpest; cn voorclragt ter uitbreiding van dit Fonds. Maatregelen tot bevordering der Schaapsteelt, op het Liland Texel genomen. Bericht van het A\1802 voorgedragehe'. om het inkomend recht van het Rund-vee te modereren, ia» f 10 : - per ftuk op f 5 : - en van c,e Befluiten van het Wetgevend Ligchaam deswegens. Continuatien der Belasïinivah f % : i< - M> élk uittevoeren honderd pond Boter, t"i December 18c?. Cople eener Misfive van de Comtnisfie tot het Werk van de Convoijen en Licenten aan de Maatfchappij ter bevordering van dm Landbouw ie Amfterdau. — De tweede Rubriek, bevattende Bijdragen tot de kennis en historie van den Vaderlandfchen Landbouw, behelst de Bounftojfen, hiertoe reeds voorhanden, en op wat wijze verkregen, fjiier ontmoet men niet minde» dan 2« Vragen, rakende onderfcheidene Landbouwkundige onderwerpen , en de Andwoorden op een veertigtal derzelven , onder welken eenige van verfcheidene Departementen der Bataaffche Maatfchappij: Tot Nut van t Algemeen.-) Lijst der quantiteit ponden Kaas binnen de re%eWve Steden Alkmaar, Hoorn, Purmerende, Medemblik. Edam en Enkhuizen ter Markt gebragt, en aldaar ter Wage gewogen, gedurende den Jare 1801. Aanleg van het Landgoed Valkenberg in de heide van het Land , van Breda, door b. van der. Rorcii. Bericht wegens de Schaaphoedérij van j.c.g.vas der brugghen, wonende op het Kasteel van croij onder fTipnouT, MEMERII van den eosch. Wegens èen fchadelijk dnfekt m J M m 4 m  55= j. kops, magazijn, enz. t&^t^n^^' ~7T °"^r de derde dectLSW ter levordtr>H van den landbouw, enz. aan **^2ff%^T*$ van *r ?nVBi^ ^ Sc%?eZ RecSen v2 T; ?** bomende en Uitgaande nrmeent dat ge Amk/en ' ah die Maatfehappij gaan F n Sufveran/eV»g ^uden kunnen onder*, gaan. bn wijders eene oordeelkundige Recente van het vSd^Ruffieki v' gefVCn' 2T1 Eindelek bevat de ■ ft YMrln. i - \ volgende van Buitenslands ontleende bnfnJT^f **5 Raadvan ^bouw in Engeland. Over de werkmg der Mestjioffen, de wijze van derïel- zorlbfZtï H teïmdf,e,U CUit het Fransch J m r an kt^Ë'Tti S# het ETls<^ A ^ w» Cntneefche Oh]-gevende Radijs Zaad Nadechge gevolgen van het te afgenifen entel^attuehtbc. men. Over hef perken van Paarden. Mest op zandpron den met ouder te ploegen. Landen, UnagtirJ^L de vochugheid daarin te behouden. Door Zeewater den mesthoop te verbeteren, (Uit het Engelsch 7 Zie daar den hoofdzaaklijkcn inhoud van dit Eerfte Stuk, jen, he weke wij, om deszelfs nuttige «rekking 'hopen van anderen, van tijd tot tijd, te °zuiien gevolgd R den. De Uitvoerigheid dier opgave verbiedt ons thands iet van beiang over te nemen, betwelke wij tot de voord-, zetting van het Werk uitltellen, waartoe wij wenfehen dat het den Heere kops aan de nodige hulpmiddele eu aanmoediging niet zal ontbreken, *>»»wa«en eu Gezangen bi] den Godsdienst, op bekende Zangwijzen, ten gebrmke der Roomseh - Catholijke Kerk , door J. f eije Pe Haarlem, bjl J. van Walré en Comp. 1803. 4Ó Bladz. In gr. O&avo. De prijs is ƒ : . 10 - : 17-n douzlin Liederen', vier van welken, reeds eenige jaren geleden het licht al gezien hadden, meest, 81 op de gefchiedenisfen uit het leven van den Zaligma, ker,  m. feije , gezangen bij den.. godsdienst. 553 ker, die jaarlijks bij de Christenen plegtig gedacht worden. In "Kerkliederen tot leering en (richting van de gemeente, zou men wel gaarn wat minder woorden en wat meer zaken gehad hebben, wat meer van hetgene Christlijke gevoelens cn aandoeningen in het hart verwekt. Somtijds loopt 'er ook wel een denkbeeld onder dat de toets niet verdragen kan, bij voorbeeld, wanneer de Dichter zegt, dat het brood in liet Avondmaal een fpijs is daar de Engelen naar haken. Gaan de Engelen ook ten Avondmaal? Hier en daar vindt men evenwel ook goede Coupletten. Zie hier een klein proef jen, uit het Gezang op jesus lijden, Niets kan hem tot troost meer baaten, ,, Waarom hebt gii mij verlaten. „ O mijn Vader en mijn God!" Zucht hij zonder wederflreeving; Ja hij fmeskt nog om vergeving Voor zijn heilloos moordersrot. Welk een liefde! — ftervelingen! Jezus lijdt dees folteringen Slechts om ons, uit broedermin. Niets kan dezen gloed verdooven, Noch ons zijne liefde ontrooven; Zij kent einde noch begin. Kort begrip der Gefchiedenisfen van Oud-Griekenland. Tc Coevorden, bij], van der Scheer, 1S02. 318 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 • a, ■■ : De Vrouwe van raesvelt — reeds bij de Natie gunftig bekend als Dichteresfe, waagt zich ook, hoewel hoog bejaard, om in het 'vak der Gefchiedkunde ten voorfch'ijn te treden. Zich eenigen tijd op het land bezig gehouden hebbende met het onderzoek der Gefchiedenisfen van Oud- Griekenland , befloot zij, om alles in een kort begrip famen te trekken, ten einde het geheel zooveel te fpoediger, in een klein beftck te kunnen ovemen. —■ Op raad van goede vrienden geeft zij dir in het licht, vooriil ten diende van jonge lieden , die zich op de Griekfche Gefchiedenis wilden toeleggen. — Nog heeft zij er bijgevoegd de Gefchiedenis van het Eiland Siciliën. •-—— Mm 5 Ro"  554 kort begrip der geschied. van oud-griekenland. Robertson, stuart, barthélemij en anderen, zijn de Schrijvers, door haar gevolgd. — Dit alles wordt in agt Afdeelingén behandeld. De eerfte, waarin tevens de liggingen verdeeling der landfchappen van Griekenland wordt aangewezen , bevat de o-e. vallen int den duisteren tijd tot aan den Trojaanfchen Oorlog. Van daar gaat de tweede, tot aan den inval der lerlen onder darius hijstaspes. — De derde loopt tot aan oen Peloponefifchen Oorlog. De vierde tot aan de opkomst der Macedoriers. De vijfde tot aan den dood van Alexander den Grooten. De zesde tot op den tijd toen Griekenland een Wingewest werd van Rome. In de zevende wordt nu gehandeld over de Temoels. Feesten en beroemde Perfonen in Griekenland : terwijl dc a°t. fta Afdeeling de befchrijving van Siciliën en deszelfs Lotgevallen behelst. — Wij twijfelen zeer, of de Vrouwe van raesvelt met dit Werk wel haar oogmerk geheel zal bereiken. — v\ ij zijn eenigzins huiverig, om onze gedachten rondborlhg te zeggen: of het is, omdat wij gaarn hulde willen doen aan de welmeenendheid der edele Schrijffter, die er verre af is, om, met dit Werk, eenig voordeel te bedogen; dan of wij veeleer tot eeniee verfchoning worden aangemaand, door het denkbeeld, dat eene Vrouwe zich , met zoo veel ijver, op deze wetenfchap toelegt, fwaann de minften fmaak vinden, die liever eene partij Romans doorlezen;» of, eindelijk, dat de wellevendheid ons meer toegevendheid gebiedt, omtrent iemand van de andere iexe, die toch doorgaands meer gevleid wordt:— genoeg het is thands zoo Wij kunnen nogthands niet ontvein¬ zen, dat wij in fommigen opzichte, meer uitvoerigheid, in andere meer beknoptheid; en over het algemeen, meer lamenhang , meer orde, meer naauwkeurigheid, ook vooral in ftijl, taal en fpelling hadden gewenscht. ■ Leuzehngen, of liever niets beduidende gebeurenisfen, dié van weimg of geen invloed op de volgende gebeurenisfen geweest zijn , worden aangeftipt. Sommigen flechts genoemd, in die verönderftelling, dat de Lezer met dezelven bekend is: daar echter dit dikwijls zal misfen. Zaken van meer gewigt worden fomtijds zeer kort aangeftipt. De Gefchiedenis van andere volken wordt, hier en daar, fomtijds noodloos, in dit Werk ingeweven. —• De oorzaken cn gevolgen worden ook niet genoeg  A, fokke, S. z. , het hoekjen van den haard. 555 }ioef in aanmerking genomen; en dit is, onzes erachtens", de groote hoofdzaak, indien de Gefchiedenis zijn zal, hetgene cicero ons leert, dat zij is, Lux Feritatis, Magiftra FHae. Zonder dat kan men 'er geen het minfte nut van trekken — bij de meeste Gefchiedfcbrijveren wordt dit uit het oog verloren. Zoo veel te meer moeten wij dat, bij herhaling, herinneren. In de fpelling, vooral van de eigen namen, is de edele Schrijffter zeer onnaauwkeurig ; dikwijls op onderfcheidene wijze fpellende. Met één woord, indien wij aan onzen pligt zullen voldoen, in eene onpartijdige beöordeeling te leveren, dan kunnen en vermogen wij geenszins, dit Werk zeer aan te prijzen. — Men zal wel geene proeve uit het* zelve verwachten of begeeren. — lief Hóekjen van den Haard, of Historie yan Frankrijk, 'van den oorfprong des Lands af, tot op het einde der Koningen van den Carolovingifchcn ftam, in een" boertigen ftijl befchreeven, ver maak shalven voorgeleezen, en opgtdraagen aan, de Maatfchappij der verdienften, onder de Spreuk: Felix Meritis , door a. fokke, sim ons 3., Medelid derzelver Maatfchappijë , enz. met CarricatuurPlaaten. Te Haarlem , &//F. Bohn, 1802, %$% Bladz, In gr. Octavo. I)e prijs isfz-10-; Fokke geeft ons in dit Stukjen een gedeelte der Fran. fche Gefchiedenis, zoo als uit den bovenftaanden tijtel blijkt; hij verdeelt dit Werkjen in de volgende Deelen: Inleiding. Èerfte Tijdvak : de Historie der Gaulerf. Tweede Tijdvak; De Koningen uit den Meroviugifchen ftam. Recapitulatie van het tweede Tijdvak : Frankifche Koningen van de Zijdlinie, Voorwerk van het derde Tijdvak: de Mandraagende Maagd , ene Epifode. Derde Tijdvak; Koningen vau den Carolovingifchen ftam. — Uit dezen Inhoud, welken wij , onder het lezen, de moeite genomen hebben, om af te fchrijven, kan men, ten naasten bij, zien, wat men in dit Boekjen te wachten hebbe; men zou zich echter zeer bedriegen, indien men geloofde hier eene volledige fchets, en dus veel minder eene volledige Gefchiedenis van Frankrijk, finds de vroegfte tijden, te vinden. Alles beftaat uit eenige losfe ftukken , welken in eenen boertigen ftijl zijn befchreven, doch met  55 carl friedrich p0ckels met 200 vele bijvoegrels vermengd, dat, indien men dezelven wegneemt, 'er weinig wezenlijks overblijft: daar te boven is alles zoo ingekleed , dat een Lezer, die weinig of mets met de Franfche Gefchiedenis bekend is, hier dezelve hij moge zich, zoo veel mooglijk, vermoeien, niet zal kunnen vinden. — Dus weêr een Boekjen, hetwelke weinig of geen nut kan opleveren; echter kan hetzelve in een ledig uur, waarin men niets anders te doen weet, of men niets nuttigers kan lezen, ter uitfpannin°en om eens , over dezen of genen trek, te lagchen , gelezen worden. Voor een Uittrekfel is het niet wel vatbaar. Charact er - fchets der Vrouwen, door carl friedrich pockels, Geheimraad van den Hertog: van Bninswtjk-Lunenburg. Naar het Hoogduitsch: door Mr.. joanmssvan der linden, Advocaat te Leijden. Derde Deel Te Leijden,bij A. en J. Honkoop , 1802. 136 B/adz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 1 - 8-: TOTii hebben geene de minfte reden, om het gunftig bew richt, door ons van de twee eerfte Deelen dezes W erfcs gegeven (*) , ook niet op dit Derde Deel toe te pas en. -— Wedeiöm zijn hier de Vrouwen van drie onderfcheidene zijden befchouwd : — vrouwelijke fchoonheid en bevalligheid — vrouwelijke heerschzücht en de vnendfehari der vrouwen onderling, ~— zie daar de onderwerpen, in dit Deel behandeld. Schoonheid en Bevalligheid worden beiden, in de negencc Afdeding, zeer naif gefchetst; het belangrijke dcrzelven , de indruk , welken dezelven maken op de mannen 1 het belang heiwelke de Vrouwen daarin ftellen; de invloed op de bijzondere charakter-trekken; dit alles wordt breedvoerig en met oordeel behandeld en ontvouwd. P. ltaat hierop bijzonder ftil bij het onregelmatige en zonderlinge in de denkwijze en daden van fchoone Vrouwen. — Schoone, en tevens geestrijke Vrouwen werpen zich dikwijls in de armen van eenen halven gek, of van een lelijk, monfter. De redenen hiervan worden opgefpoord : hu vmdt dezelven, of in de vergedreven kieschheid, en daarmede gepaard gaande coquetterie, welke het meisjen , na velen afgewezen te hebben,in het einde tot een' lucht- fprong O, Zie O?' F"derl. Bibl. Vden Deels ijle Stuk, Bladz. 395, en VUen Deels ijle Stuk, Bladz. 673.  chak.akter5chets der vrouwen. 557 fpron» in het huweUjksbéd doet befluiten ; of in eene al te groote zinnelijkheid , die haar in de keuze van eenen Echtgenoot niet zoo zeer op het fnedige, fchoone en bevallige, maar op de meerdere Phijfieke fterkte doet ziens of ook in den geest van jaloersheid, die haar doet bev'reesd zijn, den fchoonen man niet alleen te zullen bezitten ; bf eindelijk in de verwachting der verftandige Vrouw, van haren man naar haren fmaak te zullen vormen. Schoonheid en lelijkheid worden vervolgends befchouwd met betrekking tot de kuischheid ; en vooral in aanmerking genomen, hoe gevoelig de Vrouwen zijn voor loffpraken en vleierijen ten dezen opzichte, en daaraan zeer veel dikwijls opofferen ; — waarom 'er ook zoo vele pogingen worden in het werk gefteld door dezelven, om die fchoonheden te bewaren , en te bevorderen. — Koningin elizabeth wordt hier, voor anderen, ten voorbedde , aangehaald ; en de volgende anecdote van haar medegedeeld, „ Onder een Gezantfchap, door de Staatert-Generaal aanhaar afgevaardigd, bevond zich „ een jong Hollander, die, bij het inkomen der Komn., gin 'in 'de gehoorzaal, door hare fchoone gedaante op „ eene hartstochtelijke wijze getroffen werd. Hij ont" dekte zich aan een naast hem itaande Engelschman, „ en verzekerde, dat , wanneer het mooglijk was, hij „ aan de Koningin gaarne een hoog bewijs zijner liefde zou willen «reven. De beide mannen vervolgden deH zen fdberts; maar aan het fcherpziende oog vanie i. i„ zabeth was niets ontgaan, zij had alle de houdingen „ van den jongen Hollander opgemerkt, en hield, na „ het aflopen van het gehoor , bij den Engelschman „ aan, om haar het geheim van het voorgevallene ge„ fprek te ontdekken. Hij veröntfchuldigde zich met de ,, uitvlucht, dat hetzelve enkel onverfehillige zaken be„ trollen had, die de opmerkzaamheid eener Koningin „ niet verdienden; maar daarmede was zij niette vrede, „ en rustte niet eerder, voor dat zij den Engelschman „ alles vrij uit had doen opbiechten. Elizabeth ver„ heugde zich zeer over den indruk, dien hare ichoon„ heid op het hart van den Jongman gemaakt had. Zij „ duidde hem zijne al te vrije gezegden zoo weinig ten „ kwade, dat zij hem integendeel eene gouden ketting, ,, eens zoo zwaar, dan die der andere Gezanten, liet vereeren." —- Ten flotte van deze Afdeeling wordt  SSS CAÜL FRIEDRICH P0CKEL3 wordt over de mode gehandeld, en de zucht der Vrou* wen tot dezelve. ^rfimwmiherkjk^Ü. - Dit is het veel beteekenend boveiifehr.ft der tiende Afdeeling. Na een trend" en een gevoel van verontwaardiging verwekkend tafereel te hebben opgehangen van de diepe flavernii der Vrouwen, in iommigs landen, brengt de befchouwing van het «el voel van vrijheid, ook den Vrouwen ingefchapen, "„"de gelijkheid in natuur met den man, befchouwd naamliik als een redelijk Wezen, den Schrijver meer bepSf op zijn onderwerp. - Vrouvvlljke heerschzucht wordt gekweekt door te groote toegevendheid, of doe- eene te groote geftrengheid. In de ontwikkeling hiervan komt hd vooral op de Vrouwen van geleerden, als vooral heerschzucntig ; waarvan de natuurlijke redenen zeer onpartiidis en naar waarheid gefchetst worden. , Hoe eene te groote geftrengheid van de zijde des Mans de Vrouw door hst doet verkrijgen, hetgene de Man meent te bezitten, te weten, de opperheeilcbappij, toont P. zeer .menschkundig aap , gevende , ter voorkoming daarvan , den Mannen dien gulden regel, „ om het Vrouwelüke hart „ op generleie wijze , met overdrevenheid te behandelen „ maar hetzelve , zoo veel het immer mogelijk is« «rCI ,, rechtigheid te laten wedervaaren." — Hü laat hierop nog andere oorzaken der Vrouwlijke heerschzucht volgen , te weten; een zeker gevoel van een meer¬ der vermogen van het Vrouwhjk gezond menfehen vertr" »,.7T liare felheid en overtuiging: hoeveel de Vrouwhjke fchoonheid op ons vermag, — cn hare oTOOtere neiging tot gierigheid. - „ Het is onlochenbaar zegt de Schrijver, „ dat de Vrouwen ons zeer dikwijls . „ in een bevallige en onopgefmukte gefteldheid van den s, Oeest, in eene juiste en wüsgeerige omzichtigheid in „ het gemeene leven, in een helder doorzicht, om zede„ hjke en perfoonlijke verdienden te waardeeren, in eene „ diepere menkïknkennis , en de daartoe behoorende „ gave vart zuivere waarneemingen te doen, verre over„ treffen." Hoe zeer dit ook van fommigen ontkend wordt wii zijn het volkomen eens met den Schrijver en vinden dè oorzaak van een en ander, niet zoo zeer in de Vrouwlijke ziel als wel in de organifche famenftelling van het ligchaam. dewijl het zenuwgeftél der Vrouwen vooral meer aandoenlijk is , en zij hierdoor eene meerdere vlugheid van  CKARAK.TER.SCIIETS DER VROUWEN* 55» van geest, boven dc mannen, bezitten, Haar gevoel is fijnen en, al is hare rede niet zou fterk, als die van den man, zij wint het in vlugheid. De uitbreiding der bovengenoemde onderwerpen geeft hem intusfchen gelegenheid, om verfcheidene keurige aanmerkingen mede te deelen, vooral ook aangaande het voorrecht der mannen, bijiildie'n zij onder het opzicht en de waakzaamheid van zulke Vrouwen geraken , die met beleid en kieschheid weten te gebieden. Hij vervolgt dit onderwerp, met op te geven de verfchillende middelen waardoor de vrouwen de mannén weten te beheerfcheu; — deze door hare fnapachtjglieid, gene door een gramftorig ftilzwijgen —. anderen door vleiërijën eu liefkozingen — en weder anderen door eene gemaakte of wezenlijke zieklijkheid. —Eindelijk wordt deze Afdeeling befloten met eenige aanmerkingen omtrent de vrouwlijke Staatsrcgeeringen. In de elfde Afdeeling wordt gehandeld over de vriendfchap der Vrouwen onder elkandercn. — Deze wordt' eerst gefchetst, in haren aard en natuur, in hare gebreken cn belctielen , benevens derzelver oorzaken. . De voornaamfte derzelveu , de jaloersheid , geeft aanleiding, om over dit gebrek bijzonder te handelen, vooral met opzicht tot 'de fchoonheid der Vrouwen. • Wij hebben dikwijls waargenomen, dat edele harten onder de Vrouwlijke fexe mcergeftemd zijn , om vriendfehappen aan te gaan, met zoodanigen van haar geflacht, die, wat den echténftand betreft, in eene tegengeftelde betrekking ftaan. Vrouwen zoeken de vriendfehap van meisjens, meisjens die van vrouwen; — hoewel de volkszeden en betrekkingen , waarin zij leeven, haar noodzaken , om, in het openbaar, meer te.verkeren met de zoodanigen, die, met haar, wat de Echtelijke of Maagdelijke itand betreft, in het zelfde geval verkeren. Onder de hinderpalen der vriendfehap tusfehen Vrouwen, telt P. ook, hare beperkte en afhanglijke gefteldheid uit hoofde van haren kleinen kring van huislijke werkzaamheden; —• voords de ligtgelovigheid en het Wantrouwen met opzicht* tot de gebreken van' haar eigen geflacht. Met dat al erkent hij de moogli.ikheid eener hartlyke vriendfehap. Doch die, door hare hanstochllijkheid, niet zeer vast is. — Thands gaat hij over tot de vraag , welke clasfen -van Vrouwen'tot vriendfehap met haar eigen geflacht, doorgaands het minst gefchikt zijn V Het zijn de - zoodanigen , — die  S<5o C. V. fbCKËLS, CHARAKTEUSCHrrS, ËNZ, die een te boog denkbeeld van zich zeiven, hare verdienden, en hare befchaving, en een te klein begrip van bare medezusters hebben: — (en dezen zoeken doorgaands meer de verkering en vriendfehap met mannen} — voords zij, die eene bedorvene ziel, een valsch hart en eenen hoogen graad van de kunst van veinzen bezitten: eindelijk, flijmlge en doffe perfonen , aan welken men'in ne* aigemeen geen fijn leven van den geest, maar eene bloote beftaanlijkheid van denzelven moet toefchrijven. — Waar men intusfchen die onderlinge en wederkerige vriendfehap aantreft, daar vindt men dikwijls eene zekere overdrevenheid in dezelve. — Dit brengt den Schrijver op eene lezenswaardige uitweiding over de fèntimentcele Vrouwen, die wij, zoo wel, als het Hot dezer Af. deeling, over den omgang der moeders met hare dochteren, der lezing aanbevelen. Onze fchetswijze opgave van dit Werk is reeds zoo Uitvoerig geworden, dat wii niets meer ter proeve kunnen mededelen. Dit is te voren gefchied. Alleen moeten wij den Lezer op het Voorbericht vóór dit Derde Deel nog opmerkzaam maken; waarin verfcheidene ophelderingen met betrekking tot het geheele werk voorkomen, en voords in de algemeene aanbeveling van hetzelve berusten. Huishoudkundige Perhandeling over de Moeskruiden en Veldvruchten; of aanwijzing, om alle foorten van verfche en gedroogde Veldgew'a/fin langen tijd goed te houden , en voor bederven, bevriezen of verrotten te bewaren. Door f. o. dif.trich. Een Boek voor iedere zuinige. Huismoeder. Uit het Hoogduitsch naar den tweeder. druk. Te Zutphen, bij H. CA. Tbieme, 1802. 172 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - a - : Uit dezen uitvoerigen Tijfel kunnen onze Lezers reeds opm ken, wat zij hier mo^en zoeken, en zullen vinden. Omdat vele andere Werken deze dingen, ofte uitvoerig behandelen , of ook te gelijk met andere onderwerpen , welken Huismoeders niet verflaan , oordeelt D. het niet ondienftig ziine Metho-'e, hoedanig de moeskruiden en veldvruchten bet zekerfte bewaard kunnen worden, in dit Werkjen gemeen te raken. Intusfchen Tindt men ook hier en daar nog iet meer, dan de Tijtel zegt,  », G. QIËtRtCH, VfeRHANÖ. ÓVÈR. DE MOESKRUIDEN, fut zegt, tc weten, aanwijzingen , hoedanig fommige gewas* fen in den tuin 'moeten worden behandeld* —■— ; Ten einde den Lezer meer bijzonder bekend tc maken met den inhoud van dit Werk, willen wij liever eene korte fchets van hetzelve mededcelen, —- Het is vei1* deeld in tien Afdeelingén. In de eerfte vindt men eene befchrijving van eenige bijzondere bewaar-* of bergplaat* fen, waarin de verfchillende Planten, Moeskruidenenz. den geheele» winter door kunnen bewaard en goedgehou-» den worden. De tweede handelt over zoodanige wortels of plantgcwasfen , welkers vleeschachtige wortels als groente, of moeskruid kunnen gebruikt worden ^ Hief ontmoet men eerst de penvormige, en dan de knolachtige wortels. In de derde Afdeeling wordt gehandeld over de koolfoortige gewasfen, of wel dezulken, welkers Hen* gels, bladen en bloemenhoofden, als moeskruid toebereid cn gegeten kunnen worden, bij voorbeeld, de kool, Ipinagie, zuuring, artisjok, aspergies, en hoppe. In dc vierde wordt over de peulvruchten, zoo versch, als gedroogd, gehandeld : als erwten , giers, boonen , linfen. In de vijfde, over dc lookgewasfen, als ajuin, porij , chalotteii, bies- knof- en gras-look» In de zesde over zoodanige gewasfen, welkers wortels, ftengels, bladeren en vruchten als eene falade toebereid en gegeten kunnen worden: bij voorbeeld, radijs, de rapon- ce , de wederik, faladen , kers, dragon, pimpernel, komkommer, enz. — De zevende Afdeeling fpreekt van de fpecerïjachtige kruiden, die in de keuken gebruikt worden; 'de thijm , rosmarijn, laurier, wijnruit, komijn, anijs, enz. Dc agtfte handelt over de zwammen, die tot fpijze gebruikt worden; champignons, truffels, erz. In de negende wordt aangewezen , hoedanig de boomvruchten, zoowel gedroogd, als versch , kunnen bewaard en goedgchouden worden: — terwijl, eindelijk,hl de tiende, 'eene "aan wij zing der voornaamlte boomvruchten wordt gegeven, welken hier, zoowel als in Duitschland en elders , meestal, voordgeteeld worden, met betrekking , vooral op derzelver duurzaamheid en bewaring ^ waarbij dc deen-, noot- en kernvruchten, in aanmerking komen. — Wij vinden, wel is waar, vele bekende,' maar ook vele nieuwe waarnemingen, en die op goede gronden (leunen, doch de vertaling van dit Werk is zeer gebrekig. nie uwe vad. jbiijl. vit. deeE.no. ia. Nn Lees-  §64 S.LUDEWIG,LEESBOEK VOORSCII00LKINDER.EN,EN2« Leesboek voor Schoolkinderen van de derde Klasfe; gevolgd naar den Hoogdultfchen Tweeden Druk van sawüel LUDEWjg, Schoolleeraar te Berlijn. Twee Stukjens. Te Groningen en ie Amjieldam, bij W. Wouters en J. F. Nieman, 1803. 167 Bladz.. In Octavo. De prijs is te Jam en f 1 - 12 - : Juist in dien toon, in dien trant, dien wij voor Kinderen wenfehen. — Dit Boekjen zal dienen voor meer gevorderden, die in de Hoogde Clasie der Schooien zich bevinden, en vooral in de deden — (waarom juist in de fteden? - Hebben de landbewoners minder verlichting nodig? Omgekeerd. De kruier, de fchoenlapper, behoeft zoo veel niet te weten , als een boer. Hoe vele kundigheden behoort de Landman tè bezitten! • Maar hij bezit dezelve niet. — Een lompe boer! Wie 5, kent dit fpreekwoord niet." Zeer waar. — Doch men verëdele meer en meer dien ftand — en dan, dan zijn Landbewoners voor waare hoogheid van geest dubbel vatbaar. 1 Men vergeve ons dien uitflap.) — In elf Hoofdftukken wordt gehandeld. — over den mensch — over zon, maan, aarde, water, lucht, enz. — Om" de dieren, — over de planten — over de delfftoffen — over levensmiddelen, kleding, woning, huisraad en geneesmiddelen — voords worden 'er eenige oefeningen der opmerkzaamheid en des nadenkens opgegeven — nuttigs vertellingen — Bijbelfche verhalen — nuttige lesfen — en goede fpreekwoorden medegedeeld. Dit Boekjen verdient aanprijzing. — Het is in Scholen zeer nuttig. Het beveelt zich zelvcn aan, dooi de verfcheidenheid en nuttigheid van den inhoud , door voordragt en ftijl. — In de hand van een verftandigen Godsdienllig Schoolleeraar kan het van veel nut zijn; daar 'er alzins ten opzichte van den inhoud gezorgd is voor de behoeften van rein verftand en hart, en daar het gefchrèven is op eenen zeer verftaanbaren trant. — Alleen wenschten wij de Poëtifche Stukjens wat meer dichtmatig. Deze kunnen de toets van de kunst niet doorftaan. Met dat al wenfehen wij de algemeene invoering van dit Werkjen in onze Vaderiandfehe Scholen. Men zal ons wel , op ons woord, willen geloven, al is het, dat wij geene proeven uit het Werkjen mededeeien. Het  jy, > itÈGNAÜLt-WARiN j HËt MAGÖALÉNa'S KÊRKH0F. $&$ Het Magdalend's Kerkhof; door ]. J. regnault-WA* rin» Uit het Fransch. ~,Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij M. Schalekamp , 1803. 224 Bladz. In gr. Octavc. De prijs is f 1 - 10 - : Onder dezen tijtel ontvangen Wij een Verhaal, behat* ven de reeds zoo talrijke" berichten, van de Franfche Omwenteling, meer bepaald, echter, voor zoo veel dezelve den' ongelukkigen lodewijk den zestien* den, en diens even ongelukkig gezin, betrof» De inkleding des Verhaals is eenigzins bijzonder. Na den afloop van eenen fchoonen herfstdag,bij het heldere maanlicht , een gedeelte van Parijs doorkruisfende , Voeren den Schrijver zijne fchreden eindelijk naa het Magdalena's Kerkhof, de begraafplaats van het overfchot des onthalsden Konings. "Hier ontmoet hij eenen onbekenden, die Vervolgends bleek te zijn edgewortii dB fertaoNT, de Geestlijke, in de Jaarboeken der Omwenteling bekend, als den Koning in diens laatlte oogenbhkken bijgedaan , en toen de treffende woorden tot den Vorst 'hebbende gefproken : Ga, gij zoon van den heiligen lodewijk: vaar ten Hemel! Na over en weder het onderling vertrouwen te hebben gewonnen , worden Zij liet eens, van tijd tot tijd ter zelfde plaatfe en uure elkander te ontmoeten, met belofte aan de zijde van den Geestlijke , om aan den anderen de gedelikwaardigfte bijzonderheden van het lot van lodewijk. den zestien* den te zullen verhalen. „ De voorvallen ,f' zegt fermonï tot warin, „ waarover ik u onderhouden zal, zijrt van eenen gemengden aard: zdmmige zijn openbaar; de belangrijkfté-Zijn onbekend. De geest van partijfchap, de invloed der gevoelens, hebben de waarheid in een Verkeerd licht geplaatst» Wat aangaat het Dagverhaal» vervolgt F» welk de Heer de cLïrij heeft in.'t licht gegeven, offchoon het zeer veel opmerken3 verdient, is het in alle opzigten niet overëenkomftig de waarheid, ert vooral niet volledig. Misfchien Is deze verminking in Frankrijk gefchied , toen dit Werk aldaar is herdrukt geworden." — „ Het is dit verhaal,*' vermeldt rSgnault-waRIn, welk ik opfchreef, naar gelang het mij werdtoe„ vertrouwd , ea welk ik heden openbaar maak. Onder Nn a m eëa  5<$4 J. J. REGNAULT-WARlN „ een vervolgziek Bewind , heb ik het ftilzwijgen moeten in „ agt neemen: onder eene Regeering, die de vriendin „ is der vrijheid van denken, en van edelmoedige bcdrij„ ven , kan ik hetzelve afbreken. Thands V nu de „ geestdrift eener groote verwoesting is vervangen geworden door de bereekening cn de proefneming van „ een regelmaatig ontwerp, zal het gedenkwaaruig^ziin , ., te zien, dat een Burger, wiens ftaatkundigè beginfe,, len onveranderlijk, even zeer van volksgezinde geest,, drijverij en koningsgezinde dwaalingen verwilderd zijn, „ en altoos geweest zijn: het zal, zeg ik, gedenkwaar„ dig zijn, hem, met eene aandoenlijke en der waarheid „ oyereenkomftige pen, de ratnpfpocden van eenen man, „ die Koning was , te zien affchetzen." Vier famenkomften in den Nacht bevat dit Eerfte Deel. In de eerfte verhaalt de Abt de fermont eenige voorvallen , die den befaamden 10 Augustus vooraf gingen en volgden;een middel,door hem uitgedacht,om , in het gewaad eenes bedelenden zangers vermomd, toegang te vinden tot onder de venfters van het toenmalig opge.floten verblijf des Konings, bij wien de Abt niet onbekend was: met oogmerk, om ter diens veriosfmg iet te beproeven; en hoe hij, in zijn gefprek met eenen Kcningsgezinden fchildwacht beluisterd, in hechtenis werd genomen. De tweede famenkomst behelst een bericht, wegens de gruwelen, in en bij f e r m o n t s Kerker gepleegd; een uitvoerig bericht in het bijzonder aangaande het vermoorden van Mevrouwe de "lamealle , ondanks de pogingen, om haar uit de handen van het moordziek graauw te verlosfen, door den menschlievenden Procureur der Gemeente man u ë l te werk gefteld ; met wiens charakter, uit de hier vermelde bijzonderheden ,nader bekend te worden, elk gevoelig hart een ftreelend vermaak zal verfchaffen; uit welke met een blijkt, dat hij, om met lodewijk den zestienden in eenig vergelijk te treden , niet ongenegen was. Ten welken einde hij zich bij den Abt in den Ksrker vervoegde, zijne vrijheid bewerkte, en met hem eenige/onderhandeling aanging; die, met overleg van andere perfonen , ten gevolge had , dat de fermont , in den fchijn van eenen Commies des Procureurs, nevens denzelven, naa den Tempel werd afgevaardigd, om 'er met lodewijk een mondgefpreli te houden. Het beloop en de uitüag daarvan  het magdalena's kehr.hoï1. 5^5 van wordt in de derde famenkomst verhaald. Manucl voerde hier het woord; hocfdzaaklijk kwam het neder, om lodewijk tot aiïtand van de Kroon te bewegen, mids dezelve voor zijnen zoen bewaard werd. Dit gefprek , in tegenwoordigheid der Koninginne gehouden, deed op dc VorsrlïikeEchtgenoten, naar gelange van derzelver onderfcheidene charakters , eene verlehillende^uuwerking. Men hoore den Abt eïrmont fpreken. „ Tot dus verre," te weten , tot dat de zaak van afftaud van de Kroon werd aangeroerd, had de Koning met eene toesrencgen aandacht geluisterd; zelfs las ik, imzime heldere gelaatstrekken , eene bijna volkomene goedkcu" ijn<*. Die der Koningin waren geenszins zoo .vreed" zaam. Onverduldigheid drukte aan dezelven eene afwisfelende fpeeling in. De mengelingen eener getmoor', de gramfchap , cn levendig bewogen gevoeligheid, " fchilderden zich beurteling, of wel allen te gelijk , op " beur gelaat. Maar, nog naauwlijks had ma nu cl " het woord afftand uitgefproken , of eene plotshjke ver" andering vertoonde zich op het aangezigt van maria " antoinetta: de buitengewoone bleekheid werd " door een hoog rood vervangen, s-eduurende hetwelke ',' all' de Keizerlijke trots zich op heure gekreukte wenk" braauwen, voorhoofd en verondwaardigde lippen, ne!' derzettede. De eerfte blik, dien zij op manoël Hoe", was eene blikfemftraal. Dezelve deed hemde oogen vóór zich nederflaan , en een diep ftilzwijgen ,, houden." .... Lo d e wijk, zich onderwerpende , om, door da opotferin"- van den fcepter, dien voor zijnen zoon te behouden ° „ brak ," voegt de Abt 'er nevens , „ dat ftil.zwijgen af." Het'lot, zeide hij, is dan eindelijk ge" worpen; men wil zich van mij ontflaan: de erfgenaam " van vijf en zestig Koningen zal tot den kring van on- " derdaan vernederd worden! Veeleer derven! riep *, de Koningin uit , met geestvervoering ftampvoetende! ... en wat is ook het leven, wanneer men de eer „ verloren heeft." Na m a n u ë l s vertrek vertoefde nog de Abt eene wijl in den Tempel, om den Koning tot het plan van voorwaardelijken aütand te bewegen. Zie hier nog eenige verlc.nllende cbaraktertrekken. Zich tot de Komngm wendende; „ Wat raadt gij mij? vroeg lodewijk, terwijl " - 'Nn 3 35 hij  $66 J. J. REGNAULT-WARIN, HET MAGDALENA'S KERKHOF, hij eene zugt verfmoorde. Moet ik, uit belang, uit ,, roemzucht zelfs, zo gij wilt,en voor de welvaart van „ ééne familie, den ftaat bet onderstboven keeren ? Zou ., ik aan God geene rekenichap verfchnldigd zijn van het „ bloed, voor mijne zaak ^ergooten?" ,, Ach J ,, mijne Zuster, riep iljsaïeth ('sKonings Zuster) „ droefgeestig uit, aer is reeds al te veel geftort! Is een „ troon niet reeds te duur betaald , wanneer dat van .,, flechts één mensch gedroomd heeft, om dien te ver- „ dedigen?" ,, Welke grond [tellingen ! hernam „ antoinetta! welke taal! welke kleenmoedigheid! a, ó hoe heeft zich het fortuin bedrogen, toen het éénen „ uwer op den trapn, en den ander op deszelfs eerften „ trap geplaatst heeft! hoe veel beter ware het ge}, weest, dat gij ondereen vreedzaam rieten-dak het le„ venslicht ontvangen, en niet anders dan vreesachtige „ kudden hadt behoeven te beftuuren!" Na veel over en \vederfpreken kwam eindelijk de Koningin in zoo verre tot bedaren, dat de Abt den Tempel verlier, om, ook met hare bewilliging , met de wederzijdfehe partijen in nadere onderhandeling te treden. Het verflag daarvan, eiijK ook van esn herhaald bezoek van de fer mont ij het Koninaliik sezin . alsmedp. tnpn dit tp-rzr]p wprr\. met overleg yan eenige goede vrienden, tot de bemiddeling des Konings van Pruisfen de toevlugt te nemen , wordt in de vierde, hier de laatfte Nacbtbijëenkomst ver-, haald; welk verhaal eindigt met het bericht wegens de herhaalde gevangenneming van den Abt, die thands naa do Abtdij werd overgebragt; in welke wij hem zullen laten , tot dat het Tweede Deel, aangaande 's Mans wedervaren s nader verflag doe. Zij , die omtrent het lot van lodewijk den zestienden, in deszelfs onderfcheidene bijzonderheden , naauwkeurig verlangen onderricht te worden, Zullen dit Werk met genoegen lezen. Wepschlijk ware het dat de vertaling, over het geheel taamlijk vloeiëude, hier en daar het oorfpronglijke minder aankondigde,  BIJZONDERHEDEN VAN JOHN ELWES MEG60T. 5<$7 Merkwaardige Bijzonderheeden van eenen Gierigaard, gelijk men tot heden weinig voorbeelden vindt: zijnde de Levensbeschrijving van joHN elwes.meccoï,Esq. Een Man, die, met een Rijkdom van Agt Mdhoenen, een Kr aai jen- Nest tót zijne verwarming, een Jiard Ef tot zijne jpijziging nam; doch, met de zonder li ngjle tetenffrijdigheid, dwaaze verkwisting met onbegrijpelijke %arigheid paarde. Uit het Engelsch. Te Rotterdam , bij W. Locke en Comp., 1803. 103 Bladz. In Duodecimo. De prijs is f: - 12 - : In des Zesden Deels Tweede Stuk onzer Nieuwe Vaderiandfehe Bibliotheek, plaatsten wij, op Bladz. 323 en verv. een uitvoerig Levensverhaal van dezen Aardsgierigaard. Die lust heeft , dat verhaal verder uitgebreid cn met andere bijzonderheden aangevuld, te lezen, neme dit Boekjen in handen. Te diepen afkeer van de llordige ondeugd der gierigheid gevoelen wij jn ons 'nart, dan dat wij, door de ontleding van dit Werkjen, de verontwaardigende fmart zouden vernieuwen, welke wij bij het plaatfen van het bovenvermelde verhaal ondervonden. De zulken, intusfchen, die van den bozen geest der gierigheid gekweld worden , willen wij het lezen van dit Werkjen niet ontraden , mids het: Gij zijj die Man, daar bij worde in aanmerking genomen. Ten krachtdadigften middel ter verzaking van eenige ondeugd, dient voor fommi«e menfehen, dezelve in anderen in alle hare dwaasheid en affchuwlijkheid te aanfehouwen. Agatha , of de Èngelfche Non. Eene hedendaagfche Franfche Kloostergefchiedenis. Uit het Engelsch , in Drie Deelen, met Platen. Te Rotterdam, bij C. van den Dries en Zoon , 1802. Eerjle Deel 312 Bladz. Tweede Deel 331 Bladz. Derde Deel 286 Bladz. In gr. Duodecimo. De prijs is te jdmen ƒ 4 - 16 - : Met welk oosmerk deze gefchiedenis gefchrèven zij, of dezelve geheel , dan Hechts gedeeltelijk, of in het geheel niet, verdicht zij- omtrent dit een en ander laat de Schrijver ons ten cenenmaal in het onzekere. Doch üaan wij het geheele beloop dezer gefchiedenis gade , dan is het ons niet vreemd, dat de hoofdbedoeling min ot N11 4 llk ■  «j<58 agatha, of de engelsciie non. meer (Trekt, om, althands den Echtlozen (bat, en da . afzondering van de wereld , in een gunftig daglicht te plaatlen en aan te bevelen. Laat ons eerst ecu kort verllag geven van de Gefchiedenis, • Ladij belmont, gehuwd met Sir chaeies, tegen het genoegen harer moeder, die haar voor het klooster beftemd had, ter uitwisfchiiig van eene misdaad , gepleegd tegen haren Echtgenoot, door haren jaloerfchen geest vervoerd, — had lang tc vergeefs op de moederlijke vergeving gehoopt, tot eindelijk deze haar dezelve, en tevens den moederlijken zegen toeftond op haar derf, bedde, mids zij hare eerst te baren dochter aan het klooster zou toewijden, Le wanhopige vervoerin"' der moeder is alleen in ftaat haar tot die belofte te bewegen, tc meer, omdat hare Echt, hoewel reeds meer dan twaalf jaren gehuwd, nog niet met kroost gezegend was. Kort daarop echter wierd agatha geboren, en van ftond af zoodanig opgevoed, dat zij als voor het klooster opgekweekt en van de wereld verwijderd gehouden werd, Eindelijk befloten de ouders, die haar tot dus verre van hare toekomende beftemming onkundig gehouden hadden , om in Frankrijk een Klooster voor hare dochter en tevens, in deszelfs nabuurfchap, een verblijf voor bun zeiven, op te zoeken. Geduurende die reis Het men AGatha over aan de zorge van Miss hammond , de eenige, die finds lang als vriendin ontvangen was. Hiey kwam zij in verkering met Miss mïlson, dochter van john milson; en dit gat aanleiding, dat zij, bij het onverwachte overlijden harer Vriendin en Beichermfter door deze familie werd opgenomen, tot de wederkomst der ouderen. Agatha geraakte hierdoor in eenen veel grooteren kring, dan her doelwit harer ouderen veroorloofde ; zij leerde velen kennen, en die haar kendens koesterden voor haar gevoelens van achting en genegenheid. Onder dezen was vooral Sir hammond, de broeder harer. overledene vriendin, en met wien zij reeds bij deze bekend geworden was. — Hare achting en genegenheid voor dezen nam langzamerhand toe, en zou in wederkerige verklaringen zich geopenbaard hebben, tberi de onverwachte komst van Sire har les en Ladij bf lbiont den voordgang cler zaak (tuitten, terwijl deze hare dochter terftond met zich namen naa hun Kasteel. — llkv werd agatha onder het ftrengfte opzicht gehouden ,  agatha, of de engelsciie non. 5^9 den, totdat de bekommerde moeder eindelijk baar oogmerk aan agatha bekend maakte, die dit, aanvanglijk, met veel tegenzin vernam, doch, hoe /eer ook de liefde voor ham mond, ook in ziine afwezeuitheid veld won, nogthands voor de moederlijke bede bezweek, en belloot, om de Kloostergelofte te doen. — Welke ge*' waarwordingen dit belluit, ruchtbaar geworden zijnde,bij den lieer milson cn de zijnen , en vooral bij hammond te wegc bragt, kan men vermoeden. Niets was echter in f E £ F É fi LlNA van SALENi door P fe p f e Li Uit het IloOga. duitsch vertaald, en de fchoone Kunne opgedragen. Tè Arnhem, bij J. H. Moelemah , Junior, 1802. 251 Bladz. In Octavo. De prijs is f 1 - 4 - ; Offchoon men dezen Roman al niet kan tellen onder de bijzonder leerzamcn en nuttigen , kunnen wij denzelven evenmin rangschikken onder de fchadelijken en Hechten. — De inhoud is niet onbehaaglijk; deze zoowel, als de wijze van behandeling, zal den Lezer innemen. Het zedenlijk nut echter, daarin opgefloten, is, in ons oog, niet zeer groot. Minder voegzaam zelfs voor den Ne* derlander, omdat de adelijke voorrechten en vooröordeelen overal ingeweven zijn, en ten grondllag liggen. Een min günüige wenk op de bewegingen in 1786 6111787 in ons Vaderland, en welken met den naam van Injurrectié beficmpeld worden, voegt ook niet voor ons. Des niet te min behaagt ons het charakter van ljna, die vroegtijdig van hare Moeder beroofd, door haren Vader, wien de zucht tot het fpel ongelukkig had gemaakt, aan zich zelve overgelaten wordt. — Bij eene Weduwe, die haar opnam, ontmoet zij eenen dornek, die haar reeds te voren had gezien en eenigzins leeren kennen," en wiens genegenheid voor haar onbepaald is. Onder den naam van roland, den naam harer Moeder, komt zij tenhuize van den. Ovcrften van sonnenstein, die haar, zoowel als zijne Gemalin, e lis e, zeer gunitig opneemt. Hier ontdekt lina, dat dornek, die nog afwezig ■was, de Zoon van den huize is; elise en de Overite worden ontwaar, dat hun Zoon lina heeft leeren kennen en haar bemint; en daar het charakter van haar Vader zich vervolgends in een gunftiger daglicht vertoont, Hemmen deze reeds bij voorraad de keuze van hunnen Zoon toe , eer nog de jonge lieden elkander ontmoet hebben. Dat ditoogenblik der wederziening recht levendig en aandoenlijk is , en het einde van de Historie de voltrekking van het huwelijk , fpreekt van zelf. — Het charakter van den Overften en van elise bevalt 0113 ook zeer wel. In het gemeen treft men hier recht goede charakters aan; althands munten de hooidperfonen voof anderen uit. En dit vinden wij, dat toch meer nut doet, dan het fchetfen van Hechte charakters. Op  LINA VAN 8ALEN. 575 Op de vertaling valt niet veel te roemen. — Zij is juist liiet 'lijf, maar vol taalfouten. Moet men die niet altijd, en bijzonder bij Werken van fmaak, mijden? —« De veelvuldige fehrijf- en drukfouten, welke meerge'' oefenden zullen opvallen, en de eenvoudige fchrijf„ trant, verzoeken vrijgeleide; daar mijn doelwit mui ,, is, door fchitterende ftijl, en fehoolvosfige naauwkeu- „ righeid te pronken, dan wel aangenaam en nut- ,, tig te zijn." — Zoo fchrijft de Vertaler, wanneer hij zijne eigene denkbeelden in zijne moedertaal (of is hij ook van geboorte een Duitfcher?) uitdrukt: hoe vele Germanismen zal men dan ontmoeten, wanneer hij uit het Hoogduitsch vertaalt! — Wij begeeren geene fchoolvosiige naauwKfiurigheid , maar toch zoo veel eerbied voor^onze goede Nederduitfche taal, dat, wie in dezelve fchrijft, dezelve niet verminke. De Ridder don quichoï van Mancha , befchreeven, door miguf.l dc cervantes de saavedra. Ver [nee den naar den Hcdendaagfchen fmaak, en verrijkt met Afbeeldingen eener nieuwe uitvindinge. Twee Dee» Jen. In den Ilaage, hij]. C. Leeuweltijn , 1802. Ta fdmeu, behalven het Voorwerk, beflaande 36 Bladz., 856 'Bladz. In gr. Oftavo. De prijs dtr beide Deelen is f 7 - 16 - : Hoe gaarne wij ook zien, dat de Werken van eerRcvernuften tegen de vercuding en vergetelheid bewaard worden , gevoelen wij echter eene onaangename gewaarwording, wanneer wij bemerken, dat die kostbare ftoffen van vroegere tijden naar de hedendaagfche mode verjheden worden. Dit ondertusfehen fchijnt ons het geval te zijn , met dit uitmuntende Proefftuk van den geest van don miguel de cervantes saavedra, een Werk, waarvan wij reeds eene zeer goede, alhoewel in fpelling eenigzins verouderde , in 1670 door L. v. B. vervaardigde , vertaling bezitten. Deze nieuwe vertaling heeft , onzes bedunkens , inzonderheid in de uitdrukking van het boerfche en echter loos naïvc en moeilijk te trelïene charakter van sancho pan ca zeer veel verloren , door deszelfs eigene fpreekwijzen cn fpreckwoorden of in eene ftijve regelmatige taal over te  5?Ö M. DË CERVANTES DE SAAVEDRA, DE RIDDËR , ËW2a te brengen , of wel geheel door bekorting tc verminden. , of wel andere Perfonagien van zaken te doen Ipreken , waarvan zij te dier tijd in Spanje geen kennis konden dragen 5 gelijk,'om Hechts één voorbeeld uit velen aan te halen, in het Tweede Deel op Bladz. 126, waar Meester pieter de Poppenfpelcr, wiens lpöneeltjen door don qujchot vernield wordt, zich beklaagt dat zijn boel aan de kamer zal moeten, en zegt dat hij in geen bons betaald wil zijn. Zoo ook fpreekt de Gravin trifaldi, Tweede Deel, Bladz. 232, van eene Provincie, Ring of Departement, enz. Ook fpreekt sancho op Bladz. 221, van te dienen van Conftderatiën en Advies, enz. Hoe toch komt de Vertaler aan dergelijke ongepaste Anachronismen. Voords zouden wij in deze vertaling, tegen het origineel en legende zeer goede oude vertaling vergelijkende, menigvuldige verminkingen , van dezen aard en verzwakkingen van den tekst kunnen aantonen, doch daar mede ook welligt eenige bladen kunnen vullen. Zij die de oude vertaling bezitten , vergelijken flechts de gccstigite plaatfen , inzonderheid die van het Paardjeu Cïavüenno , in het XXXII Hoofdftuk van het Tweede Deel en anderen. Wij zouden bijna in het vermoeden Vallen, dat deze vertaling naar eene of andere nieuwe .Hoogduitfche. vertaling bewerkt ware, welks Opfteller è coutre temt geestig heeft willen zijn, en 'er vele moderne zaken, die 'er ais het vijfde rad aan eenen wagen bij paffen, ingemengd , en daar tegen de waare naïviteit uit het oog verloren heelt. Eenige zuiver Hoogduitfche woorden, als bij voorbeeld, bijval, jlagerijen , geven ons aanleiding tot dit vermoeden, enz. De hierbij gevoegde Afbeeldingen eener (naar eene) nieuwe uitvinding, mogten onzes beuunkens al mede wel agter gebleven zijn, daar zij, behalven hunnen omtrek , het charakter van sancho in geenen deete uitdrukken. Eindelijk nog is dit , anders kostbaar, Werk , ontfierd door eene menigte van fpel- en drukfouten, zoodat het ons toefchijnt in al te groote baasj;, en we.ligt in afwezendheid van de drukpers uitgevoerd te zijn. -Het leven van cervantes, dat men in de oude vertaling niet vindt, is hier , benevens de ourfpronglijke Voorrede van den Autheur, bijgevoegd.  UITTREKSELS en BEOORDÈELiNGËN. Sermons fnr divers Textes de l'Écriuire Sainte par feu Mr. jaques-r. e k a u d «ouLM n li, Pasteur a Anifterdam. Tomc fecond. i Ainfterdam, chez °f. Jt Gei fier et Ccmpi, 1803. Dat is; J. r. boullier, tri leven ^Predikant 'te Amfteldam , Leerredenen over verfchillende Teksten der PI. bchrlft. Tweede Deel. 453 Bladz. ïn gn Octavo^ De prijs van de twee Deelen is f' 6 - § - : VTeertien Leerredenen maken den inhoud uit v'art hét V Tweede Deel dezer keurige verzameling van Leerredenen van wijlen den Eerw. böüLlikr; allen belangrijk, en over uitgelezene doffen en onderwerpen. Dé Eerfte is eene Synodale Preek, bij de opening Van het Walfche Sijnode te Leijden, vergaderd den 1 September 1785, over 2 ti moth. I: 8—10. De Tweede en Derde handelen, over de overëenftemming van verdraagzaamheid met ijver, Efez. IV: 15. De Vierde : Over de vredelievendheid, eu het heil der vreedzamen, matth. V: 9. Dc Vijfde: Over de uitmuntendheid der liefde boven het Geloof en de Hoop , 1 Cox; XIII: 13. De Zesde: Over de gelijkenis van den fchat in den akker verborgen, mat th* XIII: 44. De Zevende en Agtfte: Over de zekerheid der zaligheid, LÜK. X: 20. De Negende: Over de boosaardige opmerkzaamheid op de gebreken van een" ander, matth. VII: 3—5. De Tiende en Elfde: Over den pligt van verzoenbaarheid, matth. V: 23, 24. De Twaalfde: Over de dwaasheid en rampzaligheid van den wereldling^ job IV: 21. De Dertiende: Over hei nut der krankheden, joann. Xt: 3. De Veertiende: Over de gedachte des doods, Gen. III: 13}. . , Deze Leerredenen zijn niet minder dan die in het Eerfte Deel, in eenen levendigen, ernftigen, en deftigen vloeiëuden ftijl opgelïeld, en behelzen niet min dan de eerstgemclden eeiie uitmuntende Zedenkunde, en lesfen, eenén Christen Leeraar waardig* Wij willen, tot een voorbeeld, de twee Leerredenen, óver de zekerheid der zaligheid , Zijnde de Zevende êrt Agtfte in dit Deel, kortlijk fchetfen; te meer, omdat nieuwe vad.Bint.Vil.DEEL.no. 13. O© li&ï  5?5 j. r. boullier het óns voorkomt, dat de ernst van wijlen den Eerw. boullier hein in dezelven, op fommige plaatfen, te ver gebragt en te veel heeft doen naderen aan het ftelfel der Christenen , die alle zekerheid van zaligheid in dit léven ontkennen; waarom wij de Proteftantjeke Christenen hier tc liever opmerkzaam willen maken. Na de Tekstwoorden luk. X: 20: „ Verblijdt 11 niet ,, daar over, dat de Geesten u onderworpen zijn; maar „ verblijdt u zei ven veel meer daar over, dat uwe na,,men zijn opgefchreven in de hemelen," kortlijk te hebben opgehelderd, onderzoekt de Redenaar in de eerfte dezer Leerredenen , waar in deze zekerheid van zaligheid b.ftaat, en weikeu de waare gronden van deze zekerheid zijn. „ Vooraf," zegt hij, Bladz. 207, ,, moet zij wel onderfcheiden wórden van de bloote hoope der zaligheid , die aan allen die genen gemeen is , welken God in zijn verbond mept, en die hun allen wordt voorgefteld, als de groote beweegreden tot de Euangclifche gehoorzaamheid. Deze hoop , welke tot eenen grondllag heeft de beloften van het Euiingelie, is zeer beftaanbaar met de onzekerheid, in welke een Christen kan verkeeren, of hij al dan niet recht heeft, om zich deze belofte van het Euangelie toe te pasfen. Hij kan op de zaligheid hopen , en te gelijkertijd twijfelen, of hij 'er deel aan zal hebben. He. Hoop der zaligheid is dan aan alle Christenen gemeen; in plaats dat de zekerheid der zaligheid een voordeel is , betwelke alleen aan fommigen behoort. Doch , naardien niets gewoner is, dan eene valfche zekerheid voor.eene waare te nemen, moet men zich wel wachten, om de zekerheid der zaligheid te verwarren I. met'een roekeloos yertrouwen; il. met eene ingebeelde overreding." „ 1. IvJen neemt voor zekerheid der zaligheid een roekeloos vertrouwen , betwelke tot zorgloosheid leidt ; zie daar, ongelukkig! den toeftand van een oneindig getal van Christenen. ■— ,, Laat ons," zegt hij, „ vrijmoc„ dig fpr ken, het is verbalend ongelukkig, dat dit re- ueloze vertrouwen, dat dit doodlijke vertrouwen voor „ een zoo groot aantal zielen, voorwcndl'els cn onder,, fteuning v;ndt' in de leerftelfels van fommigeLeerriaren. „ Ik fpreek van die leere, welke gerustheid of zorgioos„ heid als een lêeïftük opricht; welke, door de ongc- „ rijmd.  SERÏ1DNS sur divers textës t»e l*£critüre ST. 579 riimdfte misvatting, in plaats Van de eenige voorwaar- de van zaligheid, aan eiken Christen beveelt, zeker 5, te zijn van zijne zaligheid, als een eigen voorwerp aan 5, het geloof toelchrijvende, hetgene 'er enkel hei ait„ werkje! van is; ik fpreek van die leere, volgends wel„ ke de daad des geloofs , die ons rechtvaardigt, be- ftaat in te zeggen, niet eenvoudig ik verlang, ik hoop „ zalig te worden door jesus christus, maat ik ben verzekerd, dat jesus christus mij zalig zal maken. In de daad zo ooit, dit is een vreemd leer„ ftelfel! want, om kortte gaan, het voorwerp des ge- loofs moet eene waarheid zijn, moet eene in zich zels, ve onbetwistbare voorftelling zijn, het zij, dat wij „ daaraan onze toeltcmming geven of weigeren; eene „ voorftelling, wier waarheid beftaat oniifhanglijk vau , de overtuiging, welke wij daar van hebben. Maar, alzoo het zeker is, dat men niet zalig kan worden, , zonder het geioof, dewijl het Euangelie hetzelve uit- druklijk eischt, als eer.e voorwaarde van zaligheid, „ zoo volgt, dat deze voorftelling: Ik zal zalig worden, „ het voorwerp niet kan zijn van het geloof, hctwelke , ons zalig maakt, alzoo deze voorftelling niet waarl, achügvyordt, dan in gevolge van ons geloof, hetWelke , „ zoodra het het beginfel is van deze zekerheid, daar- van noodzaaklijk moet onderfeheiden wezen. Ik kan wel, op deze wijze redenkavelen: ,, Al wie gelooft, 5, ,, dat jesus c krist us is de oorzaak der zaligheid „ „ voor allen de genen, die hem gehoorzamen, en al „ ,, wie handelt overëenkomftig dit geloof, Zal zalig ,, worden: Ik geloof vastlijk deze groote waar-' ,, ,, heid, en handel overëenkomftig dit geloof: —* „ Derhalven ik zal zalig worden." Dit bijzondere be„ fluit is redelijk, omdat het afgeleid wordt uit eene al,, gemeene waarheid , welke het geloof tot een voor„ werp neemt, te weten , dat jesus christus is „ de Zaligmaker der genen, die hem gehoorzamen; maar „ het is openlijk zich zeiven tegen fpreken, het is zich ,in ,, eenen belachlijken kring, ronddrajen, en de daad des geloofs tot een louter zelfsbedrog maken, als men het ,, doet beftaan, in een geloven, dat men zalig zal wor- den door jesus christus; naardien daaruit „ noodwendig voordvloeitééne van deze twee ongerijmdj, heden , of dat het geloof niet eene zekere waarheid tot Ooi Ëiju  580- j. r. b 0 u l l i e r zijn voorwerp heeft, of dat het geloof geene vootf„ waarde van zaligheid is." " Hoe zeer wij den Leeraar toeltemmcn, en het met hem édns zijn, dat het noodzaaklijk zij, de menfehen, die veelal zorgloos en ligtvaardig, zich in hun hart zegenen, en verbeelden, vrede te zullen hebben, al wandelen zij naar het goeddunken van hun eigen hart, te vvaarfebuvven, en uit hunne zorgloosheid op te wekken', gelijk hij vervolgends doet; geenszins echter kunnen wij ons met hem, ten aanzien van de hier bijgebragte redeneringen , verëenigen. Wij kennen de leere van luther, calvijn, en andere Hervormers omtrent het geloof, wij weten , wat de Roomschgezinden tegen deze leere hebben ingebragt,dat zij Godloze en zorgloze menfehen maakt, wij kennen de poging van den Kardinaal bellarmijn, om deze leere belachlijk te maken, alsöf men daarmede in eenen kring ronddraaide. Maar, wij weten, tevens, hoe dit alles (leunde, op eene misvatting of wel verdraaijing van deze leer der Kerkhervormers , volgends welke ons geloof niet ten voorwerp heeft de (telling: Ik zal zalig worden, maar de belofte en verzekering van God, in het Euangelie, dat de zaligheid daadlijk verworven en aangebragt is door jesus christus, welke belofte en verzekering van God vast en onherrocplijk is, en welke onbepaald aan alle zondaren gefchiedt, opdat zij geloven en zich bekeeren , waarvan het geloof de toepasfing maakt op zich zeiven, door deze beloften aan te nemen, en op dien onfeilbaren grond al zijn vertrouwen te (tellen. Dus vervallen de gewaande ongerijmdheden, dat het vertrouwend en van zijne zaligheid zeker geloof, geene zekere waarheid tot een voorwerp zou hebben; of dat het geloof geene voorwaarde van zaligheid zou zijn. Trouwens, het geloof moet die belofte aannemen, zonder deze aanneming en toepasfing des geloofs, kan die belofte cbs niet tot troost en zaligheid yerftrekken. Gevaar voor zorgloosheid eu Godloosheid is hier ook niet, mids men in het oog houdt , dat hier niet gefproken wordt van een zeggen met den mond: Ik geloof, maar van een geloof des harte-, gewerkt door den geest des geloofs, door middel van het Euangelie, en dus van een geloof, hetwelke zich levende vertoont, in het gehoorzamen van jesus geboden, in het navolgen van zijne voetltappen en voorbeeld, en in het betrachten van God- za-  SERM0NS SUR DIVERS TEXTES DE l'ÈCRITURE ST. $1 7ali2heid en deugd. Wij hebben geoordeeld , dit hier fonm t^ë^^dtn, opdat elk hier op lette en ° rjewiji deze misvatting voords invloed heeft op al het volgende in deze en de tweede Leerrede van den Eeiw. roullier over dit onderwerp, zullen wy alleen nog ze-gen, dat hij, in de eerfte Leerrede nog tegengaat de verbeelding van Geestdrijvers, alsof deze zekerheid der •zaligheid oumidlijk gewerkt wordt, waarmede wy volkomen inftemraen. In de tweede Leerrede wijst hy de middelen aan , om tot dezen geiukftaat van zekerheid te geraken, en ontvouwt 'er de voordeden van. _ , De middelen zijn , i) men moet vooreerst gevoiderd zijn in de deugd; 2. men moet een genoegzaam langen tijd, in de beoefening der deugd ftaande gebleven zuil, en volhard hebben. Hier zouden wij aanmerken, dat op deze wijze de grond der zekerheid te veel gelegd wordt in onze deugdzaamheid, en wij zouden vragen , hoe veel bedraagt : een genoegzaam lange tijd? Het is wat anders, dat door de beoefening en volnardmg in de deugd , de oprechtheid van ons geloof bewezen wordt, en de zekerheid der zaligheid daardoor in trap toeneemt en verhoord wordt, wat anders, dat wij niet eer zeker^ heid van zaligheid zouden kunnen hebben voordat wy een genoegzaam langen tijd in de deugd hebben volhaid. De voordeden dezer zekerheid zijn , volgends den Eerw. soullier, dat zij het vermogendst hulpmiddel is, om ons tot zaligheid te leiden. Eindelijk is zij eene bron van blijdfehap, die alle vreugde te bovengaat. Jammer, dat, volgends de onderftelling in deze Leerrede, Bladz, 240 , deze vreugde alleen is voor hen, ,, die de Christlijke volmaaktheid bereikt hebben , ik wil " ze^en die trap van deugd, welke de Heiligen maakt " opbaarde." Doch genoeg, om te doen opmerken, dat, hoe voortreflijk deze Leerredenen ook zijn, men wel zal doen , die 'met een oordeel des onderlclicids te lezen. Oo 3 />*  $H j. A. NOESSELT De nuttigheid der Zedenkunde, tot voortplanting vdn bekeering en deugd; door joh. a u g. koesselt, Theal. Doet. en Prof. te Balie. Uit het Hoogduitsch, naar de tweede verbeterde uitgaaf. Te Leijden , bij A. en J. flonkoop, 1803. Belzalven het Voorwerk, 168 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - ; Een klein, maar nuttig Boekjen, ter aanprijzing van deugd en bekeering, en tot opheldering der denkbeelden , omtrent de waarde der Zedenkunde, welke fommigen al te laag fchijnen te ftellen, terwijl anderen ze nier zelden te hoog in rekening brengen, zonder te bedenken, dat voor Christenen eene Christlijke Zedenkunde , en Christlijke deugd behoort, dat is, die gegrond is op en voordvloeit uit het geloof, en ingericht naar de voorfchriften van het Euangelie van christus. Waardig was dit Werkjen eene aanprijzende Voorrede van den Hoogieeraar tin ga. Daar wij hetzelve niet beter fchetfen kunnen, dan in den vóór hetzelve geplaatsten Inhoud gefchied is, zullen wij ons der moeite getroosten , van dien hier over te fchrijven. „ Waarom de mensch niet zoo gelukkig is , als hij zijn konde? §. 1. De voorname reden daarvan inde te weinige vergelijking van dc waarde der dingen aan beide ziiden. §. 2, Vallche beoordeelingcn van de waarde der Zedenkunde, welke ons over ons doen en laten moet onderwijzen, %. 3. Van waar het kome, dat zij van eenigen te zeer berispt, en van anderen te overmatig geprezen wordt? §. 4. Waarneemingen uit de gefchiedenis, betreffende de oorzaken, waarom men in de Evangelifche Kerken zoo weinig Zedenkunde geleerd, ja dezelve in verdenking gebragt heeft? §. 4, 5. Oogmerk deezer Verhandeling. §. 6." ,, Eerfte reden tegen de waarde der Zedenkunde : dat Zij zeer ligt en ontbeerliik is, om dat ons de liefde tot het goede alles leert. §. 7." ,, Gebrek aan waare deugd bij het edelst zedelijk gevoel bewijst, dat men zich kan laaten voorftaan liefde tot het goede te bezitten, zonder ze daadelijk te hebben. §. 8. Bewijs, dat de fchuld van dit gebrek ook gelegen is in eene flechte kennis van onze plichten. §. 9, Lief-  DE NUTTIGHEID DER. ZEDENKUNDE. 583 Liefde zet ons aan tot het goede, maar zijleert ons n et wat goed is. J. 10. Juist de liefde tot God behoor ons te dringen , om te onderzoeken waarmede wy hem kunnen welgevallig zijn. §, II. Veruere beves tiaina, dat de uoede wil ons met tevens onzen plicht leert. 5. 12. Öorzaaken, welke tot deeze verbeelding aanleiding hebben gegeven. §. 13. Wat men behoorde te overweegen, eer men de kennis en overtuig.ng van onze plichten voor iets ligts hield. §.14. 1) Befchouwing van de te laage deukbeeldei 1, waar op zich dit vooroordeel grondt , van deugd ol èodzaligheid , en derzelver zwarigheden. J. 15% Wat het beteekene, en hoe moeilijk het.reeds;in >t algemeen zij, zijne plichten te kennen SJ, lö. De nuttigheid eener zaak voor ons bewijst met terftond, dat God ze ook wil. §. 17- >od Kan» omgekeerd, veel willen, waar van wy geen bepaald nut ontdekken. §. 18. Hoe veel moeilijker het nog ZO zij, juiste en bepaalde begrippen van Eijne plichten te hebben. §. 19* Ms ook devaanfiooting CcollifitO onzer plichten te bepaalen. §. 20. Recht denkbeeld deezer colliüe, en derzelver verfchciden foorten. §. as. d) Hoe moeilijk het zij, dat de kennis der plichten in daad overgaa. §. 22. Beantwoording van het gewichtig vraagftuk: hoe de eerfte in dc andere over gaa, cn van waar het kome, dat men iets als goed kernen kan, zondei het te willen, en willen zonder het te doen?\. 22. Wat het zij, fmaak aan , en helling tot het kwaade te hebben, in 't voorbijgaan verklaard. §. 23. Waar op het bij onze bekeering aankomen fi. 24. Waarom het veel moeilijker zij, goed dan kwaad te worden? %. 25. Verklaaring van de groote nuttigheid der Zedenkunde, met betrekking tot de genoemde viervoudige zwaarigheid, d) om ons van den omvang onzer plichten te onderrichten. §. 26. b') ons daar van bepaalde denkbeelden te geven. $. 27. O ons over de colliüe der plichten te onderwijzen. §. 28. en d-) derzelver uitoefening, en de goede daad zelve te bevorderen. §. 29. 2) Befchouwing van de al tc laage denkbeelden omJ trent de gevolgen van elke goede of kwaade daad , hoe klein ook. §. 30. Nood./aakltjkheid, om de Oo 4 uua  |84 J.A. N0-ES8ELT oogmerken van God bij zijne wetten , zoo vee» mogelijk, na te vorfchen. f. 31. Onderfteiinin», welke wij hier in van de Zedenkunde hebben. 'g. %} Bclchouwing van de valfche denkbeelden , welke men zich van de zaligheid maakt. g. 33. De zaligheid na den dood bellaat niet in een bloot werkeloos genot, zij kan geen plaats hebben, zonder oeffening in het goede. 5. 34. Daar van hangt de graad onzer zaligheid af. g. 35. L, hoe verrè eenvoudigheid prijslijk of fchandelijk zij ? g. 36. Deleer dat God ons uit genade zalig maakt, flrijdt daar t'e°-en niet. g. 37. Schaadelijkheid van het misbruik deezer leer bij den aanvang en voortgang der bekeering. g. 38. Onze zaligheid is niet eeniglük binnen de grenzen van het volgend leeven bepaald. Nadeehgheid van dit vooroordeel. J. 39. Van hier overliet geheel de gewichtige invloed der Zedenkunde op onze zaligheid. tweede reden: dat de Zedenkunde niet altijd het nut lticht , waar van men fpreekt, onderzogt. §. 40. Hoe de Zedenkunde behoore voorgedragen te worden? g. 41. D.erde reden: dat de Zedenleer en de kennis der plichten het niet is, welke die nuttigheden voortbrengt. §. 42. Vierde;reden: dat de beoeffening der Zedenkunde fchaadelijk zoude zijn. g. 43. 1) Schijn deezer tegenwerping wegens de overdreeven waarde , die veclcn der deugd toekennen , welke daarom ook onderzogt wordt. g. 44. Dubbelzinnigheid van het woord deugd. g. 45, en van de ftelling: dat deugd alleen den mensch gelukkig maakt. g. 46, Of onze gelukzaligheid alleen van, deugd en rechtfchapenheid afhangt? 1) Ons lot ftaat niet eenjglijk in onze macht. g. 47. Of ten minfte aan onzen kant deugd het eenig middel zij, om gelukkig te worden ? d). De deugd zonder God is het zeker niet. g. 48. Beoordeeling van de zeldzaame wendingen, waar door men deeze deugd als, den weg tot ons geluk vetdeedigen wil. g. 49. In het voorbijgaan eene bepaaling gemaakt van het waardenkbeeld der tevredenheid als een deugd aangemerkt , en van haar groot onderfcheid van ongevoeggjieid. §. 50, De deugd, welke godzaligheid is ,  DE NUTTIGHEID DER ZEDENKUNDE. jSj is, kan het zijn: maar dan moet men ook het Geloof in God mede tot deeze deugd rekenen, en evenwel is noch dat geloof, noch de deugd, de oorzaak van ons geluk, maar God is het. §. 51. Overgang tot het tweede bewijs, 't welk tegen de algepoegzaaraheid der deugd daar uit ontleend wordt, dat de goede gevolgen der deugd in geénen deele noodzaakelijk zijn. J; 52. Groot onderfcheid tusfehen de gelukzaligheid, welke een natuurlijk gevolg van ons goed gedrag, of welke zulks niet is. f. 53. Bewijs, dat God ons zeer dikwijls op de laatfte wijze wel doet. §. 54. a~) Met opzicht tot de vrijwillige belooning is 'er geen deugd zonder geloof, en valt verdien/la geheel weg. §. 55. Men behoorde daarom fterker cn uitdruklijker op geloof aan te dringen. §. 56. bj Met opzicht tot de na. t uurlij ke belooning der deugd, zoo volgt deeze belooning niet altijd, veel meer volgt dikwijls het tegendeel. § 57. Men geeft voor, dat de deugd altijd zich zelve loont. $. 58 > *l,een de Godzaligheid doet dit altijd. §. 59, maar juist daarom is deugd zonder geloof ijdel. §. 60. 3) Men kan zich op de deugd, zoo als zij bij ons menfehen is, niet verhaten, omdat wij altijd niet recht handelen. On. gegronde uitvlucht: dat God niet meer vordert dan wij doen kunnen. §. 61. Waarom wij met alle onze deugd onmogelijk recht gerust kunnen zijn. §. 62. Drievoudige troost daar tegen, welke zonder geloof geen plaats kan hebben. $. 63. Zekere hoop, dat God ons deeze vergoeding geeven wil. J. 64. 4) De deugd moet ten minfte eerst haar voedfel, en de Zedenkunde haare kracht, van andere waarheden bekomen. Ongerijmde verzaaking van deeze laatfte. §. 65. Dezelve werken deugd, welke de Zedenkunde alleen leert. j. 66. Wat praktikaale waarheden zijn V §. 67. Bij deeze gelegenheid wordt gehandeld over dc laaft bekeering. §'. 68. Uitftel der bekeering is altijd gevaarlijk, maar even zeer het voorgeeven, dat zij onmogelijk of ter zaligheid onnut zoude zijn. J. 69. VertwijlFeling is gevaarlijker dan te groote hor.p, §. 70. Voorloopig weggeruimde veelvuldige wanbegrippen, §. 71, Een mensch kan béOo .5 keerd  58Ö J. A. NOESSELT, DE NUTTIGK. DER ZEDENKUNDE. keerd zijn, zonder dat het merkbaar is. Hoe dit toegaa? $. 72. Het is dikwijls zeer moeilijk om over de bekeering van anderen te oordeelen. 73. Gewoone vooroordeelen omtrent bekeering en deugd. Proef, om dezelve met de dubbelzinnigheid deezer woorden weg te neemen. §. 74. In welken zin niemand zonder deugd en oefening kan zalig worden. §. 75. Bevestigende fiotaanmerkingen. §. 76. 2) Wederlegging der tegenwerping wegens de fchaadelijkheid der Zedenkunde , naar het tot hier toe gezegde. §. 77. als ook vau de Vijfde reden tegen dezelve: dat zij den mensch moedeloos zoude maaken. Onderfcheid tusfehen verootmoediging en neerflachtigheid. J. 78. Zesde tegenwerping , dat zij tot het Heidendom en Nattiralismus zoude verleiden. %. 79. In hoe verre deeze befchuldiging gegrond fchijne? §. 80. Wederleggjng der vooroordeelen : dat men onder Kristenen geene Zedenkunde prediken ; maar dat men de Geloofsleer om haar zelfs wil moet voordraagen. §. 81. Cln 't voorbijgaan: Wat dikwijls de omftandigheden te prediken noodzaakclijk maaken. §. 82. Waarvandaan het gekomen is , dat men zich meer bekommerd heeft, om de geloofs- dan om de zedelijke voorfchrilten te bepaalen ?) Eindelijk: dat men plichten niet door andere gronden, dan die uit het eigenlijk Kristendom ontleend zijn, behoort te onderfteunen. §. 83. Van KristeUjke en Evangelifche Leerredenen , en van Heidenfche en natuurlijke deugden. §. 84. Wederlegging dier vooroordeelen uit de heilige Schrift. §. 85. Waarbij tevens, of en in hoe verre de heilige Schrift van Goddelijke wetten en van doen, in vergelijking met het Evangelie eu het ge~ loof met kleinachting fpreeke? §. 86. 87. De vertaling is , eenige Germanismen uitgezonderd s vrij vloeiende. Ov;T  j, g. herder , over de gaaf der talen. 587 Over de gaaf der Talen op het eerfte Christlijke Pinkfter* feest, door j. g. herder, Schrijver van de Zamenfpraken en Verhandelingen over den geest der HebreeuwJ'che Poefie. Uit het Hoogduitsch vertaald, door a. van waasdijk, Christen-leeraar te Delft. Inden Haag, bij j4 C. LeeuweftijU, 1803. 87 Bladz. In gr. Octavo, De prijs is ƒ : - 12 - : De naam van j. g. herder is onder ons met lof' bekend, door zijn uitmuntend Werk over den Geest der Hcbreeuwfche Poëzij, en door zijne Brieven, de beoefening der Godgeleerdheid betreffende. De Verhandeling, van welker vertaling wij thands bericht doen, is reeds voor eenige jaren in DuitsehJand uitgekomen , maar deze fixekt dien"naam van herder niet tot cere; men heeft ze, misfchien, om die reden, der vertaling in onze taal niet waardig geoordeeld , totdat van waasdijk , Christenleeraar te Delft, die thands heeft ondernomen, en wel, volgends zijn kort Bericht, om dat het onderwerp derzehe, ook in ons land, nog weinig, of in 't geheel niet doordacht en bearbeid is. Zeker een Paradox of Wonderfpreuk! Jaarlijks wordt het Christlijk Pinkfterfeest gevierd, en dit onderwerp, opzetlijk, doordacht en bearbeid, gelijk wij allen weten. Ja maar door de Homileten, gelijk het eerfte woord der Verhandeling luidt, dat is . vertolkt naar den geest van herder, door ellendige Preekmakers! En toch zijn niet alle Homihten zoo verachtlijk, men vindt 'cr toch kundige, wijze, onbevooroordeelde mannen onder! Daarenboven c r o t i u s , salmasius, en zoo vele andere groote namen, waren toch geene Homileten, en hebben dit onderwerp nogthands zoo doordacht en bearbeid 1 Doch , zoo moet men te werk gaan, wanneer men alleen de man wil wezen 1 Over de Verhandeling van herder zullen wij niet breed zijn in onze beöordeeling. Zij kfin niemand behagen, dan aan lieden, die het hoofd vol wind hebben, niet den Pinkfterwind des wijzen, bedachtzamen Geests van het Euangelie, maar wind van ijdclen waan en zelfsverbeelding. Het eenvoudigst, algemeen verftaanbaar, onopgefmukt gefchicdverhaal van lukas wordt zoo hing verdraaid , dc woorden en fpreekwijzen in eenen zin , dien «ij niet hebben noch kunnen hebben, verwrongen, tot-  588' j. g. herder. , over de gaaf der talen. totdat het één en £ander inftemt, met de te voren gemaakte , voorönderftelling van den Schrijver, dat het wonderwerk der talen onmooglijk en dus niet gebeurd is. Te recht vermaant ons de Vertaler, fchoon, zo wij niet mis hebben, met eene andere bedoeling, ,, om zoo veel „ mogelijk, zonder eigene voorönderftelling, te lezen." De groote onderftelling, waarop alles rust, is in de Verhandeling, %. 3. „ Alle wonderbare verhooging van de ,, krachten der ziel, van het verdand, de verbeeldiugs„ kracht, zelfs van het geheugen en de gaaf van hcrin,, nering, kan de plaats van leeren yan Taaien met ver,, vangen." Eene magtfpreuk, waar aan niemand twijfelen kan, dan die erkent, daar talen, die ons volkomen vreemd zijn, door een ander medegedeeld, en door ons kunnen aangeleerd worden, door fommigen trager, door anderen onbegrijplijk fchielijker, dat dan ook zulke talen, als in een oogenblik, hebben kunnen medegedeeld worden aan de Apostelen, door God! Want, wie is een Leermeester, gelijk Hij? de groote Wonderdoener! Wanneer men bij deze voorönderftelling met den Schrijver der Verhandeling zich tevens verbeeldt, dat onze rede in de zesde Bede bidt: „ Verlos mij, 0 God! vauwon„ deren." Welnu, dan moet men ook zoolang alles wenden en draaien, cn wat vermag men niet al, indien men zulk foort van vrijheid gebruiken wil? tot dat de volgende fpreekwijzen,' die luk as in dit verhaal gebruikt, hierop neder komen , $. ai, ,, Met de tong „ fpreken (yivetrK ^«ae») heet vol geestverrukking fpre,, ken; met tongen fpreken , QyXao-r»!; AieAm, *Tt$$eyyej te Hesfen-CaSlel opgericht, hetwelke ltukswijze zal vterden vervolgd. Vooraf gaat eene aankondiging , wegéns deszelfs inhoud. Volgends deze, zal'het Archief bevatten : Artfenijmengkunde en geneeskundige Natuurkunde, verdeeld in vijf Rubrieken. P. Het gefchiedkundig gedeelte Her Arifenij* menghtndige Nmmrkiinde. 11°. ^Foorjchrij'ndijke Anjènijmètfgkttede, CPharmacia j'ormailsj) lil», Ar/j'enljmengkisndige Sc'Akur.dc. IV°. Geneeskundige Art/ent ftnengkimde. V°. Geneeskundige Natuurkunde. Deze Rubrieken vinden wij vervolgends uitgebreid, om Ons niet hare meer bepaalde bedoeling bekend te maken. Voords zullen de ScHrijvei'S Bijdragen , tot deze Wetenfchap be» hoorende , onder afzonderlijke Afdeelingén plaatfen. 'Wij hebben ons verwonderd, dat wij onder het vierde Rubriek geplaatst vinden: Nadere bekendmaking der werkingen van net Magnetismus , der. Eleclriciteir, en bet Galvanismus , op het Menschlijke ligchaam, eu zouden dit daarentegen verwacht hebben, bij het vijfde Rubriek , tot hetwelke deze werkingen in de daad behooren, en bij het vierde niet tc pas komen. Voornaamiijk vier Verhandelingen maken, met eenige correspondentie-berichten , den inhoud van dit Eerde Stuk uit; en wij 'willen niet ontkennen, dat ieder dezer Verhandelingen van genoegzame waarde is, om eene plaats te verdienen. De eerde Verhandeling is eene Redevoering, gehouden bij gelegenheid van de eerfte Vergadering der Leden des Gcnooifchaps ,enz.,door den Hoogleeraar schaub.' In dezelve wordt dc tijd der (lichtingen van geleerde Genootfchappen, Maatfchappijën cn Academiën, nadat het Lóndenfih» Genootfchap , in het midden der zeventiende Eeuw gedicht was , opgegeven : De Roomschkeizerlljke Academie der Natuurvorfchcrs , in den jare 1652; de Groot llertoglijkc Academie tc Toscane, ten jare '657; de Koninglijke Academie der Weten fchappen te Parijs, in 1666; nog later eerst, de Geneeskundige en andere geleerde Genootfchappen aldaar; dc Academie der Wetenfehappen te Sieisa, in 1691, de Koninglijke Aca* den;ie der Wetenfehappen te Berlijn, in 1700; dc Keizerlijke Academie der Wetenfehappen te Petersburg, in Y725; die te Ujjji/la , in 172^; de Koniuglijk-Zweedi'che teStckbclm, in '739; bet mttuurverfchend Genootfchap te Dan.zig; de Koninglijke•iiaatichappij der Wetenfehap11»'«1 .. .. pen  ARCHÏEE VOOR DÉ ARTSEKijivIENGKUNDÉ. 595 peh te Göttlngen, in 1750; bet Koninglijk-Dechsch Genootfchap der Wetenfehappen en der Artfcn te Goppenhagen , het Bazelfche en EJenburgfche ten gelijken tijde; de°KeurvorlteIijk Mentzfche Academie der Wetenfehappen te Erfürih, in 1754, de Hollandfche Maatfchappij der Wetenfehappen te Haarlem , in 1752, cn vervolgend^ eene menigte anderen in lateren tijd , in Welkers getal wij echter, bijzonder in ons land, eenigen vinden overgellagen. De Tweede Verhandeling van Doftor piëpenkring beoordeelt de Zwavelmelk {\Lac Sulphurii) en geeft eene betere bereiding vau dezelve op. Zoo ook gefchiedt zulks in de derde Verhandeling , omtrent huxham's Spiesglaswijn, (vinum antimonii Huxhaml,1^ door den Boogleeriiar schaub. De Vierde Verhandeling gnat over de waarde cn vermenigvuldiging der Apotheekprivilegien in den Staat, door den Apotheker, schmidt , enz. De Derde Verhandeling over deii Spiesglaswijn van hu x ham , toont duidlijk aan, dat deze wijn, in verfchillende Apotheken vervaardigd, altoos verfchillend moet zijn; eensdeels van wegen het oneindig verfchillend ontbindend vermogen der onderfcheidene wijnen , met welken de Spiesglasbereiding getrokken wordt j en anderdeels omdat de beste Spiesglaswijn, door ouderdom decötöponéert en zijn braakwekkend vermogen verliest. Waarom dan Ook eene nieuwe bereiding wordt voorgeilagen, beltaande volgends stift uit een once wijns en twee. greinen Braakwijnftcen. Intusfchen moeten wij bier aanmerken, dat deze oplosflng versch bereid moet bewaard worden, en dat men, om altoos een gclijkwerkende tariartis cmetlcus te hebben, de bereiding der nieuwe Amlteidamfche Apotheek, veilig Volgen kam Onder de Correspondentie - Berichten van dit Eerfte Stukjen vindt men iet over het Mierenzuur, ais geneesmiddel tegen veröude Jichtpijnen, en de wijze om hetzelve tot "dat einde te bereiden , welke opgave en aanprijzing de aandacht der Geneeskundigen verdient. liet is te hopen, daar de zucht tot de zoo nuttige Scheikunst, in ons land, meer veld wint, dat_ ook het debiet van dit Werk zijne bevordering daarin vindeii moge! Pp 2 Nieti'  5?6 nieuwe scheikundige eibliötheeic. Nieuwe Scheikundige Bibliotheek — Amicus Plato — Je.ï magis amica veritas. 10de, nde en iade Stuk. QZijnde het Derden Deels Tweede, Derde en Vierde Stuk.~) Te Amfteldam, bij W. Holtrop, 1801 en 1802. 87—335' Biadz. In gr. O&avo. De prijs is te jamen f t-iófi In de opgegevene (tukken van dit belangrijke Tijdfchrift, komen , behalven verfcheidene uittrekfels en bcöordeelingeri van Buiten-en Binnenlandfche Werken, de volgeilde Stukjens, in hun geheel geplaatst, voor: Verhandeling over het onderfcheid tusfehen Waarneming cn Proefneming, door a. paets van troostwijk. Aanmerking op de korte befchrijving van de ware rede der telkens in de natuur plaatshebbende mildwording van bijtende loogzouten, medegedeeld door d. craanen. Bericht van de Geneesheren a. van stipriaan luïscius, c. g. ontijd, ui j. wacquelin, n. D1 b b e t z en j. van heek eren, aan hunne Konstgenoten, over een door hen uittegeven Geneeskundig Tijd' fchrift. Schets van het Sijsthematifche gedeelte der Scheikunde, volgens lav01 s 1 er en götïling. Lcvensfchets van w 0 l t e r forsten v e r s c h u 1 r , door j. r. dei man. Brief ven den Heer van marum , aan den Heer volta, behelzende V verflag van proefnemingen, door hem en den Hoogleer aar peaff , omtrent de Ehctrifche Kolom, gedaan in het Laboratorium van t e ijl e r s flichting'te Haarlem, in November 1801. Iets over de Ademhaling en Dierlijke Warmte, door g. vrolik. De verdienstlijke Hoogleeraar verklaart in dit Stukjen den oorfprong der dierlijke warmte op eene met de wetten der Natuur en de verfchijnfelen des dierlijken levens meer oVerëenkomftige wijze, dan tot nog toe was gefchied; aantoonende, dat onder het ademhalen een gedeelte warmteftof vrij wordt, door de formeering van kooldoflucht, uit de' koolftof van het aderlijke bloed en de zuurftoflucht, en door de verëeniging der zuurftof met het bloed; dat deze warmteftof wederom den gebonden en verborgen (mt aanneemt , door over te gaan en zich vast te maken in het bloed, hetwelke nu vau koolftof ontdaan en met zuurftof verëenigd, eene. grootere vatbaarheid voor warmtellof verkregen heeft; dat',  folEUWE SCHEIKUNDIGE BIBLIOTHEEK. 597 flat. eindelijk, het ilagaderlijke bloed, door het vaatgeftel wordende omgevoerd , en als van punt tot punt nieuwe veranderingen ondergaande , van deze vatbaarheid meer en metr verliest, naarmate hetzelve tot denllaat van aderlijk bloed te rug keert, hetwelke ten gevolgheeft , dat bij voordduuring eenige warmteltpi vrij wordt, die zich door het gantfche ligchaam heen evenredig ontwikkelende , als oorzaak van de dierlijke warmte is te houden. . „ , .. Om nu reden te geven, waarom wy mentenen m aue luchtftreken, warmen en kouden den zelfden graad van warmte bezitten; hiertoe heeft men, volgends des lloogleeraars gevoelen, niet nodig naa eene andere oorzaak .e zoeken, wanneer men flechts de uitwaasfeming van ons Ibcbaam in aanmerking neemt, waardoor hetzelve zich onophoudelijk ontlast van die al tc groote hitte, waaraan het in warme landftreken is blootgefteld; terwijl het in het koude noorden door den vertraagden omloop van het bloed en de geringe uitwaasfeming der huidvaten, oe warmte als in zich opfluit en vestigt. Het komt ons wel begrijplijk voor, dat de mensch aan cene lucht van hogere temperatuur, dan de dierlijke warmte is, blootgefteld, geene grootere warmte aanneemt,vermids de uitwaasfeming naar evenredigheid van de vermeerderde warmte der omvangende middelftofte toeneemt , eveneens als in kokend water onder eene gelijke drukking van den dampkring, dc warmtegraad niet wordt vermeerderd, hoe zeer ook de hitte, waaraan hetzelve wordt blootgefteld, toeneme, dewijl de uitwaasfemmg des waters en daarmede dc vcrvlicging der warmtettol in die zelfde reden toeneemt. Dan wij begrijpen niet hoe de vertraagde omloop des bloeds en de geringe uitwaasieming der huidvaten, geilek! ook, dat dezelven bij eene lagere temperatuur van den dampkring en in de zelfde evenredipheid plaats hadden , kunnen beletten , dat de vrije warmteftof, die een dier bezit, boven de temperatuur van het medium, waarin hetzelve verkeert, en van de andere omringende ligchamen, aan dezen wordt medegedeeld , en alzoo het evenwigt herftelt. Onzes inziens, komt hier in aanmerking de meerdere digtheid eener koudere lucht, wsardoor eene grotere hoeveelheid warmteftof, onder een gelijk volumen van lucht bij de mademimr in de longen wordt opgenomen; als ook de wel 1'n 3 met  S9$ NIEUWE SCHEIKUNDIGE BIBLIOTHEEK j niet verfoeide, maar nogthands verfterkte werking van het vaatgeftel en daardoor veroorzaakte meerdere ontwikkeling van warmteftof; misfchien wordt ook de vatbaarheid van het dierlijke ligchaam voor warmteftof, door de yerfphillende temperatuur des dampkrings , die zoo veel invloed heeft op de andere verwantfehappen der ligchamen gewijzigd. Dan wij geven dit alles flechts op als gisfmgen, en wenfehen daarom met den Heer VROttx, dat de behandeling van dit gewigtige leerftuk hervat en tot den hoogstmooglijken trap van volmaaktheid zal gebragt worden ; waartoe wij, zo iemand, zijn Hooggeleerde berekend menen te zijn. De fleer vrolik. eindigt dit Stukjen met eenige belangrijke gevolgtrekkingen, bij welker derde een aanftootlijke drukfeil is ingeftcpen , wordende aldaar gelezen: dat het bloed zijn prikkelend vermogen verheft," voor ipertkst. Laatstlijk vindt men in dit Deel der Scheikundige Bibliotheek eene fchets van het Genees- en Heelkundig onderwijs , 'j" welk (hans te Amfteldam wordt gegeven, waarvan het plan door de verdienstvolle Commisfte van Geneeskundig Toevoorzicht, aan de Municipaliteit aangeboden £n door deze den iö April 1800 bekrachtigd is. Uit deze fchets zien wij met genoegen, dat te Amfteldam het onderwijs in geen vak van Genees- of Heelkunde ontbreekt ; dat inzenderheid het onderwijs in da Vroedkunde belangrijk eu eenig in zijne foort is;* dat ook dc Natuurkunde van dit onderwijs niet is uitgefloten. Wij hopen, dat de leerlingen in de Geneeskunde op onze Vaderiandfehe Hoge Scholen, die tot hiertoe de Phijfica, als ju geen verband ftaande met de Geneeskunde , befchouwd en daarom verwaarloosd hebben, door deze inrichting tot andere gedachten zullen gebragt en opgewekt worden , om zich van nu af op deze zoo aangename ais nuttige wetenfchap met de borst toe te leggen ; zonder welker kennis geen vak der Geneeskunde behoorlijk verflaan , veel min uitgeoefend kan worden. Ook wenfehen \vij vuurig, dat het Geneeskundige Onderwijs binnenkort afö.mme in deze Republiek verkrijgbaar zal wezen, zoo, yqrre plaatslijke omftandigheden gedogen 1 jBidef-  briefwisseling over vroedkund. onderwerpen. 599 Briefwisfeling over Vroedkundige Onderwerpen, tusfehen den Lector rocquetïe, den Hoogleeraar■ b l e ijland e» vrolik. Te Amfteldam, hu W. lloltrop, 1803. 22 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is De lijken van eenige vrouwen en kinderen , tc Haarlem en Utrecht ontleed-, die gezegd werden dc or leerlingen vau den Hoogleeraar vrolik verlost tc zijn, en m£m* teeltenen van mishandeling te «ragen, hebben aanleiding tot deze briefwisleling gegeven, waaruit ten volle Wijkt, dat die- aantijgingen loutere verdichttels geweest zijn; Intusfchen Wenfehen wij, dat ra het vervolg altijd aelehikte voorwerpen veor de OntleeciKirnoe zullen wdVdcl bezorgd, opdat de klagten daaromtrent worden voortkomen, en de gelegenheid tot zulke urdtrooilelen worde afgefneden! Marazijn voor de Critifche Wijsgeerte en de Gefchiedenis van dezélve, ■ uitgegeven'door p.'vam h e mert. riff* £ Deel. Te Amfteldam, hij M. Scbalekamp , 3«5 Bladz, In gr Octavo. De prijs is f 2 - 16 - : ■grxok dit Deel behelst wederom verfcheidene belang. O rijke verhandelingen, met welker inhoud wy onzeLeïfJl zoo beknopt ons mooglijk is 4 bétend ^«ejmakeq, 1. Aanmerkingen op het gene de Heer s. j. van de w!i n.persse, a/l. m. et Philof. Doctor in zekere Prijsverhandeling, onlangs, tegen kants Zedenleer heeft Wgo' Soelde Prijsverhandeling is bij het Haagfche Genootfchap, tot verdediging van het Christendom - bekroond, en Itrckt ten betoge van het eeuwig en onveran-^ dernik onderfcheid tusfehen zedenlijk goed.en kwaad, Oj deugd eu ondeugd. V. D, W. verklaart zich daarin voor hot oude gevoelen der genen , die de zcdenkudicid dei menschliike daden oordeclen te ontdaan door de betreft* kin" van dezelven op dc wet van God. Verphgting ontftaat dus uit de wet van God, die op Gods volmaaktheden tatrond is; zoo, dat onze bedrijven, Gods wet niet in aanmerking genomen , wel redelijk , maar nog met zedenhjk tujn, omdat'er alsdan geen grond van verphgPp 4 un»  Het laatfte - gedeelte van - het bewijs van v. D. W. kon reeds wederlegd worden doei' hem te herinneren aan de kracht vau 't geweten, hetwelke als Rechter oordeelt, en van welks uitfpraken de mensch zich, bij bedaard overleg, nimmer kan onttrekken. In een Nafchrift op deze Aanmerkingen tast v. H. den welbekenden Sehriivcr van het Werk getijteld, Predikt hei Euiingelie allen Creatuuren aan, wanneer deze, met eenen enkelen trek , de Critifche Wijsgeerte aanvalt ,en van oordeel is, dat het zcdenlijk verderf van 't menschdom het voorgewend onafhangliik oppergezag der Rede in zaken Van Godsdienst cn deugd regelrcgt m den weg ftaat. — De aanmerkingen Van v. H. hiertegen vallen in den gewonen vrijmoedigen toon; met dat al zijn zijne re- flexiën niet ongegrond. De Christelijke Speftator heeft echter goedgevonden daarop te andwoorden; — en op zijn verzoek is dat andwoord geplaatst in het tweede Stuk van dit Deel, verrijkt met aanmerkingen van den Uitgever — die niet alleen vrijmoedig zijn, maar tevens in ciicn toon van bijtenden fpot vallen, waarover wij ons meermalen beklaagd hebben. Van alle deze gefchillen flappen wij af, om den verderen inhoud van dit Deel onzen Lezeren op te geven. —. O:-er het mislukken van alle Wijsgeerige proeven eener Theodicee — handelt de Derde Verhandeling van dit Deel. — Na te hebben aangewezen, wat een Theodicee is, te weten eene verdediging der hoogfte wijsheid van den Schepper tegen alle de befchuldigingen , die de Rede ontleent uit het ondoelmatige, dat haar in de wereld voorkomt, „ — en wat 'er gevorderd worde tot dezelve, „ — te weten, een bewijs, dat hetgene wij in de we„ reld als ondoelmatig beöordeelen, zoodanig niet zij; „ of, zo al, niet voor een daadlijk gewrogt, maar voor „ een onvermijdelijk gevolg, moet gehouden worden ; — „ of althands niet voor een gewragt van de opperfte „, oorzaak, maar van wereld-wezens, die voor toereke„ ning vatbaar zijn " geeft de Schrijver eene fchets vau het kwaad of ondoelmatige — het zedenlijke — het natuurlijke — en het onevenredige — tusfehen misdaad en  6"s4 p. van h i m e r t en ftraf; — welke drie fcliijnen te ftrijden met Gods heiligheid — goedheid — cn rechtvaardigheid. —— Ter wederlegging van de befchuldigingen, die 'er ingebragt worden uit de eerfte foort, tegen Gods heiligheid, zou men ftellig moeten ontkennen, de wezenlijkheid van zedenlijk kwaad; hetwelke ongerijmd is; — of de noodzaaklijkheid van hetzelve beweeren uit hoofde van 's menfehen eindigheid; —- doch waarbij de fchuld der menfehen verminderd, zo niet geheel opgeheven, wordt: — of eindelijk de toelating van hetzelve, om wijze redenen ; — hetwelk, of tegenltrijdig is met het begrip eener eenige , onafhanglijke, oorzaak van alles, of al weder den grond van dit kwaad, tot de bepaaldheid der menfehen, terugbrengt. Om Gods goedheid te handhaven, in de menigvuldige rampen en natuurplagen, heeft men zich beroepen — op het overwigt van het goede boven het kwade — hetgene ingewikkeld ontkend wordt; omgekeerd, daarop, dat het overwigt der fmartlijke gewaarwordingen boven de aangenamen onaffcheidelijk zij van de natuur eenes dierlijken wezens; — doch waarbij toch de goedheid van God lijden zou, die zulke wezens ten voorfchijn riep: —en eindelijk op het geluk aan de andere zijde van het graf, vergoedende de rampen dezes levens; —. doch waardoor men den knoop eerder doorhakt, omdat nog niet bewezen is, dat een tijd van beproeving eene onvermijdelijke voorwaarde van een volgend geluk zijn moet. ■ Wat het derde betreft, Gods Rechtvaardigheid in de ongelijke bedoelingen van beloning en ftraf betreklijk de zedenlijke gefteldheid en gedragingen der menfehen, — deze poogt men te handhaven , door in aanmerking te nemen — dat elke zonde in dit leven reeds hare verdiende ftraf vindt in de verwijten van het geweten; dit oordeelt de Schrijver onvoldoende , omdat men het geweten van den boos- wigt te zeer vergelijkt met dat van den braven: voords, dat het lijden der deugdzamen ftrekt, om de waarde der deugd te verhogen; doch onvoldoende gerekend, omdat vele rampen tot aan het einde des levens blijven voordduuren, en dus de onheilen niet fchijncn plaats te hebben, op dat de deugd te zuiverer worde, maar om dat die deugd zuiverer is: en eindelijk, dat 'er een leven na dit leven volgen zal, een leven van de hoogfte vergelding naar verdienden; — hetwelke on- ge-  magazijn vc0r de ciutische wijsgeerte. 6og o-enoegzaam gédbrdeeld wordt, omdat de Rede hier niet practisci. - en als zoodanig gebiedt zij het geloof aan eene evenredige vergelding — maar theoretisch kan werken waarbij "de natuurwet de eenige leiddraad is van hare* vermoedens, cn dus, volgends den tegenwoordigen loop van zaken zich geen begrip kan maken van de betrekking of het verband tusfehen onze zedenlijke denkwijze en de oorzaken van ons welvaren. Het onvermogen der Rede, om deze taak te volbrengen dus getoond zijnde, blijft de vraag over, zoude Rede in het vervolg ook meerder gronden kunnen vinden? ■ En dit wordt ftellig bcflist, wanneer bewezen wordt, dat onze Rede niet in haat is, om in te zien, in welk eene betrekking deze wereld, zoo als wij ze door ervaring kennen, tot de hoogde wijsheid ftaat. Dit wordt nu aangewezen uit den aard en de natuur van ons kenvermogen, waarbij het boven deszelfs bereik is, om door te dringen tot de bovenzinlijke wereld, en de wijze te begrijpen, hoe deze de grondflag is van de zinnenwereld. Waarom dan ook elke proef eener Theodicee moet mislukken. Met dat al beweert de Schrijver de mooglijk- heid eener Theodicee, in zoo verre men ook de blote terugwijzing van alle tegenwerping tegen de Godlijke wijsheid dien naam kan geven; en welke niet het werk is 'der fpeculative , maar der praclifche, Rede , en daarom den naam eener authantifche Theodicee verdient. Eene zoodanige vindt de Schrijver in het boek job, welks gefchiedenis hii kort doorloopt, en ter ftaving ontvouwt: heduitende h'crüit, dat eene Theodicee^ düs niet zoo zeer wetenfchap, maar veeleer geloofszaak is. Deze Verhandeling, eene vrije navolging van eene Hoogduitfche des Hoogl. kant, gevloeid uit de pen van Mr. a. r. falck te" Amfteldam , behelst zeer veel waarheid; de orde, daarin gehouden, zal de oordeelkundige Lezer goedkeuren. Doch wij bekennen gaarne, dateenige tegeYibedenkingen, geopperd tegen de wijze, waarop de zwarigheden in 'eene Theodicee opgelost worden , ons niet bondig, althands niet voldingend genoeg, voorkomen. Verbreedde onze beoordeeling niet te zeer, wij zouden onze,gedachten verder ontwiidcclen. Genoeg zij het alleen, als onzes inziens , in het bijzonder, onvoldoende, aan te ftippen , hetgene tegen het bewijs uit de eindigheid der menschlijke natuur ontleend, ter handhaving van Gods  •■OOÜ p. van h e m e r t -Gods heiligheid , in het niet verhinderen van zedenlijk kwaad, cp. Bladz. 100 voords het £een Bladz. 101 .tegen het b,wijs, ter handhaving van Gods goedheid .uit het overwigt yan het goede boven het kwade wordt gezegd : en vooral op hetgene Bladz. 103 als onzeker en twijfelachi'g khijnt te worden voorgedragen, dat een tijd van beproeving eene onvermijdlijke voorwaarde is van waar geluk. - Caarn zouden'wij alle de gronden en bewijzen, 111 het Eerfte Deel van deze Verhandeling voor. komende, wat uitvoeriger gezien hebben. De vierde Verhandeling van Doctor deiman, handelt over dc he.lemming van den mensch, en inzonderheid van den Geleerden. Hier wordt flechts dit onderwerp ten deele behandeld. In twee opzichten wordt de mensch bcichouvvd, — op zich zeiven, afgezonderd van alle overige redelijke wezens zijner foort — en als lid der maatfchappij. Welke is in elk dezer opzichten zijne be- itemming? De uitflag van dit onderzoek, waarbij de Schrijver trapswijze en als van lieverlede opklimt, ea in de natuurlijkfte orde voordgaat, willen wij met 'sïvlans eigen woorden mededeelen. „ De grondfiag van „ s menfehen beflemming, op zich zeiven, is gelegen „ in de verbinding van het redelijke met het zinnelijke." „ Het handelen overëenkomftig zijnen redelijken „ aanleg, en daaruit voordvloeijende harmonie van alle „ zijne daaden, is de hoogfte en laatfte beftemming van „ alle eindige en redelijke wezens, — van den mensch-. „ als individu en afgezonderd van de overige rede„ lijke wezens. — — De volmaakte overëenftemming s, van den mensch als redelijk zinlijk wezen, met zich zeiven, is het hoogfte doel, waarnaar de mensch, „ als zoodanig , hier moet ftreeven . en dit ftreeveu 4, zelve, om, ware het mogelijk, dit 'doel te bereiken, „ dit rustloos ftreeven in het oneindige voord, naar de „ bereiking van het doel, dit is 'smenfehen waare be„ ftemming, als redelijk, doch eindig, — als zinlijk4 *> do.ch tevens als vrij wezen. Toenemende volmaaktj, heid of volmaking van zich zeiven in het oneindige « 1S waare beftemming." —- Ter beandwoording der' tweede vrage dient, (nadat vooraf over eene maatfchappij, over de algemeene beftemming der Maatfchappij gehandeld is,)— de volgende bepaling van 'smenfehen beftemming, als lid der maatfchappij. „ Hij is verpligt, om  MAGAZIJN voor de cïutische WIJSGEERTJE. 607 ,, om aan den trek der gezelligheid , die ccn zco veel „ vermogend middel der befchaving is, te voldoen, en, ,, in plaats van het leiden van een afgezonderd leven, „ integendeel, met andere redelijke wezens, welken de maatfchappij uitmaken , in nadere vei bindingen te trc„ den. Hij is verpiigt, om door weérkeerige werking, geven en ontvangen, zijne eigen krachten en geest ver,, mogens, en die van anderen meer cn meer te ontwik* kelen ; verkregene kundigheden , ontwikkelde talen» ,, ten, ten mecsten nutte voor de overige leden der „ maatfchappij *te doen werken; en daardoor aan zijne „ eigene beftemming cn die der Maatfchappij te voldoen. „ Op deze wijze wordt dc beftemming van den mensch „ op zich zeiven, en afgezonderd van alle overige rede„ lijke wezens, door zijne beftemming als lid der maafc,, fchapp.ij, niet alleen niet tegengefprokèn ; maar inte„ gendoel nog bevorderd, en krijgt-een ruimer kring van ,, werkzaamheid." — Eene zeer verhevene trek uit riciiïE befluit deze . verhandeling — doch, wij mogen die, hoe gaarn ook, niet mcdedeelen, omdat wij reeds te uitvoerig zijfl, ~— Na dezen volgt de reeds gemelde Brief van den Chrïstlijken Spectator -- cn hierop da zesde verhandeling, de laatfte in dit tweede Stuk, ronkende met de zevende de eerfte in het derde Stuk, een geheel uit — zij zijn van den Uitgever van hem er t. en handelen —— over *$ menfehen aanleg tot zuivers deugd. ■ Dc vraag, welke hij zich ter beiindwoording voorftelt, ia, „ of „ 'er, in 'c mensdili'k hart, behaive de eigenliefde en „ het daar mede verbonden zinlijk* belang, ook nog een „ ander volftrckt bclangloes, begiftfel zij, waardoor de ,, mensch , omifhangüik van gevoelden lust of onlust zich zelve Ik paaien kunne, om zóu te willen , als zij,, ne eigen Rede hem t>.r wet tn pligt maakt V" In deze verhandeling (die zeker veei overeenkomst moest hebben met eene andere van den zelfden Schrijver over de' begin* felen van belangloze goedwilligheid , cn waarom wij flechtl kort gewag van dezelve maken, om niet te uitvoerig te worden) ftaat v. II. in het bijzonder ftil bij de zoogenoemde medeüjdigc (Sijmpathetifc'.e') aandoeningen — hij noemt ze liever medegevodige — als bronnen onzer daden , cn welken hier naar waar Je beoordeeld en tot haren waaren oorfprong, de eigenliefde, te rug gebifagt worden. Gantsch  4>c8 p. van h e m e r t Gantsch anders is het bedoeld besinfel. ,, Loutere ach* ., ting voor het onvoorwaardelijke bevel der Rede, zui-* „ vere eerbied voor den heiligen pligt, is het roerzei „ der pogingen en bedrijven, " — — Dit wordt als veel edeler gefchetst, omdat het eerstgenoemde begin- fel het Sijmpathctifche wel fomtijds daden kan voordbrengen , die met de uitwerkfelen der waare deugd famenftemmen, — doch welke overëenftemming flechts toevallig en niet noodzaaklijk is. — Of dit edeler beginfel in den mensch plaats hebbe; kan uit de ervaring noch bewezen, noch ontkend worden. —Hierom wordt deszelfs aanwezen, in de tweede Redevoering, betoogd uit de natuur van den mensch zelve als redelijk wezen. — Het zal niet nodig zijn, in de Redeneering den Schrijver bijzonder te volgen, daar zij, die een weinig bekend zijn , met de beginfelen der Critifche Wijsgeerte, dit reeds van zelve kunnen opmaken. Genoeg, dat deze verhandeling zeer goed bewerkt is. De agtfte Verhandeling is eene Proeve eener verduidelijking van de Metaphijfikche beginfelen der Dynamica of van het Krachtjielfel. - Na in de inleiding te hebben aangewezen, hoedanig men de Wijsgeerte in het gemeen moet befchouwen, als de grondflag van alle menschlijke kennis en ook der Natuurkunde, gaat van doornik, de Schrijver dezer Verhandeling, over, om een geheel Dynamisch flellèl voor te dragen, volgends deze beginfelen. Hij bepaalt, wat in eenen Dynamifchen zin jlof is, te weten „ het beweeglijke, voor zoo ver het eene ruimte vervult." — Zij kan dus niet werkloos zijn; 'er moet eene-oorzaak zijn, waardoor die ruimtevervulling plaats heeft. Deze vervulling is gegrond op eene bewegende kracht in eene tegenövergellelde richting, en niet op eene willekeurige eigenfehap, foliditeit genaamd. Alle bewegingen in de ftoflijke natuur zijn of verwijderende of aannaderende. — De krachten, welke daarvan de oorzaken zijn, zijn of terugftotende of aantikkende kracht. Beide krachten worden nu elk afzonderlijk befchouwd. Zie hier het Refultaat van 's mans onderzoek met zijne eigene woorden : ,, De kracht, door welke de itof de ruimte vervult, alle indringing in eene ,, vervulde ruimte tegen houdt, en al het beweeglijke in „ eene tegenövergellelde rigting terugfloot, moet de te. '-ugftootende kracht genoemd worden. Deze kracht is „ in  MAGAZIJN VOOR. DE CRÏTISCIIE WIJSGEERTE. s bekend, dat onder beide (hoofdpartijen in ons vaderland) weldenkende, eerlijke, verftandige Godsdienftige en ge- „ leerde mannen gevonden worden. Uit zoo een „ zaamgeitel is het te verwagten, dat, wanneer de ge,, voelens en belan*ens, der onderfcheiden Leeden kunnen „ overeengebragt worden, dit Land, onder hunne Regeering, nog gelukkig zou kunnen zijn of worden. Maar zijn 'er zulke mannen dan ook niet onder de verfchillende Godsdienstgezindheden , en zou men van hun beituur niet het zelfde mogen verwachten, wanneer eerst het ftruikelblok der voorrechten geheel weggenomen ware? , Vervolgends gaat de Schrijver over tot een onderzoek , welke vorm van Regeering het meest gefchikt is voor ons vaderland? (de Stadhouderlijke naamlijk buiten gefteld;) en dan verklaart hii zich voor eene Staatsregeering, welke dc oude Regeeringsvorm dezer landen geweest is, nogthands met wegneming van eenige gebreken, die in de voormalige bondgcnootfchaplijke regeering gevonden werden, en niet zelden voor het algemeene belang nadeelig waren. —■ Hij wil dus aan eene algemeens vergadering, (beltaande) uit afgezondene (n) van de bijzondere Slaaten, tot befpóediging der befluit en , het gemeene Land raakende, afgeftaan hebben: l. Alle bef hikking omtrent Buitenlandfche Zaaken. 2. Alle befchikking omtrent Nationale geldmiddelen. 3. Alle befchikking omtrent 's Lands ZeemagU 4- ^lle befchikking omtrent de Colonien van den Staat. 5- Alle befchikking omtrent den Koophandel en Zeevaart, daar onder begreepen den m-wten doorvoer binnen en buiten 'sLands. 6. Alle befchikking omtrent de Landen van de Generaliteit, zoo die nog in weezen bleeven. Blijvende alle de overige deelen van Sóuve» reiniteit in den boezem der Staaten. . In het tweede Stukjen, na vooraf over de oudheid en wettigheid der Staten Regeering op zijne wijze gehandeld en geargumenteerd te hebben, onderzoekt hij, or, even . gelijk bij de proclamatie van den 23 Maart 1798, de vorige Stadhouderlijke en Staten Regeering verklaard was een einde pcnomeii te hebben, zoo "ook de toenmaals ingevoerde orde van zaken als bij de nieuwe Staatsregeling afgefchaft befchouwd moet worden; en hij beilint tot het Qq 3 te"  614 bedenkingen over den staat van nederland. tegendeel, redenen, die, naar zijn oordeel, de stellige affchaffing van het vorig Staatsgedrogt weerhouden hebben, aanvoerende. In het Derde en Vierde Stukjen beoordeelt bij de tegenwoordige Staatsregeling, en de denkwijze en bedoelingen van derzelver ontwerpers. Waarna hii in het Vierde Stukjen vervolgends overgaat tot de vergelijking tusfehen deze Staatsregeling en de oude Regeeringsvorm dezer Landen , om aan te toonen , dat de eerfte Stichters van Necrlands vrijheid, in zeer voorname Hoofddeelen, niet vreemd van dit (het tegenwoordige) ftelfel geweest zijn. Hier viudt men derhalven een beknopt verflag van de wijze, hoe die oude Regeeringsvorm , na de afzwering van P hilips, ontdaan en wat daaromtrent des tijds al te doen geweest is, eer men de Regeering dezer Landen op eeneu vasten voet gebragt heeft. Dit wordt in het Vijfde Stukjen verder afgehandeld. Het Zesde Stukjen eindelijk handelt van de afwiikingen van de Oude Conilitutie dezer Landen in de tegenwoordige Staatsregeling , en wel voornaamiijk ten aanzien van de onafhanglijkheid of Souverainiteit 'der Gewesten, en de Gewoonten , Rechten en Vrijheden van elk derzelve. Echter vindt hij dat verfchil niet' zoo groot, dat de Stadhoudersgezinden zich daardoor behoren te laten wederhouden,_om het tegenwoordige ftelfel te omhelzen, zonder dat zij daarom hunne gevoelens behoeven te verzaken,en de hoop, om nog eenmaal wederom een eminent Hoofd in dit Land herfteld te zien, op te geven; te meer daar dat verfchil zelfs , behoudens de tegenwoordige orde van zaken , langzamerhand vereffend 'kan worden. De wijze hoe, en de middelen waardoor dit zou kunnen gefchieden, worden hier ten deele kortlijk opgegeven. De Staatsregeling wordt bij hem een wasfche neus; zij behoeft niet gefchonden maar flechts verdraaid te worden; zoodra de Provineiiiale Beftuuren flechts zoodanig zullen famengefteld zijn , als hij die wenscht en eerlang verwacht: dezen zullen dan wel middel weten, om, naar voorouderlijke wijze, de Conftkutie elufoir te maken; en dat ging alles, zegt hij, niettegenftaande het regelrcgt met de Unie ft reed, op de bezadig/le, regelmatlgfte wijze toe, zonder dat daarom de Unie verbroken wierd. En toen de Nationale Vrijheidsmin, voegen wij 'er bij, eindelijk ontwaakte en herftel eischte, bragt men die op de krachtda-  BEDENKINGEN OVER DEN STAAT VAN NEDERLAND. 6l5 dadigfte wijze tot zwiigen , en bereidde dnardoor de naderhand gevolgde geheele omkeering van de zoo zeer mishandelde en in het kleine en groote geichondene Conftitutie ongevoelig voor. En evenwel wil onze Schrijver , dat men met de tegenwoordige op de zelfde wijze zal omfpringen; wat de burgerlijke vrijheid bij dit alles zal winnen , op wat wijze de rechten des volks er door beveiirden gewaarborgd zullen worden, omniet de prooi van ö eene" Venetiaanfche familieregeering te worden, daarvan vinden wij hier niets gemeld; echter hadden wij verwacht, dat dc Schrijver omtrent dit gewigtige ltuK zijnen Landgenoten getracht zou hebben' gerust te ftellen; te meer daar hij Bladz. 63, omtrent het onmisbare kenmerk eener Volksicueeriug bij Repnefentatie gezegd liau: Over het ftem en 'kiesrecht zal ik mijnen tijd met verliftten, daar het misfchien nooit zal uitgeoefend worden. Uit hetgene wij gezegd hebben, kan de Lezer genoegzaam over den geest oordeclen, waarin deze bladen gefchrèven zijn. Öm dezelven volledig te beöordeelen, en den verkeerden , partijdigen cn vooringenomen redeneertrant des Schrijvers, waar het nodig ware , aan te wijzen e" te betogen, gaat verre buiten ons beftek en onze tegenwoordige bedoeling. Zoo veel kunnen wij erkorthik no" van zeggen, dat de Schrijver niet overal gelijk, maar ook niet overal ongelijk heeft; dat hij wel eens iet ftelt dat nog nader bewijs behoeft, wel eens haathjke en partijdige aanmerkingen in zijn gefchrtjf invlecht, maar ook wel eens bittere waarheden zegt, die des niet te min waarheden zijn. Befchouwing van Amfteldam. Door cornelis 1,00ts. Uiteefproken in de Maatfchappij Felix Mentis , den léden van Lentemaand, 1803. Te Amfteldam , bij P. J. Uilenbroek , 1803. c.8 Bladz. In gr. OEtavo. De prijs is f 1 - 11 - '• Uit het vóór dit Dichtftuk geplaatfte Bericht fchijnt het, als hadde de Dichter zich, om zeer dringende redenen, genoodzaakt gezien hetzelve eenigzins overijld en zonder 'er de laatfte hand aan geflagen te hebben, te moeten in het licht geven ; immers hij noemt deze uitgave zelf onverbeterd en onbefchaafde het onderzoek naa Qq 4 d6>  6:6 C. L O O T S deze redenen, achten wij geheel buiten ons vak te liggen; echter voor zoo verre deze in het bericht gefteldë opheldering , betrekking kan hebben op fommige regels, welken ons eenige aanmerking onderhevig toèfchijnen, dacht bet ons nodig onze beöordecling daarnaar in te richten , eu bij dezelve in het oog te moeten houden , dat de Dichter, ,, wel dceglijk het recht aan zich behoudt, om, ten ,, allen tijde, cl it vaers, op eene zoodanige wijze als hij het nodig keuren zal, op nieuw in het licht te doen komen, en dat hij zich dus ook ongehouden acht om aan eenige aanmerkingen op het kunstmatige, en vooral op, de houding der'tegenwoordige uitgaaf, gehoor te ,, geven." Zie Bladz. VI van het Bericht. Door deze regelen zien wij ons dus in de volftrekte onmooglijkhcid gefteld, om den Dichter zeiven met eenige onzer, mooglijk te maken , nuttige aanmerkingen, voor eene betere cn meer befchaafde uitgave, toe te lichten; immers hij zal 'er geen gehoor aan geven." Het jammert ons , dat zoo fchoon een Dichtftuk , om bijzondere redenen , het altijd aan "Werken van dien aard nadeelige lot , van eene te zeer verhaaste en niet zoo veel mooglijk befchaafde uitgave moet ondergaan; maar nog meer fmart het ons, dat ook die redenen den Dichter fchijnen te beletten, om zelfs op eenige aanmerkingen op het kunstmatige, acht te geven; wijl dezen toch, in allen gevalle, zonder de waardij van dit voortreflijke Dichtftuk eenigzins te verminderen , hem en andere jonge Dichters , ars ook het lezend publiek, door hun aanleiding tot nadenken te geven, en den goeden fmaak te bevorderen, wel» ligt vau eenigen dienst zouden kunnen zijn. Wij kennen, te wel den dwang der omftandigheden, welke ons zeer dikwijls een heiluit doet nemen, dat aan hun, wien dezelven onbekend zijn, vreemd en af te keuren voorkomt ;, en zullen derhalven ook thands hierin aan 's Dichters opheldering wet gehoof geven, en tevens met hem voor de overmagt vau dien dwang wijken, en onze aanmerkingen zoodanig trachten in te richten, da: zij en aan het nuttig doel eener Recenfie beandwoorden, maar ook tevens de voorbehoedende aanwijzing des Dichters in geenen deelt krachtloos maken. Te meer nog, daar wij dit Bericht, in den geest waarïn hetzelve'gefteld is, nader befchouwende, menen te ontdekken, dar de Dichter, door ver- keer4e wedaidihgea, kwalijk verftaau, averechts uitleg- gen,  BESCHOUWING VAN AMSTELDAM. fo7 gen, enz., van fommigen, die deszelfs voorlezing in de Maatfchappij Felix Meritis bijgewoond hebben, zich gedwongen en als uitgetart gezien heeft, om hetzelve letterlijk, zoodanig als hetzelve uitgefproken is, te moeten in het licht geven , cn dus, in dit bijzondere geval, aan geene aanmerkingen, het kunstmatige en de houding deszelfs betreffende (voor zoo verre men fommige onbeschaafdheden geheel op des Dichters rekening zoude willen feilen) gehoor kan geven. — Wij hemmen zulks volkomen toe , en houden den Dichter derhalven ook vrij vau alle verandwoording van of verdediging tegen alle aanmerkingen , welken op een Dichtftuk , hetgene hij zelf zegt nog o«befchaafd het licht te hebben moeten doen zien, gemaakt kunnen worden. Wij zullen ons derhalven bepalen , om over het algemeen , dit Dichtftuk als fchoon, vindingrijk en eenen grooten Dichter waardig, aan tc prijzen ; cn openlijk ons inwendig gevoel van genoegen en vreugde te betuigen , dat 'er onder onze Landgenoten .nog zulke geniën zich opdoen , die door hunnen oorfpronglijken Dichtgeest, de kwijnende kunst in ons Vaderland vóórhaar volkomen verval beloven te bewaren, en , door ftudie en vlijt meer en meer aangekweekt, zich in ftaat toonenden Nederlandfchen Zangberg in deszelfs alöuden luister eenmaal te zullen hertlelleu. Althands zulk een genie durven wij, in den Dichter van dit fchoone Vers , onze Natie toezeggen , cn zouden dit gaarne met verfcheidene fchoone plaatfen uit hetzelve, hoe onbefchaafd de Dichter het dan ook keuren moge, kunnen bewijzen , ware het niet, dat ons betrek, ons alweder hierin te zeer beperkte, daar wij bijna het geheele Gedicht, ten dien einde, in deze beöordecling zouden moeten uitfehrijven. Enkele trekken kunnen wij toch niet ftilzwijgend voorbijgaan; aardig zegt de Dichter van de fpoedige opkomst der ftad, Bladz. 14: Uw jeugd, uw bloei, uw ftand, gijzelf fchijnt loutre vinding. en verder komen ons deze regelen zeer fchoon voor: Zijn (Europa's) Heden, fier en trots, ziea fchimpend uw moerasfeii, Uw rieten itulpen , naaaw' zich beurende uit de plasfen, En d'armelijken hoop, die vischte en zwalpte in 't nat, Eu van 't meewarig meir een lutte! lijftogts badv Eu weinig dachten zij, dat eens die handvol hutten Der vorlten heken op haar' borstwal af zou fchuuen; Qq 5 Dm  CIS C. L O O T S Dat de ongevreesde vloot, afzigtig, zwak van bouw, Eens de Indiaanfche zee door donders teisiren zou. Had eenig voorfpook hen dit fpijtig leed doen vreezen, De grond ware omgewroet, waaruit gij zijt verrezen. Van het bemuuren der (ïad zegt de Dichter: De nimmer-moede vlijt geeft U een' vasten ftaud, En fpot als zich natuur daar nijdig' tegenkant. De gelijkenis op Bladz. 15 , ontleend vaneenen minnaar, die eindelijk zijne minnaresfe als bruid in de armen mag fluiten, toegepast op het itrevcn der ftad naa en eindelijk verkrijgen van welvaart, behaagt ons al mede zeer; gelijk wij ook eene deftige grootsheid in deze volgende, met de ftatigheid des onderwerps overëenkomftige, fraaië regelen, op Bladz. 16, vinden: Ja, 't fchild van Amfteldam zou Duitschlands rijkskroon dragen; Dit was haar toebereid van hare vroegfte dagen: Zij moest als firoomvorstin op twee rivieren ftaan, En een gebiedend oog langs vreemde zeeën (laan. Al verder fpreekt de Dichter van de ftandvastigheid der ftad in geledene rampen, twist en pest: Gij waart het, die den ramp al tergende af kost matten, Zijn hoogfte golf liet op uw borst te barlten fpatten, En, fchoon benijd, beltookt, van vreemden en gcbuur, Stond onverteerd en grootsch te fchittren in dat vuur. De, op Bladz. 17, hierop volgende regels: Sloeg Alvaas knods, enz. vinden wij zeer opmerklijk; ook kunnen wij , hoezeer wij vrezen re zeer buiten ons beftek te zullen uitweiden , niet af van als zeer fchoon en vindingrijk aan te prijzen de nieuwe gedachten, welken de Dichter bezigt bij de aanroering der onderfcheidene uitleggingen van der ftede vesten. Hij fpreekt, Bladz. 17, den IJ en Amftelvloed aan, zich voorftellende als of beiden ontfteld over ftads geduurige uitbreiding, en vrezende, dat zij daardoor geheel bedekt zullen worden, elk naar hunne bronnen te rug fnellen. Deze twaalf keurige cn verhevene Dichtregelen kunnen wij niet nalaten eiken Dichter en Lezer van fmaak , als  beschouwing van amsteldam. 6l9 als voorbeelden van fchoonheid, ter beftudeering aan te bevelen. Al vvat verder volgt, draagt den liempel van Dichterlijke vinding en zoetvloeiende verfificatie; in één woord, wij houden dezen zang voor een meesterftuk van Dichtkunst, waarin de hooge ftijl van onzen vondel herleeft, en welks lezing onzen geest derwijze verrukt heeft, dat het, fchoon ook de Dichter, in deszelfs bericht, niet verklaard hadde, eenige aanmerkingen op fommige, hem waarschijnlijk zeiven bereids in het oog gevallene, te maken geringe verbeteringen in fommige Verzen , niet te kunnen aannemen, ons niet mooglijk zou zijn, in dit Dichtftuk op dergelijke kleinigheden het oog te vestigen. Gronden der Werktuigkunde op eene Wiskunftige leerwijze , behandeld , in tien Boeken , door piet er van camp en, geadmitteerd Landmeeter, Wynroeijcr, cn Leermeester in de Wiskunde te L^eijden. Met Plaaten en Tafels. Te Leijden, bij van Tboir en deMeijere, 1S03. 304 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 18 - : Zoo als in den Tijtel vermeld wordt, beftaat deze Verhandeling in tien Boeken, handelende over de volgende Onderwerpen , als: I. Over de grondregelen der Werktuigkunde. II. Van de Hefboomen. III. Van de Katrollen. IV. Van de Windas en Raderwerken. V. Van de Schroef. VI. Van de Wigge. VII. Van de voortgeworpen Ligchaamen, en van het werpen der Bomben. VIII. Over de Watervveegkunde. IX. Van de Waterloopkunde. X. Van de Pompen en Fonteinen. Zo alle deze onderwerpen met de vercischte duidlijkheid, en wel volgends eene Wiskunftige leerwijze , in een zoo kort beftek van flechts 304 Bladzijden afgehandeld konden worden, zouden wij dit Werk met recht een meesterftuk kunnen noemen; zelfs in de voorönderftelling van den Schrijver (Bladz. 2), dat dit Leerboek door geen anderen, dan die ten minfte de gronden der Wiskunde geleerd hebben, zal beoefend worden. Doch daar in het algemeen de onderwerpen maar even aangeftipt, en Wiskunftige leerwijzen , als eenige eigenfchappeii van de Parabola, die reeds als bekend voorönderfteld zijn , en niet regtftreeks tot de Werktuigkunde behooren , daar- me-  620 V. van camp en , gronden der werktuigkunde. mede vermengd worden ; daar de bewijzen doorgaands langdradig en ver gezocht zijn ; daar in Rekenkundige bewerkingen alles tot kleinigheden toe uitgecijfferd wordt, zelfs met de daadlijke verrichting der Divifio,naar ecneu ouderwetfehen leertrant, blijkt het duidlijk, dat de Schrijver veeleer getracht heeft, zich wegens kundigheid beroemd te maken, dan iet ten voordeele van het leergrage publiek te doen. Voorcls, daar de natuur der doffe en de verfcheidenheid der onderwerpen niet toelaten het een en ander door proeven , uit het Werk zeiven overgenomen , te ftaven , zullen wij ous vergenoegen met aan te merken, dat de uitvoering van het Werk alleszins verward, gebrekig en flordig is, en van taal- en fpelfouten krielt, dat de Schrijver zijne moeite wel had mogen iparen , om aan eene doffe te arbeiden, waartoe hij niet berekend is, en welke in de Meeikunflige Grondbeginfels der Natuurkunde door pi e o steenstra, grondig en volledig verhandeld wordt, gelijk den Schrijver niet onbekend kan zijn._ Wij hebben genoeg gezegd, om de waarde van dit Werk, dat geene de minde aanprijzing verdient,kenbaar te maken. Beknopt Dagjournaal van een verblijf van agt weken, in het Keizerrijk van Marokko, en landreize naar Mequinez. gedaan in den jare 1788 bij gelegenheid eener Hollandfche Ambasfade, door den Heer h. haringman, voormaals Lieutenant bij de Cavalkrie in dienst dezer Republiek. In den Haag, hij de Wed. J. de Groot en Zoonen, 1803. m Bladz. In gr. Ottavo. De prijs is f: - 16 - : Hoe zeer de Schrijver in de voorrede 'er ook tegen protedeert , alsof de zucht, om den eernaam van Autheur te verwerven, hem zou hebben bewogen, om dit gefchrijf in het licht te geven; en dat alleen de aanmoediging van hun, die de reis mede gedaan hebben, hem als noodzaakten, om, hoe ongaarn, deze rcisbefchrijving publiek te maken ; wij voor ons twijfelen 'er eenigzins aan, omdat wij naauwlijks kunnen geloven , dat, althands kundigen , hem zoo derk zouden aanraden, c m  H. HARINGAIAN, EËKNOPT DAGJOURNAAL. 62I om dit gcfehrijf aan het Publiek mede te deelen. - Bemoedig Verzoekt de Schrijver dat de BeöoordeelaarS toen zoo edelmoedig zijn zullen, „ om met den eerlten arbeid van een ongeoefend en even aankomend Schrijver , door eene ftrenge beöordeehng af te fchrikken en hein vcrvolgcuds den moed voor het toekomende te be" nemea?' — Waarlijk, Heer harin gm an ! gij vorder^ te veel van dc Receui'cnteu. Zullen zij omtrent u edelmoedig zijn, dan moeten zij onrechtvaardig worden omtrent het Publiek, en uwe vodderijen voor goede waar uitventen: en dat kunnen wij toch met. üij wilt, uat wij uwen arbeid niet zullen affchrikken. Dat is ons te geleerd. Of meent gij, dat wij, „ door ecne ttrenge beoordeelmg van uwen arbeid " u met zullen aiiehnkken , om de wereld met meer dergelijke prullen te bezwaren ; in waarheid , wij willen niet te ftresg, maar veeleer billijk handelen; cn dan zijn wij verphgt, te meer, omdat dit uw eerfte Werk is, en opdat gij teruggehouden moogt worden , om meer voor de Komemjswinkel te arbeiden , u welmenend te raden , om toch liever bij uwmihtaxrwW te blijven. Denk toch, om het oude ipreekwoord, Ae Sutor ultra erepidam. (Schoenmaker , houd u bij de leest) — Uwe aanteekeningen mogen voor u, ot voor uw reisgezelfchap belangrijk zijn,-voor cms zijn zijhet niet. Noch de Gefchied- noch de Aardrijks- noch de Natuur- noch eindelijk de Mcnschkunde wint bij uwgefchrijf iet Hetgene gij over de zeden, gewoonten, kleding, enz. der Mooren, over het ijzeren despotisme, waaronder die Volken zuchten, - over de plegtigheden by het gehoor van het GezantfcTiap , en over de ftcden Tanger cn Mequinez ons vertelt, dit alles vinden wij van overlan-, en oneindig naauwkeurïger in andere reisbcfchnjvineen. — En dus raden wij ü, om , ot geheel af te zien, van de eer van Schrijver, of u meer te bekwa- W?Den Lezer dieue tot naricht, dat hij hier niet anders vindt, dan een droog, niets, beteekenend verhaal van de reis des Schrijvers , behorende in het gevolg van den Commandant i. si haringman, die fa 1738, als Ambasfadeur, aan den Keizer van Marocco wierd gezonden. Voor dc Natuur en Aardrijkskunde vindt hij, m deze weinige bladeren, niets; en hetgene tot de charakters, zeden en gewoonten der inwoneren betrekking heelt 13 zeer oppervlakkig. mn  6— f. E. van r o c ii o ff Klein Hdndboekjen in vragen en andwoorden voor Onderwijzers der jeugd, in de lagere Scholen, die hun gemgtig beroep vcrjïandig en getrouw willen behartigen. Oorfpronglijk gefchrèven door f. e. vakrochow, en naar den tweeden Hoogduitfchen druk vertaald. Door w. goede. Te Amfteldam, bij J. van der Heij, 1803. 48 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 6 - :' De uitgave van dit nuttige Werkjen verblijdde ons. De Predikant en Schoolopziener goede lesrt 'er een iprckend bewijs mede aan den dag, dat hij de'behoeften van Schoolonderwijzers kent, en dezelven wil zoeken tc vervullen. In de eerfte Afdeeling wordt het eindoogmerk van het onderwijs aangewezen; — te weten bevordering van verlichting , dat is mededeeling van juiste begrippen of opleiding tot zulke begrippen, nopens algemeen nuttige dingen, om veritandig te worden. (Mededeeling Van en opleiding tot begrippen zijn bij ons twee zeer onderfcheidene dingen. Onzes erachtens behoort het laatfte eigenlijk alleen het onderwijs te zijn. - De onderwijzer zal de begrippen als het ware uit de ziel van den leerling ontwikkelen. De zelfwerkzaamheid van de rede moet bij den Leerling die begrippen vormen, maar de Onderwijzer moet hem daarin ten leidsman verftrekken. zoo handelde socrates; en wis zoo niet handelt, bevordert alleen een llaafsch een blind geloof, en dus domheid en vooroordeel. ■ Nog hadden wij wel gewenscht, dat men toch de verlichting niet had voorgefteld als het eindoogmerk van onderwijs. — Zoo lang ik nog kan vragen, waarom wilt gij verlichting? Waartoe is deze noodzaaklijk? Dan ben ik nog niet aan het einde. — Men wil geene verlichting alleen, om verlicht te zijn, maar opdat de verlichte mensch aan zijne beftemming zal beandwoorden. — Als V. R. dit tot het eindoogmerk gefteld had, zou hij beter gedaan hebben, want dan volgt, dat niet alleen verlichting des verftands, maar vooral ook verbetering en veredeling van het hart bedoelingen zijn van een geregeld onderwijs.) In de tweede Afdeeling wordt gehandeld over de middelen tot onderwijs; — te weten, de taal, de zichtbare dingen , en Gods geopenbaarde wil. Hier wordt ook, doch zeer kort, overlezen, fchrijven en cijf- fc-  klein handboekjen in vragen en andwoorden. C>2$ ferêri gehandeld. — Deze Afdeeling is ons toch wat al te kort voorgekomen. — 'In de derde wordt gehandeld, over de orde van onderwijs. Men moet beginnen met het onderwijs in de ipraak, daarop laten volgen het onderwijs in de natuurlijke onderwerpen (Voorwerpen) als gewoon, cn door het gebruik der zintuigen ligt bemerkbaar zijnde, en daarop laten volgen, die der kunst, cn eindigen met de wetenfehappen. — (Ten opzichte van het eerfte, het onderwijs in de taal, zijn wij het eens met den Schrijver wanneer hij ook in aanmerking neemt liét voorafgaand onderwijs , hetwelke kinderen van hunne ouders, enz., reeds ontvangen. — Auderzins zijn wij van oordeel, dat het onderwijs in de taal en in de zaken verëenigd moet worden. — En hoe gemaklijk kan dat gefchieden. — Wij kennen Schoolonderwijzers, die den kinderen reeds met zeer vele zichtbare voorwerpen bekend maken, wanneer zij nog deletters leeren; en geduurende het fpellen en lezen daarmede voordgaan. — Voords vinden wij de orde zeer goed.) Zeer gegrond is de aanmerking van hel onderfcheid der behoeften van de fcholiercn, naar gelang van hunne beftemming ; en dat ieder mensch wel niet geleerd, maar altoos verfiandig behoort te zijn. De vierde Afdeeling handelt over de leerwijze of methode. — Men moet het leeren zoeken te veraangenamen ■— door zich te bedienen van den natuurlijken aanleg tot werkzaamheid en weetgierigheid. — Ten dien einde moet men de natuurlijke zucht tot opmerking aanwakkeren — en het kind voor verkeerde begrippen zoeken tc bewaren. Vervolgends het kind tot de nodige kundigheden opleiden. Dit wordt op het lezen, fchrijven en cijfferen , en op de kennis van God en Godsdienst toegepast, eu de voordeden daarvan in dc onderfcheidene levenshanden en betrekkingen aangewezen. Deze Afdeeling heeft ons uitmuntend en boven anderen behaagd. Trouwens het geheele Werkjen verdient aanbeveling, cn de Eerw goede hartlijken 'dank voor zijne poging ten nutte der Onderwijzeren, aan welken, als ook aan dc Ouders en aan de Leeraaren van den Godsdienst, wij dit Boekjen zeer aanbevelen. Alleen hadden wij wel gewenscht, dat de form van vragen en andwoorden door hem veranderd ware. —-De vertaling is naauwkeurig en vloeiend, doch Bladz. 13, lezen wi j onder aan geboren en getogen. • Zou het niet beter zijn — opgevoed ? ls het woord getogen in dien zin,bij onze beste taalkundigen,in gebruik'? Man-  6:4 mannentrots en vrouwenwraak* Mannen-trots en Fr ouwen - wraak, Ridder-Tooneelfpel, uit de tijden der Kruistogten. In vier Bedrijven. Naar het Hoogduitsch van a. anton. Te Leeuwarden ,bij de Wed. J. P. de Boij, 1S03. 108 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 14 - z Siegfried, uit Ridderbloed gefproten, doch in hot charakter van Schildknaap op den Burgt van hendrik van stauffen dienende, werd door de Gravin runegunde op het hevigst bemind; dan, daar hij mat wilde, de Dochter van hendrik, zijne eeuwige liefde gezworen had, (laat hij alle voorliagen met een Ridderlijk woord af. Hierover geraakt kunegunde zoodanig in woede, dat zij het wraakzuchtige befluit neemt om siegfried en mathilde beiden om het leven te brengen. Met dit voornemen bezield, doet zij, door haren vertrouwden medepligtigcn, mathilde fchaken, en klaagt siegfried als de dader hiervan bij hendrik aan. Deze doet hierop siegfried gevangen zetten, dan , de fchaker met mathilde in het dicpfte van een bosch gekomen zijnde en hij de hut van een' kolenbrander eenige yèrverfching voor haar, die van vermoeidheid en angst bezweek, vragende, werd door een' Pelgrim ontmoet; mathilde bekomt intusfchen van hare flaauwte , fmeekt den Pelgrim om medelijden, cn klaagt haren fchaker bij hem aan, noemt ook den naam van siegfried; hierop werd de Pelgrim opmerkzaam, houdt den fchaker in bewaring en gaat "met mathilde en hem naa den Burgt van hendrik. Hier verfchijnt hij, op het zelfde oogenblik dat siegfried voor zijnen Rechter gevoerd wordt, geeft voords mathilde aan haren Vader weder, en ontdekt zich als de Vader van siegfried eu dc mishandelde man van kunegunde. Siegfried en mathilde worden verëenigd en kunegunde wordt door haren medepligtigen met vergif omgebragt. Zo de fterke uitdrukkingen dit Stuk niet ongefchikt maakten, om ten tooneele gevoerd te worden , zoude het, door bekwame Tooneelfpelers uitgevoerd wordende, uit hoofde van deszelfs levendigheid en fterk uitgedrukte charakters, waarfchijnlijk aan velen wel bevallen." —  UÏTTREKZELS en BËOORDEELINGEN. Verhandeling óver den Zin , de eeuwig-duurende kracht en het toepasfelijk gebruik van de Wet, Gene/is IX: 6. aangaande de ftraf van den dood/lag en het recht van gratie; met nog eene tweede Verhandeling over het eeuwig Priester fchap van Melchizedek. Door gekard jacob Voorda. Oud- Rentmeester der Geestelijks goederen , te Leeuwarden. Te Amfteldam en Leeuwarden, bij \. Tiel en G. M. Cahais, 1803. 178 Bladz. Bt gr> Octavo. De prijs is f 1 - 8 - : De eerfte dezer Verhandelingen is ons belangrijk voorgekomen; men weer, hoe vertchillend zoo Rechtsgeleerden als Godgeleerden over de Wet, Gen. IX: 6. Wie V menfehen bloed vergiet, diens bloed zal door de menfehen vergoten worden, gedacht hebben ; inzonderheid , met betrekking tot de vraag: of deze Wet eene blijvende en verbindende kracht heeft voor volgende eeuwen ? De Heer voor da heeft, reeds vóór tien jaren, deze Verhandeling ontworpen, ten einde het eeuwigduurende gezag dezer Wet te (laven, welke hij nu, volgends zijne Voorrede, Bladz. III, alles uit den grond van nieuws bewerkt hebbende, in het licht geeft, opdat men, door deze Wet met het rechte oog te befchouwen, een zoodanig toepaslijk gebruik van dezelve make , hetwelke aan die Rechtsgeleerden, welken de Openbaring eerbiedigen , voldoen kan , en den Rechter nodige ruimte laat, zonder aan iemand der Godgeleerden eenigen billijken grond van bekommering of klagte te geven. Aan dit oogmerk van den Schrijver Voldoet deze Verhandeling zeer wel, en levert alleszins de blijken, dat het onderwerp door hem omzichtig en oordeelkundig doordacht is. De oplosfing van alle zwarigheden omtrent deze Wet vindt men in des Schrijvers gedachten, omtrent den aandrang en reden dezer Wet: Want God heeft den mensch naar zijn beeld gemaakt, in welke de Schrijver den mensch colle&ive neemt , en verftaat den mensch, zoo als hij tot maatfchappij geboren, in de maatfchappij is leevende, dus dan collective de maatfchappij van menfehen. Deze heeft God gemaakt naar zijn beeld, dat is, in tegcnöverftelling van het redeloze vee,hetwelke geenenheerJcher heeft, hab. I: 14. Dus gevormd eu behoedanigd, nieuwe vad. ruu-. vii. deet.. no. 14» Rr dat  Sl6 g. j. voorda, verhandeling, enz. dat onder fret geleide der rede de goede orde onder hen bewaard; rust en veiligheid gehandhaafd; recht en gercclitigheid zou uitgeoefend wórden: waarüit dan volgt, dat onder hen eene overheid, die gezag heeft, en als Gods Stedehouder hem vertegenwoordigt, en welke ook in zijnen naam met het zwaard gewapend is, moet plaats grijpen. — Zie Bladz. 21. Wij kunnen dus niet anders, dan deze Verhandeling, •die tevens over meer andere bijzonderheden loopt, ook ;< m . :; Worden, rust deze mening, onzes oordeels; op menen vrij zwakken grond, en laat vrij wat gdc^cnhakt^Vi* [bedenkingen tegen dezelve. .!SJk.j> Behoeft de mersch rergceyirfj \ . c aden? en wat leert ons iL •' «fllflff jfffé het Hoog' • -duitsch van f, l. v.w .\ . --r Godgel. en Tweede Predikant aan 1 n K rk te Bremen. Te Utrecht, bij W. van ljzcnvors:, 1003. 92 Bladz. In gr. ÖSlavo. Dé* prijs it ƒ: « iz » : Twee gdwigrige vragen op zich zelve , voor elk nadenkend mensch, maar ook gewigtig, in betrekking tot de behoefte van onzen tijd, in welken, op deze vragen, zoo verfchiilend wordt geandwoord, dat fommigen zich vermeten de eerfte : Behoeft de mensch vergeving van zijne zonden? ontkennend te beiindwoorden, en dit hun andwoord, met allerhande min of meer fchijnbare fofisti' catl'èn, eenen-glimp te geven! De onder ons, door verfcheidene Schriften , met lof bekende ewald beandwoordt in dit klein gefchrift, de beide vragen: Behoeft ie mensch vergeving van zijne zon-  behoeft de mensch vergeving van zijne zonden ? 627 zonden? en, wat leert ons de Bijbel daaromtrent? zeer geleidelijk, oordeelkundig, en onpartijdig. Na eene opgave der wijze van behandeling, §. i. toont hij aan de algemeenheid en trap van het zedelijk verval. §. 2. Het beginfel, voortplanting en gevolgen van 't zedelijk verval. §. 3, 4. Wat in het gemeen vergeven van zonde genoemd wordt in den Bijbel, wordt aangewezen §. 5. Jesus van Nazareth wordt , als bewerker dezer vergeeving van' zonden voorgejle.'d, en Hij zelf geeft er zich voor uit. §. 6, De Apostelen fpreeken van eene algemeene vergeeving, door den dood van je su s. §. 7. Verbetering is doel en gevolg, niet middel, niet voorwaarde, veel min oorzaak dezer vergeeving. Jesus dood is de oorzaak: V middel is het geloof. §. 8. Verfchillende wijze van vooijlellen van jesus dood, door de Apostelen; en derzelver vermoedelijke zin. J. 9. De waare leer des Bijbels, van de vergeeving der zonden, door jesus Dood, in eenige ftelllngen begreepen. jj. 10. Invloed dezer Leer op 's menfehen zedelijkheid. S. 11. Vervolgends gaat ewald over tot de Tegenwerpingen , welken tegen dit gevoelen gemaakt worden : Overweeging van de Natuur en Waarde der tegenwerpingen in 't filgemeën. %■ 12. Beantwoording van bijzondere Leerftelligt of Wijsgeerige Tegenwerpingen. %. 13. Tegenwerpingen betreffende de verklaaring der Bijbelplaatfen. $. 14. De flotibmme zijner Heilige Aanmerkingen drukt ewald Bladz. 59 met deze woorden uit: ,, Zoo mag men dan, ,, met grond , eene genoegdoening volgens den Bijbel ,, bcweeren , offchoon deze uitdrukking niet in de H. ,, Schrift voorkomt, maar vermoedelijk door denRechts,, geleerden tertullianus uit zijne wetenfchap, ,, doch zeer gepast, is overgebragt. Men moet zich ,, evenwel, hierbij, zoo weinig, eene genoegdoening, of betaaling aan den Duivel, gelijk veele Ouden, als ,, eene genoegdoening, die den beledigden Vader moest ,, opgebragt worden , gelijk veele in de middeleeuwen , ,, en nog veele ook in laatere tijden , dagten, zich voorhel„ len , wiil van deze rauwe begrippen de H. Schrift niets weet. Even zoo min mag (men) de uitdrukking zoo ,, misduiden, als hadde jesus alles gedaan, zodat de ,, Mensch nu flechts ledig behoeve te blijven. Zoo heeft ,, geen Godgeleerde , van eenigen tijd , deze uitdrukking „ opgevat: Alle, van alle belijdenisfen, hebben op be- rouw en zins - verandering , vóór de vergeeving van Rr 2 zon-  6aS BEHOEFT DE MENSCH VERGEVING VAN zijne ZONDEN f „ zonden, eu op ijver in het goede, na deze weldaad, „ gedrongen, offchoon zij te gelijk, met regt, en naar ,, de reine Evangelieleer, beweerden, dat daarmede niets ,, goed gemaakt", of verdiend kan worden. Jesus heeft „ voor ons voldaan: dit zal zoo veelzeggen, als: „ Jesus ,, „ heeft de ftraffe geleden, die wij hadden moeten \\],, ,, den, en zonder onherftelbaar ongelukkig te wor,, ,, den, niet konden lijden. Hij heeft zoo veel geleden ,, ,, en gedaan, dat nu de gevolgen onzer zonden kun„ ,, nen worden weggenomen, en gewis zullen worden „ „ weggenomen, welke wij, ondanks alle onze redelij„ ,, ke werkzaamheid , niet hadden kunnen wegnee„ „ men." " Wij prijzen de lezingen overweging van dit kleine maar belangrijke Stukjen ten lterkfte aan allen aan, die begeerig zijn,"over deze gewigtige vragen ééns, met overweging , voor zich zeiven te bellisfeu , hetwelke zeker voor eene allergewigtigfte zaak moet worden gehouden. Kerkelijke Redenvoeringen van j. van den berg en r. o. ZUIDERbaan, Leer aar en der Doopsgezinde Gemeente te Blokzijl. Te Amfteldam, bij W. brave, 1803. 75 Bladz. h gr. Octavo. De prijs is f 1 - 11 - : Beide Leerredenen verdienen aanprijzing. De eerfte is eene Lijkrede, uitgefproken bij gelegenheid van het overlijden van den Eerw.z uider baan, naar aanleiding van Ff. CXII: 6. De Rechtvaardige zal in eeuwige gedachtenisfe zijn. Eerst deelt de Redenaar eenige korte aanmerkingen mede over den tekst. Daarop geeft hij eene beknopte levens- en charakterfchets van den Overledenen , waarin hij zoekt aan te tonen, dat ook op hem de betuiging in den tekst past, en eindigt met toepaslijke aanfpraken. Wij hebben deze Leerrede met veel genoegen en ltichting 'gelezen. De ophelderende aanmerkingen op den tekst zijn zeer gepast en toereikend; de fchets van den Overledenen niet te vleiend, en de toepaslijke bedenkingen zijn ftichtlijk. Wij willen toch van deze Leerrede nos iet meer zeggen, bijzonder van het eerde deel. V. d. B. brengt die ophelderende bedenkingen onder de volgende hoofdzaken: 3. De nagedachtenis des braaven blijft duurzaam en onvergeetelijk. 2. Dedeugdzaame en braa-  jVV. D. BERGENR. e.ZUIDEREAAN,KERKL. REDEV. 629 braave man word bijkans nooit eerder in zijne vvezentlijke waarde gekend, als Cdan) na zijnen dood. 3. De nagedachtenis der deugdzaamen blijft in zegening door het navolgen • van hunne voorbeelden. De tweede aanmerking beviel ons in de uitwerking best. Van de levens- en charakterfchets kunnen wij geen uittrekfel geven. Het toepaslijk gedeelte beftaat voornaamiijk in aanipraken aan de uaastbellaanden en aan de Gemeente, die over het algemeen zeer gepast zijn. —■ Doch oneigen vonden wij het, dat het kind des Overledenen, hetwelke nog naauwlijks twee jaren bereikt (volgends de opgave in de Leerrede) perfoonlijk wordt aangefproken. Wat kon dat kind daarvan weten? De tweede Redevoering is van den overledenen zuide rbaan; uitgefproken bij gelegenheid van dc vereeniging der Doopsgezinde Gemeenten te Blokzijl. Col. III. 14, 15, levert den grondflag. Naar aanleiding dier woorden, befchrb'ft hij 1, de hoedanigheden der broederlijke liefde; 2, des Christen roeping en verpligting tot dezelve; 3, in derzelver nuttigheden en voordeelcn. —• Deze twee Gemeenten, die meer dan honderd jaren ge- fcheiden zijn, werden thands herëenigd. Wie, die den Christlijken Vrede, op waare zuivere Euangelifche grondllagen, bemint, zou zich daarin niet verheugen? Geen wonder, dat Z. vol vuur over de broederlijke liefde fprak, die de grondflag eener zoodanige vcrëeniging zijn moet. De aanfpraken, bij die gelegenheid , zijn zeer gepast; alleen merken wij op , dat het niet zeer vleiend is, voor de voorgaandeLeeriiaren in de eene Gemeente, dat juist alleen de Leeriiaren van de andere als voorftanders voor dergelijke vredelievende gevoelens worden opgegeven. Hoe? Waren dan de overigen, die'voorheen in de andere Gemeente den dienst waargenomen hebben , en waarvan nog vier in leven zijn , zulke onverdraagzame mannen, dat zij „ den Zeegen der ,, vereeniging niet vermeldden?" Hebben juist alleen die drie Leeriiaren der andere Gemeente dit gedaan? ■ De mortuis nil nïfi bene, maar anders 'zouden wij hier meer van zeggen. Rr 3 Kor-  630 h. w. c. a. visser , korte inleietxg Korte Inleiding in de Boeken des Nieuwen Tes tam ent s ,' ten gebruike van den Gemeenen man en der Schooien; door h. w. c. A. visser, Predikant te Warns en Scharl. Te Sneek, bij C. van Gorcum , 1803. 96 Bladz. In Octavo. Ée prijs is f : - 6 - : Dit Boekjen behoort tot — en kan als een vervol* aangemerkt worden van de korte Inleiding in de Boeken des Ouden Testaments, te voren door ons opgegeven (*> — Gelijk wij daarvan een goed getuigenislhebben gegeven, zoo kunnen wij ook het tegenwoordige, met oordeel gebruikt, aanprijzen. In fommige opzichten is het ons vooral in den beginne wat al te kort en beknopt voorgekomen, en heeft zoowel bij den Gemeenen Man, als in de Scholen, eene nadere cn uitgewerk- ter ontwikkeling en opheldering nodig. Zoo is het ook met de wenken, welken de Eerw. V. in de Voorrede geeft, om bij het Bijbellezen in acht te nemen. —: Het is echter eene zeer geichikte en der aanprijzing waardige handleiding, welke met veel nut en voordeel tot het beltemde oogmerk kan gebruikt worden. — Wij willen hier tot eene proeve hetgene omtrent pinle mon gezegd wordt overnemen. ,, Deeze Philemon was een begoedigd man te Colas,, fen, en een der eerfte welke aldaar door Paulhis predt,, king tot het Christendom gebragt was, (zie vs. 19} ,, zijn Zoon Archippus (vs. 12) was bij het fchrijven „ van deezen brief Diakeu in die gemeente geworden. „ Hij had een ruim woonhuis, waarin niet alleen een „ deel der gemeente bijeenkwam, maar ook reizende „ Christenen geherbergd wierden (zie vs, 22). Dit was ten allen tijde in het Oosten, waar men openlijke her„ bergen ontbeerde, de gewoonte. Onder de Christe„ nen was dat in die landen het werk der Diakenen. „ Hier uit is het waarfchijnlijk , dat Philemon eenige „ kerkelijke bediening in die gemeente had ; daar„ om noemt Paulhis hem ook (vs. 1} zijnen medear,, beider." „ Onefimus, de flaaf van Philemon , had hem beftolen „ (zie (*) Zie N. Vaderl. Bib/. Wilden Deels ijle Stuk, Bladz. 57.  in de boeken des n. testam.ents. 63! .zie vs. iS, 19) cn was voor eenigen tijd-van hem " we-e vlucht, cn doorliet een of ander toeval by Paul" lus°ntoen gevangen te Rome zijnde, gekomen. Hier "had'hem d°e Apostel in den Christelijken Godsdienst , onderwezen, en dit had ten gevolge gehad, dat Oiie' fnnus zijnen misftap zag, en tot zijnen Heer wenschte !' erug té keeren. Om hem dit gemakkelijker te maaken , ceeft0 de Apostel hem deezen brief van voonchryving aan zijnen Heer mede, welke dus in het }WjM.&' „ -lijktijdig met de brieven aan dc Ephefiersen Colasleis, gefchrèven moet zijn." Eenige korte vragen voor de jonge Kinderen, gevolgd naaide voorheen faam gefielde door ja conus borstius, in leven Predikant te Rotterdam. Nu uitgegeven dopr eenige Godsdienst- en Kinder-vrienden, levens gefcutkt tot een Leerboekjen voor onkundige Bejaarden. De 1 wede Druk op nieuw overgezien en verbeterd, le Utrecht, hij A. F. Blanche, 1803. 32 Bladz. In Ouavo. De prijs is f: - 2 - : Algemeen is het Kinder-vraagboekjen van den waardijen borstius onder onze Hervormtie Lanugenoten bekend, cn heeft jaren lang ongemeen nut geacht, daar het zoo naar de vatbaarheid van Kinderen gelchikt is- cvuwelmen kan het niet ontveinzen, het had zijne gebreken. Eenige ongenoemde Godsdienst- en kindervrienden hebben, meteen gelukkig gevolg, ondernomen hetzelve te verbeteren, door 'er eene betere orde eu ichiüking in te brengen, en te zorgen , dat de andwoorden doorgaands eenen vollen ziiucn dus eene fpreuk uitmaken , die door hare kortheid gemakiijk in het geheugen kan onthouden worden. Ook hebben zij het merklijk vermeerderd, bijzonder met vragen en andwoorden, betreffende de MWJ«fr lijke leere en betrachting. Men zal dus dit vermeerderd en verbeterd Boekjen , hetwelke het oude Baefcjefl van borstius ten grondilag heeften naar hetzelve gevolgd js, in de Catechifatiën en Hutsgezinnen met vracht Kunnen gebruiken ; gelijk wij met genoegen zien, dat hetzelve niet ongunflig ontvangen is geworden , daar wij oe tweede uitgave hier vöar ors hebben; van de eerü» zouRr 4 den  p> j. borstius, eenige korte vragen, enz. £L? °"Setwi-if"eld "iet verzuimd hebben te fpreken ware dezelve ons onder het oog gekomen. P "* Men heeft wel gedaan, het dSor eenen zoo -erin^en pnjs voor iedereen verkrijgbaar te maken »eiingea ^n?lfitnlVan abra«am> ™r Kinderen, door ■l fr f D LA ^ ua si els veld, opgedreven aan de Bataaffche Maatfchappij: Tot Nut va!Wgemeen Eerfte en Tweede Stukjen. Te Amfteldam, bi? T" van ƒT. |-'';l8°3, ^ö:«- toO&avtu MM* Tfo?KPT\leTuï: H/^HOfF,de FfthïedehisvaB heef? ook WJ behandeld, ten dienhe der "Scholen, ïn a 1, ? amelsve ld de gefchiedenis van ooooH f' t0l ee" TScho°lboek, voor de Jeugd, «- tie,i8oefn«kkeTk?D- ^ gefctiedjnisl tien gelprtkkeu - waarin een Predikant e el hart een ,,defe",/prekende, ingevoerd worden. — Plet , 1 &eDf001 te en volgend leeven van a b r a ii a m als ook den toeftand der toen leevemde menfehen. Het"tweede de 05 nra* Het derde zijne veize n\TËZt en de fcheidmg van abraham eu l o t h. Het vieïde de; krngstogt ter redding van loth en de zijnen. Het vnfde abrahams verbindtenis met hagar en de H T\ T i Het zesde, de Ontmoeting en het onthaal der drie mannen, die hem de aanihan7e |eb00r e van sAa c en de verwoesting vau Sodom aankondigen - als ook de geichiedenis van den ondergang die ftad! Heta"fhe de oT- IS,MAëL e" de 0»^ting te Gerar. Het agtlte de gefcnicaems van isaSgs opoffering. Het negende, s ara's dood en is Aires huwelijk mét r bekka Het turnde, de dood van abraham. Over het algemeen is v. H. zeer wel gedaagd in deze proeve (want wy weten niet, dat hij ooit in dit vak 4! *beid beeft) ~ met dat al, bereikt hij zijnen voorïni met. _ Wy geloven ook , dat iemand, om foortgeujke Gefch.edemsfen in dien vorm , VOor de jeugd t^behandelen, eenen natuurlijken aanleg moet hebben, om juist ït VOQ?-  ij. van hamelsveld , de gesch. van abraham , enz. 633 voor Kinderen belangrijke uit te kiezen , dit met aanmerkingen, vooral uit de zedenkunde te verrijken, met voorn beelden uit het gemeene leven op te helderen , en in dien rechten kindertoon voor te dragen. — Niet dat dit Werkjen van dit alles niets zou bezitten; ver vandaar, integendeel vinden wij 'er verfcheidene nuttige lesfen , voorbeelden en ophelderingen uit het gemeene leven in. üoch v. H. heeft zoo goed de flag 'er niet van als h u l s h o f f had, om de aandacht der Kinderen gaande te houden en uit te lokken. Men neme 'er de proef van. Wij hebben dit gedaan met drie Kinderen van onderfcheidene jaren , en gevonden, dat dit daadlijk zoo beftaat. Naar gelang ook van het gewigtige en belangrijke der Gefchiedenisfen , is 'er ook eene onevenredigheid in de behandeling, zijnde fommigen, die voor Kinderen zeer leerzaam konden zijn, veelte kort behandeld, en anderen, die weinig opleveren, veelte uitvoerig. Zoo was 'er, bijvoorbeeld, inde gefchiedenis van de fcheiding van abraham en loth veel meer voor Kinderen te leeren; doch moest het charakter van den laatften dan ook wat meer cn wat anders ontwikkeld zijn. Men vindt hier vele naauwkeurigheid, omtrent de Aardrijks- en Tijdrekenkunde; als ook omtrent de zeden en gewoonten der oude volken. Wij zouden hier en daar op enkele aanmerkingen en uitleggingen nog wel onze bedenkingen kunnen mededeelen, als onder anderen over het gebruik van het Gebed des Heeren voor Kinderen , Bladz. ia, waaromtrent misfchien niet allen het met v. H. eens zouden zijn; doch wij willen liefst bij dergelijke dingen niet ftilftaan, ons bij het Boekjen in het algemeen bepalende, hetwelke wij oordeelen, onverminderd onze gemaakte bedenkingen, met nut in dé Scholen en Huisgezinnen te kunnen worden gebezigd, niet alleen tot een Leesboek, maar ook tot eene handleiding ter verdere ontwikkeling en uitbreiding voor den verftandigen Onderwijzer, waartoe wij het dan ook aanbevelen, —- Rr 5  £34 THEOLO & OPIIILUS De egte betekenis en kragt des Heilige (n) Doop (s), door theologophilus. Alom te bekomen. Behalven de Foorrede 14 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is /:-4-: In het jaar 1801, verfchcen een Stukjen in het licht, onder den tijtel: Frije gedachten over den Kinderdoop , door alethophilus ; wij nebben hetzelve, op zijnen tijd in dit ons Maandwerk (*) beoordeeld, en 'er onze 'wijt fedaehten van gezegd; het tegenwoordige: De egte beteenis en kragt des Heilige Doop, heeft, zo het niet van den zelfden Schrijver is, ten minde eene naauwe betrekking op het eerstgenoemde; het zou, zegt de Opfteller , die zich met een barbaarsch woord, van zijne ontdekking , theologophilus noemt, niet onvoeglijk als een twede Stuk of een vervolg van de Befchouwing des II. Doops in 't algemeen kunnen befchouwd worden; zeker is het, dat wij voor ons 'er geen ander oordeel over kunnen vellen, dan foortgelijk, als wij, ter aangehaalde plaatfe , van het eerstgemelde Stukjen gegeven hebben. De Schrijver, Bladz 8., het eerfte gedeelte van zijne Verhandeling: „ Wat de heilige wasfehing met water bij de volwasfe„ nen of geloovigen (de aanncemers van jesus gods,, diensfleer,) te kennen geeft, zo volgens het oogmerk van jesus als volgends des (der) Apostelen verklarin,, gen" famentrekkende in deze woorden : ,, Het is dus ,, volgens eene eenvoudige en Wijsgeerige uitlegkunde „ niet duister, dat de H. Doop allen cn bijzonder niet ,, zo zeer 't geloof en de verbetering zelve, als wel de „ aanwezende geestlijke werking tot 't zelve affchetst"— fchrijft 'er in eene aanteekening zelf onder: ,, Hoe „ zeer verfchllt hier de Ferklaring der Heideihergfche Ca~ ,, techismus.'" Ja wel verfchilt van zijn gefchrijf de Heldelhergfche Catechismus! Deze fpreekt over den H. Doop woorden van waarheid en gezond verftand. Dit dui ven wij van het gefchrijf van den zoogenoemden theologophilus niet getuigen. Tot één enkel ftaaltjen diene flechts dc aanteekening op Bladz. 2. ,, Om de (n) Kinderdoop „ vast te houden, heeft men (NB.) altijd voorgewend , „ dat de Doop alleen toekoomftige Godlijke werking af„ beeldt, maar geene aanwezende: ook lpreekt men hier » bij {*) Zie N. Vaderl. Bibl. Vlden Deels ijle Stuk, Bladz. 543.  DE ECHTE JjfETEEKENlS EN KRACHT DES H. D00PS. 635- „ bij van de Godlijke belofte, of de beloften des Euan„ gelie; die elk dan verzekerd wordt, maar zo (zoo) fpeelt men met 't woord belofte, zonder de zaak der „ belofte te noemen." Die dus fchrijft, toont zijne onkunde in hetgene, waarover hij fchrijft, of eene verbazende ingenomenheid met zich zelven. Nodige Verbeteringen der (des) Heidelbergfche (n) Catechismus; waarbij gevoegd is eene beoordeeling van ds Leer der Roomfche Kerk. Alom te bekomen. 60 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 8 - : Voor dat wij één enkel woord van dit Werkjen zeggen , moeten wij deze aanmerking van deszelts Schrijver laten voorafgaan, welke hij op het einde zijner zoogenoemde Nodige verbeteringen van den Heidelbergfchen Catechismus, Bladz. 36 geplaatst heeft, en du* luidt: „ Valt deze fchets een eigebelang of partijzugti,, gen ter beoordeeling in handen; hij meene toch niet, „ dat een nadenkenden zich door dergelijke magtfpreu,, ken; het behoort tot de Prulfchriften , 'er is reeds ge„ nocg over gefchreeven : zonder redelijke tegcngronden zal laten afzetten." Uit deze aanmerking ziet men, onzes bedunkens , wat de Opfteller van de Boekbcöordeelaren in ons Vaderland, ten aanzien van dit zijn Stukjen , te gemoet ziet, en onder welk fchild hij zich zal pogen te verbergen, wanneer de beöordeelingen, iet waar aan wij niet twijfelen, zijn werk tot de Prulfchriften sullen verwijzen. Het zou dus overtollig voor hem zijnj wanneer wij verklaarden, geen eigenbelang of partijzugligen te zijn. Nu willen wij, naar waarheid, van dit Werkjen verflag doen. Het komt ons voor, uit de zelfde pen voordgevloeid te zijn, als het onmidlijk hier voor gerecenfeerde Stukjen : de egte betekenis cn kracht des H. Doops, eu het daarbij gemelde: Vrije' gedachten, enz. Waarvoor wij deze gronden hebben, omdat ons voorftaat, dat over hetzelve juist een dergelijk oordeel geveld is, als waarvoor de Schrijver ook ten aanzien vau dit tegenwoordige fchijnt te vrezen; en ten tweede, om de aanhaling van het gemelde Stukjen, en de wijze dier aanhaling op Bladz. 33, en voornaamiijk ten derde, omdat 'er dezelfde geest van  Ö5Ö nodige verbeteringen van verwaand zelfbehagen en onkundige betweterij in doordraait. Dat het eerde onder den naam alethophilus, het tweede onder den naam van theologophilus en dit derde zonder eenigen naam verfchijnt, zal misïcnien daar in zijne reden hebben, dat het ontdekkingsvernuft van den Schrijver, om namen te vinden, zal uitgeput wezen. De inhoud van dit Stukjen bevat een Voordel, om den Heidelbergfchen Catechismus te verbeteren , hetwelke den ongenoemden Schrijver nodig voorkomt , uit hoofde, dat er toch in allerlei takken van wetenfehappen zoo veel verandering en verbetering komt; en dus zal ook in den Catechismus wel wat te verbeteren vallen , indien men denzelven tot eene ordenlijke behandeling van Cnristlijke Leerdtikken op den Predikdoel, tot een kort begripvoor aankomende Leerlingen en Ledematen van waarheid en pligt, en een behoedmiddel tegen ongeloof en bijgeloof verkiest te gebruiken. Op deze gronden, gelijk hij die in de Foorrede opgeeft, gaat nu onze man, aan het fnoeiën, houwen en hakken van den Catechismus, dat 'er naauwliiks een brok;en onveranderd blijft, zoo in de orde als in den inhoud, want volgends deze onderfcheiding , wordt het Werk ingericht , alhoewel de hoofdorde ter naauwernood blijven kan. J ,. Wat deszelfs Hoofdorde betreft. Hier vinden wij," zegt de Schrijver, „ eene verdeeling, die, alfchoon'zij ,, meer konstmaatig en beredeneerd, dan eenvoudig en „ fchriftuurlijk fchijnt, egter zeer gepast, en bij verder nadenken duidlijk en bevatlijk, ook vcor den min ge,, oeffenden is." Het is waar, elk Lezer zal hier ligtlijk eene tegendrijdigheid ontdekken, in 's mans woorden, maar dit is eene kleinigheid, welke wij in dit Stukjen meer ontmoet hebben. Om eenige voorbeelden te geven van de verfchikking, zoo wil hij de 12, 13, 14, 15| r6, 17 vragen en andwoorden weggeworpen hebben; de 20 en 21de vraag behoort, volgends hem, tot het derde deel van de dankbaarheid , zonder te bedenken, dat hij, op deze wijze indien de leer van den Catechismus blijven zal, de paarden agter den wagen fpant. — De 36 vraag en andwoord wil hy weggeworpen hebben, als onzin, enz. Met de zoogenaamde verbeteringen gaat het hoger. De  X7i 8 en 9 vraag nu 1 \ < É0en i S0- Iiik men, trouwen:- ''SflfSilf ' 1 nKH'Si;° Alleen dc Schrijver i v^:''»||||||^t »'J lujna zich zelven voorh':ilo>pt. 'V [■"'■■,/<::■ J:f ... De -3 en 24 Zon':! ai : i <- '-• ?Sg£>m jr btJ hem ondraaglijk; de ■ ■ \ "ft^ Sg|||volgends hem, f»)« hoofdwcuiv'-.yy-i van - SffiH^p^^Seten' Wenschlijk ware hei, het gebruik van dit woord met eelt ander en duidiijker te verwisfelen; of dit leer/tuk anderzins agter te laten. • c/oo/, ^ volgends hem, niet alleen beftaat in V aannemen van waarheden, maar ook van de zedelijke pligten , wil ingericht hebben .fl&tfzS 28, 29. „ De vraag dan: hoe zijt gij regtvaardig onftraf'baar bii God? kan dus beandwoord wor" den! Door V geloof, dat jesus de eenige oorzaakmij'' ner bevrediging met God is; zodat, al is 't dat mifit ' geweeten mij van allerlij pligiverzuim jegens Goden mijne naasten befchuldigd, al is 't dat 'er zulk een neiging tot zonden in mij is, ik door 't geloof of de aanneeming „ en opvolging van al het gene jesus verrigt en geleerd heeft, in of door dien jesus God zo wel behaaglijk „' word, dat ik op zodanige wijs word vrijgefprooken en „ in Gods gunst geraak als of ik nimmer tegen hem ge„ zondigd had.*' Doch wij willen ons niet verder vermoeien, niet meer over te fchrijven. Dat 'er Christenen zijn , die in vele hukken der leere van dezen Catechismus verfchillen, is niet nieuw, en zal niemand hun kwalijk nemen ; maar dat iemand onderneemt , om dien Catechismus zoo te willen veranderen, dat de leere eene geheele andere wordt, en dien zoo veranderden Catechismus aan de Hervormde Kerk aanprijzen , is de ongerijmdheid zelve. En hoedanig is de man, die dit onderneemt; de geloofsbelijdenis der Christenen , gemeenlijk der_ Apostelen genoemd , is , volgends hem , misfchien in de 15 eeuw opgeheld , Bladz. 5 , ten ware dit eene lompe drukfout" zal moeten Iiéeten. Nedergedaald ter helle , is, C gelijk bi') verzekert, Bladz. 6 ,) volgends de Leer des Bijbels, nedergedaald in het graf. Ais de Catechismus zegt, dat God hemel eu aarde uit niet gefchapen heeft, is dit (Bladz. 17) „ eene uitdrukking, welke geen ei-  3*3* J« VAN DEI LINDE K „ eigenlijke leer der Godlijke Openbaring fchijnt " cn zil tot dc leere van spinosa leiden. Wanneer hij van de ieere der rechtvaardigmaking fpreekt: fpreekt hij, W&! mg genoeg, Bladz. 26, in de Aanteekening; van een vier- of vijffchaar. p"- 1 Over het tweede gedeelte van dit Stukjen, de her der Roomfche Kerk gezuiverd, zullen wij geen woord fpillen. De man fchijnt, m zijne verbeelding, niets minder te bedoelen , dan door alle die verbeteringen en zuivering alle Christenen te willen verëenigen, tot één leerirelfel ° herWelke hij zal ontdekt hebben UI "eutciiu, ftet- Verzameling van merkwaardige Gewijsden der Gerechts* hoven m Holland, door Mr. joSnnes van der linden, Advocaat te Leijden, Eerfte Deel. Te Leii den bij A. en J. Honkoop, 1803, 270 Bladz. XXIV Voorbericht en Inhoud. In gr. Octavo. Deprijs Is f 2-:-: Bij een afzonderlijk bericht, wegens de uitgave dezer verzameling, is de zaaklijke inhoud der Gevallen in dit Eerfte Deel, ten getale van vier en dertig voorkomende^ opgegeven , zoo als die ook, in het Werk zeiven agter net Voorbericht gevonden wordt; daarom achten wij het onnodig denzelven alhier mede te deelen. Dat Voorbericht heeft de flrekking, om te onderzoeken cn te bepalen: „ Of het van eene bijzondere nuttigheid „ zij, Rechterlijke gewijsden op te zamelen en uft te tbelafl* "1ZOnderheid voor ionSere Praftizijns x van ,E!"clelijk' de keuze der zaken Is, over het algemeen gelukkig Meest allen toch zijn gewigtig: dat de orde betreft, met wel mooglijk zij,° dezelve in acht te nemen, dewijl men den voorraad van langzamerhand be- & brdV l"eeimaakV Zal fen ieder §aa™e toeftemmen; de oide des tijds geeft reeds veel gemaks, en een atee- W^T'fM zeer"uttiS zijn. Alleenlijk komt het mJ ' dp d£ ieVal!^n' welken meer bejaaldlijk de Manier van Procederen betreffen, beter in één der Deelen bij eikanderen zouden voegen. En , zo men hielen daar, behalven de aanteekeningen uit de memoriën of p.eidoyen, eene en andere van den Schrijver zeiven mede mogt aantreffen , het Werk zou 'er nog des te nuttiger om zyn Er is toch bij deze en gene gevallen nog wel iet yan belang te zeggen. Zoo zou men bij voorbeeld op het zeven en twintigjle (daar de Cafus is, „ of een „ Secretaris, die van zijnen post afftanddoet, verplat „ is, om ook de Minuteele of Klad-Notulen , waaruit de „ geregistreerde Notulen zijn geformeerd, aan het Collegie, waarvan hij Secretaris geweest is, te rug te ge,, ven ? — Bij den Hoogen Raad is verftaan vau Neen —") de vraag hebben kunnen opperen , en zich op dezelve m een nader onderzoek inlaten; „ of Zo iemand die „ Minuteele- of Klad - Notulen niet heeft gefteld en „ gehad ah Secretaris; en of, derhalven, dat radicaal, „ die hoedanigheid, ophoudende, de bevoegdheid en „ ook het recht niet ophielden, om dezelven onder zich ,, te hebben ? " ^ Zoo, insgelijks, zouden de sronden, bijgebragt op het zeventiende geval „ (of de conditie, in'een testa„ ment voorkomende, dat de gebeneficeerde perfoon ,, zou-  VERZAMEL. VAN GEWIJSDEN DËR GERECHTSHOVEN. 64I zoude moeten zijn van den Joodfchen Godsdienst 4 ,, naar rechten al dan niet beftaanbaar is? Bij 't „ Hof is verdaan van Neen,") in de daad wel eens eene nadere overweging waardig geweest zijn. Men kan dienaangaande toch' met veel reden wel eens vragen „ of dat voor den Jood eene conditie was, welke gezegd kali worden te dwingen tot het omhelzen of niet verlaten van dien Godsdienst? — Staat dat geval gelijk met dat van de L. S. I). deconditi Inftit? ook quoiid rationem decidendi? Is eene onterving uit haat tot de Gereformeerde Religie niet geheel iet anders? en wat des meer zij. Voor het overige, deze arbeid verdient allen lof, en alle deelneming. Voorzeker is die aan de Beoefenaars Van onze Rechtsgeleerdheid welgevallig , al mogt het gebeuren zelfs, dat eens.eenmaal een nieuw Wet • Boek wierd afgewerkt, en tot Hand gebragt, waaraan men, federt alles, wat men van jaren hcrwaards daaromtrent heeft zien gebeuren , welhaast zou wanhopen , al is bet, dat men hetzelve, ook, ingevolge de laatst vastge» vleide Staats-Regeling, zeer zekerverwagten moge. Wij wenfehen van gantfeher harten, dat aan des Schrijvers ver^ zoek voldaan worde , door de medewerking van allen, die daartoe in de gelegenheid zijn, en hij, door de toezending van de nodige Befcheiden van afgelopene en uitgewezene zaken, des te meer in ftaat worde gefteld, aan ziine zoo nuttige oogmerken alleszins te beandwoorden! 'Er is geen twijfel aan , of dit Werk moet eenen aU gemeenen bijval vinden, en eene algemeene goedkeudu g wegdragen; Specimen Historico - juridicum inaugurale, jtsiéni Jü§ Feminarum apud Romanos tam antiquum, quam novum, quod ..; pro gradu Doétoratus, fummisquetri utroque Jure honoribtts et privilegiis rite ac legitime confequendis , eruditorum examinl fubmittit geRardus dorn seiffen. Trajeéti ad Rhenum, ex ofïïcina O. van Paddenburg. 48 Pagg. Quarto Maj. Dat is: Gefchied-kundige- Rechts-geleerde P>roeve , voor/lellende dc Rechten van- en omtrent de Vrouwen bij de Romei- nieuwe vad.BIIiL.vh.dkel.no. 14. Ss tien j  (?42 O. D O R N SEIFFEN ti'en, zon naar het oude ah nieuwe Recht, ter bekomtnge tan het Meesterfchap in de Rechten, enz. aan de be* oordeeling van daartoe bevoegden onderworpen. Door G. DO RN SEIFKEN. Het behagen in zijn onderwerp heeft den Schriiver van deze Academifche Verhandeling, Praeceptor der Latijnfche Schoole te Utrecht zijnde, tot deszelfs keuze bepaald; en dit behagen heeft hem ook dezen lastiger, arbeid, zoo als hij terecht dien genoemd heeft, zich doen getroosten. De inhoud is veel te uitgeftrekt, dan dat wij dien beknoptlijk kunnen opgeven. In de behandeling der ftoffe is eene geleidlijke orde : niets van eenig beJang, onmiddelijk tot dezelve behorende, is'er in overgeflagen. De ftijl is eenvoudig en de taal zuiver : noch het onderwerp, noch de manier van behandeling , welke de Schrijver verkozen heeft, naamlijk, van de bepalingen der wetten , flechts op te geven, en hier en daar de redenen van dezelven 'er bij te voegen, als Vóórheller van de Gefchiedenis des Rechts , ko'nden hem aanleiding geven , om door eenen meer verheven' ftijl, en door tusfcjien gevoegde Aanmerkingen, den leeslust tot zijne proeve meer op te wekken, dan nu wel plaats heeft: zij is ondertusfehen als proeve, zeer gefchikt om blijken te geven van des Schrijvers belezenheid, van zijne kundigheden in het Recht (niet bijkans alle welks bijzondere afdeelingén men zich gemeenzaam moet gemaakt hebben , om alles derwijze famen te brengen,) en van ziin vermogen, om geregeld alles voor te ftellen, wat alöm in het Recht over eenige ftoffe, hier en daar verfpreid , voorkomt, en bij de Schrijvers wordt behandeld. Deze proeve heeft de verëischten en de nuttigheden van eene goede compilatie. Men is wel veelal gewoon de zoodanige af te keuren; voornaamiijk, om dat men het gemaklijk oordeelt, alles wat tot een zeker onderwerp behoort, op te famelen en bijeen te brengen; doch , terwijl men , uit de wijze, waarop zulks gefchied is, ligtlijk kan opmaken, of de compilatie het Werk van een goed oordeel, en of een Schrijver meer dan Verzamelaar zij, zoo behoort men inzonderheid de oogmerken van Academifche Verhandelingen in het oog te houden , en dit doende zal men dc zoodanigen, als deze, dikwijls den voorrang moeten gev*n boven vele anderen, in welken foms, met eene meerdere vrij-  specimen iiist0ric0-jur1dicum inaugurale. 643 vrijmoedigheid, dan jonge lieden past, de fchrift.en en gevoelens van anderen worden beoordeeld en doorgehaald. Daar wij het van belang oordeclcn , dat het publick meer met dergelijke proeven bekend worde gemaakt, dan tot hiertoe wel gefchiedt, zullen wij gaarne, van tijd tot tijd, dezelven ontvangen, wanneer zij ons, even als deze , ten dien einde , worden toegezonden , en de gelegenheid zoo wel, als de Verhandelingen zeiven ons toelaten , dat wij aan de verlangens van derzelver zenders voldoen. Disfertatio Phijfiologico- anatomica de fabrica intima Articulationura. Auótore ph. f. heijligkrs, Med. Doet. Trajetti ad Rlienum, ex officina O. J. van Paddenburg, 1803. 79 Pagg. Octavo Maj. Dat is: Ontleed - Natuurkundige Verhandeling over het inwendige maak fel der Gewrichten. Door ph. f. heijligers, Med'. Doft. In deze fraaië Disfertatie, op eigene proeven en waarnemingen gegrond, handelt de Schrijver over debeursbanden der Gewrichten (ligamenta capfularia,) over de vaten en zenuwen dezer banden, over het beursvlies (membrana capfularis,) over de gewrichtsvochtsklieren, (glandulae fynoviales,) over de kraakbeenige gewrichtsoppervlak' ten der beenderen; terwijl hij tevens de verfchillende gevoelens der Schrijveren over dit onderwerp met veel naauwkeurigheid opgeeft. Het is den Heer heijligers gelukt de zenuwen des beursbands van het gewricht des dijëbeens met de ongenoemde beenderen op te fporen, die hij aan zijne Leermeesters getoond en in de bijgevoegde plaat afgebeeld heeft, gelijk hij ook_ door proeven, op leeven dc dieren genomen , de gevoeligheid van de beursbanden der gewrichten ontegenzeglijk bewijst. In dc negende en tiende Paragraaph beweert de Schrijver, op zijne proeven en waarnemingen (leunende, met veel gronds, dat de glandulse fynoviales, als waare klieren, tot affcheiding der Sijnovia beltemd, wezenlijk bedaan, en dat 'er tusfehen het inwendige der beenderen Ss 2 en  &j4 ph' p- héijligers, dissertatio, etc. en rje gew'richtshbhen of de kraakbeenige gevvrichts oppervlakten geene gemeenfehap plaats heeft door middel van vaten, of poriën, die, gelijk velen gewild hebben, het beenmerg zouden kunnen doorlaten. Hiermede menen wij genoeg te hebben gezegd, om den Lezer te overtuigen Van het belangrijke dezer Verhandeling: die bovendien alleszins blijken draagt van de handigheid in het ontleden, de belezenheid en het welwikkend oordeel hares Autheurs ; hetwelke den Liideren, zijner zorge aanbevolen, niet weinig vertrouwen jegens hem moet inboezemen. Alleenlijk hadden wij wel gewenscht, dat de duisterheid van ftijl , de taalfouten en drukfeilen wat minder geweest waren ! Catalogus Plamarum ufualium, qüae in Horto Academico Gromngano, in ufum ftudiofe juventutis, coluntur. Sccundum Sijstema Linnaanum digestus, ftudio j. g. roman, Botanices Demonftratoris et Mortulani. Grouingaj^ apud G. Zuidema, 1802 is6 Pa~. In Octavo Maj. Conftat /1 - 5 - : Dat is: Lijst der in de Geneeskunde bruikbare planten, die in den Groninger Academie - tuin , ten dien ff e der ftuderende jeugd worden aangekweekt. Volgends het ftelfel ven li> nmus gefchikt, door t. g. roman, Onderwijzer in de Kruidkunde ~tn 'Hortulanus. Dit Boekjen bevat het aanzienlijke getal van vijfhonderd en drie foorten van uit- en uilandiche Gewasfen, die meer of min tot een geneeskundig gebruik kunnen dienen , volgends het Sijstema van linnjEus geranglchikt, met opgave van derzelver natuurlijke groeiplaats en leeftb'd, als mede van de Nederduitfche, rïoogduitiche en Franfche namen, waarbij Registers zoo van deze namen als van de Geflachts- en Officinale benamingen zijn gevoegd. De kundige Apotheker tieb oel heeft bovendien deze lijst verrijkt met aanteekeningen, deels genomen uit het Werk van ebermair vergleichende befchreibung derjenige fftanzen, welche in den Apotheken leicht mit emaneer verwechfelt werden, dienende tot waarfchuwing tegen naar  j. g. roman, catalogus plantarüm usualium. 645 naar eikanderen gelijkende planten; deels ontleend uit de aanmerkingen van schreber op de Materia medi* ca van linn'/eus, en inzonderheid de natuurlijke en Geneeskundige historie der Planten betreffende. Waardoor dit Boekjen eene meer algemeene waarde verkrijgt, en zich aan allen, die in de Kruidkunde belang ftellen, laat aanbevelen. JVeêrkundige ftelllngen , gegrond op eene Vijftigjarigs waarneming. Tweede verbeterde en vermeerderde Druk. Te Amfteldam, bij A. B. Saakes, i8oo._ II en 34 Bladz. en eene Tafel. In gr. Octavo. De prijs is f : - 8 - : Meteorologifche Grondfellingen , om het weder vooraf te kunnen bepalen. Door den Schrijver van de Weérvporfpellende Tafel, en als bijvoeg fels, in 3 Nommers, bij de 'Tafel, AQ. 1803 ultgegeeven. Te Amfteldam, bij A. B. Saakes, 1803. 11 en 64 Bladz. Bi gr. Octavo. De prijs is f : - 14 - : Vermids de Weêrknnde door haren invloed op velerlei Wetenfehappen, Kunfien, Handwerken en bijzondere omftandigheden voor den bloei des Vaderlands, en het gerief der Ingezetenen , eene zeer belangrijke Wetenfchap is, cn onder de genen, welken het meest onmiddelijk aan de veranderingen van het Weder gelegen is, zeer velen worden gevonden, wier omftandigheden hen niet toelaten tot bekoming van de nodige kennis daarvan veel tijd en kosten te bededen, zijn korte hellingen in dit vak, op eene gezonde Natuurkunde en voordgezette ondervinding gegrond, en behoorlijk gerangfehikt, van eene uitdekende 'nuttigheid. De ftelüngeh ih de opgenoemde Werkjefis, (die door den zelfden Schrijver zijn opgedeld, gelijk men uit vergelijking der Weêr -voi»fpellende Tafelen , geduurende de drie laatfte jaren mede bij defi Boekverkoper saakes, uitgegeven , kan opmaken,) voorkomende, worden hoofd 2'aaklijk verklaard tfft den onderfcheiden ftand van de Maan en de Planeten met betrekking tot onze Aarde, Heliocentrisch befchouwd, en de buiging der Lichtftralen daardoor veroorzaakt. De Autheur getuigt dezelven door eene Twintigjarige ondervinding bevestigd gezien te hebben; ook heeft hij zijne Weer-voorjpellende Tafelen daarop gebouwd. Ss 3 De  $ «m » "i onzen tijd voorgevallene raken ,fJ, oorloven; dewijl zeker'zulke aaannÏÏkin'en ook in W r m dezelven zou d,t, anderzins fchoone Werk in ons oog veel m waarde winnen - wiiWen echter, niettegenftaande deze aanmerking ook di De gerust eiken Liefhebher onzer VaderlindfcheVrchSe tusfen ter lezing aanbeveelcn , dewiil he:-'eK- , T mgftee en minbekende zake'! bÏT ^ £ ^^^^^^^ un den inhoud en behandelt^rfSS tinnen o.ordeelen , zeker no| twee of Lcr £ wachten, en zien dezelven verlangend te geïoe f/%ieffé Wielingen van het Genootfchap, fte DeTl IW& Seen vlijt/ t , CRAMER, DE DÜlTSCHE ALClBIADES. de verëischcen van een' dcugdzamen Zoon en ftoutmoedi» Held, tot een waardig Staatslid en eerlijk verdediger der roemrucntige braafheid gevormd. Het tijdftip gekomen zijnde, waarin hij zijne beftemming te genK>et zoude treden, vertrok hij, op last van zijn' weldoener, naa NorMa; dan, daar hij een fraai manlijk voorkomen en daarbij eenen beveiligen omgang bezat, konde het niet misfen of de vrouwen benijdden eikanderen welhaast de vooikeur van alberts vriendfehap te bezitten; intusfchen verfcheen 'er eene zekere Gravin van iusa , welke het Graaffchap Holm, door den dood van den ouden Landgraaf te beurt gevallen was, aan het Hof van Nordia. Het kon niet wel misfen, of deze risa en al bert, welke door zijne verdienften, reeds tot den rang van Major verheven was, bleven eikanderen niet onverichillig, en deze overeenkomst van gemoederen verhief zich tot dien trap, dat zij eikanderen eene eeuwige trouw zwoeren. Dit nu werd den Koning , door de heimlijke vijanden van albert, bekend gemaakt, deze , welke risa voor zijn' Zoon hector beftemd had, werd dermate daardoor verbitterd, dat hij al bert zoo zeer begon te haten, als hij hem voorbeen bemmd had; welke haat zoo ver ging, dat hij hem zelfs belchuldigde van met zijn' Zoon hector naa zijnen troon geftaan te hebben. Dit toeval voert al bert uit de armen zijner beminde ris a in eene akelige gevangenis. Deze hem bejegende ramp werd fpoedig door zijnen ouden bedienden, aan zijn'opvoeder bericht. Deze haastte zich om den Koning uit het midden der hem omringende Hovelingen te roepen, hem a leert af te eisfchèn, en wanneer arno aarfelde, om den Jongeling vrij te geven, drong hij fterker daarop aan door hem te bewijzen, dat albert zijn eigen Zoon was, eu tot (laving van alles hem de ongelukkige moeder te doen zien. Arno, op dit gezicht verbaasd, fchenkt albert zijne vrijheid, waarmede dit Eerfte Deel een einde neemt. Daar wij, voor alsnog, van het geheel dezer Gefchiedenis niet kunnen oordeelen , alvorens wij den uitflag deszelfs in het Tweede zuilen gezien hebben, vergenoegen wij ons met het den liefhebberen van dergelijke verhalen, als zeer onderhoudend, en den ftijl en taal der verhaling als zuiver en wel bewerkt aan te prijzen. Wil-  wilhelmina, of de cevaren , enz. C?ï W [[.helmina, of de gevaar en eener onberedeneerde Huwelijkskeuze. Uit het Fransch vertaald, lwee Deekn. Te Amfteldam, bij G. Roos, 1802. 192 en 175 Blaaz. til gr. Octavo. De prijs is f 2 - 16 - : XV7 u helmina, wedergekeerd uiteen Ulocster, cl-.vaar \V zij opgevoed, en aangaande zekeren karei» e bert onderlicht was, werd fpoedig door dezen ichonen man opgezocht, en zoodanig bekoord, dat zij hem m weêrwtf van dc ontwerpen harer moeder, die haar aan den lieer wn starr wilde uithuwen, en in weêrwil der moederlijke waarfchuwingen, haar hart en hand gaf: met het alleröngeluUkigfte gevolg , dewijl deze , thands meester van haar perfoon en goederen, in wellust, en brooddronkenheid zijne dagen doorbragt, zijne Echtgenote ontrouw werd, en haar aan de verachting der dienstboden bloot ftelde! — De vrouwen en het fpel dompelden hem m de diepfte fchulden , en deze bragten hem tot den wanhopieen hap, om zich zeiven van het leven te beroven; waardoor wil helmina, die een gedeelte van haarvermogen r/ered zag door den Heer van stark, thands gelegenheid kreeg, om aan denwensch van dezen te voldoen, cn een gelukkig huwelijk met hem te fluiten. Veel nut isser uit dit huk al weder met te halen. < Zal men waarlijk harten, en vooral jonge harten — want voor dezen is het toch vooral ingericht — hierdoor overtuigen? Bezwaarlijk kunnen wij dit geloven: veeleer dat ce verbeeldingskracht daardoor zal worden verhit. —■ Het eenige goede charakter is dat van stark, en ooic dat is nog niet geteekend, zoo als het behoorde. — Stijl en taal munten niet uit, de platen zijn ilecht. — Dus alweder een bock te meer, hetwelke zich met aanbeveelt. ■— Robert, of de geftrafte Struikrovers; oorfpronkelijk Toonneelfpel, in vi)f Bedrijven , door G. F. O. Te FlisJingen , bij J. I. Corbelijn, ib'03. 108 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ: - 14 * : X 1 et krachtige doch wrede ïooneclftnk van schiller, JrJ berijtïld: Die Rduber, trok, wegens ^den gewelc'j"-en cn vreeslijken indruk die hetzelve. door beswame 100neelfpelers op verfcheidene Duitfche Tooneclen uitgevoerd zijnde op de gemoederen der aahi'cbouwers maakte , de aandacht der Franfchen; dezen fcbaafden 'er, naar hunne •cwoonte, de oorfpronglijke ruuwheid al, en zoo verfcueen * ' het  ;Ö72 robert, of de gestrafte struikrovers. het onder den naam van robert in een min geweldige >■ min fehriklijke, echter min of meer, uit hoofde der zedenleer, welke in hetzelve voorkomt, gevaarlijke gedaante; daar de wandaden der Bcltuureren van eenige Maatfchappij, in hetzelve door wandaden, van een' woeste zwervehtte bende, die zich aan wet noch orde kreunt, gewrooken worden; waardoor zekerlijk de denkbeelden van ophand én eigen recht verfcbaffing, die voor de rust en orde zoo dood* lijk zijn , in den geest van een niet dóórdenkend gemeen in fommige tijden en omftandigheden, welügt opgewekt zonden kunnen worden. Tegen dit Stuk nu, hetwelke door den Schrijver van het voorbericht vóór dezen robert, een wangedrocht genoemd wordt, fchijnt de Autheur G. V. O. dezen zijnen Tooneelarbeid regtftreeks ingericht te hebben , zijnde de fabel deszelfs van den volgenden inhoud. Kakel en robert, twee Broeders cn Zoons van den ouden rozinskjj, werden op eene zeer onderfcheidene wijze, door hunnen vader behandeld, daar hij karel, die braaf en eerlijk was, ongelijk minder beminde dan robert, wiens hart laag genoeg geplaatst was, om zijn' vader, die hem tot deszelfs gunfteling verkoren had, diets te maken, dat zijn broeder overleden ware; welk valsch bericht den ouden bewoog om zijn eigendom te verlaten en zich op eene vreemde plaats met 'er woon te begeven. Zodra robert in deze list gehaagd was, maakte hij het goed zijns vaders tot geld, doch ook dit niet voldoende zijnde om zijne losbandige levenswijze te onderhouden , werd hij Capitein van eene bende Struikrovers. Dan , daar zijn broeder kar el Major van een Regiment flusfaren was , wilde het geval, dat eenige Husfaren 'van kaeel, de Rotgezellen van robe r t cn ook r oB e r ï zeiven, overweldigden en hem gewond voor k A r e E Voerden; alwaar men "ook den ouden r o z i n s k ij , die insgelijks door het volk van kar el op den weg aangetroffen was, verwachtte. — Robert wordt in dc tegenwoordigheid zijns Broeders gebragt, en terwijl hij aan zijne wonden kwijnende, zijne euveldaden voor hem belijdt, geleidt men den ouden rozinskij binnen. Dit gezicht treft robert derwijze dat hij oogenbliklijk fterf't. Karel en zijne vrouw omhelzen daarop hunnen vader en daarmede wordt dit Tooneelftuk belloten. Taaien fpelling is in dit ftuk, naauwkeurig in acht genomen, en eene goede uitvoering zoude het voor het Tooneel van dienst kunnen maken , daar het, wat de zedenleer betreft, nuttig, cn wat de behandeling der Itof aangaat zeer levendig en onderhoudend is.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Het affeheicl van jesus van zijne Leerlingen, en zijne Bede tot den Vader. Te Leeuwarden, bij P. Wiarda, 1803. 310 Bladz. Voorrede VIII. In gr. Octavo. JJe prijs is f 2 - : - : Dc Eerw. brink levert ons hier een belangrijk en nuttig Werk , waaraan hij , zoo het ons toefchijnt, zeer groote vlijt en naauwkeurigheid befteed heeft, en lietgeue de aandacht en overweging van eiken Bijbelminnaar ten hpogfte waardig is. Hoe gewigtig is niet de inhoud der laatite woorden vau jesus, en zijn gedrag op het einde van zijn leven; .hoe recht gefchikt , om den Christen in zijn geloof te Herken , in alle treurige onhandigheden te troosten, en tot eenen heiligen wandel op te wekken! — B. bevestigt dit, in de Voorrede, zeer gepast, door de voorbeelden van saurin, den Abt jerusalem, en van onzen Landsgenoot, den Beroemden h. a. schul t e n s, wiens gezegde tot zijnen Ambtgenoot paradijs, in de laatfte uuren zijns levens , vau dezen merkwaardigen inhoud was: „ welk ene reine, eu hartverkwikkende vreugd, beste vriend! ondervind „ ik door de zoo zeer aangename, en niet dan tedere licf„ de ademende woorden, welke enze voortreffelijke Za,, ligmaker even voor zijnen dood tot zijne leerlingen ge-, ,, fprokeu heeft! Dit is waarlijk gene rede vau een' guichelaar, noch van een' geestdrijver, van een' wijs,, geer, of bedrieger." — De manier , waarop de Eerw. B. deze gewigtvollc Hoofdftukken behandelt , is de volgende. Vooraf ontmoeten wij eenige Voorbereidende Aanmerkingen over jon. XIV—XVI. llier worden dc volgende Stukken in overweging genomen: «wanneer, waar, tot wie, met waf oogmerk jezus thans fprak; de wijs, op welke Hij zijne rede inrichtte, en door wien dit alles is aangetekend. — Dan, eene omfchrijviug van jPezus Rede , of Uitbreiding der gemelde Hoofdftukken. En , eindelijk , de Inhoud van Jezus Rede nader onderzocht als beantwoordende aan het tegenwoordig oogmerk. Wij hebben in elk dezer Afdeelingén den verftandigen , bedaarden en oordeelkundigcn Uitlegger aangetroffen , die zijne gedachten duidlijk weet te ontwikkelen, en zijne gegevene nieuwe vad. euh-. vn. deel.no. 15. V'v ver-  674 a. brink verklaringen met de nodige bewijzen te bekrachtigen. Na aangemerkt te hebben, hce vele gezegden men uit deze laatfte rede van jesus overgenomen heelt, om algemeene waarheden te bewijzen, welken nooit door Hem bedoeld werden; en in hoe vele zwarigheden men zich meer dan ééns ingewikkeld heeft, omdat men de omftandigheden waarin, cn het oogmerk, waartoe Hij met zi ne leerlingen fprak, geheel uit het oog verloor ; gaat de Geachte Schrijver, in de opgaaf van zijne voorname bedoeling dus voord: ,, lk wil mij dan enen Godvruchtigen „ Vader voordellen, die gereed ftaat om vol vertrouwen de eeuwigheid in te treden, terwijl hij van zijne be„ droefde kinderen , waar aan zijn hart zoo zeer verbon„ den is , een teder affcheid neemt, hen tot hunnen pligt aanmaant, in het vertrouwen op God verfterkt, 5, en opbeurt met die gedachte, dat zij eens eeuwig in s, enen beteren ltand elkander aanfehouwen zullen. Ik wil „ mij enen Godvruchtigen Leeraar vóórhellen, dien de be„ langen van Jezus Koningrijk zeer ter harte gaan, en „ daarvoor tot het einde van zijn leven zorg draagt. Hij voelt zijn einde naderen, omringd van enige zij,, ner geliefde leerlingen, die binnen kort ook het Evan- gelie der zaligheid aan anderen zuilen verkondigen, „ drukt Hij hun het gewicht dezer bediening op het „ hart, fpoort hen tot getrouwheid aan, en bemoedigt „ hen met de hope op ene rijke beloning, welke hun te wachten ftaat. Dit wil ik inden voiften nadruk op Jezus " laatfte gefprek toepasten, om het wijze en godvruch„ tige, dat in deze zijne redenen doorftraalt, levendi- , «-er te gevoelen." De nadere onderzoeking van den& Inhoud van jesus rede behelst eene uitbreidende verklaring, welke in nadere aanmerkingen , op uitlegkundiae gronden , aangedrongen en bevestigd wordt. — HetTTweede gedeelte dezes Werk behelst: de Bede van jezus tot zijnen Vader', vervat in het XVII Hoofdjl. Vooraf: Iets tot nader verftand van dezelve. Hier komt in aanmerking: Het bidden van Jezus in ft gemeen , de inhoud van zijn gebed, de wijze van zijn bUjen% — Dan, eene omfchrijving derzelve. — En, eindelijk, weder: eene opheldering der Spreekwijzen, welke in dit Gebed voorkomen. — Ten flotte van het geheele Werk volgt ten laatfte: Het nuttig gebruik der woorden van  het afscheid van jezus van zijne leerlingen. 6j5 van Jezus. Hieromtrent laat zich B. in de Foorrede dus. horen : „ Ene der voornaamfte redenen, welke men tegen ,. ibortgeliike verklaringen , als wij gevolgd zijn , in„ brengt, is deze, dat men door de dingen uit zulk een „ bepaald oogpunt zich voor te ftellen , te weinig nut uit „ dezelve voor zich zelven trekken kan: ik heb daarom „ het toepasfelijk gebruik hier op laten volgen. Breed„ voeriger konde ik hier in naar mijn tegenwoordig plan „ niet zijn : Ik wil meer het beoeifeuende ontwikkelen, zo ik mogt beflüiten om den eerften brief van Jo„ annes ter 'drukpers te vervaardigen." Waartoe wij , bij deze gelegenheid, de vrijheid nemen den Schrijver aan te moedigen. .j _ Wij zouden, tot eene verdere aanprijzing dezes Werks, zeer vele proeven kunnen aanvoeren, dan wij willen onze Lezers tot eene naauwkeurige overweging deszelyen, met onze gedane opgaaf, verzenden, cn twijfelen niet, ot zij zullen, na gedaan onderzoek, met ons erkennen: dat dit gedeelte des Bijbels met eene gcwïgtige bijdrage vermeerderd is. — Verhandeling over de Werkingen en bijzondere Liefde van den Heiligen Geest; waar in de algenoegzaamheid zijner genade, voor de geloovigen, in eenige bijzonderheden onderfchcidenlljk wordt aangeweezen. Door jouannes rippon. Doctor der Heilige Godgeleerdheid, en Predikant te London. Hit het Engelsch vertaald door m. van werkhoven, en ultgegeeven door thomas hoog, Predikant bij de Hervormde Gemeente te Rotterdam. Te Rotterdam , bij L. Bennet, 1803. 118 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 16 - : Het was de wensch van wijlen den Heer cornelis 13rem, bekend door de uitgave vau verfcheidene ftichtlijke Gefchriftcu, dat dit Gefchrift van den Eerw. rippon, door de bekwame pen van m. van werkhoven vertaald, en door zijnen Vriend, den Eerw. hoog, mogt uitgegeven worden. Aan dezen wensch is bij dezen voldaan. 'Na deze Verhandeling gelezen te hebben, kunnen wij ons zeer wel voegen, met den Eerw. hoog, en deszelfs befcheidene gezegden in zijn Eerw. Voorbericht. Vv 2 „ Het  6>6 j. rippon, verhandeling, enz. „ Het onderwerp door den Eerw. Schrijver in deeze bladen verhandeld, is zekerlijk van zeer veei gewigt. De Leer aangaande den Heiligen Geest, en zijne werkingen op het verftand en hart der menfehen, is ons niet te veigcefs van God geopenbaard. Het Euangelie plaatst dezelve in eene regelrechte betrekking tot de dingen, die onze zaligwording door christus betreffen', liet kan ons dus niet onverfchillig zijn te weeten, welken invloed de erkentenis deezer leer behoort te hebben op de onderfcheidene deelen van de praktijk des Christendom* zij wordt, helaas ! gelijk wij wceten , door veeleii op verfchillende wijzen jammerlijk misbruikt, doch daarvan ligt dc oorzaak niet in de waarheid zelve, maar in het verkeerd begrip, of iii de verkeerde toepasfing , welke veelen van deze waarheid maaken." •—i ,, De Eerw. Schrijver tracht zijne Leczcrs opmerkzaam te maaken op het groot aanbelang der werkingen van den Heiligen Geest, in de beginfelen, en in den voortgang van die gemoedsgefteldheid en gedragingen, welke ons als waare Christenen behóoren eigen te zijn, maar ook tevens ons te beftuuren in de wijze, waar op wij ons door de erkentenis dier waarheid in de daadelijke uitoefening van ons Christendom moeten laateu leiden, indien wij waarlijk door den geest leeven en wandelen willen." ,, Verfchillend zal, ongetwijfeld, deeze welmecncnde pooging van den Eerw. Schrijver tot ftichting zijner mede-Christenen, worden beoordeeld, naar mate men over de leer van het Euangelie , betrekkelijk den Heiligen Geest en zijne werkingen, verfchillend denkt. Ik twijfel echter niet, of alle zodanige Christenen, die met mij van de noodzaakelijkheid der genadewerkingen van den Heiligen Geest overtuigd zijn, en tevens wenfehen omtrent dezelve op de rechte wijze te moogen verkeeren , zullen hier verfcheidene gepaste en nuttige aanmerkingen aantreffen, naar de verfchillende gefteldheid, waar in zij zich bevinden, al is het zelfs, dat zij, ten •aanzien van alle bijzonderheden, welke hier voorkomen, niet volkomen in alles den Schrijver mogten bijval kunnen geeven." Dus verre de Eerw, hoog, naar waarheid, van dit Boekjen. Heil-  s. van andringa , i11ïilraad, enz. 11uisgebeden. 677 Hei/raad, tot onderrichtinge en beftuuringe van oprechte doch Bekommerde Zielen, op den weg naar den Hemel. Gegeven door s. van andringa, Predikant te Workum. Te Workum, bij I. Verweij, 1S03. 18 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is ƒ: - 2 - 8. Zo wij dezen Heilraad van den een' of anderen, zoogenaamden, Oefenaar, die veelal gewoon zijn met foortgelijkc raadgevingen en onderrichtingen voor den dag te kómen, ontvangen hadden, zouden wij denzelven met onverichilligheid behandelen; — maar nu een openbaar Leeraar denzelven mededeelt, als eene nadere inlichting voor hun, die begerig naa den weg'des beils zoeken, en op zulk eene wijze, als hier gefchiedt, voordraagt, vinden wij ons verpligt, hem te raden, zo hij niets beters cn gegrondere heeft te leveren , de pen van het papier te laten, en zich met fchrijven verder niet te bemoeien, daar 'er, ook in dit opzicht, reeds, veel (tichtlijker en met meer oordcel en juistheid gefchrevene grootere en kleinere Werken , voorhanden zijn. — De Lezer begrijpe echter, dat het volgends Kerkelijk gebruik goedgekeurd is. Huisgébeden voor den gemeenen Man, mitsgaders eenige Gezangen. Te Arnhem, bij J. Troost, 1803. 24 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ".: - 2 - : Dit Boekjen bevat eenige korte, wel. opgcftelde gebeden ; twee Morgen- twee Avondgebeden, een Zondag Morgengebed, een kort gebed, als men in de Kerk komt, een Zondag-Avondgebed voor het eten, eene Dankzegging na het eten , een Kindermorgen- cn een KinderavÓndgebed; en zeven Gezangen. Het één en ander is zeer gefchikt, voor den gemeenen Man, om bij zijnen Huis-Godsdienst met ltichting en nut gebruikt te kunnen worden. VVenschlijk ware het, indien foortgelijkc hulpmiddelen gebruikt werden , door zulken, voor welken de zorg van menfehenvrienden dezelven beftemt. Vv 3 De  6-8 DE GODSDIENST VOOR KINDEREN. De Godsdienst voor Kinderen. Uit het Hoogduitsch vertaald. Met Plaaten. Te Amfteldam, bij ]. B. Elwe en J. L. Werlingshoff, 1803. 128 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 16 - : Een Boekjen, hetwelke wij niet aan onze Kinderen in handen zouden geven, dewijl wij niet gaarn zouden zien, dat zij zulke Wijsneuzen, zulke Betweters, cn Waanwijze Weetnieten zouden wezen, als de Kinderen in dit Werkjen. De Godsdienst voor Kinderen ! En hoe weinig komt 'er van den Godsdienst in hetzelve voor. In het eedte Gefprek zoekt de Vader wel aan zijne Kinderen die groote waarheid te beduiden, dat God goed is, maar hij vindt zich vrij wat verlegen, met de bedenkingen , die zijne kleine Wijsgeertjens, doch vader zelf is geen groote! hoe veel hij zich ook laat voorhaan. hem daartegen maken; en geen wonder, zijne denkbeelden van Gods goedheid zijn zeer onvolkomen, cn vol misvattingen! „ Ik onderwijs," zegt hij, ,, mijne Kinderen niet in „ dit of geen Kerklijk leerftelfel; maar in die grondwaar„ heden,. welken de . grondwaarheden van alle Godsdicn,, tien zijn. Ik meen te kunnen bewijzen , dat het ,, leeren van Secteitellingen geen taak voor Kinderen ,, is?" Dc man houdtzijn woord. In het geheele Bockicn wordt van geen Christendom gerept? Ja eenmaal in de Voorrede des "Schrijvers wordt de Zaligmaker genoemd , en zijn voorbeeld maar, geheel mal a propos! • toege¬ past. Nu, daartegen onderwijst Vader zijne Kinderen , dat zij niet duelleeren moeten! Kinderen ? Na dit kan *er nog door! Maar, wat moet men van Vaderdenken, wanneer hij aan zijne Kinderen vertelt: „ Men vindt onder de ver„ mogende lieden geene dieven of revers! enz." Onze Vaders kenden kleine dieven, die men hangt, en groote, die — En deze waarneming is al heel oud: Dat veniam corvis , vexat cenfura columbas. Maar, wat wisten 'er die oude Heeren van ? Vader verzekert: „ Men vindt onder de vermogende lieden geënt „ dieven of rovers.1" Maar, de Kinderen bidden echter, en wel op rijm! doch  de godsdienst voor kinderen. 679 doch let eens Lezer! Vader vraagt: „ Wie van u moet bet gebed doen?" jantje zegt: „ Ik, Vader. Vader: Nu bid dan, jantje. Jantje: „ Lat nieuwe gebed Vader, 't welk gy gisteren voor ons geH naakt hebt?" Vauer: „Ja, mijn kind;_of verkiest ' "ij het andere, 't is mij om 't even , als gy maar aanaacnSg bidt » Jantje. „: Dan zal ik het nieuwe maar nemen, Vader." Vader: „ Goed, Zoon. Zie daar eene nieuwe leer! Het is evenveel wat de Kinderen bidden, als zij maarniet ha Onze Vader bidden, Ihetwplke rpsus ons geleerd heeft. En hoe % de Kinderen? Men oordecle; de jongens zien door een Microskoop. Bethjen wil niet mede kijken. Vader is niet tegenwoordig, Betiijen zegt. " Neen f r e d e r i k ik doe het niet. Jan t j e n : „ £n " dat om een enkel woord (NB.) vau een zotte tante Bet 11 ten wil het verbeteren, maar maakt het ook mm genoeg. „ Hoor, j ant j en , tante moge met zeer ver, liandig wezen; maar ze is toch deugdzaam. Staat zulk beöordeelen van eene deugdzame tante niet vrij zot voor Kinderen? Vader heeft hen beluifterd; misfchien zal hij hen over zulke waanwijsheid beftraffeii «een zeker vak UK maakt het nog erger: h.j.zegt:„ „ tante niet vooor de les, die zy u gegeven heeft, en za 'er baar mijne gevoeligheid over doen hooren. hm nu weet f ieder ik te vertellen: „ dat tante gezegd heeft, was, en dat zulke menfehen " veel te ver «aan !" Welke zware misdaad van tante , de grootheid van Vader, als Philofooph < aan te tas- teNu Vader is over zijne Kinderen met dit al wonder in zijn fchik: omdit zij leerzaam zijn, omdat zij dentrodsEt en de deugd beminnen, en zijne lesfen in oefening brengen? dat juist niet Lezer! ten minfte met in de eerfte olaits maar — omdat zij over Vader voldaan zijn! Het'-ene jan tjen niet voegde, zijne tante eene zotte tante Xe noemen , daartoe vinden wij de perlonen dam latende, ruimte genoeg, om van dit Boekjen te aeggen. Het is een zot opfiel. Vv 4 AU  6~3o ij. van ii A m e l s v e l Ü Hlgemeene Ktrkeiijke Gefchiedenis, dei Christenen, door ijsbrand van hamels veld. Vijfde Deel. ' -Met Plaaten. Te Haarlem hij F. Bobn, 1802. 400 Bladz. Bi gr. O&avo. De prijs is f 3 - i§ - : In dit Deel vinden wij het vervolg der Gefchiedenis in het derde tijdperk, van konstan tij n den Grooten, tot op mohammed. Drie Hoofdftukken worden b-r behandeld, het vierde, cehe korte 1'chets der wereldlijke Gefchiedenis van den dood van Keizer julianus, tot den ondergang van het Westerfche Keizerrijk, of van 363 tot 476 , behelzende. — Het vijfde Hoofdftuk fchetst den 'toeftand der geleerdheid , ten tijde van het verval des Romeinfchen Rijks. Terwijl bet zesde ons bekend maakt met de inwendige gefteldheid der Christen-Kerk, vooral - ook omtrent liet aanzien der G-eestftjkheid, het gezag der Bisfehoppen , Kluizenaars en Monniken, de toeneming van bet Bijgeloof cn de Behandeling der II. Schrift. —— Wij zullen bij een en ander nog wat nader Killaar*. De fchets der wereldlijke Gefchiedenis, in het vierde hoofddeel, bepaalt zich vooral tot zoodanige gebeurenisicn , welken, het zij regtllreeks of zijdelings, invloed hadden op den toeftand van de Christen-Kerk, en als zoodanig komt dezelve hier ook vooral te pas. Hier en daar zouden hierom eenige ftukken of geheel met flilzwij- • gen overgeflagen, of althands wat korter hebben kunnen behandeld, en flechts als met den vinger aangeftipt worden. — De onderfcheidene handelwijze der Vorftefl omtrent de Heidenen, maakt geen -gering deel derzelve uit. — Zoo zeer de Christenen te voren, onder de Heidenfche • Vorflen eene verdraagzame behandeling begeerden , zoo min wilden zij thands van hunne zijde , dezelve den Heidenen doen geworden. Verwoestingen \ran Tempelen en Afgoden; vervolgingen van de Heitienen cn van hunne Priesteren, — kenmerken vrij algemeen dit tijdperk. — Dergelijke geweldige maatregelen hadden vele gedwongene bekeeringen van Heidenen ten gevolge, en ' waarbij men geenszins naliet, om dezelven ook toe te fchrijven aan voorgewende wonderwerken , waarvan wij, in de Kerklijke Gefchiedenis , een zeer aanzienlijk aantal geboekftaafd vinden, doch die vrij algemeen het kenmerk van  algemeene kerklïjke geschiedenis. 051 van onwaarfchijnlijkheid en ongeloofwaardigheid, dra- &L'vVat voords die bekeeringen in het algemeen betreft, het is zeer zeker, dat vele derzelven zeer weinig beteekenden. Ten voorbedde moge dienen,dat (volgends H. Bladz. 38 , .39) de Heidenen, bij de nadering van radac-aisus openlijk aan dezen de overwinning van Rome toefchreven, omdat hij de Goden vereerde, en dat, bij de nadering van alarik, een Ariaan, de Raad noodzaaklijk oordeelde, dat men openlijk offeren, en de Thusclers inroepen zou, ten einde door dezen het vijandlijk leger te doen bezweeren en verdrijven, waartoe zelfs Paus innocentius zijne toellemming gaf, mids het in het verborgen gefchiecldc; doch dit weigerden de Thusclers. — (Uit het verhaal van H. zou men bijkans opmaken, dat noch het een, noch het ander in het openbaar verricht zij. Neemt men echter in aanmerking het verhaal van z o z 0 m e n u s en van z 0 s lm u s — en vergelijkt men daarmede macrobius befchrijving van de Saturnaïta, dan lijdt het wel weinig twijfel', of de offeranden zijn openlijk gefchied. En welk denkbeeld kan men zich dus vormen" van den Staat des Christendoms, en van zoo vele bckceringen? — Trouwens hiervan getuigen ook, de menigvuldige wetten tegen de afvalligenT) — Bladz. 44, en verv. vinden wij hier een bericht inn;elascht aangaande het vermaarde Werk van augustinus de Civitate Dei. Hamelsveld oordeelt te recht, dat „ dit Werk een der nuttigden is, om den toehand van „ het Christendom, en de"denkwijze der Christen Leer„ aaren in de Latijnfche Kerk, niet alleen van die eeuw , maar zelfs ook van eenige volgende, te leeren kennen , „ en welke laatfte veel uit dit Werk hebben overgenomen." Hetgene hij vervolgends, ter beöordceling van dit VVerk zegt, hemmen wij niet minder toe. „ Indien de Kerkva„ der zich bij zijn hoofdoogmerk bepaald had, om de ,, tegenwerping der Heidenen te wederleggen , men zou „ zijne geleerdheid, zijne Kennis aan de Oude Hei„ dénfche Schrijvers , en zijn vernuft en oordeel niet „ hebben kunnen miskennen, en zijn Werk zou de helft korter maar ook naar evenredigheid bondiger hebben „ kunnen wezen. — Thands, daar de Kerkvader in het„ zelve ook alle zijne Godgeleerde kundigheden heeft wil- len aanbrengen, vervalt hij niet alleen tot wijdlopigVv5 heid,  632 ij. van h a m e l s v e l d beid. maar ontdekt, ook ten dezen aanzien, menige „ zwakke zijde. Het ontbreekt hem aan genoegzame „ Kennis der oorfpronglijkc talen, in welke de H, Schriften „ der Christenen gefchrèven zijn, en aan de nodige hulp- middelen van eene goede en gezonde Uitlegkunde, otm „ deze fchriften te verklaren, terwijl zijne Uitleggingen ,, doorgaands enkel op eene Latijnfche overzetting 'ge,, grond zijn, hierdoor geeft hij zich toe, aan fpelingen „ van zijn vernuft, en aan geheimzinnige uitleggingen, ,, waar hij den letterlijken zin niet wist op te lporen. — „ Uver de zedenleere zegt hij , op vele plaatfen , veel „ goeds en fraais, maar ook aldus veel, dat onzeker is , -„ cn naar de buiten'porighcid eener dwecpachtige Mon- nikken Godzaligheid fmaakt. Hij is onuitputlijk in „ fpitsvinnige, nutteloze, ja ongerijmde vragen , welke hij „ met ernst behandelt, als waren'zij van het uiterfre gewigt. „ — Eindelijk toont hij zich ftgtgelovig genoeg, om„ trent zaken , welke in zijnen tijd , en zelfs in zijne tegen,, _woordighcid zullen gebeurd zijn , e;;z" Ondertusfchen zijn wij van oordeel, dat deze'uitweiding over den geest van dit gefchrift niet flechts, maar ook van de fchriften van aügustikus, (want hetgene H. hier zegt is zeer toepaslijk op zijne werken in liet gemeen) —"beter gevoegd had ter piaatfe, waar óver de fchriften van au g u st i n u s in het gemeen zal gefproken worden, j I'ladz. 71, en verv. wordt nu over de bekeeringen van geheele volken gehandeld — als de Gothcn, de IVandaalen , de Burgundlcrs ,de Marcomannen en dc Ieren. Van de laatstgenoemden nog al het uitvoerigst; bij welke gelegenheid over het vagevuur van den h. patricius wordt gehandeld. Vervolgends gaat II. over tot de bekeeringen der Oosterfche Volken, de Hunnen, en Saraceenen, - _ tot dc vervolgingen der Christenen in Saffie — en eindigt met de bckeeringen van, eu de Wetten der Christlijke Kegccringcn tegen, de Jooden. —■ In het vijfde Hoofdftuk wordt 'gehandeld over den toeftand der Geleerdheid, ten tijde van het verval des Romein- fchen Rijks. - Onder de algemeene oorzaken van het verval derzelve telt II. de invallen der woeste volken — vervolgingen der Wijsgieren onder va lens en theodosius, — dc verkeerde toepasfing welke de Christenen van de algemeene geleerdheid maakten op hunnen -Godsdienst — en het bijgeloof. - De droom van hie- r0-  algemeene kerklïjke geschieden». 68* roni.mus, waarbij hij op eene ^SSSXd!^ mtmwd werd tegen het lezen van Heideniche: . chnjveis, wordt 1 er "cplaatst, als een (taahjen van het bijgeloof ~* en metrede"T Naderhand bekreunde hij zich 'er intusSien VS nan. En al was dat zoo, wat wonder dat dit bii niFnoN.tmus plaats had, die eene opzetbjke Hs m het H Graf deed, om dien heen weken de Engel w^SM^had en tevens de geesfelpaal van den HeiÏdSS , cn het huis van co r «"^J^g man re bezichtigen. — Hieronijmus was wei een gSee 5 man" die boven ^.f^t^.^S'fC en vooral verfpreidt hij veel licht over de Latimlclw ?m - dochPmet dat «L:M^;J*d«^.5*JgJ lchriftcn, dat hij ook al hier ro;^£^bSS zijner eeuwe beihiet was , waartoe ^J"0 ^^scb & dingskracht zeker veel tocbragt. In het Oos ersch Kc zerrijk fchijnt intusichen (te- geleeiwuwu Verricht gebloeid. Hetgene door ^f^f^^^^A fs, vinden Wij hier opgeteekend. ^ ^"^/'S werd nog veel werk gemaakt van if^l^^l^S^ rrhe W44sscerte vond vooral aanhangers , doch leidde ook de Seerdc Heidenen tot onverlchilligheid m den dienst — Vooral maakt H gerwag «n theMlSTltIc — els het wel wonder, dat bij de toenmali. ge verbastering en bi gelovigheden in den Christhjken GodsËhs deze mannenban ichrander vernuft denzelven niet SlsS- Onder de Heidenen ontmoeten wij pok verGeitbiSbrijvers^ en die niet ^^Zf^ de Kcrklijkc Gefchiedenis. — Van den ftaat der ge^»» tm S de Christlijke Kerk toekende jtwtoH. fagabg Uwao- van de Alexandrijnichc Scholc, — derzelvei laat tZ,Leraar didijmus , en eindelijken ondergang Voordstomen Me/voor N^D^ff^ïS resfen Christlijke VV jsgeeren, (het ftellel van plato »dïSt meer Ingang, dan dat van aristot eles, doch dit begon reeds cemgzins te veranderen) en Gefchiedfchrijvers , waarbij, tusfehen beiden de m- houd van deze en gene ^&flSlï£J%^ van fommigen dier Wijsgeeren, of einuehjiv ecm ui andere berichten uit deGefchiedfchri vers medegedeeld , en de czu«van dit Werk hierdoor aanmerklijk nuttiger cn betSZ gemaakt wordt. Men zal vooral bi, de gevoelens de? Christen Wijsgeeren duidlijk kunnen ontdekken den  6S4 IJ. VAN HAMELS VELD 'TSn CT0tlseIi Crde bégn'PPen van die» m op dezelven hadden, hoewel wij dit verband en de weaerke- nge betrekking van beiden nog wel wat meer verduidlijkt f?- * Zie"- Va" de eigenlijke God- „eleercle Schrijvers wordt bier geen gewag gemaakt. ■ -m zesde Hoofdftuk behelst de inwendige gefteidiAd der Christen Kerk, het aanzien der Geestelijken, het gezageer Bisfchoppen. -. Ook handelt dit over Kluizenaarf en Mon. m&nj over de toeneming ran het bijgeloof; over de H. Schriften, enz. bJa eene algemeene aanmerking over den mylocu en bet gezag der Geestlijken (die zich als zoodanig van tic' Leeken onaericheiocn) - fpreekt hij eerst over de mngt der Keizers in Kcrklijke zaken, f waarbij, tusfehen buoen gehandeld wordt over den ongehuwden ftaat der Oces.luken — over het te betalen hoofdgeld —- over 't verbod om koophandel te drijven, en over twee nieuwe Ocestlijke bedieningen , dc Parabolani of Krankenbezoekers enOppasicrs cnKopiaten ofbegiavers van de lijken.) 1 hanos bepaalt H. zich nader bij het Rechtsgebied der t nF°?PCI^ TT Dk ltrektc zich uit ~ 'zaken van gelooi oen Godsdienst en de Kerk betreffende — tot de ivei „tucht - .tot de vereffening van burgerlijke gefchiler> - tot huislijke zaken - tot befcheimina van ongcukkigen - cn tot voorfpraak voor gevangenen. - Hierbij wordt gewag gemaakt van het recht der Kerk, om ter vrijplaats te Verftrekken voor misdadigers; hetwelke met weinig den invloed der Geestlijk'heid moest verlteiKen. Maar nog vergrootte hun aanzien door het voorrecht van een eigen Gerechtshof te hebben, en waarbij zij zich zeer fpoedig wisten te ontdoen van een hoger gezag eenes wereldlijken rechters, op welken men zich, tefam bun, zou kunnen beroepen. In de Regeering der Kerk drongen de onderfcheidene rangen der Geestlijken langzamerhand door. Zelfs de Bisfchoppen waren in rang cn fpoedig ook in gezag onderfcheiden: Metropolitanen, Patriarchen, enz., waren benamingen , waaronder zij zich verhieven, en groter gezag aanmatigden, — Jiome, Lonflanttnopolen, Antiochie, Alexandrië en Jerujalem waren de vijf zetels van de Patriarchen,'wier hcerschzucht, en vooral die van den Roomfchen Bisfchop taer breed gefchetst wordt. Hierop weidt H. vrij breed (ruim 80 Bladzijden) uit, overliet gezag, de rijkdommen , en gefchillen der Roomfche Bisfchoppen, waar^j  algemeene kerklïjke geschiedenis. Ó8£ bij hij zich het.langst bezig houdt met le o den groten, ouder wien die hevige twist voorviel, of de Bisfehop'van Conliantinopolen de waardigheid vau Metropolitaan, in gelijke rechten,' met den Iloomfchen Bisfcljop zou bekleden. Na nog het een en ander omtrent het gezag der Bisfchoppen in het gemeen aangemerkt te hebben, komt H. op het gezag der Kerkvergaderingen, wier aUe o-root gezag wel gegispt, doch wier nuttigheid met dat al beweerd wordt. — Ouderlingen, Aards Ouderlingen, Diaconeu en Aardsdiüconen in hunne waardigheid en werkzaamheden befchreven hebbende, zijnde alle Leeraaren der Kerk, en Bedienaars der Bondzegelen. Hierop volgen de Monniken, die uit de Leekeu oorfprongüjk waren, doch van tijd tot tijd nader kwamen aan de Geestlijken. — Voorzeker de nutlooste klasfe van menlchcn. Te wenfehen ware het, dat het voorfchrift, door hieronijmus aan den Monnik rusticus gegeven, gedurig in acht genomen ware, „ arbeid ft'eèds iets, op dat de Duivel U altijd bezig en werkzaam vinde." In den beginne moesten zij door eigen werk de kost winnen s doch al fpoedig (en zelfs reeds in deze vijfde Eeuw) — begonnen zij te bedelen. ■ H. verhaalt van eene Gemeente van vijf duizend Monniken. — Zou men den oorfprong der Momrken niet moeten zoeken inEgypten? — Van ouds her fchijnt men hier eene overhelling tot eens afgezonderde levenswijs gehad te hebben. Welligt is het Monnikenleven eene navolging van de Gijmnofophisten in Indïèn, welken gewoon waren, van tijd tot tijd naa AleX- audrië te komen. ■ Dit onderwerp zal nu nog in het volgende Deel agtervolgd worden , terwijl het tegenwoordige hier mede eindigt, en hetwelke wij met genoegen gelezen hebben. Het draagt de echte kenmerken van des Hoogleeraars noeste vlijt. Dat de inhoud van dit Deel wat fchraal is, en min belangrijk, dan wel anderen, hing niet van hem at. Meer belangrijk zullen zeker, voorden Godgeleerden, de Gefchiedenis der Kerkvergaderingen en KerkgcfchilleHziju.—  '^8<5 j. A. tj i l k e n s De volmaaktheden van den Schepper in zijne fchepfelen befchouwd, tot verheerlijking vau God, en tot bevordering van nuttige Natuurkennis, in Redevoeringen, door \, a. uil ken s , A L. M. Ph. Doet, Lid van het Zeeuwsen 'Genootfchap der Wetenfehappen te Vllsjingen, en Christin Leeraar bij de Hervormden te Eenrum. Tweede Deel, behelzende befchouwingen van Ondruipbare Veerkrachtige Vloeifloffen , en inzonderheid van onzen Dampkring, te -Groningen, bij J. Oomkens , 1S03. 617 Bladz. bi gr. Otïavo. De prijs is f 3 - 18 - : \S7'J'liebben voorheen, met verdienden lof, meïdjnggeW maakt van het Eerfte Deel dezes Werks'(*) , en ontveinzen geenszins , dat wij , over het geheel, met nog meer genoegen, het Tweede Deel doorbladerd hebben. De groote ontdekkingen, die, vooral in de laatfte jaren, betreklijk de onderwerpen, die in dit Deel behandeld worden, gedaan zijn, ftellen den Schrijver in ftaat, om hier zeer veel te leveren, dat zij, voor welken dit Boek gefchrèven is , in de werken van vroeger jaren, in het geheel met vinden zullen. „ De Natuurkunde," zegt de Schrijver , ,, heeft in onze dagen de grootfte omzetting onder- gaan. Zij is, mag ik zeggen, tot den grond toe afgé„ broken, en tot het heerlijkst gebouw, op vaste en 011„ wankelbare voetfteunen , van nieuws opgetrokken. „ Dan — ook enkel voor geleerden, en dengenen, die „ van de beoefening der Natuurkunde meer of min zijne „ hoofdzaak maakt, was dit nieuw gebouw zichtbaar, „ als nog niet voorgedragen, in Volksboeken, die voor 9* het algemeen gefchrèven worden. Ja zij, die zich op s, andere takken van wetenfehappen toeleggen , hebben ,, algemeen nog weinig kennis , van de tegenwoordige a» gefteldheid der Natuurkunde; en vau daar , dat veler „ geichriften blijken dragen , dat derzelver Schrijvers, s, wel in de Natuurkunde der vorige tijden, maar gcen„ fins in de tegenwoordige bedreven zijn. . Bij de over„ weging hier van, zal men dus, dit vertrouw ik, mijne keus billijken, dat ik, in de behandeling van de bezon- dere Natuurkunde , die de eigenfchappeii, krachten, ,, werkingen, en onderlinge betrekking der afzonderlijke lichamen bevat, overëenkomftig met derzelver tegen„ woordige gefteldheid te werk gegaan ben , en de ge- >* WIg- '(•) Zie N. Vadert. Bibl. Vlden Deels ijle Stuk, Bladz 334.  DE VOLMAAKTHEDEN VAN DEN SCHEPPER. C$? wi'gttee -ontdekkingen, zoo wel als de fchoone en srontiVe verklaringen omtrent dezelve, waar mede wij " thans ° door de onvermoeide vlijt van zoo vele be" roemde Mannen begimftigd zijn geworden, heb voor. " o-edn"en. Eu daar ik dus onderdellen moest, zoo " wei" onbekende onderwerpen tc behandelen, als verkla" ringen te geven, die, om wel te bevatten, gelijk aliezms " noodi" is , eene doordcukende aandagt vereischten : " zoo heb ik ook bijzonderlijk getracht , grondigheid met-eenvoudigheid te verbinden, en geenfes ten kus: " tc van kennis "en opklaring willen fclntteren. Dit Deel vervat wederom tien Redevoeringen. — Over het licht in zijnen faamgeftelden Vecrkraclitigen ftaat. - De enkelvoudige Lichutralen, de Scheikundige vercemguig en den gebondenen ftaat des lichts. — Over de warmteflof. derzelver eigenfehappen cn neigingen. — Uver de onderfcheidene gasfoortcn, cn middelen tot temperatuur verhooging-. — Over den dampkring en zijne beftanduee. len. —'Over de verbranding en dc ademhaling. -— Over de herhelling van levenslucht in den dampkring. — Uver Natuurkundige eigenfehappen der lucht. — Over de waterige en windige Luchtverichijnfels. — Over de vunga en lichtende Luchtverfchijnfelen. In de behandeling van deze onderwerpen , ftelt de Schrijver eene verbazende belezenheid in de icliriften, vooral der jonglte Natuuronderzoekers ten toon , en leert vele zaken en waarheden kennen, die, buiten den kleineren kring van lieden , die van de kannis der natuur hun hoofdwerk, maken, weinig in omloop zijn. Zoodat de zoodanigen, onbedenklijk veel uit dit Boek leeren kunnen, eni daac voor aan de arbeidzaamheid van den Schrijver, die dit alles heeft bijeen verzameld, te danken hebben. Wij zouden gaarn eenige proef leveren van dewnze, waarop de Schrijver zijn onderwerp behandelt, doch wij hebben zulks niet wel doenlijk gevonden , zo wij niet meer plaats daar aan wilden inruimen, dan de natuur van ons Werk toelaat. De ftukken hangen daartoe te zeer aan elkander. Wij raden zulken van onze Lezers, voor welken dit Boek eigenlijk gefchrèven is , deszelfs gebruik ten fterkfte aan, en durven hun verzekeren, dat zij daar van geenszins berouw hebben zullen. De"Plaat met welke dit Deel vcrfierd is, vertoont eeni« ge waterhozen, die men te Nizza in Januarij 1789 gezien " heeft,  688 veb.talingspr.oe ven voor gevorderde leerlingen heeft , en is daar geplaatst, bij gelegenheid , dat de bchryver van dit geducht natuurverfehijnfel handelt. ■Schoon wij dit Werk in zijne foort geenszins beneden den Catechismus der Natuur willen geplaatst hebben, komt het ons evenwel voor, dat het in aangenaamheid en bevalligheid in de wijze van vóórhel, daarvoor merklijk moet onderdoen. Vertalingsproeven voor gevorderde Leerlingen in de ! atiin-. fche laai, gedeeltelijk gevolgd naar het Hoogduitsch van van f. w. döring. Te Zutphen, hij H. C A Ihieme, 1803. 163 Bladz. In gr. Octavo. Heprii's u f 1 - 5 - : * ' TVTiet, omdat wij de beoefening der Latijnfche taal nodej-^ loos achten, neen; maar omdat wij van oordeel zijn, nat elk bekwaam Onderwijzer in dezelve zeer gemaklijk aan zijne discipelen een Thema kan dicteeren , welke bepaald ingericht is naar hunne vatbaarheid, en waarbij zoo veel, en noch meer noch minder gevoegd wordt als zij nodig hebben , hetwelke dus aan hunne behoefte beandwoordt, — daarom zijn wij tegen alle dergelijkevertahngsproeven en oordeelen ook deze zeer overtollig. >— Het komt ons daar en boven voor, dat de Vertaler van dit Boekjen eenigzins mistast, wanneer hij beweert, dat, „ om de jeugd eigenlijk tot goed latijn fchrijven op „ te leiden, verëischt wordt, dat men zulke voorbcels, den opgeve, welken voor ene echte latijnfche vertaling „ het best vatbaar zijn, en dat men dus onderwerpen kieze, die niet alleen met de eigene woorden en fpreek„ wijzen der ouden , maar ook geheel in den geest der „ latijnfche taal kunnen befchreven worden." Of zou men , bij voorbeeld, onze Vaderiandfehe Gefchiedenis niet even goed in een goed Romeinsch gewaad kunnen heken, als de Romeinfche Gefchiedenis ? Zou men met in _ haat zijn, om de gebeurenisfen uit het gemeene leven, in onzen tijd , even goed in echt Latijn uit te drukken, als een plautus, terentius, enz., in hunnen tijd gemeenzaam fchreven , en dc volkstaal bezigden? — Doch, daar dit Stukjen het licht ziet, nemen wij het, zoo als het is: en onze bcöordeeling moet zich bepalen, tot  IN de LATljNSCïIE TAAL »■ *o£ tot deil inhöud, den ncderduitfcben ftijl, de aanwijzing gen van Latijnfche woorden en fpreekwijzen, en de voorafgaande algemeene aanmerkingen. Wat den inhoud betreft, dezelve is ontleend uit de Romeinfche Gefchiedenis, en wel van de geboorte van romolus cn rïhüs tot op den dood van caesar. augustus. Ten dien opzichte kan dit Stukjen dienen, om de jeugd met de R.omeinfche Gefchiedenis bekend te maken, hetwelke wij zeer nuttig oordeeien. In het gemeen verdient dit navolging, dat de onderwerpen ter vewabng belangrijk zijn, en dat de Romeinfche Gefchiedenis dit zij, behoeft geen bewijs. De Nederduitfche ftijl is zeer goed; over het geheel zuiver, cn vrij van latinismen: hoewel men hier en daar wel ontdekken kan , dat de Vertaler ook het oog had op de orde der woorden , bij de vertaling in het Latijn. — Bij de aanwijzingen van Latijnfche^ woorden en fpreekwijzen , zoowel als bij de Algemeene'"Aanmerkingen in het zoogenoemde Naricht (hetwelke aan het hoofd ftaat, en Waarop dikwijls gewezen wordt ,) herkennen wij geheel den man, die der oude Romeinfche taal geheel meester is* — Daarbij keuren wij het zeer goed, dat deze aanwijzingen niet zijn van dien aard, dat dezelven een pons aftticrum kunnen worden , maar nog altijd veel overlaten voor de eigene ftudic der Discipelen — zoodat elk Onderwijzer, die zich te zwak gevoelt, ofte lui is, om zelf dergelijke opftellen, naar de bijzondere vatbaarheid zijner discipelen, te vervaardigen, zich met nut van dezelven zal kunnen bedienen. —— Gedichten van éernardus b o s c h , en Leevens* Schets van den Dichter. Derde en laatfte Deel. Te Leijden , bij P. IL Trap, 1803. 33a Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f a - 18 - : Van de vorige Deelen dezes Werks bereids een günftig verllag gegeven hebbende (*), achten wij daardoor hetzelve aan onze Lezeren genoegzaam te hebbeti doen kennen, om onze Recenfie vau dit laatfte Deel , daar (*) Zie N. FadeA- Bibl. Vilden Deels ijle Stuk,Bladx.$i%* Me uwe vad. bibLi vii. deel.no. 15. Xx  6j>0 GKni«ITEN VAN BERNAUDUS bosch. daar het in behandeling, wat de kunst betreft, gelijk mét de vorigen (laat, aanmerklijk te bekorten. Wij vinden hier, wel is waar, voor een groot gedeelte zulke ftukken, welken bij zekere bijzondere gelegenheden door den Dichter vervaardigd zijn; echter het warme gevoel, dat hem doorgaands bezielt, draalt in allen , en , juist omdat het Gelegenheids-Gedichten zijn , in fommigen in groote mate, door, en maakt ze, van de zijde der kunst befchouwd, ook zelfs voor hun, die geen belang in het onderwerp kunnen ftellen, belangrijk. — Dit Deel bevat dan, Stukken, betrekkelijk de Maatfchappij, tot Nut van 't Algemeen; dezen zal toch elk lid van dat uitgebreide en nuttige Gezelfchap niet onbelangrijk noemen ; Mengelingen, beltaande uit kleine Dichtftukjens en Bijfchriftjens, doch welke laatlten, onzes bedunkens , wel hadden kunnen en mogen agterbliiven; alzoo ze met de waarde der overige Poëzij, in lange niet gelijk ftaan; voords volgt 'er eene vertaling van lavaters beste Gezangen, deze is doorgaands wel geflaagd — en met een Pourtraitjen van lavater verfierd; — Zwitzerltederen, krachtig,en (lout, geiijk de ftof zulks medebrengt, mede een V-ignetjcn aan het hoofd dragende; — Kinderliederen, eenvoudig en gevoelvol — en eindelijk 'sMans Leevens-Schets, welks lezing, uit hoofde der daarin, beknopt en onderhoudend befchrevene menigvuldige, nog versch in het geheugen liggende gebeurenisfen , en handelwijzen van algemeen bekende perfonen , de aandacht bijzonder gaande houdt, en, wat de bijzondere den Dichter overgekomene rampen en moeilijkheden betreft, voor den onbevoöröordëèldeh Lezer ten hoogfte leerzaam is. Romeinfche Gefchiedenisfen door u. stuart. Met Kaarten en Plaaten. Twee en twinttgfte Deel, behelzende de Gefchiedenis der Alleenhetrfching onder ■ t iBErius. Te Amfteldam, bij }. Allart, 1803. 554 Bladz. Bi gr. Octavo. De prijs is f 3 - 15 - : Na den dood van augustus, werd al fpoedig, door den algemeen flaaffchen geest der Romeinen, het B'wind aan t ib e r i u s opgedragen, hetgene in den beginne geveinsdlijk geweigerd, doch pp herhaalden aandrang door hem werd aangenomen. .—• Het leven van de-  M. STUART, KÓMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. 691 dezen Vorst, in zijne jongere jaren , in het vorige Deel reeds geboekt, merkwaardig, is, geduurende zijne verheiïing, tot aan zijnen dood , aan den eenen kant hoogst opmerklijk en leerzaam, aan den anderen kant met zoo vele wandaden en' gruwelen bezoedeld , dat hij te Techt , onder de vcribeilijkfte dwingelanden , gerekend wordt. Wij zullen uit dit Deel, waarin de Heer S. de oorlpronglijke Schrijvers, voornaamiijk tacitus en sue toniIj s , gevolgd is, onzen Lezeren het een en ander kortlijk mededeelen. Tacitus is in het Beiftê zijner Jaarboeken zeer breedvoerig over den ophand en de muiterij des krijgsvolks in Pannonic en Gcrmanie , waarmede ook andere volken in verband honden, en van de roemruchtige daden door germanicus uitgevoerd, doormengd met het uiterlijk fchooufchijnend, doch dubbelzinnig en ag- terdochtig gedrag van tiberius. Wij vinden dit alles, in -den aanvang, door de meesterlijke pen van S. voortreflijk geboekt. (Op Bladz. 119 denken wij echter, dat eene drukfout ingeliopen is; S. laat TiBERiusop het gedrag van agrippina, daar geboekt, deze aanmerking maken : ,, Die zorgvuldigheden waren niet zon„ der doel, en nimmer zogt men 's krijgsvolks gunst „tegen vrienden," enz. De Tekst van tacitus heeft': nee adverfm externos militem quaeri'-, dit zal dus vreemden (uitheemfchen) moeten wezen.) En wij twijfelen niet , of inzonderheid de liefhebbers onzer oude Vaderiandfehe Historie zullen met begeerte de daden van den dapperen arminius , en zijne gevechten met de Romeinen lezen; eenen man, van wien tacitus dit getuigenis geeft: ., Ongetwijfeld was hii de verlosfèr van ,, Germanie. Hij had geenzins, als andere Koningenen „ Veldheeren, dc eerde uitbreiding, maar den bloeijend5, hen haat van de Romeinfche heerfchappij beftreeden, en werd. fchoon ftrijdende met wisfelend geluk, nooh „ overwonnen in den krijg. Hij regeerde twaalf en leef- de Hechts zeven en dertig jaaren. Nog wordt zijn 9, roem bezongen bij de Germanen, fchoon onbekend bij „ de Griekfche Schrijvers , die alleen hunne eigene land,, genooten bewonderen , en te weinig vermaard bij ,, de Romeinfche, wier ingenomenheid met het oude „ hun achtloos omtrent het nieuwe maakt." — GerXx 2 ma-  002 m. s t V a R f manicus zegepraalde wel na zoo vele roemruchtige krijgsbedrijven; doch werd fpoedig weder naa het Oosten, alwaar onrustige bewegingen ontdaan waren, gezonden^ Zijne reize derwaards, zijn gehouden gedrag, zijne vijiindfchap met cn. piso, zijn dood, algemeene rouw over denzelven, zijn charakter, worden hier onderfcheidenlijk en duidlijk ontvouwd. —. Aanmerklijk is vooral het verhaal der uitvaart van germanicus door Italië en te Rome. — Tiberius, die na den dood van augustus Rome fchier niet verlaten had, met zijnen Zoon nnusus' Conful zijnde , begon zich nu van de Stad te verwijderen, en naa Canjpanle, te begeven. „ Misfchien," zegt S. „ was hij nu reeds op sene behendige verwijdering van de hoofdftad bedacht , misfchien wiide 'hij thands „ flechts zijnen zoon het onverdeeld Confulfchap doen „ waarnemen , hetwelk door zaaken van geringcn aan„ vang, doch vangrooter gevolg, aizins tot deszelfs,eer „ uitliep." 1 De aard van tibe-rius begon zich van tijd tot tijd hoe-langs hoe meer te vertonen, naar gelang zijne vroegere wederhouding hem minder nodig was; en de verregaande llaaffche en larie geest van den Romeinfchen Raad was in alles gereed zich onderwerplijk en gedienstig te betonen, —"Met verbazing zal men hier lezen , welk een aantal perfonen , op niets beduidende en haatlijke befchuldigingen ten dood 'gebragt is. ——• Welk getal nog aanmerklijk vermeerderde, toen het eindelijk se janus gelukt was , zich, na vele woelingen en onrechtvaardigheden, meester van het hart van tiberius te maken, die tegen de vrijheden, cn de volkplantingen, en tegen al, wat aan het vaste land was, eenen tegenzin opgevat hebbende, het eiland Capre.e tot zijn verblijf genomen had , alwaar hij zich aan a'Jerleié' wellusten overgaf, en het beheer der zaken in handen van se janus liet. —Met geen minder verbazing zal men hier den val , en daarop gevolgde doodftraf van dezen eerhen. Staatsdienaar befchreven vinden. ,, Zijn gan,, fche gedacht kwam met hem om. Zijn oudlïe zoon ,, fchijnt hem het eerst gevolgd te zijn, 'terwijl de jon„ ge jaaren van zijnen anderen zoon en dogter Hechts „.eenige aarzeling weiden, om hun te ftralien wegens een misdrijf, waaraan zij nog geen deel konden heb- ben. Vrees voor misnoegen bij tiberi u s haalde „ ech-  romeinsche geschiedenissen. ^93 „ echter den Raad tot deze ftrengheid over. De zoon had reeds eenig begrip van het lot, hetwelk hem dreig? " de als hi met zijne zuster naar de gevangenis werd " o- bva' t. Het meisjen was nog zoo onnoze , dat zij nenftnaalen riep: „ wat zij dan toeh misdu-eeve * had: dat zij het nimmer weêr zou doen; dat zij " " S als een kind wilde laten kastijden." Haare " klagt vermurwde echter het wreede hart zoo weinig;, " dat men haaren beul beval, haar te verkrachten eer ' Mi ze woro-de, op dat men niet kon zeggen, dat nu " !oor het eerst'een onhuwbaar meisjen was ten dood " V0°bian. — Zoo gruwelijk maar geen wooid % drukt" hier het gevoel der menfcbelijkheid ^ ^ Nu kwamen 'er verfchriklijke bloedtooncelen, zoowel van den kant van tiberius zeiven te C^mc, a van den Raad en het volk te Rome, tem :de wffi den en aanhangers van se janus. „ Nfc eerst_ leer* „ de men tiberius recht kennen en zoo. zcei naa ten dat 'er geen Romein was, gelijk het dio ca s u's i tdrukt, die den dwingeland niet met de tan' den zou gewenscht hebben van een te ^heuren " maw de vrees was even groot als de haat, en bragt " nog giooter laagheid voord, dan de haat wraak ger wvTkt kon hebben." ~ Het leven van tiberius eindigt in zulk een fchrikbewind, geen wonder dan ook , dat het volk eene uitgelatene vreugde over zijnen dood betoonde. — Veldtogten van buonaparte, op Malta, in Egypte* en in Seriën. Benevens eene korte befchrijving van Opper- en Neder-Egypten; deszelfs Regeeririgs-form Godsdienst — Zeden en gewoontens - Koophandel — Oudheden - Kunften en Weetenfchappen , enz. Door i. b lattil. Uit het Fransch vertaald. In de Hage, hii 1. van Clcef, 1803. ö£? Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f i - ió - : De Schrijver van deze Veldtogtcn heeft het gros des Epyptiichen Legers, tot op de ontruiming van Cairo door den Divifie-Generaal bEeliard, gevolgd, en kan dus, met reden, de getrouwe Gefchiedfchryver van de vddflagen en krijgsdaden dier Armée zijn. Xx 3 net  ö94 j.' e. l a t t i l ' liet Werk, in eenen zeer vloeiëndcn en bevalligen ftffl gefchrèven, is der lezing ovefwaardig, en vertoont ons een tafereel vau krijgsbedrijven cn dapperheid in een verafgelegen Land, waarvan de Gefchiedenis zeer bezwaarlik een voorbeeld zal opleveren. — Daar de verfcheidenheid der ftoffe ons buiten (iaat ftelt den belangrijken inhoud van dit Werk den Lezer in een kort beftek-voor oogen te ftellen , moeten wij ons vergenoegen met Hechts de voornaamfte onderwerpen , in hetzelve voorkomende, aan te ftippen, eu voords iet tot eene proeve over te nemen. De in dit Werk voorkomende onderwerpen zijn voornaamiijk: i. Verovering van het Eiland Malta. 2 Inneeming van Akxandriën. 3- Inneeming van Aboukir, 4. Slag van Chebreis. 5. Veldflag der Pijramidcn. 6. Nederlaag der Mamelukken. 7. inneeming van Groot°A n' ,Ze^ van Aboukir. 9. Slag van Sediman* 10. üpftand van Cairo. 11. Bombardement der groote Moskee. 12. Boonaparte in Egypten als een nieuwe Profeet aangekondigd. 13. Overwinning op de troepen van Dtezzar. 34. Beleg en inneeming Van het Fort ElAnsch. 15. Intreede binnen Gaza. 16. Blokkade en verovering van Ja fa. 17. Beleg van Acre. 18. Veldilag van Nazareth. 19. Veldflag van Chanaan en van den Berg Thabor. 10. Landing der Turken in Egypten. 21 Veldflag van Aboukir en Blokkade dier fterkte. 22. Onderhandeling omtrent Preliminairen tusfehen boonaparte en de Turkfche en Èngelfche Parlementairen. 23. Vertrek van boonaparte naar Frankrijk. 24. K l eber wordt tot Generaal'en Chef benoemd. 25. Coiiferentien-aan boord van het Engelsch Schip de Tijger. 2.6. Wapenftilftand voor een maand. 27. Het Turkfche Leger maakt zich bij voorraad van El. Arisch meester. 28. Vreede met de Verhevene Porte gefloten. 29. Ontruiming der Vestingen door het Franfche Leger. 30. Verbreeking van het Vreedes-Traftaat door de Engelfchen. 31. Veldflag van He/iopolis. 32. Vlugt van den Groot-Viüer. 33. Belegering en herovering van Cairo. 34. Aankomst eener Vloot voor Alexandriïn. 35. Vermoording en dood van k leb er. 36. Landing der Engelfchen op een uur afftands van Aboukir. 37. Eerfte gevegt vttn dit Fort. 38. Geforceerde marsch van den Generaal la n us. 39. Hij betwist met 3,000 Franfchen  veedtogten van euonaparte. • <5p5 frhen de overwinning aan 18,000 Engelfchen. 40. Twee- tS^^^^ mrcheeping der Divifie ffirTevel van den Generaal belliard 45- Aankoïst in de Haven van Marfeille. 46 Befchrijving van ^'^S^ffign wij het volgende CBladz. 106 Cn ^SflJSi eene valeij op tien uuren afftands van XI Het plan der ftad werd door bonwkundi!■; g n olïwor en/die voorzeker nftnder onvveetend a die der Turken geweest zi n. De huizen van gennge " 00. omvangen het licht door vengfters , volgens " & fSnfcbe^ vVifze ingerigt. Zij worden niet verdms" Jerd noch ontcierd door die treurige traliën van ver" molfemd hout of van ftoflerigc ftenen, welke die der " Mahomedaane'n onderfcheiden. " ' HetkSer der Orde van st. francisc. s is „ van eene vierkante gedaante, en ligt «Mf*^ deelte der Stad. Ten einde dit verblijf der Christenen " eï i de ftrooperijën der Arabieren en de oproeper " Tuv en te beveiligen, deeden de Spanjaarden hetzelve "niet z"cr hooge "mtuiren omcingelen, en met ijzere * PDeCZiSiks vierkant, is met een allerprag?t'i|t orgel vetfierd. De Heilige Maagd is agter het " "root Altaar zo voortreffelijk op glas geich.lderd dat " men de oogen en het weezen waant te zien der fchoon. " fiVrouw, die zich de verbeelding kan voorftellen. " Detraaien , die langs haare wangen fchiinen te vloeien " en ïe os'van fclmmte over het geheel gelaat ver" fpreid, maaken dit bewondcringwaaruig voorwerp nog " ^1™ïtkCondcraardsch gewelf der kerk vindt men de 'dJatsTalwaar maria den zoon van God in. burenTchoot " ontvine. Van vader tot zoon wordt onder de bewoo" ners "an NaziretH de overleevering voordgeplant, dat " het Goddelijk kind van de fchoonfte gedaante was. " Op de pl ats, waar men zegt, dat de Engel gabri" Ff de ontvangenis aan de kuifche maria boodfehap" te Sn op eenen fteen van wit marmer de woorden ^aaven ïn*m cr.ro hfcf^n m C-is het wooid  J. B, LATTIL, VELDÏOGTEN VAN BOONAPARTE. „ vleesch geworden.) Nazareth telt eene bevolW™ „ vier duizend zielen, De SchASn^fetS „hort ^Snï^S SP"* een 'eer kleenen ' goSSa^cf, A£ vroiSrïs ?ccr „ uiMliik oordeek» k n 'S' ffi.' W ., èetóe?"refr fe^jfeS" „ Mi, dat jesus ondernam dc gedaante Sr ™dPt ,, Tabdriéh, eene Srad in de fetttM, o % -c „ maard, lijf m het aSuM^M?É „ UK Zins „mrtoed dMr2 , k£'„i,? ,lee vï' „ verdedigd door een kfcen Fort » ' ** Worzo fruk-en levendig was, zijn thans ledig- het ,, gras bedekt nwe (traaten , die weleer van eene meniite „ nuttige en arbeidzame werklieden krielden m eene " heCrSCht b»-en ut\ntn1ref „ die nog n et het bloed van veelen uwer bewoneren ge* „ verwo znn; terwijl bitter fchreüende weduwen eii " kUldfCn' d00r hllRne «™™ ^ ziften tc veigeefsch om hunne echtgenooten en ouderen roei » pen' W*V** g™. de bijl des beuls, of door het haal .van verraderlijke moordenaars gevallen zijn.» - Herhel van dit de verwacht S. intusfchen vart buonahb w nsch'r' des Hemelsf» wiens naam » haSnCl,L'eei;e:'"_!0Wd °P aller t011Se"> aIs * Onder de voordbrengfelen van het Eiland Cyprus is de wijn geen van de minden. Een bijzonder gefru l eeft V Bij deSel» van eenKlnd begraas, ven de Oneklche bewoneren van Oy>«f, groote, wel„ gefloten, kröibén met wijn onder' den grond, welke " n,?i ^ r,°pdelmi ~ wanneer deze wijn voor allen " kon ' 1UdU W01'dt bfWaarri' is h«» ui* dengwnd „ komende een uitmuntende drank en een waare nektar „ voor een hjn gehemelte." — tó^afrtt Viei'dc Hoofddee,« aangaande de oorzaken dei fterke droogten , wordt gezegd, verdient zeer velkn v^d^lf $ ***** dit '0e aan ^eLloo, lllZl " r b0men,' waardoor de bosfehaadjen langza™"ha"ü, aineme»>. ''«welke die droogte des grohds zou X. f ;£ii; ^ "H V00r(peIt' bi-> die gelegenheid , het rti aaU FrahJriJk- wen'ervoordebosfchcn geen? zorge gedragen wordt. - ö ^ Zeer merk waardig is, in het vijfde Hoofddeel, de be. fchrijving eener groote en gevaarlijke Spinnekop, of de zoogenoemde Gakode Araneolde, ook de Scorpiö-n-fpifi geheten; en waarvan bovendien eene zeer fraaië teeke- ning.  REIZEN DOOR GRIEKENLAND EN TURKYeN. "?C£ ring, levensgrootte, in eene bijgevoegde Plaat, wordt ^Uitde befchrijving der,Turkfche Zeemagt, in het zesde Hoofddeel, zal men juist geen zeer gunttig denkbeeld omtrent dezelve vormen, Ken middel tegen de Pest, opgegeven in het agtheHoofddeel is wat viesch , doch zeer eenvoudig, beltaande in het nuchteren gebruik van het eigen water, met citroenfap. — De ondei vinding fchijnt de heilzaamheid van dit middel te hebben geltaafd. M^er andere bijzonderheden zouden \vij nog kunnen mcdedeelen,-dewijl wij zeer vele aanteekeningen, onder het lezen van dit Werk, gemaakt hebben. Doch wy berusten bij deze opgave , berichtende alleen nog , dat m dit Deel drie fraaie Haten , en eene uitmuntende Kaart van de Levant gevonden worden. Merkwaardige Reizen in en door vreemde Waereldcleekn , ■ ingericht naar de Bevathaarheid der eerfte Jeugd. Naaf het Hoogduitsch van \. glatZ. Met Plakten, le Amfteldam, bij C. Timmer, 1803. 198 Bladz. In Octavo. De prijs is f 1 - 5 - : Om den leeslust bij de Jeugd te planten, en bij meergevorderden in jaren dien te voeden en te kweken, behoren Reisverhalen onder de 'diehfliglie middelen,. Met het belang van beide die levenshanden ging dienvolgends de Uitgever van dit Werkjen te rade , door den reeds zeer aanmerkhjken voorraad van deze foort van Schriften met eene nieuwe bijdrage te vermeerderen. Met de woorden , uit het Voorbericht ontleend, zullen wij de Reizen zeiyen, hier befchreven, en des Schrijvers bedoeling melden, liet Lettcrgefchenk, aan Ouders, Leermeesters en jeugdige Lezers opgedragen , ,, bevat twee Reisbeichnjvingen, de eene van het'Èngelfche Schip de Jttuo, hetwelk op de ' kust van ArracOn vergaan is, en waarbij het ongeluk" kb omkomen van een gedeelte der Schepelingen, eu " d? eindelijke behoudenis der nog bvérgebleeyetieii , 1 voorzeker' Traanen van Medelijden uit de oogen zal persfen en u overtuigen van de waarheid, dat het Up' perwezen, zelf dan, wanneer alle hoop op uitkomst „ en verlosfing, hoopeloos opgege'even fchijnt te moeten wor-  7-4 j. glatz, merkwaardige reizen-, £nz. * )V°rdc" VeChtCr "CF' langS bi-ina onbegrijpelijke We»> f.red<% en uitkomst weet te verkenen, De twee„ ce Kï:zc ue v„n mungo park, welke vooraf "e„ gaan wordt, d.o.or eene Inleiding, waarin het eenden „ ander met betrekking tot Africa opgegeven! eeen », voor kinderen bijzonder leezenswaardig'Ve haal 'e„ djedcelcj word, zal u, even. als de e^if, dpp St „ gevallen van mongo overtuigen, dat de Mensch „■ongemeen vee! wrdraagen kan,houder echterte" he„ zu ijken , terwijl het weetenswaardigc , betrekkeliik „ netwaerelddcel, in het welk hij deeze zijne ÏS2£ „ >aardigheden van Natuur en Kunst, uit de pen van den Heer ebert gevloeid, een gunftig onthaal zouden vinden bi] zijne Landgenoten. — Reeds de naam van den Schrijver waarborgt ons, dat dit Werkjen algemeene goedkeuring zal wegdragen. — De inhoud is Zeer belangrijk, meestal ontleend uit de verfchijnfelen en gewrochten der Natuur. 1. Eenige merkwaardigheden uit de Natuurlijke Gefchiedenis der Bergen. — Over het oogmerk en het nut der Bergen, derzelver ondergang en wording, gedaante, hoogte, — de voornaamfte Bergen en Gebergten op aarde ,"derzelver aanëenfchakeling, — voords over de helen, en eenige bijzonderheden van merkwaardige holen, — v/ordt in dit Artijkel gehandeld. — 2. Over zoogenaamde Vulkanen, of Vuurfpuwende Bergen. —— Men vindt hier eene befchrijving van de merkwaardigfte verfchijnfelen dier bergen , zonder eene breede verklaring van de oorzaken dier verfchijnfelen. — De Etna, Vefuvius en Hekla worden in het bijzonder befchreven — en wel vol- inieuwe vad.bibl. Vil. deel. no. 15. Yy gdlds  7c5 j. j. ebert , merkwaardigh. van natuur en kunst. gends de nieuwfle en nnauwkeurigile waarnemingen. —3. Over het Voor j aarfchuim of zoogenoemde KoekkoekJpeekfel, op de IVilgenboómen en andere Gewasfen. -— Het neemt zijnen oorlprong van een Inteer., de Schütmmtrm, zijnde het v cht, hetwelke zich van zijn voedfel door hem uit de bladen gezogen adcheidt, en 'door het punt van den aars uitgeworpen wordt, terwijl het als dan hem ter bedekking dient voor dei Itralen der zon. 4. Over de roode, bruine en zwarte druppels , die fomtijds op dc bladeren der hoornen en andere gewasfen , gevonden worden. — Dit iluit aan het voorgaande. — De roden en bruinen ontftaan uit de dagvlinders; — de zwarten van de bladluisvreters. 5. Over eene zonderlinge foort van Spinnen, die zich eene woning van luchtblaasjes maakt. Deze is eene Waterfpin , en behoort tot het geflacht der dieren, welken in en buiten het water leeven kunnen ; zij kan ook zwemmen, duiken, enz., doch ook , op het land lopen. • 6. Merkwaardige voorbeelden eener buitengewone liefde en toegenegenheid van fommige dieren, niet alleen tot anderen van hun gelijken, maar ook tot fchepfelen van eenen geheel anderen aard. Deze voorbeelden zijn zeer wel .gekozen en niet onbelangrijk. 7. Fabelachtige merkwaardigheden Uit het Plantenrijk. Het meest en breedvoerigst over den gewaanden Vergiftboom op het Eiland Java. 8. Hoe men huizen en'muren van bloot e aarde bouwen kan. De befchrijving^ van de onderfcheidene wijzen, om dit te doen, eindigt met de volgende merkwaardige woorden Van den Heer cointeraux. Van deze manier van bouwen bedient men zich, federt vele eeuwen, in de „ landftreken rondom Liion. Zulke huizen zijn duur„ zaam, gezond en g -edkoop. Men vindt 'er, 'die meer dan 165 jaren-gedaan hebben, hoewel zij niet te best 9% onderhouden waren.; — Rijke Kooplieden te Lijon la,, ten hunne landhuizen volltrekt .niet anders bouwen. „ Van buiten worden zij in Fresco of op natte Kalk be„ ichildero, en zien 'er goed uit, terwijl zij weinig kos„ ten. Zij zijn veilig .voor brand, en men kan ze, bo„ vendien, terftond bewonen , zoo dra zij gebouwd „zijn, vooral wanneer men de opening der infneden ,-, niet toemetfelt, op dat 'er de lucht kunne doorwaaijen 9, en alles des te fpoediger opdroogen." 9. Merkwaardigheden uit de natuurlijke gefchiedenis van den.Oidjevaar. 10. Eene merkwaardige bijzonderheid uit de natuurlijke  J, J. EEERT , MERKWAARDIGH. VAN NATUUR EN KUNST. 70? gefchiedenis der Bijé'n. Beiden behoren tot de Natuurlijke Historie, en zijn belangrijk. Het laatfte betreft de betrekking der bijen op menfehen. Doch waarom hierbij eene verdichte Historie aangehaald? — n. Kameelen, die niet onder de viervoetige dieren behoren; een gefprek in een Hoogduitsch gezelfchap. — Men bedoelt, de Kameelen, om fchepen over Pampus te brengen; en dit gefprek tftont, dat men in zijn oordeel zeer kan mistasten, uit onkunde. 12. Over de Kunst, om den tabaksrook af te wegen, een gefprek tusfehen eenen vaderen zoon: zeer duidlijk — men vindt 'er meer, dan de tijtel zegt. — Men vindt ook, hoe men kan berekenen het aandeel, dat de aarde en het water, ieder afzonderlijk aan den groei van eenen boom of gewas hebben. 13. Voorbeelden van merkwaardige bedrijven en kunstftukken van fommige dieren. -— De gekozene voorbeelden zijn interesfant. Alleen nog een weinig meer beredeneerd, hoedanig ? en waardoor? deze verfchijnfelen zijn. Onder- die bijzonderheden behoort vooral , dat men zich in . eenige landftreken van Oost'indie van de Oüjphanten bedient, om den post van Scherprechter te bekleden. 14. Over de Blikfemafleiders , een gefprek tusfehen eenen Pluisleeraar en zijnen Kwee- keling. Een leerzaam gefprek , waarin over den aard en de natuur, en de voordeden der afleiders , op eenen zeer eenvoudigen en bevatlijken toon, wordt gehandeld. Zie daar den inhoud van dit nuttig Werkjen. Wij willen niets ter proeve mededeelen, om onze beöordeeling niet te lang te rekken. Doch het volgende nog ten flotte. — Leesboek voor de Jeugd noemt de Schrijver dit Boek: — zeer wel; maar voor welke Jeugd? Niet van 8 tot 12 jaren — ook bejaarden kunnen veel uit dit Boek leeren. Eene welopgevoede Jeugd kan dit Boekjen met zeer veel nut lezen. De Vertaling is zeer goed. De druk en het papier is fraai. Met één woord, dit Werkjen ver» dient aanbeveling. 1 Yy a (Srmuï-  7oS ramakers Grondbeginfelen der Rekenkunst; door o. ramakers. Te Amfteldam, bij]. B. Elvve en J. L. Werlineshuff, 1803. Met de antwoorden op de Rekenkundige Voorftellen in alles 178 Bladz. Bi Ocïavo. De prijs is f: - 14 - : Al wederom een Commentarlum op het over fchoone Werkjen van den Heere aeneae, zoo als deze Schrijver het noemt; een Schrijver, die, tegen zijn beter weten en overtuiging, in het openbaar durft zeggen, dat het Rekenboek voor de Nederlandfche Jeugd, van' den Heer aeneae, voor zoo veel hem bekend is, het eenige in de Nederduitfche Taal is, waarin de gronden der Rekenkunst duidlijk en volkomen genoeg behandeld worden. Maar vragen wij, kan dan een Werkjen overfchoon genoemd worden , dat zoo vele lappen behoeft, om hetzelve voorliet Schoolgebruik gefchikt te maken? -• Of zou men het overfchoon moeten noemen , om dat het door de loflijke Maatfchappij: Tot Nut van V Algemeen, is uitgegeven ? Dit te willen beweeren, zou die Maatfchappij geenszins tot eere verdrekken. Men zou dan maar blindelings moeten onderdellen , dat buiten haren kring geene Vaderlanders aanwezig waren, die hunne talenten ten voordeele van het Nederlandfche Publiek met het beste gevolg bedeed hadden. Men zou dan voorbedachtlijk eenen strabbe, eenen de ge ld Er en andereu , wier lof verre boven de bedilling van zoodanige Schoolpedanten verheven is, moeten miskennen, 0111 een zoodanig liefdeloos befluit op te maken, en hetzelve aan het leerend Publiek als gangbare munt op te dringen. Deze waren, onder het lezen van het Voorbericht, hetwelke doorgaands ons eerde werk is, de ons invallende gedachten, welken de diepde verontwaardiging in onze ziel verwekten , en wel des te meer, daar wij niet 011duidlijk befpeurden, dat het oogmerk van den Schriiver is, den lof van den Heer aeneae , door de verfmading en verachting van andere verdienstlijke Mannen , als het ware, boven het zwerk te verheffen. Na zoo veel gezwets, na zoo vele laatdunkendheid, waarmede deze Schrijver in het publiek durft verfchijnen, zou men bijna moeten geloven, dat hij ongemeene talenten van onderwijs bezit, die elders, zelfs bij den Heere aeneae, te vergeefs gezocht zullen worden, cn ■  SR0ND BEGINSELEN DER REKENKUNST. 7°9 eri welken Hij in dit Boekjen voordraagt. Doch allesi wd ingezien zijnde, komt alles op, het oude neêr dat reeds bi andere Schrijvers vrij duidlnker behandeld is, raids aan eene zijde (tellende de kinderachtige kunstjens, welken R.' den Leerling voor goed onderwijs poogt op te dringen. Zoodanige kunstjens zijn zijne nieuw opgewarmde, reeds lang afgefletene Proef op de Multiplicano, met behulp van'her getal 9 , ziine Rekening met nv-er of minder talletters dan ,0, die Hechts eene.blote Hef hebberij is en bij de Grondbeginlelen der. Rekenkunst geheel niet te pas komt, zijne MultiphcatiO van wederkeerige tientallige Breuken, die hij, zonder ten minfte-één der wederkeerige in eenen gemeenen Breuk te herleiden1, met verrichten kan; waarom hij ook inzijt. Voorbericht te kennen geeft, dat dezelve in andere Werk]ens zonde* eemce of wel zonder eene voldoende, mooglijk voor hem onvcrliaanbare, uitlegging behandeld zijn: terwij hij verder deze Breuken befchouwd wil hebben als iet, dat de ke lin«en, die alleenlijk de Koopmans rekening behoeven te leeren , niet nodig hebben. Waarom dan 'er van gefpro- ke'n'at echter R. hier in het wild fchermt, bewijst zijn gezegde, Bladz. 156, dat wij hier letterlijk zullen afichrij- Vetl' Wij hebben orzetlijk de tientallige (waarom niet „ Eentalige, zo wel als getalen in plaats van fchrijven 'O breuken wat uitvoerig behandeld om den " leerlingen klaar begrip 'er van te geeven en de betrekkingen, waar in zij tot de gemeene breuken ftaan , duidelijk te doen bevatten, daar het te voorzien is, dat " mèn om de Rekenkunde gemaklijker te maaken, vroeg of laat, zo als reeds in Frankrijk gefchiedt, zal over" -aan tot het indeden van allerleie maaten, gewigten " en muntfpeciën in tiende-deelen Cwaar onder dan ook zeer zeker de wederkeerige tientallige breuken zullen " behooren); als wanneer men deze rekening vol trekt niet zal kunnen ontbeeren, en de leerling alsdan dezd" ve niet kennende, verleegen zou ftaan; terwijl hij, " in tegendeel, deeze Verhandeling over dezelve wel ver- (taande , zich zeiven altijd zal kunnen redden. _ "Meer vau dit Boekjen te zeggen, lust ons met. Wy hebben de waarde van hetzelve genoegzaam leeren Kennen, om niets meer 'er bij te voe#a.  ?'° nuttio «, c-boek. Nuttig JBC-Bxk ofkkin Taf„„l i„ Ku„IIm .„ Ha„1 Temt, t,Z Y f,* n""'" * jW"»> *« /«- 6en ^i^;fe^n gedagtkn en overdenk^ FiM V»; 5' 83-990 de zorgelooss koekoek, eene F b CrS' I0°-\IeI° De Tweë kzkvorsciien ne Sff^'ï0, De w°" E» HEF egelvareen m,,,* ra, SL/auZ- 10'0 Pe oude kat rn de jonge lw S W3'J1040 Zi»^heid - tekens C&W2. 106? Het gebruik dezer tekens i^jffi' A\°Ób° £he en Romeinfche Cijfferlctteren. C*L£*Ï« it;\ fedSr^ dhCt ^ '■ iD ^ NederduitVch kkÖ uuöeaosc,u, verdient aanprijzing. C*) Zie iV. Faderl^Bibh Vlden Deels ifie Stuk, Bladz. 73o. Precepts calculated to promote the Happiness ofYc^th by fixmg ,n the tender Mind of Chiidren the feeds J tV, l S?ÊPtiSm; By charles lev dam, „lhatEducation must alvvays be defective which - „ bat not Relig10a for its foendation.» Mavor. Dat  lessen, enz. zinrijke en vermak. fabelen ,enz. 71I Dat is: «.'>."» Lesfen ter bevordering van het Geluk der Jeugd berekend door het planten in de tedere ziel der kinderen van dTzlden van Deugd, Zedenlijkheid en Godsdienst ; m %afflelling van Sndeugd, Ongeloof en 2>gftg3* Door kare l le ij , Leermeester m de Èngelfche Taal, enz , enz., te Rotterdam. „ Die Opvoeding moet altoos gebrekig zijn, die den Godsdienst niet ten grond'fafj Iiavgr. Te Rotterdam , gedrukt lil, Ten Autheur, en te hekomen bij L. Bennet, 1803. 29 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 6 - . Een nuttig Handboekjen voor de Jeugd , door baar te voorzien van nuttige lesfen, raadgevingen en ondeiricbt u-en, welken het, tot heil van het menschdom1, werden f Ook om de zuiverheid van ftijl en taal in jg oorfpronglijke, zouden deze Lesfen tot geen VY£g»WJ leiddraad kunnen dienen, om op de icholen de jonge den n het overzetten uit het Engelsch zich te doen oefenen. Agter de Lesfen vindt men «veeGebedM^nevens twee Dichtilukkcn . om te dienen tot Morgen, en Avoiidgezfmgen op den Sabbath, waardoor Mr. leij, denken0wij, den Zondag zal verftaan. Zinriike en vermakelijke Fabelen voor de Jeugd. In 'j 'Engelsch en Nederduitsch. Sententious and entertatning Fables for Touth. In English and Dutch. le Rotterdam, bij L. Bennet, 1803. 93 Bladz. In gr. Duodecimo. De prijs ts f : - 14 - : Hoewel wij in deze Verzameling niets aanftootlijks of zedenkwetfende hebben gevonden , valt evenwel op oer dver geestigheid niet veel te roemen, fabelboeken in'menigte bezit onze Nederlandfche Jeugd, die net overnemen van dezen uit Engeland zoo goed als overtollig maken. Eéne nuttigheid, echter, is aan dit overnemen verbonden : het oude of lang bezetene wordt al engskens verbeten:'iet nieuws, verfche iezensftotFe aanbiedende, verwakkert den lust, en geeft alzoo aanleiding tot geen nutloos tijdverdrijf. Op verfcheidei.e plaatfen zou «an de Nederduitfche Vertaling de fijne ftmaai met kwalijk belteed geweest zijn. ^ r jj«  ?1c leerzame en aangename vertellingen. Ti, \ YrV7e VVem™ van Grootmoeder ' V ulli » Met funJ^aten. Te Amfteldam, bij i.y ühburg. Voor een aanëengefchakeld uittrekfel is dit Boek niet wel vatbaar. Met dat al willen wij hec'beproeven, of wij , in het kort, den Lezer eenig verflag kunnen geven van het geheele beloop dezer gefchiedenis. Johnson, afkomftig uit een Engelsch geflacht,werd aan den Rnijn geboren. Zijne ouders waren wel arm, maar deugdzaam en vergenoegd, en dus gelukkig. Vroeg verloor hij zijne moeder, en. onvoorziene rampen, door fterfte van vee en de vernieling van het veldgewas , noodzaakten zijnen vader , om de landhoeve, door hem bewoond , te verlaten. Op het punt ftaande, om dit ter uitvoer te brengen, legt het gelukkig geval dezen Lord seijmour toe, die hem en itijnen zooa met zich naa Engeland voert, alwaar onze johkson met deszelfs zoon opgevoed wordt, en waarüit eenennauwe betrekking tusfehen beiden omftaat. die nog in het vervolg invloed op zijne Gefchiedenis zal hebben. Met den dood van den ouden Lord, neemt joiinson, nu twee en twintig jarenoud, het befluit, om Engeland en, met hetzelve, zijnen Vader te verlaten. Op deze reis, die gericht was naa zijn Vaderland, wordt hij, door een bijzonder toeval, de Redder van een Meisjen, julia genaamd, die gefchaakt was; en waarüit eene hartlijke genegenheid tusfehen die twee geboren wordt, zoodat reeds, met goedkeuring der dankbsre ouders, een huwelijk was befloten. Dit geval bragt hem te Lebingen. — Julia was reeds verloofd geweest aan een Officier, die eens haren Vader, uit eene grote verlegenheid gered had, doch toen het huwelijk ftond gefloten te worden, riep de oorlog hem in het veld, en een valsch gerucht meldde zijn dood Dus kon zij vrij bot vieren aan de aandoeningen van dankbaarheid, en daaruit voordvloeiënde genegenheid , toen deze zoeie droom eensklaps werd afgebroken, door eenen brief van wolf r , (d»ze was de naam vau dien Krijgsman} — waarbij hij beric'Üt gat  JOHNSON, OF DE EDELMOEDIGE GOOGCHELAAR. gaf van zijn leven, — maar ook van zijne wonden, die hem noodzaakten, om zijn afïcheid te moeten nemen, en dus gelegenheid gaven, ter voltrekking van zijn voorgenomen huwe. lijk. — Bij de liefde van julia tot johnson, (daar die omtrent wolfer , door de af'wezendheid en den tijd verflaauwd, en, van den beginne af, meer achting e-i 'dankbaarheid was) en bij de achting van ju li a's ouderen voor j hnson, was die tijding een donderdag. Dan, hoe fterk ook de liefde van johnson voor julia was, hi] onttrekt zich van haar, uit bezef van pligt, en, zonder haar weder ontmoet te hebben, trekt hij naa Ftühburg. Hier legde hij zich, ten einde een beftaan te hebben, toe op de googchelarij; niet met oogmerk, m te misleiden, maar om, langs dien weg veel goeds te (lichten. En dat doet hij. Hij ontmaskert eenen aanzienlijken Beurzenfnijder, en bezorgt denzelven in de handen van het Gerecht; - keert de fpeeltafels der bedriegers om, en bezorgt den beroofden hun wettig eigendom; — redt een onfchuldig ten dood veroordeelden , — en bevordert het huwelijk van den Lieurenant van l:chtefeld met een braaf meisjen , wilhelmine, welke de hebzucht des Vaders in de handen van eenen vermeenden Rijkaar wilde fpelen, doch die op het punt ftond van een Bankroetier, of de moordenaar van uilhelmine te worden. Van hier voert hem het bericht, dat wolfer en julia, famen te Frühburg zullen komen. Hij verlaat die plaats; doch een ongeluk met het rijdtuig,hetwelke hem bijkans het leven gekost had, brengt hem in het huis van zekeren edelman, van bolem, wiens dochter, amalia , toen zij op het punt ftond, om met eenen lude, met wien zij opgevoed was, in het huwelijk te treden, onverwacht was verdwenen , en waardoor deze bijkans zinneloos geworden was. Om amalia op te fporen, weet hij, in de gedaante van een fchatgraver, zich in het huis van den Broeders zoon van haren Vader in te dringen, en ontdekt den verborgen fchuilhoek , wa-rïn eene ongelukkige opgefloten lag, en , onder voorwendfel van den geest,die eenen groten fchat bewaarde, te verdrijven, redt hij deze perfoon, zoo hij meende, de ongelukkige amalia, doch bij nader onderzoek bleek het, dat deze zijne geliefde julia was, en die ook door wolfer en zijn knecht werd nagefpeord. Dezen ontmoetende en julia's verblijf aangewezen hebbende, verwijdert hij zichterftond,zon_der zich nader te ontdekken, om ook amalia op te fporen. Toe. vallig wordt hij ontwaar, dat zij in een klooster is, geeft daarvan de ouderen kennis, en, verkleed als eene dienstmaagd, weec hij in het klooster te komen , en den post van hare oppaster te bekleden. Intusfchen wordt zij door hare ouders verlost, en vervolgends, nadat ook hij het klooster verlaten had, aan den door hem hertheiden lude uitgehuwlijkt. - Op zijne reis van hier bevordert bij nog eene huwelijksverbintenis van een  JOHNSON, OF DE EDELMOEDIGE GOOGCHELAAR. 7*7 „„, landslieden, en dit geeft hem gelegenheid, om •C" lf Xe»>i" cc ontdekken, hetwelke hem in den waan ï£t 2 Z! wel de Echtgenote van woLFfia is, doch door Sgmile u c-n n i£ndeld& wordt, aan hetwelke den Lezer hem rms&ena e ongehuwd is. Hier breekt.. he^Ee^öftaClÖ den'Lezer verlangend uitzien naa ^iSSenïot veraa; van de* hoofdinhoud van dit Deel. Wte?'.kS zeker met eenig genoegen dit Werk lezen, doch ™ n-i hic-r en daar al te zeer, dat het geene waare maar welke zoowel !n den famenloop der gebeurenisfen, als in de SSklÏÏ da bijzondere gevallen , en vooral in de googont vUvkem g ue _ i waarheidgevoel eene on- ££££ ££ SrdS Geef den Lezer eenen Roman in h- ••fen, - zeg hem vooraf, „ dit verhaal is verdicht, ^on -c »ai 4iil 7ich beledigd achten, wanneer de Gefcniedeids , ie n a^v " ^rfehijuSijkheid heeft, dat men deS behoorHi geauthentifeerd, geloofwaardig zou kunnen fZll !__. Oo het Eerfte Deel dezer Gefchiedenis is dit Sfi SSfö 5 oTde twee laatfte Deelen -- Men iele bij voorbeeld, UW*. en vervolgends, de ontdekkin,1 va een zakkenrolder, (en voor het oog was het een ie#«) - die een horologfe£» gouden^fnu.fdoos wftofen en in zijn hairzak verborgen had i ~ 2»« en die " P^npil" ' d°,°r het V0or°ordeel zoo min, als door zijne eige neigingen, laat weerhouden; maar het eerfte niet telt " de ,ant"e «genftand biedt, „iet terftond ifl " wanneer hiji hindeipanlen ontmoet, en ze, integendeel, „ manmoedig beftnjdr. - Zulk een man kunt gij worden.» * ZCer "a!l eene fP°ediSe uitSave vnn het Stcz'uii?nee,g;vervan wij dan 00k dei1 Lezer ^be- Klei-  K. F. KRETSCIIMANN, KLEINE ROMANS EN VERBALEN. 7*9 Kleine Romans er. Verhalen, door k. f. k retscham. Z$ het Ho-"duitsch vertaald, tweede en laatfte Deel. fe Groningen "en te /HHllelJam, bij W. Wouters enj. f. Nwman, 1803. 272 £ f*. QW*t De PnJs ff Te voren (Bladz.- vanuit Zevende Deel) hebben wij bericht gegeven.van het Üerfte Deel dezer kleine Konians Dit laatfte bevat twee verhalen : beiden meer ge* fehikt tot uitfpanning , in een ledig uurtjen, dan tot lee- r-Het eerfte verhaal is getijteld : de Krijgsgevangene. - Een Zweedlche Graaf, uit zijn Vaderland gebannen , was , in Ruslifchen dienst getreden zijnde, flaags geraakt met de lurken en gevangen genomen. Gelukkig valt hij in handen van eenen verftandigen en edelmoédigen Turk , die hem befchermt, en, aan zijnen Vriend, hali, ter bewaring toe- zen(jt. Ibrahim (deze was de naam van dien Turk; zocht hem.reeds voor zijn vertrek, en ook naderhand, toen hij hem weder ontmoette , tot. vriendfehap te ftemmeiv, docli de Graaf gevoelt te zeer het treurige van zijn lot. ' Met dat alheeft ibrahim meer overeenkomst met hem, dan hali, die door zinnelijkheid en wellust overmeesterd is. --— Om hem aan hun te verbinden , beraamt men de verkeering met zulma, eene Sirkasfifche (lavin van ibrahim. Tusfehen deze en den Graaf ontftaat de wiurigtte liefde. — Ibrahim fchenkt haar aan zijnen Vriend, het ontwerp tot een huwelijk wordt reeds beraamd; doch onverwacht overvalt eeh geestlijke,; die tevoren met hali en ibrahim zeer gemeenzaam verkeerde en veel vriendfehap van hun genooten had , het huis vait ha'li, om hier den Graaf en zulma te vinden en gevangen te nemen. Dit p'.an mislukt — hali wordt het flagtöffer, de Graaf, zulma, ibrahim en zijne geliefde hebben, tet naamver nood gelegenheid, om te ontvlugten, enkomen gelukkig te Livorno aan, waar zulma eene Christin,en tevens des Echtgenote van den Graaf wor-dt. Niet onbehaaglijk zijn de onderfcheidene charakters geteekend. De Graaf is een man van verftand, en van kunde, maar' tevens van een zeer fijn, niet door de zinnelijkheid bedorv ven , gevoel. Hiermede heeft ibrahim, offchoon , minder verlicht, minder befchaafd, veel overeenkomst. Ook voor dezen is de liefde „ eene geestelijke behoefte" Een zekere bensaid komt hier het naast aan; zijn ftelregel is, „ niet te veel het ligchaam, niet te veel den geest! Uit lig„ chaam en ziel beftaat de mensch. Daarboven of daarbene- „ den is flechts engel of dier." . Ha u's beginfelen zijn " veel  t&l K.F.KRETSCHMANN, KLEINE ROMANS EN VERHALEN. veel grover. „ Het leven te genieten is pligt; alle verdriet „ te verwilderen is verftand; en heden te genieten , dat men „.morgen weder genieten kan, is deugd" Met dat al Zijn deze vier menfehen onderling vertrouwde Vrienden — Hier en daar komen trekken in dit Werk voor, die te veel Ct^fi^ g6Ven' — Vü°r j°llge ^ is En voor anderen vinden wij het nutloos. Wij kunnen 'er weinig Zedenkunde in vinden, of men vindt dezelve elders veel beter, en in een minder gevaarlijk en meer belangwekkend cewaad. —<— ö Het Tweede Stukjen is meer grappig ~ veithannema* eene vertelling. Deze veit had, gelijk dit meer gaat, geld en tijd aan de Academie verkwist, eu de oude Heer wilde echter, dat hij Doctor in de Rechten moest worden. . Geheel verlegen over dit vaderlijk befluit, waaraan hij zeker niet kon beaiiüwoorden, redt hem een Academie Vriend, - een Frank, - uocr het edelmoedig aanbod, om, in zijne plaats, naa mwj te reizen, op naam van veit hanneman, die aldaar geheel onbekend was, en vervolgends onder dien naam, te Promoveren tot Doctor in de Rechten. Dit gelchiedde, en de zaak zou voor altoos geheim gebleven zijn, bijaldien niet «en van de opponenten van den gewaanden veit zoo veel genoegen in zijne bekwaamheden en zeden gevonden had, dat hij vriendlchap met hem maakte en ten eenigen tijde een bezoek beloolde; waaraan hij ook, na vele jaren, voldeed, doch, tot zijne verbazing, ontdekte, dat deze een geheel andere veit was, dan de man, (net wien hij had gedisputeerd. Eene waarfchuwing voor de Heeren Studenten, om toch niet met de vederen van een ander te pronken. Doch bij ons komt men 'er, zonder een publiek dispuut, dikwijls door; al Itaat er ook op de disfertatie gefchrèven, ertiditorum examim jubmlttlt — auitor! zoo heeft elk zijne huismiddeltjens. —-—■ Eene waarfchuwing voor de faculteiten tevens, om geene onbekenden van andere Hooge Schooien te promoveren er mogt ook eens een gewaande veit hanneman onderlo. pen. • ■ De Stukjens in het Eerde Deel zijn nog wel zoo belangrijk, dan die twee, in dit Deel. Indien dit Werk dus van «jd tot tijd den kreeftengang zou gaan , verheugen wij •ns, dat er op den tijtel ftaat, Tweede en laatfte Deel. ,  UITTREKZELS en BEOORDEELINGSN. .tiet leven van joannes, den Dooper. Door hendrik van gelder, Leeraar in de Verëenigde Doop:-gezinde Gemeente , te Westzaandam. Te Wesizaandam , bij H. van Aken, 1803. 23*3"Blhdz. 'In gr. QStavo. De prijs is j 1 - 10 - : Het is aanmerklijk, dat de groote voorloper van den Heiland der Wereld, joünnes de Doper, over wiens leven tot hiertoe, in het Nederduitsch, zoo weinig of niets, opzetlijk gefchrèven was, in een en hit zelfde jaar dc aandacht tot zich getrokken heeft, vau twee Leeriiaren bij onderfcheidene Christen Gezindten. Wij' hebben onlangs , in dit Deel van ons Maandwerk (i Stuk, Bladz. 353O herwerk van den Eerw. krom, Hervormd Leeraar te Gouda over dit onderwerp aangekondigd , thands kondigen wij over hetzelve het werk aap vau den Doopsgezinden Leeraar h. van ?.Ètp|«. Eik dezer waardige mannen heeft zijne taak, op zijne wijbearbeid, elk verdient lof. Van gelder heelt, in tien Leerredenen, de berichten der Euiingelisten nopens loiiNNES geleidlijk behandeld, en met eene eenvoudige duidliikheid, oordeelkundig opgehelderd, en met zijne aanmerkingen cn 'er uit afgeleide lesfen nuttig gemaakt ter betrachting voor zijne Lezeren. Hoe min nieuws men hier dus moge aantreffen , men zal echter zijne Leerredetien met genoegen lezen, en 'er tpt lecnng en Hichting vrucht uit kunnen opzamelen. Deze Leerredenen verdienen onder goede Leerredenen eene goede plaats. Gedachten over de Zaligwording van Zondaren; en de leere der verkuzing in nauw verhand met die der verlosjiuge. Door j. veen, Lidmaat der Hervormde Gemeente te Dirkshorn. (Derde Drukf) Te Amjïeldam , hij j. Weppelman , 1802. 76 Bladz. In Duodecimo. Gedachten over de Prediking van het Euangelie; en de werking van den II. Geest door hetzelve; als het eenigst middel des geloofs. Door j. veen, enz. Tweede Stuk fPwcede Druk?) 1.803. 100 Bladz. In Duodecimo. nieuwe vad. bibl. vii. deel. no. l6. Zz CS'  72A J. veen, gedachten over de zalig wording , enz. Gedachten over het Geloof, en de Heiligmaking, als het middel en de weg tot de Zaligheid; en over des menfehen -onmagt. Door j. veen, enz. Derde Stukjen. 107 Bladz. In Duodecimo, \$>ci. De prijs der Drie Stukjens is f : - 13 - 8. TW"ij hebben verzuimd van deze Stukjens verflag tc W doen , toen het eerfte voor de eerfte keer is uitgegeven , wij geioven echter 'er niet geheel van te mogen zwijgen. J. veen, Lidmaat der Hervormde Gemeente te Dirkshorn , heeft in deze drie Stukjens zijne denkbeelden over onderwerpen, die zeer dikwijls behandeld zijn, met veel klaarheid, en oordeel, geleidlijk voorgedragen , en dezerven zijn , onzes achtens, het goed onthaal waardig, hetwelke zij gevonden hebben , zoodat het Eerfte Stukjen reeds voor de derde keer heeft moeten gedrukt worden. ■ J. veen heeft wel gedaan, dat hij op het Derde Stuk» jen Kerklijke goedkeuring gevraagd heeft, die hij ook verkregen heeft. Zijne wijze van denken en fchrijven is toch niet naar den fmaak van velen, die omtrent deze onderwerpen, meer fomber gewoon zijn te denken, en bekrompen te fpreken, doch die hem , ten minfte nu met, verdenken kunnen van eenige afwijking van de recht' zinnigheid der Hervormde Kerk, alhoewel wij hier mede met zeggen willen, dat wij alle zijne gezegden voor de onzen zouden willen nemen , of dat de onderwerpen ontegenfpreeklijk voldongen zijn. Genoeg, veen toont zijn onderwerp meester te zijn, zijnen eigenen weg te kunnen en durven bewandelen, en zijne gedachten in eenen goeden ftijl te kunnen voordragen en mededeelen. Bekroonde Perhandelingen over het Geloof en de betrachting ter bevordering van tijdelijk en eeuwig geluk. Uitgegeven door het Gezelfchap; onder de zinfpreuk: Tot ver. meerdering van kunde op Godsdienst gegrond, te Amfteldam. Te Amfteldam, bij D. Bouwmeester, 1803. 72 Bladz. In OStavo. De prijs is f : - 6 - : Een Genootfchap te Amfteldam, hetwelke tot zinfpreuk heeft: Tot vermeerdering van kunde op Godsdienst gegrond; (meo zou kunnen vragen . of het niet voegzamer zou  bekroonde verhandelingen over het gel00f,enz.7E3 zou zijn: Godsdienst op kunde gegrond, of liever Gods» dienjllge kunde, of kundigen Godsdienst ,-) heeft tot eene prijsvraag opgegeven : Wat moet men gelooven en betrachten, Zelfs in eenen armoedigen toeftand, tot zijn tijdelijk en eeuwig geluk? Eene vraag, die niet zeer duidlijk of gelukkig uitgedrukt is. Zij is echter beiüidwoord in twaalf ingekomene Verhandelingen , waarvan 'er twee met den uitgeloofden Eerepenning gekroond en hier bij eikanderen uitgegeven zijn. De eerfte is van tjaard reneman , Leeraar bij de Hervormde Gemeente te Hindeloopen ; de tweede is van eenen .onbekenden, die, ze» diglijk, zijnen naam niet heeft bekend gemaakt. Van het een en ander kunnen wij niet veel anders zeggen, dan dat, in allen gevalle, de oogmerken prijslijk, en de wil goed is; en dan geldt de fpreuk : Tarnen est laudanda voluntas. Eerfte Onderwijs in den Godsdienst. Een Leer- en Lees < boekje voor Kinderen. Eerfte Boekje , bevattende de voornaamfte waarheden van den Natuurlijken Godsdienst. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P. z» 1803. 52 Bladz. Voorbericht xvi. Bi Otiavo. De prijs is ƒ : -6-: Blijkens de onderteekening van het, aan het Boekjen ongeevenredigd , Voorbericht, is de Opfteller van hetzelve j» w. statius muller, Pred. bij de Euang. Lutherfche Gemeente te Haarlem. Of wij nog niet genoeg van foortgclijke Boekjens hadden , heeft zijn Eerw. het getal nog met één vermeerderd. In het Voorbericht verfchoont zich de Opfteller daaromtrent; uit hoofde van het gebrek, hetwelke hem toefchijnt in de mecsten plaats te hebben ; tevens in dat Voorbericht opgevende, wat 'er volgends hem in zoodanig Boekjen verëischt wordt, en wat'er in dient gemijd te worden. En het eerfte van allen is , hetgene men thands geduurig elkandercn vertelt, en hetgene ook eene waarheid is, maar die, ongelukkig,dikwijls misverftaan, ra verkeerd te pas gebragt wordt: ,, Men kan het.groot onderfcheid tusfehen Godgeleerdheid en Godsdienst niet genoeg in het oog houden." VVat nu het Opftel zelf van het Leerboekjen betreft , hetwelke de Eerw. muller ons levert, hij is daarin Zz 2, het  f&4- eerste onderwijs in de!,' godsdienst. 2 het Onderwijs in den Godsdienst voor een. groot gedeelte, zegt hij in het Voorbericht Bladz. XI, gevolgd, hetwelke. voorkomtin het Werkjen van k. e. lossius getijteld: gumal en lina. Het is ons voorgekomen, dat het Boekjen ja niet kwaad is , maar tevens noch in zaken noch in wijze van voordragt iet. bijzonders heeft. De waarheden van den Natuurlijken Godsdienst worden in dit eerfte Boekjen geleerd. Wij'misfen in hetzelve het onderwijs , over de ongenoegzaamheid van den Natuurlijken Godsdienst in den tegenwoordigen toeftand van het menschdom , en de noodzaaklijkhcid eener Godlijke Openbaring. Doch misfchien brengt de Schrijver dit in het volgende Tweede Stukjen. Korte en noodige erinnefing aan de Doopsgezinde Christenen, en alle zoodanigen mijner ■ Medeburgeren , die zwarigheid maken in het Eedzweeren. Betreffende het Formulier vau Eed of Verklaring , voorgefchreven , hij. de Publicatie van .het Staatsbewind van 8 Augustus 1803, nopens het Don Gratuit van Twee ten Honderd op de Bezittingen , door ci-iristianus patriop hilus. Te-tlaarkm, bij A. Loosjes, P. z., 1803. 22 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 4 - : De Schrijver van dit Stukjen maakt zich eene gemocdlijke zwarigheid , over het Formulier van den Eed of Verklaring , welke voorgefchreven is door het' Staatsbewind nopens het don gratuit van Twee ten Honderd op de Bezittingen; uit hoofde van het Hot van hetzelve Formulier : onderwerpende ik mij plechtig aan de flraffe, bit' Goddelijke en menjchelijke Wetten, tegeneen valj'chen Eed of Verklaring bepaald; oordeclende_ dat op deze wijze alle onderfcheid tusfehen eenen eigenlijken Eed en eene Verklaring met waare Woorden wordt weggenomen , dewijl juist het onderfcheideride van den Eed beftaat in eene aanroejnng van God, en onderwerping aan Godlijke hrair'en , waaromtrent zij, die den Eed voor ongeoorloofd houden, hunne gemoedlijke bedenking hebben. Op dezen grond, rnadthij zoodanigen een adres of ve;-zoekfchrift aan het Wetgevend Ligchaam aan , om voorziening in dezen , van' welk adres hij een concept opgeeft, en hetwelke,' zijn's-heduiikensdoor de Doopsge- zin-  PATRIOPHILUS , KORTE EN NODIGE ERÏNNERiNG , ENZ. 7*5 zin de Gemeenten, als een Kerk-lijk Genootfchap of als Gemeenten het gefchiktst zou kunnen aangeboden worden. , Het is zoo , dat zoodanige uitgedrukte onderwerping tot hiertoe bij eene Verklaring met waare Woorden niet is gevorderd; ook is het voor een ander moeilijk om over een gemoedlijk bezwaar van iemand te oordeelen, waaromtrent ook, met recht, alle confideratle gebruikt is geworden ; maar de zaak wel ingezien is het onzes bedunkens meer eene zwarigheid in de woorden dan in de zaak zelve. Immers een valfche Eed en eene valfche Verklaring zijn bij de Overheid even ftraf baar, en aan de (Tralie die bij Godlijke of menschlijke wetten bepaald* mogen zijn, onderworpen. Adolf van knigge over de verkeering met menfehen, - bij wijze van uittrekfel bewerkt voor jonge lieden uit den befchaafden ft and, opgehelderd en verrijkt met een aantal ■Voorbeeldenen Karakter-fchetfen uit de beste Schrijvers, door j. g. gruber. Uit het Hoogduitsch. Eerfte Deel. Te Zutphen, bij II. C. A. Thieme, 1803. 223 Bladz. In Octavo. De prijs is f 1 - cl - : Het Werk van knigké over de verkeering met menfehen, is onder ons met lof bekend; dit Werk is door den menschkuncligcn gruber hier geheel omgearbeid ten dienile van jonge lieden, die de wereld ftaan in te treden; om hen te leeren de zedenlijke waarde der daden en handelingen recht te beöordeelen, en volgends eene juiste beöordeeling van dezelven zeiven te handelen. Dit Eerfte Deeltjen (de Schrijver hoopt alles in drie Deeltjens van matige dikte af te doen,) handelt over de K verkeering met zich zeiven, en leert den jongeling op zich - zeiven acht geven, om zicli zeiven te leeren kennen, zich zeiven recht\e fchatten, ten einde niet door minachting van zich zeiven laag van hart cn verachtlijk ook bij anderen, en een menfehenbater of deugniet te worden; of door te hooggevoelendheid van zich zei ven trotseh en laatdunkend op anderen laag neder te zien, en zich haatlijk te maken. De ftiil, waarin deze zelfkennis wordt voorgedragen, is bevallig; uit de beste mensehkundige Werken van Zz 3 KNIG.  7»6 J. G, GRÜBER, AD0LF VAN KNIGGE , ENZ. Knigge en gruber zclven, maar ook van fest, GEELERT, HERMES, IFFLANü, LAFONTA INE, JMORITS, MULLER, SCHILLER, WIELAND, ZIM- Merman, enz,, worden hier opmerkingen, lesfen, voorbeelden bijgebragt; die tot leering en opwekking dienen, en den jongeling van de waarheid en noodzaaklijkheid zijner verpligting tot zelfkennis duidlijke en klare denkbeelden geven. Wij verlangen naa de voordzetting en voltooijing van dit Werkjen, en zouden het gaarn in de handen der jonge lieden zien, ten einde zij het naarftig beltudeeren, en als eenen gidze raadplegen, op den weg, dien zij Haan jn te treden en te bewandelen. De vertaling is over het geheel wel uitgevallen j zij is zuiver en vloeiend. Rijkdom, Middelbare Stand en Armoede in drie Befpiegelingen met Plaaten. Te Haarlem, bij A. Doosjes, P.z. 1803. 208 Bladz. In gr. Octavo. Deprijs is fs-iS-i Teelten- Graveei- en Drukkunst, gevoegd bij eene in allen deele keurige uitvoering, kondigen dit 'Werk reeds bij den eerften opllag als een Proefituk van fmaak in alle deze bijzondere betrekkingen aan. Deszelfs inhoud beandwoordt aan de uiterlijke gedaante , en wij kunnen niet nalaten ons oprecht gevoel van genoegen te uiten, over de vlijt, waarmede de Uitgever , die ook tevens de oorfpronglijke Schrijver van dit fierlijke Werk is, zich toelegt, om de eer onzer Natie , door daadlijke bewijzen, wat betreft het voordbrengen van nuttige en tevens bevallige Werken, tegen onze Nabuuren op te houden en dezelven in belangrijkheid en nut zelfs te overtreffen. De drie onderfcheidene Befpiegelingen, welken in een* 'fierlijken Dichterlijken ftijl vervaardigd zijn, worden elk met eene leerrijke Gefchiedenis vergezeld en door een treflijk Dichtftuk van de beroemde Nederlandfche Dichteresfe petronella moens befloten. De doorgaandfche geregelde famenhang der Befpiegelingen en het verband van de Coupletten der Dichtftukken maken dit Werk ongefchikt om uittrekfels op te leveren, welken met c.is beftek overëenkomftig zijn. Wij zullen ons derhalve vergenoegen met de woorden des Schrijvers,  rtjkdcm, enz. lijkzangen voor mr. h. van alphen. 72? vers, die hij met betrekking tot de Dichtftukken van petronella moens, in het üot van zyn \ oorbencnt uit met eene kleine verandering op dit geheele iamenitel toe te pasten, en daarmede deze onze aankondiging van dit treflijke Werk bcfluiten : „ Mogten deze Befpiegelingen en Dichterlijke fchilderijën de gevoelens vanMenscnliikheid, Deugd cn Godsdienst, in dezelve vervat, door haare treffende beelden en krachtig koloriet tot die veêrkracht en daadelijke werkzaamheid verhogen , waardoor het redelijk en zedelijk fchepfel alleen beandwoordt aan het doel van zijn aanwezen, en zich op eene waardige wijze voorbereidt tot dien ftaat van grootere volmaaktheid, waarin de thands nuttige onderfcheidingen dezer Proeffchoole zullen wegvallen, om vervangen te worden door de wezenlijke verfcheidenheden van meerdere ot mindere voortrefiijkheid en zedelijke volkomenheid. Z z 4 £t' Lijkzangen voor Mr. hieronymus'van alp hen, overleden in 's Gravenhage den 13 van Grasmaand 1803. Te Rotterdam , bij Cornel en van Balen. Ruim 100 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f 1 - : - : Eene zonderlinge rapfodie van Gedichten en Rijmen , de mcesten van lieden, die als Dichters geheel onbekend waren, of die voorzichtig genoeg zijn, om hunne nament'huis te houden. Zeer weinigen zijn 'eronder , die eenige aanmerking verdienen. En niettegenftaande de overige Dichters en Dichteresfen , gelijk hij ze goedvindt te noemen, den Uitgever, dat is J. w. bussin gh , Predik;, k te Gouda, de befchaving hunner 'Stukken wel onbepaald hebben willen toevertrouwen , (geen gering vertrouwen waarlijk!) kunnen wij niet anders zien, dan dat ze van zeer weinig waarde zijn. Agter deze zonderlinge Verzameling ftaat eene foort van Redevoering, op 'net zelfde onderwerp. Maar ze is ten uiterfte onvoldoende cn zeer gebrekig, en doet haren. Steller waarlijk geene eere aan. — En dit zal heten een gedenkzuil voorden waarlijk grooten vanalphen <"> richten! Och arm!!  C. VAN DER AA , HANDBOEKJEN , ENZ. B* nopt handboei-jen der Vaderiandfehe Gefchiedenisfen , canvang nemende met de komst van karel den «rij* den tot de Graaflijke waardigheid over deze landen, tot den tegenwoorftigeji tijd. Uit de beste Autheur en en an- . m-e echte Stukken, ten dienfie van Neérlands Jongetingjehap bijeengezameld en in orde gefield door corkelis van der aa. Vijfde Deel. Met Platen en Pourtraiten • Te Amfteldam , bij f. Aïkht,' 186,3. 44? Pladz. In Duodecimo. De prijs is ƒ2 - 4 - : In dit Vijfde Deeltjen worden de Vaderiandfehe Gefchiedenisfen wederom met het jaar 1717 óbgevat en tot het jaar 1783 voordgezet. 'Er beersêht in dit Verhaal zeer veel beknoptheid, zoodat het in't kort een vrij volledig bericht behelst van het voorgevallene in dit Mi vak. Het is zeer geregeld en duidlik opgefleld, zoo'als men voor dc Jongelingfchap behoort te fchrijven, zoodat men het met aangenaamheid en genoegen lèest. Ook vmden wij hier die reden niet, die wij in de vorige Deeltjens meenden aan te treffen, om op de taal en fpelling aanmerkingen te maken. Schoon 'er nog wel eens ' lner ot daar een misftag onder loopt. « Met het beftier van willem den vierden- , in den jare 1747, hebben die verfchillen, twisten en oiiëenighedeu eenen aanvang genomen, die van tijd to: rijd verzwaard en vermeerderd zijn, en eindelijk tot eene verbazende hoogte zijn opgeiregen. Deze worden hier allen, bckuoptë.\ffl^ derzelver oorzaken en nitwèkfelen opgegeven. VVi, heoben een groot deel van deze gebeurenisfen be. Jeeid, en zoo veel wij ons kunnen herihhereii. worden de daadzaken hier naar waarheid verhaald. Ook kan men den Schrijver van geene haatlijkhcid hefchuldigen, maar hi, doet evenwel doorgaands vrij duidlijk zien, welke partij hi, is toegedaan, en deze verdedigt, of ten minne hij verfchoont ze, zoo veel hij kan. Anderen zoeJten de eerfte bronnen van zeer veel kwaad aan de andere zijde; en wederom ook anderen houden zich ook hier aan den ouden ftelregel, dat, daar twee famen kijven, doorgaands beiden fchuld hebben, en dat 'er aan beide zijden gezondigd is. Jongelingen , dien het om de waarheid te doen is, en die daartoe gelegenheid hebben, zullen wel doen, wanneer zij dit verhaal vergelijken, met dat  e. wassenbergh, oratio, etc. 729 e rr e i n. Vy ith a Collection of Idioms. Enelifche, Deutfche und Hollandifche Gefprache für Anfanger. Nach j. perrein. Nebst einer Sammlung befonderer Redensarten. Entrelfche. Hoos;- en Nederduitfche Samenfpraaken, MWf Eer stbeginn enden, Naar j. perrein. Achteraan ,s gevoegd: Verzameling van EigenÜartige Spreekwijzen, enz.TeAmjleldam,bijW.Ho[ivop, 1803. 581 bladz. In Duodecimo. De prijs is f i - 16 - • Aan een Werk van john perrein, onder den tijtel van Elements of Converfation, of Gronden der Verkeeringe , bekend, eu op zeer vele Scholen m ge-  732 J. PERREIN, ENGEISÏI, ETC. OTAI.OGUES. brink , is het tegenwoordige Werk zijnen oorfpron» ver» lcnuidigd. Samenfpraken wordt het betijtcld: doch deze titulatuur drukt den inhoud niet volkomen uit. Vooraf wordt een bijkans honderdvijftigtal Bladzijden bedeed aan de opgave van de meest gebruiklijke woorden , in verband ot famenvoeging met alle de deelen der Rede {Partes ürationis) geplaatst ; waardoor den Leerlingen eene voegzame handleiding wordt gegeven, om van den grond ai aai zich eene menigte fpreekwijzen eigen te maken weiken in het daaglijkfche leeven telkens voorkomen. Zonder daarvan den vorm te hebben , kon het Werk als eene geleidlijke fpraakkunst befchouwd, en met nut gebruikt worden , mids onder het geleide eens bekwamen onderwijzers , die, in de drie talen en derzelver gronden genoegzaam geoefend , den Leerlingen met «repaste onderrichtingen voorlicht. Een Werk , dus uitvoerig in zijnen aard, herinneren wij ons niet, in den loop onzer Boekbeöordeelingcn ontmoet te hebben. Uit «Ghting voor de drie hier behandelde talen wenfehen wij, aai het genoegzame aanmoediging zal vinden, zoo om tie tennis van die talen verder voord te planten, als om den Opfteller voor zijne waarlijk geenszins geringe moeite eene gepaste vergoeding te doen erlangen? Met al het geduld , waaraan wij door onze opgenomene taak gewoon zijn , zullen wij van het Werk geen Uittrekfel kunnen geven. Met de aanbeveling aan de vlijtige beoefening van onze jonge Taalleerlingen moeten wij ons dus vergenoegen. ö Schets der Nederduitfche Spraakkunst , of Grammatica. tot gebruik in de Scholen , zoo wel voor Leermeesters' als voor Leerlingen. Te Amfteldam , bij M. Schale- . kamp, 1803. Eén Blad in Plano. De prijs is Deze Schets bevat: 1. Algemeene begrippen. 2. Opgave van de negen deelen der Rede ; haare verdeèling in veranderlijken en onveriinderlijken , welke van twee ioorten zijn. 3. Aanwijzing waar men bij de Buiging op letten moet, 4. Lid- of Geflachtwoorden ; hSe veel Oeliachten er zijn. 5. Van het onbepaalde Lidwoord. t>. Van het bepaalde Lidwoord. 7. Van de zelfftandige Naam-  SCHETS DER NEDERDUltSCHE SPRAAK-If ÜNST. 733. Kernwoorden. 8. Van de bijvoeglijke Naamwoorden, o V n de Voornaamwoorden ; hunne onderfcheidene SnïSA io. War bii de bijvoeglijke Naamwoorden SemèrkMnoêT wordc,r. ii> Van de trappen van ver: , Vw dc Werkwoorden. 13. Gcllachten of fStóÏÏ%StwÊ 14. Éïutóè verfchillende Wijzen. ^ ni„e 1 SillenJc tijden. 16. Hunne getallen en meervoudig. 17. Hunne Perloonen. 18. Van 5f Se iwoordcn ; hunne Poorten , verfchillendei Ujden «SderinieB* 19. Welke vraagende bijwoorden daai ^SaïfS Sn. lo. Van de Voorzetfels, en wat deSi SSn k Van de Voegwoorden , en waar toe ét^^]£:^ deTusichenwerplels, en haar* f0Ehiddök is hier een Vcorbccldbijgevoegd, aanwijzende: hoe Se Volzin, en dus ook öndicn het ^dig * ) elk Boek, naar de negen deelen fcj^g.JÊ^ Soet onleed worden; welk vooroeeld in 71 byzoLdera afdeelingén verklaard wordt. aebruilc Wat met deze Schets bedoeld wordt, ^w^gebmas men wi' dat van dezelve gemaakt worde, kunnen wi, met Se, • 0 Se"bedunkens "zou eene beknopte NederduitfcheSpraakkunst, die iet meer dan eene aanwijzing beelsdc meeVoldoende zjjn , om onkundige Leermeesters* SSS^Sw^m is deze Schets zekerlijk met beftemd) ehinïe Leerlingen te onderrichten; terwijl dan ook eene & ftruikelblokvan de meeste beoefenaars lei Nedcrauhfche taal, daarin wel voornaamiijk, op goede gronden, behoorde voorgedragen te worden. rerffa' van het gelleurde omtrend de, tn t jaar i7qc>, ^SW,^^ ^ Gcrcjornmrde Predikanten en het daar omLnd gehouden Gedrag w« dirk cornPlis van voorst, befchreven door Hem zelJen Te Amfteldam. hij R. van Lochem, 1803.. 74 ifcfe &de 'm. Iu .gr. Octavo. De prij-s 1* ƒ: - 10- : eytatu'i res gestas 'pofull Roman! carptim, ar queque meSZïria dlgna vidébantur, perfenbere: eo magis, qued mihi a rpe,metu, partibus refublicic animus hber eidU m helibeflotcn de daden van het Romeinfche Volk ko,tlijk, voor zoo verre dezelven der geheugen» waardig fche*  734 ö. C. VAN V Ö Ö R. S T nen, te le fchrijven: te meer, daar mijne ziel vrij was naa hoop vrees onpartijdigheid.) Zoo fchree/de Voo£ treflijke sallustius in het begin zijner Gefchiedenis over de famenzweriug van catilina (*). Hoe gewigtis ook deze les is voor elk, die het onderneemt deze of ge< e gebeurems te boek te ftellen en te befchrijven; hoe navolgenswaardig ook dit voorbeeld een' ieder, die der waarheid oprechtbjk wil hulde doen, wezen moet; leert, helaas» echter de daaglijkfche ondervinding, hoe weinigen dit voorbeeld gelijk zijn, of dezen geest uitdrukken , vooral wanneer men zelf aan de te boekgeftelde gebeurenisfen deel genad heeft, of daarïn min of meer betrokken geweest is. — Daar wij voor ojw zeiven menen in ftaat te zijn geweest het boveiiftaande Stukjen met alle onpartijdigheid te lezen en te beöordeelen, hebben wij ook de vrijheid genomen hetzelve aan den gemelden regel van den Romeinfchen Gefchiedfchriiver te toetien en dus ook even onpartijdig en vrijmoedig on2e gedachten daaromtrent mede të deelen. ." Het kenmerkt altijd eene onwetende of lage ziel, wanneer men, bij het beöordeelen vau Gefcliriften, den Schrijver zeiven geduurig in het fpel brengt, of zich meer perfoonlijk bit dezen laatften, dan bij de eerften bepaalt, of op deze ofce3? wijze m haatlijke bewoordingen tegen hem uitvaart, enz: dit Oelcnntt is echter dermate ingericht, dat wij nu en dan Van den Scnnjver zeiven zullen moeten fpreken, „ (ik moe st „ van mij zeiven fchrijven,*' zegt v. V. Voorr. Blads VO evenwel alle onbevooroordeelde Lezers tot Rechters inroepende omover onze gezegden, na gedane vergelijking, eene rechtmatige mtfpraak te doen. Deze aanmerking oordeelden wij nodig, om alle verkeerde toepasfmg voor te komen, te moeten laten voorafgaan, en willen wel bekennen, dat dit ons in het eerst, om van dit Werkjen eene Recenfie te fchrijven. heeft doen aarfelen. Het Stukjen zelf fchijnt ons, grotendeels, in haast opge-. ileld, en fpoedig afgedaan te zijn. Van hier, dat het niet ge. heel van Drukfouten zuiver is. (Zie bij voorbeeld Bladz. i, 14, 43., — Dat in verfcheidene perioden en berichten die denMeid en volledigheid ontbreekt, welken in zaken vandergelijken aard van zoo veel belang zijn. (Dit moet ftraks nader blijken.) Dat het geneele Werkjen dóór een onaangename, dikwijls gemeene cn lage, ftijl heerscht, welke den Lezer telkens doet vergeten, dat he: van een befchaafd en in de fraaië' Ietteren geoefend man, veel min van eenen Leeraar , wiens zachtzinnige geest zich ook in zijnen fchrijfftijl behoort te openbaren, herkomftig is. Hier komen de hier en daar zijdelingfche aanvallen, of, om met den Schrijver Bladz. 38 te fpreken, defekeuten onder water, bij , die , hoe ook gebruik:, doorgaands meer na- dan voordeel doen. rjus •j ■ • • ■ 1 ) . C*) s al lust. c a til» Cap. IV.  VERSLAG VAN HET GEBEURDE IN KE'E JAAR I?Qct. 73^ Dus voordgaar.de, en ons tot alle bier voorkomende bijzonderheden bepalende, zou onze Rccenfie vee! te omflagtig •worden, waarom wij ons alleen tot deze en gene trekken zullen bepalen, doch tevens onze Lezers genoegzame gelegenheid geven, om over de waarde vau dezen arbeid van den Amftèidamfchen Kerkleeraar te kunnen oordeelen. - Hierom zullen wij ook, wat de Voorrede betreft, niet anders aanhalen, dan 'hetgene de Schrijver Bladz. VII van voor«dame bewerkers der Omwenteling van 1795 zegt: „ dat zij „het op den Godsdienst in het algemeen, en bijzonder nog „ op den Gereformeerden Godsdienst geladen hadden." Of de Domine zulken onder die partij , waartoe hij beftendig is gerangfehikt geweest, dat is, onder de zoogenaamde Revolutionaire Patriotten , heeft aangetroffen , weten wij niet ; maar dit weten wij , dat wij voorname be¬ werkers dier Omwenteling kennen , als brave , verlichte , Godsdienst- en deugdlievende mannen , die altoos daarvoor gehouden , en het in de daad zijn ; boni esfe quant videri maluerunt) die ook met den tijd hebben voord« gedacht, en zich zeiven tot nog gelijk gebleven zijn; die de pogingen der Hoose Regeering, om partijen te veréentgen* waarvan Bladz. IV melding gefchiedt , toegejuicht hebben» doch tevens van gedachten waren, dat zulks met alle moog-. lijke voorzichtigheid moest gefchieden , ten einde niet aan nieuwe verdeeldheden voet te geven. • Doch waartoe bier deze geheele pasfngie? Dezelve doet tot de braafheid of eerlijkheid van den Schrijver, het zij 'er dan zulken al of niec geweest zijn, niets toe of af. Van de haastigheid des Opftels, waarvan wij boven gefproken hebben, is ons, onder anderen, Bladz. 3 een bewijs voorgekomen, waar de Schrijver zegt: „ dat het voorde Vader. „ landfche en Kerkelijke Gefchiedenisfen eene nog al belang„ rijke bijdraage mag gerekend worden, een bericht te ontfan„ gen van het 'geene omtrend vijftien van hunnen dienst ontfla„ gene Predikanten, in de grootlte Gemeente van ons Vader,. land, in Amfterdam is voorgevallen." En wanneer hij dar» Bladz. 9 dat bericht begint, laat hij zich dus uit: „ Men ver„ wachte geen uitgebreid verhaal van alle bijzonderheden, wel„ ke omtrend die zaak zijn voorgevallen: vooral niet betrekke„ lijk het out/lag, 't welk ook, voor mijne verbintenis aan de,, ze Gemeente, is gefchied." Doch wat belangrijks is 'er dan in voor de Vaderiandfehe en Kerklïjke Gefchiedenisfen? te meer, wanneer men niet van meet af, vau hetontdag, begint, hierüit toch zijn alle volgende voorgevallene handelingen vocrdgevloeid. Dan, dit geheele bericht is zeer onvolledig; en, hetgene ons heeft verwonderd, is, dat, daar de Schrijver, dit geheele Werkjen door, met zoo veel ophef van zich zeiven fpreekt, wij, in vergelijking daarvan, hier zoo weinig vau hem ontmoeten, vooral, dat, daar hij vaa  736" D> c. van v o o r s f van het bedanken van anderen in de Kerklïjke Commisfie gewaagt, hij van zijn eigen heengaan zwijgt, te meer, daar hij nog kort te voren verklaard had, tot den laatften man te zullen blijven.—— . Ook kunnen wij niet overeenbrengen, hetgene wij Bladz. 21 lezen, dat men van den kant des Kerkenraads niet geHemd, en dus ook niet werkzaam fcheen voor de onderlinge verëeniging der onderfcheidene Predikanten; daar tot tweemalen toe (Voorred. Bladz. IV en eo,) het befluit van den Groot Kerkenraad van den 6 Nov. 1798 wordt bijgebragt, eu waarin met zoo veie woorden gelezen wordt; „ dat dc vergadering „ genegen is, om bij alle voorkomende gelegenheden be wij fen „ te geven van haare zucht voor de verëeniging en ter herltel„ ling van de eendracht." — Dat op Bladz. 25-35 nog wel eenige aanmerkingen zouden te maken zijn, zal elk bedaard Lezer gereedlijk erkennen, doch daar v. V. ten Hotte zelf zegt: „ ik frappe hiervan af, „ dewijl het een blind redeneren is, als men geene groadeu „ opgeeft, waarop zulk vermoeden rust," Happen ook wij hiervan af, te meer, daar op hetgene Bladz. 28 en volgg. in jiiet zeer vriendlijke termen van de Diakonie gezegd wordt, Broeders Diakenen, in eene openlijke Advertentie in de Stads Courant , verklaard hebben , zich te zullen verandwoor- den. . , En hetgene zij, waarfchijnlijk, eer dit Blad het licht ziet, al zullen gedaan hebben. Met voorbijgaan dan van deze en andere bij zonderheden, moeten wij onze Lezers nog een oogenblik bij datgene bepalen, hetwelke de Schrijver zegt hem voornaamiijk als misdaad te zijn aangewreven, naamlijk, zijn gehouden gedrag op den 25 Sept. 1. 1. in de Eilands Kerk , Bladz. 41 en volggï U\) geeft ons Bladz. 46-48 op, wat hij bij die gelegenheid over I joh. IV: 9 predikende gezegd heeft, en wel : „ daar het ,, gerucht ous zeide, dat 'er een befluit genomen was, om de in 't jaar 1796 ontllagene Predikanten aan de Gemeente te „ rug te geven," enz. het nu van het hoogfte belang was allen haat en nijd af te leggen, en zich oprecht en broederlijk te verëenigen, enz. — Wij zijn het met v. V. volkomen ééns, als hij ttlr.Jz, 50 zegt: „ dat niemands vrijheid aan handen „ (dit zal banden moeten wezen) mag gelegd worden , vooral ,, in de bediening van het Euangelium;" maar dit heeft ons verwonderd, dat, daar hij dit zijn gedrag Bladz. 49 met dezen uitroep eindigt: „ Hemel! als dat misdadig is, als ik hier te vroeg heb gefproken, dan weet ik niet meer, waar en wan. ,., neer een Leeraar van den Godsdienst echte broederliefde ,, mag en moet aanprijzen!" en wanneer wij dan daarmede de volgende trekken vergelijken , dat v. V. „ ondernemende van r.art is»" Bladz. 36; — dat, „ noch verlies van vriendfehap, „ noch zuure aangezichten eenigen indruk op zijn hart „ maakten," Bladz. 37; — ,, dat hij altoos voor de her. » Helling der Predikanten geijverd had," Bladz. go; — „ dat »s de-  VERSLAG VAN HET GEBEURDE IN HET JAAR I79<5. 737 ,, dezelve aan zoo vele zwarigheden niet onderhévig is, als „ men doorgaands wel denkt," Bladz. 25, 35; » dat hij met „ zoodanige denkbeelden reeds teAmftxrdamkwam," Bladz, 62 envolag, „ een doodvijand van bewimpelen is " Bladz- 53. Dankzeggen wij, verwondert het ons ten hoogfte, en het zal, buiten twijfel, meer Lezers vreemd voorkomen, dat die zelfde man, niettegenftaande zijn Tekst'er natuurlijk aanleiding toe gaf, verklaart, dat hij eerst, onder het overlezen van zijn opftel, tot deze gedachte geraakt is, Bladz. 44; dat, zo hij geweten bad, dat geene van zijne Collegen op dien Sondag van de zaak zouden gerept hebben, hij waarfchijnlijk ook zoude gezwegen hebben, Bladz. 5;. Hier verliezen wij, in ons oog, geheel, den ondernemenden , en voor die gunftige verëeniging onöp» houdlijk ijverenden man, daar v. V. volgends zijne eigen op: g&&{' Bladz. 18 en 36" reeds lang geweten had; dat zijne denkbeelden, hieromtrent, vau die zijner Collegen verfchilden, eu dus, bij een weinig nadenken, ligtlijk onderftellen kon, dac zij, op geen algemeen gerucht, hunne Toehorers over eene zaak van zoo tederen aart, en die natuurlijk van gevolgen moest wezen, zouden aanfpreken. Dat voords de Leer. aar verklaart, dat, onder zijn fpreken, „ de ftilfte aandachc heerschte - tranen menig oog ontfprongen — harten geroerd „ waren," Bladz. 46; dit alles kan waar zijn, dewijl hij met vuur de taal van zijn hart fprak, offchoon wij anders dat treffende , in de aangehaalde pasfagie, op zich zelve, niet hebben kunnen ontdekken. Wij moeten, om niet te breedvoerig te worden, meerandere aanmerkingen voorbijgaan, hoewel wij anders wel lust zouden hebben , den eclecticus in het politieke , te Hlen en Doodeweerd, te Leiderdorp en te Amderdam, wat nader te be» fchouwen. De twee volgende vragen willen wij evenwel den Domine wel beimdwoorden. ,, Zijn 'er niet duizende, welke, te,, geuwoordig , geheel anders over het Patriotisme denken, dan voor eenige jaren v En zou het zoo vreemd zijn, als ik ook ,, onder dat getal behoorde." Bladz. 56. Op de eerfte andwoorden wij, dat zulks mooglijk is, op het laatfte, dat ons daarvan genoegzame bewijzen in dit Boekjen voorkomen. Maar ook dit weten wij, dat dit veranderen geen invloed op den bra. ven en rechtfehapen man heeft, dat de beginfels van het Parriüdsme den zulken heilig zijn en blijven, en hij zich door de ongelukkige gevolgen eener zaak, van de waarheid of deugdzaamheid derzelver niet laat afbrengen. Wij konden hier, indien het de plaats ware, meer van zeggen, maar dat zulke grondbeginfels onzen Schrijver niet vreemd zijn, kan ons, onder anderen , uit Bladz. 34 blijken De r*) Dat v. v. hier verder bijvoegt: „ als ik nog eins fchrijven moet, kaïi men wel eene politieke geloofsbelijdenis van mij krijgen." Hiervaa nieuwe vad.cil-l. vii.deel.no. 16. Aaa Zouï  738 D« C. VAN VOORST, VERSLAG , ENZ. De andere is: „ Hoe zou een Patriot, die na de komst van „ vreemden haakte, in eenen bidfiond den 22 Oft. 1794 neb„ ben kunnen behandelen, matth. XII: 25b, enz?" Bladz. 59. Zeer wel, even zoo goed als den 9 0<5t. 1803. Die woorden hebben altoos waarheid behelsd, zij behelzen die nog, en zullen dezelve behelzen, 'er gebeuren al of geene omwentelingen in de wereld; en, voorzeker, zou het te wenfchen geweest zijn, dat de kracht dezer woorden, zoo wel vóór als na 1794, eene meer overredende uitwerking mogte "gehad hebben, wij zouden dan voor vele onheilen bewaard zijn gebleven! Dat, eindiijk, om bij geene andere bijzonderheden ftil te ftaan, de Schrijver zegt: „ dat men laag genoeg geweest is, „ om te verfpreiden , dat hij thands na het Profesforaat in „ de Theologie, aan ons Atheneum ftond;" dit celoven wij, na het lezen van dit Gefchrift, laster te zijn, maar menen tevens zekere gronden voor ons geloof te hebben, dat het in vroeger tijd is voorgevallen; of nu het Athenanim, of Dom. v. V. wel groote reden hebben van zich te beklagen, dat dit verzoek niet is ingewilligd, willen wij gaarn aan°het oordeel var. meer verlichten overlaten. Zie daar, Lezer! dit weinige hebben wij, kortlijk, van dit geruchtmakend Gefchrift willen mededeelen. Wij twijfelen niet, of elk bedaard oordeelaar, der zaken eenigzins kundig, zal onze gemaakte aanmerkingen met nog verfcheidene anderen kunnen vermeerderen. Wij kunnen niet wijdlopiger zijn, maar befluken, dat, naar ons oordeel, dit Boekjen tegen den Schrijver zeiven getuigt, hij wil zich, in hetzelve, door alle tijden heen, als den bedaarden en vrcdelievenden man voordoen, wiens pogingen tot verëeniging, eu bevordering van onderlinge broederliefde flrekten. Doch, in ernst, zo hij gemeend heeft, ook daartoe , door de uitgaaf van dit verflag, te zullen medewerken, dan moeten wij zeggen, dat v. V. de Amfteldamfche Gemeente nog weinig eekend heeft, daar het ieder uit den eerften opflag moet blijken, dat zulk gefchrijf niet anders dan aanleiding tot twisten, en opwakkering van tweedragt geven kan , en hij dus veel beter zou gedaan hebben, bij zijn min of meer genomen voornemen gebleven te zijn, Bladz. 1, „ om nooit iets meer door de druk„ pers aan het licht te zullen geven " Wie in oprecktigheid wandelt, wandelt zeker: maar die zijne wegen verkeert, zal bekend worden; bij deze woorden van salomo, die agter het Tijtelblad ftaan, zouden wij die van paulus nog bijvoegen 2 tim 0 t 11 II: 54 — 26. R E- .zouden wij, zo mooglijk, liem afraden. Wij, voor ons, en velen met ons, lezen van eenen Predikant oneindig liever eene doorwrochte Leerrede, dan eene Politieke Geloofsbelijdenis. . ,  REGISTERS. I. lijst der boeken , waar van men in dit zevende heel uittreksels of bhoordeelingen vindt. A, R, C-Boek, (Nuttig) of klein Tafereel der Künftéri en Handwerken. Met Figuren. Bladz. 710 aa, (c. van der) Beknopt Handhoekjen der Va- ■ dcrlandfche Gefchiedenisfen. Met Platen en Pourtraiten, Vierde Deel. ... 31 , Vijfde Deel. 728 — Gefchiedenis van den jongstge- eindigden Oorlog, tot op het fluiten van den Vrede te Amiens, bijzonder met betrekking tot de Bataaffche Republiek, Eerlte Deel. . . 193 Aanmerkingen (Eenige) op de zoogenaamde fiisto- 1 rie der oude en nieuwe Hernhutfche Se&e, enz. Benevens het Andwoord daarop. . . 46S Aanteekeningen op de Aanmerkingen, onlangs uitgegeven door Mr. s. 1. wiselius. . 223 Aardsvaderen (Het Leven der) abraham, isaük en jakob, gefchikt tot een Leesboek, ten dienite der Jeugd. . . • ii adelung, (j. c.) Proeve eener Gefchiedenis der befchaving van het menschlijk gedacht. . 214 ag at ha/of de Èngelfche Non. Met Platen. In Drie Deelen. . • • 5°"7 aken, (f. van) Deugdrijke Voorbeelden en Zedenlijke Gefprekken voor de Jeugd. Met Platen, Derde Stukjen. 93 albert, (Het Kasteel van) of het Wandelend Geraamte. Met Platen. In twee Deelen. . 94. alphen, (11. van) Proeve van Liederen en Gezangen, voor den openbaren Godsdienst, Tweede Stukjen. . . • 334 Ambachts-Heeren en Vrouwen (Het onwederfpreeklijk Recht der) op hunne Schouts- en Secretaris Ambten. 543 Ambachtsheerlijkheden , (Korte Verhandeling over de) en derzelver Lot, federt den jare 1795. 54* andringa, (s. van) Leerrede, op den Algemeene n en Plegtigen Dank- en Bededag. . 492 A,aa a an-  L IJ S T DER. Andringa , Cs» van) Heilraad, tot onderrichtingen befhi uring van oprechte doch bekommerde Zielen.Bladz. 6*77 anton, (a.) Mannentrots en Vrouwenwraak. Ridder-Tooneelfpel. . . . 624 Assendelft, f*A. van) Kerklijke Redevoering, bij gelegenheid der herftelüng van den Openbaren Godsdienst, in de Loots Kerk te Leijden. . 220 augustin, (f> l.) Verhandeling over het Galvanismus en deszelfs Geneeskundige aanwending. 463 baldwin, (gO Staatkundige Verzamelingen, betreklijk Egypten. . . .658 barbaz, C^. l.) blanka en montcassin, of de Venetiiinen. Treurfpel. . . 300 barnwell, eene Èngelfche Gefchiedenis , Eerfle en Tweede Deel. . . . 400 bartels, Cj- b.) De inhoud en het doeleinde van Christlijke Leerredenen. .' . . 110 Bedenkingen van eenen Wijsgeer over den Godsdienst, Derde Deel. . . . 108 > 1 over den tegenwoordigen ftaat van Nederland, Zes Stukjens. . . 610 be ets, Cp.) p.z. Christlijk Magazijn, Tweede Deel. . ... 268 bekiler , Ce.) en a. deken, Gefchrift eener bejaarde Vrouw, Eerfte en Tweede Deel. . S6 bell, (b.) Samenftel van Heelkunde. Met Platen, Derden Deels Derde Stuk. . . 113 Belijdenis. (Over het doen van) . . 55 berg, Ca» van den) Gedachten over Geestlijke Oden en Liederen, inzonderheid bij den openbaren Godsdienst. Vervolg. ... 63 r— Cl- ) en r. g. zuid.erbaan, Kerklijke Redevoeringen-. . . 62? bé rit 11, (t. j.) Leerredenen over eenige Prophctifche Stoffen, behorende tot het Lijden en de Opftanding van jesu s c hris t us. . 16» Befchrijving (Volledige) vau alle Kunften. Ambachten, Handwerken, enz. Met Platen, Agttiende Stuk. 730 Betoog van het fchadelijke der vooroordeelen, omtrent het Horoscooptrekken en Planeetlezen. Uitgegeven door de Bataaffche Maatfchappij: Tot Nut van 't A/gemeen, . . . 344 Betrachtinge, (Daaglijkfche) Tweede Stukjen. . 59 Bibliotheek van oude Letterkunde, Eerfte Stuk. 225 Bi-  BEOORDEELDE BOEKEN. Bibliotheek, (Nieuwe Scheikundige} Derden Deels Tweede, Derde en Vierde Stuk. . Bladz. 596 bilderdijk, (w.) Het Buitenleven, in vier Zangen. • 5*£ blair, (h.) Zedenkundige Schoonheden. . 2.2. bonnet, (g.) Verklaring van den Brief aan de Hebreen , Tiende Deel. ... 156 bosch, (b.) Gedichten, Twee Deelen. . 378 .. Derde Deel. . 689 boüllier, (j. r») Sermons fiir divers Textes de ï'Ecrïture Seihte, Tome Premier. . . 482 , —. Tome Second. £77 brem, (c.) Zaaldijk verflag wegens de uitbreiding van den Chrisüijken Godsdienst. . . 318 . . —Euangeiifche Schatkamer, Vierde en laatfte Deel. . ... 360 Brief van herman draveman d'oijens, en bedenkingen op denzelven. . . 303 Briefwisfeling over Vroedkundige Onderwerpen, tusfehen den Lector rocquettk, den Hoogleeraar bleuland en vrolik. . . 599 brink, (aO het affcheici van jesus van zijne Leerlingen, en zijne Bede tot den Vader. . 673 brinkman, (n. c.) Wed. c. van streek, Het Blonde ketjen, naar het Hoogduitsch van c. g. cramea, Tweede Deel. . . 254 _ Uitflap naa Brusfel, enz. . 730 bruggemans, (aO Tafereelen uit het menschlijk leven, Tweede Deel. . • • 44^ brunt, (j.) Eerfte Beginfelen der Rekenkunde. 444- buon ap arte en dc Algemeene Vrede, Met Platen. 182 Bijdragen tot het Galvanismus, zoo in opzicht tot deszelfs Genees- als Natuurkundige werkingen. Met Platen, Eerde en Tweede Stukjen. . 463 Cabinet (Letter- en Preiitkundig) voor de Jeugd. Met Platen. .... 35° camp en, (p. van) Gronden der Werktuigkunde op eene wiskundige leerwijze behandeld. Met Platen en Tafels. . ... 619 Christlijke Geloofs- en Pligtsbetrachting door een' godzaligen wandel, Eerde, Tweede en Derde Deel. 363 clarisse, (j.) De Brief van jakobus van nieuws met ingevoegde korte Ophelderingen vertaald, en door pracYikale Aanmerkingen in Vertogen, voor de Huislijke Gémeenfchaplijke (lichting, bearbeid. 3 Aaa 3 cl4-  L IJ S T DER ct.artsse.öO 1 wee Biddags-Leerredenen. Bladz. <0o Cündorcet (de) Schets van een Historisch Taferecl der vorderingen van 's Menfehen Geest. 2,f5 coo k, qj Reizen rondom de Wereld. Met Kaarten en daten, Tiende Deel. . . iq8 " Elfde Deel'. 206 '~ ,, , r"~ n Twaalfde Deel. 6ót coralie , of het gevaar van zich zelve te vertrouwen. Met Platen, Twee Deelen. . -a8 court , (p. e. de la) Andwoord op de Prijsvraag: Welke zijn de redenen , waarom in verjeheidew Oorden van ons Gemeencbest, zoo als in Gelderland, Overijsfel, enz. zeer vele Gronden, tot hiertoe , leeg en onbebouwd zijn blijven .Jzaïb? 4.1 cóvens, (e.) Handleiding tot de kennis e^gebruik der JiemeK en Aard.-Globen. Met Platen. 114 cr ame r , De Duitfche alcjbiades , Eerfte Deel. 660 delbarne, Cr.) zenobie of het Nieuwe Kind des Geheims. Met Pinten. In Twee Deelen e woorden van jesus aan het Kruis. Bladz. 53 meiszner , (j. oO De kunst 0111 menichen te leeren kennen, en met hen om te gaan. . 4" 61 ei Cc O Leven der Patriarchen, 1 wee Deelen. 217 Memorie van Rechten , bevattende het Proces Crimineel, en de verdediging van h. d. d'oij en s, tegen dc aanklagte van Dr. m. f. banens, en de Beschuldiging van g. a, f. g. du chasteler, zich noemende o. g. marquis du chasteler. Den 30 Junij 1801 aan den Raad van Rechtspleging der"Stad Utrecht overgegeven. . "i °. (Brief van) cn bedenkingen op denzelven. 30a.. Mengelingen (Nieuwe Dichtgewijde) van het Genootfchap, onder de fpreuk: Kunstliefde fpaart geen vlijt, Eerde Deel. . - • 6& Meteörologifchc Gronddellingen, om het W eder vooraf te kunnen bepalen. . • • . 645, Metfelarij CDe vrijë) in haren Eigendomlijken Luister herdcld. * • • • meijer, Cf- j- l.) Nieuwe Tafereelen van Italien, Twee Deelen. . • .- • . mic HAëLi s , Cl- o.) Nieuwe Overzetting des Nieti- _ wen Testameuts, met Aanmerkingen voor Oiigeleerden. Vervolg van het Vierde Stuk. . i$o _______! I Vijfde Stuk. . 209 . . ■ Agtfte Stuk. . 313 _ - Negende Stuk. . 53^ moens, Cpetronell a) Befpiegelingen over Et* rota in de agttiende Eeuw, 111 vier Zangen. . 290 mounier, O- TO Over den invloed op de Franfche Omwenteling, 'welken men toegefchreven heelt aan de Philofophen, aan de Vrijë-Metfelaren en aan de llluminaten. , x3* muller. (maria) . . • . 45 , q. G.) Viertal Brieven, ter bevordering van het beoefenen der Gefchiedkiinde. . 652 . q, w. statius) Eerde Onderwijs in den Godsdienst, Eerfte Boekjen. _ . . 723 muntingiie, C"0 Gefchiedenis der Menschheid naar den Bijbel, Tweede Deel. • - "3 N 0, s ) Algemeene Gronden der Nederduitfche Taal- en Spelkunde. . 333 nederburgh, (s. c.) Verhandeling over de vragen :  L IJ S T DER gen: of, en in hoe verre, het nuttig en noodzaaklijk zijn zouae, de Oost-Indifche Bezittingen van dezen Staat, of fommigen derzelven , te brengen op den voet der West-Indifche Volkplantingen, enz. Bladz. 17, nieuwenhuis, (j.) Het gewigt van den Eed. At koesselï, q. a.) De nuttigheid der Zedenkun- de, tot voordplanting van bekeering en deu<*d ' -g» nijcholt. Cj. e. lijklama a) Waarnemingen ° " wegens eene Inenting der Koe- en Kinderpokken bij het zelfde kind. . . m w olck, Cc. h.) Iet over de Verzoening van jE'sus christus, volgends ijoünn. II: i">. 2. 40o .Onderzoek ([Onpartijdig) en erndige gedachten, over het invoeren van Gezangen en Liederen, in de Gereformeerde Kerk in Nederland. . 400 Ongelukkige CDe) door hare geboorte of overblijfiel der gewettigde ruwheid. In Drie Deelen. Uit het Hoogduitsch. . . „07 oort, (m. van) Nouvel Alphabet Francais. ' . jo ,■ os\vald, (h. s.) Onderhoudingen voor gelovige ° zielen. . , ..... 00 othello, Of de Moor van Venetië»; TreWfpel. 14? otterloo, (11. van) De zoekende ziel, of eenvoudige Brieven , voor zoekende menfehen naa JEsus, Derde en Vierde Stukjen. . Overdenkingen (Godsdienftige) ' over verfcheidene ° onderwerpen. . • . 161 ïaleij, (w.) Overzicht van de bewijzen voor het Christendom, Eerfte Deel. . . „5s park, (m.) Reize in de Binnenlanden van Afrika, geduurende de jaren 1795, 1796 en 1797. Met Kaarten en Platen, Tweede en Derde Deel. i«0 patriopiiilus, (c.) Korte en nodige erinnering . aan de Doopsgezinde Christenen. . . 724 perrin, (j.) Fables Amufantes. . 298 English^GermanandDuischDialosues. 7rinteboek (Nieuw) voor Kinderen, behelzende onderwerpen uit het Rijk der Natuur, der Wetenfehappen, Kun den en Ambachten, N°. VI. Nadere en meer volledige verklaring der Pnntverbeel' dingen, behorende tot N°. I. • • & Prijsverhandeling over het Nitiönaal Nederlandsch Gezant Uitgegeven door de Bataaaffche Maat• fchapplj: Tpt Nut van -t Algemeen. . 66$ raesvelt, (Vrouwe van) Kort Begrip der Gefchiedenisfen van Oud Griekenland. . 553 ramakers, Cc) Grondbeginfelen der Rekenkunst. . .... 708 reddingius, Co. f,.) Ontwerpen van Leerredenen over den hleidelbergfchen Catechismus, Eerde Deel. . 4*të regenbogen, Q- H.) Verdediging van den Geopenbaarden Godsdienst, tegen deszelfs hedendaagfche Bedrijders, Eerde Deel. regnault-warin, Q. jO Het Magdalena's Kerkhof, Eerde Deel. . . • &9 reinhard, Cf. v.) Uitgelezene Leerredenen, Eerfte Tiental. . . 48S l. • Tweede Tiental. 589 „ . De Christlijke Zedenleer , Eerfte Deel. . 549 Reize van Noodzaaklijkheid en Pligt naa Amerika, door de Echtgenoote van den Generaal riedesel. . • • • > 24S Remarques op het Rapport van Mr. s. 1. z. wiselius, Dr. j. van der sTEEGE,_en Mr. j. a. de mist, op een Request van zich noemende Participanten in de Oost-Lidifche Maatfchappij. .... 22a resler, (p. j.) Kleine Bijdragen tot de rechte s beöordeeling der werking van den Heiligen Geest, Eerfte Stukjen. .... 7 RES-  L IJ S T DER resler, (e. j.) Onüitgcfproken Affcheidsrede van de Gemeente te Oudbeierland , en Intreêrede te Maas/luis den 17 October 1802. » Bladz, 104 Hét Leerboekjen van hellen- b roek. verkort. . . . 285 rippon, (j.) Verhandeling over de Werkingen en bijzondere Liefde va:i den Heiligen Geest. . 675 robert of de Man, zoo als hij behoort'te zijn, Derde Deel. . . . 358 robinson de jonge, Befchrijving zijner Reize naa Otaheiie en de Zuidzee-Eilanden , Eerfte Stukjen. . . . 704 roche, (r. m.) De Abtdijkiuderen, Eerfte Deel. 527 Rochow, (f. e. van) Klein Handboekjen in vragen en andwoorden voor Onderwijzers der Jeugd. . . . . 62a roest, (j. van der) Eenige Bijbelfche Tafereelen van Leerzame Sterfgevallen en Uiteinden, Tweede Stuk. . . -533 .roman, Cj- g,) Catalogus Plantarum ufualium, que in Horto Academico Groningano, in ufumftudioftz juventutis coluntur. . . 644 -R 0 0 ija a rds , (u.) Oratio, de üs , qua animum erigant demisfum contemplaniium hodie rem Christianam. ..... 453 jf.0 se nmul l e r , Cj. g.) Het Lijden cn Sterven van den Zaligmaker der Wereld, befchouwd in Leerredenen. . . . . 357 RosNij, Cj.) gernance, of het vermogen der Jalouzij, Met eene Plaat. . . . 714 rothe, (t.) De invloed en uitwerking van het Christendom, op de vorming en den toeftand der volkeren van Europa, Vierde Deel. . 55 saavedra, (m. de cervantes de) De Ridder don quichot van Mancha. Met afbeeldingen eener nieuwe uitvinding, Twee Deelen. 575 saint- lam bert, De Jaargetijden , Dichtduk. 429 salis (u. van) Beelden-Galerij ,der Heimwee- kranken, Eerfte Deel. • . * . 17° schaub, 00 en piep enbr ing, (g. h.) Archief voor de Artfenijmengkunde en Geneeskundige Natuurkunde, Eerften Deels Eerfte Stuk. 593 s c hei-  BEOORDEELDE BOEKEN. SCHEibiüs, 00 Aanhangfel op het Bijbelsch Huisboek , ter opheldering en ftaving der Letterkundige Aanteekeningen daarin vervat, Genefis— Deuteronomium. . . Bladz. 481 Schets der Nederduitfche Spraakkunst. . 732 schilperoort, (t. o.) Tafereel der Gebeurenislén van Europa , op het einde der agttiende en begin der negentiende Eeuw. Met Platen, Eerfte Deel. . . . 191 schmid, fj. U f.) Kort begrip der Christlijke Kerkgefchiedenis voor Volk en Jeugd, Twee Deelen. . . • • 371 Schoolwezen (het wezenlijks over het) in de Bataaffche Republiek. . . . 91 schouten, (p.) Proeve ter beandwoording dezer vraag: welke bewijzen zijn 'er voor het beftaan eener onfeilbare Kerk? — enz. . 57 Godvruchtige Bedenkingen over het-Onze Vader. . . . 4*5 Sefte, (Hernhutfche) (De Historie der oude en nieuwe) en van derzelver Grondlegger N. L. Graaf van Zinzendorf, enz., gefchetst en beoordeeld. 187 seiffen, (gerardi dorn) Specimen Historico: Juridicum inaugurale, fïstens jtus Femlnarum apud Romanos tam antiquum quam novum. . 641 siegenbeek, (m.) Redevoering op den Vrede van Amiens. . . . . 72 solo mon, (s.) Zakboekjen voor Zieklijken , van . beiderlei kunne. . . .. 281 SONNiNi, (c. s.) Reizen door Griekenland en Turkt jen. Met Platen, Eerfte Deel. . 697 spaen, (w. a. van) Oordeelkundige Inleiding tot de Historie van Gelderland, Eerfte Deel. 122 — ■ ■ 1 • Tweede Deel. 185 spiess, (k. h.) Muizenvallen, Blaasbalgen koop! 480 stilling, (h.) lavater's Verheerlijking bezongen. . . . . 122 stuart, (m.) Romeinfche Gefchiedenisfen. Met Kaartenen Platen, Een en twintigfte Deel. 319 ■ — " -— Twee en twintigfte Deel. 690 Stukken van de Procedures , voor den Hogen Militairen Vierfchaar, door den Advocaat Fiscaal, tegen david bruce. . . . 591 nieuwe vad. biel. vii. deel NO. IÖ. Bbb swaan,  L .IJ S T B Ë R swaan, Cc) Leerrede o ver Gen. XXV1TI: 17. Bladz- 418» 5 w 1 n-d E n , (j. h. v a n) Lesfen over het Planetarium', Tellurium en Lunarium van. hartog van laun. 28a sijmes, Cm) Reis van een Britsch Gezantichap naa het Koningrijk Ava. Met Platen en Kaarten , Eerde Deel. .. « . . 343 teniers. Historisch Bliifpel, inet Zang. . 95 Teutem, (e. van) Bijbelfche Tafereelen, bijzonder ter opfcherping van den fmaak en het gevoel voor de Euangelifche ■Gelchiedverhalen in Leerredenen gefchetst. . . 6 THEmmen, (p. h.) Eenige Aanmerkingen op de onlangs uitgegevene waarnemingen van den Heer j. e. lijklama a nijëholt , wegens eene Inenting der Koe- én Kinderpokken in het zelfde kind. ... . . 545 theologophilus, De echte beteekenis en kracht des Heiligen Doops. . . 634 tollens, Ch.) c,z. Proeve van Minnezangen en Idyllen, Tweede Stukjen. . . 66 . 1 Dichtlievende Mengelingen, voorafgegaan van andromaché. Treuripel. 292 ___—i Tuiltjen van geurige Dichtbloemen , op Franfchen bodem geplukt. . 651 townson, (k.) Reize in Hongarijën, met een kort bericht der Stad IVeenen. Met Platen, en eene Kaart van Hongarijën, Tweede Deel. . . aoo trimmer , Abrégi de l'Histoire Ancicnne, divijé par Lecons. . . . • 34- Twent', Ca. p.) Bedenkingen en Aanmerkingen over denWaterdaat van Rhijnland en over eene uitwatering te Catwijk. . . . 68 twist, Calb. jac. du ij mar v an) Oratio de Sapienie Legislatore civili, ad communem utilitatem civiüm mores componente. . • 28_i Tijdfchrift, CChristlijk) tot opwekking en fterking van den. Christlijken zin. Grootendeels gevolgd naar het Hoogduitsch vau j. l. ewald, Tweede Stuk. .... £20. utlkens , O- A0 De volmaaktheden van den Schepper in zijne Schepfelen befchouwd. . 686 valckl„ Cj- a.) Vrijmoedige Bedenkingen over de korting voor iemand die Kinderen heeft in de betalingen der vijf en twintig en agtjarige Heffing. 592 va-  EÊOÖRDÉËLDÊ BOEKEN» vatebender, (e. c. c ) Mengelwerk in onge- bcnden en gebonden ftijl. . . Bladz. 249 Veen, 00 Gedachten over de Zaligwording van Zondaren. . • •- Z-* . Over dc Prediking van het Euattgehe. 721 Ü— Over het Geloof en de Heiligmaking. 722 Verbeteringen (Nodige) des Heidelbergfcheii Catechismus ,enz. • • , • . „ ^35 Verhandeling over de Zendingen, ter bekeering der Heidenen. > . . • 3«8 Verhandelingen en Waarnemingen, ter bevordering der Genees-, Heel-, Verlos- en Scheikunde, Eerften Deels Tweede en Derde Stuk. ; ii , Tweeden Deels Eerfte Stuk. 544 m van het Genootfchap, tot verdediging van den Christlijken Godsdienst, opgericht in 's Ha* ge, voor het jaar 1801. . • 97 _ . (Nuttige, leerzame en vermaaklijke) over allerleië onderwerpen. . • 137 «—■. rakende den Natuurlijken en Geöpenbaarden Godsdienst, uitgegeven door t e ij l e r's Godgeleerd Genootfchap , Twintigfte Deel, (Eerfte RecenfteO » • » • a57 i , . (Tweede RecenfteO 3°5 ■ bekroond met den prijs van het Legaat van wijlen joh. monnikhoff, Derden Deels Derde Stuk. .... 280 (Natuurkundige) van de Bataaffche Maatfchappij der Wetenfehappen te Haarlem, Tweeden Deels Eerfte Stuk. . .496 . (Bekroonde) van het Genootfchap : Tot vermeerdering van Kunde op Godsdienst gegrond. 7*2v er me ut, en, (e.) Kort Onderwijs in de Nederduitfche Spraakkunst, ten dienfte der Schooien. 333 Vertalingsproeven voor gevorderde Leerlingen in de Latijnfche Taal. . • 6S8 Vertellingen (Leerzame en aangename) van Grootmoeder drusilla. Met Kunstplaten. . 71» Vertogen over het waare gefchiedkundig oogpunt, waaruit het laatfte lijden van jesus christus befchouwd moet worden, Eerften Deels Tweede Stuk. 214 Visser, (s. de) Leerredenen, Tweede Stukjen. 490 (h. w. c. a.) Korte Inleiding in de Boeken des Nieuwen Teetaments. . • > 630 Bbb 2 vt0"  L IJ S T DER vloten, Cw. a. van) De Praktijk des Bijbels, ZesJe DceL • Bladz! 145 — • Derde Deel. 401 ———— ; De Theologie des Bijbels, Eerde Deel. . ... o« voorda, Cc JO Verhandeling ov'er den zin, de eeuwigduurende kracht cn het toepaslijk gebruik van de Wet, Gen IX: 6, aangaande 'de draf van den dooddag en het recht van gratie; met no°eene tweede Verhandeling over het eeuwig Pries* terichap van m e l c h i z e d e k. . 6°Q voorst, Cu. c. van) Verdag van het gebeurde omtrend de, in het jaar 1796, te Amfteldam ontflagene 15 Gereformeerde Predikanten, enz, 7™, V*m'• CpO Is J e s u s Christus niet de waare ff God i Kan er dan wel een beoefenend Christendom wezen ? Beanriwoord door een Liefhebber der waarheid. Uit het Hoogduitsch. . l0js Vragen (Eenige korte) voor de jonge Kinderen, gevolgd naar de voorheen faamgeftelde door tacobus borstius. . . / ^ f w agen er , (s. c.) Spokerijen, Korte Vertellingen tut het Rijk der Waarheid. Met Platen , Derde Deel. • 1 Vierde Deel. - Vijfde Deel. . s„ wassenbergh, (ev.) Taalkundige Bijdragen tot den Friefchen_Tongval, Eerfte Stuk. . 2? ■ Oratio, de varia Academies Franeque. ran- t e r'3 wie land, Gods Rechtvaardigheid. , 230 . Qa. k.) liet Leven van Dr. martin luther. . . • • wil helmina, Of de gevaren eener onberedeneerde Huwelijkskeuze, Twee Deelen. . 071 willem den vijfden, CGefchiedeuis van)EerIteDeel. .... 47° willem ge0rge fredrik, CHet LeVCn Van) Prinfe van Oranje en Nasfau &c. &c. &c. Met Platen, Tweede Stuk. . . 3^ _ , , Derde Stuk. 5*7 . Vierde Stuk. _ 659 wiselius, CsO iperusz. Bericht betreklijk zeker Adres, onlangs geprefenteerd aan het Staatsbewind der Bataaffche Republiek, op naam van Participanten der Nederlandfche Oost - Indifche Maatfchappij. . . . 221 ». 1 — Aanmerkingen op de R_emar- ques van eenen naamlozen Schrijver, enz. . 223 woeste nee rg, Cj. van) Verhandeling over den invloed van den Schouwburg op het Zedenlijk Charakter, Eerde Deel. . » 502 Woord CEen) v°or menfehen welken niet kunnen tc Kerk gaan. . , 373 wijk Cl- van) roelandsz. Rekenboek voor de Schooien in ons Vaderland , Tweede Stukjen. 349 wijn, Ch. van) Huiszittend leven, Eerden Deels Derde Stuk. . . . 2S7 jjpeij, Ca.) Gefchiedenis van de Christlijke Kerk in de Agttiende Eeuw, Vierde Deel. . 455 Zakbibliotheek Van Vernuft en Smaak. Met Platen, Zesde Deel. . . . 252 zange, (f. c.) Korte Inleiding in de Boeken des Ouden Testaments. 57 zillesen, (c.) Gefchiedenis der Verëenigde Nederlanden, Vijfde Deel. . . 186 zuid er baan, Q.<. G0 Zie berg, Cj- van den) . ... Bbb 3 II.  LIJST VAN BIJBELPLAATSEN. II. lijst van bijbelplaatsen, die o P g e he l-» per d of verb.eterd worden. Gen. III: 15. Bladz, 481 1 Kcr. I: 21. . Bladz. 155 — IV: 7. . , 4S1 —— II. . . . i53. XLVfï: 31. , 4Si IJL I2_I5. , ,S XLIX: 10. . 482 V: 7. . < I5S jes. LUI. . . 405 'Gal. IV; 21—31. . 313 matth. XIII: 19. . 450 Efcz. V: 16. . , '314 -JoSnn. XI: 47—57. . 214 2 tim: II: 19. . . 51 XIII: 20. , .487 . ——« IV: 1-8. . 147 .—- XX: 28. , « i5o Hebr. I . . . 53* Ha?:a. II: 16, 17. . 209 IX: 13, 14. . 270 VIII: 2, . . 4S7 jak. II: 14.-26. . 4 X: 34 , 35- • aio j joSnn Ife iK * * W Rem.. VIII: 20. , , 4K9 III,  REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAKEN. III. register- der voornaamste zaken. A. Aanleg (Over den) des menfehen tot zuivere yl deugd. • • • B^dz. 607 Ademhaling, (Iet over de) en Dierlijke Warmte. . 596 arminiÜs. Getuigenis van tacitus omtrent denzelven. . . • • • . 69* augustinus. Oordeel over zijn Werk: ae et- vitate Dei. . • • 681 B. •behm. Eenige trekken van dezen Rusfifchen Bevelhebber. • . . <553 Befchouwingen nopens de toekomst. . 423 Befpiegelingen, gefchikt voor den 28 Junij. » 45° Beftemming van den mensch. . . 006 Bosch (Een) in ijzer-erts veranderd. . ■ , 389 Canada. (Befchrijving van) . • 8* christus (Verhevenheid van) bovdi mohame d. . • • i°s cook. (James) Korte opgaaf zijner verrichtingen. 661 Hopten. Vergelijking tusfehen hen en de Grieken. 699 drake. (Anecdote van) . . ' ; . 34 (Drukkunst. Aanmerkingen over derzelver uitvinding en weldadige gevolgen. . . *3V E- ,eeizabetii. Anecdote van deze Koningin. 557 Brie. (Befchrijving van hct^Meir) - H Feesten. Qlsraëlitifche') Algemeene Aanmerkingen over dezelven. /. • • • • '.*** G. • C?" ••" a9s Geboortejaar (Aanmerkingen óver het) van jesuS CHRI&TUSi • . . • 34° Genie (Wat) aii ? - - - - - « x? (Dichterlijke) (Wat) zij? . . 20 Bbb * Ge-  REGISTER Genoegdoening van christus. Wat daardoor te rl, Tït ' * Bladz. 6a7 Gewoonte, (Aanmerkingen over de) als een al^emec- ne regel ter bewaring der gezondheid. &. Görf als het voorbeeld van een's Chnsten's gedrae. lit ■ Arodsdieust, (Voortreflijkheid van den) boven Wet^eving, Befchaving en Opvoeding, in het bcvorderen yan deugden goede zeden. 257 cn volgg. s0 en Cumberlond. . . _I(> .Grieken. Zie Copten. . Gronden (Redenen, waarom zeer vele) in de Meijerij van s Bosch leeg en onbebouwd zijn blijven liggen. 4* cijfert japiks , (Korte Schets van) als Dichter, a? ' H. Hebreen: (De inhoud en het doel van den Brief aan ^ «... 14* ■Heerlijkheid, die jesus bij zijne opftanding reeds •verkregen heeft. . . „,.„ Heerszucht. (Vrouwlijke) Aanmerkingen da'aröver. «8 Zfcer»*» en Schulpen, (De vraag: of'er in de daad gegravene of verfteende) welker wedergaden thands in deze of gene zee levende onbetwistbaar "tot dezelven behoren, bedaan? beandwoord. q?< Hutsgezin. (Het vreedzame) (Dicktjiuk^ . 650 .Jansen (Hendrik) Korte Levensfchets van , denzelven. ... . i Indianen. Berichten omtrent dezelven. 439 en volgg. ^nqutfjtie van Staat te Venetië. Aanmerkingen daaromtrent m s„a J-QaNNE.s de Dqper. Aanmerkingen over zijne zending en prediking, en zijne betrekking tot chius' ?vs. . , ■^oseph de tweede. Zijne, ontmoeting te Lo- iett0' ' • . .52a „ f _ K. (Eenige. bijzonderheden, betreffende de Inwoners van de) . • . % "8—41 Kaffyt, Berichten omtrent dezelven. * ° 168 r&wgstown. (Befchrijving van) . .Kracht (Wat) zij? , " ; £ oe , . v " ' >.: : ■ .—L,  DER VOORNAAMSTE ZAKEN. L. Iadra (Aan) CDlchtftuk.') . Bladz. 6/ lavater. Qan kaspeü) Bijzonderheden, betreffende dezen Beroemden Man. , 434 en volgg.1' lavaux. (Anecdote van) ... 34 Leeren. Zie Onderwijzen. Leerwijze van socrates. Zie socrates. Levenskracht (Wat) zij ? j 16' Lied. (Een) . . . ♦ : 33I Liefde (Aan de) en de Meisjens. (Dichtftuk.') ; 6y Loretto. (Bijzonderheden, aangaande) . ï 521 M. Matrozen. (Charakterfchets van de) » . 247Jloerasfen. (Pontijnjche) Bericht, omtrent dezelven. 523 Montreal. (Befchrijving van) * . , 79 . N. Natuurrecht. Zie Zedenkunde. Nazareth. Bericht dezer ftad. 2 ; tfg<- 0. . Onbeftendigheid. (Losfe gedachten over de) » 426 Onderfcheid. (Aanmerkingen over het eeuwig en onveranderlijk) tusfehen zedenlijk goed en kwaad. 595 Onderwijs. Aanwijzing van deszelfs eindoogmerk. 62$ Onderwijzen en Leeren. AVat hiertoe behoort. . i£ t Opoffering. (De) (Eene Vertelling.) « } 394 P. Palestina. Toekomend herftel van dit land; : 404, peter de groote. (Czaar) Verflag van zijn overlijden. .... 246 philemon. Korte fchets van denzelven. ; 630Proeve eener verduidelijking van de Methaphyfifche beginfelen der Dynamica, of van het Krachtftelfel. fjo^ Proeven (Over het mislukken van alle Wijsgeerige) eener Theodicee. . . • 60 % Q. 5 Qitebec. (Befchrijving van) ; : 8r R. uousseau. (j. j.) CAnecdote van) ; 361 S. Sandwich-Eilanden. Waarom zoo genoemd? . 662 Schepping. (Loflied op de) . . ; 475 socrates. (Leerwijze van) . . 14 T.  REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAKEN. T. Taal.. (Aanmerkingen over de invoering van eene algemeene) . . . Bladz. 244 tiberius. Bericht van dezen Keizer, en deszelfs regeering 691-693 Thorn. Bloedbad aldaar voorgevallen in 1724. 243 Vooroordeelen , (Schadelijke) in het ff.uk van den Godsdienst. . ... 4 Vriendfehap (Aanmerkingen over de) der Vrouwen onder eikanderen. .... «o W. ^ Warmte. (Dierlijke) Zie Ademhaling. Z. Zedenkunde en Natuurrecht. Derzelver onderlinge betrekking. ...... 609 Zeepaarden. Bericht omtrent dezelven. . 297 Zekerheid (Over de) der Zaligheid. . . 577 Zendelingen. Onderfcheidene berichten aangaande k, dezelven. . . . \6$ DRUKFOUTEN. Bladz. 463, Reg. 23, ftaat: vol va. Dit moet zijn > volta. » 464, — 24 en 25, ftaat: Amanrofes.Dit moet zijn: Amourofis. " $77 s — 9 9 van ondeten, ftaat: een ZondagAvondgebed voor het eten. Dit moet zijn: een Zondag-Avondgebed , Gebed voor het eten.