MENGELSTUKKEN.   NIEUWE VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK, VAN WETENSCHAP, KUNST E N SMAAK. Alles, wat gij wilt, dat u de menjchen zullen doeny doe gij hen ook alzoo. jesus christus. ZEVENDEN DEELS TWEEDE STUK. Te AMSTELDA M, bij MARTINUS de B R U IJ N, In de Wnrmoesftraat, het zesde Hu;s van de Vischfteeg, Noordzijde. MDCCCIIL   MENGELSTUKKEN. OVERDENKINGEN, DIJ DEN AANVANG VAN HET JAAR 1803. Het Tweede Jaar der Negentiende Eeuw verzonk even, vlugtiginhet naamloze niet, als al de voorige Eeuwen en Jaren, die, iinds de wording van bet (tot', voorbij vloeiden. Heden vieren wij den aaijgng van het derde Jaar dezer Eeuw, welks Dagen, welks Vuren', terwijl zij van ngtcr den fluier der toekomst veifchijmm zullen, ook gewis door nieuwe voorvaljen, meer of Tnin belangrijk voor gelieele Natiën, of voor afzonderlijke Leden der Maatfchappijën, moeten vereeuwigd worden. Waar is het mensen? lijke verftand, hetwelk deze voorvallen vooruit ziet? De fchranderfte Staatkunde, het keurigstwikkend oordeel, moge van oorzaken tot gevolgen opklimmen, en de ouwrikbaarite bed uiten fchiineri te vestigen; nimmer kunnen, toch, de onvoorziene lotgevallen, die zoo menigwerf plaats hebben, en het fcherpzinnigde vernuft verbazen, berekend worden. Hoe vaak, toch, ontdond niet een woedende Krijg, terwijl het brein des diepdeukendften Staatsmans, met niets dan beelden van eenen bedendigen Vrede vervuld was ! En hoe vaak werd ook niet het rampzalige Oorlogsvuur gedoofd, terwijl Rijken en Staten zich om ltrijd beijverden, om, door de kracht der wapenen , hunne waare, of voorgewende, rechten tebètlisfen! En geen wonder; een wezen, eindeloos ver verheven boven de denkende menschheid, houdt de orde der dingen in ftand, en verliest nimmer zijn eeuwig vastgetteld doel, de uitbreiding, naamlijk, der hoógfte gelukzaligheid, uit het oog. Dat Wezen, zoo onbevatbaar volmaakt, en du» ook zoo onbevatbaar liefderijk , werkt rustloos voord cn vormt, op duizend onderfcheidene wijzen, het heerlijkfte verband , tusfehen alle fchijnbare toevalligheden , tusfehen de zedenlijk vrije handelingen van den mensch en de hoogde volkomenheid. Ja, gewis , het hait, of het middenpunt, van alle mcnschlijke neigingen is dienstbaar aan de eeuwige wijsheid; ja dat hart is in de hand der Almagt, en deszelfs uitvloeifels werken mede tot voltooi jing van het geheel , gelijk de waterbeek-en, die, beduurd door eenen kundigen Landman, de dcirita Vil. DEEL. MENG.ELST. NO. I. A Vin  2 OVERDENKINGEN, dfcïlle"5 de ^delingen der menfehen , de aardbevingen richten wel eens de om^naiS? - Verzinken nf in iJ,iv^i D0:S1CÜU1' peilloze afgronden ncci bergen, om wier kruin do wolken verzamelen in zucht, in Huivend puin veÖTO*'?!^ kent zijne eigene KvK fcS^ Bjke verachting treedt de ffelin» vnl' ^fi.^- " moet; doch Ó^K^f^S?^ ^IAkE Wat heeft een enkel jaar? War 7W ;m ,,,„* i r- zwtolte wolken, die uw eenzaam pad oveilchaduwde,^ voor  BIJ DEN AANVANG VAN HET JAAR. 1803. 3 voor blozende morgenfcherneringen , van zoete vreugd, verdwenen. Welaan dan, ook het jaar, dat wij heden aanvangen, zal rijk wezen in afwislelende lotgiJVaflërr. Met- onbetwistbare zekerheid kan ik, ja kan eiic, aan alle mijne Natuurgenoten voorfpcllen : ook in dit jaar zullen velen, die zich nu verblijden, (lof tot treuren vinden, en velen, die nu den kelk der bitterheid drinken, zullen die op de itrelendde wijze zien verzoeten. Het huislijk geluk, van liefdevolle huisgezinnen, zal niet zelden geltoorJ worden; maar ook zal blijdfchap, niet zelden,- in het verblijf des kommers en der ellende, hare lieflijke dralen verfpreiilen. 1 Waakt dan, Gelukkigen! over u zeiven en over alles wat u dierbaar is. Laat alles , wat verganglijk is, nimmer de grond van uw wezenlijk heil zijn. Tijdelijke genoegens zijn, voorzeker, lieflijke bloemen, die den weg pa het graf, waarop gij, toch , 'wandelt, bekoorlijk kunnen maken; maar het zijn ook (lechts bloemen, waarover de verwelking zweeft. Vestigt uw geluk boven het (lof, en dan, 6.' dan zijn de jaren, vooru, niets meer dan de golljens der beek, die, meteen zacht geruisch voorbij vloeien; golfjens, waarin ele voorwerpen"zich' fpiegelen, terwijl gij, veilig voor alle wezenlijke ver.wisfeling, het eeuwig toenemende ■ genot van reine zaligheid, op den weg des vcrdands, te gemoct wandelt. Ook voor u, Treurenden! kan dit jaar weer de blijdde afwislèlingbaa'ren. Waakt over uw hart, opdat geene wanhoop , geene vertwijfiing, het vernederen. Veradelt a Z'dven door moed, door geduld , en verwacht, uit de onbeftendigheid zelve, fchooner, lieflijker dagen. De tijd, toch, is eene fehaduw: een jaar moge lang, onövcrkoomlijk fchijnen; het verliest, in het voordtreden, zijne verfchriklijkhcid; wat zeg ik! het verdwijnt, gelijk'de zuchten, die uw beklemd hart ontvlieden, en, hoe het zij, nergens, toch, is ccnig lijden bekend, zonder uitkomst. De gewigtvolle verandering, die wij allen verwachten, de rijpheid voor de onderilijkheid, nadert voor eiken flerveliug. Elk tijdilip, dat liit den boezem der zwangere toekomst voordrolt, verplaatst eenige van onze Natuurgenoten , uit de zichtbare , in de onzichtbare wereld. Welk ecne troostvolle zekerheid, lijdende Christenen! Eerlang nadert ook het tijddip dezer blijde vcrplaatüng A 2 voor  4 overdenkingen, enz. voor u, elke polsflag voert u nader, tot het onfterflijk leven. Schoon dan, hier, tusfehen de graven, geene bloemen des voorlpoeds meer voor u ontluiken; fchoon, in het tegendeel, elke bloeifem, van tijdlijk geluk, weg wordt geftormd, of eene bittere vrucht des jammers ten voorfehijn brengt; geen nood, de hoop, de getrouwile , de ccnigite vriendin der lijdende menschheid , verliest zich eerlang in het zaligfte genot. Hoop ontrooft, aan de opfchietende doornftruiken, de meest grievende punten; zij verlaat ons niet, zoo lang het geweten, ons, de goedkeuring der liefderijke Godheid toefluistert. Zij verlaat ons niet, zoo lang het opgehelderde verftand, de ivaare beltemming van den mensch, befeft, en de leer van je sus, waardoor alle de nevelen der toekomst verdwijnen , eerbiedigt. Welaan dan, Natuurgenoten! was eene rustloze afwis* feling nodig, om de menschlijke natuur tot eenen hoogeren ltand voor te bereiden. Keurde de Eeuwige Wijsheid eene önafgebfokene aanëenfchakèling van vreugd en droefheid , van fmart en genoegen, hoogst nodig, om ons vatbaar te maken, voor beltendig toenemende gelukzaligheid. Die zelfde wijsheid, die de liefde zelve is, verzachtte ons lijden, door de hoop, en matigde de vreugd , door het gevoel van zwakheid. Laat ons dan den tijd der voorbereiding, tot ons wezenlijk nut belteden, aan onze waare beftemmirig leeren voldoen, het voorbeeld van onzen Godlijken Leeraar vol» gen, en ons heil in de Eeuwigheid vestigen. Dit jaar, dat, vreedzaam, aan den boezem Der donk're toekomst, reeds ontvloeit, Dit jaar moet menschlijk heil ontvvikk'len, 't Gevoel, door ed'Jen roemzucht, prikk'len, Terwijl in 't oefenperk der deugden, De palm der overwinning bloeit. Dit jaar, zij 't feestjaar der verlichting, Voor heel de menschlijke natuur. -V .Juicht, Blijden! juichtI Houdt moed Bedroefden! De dag des heils bloost voor Beproefden. Zijt allen edel, wijs, en werkzaam; Wacht, vrolijk, 'c nad'rend Itervensüur. c ods  gods bestaan, enz. 5 gods bestaan, bewezen uit de werken der natuur. (_Briefswijze medegedeeld aan den Uitgever der Nieuwe Vaderlandfche Bibliotheek.~) Medeburger ! De hemelen, denaarde, en hare bcwooners, zijn de verhevenftc voorwerpen , die de opmerking van het Menschdom kunnen wekken. De bci'chouwing van de zon , de planeten, de Herren, en van de uitgebreide en fraaie zoldering, welke dezelven overdekt, vervult den geest met eerbiedige bewondering der Godheid. Elk htnielsch voorwerp, welk wij met het bloote oog befchou* wen, of door een Telescoop befpieden, gaat van wonderen zwanger. Wanneer wij de Zon jradcflaan, hare weldaden , licht en leven, aan de aarde,aan herkorius, venus, mars, jupiter, «aturnus, uranus, en wie weet hoe vele andere planeten ? mededeelende, allen lichten van vervarende grootte , vcrfchillende in uitgeftrektheidi vcrfchillende in afftanden van de Zon, en allen in hunne bijzondere loopkringen, met eene verbazende fnclheid, rondom haar wentelende, liaan wij van verwondering opgetogen, en verëenigen ons met liet gevoeiencens géwijden Dichters, met de taai van het hart zeggende: Hoe groot zijn uwe Werken, ö Heer! Gij hebt ze allen met wijsheid gemaakt! De befchouwing van de Aarde , hare dieren , gewasfen, mineralen, en andere voordbrcngfcls, hoe zeer door velen verwaarloosd, is gewislijk, eene vermaaklijke tijdkorting, eene nutte bezigheid. De Aarde, die groote voorraadi'cimur van rijkdom, die den mensch, cn ieder dier en plant van voedfel verzorgt, beweegt zich nu in haren loopkring rondom de Zon; en wij, zonder van die beweging de "erinefte gewaarwording te hebben, worden elk uur twintig duizend mijlen voordgedreven. De Aardrijkskunde diende tot een middel ter uitbreiding van den Koophandel, ter opëenfhpelïug van fchatten , en ter befcherming van wilde volken. Barbaren zijn in het bezit gekomen'van nutte kuniten, en van eenen Godsdiensten Zedenkunde, welke dé vVijsgeeren van Griekenland en RoA 3 me  6 GODS BESTAAN, me nimmer konden uitvinden; een Godsdienst en Zedenkunde, boven de hunne verre verheven, ja boven alle famenflelféls, welken de vereenigtfe pogingen-van vernuft en geleerdheid konden verzinnen; De -Duivel, in zijn eerfte bezoek aan de aarde, wordt'door milton befc'hrevcn, ais zich over hare Schoonheid verwonderende. De Aardsvijand erkende adam's en eva's fchoonheid; en op zekeren dag, toen'hij eenig kwaad wenschte te berokkenen, het rampzaligfte , misfehien, hetwelk het menschlijke geflachl kon wedervaren , beleed hij' zijn gevoel van de fchoonheid. dezer planeet. Van eenen berg, op welken hij den Yerlosfcr der menf'ehen had gevoerd', toonde hij hun alle de Koningrijken der wereld" en derzelver heerlijkheid. De heerlijkheid dezer Koningrijken zijn derzelver bergen , bosi'chen en paleizen, derzelver zeeën en meiren en rivieren , derzelver grienende landfehappen en '. dieren , en fprak : Dat alles zal ik u geven, indien gij mijne opperheerfchappij wilt erkennen. Konde een Schilder , die de hulp der Toverkunde verlhiaadt, door'Godlijkc hulp worden in Haat gefield, om met eenen enkelen ppllag dengcheelen omvang des Aardkloots te overzien, volijverig zou hij palet en penféel opvatten , en de heerlijkfle fchilderij daarltellen, welke immer het menschlijke óog zag.' Koningen zouden den Kunftcnaar verëcren. "Zijne fchilderij zou het verhevene en fehoona tevens bevatten. De levendiglte aandoeningen zouden in de aanfehouvvers verwekt worden, en iedere ziel zou vervuld worden met gevoel van , en eerbied voor de magtfpreuk van het Alvermogende Wezen : 'is." zij licht, en ''cr was licht. —- Het hoofd der bezielde Natuur is de Mensch., in fchoonheid boven alle de overige dieren uitftekende; met eenen onflerflijkeu geest begaafd; een beeld van God., en de Heer van het Heelal. Zijne fchoonheid, zijne fterkte en rede, zijne leerzaamheid, zijne vatbaarheid voor kunften en wetenfehappen , verheffen hem boven alle aardfche fchcpf'els. Wanneer wij onze aandacht bepalen bij zijne eigenfehappen , zijne bewerktuiging , zijne heerfchappij over geheel de Natuur, de onfterfiijkhcid zijner Ziel, gevoelen wij den zelfden indruk, als de Schrijver der Nachtgedachten , toen .hij het zelfde onderwerp bcfpiegelde: „ Hoe doorluchtig, hoe famengeileld, hoe verwonderlijk ,, is de mensch ! Hoe verre boven alle bewondering is hij „ verheven, die hem zoo gemaakt heeft! " Het groeiende Rijk opent voor den opmerkenden geest eene  bewezen uit de werken der natuur. 7 eene bron van fchoonheid, wonder en godsdiendigen eerbied. De reiziger, die dezen tak van wcKnichap heeft beoefend , ontmoet menigmaal in de barfte wildernisfen eenen leerzamen en aangenamen medgezel. Wanneer hij eenige planten ontleedt, (want de Wijsgeer vergenoegt zich niet met eene bloote bezichtiging) ontdekt hij, dat zij rijklijk zijn voorzien met eene verfcheidenheid van vaten, zenuwen en hersfenen, en met de werktuigen van vonr.ltecling; cnbeiluit, hoewel hem deze ontleding geene plaatsveriinderende ipicreu, noch werktuigen van ipijsvertecring aan wijze , dat zij indedaad eene lagere ciasfe van dieren zijn. Ten aanzien van de zintuigen ter vonrdteeling der planten, heeft l in neus een leerdelfel uitgedacht , waardoor zijn naam onllerfliflt is geworden , en betoogd, dat 'er eene verëeniging clier deelen is, en in fommige gevallen een gedeelte van het eene tot het andere wordt overgebragt; en dat de zaden vaneen kiem, oveieenflemmende niet de eieren van een dier* door den invloed van het manlijke ihiilmecl, van tijd tot tijd bevrucht , en evengelijke planten worden voordgebragt. Met hoe meer naauwkeurighcid wij elk gewas, iedere bloem beichouwen, hoe wij van de gegrondheid van het gezegde des Vcrlosfers krachtiger zullen overtuigd worden, inhoudende: „ Dat salomo , in Koningfj'; gewaad „ prachtigst uitgedoscht, minder fchoon was dan eene der veldbloemen of gewasien." In het voorbijgaan moeten wij hier aanmerken , dat salomo , een perfoon van den hoogiTen rang, met de heerfchappij van een Koningrijk belast, en in velerhande ondernemingen ingewikkeld; een wijzer man dan ethan, wijzer dan heman, ene halcol en darda; in het kort, de wijslle der Israëliten, de maker van drieduizend Spreuken, en van eene groote verzameling van Gezangen, eenige uurenaau de beoefening der natuur toewijdde. Hij gaf zijnen landgenoten eene befchrijving der viervoetige dieren. Het 1'mart ons, dat alle zijne fchritten niet tot het nageilacht zijn gekomen, niet zijne Historie der vogelen, iniëcien, visfehen en planten van den Ceder Libanons tot aan de Muurbijfup. Van ongemcene waarde moeten zijne verdienden in het vak der Wetcnfehappen geweest zijn. Josepiius, een Joodsch Historiefchrijvcr , die ongetwijfeld salomo s Natuurlijke Historie heeft gezien, getuigt, dat hij tic voorwerpen der Natuur als Wijsgeer A 4 be-  c 0 d s gestaan, befchouwdë, en eene uit (tekende kennis van derzelver hoedanigheden ten toon fpreidde: Het zij mij vergund, mijnen wensch bij dien van zeer velen te paaren, dat uw nuttig Maandwerk voordaan meer en meer een kanaal worde, door hetwelk tot het lezende Publiek waarnemingen en aanmerkingen vloeien . ten oogmerk hebbende, Gods Grootheid, Wijsheid en Liefde, kenbaar uit het gefchapene,tot dcszelfs kennis te brengen. Eenen and-eren wensch , die, hoop ik, terplaatfe, alwaar zulks behoort, zal gehoor vinden , voeg ik 'er nevens. Hij is , dat de inrichting onzer Scholen zich naar dien 'kant wende , dat, onder anderen, ook aldaar opzettijk ouderwijs worde gegeven in de kennis der Natuurlijke Historie , op eenen bevatlijkeri trant, en voöTdacbtJijk bedoelende, om de Jeugd opmerkzaam te doen worden op de kennis van de (das genoemde) gewrochten der Natuur, als gewrochten van eenen Grooten en Weldadigen Formeerder. Dan eerst, en dan alleen, kunnen de verhevene beichrijvingea der Schriftuur van de Godliikc Volmaaktheden m derzelver volle kracht en nadruk gevoeld worden. Dan alleen kan in eerbied en dankbaarheid het getroffen hart zich tot den Onèindigeh vei heffen. Tot dat zulk eene kennis van het gvfchapene bij de jeugd, en bij de volWasfenen, plaats vinde, bloote klanken, immers'weinig «leer , zijn de hoedanigheden van Almagt, Wijsheid en ««deren , ouder het lezen van den Bijbel voorkomende. Stofte tot het famenftellen van een Leerboek, tot zulk een oogmerk dienftig, is 'er in overvloed voorhanden, om thands geene andere te noemen, in de Werken van derham, ra ij, martinet. Jammer is het, dat ook de Lectuur aan de mode onderhevig is. Voor etlijke jaren was het Werk van wijlen den laatstgenoemden , onzen vtrdiensthjken landgenoot, in eens ieders handen. Die een middel bedacht, om die Lectuur , of van Schriften van gelijken aard en bedoeling, te doen herleven, zou een fiuttig werk verrichten. Kon de loflijke Maatfchappij Tot Nut van V Algemeen, op eene voegzame wijze daartoe de krachtdadige hand leenen, in den meest uitgebreiden zin zou zij aan hare Zinlpreuk beandwoorden. In eene Eeuw, in welke Godisterij tot Ongodisterij den weg baant , en bejden aan den wortel van het geluk der Samenleving knagen , gevoelde mijn hart zich gedwongen, cm zich van deze weinige wenken te ont> las'  bewezen uit de werken der. natuur. 9 Jasten. Mogt mijn fchrijven doel treffen! Veel kunt gij door de ftoll'e en de inrichting van uw Maandwerk daartoe bijdragen. Dit zij u ernftig pp het hart gedrukt van Uwen Begunftiger theophilus. raadgevingen van petrus camper, nopens de behandeling van pas geborene kinderen ; in LJ&6 ten VEllZOEKE van een' vriend opgesteld en het eerst gedrukt in OESZELFS vermischte schriften, die in l8oi te liNgen door den hr. herbf5ll zijn uitgegeven. . Het is in het algemeen waar, dat de gezondheid van alle menfehen en dieren, afhangt van de goede eigenschappen der lucht, des voedfels, der ligcllaams-bewegingen en geneesmiddelen : evenwel is de gezondheid der pas geborene en jonge kinderen het meest aan dezen invloed onderworpen, daar dezelven zoo geheel afhanglijk zijn van den wil hunner Ouderen, of laat ik liever zeggen , diergenen , aan welken zij deze hunne verpiigting hebben opgedragen. De kinderen der vermogenden hebben ook hierïn veel voorüit en daar de volgende raadgevingen alleen bij hen kunnen te pas worden gebragt, zal ik den kinderen der behoefrigen, in dit opltei, niet gedenken. Iutusfchen leze men de bekroonde Verhandelingen des Heeren ballaxserd en des Schrijvers dezer,'die gedrukt liaan in het Agtften Deels Eerlte Stuk der Haarlemfche Maatfchappij. — EERSTE AFDEELING. Over de inrichting der Kinderkamers , over de Sleeding, enz. $. i. Be gezondheid van jonge kinderen hangt voornaamliik A j . af.  IC p. camper, af, van eene frisfche , drooge en dikwijls vernieuwde lucht. Nadeelig zijn derhalven kagchels, tenzij zij, gelijk fommige Engelfchen, van vooren eene opening hebben. ' De Kinderkamer moet niet te klein zijn, en daar de geftadige uitwaasièiüingea der lucht fterk bederven, niet te veel perfonen op eens bevatten. Met linnen dat de kinneren nat gemaakt of bevuild hebben , moet daadhjk buiten het vertrek worden gebragt, en nooit moet men het kind eene luier aanleggen, die nat geweest zijnde Hechts is opgedroogd en niet uitgewaslche.n. "Vooral moet men nooit de luieren voor den kagchel óf op de vuurmand drogen, zulks gefchiedt dikwijls doch is «eer nadcelig voor de gezondheid. Een Ventilator van tidd is in vele kamers van groot nut. Zij bi liaan uit een rad van blik, hetwelk men in het veiifter laat zetten. is. . De ligchamen moet men in eene matige warmte houdens en hethootd bedekken zoolang de fontanel niet is geiloten? die bij zwakke kinderen, i'omtijds lang open blijft. De gewoonte der Engelfchen moet men in onze luchtflreek vooral niet navolgen. In Londen, en zelfs rondom Londen, is liet veel warmer dan in en om Parijs en bij ons; gelijk blijkt uit de Lauwrier-boomen en andere gewasfen, die bij ons des winters moeten bedekt worden, doch in Engeland zonder nadeel in de lucht blijven. Vooral moet men de maag toegedekt en warm houden. Verftandige Ouders moesten de voortreflijke Aanmerkingen lezen, die de Heer se neb ik r overliet Werk des Heeren spallanzani QExperiences fur Ia digestion de fhomme et de differente* espèces d'animaux, par l'abbé spallanzani: ayec des Confidefations par j. senebier, Geneve. 1783, 8yo.) heeft uitgegeven. Zij zouden daarin vinden,dat men de maag met eenen lap van dons of bont moest bedekken, daar de ondervinding leert,dat men onder het warme dek van het bed beter dan buiten het bed de mijzen verduwt. Voor een gedeelte bellaat ook hierin het tuit der Vlaggedoekenof Gezondheden, dieonzeMaus dikwijls om den buik dragen. S- 3-  behandeling van pasgeborene kinderen. ii §. 3- Het is zeer nadeelig voor de gezondheid der kindertjens, wauneer ze iang in hunne vinligheid blijven liggen , eu het gebeurt dikwijls dat men ze 's avonds hebbende opgebakerd , eerst den volgenden morgen weder los maakt. Zulks behoorde niet te geleideden, want het kind blijft dan 12 naren in zijne onreinheid liggen , het ligchaam zuigt de uitgeworpene ftoffen ten deele wederom op, en de ontvlambare lucht, daaruit ontwikkeld, verpest de lucht die het moet inademen. In het Youdelings-huis te Parijs ftecven alleen door gebrek aan reiniging-van 5,039 kinderen 4,095 in de eerlfe maand, —— en nog 673 inde elf overigen , dat maakt 4,768 in een jaar. < Na vijfjaren zijn 'er nog Hechts 884 of 13 van de 100 over. InZweedcnblijven naar warge ntin's waarnemingen in de cerfte vijf jaren meer dan de helft in het leven, of 51,957 van de ico,ooo. In ons Land blijft meer dan de helft over, wel te verftaan, bij de gegoede Ingezetenen; inliet A-almoesfcaiers - Weeshuis, te Amfteluam, lier ven 70 .van de 100. Men rekent dat in Frankrijk, ten platten lande, na'de eerfte vijf jaren in het leven overblijven, 16 van de 100 kinderen. In Parijs en de kleine fteden 12 a 13 van de ico kinderen. Te Amltcldam .... 18 a 30 van de iookinderen. Armoede is daarvan de oorzaak, doch die bij de Rijken geene plaats vindt. Daarom moet men de kinderen niet alleen los inbakeren , maar ten minlte alle drie uuren losmaken' en fcfioöhe luieren aanleggen. $■ 4- De Natuurlijke flaap is voor het ligchaam hoogst noodzaaldijk. Een kind flaapt altijd zoo lang het geenen honger heeft , noch hem zijne vuiligheid hindert. De hopt en het reinigen zijn dcrhalven de beste rustgevende middelen, en men moet van de kunst geen gebruik maken, om het kind te doen llapen. TWEE-  ï- F. C A M P £ r, tweede AFDEEEING. Oy\r het Voed fel. $. I. De moedermelk is het natuurlijke voedfel voor een kmd.. Het is de moeite waard hierover te lezen, hetgene depa rc ie ux heelt geldlieven. Zijne Aantcekcningen en die van w auceNtin bewijzen, dat die Vrouwen, welken hare kinders zeiven hebben gezoogd , het langst leeven. Zoo naauw heeft de Schepper de belangens van het kind aan die der moeder verbonden. Bij gebrek der moedermelk neemt men die van eene gezonde minne, deze is de beste , vooral wanneer zij te gelijk met de moeder is bevallen. Ontbreken beiden zoo geeft men koe-melk: dikwijls en \veinig te .gelijk, anders verzuurt zij te ligt. i. 2. Dooi- veel drinken wordt het maagfap verdunt en de verteering verzwakt. De melk wordt zuur en veroorzaakt örjfpanuiugen, enz. Wil men echter de kinderen met pap opvoeden, men neme daartoe biscuit-pap met water bereid en met verfche melk aangelengd , waarbij men een weinig witte Spaanfche zeep en veel zuiker moet voegen. Zuigfleschjens , hoe kunftig fomtijds gemaakt, zijn niets waard en dikwijls nadeelig. De melk wordt daarin te fchielijk zuur, cn de kinderen zuigen tevens te veel lucht in. Het is eene uitgemaakte zaak, dat alle melk door het maagfap famenloopt, en naderhand door de gal weder wordt opgelost. Hieruit volgt dat men de kinderen de gal van dieren moet ingeven, wanneer de hunne tot deze oplosnng niet voldoende is. Uitgedampte osfegal laat zich gemaklijk tot pillen rollen, cn men zou hun'daarvan ecnigen kunnen geven. Volgends se nebier heeft reeds tuonchin van dit middel in belette fpijs - verteering veel en gelukkig gebruik gemaakt. Alle wijnen zijn nadeelig, daar zij zuur verwekken en het maaglap zuur doen worden. $. 3-  BEHANDELING VAN pasge1ï0rene KINDEREN. IJ S- 3- Men heeft in het algemeen waargenomen , dat fpijzeu uit het plantenrijk ligter verleeren, dan die van diereu komen — kalfsvleesch ligter dan rundvleesch — gekookt vleesch ligter dan gebraden, — brood en groenten ligter dan alle andere fpijzen. Bouillon is eene zeer ligte fpijze doch gezouten vleesch of groenten zijn zwaar om te verteeren. Verfche en fappige vruchten zijn, wanneer zij rijp zijn, gemaklijker te verduwen, dan die olieachtig van aard zijn, gelijk de amandelen , pistachies, witte bonen — misfehien zijn deze laatlten daarom ook zwaarer omdat men ze niet genoegzaam kaauwt — eindelijk nog heeft men waargenomen dat het best is veel, doch weinig te gelijk te eeten. Alle fcherpe zuuren, vet, boter, bruine ragous en gebakken zijn nadeelig. $; 4- Men vergelijke met deze lijst die van gqsse (te vinden bij senebierI. 1, p.) Zijne waarnemingen Hemmen met de onzen veelal overeen. Hij keurt varkensvleesch, harde eieren, versch brood, vijgen en gebak af. — Een versch ongekookt ei raadt hij aan, gelijk ook baars met weinig zout gekookt, oud brood, waarvan de korst nog ligter verteert dan het kruim , — ook wordt de verteering bevordert door zout, fpecerijën, oude kaas, wijn, liqueur, bittere middelen, doch vooral door beweging op den eeten. derde afdeeling. Over de Geneesmiddelen. $. 1. De meeste kinderen zijn met het zuu'r geplaagd. Hiertegen zijn de zeepachtige middelen het vermogendst. Men bediene zich daarbij van de osfegal, want de gal verhindert het famenloopen van de melk. Het beste zou wel zijn, dat men gebruik maakte van het maagfap van eenen Roofvogel, gelijk se nebi er aanraadt ,  14 p. camper., behandeling, enz. raadt, of dat nog beter ware, van de kraai. Hoe men hetzelve door middel van eene fpons kan verzamelen, leert OllS SPALLANZANI. MongiarpiNi heeft, volgends senebier, van dit middel met vrucht gebruik gemaakt. Gemaklijker is het, het maaglap van een lam te verzamelen. Heeft hetzelve eenigen tijd gevast, alvorens geilagt te worden, dan kan men, gelijk spallanzani verhaalt, zeven en dertig oneen maagfap op ééns verkrijgen. Staal-middelen, met opüorpende poeders vermengd, en drie of vier malen des daags gegeven , zijn van veel nut. De zoogenaamde Antifcorbutieke en bittere planten, die te gelijk kruiderig zijn, komen dan te pas, wanneer het kind heeft opgehouden melkfpijzen te gebruiken. r. 3. Om de ontlasting te bevorderen keur ik alle inwendig gegevene middelen af, cn geloof dat men zijn -oogmerk het best zal bereiken, door nu en dan om den navel een weinig van het ünguentum Artanitce te fmeeren. §. 4« Hoe, en wanneer de wurmen in het ligchaam komen , en of zij met dezclven geboren worden , kan ik niet bellisfen» Doch wanneer zij zich vertoonen, worden zij het best door water,waarin kwikzilver getrokken heeft, door verltcrkcnde middelen en dergel ijken verdreven. 5- 5- Het beste Geneesmiddel voor kinderen is eene matige beweging, eerst op den arm der minne, dan in een wagentjen — en ook zulke fpellen waardoor het ligchaam geoefend wosdt, zonder zich te vermoeien. Qefchfeven op Klein Lankum , den 12 November ,1786. petrus camper. dat  dat men in de nat. geene twee dingen vindt, enz. 15 dat men in de natuur geene twee dingen vindt, die elkander volkomen gelijk ZIjN. ipvndcr de menigvuldige verlustigingen der oogeh, wefVJ' ken het vergrootglas mij verfchaft heeft, is dit een der yoornaamften en gewigtigïten, d;ft ik door hetzelve de ftellmg, die anders nog llecds voor/twijftlachtig, en dus voor onzeker, gehouden wordt,en'welke de gr'oote leibnitz eerst tot zekerheid gebragt heeft, door louter onbedrieglijke ondervindingen en facta bevestigd gevonden heb : „ Dat in de natuur geene twee dingen gevonden ,, worden, die elkander volkomen gelijk zijn (*)." Toen de gemelde Wijsgeer dit eens, in een talrijk "ezelichap, te Hanover,. ifaande hield, volgde 'er te°-enlpraak op tegeufpraak. Een ieder riep: de daadhjke ón.; dervinding wederlegt dat immers cogenfchijnlijk. De Dames bragten twee bladen, twee grashalmen, twee garftenkooTtjens, twee eieren, enz., wat is elkander gelijker, was de algemeene Item, dan het eene ei aan het ander? De Wijsgeer behield zijne gewoone bedaardheid ; hij zweeg; maar .hij gaf den twijfelaren het vergrootglas m de handen, welken zoo vele, elkander gelijke, dingen meenden te vinden. Zij itonden verbaasd-, toen zii bff voorbeeld, op de vlakte van het eene ei groeven en verhevenheden; — op de bladen, bergen en dalen; 00 de grashalmen, huishoudingen van kleine diertjens , enz. ontdekten, welken op de anderen niet te zien waren. 1 Wel nu dan, zeide de Wijsgeer, is nog het eene ei" zoo gelijk aan het andere? Alles zweeg,en verwonderde zich. Wanneer wij ook zonder vergrootglas, naar den bloriten oogenfehijn, moeten zeggen: dat' vele dingen elkander gel jk zijn; zoo zijn echter plaats\ tijd, zwaarte en kleur van het ding onderfcheiden. Hier zijn twee eieren naar den uitwendigen fchijn aan elkander volkomen-"elijk' Dan, heeft niet elk eene andere plaats? Ligt niet het ceaé ej (*) Eene grondltell'ng der ontologie: het zoogenaamdePri/u ciptum indiscernibilium; de gronclfteüing van dingen, die j>iec te onderlcheiden zijn.  3.6 DAT MEN IN DE NATUUR GEENE TWEE DINGEN VINDT , ei aan mijne rechter*,, het andere aan mijne linker hand? Weegt ze Hechts tegen elkander: is niet hetéeue zwaarder dan het andere? Dit is niet zoo wit, als dat. En zoo is het ook werklijk in de geheele Natuur: —■in het onmeetlijk wijde cn uitgebreide Rijk der Schepping. Daarin zijn geene twee dingen, elkander volkomen gelijk , dat niet het eene kleine merkteekens en verfchéidenhedea zou hebben, welken aan het andere ontbreken. Hoe gelijk twee dingen ons ook voorkomen ; zoo hebben zij echter ongelijkheden , offchoon wij ze dikwijls met onze bloote oogen niet eens gewaar worden. Eieren , bladen, grashalmen, twee vogels van eenerlei aard cn gedacht, twee vliegen, fpringhanen , enz. , aan elkander zoo gelijk, dat men niet in ftaat is, een wezenlijk ortderlcheid aan te geven, hoewel zij echter aan elkander niet volkomen gelijk zijn. Dan, alle deze dingen zijn nog te groot. Ik heb het met de kleinere dingen der natuur en der kunst beproefd. Twee naaldenpunten van twee elkander, volkomen gelijk fchijnendc naainaalden, waren onder het vergrootglas zoo onderfchciden, als twee torenfpitfen, waarvan de eene luiken cn valdeuren had, maar de andere niet. Wat is kleiner dan het zaaddof van paddedoelen, welke bij Bttilliöenen in de lucht vliegt ? Nogthands heb ik aan ieder zaadftofjen, wanneer het eenenvijftig millioenenmaal vergroot was, merklijke verf'cheidenheden van het andere, nu eens in de gedaante en den vorm, dan in de punten en wcêrhaken, dan weder in de oppervlakte van het ligchaamtjen zeiven waargenomen. Vergelijkt men nu daarmede de oneindige menigvuldigheid van gedaanten en modellen in het geheele dieren- ea plantenrijk, van de klcinde infulie-diertjens in den endeldarm van den kikvorsch, van de wurmtjens in den aardwurm, tot den oliphant en walvisch, — van het eitjen der kaasmijt af tot het ei van den ftruisvogel, — van het kleinde fchimmelplantjen af, tot den honderdjarigen eikenboom; dan zal men zich niet langer verwonderen , dat 'er geene twee dingen in de wereld elkander volkomen gelijk zijn. Doch dit is niet enkel een bloot geval, dat de dingen zoo gevormd zijn: ó neen; maar het is oogmei k, wijs oogmerk, en de groote Schepper der natuur heeft niets te vergeefs gemaakt. Vindt men, bij voorbeeld, in dit grashalmtjen, in dat kei'6ièboomenblad een groef jen, eenen lijnen, bijkans onbe- merk-  DIE ELKANDER VOLKOMEN GELIJK ZIJN. 17 merkbaren gang, die aan het andere ontbreekt; dan heelt de Voorzienigheid daarbij reeds aan een diertjen, aan een würmtjen gedacht, welk zich tusfehen dè tedere huiden van het blad voordplant, en welks geheele levensloop binnen den engen gang van eenige lijnen bepaald is. Neen! Dat bevreemdt mij niet meer, niet langer, wanneer ik door het vergrootglas gelhuiig nieuwe en ond'erfch'eidéne'werelden Ontdek: nuiar, wanneer ik mij het oneindige verpand VOÓrftel , welk die veiMcheidenheden tot het kleiniïe haakjen aan een zaadftofjeh uitgevonden, gedacht eb gevormd heeft; dan moet ik verwonderd (laan, aanbidden en zeggen: De werken des I'eeren zijn groot; zij worden gezocht van de genen, die 'er lust ui hebben 1 — Des Heeren werken zijn groot. Hij heeft ze allen met wijsheid gemaakt. Wegens de groote gelijkheid, welke vele dingen aan en met elkander hebben, en wegens de onbemerkte ongelijkheid, die echter tusfehen dezelven gevonden wordt, is het tot een (prcekwoord geworden: — Het is elkander zoo gelijk, aft het eene et, als het eene oog aan het andere. Dan, wanneer wij ons HechM tot het oog bepalen , zoo is echter het eene met zoo gelijk aan het andere, als men wel denkt; ja' 'er wordt zelfs tusfehen beide oogen van ieder mensch eene'groote verfcheidenheid gevonden. Twijfelt gij daar aan o rest es? Oi Ik wil u door uwe eigene oogen klaar cn overtuigend bewijzen, dat gij met het eene oog anders ziet, dan met het tweede oog. Dewijl gij, over het geheel, met het rechter oog zoo goed kunt zien, als met het linker oog, wanneer gij het eene gefloten houdt, of toedrukt; zoo denkt gij: dat'er geene verfcheidenheid tusfehen uwe oogen plaats heeft. Doch gij dwaalt grootiijks. Kom maar herwaard. Volg mij. Ik leid u in eene donkere kamer, in welke het licht alleenlijk door een gat van het vehfterluik valt. Zie nu, dan eens met het eene oog, dan weder met het andere oog naa de gemelde opening, en zeg mij, hoe zij u voorkomr. Orestes moest bekennen: dat hij met het linker oog grootcr en duidli ker zag dan met het rechter oog. Dat is één , waarde Vriend! het tweede, dat ik u onder het oog meen te brengen, zal ik u terftond vertoond:, volg mij maar in eene andere kamer. — Hier hangt, ineen open venlïer, aan eenen draad, een zwarte kogel. Hoe ziet gij dien met het eene, en met het anders öog? Hij moest wederom bekennen, dat hij den kogel met zijn VII. DEEL. MEN GcLSï. NO. I. b lill  l8 dat men inde nat. geene twee dingen vindt , enz. linker, oog grooter en duidelijke'' zag , dan met zijn rechter oog. Zou nu dit mooglijk zijn, wanneer de oog-en zeiven niet verfcheiden waren; wanneer zijniet wezenlijk van . elkander verfchilden ; en onderitelt dit niet eene ve fcbülcude inrichting van het eene oog zoowel als van het andere? . Ik weet uit mijne eigene ondervinding, dat ik met mijn linker oog de voorwerpen , welken ik onder het vergrootglas breng, altijd grooter, 1'cherpcr en duidlijker zie, dan met het rechter oog. Jat Ik heb een jager gekend, die in het fchieten alle anderen overtrof, dewijl lïij links fchoot, en uit dien hoofde altijd het linker oog gebruiken moest. Wanneer gij verder in eene kerk, of in eenen fchouwburg, ol'op de beurs de menigte van menfehenaangezichten aandachtig overweegt, zalt gij ook Hechts twee aangezichten vinden, die aan elkander in allen opzichte gelijk zijn, volkomen gelijk zijn ? Zelfs tweelingen zijn het niet. Men kan wel fomtijds, wegens hunne groote gelijkvormigheid, niet zeggen , waarin hun onderfchcid beftaat. Dan , wanneer men ze bij en nevens elkander befchouwt, vertoont zich hetzelve duidlijk genoeg in alle menfeheuaangeziehten. Eene ongemeen groote Wijsheid der Godlijke Voorzienigheid ! Wat zou 'er anders onder de menfehen eene verbazende verwarring ontflaan, wanneer zij elkander alleenlijk maar in het gelaat, in de aangezichten volkomen gelijk waren? Wie zou den booswicht van den rechtfehapen man kunnen onderfcheidcnV Groot en aanbidlijk is de Wijsheid,-Goedheid en Almagt van den Schepper des Geheelals, die zoo vele gelijkheid cn ongelijkheid, en echter alles tot zijne oogmerken , gemaakt heeft t Iet tot de natuurlijke historie van het insect, welk het gom-lak, of gummilak, voordbrengt. De vraag, hoe ontllaat het Gom-lak of Gummi-lak? is allerbillijkst, offchoon de beiindwoording derzelve, den meesten Lezeren moeilijk, zoo niet volflrëkt ondoenlijk , zou vallen. Wie bedient zich niet, om eenen Brief te verzegelen, van Zegellak? En daar geen goed Ze-  iet TOT de NAT. historie van het insect, ENZ, Tg Zegellak zonder Gom-lak kan gemaakt worden, vraagt men met recht naar den oorlprong dier Holle. Het fijne Schellak, welk tot de beste lbort van Zegellak gebruikt Wordt, is eene van de beste lborten van het Gummi-lak. Js het niet te vermoeden, dat 'er zelfs wel Lak~fabrikeurs zullen gevonden worden, die zich over het ontdaan van een zoo nodig ingrediënt in hunne fabriek, als het Gummi-lak is , niet bekommeren V Doch hoe veel te meer zijn dan die genen te achten , welker weetgierigheid zich verder, dan het voordeel hunner fabriek uitdrèkt, en die ook gaarne iet van den aard der ftoffe', waarvan zij zich tot het vervaardigen van het Zegellak bedienen , weten willen. Hetgene de Natuu; onderzoekers tot hiertoe daarvan ontdekt hebben, zal in deze verhandeling duidlijk en beknoptlijk worden medegedeeld. Het Gom- of Gummi - lak komt uit Oost-Indië', gelijk de /Cochenille, eene der kostbaarlte verwfoorten , alleen aan Amerika haren oorlprong te danken heeft. Het eerde js een voordbrengfel van gantsch bijzondere Infccten; het laatde integendeel het gedroogde Infect zelf. Doch beide deze Inlcéten maken'in de Infeóteuwéreld, die in foorten zoo talrijk is, eene bijzondere foort uit, welken men met eenen algemeenen naam coccus,of fchildluizennoemt; hoedanigen men , in de oranjerijën , op de bladen van veie vreemde planten ziet, en die 'er zoo vast op zitten, dat geen regen dezelven wegfpoelen kan. Ieder van die Infecfen behoort tot eene bijzondere lbort van fchildluizen, waarvan de kochenille . tót hiertoe bekender geweest is, dan de eerde. De Infec'ten, die het Gummi-lak bereiden , zijn lang onbekend geweest. Men heeft ze eerst federt eenigen tijd naauwkeuriger kunnen bedemmen. Dat dit waar zij , ziet men daar uit, dat fommige Natuurkenners dezelven tot hiertoe voor roode gevleugelde mieren gehouden hebben. Eerst onlangs heeft zekere j ames k e r , van Patna geboortig , deszelfs Natuurlijke Historie nader befchreven , zijne ontdekkingen aan den beroemden Ridder banks, te Londen, medegedeeld, en bewezen, dat zij niet tot de mieren, maar tot de coccus of'fchildluizen belïooren. Ook is het thands bekend, dat het Gummi-lak voornaamlijk uit Bengale, Malabar , Pegu en andere Oost-lndifche landfehappen komt. Dan, het Infect zelf, en de wijze, op welke het het Gummi-lak bereidt, zijn nog zoo bekend niet. Zie hier de befchrijving daarvan. Het werk B a ya*  20 IET OVER DE NATUURX. HISTORIE VAN HET INSECT, van den Schepper der Natuur js in dezen zoo verwonderlijk , als wanneer de bijen, in drrsogc cn bekommerlijke voorjaren, met het honigfap da- bladluizen gevoed worden. — Het verachtlijkire Inlec't moet dikwijls den mensch, naar het oogmerk des aadnulijken Godlijken Makers, kostbare voordbr.nglels Leveren, en de lappen, in vcricheidcne planten vcrfprcid , eu\st dor zijn ligchaam laten gaan, eer de mensch ze gebruiken kan. Waarlijk! eene_onbe_grijp!ijk wijze cekonomie ! pit lnftct, (*) beltaat bijkans ai leen uit kop en .romp.Beiden te i'amen maken een eivormig, platgedrukt, rood ligchaam, mer twaalf lijne dwarsringen, niet grooter dan eene kleine luis. Ce rug is als een fchildpa'ddekfel; de buik plat; de vseihoormn zijn half zot lang, als het ligchaam, draadvormig, met kleine uit elkander baande hairtjens bezet. Aan den aarsjseeÉ wit puntien met twee hairtjens, in de lengte des ligchaams. Beneden drie paar 'voeten, half zoo lang, als het ligchaam. De Waarnemer zegt: „ Dikwijls heb ik deze Infect opgemerkt, wanneer zij evon ter wereld waren gekomen; doch nooit kon ik een gevleugeld ontdekken." Men heeft ze tot hiertoe altijd voor gevleugeld gehouden. Maar het kan zijn , dat zij naderhand, wanneer zij eenige malen verhuid zijn, gelijk etlijke foorten van bladluizen, die ook zonder vleugels gebcoren worden, vleugels krijgen. Hij was ook niet in ltaat, om een onderfcfieid van geflacht, of eene paaring waar te, nemen, omdat hem, gelijk hij 'er bijvoegt, de vergrootglazen ontbraken. Dan daartoe zijn juist niet ar^ff gewapende oogen nodig. Men kan toch, met bloote oogen , de bladluizen zien baren , en de jongen , die voorwaar klein genoeg zijn, ter wereld komen. Dewijl de Gummi-lak-in- ■fecten tot het gedacht der fchildluizen behooren; zoo mag ook wel de wijze harer voordplanting eenerlei zijn niet dezen. Want het is bekend , dat de ïidècb.m, weiken op de oranje-boombladen zitten, enkel wijfjens zijn, hunne 'eitjens onder zich leggen, dezelven met het fchildvormig ligchaam dekken, en over hunne nakomeiingfehap {ierven. Vooraf, eerde eitjens gelegd wórden, komt veeiiigt op het*einde van Lentemaand, eene-kleine, zwartachtige, naauwlijks zichtbare, manlijke vlieg, welke met het wijfjen (*) De Natuuronderzoekers hebben het nu voor het fijstema Uer Infefteu onder den naam: Coccus Lacca aangenomen.  WELKE HET GOM-LAK , OF GUMMI-LAK , VOORDBRENGT. Éf jen paart , cn de eitjens vruchtbaar maakt» Weinigen komt deze werkzaamheid onder liet oog. Cm deze reden is men omtrent hunne wijze van paaren , gelijk omtrent die der Oliphanten, lang twijfelachtig geweest. Zoo mag het hier ook wel zijn. Maar nu komt eigenlijk de vraag: — Hoe brengen zij liet Gummi-lak voord"? — In Wintermaand worden de jongen gebooiétj, wanneer zij niet order het moederlijke figcpaam uit de eitjens voordgekomen zijn , cn zich een tijdlang n tot dat'zij recht rijp zijn geworden , onder het dak des moedert igcbaaras •, gelijk 'de jonge Buidelratten in den geflotenen zak of buidel der ouden, opgehouden hebben.—! Doch dit z;j, zoo ais het wil. Wij willen de jongen op den boom verzeilen, en zien, hec zij nu hunne eigene cekonomie beginnen. Een tijdlang kruipen zij op de hoornen , op welken zij gebooren zijn, rondom, en naderhand hechten zij zich aan de fapni'ge einden der jonge tak jen s vast. Nu zitten zij daar, gelijk kleine heuvelijens , welker buik, voelhoornen en P;aartbairt;cns niet meer te zien zijn. Rondom den rand van hun ligchaam zijn zij met eene kleefachtige, een weinig doorzichtige vloeiftof omgeven, welke de In— feilen aan de takjens genoegzaam fcnij'nt aan te lijmen. Deze vloeiltof neemt allengs , en van tijd tot tijd ,toe, dewijl zij dezelve al geduurig uitzweeten , gelijk de Bladluizen de wol, waarmede zij zich bedekken, of het Schuiminfect den. parelfchuim, waarin het zich voor de zon en zijne vijanden verbergt. Ten laatfte vormt de harsachtige' vloeiltof eene volledige celle of huisjen, waarin het infect: z-ich iluit, — en deze eèlletjens aïhuisjetis zijn niets anders, dan het Gummi -lak. in het midden van Lentemaand, zijn de Celletjens volkomen gereed , cn het Infect is , naar den uitwendigen fehiui , een eironde, gladde, roode levenloze zak, ter grootte écner kleine Kochenille, die aan zijn Homp einde uitgetakt, en met een fchoon rood vocht gevuld is. in Wijn, en Wintermaand vindt men in dit'roode vocht van het W ijfjen twintig of dertig eironde zaadjens, of veel meer werklijke jongen. Zoo ras dat vocht geheel verteerd is , maken de jongen eene opening in de moeder, kruipen 'er uit, en laten de afgeftroopte huid te rug- Deze laatfte is ook de witte, huidachtige Holle, welke in de ledige ceüeu'des Stengellaks. gevonden wordt. B 3 Het  42 ièt over de natuurl. historie van het insect, Het is merkwaardig,'dat deze Infecten ilechts op vierderlei^ foorten van boomen aazen, naamlijk : 1. Eene lbort van Vijgenboom'in Indostan, door den beroemden linn.eus, Ficus religiofa genaamd. 2. Nog eene andere foort van Vijgenboom aldaar: Ficus Indica li nn. 3. Ken Boom , door de Inboorlingen Plafo geheeten; Pfafohorti Malabarici l inn. En eindelijk 4. Een Rfintnnus, jfojuba linn. De Gummilak Infecten zitten gemeenlijk zoo di°t, en m zulk eene menigte op elkander , dat van zes derzelven naaüwtijks één in Haat is , om eene volkomene celle te vervaardigen. Alle de overigen komen om, en worden van andere Inleélen verteerd. Ook de buitenfte takken der boomen, daar deze Inlécten op zitten, zijn ook met een rood poeier overtogen, welk zoo vele Infecten zijn; en dewijl aan de takjens al het voedende fap onttrokken wordt, moeten zij verwelken. De bladen fchroeiën, worden zwartachtig, cn vallen af. — Iet dergelijks heeft pij onze Bladluizen plaats , bij welker overhoopte menigte \ de bladen gantsch zwart worden , als cf zij met glinfterend roet overtogen waren. Dewijl het uitgefproeidc honbfap dezer diertjens zich daarmede vermengt; zoo wordt°het een zoo Iterk vernis op de bladen , dat zelfs de hardite ftortregen hetzelve naauwlijks wegfpoelen kan. Mogten toch de menlchen eens ophouden , dit verkeerdlijk een vallen van een' vergiftigen honigdaauw op de bladen te Doemen. Nog is het merkwaardig, dat deze Infeéten door de vogels verplant worden. Van de planten en visfehen weet men het: maar van de Infecten is deze omltandigheid nog zoo bekend niet. Wanneer de vogels zich op zulke takjens , die met deze Inleélen bevolkt zijn, nederzetten, blijven vele daarvan aan hunne voeten vastkleeven, en worden dus op andere boomen gebragt. — Ook is het zonderling, dat deze Vijgenboomen, bij iedere kwetling , een melkfap ifitzWeeteri, welk terflond dik, in de lucht hard wordt, en aan dé ccllerjens der Gummilak - Infèétcn volkomen gelijkvormig is. De Inboorlingen koken dit melkfap met'olie tot een zoo vast vogelliim , dat Pauwen, en andere groote voo-els daarmede gevangen worden. Door eene infnijding in den Plafoboom krijgt men reeds eene  WELKE HET GOM-LAK, OF GUMMI-LAK , V00RDI5RENGT. 23 eene roode, in de Artfenijkunst gebruiküjke Gom , die met het Gummi-lak vele overeenkomst heelt. Daaruit blijkt, dat het deze Infecten niet vele moeite moet kosten, het lap dezer boomen in een dierlijk lap te veranderen. Intusfchen is liet echter enkel Plalb-Gummi, wanneer het uit den Boom vloeit, cn wordt niet eer Gummi-lak, voor dat het door het ligchaam dezer Infecten gegaan is. In Indiê wordt het Gummi-lak voornaamlijk op de gebergten aan de beide Oevers van den Ganges gevonden, en wel in eene zoo verbazende menigte, dat wanneer ook het vei tier daarvan nog tienmaal grooter was, men desnietegenltaande de markten overvloedig daarmede verzorgen kon. Alle de moeite bij het inzamelen dezer waar beItaat daarin, dat men de takjens afbreken, en dezelven op de markt brengen moet. Tegenwoordig betaalt men voorhondcid ponden Gummi lak niet meer, dan omtrent twaalf fchellingen fterling, offchoon het uit eene zeer afgelegene Provincie aangebragt wordt. Mc: beste Gom-lak heeft eene donkerroode kleur. Maar is het bleek, en aan de uiterlte punten met gaatjens doorboord , dan is het reeds veel geringer van waarde. Want dan hebben de Infecten hunne celletjens verlaten ; en deze kunnen ook zoo goed niet meer tot verwftof gebruikt worden. — Op gelijke wijze is het met de Gal-appelen gelteld. Dc kleinen met zwartachtige knobbels, zonder gat, zijnde besten, en hebben ook nog de beste lappen bij zich. Maar zijn zij grijsachtig geel, en hebben zij een gat; dan is de galvlieg reeds uitgekropen, en heeft de beste lappen reeds verteerd. De Engelfchen onderfcheiden vier foorten van Gummi-lak» Buiten twijfel is dit Infect onder alle de genen , die bekend zijn, een der nuttigften. De inboorlingen gebruiken eene groote menigte fchellak tot hun blankeri'el. Ook dient het tot verlcheidene foorten van vernis, van verwitoifen, en tot meer andere gebruiken. VERDEDIGING DER EIGENLIEFDE. "jVTiets is zoo noodzaaklijk, dan eigenliefde te gevoeld len; maar deze moet men wel van hoogmoed onderfcheiden, welke een zielsgebrek is, volgends welke B 4 men  24 verdediging der EIGENLIEFDE.. men over iemand oordeelen en hem verachten kan. Wfl «joelen dat levendig en aangenaam verlangen om genoemd geprezen beloond te worden, een verlangen , hetwelk men gevoelt, wanneer men bet verdiend heeft lildien men over de werklijke waarde twijfelt, die men Ini -mCn ?-°k ,0Vcr ziJnc vermogens'twijfelen; men vrh"-: /f' ,aan /wauw boven het middeümatige vc, hellen. Men zal werken , omdat de geest een vuur is hetwelk onderhouden moet worden, en ons daartoe weet te noodzaken. Doch dit alles zal' met veel minder bef«Wneid, en meer moeite geleideden, en men zal onKu mig zijn, dat men zeer goed iet doen kan, zelfs na ra zeer goed gedaan te hebben. ïjJV001^- nn fchzèlvèb op prijs te kunnen Hellen, Bepaalt zien met tot [jet perfhonhjke goed , maar het f trekt Cltot in tel oneindige uk; het is eene bron van voort ' V,,01L c,c Caroealeving, Cfe man, die zijne waarde Kent, wordt ten mtcj-fte nuttig voor andereu.' fcegt bij er zich, dij voorbeeld, op toe , om ra d te geven , bij cenegeiegenncKi, waarin men verkeerde maatregelen heeft genomen,en men heeft eenen hoogmoedigen inborst, die niet dujt, dat men hem onderricht, Ipreekt hij met eene.wakkere liel-heid, dienen blinden trots vernedert; hij brengt zich zelve:, ten voorbedde bij, Ipreekt hij van zijne kundigüedenj van zijnen voorfpoed, van zijne achting: en hl, 'daagt, h.y overreedt, doch dit goed ge volg is hij voorifa-milijk aan den toon, dien hij aannam, veifchuldi*d Z;-".e_redenen, hoc bondig die ook mogtcn wezen , zouoen niei^vpldocnoe geweest zijn. Deze wijze van zich zclvcn bij te brengen-, van over zich zei ven gunftig te fprekeir, is niet alleen nuttig, maar de omltarnhgneden maken dit fomtijds noodzaaklijk. De menfehen zien zich gaarne bewonderd. Deze boezem: bijna de zedige verdiende nooit in. Deze bewondering leidt tot alles, zooWel hem, die dezelve gevoelt als hem cue zc inboezemt , men moet 'er dus naa daan * wanneer men hoopeh kan van ze te zullen doen ontdaan' dit is een „lenst , die men de menfehen bewijst, wier in het oog lopende roem den mijvér aanprikkelt ; no«- meer het is eene rechtvaardigheid, die men zich zeiven! zijne vrienden _zijne nakomelingen, verfchuldigd is! Al te veel zedjgheid zou deze veidandige eerzucht nadeelie wezen.. Om deze bij zich zeiven te doen gebooren worden, öt ten minde,, om zich zeiven op te wekken,- ten ein-  VERDEDIGING DER EIGENLIEFDE. ^5 einde naar derzelver raadgevingen en inboezemingen te luisteren, dient men zich zeiven infchiklijk te onderhouden over zijne eigene waarde. En wanneer men eens gevoelt , wat men waardig is , verlangt men weldra nog meer te verdienen , en deze Wensch leidt ongevoelig tot de grootfte daden , waartoe men niet in ftaat zou geworden zijn,indien men zich zeiven niet had afgevraagd, hoe veel waarde men mog: bezitten. Ons belang hangt van onze achting af, nog meer, dan van onze verdiende, Met het gemeende verftand , en bekwaamheden , daagt men daaglijks, zelfs boven zijne verwachting. Ecu weinig doutmoedigheid, werkt dikwijls meer uit, dan verdiende, en 'er zijn wel lieden', die niet beloond , geacht, geroemd zijn, dan alleen op hun eigen woord. Wat moet dan niet de al te zedige man fchroomen , die met eene waare verdiende als gebooren wordt? Meer aan de jaloersheid blootgedeld , zal hij bij eiken dap hinderpalen ontmoeien voor zijne verhelling. De hoogmoed van zijne naijveraars of mededingers, zal zonder ophouden hem afbreuk zoeken te doen, en zal daarin altijd dagen. In een gezelfchap gebeurt het daaglijks, dat een man van veel geest, door een zot, wordt overhoop geworpen,die niets zegt, offchoou men hem bidt om te" fp reken , om uit te blinken , en men ontdekt zelfs dat hij niets kan zeggen. Dit is dikwijls zoo derk en zoo zichtbaar,dat men in de gedachte zou kunnen geraken, dat de geest van den eenen voor die des anderen bevreesd ware. De zonderlinge kleinheid van ziel, wordt,door eene ten top gevoerde zedigheid veroorzaakt; zij geeft dof tot lagchen, en is misfchien zelve belagchüjk. Door zich zeiven te fchattcn, hoeveel waarde men zelf bezit, mijdt men zich om anderen hoger te achten, dan zij verdienen , hetwelk van zeer veel gewigt is, in de wereld, waar geen lbort van deugd gevonden wordt die men niet zoekt te misbruiken ! hoe veel heeft de middenmatigde man niet boven u voorüit, wanneer hij u vóór hem, in een gezelfchap verlegen ziet! gij daat liern uwe rol af, en neemt de zijne over. Hij wordt van een zedig mensch , zoo als bij mooglijk te vooren had kunnen zijn , vermetel en beledigend, en gij wordt, in zeker opzicht, verandwoordlijk voor al het kwaad, hetgene zijne trotschheid kan uitwerken, B 5 Het  É6" VERDEDIGING DER EIGENLIEFDE. Het is derhalven zeer voordeelig, en zelfs noodzaaldijk om zich zei ven te leeren fchatten , hoe veel waarde men bezit. EENIGE HOOFDTREKKEN VAN DE GALLERIj DER SCHILDERSTUKKEN VAN SÖDER. De Gallerij van söder heeft een bijzonder kenmerk, welk haar van alle anderen onderfcheidt; zij is voor de minnaars van Schilderijen bevalliger; voor'den kenner grootfcher; en voor de zich oefenende leerlingen, gcmaklijker, leerzamer en nuttiger dan alle anderen. Alle deze voordeelen heeft zij aan eene bijzondere inrichting van den eigenaar te danken, welke zoo nieuw, en zoo belangrijk is, dat zij tot een voorbeeld van alle anderen zou kunnen (trekken. De eigenaar heeft alle zijne Schilderijen , foort bij foort, in haren eigenlijken rang geplaatst , en bij ieder foort een meesterfhik gevoegd, om de bereikbare volkomenheid hiervan aan den kenner, en den kunftcnaar voor te dellen. De Gallerij beltaat uit vijf Zalen en een Cabinet; in ieder derzelven vindt men uitgezochte Schilderftukken der beste Meesters. In elke Zaal bepaalt men zich bij een loort van fchildering , maar ieder foort heeft zulke puikftukken, dat zij door hare zeldzaamheid, zoowel als door de keus, en volmaaktheid van hare wezenlijke verdienden , de algemeene bewondering tot zich trekken. 1. Ouder foortgelijke Keurdukken vindt men,in de Zaal der Pourtraiten, de twee Meesterdukken van s t r o z z i , en van tinelli, die, gelijk men weet, te vooren te Rome voor de twee volmaaktde Pourtraiten van Italië gehouden werden: gelijk men dit zien kan in het Werk van fiorillo, (Gefchichte der Künften und Wisfenfchaften.~) 2. De zoo beroemde Meesterdukken van albert durer, naamiijk het Pourtrait van zijnen ouden Vader, en zijn eigen Pourtrait: twee Schilderftukken, die de hoogachting, welke men voor zijne kunst heeft, ten volle billijken , daar deze Duitlche raphael in Nevirenburg, niet voor dien van Rome behoeft te wijken. 3. Een Engelfche Geestlijke, die door mengs, te Rome, gefchilderd is.  EENIGE hoofdtrekken VAN de gallerij, enz. 27 In de Zaal der Historifche Schilderflukkeh is bet grootHe Kunstltuk, dat, hetwelk beleend is onder den naam van den tobias, van gerard douw , zijnde eene zeer prachtige Schilderij, en het ecnigltc van dit foort, nadat een dergelijk fchoon Stuk door den zelfden Meester gefchilderd, (uitliet Cabinet van den Heer braamkamp, te Amfleldam, na zijnen dood door den Prins gallitzin voorde Keizerin van Rusland opgekocht,) op zee verongelukte. (Zie söoer van roland, V. Brief.") In eene der andere Zalen ziet men de kostbare Schilderijen van rubbens, en de Roof van Deianira, door Neslus; naast hetzelve hangen nog twee voortreflijke Schilderdukken, naamiijk, een Waterval cn een Bosch, welke twee Stukken, (zoowel als de twee heerlijke Landfchappen van claude lorraiN,) weleer het eigendom waren van het huis altierie, te Rome, ènwelken voorde twee fchoonde Landfchappen van het Italiaanlche School gehouden worden. Indien deze vijf Schilderijen naast elkander geplaatst konden worden , alsdan zou dc zich oefenende Landfciiapfchilder, het zoowel in haar geheel, als in de bijzondere deelen van deze kunst bereikte non plus ultra, niet minder moeite 'kunnen nafpeuren. De linds kort door den beroemden Heer prestel geleverde vier fchoone Platen, kunnen hiervan ten bewijze (trekken. In het Cabinet , welk uit eene menigte uitgezochte Cabinetftukken beftaat , ziet men twee Pronkjuweelen, die, uit hoofde van hunnen hoogengraad van volkomenheid, zeldzaamheid en wegens de omltandigheden, die twee Meesterdukken van twee groote Meesfcrs, hier in dit zelfde Cabinet bij elkander bragten: voorzeker eenig in haar foort zijn. Zij (tellen Simean , in den Tempel, en Maria met het Kind voor: het eerde is van rap ha ëL, en het tweede van co rr eg 10. De Reiziger zoekt te vergeefs dergelijke twee fchoone Schilderftukken in eenige andere Kunstcabinetten; dat van sö. der kan zich alleen op deze twee Meesterdukken beroemen. Het derde Pronkjuweel in hetzelfde Cabinet, dat in zijn foort insgelijks eenig is, en uithoofde van deszelfs volmaaktheid tot verbazens toe verwondering wekt, is het beroemde Schilderij, dat alvorens het naa söder vervoerd werd, te Antwerpen bekend was onder den naam van de Haas, vanpiETER geijzen; en dat voorliet zeldzaamde Stuk  £8 eenige hoofdtrekken van de gallerij, enz. tfLV™ h,et«*erhlrfarcbe Cabinet gehouden werd: h «zelve verbce at een Landichap met eenen dooden Haas, en eenige doode vogels. De laatfte zaal, waarin men de perfpeétivcn en arehitekniur Scn.ldenugen aantreft, praalt met een uitgelezen «OCJHltuk van j. b. weentx, en verbeeldt eene Kerk uie cour eene groote kroon verlicht wordt. De kunst van . het Licht en bruin , dat in deze Schilderij heerscht; en heoorciee waarmeee deze verlichting behandeld is , werken zoo (Lik dat ook zelfs de oplettende befchouwèr , zonder een kun( enaar te zijn de hooge waarde van deze Naclitlchilderij gevoelen kan. » ■ De Schi.derpn zijn allen voortreflijk bewaard, en de kenners en kunlïenaars, die gelegenheid hebben om de galrij van soder te zien, wenlchen eenparig, dat, zoowel tet bevordeung der kunst, als ook om tot een voorbeeld voor de kunstgallcnjën te (trékken , de eigenaar bei Uwten moge, om een' beredeneerden Catalogus, door hen, zeiven ondeïteekend, uit te geven; waarin tevens ook de rangichikkmg, die in dezelven zoo meesterachtig Ui het oog gehouden is, uitgedrukt worde! verhaal van la jaille's reis naa senegal. O TV/ ij zeilden van Brest, op den een en twintigften Januari} u "' aau b0ürd van deCorvette La Ba\onnaife, over welke ik de é%r had hét bevel te voeren. M. de rlpentigny,_oie het Gouvernement der Franfche Bezitting te Sencral op zich gmg nemen ; m. bailly, die de reis deed , om een' post van minderen rang te aanvaarden; en u. destanc hes, een uitmuntend Vestingbouwkundige, en Caoitein m het Batailkm der Afrikaanfche Vrijwilligers, waren als i'asipgiers aan boord van de Corvctte. Wij (*) Getrokken uit een Werk; waarïn de jongde en belan?rijkfte narichten, aangaande de Franfche Bezitting in dat gedeelte, van Afrika vervat zijn; welke uitgegeven is op bijzonder gezag van het tegenwoordige Beduur van FiankrijL. en gefchreven is met het voordeel, van toegang tot alle de Papieren betreffende Senegal, die in het Bureau der Zeevaart en Colomen van Frankrijk gevonden werden.  ■VERHAAL VAN LA JAlLLE.'s REIS NAA SENEGA/T». 20. Wij warè| niet boven de twintig mijlen westwaards voort:gezeild , toen wij door tegenwinden overvallen werden. "Met eenige moeite, Honden wij den ftorrjj door, en vervolgden onzen koers. Wij lieten het Eiland Madeira liggen , voornemens zijnde , om liever een der Gaman lelie Eilanden aan te doen» Den agtften Februari] bereikten wij het Eiland Fcrta Fcntura. Wij hadden eenige moeite, om deftroomen van Kaap Bojador te boven te" zeilen. Die Kaap voorbij zijnde, kwamen wij tot minder dan zes mi den van het land, op eerftijd, dat wij, naar onze rekening, een en twintig mijlen' daarvan af moesten zijn; dit kan toe te fchrijvcn zijn geweest aan de kracht 'van den ftroom, en aan de onnaaïnvkcurighcid der Kaart, op welke wij aangingen. ' Onder het omzeilen van Kaap Barbas, liet ik alle twee uurcn peilen; men vond de diepte, van vijf en dertig tot vijftig vademen, op een' afftand van Hechts dén. en eene halve mijl van het land. Eene mijl van het ftrand, was de diepte nog twintig vademen. 'Er is derhalven geen zoodanige Zandbank,als de Kaarten tusfehen Kaap Bar. bas en Kaap Blanc plaat Pen, cn welke zij afbeelden als zich drie mijlen westwaards uitftrekkende. 'Er is wel een rif, welk bijkans tot de oppervlakte der zee rijst, en zich tot op eene halve mijl van het ftrand uitbreidt, [trekkende van het N. N. O.", naa het Z, Z. W., tot aan Kaap Corveïr.o, van waar het vervolgends, in eene zuidlijke richting voordgaat, en ecne_kleine Baai vormt, van eene halve mijl in middenlijn, eindigende bij Kaap Blanc, op de breedte van 20'-', 50'. Op den afftand van eene mijl van Kaap Blanc, lieten wij het anker vallen. Vijftien mijlen ten zuiden van die Kaap, ligt bet Eiland Arguin, op hetwelk de Portugezen een Fort bouwden, in 'het jaar 14^5. Dit Fort kwam in 1633 in het bezit der Hollander), ; en werd hun , in 1678 ontweldigd door ducasse, Directeur der Franfche Compagnie van Senegal. In 1Ó85, geraakte het in handen der Prujsfchen; en werd- aan de Franfchcn weder afgeftaanVbij verdrag, gefloten in den Haag „ den dertienden Februari/ 1727. Eerti jds werd in de Factori j van dit Eiland een fterke handel gedreven. Het voornaamfte artijkel daarvan was Gom , welke men haalde uit een Boseh op den rechter- oever van de rivier St. Jan, niet verre van dit Eiland gelegen. DeFraufche Maatfchappij deed in 1727 de vestingwerken flech-  30 verhaal van la jaille's reis naa senegal. «echten; en federt werd het gebrtókfijk, de Mooren, die de Gom te koop bragten, te ontmoeten op eene plaats genaamd de Stapel der Woestijn , nabij het Eilander Louh behoorende tot Senegal. ' » Bij het traaaat van 1763, bleven de Engelfchen in het Dezit van Senegal; maar toen werd bet een vraagftuk of zij ook een uitfluitend recht verkregen hadden, om'op het Eiland Argutn te handelen V De verovering van Senegal iTj5/rnvht'n' ï1 1779' en «et daaröp gevolgd verdrag terer/aides, op den derden September gefloten, maakte een einde aan dat verfchil ; wordende het Eiland Arguin aangemerkt, als tot het overmeesterde giondgebied behoorende. 0 0 %3ituE",aïd z,ou bii «itnemendheid géfchikt zijn tot den Visfchenj - handel. Dit bleek aan dc Hollanders zoolang het in hun bezit was. Op de nabij hetzelve gelegen! Zandbanken, onthouden zich groote fchoolcn kabcliaauw zeer gefebikt om te bewaren , het zij gezouten of gedroogd! Ook levert het Eiland een' overvloed van fchüdpadderi op, van eene al te uitftekende hoedanigheid tot Ipifsgebrmk, dan dat ze mijne aanprijzing zoudeii behoeven. Door den Keerkring zeilende, zagen wij eene menigte van de zoogenoemde Keerktings-vogelen. Hunne kleur is witachtig, en de ftaart befbaat Hechts uit één enkele veder ; hunne vliigt is zeer hoog in de lucht. Wij zagen ' ook den vliegenden visch. In gedaante gehikt hij naar eenen haring; aan elke zijde heeft hij twee zeer lange vinnen, gelijk vleugels. Hij vliegt alleenlijk zoolang die vinnen nat zijn; wanneer zij droog worden, laat hij zich m het water neder, om dezelven nat te maken. De Dolfijn aast fterk op den vliegenden visch; hij wacht op deszelfs nederdaling in het water, na de vlugt, en dan grijpt hij hem. Den veertienden Februarij verlieten wij Kaap Blanc en zeilden zuidwestwaards, tot dat wij kwamen alwaar het bevonden werd geen meerder diepte te hebben, dan van dertig tot vijftien vademen; waarop wij raadzaamst oordeelden , den koers meer westwaards te richten, offchoon bellin, 111 zijne Kaart, de groote bank de richting geeft van Z. Z. O. , en N. N. W. M. de vaudreuil! het bevel voerende over een 1'maldeel fchepen, vond hier, in 1779, de zelfde grondpeilingen. Twee koopvaarders en een Galjoot, geraakten hier, in 1783, door al te blindhng op de kaarten te vertrouwen, aan den grond. Het blijkt  VERHAAL VAN LA JAILLe's RETS NAA SENEGAL. 31 blijkt dat de waare ligging der bank is Z. W. een vierde vair Kaap Blanc. Zeelieden, die deze aanwijzing behoorlijk in acht nemen, kunnen met de grootfte veiligheid hunne reis van Kaap Blanc tot Portendici voordzetten. Dertig mijlen zuidwaards van Arguin, ligt eene groep van Eilanden, van welke het voornaamlte is Tider, Tusfehen dit Eiland, en Kaap Mirik, is de mond van de Rivier St. Jan, welker loop weinig bekend is. Onze Zeelieden durven, uit aanmerking van de trouwloosheid der Mooren, die Rivier geen' verren afftand opvaren. Den vijftienden Februari; kwamen wij in het gezicht van Kaap Mirik. Ik vond, door waarneming, dat dezelve ligt op de breedte van 180, 51': fchoon kellin haar pfaatst op 180 , 15'. De afftand tusfehen Kaap Blanc en Kaap Mirik, is derhalven vier mijlen minder, dan men tot hiertoe onderlteld heeft. Verder langs de Kust voordzeilende, ontdekten wij de kleine Baai Tindal, welke thands door eene zandbank gefloten is, uitgenomen alleenlijk een kleine doortogt aan de noordzijde. Wij kwamen vervolgends in het gezicht van Portendici, eene ftrcek welke niet aan Frankrijk behoort. Te Portendici is een aanmerklijke handel in Gom. Het .werd door de Franfche Maatfchappij van Senegal, den negen en twintiglten Juli] 1717, van de Mooren verkregen. De afftand door de Mooren, werd den zesden Maart 1723 bevestigd, door een nieuw Tractaat met de Opperhoofden ALI-CHANDOURA, chbor-ali, Validen, Moorfchen Ham, aan welken deze plaats oorfpronglijk toebehoord had. 'Er is een Fort geweest, welk ih 1727 geflecht werd; en naderhand is de handel verplaatst naa. den zoogenoemden Sthpel der Woestijn. De Engelfchen behielden, bij het Tractaat van 1783, voor zich, het recht om op Portendici en dc Rivier St. Jan te handelen , maar niet om alhier eenige vastigheid aan te leggen. Sedert hebben zij van de Mooren hier ter plaatfe, jaarlijks, niet minder dan zes honderd duizend ponden Gom verkregen. ' Den agttienden Februarij te Senegal aankomende, ankerden wij op den afitand van eene mijl van den mawd der haven op agt en een halve vademen waters, en een' goeden ankergron d. Het Fort Senegal ligt op de Noorderbreedte vanM5°, en 53', en op 180, 51' minuten lengte van Parijs. Nadien geene groote fchepen over het rif heen kunnen ko-  32 VERIMAL VAN LA JAlLLE's REIS NAA SENEGAL. komen, zoo wachtten wij tot de aankomst van booten om ons ttaa bet Eiland Si; Louis, vijl' mijlen van den mond oer Rivier gelegen, en waar de Hoofdplaats der franiche Bezittingen op Senegal is, te voeren. Dit Eiland heeft omtrent eene halve mijl in deszelfs omtrek. De grootfte lengte {trekt zich van het noorden naar het zuiden. Het heeft de gedaante van eene langwerpige zandbank ; en is gelegen nabij een fcherpe punt van de kust, welke zich uititrekt tusfehen de Rivier en de Zee. De oppervlakte van het Eiland is effen, dor, en zeer weinig verheven boven het waterpas van den droom. Het is derhalven ten eenemaal ongefchikt voor den landbouw. Inden regentijd,- nogthands, groeit het gewas in eenige tuinen zeer (ierk. De lucht is 'er ongezond; doch minder tusfehen December en Meij , wanneer de ftroom laag is, dan in het overige gedeelte van het jaar. De gewoone ziekten, wanneer de Rivier buiten hare oevers treedt, zijn roodeloop, en kwaadaardige koortfen. Nooit heeft te Senegal een Geneesheer zijn vast verblijf gehad; maar Heelmeesters, nu meer dan minder bekwaam in hunne kunst, heeft men van tijd tot tijd derwaards gezonden. Men heeft waargenomen, dat, geduurende het ongezonde jaargetijde, de lucht zeer voordeelig gezuiverd kan worden, door het branden van eene goede hoeveelheid dier Gom, welke het bijzonder voordbrengfd is van het gewest van Senegal; men bedient 'er zich derhalven van, om de Hospitalen en Barakken te berooken. Het branden van drie oneen Gom, is toereikende, om een vertrek te berooken. Terwijl de Gom brandt, moeten de, deuren en venfters digt gefloten zijn. Palmwijn , wanneer die nieuw is, is desgelijks zeer heilzaam bevonden. Maar dewijl die drank van eenigen afftand uit de binnenlanden aangebragt moet worden , is dezelve dikwijls zoo bedorven, dat hij, op het Eiland St. Louis komende , voor hun die 'er van drinken zeer fchadelijk is. Dit Eiland, als zijnde de zetel van den Koophandel en van de Regcering der Colome, is vervuld met eene talrijke bevolking van Mulatten en vrije Negers. In Julij 1779, was het geheele getal der inwooners drie duizend agttien zielen, van welken eenduizend een honderd vijftien van het manlijke, cn twee duizend negen honderd drie van het vrouwlijke gedacht. In 1786- was het getal aangegroeid tot  verhaal van la jaille's reis naa senegal. 33 tot vijf duizend zielen. En in 1801, bedroeg bet niet minder dan tien duizend. Deze bevolking, echter, is te groot, voor de uitgebreidheid van het Eiland , en de middelen van beftaan welken het oplevert. Maar de Eilanden Babaguè, Sqfal, en Gueber» zijn onlangs door den Gouverneur blanc hot aangekocht, ten einde een gedeelte dier overvloedige bevolking op dezelven te plaarlen. De Mulatten cn vrije' Negers zijn ten uiterlle ee- zet om in dit Eiland te woonen. Zij houden eemfmerog* tc flaven, die volftrekt ledig gaan ; en dezen weigeren zij te verkopen, ten zij in den hoogftcn nood. In het gunftige Jaargetijde, varen zij de Rivier op, om levensmiddelen, en andere artijkelen van Koophandel. Door de Europeéts worden zij voornaamlijk gebruikt, tot het laden en ontladen der fchepcn in de havens, Digt bij den voornamen zetel der Bezitting, liggen verfcheidene andere Eilanden, welken lbmmigen befchrijwen v als gefchikt, om door bearbeiding, Tabak, Katoen en" zelfs Tarw voord te brengen. Tot hiertoe hebben'dezelven onbebouwd en onbewoond gelegen. Zij ziin z-o zeer onderworpen aan overltroomingen door de Rivier, en daardoor veroorzaakte geduurige afneming en amwas, dat net niet wel te begrijpen is, hoe op dezelven eene duurzame en nuttige Bezitting zou kunnen gevestigd worden. Babaguè, alleenlijk, als meer dan de raderen boven de oppervlakte der Rivier verheven, ztstf misichien veilig te bebouwen ziin, en in vervolg va» tijd eene met onverkieslijke plaats van bevolking" kunnen worden. 0 De Handel levert de eenige beweegredenen op, welken Jiuropeërs kunnen aanmoedigen, om zich als Col"nisten in die gewesten des Aardbodems neder te zetten Wegers, Goud, Gom, en ülijphantstanden, zijn altijd de voornaamfte-artijkelen onder de voordbrengfelen van Afrika geweest, welken de Europifche Handelaars hier kwamen halen. — Straks na onze aankomst op het Eilaad St. Lotus, deed de Heer dumontet, de vori»e Gouverneur, afftand vanzijn Bewind, in handen van den Heer de repentigny, die overgekomen was, om hem in dien Post te vervangen. Thands ga ik voord, om eenige plaatslijke waarnemingen, welken jk gelegenheid gehad heb te doen, in bijzonderheden op te geven. D' anville en de l'isle, twee der beroemdfle vu. deel. mengelst. no. 1. c Fran-  34 verhaal van la jaille's reis naa senegal. Franfche Aardrijksbefchrijvers , waren de eerden onder de hcdendaagfchen, die met eenig vertrouwen leerden, dat de Senegal eene onderfcheidene Rivier was van de Niger. Hun gevoelen is naderhand bevestigd, door de echte waarnemingen van den Schotfchen Reiziger mun- go park. De Rivier Senegal, zoo als ik reeds gelegenheid gehad heb te melden, ontlast zich in den Atlantifchen Oceaan. Aldaar wordt haar mond afgefloten door eene Zandbank, welke niet dan eenen engen en ondicpen doorgang open laat, door welken barken en ligt geladene fchepen, en dikwijls niet zonder aanmerklijk gevaar, uit- en inkomen. Het Eiland St. Louis ligt vijf mijlen de Rivier op, boven haren mond. De Senegal verdeelt zich in verfcheidene takken, daar zij den Oceaan nadert. Na vijf en twintig mijlen van het noorden naa het zuiden,- in eene evenwijdige ftrekking met de Kust, gelopen te hebben, wendt zij zich plotslijk om, en loopt van daar, met Hechts weinige bogten, nagenoeg oost en west. Vijf mijlen boven de plaats waar zij die fchielijke verandering in haren loop neemt, en vijf en twintig mijlen van het Eiland St. Louis, is de zoogenoemde Stapelplaats der Woestijn, vermaard, als de gemeene markt, alwaar de Mooren hunne Gom te koop plegen te brengen. Zestig mijlen hoger, ligt een Eiland, welk den naam draagt van het Eiland der Ölijphantstanden, of het IJvoir - Eiland, op een van welks uiterfte punten, in het jaar 1743, door de' Franfche Maatfchappij van Senegal, een Fort gebouwd is. Dit Fort wordt genoemd het Fort Podor. Hier wordt mede een uitgeftrekte handel in Gom gedreven. 'Er zijn nog twee andere ftapels, of Marktplaatfen, genaamd de Haanengrond, en de Roodehonds-grond', alwaar de Mooren desgelijks met hunne Gom komen; doch die beide plaatfen liggen in de nabijheid van het Fort Podor. De Arabifche Gom is eene lijmige en harsachtige zelfftandigheid , van welke in velerlei Manufactuuren gebruik gemaakt wordt. Zij druipt uit den Gomboom; en de Mooren verzamelen die, om ze aan de Europeërs te verkopen. De handel in deze waar, is van zoo veel te grooter belang, nadien dezelve eenigermate bijzonder eigen is aan Senegal. De Gom van de zelfde foort, welke uit den Levant komt, bedraagt geen vijftigite gedeelte yan de hoeveelheid die in Europa 'gebruikt wordt. ' Net  VERHAAL VAN LA JAILLE's REIS NAA SfNEGAL. 35 Het is voornaamlijk in de drie Bosfchen van Sahel, Lebiar, en Alfatak, ten noorden van liet Eiland Si. Louis gelegen, dat de Mooren deze Gom verzamelen; hoewel 'er ook verfeheidene kleinere Boschjens van Gomboomen , in onderfcheidene dreeken van Senegal, gevonden worden. De Gom wordt verzameld in de maand Maart. Gelijk alle andere voordbrenglelen, is zij fomtiids meer, en fomtijds min overvloedig; en de handel is daar naar ingericht. Doch de Gomboomen misfen nooit, twee jaren na elkander Gom te geven. Hetjaarlijksch vertier van deze Gom, in Europa , wordt op twee millioenen ponden gevvigts gefchat. Van deze hoeveelheid werd eertijds een millioen tagtig duizend ponden door de Franfche Maatfchappii (in Europa) ingevoerd. Die maatfehappij heeft federt haren Handel zoo zeer uitgebreid , dat zij jaarlijks omtrent een millioen drie honderd vijftig duizend ponden Gom invoert. En de Franfchen zouden in de daad de volle twee millioenen inbrengen, ware het niet, dat de Engelfchen, uit kracht van het Tractaat van 1783, nog blijven handelen op Por, tendici, een punt op de Kust, omtrent dertig mijlen voorbij de Rivier Senegal gelegen. Volgends de naaste berekening van de waarde der goederen, welken de Franfchen aan de Mooren in ruiling voor deze Gom plegen te geven, etf welken meest uit Franfche Manufacfuuren bedaart, kost hun de Gom omtrent zeven en een halve d. llerlings het pond. Zij wordt in Frankrijk, in vredes tijd, verkocht voor twee fchejlingen fterlings het pond. Het voordeel, derhalven, welk deze tak van Koophandel alleen, aan Frankrijk jaarlijks opbrengt, zal omtrent zeven en tagtig duizend ponden derlings beloopen. Het Land, waar deze Gom valt, wordt bezeten door drie Moorfche dammen , elk behoorende onder een bijzonder Opperhoofd. Deze Mooren fpreken de Arabifche Taal, cn zijn van afkomst Arabieren. Zij houden eene herderlijke levenswijze ; hebben geene vaste woonplaats, en legeren zich altijd bij hoopen te famen. Hunne Legers, of reizende Dorpen, dragen den naam van Adouar. Zij blijven op ééne plaats , zoo lang zij daar weide voor hun vee kunnen vinden. Zij zijn Mohamedanen, Hunne Leeraars heten bij hun Serins, bij ons Marabouts, De Marabonts worden in het geC a meen  36 VERHAAL VAN LA JAÏLLE's REIS NAA SENEGAL. meen aangemerkt als eenen afzonderlijken Ham uitmakende. Zij oetencn den handel voor hun beroep; en tot hunne vervveering, vertrouwen zij meer op Godsdienftige vooroordeelen, dan op hunne perfooniijke dapperheid. Hunne wapenen zijn hunne Kralen , cn de Koran. Zij drijven ook eenen zeer winstgevenden handel in Bezweringen en heilige OvcrbliilTelen, welken zij den naam geven van Gngrts ; deze beftaan gemeenlijk uit fiukjeiis papier, met Arabifche charakters befchreven; en elke onderfcheidene Gngrts heeft zijne bijzondere krachten. Zij hebben 'er ook, die behoedmiddelen zijn tegen allerlei'fcha> de en onheil, en dezen zijn wel de 'duurilen. De Marabouts wenden eenen buitenfporigen ijver voor cn worden geacht als Leeraars der Wet van mohamed. Ouder de befcherming van dezen tijtel, reizen zij veilig door alle de binnenlandlche Woestijnen van Afrika. De drie Moorfche (lammen, welken befiendighet Land ten noorden van de Senegal bcflaan, zijn de Trarzas Aulade-el-Hagi, en Ebraqv.ana. De Trarzas bewoonen de landftreek tusfehen Arguin, de Rivier St. Jan en de Senegal. In die (treek is het Bosch Sabel gelegen.' De ftam Aulade-el-Hagibezit het land, ten oosten en noorden der evengemelde gelegen. Iu het, grondgebied van dezen ftam, ligt het Bosch Lebiar. De derde ftam Ebiaquana genaamd, beflaat het land welk ten oosten grenst aan dat van Aulade-el-Hagi\ in welks omtrek het Bosch Alfatak gevonden wordt. De Bracknas Mooren wier Opperhoofd is h ame t -mock t a rd , zijneen «zdeelte van den ftam Ebraquana. Deze (lammen zijn dikwijls in oorlog met eikanderen. De oorzaak van hunnen twist, is doorgaands het bezit van zekere weiden, of van de Gombosfchen. Zij itrljden met febietgeweër, en met korte dolken. Zij houden' veel van ligte musketten met dubbele loopeu. Hunne krijgsmagt beftaat voornaamlijk in ruiterij. Zelden brengen zij meer dan drie duizend man te 'veld. Zij doen ook vijandlijke invallen in de Landen der Neger- Vorfteu ' die aan de hunnen grenzen; en daar dezen in vaste enweerloze plaatlen woonen , liggen zij bloot óm door die in-' vallen veel nadeel te. lijden.""De buit, door de overwinnaars behaald, beftaat in vee e<; (Lvyp. Deze Hammen- befchouweu den Keizer van Mnroida als hunnen -Opperheer; doch bij is te verre van hun ver-' ivij-  VERHAAL VAN LA JAILLE's REIS NAA SENEGAL. S? wijderd, om aan hunne natuurlijke ouafhanglijkheid eenige bepalingen te Hellen. Zij pakken hunne Gom in lederen zakken , en voeren die, op hunne kameelen en osfen, in de maanden April en Meij, naa de Ilapelplaatl'en der Woestijn en van Podor. Zij verkopen dezelve bij het quc.ntaar, welk eertijds woog van een duizend agt honderd tot twee duizend ponden, doch federt gerezen is tot iwee duizend vierhonderd ponden. Op de Marktplaatfen worden zij ontmoet door de Europifche Handelaars, met hunne koopgoederen , betraande voornaamlijk in Brandewijn, Ijzer- en Staalwerk, Klederen, en Glaswerk. Wanneer de Gom te Portendici fterk gewild is, brengen de Trarzas, die •het naast bij die Marktplaats wooncn, een gedeelte van hunne Gom 'derwaards; en dan is de toevoer op de Stapel der Woestijn fchaars. Doch dit doet niets tot den handel van Podor, den Haan of den Roeden Hond, alwaar de .voordbrengfelen uit de Bosfchen van Lebiar en Alfatak te koop gebragt worden. De Mooren hebben geene vaste Bezitting aan de Rivier Senegal. Aan deze Rivier hebben de Franfchen alleenlijk gevonden ,de Neger-Koningrijken Hoval, Foules, en Galam. 'Het Koningrijk Hoval lirekt zich omtrent dertig mijlen langs de Zeekust, van het noorden naa het zuiden, en veertig mijlen landwaards, uit. Deszelfs Koning voert den tijtel van brac. St. Louis, en de nabiigelegene Eilanden , behooren onder de heerfchappij van dien Vorst. Onder die Eilanden zijn Babagué, Saure, Thiunk, en Bosch - Eiland; en verder de Rivier op, de Eilanden Ucul.jar, en Bifecbe, door de verdeling van een' fVarer armen -gevormd. Bifeche heeft vele Bosfchen, en tusfehen dezelven opene vlakten, alwaar goede weide voor vee te vinden zoude zijn. Tien mijlen boven het Eiland Bifeche, en aan gene zijde de Stapel der Woestijn, is de zoogenoemde Portugeej'che Rivier, net is een natuurlijk kanaal, vijf mijlen lang; en gemeenfehap hebbende met het Meir Panier Foulee. Het Jigt aan de linkerzijde van dc Rivier Senegal9 door welker overflrooming , inden regentijd, het dikwerf (•p/.Vvc-lt. De oevers van het Meir, worden vruchtbaar gemaak; door de vloeden , en brengen, ten gevolge daarvan , rijst, mais, en andere granen , in overvloed voord. Rondom het Meir, zijn eene menigte Neger-Gehuchten. C 3 Ten  38 . VERHAAL VAN LA JAILLE's REIS NAA SENEGAL Ten zuidoosten van de Senegal, js nog een ander kanaal, gemeenfcbap hebbende met het Meir.C*W/, van welk het den naam draagt. Dit Meir is veel uit°eftrekter can Panier Foulee. (liet Vervolg en Slot in N°. 2.) OVER FLORENCE. "OÜ de intrede in dit land, komt men in eene nieuwe wereld ; vooral wanneer men van den kant van Rome komt. Geene Hechte wegen, geene gierige, boozc, morsIige voerlieden, geene arme hutten, geene bedelaars, en geene Hechte koperen munt, ziet men meer. Alles wat men ontmoet is welvaren , bevalligheid , zindelijkheid en orde. Met beleefdheid beziet de Vifitator op de grenzen uwe pakken en koffers, en hangt'er zijne loden aan; met beleefdheid herinnert de Voerman , dat men weder moet opzitten ; zonder fchreeuwen en vloeken befliert hij ziine paarden. J J Vier uuren van Florence, is de weg van Rome geheel bettraat , en wijst aan , dat men weder eene fchoone hoofdftad nadert. Met blijdfehap ziet men eene landIn-eek, die, anders van de natuur en van de hoo^e Appennnen niet zeer begunlHgd , voortreflijk bebouwd wordt, en eenen boerenfland, wiens wel gckleedde en met linten en itroohoeden verfierde meisjens, men gaarne ziet en hoort Iprekcn. Florenza of Fiorenza, de bloeiende, kreeg haren naam van hare aangename ligging, en Florence heet in het ipreek woord de Ichoone Had: Firenze la hella. Hare ligging is zeer fchoon , omringd van wijn- en olijfber°-en die met landhuizen bezaaid zijn, in een rond dal, liétwelk van den Arno doorftroomd wordt. De geheele ftad is met vierkante (leenen geplaveid. . Van verre ziet men de Appenijnen, die met fneeuw bedekt zijn, enden Reiziger herinneren , dat hij zich wederom meer noordluk bevindt. Ver van bleekgeele, door haatlijke driften Verteerde aangezichten ziet men hier wederom frisfche gezichtskleuren. Het brood zelfs is van Duitfchen vorm; (men het, onder de Lotteringfche dijnastij, bakkers van Wcenen komen, omdat het brood hier zoo flecht was, ge-  over florence. 39 gelijk het nog is in het overige geheel Italië.) In de herbergen vindt men gemaklijke warme baden. In frisch groen veiTcbijnen hier weder de dalen', en in den kleinen Prater, cn in.de wandelplaats, le Caseïne, die van eene kaas en melkhoeve. zoo .genoemd wordt, vindt men wel gekleedde familiën, bevallig in het gras , daar zij zich met fpijs en drank en gezang verkwikken. Geen ftaat in Italië is tot hiertoe 0797) van de Franfchen , heimlljk en openlijk , met zoo veel verfchooning behandeld , en zij 1'chijnen in hem een deel van hun fijsteme, zoover het nog voor hunne revolutie op Monarchiën toepaslijk geweest is,'met achting te erkennen. Zij zeggen , Toskanen heeft zich , door de wijze reformatie van zijnen ftaat, bij de geheele menschheid verdiend gemaakt. Zij hebben ook nergens in 'Italië, met zoo," veel politieke verfchooning , gehandeld als hier. Deze kleine ftaat, gevoelig voor zijne eigene op recht en billijkheid gegronde waarde, fchijnt daarbij allekleinachtige middelen van veiligheid te verachten. Het postzegel is hier heilig , en geen loondienaar is ligt een fpion. In opzicht tot den gezelligen omgang heeft leopo.ld nog meer goeds uitgewerkt, dan de Vorften uit het luns van de Medicis. Nergens verfchijnt het Italiaansch charakter, hetwelk de Franfche levendigheid, de Duitfche grondigheid, en de EngeU'che diepzinnigheid in zich verëenigt , in een zachter licht, dan hier. De zachtheid van het Florentijnscli charakter toont zich, zelfs in de uitfpraak , en onaangename harde aspiratiën , die de Romeinen zoo hard uitfpreken , klinken zacht in den mond van de Florentijnfche befchaafde wereld. Alleen het gemeene volk fpreekt ze harder uit, en men meent, dat het federt de verwoesting van Fiefole, de laatfte Hetrurifche Colonie, in de elfde Eeuw, haar dialect: zich aan de Florentijnen heeft medegedeeld. De Toskaner bezit de quintesfentie van den fterken Iraliaaanfchcn geest. Hij heeft, zoo weinig de ZuidItaliaanfche ligtzinnigheid , als de Noord-Italiaanfche lnidruftigheid, en fchijnt een wezen van hooger foort te zijn , dat zijne Hetrurisch -Griekfche herkomst verraadt. Nieii wil de Hetruskers of Thuskers vooreen Noordlijlc Volk houden : maar wij zouden liever denken, dat het eene Griekfche Colonie is , lang vóór de wording van C 4 Ro-  43 O. V F. R FLORENCE. !l<.me hmvaards overgeplant, en het zachte Aeolifche oiaiecttchnnt m dg gemeene landtaal ingeweven. ooe veel zijn niet de wetenfchappen en kunften, hoe Vml «Mc bdcbavmg van Europa niet aan het kleine Toskanen icmildig. Geene Had kan op zoo vele groote mannen roem dragen als Florence. r ;IrSfanCn--k;-:i trotsch wczen °P zii"e ta*l, die de ItaIgmcfa poezij en wetenfchap zuiver'bevvaren. De Flurcntmüche fchatten van natuur en kunst zijn, ■ ■ (ommige opzichten , met geene andere in Europa te vv gekken. Van edele fteenen en andere kostlijkheden is nergens zoo -groote voorraad als bier, daar'de Mediceens alle rijkdommen der wereld op een hoopten. ( Indien de belchaafde Toskaner, tot-dat-men hem na- ^nff-ï^cS^ aardig cn bclccfd> dan bevallig cn vernqi.vviuk tcbimt , zoo moet men hem dezen regel van voorzichtigheid niet ten kwade duiden, daar zijne goede gezindheid, zonder dusdanig een gedrag , dooi* den grooten zwerm van doortrekkende vreemden, al te zeer zou misbruikt worden. De Toskaartfche vrouwen zijn van eene fnsfche kleur, en van eenen ovalen vorm van aangezicht , geestig en levendig, voorkomend en bevalig. De aanbcvolcne vreemdeling wordt aldaar vriendi)R ontvangen en in de gezelfchappen ingeleid. Men oe.:cckt hier vrij en ongeftoord de converfazioni, gelijk 'g*rë H,^»W»e.> en men verlaat ze ongeftoord weder. We iNoordlche groote Diners worden hier als lastig voor W>P de ,de.e,len aangeutetkt , en na de vertrouwlijke Kioinc maaltijden, bij welken men meer van harten leeft, geniet elk een halfuurtjen flaaps, in het huis van zijnen gastheer, hetwelk voor ligchaam en ziel veel beter is, aan het vermoeiend Haan en praten, na eene lange maalHid, j op zijn Duitsch; of het drinkgelag, nadat de vrouwen vertrokken zijn , om voor de Bacchanalia plaats te maken, op znn Engelsen. ' I,lct1Ci,cisbdsnie is hier nog in volle kracht, vooral onder heden van aanzien, en de Cavaliere fervente wordt iomtijds in het huwlijks-contract bedongen. Al te dikvvuls heeft men dit gebruik kwalijk begrepen, en nadeelM Afgelegd. Bij befchaafde Italianen Vindt men belachh.:k, nat zich man en vrouw met elkander bifitcn's huis zouc.en vertonen. Dewijl nu in Italië alles levensgenot «ffl omierhoüd is, behoort het tot den goeden toon, dat elke  OVER FLORENCE. 4i elke deftige vrouw eenen kamerheer, eenen openlijken vcrëerer, en cerverdediger heeft, die zich in gezelfchap met haar bezig houdt, opdat zij niet ledig zitte, en niet verpligt zij, om zich met onbekenden in te laten, hetwelk men voor onvocglijk houdt, zonder dezen gehuwden of ongehuwden. huis- hand- en arm-vriend , en alleen de politieke vrouwen verheffen zich boven dit gebruik , hetwelk eerst door pe t r a rcii a's liefde voor Laura, cn ficinus wedervernieuwing der Platonifche Philofophie in gebruik kwam. Men vindt hier met blijdfehap weder een leescabinet, met Tijdfchriften cn Couranten, en de Boekhandel over het geheel in eenigen bloei , hetwelk in Italië niet gemeen is. zeldzaamheden, welken in het eigenlijke indostan, of het rijk van den grooten mogol gevonden worden. In verfcheidene cantons des Rijks van den grooten Mo,gql, en wel bijzonder in het Koningrijk gusuratte, zijn vele merkwaardige vuurbergen, welken bij aanhoudendheid rooken,'en fomtijds aanmerklijke vuuren, en zwavelltoffen uitwerpen. In de Keizerlijke ftad Agra en in de omgelegene plaatlen, ziet men de prachtige begraafplaatfen van de Koninglijke Familie der Mogols , en onder anderen het heerlijke Praalgraf der Keizerinne, Gemalin van -chagehan; men geeft voor, dat dit een prachtig Gebouw is, van eene zoo aanmerklijke grootte, dat twintig duizend werklieden, geduurende twee en twintig jaren, tot deszelfs (lichting gebruikt zijn. Doch hetgene in het gantfche Koningrijk van Indostan de meeste opmerking verdient, is die rijke en prachtige Troon, welke in het Paleis van^r^is, op welken deMogol doorgaands gezeten is op den dag, waarop het jaarfeest zijner geboorte gevierd wordt, en wanneer hij de pligtplegingen en de gefchenken der Grooten van zijn Hof ontvangt, nadat men de plcgtighcid van zijn ligchaaim te wégen volbragt heeft. Deze prachtige Troon, onder de reizigers van die cantons zoo beroem!, (Iaat op eenen voet, en op (laven rondom met goud ingelegd, en met vele groote diamanten, robijnen en .andere kostlijke gefteenC 5 ten  4* zeldzaamheden van indostan. ten verfierd. De Hemel, die boven den Troon is, is met fcboone diamanten verrijkt, en met eenen rand van paarien omzet. Boven dien Hemel is de natuurlijke afbeelding van eenen paauw, wiens (taart met faphieren en andere (teenen van verfchillende kleuren als beftrooid is. Zijn ligchaam is van ingelegd goud, met kostlijke juweelen verrijkt, en hij heeft op de borst eenen grooten robijn, waaraan eene paarl zoo groot als eene gewoone peer hangt. Aan beide zijden van den Troon (taan twee zonnefchermen van fchoon rood fluweel, rijk met goud geborduurd, en met eenen rand van paarien omzet. Zelfs de (tokken van die zonnefchermen zijn met paarien, robijnen en diamanten bedekt. Tegen over den zetel des Keizers is een juweel met eene opening , waaruit eene verbazend groote diamant, met vele robijnen en fmaragden rondom dezelve, nederwaards hangt. Zoodanige zijn de kostlijke fieraden van dien Indifchen Troon, die, naar het verhaal der reizigers, de rijkdommen van alle de andere Monarchen, welken op de oppervlakte der Aarde zijn, verre te boven gaat. gierigheid, vreeslijk door zich zelve bestraft. Eene waare Gefchiedenis. De Duitfche Godgeleerde ewald , ook in ons vaderland met roem bekend, waar men verfcheidene zijner febriften in het nederduitsch vertaald heeft, verhaalt, in een zijner werken, over de fpaarzaamheid fprekende , terwijl hij toont, hoe zeer deze van de gierigheid onderfcheiden is , een ijslijk voorval, voor welks letterlijke waarheid hij in ftaat, en dat alle gierigaards wel niogten ter harte nemen, daar hier de gierigheid zich zelve vreeslijk befirafte, opdat zij eenen diepen affchrik van deze heilloze ondeugd verkregen, weswegen wij, door ze over te nemen, gaarne, tot de meerdere bekendmaking daarvan , het onze willen bijdragen. Een zekere Graaf M. te Parijs, een man van een verbazend groot vermogen en alles te boven gaande hebzucht , liet zich, onder zijn Paleis, een gewelf bouwen, waartoe de ingang aan niemand, dan alleen aan de werklieden, bekend was. Hij zocht den bekwaamften floten- ma-  gierigheid, vreeslijk d )0r zich zelve bestraft. 43 . maker in die ftad op, en droeg hem , onder het zegel der diepfte geheimhouding, op , om hem een Hot aan de kleine ijzeren deur van dit onderaardlche gewelf te maken, dat niemand , dan de Graat' zou kunnen openen , al ware het ook, dat hij den fleutel verloor en iemand anders hem vond. De 'fijnlmid vervaardigde hem zulk een dot, en wel zoo kundig, dat hij den Graaf lang'onderrichten moest, eer hij zelf het leerde openen. In het geheim werd hetzelve'nu aan de deur geliagen, en op eene even geheime wijze, bragt de Graaf hu een gedeelte van zijnen j'chat in het gewelf. Van toen af was deze kelder zijn heiligdom, zijn afgodstempel. Hier bragt hij een goed deel van zijn leven door, terwijl hij, bij het fchijufel eener kleine lamp zijn geld befchouwde, telde, de geldzakken in orde fchikte en berekende , hoe veel hij 'er nog wel zou kunnen bijkrijgen. i\Iaar hij vermeerderde zijne fehatten niet lang. De floten maker had hem terl'tond en in den beginne reeds gewaaide hu uwd, dat hij zich vooral hoeden zou, dat de deur niet in hetflot fprong, als hij in het gewelf was, dewijl hij ze van binnen , met den fleutel zelfs, niet zou kunnen open maken; en de Graaf had deze waarfchuwing wel opgemerkt. Op zekeren dag echter valt 'er een geldzak om en de deur flaat, wie, weet hoe? digt. De Graaf poogt ze te openen; maar vruchtloos. Het flot was te kunftig cn te goed gemtakt. Hij wil de deur open breken. Vergeefs! Zij was te fterk! Hij roept, hij fchreeuWt, tot dat hij niet meer kan. Het baat niet! het gewelf is te diep en te afgelegen; niemand hoort hem. Intusfchcn bevindt zich zijne familie in de grootftc verlegenheid. Men zoekt hem overal en vindt hem nergens; men zendt bij alle zijne bekenden rond, maar niemand heeft hem gezien. Men laat, eindelijk, in de openlijke nieuwspapieren bekend maken, dat de Graaf M., federt zoo vele dagen, verloren geraakt is, en niemand weet, waar hij is gebleven. De flotenmaker leest dit bericht, en als een blikfem fchiet de gedachte in zijne ziel, dat de Graaf zich zeiven welligt, in zijnen kelder , zal opgefloten hebben. Hij fhelt naa de familie van den Graaf, toont baar den ingang des kelders, maakt eenen anderen fleutel en opent dien daarmede. God! welk een aanblik! Daar lag de Graaf, reeds half verrot. Hij had zich, uit hongeren benaauwdheid, het vleesch van de armen gegeten! had zich het bloed uitgezogen van dorst. Hij was aan. ;; i| • ee-  44 WILLIAM BICR, OF TREURIG LOT, ENZ. eenen Iangzamen , ijslijken dood geftorven , dien van hon'ger en dorst, te midden zijner fchatten. - Zie daar eene tref•tende predicatietegen de gierigheid. Zijn Zoon leeft nog en een der milddadjgile, edelraoedigue mannen zijner natie ■ ,innar eene zekere droefgeestigheid, door de gefladige herdenking aan dn fchnidijke voorval (leeds op nieuw opgewekt, heeft tWJ* tot nog toe, niet kunnen overwinnen. WILLMM DtCK, OF TREURIG LOT EENS SCHULDEISCHERS VAN DIN STAAT IN ENGELAND. ,'WIr"A/ïI DI9K.was een Koopman en Burgemeester te , .!* Eaunburg, bezittende een aanzienlijk vermogen. Daar fejj middelen en genegenheid had, om zijn Vaderland van dienst te wezen gaf men 'er hem ook rijklijk gelegenheid toe. Hij fchoot den Staat geld op, maar had, niet lang daar ga. het ongeluk, om door ongelukken, van verfchillenden ar.rd, die den Koophandel gewoonlijk verzeilen, ziin «reheele vermogen te verliezen. Thands eischte hij de lommen te rug, die hij der Regeering opgefchoten had, en gaf, ten dien emoe , verfcheidene fmeekfchrifcen in bij het Encelfche en Schotfche Parlement. Engeland was hem, volgends^zijn boek en rekeningen, zes en dertig duizend, agt honderd drie ponden fterlings, en Schotland agt en twintig duizend een honderd eenen dertig ponden tterlings fchuldig. Dedeugdlijkheid van de fchuld werd erkend en toegedaan , en men gaf hem , in het jaar 1541, aanwijzing tot ontvangst van betaling op de Kamer te Londen; m het jaar 1643 en 1645 op de Domeinen; in het jaar 1646 gaf men hem weêr andere Adfignatiën op de inkomften van verfchil/ende Tollen, en'in het jaar 1651 kreeg hij nog anderen op de Accijnzen in Schotland. Maar, ondanks alle deze aanwijzingen, kon hij het niet verder brengen, dan dat hij , na zestien jaren loopen, rennen, reizen, bidden en {beken om het zijne, wat hij, in baar geld, voorgefchoten had, omtrent duizend ponden terugkreeg. En, geduurende dien tijd, geraakte de eerlijke man in zulk een geldgebrek, dat hij genoodzaakt was, om, voor eene veel grootere fom, fchuld te maken. Thands vervolgden zijne eigene fchuldëifchers hem. Hij werd in verzekering genomen, en moest in den fchuldtoren ellendig omkomen , vijf en zeventig jaren oud zijnde, en wel om eene fchuld van twee of drie duizend ponden fterlmgs, die hij niet betalen kon, dewijl de Staat, welke hem met minder dan vier en zestig duizend ponden Ichuldig was, hem niet betaalde. HE [IE-  HE HE MET , GESCHIEDENIS VAN HET DESPOTISME. 45 mehemet, eene bijdrage tot de geschiedenis van het despotisme. Nergens zeker bediende zich de Staatkunde van eenen Des* poot, op eene wreedaardiger wijze, van de ligtgelovigheid en onderdanigheid zijner getrouwe dienaren, dan de tij» rannieke Koning van Fetz , mehemet, gelijk dit verhaal 011* zal bewijzen. Deze Despoot zag zich, door zijne heerschzucht en tijrannij, met onderfcheidene nabuurige volken, in eenen zwaren oorlog gewikkeld; en, daar hij eens, niettegenflaande hij zijn heir, woedend, ten flrijde voerde, den (lag verloor, bediende hij zich, dewijl zijne troepen thands niet jneer vechten wilden, van den volgenden list, om hen met nieuwen moed te bezielen. Hij deed , in het geheim, zeker, bepaald getal zijner Officieren, die hij voor de gerrouwftetv in zijn leger hield, bijeen komen, en beloofde hun aanzienlijke beloouingen, zo zij zich, voor eenen korten tijd, in' graven verbergen en doen wilden, wat hij hen gebood. Hiji begeerde, naamiijk, dat zij, door zekere 'buizen, die hij hen! zou laten maken, om 'er adem door te halen, eenige woor-; den roepen zouden. Hij wilde dan het gerucht in zijn légee doen verfpreiden, dat zij, die in den (lag gebleven'wnr.ji, uit de graven, de belooningen roemden, die zij, in de andere wereld, voor hunne dapperheid genoten. Het volk zon dan zeker van alle kanten komen toefchieten, om dit wonder zelfbij te woonen. Dit nu gebeurd zijnde, zouden zij roepen, dat zij het thands daadlijk-zoo bevonden hadden, gelijk de Koning hun had beloofd , en nu de beloouingen hunner dapperheid inöogstten, terwijl elk, die hen volgde , dapper fireed en zijn leven in den krijg verloor, de zelfde geluk/a. ligheid zou deelachtig worden. — De zaak kreeg haar beflny, naar des Konings begeerte. De Koning deed de uitgezochte Officieren in de graven dalen, bedekte ze met aarde, maar liet hen een gat open, waardoor zij adem konden halen. Die alles gefchiedde in den nacht. Hierop liet hij de voornaamtle Legerhoofden bijeen komen en fprak hen, in dezerJvoegc, aan: „ Gij zijt Soldaten Gods, verdedigers van het geloof „ en befcheriners der waarheid. Maakt U gereed, om onze „ vijanden te verdelgen , die ook vijanden van den Aller„ hoogden zijn, en weest verzekerd, dat dit de beste gele„ genheid is, om U in zijne hoogde gunst te doen de'elen. „ Daar 'er zich, echter, misfehien; lafhartige en onvcrllan„ dige menfehen onder U bevinden, die aan mijne woorden „ en verzekeringen twijfelen, zoo zn! ik hen, door een groot wonderwerk overtuigen, aangaande de waarheid van h'titge„ oe ik zeg. Begeeft ü op bet flagvdd, en vraagt zei ven „ hen,  Cfi MEHEMET, GESCHIEDENIS VAN HET DESPOTISME, „ ben, die hun leven verloren hebban, in welken toeftand Zir zich tegenwoordig bevinden." Hij voerde hen, vervolgends, zelf op het ilagveld en riep, zoo luide hij kon; „ ó Verzameling van getrouwe marté„ laars! verkondig ons, wat gij, van de wonderen des aller„ hoogden Gods, hebt gezien?" De begravene Officieren andwoordden: „ Wij hebben, uit des Almagtigen hand, „ omutfpreeklijke beloouingen ontvangen , die geen derfling V bev:me" °f verdaan kan," Ook voegden zij 'er de voorheen gemelde woorden bij, hun door den Koning voorgeschreven. De Legerhoofden ftonden , over dit andwoord , verbaasd, fpoedden zich naa de aftftée, en maakten de zaak overal bekend. Hierdoor kregen de Soldaten nieuwen moed, en de Koning bereikte ziin oogmerk volkomen. Terwijl die in het leger voorviel, bleef de Vorst bij de graven. Thands verwachtten de verborgene Officieren, ten minde, hunne vertoslrog; dan, in plaats hier van, dopte die barbaar, de luchtgaten digt, waardoor zij adem halen moesten, en zond hen dus wezenlijk naa de andere wereld, om daar de belooninrai te gemeten, die zij hunnen broederen verkondigd hadden. Hij hield dezen onmenschlijken maatregel noodzaaklijk , opdat het wonder, wanneer de Officieren misfehien, onvoorzichtig, het een of ander van de waare toedragt der zaken zeiden, zijne kracht niet verliezen zou. " ii i i i i i i 11 tt—n i,.' ■".wi|mji»^miijiimtJjWi. . „ ^.^,^_„. DE LEEUW, BE SLANG, DE EZEL EN DE SCHAPEN. Op eenen tijd , dat 'er zware ziekten in het Dierenrijk heerschten, zoodat geheele icharen daardoor weggeraapt werden, btfloot de Leeuw, door de rampen zijner onderdanen getroffen, eene Slang, die Lijfarts bij eene nabuurige Majesteit was, te laten overkomen, opdat, door de bekwaamheid der Slang, de geheele verwoesting van zijn llijk mogt verhoed worden. De Slang kwam over en had, onder anderen, ook eenen Ezel in haar gevolg, dien zij lbmwijlen tot zekere kleine, onbe-• duidende verrichtingen gebruikte, geüjk tot dampen, roeren, doorzijgen, enz., maar die dom en trotsch genoeg was, om zich te verbeelden, dat hij, daar hij dit werk reeds eenigen tijd verricht had, thands even bekwam, ?!s de lijfarts was. De komst van den Arts werd opcnli;!: bekend gemaakt; alle noodlijdenden kwamen, niet gantfche fcharen, toefchieten, en de meesten keerden gezond weder naa hunne wooningen te rug. Alieen de ,Sch pen waren Zoo gelukkig n et, en wel door hunne eigene fchuld. Zij waren naan lijk dw:>as GIS*RËK , maar al te veel, het gedrag des armen hutbewoners, die rieden met zoo vele ellenden worftclt. ^Emma. Zeker — -zonder ons aan liefdeloosheid fchulcug te maken, mogen wij vrif zeggen, dat de arme f'--rdinand , m den jongst afgeloopenèn zomer, verzuimd fleett, voor zich zeiven en zijn gezin te zorgen; M arbeidde maar zelden, en het weinige, hetwelk de onbedachte man nog gewonnen heeft, werd, door zime éven onbedachtzame gade, meestal nutloos bedeed. IJoch dit mag ons niet te rug houden, om, zoo Veel moogfijk, in hunne dringende noden te voorzien. Eelhart. Gij hebt gelijk. Lieve Vrouw! pligtverzmm , of verwaarlozing van Onze verftandelijfce* vermogens, veroorzaakt, doorgaands, aïies, wat wij ongeluk noemen. De armoede is, meestal, de dochter van luiheid cnonverftand, of dwaling. De Wiize Beituurer der Wereld fchonk, aan die ftréeken-"dcr aarde, waarde wintentoude het groeiend leven, fchiinbaar, doet vërllerven eene overvloedige vruchtbaarheid; zoodat de bewoners van die ftreeken, hierdoor, in ftaat gefield zijn, om, Terdond maakte hij\oedel, om zich te verbergen, en bij het geringde fchuddend kloppen van buiten aan den bloempot, of het fteeken in de aarde van dien met eenen dok, en het maken van eene beevende of trillende beweging daarmede , kwam hij weder te voorfchijn. — Hij maakte daaruit het belluit op, dat kleine zachte bewegingen of fchuddingen voor de wurmen nadeelig waren. Zijn lijder moest de mondtrommel fpelen, dewijl derkere bewegingen en fchuddingen, als rijden , danfen, en meer dergelijken, niets geholpen hadden. In den beginne fpcclde hij eerst agt dagen te vergeefs, dewijl hij der zaak onkundig was, en den adem al te lierk en te lang binnen hield. Eindelijk gingen hem eenige wurmen af, en , dewijl hij deze oefening voordzette, loosde hij van tijd tot tijd eene geheele me* nigte dier onaangename en zeer bezwaarlijke'gasten, en heeft, naderhand, van dat ongemak niets meer vernomen. De gronden , waaröp de Geneesheer zijne practijk vestigde , waren de volgende : — Dewijl de inwendige zenuwachtige huid van het gedarmte, de maag en de llokdarm, zich door het geheele binnende gedeelte des monds uitdrekt; zoo kan men uit dien hoofde dikwijls datgene in den mond gewaar worden , hetwelk in de maag en in het gedarmte omgaat, en omgekeerd, In het gedarmte,'hetgeirn in den mond en aan de lippen voorvalt. De ondervinding daarvan hebben wij in en aan ons zei ven en in anderen, wanneer wij of zij van purgeerende dranken of artfenijmiddelen eenen afkeer, eene Walg hebben. Hoe werken zij niet dikwijls reeds , eer wij ze, of wanneer wij -ze in den mond nemen ? Worden niet alle foorten van gewaarwordingen door middel der zenuwen voordge- plant ? O) Is het wel waarlijk een wurm uit eens menfchen ingewand geweest V Zou die nieuwe verblijfplaats voor den pas afgeganen levendigen wurm, in plaats van zijn warm element met te koud geweest zijn? Ik heb ze naauwlijks een half uur in de lucht, en buiten laauw water levendig kunnen houden. In koud water, of in vochtige aarde verftijfden zij teiftond.  60 DE MONDTROMMEL, EEN MIDDEL TEGEN DE WURMEN. plant ? En, hetgene hier eene voorname en wel in acht te nemen omftandighcid is, zoo heeft de bovengemelde zenuwachtige huid met de wortelen der tanden, en met de zenuwen, die zich in dezelven haa boven verheffen, eene ontwijfelbare gemeeiifchap. Heeft dit plaats, dan is het niet onmooghjk , den over-, gang eener fchuddende en trillende beweging door de tanden in de huid van het verhemelte des monds , deimaag ei;van het overige gedarmte, en van dezen zelfs tot de wurmen , die zich in de kanalen van het gedarmte bevinden, te brengen.. Doch daartoe is, gelijk de ondervinding leert, geen werktuig bekwamer en gefchikter,. dan de zoogenaamde Mondtrommel of het Bromijzer, welk tusfehen de lippen genomen, en aan de tanden gebragt wordt. Die 'er de proef van neemt, zal de trillende beweging , welke daardoor veroorzaakt wordt, aan de tanden, aan de huid der ftrot, en Iteeds dieper naabeneden in den flokdarm , zelf gevoelen. Ik kan niet ontkennen , dat deze gronden mij zeer merkwaardig voorkwamen , althands niet gantsc'h verwcrplijk fchenen. Teritond werd aan mijn agtjarig dochfcrtjen, bij welke ik fpooren van wurmen bemerkt had, de proef genomen. Het fpeelde daaglijks, zoo dikwijls het lust had. Het fpeelde eene en 'twee weken, zonder dat het mcisjen eenige wurmen loosde. Men (telde het fpelen geduurende een paar dagen uit , en in dien tijd werd mijn dochtertjen drie groote wurmen kwijt. Naderhand heeft het kind niets meer van dat ongemak ondervonden. Ik wenschte, dat deze proefnemingen, dewijl zij gemaklijk en zonder gevaar te doen zijn, door vele Geneeskundigen mogten gedaan worden; dan zouden menigvuldig verzamelde ondervindingen meer licht over deze zaak verfpreiden. Intusfchen moet ik 'er deze waarfchuvving bijvoegen, dat men zich bij deze proefnemingen niet van al te kleine mondtrommels bedienen moet. De grootere veroorzaken ook eene grootere en fterkere fchudding en trilling. Proefnemingen, onderzoekingen, en ondervindingen, enz. rechtvaardigen een Middel , al ware het ook een kinderfpel. IET  IET OVER DE NATUURLIJKE HISTORIE, ENZ. Hen. — Deze danfen beflaan in buitengewone , fchielnke en zonderlinge bewegingen der beenen, welken deze vrouwen op eene zoo vreemde als moeilijke wijze maken ; zonder het ligchaam te bewegen; terwijl zij tusfehen beiden zeer hooge fprongen doen. Deze dans, of liever deze ligchaamsbeweging , wordt vergezeld door een fagot, een luit en een trommel. Dikwijls dansfen twee vrouwen met elkander; haar gelaat is alsdan zonder fluiër, terwijl deze aldaar voor vrouwen , welken eene twijfelachtige levensaard voeren , afgefchaft is geworden. Om haren (land aan te duiden, dragen deze vrouwen koperen ringen door den neus, ook houden zij koperen plaatjeus in de handen, welken zij tegen elkander (laan: midden onder hare kluchtige fprongen naderen zij elkander allen, en fchudden op de maat der muziek, geduu< rende eenige oogenblikkcn te gelijk, de eene (heller dan dc andere, de beenen. Is de dans geëindigd, dan laten zij haren fluiër weder vallen, vatten elkander wederkcerig bij de oqreu, en fchreeuwen luidkeels, hetgene zij zingen noemen. Bij deze feesten kruisfen in de levendigfte (traten van Kairo , eene foort van Improvifatoren , die half naakt zijn, en eene foort van rieten mtitfen op het hoofd dragen. Zij houden de voorbijgangers (taande, maken toepashjke verfen op hun, die. fchoon zij zeer langwijlig , ja zelfs armzalig zijn, hen toch geld ■opbrengen, Zoodra zij van verre een aanzienlijk man zien aankomen , treden twee van deze Heden hem op zijde , en fpreken hem met (*) Een zeer achtenswaardig man, de Baron B. in E. had de goedheid ons deze berichten mede te deelen. E o  7° BERICHTEN UIT KAlRO, met eene lofrede, op de wijze van famenfpraken, aan; lchoon zij hem in her geheel niet kennen: van daar ook, nat zij niet zelden het laffte en zoutloosfte geklap uitboezemen ; verzinnen en uitfpreken gefchiedt bij hen op het zelfde oogenblik. Dikwijls zeggen zij ook hard* waarheden , als zij niet genoegzaam beloond worden. Bijaldien dit gebruik geene aanleiding gaf tot vele ongeregeldheden, alsdan zouden in de groote fteden, deze foort van waarheidzcggers veel nut kunnen te weeg brengen.. Voor eenigen tijd bragten twee Duitfche gelukzoekers eene Elektnteermachine naa Egypte. Zij hadden reeds te Alexandril, en te Rofette verfeheidene proeven hiermede gedaan, in hoop van veel geld te winnen. Maar, behalven eenige Europeërs , Grieken en Syriërs, hadden zij weinig bijval. Men raadde hun zelfs, om zich hunne mislukte onderneming te getroosten , zonder hiermede verder te reizen; want, indien ongelukkig deze Elektrifeermachine de aandacht der inwoners getrokken had, alsdan zouden zij dit voor toverij gehouden hebben, en dit had de Elektrifeerenden eene kleine elektrifiteit kunnen doen ondergaan, die hun het leven kon kosten; en de zich aldaar bevindende Europeanen veel angst zou veroorzaakt hebben. Te Kairo ziet men vele Burgerlijke cn Goclsdienftige fecstbedrijven. Eene der rijklie en luidruchtigste, is het huwlijksfeest van voorname bruidsparen. Na het gefloten verdrag tusfehen de beide ouders ,' gaat de verloofde met een talrijk gevolg, dat voorafgegaan wordt door een luidruchtig muziek door de Stad; met langzame treden onder een verhemelte , rondom met zijden ftof bekleed , zoodat haar hoofd geheel verborgen is. Eenige dagen na de verloving, wordt de bruid met de zelfde ltatie naa het huis van den bruidegom geleid. Vóór haar wordt haar huwlijksgift, onder een aantal lieden verdeeld zijnde, gedragen. Dit beftaat uit hare klederen , zeer Weinige meubilen, en eenige edele gefteenten. De vader geeft de dochter verder niets mede, integendeel, verkrijgt bij de weduwegift, die de bruidegom op de bruid moet overfchrijven , en welke hij aan den vader overgeeft; behalven nog eene andere fom, welke deze hem overhandigt : zoodat men te recht kan zeggen, dat hij zijne bruid koopt. Hoe grooter intusfehen de bovengemelde huwlijksgift is, welke de bruid van haren vader ontvangt, des te grooter waarde fchijnt ook de biuid te heh-  BERICHTEN UIT KAIRO. 71 hebben. Daarom fielt men de grootde zorgvuldigheid in het werk, om alles, zoo veel mooglijk, uit te breiden. Elk Huk, hoe gering het ook zijn moge, wordt gedragen; zoodat menig drager naauwlfjks een once zwaarte in handen heeft; vermids men, naar het getal der dragers, de rijkdom der bruid afmeet. Dit is de eerde famenkomst der verloofden, want alvoorens mogen zij eikander niet zien. Voords vermomt de bruid zich in verfcheidene kledingei! , iet, waarin de vrouwen aldaar een bijzonder vermaak vinden. Zij vertoont zich verfcheidene keeren voor hem in eene jauitiaren , Mamelukken, of Badominfche kleding. De bruidskamer moet den eerden nacht ohgefloten blijven, en liet is iedereen vergund om 'er binnen te treden ; waardoor ook, geduurende dezen geheelen nacht, de kamer opgevuld is met menfchen. Offchoon de Priesters nergens meer heerfehappij kunnen uitoefenen dan in Egypte , zoo worden toch alle huwlijken buiten hen gefloten. De verloofden behoeven flechts bij den Kadi te gaan, die alsdan hunne verklaringen onderteekent. Tweede Brief. De wijze waarop de Turken, de Arabieren, Kopten, en andere Oosterfche volken hunne maaltijden houden, is zeer verfchillend van de onze. Het gezelfchap zet zich met over elkander geflagene beenen om eene ronde tafel, met één'poot: waarop de fcrrotel daat, zonder tafellaken, lepels, vorken of mesfen , die men aldaar in het geheel niet kent. Een ieder krijgt met de rechterhand uit den fchotel, en verzadigt zich dus bij lederen greep. Somtijds maken zij balletjens van verfcheidene fpijzen, vermids die zich op deze wijze gcmaklijker laten genieten. Gekookt vleesch en vogels fcheuren zij met de nagels af, om het uit de hand te kunnen eeten. Maar hun gebraad is zeer goed, en men eet 'er misfehien geen , dat beter is , dan dat m de Turkfche landen toebereid wordt ; men fnijdt dit in Hukken , en ieder duk wordt aan een fpit gebraden. Van aangename cn gezellige tafelgefprekken weet men aldaar niets; men zet zich om de tafel, eet Schielijk , en Hokt alles gulzig binnen. Het_ zijn geen menfchen, die zich verëenigen, om een gezellig genoegen met elkander tc fmaken; het fchijneii dieren te zijn, E 4 dien  72 BERICHTEN UIT KAIRO. feï tóLÖfefte om te vreten "aa «en trog Jaagt. Het ïluk va,i T*?, r °"d CÜ Vingcrs' ^ okfgenarn „eiuu yan de ledige maag , en foorfeliike tfinwni meer laten zich meteen verlengd geruisen hoo en en ne SacndXtf^ ^dlt 4^ in » ^^deem^ 2Sd^£ te";16" heerscht" Hij» *e het eerst yerwe voe. il-hS Ct ea'St °P> e" het is ook ^ne onwelvoeglijkheid, wanneer een van de gasten laW da» alle de anderen zitten blijft. De drank bij rijke g s mak beftaat meestal ïn een' welfmakenden ^adelbrfiidewijn" dezelve wordt uit kristallen glazen gedronken. 9 ' ha™, wKrder MuztlT™aniien behoort tot een van hunne feestbedrijven , en duurt een' maand, die op den 42 September een begin neemt. Op den voorigen avond rS£ g^f h»ndwerksftanrmen, zij houden lat C ? j , de hund' °P wiens knoppen doppen met ten. Het hoofd van lederen ftam zit op een paard zii zijn zonderling gekleed, cenigen dragen een masker! ' J ^L^S^^ ^ ™ van Een Turkfche fpotvogel wilde kortlings, bij het frest der vasten het volk een vermaak verfchaffen door n Et ropefche klederen naast den ftoet te rijden. Het volk toonde eene uitgelatene vreugde over deze niaskarade Geduurende de^vaste, durft de Muzelman niet eeten of drinken , noch roken noch fnuiven , tot dat de zon on. oer is. De handwerksman is geduurende dien tijd te bekteen n!. °u Ukt te arbeiden ' en des avonds zinkt hij van armoede honger en zwakheid op zijn leger neder. Voor oen rijken daarëntegen is deze vasten niet onaangenaam , bij weet de harde wetten eene zagtere wendin^te geven, en voor hem is de vasten veeleer een feest, dan een proeftijd. Naauwlijks is de zon onder, of hunne gastmalen en feesten, danfen en fchouwfpelen nemen een X',"!? onthouding yan den dag, vergoeden zij zich BIJ.  bijzonderheden, rakende thomas j 1ffers0n. 73 bijzonderheden, rakende den heer t h o' mas j e f f e r s o n , schildknaap, voorzitter der veröeniode staten van a me ri k a. Thomas jefferson werd gebooren in Virginiï, cn zag aldaar het ccrlte levenslicht in den jare 1749. Zijn Vader was een man van een onafhanglijk b?ftaan, de zelfde, die nevens den Coloncl frij tot Gevolmagtigde werd benoemd tot het regelen en uitbreiden der grondichciding tusfehen Firginïè en Noord-Karolina, na den Akenfchen Vrede. De Heer jefferson ontving zijne opvoeding in Virginië, en was voor de Pleitzaal bellcmd. Doch dewijl de toeftand van ziin Vaderland zijne aandacht trok, legde hij zich niet opzetlijk op de Rechtsgeleerdheid toe, en verliet vervolgends dezelve als een levensberoep. In het Congres, welk de afichciding der Volkplantingen van het Moederland befloot, zat hij als Afgevaardigde van Virginïè, en onderfteuncie krachtdadig alle maatregels , ter bevordering van die gebeurenis dienende. Sinds de voorllelling van dat belangrijk en gevaarlijk plan, fchijnt hij zich aan eene Staatkundige loopbaan te hebben toegewijd, en, op eene andere wijze, in den dienst van zijn Vaderland gebruikt te zijn geworden. In den jare 1774 gaf hij in het licht: Befclwuwing van de Rechten van Britsch Amerika, en in den jare 1781: Aanmerkingen op den Staat van Firghtii, in andwoord op de vragen, door een Uitlander voorgelleld. In den jare 1780 was hij Gouverneur van F'rrgini'è\ twee jaren bekleedde hij dien post. in den jare 1782 benoemde hem het Congres tot Gezant aan het Spaanfche Hof: eene zending, welke, denklijk, om den volgenden Vrede , geencn voordgang had. Sinds dien tijd bleef hij Lid van het Congres tot in den jare 1786 , wanneer hij zich naa Engeland begaf, en vervolgends naa het Hof van Verfailles, alwaar hif de zaken van zijn Vaderland waarnam tot in den jare 1789, wanneer hij naa Amerika te rug keerde, en tot Staats-Secretaris van het Verëenigd Gouvernement werd aangedeld; een post, welken hij ia zeer bedenklijke tijden bekleedde, en met kloekmoedigheid, eerlijk en met onpartijdigheid waarnam. E 5 Bij  7.4 BIJZONDERHEDEN, RAKENDE THOMAS JEFFERSQK. rij de laatfte verkiezing van eenen Voorzitter der Vereen1Sde Staten , werd hij tót de hoogde waardigheid waarmede hem zijn Vaderland kon vergeren, bevorSl diewan Op volger van Washington en amms De Heer jefferson is groot en tenger van -eftalte heelt eene insfche kleur, heldere doordringende oogTn,' bet hair ccnigzms na het roode hellende; zijnde voords zedig en (praakzaam van aard. In zijne jongere jaren Vas vl)fLÏTf-e\htr?erm™k van aHe lezerfchappel: £ l?ff 0êieniDgJad het mangel aan verfoeiden vooroetlen cener opvoeding m Europa aangevuld. Zonder de wetenfchap, welke hij zich ter hoofdtaak had gefield te verwaarlozen, vond hij genoegzamen tijd om fraaie kundigheden aan te kweken. Hij oefende zich in de Tcep11^.™*»» Aardruks- en Sterrekunde , de Natuurlijkc Wijsbegeerte en de Muziek. Meer dan "erneeii is 1 i in de Gefchiedenisfen bedreven. ° 9 Al vroeg trouwde hij met de dochter van den Heer ZSSfihP Wa3rdig Raadsheer Van rtrgintl, me welke hij in groote eensgezindheid leefde. Zij is thands overleden, na hem twee dochters te hebben ge-éven ■ „ In het dagelykfche leven," zegt de Herto» deli- A^n°nnRT' % Vttt°0M. ^ H<^ lEFFERSONeen Zag- „ ten cn verpligtenden i-borsr , hoewel hij een weinfs „ koel en agterhoudende is. Zijne verkeering is van de „ aangenaamde ioort en in kundigheden behoeft hij voor ,, niemand onder te doen. In Europa zou hij onder man" o,? Vanj -tC1Tn ^en, aanzi'enhjken rang bekleden , en " v rro^H ^heeft hï^z}Chreeds aIhicr Cin Amerika) " K=n .* T^enwoo5dlê pn Junij i705) is hij in het „ bewind van zijne landgoederen en gebouwen telkens „ onledig; tot in de geringde bijzonderheden houdt hij „ bet oog over alles, daartoe betreklijk. Ik vond hem „ midden m den oogst, om welken 'bij te wonen hij " Zl5n °00r de brandendde hitte niet laat affchrikken. „ Zijne Negers worden even goed behandeld en o-ekked „ als menden aanzien van blanke bedienden zou kunnen „doen. dewijl hij van de twee naastliggende kleine „ deden met veel onderdands kan verwachten, wordt al " K?sr>^^r«IgCMLanfg0ed Se™aakt; ziJ"e Negers zijn " f;l T?',1- RIct2e aars^ Steenbakkers , Smeden , " Z,pP/ kll!dcren..fbruikt hij in eene Spijkerfabriek, „ die reeds aanzienlijke voordeden geeft. De jono-e en „ de oiu.e Negers fpinnen de floffen tot de klederen°voor „ de  bijzonderheden, rakende thomas jefferson. '75 de overigen. Hij bemoedigt hen door geld- en cerbe," looningen. Om 'kort te gaan, zijn verheven verltand voert het opperbewind over zijne huislijke zaken met de Z zelfde bekwaamheid, werkzaamheid en regelmatig' hcid, welke hij in het beltuur van 's Lands belangert „ ten toon fpreidde, en voor welke hij in eiken levensaftand berekend is." In het Staatkundige, meent men, dat de Heer jefferson tot het Franfche ftelfel overhelt, en de belanden van Engeland geèn goed hart toedraagt, In tusfehen is de vooringenomenheid, welke men had verwacht, niet zeer duidlijk in het oog geloopeu. verhaal van la jaille's reis naa , senegal. (Vervolg en Slot van Black, 38.) wreinigen onder de Neger-Vorlten bezitten een meer W willekeurig gezag, dan Koning brac.^Hij heelt de mas reis naa senegal. 85 volk. Op den', afftand van eenige honderd fchreden agter het Fortf werd eene graft gegraven **L*^Sn8™ dien kant. De Franfchen verkozen het Eiland Gambia, Sn het Eiland Loss, omdat de Engelfchen op dit laatfte reeds eene Bezitting hadden Eén ding mzonderheid, is nadeelig voor deze Faktorij,. te weten daar in geheel het Eiland niet boven zes acres [drie morgen] lands te vinden is, bekwaam om met goed gevolg bebouwd te worden. Het overige is eene ongezonde moeras. Dc handel in Afrikaanfche waren , beftaat m wasch en (laven. Dc Siërra Leone is eene heerlijke Rivier. _ De beste tijd voo.- fchepen, om dezelve in te lopen , is 111 Jannarij en mrua4 In Maij begint de regentijd en, dan wordt de luchtsgcitcldhcid ten uitèrfte ongezond. Op begeerte Sn den Koning van Gambia, heb ik zijnen Zoon meu ] ma Frankriik cebragt. Zijn naam ispedro; cn wannêerSriSflS onderwezen zal zijn, keert hij te rug namZeï JcSnng , na twee jaren te Brest geweest te zijn, is in 1787 tot zijn' Vader wedergekeerd. Naderhand werd hij andermaal naa Frankrijk gezonden, om "zijne opvoeding te voltooien. Eindelijk keerde hij m ??9o 't'hniswaardsÖte rug. Zijne aankomst werd gevierd door vele vermaaklijkhedcn , _ten midden van weJkenhet Neger-Gehücht, alwaar zijn Vader zijn verblijf hield, ongelukkiglijk tot den grond toe a( brandde.] beschrijving van s ciiotsch-hoogl and. 'ilooëïahd maakt meer dan de helft van geheel Schotland IJ vtit,; het beftaat geheel en al uit bergen, waarvan de pen 110" honP-cr dan de ander is, cn die zich van Dumbarton niet ver van den mond der dijde, tot aan de ui erfte 'rei zen van her Eiland uitftrekken, hetwelk eene leiig- e van omtrent 200, cn eene breedte yan 5? tot 100 En«jfche mijlen bedraagt. De dalen, die tusfehen deze berI -m, worden door moerasfen, klippen enl afg on» SS van e tonder gefcheiden. Dit belette dc Hoogland Ê e' g te hébben tot en verkeer met het befchartf^dedte des lands, hetwelk veroorzaakt dat.zij bi hmme eigene zeden en gebruiken blnven In het jaar iy„A moest dc Generaal wape, op bevd van oeoro SA eersten, deze gewesten nader begmneu te onI 3  35 BESCHRIJVING VAN SCimïSCH-HOOCLAND. derzoeken. Met veel moeite en bezwaren reisde hij in h,t gebergte rond, en ontwierp het mbm nm ■ J te ftreken,eflene en breede^peul ke wS aKS™ li het jaar 1726 maakte met/ hier £5?een' peg n Sta firn73,7 Wasbct ^ntfche werk tot Hand gebrast 'Er •renten Hechts 500 man, van de in MtóiQ g StetenïreS ^ - - leidingen voor het waarna kt opc lat dePfö ^ * rege„s, dieZ0Q yaal c ^n"£»_g*d*tdf. hevige ftortniet bed.^-M-, w V gc^rgten, vallen, den weg Süïï^ÜS^ ft UU ^ der bergen, heeft , ~ t,eiLm.ctLn , loopen zij , in eene reote biri t^S^^ff k|^" » «--askfinïn hen die 1,;; /P ? ZliCrn dei' Wegen ftaa» gfo^ ftee- ft* toont, hoeder hij gevorderd is. Van twee pf de wegen uit de benedenlanden naa het gSefgte. ö Met hoe vele moeilijkheden dit werk verknocht ww kan men z.ch ligtlijk verbeelden. Bij he7 meir S en, by de draaiën, bedraagt de hoogte va" In muur pat, over eenen fnëïvlietebden Aroom gebouv^d J ' Het gemak dezer openlijke wegen heeft verfcheidene AdP ijken ,n ^wrf bewogen, om, op hSéd-ene kS -en, van hunne goederen wegen naa dezclv nte laten aan" -eggen. Waar men voorheen, on eenen afftand Sri T rgenver, niets dan ellendige1 lemenSSzSï^ ^atids, op eenen afftand van 10 tot 10 S" *t S jouwde herbergen voor de reizigeïs aangèiegd. De En" gel-  BESCHRIJVING VAN SCHOTSCH-HOOGLAND» 8? gelfche veekopers, die, voorheen, alleen de markten aan de grenzen van Hoogland bezochten, begeven zich, te'genvvoordig, tot in het binnenfte gedeelte van het land. Be lbldaten , onder welken vele landlieden waren hebben de inwoners eene betere manier van ploegen gekerd, om van andere voordeden niet te gewagen, die de ilooalauders , bij deze inrichtingen, behaald hebben. ZELDZAME DIEREN VAN BRASILIE. Onder de voornaamfte zeldzaamheden van Jraljlie rekent men met recht de menigte zonderlinge dieren, we!; n aldaar gevonden worden. De yoornaamften derzelveni beftaan in het algemeen in vier klaskn naamiijk: de eesten, dc Hangen, de vogelen en dc viskhen. I. Dc be.sten waarvan de merkwaard.gtlen zijn, iVDe Aapen en voornaamlijk die, welke dc Europeanen fentngh/ke Aap Lemen, en van'het gantlche gei lacht de gröotfte is; hl, is daardoor merkwaardig, dat hu aan de keek, bij het bovendnde van den gorgel, een dun en hol been heeft, waarmede hij een groot geraas maakt. Men ziet ei cok Aapen van eene geèle kleur, die eene reuk van gewoone muskus hebben. a°. De Sloth , door de inboorlingen //«//genaamd, uithoofde van z«n gefehrecuw; de meeste Europeanen noemen hem den Luiaard, ot Ptgntta, en de Spanjaarden, door verbasteringPereza. Deze naam komt voord uit de natuur van dit dier, dat zoo langzaam ai AfaadiUi noemen, 'omdat hij zich met: den ki p, 1$ F 4  83 ZELDZAME DIEREN VA» BRASILIE^ ' k" verlor ^p" in ''l"0 fChe,'P' dle Z°° r0I,d als è« kfooe Is,- »«b«gr, en voor hem, als hi (kapt, eene zeer veiliee fcnte dt? 'fcfr* Tamieer hii «4evalléh wordt door S ^ ' a tJll1m -zoekt te Verflinden, en waar mede hii Silet in den tojd durft geraken. II. De merkwaardig"e /l 1 «en van Brafilie zjjn, ,o. Die, Welken deinboorikgen bo:a noemen; zij is van eene aanmerklijke dikte un tieu of e t voeten lang; hare kleuren zijn rood* wit en zwart en fcaam" "\verf^ van allen, ™ar Zi krS 4ee IeSmL . ;-Du die de diktle van het gnntfche ff* ' ,;, Z!J heeft S? midden van haar ligchaam een ■ hi^r ni ' e" bijna ee" en ^ voe¬ ten lang. 3 . De Boictmnga, anders de Ratelflang: de Europeanen noemen haar dus, ter oorzake van eene lbort van ratd welke zy aan het einde van don ftanrt heeft, en iamei, Sefteld u u,t drooge beenderen, ten getale van agt tot zestien, weken dun, hol, hard en klinkende zijn Z j die het ongeluk nebben van door haar gebeten te worden, I jden on plaatten, en zij fterven op eene jammerlijke wijze, in vieren (matig uuren. Maar door een merkwaard g gew ocht da 'Voor zieniglieid, waarfchuwt dit gevaarlijke dieren ReKbtt Se nZa fnff"' ••°°r Êen, foo'geraas, drt zij met'haren ratel maakt, zoodra zy iemand hoort, die tot haar nadert. III. Pe memvrsrdigfte onder de vogelen van Brafiüe zijn, i°.De Vogel Murmure, die aldus genaamd iwordt, uit hoofde van ïlgrhlT?' eV6U aIS ?at der Bi^è'n- dat h,'j ■« «'ine vleu. f.e.s maakt wanneer hij eet, en zijnen kleinen bek in de koemei, fteek. De BrafiliSnen noemen hem Gumumbi* en l oofde van zijne blinkende en gekleurde vecren, waarmede de indianen hunne beelden verlieten ; doch de S, nja den noemen hem Tominicus, omdat bij zoo klein is, dat' de vogel v et zijn. nest Hechts twee tomim, zijnde een' Spaansch leviet, dat twaalf greinen bevat, weegen. 2°. De Mimi Welke de Europeanen den vogel Eenhoorn noemen • omdaThij' eene foort vrn hoorn heeft, die hem uit het voorhoofd fteêkt tnJZLQ{fe duTra" i?! is' doch «ezeivf i^ftomp en van eene brooze zelfflandigheid, waaróm dezelve hem niet 3". Die welken de BrafiliSnen C«*r*, en de Eurogeinen de Zeeuulp noemen; deze is de zelfde, nis de Nu. , ,ven,us Induus en de Arcuata Coccinea der Lstijnfcbe SchnjAw«. hij-u door de veranderingen van kleuren merkwaardig; ' d. Ï VS1* verv°ISendï ^kleurig, daarna wordt hi Uur d eïn 'pkCnr°°-d' e" ein-deli-ik karmozijnrood , eene ,5 °!,eT van zlJn 'even behoudt. IV. De ffietkWftardigfte van alle de vislchen, welken men op de Kust vsu Brafilie vangt, zijn, i. De Ortó */M>, 0f Rondvisch WCgeni de gedaante van zijn ligchaam, aldus genaamd: het- ge.  ZELDZAME DIEREN VAN BRASILIE. #9 gene hem nog zonderlinger maakt, is, dat hij over het ganti'che ligchaam met punten, of lange, ronde, harde en ipitfc naalden, ten naaste bij even als de, Egel, gewapend is; men gelooft dat hij, als hij zwemt, zijne punten binnenwaards trekt, opdat zij hem niet beletten te zwemmen, en rtoot ze te rug zoo dikwijls als hij vervolgd wordt, als wilde hij zijnen vijand uitdagen. 2°. Men vindt ook menigwerf op deze kust de Lchcnois of Remona; een visch, welken de Ouden vermaard gemaakt hebben, door het gewaand vermogen dat zij hem hebben toegefchreven, van een fchip onder zeil, en met eenen gunftigen wind voordgedreven, tegen te houden. Dit wonderlijk verhaal is geduurende vele eeuiveu geloofd, en vele lieden hebben zich toegelegd om 'er de oorzaak van te zoeken: doch tegenwoordig ziet men het als eene belachlijke geichiedenis aan, waarmede alle de Reizigers met reden den Ipot drijven. Alle die dieren, of ten minfte de meesten, zijn te zien in het openbaar Cabinet van het Coltesie van gresham te Londen, nis mede in de Cabinetten des konings van Denemarken te Kopenhagen. c e l e s t e. In liet jaar 1760 verloor een welgéfteld koopman, door menigvuldige bankbreuken, welken hem kort op een troffen, zoo groote ('ommen gelds , dat hij ten laatfte zelfs genoodzaakt werd bankbreukig te worden. Hij zou hierbij nog wel eenig yoordecl hebben kunnen doen, gelijk zoo velen in dergelijke gevallen plegen te handelen, indien hij Hechts eenige kostbaarheden bijtijds geborgen, of zijne fchuldëifchers met hetaftrekken van het huwlijksgoed zijner vrouw bedrogen had: maar deze eerlijke man had eene vrouw, zijner waardig; en offchoon zij hem een groot huwlijksgoed had aangebragt, kwam het haar toch billijker voor, dit op te offeren, dan vele brave huisgezinnen, die hem het hare hadden toevertrouwd, ongelukkig te maken Dc koopman overleefde zijn ongeluk Hechts weinige maanden, en zijne fchuldëifchers waren zoo getroffen door de eerlijkheid van zijne vrouw, dat zij onderling befloten, om van de geheele nalatenfchap, welke hun overgelaten was, twaalfduizend livres af te nemen, en dezelve aan de weduwe van den koopman te fchenken. Deze had eene eenige dochter, celes je genaamd, en nimmer paste een naam beter op de fchoonheid, welke haarde hemel gegeven had, dan deze. Zij was agttien jaren oud, en daar zij in het vooruitzicht op een groot vermo ■ gen was opgevoed, trol haar dit lot zeer levendig, dat zij tot eenen (land geraakte, die zoo veel verfchildè van haren voorigeu. Ondertusfchen begreep zij wel, daar zij een goed vérftand bezat, dat zij door al haar gejammer, haren toeftand niet weder tierlkllen kon , en dat het derhalven dwaasheid zijn zoude, z"ch geheel aan de droefheid over te geven. Hare arme moe • P 5 der  f,0 C E L E S T E. der te troosten, maakte dus hare vooriiaamfte bezigheid uit, welke d-ar en tegen haar verlies om hares dochters wil het meest gevoelde, haar aanradende haar Vaderland te verlaten. Tevens floeg zij haar voor, om haar geluk in eenen kleinen handel te beproeven , alleen niet onder het oog van hare landslieden. Dit was een overbiijffel van verwaandheid, welke in eenmeisjen van hare jaren te verfchonen was. Hare goedaardige moeder ftemde ook in alles toe, wat zij begeerde. Naauvviijks waren zij in *** aangekomen, of de fchoonheid van cllksïe vervulde de geheele iïad met verwondering, -eh wekte de nieuwsgierigheid der jonge lieden van den eerften ftand op. Spoedig fcheen men echter hare bekoorlijkheid te vergeten, en men fprakniet, dan van hare deugd en haren trek tot eenzaamheid; Zij had eene Galanteriewinkel opgezet , doch kwam 'er nimmer zelve in, daar zij onöphoudlijk in een vertrek, hetwelk voor alle mansperfonen gefloten was, arbeidde, terwijl hsré moeder de winkel waarnam. Aan bekende Dames was het alleenfgeöorloofd in hare cel te komen, om haar de waarêh voor te leggen, die zij zochten; en deze moesten bekennen, dat haar verftand, hare wellevendheid, en de goede opvoeding, die zij had, iemand aanduidden, die buiten twijfel, door een ongelukkig toeval tot den tegenwoordigen ftand vernederd, maar tot eenen hogeren geboren was. Onder de Dames, die een bijzonder genoegen vonden in het bezoeken van celeste en het meest kochten, bevonden zich twee Martjuisihnen , beide vertrouwde vriendinnen , beide weduwen, en elk van haar had éénen zoon, die met recht als twee volmaakte jonge heeren gehouden werden. Deze beide Dames, welken ik saint valerij en m ar e sc oti noemen zal, vatten ongemerkt zulke gènegéntieid voor celeste op, dat zij haar, in den rang dier nedrige vriendinnen fielden, tot welken men zich nederlaat, zonder dat deze zich zelve verheffen mogen: want de Adel had in dat land, alwaar zij woonden, onder duizend goede eigenfehappen, een gebrek, hetwelk denzelven menigmaïen ontluistert. Dit belfond in eenen onverdraaglijken hoogmoed en eene dwaze inbeelding op de voorrechten, welken eene hoge geboorte fchenkt. Toen inmiddels de zoons van deze beide moeders celeste tot den hemel hoorden verheffen; brandden zij van nieuwsgierigheid, om haar te leeren kennen; en, nadat zij onderzocht hadden, welke kerk zij gewoon was te bezoeken, begaven zij zich des morgens vroeg derwaards. Daar zij altijd zeer digt gefluiêrd ging, konden zij haar alleen van ter zijde zien, maar beleden echter aan hunne moeders, dat zij over het weinige', dat zij gezien hadden , verrukt waren. On. dertusfehen fpraken zij daarover zoo ongeawongen, dat 'er geen fchijn was, als of dit meisjen eenen te levendigen indruk op hen had gemaakt, en . daar de tijd kort op handen was, waarop zij hunne posten aan het Hof aanvaarden moesten, reisden zij te famen af, en bleven zes maanden lang weg, zonder hunne ge-  C E L E s T E. SI geboorteplaats ééns te bezoeken, niettegenöaande deze Hechts eenige uuren van hun aflag. Gedünrendd hunne afwezigheid, IHerï'c e l e s te's moeder, en de beide M'arqulsinnén beloofden hare plaats bij dit voönr'eflijke meisjen te zullen vervullen. Na verloop van weinige maanden merkte Mevrouw de sa int Valerij, welke haar'zeer dikwijls aan haar huis zag, dat zij allengs veranderde. Zij verloor de fchoone kleur van haar gelaat, werd ftiller, en men zag duidlijk, dat zij, aan eene flepende ziekte, of aan eenen heimlijken kommer kwijnde. Mevrouw de saint vai. er ij, welke omtrent dezen tijd, wegens het fpel, met Mevrouw marescoti in onmin geraakt was, meende dus in het eerst, dai zij zich deze önêenighèid, tusfehen hare befchermlters te fterk aantrok. Doch celeste verzekerde, dat, hoe zeer haar dit ook fmartte , dit evenwel de oorzaak ven hare treurigheid niet was. • Ik bemin, zeide zij, Mevrouw! en ik word bemind. Met voorwerp van mijne genegenheid verdient het , en ik behoef mij over de oogmerken die hij heeft niet te fchamen. Zijn rang alleen en zijn vermogen zijn voor ons. onö'verkoomlijke zwarigheden. Hét. geweld, dat ik mij daaglijks aandoe, om hem uit mijn hart te zetten, kan wel de oorzaak wezen van de verandering , die gij aan mij befpeurt. — Waarlijk! zeide de Marquisin, ik heb goede gedachte van den fmaak uwes minnaars, en ik brande van verlangen, om zijnen naam te weten. — Ik mag niet, hervatte ce les te. Ik heb hem een onverbreeklijk lHlzwijgen beloofd, en zou niet de eer waardig zijn, welke hij mij aandoet, als ik zijne zwakheid bekend maakte, cn ik ftel dat vertrouwen op uwe goedheid, Mevrouw! dat gij mij de fmart fparen zuk, om n ongehoorzaam te wezen. De Marquisin drong hierop niet verder bij haar aan, maar, nog veel nieuwsgieriger dan de overigen van haar gedacht zijnde , zond zij zoo vele verfpieders af, dat zij eindelijk ontdekte, dat de jonge marescoti, verfeneidene heimüjke togteti gedaan en gelegenheid had gevonden, om met celeste te fpreken, welke, federt den dood van hare moeder, niet langer zoo verfcholen leeven kon, alhoewel zij, wegens haar goed gedrag , den roem van deugd handhaafde , dien zij zich verworven had. De Marquisin gevoelde eene heimüjke vreugde over de dwaasheid van dezen jongeling, welke zoo gefchikt was, om den trots der moeder te vernederen , welke zij in de daad in eene vrij ruime mate bezat. Het denkbeeld van het verdriet, hetwelk deze, hare tegenwoordige vijandin, gevoelen zoude, als zij het geval van haren Zoon ontdekte, vermaakte haar zeer. Geduuiende dit alles bragt een van die boosaardige wezens, die het zich tot een genoegen makéh, de zaden van tweedragt onder dezulken ie (hooien, die ongelukkig genoeg zijn van bij hun bekend te worden; deze, zeg ik, bragt aan Mevrouw de saint valerij eenige aspftoótlijke gezegden van Mevrouw de marescoti o\er. Dit bericht wekte in haar gemoed eene geweldige zucht  S>ü C E L E S T E. zucht tot wraak op, en zij nam het befluit, om met het mid* del, hetwelk zij, om zoo te fpreken, in handen had, zich thands een genoegen te verichaffen. Zij liet celeste,onder den fchijnvr.n een nieuw kapfel van haar te willen koopen, ontbieden, en zeide, na eenige onverfchiliige woordenwisl'elingen, tegen haar: a propes: Ik heb zeer fterk over de zaak, waarin gij mij tot uwe \enrouwde gemaakt hebt, nagedacht, en vind, dat gij verkeerd handelt, met een geluk van de hand te wijzen, hetgene gij met zoo veel recht verdient Zijt gij dan de eerfte, wier fchoonheid en deugd zich een fchitterend geluk in -de wereld verworven heeft? Zij, die u berispen zouden, dat gij u deze gelegenheid ten nutte maakte, zouden het, wanneer zij in uwe plaats geweest waren, zeker niet uit hare handen hebben laten glippen. Ik zou mij weinig over de gedachten van anderen bekommeren, hervatte celeste , zo ik met de achting, die ik mij zelve verfchnldigd ben, hier bij raadpleegde: maar, Mevrouw! Ik zou den voorflng, welke mij gedaan wordt, niet kunnen aannemen, zonder mij aan eene ondankbaarheid fchuldig te maken. Ik ben aan de familie van-hem, die mij met de aanbieding van zijne hand vereert, zeer veel verfchuldigd. Zou ik hem nu met hun, die hem het dierbaarst zijn moeten, in onëenigheid wikkelen, of mij zelve aan de verwijten bloot flellen, die hij mij eens met recht zou kunnen doen , dat ik van die genegenheid, welke ik hem heb ingeboezemd, misbruik had gemaakt, om hem te vernederen. Zou ik mij zelve, eindelijk, aan dac gevaar bloot geven, om uwe hoogachting te verliezen, daar ik u honderdmalen zulke ongelijke huwlijken heb hooren afkeuren en beweren, dat iemand, die zich op kosten van eene geheele familie verheft , eene openbare flraf verdiende, ten einde anderen ten voorbedde te ftrekken, die in verzoeking mogten komen, om dit na te volgen. Luister! zeide de Marquisin tegen haar, 'er is geen regel zonder uitzondering, en waarlijk, gij verdient hier dezelve uit te maken. Wat mangelt 'er aan u , mijn lieve kind! om het geluk van een braaf man te kunnen volmaken? Een meisjen van fatfoen zou reden hebben om op eene opvoeding als de uwe trotsch te zijn. Gij zijt, zegt gij, aan de familie van den jongeling, die u bemint , erkentelijkheid fchuldig; evenwel gaat dit te ver als gij uw geluk geheel en al daar aan zoudt willen opofferen. Het recht der natuur wil, dat wij ons hare voordeden ten nutte maken , wanneer wij die niet door flinkfche ftreken verkregen hebben. Zoudt gij uwen minnaar wel tot vertwijfeling willen brengen; want ik kan het mij niet verbeelden, dat het mooglijk zij, zich van zulk een meisjen, als gij zijt, los te fcheuren, als men ze eens gekend en bemind heeft. Hebt gij hem dan al zonder verdere hoop afgewezen? Zeer zeker , Mevrouw! andwoordde ce les tb. Ik heb hem deze duidlijke verklaring gegeven, zon-  GELESTE. S3 zonder dat ik hem evenwel van zijn befluit heb kunnen af. *wffijfc! ^eide de Marquisin, dat mag eerst heten, het fijne gevoel, tot het uiterfle te drijven. Ik rade u echter met ai dat vermogen, hetwelk mijne vriendfchap op uw han heeft, met langer bij uw weigerend andwoord te volharden. , Deze en dergelijke gefprekken werden meermalen herhaald. Mevrouw de u.nt valerij, verkeerde thands met tw|g Dames, die insgelijks veel van geleste melden, en de Marquisin marescoti even fterkhaatten. Op zekeren morgen waarop zij met nieuwe drift bij geleste aanhielden, om zich de voordeelige aanbiedingen van haren minnaar ten nutte te maken, verzocht deze haar, om zich tegen vijf uuten des avonds bij Mevrouw saint valerij te laten vinden. Zij zelve begaf zich een kwartier uur na dien bepaalden tijd insgelijks denvaards, en deed zich met zulk een vrolijk gelaat voor , dat men terftond reeds op de gedachten viel, dat zij eene gelukki, se tijding mede bragt. Mevrouw! zeide celeste, terwijl zij voor de Marquisin eene buiging maakte, gi] ziet hier de gelukkiefte fterveling voor u. Ik heb uwen, en den raad van deze Dames gevolgd, en ben federt dezen dag de echtgenoote van hem die mij nu federt een jaar van de eerlijkheid zijner bedoelingen , overtuigd heeft. Gij zult nu ook wel m het openbaar de partij gelieven te rechtvaardigen, welke ik gekozen heb, nadat ik mij van de goedkeuring van zulke veréenngswaardige eerlonen, als gij lieden zijt, had verzekerd. — Ik ben van vreugde geheel buiten mij zelve ! riepdeMcrqiusinim,kom laat ik u omhelzen,en noem mij vrij de gelukkigfte mensch! Op dat zelfde oogenblik, trad s aint v alerij , die aan de kamerdeur dit oogenblik had afgewacht, binaen, vatte celeste bij de hand wierp zich met haar voor de voeten van zijne moeder en bezwoer haar, hem dien misflag te vergeven, dat hij zonder voorafgaande toeftemming, deze verbintenis had aangegaan. De Marquisin wierp geheel onbeweeglijk eenen blik op de Dames, die van deze onverwachte ontwikkeling getuigen waren; en daar zij in hare oogen dat boosaardig genoegen las, hetweik haar zulk een 'met hare vooruitzichten zoo weinig beSiidwoordend huwlijk veroorzaakte, en tevens de vreugde, welke zij zich van jiaren toorn en vertwijfeling, beloofden, koos zij, als eene verfiandige vrouw hare partij, hief de beide gelieven op, en zeide tegen hem: kom, mijn zoon! omhels mij, gij zoudt geene vrouw hebben kunnen kiezen, die mij meer geviel, en die uwe familie meer eer zou kunnen aandoen. Ik dank u dnizende malen dat gij deze verbintenis , zonder mij daarvan vooraf te verwittigen, hebt aangegaan. Hetgene ik uwe familie fchuldig ben, zoumij gedwongen hebben, om mij daar tegen te verzetten, en misfchien zou men mijne tegenkanting, na de vriendfchap, die ik voor celeste heb, en welke aan ieder bekend is, enkel voor gemaaktheid gehouden hebben; maar deze Dames kunnen thands ge*  9-3* C E L E S T E. getuigen, Mik san uwe verbintenis geen deel heb gehad, hoe gaarn ik mij ceze've pok laat welgevallen. Op deze woorden werden de gezichten van deze Dames wel een halt el langer. Zij hadden zich gevleid , van huis tot huis met aeze gefchiedems en de vertwijfeling van de Marquisin, rond te zullen kunnen lopen. Deze hoop moesten zij nu laten varen: want Mevrouw d e saint valerij, riep terftond alle hare huisgenoten te famen , Melde aan dezelven hunne nieuwe meesteresfe voor, en gaf aan haren hofmeester bevel, een halt donzen wm hare vriendinnen, naar gewoonte rif-i aa'or;c!s/er maaitijd te nodigen , welke zij voor de geicMUrite hield, om de beide Dames gezelfchap te kunnen houden, in wier tegenwoordigheid dit tooneel voorgevallen was' Dit was voor dezelven treffend, want nu waren zij de eeiiigeii niet, die degefchiedenis van dithuvvlijk vertellen en de Marquisin belachiijk maken konden. Zij toonde zich zelve onder den maaltijd zeer opgeruimd en vrolijk, en vernam van haren Zoon, dat de jonge mah..scoti in die geval de onderhandelaar was geweest, met om de wraakzucht van zijne Moeder te beeunftigen, maaralleen uit waare achting voor het beliefde paar" Den volgenden morgen liet zij hem uit -haren naam bedanken, en ipeelae de rol van eene tweede moeder zoo wel, dat een ieder^haar werklijk daarvoor hield. Spoedig daarop deed cri leste s gedrag dit fpel in ernst veranderen, en een oom van dit Meisjen , die onnoemlijke fchatten in de Indien had verzameld, vergoedde, zoo dra hij van haar geluk tijding had bekomen, door een huwlijksgift, hetgenc haar, door hare geboorte, ontbrak Een ieder verheugde zich hierover, terwijl celeste doé»* haar goed gedrag dc hoogachting van alle die genen verwijf die het eerst dit buwlfjk gelaakt hadden. doctor william l ij ons. Doftor william lij o ns, die, op het einde der regee. ring van Koningin elizabetii, het Bisdom van Cork, Cloijp.e en Bosf bekleedde , was voorheen een Scheepskapitein s en had, in den oorlog met Spanje, bij verschillende gelegenheden, zoo veel roem behaald, dat de'Koningin, toen hij haar voorgefteld werd, hem den eerden post beloofde, die 'er va. cant worden zou. De eerlijke Krijgsheld, die deze belofte der Koningin, in eenen te letterlijken zin opvatte, hoorde kort hier op, dat het Bisdom Cork vacant was; weldra verfeheen hij ten'Hove, en herinnerde de Vorstin aan hare toezegging. Elizabeth, .over dit aanzoek verbaasd , wilde 'er, in den beginne, niet naar luisteren, en hield hem voor, hoe weinig dit ambt methec beroep"firookte, Ëat hij, tot hiertoe, had voorgedaan — maar 'ver»  M ENGELSTUKKEN. over de stichting. Het ftaat bij allen vast, dat eene goede Leerrede {lichten moet; dal het eindoogmerk der Leerredenen ïtichting zij. Zelfs Leeriiaren , die met de daad andere oogmerken bedoelen, die enkel voorhebben te behagen , in te nemen , als vvclfprekenden, Philofophen of groote uitleggers bewonderd te worden, peggen ten minfte van dat oogmerk niets ; voelen dat het beneden de waardigheid van bun ambt zij; belijden nooit openlijk, dat zij met voorhebben te ftiebten. Maar nu — wat is ftichting? Is het verlichting, roenng, betering? Is het een van deze dingen alleen, of is bet alles te 1'amen? — Moet men , omöte dichten, alleen tot het verftand, of alleen tot het hart, of tot beide telfens fpreken? Welke predicatiën zijn de ftichtlijkfte? die van hinlopen, of van chèvallier, of van kist? of welke anderen? Zoo vele eindwoorden, als men op deze vragen krijgt, zoo vele vcrfchillende bevattingen krijgt men, en elk meent zekerheid •voor zijne bevatting te hebben, omdat zij zich op het ilichtlijke beroept. Elk heeft derhalven, voor zoo veel zijn oordeel betreft , gelijk, en alleen daarin ongelijk, dat hij anderen ongelijk geeft. Stichting cuolo^ — want daar naar fchijnt het Nederduitfche woord wel gemaakt te wezen — is niets anders , dan voordgang, wasdom in het een of ander, en volgends de bepaling van het fpraakgebruik — in het Godsdienftige goede. Gedicht wordt derhalven een_ mensch , wanneer de maat van zijn geloof, zijne liefde, zijne Godsdienftige kennis, of van zijne Godsdienftige aandoening vermeerderd wordt; wanneer hij nader aan het doel komt, waartoe hem de Godsdienst leiden moet. Een Leeriiar heeft derhalven gefticht, wanneer hij door zijne Leerredenen zoodanig iet bewerkt; wanneer hij tot het geloof van zijne toehoorers meer geloof, tot hunne liefde meer liefde, tot hunne Godsdienftige kennis en Godsdienltig gevoel vermeerderingen heeft toegevoegd; of wanneer hij, hetgene daarvan reeds aanwezig was, in betere orde geplaatst, meer gegrondheid en meer levendigheid heeft bijgezet. - til. deel.mengelst. NO. 3. G DUS  9» over de stichting, Dus denk ik, dat waare ftichting even zoo weinig alleen vei-liclmng, als alleen roering fs. Wie ftichten wil sriietinrt00:?;^^" «$£^J& ■ r^oo^ = hij fpreken. Stichting is , 'volgends het %SS^ff^. neer ons eene Godlijke waarheid meer levendig ~k? en nader tot ons gebragt wordt; wanneer gedichten voelcns, voornemens in ons verwekt worden, die me den Komen,_ en tot Godsdienst te rug voeren. Zeker °-e. beurt dit dikwijls, wanneer ons zekere waarhden recht verftaanbaar gemaakt, en in het volle licht geplaatst worden. Licht van deze foort is een zonnelicht , 1« verwarmt terwijl het verlicht, en van dat foort iel ijnt de1ede van je sus tot zijne leerlingen geweest te zSfva» welke zij zeggen was ons hart niet brandendeK ,, toen hij ons de Ichriften opende V" Maar n'" l9 beurt ook dikwijls, wanneer waarheden, die men lan- tê vooren inzag, aan ons hartgebragt, aan onze wenfc1ie„ en behoeften verbonden , of voor ons'tot behoefte gemaik worden. Dikwijls hebben wij een klaar inzien, in zekere waarheden , wij verftaan haren famenhang met ande e waarheden maar die geheele rij van waarheden ftaat, a s geheel op zich zeiven [geïfoleerdj in ons hoofd. Wii ftellen er weinig ander belang in, dan alleen, dat wi ze voor waarheden houden. En nn treedt een LeeraaT op die zich met ons ik verbindt, en dezelve met vele daden onzer aandoeningen te famen knoopt, en dezelve in onze huizen, in onze flaapkamers, in onze gezelfchappen"S leidt; wij zien nu beter, waartoe wij alles gebruiken kunnen ; nu zijn ze eerst tot de ffiasfa van onze GodscSenfll gei overtuigingen toegedaan. — Wij zijn gefticht. Di . wijls flaapt ons geheel wezen, zekere ongevoeligheid heeft ons geheel overmeesterd. Wij geloven god en Christus — dood en eeuwigheid; maar het is ons niets: wii ge oven hen gelijk wij eenen Turkfchen Sultan, of ee fcchach van Perfien geloven. En nu treedt een Leer- aar op, die ons — niet van dc zekerheid des doods overtuigt , maar ons den dood levendiger voor oogen fchildert; den dood van onze geliefden , en ook onzen dooddie ons — niet eene eeuwigheid bewijst, maar de eeul wigheid voor onze verbeeldingskracht, en voor ons hart brengt , zoodat ons wezen nu wakker wordt, en zich Vtax,  over de stichting. 99 voor dc poorten der eeuwigheid gevoelt , cn voor de ééuwigheid liddert. — En nu zegt hij ons, de woorden van onzen Heer, „ die in mij gelooft zal Jeeven, al was „ hij ook geftorven. Alzoo lief heeft God de we- ,, rcld gehad ," enz." En ons wezen is in roere geraakt: Dood en eeuwigheid, god en Christus zijn nu weder nader. Daar is tot onze Godsdienftige kennis niets toegevoegd ; maar het doodige is levendig gemaakt — en wjj zijn gefticht. Niemand zal kunnen twijfelen, dat er reeds véle'zulke voorbeelden geweest zijn, en nog daaghiks voorkomen, in welken derhalven, niet door verlichting gefticht wordt. Over het geheel fchijnt mij de Helling zeer eenzijdig , dat al het Godsdienftige door het verftamt gaan, cn van bet verftand gewerkt moet worden. » olgends de ondervinding cn den Bijbel, zijn 'er drie wegen, om op de menfchen te werken : — door het verftand — door het hart — en door de zinnelijkheid. Bij den eenen , die zich meer door zijn verftand onderfcheidt, zal men meest door het verftand; bij den anderen , dien God een hart fchonk, dat ligt , en diep kan geroerd worden , zal men meest door het hart; en bij hem die zeer zinnelijk is, en zich door verftand en gevoel niet zonderling onderfcheidt, zal men meest door dc zinnelijkheid kunnen werken. God werkte, volgends verhaal van den Bijbel , naar de verfcheidenheid der voorwerpen, door eiken dezer verfcheidene wegen. Dikwijls overtuigde hij het verftand, dikwijls roerde hij het hart, tn dikwijls bragt hij de zinnelijkheid in beweging. Zeker nooit een van dezen alleen ; althands hij gebmikte dezen laatften weg niet alleen, zonder de twee eerfte wegen. Maar met eiken dezer wegen , begon hij op de menfchen te werken. Toen jesus petrus aanzag, was dat geen overtuiging van het verftand; cn de blikfem van den hemel, die paulus zoo verfchrikte, moest noodzaaklijk zijne zinnelijkheid, in beroering brengen. — Ik weet het wel — enkele roering, zonder overtuiging des verftands, zal op den duur niet werken; maar bloote koude overtuiging, bij den groolen hoop van menfchen, in het geheel niets, of althands nog veel minder. Het refultaat bleef derhalven altijd: itichting is opwekking van den geheelen mensch; wie ftichten wil, moet zoo veel mooglijk verftand , hart en zinnelijkheid pogen aan te doen. Geheel niet op de zinnelijkheid te werken, en alleen die zinnelijkheid in roere brensen, is beiden een verkeerde weg. J ~ G 2 Het  IOC O / E R DE S T I C H T J X G. Het hart moet geopend worden, wanneer het iet ontvangen zal, maar alle openen van hei hart kan niets helneT wanneer mets in hetzelve gebragt wordt P * Maar dichting en verbetering is, m het fpraakgcbru.k en de ervaring met een en dc zelfde zaak. HonEtmaal kan iemand gedicht, waarlijk gedicht gc vorcEShonderdmaal kunnen waare Godsdiendige gevoSs en voornemens in hem verwekt zijn, of iel nieuws tot de masla van zijnegodsdienftige kennis zijn toegekomen zonder dat In, daardoor eenigzins verbeterdis. Iic5' en verbetering zijn geluk het zaad en de oogst, v n efe ander onder chciden. Niet van alle, ook gSed, n et cle daad in het hart gevallen, en met de daad opgegroeid zaad oogst men Het eene valt bij den weg ; en de voSsTc?. men en pikken het op. Het andere valt op het fteenUe daar het met veel aarde heeft, en gaat fpoedig op" omS het met veel aarde heeft. Maar wanneer de Ion opgaat! verwelk het, en omdat bet geen wortel heeft, verdort l et Het andere va t m dc doornen, en de doornen groeien Sering lkkeH hCt' ^ ffidltinS > -ondS ver! Maa? dikwijls wordt de mensch, in het een of ander opzicht verbeterd ; en hij is niet zoo zeer gedicht- 'eris met zoo diep op hem gewerkt geworden , als op een ai ! merktaani> ? "S" r°g ï §ecne verbetering merkt. De Leeraar Ipreekt van verandering van gezindheid , en hoe nodig zij voor ons is. Hij ftelt voorbeelden van onverzoenlijke.!, en toont dat zij verzocnlijk; van onbarmhartigen , en toont dat zij barmhartiger worden moeten. — Maar hij dringt nog dieper in het hart: hii fpreekt van aardschgezindheid, van geheime ifdelheid van de be Ip.egelmg van zich zei ven, enz. - en met meer ticlTeitden en doordringenden toon, voegt hij 'er bij, , daar „is mets zoo verborgen , dat niet openbaar zal worden." Mier is er een, die ia twist met zijnen buurman leeft deze voelt zich getroffen , hij gaat henen en verzoent zich met zijnen broeder; maar blijft voor het overige de zelfde riS ee" an^» die a»^rs maar een dubbeltje, aan den armen gaf; hij voelt zich getroffen, hii geeft nu W 5mËS ma-ai' hlW V°°r het °VeriSc de zelfde die hij was Beiden zijn ze beter geworden, en menzouden- TS^S^ff^S vei^devmg de meeste dichting 5a den ? ,^ard5f ? een derde, die elk woórn vin den Leeraar ïn de ziele dringt; die alles in zich als Gods woord en waarheid gevoelt.0 Hij gaat nadenkend en ftii-  OVER DE STICHTING. IOI fHzwijgend naa haft. Bij het optomen bij sen; in zijn werk en aan zijne tafel, hoort hu nog Jteeds dat woord: „ daar is niets verborgen, dat niet geopen„ baard zal worden." Zijn geheele wezen is m roering , de geheele grond van zijne ruste is m fchudding. ino0 leeft hij op zijne gewone wijze vooTd, maar zijne geheele wijze van denken cn van handelen is hem ondraaglnK. — Hij ziet al de verborgene ijdelheid; al hét onreirte, valfche , huichelachtige van zijn hart. — lij »« voelt het zoo diep, dat hij met weet hoe hij het zal veranderen, hoe hij-verdraaglijk voor zich zeiven worden zal — Zoo woelt het een geruimcn tijd in zijn bmncnfte, enmooglijk eerst jaren naderhand, bemerkt men naa buiten de gevolgen van de leerrede — de verbetering die zich evenwel nu met tot bijzondere gebreken, maar tot zijne geheele wijze van doen uitltrekt/ Hoe zeer zou men zich niet bedrogen hebben, zo men geoordeeld had, dat deze laatlte niet ware gefticht geworden, voordat Bij zich verbeterde. , , Zoo ziet men ligt, dat men de vraag, hoe werkt men (lichting? onmoogïijk algemeen kan beandwoorden , zo men ze niet al te algemeen beandwoorden wil. De eene kan niet, op die wijze ftichten, waarop de andere lhcnr. De eene kan niet op"die wijze gefticht worden, waarop de andere gefticht wordt. En een mensch kan met op. den eenen tijd, op die wijze gefticht worden, waarop hij wel op eenen anderen tijd zou kunnen gefticht worden. i De een kan niet op die wijze ftichten, waarop de andere fticht. Ik zou denken, dat niemand hier aan kan twijfelen, die de verfcheidenheid der gaven kent, of maar om zich henen, op bijzondere Leeraars ziet. Allen zijn niet bedeeld met overredende wijsheid, -of met levendig vuur, of met eenen wijsgeerigèn geest, of met eene indringende natuurlijke hartlijkheid. En kunnen en moeien zij dat allen hebben? Kan dus de een fpreken, gelijk de andere fpreekt? Kunnen allen met vuur,_ of allen met zachte hartlijkheid? Kunnen allen wijsgeeng bepaald, ol met een diep inzien in den geest des Bijbels fpreken , zonder onnatuurlijk te worden? Den eenen iS gegeven, door den geest, te fpreken, van de wijsheid; den anderen te Inreken van de kennis; eenen anderen van het geloof, eenen anderen de geesten te onderfcheiden - eenen anderen velerlei talen; eenen anderen de talen tut te leggen — g zoo  m over, de stichting. pveLok.^ ^ gCcstSave»^ waarlijk! met natuur, den" °ï S^?.56" "é op de zelfwijze gefticht wor- SftreS Ptó rermvd "iet senoeS ovewogen? E kê zoo bepaald als u moo'iiik k " ™* T toc^A™S™ nerffens non o™ «rer voorliet moedehjk den diepltcn indruk maken zal. HM moet zich zeiven vergeten en geheel alleen zijne toehoorers 'n be vri ™w a" zeggen wat hiJ al moet? Hij moet ^^^^^^^^ overdenking van ons lot, na den dood. Het ftuk ,ten opfchrift hebbende: Eenige Aanmerkingen over_ den toefiand der Ziel na den dood des Ligehaams geplaatst in het Mengelwerk van het Vf rwi aIÏ^v ' Vaderlandfche ?5I ftl ónk m^ eed ge bekoorlijke oogenblikken. J gcrt)OpfteltnIfndnï T Zij da" °ok den ^htenswaardi. öca upiteller van hetzelve; en, indien de verzekering, dat  OVERDENKING VAN ONS LOT , NA DEN DOOD. 10$ dat zijn gefchrijf, vertroosting en (rille vreugd in het hart van eenen zijner Natuurgenoten verfprêidde, hem waare zelfvoldoening fchenkt, ' dan gewis is ook deze zijn arbeid beloond. Ook gaven zijne gedachten mij aanleiding, tot de volgende overweging. . Daar toch de' mensch, volgends zijne bedemming, op de voortrefiijkde wijze voordwerkt, wanneer hij deze zinlijke wereld, met de nu onzichtbare, verwisfeit, vervolgt hij ook, op de verhevenfte wijze, de ontwikkeling van zijne edelde vermogens, die, hij, geduurende de dagen der fterflijkheid naauwlijks begon te oefenen; wat zeg ik! hoe vele vermogens, die aan de ziel, of aan het wezen van den mensch, eigen zijn, bleven in deze zichtbare wereld niet (luimeren ; terwijl de omftandigheden die vermogens onderdrukten, of geheel geene aanleiding gaven tot derzelver ontwaking. Heerlijke denkbeelden! hoe verrukkend zweeft gij door de naderende toekomst, waar de bronnen der edelfte kundigheden overvloedig ontfpringen, waar beeken vol Godlijke wellust de vrijë ziel zullen verblijden, en waar de reine begeerte naar kennis, op de voortretlijkdc wijze, zal voldaan worden. Hoe is het mooglijk dat zich een (lerveling immer gedachten heeft kunnen vormen.van eene gevoelloze rust, geduurende den tijd tusfehen het ondergaan des Sterfldts en de verwacht wordende herleving van dit fterflijke omkleedfel ? Is niet alles , wat buiten r, o b beftaat, rustloos arbeidend aan voltooijing? en zoude mensch, dat zichtbare beeld van het eeuwig wijs, ecuwig — volgends de heerlijkde bedoeling — werkend Wezen, zich hier eenige oogcnblikkcn vertoonen, om zijne ontwikkeling aan te vangen, én om , alsdan, in eenen ftaat, die aan vernietiging grenst, eeuwen lang weg te zinken? Neen — zulk eene handelwijze ftrijdt met alle begrippen van het volmaakt verftand des weldadigen Vormers van het heelal. Wezens , vatbaar voor eene onbegrensde toeneming in waarde en gelukzaligheid, zijn ook voorzeker beftemd, om aan die vatbaarheid te beiindwoorden. Zijne eerde verfchijning in deze wereld begunftigt reeds zijne gefchiktheid tot ontwikkeling; door een zinlijk uitgebreid, door een grof, doflijk omkleedfel is hij verbonden met deze zichtbare huishouding; alles werkt mede om zijne opmerkzaamheid te oefenen ; edele zintuigen voeren hem ltroomen van gewaarwordingen toe; zijn denkvermogen breidt zich uit ; zijne zucht naar kennis zoekt verzadiG 5 ging,  ioö overdenking van ons lot, na den dood. ging, en gevoelt, bij elke voldoening, nieuwe begeerten ontdaan; doch , welhaast, vordert het plan der Eeuwige Wijsheid, dat hij van ftandplaats of werking verwisfeit ; en zou dan deze verwisfeling niet anders zijn , dan eene diepe influimering, die talloze Eeuwen moest voordduuren ? Mijne ziel beeft te rug voor die gedachte 1 Neen — Hechts de verbindtcnis met deze zichtbare huishouding wordt afgebroken; maar de eigenlijke mensch , het faamgeftelde wezen, waarin het beeld der Godheid uitfebittert, blijft voordleven, fchoon het niet meer die groote zinlijke uitgebreidheid bezit. Ja , gewis — de eigenlijke mensch is een faamgelleld wezen. Niet enkel geest maakt den mensch uit, even min dan enkel ftof. Maar begeest ftof, dit zegt mijn gevoel, is eigenlijk mijn ik, dat eens aanving^" dat door alle afwisfelingen , die het grovere ftof, geduurende mijn opwasfen , onderging , bleef voordduuren , en dat ook , na het afwerpen van dit verderflijke' omkleedfel, waarin mijn ik Hechts aanving te beftaan, zal voordwerken cn genieten, tot in de eindeloze eeuwigheid. Niet mijn geest, maar ik, ik zelf, zal dit ftof overleven, en mij boven de verganglijkhcid verheffen. Edele zintuigen, ook beftemd , oin , in de nu onzichtbare wereld, mijne vorderingen in volkomenheid behulpzaam te zijn, fchonk de liefderijke Vader der natuur aan mijn voordduurend wezen; en die voortreflijke, die meer verfijnde zintuigen zullen ook alsdan mijne vatbaarheid, voor toenemende volmaking, op de heerJijkfte wijze, uitbreiden, en het genot van waare gelukzaligheid eeuwig meer bevorderen. Zalig Geftorvenen! met welk eene zachte verrukking denk ik aan uw lot niet. De vroegftc nevelen, die uw aanbrekend aanwezen omringden, zijn door den dood verftrooid; de dageraad van uwe volmaking ging lieflijk op, toen het fterfüur uw zichtbaar ftof tot eene gevoelloze rust fchikte, toen eerst leerdet gij uwe beftemming kennen, toen eerst, gevoeldet gij, hoe veel gelukzaligheid met het aanwezen verbonden is, en de wijze bedoelingen der Eeuwige Liefde, die u uit het naamloze niet ten voorfchijn riep, vorderde uwe vuurigfte dankbaarheid. Hoe fchoon is niet deze onze verwachting, Godvruchtige Natuurgenoten! Nog eenige oogenblikken van voorbereiding Hechts , en de groote lotverwisfeling nadert. Het is god bekend, ho» vele naamloze zaligheden, na het afleggen der fterflijkheid voor ons weggelegd zijn. Het is  overdenking van ons lot , na den dood. i07 is god bekend, hoe groot, hoe uitgebreid de vatbaarheid van den mensch in de toekomende wereld is, welke vermogens zich daar eerst zullen ontwikkelen, welke zintuigen, die ons bier nutteloos zouden zijn, zich daar werkzaam zullen betoonen. Welke gelijkheid , toch, heeft het kruipende inlècr., met den vrolijk rond zwevenden vlinder , die na gedaanteverwisfelingen uit hetzelve ten voorichijn komt; en zou de onfterflijke mensch, die beftemd is, om eeuwig Voord te duuren, dan gelijkvormig moeten zijn met den zwaakken fterveling, in wiens gedaante hij hier eenige oogenblikken rondwandelt? Neen — beftemd, om het plan des Eeuwigen Scheppers te leeren kennen en te bewonderen, beftemd om alle de werken van Hem, die de volmaakte wijsheid en liefde zelve is, te befchouwen , en de gelukzaligheid, die zij bevorderen , mede te genieten , zal ook de mensch al de gefchiktheid, om aan die beftemming te voldoen, volkomen bezitten. Juichen wij dan mijne Mede Stervelingen! Juichen wij dan het uur des doods te gemoet. De fchoone natuur, die fpiegel der Godheid, zullen wii, eerlang, in alle hare voortreflijkheden kennen. Genietingen , waarvan wij geen denkbeeld kunnen vormen, zullen ons het aanwezen doen zegenen, en eeuwig, met verrukking, op het oogenblik onzer wording, doen te rug zien. Houdt moed dan, Lijdenden! De fchaduwen drijven voorbij, dc kroon der heerlijkheid wagt u; de bron der vreugde ontfpringt uit uwe droefheid, want niets — niets — is nutceloos, cn alles werkt mede tot uw geluk; want algemeene gelukzaligheid was de bedoeling van Hem, die , zich zeiven genoegzaam, een heelal te voorfchijn bragt, om zich zeiven in het zalig aanzijn van genietende fcbepfelen te verlustigen. aanmerkingen over de koepokken. [Overgenomen uit een Werk, getijteld: Hints defigned to promote Benificence , Temperance, and Medical fcience ; door john coakley lettsom , M. and L. L. /).] Een verftandig Geneesheer, die langen tijd, en met behoorlijke oplettendheid , de Geneeskunde geoefend heeft,  ios aanmerkingen over de koepokken. heeft, zal getuige geweest zijn van de opkomst en den voordgang van verfcheidene ftelfels en befchouwende gevoelens , onder de Geneeskundigen; maar terwijl zijne ondervinding hem in ftaat ftelt, om die gevoelens naar derzelver waarde te fchatten , zal zijn oordeel hem niet afkeerig maken van het omhelzen en voorftaan van Geneeskundige ontdekkingen cn verbeteringen. Door zulke denkbeelden geleid, heb ik bijzonderlijk acht geflagen op een onderwerp , welk een nieuw tijdperk in de beoefenende Geneeskunst, en eene nieuwe bron van menschlijk geluk , indien niet van menschlijk aanwezen , ontfluit. En daar ik door 'vele Kunstöefenaars en andere achtingwaardige Lieden , verzocht werd , om mijné gedachten over dit gewigtige Stuk mede te dcelen , als dienftig om hun gedrag in dit opzicht te regelen, heb ik mij verph'gt geoordeeld, mijne gevoelens te verklaren, hoe overtollig dit ook anderen moge .toefebijuen, na het geen een jen- ner , CCn woodville , pearson , ring, water hou se, addington, en ai kin, daarover reeds gezegd hebben. Een Dier, welks melk, in onze kindschheid, de plaats vervangt van die der moeder, en van hetwelk wij, geduurende ons gantfche leven , een aanmerklijk deel van ons voedfel verkrijgen, wordt, door de fchran derheid van édn' eenigen verlichten Wijsgeer , het middel , om het menschdom te bevrijden van de walglijkfte en verderflijkfle kwaal, waaraan het onderhevig is. Wanneer men befchouwt de verwoestingen, welken zij aanricht , dan fchrikt de geest met ijzing te rug; niet alleen uit aanmerking van de vreeslijke flagting, maar ook van de mismaaktheid , welke zij aan hare ilagtöffers veroorzaakt, door het heerlijkfte wezen onder de zon, dat hemelsch fchoon gelaat, welk de Schepper aan hetzelve mededeelde, te maken tot een voorwerp van deernis , indien niet van afkeer. Ik befchouw derhalven met geneeskundigen hoogmoed, en niet minder met nationale dankbaarheid, den naam en de ontdekking van Dr. edwardjenner(*); die, C*) OfTchoon men federt lang, door toevallige ondervinding, had waargenomen, dat de Koepokken een behoedmiddel waren tegen de Kinderpokken, had men daarvan nooit, tot algemeen nut, gebruik gemaakt; tot dat de geest van jenner derzelver krachten befpeurde, en ze in gebruik bragt, als een duurzaam tegengift, tegen de befmetting der Kinderpokken. Deze voor- be-  AANMERKINGEN i/VER DE KOEPOKKEN. IOQ die, door een weinig etterachtige ftof, uit een puistjen aan de tepels of fpenen van het jadder onzer gewone Koe, onder de opperhuid van den mensch te brengen, de godlijke kunst heeft uitgevonden , om de verwoestingen te voorkomen, en zelfs het aanwezen uit te roeien :, van dien geesfel van het menschlijke geflacht, de Kinderpokken. Van onheuglijke tijden, is dit Huisdier bij oude Volken tot een voorwerp van godsdienftig eerbetoon gewijd; thands is het bij allen een voorwerp van dankbare bewondering. Wat is men dan niet verfchuldigd aan dien Wijsgeer, die uit dit nuttige dier geheel nieuwe, en te voren onbekende bronnen van geluk , heeft afgeleid!. De Dankbaarheid roept dc Natie tot eene nationale beloning; en deze zou waarlijk groot zijn, indien zij geëvenredigd ware aan het nationale goed', welk het uitwerkfel zal wezen van deze wonderbare Ontdekking Ontdekking, die op éénmaal de volgende Hellingen in zich bevat: L Zij belet den toegang aan de doodlijkfte ziekte onder den hemel de befmetting der Kinderpokken. Tb. behoedende eigenfehap der Koepokken , was zekerlijk reeds vele jaren, zelfs aan beoefenaars der Geneeskunde, niet onbe. kend; maar, hoe vreemd het ons thands ook moet voorkomen, niemand heeft, voor dat jenner zijne ontdekking openlijk bekend maakte, van die wetenfehap gebruik gemaakt, door middel van inenting. Omtrent twintig jaren geleden , toen Dr. archer Geneesheer van het Hospitaal der Inenting was, kwam kath arinamvilkins, nu titchenor, van Cricklade, in JViltfhire, die, als een gevolg van het melken der Koeien, de Koepokken gehad bad , bij haren broeder, te Londen, alwaar zij thands nog woont; haar broeder, begerig zijnde om zeker te weten, of men op deze omftandigheid, ter voorheb oeding van Kinderpokken, ftaat konde maken , zond haar naa het Hospitaal der Inenting, alwaar zij door Dr. archer met de gewone Pokftoffe werd ingeënt, doch zonder gevolg, kunnende de Pokken haar niet medegedeeld worden. Evenwel werd van dit geval geen gebruik gemaakt. Archer was een voorzichtig, zorgvuldig, en eenigzins fchroomachtig Genees, heer; en het Hospitaal der Inenting, is een groot deel van deszelfs achting verfchuldigd, aan zijne aanhoudende zorg voor deszelfs belangen; maar hij bezat noch den diepdoorzoekenden geest van woodvili.e, noch het vindingrijke vernuft van den Man, voor vvien de roem bewaard was, van een nieuw Tijd' perk in de Geneeskundige Praktijk daar te ftellen.  "O AANMERKINGEN OVER DE KOEPOKKEN. II. Ze is niet befmetlijk noch aantekende. lil. Men gelooft dat ze nooit doodlijkc gevul 'en «éhad heeft, noch ooit hebben zal. ° ° inWv ¥ Iaat gcene vlekken n°ch teekens op het menschlijk ligchaam na zich. U1 V. Zij veroorzaakt geene ziekte of ongemak in het ligchaam. ° Het is waar men heeft gerekend, dat van 60,000 pe£ fonen, met de Koepokken ingeënt, vier geftorven zijn. kan' ,u« tle ondervinding, die ik gehad hebbe, met «eene moogh,kheid begrijpen, dat een gezond mensch kan Iterven van eene behandeling , welke naauwlijks eene ziekte genoemd kan worden; of, met andere woorden, dat één enkel piustjen want zelden is 'er meer -Z doodlak kan wezen. Het vooroordeel of de onkunde, hebben velerlei geruchten doen ontftaan, welken bij on! derzoek gebleken zijn, ongegrond te wezen. Men moet echter bekennen , dat zelden door de Kunstöefenaars misOagen begaan zijn ; men heeft de ftof genomen uit de Kiekenpokken , of varkellae, en maar al te dikwerf uit hei: etterachtige vocht, rondom de roof der Koepok, ot in de pokpuist zelve; en in een van die gevallen, is net onnodig te zeggen , dat de inenting , onder die pokken "' §Cene zekerheid Seeft teSen de Kinder- Dan, gefteld zijnde, dat vier menfchen , van de 6o,oco die met de Koepokken ingeënt waren , geftorven ziin dan kan dit nog bezwaarlijk een bewijs tegen deze Kunstbewerking opleveren. Want, gerekend zijnde, dat de geheele afloop der inënting, met de uitbotting, enz., veertien dagen duurt; wie zal een getal van zestigduizend gezonde menfchen, geduurende veertien dagen" verzekeren , dat in dien tijd geen vier van hun allen zullen iterven ? Het is niet alleen in de Koepok-inënting, dat fomtijds misllagen begaan zijn, zelfs door Geneeskundigen van eene gevestigde achting. Onlangs bezocht ik twee jonge perfonen, die de Kinderpokken hadden, zijnde ieder een eenig kind van aanzienlijke ouders. Zij wareii beide, twee ot driejaren te voren, door geachte'Geneesheeren ingeënt; en de moeders der kinderen toonden mij hetgene zij hielden voor de lidteekens of putjens van de ingeente pokken.^ Gelukkig herftelden zij beide van eene ontzettende uitbottmg der ziekte. Maar twee anderen , bij wel-  aanmerkingen over de koepokken. HZ welken ik eens geroepen werd , en die te voren door een' voornaam Inënter, met eene vermeende pokftof, waren ingeënt, kregen naderhand de ziekte, welke voor één van hun doodlijk werd. Deze voorbeelden van mistasting , zoo beledigend voor de Geneeskundige Praktijk , en zoo droevig voor het algemeen, behoren de interne omzichtigheid bij alle beoefenaars der kunst te verwekken. Condamine , de meerdere veiligheid der inënting boven de natuurlijke befmetting befchrijvende, vertoont de laatstgemelde als eene fnellopende rivier , welke ieder mensch bloot ftaat te moeten overtrekken , en de eerfte vergelijkt hij bij.een' boot, waarvan elk zich bedienen kan, om veilig over te komen ; terwijl zij die van dit voertuig geen gebruik maken , het gevaar moeten lopen van zich in dien gevaarlijken ftroom te dompelen. Indien deze gelijkenis de voordelen der ingeente boven de natuurlijke Pokken afbeeldt, mogen wij dan niet voor de Koepok - inënting eene diamanten brug, in de plaats van den boot ftellen ? Geheel Europa is thands overtuigd van het heilrijke nut der Koepok-inënting. In Afia, Afrika, en Amerika heeft dezelve desgelijks, overal waar men ze te werk (lelde, den voordgang der Kinderpokken gefluit; terwijl ze zelve, in hare heilzame werking, geene ziekte van eenig belang veroorzaakt. De ondubbelzinnigfte en ontwijfelbaarfte berichten, uit onderfcheidene gewesten van Europa en Amerika, bevestigen deze daadzaken. Frankrijk zelf, in het eerst misfchien traag om de waarde dezer ontdekking op haren prijs te fchatten , heeft eindelijk deel genomen in de algemeene toejuiching aan derzelver onwaardeerbare nuttigheid, zoo als blijkt uit een gefchrift, geplaatst in den Moniteur van den Elfden Ventofe 1801, zijnde een Brief, door het Committé van Geneeskunde te Parijs, gefchreven aan de onderfcheidene Maires der twaalf Districten dier (lad; waarin aangemerkt wordt: ,, Dat de gevaccineerden onophoudelijk aan de be•„ fmetting der Kinderpokken zijn blootgefteldgeworden, ,, zelfs door te flapen in het zelfde bed , en te eeten en te drinken uit het zelfde vaatwerk, doch zonder eenig „ gevolg (*). Meer dan twee en zeventig zijn daarna „ met (*) Zuigende kinderen, onder de inënting der Koepokken, befmetten de moeder niet, die geene Pokken gehad heeft, noen de moeders de kinderen.  112 AANMERKINGEN OVER DE KOEPOKKEN. „ met de Kinderpokken ingeënt, doch bij geen van allen heeft dit Pokken veroorzaakt (*)." „ Het Commitié heeft dus, door menigvuldige proe„ ven, 'de-waarnemingen der Engelfche Gcneesheeren be„ vestigd gevonden, en is overtuigd van de waarheid „ der drie volgende (tellingen : ,, I. Dat de Vaccine eene zeer ligte ziekte is; „ II. Dat dezelve niet befmettelijk is; „ III. Dat ze een krachtdadig behoedmiddel is tegen ,, de Kinderpokken." ,, Het Commitié is bezig een Verflag op te maken, waarin bet, tevens met een verbaal van deszelfs werk„ zaamheden, die groote waarbeden zal betoogen, en „ het algemeen gevoelen bevestigen, aangaande\le heer„ lijkfte en gewigtigfte Ontdekking der agttiende Eeuw, „ aan welke Frankrijk, Europa, ja de geheele wereld, „ de vernietiging van dien allerverderflijkften geesfel, die zooveel eeuwen lang gewoed, en alöm verwoesting „ en ellende verfpreid heeft, te danken zullen hebben." Onze Gaïïifche Nabuuren, bij wien eene warme verbeelding eene voorname hartstogt uitmaakt, van de jenmridanfche Ontdekking fprekende, als van de keerlij'kfle der agttiende Eeuw, drukken een denkbeeld uit, dat niet evenredig is aan derzelver grootheid; want men mag dezelve te recht aanmerken, als de grootfte Ontdekking welke in de hedendaagfche Gefchiedenis bekend is. Men houde mij voor eenen Enthufiast in mijn gevoelen; maar indien hij alleen, die in ftaat is eene Ontdekking van grooter gewigt en aangelegenheid aan te wijzen, het recht heeft om mij daarvan te befchuldigen, dan mag ik gerustlijk dien blaam van mij afweeren. Vergelijken wij het belang der ontdekkingen van het Zeekompas, en van den omloop des Bloeds , bij de Jenneriaanfche Ontdekking, dan zal de laatfte altoos, in de achting en dankbaarheid van het Algemeen, verre het overwigt behouden. Gij Litterati, onder de benaming van Beöordcelers en Critici, wier doordringend oog den wijden om vanader Wetenfchappen doorwandelt, cn wier uitlpraken den toon (*) In Engeland, en op andere plaatfen, beloopt het getal rmsfehien 50,000 , of tegenwoordig misfehien het dubbel van cat getal.  AANMERKINGEN OVER DE KOEPOKKEN. 113 toon geven aan het algemene gevoelen, en zelfs invloed hebben op het oordeel van denkende geesten ; uwe zaalc is het, naar evenredigheid van dien invloed, bij deze belangrijke gelegenheid op te komen — niet met die koude goedkeuring, welke aan onverfchilligheid, indien niet aan afkeuring , grenst, en welke men niet zelden met droefheid in uwe beöordeelingen waarneemt, maar met een vuur en eenen nadruk, evenredig aan de gebiedende noodzaak om dc menigte tot zelfbehoud aan ;e fpooren. Toen HERSCHELL den ftand van den Georgium Sidus in het ongemeten Hemelruim bepaalde , verhiefr gij de verdiensten van dien ouvergelijklijken Sterrekundigen met den uitbundigften lof, maar wat is de Georgium Sidus bij de Jenneriaanfche ontdekking? Heeft dezelve aan eenig menschlijk wezen een' enkelen flraal van voordeel toegebragt? Maar befchouwt, met onpartijdigheid, de laatfte, wier weldoende ftralen verordend zijn om den akeligen dampkring van doodlijke befmetting te verdrijven — befmetting, wier'ongelukkige flagtöffers ik durf beweeren , dat in Europa alleen, jaarlijks 210,000 beloopen. Laat zulk eene overweging eene koele befchrijving toe? Doopt uwe pennen in etherifchen, in onüitwischbaren inkt! — Drukt uwe aanmerkingen met letteren , die leesbaar zijn tot in de afgelegenfte gewesten des Aardkloots! Gij Leeraars van den Godsdienst! wier Vergaderingen met aandacht luisteren naar uw onderwijs ; laat het herdenken aan de verwoestingen der Kinderpokken, en het vooruitzicht van derzelver gantschlijke uitroeijing door de Koepok-inënting, uwen Godvruchtigen ijver opwekken, om derzelver heilrijke beoefening, in het openbaar en bij bijzondere gelegenheden, op het ernftigst aan te prijzen. Heeft de Schepper aan redelijke wezens het beftaan gegeven, om redelijk geluk te vermeerderen; werkt dan mede, tot bereiking van dat weldadige oogmerk, door het aandringen op den pligt van zelfbehoud. En gij Ouders, die de natuurlijke hoeders uwer telgen zijt, aarfeit niet, gebruik te maken van eene Kunstbewerking, door welke zij beveiligd kunnen worden tegen de befmetting der Kinderpokken, en derzelver gewoonen medgezel — den dood! Leest de fterflijsten, ziet het getal der flagtöffers van die vreeslijke kwaal, welken VII. DEEL. MENtELST. NO. 3» H WCet-  314 aanmerkingen over de koepokken. weeklijks van veertig tot vijftig zijn; en bedenkt, dat elk derzelven had kunnen leevcn , tot voorwerpen van de liefde hunner Ouderen, en wezenlijk nut der Maatfchappij, indien hunne Verzorgers gebruik gemaakt hadden van de heilzame Ontdekking daar wij van fpreken. Geen dag gaat voorbij, in deze fioofdltad (.Londen,) die niet getuigt van jonge Kinderen , aan deze befmetting opgeofferd (*)• Moest dit geene pijnlijke aandoeningen van berouw verwekken bij de overlevende-Opzichters, wanneer zij bedenken, dat die Kindertjens met de zelfde veiligheid het dal der fenaduwe des doods hadden kunnen ontwijken, als zij door de kamers hunner huizen gaan! Ik fchaam mij niet, te verklaren, dat ik nooit de woningen van rijken of armen — want beiden kunnen , in hunnen bijzonderen ftand, even nuttig zijn — intrede, zonder eene vuurige begeerte te gevoelen, dat hunne tedére fpruiten tegen die verwoestende ziekte mogten beveiligd worden. Moeders! uwe zuigelingen kunnen voor zich zeiven niet fpreken, maar zij wachten op uwe befcherming, en roepen die in, door iedere tedere en hartïnnemendc beweging. Welk een vermaak gevoelt gij, wanneer hunne lieve fpeelzieke handjens, door de natuurdrift geleid, uwe boezems drukken , om het genot te vragen van dat voedzame vocht , dat uit uw hartebloed gekleinsd, het hunne doet aangroeien! Wanneer zij met onfchuldige lachjens tot u opzien, hoe drukt gij dan hunne lipjens met gevoelvolle ktischjens en liefkozingen ! Ik bid u vuuriglijk, befchermt hun lief gelaat, door het uitgevonden fmetvocht van den verdienstlijken jenner. ïn weerwil van de baarblijklijkfte en eenparigfte goede uitwerking der Vaccine, hebben eenigen zich tegen die Kunstbewerking verzet , door eene verfijnde redekaveling, welke echter blijkt veeleer ten voordeele van dezelve te ftrekken. Men beeft eene tegenbedenking ontleend van haren oorlprong, cn dezelve den naam gegeven van eene beestlijke ziekte, en hare voorfhmders gebrandmerkt, als van de kociëndolheid bezeten (f). A airCO Omtrent 8,000 Kinderen derven jaarlijks binnen Lor.tien, beneden de vier jaren , en de meesten derzelven aan de Kinderpokken. (t) Het fmart mij waarlijk, dat mijn Vriend Dr. moseley, wiens geleerdheid en uitgebreide praktijk eenen grooten invloed  aanmerkingen over ue koepokken. 11$ Aangaande de allerëerfte bronnen van befmetlijke ziekten, is tot nog toe zeer weinig met zekerheid te zeggen. Dat eenigen haren oorlprong genomen hebben van dieren, is bniten regenfpraak. Maar onder alle dieren, heelt de Koe de meeste overeenkomst met het geitel van déii Mensch; haar voedl'el is eenvoudig, en hare ziekten zijn weinige; van onze kindschhcid af, worden wij met hare melk gevoed, en haar vleesch, verftrekt tot. een groot gedeelte der fpijzen van den Mensch. Voorzeker kan een weinigjen etterftof van dit bijkans heilige Dier, geen afkeer of eenig denkbeeld van onzuiverheid verwekken; terwijl die van den Mensch, maar al te dikwijls het uitwerkfel van wellust, en gezondheid krenkende onmatigheid , met vochten door overdaad bedorven, cn een geitel door ondeugd beledigd, wel deeglijkeenig vermoeden van befmetting cn onzuiverheid kan geven. De Koepok, een puistige uitllag aan de fpeenen der Koe, welke ik poog op te helderen, heeft lang plaats •gehad, in verfcheidene gedeelten der Graaffchappen van Gloucester, Wilts, Somerfet, Êuckingham, Dévêh \ JLants, Suffolk, Norfolk, Leicester, Stafford, en in de nabijheid van Londen. In eenige oorden, is zij leder: lang bekend geweest, als een behoedmiddel tegen de Kinderpokken; maar men heeft van dezelve geen gebruik gemaakt in de Geneeskunde — zoo als reeds gezegd is — voordat Dr. jenner het tot kennis van het Publiek bragt; en hij zelf vermoedde dat zij haren oorfprong had van een gezwel of etteriichtigen uitflag, aan de hielen deipaarden , bij de Engelfchen te Greafe, en in het Nederduitsch Overhoef genaamd. Hoe twijfelachtig die onderftelling ook zijn moge, van het hoogde belang is het, te weten, dat het jadder en de fpeenen der Koe dikwerf aangedaan worden door zweeren, geheel vcrfchillende van de Koepok, en dienvolgends wel zorgvuldig te onderfcheiden van de echte ver- vloed moeten hebben op de gevoelens van het algemeen, zulk eene uitdrukking heeft kunnen bezigen, of in het allerminlte zich heeft kunnen verklaren tegen eene Ontdekking, welke de gewigtigfte, de liristerrijkfte, en heilzaamfte is, waarvan de Jaarboeken der agttiende Eeuw gewagen zullen. Waarfchijnlijk. beeft hij zijn gevoelen gericht naar eenige misflagen, welken in de eerfte oefening der Vaccine onder zijn oog zijn voor» gevallea. H a  IIÖ AANMERKINGEN OVER DE KOEPOKKEN. vertooning der laatstgemelde; hetwelk met de meeste zekerheid gefchiedt, door daadjijke waarneming, nadien'er vele misdagen begaan zijn, door de gemelde zweeren of puisten voor de waare Koepokken aan te zien, zoo als reeds is aangemerkt. De Koepok onderfcheidt zich van de hgtere zweeren aan het jadder, door hare geneigdheid, om eene diepe holle zweer te maken, en verfchilt van de andere zweeren aan dat deel, door eene loodverwigeofligt blaauwe kleur, welke haar doorgaands eigen is, en door de ondervinding alleen met genoegzame zekerheid kan onderkend worden. De ftof of het vocht uit dc Koepok, wordt tot de inënting gebezigd in haren verfchen ftaat, op de zelfde wijze, als die der gewoone Pokken; en zij moet ook door de kleinst mooglijke infhijding of fteëk worden medegedeeld. Haar voordgang komt desgelijks veel overeen met de zoo even gemelde. In omtrent twee dagen, vertoont zich eene kleine roodachtige verhevenheid; deze neemt toe in grootte, wordt hard, en verkrijgt, met den zesden dag, eenen blaauwachtigen of ligt karraozijnrooden* omtrek , nagenoeg een' halven duim in middellijn, met eene wankleurige vlek, puistjen , of blaartjen, een weinig kleiner dan een erwt, in het middenpunt. Deze omtrek of kring groeit trapswijze aan, tot den elfden of twaalfden dag, waarna dezelve langzaam verdwijnt. Omtrent den agtften dag, wordt eene ligte pijnlijke aandoening, ter plaatfe van de inenting en onder den okfel geveeld, verzeld met een weinig huivering , hoofdpijn, en koortfigheid. Dit alles verdwijnt van zeiven, binnen een' dag of twee, wordende weinig of geene onthouding of bedwang gevorderd ; gelijk ook , in het algemeen , zeer weinig ongefteldheid befpeurd wordt. De pijn , echter, ter plaatfe van de inënting, is fomtiids lastig, met aanmerklijke ontfteking, zoolang het puistjen of blaartjen met eenen breeden rand omgeven is; hetwelk, met de voorgaande toevallen, een bewijs is, dat het ligchaamsgeftel docr de Koepokftof is aangedaan. Kort na dit tijdperk, dat is, omtrent den twaalfden of dertienden dag, droogt het vocht in het blaartjen van lieverlede op, en het blaartjen zelf, of puistjen, vormt eene donkerkleurige harde roof, welke eenige dagen blijft zitten , zo ze niet afgekrabt wordt. Somtijds vertoonen zich één of meer kleinere vlekjéns, op onderfcheidene deelcn van het ligchaam ; doch doorgaands' is 'er maar één enkel puistjen, ter plaatfe waar de Koepokftof is ingebragt. Dc  AANMERKINGEN OVER DE KOEPOKKEN. II? De ftof om andere perfonen in te enten, kan men nemen , tusfehen den zesden en tienden dag der .uitbotting. Wanneer men die vroeg neemt, dat is, omtrent den vijfden, zesden, of zevenden dag, wordt zij geoordeeld werkzamer te zijn, zoodat men als dan met te meerder zekerheid 'er op vertrouwen kan, tot het voordplanten der ziekte. Na den tienden dag , is het puistjen gemeenlijk in eene al te drooge korst veranderd, om ftof tot inenting op te leveren. Uit dit vlugtige verhaal van het beloop der Vaccine, zal men eene aanmerklijke overeenkomst, tusfchen_ deze en de inënting der Kinderpokken, befpeuren ; de uitbottiug der eerde, nogthands, gelijkt meer een waterig blaarden , hebbende doorsaands geene ettering plaats; terwijl de dof der ingeente Kinderpokken etterachtig is, en het puistjen zelf de eigenfehap heeft van eene Hij machtige ontdeking. Het grootde onderfcheid bedaat hierin, dat de eene befmetlijk en gevaarlijk is, terwijl de Koepokinenting noch befmetlijk is, noch met eenig gevaar verzeld gaat. De loop der Vaccinatie, is niet altijd zoo eenvormig. Somtijds vertoont het ingeente deel geene teekenen dat de dof gevat heeft, dan na verloop van eene week, en langer; en 'er zijn voorbeelden, dat een puistjen of twee , naar de Vaccine gelijkende, zich vertoonde, omtrent, of na den tijd, dat het oorfpronglijke Koepokpuistjeu zich al tot eene drooge korst gevormd had, of reeds was afgevallen. Zou deze laatfte omdandigheid niet veroorzaakt kunnen zijn van een weinigjen Koepokdof, welke door des Lijders vingeren aan eenig deel van het ligchaam gebragt is? Dit laat zich vermoeden. Hoe het zij, dit is zeker, dat die overige puistjens geene de minde ziekte of ongemak te weeg brengen. Men heeft lang geloofd, dat ééne ziektedof de werking van eene andere, in het zelfde ligchaam konde verhinderen; en misfehien is liet agterbiijven der Vaccine, en der Inenting van dc Kinderpokken in fommige gevallen, toe te fchrijvcn aan de werking van eene of andere ziektcdof in het ligchaam, offchoon onbekend en onvermoed. Wanneer ik de Inënting oefende, trachtte ik altijd zoo weinig pokltof als mooglijk was, onder de opperhuid te brengen, en verkoos zelfs, wanneer de eerde bewerking niet fchcen gevat te hebben , dezelve om de drie of vier dagen te herhalen , liever dan eene grootere hoeveelheid dof op éénmaal te H 3  IlS AANMERKINGEN OVER DE KOEPOKKEN. gebruiken. Of deze voorzorg al of niet van belang is, kan ik niet beflisfehen, feboon fommigen gewild hebben, dat diepe infnijdingen eene grootere uitbotting veroorzaakten. Maar ik herinner mij voorbeelden, alwaar ik (Ot drie of viermaal de inënting herhaald had, menende dat de voorige niet gevat hadden, en na verloop van tien Of twaalf, en zelfs van veertien dagen, toonden alle dc ingeente fteekjens duidiijke blijken , de befmetting gevat te hebben, en etterden nagenoeg gelijktijdig met de laatüen. Hierüit zou men mogen opmaken, dat eenige vooraf aanwezige verborgen ziekteflof, de werking der pokdof had verhinderd, en dat het zelfde zou kunnen plaats hebben bij de inënting der Koepokken. Door eene eenparige ondervinding van bijna twee jaren , althands bij de Londetijche Kunstöefenaars, is bewezen, dat de Koepokftof noch hare oorfprongiijke krachten verliest, noch nieuwen aanneemt, door het voordplanten van den eenen mensch, die de ziekte niet gehad heeft, tot den anderen; offchoon eenige proeven , elders genomen, een denkbeeld hebben doen ontftaan , als of haar vermogen trapswijze verminderde , en zij eindelijk krachtloos werd. De ijdelbeid van zulk een voorgeven, is thands zeker uitgemaakt; en men weet, dat de Koepokftof is 'wergebragt van den eenen Lijder tot den anderen, in eene reeks van zeventienhonderd perfonen na eikanderen, zonder flat hare kracht verminderd is. Het is te hopen, dat ze niet ophouden, of haar oorfpronglijk vermogen verluien zal , voorna', die geduchte geesfel , de Kinderpokken , ten eenemaal uitgeroeid zal wezen. En dit zou nog binnen één jaar kunnen geleideden, indien eene behoorlijke zucht tot zelfbehoud het menschdom in het algemeen bezielde. Wierd het volk in deze Koningrijken door die ducht gedreven , om van dit middel gebruik te maken, dan konde binnen één jaar, het getal van derzelver inwoners met 36,000 vermeerderd worden, en zoo, bijvoordgang, ieder volgend jaar, totdat, bij het einde van deze Eeuw, de fom der genen, die door de Jenneriaanfche Ontdekking behouden waren , zou opklimmen tot omtrent twaalf millioenen menfchen. Van voorbereidende middelen , of een bepaald diëet, beeft men weinig werks gemaakt, dewijl de Koepokken doorgaands zoo zacht werken , dat ze naauwlijks eene ziekte kunnen genoemd worden, of eenige onthouding, of geneeskundige behandeling, verëisfchen. Dc lastig- fte  aanmerkingen over de koepokken. ho de omdandigheid, Is de ontdeking van den aangedanen arm, en daarom zijn een verkoelende leefregel, en zachte openende middelen, aan te prijzen. Op het puistjen kan men, zo het nodig is, gebruik maken van de Lotio Saturnina ("*). Men heeft zich ook bediend van Kwikzalven ; ook heeft men het Vitrioolzuur, op het puistjen alleen , met het eind van eene Sonde , aangebragt, en een halve minuut daarna afgewasfehen. Ingeval van ontfteking , bij de ingeente Kinderpokken, werd door wijlen den Baron dimsdale, eene blaartrekkende pleister op het ontdoken deel, aangeprezen; doch bij dc ingeente Koepokken, heeft men daarvan geen gebruik gemaakt; en ik geloof dat men nooit tot eenig ander middel de toevlugt zal behoeven te nemen, dan tot het Aqua Lithargyri, in vijfmaal de hoeveelheid water ontbonden, hetwelk de evenredigheid is , waarvan Dr. jenner , zoo als hij mij bericht heeft ,zich bedient. Mij zijn gevallen bekend, waarin eene gemeene brood- en melkpap volkomen aan het oogmerk beandwoordde. Op het oogenblik, dat ik dit blad affebrijve, ontvang ik eenen tweeden Brief vanDr. jenner ; van welken het dot zoo toepaslijk is op mijn tegenwoordig onderwerp, en zoo krachtig uitgedrukt wordt, dat ik de vrijheid neem , hetzelve hier plaats te geven. „ De Kinderpokken woeden thands in de Hoofddad, „ met verwoestend geweld. Wij hebben de middelen in „ handen, om den voordgang van dien ramp te duiten; „ waarom van dezelven geen gebruikt gemaakt?" „ Wij zien, als ware het, onze huizen inbrand daan, ,, en blijven, met de brandëmmers in de handen, ledigen „ werkloos de vlammen aanfehouwen." „ Wij duiten den toegang voor buitenlandfchc kwalen, door onze Wetten van Quarantaine, terwijl men „ de grootdeinlandfche kwaal die ons ooit befmet heeft, „ onverhinderd haren gang laat gaan. Zu het geen ,, wijsheid zijn, dat dé Wetgevende Magt voor dc zaak „ van het lijdende Menschdom opkwame?" In Londen en deszelfs omdreeken , zijn omtrent een millioen inwoners, van welken jaarlijks ?,ooo aan de natuurlijke Kinderpokken derven, en in"Groot-Brittannic en Ier- (*) Het beste is Aqua Lithargyri acetaia, en water; één deel van het eerfte tegen vijf van het laattle. H 4  120 aanmerkingen over de koepokken. Icvhnd te famen, omtrent 36,000. De bevolking, Welke door het behouden derzelven , door middel van de Koepok-inenting, ontdaan zoude, zou in elke Eeuw vvaaricnijulnk deze Rijken op nieuw bevolken, of het bedaan geven , aan twaalf millioenen menschlijke wezens! Weik eene  130 BERICHT VAN DE MANIER OM KLAVERHOOI TE MAKEN. Wijven, M^^S^^jg^^ kan niet alleen met graagte ffi^^cSS^taS? ren, maar ook door paarden kalven JL l eiLlani™e" to„ ■„„«, „3„„c„ dc „ml6;dig^'|™: -La» ons derhalven Mk», dat dc nacht nadat h„, »t-iSfTwSs a $ tü«& binnenftc van den opper houden kan * Zelfs al is de nacht droog, indien 'er echter een fterke koude wind waait, kan het "eh™m, Z j "iet gehjklijk gist, maar min ifÈTStóf "enTn die zijde, welke van den wind af ftaat terwjï 'deoverige deelen groen blijven. In zulk een geval moeten de volgende regels in achtgenomen worden: ' Vooreerst. Wanneer de opper alleenlijk gegist heeft in het. n^dden, en aan die zijde waarop de koude°w nd 7 j, e werking niet geoefend heeft, dan moet niettemin den volgenden morgen de gantfche hoop opgebroke i worden Hetgene reeds gegist heeft, moet van het ovS afgezonderd er, uitgefpreid worden , om te droogt ?egen den middag, moet het omgekeerd worden ën £ avonds kan men het in de fchuur brengen. Maa d t &ÏÏ tot" Stfte Wdk Hlet „Se g dermaal tot groote hoopen gebragt worden, en op de zelf-  BERICHT VAN DE MANIER OM KLAVERHOOI TE MAKEN. I^t zelfde wijze gisten als het voorige gedeelte, waarna mert het uitfpreidt om te droogen, en vervolgends inden berg voert. Ten tweede. In zulke gevallen , waarïn flechts eeri klein gedeelte van den hoop behoorlijk gegist heeft, en het grootfte gedeelte niet, moet de hoop des morgens wederom uitgcfpreid, en tegen den avond andermaal tot een' vasten opper gebragt worden, zoodanig, dat het gedeelte , welk gegist heeft, geplaatst worde op den top , of aan de buitenzijde van den opper, en hetgene niet gegist heeft binnen in deuzelven; daarna kan, den volgenden morgen, of zo het koud en regenachtig weder is, den morgen, daaraanvolgende, de Klaverhoop wederö'm uitgèfpreid, en met dc klaver gehandeld worden, zoo als in het geval N°. ï. gezegd is. Ten derde. Wanneer men , bij het uitfprciden van den opper, bevindt dat bijkans de geheele rhasfa gegist heeft, dan zal he niet nodig zijn de inzameling van het geheele uit te (lellen, om een klein gedeelte dat niet gegist heeft, maar men kan de Klaver laten droogen, eii dezelve in de fchuur brengen. Het klein gedeelte Klaver' dat ongegist gebleven is, zal aan het overige, dat gegist heeft, geen nadeel doen; want 'er is een wezenlijk onderfcheid , tusfehen Hooi op deze wijze behandeld, en het gewoone Gras, welk dampig, of nat door den regen, in den berg gebragt wordt, hetwelk muf wordt en bederft. Ten vierde. In gevallen, waarïn eenigen van de oppers volkomen gegist hebben, en het des morgens regent, moeten zij uitgèfpreid worden , want men moet de Klaverhoopen opbreken en uitfpreiden, al regent het zeer fterk, dewijl ze, indien men ze langer in den opper liet blijven, in brand zou geraken, of derzelver fappen zouden, door al te veel gisting, nadeel lijden, de bladen en Hengels zouden zwart worden, en de Klaver zou ongefchikt worden tot voeder; daarom moet, wanneer de regen aanhoudt, de uitgefpreide van tijd tot tijd. gekeerd, maar niet in de fchuur gebragt worden, voordat zij droog is. Dit droogen gefchiedt, wanneer de regen flechts eenige uuren ophoudt, veel fpoediger met' de Klaver die gegist heeft, dan met die , welke op de gewoone wijze behandeld wordt. Daar beneven, moet men aanmerken; dat de gegiste Klaver goed blijft, al ligt dezelve I 3.  33* bericht van de manier om klaverhooi te maken.- eenige weeken lang aan den regen bloot, raids men dezelve ten laatfte, eer ze inden berg of inde fchuur ebraording uit te bieden, belooft aan hem, die de bondigfte en grondigfte beandwoording van dezelven, of in deze Bladeren, of in een bijzonder Stuk, oplevert, den dank, de achting en de liefde van alien , die in den Hemel en op de Aarde deel nemen aan menfchen waarde, en aan menfchengeluk!  14* GRAILLE EN BIRON. WEDDINGSCHAP?. V. SCHILDERS* C r A I l L e Elf BIRON. Den 28 Nov. 1792 vervolgde, bij zekeren aanval, niet ver van Nizza, een Grenadier van het tweede Bataillon des Bouckes de Rkóne, met name jozef graille, eenige militairen, die in het gebergte vloden. Onder weg trof hij een klein, weenend Kind aan, dat zijn Vader, die, eenige reizen , op graille gefchoten had, en nu zijn heil in de vlugt zocht, niet volgen kon. Hij nam het Kind op zijnen arm, liefkoosde het, en droeg het naa Nizza, waar hij het voor zijn eigen aapnemen en wilde laten opvoeden. Na verloop echter van eenige dagen, vroeg de Moeder het, in perfoon, te rug, en hij gaf het haar. De Generaal biron deed den Grenadier bij zich komen, dankte hem voor zijne daad, en liet hem, bij een groot gastmaal, aan zijne zijde zitten. EEN paar weddingschappen van schilders. Twee Schilders weddeden eens met elkander,wie hetfehielijkst eenen man met eene fpies kon fcbilderen, die, met ïijnen hond, om eenen hoek ging. De een fchilderde, mes veel omdag, de beelden, de huizen, eene (haat en wat hij meer dacht, daartoe te behooren. De ander maakte flechts, onder aan den rand van het doek eene kromme ftreep, verbeeldende den Maart van den hond, die reeds den hoek om gegaan was, en, wat hooger, eene fchuins opgaande regte ftreep, om de fpies aan te duiden, waarvan het einde nog maar aan dezen kant té zien was, Lagchend gaf de eerfte het den laatften gewonnen. Zoo wedde rafaêl ook eens met eenige andere Schilders, wie de lelijkfte teekening zou voor den dag brengen. Alle de overigen teekenden de lelijkfte karrikaturen, maar zij moesten hem voor overwinnaar verklaren, zoodra hij hen zijn geteekend beeld vertoonde, een beeld, juist zoo, als de kleine kinderen gewoon zijn, een mensch af te beelden; naamiijk een onregelmatigen cirkel , met flippen , die de oogen, en Ifrepen, die neus en mond aanduidden, een paar regte (hepen voor den hars, een langwerpigen vierhoek voor het lijf, twee fchuinfche ftrepen voor de armen, en twee regt neergaande met weerhaken voor de voeten. **  MENGELSTUKKEN. kort ve11ïoos over mal. I: ii. Onlangs deze woorden lezende fclienen mij dezelven eene zoo duidlijke en overtuigende voorzegging te behelzen van de gelukkige dagen des N. Verbonds, en dc meer algemeene kennis van God, als den Grooten en Wijzen Schepper cn Verzorger des Heel-als, met de gezegende gevolgen , welken daaruit zouden voordvloeiën, dat ik befloot mijne gedachten daar omtrent nader te bepalen, en de vrucht mijner overweging aan UI. toe te zenden, met verzoek, om eene plaats in uw geacht Mengelwerk te hebben , ten einde ook mislchien nog aan anderen nuttig te wezen. Van den opgang der zon tot' aan haren ondergang zal mijn naam groot zijn onder de Heidenen. Gods volmaaktheden zouden eens wijd en zijd, over den geheelcn aardbodem, onder alle volken , geopenbaard, gekend en o-eprezen worden, zoodat men overal waare aanbidders en verëerers van den eenigen waaren God vinden zal. Dc kennis van den zuiveren Godsdienst zou niet meer binnen Palestina, en het nagedacht van abraham bepaald blijven, neen, ook de tot nog van God vervreemde Heidenen, zouden den Almagtigen kennen en vrezen , alle volken zouden hem als den Grooten Schepper en Re- «•eerer hunne hulde en dankbaarheid toebrengen. Verg. Pf. CXIH: 3. Aan alle plaatfen zal mijnen naam toegehragt worden* reukwerk en een rein fpijsofer. De Profeeten zijn meermalen gewoon , wanneer zij van de gezegende^ hervorming des N. Verbonds, en de waare Godskennis, welke als dan zoude plaats hebben, gewagen, fpreekwijzen te gebruiken van hunnen tijd, en genomen van zaken, gewoonten en Godsdienstoefening, welken bij hen in gebruik waren. Zie j es. XIX: si. LVI: 4, 5, 7- zach. XIV: 16, en elders. Van hier, dat ook de Schrijvers des N. V. in dezen zelfden zin, en met toefpeling op deze en .andere plaatfen des O. Verbonds fpreken. Rom. XII: 2. XV: 19. 1 pet. II: 5. Een gezuiverde geestlijke Godsdienst zoude dan , volgends den inhoud dezer God- tii. deel. mencelst. no. 4. K fpraak ,  itf kort vertoog over. mae. I'. II. fpraak, in die gelukkige dagen, in alle oorden der wereld, en onder alle volken, plaatshebben, een Godsdienst, die niet door het toebrengen van offeranden en uitwendjge plegtigheden, maar in een rein en ootmoe! dig hart, gepaard met eene daanian uitwendige verëering, overeenkomende met de geestlijke natuur van God behaan zou, waarin men geene offeranden van geuVte beesten maar ziel, zeiven tot eenen heiligen en onbS vlekten dienst aan God zou toevvijën. Gelijk nu God, in het volbrengen zijner oogmerken en bedoelingen,.altoos trapswijze en langzamerhand voordgaat zoo zien wij van agteren, dat dit ook, met de openbaring zijnes naams op de wereld, en insgelijks met de vervulling dezer voorzegging, heeft plaats gehad. De wederkomst derjooden, na eene langduurige verlhooijmg, in hun vaderland, - hunne volgende lotgeLwvti"", de verJbrcidinS der Griekfche en Romeinfche geleerdheid over de wereld, - de uirgeftrcktheid van het komemfche gebied, hetwelk eene zelere verëeuiging van zeer vele volken der toen bekende wereld veroorzaakte de zedenhjke toeftand van Jooden en Heidenen beiSprv • -Zu -6!1 a?dcre °°r?^en liepen , in de hand Ln worden pp ttfcff. zfneïnnil R en hem, op alle plaatfen, reukwerk en een reinfpijsöffer te doen toebrengen. ^J Dit Vertoog duldt niet, dat'wij ons in alle deze bijzonderheden afzonderlijk, inlaten. Ik zal dezelven dan kortlijk famentrekken, en doen zieu, hoe alle de lotgevallen der wereld tot deze groote hoofdzaak hebben moeten dienen, en den weg voorbereiden tot de erkentenis van het Zaligmakend Euangeüe, en tot eene zekere overtuiging dier onwrikbare waarheid: jehova regeert.- In den tijd, toen deze Godfpraak werd uitsrefproken , waren de Jooden in hun vaderland te rug gekeerd, ftonden onder de befcherming der Perfen, en werden beftuurd door hunne Hogenpriesters. Dit duurde , totdat het Perfifche Rijk door alexander, bijgenaamd een grooten , gefloopt, en ook zijne wijd (bekkende heerfchappij, na zijnen dood, verdeeld zijnde, de Jooden eerst onder het gebied van Egypte, naderhand onder dat van Syrië kwamen, en, na vele lotwisfeliugen, eindelijk , benevens andere Oosterfche Volken, van de Romein-  kort vertoog over wal. I: ii. 147 Hicinfche hcerfchappij afhanglijk gemaakt werden. Deze heerfchappij was , onder augustus , van eene verbazende uitgestrektheid, en had even daardoor eene gemeenfehap tusfehen genoegzaam alle de volken van de toen bekende, ten minlte van de meer befchaafde , wereld, gevestigd, onder welken, als het ware, het onderfcheid van talen was weggenomen , dewijl overal de Latijnfche en Griekfche taal bekend en in gebruik was. De Kerkvader origenes heeft, in zijn doorwrocht Werk, tegen cel sus, hierin reeds, met recht, de wijsheid der Godlijke befchikking opgemerkt, alzoo dit alles den arbeid voor de Apostelen gemaklijk maakte, en zij het heilvolle Euaïigelie van volk tot volk, met een gewenscht gevolg, konden verkondigen (*). Dan, dit niet alleen, maar ook, langs eenen anderen weg, had dc Godlijke Voorzienigheid de wereld voorbereid tot eene algemeene verbreiding en aanneming van het Zaligmakend Euangelie. • De Jooden, naamiijk, waren, uit hunne ballingfchap inBabel, alleen, voor een gedeelte, naa hun vaderland te rug gekeerd. Zeer velen waren in de Oostlijke landichappen gebleven, en na den dood van alexander den grooten en vervolgends hadden zich duizenden in Egypte, Syrië, Klein Alie, en verder in het Romeinfche gebied, ja te Rome zelve verfpreid, en waren, in onderfcheidene Staaten, meE groote voorrechten, begiftigd. Deze buiten hun vaderland verftrooide Jooden gebruikten de Griekfche tale niet alleen in het gemeene leven , maar ook in hunne Godsdienstoefeningen, hadden even hier door eene naauwere gemeenfehap met Heidenfche volken, kregen kennis aan hunne geleerdheid en zeden , terwijl zij, op hunne beurt, aan dezen den Godsdienst van mos e , en de kennis van den eenigen waaren God meer bekend maakten en aanprezen. Hetwelk van gevolg was, dat overal vele Heidenen, de bijgelovigheden van hunnen omflagtigen Godsdienst moede , tot den Joodfchen overgingen, en den eenigen Schepper en Beltuurer der wereld aanbaden en vereerden, en welken wij naderhand, onder den naam van Jotden-genooten, aantreffen. — Nemen wij nu hier bij nog den zedenlijken toeftand van Jooden en Heidenen beide in aanmerking, ook hierin zullen (*) Hamelsv. Kerk. Gefchied. I. 25. K 2  143 kort vertoog over mal. I: ii. len wij eenen weg gebaand vinden , om de vervulling dezer Godfpraak daar te (tellen, en 'sHeeren naam groot te doen worden op de wereld. Wel is waar , de kennis van den eenigen waaren God, en deszelfs uitwendige vcrëering naar de voorfchriften van den Gods-man mose hielden nu en vervolgends bij "de Jooden ftand, en zij onderfcheidden zich hierdoor van alle andere volken der aarde. Het wezen echter van den Godsdienst was, over het geheel, op eene jammerlijke wijze onder hen, verbasterd; zoodat niet alleen vcrfchillende Gezindten onder hen ontdonden, die eene verdeeldheid van gevoelens over zaken, den Godsdienst betreffende, veroorzaakten, maar men bleef veelal in uitwendige plegtigheden, overleveringen en beuzelachtige bepalingen, of gedrongene uitleggingen der Mofaïfche voorfchriften berusten. Geen wonder dus, dat, onder zulke gefteldheid, de zeden, in het algemeen, zeer bedorven waren, en het volk nergens vastheid vond, om hun geloof en hoop op eenen zekeren grondllag te vestigen. Dit deed elk naa hcrftelling en verbetering uitzien, en op eene gelukkige verandering van zaken hoopen. — Wat de Heidcnfche wereld betreft, deze was, voor het uitwendige , door wijsgeerte , geleerdheid, wetenfchappen cn kunften, van tijd tot tijd befebaafd, 911 tot eenen hoogeu trap van volmaaktheid opgeklommen. Hare Godsdienftige kennis echter was door allerlei bijgelovigheden grootlijks verdonkerd, en ontoereikend, om de waare zielsrust, voor dit en het toekomende leven, op genoegzame en voldoende gronden, te vestigen. De verfchillende gevoelens der Wijsgeeren over de belangrijkfte zaken van den Godsdienst, de leer aangaande het veelgodendom, de ongebondenheden, welken bij fommige uitwendige verëeringen plaats hadden, en vele andere oorzaken konden niet nalaten op de zeden des volks eenen nadeeligen en verdervenden invloed te hebben. Ja wanneer wij het tafereel van p au lus Rom. I: met de Heidenfche Schrijvers vergelijken, dan worden wij overtuigd, dat de zedenliike toeftand der wereld allerbeklagenswaardig was, terwijl wij uit de laatften niet kunnen nalaten op te merken,.hoe de verftandigffen onderhen zich hier over zeiven beklaagden, èn niet onduidlijk hun verlangen naa een meerder, verhevener, Godlijk licht uitdrukten en te kennen gaven. (*) — Zie! dus was de wereld tot het aannemen van het wel- da- (*) Vid. Doel. admi Exercitt• Excget. Exerc. F.Pag.$o%.  kort vertoog over mal. I'. II. *49 dadig en Zaligmakend licht des Euangelitims yoorbeS dus was haartoeftand, toen J^^^n dezebe ver, feheèn zeker in alle eeuwen der oudneid de geichiKtfl om ïifne komst, cn het heil, daardoor veroor. zaakt, met blijdfchap en dankbaarheid, te ontvangen. Met de komst van jesus in de wereld begon dus de aanvangliike vervulling dezer voorzegging, Hij, die in S Selfkwam, om°de gronduagen van eenen nieuwen Godsdienst te leggen , en de kennis en aanbidding van den éénen waaren God te verbreiden , heelt ons, geduurendï zijne onwandeling op aarde hiervan mee dan éénen wenk gegeven. Wel voornaamlijk, volgends he Plan zijnes Vaders, tot de verloorene ichap n des huizes [Israëls gezondenonttrok hij z.ch echter ook aan de Heidenjn met, en in zijn gefprek met de Samaritaaniche Vrouw verklaarde hij uitdrukhjk, joh. TV- 2^ 24 de tture komt, en is nu, wanneer de waare aanbidders'den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid enz. Dan hetgene onze Heiland begonnen had, hebben zijne Apostelen verder opgetrokken en voltooid; uitgezonden in de wereld,'om het Euangelie hunnes arooten Meesters overal te verbreiden, hebben zij dc grootheid en heerlijkheid Gods met het beste gevolg en dc lezegendfte uitwerking verkondigd. Het Boek van de Handelingen der Apostelen ftrekt ten bewijze hoe niet alleen kornelius, maar ook andere Heidenen, tot de kennis en verëering van den waaren God zijn tocgebract; hoe dikwerf lezen wij daarin met, het woord des Heeren wies met kracht, velen geloofden cn werden den Apostelen toegevoegd, van de Godsdienftige Grieken eene groote menigte, en van de voornaamfte vrouwen nier weinige. Zie bij voorbeeld Hand. XIII; volgg.^ 4 — Wcrwaards de Apostelen oordeelden, dat zii mét vrucht werken konden, begaven zij zich, en verzekerden uitdruklijk, dat 'er geene aanneming meer bij God-, maar dat een iegelijk, die hem vreest en gerechtigheid werkt , hem aangenaam is. In ciir ist üs tesus heeft noch befnijdenis eenige kracht. , noch voorhuid, maar het geloof door de liefde werkende Gal. V: 6. £,fez. II- u Kol III: ii. e" &om. XV: 16 verklaart pau' tü s :' op dat ik een dienaar van j E sus c. IIR is t V s zij mder de Heidenen , het Euangelie Gods bedienende, op dat de offerande der Heidenen aangenaam worde, geheiligd door den Heiligen Geest. k 3 UP  15* kort vertoog over mal. L ii. . Op deze wijze werd dus Gods naam groot op de wereld, en ondqr alle volken, van den opgang der zon tot haren ondergang, zoodat geheele menigten hunne afgoden en bijgelovige plegtigheden verlieten, cn zich tot"de kennis van den Waarachtigen verëenigden, hem met eenen eenparigen fchouder dienden en vereerden, God boven dien mede getuigende door teekenen en wonderen, en menigerlei krachten, en bedeelingen des Heiligen Geestes naar zijnen wil, Ilebr. II: 4. Wij zien dus, op welk eene heerlijke wijze deze voorzegging toen js vervuld geworden. — Dan welke heilvolle blijken zien wij daarvan niet ook in volgende tijden , bij de verdere uitbreiding en verkondiging van Gods naam op de wereld. — Met welk een ophef fpreken niet daarvan vele Oudvaders*Tertulliaan , justijn de Martelaar, lactantius, en anderen, en wat hebben wij, federt hunnen tijd, niet zien gebeuren, wanneer wij de Kerklijke Gefchiedenis in de handen ne- ••pien , en doorbladeren? Dit moet ons, voor het toekomende, ook gerust Hellen, en met dankbaarheid en vertrouwen de verdere bewaring en verzorging zijner Kerk, de uitbreiding zijnes naams, aan de wijze befchikking des Almagtigen, leeren aanbevelen. waarnemingen omtrent de planten, door welken de indiaanen in amerika zich tegen den beet van vergiftige slangen behoeden. (Medegedeeld aan den Graaf rum ford, door Don pedro d'orbies y vargas.) De menigte van vergiftige Slangen , die in de heete oorden van Amerika worden gevonden, heeft de ongelukkige Indiaanen en Negers , welken altijd blootvoets door de bosfchen trekken, inde noodzaaklijkbeid gebragt, om op de meest krachtdadige middelen bedacht te zijn tegen de onaangename uitwerkingen, door het bijten dezer dieren veroorzaakt. Geen van alle de geneesmiddelen, tot nog toe ontdekt, vindt zijn weerga in het fap eener plant van de kruipende foort , Vejuco du Guaco genoemd: want het geneest niet Hechts de ongemakken,, uit den beet der Slangen ontftaande , maar behoedt hen, die  WAARNEMINGEN OMTRENT DE PLANTEN , ENZ. I5ï die'er van gedronken hebben, voor die gevolgen, vóór dat zii gebeten Zijn; zoodat de Negers en loduanen,met deze plant bekend, met hunne bloote handen de vergiftigde Slangen aanvatten, zonder daarvan eenig leed te er■ varen. Deze kundfchap, van welke zij voormaals een groot geheim maakten, deed hun veel invloeds m hun Land hebben; cn het lijdt geen twijfel, of zij hebben eene goede fomme gelds gewonnen, zoowel van hun , die van Slangen waren gebeten, als van de zulken, die verlangden, uit nieuwsgierigheid , hen die gevaarlijke dieren te zien behandelen. Geboren zijnde in het Koningrijk Santa - Fe', tot /UiutAmerika behoorende, had ik dikmaals de inwoners over de bekwaamheid dezer Negers met lof hooren fpreken, welken mijne landslieden Kwakzalvers noemen. Doch vermids in de hoofddad, alwaar ik was opgevoed, 111 een koud gewest gelegen, geene vergiftige Slangen zijn, had ik geene gelegenheid om 'er vóór het jaar 1788 te zien, wanneer ik, te Margereta zijnde , van eeh Slaaf hoorde fpreken, welken de naam naging van onkwetsbaar voor Slangen te zijn, en die de eigendom van een Heer dier plaats was. Het voornemen hebbende om in eigen perIbon hem te onderzoeken, verzocht ik zijnen Meester, hem te ontbieden , met eenen genoegzamea voorraad Slangen ; waarin hij gereedlijk bewilligde. Op den 30 Meij des zelfden jaars kwam de Neger, ten huize, alwaar'ik mijnen intrek had, met eene der vergiftigde Slangen van het Land, welke hij in een Kalabas had gedopt: eene lbort van vat, welk hier te Lande tot het zelfde oogmerk als de flesfehen in Europa gebruikt wor'den. Hem gezegd hebbende, dat ik eene proeve van zijne bekwaamheden verlangde te zien, betuigde hij zijne genegenheid om mijne nieuwsgierigheid te voldoen, en, de Slang uit de Kalabas genomen hebbende, behandelde hij dezelve met zoo veel vertrouwen en bedaardheid, dat ik mij verbeeldde, dat hij haar vooraf van de tanden, die het vergif bevatten , had beroofd. Ik liet hem daarom haren mond openen; doch toen zag ik, dat zij nog hare tanden had, en ik was overtuigd , dat de_ Neger eenig geheim bezat om haar te bedwingen: want zij kwam mij zoo tam en fchadeloos voor, als het onfchadelijkde dier kon wezen. Na een lang gefprek met den Neger, welken ik verfcheidene vragen deed, op welken hij de meest voldoende andwoorden gaf, gaf ik hem tc kennen, K 4 hoe  tgt WAARNEMINGEN OMTRENT DE PLANTEN, hoe aangenaam het mij zijn zoude ) indien ik werd in itaat geiteld, om de Slangen met de zeilde veiligheid te behandelen; en vernemende, dat hij niet ongenegen was om mij dat genoegen te bezorgen, bood ik hein eene beJoonmg aan, over welke hij zeer voldaan fehecn. Den volgenden morgen kwam hij wederom, met de bladeren van de genoemde plant, welken hij nat maakte, en, na dezelyen in mijne tegenwoordigheid gekneusd te hebben, deed hij mij een groote lepelvol van het lap drinken. i hands deed hij drie infnydingen tusfehen mijne vingers aan ieder nand , in welken hij mij met het zelfde fap inentte ; dergelijk . eene bewerking deed hij aan eiken voet, cn ter wederzijden van mijne borst. Dit alles volvoerd zijnde, verklaarde hij mij, dat ik de Slang kon in de hand nemen. Ik maakte hem verfcheidene bedenkingen, rakende de onaangename gevolgen, welken'er te duchten waren , in gevalle ik door het beest gebeten werd; doch bemerkende, dat hij op zijne kunst vertrouwde, bclloot ik , het dier onbefchroomd in de hand te nemen ; dit deed ik verfcheidene malen, terwijl het beest geene de minlte poging deed om mij eenig leed te doen. Een der lieden, evenwel, die in het zelfde huis waren., begeerig zijnde om den zelfden kans te wagen, werd de tweede rcize , als hij de Slang in de hand nam, gebeten, doch zonder eenig verder ongemak, dan eene geringe ontltekuig in het gewonde deel. Twee van mijne bedienden, die insgelijks waren ingeënt, door deze eerfie proeve aangemoedigd, gingen lïaa het veld, en kwamen met haast te rug met eene andere foort van Slang, even vergiftig, zonder van haar eenig lettel te hebben ontvangen. Om kort te gaan, ik heb federt verfcheidene Slangen gevangen , zonder eenige andere voorbereiding, dan het drinken van een weinig van het fap van de Féjuco du Guaco ; en na deze proeven zoo aan mij zeiven, als aan mijne bedienden herhaald te hebben , en altoos met den gehikkigften tiitüag, beflootik, in den jare 1791, eene Memorie over dit merkwaardige teo-en^ift ineen Tijdfchrift te doen plaatfen, hetwelk weeküjks"' te Santa-Fê wordt uitgegeven. Ik voegde 'er eene befchrijvmg van de plant nevens, en al wat ik verder nodig oordeelde, om eene ontdekking, zoo nuttig voor het menschdom , bekend en algemeen te maken. Een bericht van alle mijne proefnemingen , en van de perfonen, die 'er bij te-  die tegen den slangenbeet behoeden. 153 tegenwoordig waren , is in het gemelde Papier te vinden , onder de dagteekening van 30 September 1791. Ik zal hier alleen nog aanmerken, dat de>overlevering^, onder de Indiaanen en Negers van bet gewest Santa-Fê van vader tot zoon overhandigd, aangaande de wijze, op welke deze plant ontdekt werd, aldus luidt: Een vogel van de foort der wouwen, door catesbij, onder den naam van Slangen-Valk befchrcven , aast inzonderheid op Slangen in de heete en gematigde breken van dat gedeelte van Amerika. Deze vogel maakt een eentoonig geluid, door deszelfs herhaling fomtijds zeer onaangenaam , het duidlijk uitgefproken woord Guaco naarbootfende: om welke reden de inwoners hem aldus genoemd hebben; en deze lieden zeggen, dat wanneer de vogel fchreeuwr, zulks gefchied om de Slangen te roepen, over welken dezelve eene foort van gezag oefent. Nog andere zotte fabels voegen zij 'er nevens; zeker is het echter, dat de Guaco de Slangen vervolgt, overal daar hij haar vindt, en dat dc Indiaanen en Negers, die het grootlte gedeelte van hunnen tijd in de bosfchen en in het open veld doorbrengen, bevveeren, dat die vogels, om de Slangen te veiliger te vangen, zich daartoe voorbereiden door het eeten van eenige bladeren der genoemde plant. Dit kan waarheid zijn; zij kunnen de kracht daar van ontdekt, en met eenen goeden uitflag daarvan de proef genomen hebben. In dit geval, zoowel als in vele anderen, is het inftinkt der dieren nuttig gevveeót voor de menfchen. Men vindt de plant in de heere en gematigde oorden van het Koningrijk Santa -Fé , gemeenlijk aan de oevers en beeken cn in de fchaduw, meer dan in opene vlakten. In de verhevene of koude oorden van dit Land ontmoet men haar niet, en, ongetwijfeld, om deze reden, dat hare kracht aldaar nutloos zou wezen , omdat 'er geene vergiftige Slangen zijn, dan in die oorden, alwaar zij groeit. Kg IET  154 ïet over de wiskundige zekerheid. iet over de wiskundige zekerheid. Een nagelaten Opfiel van den Beroemden pie- ter nieuw land. TTet onderwerp der Wiskunde in het algemeen , zijn J- M. grootheden. Wij kunnen ons in het geheel geen afgetrokken denkbeeld vormen , van dc grootheid van eenig cung , ten zij wij te gelijk ons de grootheid van eenig ander ding voor den geest brengen , hetwelk of grooter ot kleiner of gelijk aan het eerde is; met hetwelk Wij het eerlte vergelijken ; en dan befluiten , dat dit grooter, kleiner of even zoo groot als het tweede is. Wij hebben derhalven van de grootheid van eeni°ding, niet anders dan een betrekliik denkbeeld, en kunnen niet zeggen dat iet groot of klein is, zoo lang wij het alleen beichouwen en niet in betrekking tot andere dingen. Offchoon wij dus van het onderwerp der Wiskunde, yan grootheden naamiijk, in het afgetrokken befchotiwd, in het geheel geen denkbeeld kunnen vormen , maar dezen alleen kennen , door de onderlinge betrekking derzelven in acht te nemen en ze metelkander te vergelijken, is echter dit zelfde als men het wel nagaat en doorziet, de waare reden , dat men in geene wetenfehap, tot zoo eene onbetwistbare zekerheid kan komen, en gekomen is als in de Wiskunde. — De Redenkundigen onderfcheiden de denkbeelden die wij van de dingen maken, in eenvoudige en famengeftelde. Vit eenvoudige vormen wij over de kleuren, den imaak der fpijzen, enz. en deze kunnen wij door geene woorden , in wat taal het ook zij, elkander mededeelen, maar alleen door gevoel (fenfatie) of eigene ondervinding verkrijgen. De famengeftelde kunnen wij integendeel wel door woorden aan elkander bekend maken, doch 'er zijn zeer verfchillende trappen van zekerheid, welke wij aangaande de waare kennis der dingen, door deze mededeeling door woorden erlangen , deze zekerheid hangt naamliik af van twee dingen. Vooreerst en voornaamlijk van den aard der zaken, welken ons worden voorgefteld; ten tweede  IET OVER DE WISKUNDIGE ZEKERHEID. 155 de en blij wijze van gevolg uit het ecvfte, van dc taal, Waarïn ons iet voorgedragen wordt, toegepast op denaard der zaken die verhandeld worden. ■ Wat het eer/Ie betreft: hieromtrent is aan te meteen, dat verre de meesten van de dingen , waarvan wij famengeflelde denkbeelden vormen, die wij door woorden kunnen uitdrukken, cn elkander mcdedeeleu, zoo zeer ver?chiHendzich opdoen, en op zoo vele verlclietdene wyzen kunnen bcichotiwd worden, dat deze verlche.denheid niet anders kan te weeg brengen, dan eene veelvuJ> digheid van denkbeelden, omtrent ^^h^te zaakb^t alleen,maar zelfs een veelvormigverfehil, in één en het SSde 'denkbeeld, in één en het zelfde opzicht pp eene zaak bctrekliik. Naarmate nu deze verfcheidenheid minderis, naar die mate kunnen wij ook meer zekerheid van deke». WÏOtfS^ '-ft ahcen het voorrecht om zich zonder eenige vcrfchillcnhetd ,ccn.g en eenvoudig voor ons op te doen, waarom wij hier over ook alleen met waare zekerheid kunnen oordeclen. Het denkbeeld van grootheid in het alge meen kan, gelnltnog nader blijken zal, maar op iine éemge wijze "itgedmkt worden en is daarin onderfcheiden van de eenvoudige denkbeelden,welken wij over de kleuren,enz. vormen dat naamiijk deze laatften in het geheel niet Uitgedrukt of onderling in dccene of andere «M^J^JS dcedceld. Dewijl nu het eenige onderwerp de Wiskunde in het Gemeen grootheden ziin, dat is , zulke dingen, Saarïver wg alle zonder verfehil , één cn het zeilde denkbeeld vormen , kan de Wiskundige zekerheid door geene «keriVeid van eene eenige andere wetenfehap, als welkers SndërSpen alle, het eene meer het andere minder, verfcheidenheid in denkbeelden, uit derzelver eigene geaardheid verwekken, overtroffen worden. Wat nu dc taal aangaat, waarïn ons iet voorgedragen wordt, vooreerst , wordt 'er gezegd dat men dezelve Zit oepasfen , op den aard der verhandeld wordende Sïen, want in dit opzicht, voornaamlijk, hang de zekè he d eener zaak van de taal af, waarin men 'er over fp cl t, gelijk itraks duidlijker blijken zal. Ten tweede zal het 'er voornaamlijk op aankomen, of wij die juiste denkbeelden aan de uitgefprokene vvoorden zullen heften , welken 'er door den Spreker aan verknocht zyn, doch hier zal het kunnen gebeuren, dat twee lieden één ea  I56 iet over. de wiskundige zekerheid. den zelfden Spreker hoorende, zo niet geheel, ten minlte zeker min of meer verfcbillende denkbeelden, over de zaak, waarvan gefproken wordt, zullen kunnen vormen, waarvandaan het komt dat de overzetting van een gedicht of ander gefchrift, hoe goed dezelve ook zij,echter nooit zoo fchoon en volmaakt zal kunnen wezen, als het ooripronglijke gedicht of gefchrift zelf, omdat wij naamiijk deze overzetting lezende, zeer zeker.nog grooter gevaar lopen om ons niet die juiste denkbeelden, welken de Dichter of Schrijver gehad heeft, voor den geest te brengen , dan wanneer wij het inde oorlpronglijke taal lezen- ja, al lezen wij het in de oorfpronglijke taal, zijn wij hier omtrent nog niet in alle opzichten veilig, omdat in wat taal het gedicht of gefchrift ook gefchreven zij , deze echter altijd dat gebrek behoudt, van niet volftrekt uit den aard der zaken , die 'er in verhandeld worden, ons als het ware te noodzaken om onze denkbeelden over het voorgeüelde, juist zoo in te richten, als de Schrijver gedaan heeft, en dit wel bij allen volkomen op de zelfde wijze. Dit voorrecht nu heeft de Wiskundige taal boven alle anderen , en wel uit den aard der onderwerpen , welken in dezelve behandeld worden, gelijk reeds (uit ,het vorige op te maken is. Het aanwezen der Wiskundige taal, behoeven wij geen oogenblik in twijfel te trekken , dit hebben de groote newton, lavoisier en anderen zeer fchoon aangetoond, en buiten allen twijfel gefield. Ook hebben die zelfde mannen onbetwistbaar gemaakt, dat deze taal, in den volftrektften zin, algemeen is, voor alle die genen , welken zich eene waarlijk gegronde kennis der Wiskunde verkregen hebben of nog zoeken te verkrijgen, en dit is wederom gegrond op den waaren aard der onderwerpen , van die zelfde Wiskunde. De algemeenheid van deze taal brengt mede, dat alle altijd het zelfde denkbeeld volkomen op de zelfde wijze uitdrukken, en dit niet anders dan naar waarheid kunnen doen, dewijl de aard der zaak, welke zij uitdrukken, een eenig denkbeeld met de zaak volkomen overëenkomltig , van zelf oplevert, wij zullen dus aan een ding in deze taal uitgedrukt , altijd deszelfs juist en eigenlijk denkbeeld moeten hechten. De algemeenheid der Wiskundige taal kunnen wij op de volgende wijze toonen : Wij hebben boven gezien, dat grootheden , of liever de betrekking van grootheden op en de  IET OVER DE WISKUNDIGE ZEKERHEID. 157 de vergelijking van dezelven met elkander in het algemeen Set gehele onderwerp der Wiskunde uitmaakt. Wij(kunwn nu uit den aard der zaak ze ve de betrekking tusfehen twee of meer grootheden m Wiskundige taal niet anders uitdrukken als dezelve in de daad is, en dit kunnen wij maar op eene enkele wijze doen, immers dezekere bepaalde waarheid is eenig, en daar wij tot dezelve volkomen geraken kunnen, kan z,j niet verchü end voorkomen, of voorgefteld worden, het denkbeeld van het onderwerp der Wiskunde van grootheden is , gelijfc getoond is, eenig en eenvoudig, het wordt.daarom b aden op de zélfde wijze gevormd, en kan derhalven ook niet anders in de Wiskundige taal dan door al en eveneens uitgedrukt worden, hiervandaan komt het dan dat de Wiskundige-taal volftrekt algemeen is, en allen altijd het zelfde denkbeeld, aan iet dat 'er in uitgedrukt is volftrekt genoodzaakt zijn te hechten, en wel dat denkbeeld dat met de waarheid volkomen overeenkomt. fWii merken in het gemeen op, dat wn hier altijd fpreken van afgetrokkene Wiskundige redeneeringcn en met van het gehele Sijstema Mathematictim of het gehele lamenftel der Wiskunde, in en omtrent hetwelkc door weini» ervarenen buiten alle tegenfpraak wel degelijk verkeerde, ongegronde en onduidlijke in plaats van juiste, «eironde en Volkomene denkbeelden aan de leerlingen kunnen medegedeeld en ingeboezemd worden, netgene de droevige ondervinding maar al te veel leert.) Om het zoo evengemelde door een voorbeeld op te helderen , zoo laat ons onderftellen , dat iemand vraagt,hoe veel verder eene zekere plaats C, van een tweede D als van een derde E ligt, en men deze hoevee heul Wiskundig uitdrukt, het zij door twee lijnen of vlakken A en li en hij door middel van een' paster, het opleggenen pasten van de eene figuur op de andere , of op wat Wijze ook bevindt dat de eene lijn of vlak , A juist de helft van de andere lijn of vlak B is; zal hij, noch iemand wie het ook zij met gegronde reilen één oogenblik in twijfel kunnen trekken, of de plaats Cdigt tweemaal zoo ver van  I5S IET OVER DE WISKUNDIGE ZEKERHEID. D als dezelve van E ligt, zo hij nu één van deze afdanden, bij voorbeeld , de kleinde van C tot E kende, en uitgedrukt had in roeden of andere bekende maat, Hel dat dezelve 5,000 roeden was, zoo zal hij buiten alle tegenfpraak zeker weten , dat de afftand van C tot D twee maal 5,000 roeden of 10,000 roeden is. De Wiskundige teekens nu van grootheden , waarvan gewag gemaakt wordt, kunnen niet anders, dat is, niet grooter of kleiner wezen , dan zij zijn, de. betrekking naamiijk derzelver is volftrekt bepaald. (Wel te verftaan, indien men de waarheid der zaak uitdrukt, welke in dit geval onderftelt wordt te zijn, dat de plaats C tweemaal zoo ver van D als van E ligt,) niemand kan 'er dus eeii ander denkbeeld aan hechten , als 'er waarlijk aan verknocht is. Op gelijke wijze blijkt het , zo men, bij voorbeeld , twee grootheden, met een derde vergelijkt, op deze wijze, dat men zegt, dat zekere grootheid a bij een andere b gevoegd, te famen — een derde c zijn. (Hetgene men in de wis of delkunst, dus fchrijft: a + b — c,) dat niemand een ander denkbeeld daaraan zal kunnen hechten, als dit, dat naamiijk de waardijen der grootheden a cn b bij elkander geteld , te famen juist zoo veel uitmaken als de grootheid c alleen. De. Wiskundige teekens, waarvan zoo even gefproken is, zijn niet anders dan de letters der- Wiskundige taal, of met één woord in derzelver famenhang befchouwd , de Wiskundige taal zelve, dewijl men nu aan bepaalde teekens gebonden is, gelijk bleek, kan men hieruit ook zeer duidlijk opmaken, dat een bepaald denkbeeld van grootheid door allen altijd op de zelfde wijze in de Wiskundige taal moet uitgedrukt worden , hierdoor wordt dan de algemeenheid dezer taal ten allerklaarfte getoond. Uit het gezegde mag men derhalven veilig befluiten,dat de Wiskundige zekerheid & van alle andere wetenfehappen alleen daarom te boven gaat, omdat de aard der onderwerpen, welken in de Wiskunde verhandeld worden, uit zich zei ven medebrengt, dat men aan dezelven, wanneer zij wiskundig zijn uitgedrukt, maar een eenig denkbeeld en dat juist met de waarheid der zaak overeenkomende is , kan hechten. • 'Er is dus alleen nog aan te merken, dat eigenlijk niet de Wiskundige ■redeneeringen , op algemeeue bekentcnisfen (axiomata) gegrond , maar alleen de waare aard der  KORTE NATUURK. BESCHRIJVING VAN DEN FLAMINGO. 1$? der onderwerpen die in de Wiskunde verhandeld worden , de oorzaak der uitnemendheid van de Wiskundige zekerheid is. KORTE NATUURKUNDIGE BESCHRIJVING VAN DEN FLAMINGO. De zonderlinge vogel, Flamingo genaamd , houdt zich, voornaamlijk, op een der Eilanden van het Voorgebergte, anders de Kaapverdifehe Eilanden geheeten, in menigte op. De vogel is een weinig grooter1, dan een Reiger, en roodachtig van kleur. Zij worden gemeenlijk in groote troepen bij elkander gevonden. Tot hunne verblijfplaatfen verkiezen zij doorgaands zulke oorden , welken uit hunnen aard waterachtig zijn, als moerasfen, veengronden, vijvers en dergelijken. Hier maken zij ook gewoonlijk hunne nesten. Zij bereiden ze bijkans altijd aan de zomen van moerasfen, of vijvers, op plaatfen, die even met water bedekt zijn. Zij weten het flik des gronds in kleine heuvehjens te famen te fchrabben, die anderhalve voet van den bodem hoog zijn, en met hunne toppen zich boven de oppervlakte des waters verheffen. Op den bodem maken zij ze breed, maar laten ze in de hoogte fpits uitlopen. Boven in den top laten zij een klein gat, of opening, waarïn zij hunne eieren leggen. Zoo wel bij het leggen der eieren, als bij het broeden, liaan deze vogels op den grond, en met hunne beenen in het water, zeer digt aan het heuveltjen, daar zij aan leunen, dewijl zij zeer lange beenen hebben, en met het lijf bedekken zij het nest. Meer dan twee eieren leggen zij nooit, en ook zeer zelden minder dan twee. De jongen kunnen niet eer vliegen , voordat zij bijkans hunne volle grootte bereikt hebben : maar zij loopen ongemeen fnel. — Het vleesch zoowel van de jonge, als van de oude vogels is zwart, of donkerbruin, cn mager ; doch het is echter zeer goed tot fpijs , vermits het noch visch ich tig of fterk fmaakt, noch anders onfmaaklijk is. Doch anderen beweeren het tegendeel, en willen ftaande houden , dat hun vleesch niet verkieslijk zij. De  l6o KORTE NATUURKUNDIGE BESCHRIJVING De tong der Flamingo's is buitengemeen groot. Zij* heeft aan bet binnende einde bij de flxot een groot fuik vet, welk door de liefhebbers voor eene onvergelijklijk lekkere beet gehouden wordt. Een gerecht van Flamingo's tongen behoort alleenlijk op eene Koninglijke tafel. De jongen zijn in het eerst ligtgraauw of grijs; doch naar mate hunne vleugels groeien, worden zij van tijd tot tijd donkerer van kleur. Intusfchen duurt het ten minde wel tien of elf maanden, eer zij hunne rechte en beftendige kleur, en tevens ook hunne fchoone en bevallige geffalte krijgen. De Flamingo is zeer fchuuw. Bij de eerde ontdekking van gevaar, neemt hij, zelfs op eenen verren af(laud, fchielijk de vlugt. Oin deze reden, zijn zij zeer bezwaarlijk te fchieten. Nogthands is den deller dezer beknopte befchrijving eene gefchiedenis bekend, dat eens door drie perfoonen, welken zich des avonds te vooren verborgen hadden, op eene plaats, alwaar, gemeenlijk, vele Flamingo's bijeen vergaderden , veertien vogels, deels in het zitten, deels wanneer zij opvlogen, gefchoten werden. Deze vogels daan, gelijk andere zoogenaamde deltlopers , doorgaands regt op ; doch het is eene merkwaardige bijzonderheid in hun, dat zij, rustende, altijd, in eene gelijke rei, zeer digt bij elkander daan, uitgenomen alleenlijk, wanneer zij bezig zijn, om hun voedfei te zoeken. In hunne rustende gedalte, van verre, op eenen aanzienlijken afftand befchouwd, maken zij eene vreemde en zeldzame vertooning, men zou zich, naamiijk, verbeelden, dat men van verre eenen muur, van roodachtige tigcheldeenen, langs eenen vijver of moeras opgehaald, zag; want hunne veêren hebben de kleur van nieuwe tigcheldeenen. — Nog hebben zij de gewoonte, dat, wanneer zij azen, 'er altijd een op fehildwacht daat, en de anderen van het geringde gevaar onderricht, hetgene hen dreigt. Dewijl de Flamingo een watervogel is, zijn de drie voorde vingers zijner pooten door vliezen aan elkander gehecht , gelijk die der andere watervogelen. De jonge Flamingo kan zeer gemaklijk tam gemaakt worden. De Negers hebben zeer groote achting voor deze vogels, en zouden van hem, die eenen van dezelven met opzet doodde, eene drenge wraak nemen. Behalven de grootere en kleinere vecren, waarmede de« .ze  van den flamingo, lf>X ze vogels bedekt zijn, hebben zij nog zeer kleinen, bij wijze van een zeer fijn dons, hetgene al zoo zacht eu warm, als dat der zwanen is, en hetgene men ook totdat zeilde oogmerk gebruikt. aanmerkingen der schrijvers van del n. vaderl. bibliotheek op sommige plaatsen in de vertaling des eersten deels van het paralle l on van ii. de groot, door den heere j. meerman in het licht gegeven. Ter nakoming onzer belofte, in een voorig Nommer,van dit Maandwerk (*) gedaan , leveren wij bier onzen Lezeren eenige proeven van zwakke of niet juist overgezette plaatfen in de vertaling van het, daar door ons aangekondigde, Eerfte Deel van het Parallelon ot de vergelijking der Gemeenebesten van h. de groot, door den Heere j. meerman vervaardigd en in het licht gegeven. Het zijn de •voornaamften, die wij onder het doorlezen van dat trellijke Werk , door de vergelijking van de vertaling met het oorfpronglijke, opgezameld hebben. Der menschlijke , en dus ook onzer eigene feilbaarheid bewust, onderwerpen wij onze bedenkingen daarop gaarïie aan het oordeel van deskundigen, ook aan dat van den Heere meerman, die wij vertrouwen dat ons deze aanwijzing van eenige (onzes eriichtens) misdagen in zijnen , anders voortreilijkcn, arbeid niet ten kwade zal duiden. Pag. 8: Mores, qui circa intellectum verfantur , funt circa agendum faciendum aut fciendum. en pag. 9: facere de opificiis proprie dicimus: op beide plaatfen wordt facere vertolkt uitvoeren, welk woord maar zeer zelden van gemeene handwerken gebruikt wordt, maar wel werken, maken, vervaardigen. Immers gelijk opifex en opificium van facio, zoo komt handwerk en handwerksman» van werken. Pag. 9 Molis (zijnde van mold) wordt vertaald hoofden, (als of 'er llond molibus') in plaats van molens. Pag. (*) Zie AT. Vaderl. Bibl. VII Deel, ijle Stuk, Bladz. 71, vii. deel. mf.ngblst. no. 4. L  %6z AANMERKINGEN DER SCHRIJVERS Pag. 30. Non est igitur ut prcefcribat nobis in libero-K causfa Romaua dominatio. Wordt vertaald: De Romeinfche heerfchappij kende ons dus niets bevelen, dan 't geen met dc edele betrekking, die wij tot hen hadden, overëenftemde. Zoo de famenhang als de beteekenis der woorden overreden ons , dat de vertaling hier de mening van den Schrijver in het geheel niet treft. Causfa liberaHs bet: een pleitgeding over iemands vrijheid, een pleit, waarïn beweerd wordt, dat iemand een vrijgebooren is (vid. Ern. in Clavi Cic: — conf: Terent: in adelph. act. 2. fc. 1. vs. 40.) Onzes oordeels moet derhalven de geheele plaats ten naaste bij dus vertaald worden: De Romeinjche geweldenarij kan ons dus in het pleit over de Vrijheid (onzer voorouderen) niet benadeelen dat is tot een verwijt of tegenwerping tegen ons beweerde dienen. Pag. 31. Nee aliud''magis admiror, qmm [ponfa (zou men ook fparfa moeten lezen?) torris marique Batavorum robora, ei tot fpatiis disjuncta , tam facile coaluisfe contra dominationis injuriam. Is vertaald: En niets bewonder ik meer, dan dat de heirmacht der Batavieren zoo wel in vcrfchillende latidftreken als ter zee wierd toegezegd, en dat zij zich, door welke afflauden ook van een gefcheiden, evenwel zoo ligt weder tegen het ongelijk der overheerfching verzamelde. Indien Spon fa al geen mïsflag van den affchrijver fis , (waaraan wij bijna niet twijfelen) geloven wij echter, dat het woord hier op eene andere wijze vertaald moet worden: Spqndere naamiijk zal dan , naar onze gedachten, in de eerfte plaats uitdrukken de toezegging van hulpbenden, zoo te land als ter zee, door de Batavieren, bij het fluiten van een verbond met de Romeinen, aan dezen gedaan; vvaarüit dan (daar het leveren dier hulpbenden en het dienen van dezelven in de Romeinfche oorlogen een daadlijk gevolg van die toezegging was) eene tweede beteekenis volgt van leveren, en daarvan daan zou Sponfum esfe (per metonijmiam anteeedentis 'pro confequente') kunnen beteekenen : ingevolge het verbond dienen: En dan levert het woord hier ter plaatfe eenen verllaanbaren .cn gezonden zin op: ingevolge daarvan vertalen wij: En niets bewonder ik meer, dan dat de heirmagt der Batavieren, in onderfcheidene landen zoo wel als ter zee dienende , en door zoo vele en verre afjlanden van eeu gefcheiden, evenwel zich tegen het ongelijk der overheer- jcfiiug  van de n. vaderl. bibliotheek. 163 fching (of, tegen eene onrechtvaardige overheerfching) zoo gemaklijk wist te vereenigen. Pag. 40. Fortitudinemphilofophivirtutem definiunt, qu<$ in illa confijlit animi parte, ques circa tram ultionemque verfatur, vert: Bladz. 56. de Wijsgeeren befchrijven den Moed als eene deugd, welke haar betrekking heeft toi dis geneigdheid der ziel, die omtrent gramfchap en wraak verkeert. Wij twijfelen zeer , of iemand in onze taal fchrijvendè zich zoo zou uitdrukken. Beter althands vinden wij genoegzaam de zelfde woorden, die pag. 60 voorkomen , Bladz. 85. dus vertaald: Waarvan de zetel in dat zelfde gedeelte van onze ziel gezocht moit worden, waar <-ramfchap en wraak ontbranden. Zou men, om niet tweemaal de zelfde woorden te bezigen, de woorden van den eersrgerneldeu volzin: qua in illa conjillit animi parte, &c. niet kunnen vertalen, welke haren grond heeft in die neiging der ziel, diegramfchap en wraak, voordr brengt? Pag. 48. Congestis telis obrutus, quee etiam citra vulnus poterant occidere; wordt vertaald: Gif — fneuvelde onder talrijk wapentuig, dat u ook zonder wonden had kunnen ombrengen. Duister voor den Nederlandfchen Lezer en voor meer dan eenerlci opvatting vatbaar, dunken^ ons de woorden: Gij fneuvelde onder talrijk wapentuig; liever zouden wij , duidclijksheidshalve , en , naar het ons' voorkomt, ook meer overëenkomftig den grondtekst, ver-: talen : Gij fneuvelde, ov'erftelpt dooreen hagelbui van pijlen, die \ van alle kanten op u aanfnorrende, u ook zonder wonden hadden kunnen doen omkomen. Pag. 50. Quos cum invenire nonposfet,aviditatepugnandi, ut credfpar est, abfumtos: de vert: luidt: Doch ze niet kunnende vinden, daar de drift om te ftrijden, gelijk wen gelooven moet, hen elders heen gevoerd had. Of de beteekenis, hier aan abfumtos gegeven, zich op goeden grond zoude laten verdedigen ,"weten wij niet: doch de eigenaardige beteekenis des woords leidt ons tot eene andere vertaling , die wij menen, dat met den famenhang en ook met de bedoeling van de groot, om door dit vermoeden den lof der Bataaffche dapperheid te verheffen , beter fhookt; zij is eenvoudig deze: daar de begeerte of drift om te ftrijden hen verflonden had, dat is, daar zij, niet kunnende wachten, tot dat zij, als triarii (benden van het derde lid ,) vcrpligt wierden om aan het gevecht deel te nemen, en van ongeduld om te vechten brandende , L % zich  164 ■ AANMERKINGEN DER SCHRIJVERS. zich fe onvoorzichtig en voorbarig , aan eenen oord"/ daar de Overmagt hun te groot was, in den ftrijd gemengd , en ailen gefmolten, verflonden ,gefneuveld waren. P^g- 53 — 54- -Prafectum fe unius cohortis, et Caninefatcs B/.tavosque, cxiguam, fi cum Mis conferas, Galliarttm p' ftionem , exciclisfe -vana Ma castrorum fpatla, &c. vert. Bladz. 75. Dat hij het Hoofd eener eenige bende was; en dat de Caninefaaten en Batavieren, een gering gedeelte , zo men het met'hun vergeleek, van Galliëu, dien wijdfchen omtrek van legers overrompeld hadden. Het cerlte lid hangt Sliet met liet tweede famen, cn is geheel krachtloos; in het tweede iid zijn de woorden , zo men het met hun vergeleek, min of meer duider, vooral voor den niet taaien oudheidkundigen Lezer; en in het flot beandwoordt overrompelen niet aan het Latijnfche excidere; wij zouden daarom dus vertalen: Dat hij, die het hoofd eener eenige bende was, en de Caninefaaten en Batavieren, die , zo men geheel Gallie met hun vergeleek, flechts een gering gedeelte daarvan waren, dien wijdfchen omtrek van legers (of legerfchansfeti) vernield hadden. Pag. 54 — 55: Zouden alhier de woorden: Ita Romamis — mi les — clads fua dedit illilstre Batavee'fortitudinis argument'um ; in plaats van: Dus gaf de Romeinfche foldaat — door zijne neerlag een roemrijk voorbeeld van Bataaffche dapperheid; niet beter vertaald worden': Dus leverde de Romeinfche foldaat door zijne néér laag een roemrijk bewijs voor de Bataaffche dapperheid? Immers beteekent de fpreekwijs: een voorbeeld van dapperheid geven; bij ons geheel iet anders, dan hetgene hier bedoeld wordt! Pag. 58. L'bi fervantur Ma non fine miracido fpectanda ëxteris plus quam justi exercitus figna: wordt vertaald : waar men die vaendels van een talrijker leger dan het onze bewaatt, en den vreemdeling, als niet zonder een wonder verkreegen, vertoont: Wij merken aan, vooreerst: dat de vertaling van een talrijker leger dan het onze niet ftrookt met de beteekenis der woorden plus quam justi exercitus, noch met de gefchiedkundige waarheid, gelijk blijkt uit de aanmerkingen van M. zeiven ] als die Bladz. 304,305 "zelf aanteekeut, dat in beide de hier bedoelde gevechten de overmagt nan onze zijde, en niet aan die des vijands , geweest is. Ten andere kunnen wij ih de woorden: \mi 'fine miracido fjiect'auda exievis; den zin niet ontdekken, dien de vértaling 'er aan geeft; behalven dat ook pa» J de  van de n. vaderl. bibliotheek. l£>5 de zin niet aan de bedoeling van den Schrijver, naamiijk: den lof der Bataaffche dapperheid te verheffen , voldoet-, daar het hun toch weinig roem kon baren, m twee veldilasren , waarïn de overmagt aan hunne zijde was , niet dan door tusfchenkomst van een wonder, delegerteeKeïien der vijanden veroverd te hebben. Het eenvoudigst komt ons voor aan te nemen, dat de groot hier m* raculwn voor admiratio gebruikt, en dan is de zin der geheele plaats,-naar onze vertaling, deze: alwaar de vaa~. nen (of legerteekens) van een meer dan vol/lagen leger, die .een vreemdeling niet zonder verbazing kan acmfchouwen, bewaard worden. Door vaanen van een meer dan yoljlagen lener verdaan wij een zoo groot aantal vaanen, ais in een gewoon leger van dien tijd niet gevonden wierPa'" ï neutrale magten; is bekend; en dat de groot bet hier in dien zin neemt, dunkt ons te binken, deels uit de kort voorafgaande woorden: qui equitatèm utrmmie indifferentem colmt; die jegens beide partijen eene onzijdige'rechtvaardigheid oefenen; deels ook uit etc plaatfeliike ligging der'hier bedoelde volkeren, die wél nabil het oorlo-rstooncel woonden Qqui circa arma habitant.) maar niet'tusfehen de krijgvoerende partijen in; waaromtrent zie de aanmerkingen van M. Bladz. 355. L 4 Pa§«  TOS aanmerkingen der schrijvers vJL*& 10f' ^dm1uim^ Hispanis faas artes ; wii laten den tpanjaa.aen hunne gewoonten over: dus verta oh M. Wi zou S^SST *» ^ *« hunnf-teklTV Cverf^ f^Jores wd^mu, ad rep^entationem vieioits. vert. »7y jionden billijkere voorwaarden toe on de Swtf " s5?*^ g~ins! dit ™*£.&*L cE j '- WC:!,'llg tot eer wrftrekkcn. Maar rSïn; ^*fi?,llk T ge,dzaken gebruikt' om 7/bt ; trft' ''^ den *&i ™ daar van eraan, wordt tiet, even als reprajentare, toegepast od alles J^J^^SSS: vol*endl den*ard «kr ÏÏS; moest oi kon gefemeaen. Die is h'et Ciceroniaaasch eebruitt diet: wwaden tfd, Ern. Clavis Cic. in ^^SSfiS^Ï en dus; vertalen wij: Wij ftonden voordecligeriotïZden me m i .°Cbte" e"Jbet!alde» derhalven «e overwiniui^ met maar, daar zij reeds de onze was, vervroegden wii ker ïSriïï 5enot daarvanA door den overwonnenen rederij ir 'r-hH °eiT «t0S, C£ ftaan' ten ei"de tevens verderen toSÏÏ tegenftand en nutloos bloedvergieten te voor, "°"in ™im' ** est "a cupidine. ]- //"".'.? ua/'r Z'J »<" '» de ziel, dat is in den toorn oh de PCgeeiHjüieut - nnaren zetel hebben. Meer dan «cue redes L dSL^ r te dr,i:ken' d« bete door 2£ oyi^or^,/vertaald ware; onder anderen, omdat, hetgene d j d Latten afectas animi heet, bij ons bartstogt gekoemd Wordt, gelijk r<-"oi.ma P-ig. 104. Arcwr* leg urn confide bat civitas: vert: Gerust n* l' ";^ 'jrP&ï dC l1aat' Wi'i ***** daarvoor "vc£ * 1 «5- : •* ****** C(of bever: f'n,tfh*'r fl' t'* f*,* * Zoo we! de b0te"enis >W«t fijnen deze verta. Png. 11 o. Paidrat 'dmmi Parmengs cara furores. vert: .VI-RGaretha nad reeds de bedwongen* ,oede bevredigd. ■;T"r,1<',w1,4 aan' d** t'care bij de Romeinen *oo He o teekenae als door geweld van wapenen tot ótjderwer- h^'^SjT* tfa,re cn in ilct wezen fcfc *e»«e uitdrukken ; ten andere , dat tacdrat éUuUt eene zeer gewoone Laujnfche Spreekwijs is, voor do. tttue-  van de n. vaderl. bibliotheek. ioq mnerat et pacdrat, welke twee woorden hier per plex;as> mum, fameagevoegd worden; waaruit dan, in de derde plaats, van zelve blijkt, dac de Nederduitfche Spreekwijs * bedwan* gene woede bevredigen gutsen niet gefenikt is om den zin uer woorden pacare furores demitos uit te drukken ; immers de eerde beteekent: de woed'', die men een tijd lang in bed vang gehouden heeft, voidsening geven, door dezelve vrijen loop te laten; zoo bevredigde philii-pus zijne lang verkropte en bedwougene woede, door eg mond en hoorn, nadat mj hen in het net gelokt had, aan dezelve op te offeren. _ Dat nu deze beteekenis hier geheel niet te pas komt, ziet niet alleen hij, die de beide talen fhmen kan vergelijken, maar ook tr:k, die den fanenhaog van dit met de volgende verzen nagaat. Wij zouden dan menen te moeten vertalen : Reeds had marg' retha 'den op/land gedempt en de weed» beteugeld. Want dal de Landvoogdes na het dempen van den epitand, de weederde menigte, en dc misnoegde gemoederen in de daad bevredigd bad (welke beteekenis zekerlijk het woord pacare oorfpronglijk heeft.) wordt door de geichiede. nislen van dien tijd weder/pro ken , zoodat ook dit de zin niet zijn kan. Pag. ui. P'ct'erat armattss, nuilo prohibente; nee ufus Militis ullus erat; Vert: Echter was hij aan */ horfd van een leger gekomen, en memand had hem geweerd: daar een leger onnut was. — Het woordjen daar heeft eene redengevende kracht, cn dus zou, volgends de vertaling, de reden, waarom men Aiba niet geweerd h"i, vervat zijn in de woorden, daar een leger onnut va;. In het Latijn daarentegen drukken de woorden: nee ufttt militis ndus erat het gevolg uit van het gedrag der ingezecenen ; wij zouden daarom vertalen : zoodat zijne krijganagt onnut was. Echter was bij aan het hoofd van een leger gekomen, door niemand geweerd; zoodat zijne krijgsmagt onnut was. Eindelijk hebben wij een en andermaal virtus door deugd vertaald gevonden, waar, onzes erachtens, de beteekeaws van dapperheid, moed, enz. te pasfe kwam; als. Pag. 57. Viriu. turn miracula wonderen van deugd, voor: 'wonderen van dapperheid of heldenmoed. — Pag. 29. Sibi non tribuia, fed vir. tutes et vires indici; vert: geene belastingen worden ons opgeIgd, maar deugden en marifckappen, in plaats van: geene Jchattingen worden van ons gevorderd, maar heldendaden en manjchappen. — Pag. 59. nunquam deerrt vernttm et victoriarum amplisfima feges: nooit zal de riil.fi.' oogst van deugden (voor heldendaden) overwinningen ontbreken. L 5 over  17° OVER OE HEDENDAAGSCHE GRIEKEN. OVER DE HEDENDAAGSCHE grieken. T\ c geleerdheid der hedendaagfche Grieken beftaat bij hen \ £_Jf die nooit uit Turkijën in andere landen komen, meest alleen inde Griekfche fpraakkuust. — Zij verklaren in hunne Schooien de Sijntaxis van theödorus gaza, diebondigen wijsgeerig is, dezelve is van neösvtus, voorheen Leeraar te Bucharestl breedvoerig verklaard. Uit deze verklaring heeft athanasius eene uitlegging gemaakt. De leptologie, of fijner ontleding der taal, wordt door de Grieken op het fterkfte doorgezet. Daarom worden de Leerlingen zoo zeer met het Analyfis of Technologiegeplaagd. Onder dat alles verlfaan vele van de Griekfche Leermeesters, niet alleen de oude Grieken zeer wel, maar zij fchrijven ook zeer goed oud Grieksch , in ongebonden en in gebonden ftijl De beste Griekfche uitfpraak hebben de Conftantinopolitanen, maar zij vermengen de taal met vele trotfche woorden. Ook fpreken de Macedpoiérs en Tesfaliërs goed uit ; Hechter de kpiroten en Eilanders. Sedert kort gaan verfcheidene Grieken iiaaDuitschland en Frankrijk,om aldaar in de Philofophie en de Wiskunde, en vooral in de Geneeskunde te ftuderen, en maken daarin ook goede vorderingen. De ijver van den tegenwoordigen Bisfchop van Larisfa is zeer te prijzen. Deze waardige Kerkvoogd heeft reeds verfcheidene jonge lieden derwaards gezonden , en laat dezen op zijne kosten ftuderen. De leerlust der Grieken is altijd nog zeer groot. Daar worden 'er gevonden, die in den ouderdom van 50 jaren nog fpraken en wetenfehappen Ieeren. — Wanneer men eenen jongen Griek die fchooi gaat vraagt, wat hij wel zoude wenfehen , dan zal hij gemeenlijk andwoorden: lk .zou gaarn geld hebben, om buiten 'slands te ftuderen. Aan de Leermeesters wordt in Griekenland de rang voor alle andere perfonen gegeven. — De ongelukkige riga heeft 12 Landkaarten , met griekfche letters te Weenen laten drukken. Hij heeft vele oude Munten, die hij in het Keizerlijk Kabinet gezien had, op deze Kaarten laten plaatfen. De Kaarten vertoonen de landftreken bij den Donau, Griekenland en het voorlte deel van Klein Afie. Ze zijn wel bij verre niet volkomen, inaar toch bruikbaar, omdat de oude en nieuwe namen opgegeven worden. Een zeer geleerde Monnik DANiëL, die te Parijs ftudeert, heeft eene goede Geögraphifche befchrijving van Griekenland geleverd. Hij houdt zich thands te Yasfj op.- Over het algemeen beginnen de Grieken zeer vele boeken in nieuw Grieksch te vertalen. Twee zeer rijke Kooplieden , de gebroeders zoz ma te Moskou, hebben reeds verfcheidene boeken op'hunne kos. ten laten drukken en rondgedeeld, bij voorbeeld, de Matheus van den beroemden theotoki, die onlangs te Moskou geftorven is. — De beroemde eügenios van korfu, die te Petersburg  OVER, DE HEDENDAAGSCHE GRIEKEN. 1?i hmsf »nn het Hof leeft, heeft eene logica gefchreven , en ook de Matheus van segner. overgezet. Zekere anthimus te Weenen heeft eene Phijfica vertaald en een ander de Algebra van de la cail lr. Ook zijn 'er verfcheidene Historifche boeken vertaald. Daar zijn ook verfcheidene Spraakkunften en Woordenboeken van vreemde talen, voor de Grieken vervaardigd. Vooralbeminnen de Grieken het Hoogduitsch , dat in het fa men (feilen van woorden, aan het Griekseh zoo veel gelijkheid heeft. Zekere dabaris heeft voor de Grieken eene Hoogduitfche Grammatika uitgegeven. Zij leeren die taai-zeer grondig en fpreken ze goed uit. — Daar zijn verfcheidene Scholen inTurkijëu, iüs te Yasfij, te Bucharest, te Konftantinopolen, op het Eiland_Patb. mos, te Joannina cn cp meer andere plaatfen. Te joanuina is een zekere ps al in as, die te Weenen geftudeerd heeft. Deze onderwijst Matheus en Philofophie, en is bij ali -paciia zeer in aanzien. Kortom, daar begint zich een aangenaam morgen, rood voor de wetenfehappen aan den horizont der gratiën te vertonen, die eenen naderenden dag voorfpelt. Wijwenfcnen ijet, want van daar ontvingen wij de verlichting. HET lockwi T Z H"k d A l. TSreule heeft in derzelver omtrek zoo vele fchoone cn fchilderaehrige Valeié'n, dat de Reiziger door derzelver geduulige afwisfelingen geheel betoverd wordt. Onder de menigte dezer Dalen of Valeiën, zal ik thands het oog vestigen op een derzelver , die zeer weinig bekend, en echter een der bckoorlijkflen is: naamiijk het'Dal dat aan dc Zuidzijde aan Lockxits. grenst, en zich tot Reinharhds-grim uitftrekt, cn ouder anderen met verfcheidene bogten naa Ktei,cHa, zijnde het Landgoed van de vrouw van reiniiold, heenloopt. Deze fchooae Valei, welke verfierd is door een' zeer bekoorlijken tuin,welke naar een paradijs gelijkt vheeft finds twintig jaren van derzelver bezitlfcr eene eigendomlijke , ja ik voe;,' hier bij eene vrouwlijke bevalligheid aangenomen: vermids de gevoelige, en voor de fchoonheden der natuur vatbare vrouw, als tuinierfter veel bevalliger arbeidt dan de Man : derhalven vindt men hier ook overal voordbrengfels der vrouwlijke verbeelding , plotslingfche verrasfehingen , en de uitvoering der bekoorlijkste idealen. In eene onwillige zoete mijmering verzonken, verloor ik mij langs een eng pad, in een doolhof van Elzenlanen, alwaar het gemurmel van eene beek cn de breede fchaduw van bet gebergte koelte en wellust verfpreidde. Op eens vertoonde zich het lagchend gezicht der opene landerijen, en de bekoorlijke woning der vrouw van r ei n ii o l d. Naauwlijks kon ik mij aan den bekoorlijken weg ontrukken , alwaar men aan de eene zijde op het Eiland, cn aan de andere zijde op de laan ziet, die nevens 'e Kt-  ï7^ hét lockwitzér. dal. Katoendrukkerij is , om de vrieudlijke bezitfter van ditvcrblijf te begroeten. Naauwlijks had ik den omtrek bezichtigd die om het huis ligt, of ik wenschte in het zelfde oogenblik alles van nabij te kun. nen bezichtigen, wat de fchoonfte verfchieten mij op een' afftand vertoonden. Ik bleef befluitloos ftaan , wist niet werwaards ik iiet eerlte mijne treden zou wenden, en ademde met volle teugen den wellust van dit aardseh paradijs in. Een'c zoete begocheling die ook zelfs de verttompte bewoner der groote ftcden niet geheel onderdrukken kan, trok mij het eerst naa de hoogte, die op een' kleinen afftand van het huis ligt, waarop het Kerkhof is. Nimmer gevoelde ik bij eene begraafplaats in de ftedcn de aandoening die deze iandlijke rustplaats in mij deed ondlaan: aldaar benijdde ik de afgeftorvenen om hunne verlosfing vau alle zwakheid , behoeften en hartstogten des menschlijken levens: terwijl ik hier tevens het gemis der Iandlijke vreugd in den fchoot der natuur beweende. Voords begaf ik mij naa de Bergkapel, die zich aan het Noordlijke gedeelte van de bergen als eene kluizenaars woning verheft, waarin men door eene gebroken deur die van eene rots gemaakt is, binnen treedt. Van deze hoogte ziet men over het geheele Dal, als ooit op het groot en klein Kreifcka, het oude Lungwitz, de beek die langs deze plaats ftroorat, als ook Schekwitz dat op eene.hoogte ligt,-en eenige dorpen in de verte, en eindelijk praalt tusfehen eene keten vau bergen de zoogenaamde Mildsberg met een krater: hetgene het Romaneske fchoon van dit Oord in evenwigt fielt met het fchoon, dat eene foort van huivering inboezemt. De Lungwitzer beek is vischrijk, vooral aan de Aeche. Lungwitz behoorde eertijds aan eene Douariere van eenen Keurvorst van Saxen, welke Vorstin hetzelve tot een voordduurend penfiöen voor zes arme Weduwen maakte. In de Bergkapel bewaart de tegenwoordige bezitfter van het Lockwitzer Dal een boek waarin de namen van alle vreemde kunftenaars, geleerden en andere belangrijke perfonenwaarmede zij in kennis is, aangeteekend ziin. De beminnaars van het bad, worden aan den voet van den berg door eene hut met loof en boombasten bedekt, zeer aangenaam verrasch:, en vinden aldaar een met veel fmaak ingericht kamertjen. Wat bezitters van een Landgoed, die gevoel en fmaak hebben, ten uitvoer kunnen brengen, als zij hunne krachten vereenigen , werd ik eerst gewaar toen ik dit Oord en deszelfs omtrek bezichtigde; alwaar de vrouw van r f. i n h o ld , te Kreifeha , de Heer van Carlowitz te Rdhkdorf, dc Heer Hofraad s'chiïdle n, en de vrouw van fi,a m m i n g . en meer anderen met elkander wedijvereii om het nuttige met het aangename te verëenigcn. Ik bevond mij toevallig op de Jaarmarkt te Kreifcha. Onder hemelhoge populieren ftonden de kramen, van de Reinholdfche huisdeur af langs den tuin tot aan den muur van het Kerkhof, en  middelen tegen ratten en muizen. *7S en het fcheen als of de beminlijke bewoonder van het huis, uitdeelfttr was van al het goede en fchoone. 'Er heerschie een Ptwoel van vrijheid en gelijkheid, en de goederen en het aangenaamfte genot des levens fchenen hier gemeéhfchaplijk te zijn. Een teniers zou hier nieuwe ftof hebben kannen vinden tot eene Iandlijke fchilderij. Onder zoo menige verrasfching, die ik aan het zoo tedere gevoel van de vrouw van reinhold te danken had , was'er geene die mij zoo fterk trof, dan het monument dat zij zelve opgericht heeft. Een monument, waarbij zich ook zelfs de laatfte bezitters van dit Riddergoed nog met dankbaarheid aan haar Zttiieu herinneren. Hetzelve beftaat in eene te voren onvruchtbare ftreek lands , welke thands met tweeduizend vruchtboomeii praalt , die zij zelve geplant heeft, en welken zij te recht met den naam van haar Memento beftempclde. De beek van Lungwitz is van tijd tot tijd in deze vreedzame Valei uit derzelver oevers geweken , en men heeft haar eene andere bedding aangewezen: dit gedenkteeken zal echter zelfs door de waterftromen die van boven komen verfchoond blijven , en voor het nageflacht gefpaard worden, om zich nog in deszelfs fchaduwen te kunnen verheugen en met deszelfs vruchten te kunnen verkwikken. De muziek, en de nieuwfte literatuur was onze uitfpanning wanneer ongunftig wéér ons noodzaakte om t'huis te blijven. Mijne dagen verliepen hier in zulk eene bekoorlijke kalmte,dat ik niet zonder een zeker misnoegen aan het te rug keren in de groote wereld , welke nimmer de ledigte van het hart bevredigt, kon denken. Wanneer men voor de huisdeur ftaat, ziet men geen uitweg uit deze dille Valei door de keten van bergen, waarmede dezelve omringd is. In één woord, dit Dal is zoo be< koorlijk, dat ik de dagen, die ik aldaar doorgebragt heb, onder de fchoonfte van mijn leven reken. middelen tegen ratten en muizen. Men neme zoo veel fchaaflel van de hoeven der Paarden, als men tusfehen drie vingers houden kan, werpe het, in eenen pot, opgloeiende kolen, en zette den pot, waar zich de ratten bevinden. Om den derden dag moet men dit, wel ftinkend, maar zeer nuttige middel, herhalen; terwijl men 'er aan oorden, waar men zich voor de ratten niet wist te bergen, met hetbeste gevolg, de proef van genomen heeft. Ook verdrijft men ratten en muizen door middel van een deeg, uit meel en vijlfelvan daal, met gebraden fpek, toebereid. Of'men delt eenige ratten en muizenvallen, waarin men ze levend vangen kan, op de koornzolders, in kelders of in de vertrekken,waar zij zijn. Des morgens vifueert men alle de vallen, houdt, over iedere val, eenen ledigen zak, laat de gevangenen levend daarin lopen, neem: het dier, door behulp van den zak, ia  1^4 SCHRANDERHEID, ENZ. HET EOOSÜARDIG MEDELIJDEN. in de hand, ilaat dan den zak te rug, grijpt de rat of muis bij den kcp, en deekt ze, tot aan den hals, in wagenfmeer, dat door traan zeer verdund is, waarüp men de dus bcfmeerde dieren, die geen wagenfmeer noch traan ruiken mogen, levend laat lopen. Uit angst lopen die befmeerde ratten en muizen nu alle hare holen door, tot dat zij derven ; overal brengen zij tevens den dank, en dus wordt men, binnen weinige dagen, van dit lastige ongedierte bevrijd. De naaste buurman krijgt dan, wel is waar, een bezoek; maar hetzelfde middel kan 'er hem insgelijks van bevrijden. Zeker Kapitein liet tien Tamboers zijn huis doortrommelen en verdreef daar door al iijne gatten. Zij zijn dus niet goed tegen den vijand. schranderheid van een sentimenteel jon» i o e l 1 U g. Toen het lijden van den jongen werther in het licht gekomen was, hoorJe zeker fentimentecl mannetjen in een gezelfchap, waaiïn zich meer van zijn (lag bevonden, zeggen , dat dit een onvergeüjklijk fchoon boek was , welk men, ten minde, tweemaal agter een, doorlezen moest. Oogenbliklijk begaf onze f'chrandere bol zich naa den Boekverkoper, bedelde twee Exemplaren van dit Werk en liet ze in éénen band binden, opdat hij het terdond, tweemaal agter een, lezen kon. het i300süardige medelijden. In zeker gezelfchap van vevdandige Dames, klaagde een pronkertjen, die, wegens zijne zoutloze gefprekken en laffe fnorkerij , overal bekend was , over verbazende pijn in het hoofd, cn voegde 'er, glimlagchende bij: „maar wat zal ik zeg„ gen , dit is de gewone ziekte der fraaie geesten." ,, Ik be„ klaag u dubbel;" riep hem draks eene Dame uit het gezelfchap toe, ,, want dan heeft de een of ander fraaie geest U „ die kwaal zeker aangezet." opwekking tot vreugd, bij het naderende p.aasch feest der christenen. ^J\\i welkom, jonge Lente dagen! Beglansde kind'ren van den tijd! Eeu uit uw rei, bezit voor de aarde Gewis, eene onbcfchrijf'bre waarde; Een uit uw rei is door de Christ'nen Aan je sus gloriefeest gewijd. Een  . OPWEKKING TOT VREUGD , BIJ HET NADEREND PASCHA. 1?5 Een uit uw rei, ö Lentedagen! Zag heel de menschlijke natuur, In 't oog der zuivre Geestenwereld, Met onfchulds morgenwaas bepereld,_ Voor zoo veele eeuwen, heerlijk fchittren, Omftraald met Godlijk liefdevuur. De vlekloos reine Zoon des Eeuw'gen, 't In zinlijk ftof geteekend Beeld Vau 't Wezen, door geen taal omlchreven; Die Zoon, dat Beeld heeft roemrijk t leven, Dat eindloos werkend blijft ontwiklen, Heel 't menschlijk aanzijn meegedeeld. Triümf! geen dood baart meer verfchrik''ing. De donkre wolk der fterflijkheid Houdt, even als een Lentemorgen, In koele neevlen, 't licht verborgen; Maar toont ons toch de roozenverwen, Die ginds de heldre dag verfpreidt. Triümf! in 't graf heerscht geen verderving. De nutfte ontbinding voert alöm 't Ontleende ftof der Aardelingen, Van daar weêr in den loop der dingen. Maar 't onverdervend geestlijk ligchaam Blijft eeuwig 't menschlijk eigendom. De weg naa Gods onzichtbre wereld, Is groots met glorieloof beftrooid. Van fmart en fterflijkheid ontheven, Trad je sus wéér in 't zichtbaar leven; De fterfling juichte; en de eerfte Seraf Zag nu de menschlijkheid voltooid. Ja, uw natuur, ó Mensch! duldt foltring: Zij drinkt, wanneer 't Gods wil gebiedt, Vol moeds, den bitt'ren kelk des lijdens, Daar de uchtendfcheem'ring des verblijdens, Van de overzij der donk're graven, Haar troostend aanlacht, in 't verfchiet, Wij, Chtistnen, zijn verhoogd, in je sus: Hij, de Eerst'ling der volkomenheid ; Hij daauwt op jonge bloeifemknoppen, Geloof en Hoop, als pereldroppen Waarin de Zon der eeuw'ge waarheid Haare onbewolkte ftraalen fpreidt. Triümf! die Zon, wier glans, beneveld, Op dwalings hersfenbeelden fcheen, Die Zon heeft je sus uit haar kimmen, Voor 't grof bezintuigd ftof, doen klimmen. Hij,  176 opwekking tot Vreugd, nij het naderend pascha. Hij, waarlijk dcod, Hij zelf herleefde; 't Werd licht, en twijflings nacht verdween. Aan de oevers van den droom der wisling, Ontluikt-'-voor ons 't volmaakst genot. Wat in dien droom ook wordt bedolven, Hij fchaadt ons nooit; neen, in zijn golven, O Cbrist'nen! fpiegelt z'ch de fchaduw Van ons toekomend heerlijk lot. Komt, vieren wij, met blijde aanbidding, De zegepraal op dood en graf: De lieffte vreugd van 't vlugtig leven Moog' trouwloos aan ons hart ontzweven, In 't uur des doods toch droogt verrukking Den jongden traan des rampipoeds af. Schoon 't vaal gebrek ons knagend foltert; Schoon de onfchuld lasc'rend wordt verkragt; Schoon vrienden trouw'ioos ons verdoten, En 't zielverfcheurend leed vergroten: Nog eind'Joos meer moest je sus dulden; Maar dervend , riep Hij, V is volbragi l Velbragt, ó jesus! dien triümftoon Klonk Godlijk groots van Goigotha. Aan 't grensperk van dit ftollijk leven, Eer ons de palmkrans wordt gegeven, Doen Eng'len, '/ is volbragt, nog klinken ;- En 'svroomen doodfnik galmt het na. Juicht, Christnen! uw gedorv'nen leeveu: ja, reeds in jesus opgedaan, Mag 't zaligst weerzien U verbeiden, Een weerzien, zonder vrees voor fcheiden. De dood ontfluit voor U de toekomst, En 't graf biedt U zijn rustkoets aan. Juich , Aarde! uw loopkring is veradeld, Bij 't glinst'ren van den 1'choonden dag , Toen uw bedaauwde boezem beefde, En 's Eeuw'gen fluim'rend dof herleefde ; Toen 't Hemelchoor, in de open grafrots, De waarde en 't heil der Menschheid zag. Triümf! elk jaar viert heel de fchepping Nog 't gloriefeest, wanneer de Maan Der Lentenachten vreedzaam duister, Verzilvert met haar' vollen luister , Triümf! juicht, Christ'uen viert or.s PaaschfeCstj Dankt, knielt, bidt vol verrukking isn.!  MENGELSTUKKEN. BESPIEGELINGEN OVER HET ONCELOOF. Zonder God, zonder Godsdienst, zonder beginfelen., zonder eenige hoop te leeven; te geloven, dat de verfoeilijkfle misdaden en de zuiverde deugden niet dan bloote klanken zijn, alle menfchen als lage en zotte gedaanten te befchouwen , die men fpreken en handelen doet op een kluchttooneel, en die Hechts beftemd zijn om voor zotten te fpelen , tot vermaak der aanfchoiïvvers; zich «elven als een voordbrengfel van bet geval, en bet eeuwige eigendom van bet niet te houden; deze denkbeelden hebben , ik weetniet wat, akeligs en doodÜjks in zich* hetwelk de ziel niet zien kan zonder afgrijzen; cn het is zeker, dat het Ongeloof meer de wanhoop van den zondaar zeiven is, dan de eigenlijke bron tier zonden. De Ongelovige is een mensch zonder zeden, zonder braafheid, zonder charakter; diegeeiien anderen regel ,dan zijne driften ; geenen anderen wil, dan zijne verkeerde heigingen; geenen anderen beer, dan zijne begeerlijkheden; geenen anderen band, dan de vrees , voor eenen magtiger; geenen anderen God, dan zich zeiven , kent: een verbasterd kind, omdat hij meent, dat het geval alléén hem ouders heeft gegeven; een trouwloze vriend, omdat hij de menfchen enkel als rampzalige voordbrengfels eencr vreemde en toevallige vermenging houdt, aan wien hij flechts door kortftondige banden verboijd-n is; een wreede meester, nadien hij zich verbeeldt, dat de fterkfie en de gelukkigfte altijd gelijk beeft. De ontmenschte misdaden en de zuiverfte deugden, alles is bij hem even gelijk, dewijl weldra eene eeuwige vernietiging den rechtvaardigen en godlozen zal gelijk maken en hen beiden, voor altijd , in de akeligheid van het graf onder een mengen zal. De wereld is vol van zulke zinneloze menfchen, aan wien al wat zij niet begrijpen kunnen, verdacht voorkomt. Zij richten in hun eigen hart eene fnoode rechtbank op, waarop zij zich beroepen , tegen het gezag van God zeiven. Zij vormen midden in de wereld eene afgrijslijke maatfchappij, waarïn zij heimlijk hunne lasteringen uit- VII. DIEL. MENHKI.ST. NO. 5. M W»«  J7S BESPIEGELINGEN OVER HET ONGELOOF. braken. Niets is voor hunne vuil*) tongen heilig. Het eerwaardige'juk van het geloof fchijnt hun eene kinderachtige dienstbaarheid toe, hetwelk de zwakheid en het bijgeloof vail Tiet ïhénschlijke geflacht zich zeiven heeft opgelegd. Zij willen alléén befchikkeh over hunnen Godsdienst en hunne pligten , zoowel ais over hun noodlot. Menfchen, de vervloeking van het heel-al waardig, en echter dikwijls als wijze en Verhevene vernuften geëerbiedigd: zwakkeen buitenirorige geesten, die meer grond en" vastigheid in dc dub ter'ueden en onbegrijpliike holen der Godloosheid vinden dan in de waarheden van het Geloof. *' '• " . liet is niet, omdat men zoo weinig zekerheid ;n den Godsdienst vindt,dat men befluit,zich zeiven te moeten overgeven aan dé losbandigheid; maar dit zelfs, zich overste geven aan bet vermaak, werpt den mensch in de onzekerheid omtrent clen Godsdienst. 'Dan eerst wordt bet Geloof verdacht, wanneer het een last begint te worden ; en tot op heden toe beeft het Ongeloof'geene wellustelingen, maar de wellust bijna allcde Ongelovigen, voordgebragt. Wolkan men dwazer vinden, dan te geloven, of dat het geval alléén het gamfehe getlacht der menfchen op aarde zou hebben voordgebragt, cn 'dat de zoo wonderbare vorming van hunne ligcbamcn', deszelfs famenbin' ding, enkel aan eenen toevalliger) en zonderlingenfamenlo.ip deMloffen zou te danken hebben; of dat, bijaldien God zelf ben al uit-'het nie.t mogt hebben vcordgetogen, dat hij hen op aarde geplaatst heeft als een onvolmaakt werk , zonder zich vertier met hun te willen bemoeien; latende hen hier beneden zonder bcltcmming, zonder wet, zonder hoop , omdoolen ; alléén door het geweld hunner' driften geleid, geenen anderen breidel' hebbende, even als de beesten, dan hun dierlijk inlrJiicf., en de algemeene vrijheid van die driften tc voldoen, zoo wanneer zij hierin geen bcletfel vinden. Niets is meer vernederend voor het Ongelóof, dan het tct deszelfs oorfni\>h.°. te rug te voeren; het draagt terr onrechte den naam vau wetenfehap en verlichting, daar het een voordbrengfel' is van misdaad eiï duisternis, liet is dus niet de kracht der rede; diédè voorgewende'OngeJqvJken zoo ver gebragt beeft; het is de zwakheid va» een'bedorven hart, hetwelk zijne'fchandelijkc neigingen niet beeft kunnen onderdrukken; zelf- is het eene iaf* hartigheid, welke, 'daar :zij de veri'chrik'kingen en be- drei-  BESPIEGELINGEN OVER HET ONGELOOF. 179 dreigingen van den Godsdienst met geen vast oog verdragen cn befchouwcn kan, zich zelve tracht gerust te fieÜeu , door telkens te herhalen , dat dit Hechts kindcr verf'chrikkers zijn : de Ongelovige is iemand, die des nachts bang is, en die geheel alléén in de duisternisfca wandelende, zingt, om zich zeiven te bemoedigen. Een. Hecht gedrag maakt ons altijd lafhartig en fchroomvalhg, en 'het komt alleen uit eene over gedrevene vrees voorre eeuwige (traffen voord, wanneer een vrijgeest ons genadig vóórpredikt en voorhoudt, dat dezelven nog onzeker ziin. Hij beeft intusfehen, cn zoekt zich zeiven, tegen zich zeiven, gerust te (lellen, doch kan op dien eigen Hond het gezicht zijner euveldaden niet verduuren, noch dat der Irr'afle, die op hem wacht. Met één woord, hij is een lafhartige, die zijne vrees met eene valfche vertooning van moed tracht te bedekken. Bij zijne geboorte Bragt de Godloze de grondbeginh is van den natuurlijken Godsdienst, die aan alle menfchen gemeen zijn , ter wereld. Hij vond in zijn hart eene wet gefchreven , welke alle geweld , onrechtvaardigheid , trouwloosheid , en aües , wat men zelf niet dulden kan, verbiedt. De opvoeding verfterkte deze gevoelens der natuur; men leerde hem eenen God kennen; dien beminnen, dien vrezen. Men wees hem de deugd aan, in derzelver voorfchriften, en maakte dezelve hem beminïijjk door voorbeelden; cn al mogt hij.bij zjücji ze!ven neigingen ontmoeten, die met zijnen pligt ftrijdig waren , en bij "zich door dezelven liet vervoeren , nam zijn hart hcimlijk de zijde der deugd tegen zijne eigene zwakheid. Dus leefde in het eerst de Godloze op aarde; hij aanbad, met de overige menfchen, een Opperwezen; hij eerbiedigde zijne wetten; hij vreesde zijne kastijdingen en verwachtte zijne beloften. Hoe komt het dan, dat hij God niet langer erkende? dat zijne misdaden hem als menschlijke wellevendheid zijn voorgekomen, de hel als een vooroordeel, cle toekomst als eene hersiénfehim, en de ziel als eene vonk , die met het ligchaam uitgebluscht wordt? Langs welke trappen is hij tot die nieuwe en vreemde kundigheden gekomen V Naarmate dat zijne zeden ongeregeld werden ,.kwamen de regelen hem verdacht voor, en naarmate hij dierlijker werd, poogde hij zich wijs tc maken, dat de mensch gelijk is aan de dieren. - Men gevoelt eene fpijt in zich, van met een al te zwak en vreesachtig geweten geboren te zijn. Men benijdt her, M 2 • lot  l8o BESPIEGELINGEN OVER BET ONGELOOF* lot van hen, die men onwankelbaar en ftcrk in hunne Godloosheden gelooft te zijn; die echter misfchien op hunne beurt hcimlijk aan de rampzaligfte wroegingen overgegeven zijn; en in fterkte, die zij niet bezitten,eer Hellende, ons lot met nijdige oogen befchouwen , nadien zij ons alléén naar de vrije gefprekken , die wij met hun houden mogen, beöordeelende, ons houden, voor hetgene zij zeiven in onze oogen fchijnen te zijn, dat is voor datgene, hetwelk wij niet zijn, en voor hetgene zij en wij wensch* ten te wezen. 'Er zijn nog menfchen onder ons, die van de Godheid bijna een even verkeerd en even valsch denkbeeld hebben, als eertijds de Hejdefifche Wijsgceren daarvan hadden; die haar in alle de gebeurenisfen des levens voor niets rekenen konden ; die hun leven voordleeven , als of het geval of de eigenzinnigheid der menfchen alle de ondermaanfche dingen beflistte, die het geluk of ongeluk erkennen als de twee eenigfte Godheden, welken de wereld regeeren, en die in alles", wat 'er op de wereld omgaat, de eerfte hand hebben : menfchen , die verre van de verborgenheden van het toekomende, in het diepe en ondoorgrondelijke raadsbefiuit der Voorzienigheid te eerbiedigen, dezelven in belachlijke cn kinderachtige voorzeggingen gaan opzoeken, die aan den iterveling eene wetenfehap toekennen, welke God voor zich alléén behouden heeft; die met een dwaas vertrouwen op dc mijmeringen van eenen valfchen Profeet , gebeurenisfen en onwentelingen verwachten, welken het lot vau Volken en Koningrijken beflisfen moeten •; hierop eene iedele hoop voor zich zeiven vestigen,en debuitenfporigheden vau waarzeggers en vogelwigchelarijën of de Godloosheid der Toveresfe te Endor en de Orakels van Delphos en Dodona doen herleeven. Het Ongeloof moet men tot hulp der driften inroepen; want deze zijn te zwak om zich geheel alléén ftaande te kunnen houden. Alles heftrijdt dezelven in ons binnenfte , onze kundigheden, onze gevoelens, ons geweten; men dient voor hun derhalven eenen (leun te zoeken,en hen tegen ons zeiven te verdedigen. Men wil immers niet, dat onze geliefkoosde hartstochten, misdadig zouden zijn,noch onophoudelijk te ftrijden hebben voor de belangen van zijne vermaken tegen die van zijn geweten; men wil van zijne euveldaden gerust genot hebben, en zich ontlasten van eenen verveelenden zedenmeester, die fteeds de zijde der deugd tegen ons zeiven opvat. Men geniet flechts  BESPIEGELINGEN OVER HET ONGELOOF. iSl flechts "ten halve zijne driften, zoolang de wroegingen van het geweten ons het vermaak van dezelven betwisten; men koopt den prijs voor de misdaad ce duur, wanneer men die ten koste der rust, die men 'er in zoekt, zou kopen. Men moet zijne buitenfporigheden eindigen, of trachten zich daarbij gerust te Hellen. En daar het te veel moeite kosten zou, ze geheel vaarwel te zeggen, en men 'er -' zich niet gerust bij kan Hellen, dan door het twijfelen aan waarheden , die ons ontrusten , doet men dezen aan zich zeiven als twijfelachtig voorkomen , om ten dien einde tot deze gerustheid te komen; men dwingt zich zeiven tot de overreding, dat men ongelovig is , dat is te zeggen , de groote kracht der losbandigheid bcflaat hier in, dat zij ons brengt tot de begeerte naa het ongeloof. Daaglijks ziet men menfchen, die te zwak om God te dienen, menen flerk te fchijnen, wanneer zij den fchijq maken van hem niet te kennen. Menfchen, die van de geloofsleer niets anders kennen dan de lasteringen , die dezelve beftrijden; die geleerd hebben ongelovig te zijn, vóór dat zij leerden geloven ; die enkel uit verwaandheid godloos zijn, en dikwijls anderen dc ongelovigheid inboezemen , waartoe zij zclven nog niet geheel hebben kunnen geraken. De Godloze zoekt zich te overreden , dat 'er geen God is , ten einde zich in zijne ongebondenheden gerust te Hellen , die hij wel gevoelt, dat niet ongeflraft kunnen blijven, indien 'er boven ons een wreker der zonden beftaat. Zijn geweten en zijne rede komen hcimlijk tegen deze godloosheid op; de Hem der natuur , die zonder ophouden haren Schepper verkondigt, kan hij niet verfmooren; doch hij beichouwt ze ais een vooroordeel der kindsheid en een overblijffel der ijdcle vrees, welke de opvoeding, meer dan de natuur zelve, in zijne ziel heeft agter gelaten. Geene andere bron heeft de misdaad op deze aarde. Allen band van Godsdienst moet men verbreken, wanneer men zonder knaging, allen band van deugd, fchaamte, onfchuld vernietigen, cn liet gerust genot van zijne misdaden fnuiken wil. De Godsdienst kan zich nimmer met een ongebonden leven verëenigen. Zijne bedreigingen vergiftigen alle misdadige vermaken , men moet of zijne vermaken vaarwel zeggen, of onophoudelijk de wroegingen en verfchrikkingen dulden, die ons verontrusten en verfcheuren; dc keuze M 3 wordt  I§2 BESPIEGELINGEN OVER HÉT ONGELOOF» Wordt ras gedaan; men gelooft niets meer, en men leeft gerust in de misdaad. Men vindt menlcUen , zelfs in zekere fecle, in weiken de onwetendheid , omtrent zekere ftukken , eene verdiende behoorde uit te maken,in welken de welievenaheid tnbcfchaafdheid ten minfte vorderde, dat men voor hetmiust die wetende den onkundigen zou fpelen ; men vindt menfchen , die zelfs niet datgene • weten van den Godsdienst, hetgene zij daarvan behoorden te weten , om hunne zeden daar naar in te richten; •en die evenwel onleerzaam zijn, die vrezen 'er te veel van te geloven , die tegen alles twijfelingen inbrengen, behalven tegen hunne eigene ellende, en de zichtbare zinneloosheid van hunne levenswijze. Het zou al te droevig en te laag wezen voor den verwaanden mensch in de weelde verzonken, om tot zich zeiven in het geheim te zeggen : ik gevoel mij nog te zwak, en te veel aan de vermaken overgegeven, om dezelven te kunnen verlaten: dit voorwendiél zou hem toch nog alle zijne knagihgëri doen behouden : veel liever zegt hij aan zich zeiven : het is nutloos betere levenswijze aan te vangen, omdat 'er niets overig is na dit leven. Dit voorwendfel is veel gemaklijker, omdat het alles bcflist; het laat ons in eenen zekeren (laat van gevoelloosheid wel- ' ke ons verhindert ons zeiven te doorgronden , en wegens onze hartstochten, al'te droevige opmerkingen te maken. Wij gevoelen weinig knaging, omdat wij ons verbeelden Ongelovigen te zijn, en om dat deze verbeelding ons bijna de zelfde gerustheid verfchaft, als de Godloosheid zelve; dit is ten minfte eene. afleiding , welke de aandoenlijkheid van het geweten verdooft en ter zijde zet; 'en daar zij ons zeiven immer doet houden voor hetgene wij niet zijn, brengt deze verbeelding te weeg, dat wij leevcn, even als of wij in de daad waren, hetgene wij verlangen te wezen. Alzoo houden wij ons eenigzins onzijdig tusfehen geloven cn ongodsdienflig te zijn, waar naar zich onze gevoelloosheid fchikt , nadien men overdenking nodig heeft, ten einde eene partij te kiezen, en om onzijdig te blijven, men niet meer behoeft te doen ,dan niet na te den"ken , en flechts op den ouden voet, voord te leevcn. De verouderde en volftrekte Godloosheid heeft, ik weet niet wat, in zich, dat fchrik verwekt ; maar, daar nu de Gods-  BESPIEGELINGEN OVER HET ONGELOOF. 1S3 Godsdienst van den anderen kant voorwerpen oplevert, die verontrustende zijn, en de,hartstochten niet bevredigen; wat nu te doen tusfehen deze twee uiterften, waarvan het' een de rede verkracht , het ander de zinnen ? Men blijft onbellis: cn twijfelend; men geniet, onder afwachting van de kalmte, welke deze ftaat van befluitloosheid en onverfchiliigheid nalaat; men leeft, zonder te weten wilt men is, omdat het gemaklijker is niets te zijn, en te keven zonder nadenken , en zonder kennis. Wij ontmoeten ook menfchen , die alles, wat het Ongeloof, hoe zwak en ongerijmd ook, het Geloof tegenwerpt, aanneemlijk en overtuigend vinden; die (leeds- opmerkzaam zijn bij de eerfte kinderachtige twijfeling, die de Godloze'voordbrengt; die verheugd zonden fchijhen te wezen, wanneer de Godsdienst iet valsch'ware; en die minder getroffen zijn, door dat eerwaardige overwigt.van bewijzen , welken eene hoogmoedige rede doen verdommen, en die dc waarheid van den Godsdienst bevestigen, dan door een winderig gefprek, hetwelk denzelveu beftrijdt, en waarïn dikwijls niets emdigs gevonden wordt, dan de ftoiitheid der Godloosheid en lastering: menfchen , die aan het gemeen het geloof aan zoo vele wondervolle gebeurenisfen overlaten, welken de gefchiedenisvafi den Godsdienst voor ons bewaard heeft: die fchijuen te geloven, dat alles wat boven de menschlijke krachten is, ook die der Godlijke Almagt te boven gaat; en die de wonderwerken aan eenen Godsdienst'ontzeggen, die niet dan op dezen gegrondvest is, en die zelf het grootfte vau alle wonderen is. De Ongelovigen zijn gewaande kloekmöcdigen ,. die zich uitgeven voor hetgene zij niet zijn, die zich altijd beroemen niets te geloven „ en die door zich zoo derk te beroemen, dit eindelijk van zich zeiven geloven , gelijk aan zekere nieuwhakken edellieden , die de duisterheid van hunne afkomst , en de 'laagheid van hunne geboorte nog aankleeft , en' die des niet te min willen . dat men hen van hoge afkomst en van hoge geboorte houde, en alleen door dit geduurig zeiven tc zeggen , het te verzekeren, en publiek te maken , zoo ver komen, dat zij het bijna zeiven geloven: even zoo is het met de gewaande Ongelovigen. Zij hechten nog otn zoo te fpreken aan het geloof, hetwelk zij van kindsbeen af ■ontvangen hebben , hetwelk nog met bun 'bloed voordvloeit ,en nog niet geheel uit hun hart is uitgewischt; M 4 maar  1*4 BESPIEGELINGEN OVER HET ONGELOOF. ïVêzr dit is voor bun eene foort van lage geboorte, waar over zij ichaamrood worden ; door gefedig te ze^en, dat zij mets geloven, door dit te verzekeren, door 'er zjcli op te beroemen , geloven zij eindelijk zeiven dat zij mets geloven. Zij hebben wel betere gedachte van zich zeven, omdat deze beklagenswaardige belijdenis van ongeloof geene gemeene kundigheden onderdek, gepaard mer eene kracht cn verhevenheid van geest, en eene zonderlingheid die behaagt en dreclt. Men heelt hooren zeggen dat fomm.ge groote, beroemde en zeer gejichte mannen van hunnen tijd niets geloofden; men dek in deze groote voorbeelden eer; het fchijnt roemrijk te ziin na zoo doorluchtige voorgangers insgelijks niets te geloven , men heelt daarom onophoudelijk hunne namen op de tong. Du is een valfche roem, dien men zich zeiven geelt, waarin minder ongelovigheid , dan belacbüjlce verv aandheid en kleinheid van geest gemengd is ;' omdat mets lager, niets verachtlijker is, dan zich zei ven uitte geven voor hetgene men niet is, en meteen masker aan te nemen eene andere vertoning te maken. Moogüjk is het volftrekte Ongeloof een zeldzaam gebrek onder ons , doch niet minder is zulks in de daad de eenvoudigheid des geloofs. Men veroorlooft zich geene twijfelingen , wegens den grond der verborgenheden , maar men gehoorzaamt als wijsgeer, en als zich zelvcn eenen . ia^t op leggende. Men zou fchrikken van het geloof zijner vaderen af te wijken, maar men zoekt hunne goede trouw te bedillen. Onze eeuw boven a! is vol van zulke half gelovigen , die onder voorwendfel van den Godsdienst te zuiveren van al wat de ligtgelovigheid of de vooröordeelen daarbij mogten hebben gevoegd, aan het Geloof, alle verdiende van onderwerping ontnemen. ^ Dikwijls doet het gezelfchap van vrijgeesten fommigen de taal der godloosheid voeren. Men wil zoodanig voorkomen als die genen met welken men door vermaken en losbandigheid verbonden is. Men meent, dat het fchanoelijk zijn zou losbandig te wezen, en voor de getuigen cn deelgenoten van onze ongeregeldheden , nog den fehijn te hebben van te geloven. De toeffand vau eeoen wellusteling, die gelooft, is een zwakke en lage tfefland. Zal dus de losbandigheid een goed voorkomen hebben, moet uien ze verëenigen met de godloosheid en vrugecsterii; anders zou men flechts èen iiieuwling in de iösbandighejd wezen , en' een oveftiijffel tan Godsdienst zou  BESPIEGELINGEN OVER HET ONGELOOF. ï"g zou nog te veel van de kindfche jaren en het Schoolonderwijs vcrtoorren. Al wat de Godsdienst heerlijks heeft, is het onderwerp der wereldfche gefprekken geworden; men fpreekt, men beflist daar ligtvaardig over alles. Verwaande menfchen , van eene oppervlakkige bekwaamheid, die ter zake van den Godsdienst geene andere kennis hebben, dan dat ze meer tloutmoedigheid hebben, dan de onwetende en de groote hoop , wier geheele kunde in eenige gemeene en afgezaagde twijfelingen beftaat, welken zij van anderen gehoord , maar niet zei ven hebben uitgedacht; twijfelingen die zoo menigvverf zijn opgelost, en die enkel nog fchijnen in wezen te blijven, om de waarheid zooveel tc meer luister bij te zetten. Menfchen, die, bij hunne ongebondene zeden, nooit een uur üjds nut ernftige oplettendheid, aan de waarheden van den Godsdienst hefteed hebben, Mappen luchtig, en beflisfen over zaken, welken een geheel aan de ftudicn gewijde leeftijd naauwlijks zou kunnen ophelderen. Inditin bet Ongeloof zijnen grond in wezenlijke onzekerheden omtrent den Godsdienst had , zou dat Ongeloof, zoo lang die onzekerheden aanwezig waren , altijd het ,% zelfde blijven. Maar dewijl onze twijfelingen niet dan uit onze hartstochten ontftaan, en dezen niet altijd de zelfde, noch even hevig en meester over ons hart zijn, veranderen onze twijfelingen zonder ophouden even als onze hartstochten. Zij groeien aan, zij verminderen , zij taanen, zij komen op nieuw te voorfchijn. Zij zijn altijd even veranderlijk , en ftaan altijd in den zelfden graad met onze driften, met één woord, zij volgen het lot der hartstochten , omdat zij niet anders dan de hartstochten zclven zijn. Slechts weinigen zijn 'er die vau die doolwegen te rug komen, op welken dc Godloosheid hen geleidt. Men keert niet gemaklijk van het verderf der Godloosheid tot de rede te rug. De jaren doen de hartstochten verfterven , maar de trotsch van het Ongeloof herleeft, en verfterkt zich met de jaren. Hoe meer en ernftiger de jaren worden, zoo veel te meer gezag en eene foort vart beter voorkomen geven zij aan de Wijsgecrte der Godloosheid, en de grijsheid is juist de tijd, wStarïn de Godloze zich het meest eerwaardig fchijnt, cn in welke dezelve hem ook meer loftuitingen van zijne navolgers verfchaft. Indien" dc Godsdienst niets anders dan verborgenheden , M 5 die  I?6: BESPIEGELINGEN OVER HET ONGELOOF. die de rede te boven gaan , voordroeg , zonder daarbij te voegen, grondregelen, waarheden, die de driften breidelen, zou men moedig kunnen verzekeren, dat de Ongelovigen, zeldzaam zouden wezen. Af'getrokkene waarheden of dwalingen, welken te ontkennen of re geloven onverfchillig is, zijn bijna voorniemand belangrijk. Men zal weinigen van die menfchen, alleen door zuivere waarheidsliefde gedreven , vinden, die aanhangers en ijverige verdedigers van zekere enkel befpiegelende ftukken , en die nergens betrekking op hebben , alleen ©mdat zij ze voor waarheid houden. De afgetrokkene Wiskundige waarheden hebben in onze dagen eenige vuurige cn achtingswaardige voorftanders gevonden, die zich geheel hebben toegewijd, om al wat het minst bevatkjk in ae ontelbare geheimen, en de diepe afgronden der wetenfehap gevonden werd, te ontvouwen. Doch deze ij veraars zijn Hechts enkele en zeldzame mannen geweest. Voor befmetting was hier niet te duchten; ook heeft die geen voordgang gehad. Men bewondert hen, maar zou . hen niet gaarne willen navolgen. Indien derhalven de Godsdienst niet dan zulke afgetrokkene , zulke voor het zinlijke geluk onverfchilJige /zoo weinig voor de harts- ' tochten en eigenliefde belangwekkende waarheden voorttel.de , zouden de Godlozen nog zeldzamer dan de Wiskunftenaars wezen. Men beftrijdt de waarheden van den Godsdienst, omdat zij ons bedreigen ; maar men kant zich niet tegen andere waarheden, omdat derzelver waarof valschheid ten onzen opzichte niets beflist. Wanneer men de meesten van die menfchen, die zich Ongelovigen noemen , die zonder ophouden tegen de volks vooröordeelen uitvaren, toetst, ontdekt men ,"dat al hunne kennis in eenige verfletcne gemeene twijfelingen beftaat, .welken men ten allen tijde te berde heeft gebragt, en die men nog daaglijks in de wereld te berde brengt; dat zij niets weten dan zekere brabbeltaal, die van hand tot hand voerdgaat, die men aanneemt, zonder ze te onderzoeken , en herhaalt, zonder ze te verftaan. Men ontwaart dan, dat hunne gantfche bekwaamheid op eenige vriigeestige gefprekken neeïkomt, die., om zoo te fpreken,"de gemeene ftraattaal worden, op zekere dikwijls afgeweerde grondregels, die, 1.:: hoofde der geduurige herhaling, tot de laagte van lapwoorden daalen. Zij, die deze gefprekken voeren, ziin 'deden door de vermaken verwilderd, wien het geweldig fpijtcn zou, een oogenblik over te hebben, ten einde, met verveling waarheden te onderzoeken, om wel-  be sfie gel-in gen over het ongeloof. I«7 wt&én te keren kennen zij *i.ch "^^'^S vu eenen ligtztnnigen en oppervlakkige? aard, owatbaar ;0 r oPlettendheidaen onderzoek cn die geen oogblik evnltige cn ftille verfrandige bedaardheid «ouden wyentt dulden: zij veillaa.i de taal der twijfelingen, die z van Aderen geleerd hebben , zij hebben ze geensziiisymgg vonden ; maar herhalen enkel, hetgene zj ghoo o ben; het is eene overlevering vau onkunde en godloosÊl, die zij overgenomen hebben ^ok twyle en z>, z ven nicf zii -bewaren flechts voor hun, die hei. .taan op w Jölgen?ck taal der ongodsdienttigheid cn der tw^fen gen : zii ziin geene Ongelovigen; zg zijn enkel Echo s v^ het Ongeloof; met één woord, zij weten , wat memzcg„en moet om te twijfelen , maar weten met genoeg, om zet ven te twijfelen. f*i De fuperfoetatione nonnulla. Auctore Doet. t. g a. roosé Bremae. 1801. Vertaald in reil's Archiv. tur die Phijfiologie, V Band 3 Stock f. 439 -444- £A . m Men zie over dit onderworp haller El. ,P&ijüol. VIII. I. feft. 5, §• 17. gravel deSuperfoetanone Conjcéturae in hall er! Disput. Anat. Vol. V. p. 335- gedachten over de o v e r b e v r o c h t in o.. Naar het Latijn van den Bmnsmjkfchen Hoogleeraar roose (*)• -.f 'eroverbevruchting, dat is bezwangering op nieuw ' O van eene reeds zwangere Vrouw kan plaats hebben , is eene vraag, die voor den Rechter even zoo belangrijn is als voor den Geneesheer CD* ,. , ... De volgende gronden zijn voor dje gevoelen tujge* hi9}°' Dat de binnenfte holligheid der baarmoeder op alle puntên harer oppervlakte kan bevrucht worden , en er derhalven geene reden is, waaröm eene bevruchting niet zou kunnen gefchieden op het ééne deel , terwijl een ander reeds te voren bezwangerd was. „» Dat 'er fointijds kinderen ten gelijken tijde ot zeer kon na elkandere.i worden geboren, van welken bet 4én veel verder gevorderd is cn derhalven veel ouder én rijper fchijnt te wezen, dan. het ander. Zulke ge-  ïSS gedachten over de overbevruchting. vallen ziin door haller en the besianus (*) verzameld. 39. Dat de overbevruditirig bij fommige zoogende dieren onlochenbaar en buiten allen twijfel is. 4°. Dat 'er voorbeelden zijn van Vrouwen,die doode, ja zelfs die half verdeende vruchten bij zich droegen en inmiddels weder op nieuw zijn zwanger geraakten elijk of weinige dagen na elkander geboren Werden», zeer ongelijk waren in voorkomen, en dat het een daarvan veel meer dan het ander gevorderd was, doet uiers at. Zelfs haller OD er^nt dit. Want, zegt hu , het is zeker, dat waar tweelingen in het ligchaam zijn , de dén daarvan kan derven cn de ander voordlceven, dat zu na chtander of te gelijk kunnen geboren worden, en «at.de Kefte wasdom van dc ééne vrucht die van de andere kan beletten of 'er in het maakfel zeiven van de ééuè redenen zijn waarom zij niet zoo weelig als de andere voordgnxit. a° Het derde bewijs kan alleen door zulke natuuronderzoekers gebruikt worden, die niet weten, boe zee* het maakfel der baarmoeder bij menichen en dieren verfchilt, zoodat zij, met betrekking tot dit deel, nooit kunnen vergeleken worden. De baarmoeder vau alle zoomende dieren loopt in twee hoornen uit, die twee onderfcheidene holligheden uitmaken, elk haren eigen mond hebben, en ieder op zich zeiven binnen bevrucht worden. 4°. Men beroept zich ten vierde op waarnemingen van Vrouwen, die bezwangerd werden , terwijl zij een dood of verfteend kind in het ligchaam droegen. Doch ook dit doet niets af, omdat zulk eene baarmoeder geene gezonde zwangere baarmoeder is. Door den dood naambjk van het kind kan de gevoeligheid van dat deel hare vorigs (temming te rug krijgen , en op nieuw weder aandoenlijk worden voor den prikkel van hei mannelijke zaad. - (*) 1. t. p. 4<5ö. (t) Theor. Anleit. zur gehurtsfcülfe § 167.  i90 cedachten over de overbevruchting. 5°. Eindelijk zegt men, zijn 'er voorbeelden van kinderen, op on.lericlieidene tilden, zelfs fomtijds maanden agter elkander ter wereld gebragt, cn elk behoorlijk voldragen , zoodat zij elk den tijd van negen maanden in de moeder fchenen vertoefd te hebben , cn derhalven op onderfcheidene tijden ontvangen te zijn. — Ongelukkig is geen ééne dezer Historiën genoegzaam gewaarborgd, gelijk zeii's haller (*) moet toeftaan. En in dè daad hoe ligt kan hieromtrent bedrog gepleegd worden! Wat ons betreft, wij geloven, dat 'er door den bank en bij welgefchapcne Vrouwen geene overbevruchting kan plaats hebben , maar dat zij mooglijk is bij Vrouwen , die eene dubbele baarmoeder hebben, gelijk fomtijds is waargenomen. — Men kan daarvan voorbeelden zien bij gravel (f) hildebrandt (D i ba1ll1e q,) en pol e (.**). (*) 1.1. p. 4?;». ff) 1. 1- §. ï7- (§) Lehrbuch der Anatomie des menfchen 111: §. 2095. (») 1. 1. p. 224. conradi's Haudbuch der Pathol. Anat. p. 3sa(. (**) Merkw. Abhandl. der zu London 1773 errïchteter. Medie. gefelifchaft. 4. band f. 166. wijn kanarievogel. Vraagt toch het vee, dat zal 't u leer en, en de vogelen des hemels zullen ,t u zeggen. JOB. De eene mensch overtreft den anderen in ziels- en ligchaamsvermogens, die bij menig een echter werkloos blijven door gebrek aan middelen, wier gebruik hem anders tot verwonderenswaardige kundigheden zou verheven hebben. Redeloze fchepfels van een en het zelfde foort verfchillen ook van clkanderen in ziels- cn ligchaamsvcrmogens, voornaamlijk in dc eerften. Dan door de achtloosheid der menfchen , en door hun verzuim van het gebruik der middelen , die tot verlevendiging van die vermogens dienen, blijft de ziel vnn menig een redeloos dier als in eenen doodllaap liggen,"hetwelk anders tot een hoogerrrap vau  MIJN KANARIEVOGEL. Iorde bekostigers der bobooien beloomiigtin worden uitgedeeld, aan zulke ouders , wier kinderen blijk vertonnen ; vau huislijk onderwijs en voorbeeld de meeste vrucht tc hebben getrokken. De opvoeding van een behoeftig huisgezin on zien tc nemen, is, ongetwijfeld, eene zeer goede cn lofwaardige daad; maar den beboeftigen Vader in (laat te (teilen, om in eigen perfoon zijn gei in te kunnen opvoeden, is eene daad van oneindig meer nut voor de famcnleving. De opvoeding vau beu hart is het werk van het huislijke leven: en wanneer dit voorafgaande werk reeds verwaarloosd is jzullen alle depogingen derSchdëhnecsters vruchtloos zijn. In de Godsdienftige opvoeding der lagere Tarnden wordt zelden, vreze ik, op het hart en op de neigingen eenige acht geOagcn. Van hier dat de Godsdienst van het gemeene volk, overliet geheel genomen, fornber, 'bijgelovig, en ik had bijkans gezegd, woest en wreed ir. Terwijl alle de overige ver'.tandsvermogens in flaar» worden gelaten, bij mangel aan opkweking, wordt de-verbeeldingskracht opiïcwckt en metdc fpmbesftebeekhn vervuld. Bij eigenaardige Strekking brengt deze geaardheid wantrouwen, achterdocht, nijd en kwaadwilligheid voord; en wanneer gecsdijke hoogmoed zich daar nevens paart', treden laatdunkendheid en trotschheid ten voorfchijn. Deze is de Godsdienst van jesus Christus niet. Geheel anders zijn deszelfs vrnchten , van eenen tegengeftélden aard de (trekking van deszelfs invloed op het hart. Het eerde denkbeeld, waaronder men dc Godheid aan de armen, zoowel als aan de v rmogendert, moet voordellen , is dat van Gever van all'■ hét goede. De algemeenheid zijner Voorzienigheid en zijns befchermenden toezichts moet zorgvuldig Worden ingeprent. Wanneer men den  S04 AANMERKINGEN OVER DE WIJZE , den Opperheer aan de kinderen voorftelt als een kwaadwilligen befpieder en wrekenden dwingeland , zal men nimmer gezindheden, met den geest des Euüngeliums famenftemmende , kunnen voordbrengen. Wanneer de Ouders dwaas , lui of ondeugend zijn , zal het vermogen der opmerking nooit opgewekt, nimmer alihands omtrent de. gepaste voorwerpen in werking gebragt worden. Kinderen van zulke Ouderen van de heerfchappij der onkunde en der ondeugd te verlosfcn, is waarlijk lpflijk. Doch, wanneer zulke fchepleis de voorwerpen onzer weldadigheid zijn , behoort ons eerfte werk tc wezen, het verzuim, welk zij hebben geleden, te vergoeden; welk verzuim onvermijdelijk die vermogens gebrekig moet gemaakt hebben, van welken elke foort van verliandiijkeu wasdom bij de uitkomst afhangt. Indien wij volgends andere beginfcls handelen, cn geene moeite aanwenden ter aankweking van de bevattingen, de opmerking cn het begrip, ons dwaaslijk verbeeldende, dat wij, den kinderen leerende de woorden te herbalen , hun oordeel zullen verllerken en het hart verbeteren , kan het niet misfen , of wij zullen teleurftelling ontmoeten. Qtider het leeren lezen worden , ongetwijfeld, de drie eerfte vermogensin werking gebragt; maar indien dit bet eenig werk zij, hetwelk hun wordt gegeven, zullen zij daarvan Hechts weinig voordeel trekken; nuttiger zou het voor hun zijn, indien men hen onderrichtte, omtrent de natuur en het gebruik van alle de voorwerpen , die binnen den kring hunner opmerking vallen. Het werktuiglijke, in de handwerken, met welke zij meest bekend zijn, behoorde in bewoordingen, naar hunne vatbaarheid berekend, aan hun verklaard te worden. Dc aandacht behoorde toegepast te worden op een breedvoerig onderzoek van ieder voorwerp, waar mede zij omgaan. De lederen band hunner boeken ; het papier , 'waar uit dc bladzijden beftaan ; de draden , met welke deze bladzijden worden vastgenaaid , en de charakters , welken op dezelven gedrukt zijn , kunnen , ter verfterking van hunne vatbaarheden , dienstbaar gemaakt worden; en ik houd mij verzekerd, dat eene hebbelijke opmerking , aldus verkregen, van meer nuts , ter ontwikkeling van hunne verftandsvermogens , zou bevonden werden, dan eenige lesfcn , welken men hun Iaat lezen , of van buiten leeren. Wel haast zullen zij ontwaar worden , dat alle de genoegens des mensch-  TER AANKWEKING VAN HET OORDEEL VERMOGEN. 20.$ menschlijken levens de uitwerk fels zijn van nijverheid , dat ieder mondkost of klederltuk het voordbrengfel vs van den arbeid van vele handen. De medewerking der Godlijke Voorzienigheid, zonder welke 'smenfchen arbeid, in vele gevallen' baarblijklijk vruchtloos zou wezen , moet hun in het helderde licht'worden voorgedragen; daartoe zouden de volgende ondervragingen veel ku.aien bijdragen: ~ , „T. „ VVV zult gij voor uw ontbijt eeten?" Brood. „ Wie „ geeft u dat "brood* " Vader. „ Maar hoe komt uw „ vader aan het geld, daar hij het voor koopt? Hn verdient het met zijne handen. „ Maar indien hij ziek ware , zou hij* het dan kunnen verdienen ? W ie be• vvaart zijne gezondheid? Wie maakt het brood? Waar , wordt het van gemaakt ? Kan de Landman de tarwe ' doen groeien'? indien de Landman lui ware, en zijn Land niet bezaaide, zou de Almagtige God zijn ver[] mogen te werk (tellen, om het kooru te doen opkomen ? \, Gij°ziet derhalven, dat het brood, welk gij eet, de ', zegen der Voorzienigheid over uwe nijverheid is." "Klare en duidlijke bevattingen zijn nodig, zelfs tot den laagilen trap der oordeelvellingen ; doch 'er kunnen bcvattingen zonder begrip zijn , even gelijk 'er bevattingen of denkbeelden zijn , die niet geloofd worden. Ik kan mij de gedaante van een paard met vleugelen voordellen, hoewel ik niet gelove, dat 'er immer zulk een fcliepfel beltond. Deze 'zijn de voorftcllingen niet, omtrent welken het veritand ' der kinderen moet bezig gehouden worden. Men moet hun duidlijke bevattingen van de zinlijke vootwerpen leeren maken , en omtrent deze moet insgelijks het oordeel werkzaam zijn, eer het over de waarheid of Valschheid van afgetrokkene voordellen kan uitfpraak doen, en ten aanzien van welken,diensvolgends, hunne zielen van alle denkbeelden van vergelijking moeten ontbloot zijn. Eene heblijke opmerking op de voorwerpen der gewaarwording wordt in de zulkeii zoo onvermijdlijk vereischt, die door hunnen (tand beftemd zijn , om zich omtrent zinlijke voorwerpen geftadig bezig te houden, dat wij ons mogen verzekerd houden, wanneer wij door de opvoeding, welke wij aan de lagere (tanden geven, hen tot deze opmerkzaamheid onbekwaam maken , wij hun nadeel doen, daar wij hun voordeel zochten toe te brengen. Dit  £00 AANMERKINGEN OVER BE WIJZE, üit onderwerp verdient eene aandachtige overweging-,. Veie bewijzen, ter bevestiging van Mijn gevoelen daar omtrent, zou ik kunnen aanvoeren, en het buiten twijfel ftellen, dat vele vrouwen, zoo wel als ik zeif, worden tc leur gefield in de hoop, die zij hadden opgevat, om door .middel eencr opvoeding, boven die van het gemeen verheven , voonreflijke dienstboden te zulten vormei». Na eenen fa aak in herlezen te hebben ingeboezemd, en het vei mogen der verbeelding opgewekt ,■ terwijl dezorg voor de aankweking van de voorwerpen der bevatting gé-keel verwaarloosd wordt, verwonderen wij ons, wanneer wij bevinden dat het eigenlijk bedrijf der dienstboden w; waai loosd wordt. Na de zorgvuldigfte aankwekingvan bet vermogen der redekaveling, worden wij door voorbeelden van gebrekigheid in de dagelijkfche oordeelvelling gekweld; en na de vlijtigfte zórgen , om Godsdienrb'gé waarheden en Zedenlijke gevoelens in de ziel te drukken, door middel van lesfen en voorlezingen, lijden, wij fomtijds de freart van blijken van Ongodsdienstigheid en Zedenloosheid te ontdekken. Van deze tekiiiwelling kunnen wij, in eene menigte voorbeelden , den grond vinden in iiie gedeeltiijke aankweking der zielsvermogens, welken, terwijl zij die voorden bezitter minst nuttig zijn tot rijpheid bragt, de eerfte en meest gewigtige vermogens der ziele eenigermate liet Hapert. Gelukkiger zouden de-gevolgen zijn, indien: wij, in de opvoeding van perfonen, in welken heblijkhe-' den van werkzame nijverheid wezenlijke verëischten zijn, ons bevüjtigden-, tegen het aan de hand geven van prikkels der verbeelding op onze hoede te zijn. In fte-de daarvan behoorden wij de vermogens-der bevatting aan te kv.eken, de aandacht op te wekken, de ziel tc leiden om klare denkbeelden aangaande de meest gewone voorwerpen in de dagelijkfche bedrijven des levens te vormen , en omtrent dezen ook het oordeel te doen werkzaam zijn. Op deze wijze kunnen wij alleen hoop voeden, dat g~zoi:d verftand te zullen voordbrehgen, hetwelk in alle gewesten echte waar is, gangbare munt , ■ even nuttig voor lieden-van hoger en van lager ftand, voor geleerden en ongeleerden. Immers-wordt het in requifiiie gefield , immers is het noodzaaklijk. Geen voorraad van verftand en kennis kan deszelfs'afwezigheid vergoeden. Gelijk het meer bijzonderlijk eene wezenlijk-ever-  ter aankweking van het oordeelvermogen, 1ZJ verëischte in de zulken is, wien het bewind over de gemeene - belangen is toevertrouwd, is de opvoeding, door welke het meest krachtdadig t kan worden aangekweekt, zekerlijk de beste, welke aan de zulken kan gegeven worden, die beftemd zijn om in eenen engeren kryrg zich te bewegen; en wanneer de opvoeding, die. wij geven,, zulk eene ttrekking niet heeft, kan zij niet misieii, fc.iadelijk te wezen. berichten nopens theopiirastus paracelsus. * Hes in dezen man was buitengewoon en paradox, tot /\ zijnen naam zelfs toe. Hij droeg den naam van fi- lippus aure olus theopiirastus bombast. von hohenheim, of, in {te de van dezen gedacht-naam ,parauelsus. Zijn recht op den naam bohi as t . von hohenheim wil men, dat alleen op eene onechte afkomst, van eenen i)uitlenen Heer, uit dat voormalig adelijk Zwabisch gedacht , gegrond zij. Pa ra celsus werd in 1493 te Einfiedel in het Kanton Schweitz geboren, daar zijn vader de geneeskunde oefende. Eenige jaren daarna toog hij naa Karinthie en leefde aldaar tot 1525 in groot .aanzien. Galen us was in die tijden, voor de geneeskundigen, hetgene aristotei.es voor de Monniken was, een onbekende God; maar werd met zoo veel te meer bijgeloof vereerd. Paracelsus werd van zijnen vader, van de jeugd af, tot de toenmalige algemeene Galenifche geneeswijze opgeleid. Maar zijn geest was niet gemaakt om op de gemeene heirbaan , met den grooten hoop, heen te dreven; en. de boeken, waarïn hij de waarheid zocht,' fchenen hem gebrokeue bakken, die geen water gaven. . Hij zag het groote boek der natuur opgeflagen voor zijne oogen, en' voelde dat hem het geheime alphabeth , waar-.. in het gefchreven was, niet onverltasnbaar ware. Hij fmeet zijne boeken weg, en begaf zich. in de wijde wereld, om alles te zien en te onderzoeken. Hij doorwan-, delde, onder velerlei lotgevallen, geheel Europa en mooglijk nog verder, en zocht overal alles op, wat hem op het fuoor tot de geheimen van natuur en kunst brengen kon.' Hii meende dat hij van elk , die zich op ondervinding en daadzaken beriep iet zou .kunnen leeren: berglieden, jooden ,  208 berichten nopens theopiirastus paracelsus. den, kwakzalvers cn oude wijven, waren hem daartoe niet te gering. Maar dat hii in Avabië en Egypte zou geweest zijn, en aldaar, in de Mvuencn derIiermetifchewijsheid zou wezen ingewijd, gelijk fouiuiigenmenen, fchijnt zonder grond: en alhoewel para celsus zelf zegt, „ dathijalte hoeken ven Alia en Atrika doorkropen had," fchijnt dat enkel zweiferij. Want het gebeurde hem taamlijk dikwijls, wanneer hij in eene kwakzalverachtige luim wa.1, een ding te zeggen dat niet waar was. Met deze reizen Gêa&t, hij, in liede van den besten tijd van zijn leven op de Schooien te verderven, zijne jeugd door: hij verzamelde eene oneindige menigte vau arkanen, waaronder ongetwijfeld tgelyk in de Sylva Sylvarum van den grooten bacon) 'fleemt tuig genoeg kan geweest zijn, en verwierf', hetgene van het meeste belang was, hl de Chemie, eene toen nog in Duitsc-hland weinig bekende wetenf'chap. groote kennis en ervarenheid, ertz. Doch daar tegen wist hij ook weinig Latijn en Grieksch ; las niets van hetgene anderen vóór hem gefchreven hadden, eii vervulde zich met die onbegrensde verachting der Galenifche Ait:en, waarvan aiie de bladeren van zijne fchriften overvloeien. Men kon ligt denken , hoe veel opziens dit bij velen moest v. r.'Vorzaken. xma hij, na zijne tienjarige Ülysfifche dolingen, in Zwitl'erlaiid te rug kwam, en de geneeskunde, langs tot hiertoe onbetredene wegen, in eene geheel nieuwe kunsttaal,met nieuwe,of althands voor de meesten , geheel onbekende hulpmiddelen, en met openbare verachting eu verguizing van de Galeenfche leerwijze, en van hun, die buiten dezelve geen heil kenden, begon te oefenen. Gelukkige genezingen , ten deele van wanhopige en voor onberitelbaar gehoudene kwalen, (lelden hein, in korten tijd, in groote vermaardheid, en zijn beroemd Laudanum deed wonderen , wanneer men helmont cn anderen van zijne verëerers geloven wil. Een zijner ecrlle kuuren vau deze foort verrichtte hij aan den geleerden Bazelfchen Boekdrukker johanne s FitoiiEXics, die aan eenen kwaden voet 'zoo krank lag, dat de Artfen van oordeel waren, dat hij niet anders dan door afzetting te redden was. Paracei-sus Milde de woede van de pijn, doorzijn Laudanum , en herfielde den lijder weder zoo verre , dat hij tweemaal te paard naa Frankfort kon reizen. Doch het is niet te ontkennen, dat krüuenius fieb jaar naderhand aan  SErICHTËN NOPENS THEOPIIRASTUS PARACEE&ÜS. 200 tian ohgemak aan den voet ftierf, en dat vele, zo met de meeste Wonderkuuren van dezen medicijnfchen Herkules, gelijk hem fommigen genoemd hebben, maar J? alliativeii van korten duur , en fomtijds van Hechte gevolgen waren. Ondertusfchen baande hem toch deze genezing den weg tot eenen openbaren leerdoel, eil tot het Pbidïcaat te Bazel, dien bij in 1526 en eenige jaren later be» kleedde. De vijanden en benijders , die hij zich door zijne leerwijze, kuuren en onverdraagzaamheid jegens andere Artfen, 'op den hals haalde ; de ondankbaarheid zijner patiënten, die zijne beloning niet naar de waarde eenef gezondheid, die in korten tijd en met weinig ongemak herlteld was, maar naar de kleinheid der moeite, die het hem kostte, en naar de geringheid van het lieschjen dat hij hun ingaf berekenden; buiten twijfel ook zijne zucht tot een omzwervend leeven, dreven hem fpoedig weder yan Bazel weg. Hij hield zich eerst een paar jaren in den VAfas op , en leefde aldaar onder den Adel in groot aanzien , won veel geld, en gewende zich aan eene levenswijze, die een gewoon mensch zeer fpoedig tot een dier maken zoude, maar hem evenwel in de werkzaamheid van zijnen geest niet fchijnt gehinderd te hebben. Van daar reisde hij meer dan 10 jaren in Zwitferland , Zwaben, Beijeren, Oostenrijk, Moraviën en Karinthiën, in het ronde, en eindelijk ('lierf hij in 1541 te Salsburg, daar hij op het kerkhof van het Hospitaal St. Sebastiaan bcgraven is. Op zijnen grafzerk geeft men hem den roem , dat hij de dira Ma vulnera, de CVenerifche) uitllag, het podegra, de waterzucht en andere ongeneeslijke krankheden, door zijne wondervolle kunst genas, en al zijn goed aan de armen 'gemaakt heeft. Hetgene bultengewoone menfchen gebeurt, dat is ook hem bejegend. Hij is op eene zeer onverilandige wijze geprezen en gelaakt. Zijne vijanden waren niet te vrede, met hem voor eenen dommen , vermetelen , heillozen Charletau en Lapzalver uit te maken; zij zeiden, dat hij een tovenaar, een Atheïst ware; dat hij den Duivel had, en de ziekten uitdreef door Beëlfebub , den overften der Duivelen: zijne vrienden prezen hem , als den grootften Arts en wonderman federt a dam's tijd; noemden hem den Duitfchen trismegistus; en verzekerden , dat hij den neen der wijzen gevonden had, hetwelk , volgends hunne mening, niet minder was, dan den hoofd- VII. ÜEEL.MENCliLST. NO.5. O fle»-  aio BERICHTEN NOPENS THEOPHRASTCS PARACELSUS. fleutel van de geheele ligchaamlijke en geestenwereld in den zak te dragen*. * Hij zeif en zijne aanhangers gingen ongetwijfeld te verre, door de geneeskunde al te zeer te fimplificeeren, hunne geneesmiddelen al te zeer algemeen te maken, en net menschlijke lig» chaam te maken tot een volkomen Chemisch Laboratorium, waarïn eeuwig gedestilleerd , gefubihneerd, gedisfolveerd , neêrgeflageg en gecohobiè'erd werd. . Aan den anderen kant, erkennen allen, die zijne Werken ge» lezen en verdaan hebben, dat hij diepe inzichten in de Metallurgifche Chemie gehad en dezelve, vooriil in zijne Verhandeling de Sulphute, getoond hebbe; dat hij, in weerwil vrn alle mislukte proevtn, de meeste van die ziekten, die men in dien tijd voor onherdclbaar aanzag, en onder dezen vooral de Venerifche kwalen, die in dien tijd zoo groote verwoestingen aanrichtten, vee! fpoediger dan zijne Gafetnfcbe Collegen, door zijne krachtiger middelen uit het rijk der metalen, g- nezen hebbe; en dat bet verdiende genoeg ware, indien hij "ook bij de nakomelingfchap geene andere gehad hadde, dan de Chemie in de Apotheken ingevoerd, en zoo vele heerlijke*geneesmiddelen, als men bü hem verfpreid vindt, ontdekt te hebben. De beroemde conringius, in zijne Medicina Hermetica, is een v.in die genen, die meest aan para celsus gerechtigheid hebben laten wedervaren. In zijnen tijd , kon dat niet gefcbieden; daar hij eene wereld vol vijanden tegen zich had, die hij door zijne onverdraagzaamheid, door zijne anomalifche levenswijze, en.zelfs door zijne inmenging in de Theölogifche zaken van zijnen tijd, en de bijzondere gevoelens, die een man als hij over de religie noodzaaklijk hebben moest, altijd op den adem hield. Nog écne omdandigheid moet ik aanmerken. Para celsus was een vijand van de vrouwen, en zijn knecht johannes qporinus, die van zijne zeden anders niet het beste getuigenis geeft, verzekert heilig van hem, dat hij nooit met vrouwen beeft te doen gehad. Erastus en van helmond geven daarvan eene reden, die, wanneer zij gegrond was, deze afwijking van de natuur genoegzaam rechtvaardigde: naamiijk, dat hij, toen hij als een jongen in Karinthiè'n ganzen hoedde, door een toeval zij gecomvahjficerd geworden. Conring ftelt dit onder de boosaardige lasteringen van zijne vijanden: als of het meer fchande voor hem zou wezen, zijne natuurkracht in zijne kindsheid verloren te hebben, dan zonder eene zoo natuurlijke oorzaak , een vijand der vrouwen geweest te zijn. üaar 'er niet één van paracelsus fchrifien gevonden wordt, dat voör zijn fterfjaar 15.11 verfchenen is, vindt men zeer onwaarfchijnlijk. dat hij iet bij zijn levert zou hebben laten drukken. Dit is zoo veel ce meer te beklagen, omdat zijne leerlingen en vrienden, bodensteijn>', alexander van suchten, ïurnhauser, petrus'sevrk1nüs, crol, scheuneman en eeni ge anderen, die zich beroemen, dat paracelsus hun meester ge-  BERICHTEN NOPENS THEOPIIRASTUS PARACELSÜS. SI f geweest is, zijne nagelatene papieren in zulk eene Wanorde hebben uitgegeven, dar het onbedenklijke moeite kost, het kaf van het koorn te feheiden, en nog meer de formulen wel te verdaan. Want onmooglijk kan p.iracelsus, bij zijne gelukkige kuuren , zoo verbazend groote dofes van geneesmiddelen gebruikt hebben, als zijne navolgers in zijne fchriften opgeven* Onder dezen fteekt vooral petrus severinus uit, die veel uit ziin eigen brein in de fchriften van zijnen leermeester heeft ingemengd, dat zeer misüjk luidt. Van deze gedachte, nopens de wanorde in de fchriften van paracelsüs , is ook zijn reeds genoemde medgezel, johannesoporwus , wanneer hij zich daarover in zijne brieven aan den1 geneeskundigen solenander en johannes wjerius dus uitlaat; „ Ik moet mij in de daad verwonderen, dat 'er zoo veel fchrif» ten uitkomen, die allen aan thsophrastus worden toegefcfire- ven , en die uit zijne nagelatene papieren komen zouden; „ want ik ben overtuigd, dat hij den inhoud van eenige dezer n fchriften nooit gedroomd , veel minder wakend gedacht heeft." De beste uitgave zijner Werken is die van Geneve van het jaar 1658, in drie Deeien, in Folio. 0waze vooröordeelen omtrent verscheidene soorten van slangen. ITet is eene waarneming, die over het algemeen bij af |_ le natiën hare waarheid heeft , dat zij naamiijk tof allerleië beuzelachtige, en zelfs bijgelovige meningen vervallen, wanneer zij in de Natuurlijke Historie der Dieren, welken op haren eigen grond en bodem gevonden worden , vreemdelingen zijn. Dit bewijst het voorbeeld der MorduSners, eene Tartaarfche Natie, in den Kurmijfchifchen Kreits, tusfehen de beide rivieren Don en Oka wonende , en niet lang geleden tot het Christendom bekeerd, leevende van de jagt. Aan den voet van eenen berg bij de Sura, die zich in ds Wolga ontlast, fchrijft een geloofwaardig Reiziger , troffen wij eene Waterflang aan , die wij wilden"dooden (*). Toen onze leidsman , een gedoop-e Mordndner, dit zag, dampte hij met zijne voeten, en fchreeuwde met alle magt, opdat de Slang vlugten zou. Dit vreemd gedrag deed ons denken: of' zij niet, veelligt, vóór hunne bekeering tot het Christendom, deze Slangen mede onder hunne afgoden geteld hebben, e» wij begonnen derhalven hem uit te vragen. in het eerst wilde hij niet fpreken, doch, eindelijk, verhaalde hij het volgende iprookjen: „ Hier zijn, zeide hij, vele zwarte Slangen, welken ongemeen groot en zoo wel voor menfchen als beesten , zeer fchadelijk zijn; de adders (f), integendeel, doen niet afleert (*) Colubcr nutrit linn. Cf) CaMtr iïrts ttt*»» q %  •212 DWAZE VOORÖORDEEÊEH, geene fchade, wanneer men ze maar niet tergt; maar zij bewijzen ook den menfchen veei goeds, In den hooioogst, en in andere jaargetijden, in welken de akkerlieden gewoon zijn, op het land te arbeiden , zoeken dezen , wanneer zij op het veld, of in het woud, wihen uitrusten, altijd zulke plaatfen, alwaar zich adders ophouden. Daar ftapen zij dr.n, onbevreesd, zonder alle gevaar voor de fchadelijke Hangen, welken de lieden, die daar te (lapen liggen, naderen, en hun, bij hunne onbehoedzaamheid, terwijl zij zulks niet verwachten, onvoorziens, door den mond in het lijf kruipen. Want de Adder jaagt zoodanige (langen , die den menfchen zoo veel kwaad doen, weg, en wijkt niet vaa den mensch; fomtijds kruipt hij zelfs op zijn lijf, en blijft op zijne botst liggen, tot dat hij opwaakt." Daarenboven' Hellen de Mordudners zich de Adder als een redelijk verftandig fchepfel voor, welk de menschlijke fpraak verfhat. Wanneer iemand, bij ongeluk, en onvermoeds, op eene Adder treedt, cn maar fchielijk zegt: ach! dat doet mij leed; dat heb ik tegen mijnen wil en zin gedaan; dan (leekt de Adder, al is zij ook 'daadlijk gekwetst, echter geenszins. Om deze reden, houden zij de Adder veel meer voor eene berchermeresfe der lieden, die op het veld te (lapen liggen, dan voor een fchadelijk en nadeelig fchepfel, en dooden ze nooit. Voor het overige houden zij ze echter voor zeer vergiftig, in zoo verre zelfs, dat niemand van hare beet genezen kan worden. Naar hunne mening, berust de gehele redding van hen, die door eene Adder gebeten zijn , eenig en alleen daar op, dat hij allen mooglijken fpoed make, om zich eerder in het water te werpen, dan de Adder. Den grond hunner zachtmoedigheid en vreedzame gedraging jegens de Adder zoeken zij daarin : dewijl zij menen, dat de Adder, winneer zij geftoken heeft, ook zelve fterven moet, vermids de aarde haar niet langer duldt. Nog houden deze Volken eene andere foort van Slangen voor zeer fchadelijk en nadelig te weten: de zoogenaamde Koperflang (*), waarvan zij zich verbeelden, dat zij blind is, en alleen op St. Jansdag de gaaf ontvangt van te kunnen zien. Wanneer zij dan eenen mensch , of eenig ander levendig dier ziet. fchiet zij daarop los, en doorboort het als een pijl; waarom zij ook de Pijlflang heet. Voorts moeten wij 'er, als hunne mening en praktijk, nog het volgende bijvoegen. ; . Wanneer , bij toevcï . eene andere Slang iemand fteekt; dan' moet BB*B, zoo fpoedig mooglijk . den voet, de hand, of wat het anders voor een lid is. welk gewond is, boven de wond, met een rood wollen lint., vast toebinden, opdat de iweJÜBg zich niet verder tot in het lijf uitbreide; ook moet men 'het lid, dat bezeerd is, met het bloed, of het yet der {** Jugui: f.a$lis- UNS.  OMTRENT VERSCHEIDENE SOORTEN VAN SLANGEN. 213 der Siang, die geftoken heeft, beftrijken; en het aftrekfel van den wilden peperwortel drinken. Heeft het niet willen gelukken, de Slang te dooden; dan fcheuren zij eene levendige duif van een, en leggen ze warm op de wond, in die verbeelding, dat zij den angel, en met dien ook het fenijn, uit de wond uithalen zal. Want zij menen , dat het flangenvergif in eene gefpleten, ot verdeelde tong befaut , weshalven zij het ook den Slangenangel noe- n'Zoo( onwaarfchijnlijk het is, dat de zwarte Slangen zich vrijwillig in het menschlijke ligchaam zouden begeven; zoo pijnlijk zijn de geneesmiddelen, om dien voorgewenden vijand m de ingewanden te verdrijven. - Het eenvoudige boerenvolk vindt het in het geheel niet nodig, de mooghjkheid ol onmooglijkheid van zoodanig een toeval nanuwkeunger te onderzoeken. Het is hun genoeg, om daarvan overtuigd te ziin, wanneer het iemand, die op het veld fliep, in den zin komt eens g. droomd te hebben : dat hij zeer ijskoud water «edronken had ; wanneer hij den volgenden morgen misluk wordt, wanneer hij zich verbeeldt, dat 'er iet in zijnen buil: rond ïaat: dan heelt niemand het hart meer, om daaraan te twijfeïen , dat 'er eene Slang in zijne maag zit. Men geeft hem , derhalven , zoo vele warme en belezene koemelk, met hennipölïe gemengd, te drinken , als de maag met mooglijkheid vatten kan. Daarna bindt men hem met de voeten, in eene iierk verwarmde badftoof aan den zolder, en houdt hem in dien ftand zoo lang , totdat hij , gelijk men pleeg te zeggen, long en lever uitgefpogen heeft, met weilt overgeven dan ook de Slang weder uitgebraakt zou worden. De zieke is ligdijk daarvan te overtuigen, dewijl bij de kuur geen ander getuige tegenwoordig kan of mag zijn , dan de m*n, die de melk belezen heeft. En deze zal nooit in gebreke blijven, om altijd eene Slang in voorraad te hebben, ten einde het den zieken, en tevens den volke, des te geloofwaardiger ce maken, en van zijne kuuren des te meer winst te trekken. . Hoe de lieden tot deze zeldzame verbeelding komen, laat zich genaklijk verklaren en begrijpen. Warmeer de Mvrdv.cmcrs re veel gedronken hebben, ïlapen zij op het open veld; en bijkans alle -drinkers of zuipers bekennen, Hat zij van koud water 'ge* -droomd hebben; dewijl dit de juiste gewaarwording is, w-arnaa zich hunne begeerte allermeest uirftrekt. en welke begeerte door den heeten dorst des ligchaams veroorzaakt wordt. (* ) Hoe vele pcifouen in ons Vaderland, ia! mne men zeisen, in alle landen, eeleerden cn onaneerden. - geloven nog liedendvfis »' de Üapeen''(leken; en liet komt hun vreemd of zeldzaam voor, wanneet men ze"i - Jat zii bijlen, en daarbij het vergif in de wond utiftorten; —— welk laatfte ecbier eene zekere en op ondervindingen gevestigde waan.eid is. O 3 EENI'  *T4 EENIGE ANECDOTEN, DEN HOED BETREFFENDF. e e K i G £ anecdoten, i en hoed b e t R e F F e n d e. T"V ongemaklijkfte en onbekwaamste Hoeden moeten op vela JLS plaatien, bijzonder in de Rijksfteden in Duirschlaiid , dcor de Koonffche Geesujken worden gedragen. Zij heten aldaar barete. De roode Kardinaalshoeden worden bijkans allen in Engeland gemaakt, dewijl de Franfchen de kunst niet verdaan,om aan het beverhair eene zoo glansrijke kleur te geven, als de Hoeden moeten bezitten, in Engeland kost ieder dergelijke Hoed op de plaats zelve vijf of zes guinies. De roode Mutfen van file, waarvan de Turken zich tot hunne tulbanden uedienen, worden tegenwoordig in Frankrijk, en bijzonder m de itedeu Orleans en Marfeille vervaardigd. Sedert eenige jaren, komen ook uit Frankrijk blinkende fijne Hoeden , onder de benaming van Zijdenhoeden. Men vermoedt, dat dezelve hunnen blinkenden glans van de zijdenplant, onder den naam van asclipias fyriaca bekend , ontvangen. Vóór den oorlprong der Hoeden , was de dekking des hoofds met eene ioort van fclierm of dekfel, bij de jooden, Grieken en Romeinen reeds gebruiklijk. In den Bijbel komen in tet boek van job, bij jesaiSs, en elders, uitdrukkingen voor, welke betrekking daarop hebben; bij voorbeeld: mijn oordeel was als een mantel, en vorstlijke hoed (*); eii gij zult zijn als een Koninglijke hoed in de hand uwes Gods (f> Uan, du was, naar den aard der Oosterlingen, geen eigenlijke hoed; maar het beduidde een' tulband en kroon. De Grieken maakten het begin, om uit wol en hairen zekere hoofddekfels te vervaardigen; die onze Hoeden nader bij kwamen. Zij noemden dezelven *,moi (§), enz, Een fkiadiun , bij voorbeeld, was zoodanig een Hoed , als dien de Kuiter op het hoofd heeft, wiens afbeelding uit den Tempel van minerva te Athene genomen is Een volko¬ men ronde Hoed, gelijk dezelve tegenwoordig gedragen wordt. De Romeinen gingen meestal met het bloote hoofd, en hadden alleen bij groote zonnehitte, ftrenge koude en ouftuimig weêr, de toga van agter over het hoofd gehaald. De Hoeden gebruikten zij alleenlijk onder den Godsdienst, bij Schouwfpelen, op reizen, en in den krijg. Zij hadden drieerleiè' foonen: piieus, petafus, en galerus. De eerfte, pileus, was bij hen hec gewoonlijkfte hoofddekfel, nu eens als een klein rond tafelbord, of gelijk een helm. dan als een fuikerbrood, en dan weder «ls eene pijramide. Zij waren doorgaands wit, doch fomtijds ook rood, geel, bruin cn bont. A!s C*) Job XXIX: 14. (t) Jesaias LXH: 3. t§> Vjii ■uriMa ik dump. <•) Mu:> zit KitUNiTZ Qtkonem. Encijtlop. vj B. fig. 1500,  EENIGE ANECDOTEN , DEN HOED BETREFFENDE. 215 Als bijzondere foorten behoorden tot den piltus, de pan* nonkus, of de krijgsknechten hoed, van vellen ot huiden van beesten gemaakt, — en de thesj'alicus, met breede randen tegen de zon. , De «etafus was bijkans gelijk de pileus, met breede randen, en wordt als een Reishoed op lange reizen gebruikt Weshalven bij cicero reisvaardige lieden petafatigenoemd worden De vliegende of gevleugelde mercurïus1 draagt altijd eenen zoodanigen Hoed. '. ... De galerus had de gedaante van eenen helm, hoedamgen hoed ook mercurius, half zwart en hall wit, plag te dragen, om dag en nacht aan te duinen. . • ' Bij de Romeinen was de Hoed inzonderheid het kenteeken, waarmede een vrijgelaten dienstknecht of (laat door zijnen Heer befchonken werd. Om welke reden op vele manten nog een hoed, als het teeken eener vrije' Republiek gezien wordt. ' „ , Suetonius verhaalt, dat het Romeinfche volk over den dood van den wreden nero zoo buitengemeen verblijd was geworden, dat het, met hoeden gedekt, langs de öraten m de Itad had rondgelopen, als of zij nu hunne volkorflene vrijheid hadden wedergekregeu- Heeft de mode zich in eene zaak verander,ijk getoond: zoo is het vooral in de gedaante der hoeden; en GElUfr had groot rêeht te zeggen: Het ging den hoed hijkans, Gelijk de Philofophie. barollet of het gevaar van het r.--1zen. De Heer barollet, een Zwitfer van geboorte en een aanzienlijk Koopman te IJarmouth, reisde, in het jaar 178t wegens zaken van negotie, naa Brugge en was aldaar bSans, op vonnis van de Regeering dier ftad, geratfbmkt géwordén.. Zie hier het omflandige verhaal van dit zonderling êCOrl' den 22 September van het jaar 1782 was zekere dorand, wegens eenen beganeu moord, waarvan men hem overtuigd had, door de Rea.eeri.ig van Brugge tex dood vlröUeeld geworden; maar hij had het geluk gehjtf , om op d' , zelfden dae:, dat hij gerecht zou worden , te ontvlugten. Agt maanden daarna kwam De lieer baroli.et zoo als gezegd is, te Brugge, en dewijl hij niet wist dat er .nd.eureTen een fchurk*gevonden werd, die oP hem geleek werd hii onverhoeds, in verzekering genomen. Men haalde hem uit ziin Logement, -kluisterde hem, cn wierp den man ia eenen diepen , duisteren kelder. Baro r, let was wanhopig, maar geloofde toch, dat hij, binnen weinige dagen zijne onfckiud aan den dag-gelegd hebbende, zijne vrijheid weêrO 4 Klli*  S.1Ó BAROLLET OF HF.T GEVAAR VAN HET REIZEN, krijgen zou, Intuslehen kon hij zijne bezigheden niet voordzetten en hij verwenschte eene Regeering, wier vergLfing hem zeer veel nadeel doen kon. De mme barollet dacht niet, dat hij weldra andere redenen coc klagen zou hebben en gevaren van eenen gantsch anderen aard te duchten had. De Rechter, op zekeren dag niets anders wetende te doen, laat den gevangenen voor zich komen; men verhoort hem, befchuldigt hem van eenen moord, noemt hem dag en uur, leest bemzijh proces van woord tot woord voor, volgends hetwelk hij, reeds agt maanden, te voren overtuigd was geworden , en eindelijk ook zijn vonnis, waarïn hij ter dood gedoemd werd. Men Helle zich eens voor een oogenblik in de plaats van den Heer barollet op tiet hooren van deze hem zoo vreemde zaak. R.eeds gelooft hij den Scherprechter te zien, die hem op. het fchavot dreigt te hepen, en dit denkbeeld brengt hem geheel buiten zich zeiven. De Rechter befluit hieruit> met zeer veel wijsheid; dat deze verandering bij den gevangenen uit de bewustheid van fchuld ontftaat, b. ar o llrt komc wéér bij zijne zinnen, en beroept zich op zijne on, fchuld. Protefteeren en betuigen echter voldeed hier niet, er moesten bewijzen zijn, en men had bewijzen tegen hem, die juist niet gemaklijk te weêrleggc-n waren; zij waren genoegzaam, om hem op het fchavot te brengen, zonder dat men zijne verdediging behoefde af te wachten- Die bewijzen, naamiijk, beftonden hierin, dat de Rechter, de Cipier en vijf andere perfonen op het heilige Euiingelie zwoeren, dat 15arollet de zelfde ware, die, onder den naam van durand, voorheen gevangen had gezeten, verhoord, en, agt maanden geleden, tot het rad veroordeeld was. Op'deze zekere getuigenisfen'werd barollet ook, oogenbliklij'k, ge. vonnisd, om, den volgenden dag, ter dood te worden gebragt. Beeft de verbeelding reeds bij de doodftraf van ieder misdadiger te rug, hoe veel meer, wanneer zij eenen onfchuldi-' gen treft! Mijne pen weigert, barollet's toeftand af te malen, Het is ligter, de verfchrikking, de onrust, de beklemdheid van hart, en den folterenden a-ngst, die een ongelukkige, in dergelijke omftandigheden, o.fw.aar.t, te gevoelen dan te befchrijven. En , terwijl de rampzalige , aan de vrceslijkue wanhoop ten prooi gegeven, ridderend de minuien telt, die het oogenbiik des doods doen naderen, zit de bedrogen Rechter, met zijne vrienden, vergenoegd aan zijn avondmaal en flaapt gerust ónder dé befcherminn' van de wet. Het ware met den reizenden Engelschman gedaan geweest, zo niet Lord torrington, die zich juist te Brugge bev-.-iod, zijn crediet aangewend en de dringeudfte voorftellingen gedaan had, om eene opfchorting der. rechtspleging te bewerken. Hierdoor zocht hij voor den gevangenen tijd te winnen, om de bewijzen zijner QnlchuJd, uit Engeland, te doen over- ko-  BAROLLET OF HET GEVAAR VAN HET REIZEN. ÏI7 komen. Metveel moeite werd hem deze opfchoning toegedaan. Barollet verkreeg nu vrijheid, om aan zijn Compcoir te lïarmouth te ichrijven. Men zond hem Geiuigfchrifteii over, Maaruit bleek, dat de befchuldigde juist op dat ujditip, toen de moord te Brugge begaan was, te IJarmouta was geweest, en dat oord eerst voor eene maand had verlaten, om naa Brugge te reizen. Peze getuigenisfen waren voor den Rech. ter niet voldoende,, dewijl zij nog niet bewezen dat barol iet Geenszins de zelfde was, die in September I/Ha, onder den naam van du rand, was veroordeeld geworden. Het kwam 'er dus nog op aan, te bewijzen, dat de gevangene in de daad, de man zij, die in September 1782 zich te rfarmouth bevonden had. Lord tor rington bewerkte hem een nieuw uiülel van tijd, binnen welken men dit bewijs voeren moest. . , -, ... Men vergete niet, dat barollet, m den tusfchentijd, dat hij deze bewijzen afwachtte, en nu eerst de dooddrar niet meer tc duchten had, des niet tegenftaande nog al het vreeslijke van den kerker uiatond. EiiK'elijk reisde zijn Compagnon , de Heer go ach, zeil naa Brusge. Hij bragt de boeken mede, die barollet vf-ór geduurende en na den tijd, dat de moord gelchied was, bad gehouden, en waarin zich de posten bevonden, met zijne eisen hand gefchreven. Men vergeleek het fchrift van den g»van"-enen met dat in deze boeken; men bevond het van de zelfde hand te zijn. Maar ook die bewijzen voldeden nog niet De Rechters vroegen den Heer goaciu of hij den Heer jsaroLLET wel, bij het licht, onder de andere gevan. genen herkennen zou- Go ach verzekerde, dat hij hem niet alleen,' als hij hem zag, maar wanneer hij zijn* riem Hechts boord;, onderfcheiden zou. Ook dit nieuw bewijs werd beprdefd en gelukte volkomen. Nu 7al men misfehien geloven., dat barollet oogenbliklijk vrijë voeten gefield werd. Maar neen. Alles, wat de Recluer, tot verzachting van zijn lot, meende te kunnen doen , beflond hierin dat hij hem de kluisters Het afnemen, terwijl hij echter eerst nog bevel van het Hof van Brusfil inwon, aiHrfrehti.hti den gevangenen geheel in vrijheid ftelde. P ;É -w A n D e l rI N g. j Een L'enföreukig ' verhaal. IVn Wandelaar wilde naa eene ftad reizen, die hij zeer had > hooren roemen. en waar hij zijne fortuin voor altoos hoopte te maken. - Toen bij nog niet ver gegaan was lovam hij op eene groene weide, waar hij eensklaps zoo vele we geil voor,zich zag, dat hij zelf niet wist, welken weg hij k-'e*en zou. T.-rwijl hij nu zoo befluitloos daar ftond, nadrrde hein een vrf.-u-ünke Grijsaard, die hem vroeg, waar O 5 neen  SHÏ! DE WANDELING; heen hij wilde? De Wandelaar noemde de plaats, en de Grijsaard bood zien , tot zijn leidsman aan , indien hij ,hem volgen- wilde. Uit deszelfs oogen Ifraalde iet eerwaardigs en lief ierijks, welk den Wandelaar terftond zulk een vertrouwen jegens hem inboezemde, dat hij zich geen oogenblik bedacht, om zich geheellijk aan zijn geleide over te geven. —■ Zij gingen nu met elkanderen voord. Hel was nog vroeg op tien dag. De Zon gloorde zoo fchoon aan den Hemel, de lucht weergalmde van het gezang der Vogelen, in de verte ruischten zacht vloeiende beekjens, en het grasveld fchitterde van den daauw. Hun pad flingerde zich over een zacht tapijt van klaver kn1 bloemen. f»i het rond aanfchouwde men niets, dan eene bekoorlijke vlakte, behalven wanneer men regt voor zich uitzag. Dan was het, als of 'er in het uicerfte verfchiet, een klein heuveltjen blaauwde, welk men incusfehen, uithoofde van den verren afftand, naauwlijks bemerken kon. ,, Ach! hoe fchoon!" riep de Wandelaar, vol verrukking, uit. ,, Hoe fchoon is dit oord! En hoe aangenaam is de weg, dien wij bewandelen!" „/.iet gij, in het verfchiet, dien heuvel wel?" andwoordde de Grijsaard. „Die ligt op oiuen weg; en wij moeten hem nu welhaast beklim» men." ... ,,o Hij is immer nog ver af," fprak de Wandelaar; ,,en al moeten wij hem beklimmen, dat zal toch zoo moeilijk niet zijn, dewijl het flechts een kleine onbeduidende heuvel is " Toen zij nog fpraken, begon de weg een weinig onè'ffener en ruwer te Worden. In plaats van zich door bloemen heen te kronkelen, liep hij toen over fcherp fteengruis en tusfehen ftekelige doornen heen, verloor zich fomwijlen in diep z~nd, en kwam op een dor fteenachtig oord wederom ten voorfchijn. De Zou (leeg-ook hooger, en ving reeds aan, om hare brandende ftralen lijnregt neder te fchieten. En zij naderden . intusfehen , den heuvel. -- Dezelve fcheen zich, bij eiken ftap van hen, te vergrooten en vertoonde zich, ten laatfte, aan hun als een hooge en fteile berg, welks aanfchouwing onzen Wandelaar met fchrik vervulde. — Deze ving nu aan, kleinmoedig te worden, eri vroeg zijnen Leidsman , of zij niet onder om dien berg henen gaan konden, daar het toch, in de», brandende hitte van den dag vast pnmooglijk was, hem te beklimmen? — 'Er loopt hier aanffonds een weg ter zijde," zeide de Grijsaard, ,- die flingert zich onder aari den berg benen. Reeds heeft menig ecm mij hier verlaten, en dezen weg gekozen, maar is, intusfehen, nooit in de ftad gekomen, waar heen hij 'wilde, en waar heen gij ook wik. Wilt gij mij hier ook verlaten , dit ftaat u vrij. Denkt gij, intusfehen, dat ik het wel met u meen; zoo volg, mij!"' De Wandelaar vertrouwde op - zijnen leidsman, en volgde hem; en toen zij den berg genaakten, was hij zoo verfchriklijk fteil niet, als hij hun, kort te voren, nog gefchenen had»  D F. WANDELING. 219 liad. Toen zij nu naa beven klauterden, wilde de Wandelaar, alle'oogenblikken , een weinig uitrusten , maar zijd leidsman iprak hem moed in, en zeide: „ wees Hechts getroost! wij komen nu welhaast óp-den top. Van diar naa beneden zal ■iiet reeds beter gaan. Dan konten wij in een aangenaam dal; •waar het reinfte water uit de rotten vloeit, en waar het geboomte met de fchoonfte vruchten beladen is, daar zullen wij ons wederom verkwikken, als wij eerst over dezen berg geklommen zijn!" Zoo dikwijls nu de Wandelaar traag en moede werd, dacht hij flechts aan het aangename dal, en werd dan op eenmaal wederom vrolijk en lustig. — Op deze wijze bereikten zij welhaast den top des bergs. Hier konden zij nu den gantfchen weg, dien zij afgelegd hadden, over. zien , en merken, hoe het pad , dat onder om den berg henen liep, al verder en verder van den rechten weg afweek, en , ten laatfte , naa- een diepen afgrond leidde, welken men alleen boven van den berg, maar beneden op dat pad niet, ontdekken kon. Nu dankte de Wandelaar zijrten leidsman harthk, dat bij hem dien weg ontraden had. Vccfr zich zagen zii nu het aangename dal; dat fteeds nader fcheen te komen: maar, in het verfchiet, was het, als of "er zich nog meer bergen ver. toonden, waarvan de agterfte fteeds hooger, dan de voorfte, was> declaratum. Hinc Aleph, He, Heth, Hal» „ excludi non posfe, quivis fentit. Apparet fimut, eas „ non esfe roedes, quum fint 'mótus Qrganici leniores,  ïe denkingen tegen den eersten regel, enz. 2a0 „ asperioresve in Guiture , qui vocali. fonand-je fulcrum ,, prabeant' et vehiculum. De Gutturalibus yriHK res '„ evidens. Omnes aptae ad ornnera vocalem , longam • ira»«b,f>ostfe recipiendam: ux. Aleph x\o\\ minus quam „ ƒƒ?, ƒ& non minus quam Heth, Heth non minus quam „ Hain Itare queant ante e, /, o, »,et fprmare.^/*„ &w tf, 'tf. IN» IN? cum oppofitis brevibus it, T " m K> t*> *?• Iioc in dubium vocave, est ipfa primordia „ linguae confunderc ,. et omnia iüsque dequc vettere, „ voïvere, miscere." Een weinig verder, Pag. 23, lezen wij: „ Nunc di„ cam, ni Aleph, He , Vau , Jod, teque ac Hheth et „ Plhha'm accenfeantur Confónantlhus, et Hebraeam, et „ Orientales- iimul Linguas, qua; ejusdeni cum Hebraa „ originis et indolis, a fundaméutis ita fubVérti, ut pro ,, pulcbro aedificio nil nifi deformes babeas'ruinas, et „ coccum Chaos." Eindelijk befluit bij aldus, Pag. 24: Repeto ergo, quod fupra pofui, et lumma cum lidu„ cia confirmo, nee Linguam Hebream, nee DialeStos „ ejus , Chaldeeam , Syram , Arabicam flare posfe , G Liters yniriK Vocalibus annumcrentur." ':'^rV^%vï- 3.,':. V( |§i. Wanneer men al dit gezegde van den Heer sn hhete ns wat van naderbij befehouwt, zal men 'er niet meer in vinden kunnen , dan een eenig bewijs voor de Confonantie der gemelde letteren; doch dat bewijs wordt dan, zoo ter gemelde plaats, p. 22, als ook p 2, 3. nader uitgebreid, of verklaard; en eindelijk de gevolgen opgegeven, die, naar zijne gedachten, uit het tegengestelde gevoelen, ten nadeele der Hebreeuwfche en andere O. O. Talen voordvloeiën. Deze drie ftukken zal ik wat naauwkeuriger overwegen, en met alle befcheidenheid beöordeelen. §• 4- Het bewijs zelf is in deze weinige woorden begrepen: Nos literam voeamus omnem matttm Oris Organicum, fine adjeSta hactenus vocali, ut fub Reg. I, declaratum. En wat vinden wij dan daar? Deze befohrijviug van rene letter, p. 2,3. ,, Litera nihil aliud est quam „ pgnum , quo indicatu-r motus oris organicus , vel in Q 5 »> Out-  £5° bedenkingen tegen den eersten regel ,, Gutture, vel in Labiis ,■ vel in Pa/ato, vel in Lingua » fortius mota, vel in Dentibus. Is motus non tam „ principium Vocalis, quam ejusdem vehiculum, fine quo uistiticbe ex ore exire nequit. Pr£ecedit er,, gé j li natur* fegèm atteudimus, confona, fubfcqui- uir vocalif, enz." ,H ■« • .„o..v y.' 5.v ,} • > ,y .'A «. Mén moet hier geene aanmerking maken'over de Motus Grganicut in Palat o en in Dentibus, als die beiden geene beweging onderhevig zijn. L)e .Heer schu l tens verklaart' zich daaromtrent nader, p. 40, ft. ,, Non ,, ita Linum organum urgemus, ut nullum aliud ad eundcm conatum oris concurrat. Cum latitudine quadam hsec tiactanda, nee Anatuiniae acies iubtilisfima huc ,, admovenda. > : ■ : \ . S- 6\ " ; ;««q .1 Meerder reden van verwondering zal welligt iemand menen te hebben ,omdat dc Heer sc h ult e n s niet meer uan één bewijs bijbrengt voor zijn gevoelen, welks ontkenning , naar zijn begrip, zulke nadeelige gevolgen voor de Hebreeuwfche en andere O. Ó. Talen na zich fleept, en dat op eene plaats , alwaar bij bezig is, om dat gevoelen ópzetlijk te verdedigen. Maar die verwondering zal ophouden, wanneer men overweegt, dat tot de zaak in verfehil maar één bewijs nodig is, indien het maav bondig zij; ja dat meer is,dat 'er niet meer dan één Taalkundig bewijs kan bijgebragt worden, hetgene ook , indien her richtig zij, alles afdoet, omdat het proefondervindelijk is. Dit zal misfehien dezen of genen raadfcfachtig vooikomen; zie hier dan de uitlegging. §• 7- ■ De Confonanten en Vokalen behoren beiden tot het geflacht der Letterklanken, die wij door ons fpraakvermogen voordbrengen. In dat opzicht bcfchouvvd, hebben ze ook beiden gemeene eigenfehappen. Maar zii maken ieder op zich zei ven eene bijzondere foort uit van dat geilaciit. Als foort aangemerkt, hebben zij, iedereen onderfcheiden kenmerk, hetgene men noemt de Différent ia Jpccfïca, of foortmakend onderfcheid, waardoor zij van eikaudeien , als tóón van foort vcrichillen. Men be- fchrijft  der hebree uwsc he spraakkunst. 251 fchriift wél doorgaands de Confonanten, als letters, die niet op zich zeTvërt kunnen worden üitgeiproKcn maar de >hü1rj der Fokalen nodig hebben: doch, dat die befchnjvini gebrebfg is,'en althands geene Depmiio generica. behelst, kan , om niet meer te zeggen , hieruit blijken, omdat men op de vraag, waarom kunnen ze -niet op zich zeiven uitgefprüken worden, niet kan andwoorden, of men moet eenen cirkel maken, cn zeggen, omdat zij Coiil'onaiuen zijn, ot eene andere reden geven, waarïn men kan berusten. En deze reden beftaat hierin , dat de Confonanten worden voordgebragt door eene meerdere of mindere drukking ot (luimig der fpraaktuigen , (Tong en Lippen) op eikanderen , ot op ee.,;o- nabij Plegen gedeelte van den Mond. Verg. L,. SSM. enz. D,I. BI ;i?,XyiII Deze «drukking of ltuiting der fpraaktuigen, die bij dc Volcalcn uitte fpreken, geene plaats heeft, maakt de Different,* fpecifica uit der Confonanten. Wij hebben dan twee zintuigen te baat, om de Confonantie van eene Letter te toet-, fen°, hét gevoel, en gehoor. Door bet gevoel ontdekken wij de drukking der fpraaktuigen, door het gehoor vernemen wij haren klank,dien zij uitgetprokeu voordbrengt. Is dat niet proefondervindelijk V Wanneer men nu yan eenige letters, bij voorbeeld', b, p, d, enz. bt'wijst, dat zij de Differentia fpecifica der Confonanten bevarten, en dit moet door dc uitfpraak bewezen worden, dan vloeit daaruit van zelf voord, dat zij geene/f^cn zijn maar van dezelven door het foortmakend ondericneid verfchiUcn, fchoon ze met de Vokalen, tot her geffacht der letterklanken 'behooren. Een ander Taalkundig bewijs is 'er niet te vinden. §. 8. Indien dan het bewijs van den fleer scuultens bondi"- zal heten, dan moet hetzelve behelzen de Differentia0 fpecifica der Confonanten, waardoor die van de Vokalen verfchiUcn. Laten wij dit eens bezien. Hu zegt: Litera est motus Organicus oris. Is dan in die motus irganicus oris bet foortmakend ohderfcheid der Confonanten gelegen ? Dit zou toch moeten plaats hebben , want door0Litera verftaat hij litera confiouans, p. 22, en hij onderfcheidt daardoor de Confonanten van de Vókrden , zeggende een weinig lager: Apparetfimul, eas non esje f oca/«qiiutn fintmotüs organicipleniores asperioresve ingu'-Uire, qui Fecali fotiandce fulcrmnpnebeant et vehiculum. Zijn dan 3 de  252 bedijkingen tegen den kersten regel de Vokalen ook geen motus Organici om? Wie kan de Vokalen voordbrengen zonder beweging Van den Mond'? behoort derzelver uitfpraak ook niet tot de bewegin» van ons ipraakvermogen ? Ja, verëifchen ze niet alle eene bijzondere beweging, gelijk een ieder bij de uitfpraak van a e. t„ 0, u vernemen kan? De Motus Organicus ons is dan geen onderfcheiden kenmerk der Confonanten, maar iet, dat Vokalen en Confonanten beiden gemeen hebben. Het bewijs derhalven van 'den Heer sghultens Jner van genomen, is geheel en al onvoldoende. Laten wij nu zien, of'er in hetgene de Heer schultens ter nadere uitbreiding of verklaring van zijn bewijs bnbrengt, iet beters te vinden is, om de Confonantie yan al de ai letteren der Hebreen te verdedigen. Die verklaring is deels te lezen, p. 2, -j, deels p. 22. Op de eerfte pJaatg vinden wij dit: „ Is motus non tam prin„ cipnin;\ foni Vocalls, quam ejusdem vehiculum, fine quo „ oistmcte ex ore ejtire ncqtiit. Praecedit ergo fi natUfje •Jlr^e,m a,tte"dllluls ®>«jb"a-> fubfequitur Vocalls, enz." Ot ik ben het ipoor geheel bijster, of dit gezegde behelst twee onwaarheden, Is het niet onwaar, dat de Vokalen zonder Confonanten niet onderfcheidenlijk uit den mond kunnen komen ? Kunnen niet alle Vokalen zonder Conlonaiit onderfcheidenlijk uitgefproken worden? a, e, i 0 , u. Heeft wel eene Vokaal een voertuig of wagentjen" fyehtculum) nodig, om uit den mond te komen? en in! dien een van deze twee foorten van letteren, Vokalen of Lonjonanten , den naam van vehiculum verdiénde zou die dan met beter aan de eerfte voegen , dan aan de Con. Jonantenl Is het niet onwaar, dat, volgends de wet der Natuur de Confonant voorga, en de Vokaal volge? Kunnen niet alle Confonanten zoowel op eene Vokaai vol«eu als dezelve voorgaan ? 0 ' §• 10. Zegt men, dat dit wel in de Westerfche Talen plaats heelt, maar met in de Oosterfche, waarvan hier gefproken wordt; dan moet men, of bewijzen dat de wet der JNatuur 111 het Oosten eene andere is', of geweest is , in het ipreken, als die in het Westen, of, dit niet kunnende  der HE3RËEUWSCHE spraakkunst. è$j rle doen, gelijk het ook ónmooglijk is, men neemt zijn bewijs van de zaak die in vevichiï is, en begaat das die fout, die men Petit'to Principii noemt. Die zelfde fout begaat ook die groote Man in het andere deel zijner verklaring, p. 22, te vinden. „ De „ Gutturalibus yrVIS res evidens. Omncs _ aptte ad „ omnem Vocalem longam , brevem , post fe reopiemiam: „ ut Akph nou minus, quam He, He non minus, quam „ Heth, Heth non minus, quam 'Hain ftare queant anre „ a, e, i, 0,11, et formare fyllabas tf, 'K, 1«» IK. ,, cum oppofitis brevibus tf, , K, , Indien die letters ynntf Confonanten zijn , dan is dit gezegde maar gedeeltelijk waar,want dan kunnen ze ook op de Vokaal volgen, 9, en , indien zij Vokalen zijn, dan is het geheel onwaar ; eene Vokaal heeft geene Vokaal voorof agter zich van noden, om uitgefproken te worden; en dat is juist het gefchil. $• i* Laat ons nu Ae. gevolgen overwegen, die, naar dc gedachten van den Heer schultens daaruit voordvloeiën, indien men fommige van de Letters der Hebreen als Vokalen bezigt. Ik heb §. 2, deze gevolgen met s Mans eigene woorden opgegeven. Zij komen hoofdzaaklijk hier op uit. Indien men yninK voor Vokalen houdt, dan kan niet alleen de Hebreeuwfche, maar ook de andere Oosterfche Talen niet Maande blijven, maar worden zoodanig omgekeerd van hare grondilagen, dat 'er, in plaats van een fchoon gebouw, niet anders overblijft, dan mismaakte puinhopen, en een verwarde boêl. Hierop andwoord ik, 1, dat dit alles van den Heer schultens wel gefield, en met het grootfte vertrouwen verzekerd, maar niet bewezen wordt. 2. Indien het waar is, dat het bewijs den Heer schultens, voor de Confonantie van alle Hebreeuwfche letteren bijgebragt, onvoldoende is, gelijk ik betoogd heb, §. 8, indien de uitbreiding of verklaring van dat bewijs twee onwaarheden behelst, gelijk ons gebleken is, §. 9, dan zal dit zijn gezegde, nopens de gevolgen, veel van zijne waar-  &54 BEDENKINGEN TEGEN DEN EERSTEN REGEL waarde verliezen, niettegenftaande het van dien grooten Man met het grootlte vertrouwen wordt verzekerd. & & Met dit andwoord kon ik volfiaan. Die iet fielt moet het bewijzen. Om evenwel iet naders té geven , zeg ik 1. Dat men wel degelijk ondericheid moet maken tusfehen de Taal zelve, en eene Spraakkunst van de Taal. Dit ondericheid is van den Heer schultens meet dan ééns waargenomen. Zie nu maar lust. Praef. pag. antepen. Eene gebrekige Spraakkunst door onkundigen opgelteld , en met den aard der Tale niet overeenkomende, kan geheel inllorten , zonder dat de Taal zelve daardoor benadeeld wordt. * 2. Indien men 5 van de 22 letteren der Hebreen, van de meesten tot hiertoe voor Confonanten gehouden , voor Vokalen gebruikt, zal zekerlijk het gebouw der Hebreeuwfche Spraakkunst voor het grootlte gedeelte in (forten, dewijl het op de Confonantie van alle Jetteren gegrond is: maar wat zwarigheid ? Zal het de Taal febaden of baten, wanneer men 5 letteren , die men Confonanten noemt, doch waarvan men de Confonantie niet bewijzen kan, gelijk wij gezien hebben, en waaraan men een vermogen toekent, dat met de Confonantie onbegaanbaar is, gelijk wij ftraks zien zullen, op wisfer gronden voor Vokalen houdt, en haar een vermogen geeft , dat met de Vokaliteit indemt? Dit zal ik doen §. 30—36 hoe wel of kwalijk, ftaat aan den Lezer te beöordeelen! 3. Wat is meer overeenkomende met de Eenvoudigheid der aloude Taal der Hebreen, te ftellen, dat de Letters, of teekens van alle klanken, die gefproken worden, cn nipt meet, gefchreven worden, en alle, die gefchreven zijn, volgends derzelver vermogen gelezen, of bij het lezen geklonken moeten worden? of, dat ibmmige letterteekens, in vele gevallen, nutteloos te boek gellagen in het lezen geen den minden dienst doen, immers niet gehoord worJen, maar quiejeere, cn otiari, gelijk men het noemt? Het laatfte is een gevolg van de Confonantie aller 22 letteren, en hetgene daar venier uit voordvloeit, of, met andere woorden, de Leer van de Spraakkunst; het eerde , dat de eenvoudigheid der Tale beter voegt, is een gevolg van de Vokaliteit van fommige letteren , gelijk wij naderhand zien zullen.1 §. 14.  DER HEBREEtnVSCIIE SPRAAKKUNST. 255 4. Laat ik 'er dit nog bijvocrrcn. Men is het groot getal van verlchiilende Conjugaties, die men echter voor échte Conjugatie wil doen doorgaan., eq van die vcrba'zend groote menigte van Regelen daaromtrent, wel niet geheel, doch grootendeels verfchuldigd aan dien betwisten Regel dêr'Confbnantie aller 22 letteren. Wanneer wij nu dien Regel , die zich niet (taande kan houden, gelijk wij reeds gezien hebben , en nog verder zien zullen , verwerpen met nog een of twee andere, die geen meer grond hebben, maar van onkundige Rabbijnen tegen den aard der Tale gefmeed, en van de Christenen voorgoede munt overgenomen zijn ; dan zal wel eene voorname grondzuil der tegenwoordige Spraakkunst omvergehaald worden, en al, wat daarop gebouwd is, inltorten, maar men zal ook door het aannemen van dien Regel : ander, de 22 letteren der Hebreen zijn vijf Fok eden , en een of twee andere, die de Taal zelve oplevert, een vaster grondliag leggen, bet getal der Conjugaties zeer veel verminderen, en de regelen nopens derzelver verandering tot zulk een klein getal kunnen brengen, dat de Taal, die wel altijd de zelfde blijft, echter bij die groote verandering der Spraakkunst zulk eene bevallige gedaante zal vertoonen , dat niemand vervolgends van bet leeren derzelver zal worden afgefchrikt, gelijk tegenwoordig maar al te dikwijls gefchiedt. Of dit gezegde waarheid ofzwetferij behelst, zal men kunnen beöordeclen uit hetgene ik D. V. omtrent de Werkwoorden, en derzelver veranderingen eerstdaags den Lezer zal onder het oog brengen. Zoo veel dacht ik nodig bij deze gelegenheid te moeten zeggen, om eeniger mate te kunen opwegen, regen het onbewezene, doch door deszelfs gezag vèr(terikte, zeggen van den Heer schultens, wegens de nadeehge gevolgen van dc aanneming van fommigc letteren der Hebreen voor Vokalen. s- 15. Ik ga nu over tot het onderzoek, of bet vermogen rPotestas,) dat men aan eenige der Hebreeuwfche Letteren toefchrijft, beftaanbaar is met de Confonantie. Het'«ff* mogen, of de waarde van eene letter is niets anders dan derzelver juiste uitfpraak. Dit kan of door de levendige ftem beduid worden , of door een bekend tecken, ln  «50 EEDENKINGËN TEGEN DEN EERSTEN REGEL In eene Spraakkunst van eene vreemde of doode Taal leert men dat vermogen kennen, door nevens de letteren van die Taal de letterteekens te plaatfen van die Taal, in welke die Spraakkunst is opgedekt, of, bij gebrek van eene foortgeliike letter in die Taal, door een teeken van eene andere bekende Taal. Wanneer men dan in eene Hebreeuwfche Spraakkunst, in het Latijn opgerfeld, vindt, dat de eerfte letter der Hebreen Aleph heV vermogen heeft van eenen 'Spiritus kuis Gracorum , geeft men te verftaan dat de N, uitgefproken wordende , den zelfden Letterklank voordbrengt, als de Spiritus lenis Gracorum. hoe zeer ook en Naam , en Teeken van beide verfchiUcn. % 16. Wij hebben §. 7 gezien, dat de, Diferentia Specifica der Confonanten het eenige Taalkundig en Proef-ondervindclijk bewijs is voor de wezenlijke Confonantie der Letteren. Dit nu wordt door de ui'tfpraak of het vermogen kenbaar. Laat ons dan zien, welk vermogen men aan die zes letteren der Hebreen, yTlinN, doorgaands toefchrijft. De Grammatici, die alle 22 letteren der Hebreen voor Confonanten houden, komen allen daarin overeen,dat de N het vermogen heeft van eenen Spiritus lenis Graecorum : dit zegt, dat de letterklank, dien de uitfpraak van de ft voordbrengt, de zelfde is, dien de Spiritus lenis der Grieken uitgefproken doet hooren. Wat is dan een fpiritus lenis der Grieken? en welken letterklank brengt bij voord, wanneer men hem uitfpreekt? Een Spiritus lenis der Grieken is een tcekentjen , dat in het begin van woorden , die met eene Vokaal aanvangen, geplaatst werd op deze wijze: 'a, V, V, '0, 'u. Het gaf te kennen, dat die Vokaal moest uitgefproken worden, als of'er niets boven (fond, op deze wijze: a, e, i, 0, u. Dat is grappig; het is echter de loutere waarheid. De oude Grieken .wisten ook van dien Spiritus niet, en hij heeft nooit eene plaats op de Letterlijst der Grieken beflagen. Hoe kan nu de H, die men zegt, dat in vermogen de Spiritus lenis der Grieken is, een Confonant zijn, terwijl die Spiritus niet alleen geene Differentia Specifica vaneen Confonant bezit, maar zelfs geen den minden Letterklank voordbrengt. Het is een overtollig fchrijfteekentjen, en, hetgene men wil, dat 'er door beteekend wordt, is een onding ,een niet. Wat  DER HEBREEUWSCIie SPRAAKKUNST. 257 Wat moet men dan denken vau hetgene de Meer schultens zegt,. p. 22 a vocali fequente rite distingui pot est, en p. 32, Secundum fubtilitatem linguce geminari pos fe Aleph? % vi* Indien dan het vermogen, dat men aan de eerfte lettei der Ilebreën toekent, haar voor geen Cofonant kan doen erkennen, dan is nog de vraag, of dat gegeven vermogen wel richtig zij? Is 'er wel eenige de minlte grond, om te geloven, dat de Hebreen , die, volgends veronderftelling , de teekens van hunne Vokalen niet op hunne Letterlijst geplaatst hadden, echter op dezelve en wel in de eerfte plaats zouden gelteld hebben een teeken van een Spiritus lenis, die in het geheel geen Letterklank voordbrengt, een overtollig fchrijfteeken is, en niets anders dan een onding? §. 18. Wil men, niettegenftaande dit een en ander, evenwel de eerfte letter der Hebreen voor een Confonant houden, dan mag men met alle billijkheid vorderen, dat men voor haar een ander vermogen opzoeke , waarïn niet alleen de gemeene Eigenfchappen der Letteren, en de Differentia Specifica der Confonanten te vinden is, maar hetwelk haar ook van al de overige oudeligen (jndividua ,) van die lbort, onderfcheidt. i 19. De tweede der 'betwiste, letteren is de vijfde op de Letterlijst, naamiijk H genoemd He. Het vermogen van dezelve zegt men, da: gelijk ftaat met den Spiritus Asper Crteconm. Dit geeft dan wederom te kennen, dat de Letterklank, dien de D uitgefproken voordbrengt, overeenkomt met den Letterklank van dien Spiritus Asper; en, vermids men de H voor een Confonant houdt, veronderstelt men te gelijk, dat de Spiritus Asper een Confonant is , dat is niet alleen de gemeene Eigenfchap van Vokalen en Confonanten bezit, maar ook de Differentia Specifica der Confonanten, waardoor die van de Vokalen onderfcheiden zijn. De juiste kennis van den Spiritus Asper moet ons hier wederom den weg tot de'waarheid ba- vii. deel. mencelst. no. 6. R iittt.  45? BEDENKINGEN TEGEN DEN EERSTEN REGEL nen. Wat is dan de Spiritus Asper der Grieken? en welk is deszelfs vermogen? Of welken Letterklank brengt'"■hij bij het uitfpreken voord? Een Spiritus Asper, is een teeken , dat bij de Grieken in het begin van woorden, die met eene Vokaal aanvangen , geplaatst werd op deze wijze 'a,'e, 'i, 'o, 'u. Het gaf te kennen, dat die Vokaal moést uitgefproken worden met eene artdere richting van den adem , dan wanneer men blootlijk a, e, i, o, u uitfpreekt, overeenkomende met der Latijnen en onze h, fchoon de Grieken het niet op hunne letterlijst hadden. Hieruit blijkt, dat de Spiritus Asper wel eenige meerdere aanfpraak op zijn beftaan heeft, dan de Spiritus lenis, doch te gelijk, dat hij geen den minden onderfcheiden letterklank voordbrengt, maar niet hoger kan aangezien worden, dan eene toevalligheid Qaccidens') van eene foort der Letterklanken, naamiijk der Vokalen, en volftrekt niets bezit van dc Di/fierentia Specifica der Confonanten. Indien dan de H gelijk ftaat in vermogen of waarde met den Spiritus Asptr der Grieken, hoe kan hij dan een Confonant genoemd worden ? Maar wat grond heeft men, om te geloven, dat de n gelijk ftaat met den Spiritus Asper Gracorum? De Hebreen hebben , volgends verönderftelling, de Vokalen niet op hunne Letterlijst, zouden ze dan wel op dezelve geplaatst hebben een teeken van den Spiritus Asper, die op bet hoogst maar eene toevalligheid is van de Vokalen? De Rabbijnen hebben het ons zoo geleerd. S- «• Is het dan onwaarfchijnlijk, dat de Letter H het vermogen heeft van den Asper; is het volkomen zeker, dat zij, dat bezittende, geen Confonant kan genoemd worden, en wil men haar echter voor een Confonant doen doorgaan, dan vordere ik wederom, dat men voor haar een ander vermogen opzoeke, onder die zelfde voorwaarden , die §. 18. ten opzichte van de K zijn opgegeven. ' §. 22. De derde letter, waarover verfehil is, is del Vav of Vaw.  DER. HËBRËEUWSCHE SPRAAKKUNST. 2o9 tfa>. Het vermogen, dat men aan die letter toekent, is dat van eenen volmaakten Confonant. De UttipraaK van ?av doet ons een letterklank booten. die de: Different,a Specifica der Confonanten bezit, overeenkomftig met onze v of w. Dit heeft altijd plaats, als die letter bewogen wordt, gelijk men het noemt. Maar hoe moet meni hot dan begrijpen, wanneer zij ritst {qumcif) in een Cholem, of Schurek? De Heer schultens wil haar in die gevallen liever eene Vokaal heten, dus fchrijit Hij, p. 3:> lam Jod et Vaw Serviles, et ne eas qtiidem omnes, " nam et hae faepe motum cxferunt, fi eas, tarnen, upt '' quietem tenent, Matres Lectionis quis falutare veilt, ' ner me licet; ego directe eas tune Vocales appehare '! malim , in quibtis Fan) pro diverfofitu punctuh effimt V. vel Cholem 1, vel Schurek }: Ut- Joel cum Parro ' Chirek ante fe \ Longum." Gewis, de Vav doet ons in die gevallen, en die zijn niet weinige in de Ucbreeuwfche Taal, eenen Letterklank horen, die te gelelc de Diferentia Specifica der Vokalen bezit. §. ?. 7ac daar dan een Letterteeken , dat dikwijls als Confonant gebruikt wordt, en dan het vermogen heeft van onze v ot Wi maar ook dikwijls voor Vokaal dient, en dan gelijk ftaat met onze u , of wil men liever der Grieken *, verg. J. 36. $• 23. De reden, waarom de Hebreen dit dciïe Lettèrteckert «1, dan eens voor Klinker, en dan voor Medeklinker gebezigd hebben, moet buiten allen twijfel gezocht worden ïn de naauwe verwandfehap, die 'er tusfehen die beide u-ve plaats heeft; waarom de Uitvinders der letteren het nodeloos geoordeeld hebben, om en voor den Klinker, en voor den ^Medeklinker , een onderfcheiden Letterteeken in te voeren; gelijk dit ook in onze Taal in vorige tijden plaats had, terwijl in fommige Oude Schriften 01 Drukken de'«, in andere de v, dan eens voor Klinkers, dan eens voor Medeklinkers fcheep komen. §. 24. Wij komen nu tot de vierde der zes letteren, die fommigen voor Vokalen houden, naamiijk, ft van schultens genoend Hheth, vanscHROEDER Chet. Het vermogen, dat de Heer schultens aan die letter toe. Ra kent,  2ö0 bedenkingen tegen den eersten regel kent, teekent hijhk, cn doet 'erbij, Spiritus altero tanio aspenor, quam. Graecorum iile asper. p. 7. en p. 27. daar hij bandek van het vermogen , dat de letters hebben , zegt bij j „ Difiicilis admodum litera n Hheth; exiens e Guuure condupllcato velut fpiritu aspero; nnde Hh „ fcribere folemus cum pkrisque, Vulgo Cheth voca- tut, et cum 3 Caph qnodammodo confunditur. Id „ palam vitiofum." En p. 28. vraagt hii,t"ehoon bij eene andere gelegenheid, „ quid? au non differt duplicatum „ Hh a Simplici?" Zekerlijk is twee meer dan één; en dat zulks in Schrift of Druk plaats heeft, kunnen wij zien. Maar wanneer wij hjia, in onderfcheiding van ha, willen voordbrengen, dan zal onze keel het weigeren, en onze ooren, de eenige bevoegde Rechters in dit geval, bekennen, niets meer dan hs te vernemen. Zou men dan den Spiritus altero tanio aspericr, quam Gracorum ille asper, nier eene hersfenfehim mogen noemen? verg. §. 19, 20. Zegt men', de n moet van de 3 onderfebeiden worden ; dit is buiten twijfel. Maar wat is de 3? Geen k adfpiratum, de adfpiratie is eene toevalligheid der Vokalen. f. 19, en komt in het geheel niet te pas bij de Confonanten. Wij kunnen wel kh fchrijven, en met eene Vokaal 'er bij kha, maar wij kunnen het niet uitfpreken, tenzij wij 'er eene korte Vokaal tusfehen invoegen, keha, maar dan wordt het een Bifijllahum, en de h behoort dan tot dc a, als derzelver toevalligheid; cn wordt daardoor onderl'cheideii van kea. Ook is de 2 geen k Unius, gelijk de Heer sch roeder Helt, ,p. 2. .Wanneer van twee letteren de eene de zachte, de andere „dc fcherpe of harde genoemd wordt, dan komt de eerlle benaming toe aan die letter, die bij de uitfpraak de minde drukking der Spraaktuigen vordert ter plaatfe, daar ze gemaakt worden, en de tweede benaming van fcherp of hard aan hare Medgezellin , die meerdere drukking veroorzaakt, dus is b en d zacht, p eu t fcherp. Is dan de k zacht, welke is de harde van die foort, die is 'er niet te vinden, men geeft daar wel de p voor , maar die is eene dubbele letter, gelijk ik1 elders zal bewijzen; het is nu genoeg te zeggen, dat 'er geen harder of fcherper van die foort dan de 3 k kan gevonden worden , terwijl zij eene. volkomene drukking van het agterdc gedeelte der Tong tegen het gehemelte verëischt, zoi, dat de adem bij de poging om die letter X- voord te brengen, geheel en al gedopt of verhinderd wordt, terwijl  DER HEBREÏIWSCHE SPRAAKKUNST. *6l vviil de zachte van die foort, onder dc zoogenaamde Pai* f,L mede te vinden, de i ofg is, die eene minuere drukking ter gemelde plaats vordert, behoudende de adem nog eenigen doorgang. De 3 is dan * gelijk de Heer schultens uit de woorden ^ö'3 kiphas en ytTÜ karmel tegen capellus beweert, waarbij ook m aaiimerking kan komen de fchikking dezer vijf lettere» tnhet Griekfche AB, >i * ovcrëenkomihg met Ier Hebreen* 5 h 13,3. Maar welk vermogen heelt dan de ri?iccn ander clan hetgene de Heer schultens aan de 3 toekent, naamiijk y, ch, en dit geeft Heer scüroeder. Maar dit 1S geen kh, of * a<■ | ratura. De Griekfche %, waar voor de Latijnen , cn w ij, naar hun voorbeeld, de ch bezigen, (tocaM zeer verkeerd, zo wij op het vermogen, dat ieder van die twee letterbeeldcn afzonderlijk heeft, acht flaori) ft geen ik Tot die foort van Tongletters, de Rabbijnen zouden zegecn Palatir.ee, behooren drie letteren, die alleen m zacuthcid of fcherpte verfchiUcn, dc x |« ^ midderdte van die drie, fcherper, dat is eene fterkere f™^^ c p en zachter, dat is, eene mindere drukking, dan de / , vercïlchende, gelijk een ieder bij het langzaam uitforeke» van ge, che, ke kan ontwaar worden, op de zelfde wuze al! oVe we, ve, fe in zachtheid en fcherpte verlchillen, . Ik befluit derhalven uit ditgez^de, dat de n ?" ver mogen overeenkomende met der Grieken %, te recht vau den Heer schroedèR Chet genoemd in^ewen xjeele: ee n e Vokaal kan zijn, maar door de drukking &^*%M Tong Éegen het gehemelte, ons leert, dat zij de ut,je? rentïa fpecifica der Coilfonanten bezit. §• 25. Aan de Tod, * wordt doorgaands liet vermogen van>ta, of ƒ gegeven, en du doet haar als eenen waaren Confonant kennen. Doch, gelijk, wij ook bij de l, Uëbbra aangemerkt, dit heeft alken plaats, als de» bewogen wordt; wanneer, zij rust-, gelijk men het noemt, UnChirekl wordt zij, gelijk .de Heer schultens ■zelf erkent, p. *8 , en p. l9? eene Vokaal en komt dan overeen in vermogen met de lange m Dit is dan üe tweede letter, die de Hebreen .foms voor Confonant geS«n en'dan liet vermogen he.it van onze j , maar R 3 , .*SF  Z62 bedenkingen tegen den eersten regel ook dikwijls voor Vol-aal, en dan gèlijk ftaat met der Latijnen lange / in audire, enz, $. 4& Tusfehen den Klinker /, en Medeklinker j, is zulk eene naauwe verwandl'chap , dal dit fommigen' heeft doen helluiten, dat / en j volftrekt de zelfde i zijn, en jagen niet anders dan fchielijk uitgefproken iagen. Zie Maand. Bijdr. D. I, N°. 13, bl. 208. Maar dat de man te fchielijk geoordeeld heeft, zal elk moeten toeftemmen, die eerst »', en dan je uitfpreekt, terwijl men dan bevinden zal, dat / Klinker gevormd wordt in het midden vau den Mond, zonder dat of Tong of Gehemelte eeuigzins gedrukt worden; terwijl bij de daaröp volgende uitfpraak van je Medeklinker de Tong in het midden van den Mond wat meer wordt opgetrokken naa het Gehemelte, waar tegen, de drukking gefchiedt, hetgene deze letter tot eenen Medeklinker maakt. Ondertusfchen ziet men daaruit ook dc naauwe verwandfehap tusfehen die twee letteren, hetgene, mijns oordeels, de Uitvinders der Hebreeuwfche letteren heeft doen befluiten, dat zij met een Letterteekcu voor dit tweeërlei foort van letterklank konden volltaan, Sf «<*' De laatfte der zes betwiste letteren is tt, van den Heer schultens, dan eens Ain, dan eens Hain, en dan wederom Hhhain uitgebeeld. Zoo teekent hij ook op de Letterlijst het vermogen van die letter, p. 7, hhh, (pi. ritus asperrimus exiens fere in hg, en p. 28, fchrijft 'hij; Gravisfimum et objcurisjlmum $, in quo quot capita , tot fenfus. Vervolgends , p. 29,/pinofa in Conmend. per Hg, declarat. HUI. ait idem valere quod 3 bi He asper urn, Jive Heth et Gimel. Id et nobis maxime arridet. Üe Heer schroeder teekent het vermogen van die letter met hg-> P- /»» en zegt, p. 3: „ Ain, y, litera est foni dif. „ ficillimi, et in occidentalibus' linguis ignoti.- Per hg „ utcunque expresfi. Est fpiritns asperrimus, et ex imo „ gutture proférendus, ut fere fit foni mixti txChetet Gi„ mei; eet." Dan , indien de Ad/piratie, die wij door h uitbeelden, eene bloote toevalligheid is van die foort van Letterklanken, dat wij Vokalen noemen, gelijk betoogd is J. 19, indien de verdubbeling van die Ad'fpiratie on- doen-  der hebreeuwsciie spraakkunst. $$% doenlijk is, §. sa , hoe kan men die dan drie dubbel aken? en hoe kan daarüit dan een Confonant geboren worden? Indien de fpiritus asper alleen betrekking heeft tot dé uitfpraak der Vokalen, hoe komt hij dan btj de p te pas, om de y tot een hg te maken? gelijk de Deeren schultens en schroeder, zoowel als spinosa, doen. Ik weet wel, dat 'er in fommige Talen, ook in de Hebreeuwfche, dubbele letters gevonden worden, maar die zijn dan famengefteld uit tweeërlei foort, die. beiden gevoe-lijk in eene ademblazing kunnen worden uit-, gefprokeV, maar hoe uit } en n beide letteren van eene foort, die alleen in zachtheid of fcherpte vericlnllen, §.. 24 eene letter kan geformeerd worden , gehjk hiller de voor J.n He asperum houdt, beken ik niet te kun-, nen vatten. Om kort te gaan, de groote verfchillendbeid, die bij de Geleerden plaats beeft, om het vermogen van de y te bepalen, en die bij vroegere SpraakkunstSchrijvers meermalen in het belachlijke is gelopen, leert ons,'dat 'er weinig zekerheid is, om de y vooreen Confonant te houden. Wij zullen vcrvolgends zien, of wij' die letter niet met eenige waarfchijnlijkheid onder bet' getal der Fokalen kunnen brengen, §. ai Terwijl dan de Voorftanders van de Confonantie aller 22 letteren der Hebreen zulke Hechte bewijzen hebben, om hun gevoelen te ftaven, is het dan wel wonder, dat 'er ten allen tijde Geleerden geweest zijn, die aan de waarheid van dien eerften Regel der Hebreeuwfche Spraakkunst hebben getwijfeld? Ik zal dit met de vertaalde woorden van den Heer schultens voordellen, te vinden p. 21. , Dat alle letters Confonanten zijn, is van lommige Geleerde Mannen ontkend, bewerende, dat een Alfa9 let niet kan zijn zonder Fokalen, die als het leven en de ziel zijn van de fpraak. Hieruit is een twist ont'' ftaan van g " ^ - o , dat de //*- „ breeuwfche £, ^ v^eflijk en eigen- ,,- aardig wordt. L>\ 'WWé ■• plaats. E - , : n : ..bedoeld te uJ,V . >" • ., , , , !' ƒ/ ^ Men verg, c'au^.L. H. E, li: C. • ., Nadien ik § n ir -de n c; Confonant is, komt het in het onderzoek van dit gevoelen op de 5 overige letters aan. De reden, die voor de Vokaliteit, van die 5 letteren opgegeven Wordt en in de voorgaande woorden van den Heer schuit kns te vmden is , naamiijk, dat tenjlphabeth niet zonder Vokalen zijn kan, doet, indien 'er niets meer bijkomt weinig af. Het ftaat een volk vrij, om , wanneer heizulks verkiest . 'öene Lijst te maken van hunne Contanten alleen, en die door grove teekens uit te beelden - «\\ een ander Lijstjen voor de Fokalen, die zij, des be<«e. rende, door kleine teekens, flippen of punkten, boven onder of binnen de Letteren Confonanten te plaatfen konden afbeelden. Dit nu is de zaak in verfehil, omtrent de Hebreeuwfche laai, en gevolglijk is dit bewijs, zonder meer, -gantsch onvoldoende. Dan, vermids men van kunnen tot ziin niet kan befluiten , geeft dit de Voorftanders van de Confonanten aller letteren ook geen het minfte voordeel. 6 §• 30- . Wanneer men echter behoorlijk let, op alles waaröp in dezen gelet moet worden, dan dunkt mij, dat 'er motZ 7 - ,d 's',om deze 5 letteren met zeer groote waarkntjnhjkfutd, zo niet met eenige zekerheid tot Vokalen te maken. Men overwege dan onpartijdig. i. Dat  DER hebreeuwsche SPRAAKKUNST. 265 ■ ï Dat tot het geheele geftacH der Letterklanken, die wii door ons Snraakvermogen voordbrengen, deze twee iborten behoren, 'Vokalen en 'CvdfqhMten ; cn dat de eerde foort hét ztnfde , 20o niet meerder reent heelt, om eene plaats op de Letterlijst te beflaan, da.i de laat- fi£^^Dat alle andere Talen , (behalven de Hebreeuwfche erf derzelver Diakenen, doch waarover verfehil is, die derhalven in geene aanmerking kunnen komen) de Samaritaanfche, die ook eene Oosterfche Taal is , niet uitgezonderd, de 'Vokalen zoo wel als de 'Confonanten op hare Letterlijsten hebben, krijgt men rrü uit dit een eilander niet meer recht om te vermoeden, dat op dc Letterlijst eer Hebreen de Vokalen-ook niet ontbreken , dan'P.mij heelt, om het te ontkennen r " % 3I> 'Ik weet wel, dat de Keer s c n v i- te n s de Samaritannfche Dialect dc'önzuïverfte van allen fkemt, cn zegt, dat die menfchen loutere banvaarrehheid fpreken , ja zöo ruuw cn onbefchaaïd zijn , dat hunne ma:iicT'van lezen zonder punktcn alkrverWardst is , p. 37. Maar hoe moet men het dan verdaan , wanneer die Man elders zegt: óp den Vaderlijken grond'is niets b..;-'-a.,rsch? Indien de voorbeelden, die hij bijbrengt, zijn gezegde bewijzen, dan kan de Hoog - den Nederd.ukicher mét het zeil ie recht barbaarscli 'noemen, om dat Je laatfte des eerden ik km, in ik 'kwam; Mn , in horen, 8'w Ml MrWrWisfelt, en voor'kaufen, laüjfeir, -zegt-kepen , lopen, enz. §• 3*. •3. Wij hebben §„ 22 en 25, gezien, dat de Heet schultens toefen, dat de 1 en j in vele gevallen als Vokalen gebruikt worden. Tc zeggen, dat dé Punkteii Cholem, Schurek cn Chirek, die letters tot Vokalen maken , is even zoo goed , als te zeggen-, dat onze / en u iet nodig hebben om Vokalen te worden , en dat daarom de tittel' boven de /, en in gefchrlfc het (chrapjen boven de u die letters iet Vokalen maakt. Eene Vokaal heeft geene Vokaal nodig om gelezen te worden. a. Het is ons zeer waarschijnlijk voorgekomen, dat' de naauwe vonvanUfcbop tusfehen i cn je, u en ve de eerfte uitvinders der Letteren heeft overgehaald, R 5 om  2Ó6 bedenkingen tegen den eersten regel om de twee Letterklanken van deze tweeërlei foort ieder door maar één teeken , uit te beelden. §. 23 en 26. 5. Men Haat over het algemeen toe, dat die 5 klanken a, e, i, 0, u tot eene taal behooren. De Heer schultens vraagt, Praef. p. 6: „ Kan 'er eenige Taal zijn „ zonder de Vokalen a, e, /, 0 , u, kort of lang uitge„ fproken? Dit zal niemand zeggen." En in het Werk zeiven, p. 49, zegt hij: „ De eenvoudigheid der Na,, tuur, die in de Confonanten opgaf Be, Ge, De, enz., „ gaf in de Vokalen buiten twijfel a en aa; e en ee; i „ en //; 0 en 00; u en uu. Dit te ontkennen, is den „ mensch de fpraak te benemen, en de Natuur zelve te ,, verlochenen." En een weinig lager: ,, Die bet eerst „ het Schrift heeft uitgevonden, wie hij dan ook geweest ,, is , vóór , of na den vloed, heeft buiten twijfel met de, „ teekens der Letteren; de teekens der Fokalen uitgedacht,' „ omdat anders dat werk zoo verwonderlijk en het ,, menschdom zoo nuttig, niet alleen■ gebrek ig, maar zelfs dood zou geweest zijn. Was het moeilijker \;oor „ de klanken., a, e, i, 0, u teekens te Hellen, dan „ voor de Confonanten, b, g, d,enz." Nu vraag ik , of het uit overweging van deze drie zaken, in deze §. gemeld, niet waarfchijnlijk wordt, daar 'er, zelfs met toefremming van partij ,' reeds twee van die 5 klanken op de Letterlijst der Hebreen gevonden worden, die uit derzelver aard, ieder met een Confonant, zeer naauw vcrniaagfchapt zijn, ciat dan ook de 3 overige, a, e, 0, welker aard zulk een verwandfehap met een of ander Confonant niet medebrengt, op de zelfde Letterlijst moeten gezocht worden. §• 33- 1 6. Wanneer mén hier nu bijvoegt, dat het vermogen, dat de Spraakkunst Schrijvers aan de X en n toekennen , met de ^Conionantie onbeftaanbaar is, gelijk ik betoogd heb, §. 16 en 19, dat 'er geen fchijn van waarheid is, om te geloven , dat die twee letteren 'het gegeven vermogen bezitten, 5. 17 en 20, en dat'er in het bepalen van het vermogen van de niet alleen zoo veel hoofden , zoo veel zinnen zijn, maar ook in het meest aangenomen gevoelen , dat 'y hg is , groote ongerijmdheid fteekt. J. 27, en ' 7. Eindelijk, dat men bezwaarlijk voor elke van die drie letteren #,71, V een vermogen zal kunnen uitdenken, dat aan  der hebreeuwsche spraakkunst. ^7 arn de billijke verë'schten, §. ^J^È^lJ^^ vordt het dan niet meer dan waarfchtnlijk, dat die drie krteren van de Hebreeuwfche Letterlijst door derzelver „ffeSctb^emd ziin om drie Confonanten ma om de drie nog ontbrekende klinkers, o uir re beelden ? §• 34- Deze waarfchijnUjkheid zal nu een merklijken trap van «tofetf bekomen wanneer wij de redenen jwujjen, die ons nopen , om te bepalen , welke van die d"eklmkers a n elke der drie letterenPI , V h%^&^Ze\'' 1 Ötina alle de overige Letters der-,Hebreen laten, wanneer haar naam wordt uitgefproken, dat vermogen horen , hetgene men aan dezelven tp&ept'.-Bet ,b, (Amef. e Da et, d, enz. De eerfte der drie gemelde letteren heet Aleph, en laat ons dus den Vokaalklauk van a horen. I; Hier komt bij, dat de Grieken hun Alphabeth beginnen ■ even gelijk de Hebreen, a, b, g, d, e en dat de eerfte letter der Grieken, even als die der Hebreen, Alpha heet, eene Vokaal is, en wel A. Mogen Wij dan om alle deze. redenen, famengenomen niet met genoegzame zekerheid befluiten, dat de eerfte Letter der Hebreen geen Confonant, maar Vokaal is, en wel bepaaldelijk de A? " §• 35- Dit laatst gezegde van geeft, behalven de bovengemelde redenen, wederom een nieuw bewijsï voor de_Vokaliteit van de twee overgeblevene Fl en ?-}™™f* f1 er dan in de Hebreeuwfche Letterlijst reeds drie Vokalen te vinden, K, 1, en' in, vermogen overeenkomende met a , u en / dan zullen 'er de twee overige, e,tno ook mee op ontbreken ; en die klanken aan de n en J? moeten toegewezen worden. .'k i'5*"'"• - 4 ï Terwijl dan de Grieken hun A B beginnen met deze k letteren «, fi, y, *, <; en de Hebreen met £, 3,5,7, 1; en de vijfde bij de Grieken het vermogen heeft van e, zoo rnooen wij, de voorgaande redenen hierbij ook in het oog houdende, met geuoegzaame zekerheid befluiten , dat ook aan de vijfde letter der Hebreen H, welker naam met 'eene Adfpiratie uitgebragt, en He genoemd wordt, het vermogen toekomt van den Klinker e, en 111 lommige gevallen met eene adfpiratie He, ■ o. Voor de letter y, daar men zoo wonderlijk over gehaspeld, en daar men, ik weet niet wat al vau gemaakt 0 r ' heeft,  tm liEDENKltféÉN TÉKEN den E**svew RË^teL, enz. lnoft, blijft dan gCeïiekbus over. Zonder dat wii het *etv: en'isvan 1:1 er onymus, noch het zeggen van bbza boven üfft den Heer schultens aangehaald, noch de icmkkmg van tle o voor de p in het Griekfche Alphabeth , zoowel als van de y voor de -£3 in het Hebreeuwfche , tot bewijs behoeven aan te halen , pleiten al de voorgemelde redenen genoeg daar voor, dat men aan die letter het vermogem.toekenne van den Klinker 0. -36. • Mïv; -A- Wat de tegenwerping belangt, die men tegen den laatften Klinker 0 zou kunnen inbrengen, en genomen is van de 1' Fav dje: jrïen wil, dat, met een Cholem geteekend, ook den klinker 0 oplevert, en men dan twee teekens voor die eene Vo'kual zoude hebben; hierop andwoord ik, 'dat, cent Vokaal geene Vokaal 'nodig- hebbende , om gelezen te worden, de Vav dan ook, indien zij als Vokaal fehecp komt, noch. 'Choïe,n noch Schurek behoeft, maar blooikjk een teeken is vau den klinker u. . ■ x/L ••'■ : • $. i7.. ;.. ' Tk heb dan bewezen, dat die 5 betwiste Letteren der Hebreen geen Teekens zijn van' Confonanten, maar van 5 Fokalen , overëeriftëmmëhde in klank, of vermogen met de 5 bekende , en bij de meeste, is het niet ahe, v..keren gebruiklijke klinkers a, e, u, i, 0. Ik houde I •* -s niet vo.-r Matres Lectiouis, indien men daar- ■ r wat anders verkaat, dan Fokalen, maar voor weaetflpe Fokalen , doof wier behulp men drie vierde ge• e'.:. U van den i lebreeuwfehen Bijbel lezen kan, gelijk ik vefvoigends raider zal aantonen.' Terwijl de bëfetttf* woordimx van eenige-\ ragen en bedenkingen hieromtrent gWfcéglfkéS in een volgend ftukjen , behelzende mijne aanmerkingen over de Punkten der Hebreeën , zal kunnen geleideden. " ' ■ •: :. . 'over de verschillende h a i r- e n baar d m odes. (Uit hét Hoogduitsch.) Men behoeft alleen de gefchiedenisfen der voorledene en tegenwoordige tijden op te (laan, om overtuigd te zijn, dat de grootlte gebeurenisfen veelmalen uit de geringde oorzaken pntftaap. Ik wil mij thands alleen, (om dit door een voorbeeld te bewijzen) bij de twisten en verbitteringen bepalen, welken door de onderfcheidene modes van het halr frifeeren, het dragen  OVER. DE VERSeiIILLENDE HAI*- KN- BAARDOOD SS. ÏÓy gen. van Baarden en. Paruiken in veifchillende tijden, bij onderfcheidene Volkeren zijn ontdaan., -- ï> Ik zal, om eenige orde in deze Verhandeling te honden, eenen aanvang maken met den eerbied, dien men liet hair mm in de grijze oudheid bewees. Die maar iet gelezen heelt,weet., dat het hair der Godgewijde Maagden als een offer, dat de Ua» fchermgoden aangenaam was., werd aangezien, en dat menbij Grieken en Romeinen de eerfte liairen der km, met alie iestiv,iteiten op de Altaren van bacchus, neptunus eu de overige Godheden ten oller bragt; bij den aanvang onzer jaartelling zoude het eene misdaad geweest zijn, iemand,die bij zijn hair zwoer, geloof te weigeren; de be'.eefdfte wijs van groeten was toen ook om zich een hair uit te trekken, en t.an du: over te reiken aan hem, welken men die eer wilde aandoen. Wanneer men iemand zijne hairen ter affnijding aanbood, was dit zo waasfemden , verrieden. Ik gaf 'er mijnen Apotheker kennis van, en er werden eenige duizend van die Infecten, met zeer weinig moeite, ingezameld. B,j deze gelegenheid nam ik waar, dat zij eene zeer trage vltigt hadden , ca dat deze Inkten , na hunne laat /te gedaanteverandering, niet lang moeten leeven. Intusfehen hadden z,j d,e bomen, in korten tijd , bijkans gl heel kaal gevreten. Sommige Natuurkenners wi len zelfs wel verzekeren, dat zij nu en dan ook wel het groeiënde vSeeidtklnd^11 ™ » ^ g- De reuk, dien zij verfpreiden, is ongemeen fierk, vcr- me£ ffiï? ' ku°nen er eene &eheele ftreek lands meue befmet en. Die genen, welken ze van de takjens der bomen affchudden en inzamelen, zijn gewoon , ve lig! hc.oshalve hunnen neus en mond met eenen doek toe te S1 3 rV,tten Ze ook niet met de b,00te 'handen aan; dewijl het fcherpe vocht, welk zij van zich «reven aan de v.ngeren een brandend gezwel veroorzaakt* De opgezamelde Infecfen doet men in een linnen zakjen, *»dt dezelven door middel van den damp of waasfem van kokenden azijn, en droogt ze vervolgends in de zon. De kop en de vleugels worden gemeenlijk weggeworpen; het overige wrijft men fijn tot een poeier. Wanneer men het gebruiken wil, mengt men het met een weinig zuurdeeg, of men ftrooit het op eene pleister. Dit poeier, wel bewaard zijnde, behoudt meer dan dertig jaren lang zijne orandende kracht. Dit is nu dat heilzame en voortreinde geneesmiddel welk, bij wijs van eene pleister, op de huid geëgd zijnde, grootere of kleinere blaaren trekt. en aan vele duizenden verligting van pijnen , of beter-, felisp te weeg gebragt heeft. Opdat dit weldadige geneesmiddel, des te gemaklijker, door alle landen yeripreid zou worden; zoo moeten deze Infcöen , volgends de wijze inrichting der Godliike Voörziaugneid, in het voorjaar, groote heirtogtcn én verhuizineen doen. Behalven vele andere landen, bezoeken zii Zelfs ook het koude Duitschland. Door de liguster, rhijn- wil-  de natuurl. historie der spaansche vliegen. *8? wileen esfchen- en vlierbomen, enz., aangelokt, valS in groote menigte daarop neèr , en worden dus gemald k ingezameld. Is het niet een duidlijk bewijs eener Snsch blondere Voorzienigheid , dat deze diertjens van Ie v n tot ons overkomen, en zich in onze handen, geven . S522.fi 1-t niet eenegantsch bijzondere Go ti:ke mrumtin- dat deze dien ens, uitwendig gebiuikt, zeei w| dadij, maar, integendeel, inwendig genomen, een Itelk VÊDgèt Spaanfche -Vliegenpleister grijpt terftond de huid aan. In den t icl van twaalf uureu veroorzaakt het eene blaar, SafevenVedigl-id van de grootte der pleister gefchikt., m welke vele fchadelijke vochten uit het ligchaam zuh fa, meuitrokken. — Dewijl de Spaanfche - Vhegenpleis ers iïlè iie zenuwen en vaten prikkelen, eenen grooten toe. vloed van vochtigheden verwekken, de huid ontfteken, en tot zweeren brengen; zoo is dit juist dat heilzame en ■gezegende middel, waardoor dikwijls het fterkfte vergif der levaarlijkfte ziekte , der rot- en galkoorts, enz.., vau de inwendige edeler deelen tot de uitwendige getrokken, . en afgeleid wordt. ■ T r „ Inwendig gebruikt, zijn de deelen van dit: Infect een doodend vergif. Het werkt zoo ongemeen fterk op ue blaas , dat dikwijls Hechts één grein eene bloedwatermg ten gevolge heeft. ..... .... •,' Des te verbazender is bet, dat het zwijnegel gelijk ik zelf ondervonden heb, een goed deel dezer Infecten opvreten en verdragen kan. Bij de fcarifveerde wond van de beet van eenen dollen hond , doet eene Spaanfche-Vliegenpleister ongemeene dienften wanneer men het gat eenige weken open, en aan het etteren houdt. * ' . ■ Of men uit de vleugeldekfels , hoewel met vele moeite en kosten, werklijk goud halen kan, gelijk eenigen willen verzekeren, laat ik aan zijne plaats. Ten minfte zultgij, noch ik, het ooit beproeven C)- (-*•) j)e geheele proeesfus is in krunitz ökonomifcher £öa)lopedie, het veerdende Deel, Bladz. 242, enz omftondig befchreven. Zie ook forsten Disf. Cantharidum hiUoriurn naturalem, chemicam et medicam exhibem , Lugd. Ba. . tav. 1775. over  £8S OVER DE VEELMANNERIJ, OVER DE VEELMANNERIJ, OF DE GEWOONTE VAN VELE MANNEN TE II E U 1! E N , ONDER DE VROUWEN IN TIBET IN GEBRUIK. TV/Ti 1ler:^pgaan icl' zonne verlieten wij de poorten van JLvJ. het klooster Teopalmg. en daalden in de vlakte neder trekkende over eenen kleinen droom, die den heuvel, welken wij hadden verlaten, van eenen anderen lcheidde' aan de overzijde gelegen. Dezen beklommen hebbende! daalden ,vij k<»rt daarop m eene ruime vlakte neder, aan alle zijden van naakte hoogten ingetJoten; op denton van eene derzelven en wel aan den zuidkant, Hond een ruim Godscuenlhg Gedicht, van Vrouwen bewoond. Annea Goemba is de naam dier Gedichten. Even als de Gij/ons ™Ll ?'7 ? van Teopaling , rijzen in deze eenzame woning de A/jnees (of Nonnen O op hare Bededonden, van hare Uaapplaatfcn op , zingen hare Middagmisfen , en, na hare Vespers te hebben geëindigd, begeven zij zich naa nare Cellen. Dikmaals had ik van deze maatfchappijvan Nonnen hooren fpreken; doch geene derzelven Daclilv op mijne reizen ontmoet, hoewel 'er vele van dezelven gezegd werden, in verfcheidene oorden van Tibet voorhanden te zijn. Gaarne zoude ik deze Nonnen in hare eenzame wonmg, bezocht hebben; maar dezelve knop eenigen afib.md van onzen weg,, en , om geenen tijd te verliezen, konde ik dien uitdap niet doen. Hoewel Nonnen zijuüc , is het bezoek van Mannen over dag baar niet Verboden ; doch geen Man mag binnen de niuuren der Ajrnses eenen nadir' vertoeven, zoo- min als eene Vrouw binnen die der Gijlons. Dat zij in zulk eene menigte, in deze eenzame verblijfplaatlen, van de bezigheden en vermaken der wereld zich afzonderen, zal te minder onze bewondering wekken, wanneer wij de bijzondere gewoonte, de verëenkdng der lexen m libet betreffende, gebruikiijk, gadeflaan: eene gewoonte, wijd verfchillende van de gewoonte in Euro» pa, al waar óéne Vrouw de Echtgenote van ééiieii Man worat, in tegendelling van hetgene in Afia gebruiklijk is , alwaar een Man een willekeurig gezag over vele Vrouwen zich aanmatigt , dellende aan zijne verbintenislén met Vrouwen en Bijzitten geene andere palen, dan die van zijnen rijkdom. Hier ontmoeten wij een even zonderliiig gc-  ONDER DE VROUWEN ÏN TIBET» 2§0 gebruik , dat der Peelmannerij t indien ik het zoo mogenoemen , overal ingevoerd : wij zien 'er ééne Vrouw haar" lot en bezittingen met alle de broeders van een gezirt deelen, zonder"bepaling van jaren of getal. De kal§ van eene Echtgenote is het voorrecht van den oudlteil broeder; en, hoe zonderling het moge fchijnen , meii heeft mij verzekerd, dat eene Tibetfcbe Vrouw even ja* lóers is op hare huwelijksplegtigheden, hoewel alduS aan een aantal Mannen verbonden, als het een DespooÉ van eene Iudifche Zenana op de gunft.cn zijner opgedoterte Sclloonen is. Onder deze ongunlhge omftaridighedenj geen wonder in de daad, dat het werk der vermenigvuldiging van het gedacht flechts traaglijk voordgaat. Staats-Ambtenaren, zoowel als zij, die naar dien post dingen, befchouwen het als eene taak, met hunne waar* digheid of pligten kwalijk ftrokende, met de voordplanting van hun gedacht zich te bemoeien; dit laten zij voor he= den van lagere klasfen over. Het huwelijk fchijnt in de daad onder hen als een zware last befchouwd te worden, welken een geheel gezin fchijnt gezind te zijn te verligten, door dien met gemeene fchouderen te dragen. Het getal der Mannen, voor zoo veel ik kon ontdekken is niet bepaald of binnen zekere perken belloten. Somtijds gebeurt het, dat 'er in een klein gezin flechts één Mansperfoon is; en m.sfchien is het getal zelden grooter, . dan hetgene een aanzienlijk inboorling, geduurende ïnijli verblijf te Tesboo Loomboo, mij aanwees in eene familie, in de nabuurfchap woonachtig, alwaar vijf broeders tg famen zeer gelukkig leefden , met ééne vrouw, allen doof het zelfde huwelijksverdrag, verbonden. En deze foort van verbintenis bepaalt zich niet alleen tot lieden vau lagere Handen; dikmaals ontmoet men dezelve bij de verHiogendfte familiën. Hoewel deze gewoonte, welke ik, als reiziger/ Ver* pligt ben te verhalen, in haren aard afkeuring verdient, moet, echter, tevens erkend worden, dat plaatslijke wetten dikmaals haren grondilag hebben in plaatslijke oorzaken- en dat, ingevolge der bijzondere vooröordeelen erl begrippen van een volk, de zelfde gewoonte in het eene land in het haar.lrj.kfte licht kan befchouwd worden, welke een ander volk niet flechts als draaglijk, maar zelfs als aanprijzenswaardig kan befchouwen. Van hier ook, dat zoo min de gewoonte der Veelwijverij' in lndië, als die der Veelmannerij in Tibet hare voorfpraken mist; VII. DEEL., MENG.ULST.NO. fé  SQO OVER DE VEELMANNERIJ, De invloed dezer gewoonte op de zeden des volks, voor zoo veel ik heb kunnen vernemen, is niet ongunftig geweest Meuschlievendhcid, en eene ongeknnftelde zachtheid van aard, zijn bet beftcndige erfdeel eens Tibetiaans. Nimmer zag ik eenig volk'dczc hoedanigheden in hoogere mate bezitten. Zonder flaafsch gedienftlgte zijn', zijn ze altijd verpligtende. De hoogere rangen doen zich niet gelden; de lageren zijn eerbiedig in hun gedrag: ook mangelt het hun niet aan infchiklijkheid omtrent dc vrouwlijke feite; doch, gelijk zij gematigd zijn in alle hunne driften, zoo is ook, in dit opzicht, hun gedrag een gepaste middenweg tusfehen ruwheid en vleierij. In vergelijking van hare zuidelijke nabuurinncn, hekleden de Tibetfche Vrouwen eenen hoogen rang in de famenleving. Met de voorrechten van onbepaalde vrijheid, paart de huisvrouw hier de hoedanigheid van Meesteresfe van het gezin en van medgezellinne van haren Man Het gezelfchap van allen mag zij , in de daad , ten allen tijde niet afwachten. Onderfcheidene beroepsbezigheden , het zij van den Akkeibouw of van den Koophandel, mogen voor eenen tijd afwezigheid veroorzaken: nogthands, hoedanig ook de uitflag zij, het voordeel des arbeids vloeit in den gemeenen voorraad te famen; en bij zijne wederkomst, hoedanig hij ook moge geflaagd zijn, kan hij van eene dankbare verwelkoming in zijne gezellige woning verzekerd zijn. Over vastgeftclde gebruiklijkheden uit te weiden, die vroeger dan eenige gefehrevene oirkonden , of de nog onzekerer befcheiden der overlevering , een beftaan gehad hebben , met oogmerk om derzelver oorfprong of oogmerk op te fporen, ware zoo veel, als zich in een veld te begeven , hetwelk voor vernuftige en veelwagende befpiegelingen ruime ftoffe oplevert; maar in dusdanige omftandigheden dienen de gistende pogingen eeniglijk ter verwekking van nieuwe twijfelingen , en omwinden het gezochte voorwerp flechts in nog dikker duisternis. Of 'er al dan niet in een verre afgelegen tijdperk , toen de bevolking nog in bare kindsheid was, door de werking van eenige onbekende oorzaken, zoo groot eene onevenredigheid van het manlijke tot hét vrouwlijke gedacht onder deze Natie aanwezig ware, dat dezelve het uitfluitend bezit van ééne Vrouw toteenen te grooten zegen maakte, om na hetzelve te kunnen dingen, en, gevolglijk, dit onderling bezit door de gemeene bewilliging beeft doen aannemen; dan  ONDER DE VROUWEN IN TIUET. 291 dail of eene te talrijke bevolking eenen vroegeren grond bezwaard hcbbe, wil ik aan cie uitfpraak van anderen, ter bellisling van zulk een gefehil beter bevoegd , overlaten. Genoeg is het voor mij, zeden, zoo als ik die heb gevonden , kenbaar gemaakt te hebben. Zeker is het intusfehen, dat eene overtollige bevolMn°-, in een onvruchtbaar land, de zwaarfte van alle onheilen is, en eeuwigen oorlog, of eeuwig gebrek moet voordbrengen. Het werkzaamfte en het bekwaamfte gedeelte der gemeente moet of genoodzaakt zijn, een ander land te gaan opzoeken, en lbldaten vau fortuin, ot gelukzoekende kooplieden te worden ; of, indien het t huis blijve om eene prooi vau den honger te worden zich in gevaar (tellen, bij voorvallende gelegenheid van het falen van fchrale oogitcn. Door aldus geheele familiën onder het huwelijksjuk famen te knellen, wordt de al te fnelle aanwas der bevolking, veelhgt, beteugeld, en eene opfchudding voorkomen, bekwaam om het vruchtbaarfte gewest op den aardbodem te doorwaren, en aan de cnmenschlijkfte en onnatuurlijkfte gewoonte de aanleidin"- te geven, in het rijkfte, vruchtbaarite, en minst bevolkte gewest der wereld. Ik heb het oog op het Keizerrijk China, alwaar eene Moeder, geene middelen wetende om een talrijk gezin op te voeden en te verzorgen, haar nieuwgeboren kind in het veld te vondeling legt — eene misdaad , hoe baarlijk ook , geenszins ongewoon. Den Tibetiaan kan dit nooit ten laste gelegd worden. Hunne gewoonte, hoewel het, nu en dan, tegen overtollige bevolking wake , dient tevens ter voorkoming van huistwist. uit (trijdigheid van familiebelangen ontltaande , en om al het verftand en alle deugden, aan doorluchtig bloed verknocht, als op een te pakken. Verdrietig noch ingewikkeld zijn de huwehjksplegtigheden in Tibet. Ongekunlteld zijn hunne vnjaadjen, en lopen fpoedig af. De ouder broeder van een gezin, aan wien de keuze ftaat, wanneer hij op een meisjen verheft, vervoegt zich bij de ouders. Indien zijn aan^ zoek goedgekeurd, en zijn voorllag worde aangenomen, begeven zich de ouders, met hunne dochter, naa het huis des vrijers, alwaar de bekenden van beiderku gcllacht vau wederzijden famenkomen, en met muziek, danfen en allerlei vermaaklijkheden , drie dagen lang, zich vrolijk maken. Na verloop van dien tijd wordt het huweÜjk voltrokken. De Tibetfche Priesters, ahe  SQ2 OVER DE VEELMANISERIJ, ENZ. de verkeering der Vrouwen fchuwen, hebben geen deel in deze plegtigheden, of in het bekrachtigen der wederkeerige verpligtihgen. Wederzijdfche toeftemmmg is de eenige band der verëeniging; en het gezelfchap, daarbij tegenwoordig, is getuige van het verdrag, hetwelk, naar het fchijnt, onverbrecklijk voor het geheele leven wordt aangegaan. De Man beeft het niet .in zijne magt, zich van eene lastige gczellinne te ontdoen, noch de Vrouw om van haren Man tc fcheiden , ten zij de zeilde eenheid van gevoelen, die hunne handen famenvoegde, ben ter Scheiding nope; doeïï iu zoodanig een gevat wordt nimmer hun de vrijheid gelaten, om eene nieuwe verbintenis aan te gaan. Schaars zijn de voorbeelden van ontucht; maar indien de Vrouw op fchennis van het verdrag met haren Man betrapt worde , wordt de misdaad met ligchaamsltraffe geboet, en de begunib'gde minnaarwaschtdie vlek zijner overtreding met eene geldboete af. Indien, in de algemeene famenleving, de Mannen zich fomtijds aan koelheid tegen de vrouwlijke fexe fchuldig maken, mogen zij daarom niet gezegd worden , met hardvochtige ftrengheid haar alle ïustvoklocning te ontzeggen , nadien eene naauwgezette kuischheid, vóór het huwelijk, van de fchoonc fexe niet verwacht wordt, hoewel het haar, na esns eene verbintenis te ^hebben aangegaan , geenszins vrij ftaat, dezelve ongeltraft te fchenden. IET OVER DE JONGSTE HUNGAARSCHE CULTURE. De oefening der wetenfehappen is in Htlngarijën en Oostenrijk, federt onlangs, doorVle Regeering naauwer bepaald geworden. Zoo zijn , bij zekere voorgekomene gelegenheid, alle openbare en bijzondere voorlezingen op de Hooge Scholen verboden, wanneer ze niet met uitdruklijk verlof van het Hof gefchieden: en dat zoodanig verlof niet aan bijzondere onderwijzers verleend wordt, kan men ligt denken. In Duitschland zou men dit voor eenen aanval op de Academifc e voorrechten houden. De Roomfche Gijmnaliëu worden, uit groote (leden in kleineren ovei gebragt, omdat de opvoeding in dezelven meer Kloosterlijk kan worden ingericht, en de profesforaten van  iet over de jongste hungaarsche culture. 293 van Rhetorika, Poëzie en Philoiophie worden alleen met Geestlijken bezet. Men had ook voor, de Un iveiüteit v^n Pest in eene kleinere plaats over te brengen , docjr dat is no"- uïtgefteïd. Door vroegere inrichtingen wai en de SeestliiS uitdruklijk van de Profeslie van het Kanomeke recht uitgefloten, denklijk, omdat men van oordeel was, dat de -rondrcge s van de Roomlche Geestlijken en Monnle,t opzicht tot het Kerklijke recht,de rechten der Roeringen regelregt tegenftonden. Nu wordendeze plaatfen wederom aan Geestlijkcmbegeven. be Pi c , aten zijn nu van de Profesibrale waardigheid, op ck Oostenrijkïcheen Hungaarfche Academiën, zoo goed a s uitgefloten. Door eene nieuwe Komnglyke verorden mg is aart alle de ftudeerenden, zelfs in de Geneeskunde^ n de Rechten, op de Hooge School te Pest, het bedoek van de Schouwburgen, der Koif.jhuizen cn Herbergen en oer Bals zeer geftreng verboden. De Hoogleeraars zijn verpligt op het nakomen van deze verordening naauwkeurig te letlen, cn de burgerlijke magt is gelast, hen, in geva van nood, bij te ftaan. De Herbergiers worden , m geval van overtreding, door eene^geldboe*:• ZOT igeftraft. Waarfchijnlijk hebben eenige buitensporigheden van Studenten, en de algemeene klagt over de zedenloosheid der jeugd, daaroe aanleiding gegeven. _ De Exjeliiit szerdahelye , m Hunganjen, medelid van de Commisfte der ftudiën in de Stadhoudenj teXJffen, heeft op de herftelling van de Orden der Benedictijnen, Cisterfiënfen en Prsenrönftratenfeu in Hunganjen een Latiinsch Gedicht gefchreven, waarïn hij den Keizer vergeli kt bij den Heiligen Koning s te v en , die de Hungaren tot het Christendom bekeerde. De Schrijver van dit Gedicht is, des niet te min, een zeer geleerd man, van wien men zoodanig iet in het geheel met verwacht ha¥an het zeer geachte werk van berzeviczy, over den Koophandel en de Kunstvlijt in Hunganjen, waarin ^o-ronde kennis van de grondregels der waare Staatkunde en warme vaderlandsliefde alleszins doorftralen, is alle nieuwe druk geftreng verboden. ' , T In de Oostenrijkfche Provintiën worden de Lutltcrlche Predikantsplaatien 'meest met Hungaren vervuld, "omdat de Keizer de bevordering van DuiticherS- in zijne Erflanden verboden beeft, en weinige Oostenrijkers zich op de ftudiën toeleggen: hetwelk voor de groote menigte van ï 3 &an«  a"94 iet over de jongste hu.n'gaarsciie culture. Kandidaten in Hungarijën, die anders zeer lang zouden moeten wachten, zeer wel komt. Bij de Hervormden, die zeer veel meer gemeenten hebben , krijgt men veel fpoediger eene plaats. Te Jeua beloopt het getal der Hungaarlche en Zevenbergfche Studenten tot op 43. Te Göttingen en Wittenbcrg vindt men 'er weinig. De Inenting der Koepokken heeft in Hungarijën en Zevenbergen , federt de eerite proeven , de beste voordgangen gemaakt, en dit bewijst ook de vatbaarheid van de Hungaren vöor nuttige ontdekkingen. Zonder dat daarover vele twistfchrii'ten rondgingen, werd men door derzelver weldadige werkingen van hare nuttigheid overtuigd. De Oostenrijkfche Regeering was wel in den beginne tegen dezelve ingenomen, doch op nadere overtuigingen, heeft zij dezelve door verordeningen aanbevolen. In Zevenbergen heeft men-onlangs barndcen van ver. fcheidene kleuren, hijacinthrood , waschgeel, groenachtig, en daarbij half of heel doorzichtig ontdekt, die mooglijk door den tijd een ftuk van Koophandel zou kunnen worden. Ook heeft men toenPrenit, die men anders alleen aan de Kaap , in Daufiné en bij Duglas in Schotland vond, aldaar gevonden. De Cenfure der Boeken , die van buiten inkomen, blijft te Weenen hare kracht behouden. Het erglte is, dat men van te voren niet weet, welke nieuw uitgekomene Boeken men goedgevonden heeft te verbieden, daar van hetzelve geene openbare aankondiging gedaan wordt. Dit brengt ben die uit Oostenrijkfche landen, op Protestantfche Schooien buiten 's lands gedudeerd hebben, in bet geval, dat zij voorname Werken, die zij bij hunne terugkomst medebrengen, voor een groot deel in de handen van de Boekkeurers te Weenen moeten agterlaten. iet nopens nikolaas kopernicus. De uitvinder van het nieuwe wercldftelfel, koperni» cus, is gelukkiger geweest dan de ontdekker van het nieuwe werelddeel, 'c 01. ujaibus. De verdiende van dezen laatften werd, reeds bij zijnen leeftijd, onderdrukt en verdrongen; de roem van den eerden ging eerst na zijnen dood rechtop, en de grootde mannen onder  iet. nopens nikolaas kopernicus. 295 der de nakomelingen bouwden hunne onlrcrlltjkhcid op de zijne * kopernicus kwam tot zijne Munarchie. onder de Herren (de grootfte die ooit een menschlijke naam omvatte) door ervenis en toeëigening , door bezitneming van eene oude afgeltorvene mening. De Egyptenarcn waren reeds op het denkbeeld gevallen , om Venus en Mercurius om de zon te doen wandelen. Apolloniüs pergae'us dacht reeds het zelfde , aangaande Mars , Jupitcr en Saturnus. De aarde zelfs was door pvtiiagoras reeds uit het middenpunt der wereld gefloten, en p hilola us, deszehs leerling, liet dezelve zeer duidlijk en eigenlijk om de zon wandelen Alle dc bijzondere Hukken van het Kopcrmkaaiiiche Heitel waren derhalven reeds oud, en hij lochende het niet, dat bij op deze wijze tot zijn leergebouw gekomen was. Maar hij was de man van kracht, die het bouwde ; die teoen het algemeene vooroordeel aan , eene doode mening wederom in het leven bragt, en, zoo veel zijn tijd toeliet, met.bewijzen en aanmerkingen ten tooneele voerde. Het komt aan den volgenden tijd toe, zijn halt voorzegd zonneplan te bewaren ofte verHoren; hij heelt het tot hiertoe bewaard, en of'er een niéuwe kopernicus mooglijk zij ? dat zal het vervolg moeten leeren. Doch ik wilde het een en ander aangaande kopernicus opgeven — kopernicus was in een land geboren , dat voor de letteren eene wocHijne is , te Thorn in Pruisfen, den 19 Februarij 147.3 ■> e11 werd in een land opgevoed, dat nog meer dan Thorn voor de letteren eene woeflijne is, te Krakau in Polen, waar hij in bet wedijveren met zijne medefcholieren, in de Mathciis, reeds alle die vonken voelde , die hem geene rust beten , en in zijn drie en twintigfie jaar naa Italië dreven , en den toekomitigen kopernicus verwekten. Inzonderheid gaf de naam van regiomonta-nus , die toen de fakkel deiwereld was, fporen aan zijnen ijver: hij legde zich toe, op perfpectief en fchilderkunst, omdat hij dezelven totzijne reis cn tot zijn oogmerk eens nodig vermoedde: hij verfcheen in Italië, en was fpoedig zoo beroemd als regiom ont anus zelf. Te Bologna was hij, bij dominicus maria, den beroemdHen Leeraar der Wiskunde, zoo men wil, als leerling of als medearbeider. Hein behaagde het gevoelen van dezen waarnemer,aangaande den veranderlijken wereldas, dien men in dien tijd veel meer T 4 ver"  *q§ iet nopens ntkolaa8 kopernicus, Vermoedde dan wist, en deze gaf hem mooglijk tot zijn toekomllig wereldftelfel aanleiding, In het begin van de gestiende eeuw, was bij te Rome , als Leeraar van de JViathefis, in groot aanzien, Hij keerde in zijn Vaderland terug, en daarbij nu, door den broeder zijner moeder, pombeer te Frauwenburg in Pruisfen werd, kreeg hij tijd genoeg, om zijne horae, onderinnen, getalenen fterren voord te zetten, Hypothefen zijn dromen, en ten aanzien van eiken droom, of hij hemelsch dan of hij aardsch , of hij door de zwarte of door de witte poort tot ons is komen aanflujpen, blijft het voor ons eene zaak van onderzoek, te Weten , hoe hij ontftond ? Hoe zijn vinder of dichter daartoe gekomen is? Kopernicus kwam ligt tot den zijnen; maar zijne verdiende was daar in gelegen, dat hU denzelven aangreep; dat hij waagde hem openlijk te dromen; hem wakend met zoo vele aanmerkingen en te rug herinneringen onderdeunde, als zijn leeftijd, Zijne om Handigheden en zijne woonplaats hem veroorloofden. Gevoel voor teekening, zijne neiging tot fijmmetrie en betrekking tot het geheel, was de vinger, die hem het geheehil aanwees, Onder alle homocentrifche cirkels , waarmede zijne Voorgangers gebouwd hadden, vond hij zoo weinig orde, grond, en opening. Martianus kapeela, piet zijne Egyptenaars, en apollontus toonden hem brokken,>daar iet beters uit worden kon, PïthagOr ras en philolaus kwamen nader, en nu fcheen 'er prde, „ zou," zeide hij, ,, het gebouw der wereld eene ?, teekening wezen, waarin hand, voet, oog, hoofd, „ hart, alle leden wel op zich zelven, elk afzonderlijk „ befchouwd, fchoon en bevallg zijn, maar allen fa* ?, mengedeld een monder? Geen geheel? Geen ligchaam? Wie teekent? Wat Bouwmeester ontwerpt zoo? En s, God zou zoo ontworpen hebben ?" Op den weg van deze fcliildering gingen zijne gedachten, in aanmerkingen (zoo veel hij zonder kijker kon waarnemen) famenyoeging en rekening voord: veel moest hij ramen, dat hij niet zien konde: maar overal ontdond orde, reden en oogmerk, uit het eene werd alles begrijplijk : kortom een heeljil. Zoo bouwde kopernicus. Kepler en fje w ton bouwden hem na. Zijne fchets werd bun Poëme , gene Philofophie van het wereldftelfel met reden, maat  iet nopens NHïOLAAS kopernicus. 297 paar en betrekking. Tot de grootlte ontdekkingen derKh, die wii daarvoor houd-n , wenkten. hem verbeeldingskracht,ie'hiirierkunst, en poëzie, en dezen hielden hCïkdzoudevenwel niet willen, dat iemand dezen gang vau den geest van kopernicus, en der heden;vaa zijne foort, voor eene vliegende jeukte derfantafie hield, die lateren, iongelingen en wijsneuzen gevoelen. Kopernicus waseett man, in zijne wetenlchap ervaren; ook in zijne Domheersruste, waarnemer, onderzoeker, arbeider. Hij verbeterde de Ptolomeiche en Altonfifche tafelen, maakte zelf inftrumenten, zoo goed ais■ iiij kon. Zün boek was 1530 Gang na zijne^ Itahaanfche reis) gereed cn nog in 1534 maande hem de. Kardinaal van Schomberg daarom te vergeefs. In 155? verbet de beroemde rueticus, Profesfor in de Mathefi te W ttenberg, zijne plaats, en ging hem bezoeken, als leerling van eenen wijzen, dié p ït h a go kas . mening leerde, en ze ook als pythagoras leeren wilde, levcnctig en mondeling. De ingewijde leerling werd ras vervuld met den -eest van zijnen meester, zoodat hij overal k o p e r n ic us predikte. Evenwel gaf deze hem zijn werk nog niet zelf, maar alleen een klein gedeelte van hetzelve, zijne verhandeling over de driehoeken, ter uitgave mede. Het werk zelf gaf hij eerst jaren naderhand, op voordduurend aanzoek van zijnen Bisfchop, en het eerde gedrukte exemplaar kwam 1543 , weinige uuren voor zijnen dood , aan, toen hij het nog zien,. maar met meer lezen kondc. Dus was zijne Hypothefe geen Pruritus, maar het werk van zijn leven. ; Het fchijnt niet, dat kopernicus uit vreze zoo lang gewacht heeft. Hij ftond bij zijne kerk in zeer goeden naam zoodat de vaders van het Lateraaniche Concilie, in de zakên van den Almanach, reeds in 1516, hem , m zijn Sarmatiën fchriftliik opzochten en vraagden. Bisfchop en Kardinalen waren op zijne zijde, en plaagden hem, daar het o-erucht van zijne hypothefe zich reeds verfpreid had, om "zijn werk, waarin hij dezelve bewees. Ook weet elk hoe veel meer vrijheid 'er ten tijde van le 0 en van zijne opvolgers plaats had, dan in den vongen tijd, toen ga ml ei zijne (telling zoo duur te (taan kwam. Kopernicus had het hart, om zijn werk aan Paus paulus III zelven op te dragen, en zijn Bisfchop was drukbezorger. Ambtgenoten en landslieden eerden hem T s na  £QS iet nopens ni kol aas kopernicus. na zijnen dood, mooglijk te meer naarmate zij hem minder kouden beöordeelen. Van loffchriften eii epitaphien op zijn graf', en van de zuure gezichten der onwetenden , maakte kopernicus zoo weinig werk, dat hij de f'preuk van iemand onder de Ouden vaak herhaalde: nunquam volui populo placcrc; nam qua ego Jcio, non pro» baf populus, qua populus probat ego nejeio. Toen een Schoolmeester te Elbing door zijne vijanden was omgekocht (want wat groot man heeft niet zijne vijanden) om zijne Hypothefe door eene faree hefpotlijk te, maken, was hij gelijk soc ra te s, bij het blijfpel van a rist op ii anes, in zich zelven verborgen en wel te vrede. Ook was het geene kleinhartige fcriblerij , die labor improbus, om in tien jaren tijds nog de eene of andere kleinigheid in ziin werk te verbeteren , dat hij zoo lang met de uiigave van zijn werk toefde. Dergelijke kramcrij in het klein was hem zeer haatlijk. ,, Hij wil„ de," zegt rheticus „ niette veel onderzoeken, noch „ te fijn van een fcheiden. Uit bedachtzaamheid , niet uit traagheid, niet uit verdriet in den arbeid, hoedde hij „ zich voor het al te kleine en fubtile dat anderen alfectee. „ ren, uit vrees dat het hem gaan mogt, als den man bij esopus, die eenen verloren os te rug leiden, en „ daarbij vogelen, vangen wilde, en noch vogels noch ,, osfen kreeg. Wanneer ik vaak te diep uitvorfchen , s, te fijn onderzoeken wilde, ftootte mij de Edele zacht„ keiib aan: houd op, vriend! dat. moet men ook kun„ nen." En ook hierin ligt het kenmerk van k op e rnicus. Die eene masfe van zwaaf gewigt, wie een wereldflelfel in zijne ziele draagt, dien kan onmooglijk ieder zand- of koornkorrel eene langdutirige bezigheid geven. Hetgene kopernicus derhalven zoo lang bij zich hield, was, gelijk men zulks uit zijne afbeelding leest, onbevangen ruste, jcugdelijk voor zich nederzien , zonder aanmatiging of inbeelding , verbonden met die kracht , met die bewustheid van zich zelven , die de houding van dezen edelen sarmaat aanduidt. Men ziet den Man, die zuiver uit zich zelven opziet. Hij is vermogend om etourderien te begaan (en zijne hypothefe was de grootlte etourderie , die een fterveling, zelfs een gecstlijke begaan kon) maar dat bekommert hem niet. Hij heeft de bypothele voor zich zelven, en voor den genen die  iet nopens nikolaas kopernicus. 209 au ze wil: de aarde is zoo weinig het middenpunt van i?m aanz in als van zijn wereldftejftli JU«t dat was ko p e rnTc u s in zijn wezen en aanzijn. Een getrouw Domheer een-goedmoedige Arts voor alle krauken, dien hii 4lük esculaap diende, en die hem ook als r ru aa p eerden; buiten dat de Rille denker en bouwSS* deVlIemeis', wiens teekening * «renheid en ruste agter het voorhoold woonde. Wanneer Sn Kap tel hem "zaken toevertrouwde, vocht hy voor dezelven, tegen Duitfche Heeren , en Zwaardridders al of zj geene Duitfche Heeren en Zwaardr.dders waren^ En wanneer hij , bij de toenmalige, verwarring in Pokn cn Pruisfen, den muntvoet moest in orde b.engen, was mj tóo "èhecl in de -munt als zijn navolger newton. Volo-ends zijn fijstema was zwaarte die eigenichap der Samen, die en oogmerk had, dezelven tot één- tot ee°n Scel ;„ z ch zelven te maken; veelhgt is even zoo 1verhevene eigenichap van eeneu geest, dat hij, totus etiïgenuus, bifelke gelegenheid in zich delven wone en niet in rook vervbege, .. Gelijk in deze, alzoo zijn kopernicus en zijn edele landsman hevelius (uevelk.b) in meer van hunne vSonderlUn broeders. Ook hij leefde, zoc> zacht en Ril in zich zelven, dat, toen zijne Komnghjke Bibliotheek , obfervatorium, inftrumentenkamcr, maar vooral zijne en keplers handfehriften, in rook opgingen, hij volkomen meester van zich zelven bleef. Gelijk k o p e rnicus, zoo ontwaakte hevel kb op zijne eerde reis buiten Pruisfen , en gelijk gene , zoo kwam ook deze m zijn Sarmatiën, wel pe vrede,. te rug. Dat voor den eerden de fchilderkunst was, dat was voor den laatden de o-vavcerkunde. De eerde een bouwmeester yan het wereldftelfel, de laatfte de columisus van de Maan, waarin hij Landen en Koningrijken ontdekte, noemde, verdeelde, fchoon hij'niet zoo gelukkig was, als kopernicus, dat zijne namen in gebruik kwamen , met nem evenwel een edele duumvir van zijn Vaderland, met hem en kepler een eeuwig triumviraat der Astronomie voor Duitschland. Zo het mechanifche , in het bock van kopernicus, door zorgvuldiger fijner waarnemingen nutloos gemaakt is: zoo zal zijn geest , die zonder kijkers ten' hemel zag, en hetgene twee eeuwen bevestigd en ontwikkeld hebben, voorzeide, altijd eenen onftefflij-  3«> iet nopens nikolaas kopernicus. ken naam behouden. Hij ftond in de woeflijne, zonder voorganger en hulpmiddelen, en misfchien wasdeze ledigheid rondom hem heen voor dit groote fchepfel van God noodzaaklijk. Daar had zijne ziel ruimte, de wortel van den boom werd nier door kleine frruiken uitgezet - de koene s a r m a a t trad (gelijk t Ij c h o en meer anderen hem noemden) als een hemelftormer op, en volbra"t ziin werk als een hemelördener. •■ " :S .: ™ Daar was tijd voor zijne mening nodig, 0m door te dringen. Iijcho zelf, dien de Astronomie in naauwketmg waarnemen meer fchuldig is, dan zelfs aan kovPn t■ a T1JCH0' ""ie boven nijd en naijver verheven, de inftrumenten van kopernicus met eene verrukking ontving die in verzen uitborst, en deszelfs afbeelding, door hem zelven gemaakt, onder de afbeeldingen zijner grootfte lieden voor zich bad en eerde: titcho zoent toch voor zijn en voor anderer zwak geweten een derde ftelfel, waarin de aarde itilftond. Ga li lei was een martelaar van.kop ernic us leer, en boullieu moest, honderd jaren naderhand, den ouden philolaus ten voorfchijn zoeken, alleen om den naam van kopernicus te vermijden. Nu zou men hem uitlagchen , die de leer van kopernicus niet geloofde. — Zoo veranderen de tijden. Gassendi heeft, gelijk men weet, zijn leven ?efchreven, zoo billijk, zoo zaakverftandig en fijn -als het leven van tijcho, van pburbach. pbirescius en reciomontanus. In Polen of Westpruisfen zijn mooglijk nog brokken van brieven , die waardig zijn dat zij bekend worden. Het eenige werk, dat nij .gefchreven en niet gelezen heeft, het werk dat zulke revoluticn m den bouw der wereld veroorzaakt heeft heet.: Kic copernici de revolutionibus orbium col lesttum, Libri A ƒ. Noremb. 1543. HET LANDGOED DENBIGH, IN HET GRAAFSCHAP SURRIJ, BIJ HET STADJEN DORLING, IN GROOT BRITTAN NI t'N. Tpen bosch , waardoor ruwe paden gehouwen zijn, ™ ÈTnT'v^ Tm Va" " P™ferofo: in het midden m «ït bosch ftaat de tempel des doods, aan welks wanden  HET LANDGOED DENEIGH , IN HET GRAAFSCHAP SüRRIJ. #t den men van binnen, allerlei emftige gedenkfpreuken, u\t 11 o u n g en andere'Diehters leest terwijl men 'er een Monument ter nagedachtenis van Lord pet re ziet. Eene vw orgSe klok (laat elke minuut, hetwelk, aan de- gnÏ^ S (laat het geraamte eens ^!™^°™lo2 fé&^^SteWheid nadert men een open gebouw , waïrn£ twee tchilderijcn ziet met beelden m evensSooTte; het eene verbeeldt een gerust ftervendXhmS en he't andere de laatfte wanhopige oogenblik e van eenen Vrijgeest. Bij den ^^^X En S^!*^^5^ De eerfte, daar ■ en teeen heef den Bijbel voor zich liggen en bij hem SanTfchSten^an tillotson zoowel atovjw dere feTroemde Engelfche Godgeleerden. Een zeei goed rïindE hf verbeeldende de waarheid die een maske ™« voeten treedt, is een fchoon zinnebeeld om den SftSr S « opmerkzamer op de fchildenje* te nïen? De vinding heeft zekerlijk iet zonderlings ; maar e?„ nadenkend gemoed kan dezen oord niet bezoeken, zoiïder zkh, inwendig, diep getroffen te voelen. de ric1iterbsse van hare eigene ondeugden. Ol i m p ia trouwde op haar zestiende jaar eenen grijsaard die haar voogd geweest was. Door dit hu. weliik wi de hij, daar hij haar als zijne dochter beminnelijk. we iuj, j hctwelk niet gering was, op ïiarXrS S I maafhet was dit ftrelend vooruitzicht niet hetwelk ol mp.a tot deze verbintenis overhaalde. 7n bezat een voortreflijk hart, en van welken kant zi, zich Sk verdeed , boezemde zij eerbied, hoogachtten  3<32 DE RICIITERESSE VAN HARE EICENE ONDEUGDEjtf. vriendfchap in. Niet het geringfte , hetgene men voor haar deed, was verloren , vergeten of veracht. De geringde gedienftigheid had voor baar eene waarde, en zij kende geen grooter verdriet, in het menschlijke leven, dan wanneer zij de genegenheid, welke men voor haar had, en de weldaden, welken daar de natuurlijke gevolgen van zijn , niet genoeg meende te kunnen vergelden. Zij was fchoon , had verftand, en toch kon men deze beide eigenfchappen naauwlijks aan haar bemerken, welken maar al te dikwijls de eenige verdienfte van de zulken zijn, die men voor de volmaaktfte menfchen houdt. Dit zoo fchoon cn zeldzaam charakter was intusfehen bij haar oorzaak van een gebrek. Zwak vermoeden en Ichroomvallig wantrouwen vonden in hare ziel niet ligt ingang: het was gemaklijk haar te misleiden, maar niet voor de tweede keer. Zij vergaf het iemand gaarn, die haar vertrouwen misbruikt had, zij deed hem wel, maar alleen op eenen afftand; alle vertrouwlijke omgang was voor altoos afgebroken. Gebreken van het verftand, zeide zij, zijn te dulden, men kan hoopen , die bij zijnen vriend te verbeteren; maar gebreken van het hart zijn ongeneeslijk. Zich tweemaal aan verraderij bloot te geven, is eene zwakheid, welke zich onder het mom van goedheid verbergt. Men begrijpt ligt, dat olimpia, bij een zoo gelukkig charakter, baren voogd, als haren vader beminde, en het denkbeeld aan eene echtverbintenis met hem , welke haar in ftaat zou ftellcn om hem de zorgen te vergelden, welken hij van hare kindsheid af, voor baar gedragen had , voerde haar van vreugde buiten zich zelve. Twee jaren lang leefde zij met hem, en zijne aanzienlijke bezittingen vertroostten haar niet over zijn verlies. Olimpia bad eene zuster, die federt drie jaren weduwe en zeer arm was : deze ftierf juist op dien tijd, toen zij haar met toeftemming van haren man wilde bij zich nemen, om haar in haar geluk te doen deelen. Deze liet twee dochtertjens na,.welken olimpia als hare kinderen aannam. De oudfte van deze was negen jaren oud, en kon dus aan de oplettendheid, welke zij voor haren man had, geen hinder toebrengen. Deze hield zij bij zich, maar tul ia', die de jongfte was, deed zij in een klooster. Zirphile, de oudfte, bezat veel verftand, maar nog meer arglistig-  de iuchteresse van hare eigene ondeugden. 303 tfebeirK Zii merkte reeds, dat haar geluk van de goedheid "an hare tante afhing; zij oordeelde het derhalven van veel gewigt, om hare genegenheid te winnen, en floeg daarom haren fmaak, haar charakter ,ja zelfs hare zwakheden naauw gade, ook wist zij zich zoo goed naar dezelven te fchikken, dat zij binnen kort haar aigod werd. Olimpia zag niet dan volmaaktheden in haar, en het geuilc van dit meisjen lag haar zoo na aan het hart, dat zij, om voor haar haar geheele vermogen te bewaren, reeds bij het be«in van baar weduwfchap verklaarde , nooit weder tot een tweede huwelijk te zullen overgaan. Tien jaren verliepen 'er zonder dat een enkel-wolkjen deze zaligheid benevelde, welke zij in het gezelfchap van hare ztrphTle genoot , en dit meisjen, hetwelk geene mededingfler 111 het hart van hare tante hebben wilde,eu ten tntcrfle vreesde dat hare zuster derzelver vermogen eens mat haar zou deelen, fpeelde hare rol zoo goed, dat deze zuster in het klooster gelaten werd. Deze jongde was Ichoon, als een engel, fchroomvallig, ingetogen, ernftig, zoodat men bijna "geloofde, dat de natuur zich bij haarcnkel tot de uitwendige gaven bepaald had. Hare tante, die naar flechts ter loops zag, oordeelde zeer ongunftig over haar verftanfl, en hierin verfterkte haar zifcPHiLE, haar doende opmerken, dat zij alleen voor het kloosterlceven ge c.11 kt was. Bij geluk vond julia eene doorzichtiger bclchermfter welke hare verdiende beter erkende , en in het hart van'hare tante dat gevoel wist op te wekken, hetwelk eene gevoelloze zuster bij haar zocht te verdikken. Deze was eene kamenier, welke olimpia zeer hoog fchatte. Dit mensch had julia zich tot eene vriendinne gemaakt, en zij verdiende deze eer. Marthon bezat verftand, een edel hart en eene groote liefde voor hare mevrouw. Olimpia overtuigd, dat een diamant altijd een diamant blijft, hij moge in goud of in koper gevat wezen, fchatte de hoedanigheden van deze getrouwe bediende zeer hoog , en wist die zich ten nutte te maken. In alles vraagde zij haar om raad , en hield het niet voor verachtlijk, dien te volden. Zij had haar gewend, zonder terughouding zelfs over zulke zaken met haar tc fpreken , die men minst gaarn hoort, ik bedoel over hare gebreken. Makthon kende'er in baar geene anderen dan hare overdrevene vriendfchap voor zirpiiiLE, en waagde het niet, dit leder punt aan te roeren. Zij had het boosaardige charakter van deze nicht doorgrond: want, hoe zeer zij zich ook wist te vermommen , 0 vie-  g04 DE RICHTERESSE VAN HARE EIGENE ONDEUGDEN", vielen *er toch kleinigheden voor, die, op zich zelven* niets beduidende waren, niaar in famenhaug een «reheel En aCiV,^aai'Üirmen zeer juist tot haar hart kon befluiten. Uit deze fom van kleinigheden weet een zeer kundig mensch over lhode lieden een zeer juist oordeel te vellen en zij ontflippen hem niet. Marthon, die meende, dat het oogenblik , om hare mevrouw de oogen te openen, nog met daar was, vergenoegde zich hiermede, om zorgvuldig op zirphile het oog te houden, en eene gelegenheid waar te nemen, wanneer zij olimpia s blmde tederheid, door ze te verdeden, zou kunnen verminderen. Ju li a was hiertoe het gefchiktst. Men had flechts op eene omftandigheid te wachten, waardoor aan hare tante een beter denkbeeld van haar kon ingeboezemd worden. Een verblijf van zes maanden, betWelk deze dame op het land moest doorbrengen , bood hiertoe een middel aan. Zij flelde haar voor, dat haar goedaardig hartlijden zou, als zij het arme kind in zoo eenen langen tijd met zien zon. Hiermede tastte zij olimpia s hart aan de zwakfte zijde aan; zirphile kon deze (treek niet beletten; julia werd uit liet klooster genaald en ging met hare tante op reis. Op het land zoekt men ligtlijk gezelfchap. Olimpia beminde hetzelve, en hoopte dit genoegen op baar landgoed te vinden, dan verfcheidene toevallen hadden twee ot drie famihën , welken zij daar bad kunnen zien, van haar verwijderd, en dus vond zij onder alle hare nabuuren dorante alleen, een Edelman, die, volgends zijn charakter, met zoo zeer uit menfebenhaat, als wel omdat hij in zijne keuze wat omzichtig was, niet veel van gezelfchap hield. Hij was dertig jaren oud, en daar hii geen zonderling vermogen bezat, leefde hij als de oude Komeinen, van de inkomflen van een klein landyoedjen, hetwelk hij in dien oord had. Terwijl een Pachter zijne huishouding bezorgde, vond hij zijne uitfpanning in eenen vrij grooten tuin, waarvan hij zijne tafel voorzag. Zonder behoefte en zonder begeerte' flelde hij zijn lot ver boven dat der genen, die zich hedendaags gelukkig achten, en befchouwde hen met medelijden. Eene mtgelezene boekerij maakte zijne gewoonlijke verkeenng uit; want hij hield niet van drinken , noch om zijnen tijd met de jagt te verkwisten, en was daarom geheel niet gemaakt voor de Edellieden van zijne nabuurlchap; in één woord, zonder op den imam van Wijsgeer aan- fpraafc  m mm** m mm***»* pl d? wUtwendbtid heni jot net Dame inboezem, de hoogachting , wele mm u Zoodat tus- dc, bragt ^^^^^SS^^^V. ontfchen hen beiden eene ztc ^i ld n hicld haar hart ftpnd. CUuiMA h|Jaï«TÏ&teia voor kpftfe voordes K^Ï^SJ^S des geheel zonder wanle het vervulde. rZlJjatnvz'™ " lk°n za in dorante trouwen aan den faaa* .TO^^W dit eene bloote vond. Volgends ^«g^-S^. ^n dat zij genegenheid, een al te lotwaaiai^ ^ » d f iich^aann niet ^«Iffi Hoe zulks uit zoo V^^t^SZéR^. is niet laat. Bemerkt gij ^^ffSaiS^ omftandigÜeden voor dorante? Zijne aan de, heden alleen dwingen hem, ^OT», hun Vriend, zelven palen ^^n^bn^ hU" yi?en 7ooS5 beflist hunne pnëemghcden, gemoederen , vooikouu. ui ftrenge tren? haar begon te oefenen , vóór dat z vei j opgemerkt, dat Mijn Heer dok. a .fc le uwe pogingen welk» « ^Jttete^ ft zeiver onderdrukking;,^ "uc™ n ftaat, wanneer die geene vijandin van eenen echtiozeu , vii. beel. mencelst. no. 7«  3o£ de rici7teresse van hare eigene ondeugden. op Godsdienst gegrond is; doch dit is hij u de beweegreden niet. Enkel de zucht, om Fveule zirphile eene regt fcnitterende partij te bezorgen, heeft u dit ingegeven, en om regt uit te zeggen , ik weet juist niet of "deze oorzaak zulk eene uitwerking verdiende voord te brengen. MartjionJ hervatte olimpia, ik ben oprecht, dit weet gij, en ik moet bekennen, dat 'er iet waars in uwe aanmerking ligt. Ja, het is waar, dorante heeft op mij een levendiger indruk gemaakt, dan ik meende. Het mag, volgends uwe gedachte, liefde we;-.en; maar gij moest mijne genegenheid voor mijne nicht niet kennen , om te geloven, dat ik in ftaat zou wezen, om haar aan deze neiging, zij moge zijn of worde zoo fterk als zij wil, op te offeren. Hoe? Ik zou haar, met de gedachten, dat zij mijne erfgename zou worden, opgevoed hebben, en ik zou kunnen.... Neen, mijn Kind! aan zoo eene verraderij zal ik mij nooit fchuldig maken. Ik fta toe, ik was baar niets fchuldig, vóór ik baar iet beloofde , maar mijn woord heeft mij eene vcrpligting opgelegd, welke ik eens vooral ten ftiptfte vervullen moet. Daar gij mij vergund hebt, vrij uit te fpreken, zeide siarthon, zoo moet ik u zeggen , dat eene zijdelingfche belofte niet verbindt. Het is verkeerd, dat gij het gedaan hebt; doch het zou nog veel dwazer zijn, als gij dezelve wilde houden. Het is goed , dat gij uwe nichten rijklijke uitzetten geeft; gij zijt rijk genoeg, om dit zonder groot nadeel te kunnen doen, en gij houdt nog genoeg over, om bet geluk van een braaf man te maken, dien gij bemint, die u beminnen zou, als hij mogt, en die een charakter heeft, in ftaat, om u de gelukkigftevrouw van de wereld te maken. Gij fpreekt van mijne nichten, hernam olimpia; die gaarn een onderhoud wilde afbreken, voor hetwelk zij fchroomde ; ik denk niet, dat de kleine julia op een uit» zet denken zal , en volgends hare agterhoudendheid, ik mogt bijna wel zeggen zwaarmoedigheid , waaraan zij zich overgeeft, zou ik bijna geloven, dat zij zich in baar klooster tc rug wenscht. Zij heeft een aardig voorkomen , maar ik houde haar verftand voor zeer bepaald. Zij behoorde jegens mij openhartiger te wezen; doch zij doet alles met een enkel ja of neen af. Daar zij nu zeker getne oorzaak van mijnen kant daartoe heeft, verraadt  DE RlCHTERESSË VAN' HARE ÉIGENE OKDEÜGDÈN. S°? raadt dit ftilzwijgen, ongetwijfeld, gebrek aan denkbeel- deGij laat baar zeker geen recht wedervaren,>jtti marthon; 1ulia is niets minder, dan oppervlakkig van verftand'; ik verzeker het u, haat verftand overëenkomftig hare geftalte, cn wat haar hart baret , Sïn zeg ik alles in één woord, het is het uwe Vblrnaakt gelijk. De goede gedachte, welke gij van het meisjen hebt zeide olimpia, verheugt mij; ondertuslchen denkt zirphile, die haar toch beter kennen moet, dan gij, geheel anders over haar; zij heeft zelve te veel verftand, dan dat.... olimp'ia kon niet mtfpreken. Dorant e kwam , volgends gewoonte, om den avond met haar coor te brengen. Een geheime trek trok hem meermalen naa dit Huis; dan hljin bet eerst voornemens was geweesi. Zijne bloemen en bomen , welken hij, vóór olimpi a 8 komst, met eigene band, zorgvuldig had opgepast, werden allengs verwaarloosd: zijne boekerij werd veel minder bezocht, kortom, hij vond zich zelven eiken dag veel vetfchülender van zich zelven, zonder de oorzaak van deze verandering te gisten. Drie maanden hepen voorbij, zonder dat marthon hare Mevrouw, welks het zocht te ontgaan , op nieuw , op haar vorig geiprek brengen kon. Zij liet haar dus aan hare eigene zwakheid over" en zag met genoegen, dat hare genegenheid voor den Wijsgeer zoo veel te levendiger fcheen te worden , hoe meer zij die zocht te onderdrukken, of ten minfte zich beijverde, om dezelve voor bloote vriendfchap te doen doorgaan. Olimpia merkte, dat zij tegen dezen ftrud kwalijk beftand was, dat hare vriendfchap voor hare nichten «reen genoegzaam middel tegen de liefde, en dat haar hart ruim genoeg was, om twee neigingen te bevatten, zonder dat de eene de andere benadeelde. Zn gaf derhalven toe, dat is, zij veroorloofde zich, om dorante, evenwel, flechts' hcimlijk, te beminnen. De tijd van hare teru (*\ Mh Coneolor étïtt*. Sijst. Nat. MNN. ed 13. J. 70. erxleben Mammei. p. 5"- schreb»R Saugth. III. 1. 104. linn. Mantisfa. II. 522- A 4  3-3 NATUURKUNDIGE BESCHRIJVING VAN DF.N PUMA , delijk. hebben zij toch hunnen wensch en begeerte ver- rnvfEL1N A heeft in zi->ne Natuurlijke Historie van Chili dien wensch vervuld, en eene jichtige be chruving van dit dier gegeven , waarvan het volgende het meest belangnike behelst CO- ;nlM dik'r' "¥* « Peru' onder den «aam vmfPuma t m Alexiko onder dien van Minli, en in andere Amerikaaiilche Provinciën onder dien van Pagi bekend is' wordt door de Spanjaarden de Amerikaanfche Leeuw genaamd, dewijl het, uitgenomen de maan, welke het in het geheel met heeft , aan den Afrikaanfchen Leeuwten aanzien der gedaante en des brullens taamlijk °'elijkvormig is. Zijn hair is aan het bovenfte gedeelte des ligchaams asch verwig en geel gefpikkcld, langer dan dat van den tijger voornaamlijk op den rug; maar aan zijn onderlijf is het hair witachtig van kleur. Zijne lengte Vau het uiterlte van den neus tot het begin van zijnen (hart, bedraagt omtrent vijf voeten; en zijne doorgaande hoogte zes en twintig en een' hal ven duim. Het dier heeft eenen ronden kattenkop , korte en fpitfe ooren, groote oogen met eenen geelen iris of boog , en bruine oogappels, eenen breeden en platten neus, korte fnuit, eéne re Hij bouat zich in de dikfte cn dichtfte bosfehaadjen, en op de hoogfte en fteilfte gebergten van Chili op, van welken hij, door honger gedreven, in de nabuurige vlakten komt, en de huisdieren, voornaamlijk en liefst de paarden, weg ht, om doSr middel van foelie fprongen , op dep eenen oi anderen boom te ontkomen ; ot hij bedient zich van eenen ouden ftam, of van eene rots, om van daar tegenweer te dóen" Ook gebeurt het wd, dat hij van die plaats woedend op de houden los fpringt, en dan dikwijls eene groote neerlaag onder dezelven veroorzaakt. Uit de vellen dezer dieren maakt men goede choenen en laarzen, en hun vet is, naar men zegt, een beprodd en oogenbliklijk hulpmiddel tegen het heupwee. het veemgericht. Het Veemgericht CFehm- of Vehm-gericht,) dat, weleer -mlVestfalen plaats greep, was eene loprt van rechterlijke Vierfchaar , waarvoor zekere misdrijven, Sneer3 men ze maar eenigzins van dien aard bevond, dat zij den dood verdienden , zonder eenigen omfiag , met de koord geftraft werden. Fehm of we»; heette, oudstiids zoo veel als vonnis en verfeimern of vervemen, was zooveel, als iemand, bij vonnis, veröorueelen. Dc opperfte Rechter in deze Vierfcftaren, die door den Paus bekrachtigd waren, was de Keizer zelf; de Rechters , die ouder hem ftonden, en zijnen post waarnamen, heett,n Feiwrs of vemen eu beftonden uit vrije Graven; de bijzitters noemde men Stoelheeren of vrije Schepcns (Jret Schdpfen.-) Naar de gedachten der meeste Schrijvers hcooen de Veemgerichten hunnen oorfprongvan Keizer karel den grooten ontleend. Toen deze de Sakfen overwonnen cn aan zich onderworpen had, maar, het Christendom bij  35- H E ï V E e MGERICHT. hen ingevoerd hebbende , hun land weder, met zijne Krijgsbenden bad verlaten ; zoo vielen zij weder van hem af , en vergaderden, op nieuw, in de bosfchen, om hunne Afgoden te dienen. Dit bewoog Keizer karel den grooten, om, in bet jaar 803 de Veemgerichten in Sakfen in te ftellen, terwijl hunne voornaamfte bezigheid beftond, in te loeren op de Afgodendienaars, en hen , die daarbij, in de bosfchen, op heter daad, betrapt werden, zonder eenigen vorm van proces , oogenbliklijk op te hangen. Deze Vierfchareh, die, in haren oorlprong, niets anders dan eene Inquilitie waren, hadden haren hoofdzetel in Dorimund, foms ook te Aremberg in Wesifalen; naderhand verfpreidden zij zich in meer Duitfche Staten en Steden. Daar zij echter hunne magt geweldig misbruikten, allerlei wreedheden begingen, zoodat 'er,"op het einde, wezenlijk eene lbort van Inquilitie uit ontftond; zoo werden zij, door den Roomfchen Koning rup recht, in het jaar 1404 beter ingericht en hervormd. Nog meer bepaalden sigismundüs, in het jaar 1437 en Keizer frederik de derde , in het jaar 1442 , maar vooral maximiliaan de eehste , derzelver magt. Het tijdilip, wanneer zij geheel en al hebben opgehouden te beftaan, laat zich niet juist en met zekerheid bepalen, waarfchijnlijk in het begin der zestiende eeuw. Nadere berichten van deze Vierfchaar, wier kennis ons, al ware het Hechts, om eenige Romans cn Tooneelftukken, die daar op gegrond zijn, beter te verftaan, kan men vinden bij HERTiu.s in notitia Francor. Cap. V. §. 54. p. 267, in hahn's Reichshistorie, T. I p. 76, en bij pfeffinger in Fitriario illuftrato, T. IV. p. 478. bijzonderheden, belangende het leven en charakter van den beroemden E ngelschen doctor saunderson, HOOGleerüar der wiskunde aan de universiteit van ca m bridge. Nicola.as saunderson werd geboren in de inaand Januarij, 1682, itThurlton bij Penniflon in Torkshire. Zijn Vader, die een vrij middenmatig vermogen had, bezat een Ambt, dat hij den tijd van meer dan veertig jaren onberispbjk bekleedde. Zijn oudfte Zoon, waar-  BIJZONDERHEDEN, ENZ. 333 OTan wij m ffÊ S tijniche en (jneuuie iw Werken van eucli- vervolg in Haat bevond om dW ^ n. des, van ar&HiMEDEsenvan dio^ te be_ öeer men hem^dezdven n he£«Ucb i • i ,„ . ^;;n o-^lifiineii was niet iiuiiuL n-i."^ r Nadat hij eenige jaren uvde i kemis gebragt, begon> zijn g^^J*^ femfde gew.ovto KX^rond^gn; het was bij ne regelen der ^enkunae Jopertede ; wel- die fteffeid^dat zyrim deFgemee,ie bewcr- dra bevond hij zien in i . ;:lige berekeningen door kingen te verrichteni, omm WJ1^" VOorzich de kracht van zijn ^F^^gg6 om gcmaklijker t^S'fcnSlfflkeS', Wanneef hun eenige zwarigSïSd, eerder met hem dan met hunnen UTSao,&tZ'^ jaren werd hij vooif dra- Algebra ^^^^ïSïiSti. het ^maak het&^a*££p*» mhem te onderwijzen, dat hij  334 bijzonderheden , belangende het leven zijne eerfte vorderingen in de Wiskundige Wetenfcbappen verfchuldigd was. Zij verfchaften heuf Boeken/en S" den oe goedheid hem dezelven te verklaren. Do,? weldra bevond ziefc de leerling meer in ftaat zijnen Méésters ^SJKfc*"1*? d--^jkheid om die ^ De lust tot leeren groeide van tijd tot tijd met hem aw en bewoog zijnen Vader, die eene zo/loSa Si wenschte aan te moedigen, hem naa de kleine JS Van Amrcliff bij Sheffidd tl zenden. De LoTica cn Mt tapkyfica waren ten naaste bij alles wat aan rfie Academie onderwezen werd, en nadien de eerfte van die Wc™nichappen zich vrij dikwijls alleenlijk bepaalt tot de kunst van zmtw,sten,en de andere Hechts op afgetrokkene denkbeelden uitloopt, hield de Heer saunderson wiens vernuft tot alles wat wezenlijk en nuttig is, geneigd was flechts een zeer kort verblijf aan die plaats. " ' Nadat hij Attercliff verlaten had, vervorderde hij eeni- ol geleide, dan hem zelven: hij had, wel is waar, niets kwaam was hem denzelven voor tc lezen, aangezien de kracht van zijn vernuft genoegzaam was, om hem alle de zwarigheden te doen oplosfen, naar male dezelven hem voor den geest kwamen. Tot hiertoe had zijn Vader alleen de kosten zijner opvoeding gedragen; doch alzoo hij een talrijk huisgezin had, werd die last hem te zwaar Zijne vrienden waren derhalven bedacht, om hem ccnigê bezigheid die tot zijn onderhoud dienen konde, te ve^-fdianen. Zijnfl neiging raadde hem de Univerliteit van Lambndge ten fterkfte aan, alwaar hij, meer dan on eenige andere plaats, gelegenheid dacht te zullen vinden Van m zijne begunftigde ftudie vorderingen te maken Maar hetgene zijne opvoeding gekost had, "en de tijd dien hi, aldaar moest doorbrengen, alvorens bevorderd te wor' den, ten einde het recht te hebben van in het openbaar te onderwijzen fcheiien hem onövcrkoomlijkc hinderpalen te zijn. Eindelijk befloot hij nogthands eene poging te doen en zich naa Cambridge te begeven, niet orri aldaar iet tl leeren , maar om er onderwijs te geven; want zijne vrienden , in aanmerking nemende de uitgebreidheid zijner Matiiematifche kundigheden, cn zijne gelukkige vaardigheid, om zijne denkbeelden aan anderen mede te deelen! vlei! een zich, dat hij met een goed gevolg de Wiskunde zou kun-  van den encel9cuen doctor saunderson. S35 dat het vijf en tvvniugltc ^■™"J^ -V.h in nct cir rfdoor den Heer d unn die hem b| gj"^ met Collegielict eeten; de led cn ^» dat ^ egem eene ka. dien nieuwen gast zeervingcnomcn, gjj» ^ mer, en voegden bj ^,^^"^0- ïnwilligïngcia, welken. Boekerij tc bedienen, Sjle de! overige >0 0 ujrvoering hij redelijkerwijze: kmide ^nlchen. U ^ van zijn ontwerp ontmoette tL tn eenen bekromp hij bevond zich verre yan zijne^«Ktaj, ij«: ^ %^aSSSS«^ alS haren luister praalde, waar dc VVi sbtgcate roeit , De beroemde wtusdie Wetenichap. te onderwijzen. De y^y^-gjeerj[ar jn ton bekleedde aldaar;eenenL^'^^S^",, Zoodanige de Wiskunde, en ga f « den^vui juDit lesfen, als de Heer f*«^*£*°l*L moeilijk te maken, had geen middel verzuimd ^^/"JfdSs van eenigS ^SSm^»„ - * gefa X **-  33Ö bijzonderheden , 'belangende «8T leven van DhbCARTE.s.uitroeien; en de zaak gelukte hem in zoo verre , dat hij daardoor den doodfteet g f aan eene Wijsbegeerte, welke dus verre flechts op dwalende "roS begmleicn, en in het cabinet verüerde SSlfnS was gegrond aeweest 7nnrv, j! ^ncKiituiiiigen, hetwelk m de Natuu/met aezelven overeSHde N ^ ton , _die nooit meer woorden dan nodig was gebrS had zijne bewijzen op de beknoptife wijze uitgedrukt a! tende zyne Lezers de zorg over van de k nd c SSE? H°dl§ •ni0gten hebben' Versie om Êenen! fn di^ zdf£nZftm Alfrtm Un}Ve'~-ralis zi''» beid* ™ cicn zeilden ltijl gelchreven , en bevatten o-roofp en verbazende ontdekkingen.. De Heer saundersoxS vckiaardem zi ne lesfèt, die verfchillende WerkenwekeS SHt ee" veld openden; en d^opTnS Si.e esfen SenoeFaam "<* l*ed gevolg van t, r wil a,'n ,dlC "Wonderbare verfchijnfelen der Natu welkers oploslmg tot in dien tijd den èerfteö Wis- Wee doorT *"?Sjl5 gefChmen lKld' Werde" ftd^ weiken. door jonge heden verdedigd werden, om den eer! fen graad yan Meester der vrije7 Kunlten e verw rvei Ieaei jaar beweerden fommigen van hun , di, u t 7 nc K he?S V°0rded gCtrokke" hadd^ . S £ op ï & en SK88 van »*:w*°n4, over de Theorie-vanW A f' °m' 2e verfchijufelen van den llegete'SnfaÜT^ dCr LiScbam™, die het Planeetïteiui uitmaken,- m zoo,verre hetzelve de wérkinsof het gewrocht der wetten van de Zwaartekracht is ° Me? zal mooglijk daarover verbaasd liaan , dat dc Heer saunderson Icsfeii gegeven heeft ove^de'Gezcht. SSt SS ifuur der kl,em'en' de w^ op wXÏÏe zie, .ng gelchiedt , en in het algemeen alles wat tot de breking en terugkaatfing der lichtdralen be Sk ng lieef W«eS^eft|^Ch %B ? «eemt,dat dé wetenlchap, waarvan wij fpreken, geheel en al niét behulp van lijnen verklaard, en aan de kegelen der i\Suilde onderworpen wordt, zal men gemaklijk be'ri pen ht ïéifSan. °"en oud™P» Sro^g S'kunnS fcademaal de Heer saunderson de groiidbe^infèlen r A«/«.w/A Wijsbegeerte aan de Jeugd derSS hteit onderwees, maakte hij weldra kenWmTt del1 ot fterf-  VAN den engëlsciien DOCTOR SAUNDERSON. 33? nerflijken A.utheur van die Wijsbegeerte, en had het voordeel van hem menigwerf over de moeilijkfte plaatfen zijner Werken tc onderhouden. De Dr. halleij , de Heer de moivre , eil vele andere beroemde Wiskundi gen van London, Iteldcu een ongemeen belang in zijns vriendfchap , en hadden zulke voordeelige denkbeelden over de kracht van zijne rede cn zijn oordeel, dat zij hem zeer dikwijls over hunne gefchriften en voornemens raadpleegden. De Heer w hist on zijn Ambt van Hoogleeraar nedcrgelegd hebbende, werd de Wiskundige verdiende van den Heer saunderson zoodanig, in het algemeen erkend, cn zoo ver verheven bevonden boven die van eiken mededinger, weiketen voorfchijn zou hebben kunnen komen, dat dc Hoofden der CoÜegiëfl en eenige andere Perfonen van aanzien zich tot den Hertog van somerset, Kanfelier van de Univcrliteit, vervoegden , en hem aanzochten van het zijne te willen toebrengen -, om den lieer saunderson den graad van Meester der vrije Kuiilteii te doen verkrijgen. Die Heer bewilligde daarin, en werk* te zoo krachtdadig, dat de Koningin aanltonds de nodige Ac^c daartoe liet'uitvaardigen. Straks daarna, naamiijk in de maand November des jaars 1711, werd hij tot Hoogieeriiar in de Wiskunde verkoren. Om hem die beide waardigheden te doen verkrijgen, had de Ridder n.e wton zich op eene veel vermogende wijze, ten zijnen vootdeele, in dc bresfe gefteld. In uien zelfden tijd bekleedde de Heer cotes tc Cambridgc eenen Leerdoel van Hooglgeraar in de Sterrekunde en in de proefondervindelijke Wijsbegeerte. Hij was een minzaam man, en een boezemvriend van den Heer saunderson, met welken hij verfcheidene trekken van over-, eenkomst had. Hunne ouderdom, hun vernuft, en hunne geneigdheid voor de Wiskunde waren de zelfde, en als het 'er op aangekomen was, om hun den post dien zij bekleedden te doen verkri jgen, waren zij beiden door den Ridder newton op hetïrerkfte aanbevolen geworden. Nooit heeft eene Univeiiiteit zich mogen beroemen vante gelijk twee mannen te bezitten, zoo bekwaam om de vorderingen.der Wijsbegeerte uit te breiden, cn het getal van hare aanhangers te vergrootcn. Als zij eenen hoogeren ouderdom bereikt hadden, zou, door elkander we» derzijds te helpen, en de een den anderen ter verkrijging van nieuwe kundigheden aan te moedigen , huime verëenig- vh. deel.lWENOr.lst. no. 8» Y de  33» bijzonderheden, enz. de al berd ontwijfelbaar veel tot roem van de Univerfiteit, en tot de bevordering der Wetenfchappen, die tot hun vak behoorden, toegcbragt' hebben. Maar de Heef co te s werd in den bloei zijner jaren door eene koorts weggerukt, hebbende Hechts den nodigen tijd, om een klein getal ftukken famen te ftellen, die flechts eenvoudige ftaaltjens van zijne groote bekwaamheid, en nogthands voor kenners onwaardeerlijk zijn. En wat het leven van den Heer saunderson betreft, fchoon hetzelve van langer duur is geweest, is echtereen zoo groot gedeelte van hetzelve tot het onderwijs befteed, dat ons Hechts zeer weinige gcdcnkteckenen van zijne geleerdheid en vernuft zijn overgebleven. Dc Dr. saunderson was natuurlijk van een gezond en Merk geitel, doch zijne foort van zittend leven krenkte ten laatfte zijne gezondheid. Hij had fmds eenige jaren over eene vcrftijfdbeid geklaagd, die in de Lente dés jaars 1739 in eene verderving aan den voet veranderde. De fcheurbuik had zijn bloed dermate bedorven, dat de gantfche Geneeskunst niet bekwaam was den voordgang van dat kwaad tegen te gaan. Hij ftierf den 19 April des jaars 1739, in het zeven en vijftigfte jaar zijns ouderdoms, en is in de Pastorij van Boxworth begrayen, zoo als hij zulks bij zijne Uiterfte Wil verzocht had. ter nagedachtenis van mevrouw dubocage. De geletterde Vrouwen zijn over bet algemeen in geen zeer groot aanzien, en fommige lieden maken 'er zelfs eene foort van ton uit, om niet veel goeds van dezelven te zeggen: terwijl ook menig onkundig Schrijver het waagt om over de beftemming der Vrouwen uit te weiden, en zelfs fomtijds in twijfel te trekken, of geleerde Vrouwen wel recht hebben, om aanfpraak te maken op den eerbied en liefde der Mannen. Maar Frankrijk, dat eene luisterrijke rei van Vrouwen kan optellen, welken haar gedacht tot groot fieraad verftrekten £*), heeft ons overtuigd, (*) Men erinnere zich hieraan eene heloise, mar ie van' FRANKRIJK, clemence isaure, paula D E b1gnier, MARGUERITE DE VALOIS, LOUISE LABRé, DE séviG- KE,  TER NAGEDACHTENIS VAN MEVROUW DUBOCAGE. 339 tu>d , dat de Vrouwen genie en manlijke kundigheden kunnen bezitten, en dat zij echter tevens zeer bemmlijk kuimen zijn. En telt ook Duitschland en Holland geene beminlijke Vrouwen , welken als de lievelingen der Zanggodinnen , de roem van haar geflacht kunnen genoemd worden? De voortreflijke Franfche Vrouw, tot welker aandenken wij hier eenige bijzonderheden opgeven, was,_ marie anns lepage dubocage genaamd. Zij werd in 1710 te Rouaan geboren. Op haar zestiende jaar ontwikkelde zij reeds haren fmaak voor de Poczij, en de Mercure de France ontving toen menig naamloos Vers van hare hand. Om hare neiging tot de geleerde ftudiën voor de wereld niet bloot te leggen , leerde zij m ftilte Latijn. Door het eerfte uitvoerige Gedicht,dat zij maakte, Gehaaide zij in 1746 den Prijs op de Academie tc Rouaan. k.rt daarna wedijverde zij met m a r m o n tel, toen de 1' ranfche Academie de vergelijking van de XIV eeuw der l odewijken, met de XV eeuw dier Voiften, tot eene Prijsvraag uitfehreef: waardoor haar het accesfit toegewezen werd. In het jaar 1748 kwamen hare Gedichten: le Paradis terrestre, en la mort d'Abel, zijnde een Gedicht naar milton en naar cessn e r , in het licht. In het volgende jaar werd 'er een Trcuripel van naar, les Amazones genaamd, ten Tooneelc gevoerd. Na verloop van zeven jaren gaf zij haar grootlte Gedicht uit: la Lolombiade, in tien Zangen. In 1770 werd er eene volledige verzameling harer Werken uitgegeven , waardoor zij zich vooral, door hare voortreflijke Brieven over Italiïn en Engeland , zoo veel roem verwierf, dat zij om hare uitftekende talenten in de luisterrijkfte gezeltchapperi met alle mooglijke eerbewijzingen ontvangen werd. Lord chesterfield was, luids hij haar had leeren kennen, meest altijd bij haar, en toen de Paus clemens XIV de onophoudelijke oplettendheid, die de Cardinaal passionei haar betoonde, belpeurde, riep hij Ichertfend uit: Et homo faclus est! Sinds ne, de«houlieres, de la fayette, de gomez, de villeneuve, de montagu, d a c ier lambert. cassin1, maintenon, ni n on de l'enclos, descartes, de genlis, beauharnais, en zoo vele andere voortreflijke Vrouwen meer. Y 2  340 ter nagedachtenis van mevrouw dubocagë. Sinds 1780 was haar. huis de verzamelplaats der beroemdfte , verftandigfte en kundigfte Mannen en Vrouwen, waarop Frankrijk zich beroemen kan; cn fonte- n e i l e , v olt aire, mon t e s quie u , h ai na u l t , ma . . i j , c r e b 1 l l o n , bar 'J' h é l e m ij , bernis, franklik) he'lvetius, en de Dames Du chat e l et, du deffa nt en g e o f f rin, waren aldaar daaglijks bij elkander. Gewoonlijk vond men bij haar het talrijklte en beste gezelfchap: aldaar leerden de vreemde Ministers cn 1'rinfen Frankrijk aan bare fchopnfte zijde kennen: door de.verzameling van de verftandigfte Mannén van frnaak , met de Vrouwen, welken bij de voortreihjkfte ■befchaafdheid van geest, de grootfee kieschheid verëenigden. Mevrouw dubocagë gaf' Conccrts , Dinés cn groote Soupës: maar nooit werd 'er aan haar huis gefpeeld. Hoe belangrijk de Asfcmblés van Mevrouw geoferin, dupré, du st. maur, du deffont en der Jufvrouwen l'espinasse ook waren, zoo had echter het'gezelfchap van deze Vrouw, volgends het getuigenis van .de la lande, eene bijzondere bekoorlijkheid, vermids zij dc ongedwongenheid en goedhartigheid, wel.ken zij bezat, ook verfpreidde op alles wat haar omringde; terwijl men bij de andere fchitterende Vrouwen minder vrij was, en zich meer naar den toon der groote wereld moest voegen. Hetgene wij van deze voortreflijke Vrouw gezegd hebben is wel zeer weinig, maar het is echter toereikend om zich een zeer gunftig denkbeeld van haar verftand en hart te vormen; terwijl wij hier nog bijvoegen, dat dc natuur haar met fchoonheid begaafd had. Mogt haar aandenken ook nimmer uit ons geheugen gewischt worden, en mogten onze Meisjens en Vrouwen haar tot een voorbeeld nemen, en zich daardoor op nieuw overtuigen, dat een beïchaafde geest altijd belangrijk is, en dat,noch fchoonheid nóch toiletkunst, het gemis van beminlijke hoedanigheden vergoeden kan. Mevrouw dubocagë ftierf op den 22 Augustus des jaars 1802, te Parijs , in'het twee en hegentigfte jaar hares ouderdoms. . Het volgende vers-, haar door een beroemd Dichter als een Devies toegezonden , toen zij gereed was , om op reis naa Italiën tc gaan, moeten wij nog tot haar aandenken hier bijvoegen. w  TER NAGEDACHTENIS VAN MEVROUW DUBOCAGË. 341 Reenez au Capitole, et ceuillez au Parnasfe, Les mirthes de péïRARCHE et les lauriers de tasse; Si tvus deux revivoient, ils chanteroient pou>- veuf, Mats s'//s voytiient vos yeux et votre poéfie, To,us deux moureient a vos gepoux . Ou d'amour ou dc jaloufie. Welke bevallige en krachtvolle Dichtregels wij waagden, aldus in onze taal over te brengen. Heersch b het Capitool, pluk op Paroasf' lauwrferen, En mkthe, die pstrabch's en ias O Ik heb hier het woord graven de voorkeur gegeven hoven dat van kruinen, of namen, dat ik had kunnen beZiiëfi: vermids deze beide groote Dichters met meer m wezen ziin', fcheen mij hec denkbeeld, hunne graven verfierd te zien, met de lauweren, die zij, geduurende hun leven, plukten, aandoenlijker en eigenaardiger te zijn, dan eenig ' a"rt) Liefde, omdat petraf.cha voor den alleraandoenlijkften Minnaar gehouden kauworden. >/fmijAomdatrtassd;zeer.ijverzuchtig op zijne Verzen was; cn omdat zij, in zijnen ihjl, hare Calombiade vervaardigd had; dus brengt de Dichter met veel oordeel, uit alle Dichters juist petrarch.a en tasso te lamen, «.n geeft met veel kieschhéid dè oorzaak, wsaröm zij op haar jiezic'r en op het-zien van hare Poërdj iterven zouden, op. /-o PETRAiiciiA haar oog zag, zou die van Liefde, zoo tasso hare Poè'zij zag, zou deze van Jalouzij Iterven. OVER HET R E I Z E N. Tot de pbilofapbie van bet leven behoort buiten kijf,.dat men niet zoo maar benen zonder nadenken geniete, - maar dat men fomtijds eens ftille ita - elke van zijne genietingen naauwkeurjg ontlede , ~ onderzoeke, ot het van eenige waarde zij? of het verdienc aangenomen te worden;' en dat men' nadenke, boe men het genot verlijnen en meer redelijk maken kan? ' De meer befchaafdc vindt dikwijls daar het beste genot, waar de minbefcbaafde daarvan naauwlijks iet opmerkt. y 3 De  34* OVER HET REIZEN. De eerfte verheugt zich, in de aangename Iandlijke eenzaamheid; in den kring van uitverkorene vrienden, geeft hij zich aan de genoegens der gezelligheid over: hét eene heuglijke gevoel vau eene gelukkige overdenking maakt hem zijne beroepsbezigheden aangenaam ; en van deze herhaalt hij zich zelven, door huislijke gelukzaligheid, in den fchoot van zijn huisgezin, en wordt het hem in huis te eng, zoo verfrischt hij geest en ligchaam , met aangename wandelingen, of reizen in fchoone Iandftrekën. Zou baant een redelijk nadenken van verfcheidene genietingen hem den aangenamen weg door dit leven. Ik heb lust om de donkere en lichte zijde van bet reizen, dat ik onder de hoofdgenoegens van mijn leven reken, wat nader te betrachten, en wel deszelfs onaangename zijde eerst ; opdat de andere dan daarbij naderhand te fchooner aflteke. Het reizen kost geld. Zonder geld komt men niet verre. Daar is wel eene bijzondere kunst om te reizen, in welke eene hoofdzaak het verflandige (paren betreft. Maar al verftaat men deze kunst ook nog zoo wel, zoo lopen de uitgaven toch doorgaands veel hooger , dan men t'huis zou hebben nodig gehad. T'huis vallen bij eene eigene Oekonomie vele Artijkels geheel weg, en dan moet men in de herbergen fteeds meer betalen , dan waarvoor men het zelfde, en mooglijk nog beter zou gehad hebben, zo men t'huis gebleven ware. Niets ftoort het genoegen in het reizen meer, dan wanneer men geduurig nacienkt, hoe men zijne uitgaven zal bezuinigen; — wanneer men zich zelven gemak en vermaak weigert, omdat zij geld kosten; wanneer men in vele dingen niet meedoet, waarïn men toch om zijn aanzien te bewaren zou moeten meêdoen, en wanneer men zich over elke onredelijke geldvordering, waaraan men toch blootgefield blijft, hoe voorzichtig men zich ook gedragen mqge , ergert. Met een warm onbelemmerd gemoed, en met een hart dat voor de vreugde geopend is, moeten wij elke bloem plukken, die ons bij den weg vriendelijk wenkt. Belemmert ons de gedachte aan het geld — vragen wij altijdeerst: wat kost het? En vergeten wij niet aanftonds de fom , die wij betaald hebben; zoo gaat onbelemmerde vrolijkheid voor ons verloren, en ongevoelig voor het waare echte levensgenot, gaan wij de fchoonfte bloemen voor-  OVEB. HET REIZEN. 343 voorbij, wij bemerken ze naauwlijks en laten ze ongePllinVS;alven met nut en vermaak reizen wil moet ce ^sten niet rekenen die het jorciMa. de* Z ut VarS .^itfdlSIcn tot bezuinigingen m L r vervolo- en die het genoegen van het reizen ten mine n S nwigt houden. Voor hun is derhalven het rechte vermaak van het reizen niet, die geene toereikende mHdelei So bezitten: want het is altijd kostbaar Stoëd het zeer onderfcheiden is , waar .heen en op welk eene wijze men reist. „ ' Verder moet men op reis veel gemak opoffereni waar aan men zich t'huis gewend had. Men j«dt met nveral zuivere wel toegerichte bedden, dille en koeie ilSamers -ezonde naar zijnen fmaak toebereide fpijen le'drTanken zoo als men die gaarne heeft ; men rfdt'niet altijd in gemaklijke Chaifen, langs welgebaande ïveoen • ook in het beste faizoen heeft men regenachtige IS di men niet onder dak, of in beflotene koet en kan doorbrengen, waar men zich aan het ongunfl.ge weêi, ondedén open hemel, moet blootftellen. Niet op aUe Xatfen daar men komt kan men van zijn geleden ongeSS naar behooren, uitrusten. De gewone levensordewordt geftoord. Men kan niet volgends zijnen ^gefe7dea rSd£p«if eeten, drinken, enz. men moet zich Jan het bevel van'den voerman onderwerpen wanner men no" in den zoetften morgendroom ligt, en wanneer Zei no* zoo ilaapdronken , zich nog gaarn eerst in de vcêren eens wilde omkeeren, moet men zoo aanftonds uit het laauwebed onmiddelijk in een open rijtuig in de koudïvochtke nevelachtige morgenlucht, in plaats dat men ' n is in ongeftoorde rust ongehinderd zijne koffij zou «bben kunnen influrpen. Vele kleinigheden, waaraan men naLSs denkt, zoo lang men ze heeft, ontbreken op S « het word? bijna ondraaglijk, dezelven te moeten m sfen t'Huis is men veel meer heer over het uiterlijke Sa kan m" zich hetzelve meer onderfchikken, zich te^kSSTvindl^k. magt meer befclnitteriaan hez£ ve Viine onbevallige zijde ontnemen , of hetzelve met ge^egijke°d ngen°vcrbindcn, en het dus eene bevahige "edaa. tc wn. Op reis moet men zich alles aten Sevahen zoo als het komt. Zelden kan men al een Se neiling volgen, men mnct zich aan de noodzak-  3 14 0V 'ER-HET REIZEN. mhtM oiidcnvc-pen. . Dc fchoonfte wandelingen verliezen hare aangenaamheid, wanneer men dezelven vet n eene ltemming, die voor geen natuurgenot vatbaar neu t "^" m0et' DC uitSezockfte gezellcharpen föh£ Sis ïïn 1 ' W:1:n"',Cr 5» Z£' Z°"dLr S^gzLe kennis, aan de perlonen die ze uitmaken, niet volgends ee e keuze naar ons eigen goedvinden , wanneet ij daartoe lllst ]ust ^ . ^ ^ ^ .Jgg «x v le !p,h °™T»eÜrrs™ Worden » vo!8" moeu flo! vele zeldzaamheden, boe vele heerlijke werken van kunst ca natuur fne len niet vaak voorbij onze oogen, wa nee tol nZ*T?t*, d0°, li#*aatolij*e befetfefen 'ons daartoe ongefcb,kt gevoelen - wanneer wij 'er juist geen «Sn ZXCu-:]' ? V°°r b" tegenwoordige'daarvoo geen imaak krijgen kunnen, daar ze ons zo wii 7P mPt rechte toegenegene aaiHlacht'hadden kunnen Sndie± fCbben- De k0StUik(le ftaab hem 5R-;7i beflorvene maag aan tafel medebrengt dÏoSekf fe?an:w« d^ken„ de verfcheidenheid dei oordeelen, die de reizigers dikwijls zoo zeer ongelijk vellen, over de waarde van een en het zelfde voorwerp, dat zij in. vreemde landen of lieden hebben waargenomen. Van de bijzondere luimen hangt het vee tijds af dat . de eene fchoon vindt,' hetgene de Andere voor zeer leelijk aanziet, dat wij dikwijls zelven, op verfchillende tijden, zoo verfcluljend over de zelfde zaken oordee en ' dat ons eene- plaats , die ons in eene verdrietige Mm pudraagijk was, naderhand, wanneer wij dezelve in «ne betere (lemming wederzien, bij uitnemendheid ge- Daarvandaanis het, dat wij meestal de aangenaamheden van het reizen meer in het voorgenot, in de verwthtinSnn? i««ïn«eringe4 dan' geduurende■ bet no zelf fnuiken , omdat wij dan over alle die on«e makken en kwade (lemmingen heen denken, die op de reize zelve aan ligchaam en ziel de vrolijkheid ontnamen! Dan lch.lden de verbeelding de beelden, die wij zie, ons recht fchoon voor, wanneer zij van den pünlijken druk van onaangenaam ligchaamlijk gevoel ontlast , haar toygrpenfeel vrij en (tont weder gebruiken kan. Zekerlijk hebben de ongemakken van het reizen ook veel goeds zij verharden het ligchaam, zij zijn het beste betoedwddel tegen vernedering- en weèklijkheid; zij bi- rei-  OVER HET REIZEN. 345 reiden ons tot liet verduuren van toekomende , mooglijk grooter, bezwaren, en verhogen door contrast de vol' gende' geruste en blijde genieting van de gewone levens, wijze. Doch dit voordeel blijft zeer toevallig en onzeker, en het wordt vaak te duur gekocht. Vooral lijden dan deze onvermijdelijke bezwaren kranke, zwakke of oude lieden, die zo ze eens uit hunnen gewonen trein gebragt worden, terftond alle veerkracht verliezen , om zich wederom in hunne vorige vrolijke (temming te herftellen , die dan voor het fmartlijke gevoel, daar zij vruchtloos tegen kampten, bezwijken , en van de reize alleen eene gekrenkte gezondheid te rug brengen. Hoe velen , die met drilt begeerden te reizen, verliezen niet voor altijd den lust daartoe, zoo ras zij de waarheid van het fpreekwoord, geen reizen zoneier ongemak ondervonden hebben, en met alle de lasten van hetzelve zijn bekend geworden. Nog erger dan ongemakken zijn de menigvuldige gevaren, waaraan men op elke reis min of meer bloot baat. Men kan wel op den cifeuiten grond vallen en een been breken, en op duizenderlei wijzen den dood of andere groote onheilen bejegenen, waar men de meeste veiligheid verwachtte; maar ten deele zijn eenige gevaren bijzonder aan het reizen eigen, bij voorbeeld fchipbreuk, omvallen van wagens , itruikelen van paarden en dergelijken; ren deele zijn de aanleidingen tot •andere gevaren ook menigvuldiger. Wanneer ik een fmal glitzig voetpad , lans;s eene fteile rots bewandel, dan is het eer mooglijk, dat'ik, bij eiken neérflag van mijn oog, in de fchriklijke diepte', duizelig worde, uilglijde en afftorte, dan dat ik bij eene wandeling in den hof eene beenbreuk te vrezen, hebbe; en veel eer kan ik in een eiken woud, onder den bloten hemel, op een open rijtuig vau den blikfem getroffen worden, dan wanneer ik in mijne kamer het onwéder in rust afwachte. Ondemisfchen is het niet goed, dat men zich opreis aan dergelijke gevaren levendig herinnert. Men verbrodt daardoor al zijn genoegen, alle vrolijke luimen, en reist in beftendigeu' angst. 'Er wordt eene zekere mate vau Uitzinnigheid gevorderd , om een gelukkig reiziger te wezen. Zo men zich aan angstvallige voortellingen begint over te leren , en aan hypocondrifche luimen te blijven hangen, dan is men verloren, dan mag men.alle genoegens van zijne reize vrij opgeven. Men kan zich Y 5 daar-  34Ó OVER HET REIZEN. daarvoor nooit genoeg wachten , én daarom zijn vertellingen van gevaren en ongelukken op reis, voor den reiziger een even zoo nadeelig onderhoud, als de fpookhistoriën voor vreesachtige kinderen. Een ander nadeel van het reizen, is verzuim van beroepsbezigheden. Deze blijven liggen of worden aan eenen anderen , geduurende het afwezen opgedragen, doch zelden met dien ijver behandeld , waarmede wij ze zelven doen. Hieruit ontdaan dikwijls zeer nadeelige gevolgen, en verdrietige verwarringen voor ons, waarbij het plailier van de reis niet in aanmerking komen kan, en zo dat het geval al niet is, dan worden door het inhalen van het verzuim onze krachten vaak fterker aangetast, dan de verpozing, die zij door de uitfpanning genoten hebben, toelaat. Hoe meer wij onzen geest op reis van alles, wat tot onze gewone bezigheden behoort, afgetrokken, en alleen met hetgene ons aangenaam is onderhouden hebben , des te zuurder valt het dan , ons wederom in den gang van onze zware, droge en onaangename beroepsbezigheden in te werken. Die gelukkige temperamenten zijn zeldzaam , wien alles aanlacht , die hun oog deeds alleen op het tegenwoordige richten hetzelve geheel genieten, cn met gelijke rust en kracht, van vermaak tot arbeid, en van dezen weder tot genen kunnen overgaan. Gewoonlijk lïoot de mensch zich aan allen dwang , en dat zoo veell te meer, naar mate hij met te meer vrijheid en ongebonden zijne genoeglijke genietingen heeft ingezwolgen. Alleen voor hem, die den tijd tusfehen rust en arbeid wijslijk verdeelt, en het deel, dat voor elk van denzelven geltemd is , met zuinig overleg, en matigheid gebruikt, blijft het reizen een middel van herhaling voor geest en voor ligchaam. Het reizen kan verder fchadelijk worden, in zoo verre het ons in gevaar brengt, om ons zelven in het genot van aantreklijke voorwerpen te verliezen; dat wij de merkwaardige natuurtooneelen en kunstwerken zoo lang betrachten en beftudeeren , tot wij ze van buiten weten; dat wij ons aan al het aantreklijke dat wij vinden, zoo gewennen, dat het voor ons daaglijkfche kost wordt, en na onze terugkomst, in onzen gewonen kring, volllrekt niets meer vinden kunnen, dat ons aantrekt; dat ons alles wat ons te voren aangenaam was laf fchijnt, zoodat wij ons zelven bij alles vervelen. Wij zijn dan over-  OVER. HET REIZEN. 347 oververzadigd, niets wil ons meer fmaken. Tegen dit Sijk drukkend gevoel, hetwelk aan datgene gelijkt, hetwelk gemelijke ouden, die zich zelven overleefd hebben, ondervinden, die de kelk der vreugde, tot het laatfte drupjen toe 'nebben uitgeveegd in hunne vroegere jaren : X dit gevoel kunnen wij ons ondertusichen veilig feilen, wanneer wij rustig en matig genieten, wanneer wij de zinlijke vermaken niet met groote dronkenmakende teugen inzwelgen, maar meer aan genot voor den geest toegeven, waarbij men de mate niet zoo ligt over chrijdt, die°onze edeler krachten oefenen en verhogen kunnen, en die, ook bij het herdenken, nog aangenaam voordduuren. Zelfs in de afgelegenfte eenzaamheid , zal ons het aandenken aan afgelegene vrienden verheugen - en m de trcurigfte zandwoeftijn zullen de betoverende beelden van een verruklijk landfchap, dat wij eens zagen, lietid om ons zweven, en tusfehen de droogde beroepsbezigheden zal onze geest die bloemen mengen, cue hij op ^Eindelijk2worden op reis vele wenfehen bij ons verwekt die wij niet voldoen kunnen, en wier opoffering ons zeer fmart. Wij ervaren bij voorbeeld dat een onzer vrienden, dien wij 'in vele jaren niet gezien hebben, en op wiens wederzien wij eene onüitlpreeklijke vreugde zouden "-evoelen, flechts eenige mijlen van onzen reisweg afwoont, maar wij kunnen niet bij hem komen, wij moein de postroute'volgen - en hoe menige feboone ftad, hoe vele merkwaardige plaatfen , in wier nabijheid wij ons bevinden , moeten wij onbezocht laten, omdat wi' ons zulk eene afwjjking van ons reisplan niet durven veroorloven. Dit fmart; maar het oefent ons ook m de kunst van — ontbeeren; in deze kunst, die voor ek, die zijn leven wijs en vrolijk genieten wil, zoo noodzaaklek is ; en dan mogt men deze opofferingen en ontbeenden, wanneer men ze als middelen tot oefening van eene deugd , die zoo zwaar om te leeren valt, aanmerkt, eer onder de voordeden dan onder de nadeelen van het reizen brengen. Maar het wordt tijd dat ik ook tot dc tegenovergeftelde zijde trede, en ook de voordeden van het reizen MHet'Réizen , vooral in het voorjaar door aangename IPi-.dftreken , die men met een goed gezelfchap, tot vermaak , bezoekt, heeft zijne groote voordeden. Wij wor-  "48 over het reizen; den dan uit onzen gewonen kring van werkzaamheid en bekenden, waarin wij anders gewoonlijk leeven , voor eenigen tijd geheel en al verplaatst, en in eene wereld van andere menfchen en van andere voorwerpen overgezet. Aan dc eenzelvigheid, waarin de geest allengs en ongemerkt maar al te ligt vervalt, wanneer zijne dagorde onophoudelijk de zeilde blijft, kan niet beter tegengewerkt worden dan wanneer hij fomtijds eens uit zijnen gewo* Hen. werkkring verplaatst wordt. Vreemde Voorwerpen veroorzaken nieuwe voorde Hingen en dringen de ouden op den agtergrond, daar zij uitrusten, en zich damnet vernieuwde kracht vertoonen , wanneer zij weder worden • opgeroepen. Ze 'ziin dan met die voorftellingen vermengd en verrijkt, cn brengen in den gang der denkbeelden nieuw krachtig leven , geven verfchen moed en vreugd aan den arbeid, waarvan men anders afkeerig wordt, wanneer men eeuwig op denzelven zit te broeden. Gelijk een altijd ftilftaand water allengs tot eenen ftinkpoel wordt, zoo komt onze geest van tijd tot tijd ook tot eene doochge eenvormigheid, wanneer hij niet nu en dan van buiten af eenen geweldigen ftoot krijgt, en van de voorwerpen wordt afgetrokken, om welken zijne denkbeelden altijd in het rond lopen. Het oog wordt blind , wanneer het fteeds op de zelfde vlek ziet. Even zoo gaat het met de kracht van denken. Zij wordt lam wanneer zij altijd op het zelftie voorwerp gericht is. Zelfs het '"8" Waarlijk, Zuster1 zeide nn,,' •• 1. , en kundigheden, die iïtwon^ Set^M S'^ShS nie to" veelTracht'ïs" L"' ^ ^ belachlijke vooröordeelen a te c n dden'^ór,^26 mij de ondankbaarheid veel verfn,; n °' komt middelmat^heid, ja zèiVsIeLmS^it isTfen twijS Gij zijt zeer bits mijne kleme Zuster! hernam fcï» >iuee, uwe armhartige vooröordeelen flepeVu mTt zich  m richteresse van hare eigene ondeugden.^ 3* zich voord. Mijnenthalve , kunt gij u aan uwe grootnVoedigdieid overgeven, ik ben te vrede maar d at *egiku, kies tusfehen het klooster en dorante. Vowta eag rit oÜ niet sefchikx; maar aan den anderen kan nt u helptfen zelfs met tJeitemmmg van mijne tante k= i , nf d'^nk er over. lviaar zoo rnr man bezorsen. Ut,ol ... • ucijk. L1 'J'1- . veel ze- ik u , dat gij , als gij zoo voordgaat, zeer igt mijne vertoaadde goedheid te veel kunt vergen , zoodat '^ZmZ uwe weldaden en vriendfchap 'vSJe'll lïevïrIterven, dan deel in zulk een zwart verraad nemen. Hoe 1 ik zou kunnen befluiten, u het Sf goed te ontrukken, dat gij niet met ons deelen wilt l Maar zirphile verzekert mij, dat dorant e , zells met uwe toeftemming, de mijne zou kunnen worden, indien ik... Weg van mij, ltrafbare hoop! olimpia aanbidt hem. — Vergeef, lieve Befcherm - Engel! zelts Sn overijlden wensch, welke mijn hart ontglipte Mun verftand verfoeit dien. Ach, zirphile! gij feb nt mij even beklagens- als ftrafsvaardig. Ik zie he op dit oogenblik, dat eene hevige hartstocht ons verblindt en voor de heiligde pligten doof maakt. W. t mij borg, indien ik mij langer aan het gevaar blootfte le, dat ik 'er niet onder bezwijken zal, zoo als mijne ougcSkk "e uster! neen, ik wil deze oorden verlaten, waar een vleiend en ftrafbaar gedrag mij bijnaeverftr kt had Tk wil vluo-ten. Dit is bet eemge middel, om eenen vijand re vermeesteren, met wien mijn-te zwak hart eene Scène zaak zou maken. Met deze woorden ging zij in den tuin, waar zij hare tante hoopte te vinden. Zij had voorgenomen, zich voor haar te voet te werpen ,en niet eer op te ftaan, vóór zij van haar het ver of bekomen had, om zich, morgen dien dag, naa het klooster tebc- S£Dor ante, die olimpia had zien uitgaan, en wist, dat zij elders opgehouden werd, ging in de tuinkamer, waar hij met haar gefproken had, om zich aan zijne gedachten over te geven; en waren zij beiden verbaasd elkander hier aan te treffen , zij werden betoog meer, toen zii ook zirphile hier vonden. Deze had hen dezen weg zien nemen, en was hen daadlijk, door een Z 5 kor-  362 de richteresse van hare eigene ondeugden. korter Iaantjea voorgekomen. Julia wilde terftond terugkeeren : maar hare zuster hield haar bij den arm tegen, en zeide tegen dorante: kom, mijn Heer! help mij mijne zuster tegen houden, dat zij niet in haar verderf Jope. — Deze aanfpraak, fcheen enkel te bedoelen, om julia van het kloosterleevcn af te houden. Dorante trad Stilzwijgend toe, en zirphile, die hem bij de hand vatte, welke hij vrij had, zeide ïagchend tegen hem. Het moet toch waar wezen, dat verhelden wonderlijke fcheplèls zijn. Gij bemint julia, mini Heer! cn gij beijvert 11 vóórhaar, om het zonderlinge gelnk, vau haar levend te kunnen begraven. Julia bemint 11, en zij heelt zich in het hoofd 'gebragt, om mijnen bijftand van dc hand te wijzen, daar ik de zaak toch zoo ver wilde brengen, dat julia u, zelfs uit de hand van mijne tante, bekomen zal. • De Wijsgeeren verdaan zich weinig op de Maatkunde, eii weten niet gemaklijk hunne gedachten te verbergen. JLIorante, door deze laatlte woorden getroffen, kon dè pijnlijke gewaarwording niet onderdrukken, welke zijne ziel vermeesterde. — Helaas ! julia, zeide hij meteen teder oog: Gij hebt mij dus misleid, terwijl gij mij liet raden, dat ik u niet onverfchillig vvas! — Naauwiijks waren hem deze woorden ontvallen, of hij bemerkte zijne onvoorzichtigheid. Hij zocht aan zijne woorden eenen anderen zin tc geven, maar het lukte niet, hij flamelde woorden uit zonder, famenhang. Julia, reeds veel be- daarder, hielp hem uit zijne verwarring. — Ik heb u niet misleid , zeide zij, toen ik u mijn vuurig verlangen , om dezen oord te verlaten, alwaar mijne zwakke deugd gevaar loopt , ontdekte. fk zou het gevolg kunnen ontkennen, hetwelk gij uit mijne woorden getrokken hebt; maar ik wil liever mijne zwakheid bekennen , dan mijne toevlugt tot kleine geveinsdheden nemen , die aileen yoor lage zielen gefchikt zijn. Ja, mijn Heer! uwe deugden hebben een flerker indruk op'mij gemaakt, dan ik gewenscht had. Thands hebt gij aan mijne zuster eene gelijke zwakheid van uwen kant verraden ; zij mag derhalven weten, dat deze de eerde bekentenis is, welke gij mij gedaan hebt, en zij mag, indien mooglijk, uit ons voorbeeld leeren , dat een deugdzaam hart veracht, maar niet overwonnen kan worden. Ik vlieg voor de voeten van mijne tante, om mij van eene gewaarwording te  nk richteresse VAN hare eigene ondeugden. 3*3 te hefchuldigen, ^«^St goedgekeurd. IK aa^.teve»»." mMne vlagt zal Sering vau haar zoeken te hekomenen mg 0 dQ tut eene volkomene ovewin n lei den j Orante, zult «^^X^üSiïidrulE uitliikhedeo en dèngden zullenw^»n&rf héb;, Dit, uenmijw^ ^lAWilde^ . ^tS» pi a's belang mijnentoorn ^""^f.^beds voordover het onrecht wreken, «gf?° r eigeubagaat mij nf2nllSCdLiWaarheidje- tige oogmerken, en eene urnui . gens haar verdacht houdt. Ifc« *J 0(*« dor ante foeitijken meineed gedacht, ^jShJg volvau eenc verleiden wilt? Hoe! zal hij, met een , andere ^^^S^^ïfö' dat gij, wanneer trouw zweereiW ik öegeei, ™hl krachten iu het gii haar trouwt, u ook voorneemt, alk «wWn wriken «ii haar ingeboezemd hebt, zoouui-, j » £^öS ÏnlkTödS'te vernietigen die niet amders zal ik een middel voor zulke rampen vinden* niris zeer eenvoudig, zeide zirpiih-l! Ik heöiuoe we^èn1 u niet toelaat müue tante te misleen dat gij dit evenwel zoudt doen, als gy naa trouww^  364 os racnxE^ssE va, hare eigene 0mmtü0dwr< betonen. Derhalven b 'hoort ïi nJleze.klI1,t «S «Jaar niet huwelijk te denken SS^S* 8? dit kennen , guit gij ze(ra a<_ liHtheid in de natuur te verkondigen en men^ zouj lengs meer fmaak in krijgen, 00V^Ip^v daardoor! »L gaarne over hooren prediken. Eu hoe zeei, «aarcmo-t met S tijd, eene algemeen nuttige verlichting kou beSSSen, behoeft geen breedvoerig betoog. Over de manier van invoering behoef ik niets te zeg Wn Dc «cdachte, reeds door mij geuit, dat men adeen £n het eerfteArtijkel der Apoftolifche CeloofsbeAndeX? dooi een feest, herinnerd wordt, zou deszelfs fticl> 3£ 1-nnnen begunftigen. Even weinig ben* voornemens te ze-geï aangïaride de wijze der viering van o ™»cdit vöorftel zoo romanesk vinden. als men wil, dit Sin zou 'er mij het allergefchiktfte toe voorkomen. 8 . ïergacferde men' oP het vrije veld of op eene hoogte, vanwaar men rondom heen een ruim *ttld*^en™ en En - daar rees zij dan uit de kimmen, de KoninL dao- aangekondigd door het morgenrood, en ÊSiSï met ^Se° gezaiiien. Voortreflijk beeld der S^T—ïSe zou daarbij niet de borstpanden g£ voS len redenaar zwellen! Hoeveel duizende denkbeeldefzSn hem niet op éénmaal in de «t^ttl En hoe onweerftaanbaar zou zijne aandoening met die der toehoorers gaande maken! Het zou hen zijn, als of de adem der alomtegenwoordige almagt hen aanblies. Zn zouden om mij van de heilige uitdrukkingen des Bijbels rbedlnen, den I leer der natuur zien, Hooren en voekn A a a *iu 1'  372 HERNIEUWDE VOORSLAG , ENZ. kunnen, m de levendige indruk van dezen ftaatlijken uchtendltond zou den gantfchen dag door, ja nog lang daarna, zijnen weldadigen invloed bewijzen. Op deze wijze predikte de verheven Stichter van onzen Godsdienst. Dus wist bij zich van de hem omringende voorwerpen der natuur, in zijn/onderwijs van het volk, tc bedienen. Zouden wij het clan ondoelmatig, zouden wij het zonderling vinden, hem daarin na te volgen ? Zou niet het ongewone zelfs van tijd en plaats der plcgtigheid nog peer waardigheid en indruk bijzetten kunnen? . Dit echter, en alles, wat verder tot de uitwendige formaliteiten behoort, zij aan ieders willekeur overgelaten. Het gewigt der zaak echter zal, hieraan twijfel ik niet, overal blijkbaar zijn , waar men het zich tot eene wet gemaakt heeft, om, door waare volksverlichting, den indruk van den Godsdienst te bevorderen. Blijkbaar is het daar bene ven, dat zelfs de Christlijke verdraagzaamheid en eensgezindheid , door de doelmatige viering van zulk een fcheppingsfeest, ten uiterfte zou bevorderd worden. Nog altijd "denken wij ons toch tc zelden als fchepfelen van één en den zelfden God; maar, bij de viering van dit feest, zou dit denkbeeld weldra algemeener worden. Alle Christlijke Kerkgenootfchappen, ja zelfs Jooden, Deïsten en hoe zij verder mogen heten, die de noodzaaklijkheid van den 'Godsdienst gevoelen, en een hoogst wezen als den oorfprong van alles, op deze of gene wijze, verceren , zouden'er deel aan kunnen nemen. De"ftem der menschüevendheid zou die van den fectengeest verdoven , én welhaast zou de laatfte niet meer zijn dan het gekreisch der ftervende domheid. Overdenkt dit, Menfchenvrienden ! voorftanders van waaren Godsdienst! en dan geeft luide uwe ftem, en — werkt!! — DRIE BIJZONDERE NATUUR-ANECDOTES; TE WETEN: I. HOE HET KIEKEN UIT DEN DOP KOMT: 2. EENE SOORT VAN LINTWURM IN EKKE RUPS: K N 3. EEN WURM IN EEN EI. T"\aar een Liefhebber der Natuurkunde deze drie onderX-^ werpen, zoo vele natuurkundige zeldzaamheden of anec-  drie bijzondere natuur- anecdotes. 373 anecdotes behelzende, onder dezen tijtel begrepeti heeft, zuUen vvij hem daarin volgen, en zijne waarnemingen daarover in die orde mededeelen. I. Hoe gaat het eigenlijk toe, dat.het^ Hoenderkieken de eiëricbaal of den dop in Hukken breekt, en daaruit komt? ■ Waartoe dient deze vraag, zal menig een denken? dat is toch eene zaak, die den kinderen bekend .s. Het kietel eft in het èi. Het beweegt den kop , en pik met zijnen nebbe , of bek , een gat in de fcbaal. Dit gat maakt het allengs grooter ; het breekt dus den dop ol de ciërfchaal in ftukken: en het kieken kruipt ei uit. Dan, mijn Vriend! dit is nog geene zoo bekende zaak, als wij tot hiertoe gemeend hebben. Wanneer wij in den waan zijn van eene zaak volkomen en grondig te weten, dan o-even vvij ons geene moeite, dezelve nauwkeuriger te onderzoekëh, en "verder daarover na te denken. Dat is de oorzaak, waarom zoo vele natuurkundige en andere vooröordeelen geduurig ftand blijvengouden. Zoo is het ook met het kieken in het ei gefteld. De bijgebragte mening is tot hiertoe de algemeen aangenomene mening creweest, zoo lang 'er door den Schepper defNatuur kiekens of vogeltjcns uit eieren voordgebragt zijn. ün no.nhands is zij de waare niet. Het kieken heelt zoo veel ruimte in het ei niet, dat het zijnen kop te rug trekken , en eenige malen voorwaard toepikken kan. Men had nog eene andere mening, dat, naamiijk de Hen zelve dit moederlijk werk, op den tijdwanneer zij ophoudt te broeden, verricht, en zoo ras zij in de eieren onder zich eene beweging befpeurt, de lchalen m ftukken breekt, en hare kinderen tot ds geboorte behulpzaam is. __ Doch dit is eene kenlijke dwaling, gelijk uit net uitbroeden van kiekens, door middel van warmte, door kunst gemaakt en onderhouden, onwederfpreekhjk blijkt. Zelfs de beroemde en fcbratidcre reaumur was in hetTecrst van mening; dat het kieken met zijnen bek de fciiaal van het ei doorboorde, of verbrak, nademaal het zijnen kop fnel voorwaard bewoog. —: Dan , naauwkéurigere onderzoekingen omtrent de ligging en den ftand des kiekens in het ei toonden hem dnidliik, en overtuigden hem ten volle, dat zoodanige beweging geene plaats - had, of kon hebben. . T. Aa 3 *8  374 drie bijzondere natuur - anecdotes. Ik zelf heb dit gevoelen langen tijd omhelsd, totdat ik voornam, bij meer dan één broedfel de zaak grondiger na te vorfchen. Ik opende , kort vóór het uitkomen, verfcheidene eieren, en ondervond, dat de nebbe of bek des kiekens, met zijn verheven eneenigzins bultachtig oppcrgedeelte, digt aan de fchaal van het ei gefloten lag. Dit is dat gedeelte, welk de Maker der Natuur aan het diertjen niet te vergeefs , maar genoegzaam ter bevordering zijner eigene geboorte gegeven heeft. Het wordt onnut, zoo ras het kieken uitgekomen is. Men pleegt tut ook vau den nebbe of bek af te trekken, opdat het kieken des te beter zou kunnen vreten, dewijl het anders daardoor in het vreten gehinderd wordt. Hiervan daan is men onder de Landlieden gewoon te zeggen: ,, een kieken van den pip bevrijden." Het is zelfs tot een fpreekwoord geworden, wanneer men van een mensch , die nog gantsch dom is, zegt: ,, Hij is eerst uit het ei gekropen; de pip is hem nog niet ontnomen." Door middel van dit verheven bultachtig gedeelte des beks , wordt het doorbreken der fchaal volbragt. Ik heb dit bij alle eieren gezien, in welken het kiekentjen rijp voor het uitkomen was, en die ik in eene warmte, met die onder de hen evenredig, bragt. Bij fommigen, in welken het kiekentjen bijzonder derk; en levendig was, zag ik, dat de fchaal van het ei, terplaats, alwaar het bultachtjg oppergedeelte des beks lag, zich eenige malen verhefte, en, toen ik terftond de fchaal op die plaats opende, zag ik den bult des beks, onmiddelijk daarónder liggende. — Wanneer het kieken die drukking etlijke malen herhaalt, dan fplijt of berst de fchaal; de kop rukt met den nebbe voorwaard, dewijl hij niet langer eenige hindernis ontmoet; de opening wordt grooter; de geheele kop breei.t door, en met een wordt het opperIte gedeelte van het ei van het overige afgezonderd. Het eerde berften der fchaal plegen de landlieden het bikken, eigenlijk het pikken te. noemen: het kieken heeft gebikt." Tot mijn grootfte genoegen heb ik de ontwikkeling dezer zaak volkomen bevestigd gevonden. Een voornaam Natuurkundige , b,onne mei n geheten, heeft dezen zelfden aard en wijze ontdekt, op welken het kieken, nog in het ei befloten, de fchaal doorbreekt. ,, Dewijl de nebbe," zegt hij, ,, merklijk verheven, eneenigzins voorwaard gelegen is, en zich uitftrekt; zoo maakt deze ligging, dat,  drie bijzondere natuur - anecdotes. 375 werkt, en de fchaal in ftukken breekt C> II. Gedachten over eenen gemeenden Lintwurm in het ligchaam eener Rups. „entte der Phyjick Cl), *it "UK zofk mijniet bedrieg. Heer hetuin £ H gedaan te hebben. Zij ^-ClrfcWfdene^^^^^^ dTeS * ^or maakte vertcdöaew.1 Een LintWurm, ot ^vonden ; ma,r nog (le,ker en gulzjge,ffl "SSTtaJ d™ N„ "ïenner l«t, ff-SbSÜS g&toh*« de rups op, om ,, de wurm leefde maai^eenige w« 0 ^ vond .jv!ï* Matmigfaltigkeiten ron J. a. c. oo*M, 4 «• P- >»3» te vinden. Aa 4  376 drie bijzondere natuur - anecdotes. eene ontelbare menigte ringen te famengefteld, die zoo als de lengte der rups was, bedroeg. De Heer-hett l.nger meende dat men den wurm alle gevoeglifet onder de foort van Lintwurm (*) tellen kon. °LVOa^kst .Jfrt "'«s .minder dan dit. De ontdekker fchijnt met zmf aSS%Ï' fe^andsw«%n niet zeer bekend " ui ";,c^ l Kbe" h-lvnyne .on,tdekki"g "iet voor nieuw ,i „ . ° \ ncbbcn- NoS minder zou de wurm in het ligchaam der rups gevonden, door hem onder de Lint b'cSe^rlnf^T^1.^"' De Z2ak ^rctltZ ocroemden Inieöenbeichrijver rosel bekend Ook Tr„S 3 d,e,wurm mets anders, dan een waare Gofdtus , een leSde eene Hen, in Oogstmaand des jaars 1785 , een ei. De vrouw van bet huis nam het warm tut het nest, en liet het dun koken om bet te eeten. Zij öpende het,en Hond op het punt, om net t te zuigen, wanneer haar onvoorziens een lang dim ïfSSSïvJ"1! m°nd '^am' welk Z« 'er «« drift e! hevigheid uittrok, en op de tafel wierp Bij nadere over- wSingd?elf l^rg' bCVOnd ^tiet een wu™ trIenf? ^n agttien lijnen, of anderhalve duim bed Hij was zoo dik , als eene quintfnaar op eene viu-1. loen men den wurm onder het veroroot°ïas bragt, endoor middel van hetzelve bezag, bevond men da de beide uiterfte einden des wurms zeer fijne fSen hadden , gelijk het nagenoeg het geval bij de tolïïÖS On- O Teenia.  BRIE BIJZONDERE „rtuür-ANECDOIES. 377 0„der «H^*" "K" "e ^ ri"ge" duidfnk onderlcheiden C J- , • h t njets an- dUSvolse'?lle deze ^^fe^tf*^ ft SS 'ta^»d ?envot^e dooris in «te "j&r hoe is de f^J^^^ ^ woord: dit is met moeilijk te va*arm. u heeft ^ den wurm bi zien gehad. Door een x _ Sh door het .gedarmte,^^jfi^rid?; op de ftok, of het eiërhuisjen geraakt, tier. ^ g gewone wijs, een et rondom tem. »jv fcl ^ heeft hem ingciloten; en hu heelt gehad. „n!CT( Masazin für n Men zie das neueste der Prtyjtck, enz., ' iet tot de n a t u u r-l 1] k e historie van den iet iu1 hai-v1scii. vreeslijk, en tot het roven iWc£J' "hnmt levenswijze, Dewijl deze dieren in hun^/,^/«g-f.bijin hunne wijze ^r^^M^Sneï & bier uit de zondere merkwaardigheden wonen , ^ historie nieuwfte en echtfte berichten tot ne j le_ fi£efs^ flM Cf?- JJ'ttJi« SS/ult welken twee  37'S> T°T °E NAT- ««W» VAN DEN HAI-VISCH mbrijo gelegen S" S ' Wa'1S' Waam UJ hvmdïlKS dH> de b»»™oeder uitgebroed, er, &:!,Srs <#r3& wSs^s s deelen v„„iie5 "loï £ d"r'°e VCrC,!>dKe fi a, dKêrrèC™ ïïdCWdT satm- fcSiS SailS^^~ HaiL bS de T ,terftünd een paar van zodanige Ji.iitn dij de hand, die hem eenen arm of been afhiïi-pn flage,; der wedefeljdfehe $ÏS£ï Meer dan édn reiziger heeft aangemerkt d-t de7f> aen, die, naar het fchijnt, van hun niets te vrezer hrh TlvZZT dtrvhl^ckn va» Ininïen ooHe v n l wee of drie kkine, fraaie foorten van Zalmen le^t een reiziger naa Guïnea, welken de SchippeS/-/^! fen, (*) Squalus Galeus, linn.  m TOT ». NAT. HISTORIE VA» OE» ■ 3?» «Wpnïto»g'gB* Ju&e flwe Negers, SferwS cn dien met een mes opsnijden. infchmteéer ct) beDe Hai, onder de: bei ™ dJfche zee en aude- kend ^» ?icl; ™^rt eftegenfpraak, behalven de on- twintig voeten lang zijn. uJ>Krtift enkel den toege- De Bisfchop o u n nt n u bJf ^c «u m borst_ zonden kop, benevens dwj^gjp ... cn verzekert, vinnen des zoogenaamde,! J\w^indeten atge- dat het den visch g-makl«K mou^, d msrkwaar. heelen mensch te verj ind~ * omtrent het mid_ digfte gebeiiremsien deze Y^eiandlclic zecf met den der voorige Eeuw in^ e q& een Oorlogsfregat voorgevallen. ^ ^ ongeluk «ver boord en wem ^ ^ kanon, Stfen^^ ^ fpogen Q. „ visfehen met meer, dan eene rei °^?Tkleine tamlen n de kakebeenen gewapend zjm; groote en kieme wnucu *" zoo V ) Men zie muller s imuvut jj»*' 268* 7tf£. XI, 5«  3SO m TOT DE NAT. HIST0RIE VAN DEN HALVtSCH. zoo kan men echter verzekeren ,w A „ , zesv0udige rei zaMvbrmte n .^n ■ , Gan*»4*» eene . vijf honderd driehoekige tanS, •'het geheeI omi™t deels ffaande, ^SiLn&„h r* ^ e,kander» Kik gebit, waarmede l ii (ha is n*' Een ^fcln-ik! -eene fchuinfche draaü Ucr V,1'i°m eeiJ n)ensch doorden , met vleesch en 'o ene„ ft™ ' in het ™id' maar door eene foort vani id fiZ■*** Zyn ziJ bet "''et; bonden, zoodat de Hafznle ^T1"',methetzelveve^ flaan, en nu eens deze Hn, "den bewegen, temde tanden te £, ^ f r,da" 38 verëifchen, tot het biiïn *.f?S de.?mfla«<«igheden zulks De Scheppe S &aië° kfawnen kan. het anders r,Cg groor?rfcha£ fl T Vee%t, omdat om zich echter in zoo ie re f}l rcch^ zou. Maar, gekken, te kunne.iïelpen Left f 'T ■grenzen Z0l,d™ lootfen om zich, die^?A^H^m^ké* zi'"e wangedrocht vermoed Ik ïn e £ £S ' £" **« het iet te roven is. — TiL • .Kc" ffeyen, wanneer 'ei¬ gen, ook zelfs in de d^ïS^f G°d,ijke inricI»^ Uoch hoe veel de Hii «ni, t- ' andere fchepfelen ook veel wede^fS b^Chter 3311 hangen eenige honderd fc*eepsZU%er%\L\ den ze noemden rondöin aan Snif de O"- te z éSeif Sr ^^Plecgt\eV„odn nd°0rgaandS ,en visch^1 e b»vigep afkeer van de- hij, gelijk zij zeggen? mer chenvJ^frÖU1 D?t? Dew"1 nu van den Hal at Xn , . eest,l! eec' Indien men i" net ligcbaan Vcrborï 5^1 d.e*k*«, die ~ Het vleesch derTSMmJ*? Vfórfcn«n komen, -mlijk weiimakend ; h^Vh^cnXk 3 fmaak; S f^TO/f ^r"» LlNN. CD Mwculuspiscwus, en ,»/,„,,  iet tot de nat. historie van den hai- visch. 381 fmaak; gekookt zijnde, heeft het vleesch eene hooge oranjekleur. De tong merken de Negers als eene lekkere beet aan; en de Sencgalfche Zwartinnen dragen tot een fieraad om de lenden eenige gordels van de wervelbeenderen, die, gelijk een rozenkrans, aan eenen draad aangeregen zijn C*> Men houdt dezen Hai gemeenlijk voor den grooten visch, die den Propheet jonas ingellokt heeft, hoewel men gotuigenisfen vindt, die de eer, eenen Propheet ingellokt te hebben, aan zijnen makker, den, grooten zoogenoemden paarde-lint (t) toefchrijven. De gemelde paarde-hal is, onder de Haivisfchen, wel de grootfté, maar tevens ook de domfte. Ten aanzien zijner grootte, ftrijdt hij met de groote zeegedrochten in' de Noordfche wateren, in welker gezelfchap hij zich ophoudt, om den voorrang. De Noormannen, en bevarers der .Straat Davis houden hem, uit dezen hoofde, voor eene lbort van Noordkapers. De Noorweegfche Bisfchop gunnerus had eenen opgeftopten Hai, die vijf vademen lang was. Zijne bloote huid , enkel met zeegras aangevuld , maakte eenen taamlijken last uit voor twee paarden. Doch hij verzekert tevens, dat 'er nog Haiën van deze foort gevonden worden , die zeer aanmerklijk grooter zijn, en wier lever meer dan vijftien tonnen vult (§). Dat, intusfehen, deze visch niet tot de walvisfchen; maar tot de waare Haiën behore, bewijzen zijne vijf luchtgaten, die hem in eenen halven cirkel om den hals zitten. Aan fterkte overtreft deze foort alle de andere bekende foorten grootlijks, hetwelk voornaamlijk aan het veel dikker rugbeen en aan de veel grooter ftaartvin toe te fchrijven is, welke laatfte dikwijls meer dan een vadem breed is. Daarënboven zijn de buik- en rugvinnen meer dan twee ellen lang, en ruim eene el breed. Ook is het geheele ligchaam aanmerklijk dikker, dan bij de andere foorten. De (*) Men zie aj>anson's Reis naa Senegal, ƒ>. 44. Cjj Voor het overige kan men over de ontleding van den kop, Isrrts Reis naa Gujnea vergelijken, p. 12. Doch de oraftandigfte bëfchfijving van den geheëlen visch vindt men in de Schriften der Konigl Norweg. Gefellfch. der IVisf. 11, 299, Tab. XXI. Eene der beste ai beddingen in blochs Na» 'tutgtfeh acr Ffchc. Tab. 119, (§) Zie Schriften der K'jnigl. Norw., enz., III, a.8.  3§2 iet tot de nat. historie van den hai-visch. Dé huid is ten minde twee vingeren dik , en overal met fcherpe en fterke becnrandcn bezet (*). Op het land gebruikt men ze tot paardendrengen , en tot dikke fcboenzoolen. Aan de huid kan men gemaklijk zijne hand en vingers bloedig bezeeren. Hierom ziin de visfchers, wanneer zij deze foort van Haiën moeten behandelen, altijd met dikke handfchoenen voorzien. Wegens zijne grootte, en dikte, en fterkte, kan deze Hai niet met haken gevangen ; maar moet, gelijk een walvisch , geharpoeneerd worden ; terwijl hij dikwijls den visfcberen, des niettegenftaande, nog'moeite genoeg verfchaft, zoodat zij hem, wanneer hu.aangefchoten is^ nu t zelden, twee of drie dagen met de boot moeten vervolgen, eer zij hem overmeesteren. Zijn muil is zoo groor en wijd, dat hij eenen vohvasfen mansperfoon in zyne kaak kan nemen; maar ziine keel is, zegt men, naar evenredigheid enger, zoodat 'er een mensch bezwaarlijk door pasfeeren kan. In zijne maag vindt men niets , dan inleclen , wormen , fcheïpen , enz. In evenredigheid met de grootte en zwaarte van zijn ligchaam; en in vergelijking met andere foorten, heeft hij maar zeer kleine tanden, niet veel grooter, dan die jonge Hai had, welke volgends gunnerus, uit 'smoeders lijf gefneden was. Hij heeft ze ook niet grooter nodig, dewijl hij alleen van infecten en gewurmte leeft. Deze tanden zitten aan het bovenfte en benedenfte kakebeen, zijn van gelijke geftalte en grootte, en maken te lamen drie of vier reien, doch die niet over elkander, maar terllond agter elkander zitten, en digt aan elkander fluiten. Zij zijn rond, maar beneden iinal en fpits, ook een weinig gekromd (f). Oflchoon de meergemelde Bisfchop gunnerus in het eerst (§) volkomen van mening was, dat deze visch den Propheet jonas niet kon ingellokt hebben ; zoo heeft hij echter naderhand met vele geleerdheid en belezenheid bet tegendeel bewezen, en den Propheet, nadat hij in de kaken van den visch gekomen was, zijne plaats f*) Eene fpirs van eenen dergelijken beentand, onder het ve-grootgfas afgebeeld, is in de aangehaalde Schriften te zien, Tab. II, Fig, 2. (t; In hunne natuurlijke grootte vindt men 'er afgebeeld in het vierde boek der meergemelde Schriften, Tab. IV. Fis. 1,2. (§) L. c. III. 43. CJ L. c. IV. 25.  iet tot de nat. historie van den hai-visch. 383 plaats bij of tusfehen de ooren van den Hai aangewezen; wefwaard hij door den flroom des waters, die hem de Zitten aanvoert, gedreven is, en welk water de visch noodwendig dooi' de ooren of kieuwen weder van zich l eeft moeten geven. Hier had de Propheet plaats genoeg gehad om 'er°zoo lang te blijven, totdat de visch hem wederom aan het licht had gebragt. Ifl de maag van het dier zou hij aan te veel gevaar blootgefteld zijn geweest, en door de keel des carcharias had hij, wegens de tanden, bezwaarlijk zonder kvvetfing kunnen pasfee- 1COok aan de kusten van Schotland wordt deze Hai dikwijls geharpoeneerd. De beroemde Heer t h o m as pennan t , een Natuuronderzoeker, wiens berichten alten liefhebberen der Natuurlijke Historie met jnta ta zeer welkom kunnen zijn , heeft 'er de volgende belchnjviner van gegeven (_*"). , . Ik hoorde, fchrijft hij, dat 'er een zoogenaamde paarde-hai geharpoeneerd was, en op den tegenovergelegen oever ïag. Ik liet mij derwaard overbrengen, om een visch, die ifl de overige deelen van Groot-Bnttannië zoo allerzeldzaamst is, op mijn gemak, en van nabij tc zien. Hij was zeven en twintig voeten en vier duimen lang , en nog geen van de grootften , dewijl men dikwyls visfehen van deze foort, die zes en dertig tot veertig voeten lang waren , gevangen had." t De llaart beftaat uit twee ongelijkvormige lappen, waarvan de bovenfte vijf, en de onderfte drie voeten lang was. De omtrek des ligchaams is groot; de kleur der huid aschgraauw en ruuw. Het bovenfte kakebeen was langer, dan het onderfte. De tanden zijn talrijk, Klem en ftaan langs de kinnebakken. De oogen zijn veertien duimen wijd van den neustip afgelegen. De openingen der kieuwen zijn lang, en derzelver klappen ba lijnachtig. In de taal der Hooglanders heet de visch Kaïrban , en "de Schotlanders noemen hem Sailfifh, of Zeilvisch, wegens de vertoning , welke zijne rugvinnen over het water maken." , -T , Hii laat zich meestal aan de Westkust der Noordzee zien. In de maand Junij gaan zij in kleine troepen van (*) In Zijne Reis door Schotland en de Hebridifche Eilanden. Hoogd. Vert. I. 267.  3§4 IET TOT DE NAT. HISTORIE VAN DEN HAI-VISCH. zeven of agt bij elkander, en blijven zoo verëenigd tot ÏSéf" HH ?J?h f** iS ee" V°lk0mC11 6^hSijS V sch. Hij leeft enkel van zeegras en van zeegewurmte. In zline maag wordt nooit iet anders gevonden, dan eene opgeloste of ontbondene groenachtige (tof'.'" „ Met zijne twee rugvinnen zwemt hij zeer ftaatliik zn? Ton' ^IfcWjnt hij zoo (lil en bedaaSe z«n , als of hij fliep. Hij js ook zoo tam, zoo mak en tevens dom, dat hij menfchen met roeibooten tot dat bij zich laat naderen. Eene dergelijke boot kan hem vervolgen, zonder dat hij in het geringfle eenige pogingen doet om gezwmder te zwemmen, totdat zij hem z^oo nabij kom , dat de harpoenier hem fchieten kan, hetwelk h^&lS^t^ plee§t te d« ^ v reenigde krachten, hunne harpoenen in zijn hgeha"m indrukken. Zoo ras hij de wond gevoelt, werpt hij den «aart m de hoogte, en duikt met alle geweld naa den grond. «Jok gebeurt het niet zelden, dat hij zich in de lijn , die aan de harpoen vast is, geheel en al verwart, terwijl hij zich op den bodem der zee omwentelt, ten einde zich van de harpoen, of harpoenen te bevrijden; waarom men ze ook ' fomtijds zeer krom gebogen vindt. Maar zoodra hij bemerkt, dat zijne poging vergeefs is, zwemt hij met grooten drift weg, zoodat hij dikwijls fchepen van zeventig en meer tonnen tegen eenen taamlijk fterken droom optreitt. Niet minder gebeurt het wel,'dat hij met twee honderd vademen van de lijn heen loopt, en de visfehen Jomtijds twaalf of vier en twintig, of zelfs meer uuren oezig houdt, eer zij hem kunnen overvveldieen." „ Wanneer hij dood is, fleept men hein of aan de Rust, of, wanneer deze te verre afgelegen is, aaneen Jcnip. De lever, welke alleen bruikbaar is, wordt 'er uitgenomen, en tot traan gefmolten. Een groote visch pelt agt oxhoofden traan, en betaalt dus de moeite van het vangen njklijk." KOR-  KORTE MENSCHKUNDIGE STELLINGEN. 385 KORTE MENSCH KUNDIGE STELLINGEN. Wannéér men de helder flikkerende vlam van de doften \V der jeugd ziet, zou men geloven, dat het leven maar éénen dag duurt; daar tegen fchijnen de men.gvu^ge maatregelen, en de uitnemende behoedzaamheid der bejaarden voor eenen eeuwigen ciuur van het kvui berekend. De reden hiervan is , omdat de jeugd, tot m het oneindige weiiseht en begeert, en de grijsheid, tot in heï oneindige, vreest: daarom weet, onder anderen, de jeugd niets van gierigheid. Geld te bezitten levert het uitftekend voordeel op, dat 'er de magt uit ontltaat, om den loop des tijds m der gebeurcmsTen , in zeker opzicht, vleugelen bj te zetten. Dit werkzame middel verkort de aülanden en volvoert de ontwerpen op het fpoedigst. Menfchen, die onze oogmerken kunnen begunlligen dringen z,ch, a s ware het, tot ons, om alle zwarigheden uit den weg te mimen Gelijk de broeikas de vruchten , zoo brengt cc rijke alles, met zijn goud, ten voorfchijn; hetmemgvuldigite genot kan hij, als door toverij, hervoordbiengen. De eigenbaat bevat een zoo fijn en krachtig vergift , dat de liefde, zoo haast zii daarmede vermengd wordt, oogenbliklijk, door die befmetting, ziek wordt, en eindelijk Üerft. Men vindt wel gelukkige dagen, maar geen gelukkig leven. Dit zou een betoverende droom zijn, waaruit wij nimmer tot zorgen ontwaakten. Gelukkig is hij , wiens driften geregeld zijn , wiens vermogen aan zijne wenfchen en ömuandighedeh geeveuredigd zijn; die zijn leven in den omgang met vrienden en bloedverwandten doorbrengt, en, in 'hunne armen zonder gewetenswroegingen, zonder vrees of fmart, derft. De aandoenlijkfle tranen zijn die, welken wij pogen te verbergen. Het geweld, dat wij ons dan aandoen, verraadt zoo wel moed als gevoel. Zoo is de aan¬ drift tot lagchen nooit heviger, dan wanneer wij hetzelve VH. DEEL. iVIENGELST.NO. 9. Bh Wft*  355 korte menschkundige stellingen. willen onderdrukken. Ieder tegenftand verfterkt ons verlangen, onze Wenfchen: de boze, die hihdernisfenaantreft', fehuimt, woedt, of bruist in de lucht. Vriendfchap ftaat tot liefde, gelijk de koperen plaat tot het fchilderij. Om hetgene, in onze tiiden, deugd heet, ten voorfchijn te brengen, behoeven Wij flechts zoo veel hoogmoed te bezitten, om niet te vergeten , wat wij aan ons zelven, en alleen zoo veel gevoel, om niette vergeten, wat wij aan anderen verfchuldigd zijn. Ouder de menigte van zonderlinge cn buitenfporige •denkbeelden, die in het brein der krankzinnigen ontdaan , komt zelden een voor van onderdanigheid enrfhanglijkheid. Men bezoeke alle dolhuizen , en men zat bevinden , dat hunne bewoners gewoonlijk Keizers, Koningen, Vorflen, Prinfen, ja zelfs Goden zijn. Zij zijn op Prinfesfen of Koninginnen verliefd en fpreken gefladig van hunne grootheid. — Een in het oog lopemfbewijs, dat hoogmoed vooral het menschlijke gevoel beheerseht. Hetgene men gewoonlijk, dat is dikwerf verkeerdliik, goeden toon noemt, is iet wezenlijks bij middenmatige verdanden ; de man van verhevener geest kan zich geenszins aan de wetten daarvan onderwerpen; hij zou zijne denkbeelden geheel en al moeten opgeven, of, ten minde, lager ftemmen. Het woordenboek van den goeden toon is hem veel te bepaald. "Er wordt zekere fcherpe blik toe verëischt, om het belachlijke tc ontdekken ; maar een geestig, uitnemend brein vindt niets belachlijk; hij vindt in geen ding iet bijzonders. Zeden, gewoonten , ongerijmdheden van menfchen of natiën fchijnen hem in de natuur der zaken te liggen. Wat anderen iet buitengemeens dunkt, is zoodanig iemand gemeenzaam, gewoon , en niets verwondert of' verbaast hem. — Zie daar het waare nil admirari van iioratius. Goede en Hechte tijden zijn flechts befcheidene uitdrukkingen voor het gedrag van goede en flechte menfchen in openlijke ambten en verrichtingen. Zachtmoedigheid behoeft geen roem; zachtmoedigheid is  KORTE MENSCHKUNDIGE STELLINGEN. 38f 5s het zedcnliike paradijs , zij verdraagt de dwalingen en feilen der menschheid. De beste Schrijvers ^^^J^ICmÉ dir de wereld zou hen niet naar verdiende bdumiu. Alen eis ft wel volmaaktheid, maar kan ze met duld,e.. De eenige volmaakte mensch, die oo.t .het fchouwtooneel der wereld betrad , werd aan het knus & hecht. Van zulke febrijvers, die hunne boeken met loutere aanbX et va, anderen' opvullen, kan men zeggen, da z ï aan den oever der Autheurs voortkruipen , zonde. zL , moedig02, aan het kompas der rede toe te vertrouwen. t Vroom bedrog is het eenigde vrome, wat de g. Sch ift verbiedt." Zij wil geene waarheid door c^erecntigheid: „?doet geen kwaad, opdat er iet goeds uit voordkome." T isti-e menfchen zijn, even als de gochelaars, flechts ïn eenfc kunftcn bedreten: de wijze munt in den gaatfchen omvang zijner wetenkhap uit. W« Mntten de dingen in de wereld gewoonlijk naar Cm en zadel, geenszins zijn geest, zijnik, /»/ niet. Fene edele trotschheid van ziel, die 'er eenen af keer van heef om zich beneden de waardigheid der menschSke natuur te verlagen, is de bron van ade fchoone 1 SL handelWn. Beloningen en ftraffen zijn ZJStrukken, d ifïïEkm*, om de deugd.teifchragen , waar die uitmuntende gemoedsgefteldheid outbreekt. Béne Coquette gelijkt der fthaduwe, die ons ligchaam  3§8 korte menschkundige stellingen. daag verzelt. Pogen wij haar te grijpen, zij verdwijnt, — en ontvlugten wij haar, zij volgt ons. Honden blaffen tegen de maan; maar de maan fchijnt deswege met min helder. — Zie daar het beeld der onfchuld en harer lasteraars ! Verzoening is het zoetfte in de liefde en vergroot de tederheid in het hart der genen, die elkander beminnen. De ziel doet hier iet blijken, dat naar de veerkracht gelijkt ; neérgedrukt wordende , fpnngt zij met grooter kracht weder om hoog. Nooit doode de mensch een infect; nooit fchelde bij gramftorig eenen hond, zonder zich voor alle wetten der zedenkunde genoegzaam te kunnen rechtvaardigen. Veel veinuft te hebben , ftreejt vaak onzen hoogmoed meer, dan veel verftand te bezitten; gelijk hij, dieeenen pronkdegen op zijde heeft, 'er gewoonlijk trotfeher op is, dan op het dragen van een nuttig' zwaard. Menfchen van een zeer vlugtig en levendig temperament fchijnen voor geen groot genot vatbaar te zijn. Zij verkwisten te veel tijd, terwijl zij bloot van het eene voorwerp tot het andere fladderen. Diepe indrukfelen die door de lange duurzaamheid van eenig denkbeeld'ontftaan, en een derk gevoel van welgevallen of misnoegen te wege brengen , zijn hen niet mooglijk. De bij moet, om honig te verzamelen, eenen tijd lang op de bloem toeven. Zij, wier vloeibare deelen enkel vlugtig zout bevatten zijn niet zoo zeer gelukkige, dan wel vrolijke menfchen! Het hier boven befebreven temperament is meer het lot van vernuftige lieden , dan van verhevene mannen vol talent. Ik verdeel, zegt shenstone, de wereld in honderd deelen, en maak dan de volgende berekening: pedanten 15, lieden van gezond menfehenverfland — j 40, vernuftige 15, gekken 15, ruwe menfchen zonder fmaak 10, en menfchen van eenen edelen fmaak, door kunst gezuiverd 5. De eeretijtels van hen, die geen perfoonlijke verdienste heb-  korte menschkundige stellingen. 3*9 hebben, gelijken naar de munt eens goeden {tempels op flecht metaal. Een fehitterend , verheven verftand is veel waardi» , dan bet eenvoudig gezond mentcnenver ftand Wam*wie niets dan goud in de beurs beeft zal daaglijks in verlegenheid komen , omdat hij geen klem geld bij de hand heeft. t> ledigheid moest onder de [haffen der hel geteld worden; de meeste menfchen rekenen haar echter onder de vreugden des hemels. Begeerden wij niets anders , dan gelukkig te zijni,, dit zou ons niet moeilijk vallen te worden. Doch meestal ftïeven wij, om gelukkiger, dan anderen, te zijni, en STvdtzefer zwL, dewijl anderen gelukkiger fchijnen, dan zij zijn. Het Plukken der meeste ondernemingen hangt'er van af, da?wii juist weten, hoe veel tijd tot het gelukken daar van nodig is. De reden, waarom den domoor zijne ontwerpen zoo vaak gelukken, is hierin gelegen, omdat hij nooit zich zelven mistrouwt, altijd ftandvastig is. Gebrek aan behoorlijke achting voor zich zelven veroor-, zaakt: meeTondeugden, dan een te hoog gevoelen van onze waarde. Genie is eene verborgene gave der Godheid; wie dezelve ontving, verraadt ze, zonder het zelf te weten. ArisTOTELES en horatius fpreken veel van de deugen hunner voorvaderen en de ontaarding hunner Sd/enoten. Dit deden de Schrijvers van alle eeuwen. Hadden zii waarheid gefproken, zoo moest de tegenwoordige wereld reeds tot de woestheid der redeloze dieren verzonken zijn. Proefnemingen vormen de gefchiedenis der natuurkundc, befchouwlijke leerftelfels derzelver labelen. Het is een zeer delicaat (luk, het juiste tijdftip te weBb 3 19  ?$IO KORTE MENSCHKUNDIGE STELLINGEN. * ten , wanneer men een gezelfchap verlaten moet: eene nauwkeurige menfchenkennis leert ons hetzelve treilen. De meeste deugden, bij voorbeeld, vriendfchap, vaderlandsliefde , of mededogen, betreffen Hechts enkele thenfcheu of deelen van het geheel. Maar de rechtvaardigheid bevat het geheel, en iedere daad, die daarmede ftrijdig is, is ondeugd, ook dan, wanneer zij ouder de deugden gerekend wordt. Chi non fa nienie , non dubita di nientes (wie njefs weet, twijfelt aan niets) zeggen de Italianen in hunfpreek- woord. Twijfelzucht en zucht tot onderzoek zijn de voornaamfle bronnen van alle kennis cn wetenfehap. Zonder de eerde zouden wij gerust blijven bij vooröordeelen en dwalingen; zonder de laaide zou de geest in onverfchiiligheid verzinken en verdijven. BERICHTEN UIT KAIRO. Derde Brief. (Vervolg van Bladz. 'ci.~) In Egypte behandelt men de zieken geheel anders dan in Europa. De kundigfte Arts zou aldaar zeer ligt gevaar kunnen lopen, van zich in verlegenheid te bevinden, en voor zeer onkundig gehouden'te worden; want wat zal hij aan eenen patiënt over zijne krankheid zeggen , daar deze hem niet vergunt om zijnen pols te voelen, en zelfs alle omftandigheden zijner krankheid zoekt te verbergen? En bijaldien hij den Arts al vergunde ■om hemden pols te voelen, maar dat deze hierdoor niet genoegzaam over den aard der ziekte kunnende beflisfen, zich veroorloofde om den patiënt eenige vragen te doen, alsdan zou men hem voor eenen onkundigen Arts, die het vertrouwen onwaardig was, uitkrijten. Maar wat zou 'er van hem worden", indien hij het in Europa zoo gewone middel voorfloeg, om een lavement te zetten ? — Hij zou de allerwoeste en onbefchoftfte behandeling te wachten hebben, en zich gelukkig mogen aclmn indien hij het leven behield. De Egyptenaren cn Turken haten dit hulpmiddel, en de  B E R I C H T E N U I T K A I R O. 39* de voorflag om hetzelve * 8^^$^^ eene bclchimping te znn. ™^uim aan land geeenigen tijd K^SÏSSJüfdpïï geHapt, ofeenAga dte findsjang g1'Jj™^ ^ onbekvveld was, liet hem roepenJ nem ter- kcnd met de vooröordeelen dezer natie ^ ftond het ge iaatte middel voor. up ■■ „ . Kde de room des Muiulmans op de vree^k w^, hi] fchreeowde op eenen woeuenden oon ten houd, hoofdpijn door her teg^^ lt* a otn ügchaams genezen wilde Hij ok zij ^ deze befehimpmg fP^f**^,' w nt deze reddefrellc voeten van oen Veldchiiuigiui • ^ . fllrrven Is het middel, dat hij in het werkfielt, imartzell Iterven. nsnu. i ' durft n et heen te gaan ^nrdafdeleS werl „g Sfst is: en men kondigt hem vooida dcszü s j h. » s e 1]echte geVOteen. SutmTdetart", de kra,?e lijdt kere kunst te voren niets b'cflisfeh kan. , 0(m>ren De Geneeskunde :s in nog verre reivagteren bij die van Europa. De Arde, pleegden aldaar groote Arj  35= berichten uit k a i e o. öen. Vonden zii lli ? dc' - '"echcnnen behelp ven z ij kleine «c^^^^S^-i S** wooderkuwr inflokken, of on j e d el LrTÏ' P een wet der Dc^Se^ASf1^ S*" ^ de «rondeertiids bij de Giieken S feïi« 2k?ewoonte was dezelve den 4ra*ft£> kSSSSS/SSl "°emde behoedzaamheid in het werk en duVS "v"™" VeeI de omfttndighéS oó ÏS' acht te fli,a» op Zoo wo^SïSc^InJïri: 1?efen aPPhceeren. lijdt, de oogenleden en1^? 'rie}mm aandc 00^n der eZ «•f S?f bed\Cht ee" geduldiS en w^kzaam Monnik een middel, om het papier volkomen te ontwikkelen. Hii deed herhaalde pogingen, die zeer veel tijds wegnamen doch eindelijk gelukkig Haagden. Met taai geduld zet hij dezen verdnetigen arbeid voord. Aldus gaat hij te werk Het begin vaneen Handfchrift gevonden hebbende, maakt hij aan den buitenllen rand zijden draden vast, welken hii om even zoo vele pennetjens windt, in een klein raamptjen vastgehecht. Met de uiterfte zorgvuldigheid draait hij deze pennetjens rond; waardoor het Handfchrift ongevoelig wordt ontrold. Weinig kan men van de eerfte lagen papiers verwachten, die gemeenlijk gefcheurd of vergaan zijn. Ler men eenige bladzijden van een Werk kan magtig worden, moet bet Handfchrift tot zekere diepte ontrold zijn; dat is , tot dat het gedeelte ten vooricnnn kome, hetwelk geen ander nadeel heeft geleden dan dat het verkalkt is. Wanneer op deze wijze eeni"e' colommen ontrold zijn , worden ze afgefneden , en on innen geplakt. Tot het ontwikkelen van een dier Handfchriften heeft men verfcheidene maanden werk; en tot heden toe heeft men niets anders opgedaan, dan de laatfte" agt en dertig colommen van een Grieksch Werk te^en de Muzijk, door zekeren philodmnus, doorsTRAbo en andere oude Schrijvers vermeld (*). Gelukkiglijk Honden zijn naam en- het onderwerp zijns VVerks aan het einde van het Handfchrift uitgedrukt. Hier en daar ontmoet men in deze colommen eenige gapingen ; doch over het geheel is het fchrift zeer leesbaar en fraai r ome in SC he praalgraven. Augustus vermaande de Raadsheeren, ter verfraaijing van Rome bij te dragen, terwijl ziine opvolgers hun naauwhjks de vrijheid lieten, om ' hunne Graflieden te ver- (*) Dit Werk is federt in openbaren druk verfchenen.  UITTREKSEL UIT KARTHÊLEMIj's REIZEN IN ITALlë. 397 r n fcii fefce °*ftkhten zal ik een weinig ftilftaan, VeVfif n fmaak en to veSft der Romeinen, ten aanzien om den Iraaatan» veru idftkcl te doen opmer- K TpaSzóic aan het Meir Aibanns zag * Uen' ehitïÏÏv vin welke ik met eene verklaring neb eene M^^^gE van eene Rots, digt aan het Bijlbnndels een BouwmeesMeir, ^J'1»^' center met een Arend gekroond, en ters Geftoelte, een &°eJ*« "J*Qpfchrift, hetwelk niet aan den voet van den Rot eenfcgfenreftJkkeneveneea» IW^»5^fn^^^^^S^. eveneens Ta%HTo^ an^tsotus ons. vertoond wordt. j i i i hp Hno-en van het Gemeenebest benoort. Uit mde vasthe:d.r ^Mt w-rikhaar- doch wij-moeten aanmerken, dat de *JL mvn de Egyptenaren of van de Etruskers werd kant Sondftnk; zoodanig zijn in de daad die van de Tombe aan hKe Meir Aibanns , welken eene verkeerde SeveSaaade c u rza t iu s s en heeft toegefchie- Veï)'e meeste Praalgraven, ten tijde der eerfte Keizers gemÏThr dat van cecilia metella, b« voorbeeld, SS &5ta v n Rome , dat van de Platitifche geflachten nabiiï voli, en dat van pl ancus ♦ « Cajeta , Cellijnen iet van dte gedaante te hebben. Het zijn groote rom e Torï,op vierkante voetftukken geplaatst. Somtnds lord n deze Torens van eene rij Kolommen omringd eene bijzonderheid,, welke mi, doet vermoeden dat de vermaarde Tempel van de Siibile", nog te; livoh mwe, zen , met het volgende opfcbnft: L. O E el 10,.1» p, de Graftombe van de-Familie gëllia was. Merkwaardig waren deze Praalgraven om de eenvoi • digi d der bouwörde, die welhaast van de toenemende omflagtigheid en pracht werd vervangen, welke wij in.de  Z9S MIDDELEN TEGEN DE WURMEN IN HET KOORN. gefchiedenis der aloude Gedenkftukken hebben opgemerkt i en tijde van strabo werd het Graf van a u co s t u s V.öor een der fraaifte geftichten van Rome gehouden • dat van a drianus, welks zwaarfte gedeelte het tegenwoordige Kasteel van St. Angelo uitmaakt , was met twee rijen pilaren verfierd, en dat van severus werd onderleid we! met zeven rijen gepraald te hebben. Eindelijk deed heliogabalus eenen Toren bouwen , met <*oud en edelgeflecnten verfierd, vanwaar hij, in gevalle van overrompeling, zich nederwaards kon Horten, en zulks zoo als hij zeide , op dat hij in den fchootder weelde moot' 1'erven. ° De Praalgraven* werden langs de openbare wegen gelicht, die. naa Rome lopen. De hedendaagfche kieschneid zou zich over zulk eene gewoonte ergeren. De Romeinen verklaarden hier mede hunnen wensch om altijd m het geheugen der nakomelingfchap te leeven, en hunne errgenamen aan tefporen ,om voor het onderhoud van Gedenkltukken, aldus voor de oogen van het publiek ten toon gefield, te zorgen. De Tomben der voornaamlle Genachten Honden aan den Appifchen en Fiaminifchen Weg, zijnde de drukst bezochte Wegen van Rome na de Wingewesten; de eerfte liep naa het Zuid en het Oost de andere naa het Noord en het West. middelen tegen de wurmen in het koorn. XToor 70 of 80 fchepels koorn neemt men een pond AraV bifche Sal Ammoniac en twee pond potasch, dat men, apart fijn gefloten, onder een mengt en 'er dan heet water opgiet. In dit mengfel doopt men de fchop, waarmede men het koorn verfchiet, wanneer al de wurmen zich verwijderen en fterven. Ook heeft men bevonden , dat dc wurmen uit het köorn verdreven worden, wanneer de zolder zeer luchtig is eii men 'er vaak een koelen wind laat overwaaien. Of men neme versch geplukte hop , zoo veel men maar krijgen kan, ftrooië die op den koornzoldcr cn late uezelve daar zoo lang liggen, tot zij volmaakt droog is; daaröp vege men den zolder fchoon en fcliiete het koorn op  iü RICHTERESSE VAN HARE EIGENE ONDEUGDEN. 399 l^Z^l^^ hcrhale men du middel nag eens. »E RICHTERESSE VAN HARE EIGENE ONDEUGDEN. (Vervolg en Slot van Bladz. 367.) ^UMPI\, zoo als het met alle gevoelige ^ten on0Hl zulke omftandigheden gemeenlijk gaat had alOen willen bliiven, om zich geheel aan hare fmart over e reve cn geene enkele omftandigheid van die trouwföoS' te verliezen, waarvan zij het Oagtöffer was. In lil 00-ent.lik vond zij zich zoo neêrgeilagen , zoo verSerd! da marthon, die in de kamer trad, geheel oXweesliik van verwondering en fchnk ftaan bleef. O l 1 m p i a k0n zich den troost niet ontzeggen , van aan dïr !Hen haar hart te openen. Maar deze wilde er ■l R oeloof aan 'even, voor dat hare Mevrouw haar C£™ i^ $*4 vcrt0onde.*, Ondertusfchen oen zh vernam, van welke hand zij dit gekregen bad, tw felde zi geen oogenblik, of hier was iet gebrouwen, waarvan zi oen waaren grond hoopte op te fporen. — Mat " w fmart, zcide°zij tegen hare Mevrouw haar de hand kusfende. Ongetwijfeld verraadt men u. Alléén t de vr ag wie de verraders zijn? en ik vertrouw hier «fcer agter \e zullen komen. Hoe? en gij kunt nog tSlen viel olimpia haar in.... Binnen een paar « zeide marthon, wil ik ook geloven, al wat g -wik. Het is eerst twee'uuren. Naar alle waarlcht,» li cheid zal deze fchaldng toch niet op klaren dag gefchkden- dus hebben wu tijds genoeg, om die vóór te komen. Alleen bidde ik u om eene gunst. Ik zal den Sd trap uit uwe kamer naa beneder. gaar1 en, me 7i\ niet weten , of ik hier geweest ben , zeg tlfechp v 0 >ral niet aanlurVrouw zirphile, dat ik bier pvecst benT of fjriek haar liever geheel niet, totdat ik terug küJ!"zal u zeker zeggen, wie uwen bant verdient; want het is niet natuurlijk, dat dit bnefjen, dezen «norgeii^e-  4oo de ucnnuu van hare eigene ondeugden ver. OndertusTchln moet ik btkennen d t u' „f" te den indruk op mij maakt. SpoedigI zoek Z fchoon^jonnoJvvaV bSRffi,!f Zljuen,Heer' en f odat bet hem nwUfeïffi^i^J, hij het andwoord ïan i „*\ ./f, Heer was ' aan W*P hem liet bd^&tï£& hSS^St%^ mer te zullen laten vinden. LTh!l r tlUök,a" kwam hij haar te oei t. drfrh J 8ewprwerd, eenen verzinlijken b ^ wierP &ep der een woord ze,4n DuBoif f i den,rug»zo«r boos over geweest, dat verzeker ik u want ik ve bee , ' de mij,dat dit ook eene dwarsdreep dóór mi „e nlf£ kunnen msbn au„. i i ^ uoor mijneilelde zou ma R-  de richteresse van hare eigene ondeugden. 40i marthon, ik wil u alles zeggen, hetgene miine Mevrouw, die het van Jufvrouw zIrp.hilè vernouiui heelt, mi] gezegd heelt. Is het inooghjk, zeide duboisV In dat geval moet die zirphile wel een Hecht ding wezen, ik was 'er niet bij toen alle die historie:jcns voorvielen. Men had mij op fchildwacht gezet, of Mevrouw ook komen mogt;'maar ik ftond toch niet zoo ver af', ot ik kim wel horen, dat zij het was, die mijn Heer zoo lang plaagde, tot hij zijne toeftemming gaf, om julia weg te voeren , omdat hij een flecht man zou_ zijn, als hij de tante wilde trouwen , terwijl hij de nicht beminde. Als hij wat vele omllandigheden maakte, zeide zij, dat zij het aan tante zelve wilde zeggen, waar de hond begraven lag. Zij wilde ook de geheele fchuld op zich nemen; Zij heeft hun het huis bezorgd , waar zij dezen avond zouden trouwen, en ik heb zelfs eenen brief, walken mijn Heer op de plaats, die zij daartoe heeft uitgekozen , beftellen moest. Hij gaf mij denzelven, om dien voor hem te bezorgen, dewijl hij zich bedacht had: te gelijkertijd beval hij mij wederom in plaats van dat, Jufvrouw julia te bidden , tegen vijf" uitren hier in de tuinkamer te komen, en dat heelt zij mij ook beloofd. Intusfehen loopt hij hier in het boschjen rond , net als of hij in het vagevuur zat; praat in zich zelven , wringt de handen, dan loopt hij hard , dan kruipt hij: kortom het is zoo met hem , dat het eenen fteen week zou maken. Uwe openhartigheid behaagt mij, zeide marthon tegen hem , en als gij zwijgen kunt, en niet édn woord van alles, wat 'er tusfehen ons is voorgevallen, wilt zeggen, kijk, dan beloofde u, dat ik u.trouwen zal. Maar gij moet mij den brief nog geven , en daar uw Heer u dien gemaklijk weder zou.kunnen afvragen, zoo wacht mij, in mijne kamer. Binnen een kwartier zabik weder bij u zijn en dan zult gij hem weeT hebben. Marthon, van dit gewigtige ftuk voorzien, liep fpóorflags naa olimpia en gaf den Brief aan haar over. Nadien het ópfchrift van zirphile's hand was, opende zij het fchielijk en las als volgt: ,, Eindelijk , mijne Waardfte Vriendin ! is het oogenblik „ daar,waarin ik eene volkomene overwinning verwacht, ,, en indien de roem van een gelukkig gevolg evenredig ,, is aan de moeilijkheid der ouderneming, zoo verdien vii. deel, mengelst.no 9. Cc „ik  402 DE RICHTERESSE VAN HARE EIGENE ONDEUGDEN. ,, ik eene kroon , omdat ik dezelve tot een zoo fpoedig einde „ gataagt heb. Nooit heb ik eene zoo hardnekkige deugd „ gevonden, als bij de kleine julia. Meer dan eens „ heelt mij dat onnozele ding in de uiterfte verlegenheid „ gebragt: en ik heb eindelijk onzen Philofboph den kop »» !"nete» verzetten , om met dit kind klaar te raken. „ 1 hands gelooft dorante, dat hij de grootfte ver,, raden j zou begaan , indien hij mijne tante trouwde, ,, en om zich .aan het gevaar van weekhartigheid te ont„ trekken, waarin hem de toeftand van zijne vorige lief„ de brengen kon , heb ik hem den heerlijken voorflag „ gedaan, om mijne zuster te fehaken, én haar inmid" «leis eene fchriftlijke trouwbelofte te doen , welke jk „ bij mij in bewaring wilde nemen. Hij is gelukkig in ,, den ftrik gelopen, en ik heb olimpia dit gefchrift , t* overgegeven. Ik beloofde mij ze ve , dat de enkele ,, lezing daarvan de komedie zou doen eindigen, en dat ,, de Philofooph en het kleine domme fchepfefzouden weg ,, gezonden worden: maar vergeefs, mijne zwakke tante „ heeft geen moed genoeg, om opfchudding te maken; ,, maar zij heelt zich zelve opgefloten, om op haar ge„ mak tc kunnen huilen. Dit verandert mijn plan een „ weinig; 'Er is zoo veel nodig om den toorn van de • ,, ze vrouw gaande temaken, dat ik mijne toevlugt nog „ tot u nemen moet. Gij moet dus eene chais met een „ eenigen bedienden aan het einde van bet park bezorgen. ,, Als hij 'er maar tegen zeven uuren is. tiet porjtraft „ zal niet vroeger, dan tusfehen agt en negen uuren ge,, teekend worden, en dat oogenblik zal ik vvairncmen, als onze verliefden verdwenen zijn, om hen door ,, olimpia te laten naa zetten. Ik beu in de verzoeking ,, geweest, om mij het genoegen te verfchaffen van do,, kante nog vóór zijne vlugt het contrac'r. te laten „ teekenén. Zijne trouwloosheid zou dan nog volkome„ ner geweest zijn: doch na naauvvkcuriger overleg, kon ik 'er toch te veel gevaar bij lopen. De eerl jkheid ,, van dezen man is Hechts een weinig ingefluimerd; ééne .,, kleinigheid kan haar doen ontwaken, en het ondertee„ kenen zou misfehien zijn geweten in onrust gebragt ,, hebben. Thands is hij in den tuin, cn in tweeftrijdmet „ zich zelven: ik wil hem daar niet laten, en om hem af„ leiding geven, draag ik hem den last op, om u dezen bl ief te bezorgen Tracht hem tot zes uuren op tc hou5, den, onder voorwendfel van eenige fchikkingen , die „ men  de richteresse van hare eigene ondeugden. 4C3 men maken moet, om hem terftond aan zijne dulcinea " te koppelen. Zet hem alle hare bekoorlijkheden breedvoe" ri'>' uit één; verliefde eerlijkheid tot de wolken, welke " hein zoo vier heeft kunnen brengen, om een huwelijk ' af té naan! hetwelkezijn geluk, op eene zoo khitterende '' wijze, zou gemaakt hebben. Deze eerlijkheid is zijn ' ftokpaardjen. Gij kunt hem 'er drie uuren agter een , mede bezig houden , zonder dat hem de tijd te lang valt. Zeiden wij het elkander niet onlangs, dat hetgene men zoo noemt, een blote klank is? Die zoogenaamde eerliike li< den maken flechts meer omltaiidigheden om zeop " te offèren , dan wij : dit is het gehele_ geheim Zjj ,. komen eindelijk allen zoo ver, als wij zijn, en hebben bovendien het'verdriet nog van den ftnjd, welken zij " moeten doorftaan, om hunne vooröordeelen te overwin" nen Wij hebben dus wel gedaan, van dezelven met dénen flag te vernietigen : want dus hebben wij het " voordeel van regelrecht tot ons doel te geraken. \\ ij " willen 'er ons eens famen recht over vrolijk maken, " wanneer ik mijne tante buiten ftaat zal gefield hebben, om mij te bcnadeelen. Zoo lang mag ik u met zien ; " het is olim pia in het hoofd gekomen, om mij dit tot " eene foort van verbod te maken. Gij ftaat haar met aan; " o-ij hebt zekeren kwaadaardigeu trek , die haar mis* " haagt In dc daad kunt gij u ook niet zoo goed ver* ',' mommen , als ik ; maar het is ook geen wonder. Gi) hebt geene rijke tante te bedriegen. Voor het overige, " hoe goed ik'ook mijne zaak heb weten aanteleggen, overvalt mij toch fomtijds eene huivering, welke ik " haaüWlijks kan bedwingen. Mijne zotte tante is zoo verliefd'op den man, dat eene kleine vcróntfchuldiging " van zijnen kant in ftaat zou wezen , bij haar alles te " doen vergeten. Ik zal dus ook alle mijne krachten m" fpannen, dat zij hem niet weder alleen ziet. Ik heb " .mijn post op eene plaats genomeif, waar ik alles zien " kan, wat bij olimpia uiten ingaat. Als hij bij zijne " terugkomst van u, zijnen wegherwaards mogt nemen, '! zal ik hem verzeilen." enz. "Deze brief was niet onderteekend; maar olimpia kende de hand van zirphile te wel, dan dat zij zich hierin kende bedriegen. De grootheid van hare fmart, op he* gezicht van zulken zwarten meineed, laat zich niet befchrijvan , en marthon deed zich zelve verwiitinget over den toirtand , waarïn zij haar gebragt J p Cc * bad.  , A04 de ..richteresse van hare eigene ondeugden. had. Terwijl zij vreesde , dat deze achtingwaardige vrouw 'er onder bezwijken mogt. Daar evenwel hare uitnemende goedheid niet uit zwakheid voordkwam. zoo als zir phile zich inbeeldde, herftelde zij zich fpoedig van hare ontfteltenis, en dit zoo veel te meer daar de vriendfchap, welke zij voor hare trouwloze nicht had, op dit oogenblik geheel verdween, en voor het medelijden, hetvvelke zij voor die genen die zij verleid had, plaats maakte. Zij wilde dorante laten roepen, om uit zijnen mond , alle de omftandigheden van deze verleiding te horen. Doch marthon lloeg haar een nog zekcrer hiid« del voor, om 'er zich van tc overtuigen. Het viel gemaklijk zich in de zaal te verbergen-, waar dorante met julia fpreken zou. Hun geiprek kon o l i m p i a zoo veel te meer licht geven, en zoo veel minder verdacht zijn, hoe minder zij reden hadden, om zich zelven eenigen dwang aan te doen. Olimpia liet zich deze onfchuldige list welgevallen, zonder in het oogmerk van marthon in te dringen. Dit meisjen, dat van de hevige onrust van dorante bewust was, kon zich gemaklijk voorftellen, dat bij dc aannadering van bet noodlottige oogenblik , de wroegin»van zijn geweten hem eenige uitdrukkingen zou afperfen^ die in ftaat zouden wezen, om olimpia over zijnen haar noodlot te treffen : maar hadden zij al eens zoo groote vorderingen in de ondgtigd gemaakt, dat zij zich zonder tegenftreven aan dezelve overgaven, dan hield zij hen de goedheid van hare Mevrouw onwaardig, en zij had voorgenomen, hen dan aan hun treurig lot over tc laten zonder olimpia langer, om hunnentwille met onophoudelijke beden lastig te vallen. Zij verftak haar dus zoo voordeelig, dat zij niet een enkel woord van hun gefprek verliezen, ja zelfs, wanneer zij dc flip van een gordijn ophief, hunne gebaarden zien en daarüit hunne gemoedsbewegingen opmaken kon. Terwijl 'er olimpia, tot haar oogmerk, veel aangelegen lag, dat zirphile geloofde , dat zij nog altijd op hare kamer was , zoo floot zij hare deur digt, en nam eenen omweg naa de zaal,zonder dat men haar gewaar werd. Naauwlijks was zij hier, of dorante en julia Yerfchenen ook. Zij gingen zitten , zonder dat zij het waagden elkander aan te zien, en bleven eenige minuten geheel fpraakloos. Eindelijk brak julia. dit ftilzwijgen af, en vraagde dorante, welk befluit hij genomen had i  M RICHTERESSE VAN HARE EIGENE ONDEUGDEN. 405 fcad1 Ach! Me,ïifim>uWV^ttlfe^S ; het u te bekennen. In het B*™"*"*" °rgeniS inS leven , heuvelke mij ^J^^^iSS uwe achtingwaardige tante veroorzakei zal. ^ ( ld-de.^oeiing^^JJ^j5^d> ^uTe ik en haar ter vergoeding van de trouw zocnöffer op het punt ita van te begaapfflet drift aan te bieden. .Op dez ^oioc verlang niets meer nu op , waardig is. Ja Mijn f,°pm ?itTfs ff^^SÏÏwwltagï -;lke ik jegens. Heer ! dit is dc «u»g « dezelve wel verdiend hebben, u behouden wil. ^««SU w seweten, welke de eer in indien gij de ^J^^^fï^gde het oogenuwe ziel Y^^^^^Md tot rijpheid Hik ^^^^^Lrantu' hetgene wij moest b^1^1,;^; lVc èdr jven, is verfoeilijk, en verop het punt Wen e nee n ^ kuaneH dient geene verfthoning. ^ 7ij zoudcn eenige oogenblikken zicnzeven » . verfwa- geheel bedorven moeten zjp mdien zij eet* ^ lijke trouwloosheid volkomeii begaan hctwelke afgrond wilden wij gd^^^0^,^ van ^ met1«UH Sïw-eest; ik u zou hebben begm- dat gevolgd zij geweest,^w V ^ ^ mu_ ^^^n^&m^ verleiding doorge?g t ™ • ven veracht,eikanderen gehaat en gewenscht bragt, ons z.civenu • ,5 en ftrafbare banden hebben, dat dMood*Sn misfehien den dood.... veHelieiiren mo gt W., jouck ^ w« ach L ik kan eime groótmoedigfte wei¬ zouden misfchien. den aooa. y. & auizeild- d<1nte',be%!ïSab5S£. Gi nioet mijne tante malen zelve den dodJv^e hoogachting,  *c<5 oe richteresse van hare eigene ondeugden. van u is een dolk, welken gij met ongeneeslijke wonden in mijn hart drukt. Ondertusicben ttd ik K OoS uw bev.1; alles legt m,j de wet op . om olim p i a re t onwen, en ,k onderwerp mij. Vo,„- eeuwig zal dit E bare voornemen haar een gehdm blijven, bVene wii had- d< dn had. Ik wil n dit hart, hetwelk ik u niet febenken Un, door eene zoo levendige en eerbiedige vriendfchap ov'fnï"' f£ lf* dc tederfte nifamwniij hier n iiie o e. 'effen Zal -Maar wat zal 'er van u -worden, fchoone in, p ;I t "ooit toelaten, dat gij u thands ten offer ';:LCeie,treU1'ige Ilefd? maakt> ^Ikc ik zoo ongelukkig *cs bcn? U/Vc b'^nien. Gij moet mij op de plegtigffe wijze beloven, het voornemen van eene non te worden te laten varen. - Ik wil tl mijn u-oord geven, 2f3*5 Julia. Ik wil de eenzaamheid zoekend wnX^l -4— "ï full«.gevoelens zoeken ie gewennen, wuiover ik met behoef te blozen .. Olimpia heeft bij w Ht P ;ms ya" ^eder vervuld : daar gij ,,u haar man wordt, wensch ik, voor u alleen die aandoening te benouden, welke eene welopgevoede dochter aan dc oorzaak van haar leven verfchuldigd is. fa dorante ' gij zult mijn vader, mijn vriend, mijn weldoener zijn de hemel, die nooit aflaat zulke rechtmatige wenfehen tè verhoren, als wij thands doen, zal „na, tot onze over winning zelve behulpzaam wezen. Elk oogenblik zon gcyaarliik zijn indien wij ons aan het gevaar bloot wilden Hellen van elkander daaglijks te zien. Vaar we!! liet een,ge bewijs van uwe tederheid, hetwelk ik begeer, is, dat gij deze, geheel en al op olimpia overdraagt, ft zal u alles toerekenen wat gij doen zult om haar gdükkie te maken. De Hemel geve, dat gij even zoo gelukkig zijt! als zij het zijn zal. b o*'J<--> d™Wn!10°g tijd, datJdit bijzonder gefprek een ei», de nam. Olimpia kon dit aandoenlijke tooneel niet wederltaan, en marthon zag haar geheel in tranen badende in hare kamer terug komen. Hare Mevrouw zei(te tegen haar: lk moet een kwartier adem halen: verlaat nnj, en zoodra ik fchellen zal, roep dan zipphile in mijne kamer. Ik wil mij door het herhalen van dat aandoenlijke tooneel, waarvan ik getuige ben geweest niet OP nieuw ontftellen, maar gij zUlfSkerlijCet de S vwkkeimg tc vredeu zijn. Olim-  la. Zoodra tu»«M °L£eAWien!h««'s,ij'1> U, «We zij '«e°JS™ Tm Si " " »„ 4, z-etig- de ftrafwaardige eene geliefde zus er w,fl ^ gü ^fg ^e,"S bf haarloch"uilrbetougelukkige have treffen zou? Vagfcet nij nw ^ ^ gebrek aan verftand ? aas. veloutichuldi- fiag van dien aard *^>to worden? Z oen kon, zonder jegens u ondau bat verdient geftraft te wonen: daar ,k int« jhg | ^ fteid van uw hart ken, oor. iu,,da u ^ , van langen duur zal wezen. Gy Zijt mei haat te dragen. . , , pI A ;k zou Gij hebt nus z ia zwakheid vatbaar bij zelve haten, indien ikTvoo za k eene / { -s. Ondm^fcb» - u' kunnen vervalen , van eene te groote toe lw ongenoegen, ^"iW ?„i ^ U« . We* ïïe. /«. voor mij uit, w^'^tóS.'^KS.. «* tevd »i = „p totej^HtoBJ» WMg& „Sfret, ri« «« nen overdragen, zooaai gn .. daarvan zoudt kunnen bêfchjkkeu; rnaa 'Xch 1 Ongelukkige bet vruchtgebruik voorbehoudt. ... Acn. u 0 julia! Hoe ver brengt gy mi.. OLlMPlA, en zij 3 Uwe gedachte bevalt my , ht .am olim , >  fq8 DE RICHTERESSE VAN HAftB prnr™ ~ va.\ HARE EIGENE ONDEUGDEN. ve rantei dar hP, rl,T ' 7, ct lickennen, mi ne i ebi1i ;t« 'i4 w ' te.n.°P«'chte van de fchuld "e ' allef|>1'jkst s. Wat mij intusfehen betreft, g"5 ' cn al Ik wil mij het genoegen niet ontroven zeide 01 r« Aftaan mijne ziel hare gchS^wedtS eve Gööt^S /oÜLIA-ia '-er fatfn feomen! wSn* J5u f- ' "etSene SU u "'et had vowrgcfteld Tl cabinet gaan , om uwen goeden rS 0'n L ■ 'Jn van  de richteresse van hare eigene ondeugden. 40O van hare tante op eens zoo ver te brengen, dat zij baar baar geheel vermogen, door eene gcrechtlijke handeling zouafftaan , hetwelke zij op geenerleië wijze zou kunnen herroepen. Dorante, julia en de Notaris lavamen bijna te gdijker tijd, en zirphile kon dorante niet meer zeggen, dan: alles gaat opperbest. Gij moet niet {chromen bet Contract te onderteekenen; ik heb het middel reeds in handen, om alles tot uw voordeel te doen uitlopen. Dorante andwoordde haar flechts met eene buiging, en ging in den verliet! hoek van de kamer zitten, julia in den anderen, en zirphile, die wist , dat hare tante ben in baar cabinet kon horen, ging met harde fchreden op en neder, zonder een woord te (preken. — Wat beteekent dat diepe ftilzwijgen, zelde olimpia) toen zij uit het cabinet te voorfchijn trad, waarïn zij den Notaris agter liet. Heden is het de fchoonfte dag van mijn leven, cn ik zie enkel verfteende gezichten. Lustig! men neme deel aan mijne vreugde, en wenfche dorante geluk. Roep marthon, zij moet aan dit fchouwfpel deel nemen , om hetwelke te zien, zij reeds zoo langen tijd zoo vüuxig verlangd heeft. Dorante, die zich geweld aandeed , hetgene_ den drie aanfehouweren niet konde ontgaan, wierp zich voor olimpia's voeten, en dankte haar, in zoo flechtgeregelde uitdrukkingen, als men naauwlijks van eenen verrukten minnaar beter zou hebben kunnen verwachten , voor hetgene zij voor hem deed. Een boosaardige grimlach, welken zirphile niet kon terughouden, overtuigde hare tante ten volle van de boosheid van haar hart, en de verbeelding van de verwarring , waarïn zij daadlijk ftond gebragt te worden, bragt olimpia in zoo goeden luim,"dat het haar gelukte om de nevelen te verftrooiën, die dorante's en julia's gezicht verduisterden. De Notaris kwam met'het papier in de hand binnen cn wilde voorlezen. O! zeide olimpia, dat zal niet nodig wezen. Dorante en mijne nicht zullen mij, naar'ik hoop, wel vertrouwen. Het voorlezen zal thands -niet nodig wezen, daar liet voor twee getuigen moet gefchieden, die ik juist laat halen; doch mijn ongeduld om te teekenen is te groot, dan dat ik dezen eerst af zou wachten Toen zij dit gezegd bad, nam zij daadlijk den Notaris de pen uit de hand, en , nadat zij haren naam gefchreven had , gaf zij de C c 5 pen  *IÓ de richteresse van hare eigene ondeugden. pen over aan dorante, met deze woorden: „ Het gelchiede ten minde met een goed hart." Hij andwoordde haar Hechts met hare hand te kusfchen. Zirphile het zich geen tweemalen bidden om haren naam daadlijk onder den zijnen te zetten. Hierop keerde olimpia zich tot julia, en zeide: En gij klein meisjen, wilt gil het ook niet onderteekenen ? Van harte gaarn, liefde tante ! hernam deze. De hemel make u door deze verbintenis zoo gelukkig, ais gij het verdient te wezen, dan zult gy volmaakt gelukkig zijn ! Naauwlijks had zij geteekend, of zij wierp zich voor dc voeten van hare tante, en zeide tegen haar: Uwe wenfehen, en die van den Heer dorante, zijn vervuld, Mevrouw! Zal ik de eenige wezen, wier verlangen onvoldaan zal blijven? On kent mijne liefde voor de eenzaamheid. O laat mij die opvolgen ! De vreugdebedrijven , welken uwe verbintenis veroorzaken zal , zullen niet voor iemand voegen, die enkel naa de diltc der eenzaamheid verlangt. Zirphile, geheel ontdeld, werd bloedrood, en olimpia, die haar aanzag , als of zij haar vragen wilde, wat dit verzoek beduidde, keerde zich naa julia toe, en zeide: De vervulling van uwe bede, mijn lieve kind! daar m mijne noch in uwe magt. Door het onderteekenen van het Contract, hebben wij alle recht, ik op mijn vermogen , gij over uw pcrlbon , verloren. Het is dor ante, aan wien vvij beiden dit overgelaten hebben. Z:e of hij thands lust heeft , diegene in een klooster te laten gaan, die zich verbonden heeft, om hem tot echten man te nemen. Wat u betreft. zirphile! vervolgde o l i mpia, terwijl zij eenen blik op haar wierp, waarïn het ongenoegen zich in verachting verloor; u beveel ik mijn huis onverwijld te verlaten. Ik geef u thands verlof, u met die waardige vriendin te troosten, aan welke gij dezen brief, welke mij uw geheel charakter ontdekt heeft, gelchreven hebt. Gij zijt richteresfe in uwe eigene zaak geweest, en hebt u zelve gevonnisd. Hun , die gij verleid hadt, kan ik een misdag vergeven , waartoe hen eene hevige hartstocht vervoerde. Zij hebben bijna ook weder op het zelfde oogenblik denzelven verfoeid , maar de boosheid van uw hart is eene ziekte, die ongeneeslijk is, cn uwe tante, gij moogt haar voor zoo zwak houden, als gij wik, zal de dwaasheid niet begaan, om zich ten tweedenmale aan uwe verraderij bloot te dellen. Gij zult van  de richteresse van hare eigene ondeugden. 4*1 van deze zuster afhanglijk wezen welke gij in het verderf hebt zoeken te Horten, en hare goedhartigbe d zal u het noodwendige doen toekomen, hetgene ik u bezwaarHik zou kunnen bezorgen. . lïïrffè donderdag had zirphile minder kunnen verwrikken, dan deze woorden. mm" nabootfen , maar te vergeefs ! Dc tijd van mede fden was voorbij, en olimpia beval aan twee bedienden, baar in den tuin te dragen, waar de vrije lucht hair weder bij kon brengen. Zij voorkwam deze moeite, en daar tl zag, dat deze kunstgreep baar mislukte raape z j fchielijk hare krachten bijëen,_en vloog met vervloek na en wraak in het gezicht en in het ha, t, de kaSS uit. Dorante en julia, voor de voeten van öSmpia, maakten tegen haar een levendig contrast. Schaamte cn berouw over bunnen misftap, waren op hun Sa zoo waarlijk uitgedrukt, dat deze dame ten uiterfte aangedaan was. Staat op, mijne kinderen! zeide zij te-en hen. Eene diepe vergetelheid bcdekkc voor eeuwig uwen bcganen misftap , en ik verbiede u , immer een. woord te reppen, hetwelke u de herdenking daarvan zou kunnen in het geheugen brengen. Wees door elkander gelukkig; uw geluk zal het mijne wezen, en wij zullen nk dan Vrolijke dagen zien. — Hoe Mevrouw! zeice dorante, meent gij, dat ik in ftaat za zijn, om uwe verregaande goedheid zoo tot mijn voonlee te gebrarken of bever te misbruiken ? Neen, ik heb het edelfte hart'verloren dat 'er leeft, en ik heb ook geene roekloosheid genoeg, om daarop verder eenige aanfpraak te maken, terwijl ik mi over dat verlies niet zal kunnen troosten. Vergeef het mij, fchone Julia! Maar wat kunt gy mtj aanbieden , hetgene opweegt tegen die wonderen van ^ootmoedigheid , waarvan wij de voorwerpen zijn i —r Ach! iulia! viel olimpia hem lagchende in, dusets dit het , waarïn gij aan mij eene zoo gevaarlijke raededingfter hebt? Beken het maar, mijn Heer! als gij recht tevreden wilde't zijn , zoo zoudt gij ons beiden moeten trouwen. Gij ziet wel aan de vrolijkheid, waarmede ik met ü óver een voorval fchertfe, hetwelke mij voor vier en twintig uuren nog zoo verfchriklijk voorkwam, dat er in mime voornemens eene geheele omwenteling is voorgevallen. Benijd mij het genoegen en den roem met, van zoo grootmoedig te kunnen zijn, als gij; het zou de grootfte  41* de richteresse van hare eigene ondeugden. baihaarschheid zijn, twee harten te fcbeiden die beid™ voor elkander gelchapen zijn. Zoodra k uwe ivSns heb keren kennen, hebben de mijnen op deneenen ande EteRif De tederheid van eene moe e ifi komen f'"6 ^"vprdingen van eene minnares gegeiterTed^0^' ¥ 6oedhdd vai1 h™ *°« fj „. fj . gelagen , had naar allen fchijn de -eheele wereld kunnen vergeten; maar dit verüor'ooftle Er het onder l'#d Van hare 2llster; ^lfs waagde zij d2e^Slri5r£?UI8I|*W Van-har,e «baarheid,: voo oeze ongelukkige , eenige vuunge beden te mden. Mijne hevel andwoordde haar olimpia , ik ken devvlfc dn van het gevoel, hetwelke u deze fpraak VooWwr?ed1 a 'fou ^ bevJaT mi claf k te doen- ma r " '* '1°* h°Uden van ^ar *«I vinoï,^f 5CgCn Ik' datz"fe zoo ver mooglijk zonoVr venlS'f fr.Bo^a.«H*e nicnfche" rnei^ ïcnv deren Z, * "-'^3 wiï dk gezelfchap zoeken te verunderen vvaar men vrede en geluk houden wil. Het huwelijk van dorante en ,ulia werd weinig dagen daarna voltrokken. Zirphile had het verdriet met van dezen band te zien toeknopen. De wmIiood sssa voigendeïdag,,adat c i>"rh2 afgetrokken, een einde aan haar leven, en hare laitfh? woorden waren vervloekingen tegen hare tante? ën het minnende paar, oifchoon ook julia haar gefchrêven had, dat zij geen gevoeliger genoegen zou hebben dZ wanneer zij haar geluk met haar°zon kunnen deelen • zelfs vleide zij haar met de hoop, van haar weder met «ffi-SR- Zfm verz°enen, indien eene we v0 ftandigheid ,n het goede haar dit waardig maakte Marthon beijverde zich te zeer voor het geluk van leid ÏTkperf°nen ' rdln dat z* hct niet hen zou gedeeld hebben; maar fchoon olimpia haar eene aanzie,,. £\\\r?Te t0t ^ UitZ£t had Sneven, nadat z iet dubois getrouwd was, wilde marthon hen toe' met verlaten , maar eindigde hare dagen bij hare Me vrouw van welke zij als eene vriendin werd aangezien aan welke zij haar geheel geluk te danken had. ö * d f  D E KARDINAAL F A R N E S E. 4*3 DE KARDINAAL E AR NE SE Of DE KUNST VAN GEVEN. ,,„,,„ zich in kommerlijke omftanVckcre brave ^^^f^^^^g&mi. /j digheden be^d^had b^ve FARNESE den, de S^^^^^m^ zij, daarom horen roemen. °P "d;L!^" " ° die zeVentien jaar oud raet hare zeer fchone docbtei bJeme,Ute, *j • £ ffi van 1 en die hem hier eenige gunst onder het aantai v u , voorkomen dezer bei- kwamen f^^^^SgaSSmi bekoorlijkhede vrouwen, .en v0° "\ „9, nadei.de haar en vroeg è"neir^ronTdlenh.ar,1Jve«rouwen inboezemen «S© Sl^S^e befehroomde moeder, dat eene reeks van ongelukken, » mmop,, ^ dagen wi de; n« kon redden, chincn, haarbeidci even ci k d d en Getroffen door der ,moedei trouw g ^ ter_ dochieil^^^l^T^ de bijvoeging, ft°(nd £" zii het tan a-nen Rentmeester zou ter hand ^l^^^^A verlig, van zijne gunst i^^^^m , buiten-zich zeU De brave moeder was, va daikbaai« ve; zij betuigde zoo go cd Jon , ^ ^ heid , en fpoedde zich met. ^ we Rentmeester, die ei naai viu«-i*, telde. , 14 „;a„A. ypide- ,, Gij vergist U,  414 DE KARDINAAL FARNESE. „ toe; ik heb niet meer van den Kardinaal gevraagd " . „ /ie daar, Mejufvrouw ! 'er Maan vijftig op het " % ~ r' In dlt g^vai, mijn Heer;' heeft zijne „ Emineotie zich vergist." — , Zeker niet , M . „ jufvrouw ! ik ken mijnen Heer al te wel. Neem ',' halen" ^ ' * ^ g£CU Vei'Wijt op den hals Om een einde aan het gefchil te maken , kwam men wederzijds overéén , om het den Kardinaal zelven te laten bcflisfen. Deze nam het billet te rug, fcheurde het in ftukken, en fchreef een ander van vijf honderd oechinen. J „ Gij hebt beiden gelijk," zeide hij, „ ik heb mij, „ in de daad , vergist; het billet toont het mij , en ,, ik c.ank U, Mejufvrouw! voor uwe onderrichting " „ Ga brave moeder!" voer hij voord: „ zeer met deze en ze voo, K ' ^ ™* V00r zich Plaats ™ken, en ze voor zich heenjagen moet, wanneer men eenen voet op den grond verzetten wil. be aard heeft"enoe*- menigvuldigheid harer kleurenpracht, is zii meteen clans» nik tapijt overtogen. Men overwege daarb j dat d t fchoone tapijt leeft, en geduurig in beSi'js• meS ^k^^^'^6 zon'en SS ö og der kiabben; dan is 'er bukans in de dierlijke wereld °-een gezicht, hetwelke met dit te vergelijken is & Ooggetuigen hebben den optogt van dit krabbenheir op deze wijze befchreven. Dezelve gefchiedin zulk een^ goede orde dat het fchijnt, als of zij d n Lnndigften n ervarenften leidsman aan het hoofd hadden. Gemeendik volgt de togt in drie kolonnen. wiiieenujK De eerfte kolon , als de voorhoede, beftaat naar men verzekert, uit louter mannetjens. Dezelve g at ook eenige dagen vroeger opreis, dan de anderen opbreken. Dezen worden dikwijls uit gebrek aanregen opgehouden en genoodzaakt zoo menigmaal halte te maken, als' er nieuwe veranderingen in de lucht voorvallen want volïrengeT" " hai'e rdS TOOrdz"ten, noch De tweede kolon, of het hoofdheir zelf, is meerendeels uit wijfjens famengefteld. Hetzelve 'houdt zfch. doorgaands zoo lang in de reeten der rotfen en de holen verborgen tot dat de gewone zware regen begint. Dan breekt dit heir op , en maakt talrijke brigaden, welken me zelden anderhalve mijl lang zijn, uit; Zij'zijn zoo zifn kaJ "g tCn' dat me" dikwijls de'aarde "iet Eenige dagen daarna volgt de derde kolon, die als de ag-  OVER. HET VERHUIZEN VAN DIEREN , ENZ. 437 „gterhoede uitmaakt. Deze is een „iet gaarn aan de zon WootMte. Gemee^mz j Wt gsarsi&» trast :* gantscnlijk op, dan maken zij al gemeen e, « bem_ oen zich onder holle bomen of » ^J^^Stf SOed ken zii zelven gegraven hebben, kwartieren , zou ,. als z« kunnen ; bij welke gelegenheid zij overal de aarde zoo fterk en zoo diep omwoelen , dat men ei tot over de enk£"eeft1aren gehad, in welken deze Verhuizend* kr"Uns afbreking des regens twee ^ drie maanden op reis waren , daar zi ze andeis m, a tio- weêr, binnen tien dagen volbrengen J6"^"1^ aoed. Naauwlijks is 'er eene hut zo o kle ™ »ei iy , fvaatïn men niet des daags eerage honderd doodt. ^a.  43S BEKNOPTE AANMERKINGEN Men is zoo kiesch en zoo lekker, dat men de geheeftuttïï jenS~krabbe wegwerpt, cn alleenlijk de eieren Hebben deze krabben eindelijk het ftrand bereikt; dan ipoelen zij zich eenige maal in het zeewater af, en kruipen vervolgends , onder de ftruiken en bosfchen, en in de holle bomen, om, na eene zoo lange vermoeijin°weder uit te rusten. Maar de wijfjens keeren ras voor de tweedemaal naa de zee te rug, en, nadat zij zich op nieuw ter deeg hebben afgefpocld , openen zij hunnen ltaart, weikeu zu tot hiertoe onder hunnen buik vast aangehecht en gefloten hadden gehouden, ontdoen zich van hunne eieren, en keeren weder ouder de ftruiken en Ijpstchen , en m de holen aan den oever der zee te rug. De eieren worden door de zee op het zand gefpoeld, en, na,lat zij, door de zonnehitte, eenigen tijd verwarmd zijn geweest, kruipen de jongen uit, die dan bij duizenden aan de klippen hangen, kort daarna het water verlaten, en zich onder de eerfte ftruiken en planten begeven , tot dat zij fterk genoeg zijn, om de wijfjens te volgen. • ' Doch eer deze krabben hare terugreis naa het gebergte aanvaarden, maken zij de nodige voorbereiding, om hare oude fchaal af te leggen. Met dit oogmerk vullen zij hare holen met bladenen kruiden, deels, om die, volgends gewoonte , tot baar voedfel te gebruiken; en deels, om zich daarin in te wikkelen. Daaröp Huppen zij de opening harer holen toe, om de koude buitenlucht van hare weke en naakte ligehamen te weeren. Geduurende dezen tijd , die meer of min zes weken aanhoudt, zijn zij zoo ongemeen magtloos , en zoo mat, als of zij dood waren, Doch, dewijl zij omtrent dezen tijd het vetst en fmaaklijkst zijn; zoo worden zij dan menigvuldig in hare holen opgezocht; ook wel met fpaden uitgegraven. De nieuwe fchaal is in het eerst zoo week, als wit pergamenr, tot dat zij allengs, van tijd tot tijd, hare vorige hardheid en fterkte bekomt. De oude fchaal vindt men met alle hare leden zoo volkomen, dat men zich naauwlijks verbeelden kan, dat zij niet het diertjen zelven bevat. Naauwlijks is het te begrijpen, hoe zij zich van zoo vele gelederen heeft kunnen losmaken, zonder een enkel lid te breken. Zoo-  OVER HET VERHUIZEN VAN DIEJREN , ENZ. 439 VnnHra de nieuwe fchaal have behoorlijke hard- en vast, ^l-LSei heeft, maken zij zich gereed, om, ver. &MaoM^nKierkl8k aangegroeide jongen , bare tezeld door are iiu j dan ?[)0 zwak ^ dat If^zSe gSenbekummenJ, oP de naastgelegene fef "^M^^tó - oneindig Al wie in oe »"=v J Voorzienigheid weet te erkenSTSASS^^ toeval van ene .e »,, derfcheiden. rEWIGTIGE MEDICINALE OPMERKINGEN OVER M ZI^TE VAN HET SCHELDEN» jo'nfwfr men niet opgehouden, met fmaadre- Jet & U^ïStrS *XS is zeker mets dezer niet f noegzaam, me.den aardi „ kwaal bekend wa*. «'g^S* voor eene ondeugd ftiF/l r over de duisternis van die onwetende, onverecnig hcht over oe onja_ i ^ ,lc ongegronde SoXleSfdie meniën ' ook nog in onze dagen, oonli^n van het fchelden koestert, uit te roeien. IC Vol ToZ lïtitogen was tot hiertoe de Theorie van Afleiden Wat niet anders dam eene natuurlijke ziekï •? hSouwde men als een zedenlijk gebrek- Evep^! ?Ae9tSlden, onbetwistbaar, eene ziekte die SP i Jf met l r ch en geweld Alsdan krijgt de lijder  44° GEWIGTIGE MEDICINALE OPMERKINGEN ff S?aae^^hS^of }m^ra w^°<™- dit v^jiriiffi'nSvSSrit^ h£t ?fcht ™ die z ch in de pihiih \ i ■ jllu,^de menfchen zeJfs, wanneer zH f ,Ü<^ e" beve" ^ie de ^m^S^^'Vp betonen horen. P e kander doet uitftromen, flechts in^e dTidiJnf-'rhearif Van het ^heldén. Het is dus drafFen. Me,i £u be£houwen c» ^ zoodanig te bè«it hoofde vandeko'ons \Tl S^ht' een me,1Sch» ^t hij mede iidn Ïp'jJkerker WerPen> of om! verbannen. behebt was» l« de maatfchappij SM» oogpunt, als eene ziekt-,» cnc,Rlen U1C het waare sijne'n aard en S^iSjJ' "iï?* V°fe?ds mijner Theorie ga ik nu SÊ^fiT^ SIJMPTOMEN OF KENTEEKENEN EN TOEVALLEN dezer ziekte. Sta"! 7" d nlêchrê f T-"' mi^derS ftampenmet ucn recnter voet; — eene buitengemeen ftetke ftem rfw sss^f^iss^'1icefcher * leeraer wordt, - kortom de gantfche mensch is in be- we-  OVER DE ZIEKTE VAN HET SCHELDEN. 44* Weg¥g. Wanneer deze fi'mptomcn zich vSoogrid hebben, ver dggnen z,j of^s ot de lij-der fchijnt zich het voorvakOechts °P e «e nek. volkomene wijze te henrmeren>, loQCXd gheid wil in Wg, wanneer men hem deze of gene^mlgn f het geheugen roepen. Ueze lijmpi01 Jmentcn der zieve/chillend naar de *«*^^^iitanneii; en ferLT^ïS ^ aantreft, is zeker SS ziekte, en geene andere, uitgebroken. VOORBEREIDENDE OORZAKEN. aan natuurlijk nadenken en overleg. AAN LEIDENDE OORZAKEN. De zoodanig zijn *J|Jg£^ $ beeld, het bj*^SfiÈSrfS!dfchbeü - bet gen van eenen hoed, ^^S^of „iet bruin genoeg VffilKfidi" "etforten van foep - bet niet gebraden ituK vicescn 'c duizende an.lere |enoeg .«^ag ^overtollig toefchijnt de- dl"f" Ttervekn"ze loch verhoeden of voorkomen kan. wnl geen lterveüng ze toen v welken z willen, Zi inogen, voor het over ge, «J»**^^Jen feds de lijmptomen en geneesmiddelen zijn en j de zelfden. GENEZING. Men heeft verfcheidene geneesmuWlen tegen a^iekte uitgedachten gebruikt; SaSn, die, wenschte uitwerking met. tiet w«uc door  442 GEWIGTIGE MEDICINALE OPMERKINGEN £. biiffltt ic»en Wkvofen: maar defen S zelfde m ?Sen ?,di '^"Whtige toevallen bij. Heï ci in aïes ""Van dV°°^g zeggen, om den patent, in alles, zijnen vrijen wil te laten. Dit zou he- heet'e tnT™/^ door mW«Wig drinken, ofe ene jg?genezen?' ^ ^ menigtC heete drailke»> ? wilNaardien hier flechts hoofdzaaklijk zal bewezen wnr den dat het fchelden eene ziekte, en gcenszTns cen ze denhjk gebrek is, zoo zal ik mij over de e^bte geneert ze daarvan niet breedvoerig uitlaten. Elk, dië 2ê ' Theorie aanneemt, zal de artfenij, die bier het XnSKr »s , hgt ze f uitvinden cn gebruiken kunne?,' ft td' g! dien hoofde flechts het volgende Recept opgeven dit ÏÊ^t™*- 'nooit miste'van e-e^nuitwer: Recipe: Gezond verftand, 30 grein Welvoeglijkheid in ge/rag, 1 fcrupel. Zutver gevoel van eer, 10 grein. Meng dit alles wel door een, bevochtig het «smïch» oorzrfk' T"1. "' 200 baast 2ich ^ne aanleidend! oorzaak van de ziekte vertoont, zoo fpoedig mooglijk Stipte leefregelen in eeten en drinken, die den patiënt en-  OVER DE Zir.RTE VAN HET SCHELDEN. 443 van het alleiuiteitu. ^wy • . ziekte van het Ogen zi, — »n w te bc,oe Xftó' u,t S"'öp"i ve e !SeTn. opz,* tot ; j j,t Vr nier een even groot aantal mannen ,u& hier voor ziin de volgende eenvoudige redenen. Het fchelden is! gelijk wij°ftraks bewezen, de uitwerking eener zekere kwaadaardige en opgeflotene ziektcftof DezeX^nu ontftaat zoowel bij mannen als bij vrouwen; alleenhik hebben de laatften zoo veel gelegenheid met, Ss de eerden, om 'er lucht aan te geven. De fchoone kunne is door oude gewoonte en door de mode, van al ^cfp^lfchaDDen -edik bij voorbeeld de koffijhuizen cn onÖPhoudnnrgelegÖenheid vinden, om de ziekte lof af te ÏÏdei Srdoor wordt bewerkt, dat dezelve zich met n zöó groote hoeveelheid op één pakt, om de gemelde fi mptomen te kunnen ten voorfchijn brengen. — Dit en dit alleen, is de reden, waarom deze kwaal, bij dc andere kunne', het meest zichtbaar wordt. Ware ik een Wrt4ver of mogt ik den toon tot eene nieuwe mode aanïem£ zoo zou ik voorüaan, dat de vrouwen, even Ik de mannen, koffijhuizen, disputeergezelfchappen, ja zelfTclubs waar men, meestal, enkel om te twisten, b ëL komt, hebben mogten. Aan zulke plaatfen zouden AookGelegenheid verkrijgen, om de volkomene uitberftL delziekte te verhoeden. In hare tegenwoordige bepaalde omftandigheden, in tegendeel, moet de fch*adSe ftof z ch volftrekt tot eene groote masla op één honen en dus worden, zoo haast de natuur pogingen doet, P'^ffX te ontlasten, geweldige en vreeslijke uitberftingën onvermijdiijk. Zie  444 gewigtige medicinale opmerkingen , enz. detf^fehfl! gedachten> te" aanzien van het fcheloen. Met het beste oogmerk heb ik „J , gedeeld, Mogten zij toch mede we I. bedenkingen tegen de punkten der hebreeuwsche spraakkunst. Door h. vanitterzon, rustend Predikant van Ottetioo. (Vervolg van Bladz. 268.) s- 33. HCknniektnd' dat me,n b de Hebreeuwfche Spraak^SenbTde^^ waa„oe ± overg^ ^ gj ™ <" tankter pas komt, de vragen en bedenkingen , die telen miine bewijzen voor de Vokaliteit der vijf\ewuste letteienïïn nen worden ingebragt, beandwoorden. S- 39- Indien dan deze vijf Letteren der Hebreen, V !r V 1 I? Vokalen zijn , i„ vermogen overeenkomende me"* deze' Vijf  liEDENKING. TEGEN DE PUNKTEN DER HEBR. SPRAAKK. 445 vijf bekende Klinkers, a,e,u, / 0; dan is de vraag, of Vh lange of korte Vokalen zijn, ofwel Ancipites, dat ra Tweeflachtige,Ak dan eens voor lange, dan wederom voor kone Klinkers gebezigd worden? Dit laatfte voeg ik hier bf omdat de Heer schroeder, hoewel met opzicht od de o-ewone Punkten , in eene aanmerking, p. 6,zegi: PHet°is zeer waarlcbijnlijk, dat dc oude Hebreen we nta alle Teekens van Vokalen gemist hebben, maar dat zii'eir echter minder gehad hebben, (naamiijk dan tien) en die alle tweeflachtige {Ancipites. ) t 40- Dat echter die Letteren Fokalen niet voor Ancipites gehouden kunnen worden, is zeer gemaklijk uit den Hebreeuwfehen Bijbel te bewijzen. Immers-, uidienid|0ü.. de Hebreen die vijf Letteren voor tweeflachtige Fokalen. «refchikt hadden, dan moesten die ook overal, daar de Confonanten zonder Vokaal niet kunnen uitgefproken worden, zich laten vinden. Terwijl nu het tegendeel plaats heeft, en 'er zeer vele lettergrepen en woorden gevonden worden, die, uit loutere Confonanten beftaande, volftrekt niet kunnen uitgefproken worden , zonder een of meer Vokalen ; zoo volgt hier uit onbetwistbaar zeker, dat die bewuste letteren geene tweeflachtige Vokalen zijn. Zij zijn derhalven of lange, of korte Klinkers. §• 4i. Willen wij nu hier in niet onbezonnen, maar met eenige redelükbeid eene keus doen, dan dienen wij vooral de lange en korte Vokalen in derzelver overeenkomst met, en ondericheid van eikanderen wel te kennen. Ik heb boven, s 7 met één woord gezegd, dat de drukking of firnti*l der fpraaktuigen op eikanderen, of op een nabij geSn gedeelte van den mond, die bij het uitipreken der Confonanten plaats heeft, en derzelver diferentta fpeafiwWmaakt, bij het uitfpreken der Vokalen n«t vernomen wordt. Dit moet nu wat nader ontwikkeld worden. s. 42. Wanneer men de vijf Klinkers a, e, i, 0, u uitfpreekt, gelijk men gewoon is 'die uit te fpreken, Cde reden waai--  44ó BEDENKINGEN TEGEN DE I'UNJtTEN om ik 'er dit,bij doe, zal den Lezer uit het volgende van zelve wel klaar worden) dan zal men gewailr worden i dat zij ieder eene verfchillende houding des monds vorderen. 2. Dat zij echter daarin overeenkomen, dat zij allen in het midden of hol van den mond, zonder eenige drukking der fpraaktuigen gevormd worden, en d us eenen vrijen en onbelemmcrden uitgang hebben. 3. Dat hun klank zoo lang gerekt kan worden, als de adem toelaat. Het eerfte vloeit voord uit den aard der ondeeli.gen (jndlvldua.~) Het tweede behelst de diferentia fpecifica van het geheele foort der Letterklanken,'naamiijk lange en korte Klinkers, in onderfcheiding van de Confonanten.. Het derde geeft ons eene bijzondere eigenfehap op der Langklinkers, in onderfcheiding van de Kortklinkers. Het eerfte komt ons hier zoo zeer niet te pas. Het tweede en derde moeten wij nog wat opklaren, en derhalven bewijzen : Vooreerst, dat de Klinkers, zoo lange als korte, eene gemeene eigenfehap hebben , hetgene hunne diferentia fpecifica uitmaakt, en waardoor zij van de Confonanten onderfcheiden zijn. Ten andere, dat de lange en korte Klinkers ook eene bijzondere eigenfehap hebben, waardoor zij van eikanderen verfchillen, en waarïn dat onderfcheid beftaat. §• 43. I. Dat de differemia fpecifica der Lange Klinkers waardoor zij van de Confonanten verfchillen, beftaat in dien vrijë'n en ongehinderden uitgang, die zonder eenige drukking der fpraaktuigen gefchiedt, is zoo klaar bi) de uitfpraak van daar, meer, door, vuur en dergelijken te vernemen , dat ik het onnodig acht , iet meer tot be. wijs daarvoor bij te brengen. Hoewel dit Ook bij de Kortklinkers moet plaats hebben, vermids die met de Langklinkers tot één gedacht (genus} behoren, is het echter om derzelver korte uitïbraak zoo merkbaar niet. Wij hebben wel in onze Taal Woorden en Lettergrepen in overvloed , waarïn de Kortklinkers gevonden worden , doch belloten tusfehen twee Confonanten, bij voorbeeld, dan, den, min , mol, dun. Maar dezen zijn niet gefchikt tot het te doene onderzoek. Ik weet ook geene woorden te verzinnen , waarïn een of ander der Kortklinkers op zich zelven ftaande, dat is, zonder Medeklinker eene lettergreep uitmaakt. Met eenen Medeblinker gevoegd, zijn  DER HEBREEUW'SCHE SPRAAKKUNST. 447 of ander Naamwoord, de^Man, op het einde ttd^eSr»^ 'mÏÏt daar het hier n« opkomt is ofdc^ melde diferentia fP^Jfn 1°™ kan vernomen wor- den; dit is nier minder„SfÏLk^n^laat&i^béeet Kortklinker e, * ,bij /'eonderkennen van woorden Aetóe, bffcfe - duidng de drukking der fpra^tu.^ _ En r dSS e^SkinkefmJgen wij dan ook tot de vier overigen befluiten, §• 44- een bewijs op , dat ^Je^Jarj^myr. die de AV^ bijzondere tjste ^ SSniethoren.tus. M»*e« met bezitten, vvie uannci v uitcrefproken, of in verband met een * anae ^ ^ zich & S geboord In het eerfte geval worden al die.gre. nen niet &di rekbaarheid voordgebragt die eene eigenFchap is der Langklinkers; of met andere woorden Jp het eerde geval gebruiken wi in de mtfpraak den Lang, k inker en zeggen bee , dee, fee , ^, />«, fchoon won» «ft den Kortklinkei- uitbeelden. ,^oe wel ogdjfc. tóSer , dl de vorige rekbaarbddJer Langkhnkers ontbeert, het geen met anders uitgebeeld maai ooor de levendige ftem best beduid kan worden. ^ ^  44S BEDENKINGEN TEGEN DE PUNKTEN S- 45- Kan de juiste klank van den Kortklinker e, die duidliik deze ve «SSfhS ^ "^groter, wannier men Kan « ook de pioef van nemen, door eerst deze grepen Jan de / d/n 'i f ' T * f?,r,eken' en da" * ®" Weglating jan de/, den klank te willen voordbrengen, dien de o « in de voorgaande fijllaben opleverde. §. 46. Het moet niemand bevreemden, dat ik tot bewiis van die tweeërlei dferemia fpecifica der Klinkers inliet °e meen , in onderfcheiding van de Mede 1 nke, ,n f " lange en korte Klinkers in het h&SÏSt&chdafi van eikanderen mij bediend heb van lettergïep n u ong ze taal ontleend , dit is gefchied om daar "doorde zaal" den Lezer te duidli ker te maken. Die lust heeft > £ T^lT^T "emen met koregepen ui de laai der Hebreen genomen en 7il nicri™ £ j • den dat het daar mede even zooïfii^ei^ÏÏ?^ tot dit befluit gebragt worden. ^n de kon&^S Zwï.^V (laande' 200 bezwaarlijk me!-geoé"zamê letters K, n, }, MJ bewezen zi nde , dat zi? Vokalen _ t 0 " 1 V1 §Uoor ■> dat zij deze woorden 7»'/<"□, pa, p3, *?J?a uitgefproken hebben baar , «w/, ^w/> enz> $• 4?.  DER HEBREEUWSCHE SPRAAKKUNST. 449 §• 47' T aat ons nu de gevolgen opgeven, die uit het bejexet» Vf CftK£e vdjnctteren der Hebreen, N, r, S % | *LË cïweifel Vokalen zijn en het waar is dat^m. Vokaal geene Vokaal nodig heeft , om ffffi * _ ™J£ hulp van die vijf letteren Vokalen , drie vierde gedeelten van den Hebreenwfchen Bijbel lezen, en, zo men anripvs Her Tale kundig is, verftaan kan. I Dan verva?ook van, zelve die groote menigte van Re bels die de Hebreeuwfche Spraakkunst leert nopens dc v^ïv ldige veranderingen van die Pu^a Voca ta en Schevata , die tot gemelde letteren betrekking hebben. Tndi èndie vijf bewuste letteren lange Vokalen zijn die rot^et wezen der f alebehoren, en door midde van welken de Co onl uemoeten worden uitgefproken dan moeten zij ook aden, daar zij gevonden ^^.J^XÖS wefr in beweging brengen , en aan hei werken hel. Pe!; Indien gemelde letteren lange Vokalen ziin, .dar, heeft men de lange Pun&a Vocalla , Kamets, Tsert, CA»«* fWAP-fla», CWm en Schurek in het geheel niet nodig, met Si niet bij die meergemelde letteren, maar ook niet bij de Confonanten , die de hulp der gemelde vijl etteren, om uitgefproken te kunnen worden ,• ontbeeren, ten zij men wilde geloven, dat de Hebreen: tweeërlei langei Vokalen »chadhebben , te weten vijl onder de letters» en nof vfi anderen'onder de Punkten; hetgene ik met denk, dat iemand ïigttijk in het hootd zal komen. ¥11. UELL, MENGE1.ST,. NO. 10. 1*- H '  450 BEDENKINGEN TEGEN DE PUNKTEN S. 48. Zijn dan de vijf laine PunBa Vocalia onnodig , vermids dc Hebreen vijl lange klinkers onder hunne letteren hebben, wat moet men dan oordeeleu van de vijf korten , Patachlóegoffhirek' Parvum , Kametz Chatuph en Kibbutz} Die mime voorgaande bewijzen voor voldoende houdt, en bij onderzoek bevonden heeft, dat door middel van de vijf meergemelde letteren wel drie vierde gedeelten van den Debreeuwlchen Bijbel kunnen gelezen worden, maar dat er nog ongeveer een vierde gedeelte overblijft, betaande uit lettergrepen en woorden, die loutere Confonanten behelzen, cn gevolglijk zonder klinkers niet kunnen uitgefloten worden, die zal gercedlijk denken, dat die yni korte Punkten ailergefchiktst zijn voor die gevallen. Deze gedachte zal niemand onaanneemlijk voorkomen maar zij diende nog wel wat duidlijkcr voorgéfteld tl worden. Ik geloof niet, dat iemand het in twijfel zal trekken, dat de Oude Hebreen die vijf korte klanken, die door cue korte klinkers uitgebeeld worden, zoowel in hunne Taal in gebruik gehad hebben, als zij nog met de bijgevoegde Punkten bij menigte in den Hebreeuwfchen Bijbel te vinden zijn. Maar het is, immers bij mij, zoo zeker niet; 1. of zij overal in alle lettergrepen en woorden , die eenen korten klinker nodig hebben , die zelfde korte klanken hebben doen horen , die de ondergetcekende Punkten verbeelden; dat is, of zij overal den kortklinker a hebben laten boren, daar nu een Patach daat, eene korte T cn ■•• gebezigd hebben. De redenen , waarom ik hieraan twijfel, zijn dezen: §• 49» 1. Zij, die den waaren aard der htteren Vokalen Cde Lezer zij (leeds indachtig, dat ik redeneer op grond der bci\!!zen boven bijgehragtj) door hunne bijgevoegde Punkten zoo verdonkerd, langen in korten veranderd en aan ecu cn de zelfde Vokaallcttcr door dde bijvoeging biina nllcrhanden klank hebben gegeven , mogen'met'reden verdacht gehouden worden, dat zij ook ten opzicht van dc korte  SER HEBREEUWSE HE SPRAAKKUNST. 45I ' te klinkers de zelfde vrijheid van veranderen genomen hebben. 2. Konden de Oude Hebreen die teekens der hartklinkers zoowel niet ontbeerd hebben, als de Samaritanen, of in twijfelachtige gevallen zich van een of ander teeken bediend hebben? Zie otho Inft. Sam. §. 2 en 10. Konden zij ook niet met drie teekens voldaan, gelijk de Arabieren? Misfchien zal in het vervolg wel gelegenheid voorkomen, om een of ander van die vragen eenig HchC bij te zetten. §• 5o. Terwijl dan noch Taal- noch Gefchiedkunde genoegzame hulp verfchaft , om hieromtrent eene vaste bepaling te maken, mogen wij ons, gemakshalven bij voorraad van die bekende teekens der korte klanken bedienen. Dit zal ik ook in het vervolg, wanneer ik ze nodig heb, doen, doch met deze veranderingen. 1. Voor den kortklinker* zal ik niet alleen de Segol (*} nTaar ook, om bij de gewone Punkten het naast te blijven, fomtijds de hergebruiken; de Segol, wanneer die korte klank tusfehen twee Confonanten belloten is; als: on, bn, 03, Sa cuz-■> de Scheva niet alleen, wanneer die met eenen Confonant eene Lettergreep maakt, als: £ *» 0, «, C") V Of ! ' T 0f ' in yï, Sa, 'ja, p, Sa, Sa, *?a Ff» isu  45» bedenkingen tegen de punkten S- 5i. Wat nu de Schevata belangr. Ik heb %. 47. 1. als een noodzaaklijk gevolg , uit de bewezene Vokaliteit der letteren K, D» voord vloeiende, opgegeven, dat zij geene Schevata, zoo min als andere PunEta Vocalia, nodig hebben; hierdoor vervalt dan van zelven al hetgene men vau de Schevata, zoo Simplicia alsCompofita, met betrekking tot die letteren, Vokalen leert. Het komt 'er dan maar op aan , dat wij onderzoeken, wat men geloven moet van de Schevata, ten opzicht van de letteren Confonanten. % 52- Indien de fcheva ftmplex geen geluid van eenen klinker heeft, maar alleen een teeken is , dat de Confonant, waartoe bij behoort, eene Vokaal ontbeert, gelijk de Grammatici ons leeren , is hij dan niet geheel nutloos V Als '13 en "JS woorden zijn van eene fijllabe, dan moet men ze uitfpreken prl, pnl, maar dan kan *ï*l, '1D zonder eenig Punctum, zoowel in de Hebreeuwfche, als in andere Talen volilaan, en dan mogen wij veilig geloven , dat zij , die den waaren aard der letteren Vokalen, door hunne bijgevoegde Punkten zoo verdonkerd hebben , ons ook dit nutloos ding, Scheva, geleverd hebben. Ik zal hier een merkwaardig gezegde van den Heer schultens, p. 73, te lezen, bijbrengen. „ Nihil decedit integritati facri Codicis etiamfi Schevata i. e. Nihil inde abantiquis temporibus abfuisfc dicamus. Qui aliter judicant, vereor, né veritati obfint potius , quum profint. Quum Lingua Hebraa viveret et vigeret, uil opus fuit hifce bacillis, ad hutaptem lectioncm fulcicndam, etpronuntiationem genuinam regendam. Omnino autumarem, quum Lingua jam intermortua esfet, Schevata ha:c adhiberi coepta." Van de Scheva quiescens is het volkomen zeker, dat men die oudtijds niet alleen , maar ook tegenwoordig geheel ontbeeren kan. Zoowel als rneh darki, malki, napfchi, of napsji met Hoog- en Nederduitfche, Franfche^ Latijnfche , Griekfche en andere Letteren fchr'rift, zonder eenig het minfte teeken, dat de r, /, p in die woorden geene-Vokaal heeft, of nodig heeft, even zoowel kan men met Hebreeuwfche Letteren '311, fch rij¬ ven , zonder Scheva e/uiésceus. Geeft dit al niet eenig licht  eer hebreeuwsche spraakkunst. 453 licht aan onze vraag , §. 49 , * , voorgefteld ? Komen de Hebreen hierdoor al niet nader bij de Samaritanen? en hoe veel zouden ze nog daarënboven winnen, menen men het ze pen van den Heer schultens zoo ruim nam, als hii het ftelt, en dan de letteren Fokalen zonder Punc-f t Pocafa (telde, en de lange PunBa Vocalia^in korten veranderde, volgends §. 47, 4- Hoe weinige ^f ^ re/ie 'er dan overblijven, kan men zien uit deze twee eerfte verzen van Pfalm 25. ba vmi *p "nSx * : am 1***1* t) oie zonder dat Punctum eene Adfpiratie hebben: terwijl wij bewezen hebben, §. io, dat de Aifoiratte eene bloote toevalligheid is der Vokalen, en in het geneel met te pas komt bij de Confonnncen. S- 53. Om de verdubbeling der Confonanten, die in andere talen geieniedt, aan te 'wijzen, gebruikt men in het Hebreeuvvoch een Ptmkt, in het midden van die Conf mant geplaatst, en Dagesch Forte genoemd als [j^i, Q*jjg» galltim, jammiim, enz., doch men mnet opmerken dat die verdubbeling wel kan gehoord worden, als 'er* een kortklinker voorgaat, gelijk in de twee gemelde voorbeelden en het geheele geheim daarvan hierin heiraat, dat (üe kortklinker ui de uitfpraak met den volgenden Confonant verbonden en m eene lettergreep uitgefproken wordf 7J, D; enz. Het blijft echter nog onzeker, of de Oude Hebreen dien Dagesch wel gekend en gebruikt hebben. Maar wanneer eene lange Vokaal voor eenen Confonant gaat, is de verdubbeling niet te horen als Ntt'ff , n^N, Vi V e" '\W d:U geval de Dageschook onnodig, terwijl de Hebreen bij het horen of lezen van KCt< zoowel konden w'cten, dat het de toekomende tijd van is , als zii, bij de gebiedende wijs van het zelfde werkwoord kenden, (ehonn de eerlte letter (p noch Dagesch heeft, noch hebben kan. S- 59- Die de tien korte, doch gewigtige Aanmerkingen van den Heer schultens over de toonmerken (Accentus^ p. 88, te lezen, als zoo vele bewijzen tegen de leer der Accenten, gelijk zij waarlijk zijn, aanziet, die eenig geloot Haat aan mijne bewijzen tegen de vijf lange Puncta Focaha en Schevata; die weet dat de Arabieren in het peheel geene teekens van Accenten gebruiken, en dat de^lange lettergrepen in elke Taal den toon van zelven na zich trekken , enz., die zal niet veel op hebben met die 35 verfchillende teekentjens van Accenten, maar die gewillig »au. derzelver Liet hebbers overlaten, * (Het Vervolg in N% 11.) k o r«  KORTE HISTORISCHE BESCHRIJV. VAN DE TURGAUERS. 457 KORTE HISTORISCHE BESCHRIJVING VAN" DE TURGAUERS. •» jrct zwaard, ploeg,kudden en knechten zijn de Ouden M in den Tur%u gedrongen; zij bezaaiden de verlatene akkers; en, waar de bosfchen met te dik-waren, «taaiden zij hutten en beploegden zij het land. In de veeE en den akkerbouw Helden zij veel belang; zhadden weinig geld en van den wijnbouw wisten zij mets, zij dronken bier , persten most en gebruikten honig vele eeuwen lang aten zij niet dan haverbrood. De> herder was, inzonderheid, 'derk, groot en met hmr begroeid, hij droeg eenen baard, die tot op zijne borst.hing en ut onafhanglijkheid draalde in al zijne gelaatstrekken emgebaren door, zoodat de grootlte Heer, zonder hem te kennen, den hoed voor hem afnam en zich hoog, hij was tevens Jager, ook wel Boer, fomtijds Held, Heer, C11EÏwasCzich zelven genoeg, zonder_ anderen te behoeven, en iedere familie of elk huisgezin was dit mede. Niemand hunner was in zijne zaken zoo bekwaam, als wij in de onzen; maar niemand onzer is tot zoo vele du gei bekwaam, als zij; onze eeuw■» rijker m denkbeelden, maar niemand onzer zoo rijk in begrippen , als een der Ouden. Wij kennen Oosfindie beter, . ons behoor,. - Wesfindie toe; maar de Ouden kenden zich zelven en wis. ten hoe weinig de natuur behoeft. Het meilschdom is thands onderling naauwer vérbonden ; fabrieken , koophandel en fcheepvaart verfchaffen ons meer goud; maar zij hadden minder nodig. De reizen waren toen met meer gevaren verknocht; maar zij bleven tc huis en bi hunne eigene zeden en gebruiken. Onze fchriften zun vol menfchenliefde en befchrijven zeer fraai den wereldburger: maar de Spartaan was, en bleef een Spartaan, de 1 urgauer, een vriend van zijnen v riend, maar dit met al zijn hart en volkomen. De Turgauer, aan wien twaalf eigenaars hun vee toevertrouwd hadden, heette meester herder Wanneer de pSriten en kruiden, in de lente, ontloken, ging de kudde naa de bergen, huppelende en b hetende: van vreugde, in den majestuëuzen voordraf deKoe, met klinkende  45^ KORTE .HISTORISCHE RËSCHRIJV. VAN DE TURGAUERS. fchcllen omhangen. De os, ram en het wilde zwijn, behoorde aan den Heer; hij kreeg kaas en wei als Alpencijns, benevens agt kazen en voor de zelfde waarde in wei voor den kaasketel. Den eerden fulij kwamen alle de eigenaars op den berg, om de melk te meten en te bepalen , boe veel de meester herder aan elk leveren moest. Liet een Boer zich te Muri neder, zoo kreeg bij, van bet klooster, een huis, hout, eenen ploeg, eenen'wagen met vier osfen, een zwijn, twee biggen, eenen haan, twee hennen, eenen fikkei of feis , eenen aks, eenen bijl, zaad tot fpelt, haver, hennip, bonen, erwten en rapen, waarvoor eens vooral bepaald was, welk een Cijns hij, jaarlijks, aan vee, vruchten en linnen moest geven. JVIen bad vastgefteld, hoe, wanneer en in hoe ver elk de klooster goederen zou aanbouwen, en uit het Brisgaufche en ócEjfas, wijn toevoeren zou; dat hii, tusfehen de Aar en Reus/ boodfehappen doen, jaarlijks'driemaal gasten herbergen, cn, voor een glas bier en een half brood, eene nachtwake moest doen. De beste huisvader was , die de meeste kinderen teelde , want hun mond verteerde minder, dan hunne hand bouwde en plantte. BERICHT WEGENS HET CHARAKTER EN DE KLEDIJ DER VERMOGENDE VROUWEN IN DE HOOFDSTAD VAN PERU. Over het geheel genomen zijn de Vrouwen te Lima van middelbare geftalte, zeer fchoon en bevallig. Haar vel is ongemeen blank, en hare kleur, zonder dat zij dc kunst te baat nemen, voortreflijk: zij hebben fraaie glinüerende oogen, en bezitten vele levendigheid. Gemeenlijk hebben zij van natuur fraai zwart hair, zeer dik, en zoo lang , dat het haar tot de kniën reikt. Met deze voordeden van het ligchaam paren zich die van den geest. Zij bezitten vlugheid van bevatting en een gezond oordeel, drukken zich bevallig uit, en hare verkecring is geestig en aangenaam; in één woord, zij zijn zeer beminlijk. ■: Groot onderfcheid is 'er tusfehen hare kledij en die der Europeiianfche vrouwen ; en het is aileen de landsgewoonte, die dezelve draaglijk kan maken. Hoewel het moet erkend worden, dat dit gewaad zich zeerwel voordoet, en fraai  BERICHT WEGENS HET CHARAKTER , ENZ. 459 fraai voor betoog vertoont, had het, echter, in het eerst, in het oog der Spanjaarden, een ergerlijk voorkomen , die het eenigzins onbetaamlijk vonden. Al wat eene Limafche Dame aan haar ligchaam draagt, behalven aan hare beenen en voeten, beftaat uit een hembd en linnen japon , Fustain genaamd , hctwelke in Europa den naam van kamifool zou dragen; daarover dragen zrjeenen open japon, en een korsjct, des zomers vau linnen, en des winters van laken; fommigen , doch zeer weinigen , voe°en daar nevens eene foort van mantel, rondom net ltechaam geflagen , doch niet geknoopt of geregen. let kamifool reikt niet verder dan ter halve dijë, en van daar tot aan den enklaauw is de Fustain met Iraai kantwerk bedekt. Door dit kantwerk ziet men de einden der kous? fenbanden neerhangen, die vau goud en zilver blinken , en fomtijds met pacrlen zijn getooid. . Het martelgewaad is van fchoon fluweel, niet minder metfieraden getooid, en met franjen, kant of haten bezet De mouwen van het hembd , die anderhalve kastiliaanfcheel lang, en twee breed zijn, zijn van het eene einde tot aan het andere rijklijk met kant verherd. Over het hembd dragen zij het korsjet, welks mouwen, die zeer ruim zijn, eene ronde gedaante hebben. Zij beftaan uit kant, met ftroken kamerdoek, of zeer fijn linnen. De mouwen van het hembd worden aldus gemaakt: het hembd is over de fchouders .vastgehecht met banden, die aan bet korsjet genaaid worden; het zeilde heeft plaats omtrent dc ronde mouwen van het korsjet, en de mouwen van het hembd; de vier mouwen hebben het voorkomen van even zoo vele vleugelen, die tot beneden den gordel dalen. Vrouwen, die eenen mantel dragen, flaan die om den middel, en dragen evenwel het korsjet. _ Geene Vrouw ziet men in den zomer te Lima, die niet haar hoofd met eenen fluiër van kamerijksdoek of zeer fijn linnen, met ficraden van kant, dekt. Sommigen vlieden, zoo als zij het uitdrukken, of zijn flechts aan ééne zijde vastgemaakt; anderen zijn, beurtlings met knopen eii linten bezet, 's Winters bewinden zii zich , binnenshuis, in eene Reboe, zijnde niets anders dan een (tuk fluweel, zonder verder tooifel; doch wanneer zij bezoeken afleggen, is de Reboe even als de Tabbcrt verheid en «retoóid. Sommigen verfieren dezelve met gouden en zilveren franjen, anderen met eene ftrook zwart fluweel ,  4<5c BERICHT WEGENS HET C 'ARAKTER EN DE KLEDIJ hebbende nagenoeg een derde gedeelte van deszelfs breedte. Over den Tabbert dragen zij een Voorfchoot, van de zelfde doffe als de mouwen van het körsiet; no Cg 4 D  47* EENIGE LEVENSEER! CH'TEN Hii Maffi&^Zgfê 'WhebBer van reize,, aan Gonfranrinopel bond ÏÏr rif ' hera wiens Kapellaan naa Pn«S ^pHclfc Gezant, verzocln/net Cerk^n dTL i- ?rtp07hen was, hem . ?-en,• te verrichten M« ™bed.en.ng, in deszelfs af\vcfeed hij dit meer ^n m< T .Wbjsfchop, langden zijne vrienden S\ 9"dcrtu'"lcbcn ver- door beweegredenen °d e P0c n r l dWmgen ' ook en deze taatde gin^'naeen?a^irXr^01 eere waren» geland febeep nadar Mi r te ' vvederön> naa En- befteed had. Hii 111 rh f. °° St' va" her zi>»e te Genua óp. StowSp h'*™ tljd in Italië' V00raI ^er trof. (Jp zcïer „T 'hÏ^ g^al bi->' dat he™ ÏWsfie, en hoorde rn , i g ?ag hJ eene Prachtige Arabisch fpreken? He^vareTfl ^ menfcb™ vertrouwende dat HeLnH h **? de keten» d*e, wat zij dachten en hen verliond, vrijuit zeiden devotfe S&f^^^Sj^ ** W*hWte gelegenheid namen 0mbeS?aS' dat ziJ daa™d fatnfnweeflel van oS^S^g^» Jgj» ™ï een ker is het, dat de Roomfcbe KWi" if galeen. Zoo zePlegtigheden, den ffi^^J^^***^ fpottmg van ongelovigen bloot ftelt de be" s^afvï a ssé °gm °«' Arabisch over re Fetren ró, „ , Godsdienst, in het en daar i„ znifee «S.Vi ge 'ï Set a^*?*£' welke,, hii merlilii£rS£ aeWMen' met  van MR. eduard POCOCK. 473 met alle moogliike achting ontvangen. De ongelukkige Prelaat betuigde hem zijn hartbjk leedwezen , dat h thands niet langer de magt had, om zijne geleerdheid en deuïï, en al de moeite die hij op zijne begeerte in het Oosten op zich genomen had," die beloning te bezorgen, diefAerdiendëf Pocock raadde hem, ook uit naam van oROxius, die altijd zeer groote hoogachting voor hein behield, dat hii gelegenheid moest zoeken, om uit Se gevangenis te bntfnappen. Doch de Aartsbisfcbop , all oewcThij daartoe gelegenheid genoeg had . dm hen. zijne vijanden met opzet fchenen te geven, wilde^aarvan in het geheel niet hooren, en verklaarde, met te kunnen beduiten, om het weinigjen levetl, waarop hu nog kon hopen , door te brengen in eene verdrietige bading- fCVervolgends keerde de Heer pocock naa Oxford te rug, daar hij zich wederom met ijver begat tot het , aarnemen van zijne bediening. e d m u n d f r a z e r. (Uit het Engehch.-) Nog maar weinige jaren geleden, leefde 'er een oud wijf Te Brompton, dat 'er hare kostwinning van .maakte, om zuigelingen, die hun beftaan aan eene ongcomloofue drift te danken hadden, onder hare befcherming te nemen. Zij heette sara welland. Haar naam was berucht en haar gewin groot. Gevvoonl«k nam zij de Ohgeïukkigen, die men aan hare fchandelijtó winzuelt opofferdeT van eenen derden over, zonder verdei naar iet te vernemen. Had zij eens de begeerde foin, vooi derzelver verzorging, ontvangen, zoo kvvam niemand zelfs de ouders niet, verder het minfte van hen te ^veten: en hoe vroeger het molliter ze vermoorden kon, des'te grooter was haar gewin (*> wdk m Hoe romanesk dit verhaal ook fchijnt te wezen , zoo emltig verzekert de Engelfche Schrijver doch, dat het tetter- Gg 5  474 edmund fr.azer. Welk een hare moest in den boezem der zoodani^n kloppen en hoe ongevoelig moest hetzelve voor menschhevendheid en mededogen zijn, die hunne kinderen , op deze wijze , konden laten om het leven brengen. Minder llrafbaar in de daad was het wegwerpen der kinderen bij de oude Romeinen , dat wii zoo vaak gispen. * Eens ontkwam een zuigeling wellands wreedheid ;want de ontmenschte kwam juist te nerven, liet nefdernk glimlachjen van het onfchtildige offer wekte mededogen in het hart van hen, die voorheen, mislchien , werktuigen van wellands affchuuwlijke daden geweest waren. Dewijl zij, bij het vermoorden van het kina, geen gewin te hopen hadden, zoo brasten zij het naa de armbezorgers. Jammerlijk was de toelland van het kind, en het had zijn behoud aan de handen van medelijdenden te danken. Zijn hals bloedde yan eene wonde, die zijn eigen vader hem had toegebragt, maar welke niet doodlijk was. Het maakte overal het mededogen gaande. Behoeftigen betuigden, dat zij, zo zij rijk waren , het kind tot zich zouden nemen; zij, die meer bezaten, gevoelden daartoe minder lust. Eindelijk verichafte men het toch onderhoud, paste het op, en men vernam dus verder nies van het kind. Medelijden is eene deugd, die wel ras ons geheugen ontgaat. Het voorval werd fpoediV vergeten , eu als men eens aan den zuigeling dacht Beloofde men niets zekerer , dan dat het kind r'ee'ds voorlang, op de eene of andere wijze , zou zijn om het leven gekomen. Negen jaren waren 'er verlopen, toen zekere f raze r, wiens hart voor menfchenliefde klopte, een naakt knaapjen op cenen zijner bergen ontdekte. Hijza°het zitten; zijne oogen verraadden kommer, maar geen traan rolde over zijne wangen. Met onderwerping^zag hij naa den hemel , nogthands fcheen hij zijn lijden te gevoelen; gras, waarvan hij nog wat in zijne hand hield, was zijn voedfel geweest. Doordrongen van gevoel en mededogen, nam de eigenaar des bergs hem tot zich, kleedde hem, gelijk de Hooglanders zich gewoon zijn te kleden, gaf 'hem werk en noemde hem frazer. Men vroeg hmn, van waar hij kwam en wat de reden van zijnen treuri- gen  EDMUNDFRAZER. 475 .en toeftand was? Dan hij kon flechts op weinige: vr£ E aSoordcn: vader, moeder vrienden en tie pl*£ \ „er geboorte waren *™ * [n°e ne I S g vvoond had. Haar dood was oo z ak\we ïhlj, van den eenen Hooglander drag was edel; hi) zeide mets ^"^J/X^^dio-e roari leefde hij bijkans «J^,^ fSter! Nu was meer zijn vader, dan zunZ] R was borst de opftand in Schotjan■« ut. ■ f ^ ,e hem> ¥wef aSleïUonde bj !£ en^S waslij dapTwee aanvaiit betoonde hij niet minder moed , per\ I vocïit te"n den Hertog van tetotoi Hu hij twee mannen, m grijsaard, door een jong komen. Het was eenviu„ » d verfchrikte, toen hij mensch vervolgd. Onze Kin0su ft zag-' ^iliïke? 3SSK,S>«««c«««< dat eenige oogenbhkkcn,, c.eweealü ' -d waren flechts beiden hem fönunde"a^ dat bij gg *„dOutkeni-idPe hij Tot den vervolger P£ mr, de oorzaak van uwen twist, maar voor den " S •• -iJ wlf 1vechten. Zijn ouderdom is tegen o-rnsaarcl wn ik «^uh- i. „ rp, j " uwe ieu^d en dapperheid met opgewasten. IhandJ KeeSte 4 eene Itike, de grijsaard trad ter zijde en zijn «^Sffiffl^ Wijsaard kon geene woorden  4:6 edmund fr.azer. » fin» * „ de wetten tFSFZA ■ " On8eliooraaatnheid aan .egeX;^, ts? v„5eers^Tt,rers » oe», die zij aienen. Ilmne Meêste , £èn „ zaamhéïd verpljgt, clan i • n^l deze geno°r- „ edel denkend £ „V Z£Sr afflaan S f ™ aanb°d' „ ter niet zien vallen. Tha„s b'enfk vSr*** meeS" " toonde " ntr0UW,beWij2en' die ik hem eens b rpraarfzeet^e: S^dSt' feéct voorzien, lil) kuste hem n™ i ' ? iet meer te andere klederen,^j^J*** Pf,,em de hem aldaar vrijheide ver"hTenfé^f' ™ TZ?T& bij dezen edelen S^^^^^tJ^» luk geluk werd non- door eene AnrhZ ' Un hlus- eSzaamheid \% ^Sp * T „ lchurk," fprak hij eens tot zijrif darter "d;?* „ uwe eer ontroofde, wilde ook mij vj^ordln u?t „ hoofde van mijnen wraak, dien ik hèm °Im 'nnr „ zijn wreedaardig gedrag, liet sevoelen " ' V°°r „ «eigene ik daar zeide." voer hii vnmv, . FRd1eZEa,"eerenClf' » mag San'lwTen,' SÏg? >* dle , als ware het , miin Zoon riit nr* ;t j g-j' „ van de zwaarmoedigheid nTüneVXht• dot „ deleener trouwbelofte werd zii ontêerd\*Z\\ t f * boïïS'vSo'Ke^S „ bij  edmund fr.azer. 47? hij zou met mij even eens gehandeld hebben , waart ' gij mijn Befcherm-Engel niet geweest." Misi'chien," andwoordde frazer „was dit eens „'mijn lot, zo ik mij niet bedrieg en ik mij nog iet uit „ mijne kinderjaren herinner." Hij' bragt zich de denkbeelden, zoo veel hem doenlijk, voor den geest, die hem nog van zijne vroegfte jeugd waren overgebleven, en vertoonde een lidteeken aan zijnen hals, dat eene barbaarfche hand hem in zijne vroegde kindsheid zou toegebragt hebben. Plotsling verlieten vader en dochter hem ; dan welhaast kwamen zij wcêr tc rug en de vader fprak: „ verneem thands aangename zoo wel als treurige be,, richten ! Hij, van wiens zwaard gij mij gered hebt, „ was uw vader ; deze mijne dochter is uwe moeder; „ kniel neder en ontvang hareu zegen!" zeldzaam voorbeeld van grootmoedigheid, in den marechal de turbine. Het is bekend, dat de waare heldenmoed van dien grooten Veldheer, alleenlijk geëvenaard werd door zijne ltaudvastige en manlijke Godvrucht, even zeer verwijderd van de bijgelovigheden zijner eeuw, als van de ongodsdienftigheid der tegenwoordige. Aan een wellustig en ongebonden Hof verkeeren:1e, in een'tijd, wanneer het punt van eer (valschlijk dus genoemd) in de hoogde buitensporigheid bewaard werd, heeft de Marechal nooit geduelleerd, of zich met een tweegevecht ingelaten. De recht edele en grootmoedige manier, op welke hij zich eens uit eene verzoeking van dien aard reddede, zal ons een juist denkbeeld geven van zijn charakter , en tevens kunnen dienen tot een voldoend andwoord, op de geliefkoosde vraag der voorftanders van het tweegevecht: „ Hoe kan men eene uitdaging weigeren?" — Laat het gedrag van den Marechal toonen , hoe men die kan afflaan. Een jong Officier, van adelb'ke familie, en in weérwil van hetgene zijn gedrag inliet volgende geval zou doen denken — van 'eene waarlijk goede inborst, verbeeldde zich, eene belediging vau den Marechal ontvangen  4?8 zeldzaam voorbeeld van grootmoedigheid , enz. gen te hebben, en eiscbte voldoening, op den "ewonen trant De Marechal andwoordde ^cS^^JSSSl de Oflicier herhaalde die Kerfcheiden maal, doch de Ma' reeha hield fteeds het zwijgen. Verbitterd over deze ichijnbare verachting , belloot de Oflicier, hem tot het aannemen zijner uitdaging te dwingen; tot dat eind-, wachtte hij hem op, als hij uitging, en eindelijk hem op de openbare ftraat ontmoetende, in gezelfchap van twee andere Generaals, vloog'hij onbefuisd naa hem toe en — tot verbazing, tn zelfs tot fchrik van allen die hem zagen — {poog hij den Marechal vlak in het aangezicht ~- 1 nichten wij eenig begrip te vormen van de ruwheid dier belediging. Het voorwerp was de groote turenne , een Marlchalk van Frankrijk, en een der grootlte Gel neraals die Europa ooit aanfchouwd had. De Heeren. die den Marechal verzelden, fprongen te rug van ontzet! tuig. De Marechal, wiens aangezicht gloeide door een gevoel van den hoon, floeg de hand aan het gevest van zijn degen, en had dien reeds half uitgetrokken, wanneer hij, tot verwondering der aanfchouwers, denzelven lchielijk weder in de fchede dak; en, zijnen neusdoek uit den zak halende, zeide hij: „ Jongman, indien ik „ met het zelfde gemak uw bloed van mijn geweten „ konde i afwislchen , als ik uwen zwadder van mijn „ aangezicht afwisch , ik deed u oogenbliklijk dezen „ hoon met uw leven boeten! Ga heen, Miin s, Heer." J Dit gezegd hebbende , vervolgde de Marechal zijnen weg , 111 al de Majesteit der zegepralende deugd. - De jonge Officier was dermate getroffen , zoo over de wijze dezer behandeling, als door 'smans deu°d, dat hij niet rustte voor dat hij vergiffenis van den Marechal verkregen hadde. Türenne werd naderhand zijn patroon , en onder zulk eenen voorganger , werd hij bijkans de mededinger van ziinen roem. ■ J AAN  MEN GELSTUKKEN. over o e bestemming van den mensch, . ruwheid en beschaving. VVTanneer men in uuren van gepeins, in de wereld W rond ziet, en over de verfchillende trappen vm befchaving en volmaaktheid , waarop de menschheid ftaat, nadenkt, wanneer men daarbij vraagt: op welken trap behoorde zij te itaan, op welken zou zij het gelukkigst wezen? Dan geraakt men in eenen doolhof, m welken men te vergeefs naar den weldadigen draad van ariadne verlangt. . , De mensch is hier op aarde geplaatst, als een boom , die derk en frisch in zijne natuurlijke geflalte opgroeien, maar uit welken men ook eenen fchonen Vatikaanfchen apollo kan beeldhouwen. Zal hij boom blijven , ot a pollo worden; wanneer is hij 'er gelukkigst aan toe? Wie lost ons dit groote raadfel op ? , Aan beide zijden ontmoeten wij zwarigheden , die met met de beftemming van den mensch overeenkomen , en die ons nog dieper in dezen doolhof voeren, De Wilde , f want wij moeten een' natiuirmcnsch nemen , zoo als hij werkliik beftaat; de denkbeeldige natuurmensen , beftaat enkel in de Boeken) de Wildejeeft met zijn huisgezin m eene hut, welke hij met eigene handen maakte, hy is Timmerman, Bouwheer, Pottenbakker, Bontwerker, alles te geluk; hij voedt zich of met zijn vee, hetgene rondom zijne wandelende tent weidt, of hij gaat des morgens op de jagt, en zoekt voedfel voor het overige van clen dag. Daarbij is bij fterk , gezond en vrolijk van «cmoed. Behoefte van den geest kent hij met, Hij boort geene opera van ritte R glück, geene khouwfpelen van shakespear, geen concert van vier honderd, gelijk klinkende, fpeeltuigen; maar hij begeert ook dit alles niet en brengt zijnen middag en avond bij het knappend vuur of op eene bcestenhuid in geruste werkloosheid door. Die "een Caapfchen wijn of Indiaanfche vogelnestjens kent, ilaapt geheel gerust, zonder zich des avonds daarmede verzadigd te hebben. Zeg tegen den Wilden: ellendige, VH.deel.mengelst.no.il. Hh i*  4o2 over de bestemming van DEN MENSCH, ik heb medelijden met u bij uwe armhartige melk en uw kolenvuur! Zie mij aan! Ik eet dezen avond aan eene talei, die met gerechten uit alle de vier wèrelddèelen bedekt is;_ mijn.Vorst knikt mij daarbij vriendlük toe; ik wieg nnj vervolgends in eenen wellustigen dans aan den arm van eene Godin, en flaap op zijden kusfens, om krachten tot nieuwe vermaken te fcheppen. Hij zal u toela*Chen, zal met kunnen begrijpen, waarom gij hem ellendig noemt; want zijne melk heeft hem heel uitnemend gelmaakt. en hij zal even zoo onbcfchrijflijk zoet daarop flape». Zoo gemaklijk laat de Wilde zich niet ongelukkig maken. Hu kent geene rustvcrniclende eerzucht, «reen verdriet over miskende verdienden, geene kwellende vrees om voor de wereld te fchandc te worden; hem maakt geen ongundige blik van zijnen Vorst, van deszelfs Staatsdienaars, of van zijnen meester ongelukkig; hij heeft geenen flaaplozen nacht, wanneer men hem in het eene °ezelkhap vernuft, en in een ander verftand ontzegd heen: ■ hij wringt met wanhopig de handen, wanneer zijn ontwerp, waaraan zweetdroppels van vele maanden hangen, verachthjk verworpen wordt; met één woord, hij heeft die duizendvoudige opene toegangen niet, waardoor hij ongelukkig kan gemaakt worden, zoo ais de befchaafde mensch. Hij is onkwetsbaar aan het geheele ligchaam gelijk Acmr.les. Aan de hiel alleen is eene zwakke plaats en zulk eene plaats wordt zelden getroffen. Ontneem hem zijne vrouw, zijn vee, zijne tent; dan eerst is hii ongelukkig. De befchaafde mensch daarentegen jaa«*t zich dikwerf, midden in den fchoot des overvloeds en der hoogheid, eenen kogel door het hoofd. Hij kent uwe kiefcht uitgezochte vreugden niet, maar hij'bezit een zeker ontkennend geluk: hij is niet ongelukkig. Onbefchrijflfk veel voor een fchepfel, waarvan rousseau Zegt: Souffrir est la première chofe qidil doit appréndre, et celte qu il aura leplus grand befoin de favoir (*). Tot dus verre is alles heel voortreilijk bij den Wilden, ades met zijne beftemming geheel overêenkoniftig • Maar nu willen wij hem ook van eene andere zijde befchouwen. Zijne ziel is in zijn fterk en gezond ligchaam on- (*) Het eerfte, wat de mensch behoort te leeren, is: lijden te verdragen, en dit is het ook, wat hii het meest nodigzalheb, hen te kennen.  RUWHEID EN BESCHAVING. 4^3 ongemeen klein en zwak. Hii is een kind in verftand en bijna even zoo hulploos. De ky^^SbSS bloot des nachts ziin armhartig hutien, en g^.PTg aan alle de ongemakken van betweder * zonder'tot hnacj tegen deszelfs aanvallen beveiligen kan. Daarbij is BJ Wraakgierig, bloeddorftig en martelt den gevangenen vu and, onder'de ijsliikfte pijnen ter dood God jj een molik, eene (lang , een oud man , die op eenen ber woont, en bij wien hij na ^n dood komt, als h vde Vijanden heeft verflagen. Hij kent de edelfte vreugden des levens niet; hij kent de planeet met: waar hu op woont, en is onbekwaam om deszelfs^««lijkfte gefeben ken te genieten. Hij kromt zich in zijne naauwe woning als een wurm, die op" een' fchone» vruchtboom woom en enkel aan deszelfs bladeren knaagt. Ontneemt hem nog een klein weinig van zijne geestvermogens, en nij■» era affchuwlijkeaap, die inde bosfchen woont, en op ver voeten rond loopt. Eene kleine fchrede is 'er flechts tusfehen hem en den baviaan. „.•,.•>. Is dit de beftemming des menfchen? is dit de trap van volmaaktheid, op welken bij behoort te ftaan? Oninooglijk, onmooglükl In het dier zou de kracht huisvesten om een halve 'God te worden, en het zou dier blijven i Welk eene tegenftrijdigheid ! Welaan laat ons hem op eenen anderen trap zoeken! , Treed derhalven op, fraai gemeden apolLO , oe» febaafdfte man van de wereld , kweekling van de hoogfte befchaving' leer ons, of deze hooge trap van uwe befchaafdheid de waare zij, op welken de mensch behoort te ftaan ; maar misleid ons met door eene begocbelende oppervlakte, geef ons waarheid! Uw uiterlijk geluk is heerlijk en groot; met eerbied naderen wij uw Paleis, waarin fchoonheid en gemak in gelijke mate verbreid zijn , maar waarin gij zelf het hoogde fieraad zijt. De evenredigheid van uw ligchaam wordt, door een bekoorlijk gewaad, onbefchrijflijk verhoogd; uw net gefchikt hair ontwikkelt nieuwe fc'hoonheden in uw gelaat, maar uw geest is nog veel volmaakter. Hij overziet ,met nellen blik, de fchoonheden der natuur, de inrichting van het wereldgebouw, fmaakt de zachte vreugde des xevens, der weldadigheid, der vriendfchap, der liefde in volle mate. O Kweekling der befchaving! hoe fchoon zijt gij yan ligchaam en geest! En deze fchone fterveling, wordt overcenkomflig zijne waarde behandeld. Hij rust op zijö J II h a 4e»  4S4 ÓVER DE BESTEMMING VAN DEN MENSCH, den kusfens, eer de fijnfte, de fmaak lijk de fpijzen, drinkt de zoetfte en aangenaamfte dranken , arbeidt enkél met dezen helderen, veel bevattenden geest, en zijn ïchoon bgchaajnsge lel wordt, zonder gevaar 'en vermoeienis gevSd. draagftoelen van de cene P'Mts m de andere Dat heet leeven, en het leven genieten. Maar indien °°s?ns, "iet ,bedriegt' dan is uw wang bleek en'uw oog zonder levenskracht: van waar deze bleekheid! deze zichtbare zwakheid bij een zoo heerlijk keven ? O ttairiS^ïwÊ* ,ondervindi"g ! J'"ist dit heerlijk leven zachte kusfens maken het zwak en ellendig, juist deze lieflijke Ipijzen zijn een onmerkbaar vergif, hetwelke het duizend . krankheden en fmarten veroorzaakt~Jn2 & P^kHelf"de dr»nkell Waken het vreeslijk ftomp; juist dit neldcr, diep denken van den geest mat het al, ontrooft het de vrolijkheid en verteert het lichaam ; met dén woord, zijne geheele hooge beichavim?, opent voor den: ellendjgen deur en venfier , om van dui! zend onderfcheidene zijden bij hem in te zien. Gij hebt eenen koop gedaan, gij hebt zijden.kusfêhs, eene heerlijke maa'ujd , eene zoete aangenaamheid, voor iterkte des ligchaams en gezondheid gekocht; gij hebt voor eenen diep navor. fchenden fijnen gevoeligen geest , vrolijkheid en rust des harten gegeven. Ongelukkige! gij hebt cene fchrik. hjke winst gedaan! vernietig den koop, indien gij kunt' gij hebt voor eenen glmderenden fchijn , waar geluk wel ven ! uwe misleiding zal u een zieklrjk leeven enÖeen* vroegen dood, bereiden. Zou dit de beftemming van den mensch, zou dit de waare trap van geluk en van volmaaktheid wezen, op welken hij behoort tc iraan ? Zou hij de edelfte goederen van den mensch: fterkte, gezondheid en vrolijkheid, voor zijne belchavuig verruilen ? onmoogliik ! onmoö ,d „„„ooft zi) waar nergens voor u SS^JlS^TS andere door gij op deze «ÊJ^S^oe^tt tot volkomendoornen verfcheurd; wanneei8»™ ^ uw ligchaam. heïd hefchaaft, verbrr,felt gij °'ftervding Rampzalig lot df/^^^is^ieen gaan, en doen? zal hy gedaehtenloos n ter zim v opgeruimd van geest zyn? ^ ^ berekenen , en vol visch leeven, wringen? Zal h ij, m zijn dure van edoe e ^ en fterk ziin , als een rfeus^ot In oen wiju tüd eenen-fpuwdrank mengen om «JJJJj, kunnen eeten en dan «08 g l e n rQe. Hier boor ik weck °*^^J\ Dit luidt fraai j pen: geen van beiden, d^ ";'d0de. \^bercbaving? Blijft naar beftaat 'er een ^^#"^{0 De natuurde mensch op eenigen trap van dezjve ai .g mensch alleen blijft , ff^^JSjaren, ter, tijde heden «og hetgene ''^ '^r l^ccMs op den van is.MAeL, was. maai klimt hij tot. m ee, ften__ trap van fijner b felavng ^^Ad^wtg te het oneindige voo d, zonde zie , toe„ bun. ten tijde van H= Wffig^enbaftoeiwWen in den pot te vreden wasza lipoem» ^ t SJ^^S S weeld*; M fe ^rede Ipruit nieuwe ellende onder zijne voeten voord. WlK, pp 3  486 OVER DE BESTEMMING VAN DEN MENSCH, ..Waarbeen zal zich dan de arme fterveling wenden? In drukt idl \T -n deZen vvordt z^ 'igcbaam ge- zonder hlSnïf^ Zyn gee,St' A™ verIiUe'1 rcheP^ Zonder blijvende (rad, zonder vaderland. Elk dier is .er op aarde op zijne plaats; de mensch he Xoonrel Ujkje dier niet. I„ welken doolhof voert ons dit? Waar vinden vvij uitkomst? Waar is een geleidende d aad? Ia Wn legende draad? Ja hij is 'er,°hij heet: onftTrflij^ fchrlltlJf^u1/ dat ^00St' dat leidt °"s den veriüinklijken doolhof uit. De vormen, waarin wii pasfen woraen met bier gegoten , daar boven', dïSS; meS' h^ljkeMbf?en,n-iinS' ^ doel voor den wShtel bEn ditK dl'e V0™en' die ons IvSnf^ ?veTtSaSSS?S,n! Z1£n' als biJin hetaardfche itven tegen tiijdigheden ontmoet, waar deze teo-enllriidf". een vlS? VI'"d£ hi-i eenenevad ^n een vaderland. Een goed krijgsman zal gaarn eenige uuren aam S^aou^ veldSerTm ^epiaatst nreit, K| zou hij ook m st niet weren u»..i toe dit eigenlijk nuttig zij; hij ïï dit zotTvSte doen .wanneer bj reeds van verre een fchoon land ziet waarbij fpoedig intrekken, en in rust Kvervloed & hS^^-lSJ^0^' Sedacht5^s uitzien, naa z"ak Sn 74 ? ^J I1U GenS V°°r al in ^jn'zou WiiLer hIp -f u d]enstlliaaSd lacht over den ouden Wijsgeer, die onafgebroken naa dc fterren ziet en daar. door op de aarde in eenen kuil valt. ' llondöm ons hebben vvij heel veel te betrachten her gene ons nuttig en voordeelig is. Laten wijzoo'eófd ens de flutfte », MisfeWeO kunnen wij meer dan half, moog-  RUWHEID EN BESCHAVINGi 4^7 moo;D zi.in twee Vokalen, Ken n. De % die ook fomtijds voor Vokaal dient, Paragraaph 25,beeft men in dit geval altijd als een Confonant gebruikt, en 'er is geene reden , om daarin verandering te maken; in tegendeel, bet lchikt zich in alle gevallen beter, het zii het woord met eene Vokaal of Confonant aanvange , dat men de Jod Prceformam Futuri als Confonant bezige. Dit zij dan een regel ter onderfcheiding van de Jod als Vokaal of als Confonant : De jod Prceformans Futuri heeft het vermogen van een Confonant, Jod of Je. %• 7«» De twee Praformantes, die Vokalen zijn, tf, en H, worden bij alle Werkwoorden, het zij die met eene Vokaal of Confonant aanvangen, gevoegd, zonder eenig ander hulpmiddel te behoeven, en maken bet woord eene iijllabe langer; als: W,' S]?BK> nKTI,;TÖVn. Doch, wanneer het Werkwoord met een begint, dan worden die twee K dikwijls in een gefmolten; als: TON: voor "ICNN> voor Men vindt echter ook TKK» ■pNN, enz. s- 72. Wanneer de vier overige Praformantes, die Confonanten ziin, bü Werkwoorden, met eene Vokaal beginnende, oevoe-Kl worden , hebben zij ook niets nodig, om daarmede verbonden te worden , doch vermeerderen dan ook defijllaben niet; als: "OO TBNn. "ÖNJ. £T«C. Maar wanneer het woord met esnen Confonant begint, wordt 'er eene korte Vokaal verëischt , om die Praeformans met hetzelve te verbinden; hiertoe geeft de Spraakkunst de Scheva op, en die zal ik m dit geval ook gebruiken, doch gelijk te voren gezegd is, in vermogen van den Kortklinker e ; als: 7^ jegaal, legaal, enz. wanneer nu het woord in de eerde fijllabe reeds een korte e heeft , dan wordt de Kortklinker van de Prceformans in eene korte / veranderd ; als; N*DS vaan, K"D* li? S- 73»  500 BEDENKINGEN TEGEN EENÏGE R.E0EL9 , §• 73. In eene welgefchikte Spraakkunst behoorde , hier ter plaats, gewag gemaakt, te worden, van de veranderingen , die fommigen der eerfte Wortelletters ondergaan , wegens de bijgevoegde Praformantes, en met een of ander voorbeeld uit al de Conjugaties aangewezen te worden , omdat men dan al de foortgelijke uitzonderingen der verfchillende Conjugaties bij eikanderen had, en in geene noodloze herhalingen behoefde te vervallen; maar omdat ik nog niet bewezen heb, dat de Hebreeuwfche Taal meer dan édne Conjugatie heeft, en hoe veel die zijn, zal ik dat tot zoo lang moeten uitdeden, en mij de herhalingen van een en de zelfde zaak bij de verfchillende Conjugaties moeten getroosten. S- 74. • Alle deze Praformantes worden in al de agttien verfchillende foorten van Werkwoorden, als mede in alle fpecies, de -j en Q, daar zij te pas komen, gebruikt, en gevolglijk veroorzaken zij geen verfehil van Conjugatie. '$• 75- De verdeeling der Adformantes in Sijttahica en Afifïïdba, ondergaat eenige verandering door de Vokaliteit van tf, 1, en % die tot derzelver getal behoren. Gelijk de n altijd eene Vokaal is , zoo heeft men ook de 1 en % als Adformantes, het vermogen gegeven van eene Vokaal. Dit zij dan wederom een regel; de ) en »j als Adformantes voorkomende , hebben het vermogen van eene Vokaal. Deze drie Vokalen nu , fl, 1, en1, die men Aftjllaba noemt, worden Sijllabica in woorden , die in eene Vokaal eindigen; als; , enz. doch blijven Afijllabce in woorden welker laatfte Wortelletter een Confonant is ; als: nSXtf» ïSltty, "hüV?. De Kamets onder de fl en J moet in eenen Kortklinker veranderd worden Volgends Paragraaph 4.7, dat dit eene korte e moet zijn, is blijkbaar uit de verlenging van die Adformantes; die dikwijls gefchiedt in nn en H3r> verg. Paragraaph 50. De Scheva -onder vi, dat fomtijds gevonden wordt als; een Auformans aa:. perf. f. is nutloos, men moet,het lezen  AANGAANDE DE WERKWOORDEN DER HEER. TAAL. 5°* zen iT\* even gelijk de Adformans van de eer'fle perfoon ; ze'^is, dan flaat.mcn,om daar eenige reden van te geven, tweeërlei weg in. ,! 'In fommige woorden, te weten, de zoogenaamde Defefïiva Secunda Radicali, merkt men die Vav tn fod „ahais een Vocalis Epenthetka die 'er bijgevoegd is,.gelijk men zegt, om de Dagesch van de derde WoittUetttt te klarer te doen hooren ; als, CfTLD» tCjD, ^ SC£RIn d^IooSriaamde Oukscentia Tertia n wil men die Vav en fod gehouden hebben voor de derde Wortelletter! dief wanneer zij op het einde van een woord komen, de lin haar plaats ftellen; als; HO voor 5NJI of wanneer zij in het midden komen, zich dan, of, wel laten zien , maar niet laten horen , dat is rusten , als 1 mo, ruVi, of ^ de Mfi»™*"^ cu 1 liUen li 3 0Tl"  5°2 BEDENKINGEN TEGEN EENIGE REGELS , *«1 en «KV GehjK ook in de buiging van de Deelwoordeti, rtys vr. voor rtfoj en Ï*S:U enz. Tërvvffl in den Infimtivus met den vrouwlijken uitgang n altijd de 1 gebruikt wordt flIKI foms met een Cholem Defecti- vum, rvn, maar nooit de ': want tfTTineri 2 Kon. V18 voorkomende, is geen Infimtivus, noch 2 sim" XI\ : 11, gelijk ik op zijne plaats, in de aanmerkingen 00 de tweede Conjugatie zal bewijzen. S- 7-S. Hoe fraai dit ook gevonden fchijnt, zal men toch moeten bekennen, dat het ver is van eenvoudig te wezen. Daarenboven is het zeer vreemd, dat de Wortelletters zoo dikwijls voor de Serviks moeten wijken, en opmerkluk, dat in de quiescentia tertia Vav aut Joel de Infinitivus_ alleen altijd de 1 heeft of een Cholem DefeBiyum, nooit de < en het Preteritum altijd de Jod, nooit de Vav. Indien men nu dit een en ander, als een merklijk bezwaar, nog voegt bij de redenen, %. 65, bijgebra nam;* waj wai Kal 24 ONBEPAALDE W IJ Z E. Na of DEELWOORD. Meervoud. Eenvoud. vr. ra. vr. m. nw3 cw3 nha m $. s4. _ De eerfte perfoon in het Meervoud van den Voorleden , tijd 13N3 wordt ééns gelezen zonder 4\*, ia i sam. XXV:3. De derde perfoon in het eenvoud van het Futurum wordt ook ééns gevonden zonder ft, £*j i Kon. XJI: 12.' De derde perfoon van het Meervoud in bet Futurum vrouwlijk »"ÜX3n wordt ééns bij verkorting gefchreven pOn Gen. XXX: 38, en ééns PD'Kttn jer- IX: 17. Wat  aangaande de werkwoorden der hebr. taal. 507 Wat de 1 belangt, die in dit woord, behalven in den voorleden tiid en h# Deelwoord, dan eens getchreven cn dan weggelaten is , ik merk dit aan als eene verfehil lende Dialect , m vermoede, dat zij met de K in éénen adem , J , tweeklank uitgefproken, dien klank heeft doen booten , dien men zegt* dat de Chaldeën bij de mtlpraak van de Kamets of lange a voordbrengen, enz. Maar nu zijn'er nog drie voorbeelden van dit Werkwoord, die buitengewoon een n op de «volgende hebben te weten, voor N3H of 3- | f- ™> ») zal komca ' dat dikwijls voorkomt, vinden wij HTWanDeüt. XXXIIft ró en met een Affixum "jrwian job XXII: 21, en vooi W3n a. f. f. F*t; gij zult komen, Ruth HI: 17, cn elders, vinden wij ééns *nN3n l sam. XXV. 34. w dien wij hiermede vergelijken die twee foörtgehjke vooibcelden, dóch in de drieletterige Werkwoorden, waarvan het eene is nnN2rTI zij heeft verborgen j o s. \ 1: 17, en in bet andere nntfSs] zij was wonderlijk ssam. 1: «6, dan dunkt nni, dat wij uit deze vijf voorbeelden, want meer weet ik'er niet, zonder daarm een,g geheim of nadruk te ftellen, maar eenvoudig tmogen befluiten , dat de oude Hebreen in woorden, die op de• Vokaallctter v uitgaan, fomtijds een n hebben ingevoegd, cn voor Wan° hetgene volkomen regelmatig is, |wel eens buitengewoon gezegd hebben YW3ns enz. §. 85. Tot deze tweeletterige Werkwoorden , waarvan de laatfte eene der Vokalen is, brengt men ook N3, öQgn waarvan in deze fpecies alleen overig is K3 raauw &x. Aii. 9 . verder Np uitfpuwen , waarvan de 3a f. Praat. HNp tratf Rtive gebruikt met den Accufativus *|37l n«, Zg. XVIII: 28 , ons kan leeren , dat Np»l, j on. II: 10 en ftpni,X«» XVIII: 25, ook tot deze fpecies kan gebragt worden. Eindelijk behoren hiertoe V'l hetgeen tweemaal in eene daadiijke beteekenis gebruikt wordt, inzwelgen verflwden o^. vs. 16, Spr. XX: 25, en ééns in eenen lijdehjken zmnai mijne woorden worden opgezwolgen, job. VI: 2. • • zivem»!, bewegen, en yi toW, j f"^  50* bedenkingen tegen eenige regels , S- 86. . Meer woorden van twee letteren Confonanten die tot deze Conjugatie behoren, kunnen 'er zijn, en zijn'er ook in den Hebreeuwfchen Bijbel overgebleven. Deze worden bijna alle in 3 Pret. enz. met een Kamers »elchreven, vermoedlijk, omdat de Arabieren die Verba Concara noemen met een Eliph fchrijven, en lang uitfpreken. Die lange Vokaal moet in eenen Kortklinker veranderd worden, Paragraaph 47. 4. Omdat de tweede en eerfte perfonen van het Eenvoud en Meervoud met een Patach geteekend zijn, zal ik die hier ook gebruiken; lchoon het bij.mij bedenklijk is,of wel alle Verba van deze loort met de korte a zijn uitgefproken. Ik vinde geen reden, om , ter verbinding van de Prcefortnantes Futuri, met den Wortel, van den gewonen regel at te gaan , en zal ze daarom met de korte e of Scheva 1 tellen. Indien woorden van deze Conjugatie eene daadiijke beteekenis hebben , kunnen zij ook een Participium Pasftvum ontvangen, dus betcckent £3lS bewonden, van ^ bewinden, SlQ befneden, van befnijden. Maar voor het Participium Pasftvum van woorden, die Neutra ziin weet ik geene voldoende reden. Wat zal doch het Part' Pasf. Dip beteekenen ? Opge/ïaan zijnde is geen Pasftvum * maar Preteritum qui furrexerunt, 2 Kon. XVI: 7. Hieröin noem ik in bet volgende Paradigma, naar het voorbeeld van den Heer schultens, het eerfte Participium rreejens, en het tweede Preteritum. voorleden tijd. Meervoud. Eenvoud. vr- m, vr. m. b- löp. H8p Dp 3 W- BHDp_ r nöp. 1 _ ï»p. nhöj? S 3 € Vpp TOE-  aangaande de WERKWOORDEN DER HEBR. taal. 5°9 TOEKOMENDE tijd. Meervoud. Eenvoud. vr. pa. vr. m. nJDipn -Kip* ü)?n 3' rmpn Wjfr pipn npn *, b.' mpa b. avK * gebiedende wijze. .Meervoud. Eenvoud. «i vr. m. vr. m. ONBEPAALDE w ij z E. Dip PARTICIPIUM PRAÏSENS. Meervoud. Eenvoud. vr. ni. vV. m, map ra>p r»P DI>- PARTICIPIUM PRETERITUM. Meervoud. Eenvoud. vr. rn. vr. m. hWp DWp HDip DV De 3a f Prat. TOP die meermalen voorkomt, leert mm dat niS, zach V: 4, T\ Paragogkum heeft, weliik de Heer schultens leen, Pag. 4=4, noch i«. Vlïbeide woorden zijn in hecvrouwlnke ge-  5T0 bedenkingen tegen eenige regels, enz. Held, bet eerfte om het voorgaande Subftantivum Tbü de vloek. Het tweede om , terwijl namen van Landfchappen ook dikwijls vrouwlijk zijn, dus komt hier ook de nadruk van Omnino niet te pas. Maar wat moet men dan denken van de Segol in T\p ? Dat de Punktenmakcrs zich zelven niet altijd gelijk zijn geweest. $. 88. Wanneer de tweede Wortelletter van deze foort van Werkwoorden een n is, als: fiïtf, 012, en de Adformans met een n begint, dan worden die twee n in één getrokken; zoo lezen we iflQ voor *nr>0 ik fterve, Gen. XIX: 19- npiö voor nnrtjgijfterfi, ezech. XXVIII: 8. voor ik zette, Exod. XXIII: 31. — en pftp voor rr-Hff gb' he^ gezet , Pf. VIII: 7. Ook ntr voor nj© i3/: XC: 8 en LXXXVIII: 7, 9. Wanneer de laatfte Wortelletter van deze woorden een 1 Nün is; als: fS, p en de Adformans v& pl. Pm. 13 'er bijkomt, dan worden die twee Num ook in één gefmolten; als: )p W'J vernachten, voor )ftb, Richt XIX: 13. I35n jw>' ^tóe» bereid, voor iChron. XXIX: 19. Ik laat nu een ieder oordeelen , of deze foort van Werkwoorden , om die geringe uitzondering , in deze Parrgraaph gemeld, die de aard der letteren, of de welluidendheid veroorzaakt, wel verdienen Duplicitcr Imperfecta genaamd te worden. (Het Vervolg in 2V°. ia.) KOR-  korte levensschets, enz.' 51* korte levensschets van den beroemden sterrekundigen tijcho brahe. TnëHÖ werd geboren te Knudftarp , In bet Landfchap Schonen, den 13 December, 1546, uit een doorluchtig genacht, dat nog in Zweden onder den naam van Brahé 'm wezen is. Zijn vaderlijke Oom verzorgde zijne opvoeding.* cn zond hem, nadat hij de ftudw der talen volbragt had, naa Koppenhagen, om aldaar in de Wijsbegeerte onderwezen te worden. Aldaar werd hij in den iare 1560, op het zien eener Zon-Eclips, van verwondering getroffen, door aan te merken dat het ve£ fchiïnfel Juist in het oogenblik , waarin het door de Merrekundio-cn voorzegd was, gebeurde. Het kind bewonderde deze'kunst van voorzeggen, en kreeg begeerte om dezelve te verkrürai; hij las eenige vernaudelmgen over de be, genezen heeft' „Ja, mijn w 01lüi:rpreek. Ben maken, en vernam daadl.jli, nmc e n allere-™'°d te(1 Je „end gela.., f*'\"""™'A,.Stt d*fto,5 andkunst om üoud te maken. „ let oveitreiiuiuu u< ' Srtfc-JL Oom. „ Beter .^^«0 „ ik begrijp uw zeggen met '"""^JJ^'en , flui«erdé runen Neefin vervoering van blijdfchap te Brengen, u &?. de Alchijmist hem een £*fe^gSSÏ& om hem eeuwen te kunnen doeti IeeVen._Met££™Je ^J, Hjk verbeelden, welk eenen '^fi^^^Sriljï ^in^eloof^ «»' heelI èn geloof verdienen. Doch zoodanig een benct weid E ijrim meer berekend , om ontfteltems te ve wekken, d« de wen voor de kunst van den Alchijmist inboezemde. Ori- . WeHieSp *.« oriphilus zijnen intrek, tot dien tijd tohjj gefeSte maatregelen konde nemen, om zich met vVasm met eenen gevorderden ouderdom fchatter^ edoch no" meer met een zwak ligchaamsgertel belast. Onder m ^^kwellineen, welken oriphilus ondervond,zoude zij had dnI S r ik wasfen zonder „aastbeftaanden Dit vvas eene ïeer' betongSÊ omftandigheid. - „ Ongelukkige zeer DeiangriiK * Neef bi zich te hebben! AU n bUy'g f hl SïSngebe«oek, met zoo vee, innemend. ? j j,i if»tIëW(. zeer vriendli k opgenomen werd; ui) ner- a«n zijne eerbiedige achting aaa oef*ka .angeboden^bej.  SH de ongelukkige erfgenaam. welke, haar zich verbeeldenden erfgenaam, niet weinig in ver. legenhe.d bragt. ■ 0p eenen zekeren dag, orph.sa met dm anfteD m° ^hm' °P eene minzame wijze, dus aan. - „ Mijn waarde oriphilus! ik heb uwe gevoe„ lens, omtrent mi, , ondervonden. - ik ben overtuigd fewor,. den van uwe verknogtheid en belangloze vriendfchap voor mij.'.' Op deze verklaring verbeeldde oriphilus zich reeds, dat hii S^r!»r hg'ge.reed'°m -2iinen "aam in zuivere en ^'komen duidlijke leesbare letteren, in een goed en wettig Testament te pinden, wanneer os pui s a hierop volgen liet: „ ik ben van *.voornemenom-W het huwelijk te treden, gij kent dien jon„gen lieer, welke mij zoo menigmaien een bezoek geeft' ik „zal hem tot mijnen Echtgenoot maken,en mijne geheele be„ zitting op hem vermaken." Op dit bewijs van vertrouwliik. he.d, even gelijk aan die van den Oom, werd oriphilus als beweegt*» en (lom ter neder geflagen. - „ Wensch mij nu „ ge uk, ging orphisa voord, „ aangezien gij zoo veel „belang m mijn geluk ftelt, daar gij weet, welk een bemin, „lijk voorwerp deze Jongeling is." Oriphilus met eene ftem, die naauwlijks aanêengefchakeld was, maakte eene pligt. pleging, zonder (lot of zin, nam fpoedig zijn aflcheid en verliet den volgenden dag daataan het huis. Oriphilus was genoegzaam woedende van fpijt, en wat hem nog meer gne.de, was, dat hem ten zelven tijde bericht werd, dat de lante niet verdragen konde, den naam van haren voorheen bekoorlijken Neef te hooren noemen. — Tot dusverre moeten wij echter toeftemmen, dat oriphilus van geen pligtverzuim te belchuidigen is, en offchoon hij, tot hier toe, het genoegen van te erven met genoten,had, in geenen opzichte nalatig gevveest was , om_ hetzelve te verkrijgen. — Hij was zoo getroffen door deze zijne kwade mislukkingen, dat hij verklaarde, voor immer te willen afzien, erfenisfen na te jagen. „ Ik ben niet gelukkig," zeide hij, „ de pest kan wel twee „ derde van .iet Koningrijk ontvolken, voor en alè'er ik erfge „ naam word." Hij vervloekte den Alchijmist, welke het 'geheim van lang te leeven medegedeeld had, de kwaadaardigheid van oude tantes, die onverbidlijk waren voor hunne Neven en de zucht om te trouwen, welke een eerlijk man verhinderde, e'ene erfenis te erlangen, die hij zoo wel verdiend had. Ongelukkige oriphilus! Deze befpiegeüngen , wel verre van henv vertroosting toe te brengen, waren oorzaak , dat hij in eene allerchepfte mismoedigheid verviel. - Ten laatfte uit alle omftandigheden bemerkende, dat zijn naam in het Testament van een ander perfoon niet geplaatst werd, vond hij zich in omftandigheden, die hem noodzaakten een beftaan voor zich zelven te zoeken. Zijne gezondheid nam met haastige fchreden afwanneer, onverwacht, een nieuw voorval zich opdeed, waardoor zijne genoeglijke hoop van erffchap verlevendigd werd. — Hij  DE ONGELUKKIGE ERFGENAAM. 525 Hii las in een der nieuwspapieren eene bekendmaking, waarïn een oud lieer, met een grooten fchat te huis gekomen, ver. nam, of 'er nog eenige van zijne naastbeftaanden m leven moeten zijn. De naam, waarna vernomen werd, overeenkomende met die van de Moeder van oriphilus, verwekte in hem de allergunftigfte uitflag. Aanftonds eigende hij zich het recht toe van bloedverwandi'chap met den bekendmaker. Ot tuj waarlijk een naastbeftaande van dien Heer was, is niet bekend geworden, echter haalde hij den ouden Heer over, om zulks te geloven: en uit dien hoofde ftond de laatfte er op, dat hij ten zijnen huize zoude komen inwonen, en de laatlte pligten bij zijn affterven volbrengen. Niets konde aangenamer voor oriphilus zijn, dan deze uitnodiging. — Zijne tedere genegenheid en vlijtige oppasfiug vermeesterden fpoedig de vriendfchap van den ouden Heer, wiens naam valemon was. - In één woord, hrj deed in alle opzichten eene recht vaderlijke genegenheid blijken. —Na menigmaien , in zijne redekavelingen , herhaald te neb" ben , hoe eene waarde hij in zijne naastbeftaanden ftelde , kwam ten laatfte het grootfte bewijs daarvan, te weten, zijn laatfte wil. En nu is oriphilus, eindelijk, zonder tegenfpiaak, erfgenaam geworden; en, even of, om het genoegen daarvan te vermeerderen, zoude men zich verbeelden, dat valemon, in zijne bezittingen op oriphilus te vermaken, bezorgd geweest was, dat het gewen&chte oogmerk niet fpoedig genoeg mogte bereikt worden, want, naauwlijks was het Testament geteekend , of de oude Heer werd ziek. — De fortuin was ten laatfte niet meer ondankbaar , nu werd 'er recht gedaan aan de bijzondere verdienden van oriphilus, die aan zijne zijde niets verzuimd had, om zich meer en meer verdienstlijk , tot hit genieten van zoo eea groot geluk, te maken. Doch valemon was, eenigen tijd geleden, m een zwaar twistgeding ingewikkeld geworden, hetwelke van tijd tot tijd een emftiger aanzien kreeg, dan men zich in het eerst konae voordellen. Het gevolg daarvan viel ten laatfte noodlottig uit voor valemon. Ik moeste gezegd hebben voor oriphilus, hij verloor de zaak. — Want een vierdeüurs, vóór dat deze tijding aan valemon geaddresfeerd aangekomen was, was die goede oude Heer reeds overleden. Oriphilus werd erkend voor den wettigen erfgenaam, maar als of het bedocen was, dat het noodlot hem zonder op> houden moest vervolgen; de onkosten van het Proces bedroegen meer, dan het geheele Capitaal van den overledenen op- bragt Om kort te gaan, de ongelukkige oriphilus meer hebbende te betalen, dan het erffchap konde oporengen was verpligc om 'er wettiglijk van af te zien. — Een «^gelukkige Erfgenaam voorwaar, die zijn geheele leven door»  526 ANECD0TE VAN KEIZER JOSEPHUS. DE HOND , ENZ. doorgebragt had in 'net najagen van erfenisfen, alleenlijk maar m ftaat geweest was, om maar ééne te verwerven, en nog ^genoodzaakt om daarvan afftand te doen. Hem bleef dus niets overig tot vertroosting , dan de overtuiging van zijn geweten, welke hem ten getuige ftrekte, dat hij niets verzuimd had, om dit deugdzame oogmerk te bereiken. ANECDOTE VAN KEIZER JOSEPHUS DEN TWEEDEN. Op een' van die uitflappen, welken deze Keizer dikwijls incognito deed, kwam bij eens te Trieste. Hij ging in eene Herberg, en vraagde of men hem eene goede Kamer konde beichikken ? Men andwcordde hem , dat een Duitsch Bisfchop zoo even de laatfte betrokken hadde, en dat 'er niets meer open was, dan twee kleine vertrekjens, zonder fchoorftenen. Hij verzocht dat men hem een' avondmaaltijd zoude gereed maken. Doch men zeide hem, dat'er niets overig was ,dan èenige eieren , en een weinig groente, hebbende den Bisfchop ai het gevogelte befprokeu. De Keizer verzocht, dat men den Bisfchop zoude vragen of hij eenen vreemdeling wilde vergunnen met hem te eeten? De Bisfchop weigerde dit; en de Keizer fpijsde met eenen van des Bisfchops Aalmoesfeniers, die aan zijns Meesters tafel niet werd toegelaten. Hij vraagde den Aalmoesfenier, wat zij te Rome gingen verrichten? Mijn Heer, sndwoordde hij, gaat te Rome verzoeken om een Beneficie van 50,000 livres, eer de Keizer kennis bekome dat het opengevallen is. Men veranderde aanftonds het gefprek. De Keizer fchreef eenen Brief aan den Kanfelier van Rome en eenen anderen aan zijnen Ambasfadeur. Hij deed den Aalmoesfenier beloven, zoodra hij te Rome kwam, de beide Brieven aan hun adres te bezorgen. Hij hield zijn woord. De Kanfelier fchonk het Patent voor het Beneficie aan den Aalmoesfenier, die, zoo als men denken kan, van verwondering als buiten zich zelven was. , DE HOND EN ZIJNE SCHADUW. I7en klein Hondjen zag, kort voor zonnenöndergang, zijne _j fchaduw , cn verwonderde zich over de aanmerklijke grootheid derzelve. Trots trad hij daar heen , zich zelven verbeeldende zoo groot te zijn, en bemerkte naauwlijks zijne gewone medgezellen. Schielijk dreef een klein wolkjen voor de 20n —- weg was de reus en fchaduw. Hoe dikwijls ftort de geringfte omftandigheid de grootfte Natievan hare hoogte neder! e o T'  BERICHT. De ondergetekende, Uitgever der BIBLIOTHEEK van OUDE LETTERKUNDE, fchoon met genoegen gezien hebbende, dat verfcheidene kundige, en m dat vak beroemde mannen, deze zijne onderneming met alleen met hunne goedkeuring vereerd, maar ook hem tot de verdere doorzetting van zo nuttig een Werk allerfterkst aangemoedigd hebben, kan echter niet ontveinzen, dat het debiet van het eerste Stukjen met zodanig is geweest, dat hij geraden vindt, zonder enige nadere zekerheid aangaande het getal der Kopers, tot de Uitgave van het tweede Stukjen over te gaan. Hij is daarom met de Schrijvers overeengekomen, te meer, daar verfcheiden lieden het kopen van het eerste Stukjen alleen daaróm hebben nagelaten, dewijl zij aan den voordgang dezer onderneming twijfelden, van dezelve eene Intekening te openen,op de volgende voorwaarden: I. Jaarlijks zullen 'er drie of vier Stukjens, in groot ö"vo. worden uitgegeven, te famen een bekwaam Boekdeel uitmakende. II. Ieder Vel druks, zal tegen » Stuivers bere. kend worden. De Begunftigers dezer onderneming worden derhalven verzocht, hunne namen tegen den laatftefl van  van Stftembèr eerstkomende bij hunne refpeöive Boekverkopers op te geven; ten einde, dadelijk na het inkomen derzelven, met het Drukken van het twede Stukjen voort te gaan, om daarmede nog voor het einde van dit Jaar gereed te zijn. Veel over den aart en inrichting van dit Werk te zeggen is onnodig: de Schrijvers hebben zich hier*bver duidelijk genoeg verklaard in de Vourrede, voor het eerste Stuk geplaatst. Men bedoelt vooral den Nederlander, wiens fmaak zo lang door walgelijke hart- en fmaakbedervende vertalingen der voortbrengfelen onzer naburen bedorven is, meer bekend te maken met die voortreflijke voortbrengfelen van het oude Griekenland en Rome, die zo dagelijks onder ons geprezen, maar over het geheel zo fchaars gekend worden, en verder door korte verhandelingen of die voortbrengfelen zelven, of de gefchiedenis en levenswijze dier tijden op te helderen. Over de wijze van uitvoering, kan men uit het eerste ftuk oordelen, zonder dat wij ons op den een. ftemmigen lof van alle tijdfehriften in ons vaderland beroeren willen. Amfterdam 50 Augustus, 1803. J. TEN BRINK, GERRITSZ, Boekverkoper in dëiWarmoesJlraat, J ever de St. Annejlraatj N°. 175.  M ENGELSTUKKEN. geschiedenis van de zijns en moesten* zijns. Door een beroemd Oudheidkenner. (Uit het Engehch.} De familie der zijns en moestenzijns verliest zich in de grijze oudheid, en hare nakomelingen vindt men overal in de gantfche bekende wereld. De familie der eerïlens intusfehen, matigt zich de verdienfte aan, die der laatlten, in getal en invloed, ver te overtreffen; eene aanmatiging, welke ons des te minder verwonderen moet, daar de zijns overal aangemoedigd en begunffigd Werden , terwijl de moestenzijns, over het algemeen genomen, een veracht volk bleef, dat, aan de Hoven der grooten koel behandeld, zich te rug trok, en, in hutten eii aan eenzame plaatfen , vriendlijk werd ontvangen, waar hen echter het lot ten deel werd, om in het verborgen , afgefcheiden van de wereld, te leeven en eindelijk vergeten te worden. De oorfprong der zijns is ongelijk duisterer, dan die der moestenzijns. Zij zijn, wel is waar, uit de oudfte tijden afkomftig; maar men bemerkt toch weldra, dat *er, voor de eerstgenoemden, de een of andere ftam van de laatstgenoemden voorafging, en dat aan de zijns dus het voorrecht van den oudften adel niet toekomt. Het behoeft ons niet te verwonderen, dat deze beide familiën, die zich op voorrechten van zoo verfchillenden aard beroemen, over dit voorrecht hevig getwist hebben en fteeds onëenig bleven, üe zijns pochten geduurig op hun groot aantal, op hunne daaglijks toenemende menigte, en hunnen magtigen invloed; — de moestenzijns, daar en tegen, ftonden hun toe, dat zij klein in getal, waren en weinig magt bezaten, maar roemden op hunnen hogeren adel en eeuwigduurenden ftam. Alle middelen t alle wapenen , die de boze geest der tweedragt flechts uitdenken kon, werden gebruikt, om dezen krijg voord te zetten; — openbare oorlogen, geheime list, drijfveêvn. deel. mengeest.no. 12. LI ren  530 geschiedenis van de zijns en moestenzijns. ren van eigenbelang, gronden en geleerde fchri'ftlijke bewijzen. Tot bier toe heeft 'er nog geen vergelijk, gëené bevrediging of verzoening tusfehen hen kunnen plaats grijpen. De redenen hier van zijn de volgenden: De moesteinzijns naamiijk, een vredelievend, goedhartig flag van menfchen, kunnen geen verbond van vrede met de^zijNS fluiten, dewijl dezen veel te hoogmoedig, haldarrig en twistgierig zijn, en volftrekt niet "begrijpen willen , dat hunne meerderheid in getal eer tot nadeel dan tot voordeel van het geheel verflrekt , nadien, juist daardoor, het Rijk der domheid en vooröordeelen onverftoorbaar gemaakt, en de vrijë loop van rede en verlichting gehinderd wordt. Het is waar, de moestenzijns namen, van hunnen kant, niet zeiden toevlugt tot geweldige middelen, verwierpen alle trapsgewijze verbetering, en drongen op de vernietiging aan van de gantfche familie hnnner partij. Natuurlijker wijze wezen de zijns, met verachting, voorflagen van de hand, die, van trap tot trap, met gematigdheid gedaan, meer aanneemlijk en , voor den hoogmoed der menschlijke natuur," minder grievend zouden geweest zijn. Hoe bcrisplijk, intusfehen, hunne hevige drift , hoe Hout en onmatig hunne eifchen ook wezen mogen, nogthands overtreffen zij de natie der zijns, zoowel wat de vcrftandlijke vermogens, als wat den aanleg van het hart betreft, onëin« dig ver. En, om die reden , hopen en wenfehen wij ook hartlijk, dat de moestenzijns hunne talrijke heertellende vijanden, eindelijk eens zullen overwinnen. Deze hoop kon veelligt iemand te ttout, deze wensch te wreedaardig fchijnen; wij moeten daarom kortüjk de gronden en redenen , die wij daarvoor hebben, aanvoeren. Van de vroegfle tijden der fabelachtige zoowel als der waare gefchiedenis af, waren de z^ns fteeds de hoofdoorzaak van al het onheil, dat 'er, in de wereld, gebeurde. Dereden hiervan is grootendeels in de wilde, woeste en barbaarfche manier van handelen te zoeken, waarop zij zich, jegens de moestenzijns , gedroegen. Zij waren, van ou'ds her, de fteunpijlaren van alle dwaasheid en onzinnigheid; de oorzaak van allen twist in de Staatskabinetten , op het flagveld en het theater. Zijbemagtigden zich (en doen zulks nog tegenwoordig) het voorrecht, om waardigheden, eereposten, magt, ja eer en roem zelfs uit te deelen; een voorrecht, waarvan zij  geschiedenis van de zijns en moestenzijns. jji zij een nauwgezet gebruik maken , om omvaardigen voord te helpen, trouwlozen en woordverbrekers aan ^e moedigen, en den regtfchapen, wijzen man agter uit te zetten? Zij geven den toon aan de vermaken en modes dcrklederdragten, makende de eerden lastig en verderflijk voor des menfchen geest, en de laatften voor zijn 11 Groot1' uitgebreid en menigvuldig is bet kwaad, dat zij in familiën en bij enkele perfbnen (lichten, die eenen goeden wil hebben en goed handelen zouden , zo neu de verderflijke invloed en het Hechte 7°OTbeeld„.fj^ foort van menfchen niet in den weg (tonden. — £ij zuu bet, die vaak twee volkeren tegen elkander in de wapenen drijven en aanzetten, om eikanderen te vermoorden, oifchoon zij geene vijiindfchap tegen eikanderen in het hait koesterden. En, om het register hunner misdaden zoo volledig, als mooglijk is, te maken, zij zijn het, diebeianrde; deftige lieden in — pronkers en gekken herfcheppen; en oude vrouwen of bedaagde tantes verleiden, om de lonken en den opfchik van jonge laffe meisjens naar te bootfen. Zij brengen mannen van aanzien in age tchandelijke gezelfchappen, fporen hen aan, om kleinigheden naar te fagen, cn boezemen hen die gemoedsgefteldheid in, waar door hen, gelijk zeker geestig Schrijver zegt, „ en„ kei hunne voorvaderenen de itamboom van een paard van eenig belang zijn, enz. Alle deze trekken uit de gefchiedems van de zijns verraden niet zoo zeer dwalende begrippen , als wei een voldaden gebrek aan nadenken en opmerken. Zij weten , naamiijk, zeer goed, dat hunne listige (treken en ontwerpen tegen de gezonde rede en een rijp oordeel niet beitandzijn; maar, juist om die reden, vrezen zij deze wapenen het allermeest; juist daarom wenden zij alle pogingen aan , om den menfchen de dwaasheid vpi een verdandi«- nadenken voor te houden , overtuigd , dat hunne magt en heerfebappij over bet menschdom alleen op eene algemeene gedachteloosheid en domheid gegrondvest lb'Dc charaktertrekken der moestenzijns, daar en tegen, zijn veel beminlijken Dit goede volk is yerzoenlijb, bedaard en ordelievend; haat de dwaasheid en ondeugd; achten bemint het verftand, bet nadenken, en ftreeft 'er bijzonder naa, om welzijn en geluk onder oe LI 2 raen-  532 GESCHIEDENIS VAN de 7 JNS EN MOESTENZIJNS. menfchen te veifpreidcn Wanneer men nu, naar aanleiding der gefchiedenis, deze betere foort van menichen uit ditoogpum befchouwt, zoo ontftaat 'er natuurlijk de vraag: „ hoe verkregen toch de zijns eene zoo „ groote overmagt op de moestenzijns, in opzicht tot „ hunnen invloed op het menschdom, daar het ftreven „ der kiatfren, om de fom van gelukzaligheid in de we„ reld te vergrooten , toch zoo duidlijk blijkbaar is 2 tiet andwoord op deze vraag, is , ov.r 'het algemeen, onbetwistbaar ,. in de meerderheid van getal geleeen die de zijns uitmaken, waardoor hunne magt en invloed, moet. WijZe ' Z£er gr°0t e" uit^ftl-ekt worden Want wanneer eene meerderheid noch gronden noch waarheid op hare zijde heeft, zoo bezit zij evenwel magt, om te beflisricn , en wanneer de zaak ééns beflist is , lijn waarheid en gronden geheel overtollig. Wilde men zeggen , dat de nakomelingfchap 'er nogthands onderrichting in vinden zou , zoo bedenke men, dat de echte, waare zijns zich nimmer over dc nakoraelingfchao bekommeren, dat zij veel eer jegens allen, die voor hen leefden, eene diepe verachting, en jegens allen, die na hen kol men zullen , eene volflagene onverfcbilligheid gevoelen en aan den dag leggen. _ Een andere grond van den grooten invloed der zijns is , in den aard en de natuur van hunne meerderheid omlegen. Die beftaat, naamiijk, uit perfonen van randen aanzien, welken de menigte gaarne volgt —- uit perfonen van magt en rijkdom, welken, lederen oogenblik , honderde aanhangers en dienaars ten bevele liaan. Niet zelden zijn zelfs de geleerden, ciie men, van rechtswegen , op de kjst der moestenzijns zoeken zou, leden van deze meerderheid. Helaas! leert eene oude ondervinding ■ reeds,.dat de mensch de plaats, hem door de natuur zelve aangewezen, niet altijd behoorlijk bekleedt en dat vaak een famenloop van verfcheidene omftandigheden geheel ttrijdig met het waare belang der menschheid, hem uit zijne plaats verdringen. In zeker ODzicht, kan men dus ook den voorfpoed der zijns uit'de beguicheline eener, hoewel bedorven e en verkeerde, geleerdheid, verklaren; grondllellingen beletten alle vriendfcbaplüke nadering vaii beide partijen tot elkander. Voor het overige, fchijnen de meeste mehfeben eene verborgene »eiging te hebben, om zich tot de partij der zijns te Haan;  GESCHIEDENIS VAN de ZIJNS EN MOESTENZIJNS. 533 fl»an- vooral vindt zulks bij de inwoners van groote ftej 'i rv ftam der moestenzijns groeit daarom ^J^^teJSffhS van de hoofdfteden, offchoon r 25e o^S^S^Wg en menigvUÏdigen omgang met de -roote wereld, ftaag enigermate verbasterd is. bet iet zeer merkwaardigs inde gtfchmde* nis dier beide foorten van menfchen, dat de moester zhns tro s het-voornoemde overwigt der zijns eeniX-mate bloeien en den bevigften tegenftand gelukkig Saah kSeii. Dit fchijnt zekerhjk vreemd imuw die frhim verdwijnt, zoo haast wij bedenken , dat de ve voh£fcï vroegere tijden gedempt en doorwgze wetTen bcteuoehl is. In vroegere eeuwen zou die zucht 1ed ren MofsT.NZijN uitgeroeid hebben , en het is te verl^in InrVr in de vijftiende en zestiende eeuw, no°"e n enk e van'h n is overgebleven. Tegenwoordig word z , wel is waar, door de meerderheid hunner H%&5 «aar zij mogen toch overal vrij omwande vvo en en werken; eene omftandigheid, die meer SveXièn laat, dat. zij zich, in het vervolg, verS?,JSSaS zullen: want hun geheel betoverend yoorkon^mótrhen; vi-oegcrof later, algemeene liefde en a'ïe!"! ^de'daad reeds, door middel van huwelijken onder elkander , gefchied. Eenige moestenzijns S door echtverb ntenisfe» met zijns , hoofden van een ni uw en veelbelovend gezin geworden, naamiijk van de wiSÈnZIINS , van welken weder de zoudenzijns een " vreèsKb.wankelmoedig foort van menfchen afftamv eesaejui erg als d ook op verre na niet 'zoo vol geest en moed tenziins. Hoe zeer dit volk zich ook, van tyd tot tnd , vS de k bisters losmaakt, waarïn bet, tegen zijn wil en Tvertuigi. g, geklonken ligt; zoo maakt het, thands ten Sefdfr familie van de moestenzijns nog met veel Sr "net verliest veeleer, door laf hartige krachtloosheid, Swerf, waarvan het zich, wanneer het zijne vermogens maar eenigermate wilde infpaunen , zeer ligt zou kunnen Verzekeren. , , Terwijl de zoudenzijns , wier goede oogmerken , voor het overige , niet te miskennen _ zijn met de moe s t e N z ij n s in nadere verbintenis traden gaven zij, aan een paar andere foorten van eene dubbele ink!het beftaan, die, in Ibmtnige hoedanigheden, naar LI 3 uc1"  534 GESCHIEDENIS VAN DE ZIJNS EN MOESTENZIJNS. beide ouders aarden — ik meen de 7,m»«c or, ^ De damvader der eerden n voomSl bjk ontworpen* plan, e:, verhevene, moed ge beflu ten den; de ftamvader der laatften, daarentegen in het fpoedig uitvoeren van alle de befluiten, dodfn eenden £ nomen. Met groote verwachting verbeidde men de Gevolgen der verbintenisfen, waarin zich hunne Kinderen t ge talenten waren ; en men bedroog zich tri die verwachting ook met geheel. Niet langgeleden, ecVer ■ ontlbnd 'er eene zichtbare en merkUjke verl oelino- tuï fchen de beide familiën, die veroorzaakte, da de hi wcluken onder hare kinderen hoe langs zoo zekWr en in ï X!& $ ee"e andere gelige omdaudigheid hjk . ongelukkig, een gedeelte van den ftamboom hunner familie verloren. Deze aanmerklijke gaping in hunne "eflachtlustis zeer te beklagen. Een opmerkzame Mik op ' dezelve toont, dat de gezamenlijke familie der ge veestzijns, - eene verwijderde tak van die der moJstfnzijns, waarmede zij, voor vele eeuwen, Vereenkd waren met groote duisternis omringd is lier is thands bnna onmooglijk , om de onderlinge bloedverwant! fchap van beiden juist te bepalen , en te toonen, vvTar zii begon en waar zij eindigde. Zulks is , om d e reden zeer onaangenaam, dewijl de zijns, in onze dSeS' gaarne zouden willen bewijzen , dat 'zij naauwer °dan hunne party, met de geweestzhns vermaagdfehapt waren Konden zi, dit doen, dan dond het nfet goed met de zaak der moestenzijns. Maar, gelukki» kWn de zijns geen wettig bewijs van hunne nadere'afkomst voorden dag brengen; en vermoedens doen in eene zaak van zoo veel gew,gt niets af. Ook drijdt reeds het 4 he le charakter van de zijns met eene wettige afkomst van de geweestzijns, hoewel het zijn kan,"dat 'er, 5 vroegere inden,, wel eens onwettige verbindtenisfe. en luiuelyken tusfehen verwijderde takken van beide famihen zijn gefloten geworden. Thands  GESCHIEDENIS VAN DE ZIJNS EN MOESTENZIJNS. 535 Si iSfens de «rantfctie wereld onder zich verdeden, Hl 'Xz?rf^S*^«» *«->en, handelw5f5 n c! JS élke hinderpaal UgtUjkte boven komen. Hij vóriehè eH« e» voorll fléfhti in de gefchiedenis der v ö .meeuwen, de handelingen deroewemizijns. na; SS ïóordE, door hnnnen geest bezielen, vo ge hnnnfdengdên hunne rtandvastigheid na, en vlmde alta &faS deïgd, elke fchoone handeling, waar zij die Her voorfting, zuUen aj hun doel bereiken, en, door der vooripewitis» ^ntfelie wereld hervormen. Bnal5Unn£^1 ooïdez' bdSe hSvorming al eens nietbent hands knn°e k onzer veelt tot verhaasting ï? tf«„ J J 1 Zijn, wanneer het hen niet Z 1 trefLTst wof den -^ Zoo vindt men ook menfchen , die van hit goede, dat zy doen willen, veel fpreken, ZtS voornemen te beoefenen, maar hunne voornemen ?o! ten uitvoer brengen. Anderen, van eenen ede er aard zeggen niet veel, maar doen' wat de "ori4flech4 voornemen ; doch het getal dezer goede ï c n t flechts klein en charakterloosheid zoowel als ona? "denker fiS^^)**^*A2g" neiü in denken fpreken en handelen, wordt hoe lan£s fpreekt Z1Chtbaar" Men handdt «KÏSï ïïS va?mdeu°dd ^iT'fe^ 2i£ meJn °P de voorbeelden van aeugd , die ni vroegere ti den zich vertoonden Verhevene, charakters zljn'er geweest; menVZdz zelven naa en worde goed en groot, gehjk die waren wat wn'onze pogingen ftó-jprdrsa Wat WIJ met™ — «denlijk goede menfchen. Dit  geschiedenis van de zijns en m estenzijns. 53/ Dit omtrent is de reeks van gedachten bij den Engelfchen Schrijver, ontdaan van het zinnebeeldig bekleediel. Mijn wensch is, dat zij den lezer, ook in deze overzcttincr , — welke misfchien, door de vertaalde Lngeltche hiertoe opzetlijk gemaakte zelfftandige naamwoorden , tare's; fhould — be's; might - be's; would — bes; faids; doms; have — beerfs) wat (lijf geworden is , hetgene ik niet wel wist te verhoeden, — bevallen mogen"niet alleen en vermaken, maar ook aanfporen, om het gedacht der moestenzijns gelijkvormig te worden, waar toe veelligt het lezen der Romans kan medewerken die men, onlangs, in Duitschland, in eenen geheel nieuwen" fmaak * gefchreven, en waarvan men ook reeds eenigen 'vertaald heeft, in welken , naamiijk , charakters van menfchen gefchetst worden, zoo als zii behoorden te wezen, gelijk van eliza, rob er t, anton, enz. Zo die charakters maar niet te zeer worden overdreven, en, daardoor, hunne kracht, om ter navolging aan te fporen, verliezen. iet naders over den hik.. Daar ons wederom een middel tegen den Hik ter plaatfin°- is aangeboden , betlaande in een lepel vol goede Wijnazijn, zoodra men gehikt heeft, ingenomen, wanneer de Hik daadlijk zoude ophouden, zoo hebben wij hetzelve, even als het vorige (*), wel eene plaats m ons Maandwerk willen geven, maar tevens nodig geoordeeld, voor de zulken uit onze Lezers , die geene Geneeskundigen zijn, te moeten aanmerken: i. Dat bij den Hik altijd eene krampachtige aandoening van het middenrif en niet van de maag plaats hreft. , „ , . 3. Dat de oorzaken dezer krampachtige aandoening fomtijds in het middenrif zelven , niet zelden in andere deelen , en wel meesten tijds in de maag gelegen zijn. 3. Dat deze oorzaken zeer verfchillende kunnen wezen, als gulzige en onmatige inzwelging, allerhande fcherpe ftoffen, wonden, ontfte'kingen, breuken, ontwrichtingen van de bijgelegene beenderen , aandoeningen van het zejiuwgeftel, enz. 4« Dat CO Zie N. Vaderl. Bibl. Vilden Deels ide Stuk, Bladz.2-/6. U5  533 iet naders over den hik. 4. Dat de genezing van den Hik dus eigenlijk beftaat in het wegnemen van deszelfs oorzaak. 5. Dat, waar dit ondoenlijk is of niet fchielijk en gemaklijk genoeg kan gefcbieden, het bedaren van den Hik eigenlijk te pas komt, ten einde zich van deszelfs onaangename gewaarwording te ontdoen, en deszelfs nadeelige gevolgen voor te komen. 5 6. Dat alles wat kramp ftillen kan derhalven een middel is om den Hik te bedaren, als krampftillende geneesmiddelen, gevoel van koude, kitteling, pijn, hartstochten, afwending der aandacht, enz. 7. Dat deze middelen palliiitiven zijnde , dus niet lastiger moeten zijn dan de Hik zelf is, en niet dc oorzaak vermeerderen noch ongemakken voordbrengen mogen. beknopte natuurlijke historie der russische bisamrot. Dewijl dit aardig diertjen, om verfcheidene redenen, zeer merkwaardig is , zal eene kortbondi^wow.diettjen geven. Gelijk bijkans alle d,e£11JToi heeft ook dit zijne bijzondere namen, naar de verfciSenheid der landen, daar het gevonden wordt, SS. In zijn eigenlijk Vaderland noemt men het, vvfgen zijnen reuk, en wegens zijne geftalte: overhet: alSeen de Rusfifche Bi famrot i maar in Zweden den SS Den Ouden was het niet onbekend en het lX bij ben gemeenlijk onder de benaming van de hutten. ^cbrfó/X«C^& naar zijne uit- en inwendi*e°SL Zijne geheele lengte van den tip zijner fnuit tot h« uiterfte van zijnen ftaart, bedraagt zestien duimen en S lijnen; welke laatfte maat alleen dc fnu.theeft en de en" te van den ftaart maakt zeven lijnen uit. De kop is zeer klein, en driekant. _Dezelve gelijkt volkomen naar den koo eenerwaterfpitsmuis. Het m rkwaardigfte zintuig van dit diertjen is zijn Tromp, of, eigenlijker, de trompachtige voordgang^ $ Seben Mammal, p. itf [P- 9- G**M* M> mAtDROVRANDÜS;WOUMIÜSi , O N STO H, en RAIJU S volgends chisii exot. Mus aquaticus exottcus.  54© BEKNOPTE NATUURLIJKE HISTORIE, fnuit; die ongelijk langer is, dan die der waterfpitsmuis ol me der mol, en ook de lengte des kops der mol een derde overtreft. Op zich zelve is deze fnuit kraakbeenacntig; maar zij is met eene huid bekleed, volkomen beweegbaar , regtlijnig , bijkans overal even breed , en ftomp uitlopende. Zij is op bare oppervlakte kaal, zwart van kuur , en gepunkteerd; maar van onder, en aan de zijden, met een weinig hair bezet; in het midden bevindt zich eene kale, witte, driehoekige «roef Aan het einde der fnuit zitten de beide Neusgaten, die door eene kraakbenige affcheiding taamlijk veile verdeeld zijn. De Muil, gelijk de kop, driehoekig, eng, is met nairige, digtgeflotene, lippen voorzien. De Tanden van het diertjen zijn merkwaardig. In het bovenfte kaakbeen heeft het twee en twintig, naamiijk, twee inijtanden, en aan iedere zijde tien baktanden, of kiezen. In het onderfte kaakbeen , heeft het een gelijk getal tancien, maar vier fnijtanden, en aan iedere zijde maar negen kiezen of baktanden. Wij komen nu tot andere deelen. De Tong is lèig tolvormig, en ftompüitlopende, maar op de oppervlakte met kleine fteekwratten digt bezaaid. Aan den muil en de kin heeft het diertjen lange , witachtige Borftelhairen, zonder orde geplaatst. De Oogen zijn bijkans even zoo klein, als die eener veld- of fpitsmuis of mol , geheel met hair begroeid Zijn Hals is buitengemeen kort en dik , maar het 'Lijf nog onvormlijk dikker, dan eene opgeblazene worst • de Borst is fterk, en zeer gewelfd, met twaalf Rib. ben. De Beenen zijn zeer kort , en zoo digt aan den romp, als bij de mollen: dan, in hunne gedaante en inrichting gelijken zij veel naar die van den bever en otter • omdat het dier meer in het water en flijk, dan op het land leeft, r * Aan de Foorvoeten heeft het vijf teenen, met eene zwem. huid tusfehen dezelven verbonden; doch zonder eeni<* hair. De Klaauvven zijn bijkans zoo lang, als de teenent door middel eener veel langer zwemhuid met elkander verbonden. De buitenfte rand des voetblads is met hordeis begroeid , die wel tot bet zwemmen overtolligmaar tot het graven des te noodzaaklijker zijn , opdat dê voeten niet gekwetst worden. De Staart gelijkt naar den ftaart van den Kanadafchen Ou-  DER RUSSISCHE SISAMROT. Sé% Óndrata (*) meer dau naar dien van eenig anc1er .cliel% Hij is zwaardvormig, en aan den wortel rolvormig te famen getrokken. Aan deszelfs randen, bijzonder boven, is hij ihijdend fcherp; maar over en over met ich'ubben bedekt. De hairen als die van den bever ^Onctrata , en otters van verfcheidene foorten; digt, fijn , zacht wolachtig hair digt aan het onderlijf. Boven op is de kleur des hairs donker aschgraauw; alleenlijk is de rand , der oogen en ooren witachtig, maar onder is alles wit en glansrijk, gelijk zijde. ' II. De ontleding zal ons met het maaklel van dit dier■ tien eerst recht bekend maken. De huid onder het hair is fneeuwwit, glad en zacht; op vele plaatfen twee lijnen dik, en bijkans kraakbenlg. Onder dezelve is bijkans geheel geen vet; maar des te duidlijker zijn de huidfpieren te zien. , De fnuit beftaat uit een rolvormig knorpelbeen. Aan deszelfs zijden zijn de (terke peezen of fpieren des muskels, tot uitiïrekking en buiging derzclve beftemd, opdat het diertjen met de fnuit alle mooglijke bewegingen maken, en daarmede vreten zou kunnen. De kraakbenige gehoorgang beftaat in een vlak gewelf, welke flechts het halve trommelvlies bedekt. In den ftaart zijn de merkwaardige deelen begrepen , die den fterken reuk geven. Hij is, naamiijk, van de fpitfe af, tot in het midden, met eene klierachtige fuoftantie gevuld. Op dezelve volgt aan de onderzijde des flaarts een klompjen van agttien a twintig blaasjens, hetwelke één duim lang, en bijkans nog één duim van het begin des flaarts verwijderd is. Deze blaasjens liggen over en nevens elkander. Zij zijn van ongelijke grootte en hebben omtrent drie lijnen in de middenlijn. Zij bevatten eene dikke olieachtige ftof of vochtigheid, die den (terkften bifamreuk uitwaasfemt, en die, hetwelke zonderling is, in geen ander deel des - diers gevonden wordt, bijaldien het niet met den (taart beftreken is. De ftaartklieren fchijnen deze fubftantie af te zonderen, waartoe een groot bloedvat, onder de wervelbee» nen des fiaarts voordlopende, het nodige bloed levert. Ten aanzien van het bijzondere maaklel des ftaarts, wijkt (*) Castor (Canadetifts) Tibclhictts LlNtl. De Muskusrpt. ERXlebek Mammal. 444  £S$2 BEKNOPTE NATUURLIJKE HISTORIE wijkt dit diertjen van alle tot hier toe bekende dieren af. foisfchien beeft deze ruikende fubftantie met de zirok of muskus de zelfde medicinale krachten, aan welk dier ons diertjen ook in de inwendige gefteldheid en in den reuk meer, dan aan den bever gelijkt. Men krijn uit een diertjen gemeenlijk een fcrupel. ° Nog eene merkwaardigheid vindt men in het affchutfel van de voorkamer des harten, naamiijk: het opene eironde gat, ter wijdte eener lijn, met een valdcurtjen voorzien. Ook de Botalüfche gang groeit bij bet diertjen met toe; weshalven bij hetzelve de omloop des bloeds, ook zonder refpiratie, beftaan kan. De darmgang is overal even wiid , en naauwlijks meer, dan twee lijnen in de middenlijn. De blindedarm ontbreekt het diertjen ten eenenmaal. De lengte van het gedarmte is des te aanzienlijker. Zij bedraagt negen voeten, en overtreft de lengte des ligchaams twaalfmaal. Ten aanzien der maag en des darmgangs, is dit dier van den bever en de ondrata zeer onderfcheiden, welken beiden blinddarmen hebben. Aan de veldmuis en den egel gelijkt het daarin meer, en nog grooter is zijne gelijkvormigheid met de mol, welke ook geen blinddarm heeft. III. Zijne levenswijs betreffende, houdt het zich, gelijk de bever, de otter, de waterrot, de ondrata, en de waterveldmuis, gaarn nabij het water op. Bijzonder zoekt het de zachtvloeiënde riviertjens of meiren , en maakt aan de fteile oevers onderaardfche gangen. Dezen hebben beneden de oppervlakte des waters eene opening, die fchuins in de aarde in de hoogte gaat: zoodat het einde derzelve, daar het nest is, door het water niet kan bereikt worden. Alleenlijk in het voorjaar, wanneer de drift om te paren, gaande wordt, komt het diertjen aan den oever van het vaste land. Zijn voedfel neemt het dier eenig en alleen uit het Dierenrijk, gelijk zijne tanden en gedarmte reeds aanwijzen. Het geneert zich voornaamlijk van de larven der waterinfekten ; bijzonder van bloedëgels , welken het door middel zijner fnuit uit het flik opwroet. De bijzonderheden van het diertjen zijn, behalven de reeds gemelden , nog de volgenden. Wegens he maak fel zijner voeten en zijns ftaarts , kan het zeer goed zwemmen ; maar des te bezwaarlijker is deszelfs gang op het land. Ook kan het zeer goed duiken, en we-  DER RUSSISCHE BISAMROT. 543 wens het opene eironde.gat, en datdeflagadergang met loe°gegroeid is" , zeer lang onder water blijven, en , gek* de ongeborene kinderen, zonder refpiratie leeven. De reuk is zijn fterkfte zintuig, door welken het bijkarfs alle zijne behoeften bevredigt. Want zijne oogen zijn zeer klein ,' en ongemeen kortzichtig. De gehoorgang bijzonder kort, en digt met hair omgeven. Dewijl het gew^onlV biikans alttjd onder de aarde, en in het wam leeft: zoo behoefden deze beide zintuigen bij ons diertjen ook niet zoo volkomen, als bij andere landdieren teJSnn'Vaderland is voornaamlijk Rusland, alwaar het metst aan de Wolga, aan den Don , en aan de wateren en meiren,welken met deze twee groote rivieren gemeenfehap hebben, gevonden wordt. Noordlijker dan zes en yuftio- cn Zuidlijker, dan negen en veertig graden breeote , ziet men het aan die wateren niet meer; gelijk ook even zoo min aan den Ural, als den Dnieper. Intusfehen wil men, dat het ook in Zweden en Lapland huisvest. _ Van zijne voordplanting, en het getal zijner jongen, en de wijze van opvoeding, weten wij mets. . Zijn vijand is voornaamlijk een taamlijk groote visch, mis of Wentelaar genoemd. Dezelve verflindt het geheel en al. In de visfehersnetten pleeg het zich ook dikwijls te verwarren, en gevangen te worden. In zijne gevangenfchap is het wild, fchuw en bijtend. Zijne ftem is als die der rotten. .... Dan onder de huid heeft dit dier nog eenen gevaarlijken vijandin taamlijke menigte, naamiijk, den zoogenaamde» breden lindwurm zonder leden voornaamlijk, nabij de klieren , welker vocht de wurm fchijnt te zulgenGeheele klompen vindt men aan den hals , onder de fchouders, enz. zelfs in de maag worden zij aangetroffen. De langften houden gemeenlijk drie voeten ; dikwijls zijn zij ook inaar drie lijnen lang. De breedte is omtrent van eene lijn. . ■ . Schade doet dit diertjen den mensch niet het geringlte: want het vreet noch visch, noch kreek. Integendeel is het nut, hetwelkchet fticht, en ftichten kan , ongelijk meer ; doordien het de larven der waterkevers- en andere infekten verteert. In Rusland maakt men van zijn vel geen ander ge- Cj Faficola intestinalis linn.  -44 beknopte natuurlijke historie, ËN2. S DAN* X: 1 ' % 9U Vermids wij gezien en bewezen hebben, dat de *i en *, in vele gevallen, zoo wel voor Vokalen als Confonanten ■ Gebruikt worden, zoo is de vraag, of die letteren in deze woorden, het zij eerfte of tweede Wortelletter zijnde, als Vokalen of als Confonanten moeren uitgefproken worden ? Omdat 'er geene overhalende redenen tot verandering zijn, zal ik hieromtrent bij bet oude blijven, en de ' en ■>, het zij eerfte of tweede Wortelletter, Voor Confonanten houden. Doch dan moet men opmerken, dat immers de 'n eerfte Wortelletter bij toeval m eene Vokaal overgaat, indien men bij voorbeeld iQifa ?p gelijk gewoonlijk gefchiedt, uitfprcekt. $• 92. Wanneer men op de Vokaliteit of Confonantie der leWe> ren acht geeft, dan beftaan de woorden van deze Conjugatie uit drie foorten. in fommigen is de eerde Wortelletter eene Vokaal, de tweede een Confonant, rüN*» njn, fhV' in anderen is de eerfte een Confonant, de tweede eene Vokaal, rVD, rUT. Jtt het derde foort heeft men twee Confonanten, «53, ^5» ~'*/">- — pt maakt eenige verandering in de Kortklinkers, die nodig zijn bij de Praeformantes, of bij de Wortelletters zelven, om Un> tti deel. mengelsT. no. ia. M m (fi*  54 BEDENKINGEN TEGEN EENIGE REGELS , gefproken te worden, en daarom zal ik van elke foort een Paradigma opgeven. S- 93- I. De Woorden van deze Conjugatie, waarvan de eerfte Wortelletter eene Vokaal is, hebben noch in het Worteldeel , noch tot de Praformantes een Kortklinker nodig en dus alleen maar in de Adformantes on [H en foms n' Van deze foort is het werkwoord nW doen, maken het gebrniklijkfte in den Bijbel, ontbrekende daarvan alleen 2*. Pnet. en de 2». p|. f. Futuri et Imperativi, en hebbende om deszelfs daadiijke beteekenis ook een lijdelijk Deelwoord. Ik zal daarom dit woord tot een Paradigma ftellen, en de drie ontbrekende voorbeelden regelmatig invullen. VOORLEDEN TIJD. Meervoud. Eenvoud. vr. m. vr. m. b. m *>m } m 3. b . c ™» l *. b. WV ) ™m» ■» TOEKOMENDE TIJD. Meervoud. Eenvoud. vr» m. vr. m. c itswn wn ntswn s. rtwa b. nawc i. G E-  aangaande dë werkwoorden der HEBr. taal. 54? gebiedende wijze. Meervoud. Eenvoud. vr. m. vr. nu onbepaalde w ij z e. daadlijk deelwoord. Meervoud. Eenvoud. vr. m. vr. ta. l ij del ij k deelwoord. Meervoud. Eenvoud. vr. m. vr. m. $• 94- 11. De woorden van deze Conjugatie, waarvan de eerfte Wortelletter een Confonant, en de tweede eene Vokaal is hebben bij de Prcefortnantes, die Conionanten zijn, eene korte Vokaal nodig, om met den Wortel verbonden te worden, hiertoe zal ik wederom de korte e (■) gebruiken verg.$. 72. Van deze foort is het Werkwoord HIO zien, het 'gebruiklijkfte, terwijl daarvan alleen ontbreekt de tweede perfoon meervoud vrouwlijk van het Futurum, en een voorbeeld van het Part fmg. faem. Het eerfte zal ïlc regelmatig invullen, tot het laatfte zal ik het manlijke gebruiken, gelijk ook bij het voorgaande Paradigma gefehied is, en mij daarover nader verklaren in de Aanmer- fa'Dgen- Mma  348 BEDENKINGEN TEGEN EENIGE REGELS, VOORLEDEN TIJD. Meervoud. Eenvoud. vr. m. vr. va. (£*h emo b. r ron ? < rvrm 2' TOEKOMENDE TIJD.. Meervoud. . Eenvoud. vr« rn. vr. m. ! cwin nxm 2. GEBIEDENDE TV IJ Z E. Meervoud. . Eenvoud. vr- m. vr. m. ONBEPAAALDE W IJ z' E. rnKi, ini, run DEEL WOORD. Meervoud. Eenvoud. T- rn. vr. m,  AANGAANDE DE WERKWOORDEN DER HEER. TAAL. 549 S- 95- TTT Geluk de woorden van deze Conjugatie, die uit «ett eenTkZ C^r^an golven Keer in oen IM**^ bijnen hebben die allen met ^SSSenvol, neer wij die lange In eene korte *otJ atacnveiJ d «ends §. 47, dan komt dit o vereen,met de voo van fommieen dier woorden, die noen rta i ; „,„„r hebben, & Tl, Sn. ft, *n dan isde * £^ _ Indien de Adformans eene Vokaal is, of metéene Vokaal begint,' dan moet, zal de klank van de Woitel ^ ongefehonden en hoorbaar blijven, de tweede WortelletZ , volgends §. 53 , een Dagesch forte hebben, f», ^Indien wij dat nu ook in ^.^^^^ digZie hier dan tot een Paradigma het gewone woord VOOREEDEN TIJD. _, , Eenvoud. Meervoud. vr. m. vr. mi b. ^ nnb: S b. m <■ ^ Mm 3 ToE"  55° BEDENKINGEN TEGEN EENIGE REGELS, TOEKOMENDE TIJD. Vn m- vr. m. GEBIEDENDE WIJZE. Eenvoud. VT' m' vr. ra. ONBEPAALDE WIJZE. DAADLIJK DEELWOORD. Meervoud. , J&envoud. 7' m- vr. m. LIJDELIJK DEELWOORD. Meervoud. , Eenvoud. *n n uitgaat, dan vvordr die n meestem^ bioot^ weg-  aangaande de werkwoorden der iiebr. taal. 551 XXXII? I. S Gij hebt mij gemaakt. Job X. 9, e'ich fomtijds wordt 'er een ^-^e—et woord en Adhxum ingevoegd. ™stf^%xXJh 6. 21; Cde vrees) is mtj.overgekomen. Job m. 25- J 25. De Imp. Hiphil van FpJ. 1Hie^1CJinen° iiceft hen dit Ex. XV: 5- ^ï^jRvS^S^^ woord doen teekenen met een CO P W ten de Afetie «Wen ^ "^f™ d "Si S„ tct on ») 2 *»"• l„i7,,', latex (raa it.-) , vinden wij fm». nflW' nnTI' "'^„Ta? Woorden, welker tweede Wortelletter eene *fSfisSS3B!5SÏ5Gfc Con- ibnnnten z'On, vinden wij IWl Hn=n, nTO3. Hff». nm. rwu. W»> nra. nrta, nmn. nnat, nn». fin». nn*. nnip, hirf». wm. nrra. .nra-, nr«'p. nmn, nm^W.pnp.nWT.rg»  552 bedenkingen tegen eenige regels, Moetje» wij na uit die groote menigte van voorbeelden met befluiten, dat de Woorden van deze Cöniugatie? waarvan deze 3» f. pm. niet gevonden wordt in "den Bijl bel, by vooroeeld, ncn, op de zelfde wijze geconjugeerd moeten worden, en derhalven nrpn* Zo ja is het ï"„g^gtrvf,f0Ut te?en ««e Conjugatie, wanneer men nV! r{' vra 2, voor de derde perfoon, viouwlijk, aanziet? vergelijk de volgende tien aanmerkingen over de JJeerwoorden, ju In woorden, welker laatfte wortelletter een SïSjL >? «'« de >«? Adfortnantis wel eensin een getioliken ; althands hiervan zijn deze twee voorbeelden, rtfm voor n/TVl Gy zy/j a SAM. X: ii', en • r' nr.V00] .?n"n *# JE *• XXXVIII; 17. ' 5- Ue Aajormans 33. ƒ,/: pne/. 1 fa i„ deze Conjugatie nu cn dan \\ zoo lezen wij Deut. XXXII: 37, von ^^«*w*f bêtgenei^XX^VII: 40 en zeph. III: 12' TOTl is. Alen brengt biertoe ook Pf. LXX1I1: 2, volgends de in den Text ftaat i}ÖJ; maar indien men ^ voor het eenvoud manlijk , en nKW voor het eenvoud vrouwlijk neemt, in welk Genus het voorkomt job. XXXI: 7, dan heeft men de geheele verande.nng der Rabbijnen niet nodig. Tot de Niphal wordt gebragt VU] breiden zich uit; Num. XXIV: 6. Waarom is het geen Kiü? fot den Uiphil behoort VDDH a&' Lfe* fmelten, jos. XIV: 8. 7 6.£>e V. ph Pmïri, die meest 1 is, is fomtijds V, fomtijds jv en fomtijds p, van het zijn deze voor! beelden 1 ^ tweemaal voorkomende, tob. XII- 6 sJi hebben vrede en M CXXII: 6, W &g VDln 2*/* vergelijken, jes. XL: 25 en XL,VI: 5. Van het fc^&fe heeft men deze voorbeelden, Vyfa ^3 zij zien het niet sis. XXVI: n, ]>oy zij ' zullen wenen, job. XXXI: 38 en jes. XXXIII: 7, öy zullm tg piete komen, jes. XXXI: 3, piflgft zy drinken, Pf. LXXV1II: 44, fpg2fi gij zult vragen, jes. XXI? ÏVmn £y z»# vergelijken, jes. XL: 18. Van het zijn deze twee voorbeelden , pjy g// z«// 5 I1: l6' " 8. De uitgang van de a«, />/. j» °?\fóIH* tijds * als: >W 1*»; ^ # £\afn& l'Wnds eene andere m JER* XJ' p, van nnrv d Mhitivus van deze rn9„'iml n5óh uitgaat , maa/ altijd , behalven Wee ande°re uitgangen^ in de.ParaeUgrnata gdhdd, S^b^ege? SfifnS?T?gfs m. XIV: ii van de Rabbijnen op den ^kbau ÏÏt de n, dat het niet kan wederlproken wor- %èolZ&%:k rek worden, gelijk de onzerj gedaan hebben; noeh mj*^J^J^?J^£ wSen^^^ijk P^tó.'S= bf* * worden nu u) &c1jjr /, ^ rv^-vi ^/r borden, cn dan volgt van zelfs, dat de bkedwreker M"t SK3 de Accufativits moet zijn , terwijl het een onzin Soïve^zatoi/den bloedwreker of ««01» de bloed, wrekers voor de doende perfoon te houden. Staat dit een en ander vast, dan moet men rwnO sN3 0f , ImetfonflUW vertalen «e» debloedwreE vermenigvuldigt , en dan hebben wij ttnenhfimtti , A ma vs emblijven onzeker, wie dat doen zou, of ? iL 'n et betrekking tot den Koning, die hier in den Sci perfoon aangefproken wordt door het onmidUk voo gaande *» «m» Grf, en dan leidt ons de  554 bedenkingen tegen eenige regels,' gewone uitgang ya? de tweede perfoon n» van zelf om «S*» en 1 pi,-; is dan geen Infinhivus Anomalus rnnr zfWno0" en ^ ze vertaling, en Grammattce en Z ^ ™ dm HiPhil ™ ™0 NnLcJ DltJ1S llct Specie geheim van het gems Nodofisfmum van den Heer schultens, p. 3g*S \J!rÓZt% ?ü deZe ^"Matie, welker eertte WortelW IS" 1S ' eIV Waar™n deze zes ,-IJP bedroeven of rif£ * rUcr?on Zljtt' fihieien, nog eenige weige overbluffen hebben in den Hebreeuwfchen Biibel dft d?^8Te-T5n^ in deze fpichs, behalven K die'n 5et Prttertofm een Confonant is, door de bi komende Przformantes van het ^«r«« als eene Vo. kaal wordt uitgefproken S]*T,.Wl. DM- Voor het oveWl%xiv. ftre^atiS,..en ™ "ij zullen uitplunderen. 30 , welke beiden om het Jdfixum D de n Servilis verliet zen haan gelijk met piEW. k-OJ, enz. 16 Waaróm worden die Woorden dan Dupliciter Imner S'S^Lr^mcn aI,e w°»ei-SrSdrSs:. kende? ' M §dCne 01lderl'cheidene Conjugatie» {liet Vervolg en Slot in JY°, 13.) ES*  Ü4EKN0PTE HISTORIE VAN DEN TABAK. BEKNOPTE HISTORIE VAN DEN TABAK. mijne B^^W^ShSd waar te nemen zij, wel eene bijzoïdere V^ W^ z00 fterk is, en zulke dat een kruid,hetwelkemenschlijke ligvreemde , zulke P «bjke w«Mgen m g ^ chaam ^^«liïi^f'PSSfcto vinden, dat breiden, en zoo ^«l^^^^e'ïïdt, dan het gebruik menig een liever ^gj^JfS, toen de mode Va" ftJffiS^SSS be^n door te breken , gelijk van het Tabakrokuii overa g anderelanden, zoo in Spanje. wFrankr^y mj ^ . 6 ook in de Pruisli^ Smten , reeds ^ de zoogenaamde Ta^ff'e^ daarvoor eene jaai^jb- fche pacht van A i Eur0pa tot Amerika, ErAZ1Jn Sdtot Sa, van China tot Conftantinopel , van Amerika tor IfflWi" Lo-.den — van den Iróvan daar tot Berlijn , PanjS en Lmde .rf kees tot den .fu^f^Sifttoe, - in alle landen des aardbodems iabM d d deze wereldbe- de is het nog met ze er Jan?cle e , ^ roemde plant ontoekt, en ^» f^ni ontdeklingsh»t*. kend geworden is. - E ne ™ocu ^ ^ ^,^S,dbovenSeren, tot kennis van het algemeen gebragt te worden. van de meni* ^■^S&^t^SSS^ tijden, bijzonlU f d Se lielVt der laatstverlopene ol agttiende der in de laatite ne M droevlge, eeuw, ged^.f^nvoudiS ïegraven; offchoon het in eene treurige ^^^«"^etfctódiSné cntrlekUiet te ontkennen is , dat wij venwic, (*) Nic*ti*na, Tti'dcum t'mti».  558 EÈKNOPTE HISTORJE VAN DÊN TABAK* iSfdï & ons nadeel en ver¬ ben.' 0«Joi2Vïffi b?ivShS' geleerd heb- Wijn , noch thee, noch ï'ffi? ™ ,beeJd ' "och brandeandére gcrieflfjkhec en>zcl ft £? £nwJ^Ce^ën.' of veIe genaamde nieuwe Wereld gevondenTeS" S* in di? Z0°' 200 algemeen gebruik gekSalvèf P?e in eei1 ze aan de nieuwe wereld ^Tu-- , e r.aDaksPlant: de- hand, de naam Tahnk J? • « aariut 1S ' nader* en hare vrS zoo a,'emet^Sd^^'6 PIantgejehiedde ur het begin SS^^.00^ Dk nings van l4nkrijk bij ^fi^^SfJf1 K door cenen Portmrclchen 0ïï]r\J oJ 3al' had fchen Koopman, nia ancSffibS 'hr mflen Nederland- foor»  BEKNOPTE HISTORIE VAN DEN TABAK. $59 foorten van Tabak, als, bij voorbeeld Petum Optimum, CnïoeneEu;opeërs ^£J^^i2 de Wilden bun zoogenaamd K,«V J,^ 11>(loil. zich met die zeldzame gewuu LFNG genaamd, verëenigen. Een Engelschman, nagzijne te_ begreep ze het eerst n Vff jj * A Vaderland, ruekomstin Engeland, vele Leerlingenm J ino-ansr. Szonderheid vond de gewoonte van i»^«»™SCÏ tmg hunne, ftudiën naa oe B tabakroken zoo gelukg VBSSt* ^d7H0llanders ™ Éne^^^ hiertoe meende men gj***» den uit Virginië moesten gehaald worden, uocn SeFïndeliik is dan ook de kunst, om den tabak wel te be- ^Tfcbriekïn des tabakS Z°° m£' Xuld£dat me„ voo de onderfcneidene foorten naauwSK nol°namen -enoe-heeft kunnen uitvinden. Dus heeft nS,nofivoo?b\em 5-3?,' SS& foor. men verkiezen «0. Het «onderlingTte M, datgj-  m BEKNOPTE HISTORIE!» VAN DEN TAÈAlï*' ^t^lt^ÊT* deec^ foort te hebben; «I De zoogenaamde Kanasfer-tabak beftaat uit echte dm - In SIS "0,™ de SPM aarden vW/«- (*S. bestewuSiS11 heef? T" de g^oonte, om 'er de ocbic rollen uit te nemen, 'er oog van te trekken en ™ ïef dioornrannSerd ™ ****** —en- ^*fn,Srb1i^nk0nien ^SgeIijks n°g echte Tabaksio en, rnaai die op eene andere wijs ingepakt ziin TV l ï XS/^^11 inSewondeuJ, e^Tma^n £? tri,'nir f T"?- waa™ede zij toegebonden zij,,, be. Kaan uit versch of nat buflèlleêr. In liet eerst ziin dfe SrSé;/"^^11 gemk^ e" -" krSïtt innen trekken. Maar wanneer zij droog geworden ziin en uit de korven komen, zijn zij zoo gard , dat Het' bijlen moeten in ftukken gehakt worden J le Lima, in Zuid-Amerika, Copdat wü 'er dit no-r bijvoegen) heeft eene zeer oude en niet minder vreemd! gewoonte met het Tabakroken plaats. Zij beftaat h5n dat alle de vrouwen aldaar, zonder önde^dRSX. ƒ«» van l abak m den mond houden. De oorfpron- dezer gewoonte ,s binten twijfel voordgefproten uit eene b-eerte, om de tanden zuiver te bewaren , hetgene de naam der zaak zelve genoeg aanduidt: want limpion is van het Spaanfche werkwóordr/^w, welk eigenlijk zuiveren, reij^l lSS:^rl-k0mttf~ Deze/^Wzij-nkléS lerjens tabak, d e vier duimen in de lengte, cn negen Innen m hunne miadenlijn hebben, en van buiten met zeer gO garen omwonden zijn, hetwelke zij, naar mate de tabak lltZZt Ver,te.e'-t ontwinden. Zij fteken deze limpi0ns met het eene eind m den mond, en na 'er een weinig van ge. &£Pr?I*ÜeVel K-antster: want het woord is van het Spaan. Ca"™«, hetwelke eenen korf of mand beduidt,afgeleid.  BEKNOPTE HISTORIE VAN DEN TABAK» jol gekaaüwd te hebben, wrijven zij daarmede de tanden j welken, door dat middel te gebruiken, zeer fraai, wit en zuiver blijven. Het gemeene volk , hetwelke altijd gewoon is, de beste zaken in een misbruik te veranderen, Vofereri deze gewoonte töt het hoogfte toppunt. Wanneer mcii die gemeene vrouwen, ihet een rolletjen tabak van ander • halve duim in de middenlijn, bij aanhoudendheid iri haréri mond ziet, zien zij 'er allerverfchriklijkst leèlijk uit. Hbt ichijut, als of Zij zich zéïven willed mismaken, oih daardoor dc limpibns der dames in prijs te doen Hijgen. Deze gewoonte zoowel, als het roken van tabak, dat ook onder de mannen aldaar ih gebruik is, is oorzaak, dat 'er cene groote menigte tabak in bladen in die ftad verteerd Wordt. Die limpions wurden van tabak Van Guaijaquü; gemengd met een weinig van die, welke oVer Panama ii'it dc Havana komt, gemaakt; en die, welke tot het roken gebruikt wordt, komt uit verfcheidene andere plaatfen van Zuid-Amerika. Dat de Tabak in de Artfenijktinst, op verfcheidene wijze to-bercid , een zeer fchntbaar hulpmiddel zij , zal niemanddoclienen; maar dat dit zelfde kruid, door hetzelve te roken, genoegzaam bij het geheele menschdom, eene zoo algemeene waardij verworven heeft, en bij zoo vele en menigvuldige behoeften gantsch onontbeerlijk geworden is is hoogst merkwaardig, en kan niet als eén bloot geval beichouwd worden. Men neme Hechts in overweging j aan hoe vele menfchen de Tabak inde bitierfte armoede, in het ongunlfigfle Weêr, bij de walglijklte bezigheden, enz., moed en tevredenheid verfchaft? Wanneer de dagloner, na eenen zuuren arbeid, de krijgsknecht, na eenen moeilijken tocht, de pcstiljoh, de jager, en anderen, hunne pijp tabak kunnen roken, Ontzien zij noch weêr, noch Wind noch moeite. Ik heb het dikwijls beleefd, ze*t ten Vermaard Reiziger, wanneer ik des nachts op den postwagen bij flcchre en gevaarlijke wegen aan plaatfen kwam, alwaar de postiljon zelf bang werd, hoe hii 'er zou doorkomen; dat hij Uil hield, eerst eene pijp aanftak * en dan zeide: nu zal het wel gaan. Menig geleefde kan niet denken, ten zij hij zijne pijp röke De handwerksman kan, zonder zijne pijpte roken niet arbeiden; en wanneer men dus alle de Handen doorgaat zal men bevinden, dat bijkans het geheele menschlijke schacht onder dc heerfchappij van dit kruid ftaat, — vaii vu düei..mkngelst.no.- 12. Nu jjier'  563 beknopte historie van den tabak. hier tot den Amerikaan , die geenen bondgenoot aanneemt, tenzij hij eerst uit zijne pijp gerookt heeft. Men overwege verder de verfcheidene takken van Koophandel , waartoe het tabakroken aanleiding geeft. Wie is in Haat, om alle de foorten van tabakspijpen op te tellen. Men neme Hechts die, welken uit onderfcheidene foorten van potaarde gemaakt zijn. De anderen, uit zee- of meerfchuim , en uit hout 'bereide pijpenkoppen , zijn nog ongemeen veel talrijker; en in vele kramen en winkels van kooplieden, ziet men gehele kisten met aiphabefifche porceleinen pijpenkoppen van alle mooglijke grootte ftaan. Voegt men bier nu nog den handel met allcrlcië, meer of min kundig gemaakte, buizen of pijpenflelen voor de gemelde pijpenkoppen bij, waarvan menig kunst-,hoorn-, of ivoor-draaier alleen zijn beftaan beeft; en vervolgends nog dien met andere noodwendigheden, tot het tabakroken verëischt, als van dozen, ftaal of vüurflag, enz. enz., dan kan men de lommen niet meer berekenen , welken de geheele tabakskraam jaarlijks in omloop brengt. Intusfehen heeft de tabak ook zijne vijanden. Koning jakobus de eerste van Engeland fchreef eene bijzondere Verhandeling tegen den tabak; cn, in onze nieuwere tijden, heeft de verdartelende weelde, vooral in andere landen buiten onze vcrëenigde gewesten , dit heilzame tijdverdrijf, matig gebruikt, uit vele gezelfchappen, die voor galant willen gehouden worden, verbannen. Doch men heeft reden om te denken, dat, na verloop van tijd, de tabak echter weder over de weelde zal zegevieren. De alöm beroemde Natuurkenner lin«,eus fchijnt, insgelijks, geen vriend des tabaks geweest te zijn. Ten minlte ftrekt de volgende plaats , uit eene Verhandeling van dien geleerden Man over dit kruid ontkend (*) , juist niet tot aanprijzing van hetzelve. „ De nuttigheid," fchrijfthij, „welke het gemeene wezen van den tabak , als een artijkel van Koopmaufchap aangemerkt, trekt, is genoegzaam bekend. Een in zijnen eigen aard vergiftig, Haatverwekkend en Hinkend gewas wordt, behalven door fommige heimlijkbeden, door eene halve verrotting , door het vleeschachtige gedeelte der kasna , cn andere middelen toebereid , geperst, en geeft (*) Men zie Ahhandlungen der Konigl. Sckwedifchcn Akttdemie der Whfenfchaften. XV. B. S. 45.  BEKNOPTE HISTORIE VAN DEN TABAK. 5«3 die 'er niet aan gewend is, ^lzelkXtUslcPen s deze ken en ftoelgang veroorzaak ' "dUfe J^er fcl,atbaar plant, gelijk vele andere' ^^0:^ Jn behoórüjte geneesmiddel, wanneer het wel %d , en ki n maat gegeven en genomen wordt. DJoverig_ des tabaks ter bewaring VOOI ^^^^^^ »~5^*^* hongeren nood, Zijn allen bekend." ««lifril*. Hinkend, TVT-nr boe een in zunen aard venijni-, ■> 1U ,. wa^en ^^J^^SA ï zaam, zoo gemeen met .alleen, maar «JJ tabakr0. dig geworden S, dat zij, wj»^fvLden , dikken we geleerd hebben,, en lmaaiv mum den mensch in de daad. zeer WPÏ*^ ai vallen , om te geven. ApATH IIS EN STOÏKUS; O. HKTKCJIÏ RAKÏEIC DER LIJDZAAMHEID. mra en gedrag de P^'ïtSÏHlSSl de toffe ten of eenen zucht te lozen^ verdroeg. ^  5°4 Apathus tf* stoÏkus- Leermeester ter Se a"g? M?le trok hem iijh loosheid der droeT H gS St e° h^fIShdd' en de ders 'er niet meer waren Zo Sn! J .df fijne ou- andering in ziin S 7 • ec"Igc zicI]tbare vertot ahdwöordf ^fttf&W Aprrilüs 1,ieröP nadien hii 0p den -7eIyks we veröloed had^ vangen; doch datV ".t,jd gtcne brievc" bid onthij 'van' gedachten w 's d M ^ f 'prükcn had • eigenaar zijnïe geuSèn vi ?en fe,^ • ?tt* was/die iL&^^^ff.* ,i en daar mijn vader eci ïlS J Testament zijn ^msMÊm viel hem in de r-de %h Ir ■ , te v°orkomcn, „ hij hem) overdhet'veS£«^S^ „ wekenj gij in de wereld had?"- ,, vvS'd?W?->'' ,, heer .' Chernam apathus)? „ Zoo nl imkh ïl""„ nnj geleerd, inik.müi^L^^^SS^ ^^ „ derwerpen, en mij gezSd dvZZ 7Ï gheid moet on-' om« d?te Ö£fe ^45^ jongeling, die, waarfehijnlijfc:, met het S Pl! JJ ,d7? zend  of het echte charakter der lijdzaamheid. 5^5 yend ponden Sterlings ; en hij dacht dat uit "enduizeiid Sen Sterling het kostgeld der Dame konde betaald Kden,S I üsfchen bepaalde zij hare genegcidieid met ot eenen enkelen minnaar, en meer dan ^2™%™$ eetuta van toonclen , die weinige mannen kunnen aan ËSuwen , zonder aandoeningen van wraaklust te gevoeen Al wat men, bij dusdanige gelegenheden , hem zag toPn was ziih gezicht daar van afwenden, een deuntje u iC- Z d°e aanmerking befluiten dat het vkesch zwak is Wel haast werd zijne tafel omringd van een Itel blozende iougetjens en metten?. en afAthus fW«cj het hoofdniet niet het onderzoek , of cr-ere lendenen waren, maar vergenoegde zich? zooaib hU z ch pleeg te beroemen , met het doen van zijnen pgt, door hun den buik vol eeten te geven en hen vanueae ?rte voorï en. Toen de kleine* fnappers den bereikt hadden, dat niemand hen ™^Vgn^on aanzien, werden zij van ccne kwaardaardige kindei ziekte SnaSst, en de een na den anderen ten grave. gefloept. D.-eduurige oppasfing der moeder, ter deze gelegenheid, Ken" koorts ten gevolge, welke, nevens eene zwakefd door eenen gevorderden ftaat van zwangerheid v«ooiu zaakt, in den dood eindigde. In het einde, APA*H"* loosde eenen zucht, en floeg zijne oogeii op - op het uzient van de rekening der Begraafms onkosten. Riteend wederwaardigheden bejegenden apathus alle welken hij met fchijnbare kloekmoedigheid heeft verei ïeu Thands zijn zijne jaren merklijk aan het klimmen ; doch n zijne gelaatstrekken is geene verandering te beduren hij zingt nog zijnen ouden zang, rookt zijne pijp en drinkt ïijne flesch , en lacht met de dwaze ttervelrngen , die over'de wereldfche zaken het hoofd laten hangen. Aldus levert a p a t h ü s een treilend voorbeeld op van dit vermogen om tegenlpoeden te verdragen, hetwelke m OwevoelSgheid zijnen grondflagheeft. Stoïkus zal ons van de Lijdzaamheid, als eene deugd befchouwd, een onderfcheiden denkbeeld geven. t £S mis het tijdilip dat dé geest begint te denken, onderfcheidde zich stoïkus door eene hoedanigheid, we ke, in k ndereo, fchroomSchtigheid genoemd wordt. Nimmer konde hij in eene kamer komen, waarin zich een talïik Schap bevond, zonder zijne ver e genheid aan S tg te leggen, doo^fterk blozen. 0P de School  apathus en stoïkus; wachtte hij zich voor het begaan van miswazen , meer Uit vreze voor fchande dan voor ftraffe. Ö,n kort te gaan , eene meer dan gemeene aandoenlijkheid , tenviil f rbevenft\e genoegens deed 'fmaken, uvide hem chkmaals aan de hevigfle boezemfmartc bloot. WWaldus gemeenzaam te zijn geworden met droefheid Hoewel met rampen onbtkend, verkreeg bij eene hebliikheid om rampen te verdragen , eer nog^eenige zware onheilen hem getroffen hadden. 6 Stoïkus was tot een geleerd beroep beftemd, hetwclke het gros van het menschdom aanmerkt, als boven de »emeene aanvallen van wanfortuhi zoo goed als verheven; maar indien 'er geene andere voorbeelden van de blondere wederwaardigheden van den Akademieburger \ooi handenwaren, dat van stoïkus ware alleen ieSn °v ^gegrondheid van zulk een gevoelen te beJK: Van ee» blocdnjk geftel zijnde, "helde hij over om den goeden uitflag voorüit te lopen : en uit kracht eener onderneemvolle geaardheid, had hij weinig lust vergenoegd neder te zitten, zonder een aanmerklijk aandeel in letterkundige vermaardheid. Door deze zucht bezield , waagde hij het, zich op den fmaak van het publiek te beroepen, en zond met 'er daad een opOel van groote vermende inde wereld. Doch vermids het gcfchnft ecnige volkbehagende bekoorlijkheden derfde vverct aan hetzelve eerlang niet meer gedacht * Een onheil van dezen aard moge vceliio't 'm bet oodes Koopinans of des Fabrikeurs veracbtlijk ichiinen. Zü die UiGfa m het zelfde geval hebben bevonden , hebben eemg gevoel van de bcezemfmart, welke den m stroostigen stoïkus folterde. Dit was de hoofdramp van zijn leven , en hieraan peinsde hij dag en nacht. Andermaal neeft h« het niet gewaagd, iet in het licht te «-even en daardoor geene aanleiding tot ergernisfe gehad aan dè ondankbaarheid van het veelhoofdige monfter : doch de rampen van zijn bijzonder leven waren talriiker «worden meer dan men zich kan verbeelden. De "dood eener be! minhjKe echtgenote , aanhoudende Hgchaamsöngeftefdneid, tekens te leurgeftelde verwachtingen , hebben famengefpannen om hem te verbluffen ~ doch vruchtloos waren alle hunne pogingen. Wijsgeerige overdenkingen wapenden hem tegen eiken aanval, en nooit vertrok hijzonder den bekoorlijken waas van vergenoegdheid, over zijn gelaat ver-  „ „ET ECHTE CHAEAETER DER LIJDZAAMHEID. 5«7 Dit is ^M^JS.^, kan echter, het SirteX^s^d^d befchouwd worden^^ losse GEDACHTEN. TTct gerecht, dat ik tit^f&f is eer alles , dan m eenigzins bei^aa^ch , ^.^^ vingen, - momenten fjMjMg" Derjltjke 1""*1> rtand of hart, n «en ett 0ns geheele leven gedachten, zienders blikken J™VL. j en m hooglijk «Ift ^«^.vn00i^d voor altoos voor ons ftraalgewaad , en, ,; " ^and^vo ^ ^ V^SoV^ fcllviftvasthonden. 3*, ^^^^^ m£t VUUr' " geest. , ^^^^^^^ dikwijls diep KUjkkf d 7 en werpt hij dan het . omdat fail vernuftig is- ^^^^aar hij bewaart het zorgvulfcherpe mes met^,hpMIwe|^", of in het fchrijn van een goed nart, en i«j f> fl kg en met meer goedwilligheid. Mcn  anger hoe meer de kïïïSanfiï^ * *ien ' dat' hoe ' v **,» met verlor, voo* veel erger, Mijri beste vriend zcide mij eens: mogt kunnen uit de welekl Ut T/-Ctecn cha^ktei> fefpr o/ Raadsheer, j! m\f ' P'f 'S' aIs Proveranderlijk zecfenlifke 1" ff ^vestigde, 0n, een levendig gevoelen Ir' ^WV25» waartoe biï Wel vieröle,^ rell, ^^^f^'^^A^^mf, wegers,, met een tóoötSK® * ^ ec!?Ifte bu<* ï»?t gloeiend ijzer vJr?y?SS V^WW» ™t heid, van haat, vif v^f ™- ^rechtvaardigheid: niet op'de # °» op de invvendigfce diepte der ziel. «fvWR» mktf De tekst is het thema, dé varknt™ ,■• ï ftver denzelven, maar in ehS SSS 'n de Pred^atie terdoncï kunnen vvederiinden il ?°> ^en Iiet th™A dezelve tot het zelfde kmnTrWSZ^V'}^' ^ geene vaiiatiën, maar extravagantien. ' Z1}" hct- „ Het fehoone bii het goede " «iLajL j ~ . , tk zpu metgaarn het fehoone van heW ******** en Lhristhjken Godsdienst gefcheiden Sn 1 ~ Van den pene Aesthetifclie GodsverêeS , V . Ik 2011 daarom verflerde kerken - Ynaï n Pf g, W€n^ - fa wel lijk aan Jedige wagS,° of ?,JÏ°eSte fteenhoPen, garoerende ö^ekgke S *«£n ~ e£ne Pleg%% ej^„J]artWend Voor l f'g e/ ■ • ■ ei» s^ejie dr°Pge deruonftratie. Voo*  LOSSE GEDACHTEN, 5^9 Vnnr een gedrukt gemoed kenne ik bij ondervinding , geen krachtiger verïigting, dan zich met het onderwijs van onfchuldjge kinderen bezig te houden. Gij vraagt, hoe het met de moraliteit van het meerder deel van het verlichte gedeelte van onze Natie gedóld zij? Hier is het andwoord! „ Wanneer men van iemand zegt, hij is een duive* van een kerel, dan nemen al en den hoed af; maar zegt men, hij is een eerlijk man, dan janhen zij; en wanneer men zegt, de man heeft een go°edhart, dan trekken zij zelfs den neus op _ Het gevolg hier uit denk ik, dat vnj duidluk is. Sijstheme en enge fchoenen — ik kan ze geen van HU den verdragen, want ze drukken beiden, Ons weten is fluitwerk [wij kennen ten deele]! zegt de Apostel, maar het was vooï agttienhonderd jaren. Thands heeft dat Itukwerk een einde, alles is m fijstheme oebra^t — maar het is 'er waarlijk ver van daan, dat dit fijsthemewerk het volmaakte wezen zou , waarvan eaulus daar fpreekt, Daar zijn menfehen, die hun gevoel, zoo onder de yerfiandsfchaar houden, dat hun hart eindelijk eene tabuta rafa wordt, [zonder gevoel is] zo 'er nog- wat overblijft, dan gelijkt het naar eene gefchorenc beukenol taxis heó-o-e. Weg met zoodanig eene fijmmetrie l Ik verkies boven dezelve een vruchtboom, al heeft hij ook bogten en knoesten, Veelzijdig zij uw hoofd — veelomvattend uw hart; veelzijdig in het denken — eenzijdig in doen. Eene ellendige deugd is die negative, die uit natuurlijke of verftandelijke onmagt ontftaat! Indien anders aan een ligchaam leven kan worden toegekend. Wij moeten ' ■ Nn 5 l^ar  57° losse gedachten. haar brengen tot het zedenlijk onvermogen, om kwaad te Indien de leer van jesus Godsdienst van haren fHch- Hollandfchen Tmn gehjken; in plaats dat wij nu daarin w nl,Ce" ld)a^Wrïik.eikenboschien, tot ons vermaak! wandelen , waarin wi, eerst, zonder dat wij zulks vermoedden, van de hccrlijkfle uitzichten op een weJafcewordenmaar tOCh bercikbaar Bokkig eiland verraschc De bitterfte ervaring, en die het meest aan het hart knaagt, welke een mensch van gevoel hebben kan is di dat hij van voelende zielen miskend wordt. Zwakke menfehen plaatfen hevigheid en boosaardigheid gaarn, nevens elkander, op een en de zelfde bank. Met een bloedend hart, heb; ik eerst beklaagd, dat goede eaele fehoone zielen, geroepene en uitverkorene planten voor den hemel, niet meer kracht, meer ener gie bezitten , dan men gewoonlijk in dezelven ontwaar wordt. Maar dat komt daar van daan, dat zij enkel lief. Je zijn, en het verftorende van de hracht vrezen en met bedenken , dat het nogthands wederom de zélfde kracht is, die opkomt Heer! volbreng gij uwe krachtin onze zwakheid. ° oJ Eene fehoone moeder, die over haren zuigeling nederbuigt, om zijne lachjens op te kusfehen — Ta het is om neêr te vallen en te aanbidden. A ne o  ANECD0TE VAN DEN GENERAAL W , pNZ» 57} ANECDOTC VAN DEN GENERAAL TEN TIJDE VAN KONINGINNE ANNA. M. D. te Rotterdam. neer W- verkreeg eene Vaandrigsplaats^ bij de: Ar- meeste van de Capitemen, we ken zoo, een men maken met hunne g106^/0^^^ medediu- op zijnen post zich vertoonde,^a^em^vanöhlli^ dienst met onderltlicidene , v. wit i f&n waargenomen te nebben, ginp de ii-ti *v hm verheven werd tot den rang van Generaal, en hem VE « een Regiment ongedragen Alnoevel zijn inkomen nu J^er vermeerderd was efde hi c ter met de uiterfte fpaarzaamheid, en zelts.aiegeil u, we£ hem de meeste achting toedroegen, konden ma  ANECDOTE VAN DEN OENERAAL W-^ te boven ging.' irn dea,riWnclkealJere^lniatio!,eid oen nogthands èrkehnen t hfJf m%est? ziine gen, ^p^StU^U^ e.Zljne ba"deii,,mer verleid was geworden nt 1 °a ^ geld ' ni°> vaardigheid te begaan —1 Tn daad van m^*- deS oorlogs betrokT gS? w- ^ • .la"fc de Winterkwartieren re R*nT n let-21,11 Regiment van den winter, waren £ kffirS™™1 ln het P^den aangedaan , vvanneèr "ii vn? , rC" aiet ^^««g Generaal ter m dcErna lt ES ,> ee?èt^aal bij bunnen even groote vér vnnfi J «genodigd werden ; mee ö ."as «l&ssP r komst begroet werden vonS J C" ^Kwekte welkte ziel, rt&^M^l*??* dende ui de o-pvnPip„c „„ zeiven, meer ingang vin- wijnen opgebragt: en daar de KéSalwi r 'ff?-** Aksks^s^nlet g-^nla^ gevoelens open te leggen. He; ffi!lun"6 vreemd voor, dat gij u over ni! Jseencn decfö Generaal; —en terKrtt™ï*iï}} venv°'u]ei'^ zeide de ikthandsdegelSeMlSS re gehouden, en hetgene zoo Sffie?aarfu'^ toegeichenen hebben, open re Kn ■ r • mPet weten , dat ik on moet dan den. ±*ln m^&^V^^i-^10 ^ fandel, welke werd ik genoodzaakt op te houlenTt" S ^ ■ .Edoch,  ÏËN TIJDE VAN KONINGINNE ANNA. 5?3 F doch ik was , door mijne vorige mislukkingen •zoodanig ter iiedergeflagen , dat ik 'er niet om denken koude , om mij zeiven in gevaar te begeven , van wederom iri dezelve gelegenheid te kunnen geraken. — Linde uk befloot ik, oin mij bij de Armee te voegen, en door liet beï'ahff hetwelke een van mijne Crediteuren, Voldaan overmun eerïiik «-edra% en mij over mijnen ongelnkkigen welland beklagende, in mij fteldc, verkreeg ik eene Vaandngsplaats. — Nu , olichoon mijne Ichukiëilchers te vreden waren , was jk verre at van zulks te zijn. Het denkbeeld, dat zijommij -deden hadden, bleef mij aanhoudend bij, en ik werd gewaar, geen genoegen te kunnen genieten, zoo lang mijne rch'ulden onbetaald waren. Gelukkig heb ik eindelijk dit oogmerk bereikt. - De laatftê paquet Vin Engeland heeft mij eeiie vólkomene ^uitantie van alle mijrte Lrediteu* ren mêdeoe'uragt, van al hecgeiie ik hun verldiuldtgd was , zoo wel capitaa! als interest. - Tot nu toe. bezat ik niets, dat ik recbtvaardiglijk mijn eigen konde noemen. Tot nu hebt gij mij befchouwd als een geftrengen huishouder voor anderen. Nu nodig ik mijne vrienden uit, om mij bij te ftaan in het genieten van een inkomen, hetwelke mijne behoeften verre overtreft. Ik twijfel geenszins, of mijne Lezers zullen met mngereedlig inftemmeu,dat het gehouden gedrag van den Generaal \\r_ Wezenlijk edelmoedig was, en dat het, over s menfehen verrichtingen in he: algemcene leven rechtvaardig te oordeelen , menigmalea zeer bezwaarlijk is. Den Staatsman wordt fomtuds lof toegezwaaid.i om genomene maatregelen , die zijne eigenen niet zijn , en een Generaal of Admiraal is menigmalen zijn roem verfchuldigd aan een gelukkig toeval , hetwelke hem , zonder 'er iet toe gedaan te hebben , bekroond heelt met eene onverdiende eir onverwachte eerbehaüng. — Maar de verdiende van den Generaal W— was zijn eigendom , en behoort op grooter waarde gefield te worden, om reden , dat het niet verzeld was met dien fchitterenden luister, welke des menfehen verbeeelding zoo zeer inneemt. Om tot deugd op te wekken, door al'malingen ie maken van overtrerfendheid eu waarde, is voorzeker hei; asuneemliiklle, zoniet het beste en krachtdadiglte middel tot onderrichting. — Om voorbeelden van deze tijden in tegenflelling of contrast van dit geval, onder de regeering van Koninginne anna , aaugeteekend, aan te halen, zoude eene onvoeglijke zaak zijn. —  S74- anecdote van EEn' russischen ambassadeur. zijn. — Ik veroorloof mij echter , ten einde dat denkbeeld van distinétie fjangsönderfcheiding) welke eeriige menfehen zich zeiven aangematigd hebben, uit eene foort van minachting voor de verpligtingen der rechtvaardigheid, te verminderen, te mogen aanhalen, dat bet voorrecht, hetwelke die van een hooger rang of manier van_ leven, in vorige tijden zich eigen maakten, in dit opzicht in zekere manier verloren is geraakt. Daar zijn hedendaags Kooplieden , die hun eigen geld doorbrengen, en dat van anderen, hun aanvertrouwd', verkwisten , met even koelen bloede, als die de beste opvoeding genoten hebben, en van het cerlte fatfoen zijn ; wij kunnen meer dan eene van die foort vinden, "die met even veel moed agter de toonbank ftaan de, in het aanzien van hunne Crediteuren, den hoed durven dwars zetten, als of 'er eene cocarde of pluim op ftak. anecdote van een' russischen ambassade ur. Een Afgezant van Rusland kwam aan het Hof van de Koningin christina, terwijl whitelock aldaar Ilefident was. Zijn eerfte gehoor bij de Koningin werd, na den dag welke eerst daar toe beltemd was, uitgefteld, ter oorzaak van een beletfel, op welks melding, de meeste Lezers waarlchijnlijk niet zullen kunnen nalaten te glimlagchcn. „ Het gehoor kon geen plaats hebben, omdat de Rus had doen weten, dat de kennisgeving van zijne Audiëntie hem eerst des morgens ten tien uuren gebragt was, en dat hij, vóór dien tijd, al zoo veel cqua vitae genomen hadde , dat hij reeds dronken was, en derhalven buiten fiaat, om dien dag Gehoor te hebben; verzoekende tevens , dat een andere dag bepaald mogt worden, en hij 'er vroeger kennis van ontvangen." — Zonderlinge veröntfchuldiging voor eenen Ambasfadeur, om openlijk aan een vreemd Hof ingebragt te worden ! Zou een Wilde uit Kanada het erger kunnen maken? het  MENGELSTUKKËR over het vreedzame denken aan den dood* Het is géwis aart zwakheid der menschlijke ziel te wijten 3 dat de meeste ftcrveiingen de gedachten aan den dood' zoeken te verftrooiëri. Wat zeg ik', het is aan zwakheid, of aan onkunde van 's menlchen waare be{temming, toe te fchrijven , dat dood en graf, als de akeligfte fchrikbeclden, zich telkens, vertonen, eh eenen treurig donkeren nevel, over de vroliikftë genietingen des levens, zoowel als over de helderfte uitzichten, verïbreïden. Ik zwijg van den cllcndigen Dwaas die zijne oogenfluit voorliet onbewolkte licht der duidhjklte waarheid dat alle zijne treden omdraait • van den Dwaas , die den Eeuwigen Oorfprong der ten ondergang hellende flolliikheid , lasterend miskent of krankzinnig tracht te lochenen. Dij moge het ecnftcmmige getuigenis van al het aefchapene door zijne honende gedachten, die,, al Wortelend rikt zijn etsen gevoel,.als aflchuwhjke misge1 boorten der denki'ngskracht, ontftaan , pogen te verdoven; hij die ellendige Dwaas , moge de voltooijiug van geheel Zuil aanwezen/in dit viugtig voorbijgaande leven , in deze reeks van oogenblikken, verwachten, en de vernietiging vn zijn beftaan vol dtiiiteïé verfchrikkingen te gemoet üddeveri Voor hem zijn de bronnen der vertroosting, onder de zwarte nachtlijke wolken des ongeloofs of des vooroordeels, vcrfchoien; en geen betoog, hoe krachtig ook, zoude in ftaat zijn, om den dood, als de blijde morgenichemerin"' van eeuwig toenemende volkomenheid, lil zijne ziel Ie doen dagen, zoo lang de geest gods, die de leer vanjESUs bezielt, zoo lang die krachtvolle geest der waarheid, niet geheel zijn gevoel, hetwelke door valfchc i-edenceringen in fluimering was gewiegd, opwekt, en zijn verltand door de volkomenfte overreding beheersclm Maar ik zwijg ook van den rampzaligen Booswigt, die, door de fnoodfte gruwelen bevlekt, voor het onzachlijke uur der vergelding, in het andere leven, te rug beeft, en Vol vertwijfeling de ftem des naderenden doods, door vii. deel. mengelst. no. ij. O o het  5?3 over het vreedzame denken aan den dooè. het luidruchtige getier van woeste b'üiteniporigheden zoekt te verdoven. Ja, ik zwijg van dén Rampzaligen, die door zinlijke lusten, zich,, als caien -laagüartigen Haaf laat klÜhVlêrfcii, die zijne eigene grootheid verzaakten zijne menschlijke waarde, zijne Vermaaglchanping met de Godlijke natuur, moedwillig verwoest, tértviji Se ifenri van onbeteugelde driften, elk goed bcginfel uit een onbewaakt hart wegfeheurt, en alle de zaden der deugd jammerlijk verdröoit. Zekerlijk voor zulke Ongelukkigen zijn de gedachten aan den dood folterende. Zij fpreiden verfchrikking over den gebeelen weg haa het graf, zij wapenen elk natuur, tbrfthijnfel met rustvermoordende dolken. De geringde ofgefteldheid, toch, verwekt bij den Haaf der zinlijkheid en der driften den verfchriklijkden zielenangst. En geen wonder; hij befchouwt den dag des doods, als liet afgrijslijke eindperk van al het heil, waarvoor zijne diep vernederde ziel vatbaar is , en als het begin van zijnen eindlozen jammer. De eenzaamheid is, voor zulke _ Ongelukkigen, eene diep inknagende marteling; want in de eenzaamheid zweeft de dood, in duizend verfchillende fchrikbeelden, hen voor den geest, en zelfs in liet midden der dartelde vermaken zien zij het graf in' al dcszelfs afgrijslijkheid voor hunne treden gapen. Uit het genot van elke vreugd ontwikkelt zich het folterendst naberouw , en het wroegend geweten vindt alom voedfel voor de helfche vlam, die het in den boezem van den vriend der ondeugd doet branden. Neen, verbasterde Natuurgenoten! voor u vloeien mijne denkbeelden, ter bemoediging of ter vertroosting , niet op dit papier. Nimmer, toch , kan zich uw hart met liet gevoel des naderenden doods bevredigen , zoo lang de dille zaligheid, die uit de betrachting, of uit het gehoorzamen der eeuwig zedenlijke wet voordvloeit, uonbekend is. Neen, zoo lang gij van dit leven geen recht gebruik wilt maken, zoo lang kunt gij niet vreedzaam derven; zoo lang gij uwe waare bedemming, om op den weg der zedenlijke volkomenheid te vorde;en, naamlijk, miskent of veracht, zoo lang kunt gij den dood uit geen recht oogpunt befchouwen, en zoo lang ook baart hij u verfebrikking. Hij, toch, die den weg, door den Godlijken je sus gebaand, weigert te bewandelen, hij kan. gèeuen waaren vrede genleun. Hij kan deji. dood der op,.  ÖVEft HET VREEDZAME DÉKKEN AAN DEN DOOt). 579 oprechten gewis niet fterven» of, door boetvaardigheid e re ine Godvrucht geheiligd, ingaan inde bloeiende pandiSn der onfchulden der blijdfchap. Vuurtg biddende Sn uwe verbetering, vüurig biddende om de verlichting van uw veilland, beveel ik u aan de eeuw.ge heide van Sm die den dwaleuden gadellaat, die zich over den ferendcn ontfermt, en de tranen des berouw.* als SvSL offers, liefderijk, aanneemt; maar die ook Keil der deugd, in eeuwigheid .urn de werkers d i f.ndèü*d niet zal chenken: want god s recntvaaroig ebwaarUüg; hij doet aan allen de vruchten inoogften ^M^vooflr^SuSnl die, .onder gewetenswroSin'J aan den dag der algemeene vergelding denkt, die Ss os, uwen Vriend, uwen Zaligmaker kent,aa^ bidt en bemint; doch die, met eene geduurige lmart, aan dffcbddiSvan deze zinlijke wereld gedenkt; voor u cenige doornen, die op uw ^«tón^^&i£ verdël&n. uwe uitzichten te verhelderen, en foor na bevoSii der Godlijke zielenrust, uw volmaakt geluk ■ tC wSmTS', zweven de gedachten aan deh dood u niet zelden, zoo treurig voor den geest, daar toch het EtÏÏ u overvoert in de nu önzi^*J^£*j* hoo«ere ^enietingeh, waar ftoorloze blijdfchap u verwacht' Gehechtheid aan het tegenwoordige leven, onopffidètóe Stóldiéö omtrent het toekomende, en eene kwalijk geplaatlte of overdrevene liefde voor bloedverSten c5 vrienden, deze zijn, doorgaands , de oorzaken van den onöverwiulijken affchrik voor den dag des doods , in zielen, die hunnen Verlosfer, hunnen Godinken Vriend en Verheerlijkten Broeder waarlijk onverderflijk liefhebben en door waare Godzaligheid trachten na te wandeen ' Doch, hoe nietig in zich zeiven zijn niet deze oorzaken ' de rede en vooral de Godsdienst, doen dezelven oo-eibliklijk verdwijnen, even gelijk de dageraad, even gelijk de onbewolkte zon, duisternis en fchemenng doet ylle?is waar, dit leven is een dierbaar getchenk des Almagtigeu, doch het is alleen dierbaar, omdat wij het Ss den bloèifemknop van ons eeuwig voordduurend beilaan befchouwen. Hadden wij geene hoop op een vol-  580 OVER HET VREEDZAME DENKEN AAN DEN DOOD. gcnd leven, clan, voorzeker, was liet tegenwoordige niets dan rampzaligheid. Wat is, toch, dit leven zelfs voor de fchijnbaarstgelukkigen'? Immers niets, dan een keten 'van geduui'ige afwisleling? Genot wekt nieuwe begeerten. De fcboonde verwachting baart Leleurdelïing. Rust is de moeder van zelf verveeling, en onrust is cie gezellin van vcrmoeijing. Het is waar , de Eeuwige Wijsheid fchonk ons eene in» . gelchancne driLt, tot behoud van dit voorbij ihellend leven. Door die'drift bli jft zelfs de dlendigfte aan het tooiieel zijns fijdejhs verbonden. Die drift doet de onnozelheid het gevaar fciiuwen; zij.doet den droefgeestigen den dood ontwijken, en de hand van den rampzaligen zelfmoorder fidderen. Maar verlichte Christenen mogen aan dit leven geene hoogerewaarde hechten, dan aan eenen Itaat van voorbereiding en geduurige ontwikkeling. Of zai de Landman het graan, hetwelke hij in de aarde ftrooit, opdat de verderving der grove, der omkledende, deelen de ontfpruiting van het oplevend viuchrbegmfel zoude bevorderen ; zal de landman, zeg ik, dit graan hoogcr fchattcn dan den-goudgeelen oogst, die hem welvaart en blijdfchap te gemoet ruischt? Neen, Mede-Christenen! ons leven is' hier een geduurig fterven, maar een derven ten eeuwigen leven. Dankt met juichende lippen Hem , die u uit de onaanwezenheid ten voorfchijn riep , die u het leven "fchonk, en door wiens befchermende zorg datieven, van het eerfte tijdflip, waarin zich uw aanzijn begon te ontwikkelen, tot op heden voordbloeit. Ja, bemint vrij het tegenwoordige leven, uit kracht van het onverbreekbare verband, waarin hetftaat met de eeuwigheid. Zoo bemin- iïéh wij de eerfte morgenfehemering, van eenen fchonen dag', wiens heerlijke: middenüuren, voor ons, ter zegepraal, of "ter gloriefeest bereid zijn. Ja, Christenen! bemint vrij het leven; het geleidt u ter zaligheid, gij zijt in de zinlijke wereld gezaaid; om voor de zedenlijke wereld op te bloeien. De verderving voedt uw wezenlijk leven. Zoo ras uw eerfte polsflag den loop des tijds begint te verdeden, zoo ras begint ook het uur des doods ute naderen. Uwe eerfte ademhaling is aan uwen jongden doodfnik, door, onafgebrokene opvolging, gekeetend. (£lke vermoeijing die fpieren en zenuwen 'verlamt, elke begeerte naa verflerkeud voedfel, iiaaverkwikkenden drank, of kracht her- dd«  QVER HET VREEDZAME DENKEN AAN DEN DOOD. 58- ventte wjgMoetw^en^ Mede.E^enamen^er ÏÏedigffl Wik op * •s«K& van dc Mi!Mékn, welken de Natuur, in ondc.fcheidene gewesten des Aardkloots, oplevert, en van de behulpfelén., welken bet vernuft van onderfcheidene Volken hun aan de hand geeft, om die Ziekten te Srt t Zf"n cjndcr2oA"i, hoe de Heer desge, ne rps zicii van dien regel heeft bediend, om de grenzen der VVetenfchap verder uit te zetten,'en welkeenebillijke aanfpraak hij verworven heeft óp den eernaam van den prosper alpinus van Frankrijk. fer voldoening aan hoog bevel, begaf hij zich naa Touhn om het opzicht te hebben over de nodi>e toebereidfelen, het vak der Geneeskunde betreffende, tot eene gcwigtige Expeditie. Het verhaal van zijn verblijf in die Zeehaven, getuigt van zijne werkzaamheid, vanzin vooruitzat, en onvermoeide zorg tot liet bijeen brengen van alles, wat dienen konde, om de troepen, op eenen langen togt, van welks oogmerk hij nog onkundig was te bewaren. ' ■ ^» Eindelijk vertrokken zij. De gehcele Vloot richtte den koers naa Mahha, hetwelke niet fpoediger in het oo<* gekregen, dan overmeesterd werd. Dc zieken werden geplaatst in het prachtige Hospitaal , in de Stad Faletta\ een edel gedenkteeken van de aloude- inftelling der Orde alwaar zieke fokjaten en matrozen, vreemdelingen, en arme heden van allerlei landaard of gefteldheid, werden ingenomen en met geene andere onderfcheiding behandeld, dan welke dc aard hunner ziekte verëischte De Armée vervolgde haren togt, naa 'de Kusten van fjnka< en on.fcheepte in het gezicht van Jkxandrie. ?L^MT%WSVdr1} 3angetast door Schorpioenen, £ grootte, de Europifrhe overtreffende, doqh de ond^vin- * ding.  historie der armêe van het oosten. 5%5 ding toonde weldra, dat dqrzclver deken niet gevaarlijkvaren , en dat die , aan zich zeiven gelaten zijnde,. geerfe nadeeliee gevolgen van eenig belang verborzaakten. Na het doorwurltelcn van geweldige ongemakken en vermoei'Sen! en het ondergaan van alle de pijnigingen d n dors't, in het doortrekken der ^Wogöjn^ Aksandrie van het overige van ^*g^?3g het Lcsrer in het gezicht van den Ntjl, bcgioate men. tt iSuchtig vreugdegejuich, en.^elk hep toe Om zich, terlésCc.liihg van zijnen dorst, 'er n te werpen. ' „ De onmatigheid in het drinken, welke velen van de ., iiaulchap zich veroorloofden , " zegt des ge nette „maakte hen ziek; maarzij leden veel meer, „ door het overmatig eeteii van Watermeloenen, p«/r£OtruUus, linn0 welken, ^US^SS^SA het behoud van het Leger waren. Zij die zich daarin te buien gegaan hadden, werden overvallen door !! eene onmatrge uitwaasleming, waarna zij in eenen ftaat vmasphyxia fthenëh te zijn; de pols was flaauw , raag, en bijiia onmerkbaar; de mond was bedekt me fchuim; hünne doodlijke ongevoeligheidwerd alleen .ik , afgebroken door trillingen, met ongel jk aan die. Wel, ken veelal met vlagen van vallende ziekte verzeldgaan; !! en doorgaands had 'er eene bate braking plaats. Hart? ' {terkende dranken werden met vrucht gebruikt. De verdopte uitwaasfeming , als een gevolg van kom,. , door de van tijd tot tijd wederkeereude overftyommg des S, veroorzaakte verfcheidene ziekten als lloodeloop en inzonderheid die kwaadaardige en geduchte too t va oogöndteking, welke doorgaands van blindheid gevolgd WBewust van de ongezondheid eener Luchtftreek, alwaar een van de verfchriklijkite en meest verwoestende geesfels van het Menschdom gemeenlijk geboren wordt:,en deerlijke flagtingen, aanrecht, bepaalde de Heer des genettes wel bijzonderlijk zijne aandacht tot bet navor, fchen der Pestziekte. De eerfte reekenen van dezelve, openbaarden zich te Jlexandne. Met het begin van het zevende jaar, werden te Damiate zeven perfonen dooi dezelve aangetast. De Heer des gën.e t te s prees crndig Jan, het verbranden van alle de goederen en klederen, die den helmetten perfoon hadden toebenoord; hij merkt te recht aan, dat het gebrek van geoxygsneerd murtatie* Oo 5 zuur,  5S6 eenige rjJZOXDERIIEDEN uit de geneeskundige zuur, dien maatregel voldrekt nodig maakte, en dat het gewone wasfehen, en blootfrellen aan de lucht of den invloed van den daauw, liet grondbeginfel der befmetting flecbts uitbreidde, in plaats van het te vernietigen, alzoo het daardoor te dieper in de doffen indrong. De gierigheid echter, meer dan onachtzaamheid , verhinderde meestal de flipte uitvoering van dien heilzamen maatregel, en bragt dus veel toe, tot het voordplanten der befmetting. Sedert lang is bewezen , dat het eenige middel, om den voordgang dier vreeslijke kwaal te duiten, is, de befmette perfonen in eene vóidrekte afzondering te houden, en nóch hunne ligchamen noch hunne klederen aan te raken, aan welkclaatdcn de pestftoffe zich tegereeder hecht, én te hardnekkiger vastkleeft, naarmate zij van eene wolliger doffe zijn. Bezorgd om de ontroering en fchrik, waarmede de kloekmoedigfte mensch, op het enkel horen van den naam, bevangen wordt, en welke de befmetting begundigt, te voorkomen, noemde desgenettes de pestkoorts eene epidemifche koorts, en verbergde, met overleg van de Generaals, die de expeditie beduurden, voor de Armee, aan welke de ontdekking den moed benomen zou hebben, den waaren naam van haren geduchtften vijand. 'Er moest eene onderneming gefchieden tegen Syrië. Vijftienduizend man trokken de woestijn door , welke Ap.lï van Afrika fcheidt. De groene toppen van Pa~ festina's gebergte, verkwikten de oogen van den foldaat, vermoeid door de onvruchtbaarheid der woestijn, en door de éénzelvige vertoning der Egyptifche voorwerpen, alwaar de grond, beurtlings verlchroeid en overdroomd, alleenlijk op die pjaatTen, welken digt bij den Ntj'l of deszelfs ta rijke kanalen gelegen waren, het groeiend Rijk in al zijne kracht deed werken. Midlcrwijl werden vele enkele perfonen door de pestziekte aangetast, waarvan de toevallen al te beOisfend waren, om 'er zich in te kunnen vergisfen. Men zou, in den eerften opilag, mogen denken , dat Mannen , gewoon op het llagveld den dood te braveren, de verwoestingen van de Pest met koele onverfchilligheid zouden aanzien ; dan de ondervinding bewijst het tegendeel, zoo als de Heer desgenettes zeer wijfgcerig aanmerkt. Hij ging voord , met de verdandigde behoedfelen te nemen , en met onvermoeide zorgen de zieken gade te liaan; doch in fpijt van dit alles, werden eene menigte flagtöifers door de ziekte weggerukt. „ Na-  historie eer armêe van het oosten. 5^7 Nadien," dus icbrijft desgenettes, „ de heviXid der toevallen, voor Jaffa vermeerderde, " en den lijder op den vijfden of zesden dag deden be" 'vvijken konde ik het gevaarlijke van onzen toeftand " hS?Sef verborgen houden. Evenwel, «mr ik veel " „nor fteïde in de\iitwerkfelen van het gimlhge jaarge" u de waarin wij getreden waren, in dc verandering " van plaats door onderfcheiaene marfchen, betere kwar" ticX en in den overvloed en de hoedanigheid der fp" zen- daar ik geenszins overtuigd was dat de ziekte " zich zéér ligtlijk mededeelde - ten welken opzichte, " Se de fchrikbarendc vertellingen geloot vonden; zoo " nam ik l e volgend beflüit: bewust zijnde van den Ver" 5Si en invloed, welken opgevatte vooröordeelen ge" vStm'ao 's menfehen geest maken, nam ik vooi, te bezigen. Ik befchouwde het " ïs mi ienpligt, in deze onhandigheden, de gantfc e " Armée te behandelen gelijk eenen lijder in eene gevaa " iiike ziectc, wien het nooit dienftig, en dikwijls zeer gc" vaarliik is,hem zijnen waareu toeftand bekend te maken. " ïk laf van dit mijn befluit kennis aan den Etat-Ma" ior-öGcneraal, wiens ftand - bchalven de bijzondere " Sendfchap met welke hij mij vereerde - lcheen te " eisichen, dat ik hem eeriige opening gaf van de redenen " en oogmerken die mijn gedrag beftuurden. " Het Leger kwam vervolgends voor Akra alwaar al de dapperheid en het krijgsgeluk ^^V^^^SSS ïeefs waren, tegen den moed van een handvol Butten. fKwliiks was het campement voltooid, en naauwhjks wïïS de loopgraven geopend, of de Test openbaarde zich onder het corps Artilleristen. Desgenettes fchrcef, m eene nftruftie: aan hetLeger voor de middelen tot voorKring, en dc wijze van behandeling der ziekte, wekerechten naam' hij fteeds zorgvuldig verbergde. De middelen ,die hij aanprees om de krachten te onderfteunen , waren in het begin, een braakmiddel, pn vcrvolgends Ten zeèr fterk afkookfel van koffij en kina, door limoenZ gezuurd. De pestbuilen liet hij bedekken met week'makeiïde pappen, zonder te trachten dezelven te verdnjven- want, zoo als hij zeer juist aanmerkt, die builen liin'de crilis der ziekte, en het is bewezen, dat de vc giftige ftof, waarin de oorzaak derzelve huisvest haren uif loed uitöèfent oP de waterachtige klieren. ZU »n door infuijding gapend worden, wanneei de Wtöekwg  5^8 eenice bijzonderheden uit de geneeskundige door verzwering geëindigd is. Ten aanzien van ettergezwellen die fcliielijk tot koudvuur overgaan, is het best, zich van brandmiddelen te bedienen, zoodra de verderving zich openbaart, ten einde den verderen voordgang te beletten. De zelfde ziekte woedde te Gaza; doch zij was doodJljker voor de inwoners der ftad, dan voorde bezetting Welke aldaar gelaten was. Kinderen, inzonderheid, werden 'er de flagtöffers van ; en het verdient opmerking, dat bij hen de builen zich vertoonden aan de oorklïeren, als of deze hardnekkigfte van alle ziekten onderworpen was aan den ouderdom, en de vloeiende bewegingder pestftof zich ichikte naar de werktuiglijke richting der vochten naa het hoofd, geduurende de kindsheid. Ondertusfchen fpaarde de ziekte hen niet, die moedig haar geweld te keer gingen en haren voordgang poogden te fluiten. Bijkans alle de gezondheids-officieren van het Hospitaal te Gaza IHerveii; de jonge bruant, en dewevue, de eerde Geneesheer en de laatde Opperhcelmeester van dat Inditut, dierven weinige dagen na eikanderen, gelijk in jaren en bekwaamheden, en onvermoeid in de waarneming hunner posten; beiden werden afgefneden in den bloei hunnes levens. Koe teder en aandoenlijk beklaagt de Heer desgenettes hun ontijdig verlies! De Medicijnkist was uitgeput van dof voor blaartrekkende pleisters en pappen, van kina, rhabarber, zuuren, en zelfs van azijn. De Geneeskunst was op eenmaal beroofd van geneesmiddelen , en van beoefenaren. De Pest maakte bij aanhoudendheid de fnelde voordgangen. Niettegendaande dit bijna volllagen gebrek , drongen de zieken, in zoo grooten aantal als ooit, naa de Hospitalen, alwaar alles ontbrak, behalven de onvermoeide oplettendheid der'Geneeskundigen die de Pest gefpaard had. De Heer desgenettes vermenigvuldigde zich zeiven, als ware het, om hulp toe te brengen, overal waar die verëischt werd; hij braveerde, onverfchrokken, eene zoo billijk geduchte befmetting, en, alle dienden verrichtende, zoowel die, welken zijn verëerende post hem oplegde , als die zijne'ongemeene menschlievendheid hem voörfchreef, wist hij hulpmiddelen te vinden, in omftandigheden, welken andere menfehen, die minder verdands en ijvers bezaten dan hij , voülrekt hopeloos zon-  HISTORIE DER AR'MEE VAN 8|T OOSTEN. S?? tanden Èefcht hebben. Gebeterden, die men, bij gebrek S ^rhS helpers, gebruikte om de zieken op te pas*» £? H , Se & andermaal; hetwelke dient tot we. d k-i tf'van d' gedaehten van fommige Schrijvers: drt -cc SSfch niet tweemaal na eikanderen, in het zelfde fufoen door de Pest kan aangetast worden. Maar ' u ziin wij gekomen .tot eeuen trek, welke zondedn?e oUpmSldn verdient. Aldus fchrijft desq*I t tt v s' „ Ten einde den neêrgcbogen geest en be* zwTjkénden moed der Armee op te beuren nam ik " Stameer, en, in het midden van het Hospitaal daan'" T Ral ik hè in de etter eener Pestbuil van een' per" bon diein den eerden graad der herdeli ng was , en " mnk'te daarmede eene kleine infnijding op het gewricht " mSt tad, en bij den elleboog, zonder eenlge au" Se voorzorg, dan mij met water en zeep, die mij " Sno-ebrag werden, te wasichen Ik had langer dan " Se weken, twee ontdokene vlekjens , beandwoor" dende aan de twee infnijdingen > en welken nog zeer " zichtbaar waren, toen ik, bij onze terugkomst, te " Akra, in bijzijn van een gedeelte der Armée, mij " baadde in de baai van Cefarea " " Deze onvolmaakte proefneming, van welke ik mij 'vefpligt rekende eenige bijzonderheden te verhalen ui Sèrking van het gerucht hetwelke dezelve gemaakt. " toeft bewijst niets van ecnig aanbelang voor de Kunst;. " "5 wederlegt niet de overbrenging der befmetting ,we 1" g door duizend voorbeelden geilaard is; zij toont al" lèèbl&k, dat de verëischten om dezelve te doen plaats " Sn niet genoegzaam bepaald zijn. Ik geloof dat " fk -rooter gevaar liep, in eene zaak van onemd.g mm" der"nuttigheids, toen ik, op het verzoek van den " Kwartiermeester der 75 Malve Brigade , onment een " „ur vóór ziin dood, om een gedeelte van zijnen " drank uit zijn glas te drinken, niet aarzelde om hem " da -enoe.-en te geven. Deze onhandigheid, welke " voorviel in tegenwoordigheid van eene menigte gettii" .én, deed inzonderheid den fleer du rand, die bij " geval 7-ich inde tent.bevond, iidderen van fchr.k. " g Binnen de muuren der zelfde Stad Akra, gebeurde 'het ten tijde der Kruisvaarten , dat de Gemalin van " een B itsch Vorst, de wonden van haren Gemaal die gezegd werd vergeven te zijn, uitzoog, en daardoor  59Ö eenice BIJZONDERHEDEN , enz* „ aan de wereld een edel voorbeeld gaf van echtlijke Üe£» " t% u d-, dankbare betuigingen van toegenegen. „ heid , welken ik dagelijks van de Armee ontving! vraa onder honig gemengd, dit doet haar zelfs .geen.nadee.. — Zi eeteii ook fuiker en fijroop; als men haar honig met Herken drank gemengd te eeten geeft, worden zn dronken en bijna ais woedend; niemand is dan voor hare Heken beveiligd. . . ' •.. • o~> ' Zij zijn aan zekere ziekten onderworpen , vooral aan-, aïgaiig-; deze ziekte is gevaarlijk .voqr haar,.en wel te meer , dewijl 'er nog geen zeker, middel tegen is uitge-.. vonden. , r , , Men beeft de Bijën altijd gehouden voor een cnlchaadliik infect, doch dit is geheel valsch. Zij doen, misfclncu meer dan eenig ander gekorven diertjen , zeer veel nadeel en fchadê aan de bloemen der gewasien. Kunnen zij niet in den kelk der bloemen inkruipen , ot vair liet haar wat ongemaklijk, om 'er op de gewone wijze den honig uit te zuigen, terftond biiten zij een gaatien in den kelk vu. deel. mengelst.no. 13. l^P ^  594 iet over. de b ij ê w. der bloem digt aan den (teel, en zuigen 'er den honig uit; de bloem dus gekwetst zijnde valt' af of verdort, en geeft geene vrucht. Deze waarnemingen, op de ondervinding gegrond, bevestigen ten derkde het gezegde , dat de meesten , die ons de Bijen befchreven hebben, dezelven niet kennen. en alles uit gebrekige fchriften , of uit verkeerde verhalenhebben opgeteekend , en dus leugens voor waarheid opdisfehen. In het vervolg misfehieniet meer over de Natuurlijke Historie der Bijën. Al het bovengaande op eigene ondervinding en naauwkeurig onderzoek gegrond zijnde, kunnen wij ons gerust beroemen , dat alles waarheid is , en dat alles wat hier tegen ftrijdt, ver van het waare afwijkt. bedenkingen tegen eenige regels, aangaande de werkwoorden der hebreeuwsche taal. Door h. van itterzon, rustend Predikant van Otterloo. {Vervolg en Slot van Bladz. 556.) % 98. Tot de Derde Conjugatie behoren alle Werkwoorden van drie letteren, behalven die de tweede en derde Wortelletter gelijk hebben, die eene bijzondere Conjugatie uitmaken. De woorden dan van deze Conjugatie beftaan uit drie letteren , waarvan de eerde, tweede ol derde eene der Vokalen N> H, i' is, of uit drie letteren' Confonanten. ^ Van deze Conjugatie zal ik r. eene algemeene fchets ge-ven. a. En dan vier voorbeelden of Paradigmata, naar de verfchillende letteren, met hetgene bij elk derzelverbehoort opgemerkt te worden. 3. En eindelijk de uitzonde' ringen voordellen, die fomroige woorden van deze Conjugatie in de eerde of laatde Wortelletter, of wel in beiden te gelijk ondergaan. S- 99- Schets van de derds Conjugatie, voor-  EEDENKINGEN TEGEN EENIGE REGELS , ENZ. 595 VOORLEDEN TIJD. Meervoud. Eenvoud. vr. m. vr. m. b. V" tv" 3. TOEKOMENDE TIJD. Meervoud. Eenvoud. vr. m. vr. m. G E B I E D~E N D E W IJ Z E. Meervoud.^ Eenvoud. vr. m. vr. m. ONBEPAAALDE WIJZE. nv* en n— röx? DAADLIJK DEELWOORD. Meervoud. Eenvoud. vr. m. vr. m. nvO" BTW n..0).j Pp a . «J-  5;6 BEDENKINGEN TEGEN EENICE REGELS , L IJ D R1 L IJ K DEEL W O O R D. Meervoud. Eenvoud. vr. m. vr. m. nvor q er' O) • • n O) • • ' co ■ • i. De drie Tittels ftaan in de plaats van de drie Wortelletters , waaruit de Woordea van deze Conjugatie beftaan. i. De liter, SrO, L>VB. Dit zijn alle, woorden van eene lïjllabe, die, derhalven den Toon {Accent) nergens anders kunnen hebben. De P«formantes van het Futurum, verëifchen eene> korte Vokaal, die is (') of e , volgends §. ii. Zie hier een voorbeeldt ~ 'CO" c-evn VOO R-  AANGAANDE DE"WERKWOORDEN DER HEBR. TAAL. 597. VOORLEDEN TIJD. Meervoud. E?mU& vr. m. vr. * b. to rWj Jwf * TOEKOMENDE TIJD. , Eenvoud. Meervoud. to; tón to: 3. ™bsrn 1 tori ton * GEBIEDENDE W IJ Z E. ONBEPAALDE WIJZE. rbm rto h O) tw DA A DL IJ K DEELWOORD. Meervoud. Eenvoud. OU vr. m. Pp 3 L 1J"  5£>8 BEDENKINGEN TEGEN E ENIGE REGELS , L IJ DEL IJ K DEELWOORD. Meervoud. Eenvoud. vr- rn- vr. m. §. lot. II. Tot deze Conjugatie behoren ook alle Werkwoorden van drie Wortelletteren, waarvan de eerfte , ,1 of S is, als: T3ft, fan, T3J,\ — Voeg hier bij 2m beminnen m tfhy zuipen , dat maar eens voorkomt, job XXXIX: 33. ' 1. De «, p, I7ziin lange Vokalen , dus Geilen die den loon, op de eerfte fij'llabe; dit veroorzaakt, dat de korte Vokaal , waardoor de twee laatftc Wortelletters verbonden worden, bijna niet onderfchekien kan gehoord worden, zijnde het d.us om het even, of men "DK, of "VJN teekene. 2. Het is niet wel te bepalen, of de Hebreen, bii de verlenging van deze woorden, door een Adformans SUtlabicum, ook den Toon op de Penultima geplaatst, en gezegd hebben aanuïrti, dan of zij dien op de eerfte selaten eh uitgefprbken hebben admarti. 3. Dat de Praformantes van het Futurum », D» f de fijllaben niet vermeerderen, en de N Pmformans met de "Wortelletter dikwijls in eenfmelt, is boven reeds aangemerkt. 4. De Ckqlem Befefthum bij de eerfte fijllabe van het Futurum en Part. Act. in deze woorden zoo dikwijls te zien, is geheel onnodig. Wanneer 'er echter in die gevallen een Fav gefpeld wordt, waarvan eenige voorbeelden zijn , denk ik, dat dit aan eene bijzondere Biakks moet worden toegefchreven, en dat de 1 met , n of jj gevoegd een tweeklank heeft gemaakt; en dat de Punktenmakers, op wier rekening ik de Cholem DefeBivum ftel, datpunkt gefchreven hebben, om dien tweeklank overal uit te beelden. 5. De Cholem Befetthum op de laatfte fijllabe van den Injimtivus, of het Futurum, zal ik behouden, doch in ver-  AANGAANDE DE WERKWOORDEN DER HEER. TAAL. 599 vprmoo-eu van den Kortklinker o , gelijk voorheen gezegd VoE71 uitgebroken worden: Het woord TDN *U dan het voorbeeld. VOORLEDEN TIJD. Meervoud. Emvmd' m. vr. b. f«w me» T« sr mw* ? ' b. urm l thbn i. TOEKOMENDE T IJ D. vr. m. m' •mi XP u GEBIEDENDE W IJ Z E. Meervoud. Eenvoud. vr. ra. vr. m. vrm noN nc)aK 24 ONBEPAALDE W IJ Z E. ■tok of Pp 4 DAAD-  £«0 bedenkingen tegen eenige regels, o a a d l ij k deelwoord. Mmm4i Eenvoud. vr' vr. m. l ij del ij k deelwoord. • vr' m- vr. in. S' i02. W. Tot deze Conjugatie behoren vervolgenas al die Wede woorden van drie AVortelletteren , welker laatlte tv» FT, Of j? is , als : tf-Q, ri21 of rOJ, j^j. u Zouden 'eronder deze Woorden genen zijn, die. wanneer de aard der letteren het toelaat, als eene fijllabe zijn uitgefproken als: vh),^2, VX3, &-Q, ^, m*? dan had men bij dezelven geeflen Kortklinker nodï» " . 2. In andere Woorden kan , in navolging van de"Chal deen, .de korte e onder de eerfte Wortelletter gefield worden , en dit maakt die woorden dan tweegrepi» hebben de de iaatiie fijllabe, om de lange Vokaal, den Toon : Jmi die Accent is het eenige, dat ik weet te vinden om de woorden van die foort, die op n uitgaan, die'zecr weinigen zijn , in de uitbraak te onderfcheiden van de zoogenaamde Quiescentia Tertia n, als ru«, rhv, die den ! oon op de eerfte fijllabe hebben, en welke pi Servilis, naar mr,ni begrip korter is uitgefproken, bijna gelijk onzekonkhnker e op het einde der woorden , ik haore, )eze,£n daarom ook d.kvvijls weggelaten wordt,-gelijk die n &,W7* lij de Hebreen; tenzij men de n Wortelletter liever wi £WS uitgefproken te zijn, als de- Griekiche 3 De Prcsformantes van bet «om krijgen nu eene korte,, volgends $>. ?2, als: fy, hetgehe ik dan be- grijp  AANGAANDE DE WERKWOORDEN DER HERR. TAAL. 6aV o^n driegrepig te zijn en uitgefproken ji-be-raa, om het daaVdoor te onderfcheiden van het Pasfivum Jto-be- raa, voor NTiM; Tot een Paradigma neem ik thands het bekende m**, enhonde de p voor eene dubbele letter, in vermogen overeenkomende met dc f, of *JT. VOORLEDEN T IJ D. Meervoud. Eenvoud. vr. m. vr. -ra. b. nop- naij? Nip 3- b. UKlJ? <■ ,nïnp i. TOEKOMENDE T IJ D. Meervoud. 1 m vr. m. Yr. m. * • GEBIEDENDE WIJZE. Meervoud. Eenvoud. vr. m. vr« m: ONBEPAALDE WIJZE. riWij? mp: Pp 5 DAAD"  6oa BEDENKINGEN TEGEN BENIGE REGELS, D A A D L ij K DEELWOORD» Meervoud. Eenvoud. vr* m' vr. m. my mis pl*f | NT, L IJ D e L IJ K DEELWOORD. M*!mi< Eenvoud. Ik moet hier nog eene aanmerking bijvoegen, omdat de grootfle Grammatici eenen groven miiflag tegenSe Conjugatie begaan hebben, wanneer zij n$iip je s. VII14* voor de 3«. ƒ. i>r DJ?3*« , Wanneer da eerfte Wortelletter een Jod is, dan wordt pi, ^m, van JTT» jf?< HD? van y?t K$ van m den //#«/mW rVl, rf6 waar vooi-ooVg?,rf¥ > en 33*, enz.,.gegeven wordt. Van bhP», » let Futurum S§R SflW. ^ , 'fönitijds S^, enz., met een Kibbuis, ot kene «. m v „ . .... Tot dc vierde Con^gaAA die Werkwoorden, „ 1 f oJZ^w AJfft/vrt &e«wtt noemen, S t,^ïvan"e^eS en de.de Wortelletter gelijk ZlJDe- wno;?e,/worden in het JtoftóM en den /«dikwijls gebogen volgende -org^k derde f nnhiTatie en in de beide Participia altijd. Maai neo bSStfids d!is gelhk ook in KWttige Zfcg«fei M«Ö, eene andere buiging; en we! deze. ^q^ ^  €06 BEDENKINGEN TEGEN EENIGE REGELS, VOORLEDEN TIJD. Meervoud. Eenvoud. vr. m. vr. m. b* Op D3D 20 3. C YYDD i. TOEKOMENDE TIJD. Meervoud. Eenvoud. vr* m< yr. m. ' c öbn ^bn ion «. 2Dp b. 3DK u GEBIEDENDE WIJZE. Meervoud. Eenvoud. vr- m. vr. m. ONBEPAALDE W IJ Z E, 3D of 20 BAADLIJK DEELWOORD. Meervoüd. Eenvoud. vr- m. vr. m. L IJ-  aangaande de werkwoorden der. heer» taal. 6*07 l ]j d e l ij k. deelwoord. Meervoud. Eenvoud. vr. m. vr. Bk S. 106. Tot de vijfde Conjugatie behoren alleen die woorden van de Species AStt die fommigen herkomen van Wortelwoorden, welker eerfte iofps, ditf men DefeSiva. Prima Tod of Nun noemt, gelijk van y& is l^H, van m mK. de meesten echter van de zoogenaamde Quies. centia Media Fav, als pDïl van ]», ^ïl van rOT van nr. Schoon ik mij voor ditmaal alleen tot de/fcS SBi/j» bepaald heb , moet ik echter, om het vyftaïdMHebrcuwfëbe Conjugaties volledig te maken van dez - vijfde , tchoon tot den Hiphil behorende ook een voorbeeld geven , waarbij ik eenige weunge aanmerkmgen zal voegen, met de geringe uitzondering , die ook Vaf S^fc, is de D?H 4* wordt dus gebogen. voorleden tijd. Meervoud. Eenvoud. vr. m. vr... au' b. S na?n trpn s. f ntrpn ? „ f* «W* b. 1 rwpn5 b. myjn 1 wpn 0 f o e-  M BEDENKINGEN TEGEN EENIGE RECELS , • TOEKOMENDE TIJD. Meervoud. . Eenvoud. . vr' . m« vr. m. wPn {S£ few ^ 3. G E E I E D E N D E ff IJ Z E. Meervoud. Eenvoud. vr' S» vr. m. ?uöj*i ib>prt tfpa cpn . s. ONBEPAALDE ff IJ z E. DEELWOORD. .Meervoud. r#S. Gelijk die form bij verkorting van WjTl fèhijrii gefproten te zijn, zoo zon daarbij dan ook  AANGAANDE BE WERKWOORDEN DER HEBR. TAAL. Co9 ook de Kortklinker i, of Chirek breve besc voegen, nüjJH enz., fomtijds wordt jde Jtó gefchreven, en de Wv Adformantis weggelaten, nis: wpil G*, VI= 18' *t DePr^m**« van het krÏA^Soed" de*..Sö«JpSSg zijn VWOT, maar lS TOT, * vvTT- *« enz. , en voor den tweeden perfoon ver TOT meermalen voorkomende, voor tfftttl °f win Jö% IÉT aangaande de historie van de thee. AU» wnlfeen dronken voorheen koud; de cmnezeu cu ja m-V:, L?eZ deel, dronken kokend-heet water. De bezoeken 'dronken T t ? 1 ij bevonden zieh daarbij zoo wel, zoo gemakm 5o vroliik en opgewekt , en zoo ongehinderd m het denken en bij den arbeid, zoo waakzaam eindelijk, dat de e drank welras ook in fommige landen van Luropa en vervolgends algemeen en overal, memgvuldige ^SS&ijven de uitvinding van hnnnen theedrank aan eenen hunner Heiligen, met name töe- lm heeft, ingevolge het verhaal, he vvelke hunne Sboeken daarvauöoPleveren, omwent vijf houder gvii.deel.wengelst.no. 13. ^1 »  ClO IET AANGAANDE DE HISTORIE VAN DE THEE. ren, vóór Christus geboorte óeleefd- ™ *'v Vr bij, riat hij uit de westPijke gffiMJ v,ocSe« als een vreemdeling, naa Chinfms L «"*WiBV; aldaar in de zedenkunde, .nïkeS 1» te oefenen. Door groote in<*ero°-pnh,.;,i ^uuöLie?r«"ei« en gedadige vSffiÖ^agS?Öf*. tochten, gaf hij aan het Chinefche 5 eêrLllS'!»" kend voorbeeld. Voor he t overige Jtuï-en dV A r T jaarboeken nog van hem, dat hif,%&oorIchLlveT ï duung m de befpiegeling em verheerlijking van Jt h'ool fte goed, met welke hij zich zocht te veSigen, S "■ Dewijl de Chinezen, in hunne taal, zeen oud ècifoic eharakter voorde thee hebben; zoo will™ Sr|?,f fluiten dat de uit, .ding van den theedrank b j he j et" ouder zy, dan hie. ooven gemeld is. J U Voornaamlijk hebben c!e jVfmten , welken vóór om trent twee eeuwen , in Je Chinefche P ovh'iciü ï t Christendom wilden uitbieiden, dezen CS*? grooihjks geprezen, en gretig aangenomen^oolfS deugden breed uitgemeten (f). ' Jat Zoo ras in Europa zelve deze theebladen , en de drank daarvan bereid, bekend werden; en zoo J^Sjffi fraaie en fehoone Chinefche porcelein en thee^rèXdm van theeketels, trekpotten , fpoelkomuien , tipfens ï ichoteltjens, van rnelkkannetjens en fuikar^en en lief gene verder tot een volkomen tBëéfeïWes behoort ion'. dra, zeg ik alle deze dingen, door'huune „Sffi zoo we , als door hunne netheid, eene algen en"vS wonaermg baarden zoo begonnen eerst de' I Jol linde» en naderhand, ook andere volken, va,i tijd ot tijd het warme theewater te drinken. J * Imusfchen gebeurde 'er, omtrent dien tijd, iet, betwelke, vooral in Holland, de fpoedige uitb reidhg vau den theedrank aanmerklijk bevorderde. 'Ik meen niet, lelijk bij de invoering van nieuwe moden fn Frankrijk bizonder plaats heelt, het voorbeeld eener fchouwfpeleres • maar ,k bedoel de medicijnfche Philofophie van NES BAPTISTA VAN HE E MO N T , Welke toenmaals op. «08? menzie eng' kempher 1 ammnt. exot. fafc. III. *. (t) Mea vergelijke e. kircheiu China iltmtrata.  IET AANGAANDE DE HISTORIE VAN DE THEE. 6*1 op-an* be*on te maken. - In die Philofbphifche. geneeskunde Vas onder anderen begrepen, dat men nooit moest Sten, dewijl het zondig was, e« ;vel -ar de armhartige uitlegkunde van fommigen dier tijden, «ene. fukkfgiyk thands geene plaats meer vui O verboden had, menfchenbloed te vergieten. - Hoe zwak deze ftellin?, op haar zelve befchouwd, ook was verwierf z! ech er .wegens het verkeerdlik toegepast Godl"k velbod , bij blode koppen, eene lchijn van waar- '^DoofSge Hollandfche Geneeskundigen voornaam-, lük door bontekoe en anderen, ten decle ook door Iylvios en verfcheidenen zijner keringen , werd deze lelltog zoo ïerre uitgebreid, dat men^vök geen purgeermiddel gebruiken moest, dewijl het desgelijks *£ W*d vermindW, en dus ook een verboden f neesmidde vvas De/en Artfen kwam de warme theedrank krachtdadig te pas' — Zn overreedden het volk, dat men door middel van dien drank alleen zich volkomen gezond kon bewaren- want hij verdunde het bloed; hij bevorderde het zweten, en het lozen van water; hij deed de fcherpe zouten foppen, en de fteenachtige verhardingen ontbo den worden; hij opende dus de verftoppingen van alle de ingewanden;'hij hielp de fpijzen verteeren; hy genas den fcorbut; hij heelde de jicht en het podagra; hij ve koelde de hitte in alle ziekten, en was dus een zeker middel tegen de koortfen. iet nopens desiderius erasmus. a an het charakter van den wereldvermaarden RotterX\ dammer, desiderius erasmus, is zeer zeldzaam gerechtigheid wedervaren. De tijden, m Welken hii gebloeid heeft, zijn daarvan de oorzaak. Hu leefde in het begin van de Reformatie, en beide de velschillende partijen namen hem zijne handelwijze zeer euvel af; omdat elk derzelve oordeelde, dat hij te weinig voor, en te veel voor de tegenpartij deed. De Pausgezinden, over hét geheel genomen, maken van alle de roemwaardige pogingen van zijne vroegere jaren; zijne vrijmoedigheid m het openbaren van de misbruiken en gebreken der Kerk1 Qq 2 hj-  jet nopens desiderius erasmui. lijken; zijne gelukkige aanvallen op de barhaarschheid van de Theölogifche en Pnilofophifche Scholen, en op het grove bijgeloof, waarin de Monniken uit vuige winzucht bet volk gevangen hielden; zijne lagchende, maar des te krachtiger werkende, fatijreii, op de onwetendheid, wereldgezindheid , de Cynifche zeden, en den haat van het licht der wetenfchappen, waarmede toen de meeste orde-< lieden, tot ergernis van al wat eerlijk was, befmet waren; -r»r dit alles, zeg ik, waarvoor hem, als een man, die zich in zijne eeuw uitnemend bij het menschdom, heeft verdiend*gemaakt, eene eeuwige eerzuil onder de cdelllen en besten toekwam, — maken hem de Roomschgezinden over het geheel tot groote misdaden, omdat hunne zaak daar bij leed, even, zoo veel als die der Protcs-. tanten daarbij won. » ' — De Protestanten , aan den anderen kant , brengen alles op de baan, wat hij naar hun oordeel, voorhunne goede zaak had kunnen doen , en evenwel niet gedaan heeft, en houden zich daarom gerechtigd, hem wen nig dank te weten voor al het goede, dat hij, met om bunnen wil en voor hunne zaak gedaan heeft, alhoewel; zij daarvan de grootfte voordeden getrokken hebben. Beide partijen verëenigden zich, om zelfs_ zijne deugden -r zijne onziidigheid , zijne voorzichtigheid, zijne zucht om den vrede te bewaren, en de fchriklijke gevolgen van eene openbare break voor te komen; zijne billijkheid en gematigdheid, ook nadat de zaken in die gewei* dtgecriiis gekomen waren, zijne onafgebroken voorddudureude vrïendfchap met de geleerdlten en wijsften derbeide hoofdpartijen, enz.', tot misdaden aan te rekenen, — En wat zal'ik van hun zeggen, die zonder aan de eenzijdigheid van den grooten hoop deel te hebben, of zelfs daarvoor- vatbaar te wezen, er as mus lager gefchat hebben, dan hij verdiende, omdat zij het contrast, dat zijn charakter en gedrag, met dat van anderen; van eenen ulrich van hutten, van eenen luther, yan eenen zwin gli maakt, levendiger dan anderen voelen ; en daarbij fchijnen te vergeten, dat geesten van zoo, verfchUlende foort, niet tegen elkander moeten overgeftcld worden, daar' het voorwaar niet billijk is, eenen man, wiens voordeden , verdienften en eigenlijke werlc-. kring , van dien dezer helden zoo onderfcheulen was , zoo nabij' hen te plaatfen, dat hij door hunnen glans,  ïet nopens DÈSlBERIUS ERASMÜSi 613 boodttokliik moest verdonkerd worden; "W»^^ hij onder de geesten van zijne Clasfe en ittziji« werk, kdng, glans , licht en warmte genoeg had ,om eene plaats onder de beste koppen, en zo ik niet mis hebbe, onder Se beste menfehéii van zijnen tijd en van allen anderen tijd, te verdienen. , . Men zou meer partijdig voor rasmus dan oor de waarheid moeten wezen, wanneer men wil on kennen, dat hij een gedeelte van de yerwijtiugendie: hem yan luther en van zijne vrienden gedaan zijn ^bitterheid > waarmede zulks gefchicd is 'er afgerekend) ttM£ lijk verdiend heeft; dat hij voor zijnen roem en gpe hem nog meer ter harte ging) voor zijne veiligheid en ï uste, met één woord, voor zijn geliefd ouum cum d,gmiatc moosliik al te zeer is bezorga geweest, en dus m dTo^lftuimige tijden van de Lutherfche tragedie (gehjk hij de Refotmatie wat al te zeer op zim Luciaans pleeg te noemen) zich meer naar den loop der tilden getcnut h.efr, dan een man, dien waarheid en recht en dus de zaak der meiischheid , die hier op aarde alleen de zaak van God is, boven alles geldt, zou m ftaat wezen om te doen Van dezen kant befchouwd, moet hij zeker tegen eenen ulricii van hutten maar zeer klein lchijnen die alles voor dezelve overgaf. Maar om rechtvaarte wezen, moeten wij ook bedenken, dat noch overtuiging, noch heldendom van den wil van eenen man athaSen' E rasmus begunftigde en bevorderde de goede zaak, zoo ver zijne overtuigingen ftrekten, zoo latijg; ha dezelve voor zuiver, voor de zaak der meiischheid4 voor de zaak van God hield; en hij trok zijne hand eerst toen te rug, toen hij zag, of meende te zien, datme schliik gewih te zeer de overhand, boven het Godhjke had; toen hij zag, dat perfoonlijke driften , ftaatkunde der groten , enz.,' zich ftcrk in het fpel mengden, en dat het door de onftuimige hitte , waarmede men te werk ging * en die zoo zeer tegen zijn zachtaardig geftel ftreed4 tot eene fcheuring» die hij met zoo veel ijver en zorg had zoeken voor te komen, komen moest. Is het dan zoo klaar uitgemaakt, dat een rechtfchapen man in eenen zoo verwarden ftaat van den burgerftand, noodzaakhjk pam moet trekken? Is het niet genoeg, wanneer hij zich tot die zijde wendt, daarhii de meeste billijkheid en gematigdheid'meent te vinden? Is het niet wijsheid, zieh m eene Qq3 *llj.  6l4 ïet nopens dksideiuus ep.asmüs; vrijwillige werkzaamheid te houden , zoo lang men hoperr kan (en wie kan vooraf bepalen hoelang men dit kan hopen?) dat rust en orde, op gemeen nuttige voorwaarden, nog zonder burgerkrijg, en ontbinding van alle de banden van het gemeene wezen, weder herfteld kunnen worden? Is het niet ten minfte geoorloofde voorzichtigheid en zor»voor zich zeiven , vooral voor eenen reizenden, die "eene verphgtende roeping heeft, noch tot beltier van zaken noch tot vertoning, zich te rug te trekken, wanneer het zoo ver gekomen is , dat wij, ja, wel mede te gronde kunnen gaan, maar geen hope kunnen hebben, dat wij het Ichip behouden zullen? Maar al is het, dat zich erasmus van debefchuldighif eeneral te grote bezorgdheid voor zijn dierbaar ik, in deze tijden van hevige orkanen, waarvan geen menschlijk oog de uitkomst nog voorzien konde, niet volkomen kan rechtvaardigen: zoo verdient een man van zoo groote verdienften — ten minfte met eenige toegeeflijkheid beoordeeld te worden. Hij was niet tot eenen held geboren; hij bragt zijne jonge jaren niet door, in ridderlijke oefeningen, noch onder het geklikklak der wapenen, in de legers van eenen m aximil ia an; hij had niet het kokende bloed en den vuurigen geest van eenen hutten; hij was niet, gelijk deze, door de boosheid der menfehen, en onophoudelijke flagen van de fortuin opgehitst, verbitterd , en tot eene wanhopige kanswaging, om alles tc-en alles te zetten, gebragt geworden. Het is niet alles deugd wat ons in anderen deugd fchijnt: niet alles onedel en verachtlijk, wat in erasmus klein is, of ons, in vergelijking met de helden van zijnen tijd, verachtlijk moet voorkomen. Het gulden tu fi hic es/es aliter fentias ! brengt ons onder de verpügting, om ons, zoo veel wij eenigzins kunnen, in den geheelen famenhang in te denken , en over te plaatfen van den perfoon, dien wij willen beöordeelen. En nadien 'er, in weerwil van alle moeite, die wij ons daartoe geven kunnen , altijd nog veel overblijft, dat wij niet zoo klaar, zoo levendig en tegenwoordig zien en gevoelen, als de perfoon zelf dat zag en gevoelde: wat is billijker, dan dat wij onze beoordeeling, in die zelfde mate verzachten, waarin het ons ontbreekt aan de nodige kennis , tot het uitfpreken van een -volkomen rechtvaardig oordeel. Beiden zijn wel onbepaalde groot- he«  iet nopens uesider.ius erasmus. 6l5 lieden; maar even daarom is eene billijke toegeeflijkheid voor de menschlijke onvolmaaktheid de eerite deugd, van eenen rechtvaardigen zedenrechter. Erasmus was, volgends de befchrijving van zijnen vriend b e a t u s r n e n a n ü s, van een teder en zwak ligchaamsgeftel, zoo zeer zelfs, dat de geringde; veranderingen van weder en eetregel krachtig op hem werkten. Hoe veel van datgene, dat in zijne talenten het meeste fchitterde, en in zijn gemoedsgcftel de grootfte zwakheid was, hangt hier niet van af, van deze ééne omftandigheid van zijn natuurlijk geftel? Zijne kindschheid fchunc -zeer ongelukkig en gedrukt geweest te zijn. Reeds met zijn vijfde jaar, werd hij naa fchool gezonden , en toen fchljrit het ook niet gunffig met hem te zijn gefield geweest. Maar toen hij naderhand, op de fchool te Deventer , eenen vooifmaak van de betere litteratuur gekregen had, vatte hij eene ongemecne liefde voor de ftudiën op, en dezen werden en bleven, de heerfchende neiging van zfj'ft gantfche leven. Horatius en terentius werden, zoo ras hij ze leerde kennen, zijne geliefkoosde Autheuren ; hij mogt ze alleen op feestdagen ter fluiks lezen, maar dies te meer werden zij hem aangenaam, en daar deze beiden (en ras kwam lucianus daarbij, om het driemanfehap vol temaken) zijnen geest de eerfte vorming i , deze (ook onzen erasmus eigene) charakteristieke neiging tot perfoonlijke vrijheid, rust, en een leven, dat gedeeld is tusfehen de muzen en de vreugden des gezelligen levens. Men behoeft alleen het leven en fterven van xenophon, met het leven en derven van P ho ci on te vergelijken, om het duid lijk in het oog vallend onderfcheid waar te nemen. Erasmus werd van zijne tijrannige voogden, tegen zijne eigene befjiste neiging , voor den Ciericaleü ftand gefchikt , en (hetgene hem ondraaglijk viel) aan den dwang van eenen ordensregel onderworpen. . Hij had wel den moed en het geluk, om van den laatfteu wederom ontflagen te worden, doch daar hij evenwel aan den Clericalen ftand verbonden bleef, was'niets bil* lijker, dan dat zijne onbegrensde liefde tot ftudeeren en tot vrijheid van geest en van leven, zich met de wezenlijke pljgten van zijnen ftand zocht te verëenigen. Reeds op zijne eerfte reis naa Engeland, die hij na het eindigen van zijne Academiejaren te Leuven en te Parijs ondernam, verwierf hij zich de liefde en hoogachting der geleerdlte en meest verlichte mannen van zijnen tijd, —. en dat waren toen de voornaamften in de kerk en in den ftaat; zijne zeldzame gaven , zijne kundigheden, zijne welfprekendheid , zijn vernuft en zijne aangename zeden, ftrekten hem alömme voor de (terklte aanprijzingen. Hij ging naa Italië en vermeerderde alömme daar hij kwam , te Bologna, Venetië, Padua en Rome het aantal van zijne vrienden. Het was een wonder in het oog van deItalianen, te zien eenen jongen Hollander, die de weteni'chappen tot hen overbragt, die anderen bij hen kwamen zoe*  lBT NOPENS SESIDERIUS ERASMUS» 6l? Zoeken. Zijne geleerde betrekkingen tot den beroemden aldus en deszelfs geleerde vrienden ; - de eerde uitgave van zijne Adagia , die met belezenheid, Cntiek en Philoibphie waren volueltopt; zijn Plautus, Tercntius, enz., bezoro-den hem reeds eene Uitgebreide vermaardheid; eri reeds toen had men aait het hof van Rome zoo grootö bedachten van hem, dat men hem, door het aanbod van de plaats van eenen poenitentiarius, aan Rome zocht te verbinden. In bet vervolg verworven hem zijne aanmerkingen over het N. Testament, zijne paraphrafen, en andere werken in dit vak Cwaartoe hem de waardigheid van Doótor in de Godgeleerdheid, die hij re voren te Turn» aangenomen had, recht gaf) den roem van eenen zoo uitmuntenden Godgeleerden , als hem zijne letterkundige en oordeelkundige werken eene der voornaamfte plaatlen „ onder de Philologen van zijnen tijd , en zijne Adagia , Colloquia en Encothiuto moriae, onder de focratifche wijzen bezorgd had. Zijn aanzien rees nu van jaar tot jaar; de "Tootfte vorlten eerden hem, befchermden hem, en deden elk het meest hun best, dat hij zich bij hen zoit nederzetten. Zijne tegenfprekei's zelfs , de monniken en eenige doftor es obfcurisp.mi van de foort van eenen eck , sïunica, bedda, enz., dienden alleen om zijnen glans te meer te doen uitbreken. Het ftond alleen aan hem, zich door aanzienlijke eerambten eenen weg te banen, die hem tot de hoogfte waardigheden in de Kerk kon gevoerd hebben. Maar zijne vrijheid was hem liever dan alle andere voordeelen, en hij verkoos eindelijk, ten deele om in dit element van zijnen geest te meer ongeftoord. te kunnen lecven , ten deele om den wil van zijne betrekkino-en met frohenius en ammersbach, de ftad Balel tot zijn verblijf, daar hij in het jaar 1536, in het zeventigfte jaar van zijn leven fiierf. Is niet dit flechts vlugtig overzicht van zijn leven toereikend, om ons te doen begrijpen, welke gewigtige perfoonlijke redenen hij had , om zich buiten de onrusten van de Reformatie te houden? Het was geen laagheid van ziel: of had hij geen kloeken moed nodig , om Monniken en Pedanten,' wier toorn toen nog gelijk was, aan het brullen van eenen jongen leeuw; ja zelfs de Heilige Schoolfche Theologie, de Decretalen, en de gezamenlijke "•ebreken van de kerkliike discipline zoo aan te vallen, als hii gedaan heeft? — Het was geene begeerte op hope, om Ql 5 , zic]i  Ul8- IET NOPENS DESIDERÏUS ERASMUSV zich bij het hof van Rome aangenaam te maken, en beneficf. ^Lr\W^rd'ghede" te verkr'j^: want indien hij dat ge zogt badde , waaröm zou hij dan de nodigrog van Paus adriaa.v den zesden, zijnen landsman e^öuden ^end en de cmtterende uitzichten, die zich toen voor hem op" den zoo plat uit hebben afgewezen? Ik ben zeer «nK om te geloven, dat erasmus, wanneer zijn louS w twintig jaren later in de wereld te komen , £eitilt Ten even zoo warme aanhanger van lux her had kunnen wórden &?v n7 T Vnend MEUNCHTON' Maar men ftelle zich hem voor als een man van bij de 60 jaren , gelijk hii ten ^LT^VW£ede 3CtUS Van de T^dL LutheS wa aan de eene ïUjde met eene gezondheid, die door ouderdom en me mgvuld.ge krankheden zeer verzwakt was; en aan den "„deren kant, ri]ldijk voorzien van de voordeelen van eenen bellis- het h%l\lTW £- in,r1(?ed iD de rePubliek der geleerden,ia het b.zit van de vnendfchap van zoo vele groote en trefliike SPSÏEP VM dG Wijshdd Van ^ bedril" zeÏÏeu veel beLLg was in het bezit van eene ruste, die hij, met op. offering van alles wat hem de vorften der kerke en de wereldujite pnnlen zoo dikwijls hadden aangeboden, gekochth?dde« en nu vrage men zich zeiven, of hij dat alles had behoren op te offeren, om mooglijk een ouderaansrol in die tragedie te fpelen? Waarlijk hij kon geene zulke gedachten gehad heb. ben, al was het ook, dat hij minder fchijnbare vooröordeelen tegen die goede zaak gehad hadde. Ik herhaal het, ik zoek met dit, alhoewel zeer gebreide Fragment, (want hoeveel zou 'er nog voor er as mus te zeggen wezen , zo fk zekere onaangename fnaren had vv Hen aanroeren. Die lust heeft leze zijne brieven aan bilibald f.irkhaijmer) niets anders uit te werken dan een billijk oordeel, aangaande eenen in zijne foort en werkkring voortref ■ lijken man -—. die zoo veel tot verlichting en verbetering van zimen tijd heeft toegebragt, wiens werken voor eenS gedeelte eene nog blijvende waarde hebben: wiens Sarijrifche en luimige fcnriften het bijgeloof, de huichelarij, de mounikenj en het geheele rijk van de Godin Domheid meer afbreuk gedaan hebben, dan misfehien alle hare ernftige beOriiders. door alle hunne langwijlige werken, famen genomen; wiens misHagen eindelijk door eene menigte van verdienden, deugden en beminlijkheid verre overtroffen worden, en alles-behoorlek berekend , van zoo weinig belang zijn , dat zich een warm bewonderaar ntauwiijks onthouden kan,om dezelven voor deug. IET  JET OVER DE BEWARING VAN HET TOUWWERK , ENZ. 6lp iet over de bewaring van iikt touwwerk op de schepen. riPot bewaring en behoud van het Touwwerk op de Schepen, I wordt, zoo als bekend is, in het algemeen Teer gebe*iffd Het blijkt uit Scheikundige Proeven, dat het Stokhomifche'Teer zeven ten honderd groeiend (lijm bevat, bekwaam om in eene heete luchtftreek tot zuur over te gaan, en dat het tevens zoo veel wezenlijk zuur in zich heeft, als 'er is in eene jfeUike hoeveelheid gemeenen Azijn. Dit in aanmerking genomen zijnde, mag men billijk zich bekommeren, over de wVarfchiinliike gevolgen en uuwerkfelen van hetzelve, op de Want het kabel, hetwelke een drijvend kasteel tegen de vereenigde woede van ftormen en baren moet vasthouden, beftaat uit niets anders, dan uit eene onnoemlijke menigte van die fijne vezeltiens , die , elk afzonderlijk, door dat uijmachtige zuur worden aangetast, en, of door het eene ontbonden, of door het ander gebroken worden. De fpoed, waarmede deze^verderflijke beftanddeelen werken, blijkt uit de twee volgende proefnemingen. x. Een ftuk dun touw , hetwelke door voorafgaande proeve bevonden was, in ftaat te zijn om 61 ponden , zonder breken, te dragen, werd in groeiend zuur gelegd, en na Zès en veertig uuren, was het zoo zeer in Merkte verminderd , dat het brak met een gewigt van minder dan 16 ponden. 2. Emi ftuk van het zelfde touw, werd, geduurende zes en veertig uuren, gelegd in esfentiêle olie, door middel van destillering uit het Teer overgehaald; en fchoon het, ten einde van dien tijd, niets van zijne fterkte verloren had, was het echter, na drie dagen aan de lucht te zijn blootgefteld geweest ' ilechts in ftaat om 31 ponden te dragen. Nadien de Schepen allerlei breedten des Aardkloots, van den Noorder- tot den Zuider Pool, bevaren, behoorden de ftoffen waarüit Zij famengefteld zijn, berekend te wezen voor allerlei luchtftreken. De zelfstandigheid, welke in de bevro'zen hemelftreek door geene menschlijke hand beweegd kan worden, is in eenen ftaat van buigzaamheid, in de heets luchtftreek. Het is derhalven nodig, dat men, tot het bewaren van het Touwwerk, zulke dingen gebruike, welken naar die verfchillende luchtsgefteidheid gefchikt zijn. Om deze gewigtige zwarigheid weg te nemen, moet alleen, lijk de esfentiêle olie uit het Teer getrokken worden, en deszelfs plaats aangevuld met vaste of uitgepèrfte olij Zoo zal rB alle de nuttigheden der buigïaammakende fmenng in het Touwwerk bewaren, in de verzengde Luchtftreek, alwaar dezelve, zonder deze voorzorg, vlug worden en vervliegen M. C0N"  6&Ö GONSALVO DE CORDOVAi go n salvo de cordova. Het chafakter en de lotgevallen van fommige menfcheri is zoo zondening, dat zelfs het getrouwfte Verhaal van iun leven, de gedaante van eenen Roman zoude hebben* Voltaire merkte het te recht aan als een gelukkig toeval, dat zijn onderwerp, in zijne Gefchiedenis v*« karel den twaalfden, zoodanig was, dat het de kenmerken van eene Historie, en van eenen Roman, in zich verëenigde zijnde de daden van zijnen Held niet minder ongelooflijk, dan waarachtig. Dusdanig was ook het charakter van tien Histo. nefchrijver van alexanuer; en even het zelfde heeft den quintus cuitxius in weerwil van ontelbare misflagen . niet minder behaaglijk gemaakt voor den geleerden, dan voor den meer opperylakkigen Lezer. En het zelfde voordeel zou hij hebben, die eene Levensbeschrijving van gons al vo be cordova wilde opftellen. Wij geven, tot ft?ving van deze aanmerking, de volgende Anecdote vau dien zonderlingen man. In den Veldtogt Van het jaar 16*21, was zijn oogmerk, zich meester te maken van een verfterkt Steedjen in den taltz, genaamd Oggerskeim, en hij rukte uit zijn hoofdkwartier derwaards, aan het hoofd van eene groote menigte krijgsvolk. Op het eerfte alarm, vlugtten negen tiende deelen der ingezetenen naa Manheim, terwijl omtrent twintig niets beduidende mahfehappen 'er in bleven, nevens eenen armen {schaapherder, die een braaf karei, en van een' grappin-en aard was. De Schaapherder floot in aller ijl de poorten,0 liet de valbrug neêr, en maakte eene verwonderlijke vertoning van tegenftand. Een trompetter naderde, op de gewoone wijze, de i>tad, om die op te eisfehen, waarop de weinige overgeblevene inwoners, door een agterpoortjen, uit de Stad weken, latende niemand in dezelve overig, dan den Schaapherder, met zijne vrouw, die hoog zwanger was. Zijn herders gewaad onder een' ouden officiers mantel bedekt hebbende, gaf hij van de wallen gehoor aan den Krijgsheraut, en trad in den ftijl van iemand die uit naam der bezetting fprak, in onderhandeling, over de Artijkelen der overgave, waarin hij niet dan bij duimbreedten bewilligde, bedingende tevens wel Üitdfüknjfcj het behoud en de veiligheid der eigendommenen de vrije oefening van den Protestantfchen Godsdienst. Men oordeele over de verbaasdheid der Spanjaarden, toen ' zij, ter Stad intrekkende zagen , met welk eene bezetting Zij dit verdrag van overgaaf gefloten hadden! De Schaapherder, ondertusfehen, behield eene onwrikbare manhaftigheid; en toen zijne vrouw, eenige weken daarna, ia  MENGELSTUKKEN. aanmerkingen op de woorden I kor. xh 10. Daaróm moet de Vrouw eene Magt op hét hoofd hebben om der Engelen wille. Tot het aanwijzen van den famenhang dezer woorden wil ik mü thands niet inlaten; zij liaan op het gedra°- door de' Vrouwen te houden in de Godsdienstige famenkomften. Mijn oogmerk is, te doen zien, wat het zÜ eene Magt op het hoofd te hebben; als mede, wie hier door Engelen bcdodd worden , als hangende van het verftand daarvan den zin van dezen Schriftuurtekst at, die door beza, locke en vele andere Uitleggers als zeer moeilijk wordt befchouwd. Dat het woord, Magt vertaald, welke de Vrouw op het hoofd moet hebben, ook een Dekfel of Sluier beteekent wordt vrij algemeen erkend; van hier, dat wij in fommige overzettingen vinden Velamm ,potestatis indicium; wie enfeigne , au une masqué , qu'elle est fous puisfance. Dit zoo zijnde, doet het weinig ter zake, ot wij de gewone lezir.g e^tc-i* behouden , dan of wij niet fommigen daar voor het woord ESi>/3<* in de plaats ftellen nadien door beide woorden een teeken der meerderheid des Mans wordt aangeduid; en dit was het alleen hetgene door den Apostel werd bedoeld. Al vroeg kwam de Sluier in gebruik, en werd overal, als een teeken van onderwerping, gedragen. Ter t u llianus was van mening, dat dezelve reeds in het Paradijs , onmiddelijk na den val, werd voorgefchreven. Hoe dit zij, al in de tijden der Aardsvaderen vinden wij daarvan gewag. Abimelech, Koning van Gerar, had daarop het oog, toen hij sara bettrafte, omdat zij zich voor abrahams zuster, in ftede van voor diens huisvrouw, had uitgegeven. Ziet, hij zij u een deksel der oogen allen, die met u zijn (*). Rebekka, op het eerfte gezicht van is aük op eenen afftand, aan wien zij verloofd was, zoo ras dë dienstknecht had gezegd, dat het (*) Gen. XX: 16. vu. deel.mengelst.no. 14. Rï  6a6 AANMERKINGEN OP DE VV00RDÈN I KOR. Xi: 10» liet zijn Heerwas, nam, omdat zij aan hem was verloofd, den SLüiëR, en bedekte zich (*), uit eerbaarheid en onderdanigheid. En wanneer wij lezen, dat tamar het zelfde deed, met oogmerk om haren fchoonvader te verleiden , moeten wij niet denken, dat dit ten teeken van ontuchtigheid diende, of eert hocrendragt was, hoewel juda haar voor eene hoer hield , en hem aanleiding daar toe gaf, omdat zij op eene openbare plaats zat: want haar te kennen was hem niet mooglijk, overmits zij haar aangezicht bedekt had Cf). Dat het zelfde teeken van onderdanigheid bij de Romeinen cn Grieken in gebruik was, is uit de gefchiedenis dier volken bekend. Inttlsfchcn waren de Korinthifche vrouwen , om deze of gene reden, op den inval gekomen, dit gedeelte van haar gewaad, in dc Christlijke Vergaderingen af te Werpen, het zij geheel, of althands, terwijl zij met eenig heilig dienstwerk aldaar onledig waren. Het laatfte is waarlchijnlijkst, omdat dc Apostel uitdruklijk van haar bidden en profeteer en fpreekt $£'"5,) zijnde ficchts gedeelten der Godsdienftige verrichtingen; doch in hoe verre de Vrouwen daarin betrokken waren, valt niet ligt te bepalen. Niet onvoegzaam zullen wij door de eerlte uitdrukking verftaan , haar bijwonen van de openbare gebeden in de gemeente. Want hoewel Hechts dén perfoon dezelven met eene hoorbare ftemme uitfprak, voor zoo verre hij echter de mond der Vergadering was, was het eigenlijk het bedrijf van allen. Met minder rechten voegzaamheid kunnen wij haar bijwonen van het profeteeren of prediken der mannen, met den naam van profeteeren benoemen; en misfehien zal het ligter vallen. te ontdekken , wat haar profeteeren niet, dan wat het ware. In het vervolg (§) lezen "wij: Dat uwe Vrouwen in ds gemeenten zwijgen, en geeft als eene reden daarvan, hetgene niet een nieuw gebod, maar onder hen zeer bekend fchijnt geweest te zijn: Want het is haar niet toegelaten (of geoorloofd) te fpreken; hetgene zekerlijk onwaar was, indien het profeteeren, waarop hij in de bovengemelde plaats doelde, cn hetwelke zekerlijk haar pligt was, in een eigenlijk fpreken in de gemeente belfond, het zij 'er lezen , of vermanen, of het voor/pellen van toekomende gebeurenisfen mede bedoeld wordt. De (*) Gen. XXIV: 65. (j) Gen. XXXVIII: 14, 15, C§) Bffdft. XiV: 34.  aanmerkingen op de woorden i kor. xi. 10. 627 De Profeet joet voorfpelde in de daad, dat de Geen rïes Heeren zou uitgegooten worden over allen vleesch, zonder uitzondering , op ouden en jongen , en op de dienstknechten en dienstmaagden , en vermeldt met name, dat hunne zoonen en dochteren zouden profeteeren (_*). En de H. pe taus past deze plaats toe op de uitllorting van den H. Geest op den Pinkfterdag (f). Doch zeker blijkt het evenwel niet j uit de gefchiedenis der nederdaliug van den H. Geest>, of de Apostelen , ten dien tijde, zeiven iet meer deden, dan met andere talen Gods' groote werken fpreken CO j of dat 'er vrouwen onder hen waren of niet; of dat het eendragtiglijk bij een zijn al* leenlijk op de Twaalven flaat, in het laatfte vers des voorgaanden Hoofdftuks vermeld, dan wel op de honderd e;i twintig, naderhand genoemd. Dit alles loopt op louter gisten uit, en het blijkt dcrhalven niet, dat de aangehaalde plaatfen, aangaande de gezochte bijzonderheden, iet bepaalds aan de hand geven. JoëL's voorzegging fchijnt niet meer dan eene algemeene befchrijving van het geluk der Euangelifche bedeeling aan te kondigen; éven gelijk j e s a 1 ii zegt: Alle uwe Kinderen zullen van den Heere geleerd zijn q), of je re mi ii: Zij zullen niet meer een iegelijk zijnen naasten, en een iegelijk zijnen broeder, heren , zeggende: kent den Heere: want zij zullen mij allen kennen, van hunnen kleinften tot aan hunnen grootflen toe j fpreekt de Heere (**) ,• al hetwelke door petrus zeer welvoeglijk op die gelegenheid werd toegepast, als bevattende het algemeene ook het bijzondere. Doch hoewel dit niet bepaaldlijk aanwijst, waarin het profeteeren der Vrouwen in de gemeente beftond, bewijst zulks , echter, niet, dat zij zulke gaven niet afzonderlijk hadden. Hoewel het niet blijkt, dat onder de Jooden eenige hunner Profetesfen in de Synagogen hare gaven oefenden, ofeenigen dienst verrichtten,lezen wij echter, dat eenigen onder haar de gave der voorzegging van toe» komende dingen bezaten, en daar toe gebruikt werden; in het bijzonder kul da, de Vrouw van sallum, aan welke Koning josia zoo wel den Hogepriester als zij* no (*) joei. II: 28, 2$. CO Hand. II: 1?. (§) 'Hand. II: 1, enz. (,) Jes. LIV: i|. (*») Je REM. XXXI: 34. Rr a  628 aanmerkingen op de woorden i kor. jqb 10. aie hovelingen zond, om te ondervragen na de woorden des hoeks, hetwelk in het huis des Heeren gevmZ\S; S haar.andwoord behelsde het kwaad., &&* Ga/Je'r J jötoztt, e» /We inwoneren zou Lrengen f*i. Her j-plf de kon plaats hebben, ten aanzien vaif de Christen Vtiïl wen, zij konden de gaven der profeetfie bezitten, voorzeggende toekomende dingen, of hare eigene huisgenoten of nabuuren onderwijzende of (lichtende ,& en eveS gèe" te Whl ' dat 3llCS iH deSemeente En dus blijkt het, hoewel de Apostel als eene reden bijbrengt, waarom de Vrouwen niet in de gemeente moeten ipreken op dat ze niet over den man zouden hetrJchen CD, htj ncgthands onderftelde, dat hare afzonderlijke verkering en gedrag, ten aanzien van hare mannen, ïïlïnf . i1IZ^' ten,sevol£ kon hebben, dat zij tot het geloof bekeerd werden. De ongelovige man is geheiligd door deVrouW. mt weefgij" Vrouw, of gij den Man zult zaltg maken ($)? In den zelfden zin iprfk peDesgeb]ks gij Vrouwen, zijt uwen eigen Mannen meter danig, opdat ook zo eenigen den woorde ongehoorzaam wwden'i ) wmdd «er Vrouwen mogen gewonnen Veilig, denk ik, mag her dan toeseftann worden, dat de Vrouwen de gave der profeetfie' buiten de gemeente mogten oefenen, Hoewel 'er geen bewijs is, dat zii het deden', zijnde 'er flechts ééne plaats in 'het N. Verbond waarin van het profeteeren der Vrouwen wordt °-efproken, zijnde de vier dochters van philippus den Euangehst, nog Maagden, die profeteerden (**). Daar het dus blijkt, dat de Vrouwen in de.gemeente profeteerden, en tevens, dat zij aldaar niet mogten Ipreken , moeten wij onderzoeken , of 'er eene wijze van profeteeren ware, die op eene andere manier dan met fpreken werd verricht. Uit de Boeken des O. VerbondsTieren wij het volgende. Wij lezen Exod. XV: 20, 21. En Mirjam, de Profetes 4 aürons Zuster, nam een Trommei tn hare hand, en alle de Vrouwen gingen uit, haar na, met trommelen en met reien. Toen andwoordde mi r jam : .- .;- > Zingt O) 2 Kon. XXH: ris. (f) 1 Tim. II: ra. Arl K?or VII: H-itf. CJ 1 P^T. III: 1. C*) Hand. XXI: 9.  aanmerkingen op de woorden i kor. xk 10. 629 Zix&t den Heere, enz. En 1 s am. X: 5 en 10. Gij zult e nm top Profeten ontmoeten, van de hoogte afkomende, Inet hS, en trommelen, en pijpen, en narpen en ztj zulle,, profeteeren. - Toen zij van den heuvel kwamen, te joo kwam hem een hoop Profeten te gemoet; en de Geest des Heeren werd vaardig over hem en b,j PW'"'" de in het midden van hun; welk profeteeren volgends den fömenhang, niet voegzamer, dan door het aanheffen van een lofzang kan verklaard worden. Van debora, 3e eene Profetes wordt genoemd,lehijnt_deze ook debjzondere gave geweest te zin, zoo als vvrj uit haai lnumphlfed0, Richt.N, mogen afleiden. Dat: nu het »£ 10 afleiden. En het was derhalve eene gepaste uitdrukking, wanneer de Apostel het profeteeren^ derVrou* wen in de gemeente vermeldde , hoewel zij 'er niets anders dan Tinp-en door den Geest verrichtten. Dit loo zi nde , is het waarfchijnlijk , dat het afleggen van ■ den Sluier door de Vrouwen, uit het wanbegrip ontltqtid, dat het Christendom de meerderheid der Mannen aigefchaft, en de fexen in éénen rang had geplaatst: iet, hetwelke'van nadeelige ^^^^^.^30^ Hechts tegen de-orde der natuur en de Godhjke beftelhng , maar omdat het de voordplanting van het Euangelium konde beiemmeren, door de Mannen te vvederhouden van de aanneming van eenen Godsdienst, die onderfleld werd, inhreuk te maken op hun bijzonder voorrecht. Te meeriel ik over om te denken, dat de Kormtmfche Vrouwen dit gevoelen waren toegedaan omdat de Apostel zich bijzonderlijk bevlijtigt, de meerderheid des Mans te bewijzen, eer hij van de voegzaamheid gewaagt, dat de Vrouwen dit teèken van onderdanigheid vertoonden, zoowel in Gods onmiddelijke tegenwoordigheid, als bij eenlge andere gelegenheid, t Kor XI: 3. Jf^g Sluiër met eenig ander inzicht hadden argelegd, waie het -enoeg geweest, de onvoegzaamheid daarvan aan te wijlen, zoo als in dc volgende verzen geichiedt, zonder de faal zoo hoog op te halen. Opmerklijk is het hoe bedacht de Apostelen in het alaemcen zijn, in deze leere van de onderdanigheid der Vrouwen aan te dringen, teiwiil zij tevens de ernftigfte bevelen gaven, omtrent eene liefderijke behandeling van de Vrouw aan de zijde des  0> aanmerkingen op de woorden i kor. ek ic,. g&gj aij"de liMr «i "iet baar Apostels redenering te dezer plaatfe nagaan, die voor eene der moeilijken m zijne Brieven wordt gehóuden Twee vragen moet ik beandwoorden. „ *. Hoe de Natuurlee? " k ' drC,' een Man lan§ hair draagt, zulks voor " drTa^t SS, maar indien d£ Vrouw '»5 S " 1^ "et haar eene eere is, w. 14, i5? „° Hge „ m Man .diemet gedekten hoofde bidt of profeteert zijn eigen hoofd ontëert, w. 4?" p'OH.teeit, Belangende het eerfte. Door de Natuur, door den iPPlf, VTdd' k,f di£ natlu,r of geaardheid niet bedoeld worden, welke aan allen de zelfde driften en °ewaarwordingen inboezemt; noch oA-itn£SS^£. l etïne tl* ^ ^ aIs kui™ende <^s "™ hetgene de Natuur doet, m eenen eigenlijken zin , iemand tot oneere ftrekken, vooral ook niet bij de fooden bb wien, gelijk uit absalow's voorbeeld blijkt^ langbai? voor een fieraad werd gehouden. Natuur moet hier derÏSïï? zm Ved •ijn ,als Swoonte, die op de meeste plaatfen voorde AW wordt gehouden. Noodloos is het dj met voorbeelden te ltaven. Ook beteekenen de woorden hier hebbende lang hair , niet, de natuurliik^ lengte van Mans hair, maar eene kunstmatig , ïerwifde inamer van too.ën. Van. hier, dat het werkwoord Z£ fomtijds zoo veel beteekent als trotsch, hoogmoedig zljnC^ Te lang zou mijn vertoog vallen, indien ik ui! jdmeiïi Meen Gnekfche Schrijvers bewijzen ging aanvo" noe het tooien van hét hoofdhair bij de zoon^anigen onder de Ouden ,n gebruik was, die een ongebonden, wellus' ng leven leidden, welken, deswegens ? door Dichters en Redenaars, meermalen, ftreng berispt werden. Uit dus, danig een oogpunt befehouwd , mogt het dragen van lang hair door de Mannen als fchandelijk voor hun worden aangemerkt dewijl het voor het minst eene gelijkheid met of nabootflng van de zulken van hun gedacht vertoonde, die eenen wandel hielden, door de leere des Christen». (*) YWe constant, texie. in Verbo „jfa  aanmerkingen op de woorden I kor. XK 10. 63ï onfchuldig in zich zeiven, «^^S^^?wih^ Am 7oo verbande plato de Muziek en fle uilir kunde uit zijnGemenebest, uit hoofde des misbruil s SïïdkLdaarvan werd gemaakt. D^"boven wa het dragen van Mannengewaad door de Vrouwen, en we derkerig, in de wet van moses uitdrukhjk verbo- dCl(?; andere vraag is: „ Hoe een Man met ongedekten hoofde biddende of proieteerende , zijn hoorn " oneere^''Op de naam ^««r, of gewoonte, kon de CShier ie? oog niet hebben: want: met fleehts^e Evenaars , Grieken en Romeinen verrichtten hunne ge S Scheden met gedekten hoofde, maar ook de J SdeenP dthet nog heden in ^ff^ff*^ llieröm verdient het opmerking , dat , hoewel de Apostel aan het oordeel der Korintheren overlate, of ///ft zij, dat eene Vrouw ongedekt God bidt , vs. 13 uit *^*AZtMn?W^ te zijn blonder éi^£iitoï ChrkjkenGodsdtón^ de nieuwe betrekking, in welke zij °^/F^^c t 11 s Honden Cwant het onteer en van hunne hoopten iuwl „iet op hetzefve, maar bij de Vrouw doelt het.op.den Man en bii den Man op christus) wiens Godsdiemt mei de namur der dingen volmaakt overëenftemmende, S ue 00 fpronglnke inrichting van God niets veranderd naar alles, zoo als het van den1 beginne was; ^e I tod . houden, de Man in zijne meerderheid- de Vrouw in hare onderdanigheid. En h eröra was het eene oneeic voor ris rus , die nu het hoofd der Gemeente was geworden zich te verbeelden, dat zijn Godsdienst de gern gfle ver^^liad gewerkt in de betrekking es Mans to de Vrouw , of dat de Man minder haar meerdere was dan voorheen: (zoo weinig gronds was 'er voor den eisen, (*) Ueut. XXII: 5. v J Rr 4  622 AANMERKINGEN OP DE WOORDEN I KOR, XI: Io. Sggfi LS"fMeywmvsn bare» Sluier hadden non, dat God eenioJnV™,^ ' ï n,emand moest waSfffi het teeken i^SÖ^ » ne omniddelijke tegenwoordig ,1 % ' boeWel 10 ZI->" biigeloof, met den rJdS g f1U ^ ware ee'1 niet t&U&^tfSSfëSfB,t1des Christendom, redenen, den V ouwelvSbth *T ' °m ^°.emd« teverfchijnen, zoSfdeS^^^^^'*^^» danio-hpïH ™ u„ V r,S** ot het teeken van onder- van God zijn vs yftitï' d\hetbe?de» de heerlijkheid dat is, SïS 7Va'dIarmec5e,tt.ee^» van meerderheid, 'erno| 7& «h^SSfVer a,ld£rS Z°" waarom de Vrouwen farerf Sb^? *™*»™ > om der Engel7lme ^ m m0£Sten telend TicM»Z Va" S«SS&dS?,^te^& OP lu. „fLeLWJn0nVOeg2aam 611 °'>betaa'mï|k w S; Aen?^aartX 3£&E S^f» Vrouwen als zoodanig vverd befchouwd ' d°0r de W <&r lü Delcho"wd. Maar waarom 1re?mfeU^^HPdilT1en'..dat di* bevel op een be-rin ïrcunue, b ; de Jooden vri algemeen Air%»wï i tt -p hunne GodsdienlnVe veraadpriS fn ' dc ^gelen m de fwlpnïsS*^ die hier een bewijs van liefde voor d nEuif deenn gfea&WiW -eiken geoordeeld wer! ters £ÏÏ£g£ vleffifer^2! raet de doch" VI: 4 X^Jkofgïl ?S^ffth8dde?' 011 iard o- animo-?,.- &c,iJ'^ iiiRTULLlANUS lliet S^2?'S3d5,&ïï!,B,!t Ragden dan de te dekken. G?Sei Si hil ' °m zich me^en Sluiër ^enoeö 21J het hier aan te merken, dat de  aanmerkingen OP de woorden i kor. XK 10. 633 Zoonen van God, door mos es vermeld, geene Engelen waren, maar menfehen , die Zoonen van God genoemd werden, omdat hunne familiën zich van andere menlchen, onderfcheidden, door de keunis en den dienst van den waaien God, waarvan zij federt afvallig werden, door vrouwen te nemen uit afgodifche gedachten. eindelijk, die menen , dat de Vrouwen zich moesten dekken, "ter gedachtenisfe van eva's val, ooor opltoking van boze Engelen, fchijnen niet te bedenken, dat Hechts, één boze Geest de hand in de verleiding had; welke daarom in de Schriftuur met nadruk wordt genoemd , de Slang, de Satan, de Duivel; en waarlchijnlijk, indien dc Apostel hem bedoeld hadde, zou hij hem bij een dier namen genoemd hebben. Laten wij onderzoeken , of het woord AyytMi niet 111 eenen anderen zin kan genomen worden, die 's Apostels mening duidlijk doet blijken. Daartoe dienen de volgende aanmerkingen. Het woord AyycMt beteekent hier en, daar, in het N. V. en ook bij de Zeventigen, zoo veel als Vcrfpieder, of ook Bode. De eerfte beteekenis heelt klaarbiijklijk dit woord, jak. II: 25, in onze Overzetting te" onrecht door gezondene vertaald, gelijk blijkt uit de gebeurenis, door den Apostel bedoeld, de Verfpieders, door josua naa Jericho gezonden. Meer voorheelden ontmoet men van de andere beteekenis. De, Mannen , welken aan j 0 b de tijding van zijne ongelukken bragten, worden in de vertaling der LXX, Ayy^u. genoemd. Dien zelfden naam droegen ook de Mannen, door joSiNNes den Dooper , aan je sus gezonden, luk. VII: 24. . , „ , . , Deze beteekenis dan zijnde toegeftemd, zal de voegzaamheid daarvan blijken, indien wij verder aanmerken, dat 'er grond is om te denken, dat 'er van tijd tot tijd in de Godsdienftige Vergaderingen der Christenen, aigezondenen uit de Heidenen of Jooden verfchenen, om te' vernemen, hetzij uit nieuwsgierigheid, of om eenige andere reden, wat aldaar verricht werd. Onder anderen mogen wij dit afleiden uit hetgene wij lezen 1 Kor. XIV: 23,. 24, 25. De perfonen, welken hier onderfteld worden in de gemeente te komen, waren ongeleerden en ongelovigen. De eerfte kunnen Christenen geweest zijn; doch de andere , de Ongelovigen moeten tot de Jooden of Heidenen behoord hebben, derwaards gekomen, of door anderen geil r 5 zon-  DE WOORDEN I KOR. XV. IO. zonden, om naar de inrichting van den Christlijken Eerdienst te vernemen, en daarvan verflag te doen, gelijk uit het flot van vs. 25, met recht mag worden afgèlefd. Getuige van de betaamhjkheid derChristlijke GodsverSerine. en 111 zijn gemoed daardoor getroffen, zou hij aan zijnen zender of elders berichten, dat God waarlijk onder de Christenen was. Heidenen waren niet de eenigen , die de Christenen aldus belpiedden. Wij lezen Gal. II: 4, van valfche broederen, die van bezijden, of fluipswijze, ingekomen varen, cm de vrijheid, welke zij (de Christenen) in jrsus CHARlavi US hadden-> te bejpieden; en te recht mag men ondcrltellen, hoe zeer die vijanden zich zouden verheugd hebben, indien zij iet ontdekt hadden, hetwelke met de zuiverheid des Euiingeliüms niet ftrookte; en hoe nodig het, diensvolgends, ware, dat de Apostel de welvoeglijkheid en betaamhjkheid aanprees. Indien nu deze afgezöndcnen of verfpieders uit de Heidenen of Jooden, Haalbaarheid aan de hunnen hadden kunnen berichten, dat, hoewel de Christenen op buitengewone reinheid en betaamlijkheid aanfpraak maakten , hunne Godsdienllige verrichtingen echter gelijk waren aan die der Heidenen, nadien dc Vrouwen hare Sluiers ailegden, en daarmede de eerbaarheidaan hare fexe voegende, zouden de besten onder de Heidenen kleinen trek gevoeld hebben , om naar hunnen Godsdienst verder onderzoek te doen; terwijl de Jooden, op hunne Godsdienftige gebruiken zoo zeer gefield, in hunne vooringenomenheid tegen het Christendom nog meer zouden verfterkt zijn geworden. Ten befluite van dit Vertoog , hetwelke tegen mijne verwachting is uitgedijd, en waarin ik meer gegeven dan beloofd heb, merk ik nog aan, dat de nu opgehelderde Schriftuurtekst eene voegzamer plaats zou gevonden hebben onmidlijk agter vs. 15, als wordende, zoo als het thands luidt, 's Apostels redebeleid ontijdig afgebroken; terwijl zijn vermaan, ter gezegde plaatfe ingebragt, als het refultaat of de flotfomme zijner voorafgaande bedenkingen zou kunnen worden aangemerkt. hi3l-  HEILZAME. UITWERKINGEN VAN KOUD WATER. HEILZAME UITWERKINGEN VAN KOUD WATER, Reeds in de oudfte tijden, zocht men zwakke en tedere kinderen door menigvuldige koude baden te verkerken. Jongelingen en mannen bereidden zich door koude baden tot zware en aanhoudende lichaamsoefeningen, Verfcheidene volken hadden zelfs hunne bijzondere wetten, daarop betrcklijk. Ik geloof zelfs, dat, in de volgende tijden, de Grieken en Romeinen, door het veelvuldige baden, die verilapping en verzwakking nog hebben tegengehouden, welke zich anders , als een gevolg hunner menigvuldige uitfpattingen, bij hen had moeten openbaren. Nopens de Tartaren is het bekend , dat zij, nog hedendaags, de gewoonte hebben, om hunne kleine kinderen, ten einde dezelven hard en fterk te maken, in het koude water, of in den fneeuw te (leken. Qver het algemeen befchouwd, reinigen koude baden de huid van datgene, hetwelke eene beftendige cn eenigzins vetachtige uitwaasfeming agterlaat, openen op deze wijs de meer of min geflotene zweetgaatjens, en herltellen de onderdrukte uitwaasfeming weder. Tevens neemt het koude water de afgewrevene deelen der huid weg , en belet de verhardingen derzelven. Door zijne koude trekt het eene verflapte huid en hare vaatjens behoorlijk te famen , en vergoedt dus de veÊrkracht, die tot bevordering van den omloop der fappen zoo zeer verëiscbt wordt. _ Dewijl de inzuigende kracht van de vaatjens of openingen der huid thands eene uitgemaakte zaak is ; dewijl men weet, dat een mensch, na het bad, in zijn gevvigt toeneemt, en dat zelfs een dorllige , wanneer hij zich in het water zet, of ook maar natte klederen draagt, van zijnen dorst bevrijd wordt: zoo blijkt van zeiven, hoe voordeelig ook van dezen kant de koude baden zijn, ■ Aan de" tedere ligchamen der jonge kinderen bewijst het koude water zijne weldadige werkingen bijzonder zeer duidlijk. Hunne zachte en fijne huid, en de gewone wijs, om hen in doeken en windfelen in te wikkelen brengt hun menigerleië bezwaarnisfen toe. Zij krijgen roode vlakken , hunne huid wordt door hun zweet, en door hun water grootdeels ontftokon , en dit alles wordt  6$6 HEILZAME UITWERKINGEN VAN KOUD WATER, wordt deels door het onvoorzichtige gebruik van onzacht linnen, deels en voornaamlijk nog door het wasfchen met warm water zeer verergerd. Alle deze ongemakken kan men door het baden in koud water voorkomen. Men bedoelde maar, om de moederlijke zorg en tederheid niet te veel te vergen, inde eerfte maanden, of in den beginne, aanw, en dan van dag tot dag kouder water hiertoe te gebruiken. Een uitmuntend voordeel van zulke baden beflaat no<* hierin: dat het bekende (taarten der kinderen daardoor ou het zekcrfte voorgekomen, ja zelfs de genezing van het reeds begonnene fmarten krachtdadig bevorderd worde. Van deze onder de kinderen zoo gemeene kwaal is, behalven de gebreken der levenswijs, zekerlijk ook de al te groote warmte en de vertedering grootlijks fchuld. En wat kan dit alles beter verhelpen, dan het koude bad; dan het koude water. Dit herftelt niet alleen de onmerkbare uitwaasfeming, maar het lost tevens ook de belemmerde lappen in de gelederen , en zelfs in de ingewanden op, nademaal het het bloed verdunt, en deszelfs omloop vermeerdert. Hiervandaan zijn zachte linnen doekiens, 111 koud water nat gemaakt, en op de gefmarte dee! len gelegd, van een zoo algemeen en heilzaam gebruik. b Daarenboven verfterkt ook bet koude bad de maa^ grootlyks, en bevordert de fpijsverteering. — Volgends de reeds bijgebragte krachten, wordt het ook bij lan^duungen uitflag der huid, bij fchurft, bij fchurfdige hoofden, geluk mede bij de zoogenaamde kopervlakken bijzonder heilzaam. Het verftaat zich van zeiven dat men hier, vooornaamlijk wanneer de krankheid reeds ingeworteld is, te gelijk inwendige middelen gebruike, en zelfs bij de aanwending van het bad zich van de regelen van voorzichtigheid , door een' ervaren geneesheer voorgefchreven, zorgvuldig bediene. Verder heeft het koude water eene bijzonder goede uitwerking in duizeligheid en aanhoudende hoofdpijn , die tut belette en onderdrukte uitwaasfeming, en uit ai te groote ophoping van bloed in het hoofd ontfhiat. . Ligte, en uit de flapheid der vaten voordgekomene ontitekingen der oogen , worden door een tijdig en aanhoudend gebruik van koud water allergelukkigst weugenomen. Ook andere geringe ontllekingen der "huid vvorden door  HEILZAME UITWERKINGEN VAN KOUD WATER. C37 door een verftandig en gepast gebruik jan koud[ water fclnelnk cn gemaklijk verholpen. — Dn wie weet met, da 1 n uitwendig bloeden, en dreigende bloedvloeiingen door natte koude omüagen dikwijls voorfpoedig heeft gCBijkaul even zoo bekend is het, dat men den aandrang en de ophopingen van bloed in de vaatjens des agterdarms door vlijtig, koud wasfc icn, en door koude baden ban voorkomen, cn daardoor het uitkomen van den enj dldarm beletten. Dan, hier s voorzichtigheid en de raad van eenen kundigen Arts nodig; dewijl men anders lcha- deTTlio"ïTv!?hunne verwerkende kracht , zijn de koude baden bij verzwakking van enkele deeleii: des hgchaams van de uitmuntendfte werking. Zoo hebben zee dfkwijls de ongeregelde cn zeldzame ontlastingen des Whaams , die door zwakheid veroorzaakt worden, fpoedig en gelukkig weggenomen ; voornaamlijk, wanneer met dezelven tevens behoorlijke lichaamsbewegingen en infpuitingen van koud water door middel van Lavementen verbonden worden. Nachtlijke befmettingen dc gevolgen insgelijks van verflapping worden door het Kurk van koud water in baden, of door menigvuldige natte koude omflagen verminderd, en bij aanhoudendheid aangewend, eindelijk volkomen genezen. Zoo kan dit ook zwakke moeders ongemeen verfterken, en de ongeregeldheid der gewone zuiveringen krachtig verhinderen. In°de beginnende verlammingen zijn ook koude baden, op den gepasten tijd gebruikt, van zeer uitnemende nut* tigheid bevonden. , Het uitwendige gebruik van het koude water moet door het inwendige gebruik van gepaste geneesmiddelen onoerftpund worden. Dat de menigvuldige warme dranken niets tot bewaring of herftclling der gezondheid bijbrengen , behoeft geen onderwijs. Men zal bevinden, dat kinderen, die, in plaats van warme thee en kofhj , vroegtijdig aan koud water drinken gewend worden, veel levendiger, bedaarder en «erker zijn, dan anderen, die veel warm drinken gebruiken; daar integendeel warme dranken de tedere vezcltjens verflappen, de vaatjens, welken al te ligt toegeven, te zeer uitbreiden, den omloop des bloeds en des zweets al te fterk vermeerderen, en mt dien hoofde de natuurlijke verrichtingen en werkzaamhe-  1533 heilzame uitwerkingen van koud water, den des ligehaams ongeregeld, en de kinderen zeiven zwak en traag maken-. Intusfcheh ontkennen wij niet, dat bij volvvasfenen het warme drinken tot eene onoverwinlijke gewoonte kan worden. Vlugheid , goede fpijsverteering , en gemaklijke hgchaamsöefemng heeft zich anders die geen te beloven, die zich gewent, om eiken morgen nuchteren een glas koud water te drinken. Velen beletten daardoor den hik en andere krampachtige trekkingen, gelijk ook de opftijgende mislijkheden, en de neigingen om te braken. Om dezelve reden bevelen wij ook het gebruik van koud •water en koude baden aan alle hypochondrieke en by* ftneke perfonen, ten einde zich daardoor van de duizeligheid en de opwellingen van kwade dampen te bevrijden, ongemakken, die uit zwakheid en onreinheid van bet onderlijf ontftaan. — Dus moet ook een ieder, dien zijne gezondheid lief en aangenaam is , alle morgen zijnen mond met frisch koud Water uitfpoelen. Nog beter is het , wanneer zulks na iedere maaltijd se*. fchiedt. ö Nog herinneren wij, dat wij datgene, hetwelke de Genees* heeren aangaande het gebruik van koud water bij zinkingkoortfen,bij hevige ontftekingen , bij uitgefchotene darmbreuken, zelfs bij het uitbotten van de kinderpokjens, bij aanvallen van de jicht en podagra voorflaan „ met opzet onaangeroerd laten; dewijl hier naamlijk ieder enkel geval iet bijzonders heeft. Eene fchijnbare kleinigheid kan het gebruik van een middel, zonder beboorliike voorzichtigheid , gemaklijk hoogstgevaarlijk, ja zelfs wel aoodlijk maken. Voor onkundigen is dit derhalven even zoo min dienllig, als het Voor ons gepast zou ziin, den Artlèn hieröver regels voor te fchrijven. Natuurlijke historie van het vicugnaschaAp, of den schaaps-kameel (*). Dewijl de ongemeen fijne wol Van het bovengemelde dier bekender, dan het dier zelf is, kan eene korte natuurkundige befchrijving van hetzelve niet anders dan (*) Men zie gmelin Sijst. Nat. wnN. Ed. 13. 1. *. fra Sp. 7. Camelus Ficagna.  NATUURLIJKE HIST. VANHET VICUGNA-SCHAAP , ËNZ. 6%$ dan welkom en zeer aangenaam zijn. — Men heeft dit Zuid- Amerikaansch dier langmiskcnd. Nu eens heeft men het onder de geiten, en dan weder onder de fchapen geteld ; tot dat de beroemde mnnüüs het onder het «•ellacht der kameelen heeft aangenomen ; offchoon men bekennen moet , dat hem de eigenlijke vicugna zelve niet bekend was, en hij het dier, met zijne foortgelijke, naamlijk, het Periïaanfehe fchaap (*) voor eene en de zelfde foort gehouden heeft. Het is thands bewezen, dat dit dier eene bijzondere foort van kameekn uitmaakt, dewijl de hoofdkenmerken van dit geflacht bij hetzelve aangetrolfen zijn. Het is ongehoorud. In het onderfte kakebeen heeft het zes ftekelvormige fnijtanden. De hondstanden (laan ecnigzins verwijderd van daar. De bovenlip is gefpleten. Dan op zich zeiven , en in zijn gehecle maakfel is het eene mengeling van geit, fchaap en kameel. Linn/eus kende van deze foort niet meer dan twee bijzondere rasfen, te weten , den Peruaanfchen Schaapskameel (t) ■> en den ChUifchen (§) hoewel deze laatfte eigenlijk in Peru te huis behoort Men heeft dus de wezenlijk onderfcheidene foorten dezer zonderlinge dieren lang onder elkander verward, en verwisfeld, offchoon, reeds federt bijkans twee eeuwen, een geloofwaardig reiziger , de laet geheten , dezelven behoorlijk onderfchciden heeft (**). Hij drukt zich op de volgende wijs daaromtrent uit. ,, In Peru en Chili, zegt hij, vindt men zonderlinge wilde dieren. Sommigen worden Guanaco, of HuanacO genaamd. De Huanaco Lama is een huisdier." ,, Anderen heten Ficunnoe. Zij zijn de geiten gelijk, maar grooter, ongehoornd, geelachtig rood van kleur. Zij houden zich op de allerhooglle gebergten, en in de koudfte gewesten op. Sneeuw en koude is hunne hoofd. ftof, (*) Ibïd. Sp, 4. Csmclus Pact. Cf) Camelus Lama. (§) Camelus Paco. (») Ekxlebkn Mammeï. p. 294. heefc enkel Lama enPacos, mnar onder den laatlteu alles van de Ficiigna aangehaald. Mul. te* heefc nog in zijn Supplement op linn, Sijst: p. 50. dea Schaaps-drommedaris, Guanicee, gemeld. (**) Americte utriuique dsfcriptio. fol. Lugd. Bat. 1633. ƒ>. 416.  04© natuurlijke historie VaN het vicugna-schaap ftof, hun element. Zij gaan troepswijs, lopen ten uiter. ite inel, en znn zeer lchuw. Eertijds waren zij'er mcnigvukbgcr. Zij zijn met de fijnfte , en volkomen bcverachtige vvol en baircn bekleed. De inboorlingen achten dezelve zeer hoog, niet alleen, omdat zij in de koude verkwiklyke warmte aanbrengen, maar tevens ook naar men zegt, in de hitte verkoelen; waarom zü voor! naamlijk tot hoeden gebruikt worden." ,, Tot die tijden toe, dat de fchriften van vidaure en molina ten voorfchijn gekomen zijn , is men nopens de Picogne in het onzekere geweest. Maar dezen hebben ons licht gegeven." „ De eerlte zegt in zijne gefchiedenis van Chili (*): de dieren, door de inboorlingen Guanaco , Chiliueque, Cuemui en Vicunna geheten , zijn ondericheidene foorten van kameelen; alleenlijk met dit onderfcheid, dat zij geenen hoogen bult op hunnen rug hebben." „ De Guanaco, of Huanaco, gelijkt, ten aanzien van Zijnen kop en hals, bijkans geheel en al naar den kameel, en is omtrent zeven voeten lang. Het hair op den rug is grijs of graauw, meer aan den buik witachtig, zeer zacht en fijn , en wordt tot hoeden gebezigd. In het gebergte Andes zijn zij gemaklijk te temmen. Wanneer zij getergd Worden , hebben zij de gewoonte , om deii genen, die zulks doet, in het aangezicht te fpuwen. In hunne ingewanden wordt de fijnfte bezoarfteeu gevonden." „ De Chiliueque fchijnt een baüaard van de Guanaco en den Europelchen ram te zijn. Van den eerden lieeft hij kop, hals en ftaart, en van den laatden het overige. Denaam beteckent eenen Chilifchen bok, waarfchijnlijic prri hem van de Peruaanfche Lama's te onderfcheiden! Het dier wordt zeer tam, en van de Indianen bij het duiten van vrede , verdragen, en plegtige Godsdienstverrichtingen tot offers gedagt. De wol is ongemeen kostbaar. $Ien heeft ze van witte, zwarte, grijze en aschverwige kleur. Zij zijn niet talrijk , omdat het. wijf jen tot de paring moet genoodzaakt worden." „ De Guemulis aan het voorgaande dier gelijk; alleenlijk met dit onderfcheid, dat de ftaart meer naar dien van een bert zweemt. De Guemul is wilder dan de Guanaco, en houdt zich bijkans altijd in de hoogde en fteilfte ftreken van de Andes op." 5J De (*) Pag. 87.  of den sc haaps-ka'mee l, 64ï , Dc Vkunna is zoo groot, als eene geit, eri gelijkt veel naar den Guanaco. Zijne kleur is koffijbruin. De wol ongemeen lijn, week en zacht. Zij wordt in menigte naa Europa uitgevoerd. Het dier houdt zich het meest in de gematigdlle ureken van Chili op. Het is zeer vruchtbaar, maar ten uitcrfte vreesachtig en fchuw; ondertusfchcn is het, als een fchaap, zeer gemaklijk tam te maken. Van deze dieren worden , jaarlijks, om hunne wol, eenige duizenden gedood." De Abt molina heeft deze dieren behoorlijk, en het best uit elkander gezet (*); zoodat wij thands in (laat zijn , om van iedere foort eene korte en richtige natuurlijke historie te leveren. Om tot de eigenliike Ficugna weder te keren, geven Wij 'er de volgende beknopte befchrijving van: De Ficugna is eene foort van kameelen , met een wolachtig ligchaam, eenen ftompen apenneus (f), en regtiiitllaanden Haart. liet dier heeft de grootte eener geit, aan welke het, ten aanzien van den rug, het kruis en den Haart gelijkt, offchoon het in alle andere Hukken grootlijks van dezelve afwijkt. s ' De hals is twintig duimen lang; de kop rond en ongehoornd; de oorcn zijn klein, regt opfiaande en fpits; de bovenlip is gcfpleten; en de benen zijn tweemaal zoo lang, als die der geiten. Het lijf van het dier is met de fijnfle wol van drooge rozenkleur bedekt. Dezelve neemt alle andere kleuren aan. . De Heer de buffon heeft oogenfchijnlijk den Ficugna met oen wilden Paco der Peruaanen verwisfeld; van welke laa'.fte dieren de inboorlingen zeer talrijke kudden hebben. Maar in Chili zijn noch wilde, noch tamme Vicognes! De Paco is ook veel dikker, dan de Ficugna, heeft eene langere fnuit, en minder fijne, offchoon langere wol; maar paart nooit met de Ficugna, en houden zich ook nooit op een en het zelfde gebergte te famen op. Dc (*") In zijne Natuurlijke Kiftorie van Chili,pag.277, waar. uit gmfun Sijst. Nat. linn. de foorten bijgevoegd heeft. Van de Lama maakt de Abt geene melding. Men moet# daaruit befluiten, dat het dier niet in Chili, maar eigenlijk m Feru gevonden wordt. (X) Rostro Jimo obtufo. vii.deel.iuencei.st.no. 14. Ss  042 NATUURLIJKE HISTORIE VAN HET VICUGNA-SCTIAAP De voornaamfte verblijfplaats der Vicugnen is in die gedeelten van bet gebergte der Cordilleras , welken tot de" provinciën Coquimbo en Copiaco behoren. Hier zijn zij m zeer groote menigte; doch altijd alleenlijk maar aan de •lioogfte en fteilfte fpitfen der bergen. Omtrent de levenswijs dezer dieren moet men aanmerken , dat zij beltendig bij geheele troepen , of kudden gaan. Zn grazen ook fteeds aan de fteilfte olaatfen der bergen. Zij {chromen noch fneeuw, noch ijs*; maar het eene zoo wel, als het andere, fchijnt hun echten recht element te zijn, en tot hun onderhoud te dienen. Worden zij in vlakten, indalen en valciën gebragt; dan nemen zij zeer fchielijk af; zij krijgen eene foort van uif liag, daar zij ras aan fterven. Zii blijven zich in den Ineeiiw ophouden , wanneer andere dieren , bij voorbeeld, de Guanaco'terftond bij den eerften fneeuw de gebergten verlaten, en zich naa de vruchtbare ea grasrijke vlakten van Chili begeven. Hun aard, hun naturel, is wild, fchuw en uitermate vreesachtig. Zien zij eenen mensch, dan nemen zij ras de vlugt; zij ontlopen hem zeer gezwind, en Hellen zich voor hunne jongen. Eene handvol wolle, aaneen touw of koord gebonden, en op de hoogte van drie of vier voeten van den grond uitgefpannen , is p-enoegzaam om hen gevangen te doen worden, gelijk fti aks nader zal blijken. . De wijs hunner voordplanting is taamlijk verborgen. Sommige natuurkundigen hebben opgemerkt', dat zii wegens het bijzondere maakfel en de ligging hunner têèldeelen vrij bezwaarlijk paren. Doch daar zij, desniettcgenltaanoe, zoo talrijk aan te treilen zijn, offchoon zij, om hunne kostbare wol, bij duizenden gedood wordenzoo is het zeer waarfchijnlijk, dat zij meer, dan één jong, ter eener dragt moeten werpen. ; Ce nuttigheid dezer dieren is zeer groot. Hun vlcesch is welfmakend, en, naar men verzekert, verdjent het de voorkeur boven het kalfsvleesch. Versch geflagt op de oogen gelegd zijnde, gebruikt men het in het land als een beproefd geneesmiddel tegen dc ontfteking der oogen. In de, maag dezer dieren worden fijne bezbarfteenen geformeerd, die zeer gezocht worden. Daarenboven worden zij, in Peru, tot lastdieren gebriukc. Men ziet 'er fomtijds meur dan duizend bij elk- au-  OF HET SCHAAPS-KAMEEL. 643 aftder , die pakken en lasten van de eene fffW$ andere dragen. Tot groot gemak en voordeel der bezitters komt hier nog bij, dat zij zich met de groene kruiden voeden, welken zij, geduurende hunnen voordtogt, a knagen: zijnde zij dus voor hunne meesteis van de grootfte nuttigheid, zonder hun eenige kosten te veroorzaken. , rt \-„i„ Ondcrtusfchcn beftaat nog dc allervoornaamfte nuttigheid dezer dieren in de ongemeen fijne, weke en zacnte wol, waarin de Vicugna alle kameraden , en foortgehjke vvoldragende dieren srootlijks overtreft. De inwoners maken 'er zak- en halsdoeken, kousfen , mutlen, handfchoenen, hoeden, en velerleië andere noodwendigheden, van. — In Europa wordt de Vicugna wol aan de zijde o-eliik gefchat. Men heeft klederen van laken van deze wol gemaakt, waarvan de el met vijftien of zestien florijnen had moeten betaald worden. De hoedenmakers noemen de hoeden , uit de wol dezer dieren gemaakt, Vicugna hoeden. , ; De inboorlingen konden nog vele meer voordeden en nuttigheden van de wol dezer dieren trekken, wanneer zij zich met deze kudden derzelven bekender zochten te maken, en zich vergenoegden , de dieren jaarlijks te lcheetcii, wanneer zij 'er ongelooflijk meer wol van zouueu kunnen inzamelen. Maar nu gaan zij, integendeel, met deze onfchadelijke dieren op de onbarmhartigfte wijs om. Zij doodeuen worgen ze bij duizenden zonder genade nemen de wol naa zich , en laten de lijken voor de wilde dieren cn roofvogels liggen. . De wfs, om jagt op deze dieren te maken, en dezelven te vangen, is de volgende: — de verëeingde jagers zoeken den berg, daar zij zich in menigte ophouden, uit te vorfchen. Dien opgefpoord hebbende, omgeven zij den berg , fluiten dien hoe langer hoe naauwer in, en drijven de dieren eindelijk aan eene enge plaats, bijzonder daartoe beftemd. Op die plaats hebben zij voorheen reeds een lang touw, op den voorfchreven afftaiid van den •H-ond gefpannen, met verfcheidene neerhangende lappen daaraan gehecht. De vreesachtige dieren, hoe langer hoe naamver opgelloten, komen ten laatlte in menigte aan deze enge plaats te famen, blijven voor het gelpannen touw verbaasd en verfchrikt ftaan , wagen het niet om verder te gaan , laten zich overvallen, gemakluk S s 2 van-  644 natuurlijke hist. van het v1c ugna-schaap , enz. vangen, en worden zonder ecnige- moeite door de iaséiÉ gedood. ° Dewijl de Vicugna's zich befiendig tusfehen de hoogfte jiieeuw- en ijsklippen ophouden , zouden zij wel bezwaarlijk in een elfen land en warme luchtftreek welig tieren. Wanneer derhalven de geleerde en beroemde natuurkundige , Dr. zimmerman, in zijne Zoölogifche Geögraphie (*) zegt, dat zij bijkans alle luchtdreken verdragen , is zulks wel niet van de Vicugna's , gelijk het opfchrift meldt, te verdaan; dewijl, volgends de daaronder geplaatfte aanhaling, dit dier met den Camelus palus linn. verwisfeld is, welk eer tam gemaakt, en verplaatst kan worden. De Spanjaarden, aangaande de nuttigheid dezer dieren, cn de uitnemende kostbaarheid hunner wol overtuigd , fpaarden geene moeite , om de Vicugna's uit Zuid-Amerika naa Spanje over te brengen , cn ze aldaar te doen voordteeleh. Doch alle hunne pogingen mislukten. In plaats van ze aan den voet tier Pijreneefciie of Alpifche gebergten neer te zetten, en hun gelegenheid te verfchalfen, om zeiven eene bekwame verblijfplaats voor zich op te zoeken, bragten zij ze iu de warmde en vruchtbaarfte vlakten van Spanje, daar zij in korten tijd allen omkwamen. De beste afbeelding des Vicugna wordt in schreeers Saugthieren (*) gevonden; en vergelijkt men deze met tab. 305, Camelus Huanacus, cn met tab. 306 Camelus lama, den boschhairigen, geitenvormigen Schaapskameel; dan is het onderfcheid oogenfehijniijk. C*> II B. pag. 74. Ct) V Deel, Tab. 507. ■ beknopte historische schets der vorderingen in de geschiedkunde. Door Gefchiedenis verdaan wij een geloofwaardig verhaal van waare en merkwaardige gebeurenisfen, en zullen hier eigenlijk van de manier en wijze fpreken , vvaaröp de kunst, om eene Gefchiedenis te fc brij ven, allengs ontftond , en van de vorderingen, die men , dus doende, in de Gefchiedkunde gemaakt heeft. Reeds  eek.nopte historische schets , enz. 645 Reeds in de oudfte tijden was men 'er op bedacht, om be a" d nken van gewigtige gebeuren.slen , door het etn of ander middel, in het geheugen te bewaren; om die reSen droeg men aan deze of gene plaats, waar iet merkuiigs glbeurd was , eenen hoop Henen lamen O, richtte ook wel een Cf) of meer Henen, als gedenkteekeicn oP CD, bouwdTzuilen als teekeneii, van overwinning, gelijk bijzonder van de zuilen van hercules en SEsosgTRis mag gezegd worden ^*^JJJS op U of bouwde 'er eenen tempel (**> Dus bewaarde de fempelvan Tupiter feretrius, nis der'overwinning, die romulus op óe.CennnerS Kevocht en attilius regulus het, tot hei inner iVg an'de nederlaag van de Samnitiërs bijXW, de» tempel van tupiter stator bouwen. Men hernieuwde ver&r het aandenken van belangrijke gebeuremsfen door jaarlijkfchc feesten, waarvan het Pafcha der Israëliërs , hetwelke, ter nagedachtenis van hunnen uittogt uit Eevpte, gevierd werd, een voorbeeld is; ook door inelcn! hetwelke dc Capitolifche fpelcn bewijzen welken aan dc bevrijding van het Kapitool, in het jaar 364 m de ftichting van Rome, toen het de Galliërs belegerden, herinnererJmoesten; door namen, zoo dat, bij voorbeeld de Heden de namen kregen van hen, die ze gebouwd hadden gelijk Cadmea van cadmus, Alexandria van alekander; door bijnamen, terwijl de veroveraars zich zelven de namen der door hen veroverde landen en Heden toeeigenden; dus werden de scipios, wegens hunne veroveringen in Afrika , 4Mwh< genoemd , en martius, van de veroverde Stad Lorioh, coriol amus. Een ander middel, om merkwaardige gebeuremslen tot de nakomelingschap over te brengen, waren de gedichten ; men bragt merkwaardige gefchiedenislen 111 volksliederen, die men van buiten leerde en op zekere bepaalde tijden zong. Moses reeds (ff) haalt dergelijke historifche liederen aan, die misfehien, lang vóór zijnen tijd, vervaardigd zijn; ook Carmenta m Latium dichtte C*} Gen. XXXI: 45, 46. (t) Gen. XXVill: 18. (§) jozua IV: 3. 5. ?*> 8, Q, ?o. (1 Fxod. XVII: k, 16. Gen. XII: 7. (5*j Gen. XXVIII: k (tt) Num. XXI: 14, 17, 18. Ss 3  M BEKNOPTE HISTORISCHE SCHETS -liederen tot eer van beroemde mannen en de Gallifcbe Ft*** d,i£ S^hiedenisfen in lich bevit! dllhl wn r d£r DrLlidcn' van bllite» Ie^en. Nadat het bceldfchrift uitgevonden was, maalde men merkwaardige gebeuremsfen in beelden of figuren af^tot da de menfehen emdelijfe, door de uitvinding van het letterfcbnft, ,n ftaat gefield werden, om dezelven " door middel van infchriften op fteen, erts, hout, en/ tl hZZ^7 ZdfS gegeide jaarboeken van te Daar men oudtijds, de vroegffe historifche berichten m de tempels vond, zoo heefc men, daaruit, te recht l^r^f-dH-de-PrieSterS'bij ^alüude volken, de eer! Snjf6rS,waren' Inzonderheid maakten de J|yptdcbe Priesters 'er hun werk van, om gefchiedkimdige berichten te verzamelen, waarom dok josïphüs i n z ij n werk tegen apio, fchijnt over te hellen, om hut* de uitvinding der gelchicdkuncle toe te fchrijven De Egvp ten aars echter fchreven deze uitvinding aan hunnen hermes Of mercurius toe, die OOk tiiaaut "-c- noemd wordt, en aan wien sanchuniaton de uitvinding van het letterfchrift zoo wel, als der gefchiedkunde, toekent, ftij de Egyptenaars is vooral manetiio een Egyptisch Priester uit Heüopdh, die omtrent het jaar 3-/00 na de féhepping der wereld, of onder ptolomusphiudelphüs leefde, als Gefchiedfchnjver beroemd, terwijl hij eene gefchiedenis van E"vdte, van de oud le tijden af, tot op darilis codomannus, in dc Griekfche taal fchreeP Even zoo was het met de Babyloniërs of Chaldeeuwen gelegen, bi, welken de verzameling van oude historifche berichten mede het werk der Priesters was. De oudfte bij hen bekende Gefchiedfchrijver was de ros os een Priester van be lus , die, volgends eenigen , ónder alexander den oroöten, en,naar anderen,ender ptolom*us philadelphus leefde, en eene gefchiedenis van Chaldea, in drie boeken, fchreef, die bij den Syrifchen Koning, antiochus den eepsten, soter genoemd, maar, volgends anderen A fv 1° ° H y S dentweede"n, toewijdde. Zii. ne gefchiedenis begon van de Aera of jaartelling van naho na ss ar af en ging tot op zijnen tijd, zoodat zij een ïydvak van 480 jareu befloeg, 3 Doch  der vorderingen in de geschiedkunde. (>M norh «rcfteM, dat de EgyptffcKc en Babylonifche de Gerchiedfchriivers op aarde, wier fchnftcn tot onze ^i£S"K« daarna werd de Phoenicifehe ,S T , Nvictts werken, zoowel, ah .die £ ?? , n DS en manktho verloren gegaan zijn , SaK^ p^Wer^nog vöör den Trojaanlchen ojri^oU 1 -„n-a fon fiidp van denzelven , dat is, omtiLnr nee gt SSo na "e SepS der wereld, in de Phoenicifehe *De GrSen kenden aan de Zanggodes Kna kt onriSTt ov r de gefehiedkunde toe , aan we ke zomede Kelver uitvinding toefchreven. De eerfte GefcbiedSriïversdier natie waren de dichters, op welken mjveI?v ? n aars van enkele gefchiedenisfen , en, fladefhanT^t^ «t-c de Phriisieri die omtrent het jaar 2790 icci >c, ïi'^dhiffiiS van den Trojaanfchen Krng , op pahnïïaden* fchreef , wordt als ^^^^^ fchrtiver onder hen opgegeven. 1>P\!? 7 L™ die zelf mede voor Troje was en een verhaal van d n It/n-r Vrhrccf «reliik ook sisijphus en corinnus oorlog icincei , voor den das. Omtrent kwamen, op het zeilde ti|ditip\ooi oei. u«i , v teS 3000 befchreef ook home r u s den TrO aan, P wifa en de lotgevallen van ulijsses m dichtSar othïWemeen, de oudfte onder al de Soriefebrijvers, wier fchriften tot onze tijden geko- m w!? onder de Grieken, het eerst eene ^fclnedenis m Sn^vS^^^I^M. Volgends plini-  ÓJ-S beknopte historische schets us deed de oudfte cadmus van Mikte, een Zoon van P.£;;D10N' dlt hct eerst, daar hij eene gefchiedenis van Muetecn geheel Jonie fchreef. p^lMfc« iem" Sedtn?fr'- 0ndCr,dü Grieken' de binding der ge'iehiedKunde m net algemeen toe te kennen; maar, uit verge yking vanjtndereplaatfen diens Autheur', kan men opmaken dat meer cn eigenlijk van de uitvinc-in- der historiebelchryv.ng ,n onrijm f-reekt. Omtrent den tüd , waarin deze c abmü s leefde, is men het niet eens; cenigen zeggen omtrent het jaar 2800, maar anderen Vellen hem 700 jaren later terwijl wederom anderen hem inde ^1 l üudrien cij™splaa:fen, die in het jaar 3455 fhert., Strabo noemt niet alleen cadmus, nmar ook p h ere c ij d e s en hek at* us als uitvinders der histonelvlchrijving in onrijm. .Van pherfc ij des, den Sijnër, en wel van den ouden, die, ten trde van Croesus, omtrent het jaar 3440 leefde en de leermeester van t h a l e s was, wordt reeds bij a l ol £ j us beweerd dat bi, het eerst de Profa uitvond, waarin hij een boek fchreef over de Natuur en dc Goden. De tweede pherecjjdes, ook een Sijnër, wordt, door E,u.s,E,!,IrU,S-e" CLEMENS den Alexandriiner,de eerfte Geichiedfchnjver genoemd, en was een tijdgenoot van pijthaooras. Een derde van dien naam , die van Athene geboortig was en eene Mijthologie of fabelkunde fchreef .wordt, door hier-onitmus, de tweede Gefchiedfchrijver genaamd en in de een cn tastigfte oliimoiade, maar door anderen in den tijd van ci,ruS den ouden geplaatst; deze ,s het, wien straeo/ met cadmus en hekataeus, voorden uitvinder van het onrijm en der historie houdt, wat ook plinius en porphitri, us by suidas, doen. Hekataeus de JVJÜefier die een Zoon van aces ander en leerling van prota0 0 ra s was , leefde in de vier en zestigftc olijmoiadè, of gehjk anderen willen onder cijrus den Ouden. De -e' voelcns der Ouden lopen te veel uit een, dan dat men 'erlet zekers en befhslends uit opmaken kan. Dit alleen kan men ' eruit zien , dat cadmus de oude van Mikte, zijn landsman heka t ae us en de Athener phereciides door hun voorbeeld veel hebben bijgedragen"Z& tavÜSÏ van het gebruik, om de gefchiedenis in Profa te fchrijven! Omtrent he: jaar 3540 werd HERoooTus.de eerfte goede en fierlijke Gefchiedfchrijver der Grieken, gelijk ook  der vorderingen in de geschiedkunde. 649 ook de oudfte. Griekfche Profaike Historiefchrijver, wiens Ichrlften tot onze tijden gekomen zijn, beroemd, lin fchreef negen gefchiedkundige boeken, die een tijdvak van 240 jaren'bevatten, te weten van cijrus af tot aan ae vluo-t van xe rxes uit Griekenland, en waarm hu de Griekfche, gelijk ook de deels daarmede verbondens Aiiatifche en Egyptifcfoe gefchiedenis afhandelt, i nucitdides, die "in het jaar 3580 beroemd werd, overtrof hem nog, cn naar deze beiden vormde zich xenophon van Athene, die den beroemden en gelukkigen te tfug togt der tienduizend Grieken, welken hij zelf aanvoerde , befchreef. Ephorus van Cuma in Aeohe en theopompus, die, omtrent het jaar 3646, bloeiden , lieten leeds de vvelfprckendheid hunnes leermeesters i socrates mede in de gefchiedenis vloeien, waarom beiden, benevens kallisïhenes, die al e x an n e r s leven befchreef, door de Grieken, onder alle de Gelcmedfcbrijvers het hoogst gefchat werden. Bij de Romeinen moesten de Hoogepriesters, van de vroegfte tijden af, alle merkwaardigheden van den llomeinfchen Staat, in tijdorde , opteekenen, wordende zulks, in den beginne, iu marmeren tafelen gegraveerd. Deze tafelen, die men de groote jaarboeken noemde, waren hunne oudfte gefchiedboeken, en konden , in het luns van den Opperpriester, door elk gelezen worden. Dit gebruik hield, in het jaar 530 na de ftichting van Rome, op toen de Hoogepriester publiu s mücius scüvola (lierf; daarentegen namen nu de jaarboeken van bijzondere perfonen hun begin. Voor het overige was dè oudfte gefchiedenis der Romeinen mede in de airkonden van den Raad en der Regeering , in de tafels der Cenforen, in de wetten der twaalf tafelen, geluk ook in da opfchriften, die men op de zuilen, op de ftandbeekkn en in de tempels vond, vervat. De Romeinenfchrevcn hunne historiën deels in verzen, deels in onrijm, nu eens in de Latijnfche, dan weder inde Griekfche taal, welke laatfte, in het begin, bij de Romeinen, zeer in aanzien en de taal der geleerden was , dewijl de Grieken, in de meeste wetenfehappen, gelijk mede in de kunst, van de gefchiedenis te belchnjven, de leermeesters der Romeinen waren. t _ Cnejus nvevius, die, in het jaar 519 na de (lichting van Rome, beroemd werd, en naderhand ook Quintijs SS 5 en"  65° beknopte historische schets ïlNrNIU-S' geboren 515 na het bouwen van Rome, en °s. ilorven ,n het jaar 585, fchreven beiden de gefcliedenis van den Punifchen oorlog in Latijnfche verzen fa Hi n^pf, 534 d£ i,iichtinS van ^me bloeide o. FABius pictor, die de eerlle Romeinfche Historielchnjver was die, in de Latijnfche taal, in S, fchreef en ook door eenigen , nadien hij de eerfte prï vaat perfoon was die annalen en jaarboeken van den Ronieinichen Staat fchreef, voor den eerden Schrijver eener Roniemiche gefchiedenis gehouden wordt. C. acilius glabrio, die, in het jaar 5.-na het bouwen van Rome, beroemd werd en eene Romehifche gefchiedenis geluk ook Annalen, fchreef, houdt men voorden eerften Geföiiedfchrijver, die zich'vaSeGrfeka YZ\^ ^ 1M/^de deed ook h. cincius Rnl\1 ' d'e' 111 hetjaar S53 na de dichting van Rome door hannibal gevangen werd, en eene <, en, bij deLongobarden, paul warnefried, in het jaar 799 na Christus geboorte geftorven. Eginhard was de eerlle Gefehiedfchrijver , uit de Duitfchers ontfprotcn; hij leefde aan het Hot van ka re l den gr 00 ten, befchreef zijn leven en ftierf m het jaar 84* of 8.14 na Christus geboorte : en de eerfte Sakfifche Gcfchiedfchrijver was w 1 tt e kind , een Abt te Córveii, in de tiende eeuw. Albert kranz, 1517 geftorven, die de Duitfche Historie het eerst van vele fabelen zuiverde, en a n d r eas alt ham mer, die, in het jaar 1538. teNeurenberg , eene omfchrijvende verklaring van tacitus uitgaf, worden voor de eerften gehouden, die, na de herteviiw der wetenfehappen , de Duitfche Historie weder voor" den dag haalden. Hermannconrino (geboren 1606 en geftorven 1681) was de eerfte Duitfcher, die bet uifftekende nut van de oude gefchiedenis der üuitfchen duidlijk'aantoonde, en samuel van pufendorf (geftorven 1694) nam de eerfte niet mislukte proef, om gefchiedkundige werken van kiefcher aard - in de Hoogduitfche taal te fchrijven, waarin j. l. van hos. heim (geftorven 1755) echter nog gelukkiger Haagde. De eerfte, die de gefchiedenis der Duitfchen waar, leerrijk en in de Hoogduitfche taal voordroeg , was j. j. mascovius uit Danzig, die, in het jaar 1761 , als Hoogleeraar te Leipzig ftierf. Bij de Nederlanders zijn 110 o pt en wa ge naar beroemd. . Over de kunst van de historie wel te befennjven.  652 beknopte historische schets, enz. heeft cicero het eerst iet gefchreven , en , bij de Grieken , namen dionijsius van Haücarnasfus, ten tijde van augustus , en lucianus, omtrent het jaar hierin CHRISTUS g^oorte , het eerst eene proef Reinerus reineccius, Hoogleeraar der Gefchiedluuide^ Helmjiad, geborcn'1541 eng (Wn 150, bevestigde het eerst, in Buitschland, zijne verhalen ?it de oude gelchiedenis met bewijzen; terwijl, in Frankrijk scipio dupleux, geftorven in het jaar 1661 zulks het eerst deed. , ' Maria catharina des jardins. in het ïsar 1683 overleden, vermengde de gefchiedenis het eerst met Romans, waarin de Franfche Schrijvers ludovicus MAiMnouRG geftorven 16S6, en anton vazileas, 1696 overleden, haar volgden. De gehdme gefebiedenisfen of anecdotcn, die tegen de openlijke gefchiedenis overgefteld worden, ontlenen aien oorfprong van procopius uit Cxfarea die, nadat hij, omtrent het jaar 5fe na Christus ^bootte, 111 zijne openbare gefchiedenis, met allen lof, van Keizer justinianus en zijne Gemalin, gewaagd had, ook van beiden eene geheime gefchiedenis, onder den naam van Anecdota, fchreef, waarin hij hunne 011deugden ontdekte. J "r"™ Uii . De eerfte algemeene gefchiedenis, die de gebeurenïsfen, van het begin der wereld af, tot aan het jaar ITi na Christus geboorte bevatte, fchreef s tx tus tueius africanus, omtrent het jaar 222 na de seboorte van christus, die, gevolglijk, de eerfte Gcfchiedfchrijver onder de Christenen is. het nieuwe jerusaeem, in het graafschap glatz. Fragment uit een' Brief. (Naar het Hoogduitsch.) Wanneer men van de Stad Glatz, naa de grenzen van W Bohetnen, in den oord van JVunfchelburg reist, en dit  ïiET NIEUWE JERUSALEM, ENZ. 653 dit Stadfén, omtrent eene halve mijl ter regtehand laat liloe, komt men over eene hoogte, van welke men op een I oiP in het dal nedcrziet. In dit Dorp ontdekt men, op eenen heuvel, een prachtig gebouw,hetwelke nog den Ihns van nieuwheid draagt, en veel gelijkheid heet met een Slot of Riddergoed. Tegen over den voorgeve van dit crebouw, op den afitand van eemge honderd fchreden , verheft zich een niet heel hoge berg, die overal met Kapellen en gcdenkteekens bedekt is , waar tusfehen eeniïe berken en Willigen bomen uitfteken. De tusfchenruimïe, tusfehen het groote gebouw en den berg, is met huizen aangevuld, en vormt de ftraat van een Dorp hetaere, van verre, naar elk ander gewoon Dorp gelukt.. Deze is de vermaarde plaats, welke, ten minfte lil het Catholiik gedeelte van Duitschland , overal , als een nieuw Jerufalem bekendis; werwaarts jaarlijks vele duizelde bedevaarten gefchieden, en waar een wonderdadig Mariabeeld reeds ontelbare mirakelen heeft verricht.. Gij lacht en ik neem het u niet kwalijk, daar gij uit een aardskettersch landzüt, en noch aan de wonderkracht van een' houten Mariabeeld, noch aan de zalige uitwerkten der bedevaarten gelooft. Doch laat ons zien, of k nog meer ftof tot lagchen zult vinden. Ik wil u alles verhalen , hetgene ik in dit, Nieuwe Jerufalem gevonden hC Wanneer men van Clatz naa Albenderfgaat, vindt men het, in het eerst, niet anders, dan elk ander gewoon dorp: maar fpoedig ontdekt men, aan de regte zijde, eene poort, boven welke met groote letters getchreven ftaat: De Bronpoort. Naast dezelve is eene kleine gemet-. felde bron, doch in welke men, in plaats van water, kalk cn puin ontdekt. Kort daarna aanfehouwt men voor zich e^ne andere poort, door welke men in Albendorf intreedt. Deze is met witte en rode ftenen opgehaald, naar eene ongemeen Hechte bouworde, zoo als gemeenlijk de in»an°-en van de meeste boeren hoflieden zijn, en daarboven ftaat weder met dikke zwarte letters gefchreven: De Waterpoort. Wanneer men deze doorgegaan is, bemerkt men dra een klein huisjen, hetwelke boven een beekjen, hetgene links afloopt', gebouwd is, en dat men, om Biine Inging i voor een waschhuis zou houden. Docti met verbazing ziet men onder hetzelve een houten menfchenbeen hangen. Gij kunt begrijpen, dat ik toeliep, om  het nieuwe jerusalem, ^SSM^V^ mdeT te onderzoeken. Hier ■ontdekte ik dat dit gewaande waschhuis eene Kaï cl v;a* wannn ecn houten Christusbeeld ftaat door onE fcheidcne Krijgsknechten omringd, die liet met«n, - kent dat ÏW S het Tat?r "« 2 E Kcnd dat de Cathohjken, buiten den Bijbel, nog eene r i F,?» wclke met onnoemlijk vele lesenden is ou- f uT' ii,'--n"02 beh00rt °°k het vWnde ilat c «Rit i Jj g^^ng^eanng, in den nacht van zijn hjden door de Krijgsknechten in de beek Kidron geworpen, en er met touwen doorgefleept is Dit tooneel wordt hier verbeeld; maar op welke'wijze? telt In f ^" gedeeltJijk op den muur gïfchi derd," gedeeltiijk n hout gefneden, zoo als chrisïus zelf; fêïSfóg gg^T? c"srofheiJ' "at ri-iSs! ó apelles! in welk een licht verV • U",St' "a mccr da,l twee duizend jaren, op deze heilige p aats, naa welke jaarlijks, zoo vele dui- deed der Godheid eer aan, hier wordt zij door beiden mishandeld. Aan zulk een kunstwerk behoorden zich , huif 'n ïr"-i? V00rtre?ykfte kunftenaars te wagen én zich aan ' de^ko.eke»bakker- toe', waagt. 'S ,v5LL?HiSdit,hetgTlin het ^rmaarde Albendorf; want deze Kapel boven het water is de eenigüe niet h hare foort, maar 'er zijn 'er bovendien nog vie? cn negentig, die ui en buiten het dorp vefjtrooid liggen, en waarin tooneelen uit het Oude en Nieuwe Testament, worden, afgebeeld. Hier onder is de geheelc Lijdensgeschiedenis van christus; dus vindt men hier den Stichter van onzen Godsdienst ten, minfte vijftigmalen in het hout gefneden. Ik had, voor ditmaal, reeds genoeg, hem Hechts eens zoo misvormd te zien, en keerde mi 'feten^• Qm ' dnde Cen b£ter gezicht te §e" Te weten, aan de regte hand, als men van dezen kant het dorp ingaat, omtrent twee honderd fchreden van de gemelde Kapel af, aanfehouwt men den Tempel die wegens zijne vrij grootfche bouworde en pracht het oo* geheel vervult, en langen tijd gevestigd houdt. Ik vond over-  in het graafschap glatz. t>5S overeenkomst tusfehen dezen en den Tempel te Jerufaiem volgends de afbeeldingen, welken ik van denzelvcn gezien had. .Het dak is plac, naar de Oosterfche wijze, behalven dat in het midden een klein torentjen en, aan weerskanten, eene foort van omgang uitfteekt. Het is met eene galerij omgeven, en heeft het voorkomen, of men op hetzelve vond kon gaan. De Tempel heeft twee zijvleugels, en is met vele pilasters aan de voorzijde verfierd, die, met het ftukadoorvyerk en den overigen fieraad gepaard , deiizelven een vrij prachtig voorkomen geven. Een trap, die bijna zoo breed is, als de geheele voorzijde, en, naar de levensjaren van christus, drie en dertig treden heelt, brengt insgelijks, het zijne toe tot verfraaijing van het geheel. Deze trappen kruipen de bedevaartgangers, die hier ter bedevaart komen, knielende op. Maar'wij Lutheranen beklommen ze met regte voeten , in de vaste overtuiging, dat God niet op de houding der voeten, maar op het hart ziet; en dat het hem onverféhiïlig is, of wij met vermoeide kniën naa zijnen Tempel ftreven, of op die wijze, welke hij zelf ons tot gaan beltemd heeft. Wanneer men aan de linkerhand in den zijvleugel van den Tempel ingaat, komt men in een' gang, die nog van de' eigenlijke Kerk, welke waarfchijnlijk het heilige zal verbeelden, is afgezonderd. In dezen gang hangen, rondom aan de muuren , verfcheidene honderd krukken van lammen, die hier genezen zijn; verbazende ftenen, die menfehen bij zich gedragen hadden, en eene menigte fchilderijëu , waarop eene menigte gevaarlijke omïlandigheden zijn afgebeeld, uit welken hetwonderdoende Mar riübeeld alhier, zijne verëerers gered heeft. Hetis een geheel zonderling gezicht, zoo vele krukken bijeen te zien , daar men anders deze getuigen van menschlijke ellende ficchts enkel aantreft. Maar Verre weg meer verraste mij een andef.gezicht, hetwelke bijna nog levendiger dan de krukken tot de heilige eenvoudigheid der Catholijken in dezen oord doet beQuiten. Ik zag naamüjk in een' hoek een Mariabeeld, welks Cii RIST us Kinken , dat, voor. het overige , naakt was, men een klein Meisjcnsmutsjen, met goud en meteen lint had opgezet. Gij kunt niet geloven , welk een halfveröntwaardigend, halfbelaehlijk gezicht dit gaf. Iemand, die het 'er opzetlijk op toelegde, om het bijgeloof in een verachtlijk licht te Hellen, zou zijn  65$ «et nieuwe jerusalebi, m ^ocl niet beter kunnen bereiken , dan door jjtfifc heilig poppenfpel. .Ondertusfchen zijn de meidenen hier zoo itomp voor hetgene in den eerwaardiger. Sticker van onzen Godsdienst betaamlijk of onbetaamlijk is ,'dnt zn ntui (pel met hem fchijnen te drijven, en vclftrekt taiél onderfcheiden , wat Godsdienltige of te°-cnöver»ceu vijver Jn het midden van denzelven ftaat een houten E'iWel met eene foort van riem in de hand, waaruit men ziet,dat het de vijver Bethesda wezen zal. Een omgang fProcesfieï of.anaere plegtigfiêid hadden wij niet aangetroffen maar wij vonden hier eene oude vrouw , die van de eene'of andere kwaal moest geplaagd/ijn : want zij ontkleedde zich m weerwil van den niet warmen Novemberdag, bij het water, en begon zich de voeten te wasfeben, Zouden zulke menfehen niet eer in het geval komen van zich ziekten op den hals te halen, dan die te verdrijven ? Verder op verdeelt zich de weg in twee'ftraten , waarvan de eene, die naa den Olijfberg leidt, de weg der eyangennemmg, de andere, waarmede men tot den beV Calvarie komt, de weg van het kruis genoemd wordt* l-angs dezen weg vonden wij eenige hutten met één od het meest twee venfters, waarop met groote letters'o-e. fchreven frond : huis van pilatus,- huis van he rodes, enz. O hte 5 De huizen van'den Romeinfchcn Landvoogd en van den Koning der joden, hadden, even als de opgefierde poorten en figuren 111 de Kapellen, een vrij nieuw' voorkomen, zqodat men werklijk Albendorf, in dit opzicht een nMw  ÏN HET eflAAESCHAP GLATzU - 6$$ ^erufalem kan noemen. Thands ontmoetten wij iet, hetwelke voor een Jerufalcm juist niet welvoegend is ; te Weten, op den weg der gevangenneming werd een Varken geflagt» De berg Calvafie , bevat, bchalven de, groote menigte Van Kapellen en kruifen,'die gedeeltlijk liggen, gedeeltlijk regt op ftaan, ook eene kluizenaars woning. De kluizenaar was niet te huis ; want deze foort van Monniken leeft, in fpijt van hunnen naam, nog al onder de menfehen. Zelfs heeft men een voorbeeld , dat eene dienstmeid in het Graaffchap Glatz, die alle dagen een' kluizenaar, niet ver van het landgoed van haren Heer, het eeten bragt, na cenigen tijd , van eenen jongen kluizenaar in de kraam kwam. De kluizenaar verdween, en heeft 'er misfehien nog op andere plaatfen voor gezorgd, dai de kluizenaars niet uitfterveii» _ ■ Op den berg Ouarantena , Zoo als men dien hief noemt, valt een klein huljen in het oog, hetwelke eene: rots verbeeldt, waarop een gehoornde Duivel aan eeneil houten christus de fchatten der wereld vertoont. Gij zult uit dit alles zien, dat de geheele aanleg van dit nieuwe Jerufalem, bij denkende Christenen, niet de minfte aandoening voordbrengen kan, maar Hechts voor die genen behoort, die onder de menfehen den rang bekleden, Welken houten poppen onder de ftandbeeldenbe* flaan. Eenen christus te zien, die op zoo verfchillende wijze mishandeld wordt, welke wij uit den Bijbel geheel niet kennen; die hier bij de hairen gefleept, daar in een hol geworpen, daar overal bont en blaauw geflagen wordt, die de knieën in (lukken valt, daar in het water gefmeten wordt , zulk eenen christus te zien, kan men niet lang uithouden, en, even zoo min, kan men 'er lang van vertellen. Men zou op de gedachten kunnen komen , dat joden dit alles gemaakt hadden , om den Verlosfer, in becldnis , nog firïaadlijker te behandelen, dan zij te voren zijn perfoon mishandeld hebben. Indien men te Jerufaiem werklijk het oorfpronghjke van dezen aanleg mogt vinden, zoo als men zulks hier vol-» ftrekt beweert, dan ware dit een bewijs, dat de Oosterfche Christenen even zoo fmaakloos in het voordellen van de lijdensgefchiedenis zijn, als een gedeelte der Westerfche'. Wij willen dit alles daarlaten; want het zou toch de Tt a moei*  66o het nieuwe jee. u s al e ii, moeite niet waardig zijn , om deswegens naa het eigenlijk Jerujakm een reisjen te doen. Ik wil u.liever verhalen, zoo veel ik uit mijne mondelijke en gedrukte berichten bijeen kan brengen , hoe dit alles hier eigenlijk ontftaan is. Vóór oude, overoude tijden 'ftond op den berg, op welken thands de Tempel is gefticht, een oude lindenboom , en naast denzelven een half ingellort altaar , met twee ftenen kandelaars. Doch hoe overoud dit alles ook befchreven wordt, klimmen echter de berichten daarvan op bet hoogst tot den tijd der kruisvaarten op; want, op bet altaar, vindt men het jaartal 1218; het heeft dus , geduurende den zesden kruistogt, zijnen oorfprong genomen. Bij dit altaar kwam dikwijls een oude blinde man, met name jan, om onder dezen lindenboom God om zijn gezicht te bidden. Wanneer deze man eigenlijk geleefd heeft, is in de berichten niet te vinden; maar het fchijnt, dat het omtrent in de veertiende eeuw geweest is. Eens, als hij, na verricht gebed, weder naa huis wilde gaan, ftootte hij zich, bij vergisüng, zeer hard legen dezen lindenboom, zoodat hij, vol ongeduld, hevig tot God, om de herftclling van zijn gezicht riep. Plotslings voelde hij eene ontzettende fchudding, waardoor hij op den grond viel, en op dat oogenblik openden zich zijne oogen, zoodat hij het groene gras aanfehouwde. Als hij nu, vol verrukking, naa boven keek, zag bij in den ïindenboom een Mariabeeld, met drievoudige glinfterênde ftralen om het hoofd, en eeu christus Kindjen op den arm. Voor dit wonderbare verfchijnfel bad hij zoo lang knielende, tot zijne huisgenoten hem zochten en naa huis bragten; terwijl hij van vreugde buiten zich zeiven was', dat hij hen kennen en hun zijne geheelegefchiedenis vertellen kon. Dit was dat Mariabeeld, hetwelke nog in het allerheiligfte van den Albendorffchen Tempel is geplaatst. Waar liet derhalven van daan gekomen is, weet men eigenlijk niet, Want de goede blinde jan kon daaromtrent geene uitlegging geven , nadien dit Mariabeeld reeds voor het wederbekomen van zijn gezicht in den lindenboom aangeland was. Waarfchijnlijk is het dan, zoo als het Palladium te Troje, regelregt uit den hemel gevallen. Toen'de gefchiedenis Van den weder ziende geworden jan  in het craafschap glatz. 66l tan bekend werd, droomde van alle kanten volk toe, om dit wonderbare Mariabeeld te zien en te aanbidden. Ta zelfs liet de Hertog ladislaus van Munfler'berg (*), die op de jagt herwaards kwam , een ftenen altaar onder den lindenboom aanleggen, voor welken bij dikwijls zijnen Godsdienst hield. Maar hoe kwam het, dat men voor dit heerlijke Mariabeeld, hetwelke zoo wonderbaar verfcheen, en, daadlijk, bij zijne eerfte intrede in de wereld, een zeer groot mirakel verrichtte, niet terftond eenen , hetzelve waardigen tempel opbouwde? Hoe kwam het, dat het zich zoo lang met eenen lindenboom en een altaar , onder den bloten hemel behelpen moest? Heeft het misleiden eerst door de oudheid, welke op alle dingen een' zekeren cerwaardigen ftcmpel drukt, zijne gantfche heiligheid bekomen? Met den tijd werd de toeloop tot dit Mariabeeld ftceds groörér, zoodat menigmaal de geheele weg, van Albendorf af, tot het Dorp Rathen, hetgene omtrent eene halve mijl van daar ligt, met menfehen, paarden en rijtuigen bedekt was. Nog wordt de menigvuldige bezoeking van het Mariabeeld alhier op eene andere wijze bewezen. Te weten, in een overoud kerkboek, vindt men, dat de Bohemers, bij eene enkele bedevaart, agttien vaten bier uitgedronken hebben. Maa* hicrüit kan men meer tot de dorftige kelen, dan tot dc aandacht en het getal der bedevaartgangers befluiten. Oudertusfehen zou deze toeloop, van wegen de veclvuldige wonderen , welken dit Mariabeeld verrichtte , juist niet onwaarfchiinlijk zijn ; want rondom den lindenboom cn het altaar hingen eene menigte krukken, voetzolen, enz., als getuigen der veelvuldige genadebewijzen, welken het hier aan de menfehen fchonk. Dit fchijnt het eerfte fchitterend tüdperk der Albendorffche maria geweest te zijn. Zij huisde, wel is waar, nog fteeds, gelijk de vogelen ondier den bloten hemel, maar had toen reeds, zoo als de bovengemelde bedevaarten bewijzen, een' rang onder de Mariabeelden. Wilt gij de gefchiedenis van den blinden jan en den oor- (*) Zoo ver ik weet, en daarover kan nazoeken, lieeft nooit een Hertog ladislaus over Munjlcrbcrg geregeerd, men zal hem toch met den Zweidnidt'chen Hertog bolislaus, die Mtinfterbe'g verkreeg, en in 1301 ftierf, niet verwisfelen? Tt 3  «563 het nieuwe jerusalem, enz. oorPpfOBg van deze mariü niet geloven, kom dan ^d?%tte dfancbrfr en ik zal 'er u op eene heel oog. ichijulijke wijze van overtuigen ; want hier is in eenen zijgang hu den Tempel het geheele geval afgefchilderd, ia ik kan u in mimen getuige (*) , den lindenboom, het Mariabeeld en den blinden man, in eene koperen plaat laten zien. (*) Maiianhcher Albendorfer eraeaner Ehren- und Gena. den-thron, d. 1. ausführlicher bericht vonden uralten wunde?reichen gnadeabilde ec. Breslau,. 173;. (liet Férvolg en Slot in No. 15.) middel, om zich tegen den steek der bh-» en te beveil igen , en dien , wanneer hij geschied is, schielijk en gelukkig te genezen, Hoe beter men den aard en de eigenfehappen der Bijen leert kennen, des te eer en te beter zal men zich voor hare (teken kunnen hoeden. De ondervinding leeT het, dat wilde Bijën, die aan het gezclfchap van menichen met gewend zijn, veel erger (teken, dan tamme Bijen die daaghjks door menfehen bezocht worden. De Bijënhoeders, die bijkans altijd alleen de Bijën bezoeken kunnen zeer vertmuwlijk met haar omgaan, en zij zwermen dikwijls in menigte rondom hen, zonder hen te (leken. Desniettegenftaande bedienen zij zich uit voorzichtigheid altijd van bijenkappen, die van zeer dun koperdraad gevlochten zijn. Want 'er kan eene kleine omftandigheid gebeuren, bij voorbeeld,, dat eene Bijë bij ongeluk een weinig gedrukt wordt, dan (leekt zij niet alleen, maarhare makkers doen het ook. In den zomer, ten tijde wanneer de honig ingezameld wordt, zijn zij gevaarlijker, dan anders; eiï, wanneerZij. in het voorjaar, bij fchaarsch voedfel, op de bloeifems. rondvliegen, heeft men vooral reden, om zich voorhaar wel in acht te nemen. Maar nooit zijn zij erger, dan wanneer zij door zekere Pfflftandigheden, welken men dikwijls zelf niet ontdek- kea  MIDDEL , OM ZICH TEGEN DEN STEEK DER RIJCN , ENZ. 663 kft tem cretersd, wild en boos gemaakt worden. In dat "evaï verfchonen zij zelfs hare oppasfers met, - Zekere perfonen , die een fterk en kwalijk nekend zweet of eenen 'ltinkenden adem hebben, worden Sr dan anderen van baar vervolgd. Zoo ook d e Sen, welken fterk riekende zaken ^!^nbe£S| iuioflöok, radijs, oude kaas, brandewijn, en dergdnke zaken meer, genuttigd hebben. Men heeft het dikwijls waargenomen , dat Jooden , me oo plaatlen kwamen , alwaar bfjëakorven nwjjg (tonden, oogenbliklijk door de Bijen vervolgd wei en. Sommien verwarden zich in hunne baarden, en zy wer- de0?ht waar zij, dat die genen , welken bereids van eene Biië eeftbken zijn , eer weder, dan anderen , gehoken Sden willen wij niet beflisfen. Maar u,t de: ondervindino- weet men, dat zij, die bontwerk dragen » bo\en .nieren door de Bijën vervolgd worden; hetwelke men Sn den «erken reuk van het hair fchijnt te moeten toe* fClVeien"' vooral werklieden , ondervinden van den Bij- enfteek niet veel ongemak, ^.^*^Se«nSï ' en de an°-el 'er niet diep genoeg indringt. Anderen nt o-endee ,C die eene fijnereen dunner huid hebben bij voorbeeld', Dames, krijgen op de plaats , daagderteek aaneebraat is, gezwellen, ontftekmgen, de roos, en eedl Sende pijn; doch waaraan;.^j de idndd meèï aan den fchrik , overdrevene tedeiheid en andere Snoeh dan aan den blooten fteek te wijten is. Ons is he voorbeeld eener bejaarde vrouw bekend, welke even boven haar rechter ooglid door eene Bne geftoken werd, en eene v^are ontilekingskoorts met flaauwten en ftuiptrekkingen daarvan kreeg. , ' , „.. De Wespen (leken zekerlijk nog veel erger, dan de Bijen gelijk een ieder, die zulks ooit ondervonden heelt, zï moeten getuigen. De volgende gebeurems kan er ten Se fan llrekken. Een aankomend jongeling wade eXiit enkele dartelheid , een wespennest, hetwe Ke aan den oever eener kleine beek in de aarde gevonden werd, uitroeien. Om zulks, naar zijne gedachten, des Z veilige te kunnen doen, had hij de voorzorg gebruikt, om zSnen zakdoek om zijn aangezicht te binden. Doch oaauwlijks had de jongeling het nest aangetast, crue 1 t 4 wet»-  6Ö4 MIDDEL, OM ZICH TEGEN DEN STEEK We,pen kwamen woedend uit hetzelve, en zwermden hem .„ menigte om het hoofd. Eene dier Wesöenvh? Jjigcr dan.de anderen, geraakte bnderdii zafdoek,^ Wc hem jmst onder het linker ooglid. Binnen den tik van flechts een v;erde yan ^ u ^ tffe kf dSe„Tr ft* °°g' C» verder üfe ES?N , hlJ kon, dezelve niet eer, dan na dikwijls toleJwljS ^ •*« te h -der Om zich tegen het (teken der Bijën te beveiligen, heb* benlommigen de gewoonte, om hunne hai K en hmi a ngez,clit met malra, of maluwe, met althéa, ow™ el Sd rT ?'6' °f met.b0^ölie en melk, wel onder 'hd W wnr^V ' te,wTe,"; omdat (,e huid daardoor gtaddei wordt, en de Heek niet zoo gemaklijk vatten Anderen roemen grootlijks het wijven of beroken van het aangezicht en de handen met alfem, met bevergeil va Sü'^ e" a"dere Zaken' die <*™ SS reuk van zich geven , en waarvan de Bijën eenen afkeer zouden hebben. Dan alle deze behoedmiddelen helpen mets, wanneer de Bijën zeer toornig en wild geworden Men kan hun , die met Biiën willen omgaan , of die in de nabijheid van bijenkorven moeten arbeiden , seenen bteren raad geven, dan of eene pijp tabak te roken of hunnen adem fterk in te houden , wanneer de Bii?rl rondom hen zwermen; en zich wel te hoeden, eene ei,, kele Bue te krenken of met eenen doek naar leze ve è flaan , veel minder eene Bijë te dooden ; integendeel doen ztji best, dat z zich zeer ftil houden', wanneer z j S ras weder verwijderen. 9 cn Maar wanneer iemand door eenen gebeelen zwerm Büën vervolgd wordt; dan kan hij niet beter doen?dan rftondde vlugt te nemen, en wel indien het moo»lijkis rTveee;iaten°.nkere de ^ zulkn , ïch is ,de ft"k reeds gefchied, dan moet men de kor tfte en beste middelen in het werk (tellen om de zwelling en ontftekmg, zoo fchielijk doenlijk is , voor te komen Lieden, welken ontelbare malen van Bijën of Wespen geflokenzijn, hebben het, bij eigene ondervhSe altijd voor het beste geneesmiddel gehouden , £?!ngd J welke  DER BIjë'N TE BEVEILIGEN. 5 welke in de wond is bliiven zitten, en anders moet uitzweten, met een klein fcherp toeüuitend tangetjen, zoo ras cïe Heek gefchied is , uit de wond uit te halen, Men kan dien angel door een goed vergrootglas in het gaatjen alwaar de fteek gefchied is , gemaklijk ontdekken. Daarna is het nodig, het vergif, dat in de wond gekomen is , te verzwakken , waartoe dikwijls herhaalde omflagen met koud water volkomen toereikende zun. Klaar wanneer de zwelling en ontftekmg reecis te fterk zijn: dan moet men dc wond of den fteek met ongeoluscntcn kalk wrijven. De pijn houdt oogenblikhjk op, en de overgeblevene zwelling kan men ras door water wegnemen "hetwelke echter allengs op de wond gedruppeld moet worden, opdat de huid wegens de gisting van den ongeblusc ten kalk niet gekrenkt worde. Dit middel help? zeker en fchielijk; het is bij de ondervinding beproef* bevonden, en mag met recht voor het beste gehouden worden. AANMERKINGEN OVER HET ONDERHOUD DER ARMEN. Door TOELER. Geloofd zij de Alvader, de verborgene erkenbare Vader der Armen , die door ontelbare middelen eti door ontelbare wijze en goede zielen de Armen troost. Geprezen zij elke goede armen ftaat, wanneer hij maar in eenige opzichten goed, ook maar in zijn begin wel bedacht en gemeend was, - en elke verbeteraar van de inrichtingen ten nutte van de armen, en elke arme die de onderfteuning dankbaar aanneemt, het zij dan dat oe «-cbreken en fouten, waarmede dat verzeldgaat, invc.er «oeden oogen bemerkbaar zijn, en daadlijk gemerst worden , of niet. .... 1 Van wat volken ik hoore of leze, overal zijn ook arme medeleden van dezelven , en eenigen worden aanmerkhjlc o-eholpen, anderen zijn naauwlijks te helpen, en het kan ook zijn, dat fommigen in het geheel niet te genaken ZyMaar wanneer ik datgene, dat mij daarvan bekend 'p £ ij werci  666 aanmerkingen over het onderhoud der armen treffen daar mi) de armen ter harte gaan winu, er Lezï trof er VM hf ■ mcdeUide11 van%enen go den had. 611 ti3t 2Ulks ziJ'ne «Werking niet zijne vemlÏÏtLanferS dan m'^kn> of rac" wel geheel tï hebben §2 0m■<** de armen medelijden ne mededog) tïl "'^ aImoezen geeft ' om zuik* met mededogen te doen, daarom veroorloof ik mii de Ltymologifche aanmerHn»- Hnt- i-,». j j liet GrieKrh oft' 1 8' , net woord van beteekenr Frl 5 £" eVC" het zelfde als erbarming neteekent. Erbarmen kan en moet zich ook de arme ■ wanneer hij het lijden van anderen gewaar wordt- nrn? Sender1,afnbdold- ^ Mj het §eVe» ^ "oVdd^f! «gen, de aandoening van menschlijk medelijden niet misien, niet agterlaten. Zijne gave zij almoe di k £di"enndbeVVijSI' ? 1Üj Waarl^k ™^t den armen u e ! lendigen deernis heeft. ven party ftellen, maar tot beider gevvilli» zijn moe4i zullen wij eerst Jiart V00?dJ^™f^ perfoon openen. Dit is zonder twijfel het eerlle in°de gefchiedenis der menschheid , van overöude Meiee weest, en in elke gefchiedenis van een goed kind dat voorkomen, dat het, wanneer het van hetaaneen van ellendigen en armen geroerd werd, en een g S J™h« verminderen der ellende, en eenigvermo n to: daaiftelhng van de vermhidering in zicl/zelveii^r- Kende , dat het dan mede ijdis °af mededpMH* een milde almoes toereikte. Al &£i£ÏÏ/fe bieden alle bedelaars, zonder ondeifcheid af e w izS de0garnKo°edbe1IlJ n ™ ^» .«2 -Minderingen oe armoede in zoo verre zij aanleiding «even dat door de bank genomen, meer en beter hulp kan verleend worden, 2C0 isnogthands, op die plaatf'i, 4a S tref.  AANMERKINGEN OVER 11 E l ONDERHOUD DEH ARMEN. 667 trefliike verordeningen plaats bebBen* het geval niet zeldz 2 waarin één of meer voorkomen die zich in eenen Snd bevindenu waarin zii geen cisch hebben, ot heb, beu^oStVtfpl de onderfteuning van den gemcenen armen i a waarin dc nood hun geheel onverwacht oveSalt, of waarin ons, uit eigene armmgmg^ E 'j1t Aw het o-eval a i, waarin wij ons, ot alleen, ^TiJ^^z^^^ daadlijkerbarmenden medeliidia betonen moeten. En wie zou dan zulk een onverzetlijke dweper, voor het eenHük geven aan den gemeenen armen ftaat wezen, dlh? de fchoonheid van eene eigene onmidlyke proeve om te helpen, miskennen konen zich dezelve zou laten °™Sifchcn! Bedenkt gij wel genoeg, wat 'er zijvan de dankbaarheid aan aiie kleinere en grootere maatfchappijën? Ziet, dit zdo zuiver menschlijke gevoel yan dank -ceft gij eenigermate op , zoo vaak gij uwe gaven inlieene armenkas uitgiet. Hoopt rteeds, dat de dankbaarheid van de armen, die uit het gemecne armènfonds verpleegd worden, oprecht en hare grondig zij. — ü bedriegt u niet! Zij verkondt in het uitipreken, op he aanzien der weldoeners, van welken men weet,A*t zij niet van het hunne geven , en daar de fleciite Q diepe armoede zittende ontvanger van het denkbeeld overvallen wordt: „ deze Heeren hebben , zoo veel men weet, zoo veel geld en goed in hunne willeken" ri-ema-t dat zij mij meer hadden kunnen en beho" ren te -even , clan ik ontvangen hebbe." Bij het nerfoon iikleven, uit eigene beurs, heeft een fhlzwijgen E S^woord ofeen oogblik, of een traan vim den gever, die het den ontvangenden gamsch warm om het hart maken — cn daarbij valt toch gemeenlijk die ellendige overvloed van woorden , tn het 4oelpieKen, verwijten en raadgeven meestal weg. ik. voel ngt- lijk, wat men hierop kan aanmerken — ik laat aan al dat bepalen, of ook wel ontkennen van hetgene ik zegaï zmi recht wedervaren: ik wil al het recht niet aan mijne zijde hebben; ik zeg alleen, wat mijn oordeel, wat S ondervinding cn gevolgtrekking, uit den aard van onze ziel mij ingeeft, en wenschte dat men uit alles niet ovhecl 011 eeérond oordeelde! è Valk lal het eerlle, en vaak het ftcrkfle , dat men  668 AANMERKINGEN OVER HET ONDERHOü» DER ARMEN. mij tegenwerpt, dit zijn: „ wij zijn zoo dankzuchrfe „ met , als gij oud zedige weldoeners wel fchijnt "tt „ oordeelen. "Wij willen die dankbaarheid gaarne kwiit,, ichelden het is ons maar om Met goede oogmerk, >, ot de beste, bestberadene verligting van onze ar„ men te doen. Over het ontvangen van da«k«c«rin„ gen zijn wij lang henen." — O dierbare groote zielen ■ vergeeft mij dit eene nog. Ik vrees dat eenigen, ten* mimte eenige weinigen , daar al te verre over henen zijn ! Begrijpt gi, dan ook niet, dat 'er een zoo onfchuld,g,_rechtmenschlijk fchoon aannemen van dankbaarheid is, een gevoelen van het dankbare gevoel deigenen, die men getroost heeft, eene nederbuigino- tot bet aanhoren en aannemen van dankbetuiging, die eene zo» fehoone bloem van het hart is, als immer het verheven zijn , boven dankzeggingen wezen kan. In zich zeiven ,s liet toch natuurlijk, de goede mensch die geven kan, geve; en de andere toone, dat hij rgebjk het woord dank aanwijst) dat hij daar aan dènke, en daar over aangedaan zij — en deze twee gevoelens ontmoeten elkander en worden bronnen van gelijkfoortiée aandoeningen. ö Door eenen zeker ongeöorloofdcn fprong van gedachten , valt nnj km de vraag in, wat vrucht van menschlyk dankgevoel er wel in het rijke cn weldadiVe Enceland worde ingeöogsf. uit de verbazende en bardvallende armen taxe? Ik wil zeggen, wat de planting der menschhjkheid , en de aannadering der harten tot elkander daar bij winne; want die behoren daarbij te winnen, wanneer vele lieden zoo veel voor andere lieden over hebben , en dan zou de armoede verminderen, daar ze nu, ondanks alle huizeii vol guiniën , gedurig toeneemt. * ' ö ° u Buiten alle orde, fta ook hier de ffeliing: waar de armoede , de menigte van armen toeneemt, daar neemt het geluk der volkeren af, en omgekeerd, want op de veelheid van het geven komt hit niet'voornaamlijk SÜS Ved meer daaröp' hoe' met wat «art en gezinuheid, en met wat menschlijkheid gegeven en geholpeii wordt? ° ö ™5ü lf °°k den wensch van eencn man , dien de nood der armen niet weinig ter harte ging. Deze wensch kwam zeer naif kort en goed hierop uit: men mogt het m eenen omtrek, bij voorbeeld vaa eene ftad, maar  AANMERKINGEN OVER HET ONDERHOUD DER ARMEN. 66? rfW eens hij de welhebbende gevers zoo wijd kunnen brci-en , dat elke huisvader des omtreks eenen man,ecu"vrouw, een paar verlatene kinderen aannam te vernisten en te bezorgen, voor eenen zekeren tijd, bij voo beeld van één of twee jaren zoo ver de voordduSn- van zijn vermogen zulks toeliet. Of dan eene geheele huishouding. Maar nooit meer. I^}£en jgezichtskring zag de wenfehende zoo vele weihebbenden en ook net der daad rijken, dat hem dacht dat zelfs de g rigen onder dezelven, die toch almoczen plegen te geven, of burgerlijk, of zedenlijk , eershalven verpVt zijn om dezelven te geven, ondervinden zouden, dat bet hunne beurs zoo hoog niet te ftaan kome, wanneer zii zich tot zoodanig eene arme partij bepalen, aan dezelve zoo' veel mooglijk , het nodige te geven , en daarentegen met andere bchoeftigen, over het geheel Sproken, in het geheel zich niet te bezwaren, dewijl andere weldoeners eenige andere armen op de zelfde wijze geheel voor hunne rekening nemen; hij meent dat dit toch zijne aanloklijke zijde heeft. Ligthjlc vóelt iemand, die nadenkt, vooral een kenner van eene ftad en van dcrzelver prachtige ongelijkheid , waarom men nooit gehoord heeft , dat deze anderszins zoo natuurlijke gedachte ergens tot daadlijkheid gebragt is. — Wanneer het daartoe kwam — daar zou met der daad minst behoeven gegeven te worden, de goedhartige weldoener en de goedaardige arme zouden dus bij uitftek wel bijeenkomen, en door liefderijke verllandige weldoeners zou zeker aan de vermeerdering der armen worden te ocinoet gekomen, veel meer dan bij alle andere inlichtingen. Het was te weufchen , dat zeer bemiddelden edelhartïgen, die thands aan den gemeenen armenftaat' aanmerklijk aandeel nemen., cn nog daarenboven veie 'liefdewerken doen, eene proeve van zulke bijzondere hulpen namen, en aan de verzorgers der gemeene armen van den uitflag omftandige berichten, mededeel, den. ï» A,>»  67o damon" en narsus, or. nr,T loon der deuod. damon ennarsus, of het loon oer deug8, X^.'ri der fchöonffe Zomerdagen Lachte 't westen vriendlijk aan; Berg en Bo'ch verfchool zich blozend; Gloed zweefde op den Oceaan. Dampen j door de middagftralen, lot onzichtbaarheid verfijnd, Zonken, door geen vuur bevleugeld, üp het groen, dat magtloos kwijnt. Ja, een znvren, koele nevej Drenkt, oravioeicnd, weide en bosch i t Spieglend maanlicht fbhildert paerlen . In t prieel, op donzig mosch. t Koekjcn wiegt m, 't rozenknopjen; t Haait, langs rtitme wandelpaan Lugng met jasmijn omflingerd, Luplend. frisfciie geuren aan. Damon, een verflandig Jongling, Schoon, gelijk dc jonge dag: Daiuo.n, die zijn rein geweten Schetst in een' bezielden Jacht Damon, wiens befhiurde driften Flon:ci-e:i m zijn fchuidloos oog, Konc^vecfc op zijn wenkbraauwboog; DAMon heft „rot lagen n ar s ü s, S 5« trhnftVen van de inaan, Die cte neesters tooit met beeldwerk, Dus, vol moeds, den Zangtirijd aan. n a r s u s. Urn jeugd kwijnt weg in eerloos duister. Heel de aard* fs mij een wildernis. Mn mp en plaagt een dof gefluister c Herhnnlt mij telkens, weikin Sr Jk, hoe verdien«i?jk, fchnndvol mis. V« 18 T"' > ben ""derfcheideti Blaar t goud, wat glans 't ook moog verfpre den t Zal n.mmer mij ten troon geleiden! P ' 13611 llcc!its tot burger opgevviegd. Mijn ziel is tot geen vlijt genegen; k Ben werkloos dnrttend opgevoed. Geen roos bloeit op mijne effen wegen; Maar zelfs verveling, grimt mij tegen ' In de armen van den overvloed. „  DAMON EN NARSUS, OF HET LOON DËR DEUGD. 671 d a.m o n. Ik zie mijn paan-, door vreugd beglansd: Bekoort mij 't reinst genot, nog fchoner bloeit verwachting: Een beek, vol wellust, vloeit uit elke pligibetrachtimr. 't Geweten juicht mij toe; 'k boog op der braven achting, God heeft mijn lot met heil omkransd. 'k Gevoel eene onweêrftaanbre drift Om, waar ik fchepf'len vind, hun blijdfchap aan te kweken, Ik hoor, in heel natuur, mijn' God mijn' Vader fpreken; Zijn wil ftemt met mijn wil, ondanks mijn zielsgebreken, En blijft in 't rein gevoel gegrift. Geen goud heeft ooit mijn ziel bekoord'; Neen, oefning fchonk mijn jeugd een' fchat van zaligheden. Ik leerde elk tijdftip aan 't verhevenst nut bededen. De toekomst lacht mij aan; terwijl, op 't zoet verleden Een waas van uil genoegen gloort. narsus. 'k Gruw van dwang en huwlijksboeiën; 't Huislijk lot baart zorg en finart. Dartle laïs doet mijn hart Vaak door. drift en wellust gloeien; 'k Wijde aan haar mijn liefde en jeugd, Vrij van 't haatlijk juk der deugd, 'k Wil, in afgeleefde jaren, Wordt mij, door een' dwazen echt, Rang of rijkdom toegezegd, Dan gewis nog wel eens paren. 'k Wacht misfchien, als echtgenoot, Meer gerust en kalm den dood. d a rvi o N. Liefde, rein ris Eng'len vriendfchap, Strooit mijn pad met rozenblaan. 'k Min mijn ju me eeuwig teder; Hoop daauwt wellust op ons neder, 't Nuttig zorgend huislijk leven Lacht, als 't morgenrood, ons aan. Julie biedt mij rang noch fchatten; Maar, door eer en pligt geleid, Zaaien wij, op 's levens paden, Daaglijks, door de fchoonfte daden, ' Die voor eeuwig vruchten dragen, Ons een' oogst van zaligheid. De  Ó-a DAMON EN NARSÜS , OF HET LOON DER DEUG». De ed'le Jongling zweeg; doch narsüs Spande op nieuw zijn doffe lier; Toen een hemeifche geftalte, Godlijk door haar' ed'.en 'zwier, Uit een hefdre wolk, door 't maanlicht, Als een zilv'ren koets getooid, Glansrijk daalde. Loof en bloemen > Schenen, waar zij trad, gelfrooid. £ Glanzig kleed hing lugrig vloeiend; ~ 5r?ai.r' Se5crd met gouden gloed, Golfoe in t fluistrend avondkoeltjen; ,rflk?/.7lk fchieP vreugd en moed. Vnendfchap ademde op haar lippen . In den lach der kalme rust. ' t Voorhoofd blonk door zielevrede, Grootsch haar eigen heil bewust. Harmonie zweefde om haar' boezem, [ En veradelde al het lcnoon. Aan haar gouden harp ontvloeide Telkens hooger ed'ler toon. De eene hand befpcelde 't fnaartuig, De and're hield een zuiv'ren kran» Van onwelkbre palm en lelies, Rijk omftraald, met Eng'len glans. l^Ben de Schutgodin der onfchuld; k Hoorde uw beider galmend lied, Sprak zij, en haar ftem klonk hemelsch; Hij, die udeez' eerkrans biedt, Edle damom! juich, hij plaatst u In den hoogften glorielfand. Waar u 't lot ooit voer', Gods lusthof Bhjit voor u in 't ftof geplant. Heel de fchepping ademt wellust In uw rein genietend hart; JonglingI waare zielevrede Kent berouw, noch boezemfmart. Ju lies heil voltooit eens 'i uwe. Eindloos klimt uw beider vrtu<'d Vofg uw' pligt; geniet, wacht moedig, Na uw fterfüur, 't loon der deugd. Nu trad zij den Jongling zoet lagehende nader. En de eerkrans der onfchuld beloonde zijn lied. Maar narsus gevoelde den blik der verachting, Straks vlood htj, gemarteld van wraak en 4 dr ett Gevoel van zijn laagheid verfcheurde zijn'boezem; Ja, wroeging verpestte hem 't vleiendst genot Onrustig en wrev'lig, vervloekte hij 't leven; hn wanhoop voltooide zijn fchrikvvekkcnd lot.  MENGELSTUKKEN. de onsterflijkheid der 'ziel. Eene Samenfpraak. (Uit het Latijn.') A. rycg mij, of de menfehen, als zij fterven, vernieJLt tigd worden? B. Neen! even zoo weinig als een uurwerk, wanneer het uit eikanderen wordt genomen. : ? , ■. A. Wat blijft 'er dan overig, als de mensch Itertt l B. De gedaante weggenomen zijnde , blijft echter de zelfstandigheid (fubjlantia) over, even als in een uurwerk» A. Hebt gij geen voorbeeld van eenige zelffiandigheid, welke , uit' eikanderen genomen zijnde, geheel in niets veranderd ? B. Volftrekt geen een. . . , A. Gelooft gij dan, dat 'er volftrekt geene vernietigd wordt? : .' \ , B. Dewijl ik noch iemand anders een enkel voorbeeld hiervan kan bijbrengen, daaröm hel ik zóó fterk tot dat gevoelen over, dat ik hetzelve voor zeker houde. A. Indien 'er eenige zelfltandigheid in u is, welke niet alleen niet onedeler, maar zelfs veel voortreflijker is dan het ligchaam; zotidt gij dan kunnen geloven, dat deze zelfltandigheid, als gij fterft, geheel tot niet zou wederkeeren ? B. Waarom zou ik kunnen geloven , dat de edelere zelfltandigheid vernietigd wordt, daar de onëdele overblijft en in haar beftaan voordduurt? 'A. Maar zou dezelve niet van God kunnen worden vernietigd? _ . B. Ik bekommer mij niet over hetgene, wat God doen kan. Het fchijnt mij toe, dat hij dit niet wil doen, omdat hij het nimmer, zoo ver ik weet, doet, en het is onwaarfchijnlijk, dat hij, die een onëdeler fchepfel met geheel wil vernietigen, het voortreflijkere geheel zou verdelgen. Indien het mij geöorlofd zij over God te oor- vii deel.imengelst.no. 15. Vv dee»  »74 DE ONSTERFLIJKHEID DER ZIEL. deelen, dan zeg ik: dat dit aan zijne onveranderlijkheid aan zijne goedheid, aan zijne wijsheid noch' aan zijne al! magt betaamt. Niet aan zijne onveranderlijkheid, 'omdat de vernietiging van zoodanig een fchepfel eene verandering in zijn befluit te kennen geeft; niet aan zijne goedheid, omdat dit eenen haat of ten minfte eene minachting omtrent het fchepfelin den Schepper zou aanduiden; niet aan zijne wijsheid, dewijl het dan zou fchijnen , da? God vóór de fchepping de zaak niet genoeg had overwogen; en eindelijk niet aan zijne almagt, dewijl dit eeni^ gebrek iu het ichepfel zou aantonen, hetgene de Schepper niet zou kunnen verbeteren. Deze dingen komen mrj, kortzichtigen fterveling, fomtijds in gedachte; zijn tiezelven Gode onwaardig, ó dan vergeve hij mij dezelven' Ik oordeel 'er over zoo goed als ik kan. A. Gij fchijnt derhalve te geloven, dat geene zelfftancligheid op deze wereld tot het niet wederkeert: maar — verklaar mij eens nader: als de menfehen fterven, wat wordt 'er dan van hun? B. Het maakfel van het ligchaam wordt vernietigd, ontbonden en in deelen gefcheiden; een gedeelte gaat over tot aarde; een gedeelte valt den wurmen te beurt; een gedeelte geeft voedfel aan de planten, een gedeelte aan de vogels; een gedeelte wordt in de lucht verftrooid. A. Maar zo 'er eens iet in u was, hetgene geene deelen heeft, kan dat wel op die wijze fterven? B. Volftrekt niet, A Het is dan in dien zin onfterflijk ? B. Zeer zeker onfterflijk. A. Denkt gij dit? B. Ja gewis denk ik dit. A. Maar is datgene, dat in u denkt , het werktuig zelf, dat vernietigd, ontbonden en verdeeld wordt, en deelen heeft ? B. Dat weet ik niet. A. Ziet gij ook, als gij u zeiven befchouwt en let op de natuur van uwe denking, dat dezelve eene zaak is, die eenig ligchaam, of het maakfel van het ligchaam en deszelfs onderrcheidene deelen nodig beeft. Bemerkt gij ook, dat fiet denken een ding is , hetwelke zonder ligchaam , zonder deelen niet beftaan kan ? B. Ik z^e, dat'er geene deeleii, geene gedaante, geene uitgebreidheid of deelbaarheid tot\le denking, zoo ver ik dezelve begrijp, verëischt worden. A.  DE ONSTERFLIJKHEID DER ZIEL. 6>5 A. Maar gij zult uiisfchicn ontwaar worden , dat 'er ecni^e denking kan worden voordgebragt , als gij uwe aandacht vestigt op de natuur van het ligchaam en deszelfs onderfcheidene wijzingen ? (jnodificationes.~) B. Ik zie, dat het ligchaam uitgebreid is , dat al wat uitgebreid is, in arotere of kleinere deelen van deze ot géne «edaante kan worden verdeeld; dat deze deelen op deze of gene wijze kunnen worden gerangfchikt; dat fommigen kunnen worden bewogen en anderen rusten, dat eemgen lano-s deze, anderen langs die lijn worden bewogen; dat fommigen fnel, anderen langzaam in beweging worden gebragt, enz. . . A. Maar kan door deze bewegingen, geduurig herhaald wordende, niet eindelijk worden veroorzaakt, dat eenig ligchaam aan het denken rake? ; B7 Het zou een kluchtig fchouwfpel wezen, indien een ligchaam, na verfchillende famenvoegingen der deelen , na onderfcheidene dcelingen cn onderdeelingen ondergaan te hebben, eindelijk begon te denken. Ik kan di' met geene mooglükheid bevatten. Hoe dan ? Zou de den!in« te gelijk in ééns ontdaan? Of zou het ligchaam, na de helft der verëischte verdeelingen ondergaan te hebben, half denken? Of zou hetzelve voor een vierde gedeelte famen gevoegd zijnde, ook maar een vierde deel zijner denking dan bezitten? En hoe moest het ligchaam dan famengefleld zijn, om eindelijk eens aan zijn eigen beftaante twijfelen? Want 'er zijn ook, die twijfelen, of zij wel een ligchaam hebben. A. Dewijl gij derhalve befpeurt, dat tot de!natuur der denking geeiWigchaam verëischt wordt, en gij geene denkina uit de natuur en aard van het ligchaam kunt afleiden; en dewijl gij niet kunt zien , op welke wijze iet kan denken, hoe uitgebreid hetzelve ook zij, noch hoe een ligchaam moet veranderd worden, om te kunnen denken: en dewijl gij de onderfcheidene wijzen van denking niet uit de verfchillende wijzen der uitgebreidheid, noch uit de onderfcheidene wijzen van denken de verfchillende wijzen der uitgebreidheid met alle uwe oplettendheid kunt afleiden of met uw veriland bevatten; gelooft gij dan niet, dat de zaak die uitgebreid is en de zaak die denkt geheel onderfcheidene zelfftandigheden zijn ? . , ., . B. Zeker geloof ik dit. Niets , wat uitgebreid is, denkt; en niets, wat denkt, is uitgebreid. * Vv a A»  6?6* DE .ONSTERFLIJKHEID DER ZIEL» A. Derhalveheeft datgene, wat in u denkt, geene Uitgenreidheid ? . 0 . B. Neen zeker niet! A. Derhalve heeft het geene deelen, waarin het kan worden verdeeld ? B. Voiltrekt geene. A. Het kan dus niet verdeeld of uitgebreid worden? . B. Geheel niet. A. Derhalve ook niet fterven. Dewijl dan niets, dat is: geene zelfftandigheid geheel en al vernietigd wordt, zelfs het ligchaam niet , zoo volgt: dat de zelfltandigheid, die in u denkt, van het ligchaam, gelijk gij reeds hebt toegedaan, onderfcheiden is,en zelfs voortreilijker, gelijk iedereen toeftemt, dan het ligchaam, en dus niet op de zelfde wijze kan ontbonden worden en fterven , op welke het ligchaam wordt gedoopt en fterft. Hoe noemt gij dat ding, dat in u denkt ? B. De ziel. A. Heeft 'er iet anders in uwe ziel plaats dan de denking? B. Ik kan volftrekt niets anders in haar gewaar worden, noch iet, hetgene bewijst, dat 'er iet anders in haar plaats heeft. Ja! indien ik de denking aan de ziel ontneem, dan kan ik mij zeiven niet anders voordellen . dan een' ijdelen nietsbeduidenden klank. A. Gij "kunt derhalve niet begrijpen, dat de ziel zon. der denking zoude wezen? B. Ik kan mij de ziel even zoo weinig zonder denkinaals een ligchaam zonder uitgebreidheid, voordellen. ' A. Gij gelooft dan, dat 'er geen ligchaam zonder uitgebreidheid kan plaats hebben? B. Zeker geloof ik dit, en wel om de reeds aangehaalde redenen. A. Gij denkt dan ook, dat 'er geene ziel zonder denking kan plaats hebben? B. Gewis denk ik dit. • A. Dewijl derhalve de ziel, na de ontbinding van het ■ligchaam, niet gelijk het ligchaam kan ontbonden worden; en nog veel minder, volgends hare bedaanlijkheid en wezen ,• geheel vergaan, hetgene men zelfs vaii geen ligchaam kan vastftellen; en zij evenwel niet zonder den-fcing kan blijven: zoo befluit ik bier uit f>n hier zult gij ■üsfehien niets tegen hebben,) dat de ziel na den dood niet  . de onsterflijkheid der ziel» 677 „kt vergaat, maar overblijft , dat zij niet "derft maar dat gij dit bedoelde. natuurlijke historie van den zebra C*> de ziin de volgenden: i. onverdeelde of R?ge*fl"e"f& wie hoef- a behalve den hoef, de lange, boiltelac.ife Mil % de voorvvaardgebogene zes inytanden m bef óSfte kakebeen- en benevens de bedekte, aan bei- 11£n' T0ÏT^ortc m4„a 11 en d Xdeliichtigen langen S to SXe! vele opgezette Zebra's in de (*) Men zie Ome lik Sijst. Nat. v.m.'Ed. 13- } 2I3 ï. jSm«s Zebra. 01 \ v 3  S?S MTOHMBM HISTOBIC VAN DEN ziojl. In wei gennn d - h« V»? .; '' ™ wordt dc Zë- onderfte i&O^lSh^l^ fteekt voorbij iic£ hard en vas et'i° • of klanai]W ^ buitengemeen van tl-n»■ n « geheel met verlieten, vuilffeelachti» ftaan. ™ aa de ^ndenen toegekeerd vlamde ftrepen uit, die zich a enaan Sen b n? gÊ" Sommigen van die ftrepen ShL , Uf wrI,aen' Vorkt ,%n lopen dan breed Tt S 1'"/"? ge" zijn de breedten. ' Djgt aan c!e lendencn De doorgaande grondkleur van het gSkfó te j, gcd. ach-  NATUURLIJKE HISTORIE VAN DEN ZEBRA. 679 5^#f^ *m.kastanje' ^fdSdS van den Zebra beeft men bevonden, deD^^S5frS^ Zebra zijn de vlakten in de Amkaan?che landen, alwaar zij troepsgewijs gaan en ^HeTvoedfel van onzen Zebra is het zelfde,als dat, hetacne de paarden en ezelen nuttigen. , „.„.. 8 Van hunne levenswijs kan men weinig,of niets zeggen , dewijl zij zoo ongemeen fchuw en vreesachtig zijn, dat men hen maar zeer zelden digt kan naderen. Hunne bijzondere ^^^a^'^Sa&S^ 7 • Kli her o-erinafte gedruisch , dat zij verne &weg, als zii met moog- « i poR STFRza- eenen zoodanigen ontaarden Zebra ^ d^Caap mft naa den voor eenen wagen gefpannen Ttfgelik niet hu1,! trok, en zich op gelijke wijs alsde marden liet behandelen. Zij zijn, zegt men,, veel fterÜer dan paarden, die van gelijke grootte zijn O ^ Sèugthier. V. Tab. 217. ^  c"8o natuurlijke historie van den zebra. lenen diergaaui zag-, was buitengemeen wild en nooif gantsch tam geworden, ^k&n had S het Ter echter zoo ver gcbragt, dat men bet bereed: dan twee heden moesten het altijd bij den toom vasthouden ên Te ! den zoo lang: de derde daarop zat. Het was ongemeen hard in den bek, en aan de ooren zoo kitteScK du he terdond agteruit doeg, wanneer men {SSSB^ékt aanroerde. Het beest was koppig, -lijk SS dien aard zijn, en eigenzinnig,^eiljk mltuEd ^ De Heer john barrow, die Lord maq artneit op zijn Gezantfchap naa China, als Secrctarfs verzeid' had , en toen de Engelfchen de Caap de Goede Sood veroverd hadden , met hem derwaard gegaan was ddt m het bericht zijner reis, welke hij, n&de jaWn%ren 1798, van de Caap m de biiniendeelen van lietzuiilij/e AfS ka gedaan heeft nog eenige bijzonderheden nope ,s; d"n Zebra mede welken meer licht over dit dier veSeiden „ In de vlakte omtrent Geel-beek , fchrijf I R ' gen wij eene kléine kudde van dat fchoongeteekende dier den Zebra en een groter getal van eene andere foort vJn wilde paarden , ,n die volkplanting bij den Hottentotfcheï naam van qua cka of quagga bekend. Dit ffi* de dier was, federt lang, voor het wirfjèn van den zT bra gehouden ; maar men weet nu, dat het eene fischl lijk van de Zebra's onderfcheidene Voort is. De taSot of quagga heeft flechts aan zijne zijden eenige flaauvve ftrepen; is welgemaakt, fterk gefpierd, en in\et minst net ondeugend; maar door he? dier onder d enstbaarheid te brengen , wordt het fchielijk zacht en ha, dïbïa • doch hoe overvbed g zij ook in dat landfchap zn heb! ben echter weinige heden zich de moeite gegevenJ om, »er eenignut van te trekken. Zij zijn oneindig veel fraaie™ n en volkomen zoo fterk als een muilezel; worden 'emak' hjk met allerhande foort van voedfel onderhoudt ïn vermageren zeer zelden. De Zebra heeft den naam ^ S' z r nftlóf; 20uondeugend en MËnS u. zijn, dat hy nooit volkomen getemd kan worden; /*\ r •• doch, plTïf'lT °ftraVeh im theiKterior offomhem  NATUURLIJKE HISTORIE VAN DEN ZEBRA. Öo l doch , veelligt , is dat verwijt alleenlijk daarvan oorfpronglijk , dat men nimmer eenige andere, dan zeer onvolkomene en onoordeelkundige proeven met deze dieren in het werk ge Held heeft, om ze hande. baar te maken. Het welgelukken eener poging , om dieren , welken natuurlijker wijs wild of vreesachtig zijn , tot dienstbaarheid te brengen ; zafmeer aanhoudendheid en geduld, meer moeite en arbeid, ook meer behendigheid verëifchen, dan men grond fchijnt te hebben, om van eenen boer of landbewoner ide Uitg. Bladz, 112. zimmermans Zoologifche Geographie U. Si. V ij'*.*  684 VERHANDELING OVER HET BESTUDEEREN VERHANDELING OVER HET BESTUDEEREN DER KLASSIEKE AUTHEUREN. (Uit het Engelsch.) Reeds menig'onderzoek heeft de vraag veroorzaakt, ot het beftudeeren der Klasfielte Atuheuren mede een voorwerp voor de opvoeding der jeugd moet uitmaken { ln de zestiende en zeventiende eeuw zou men hetenkel opwerpen van deze vraag voor eene foort van Godslastering gehouden hebben ; want de kennis der Ouden wem toen vóór de hoofdzaak, waf de letterkunde beWeit, gehouden. Jn onze dagen , echter, betonen nadenkende verftanden weinig lust, om iet, enkel op geloof, aan te nemen; men ftaat, aan oude gewoonten, geene kracht meer toe , om dingen te heiligen, die een voorwerp zun van onderzoek; alleen door onömftootlijke gronden en bewijzen kan men thands hopen , aan het een of ander gebruik verder ingang te verfchaflèn. Het verwekt reeds een gunHig vooroordeel ten aanzien der Klasüeke letterkunde, wanneer men derzelver gefchiedenis nagaat. Zij nam haar begin in de vijftiende eeuw toen de geest der menfehen uit zijne fluimering ontwaakte; want zoo lang het latijn en grieksch nog de moedertaal der genen was, die Schrijvers in deze talen lazen kon het beftudeeren derzelven geene Klasfieke geleerdheid genoemd worden. De voornaamfte reden van dit gelukkigontwaken was juist daarin te zoeken , dat men zich met de Ouden bezig hield. Plotsling werden de menfehen door het verlangen bezield, om de Latijnfche en Griekfche Schrijvers aan de vergetenheid te ontrukken, waarin zij gedompeld waren. Dit fcheen ook het gunftige tijdibp te zijn, waarin aan dit ontwaakt verlangen kon voldaan worden. Eenigen der onfchatbaarlte overblijffels der oudheid Honden aan den rand hunnes ondergangs. Koningen en Vorften befchouvvden derzeiver herltelHn"- als het gewigtigfte werk , waarmede zij zich ooit konden bezig houden; Geleerden reisden, onvermoeid, van land tot land, uitgelokt doorde flaauwfie fchemering van hoop zelfs, om ergens een Klasilek hahdfchrift te vinden; en het  Ï1ER KLASSIEKE AUTHEUREN. 535 het gelukkige gevolg hunner nafpeuringen gaf aanleiding tot eenen onfc'huldigeren, hoewel niet minder benijden triumf , dan de neêrlaag van vijandlijke armeen en het buit maken van millioenen fchats. Eenen ouden Autheur op te helderen , was het roemrijkde werk der letterkundigen van dien tijd; men zag den eenen Commentator na den anderen verfchijnen; duistere plaatfen werden on^ehclderd , derzelvcr waare zin ontwikkeld, en men las; en verftond de Grieken en Romeinen bijkans even ffoed, met de zelfde juistheid en fmaak , als hunne tijdgenoten. Maar men "las ze niet alleen met begeerte; men kwam hen zelts, op eenen afftand van vijftien eeuwen, wat fchoonheid en zuiverheid betreft , zeer nabij en bijna gelijk. , n »j Zie daar de gefchiedenis van dén der belangrnklte tijdperken in de jaarboeken der meiischheid. Wij zijn, den brandenden ijver dezer herftellers der wetenfchappen, meer verfchufdigd , dan wij met woorden uitfpreken kunnen. Wat onze tegenwoordige eeuw in wijsheid , in kracht van wijsgeerig te redeneeren, natuurkunde , fijne en verhevene taalkunde , fierl'ijkheid in het famenftellen, liefde voor alles, wat het menschlijke gedacht verderen cn gelukkig maken kan, misfchien bezit, dat alles vloeide éindelijk toch uit die bron voord (*). Van de Grieken en Romeinen leerden de latere gedachten denken. Terwijl zij. met eene onvcrwinlijke en volhardende vlijt, de denkbeelden en gezindheden der oudheid uitvorschten , zette hun eisen brein zich vast. De kluisters van het bijgeloof werden verbroken, de menfehen uit hunne eio-en bekrompene gevangenis bevrijd, en hunne talenten niet, door een eeuwig eenerlei, domp gemaakt. Zij zagen, toetften, vergeleken/ Het verdand greep nieuwen moed, doeg zijne ftoute wieken en waagde eene hoogere vlugt. Men verwierf zich voldandigheid in het navorfchen, en dus ontwikkelde zich de zucht tot waarheid en vrij-^ •beid. Zouden wij dan 1111 datgene weggeven, waaraan onze voorvaderen alles, wat zij bezaten ;te danken hadden ? Zouden wij niet vrezen, om, door het wegnemen van de grónd- zui- (*) Hier mede wil men niet zeggen, dat dit.alles uit gee. ne andere bron kou voordvloeiën; inen verhaalt Hechts, wat' 'er gefchied is.  635 VERHANDELING OVER HET BESTUDEEREN zuilen van ons verftand, het verftand zelf op te offeren? Zouden wij met vrezen, op eene onmerkbare wijze en bij trappen , de duistere eeuwen te rug te roepen, en SdSSKK^ in eenen eeuwigen nacht ™duis- Het tot hier toe gezegde, intusfchen, is nog geen bondig redekundig bewijs, ten voordeele van de geleerde keunis der Ouden, en het gefchil is, hier mede, nog in geenen deele beOist. Tot die beflisfing wordt een regeheot bewijs gevorderd, dat, mijns bedunkens, hoofdzaaldijk op de volgende fterke gronden gebouwd is. i. De Latijnfche Autheurs bezitten ongemeen veel voorrechten, die men, bij Schrijvers in andere gewesten en landlirekcn, in eenen zoo hoogen graad, niet aantreften kan. Zij munten naamlijk uit in het gefchikt gebruik maken van de taal door eene gelukkige keus der woorden, fraaie perioden, eenen klaren ftijl, en eene bepaaldheid yan uitdrukking , waarmede zij de verhevenfte, fterkfte denkoeelden en gezindheden in dien vorm of die gedaante brengen, welke denzelven juist en natuurlijk eigen is — met dén woord, zij hebben alles , wat tot de befchaafdlte en kieschte manier van zeggen en uitdrukking behoort. Andere Schrijvers hebben vrijer vlu°t <*cnomen en meer verbazing in des Lezers ziel verwekt: of zii hebben zich, met [minder ichroom, in onbekende «westen gewaagd, alleen zulke blocifems van het fehoone geplukt , die aan den fteilen rand van het lelijke en afzichtige hangen. Maar het is en blijft eene verdiende der komeinfche Schrijveren, dat zij ons nooit vreemde tutwaslen opdisfehen, maar hunne gedachten altijd met de mtgezochtfte en bepaaldfte woorden uitdrukken: Geheele perioden uit hunne fchriften blijven ons in het Geheugen ; hunne zegswijzen hebben het vermogen van zetregels; alles is bij hen krachtig, alles ltaat 'er zoo juist, dat iedere verandering het ilechts erger zou maïen. Wij verkeeren daar in eene natuur, waar alles welig groeit, maar nogthands frisch, bloeiend, bevallig en zonder gebrek is. ° Men zegt gewoonlijk , dat men de werken der 0«den, zeer wel, m vertalingen , zou kunnen lezen. Maar de opgenoemde uitmuntende hoedanigheden van het oorIpronghjke laten zich volftrekt niet overzetten. Een wijdlopig Autheur, wiens verdienfte, hoofdzaaklijk, in ge- dach-  der. klassieke autheuren. 687 dachten, niet zoo zeer in de manier van uitdrukking beftaat ma" men kunnen overzetten. Maar wie kan hora T?ius vertalen? Wie zou eene overzetting van hem willen lezen? Zal niet elk, die hem Hechts door dit middel heeft leeren kennen, de loflprakeii, die de Romeinfche Dichter van het oogenblik af, dat zyne gedichten bekend werden, inöogstte, met hoofdfchudden, wantrouwen en verbazing, vernemen? . , Die beste Gefchiedfchrijvers, die 'er ooit beftonden, waren de Romeinfche. De dramatifche verdiende en de Sprekendheid van livius; de diepe Wijsbegeerte vansallustius; het rijke en ftaatlike penf el van +*el£vs S, door alle eeuwen heen, bewonderd worden; en nog was, tot hier toe , «en GeTchkdfehrtf. ver van eenige natie, hoe genaamd, in ftaat, om hen, hierin, te evenaren. Daarenboven leveren de beste tijden van Rome de zuiverde voorbeelden van deugd op, die ergens ooit kunnen aangetroffen worden. De menfehen verhezen maar al te li-t het heldhaftige, grootmoedige en algemeen nuttin uit het oog. Latere tijden hebben zich zeiven eene deugd gefchapen, die meer gepolijst dan verheven is mee! in kleine bevalligheden , dan in de bedaarde groo heid eener edele ziel bedaat. Dan alleen, wanneer wij het oog op eenen fauricius, of mannen, die hem evenaren , vestigen, gevoelen en begrijpen wij , wat de menschlijke natuV is. Aan ons zeiven overgelaten, verzinken wij Hgtlijk in verwijfdheid en ongevoelig- heHebben wij 'er nu vooral belang bij, om ons, met de bedrijven van zoodanige mannen, op het naauwkeurigst bekend te maken; wij zullen ons oogmerk het.best: bereiken bijaldien wij de werken hunner landslieden beltudceren' Öm dezen juist te leeren kennen, moeten wij ons, echter, niet vergenoegen, met ze dechts van verre te befchouwen, en in uittrekfels te lezen. Wij moeten op hunne geringde bedrijven letten, en bij elk woord van hen vertoeven; wij moeten 'er naa dreven, om onder het «etal hunner vertrouwde vrienden op en aangenomen te"worden, en in het binnende van hunne ziel, als ware het, indringen. 'Er is geen; heillozer tijdverkwisting, dan bet bedudeeren der uittrekfels. Wilde men, voor het overige , de onbekwaamheid^der  €88 verhandeling over het bestudeeren nieuwe daarflellers van de oude gefchiedenis, met voorbeelden , bewijzen , zoo behoefde men flechts aan te voeren, dat rollin meer dan eens zijne Lezers zoekt te overtuigen, dat de deugden der heidenen Hechts blinkende ondeugden geweest warenden dat hij eene uitlegging van den Profeet DANiè'l in zijne gefchiedenis laschf' — dat hooke alle de verheveniïe charakters van Rome lastert, om c/esars roem en naam te verheffen — en dat mitford en gileies, alle oogcnblikken, ■hunne verhalen al breken, om maar loffpraken op het Despotisme van lateren tijd te kunnen houden. Hoe zeer. fchijneh deze mannen , die Gefchiedfchrijvers deioude ivepubheken zijn willen, vreemdelingen ten aanzien van dien Republikeinfchen geest geweeste zijn , die de bron der edelfte deugden was. Tr,aVÈ,e" ,tweede bew'.is ten voordeele der Latijnfche Klasfieke Autheuren kan dus gevoerd worden. De taal is het groote hulpmiddel bij de menfehen, om zich onderling hunne gedachten mede te deelen. Wie anderen wenscht te leeren of perfoonlijken roem te erlangen, moet zich duidlijk en juist weten iiit te drukken. Want het meeste misverffand in zaken van wetenfehap, ontfproot toch wel allereerst uit zekere duisterheid of flordigheid ,n de manier van uitdrukking. Ook is de fmaak heden ten dage, zoo zeer verfijnd, dat hij geen fmaaklrj! zen cn onwelvoeglijken voordragt toelaat, maar fierlükJieid van (lijl begeert. De fpraakkunst is eene dier kun■ften , welken bij uitnemendheid de vormin^ van liet menschlijke verftand bedoelen , en hij, die, uit"achtloosheid, het menschdom weder, van deii tegenwoordi^eii trap der belchaving van de taal, tot een barbaarschen ■ongeregeld mengelmoes wilde laten afdalen, is waarlijk geen vriend van zijn eigen geflacht. Maar nu kunnen wij, evenwel, onmooglijk eemVe taaL geheel en volkomen verftaan, wanneer wij niet met meer dan eene bekend zijn. Door vergelijking alleen , dringen wij m de Philofophie der taal, zonderen wij de begrippen en c.e woorden , van elkander , waarin ons die denkbeelden •gewoonlijk , medegedeeld worden. Terwijl wij de eene taal met de andere vergelijken, ontdekken wij alle de fchakeringen der gedachten door de verfchillende bui°inpen der wooroen , en alle de kleinere nuancen van den zin, die een en het zelfde woord toelaat, naar gelange het met ver- fchil-  der klassieke autheuren. 689 fchillcnrle onderwerpen verbonden wordt. Wie ; maar eene enkele taal verftaat , blijft, waarfcmjnlyk, m zeker opzicht, altijd dc Haaf van zijne taal. Het gebrckige in zijne kennis zal hem , derhalve , hgtlnk verleiden , om nu iet te zeggen , wat hij in het. geheet niet zeggen wilde, en dan weder m foortgehjke dwalingen te vervallen, zonder dat hij het eens merkt. 1 let is hem onmooglijk, dc geheele kracht, de gantlche waarde der woorden-te bevatten, en niet zelden zal hu een gelach verwekken, waar zijn oogmerk was, om dc hartstogten gaande te maken. Vruchtloos zal hij de veröorgen.e fchatten zijner moedertaal nafpeiiren , en die nooit ojp het vuordeeligst, weten te gebruiken. ■ Hare kracht is hem zoo wel onbekend als hare zwakte en onvolmaaktheid , hij is onkundig ten aanzien van derzelver waare genie en onderfcheidend charakter. De man, daarentegen, dit de kunst verftaat en zich geoefend heeft, om verlchi lende talen met elkander te vergelijken, heeft eene hoogte beklommen, waarop hij niet door de taal behcerscht wordt , maar hij die zelf beheerscht. Alles gaat bij hem, ot m zijne ziel, in eene geregelde orde ; eerst de begrippen, dan de woorden. Woorden dienen hem als middelen, om zijne begrippen mede te deelen of vast te houden en te bepalen, terwijl hij den fleutel heeft tot het gantlche magazijn zijner moedertaal. Men heeft de kennis der woordgronding als het doelmatitffte middel aanbevolen om het ftraks gemelde oogmerk te° bereiken , en dit middel is ook , ontwijfelbaar, -van zeer veel gewigt, om ons in ftaat te ftellen tot eene bcmalder en naauwkeuriger beöordeeling van de waarde der woorden, die wij gebruiken willen. Nogthands heelt men de noodzaak'lijkheid en nuttigheid dezer kennis der woordgronding Wel te breed uitgemeten. Hoe ver zich naamlijk onze etymologifche navorfchingen ook uitftrekken ni0gcn, wij moeten toch ergens ftaan blijven, en wie een woord flechts tot de helft zijns oorfprongs nalpoorde, is in zeker opzicht, aan eene even groote onvolmaaktheid onderworpen, als hij, die het woord niet verder kent, dan wat den zin van dietzclve betreft in.de taal, waarin hij het, juist tegenwoordig , gebruiken wil. Mjsfchien is het hier mede even zoo gelegen, als met het aanwerven van menige andere wetenlchaphjke kennis; de vaardigheid cn bekwaamheid, om na te vorlchen , te on- vn. deel.imengelst.no. 15. Xx der-  <5ad verhandeling over het b::stüdesren derfcheidcn. cn té ontleden, is ongelijk gfewfgtiger da« -alle enkele hoeveelheid of masfa's vaii wetenfehao!' die wif mogten ingezameld hebben. — De Spreker'of Schrilver bekommert 'er zich, boven dien, niet onmiddelbaar ot regclrcgt om, wat zin zijne woorden, in reeds Hflf» verlopene tijdperken, hadden, of uit welke bouwftoff-n zij lamengefreld zijn, maar wat zij, juist tegenwoordig, naar dc beste voorbeelden van taalkunde, die hij 4' bruikt, eigenlijk beduiden. Woorden zijn, in deze betrekking , altijd wankelbaar en afwisfelcnd. De trapswijze veranderingen van derzclvcr zin zijn, gewoonlijk, onmerkbaar, en worden «echts , na verloop van een wen zeer m heft oog lopend en aanmerklijk. De echte manier en wijze dus, om hunne eigenlijke kracht geheel en al te leeren kennen, beftaat, dienvolcends, daarin, dat men opmerke , boe de beste redenaars ze gebruiken en boe zebij de kieschfte Schrijvers voorkomen. ' Het Latijn is zekerlijk eene taal, Waaruit vele woorden van de onze, Cdc Engelfchc) wat de woordgronding betreft , kunnen opgehelderd worden ; maar allermeest beveelt zij zich daardoor aan, dat zij ons in het navorfchen en ontleden of analijferen oefent. Dc woorden dér Latijnfche taal feteri ongemeen vele veranderingen en vérbuigingen toe. Deze verbuigingen zijn klarer, in derzelver beteekenis, dan dc verbuigingen van alle oudere talen. De s woorden hebben, in deze taal, geene Wijsgerige of natuurlijke orde en rangfehikking; om den cha'ös te ontwikkelen, moet zich de geest werkzaam tonen, en onafgebroken op de verbuigingen letten. Philofophie der taal fchijnt mij dus toe, op de zekerite wijze, door het beltudeeren van het Latijn te kunnen verkregen worden. Eigen oefening werkt meer, dan blote befpiegeling, uit, of'praktijk meer dan theorie, en hij, die virgilius of iioratius beftudeert, zal die wetenfehap, met een gelukkigergevolg, aanleeren , en beter onthouden, dan wanneer hij honderd verhandelingen over de gewone Spraakkunst doorleest. De voorbeelden fchijnen , met hetgene ik gezegd heb, in te Hemmen. Weinigen onzer landslieden i'chrijvcn hunne eigene taal juist en krachtig, wanneer zij, met de geleerde talen, geheel er? al onbekend zijn; en onze uitmuntendfte redenaars en fchrijvers waren mannen, die zich, hun gamfche leven door, in het lezen der Klasfieke Au-  t)ER KLASSIEKE AÜTHEUREN. Autheurs verlustigden. Niets is, naar den regel en gewoonlijk , Hgter, din, uit den ftijl, te zien, ot de Schrijver het geluk heeft gehad Van eene letterkundige opvoeding , dan niet. ■ _ ' 3. Een derde grond voor de nuttigheid van het bcltudeeren der Latijnfche taal is in den aard der redekunst ot kunst van denken gelegen. Woorden zijn, voor het menschlijke verftand , van het uiterfte aanbelang. B'JWS alle begrippen , waarvan wij in zaken, die de Wijsbegeerte betreften, gebruikmaken, zijn door woorden verkregen , en, in onze eenzaamfteoverdenkingen zelfs, denken wij, meestal, in woorden; ja wij kunnen, zo wij ons «echts bezinnen , in de meeste gevallen, gemaklijk opgeven, in welke woorden wij dachten. Zonder uitgefprókene of ook «echts gedachte woorden , zouden wij piet wel in ftaat zijn, om eene lange reeks van fluitredetten te voeren. De kunst van deuken beftaat, dienvol* gends, in den grond der zake, in weinig meer, dan m de kennis of wetenfehap der woorden. Wie met gewoon is, om over woorden, om zoo te fpreken, te raffineren en de fijne nuancen van dei'zelver beteekenis te onderi'chciden, zal zeer onbepaald en gemeen denken en redeneeren. Wie zijne denkbeelden niet met verfchillende, uit verfcheidene talen ontleende namen , kan uitdrukken, zal ze ook, bezwaarlijk, op eene juiste, klare en duidlijke wijze kunnen vormen. Indien een mensch, op een eenzaam eiland gebannen, niets anders hoorde, dan het geluid zijner eigene ftem, hij zou zich, wilde hij, des niet te min zijn verftand gelukkig vormen , op een naauwkeurig en aanhoudend onderzoek van woorden en taal moeten toeleggen. 4. Men kan, niet zonder grond , beweeren, dat het bef'tudeeren der Latijnfche taal een belangrijk ftuk in de opvoeding uitmaakt; ook dan, wanneer 'er nooit een beoefenend gebruik van gemaakt wordt, maar men enkel de oefening 'van bet verftand ten oogmerk had. Tot elke volmaking van het menschlijke verftand , zal zij van eenige beteekenis zijn , worden hoofdzaaklijk, de volgende cigcufchappeu vereischt : een vurige geest en de gewoonte, om bepaald en geregeld te denken. Het btftudeéren van het Latijn nu is, inzonderheid, in ftaat, om dc laatstgenoemde hoedanigheid bij ons ten voorfchijn ie brengen, 'terwijl men, om die zelfde reden, ook de wisXx a kun-  Ö02 VERHANDELING OVER HET BESTUDEER EN kunde mag aanbevelen. De wiskunde moest eigenlijk Iteeds een gedeelte van elk plan van dudie uitmaken; want zij beeft zoo wel eene midtójfce als onmidlijke en regelregte nuttigheid. Zij is, naam'lijk, ten uiteriWewigtig voor de uitbreiding der werktuigkunde'en der meeste kunften; zij is wezenlijk noodzaaklijk tot een juist en volledig begrip der fterrckunde en andere wetenfchappen. Het voordeel, echter, dat zij, op eene minder regelregte wijze, aanbrengt, is honderdmaal meer waardig dan het eerfte. Zij vormt de vermogens van den geest en brengt de ubmuntendde bekwaamheden ten voorfehijn. Zij is er, inzonderheid, op uit, om den mensen tot een redelijk wezen te vormen, en gewent hem aan eene fcherpzinnigheid in zijne fluitredenen, die niet ligt door dubbelzinnigheid misleid wordt, en eenen eeuwigdurenden krifg voert tegen het vooroordeel en bedrog. —. Een dergelijk voordeel zou het beoefenen der taalkunde , en inzonderheid van de verbuigingen der Latijnfche laai, mede te wcge brengen. Hier toch is alles orde, alles, aan de onveranderlijkde wetten , onderworpen. De geest , hier mede bezig, verkrijgt daardoor fuiaak voor orde . en maakt zien de kunst eigen, om dedingen in een helderlicht, in behoorlijke onderfcheiding en plaatfing te befchouwen. Deze oefening van den geest heeft eene onfebatbare waarde. Wie niet in de kunst is ingewijd, om diep ui naauwkeurig na te vorfchen, is (leeds in gevaar, om bedrogen te worden . Zijne gevoelens hebben geen bepaald nchtfnoer, maar hangen volftrdkt af van het tijdperk, cn het vaderland, waarin hij leeft, van de boeken, die hij leest, van de gezeifchappen, die hij bezoekt. Zijn geest is eene woestenij; misfebien vol voortreflijké, maar geheel nut'oze zaken ; nadien zij elkander onderdrukken en verflikken. Hij kan zijn gemoed niet regelen, maallaat zich van eiken wind des roevals of der luim heen en weder fungeren: Zulk een mensch is, naar den regel en in het gemeen . onbekwaam tot vlijt en voldandigheid; hij moge febitrerende' plans ontwerpen , maar het ontbreekt hem zoo wel aan dan 1 vastigheid als aan kracht, om 'cr een eenig van uit te voeren. In het algemeen mag men veilig daande houden, dat alle talent of bekwaamheid in de ontleding, in het bezien der voorwerpen vaii alle kanten, en in'het toetfen van de-  DER KLASSIEKE AUTHEURÏN. 693 , i r«i Vftaat "aar al derzelver verfchillende oogpundc«L«Je¥»5?.^S verftand befchouwt een voorwerp ten. Het «latgh,mu hem vert00nt; ver¬ ast ?oo.ï^bet zich to ^ ^ ie flaat het, der zict hij mets. maa oorzaken cn wer- £h; »ïïr,25hS getal Si» ^*"eS°Ï3 ™ dei ""st c vertiinen cn, als Het, te wier burgers geuatug "< t Ult fta. eene zeer gewone zaak, dat «n»na zeer ö ^•^^^VeatóhSSresten'SS^ die, ofbcwoners der vellichte gewesu £ werkzaara- ïCt,n^tgSSl woon^uïli^en den gebeden van het ve ^ ^ , aWaar met denk- SS SS> eerfte bron cirkel in de kennis lf 'd-S'Serkunde lijden zouden, juist beöordeelen, ldasfieke ktte rKuiwe nj aanmerking ne- Z0° "dat^rl^^SSmX^m Heden zijn die ge k hS Si de Ouden hebtm. Wij moeten, vee eer df mieliike en onmiddelbare verhcht.ng, die uit dit befcmtn™J™tT^ ^ door ondeSs in de talen, jongen lieden eenen on- ^S^SfiSK^J houden Het tijdvak van 8 ' • ! ninet -eenszins, in werkloosheid en traagheid, ïSffi Itan! wfnrSïïn op eene jeugd die werkzaam yooibij gaan, wau ^sgelijk5 werkzame rijpe ou- derdom. Len vei et.ia g r d d cugdigen ^Sel^^^SSU^ en biluitloos- hfi§ee&TgSEl& nuttigheden, die wij boven heb£ leeraï kennen, om, «^^feffrt^ vermogens te befchaven en te vermenigvuldigen, zij zat d e Ss te meer hebben hoe vroeger ™*»^^d«h£ oint en hoe buigzamer dc geest is, die ei zich mede & houdt. Na verloop van zekere jaren, wordt de llot geest oiSulpzaam cn ftijf; jWg^ len om ^^^J^^^SJ" vruchtloos; hij wordt, integendeel, iteeas iiibekrompener. Wie dus zijnen geest-fb^*i en VU hoogen wil, moet 'er reeds vroegtijdig op J"™:^ Nooit misfehien zou men het nut der ^^Sn^ran heid beftreden hebben , zo men, met het aanleeren van ax 4 ut"  696- VERHANDELING OVER HET EESTUDEEREN, ENZ t'it eene Hit-fnnHprinn- ^„ j : '«i*» geheel en 2S «.uuoosct werd. De voorgaande opmerkingen hrpnwn X ZL £^eld > de to.ekoiö%e beftemming ën S ging onzer kinderen voorzien of bepalen. Maar 4fteld eens w,, konclen djt d dan Cindien onzeS. ge redeneenng eenigermate op waarheid gerond i<£ 5£ het klemt e gedeelte van liet klasfiek Srwfs°ti ïeSS male verloren? 'Er zal, integendeel, uit het beoefenen van 33^* fGkT fj"C ^Sd van öcest en ritudlijkneid in het denken voordvloeiën Al verwaar oost men ook naderhand de taal zelve no"* hands heeft men een gedeelte van zekere a gfrieene wt tenfchap aangeleerd, die men nooit weder geheel rerS kan, Dan zelfs, wanneer wij onze kinderen tot eeïïS B. NI EU-  B. NIJSüHOFF j aan p. van hemert. S97 B. nieuhoff, aan p. van H e m e li. t. Sapuit. pmfeclo! quisquis humanmn genus " Audire docuit verba dibceptautmm. u. chotii txarf'a ex Etirlpide. ■» rit d„,kZe™>ing «a*« * • Hooggeachte Vriend! van Uwe,, jonglta bnet n het da* Wi*e«,egèe Derde Stukje" van het Zesde lkci va «I ««zijl?, voor eenige ^•^ffl^tttSÏ Z ,t 3 Ware ik op fchrijven tuk , mijn vvedcrand- gcevige denkw,jze? - het zij voor f ^e'elen; is beS^erknïgnbelge U niet, «och wekke in U eenig vSgome^ cicero; wien atticus i*w«*, AX 5  b. nieuhoff, aan p. van hemert. overêenkomftig der algemeene m^Z? 1 -u ■ G emiemis. Par hL f ni r i et 1 °" dlspute avec ^s ^f4tife et le phiflr celui des ï^JJHSr •zondd Uw™ der der droevige figuur hok alwéér den ouden gang Gut ik, die noch een ileigerenden Bucephaal, noch dom ffi ™J fS i ' CZCn cntlfd-en ruiter voet voor voet na mijne reeks van aanmerkingen wierd zoo la™ als dP todder j a c o b s. Dikwerf zou ik hem zijne Llz eVe ma xime moeten laten ondervinden, en ook ïïetSmzK zonde tegen den wijsgeerigen geest. Daar 1 ij alweer te^n hel SS °?dank;s in miJ"en brgf aan li jr?g den SSd Kw en ffiet zulkc ronde woöï voel dus zinnelijk, empirisch, pathologisch enz 'f> gen het een en het ander heb ik mij, wiens■ Eudacm van niemand ontleend is, maar door mi' naar "kants iiandle.dmg , gefchetst, overal in den brief aan U ver. vi i «ant zelve zou dit rond uit bekennen en te se- ~ ™ li-toerocpen: noii l.ij truuuens bewijst nu teveel: zoo dat hij kants achtmgsgevocl Cnïs ge/m eine wirkung in der mttr\) ha zelf-  nieuhoff, aan p. van hemert» °99 rffe* lot doet ondergaan Zijn r^^3£fe hetg^e bij mij zedénlijk is, maakt h« - wat uk als «revol^ ftel, dwingt hij ten begwiel, — bjona vau £< *o volgen Wfj» g-j* ^JS&S rtlchenT^hSglT goed cn dc zedenlijke wet ffi • 5 !SÏ % ^isiieXLatolo- r ?föttïtS&£% veeg en ttgU. „„„ Slvc dat hier dc Wijsgeer „cl. als D.chter k kants moraliteit uit zijne achting, (welk eenen ill.be. aftrek uit de pleitdialeftica! Mer weg te aten het bh- „ev0eade , 1* drijfveer! aan 1 . v. li. -j bet ontdaan, en dus dit achtingsgevoel t^tëmW e" pathologisch zedenlijldieids be. nmfpl maikte ürorfus invito kantio. — ik zwiJO ËRgSSjtitt zedenlijkheiden gelukzaligheid, volmaaktheid en goed, enz. enz. Dat de man leze en indenke,wat ik over pligt, mate ril enfornieel, - zedenlijkheid en derzelver begmfel , dc^SS'rè'dê, de formeele wet, en niet het dod  ?00 B. nieuhoff, AAN p. VAN hemert. • gSiS:8^0!* * a!s broft van zedenlijkhcid en grond der ve p igting, -. over willen en drijfveer en belan" en achtingsgevoel en genoegen, zedenlfk zinnelii\ VJ enz. op vele plaatiên, opzetli k en SingoS^Z met eigene plaatfen uit ,. kant belegge. I Dat hhTeds fs\t°n:C;OH0/en>hieId'hOe ",ijn^Êudaem^eerverrllf "ft de CTCUS'^-> en "** ^gen i. kant re reent ijve t. — Moe ik, met en naar i. kant, in het IbSll'f heth0°Sftc(ped, het zedenliik gebod a s t[-*bf"£mg\ h0°S voorwaarde, influite, en dus XJ\' dat zeltde niet flechts object, maar piactdche lede mooglijke exiftentie van het zelfde te gelijk de beftemmuigsgrond vanden reinenwilzii, (Crit d.p°rac£ vein. ]. 197.) De practilchc rede, — de rede- en zedenwet, gebiedt zoo oppermagtig als geflreng; Z00 zabg baar loon is, zoo geducht is bare ftraf. vJT% 1 1 hier -f; bet is trouwe"s den moriaan fchuuren. Laat hem, m naam van sint joris, op zijnen tel ar, Cm °Pu-2i'.n eiSe»^dig ftokpaard , onding SÏÏSirf lkA ït^filk van L K" ee" lll»cl toefde was Hechts, omdat Gij dit wicht met het beneficie Uwer adoptie verëerdet. Ik ga over tot Uwen brief. Gaarn beruste ik in Uwe apologie voor J. K. Het darte lend vernuft is zelden zonder excentriciteit. Dit echter bevreemdt mij, dat gij oordeelt, J. K. heeft alles voldongen. Hij heeft het waare gezichtspunt van mijn Eudaem nog nimmer gevat, immers aangegeven. Of Uwe uitweiding over fcheiden en ontleden, hoe êeWjpjg op zich zelve, hier zeer tijdig kome, laat ik daar. Mijn afkeer van fcheuren en kunflig verdeden, dus zucht ter vereniging van niet wezenlijk verfchillende gevoelens bij mij fijncretisme genoemd, "heeft geene betrekkin^ 0n anahjieren en ermferen, immers regtffreeks. De erniek van eenftelzel is geheel ie^s anders, dan de critiek der reine reoe. Deze gaat vooral over grondbegrippen en grondftellmgen, met zoo zeer over derzelver analiife waartoe 1. kant, de grote analijfeur (is het wonder? mj nart a. baüwgarten ten voorganger h de transcendentaal philofbphie beftemt. Zoo zeer ik bei voorat anahjleren, even zeer ben ik, met leibnitz , tegen het nodeloos fcheuren en verdeeien van gevoelens, die waarlijk met verfchillen, gelgk dat der zedenlijkheidsleer van den Cri-  I». NIEUHOFF, AAN P. VAN HEMERT. 7°* •r^\m* en dat van dien Eudaemonist, *ell 's>en?bo'oX Votd verbindt met - en afleidt uit de VXriolta \ *eg zelfs, dat dit mijn Üjncretisme, en ziften, is ontdaan^ en wei in vele opzichten, naar - cn met i, K. Gelik w l'eröm dit ziften mij wel eens van den groten man deed j i*A*nVnkM&è en voorlpoed is uist aaaro.u uy SC «tS^Sh geldig CaanP, v. H. M«k> 88A1'Ëifchrijf over - en fcheef beöordeelen van mijn Eudaern zou wegvallen, had men dit mun Eudaern. nÏauwleurigoiHleA daer hetwelk een gevoel voor weten pita dSr uit deu-den zedenlijkheid, als uit een begintel, afleidt, even veel welk dit gevoel zij, van het zedenlijke af tot liet dkrl ik : toe. Af dit foort wraakt i. kant te recht, ïn ik"K - Had men voords gelet hoe het mijne eeSe en al gevestigd Haat op de praciifche rede , de formede weet als plig°tgebiediler en gelukzaligheids-beweiktler. t j ten gemak tchrijf ik dc plaats van i. ka n t uit zS e Critiek der pract. Vcrn. over. Deze dient als o ond ëkst voor oogen te worden gehouden, gelijk mijn Èuda^i. als commentair daarvan , immers in zeker opSJhTTL- Es verlicht fich aber von felbst, (zegt hij r,'^ das/ wenn, im begriffe des höchften guts , é^lk^l&Sï** obe?ftebedirignng, fchoii mit SSsfen fit, als denn das höchfte gut nicht blos objec-l , fondern a'uch fein begrif, und die vorftellung der duich unfere praciifche vernunft möghchen exdlenz desfe ben , zugleich , der bellimmungsgrund des reinen w llens fen , weil alsdenn, in der that, das in diefem becrilTe fchon eingefchlosfene , und nut gedachte moralifche gefetz, und kei» anderergegenlland , naeh den pnttc der autonomie, den willen beftimmt." - In mijn Eudaern. ligt , in het denkbeeld van gelukzaligheid , den zedenlijkejrmensch voegende, - in het denkbeeld van het hooglle goed, opgeüoten de zedenlijke wet,..zonder welke voor den mensch geene gelukzaligheid, die ik zedenlijk noem ten onderfcheid van natuurlijk goed, of vooiftoed, als mede ten opzichte van haren oorfprong, voordfpruitende uit zedenlijkheid , zedenlijke volmaaktheid als bron, - is, noch kan zijn. Gelijk dit mVu Eudaern. daar  ?02 b. nieuhoff, aan p. van hemert» door geheel onderfcheiden is van fchier al het oQéntë immers het meeste, mij bekend: zoo vercenzelfdi-t ziéii dit fchier met i. kants Zedelijkheidsleer, die fubiedifi. 111 het bewustzijn , eene bron is van zelfwaarde zelfre' vredenhcid, ja! van hemelsch genoegen , seik t a TiEFTRUNK zegt: mijn Eudaern. zegt zaligheid!""' ' Waarlyk mijn Vriend! ik zal mij grof bedriegen zo gij en mijn Eudaern. — en mijnen brief aan U, wel overdenkt, — en daartoe fchroom ik niet, door vriendfchao ra hoogachting gerugfteund, [J nogmaals te veröligten _ Gij zoudt, en zult 'er anders over gevoelen. Lees Hechts het Artijkel belang, (Taan P. v. H. Bladz. 24,) zedenfflk en zinlijk gevoel 004,) drijfveer (127,) willen (i^\ autonomie (i39 ,) rang en waarde van middel en doel U4i ,) zedenlijkheid en wils autonomie f147, i«,o } goed en volmaaktheid C151,) pligt O52-173O Gij zuk er vinden, dat mijn Eudaern. waar is, uit de analijle van verftand en wil, als mede uit 's menfehen beftemming tot het hoogfte goed door zedenlijke volmaaktheid; ~ ' en dan ook, dat het zelfde zich fchier verëenzelfdi^t met de Kantiaanfche wijsheidsleer. Des ik, behoudens eerbied voor waarheid en pligt, hier veilig fijncretifeer. In Uwen brief, Bladz. 378, zegt Gij, met hoge bevreemding: „ dat ik de zedenlijkheid doe voorkomen als noodzaakhjk voorwerp van begeerte voor den redclij* ken mensch." Ik las dit met even hoge bevreemding ï|< erïnnerde mij wel, dat de zedenlijkheids-analijfe mij brengt naa het oordeel, volmaaktheid, achting; _ "elukza ligheid naa den wil en goed (aan P. v. H., Bladz. 40. 208,) dan Uw gezegde erïnnerde ik mij niet. Ik las dus den geheelen brief weder door, en daar in vinde ik niets daarmede ftrokend, dan dit Bladz. 146, waar ik van de zedenlijkheid zeg, dat de zelfde min naauwkeurig, door den Heer J. K. genoemd wordt voorwerp der begeerte. Naar mij zult Gij, daar en overal, de zedenlijkheid gekenfehetst vinden als de hoogde volmaaktheid, en bron van goed , en zedenlijke gelukzaligheid.' Deugd en gelukzaligheid (in Uwen brief, Bladz. 379) ftaan juist bij mij in dat naauw verband, dat heilig, nnzertrennlich, verband, waarin bij 1. kant ftaat het hoogfte goed met het zedenlijk gebod, en dus — Het gelukzaligheids begrip heb ik in mijn Eudaern. gehandhaafd tegen de illiberaliteit van den Kantiüan, en het zelf-  ë. nieuhoff, aan V. van hemert. 7°3 zelfde opnieuw getraafd in mijnen brief aan U. Menwe* derle'Se dit, zo men kan. Krijgt daardoor de critica den doodfteek , naar uwen, — geenszins mijnen, dunk, dit kan ik niet helpen.; amicus Plato, amicus Socrates. — Gij kent buiten kijf de critiek van bacon over de fifstemés'. viel het Crkisch-Kantiiianfche in die termen: dan moest het zich die critiek laten welgevallen. Het h-terogene, uit baatzucht, uiterlijk goed, pathologisch gevoel, — iets dat geene deugd is, moet bij mijne de u"d of zedenlijkheid niet komen, daar voor zorgde ik (leeds: edoch de'Uwe of liever die van den hnmigen lichtenberg is mij te waterig. Ik hen geen heilig nou* menon, geen geest, geen God: om te willen handelen, heb ik nog iet meer nodig, dan de blote voorfteding van den regel in het verftand, - triebfeder. Mime deugd is als de wijn, zuiver, rein , helder en tevens heilig. Met hun , die (Bladz. 382) het vooruitzicht van zedenlijke gelukzaligheid , ten beginzel der zedenlijkheid maken , heb ik niets tè fchalfen. Ik Hel, met 1. kant, het tegendeel Van een Hoffelijk beginfel ben ik insgelijks geheel vrij. Ik eerbiedige met- cn naar 1. iunt , de formele wet, en de practifche reue , als de Wetgeeffter, cn Pligtvoorfchrijffler. Die zelve is de grond der handelwijze in het zedenlijke , en daaruit ontftaat gelukzaIjo-heid, — zedcnlijk gevoel, waarvan ik met 1. kant, wel den oorfprong kan tonen; maar niet de wijze, hoe? verklaren , (aan P. v. H. 29. 127O Het vooruitzicht , de voorftelling , als motif, verontreinigt hier niets; noch den reinen wil, noch autonomie, om met i. kant te fpreken, dien ik hier wel diende te verdedigen tegen zijnen ijverigflen aanhanger. En dit is ook niet „ verwerplijk in het oog der Wetgevende re- de " voor den mensch, die meer dan koud water, de koude letter der Wet, — nodig heeft. Niet de wetgevende rede , maar de wil van den mensch , ten einde die zich redematig bepale, en wat overëenkomllig handde , behoeft eene drijfveer, interesfe , gevoel. Ik oordeel het onnodig U alle dc plaatfen, waar dit een en ander, uitvoerig, in mijnen vorigen aan Ü , is ontwikkeld, op te zoeken, en hier aan te voeren. Ik crïnuere U dit Hechts, mi care ! opdat Gij zelve het groot onderfcheid zoude erkennen , dat 'er tusfehen mijn Eudaern. en dat van anderen, of het Uwe, is, en te gelijk de fchier een-  ^ó^. e. NIEUIiOFF , aan p. van hemert. denzelfdigheid van mijn Eudaern. met i. kant's zedenlijkheids-, of wijsheids-leer. Het is zoo: i. kant leeraarde meer en duidfijkér , dan immer iemand, het formeel beginfel der zedenlijkheid. Gij vindt dit ook in mijn Eudaern. (aan P. v. H. Bladz. 147.) Ook daar vindt gij de zedenlijkheid gevestigd in deform, het rede- en wetmatig willen, doch niet op het gevolg, liet doel, gelukzaligheid. Ook dat is van al vreemd gezag ontbloot. Gelijk voords 1. kant , zijne drijfveer Helt in het zedenlijk achtingsgevoel: dus mijn Eudaern. in het zedenlijk genoegen uit zijn rede- en wet-overëcn- komftig willen en doen. ^Ook ik andwoordc met U: waaröm moet ik mijnen pligt doen ? omdat de redewet dit gebiedt. Hare Majefteit is mijnen Eudaemonisc heilig. En deze redewet , die in het denkbeeld van het hoogfte goed ligt opgefloten, is bij mij, gelijk bij 1. kant , Jiet hooglle middel, de hoogde voorwaarde, -— oberfte fcditigung -—• ter aannadering aan het bezit der hoogde volmaaktheid en daar door ten genot van het hoogde goed. Ware ik jeukerig op perfillage: ik vond hiertoe Hof bij J. K., die mij laat zeggen (Bladz. 328, 329:) dat ik „ de redewet in navolging van 1. kant, onvoorwaardelijk, oberfte bedingung , noeme." In mijnen brief aan IJ, (Bladz. 178) Haat: ,, Gij moet dezen imperatief, dit zedengebod , willend en doend opvolgen, als de heiligde voorwaarde, oberfte bedingung zegt 1. kant, van uwe zedenlijke volmaking, —■ van uwe gelukzaligheid." Ik geloof niet , dat mijn vriend P. v. H. die opgave voor zijne rekening zal nemen. — Verder, oberfte bedingung, hoogde voorwaarde, onvoorwaardelijk te noemen : ik geloof niet dat mijn vriend P. v. H. dit voor zijne rekening neme ; fed haec praefiscine! Het zedengebod is oppervoorvvaarde, zegt 1. kant. Het denkbeeld van voorwaarde roept overluid,waarvanV Van bet hoogfle goed, zegt de criticus der wijsheidsleer. Dat deze voorwaardelijkheid de wet cn derzelver majeHeit niet ontluistere, heb ik , en in mijn Eudaern. en in den brief aan TJ uitvoerig getoond; en wat is 'er van wederlegd ? Met verwondering lees ik Uw verwijt, de deugd tot bloot middel te verlagen (Bladz. 386). Hoe is het mooglijk dat P. v. H. de analyticus! zich nog laat be- goog-  b. nieuhoff, aan p. van hemert. 7°d t riep zij de Albendorifche MARiaaan, en zie! het mes veranderde in hout. Vol fchrik wierp de m< ordenaar het mes weg, maar de bedevaartgang fter raapte het open leverde het in de Kerk over, waar het waarfchijnlijk nog te zien is. .) In Albendorfis verder eene bron, over welke een huis» jen gebouwd is. Ik heb zelf van dat water gedronken , 'hetgene, zoo als bijna alle bergwater, heel goed fmaakt, en men zou zweren, dat het eene gewone bron is. Maar voorzichtig! In Albendorf is men op heilig land; daar is alles rondom heilig en wondervol. Hoor eens, hoe deze bron . de Mariabron genoemd, haren oorfprong kreeg. In 'het jaar 1678, op den 7 Julij, ontdekte men eene Yy 3 nat-  719. het nieuwe jerusalem, natte plek, midden in den weg, op den grond, die zelfs niet bij bet drowgïte weder wegtrok. Als men, vol verwondering, bier naa groei', vond men, dat het water tusfehen twee Henen opwelde, en men moest het nu in de voorbijlopende beek Kidron afleiden. Eenige weken daarna , droomde anna mariü scuultzin te S.ifersdorf', die, buiten hoop, aan de waterzucht lag, en van deze bron geheel niets wist, dat zij gezond zou worden, indien zij uit de Mariabron te Albendorf dronk Zij verzocht dus haren man , die even min van deze bron gehoord had, dringend, haar daar uit, een' dronk te halen. Hij liet zich overreden, ging heen, en vraagde naa de Mariabron ; maar geen mensch kon hem die aanwijzen. Eindelijk toonde "hem iemand, met name gotwald, de Wel.j die lëdert eenige weken ontfprongen was. Hier fchepte hij uttenbragt het zijne vrouw. Zij dronk , raakte kort daarop ïn flaap, ontwaakte fris en gezond, vraagde om te eeten , en weg was alle zucht, van dat oogeublik af. Met fchaamte moet ik bekennen, dat ik voor dit laatfte wonder, geen ander bewijs kan aanvoeren dan de oude gedrukte legenden. Zelfs het doorflaande getuigeuis van de Plaat en de overlevering van Grootvader ontbreekt bier. Maar ik heb nog een ander wonderwerk in Petto , hetgene door gereclulijke beëedigde verklaringen van verfcheidene perfonen bevestigd is. in bet jaar 1679, den 30 Meij, vertoonde zich vóór zonne ondergang , bij heel helder weder, een witte glans rondom de Aibendorffche Kerk , van de fpits af, tot op den grond en omtrent 80 fchreden breed. Aan weerskanten van dien glans ten Zuiden en Noorden kwamen heldere dralen op eene plek in de middenfte hoogte der kerk te voorfchijn, en wel zoo, dat de draal teR Noorden iet kleiner was. Dit verfchijnfel duurde niet eenige oogenblikken , maar eenige uuren agter een, naamlijk , tot in de duisternis van den nacht. Tusfehen 9 en 10 uuren verdeelde zich de glans in het midden; het bovenfte gedeelte trok naa boven, het onderfte naa den grond en beiden verdwenen gelijktijdig. Dit verfchijnfel is door verfcheidene perfonen gezien en door 11 mannen, op den öFebr. 1681, in tegenwoordigheid van daartoe aangeftelde Commisfarisfcn en eenige duizend menfehen, in de kerk alhier bevestigd geWorden. Ik  in het graafschap glatz. 711 Ik kan niet afzijn, om voor u het protokol uit mijnen ouden getuige, hier bij te voegen, op dat u het geloof, als het ware, in de hand worde gegeven. Het luidt wooidlijk clus: ., in den naam der allerheiligste drievul" digheid, god, vader, zoon en heiligen ,, geest!" „ Ter eere der allerzaligfte Maagd en Moeder-Gods ■„ MARia en des gantfchên Hemellchen heirs , is, in „ het jaar 1681, den tweeden dag der Maand Februari), , welke was het feest van mar ia lichtmis, over ' het vifioen . hetwelke den dertigen dag van de Maand , Meij van het Jaar 1679, boven het Albendorllchc Gods", huis gezien is, een ordenUj' onderzoek,in facie ECCle' f.ae, gehouden en door een' Eed, gepaard met het vieren „ van de Heilige biecht en Communie, door de hier ge- , fpecificeerde perfonen bevestigd geworden. Specificatie Van die perfonen, die dit met eenen Eed en het afleggen der Heilige biecht en Communie, in facie Ecclefiae bevestigd hebben. Als eerftelijk: De wel Edel geboren Ridder en Heer dan iëL van ostee berg. De Eerendfestc en welwijze Heer pa ul muller, welgezeten Burgemeester der Koninglijke ftad Wunfcheh ^IIans georg seidel, Burger der Koninglijke Stad Glatz. Ciiristpph g e ij f, r , Burger oer koninglijke Stad JVunfchelburg. ■ mattheus ardelt, oudfte Gezwoorne in Albendorf. Andreas haszler, uil Oberrathen. T o is 1 a s g o t t w a L d , van Ublersdorf. Georg teuber, van Niederrathen. Nikel geijer, van Albendorf. Bartholomeus ardelt. Melcher teuber. Vraagftuk Wegens het vifioen , hetwelke, op den dertigften der nmand°Meij des jaars 1679, is gezien geworden. _ Yy 4 10  7i- HET NIEUWE JERUSALEM, 1. ) Of gij boven dit Albendorffche Godshuis zulk eenen glans, zoo als hier afgebeeld is (*) (eve" dezen dag en jaar als boven) gezien hebt? Hesp. }a. 2. ) Of deze glans onbeweeglijk en onveranderlijk op even deze plaats, op zulke wijze heeft gettaan? — Resp. Ja. I ) Hoe tang, omtrent, dit gezien is geworden? — Resp. omtrent twee uuren. 4. ) Zijn 'er ook eenigen, die het einde gezien hebben, hetwelke met eene groote uitbrekende ftraal, ten zuiden, en, terftond daa.öp , van de andere zijde ten noorden , met dergelijke, maar wat kleiner uitfehietende feilen, op eens, te gelijk, gezien is geworden te verdwijneni — Resp. Allen: Ja. 5. ) Zijt gijl. ook bereid , om , ongedwongen en onbafproken , of op geenerleiè' wijze daartoe aangezocht, met een' Eed voor God, cn zijne hoogst gebeuedijdlte moeder m aRia en alle lieve Heiligen, dit te bekrachtigen? — Resp. Ümnes: Ja. Hierna volgt het afgelegde Jurr.mcnturn: ,, Ik, N. N. zweere bij God den Ahnagtigen , zijne „ hoogstgebenedijde Moeder, de Allerlieiligftc en onbevlekte „ Maagd mariï en alle lieve Heiligen en bekenne,, dat ik, den denigften dag der maand Mei] , des afgelopenen jaars „ 1679, bij zons ondergang, als ik , onderweg, op de plaats „ der jongst ontfprongene bron, ftond, nevens meer andere „ perfonen , die toenmaals tegenwoordig waren, dit Gods„ huis, van den toornfpits af, tot op "den grond en om. „ trein tagtig fchreden breed , to: in den hollen weg, met „ eenen zachten witten glans geheel omgeven heb gezien; „ dewelke geheel onbeweeglijk, op c4éne plaats, op eener* „ leië wijze, omtrent twee uuren lang, tot het geheel diiisJ „ ter geworden was, alzoo is blijven liaan; eri'daarna', met „ eene uitbrekende groote ftraal ten zuiden, en terftond'daar„ op, aan de andere zijde ten noorden, met eene dergelij„ ke, doch wat kleiner, uitfehietende ftraal, in hét midden „ van een gefcheiden , op eens verdwenen is. Zoo ,, waarlijk helpe mij God, en onze lieve Vrouw, en aiie lieve „ Heiligen." Enz Wat zegt gij nu ? Is hier geen ander middel , dan eene gelofte te do.en naa Albendorf, en zelf de bedevaart door alle de boven beschrevene kapellen, met paternosters en ave Maria"s te doen, en eindelijk de eer vsn'onze bekeefing aan de Albendorffche mar ia toe te fchrijven : of mogen wij vooraf de zaak zelve een weinig overwegen? Vooreerst willen wij ons herinneren, dat «e wonderwerken die op het Graf van den Abt paris'gefchied zijn, metmiiï (*) Te weten in eene koperen plaat.  IN HET GRAAFSCHAP GLATZ. 7*3 gerechtlijk en wel door een zeer verlicht gerichtshof lni>*. rijs getuigd werden , en dat zij, des r,iettemin,daadlijk opnielden', zoodra de Koning bevolen had, dat'er geene wonderwerken meer gebeuren zouden. Misfchien zou dit ook het geva' inAlbendvrf zijri, indien de tegenwoordige bezitter, Graat magni, op de gedachte kwam om de mirakelen aldaar te verbieden, in dit geval, derhalve, zou de geheele vrucht onzer bekeering verloren zijn, en wij zouden eene Befchermïleilige hebben, die ons, na het verlies van hare beste gaven- in lijfs noch in ziels noden, zou kunnen bijftaan. ■ Verders weet gij, dat eens, toen Keizer ju maan, ten fpi]t Van christus den tempel te Jerufalcm weder wilde op» bouwen, vuur uit den grond doeg en dc opgerichte muuren weder verwoestte. Deze, onder zulke omftandighëden waarlijk buitengewone daadzaak, beweegt ons echter met , om nanflonds Mirakel te roepen; maar onze fchrauderfle natuurkenners hebben met zeer veel waarfchijnlijkheid bewezen, dat in de onderaardl'che holen, die bij het verbranden des tempels verftopt werden , ontvlambare lucht zich verzameld had, welke , bij het openen der holen, allengs met andere lucht- , foorten verëenigd , uitbarftingcn veroorzaakt, en dus den begonnen arbeid weder vernield heeft. 'Er zou dus ook misfchien met dien witten glans in Albendorf, een geheel natuurlijke famenhang plaats kunnen hebben; want men weet immers bovendien, dat deze verfchijnfelen in bergachtige landen menigvuldiger zijn , dan op het vlakke huid, en in dit geval waren wij weder te leur gefield. Laten wij ons dus voor s'hands wachten, of ook misfchien de Albendorffche MA» Ria zich op eene, min onzekere, wijze zal'openbaren. Het derde tijdvak van dit wonderdoende beeld, begint met de bouwing van den tegenwoordigen Tempel, en overtreft alle voorgaande. De Albendorffche mariü, naamlijk, Hijgt van.het bezit', van eenen Lindenboom en eenen Altaar tot de hcerfchappij over eenen prachtigen Tempel, over vele fchone fchilderi én, zilveren tafels, eenige honderd ftandbeelden, krukken, enz. Helaas! Hier verlaat mij mijn getuige, in dit fchitterend tijd. vak bijna geheel, en ik kan alleen zoo veel uit hem wiis worden, dat, zestien jaren na den wondervollen glans , dus op het einde van de zeventiende eeuw, de tegenwoordige Tempel door den Heer daniêl passchasius o sterberg, toeBialigen bezitter van Albendorf, gebouwd is, en wel juist, zoo groot, als die wondervolle glans zich uitftrekte. Deze vrome man heeft, dan ook dezen oord, vervolgends dien van Jerufakm aangelegd, en daardoor aan de Moeder mariS eenen nieuwen luister bijgezet, die zeker even zoo vele bewonderaars aanlokt, ais zij zelve. Hij reisde driemaal naa Jerufalcm , om alles behoorlijk in oogfehijn te nemen en af te meten, ja zelfs eens, gelijk men verhaalt, om te zien, of eene plank aan het Heilige Gï!f, werkjijk zoo en niet anders gelleld was. Uit d«e Yy 5 0«fc  7i4 II ET NIEUWE JE RU SALEM, omffandigrteid, indien zij waar is , zou men tot eene groote naauwkeungheid kunnen beiiuiten, en te Albendorf'een nieuw Jerufaiem recht voor oogen geloven te hebben; maar het gezicht wederfpreekt dezen waan al te levendig. De Tempel is van den berg Calvarië», waarop christus gekruist is, Hechts eenige honderd fchreden afgelegen; alles moet dus naar eenen verkleinden raaatftaf zijn aangelegd. Verder kunnen de huizen van uur odes enpiLATUs onmooglijk naar de Invalidenhuisjens, welken wijlen de Koning van Pruisfen op de dorpen liet bouwen, gelijk wezen; even zoo min , als de poort van Jerufaiem aan de ingangen, of de poortjens van de Silefifche boeren hoflieden: en dit is toch in Albendorf het geval. 'Er kan dus onmooglijk eene oveiëenkomst tusfehen die dingen, naar hunne gedaante, plaats hebben, maar deze gelijkheid is waarfchijnlijk ilechts in derzelver ligging te zoeken, zoodat, bijvoorbeeld, de berg Calvarië, ten oosten van den Tempel ligt; dat men, wanneer men in Albendorf binnen gaan wil, door eene poort komt , waarop de naam van de poort te Jerufaiem.. die naa Go/gotha leidt, gefchreven ftaat; dat, tus. fchen Golgotha en Mot ia, de beek Kidron vloeit, enz. Wat aangaat de veelvuldige Kapellen, met de afbeeldingen uit de bijbelfche gefchiedenis , die overal in Albendorf verfpreid zijn, daaromtrent moet ik bekennen, hetgene men zoo dikwijls in het leven gelegenheid vindt te bekennen, dat ik'er niets van weet; dat ik niet weet, of ooit een Schrijver, die in Jerufaiem geweest is, daarvan zelfs gewaagt, of iet dergelijks gezien heeft; zijn zij daar werklijk voorhanden, en niet beter gefield , dan in Albendorf, dan zal ten minfte , geen een Turk daardoor tot het Christlijk geloof gebragt worden. Mij dunkt, thands weet gij genoeg, hoe Albendorf"er uit. ziet, aan een dorp gelijk, zoo als het eene ei aan het ander; ja, gij zoudt het waarfchijnlijk door kunnen reizen, zonder zelfs te vermoeden, dat gij in een Nieuw Jerufaiem waart, indien u niet de opfchriften boven de poorten, of het menfehenbeeu, hetwelke boven de beek Kidron afhangt, misfchien in het oog vielen. Maar dit weet gij verre of na nog niet, wat menigvuldige wonderen het Mariabeeld hier doen kan, en dit wil ik u nog zeggen. „ Bij dezen genadetroon ontvangt, wie bidt; wie zoekt, die vindt; en wie aan de deur klopt, die wordt dra de wonderbare poort der genade geopend. Bij dezen genadetroon bekomen blinden het gezicht , doven, het gehoor, ftoinmen de fpraak, kranken gezondheid, kleinmbedigen troost, maar allen genade en weldaden. Bij dezen genadetroon worden de harten der verilokten verweekt, de lippen der Godslasteraaren geopend , de grootfte zondaren, die wijd en zijd toeftromen , meestal bekeerd." Hebt gij hier aan nog niet genoeg, dau kan ik met nog meer voor den dag komen; maar ik denk, dat gij genoegzaam ver-  IN HET GRAAFSCHAP GLATZ. 7*5 7idi2d ziit. Bij ongeluk laat de Albendorffche mariï dik. wijls haren dienaren, die zij het digtst bij zich heelt, .n de pe1-e Toen ik daar was, lag juist een Priester aldaar, zonder huln en wel federt langen tijd, als ik niet misheb , aan de teerine Ik ('prak daarover met den waard van net aorp, die «ii allerhande wonderen van het Mariabeeld vertelde, en zeide hem, dat het mij zeer bevreemde, dat mariS, die zoo vele anderen hielp, haren eigen kerkendienaar geene genade bewees; doch ik kreeg ten andwoord, dat hij zeker het rechte geloot niet moest hebben. Gii ziet dat op deze wijze de naam der maris alhier , in alle ^vallen veilig is: want men kent haar een gelijk voorrecht toe, als onze geneesheeren, die nooit te kort kunnen fchieten. Sterft de zieke, dan ligt de fchuid bij hem zeiven; wordt hij gezond, dan dragen zij 'er den gandchen roem van we". Hoe zou het haar dan aan verëerers ontbreken kunnen i Het laatfte uitltekende wonder, hetwelke zij gedaan heeft, gebeurde ten tijde van die zware pest, welke zich, voor omtrent honderd jaren, over Europa verbreidde; ook was zijreeds tot in het Graaffchap Glatz doorgedrongen ; alleen fFunfchelburg en Albendorf bleven nog vrij. Toen overlegden twee doodgravers te IVunfchclburg, hans meijer en georg oscher met elkander, en bereidden met hulp des duivels, die ligchaamlijk daar bijftond, een betoverd Poeder, waardoor alle menfehen, die het gebruikten, of daar Üeclus op traden, fterven moesten. Schielijk ftierven ook bijna alle inwoners van iVunfchelburg. Nu wilden deze doodgravers dit ook ara Albendorf beproeven, en flopen in den nacht, om htm poeder in de kerk te ftrooiën. Maar hier kwamen zy verkeerd uit. Want toen zij op de grenzen kwamen, alwaar een Beeld van de Albendorffche mariS ftaat, en ook daar hun poeder ftrooiën wilden, riep georg osciier op eens uit: „ Ach, wat worde ik benaauvvd!" Maar hans meijer verftijtde aan handen en voeten. Daarop hoorden zij, onder den verfchriklijkften angst de volgende woorden: „Te rug, met uw voornemen, gij zult daarin niet (lagen!" Met fchrik en beven gingen zij te rug. Hans meijer werd fpoedig ziek, en nam een fchriklijk einde; maar georg oscher werd te Glatz levendig verbrand. Die arme doodgravers, die de fchuid moesten hebben , dat Wunfchelburg, toen de pest zich over geheel Europa verbreidde, daarvan niet vrij bleef! Op de pijnbank zal geokg osciier. zekerlijk alles bekend hebben, wat men van hem begeerde. Ik geloof, dat gij mij het bewijzen van dit wonder fchenkt, daar het in zich zeiven het voorkomen reeds van waarheid heeft. Behalve al het verhaalde, heeft onze mar ia' nog vele duizend andere wonderwerken verricht , en van 1679 tot 1730, dus in eene halve eeuw zijn 17922 perfonen, door haar van allerhande geestlijke en ligchasmüjke noden bevrijd geworden.  ?l6 HET NIEUWE JERUSALEM, den. Onder deze zijn r.o fteekblinden, die ziende zijn geworden ; 15yP genezene lammen, en krommen; 825 van beroerte bevrijd; 34 voor pest, vergif en betovering' befcberrad ; 4 van den bozen geest verlost; 10 van bezetenheid des duivels ontvoerd-: 2 uit het vagevuur gered;2586 van het colijk en breuken der ledematen herfteld, enz. - Waar is, in geheel Europa, één Geneesheer, die zich op eene zoo uitgebreide practijk en zoo vele gelukkige genezingen beroemen kan? Moet men-het niet voor een wonder honden, indien 'er heind en ver nog één lamme, één blinde, en, over het geheel, nog één zieke te vinden is? Doch ik heb van deze wonderen in Albendorf zelf genoeg gezien. Voor deze overgroote genade heeft dan ook de Albendorffche mariS, van den Paus clemens XI, die in het begin der agttiende Eeuw, tot den Pauslijken drie dubbelen kroon kwam, eenige indulgentiën of aflaten bekomen. In de eene, van den 2p(leu Julij 1718 ftaat, onder anderen: „ Om den Gods„ dienst der gelovigen en het heil der zielen te vermeerderen, „ verlenen wij, aan alle getrouwe Christenen , van beiderleië „ genachten, die, na gedane waarachtige boete en biecht, en „ na het gebruiken van het Heilige Avondmaal, de Parochie,, Kerk der Zalige Jougvrouwe mariS te Albendorf, in het „ Bisdom van Praag, op het feest der Grocteni;fe van maria, „ van deneerilen Vesper van dien dag, tot Zons ondergang, jaarlijks in aandacht bezoeken, en aldaar voor de eendragt der Christlijke Vorften, uitroeijing der ketterijen en verho„ ging der Heilige Moederkerk , vroome gebeden tot God „ opzenden, barmhartig, in den Heere, volkomen vergeving en aflaat van alle hunne zonden." Gelukkig, dat de gemeene hoopte dom is, om confequentof fijsthematisch te handelen; anders zou elke aflaat een privilegie vooralle boosheden voor hem wezen, en het gewest, om eene zoodanige geprivilegeerde Stad, van allerleiè' foort van misdadigers wemelen. Het zou waarlijk nodig zijn, dat een nieuwe luther optrad, om ook in het Zuidelijk Europa, van de af. laat-kramerij en andere misbruiken een einde te maken. Maar bij allen nadeel , hetwelke het bijgeloof, met een wonderdoend Mariabeeld veroorzaken kan, ziet men ann den an« deren kant, zelfs niet het minfte voordeel hierin voor de menschheid, of het moest voor de oppasfers van dit beeld wezen. Anders is het werklijk nog onvruchtbarer dan de Rotfen , die thands bij het oude Jerufaiem zullen wezen. Met alle bedevaarten wordt zelfs niet één zaadkorreltjen in den grond geteeld. Als men die onverftandige aandacht, liever ten minfte op iet goeds toegepast had. De Grieken wijdden den Olijfboom, aan welks voordplanting hun gelegen lag, aan minerva, de Eik aan rhea, de Beuk aan jupiter toe. Wijdden de bewoners van Albendoif aan hare marü toch  MENGEL STUKKEN. aanmerking over het gebed vanjabes, i chron. IV: o, 10 O. Men heeft, in onze dagen, duizendnialen van zekere lieden moeten horen, dat het Oude Testament voor ons volftrekt van geene nuttigheid meer is. — Dit voorgeven blijkt échter bij den eerften opflag reeds, wanneer men de PfaJmèn cn andere Zedenkundige Stukken gadeïlaat, volftrekt onwaarachtig te zijn; gelijk dit ook bij de Gefchiedboeken, bij voorbeeld "het Eerfte Boek van mos es, terftond in de oogen valt , als in hetwelke de leidingen der Aardsvaderen, en voornaamlijk de aangename J'peliiig Cf) der Voorzienigheid met den deugdzamen joseV het tegendeel leert. Maar ook zelfs bet eerite Yioek der Chhniken, hetwelke in tien Hoofdftukken volgends deszelfs bedoeling op de Jooden — enkel ge* flacht'iijsten bevat, die ons niet kunnen aangaan, heeft 'kier een bericht van weinige regelen, maar hetwelke waardig zou zijn, met gulden letteren opgefchreven te worden. Te weten, hier wordt een verhaal van zekeren ia bes, die uit den Ham van Jvda was, en van zijne vroegere lotgevallen, en Godvruchtige gezindheden, ingelascht. Dit verhaal is in zijne foort zeer zonderling, en kan ons leeren , dat God met alle die genen is , die oprecht van hai ten voor hem zijn. De naam van dezen deugdzamen man is jabes, , dat is, manvan fmane, welken zijne moeder hem gegeven had, wegens zijne moeilijke geboorte , want zij zeide: Ik heb hem met fmarte gebaard. Dit leert ons den diepen indruk, welken deze omftandigheid op haar gemoed gemaakt had, en welke zeker aanleiding gaf, (*) Wij hebben deze aanmerking ontleend uit een Hoogduitsch Werkjen, hetwelke dit jaar begonnen is uitgegeven te worden: Biblifche Entdeckungen, Bemcrkungen, und Auspclu ten von heiniuch butzenberg, Past. zu Scholier im Èerz. Berg. i Bandes 1 Stück, /. 226. Elberfeld beij h. büschllr, 1803. Een Werkjen, hetwelke overal eerbied voor den Bijbel ademt. (t) Zie Spreuk, salom. VIII: 30, 31. vii deee. mengelst.no. l6. Zz  J12 AANMERKING OVER HET GEBED VAN JABES. gaf, dat zij hem vervolgends met alle zorgvuldigheid op* voedde. Zoo als 'er,.ook van hem , toen hij volvvasVen' was , ftaat: Hij was onder zijne broederen de aanzienlijkjie. Dit was juist naauwkeurig, volgends de verklaring van God : Wie mij eert, dien;zal ik- eeren ■; maar wie mij veracht , zal ook ligt geacht worden , i S'am.' II: 30. Dit leert de eeuwige waarheid , -dttt alleen Godsdienst en deugd dc waare adelden menfehen is. Want, dat deze inan Godsdienst heeft gehad, getuigt zijn kort (*) gebed tot God , dat van eenen zoo uitgebreiden inhoud is. Indien gij mij zegenen zult, cn mijne grenspalen 'zult vermeerderen, en indien uwe hand mei mij zijn zal, en gij het 'met liet kwaad zoo mankt, 'dat het mij niet te zeer fmart. — En God liet komen, hetgene hij gebeden had. In den eerften'opflag fchijnt hier eene gaping te zijn , als of -er iet uit den Tekst gevallen was, dewijl de tegen (telling der rede ontbreekt." Dan 'zult gij mjm Gnd zijn, wien ik mij geheel ten dienffe overgeef. Doch, dit. is geene eigenlijke uitlating, dn de II. Schrijver zette geen woord meer, omdat hij de nederige en aan God overgegevenc gezindheid van dezen man, met zijne eigene woorden wilde voordellen. Te weten , hij had zich in zijn plcgtig gebed en dc verhelling van zijn hart tot God, toen hij, opzctlijk , en met eenen onverbreekbareu eed en overgifte van'het hart zich aan God, den liefdevollen Vader toewijdde en opdroeg, zich juist zoo uitgedrukt. Dit had hij , tot zijne opwekking , opgcfchrevèn , om zich altijd zijn verbond met God te herinneren, en dit gefchrift was, waarfchijnlijk, na zijnen dood, bij hem , door eene bijzondere fchikking , gevonden. Dlis liet God gebeuren , of fchiktc het zoo , dat de Schrijver vati dit Boek het, ter algemeene (lichting, hier meiden, cn het dus, tusfehen deze droge geflachtlijsten, ten eeuwigen dage, ftaan moest. Trouwens, de kinderlijke zin ftraalt daar even zoo in door, als in den CXV1Ï Pfalm ■de hoge vreugde van een kind , Czoo als ik geloof,) hetwelke van den geest van God gedreven wordt. Te weten , men moet de zaak dus-begrijpen:• Jabes bad in zijne eenzaamheid, gelijk de Godvruchtige hamna, die haar hart;voor den Heere uitftorttc. Terwijl bij ...... .1, • v-r*** > ■ ! '.■ ■--•m (*) Welk vfftiirTvan God kent niet die onüitrpiceklijke zuchten, welken de geest leert„en.welken altijd fieebts half, dikwijls ook geheel-Het, gehoord Wöfcfcn. Rem. VIII: 26.  aanmerking OVER HET gebed van JABES. 723 dit deed, en de eerfte woorden, waarin hij Gode zijne behoefte voordroeg, nu had uitgefproken, overviel hem een heilige fchroom , de kinderlijkfte ootmoed en weemoed, zoodat hij het overige van fchaamte en heilige vreugde niet uitfpreken kon. Hij behield dus het voornemen van zijn hart, hetwelke buitendien voor God bloot en ontdekt was , bij zich. Maar God verftond hem toch, en ook hij verltond gewis zich zeiven. Dus was dit ltilzwijgen bij hem eene plcgtige gelofte, en ftrekte in plaats van eenen eed. Trouwens , 'er zijn omftandigheden, in welken men zelfs zwijgende luid roept, zoodat ten minfte God het hoort, die de harten doorzoekt —■ en dit is genoeg. Dan is het: Zij worden door zwijgen gekend, die God in het hart dragen. Deze is de waare aanbidding, welke de mensch uit het (tof en de Seraf h\cr boven, den Heiligen, die; onze Vader is, toebrengt. Zoo lezen wij, dat God aan de Roode Zee, als moses eg Israël in den grootden angst was, tot denzelven zegt, Moses, waarom roept gij? en evenwel vinden wij geene woorden van hem 2 B. mos. XIV: 15. Deze is, een toeftand, die, wanneer hij plaats heeft, alleen ge-vuekl, maar niet befchreven kan worden. Zonder dat. het daarom dweperij is , waarvoor het de fchrandere. denker verklaart, die de dingen, die des Geestes God> zijn , niet begrijpen kan. Dus dan j a b e s draagt God, in het gebed, zijne behoefte voor. Hij wist, dat God gaarn hoort, dat bidden pligt is voor den mensch, en dat de gelovige Bidder, maar niet de verachter des gebeds, (zie Pfalm XIV: 4,) de vriend en lieveling van God is. Pf. XXVlI: 8 Maaibij bidt , hetwelke verdient opgemerkt te worden , om den ligchaamlijhn zegen. En dit is niet, naar de wijze van het Oude Testament , zoo als misfchien de een of ander mogt denken, nadien men daarom ook altijd, doch in afhanglijkheid van God , en met onderwerping aan zijnen wil, bidden mag. Het is waar, de verëerer van God kan met eenen p aulus nederig en toch hoog zijn, bij kan overvloed hebben en gebrek lijden , hij vermag alles door christus, die hem kracht geeft. Filipp. IV: 12, 13. Ondertusfclien mogen wij heel wel onzen nooddruft, dat is , ons daaglijksch brood van God begeeren, en zelfs de magtiglte Koning , indien hij anders een Christen is, bidt ook zoo. Ieder mag dit, naar het Zz » voor-  724 AANMERKING O VÉR HET GEBED VAN tABES. voorbeeld van ja bes doen, in zoo verre bet tot zijne werkzaamheid'dienitig is, dat zijne voeten in eene wijdere ruimte, dan tot "hiér toe, gedekt worden. Ja bes bidt verders, om de afwending van allen kwaad, 'dat het hem niet te zeer fmarten moge. Ook hierom mogen wij bidden, dewijl wii verpligt zijn-, ons zclven liet' te-hebben ;; M a t t h. XXYJ: 39. Want die zich zeiven, öpzetlijk, pijn wilden aandoen, ot'eene ziekte toevvenfchen, handelden zeer dwaas en' onriattitrUik , nadien 'toch niemand z'iin eigen vleesch 'gehaat heefrv Das dan men wenscht zich zeiven gezondheid, rust, bevrijding van fmarfen zielsbekommering, opdat men fteeds zijne van God 'bcvolcne bezigheden kunne- verrichten. Met één woord, 'Wie het einde wil — God zoo wel als de mensch — die moet ook te gelijk de middelen willen. Nu , zoo als gèzegd is , het ontbreekt dit gebed aan het flbt der behoorlijke tegenftclling, en 'er volgt terftond op: En God liet komen, hetgene hij gebeden had. Dit is een'bewijs, dat de man deugdzaam eh oprecht was , dewijl God;ziine wenfehen vervulde; 1 JoaNN..V:' 14. Want den nederigen geeft hij genade , gelijk hij den hoogmoedrgen wederftaat, die hem, ais het ware, m het gebed, geen goed woord' willen geven. En waarlijk, ik moet dit overtuiging zeggen: Ik houde het voor de hoogfte verbastering en muiterij, die God niet ohgeftraftvoorbij zal laten , dat onze Wtjsgeeren geheet-niet willen bidden, cn ons arme Christlijke dieren , zoo als men fpottend fureekt , met ons gebed nitlagehcn. Intusfchen, getroost, Broeders! laat geene laffe fpotternij u verhinderen; Etfdt voor uwe, of liever voor Gods vijanden, opdat; hij hun nog bekecring en het gevoelen geve, om de waarheid te erkennen, cn tot den Godsdienst weder te keeren, dien zij verlaten hebben. Want op het einde zal men toch met oogen zien: dat die wél lacht y die het laatst lacht'. Zie' luk, VI: ii, 25. Nog moet ik den Lezer zeggen , dat ik tot deze overdenking aanleiding : heb gekregen, dop?' de Godvruchtige aanmerking' van deiï floogleeraar viTrïnga in zijner "Meth'ódus Homiletka „• alwaar hij deze plaats aannSüï cn zoc fchoon opheldert.' Hij'fpreckt'daar van de ;r>uur : bü ' dc Redenaren bekend met den naam Mfioïefis'Xverzwijging; waartoe deze plaats behoort, en "eene zoo uitmuntende Bijdrage is. Zyne woordenzijn:  aanmerking over het gebed van jaees. 725 zijn: „ Deze -Figuur, dpofiopefis , heeft'in deze onze plaats de . hoogfte fcboorilieid. Want , dcivijl God , door den dienst, die Hem van de menfehen bewezen wordt, geene nuttigheid bekomt, job XXII: 3, en hij van menfehen niet nodig heeft j, gediend te worden , als eenig dings behoevende, Hand. XVII: 25. Ja ook, dewijl de dienst, welken de mensch Gode toebrengt, zoo onvolkomen is, gelijk hij zelfs tot' den dienst van God zijne genade nodig heeft, ja aan Hem 4ot eiken Godsdienstpligt voor alle weldaden in-de natuur, cn bijzonder wegens zijne voortreilijkheid, verbonden is; zoo zou het kunnen fchijnen , dat het hoogmoedig , trotsch, en verwaand gefproken. was:- Ik za l u verteren, als of hij Gode iet groots - beloofde. - En als of, indien God deze uitmuntende weldaden 1— die hij alleen aan weinigen gewoon is'te fchenken, en'-waaröver hj zich verltout heeft, als op voorwaarden, een verbond met hem aan te gaan —■ wilde onthouden, hij als dan zich zeiven van den dienst van God zou kunnen ontflaan: als of iemand met zijns gelijken onderhandelde, zonder op Gods oneindige Majesteit, Hoogheid, en Magt, cn op zijne eigéné geringheid en nietigheid acht te geven. Als dan de H. Schrijver (*) tot dus ver gekomen was, houdt hij als het ware, uit befchaamdheid, uit betaamlijke befchroomdheid, en diepften eerbied voor Gods ■ Majesteit de woorden te rug, en bedwingt zich, terwijl hij, hetgene volgen moest, den lezer zelvcn te denken overlaat." Dus ver vitr inga (Libr. cit. p. 75,j alwaar hij nog op vier Bladzijden , tot het einde van het Hoofdftuk de fraaiftc Beoefenende Aanmerkingen maakt, van welken een Predikant bij het behandelen van dezen Tekst gebruik kan maken. Nu nog dén ftuk. Hetgene ik tot hier toe gefchreven heb, is even als of ik of een ander thands zeide: Indien gij,, ó God! mij zult bijftaan, indien, gij mijnen werkkring uitbreiden, cn uwe hand met mij zijn zal; indien 'gij mij van ligchaams- en zielskwalen bevrijden zult, die mij tot hier toe'hebben neuergédrukt: (dan zal ik, voor mijne overige levensdagen , mij geheellijk swn uwen dienst toe- (*) Mijns bedunkens, fchreef deze het alleen af , zoo als hij het van den Godvruchtigen gefchreven vond. Zie bovea, Zz 3  720 AANMERKING OVER HET GEBED VAN JfAEES. toewijden. Ik zal voor de waarheid arbeiden ,■ eri tot den laatften ademtogt uwe Genade prijzen, die in mij, zwak mensch, magtig was.) Zoodanig voornemen en wensch van mijn hart zal de Hemelféhe Vader zeker vervullen. Hij zal (mag ik het zeggen?) mijn gebed en verlangenden wensch laten komen. En doet hij dit, dan zal mijn ouderdom zijn , gelijk mijne jeugd, en ik zal, in mijne laatlte dagen , nog vruchten voordbrengen, die blijven zullen j o a' n n. XV: 16. Ja , ik zal eenen hemel op aarde hebben. Deze toch is waarlijk voor ons allen beftemd, indien wij Hechts willen en ons geheel aan God overgeven. God dienen is zaligheid , en hij geeft krachten, zoo vele nodig zijn, naSr zijne belofte jes. XL: 29—31. Nu dien God, die meer dan overvloedig doen kan, boven, alles , wat wij bidden , of denken , naar de kracht, die in ons werkt, hem zij de eere ten allen tijde, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen. aan de schrijvers van de nieuwe vader» landsche bibliotheek. Mijne Heeren'. Opgewekt door de uitnodiging, welke Gijl. in Np. 12. van dit geachte Maandwerk gedaan hebt,bij Dl. beoordeeling van het Gefchrift van Dr. j. e, lijk lama. a nijcholt, heb ik geen oögenblik geaarfeld, om UI. het volgende bericht' toe te zenden , met verzoek ora hetzelve eene plaats te vergunnen. Ik heb de eer mij met alle achting te noemen Mijne Heeren! Uwen beftendigen Lezer Nieuwkoop-* aen 9 November. j. b. evrard, 1803. Chirurgijn te Nieuwkoop. Op den 27 April ). 1. ondernam ik op deze plaats , waar nog geene inenting gefchied was , de eerfte aan mijn eigen Zoontjen, oud drie jaren, met de Koepokken De Hof was  aan de schrijvers der n. vaderl. bibliotheek. 727 was mij gezonden door den Heere imans, Med. Dotï. te Gouda. Boven alie vooröordeelen verheven, wilde ik de inenting met de Koepokken bevorderen. Ik deed dezelve, in dc tegenwoordigheid van mijnen Vriend s. van dam, en ik had het genoegen, mijne eerfte onderneming met de gezegende uitwerking bekroond te zien. Het verloop van de entpuisï kwam in hare cbarakteriftike teekenen volkomen overëcn met de echte Koepokken , zoo duidlijk befchreven door den Heere ». J. goldschmidt in zijne algemeene befchouwing van de gelchiedenis derzelve. Mijn kind bleef vrij gezond, en weldra tot mijne blijdfchap binnen weinige dagen geheel herfteld. Deze mijne eerfte vaccinatie had dus het gevolg, dat ik bijna 30 kinderen van brave Burgers vaccineerde , welken allen zonder het minfte .bedenklijke toeval herfteld zijn. Om alle vooröordeelen, die bij fommigen nog overig waren, of dc vaccina wel genoegzaam was, en een beveiligend vermogen had , tegen de natuurlijke Pokken , die pest, welke zoo vele kinderen aan den liefderijken ouderiirm ontrukt, befloot ik, mijn Zoontjen met de Natuurlijke Kinderpokken weder in te enten. Weldra had ik hiertoe gelegenheid. Twee kinderen van eenen cornelis van zwol, wonende in de Metje , drie kwartierüurs van hier, lagen zeer ziek te bedde aan de confluëerende Kinderpokkeu. Het gezicht dezer jonge Lijders was affchuwlijk. Ik begaf mn, met mijn Zoontjen derwaards , terwijl mijne Vrienden s. van dam cn e. verruit, op mijn verzoek waren mede gegaan , om getuigen van mijne onderneming te zijn. Nadat ik een der kinderen, welke de meeste pokken had, behoorlijk had geplaatst , ontblootte ik deszelfs opperarm — nam een nieuw geflepen Lancet, hetgene ik fchuins door de veficulaj van eenen met lijmphatiken etter opgevulde pok ftak, cn laadde op deszelfs punt, bijna drie droppelen van den etter, welken ik oogenbhklij'k , voor.het bed van den Lijder, overbragt in den arm van mijn Zoontjen; zoodat de ftof zijne natuurlijke warmte voor een groot gedeelte behouden had. Ik bezorgde voords als, gewoonlijk het wondjen,en gafnaauwkeurig acht op de uitwerking. Op den tweeden-dag na deze inenting, ontdekte zich eene ligte plaatslijke ontlteking, welke echter van.tijd tot tijd verminderde, en op den zesden dag geheel verdweZz 4 nen  ?28 aan de schrijvers der n, vaderl. bikuötheek. ren was., Het kind had geene de minfte ongefteldheid» maar was zeer vrolijk , gelijk het zich thands' ook , daar na reeds vier weken verlopen zijn , volkomen wel bevindt. Mogt deze mijne ondervinding , alle vooröordeelen wegnemen , en allen aanmoedigen, om door middel der vaccinatie hunne kinderen te behoeden, tegen die gevaren, waarvoor men dezelven, door eene geruste afwachting van de Natuurlijke Pokken, blootltek. beschrijving van den baobab, een boom in afrika. De boom Baobab genaamd, is bijzonder eigen aan de Westiijke landen van Afrika • gelegen tusfehen Kaap Blanc en Kaap Palmas, en bekleedt onder de planten den zelfden rang, welken de Olijfant heeft onder de viervoetige dieren. Hij behoort tot het gefischt der Malva, tiert alleenlijk in de heetfte landen, bereikt eene vérbazende dikte, in vochtige en zandige gronden, en het is hoogst waarfchijnlijk, dat zulke gronden best overeenkomen met deszelfs aard, 'hoewel deze regel niet geheel zonder uitzondering is. Uit een aantal waarnemingen, door den Heer adanson gedaan , blijkt, dat een Baobab , van vijf en twintig voet middenlijns, 3750 jaren moet geftaan hebben, en dat hij bekwaam is om nog oneindig langer te leevcn, en in dikte toe te nemen. Wat moet men — agtervolgends deze waarnemingen en gisüngen van den Heer adanson — dan oordeelen van den ouderdom van eenen verbazend grooten Baobab., welken ik gezien en gemeten hebbe , in de Valei der twee Gagnaeks, hebbende honderd en vier voeten in den omtrek, en bij gevolg meer dan vier en dertig in middenlijn ? Deszelfs ouderdom moet alle berekening ie boven gaan, en niet zonder grond, heb ik hem dén Patriarch der planten geheten. Deze buitengemeene boom ftond 25© fchreden van het Dorp Dock-Gagnack, bij den oever van eene beek van frisch en helder water; hij befloeg het middenpunt eener opene vlakte, tusfehen die beek, en den heuvel wslke dse fchone Valei ten Zuiden bepaalt. De  BESCHRIJVING VAN DE11 BAOBAB , EEN BOOM IN AFRIKA. 729 Dc hoogte van zijnen ftam, 'was niet boven de dertig voet; op die hoogte, kwamen de voorname takken voord, kinderen van' den oudllen ftamvader in de wereld , en waarin de kenmerken eener eerwaardige oudheid zich klaar ontdekten, duch zonder het geringde teeken van verval te tonen. . . Zijne hoofdtakken, ten getale van zeven en twintig , en welken . ter plaatfe daar zij uit den ftam voordlproten, van dertig tot veertig duim middenlijns hadden , breidden zich rondom den boom uit, in eene horizontale richting, en in eene bijkans volmaakte geregeldheid, ter lengte van vijftig voeten; en deze richting, welke aileen het werk der Natuur -was , en door kunst en vlijt met beter had kunnen daargefteld worden, eindigde op den laatstgemelden af ftand , alwaar deze takken zich nog agt voet 'langer nitftrekten , maar met de einden , in eene fraaie bogt , naa de aarde gekeerd , en drie ot vier voet beneden hunne horizontale gedeelten afhangende. Uit die hoofdtakken, fproten eene groote menigte kleinere takjens, in allerlei richtingen boven dc horizontale flamina, doch niet te min , eene helling behoudende van tusfehen de 40 en 50 graden... Deze uitfpruitiels waren verfierd met de feboonfte bladeren , en bragten tevens eene menigte dunne cn buigzame telgen voord, die alle overvloedig met bladeren Verfierd waren. Het aanzien van dezen fchonen boom , leverde de gedaante op van een gewelf, welks hovende gedeelte van eenen langwerpig ronden vorm was , waarvan deze takken den grooten diameter uitmaakten. Dit gewelf, in het midden onderfteund door eene zuil van vier en twintig voeten hoog , en vier en dertig in middenlijn , verfchafte aan het oog des aanfehouwers eene waarlijk grootfche en prachtige vertoning. OORSPRONG VAN HET KOFF IJ- DRINKEN, BENEVENS HET VOOR- EN NADEEL VAN HETZELVE. ffloen men in verfcheidene landen van Europa pogingen X deed, om den warmen Theedrank aan te prijzen (*j), werd (*) Men zie het Stukjea, onder den tijtel van lel over de Zz 5 ais*  7jO oorsprong van het koffij - drinken werd 'er eene nieuwe ontdekking- gedaan door een ander volk, dat insgelijks niet koud dronk, maar zich van afgekookt heet water bediende. Dit was het volk van het zoo genaamde gelukkig Arabie, anders Yemen geheetcn, hetwelke Koffij kookt e en dronk, zoo wel om den dorst te lesfehen , als om zich genoegen te verfchafFen. Sedert hoe langen tijd het in Arabie gebruiklijk is geweest koffij te drinken, is eigenlijk nbg onbekend. Of de Israëliërs in de woestijn van Arabie, of in het land Kanaan reeds daaraan gewoon zijn geweest, laten wij anderen over te onderzoeken. De gisfing , dat door het geroost hoorn , welk abiüail , onder meer andere gelehenken , aan Bavid bragtC*), Koffij kan of moet verdaan worden, is niet onaardig. Ten minde is het denklijk iet geweest, daar een afkookfel, of aftrekfel van l>eeft moeten gemaakt worden. • ïntusfehen is het waaifchijnlijkst, dat de Koffij-drank eerst na m o h am m e d s tijd in gebruikt geraakt is. Deze ftichter eener nieuwe gezindheid verbood zijnen aanhangelingen niet alleen den wijn , maar ook allen bedwelmenden drank. In Arabie, zijn Vaderland, was dit verbod , ten aanzien van den wijn , zelfs zoo veel te gemaklijker te houden, dewijl aldaar, wegens de zonnewarmte, die 'er reeds merklijk de overhand begint te nemen, geen eigenlijke wijn groeit. De Arabiers moeten echter «udere bedwelmende dranken gehad hebben, die thauds, daar zij , federt zoo langen tijd , niet meer gebruiklijk zijn, onbekend zijn geworden, dewijl dat verbod anders onredelijk zou geweest zijn. Herbelot meldt (j>» dat het woord Cahuah, Koffij , in de Arabifche taai over het algemeen alle foort van drank bcteekent; maar dat van het eigenlijk gekookte water , hetwelke wij Koffij noemen, drieërlei lborten in Arabie bekend zijn. De eerlie ïoon wordt uit zaadkorreltjcns, die ons onbekend zijn, bereid, en is door'de Mohammedaanfche Wetgeleerden verboden , omdat zij bedwelmt. Men noemt ze Cahuat al Cariat, oïCustab. — De tweede foort wordt uit zekere Koihj-vruchten, die ons onbekend Historie van de_ Thee , hier voren, onder de Mengelftckken, Bladz 609 geplaatst. C) t Samui l XXV: t8. . . ■ (t) In zijne Blblïoth, Oriënt, onder den tijtel Cahtiak,  benevens het voor- en nadeel van hetzelve, 73* kend zijn , gekookt , en wel te gelijk met de buitende fchaal Deze i'chalen worden ons nooit toegevoerd. De Arabiers noemen dezen, met de fbhalen gebrandeii en gekookten, drank Cahuat al Caschriat. De derde loort is die, welke bij ons gebruiklijk is. Zij wordt alleen uit dc korrels of boonen der vrucht bereid , en heet Cahuat al JJuniat. Van de laatstgenoemde foort maakt avicenna, ecu Arabisch Arts van de elfde eeuw , reeds- gewag. Deze Koffij is lang binnen Arabie befloten geweest, berst omtrent het einde van de negende eeuw der Hegira, dat is in dc vijftiende eeuw der Christlijke jaartelling, gcicnedde het dat de Arabifche Derwifcben, ot Monniken , die zich te Kairo in Egypte hadden neergezet , dezen drank aldaar invoerden. Doch dit laatfte gelclnedde met zonder fterke tegenfpraak; dewijl de ijvengften der Mchammedaantche Wetgeleerden denzelven zonder icbroom veroordeelden. Maar eindelijk bragten de Müfti s dsciiamalidladin en hadhrami dezen drank daardoor m aanzien dat zij zeiven zich daarvan bedienden, en door eigene ondervinding gewaar werden , dat de Koffij verlevendigt , en bij geestlijke verrichtingen waakzaam 111 Uit'hetgene tot hiertoe is bijgebragt, blijkt duidlijk, dat onze Koffij geen oude drank is. In de tijden der vermaarde kruistogtcn, in de elfde en twaaltde eeuwen , wordt 'er nog in 't geheel geen gewag van gemaakt. — Toen in den jare 1580 nacHRisTus geboorte, de ltaliiianfche Arts, prosper aipinus, met den Venctiaanfehen Conful naa Egypte ging, vond hu den kollijdrank aldaar, welke uit de vrucht bon bereid werd. Eenen Koffijboom zag hij in den tuin van den Turk haliid. Maar de vruchten, daar de Koffijdrank van gekookt werd, werden uit Arabie naa Egypte: gevoerd. Niet eer dan in het jaar 1650 is de Koffij 111 buropa bekend geworden , eii wel allereerst in Marfeille (*). Er waren naamlijk Turkfche Kooplieden in Marieille, welken zich van dien drank bedienden, en daardoor den Franfchen gelegenheid gaven, om hun voorbeeld na te volgen. De Franfchen begonnen terflond Koophandel daarin te drijven. r„ 3 Toen r*) Men zie da Verhandeling van john houüton, in de Tranfeafi. Philofoph. No. 256.  f32 - oorsprong van het koffij - drinken Toen men zag, dat de weinige, Koffij, welke in Yemen of gelukkig Arabie groeit, voor Europa niet meer toereikende was; zoo viel de beroemde Amfteldamfche Burgemeester nikolaas witsen allereerst daarop, of" men niet deze vrucht- ergens anders zou kunnen overplanten? En zulks gelukte den Hollandcren op het Eiland Java hj Oostmdie. Niet lang na dien tijd werd de Koffijboom ook naa de VVestïndilche Eilanden in Amerika verplant. Maar nog fteeds houden de Arabif'cheof Levantfche Koffijbouen, zoo wel m fmaak als in reuk zeer verre den voorrang boven de anderen. De heestcrachtige Koffijboom vermeerdert zich zeer gemaklijk, doordien de bonen zich van zelfs zaaien. Men heeft er geene andere moeite aan, dan dat men. in het eerfte jaar, drie of viermaal, piet bijflaande onkruid uit.roeie , dan groeit hij in het volgende jaar zeer goed Zijne takken, die zich horizontaal over de oppervlakte des ^ronds uitbreiden, verflikken door hunne fchaduw den wasdom van al het overgeblevene onkruid. De Koffijboom eischt eenen ligten grond , en hij komt eer beter in bloot zand, dan in eenen vetten grond voord. .. Om nu de nuttigheid of febadelijkheid van het Koffijdrinken te beftemmen, moeten twee diniren wel onderfchciden worden; naamlijk, vooreerste het'warme drinken o verhet algemeen; en, ten tweede, het KoiTijdrinken in het bijzonder. Vooreerst, het drinken van koud water hebben de grootfte Artfen, bij voorbeeld , boeriiave, hofman schwerdtner, hahn, en zeer vele anderen, fterk aangeprezen. Maar bij de gewone , hedendaagfche levenswijs kunnen Hechts weinige menfehen hetzelve zonder inmengfel, of bijvoegfel, verdragen. Intusfehen vermindert menigvuldig drinken, voornaamlijk van warm water den eetlust en de fpijsverteering. In het maagvocht, of deir chjfus, fmelten de fpijzen, gelijk fuiker in liet water. Dit maagvocht is geen gemeen water; want daarin imelten onze gewone fpijzen in het geheel niet: maar het is een door den Almagtigen Schepper bereide zoutibiritus , dien men om gezond te blijven, niet al te zeer verdunnen moet, wanneer hij zijne ontbindende werking zal behouden. Wanneer 'er geen goed verteeringsvocht in de maag bereid wordt, dan ontltaat 'er ook'geen goed bloed. Wat  benevens het voor- en nadeel van hetzelve. 738' Waf in het bijzonder het drinken van warm water be^reft 700 maakt hetzelve, vooral overvloediger geSu l-'t de mentenen bleek van kleur, ecmgzms opgezet en oiv'ezwollen, tot vele opblazingen en waterzucht. gtnei^voon aan liik, wanneer zij geene iterke en zeer voedSkSSSöflnÖi gebruiken. Verre daarvan daan ^biSrnT«r fiêt bloed verdunnen zou, zoo voert ï de zeefachtige deelen des bloeds veel meer iPr*. 2 p, i, buften , en geeft daardoor gelegenheid, dat £ifS5fi SBtó, C» dar?oorVÜnet°mer" 'der beenderen vertgptnBen d Woed naamlijk De gl oóte b o e ru a oneindig wijze en al- fSLVScSS ons net. enkel wate?, inaar bloed ^gjlp„ ^t is een dik, olieachtig, vet, en zich- ui de adeien, dat is, eu m , » fa An maar ^f^JS^^SSX^ ledematen *ïS?»^ melken bleek, j ■ vnn Si warm water over het algemeen : nu /« f/rt^;;uTvan &. m ^ ^ dCï; de Komjbonen is noch iet fappigs , noch iet zoets r „,i-i5ii-V her is noch meel, noch olie, noch hars. Sé^^-^SS^ Vezen wordt , door het dC v™ het daarmede opgekookte water , of den Koffijdrank zeiven moet men eerstlijk aanmerken dat daardoor drank ?^n™ T„ ufikéh veroorzaakt wordt. Ditfchnnt MS tt£ ïmecnlijk aan dc Koffii eene eenigzuis ver2 i L e kracS töe want al dat doet walgen beneemt X&i^^éök den honger- Maar het is eene onbehaaSjl e wijs van verzadigd te worden . welke men $ofeeSórt W btaakamfdèl moet verknjgen. -Men  )i-t OORSPRONG VAN HET KOFFIJ-DRINKEN. mag vrijlijk geloven, dat hierin de oorzaak gelegen zif waarom men in verfcheidenc landen, bij voorbeeld, in Duitsctilaud, op een gastmaal, teritond" na het eeten, Koffij zonder melk gebruikt; dcwiil men zich na genoten Jvolij üeter bevindt , en, gelijk'men aldaar zegt , «emakhiker verteert .of verduwt: de Koffij doet de mfae iamentrekkeii , waardoor de fpijzeii des te eerder en ineller gekookt, en voordgedreven worden. Vele lieden zijn er, die daarom de Koffij niet kunnen verdragen dewijl zij buiten dien veel gal, en eene zeer aandoenlijke en prikkelbare maag hebben. Met geen minder recht fchrijft men aan de Koffij eene verhittende cigenlchap, cn de daardoor veroorzaakte ongeregelde bewegingen in het bloed, hartkloppingen en be-" aiaauwdhedcn toe. Buiten twijfel ontftaat zulks uit het olieachtige beftanddeel der Koffijboon , hetwelke door het Toosten ylugtig geworden, en genoegzaam aromatisch gemaakt is. Wanneer men in een koud vertrek Koffij drinkt, ol anders weinig daarbij uitwaasfemt, dan is het hartkloppen en bceven fterker. Dit raakt voornaamliik volbloedige menichen en lieden, die eene warme conftittitie hebben. — Voor die genen, welken van de natuur koude fappen« bleek bloed, zoutachtige fcherpigheid hebben, is de Koiïiï veel meer een voortrellijk Artfenijmiddel. Zij verdrijft ol vermindert de koude, knagende hoofdpijn, de pijn in de ledematen , de kramptrekkingen ; vermids zij de onmerkbare uitwaasfemmgen bevordert, en aan de taaië foppen eene inwendige, genoegzaam gistende beweging mededeelt.. Intuslchen zijn Hechts de weiiiiglle menfehen van eene koude natuur. Met de verhittende eigenfehap der Koffij is ook die kracht welke zij heelt, om het bloed, te verdikken, en eene neiging totzwartgalachtige of melancholieke fappen te veroorzaken, verbonden. Slechte Koffij, met veel water menigvuldig gedronken, 8e 'ik. 'et, helaas! ook in de hutten der fchamelc gemeente gebnukhjk geworden is, bederft de gezondheid in den grond. Wanneer rogge of tarw in al te vochrigen, of moerasligen , grond liaan, zoo komen zij of in het geheel niet voord ol zij leveren Hechts ftroo en geen zaad. Zoo gaat het ook den! mensch, die altijd drinkt, en geene vaste fpijs zoekt, Gelijk dc vliegen, die geen vuur in zich zeiven ; ■ heb-  seneveks «et voor-. en nadeel van hetzelve.' 73$ hebben, en alleenlijk door de uitwendige warmte bezield wuiven , bij gebrek van deze laatitc wegvallen ; zoo zijn ook de menichen, die te veel dunnen, warmen drank gebruiken. Zij onderdrukken hunne natuurlijke warmte , cn bederven hunne eigene vochten, om zich met vreemd vuur en vreemd vucht te onderlteunen. De gevolgen , en allernadeeligde gevolgen in de daad, daarvan zijn, omder anderen: de duizeligheid, de kortademigheid, de ge'itadige mislijkbeid, zweet en verzwakking, wurmen in dc ingewanden, dikke buiken en gebreklijke ligcha'raen.. , ,ni 3 e ri c ii t e n nopens hendrik cornelius a g r i p p a v o n kettesi1eim, -f"V beroemde man, dien deze berichten betreffen, tl \J te Keulen in 1486 schoren. Omdat het oude adclijke gedacht, van dezen naam zich , gedurende eenige generatien , aan het Aarts!'ertoglijk huis'van Oostenrijk had toegewijd, trad ook onze a grip pa vroeg in dienst van m KK 1m i e 1a a n d en eersten, eerst als Secretaris.' Dan dit fcheen hem zijiie natuurlijke roeping niet. Hij verwisfelde fpoedig de 'pen met den degen, dien hij eveu zod goed had leeren gebruiken, en diende dezen Keizer, eenige jaren-bij de Armee in Italië. Hier deed hij zich in vele^gevallcn, zoo uitmunten, dat hij tot loon voor zijne dappere bedrijven , den eererang van Ridder verwierf, Doch nadien hij midden onder het gcruisch der wapelien , nooit had opgehouden aan zijne fterkhcerfdiende fiéi-ing tot de wcteni'chappjn voldoening te geven: begeerde hij met dit militaire eereteeken, ook die.'van de Hooge Scholen te verbinden , en nam den rang van Doctor in dc rechten en in de geneeskunde. A c a 1 p p a had eei ,en alles omvattenden, vrijen, vnri» gen, onrustigen geest, die zich niet liet binden , of hi tenen naauWen ommekring indammen. Hij legde zich ^volgends1 de algemeene gewoonte van groote mannen van zijiien tijd) niet op c'éne-, maar op den gebeelen kring der rvéïenfchappc'ii toe, de hcrmerifche en kabbalistifche Philofophie mede ingelloten, die door den beroemden r e uc hlin wederom in groot aanzien gekomen was. Hij verftdlïd ook agt talen , en daar onder zes.zoo goed, dat hij  $3S bërïchten nopens hij in dezelven vlug en fierlijk fprak en fchreef. Zijne drift tot weten cn zijn onftandvastige geest dreven hem in 1507 'en 1508 111 Frankrijk en Spanje heröm. In 1509 hield hij zich te Dole in Bourgonje op, en werd aldaar onder de LeeraVcn der Godgeleerdheid op de Hooge School ontvangen; las openlijk met grooten toeloop en toejuiching, over reu cu li ns- zonderbaar boek, de verbo mirifico (een Werk, waarin re uc hl in poogt te betogen, dat de naam je sus de waare fietitcl is tot alle de geheimen der echte kabbala, of heilige Philofophie der Hebreeuwen) maar kreeg daarover groore moeite met de Monniken, die alles wat van reuchlin kwam voor. hoogst gevaarlijk , zielverdcrflijk vergif, en dc Hebreeuwfche letters en woorden voor tovercharakters, cn bezwéringsteekenen aanzagen. A grip pa, denklijk om zich ingang en OHderfteuning .bij margaretha van oostenrijk , Gouvernante van de Nederlanden, te verwerven, fchreef zijne Verhandeling, over de voortrellijkheid van het vrouwlijke gedacht, maar kon'er maar in het geheel niet toe komen, dat hij ze gedrukt zag, want de hand der Monniken was zoo zwaar op hem, dat hij eindelijk de partij der veiligheid aangreep., en zich in eenen fchonen morgen wegpakte en de reis naa Engeland aannam. Hier was hij, buiten eene geheime ncgotiatie, over wel* ke.hij zicli nergens nader verklaart, iadenjare 1510 onledig , met het bearbeiden der Brieven van p au lus. Van daar ging hij, met nieuwen theölogifchen voorraad bevracht , naa zijne geboorteftad Keulen te rug, daar hij openbare theölogifche lesfen hield, over de zoogenaamde quecjiiones quodlibetnles, maar hij kon het met de Monniken te Keulen, zoo het fchijnt, even zoo weinig vinden als te voren met die van Dole, want hij werd het quodlibetaanfche Piiilofop heren ras wederom moede , zoodat hij zijne verroeste wapenen wederom opzocht , en zich andermaal in Italië onder de troepen van maxlmiliaan den kfr.sten begaf. Zeldzaam genoeg, maar denklijk eene nawerking van den grooten naam, dién hij had in de zaken van den Godsdienst en van de kerk , cn van zijne vrijer en helderer wijze van denken, dan die der magistri rt'esiri van-zijjicn tijd, was het, dat hij van den Kardinaal van St. Croix geroepen wrd , om het Concilie V-an Pjfa als Godgeleerde bij te wonen. Men weet dat dit. Concilie, op het aam!rijven van Vrankrijk, tegen den wü  "HENDRIK CORNEUUS AtfRIPPA von ne'tstesjeim. 73? WU van Paus julius den tweeden, alhoewel'uit hoofde van eene belofte, tot welke men hem vóór zïjne verheffing genoodzaakt bad, door de Kardinalen, plet het voorgegeven oogmerk om de gebreken en misbruiken der •algemeene kerk te verbeteren, werd faamgeroepen. • Maar _ daar het, door het wederftreveu van den Paus, ni'et tot ftand kwam , ontfnapte aan dezen krijgshafoigen Godgeleerden de gelegenheid, om nieuwe lauwrici'en ten koste van zijne ruste te verzamelen. Ondertusfcben moet hij evenwel gelegenheid gevonden hebben, om -zich te Ro- ■ me vrienden te maken, want kort nadat leoX, den Pauslijken zetel inbad, wist agripp a een brevet van dezen Paus te verwerven , waarin hem , uit hoofde van zijne devotie jegens den H. Stoel, en uit hoofde van zijnen onvermceidendjver, om dc onafhanglijkheid van denzelven te bevorderen, veel lof in Domino werd toegezwaaid — hetwelke zeker niet gemaklijk zou gegaan zijn , zo leo of de Kardinaal BEMiso,diehet brevet onderteekenden , se weten hadden, dat ag r i p p a tot eenen voorvechter van tle rechten der kerk , tegen het Roomfchc hof, op het Concilie van Pifa ware beftemd geweest. Het fchijnt dat het Pauslijkc brevet onzen geleerden Ridder met nieuwen moed bezield hebbe, om op Theölogifche avonturen uit te gaan, hoe Hecht hem zulks tot biertoe mogt bekomen wezen. Hij onderwees nu te liurin openlijk dc Theologie, en las te Pavia over den vermeenden hermes TRisMÊoisTUS, maar zijn aanwezen bleef onbeftendig, vlugtig en onzeker. Eindelijk verfchaften hem zijne vrienden in 1518 de plaats van Advocaat en Syndicus van de ftad Metz, daar hij zich ' fpoedig door zijne welfprekendheid in aanzien bragt, en denklijk een ftil en gerust leven had kunnen leiden , zo hem zijn boze Demon niet ingegeven had, de partij van zijnen vriend, den beroemden faber stapulensis, tegen de drie echte mannen van de H. Anna, te trekken. De Monniken, die zich verpligt rekenden dit Triumviraat van de H. Anna, bij zijn lang' verjaard aanwezen in de Legende , in 1'chut en fcherm te nemen , vonden dit ten uiterile kwalijk. Maar hetgene zij hem het minst' vergeven konden , was de Godloosheid , vyaaraaru. hij zich fchuldig maakte, door eene arme boerin, diezeer onfchuldig van toverij was aangeklaagd, tegen dei* Dominikaner Monnik nikolaas savini, gerechtlijk vii.oeel.jiibn«ist.no. 16. Aaa tt.  73« berichten nopens te verdedigen. Tot zijn ongeluk won hij het proces, en dit was voor de Monniken onverdraaglijk. Agiuppa geloofde niet aan dc drie mannen van de II. Anna. Hij geloofde zelfs niet aan toverij. Hoe kon zulk een man geduld worden! Uit vrees dat het aan de iuqtiifiteurs ter zake van ketterij ligt kon invallen, hem zelfs tot het voorwerp van hun vuurwerk te maken, dat zij voor hadden voor die van Metz te ontfteken , vlugtte hij in 1520 nogmaals naa Keulen, en van daar in het volgende jaar naa Zwitferland. Hier was hij eerst te Geneve, en vervolgends te Frijburg wederom Arts , tot hij eindelijk in 1524 te Lijons in de zelfde hoedanigheid, bij de Hertogin van Angoulesme, Moeder van francois den eersten, in dienst trad. Doch hier ging het hem niet beter. De Hertogin vatte ongenoegen tegen hem op < dat hij haar geloof aan de Astrologie, en hare zucht, om door middel van dezelve toekomende dingen te weten, niet goedkeurde, en liet hem te Lijons zitten. Zijn jaargeld werd ingehouden , en nadat hij jaar en dag vriend en maag had in het werk gefield, om hetzelve betaald te krijgen, werd hij eindelijk gewaar, dat hij op de lijst der pennoenen was uitgeftreken. Zijn hoofdmisdaad was, dat hem de Hertogin voor een Bourbonnist hield, omdat hij den Conftapel van Bourbon, dien zij doodlijk haatte, een gunftig prognosticon gegeven had. Deze bejegening bragt al de gal van onzen avanturier in werking. Hij morde, fchold y dreigde en fchreeuwde openlijk, dat hij de Hertogin niet meer voor zijne Vorstin, maar voor eene wrede en trouwloze jezabel hield. Baijlb merkt zeer wel aan, dat het zeer llccht met de Hertogin zou hebben afgelopen , zo agPvIppa die grote toveraar en duivelbanner" geweest ware, waar voor hij in het vervolg werd uitgekreten* Dit alles diende niet om zijne zaak beter te maken; veeleer wikkelde hij zich daardoor in zwarigheden, die hefh het leven verbitterden. in het jaar 1529 fcheen hem eindelijk de fortuin gunftig te worden. Hij kreeg op den zelfden tijd tevens eene' ■roeping van,hendrik den agtsten naa Engeland; van den Keizerlijken Cancelier gaTinara; van eenen Italiaanfeben Marquis, en van de Landvoogdes der Nederlanden, margaretha van oostenrijk. Hij begaf zich in *le beieherraing van de laatlte, met'het cbirakter van Keiii ■ '> . .. •. zer-  hendrik cornelius AGRIPPA von nettesheim. 73? zerlijken Historiefchrijver, cn een penüoen dat nooit betaald werd. Zijne vijanden vonden middel, om hem bij die Vorstin, en na haren dood aan het Keizerlijke Hofzoo er°-c dienden te doen, als iemand anders ooit te voren; en&het kwaad dat hem zijne vijanden niet deden , dat deed hij zich zclven. Want zijn Werk, dat hij In het jaar i5"ö over de ijcklkeid der wetenfehappen uitgaf, en waarin nij de vaifche geleerdheid van zijnen tijd, met onverdraaglijke ftoutheid, ontmaskerde, verbitterde op nieuw" alle foorten van geleerde Gilden, allermeest dc Monniken en magistrinestri tagën hem. Men fprak, men Ichreet, ia men predikte zcffs tegen hem, en het zou hem zuur opgebroken wezen, indien de Cardinaal campegius en.de Cardinaal de la marc-, Bisfchop van Luik, zich zijne zaak niet hadden aangetrokken. Agrippa's omltandikheden waren ten dezen tijde beklaaglijk genoeg — Want bij alles wat hij van de Monniken en Hovelingen uitftoiid, kwamen nog de vervolgingen van zijne ichuldeifchers. Om alle deze ellenden te ontwijken verborg hij zich eenïgen tijd onder de Vleugelen van den Keurvorst van Keulen, herman von wied, die de opdragtvaa zijn Werk de Philofipliia occulta , zeer gunltig had opgenomen. Maar a grip pa was niet gefchapen om zich lang ftille te houden. Èene nieuwe uitgave van het genoemde Werk ,met twee boeken vermeerderd , die hij in de eerlle had ingehouden , deed een nieuw onweder boven zijn hoofd uitbreken. De Monniken bewecgden hemel eh hel, om den druk te verhinderen : agrippa ihtegendeel fchreef eene apologie, aan den Magiftraat van Keulen, waarin hij op de onwetendheid eiibooshcid van zijne witte en zwarte vijanden vreeslijk los ging, en daarentegen zijne bemoeijingen in dc geheime en dieper Philofophie met de voorbeelden van groote en beroemde mannen van vroeger en later tijd rechtvaardigde. Met oneindige moeite gelukte het hem eindelijk, dat zijn Weikde Aardsbisfchoplijke Cenlurepasfeerde, en met Keizerlijk privilegie in 1533 te Keulen m het licht kwam. De Monniken hadden hem over deze zaak. zoo veel kwaad bloed gemaakt, dat hij, om hen op de plaats, daar zij het gcvoeligfte waren, aan te tasten, eene nieuwe , met bittere fpotternijën vervulde, uitgave van zijne apo. logie voor de Monogamie van de H. Anna bezorgde. J\u. bereikte hij daardoor zijn oogmerk. Maar het onderAaa a fchci*  74ö berichten nopens henöruicorneuus agrippa. fcheid was, dat de Monniken , bij alles wnt hij tegen hea, deed, r«nd en vet werden, en met zoo veel fmabk aten eu dronken, als of''er geen agrippa in de wereld ware, terwijl hij, bij alles wac zij hem deden, lust tot flnpen en eeten verloor, en wanneer hij ai honger had niets te eeten vond,en een ongeftadig, kommerlijk en omdolend leven leiden moest,cn nergens veilig was. In het jaar 1555 (nadat hij zich tot dien tijd toe te fjonn had opgehouden) wilde hij zijn fortuin weder te Lij ons beproeven. Doch hij werd, uit hoofde van onbehoorlijke dingen, die hij over de moeder van Koning francois den eer.stón gefchreven had, onderweg gevangen genomen; en toen h;j zijne vrijheid met moeite had weèrgewonnei, begaf hij zich naa Grenobie, daar hij in het zelfde jaar, zijne begutiftigers de eerlle vreugde over zich veroorzaakte, dat hij — sliert'. Agrippa fchijnt, gelijk erasmus, in den beginne, de ondernemingen van den Theölogifchen hercules dezer tijden meer toegedaan , dan ongenegen geweest te zijn. Maar in zijn boek over de ijdelheid der wetenfehappen, verfchoont hij luther even zoo weinig als de Roomfche Geestlijkheid, en het is ónloogchenbaar, dat hij zich van de gemeenfehap der Roomfche Kerk nooit heeft- afgefcheiden. Het d\v?ze denkbeeld, dat agrippa een toveraar zou geweest zijn, heeft lang in zwang gegaan, en het is jammerhartig te lezen, welke ellendige wartaal, lieden, die men geleerden noemde , daarover gefchreven hebben. Hij was. buiten alle tegenfpra-ak een uitmuntende genie: maar niemand kon minder magt over zijne driften hebben, dan hij. In de eerlle hitte van zijne gevoeligheid, zeide en fchreef hij alles wat toorn en wraak hem ingaven, zonder iemand te verfchonen, vergetende dat hij hen, die hij aldus beledigde, naderhand wederom kon nodig hebben. Nooit heeft een geleerde meer gelegenheid gehad, om de wereld te leeren kennen , en zich zijne ervaringen zoo Hecht ten nutte gemaakt, ïfJs hij. Men kan evenwel zeggen, dat hij zijne meesti ellendén, door zijnen ijver in het gefchil over de drie mannen dor H. Anna heeft op den halze gehaald. Waarom heeft hij het niet bij de drie mannen en drie dochters,!, die haar de Legenden gaven, laten blijven, mooglijk had hij dan een. veel minder bezwarend leven geleid. Agrippa heeft drie vrouwen gehad. De eerlle, van welke hij in zijne brieven alles göeds zegt, verloor hij reeds in 1521» De tweede, die hein, volgends eenen anderen brief, twijfelachtig maakte, of zij niet nog beter ware dan de eerfte, trouwde hij'in 1522 te Gcneve. Hare vruchtbaarheid was, uit aanmerking van zijn armzaligen onzeker leven , voorhem eene goede ei•genfehap te veel. Zi) gaf hem viff Zoonen en ééne Dochter,en llierf te Antwerpen in. 1529. De derde was uit Mechelen, en -moet bij verre zoo goed niet geweest zijn. Hij liet zich in 1535 te Bonn wederom van haar fcheiden. iet  LIJST VAN DE STÜKJENS IN HET MENG EL W*. rie der Armc*e van het Oosten. Door r. desge- n e t t e s , Opper-Geneeshcer bij dat Leger. Bladz. 584 Raadgevingen van petrus camper, nopens de 'behandeling van pas geborene Kinderen . 9 De Mondtrommel , een middel tegen de Wurmen. S» Aanmerkingen over de Koepokkeu. . . *>7 Aan de Schrijvers van de Nieuwe Vaderlandfche lil- t bliöthcek- • • '"' • ... ..' • '~ Een zonderling middel tegen den Hik;; bij wijze van eenen brief aan eenen vriend voorgefteld, 2/0 Iet naders over den Hik. . • • 3|? Heilzame uitwerkingen van koud Water. . oJ3 natuurkunde en natuurlijke historie. Dat men in de Natuur geene twee dingen vindt, die elkander volkomen gelijk zijn. . « J5 Nuttigheid der Natuur- en Sterrekunde, om gods beltaaa, wiisheid en almagt te betogen. . 279 De befchouwing van de werken der Natuur leert ons op god vertrouwen. . •. 225 let over de orde, die onder de fchepfelen en moe werken der Natuur zich opdoet. . . 235 Iet over het hoogstgevnarliike van het luiden der Klokken bij cen'opkomend Onweder. . . 324 Mooglijke gelteldhéid der bewoners van andere Planeten. - • • * , 4-9 Iet over de Meijkevers of Meijtorren, en de wijze om dezelven uit te delgen. . • Bericht van de manier om Klaverhooi te maken. 1*$ Gedachten over de Overbevrucbting. . 187 Beknopte aanmerkingen over het verhuizen van Dieren in het algemeen, en bijzonder over dat der Landkreeftcn of Krabben. . • • t 43- Merkwaardigheden eener bijzondere foort van Amenkaanfche Kreeften of Krabben, de IVcnker of Roeper genaamd. . • • 492 Zeldzame Dieren van Brafitie. - - ©7 Waarnemingen omtrent de Planten, door welken de Indianen 'in Amerika zich tegen den beet van vergiftige Slangeil behoeden. - • let tOt'de Natuuiliike 1 'istorie vanhetlnfcd, hetwelke het Gom-lak, of Gummi-lak, voordbrengt. . 18 Iet tot de Natuurlijke Historie van het Kochenille-Infect, hetwelke de kostbare roode Purpcrverw levert. 61 ivor-  LIJST VAN DE STUKJENS Korte Natuurkundige Befchrijving van den Flamingo- ... . . Bladz. i$$ De Natuurlijke Historie der Spaanfche Vliegen. . 283 Natuurlijke Historie van den Zebra. . . 677 Natuurkundige Befchrijving van den Puma, of zoogenaamde'! Amerikaanfciieu Leeuw. . 327 Iet tot de Natuurlijke Historie van den Haivisch. 377 Beknopte Natuurlijke Historie der Rusfifche Bifamrot. 538 Natuurliike Historie van het Ficugna-fchaap , of den Schaaps-kaméel. . . 638 Iet over de Bijën. . . . 501 Middel, om zich tegen den fteek der Bijën te beveiligen , en dien, wanneer hij gefchied is, fchielijk en gelukkig te genezen. . . . 664 Voorbeelden van fcbadelijke en gevaarlijke Infeclen. 240 Drie bijzondere Natuur-Anecdotes; te weten: 1. Hoe net Kieken uit den dop komt. 2. Eene foort l van Lintwurm in eene Rups : en 3. Een Wurm in een Ei. . . . .' 373 Mijn Kanarievogel. . , . 190 Befchrijving van den Baobab, een Boom in Afrika, 728 Beknopte Historie van den Tabak. > . 557 Iet aangaande de Historie van de Thee. . 6ag Oorfprong van het Koffij-drinken, benevens het vooren nadeel van hetzelve. . t . 729 godsdienst- mensch- en zedenkunde. Gods beftaan, bewezen uit de werken der Natuur. 5 De Invloed van het Christendom, op het lot der Volken. 417 Overdenkingen, bij den aanvang van het jaar 1803. 1 Winter Avond Gefprck, tot verdediging van gods liefde en wijsheid. ... 49 Over de Stichting. . . «97 Befpiegelingen over het Ongeloof. . . 177 Deze aarde is een Kweekfchool. -. . 244 Overdenking van ons lot, na den dood. . 104 Nog iet over de Onltofltjkheid, en Onfterflijkheid der ziele. .... &73 De Onlterllijkheid der ziele. (Eene Samenfpraak.~) . 673 Over het vreedzame denken aan den dood. . 577 Over de beltemming van den Mensch, Ruwheiden Bcfchaving. . ... 481 Over het reizen. .„ . . . 341 invallende gedachten bij de vermeerdering onzer jaren. 321 Her-  IN HET MENGELWERK. . Hernieuwde voorfiag ter invoering van een Schep- pings-feust. • • " ö.,c Verdediging der Eigenheide. ■ z-> Gewbnige Medicinale opmerkingen over de ziekte van her°Schelden. . • • 1^ Gelchiedenis van de zijns en moest enz jns 5-9 AP a t ii ü s en stoïkus; of het echte charakter der Lijdzaamheid. - . • • . 53 Dwaze vooröordeelen omtrent verfcheidene ioorten van Slangen. • • . , , * Aanmerkingen over de wijze , om het oordeelvermogen bij de kinderen aan te kwekenj en over de opvoeding van de lagere Handen. . • at? Eeni«c vragen, betreffende de oimerfeheidene benanv delg. der Negerflaven , door - en overeenkomst van derzelver lot met dat der Geestlijkheid, onder verfchillende geloofsgenoten en volken. . 139 De Richteresfe van hare eigene Ondeugden. 301, 354» 399 Brokkelingen. \£ Korte Menscbkundige ftelhngen. . • Losfe Gedachten. . • • • 507 Aanmerkingen over het onderhoud der Armen, door s. nieuhoff, aan p. van uemert. . 097 aardrijks- en v o l k s-b e s c h rij v in g. Befchriiving van Schotsen -Hoogland. . ■ • 85 £ over Qera, in Voigtland, en de bevalbgheid van , dit Oord. ... I Ikt Lockwitzer Dal. • • • . Zeldzaamheden , welken in het eigenlijke Indostan ot bet Rijk van den Grooten Mogol gevonden worden. 41 Over Florence. . • 3 Iet nopens Frankfort. • • * /+„ Het Nieuwe Jerufaiem , inliet Graaffchap G/ Boer. Zie Raadsheer. ' brahe. (tij c ho) (Korte Levensfchets van; 5^1 Brafdie. CZeldzame Dieren van) . • Wf Brokkelingen. ■. • • * 3r5 Bijbel, Historisch verflag van de verdeeling deszel- ven in Hoofditukken en verzen. . . 133 Bijën. (Iet over de) . • * 591 *± Middel, om zich tegen derzelver fteek te beveiligen, en dien, wanneer hij gefchied is, fchielijk en gelukkig te genezen. . 0C2 camper, (petrus) (Raadgevingen van) nopens de behandeling van pas geborene kinderen. . 9 CF l es te • * * * Christendom. Des zelfs in vloed op het lot der Volken. . • • ^ Bbb 3 CuR-  REGISTER cordova, (gonsalvode) . Bladz. 620 Cultuur. (Iet over de jonglre Hungaaifdie) . 292 Dal. (Het Lochvitzèr) , . jfx damon en narsus, of het loon der Deugd. 670 Dénhigh, (Het Landgoed) in het GraafTchap Surrij, bij het Stadjen Dorking, in Groot Brittanniën. 300 Denken (Over het vreedzame) aan den dood. . -577 Deugd. (De Waare) (Dichtftuk.~) . . ^.j/y dick. (william) (Treurig lot van) , 44 Doodkisten. (Glazeil) , . , 394 douglas, (Capitein) of een merkwaardig voorbeeld van Grootmoedigheid. . . 318 Dubocage. (Mevrouw) Iet ter harer nagedachtenis. 338 E. Eigenliefde. (Verdediging der) ... 23 emma aan den Laster. (Dichtftuk.) . » 622 erasmus. (des.ide rius) Iet nopens . 611 Erfgenaam. (De Ongelukkige) . . 519 F. ' farnese. (De Kardinaal) Of de kunst van geven. 413 Flamingo. Korte Natuurkundige befchrijving van denzelven. • . . 159 Florence. (Over) . . . 3$ Frankfort. (Iet nopens) . * . ' „ y^i frazer. (edmu.nd) . , 473 G. Galam. (Bericht van het Rijk van) . 77 Gambia Befchrijving van. deze Rivier» , . 83 Gedachten-(Invallende) bij de vermeerdering onzer jaren. '.. . . j 321 (Losfe) . . . 567 bij het afwisfelen der jaargetijden. (Dicht- ftukO . ... 718 Gera^ (Iet over) in Voigtland. en de bevalligheid van dit oord. . . . .135 Gefchiedkunde. Beknopte Historifche Schets der vorderingen in dezelve. . . 644 Gelleldheid (Mooglijke) der bewoners van andere Planeten. . . . . 420 Geweten. (Het geluk van eèn goed) (Dichtfiuk.') 575 Gezangen,. (Over de echtheid van de Erfifche) en inzonderheid die van ossian. . > 67 Gie-  DER VOORNAAMSTE ZAKEN. Gierigheid, vreeslijk door zich zelvcbeftrafi. Bladz. g w 1_ (De) aardig ten toon gelteld. ._ o°7 gods beftaan, bewezen uit de werken der Natuur. 5 Gom. (Arabifche) Befchrijving derzelve. . 34 Gom-Uk of Gummi-lak (Iet tot de Natuur «ke Iiisto- rie van het Meet, hetwelke het) voordbrengt. . H Goree. Befchrijving van dit Eiland. . * grail.ee en biron. • * * ;o* Grieken. (Over de Hedendaagfche) . groot, (hugo ne) CHet einde van) » 5'• Grijsheid. (Aan de) (Dichtftuk.) . • ^° Hair- en Baardmodes. (Over'de verfchillende) 268 faivisch. kt tot de Natuurlijke Historie deszelven. 377 Hcrculaneum. Hahdfchriften, daaruit. * « 395 flïi. Een zonderling middel tegen denzelven. 276 — riet naders over den) . • • =37 Srtrire (Eenige bijzonderheden uit de Geneeskundi- ge) der Armée van het Oosten. . • 5»4 //W. Eenige Anecdoten denzelven betreffende. 3 4 Hoenderfoep. (De) . » * 95 Hond (De) en zijne fchaduw. ^ • • 5~ /»rf«fW», (Zeldzaamheden, 'wélken in het eigenlijke) of het Rijk van den Grooten Mogol gevonden /«/^«.''(Voorbeelden van fckdelijke en gevaarlijke) 240 jeeferson, (thomas) (Buzonderheden, raJ kende den Heer) Schildknaap, Voorzitter der Ver- ccnigde Staten van Amerika. . • 73 Jerufaiem, (Het Nieuwe) m het Graaffcnap Gg<.. ^ «fonkeling. (Schranderheid van een Sentimenteel) 17+ fSh J den tweeden.. (Anecdotc van) . 52Ó ka ims, (Lord) of de rampzalige uitwerkfelen der ' ■ Atheïstcrij. > • • • ' £fl ,L Kairo. (Berichten uit) • • W Kanarievogel. (Mijn) • • • * Kieken. Hoe hetzelve uit den dop komt. • Klaverhooi. Bericht van de manier om hetzelve te ^ 3Iial;en' * *'Bbb4 ' '  REGISTER Klokken. Iet over liet hoogstgevnarlijiM; van het luiden derzelven bij een opkomend Unweder. . Bladz. 3^ j. Kochenille - InfeB, (feï over' de Natuurlijke Historie van het) hetwelke dc kostbare Purper.verw levert. 6r Koepokken Aanmerkingen over dezelven. . 107 Koffij'*drinken. Oor lp rong daarvan, benevens bet voor- en nadeel van hetzelve. . < . 719 Kopernicus.- (NiKOLAAs) Iet nopens denzelven. . 29 ^ Kreeften ofKrabben, (MerkwaaHigheden eener bijzondere foort van Amerikaanfche) de IVenker of Hoeper genaamd. t . . 492 Kveekfchool (Van het) van Schoolleeraars te Wcisfenfis. ^ é * W> Leven. (Aan het tegenwoordig mcnschlijk) (Dicht' ftuk.') - . " . .■ * .• 479 Liefde en Wijsheid. (Winter Avond Gefprek, tot verdediging van gous) « . .49 Lintwurm (Gedaeh'en- over eenen gemeenden) in het ' ligchaam eener Rups. . . . 375 l o l o. (Sefiach) . . . 221 Lot, (OVerdeiiking van ons) na den dood. « 104 Louis. (St.) Befelnijving van dit Eiland. . 32 Lil o ns. cDoctor wil l ia m) . » 94 M. Maaltijd tilt wijze van liet iiouden oer) van fommi- ge Oo.vteii.elie Volken is zeer verfchülend van de onzd. • ■ . '» . 71 'Medelijden. (Het B o os aardige) . t 174 WehesieT, eene Bijdrage tot de Gefchiedenis van het Despotisme. ... .45 Memenlo mori. (Dichtfluk.) . . 319 Mensth. Over zijne Beltcmming , Ruwheid en Be- fchaving. . . . 481 menzikof. Bij welke zonderlinge gelegenheid dezeRus- üfche Prins tot den Vorften-Hand verheven werd. 742 Meij - kevers of- Meij-torren , (.Iet over de) en de WÜze om dezelven uit te delgen. . 12* Middel, (Een beproefd) om brand in eenen Schoor- fteen fpoedig te' bliisfchen. . • ? 17 Mogol. (Rijk van den Grooten) Zie Indostan. Mondtrommel, (De) een middel tegen de Wurmen. 58 Muizen. Zie Ratten. N.  DER VD0KNAA51STO ZAKEN. N. NAnSUS, Zie d am o n. Natuur üÖtti men in de) geene twee dingen vindt, die elkander volkomen geluk zijn. • Bladz. 1$ _ De befchouwing van derzelver werken leert ons op God vertrouwen. . . • 225 _ _ en Stemkunde. Nuttigheid derzelver, om Gods beflaan, wijsheid en almagt te betogen. 2.79 Negerjlave-n, (Eenige vragen, betreffende de onderfcheidene behandeling der) door — en overeenkomst - yan derzelver lot met dat der Geesrlükheid, onder — verfchillende Geloofsgenoten en Volken. . 139 JjETTT e s HEI m. (henbuik CORNELIS a- grippa von) Berichten nopens denzelven. . 735 nieuhofe, O0 aan p.van hemert. . 697 O. Ongeloof. (Befpiegelingen over het) . • l77 Oordeelvermogen. Aanmerkingen over de wijze , om hetzelve bij de Kinderen aan te kweken. . 200 Ootmoed. (Dichtftuk.) . • • 527 Opvoeding (Aanmerkingen over de) van de lagere ftanden. . • • r • . , 200 Orde, (Iet over de) die onder de fchepfelen en in de werken der Natuur zich opdoet. . . 235 ossian. (Gezangen van) Zie Gezangen. Overbevruchting. (Gedachten over de) . ( 187 Overdenkingen, bij den aanvang van het jaar 1803. I P. Paaschfeest (Opwekking tot vreugd, bij het naderende) der Christenen. (Dichtftuk.) . . 174 pa ra celsus. (theophrastus) Berichten nopens denzelven. . • • a°7 Peru. Bericht wegens het charakter en de kledij der vermogende vrouwen in de Hoofdflad. . 45^ Planten, (Waarnemingen omtrent de) door welken de Indiaancn in Amerika zich tegen den beet van vergiftige flangen behoeden. . • T5° pocock. (ëduard) (Eenige Levensberichten van) . . 463 Praalgraven. (Romeinfche) . . 390 Puma, (Natuurkundige befchrijving van den) of zoogenaamden Amerikaanfchen Leeuw. . 327 Punkten der Hebreeuwfche Spraakkunst. Bedenkingen tegen dezelven. . • 444  REGISTER, JR.aad, (Goede) maar weinig baat. , Bladz. 414 Raadsheer (De) en de Boer op het Schaakbord. 744 Ratten en Muizen. Middelen tegen dezelven, ' 170 Reizen, (Over het) . . Richter esfe (De) van hare eigene ondeugden. 301, 354, ** • -s- • < É sa underson. Bijzonderheden , belangende het leven en charakter dcszelven. . . 332l Schaaps-kameel. Zie Vicugna-fchaap. Scheppingsfeest. Nieuwe voorfiag ter invoering des- zelven. % . t . 369 Schilders. (Een paar weddingfchappen van) * . 142 Schoenmaker. (De Eerlievende Engelfche) , 744 Scho'tsch-Hoogland. (Befchrijving van) . 85 Senegal. (Verhaal van la j a ille's Reis. naa) q8, 75 ■ (Befchrijving van de Rivier) , 34 < - (Planten van) . - 80 Slangen. Dwaze vooröordeelen omtrent verfcheide- ne loorten derzelver. . . . 211 smijth, (j. c.) Bericht omtrent het rapport der commisfie, betrcklijk zijne ontdekking der bero- kingen met falpeterzuur. . „ ,33 söder. Eenige hoofdtrekken van de Gallerij der Schildcrftukken van denzelven. . . 25 Spraakkunst. (Bedenkingen tegen den eerften regel der Hebrecuwfche) . .. 2.g Standbeeld (Het) en de Steenhouwer. . * 74^ Stellingen, (Korte Menschkundige) ,. 0S3 Sterreaunde. Zie Natuurkunde. Stichting. (Over de) . ; \ 9? stoïkus. Zie apathus. T. Tabak. Beknopte Historie van denzelven. , 557 Thee. Iet aangaande derzelver Historie. . 609 Tombe van alexa nder den zevenden. 393 Turenne. (De Marechal de) Zeldzaam voorbeeld van grootmoedigheid in denzelven. . 477 Turgauërs. Korte Historifche befchrijvins; van de*elven- * 457 v,  DER VOORNAAMSTE ZAKEN, ' " "" ■ " v. Veehnanncrii, (Pver de) of de gewoonte van yelemanncn te hebben , onder de vrouwen in Tibet m gebruik. • • • Bladz' 28S Veemgericht. (Het) . .. • 331 Vergelijking. (Eene niet onaardige) . _ 3ö7 Verhuizen (Het) van dieren in-het algemeen, en bijzonder over dat der Landkreeften of Krabben. 432 Verzoening. (De) (Dichtfiuk.) ■ ' . • , • *7? Vicugna-Schaap. Natuurlijke Historie deszelven. 638 Vliegen. (De Natuurlijke Historie der Spaantche) 283 W—, (Anecdote van den Generaal) ten tijde van Koninginne anna, . , • 571 Wandeling. (De) (Een Leenfpreukig verhaal.) . 217 Water. (Heilzame uitwerkingen van koud) . 635 Wegen, (Bericht van het aanleggen van openlijke) in Hoog-Schotland. . . t » 8<* jVeisfenfels. Van het Kweekfchool van Schoolleeraars aldaar. Zie Kweekfchool. Werkwoorden der Hebreeuwfche Taal. Bedenkingen te^en eenige Regels aangaande dezelven. 494, 0 " ° 544, 594 Wurm. (Historie van eenen) in een Ei ontdekt. 376 Wurmen'in het koom. Middelen tegen dezelven, 398 Wijnftok. (Het planten van den) , , 95 Wijsheid. Cgods) Zie Liefde. z» Zebra. Natuurlijke Historie van, denzelven. . 077 Zekerheid. (Iet over de Wiskundige) . 154 Ziekte van het Schelden. Gewigtige Medicinale opmerkingen over dezelve. . . ■ 439 Ziele. (Iet over de onftonijkheid en onfterflykheid der) 273 "Derzelver Onfterfiijkheid. (Eene Samenfpraak.) 673 Zuigeling. (Bij het graf Van eenen) (Dicht/luk.) 143 «ijns en moestenzijns. Gefchiedenis derzelver, « , . 52? DRUK-  DRUKFOUTEN. Bladz. 168, Reg. 23, ftaat: vervolgen. Dit moet zijn: vervroegen. 227, 9, van onderen, ftaat: vinden. Dit _ moer zijn: wenden. 242, 3, ftaat: gevoel. Dit moet,zijn: gg. woel. ' 381' 23, ftaat: gedreven, Dit moet zijn: verdreven, ' - 744, 12, ftaat: Scheen. Dit moet zijn: Schoen.  PROGRAMMA van TEYLE R'S TWEEDE GENOOTSCHAP* Voor den jaare 1803. Teyler's tweede Qenootfchap heeft goedgevonden te vragen: „ Blykt het uit de gefchiedenis der iNa„ tuurkunde, dat het aanwenden van zooge„ naamd Bovennatuurkundige grondbeginfe„ len ooit iets toegebragt hebbe ter uitbrei„ ding van deze wetenfchap: •— of leert zy „ daarentegen, dat 'er in de Natuurkunde gee„ ne vorderingen gemaakt zyn dan doorwaar„ nemingen > proefondervindingen, daar uit it afgeleide wettige gevolgtrekkingen , endaar „ op gegronde wiskundige berekeningen en s> betoogen: — en welke lesfen geeft de i*  co „ gefchiedenis der Natuurkunde in dit op. „ zicht dan aan den genen , die trachten » ter uitbreiding van deze wetenfchap, met „ de meefte vrucht werkzaam te zyn ? Het genootfchap belooft aan den genen, die deze vraag, voor i April 1804, het best zal bcandwoord hebben, een gouden eerprys van 400 Holl. guldens innerlyke waarde. Het Genootfchap herinne.it wyders deszelfs benuit, onlangs door de couranten bekend gemaakt, waar by de vraag betreffende net Laracterifiike der achtiende eeuw ten aanzien van verlichting en zede/ykkeid, voor den Jaare 1801 uitgefchreven, waar op geene voldoende andwoorden ontfangen zyn , hernaald wordt met uitlooving van een gelyken gouden eerprys van 400 Holl guldens, om beand woord te worden voor 1 April 1804; men vraagt namelyk i „ Eene behoorlyk ontwikkelde, wel beredeneerde en met bewyzen geftaafde op„ gave van het geen de agttiende eeuw, in „ vergelyking der naastvoorgaande, ten aan? „ zien van verlichting (*) en zedelykheid, ïi by C) liet Genootfchap neemt hier aan de volgende bepaling van .iet woord verlichting, door den geleerden Meiners11) .zyue Htfio-ilche Vctgleichung der Sitten gegeeven. , Ver* lichting Is eene zoodanige kennis van de "Natuur en haren Schepper , van den Mensch en zyne betrekkingen , waar door die genen, welke dezelve' bezitten, zoo wel van hunne ware beliemmmg en gelukzaligheid , als van hunne oligtea cn rechtss volkomen onderricht worden."  ( s ?> 9, byzonder eigen of earacteriftieck heeft; en , vordert, dat op grond van zoodanige voorsi afgegaane opgave onderzocht en betoogd L worde, of de meest bekende Europifche g volken, geduurende de xvmde eeuw, in ge, melde opzichten , al of niet gevorderd zyn; ' zo ia , waar in zulks zy gelegen ; zo neen, waar aan dit zy toetefchry ven: en dus of en in hoe verre , over het algemeen genoL' men dat gedeelte van het menschdom , waarvan de gefchiedenis het meest beken4 " is, in den loop der xvmde eeuw, in wr.re ■verlichting en zedelyke verbetering nebbe „ toegenomen. Het Genootfchap heeft aan geen der beide ingekomene verhandelingen op deeze vraag, tot Zinfpreuken hebbende: fi quid novisti recttus &c. en mmium m crecle tofori, den prys kunnen'toewyzen. Niettegenftaande de eerfte in verfcheidene opzichten, inzonderheid wat het voorfte enlaatfte gedeelte betreft ,zeer vele verdiensten bezit, is echter, eensdeels wegens de te groote uitvoerigheid, waarmede zoo het ge* fchiedkundige in het algemeen, als de gefchiedenis der Letterkunde van de beide eeuwen, tegen het oogmerk der vrage en de bygevoegde bepaling van het woord verlichting aan, gepaard met groote onnauwkeurigheden, behandeld wordt, anderdeels wegens de met in alle opzichten genoegzame , noch doorgaande, of genoeg uitkomende tegenftelling of verge-  (4) gelyking van de eene met de andere eeuw, inzonderheid ten aanzien der verlichting, als mede wegens de hier en daar voorkomende ondereenmenging van verlichting, in de vraag bedoeld, en wetenfchappelyke kennis, aan dezelve de gouden eerprys niet kunnen worden toegewezen. De andwoorderi op deze vraageri moeten, in het Nederduitsch, Latyn, Fransch, Engelsen of Hoogduitsch (doch met geene Hoogduitfche Ietter) gefchreven, op de gewoone wyze , met een verzegeld biljet , des Schry vers naam bevattende, gezonden worden aan Teykrs Fundatie-huis te Haarlem , voor den i April 1804, om voor den 1 November deszelven jaars beoordeeld te worden. TI HAARLEM BY JOHANNES JACOBÜS BEETS,  C i ) PROGRAMMA. Het departement der teekenkunde, in de maatschappy, onder de zinfpreuk: felix meritis, te Amfteldam , in eene algemeene Vergadering van de Leden der Maatfchappy voorn., gehouden den ioÜ2ï van Wynmaand, verflag gedaan hebbende, dat op de onderwerpen , door hetzelve, in het afgeloopen jaar voorgefteld , waren ingekomen de volgende Hukken, als: in het Historiëele vak tien, in dat van het Landfchap twaalf, en vopr het Academie-Beeld honderd zesentwintig ftuks, met onderfcheiden merken en nummers, is vervolgens de opening en voorlezing der billetten van beoordeelaars gefchied, by dewelke is gebleken: I. Dat, met betrekking tot het Historiëele vak, hebbende ten onderwerp: De dochter van Debutades, die de fchaduw van haar' minnaar by lamplicht óp den wand af teekent, volgens Plinius, in het 35ftc cap. het iaic hoofddeel, en nader aangehaald by Cafel van Mander, in dg befchryying der antike fchilders; volgens het éénparig gevoelen der beoordeelaars de gouden eerepenning was toegewezen aan het ftuk, geteekend met de zinfpreuk: Zoo wel als ons heeft liefdens kracht De fchilder kunst ook voortgebracht. blykende voorts uit de beöordeelingen, dat beoordeelaars, hoe zeer in het algemeen hulde doende aan de verdiensten der ingekomen ftukken, in dit vak, in het byzonder met lof melding hadden gemaakt van twee ftukken, geteekend met de zinfpreuken: Heeft Liefde aan Teekenkunst weleer beft aan gegeven, , ' T is in haar fchaduw nog, dat deeze kunst blyft keven. en Door beweging blyft de waereld in ftand. oordeelende dat de namen van derzelver makers verdiénden bekend gemaakt te worden. Het verzegeld billet, met de zinfpreuk van het bekroonde ftuk, geopend zynde, bleek het, dat de maker van het zelve is, de heer jan kamphuisen, te Amfteldam. II. Dat, met betrekking tot het Landfchap, ten onderwerp hebbende, Een befneeuwd wintergezigt, by ■ helderen maan fchyn. behoor eiyk geftoffeerd, de gevoelens der beoordeelaars verdeeld waren, omtrent de drie volgende ftukken , geteekend met de zinfpreuken: Die zoekt die vindt £?c. Hier na beter &c, «ft  C » ) en Schoon ook myn zwakke kunst &c n^Tn Z 0ve.reenkomscig Art. 37. der algem. bepalinhngen, over de drie in aanmerking komende ftukken eene nadere uitfpraak is gedaan, by welke de gou d en e erepenning eenparig wierd toegewezen aan het ftuk, eeteekend met de zürfpreuk : 7** g Die zoekt die vindt &c. en is, by opening van het verzegeld billet, met dezelfde zinfpreuk geteekend, gebleken, dat de maker'van het zelve • i'rr r, . 'anuwii;Lem pieneman, te Amfteldam. i S ™et Rekking tot het derde vak, zynde een Academie-Beeld, door beoordeelaars geen beflisfende uitlpraak was gefchied; waarom dan, overeenkomstig Art 37. der algem. bepalingen, over de drie in aanmerking komende Beelden, eene nadere uitfpraak is gedaan, by welke de zilveren eerepenning eenparig wierd toegewezen aan het Beeld, gemerktee- hebbende dezelfde letter en hetzelfde nummer, gebleken , dat de maker van hetzelve is, de heer ja cos smies, te Amfteldam. linSf™1!6 en °vereenkomsti* Art. 40. der algem. bepalingen , de uitfpraak van beoordeelaars omtrent de hier boven genoemde verdienstelyke ftukken gehandeld zynde, Snfnn„Zj S makfrs verklaard, gelyk zulks ook by de S^*fnderfvf2efel-e b'lIetten' met de voornoemde zinlpreuken geteekend, is gebleken- ^rfr^rf°liMV&^ van het fok met ^ zinfpreuk: _tteejt Liefde aan Teekenkunst weleer bejiaan geseven &c Vn^ZJ^A™??™ stry, fchilder, te Dordrecht. in dat met de zinfpreuk: Door beweging blyft de waereld in ftand. Tn wjtan J1LLEM p^neman, te Amfteldam. in het Landfchap, van het ftuk met de zinfpreuk- Schoon ook myn zwakke kunst alleen by heldere 'dagen uian t koestarend vuur der zon zig fchilder endovergaf. fc«Ee ,a,c0b van stry, fchilder, te Dordrecht, hebbende de maker van het ftuk geteekend met de zinfpreuk: Jiter na beter &c. zich niet bekend gemaakt De aldus bekroonde alsmede de drie laatstgenoemde ftuk^Vr ee,nder vertrekken van het gebouw der Maatfchappy Felix Merttts. ter befchouwing voorgehangen zynde, zu len (behalve het Academie-Beeld) na de uitreiking dlr 3!n ,ngm en getu'gfch»'^en , aan derzelver makers Worden te rug gegeven, terwyl de niet bekroonde, op de ffih y ' j en ?' der bepal™, in het Programma omfchreven, gedurende de maand December, insgelyks zullen  ( 3 ) len te ruü gegeven worden, ten welken einde, des Maandaes en Dmasdags, te beginnen met den ia*« der voorn, mafnd" des tvonds van 5Bt« 7 uren, eene commisfie uit direfteuren van het departement der Teekenkunde, in een der vertrekken van het gebouw der Maatfchappy, tot de aflevering zal vaceren. / Het departement der Teekenkunde met het uiterste geHoegen ziende, dat deszelfs pogingen den kunstyver van zo vele verdienstelyke mannen heeft mogen gaande maken, heeft beuoren, om voor het volgende jaar deszelfs kunstbeöefenende landgenooten uit te noodigen, tot het behandelen der onderftaande onderwerpen, en ten dier1 einde weder aan te bieden, benevens een loflyk getuigfchnrc, uit naam der Maatfchappy, en van het departement: I Een' gouden Eerepenning, ter waarde van veertien gouden Ducaten, voor de best geoordeeld zynde histoRiëELE tbeken 1 ng, voorftellende: Het knielend vergifnis fmeeken voor rei nier, h. van gro-eneveld, door zyne Moeder, Echtgenoote en Zoontje, aan Prins maurits, en wel tn het oogenblik dat de Moeder van eerstgenoemden. Wed. van j. van oldenbar neveld, op 's Printen vraag: „ waarom zy geen genade voor haren „ man gebeden had, gelyk zy nu voor haren zoon „ deed?" andwoord: — Myn man had geen fchuid; maar myn zoon heeft jchuld. Zie Le Clercq, Nederl. Gefchieden. Deel ,Pag. 34. II. Een' gouden herepenning als de voorgaande , voor het best geteekend slrkadisch Landfchap. voorgejteld by het ondergaan der zon, eigenaartig geftofeerd. III. Een' zilveren Eerepenning (op denzelfden itempel als de gouden) voor het best geoordeeld zynde in de Maatfchappy Felix Meritis geteekende Academie-Beeld. Het departement der Teekenkunde noodigt, tot de behandeling der twee eerstgenoemde onderwerpen, en tot het dingen naar den eereprys, voor dezelven uitgeloofd, alle deszelfs medeleden, alsmede alle kunstbeöefenaren, binnen dit semeenebest woonachtig, terwyl hetzelve het derde, of laat ft e-, alleen den leden van dat departement overlaat. Het departement der Teekenkunde behoud echter aan zich het recht, om, wanneer alle de ingekomen ftukken, voor een of ander der voorgeftelde onderwerpen, mogten geoordeeld worden niet aan de kunstverëischten te voldoen, dezelven alsdan weder voor een volgend jaar op te geven en uit te loven. Het departement der Teekenkunde begeert, dat hy, dia naar een' der twee eerstgenoemde eerepryzen .wil dingen, de volgende bepalingen in acht neme: 1°. 1,1-  ( 4 ) i°. HkeTeekening zal, met of zonder kleuren, of od «L danig eene wyze bearbeid mogen zyn a"' dl StST Sf™r'dle delelve vervaardigt, zal goed vinden mits dat ieder m haren aart behöorlyk afgewerkt en' de grootte met beneden de i§ vt bv i «^L'h^ ven de 3i vt. byruim a vt. Rhyulandfche maa?zv°" -°.De ujgezonden Teekeningen zullen SS zyn met ^ onderfcheiden zinfpreuken, el veree zeld vantwee verzegelde biUettenf op een'van wdk n te eerste zinfpreuk moet ftaan en van bLnm de naam van den maker van het ftuk - op andere Met de tweede zinfpreuk, en van binnen een of ander kennelyk teeken. - Teekeningen, deze verësch,o ^en misfende, zullen niet in aanmerking kunLXmen 3 • Elke der niet bekroonde Teekeningen , met erl ben?" vens de ongeopende billetten, in welken de namen van derzelver maker uitgedrukt zyn, zal OD verm^ nmg van de zinfpreuk,Vnde o? htttwSelmeT vat°PafnVeHPr h£t kenne1^ teeken i dSbtad^S-' vat, aan den vertooner te rug gegeven worden w*2etgUKS 231 ge^ieden%LgendenTyd va" vier Senrv^n t^ V™ ^ dag dat ^ uitdeeling der eerepryzen zal zyn verricht, zullende de tyd en de gemLla aom de WieuwsPapieren bekend! worden 4°. De bekroond geworden zynde ftukken zullen insselvks het eigendom blyven van derzelver makers, en aan ïezdven te rug worden gegeven, na de uitreiking der toegewezen eerepenningen en getuiofchriften. g 5 • De uitreiking der eerepenningen en gctuiefchriften aan de kunstbeoefenaars, wien "dezelven zyn toegewezen geworden, zal op eenen nader te bepalen dal E het fyz^deinMnfChapPyfg£fchieden' tcn welfln einde zyzelven, m perfoon, of wel perfonen, door hen be- 6* nXÏgeV°lmagnigd' ZUÜen ^etentegenwoordfgzyri. 6°. DeTeekemngen zullen voor den i*<* van Augustus, 1804 vrachtvry moeten gezonden worden aan G. Swarth, prcfident-direaeur van het departement der Teekenkunde, m de Maatfchappy Felix Meritis, wonende op de Keizersgrachr, by de Prinfenftraat, te Amfteldam leekenmgen, na. opgenoemden dag inkomende, zullen in geen aanmerking komen. '™ Op last van het departement der a n. ,j Teekenkunde meergenoemd, dPn nd,n r\ \ J-H. MOLKBNBOER, den oden December, Dire&eur-Scribl 1803. . _J^_Amteldam, by P. J. UYLENBROEK.  KUNSTBERICHT.  B Y INTEE KENING bied E. MAASDAM P, te Amfteldam , aan: eene AFBEELDING van JOHANNA CORNELIA ZIESENIS. GEBOREN WATTIER in het karakter van E P I C H A R I S, Gnekinne, aan het hof van NERO, Te Rome; Volgens het trcurfpel van dien naam, GEVOLGD D OOR PIETER JOHANNES UTLENBR O EK; Naar het leven gefchilderd door C. II. Hodges, en onder diens opzigt in het koper gebragt: hoog 29 en breed 22 duim. Zo ooit bekwaamheden , gegrond op verftand, oefening en oordeelkunde , verdienden vereeuwigd te worden het zyn, buiten allen tegenfpraak, die van de alles overtreffende Wattier. En wat kunst is daartoe beter berekend dan de fchilder- en graveerkunst? Hodges poogde, cn flaagde, naar het oordeel van kundige en bevoegde rechters, volkomen , in haar, niet alleen volmaakt ge!ykend,maar ook volmaakt karaktermatig, uitte beelden, zo gelukkig in houding en natuur, dat men die  C 3 ) die gadelooze kunsteriaresfe Hechts ééns, zo in de famenleving als op het tooneel, behoeft gezien te hebben om hare edele ziel en grootheid van gevoel, zo wel als hare verwondcrenswaardige innemendheid, op het eerste oogenblik, te herkennen. Men behoeft hier niet aan te merken dat zy, in het vak der tooneclfpeelkunde, de grootlle , de uitmuntendfte de eenigfre , vrouw der gcheele tegenwoordige, ja wellicht der geheelc aloude kunstwaereld , onbetwistbaar is : alle bekende en erkende kunstrechters, uit alle landen, belyden dit volmondig en eenparig. De uitgever E. Maaskamp, die, op vrindelykeh aandrang van een groot aantal liefhebbers der fehoone fchouwburgkunst, en hoogachters der verdienstelyke Wattier, in zyne poging, tot hier toe,gelukkig gedaagd is, bedoelt geenszins dat zy, alléén in het karakter van de Epicharis, zoude uitmunten; dit ware haar en hem oneindig te kort gedaan : zy heeft in geen karakter, hoegenaamd , eene wedergade, veel minder iemant,die haar overtreffen zorde. Wie, die haar de Zaïre, de Fedra , de Meropé, de Ci.eop a t ra, de Se mi Ra mis, de Zelmihe, de F re üe g onne, de Jac ob a van Beije r e n, de Elfride, de Vrouw naar de waerei.d, Chime ne in den Cid, Electra in Orestes, II13loïse in Fenelon, He del monde in Othello , de Jaloe rsciie Vrouw en eene menigte van andere antike en moderne karakters heefc zien uitvoeren , ftemt dit niet juigchend toe ? De ondernemer beoogt dus, niet alleen hare voorbeeldelooze kunstverdiensten in de kabinetten, door zyne pogingen, zo het, buiten haar, hem, door de fchilder- en graveerkunst t mogelyk is , te vereeuwigen ; maar  C 4 ) maar ook aan ieder kunstminnaar, die Wat tier. op het tooneel heeft bewonderd, by herhaling, in zyne kamer, dat verrukkelyk vergenoegen, door fchildery, te verjchaffen, 't welk in Q natuur als-betoverend is. Hy vertrouwt dus dat zyne poging , geheel eenig in deze dagen , met het grootfte genoegen door het kunstlievend publiek zal ontfangen , goedgekeurd , en aangenomen .worden, waartoe hy noch vlyt noch kosten, hoegenaamd, zal fparen. Buiten Inteekening zal geen afdruk te bekomen zijn. By Inteekening, volgens eene billyke berekening, zal hy den prys ftellen op de helft van den prys , welken ieder afdruk, by openbare uitgave, zou behooren te kosten. De In te ekenaar. betaalt: Voor een'letterdruk. . . . ƒ10:10: — — eersten proefd. . . . ƒ15: 15:— — druk in kleuren. . . . ƒ21: —: — Naar rang der Inteekening worden de afdrukken aan de * Intekenaren afgeleverd, en men verlangt geen geld dan na de aflevering.