N I E U W E VADER LANDSC II E BIBLIOTHEE IC   NIEUWE VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK, VAN fETENSCHAP, KUNST E N SMAAK. jilles, var gij wilt., dat u de menfchen zullen doeny doe gij hen ook alzoo. jesus christus. AGTSTEN DEELS EERSTE STUK. Te A M ST E L D AM, bij MART1NUS de BRUIJN, In de Warmeesflraarj, het zesde Hnfs van de VIseMeeg, Noordzijde. M D C C C I V.   UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN, Gedenkschriften der Maatfchappij van Zendelingfchap, tot voordplanting van het Evangelie in Heidenjche landen, opgericht binnen Londen, iu Herfstmaand 1795. Uit het Engelsch vertaald, door m. v.*\n werkhovkn. , Vijfde Deel, Eerjle Stukje. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon, 1803. 203 Bladz. In gr. Oclavo. Dz prijs is f 1 - 4 - : Hoe men ook over het Werk der Zendingen, tot voordplanting van het Euangelie onder de Heidenen, denken mag, men zal de zaak toch zeer gewigtig vinden, en men zal begerig wezen, om iet te vernemen van de lotgevallen van lieden, die alles, wat ons anders in de wereld dierbaar is, overgeven, en zich aan duizenden van ontberingen en gevaren blootdellen, om hun voorgefteld doel te bereiken , zonder dat men kan nagaan, dat zij door eenige wereldfche inzichten daar toe worden uitgelokt; ook zal men wel begerig wezen, om te weten, wat aanmoedigingen zij in dezen vervaarlijken arbeid vinden, tiet is om deze reden, dat wij telkens, zoo fpoedig mooglijk, van elk Huk dezer Gedenkfchrif'ten eenig bericht aan onze Lezers medcdeelen. Aan het hoofd van dit Stukjcn vinden wij het vervolg van de berichten van Dr. van der kemp, over de Natuurlijke Historie van het land der Kaffers, waarvan het eerfte gedeelte in het vorige ftukjen geplaatst was. Eenig verflag nopens de viervoetige dieren, de vogelen, de historie, de misdaden en flxaffen, vinden wij jn den omtrek van nog geen 20 bladz. bij één getrokken. De berichten kunnen derhalve zoo omfiandfg en naauwkeurig niet wezen, als de beminnaars van dit vak wel zouden wenfehen, maar kunnen evenwel aangemerkt worden, als bijdragen van een kundig ooggetuige , die door anderen verder kunnen worden aangevuld. Zie hier iets zonderlings, nopens den Elefant, „ ik was verwonderd," zegt van der kemp ,, dat wij nooit geraamten, „ of tanden (van Elefanten) vonden, van die in het ,, wilde fterven ; dan door de volgende waarneming „ ben ik op de gedachten geraakt, dat zij hunne doo„ den begraven of verbergen. Één van ons gezel„ fchap had eenen Elefant gedood, en ging des anderen nieuwe vad. BIBt,. viii. deel. no. i. A daagS  S gedenkschriften dep. maatschappij ,, daags, met eenige van onze vrouwen, om zijne tan„ den uit te halen. Zij vonden tusi'chen de 15 en 20 „ Elefanten bezig, om den dooden weg te flepen, maar ,, dreven dezelve door bun gefchreéuw op de vlucht." — Van den Luipaard bericht v. d. K., „ dat het een „ dier is onderfcheiden van den gevlekten tijger, en zeer ,, tam, wanneer hij van jongs af word: opgekweekt; hij is beter om mede te jagen, dan een jagthond." Van de gevaren, waaraan de vreemde Zendelingen in het land der Kaffers zijn blootgeflcld, kan men uit het volgende verhaal oordeelen. „ Toen de Kaffers verleden jaar drie ,, Engelfchen , die op de Kust fchipbreuk hadden ge- leden , vermoord hadden , en zulks door buis aan ,, geika, als eene onmenschlijke wreedheid , werd voor„ gefield, verwonderde de Koning zich , en prees die daad, zeggende : Herwas wel gedaan: want daar zij „ vreemdelingen waren, hadden zij in dit land niets te „ maken, zoo min als de wolven." trouwens ,, de „ doodflag wordt in de meeste gevallen ongeftraft ge- laten." Hieraan volgt, het Dagregister van Dr. van der kemp, over de zes. eerde maanden van het jaar 1800. Dit dagregister .-:al voor velen zoo belangrijk niet zijn, als zij het wel zouden verwachten. Het behelst ook ontmoetingen van allerlei natuur; verhalen van bejegeningen, op reis van de eene plaats naa de andere, die iemand voor zich zeiven opteekent, maar die voor anderen , en voor de Lezers van deze berichten, zoo gewigtig niet zijn. Ook zijn velen van dezelven nietomftandig genoeg, om van iemand, die al de om Handigheden niet zoo wel kent, als van der kemp zelf, wel verftaan te worden. Verder ziet men, uit deze aanteekeningen, de menigvuldige gevaren, waarin men zich daaglijks onder dit wuft en ónbeftendig volk bevindt. Öp zekeren tijd waren bijna alle leerlingen van v. d. kemp weggevlugr. — In-eenen brief van Dec. 1800 raadt hij alle Zendelingen , die hem zouden willen volgen , niets mede te nemen, dan een bijbel r jen, eenige fchoolboeken , eenen knapzak en eenige klederen. Tot dien tijd toe, was lüjniet in tfoat geweest, om iet uitte werken, doch hij had veel hoop op drie Heidenfche vrouwen. ■ • In eenen brief van jam es re ad, uit de Wagemakers valei , wordt gefproken van eene menigte van Hottentotteu • ■ ... en  VAN ZENDELINGSCHAP. 3 en anderen, van welken men reden heeft om iet goeds te denken, en van een, die onlangs zeer gelovig is afgekorven. 1" een uittrekfel uit de berichten , medegedeeld' door cie Ma.atfchappij in Afrika, wordt vrij veel goeds gezegd van den arbeid van kichereu. ■ V. d. kemp melde in eenen anderen Brief, dat men op zekeren tijd van groote en langduurige droogte, bij hem fterk aan hield , dat hij regen wiide bezorgen, en bij dat verzoek aamnerklijke gefchenken voegde: dat van der k emp daarop andwoordde , dat zulks niet in zijne magt .wa.i, en weigerde de gefchenken aan te nemen, maar beloofde dat hij God daarom bidden zoude. Dit was met eenen zeer overvloedigcn regen agtervolgd geworden. Dit fcheen op deze menl'chen veel indruk te maken, maar zij bleien des niet te min zoo bijgelovig aan hunne toveraars a!s ooit. Volgends eenen anderen Brief, van de zelfde hand, had hij zijn vorig verblijf m het land der Kaffers verlaten, ook om het weinigenut», dat hij 'er deed. Hij bevond zich toen te Graal jvciïiet , 'alwaar hij onder de Hottentotten; re ad oiuler de Engelfche Dragonders; en van der l in gen iu het Nederduitsch met zegen arbeidde. — Met geen minder loH'preckt men in deze berichten van den arbeid van den Zendeling manen berg, in de Kaaplfad. Men verzekert dat de gemeente aldaar van dag tot dag toeneemt, en hoe langer hoe meer Iteiin en befcherming vindt. (Welke gemeente mag men daarmede meenen?) Zoo gunffig zijn evenwel de'berichten niet, die men van den arbeid van dezen man hier te lande heeft. Hij fchijnt daar zeer tot hinder te wezen van de gemeente, en aanleiding te geven tot verwarring en onrust, zoo zelfs dat het ZcndeHngs-Genootfcljap zijn bedrijf afkeurt, en het Gouvernement te3._ Door mart i n u s siüart, Christen - Leeraar bij de Reinonftrautsch-Gereformeerden te Amfïerdam, Te /lmfieldam , 'bij J. W. JJntcma en Comp., 1803. 44 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: - 8 - : Jacobus cohen, doch die federt primo Februari/ 1803, den naam aangenomen heeft van jacobus el ix, een Jood, in West - Pruis/en geboren, heeft met zijne Huisvrouw rebecca levij het Joodendom verlaten, en het Christendom omhelsd, en is den 20 van Slagtmaand met zijne Huisvrouw, en huisgezin, uit vier Kinderen beftaande, door den Heiligen Doop openlijk in het Christendom ingewijd, inde Remonflrantsch-Gereformeerde Gemeente te Amfteldam , door derzelver -Leeraar, den WelEerw. m. stuart, in tsgc-iivvoordigheid cener van alle zijden toegevloeide fchaare. De Leerrede, bij deze gelegenheid door den Heer stuart gehouden, met de Gebeden, en bijzondere Aanfprakcn, gepaard met eenige ophelderingen, worden hier in druk medegedeeld. De Leerrede behelst een uitzicht in het toekomende op eene algemeene bekeenng der looden , en eene opgave van de hinderpalen , die , zoo J A 3 van  6 m. stuart , d00prede ov. de bekeering van isracl. van de zijde der Jonden als Christenen, deze bekeering verhinderen. Alles is kort behandeld , waarroe de Eerw. stuart zijne redenen had, bijzonder wegens Je hoge zwangerheid"der Vrouw. ,, Ik zorgde nu flechts ," zegt hij ons, Bladz. 44, „ om bij de ganfche plegtig,, lieid kort, bij mijne foefpraak tot de doopelingen fu,, ber te 'zijn; gaarne mij allen oordeel desvvegcns ge- troostende, om onbezwaard van hart ce blijven bij ,, eene ongunftige uitkomst: maar dezelve was tot he- den'rijk gezegend." Opwekkingsrede tot eene plegtige hulde aan onzen aanbiddeïijken Verlosj'er: Uitgefproken in de IVdlfctie Kerk te Rotterdam bij de algemeene Vergadering van het Nedetiandsch Zendelinggenootfchap , gehouden aldaar , den 11 Augustus 1803 , door gabrici. van oordx, Predikant te Haarlem. In 's Haage, bij Vosmaer en Zoonen, 1803. 32 Bladz. en 4 voor de Voorrede. In gr. Octavo. De prijs is f : -6 - : Op deze Vergadering is verfchenen de Eerw. ki c h krer, die federt eenen geruimen tijd het Euiingelie onder de Heidenlche Hottentotten , aan den Afrikaanfchen Uithoek verkondigt,■ met drie Heidenlche Inboorlingen van dat Land, die door zijnen dienst tot de kennis, het geloof en de belijdenis van liet Euringclie van den Heere je sus Christus toegebragt, verllrekkeu tot aanvanglijke onderpanden, dat het werk, dat aan de verlichting van die menfehen bedeed wordt, niet te vergeefs is. De Eerw. van oordt geeft daarvan een beknopt en volledig verllag, in de Voorrede vóór deze Leerrede, waarover zich allen , die belang ftellen in de zaak van den gezegenden Zaligmaker, en in de verlichting en verbetering van hunne medemenfehen, niet weinig verblijden zullen: want waarlijk, wat bedenkingen of berispende aanmerkingen men ook moge maken, over fommige biiömftandigheden , tot deze zaak betrek' ]i;k : het flux zelf, de groote verandering in het yerflahd, het hart, en den wandel van deze onbefehaal'de menfehen V órgevallen, en zeer duidlijk, aan eene grote menigte van menfehen, ook aan zulken , die zeer wel in (laat zijn, om nier over te oordeelen, gebleken, is toch al- tijd  G. VAN OOR.DT, OPWEKKlNCSREDE. 7 tiid eene zeer grote zaak, en geeft niet weinig hope, dat hetgene aan hun gefchied is, ook aan anderen ge- f° Ded Leerrede zelve heeft tot haar onderwerp Openb. V ob welke plaats zonder eenigen omflag van onnodige geleerdheid, duidliik en beknopt, en in eenen ftgl die zeer wel aan het oogmerk en aan de omftandigheden voegt, wordt opgehelderd; waarna de Eerw. van oordt aanwijst"- den indruk die deze waarheden in Zijne toehoreren behoren te maken - en zijne toehorers opwekt, om dien indruk te volgen - te regelen , en om zich allen met elkander te verëenigen, in her toebrengen van de verfchuldigde hulde aan den gezegenden Zaligmaker Wii vinden deze Leerrede een zeer fraai Mukjen. en 'oordeclen, dat hetzelve althands niet minder waarde heeft, dan die van zijne voorgangers in dit werk. Tweedracht de verwoesting van een Landen Volk, of Leerrede over u a t T «• XÏÏJ 25b. Uitgefproken m de Amftelkerk, den 9 OEtober i«o3j. Door dirk cornelis van voorst , Predikant te Amfleldam. Te Amfteldarr,, *// Pv. van Lochem , 38 Bladz. In gr. Othivo. De prijs is f: - 6 - : -. Bericht van dirk cornïeis van voorst, wegens de Uitgaaf van zijne Leerrede over matth. All: orb en eenige andere bijzonderheden. Te Amfleldam, lij R. van Lochem, 32 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : • 4 " : Dit is dan nu de Leerrede, welke v. V. in zijn Verflag beloofd heeft, doch aan welker uitgave hij, buiten de tegenwoordige omftandigheden, nimmer zou cedacht hebben. — Hij ontwikkelt, in dezelve, nader, eenige bijzonderheden > in het gemelde Verflag aangeroerd, bijzonder ten aanzien der ongelukkige gevolgen der aanhoudende tweedragt. Hij had dezelve reeds, in eenen Bidftond, den 22 0& i?94» te I^derdorp, gedaan , doch nu, naar de, in zijn oog, tegenwoordige gelteldheid des Lamïs , en wel, inzonderheid , der Amlleldamiche-Gemeente, ingericht, terwijl hij zich, intusicben, A 4 over  !>• c van voorst over zijn gehouden gedrag, in de EiUnds Kerk, mede reeds ,n zijn FerJIag gemeld, nader verklaart. - . £*W, naamujk, gaat v. V. na, welke waarheid hier - cn maakt, ten derde, van die overdenking een nut$ Sel?rüik- &?d* deze Leerrede, op zieh zelve we bewerkt is, en de waarheid daarin betoogd, niet te Ved kan aangedrongen worden. » 2 m^trTf Aa,nracrki:ig.cn- CO Zijn wij door het Ie- aanmVrtTnoT" a' uP^TV' van de naarheid onzer aanmejk.ng, bij de beoordeling van het Ferflag ge. d^'nir11" 'C - W00rden ' even zoo wel, den sa Oct. J794, als den 9 Oct. 1803, fa altijd, wan! neer de tvveedragt, in een Land of Stad . heersen met nut kunnen behandeld worden. _ (3) Dat , mn lover SS V^S61'' elk,b^,aa,-d c" verftandig beminnaar zunes Vaderlands zou dezelve van harte, tsaara zien™ar het verfchil is over de middelen om " 2\>o £ lukktge verëeuiging te bewerken en tot (land e brengel fcfÏÏivT dn gChed B°ekded "Ver h^ee^ektXa chrijven, doch, zo men tevens niet bondig hét tweede betoogde nog geen half werk verricht hebben. Het is eene verltandige en gegronde aanmerking van rein. hard, „dat het, even gelijk in andere wetenfchappen " ook » d? voorfchriften der Zedenkunde vooral noods, zaaklnk is , om aan te tonen , hoe , en door welke middelen men tot het voorgemelde geraken kunne r*)." — Ln het is dit verfchil, hetvvelke deze gewenschte zaak zoo lang verhinderd heeft Doch wij kunnen hfer over thands niet verder uitweiden, maar moeten nomet een woord, verflag doen van het boven gemeMe ï,-' richt , hetgene te gelijk met de Leerrede is uitgegeven en daartoe betrekking heeft. uu0e0even , Wij hebben geen lust hetzelve, met onze Lezers, -eheel e doorlopen; daar het, in ons oog, zoo wegens ftyl a s inhoud, zoo weinig wezenlijk belangrijks heeft dat wi, met kunnen begrijpen , hoe een verftandig en recln vereenigings-gezind man zich tot het famenftellen van zulk „eicnnjt neett kunnen verledigen. Dus alleen dit weinige. Sm few -f' qm resP«>v* 'fciunt anl  leerrede over matth. XII: 25b. en bericht. 9 Al aanftonds in het begin lezen wij: „ Het is een ge„ heel vreemd vcrl'chijnVel, dat mijn Verflag van het gc„ beurde, omtrend de 15 ontflagene Predikanten, onlangs ,, mtgegeven, en zo ook mijne Leerrede over maïth. Xli: 2515, met welken ik geene andere bedoeling had, 11 üan de'voor Land, Stad en Kerk, zo nadelige, Par„ iijfeliap en verdeeldheid een' knak te geven, en de „ verdeelde gemoederen tot ée'n te brengen, bij niet wei„ nigea eene geheel andere uitwerking heelt gehad.' Wij , in tegendeel, en, gelijk wij gerust verklaren dur. ven, zeer velen met ons, (zoo verfchillende zijn de oordeelveilingen der mentenen,) oordeelden reeds, bij de eerlte lezing, dat het uitgegeven Verflag, zeker, in plaats van verëeniging, verwijdering baren moest, ja wij twijfelen niet, oi' elk onpartijdig befchouwer van deszelfs inhoud moest zulk euii belluit, den tegenwoordigen toeltand der dingen in aanmerking nemende, maken; gelijk ook het gevolg geleerd heeft, en v, V. in dit Bericht verklaart, dat hij zich gedrongen gevonden heeft, openlijk met zijne Collegen te breken. ■- Alleen één ftaaltjen ; (want het verveelt ons, ons langer bij deze onaangename ftof op te houden) na dat v. V. in zijn Verflag , van de Diakonie en derzelver gefteldheid gewaagd had , befluit hij Bladz. 30. „ Als dat redden van eenen Boedel is, kenne ik het niet." — ,, Zo zou men den „ Dcfoiaatften Boedel ook redden kunnen!" En evenwel, in dit Bericht Bladz. 8 en 9 lezen wij: „ Alle wie in Amfterdam Diaken is geweest, weet daarenboven , dat Predikanten en Ouderlingen, van de verrichtingen der Diakonen, niets meer, dan geheel oppervlakkig, we„ ten kunnen. Men denke hierbij eens verder." Wel nu! hoe verder men hier bij indenkt, hoe natuurlijker het belluit worden moet, dat zulke onvoorzichtige en honende uitdrukkingen Broederen Diakenen, ja eiken Lezer, geweldig hinderen, en van zulk eenen Schrijver verwijderen moesten. Of zou v. V. misfehien de eenige der Predikanten zijn, die de geheeie Adminiftratie der Diakonie grondig doorzag, en zich des vermeten durfde , op zulk eenen beflisfenden toon te fchrijven ? Dit durven wij niet geloven. Dan genoeg. Het gemelde Verflag geeft , aan eiken Lezer, meer andere bewijzen op , die niet anders dan verwijdering moesten veroorzaken, zoodat het ons in het geheel niet bevreemdt, A 5 in  io d. c. van voorst in dit Bericht, Bladz. i en 2 te lezen: „ offchoon ik „ wist , hoe mijne Vrienden en Bekenden daar over ge,, weldig werden aangevallen , zo dat menig een' den „ vvensch tegen mij uitte, dat ik het Verflag toen niet „ aan het licht mogt gegeven hebben." .Voor het overige lust het ons niet, onze Lezers verder bii eene breedvoerige opgaaf dezes Gefchrifts op te houden. i-!et heeft zoo weinia; belangrijks voor hun en ons te weten, welke plaats v. V. aan de Clasficale maaltijd heek ; — of hij het maandagsch gezelfchap al dan niet frequenteert; — of hij de Voorrede vóór zijne Leerrede aan de Fifitatores Lihrorum al dan niet ter approbatie wil mededeelen; — hoe het zich bij de beroeping van Ds. ten bosch en fock hebbe toegedragen; dit toch maakt de voorname inhoud uit, dat wij oordeelen , dat het veel beter geweest ware, van alle'deze bijzón* derhadeii gezwegen, en ze der vergetelheid gewijd te hebben. ,. Alleen moeten wij hier nog twee Aanmerkingen, fchoon legen onzen zin, ten ïloue bijvoegen: (1) Dat v. V. öp het bericht van Ds. van'hall te Sloterdiik, dat hij de bewuste Leerrede niet zoo fchielijk kon cxamineettai-j dewijl jn zijne familie een fterfgeval was, op het vermoeden kwam, dat zijn Eerw. van zijne CMiegen eenig bericht ontvangen had , Bladz. 17. Zulke vermoedens zijn niet zeer llichtlf.k , en (froken in 't geheel niet met den, ook weder in 'dit Bericht, zoo dikwerf gemaniiesteerden geest, van hartlijke zucht tot broederliefde en verëeniging, van eene oprechte genegenheid, om met zijnen naasten in waarachtige eenigheid"en liefde te leeven. — (2) Dat wij ons niet kunnen begriipen., hoe v. V. zich zoo gebelgd kan tonen over de acrobatie vanHeeren Vifitatoren, wegens het bijvoegfel, als zoodanig , en dat deze al mede de wereld den mond moest openen, Bladz. 25. Stond het dan deze Collegen niet vrij, om van hem , in zaken, die de God geleerdheid niet betroffen, te verfchillen? Laat niet meermalen eene gegevene approbatie deze en gene uitdrukkingen, of verklaringen van Bewijs-plaatfen , voor rekening van den Schrijver V Moesten dan deze Heereii alle bijzonderheden, die in gemelde Leerrede voorkomen, en die zij, bij den eerften opllag, berekenen konden van gevolgen te zullen moeten "wezen , tegen de uitfrraken van hunne over*  LEERREDE OVER. mattii. XII: 25b« EN bericht. ii overtuiging, zoo maar gaaf goedkeuren ? In ons oog handelen zij ais mannen van eer, door openlijk hun gevoelen te verklaren, en daar, waar het pligt is, te ipreken , hunne overtuiging niet te bewimpelen of te bedekken. — Dan wij hebben ons reeds te lang bij dit geiehrijf opgehouden. Verhand-Ving over de onfchadeliikheid der Kerkhoven en BcWdavenisfttn in Steden en Dorpen. Door c. a. KORtum, Med. Doet. Berg-Arts der Markfche Provintte en Stads Geneesheer te Bochum. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amfleldam, bij G. Hoos. £f Btf&L In gr. Gclavo. De prijs is f: - 8 - :^ Het oogmerk dezer Verhandeling is, volgends de opgave van den Schrijver zeiven, om de noodloze vrees voor Kerkhoven in het algemeen, welke 'men ïh onze dagen bijna alömme tracht in te boezemen, eenigxitis te verminderen en behoorlijk te bepalen; willende hij kórtlijk aantonen, dat de nadeclighcid der kerkhoven in bewoonde plaatlën , over het geheel befchouwd , niet zoo groot is, als men voorgeeft» Hij bepaalt nader welke Kerkhoven hij voor onfchaadlijk houdt, met te doen opmerken, dat hij daardoor Hechts dezulken verftaat, die op eenigzins verhevene plaatlen zijn aangelegd; waar de toevloed en doortogtder lucht niet belet wordt: die de verëischte grootte en ruimte hebben; en op welken de lijken ordcnlijk en diep genoeg in de aarde be°raven liggen. Hij houdt daaröm alle Kerkhoven, die de opgenoemde verëischten niet bezitten, voor nadeelig; gelijk hij ook de zoogenaamde gewelfde Crat kelders of bemuurde Graven, in welken de lijken niet rondom met aarde bedekt zijn, de oppervlakkige begravingen en inzonderheid het begraven in Kerken en kapellen zeehaf keurt. De redenen, door den Schrijver voor zijn gevoelen aangevoerd, (trekken zich ook niet verder uit, dan tot verdediging der door hem aldus bepaalde ftelliug. Zoodat de inhoud van dit Stukjen aan deszelis onbepaald opfchrift niet beandwoordt, en het fpreckwoord, dat de Tijtels vaak meer beloven , dan de Boeken geven , ook hier 'bevestigd wordt. Wat tot deze onnaauwkeunghcid aanleiding gegeven hebbe, hieromtrent willen _wh liel;>!  12 c. a. k o r t u m liefst geene gjsfingen maken; gelijk wij, bij gemis van het oorlpronghike Werkjen, ook niet kunnen bepalen of (leszelfs iijtel met dien der vertaling overëenkome. Wat nu het Werkjen zelf betreft, gaarne willen wij met den Heer kortom toeftemmen , dat zoodanige Kerkhoven, als hij voor onfchaadlijk houdt, over het algemeen ter woning verre te verkiezen zijn boven digtbewoonde buurten, wij laten ftaan morfige naauwe fte. 3^0, vergeleken met 'sMans Verhandelingen tor het zelfde o dervverp betreldijk, in het \fle en lilde Deel van dit Genootlehap voorkomende. (i; Specim. Hisror. de Caufis fuperfl. inter Christianos. UItraj. 3 Oa. 175s. §.17.  VERHAND. OVER DE ONSCHADELtjK.lt. DER KERKHOVEN. l5 . Éven min betreft ons de waarneming, indien zij al •do'.pm dar lieden, die in de nabijheid van Kerkhoven wonen ,' of die uit hoorde van hun beroep, dikwijls lijken en krengen moeten nandteeren , niet ongezonder zijn eii niet vroeger iterven dan andere menlchen. ür be- jmctüike epidemiën zelden in de buurt van welingerichte Kerkhoven ontdaan en aldaar niet heviger aan elders woe•den , gelijk K o r t u m en w u r z e r menen te hebben opgemerkt, durven wijniet bepalen: dan, ook dit toeaeitnan zijnde, bewijst het niets meer, dan dat de Imetdoften in'deze opene plaatfen, wegens den vrtien door. togt der lucht, niet lang kunnen toeven; maar hieruit volgt niét, dat de plaats, waarin zich zulk een Kerkhot bevindt , niet meer gevaar loopt van aanfteking en yoorddurin"' der ziekte, dan wanneer zij, op eenen zekeren atftand van het Kerkhof verwijderd, is gelegen. Immers moet dit gevaar, al het overige gelijk daande, toenemen in eene zekere evenredigheid, naar mate de afftand van cle bron , waarüit de fmetitoffjn voordvlocien , Klei- 1HMeest van allen beeft ons 'bevreemd , dat de Heer kor t u m de onfchaadlijkhëid der Kerkhoven daaruit tracht aan te tonen, dat deze gewoonte nóg niet is afgefchaft, en dit wel in de zelfde paragraaph, waarin hu hét begraven binnen* dej Kerkgebouwen afkeurt, als ot dit thstnds minder in zwang ware. Ook ontbreekt het voorzeker niet aan pogingen, om het begraven der lijken in plaatfen, van de woningen der levenden verwijderd, wederom in trein te brengen, indien ons bedek het toeliet, zouden wij hier de verordeningen door mar i a ï here81A, Keizer jozef, de Keizerin van Rusland, éehrge Hertogen in Italië , verfcheidene deden in Frankrijk daargefteld, in het midden brengen. Wij zouden uitweiden over de loflijke voorbeelden van algezonderde Be^raafplaatfen.bij Scheveningen , Zuilen, Gorfel, Arnhem, Thiel en Utrecht aangelegd. Wij zouden vele beroemde Geneeskundigen aanhalen, die bij elke gefchikte gelegenheid tegen het begraven binnen de bewoonde plaatfen hebben gëijVéfa. Wij zouden eindelijk verflag doen van de twee Prijsverhandelingen der Heeren van leeuwen en terne, flrekkcnde ter bea.idvvoorairrg der vraag, door het Zeeuwfche Genootfchap, over den jare 1784 uitgedreven, welke, zonder een betoog te  t€ brunings , onderzoek. de hartog , verhandeling. verlangen van de fchaadlijkhcid der Graflieden in de bewoonde plaatfen , maar deze, als buiten kijf zijnde, inde: Hellende, dus luidt: Dewijl de fchadeüjkheid der Be' gravenisfen binnen de Steden en Kerken ten vollen belezen en vnj j/gemeen erkend is: Welke zijn de verfchillende re. tienen dat die nadeelige gewoonte in deze Reüubliek blijft ftand grijpen; en welke zijn de beste middel u om dezelve te doen ophouden? Dan wij moeten ons thands vergenoe! RecerS^d/f1 fleC,US te hcbben > 4ï deze Kecer.fie reeds buitengewoon is uitgedijd, waarvoor wii vertrouwen in het belangrijke der zaak bij den Lezer ver fchoning te zullen vinden. door c l P ' ZekerVraaSfl^^deEvenwigtkunde, > r j TÏr B7NIKGS- Commisfaris In/befteur van sLands Water/iaf &c. Uitgegeven door h f u echts h ^T^^^^^^'*^' TeLCht" Verhandeling over de Lijn van Evenwigt, door u. de hartog, Lector in de Wiskunde, Zeevaart- en Sterrekunde aan het Athenaeum IUustre der Stad Amfterdam. Te Anfteldam, bij Changuion en den h1 5 32 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ : ..f ' T>eide deze Verhandelingen betreffen een overoud en irJ„°a\ 6 voon,aamfte Wiskundigen reeds Opgelost Vraagftuk ten oogmerk hebbende oin de natuur der" Kromme Lijnen te bepalen, langs welken een gëwSt afd" ShrSt. VC in Üanden £en °P^brug in evenNa alles wat tot hiertoe ten aanzien der oplosfin» van dit be angvvaardig Voordel gedaan is, komt het voornaam h,k aan op de Conftructie van zoodanige brU de bepaling der kromme lijnen , langs welken a™ beide S^L dC gT,gte". l°Pe"5 de middelen daarbij i, acht te vS mooZk C )V;njViDg Cn de" teSen!land der l«cl,t, zoo veel mooghjk, te overwinnen, enz. ,e(jn cna^er dachten wij als iet nieuws, in deze ttsck deel van het Vraagftuk door beroemde mannen , als l'hó-  brunings, ONDERZOEK. DE har.toc , verhandeling. 17 l'hópitai. , de bernouilli's, t. simpson, den Abt sauri, en vele anderen, reeds zoo klaar en bevatbaar voorgedragen is , dat het eenen kundigen Analijst, die in de Statica geen vreemdeling meer is, weinig moeite behoeft te kosten, om het onderwerp verder uit te breiden, en daardoor zijne geleerdheid aan de wereld te vertonen. Dan wij zijn, voornaamlijk ten opzichte der laatfte van deze Verhandelingen , in onze verwachting bedrogen. Met verwondering zien wij, dat de Heer de H., als het, voor de praktijk, op de hoofdzaak, op hetgene nog te doen ftaat, aankomt, zich vergenoegt met te zeggen : ik zal na de algemeene eigenfehappen dezer kromme „ Lijn geen onderzoek doen, dewijl dit toch van te weis, nig nuttigheid, en voor mijn Lezers, welke zig niet „ opzettelijk op de theorie der kromme Lijnen hebben „ toegelegd, te vreemd zoude zijn." Zo deze theorie den Lezeren in den weg ftaat, zal de Anaüjtifche oplosfing van de H. ook wel een Grieksch ABC voor hun zijn; en waartoe dienen dan zijne voorlichtingen ? — Wat heeft hij dan gedaan, dat niet reeds door anderen, op eene veel bevatbarer wijze, gedaan is? Hier mede (lappen wij van de laatfte Verhandeling af, en gaan over tot de eerde. De Eerde Verhandeling treft beter doel, dan de laatfte , fchoondezelve, wat de Praktijk betreft, ook nog aai! vele bedenklijkheden onderhevig is. Twee wegen (laat de Heer B. in, om dit Vraagduk op te losfen: in den eerden volgt hij de eenvoudigde begin felen der Evenwigtkunde, weiken hij door de hooge Meetkunde op het bedoelde geval toepaslijk maakt. In eene tweede beknoptere oplosfing volgt hij het Statisch grondbcginfel van torricelli , hierop nederkomende: ,, dat, wanneer twee lighaamen zodanig te zamen verbonden zijn, dat zij, naar welgevallen geplaatst zijnde, hun genuen zwaartepunt niet rijst noch daalt , zij in alle die jfanden in evenwigt zijn." Dat is: dat het Element van rijping of daling van hun gemeen zwaartepunt gelijk Nul moet zijn. In twee Bijvoegfels , welken hierna volgen , toont de Heer B. , dat de kromme Lijn , welkers natuur men tracht te bepalen, een Epicycloide is, welke door de omwending van eenen Cirkel over den omtrek van eenen NIEUWE VAD. EIBL. vhj. DEEL no. I. B aft-  l8 anderen Cirkel van gelijke middellijn, die aan de dubbelde lengte van het touw gelijk is, ontftaat. Eindelijk vindt men in een algemeen gjtoegfel eenige tot het geheel betrekliike ophelderingen'en aanmerkingen, welken over het voorverhandelde een nieuw licht ver'ipreiden. Voor eenig uittreklel zijn deze Verhandelingen niet vatbaar, eensdeels wegens de daartoe verëischt wordende Figuren, en ten andere, wegens het la men hangend verband der onderwerpen ; waarom wij ons vergenoegen met den weetgierigen Lezer naa de Verhandelingen zeiven te wijzen. Korte Befc'/rijviug- ccner Electrizeer-Machine met geïzoleerde Wrijvers, Q>c. van een" nieuwe Conjtructie; ais mede eenige proeven met dezelve genomen door ri-. L ügt. Eer. Ite en Tweede Deel. Te Rotterdam, bij L Hofhout en Zoon, 1S02 en 1803. Te fatnen 272 Bladz. In gr. Octavo. De prijs van beide Deelen /.? ƒ 3 - 1 - : Een Werk , hetwelke ons voordraagt eene geheel nieuwe theorie in de Elcctricfteit. De Schrijver tracht, doorproeven, te bewijzen, dat de oude gróndftellingen in het leerftuk der Eleclriciteit misleidende zijn. Zijne nieuwe , met opzet tot dat einde geïnventeerde Eleclrizeer-Machiene , is in het Werk zeiven afgebeeld. Bij het befchouwen van deze afbeelding valt het elk, die eenige kennis van electrike werktuigen heeft, daadlijk ohderhetoog , dat 'er eene zekere evenredigheid van uitgebreidheid, tusfchen de geleiders, met welken de wrijvers of aanvoerers dezer Machiene verbonden zijn, en tusfchen de uitgebreidheid van den eerften Conductor of afvoerer, beftaat. Wanneer nu eene Eleclrizeer-Machiene in dezen ftaat, inwerking gebragt wordt, is 'er niets natuurlijker, dan dat 'er altijd zoo veel Elecfriciteit, aan de eene, als aan de andere zijde, in omloop is, dat is, dat de eerde Conductor zoo veel ontvangt, ais de wrijvers te weeg brengen, en omgekeerd. Zoodat men eigenlijk zoude kunnen zeggen , de zelfde Elektriciteit, behorende tot die ligchamen, uit welken het werktuig of EledtrizeerMachiene is famengefield, is hier in beweging, zonder de gemeenfehap met andere ligchamen. In zoo verre zou dus de Schrijver gelijk hebben, als ' het  KORTE BESCHRIJVING EENER ELE CTRIZEER-MACHIENE. 19 het blootlijk zijn oogmerk geweest ware , deze circulatie te bewijzen, en wij zouden hem toeflemmen, dat in dit geval, met zijne Eleéïrizeer-Machiene* maarniet met andere Eieftrizeer-Machienes de toevoer derEieéiriciteit van den grond, of uit andere omringende ligchamen, tot de Wrijvers geen volllrckt noodzaaklijk verëischte was, om te elecïrizeeren. Maar wanneer de Schrijver met veel ophef zegt, Bladz. 21 : „ dat dit eene verbazende veran„ dering, inde bcfchouvving der plaatshebbende dénk„ beelden moet veroorzaken," enz. , dan weten wij waarlijk niet, wat wij van den Schrijverte denken hebben, en beginnen ie twijfelen,of hij wel echte denkbeelden van de oude (zoo als hij die noemt) electrike leerftellingen heeft. Of zou het bij hem bloote vooringenomenheid wezen voor zijn troetelkind,, voor deze Electrizeer-Machiene van eene nieuwe conftruclie? Of zouden wij ookwel onderde zulken behoren , dien de Schrijver op Bladz. 12 als ongelovigen verkettert, met te zeggen : „die het ongeloof niet ,, door Blindheid omhelzen, zullen door deezen, of ,, zodanige eene Machine , tot kennisfe der waarheid ,, koomeiii" Ondertusfchen, om des Schrijvers eigene woorden te gebruiken: „Het Boeksken , hoe klein ook, bezit meer geheimzinnigs, als men met een vlugtig oog, zo „ maar ter loops kan overzien om 'er eene gegronde ïle„ cenfie over uit te brengen, en bevat wel degelijk in „ zich de grond, tot eene verandering in de Theorie. „ Dat men die niet ten eerften kan ontdekken , doed mij „ niet vreemd , wijl men niet gewoon is , langs dien „ weg, de clccïriciteit te befchouwen," enz. Wanneer 'er nu geene andere proeven te nemen zijn, om een geregeld onderzoek in het leerftuk der Elektriciteit in het werk te Hellen en voord te zetten, waardoor men tot kennisfe der waarheid kan komen, dan dien weg te bewandelen, dien de Heer h. lust ons voorfchrijft, dan is het waar, dat alle verdere befchouwingen moeten ophouden, de oude grondftellingen vervallen zijn , en de onderzoeker der Natuur in dit vak uitgeput is. Doch zoo verre is het nog niet gekomen. B a Ver-  20 P. VREE DE , VEPvVOLC DER PROEVEN, ENZ, Vervolg der Proeve om de verheffing van het diepvervallen Fabrijkwezen te vereenigen, met de belangen van den Koophandel, de Zeevaart en den Landbouw; hefiaandc in de uitgave eener Memorie, tot wederlegging van een Adres van een aantal Commercie - Huizen. om furcheance van het ac lid der Publicatie van 2.6 Februarij iSoa. En van (duidlijkheidshalve moest dit. zijn: benevens) een nader Adres tot handhaving derzelve Publicatie. Beiden van wegc zeer vette Fabrikanten aan het Staatsbewind der Bataafjïhe Republiek ingediend; door pieteu v r e ede. Te Haarlem , bij A. Loosjes, P. z. 73 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 14 - : Het voornaamfte van de twee%ttikken , in dit Boekjen vervat, is de Memorie, waarvan o.nze Lezers het onderwerp uit den opgegeven Tijtel reeds hebben leuren, kennen. Zij is een Meesterltuk van krachtig overredende welfprekendheid, doch waarvan de voornaamite waarde beftaat in die ongckunftelde eenvoudigheid, welke altijd het kenmerk der waarheid is, terwijl zuiverheid van taai, netheid van ftijl en keurigheid van uitdrukkingen 'er de lieraden van uitmaken. Alhoewel dus bij de zaak zelve geen onmidlijk belang hebbende, zal elk Lezer van fmaak dit Stuk met genoegen, en, zo hij een Yaderiandsch hart bezit, ook met deelneming lezen. Ook het andere, is niet kwalijk gefield. liet behelst een verzoek om handhaving der Publicatie van 26 Februari], bovenal om onverwijlde invoering van een Nationaal teeken aan binnenlands gewerkte goederen; of, auders, in het flot, om opheffing van die wetten , waarbij „ verboden word (t) Fabrijkgereedfchappen en werklui„ gen naa Buiten 'sLands te verzenden, ten einde ons ,, Czeggen de inleveraars) in de gelegenheid te Stelten, 0.111 „ die zoo kostbare gereedfehappen en werktuigen , die „ als dan nutteloos in onze handen geworden zijn , aan Buitenlanders te verkoopen, die hunne waarde weeten te waardceren , ofte onze Fabrijken elders te vestigen , „ waar zij dag aan dag alle aanmoediging genieten, die ,, het onfehatbaar belang van haar aanwezen regt geeft „ te mogen vervvagtcn." Dicht-  dichtvruchten van den vriendenkring ! k. d. v. v. 2ï Dichtvruchten van den Vrindenkring, onder de Zinflpreuk: Kaïfe! cfeÓT vrindfchap volmaakter. Eerfle Inzameling. Te Amfleldam , hij P. J. Uijlenbroek , 1803. 110 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : De Vriendenkring, waaruit deze Gedichten ten voorfchijn komen, heiraat, voor als nog in een vijftiental Leden, waarvan fommigen door hunne afzonderlijk uitgegevene Werken reeds met roem bekend zijn; daar ook de gehccle Vriendenkring bereids de uitgave van een Lierzang, betijteld: Europa bevredigd, en het DichtItuk: De Jaargetijden, naar het Franfche van st. lameert , in openbaren druk heeft uitgegeven. Dit Werk bevat eene Verzameling van losfe Dichtftuk,ken, welken de vruchten zijn der bijëenkomlten, die dit kunstöelenend Gezelfchap, geduurende het tijdvak van een jaar, fiads hetzelve opgericht werd, tot onderlinge oefening en uitfpanning gehouden hebben. Bijeenkom ften, die in de daad door deze hunne vruchten, zich ten gunftigftè onderfcheiden van zulken, waarvan de Maatfchappij geen het minfte nut trekt, en wier vruchten, bij gebrek van nuttig onderhoud, niet zelden ijdel geklap , zo niet achterklap en laster, immers over het geheel niets waardige tijdverfpilling genoemd kunnen worden. Veertig Dichtstukken , waaronder twaalf Vertalingen, zoo uit het Fransen als Engelsch en iloogduitsch, zijn de vruchten, welken ons in deze Verzameling worden aangeboden, en die aüen fmaaklijk genoemd kunnen worden, daar elk derzelvcn , den fmaak op eeneverfchillende cu daardoor zoo veel te bevalliger wijze ftreelt. Elk Stukjen, hoe zeer ook het onderwerp van het eene boven dat van het andere uitmunt, is in deszelfs foort echter met vlijt en kunstkunde behandeld, en wij durven onzen Lezeren verzekeren, dat elk dezer Gedichten den tijd aan derzelver lezing belteed, of door vermaak of door r.ur of door beiden te finnen, rijklijk vergoeden zal. Uittrekfels van alle de onderfcheidene foorten van Zeden- Leer- Fabel- en andere Gedichten , welken in dezen Bundel voorkomen, te geven, is ons, uit hoofde van ons kort beftek, niet mooglijk; wij zullen dus alleen , om ten minfte een ftaaltjen van twee vernuftiB 3 ge  22 DICHTVRUCHTEN VAN DEN VRIENDENKRING: ge Stukjens hier bij te brengen, de navolgende ooripronglijke Dichtftukjens uit hetzelve ter proeve overnemen , zonder daar mede echter den arbeid der overige Diclueren van dezen Vriendenkring in het gerin^t te willen verkleinen, of dezelven als in hunne foort minder van waarde te willen geacht hebben. . ; liet eerfte dezer Stukjeus vervat eene zeer vernuftige vinding, met eene nutte zedenles befloten, en het tweede eene geestige en wel behandelde verrasfing. DE VIERJAARGETIJDEN. Fabel. Vernis had in Florans tuinen Al de bloemtjes weg.«eroofd; Eu de drie bevalligheden Vlochten die oro Lentes hoofd. Febus maaide, op Ceres velden, M het goudgeel Koren af, , Danrvin vlocht Kupido 'u kransje, 't Weik hij aan den Zomer gaf. Jpp had reeds JJacchus druiven En Pou:onaas vrucht geplukt; Hiji'. en had die faamgeftrengeld, En den Herfst op 't hoofd gedrukt. Voor den Winter fchoot niets over Dm een tak, beroofd van blad, Dien, in zijue griize lokken, Eöius gevlochten had. 't Drietal lagchte, en zeide, fpottend'; Siramme grijze! wat doet gij, Met uw kleed van fneeuw omhangen, Op het feest , aan onze zij' ? fupirer, zo fprak de Winter, Hee|t, door wonderbare magt, Mi;, zo wel ais u, het menschdom To( een' zegen voortgebragt. Al het zaad, dat gij deed rijpen; Heb ik in mijn' fchoot vergaêrd ; Blijft Jaar, om op nkuw te ontluiken, Tot een volgend Jaar bewaard. 't Drie-  KUNST DOOR VRIENDSCHAP VOLMAAKTER. 23 't Drietal bloosde, en knielde.ptegtig Me: den Winter voor Jupijn; Laat ons, fmeekten zij' éénftemmig, 't Menschdom fteeds ten zsgen zijn ! De Teugd zal u, ö mensch! de bloera der vreugde geven; Als Jongling, groeit uw geest gelijk het vruchtbaar graan; Als man, biedt u 't verftand zijn volle rijpheid aan; Maar de ouderdom bewaart,het zaad voor 't volgend leven. H. DE FLINKSD E BESTRAFFER GESTRAFT. „ Ge'eerde en Weleerwaarde heer!" > Zeide onlangs broeder Spreeuw: „gij doet niet naar uwleec : „ Wij hoorden heden u betogen , „ Dat Christnen nimmer woekreu mogen En gij. nochtans, gij, 't hoofd van eene Christenfchaar, " •; Gü züt de grootfte woekeraar!" — Wie ik?" - Gewis, eerwaarde! ik zal 't u klaar bewijzen, " „ En ieder zal mijne uitfpraak prijzen. „ Gij preekt ten hoogde éénmaal ter week, „ tai krijgt tot Jaargeld duizend Kronen: • „ Dat's veertig gulden ieder preek, pm 't ilschts ten minfte u aan te toonen; Maar elke preek, ons voorgepraat, „ Al vloeijen uwe woorden vaardig, Is, inderdaad, „ Meesttijds geen veertig duiten waardig: „ Dit 's woekren in den hoogden graad!" P. J. UYLENBROEK. Ilyrans in profe for Cbildren. V>y the Auttior of Lesfons for Children. The Nenth Edition. Dat is: Geestlijke Vederen in onrijm voor Kinderen. Door den Schrijver van Lesfen voor Kinderen. Negende Druk. Londen 1S03. 52 Bladz. In Duodecimo. De prijs is ƒ': - 12 - : De hoofd aanmerking, die wij op deze Liederen hebben, is, dat de Tijtel met den Inhoud niet ftroukt. B 4 Voor  2-f ÏIYMNS IN PRÖSE FOR CHILDREN. Voor Kinderen zijn dezelven beftemd, dat wil zessen zoo als wy menen die benaming te moeten onvK f°™ f d 18> en d* ™g niet behoorlijk zijn totgefusf om i >t oe gewrogten tot eene onzichtbare oorzaak op te klimmen, en derzelver hoedanigheden inhet vercischte licht te befchouwen. En, echte? wordt dit vermogen in deze Gezangen onderlleld in de voonvemen Jen zij m den mond gelegd worden. Tot eene proeve daarvan zullen wij één Lied overnemen: Ziet den Herder der kudde ; hij zorgt voor zijne „ .chapen; hij voert hen aan klaare beeken; hij geleidt r n\óeida^^^eJrIdeI,•• *ide^ " f, "flMj dlaaSt hen » zijne armen, hij brengt ze g Maar vyie js des herders herder? Wie zorgt voor " 1cm?, Wt| geleidt hem op het pad, welk humo°t trengï^' "indien ^ ^le^zK^teregt „ God is des herders herder. Hij is de herder over " al!c"' hl:' «orgt voor allen; de geheele aarde is zijn „ veld; wij allen zijn zijne kudde, en ieder kruid, en " bere!d°"n ' WeWe' d'C V°01* °"S heeft toe" ., De moeder bemint haar wigtjen; zij kweekt het op „ nare knieeiyi zij fpijst dcszelfs ligchaam met voedfel • „ zij voedt deszelfs ziel met kennis; indien het ziek zii' „ koestert zij het met tedere liefde; zij waakt 'erover' „ wanneer het krank is; zij vergeet het geen oogenbük; „ zij leert het, deugdzaam te zijn; daaglijks verblijdt „ zij zich in deszelfs wasdom." „ Maar wie is de vader der moeder? Wie voedt haar „ met goede dingen, en bewaakt haar met tedere liefde, „ en denkt elk oogenblik aan haar? Wiens armen zijn „ over haar uitgeftrekt, om haar voorleed te behoeden? „ üirindien zij krank zij, wie zal haar genezen?" X» God }.s te Vader der moeder; hij is aller Vader» „ want hij Ichiep allen. Alle de mannen en alle de „ vrouwen, oie in de wijde wereld leeven, zijn zijne „ kinderen; hij bemint allen; hij is goed jegens allen." De Koning regeert zijn volk; hij heeft eene gouden „ ïvroon op zijn hoofd, en den Koninglijken Scepter in ü zune hand'5 hjJ ZIt op eenen throón, en zendt zi:ne  •hymns in prose for ciiildren. *5 „ bevelen uit; zijne onderdanen zijn voor hem; indien zij wel doen, befchermt hij hen tegen gevaar; en indien zij kwaad doen, ftraft'hij hen." ,, Maar wie is des Konings opperheer? Wie gebiedt „ hem, wat hij doen moet? Wiens hand is, om hem „ te befchermen tegen gevaar, over hem uitgedrekt? En 9, indien hij kwaad doe, wie zal hem ftralTen ?" ,, God is des Konings Opperheer; zijne kroon is van „ dralen van licht, en zijn throon is tusfehen de ftar,, ren. Hij is Koning der Koningen, en Heer der Hee,, ren ; indien hij ons gebiede te leevcn , dan leeven wij; en indien hij beveele dat wij zullen derven, zoo derven wij; zijne heerfchappij is over alle werelden, en het licht zijns aanfchljns is over zijne werken." God is onze Herder, daarom zullen wij hem vol„ gen: God is onze Vader, daarom zullen wij hem lief,, hebben: God is onze Koning, daarom zullen wij hem „ gehoorzamen." Verheven , fraai zelfs moge dit Lied heten; en dit mag van de mecsten gezegd worden. Doch voorzeker is het niet berekend voor eigenlijk genoemde Kinderen, wier beva'tingen, over het geheel genomen, niet kunnen onderlleld worden, eene zoo hoogevlugt te kunnen nemen. Misfchiëh is deze titülatuure een voertuig, om het Werkjen des te beter aan den man te helpen. hugonis grot ii, Batavi, Parallelon Rerumpublicarum Liber tertius: de Moribus Ingenioque Populorum Athenienfuim , Ilomanorum, Batavorum. Vergelijking der Gemeenebesten door hugo de groot. Derde Boek: Over de Zeden der Athcnienferen, Romeinen en Hollanderen. Uit een echt lïandfchrift uitgegeven, in't Neder duit sch vertaald, en met Aanmerkingen opgehelderd door Mr% jouan weerman,, Heer van Dalem en Vuren, Tweede Dceh Te Haarlem, bij A. Loosies, P.z. Het Latijn 100, Het Nederduitsch met c<: Aanmerkingen 524 Bladz. I» gr. OSiavo. De prijs' is ƒ 4 - 10 - .: D it Deel bevat de volgende Hoofddukken. B 5 VIII  OÖ HUGONISGROTII VIII Hopfdd. Over de Eerzucht en 't geen daartegen over ftaat. IX Over de Gierigheid en Winzucht. ■ X Over de Weldadigheid en Mildheid. XI Over den Wellust. . XII Over het Foedzel. XIII ~ : Over de Dronken fchap. XIV Over de Kleeding. XV — Over de Huizen en het Huisraad. XVI Over de Kweeking van het Ligchaam. XVII Over de Spellen. XVIII , ■ Over de Standvastigheid. XIX : Over Verftand en Beleid. ' XX ■ •/ Over het Krijgsweezen. XXI —i Over het Zeeweezen. XXII*;——— Over de dagelijkfche Leevenswifs. Gelijk wij ten aanzien van de zeer vrije, doch fchoone vertaling dezes Werks , bij de aankondiging des Eerftert' Deels (*), aangemerkt, en, zoo wij vertrouwen,vcrvolgends aangetoond hebben, dat dezelve, niettegenftaande de k'aarblijklijke bekwaamheid van den Vertaler , hare onnaauwkeurighedcu had, zoo kunnen wij ook 'dit Deel daarvan niet geiieel vrij fpreken. En ofielioon wij in den beginne voornemens waren Hechts eenige weinige proeven daarvan in onze beöordeelingzelve te leveren , is echter het getal zulker plaatfen , die wij der aanwijzing waardig achren, onder het doorlezen, onzes ondanks, zoo zeer aangegroeid, dat wij wederom, ten einde onze Recenlie niet al te breed te dóen uitlopen, verpligt zijn tot het Mengelwerk de-toevïugt te nemen, in vertrouwen, dat wij onzen Lezeren, en den geachten Vertaler zeiven, daarmede geen ondienst zullen doen , te meer, daar het Werk wel' waardig is, dat men de moeite neme om het van vlekken, hoe gering ook, zoo veel mooglijk te zuiveren. Wat de fpelling van het Nederduitsch betreft, willen wij ons, zoo min bij dit als bij het Eerfte Deel, in geene bijzondere aanmerkingen inlaten, maar alleenlijk, ten einde den Hr. weerman daarop opmerkzaam te maken, zeggen, dat dezelve hier en daar nog wel voor eenige verbetering vatbaar zoude zijn. In de Aanmerkingen , die hier niet veel minder dan vierhonderd iiladz. beilaan, fpreidt M. den zelfden, zo niet C*) Zie N. Vaderl. Bihl. Wilden Deels ijle Stuk, Bladz. 6*9.  parallellon rerumpubl. 27 niet eenen nog grooteren , fchat van geleerdheid met oordeelkunde gepaard, ten tuon, als in die pp het iserfte Deel, en de warme cloeh verftandige ijver voor Godsdienst en Deugd, die 'er alörn in doorllraalt, verhoogt 'er de waardij niet weinig van. Met één woord, zij zijn, niet minder dan het Werk van de groot zeiven, der lezing van alle verïhmdigen overwaardig. Bericht aangaande het leven van wijlen jan brunt, Stads - Ouderwijzer op het algemeen Armen - School in de Kaarsjemakerfiraat, hij het Magazijn, te Leijden. Door j a n van g ii uns. Te Leijd.n , bij D. du 'Mortier en .Zoon, 1803. 40 Bladz. ïn gr. Octavo. Deze levensliefchrijving is drieledig, en bevat: 1. De vooruaaniite bijzonderheden van den levensloop dezes verdienstlijken School-Ouderwijzers. 2. Verflag der uitftekende talenten, zoo van zijn yerltand, als van zijn hart, midsgaders de groote vorderingen , vooral in de "Wiskunde ,4 door hem gemaakt. Eindelijk. 3. Beknopt verflag betreffende dat nieuw algemeen Stads Armen-School, waarin de Overledene jan brunt tot zijnen dood toe onderwijzer geweest is, en hetwelke, gelijk dc Schrijver v. G. verzekert , zoo vee! aan hem te danken heeft. Volgends het eerfte lid werd hij geboren te Bodegraven op den 8 November 1777, en gaf, bij een teder ligchaamsgcltel, reeds vroeg blijken van meer dan gewone zielsvermogens; terwijl zijne fpoedige vorderingen in het lezen, fraai fchrijven., en gewoon rekenen zijnen leermeester bewogen, al vroeg aan zijne Ouders voor te liaan, om hem tot den gewonen Schooldienst op te leiden; iet waarin de jongeling , als lot Hgchaamlijken arbeid min gefehikt zijnde, veel genoegen nam, en waartoe ook zijne Ouders, om deze en andere redenen, wel overhelden. Van zijn tiende tot zijn zestiende jaar fciiool gaande, werd hij door zijnen leermeester, behalve in de gewone Schoolkundighedcn , onderwezen in dc beginfelen der Algebra volgends strabbe, in die der Stuurmanskunst, volgends de vries, en in die der Meetkunde , vol-  fiS j. van ge uns, het léven van wijlen jan brunt. volgends p. steenstra, en maakte in alle deze wetenfchappen, uit hoofde van zijn vlug vcrltand, lïerk geheugen , en ongemeene naarftighcid, groote vorderingen; hetgene ook in het beoefenen van andere Wetenfchappen plaats had. Vervolgends werd hij in den jare 1793 , als Ondermeester, ie Alphen, en in 't jaar 1795, in diezelfde hoedanigheid, te Linjchoten beroepen, in welkelaatfte plaats hij den School- en Kerkendicnst voor eènen hoogbejaarden Schoolmeester waarnam, en zich weldra de achting en genegenheid van het kundiglïe gedeelte der inwoners wist waardig te maken. Hier geraakte hij in kennis met de Opzichters over 'sLands Fortificatie'Werken, waardoor hij gelegenheid bekwam, om in dc werkdadige Landmeetkunde onderwezen te worden. In het jaar 1706 beriep men hem tot Schoolmeester aan de Mecrn, een klein dorp, niet ver van Utrecht, en in bet jaar 1800 tot Stads Onderwijzer in het algemeen Armen-School te Leijden, alwaar hij den 6 Maart 1803 in bet zes en twintigfte jaar zijns ouderdoms overleed. Dit weinige hebben wij wel willen aanftippen, om den Lezer een beknopt denkbeeld van dit Boekjen te geven. De verdere bijzonderheden, en hetgene het tweede en derde lid betreft, kunnen in het Werkjen zeiven gelezen worden. De Schrijver beüuit zijn Bericht met deze nadruklijke woorden : ,, Zulk een man was mijn vriend tan brunt! zo geacht, zo geliefd , zo bemind was hij bij allen ! Schijnt zij:i ftaild voor de waereld niet aanzienlijk; hij kan nog» titans velen ten leerzamen voorbedde verlfrekken!" ,, Zijne asfche ruste verder in vrede, en blijve zijne nagedachtenis in zegening bij allen, die hem immer gekend hebben!" Reis van een Britsch Gezantfchap naar het Koningrijk Ava, in het jaar I795. Zbor mic hael sitmes. Uit het Engelsch. Met Plaaten en Kaarten. Tweede Deel. Te Amfleldam, hij J. Allart, 1803. 338 Bladz. In gr. Octavo. De prijs hf 7 - : - : Thands zijn wij beter in fiatt, om over de innerlijke waaiÖj van dit Werk te oordeelea, dan bij de uitga-  M. SIJMES, REIS VAN HET BRITSCH GEZANTSCHAP. EJ> gave van het Ecrfte Deel. Twaalf Hoofd (lukken behelst hetzelve. Dezelven geven bericht van eenen togt des Gezantfchaps naa Peg-a, alwaar hetzelve beleefd ontvangen , en ter bijwoning van een jaarlijksch feest uitgenodigd wordt, waarop vervolgends de terugreis n.a» goen wordt medegedeeld. Hetgene op dien togt waargenomen is door den Schrijver, wordt naauwkeung medegedeeld. Vervolgends vindt men hier eene uitvoerige, befchrijving van eene reize van Rangoen, langs de Rivier Irrawaddij, naa dc Hoofdftad des rijks, Ummerapoora. Over het geheel vinden ^vij dit Deel wel zoo belangrijk, als het voorgaande. Het is zoo, vele bijzonderheden, de reis en ontmoetingen van het Britsch Gezantfchap betreffende, — en die wel eens wat al te uitvoerig zijn, en in de klcinfte bijzonderheden uitweiden , komen ons voor den Nederlahdfchen Lezer min belangrijk voor, waarom de Vertaler wel een en ander had kunnen bekorten ; doch aan den anderen kant, moeten wij erkennen, dat in dit Deel vele bijzonderheden voorkomen, welken een aanmerklijk licht verfpreiden over de wetten , zeden en gewoonten , den Godsdienst en het charakter, dezer natje, als ook over den Aardrijks- en Natuurkundigen toeftand van dit land. — Wij moeten, zoo lang 'er geene reden is, om het tegengeftelde te vermoeden , op de waarheidliefde en oprechtheid van den Reiziger vertrouwen ; en , daar hij zijne waarnemingen mededeelt, ook op derzelver echtheid bouwen. — Hoe zeer nu vele, hier medegedeelde, berichten aangaande dit Land en deszelfs ingezetenen ons geen ongunftig denkbeeld omtrent dezelven, inboezemt, zijn 'er toch zeer vele , welken ons , aan den anderen kant, het ouderfcheid tusfehen deze en de meer befchaafde Europifche natiën doen gevoelen; waartoe vooral betreklijk is hetgene ten opzichte van de wetten en derzelver handhaving, en het Lot der vrouwen alhier wordt medegedeeld. Behalve de Aardrijks- en Natuurkundige Berichten, die in dit Deel verfpreïd zijn, vinden wij vooral de twee laatfte Hoofdftukken het merkwaardigst , door dc bcrichten aangaande de Regeeringsform, Krijgsmagt, Koophandel , enz., der Birmans. Tot eene proeve mag hier volgen, de befchrijving van ee.u  3° M. S IJ M E S een feest , beftaande in eene reinigende plegtigheid Waarmede de Birtmns gewoon zijn het jaar te (luiten. ' „Op den twaalfden April, den laatffcen dag van'het „ Birmanfche jaar, werden wij bij den Maïjwoeh geno„ digd tot eene vrolijkheid, welke op dien dag door het „ gehecle Birmanfche gebied, tot fluiting van den jaar„ kting plaats heeft. — Om dc onzuiverheid van het „ argelèpen jaar af te Wastenen, en het nieuwe met reinheid „ te beginnen, zijn de vrouwen gewoon , alle mans „ CmarmjiO welken zij op dien dag ontmoeten, water „ over liet hoofd te fmijten, doch daar tegen hebben. „ de mans (mannen) het voorrecht, om haar met gelijke " murm fc betalen. Deze vrijheid geeft aanleiding tot een „ oniclnikhg vermaalt, bijzonder aan de jonge vrotiwlie„ den, die gewapend met fpuiten en potten met water, „ alle mans, welke langs de' ftraten gaan, nat maken; „ doch op haar beurt het zelfde ondergaan: maar het „ zonderhngfte is, dat dit alles zoo genoeglijk in zijn 9, werk gaat , dat er noch in deze, noch in eenige aïi„ dere van hunne klugten de geringde ongeregeldheid „ plaa s heelt. Veel water word 'er nooit toe gebruikt, en geen man mag een vrouwsperlöon vast hotiden, maar wel haar zoo veel water over het hoofd „ fmijten als hij maar kan; doch als een ("eene) vrouw „ een man waarfchouwt, dat zij geen deel in het ver„ maak neemt, word zulks voor een bewijs van zwan„ gerheid aangezien , en men laat haar onbelediüd „ gaan." — „ Omtrent een uur voor zons ondergang begaven s, wij ons naar den Maijwoen * en merkten al ras', dat 3, Mevrouw, zijne beminde, al den toeftel gereed had „ om ons met nat te verwelkomen. Iii het vertrek, of „ de zaal, (tonden drie groote porceleincn potten-, me*: ,, water, benevens kommen en lepels om het op te „ fcheppen, Bij het inkomen werd ons, ieder, een fles „ rozenwater aangeboden, waarvan wij een weinig uit'. „ goten m de palm van des Mai,jwoens hand, die 'er „ zijne vest, van fijn gebloemd neteldoek gemaakt, me„ de beiprenkelde ; vervolgens kwam" Mevrouw aan „ de deur, en gaf ons te kennen , dat zij zelf geen deel „ in het vermaak zou nemen; maar wel hare oudfte dogter, een liefkind, het welk op de armen van haar mm „ gedragen werd; hebbende een gouden kop in de hand ,  reis van het britsch gezantschap. $1 gevuld met rozenwater, gemengd met fandalhout, „ waarmede zij eerst haar vader, en toen een ieder der ,, Engelfche lleeren begoot. Dit was het fe'in tot tót „ fpel, waartoe wij bereid waren, hebbende allen linnen „ ondergoed aan, Van tien tot twintig vrouwsperfoo- nen, zoo jonge als van middelbare jaren, kwamen, ,, uit de binnen vertrekken, de zaal initüiven-, welkcuf 5, ons omringden en zoodanig met water begoten, dat wij het bijna niet langer uithouden konden. De Mai'j- woen zelf moest het eerst de vlugt nemen , doch de HceV wooo zich meester gemaakt hebbende van „een der groote waterkruiken, moesten zij eindlijk, door gebrek aan water, uitfehéiden. Het fcheen haar ,, groot vermaak te doen, dat zij ons zoo beftefd had„ den, en vooral, omdat zij ons zoo rijklijk water ia „ het aangezigt hadden kunnen werpen. Toen zij ver- trokken waren , en wij zoo nat als drenkelingen „ waren geworden, begaven wij ons naar huis, om van ,, klederen te verwisfelen. In het naar huis gaan ont,, moeiten wij een aantal jonge dogters, die, naar hét „ fcheen, het fpel nog geern eens vernieuwd zouden ,, hebben; doch het niet durfden wagen, zonder dat wij 'er haar zelf toe aanzetten, niet wetende, hoe dit ,5 bij de vreemdelingen zou opgenomen worden ; doch ,, b ab.a-sji en en zijn Birmansch gevolg kregen rijklijk j, hun deel. Wij hadden ondertusfeheu geene nadelige ,, gevolgen van deze aartigheid; het weêr was guning'; zoo dat wij geen gevaar liepen van koude te vatten. „ Drooge klederen aangedaan hebbende begaven wij ons weder naar den Maijwom\ daar wij op een dans en ,, poppenfpel onthaald werden , hetwelk tot elf uureu ,, duurde." — Brieven en Briefwisfeling van joannes lublink, den jongen. Te 'Amftelddm,^ bij]. Allart, 1803. 333 Bladz. in gr. OBavo. De prijs is f 1 - 16 - : Een Man van een juist oordcel, fijn vernuft, en goeden < frriaak, onthaalt ons in di: Werkjen op eenige Lettervruchten, welken , door hare vertcheidenheid zeive,bevallen en 1 maken kunnen. De Schrijver behandelt zijne onderwerpen llriefswijze-, " •• lom-  S2 J. lublink, de jonge fommigcn enkel in verdichte Brieven, anderen in daadliike Brie wisfehng. Deze Brieven zijn zestien in getal wier inhoud wij kortlijk zullen doorlopen. ' De Eer.fte Brief gaat over de Neder duitfche Taalverrijking, over welk onderwerp de Schrijver eene Proeve geplaatst heeft in het Nieuw Algemeen Magazijn van Wetenlchap, Kunst- eii Smaak, III Deels 1 Stuk, Bladz. a«9 , waarbij hij hier eenige gisüngen voegt over uitheemiche woorden , welken bij ons veel in gebruik zijn, als ook zulken, waar voor ons woorden fchijnen te ontbreken bil voorbeeld, het Hoogduitfchc Entfchlosfenheit, ^chadenfreude, enz. eu voor welken onze Schrijver echtè fS'ederlandlche poogt uit te vinden. De opgegevene ffisimgen worden in den tweeden Brief, als een andwoord op den eerden getoetst, fommigen goedgekeurd, anderen verworpen. «r?f -dCrdeiBrief^cbe!st eeiie ver('ediging van des Schrijvers bijzonderen fnjaak in het lezen van Leerredenen : te Tpn™' *ur* hij zich nackr V«W , goede Leerredc"• W?me" lk>" «egt Kif, %'dz. 41 „ ia dè>, zen zin lpreek van goede Leerredenen , bedoel ik „ geenszins dien onöverzienbaaren hoop van K-rke„ hjke opdellen , welke niet anders zijn dan eenvoudige „ nomihen, die alleen voor zekere klasfe van vvelgezin'de „ menlchen van veel zedelijk nut kunnen weezen: ,, met van die ouderwetfche, uitpluizende letterlijke vcr„ klaaringen van zekere bijbeltekften , die eigenlijk al„ leen tot het uitlegkundig vak behooren , 'en vce'al meer den dooden letter, dan den geest der heilige „ öchntten betreffen; — niet van die twistredenen'èn „ pleitdooijen voor zekere delfels , of geloofsbclijienis" ZU ' u-r bl,|ZOndere gevoelens . welke eigenlijk in de „ Catechiiecrkamer, niet op den Kanlel moestén vèrhanJ ,, deld worden; — maar ik lpreek van zoodanige Leerre„ denen , waarin mannen van geleerdheid , oordeel en „ jmaak, die hoedanigheden wisten te verëenigen, om, „ behoudens het groote doel, vermeerdering naaineüjk „ van kundigheden in het Godsdiendige, en'zedelijke en „ gepaste aanfpoonngen ten goede, ook die talenten aan „ te leggen , om te gelijk het verdand van kundige en ge„ leerde menfehen, zo wel als van de ceiivoud'igde toe,, hoorers te verlichten, en zo wel de harten van men„ lenen m. hoogere itanden geplaatst; en die een bijzonder „ t«-  brieven en briefwisseling. 33 tegengift tegens de befmetting der groote waereld ,, noodig hebben , te verbeteren , als van den vroomen land- of werkman , wiens pligten ook in een' engeren „ kring zijn beperkt." Zulke Leerredenen (lichten en geven te gelijk vermaak. De vierde Brief handelt over de verbeelding en de Droomen; deze behoort zeker onder die, in welke de onderwerpen Hechts luchtig en kort behandeld zijn, gelijk de Schrijver in de Voorrede erkent; evenwel geeft'hij aanleiding tot nadenken , daar hij ons ook des Schrijvers gedachten over de waarde der Romans ontvouwt. De vijfde Brief verklaart eenige Spreekwijzen in de Nederdu'itfche taal, en Hikt naar derzelver oorfptons-; zij zijn de volgende: De baaren of golven glad hemmen. De vinnen van zich fieeken. Iemand aan den mond hangen. Hij heeft hair op zijne tanden. Alles moet bij hem op zijn elf- en dertigfte weezen. Het kan niet door den- beugel. De hand over het hart leggen. Ondertusfchen fterft de Koe, de Keizer of de Olijfant. Hij fpeelt om den Keizer zijn baard. Hij weet waar Abraham de mostert haalt. De dagen zijn een haanentreé gelengd. Hij leeft op een'' groot en voet. Hij is de Tramontane kwijt. Hij flaapt als een roos. En Dit onder de roos (ter geheimhouding ) De zesde Brief bevat een andwoord op den voorigen, en beoordeelt fommige in denzelven opgegevene verklaringen van deze Spreekwijzen. De zevende Brief behelst eenige goede Aanmerkingen over het Gebed, en de mening van lavater, ten aanzien van de verhoring des Gebeds. De agtfte en negende Brief, zijnde eene Briefwisfeling tuslchen den Heer lub link en den Heer dum bar, gaat over de Vrijheid van de Drukpers, en onderzoekt de vraag: of en in hoe verre dezelve kan en in fommige gevallen behoort bepaald te worden. De tiende Brief geeft ons den oorfprong eu afleiding van eemge woorden in de Nederduitfche taal ; bij voort beeld: Averechts, Basterd, Bastaard, Betuwe, Gisfen, nieuwe vad. bibl. Vllï. deel. no. i. C Goll'  34 j lublink, de jonge, brie ven en briefwisseling. Cooiland, Hoosvat, Herberg, Mak, Noode, Omhelzen 1'tJlegift, Piloot, Pa uren , Schoorvoetende, Stiefmoeder, Sul, Verbluffen, Verbijsteren, Beetje, Belui. Op dezen Brief befijlst de elfde een audwoord, en daar in eenige Aanmerkingen op de gisfingen omtrent de gemelde woorden in den elftien Brief opgegeven. De twaalfde en Jertiende Brief zijn Troostbrieven aan eene moeder, bij het sffferven van hareneenigen zoon. De veertiende en vijftiende is een onderzoek over het genot van Vruchten en Bloen;en: of van de voortrêflijkheid der Zintuigen van reuk en 1'maak. De zestiende of 1-aatfte Brief handeit over het Puntdicht, en behelst eenige Nalezingen op eene Verhandeling des Schrijvers over dit Onderwerp, in het,bier voorgemelde Magazijn geplaatst. Wij twijfelen niet, of men za' het één en ander met genoegen lezen , en den Schrijver voor het nuttige vermaak en de uitfpanning danken. Stukken bij gelegenheid der viering, op den 14 1803, van het vijfentwintigjaarig bejïaan der Nationaale Nederlandfche Huishoudelijke Maatfchappij. Uitgegeeven, volgens bef uit der Algemeene Vergadering, op den 15 Junij van dat Jaar. Te Haarlem, bij A. Doosjes, P. z., 1803. 125 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f : - 13 - : De Stukken, in deze Verzameling voorhanden, zi'n de volgende: De Viering van het Jaar der (prichting van den Oeconomijchen Tak nu Nationaale Nederlandfche Huishoudelijke Maatfchappij , zijnde de Rede'nvoe'ring in de Franfche Kerk binnen Haarlem op ecu 14 Junij 1803 uhgefprooken, door e. m. engelbert s. Voords: Gedichten op de Maaltijd bij gelegenheid dier Feestviering gereciteerd, door a. l o o s j e s p. z , en Mr. p. j. b. c. van der aa. En eindelijk: Den Oeconomifchen Tak, van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen, thans de' Nationaale Nederlandfche Huishoudelijke Maatfchappij, befchouwd geduurends haar viffehtivinfigjaarig beft aan, zijnde eene Ferhandet'ihg die Maatfchapfij aangeboden , door a. van bemiüelen. De Eerw. enceluerts, met die warme Va-  STUKKEN VAN DE NAT./IUISH. NEDERX. MAATSCHAPPIJ. Vaderlandsliefde bezield , door welke hij in gcfchriften en daden zich meermalen loflijk onderfcheiden heeft, vertoont in de eerfte plaats (om 's Mans eigene woorden te gebruiken) „ eene fchcts van de eerfte grondlegging van die Gemeenebest, van de wijze, waarop de huishouding ou* zer Vaderen in hetzelve was ingericht, en de middelen , die hetzelve onder merkbaare begunfliging van de Voor„ zienighefd , onder aanhoudende worftelingen van de Vrijheid, zoo fpoedig tot die grootheid en dat vermo„ gen gebragt hebben , welke ganschEuropa verbaasden." Vervolgends een tafereel hebbende opgehangen' van het verval der Vaderlandfche Handwerken en Fabrieken, en de daaraan verknochte vermindering des algemeenen wdvaarts, komt zijn Eerw. ongevoelig op de vermelding van den oorfprong des Oeconomifchcn Taks , een iiitfpruitfd der Haarlemfche Maatfchappij, die eene Vraag over de oorzaken van de opkomst, den bloei en het verval van cT^n Koophandel en de Fabrieken in Nederland, eu de middelen tot hcrftel, hebbende uitgefchreven , behalve het Andwoord van den kundigen Zaandamfchen Koopman, den Heer a. rogge , hetwelke met zilver werd bekroond, een Andwoord van den dooroefenden Utrechlfchen Griffier a. h. van den heuvel bekwam, duidlijke wenken bevattende , welke de Directeuren der Maatfchappij op den inval der nieuwe ftichting bragten. Straks ïloeg meri handen aan het werk. Welig bloeide de Tak, door beraamde fchikkingen. Doch die eerfte bloei was van geen Jangen duur; waarvan de oorzaken hier 'worden opgegeven, die der Natie niet zeer tot eere dienen. Voordsvan dc verandering des Taks in eenen op zich zeiven beftaauden Boom verflag gedaan hebbende, maakt dc Redenaar zijne .Toehorers bekend „ met de Producten van den Oeconomilchen Tak en de gevolgen van al de gedaane „ kosten en onvermoeide poogingen der Huishoudelijke „ Maatfchappij." En hier , gewislijk , zullen velen zich met recht verwonderen over de menigte en belangrijkheid der opgetelde onderwerpen, over deze nieuwe bijdrage tot de gefchiedenis der nijverheid der Nederlandfche Natie; vooral ook, wanneer zij het oog flaan op de lijst der Verhandelingen, door den 'Oeconomilchen Tak, linds het jaar 1778 tot in 1803 uitgegeven, aan het hoofd dezer Verzameling geplaatst; en daar nevens weten! dat dc fomme, geduurende de eerfte t$ jaren des beftaans dei'.) Ca. zet  36 stukken van DE nat. HtJISlfc NEDERL. maatschappij. zer {lichting, tot alle aanmoedigingen, het nemen van proeven , het inkopen en aanlokken van vreemde fcriaoen, aan prijzen en beloningen hefteed, niet minder heeft bedragen dan ƒ 116620 - 2 - 2; waaronder alleen tot aanmoedigingvan den Zeevaart ƒ 30197 - 13 - 8. Hetgene de Eerw. engelbe rts in zijne Aanfpraak niet dan met enkele trekken kon aanflippen, wordt uitvoeriger vermeld in de Verhandeling van den Heer van bemmelen, Secretaris van her Delftfehe Departement. Van de drie Hoofdltukken, welken deze Verhandeling bevat, vermeldt het eerfte de oprichtingen bedoelingen der Maatfchappij,- loopt het tweede over de moeilijkheden, waarmede de Maatfchappij , zoo bij hare oprichting als voordduurend beftaan , heeft te worfteleu gehad; en doet het derde verflag van het nut, door de Maatfchappij te wege gebragt. Aanltootlijk voorwaar, dat eene Maatfchappij, die den Vaderlaudc zoo veel heils heeft toege"bragt, en, werd zij niet gedwarsboomd, nog meer kon aanbrengen, der fpotternij ten doel ftond , zoo als gefchiedde in een Schimpdicht, de Oeconomifche Boer getijteld, van dezen inhoud : „ Altijd hard werken voor de kost! „ Hoe raak ik best daarvan verlost? „ (Zei Kees) 'k wil liever 't leeven derven. „ Hij maakt van Inlandsch vlas een ftrop, „ En hangt zich Oeconomisch op, „ Is dat niet Patriottisch iterven V Doch een vriend der Maatfchappij bleef den fmader niet fchuldig; zijnen fchimp deed hij op zijnen eigen onvaderlandfcnen kop nederdalen. „ Van die niet werken voor de kost, „ Is 't Vaderland heel graag verlost. „ Laat Luiaards vrij het leven derven. „ Al neemt het Inlandsch vlas niet op, „ 'T is veel te goed voor zulk een ftrop. „ Zij zullen wel van honger Iterven."  CEDACIITEN OVER DEN DUGEEL GEVORD. VOLKSÜED. 3? Gedachten over den dubbel gevorderden Volkseed. Een woord aan het Bataaf che rolk en deszelfs hooge Regeering. Te Rotterdam, bij Gornel en van Baaien, 1803. 22 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f : - 5 - 8. Het mag zijn, dat iemand dit woord een woord op zijn'pas noemt; wij willen geloven, dat de Schrijver een welmenend man is, maar helaasI wat baat het, klagten a?a te heffen, de zwarigheden , waarïn zich regeering en ingezetenen bevinden, te bejammeren, en geene hulpmiddelen te kunnen aanwijzen ? Wat baat het dat iemand, die voor zich gehoorzaamheid, en in fommige gevallen zelfs blinde gehoorzaamheid , befchouwt als duur aanbevolen pligt QBladz. 7,) eenige fmartende en bekommerende vragen doet? Vragen , die helaas! meer dan te veel waarheid behelzen, en die nogligtlijk zouden kunnen vermeerderd worden ? Wanneer hij daarop niet eenig andwoord weet te geven , hetwelke cenigzins vertroostende is of eenig middel aan te wijzen, waardoor de nedergedrukt wordende moed der deugdzame en welmenende ingezetenen eenigzins kan worden opgebeurd V Zou hetgene hij van de vermenigvuldiging der kroegen ten platten lande, van de Kcrmisfen en Jaarmarkten , en gelijk hij liet noemt, van den Christlijken rustdag , bij het f!ot fchrijft, hier wel te pas komen ? Zou dit iet uitdoen , zoo lang .... Maar wij zwijgen, het zijn boze tijden! Wie zal het rechte euvel aanwijzen? Dit Stukien althands komt ons voor, daartoe niet zeer gefchikt te'zijn; het behelst wenken, die ligtlijk verkeerd zouden kunnen opgevat worden. C 3 Ver-  38 VERSLAG VAN DlaiCENEN DER Verflag van Diaconen der Nederduitfche Gereformeerde Gejneente te Amfterdam, betreklijk den 'fin'antieelentoeftand en beheert tig der zelve Diaconie; dienende ter beantwoording van het ten kunnen opzichte gebezigde in zeker onlangs door dirk co rn. van voorst gcfchreven Stuk, getitelt: Verflag van 't gebeurde , enz. Te Amfleldam, bij M." -SchalekPrnp. 23 Bladz. In gr. Oéïavo. De prijs is f: - 5 - 8. JTetgene wij , bij de beöordeeling van boven gemeld J Fc-flag van den Predikant van voorst, reeds met grond meenden te kunnen gisfen, is gebeurd (*). Het ddar bedoelde Ferflag van Diakenen zag vóór onze beöordeeling het licht; en dewijl wij, om die reden, van depasfagie, betrekHji: de aftrain! Oratie der Diakonie, in het Werkjen vaa v. V. Bladz 28 en vo/gg. voorkomende, niet gewaagd hebben, zoo willen wij dit tegenwoordige Stukjen, thands, alleen in zoo verre befchouwen, als het op de daar aangetijgde befclmldigmgen betrekking heeft; terwijl wij, intusfchen, een geheel overzicht van hetzelve, aan onze Lezers, kortlijk zullen mededeelen. Vooraf gaan eenige Aanmerkingen, die, in ons oog, mee veel verifand, oordeel eu bezadigdheid gefchreven zijn, en waarin de Schrijver, onder anderen, het oogmerk der uitgave van dit Ferflag dus uitdrukt: „ De Vergadering van Diaconen „ heeft alleen ten oogmerk, door eene eenvouwige opgave, „ den nadeeligen invloed van het gefchrijf van den Heer van „ voorst voor het belang van de Diaconie uit den weg te „ ruimen, en is geenszins van meening met zijn Eerw. over „ zijn bijzonder gevoelen, omtrent de juistheid of ongefchikt„ heid van de middelen, door hun, tot behoud van de Diaco„ nie aangewend,veel min nog, over de gepastheid van de raifon„ nementcn of'uitdrukkingen, door hein gebezigd, in eenen pen„ nethïjd te treden." — Hierop volgt eene juiste opgave van de ontvangften, verkopen en fchuldeu, door de Diakonie, gedaan en gecontracteerd in de zes jongst verlopene en in een gelijk tijdvak van vroegere jaren, van 1791 naamlijk tot 1795 ingefloten, en van het begin van 1797 tot op het einde van 1802; eu waaruit Diakenen nu een ieder laten beöordeelen, met welke aanhoudende zorg, ftandvastigheid en ijver zij voor de hun aanbetrouwde Adminiftratie gewerkt, en hoe zij de belangen der Diakonie behartigd hebben. „ Men oor» „ deele daarbij tevens," voegen zij 'er ten (lotte bü, „ in „ hoe verre de hatelijke aanmerkingen van den Predikant „ van (*) Zie Ar. Faderl. Bib/. Vilden Deels i/fe Stuk, B/adz.^S.  T'EDERD'JITSC HE CEREFéRMÉË'RDE GEMEENTE. 39 „van voorst Vrugrfen zijn van die liefde tot waarheid,„ welke hein behoort te bezielen, cn van die liefde tot vre- de, welke hij zoo zeer voorgeeft te bezitten." Dan, late» wij het een en ander eens vergelijken. V. V had in zijn Verflage Bladz. 29 gefchreven: ,, Men „ heeft de Doctors en Chirurgijns, met de Apotheek, voor ,, de duizenden Buiten-Aróleti Effgefchaft, en de uranken en „' bezochten aan hun noodlot overgelaten: want de Stads-Doc- toren en Chirurgijns hebben zo wel, als de Stads Apotheek, '„ zwarigheid gemaakt die menfehen aan te nemen." Diakenen «eggen, in dit hun Ferflag, Bladz. 20: „ Terwijl men einde„ lijk de Doctoren en Chirurgijns, mitsgaders de Apotheek „ voor de Buiten-Armen, welke federt lange eene zeer groote „ bstnost voor de Diaconie had opgelevert, affchafte; doch „ nadat alvorens die geenen der Zieken en Lijdenden, devvel„ ke op dat tijdftip onder handen van Doftoren en Chirurgijns zich bevonden, tot herftelling of genezing gebragt waren; „ tot welk middel men daarom zijne toevlugt vermeende te „ kunnen ueemen, omdat men in het begrip ftond, dat de Le„ cematen van de Gereformeerde Gemeente even zeer aan„ ('praak konden maken op de hulp van de Stads-Doftoren ert Stads Apotheek, als die van de Lutherfche Diaconie , bij j, dewelke de Apotheek mede was afgefchaft, en de Room„ fche Armen , voor dewelke nimmer eene bijzondere Apotheek ' had beïlaah." „ Het is waar, dat het begrip van Diitconen tegenftand ont» 'moeite arm den kant van de Stads-Doctoren en Apotheek, 11 maar het is niet minder waar, dat deze zelfde zaak, tot op dit oogenblik, een voorwerp van de deliberatien van Wet- houderen uitmaakt,en dat dus deaannecmingvandeDüiconic„ Armen bij de Stads-Apotheek, waardoor het harde, dat in „ den genomen maatregel fchijnt opgedoten , geheel word ,, weggenomen, nog geenzins hoopeloos is." V. V. Bladz. 30: „ Althans de verkoop van eene Züjket„ rafinr.derij heb ik, door deskundigen, meermalen als eene ,, zeer groote fchade voor de Diakonie hooren berekenen." Diakenen, Bladz. 16: „ En het laatfte, (de Suikerrafinade. „ rij,) hoe zeer misfehien voor een particulier, welke, daarin „ da'adlijk de Trr.iicq , waartoe het zelve gefchikt was, kon „ exerceeren, in zich zelf een vootdeelig effect, had niet die „ zelfde waarde voor de Diaconie, welke daarvan geen ander „ voordeel dan door verhuuring trekken kon." Uit dien zelfden hoofde had men van dit Perceel, daar „ hetzelve een jaar ledig had geftaan , de laatfte vijfjaren door „ een gerekent, nog geen 3 pCt. interest getrokken, terwijl „ het in alle gevallen, na de fom, waar voor hetzelve ten tijde der verkoop was verhuurt, na aftrek der belasting ea ordiC 4 n*u  4° VERSLAG VAN DIÜKENEN , ENZ. „ naire rep'aratien , zonder rifico van brand uit Ww» " dlLands OMIgMlft.; welke'men anders ÏÏde :; re?e"uV^»U' derZ6lVer re-'™de, mSer beuwt kWT dat juïSt 0p dat dï*ÖP toe» men dit Perceel 'I vaï zeel er 00pe" ' 'l"6 aanzie""j^ fomme, ingevolge zijn LnT dS Verk°°P Va" het effe* "ie< dan voorde^ " Sen^eStc?vooïdÏÏ» StÖff iÏÏSft "? grr°0t geta' ^rLevennc/ert we7l'Iffij W£gT oude Leverantien ten laste van dè Dia" rÏÏÏ. ddqD ' °nder voor^""'g van de verdere fuccesfie der " v,„ " ' Wanneer PriJ's ^ qualiteit voldoende wJSen „ mng van Captoal en Interest de hunren vin zetere laste' „ goederen aan welke daar voor verbonden werden — Zij Wijzen verder het voordeel van dezen mantreeel i^TZ den «Sr de °"Se ukk.g phats hebbende omftandighe^m?r.°g?'„ ] voorddu»ng. een fonds helpen fchragen, welks elfen diï wii !?~ r -f ,gMf Va,n dic Stukjen> aan den dag tijdigen «av.teSKiïwïdiig^^ VM hUDnen °ö*  DE SCHIM VAN CERVANTES DE SAAVEDRA. AI Ds Schim van m. c'ervantes de saavedra, Schrijver van don QUlCHuT, aan de Jonge Ileercn Faderlandfche Bibliothekaarifen. 16 Bladz. In gr. Oêïavo. De prijs is /;-4-: Dit Blaadjen, ingericht tegen de Recenfie van zeker Werk, beiijteld: De Ridder don quichot van Mancha, befchrecven door miguel de cërvantes de saavedra. fferfneeden naar den hedendaagfehen [maak, en verrijkt met Afbeeldingen eener nieuwe uitvindivge, voorkomende in liet Milde Deel, Ifte Stuk, Bladz. 575, van ons Maandwerk, is zoo zichtbaar een voordbrengfel van die geraaktheid, welke dikwijls lieden, die wanen, dat, ai wat zij doen, onberisplijk is, overvalt, wanneer zij hunne daden, op grond van reden en met onwraakbare bewijzen, gelaakt zien, dat wij onze Lezers alleen tot den inhoud deszelfs behoeven te wijzen, om hen daarvan volkomen te overreden. Immers deze gehecle verdediging beftaat in eene opëenftapcling van fcheldwoorden, zonder dat "er een enkele regel in gevonden wordt, welke hetgene wij van het hier boven gemelde Werk gezegd hebben, met eeeigen den minften grond van gezonde redenering wederlege. Het is ons dus niet mooglijk, om, hoe gaarne wij, uit lief,de tot do waarheid en hoogachting voor den groten cer vaktes, ook wenschten in de beöordeeling van deze verfnedene uitgave van 's Mans door alle tijden heen beroemde Werk, overtuigd te worden gedwaald te hebben, die overtuiging in dit riets beduidend Scheldfchrifcjen te vinden. Integendeel vinden wij ons, door den ftij.1, waarin hetzelve vervaardigd is, en door de, beueden alle befchaafde citique geplaatfte, geheel fmaakloze en grove wijze van geestig te willen zijn, nog te meer overtuigd, dat deszelfs Schrijver de rechte man niet ij, om den vernuftigen en tevens veritandigen arbeid van den beroemden cervantes, door eene nieuwe uitgave in deszelfs oorfpronglijke fchoonheid, in een nieuw licht te plaatfen. Wij ontkennen niet, dat de oude Vertaling van van den bos, thands, wat derzelver fpeiling en wijze van uitgave aangaat, te zeer verouderd zij, om aan lieden, die gaarne een fchoon Werk fchoon uitgevoerd zien, in dezen tijd, waarin de drukpers eene veel grotere volmaaktheid bekomen heeft, in alle deelen te behagen, en zouden om des grotenen onfterflijken Schrijvers wille, eene nieuwe uitgave derzelve met het grootfte genoegen omvangen h.;bben. Doch daar men ons in deze hier voren genoemde uitgave, dien in de daad elastieken Aufncur, verminkt, verfneden, verlamd, vol taal-en drukfouC 5 ten.  42 'Oi SCUni van cervantes de saavedra. ten, aanbood, konden wij, pligtshslve, niet nalaten, 'er onze mening, op eene befehtidene wijze, en met 'aanvoering van, in dit gefchrijf, niet wedèrlegde bewijzen, op te geven. De Schrijver zegt, in een Voorbericht: Ik zoude voorzeker deze foor/ van refutatie in den Inktkoker hebben laaten fmoorcn, enz. Met recht noemt hij het eene foort van refutatie; immers in de daad het is geene refutatie van die foort, waarin gerefuteerd, maar van die foort , waarin gefcholden wordt, en wel even zwart als de Inktkoker, waarin de Autheur dezelve zoude hebben laten fmoren , welk belangrijk bericht hij echter aan het Publiek en zijne bekenden, die dus zeter wezens zijn, die niet onder het Publiek behoren, en niet aan den Recenfent, welken hij zeer aardig en gepast Heer Bibhvrhekaaris noemt, mededeelt, voegende 'er bij: want aan u denk' ik mij tot cleeze verfchóóning ongehouden. Zoodat dit bericht dan eene verfchoning is; wij zouden 'er, al had hij du tegen ons gelieven te zeggen, toch geene vorfchoning in gevonden hebben; mooglijk is het ook eene foort van verfchoning, even als dc refutatie eene foort wan refutatie heet, die ^og niet algemeen bekend is, en waarom zoude de Schrijver 'deze zijne uitmuntende nieuwe foort van refutatie in den Inktpot hebben laten fmoren ? Omdat hij het overbodig rekent een IFcrk te wederleggen, dat binnen de zes weeken wil zal en moet na de Kommcnij. Bijaldien hier de Kommenij voorkomt in den zin van den algemeenen Oreus, dier prulfchriften, wier zin, ftijl en taal, tot nut der waare geleerdheid door eene overtuigende Recsnfie, overiil moet betireden worden, zal deze zekerlijk dit Gefchrift en deVerfnijdifigvm cervantesaldaar moeten vervolgen. — Hij zoude dan dit Stuk niet uit den Inktpot voor vérfmoïing gered hebben, zo ik niet vermoedde, (zegt hij tegen de Recenfenten) dat gij zult voort, gaan dit zelfde pad — moet ik zeggen van gekheid? of van m* gerechtigheid? of van beiden? (Hij weet eigenlijk in dit geheele Gefchrift niet wat hij zeggen moet} te betreeden. Aan deze vrees des Schrijvers zijn de Lezers dus dit Proefftuk van fijne Critick verfchuldigd; en tevens met hetzelve de nuttige waarheden, welken in hetzelve geleerd worden eene van welken ons hier terftond in de oogen fchittert. Niets is 'er (zegt de Schrijver) het geen 's menfehen verfland weer bederft, dan nimmer te worden tegengefproken. Dit ftemmen wij volkomen toe, en geloven zelfs, dat wij .aan deze waarheid dit Gefchrift en het verfneden Werk te danken hebben. Hij gaat voord: 't zijn bijzonder de Schoolmeesters, welke zich in cit geval bevinden; dit is echter niet zoo Heilig waar, en daarom twijfelen wij of de Autheur onder die nuttige Leden der Maatfchappij behoore. Van daar het Spreekwoord 9) Schoolmeesters, 100 Gekken , zj het fpreekwoord zoodani,' luid-  de schim van cervantes de saavedra. 4* luidde, zoude het in de daad te vee! bewijzen, doch welligt zal de geit, die hier overfchict, de vcrfnijaervanfchoncWétf» ken zijn. Op deze wijze zouden wij regel na regel dit Gefchrift kun. nen paraphrafeeren , doch ors bellek en nuttiger bezigheden laten ons zulks niet toe. Wij zullen dus nog Hechts een en ander opmerken, waaruit het ons voorkomt, dat de Autheur door hevige geraaktheid bedwelmd, onze waare mening niet eens gevat heeft. (-lij zegt dan. Bladz. V, in de Noot, dat wij in de war zijn, om dat wij zeggen, dat wij gaarne zien, dat de meestcr'iiikkcn bewaard worden voor de veröuding en juist laaken liet geen 'er toe dient; maar dient dan het verfnijden en verscheuren van Me est er plukken tot derzelver bewaring? Wij hebben met aanhalingen ui: zijnen cïrvantes bewezen, dat hij dien Autheur verfneden en verminkt, maar niet bewaard heeft, of bewaart een kladfchilder een fchoon fchildcrftuk, wanneer hij 'er beelden tegen de couftume der ordinantie inkladt en voords het gcheele coloriet bederft? Al verder zegt de Schrijver, dat hij, zo hij zijn zin ge» had hadde voor het Spaanfche woord Ingeniofo , waarvoor l. van den bos dc vrooiue gekozen heeft (beteekenende da dappere en een zeer eigenaardig Epitheton der oude Ridders) liever den fnedigen en niet fnikken Ridder gefield zoude hebben. Gelukkig dat hij ook hierin zijn zin, tegen den zin van cervantes niet heeft kunnen volgen! Ware zulks Hechts ook maar het geval met zijne overige inmefigfelen van den zelfden ftempel geweest! Daarop volgt nu het Werkjen zelf, met eene oud duitfche Letter, waarom, weten wij niet, gedrukt. Welligt weet de Autheur hetzelve even zoo min, als hij op Bladz. III wist, wat hij zeggen moest. Mooglijk is het om het een fchijn van oudheid te geven, ten einde den ouden Vertaler daar mede te hekelen, echter diens Werk is met een Latijnsch Charakter gedrukt. De Schim van cervantes fpreekt voords tot den Recenfent en omdat men volftrekt cf.rvantes Itül in dit Scheldfchrïft niet ontdekken kart,, heeft de Schrijver zich genoodzaakt gezien, om 'er reeds'1 bij den aanvang met een Nota ouder te plaatfen: Gefchreeven geheet in de Cervantifche liir/nier. Deze Schim dan, — niet de verheven Geest van cervantes-— begint terftond zijne aanfpraak met een laag niets beduidend icueldwoord, den Recenfent aanfprekende: Burger fus Miner* vam! Wij zouden de woorden van die foort van fchim van CËRvWfEs, 'ook wel met de woorden Burger Afcnus ad Ly. ram, kunnen refuteeren , zo die wijze van falueeren en refuteeren, welke uit eenig l^ag fchimmenfpel van de kennismarkt ontleend fchijnt, ons eigen ware. M  44 DE SCHIM VAN CERVANTES OE SAAVEDRA. la eene volgende noot zegt de Schrijver in eene foort van Nedadttttsch het volgende. Deeze beftraffmg van uwe ongepaste laatdunkendheid voegde zich, ah iemand, die zo weinig tact toont van V werk dat hij qusfi gaat beoordeelen , zich vermeet te ver oordeelen hein, die 'er zedert 25 jaar en zich mede bekend maakte. Wat is dat zich voegen ? Wat is tact toonen? Zo de Schrijver deze Periode in goed Neder, dtntscb gefield hadde , zouden wij ze mooglijk hebben kunnen begrijpen en beaudwoordea; thands moeten wij ons te vrede bouden met'er op aan te merken, dat de Recenfent uit zijne optelling gezien heeft, dat hij omtrent 15 jaren langer dan de Schrijver van dit Scheldfiukjen. met het Werk van cêr. va nt es bekend is geweest. . Zoodat daaruit ook tevens i5.ij.vt, dat de tijtel van Jonge flecren niet op alle de BibliotheKaarisjen, zoo als de Schrijver ons gelieft te noemen, en vooral niet op den Autheur der Recenfie, waartegen zijn fchim zich met met grondige tegenbewijzen, maar even als het laagst gemeen met een paar oorvijgen verdedigt, fluit. Gelukkig' dat de oorvijgen, welken een fchim, en wel zulk een fchim geven kan, niet gevoelig aankomen. Even zoo gepast zal men in de vierde Noot het woordjen Lilteve herhaald vinden; waarin hij het tijpographeh Hees tpogfaphtsch, want dit houden wij voor eene drukfoutV^-/ der oude vertaling, beoordeelt. 'Zie hier al verder eene proeve van zijnen fchoonen ftijl. t H met verre van de eeuw, (wij begrepen volftrekt deze foort van weifprekendheid in den eerften opflag niet, doch dezelve nader inziende, vonden wij dat de Schrijver hier me. £f»r ',J"Alen zeSSen"! V h bijna federt eene eeuw, en dan blijft de Pnrafis nog eene in het oog lopende Gallicismus) dat don miguel cervantes de saavedra bekend seweest ts, alleen door zijn naam, door zijne oude reputatie, en niet, door dat het lezen van zijn Don Quichot, om bekend maakte met zijne groo'.e verdienjïen. Doch waar hij dan anders zijn naam en oude reputatie door verworven heeft, wordt hier voorzichtig verzwegen; mooglijk heeft de Autheur cervantes naam en reputatie, omdat die in zijn zin te oud wierd, door zijne nieuwe uitgave willen verfmjden en hem (zie Noot 5) van zijne overkropping ven aartigheid willen genezen. * ¥en.,mo,et> gaat hiï i" de zelfde Noot 5 voord, geheel tteekenllmd van vooringenomenheid zijn ,om niet bij den eerften opflag te zien, dat dc nieuwe uitgaaf een plaizierig — leesbaar- boek is. Mij bekennen gaarne zoo ftekenblind te zijn, doch niet van vooringenomenheid, maar van onvermogen, om een bock bij den eerften opflag plaifterig te vinden, in i\oot 6 vinden wij, dat de Autheur, even als een Heel- mees-  DE SCHIM VAN CERVANTES DE SAAVEDRA. 45 meester die een gezwel van het aangezicht neemt, cervantes zoude hetfteld hebben, edoch wij ootdeelen , dac de Cuure die hij zich vermeeten heeft, aan dien Autheur in het werk te Hellen, meer overeenkomst heeft, met die van een onhandig Heelmeester, die met het wegnemen van een gezwel van het aangezicht van zijn Patiënt, tevens een Huk van deszelfs neus amputeert. ■ In Noot 7 verdedigt hij op zijne befchanfde en geheel redelijke wijze van wederleggen, de ellendig geestige Anachronismen, die wij in onze Recenfie berispt hebben, en wil het publiek wijs maken, dat die in eene fictie, om te doen lagcheu, geoorloofd ziju; doch vergeet dat cervantes dit zijn Gefchiedverhaal als eene ernftige en waare Historie wil doen voorkomen, en ook dat alle Anachronismen, door hem zeiven berispt worden,'waar hij den jongen van Mr. piëTèR de poppenspeler door don quichot laat berispen, dat hij den Moóren Klokkenfpel laat bezigen. Zoo verre '\\ het van daar, dat de verftandige cervantes dien misdag, in zijn eigen Werk, zoude gebezigd hebben. Daar de Anachronismen alleen in Comifche Travestie,! om het Contrast zoo veel te fterker te doen werken, geoorloofd zijn. In Noot 8, zegt hij, dat de woorden ,bijva! en flagcrijên, geheel van hem en niet van den HQOgduitfchen Vertaler zijn. Hij heeft dus d- Co'ntretcms IIoogdiiitsch willen fprekeu : im« mers zo hij ze voor zuiver Nederduitsch houdt, geven wij hem zijne eigene woorden weder terug, en zeggen insgelijks, abuis koster! In Noot 9, geeft hij een Proefjen zijner verminking, met de oude overzetting 'er tegenover, van een klein gedeelte van her. XXXII Hoofdftuk van het Tweede Deel; doca waarom hetzelve niet geheel gegeven? Wij hebben dit gedeelte, maar ook tevens het geheele Hoofdftuk bedoeld. In het gedeelte der tiende en laatfte noot welks drie laatfte Periodes door eene nieuwe foort van verdeeling alle met enz*. beginnen, wil hij op een zeer befcheideu toon beduiden, dat wij den (nu wijlend) Nederdüitlchen Uitgever, door de berisping der taalfout Afbeeldingen eener nieuwe uitvinding, welke nr.rr den aard der taal geheel iet anders dan Afbeeldingen naar eene nieuwe uitvinding beteckent, voor een leugenaar eu fnoevcr zouden uitmaken ; doch hij begrijp: hier volftrekt onze Recenfie niet, wij zeggen niet dat de Afbeeldingen niet van eene nieuwe uitvinding of naar eene nieuwe uitvinding zijn ; maar ontkennen dat het Afbeeldingen eener uitvinding genoemd kunnen worden; immers elk derzelven is de Af'bedding eener in hel JVerk befchreevene gebeurenis en niet eener uitvinding; zijn erreur ontftaat hier door onkunde in de Nederduitfeiie taal en derzelver tweeden naamval der naamwoorden. Echter moeten wij  46 DE SCHIM VAN CERVANTES DE 5AAVEDRA. wij hier,wat de platen zeivenberefr, nog bijvoegen ,dat d > ion. ge (thands in Parijs öudeerendej) kunftenaar, we! met reuzen fikree Jen vorderen mag, zal hij zijner natie ï'een/Ven til cl eer «andoen, want zo hij van de plaats waarop hii ons voorkomt voor als nog te (laan met kippentreeden vorderde zonde hij .al liep hij zoo lang als de wandelende Jood reeds gelopen heeft, nog de eindpaal, waar de Natie hem niet den eerkrans wacht, niet bereiken. Hiermede fcheiden wij van dit geestig en wel opgefteld gefchrift af, en zullen, wat ook de Heer Autheur 'er in het vervoig nog van deze foort van aanmerkingen bij mogt voegen, dezelven met ftitzwijgen heandwoordeii. Doch bidden hem in goeden ernst nog liever een douzijn dergelijke fcheldfchriftjens tegen ons te willen fchrijven, dan weder een door de bewondering van geheel Europa beroemd Autheur - naar zijnen zin —te verfnijden, en helaas! als eeaonkundig/»//,&> te verknoeijen. „ Dit gaat buiten de gis, Heer! zeker meende gij achter „ uw fcherm veilig te zijn voor allen aanitoot. Neen man „ Jfinus ad Lyram kwam 'er doot kijken." Met deze zijne eigene befcheidene woorden zeggen wij den Schrijver Vaarwel! Theodore van der linden, door hendrik <;Tirling. Twee Deelcn. Uitliet Hoogduit se h. Te Arnhem, bij j. 1 roost, 1S03. Te famen 609 Bladz. In OBavo. De prijs is ƒ I . 14 . : r J "VjjjTederüm eenen — hoe zullen wij het noemen? Zéden* W lijken Sdchtlijken Christlijken ?- Roman van den beroemden Profesfor jüng , onder den naam van hendrik stilling , waaronder hij voorhenen alleen bekend was. Wij hebben van de voorgaanden te vooren ons gunui." oordeel gezegd, en kunnen niet nalaten wederom op de zelfde wijze te oordeelen. De zelfde beginfelen van Braafheid Deugd, Godsdienst dralen ook hier alömme uit. De zelfde hem eigene natuurlijke eenvoudige naïve wijze van verhalen. Het zelfde vermogen om natuurtooneelen en menfehencbarakters tot 111 de kleinfte onderfcheiding te fchilderen. De zelfde aantrekhjkheid om Lezers aan te lokken, en hen tot hun genoegen nuttig te onderhouden. Alleen komt het ons voor, dat het hoofdverdichtfel van dezen Roman wat al te veel gelijkheid heeft met de voorgaanden, en dat de waarfchijnlijkheid niet al■oinme genoeg is in acht genomen. Verder vindt men in den Schrijver, den man die met de ftaatsoeconomie zeer bekend  H. STILLING, THEODORE VAN DER LINDEN. '47 is, en dien arbeid aan voorflagen tot verbetering van gronden, bevorderen van industrie, en arbeiden aan het algemene geluk van Vorst en Volk dienstbaar maakt. De beroemde Dichter j. p. klein, die stilling zijn Vriend noemt, en die ook de Vertaler van dit Boekjen fchijnt te wezen , heeft vójr hetzelve eene kleine, maar zeer fraai 'gefchrevene Voorrede geplaatst Onder anderen maakt hij in dezelve dezè aanmerking: ,, Kijkt het1 Hoogduitsch hier of daar „ in dezelve, naar fommiger gedachten wat te veel uit , men ,, wij te dit onder andere, hier niet wel op te geven, oorza. f ken, in het bijzonder aan de poging ora den oorfpronkelijken Geest des opfïels te behouden — om stilling te doen fpreken, zoo als stilling dacht." En wat verder vraagt hij, ,, of men het gebruik van Gallicismen, enz. wel„ ken in het vertalen van eene Kerkelijke Redevoering van „■eene Zedekundige Verhandeling of diergelijke opftellen, te „ recht worden afgekeurd , wel voor een doorgaand misbruik ,, hebbe té houden, in een verflag van bijzondere gebeurtenisj, fen en lotgevallen, waarbij de handelende perfonen van bui. ,, tenlandfchen oorfprong, en de toonelen zei ven op vreemden „ bodem geplaatst zijn? Een Roman Schrijver, zal hij ,, het temperament, de luimen, het charafter, de deugden en „ gebreken, met één woord den geheelen mensch eigenaartig „ voordellen, moet dan ook eiken ondeeligen laten denken , ,, fpreken, handelen, zoo als een man van dezen of genen „ aart, in geboorte, opvoeding, bedrijf, vermogens.van ziel, „ enz. van anderen onderfcheiden, menschkundig kan geoor„, deeld worden, gehandeld, gefproken, gedacht te hébben, en „ daar, bij het gemis van gebaarden en de levendige'flem, op het min zinnelijk toneel van zulk eene befchrijvende voorHelling, het treffende in dezelve afhangt van de al of niet gelijkende afbeelding der hartstochten , en deze wederom „ van de chara&eristike woordenbouw , waarmede elke aan. „doening gefchetst, iedere daad omkleed wordt; zoo zal ook moeten volgen, dat as mus tegen zijnen Neef an„ dres eene geheel andere taal voert, dan wanneer hij „ eene verhandeling over, de Muzijk fchrijft; en dat ook „ jan jakob van der linden en Vader diedetrik ,. geheel anders handelen en fpreken,als de minnaïve,fchoon „ zeer aehtejjsvvaardige eiik.enfr.ied en zijne Vrouw," Enz. 3e  48 A. VON KOTZEEUE , DE VERWARRING. DeVerwarring, Blij fpel, in vijf Bedrijven, naar het IJ oog. dmtsch van a. von kotzebue, door j. s. van esvel d t holt.Ro/p. Te Amfleldam , hij W. Hokrop, i3«. 167 /« O&wo. Zte ƒ>/•/ƒ« is f: - 16 - : Zij die de Blijfpelen van molière en latere Franfche Dichters van de vcorige Eeuw, als ook die van den geestigen holberg kennen; en daarin den zoo zeldzaam bereikten recht Comifchen toon, hebben lepreu waardeeren, zullen in dit Bhjlpel, dat zoo in charakters als vinding en daad even gebrekig is, niet dan eene kwakzaivérsklucht meeneu aan te treffen; mooglijk dat het gefpeeld wordende, fommige tooneelen oplevert, die door de uitvoering eenige Comifche waarde verkrijgen , doch bij het lezen is ons niets in hetzelve voorgekomen dat die waarde inwending bezit. Wij zouden welhaast uit dit Stukjen, dat den naam van de» waarlijk grooten kotzebue op den tijtel draagt, befluiten,. dat de Hoogduitfche Autheur denzelven flechts geleend gebnukt of genomen hebbe, om het Stukjen door de wereld te helpen. Immers zo het in de daad een voordbrengfel des Schrijvers van den Or.ëchten Zoon , den Lasteraar en Menjchenhaat en Berouw, den Broedertwist en zoo vele andere, zoo leerzame als vcrmaaklijke Tooneelilukken is, dan waarlijk heeft hij dit in even zoo flaperigen luim ontvvor. pen, als die welke het charakter van den Heer van langhalm, welke in dit (luk een der Hoofdperionagien is uitmaakt. Deze man (Jaapt bijna het gantfche (luk door', en geeft daardoor aan zijnen Neef frits hurlebusch gelegenheid, om allerlei ver gezochte en platte kluchtjens uit te richten, ten einde het Huwelijk met zijne Nicht te ontwijken en een meisjeu te trouwen, dat, ichoon langhalm's Broeders dochter zijnde, echter ten zijnen huize in ver. Imaaden ftaat wordt opgevoed. Wij hopen dat de Vertalers in het algemeen ons zoo min mooglijk met dergelijke uitheemfche fcunstïlukker Zullen bezwaren. De Vertaler fchijnt, met keuze', den tweeden Perfoon des tegenwoordigen tijds van de aanvoegende wijze zijne noodzaaklijke / op het einde, te onthouden, en aldus, op eene hem alleen eigene wijze, dien tijd te vervoegen: dat ik aeobe — gij hebbe — hij hebbe; daar echter het tot heden, toe gevolgd en op den grond der tale (leunend-gebruik wildat men vervoege: dat ik hebbe, dat gij hebbet oïhebt, dat hij hebbe. Waartoe die ongegronde afwijking van het gebruik? Voor het overige is taal en fpelliug vrij zuiver.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. De Ongeveinsde Christen. Door ijsbrand van hamels vje ld, Zevende Deel. Te Amfleldam , hij M. de Bruijn, 1803. 424 Bladz. In gr.Oclavo. tie prijs is f 4 - 5 - : In dit Zevende Deel heeft de Heer van hamelsvel d de Lijdeusgefchiedenis van onzen gezegenden Zaligmaker tot het onderwerp van zijne behandeling genomen. Na eenige gewigtige aanmerkingen voorafgezonden te hebben, geeft de oordeelkundige en geleerde Schrijver het plan van zijne behandeling (Bladz. 15) dus op: „ Uit alle deze aanmerkingen mogen wij het bcfluit opmaken, op welke wijze wij de Lijdeusgefchiedenis van Je sus, als den christus, het nuttigst en doelmatigst zullen behandelen, die gefchiedenis, die voor ons zoo merkwaardig, zoo belangrijk is " ,, Schoon dc Gefchiedverhalcn van de vierEuiingelisten elk hunne bijzondere bedoeling hebben , dienen nogthans, volgends het oogmerk der Godheid, deze verbaJen, gelijk de geheele verzameling der Schrift, door God ingegeven , tot onze leering, en onderwijs. Wanneer Wij dan dezelven behandelen, moeten wij" ,, Eerst, overëenkomftig het naaste doel der Schrijveren, den zin van hunne verhaalen letterkundig opfpooren, om van deze gebeurenisfen, als daadzaken, een recht begrip te vormen." 1 ,, Vervolgends moeten wij, naar het zelfde oogmerk, maar uitgeftrekt tot alle hunne Lezers van volgende tijden , in deze gefchiedverhalcn opmerken, de blijken , dat jesus geleden heeft, als mensen t als een waarachtig merisch." ,, Ten derden, moeten wij de blijken opzamelen, met welke jesus, in 't midden van zijn- zwaarfte lijden, gebleken is meer dan mensch , de Zoon van God, te wezen." ,, Ten vierden , moeten wij dit lijden en fterven van jesus befchouwen, als het lijden'en fterven van den christus en m e s si as, en 'hetzelve gevolglijk vergelijken met de voorzeggingen der Profeeten, welke daarin vervuld zijn geworden." „ Ten vijfden , moeten wij voornaamlijk in het oog hou- meuwe vad. bi ijl. viii. deel. no. 2. I) deil ,  go ij. van hamels veld , de ongeveinsde christen*. den, dat jesus, als de christus, dit alles geleden heeft, om onzen wil, om ons van de zonde, derzelver fchuld en ftraffe, te verlosfen, als het groote zoenölfcr voor de menfehen." „ Wij moeten eindelijk , ten zesden, fcaauwkeurig de lesfen van deugd, van godzaligheid, van geloof, vertrouwen, lijdzame onderwerping, en gehoorzaamheid aan God, uit deze gelchiedenis afleiden, waar van j esus ons het volmaakte voorbeeld gegeven heeft." ,, Op deze wijze de Lijdeusgefchiedenis van j e s us , als den c hristus, godvruchtig betrachtende, en 'er recht gebruik van makende , zullen wij het hoofdoogmerk, waartoe zij befchreven is, bereiken, te weten: „Opdat „ wij geloven zouden , dat jesus is de christus „ (de messiSs) de Zoon van God, en opdat wij, dus „ gelovende in zijnen naam (en Godsdienst,) het leven „ en zaligheid hebben zouden. Joünn. XX: 31."" Volgends dit plan behandelt v. H. de Lijdensgeschiedenis , en wel naar de orde der Lijdensteksten in de Gemeente te Amfleldam. De vijf laatfte ftukken worden kort ontwikkeld. De Schrijver vergenoegt zich dikwerf, ten einde hij de perken, die zijn Weekblad hem fielt, niet overfchrede, met flechts wenken te geven, waarop de Lezer verder peinzen kan, gewigtige wenken echter, die, hoe kort ook voorgedragen, overvloedige fiof tot Godvruchtige overdenking geven. Het eerfte ftuk, de letterkundige opheldering, van het gefchiedverhaal, behandelt hij, bctreklijk tot de overige ftukken meer uitvoerig, doch op zich zelve , beknopt en zaakrijk. Zijne verklaring is juist, oordeelkundig, en zeer gefchikt, om ons van dc gefchiedenis, zoo als zij gebeurd is, rechte denkbeelden te geven, gelijk reeds van voren van eenen man, die zoo zeer toegerust is met de kennis van al dat gene, wat tot uitlegging van den Bijbel behoort, te verwachten was. — Wij kunnen dus ook dit Deel veilig aan onze Lezeren aanprijzen, en hen tot de lezing van het volgende uitnodigen , in hetwelke onze zoo onvermoeid arbeidzame en verdienstlijke Schrijver , indien de Heer wil, voord zal gaan, met de overige Lijdens- en andere Feestftoffen op den zelfden voet te 'behandelen. Dis-  fU VAN BEMMELEN , DISSERTATIO EXEGETICO-CRITICA. $1 Disfertatio Exegetico-Critica de Epistolis pauli ad Ephelios et Colosfenf'es inter fe collatis, quam, annuente fummo Numine, Praaide joanne van voorst , Theol. Doft. Antiquitatis Christiame, Historie dogmatum , et exegefeos N. T. Prof. Ord. Apadarniae h. t. rectore magnifico, ad publicam disceptationem proponit auctor abrahamus van bemmelen, Delphis-Batavus, vocatus V. D. M. in Pago Ankeveen. In diem XIX. Novembris MDCCCIII. Hora X ad XII. Lugduni Batavorum, apud A. exj. Honteop, 1803. 160 Pagg. Oa. Maj. Conitat ƒ i - 8 - : Dat is: Vitkg- Oordeelkundige 'Verhandeling over de Brieven vatt v au Lus aan de Bfezeren en Colosfenfers onderling met eikanderen vergeleken, enz, Reeds lang bebben de Uitleggers over het N. T. opgemerkt, en het loopt eiken opmerkzamen Lezer terftond in het oog, darde beide Brieven van paulus, die aan de Efeziërs en die aan de Colos/iërs , zeer veel gelijkvormigheid met eikanderen hebben, waarvan de oorzaak ligtlijk gevonden kan worden, dewijl dezelven door den Apostel te gelijker tijd gefchreven, ten minfte afgezonden zijn door t ij c h i c u s , wanneer de zelfde denkbeelden den Schrijver nog voor den geest zweefden. Deze gelijkvormigheid bewijst ons de echtheid dezer beide Brieven,'en derzelver vergelijking met eikanderen kan ongemeen nuttig zijn, ten verftande van den zin , hoewel men te gelijk in het oog behoort te houden, dat nogthands de beide Brieven iet-onderfcheidends hebben, hetwelke, op derzelver verklaring, met zorgvuldigheid moet toegepast worden. Na dit hoofdzaaklijk te hebben opgemerkt, wordt in deze Academifche Verhandeling, met veel oordcel en juistheid, eerst de overeenkomst en het ouderfcheid dezer Brieven , door het bijbrengen en vergelijken van plaatfen uit dezelven, aangewezen, en dan het gebruik dezer aanmerking aangetoond, met betrekking tot de Oordeelkundige, en Spraakkundige Verklaring en Opheldering dezer beide Brieven. Op deze wijze wordt een zeer helder licht over deze D z Se*  w. E. DE PERPONCHER gewigtige Brieven van paulus in deze Verhandeling verfpreid; en elk beminnaar van goede Uitlegkunde des Bijbels zal zich met ons verheugen, over foortgelijke blijken , als deze , dat de Bijbelfche Oordeel- en Uitlegkunde , op onze Hooge Schooien , met zoodanigen vlijt, kunde, en goeden uitflag beoefend worden. Bijbel-Oeffeningen, Bedenkingen, Gisftngen, Wenken; bijzonder over Gods groot ontwerp en laatfte doeleinde, in zijnen, met het menschdom, gehoudenen weg. Door w. e. de perponcher. Eerfte en Tweede Stuk. Volg gij uw licht, verdraag des and'ren meening, En God vergeeve hem, die zig bedriegt! Ged. van W. E. D. P. i Deel p. 173. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Schoonhoven, 1803. De twee ftukken famen 573 Bladz. en XXIV Bladz. Voorred. 6 Bladz. Nalezing. De prijs der beide Stukken is f 3 - 15 - : Tafereel van Gods weg, met den mensch, naar de leert des Euangeliums. Door w. e. de perponcher, uit zijne Bijbel-Oeffeningen, faamgetrokken en nader ontwikkeld. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Schoonhoven, 1803. 103 Bladt. In Qclavo. De prijs is ƒ: - ia - : De Heer de perponcher, tot zijnen roem bekend , door verfcheidene met oordeel en naauwkcurigheid bewerkte fchriften, zoo in Dicht als Ondicht, levert ons hierin zijne Bijbel-oefeningen, hetgene hij uit de Bijbelboeken, zoo des Ouden als des Nieuwen Testaments heeft verzameld en opgemerkt, omtrent den weg, door de Gods Voorzienigheid, met den mensch gehouden, en het groote einde door God daarmede bedoeld, waarop alles ten laatfte kan verwacht worden te zullen uitlopen. Alleen de Openbaring van j o a n n e s is hier onaangeroerd gelaten, welk Boek de Schrijver bekent niet te verftaan, temeer, dewijl gebeurenisfen, die nog eerst volgen moeten, daarvan den ïleutel zullen moeten geven. Hetgene de Heer de perponcher, in deze Bijbel-oefeningen, als Bedenkingen, Wenken, Gisiingen, vol-  b ij B fe L-0 R f e n i n g e n. 53 volgends de orde der Bijbelboeken heeft opgezameld, heeft hij in het kleine Werk: Tafereel van Gods weg met den mensch, tot één geheel, beknopt faamgetrokken, en in een famenftel gebragt, en alles aanëengelchakeld, tietwelke men dus zoowel afzonderlijk als in famenvoegmg met, en als een aanhangfel, op de Bijbel-oefeningen, gebruiken kan. . t, De hoofdzaak van alles komt hier op neder , dat het doel, en dus ook de voltooijing van Gods weg met den mensch, ten laatfte, zijn zal, eene volmaaktheid eni verëeniging van alles, tot den lof van Gods heerlijkheid en liefde, waartoe ook de ftraffen na dit leven, welken dus niet volftrekt eeuwig zullen zijn, maar alleen in eenen betreklijken zin , zullen medewerken en ftrekken. Uit leerftelfel, zoo veel overeenkomst hebbende met dat van den vermaarden Kerkleeraar origenes, wordt in deze Werken, wij moeten dezen lof aan den Schrijver toekennen , met een fcherpzinnig oordeel en uitgebreide kunde, 'ot eenen hoogen trap van fchijnbaarheid gebragt; evenwel blijven 'er gewigtige uitzonderingen en tegenbedenkm* een over, en wij menen, meermalen, te befpeuren, dat, lelijk het ons menfehen gaat , de ingenomenheid met zijn. ftelfel den kundigen Schrijver verzeld heeft, bij het doorlopen van de Bijbelboeken , en het verklaren van derzelver zin en mening. Dat hij zich , hier en daar breedvoerige uitweidingen veroorlooft , bij voorbeeld over den Starrenhemel (i Stuk Bladz. 125—149) kunnen wij hem niet euvel duiden, dewijl de Tijtel: Bijbeloefeningen zoodanige uitweidingen , ten minfte, ver- fchoont. ... , o u •• Voords moet elk, al Hemt hij niet in met den Schrijver, zijne befcheidenheid en behoedzaamheid prijzen, welken hij, in het ilot van zijne Voorrede vóór het c„ir Aa* p.ukpi. m-fpninirrn rpn toon fbreidt: — Hoe klaar en overtuigend mij — fommige zaken en bewij" .„^rv^mpri ik wil p-ppne derzelven. voor iets meer. vuui.\um'.ii) .... t-, _ J TYl* dan bedenkingen , gisjmgen , wenden , upgceve . eischt de voorzigtigheid , wel bijzonder m zulke onderwerpen, als deezen. De Uitlegkunde is ook geene Wiskunde. Veel hangt, bij dezelve, af, van het oogpunt, uit het welk een ieder de zaak befchouwi; en wel vooral, bij zulke moeilijke, ingewikkelde, en teère ftukken, als fommisen der geenen zijn, welken ik hier behandel; * jj 3 mids« »  54 W. E. DE PERPONCHER., BIJBEL-OEFENINGEN midsgaders bij de korte, algemeene, ja fomtijds afgebroo ke uitdrukkingen enftijl, waar onder zij, in de i'chrift, worden voorgedraagen, en waar bij altoos zoo veel voor en tegen te zeggen blijft, rk wil ook niemand mijne gedachten opdringen, 't Geen mij de waarheid, of het waarlchijnlijklte , toefcheen , meende ik mijnen Mede-menfchen en Mede - Christenen verfchuldigd te zijn. Maar eep ieder onderzoeke, toetfe, verwerpe, weerlegge, en zij, vooral bij het aanneemen, zoo voorzichtig , als de gewigtige en netelige aart des ondervverps zulks vordert — Ik heb getragt, mij geheel te onthouden van iemands gevoelen in 't bijzonder aan te tasten. Dit toch brengt eigenlijke twistgedingen voord ; en deezen zijn-gemeenlijk , voor den Leezer, lastig; voor de Schrijvers, vrugtbarc bronnen van verbittering, haatlijkheid, fcheunög, en alles, wat, met den waaren geest des Evangeliums, _ meest ttrijchg is; voor de waarheid ten laatften onprofijtelijk, wijl men 'er teveel door wordt genoopt, ruim zoo zeer, op eige verdediging, als op het enkel narpeurend en toctfend onderzoek der waarheid zelve, bedagt te zijn. Best kwam het mij altoos voor, dat een ieder zich vergenoegde, met zijn eigen gevoelen voor te draagen, te ontwikkelen, en teftaaven; met weerlegging wel der gronden, welken 'er tegen kunnen worden in* gebragt, maar zonder daarom iemand in 't bijzonder aan te vallen. Voords blijve het bij mijn opfchrift: Volg gij uw licht, verdraag des and'reu meeniug, . En God vergeeve hem, die zig bedriegt 1 Ditnrgte liefde en vreeden tusfehen allen. God zelf is liefde, wees dan liefde, als Hij." Wij bevelen, in deze zelfde gezindheid, deze Werken van den geleerden Schrijver, aan het befcneiden en be> rtaard onderzoek der Lezeren aan.  brief van g. bonnet, enz. 55 Brief van g. bonnet, aan een'' Vriend, bij gelegenheid van eene Aanteekening in de Bibliotheek van Theologifche Letterkunde, voor het jaar 1803. N°. 3. Tweede Brief van g. bonnet, aan een' Vriend, enz. Te Utrecht, bij VV. van IJzerworst, 1803, Tefamen 32 Bladz. In gr. Octavo. De prijs van beide Brieven is f : - 8 - : Afgeperfte Verdediging van jfjnocus heringa, e l iza'sz. — Vervolg der Afgeperfte Verdediging, enz. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, en de Wed. J. van 'ierveen en |Zoon, 1803. Tefamen 148 Bladz. In gr. O£tavo. De prijs van beide Stukken is fi - 3 - 8. Elk , die den tegenwoordigen toeftand der Christlijke Kerk , in ons Vaderland, met eenige deelneming befchouwt, moet zich , van harte, bedroeven, dat twee rioogleeraars, beide mannen van naam cn van eene gevestigde achting, beide Onderwijzers, in het zelfde vak , aan ééne en dc zelfde Hooge School, beftemd om jongelingen tot den dienst van het vredelievend Euangelie op te leiden, ongelukkiglijk, met elkander, in openlijken twist geraakt zijn , en dat wel over woorden, uitdrukkingen en i'preckwijzen, waarover reeds zoo vele Eeuwen verfchillend gedacht is, en waaromtrent, buiten twijfel, altijd verfchil van gevoelens zal plaats hebben; hetgene ook niet wel anders, den aard der zaken in aanmerking genomen zijnde, wezen kan, vermids zij dingen betreffen, die hit bereik van het menschlijke vernuft te boven gaan, en nimmer door iemand volkomen zullen begrepen worden. Van hier, dat de gefchiedénisfen van alle tijden geleerd hebben, dat, welke bepalingen men hieromtrent ook verkozen heeft te maken, dezelve allen, bij nader onderzoek, onvoldoende bevonden zijn, en alle verftandige en waarlijk doorzichtige mannen, ten allen tijde, hun werk gemaakt hebben , elkander , in het ft uk van Verborgenheden, te verdragen, mids maar de leer der H. Schrift ten grondflag gelegd, derzelver Godlijk gezag erkend en gehandhaafd wierde , als den éénigen regel van geloof cn vi andel. Het zou niet moeilijk zijn, van het een cn ander, de overtuigendfte voorbeelden , uit de Kerk-gefchiedenisfen van vroegere en latere Eeuwen aan D 4 te  55 BRIEF VAN G. BONNET , EN t1;JK??iv,fd-nrrnS beftek bepaalt ons tot de voorhanden zijl de J.nefWisfehng, en wij moeten, hoewel kort, daaromtrent het een en ander aanmerken. Ook menen wij dn des te onpartijdiger te kunnen doen, daar wij niet &eLU%& m ee"lge be.trekki"S tot beide HoogJeéraaren Sfo, ebS ' ?a9--Z,J °nS 2eJfs niet' dïln door hunne ichnften bekend zijn; en deze verklaring dus allen SS?—'tcn onzeu opzichte 9 onzen Lezcrs moet bc' ,.pVen1Eerften Brief van Pr°ksfor bonnet, willen wi? 700™ T™' F? veröl,t™diging gelezen te hebben J dezelv? !afe ' ^°n' als Sedeeltlijken inhoud, daar ciezeive, op vele piaatfen, vermoedens en agterdocht, zoudei genoegzame bewijzen , tegen zijnen Ambtgenoot inboezemt, en den Lezer met vooröordeelen tegen zijn H. G. inneemt,terwijl het,echter,met een weinig oplettendheid, voor eiken aandachtigen, blijkbaar is, dat, in verlcneidene bijzonderheden , ook verfcheidene gapingen voorkomen, die nader aangevuld, en onpartijdiger medegedeeld dienen te worden. — Wij waren dus verlangende te vernemen, wat Profesfor heringa daarop zou andwoorden, te meer, daar velen der grieven, door bonnet aangevoerd, van dien aard waren, dat hel'V.V Wllde h "et.alles in de waagfchaal ftellen, vernnd. VCtVllet k°" W0* mar °Penlijk zich verandwoorden. — Wij ontvingen dan ook, kort na dm Eerften Brief zijns Ambtgenoots, zijne Afgeperfte vlrttiri9 ™Jf™ laZen volkomen met onze venvachting Bladz. ia, ,, Zweeg ik nu, ik zoude 99 1-J' 1 ™et ?og van. het puhliek, het welk , zoo ontij. M dig als Rechter is ingeroepen ,fchuldig maken, en den „ laster aanmoedigen, om al zijnen zwadder op mij uit „ te werpen. Ik zoude de Gemeente zelve in twijfel „ brengen, en eene rechtmatige ongerustheid vervvek„ ken in de harten van ouderen, en opvoederen, die „ mij de vorming van hunne kinderen en kweeklingen „ toevertrouwen. Het nut en genoegen mijns levens „ hangt er aanv Ln, indien ik al aarzelde, zoo zou„ den mijne Vrienden en Begunftigers, mijne oude Leer„ meesters, die nog in keven zijn , en mijne Lcerliuf, gen. mijne Echtgenoote en Bloedverwanten, mii aanmoedigen, en zeggen, dat ik het aan hun en aan mii„ ue kinueren, zoo wel, ais aan de Hooge School, de  j. heringa , afgeperste verdediging. 57 ,., de gemeente van Utrecht, en de gantfehe Nederlandfche „ Kerk fchuldig ben, mij te verdedigen, en geenen aanvaller te fchroomen." Voor het overige behelst dit Gefchrift eene korte belijdenis van de leer aangaande God den Vader, den Zoon en li. Geest, welker lochening hem werd te laste gekird; — eene belofte van zich nader te zullen verklaren, en verdedigen , indien men voordging hem verder te bcfchuldigen, daar de Brief van bonnet onwaarheden en valfche befchuldigingen behelsde; daar zijne woorden verdraaid, en buiten hun verband gerukt werden; daar 'er in dien Brief gebeurde zaken, die tot het verhaal der vermelde dingen behoren, verzwegen en verborgen werden; daar dezelve, hier en daar, ongerijmdheid en onzin behelsde ; en, eindelijk , des niet tegenftaande, trekken van kunfttg overleg en beleid, welke zeer opmerklijk zijn, in denzei ven voorkwamen, Bladz. 17. 'Ben flotte ontmoeten wij nog eenige der Praktikale Aanmerkingen, door den Hoog Eerw. Schrijver, bij de tweede uitgave der Gedenkwaardigheden uit het leven van jesus door 11. c.^bergen, gevoegd, om, bij voorraad, als proeven zijner rechtzinnigheid, in de gemelde leere, te vertrekken. — Hoe weinig afdoende dit eerfte Andwoord, over her geheel, ook fchijnen mogt, bij den onbevooroordccldcn was het echter voldoende, en het werd daarom , bij zeer velen , met toejuiching ontvangen, daar' heringa genoegzaam toonde, wat men, bij het verder voordzetten van "dezen twist van hem te verwachten had. — Intu.sfchcn raden wij alle onze Lezers, het eerfte gedeelte dezer Verdediging, vooral Bladz. 4—6, bij herhaling te lezen, en zich ten nutte te maken. —■ Op den Eerlten volgde welras een Tweede Brief van Prof. bonnet, waarin hij de verdere onderhandelingen met Prof. heringa, inzonderheid, zoo als die met de vier oudlte Predikanten der Utrechtfche Gemeente gewafeld zijn , opgeeft, cn den eindlijken uitllag mededeelt. —— Doch "waarover wij niet wel kunnen oordeekn , zonder het Vervolg der Afgeperste Verdediging van heringa te vergelijken, als waarin hij zijnen Ambtgenoot op den voet volgt, en de onderfcheidene bijzonderheden, onbewimpeld cn vrijmoedig, voordraagt. Wij konden, indien ons beftek zulks toeliet, of zo liet nodig ware, verfchcidenc trekken uit deze Hukken D S op-  5^ erief van g. bonnet, EN opzamelen , waaruit onze Lezers over het ongelukkige Mdsebge, en, in lommige opzichten, over het haatlijke en partijdige van dezen twist, zouden kunnen oordeelen; — dan, daar deze wederzijdfche Gcfchriften in veler handen verfpreid en gelezen zijn, achten wij zulks te minder noodzaaklijk, en zullen ons dus met het volgende; vergenoegen. Zeer gewigtig en belangrijk, is ons, onder anderen, de volgende pasfagie, in het Tweede Stuk van herin, ga, Bladz. 30, voorgekomen. Nagezegd te hebben, hoe hij om bet vermoeden van onrechtzinnigheid, ten aanzien der leere van de Verzoening door ]. C. weg te nemen, 111 j 797, over . dat gewigtig leeiïtuk, eenige openbare leslen gehouden had , doch dewelken noch door i^oliega bonnet, noch, zoo veel hij kan nagaan, i.oor iemand van die genen, die hem toen verdacht hieloen, «1 nadere verklaringen van hem wenschten, bijgewoond werden gaat hij dus voord : „ Niemand zal zich mtuslchcn daar over behoeven te verwonderen, dat „ mijn Collega bonnet de ftraks genoemde publieke „ leslen met bijwoonde, daar Hij, volgens zijne eigen " vcr™'inS> mlh zeden Maart 1795. niet van den „ preaikltoel gehoord heeft. (Ecrfïe Brief, aantek. (*) „ op Lladz. 7.) Dat moet toch ieder bevreemden, die 9, onpartijdig de zaak, tusfehen ons in gefchil, beoor„ deelt. 1-ieringa worc}t gezegd, in zijne Leerrede„ nen blijken van onrechtzinnigheid te geven; het ver* „ moeden van onregtzhmigkeid neemt bij veele geachte Ie„ den der Utrechtfche Gemeente geweldig toe; herin» s' rAj-°m' gewigtige leerf ukken van den hervormden „ Godsdienst predikende , vermijdt opzettelijk de hoofd„ zaaü en bedient zich van zulk een ingewikkeld „ Voorjtel, dat de eenvoudigen met den klank der woor„ den voldaan worden , maar kundige hoorders de wa„ re mening van den /preker wel degelijk ontdekken. „En evenwel Profr. bonnet, een zeer kundig „ Man, boven anderen in ftaat, om des /prekers ware, „ meening te ontdekken, hoort Hem niet. Profr. bon- net, zijn Amtgenoot en voormalige Begunfliger, „ geeft wel gehoor aan de vertellingen van ongenoemde „ ierioonen, maar onderzoekt zelf niet. Profr. bon„ net mede Ouderling der Hervormde Gemeente, cn „ door deze betrekking op het düurfte verbonden, om 5, mzonasrhttd m:de to.zxnt te nemen op ue kering en „ den  j. heringa, afgeperste verdediging. „ den wandel der Dienaren des woords, ten einde alles ,, tot ftichting der Kerke gericht mag worden , en dat geene „ vreemde leere worde voorge/leld, neemt evenwel geen toezicht op de leering van heringa, cn waakt niet op zijnen post tegen de wolven, die in de fchaapskoije „ Christi mogten komen (*). Profr. bonnet, die, in de jaren 1794 , 1795 , 1801 cn 1802, telkens, voor het oog van god en ten aanhooren van de Gemeente, „ betuigt, in zijn hart te gevoelen, dat Hij van Gods ge„ meente, en mitsdien van God zeiven , tot dezen heiligen dienst beroepen is , en belooft, zijn amt getrouwelijk ,, naar zijn vermogen, te bedienen, houdt evenwel die belofte, in het toezien op de leering van den, bij Hem ,, en anderen verdachten, Dienaar heringa niet. Het ,, gevolg van zulk eene handelwijze was dan, en niet ,, zoo geheel ten onrechte, dat Collega bonnet, ge,, lijk zijn Hooggel. zelf erkent, (Eerfte Brief, Bladz. 7.) ,, herhaalde reizen, en zomtijds meteen zoort van onaangename verwijtingen van pligtverzuim, door voorna,, me leden der Gemeente 'aangefproken Wierd." — Ja, waarlijk, is bonnet, in ons oog, hier grootlijks van pligtverzuim te befchuldigen , cn het zou bij den» onpartijdigen Lezer oneindig meer afgedaan hebben, zo bonnet gefchreven had :' ik zelf heb het gehoord , in deze of die Leerrede, in dit of dat onderwijs was heringa's onrechtzinnigheid blijkbaar, ik zelf heb het ah Mede-ouderling mijnen pligt geoordeeld heringa te moeten hooren, en zie daar zijn de bewijzen. Enz. Dit zou, zeggen wij, oneindig meer afgedaan hebben, dan al dat verwekken van agterdocht en verkeerde vermoe* dens, waarvan zijne twee Brieven zoo vol zijn; dan al dat onbepaalde en waarlijk niets afdoende, in den Eer» ftén Brief, Bladz. 6. ,, Intusfchen ontving men brieven, die ten aanzien der denkwijze van Coll. heringa, over gewigtige leerftukken van den Her» „ vormden Godsdienst, ontrustende berigteu mede» „ deelden, welke, van tijd tot tijd, bevestigd wierden, door zijne Leerredenen, onderwijzingen en gemeenzaa» me gefprekken." Nu bleef heringa volkomen recht over te vragen, ge- „ (*) Volgens het Formulier van de èevestigingé der CöS derlingen,"  6o , brief VAN G. bonnet, en gelijk bij doet, in zijn Vervolg', Bladz. 26,27. „ Hoe vele „ brieven? Wie ontving die brieven ? Van wien ontving " menb «r»ev?5*? Wa.nneer ontving men die brie„ ven ^ Welke bijzonderheden behelsden die brieven? " 717., ■ H V,een'cdenen V Welke onderwijzingen ? „ Welke gelprekken ? Waar, wanneer, ten aaiihoo„ ren van wie , gehouden? Welke was de inhoud „ en het beloop dier Leerredenen , onderwijzingen en „ gelprekken' Welke bewijzen van onrechtzinnigheid " rtgun u"r deze!ve ? Wclkc z«jn geachte Leden der „ btreoitfche Gemeente , wier vermoeden van mijne „ onrechtzinnigheid geweldig toenam ? Wie zijn die „ kundige hoorders, welke mijne waare meening, ftrij„ dig niet dc waarheid en rechtzinnigheid, wel degelijk „ ontdekten? — Hiervan hangt nu al het gewigt der befchuldigingaf, en bonnet zou dit alles, door eigen onderzoek, hebben kunnen zijn voorgekomen; want de verlchomng, we;ke hij hiertegen inbrengt, Eerfte Brief Bladz. 7, is, insgelijks, door heringa, Bladz. 32 en volgg. volkomen wederlegd, en verdient ook, bij eiken welgezmden , geene aanmerking. — . Van Bladz. 37 tot aan het einde, in het Vervolg der Afgeperste Verdediging, beandwoordt de Hr. heringa de overige grieven, tegen hem ingebragt, vooral bepaalt hi] zich tot de verfchillcnde onderhandelino-en met zijne Collegen bonnet en rooit aards ° als' ook \ot die'. ™ell\e11 merde Predikanten hebben plaats gehad: doch hierin kunnen wij ons, zonder te breedvoerig te worden, niet inlaten; alleen moeten wij aanmerken, dat niemand, die onpartijdig cn naar waarheid, over deze, zoo veel opziens verwekkende, gebeurenis, wil oordeelen, de twee Brieven van bonnet moet lezen, zonder de Hukken van heringa te vergelijken, dewijl de berichten des Eerften, in verfcheidene belangrijke bijzonderheden, door den Laatlten , worden aangevuld en een nader licht bijgezet, vooral ook, wat de onde'rteekening van Profr rau betreft, waaromtrent de Lezer met onver chillig kan zijn; gelijk ons ook van het Viermanichap Predikanten, in deze zaak betrokken , dit loflijk getuigenis gegeven wordt; „ dat het zich betoonde, „ geen brand te willen roepen, maar brand te willen „ blusfehen , of wel de uitbarsting deszei ven te willen „voorkomen," Bladz. 86. — En, eindlijk-, zal de volgende ronde en vrijmoedige verklaring van Prof. herik»  j. heringa, afgeperste verdediging. <5l ringa den Lezer moeten bevallen, Bladz. 108. „Doch, op dat niet iemand meene, dat ik zwarigheid make, voor de Nederlandfche Hervormde Kerk , welker Dienaar I' ik ben, mijne gevoelens bloot te leggen, zoo fta hier, % met groote létteren , mijne vrijwillige verbintenis „ daar toe:" indien profr. bonnet zijn theologisch si1stema verkiest in het licht " te geven, zal ik het mijne, o o ge n" " blik k el ijk daar op lat en DK ukken. Dan kan elk'bevoegd oordeelaar befhsichen, wie van „ ons beiden meer Bijbelsch rechtzinnig , cn Formu** Her-rechtzinnig zij." "Naar ons inzien heeft dus de Heer heringa zijnen hefchuldiger voortreflijk cn grondig beandwoord, en ook, faetcene ligt te voorzien was , fomtijds harde woorden moeten zeggen; en zijne fchrijfwijze en verhaal kunnen niet nalaten den Lezer in te nemen en te overtuigen. — En daar 'er in de Brieven van Profr. bonnet een geest van partijdigheid en bitterheid hcerscht, die den bezadiïden Lezer telkens hinderen, zoo legt aan den anderen kant Profr. heringa zoo vele befcheidenheid, rondheid en edelmoedigheid, aan den dag, dat ze het kenmerk der waarheid, ook voor den min doorzichtigen, met zich dragen; en het ons dus geenszins verwondert , te vernemen, dat de achting voor zijn perfoon en dienst, bij zeer velen, federt de uitgave dezer ftukken, toegenomen, en zijn roem daardoor vergroot is; — hoewel liet ons toefchijnt, dat hij nog niet alles gezegd heeft , wat hu, wel zoude hebben kunnen zeggen, maar verlcheidene bijzonderheden verzwegen heeft, die, misfchien, wanneer deze twist, ongelukkiglijk nog verder moetvoordduu. ren, zullen openbaar worden. Want, fchoon iroir. bonnet de Aanteekening m AtTheolog. Btbhatb. iV . 3 wel als aanleiding tot zijn gefchrijf opgeeft; ziet echter elk, tenduidlijkfte, dat Hij en zijn Co11.ro ij aards reeds eenen geruimen tijd een partijdig gedrag tegen den Hr heringa gehouden, en Hechts naa gelegenheid gewagt hebben, om zich openlijk tegen hem te verklaren, doch waarover zij, buiten twijfel, nu reden hebben , vau zich te beklagen, ten minfte, zo zij geene ^overtuigender gronden hebben , van in het vervolg te zvyijgen. — Wii eindigen met de woorden van den Voortreflijken J WIT-  2 eïreenophilus witsius: „ zoo welen wij Christen-Leeraars zijn V zegt hij, „ zijn wij broeders, allen gelijklijk nederzit„ tende aan de voeten van éénen meester, christus „ alwie zich een gezag over zijne mede-leerlingen aanl matigt, is wederi'pannig jegens zijnen Meester en „ vertreedt baldadig de grondwetten der School met „ voeten." (*) Vid- wits ii O rat. de Theologo Modesto. Miscel!. Sacr Tom. II. Pag. 711. Fr ede-Raad aan de Profes/oren der Theologie te Utrecht door eirêenophilus, 1804. 16 Bladz. In gr. Octavo. Al'óm te bekomen. Be prijs is f: - 4 - • Het is den Schrijver van dit Stukjen , gelijk vele andere Lez rs van de wederzijdi'che Gefchriften der Uirechtfche Iioogleeriiaren, gegaan, dat het hem naamLjk gefmart heelt , dat 'er tusfehen zulke mannen zoo een hevig verfchil ontflaan is , die niet anders dan nade-lig voor het rijk der waarheid zijn kan , en, zo dezelve voord duurt, van de fchadelijkffe gevolgen wezen moet. — Hij raadt daarom den vrede en de eendragt aan , en wil dat de onderfcheidene Leeraars zich onderling verdragen, en aan de uitbreiding van het Rijk van christus arbeiden zullen. Hij doet dit op eene wijze, die zijn Stukjen met genoegen doet lezen, en bij de vorige Gefchriften voegen , en zijne poging verdient aanprijzing. ■ De volgende Ordre en het Reglement tot confervatie van rust en vrede in de Kerken van Holland, van 18 Dec. 1694 , dewelke van de wijsheid des Opfteliers zoo treffende blijken draagt, en voor alle tijden van toepasfing behoort te zijn, willen wij wel, voor onze Lezers, overfchrijven. „ Alle Leeraars, het zij Profesfores of Lectores Thco„ logiaj, ofte Predikanten der Gereformeerde Keikeu in „ Holland, zullen blijven bij de gewoonlijke Formulieren der Gereformeerde Kerken, die in de Catechismus, „ Confcsfien en Canones Sijnodi Nationalis Dordracena; s> begrepen zijn , ende zig forgvuldig wagten , iet te lee,, ren of te fchrtjven, dat daer tegens ftrijd, ende dat mitsdien , onder hen geen esfentieel veijchil overblij- „ ven-  vrede-raad aan de professoren te utrecht. C$ vende , dezelve met malkanderen zullen omgaan, in Broederlijke liefde, vreede en eenigheid, en zig omfig\, telijk wagten voor alles, wat daartegen aanloopt, en wel bijzonder dat zij malkanderen op geenerleij wijle 9] verdagt zullen maken, bij de Heeren van de Regeering, „ de Ledematen der gemeente, ofte andere hetzij in 't „ openbaar of in 't bijzonder, dircttelijk of indi„ redelijk " Het volgende ftrekke ter proeve van 'sMans fchrijfivijze en redeneering. „ En dus volgt, naar mijne nederige meening, wan, neer men zulke uitgebreide formulieren van eenigheid , als de onze zijn, aanneemt, als 't zamenltel van waar\, heden der Kerk, waartoe wij belijden te behooren, daaruit geenszins, dat men zich verbindt, om, niet „ alleen in alle de uitgebreidheid der {tellingen en derzel. s, ver toepaslingcn geheel niet te verfchillen, maar ook , „ om de bewijzen, die voor die Hellingen worden aan. „ gevoerd , altijd voor echt te blijven houden en aan„ neemen , ook dan, wanneer dezelve ons , t'eeniger 9, tijd, of niet volkomen voldoende mogten voorkomen x a, of zelfs min overeenkomftig de Bijbel fchijnen te zijn , , of anders de Kerk te zullen verlaten; want deeden , wij 't eerfte, dan waren wij ontrouw aan 't 7de Arti? kei, deeden wij 'tlaatfie, dan waren wij ontrouw aan \, 't 20 Artikel. En hoe zouden dan de feéten verme5, nigvuldigd en de gemeenfehap der Heiligen gebroken 9, worden ; daarbij, men kan naderhand meer licht bes, komen; en al was zulks niet, dan volgt uiteen klein 5, verfchil, dat men, met nedrigheid en onder afbidding „ van den geest der waarheid , zoude kunnen hebben „ van het Kerkgenootfchap , waartoe men zich verklaart 5, te behooren, nog niet, dat men daarom aan een ander „ Kerkgenootfchap meer toegedaan is , alzo men wel ,, ligt met hetzelve nog meer verfchilpunften zoude aan„ treffen. Het komt mij dus, onder verbetering, voor, „ dat de Heeren Profesforen konden berust hebben; „ in de ondertekening, die Profesfor heringa van „ de formulieren van eenigheid gedaan heeft, zo lang „ gemelde Profesfor begeert zich bij de Kerk te houden; „ en ingeval gemelde heringa hier in naar hunne „ meening, niet oprecht was, hadden zij, of uit zijne Dictaten, die in de handen der Studemen zijn, of uit „ zij-  04 HOE KAN MEN HET VERLOREN OF VERMINDERD „ zijne openbare Leerredenen, moeten opmaken en aan. „ toonen , m hoe ver hij daar van mogt verfchillen „ doorjeenngen te leeren , die geboden van menichea zijn. kennen°0rdeClen - SCn°eS ' °m dk Stukien te doen Hoe kan men het verkoren of verminderd manlijk vermogen weder hekomen en verfterken ? Een Nood-en Hulpboek jen voor alle welke in de liefde of door zelfbevlekking buitetifpoorig zijn geweest. Eerfte en Tweede Deeltjen. Llit het Hoogduitsch vertaald naar den tweeden Druk. Tweede Druk, op nieuw overzien en met eene Foorrede en Aanteekeningen verrijkt, door den Vaderlatulfchen Vervaardiger der Geneeskrachtige Balfamieke Pillen. Alom te bekomen. XX en 176 Bladz. In gr. Octavo. Derde en laatfte Deeltjen , hetwelk de Regelen der Melkkuur vervat, benevens eene korte Aanwijzing, hoe zich de Vrouwelijke fexe , die zich op de bovenftaande wijze haare gezondheid beuomen heeft ,t er haar er wederhelft ellinp hebbe te gedragen. Uit het Hoogduit sch vertaald , en met eene Vwrede en waarnemingen, vervat in Briefwisfelingen tusfchen eenige Lijders cn den Nederlandfchen Geneeskundigen, betreklijk Onania ofonmaatig Mingenot vermeerderd. Alom te bekomen , 1S03. XVI en 204 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs der Drie Deeltjëns is te famen ƒ 2 - 16 » : Van den eerften Druk der vertaling van de twee eerfte Deeltjens dezes Werks , is in dit ons Maandwerk op zijn tijd de beöordeeling en opgave gefchied. De aanmerking, toen door ons gemaakt, dat dit Stukjen aan het oogmerk van een Volksboekjen niet beandwoordt en den hulpbehoevenden Lijder in de onmooglijkheid laat, om het voornaamfte middel ter zijner genezing te kennen en te bekomen, wordt door den Voorredenaar van dezen tweeden Druk gebillijkt; door wien ook voor zoo verre in dit gebrek is voorzien, dat hij ons bekend maakt, dat dit middel van den oorfpronglijken Schrijver, beflaaude W zekere ballamieke Pillen, door hem zeiven vervaardigd en i C) Zie AT. Vaderl. Bibl. lilden Deels ifte Stuk, Bladz. 632.  MANLIJK VERMOGEN WEDER BEKOMEN. fis en voor eenen zeer matigen prijs algemeen verkrijgbaar gemaakt is, tevens met een omftahdig bericht, hetwelke bij ieder doosjen dier Pillen, gratis, wordt afgegeven: kunnende dezen, even als zekere zachte laxeerpilletjens van zijne eigene vinding, bij zijnen Commisfiönair bekomen worden. Het moeten dus de Boekverkopers wezen, waarvan men eene groote naamlijst op het Tijtelblad geplaatst vindt, aan welken de Commisfie is opgedragen of ten minfte hetj nader adres is afgegeven , eene waarlijk niet onaardig uitgedachte manier om zijne arcana, die men in de Nieuwspapieren niet durft uitventen , aan den man te helpen, maar tevens niet min gevaarlijk en de aandacht der genen, aan welken de zorg over de uitoefening der Geneeskunde is opgedragen, waardig. Overigens houdt de Vaderlandfche Vervaardiger dier Pillen van de famenftelling dezer geneesmiddelen een diep ftilzwijgeri. Daar het nu hier de plaats niet is, om over de zoogenaamde ' geheime middelen uit te weiden , zoo verzoeken wij, den Schrijver en Voorredenaar, midsgaders allen die daaromtrent eenige inlichting verlangen, de fraaie Redevoering van wijlen den beroemden Utrechtfchen Hoogleera'ar in de Geneeskunde j. oosterdijk schacht, de Arcanis Medicorum non celandis te lezen en te onderzoeken, of zij de redenen daar bijgebragt, kunnen oplosfen. Onzes bedunkens, zal geen rechtgeaard Beoefenaar van eenigen tak der Geneeskunde, aan wien de welvaart van het Menschdom en de hieraan dienstbaar zijnde , uitbreiding zijner kunst ter harte gaat, eenig zijns eriichtens heilzaam middel geheim houden , maar zich verheugen in de gelegenheid te zijn hetzelve ten algemeenen nutte te kunnen openbaren ; ook dan wanneer zulks niet zonder zijne eigene fchade kan gefchieden , in de bewustheid van wel gedaan, en 't geluk zijner Medemeufchen bevorderd te hebben , voldoening genoeg vindende. Intusfchen kunnen wij niet ontkennen, dat de Autheur zelf wenken genoeg geeft voor de Geneeskundigen , om de natuur dier balfamieke pillen hoofdzaaklijk te beöordeelen; niet alleen dewijl hij den raad geeft voor hun, die deze pillen niet betalen kunnen, om daaglijks veertig greinen van het fijnfie poeder van kina, in vier poeders gedeeld, in te nemen; maar ook, vermids hij ftellig zegt, de bafis daarvan te zijn het extract van de fijnite Rinde, welk woord letterlijk Bast, in het Latijn Cortex NIEUWE VAD. BIBL. VHI. DEEL. NO. 2. E be-  66 HOE KAN MEN HET VERLOREN OF VERMINDERD beteekenende, door den Vertaler, die een man van zonderlinge geleerdheid en even zoo bedreven in de Latijnfche taal als in de Geneeskunde fchijnt te wezen, aldus onvertolkt is overgenomen, doch tot verfpreiding van meerder licht met eene noot opgehelderd, dus luidende: „ Waarfchijnlijk bedoeld (t) de Schrijver hier het Buphthalmus in het Hoogduitsch ook Rindsaug genoemd (de VertaaleO." Lepidum Caputll! De aanteekeningen van den Voorredenaar, bij de tweede uitgave der twee eerfte Stukjens gevoegd , zetten , zoo veel wij zien kunnen, daaraan geene meerdere waarde bij. Het derde Stukjen bevat, behalve eenige regelen der Melkkuur, en voor de Vrouwlijke fexe , ook niets bijzonders, en beftaat, even als de twee vorigen, uit .langdradige eentoonige brieven, die, wanneer de wonderlijke vertolking van fommige woorden,, den Lezer niet fomtijds in den lach deed fchieten , gewis allervervelendst zouden zijn; de Briefwisfelingen tusfehen eenige Lijders en den Nederlandfchen Geneeskundigen, agter dit derde Stukjen geplaatst, zijn wel korter, maar behelzen bijna niets dan opgaven van ziekten en de getuigenisfen van derzelver gelukkige genezing, waarom dezen , indien zij niet meer dienftig tot het oogmerk van den Schrijver waren, dan zij nuttig voor den Lezer zijn , hier wel agter wege hadden kunnen gebleven zijn. Na dit omtrent het verfchil tusfehen dit Werkjen en de eerlte Uitgave der twee eerfte Deeltjens te hebben opgemerkt, kunnen wij niet nalaten nog over het geheel 'er bij te voegen, dat wij zeer twijfelen , of dit Boekjen aan den tijtel zal beandwoorden, en den genen die in de liefde of door zelfbevlekking buitenfporig zijn geweest, gepaste hulp aanbrengen. Want vooreerst, 'is het zeer bedenklijk zich in eene zoo gewigtige zaak aan eenen man toe te vertrouwen, wien men zelfs bij naam niet kent; en ten andere, geloven wij dat verre de meeste Lijders met dit Boekjen alleen en de daarin aangeprezeue hulp» middelen niet zullen te recht raken, zonder meteenen deskundigen te raadplegen, in hoe verre het daarin ter nedergeftelde op hunnen bijzonderen toeftand toepasliik zij, noch van agteren bevestigd zien hetgene de Schrijver op Bladz. 71 en 72. van het eerfte Stukjen ons verhaalt , van, naamlijk, zoo gelukkig geweest te zijn, dat hij een middel gevonden heeft, hetvvelke hem deed verzekerd zijn, dat  ■ MANLIJK VERMOGEN WEDER EEKOMEN. Cj dat het alle de verèïschten bezat , en hetvvelke hem in zijne praétijk de gelukkigfte dieniten heeft gedaan ; ja dat hetzelve door hem onveranderlijk tegen alle de zoo zeer verfcheidene krankheden, die uit de verfpilüug van het zaad ontftaan , gebruikt is, en hem nooit begeven heeft. Immers, behalve de omllagtigheid en het gebrek aan orde, die door het geheele Werkjen heerfchen * worden ook de zaken hier zeer onvolledig voorgedragen: want 'er wordt geen het minfte gewag gemaakt, van de voorfchikkende itoflijke oorzaken als zoodanig, gelijk verpoppingen in den onderbuik, plaatslijke volbloedigheid fcherpten van allerlei aard, prikkelende Heffen in afgelegene deelen huisvestende, en op de Genitalia door mede gevoel werkende , enz. De onderfcheiden graad der ziekte wordt ook niet behoorlijk in het oog gehouden : daar het toch een aanmerklijk verfchil in de genezing maakt, of de kwaal in haar begin zij , en alleen eene plaatslijke verzwakking hebbe voordgebragt, dan of het geheele ligchaam reeds m deze zwakheid deele, en daaruit andere ziekten zijn ontftaan ; of de ziekte eenvoudig zij, dan of zij met on,gemakken van eenen anderen 1'oms (trijdigen aard verzeld ga; of men eenen geduurigen Himulus ad'venerem gevoeIe, dan of het zaad bijna ongevoelig en onwillekeuriovvegvlocië , of het ligchaam reeds zoo zeer zij uitgemergeld, dat 'er bijkans geene afcheiding van dat vocht meer plaats heeft, enz. Om de gezegde redenen houden wij ons verzekerd, dat de genen , die de beginfcls der nadeelige gevolgen van zelfbevlekking of buitenfporigen minnehandel in zich ontwaar worden , veiliger zullen doen , wanneer zij , in plaats van bij dit Boekjen hulp te zoeken, die levensregelen in acht nemen, welken op eene oordeelkundige theorie fteunen, en bij ondervinding proefhoudende zfn bevonden, als: te waken tegen wellustige denkbeelden, en alles van zich te verwijderen, wat dezelven kan verwekken ; den geest bezig en het gemoed opgeruimd te houden met het getrouw waarnemen van zijn beroep , het genot van geoorloofde aangename uitfpaïiningen en over zijne kwaal weinig te denken ofte lezen; - - des avonds voor het te bed gaan , zijne gedachten tot iet ernltigs te bepalen en daarmede te zoeken in te flapen; — met langer te flapen dan nodig is, vooral des morgens Wet te blijven liggen, maar vroeg op te Haan; al- E a. ieen il  68 HOE KAN MEN HET VERLOREN OF VERMINDERD leen te flapen, zelfs zonder een hond of kat mede te bed te nemen, en wel in een Uil afgezonderd vertrek, waar geen licht gebrand , noch de dag te vroeg en te fterk vernomen wordt; te flapen op een niet zeer zacht of broeiënd leger, niet op den rug, maar bij afwisfeling op een van de beide zijden, en met de handen of boven het dek , of, hetgene ■ nog beter is, vastgebonden aan een om den nek gaand lint, ten einde dezelven in den flaap niet bij de partes genitales kunnen gebragt worden; — op den dag veel beweging te maken, inzonderheid in de opene lucht, wanneer het weder zulks toelaat; — matig te zijn in eeten en drinken en lang voor het te bed gaan, zijn avondmaal te houden; alle fpijzen en dranken te vermijden , die fterk voeden of verflappen, gelijk ook die winderig, moeilijk te verteren, zeer famengelteld, verhittende of pisdrijvende zijn, en inzonderheid des avonds dezen regel in acht te nemen; in het gebruik van geneesmiddelen, die eenige der gezegde hoedanigheden bezitten, zeer omzichtig te zijn; ■ het water en den afgang nimmer op te houden en vooral bij het te bed gaan, de ontlasting daarvan niet te verzuimen; — geene kleding te dragen, waardoor de fchaamdeelen, gekneld, gewreven, of gebroeid worden; dikwijls het ligchaam te baden en de roede, den bilnaad en het onderfte gedeelte van de ruggraat te vvasfchen met koud water , indien geene ongefteldheid aanwezig is , die zulks verbiedt. Dan bijaldien zulke deerniswaardige Lijders reeds teekenen van algemeene verzwakking of bijzondere ongefteldheden in hun ligchaam ontwaren, zo raden'wij hun zich onverwijld, het zij in perfoon, het zij fchriftlijk, tot eenen Arts te wenden , van wiens kunde en braafheid zij overtuigd zijn, voor hem hun hart onbewimpeld open te leggen , en deszelfs vaderlijken raad met volkomen vertrouwen iftiptlijk op te volgen. Dus doende , zullen zn nog vaak bevinden , wat de kunst vermoge, wanneer zij hunne herftelling reeds als hopeloos hebben opgegeven , zich niet zelden in ftaat gefield zien om hun beroep en huwelijkspligt waar te nemen, en zich in hun aanwezen , dat hun voorheen ondraaglijk fcheen , op nieuw verlustigen. Langs dezen weg durven wij hun verzekeren, dat zij ook oneindig veiliger zullen te werk gaan , en veel eerder hun doel bereiken dan met het lezen zelfa  manlijk vermogen weder bekomen. 6p zelfs van de beste boeken over deze ftolfe, die, boewel van beroemde Geneesheeren met het heilzaamfte oogmerk naar waarheid gefchreven en van uitftekend nut voor Artfen , Ouders en alle Opzieners der jeugd, echter de gevolgen dier misdrijven met al te levendige kleuren affchilderen, dan dat zij van Lijders, die zoo boven mate gevoelig zijn, kunnen gelezen worden, zonder gevaar van hen alleen door de verbeelding in ziekten te Horten , waarvan zij anders zouden bevrijd gebleven zijn. Wij eindigen deze Recenfie met den wensch, dat en. Schrijver en Voorredenaar van hun voornemen, om dit Boekjen, met andere ziektegevallen vermeerderd , op nieuw uit te geven, zullen afzien; doch konden hierin, even als in onze voorfpelling bij de Recenfie van den eerften Druk , opzichtlijk deze tweede Uitgave, ook wel te leur gefteld worden. D. william henrij, Chemie, voor beginnende Liefhebbers , of aanleiding, om de nuttigfte Scheikundige Proeven, zonder groote kosten , en een wijdloopigen toeftel, in het werk te Rellen , benevens eene Aanleiding, tot het onderzoek der Minerale Wateren, der Mineralen , der Vergiften, der Pharmaceutisch - Chemifche bereidingen , en 't gebruik der Scheikundige Probeermiddelen, ten nutte van Pachters en Landeigenaars, gelijk ook tot verfcheiden andere nuttige oogmerken. Uit het Engelsch tiaar de tweede , oorfpronglijke Uitgaave , vertaald en met de Aanmerkingen van den Heer j. b. trommsd o r f f , vermeerderd, uitgegeven door adolph us ij peij, voorheen Hoogleeraar in de Geneeskunde te Franeker ; thans Med. Doel. te Amfterdam. Te Am ft eldam, bij W. van Vliet, 1803. 263 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f i - 18 - : Dat de Scheikunst eene van die kunftenis, die voor het maatfchaplijk geluk een der voordeeligfte zijn kan , zal niemand ligt ontkennen. Zij verfchaft ons de kennis van de beftaandeelen aller natuurlijke voordbrengfels, zij leert ons die deelen in haren aard kennen, door fcheiding verplaatfen , doet de gefcheidene in andere verbindingen treden, cn fchenkt ons alzuo, door de kenE 3 nis  7° D. WIUI4M HK-RJ IJ nis der Scheikundige vervvandfchap geheel nieuwe voorwerpen , die in vorm, gedaante, kleur, fmaak, in geneeskrachten en in vele andere opzichten van de afzonderlijke deelen, die tot de famenftelling dezer nieuwe voorwerpen, gebezigd zijn, grootlijks verfchillen. Uit deze uitkomften volgt van zelve, dat de Scheikunst niet alleen voor de Genees- en Artfenij-mengkuust , maar ook aan zoodanige kunften , bij welken fcheiden en verbinden te pas komt van groot nut kan zijn. De meeste Trafieken en Fabrieken hebben deze kunst, wil men die van tijd tot tijd verbeteren, nodig, fn het bijzonder de Verwerijën, de Suikerraffinaderijen , de brouwers, zoo van Azijn, Koornwijn als van het Bier. De Glasblazer, de Pottebakker, de Leerlooier, en voor wien al niet meer? kan deze kunst belangrijk zijn. ° J Intusfchen, dat de zucht in ons Vaderland grooter wordt, dan ooit voor dezen, tot aankweking der Scheikunst , ontbreekt het ons echter aan gepaste werken voor eerstbeginnenden. Men is in ons land niet gemeen genoeg, met de eerfte, eenvoudige Scheikundige gronden. Worden deze gronden op onze Hooge Schooien geleerd, dat bevordert alleen de kennis van den Geneesheer ten aanzien van derzelver toepasfing op de Geneeskunst. De Trafieken noch Fabrieken hebben van debeöefening dezer wetenfchap geen voordeel. Men moestLe&ores in de groote Steden van ons Vaderland hebben, en dit getal moest zich niet Hechts tot twee of drie Steden onzer Republiek bepalen. Waar was zulk een Lebïor, voorzien van de nodige bekwaamheid, meer noodzaaklijk, dan m de groote Stad Amfleldam , alwaar zoo vele 'Fabrieken zijn? Het Werk van d. william hen rij kan inmiddels voor eerstbeginnenden , fchoon hetzelve ook in allen opzichte, door ons niet kan gezegd worden, dit eenvoudig leerftelhge te bevatten, tot eene nuttige handleiding verftrekken , om eene reeks van proeven in het Werk te Hellen. Proeven, die ons de eigenfehappen en werkingen der natuurlijke dingen leeren kennen, en van welken men, bij het lezen, en beftudeeren van andere Scheikundige Werken, een zeer gepast en nuttig gebruik maken kan. In dit opzicht prijst zich deze arbeid van den Autheur zeer  chemie , voor beginnende liefhebbers. 71 zeer aan; en dc Heer ijpeij heeft ons dus, met de vertaling van denzelven geen geringen dienst gedaan. Om eenig denkbeeld van de behandeling dezes Werks te geven, dienen wij te zeggen, dat de Schrijver de leiding, die de Scheikunde naar de nieuwe Theorie der Franfche Scheikundigen verëischt , gereedlijk gevolgd heeft, en dus niet wel voor een uittrekfel vatbaar is. Daarom verkiezen wij de vijfde of laatfte Af deeling, over de ver* fchillende 'gebruiken der Scheikundige Probeerm'tddelen , hier alleen eene plaats te geven. „ 1. Het uitwhfchen van Inktvlekken. De Inktvlekken „ kunnen uit doek, papier, of hout, door bijna alle Zui:,, ren, uitgemaakt worden , van welke men echter die ,, geene verkiest , die aan de bemorste plaats het minde ,, nadeel toebrengen. Men kan Zoutzuur, 't welk met „ vijf of zesmaal zo veel water verdund is, op de vlek ,, brengen, en na een of twee minuten wederom afwas,, fchen, om zulks zo dikwijls te herhaalen, als noodig „ is. Intusfchen kunnen de Zuuren, uit het groeijend ,, Rijk, met minder gevaar gebruikt worden en zijn even ,, werkzaam. Eene ontbinding van Zuuringzuur, Ci,, troenzuur of Wijnfteenzuur, in Water, kan tot de ,, fijnfte ftoffen gebruikt worden, zonder dat men in het „ minst behoeft te vreezen , dezelve te befchadigen. „ Met dezelfde ontbindingen kan men insgelijks de op ,, papier gefchreevene maar niet de gedrukte letters, uitvvisfehen. Zodat zij dus, tot zuivering der Boe„ ken, die op hunne randen befchreeven zijn, ge., bruikt kunnen worden, zonder den Text te befcha„ digen." ,, 2. IJzervhkken. Deeze kunnen ook, uit Inktvlek,, ken, ontftaan, wanneer zij, door Zeep, in IJzer- vlekken veranderd worden , maar insgelijks, door de „ reeds vermeldde Plantzuuren, weggenomen worden. „ Zo zij een langen tijd in de ftofiè gezeeten hebben, dan zijn zij niet, zonder veel moeite, uit te wis„ fchen. Dewijl het Ijzer, door de herhaalde bevog„ tiging en blootltelling . aan de lucht, zodanig een „ voorraad van Zuurltof heeft bekomen, dat het daar door in Zuuren onoploslijk wordt gemaakt. Intus„ fchen heb ik ondervonden , dat ook deeze vlekken ,, uitgemaakt kunnen worden, wanneer men die eerst, ,, met eene ontbinding van Zwavelkali, bevogtigt, welE 4 » ke  ?2 D. WILLIAM" HENRIJ , CHEMIE , ENZ. ,, ke vervolgens wederom wel moet worden uitgewas„ fchen, eer men van het opgelost Zuur gebruik maakt. „ Het Zwavelkali onttrekt hier, aan het Ijzer, een ge„ deelte van zijne Zuurftof, en maakt het, in een ver,, dund Zuur, oplosbaar. ,, 3. Vrucht en Wijnvlekken. (*) Deeze worden uit,, gewischt, door eene waterachtige ontbinding van ge„ oxiideerd Zoutzuur, of door geoxijdeerd Zoutzuur „ Kali of Kalk, waarbij wat Zwavelzuur is gedaan. ,, Men doope de bevlekte plaats , in eene deezer ont,, bindingen, zo lange, tot dat zij fchoon wordt. Dee„ ze ontbinding kan intusfehen maar, met zekerheid, „ bij witte ftoffen, gebruikt worden, dewijl het geoxij„ deerd Zuur alle gedrukte en gefchilderde'kleuren ver„ uielt. Een zeer gefchikt middel, om het geoxijdeerd „ Zoutzuur te gebruiken, wanneer men geen werktuig „ heeft, om het water, met deszelfs Gaz te verzadi„ gen, is het volgende. Men giete een eetlepel vol „ geest van Zout, in een theekopje, en doe daar bij „ een theelepel vol poeder van Bruinfteen. Plaats ver„ volgens dat theekopje , in een kommetje met heet wa„ ter. Bevochtig nu de vlekken met water en houd de„ zelve, over den damp, die uit het theekopje opklimt. „ Houdt men hier mede lang genoeg aan, dan zullende ,, vlekken verdwijnen." ,, 4. Vetvlekken. Deeze kunneiu, door eene verdunde ,, Loog van zuiver Kali worden uitgewischt, 't geen „ echter voorzichtig gefchieden moet, om de klederen „ niet te bederven. Witte wasvlekken worden uitge,, maakt door Terpentijngeest of Zwavelaether. De ,, vlekken van wit blanketzel (white point~) kunnen „ insgelijks, door het laatfte middel, worden wegge,, noomeu." „ (*) Wijn kleurt dikwijls blaauwe ftoffen en doeken rood. „ In deeze gevallen herftellen eenige druppen Geest van Am„ moniak de blaauwe kleur. T. Al-  c. c. andré en j. m. bechstein , natuurbeschouw. 73 Algemeen- nuttige Natuurbefchouwingen , tot bevordering der kennis van de Natuur, den Leuidbouw; en andere Wetenj'chappen. In aangenaame afdeelingen voor lederen dag van het jaar; ten dienfte van Ouders, Leermeesters en Jonge Lieden , in huisgezinnen en Schooien, door de Heeren c. c. and ré en j. m. bechstkin. Uit het Hoogduitsch, Naar den tweeden druk. Te Lei] den , hij J. van Thoir. Januarij 92 Bladz. Februarij 75 Bladz. In gr. Oftavo. jje prijs van ieder Stukjen is f : - 12 - : De aanleg van dit Werkjen is niet kwalijk bedacht, het behelst voordellen van bijzondere voorwerpen van de Natuurlijke Historie , naar dat elke maand of elke dag gelegenheid geeft, om die voorwerpen in de natuur te befchouwen; waartoe dan de Onderrichting , die men bier vindt, tot zeer veel hulp moet dienen, voor jonge of andere lieden, die daarvoor eenige liefhebberij hebben. De voorwerpen voor de maand Januarij zijn de volgende: — Januarij, weersgedeldheid, lïeenmarder, dampen , fneeuvv en hare eigenfehappen ; vorming cn gedaante der vorstfiguren , pijnappel, beemer, zwarte mantel of zijde (taart, kruisbekvogel, honigbijen, kalf, herkaauwende dieren, ijs, huisrat, beer, winterflaap der zogende dieren; kleine pimpernel, fporen der wilde dieren , fijnbladige of kroon anemone, los, de gaten tot heesterplaiitfoen, gemeene aardmuis , koeftal, kramtsvogel, losbreken van het ijs in rivieren, jagt, maijkever, mist, drijf jagt, berg. Deze een en dertig voordellen beflaan te fameu 90 bladzijden, en dus elke derzelven omtrent drie. Ze zijn beknopt, aangenaam voorgeileld, en zeer leerzaam. Zie hier een en ander voorbeeld uit dezelven. Op den eeriij*i Januarij , geeft men kort bericht van den naam dc/.er maand, en daarop laat men volgen : re« gelen, aangaande de weersgedeldheid in deze maand, die men verzekert dat meestal doorgaan: 1.Een warme winterregen zonder vorst (in deze maand) is doorgaands een voorteeken van eenen heeten en droogen zomer. 2. Wanneer de winter, vooral in deze maand, buitengewoon zagt is, volgt daarop gemeenlijk een guur en dreng voorjaar, maar daar en tegen een warme zomer. 3. Wan-. E 5 neer  74 C. C. ANDRÉ EN J. M. BECHSTEIN neer het, zoo wel voor als in Januarij, niet fterk vriest en 'er weinigfneeuw valt, dan ziet men zulks gemeenlijk in Maart en April. 4. Wanneer het in deze maand fterk fneeuwt , en de fneeuw lang blijft liggen, zoo is dit doorgaands een teken van een zeer goed en vruchtbaar jaar. 5. Men heeft in deze maand, gewoonlijk zeer iierke koude, veel fneeuw , zwaar ijs, meestal nevel en mist •— maar wanneer het weer in dezelve zeer gematigd is, dau ziet men dit ruwe weer doorgaands in Februarij. Op den 11 Januarij wordt 'er gehandeld, van de honigbijen , en aangewezen, dat een warme voor den middag, in deze maand, van die uitwerking is, dat de bijen voor de korven als gezaaid op den fneeuw nederliggen. Dit heeft dan plaats, wanneer 'er, aan de voorzijde van den bijënftal, niet voor eene behoorlijke fchaduwe gezorgd is, zoodat de bijen, door zonnefchijn verwarmd, tot uitvliegen genoopt, door de koude buitenlucht verftijven. 'Er wordt vervolgends aangewezen , wat men doen moet, om dit verlies van bijën voor te komen. Op den 20 Januarij fpreekt men van de fijnbladige kroon-anemoon , welker bloemen , omtrent dezen tijd, in den grond gelegd worden,dit geeft aanleiding tot eene naauwkeurige aanwijzing, hoe men deze bolgewasfen in potten aankweekt, en wat men doen moet, om dezelven voor ongemak te bewaren. In het Stukjen voor de maand Februaïij, vindt men wederom 28 Artijkels, voor eiken dag een, van de zelfde foort, als de vorigen, en op de zelfde wijze behandeld. Wij kunnen daarvan geene bijzondere voorbeelden opgeven. Over het geheel zouden wij op dit Werkjen aanmerken, dat dc Nederlandfche vertaler hier en daar eenige verandering , overëenkomftig met den aard van ons Vaderland had behoren te maken. Men wil in hetzelve onderwijs geven, bij en door de voorwerpen, die men gelegenheid heeft om in de natuur voor zijne oogen te hebben, maar dan had men immers geene voorwerpen in hetzelve moeten behandelen , die in onze luchtftreek in het geheel niet gevonden worden, en hoe ligt had men voor zulke artijkels anderen kunnen in de plaats ftellen. Des niet te min twijfelen wij niet, of dit Werkjen zal mee genoegen ontvangen en gelezen worden. Het is voor jon.  algemeen» nuttige natuurbeschouwingen. 7$" jonge lieden zeer aangenaam en leerzaam, en vooral voor dezulken, die op het land hun verblijf houden, en al» daar gelegenheid hebben , om deze befchrijvingen met de voorwerpen zeiven te vergelijken. Nieuwe Ecliptifche Tafelen, met derzelver toepas-fing op het Meetkundig ontwerpen der Zon- en Maan-Eclipfen en der Vwrbijgangen van Mercurius en Venus over de Zon , door j. de kan ter, phil. z. Le&or Phijjïces in het Mufaeum te Middelburg; onderwijzer bij het Inftitut der dijken en waterweringen in het Departement Zeeland; lid van het Zeeuwsch Genootfchap der wetenfchappen te Flisfingen, en van het Bataafsch Genootfchap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam. Te Middelburg, bij A. P. de Winter, 1803. 264 Bladz., 128 Bladz. Tafelen en 6 Bladz. Hulptafel van duizend Logarithmen. In gr. O&avo. De prijs is bij Inteekening ƒ6-:-: Best papier f 7 - 10 - : Buiten lnteekening f8-:--. Best papier f 9 - 10 - : De langwijligheid der berekeningen, zoo van de Zon» als Maan-Eclipfen, en voornaamlijk van de eerften , was van ouds eene moeilijkheid , welke niet zelden de onverfchrokkenlte rekenaars ontmoedigde, en daartegen deed opzien, tot dat eindelijk een Engelsch Sterrekundige, de Meer wren, omtrent het jaar 1660, een middel uitvond, om de Zon-Eclipfen , door de Projeiïie van de fchaduwe der Maan op den fchijf der Aarde, te berekenen; of wel om , na eenige voorbereidende rekeningen , alle hare omftandigheden , door afpasfing van een meetkundig omwerp,met de verëischte naauwkeurigheid te kunnen vinden. Schoon nu deze handelwijze nog heden met het beste gevolg gebruikt wordt, was echter het lastig gebruik der Maanstafelen eene voorkomende hinderpaal , die veelal eenen affchrik van den arbeid inboezemde, en de oefenaars der Sterrekunde, welken die wetenfchap als hunne geliefdfte bezigheid befchouwden, naar gemaklijker en eenvoudiger Tafelen deed wenlchen. De geleerde Schrijver van dit Werk, die als ervaren Sterrekundige bij zijne landgenoten met roem bekend is, finds lang op zoodanige Tafelen gehoopt hebbende , kreeg eindelijk in handen de Tafelen van den Heer lamïert, ter  ?Ö ƒ. DE KANTER, P H I L. Z. ter berekening van den middelbaren lijd der waare Nieuwe en Volle Manen; deze gaven hem aanleiding om zelf handen aan het werk te flaan, en zijne krachten in de vervaardiging van zoodanige gemaklijker en eenvoudiger Tafelen te beproeven. Om dit doel eenigermate te bereiken, heeft hij de volgende driavereischten in het oog gehouden: ei. Eeuè1 hoogst mogelijke eenvoudige inrichting der Tafelen. b. Dat het gebruik derzelve zeer eenvoudig, eenparig en gemaklijk wierdt gemaakt, zonder op velerleis bij-omftandighedén te moeten letten; om even daar door, zoo veel mogelijk, de gelegenheden om in misflagen te vervallen af te fnijden. c. Bij 't opofferen van eenige naauvvkeurigheid aan de eenvoudigheid, die-opoffering zoo klein temaken, dat de daar uit voortvloeijende onnaauwkeurigheid in de meeste gevallen onmerkbaar, en in de ongunftigfte niet hinderlijk zoude zijn. Dit voortreflijk Werk, waardoor de ftudie der Sterrekunde grootlijks vereenvoudigd, en daardoor meer onder elks bereik gebragt wordt, bevat de volgende onderwerpen, waar van wij met een bijzonder genoegen den Lezer een kort vertoog voor oogen zouden dellen, indien de iamenhang en de aard der floffe zulks konden toelaten : doch hoe duidlijk alles ook voorgedragen wordt, vinden wij ons daartoe echter builen Haat. I. Inleiding, of algemeen denkbeeld der Sterrekunde. II. Algemeene Verklaring der voornaamffe Tafelen. III. Rekenkundige Voorbereiding. IV. Meetkundige Voorbereidingen. V. 't Vinden der Ecliptifche Nieuwe en Volle Manen. VI. Voorbereidende berekening tot het ontwerpen eener Zon • Eclips. VII. Ortographisch Ontwerp der Zon-Eclipfen. VIII. Stereögraphisch Ontwerp der Zon-Eclipfen. IXi Voorbereidende berekening tot het ontwerpen eener Maan-Eclips. X. 't Meetkundig ontwerpen der Maan-Eclipfen. XI. Algemeen Ortographisch Ontwerp eener Zon'Eclips. XII. Algemeen Stereögraphisch Ontwerp eener ZonEclips. XIII. Algemeen Ontwerp eener Maan-Eclips,  nieuwe ecliptische tafelen. 77 XIV. Van de Voorbijgangen der Planeten Mercuriiis en Venus over de Zon. Eindelijk volgt nog eene Aanwijzing der Hoofdzaken en Verklaring van eenige Kunstwoorden. Het Werk is in eenen bevalligen en duidlijken ftijl gefchreven, en ftrekt tot een zeer gereed hulpmiddel, om de omftandigheden der Eclipfen behoorlijk aan te wijzen en te voorfpellen; ten welken einde wij het als een nuttig en onontbeerlijk Handboek allen liefhebberen en oefenaren der edele Sterrekunde met nadruk aanprijzen. DeMesjias, uit het Hoogduit sch van klopstock vertaald door Mr. johan meerman, Heer van Dalem en Vuren. Eerfte Deel. Zang I—III. In 'sGravenhaage, hij I. van/Cleef, 1803. 108 Bladz. In gr. Quarto. De prijs is f 1 - 4 - : \V7ij hebben reeds, op onderfcheidene plaatfen van dit W ons Maandwerk, bij gelegenheid der aankondiging van de beide Profa vertalingen van klopstock's Mesftade, onze mening over het overbrengen van dergelijke meesterftukken in andere talen bijgebragt (*) en meermalen aangemerkt, dat de Dichterlijke vindingen verhevene gedachten, die in dezelven voorkomen, in de navolgingen of vertalingen, wel konden bewaard worden, doch dat de eigenlijke fieraden van klanküitdrukking en zoetvloeiende versmaat , niet alleen niet zelden, maar zelfs doorgaands, uit hoofde van den verfchillenden aard der talen, moeten verloren gaan. Dit is eene waarheid, die men bij alle vertalingen van voorname Dichtwerken bevestigd vindt, maar wel voornaamlijk bij die der meesterftukken van de Griekenen Romeinen, wier talen aanmerklijk in den klank der woorden, die zij gebezigd hebben, van de onze, welken wij daar voor in de plaatfe moeten Hellen, verfchillen j en daar hun metrum of versmaat zoodanig ingericht was , dat zij, door het plaatfen van woorden, die door derzelver klank de zaken, die daardoor beteekendwerden,met de voorliet oorbevalligfteharmonie uitdrukten, een' zinlijkendndruk op ons gemoed wisten te bewerken , is het niet mooglijk om door geheel anders luiden- (*) Zie TV, Vaderl. Bibl. IV den Deels ï/leStuk, Biadz.27, 385. Vden Deels ifie Stuk Bladz. 77. -Zesden Deels ifle Stuk Mldds. 63 en 797.  78 klopstock, de messias. dende woorden hoe zeer zij ook den zin der oorfpron°-lijke Tekstwoorden ons voor den geest fehetfea, die zinlijke uitwerking op ons te wege te brengen. VVii verliezen dus altijd, hoe fchoon ook anders de vertalin- more zijn, en hoe naauwkeurig ook de versmaat desoorfpronl lijken Dichters daarin bewaard zij geworden, even zoo zeer de choonheid van het origineel op die plaatfen, waarin deze ve zich voornaamlijk in de onomatopee of klanksuudrukking en woordenfchildering , onthoudt, dan of zy in maatloze rede bewerkt ware. Dit is de reden, dat wij door geenerieië vertaling de oorfpronglijke fchoonheid der Oude Gnekiche en Latijnfche Dichters, immers niet keünen22 6 Z°° jke e" bevalliSe ziJde> ^nnea Welke andere taal is in ftaat het fi.iara van homerus, waarmede hij het geweldig geluid der op elkander ftorten! de golven, eener door ftorm verbolgene zee, in deze regels , voor de ooren maalt: *H -fel velen, in de Amfteldamfche Gemeente, ten fterkfte moet keten , dat de onëenigheden , in dezelve, tot zulk eene hoogte gelopen zijn, en dat het niet te ontkennen is, dat v. V. door de uitgave zijner verl'cliillende Werkjens, daartoe zeer veel bijgebragt heeft. Had toch de man, gelijk hij in dit Noodweer voorgeeft, willen beweren, dat de Haat van de Aruien-kas belang had bij de herftelling der politiek ontflageue Predikanten, dit had hij, zoo kort of breedvoerig kunnen doen, als hij zelf goedvond, zonder eenig perfoon, veel mm Collegie, te beledigen, en hij zou, bij velen, lof behaald hebben. Maar nu hij dit doet op eene wijze, zoo als te voren, door ons, met zijne eigene woorden, is opgegeven, en wij geen lust hebben te herhalen, nu kon en moest hij natuurlijk verwachten, dat, gelijk hij in dit Noodweer, Bladz. 7 en 8 fchrijft, „ zulke wijs van aanvallen bij elk befchaald „ en christelijk mensch eene geheel andere uitwerking heelt, „ dan een aanvalier denkt." Intusfchen zijn wij nog van gevoelen, dat Broederen Diakenen, in hun andwoord, zien zoo gematigd, doch ook, daar het hier hunne eer en goe. den naam gold, zoo ernftig en befcheiden gedragen hebben, dat zij, met recht, goedkeuring en lof verdienen, en dezelven, 'bij zeer velen, ook weggedragen hebben. Men leest hun ftuk met eene beftendige bedaardheid, zij .blijven bij hunne opgenomene taak , en deze doen zij af. De ltiji van v. V. is laag, bijtend, fcherp; hij houdt geen voet bij ftuk, en brengt den Lezer geduurig in verwarring. Eerst heeft hij het in dit Noodweer op Broederen Diakenen, in het BlMineen, geladen, vervolgends vaart hij tegen den Steller uit, en, dewijl hij zich fchijnt te vermaken, met het denkbeeld, dat niet alle Diakenen zijn Verflag gelezen hebben, beüuit hij: „ik wijte het Broederen Diakonen met;' — om van andere aanmerkingen te zwijgen . Wanneer wij echter, hier, Bladz. 13, lazen: dat de Bladz. .8—14, uit het Verflag van Diakenen , konden gemist wor. den, vonden wij ons, in gelijke omftandigheden , als v. V. bij het lezen van de Advertentie van Diakenen, wij konden, naauwlijks, onze oogen geloven; want, toch, zo wij deze Bladzijden wegnemen, wat zal 'er dan overblijven ,.wat wezenlijks van de zaak zelve zouden Diakenen dan behandeld hebben? Zij doen, hiermede, volgends hun bepaald oogmerk, genoeg, en eene overvloediger opgave _ was, in dit.ge- val, onnodig. O! dachten wij hierbij, zo wij deze aanmerking eens te rug kaaiden, hoe veel gelchnj van v. V, zou wel hebben kunnen gemist, hoe vele Bladzijden, uit Uit Noodweer, kunnen zijn agter wege gelaten geworden! Maar liever niet duidlijker! —— j^e£  9- d. c. van Voorst Met geene mindere verwondering lazen wij in zijn Ferflag, en vinden het hier, Bladz. 6, herhaald, dat, ,, als de Predi* kanten niet herlteld worden, men van de oude Regeering en derzelver Familien, (om van andere gegoede Leden der „ Gemeente, welke voor de Predikanten zijn, niet te fpreken) „ die giften en erfmakingen niet te wachten heeft, op welken „ men anders, bij het herltel, hoop kon voeden." Deze pasfagie is, waarlijk , niet zeer verëerende. Onzes be. dunkens, gedragen zich Diakeuen vrij befcheidener, in hun Ferflag, Biadz. 7. „ Vindt men ïn het algemeen de ont„ fangrten van Dinconen voordeeüg, men befchouwe dit alleen „ als een doorflaand bewijs van de ongegrondheid der belee,, digendé veronderftelling, als of het immer bij de gegoede Leden der Gemeente , welke het gemis der 15 ontilagene ,, Predikanten ter harte genomen hebben', zou kunnen opltoo,, men, om dat gemis, door terughouding hunner giften, op „ weduwen, weezen en hulpeloozen, en dat in een tijd als de „ tegenwoordige, te wreeken." Dan wij zouden, niet ligt, een einde vinden, zo wij op meerdere gezegden van den Schrijver aanmerkingen wilden maken. Het heeft ons, reeds lang, en misfehien ook onze Le. zers, verveeld, bij dit en foortgelijk gefchrijf Uil te ftaan. — Het volgende, echter, dat meer de zaak zelve betreft, kunnen wii niet, hoewel kort, onopgemerkt voorbijgaan. V. V. zegt Bladz. 3. „ Die leer was, en blijft mij nog „ vreemd, dat een Collegie verplicht zou wezen om de daden van hunne Voorgangers te verdedigen, wanneer de Voorgan,, gers zelve nog in leven zijn." Die leer is ons zoo vreemd niet, wanneer velen, gelijk hier het geval is, zich nog werk- lijk in dat zelfde Collegie bevinden. Veel vreemder is ons de leer, dat bij het Collegie van Diakenen en derzelver handelwijs, de Beurs van Amüeldam, Bladz. 18, en een Koopman, Bladz. 20, wordt bijgetrokken; — dat v. V. zegt: ,, geen „ jota noch tittel gefchreven te hebben over de beheerihg vatt „ den finantiëelen leefland der Diakonie " Bladz. 5. Dat hij „ niet bedoeld heeft om het zo nodig vertrouwen van het Pu,, bliek op de Soliditeit van het Diakonie-fonds zo al niet ge„ heei den bodem in te flaan, immers, eenen merkelijken knak ,, te geven," Bladz. 20. — Daar hij toch, met zoo vele woorden, van het Collegie van Diakenen, gefchreven had: „ als dat redden van eenen Boedel is, kenne ik het niet." — ,, Zo zou men den Defolaatlten Boedel ook redden kun„ nen." En als of dit nog niet genoeg ware . befluit hij dit Noodweer : Om dat ik in de daad en waarheid den „ vrede beminnen , (dit moet beminne wezen) legge ik „ de pen neder. Ik was anders voornemens eene en andere „ waarheid hier bij te voegen, welken men naauwelijks zou „ Runnen geloven." — En die dan nog, in dit zelfde Stuk. jen»  NOODWEER TEGEN BROEDEREN DIAKENEN, ENZ. 93 jen , Bladz. 11, durft fchrijven: „ Laat de mnn bewij„ zen, dat ik, zelfs maar in 't minfte, van de waarheid en ,, van de liefde tot den vrede ben afgeweken." Zulk ge- fchrijf, zulk eene leefe, wij herhalen het, is ons geheel vreemd. Of behoort dezelve tot het uitfluitend récht, om, op zulke wijs, iemand aan te randen; — of tot de ver» kivikking, om gal en alfem tegen zijnen evenmensen uit te braken, waarvan de Schrijver, Bladz. 21, fpreekt^ — Wij verklaren dezelve niet te begrijpen (*). ~ Ook twijfelen wij, of het wel geheel en al waarheid is, hetgene v. V. Bladz » ^de" te wezen, die de Schrijvers geven, waarom zij 3, God zoo hartelijk voor hun danken konden;- t. w. i, om dat zij wisten, en ondervonden hadden, dat zij van God verkozen waren. Indien P. door deze-' ver., kiezing Gods verltaan had, dat bijzonder en bepaald „ befluir Gods, in 't welk hij zekere p'erlbonen verkoi» zen héerrJ om die door Christus'en zijnen Geest zalig „ te maken, dan zou hij zeker, mijns eragtens, alzoo „ met gefchreven hebben; want van den iiihoud dezes „ beflints waren deze drie Schrijvers even onkundig als „ wij; en hoe zouden ze dan aan deze menfclren hebben „ kunnen fchrijven: Wij kennen uwe verkiezing Broe„ derf! Wij weten dat gij van God verkozen zijt?" ,, Ook komt deze verklaring mij te ongepaster voor, „ daar deze Gemeente nog zoo jong, zoo weinig beiir„ beid, en ,dus noodzakelijk, ten aanzien der meeste le„ den, nog zoo zwak en teeder was, dat het ounroge„ lijk moet geagt worden, deze menfehen, ars die allen „ ten eeuwigen leven , onveranderlijk verkozen waren , sé aantemerken, en hun dit dus ruimfchoots te zeggen. 't Gewigt van deze reden zal meer gevoeld worden, „ als we in 'c vervolg zien, welk eene bekommernis P. „ over hen had, van wegen de opgekomene zwarigheden, en welke andere dingen bij van hun zegt, die „ met de onderftelling van zulk eene verkiezing in 't gei heel niet ilrookcn." J» 11. ,, Het is dan die verkiezing, waardoor God ook deze „ Gemeente, tot zijn volk uitgekozen en gemaakt had , ,, waarvan P. hier dient verdaan te worden. Te voren „ waren zij, immers voor zeer ver het grootlre gedeelte, „ vervreemd van, en buiten God, geweest, maar God „ had voor hun wat beters nitnezien; hij had hen vlt5, kozen, om door liet Eirangelij tot Christus geroepen - ■• cn  VÊRKL, VAN PAULUS BRJËV. AAN DE THESSALONIKERS. 99 en o-ebragt te worden ; dit was bun gebleken in de wonderwerken, en de uitftorting der gaven des H. 3' G. waar mede God die prediking bij hen vergezeld ' ha'd; gelijk aanftonds hier op gezegd wordt. Bit de! zen grond redeneerde Paulus ook in den Brief aan de " Galatiërs , en naderhand in zijne latere Brieven aan an,  w. van vloten, sreoimrn philologicum. ioi auctor. Die XI Novembris MDCCCI1T. Hora X ad X1L In auditorio Theoiogico. Lugd. Batav. ap. Si et Luchtwaris , 1803. 87 Pagg. 4 Maj. Dat is: Letterkundige Proeve, behelzende eene befchrijving van een Handfehrift der Leijdfche Bibliotheek, en een daaruit uitgelezen gedeelte van de Samaritaansch-Arablfche Overzetting der F Boeken van Blo fes, enz. T fet moet gewis den waaren beminnaar van zijn Vadcril land tot biijdfchap (trekken, dat, te midden van den alzins vernederden tocftand, in welken zich hetzelve ongelukkig bevindt, deszelfs eer, door onze Voorvaderen verworven , ten aanzien van het beoefenen en aankweken van Geleerdheid , Kunften en Wetenfchappen , nog fteeds wordt gehandhaafd , daar niet alleen Kunften eh Wetenfchappen nog worden beoefend, maar ook in het vak der Oude Letterkunde, zoo Griekiche en Ladjufche als de Oosterfche , tot welke onze Voorvaders 'den'weg gebaand hebben, kundige en naarftige jongelingen onder aanmoediging en met behulp van hunne Leernieesteren , blijken geven, van ijver en vorderingen, welken bijzouderen lof verdienen ; te meer, daar de beoefening der laatstgemelde , der Oosterfche Letterkunde, eene ftrekking heeft tot bevestiging, en opheldering, van den Bijbel. Onder deze laatfte foort van blijken en proeven beltoorC de Academifehe Verhandeling van den Heere _w. van vloten, onder voorzitting van den, door zijne uitgebreide kundigheden, bijzonder in de Oosterfche Letterkunde , in de voetftappen van zijnen vermaarden Heer Vader tredende, Hoogleeriiar s. f. j. rau, aan Leijdens Iloogefchool verdedigd, waarvan wij den Intel boven opgegeven hebben. Zij verdient, dat wij 'er eenig breder verflag van geven, zoo veel met ons beftek beftaan kan. . . „ , -r r De Samaritanen, van welken nog 111 de Stad JMabloJaof Naploufa in Palestina overblijffelen zijn , hadden, gelijk bekend is , eenen met Samaritaanfche letteren gefchreven Tekst van mos es vijf Boekeu, welken zij alleen als Gödlijke Schrift aannamen. Naderhand vervaardigG 3 den  105 w. van vloten den zij eene Samaritaanfche vertaling van deze Vijf Boe» ken, maar toen zij, door de Arabieren overheerd . hunne eigene taal of tongval ontwenden, en daarvoor de Arabifche taal hunner overwinnaren gebruikten, lazen zij de Arabifche vertaling van saadias, tot dat zij ontdekten , dat deze een Jood was , wanneer één hunner geleerden, abousaid genaamd, tusfehen de jaren 94^ en 1227 na christus, (zie Disfert. pag. 31,) van den Samaritaanfchen Pentateuchns, eene Arabifche Overzetting gemaakt heeft , welke men daarom de Samaritaansch-Arabifche genoemd heeft. Van zes of zeven Handfchriften , welken men van deze Overzetting thands in Europa heeft, werd dat, hetwelke in deze Verhandeling van den Heer van vloten befebreven wordt , voor verloren gehouden: maar de Hoogleeraar rau had onlangs het geluk hetzelve op de Leüdfche Boekerij te vinden, onder de nog niet op de lijst geplaatfte Handfchriften en Boeken , voor dezelve gekocht in het jaar 1780, uit den Boekenfchat van den vermaarden j. j. schol ten-s. De befchrijving van dit Handfehrift is in deze Verhandeling in vier Hoodfftukken vervat; het eerfie handelt in het gemeen van de Samaritaansch- Arabifche Overzetting; het tweede over de Handfchriften van deze overzetting , en bijzonder van dit Leijdfche Handfehrift; het derde geeft eenige Hoofdltukken uit hetzelve tot eene proeve ; waarbij in het vierde Hoofdftuk eenige ophelderende aanmerkingen gevoegd worden. Het eerfte Hoofdftuk bevat vele merkwaardigheden nopens de Samaritanen, en toont in het bijzonder, dat het aan het volk der Samaritanen , van tijd tot tijd, niet ontbroken hebbe aan mannen van geleerdheid, bijzonder in het vak der Geneeskunde; verders behandelt dit Hoofdftuk de Gefchiedenis der Samaritaansch-Arabifche Overzetting breedvoeriger, fprekende van deszelfs Autheur abousaid, Zoon van abousaid, Neef van abousaid, uit de Voorrede vóór deze overzetting; hoewel iu de Voorrede in een ander Handfehrift, zekere, zich noemende abilberecat , Zoon vansAiD, een Syriër van Bosra, zich voor den Vertaler uitgeeft, ten ware volgends de gisfing van den geleerden paulus , welke echter in deze Verhandeling niet wordt toegeftemd, de lezing bedorven zij, welke gisfing zich daardoor aanbeveelt, dewijl de Voorrede in het bedoelde Handfehrift, over het ge-  specimen p uil' ol 0 cic uh. 10.3 geheel, gebrek]* is afgefchreven, en dewijl het al te onbefchaanni voorkomt, dat deze gewaande abileer ec at zoo geheel eens anders Vverk zich zou hebben aangematigd; behalve dat de gisfing van; paulus, op zich zelve, zich zeer fchijubaar voordoet. Hoe het zij , de waare Vertaler abousaid, heeft zijne vartaling gemaakt onmidlijk uit den Hebreeuwsch« .Samaritaanfohcn" Tekst, doch niet zonder hier endaar, met oordeel, de Samaritaanfche overzetting, als ook de Arabifche van saadias te raadplegen, waardoor zijne vertaling zeer veel nut kan toebrengen tot recht verftand en oordeelkundig onderzoek, vöörnaamltjk der Samaritaan? fche Overzetting. Het tweede Hoofdftuk handelt van de Affchnfren, welken van deze Samaritaansch-Arabifche Overzetting in Europa nog voorhanden zijn, en befchrijft naauwkeurig het Handfehrift derzelve op de Leijdfche Bibliotheek, zijnde ook proeven van derzelver Letterfchrift, als ook een Alnhabetb der Letteren , die nog heden bij de Samaritanen gebruikt worden, in het koper gefneden, hier bijgevoegd. "In hét derde Hoofdftuk ontvangen wij, lot eene proeve den Tekst dezer overzetting van Exodus Ï1I en IV. jjrit. XI. Nam. XXI. Deut. XXVIII. met de verfchilienüe lezingen, uit andere Handfchriften. Eind™?, bevat het 'vierde Hoofdftuk eenige ophelderende aauteekeningen over deze vertaling ; waar zij of eene andere lezing volgt, of eenen anderen zin geeft, en wel opzctlijk, dan de Hebreeuwfche Tekst medebrengt. Dus, daar"wij in het Hebreeuwsch lezenExod. IV. 24, dat j e h o v a md s e s wilde doden, heeft deze overeetter, ten eiide, op zijne wijze, de eere van moses te ledde.i: de» de Engel des Heeren hem wilde dringen, «anjporen, om uaamlijk zijne reize naa Egypte te verhaastend Vs. 95, laat hij zippora niet haren zoon, maar zich zelve befnijden, pp de wijze der Egyptifche vrouwen, enz. Maar, wij moeten afbreken. Wij hopen, dat oe Schrijver dezer Verhandeling, de Eerw. van vloten, zal voordgaan, de Oosterfche Letterkunde te beminnen en te beoefenen , terwijl wij den Hoogleeraar rau dank betuigen, dat, onder zijn opzicht, ons dit Letter» gefchenk is medegedeeld, en wenfehen , dat het heni gebeuren mag, den lust tot deze wetenfehap in meer jonge Heden te kunnen aanvuuren. G 4 O m-  •Ï04 g. b. reddingius, ontwerpen van leerredenen. Ontwerpen van Leerredenen over den Heidelbergfchen Catechismus, tot eene handleiding voor jonge Leeraars, en voor allen, die over de Catechismus-leerredenen die zij gehoord hebben , of horen zullen , willen nadenken. Door ge£?.,\du* benthem reddingius, Predikant te Schildwolaa. Tweede Deel. Te Groningen, bij VV Zuiden», 1803. 287 Bladz. In gr. Octavo. Denijs is ƒ1 -16 - : 1 J IWij ontvangen dus fpoedig het Tweede Deel, waar. W mede dit Werk van den Eerw. reddingius, behelzende Ontwerpen van Leerredenen over den Heidelbergjehen Catechismus voltooid is ; daar wij, bij onze aankondiging van het Eerfte Deel C) onze gedachten over hetzelve gezegd hebben, en dit Tweede Deel op den redden leest gefchoeid is, als het Eerfte, behoeven wij er geen woord bij te voegen; dan dat de Eerw. reddingius 111 zijne Foorrede vóór dit Deel, ons bericht geeit van zijn voornemen, om bij wijze van een Aan5?!,A • j°* Dei'de Deel te leveren eene Vertaling van eene Gejchiedcms van den Catechismus in de Paltz en in de Ne. der landen, aan welke hij reeds bezig is, hoewel 'er bijvoegende, dat hij reden hebbe, om te vrezen, dat deze zijne onderneming beletfelen zal ontmoeten , die hem noodzaken zullen, om dezelve op te geven. Wij hopen nog, dat deze beletfelen uit den weg geruimd zullen kunnen worden. Eene wel en onpartijdig gefchrevene Gefchiedenis van den Heidelbergfchen Catechismus kan merkwaardige bijzonderheden bevatten. C*) Zie N. Faderl. Bibl. Vilden Deels \fte Stuk, Bladz. 411. Hartelijke Faarwelzegging aan de Zwolfche Gemeente door ene Belijdenis-Rede van g. w. carp haren oudfien en rustenden Predikant. Te Zwol, bij M. Tijl en Zoon, P. £/fz\ Voorr- XVI. In gr. OBavo. De prijs is Tpene gewone Belijdenis-Leerrede der Godüjke WaarJ--< heden, welke de Eerw. carp, aan zijne onderfcheidene Gemeenten, ter gedachtenis wilde nalaten, en die voor hun welken aan foortgelijke leidingen van gedachten gewend zyn, van eenig nut kan wezen ; bij anderen , . . we.»  G. W. CARP, HARTLIJICE VAARWELZEGGING , ENZ. IOj wegens de hooge jaren des Schrijvers, veiTchoning vinden, zo men hier of' daar eene aanmerking of bedenking zou willen aanvoeren. „ Gaarne," zegt de Grijsaard, „ had ik het wat bekort, (Voorred. Bladz. XV.) en ditge' lijk alles meer befchaaft; dan mijne zwakke en verH zwakte toeftand gedoogde dit niet. Gij zult dit ge„ hik al het gebrek en de ingeüope drukfouten wel in „ liefde willen verfchonen. Breng u (teeds voor den „ geest, mijn lieve lezer! dat de Schrijver van deze „ bladeren zich nooit getelt heeft, en nu bij zijne uitge„ putte vermogens en kragtcn zich allerminst houden , „ konne voor enen Israëliër , die in goud en zilver „ werkt: dat hij zich echter verblijde; dat ook zij ge„ prezen worden; die flegts rams- en dasfe-vellen aanvoeren tot opbouw van 'slieren huis." Verhandelingen van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde te Amfltrdatn. Zevende Deel. Te Amfleldam, bij J. B. Elvve. XXVI en 258 Bladz. en èènt Plaat. Jn gr. Octavo. De prijs ij ƒ2 - 18 - : In dezen Bundel van dit loflijke Genootfchap komen dc volgende (tukken voor: I. Verzameling van Waarnemingen over de Buikwonden , door J. CHR. ALBRECUT en J. HAARMAN, op het Vraagftuk, naa „ een kort, zakelijk en oor„' deelkundig uittrekfel uit alle oorfpronglijke Nederland,, fche Waarnemingen, betrelfende de Wonden van den ,, Buik en van het Bekken ; met bijvoeging eener naauw,, keurige opgave van den tijd, waarin zij gefchreven zijn, en der werken, in welken zij voorkomen," bij jut Genootfchap ontvangen en beiden met eene zilveren medaille bekroond. In de eerfte Afdeeling dezer Verzameling, die de duidlijkfte blijken draagt van de belezen, buid der Schiijveren, en van de verdienden onzer Landgenoten in dit vak der Heelkunde, worden de niet door. "gaande wonden van den Buik opgegeven, als die der Spieren van het Buikvlies, der manlijke uitwendige ïeeldee]pn, der vrouwlijken, desBilnaads, des rechten Darms en de kneuzingen en breuken der beenderen van het Bekken. De tweede handelt over de doorgaande Wonden zonder kwefzing van Ingewanden ; en in de derde zijn de G 5 door-  ipo verhandelingen van het genootschap doorgaande Wonden met kwetzing van Maag, Darmen Lever, Galblaas , Milt, Nieren, Pisleiders, Blaas* baarmoeder , groote Vaten en Zenuwen geplaatst. De drie opgenoemde Aldeelingen gaan van Bladz. 4 tot 130 dezes VVerks, terwijl van Bladz. 130 tot 164 een Aauhanglel volgt van Waarnemingen van geene oorfproiWijke Nederlandfche Schriiveren, maar uit vertaalde Werken van Buitenlauderen getrokken, handelende over het zelfde onderwerp, en op de zelfde wijze gerangfchikt. II. A. c. monro, Waarnemingen omtrent de Verzameling van bloedig Weivocht in de Borfien, welke met kanker bezet zijn; nader bevestigd met foort gelijke eigene Waarnemingen, door e. p. swagerman. De reden, waarom de Heer monro deze zijne waarnemingen aan het Geneeskundige Genootfchap te Edenburg mededeelde, \yas, orndat, gelijk hij fchrijlt, niemand onder de Heelkundige Schrijvers eenige melding maakt van eene verzameling van bloedig Weivocht, hetwelke door ontbinding gevormd wordt in de Borften van Vrouwen, als gevolgen ot tekenen zijnde van knoest- of kankergezwellen der klierachtige deelen. De zelfde Autheur getuigt van bijna zestig kankers , welken hij heeft zien wegnamen, maar vier perionen gezien te hebben, die, geduurende twee jaren, van deze ziekte zijn bevrijd gebleven, van welken 'er drie vervolgends weder beflotene kankers in de borst gekregen hebben , en de vierde een verzworen kanker in de lip had. III. Waarneming van eene buitengewone Opftopping der Pis, en aftapping derzelve, in eene niet zwangere Vrouwe, met eene daaruit afgeleide bedenking , betrekkelijk het Buikwater, door f. jas. Hier wordt, naamlijk, in bedenking gegeven, of het niet van belang wordt voor eiken Heelmeester, in de Buikwaterzucht, vóór de doorboring van den Buik, altijd door een catheter de pis uit de blaas at te tappen tot meerdere zekerheid, even gelijk bij eene twijfelachtige zwangerheid. IV. Waarneming eener onmiddelijke agterbovenwaardfche ontwrichting van het rechter dijebeen, met herjlelling derzelve in eene zittende houding der lijderesfe , door j. ïiartens; medegedeeld en ontleedkundig opgehelderd door a. i10nn. V. Waarneming eener cnmidde'ijke agterbovenwaardfche Dije- ontwrichting, in een kind van vier jaren , met eene ztttende houding deszeken herfeld, door ii.jR e n e.a ad. De  tee bevordering der HEELKUNDE te AMSTELDAïI. lOf De gefchiktheid der zittende houding, door den tot volmaking cler Heelkunde Iteeds vverkzamen Hoogleeraar si o n n in 'de ontwrichting der dijë eerst aangeprezen, wordt door deze beide waarnemingen ook in dit zeldzaam voorkomende foort van Dijëontwrichting daidlijk bewezen. De ontleedkundige Opheldering en bijgevoegde piaat, door den Heer l o n n agter de eerfte dezer Waarnemingen geplaatst, verfpreiden niet weinig licht, jioo omtrent deze wijze van ontwrichting, als aangaande derzelver manier van herltelliug. VI. Waarneming van eene beknelde Baarmoeder in eene jonge Dochter, door c. te-rne. De Baarmoeder was nier door een moederring heen, ter grootte van een kinderhoofd, buiten de natuurlijke deelen gezakt en bekneld, welke beknelling gelukkig werd opgeheven, met den ring 'behendig door te zagen. Deze waarneming (trekt tor, ecu' \v.enk voor jonge Vroedkundigen , om bij Vrouwen, die nog niet gebaard hebben, in het bepalen van de wijdte der moederringen, vooral omzichtig te wezen. Vil. Verhandeling over de kwade gcfteldheid van het Bekkeu bij Vrouwen, en een nieuw middel, het welk de kunst aan da hand geeft, om in fomniigen dezer gevallen de Verlosfing zeer veilig, met behoud van Bloeder en Kind, te kunnen bewerken , door j. de p oijt, J.z. De Autheur fpveekt hier van die verenging of kwade gefteldheid des Bekkens, waarin de verlosfing , offchoon moeilijk, echter door de krachten der natuur alleen, of geholpen door de kunst, zonder aanmerklijk gevaar, en met behoud van het leven van Moeder en Kind, kan volbragt worden, indien, naamlijk, het Kind zich met het hoofd in de günöigfte plaatfing opdoet; terwijl, integendeel'wanneer het Kind zich in eene tegennatuurlijke plaatling (tanbiedt, zoodat de verlosfing bij de voeten moet volbragt worden, dezelve zeer zeldzaam, zonder verlies wan het leven des Kinds, kan geleideden. Zijnde het voorgestelde middel in dit geval eene tegennatuurlijke verlosfing in eene natuurlijke te veranderen ; dat is: het Kind', dat zich met eenig ander deel dan het hoofd aanbiedt, zoo te verplaatfen , dat hetzelve zich met den top des hoofds. of liever met het agterhoofd vóór den ingang van het Bekken aanbiedt. Deze verbeterde manier van verlosfen wordt met twee waarnemingen bevestigd. Vlü. IVaarnenüng van eene Zwangerheid en Baaring zonder  ICB verhandelingen van het genootschap, enz. der Lamsvliesvocht, door j. de koning. Deze Waarneming is niet minder belangrijk voor de Phijfiologie , dan voor de Verloskunde. Niettegenltaande het Lamsvliesvocht op het einde van de vierde maand der zwangerheid, wegvloeide bragt echter de Vrouw op den bepaalden tijd een voldragen gezond Zoontjen ter wereld, hetwelke dien zelfden avond en den volgenden dag eene gewone hoeveelheid van het Meconium door den aars loosde zonder dat bij de geboorte een druppel waters ontlast werd cvf aan den koek en de vliezen iet ongewoons te bemerken waren. Wij eindigen deze opgave, met de lezing van dit Werk allen Genees- Heel- en Verloskundigen ten fterkfte aan te prijzen. Gedachten over de Keizers -fnede, het Qnthersfenen en het Ontleden der Vrugt in Moeders lichaam; henevens eene vergelijkende tot elkander fielling dezer Operaties. Van l)r. w~ K, QUit het I-Ioogduitsch.-) Te Amfleldam bij C. komijn. 31 Bladz. In gr. Odavo. De prijs ii f : - 0 - : r J De Ontwerper dezer Gedachten fielt zich daarbij voor, de volgende vraag te beandwoorden en meer Baauwkeurig te bepalen: in welke betrekkingen ftaan de Vperatjen : de Keizers-fnede , het Onthersfenen en het üntledc;i der Vrucht in Moeders ligchaam tot elkander-? Jln hoe kunnen dezehen eikanderen oordeelkundig gefubftitueerd worden ? Eerst geeft hij voorwaarden op , onder welken cieze kunstbewerkingen al en niet mogen verricht worden; dan tracht hij de vraag op te losfen , of het leven der moeder m gevaar moge gezet worden, om dat der Vrucht te behouden en welk van beiden het wigtigfte is; vervolgends • onderzoekt hij , of de moeder tot ééne van deze Operatien moge gedwongen worden of niet ? terwijl hij eindlijk tot vermindering der zware verlosfingen in 't algemeen deiï vporuag doet, om de Huwelijken van Vrouwen, die eer» buitengewoon misvormd bekken hebben van wegen den Staat re beletten. .I e Schrijver zegt hier niets dan hetgene door anderen VöYr hem met veel grooter duidlijkheid en naauwkeurighcid is re boek gefield ; eu derhalve den genen , die t'ee-  VV—N. GEDACHTEN OVER DE KEIZERS-SNEDE. 19$ t'eeniger tijd in het geval komen, om zich aangaande het in het werk ftellen van eene dezer Operatiën te bepalen , veel beter bekendis dan zij hetzelve hier aantreffen; waarom de Opfteller deze zijne gedachten , zonder nadeel voor het publiek, wel voor zich zeiven had kunnen houden. Een woord aan Echtgenoten en. Bloeders over het te fpoedig wegnemen der Nageboorte. (Uit het Hoogduitse//..') Te Amfleldam, bij C. Romijn: 26 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 6 - : Het oogmerk van dit Stukjen , dat den zelfden Vertaler en misfehienook den zelfden Autheur heeft met het laatstvoorgaande, is , om ter kennisfe van des Schrijvers Medeburgeren te brengen, wat de ervarenfte Vroedkundigen der voorgaande en tegenwoordige Eeuw over de zekerfte manier van behandeling der Nageboorte geoordeeld en gefchreven hebben. Waarvan het refultaac ïs, dat men in verre de meeste gevallen den Moederkoek aan de Natuur kan en moet overlaten, dien nooit met geweld mag halen ,en deszelfs vrijë door de Natuur alleen bewerkte afzondering met de grootfte gerust- eu zekerheid , zonder ook het minfte nadeel daarvan te vrezen, eenen geruimen tijd kan aftvachten in gevallen, waarin geene zeer hevige bloedftortingen, ftuiptrekkingen of andere toevallen plaats hebben. Schoon deze bladen niets bevatten dan hetgene bij allen, die in de Verloskunde behoorlijk zijn bedreven, ten overvloede is bekend, en wordt in acht genomen, kunnen zij echter hunne nuttigheid hebben, daar zij wegens den geringen prijs gemaklijk in handen kunnen geraken van zulke Vrouwen, die bij de verlosfingen niet rusten, voor dat de Nageboorte is gevolgd, hoedanigen, helaas! ook in ons Vaderland nog maar al te veel gevonden worden; wanneer men hoop mag hebben, dat zij de fchadelijke pogingen , om den Moederkoek zonder reden af te talen, zullen Haken, en hare ontijdige vrees wegens hec agterblijven van denzelveh laten varen. De Vertaler is een Man geheel onbedreven in onze moedertaal, en heeft vele Hoogduitfche woorden , maar zoo onvertaald in eenen Ncderduitfchen vorm gegoten, die  llO EEN WOORD AAN' ECHTGENOTEN, SnJ» die thands van niemand voor goed Nederduitsch- zulk:: erkend worden, a!s : jMf hciiderd voor eeuw:, alleen *bö* inaar of dan i leider voor ^«Afei ; afgang der Nacehoorte'm plaats van afzondering der Nageboorte, enzl' Wiskundig^ Leerboek door j. nieuwenhuIs, Leeraar der Lutherfche Gemeente te Zntphen. Eerfte Deel, I. en II. Stuk, 'bevattende; I. Grondbeginzels der Rekenkunde 244, II. Grodbcginzeh der Meetkunde 462 i^a. • In gr. OElavo. Met Plaaten. Te Zutphen, H. C. A. Thieme, 1803. De prijs is f $ - 12 - 1 Het eerfte Stuk van dit, naarmate der onderwerpen, omfiagtig Werk , is het zelfde, dat bij den bovcngemdden Drukker, tot den prijs van/ 1 - 16 - : , apart uitgegeven wordt, onder der, tijtel van Grondbeginzels der Reekenkunde door w. j. o. kar sten, inleven Phil. Doctor, Hoogleeraar derJVis- en Natuurkunde te Hallé, én lid van verjeheidene 'geleerde Genoötfchappen: uit het Hoogduitsch. De Schrijver, die met karst 1:n's Rekenkunde te vertalen', als hem best bevallende, zoo wegens den ftrengen en bondigen redeneertrant, als dc duidTijke voordragt van dezen beroemden man, zijn Werk begint, en afgefchrikt wordende door het onaangenaam gevoel, 200 hij het noemt, der knellende banden, waaraan een Vertaler gelegd is, befloot verder zijné eigene krachten te beproeven, ter bewerking van een leerboek naar den leiddraad der beste uitheemfebe Schrijvers, en'hieruit is dit Eerfte Deel geboren, dat, volgends dc belofte van N., nog van vier anderen gevolgd zal worden 3 waarvan het Tweede Deel de Algebra en trigouometriê , het derdede Dij/erentiaal- en Integraalrekening, met toepasfing Op dc hoogere Meetkunde, het vierde de Bht'mniicheen Optifche Wêtenfchappen, en het vijfde de Sttfrtkiuuk zullen voordragen. De Heer N. fchijnt ons , met ter zijdefrelling der Analijps, een verklaard voorftander der 'leerwijze van euclides te zijn, en bepaaldlijk van dc Meetkundige Werken der Grieken, welken , door hunnen bekrompen betoogtrant niet in ftaat waren de Wiskunde tot dat toppunt van aanzien én luister te verheffen, waarin zij zich hedendaags bevindt. Wij die, voor de eerfte gronden der  fc NIEUvVENIIOTS , WISKUNDIG LEERBOEK. ïlj der Meetkunde , voor zoo verre dezelve in de voornaamfte en volftrekt onontbeerlijke propofitiën van eucliue» beftaat, den betoogtrant van dien Schrijver niet alleen niet afkeuren, maar zelfs noodzaaklijk oordeeren; mids dat het geduld van den leerling daardoor niet te ver uitgerekt wordt, wij gunnen den Heer N. het genoegen * dat hij eerbied hebbe voor dien uitmuntenden Griek," die ons zulk een meesterftuk heeft geleverd, en met hem den Koninglijken weg bewandele ; doch houden ons tevens verzekerd, dat hij, door zoodanige leerwijze in alk-s te volgen, de armée der geleerden in de Wiskunde nimmer verfterken, maar veeleer affchrikken zal, om. in zoodanige ras verdrietende Itudie verder voord te gaan. Daar dit Werk, wegens deszelfs inhoud, voor geen ttittrekfel tot eene proeve vatbaar is, moeten wij ons Vergenoegen met Hechts den korten inhoud op te geven* EERSTE STUK. GRONDBEGINZELS DER REEKENKUNDE. I. Van eenige algemeene eigenfehappen der getallen_ en derzelver beteekenis door cijffers. II. Van de op- en aftrekking in geheele getallen. III. Van de vermenigvuldiging met geheele getallen. IV. Van de deeling met geheele getallen , en den oorfprong der breuken. V. Van het onderfcheid der eerfte en zamengeftelde getal]en. VI. Van de kenmerken der deelbaarheid der getallen. VII. Van de vier reekenwijzen met breuken. VHI, Van de tientallige breuken. IX. Van de vief reekenwijzen in genaamde getallen. X. Over de evenredigheid,1 XI. Van den regel van drieën en zijn gebruik. TWEEDE STUK. GRONDBEGINZELS DER MEETKUNDE. I. Over de algemeene eigenfehappen der réchte liinea en der rechtlijnige figuuren. II. Over den inhoud'der rechtlijnige figuuren. III. Over den cirkel. IV. Over de befchrijving van veelhoeken in en om den cirkel. V. Over de evenreedigheid en ongelijke reedens. VI. Over dc gelijkvormigheid der figuuren. VII, Over den omtrek in inhoud van Üéït cirkel. VIII. Over de ligging en fnij- ding  *i2 j. meuwenhuis, wiskundig leerboek. ding der vlakken. IX. Over eenige ligchaamen, dia door vlakke oppervlakten worden ingeflooten; namelijk: ï) over de parallelopipeda en prisma's. 1) Van de pijramiden. X. Over eenige ligchaamen, die door krorrrtriï oppervlakten worden ingeflooten; als: i) over den cijlinder. 2) over den kegel. 3) over de globe. Dat 'er aan Werken over de Reken- en Meetkunde, waarin die wetenfchappen grondig verhandeld worden, in onze taal geen gebrek is, behoeven wij niet te zeggen , nadien zulks ten overvloede bekend is. Waartoe dan dit Leerboek, door den Heer voe t, volgends de Voorrede, den Schrijver zoo fterk aangeraden, zal moeten dienen , verklaren wij niet te kunnen doorzien; ten ware men mogt kunnen beweeren, dat alles , wat over die Wetenfchappen in onze taal het licht ziet , als volftrekt onbruikbaar en ontoereikende gehouden moet worden. Algemeen - nuttige Natuurbefchouwingen, tot bevordering der kennis van de Natuur, den Landbouw; en andere Wetenfchappen. In aangenaame af deelingen voor iederen dag van het jaar; ten dienfte van Ouders, Leermeesters, en Jonge Lieden, in Huisgezinnen en Schooien, door de Heeren c. c. andré en j. m. bechstein. Uit het Hoogduitsch. Naar den tweeden druk. Maart, 84 Bladz. Naar den derden druk, April, 78 Bladz. Te Leijden, bij J. van Thoir. In gr. Oclavo. De prijs van ieder Stukjen is f : - 12 - : Deze beide Stukjens leveren wederom eene reeks op van Artijkels, die men aangenaam en leerzaam vinden zal. Als uit het Dierenrijk: de vos, de das, het trekken der vogelen, de ijsvogel, de berghaan, deaaklter, enz. Uit den Landbouw: het voordplanten van bomen; het gier- of mestwater; de heggen of betuiningen ; de bewatering der weilanden, en dergelijken. Het zal vooral onze jonge tabakrokers niet onaangenaam wezen , hier eenige berichten te vinden aangaande het zeefchuim , waaruit de pijpenkoppen beftaan, die meer en meer in gebruik komen. Het zeefchuim , of meerfchuim, is eene bijzondere foort van natuurlijke aarde , die niet verre van Konie in Na-  hi C. ANDRÉ EN J. M. BECHSTETN , NATÜÜRBESCHOUW.' I tj' Natoliën gegraven wordt. Zij is witgeel achtig, cn wordt uit eene graauw fchieferachtige en wel zes voeten breed .zijnde kalkgroeve gebroken. Men verzekert , dat de aarde dezer groeve weder aanwast, en zich fchuim'end als opblaast. Zij komt zeer week uit,de groeve, en wanneer ze wat gedroogd heeft, worden de pijpenkoppen daariiit gefneden, in vormen gezet, en in de zon verder te drogen gelegd. Vervolgends worden' ze in eenen warmen oven gebakken, in melk gekookt, en gewreven met de Hengels van paardenftaartkruid, om ze glad te krügcn. Vervolgends, worden ze naa Condautinopel verzonden, aldaar befchilderd of gekleurd; ten deele in olij gekookt; ten deele met drakenbloed en notenölij doortrokken; vefvolgends aan de Grieken verkocht, die ze naa Zevenber-, gen en Hongarijëii zenden , van waar ze op de Lcipfiger fnisfen, en vervolgcnds tot ons komen, enz. Men kan hier ook de wijze befchreven vinden , waar* op men uit het Vocht, dat men in Maart, in aanmerklijke hoeveelheid , uit de berkenbomen tappen kan, kcurigen berkenwijn maakt, die in geur cn fmaak aan de Champagnewijn zeer veel gelijkt, doch wij kunnen ons daarmede niet ophouden. Uit de maand April zouden wij een verkort bericht" overnemen , aangaande den boom- of loofkikvorsch, hetvvelke zeer aanmerklijk is, doch wij herinneren ons', dat mar tin et daarvan ergens berichten gegeven heeft.' — Voor de liefhebbers van vinken vangen,' voegen wij hier nog alleenlijk eene kunstgreep bijV die fommigen hunner mooglijk aangenaam wezen zal;'de vink wil, ten tijde der paring, geen anderen vink in.zijne nabuurfchap' dulden, maar verjaagt dezelven dikwijls met gevaar van zijn leven. Men hinde derhalve een ' mannctjens vink, en doe heiri aan eenen draad van een voet Iaiig, om een' in den grond gedoken dok jen, in het ronde huppelen, en fteke rondom hem eenen kring van, met lijm bedr'ekene, takjens, en verberge elders een gekooiden vink, die gewoon is in deopene lucht te zingen', zoo ras deze zich laat horen, dort de vink uit den boom op den lokvink,' in het omheinde krfngetjen neder, en bliift in dé lijm-' takken'hangen. . , J £WEÜWE VAD, BTBL» VIII. DEEL'. NO. 3/ II' Beeï*  214 ü. v a n s a e x s, Beelden-Galerij der Heimwee-kranken. Een Leesboek voor lijdenden. Fan dly/sses van salis, den Ouden.Uit het Hoogduitsch. Tweede Deel. Te Haarlem , bij J.L. Augustini, 1803. 381 Bladz. In gr. Ocïavo. De ■prijs is f 1 - 10 - : Dit Tweede Deel van dit Werft is een ftuk dat op zich zeiven een geheel uitmaakt: eene verdichte gefchiedenis van eene zeer brave godvrezende familie, die door de rampen van den laatften oorlog, in dePaltz, van huis en have ontbloot, de reis van daar over Frankfort op Hamburg aanneemt, en van daar, over Ierland Jiaa Noord-Amerika, waar zij zich eindlijk, op de alleraangenaamfte wijze, die zij ooit zouden hebben kunnen wenfehen, ter nederzetten. De perfonen , die tot dit gezelfchap behoren, hebben meest allen onderfcheidene' charakters en in dezelven gebreken, die zich in de uitvoering van hun voornemen vertonen , hetzelve voor hun ongemaklijk maken , en wederom de moeilijkheid van hetzelve vermeerderen. Gedurig floten zij aan, nu eensdoor overhaasting , dan eens door kwaden raad , dien zij, of fommigen hunner, al te ligt aannemen en opvolgen , en dan gevoelen zij daarvan de fmartlijke gevolgen. Doch telkens wordt hun bij de uitkomst duidlijk blijkbaar, dat het wezenlijk geluk ware, hetgene zij voor' groot onheil hielden, en dat de waakzame Voorzienigheid, die hen overal , waar zij zijn, getrouwlijk gade' flaat, zich juist van die te leurfielüngen en fchijnbare onheilen bedient, om hen tot eenen Haat van geluk te brengen, waartoe zij zonder dat nooit zouden gekomen zijn; ja dat zelfs hunne misilagen daartoe hebben medegewerkt. Tevens blijkt hun, dat hunne fchijnbare mislukkingen en tegenfpoeden met derzelver uitkomften uitftekende geneesmiddelen worden voor hunne gemoedsgebreken , en dat zij in deze fchool van beproeving aaumerklijke verbetering ondergaan. Dit nuttige boekis door eenen man befchreven , die eene groote mate van menfehenkennis bezit, en die met de Aardrijkskunde ende Zeden en gebruiken van onderfcheidene Volken genoegzaam bekendis, om te zorgen dat zijn verdichtfel, in opzicht tot dezelven, de nodige waarfchijnlijkheid heeft, tegen welke ten dezen aanzien door zeer vele Romanfchrij- versi  BEELDEN-GALERIJ DER HEIMWEE " KRANKÉN. Hg vers zoo grof gezondigd wordt, Wij menen dit Boek aan alle Godsdienftige lieden , als een boek van ftichting te mogen aanprijzen, onder voorwaarde, dat zij bet ook als zoodanig lezen, en niet in bet verdichte omkleedfel blijven hangen , gelijk , helaas f al te veel het geval is. Tot eenig bijzonder uittrekfel vinden wij het Boek niet gefchikt. Het is een famenhangend geheel; aan een afgebroken ftuk zou men niet veel hebben. Alleen Vinden wij hetzelve doorzaaid met ftichtlijke Dichtltukjens , en onder dezelven verbeterde oude Kerkgezangen,, die ons zeer behaagd hebben. Wij twijfelen niet, of Velen van onze Lezers zullen in het volgende verbeterde Kerkgezang niet weinig genoegen vinden: Wie flechts den Hoogen God laat zorgen, En op Hem hoopt in 't bangst gevaar, Is bij hem veilig en geborgen; Hij redt hem Godlijk wonderbaar. Wie zich dien Vader toevertrouwt, Zijn hoop is op een rots gebouwd; Wat baat het twijfelmoedig vrezen? .. 't Kleinmoedig zuchten Wee! en Ach ? Vergeefs zal al mijn kermen wezen, Al weent mijn oog den gantlchen dag. De last des jammers, dien ik draag, Drukt mij te meer, hoe meer ik klaag* Zwijg Gode, fchoon zijn hand u griefde,' Of nog bedroeve, ootmoedig (til! Geloof alleen: 't is niet dan liefde En wijsheid, wat uw Vader wil. Weet Hij, die onze hairen telt, Niet wat gebrek of zorg ons kwelt ? Het zaadveld moge n wijsheid leeren;' Hier brengt verrotting zegen aan. Doet Hij, die ftormeu kan regeeren, Door norm het Schip niet fneller gaan? Vaak ligt, in 't geen ons treuren doet, Voor ons de kiem van 't heilzaamst goed.- li* Zei  izfi aV kluit Zet dan vertrouwlijk op Gods wegen Ue reize voorwaards, blij te moê! Zoo ftrooint u fteeds vernieuwde zegen, Dan zigtbaar, dan onmerkbaar toe. Blijft Hechts getrouw. — De Godvrucht fpreidt 0p den geloofsweg vrolijkheid. A. kluit, Historie der Hollandfche Staatsregering tot aan het jaar 1795. OfGefchied- en Staatkundig Onderzoek, in welken zin de Staten van Holland, gedurende de Republikeinfche Regering, zijn geweest de wettige Souvereine Vertegenwoordigers van 't .ganfche Volk van Holland, of der geheele Natie. Met vele onuitgegeven Bijlagen. Derde Deel. Te Amfleldam, bij VV. .Brave, 1803; 556 Bladz. In gr. Ocfavo. De prijs Dit Derde Deel'bevat de vier laatfte Hoofdftukken vanhet eerlte Hoofdonderwerp van het boveuftaande Werk; de inhoud derzelven is de volgende: Bekrachtiging der Algemeene Landsregering, bijzonder die vanHolland , ten aanzien van de Staten, het Hof van Juftitie, den Stadhouder, en de Steden, tot aan het eerlte Stadhouderloze Tijdperk' in het jaar 1650. Gewichtige (gewigtige) veranderingen in het 'Hbllandfche Regeringsbewind, na den dood van Prins willem den tweeden, 1650, door het niet aanffelleh van een' Stadhouder. Terugkeering tot den vorigen Regeringsftand, het Stadhouderlijk Staatsbewind , federt en door den inval der Franfchen in 't jaar 167a. Verandering in het Staatsbewind , bij 't kinderloos overlijden des Stadhouders, Prins willem den derden, in liet jaar 1702, en de herftelling der Stadhouderlijke Staatsregering bij den inval der Franfchen in het jaar 1747, tot aan de geheele omkeering der Staatsregering in eene Volksregering, 1795. K. behandelt, deze ftukken op de zelfde wijze als de' vorigen. Dit Deel is dus niet minder belangrijk dan het eerfte en tweede. De zelfde aanmerkingen, die wij op' de twee eerfte deelen maakten, en die wii' hier niet zullen herhalen, kunnen ook op dit Derde Deel worden toegepast. De Bijlagen, die 140 bladzijden beflaan , bevatten weder ze-er vele wetenswaardige en belangrijke zaken jj'. -V c : dit»-  •HISTORIE DER HOLLANDSCIIE STAATSRECEERING, 117 idit Deel is derhalve zeer belangrijk voor onze Vaderhui 1febe Gefchiedenisfen, en wij kunnen het gerust aan ieder een ter lezing aanbevelen. Wij willen, om toch iet af te fchrijven, het flot van dit Deel hier ter neder Hellen: „ Deze Beroertens," (naamlijk van 1787 tot 1795, K. voert dezelven flechts met een enkel woord aan) „ nu, welken velen op den „ naam van Volkftem lieten doorgaan en aankweekten , „ hebben de Republiek aan veie rampen en onheilen blootgcfteld ; en daar de Eendracht (dragt) eertijds Macht „ .(Magt) maakte,heeft daarentegen de Tweedracht (dragt) „ die Macht {[Magtj ontzenuwd , en ten gevolge ge,, had, dat-de opgekomen nieuwe verfchilleu met eene ,, Buitenlandfche Mogendheid federt het jaar 1792, en „ de hervatting der vorige pogingen, en buitenlandfche „ woelingen, gemaakt hebben, dat de oude en ruim ,, tweehonderdjarige Staatsregering hij Re prefent at ie in ,, 't jaar 1795 veranderd is in eene Volksregering hij Re~ prefentatie." ,, Èn hiermede heb ik d.an mijn eerfte Hoofdonderwerp ,, afgedaan, en, zoo ik meene, betoogd, dat de Staten s, van Holland waren, gedurende de Republikeinfche Re„ gering, de wettige Souver ei ne Vertegenwoordigers van ,, 't ganfche Volk van Holland, of der geheele Natie. In .,, welken zin nu dit verftaan moet worden , zal het ,, tweede Hoofdonderwerp zijn, bevat in 't volgende Vierde .„ Deel, waarmede ik dit Werk befluiten zal." Stichtelijke Gedachten , op alle de dagen van het jaar. Meestal getrokken uit de beste Nederlandfche Dichters. Te Amfleldam, bij]. Weppelman, 1803. Vier Stukjens. Samen 370 Bladz. In 240. De prijs is f: - 16 - : TW"ij hebben, van meer dan eene hand, befpiegeliuW gen op alle de dagen van het jaar. Deze belpiegelingen belopen elk verfcheidene digt in een gedrukte bladzijden, en vorderen derhalve een merklijk gedeelte van den morgen, wanneer men ze met de nodige bedaardheid lezen zal. Maar niet allen hebben daartoe den nodigen tijd. De naarftige huismoeder wordt al ras geroepen aan bet hoofd van haar h uisgezin, in den kring van hare kindereu; en dc bezige man bij zijn handwerk , in zijnen H 3 ' win-  11$ stichtl. gedachten op alle de dagen van 't jaar. winkel, of bij zijn ander bedrijf verwacht. Van veel meer algemeen gebruik kan derhalve het Boekjen wezen, dat wij hier voor ons hebben. Het levert, voor eiken da*, alleen eene zeer kleine leclure, die in weinige oogenblfkken is afgelopen, eene korte plaats uit den Bijbel, en een toepaslijk, recht Christlijk versjen, van weinige regels daarbij. Men wil den Lezer daardoor een Godsdienflig onderwerp voor den geest brengen, om daaraan , onder zijne bezigheden, tot zijne vermaning , opwekking en vertroosting geduriglijk te denken. Gessner verhaalt, dat zijn Schoonvader la va ter zoodanig eeri Boekjen heeft uitgegeven , hetvvelke wij evenwel nooit gezien hebben. De versjens zijn allen uit onze Nederlandiche Dichters ontleend, en komen ons voor, zeer gefchikt te zijn, tot het bedoelde oogmerk. Zie hier eeij voorbeeld, genomen daar het Boekjen openvalt: den 24 J"hj. jon. XVI: 20. Uwe droefheid zal tot blijdfehap warden. Wat is de doorgeltane fmart Een Wijde troostbron voor het hart, Nu 't lijdensbitter, eens gefmaakt, ' Den vreugdekelk te zoeter maakt. Wie fchetst der zaligen gevoel, Als ze in den geest vooruitzien 't doel En 't loon van hun beproevingftand, Het wederzien in 't Vaderland. van saus. Poezij uttgegeeven door Mr. willem bilderditk, Eerfte Deel. Te Amfleldam, bij J. Allart, 1803. i7 Hij voegt *er bij. ,, Ik moet te gevoeliger „ zijn, op dit punt, daar 't noodwendig een ieder moet treffen , eene zulke fpelling te vinden, in een der jong» fte werken van den genen, van wien men eene Neder,, duitfehc Spraakkunst verwachtte, en onze taal als een ,, regelmatig Systhema, in alles op onwankelbare gron,, den {leunende, aankondigde. Men verbeelde zich, „ eenen marktschreeuwer, die met een van tandpijn ge,, zwollene koon , en de knien in rood friesch gewonden , „ zijn geneesmiddelen tegen tand- en jichtpijnen uitvent!" .(Geene verterende vergelijking waarlijk!) Hij kent zich in deze zijne zwakheid niet in ftaat, om dat uitgebreid en omflagtig Werk. waaraan hij zoo lang gearbeid heeft, fa voltooien , maar misfehien, dat, zo hij nog eenige H 4 maan-  £20 w. bïlderdijk, p o 'é Z ij, maanden leven mag, nog wel een of ander ook daariiit zat .afzonderen', dat hem meest belangrijk voorkomt. Dus heek hii begonnen het ftuk der gedachten, uit den aard der taal opgedolven, tot eene afgezonderde Verhandeling voor de pers te bewerken, het welke dan nog wel van iet anders zou kunnen gevolgd worden. ': Vercier meent hij zich te moeten beklagen, dat men hem toteenen Kantia'an fchijnt te maken. Hij zegt, dat the hem kennen het tegendeel weten, en hij voegt 'er bij: ,, Schoon ik Kant geene gevoelens toefchrijve , die „ Oei verdaan zijnde) een Christen niet zoude kunnen „ 'aannemen , fchoon zelfs het dedructif gedeelte van „ zijn Systhema bij mij groote verdiende heeft (van het ,, addrnctive wacht ik mij wel, het zelfde te zeggen, zoo ,, wel als van ieder bijzonderheid in zijn gevoelens,) zoo „ min ben ik een Kantiiian , of genegen, hem als „den 5, „vader der nieuwe wijsbegeerte," eeiie ,, hulde tc bewijzen, die hij, mogelijk niet dan aan de ver„ warring der denkbeelden in deze in der daad onwijs. geenge dagen te danken heeft, enz. Voor mij, die, in alles wat waarheid is, flechts dén önbedricg„ lijken Leermeester kenne , ik erken wat van Hem is, „ waar, bij wien, en in wat vorm ik het vinde." De Dichtdukken, die in dezen Bundel vervat zijn, zijn waardig van bïlderdijk uitgegeven te worden; hielen daar hebben wij wel eens getwijfeld , of hij niet wat al te veel met zijne uitheemfche kwekelingen op heeft, evenwel vinden wij 'er zeer fchoone dukken onder. i Zie hier een brok uit het gedicht, de kruisdood; " De Heilnnd fpeurt, dat ras Hem de adem zal begeven; Het fidderend Heelal bedekt een donkre nacht. ' Pes Tempels voorhang fcheurt, en de afgrond raakt aan't beven, En fnevend, roept Hij: „ 't is volbracht!" Ja, Jezus had dien kelk gedronken, ' Die ons bevrijdde van de Itraf: 't Was Vaderliefde alleen die haar had volgefchonken. En Jezus wees dien teug, dien bittren teug, niet af. Het is vokracht! Mijn God! de fterfling heeft het leven: Is weêr zijn Schepper waard, verzoend door Jezus bloed! Het is volbracht, mijn God! de Heiland voel: zich (heven, Beveelt.zijn geest aan U, naar wien zijn ziel zich fpoedc, Hij fneeft, die ons veiiosfen moet. 1 Nog •  ,\v, bïlderdijk, p o 5 z ij. 12 L ■Nog dit kleine ftukjen, de aalmoes: „ Ach moeder, had ik nu maar geld! " Mijn kind wat woudt gij dan?" „ Ta, 'k heb nog eene gouden duit! ,, Die werp ik gaauw het ven Her uit? „ Daar gaat een arme man!" " Wat zou dat baten, jonge lief! " Als de arme die niet vindt? f' Gij wierpt uw penning wel op (baat, ;" Maar, voor dien grijsaart zonder baats " Die arme man is blind." ,** Wat zou dat baten, jonge lief! " Uw aalmoes deed hem pijn; " F.n zou, hoe wel uw hart hetmeetf, f* Wegkantiend onder flijk en fteen, S' Hem toch geen weldaad zijn!" Hier fchoot mijn Zoontj' een traan in 't oog? Zijn hartjen was bekneld! Hij wischt he n (luikswijs af, dien traan: „ 'k Wil (roept hij) zelf beneden gaan, „ En brengen hem het geld!" ff Ga, Engel! breng het, voeg 'er bij " Dit troostwoord voor zijn fmart: " God mag 't u zeegncn, goede man! En dank dan God, die zeegnen kan, " Maar met een nedrig hart!" Fluks hupte 't zacht aandoenlijk kind. Naar et' armen "grijsaart toe. " Mijn Zoons 't is weinig of men geeft: " Ged, die voor alles zorgt wat leeft, " Zal eenmaal vragen hoe?" Van r,ilderdijk zclveu vindt men in dezen bundel, behalve eenige andere gedichten , twee gezangen van ossian, karthon en kalthon, en de Lentemorgen naar het Deensch van tullin. Met het ooripronglijk Deensch van dezen laatften is hij bij uitnemendheid-ingenomen. Hij heeft het , op eenen zeer vrijen trant, overgezet. Zie hier een paar ftoute Coupletten, die een deel uitmaken der befchrijving van het leven in de> groote wereld: H S . Waar  Ï2S W. tHDERBIJK, P O ë Z Ij. Waar 't niet vergund is om te leven Naar eigen, maar naar andrer wil. ■Waar 't minnen, 't haten, zelfs het fneveta Gehoorzaamt aan de modegril. Waar dwang de naam voert van vermaken, De liefdegloed in ijdel kwaken, De deugd in ongevoel beftaat, En 't voedfel, door Gods hand gegeven, "Tot onderhouding van het leven, Vergiftigd wordt door de overdaad. Waar de eenvoud 't offer is der listen, De oprechtheid voor vermomming gaar; De Godsvrucht van den echten Christen Voor huichlarij en beuzelpraat. Waar eerloos in het ftof te kruipen, Om in der Grooten gunst te fluipen, De weg is, die naar grootheid Itreeft; En 't middel om zich op te heffen, Zijn fchutsheer dan in 't hart te treffen, Wanneer men hem niet noodig heeft. Doch genoeg. Men weet zeer wel, wat men van de hand van bïlderdijk te wachten heeft. Alleen willen wij hier dit korte puntdichtj'en bijvoegen hetWelke hij zegt, dat uit het Turkseri vertaald is: Weldoen. Werp uw weldaad in den vloed, Met een onberoerd gemoed: Dankt u 't ftomme vischjen niet, God erkent het, die het ziet. ^igtbare tusfehenkoomsi der Goddelijke Voorzienigheid, of; Dagverhaal van eenen, door een Franfchen Kaper, met het Schip the Duf, genomen zendeling naar de Zuidzee, gehouden; door william ge.ego rij; benevens uittrekzels uit de Dagverhalen zijner Medezendelingen: be~ vattende de belangrijke gebeurteniszen, hun, zoo te Water , ms te Land,overgekomen. Waar bij gevoegd is des Schrijvers Zendelings - reis na zijne terugkomst door het Noorden van Ierland gedaan. Uit het Eugelsch naar de tweede Uitgave vertaald. Door g. outhuis, Predikant in den Bommel. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon, i8oq. 37b Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 2 - : - : Dat het Schip the DufF, voor de tweede maal, ondfef . ivapc. ROjJSON, met een aantal van Zendelingen, Man-  GREGORIJ, ZICHTBAR1! TUSSCIIBNKOMST , ENZ* 123 "Mannen en Vrouwen, naa de Zuidzee uitgezonden, op de hoogte van Kaap Frio , door den Franfchen Kaper le Grand Buonaparte genomen is , heeft men ons reeds in andere fchriften van deze foort verhaald. De Eerw. GREGORij, die zich mede, met zijne Vrouw en Kinderen , onder deze Zendelingen bevond , levert ons hier een naauwkeurig Dagverhaal van deze gehele reis; vóór het rieqien van het Schip, door den Kaper; de lotgevallen der Zendelingen in hunnen gevangen ftaat op Zee , te Monte Video , werwaards zij gebragt werden ; derzelver ontmoetingen op Zee, op hunne terugreize naa Portugal, enz., enz. Men moet bekennen, dat de Voorzienigheid voor deze lieden, op eene zeer zichtbare wijze, zeer gunftig heeft gelieven te zorgen. Zij hebben in den Kaper Kapitein, onder de Spanjaarden te Monte Video, en naderhand van die genen, in wier magt zij gefield werden, eene zeer hoge mate van menschlijkheid , befchaafdheid en edelmoedigheid gevonden , zoodat men daarover verbaasd ;noet (taan. Ook zijn andere bewijzen van Gods gunftige voorzorg over hen, of fommigen hunner, zeer aanmerklijk , men zal dar met genoegen lezen. Met dat alles is zuik een Dagverhaal, waarin men aanteekening houdt, zelfs van kleinigheden, waarin niemand belang (telt, verdrietig om te lezen , en dat is hier het geval. De berichten van plaatfen en zeden, die wij hier aantreffen, zeggen naauwjijks iet meer, dan hetgene men meermalen bij vele anderen gevonden heeft. Voords 1 is dit verhaal met ltichtlijke aanmerkingen wat al te zeer overladen. Wanneer dezelven nu en dan gemaakt worden , bij voorvallen dje wat meer in het oogfteken , dan zullen zij veel meer op den Lezer uitwerken, dan, wanneer zulks overal en altijd gefchiedt, ook dan, wanneer men zulks ook doet, op omftandigheden, waarin men niets zonderlings vindt ; of wanneer men alleen gelegenheid zcekt , om met of zonder recht, de eene of andere fpreuk uit den Bijbel te pas te brengen. Men zou beter gedaan hebben, wanneer men het wezenlijke van dit Gefchrift kortlijk had bijeen getrokken. Sedert zijne terugkomsten deze mislukte Zendelingsreis, heeft de Schrijver zich verbonden, om als reizend Prediker, het Euiingelie in Ierland te gaan verkondigen. Deze-.i post heeft hij zeer ijverig waargenomen , zoo zelfs ,  e; F. P O G K e i s zelfs, dat hij in 23 dagen meer dan 240 (Engelfche) mijlen gereisd, eu in dien tijd, in 19 onderfcheidene fteden, tyvee en dertig malen gepredikt heeft , nu eens 'bij de ftraat, dan in het open veld, dan in een Raadhuis, dan meene Kerk, enz. Hij vond altijd en alöm vele toehorers, cn fomtijds was derzelver aantal zeer groot, ook van Roomschgezinden, die hem met veel lust en toegenegenheid aanhoorden. Wat zou men onder ons van zulk prediken denken? —- De Eerw, out huis komt ons tot dergelijke yertalingfn gaiusch niet ongefchikt yoor. 9 Qhara&er-jchets der Fr ouwen, door CArl friedrich pockels , Geheimraad van den Hertog van BrunsWijk-Lunenburg. Naar het Hoogduitsch. Door Mr. JOaknes. van der linden, Advocaat te Leij. den. Fierde Deel. Te Leijden, bij. A. en J. Honkoop, 1803. 175 Bladz. In gr. 'Octavo. De prils is ƒ 1 - 8 - : J Daar dit Werk zich zeiven volkomen gelijk blijft, ma, gen onze algemeene aanmerkingen, bij dê vorige Deelen gemaakt, ook gerekend worden op dit Deel toepaslijk te zijn. Hetzelve verdient niet minder aanprijzing. De zelfde wijsgeerig menschkundige geest, dien wii in de vorige Stukjens ontdekten , heerscht ook in her rhands yoor ons liggende, welks inhoud niet min gewigti"- is, Het behandelt — 1. De groote Menschkunde der Vrouwen; wier oorzaken de Schrijver nafpoort, en, zijns erachtens, gelegen zijn, in de grootere geoefend! beid van haren geesten verbeelding; in hare wantrouwigheid, listigheid, en jaloersheid; in hare grotere noodzaaklrjkheid, om de menfehen te heftudeeren, in hare uitwendige gefteldheid, cn in haren naamveren omgang met kinderen en dienstboden. Als eene nalezin» op deze afdeeling volgt nog eene bijzondere, over de geleerde Vrouwen. Hij ontzegt haar ten dezen opzichte en aanleg en beftemming, en vindt het lastig, wannees zij zich opwerpen tot beoordeelaars in geleerde gefchiljen, of tot ichrijffters voor het Publiek; hoewel hij aan haar eene bijzondere vatbaarheid toekent voor het leeren der talen, uit hoofde van haar gelukkig geheugen, doch zoo  charaktersc1iets der vrouwen. r2*f Zoo veel te' minder oordeelt hij dezelve berekend voor ■Wijsgeerige Onderzoekingen. — P. erkent in den aanvang, dat ook dit alles alleen geldt van de Vrouwen in het gemeen; hij zelf erkent uitzonderingen, anders zouden wij hem eenige namen kunnen noemen; daciers de genlis, beaumont, wolf?, DEKüN, cu om ook' eene Wijsgeerige Vrouw te noemen , godsched (de vrouw van den beroemden gODsched) — die verfeheidene Wijsgeerige Werken gefchreven heeft, met zoo vele anderen; en vooral in het vak van Dichtkunde, zouden wij hem tegenwerpen; doch gaarn erkennen wij, dat man, kinderen, en dienstboden daaronder doorgaands lijden. Dan ook hier geen regel zonder uitzondering. Wij herinneren ons «ene Vrouw gekend te hebben, van eenen Hoogleeraar in de Romeinfche eu Griekfche Letterkunde, wier onderwijs hij genoten heeft, en welke vrouw de vroege lichtend* en late avondbonden , met haren Echtgenoot, wijdde, aan de Leclure zoo van Godsdienftige en Zedenkundige als van de beste Griekfche en Romeinfche Schrijvers , en van agt tot agt uuren geheel voor hare kindereu en huisgezin befteedde. De Vrouwelijke Kwaaclfprekendheid beflaat de derde plaats; derzelver onderfcheidene foorten, naarmate van de onderfcheidene bronnen; — hare verwerplijkheid, en hetgene in fommige gevallen ter veröntfchuldiging der ondeugd dienen kan, wordt gefchetst. Na deze alge. meene aanmerkingen onderzoekt de Schrijver meer bijzonder, of de vrouwen hiertoe meer geneigd zijn, dan wij en om welke redenen? — Zie hier kort dezelven. — De vrouwen zijn in het gemeen (ook al geen regel zonder uitzondering!) — regelmatig praatachtiger —■ zij hebben gebrek aan onderhoud — zijn jaloersch op elkander — hebben eene zeer naauwkeurigc kennis van het beiaamlijke, — en een bijzonder zwak vooreen galant man. ■ (Hoe ftrookt met die naauwkeurige kennis van het betaamlnke dat een galant man in een gezclfchap, Vrij fpreken en denken, en zijn charakter niet in het beste licht vertonen mag? Gevoelen de vrouwen dit niet? of willen zij het niet gevoelen ?) In de laatfte Afdeeling worden eindelijk dc vooren nadoelen van den omgang met Vrouwen gefchetst ; en- daarbij vooriil gehandeld over den geest van onze ■ he-'  lüé C. F. P O C X É i s hedendaagfche gezelfchappen. Dit Stuk voorSI wordt hier in een helder daglicht gefteld. Na in het gemeen te hebben aangetoond , hoe fiaauw beiden verëenigd zijn , worden eerst de voordeden opgeteld, zoowel uit het tegenövergeftelde van hun , die niet met vrouwen verkeeren, Wier cbarakter in een helder Jicht gefteld wordt, als door de voordeelen zeiven aan te wijzen. — Zij zijn —« het vermaak en genoegen als de veredeling onzer harten, en de ontwikkeling onzer verftandlijke vermogens; tevens de meerdere aanfporing tot arbeidzaamheid: — vervolgends denadeelen; dan, naamlijk, wanneer de vrouwen, "wel befchaafd en tot de gewone klasfe behoren , maar niet geheel zedenlijk goed zijn. — Hare verleidingen, die ouweêrftaanbaar zijn , als zij het 'er op' toe leggen, om ons in hare llrikken te vangen; hare veinzerij; zie daar de middelen: zij maken ons verwijfd, week, vadzig, en laf; (hoe dit contrasteert met de begeerte der vrouwen, om ons heldhaftig te zien, wordt zeer goed aangemerkt O zij maken ons gierig, verwaand, éénzijdig, en praatziek. Bij deze gelegenheid vindt men eene fchone uitweiding over de behoefte van velen, om door bezoeken ert praatpartijën of door het fpel den tijd te verbeuzelen; over dit laatfte vooral verdient P. gelezen te worden. Niet minder ijvert de Schrijver tegen de kostbare maaltijden , waarin eene Oosterfche luxe wordt ten toon'gefpreid, als ook tegen de pragt; wordende, eindlijk, over den fentimenteelen toon, die in gezelfchappen der vrouwen heerscht , vooral gehandeld. Alle deze aanmerkingen betreffen de verkeering in het gemeen, en brengen den Schrijver op de vraag, hoe dit alles kan verbeterd worden? Ten dien 'einde geeft hij de volgende' middelen aan de hand. Vooreerst: dat men zijnen geest van nuttige kundigheden voorzie : Ten tweede, dat men. de gave van eene onfchuldige en vrolijke fcherts meer' trachte na te gaan , en dezelve dus meer tot vervrolijking van het gezelfchap, en tot opwekking van nieuwe belangrijke denkbeelden, dan tot befpotting en verkleining Van anderen gebruike. Ten derde , dat men den geest van ijdelen hoogmoed óp zijnen rang, uit de bijëenkomften, verbanne, en de Handen, van het menschlijk leven nader tot elkander trachte te brengen. Ten vierde, dat men de vrouwen beter opvoede, door haar, met de' Waare wijsgeerte en kunst van wel te leven, beter bekend' té  CIIARA'K.TER.SCHjiTS DÉR VROUWEI*. 12?' ft maken; in de braafheid en hartlijkheid der verkeering onderrichte ; de moeders hare dochters hierin voor-' gingen; de dochters niet te vroeg in de groote wereld brengen; en de onfchuld van het vrouwlijk'geflacht meer eerbiedigden. Ten vijfde: dat men, in de gezellige bijeenkomften, de jonge lieden niet overal mede late fpreken , maar hun meer befeheidenheid inboezeme. Ten zesde:' dat men de toomloze weelde van onzen tijd tot invoering van eenen beteren gezelfchapstoon inbinde, en eene eenvoudiger en minder opgepronkte levenswijze in' hare oude eenvoudigheid berftelle. Zie daar weder eene fchets van dit Deel.- Wij oor* deelden, den Lezer beter in ftaat te zullen ftellen, ter beöordeeliug van dit Werk, door zoodanige fchetswijze opgave, dan door flechts een of ander ftuk over te nemen. Dit willen wij dan agter laten, daar wij reeds breedvoerig genoeg geworden zijn , en de Lezer met den ftijl van den Vertaler genoegzaam bekend is. Met den inhoud van dit Werk maakt onze beöordeeling hem reedsbekend. Reizen in de binnenlanden van het Zuidlijk gedeelte van Afrika, in de jaren 1797 en 1798; behelzende Korte Aanmerkingen over de Weereld- en Aardrijkskunde van het Zuidlijk gedeelte van dat vaste land, en de Natuurlijke Historie der Dieren, Planten en Mineralen; benevens eenige fchetfen van de natuurlijke en zedelijke Karakters van de ver je billende foor ten van Inwoners, omjlreeks de Kaap de Goede Hoop; waarbij is gevoegd, eene befchrijving van den tegenwoordigen Staat, Bevolking en Voortbrengfelen van die ultgefirekte Volkplanting; met een Kaart, gemaakt naar de waarnemingen; gedurende deze reizen gedaan, door john barrow, gewezen Secretaris van den Graaf van macartneij, en Auditeur Generaal van de Rekenkamer aan de Kaap de Goede Hoop. Uit het Engelsen. Eer/Ie Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn, 1803. 308 Bladz. Ingr.O&avo. De prijs is f 2 - : - : Met fpijt menen wij te moeten aanmerken, dat deze' berichten van dit uitgebreide land , gegeven door eenenEngelfchcn , Ambtenaar, gedurende den korten tijd, dat zijne natie hetzelve bezeten heeft, zeer veel beter Zijtv  TS3 j; B A" R R 0 W zijri,- dam alles wat ons , ovef dit onderwerp befchfeven '*$ door onze eigene landgenoten, gedurende den tijd van anderhalve eeuw, dat zij meesters van hetzelve geweest zijn. Men zal wel iii ftaat zijn , om verfcheidene redenen te geven, waarom zulks door de onzen niet voor langen tijd veel beter gefchied is , maar die redenen zullen altijd van' dien aard wezen, dat zij de Nederlandfche natie niet veeleer aandoen. De Heer barrow is een man, die zeer veel kennis' beeft van de drie rijken der natuur, in alle de werelddeelen, die zelfs veel van dezelven fchijnt gezien te hebben, en die voords wel onderleid is, met dc kundigheden, die tot het opnemen en bijeenbrengen van deze waarnemingen gevorderd worden. Men krijgt uit hetgene hij fchrijft, meer geregelde denkbeelden van dit uitgebreide land, dan wij van elders immer hebben kunnen opdoen, en dat zou men nog meer kunnen , wanneer men ons zijne landkaart, aanftonds bij dit Eerfte Deel, geleverd .bad. ,Doch hiermede, moeten wij, tot dc uitgave van' het Tweede Deel wachten. Men heeft waarlijk weinig reden, om den Uitgever daarvoor te bedanken, daar men zich dus beroofd bevindt van de hulp, die men van dit gewigtige ftuk , bij het lezen van dit Eerlte Deel zou gehad hebben, en zo men nu recht nut van het eert en ander hebben wil, zal men zich moeten getroosten , om , wanneer hij die landkaart zal hebben uitgegeven , dit Eerfte Deel nog eens over te lezen. Zou hij niet beier gedaan hebben, zo hij met de uitgave van dit Eerlte Deel zoolang gewacht hadde? Dit Eerde Deel vervat drie Hoöfddnkken. Het eerde behelst eene algemeene befchouvving van de Kaap, in het algemeen , en in het bijzonder de'befchrijving van het voorgebergte de Kaap de Goede Hoop. De berichten die.wij reeds te voren van dit gedeelte hadden, waren wel de uitvoerigden. Daarom zullen wij ons daarmede minder ophouden. Alleen kunnen wij niet nalaten , het vol-' gende aan onze Lezers mede te deelen, niet tegendaande elk waar liefhebber van zijn Vaderland onder ons, zich' daarover niet weinig bedroeven zal. Mr. barrow zegt:; Dedoortogt, aan den voet van den Muizenberg, een ftéil' en hoog gebergte, door Baai-Fals befpoeld wordende-, is de eenige weg van gemeenfehap tusfehen de Simons-Baai en de Kaap, en mag te recht voor on*' winV  reizen in de binnenlanden van'tzuidl. afrika. i£$> ,, winbaar gehouden worden, fchoon de Hollanders 'er ,, zich gemakkelijk deden uitdrijven, en uit hoofde van „ de borstweringen, die'er onlangs op de hoogten aan- gelegd zijn, zou een uitgelezen troep volks van drie honderd man aldaar in ftaat wezen, om een geheel le„ ger tegen te houden." Dit komt volkomen overeen met de berichten van zulken , die de plaats kennen, maar is helaas ! weinig tot eer van de Bataaffche dapperheid. Van den ftaat der volkplanting , toen de Engelfchen dezelve vermeesterden, geeft Mr. barrow ons deze droevige berichten. ,, De Hollandfche regering had, „ door nood gedrongen, papieren geld in omloop ge,, bragt , doch het niet hebbende kunnen inwisfelen, „ veroorzaakte dit een verlies van 40 ten honderd , ook „ was 'er naauwlijks één zilveren rijksdaalder te zien.". Aanftonds bij de verovering veranderde dit tooneel aan? merklijk, — tegenwoordig ftaat dat papier „ in waarde „ gelijk met het gereed geld. — De eigenaars der hui,, zen trekken eene meer dan dubbele huur, en de land- man, die voorheen een rijksdaalder ontfing voor een „ fchaap, maakt 'er nu drie van." — Verder zegt hij: „ Het Jakobinismus , of omkeering van alle goede orde, was reeds door kwalijkgezinden fmakelijk gemaakt , " aan het onkundigfte gedeelte der inwoners. Een zwak11 ke vreesachtige regering , in plaats van zulks in de ge- boorte te fmoren , gedoogde , dat het tot deszelfs volle „ rijpheid kwam, zoo dat reeds de voornaamfte Ambtena„ ren ftralfeloos beledigd werden. De Landdrosten of op- perfte Magiftraatsperfoonen op het land, werden uithuil. „ gebied verdreven. Kort na datdeKaapingeno-. ,, men was, verjoegen de inwoners van de afgelegen land-. „ ftreek, die Graaf Reinet genoemd wordt, den Landdrost. „ enden Predikant, welke der waards gezonden waren door „ den Hr. craig, doch zoo dra hij hier van kennis „ kreeg, zond hij een troep Jjgt voetvolk, en eene ben-. „ de dragonders derwaards.'| En dit bragt alles in orde. De Heer macartneij federt aldaar aangekomen , zond den zelfden verjaagden Landdrost te rug, en gaf hem Mr. barrow, zijnen Secretaris mede, en dat is de reis, op welke de Schrijver de waarnemingen en aanmerkingen verzameld heeft, die wij hier voor ons hebben. Graaf Reinet ligt op eenen verbazenden afftand van wel 40 of 50 dagreizens van de Kaap. Op dezen weg nieuwe vad. ijibl. viii. deel. no. 2« I wis-  W<* j. b a r r o- v* wisfelen barre woestijnen, en vruchtbare ftreken elkonderen af. De Schrijver geeft korte berichten van de voorwerpen der natuur , die hem op dezen- we? zijn voorgekomen. Dit gefchiedt met veel beknoptheid enmet veel kundigheid. Wij kunnen ons hier bij niet inlaten. Alleen heeft de volgende aanmerking zeer onze aandacht getroffen, zij betreft de grote menigte van zeeschelpen , die, hier te lande, op- zeer hoge plaatfen gevonden worden, en waarmede men duizenden van-wagens zou kunnen beladen. Hij- zegt, ,-, dat ze aldaar „ gebragt worden door die duizenden van Zeevogels, die ,, zich op de Kusten van Afrika ophouden," en hij voegt'er bij: „ Het menschlijk verfland kan geen denkbeeld „ maken, van de lengte van den tijd, die''er noodig zougeweest zijn, om de zee van zulke hoogten te doen te „ rugge keeren.'' Ook zal men het volgende, nopensde Natuurlijke Historie van den ftruisvogel opmerklijk vinden: „ Onder de weinige dieren, bij welken in den ftaat der natuur, de veelwijverij plaats heeeft, behoort 5, ook de ftruisvogel. Het mannelijke onderfcheidt zich , „ door deszelfs glanfige zwarte veders, van de don,, kergrijze van het vrouwlijke, van het eerfte ziet men m 'er gemeenlijk drie, en van het andere vijf bijeen. De„ ze vrouwlijken leggen hare eieren in één nest, ieder ,-, tot het getal van 10 of 12, welken zij te famen uitbroeden, gelijk dc- manlijken insgelijks' op haar beurt doen. Men heeft tusfehen de 60 en 70 in een nest gevonden. Als de broeijing begint, vindt men gemeen^ „ lijk eenige eieren buiten het nest liggen, welken deze ,, Vogels 'er zelf uitwerpen, wanneer zij zien,- dat 'er. „ meer zijn , dan zij kunnen dekken. De broeijing „ duurt zes weken. Niet wetende , dat onder de Stniis.„ vogels de veelwijverij plaats heeft, is 'er in- het fystema„ naturae een misflag begaan, door te zeggen, dat de ,, vrouwlijken gemeenlijk 50 eieren leggen." Men zal hier ook de volgende gezichtkundige waarneming wel willen lezen: ,, Voor het opkomen "der zon , ,j den afftand waarnemende van een kegelachtigen berg , die verbazend ver boven den gezichteinder uitilak, „ beweerde een boer, die met het land zeer bekend was, ,, dat dees, of een nieuwe berg moest wezen, of dat de „ eenige, die in deze (treek ftond, op een dag rcizens afftand, in hoogte moest toegenomen zijn. Men raad- 3, de  reizen in de binnenlanden van'tzuidl. afrika. 131 de Iiem derhalven, dat bij beftendig het oog op dien „ berg houden zoude, en dit doende, zag hij met ver„ bazing, dat naar gelang dc dag aankwam , de berg „ kleiner werd, en eindelijk geheel verdween. De be,, drieglijkheden van het gezigt, veroorzaakt wordende; door het ftraalbrekend vermogen der lucht, zijn zoozonderling, en fomtijds zoo buitengewoon, dat men tot hier toe nog geen vaste regelen heeft kunnen opgeven, om dezelve te verklaren." Van dé Kaapfche boeren , geeft ons de Schrijver in het geheel geen gunftig denkbeeld, vooral niet van de genen, die ver van de hoofdplaats verwijderd zijn. Deze lieden, ver van andere menfehen afgefcheiden, rijklijk voorzien van de nodige levensbehoeften , en door Hottentotten of Haven gediend, leggen meestal een zeer log en werkloos leven; het is hun dikwijls te veel moeite, om hun land te bemesten; van eenen goeden moeshot fchijnen zij geen denkbeeld te hebben. Boeken fchijnerr zij bijna niet te kennen , alleen vindt men doorgaands bij hen den Bijbel en sluiters Gezangen, die zij daaglijks gebruiken. Hunne woningen zijn ellendig gefteld, en zij leven in dezelven in eene booge mate van morsfigheid; in wreedheid jegens de Haven en Hottentotten , die hen dienen, fchijnen ze over het geheel niet te wijken , voor den onmenschlijkften planter in de WtfstftrdiSn , en onder hen, die meest van de hoofdplaats afwonen , gaan wreedheden en ongerechtigheden om , waarvan men voorbeelden met ijzing lezen zal en tot welken geen Kaffer of Hottentot ooit in ftaat is. De berichten die hij ons van de Hottentotten geeft, maken hen integendeel tot voorwerpen van ons medelijden. Dit volk deerlijk gedrukt door hunne Christen naburen, wordt van tijd tot tijd minder in getal — de Kaffers worden ons door den Hr. barrow opgegeven , als een volk, hetgene het aan natuurlijke fchranderheid niet ontbreekt, en bij hetwelke veel meer menschlijkheid plaats heeft, dan bij vele Hollandfche boeren die hunne naburen zijn. Gefchillen, die deze laatften met hun gehad hebben, zijn veroorzaakt door groote veröngelijkingen ,die zij van dezelven geleden hebben. De last van den Heer barrow hield aan den Koning gaika, dien men ook uit de berichten van den Zendeling van der kemp heeft leeren kennen. Hij vond in dezen KaiTerfxhen Vorst een jongman, voorzien I a van  I32 J' BARROW van vrij wat gezond verfrand, en van veel billijkheid en rechtfchapenheid — van het opperhoofd haab as en de vrolijkenarina, wier befchrijving zoo veel plaats bellaat, in het verhaal, dat de Franfche Reiziger vaillant van zijne reizen onder dit Volk heeft uitgegeven, had men onder de genen, die barrow ontmoette geen geheugen , ook waren die namen in hunne taal niet bekend. De Schrijver heeft op zijne reis de Algoa-Baai en derzelver nabuurfchap bezocht: de zelfde landftreek in welke de Zendeling van der kemp, volgends zijn fchrijven, voor heeft, zich met eene volkplanting van Hottentotten neêr te zetten. Hij vond de gelegenheid hier ukmuntend, zeer vischrijk water, met eene menigte van eene kleiner foort van walvisfchen; overvloed van rundvee, waarbij hetgene men aan de Kaap flagt in geen vergelijking komt; menigte van verfcbillende foorten van •wild, waarvan de vellen zeer goed leder opleveren ; groote bosfchen met velerleië foorten van hout, en verder heerlijke Janden, gefchikt tot den koornbouw. Wat zou'ervan eene Volkplanting, in zulk eenen oord niet kunnen worden, die onder een behoorlijk beftier ftond, en niet door de harde wetten van eene geftrenge monopolie gedrukt werd? De nijverheid kon in dezelve partij trekken van vele andere voordeden, van deze landftreken, die nu, tot onëer van derzelver bezitters, verwaarloosd of zelfs niet eens opgemerkt zijn, en de arme Hottentotten, aldaar in één ligchaam , en onder een geregeld beftier verzameld, zouden merklijk gedekt zijn, tegen de harde behandelingen, die zij, nu zij in kleine kralen ver van elkander verfpreid leven, van de Europeanen lijden moeten, en onder welken zij allengs wegfmelten. Wij zullen moeten afwachten , wat hiervan met den tijd wordt. Een grove misllag hebben wij, onder de aanmerkingen van Mr. barrow opgemerkt: hij meent, dat de olie, die zoo rijklijk droop van den baard aSrons , tot aan den zoom zijner klederen, naar alle waarfchijnlijkheid dierlijk vet geweest is, dat het niet te denken is, dat de Israeliten , gedurende de 40 jaren, die hij met moses hen door de Woestijne geleidde, olie uit eenig groeiënd ligchaam bezeten hebben, en dat, fchoon fommige vermaarde Historiefchrijvers deze hoofden der kinderen Israëls aankleden , met  reizen in de binnenlanden van 'tzuidl. afrika. 133 met een fraai gekleurd gewaad, verfierd met franjens en bordüurfels, 'er echter reden zij, om te denken, dat zij geen andere kleding gehad hebben, dan de huiden der fchapen, kalven cn geiten. Hier is de man de plank al te ver mis. Zo hij wat naauwkeuriger op den ftaat van dat volk , op de letter der berichten en op de betrekking , waarin de Israëlieten noodzaaklijk (taan moesten , met befchaafdeOosterfche Volken, in wier nabuurfchap zij zich altijd bleven bevinden, acht had gegeven, dan zou deze hersfenfehim nooit in hem opgekomen wezen. Godsdienftig Staatsboek. Kenfchets van Zaaken, den Godsdienst in de Bataaffche Republiek , geduurende den revolutionairen oorlog, betreffende. Ontwerp van Artikekn; aangaande de zorg voor den Godsdienst, thans en voortaan, door den Staat aan te wenden. —Fragment, nopens de hoogere doeleinden des revolutionairen oorlogs, en deszelfs invloed op de belangen van Godsdienst en Staat. — Door Mr. j. h. swildens, Hoogleeraar in 't recht der Natuur, des Staats en der Volken op 's Lands Univerfiteit te Franeker. Te Amfleldam , bij]. B. Elwe^tf j. L. Werlingshoff, mdccciii. i 19 Bladz. In Octavo. De prijs is f 1 -4 - 1 Een zonderling Boekjen van veel bevatting, ver 1 uitzicht, en ernftige bedenking; netelig van onderWerp , vreemd en ingewikkeld van opftel, duister van itijl, en vol gewaagde, meer vernuftige, dan in de ge» volgen doordachte uitfpraken; hetwelke , indien wij hier naar den eisch zouden beöordeelen , zouden wij ons beftek ligtlijk te buiten gaan, en onzen Lezeren het geduld te zeer rekken. Verflag te doen van den inhoud, en hier en daar eenige algemeene, meest in het oog vallende, merkwaardigheden aan te (tippen, zal voor ons genoeg wezen; het verder beöordeelen van dit Werkjen aan eiken oplettenden Lezer zei ven aanbevelende, ten einde op zijne hoede te zijn tegen Paralogismen, of valfche fluitredenen , die dikwerf zeer na grenzen aan fophismen of bedrieglijke Hellingen. Vóór den Tijtel is geplaatst een Gedenkftuk in een fraai Plaatjen afgebeeld, verwonende eene ftevige Zuil of Kolom, ltaande op een vast vierkant voetftuk, het hoofd I 3 of  -*3* J. ö. 3 W I l D E n s of fpits voor het gezicht des Lezers verbergende, welks einde, waarop het uitloopt, dus voor het oog onzichtbaar , alleen met het verftand , naar de evenredigheid van het zichtbare , wordt nagefpoord. Op het bovenfte van het zichtbare gedeelte dezer zuil, lezen wij: De Christelijke Godsdienst her'êenigd met den Staat. In het midden op een ovaal fchild: De christelijke godsdienst, die Europa hefchaafde, zij wederom de band, die deszelfs Volken ver'êenigt: en de verlichting, welke ons beflraalt, gaa /leeds gepaard met de deugden , die deeze^ Godsdienst vordert. Proclamatie van 't Gouvernt. der Fr, P^cpk.; en daaronder: En de ftandvastige vroomheid des Bataa'fchen Volks bekroond. Op het voetltuk lezen wij: den XVIII van Grasmaand. Op Paaschdag A°. MDCCCII. Op den voorgrond vertonen zich verj'cheidene Beeldjens, onder welken Geestlijken, van verschillende Kerkgenootfchappen , Proteftanten , Roomfchen, de eene en ander in ordensgevvaad, een Nonnetjen , een Bagijntjen, enz. Deze zinbeeldige Plaat fielt ons den inhoud var. dit Werkjen zinlijk voor oogen, en de Schrijver zelf ontvouwt dit zelfs in het begin van zijn Gefchrift,behelzende Redenen van het gedenkteken aan V hoofd van dit Boek, en van V gewigt der gedenkwaardige zaak. Deze gedenkwaardige zaak is de erkenning van het groot gewigt en den invloed van den Christlijken Godsdienst op den Staat, en wel zoo, dat men erkent, dat de Protestanten en Roomschkatholijken zijn aan te merken als Twee takken op eenen boom en van gelijke Staatsbewaardiging (een woord van den Schrijver!) des geheelen booms ; en het op deze erkenning gegronde Herftel van den christel. godsdienst in Frankrijk en elders. Na dit gewigt en dezen invloed op zijne wijze beredeneerd te hebben, behandelt het eerste stuk eene KenSchets van Zaken den Godsdienst in de Bataaffche Republiek, geduurende den Revolutie-oorlog, betreffende, waa, op wij geene aanmerkingen zullen maken, welken anders zich in overvloed aan den geest voordoen, bijzonder hetgene de Schrijver omtrent de leere der gelijkheid te neder ftelt, en wel voornaamlijk tegen pieter paulus, en omtrent de voordragt van verfcheidene gebeurenisfen , des tijds der Revolutie. De Schrijver haalt verfcheidene bijzonderheden aan, welken hij in derzelver merkwaardigheid  godsdienstig staatsboek. I35 beid befchouwt, als hebbende fteeds in de uitwerkingen gunftigen invloed gehad , tot behoud van den Godsdienst, cn deszelfs gewigt in den Staat, waar onder de vijfde opmerking verdient, Bladz. 26. „ Hoe het af- zetten van waardige Kerkleeraaren geftrekt heeft tot „ algemeene Aanprikkeling der Godsdienftigheid van on- zen Landaart, en dus tot bevordering van den gods„ dienst zeiven." Doch , dit Eerfte Stuk is min aanmerklijk dan het Tweede; hoe zeer het Eerfte, onder de lezing, ons dikwijls heeft doen denken aan eene waarneming , welke men veel in den loop der wereldfche zaken kan doen, dat men naar de uitkomst der gebeurenisfen dezelven beoordeelende, en naar mate van het onderfcheiden licht, waarin men het plaatst, verfchillende nuances gevende, deze gebeurenisfen , en de [werkende perfonen in dezelven ook geheel onderfcheiden zal doen uitkomen. Maar van verder uitzicht is het Tweede Stuk, waarin de Hoogleeraar onderneemt Artikels van Staatszorg voor den Godsdienst in onze Republiek op te geven; in welken vele gewaagde ftellingen voorkomen, en over het geheel vuimfchoots veel recht aan de regeering wordt toegekend, zelfs omtrent hetgene anderen zullen oordeelen meer huishoudlijk te behoren tot de Godsdienftige Geuootfehappen zeiven , en zelfs tot derzelver Geloofsbelijdenisfen en leere; ook is hier door ons, gelijk in het geheele Boekjen , opgemerkt eene bijzondere hoogachting cn helling van den Schrijver tot de Roomschkatholijken , van welken hij fteeds met bijzondere hartlijkheid fpreekt; zoodat wij verfcheidene malen dachten , zouden onze voorvaders, indien zij opzagen, onzen Schrijver niet wel ter waarfchuwing herinneren: Fistula dulce canit. ■ Terftond is de Nota van den Schrijver op het Eerfte Artikel van bet algemeene recht van Godsdienftige vrijheid bedenklijk, als hij gezegd hebbende, dat van alle Christengezindheden eenparig erkend wordt , dat de grondflag van den Godsdienst redenlijk moet wezen, 'er op laat volgen, dat men ,, onmooglijk kan ontkennen, ,, dat ook het Vertrouwen op en het berusten bij de er„ kende waarde van hooge Kerkelijke Verordeningen, al„ gemeen geuomen, een waare redenlijke grondflag is-, en naar den aart van 'smenfehen natuur moet zijn." I 4 De  136 J. H. SWILDENS De Protefl'anten zullen het zoo min onmooglijk achten, dit te ontkennen , dat het juist hun grondflag is,geene Kerklijke verordeningen, hoe hoog ook, die van Menfehen hunnen oorlprong hebben , voor eenen waaren redenlijken grondflag voor hunnen Godsdienst te houden. Insgelijks zal de Nota onder het II Artikel van ieders Godsdienst in waarde te laaten, aanftootlijk zijn voor de Hervormden: „ Zijnde dus nu eindelijk ook eens eene „ phgtmaatige zoo lang gewenschte herziening der Ca,, ttchismusfen en andere Geloofsboeken mogelijk ge„ maakt enz. welke zoo Pligtmaatige als vredelievende „ herziening en zuivering nu gewisfelijk ook wel in „ onze Republiek zal te wagten zijn." In Artikel V, Bladz. 64. Van eene Staatskerk in zekeren zin, heeft de Schrijver ook het één en ander ingevoegd , als ook in het volgende: Van den Staatsgodsdienst, hetwelk dieper zeilt, dan men oppervlakkig zou menen , voornaamlijk, wanneer men in het oog houdt, dat ook hier weder de Roomschkatholijken zich vrij duidlijk op den voorgrond vertoonen. Maar indien wij alles wilden aanftippen , wat aandacht verdient , en niet zoo op goed geloof kan^ aangenomen worden , waar zouden wij eindigen? ons geheele Exemplaar is van voren tot agteren vervuld met vouwtjens , op plaatfen , waar wij uitzonderingen hadden; en geen wonder, hier is eene planmakerij, waar niet altijd het onderwerp wel doordacht is, en in welke met het woord Godsdienst, en Christlijke Godsdienst, welks waare beteekenis voor alle dingen behoorde bepaald en vastgefteld te wezen, vrij los en onzeker wurdt omgefprongen. Wij zullen ons dan vergenoegen , met onze Lezers toch omzichtigheid en het gebruik van een onderfcheidend oordeel, omtrent dit Boekjen , aan te bevelen; alleen nog deze aanmerking, dat onze Schrijver, die ook zeer pleit voor eene Roomschkatholijke Hoogefchool in ons land, ook ten koste van den Lande , enz., onder anderen zeer ijvert , Bladz. 72, voor het luiden der Kerkklokken ; welk gelui voor zijne ooren vrij vrolijk en opwekkend fchijnt te zijn. Llij zegt, Bladz. 72: „ Een zou- dag zonder Kerkgelui is droef doodsch, en fchier geen „ Zondag.'" „ Het geluid," zegt hij, „maakt de men?, fchen vrolijk, opgeruimd, vaardig in gang en werk." Was  godsdienstig staatsboek. 137 Was dat ook waar, wanneer de klokken hun dof gehom lieten hooren , wanneer aanzienlijke perfonagien , en Vorst of Vorftin, enz., overleden waren? luidde men dan de klokken, om de vrolijkheid op te wekken? "Maar ja, wij zien het,hier fpreekt de Schrijver van het klok fpel. Nu, wij meenden, dat van het klokluiden gehandeld werd. Doch dit hebben wij meer in dit Boekjen gevonden, dat de Schrijver zoo wat wild van het één op het ander , van den os op den ezel fpringt, en een quid pro quo neemt : Dit kon ons hier ligt overkomen. Dit blijft echter. Het klokluiden klinkt vrolijk in het oor van den Hoogleeraar swildens. Doch ieder heeft zoo zijn gehoor, gelijk ieder zijnen fmaak cn zijn gevoel heeft. Het een' en ander fchijnt bij den Schrijver van dit zonderling Boekjen, al vrij zonderling te wezen. Andv.'oorden op de Rekenkundige Vraagen, voorkoomende in het ide Stukje van het Rekenboek voor de Schooien in ons Vaderland; ten dienfte der Onderwijzers. Door j. van wijk roelandszoo n. Te Amfleldam, hij J. van der Heij, 1S03. 78 Bladz. In OSiavo. De prijs is f: - 7 - : »> PV andvyoorden op de vraagen van het 2e Stukje jen , in dit Boekdeeltjen voorkomende, verfchillen eenigzins, zegt v. W., van die op het eerfte Stukjen , doordien hij, op verzoek van fommigen , hier en daar een voordel heeft uitgewerkt, en hij ook, door het bijdellen van vraagen, fommigen zijner medebroederen een' wenk heeft zoeken te geeven, welke zaaken bij elken regel dienen ondcrweezen te worden." Dus is het ten vollen zeker, dat, naar het denkbeeld van v. W., ïille zijne medebroederen nog niet volkomen onderricht zijn van de verbeterde leerwijze , welke hij in zijn Werkjen aankondigt, en daarom dezelve niet in het brein der Schoolönderwijzeren gezocht moet worden. Waar is dezelve dan voorhanden? — Dit zullen wij zien; veelligt vinden wij de beandwoording van deze vraag in de magtfpreuken door v. YV. gebezigd, bij gelegenheid der aanmerkingen, waarmede hij onze beöordeelingen, welken hij onbefth?iden noemt,'poogt te wederleggen. I 5 Het  33S j. van wijk, roelandszoon Het gezegde van a. fokke., simonsz, , ten aanzien der béöordeeling van Werken, hier door v. W. als met de hairen bijgefcheurd , om onze oogmerken in het haatliikst daglicht te [tellen , is echter wel verre van een Wiskundig bewijs te zijn. Als dit gezegde zou doorgaan; dan zijn 'er geene nietsdeugende Boeken, geen Prulfcbrif'ten; maar 'er moet toch altoos iet goeds in te vinden zijn: dan wij geloven zulks niet, daar de ondervinding ons van tijd tot tijd het tegendeel leert. Ook hebben wij niet gezegd , dat jn het Rekenboek van v. W. niets goeds te vinden is; maar wel, dat het aan den tijtel niet voldoet; en niets anders dan eene verzameling van Rekenkundige Vraagdukken, zonder het rainfte onderwijs , bevat. Dat hij ons de zeer welbekende Recenfent noemt, laten wij hem zeggen: hij weet niet beter, en zoekt door te gisfen agter de waarheid te komen: doch hij zal zijn beuzelachtig onderwijs wel kunnen voordzetten, zonder te weten wie wij zijn, die hem de eere willen betwisten van de eeiüe aanleiding tot een verbeterd Rekenboek voor onze Vaderlandfcbe Scholen gegeven te hebben. En wil hij ons van onwaarheid fpreken belchuldigen , omdat wij zeggen, dat "er in zijn gantfche Werkjen geen zweem van nieuwe leerwijze te vinden is, hetgene wij als nog beweeren; waarom maakt hij zich zeiven , door lompe gisfingen, dan aan grove onwaarheden fchuldig ? Waarmede bewijst hij, dat wij onze eigene Werken aangehaald, en ons ook genoemd wilden hebben? Waarmede bewijst hij, dat wij ooit zoodanige Werken in het licht gegeven hebben; of" dat wii knorrig en haatlijk zijn tegen al wat nieuw in bet onderwijs is? ■ Eindlijic, waarmede bewijst hij, dat wij de' man zijn van wien hij zegt, dat hij voor zijne kunde altijd de oprechtfie hoogachting gehad heeft, en nog heeft? Zoo lang deze zaken niet bewezen zijn, is alles wat v. W. hieromtrent zegt in het wild gefchermd. Niet minder fchermt hij in het wild, als hij van zijne bedoelde verbeterde leerwijze zegt: dat zij eigenlijk die is, „ waar door de kinderen meer in korten tijd keren, en „ niet alleen meer , maar ook beter leeren, en waar door „ het onderwijs aangenaamer, redelijker en in alle opzicht „ ten meer gefchikt gemaakt wordt tot bereiking van 't hoofddoel aller onderwijzing t de zedenlijke vorming der „ jeugd."  andwoorden op de rekenkundige vragen, enz. 139 „ jeugd" Dat deze Definitie eener verbeterde leerwijze in het algemeen goed en voldoende is, kan niet ontkend worden; maar de groote vraag is, hoe moet men dezelve ten opzichte der Rekenkunde vcrftaan? —• Hoe moet het onderwijs ingericht worden, dat dc kinderen meer. (dan door eenige andere leerwijze) in korten tijd leeren , en niet alleen meer, maar ook beter leeren, enz.? Dit is in weinige wooiden veel gezegd ; maar nu de uitvoe. ring? , Is het niet louter verwaandheid, dat v. W., die in de laatfte jaren, toen het verbeterd Onderwijs een voorwerp van de ernltigfte overweging is geworden, zulke groote voorgangers gehad heeft, onder welken wij zelfs den Hcere aene* rangfchikken, deeze allen, als het ware, agter de bank werpt, en zich zeiven kundig genoeg rekent, om alle deze mannen voorbij te ftappen , en zich als de eerfte aanleiding , als de hoofdbewerker en hoofdoorzaak van een verbeterd onderwijs in de Rekenkunst op te werpen ? Aangezien dan v. W. de verbeterde leerwijze als reeds beltaande befchouwt, en 'er bijvoegt, dat zelfs de geringde Onderwijzer in ons Vaderland reeds meer of min "iet van de verbeterde leerwijze weet, en hij alleen heeft willen fpreken van Schooien, waar in volgends zodanige leerwijze wordt onderricht gegeeven; waaronder hij ontwijffelbaar dezulken verftaat, welken het Werk van den Heer aene/e tot een leiddraad van hun Rekenkundig Onderwijs gebruiken , zoo is het dan nu eene uitgemaakte zaak , dat die verbeterde leerwiize, door hem bedoeld , in het evengemelde Werk" aanwezig is; en dan vragen wij, waarin is die leerwijze dan van die van anderen onderfcheiden,, die over het zelfde onderwerp gefchreven hebben ? Waarin is zij korter en beter dan elke andere leerwijze? Doch genoeg hiervan : bepalen wij onze aandacht tot de andwoorden op de Rekenkundige vragen, in dit Boekjen voorkomende. Alles heeft in deze andwoorden een ftelkunftig voorkomen, waardoor men genoegzaam overal x — +5 —» enz. vindt; als zulke kost voor kinderen onder de 10 jaren fmaaklijk cn veraangenamend zal zijn, zoo moet v. W. een bijzonder talent van onderwijs bt zitten., om hun die mede  140 HANDLEIDING IN DE KEUS VAN ZANGVERSEN. de te deelen: wij voor ons vinden zoodanige leerwijze voor jonge kinderen bezwaarlijk, en in den aart der zake nutloos. Als wij verder acht (laan op de famenftelling van dit Boekjen, komt ons dezelve vrij flordig voor, wegens de menigte taal-, fchrijf- en drukfouten, welken ons bij het doorbladeren geduurig _ in het oog zijn gevallen, waaruit wij menen te kunnen befluhen , dat het werk met groote overhaasting gefchied is. Waarom nu deze andwoorden in een bijzonder Stukjen geplaatst worden, en niet onmidlijk agter de Vragen gevoegd zijn , is iet waarvan wij de reden niet kunnen bevroeden. Handleiding in de keus van Zangverfen uit de berijmde Pfal* men, bij onderfcheiden Godsdienflige befchoumngen, handelingen en plechtigheden. Waarbij gevoegd is ecne aanwijzing van tocpaslijke Zangverfen op de befchouwingen over de Geboorte , het Lijden , de Opftanding en Hemelvaart van j e s u s Christus, en op andere Feestdagen, naar ae orde der Hervorrdde Gemeente te /imflcldam. Te /imjleldam, bij A. B. Saakes, 1803. 84 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ : - 14 - : Men is meestal gewoon bij den openbaren Godsdienst zulke Zangverzen te gebruiken, die op het bijzondere onderwerp flaan , dat voor de Gemeente behandeld wordt. Men moet bekennen, dat op deze wijze de gedachten der toehorers te beter geleid en bepaald worden, tot het ééne (luk hetwelke de opmerking als dan moet bezig houden , maar zulks fchijnt evenwel niet noodzaaklijk, en wordt ook niet van allen altijd in achtgenomen. Men kan ook , met zeer veel voegzaamheid , de Gemeente eenen algemeenen Lofzang, of eenen algemecuen Bedezang in den mond leggen , die tot het onderwerp, dac men behandelt, geene bijzondere betrekking heeft, maar zeer gefchik-t is, tot die Godsverëering, tot welke Christenen al i;d in. hunne bijeenkomsten geroepen worden. Wij hebben zulk Godsdienflig Gezang dikwijls met veel (lichting bijgewoond, en hebben dat veel beter gevonden, dan een zoogenaamd toepaslijk Gezang, dat dikwijls geweldig en oneigen tot het onderwerp, gedwongen wordt, en hoe dikwijls moet men dat evenwel medezingen I Die zulke algemeene Gezangen bij hunne Leerredenen gebruiken , behoeven niet veel moeite te doen om dezeiven te vinden. Zij kunnen daarvan uit' de Pfalmen ligt een taamlijke lijst bijeen zoeken , waaruit zij met gemak kiezen kunnen. Maar zij, die begeren, dat 'er toepaslijk op het onderwerp zal gezongen worden, moeten daartoe dikwijls zeer lang zoeken, en  EXERCISE B0OK FOR BEGINNERS, t$B en fomtijds is hetgene zij vinden nog maar weinig gefchikr. Om deze laatften van veel moeite te ontheffen r zal de Handleiding dienen , die wij voor ons hebben. Zij behelst eene groote lijst van Zangverzen op allerlei onderwerpen, en is In Agt Hoofddeelen, en een Aanhangfel verdeeld. Die de moeite doen willen, om daarvan gebruik te maken, zullen daarbij dikwijls veel gemak vinden. Zelfs op Historifche onderwerpen, die men niet ligt voor de Gemeente behandelen zou , die van den Levijt en zijn bijwijf incluis, vindt men hier tocpaslijke Zangverzen. Leeraaren evenwel van de Hervormde Kerk zullen dikwijls in deze Aanleiding weinig troost vinden, ■wanneer zij over de leerftukken van den Godsdienst, 's menfchen bederf en ellende, het geloof in jesus Christus en hetgene daartoe behoort, moeten prediken, het zij dan volgends den Catechismus, het zij over die menigvuldige plaatfeu , vooral het Nieuwe Testament, die daarvan handelen Heeft de Opfteller van deze lijst deze onderwerpen ge* heel vergeten? of vindt hij dezelven onnodig? Exercife Book for Beginners. Engelsch Leesboek voor Eerstbeginnenden. Te Amfleldam, bij J. R. Poster, 1803. 101 Bladz. In gr. Oêiavo. De prijs is f: - 12 - : Ondanks de niet zeer aanmoedigende betrekkingen, in welken wij thands tot de Engelfchen ftaan, om zich aan de ken. nis van hunne taal zeer veel te laten gelegen zijn, vermenigvuldigt zich , echter, van tijd tot tijd, het getal der Leesboeken, ingericht, om de jeugd met de taal dier trotfche Eilanderen bekend te maken. Voor de noodzaaklijkheid of zelfs voor de nuttigheid van het tegenwoordige Leesboek, vinden wij geene reden, dan alleen deze, dat de jeugd telkens iet nieuws , of liever een Boek met eenen anderen tijtel verlangt, hoewel de inhoud met dien van reeds vroeger afgegeven na genoeg overëenftemme. Samenfpraken , Anecdoten , Historiën, Brieven, .enz., allen in het Engelsch gefteld , om den leerlingen ter take te dienen , om zich in het overzetten uit het Engelsch in het Nederduitsch te oefenen , deze is de voomaamfte verdienfte dezer Verzameling , indien dezelve eene verdienfte moge genoemd worden. Elk , die wil , en eenig Engelsch verltaat, kan zulk een Boek compileeren. Een  14» D. C. VAN VOORST Eer verdedigd, tegen de Ciasfis nan Amjlerdam , door dirk cornelis vii voorst, Predikant te Amfterdam. Te Amflerdam, bij R. van Lochem, 42 Bladz. In gr. Oüavo. De prijs is f : - 6 - : Toen v. V. zijne Leerrede over matth. XII: 25b onlangs, ter approbatie, aan Heeren Vifttatores Librorum overgaf, begeerden deze van hem te weten , of hij ook voornemens was eene Voor- of Na rede bij dezelve te voegen, ten einde die dan insgelijks aan hun ter hand te Hellen; v. V. weigerde dit, op grond, dat dezelve geene Godgeleerdheid behelsde, en dus geene Vifitatie of Approbatie nodig had. Vifitatoren bleven daarop aandringen ; — v. V. bleef Weigeren. Dit was van gevolg, dat laatstgenoemde, afzonderlijk, een Bericht uitgaf, waarin hij van dit een en ander verflag doet, en waarvan wij, boven Bladz. 7 dezes Deels, gewaagd hebben. Vifitatoren , intusfchen, hadden van het hieromtrent voorgevallene aan de Ciasfis van Amltcldam bericht gedaan, van welke hun gehouden gedrag goedgekeurd en geprezen werd. De Ciasfis befloot hiervan eene openlijke aankondiging, in de Boekzaal van Januarij dezes jaars , te doen, welke van den volgenden inhoud is: „ De Ciasfis van Amflerdam, oordeelt om redenen aan „ het Publiek te moeten kennis geven, dat zij het gedrag „ van haare Vifitatoren, ten opzichte van hunne vorde„ ring, om zoo wel de Voorrede, als de Leerrede zelve „ van Do. d. c. van voorst, wat Matth. XII, vs. „ 25b, te vifiteeren, ten vollen goedkeurt; als overeenftem. „ mende met den duideüjken inhoud der Sijnodale refolutie, „ daaromtrent van het jaar 1703, en vernieuwd in de Taaren „ 1777 en 1778." „ Uit onze Clasficale Vergadering, den 10 Januarij 18044 -Uit naam der Ciasfis' voorn. (Was get.) h. m' e n t e s. - CA h. /. Scriba." Het is, voornnamlijk, hier tegen, dat dit Werkjen is ingericht, en v. V. zegt, Bladz. 15, dat hij „ opentlijk moet en „ zal klagen — niet alleen , omdat hij onrechtvaardig, maar „ ook geheel onverhoord veroordeeld is." Hij haalt ten dien einde verfcheidene Sijnodale Refolutié'n aan , en befiuit, dat uit dezelven blijkt: dat zoodanige Voorredenen bedoeld worden, welken vóór overzettingen van Godgeleerde Werken geplaatst, en waarin zulke vertaalde Werken aangeprezen wor. den, dat zulks, derhalve, op zijn geval niet toepaslijk is; ja zelfs, dat geene zoodanige Refolutie, al had dezelve ook, enbepaald, van Voorredenen gefprokeu, hiervan kracht zou heb}  SER VERDEDIG» TE GEN DE CLASSIS VAN AMSTELDAM» T43 hebben kunnen wezen, daar hij, uitdruklijk, verkhnrd ha-d, dat zijne Voor- of Narede niets behelzen zoude, dat tot het Godgeleerd vak behoorde. — Hoewel het niet moeilijk zou zijn verfcheidene aanmerkingen tegen den inhoud van dit Stukjeu te maken, zoo hebben wij, deels, geen lust, om ons in dit gefehfl in te mengen, deels, om ons bepaald bellek niet te overfchreden, kunnen wij niet wel een breedvoeriger verllag geven; daar v. V. hier telkens zoo vele bijzaken inmengt, die ons, met hem, van het hoofdönderwerp zouden afleiden, en die de lezing van hetzelve zeer- onaangenaam maken (*). Die dus begerig is zijne gronden verder te overwegen, leze het Werkjen zeiven. 1 Wij, voor ons, zien, met leedwezen, zulk eene verwijdering tusfchen Collegen van eene en de zelfde Gemecute. — Elk, wien de woorden, in de Voorrede vóór het Verflag, Bladz. V: „ Aanvallen uit de duisternis denke ik mij niet „ aantetrekken," niet ontlhapt zijn, zal zich misfchien verwonderen, dat v. V. in dit Werkjen, zoo vele bladzijden, tegen duisterlingen, die hem, volgends zijn zeggen, op allerleië wijzen, zoeken zwart te maken, befleedt, en zijn hevig ongenoegen te kennen geeft-; — doch deze verwondering zal ophouden, zoodra wij op die zelfde Bladz. lezen: „ Laat „ iemand aantonen, dat ik mij niet in alles gelijk bleef;" en daarmede Bladz. VI: vergelijken: „ Om deze reden kan men „ van mij ook veilig zeggen, dat ik in alles niet zo d'.en„ ke, als voor eenige jaren." Wij zullen dit dus aan eene meerdere verlichting, en voordftudeering met den tijd moeten toefehrijven. (•) Zoo wordt, bij voorbeeld, liet gehouden gedrag van Prof. herin* gA Bladz. 14 zeer ten onpas aangevoerd. —— Ook zou men, zo» %vij menen, met recht kunnen vragen: of het wel zoo zeker is, fn-tgene V. V. aoo los weg henen fclirijft, Bladz. 39 dat de Aela van 1702, I7°4i i7°ö en 1708 bij de Ciasfis ontbreken? enz. enz. Letter- School- en Kerknieuws uit het Rijk der Godinne de Nacht. In een Brief medegedeeld aan den Heer L. V. S'. door justus abraham van loen. Alom te bekomen. 23 Bladz. In gr. Ottavo. De -prijs is f - 5 - 8. Iemand, die zich onder eenen verdichten naam heeft willerr verfchirïlen, maar die, met deze misgeboorte en gedrochtlijke vrucht van zijn anders zoo geflepen vernuft door malleliefde ingenomen , zich zelveu, door verfcheidene duidlijbi kenmerken openbaart, beltaat, op eene tegen alle tes'të» vaa ledenleere-, regelen van welvoeglijkheid, en zuiver zedenkundig gevoel aandruifchende wijze-, het. geheele Kerkgcvaou Schip der Hervormde Kerk ia ons Vaderland, in welks dienst hij  X44 J.A. VANLOEN, LETTER-SCHOOL-EN KERKNIEUWS. hij zelf werklijk eeltige jaren gejleten heeft, in, dit gefchrijf vol valsch vernuft, en kwaadaardige (potzucht, ten toon te ftellen, als een Rijk des nachts en der duisternisfe, gelticht en ftaande gehouden door ftaatkundige grooten en bedrieglijke Priesters, de zoo met recht vermaarde Hooge Scholen van ons Vaderland,als zetels van Dweepzucht en onverdraagzaam bijgeloof, en de Proteftantfche Leeraars en Hoogleeraars, als eenen hoop domkoppen en nachtuilen; terwijl hij, met eene fchandelijke verwaandheid, zich als een' vrijen Burger van het rijk des lichts verheft, en, zeker vrij onverdraagzaam! uit de hoogte verklaart, dat hij, als vrij burger van dat rijk des lichts met die menjchen, die tot de onderdanen van dat Rijk des Nachts behoren, geene naauwe gemeenfchap kan hebben. En, hoe heeft hij zijn gefchrijf ingericht? Met eene ijdele vertoning van zijne geleerdheid, de namen Grieksch of Latijn makende , valt hij, zonder onderfcheid , al wie hem in den weg ftaat, of wien hij misfchien afgunftig is, aan, en veroorlooft zich , ten einde zulke menl'chen , als hij en de vriend, aan wien hij fchrijft, die toch alleen de wijsheid in pacht hebben , en op hunnen tijd , over alle de vcelvormi. ge zotheden der waereld nog al eens gaarne lagchen mogen, in fnipperuuren te vervrolijken , geene mindere verdraijingen, dan bij voorbeeld, wanneer een Hoogleeraar gefproken heeft, van de liefde Gods tot zich zeiven, enz., daarvan. bij tegenftelling, te maken eene Redevoering: Over de liefde des bui. veis tot zich zeiven , enz. Het zij zoo, dat hier of daar een trek voorkomt, die waarheid behelze, maar dan zal de vraag nog wezen , zijn die voorwerpen niet beneden de waardigheid van iemand, die als Wijsgeer wil geacht worden? Zijn 'er niet in alle vakken, in de wereld, knoejers en beunaazen? Is daarom het Hervormd Kerkgenootfchap verachtlijk, omdat 'er domme of onredelijke menfchen zich bijgevoegd hebben? Is de Schrijver zelf niet eeuige jaren in dienst bij dat genootfchap geweest? Was hij toen he* drogen ? Bedroog hij zich zeiven i Of bedroog hij anderen ? Geeft hij geene reden, om de oude fpreuk te doen herdenken: Een Renegaad is erger dan een Turk ? En hoe het zij, hoe zal hij verandwoorden de verguizing en opzetlijke verdraijingen het fchandelijk misbruik van dm Bijbel, welken alle Christenen eerbiedigen, en welken zoo vele diepdenkende mannen, in zoo vele eeuwen, als eene bron van wijs. heid en deugd hebben vereerd, welken hij zelf, voorheen, met eenen bijzonderen ernst, heeft aangeprezen? Wij menen wel onderricht te zijn, dat de vrienden van den Schrijver zeiven hunne verontwaardiging over hetzelve niet fchromen openlijk te verklaren. Misfcuieu fchaamt zich de Schrijver zelf over zijne dwaasheid.  ÜITTREKZELS en BEOORDE ELINGË& Gefprekken en Overdenkingen , over de Hemelvaart van onzen Heere jesus Christus, en over het Pinkfterfeest. Door wilhelm leendert k r i e geR, Predikant in 'sHage. Ie Amdeldam, bij], van der Heij, en te Utrecht, bij W. van JJzervvorst, 1803. 444 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ' 3 - 12 - : Dit Werk, gevoegd met de overige Werken van den Eerw. krie ger, over het Lijden en Sterven, van blizen Heere j. c, over zijne Geboorte , en over zijne Opftanding, maakt nu een geheel volledig en voortreflijk Huisboek voor Christen Huisgezinnen uit, over alle de FeestftofFen , die jaarlijks gewoon zijn verhandeld te worden, en verdient daarom alleszins de Iterkfte aanprijzing. In de Gefprekken behandelt de Ëer'W. Schrijver doorgaands de echtheid en geloofwaardigheid der gebeureriisïèn zeiven, terwijl hij In de Overdenkingen het onderwerp meer praktikaal behandelt, iii ftichtliike en oordeelkundige befchöuwingeu en befpfègellngeh-, welken zich, door den zuiveren en deftigen ftijl, niet min dan door het gewigt en belangrijkheid van hetgene aangevoerd worde, met nut en Voordeel laten lezen. Agter de Gefprekken en Overdenkingen' in dit Stuk, heeft de Eerw. krieger nog een afzonderlijk Gefprek gevoegd , over het betaamüjke van het vieren der Christlijke Feestdagen, tegen zulken, die daaromtrent lager denken , en wel genegen zouden zijn , dezelven af te fchaffen. Waar tegen de Schrijver opmerkt. „ Hij de Kerkhervorming heeft men die weinige dagen in 't jaar behouden, tot gedachtnis van die groote gebeurenïsfen , die den grondllag van het Christendom uitmaaken, dat is niet gelijk te ftellen met zoo veele Feestdagen, als erdoor 't 'bijgeloof waren ingevoerd. 'Deze dagen zijn ook lüer ter eere van fchepfelen , maar van onzen' Heere j e s u s christus, cn ter Överdênkinge van zijne uit- iieemende weldaaden, ingefteld. Dezelve worden ook geenszins als geweten verbindend befchouwd , men geeft alleenlijk gelegenheid, om, met liaaking van beroeps bezigheden, zich te kunnen verlustigen in 't overdei keu vün des vaders onbegrijplijke weldaadigheid, vai, de liefde des zoons en van de Genade des heili- MEUWE yad. JilM,. vxii. DEEL. NO. 4. K »en  Ï4Ö w. L. krieger, gesprekken en overdenkingen. gen geesïs; terwijl wij tevens ons kunnen verblijden, in de heerlijkheid van Hem die ons zoo liefheeft gehad. —- Wie is er die eenige maate van Godsdienih> gcvoe bezit die niet met blijdfchap en gewilligheid daar in zal deelen? Vierde men wel eer jaaren achter eikanderen , Gedenkdagen van groote verlosfingen en tijdelijke voordeden , zou men 't dan niet gaarn doen, ten aanzien van de grootfte aller voorrechten , die menfchen kunnen genieten?" — Zooiezen wij Bladz. 420, 4,0. Voords toont de Schrijver, hoe het Christendom reeds in de vroegfte tijden daarover heeft gedacht, en geeft bericht, van den oorfprong van het vieren dezer Feestdagen onder de Christenen. Leerredenen van hu go bl air , Doctor der Heilige Godgeleerdheid, een van de Predikanten der Hoojdkerk , en hoogleeraar in de Rhetorica, en Fraaie Letteren aan de hooge Schoole te Edenburg. Naar den laatften Druk, tut het Engelsch vertaald. Negende en Tiende Deel. Vermeerderd met eene korte Schets van des Scrinjvers Leeven en Karakter, door}, finlayson, x). D. en yerfierd met deszelfs Portrait. Te Amfteldam, bi) W. Holtrop, 1S03. 262 en 254 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 8 - : Met leedwezen flaan wij thands de laatfte hand aan de aankondiging van eene verzameling van Leerredenen, uit de welvcrfnedene pen des welfprekenden ulair'sgevloeid. Gaarne zouden wij gewenscht hebben , tot heil en ftichting, zoo wel van ons zeiven, als van onze waarheid- en deugdminnende natuurgenoten , dat de verzameling nog verder ware uitgedijd. Doch van de vervulling van dien wensch is de grond opgedolven, door het bericht des Vertalers , volgends hetwelke hem was gebleken, dat de Eerw. bi,air, door de zwakheid eens verre gevorderden leeftijds van allen kanfelwerk ontflagen, te rade was geworden, van de Leerredenen, meestiil jaren geleden opgefïeld , een herzicht te nemen, en dezelven voor de drukpers te vervaardigen; waaiüit deze twee Deelen zijn ontdaan, en tevens is af te leiden, dat dezelven van geene anderen zullen gevolgd worden , doch ïietgene tevens een girnitig vermoeden inboezemt, dat zij bii  H. BLAIR, LEERREDENEN. 147 bij de vroeger uitgegevenen niet zullen afvallen. Geheel anders dan dikmaals het geval is, ten aanzien van nagclatene Werken van beroemde Schrijvers, die, om den goeden aftrek van vroeger uitgegevenen , in de wereld worden gezonden, terwijl de Opltellers dezelrai daartoe onbevoegd zouden verklaard hebben. Hetuene wij, bij voorgaande aankondigingen, tot lof dezer Leerredenen vermeld hebben , zullen wij hier niet herhalen, maar, om redenen van gelijkheid van waarde , onze Lezers daartoe venvijzen. Het Negende Deel bevat elf, het Tiende negen Leerredenen , nevens eene korte Schets van Dr. blair's Leven en Charakter, en eene Voorrede des Vertalers. Zie hier de Opfchriften: Hoop en tekurflelling. De voegzaame gezindheid van het hart omtrent God. liet Zedelijk Karakter van Christus. De wonden van het hart. AUe dingen den regtvaardigen ten goeie medewerkends. De liefde tot het Vaderland. Een vergenoegd gemoed. Het naderen tot God. De Wijsheid in een Gochdienftig gedrag. Over de On/Ierfi.jkheid der Ziele , en een toekomenden Staat. Het overwinnen van het kwaade door het goede. Een leeven van verkwistinge en vermaak. Het onergerlijk Geweeten. De Hemelvaart van Christus. De vredelievendheid. De Godsdienftige Blijdfchap, ah de flerkte en fteun der deugd. De dwaasheid der Wijsheid deezer Waereld. Het beftuur over de menschlijke zaaken door de Voorzienigheid. Het Gebed. Het hatfte Oordeel. Allen in de daad belangrijke onderwerpen, en die het doen van eene keuze, om uit een derzelven iet ter proeve te leveren,zeer bezwaarlijk maken. Eene bijzonderheid, in de Levensfchets vermeld , doet onze keuze vallen op de Leerrede, de eerfte van het Tiende Deel, tot opfchrift voerende : Over een leeven van Verhvistinge en Vermaak, als de la-atfre,, uit Dr. blair'si pen gevloeid: eene Leerrede , waarin waare welfprekendheid , grondige kennis van het menschlijke hart en warme deugdliefde om den prijs dingen: ,, Eene Leerrede," zegt de Levensbefchrijver, ,, die befchouwd be„ hoorde te worden als zijne plegtige affcheidsvermaa„ ning aan eene klasfe van menfehen, wier gedrag van „ veel belang voor de zamenleeving is, en op de be„ vordering van wier hervorming en deugd hij langen „ tijd met grooten ernst zich had toegelegd." Zich ter take gefield hebbende, de heilloze gevolgen K a eener  148 II. B L A I R eener verkwistende levenswijze te fchetfen , befchouwr hij dezelve in haren nadeeligen invloed op de gezondheid, de bezittingen en den goeden naam ? op den zedenlijkea toefland en bet charakter, op de gemoedsrust, en op de belangen der famenleving. Uit de fchets van den heillozen invloed van een verkwistend leven op het zedenlijk charakter, willen wij iet overnemen. Opgemerkt hebbende , dat goede beginfels, bij lieden van hogen ftand , meest aan vermaitkbejaging blootgefteld , in het begin van zulk eene levenswijze, dikmaals eenigen tijd veld behouden , gaat B. aldus voord: ,, Maar, helaas!, naar gclange de zucht tot vermaak veld winne, met welke listige (tappen nadert zij de verdelging van alle deugdzaame beginzelen? Ten allen tijde bleek het, dat zonder behulp van naadenken, en van ernftig overleg,, de deugd in 'smeiifchen geest niet lang kon ftand houden. Maar met naadenken en ernftige overleggingen zijn de verkwisters onbekend. Opgeflorpt als zij zijn in den draaikolk van den heerl'chenden leeftrant,en voortgefleept door eene fnelle agtervolging van vermaaklijkheden, gaat het naadenken verlooren, en verdwijnen al gaande weg de goede indrukzels. Niets komt in aanmerking, dan tegenwoordig genot, nevens de ontwerpen om dat genot in het toekomende verder uit te breiden. Gelijk hunne ('maak, en hunne verkreegene heblijkheden hen in de verkeering met losbandig gezellchap voeren, moeten zij de meer afgerigte vermaakbejagers volgen , die natuurlijk den toon ftellen. Naar de manieren hunner losfe medgezellen beginnen zij te gelijken; en, zonder dat zij zelven het bemerken, verandert bij trappen hun geheel karakter. Vroegere teugels worden nu afgefchud; en om den rang van gelijkheid met hunne gezellen in allerlei uitgaven vol te. houden , wordt verfpilling het noodzaaklijk gevolg. Nu baant verkwisting den weg tot de fnoodfte ondeugden. Zij worden inhaaligen en verkwisters tevens: verkwisters in het fpillen, doch inhaaligen in het verkrijgen. Om den Unster des leevens gaande te houden , en aan hunne neigingen tot aan het uiterfte bot te vieren , onderwerpen zij zich nu aan hetgeene zij, bij hunne eerde optrede in de leevensbaan, als fchandeiijk en laag zoudenverworpen hebben. Nu wordt de fchuldeifcher beroofd; de landhuurder uitgezoogeu en verdrukt; de handwerksman van het loon zijns eerlijken vlijts ontzet; vrienden en  LEERREDEN! N. U9 en bloedverwanten , op welke men eenig vermogen heeft, zonder mededogen uitgeplunderd.;' Ter vermelding van v-rdere uitwerkzels der verkwistinge, hangt Dr. b. het vozende tafereel op : „ Laaten wij flegts voor een oo°enblik de aandagt bepaalen bij den ichandvlek der hedendaagfche tijden, dien afgrond van tijd en bezittingen, de fpeelzucht, zoo dikmaals de toevlugt der zoonen des vermaaks, en dikmaals ook de jongde toevlugt der bedorvenen. Tot hoe veele booze driften j tot hoe veele. kundenaarijen , geeft zij aanleiding! Wat al geweldige o-cmoedsbeweegingen, die fomtijds in woede en dolzinnigheid uitharden, veroorzaakt zij! Welk een fchandely. ken fpeelhandel doet zij ontftaan onder lieden , welke hun dand in de waereld, en hunne verbintenisfen in de zamenleevinp- boven de gedagte moesten verheven hebben, om zich door zulkë oneerlijke middelen te verrijken! Hoe veele vriendschapsbanden heeft zij verbroken! Hoe veele familiën heeft zij bedorven! In weike doodhjke uiteruen is zij dikmaals geëindigd! Met een hijgend hart en opgewondene hoop zit de fpeeler aan de heillooze tafel — ziet hem, wanneer hij daar-van opftaat -—een elendeling , verwilderd en bedorven, vervloekende zijn noodlot, en, uit wanhoop aan de herdelhnge van zijnen reddeloozen ftaat, veelligt tot de fchnkwekkendlte gedagte vervoerd, om geweldige handen aan zich zeiven te liaan 1" Ten flotte merken wij hier nog aan, dat, volgends de onderteekening der Voorrede, voor het Tiende Heel geplaatst, de Amfteldamfche Doopsgezinde Leeraar H. tichelaar, de Vertaler van dit Werk blijkt te zijn; met uitzondering , echter, van de twee eerfte Deelen, die, door wijlen 's Mans Ambtgenoot , j. lipkens, den Nederduitfchen Lezer gefcnonken waren. Disfertatio inauguralis , in Epistolam Judae. Pars prior. Quam 1'ummo adnuente Deo, ex auétoritateRectoris magnifici hermanni arntzfnii , J. U. D. Jur. Civ. Rom. I-lodierni , nee non Pubüci Batavi Profesf. Ordin. nee non Amplisfimi Senatus Academici coni'enfu, et venerandie facultatis Theologie» decreto, pro gradu Doftoratus fumtnisque in Theologia honoribus et privilegiis, rite ac legitime confequeiuhs, puK 3 bu'  l$6 O. E L I ft s blico offert cxamini gerbrandus elias, Amftelodaraenfis, vocatus V. D. M. in Scherpenzeel. Dia IX Decembris MDCCCIII H. L. Q. S. Trajecti Batavorum ex officina O. ^. van Paddenburg et G, *»» IjFzerworst. Ho Pagg. 8. Maj, Dat is : Inwjjdings - Verhandeling over den Brief van Judas, Eerfte Deel, enz» De wakkere jongeling g. elias, uit een aanzienlijk gefiacht gel'proten, en zich aan de Godgeleerde Studiën hebbende toegewijd, heeft de waardigheid van Theologie Doctor verkregen , en bij die gelegenheid vol» gends de Academifche wetten , deze Verhandeling 'openlijk verdedigd. Dezelve is zeer wel geichreven, en levert blijken op van zijne vlijt en belezenheid. Zii bev vat de Inleiding in den Brief van judas en de opbelde-" rende verklaring van de eerfte Verzen van dezen Brief; belovende de Schrijver, zoodra zijn Predikants-arabt hem den tijd daartoe vergunnen zal, het overige van dezen Brief te zullen behandelen , met bijvoeging van een onderzoek over m i c h a ë l den Aards - engel, en vanwaar judas zijne berichten, bijzonder die vs. 6, 9, en 14 voorkomen, ontleend hebbe. In de Inleiding doet hij onderzoek naa den Schrijver, aiaa de genen , aan wien de Brief gefchreveu is, den tijd der fchrijving, het Canoniek gezag, de gelegenheid en, het oogmerk. —- Vervolgends worden de tien eerfte verzen van den Brief oordeel- en uitlegkundig verklaard. De Schrijver dezer Verhandeling is doorgaands een Voorftander van het gewone in zijne opheldering , zoo zelfs dat hij hetgene vs. 9, van den twist over mos es ligchaam voorkomt, van het eigenlijke ligchaam of lijk van moses verftaat, gelijk hij Bladz. 72^ ook letterlijk neemt, dat God zelf dit ligchaam begraven hebbe, hetvvelke ons bijzonder naa het vervolg van zijn gefchrijf, waarin ■hij over den Aards-engel michacl , en de bronnen van dit bericht van judas, breder belooft te zullen fpreken, doet uitzien. De naar gewoonte agter aan gevoegde Qjjgsiiones, of  , bis5ertati0 inauguralis , etc. 1.51 zoo als men ze gemeenlijk noemt, thefes , zijn, in het tegenwoordige Tijdsgewricht, merkwaardig; bijzonder de" IV. De fchriften van het O. T. zijn ook in deze tijden van de grootfte waarderen voor ons hoogst noodzaaklijk. De VIL Een genootfchap van menfehen, die den zelfden Godsdienst belijden, heeft, gewislij'k, het recht, om de Leeraars mn zeker formulier te verbinden, die met hetzelve ftrijdig handelen , worden met recht van de voordeden van dat genootfchap uitgefloten, VIII. In de plaatfen. j o a n n. I: i, XX: 28. Kow. IX: 5, en ijoïnn. V: 20, wordt j. chrjstus duidliik God O»0 genoemd. IX. In dien uitnemenden Engel, die in het O. T. genaamd wordt, Engel van Jehova, Engel zijns aangezichts, en Engel des verbonds verëeren wij denzelfden , die anders genaamd wordt de Zoon van God. X. Door de plaatlen jes. XLVIII: 16. I.XI: 1, en LX1II: 9 , 10, worden wij openbaarlijk geleerd, dat de leere van God, Vader, 'Zoon en H. Geest niet onbekend geweest is, onder het O. T. XI. Wij ftellen, dat men deze leere, wegens gevaar van te dwalen, geenszins met ftilzwijgen moet voorbijgaan, enz. Wij wenfehen , dat deze jonge Godgeleerde de les van paulus aanhoudend zal in het oog houden, C*^'"»} de waarheid betrachten, zonder echter ooit het Apostolisch bijvoegfel te verzuimen, 0» «y**?D 'n de liefde! Bijbelfche Gefchiedenis. Een Leesboek voor Kinderen. Door a. itpeit, Theo!. Doctor', Hoogleer dar der Godgeleerdheid en Kerklijke Gefchiedenis; en Akademieprediker te Harderwijk. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1803. 544 Bladz. In Duodecimo. De prijs is ƒ 1 - 8 - : Hoe zeer wij reeds verfcheidene Korte Begrippen van Bijbelfche gefchiedenis voor Kinderen bezitten , echter is het niet voor overtollig te rekenen, wanneer iemand op nieuw dit onderwerp ter hand neemt. Elk volgt toch zijne eigene leerwijze, en de één heldert meer dit, een ander weder een ander gedeelte der gefchiedenis op; en famen ontfteken zij licht in het Rijk der waarheid. En de kennis der Bijbelgefchiedenis is toch zoo K 4 "o°d-  f52 A. ijpeij, bijbelsche geschiedenis, noodzaaklijk en nuttig voor de jeugd! De Hoö°lèer2tM» IJPeij du inziende, heeft zich daardoor hZblil gei, om aan de yoorftellcn van de Boekhandelaars van paddenburg te vodoen, en opnieuw, op ziine w^ize, eene doorlopende Bijbelfche Gefchiedenis,1 in S vorm van een Leesboek voor Kinderen op te ftellen waarin de Kmdenoon vrij wel getroffen is, eenïge"preekwijzen uitgezonderd, die misfchien wat'triviaalTullen Ichijncn. 1 evens wordt deze Gefchiedenis toepaslKk Gemaakt door Zedenkundige Aanmerkingen, gefchkt voor de vatbaarheid van Kinderen. 8 ' 6 vn01 mp?jfn T danr. Z0Uden, 'Vij op de tóilng wel eenige aanmerkingen maken - by_ voorbeeld, wnaröm toch de Hoogleeraar wech fpelt, in plaats van weg, daarliet meer! PÉtl u gm T *tukken- » den Heidelbergfchen Katechtmus door*, van emdrg. Predikant te IVa gemngen Te Utrecht, bij W. van IJ«rwom , 1of "WiJr5'lhet volkomcn, tóls ™et den Leera'ar- van W e bi dre , wanneer hij in zijne Voorrede aan den Lezer opmerkt dat 'er groot óhderfcheid is , tu sTch« de Geloofsleer der Hervormde Kerk, en de Geloofsleer van Hervormden n die Kerk; als ook dat juist door h j verwarren van die twee denkbeelden, fommjSn de be gordingen rechtzinnig en onrechtzinnig dikvvh gebrul ken zonder in de daad te weten, waarop 'zij die bevyoordmgen. moeten fhuis brengen. Witlovenook met hem , dat vele zoogenoemde uitleggers va den Gatech.smus m plaats van Ophelderingen te g ven hun y el gd.efd Stjstema van Godgeleerdfieid daar'n'men" gen. V\ij prijzen hem, dat hij, in deze zijne Opheldeungen m, einde de kortheid te behartigen , niet denXtneelen Catechismus commentarieert , maar alleen zich liii cemge voorname ftukken bepaald'heeft , geliik 1 ij ook Voornemens is, omtrent de Nederlandse• GeloofsbelHde?" ,k'-°VenS d,e F°™ulieren van den Huweli SslaM bevestiging van Lccraaren, Ouderlingen en Diakenen & aeldermgen te geven. ^laKcnen up- öoch, wanneer men verder roogt vragen, of de Op-  s. van esidre, ophelderingen, enz. 1^3 helJeringen van den Eerw. van eMdre geheel vrij zjijn , van hetgene den uitleggeren zoo ligtlijk bekruipt, om naamUjk- hun veelgeliefd Stjstema van Godgeleerdheids daar in te mengen , willen wij dit liefst ter beündwoording overlaten aan eiken opmerkzamen Lezer, die de moeite verkiest te nemen , deze Ophelderingen naauvvkeurig te Ie-? zen, en met den Catechismus zeiven te vergelijken. Om Hechts één voorbeeld te noemen : 'sMans Opheldering over de XXIfte Vraag: Wat is een oprecht geloof, Bladz. 60 volg., heeft ons weinig opheldering over den aard en het wezen van het waare zaligmakend geloof, volgends den Catechismus,'gegeven, en bleef ons duister, hoe zeer wij wel zagen, dat 'er zijn denkbeeld, omtrent de Euangelifche aanbieding, niet weinig in gemengd was. Onderuislchen: Elk beproeve, behoude het goede, en zij in zijn geweten overtuigd, van hetgene hij gelooft of niet gelooft! —-? Christelijk Huis- en Handboek, of befpiegelingen voor elken dag des jaars;. ter bevordering van Geloof in j e s u s CKRISïus, en Christelijke Godzaligheid. Door j). li» F. w a l d , Doctor der Godgeleerdheid en tweeden Predikant aan de St. Stephanus Gemeente te Bremen. Uit het Hoogduitsch vertaald door j. claris sé, Predikant te Enkhuizen, Derde Deel. Te Utrecht, bij W. van ![>:erworst , rflfcyj 586 Bladz. In gr. Octavo. Dc prijs is J 3 - 15 - ; TV7U hebben voorhenen van het Eerfte en Tweede Deel W van dit Huisboek ja het brede verüag gedaan (*)» en hetzdve, zoo het ons voorkwam, volkomen naar verdienden, qnzen Lezers aangeprezen. Ook hebben wij,, uit beide die Deelen, eene geheele befpiegeling in ons [Maandwerk overgenomen. Wij achten niet nodig, zulks nu wederom bij dit Derde Deel te herhalen. De 1 jeer e w a ld houdt zich in hetzelve bij zijnen vorigen guiH>-, en.wij kunnen niet zien , dat de befpiegelingen in dit Derde Deel minder zijn dan de voorgaanden. ' Alleenlijk herhalen wij onze vorige aanmerking, dat het ons minder aangenaam voorkomt, gedurig aan het hoofd van eene r*) Zie N. Vadcrh Bïbl. Vlden Deels ijle Stuk, Bladz. 375,. gilden Deels ijle Siuk, Bladz. 449. & 3  Ï54 j«,t« ewald , christlïjk HUÏS- EN HANDBOEK. eene befpiegeling te vinden: Vervolg van het voorgaande. De ChnstJyke Lezer leest, in zulk foort van Schriften zijne beschouwing in ééns af, en het is hem aangenaam' wanneer hij den volgenden dag, wederom verandering van voorwerp heeft. ö Ook vindeni wij de vertaling van fommige Dichtregels, die in deze befpiegelingen voorkomen, of met welken de' zeiven belloten worden, wal gebrekig. Mer/fc onderwijs in den Godsdienst. Een Leer- en Leesboekje voor kinderen Tweede Boekje, bevattende de voernaamjïe waarheden en pligten van den Kristelijken Cwsdienst. Te 'Haarlem , bij A. Loosjes , p. z., ^03. lip Bladz. In Oclavo, De prijs is ƒ : - 12- : ™ het voorgaande VII Deel van ons Maandwerk, ijle JL Mu&, Bladz. 723 , hebben wij de uitgave van het Eente Boekjeu , door den Haarlemfchen Lutherfchen Predikant muller opgeteld en in het licht gegeven, aangekondigd. Wij kunnen van dit Tweede Boekien niet anders zeggen, dan van het Eerte door ons gezegd is. nat de waarheden van den Christlijken Godsdienst, in het bijzonder , betreft, welken hier behandeld worden, velen zullen daar 111 waarheden misfen, welken zij ^ewigtsg oordeelen, bij voorbeeld, de verborgenheden, als de leere van God, den Vader, den Zoon, enden Heiligen Oeest. Het zal hun niet voldoen, als Bladz. 9, gezegd wordt. Hij Qesus) zelf kondigde zich der wereld „ aan , als den genen, die met het hoogfte Wezen, met " O.od ?.c. TCn 111 de «aauwfte betrekking Hond, en 011„ middehjk van God gekomen was , om de menfchen pi * verdTerf te redde" en zalig te maken." Dus i>iadz. 61. „Jesus heeft ons verzekering van Gods „ genade, ook omtrent feilende menfchen, gegeven „ daarom is hij niet Hechts onze Leeraar , maar ook " fïu verl0s§b* en verzoener met god; aan Hem hebben wij onze ganfche zaligheid te danken." Bladz. 66. „ Jesus heeft zich cok zeiven daar voor ten „ Borg gefield, en dié waarheid , dat God den mensch , „ die zich verbetert, zijne genade wil fchenken, met „ zijnen eigen dood aan het kruis, bevestigd. Dit juist „ was het voorname oogmerk van zijnen dood." Enz. Qn»  ONPARTIJDIGE GESPREKKEN. Jgg Onpartijdige Gefprekken, behelzende, gewigtige bedenkin, gen voor en tegen Neêrlandsch Zendefinggenootfchap. Te Rotterdam, bij Cornel en van Baaien, 1803. 16a Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 18 - ; " T^V eeil*e dezer SamenfPraken was voor eenigen tijd 1_J „ geplaatst, in N°. a. van het Eerfte Deel der „ 1 heologifche Bibliotheek, in het jaar 1801, te Rott. „ bij Cornel gedrukt, onder het opfchrift, Bedenkingen voor en tegen het Nederlandsch Zendeling Genootfchap, „ Sedert heeft men vernomen , dat die Bibliotheek, mogelijk wegens gering debiet, of om andere nietbe„ kende redenen , niet vervolgd wordt. Daarom heeft een ander, dien zelfs de Schrijver van dit gefprek onbe„ kend is , goedgevonden die Samenfpraak , zonder „ ecnige verandering, rhaus afzonderlijk uit te geven, „ en 'er, om het Stuk wat meer volledig te maken, nog ,, een en ander gefprek, door hem , en dus van eene », andere hand dan het eerfte, bij te voegen." Dit bericht levert men ons in de korte Voorrede. _Samenfpraken , vooral over betwiste Stukken, vallen Uit haren eigen aard meer omflagtig en langwijlig, dan opftellen, in welken niet meer dan eén Spreker voorkomt. Het vragen en andwoorden maakt altijd grooter of kleiner herhalingen nodig, en, om de Gefprekken eenige meerdere levendigheid bij te zetten, worden 'er meestal omfiandigheden bijgevoegd , die eigenlijk ter zake niets doen. ■ Daarbij is de eene Twistredenaar, die tegen de eigenlijke bevatting van den Schrijver is , evenwel altijd een creatuur van denzelven. Deze geeft hem zoo ■weinig of zoo veel kennis- en kracht om te redetwisten, als hij goedvindt , zelfs eer hij een woord gefprokera heeft , is zijn proces opgemaakt. Hij moet het geding •met kosten en al verliezen. — Zoo is het ook met deze Samenfpraken voor en tegen het Nederlandsch Zendelings Genootfchap. Zij beflaan ió> Bladzijden , die taamlijk dïgt gedrukt zijn , waaruit men alleen ziet, dat zij wijdlopig genoeg opgefteld zijn. Het is waar, zij zijn met befcheidenheid gefchreven,en tonen, dat vele bedenkingen tegen het Zendelings Genootlchap weinig om het lijl hebben.»., - Wij zouden evenwel niet kunnen veriilaien , dat ivijj van oordeel zijn , dat, ji'chooa de ;zaalc ' zei-  t$$ onpartijdige gesprekken. zelve al blijkt lofwaardig te zijn, en fchoon tevens blijkt * dat 'er in de wijze, waarop de zaak behandeld wordt, insgelijks zeer vele goede dingen gevonden worden , alles Wat daartoe behoort volkomen verdedigd is. Mooglijk zou men nog aanmerkingen kunnen voordbrengen ,°die eudoxus zoo gemaklijk niet zou kunnen wederleggen , doch heHs hier de plaats niet, om daarvan te handelen, en het is 'er zeer verre van daan , dat wij ons tot tegenpartijders van het Zendelings Genootfchap zouden willen opwerpen, gelijk wij dat meermalen getoond hebben. De oirfprong van het woord Drie-eenheid.. Het menfchelijkje dier uitvinding; en hoedanig dit door ifet ^njetQuf a/s een Leerftuk in de Christen-Kerk is opgedrongen en aangenomen. Vit het Engelsch naar het oirfpronglijke van eoward har woo d , D. D. in 't Nederduitsch (ivergebragt. Een Stukje van aangelegenheid in deze dagen. Atëtn te hekomen, 1804. 88 Bladz. In gr. OCtavo* De ptijs is f : 14 - ; J.Tet is niet anders: Elk vischt opzijn getijde! en in 1 troebel water verbeeldt men zich goed visfchen 1 zoo menen wij voor ons, dat het met het in 't licht verfclujnen van deze vertaling van dit Werkjen ffaat. Hetgene wij op den tijtel lezen , geeft ons aanleiding en grond voor deze gedachten: Een jlukie van aangelegenheid in deze dagen. Het voorgevallene' tusfchen de Üfechtfcha Hoogleeraaren bonnet en heringa, zal eenen of anderen Boekverkoper of Boekverkopertjen hebben toegefcbenen, eene goede gelegenheid te zijn, om een broodjen te verdienen , en hij vond fpoedig iemand, die het leerftuk der Drie'éenheid niet, of misfchien wel niets, gelovende, handig het Stukjen van den Engelfchen Schrijver E. harwood vertaalde en in het licht gaf. Dit zijn zoo, ten naaste bij, onze gisfmgen; het kan zijn, datr gisfen ons ook hier zou kunnen doen misfen, maar dat de Uitgave gefchied zou zijn, met zuivere bedoeling, om de waarheid op te. delven , om de waarheid oprechtlijk te bekennen en voor te ftaan, zal men ons niet ligt wijsmaken. Waartoe dan deze vertaling in de wereld geltpten, als ware het een blaauw boekjen, zelfs zonder den.  b. harwoood i over het woord drie-eenheid, i$f den naam van Drukker of eigenlijken Uitgever? Waarom de eenvoudige tijtel van het Werkjen van har* wood , over het leerftuk der Dricêenheid , zoo uitgebreid en omfchreven als hier gefchiedt? en de domheid dier omfchrijving! har woon fchreef in dit Werkjen niet over den oorfprong van het woord Drieëenheid, of het menseblijke dier uitvinding van dat woord, enz. maar over het leerftuk der Drieëenheid ; om te zwijgen van het haatlijke, dat men het woord S}et ^ij^tlaof juist met oude Duitfche letters op den tijtel laat drukken, enz. Nog ddne vraag: Indien het in de daad om waarheid te doen is", waarom clan dit Werkjen van harwood gekozen?hetwelkeniet zonder bitterheid des toenmaiigen trjds-, met alle drift gefchreven is, welke men in eenen Rechtzinfiigen Schrijver, als partijdighied, vervolgzucht, of dergelijke ligtlijk zou uitmaken; hetwelke laag op de oude Kerkvaders valt, en die ten fterklle befchuldigt , zonder iet tot hunne verdediging aan te voeren; hetwelke hunne woorden en gezegden uit het verband rukt ; en blijken geeft, dat men hunne werken niet beftudeerd heeft, ont hun recht te doen ; hetwelke waarheid en onwaarheid in dit opzicht onder een mengt, en daarmede vijf-en-dertig Bladzijden vult, eer men ter zake komt. Dit alles is niet gefchikt, om de waarheid te onderzoeken, maar om den Lezer voor in te nemen. Waarom dit Werkjen? hetwelke vervolgends vm Bladz* -35 tot 57 , niets anders behelst dan uitvaringen tegen, en zwartmaking van, het Niceisch Concilie en athanasius, den Bisfchop van Alexandri'è, en Declamatiën tegen de Geloofsbelijdenis, welke onder deszelfs naam gaat. Een Werkjen ? hetwelke in het geheel met ftilzwijgen voorbijgaat, welke eigenlijk de leere der Heilige Schrift zij van God den Vader, van den Zoon van God, en van den H. Geest, en enkel Bladz. 57 ons bericht, dat de H. Schrift geene melding maakt van zulk een wezen, als de Drieeenheid. Dat woord was bij de Propheeten en Apostelen onbekend. Hetwelke, voords» de leere zelve met de woorden omtrent deze leere in gebruik, verwart, en veel ophefs maakt, dat daardoor het Mahomedaaiidom kracht heeft gekregen, en Deïsten Jooden en Heidenen geflerkt worden in'hun ongeloof, enz. Waarom dit Werkjen gekozen, zo het cm waarheid te  158 E. HARWOOD, OVER HET WOORD DRIE-EENHEID, re doen is ? vragen wij nogmaal; daar hetzelve eigenlijk. mets belhst. Ieder zal toch toegeven, dat de Geloofsbelijdenis, aan athanasius Toegefchreven een onecht opftel van later tijd is; elk zal toe*eveï * da de woorden, welken doorgaands van dit Letftuk gebruikt zijn niet in de H. Schrift gevonden worden" • dat men gevolglijk, over die woorden, onder Chris e' nen geenen twist behoort te voeren. Maar, weet elk deze bijzonderheid wel, of waarom heeft har woon 2-) lmi ze wist, ene niet gemeldV Dat athanasius zelf de bedenking van éenen zijner vrienden, dat deze woorjra-aierScbrifeiUrlijk zijn, opzetlijk heeft beandwoord? Uat deze Kerktóeraar, wien wij echter nog voor geenen onber.spJijken Heiligen houden, dit oprecht en eenvoudig erkent ; maar tvens aantoont , dat de Arianen door het eerst ünfchriftuurlijke uitdrukkingen te gebrui! ken, de Kerkvergadering teA7crfals genoodzaakt h?bben, om zich van zoodanige woorden te bedienen, ten einde hen en hunne gevoelens in het eigenlijke licht te ftellen Voor het ovenge zegt deze Bisfchop, met zoo vele vvooröen dat het met op deze woorden aankomt, en dat tnj dezelven aan niemand zou willen opdringen , maar i^ V%Uk0m °P de Schriftuurlijke leere , zoodat h% in de LirTe\gTnï Z°U 0"tva"§en > i'^ien zij flechts Wie dan een vriend der waarheid zal wezen, zal onderzoeken, wat de H. Schrift leert, aangaande God, den Vader aangaande het Woord Gods , den e^isseWa Zoon des Vaders, het Woord, hetivelke vleesch ifgewwden en onder ons gewoond heeft; den Heer der heerhjkheid die gekruist is, om onze zonden; en aangaande den H. Geest van God, den Trooster of Leeraar, de ons malle waarhe.d leidt, enz. enz. Dit onderzoek itJl Vne^ der, waarhdd voordzetten , zonder op menfchen of derzelver meningen en gevoelens te letten, en zo hij het goedvindt, zal hij het refaltaat, de ilot' iom, van zijn onderzoek, zonder bitterheid, mededeeI S/onden> waarop zijn befluit gevestigd is, vrij hu °° oaderfcheids aan zijne medechristenen Ver.  S. S. VAN DER EIJK, VERHANDELING, ENZ. 155? Verhandeling over de Beginfelen der Differentiaal- en Integraal-Rekening , door s. speijert van der eijk, A. L. M. Phil. Doet. Maihef. Sublim. et Phijfic. Profesfor ord, aan 's Lands Univerfiieit te Leijden. Te Leijden, bij P. Delfos en Zoon, 1803. 47 Bladz, In gr. Quarto. De prijs is f t - 5 • i De moeilijkheid die 'er is, om van de Differentiaalen Integraal- Rekening een duidlijk denkbeeld aan anderen mede te deelen, fehijnt den Schrijver bewogen te hebben, om door deze Verhandeling den eerstbeginnenden of minder bedrevenen in de Hogere Wiskunde gelegenheid te geven , om zich eenvoudiger en duidlijker denkbeelden van de beginfelen en den waarenaard dezer Rekeningen te kunnen vormen , dan gewoonlijk pleeg te gefchiedeu; ten einde daardoor, zo niet een daadlijk nut daar te Hellen , ten minde eene kleine verdere volmaking aan deze wetenfehappen bij te zetten. Men zou zich echter zeer bedriegen , zo men in deze Verhandeling een toereikend onderwijs in de Beginfelen dezer Rekeningen wilde zoeken: neen, het is den geleerden Schrijver, zoo hij zegt, alleen te doen, „ om „ eerstbeginnenden in de Hogere Wiskunde een juist ,, denkbeeld van deze Rekeningen te geven; en dit oog,, merkte mogen bereiken, is hem genoeg; terwijl hij ,, te gelijk van oordeel is, dat het in 't gebruik dezer „ Rekeningen zeer verkeerd zoude gehandeld zijn, van „ de bekende en gewone regelen derzelve te willen afgaan, dewijl daardoor alleen, zonder eenige nut„ tigheid, den arbeid verlengd en meer moeijelijk ges, maakt zoude worden." Het is bekend, dat de aangroeijing van de Abfcis, en die van den Ordinaat eener Kromme lijn, eenen regthoek cn eenen regthoekigen Driehoek doen geboren worden , van welken laatden de Hijpothenufa eene kromme lijn is, en die, hoe klein men zich dezelve ook moge voordellen , nooit eene regte lijn zal worden. De Driehoek zal derhalve kleiner zijn dan een regtlijnige Driehoek, welke de zelfde eindpalen heeft, als de richting van de kromme Hijpothenufa hol, en grooter, als die richting bol is; waaruit dus volgt, dat de inhoud van het kromlijnig Drie-  09 Si s. van der Z1JÜ Driehöekjen 'niet naaiiwkeurig kan worden uitgedrukt"* maar dat 'er altijd iet overichieten zal van den re«* hjuigen Driehoek, als de kromme lijn eene holle en te kort komen zal, als dezelve eene holle richting heelt. ° Dit overfchietende of te kort komende Peelt de Schrijver — -fa, en maakt in het geval, waarin hij door behulp der Differentiaal - Rekening , de Subtangens of Ondefraakltjn Van eene Parabola bepaalt, # = J A~y3. Hierop, en dit zal genoeg zijn om den kund'igen Le.« £er een denkbeeld van dit Werkjen te geven, redeneert hij aldus voord: „ Doch hoe groot wij ook a y Rellen , mogen wij 4S echter altijd »rj a / , in dit ons voorbeeld, aanj, nemen, of liever, (hetgeen eigenlijk met deze gehele „ verhandeling alleen ons oogmerk is,) dewijl wij kun* s, nen niet bewijzen, maar wel'begrijpen, dat * — * &"y3, 4, kan zijn; willen wij dus door deze aanneming alleen 5, een middel aan de hand geven, door behulp van het*. 3, welk men alle Beginfelen of Elementen van grootheden *, votttrékt en eindig kan befchouwen; waardoor wij', 4, naar mijn inzien, een veel duidelijker denkbeeld vail *, deze grootheden vormen, dan wanneer wij dezelve „ als oneindig klein, of als verdwijnende, of' gelijk nul± „ of gelijk de naaste term aan nul, of op welke'andere i, wijze ook, aanmerken. 'Er is toch gene Hardigheid „ in, dat Ay , in het gegeven voorbeeld, zij: i, laten wy' dit dus aannemen, zo kunnen wij ons alles # „ zonder eemge zwarigheid, Voordellen, en wij voldoeft „ meer aan onze gewone begeerte , om iets wel en vol- komen té begrijpen, dan wanneer wij op eene andere j, wijze hier over oordeelcn. Het gebruik, het nut en „ de toepasfmg der Differentiaal- eri Integraal-Reke* ning wordt hier intusfehen geenzins door gekrenkt, in tegendeel, het is 'er nog meer blijkbaar uit, en „ wordt 'er nog meer aannemelijk door. Wij willen „ toch die Rekeningen zelve niet veranderen. maar «e- ven alleen op ene' manier van er anders over te deiït, ken, of ten minden over' derzelver gronden, dan men „ gewoon is, en welke ons beter dan de tot hier toe gebezigde voorkomt; en offchoon deze- redenering lier-  differentiaal- EN INTEGRAAL REKENING. IÓI „ niet als volftrekt Wiskundig bewezen raag gehouden wor„ den , zullen wij er ons echter meerder mede kunnen verge„ noegen, dan met alle andere onduidelijke en onbepaal„ de denkbeelden deze zaak betreffende , dewijl wij toch altijd volmaakt en zonder tegenlpraak kunnen begrij„pen, dat het aldus kan zijn: wij menen daar en Loven ,, bewezen te hebben, dat het verlchil van a met J & y3, zo dit al in de daad plaats hadt, ten minden als zeer „ klein, en als niet in aanmerking komende moet be- fchöuwd worden." Dit zij genoeg om zich een beknopt denkbeeld te vormen van het doelwit, dat de Schrijver beoogd heeft; voor het overige vinden wij ons genoodzaakt den Lezer, tot beter verdand der zaak, naa het Werkjen zeiven ie wijzen. liet Staats-Befluur der Bataajfche Republiek. In zijn Wetgeevende, Uitvoerende en Rechterlijke Magt. Volgens de jongfte Staatsregeling in den jaar e 1801 aangenomen , en na aanleiding der Regelementen en InflruSlien voor de Geconflitueerde Magt en en Authoriteiten, kortelijk befchreven , door jan Greeven. Eer/ie Deel. Te Amfteldam, bij G. Roos. 190 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - : Dit Eerde Deel handelt in zes boeken over de Wetgevende en Uitvoerende Magten. Het ceijre Boek, waarvan het opfchrift is wetgevende magt, heeft flechts éénen Titul, onder de Rubriek: Wetgevend Lichaam. Het tweede Boek, onder het opfchrift: uitvoerende 2tagt, bevat tien titulen, onder de Rubrieken: Staat s- Bewind. Secretaris van Staat voor de buitenlandfche Zaaken. — Raad der Marine. — Raad van Oorlog. — Raad van Binnenlandfche Zaken. — Thefaurier Generaal en Raaden van Finanlïèn. — Raad van Befluur over de Oost-Indifche Handel en Bezittingen. — Raad van Befluur over de West- Indifche Handel en Bezittingen. —• Van den Zee-Raad. — Van de Nationaale Rekenkamer. Het derde Boek , onder het opfchrift: Adminiflrative Befluuren, is verdeeld in vier titulen, onder de Rubrieken : Van de Departementaale Befluuren. Van de nieuwe VAD. E1HL.VIII.DEEL.no. 4. L Dt-  102 J. GREEVEN Departementaale Gedeputeerde Befluuren. — Van de Departementaale Rekenkamers en Collegiën van Finantïèn. — Van de Gemeente Befluuren. Het vierde Boek, ten opfchrift hebbende: van de Geconflitueerde Authoriteiten en Collegiën; behelst zes fituen, onder de Rubrieken: Van hetCommitté tot dezaaken van de groote visfcherij. Van de Commisflcn van Geneeskundig Befluur. Van de Departementaal School- Beftuuren. Van de Commisfarisfen Infpecteurs van ,sLands Waterwerken en Waterflaat. '<— Van de Commisfarisfen der Paardenfokkerij. — Van de Keurmeesters der Paardenfokkerij. Het vijfde Boek, ten opfchrift hebbende: Van de Politieke Ambtenaaren; behelst twee Titulen onder de Rubrieken : Van de Nationaale Beambten, Van de Departementaak Beambten. Het zesde Boek, ten opfchrift hebbende: Militaire Beambten; behelst twee Titulen, onder de Rubrieken: van de Zee-Officieren. — Land-Officieren. Zoo veel wij hebben kunnen nagaan, is alles, wat tot de aanflelling, aftreding, pligten en werkzaamheden van alle de opgenoemde Ligchamen en Collegiën en derzelver voornaamlte Beambten betrekking heeft, met de verëischte oplettendheid en naauvvkeurigheid, uit de Staatsregeling, Reglementen en Inftructiëii getrokken en onder de daartoe beltemde afdeelingen opgegeven , zoodat dit Boek voor velen onzer Landgenoten van groot gemak en dienst kan wezen. Wenschlijk intusfchen ware het ,dat de Burger G., alvorens hetzelve in het licht te geven, het door eenen taalkundigen vriend hadde laten nazien, waardoor vele gebreken, die het misvormen, hadden kunnen weggenomen worden. Zekerlijk zouden wij 'er dan, bij voorbeeld, Bladz. 50 niet in lezen, dat, bij de naamteekening van den Griffier van het Staats - Be wind, de Letters L. S. beteekenen loco Sigillii. Vóór dit Werk is, bij wijze van Inleiding, geplaatst eene korte fchets van de Oude Regeeringsform der vereenigde Nederlanden; welke hier waarlijk niet kwalijk geplaatst zoude zijn , indien zij in fommige deelen wat naatiwkeuriger uitgewerkt, en van menigvuldige en grove taalgebreken gezuiverd ware. Ten aanzien van het eeifte, kan onder anderen het bericht aangaande de Provincie Groningen Bladz. 26 en volgg. ter ftaving van oiis oordeel {trekken, als hetwelke zoo  het staatsbestuur der bataapsche republiek. 163 200 onnaauwkeurig, verward en duister is, dat iemand, die de voormalige inrichting dier Provincie, vooral mer. betrekking tot de rechterlijke magt, niet van elders kent, hier te vergeefs zal trachten een juist denkbeeld daarvan te bekomen. Zoo wordt Bladz. 17 gefproken van willem den agttienden (Graaf van Holland). En Bladz. ao ten aanzien van Drenthe gezegd: Het wterdt in vurige Eeuwen door de Graaven beflmrt (d), zonder dat 'er bijgevoegd wordt, door welke Graven, Enz. Wat de taalgebreken aanbelangt , eeriïge weinige (talen van de erglte foort, om van ontelbare van minder belang niet te gewagen , zullen genoeg zijn, öTn ook hier onze ititlpraak re rechtvaardigen. Bladz. 9 IVelkefchadeioosftelling bi] de Franfche Republiek overgenomen en ons daar voor guarandeerende is. Bladz. 13: het Collegie van Gecommitteerde Raaden, die (flat) — de be/augens van itaat waarnam, en ten (Jen) titel voerde: van Gecommitteerde Raaden, enz. Bladz. 15—16: nadat de groote Raad van Mechelen — zijne jurisdictie als verlooren hebbende, in plaats van zijne jurisdictie verlooren had. Bladz. 19: ,4e Griffie, anders (.) en daaronder {onder dien naam) beter 'bekend geweest (zijnde), het Staat en Comptoir. Aki. Na de - vernietiging van den Gcuvnneur en Raaden hlinrie.r'aanzien. Bladz. 21: de Bisfchoppelijke Regeering, dewelke bij de afzweering van de (n) Spaanfche (nj Koning hunner gezag wierdt ingetrokken. Bladz. 27: Zij ; beftond uit twee Ledenzijnde het eerfte Lid wegens de jlad gereprefenteerd, en werdende (wordende) het eene Lid door de Burgemeesteren en Raad, en het andere Lid door Jonkers , Hovelingen, eigen Geërfden, en Gevolmagtigden uit de drie quartieren. Bladz. 33 : daar ons plan niet is, om het oude Befluur in zijn (?) volmaaktheid te ontzenuwen, maar onze inrichting zijnde, het nieuwe Staats - Befluur te ontledigen. Bladz. 39: Bij de Staatsre» geling van — 1798 was de Republiek verdeelt (d) — in 510 Gemeenten hebbende ieder ring een zeker getal, tusfchen de 60 a 70 in een Departement, en waren in een (e) Gemeente van één Grondvergadering "3 Leden, van 2 tot 5: 5 Leden van 639,9 Leden , enz. tot 30 incluhve. Waarlijk men moet een oedipus zijn om zulk eene taal te verdaan, of de mening te kunnen raden. L 2 Al-  I64 c. a. ge1sweit van der netten Algemeen famenftel der Militaire pligten, kundigheden en dienst - verrichtingen. Een Hand- en Leerboek voor de onderfcheidcne rangen van den Krijgs - fland, bijzonder voor 'die der Ca val Ier ie. Door c a. geis weit van der nftten. Te Groningen , bij II. Eekhoft", H. Z., 1803 259 Bladz. In gr. Oiiavo. De prijs is f 1 • 16 - ; Na eene korte Inleiding over de Cavallerie in bet algemeen, dcszelfs dienst, verdeeling en famenltelling , fchit't de kundige Schrijver het -gehele Werk in drie Afdecliugen. De eerlte, over de Militaire pligten handelende , bevat : a) Algemeene Pligten. bj Pligten en dienstverrichtingen der bijzondere Rangen. De tweede Afdeeling handelt over de Militaire kundigheden, en bevat de voorbereidende kundigheden, als: 1. Het Lezen en Schrijven. 2. De Rekenkunde. 3. De Taalkennis. 4. De Geometrie. 5. De Geographie. 6. De Tekenkunde: voords algemeene kundigheden, als: 1. De Bevestigings- kunst. a. Algemene Tacticq der onderfcheiden Wapencorpfen. 3. Over de Krijgstucht, Wetten en Rechtspleging: eindhjk bijzondere kundigheden, als:. li De Militaire Oeconomie met betrekking tot de Cavallerie. 2. De Paarden-kennis, en Paarden-Artzenykunde. 3. De Equitatie of Rijkunst. 4. De Exercitie. Eindlijk handelt de derde Afdeeling over de Militaire dienstverrichtingen, beltaande zoo in Guarnifoens dienst, als in Veld-dienst, als: 1. Staat van Rust, ol in het Leger en op Postéringen. 2 Staat van beweging. 3, De Gtwechten. 4. Velddienst der Infanterie. Deze is de hooldzaaklijke inhoud des Werks: om den. Le&er in Haat te Hellen , om over de febrijfwijze van den Schrijver te kunnen oordeelen, zullen wij het.volgende (Bladz. 59), over de Militaire gefieldbeid der Bataaffche Republiek, tot eene proeve overnemen. ,, De Grenzen der Bataaffche Republiek worden ten vesten en noorden, door de Noordzee; ten oosten, door ©oatwrieslaud bewesten dèEems, het Graaffchap Benthalm fn het Bisdom Munfler , ten zuid oosten, door Kieefsland; ten zuiden- door Braband; en ten zuid-wes: ten , cteor Vla* deren bepaald." „ Uit deze befchouwing blijkt het, dat de twee voorna-  ALGEMEEN SAMEN-TEL EER. MILITAIRE PLIGTEN. lC$ frame Naburen aan de Landzijde, de Koning van Pruisfen en Frankrijk zijn. De Grenzen tegen Frankrijk llrekken zich langs het geheel zuidelijk gedeelte dezer Republiek , van de Zee tot aan den Rhijn uit, terwijl die tegen Pruisfen , het zuid - oostelijk 'en oostelijk gedeelte derzek'c, van de regter Rhijn-oever bij Schenkenfchans af tot aan den Dollaart toe beflaan." „ Over het algemeen, zijn deze landen met vele Rivieren, Grachten en Wateren doorfneden,welke niet alleen, door te weeg kunnende gebragt worden Inondatien, de Verdedigi::gs-linie zeer verkorten, maar door het appuïereh en plaatzen van Troupen, aan en achter dczelven, het tot eenen defenfiven oorlog zeer gefchikt maken. Merendeels is dit Land laag en kleiachtig, waardoor een groot gedeelte der Binnen-wegen en Landen, des winters, en in het vóór- en najaar , tot Marfchen en Transporten , geheel onbruikbaar zijn, en men zich weinig anders , dan van de hoge Wegen en Dijken bedienen kan, waarom zeer veel van de kennis der verlchillende Rivieren, &c. afhangt, welke even veel tot het gemak der Militaire toevoeren, als het verrichten der Operatien bijdragen; waarbij men die der Dijken en Sluizen voegen moet, daar dezelve zo veel opmerking, als middelen om ovcrflromingen te veroorzaken, gelijk ook als wegen en pp.sl'cn, verdienen, welke den vijand tot den aanval van flegts eenige punten bepalen , die hij , uitgenomen bij vorst, niet anders dan met een fmal Front naderen kan, en met welker vermeestering, bijna onoverkomelijke hinderpalen verknogt zijn." ,, Geen land in de wereld is meer tot eenen verdedigenden Oorlog gefchikt, door de menigvuldige hinderpalen, welke men den vijand op ieder voetftap in den weg kan leggen; hiervan kunnen de langdurige en menigvuldige Oorlogen tegen verfcheidene magtige Rijken getuigen, (welke daarenboven getoond hebben, dat het Nationaal Militair Charadter der Nederlanderen , den ltempel van koelbloedige dapperheid draagt) en niets ontbreekt tot het voeren van dezelve, het zij Geld, Krijgs- en Mondbehoeften , welke gedeeltelijk door den grond voortgebragt, of door een' uitgebreiden Zeevaart, uit andere Landen , aangevoerd worden. De Bewoners der aan de Zee gelegen en met vele ftromen doorfneden Landfchappen bezitten eene bijzondere bekwaamheid tot den L 3 Zee-  i66 C. A. GEISWEIT VAN DER NETTEN Zee - krijgsdienst, waarin zij fteeds beroemd geweest zijn , en eene aanzienlijke vloot hun gedurige oefening verfchaft; deze dragen in oorlog veel ter verdediging bij, wijl de menigvuldige Meiren en Srromen als dan door vele gewapende Vaartuigen befchermd worden , hetgene den vijand derzelver gebruik en overtogt onmooglijk maakt, terwijl deze bekwame Zeelieden, de beste Artilleristen in belegerde Steden uitleveren, wier talrijke bewoners, in tijd van nood, eene aanzienlijke Landmilitie daarftellen, en de Infanterie voltallig houden kunnen." ,, De Land-Provintiën, veelal uit Bouw-en Weiland befïaande", leveren niet alleen de beste , en vooral aan dit Climaat gewone Remonipaarden voor zware Cavallerie en Dragonders , gelijk ook eene menigte , die uitmuntend voor de Artillerie-befpanning gefchikt zijn, maar hunne landbewoners bezitten ook eene bijzondere gefchiktheid voor de Cavallerie-dienst, waarvan die tijdperken blijken opleveren , toen de Nederlahdfcbè of Bataaffche Ruiterbenden, onder de besten der wereld gerangfehikt wierden." ,, Wat de gefleldhcid der grond betreft, zo is die van een groot gedeelte van Holland, Vriesland én Groningen, laag, veen of kleiachtig, met veie flooten en vaarten doorfneden, en dus voornamentlijk tot Weiland gefchikt." „ De Betuwe, Bommel- en Tielerwaard, het Princeen Zeeland &c. is, gelijk andere aan den kant der Rivieren gelegen landen in Bataafsch Braband, Gelderland en Overijsfel, uit zware klei zaamgefteld, welke uitmuntend Bouwland oplevert." „ Aan de Grenzen van Groningen , Drenthe, Overijsfel, Peelland en in het binnenite van Zuid-Holland en Vriesland, vindt men vele veenachtige Moerasfen, welke meer of minder uitgebreid en ondoorkomelijk zijn." ,, Uitgefïrekte Wouden en Gebergten, (indien men hier onder de Duinen, het Rhenensch en Kleefsch Gebergte niet begri'pt) vindt men nergens in deze Republiek; de meeste Bosfchen zijn op de Veluwe, in Overijsfel, gelijk ook in de nabuurfchap van Kleefschland , de Meijerü van den Bosch, en de Baronie van Breda aan te treffen." „ Be-  algemeen samenstel der militaire pligten. l6" „ Befchouwt men de gehele Oppervlakte dezer Republiek als een geheel, zo is deV.eive door hare doorfneilenheid, niet zeer gefchikt voor de bewegingen van een groot lichaam Cavallerie in masfa , echter zijn 'er verfcheidene plaatzen, waar op dezelve met vrucht ageren kan, befïaande in de grote Heiden, welke men in Drenthe, Overijsfel, het Graaffchap Zutpheu, de Veluwe, Sticht van Utrecht, het oostelijk gedeelte van Maas en Waal, en tusfeben Nijmegen, Kleef en Pruisfisch Gelderland , als mede in Bataaisch Braband, aantreft, alwaar een Vleugel Cavallerie zeer goed manoeuvreren kan, terwijl het aangrenzende bedekt of doorfneden terrein, de infanterie toelaat dezelve te onderlteur.cn." „ Bijna de helft der oppervlakte van dit Gemenebest het geen omtrend 620 vierk. mijlen bedraagt, wordt door het Water .beflagen, beftaande uit Rivieren, Meiren en Zeeboezems, waarvan de kennis onmisbaar is voor ieder, die eenige kunde van de gefteldheid des Lands wil verwerven, enz." Uit het geheel is het ons voorgekomen, dat de Schrijver voor het vak, waarover hij handelt, volkomen berekend, en deze verhandeling een allernuttigst en onfehatbaar handboek voor den Militair is, waarom wij het ook als zoodanig met goedkeuring verëeren, en ten ftcrkfte aanprijzen. OejfenitJg in de Latijnfche Taal, door gemakkelijke Voorbeelden en Themata. Naar den vierden Druk uit het Hoogduitsch van g. a. werner. In twee Deelen. I Deel, voor Eerst-beginnenden. II Deel, voor Meergevorderden. Te Leijden, bii A. en J. Honkoop, 1803. Samen 504 Bladz. In Duodecimo. De prijs is f2. - 14 - : Al weder een Werkjen, om der ftudeerende jeugd, in het aanleeren der Latijnfche taal, behulpzaam te zijn. Wij willen, omtrent hetzelve, kortlijk, het volgende aanmerken. '■ Het Eerfte Deel, voor Eersr- beginnenden opgefteld, is ons in de behandeling beter bevallen, dan het Werkjen van röchling, om nu van de bijkans in onbruik geraakte Themata van reitz niet te fprekenj het is duidlijker en beter naar de vatbaarheid L 4 der  l68 g. a. w e r n e r, der jonge lieden ingericht, de opklimming is geregelder, de voorbeelden zijn menigvukliger, en p/chtkter, om, hetgene men zegt, in goed Latijn te kunnen worden overgebragt. — „ De orde," zegt de Vertaier, en wij hebben in het gebruik dit zijn zeggen waarheid bevonden, ,, de orde is zoo naauwkeurig, dat een opiet,, tend Leerling nimmer iets aantreft, waar van hij den regel niet te voren veiklaard heeft gevonden, en dus ,, nooit iets van hem gevorderd wordt, het geen men ,, te voren weet, dat hij nog niet doen kan." — Voorhet overige heeft bij, onzes oordeels, wel gedaan, dat hij, in plaats van de bij ons minder bekende IVirtembergfche Grammatica, en die van ürödur, door den Au. theur aangehaald, in de aanwijzing van de bedoelde Regels , van de bij ons in algemeen gebruik zijnde Werken van vossius en scheller zich bediend heeft. Wij maken dus geene zwarigheid dit Werkjen, als een nuttig Handboek voor eerstbeginnenden, ter oefening in de Latijnfche Taal, aan te prijzen. »- Eenige misllellingen in de getal-aanwijzingen hebben wij hier en daar aangetrolfen, nu en dan ,"doch zeer weinig, eene Drukfout. Dus vinden wij Bladz. 105 apollo als den Uitvinder der Zede-Kunst, beneden üaat Rhetorica , dat is Redekunst, enz. Ttn aanzien van het Tweede Deel, hebben wij, over het geheel, de aanprijzing van den Geleerden j. g. hutten, vóór de HbogdukTche Uitgave, gegrond gevonden, waarom wij dezelve hier zullen overnemen. ,, Men zal (fchrijft hij) noch ten aanzien der orde „ in de voortelling der regelen van de Grammatica, en „ derzelver gepast gebruik, noch in de keus desinhouds iets misfen, 't geen het eerhY Deel aanprijzens waar„ dig gemaakt heeft. Ieder regel, die geleerd en beöef„ fend zal worden, is niet alleen altijd kort en duidlijk „ vooraf voorgefteld, maar 'er zijn ook voorbeelden „ naar deazelven in de Latiinfche taal ter nodige ophel„ dering bijgevoegd, zo dat de Leermeester daardoor ,, overvloedig gelegenheid verkrijgt, om met den Leer,, ling over dat geen, 't welk hij hem door de volgende „ oeffeningen keren wil, vooraf behoorlijk te fpreken. „ Uitzonderingen en afwijkingen zijn naauwkeurig op„ gegeven , zoo veel het voor het oogmerk gepast fcheeii. „ Voor eiken regel is een genoegzaam aantal van kortere n of  oefening in de" latijnsche taal. 169 „ of langere voorbeelden bijeen gebragt, zodat naar mijn „ oordeel door derzelver bewerking — met voorön- derltelling van het nodig onderricht des Leermeesters, ,, en van de nodige oplettendheid des Leerlings — het ,, den laatften bijna onmooglijk worden moet, in de re,, gelen der Taal onkundig te blijven , of dezelven niet ,, zo te leeren kennen, dat hij derzelver verder gebruik in zijne magt hebbe. Ik durf dus hoopen, dat met „ dit Boek de Leerling aan de hand van een' ijverigen ,, en verdandigen Onderwijzer, die het recht gebruik „ van zulk een hulpmiddel kent, en hetzelve (leeds voor „ oogen heeft, in Haat is, in het leeren der Latijnfche „ taal dien weg te bewandelen, op welken van hem ,, eene juiste en gegronde kennis der regelen, en eene „ aanmerklijke vaardigheid in derzelver gebruik verwacht ,, kan worden." Eene vrij groote Lijst van Drukfeilen komt agter dit Tweede Deel voor. > Kleine Latijnfche Spraakkunst of Grammatica voor Eerstbeginnenden , door christiaan gotlob brode r , uit het Hoogduitsch, naar den derden Druk. Te Leijden, bij A. en ]. Honkoop , 1803. 151 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f i - : - : Tot meerder gemak en nuttiger gebruik van het bovenflaande Werk van werner, zal men wel doen 'er dit van bröder bij te voegen. Het behelst eene Grammatica voor Eerstbeginnenden, om daardoor tot zijn grooter Werk, dat voor hun te wijdlopig is , opgeleid te worden. „Zij bevat," zegt hij, „ derhalven alleen de ,, noodzakehjklte onderrichtingen in het Latijn, maar ,, niet alles, wat een goed Latinist moet weten." En hij voegt 'er bij: ,, Naar mijn oordeel moei ene Gram„ maiica voor de onderfte clasfen niet-alken door een „ kleiner getal van bladzijden, maar ook door haren in,, houd van ene Grammatica voor de bovenfte clasfen ,, onderfcheiden zijn; want een uittrekfel, 't welk alks, „ wat in ene grote Grammatica (laat, flechts met min„ der woorden behelst, is daarom nog gene Grammatica ,, voor eerstbeginnenden. Uit deze moeten noodzake„ lijk vele dingen wegblijven, die in de grote worden „ aangevuld." — Wij geloven, dat men dit Werkjen , L 5 met  I?0 C. G. I1RÖDER KLEINE LATIJNSCUE spraakkunst. roet veel nut, zal kunnen gebruiken, daar het, op eene döidkjke en bevatlijke wijze, is ingericht, en, over het geheel, eene gepaste handleiding oplevert. In het Tweede Deel, or de Syntaxis worden de eerde en voornaamfte regels opgegeven, en met nuttige en leerrijke sezeo-, den opgehelderd. Wij kunnen het dus als *ne zeer goede bijdrage , ouder die hulpmiddelen , welken Jongelieden,tot het aauleeren der Latijnfche ï-ial nodi* hebben , aanprijzen. — a Het Werkjen is met eene kleine doch nette letter °-edrukt, en voor zoo verre wij hebben kunnen nasjaan en hetgene m Handleidingen voor de jeugd zoo nodiois. zeer zuiver van Drukfouten. Eene enkele hebben wij maar aangetroffen. Bladz. n, ben. unum voor utms, Bia.lz. 112 Lenige Participia op ««voor ris. Bladz. iqi roStemqae■ voor noctemque. Bladz. 140 accecepit voor accepit. Bladz. 141 mea voor êen, enz. Ook moest op Bladz. 94 bij de woorden . „ Nochthans volgt op leven„ loze dingen niet zelden het Puedicaat in den Sin„ gulans, een ol meer voorbeelden zijn srevoegd °eweest. — ö ö B Poezij uttge geven door Mr. willem bilderdjtk, Tweede Deel. Te Amfteldam , bij], Allart, 1803. 176 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 12 - : D't Deel bevat wederom 32 Dichtftukjens, en onder . dezelven vijf of zes vertalingen of navolgingen. De Siukjens belïaan uit Brieven, Romances, cn^anderefoorten van Gedichten. Onder dezelven zijn 'er dertien van EiLDERDijic zeiven. Wij vinden hier ook een Houw-lijcxprent door jacob cats, uit een oud onlangs gevonden Handfcnnft. Dit Stukjen is in (tijl, wijze van uitdrukken, fpelling, zelfs tót het ailerminfle toe, volmaakt in den geest en fmaak van Vader cats. Wij zouden het voor een van de vernuftisfte Stukjens van dien braven man aanzien: maar bilderdiik teekent het met zijne B, als een Stukjen van zijne hand. Indien wij het als zoodanig moeten aanzien, dan Baan wij verbaasd , over de naauwkeurigheid van de navolging Voords zijn de Gedichten doorgaands van de zelfde foort en waarde, als die van het Eerfte Deel. Wij zullen 'er derhalve alleen het volgende uit nafchrijven: 't Ge-  W. bilderdijk, p O ë Z ij. IJl 't Gedicht Uit pligt Gelukt niet licht, Maar hinkt san ijzren boeien: 't Heelt vier Noch zwier, Noch bloei noch tier, En kruipt ia plaats van vloeien. Maar brandt De hand, Die 't fpeeltuig fpant, Van 't innig 'boezemgloeien j Geen toon Zoo fchoon Bij mensch en Goón Dan die het hart ontvloeien. Voor mij, Ik wij' Mijn Poëzij Geen dorre plichtbetooning: Heur lied Klinkt niet Op vreemd gebied; De dichtluim kent geen' Koning. Doch kon Een bron, Die eens begon. Steeds onuitpanr [onuitputbaar] fpringen, Hoe blij Zou zij Op 't Feestgedj' Van Eliane zingen ! Dan ach ! Ik mag Dien blijden dag ' IV! et geen gezang begroeten : De fmart, Die 't hart Te fel benart, Maakt Zang- en Speelkunst voeten.- Daar 't leed Zoo wreed De borst c'oorfneed, En tranen drong uit de oogen, Zou daar 't Bezwaar De zangrige nêr Niet tevens op doen droogen ? Den gloed Van 't bloed, In zilten vloed Van Haag geween verdronken, Is al 't Gefchal Van Feest of Bal Niet weêr in ftaat te ontfonken. Neen, zang Waar dwang En hartgeprang; Maar waar voor zuivre wenfehen Ons heil Slechts veil In 't hooglte peil, Dan maakte u dit mijn hart de zaligfte aller menfchen. B. Nog een Puntdicht van bilderdijk: r ij k d o M. „ Tien duizend Guldens flechts om jaarlijks van te leven, „ En 'k zou gelukkig zijn en onbekrompen geven,*' Was  172 feestzangen voor D°. j. scharp. Was Strefons dagelijksch gefprek. Nu hcefr de man ziju wensen verkregen; Maar gieriger dim ooit in 't midden van dien zegen, E:i altijd klagend van gebrek. „ Geen wonder (roept hij uit) een arme kan vergadren „ Maar rijkdom h een Haaf van 't zoogenaamd fatfoen.' „ Met^ duizend Guldens 's ja ars is 't mooglijk, iets te fparen; „ üis&ï die er tien bezit, heeft zeventig van doen." B. Feestzangen, voor den ff. E. Z. G. Heere tanschap, p D.ttor in de Godgeleerdheid en Predikant te Rotterdam, den \6den van Oogstmaand 1803. Bij de viering van zijnen vijf en twintig jarigen Predikdienst, zeven en vecrtigfien Verjaardag en Zilveren Bruiloft. Je Rotterdam hij Cornel en vau Baaien, 1803. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - : : : Gedichten op Feesten , die bijzondere perfonen aangaan, zijn zeer zelden voor het gemeen van veel belang. Het fchiint dat men dit van tijd tot tijd meer en meer begrijpt. Men ziet dergelijke gedichten op zulke leesten veel minder, dan voorheen. Ook komen zij veel minder voor, m verzamelingen, die de Dichters van tijd tot tijd van hunne werken uitgeven. Hier vinden vvij evenwel wederom eenen vrij zwaren bundel van zulke ftort van Poëzij, op het 25 jarig feest van Do. scharp. — De Hervormde Gemeente te Rotterdam, is zeer groot , en scharp heeft in dezelve vele vrienden. Dit kan de Drukkers tot de uitgave hebben aangezet. Maar buiten dat kan men niet denken, dat men elders in dezen bundel eenig belang zal ftellen. De namen der makers van deze gedichten en rijmen zijn meestal, onder de Dichters, weinig bekend, of zelfs geheel onbekend, behalve die van bijssingii, die dit geheele tractaat voor de pers heeft gereed gemaakt, en die Van le francq VAN b e r k. h e ij eil jan noms, van wien men hier het laatfte Werk, op zijn doodbed met een ftervende hand gefchreven, vinden kan, en die dus genoegzaam met de dichtpen in de hand overleden ichijnt. Van bijzondere aanmerkingen onthouden wij ons met opxet. G.  o. van iiasselt's, arnhemsche oudheden. 173 G. van hasselt's, Arnhemfohe Oudheden. Eerfte Deel. Te Arnhem , bij T. H. Moeleman, Junior, 1803. 253 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 1 - 16 - : De Voorrede vóór .dit Boek zal voor elk , die den inhoud saarn weten wilde , niet even verftaaubaar wtzen.' De "Schrijver brengt fo.mtijds aanmerkingen ert geestigheden te paö , die hü hier en daar heelt opgedaan , en die fomtijds niet nalaten bare aardigheid te hebben, maar van welken een groot deel veel te weinig m derzelver ooriproag of beteekenis 'bekend zijn , om te kunnen vermoeden , dat het grootfte deel der Lezers de waars meb&a van den Schrijver. in züne toelpclingen, zal kuniieifhevatten. — B» Heer v. H. was voorhenen gezind, cm eene breedvoerige befchrïjving van Arnhem uit te geven. Hïj heeft daartoe reeds, vóór ecnigc jaren, zijne Chronijk, als een voorloper, doen voorafgaan. ■: Doch de algemeene herfchepping van ons Vaderland , heelt ook dit voornemen berfchept .'herfchapen) en hetgene hij ohfll in dit Boek levert, geeft hij zelf den naam van ,, Mm „ rozijn van Voorvaderlijke Modes." „ In welke alles, „ door eene navolging van de edele achteloosheid van „ wercier," zonder eenige orde op elkander volgt. De voorraad voor dit Werk is niet gehaald uit gedrukte Boeken , maar uit Oude Aanteekeningen en Handfchriften, tot welken de Autheur gereden toegang fchijnt gehad te hebben. Want men moet , onder den naam van Oudheden, hier niet denken, aan overblijfzelen van zeer oude tijden , bij voorbeeld, die van de Romeinen, die men zoo velen'onder de Oudheden van Nijmegen aantreft, maar vooral aan zeden en gebruiken uit de tijden der Hertogen, enz. Nu! dat zijn in onzen tijd ook Oudheden. Zie hier de tijfels van eenige Hoofdrukken, waartrt. men van den inhoud eenigzins zal kunnen oordeelen. Hofvaart na Zutohen na Arnhem. Maaltijd voer h. eouaro. Wolvenjacht. Op de poort gaan Schee» peu-eed. Ontvangst van katriin,Vrouw van Wh.lem van gulich. - Rhethorijkcrs. Zweerd-dansiers. Vreemde voorwaarden van koop. Servet. Tar. Orgelke. Schijf. Halve gek. Deze artijkels fchtjnen allen niet even belangrijk. Doch dat gene, dat den eenen van weinig  174 g. van hasselts, arnhemsche oudheden. belang voorkomt, kan bij den anderen van groot gewin gerekend wezen, naar mate van de gelegenheid waarin men is, om van hetzelve tot zijn oogmerk eenig nuttig gebruik te maken; en daarom moet men daarover met de nodige befcheidenheid oordeeleu. Somtijds worden , door deze aanteekeningen woorden en fpreekwijzen ook wel fpreekwoorden opgehelderd; fomtijds dienen zij tot toelichting van oude Schrijvers , en Aften Stukken, en lomtljds behoren zij tot de Historie. Het is ook natuurlijk, dat hier vele zaken voorkomen, die Arnhem in het bijzonder betreffen, en dus voor de Inwoners van die Stad alleen van belang zijn. Evenwel kunnen wij niet ontveinzen, dat wij het nuttige gebruik van fommigen van deze /.anteekeningen niet wel inzien; ook is het voor de meeste Lezers min aangenaam , dat de aanhalingen alleen m de verouderde taal van dien tijd voorkomen, zonder eenige verklaring. Het is waar, de rechte liefhebbers nebben die niet nodig , maar dezen zijn de minden , en zo de Drukker zijn vertier alleen van de rechte liefhebbers hebben moet, dan kunnen zijne uitzichten niet zeer gunfiig wezen. Joaciiimi hopperi, Frifii .Epistöfe ad viglium ab Aiitta ^uichemum fanftioris confilii Pradidem. Traiefti" ad Rhenum apud B. Wild et J. Alfticer, 1802. van deze belangrijke reuen, met dien grooten lof, die zij ons voorkomen te verdienen, eenig verllag gedaan. In dit Tweede Deel zal men alömme den zelfden opmerkzamen, naauwkeurigen, kundigen waarnemer, den zeihen zaakrijken, beknopten belichter aantreffen. ; Men -vindt h er wederom fchetfen van drie reizen binnen in deplanden van dezen uithoek van Afrika. ; De eerfte in het land d r Bosehjensmannen. - De tweede uit Graaf Reynet langs ee 7eekust naa de Kaap. De derde 111 het land der Srt- ™Uas. Voor een geregeld doorlopend nittrekfél is een boek, waarin zoo groot eene menigte van bericnten en waarnemingen op een geftapeld is, met vatbaar. Wij zullen ons bepalen bij eenige bijzonderheden, die ons voorkomen aan onze Lezers het meeste genoegen te zullen geven. De Bosehjensmannen ftaan onder or.s bekend, als woest*, zeer wrede menfchen; ook weet men, dat zij als z&odaingm van de volkplantelingen behandeld worden , die volkomeim ynjheid hebben,om hen overal, waar zij hei: vinden, dood te fchie. ten en van die vrijheid doorgaands, zonder eenige wroeging, gebruik maken. Ook fchijnt het, dat deze wilden, door al het menigvuldig kwaad, waaraan zij zich fchuldig maken, d-artoe vrij veel reden- geven, daar moorden en plunderen de hoofdbezigheden van hun leven uitmaken. De overlast, dien men van dit volk lijdt, is federc eenige jaren zoo zeer toegenomen dat verfcheidene deelen van deze uitgeftrekte Kolome, in dezen tijd, woest en verlaten liggen. Mr. barrow werd derhalve door het Engelsch beftuur uitgezonden , om atjïs op de plaatzen zeiven te onderzoeken , en zo daartoe gelegenheid wezen mogt, pogingen aan te wenden, om devo.lt. plantelingen op eenen beteren voet met deze wilde menfchen te brengen , en teffens de gelteldheid der volkplanting zelve naauwkeurig op te nemen. — Op dezen rögt vernam nj, dat de Bosehjensmannen een zeer ongelukkig volk zijn,gehaat van de geheele wereld, en in eene gedur.ge vrees voor alle menfchen , en wanneer het jaargetij hen belet te roven, blow. pcfteld aan koude en hongersnood, zoo zelfs, dat z.j tentijds moeten zien, dat hunne vrouwen en kinderen van honger omkomen 5 inzonderheid branden zij van haat en wraak (*) Zie N. Vaderl. Bibl. VlUflen Deels ifle Stuk, Bladz. 127. v J M 4  ïH (l ■ A R | Q W tegen de Hollanders. _ in r„eioni,„n M .. , daar mer? 21 d d l "',P^^.eeDe Pl2a" tc brengen, vindt. Hij mehZm Lt *fbeeldl,,S va'i eenen éénhoorn van dieren meréfn! h 6 ,meer voor de aanwezigheid van dit v^teS^fa^6^* za' W?Zen' 0,n ^'n overlast arbeiden. Dat men hS LÏÏ f ^ Mn derzeiver «eluk te wanneer de zaak wet' e°dP .?„?., J SLf^ aan eenen anderen uithoek SJSSórt^? vnendlijk bezoek kree? van eenen hZ n,Li J 's een derzelver opperhoofd f 1 ëreeds ,ï ffi^TT'T1' ",et leven verlaten hadden ón 1 6eIeden bun ftroPC"d ming, door het G wem me 'en fedl?'geVing en befcherwerkzaam leven leidden. F et s' tê'wSfcbén H ^1^^ e" van de Hernhutfche Zendelingen , die tl JTrf" ving van dit volk wel willen belaste-, IL e' de befchagend worden. belaste.), daartoe mogen geze. naauwkeurLer daiTwii ffS S °nder de Hottentotten, broeders een 7 r u°g CrgenS eev0H^n hadden. Drie Of"  REIZEN IN DE BINNENLANDEN VAN 'T ZüIDL. AFRIKA. l8.^ Orde en netheid is onder hen ingevoerd, zij worden door de Broeders, in al het nodige, op eene verftandige wijze, onderwezen; hun openbare Godsdienst is zeer plegug , en wordt met zeer vele betaanilijkneid bijgewoond. Wal is het jammer, d-um'en aan het Hollandsch Gouvernement kan verwijten, dat hetzelve deze menschlievende pogingen zoo weinig heeft aangemoedigd. — Ondertusfchen kan men hieruit zien, ;wat andere Zendelingen, die aldaar tegenwoordig arbeiden, onder Gods zegen, zullen kunnen doen, wanneer zij van de nodige talenten tot 'hun gewigtig werk wel voorzien zijn. Hier en daar vinden wij eene aanmerking, die de reizen van vaillant b.treft, maar ze zijn doorgaands weinig tot zijn voordeel In het huis van slaberï, daar hij zeer welbekend was, hield men de verhalen van zijne heldendaden voor loutere verdieh;r"len. Ziehier bet oordeel van den Heer: bar. rx) w over zijn Werk: „ Het Eerfte Deel dat hij van Zijne reizen „ naar het oosten heeft uitgegeven, bevat zeer goede pad' r„ richtingen, naauwkeurige befchrijvingen, en een aantal van , juiste opmerkingen en waarnemingen; doen net goed veiner ' van dat Eerfte Deel heeft hem zekerlijk aangezet, om een I, Tweede Deel op te ftellen, dan, van hoe weinig belang ook de inhoud daarvan mag wezen, fchijnt hij het echter meestendeels overgenomen te hebben, uit het werk van een , Engelsch reiziger, dien hij nogtans onderneemt te beris!, pen, gelijk ook uit het verhaal van eenen togt naar het Noordelijke gedaan, op last van het Hollandsch Gouvcrne9 ment, ten einde naar een volk te zoeken, 't welk men gezegd " had, dat linnen kieederen droeg. Dit fchijnt 'er van de " zaak te wezen: Hij verliet het Zwarteland in Juli], trekkende naar de Oranje rivier, en keerde te rug in de daaraan volgen" de maand December, op welken tijd hij zijne Lezers na er het noorden voert, zelfs tot den keerkring. Het vindingrijk " vernuft van den Abt piiilippo, die de eigenlijke Schrijver V VPn het werk is, heeft vergoed, hetgene hem in des reizigers opmerkingen, gelijk in de twee voorgemelde Ichnften, „ gebrekkig voorkwam." ?a„ de Kaap heeft men gebrek van hout, maar op eenigen afftand van de hoofdplaats, vindt men hout m zeer grooten overvloed. De Heer barrow levert eene lijst van 44 houtfoorteu op, die hij aldaar gevonden heeft, met de gel-ruiken daar dezelven toe kunnen dienen. Ook had het Hollandsen Gouvernement, omtrent de Plettenbergs- baaij, gebouwen op. gericht voor eene bezitting, om het nodige hout aan de Kaap te leveren Hij is van oordeel , dat het vooroordeel , hetwelke men tegen het hout uit dezen oord had opgevat, ongegrond is, en hij geeft daarvan bewijzen. Ook wijst hij verfcheidene andere nuttige gewasfen en vruchten aan, waarvan men veel voordeel zou kunnen trekken. m 5 °ok  J- BASR0W, REJZEN , ENZ. Ook de volgende opmerking kunnen wij niet met 'ffilzwi; ^rb«^,ae Abt de la ca.ile deed eene poging o„ aan dezen uithoek de aarde ta meten, geiük men d u in'F ropa en Amerika reeds ondernomen fa"d& 25 niet beflist was, of de paralellen van V„m„ i j ?s zelfde uitgeftrektheid EéKfff ^^^ dekte een nieuw geheim der natuur, naam l"dat de rac" i van de paralellen , in de zuider breedte , e difze f è lengte hebben, met de daarmede overéénkomend» Prielen gends noo^™e: » lRdien" zc^ de Hee? BP volgends, de waarnemingen van den Abt naauwkeurig z in „ waaraan lk gelo f ^ za, het «vol' „ daarvan wezen dat men een grooter omtrek zal moeren " Sri aa" hÊ; *?jjNk halfrond der aarde, dan aanTet „ noord ijke, en dat men daarüit mooglijk genoegzaam he „ evenw.gt van den r.ardbol zou kunnen, bicogen, zonder 55 « » TViUït beliüCVe te nemen' tot%en onb L„d „ Zuid and, hetwelke vele geleerden hebben beweerd dat be " Lr«n„. T d"rd.°OT ee" evenwigt te ftellen, voordoe it&tssswv:,n ^vm^ hoi Nopens de Nanjaaquas Hottentotten, bericht de Heer 8 dat de vlakten, die zij te voren bewoonden, tbands geheel woest hpgen; en dat alle die talrijke ftammèn, die Zulke ?£0,e kudden bezaten, in .minder dan ééne Eeuw tot op vrerC ? pen verminderd, d.e zelfs niet talrijk, en voor het rrooTfte Te deelte ,n dienst zijn van de Hollandfche boeren , die onder he<'" wonen. Deze laatften flaan hun dat toe, ond'er voorw arde da zij manfehappen moeten leveren, om het vee der boeren tegen de aanvallen der Boschjensmannen en der wilde dieren re bewaren. Deze vermindering wijt de Heer B. aan he recta dat de boeren, onder begunftiging der regeering ziel ,2 |S?vS V£W een WKS^Im K De fiaaië Kitvoerige Landkaart, die ons een recht denk Kef re viS. SeSft' iS * einde'vantc Onderwijs ,n de Zedenleer, voor Kinderen. Door c g. lijf™ T- "Sttt Met Planten lejt £ n blJ-M' ^halekamp, l8o3. ^ Bladz. In Octavo. De prijs is f i . 10 . ; A'w" Uk 5UJIZMAN'S Pen gevloeid is, heeft doorgaands, u.± niet te Lande, een goed onthaal gevonden. Dit, verbouwen wij,zal ook van het nu aangekondigde Werkjen het lot ?MP, De aanmerking eens alöuden Lfltijtifehen Dichters, dat vele zaken langs den weg van het oog dan dien van het oor fpoe-  C. G» SALTZMAN , EFRSTE ONDERWIJS IN DE ZEDENL. 187 fuoediger tot het verftnnd en het hart doordringen, geFd't vooral oof omtrent Kinderen. De Zedenleere als het ware aanfchauVÜjk gemwJcit en in aangename verhalen, maakt diepaf SS kleeft vaster in het gehevrgen, dan ™er m. h e gewaad van droge redeneeringen wotdt voorgefteid. ^ greep de Mensch- en Kinderkundige s alt zm Air. ; Het hmagW In van den Heere eelhart, en deszelts betmnl.jke Lcn teenote henrutta, hebbende vier Kinderen, gefteld onder het opzicht eens dcugdzamcn en kundigen Onderwijzeritiu man, is het hoofdtooneel, waarop, door.middel van daag.jkfche voorvallen , onderrichtingen worden voorgedragen , die* nende ter infcherping van de voornaamfte pKgten des gczo.ii. gen en burgerlijken levens, om dus de jonge heden tot nut e lede* der famenleving te vormen; terwijl, daarenboven in de perfoon van steven, den zoon eens Bailluws, welke, 0.1 zijne veelvuldige bezigheden, met ^ens opvoeding z.J w. ;nig had kunnen bemoeien , een voorbeeld J^Sg^» een kwaden Tongen te verbeteren. Doel, echter, zal dit Werkjen inzonderheid treffen , indien des Schrijvers wensch , .a het Voorbericht aangekondigd, vervuld vtttte, „ onder de Ouders of onder den Leeraar mop bnjven neu»' ten; dat het dagelijks voor den dag gehaald, een ftuk da,<... van door de Kinderen voorgelezen, en daarover een ge-!Prek , met hen gehouden moge worden. Daardoor zou het genoc, gen, 't welk met de lezing «repaard gaat, bnjven aanhouden f het oordeel over de gefchetfte daaden en voorgaltelde grond- beginfelen van de Kinderen uitgelokt, daar, waar het nood. zaakelijk is, verbeeterd, en zo doende dagelijks tot een aan" genaame en leerzaame onderhouding van Ouders or Leeraars „ met de Kinderen, gelegenheid gegeven worden,het welk van ; wederzijde ongemeen gewigtig is." Of dit Deeltjen zal vervolgd worden, vinden wij niet vermeld. Het p.otsling afare ken doet ons een vervolg vermoeden. Op de vertaling vak met veel te roemen ; meerdere losheid zou het lezen veraangernamen. Redevoering over den Minstgeachten ftand in den Bnrgcrffaat Ter gelegenheid van de openbaare uitdeeling der Pr.-er.xcn op het SiZerk, wegens het ? welke de gelukkigfte denkbeelden " n k V? verbeeldmgskracht, aan zijn oordeel de verftandig. „ fte befchouwmgen opleverde. Ik werd bij mij zeiven over- „ tuigd,  HET MAGDALENa's K.GRK.HOF. IQI „ tuigd , dat, indien eene gebrekige opvoeding , hoedanige ,\ vaak den Vorilcn gegeven wordt, aan de eene zijde, het „ voortreilijk kleintje zijner deugden en bekwaamheden niet " verbasterd, en, van den anderen kant, dat zijner natuurlij" lijke fchroomvallighcid en zwakheid, welke hem zoo fchaa' delijk waren, dat zij hem in het verderf Horteden, had ont« " wikkeld; dat, zeg'ik, l odewijk, even weinig in ftaat „' om een ondeugend , als om een groot, Koning te zijn, „ echter het zeldzaam voorbeeld van een deugdzaam en wel „' onderwezen Monarch had kunnen opleveren." Ten flotte van dit verhaal voegt 'er de Abt nevens: Ik ver„nam voords in deze bijeenkomst , dat hij (lo de wijk) „ zich met de vertaaling der laatfte reis van cooit uit het „ Engelsch onledig hield ; een werk , waarmede onze (de „ Franfche) taal nog niet was verrijkt geworden. Dit was „ het eenige niet , waaraan de Koning zijnen tijd befteedde. „ Een groot aardrijkskundige zijnde, had hij de Ferhande„ Uiig over de Rivieren, waarvan l ode wijk de Vijftiende „ de enkele benaaming en befchrijving gegeven had, tot een „ geregeld ftelfel gebragt. Om kort te gaan , uit dezen „ aanhoudenden toeleg , om de kectens zijner flaavenuj met „ de bloeratjens der letteroefening en de vruchten der over. „ denkingen te bedekken, is het gemaklijk afteleiden, dat, „ indien lodewijk nog eenen blik wierp op zijne voonge „ grootheid, en bewilligd had in de onderneming , om hem dezelve terug te geven, zulks minder ware , omdat hij " daarnaar dorstte, en haar gemis betreurde, dan wel uit in„ fchiklijkheid voor de Koningin, en uic tederheid voor zijne Kinderen." Een tooneel van huislijk genoegen, hetwelke de goede tode wijk, in zijne omftandigheden , zich wist te verfchaffen, willen wij voor onze Lezeren openen. Op zekeren dag, in tegenwoordigheid van den Abt de i ermont, lang en breed hebbende gefproken over het ontwerp om hem op den troon te herftellen, door het bewerken van eene tegenomwenteling: ontwerp, hetwelke fommigen zijner vrienden meer danalshersfenbeeldig befchouwden, brak de Vorst het gefprek af: „ iïec ,, is genoeg (zeide hij) reeds te lang hebben wij ons bezig „ gehouden met mijn lot; laat ons nu der vriendfehap en aan „ de genoegens van het hart iet toewijden! Helaas! moec „ ik de Voorzienigheid niet onöphoudlijk zegenen, die mij „ van dezen kant doet wedervinden, hetgeen ik aan de zi de „ der grootheid verloren heb? Ik heb noch paleis, noch „ fcepter meer; maar ik ben gelukkiger, dan ooit, in den „ boezem mijner maagfehnp, die wederkeerig mijne tederheid „ vergeldt, en mij, door verdubbelde bli.ken haarer verknogt„ heid, mijne rampen doet vergeren." „ De Prinfesfen (zoo vervolgt de Abt) naderden terltand „ het  192 J. J. REGNAÜLT-WARIN, HET MAGDALENA'S KERKHOF, „ het vcntrer, en fchaarden zich rondom hetzelve, in eenen „ halven kring. Alle drie (de Koningin , 's Koriings Dochter „ en Zuster; met eenig naaldwerk bezig zijnde, Lragten mij „ die vermaarde Keizerinnen der oudheid te binnen die „ even als penelope, de verveeling der grootheid' „ door het vermaaklijke der werkzaamheid veraangenaamden. „ Up den hoek eener kleene tafel, waaraan ceerij (dit was „ de naam eens getrouwen Kamerdienaars) bezig was voor„ beelden van letterfchrift voor den jongen Prins overte„ ichnjven, ontrolde de Koning de Landkaart van Frankrijk ' „ volgends de gewestlijke verdeeling ingericht. Dezelve „ toen met een wit papier van dezelfde grootte bedekken' „ kende, nodigde hij zijnen Zoon, om ons blijken te geven „ van zijne vatbaarheid voor de lesfen eens Vaders. Voeg „ er ook bij, van de erkendtenis voor uwe moeite Papa „ hernam dit bekoorlijk Kind, welk de verdeelingen'en den „ naam van ieder Departement en van elk Distrift, den loop „ der rivieren, welken hetzelve befpoelen , en de aanmerk. „ lijkfte gebergten, met de punt van een potlood, zoo vaardig als naauwkeurig, afteekende " „ De aardrijkskundige les werd door het lezen van een „ deel der gefchiedenis opgevolgd. Het was voornaamüjk „ die der omwentelingen, waarmede lodewijk het Kinderlijk „ geheugen en ae ontwikkelende oordeelkracht van zijnen „ Zoon wilde voeden. Deze Vorst had van de beste ge. „ fchiedfchrijvers der Oudheid, en van de geachtften onder „ de nedendaagrhen, een kort en tevens voldoend uittrekfel „ gemaakt. De volg-orde der oefeningen geleidde, op dien „ dag, den doerluchtigen Leermeester' en Koninglijken leer„ ling, tot de omwenteling, welke den beruchten dionijsius „ van den troon bonsde, en hem met een plak, bij wijze „ van een fcepter waapenende, hem kinderen toefchikte om te „ onderwijzen, in (lede van onderdaanen om te regeeren. De „ zinfpeeiing was treffende ; de Koning was geenszins de „ laatrtc om hiar optemerken. Gij ziet, mijn Zoon, zeide „ bij tot den jongen ka rel, dat ik de éénige onttroon„ de Vorst niet ben , wiens gelirengheid van wederfpoed „ door de letteroefeningen verzagt wordt. Dionijsius gaf „ onderwijs in het lezen.... Leerde hij het aan zijne kinde„ ren? vroeg de jonge Prins, op een gevoelvollc-n toon, en „ met eenen zoo tederen oogwenk, dat de Prinfes„ fen, door eene gelijktijdige beweging, haaren arbeid Haak„ ten, en maria-theresia naar haaren Broeder liep, om hem „ in de armen des vertederden Monarchs te omhelzen. Dit „ eenvoudig en Kandoenlijk bedrijf verfchafte ons een treurig vermaak."  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN, Oordeelkundige Inleiding tot de Schriften des Nieuwen Verhonds, door j. a. lotze. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij W. Brave, 1803. 659 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 4 - : - : De Heer lotze onderneemt, hiermede, eenen arbeid, van belang en uitgeftrektheid, eene nieuwe oordeelkundige Qcrilifche') Inleiding in het Nieuwe Tes- ' tament. Misleiden zal iemand menen, dat zoodanige uitvoerige onderneming, na hetgene michaülis ten dezen opzichte geleverd heelt, had kunnen terzijde gefield worden, en dat men beter gedaan had , zich te bepalen tot het aanwijzen en verbeteren der misdagen, welken bij den gemelden Schrijver voorkomen, en het opgeven van alles wat f'edert de uitgave van deszelfs Werk, in dit vak, nader ontdekt of gevonden mogt zijn; te meer, omdat elk Schrijver over dit onderwerp met den besten wil, zich niet zal kunnen hoeden van misflagen,dewijl hij, hoe zeer ook, gelijk de Heer lotze in zijn Voorbericht Bladz. X dit van zich zeiven getuigt, en wij gaarn geloven, van de bronnen, waaruit men fcheppen moet, gebruik makende, evenwel tekens genoodzaakt is , op het getuigenis van anderen aan te gaan, daar hij zelf de eigenlijke bronnen tier Oordeelkunde', Handfchriften, oude Vertalingen, Aanhalingen van oude Schrijvers, enz. bij geene mooglijkheid , allen kan n alporen , zoodat, in dit opzicht, ligtlijk de oude fpreuk zou kunnen bevestigd worden: evenwel heeft de Heer lotze in ,zijn Voorbericht redenen aangevoerd, om welken hij be'floten heeft, dus uitvoerig te wezen, bijzonder, omdat de behoefte van dezen tijd het betoog der echtheid van de Schriften des N. V. op eene uitnemende wijze yereischte, ten einde, ,, den Deisten van onzen tijd, „ (meer zijn toch in waarheid de zogenoemde nieu,, we Hervormers niet) daarin vooral tegen te gaan ," zest de Heer lotze. ,, Hierbij komt nog, dat de „'Kritiek, die hoogstnuttige en noodzaaklijke wetenlchnp , te meer ene opzetlijkc bearbeiding vordert, W als het Duitfche Schrikbeeld, de hoge Kritiek, ene (trekking heeft, om den Tekst des N. V. — ons te „ ontfutzelen ; behalven dat de wijze, waarop de Kritiek iweuwe vad. bïbl.vüi, peel. nq, |. N dooi-  194 J' A. LOTZE „ doorgaande beoefend is geworden, van zeer groot „ nadeel is. Het is tijd, dat men het echte Krhifche „ Sijsiema , benevens de echte bronnen, en deze in „ derzelver waarde — doe kennen; maar dit fcheen mij „ toe, ene uitvoeriger behandeling noodzakelijk te ma,, ken, vooral ook, als een groot aantal op MiCHAë„ Lis zich verlaat, die evenwel op dit glibbrig pad ,, geen veilig Leidsman is, en wiens oordeel over de „ waarde van de Codices meermalen ongegrond is. — Het fcheen mij eindlijk ook toe, dat in de tegenwoor- dige krifis ene revifie van het geen gepraefteerd is, ,, dringende behoefte zij ,, enz. En om daar nu iet' toe te brengen, heeft de Heer lotze zijn Werk met dat van mi c ha ë lis in verband gebragt , en van ffl belangrijkfte aanmerkingen, verbeteringen, en bijvoegfelcn van MAR.scii gebruik gemaakt. Chidertusfchen, hoe zeer op deze wijze, dit Werk min of meer eene polemifche gedaante fchijnt aan te nemen, behandelt de Heer lotze zijn onderwerp, met edelmoedigheid, daar hij zich even zeer verwijdert van de berisplijke zucht, om wat nieüvvs te zeggen , of door het voordragen van nieuwe IJypothefen, te fchitteren ; als vart eene kwalijk geplaatfle fchroomvalligheid, datgene weg te laten, of te verzwijgen, welks gegrondheid den onbevooröordeelden in het oog valt, fehoon het geenszins een aangenomen en geliefkoosd famcnjlel begunftigt. Waarover hij zich, in zijn Voorbericht, "breder uitlaat. In dit Eerde Deel van dit Werk, hetwelke wij thands voor ons hebben liggen, komen zeven Hoofdtakken voor. Het eerfle handelt: Over dcnTekst, de onderfcheidene verdelingen, van , en de fchrifftekenen in de fchriften van de Euangelisten en Apostelen; nadat echter dc Schrijver, als bij wijze van Inleiding tot zijn Werk, eene en andere algemeene «aanmerking en eene opgave van zoodanige fchriften5 welken tot dit vak behoren, had opgegeven. Door de fchrijftekenen in de fchriften der Euangelisten en Apostelen - verltaat de Heer lotze de Zinsfniidingsteekenen , de Toonftippen, en de fpiritus, benevens het jota fubfiriptum, in de Handfchriften der Euangeliën en Apostolifene fchriften. Het tweede Hoofddeel, handelt over de Echtheid der Schriften des'N. V. Het derde: over de onverval'schte bewaring: van de Boeken desN. V. Httvierde: ovtr derzelver geloof  snleid. tot de schriften bes nieuwen verbonds. 10$ hofvaar digheid. Het vijfde: over den kanon van het N. F., waarbij een aanhang fel: over het gebruik der Heilige Schrijten in de eerfte tijden van het Christendom. In hei zesde Hoofddeel handelt de Schrijver: over de taal, waar in de Boeken des N. F. gefchreven zijn; gelijk in het zevende of laatlle van dit Deel: over het gebruik, dat de Schrijvers des N. V. zo van hei O. F. als van andere fchriften hebben gemaakt. Naar ons inzien, heeft de Heer lotze tot dus verre zijn plan vrij goed uitgewerkt. Schoon wij 'er niet veel nieuws in gevonden hebben, evenwel zal de Lezer 'er goede aanmerkingen in ontmoeten, welken regen de btiiïenfporige ondernemingen van fommige voorftanders der zoogenoemde Hooge Critiek in Duitschland gericht zijn. Samuelis joannis van de wijnpersse Oratio inauguralis , de Amore Dei erga feipfum, omnis veras falutis, omnis inter homines juris, omniumque nostrorum officiorum , fonte, publice dicla ad diem XII. Novembris MDCCC1II. Cum txtraordinariam philofophiae in Academia Lugduno - Batava Profesfionem folemniter adiret. Lugduni Batavorum, apud S. et J. Luchtmans, MDCCCIII. 47 Pagg- 4 Maj. Conftat ƒ : - « - - Dat is: Inwijdings - Redevoering , over de Liefde Gods tot zich zeiven, de bron van alle waare keil, van alle recht onder de menfchen, en van alle onze pligten, enz. De Heer s. j. van de wijnpersse, door de Bezorgers van Lcijdens Hoogefchool zijnen Vader, die de Wijsgeerte op dezelve brjna eene halve Eeuw , met luf, als Hoogleeraar onderwezen heeft, als Buitengewoon Hoogleeraar toegevoegd, heeft op den XII November des voorleden jaars , zijn ambt met deze Redevoering aanvaard. Deze Redevoering dient daartoe, om te betogen, -dat alle waar geluk, en zaligheid, welken de fchepfelen, bijzonder de redelijke , genieten en verwachten mogen , dat he: geheele natuurrecht, en de zedenleer , of alle onze pligten voordvloeiên uit de liefde van God tot zich zeiven, als uit derzelver eenige en waare bron. N a Poer  ir>6 S. J. VAN DE WIJNPERSSE , ORATIO INAUGURALIS. Door de liefde van God tot zich zeiven verftaat de Hoogleeraar, dat zelfde beginfel, waardoor alle fchepfelen gedreven en beweegd worden, en hetwelke zich in allen vertoont , waardoor zij zich zeiven beminnen, en die dingen zoeken en met vermaak begeeren, welken zij voor zich gefchikt oordeelen, maar de nadedige mijden en fchuwen. Na de bedenking opgeruimd te hebben, dat de eigenliefde in de menfchen de bron is van zoo veel kwaads en onheils, dewijl, naamlijk, deze eigenliefde ten hoogfte bedorven en verbasterd is, daar de liefde Gods tot zich zeiven hoogst volmaakt, en in zijne natuur als het hoogfte goed gegrond is; al hetwelke het eerde gedeelte dezer Redevoering uitmaakt : wijst de Hoogleeraar in het tweede gedeelte aan , dat deze liefde van God tot zich zeiven de bron is van alle waar geluk en zaligheid, van alle recht onder de menfchen, en van alle onze pligten : ons heil vloeit daaruit voord , dewijl God noodzaaklek zich zeiven in zijne werken, die zijns waardig zijn, bemint; dus is het heil der fchepfelen het laatfie ondergefchikte einde van God den Schepper, ondergefchikt aan zijn hoogde einde , zich zeiven , als het hoogde goed. Hetwelk hier breder ontvouwd wordt. Vervolgends gaat de Redenaar over, tot het betoog, dat de bron van alle recht en van alle onze pligten deze liefde van God tot zich zeiven is. Dit is de Wet der natuur , waaraan wij moeten gehoorzamen; en het beginfel, waarüit alle onze pligten kunnen worden afgeleid, is volgends den Hooglecriiar: Richt uwe werkzaamheden in overêenkomflig de oogmerken van God, welken uit de natuurlijke orde der dingen bekend zijn; waarüit hij, geleidlijk, alle onze zedenlijke pligten afleidt. Wij hebben deze Redevoering, met genoegen, gelezen , gelijk zij, over het algemeen, met genoegen, zoo als wij vernomen hebben, gehoord is. De flijl is vrij zuiver en vloeiend , en de aanfpraken over het geheel gepast, die aan des Hoogleeriiars grijzen vader nadruklijk en roerende. Uit-  g. hesselink, uitlegkundig woordenboek, IO7 Uitlegkundig Woordenboek, ter opheldering van de Schriften des N. Verbond;. Door o. hes st link, A. L. M. Phil. Doft. Lid van de Bataaffche Maatfchappij der H'etenfchappen te Haarlem , en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wijsbegeerte bij de Doopsgezinden te Amfterdam. Tweede Druk. Veranderd en aanmerklijk vermeerderd. Te Amfleldam , bij G. Warnars en J. W. IJntema en Cotnp., 1803. 795 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 5 - : - : rr^oen de Hoogleeraar hesselink dit zijn WoorX denhoek, in het jaar 1790 het eerst in het licht gaf, hebben wij hetzelve, met lof aangekondigd, cn 'er een breder verflag van gegeven (_*) , het zal daarom, en te meer, dewijl dit Werk, met goedkeuring ontvangen, en in vrij algemeen gebruik gekomen is, bij allen, die vrienden zijn van oordeelkundige Bijbel-uitlegging, nodeloos wezen , van hetzelve hier breedfprakig te gewagen , bij gelegenheid dezer tweede Uitgave. Wij zeggen alleenlijk, dat de Hoogleeraar hesselink hetzelve naauwkeurig nagezien, en verfcheidene artijkelen genoegzaam geheel omgearbeid, en het gantfche werk, aanmerklijk, vermeerderd heeft. Vele nbuwe plaatfen, benevens derzelver verklaringen zijn 'er bijgevoegd, fommigen veranderd , anderen dttidlijker ontvouwd , of door nieuwe bewijsgronden , inzonderheid van taalgebruik , geftaafd. Daar een ongenoemde, in het jaar 1793, in een afzonderlijk Stukjen , den Hoogleeraar, wegens dit Woordenboek op de lijst der Nieuwe Hervormers plaatfte , geeft ons zijn Hooggeleerde in het Bericht vóór deze Uitgave, Bladz. XIII, eene openhartige Verklaring: ,, Ik betuig „ openlijk, dat mijne gevoelens, raakende zo het alge* 3, meene Geloof, als verfcheidene Leerftukken , zeer ,, wijd verfchillen van de Leerbegrippen van hen , die ,, men den naam van Nieuwe Hervormers gegeeven heeft; „ terwijl de poogingen van de meesten deezer mij toe- fchijnen op een gantfchelijk verderf en ondermijning „ van het waare Christendom uit te loopen; gelijk ik ook ,, toen heb te kennen gegeeven, en elk onbevooroordeeld „ den moet in het oog loopen, die met de fchriften dier „ zo (*} Zie Vaderl. Bibl. lilden Deels ijle Stuk, Bladz. 264. N 3  IqS W. l. k r I e g e r „ zogenaamde Nieuwe Hervormers en mijn Woordenboek bekend is. Daar ons echter de waarheid behoort dier„ baar te zijn , heb ik getracht van de voorlichting en „ arbeid der nieuwere Schriftverklaarders een befcheiden „ gebruik te maaken; achtende het len hoogden onbil3, lijk, dat men over hem , die in het verklaaren van „ fommige plaatzen de nieuwere Uitleggers meent te „ moeten volgen , daarom hetzelfde vonnis velt." Leerrede ter voorbereidinge voor 's Heeren Heilig Avondmaal en ter gelegenheid van de bedieninge des Heiligen Doops, aan twee perjbonen van de Hottentotfche Natie, uitgefproken in de groote Kerk in ,s Hage, den 8ften van Wijnmaand 1803, door w. l. Kr.ieger, Predikant aldaar. Gedrukt, ten voordeele van de Nederduitfche Gereformeerde Diaconie. In 's Hage, bij J. Tbierrij en C. Menfing , 1803. 40 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs is f : - 6 - : Deze Leerrede op zich zelve befchouwd , is goed en ftichtlijk, en het zal niemand ligtlijk berouwen , daar voor zes ftuivers aan de Haagfche armen uitgegeven te hebben; het voornaamlte echter, waarom zij door den Eerw. krieger in het licht zal gegeven zijn, is de bijzondere gelegenheid, bij welke zij door zijn Eerw. gehouden is, beftaande in de Bedieninse des Doops aan twee perfonen van de Hottentotfche Natie in de groote Kerk van 's Hage , zijnde deze perfonen van de Kaap de Goede Hoop overgekomen met den Zendeling, dtn Eerw. kicherer, met wien zij voornemens zijn, derwaards weder te vertrekken. Deze perfonen zijn genoemd geweest: claasvan rooij en sara fortuin, en hebben bij hunnen doop de namen ontvangen van johannes jakobus van rooij en maria sofia fortuin, zijnde de eerfte 33 jaren oud, van Hottentotfche Ouders geboren, de tweede 31 jaren , welker Vader was een Boeganeesfe Slaaf en hare Moeder van Hottentotfche afkomst; en beiden geboren in het koude Bokkenveld. Van de VrouwWordt bericht, dat zij genoodzaakt geweest was haren terften man te verlaten, omdat hij haar ontrouw was geworden, en zich bij eene andere vrcuw gevoegd had;  leerrede ter voorber. voor het h. avondmaal. ij)9 zij leefde toen, met hem, die nu met haar gedoopt, en ook haar bruidegom was geworden, naar Heidenfche wijze; ook hebben zij Kinderen aan de Kaap agtergélaten! Deze menfchen zijn door den dienst van den lieer k icherer, gelijk ons de Eerw. krieger bericht, tot de kennis en erkentenis van den éénigen waaren God en jksüs Christus gebragt, en hebben voor drie Leden van den Kerkeraad van 'sHage eene zeer voldoende en al* lerüitnemend/ie Geloofsbelijdenis afgelegd, van de leere des Christendoms, die in onze (de Hervormde) ■ Kerk geleerd wordt. „ Een gcruimen tijd," zegt de Meer krieger , ,, hebben zij onder ons uit- en ingegaan, zijnde , voigends geloofwaardig getuigenis, federr dat zij aan het Christendom kennis gekregen hebben, van een geheel onberispelijk gedrag, terwijl zij, geduurende hun verblijf onder ons, velen onzer, door hun gezet opkomen , in onze Godsdienfiige Vergaderingen, ten voorbedde hebben kunnen (trekken." Meer bijzonderheden worden ons, aangaande deze lieden, hier niet medegedeeld ; bij voorbeeld , welke de reden zij van hunne overkomst herwaards , deze zal toch waarfchijnlijk niet geweest zijn, om zich in de groote Kerk in 'sflage te laten dopen, en hier te land in ondertrouw aangenomen te worden. Doch, gelijk wij zeiden , ons wordt, in deze Leerrede , niets verders bericht. Bijlagen tot de Twee Brieven van g. bonnet aan eenen Vriend. Te Utrecht, hij W. van IJzerworst, 1804. 34 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is ƒ : - 5 - 8. Tweede Vervolg der Afgeperste Verdediging van jodocus heringa, eliza'sz. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, en de Wed.], van Terveen, en Zoon, 1804. 41 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is ƒ : - 5 - 8. Het verwonderde ons in het geheel niet, in den aanvang van het eerstgenoemde Gefchrift, te lezen, dat men van alle kanten aandringt, om nadere opheldtrin.gen , die tegen de afgeperste verdediging van den Heer heringa,- gedeld kunnen worden; daarbij, onzes N 4 in-  £aö BIJLAGEN TOT Ce TWEE flRlEVEN VAN G. BONNET, inziens, in het oog van alle onpartijdigen , door dat meesterlijk gefchreveh (tuk, eene voikomene zegenpraal, op zijne aanvallers, behaald heeft. — Dan, ten uiterfte, verwonderde het ons, op de volgende Bladz. deze Woorden te vinden: ,, Het lust ons niet, om het gc5, fchrift van Profr. heringa, te toetzen en te wederleggen." Dan, zijn zij het niet, zo zij kunnen, om lumneceren goeden naam te redden, verpligt? Te meer, daar zij 'er bijvoegen: ,, waartoe ons anders elke blad5, zijde van hetzelve genoegzame aanleiding zou geven." *~ Wat beheizen dan deze Bijlagen? Over het geiled» kan men zeggen, eene herhaling van de oude aanklagt Valt heringa's onrechtzinnigheid, en eene verdediging van het gedrag van bonnet en rooij aards, nader gefierkt met eene Notariëele Verklaring ter bevestiging der waarheid. Dan , gelijk ten aanzien der vorige Brieven, zoo blijft ook heringa, ten dezen opzichte, hun geen andwoord febuidig, maar volgt en wederiegt alle bedenkingen, die zijne Ambtgenoten aanvoeren , met eene duidlijkheid en vrijmoedigheid , die hem tot eer verdrekt, en, onzes bedunkens, bij den Lezer, gee- nen twijfel overlaat. Wij willen, intttsfehen, niet ontveinzen, dat wij deze wederzijdfche Hukken, met groot leedwezen, gelezen hebben, en dat het ons waarlijk leed doet, dat zulke vermaarde mannen op nieuw, in zulken lettetltrijd geraakt zijn. Zoowel dit ons leedwezen, als eene onaangename herhaling van het voorgaande doen ons van een breedvoeriger verflag afzien. Alleen dit weinige, ten aanzien der bovengemelde Notatiëele Verklaring, door heringa aangevoerd, willen wij onze Lezers mededeelen. Mijne Amigenooten," zegt h e r t n g a , „bedienen 11 zicn van eene Notariëele onderteekening: en daar mag JS men hun voor bedanken. Nu is men dan toch verze- 3, kerd, dat zij hunne opftellen en onderteekeningen , 4, juist zoo , aan het Publiek leveren, als zij dezelve on3, der zich hebben. Ik wenschte, dat ze ook zoo de 9, overige, tot onzen twist betreklijke Rukken, ook het Declaratoir, van den 12 van Bloeim. 1S00, als mede den 9, brief van de Predikanten, van d. a van Hooim., door eenen Notaris naauwkeurig nagezien, wilden te lezen „ geven. (Verg. Ferv. der afgeperfte Verded. Bladz, » I0<5.) Doch, indien hun oogmerk geweest is, om, door  J. heringa elizasz. tweede vervolg , enz. '201 „ door zoodanige notariëele ondertéekening, eenig ge • wigt bij te zetten aan de waarheid van hunne verhalen, dan zullen ze hun oogmerk niet bereiken, ten zij „ bij onkundige en bevooroordeelde Lezers. Menfchen ,, van een weinig kennis , in zaken van dien aarr, we,, ten toch , dat zoodanig eene ondefteëkening, door „ eenen Notaris kan worden gedaan , al ftaat 'er geen één waarachtig woord in het ondergeteekende ftuk." Zelfsverdediging van pa u lus van hemert, tegen de befchuldiging van gisbertus bonnet, in deszelfs gefchrijf tegen Pr. heringa. Qïn een Brief, aan den Heer P. F. v. S.) Te Amfleldam , bij C. Timmer, 1804. 54 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 11 - : Het is bekend, dat de Heer bonnet zijnen Eerden Brief, tegen Prof. heringa begint met eene loffpraak op den Heer van hemert, dat hij, wegens bij hem opgekomene bezwaren , het Gereformeerd Kerkgenootfehap verlaten, en dus als een eerlijk man gehandeld had. Velen, en onder dezen ook vrienden van van hemert, hebben zich, en met reden , over dezen aanhef verwonderd, terwijl het echter nier moeilijk te gisfen was, waarom dezelve op den.voorgrond van dat Gefchrift geplaatst werd. ,, Zoolang de ITer „ bonnet," zegt v. H. ., het overfchot zijner krach,, ten nog bedeedde om, ware het hem moogüjk, zij„ nen Ambtsbroeder, den hooggeleerden her inca, „ van den leerdoel in kerk en lchool aftófto'öten „ zoo lang vond ik, om reden, goed, niet openlijk medetefpreken." ,, Thands houdt die reden geheel op. De nangivaifé'; w Hoogleeriiar heeft, voor 'toog van het gant&lie Pu„ bliek, de volkomende zegepraal op zijnen ketter-ina- kenden Aanvaller behaald. Bonnet immers zal ge,, wis genen lust hebben om, op het, meesterlijk ge- fchreven, vervolg der afgeperste Verdediging van jses, ringa, te andwoorden; en wie zijner Aanhangeren, ,, die niet geheel ftapelzot is, zoude liet wagen durven, ,, om deze zoo verachtelijke als moeijelijke taak, in de „ plaats van bonnet, optevatïen?" — Nu oordeelN 5 de  2c2 9. van hemert, zelfs verdediging. de y. H. het voor hem tijd te wezen , om op des Hoo*ïeeraars verhaal eenige aanmerkingen te maken, en dben tegen SManS bcl'chuldi6ingen» openlijk ie verdeHij begint met eene aanmerking op bonnet's opzegde, dat hij bezwaren tegen de leer der Gereformeerde Kerk zou gehad hebben, en dat iemand, die dezelven Heelt, als eerlijk wan, verf ligt is, dat Kerkgenoot fchap te verlaten. Hij vergelijkt dit gezegde met het door bonnet voorheen aan hem gcfchrevene, en vindt daarin eene duidhjke tegenfpraak, waardoor zich bonnet als een onvast man verraadt, „ op wiens voorgewendde beginfelen een verdandige geenen ftaat zal maken," en wiens gegevene lof hij dus verachtlijk van.de hand moet wijzen. Vervolgends bepaalt zich v. H. bij de volgende «rezegden van den Heer bon n et , hetwelke alles tot hunne vorige gehoudene Briefwisfeling betrekkin" heeft en v. H. hier kort doch duidlijk opgeeft, wat hij, eigenlijk voor den ftaat des gefchils wilde gehouden'hebben hoe bonnet, zijns inziens, telkens, zijne opgeaeve' ne ftelhngen verdraaid, en in een verkeerd licht voorgefteld heeft, dat deze hunne ftrijd dus, van zelWn vruchtloos, aflopen, doch tot oneer voor bonnet' eindigen moest. — Hij haalt, ten dien einde, verfcheidene paslagies, uit hunne vorige Brieven aan doch die hier in verband moeten gelezen worden, en waarin wS ons niet kunnen inlaten. Ook valt het bezwaarlijk hierover rechtmatig te oordeclen, zonder tevens hunne vorige Gefchnften te vergelijken, waaivan dit gcvocdiik als een Aanhangfel kan befchouwd worden ° Zakboek voor Genees- en Heelmees teren bij het Gerechtelijk fchouwen van Lijken, door Dr. t. g. a. rooseHoogleeraar te Brunswijk. Vit het Hoogduitsch. Door c. m. rugge van der boge. Te Haarlem, bij A. Loosjes , P. z. 1*03. XIV en 128 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ: - 16 - : Dewijl de juiste uitoefening der Gerechtlijke Geneeskunde hoogst gewigtig , ja in vele gevallen voor een -Rechter tot het vonnisfen over leven en dood on- onu  t. g. a. roose , zakboek, enz. soj ontbeerlijk is , en de Genees- en Heelkundigen tot het Cchouwen van Lijken doorgaands onverwacht, zonder zich te kunnen voorbereiden, worden geroepen, zoo kan een Zakboekjen, dat de voornaamde poincten, bij zulk een onderzoek in acht te nemen , op eene geregelde wijze in een kort bedek bevat, en aldus de genen , die eene ichouwe doen,in ftaat ftelt,om deze poinclen bij voorkomende gelegenheden zich vaardig te binnen te brengen, van uitftekende nuttigheid wezen. Daar nu het opgege- vene Boekjen hier aan vrij wel beandwoordt en fommige belangrijke zaken bevat , die men anders in Nederduitfche Werken over deze doffe vergeefs zoude zoeken , zoo geloven wij, dat het vertrouwen des Vertalers, vsn met deze overzetting aan zijne minkundige kunstgenoten, der kunst zelve , den Rechter en zijnen Landgenoten eenen wezenlijken dienst gedaan te hebben , zeer gegrond is. Hoewel het, van den anderen kant, niet te ontkennen zij, dat eenige verfchfnfelen en proeven , die aan het Gerechtlijk onderzoek zeer veel lichts kunnen bijzetten, hier niet worden aangewezen. Zoo Vinden wij van het al of niet overëinddaan des ftrotklepjens Qepiglottis) en het aan- en afwezig zijn van belediging der toppen van de vingeren bij Lijken, die in het water zijn gevonden , geene afzonderlijke melding gemaakt; de opvulling van den endeldarm met drekftoffen en de ledige derb toegetrokkene pisblaas, bij gewurgden en verdronkenen, door den beroemden camper altijd waargenomen, worden hier niet genoemd. Het zoude ook zeer nuttig geweest zijn te herinneren, dat bijtende minerale vergiften door hunne werking op dierlijke zelfstandigheden van natuur veranderen , en daarom zeer dikwijls in Lij' ken niet zullen worden aangetroffen, fchoon 'er waarlijk vergiftiging door dezelven zij voorafgegaan. Immers is het thands bekend, dat zoodanige vergiften aan de dierlijke doffe, waarop zij werken, van hunne ziiuïftof mededeelen , hierdoor zachter worden en hunne kenfchetfende eigenfehappen komen te verliezen. Zoo zal men hoogst zelden bij iemand , die door fublhnaat is omgekomen, wegens de ondoenlijkheid om van dit fcherpe metaalzout veel te doen innemen, iet van dit kwikprseparaat ontwaar worden; doch echter tot eeue vergiftiging door hetzelve kunnen befluiten, wanneer men , behalve de toeva len en uitwerkfelen, die daarmede plegen  ~°4 T. G. A. R O O s e gepaard te gaan, een poeder ontdekt, dat in water onoplosbaar is , en met geest van ammoniakzout of kalwater gewreven eene zwarte kleur aanneemt, gevolglijk de aanw^igheid van zoete kwik verraadt, waarin -tiet iiibhmcit , m aanraking met dierlijke «elfflandigh,e<4ai geb.au, overgaat: gelijk dit door bertholet ontdekt is, vervolgends door de fourcroij , omtrent veuoaeidene metaal oxydes werd waargenomen, en door üi >a nd b eu g omftandig worde verklaard; wien? voorli. , om de tegenwoordigheid ces braakwiinfteens door een iterk aftreklel van galnoten te ontdekken, ons wel zoo een voudig en in het oog vallend toefchijnt, ai» de middelen hiertoe door Profesfor roose aangeprezen (*). . einde den Lezer eenigzins nader met dit Zakboekjen bekend te maken , zullen wij kortlijk den inhoud opgeven , en dan neg iet ter proeve mededeelen. Hetzelve f**8* = L Algemeene regelen , die men bif het Gcrcchtiijk Ichouwen van Lijken heeft in achtte nemen; II. Retelen , welke bij een nader onderzoek van het Hoofd moeten in acht genomen worden; III. Regelen, welke men bij het onderzoek van de holligheid des Ruggegraats heeft in acht te nemen; IV. Regelen, welke men bij het onuerzoek van den Hals en der Mondsholte moet volgen; \ . Kegelen , welke men bij het onderzoek der Borst moet ii; acht nemen; VI. Regelen, welke men moet in acht nemen bit het onderzoeken van het Onderlijf; VII. Regelen welke men bij het onderzoek van verdikte perfonen bijzonderlijk moet in acht nemen; VIII. Regelen, welke bij het openen van door Gif omgekomen perionen bijzonderlijk moeten in acht genomen worden; IX. Regelen , welke bij het onderzoeken van rioodgevonden pas geboren Kinderen moeten in acht genomen worden. Tot eene proeve verkiezen wij de hier opgegevene vcreischten van een welïngericht Schouwrapport t „ jfiit bericht aan den Rechter (schopw-cedel „ vifum repertunT) moet door den Geneesheer , nadat „ het door den Heelmeester ondertekend is, fchriftelWk „ wor- (*P Zie deszelfs proeven en waarnemingen in het Geneeskundig Magazijn, Uden Deels ade Stuk, zesde ftelling; en Dt Fi ürcroij , over de toepasfing der Lucht Scheikunde ov ■de Geneeskunst, in tie N. Scheikundige Bibliotheek, Wie Deel, Bl. 321 en 327.  zakboek-voor genees- en heelmeesteren. 205 ,, worden overgelegd; in liet vervaardigen van welk be,, richt men de volgende algemeene regelen in acht ne„ men moet." A. In het opdeden van hetzelve mag men nimmer „ met overijling te werk gaan, en kan de Geneesheer «, daartoe ten minden vierentwintig uuren of nog langer tijd vorderen, indien de omltandigheden dit van hem „ eisfehen." ,, B. Dit bericht wordt gewoonlijk op de volgende „ wijze ingerigt. Men begint hetzelve met te zeggen , op wiens order , bevel of verzoek , met welk oog,, metk, waar ter plaatze, in tegenwoordigheid van wel- „ ke perfonen en door wien de fchouwe gedaan is. ,, Dan volgt de befchrijving der fchouwe, en wat men ,, daarbij bevonden heeft. -— Na deeze befchrijving deelt „ men zijne gedagten mede over de gevolgen, welke uit „ het geen men bevonden heeft eigenaartig voortvloeien; waarbij men gewoonlijk ten flotte voegt de pligtmaatige „ verzekering , dat men alles naauwkeurig onderzogt, en rijplijk overwogen en beoordeeld heeft ; terwijl zij „ eindelijk, die de fchouwe gehouden hebben, hunne „ ondertekening met hun gewoon Zegel bekragtigen." „ C. Genees- en Heelmeester moeten in hunne oor» deelvelling overeenfiemmen." ,, D. Deeze oordeelvelling moet op allezins voldoende „ bewijzen deunen; bewijzen, welke op de Natuur en „ de Wetten der dierlijke huishouding , op gezonde ,, fluit redenen, op gegronde waarnemingen en de onder,, vinding gegrond zijn ,en nimmer mag zij op Phyfiologi„ fcheen Pathologifche fpitsvindigheden, of op willekeu„ rig aangenomen flypothefen, rusten. • Zoo nodig „ het opflaan en vergelijken van goede Schrijveren is, ,, die gelijke gevallen befchr'tjven, zoo min mag men hun ,, gezag als een voldoend bewijs voor zijne oordeelvel,, ling aanvoeren; en dit aanvoeren van zulke Schrijve,, ren is alleen van waarde in volkomen gelijke omftan,, digheden, en in zoo verre men daadzaaken, diezijver,, melden, en niet flechts denkbeelden, die zij daaraan „ gehecht hebben, aanvoert, of in zoo verre de aange,, voerde Schrijver het in het voornoemde berigt ter ne,, dergedelde uitvoeriger en grondiger bewijst , dan de ,, deller van het zelve, zonder nodeloos langwijlig te zijn, zich in flaat bevindt te doen." E.  tOÖ t. g. a. r00se, zakboek, enz. „ E. Deeze oordeelvelling van den Geneesheer mag „ wijders alleen gegrond zijn op dat wat hij zeker „ weet, en wel hoofdzaaklijk op dat, wat hij bij de ,, schouwe onm1ddëlijk en door behulp zijner ei- „ gene zinnen heeft waargenomen , en nimmer mag zij ,, gegrond zijn op enkele vermoedens en vooronderdel,, lingen, het zij hij zelf die gehaakt heeft, het zij ze hem door anderen zijn medegedeeld. Zelfs dan , wan„ neer eenige daadzaaken, welken hijzelf niet door mid„ del zijner eigene zinnen heeft waargenomen, zijn oor„ deel regelen moeten, is hij verphgt om daarvan uit„ drukkelijk gewag te maken." ,, F. Het moet deeds zijn hoofdoogmerk zijn der „ waarheid hulde te doen. Wanneer hij egter , zonder ,, de wet te verkragten , door het mededeelen van zijn „ oordeel over het voorhanden zijnde geval iets kan toe„ brengen tot verzagting van het vonnis des Rechters, ,, vordert zijn pligt als msnsch en Geneesheer, den mis„ dadiger, zo veeleed en pligt gedoogen, te verfchoo- nen, veeleer dan denzelven bij den Rechter te bezwaa„ ren." G. Wanneer hij, in weerwil zijner pogingen in „ twijkfel staat, wat oordeel hij over het onderhavig geval vellen moet, vorderen zijn pligt zoo wel als „ zijne waare eer, om voor zijn onvermogen, om over „ het geval onderfcheidenlijk en bedisfend te oordeelen , ,, rondbordig nittekomen, en in geen geval zich zelveu , „ of anderen uit eene armzalige eigenliefde, door enkele ,„ drogredenen te misleiden." ,, H. Het berigt aan den Rechter of de fchouwcedel „ moet in eenen eenvoudiger.,duidelijken er. tevens goeden ,, en bondigen ftijl gefchreven zijn, met vermijding, zo ,, veel mogelijk is, van alle onduitfche woorden, en voor„ al van alle duistere uitdrukkingen. Boven alles is het „ nodig, bij de nederduitfche, misfchien niet algemeen aan„ genomene en bekende, benamingen ook de Latiinfcheen „ Griekfche kunstwoorden, ter meerdere opheldering, „ haaksgewijs te voegen, als b. v. alvleeschkiier (Pan„ creas) middenrif {Diaphragma) chijlvaten (JVafa Chijli- feta) enz. terwijl men zich echter ten deezen opzigte, voor alle pedanterie of waanwijsheid zorgvuldig moet „ wagten." Pro  hknricus 0nnf.n, prolegomena, etc. ZOJ Prolegomena fpeeiminis Medici de vi confuetudinis, tanquain Varietatum utriusque hominis principii Caufarum lumina, qua: ... eruditorum examini fubroiicit hen r i c u.s onnen, Trajectinus. Trajecti Batavorum ex Ollïeinis O. jF. van Paddenburg et G. van IJzerworst, 1803. 46 Pagg. In Quarto Maj. Dat is : Inleiding eencr Geneeskundige Proeve over de kracht der gewoonte, als de voornaamfle oorzaak der yerfcheidenheden van de beide beginfelen des menfchen; verdedigd door ti e n r" ic ju 3 0 n n ë n v. DRIESSEN , BRIEF AAN DEN HEER J. R. DEIMAN. 20 Dit bedrog is zeker zeer lomp. 'Men wil ons dan tweemaal een en het zelfde Boek voor ons goed geld in de ha^id doppen, en wie weet hoe vele liefhebbers van de fchriften van ewald, die den Natuurbefchouwer reeds bezaten , zich niet reeds zeer verblijd hebben , over deze aanwinst van een nieuw gefchrift van hunnen geliefden Autheur ? Maar op wiens rekening hoort dit daaltjen van.... (hoe zullen wij het noemen) t'huis ? Dat ewald daartoe in daat zou wezen, zou men naauwliiks durven vermoeden. Maar zou dan een ander de ftoutheid durven hebben , om op zijnen naam eene geheel nieuwe Voorrede vóór deze Natuurpreeken te fchrijven, .zulks zou ons zoo onbefcheiden voorkomen, dat dit ook naauwlijks te vermoeden is. Van den Nederduitfchen Drukker en zijne Vertaalder a. m. moens, kan men dit ook niet denken, daar dezelven, wanneer deze handelwijze openbaar werd, 'er hunne rekening Hecht bij vinden' zouden. Zo zulks hun mooglijk is, mogen alle Drukkers en Overzetters van fchriften van ewald wel naauwkeurig onderzoeken , of hetgene zij willen vertalen en uitgeven, niet reeds vóór vele jaren onder eenen anderen tijtel vertaald en uitgegeven zij. Proefmatig betoog van een volkomen Leerftelfel over de natuur en beftemming der Dieren, en de pligten der menfchen omtrent dezelven, doofL- smith, Dr. d. Godgel. K. Deenfche Prof. d. IVijsbeg. Lid d. K. Noorw. Acad. d. Wetenfch. Slotpr. te Friedensb. en Hooflpr. te Asminderod, enz. in Seeland. Uit het Hoogduitsch. In 's Gravenhage , bij Vosmaer en Zoonen. Twee Stukken, te famen 736 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f.A - 10 " : ,, /^vnvoeding , vooröordeelen , voorbeelden en geKJ woontens," zegt de Schrijver van deze Verhandeling, ,, hebben onze begrippen omtrent de pligten, die de mensch aan de andere levende fchepzelen op deze aarde verfchuldigt is , zoo geheel verwart, dat het eene O 3 zeer  zeer nuttige en waardige bezigheid zoude wezen, wanneer men eenige oogenblikken afzonderde, om een Leerftellel te overdenken en te bepaalen, dat in de daad met de deugd en gelukzaligheid der menfchen in naauwer verband daat, dan men in den eerden opflag wel gelooft: alle onze .handelingen zijn op het naauwfte met eikand. ren verbonden. Zijn. wij nu onverfchillig omtrent eenige onzer pligten, dan nreidt zich deze onverschilligheid on> trent meerdere uit : kdere overtreding onzer verpligtingen * rengt wanorde in de ziel: en, indien wij in ftaat zijn, zpnder nadenken en zonder gevoel van net Verkeerde dat wil doen, een eenig gebod te overtreden, zullen wij ligt bii het veranderen der omllandigheden tot overtreding van aften worden we-gelleept. Een mensch , die de dieren haat, zou die wel zijn' broeuer hartelijk kunnen liefhebben V Een mensch, die zonder gevoel het diermishandelt , zuu die wel, daar hij migeftra'i handelen durft, door zijne hartstochten vervoert, den mensch verfcbonen? En die God nu, die den jongen raven humefpijzen bereidt, die over het leven der musfchen de wacht houdt, zou die wel onverfchillig zijn omtrent de mishandelingen, die zijne dieren hier op aarde worden aangedaan ? " ,, De kennis is de moeder van alle deugden, en het is onmogelijk pligten te betragten , die wij niet kennen. Bezondigen wij ons nu dikwerf omtrent de dieren, om dat wij over hun wezen en waarde niet naar behoren gedacht hebben , en kan de volbrenging der pligten, die wij dezen dieren fchuldig zijn, ook daar toe dienen, om ons in gehoorzaamheid aan God , en de liefde tot de naasten te verderken; ja kunnen wij zelfs geen goede menfchen, veel min denkende Christenen zijn, als wij Gods fchepfelen het hun toebehorende recht onthouden; hoe gewigtig is het dan niet, dat wij ons met emdigen vlijt en nadenken toeleggen om de volgende vrage op te losten? Welk een wezen, en welke waarde hebben wel deze fchepfelen van God; en welke zijn de verpligtingen, welke wij hebben, uit hoofde van onze betrekking op de dieren , en onzen omgang met hun, en het gebruik, hetwelk wij van hun maken? " ,, Met de beantwoording dezer vragen," dus gaat de Schrijver voord, ., zal ik, in dit onde.-zoek, mijn best doen de aandacht van den tez.er bezig te houden , de waar,-  LEERST» OVER DE NATUUR EN BESTEMM. DER DIEREN. 21$ waarheid, offcnoon die ook, hier en daar, van ae tot hier toe algemeen aangenomen begrippen mogt afwijken, zal ik zo voordragen , als ik meen dezelve gevonden te hebben: ik zal met openhartige getrouwheid de uitsomst van i.et geen ik omtrent deze zaak gedacht heb, opgeven. Het drekte mij een groote reeks van jatten-tot geneugte dit onderwerp te bepeinzen. Vriend ! Wie gij zilt die het der moeite waardig keurt dit met mij te doen, onderzoek, eer gij oordeelt; oordeel, eer gij verwerpt, en zoek de waarheid, die zich voor den redelijk navorfebenden geest niet zal verbergen : Uit deze Inleiding ziet de Lezer wat het betoog is, dat hü in dit Werk te wachten hebbe. Waarlijk een zonderling onderwerp, waarin wij zoo veie tegenltruduheden ontmoet hebben , ons zeiven zoo vele tegenbedenkmgen hebben moeten veroorloven, dat wij met reden huiverig ziin hieromtrent partij te kiezen, of onze gedachten te verklaren. Duizend zwarigheden daan ons in den weg, om met den Schrüver eendemmig te kunnen denken, en wij zouden een geheel Boekdeel moeten fchnjven , om Hechts onze bedenkingen tegen alles wat de Schrijver , tot (laving van zijn gevoelen, voordraagt, in t midden teHetnS"ecle Werk is in drie deelen afgedeeld. Het eerfte handelende van de natuur en beftemmmg der Dieren' bevat drie Hoofddukken , van den vokenden inhoud : I. Eer/ie Afd. Van het vertegenw jordigingsvermoeen der dieren, en den oorfprong hunner vertegenwoordigingen. Tweede Afd. Van de uitbreiding en omwikkeling der denkbeelden van de dieren. Derde Afd. Van het vermogen der dieren om te begeeren. II. Van de waarde der dieren, en van het oogmerk hunner (huns} aanwezen CO hier op aarde. III. Van de toekomdige beftemming der dieren. Het Tweede Deel beftaat in yier Afdeelingeu , als: 1. Van de pligten der menfchen omue.it8de'dieren. 2. Van de volftrekte en algemeene pligten der menfchen omtrent de dieren. 3. Van de voorwaarcleliike en bijzondere pligten der men chen omtrent de dieren. 4- Nadere betrachting over he verband der opgegeevene pligten met het zedelijke vai. den mensch. Eindlik bevat het Derde Deel: Gefch.edkundige ophelderingen , als een bijvoeglel tot het leerlteliel van den aart der dieren. ^ Tot  »■ S M ï T H Tot eene proeve van 's Schrijvers denkwijze en redeneertrant zullen wij den Lezer het volgende (Bladz. 47Ó} rnedcdeelen , ten einde hem in ftaat te ftellen de °-evoeli«heid van den Schrijver en de kracht zijner beto-dng zelf te overwegen , en uit het rechte oogpunt te befchouwen. ,, Hoe weinig is het, dat wij menfchen hier in den tijd „ van de aarde en het gefchapene weten. Naauwlüks ïs, „ ons de oppervlakte der aarde bekend, en hoe veel ont»» ^e°} noS aan die kennis? Zijn wij wel zelfs in onze ,, dierfle navorfchingen verder, als door de uiterftekorst der aarde heen gedrongen; en wat weten wij van die „ menigte andere aardlagen, die ons van derzelver mid„ delpunt affcbeiden ? Wat weten wij van de wijze „ hoe de metalen worden voortgebragt ? Wat van dê „ gronddof, waar uit die eigentliik bedaan ? En is ons ,, doorzigt grooter in de levende natuur? Zijn ons wel „ veel naauw;>euriger haare tallooze d?elen, oogmerken en verbirttenisfen bekend? Hoe veele ontelbaare fchep! „ leien bevat met de lucht, de aarde, en het water, die wij zelfs niet door namen weten te onderfcheiden. " *n2 welker aanwezen ons ten eenemaalen onbekend ,, is { Hqc weinig zelfs is dat gene , wat wij van die oorten van dieren weten , welken wij het langst ge„ kent, en gade geflagen hebben, in vergelijking van „ zoo veel, hun aart en huishouding betreffende, dat „ nog fteeds voor ons verborgen blijft. En wat moet „ men dan van de ontdekkingen van" latere tijden , van „ eene geheele, voor het bloote oog onzigtbaare dieren,, waereld zeggen? Heeft men wel voor eenige honderd „ jaren kunnen denken, dat 'er levende fchepfelen °-e_ „ vonden worden, die zeven en twintig millioenen maa„ len kleiner zijn, dan de raijt; en welk denkbeeld kun„ nen wij ons nu nog van deze wezens maken 9 En ,, wie kan, wie durft beweren, dat wij nu tot de ui„ terfte grenzen der werkingen van de natuur in ht „ kleine^ekomen zijn? Wie kan den omtrek bepalen" „ binnen dewelke de Godlijke Almagt gewild heeft, dat ,, het oneindig kleine levende fchepfel zich zoude bewe„ gen, en werken." „ Indien wij dan, de edelfle bewoners der aarde „ zo weinig kennis hebben van alle de heerlijke wondek| 5 waarmede het Alvermogen pronkt, hebben wij ,5 dan  EEERST. OVER DE NATUUR ENBESTEMM. DER DIEREN, tl? „ dan wel grond om te vermoeden, dal de magt, goed» ,, en wijsheid des Allerhoogden , in dezen fchakei , en dit verband van aardiche dingen, door zijne H verhevener fchepfelen erkent en bewondert wordt; ,, door wezens, welker hoogere en meer ontwikkelde vermogens, welker volkomener zintuigen , hen in daat Pl dellcn dat gene te ondervinden en in te zien, waar„ van wij zelf geen denkbeeld kunnen hebben ? Staat „ de mensch, wat betreft zijne kennis van de aarde, die „ hij bewoont, misfchien in de zelfde evenredigheid tot „ die hooger en voikomener wezens, waarin de andere „ verdandigfte dieren der aarde tol den mensch daan; „ hoe veel zal 'er dan niet in de toekomst voor ons te ler-ren en te ondervinden wezen ? En hoe zullen dan „ misfchien zelfs deze dieren, die wij hier zo gering s, achten, met hunne huishouding, belangrijke onder„ werpen voor onzen navorfchenden geest worden, wan- neer wij in de meer naauwkeurige kennis, die wij ,. daarvan van hunnen aart en werking kunnen beko* ,, men, meer en meer de wondervolle wijsheid van den „ Schepper zullen leeren bewonderen; wanneer wij door „ hetgene wij daar zien en bevatten, leeren bewonde„ ren 't geen, waartoe wij bier noch zintuigen noch „ verdand hadden. Hoe zal dan niet de altoos toene,, mende ontwikkeling van vermogens, en de met haar p, verbondene altoos opklimmende gelukzaligheid van „ die wezens, die wij te voren zo naauw beperkt gezien „ hebben ., onze ziel met aangenaame gewaarwordingen ,, vervuilen , en ons tot bewondering en aanbidding der „ oneindige liefde ontvlammen , die onze natuur met de aandrift bezielde, om in de vreugde en volmaakt„ heid van alles wat bedaat, van alle levende fchepfe,, len, deel te nemen." Ja, indien het waarheid zij, dat edele zielen zich „ altoos over de vreugde en het geluk van anderen ver„ heugen, zelfs dan, wanneer zij deze wenschlijke goe„ deren zeiven moeten ontbeeren; en dat alleen een zwakke en laage geest, voor afgunst vatbaar zij. O! „ Hoe blijde moet dan u, edele zielen van ons gedacht, „ de hoop zijn, dat zo veele tallooze levende wezens „ voortgaan zullen met te bedaan, in eenen beter ftaat „ voortduuren, door ontwikkeling van hunne vatbaar* heden gelukkig zijn, en van den eenen trap van geluk, O 5 » Wh  SlS L. S M I T H „ zaligheid tot den anderen opklimmen: een geluk, dat „ uwe oogen zullen zien ! Hoe zal niet uwe'eigene ge„ lukzahgheid zich uitbreiden en bevestigt wor ' de oneindig liefderijke, fchiep deze wezens, ,, ten einde zy door hun bedaan gelukkig zijn zouden: „ en zou dan niet in zijne oneindige volmaaktheid, de „ zelfde grond liggen voor de voortduurhio- Van de die- „ ren, en oen voortgang van hun wezen , als voor het ,, „*BiL. v^, uuu ueiumu f lorenieten niet de dieren in „ ieder volgend ogenblik dat zelfde geluk , als in de „ yoorledene ? Of zouden de weldaden van de voor„ ledene ogenblikken belangrijker wezen, als die der „ volgende ?_ Of is misfchien het bedaan in zijne voort,, duuring minder begeerlijk, en verliest de gelukzaligheid „ door haare duurzaamheid haare eigenfchappeu? Ja,in„ dien de dieren niet gefchapen waren om gelukkig te „ worden, of wel bij de voortduuring van hun bedaan hun„ ne geneugtens moesten misfen , dan was dit bedaan ^een i, wenschlnk goed, en zonder de minde waardij. Dit „ echter kunnen wij niet met de minde redenen , zelf 5, van vvaarfchijnelijkheid, veronderftellen, wanneer wij „ ons  LEERST. OVER DE NATUUR EN BESTEMM. DER MEREN. £ IQ ons de vooitdunring van het wezen der dieren en der" zeiver werkzaamneid in eenen veranderden daat ver" beelden. Zullen zij voortgaan, met te bedaan, dan '* moeten zij duor minne yoortddjaring gelukkig worden, !' hun daat moet de (laat van een altoos opklimmend ge" luk zi,u. De ontwikkeling der vatbaarheden dezer " geesten, die, hier door het zintuiglijke beperkt, alleen )' begonnen was; of maar weinig , naar evenredigheid tot derzelver werkkring voortgezet vvierdt, zal waar„ fchijnelijk in een toekomdigen daat meer en meer vol„ maakt worden. Ieder hooger trap nu van ontwikke„ ljng in eenen geest, en de vermogens derzeiven, „ is 'gewis verbonden met, en leidt tot een hooger trap ,, van gelukzaligheid." _ ,, Wij zouden niet ten eenemaale dooien, indien wij „ het vermoeden koesterden, dat alle bezielde wezens in hunne natuur den aanleg hadden tot eene altoos toenemenw de volkomentheid. Heeft nu God aan de dieren een geest gegeeven,heeft Hij hen even daar door in de mo\\ gelijkheid geltelt, van den eenen trap van volkoment'beid tot den anderen op te klimmen, dan heeft Hij ook in den aart en het wezen dezer geesten, aan de ontwikkeling hunner vatbaarheden geene inwendige *' grenzen voorgefchreven; dus ook de gelukzaligheid . niet beperkt, waartoe zij geraaken kunnen. Want een geest, welks ontwikkeling en geluk alleen tot eenen ' zekeren bepaalden trap konden opklimmen, zou in zijn l\ hoogde, zonder mogelijkheid van toenemend, en voor ,' hooger opklimming onvatbaar geluk , zijne grootde ,' ellende vinden; wijl de eentoonigheid afkeer en verdriet veroorzaakt, en voortdtiurende werkzaamheid \\ met de daatuit voortfpruitende volmaking juist:"bet „ waare leven en de gelukzaligheid van een geest is." ■ ,, En nu vragen wij wederom is het met de goedheid „ van den Oneindigen bedaanbaar, wezens met tien aan„ leg, om een altoos toenemend geluk te kunnen genie„ ten, te hebben voortgebragt, en die dan, bij het be„ gin van dat uenot, te vernietigen? Of gebiedt ons de „ reden niet ve'el meer te beötiiten, dat die God, die „ alles, om gelukkig te ziin, heeft gefchapen, die in „ alles de grootde volkomentheid wil; ook aan deze „ zijne dieren al het geluk zal fchenken , voor welks ge„ not zij vatbaar zijn, en hen na dit leven in eenen an- deren en beter daat doen voortduuren." ' „ De-  ££■9 L. S M I T tt „ Deze overdenking zal ons te klarer en overtuigender „ worden, wanneer wij overwegen, hoe de ftaat van Si zo veele dieren hier op aarde een waare ftaat van ver„ drukking, en . hoe zwaar hun lijden is, door de be„ trekking waar in zij tot den mensch ftaan j hoe net „ leven van lommigen haast eene geduurige plaao- is • en zou dan de oneindige liefde niet in een beteAtaat „ aan deze dieren het geluk willen fchenken, waartoe „ zij gekhapen zijn, en waar van zij door de ontaart„ beid van den mensch hier beneden beroofd wierden2 „ belchouwen wij alleen het paard, dit edel en voor " f.?,11 m.ensch zo nuttig dier: hoe hard is niet gemeen9, lijk zijn lot; en kan men niet dikwerf met recht ze°-„ gen, dat het ogenbl k van zijn dood het gel;>kkifta „ van zijn beftaan is ? Zijn 'er niet foorten van dieren „ weke onze vooroordeelen, gewoonten, grillen , 'en „ hartstochten, als tot een offer der boozenefgingen van „ den mensch gefenikt hebben? En zouden dan deze ,» wezens., alleen bedaan om te lijden, of, boven an„ deren, tot lijden verkooren zijn, en dus, oflchoon in „ een zekeren graad door hun beftaan gelukkig, evenwel tot een minder geluk verordend zijn, dan waar voor „ derzelver geestvermogens en ontwikkeling hen vatbaar •> maakten. Neen, onze God is vader, Hij» geen tijran; „ Hij is geen partijdig vader, die het eene kind liefheeft, „ en het ander haat en verwaarloost; Hij is even zo recht* », vaardig , als Hij wijs en genadig is. Niet alleen de te>, genwoordige, maar ook de toekomftige ogenblikken „ liaan in zijne magt. Geeft nu zelfde reden der"menfchen ,, hoop aan gene zijde van het graf het geluk te genieten. „ dat hij hier ontbeert; o, laat u dan ook, gevoelig „ zielen die met aandoening het lijden uwer medefchep" fle,n. hier beneden zaagt , de gedachte tot vreugde », f/ekken, dat dit lijden zal eindigen: en dat Hij, de „ Vader en Heer der natuur, die alles wat leeft, met „ zegen overlaadt, ook een beter ftaat heeft om aan zijne „ levende fchepfelen te geeven, en gewis naar zijne lief»» de aan hun geeven zal, wanneer bet oogmerk van hun ,? aanwezen hier op aarde zal vervult zijn!" Onze Recenfie is vrij breedvoerig sevvorden: wij vonden ons verphgt, om, zouden wij een juist tafereel van dit waarlijk gewigtig Werk den Lezer voor oogen ftellen. in . eenige uitgebreidheid te treden. Daar nu het denk. .beeld  tEÈRST.OVERDE NATUUR EN BESTEMM. DER DIEREN". #ZS- beeld van den Schrijver eenigermate nieuw is, kunnen wij niet afzijn, hier het volgende uittrekiel , Bladz. 490 en' volg., nog bij te voegen. Het is, na alles wat wij bij gevolgtrekking naauwkeurig van den mensch beduiten kunnen, ten hoogden " waarfchijnelijk , dat geen eindige geest bedaan, en in een nadrukkelijk verband met andere eindige V wezens zijn kan 4 zonder door het een of ander ' hulpmiddel' vereenigt te wezen, door welks vermogen zulk eene verbinding in het werk gedeld wordt. Men kan niet dellen , dat 'er volftrekt zuivere eindige geesten zijn Qfpiritus abfolute purV), wijl dusdanige eindige gees„ ten of'geheel op zich ze!ven (taande in de Schepping zijn moesten, zonder op andere eindige wezens te werken, en zonder van anderen eenigen invloed, eenige „ mededeeling van gedachten te kunnen overnemen , „ derhalven van alle'waar geluk uitgefloten; o/zij moes„ ten alleen door den wil op anderen werken, en op de zelfde wijze den invloed van anderen aannemen; maar deze wijze van werken kan men aan geen eindig wezen toekennen. Men heeft derhalven reden om te beduiten , dat ook de mensch, daar zijn aanwezen na V den dood zal voortduuren, dit voortduurend aanwezen verbonden met een lichaam hebben moet. En dus (temt de reden volkomen met de heilige fchrift " overeen , wanneer deze ons de toekomfïige vernieu!, wdng en opdanding van ons lichaam leert." „ Op die zelfde wijze nu beduiten wij met allen fchijn „ van recht tot de vernieuwing van het lichaam der dieren. Hebben de dieren zielen , en die hebben zij; „ zullen deze zielen naden dood voortduuren, en voor ,] gelukzaligheid vatbaar wezen, en dit kunnen wij met i, de waarfchijnelijkfte zekerheid vermoeden; dan moet ook hun tegenwoordig lichaam in zekeren opzigte de ', grondflnf bevatten , waar uit eens de toekomdige ' ontwikkeling zat voortkomen , welke gevolgtrekking door eenige proeven fchijnt bevestigt te worden. Het infect, dat uit de zijworm , • die gedorven is , herleeft, is niet de worm zelve; maar niettemin ontftaat het uit deszelfs veranderd lichaam. De kever was „ worm ; de haft (ephemeroit) was worm, en de grond „ der volgende verandering was in het lichaam van den worm opgelloten. De werkkring van het inleef. „ ech-  fl22 tafereelen uit het huislijk leven, „ echter is anders, en grooter, als die van den worm • „ de verandering van worm in infect noemt men verede' „ hngj maar is zij dus ook niet te zeiver tijd voortduu„ ring van den vorigen ftaat van dit wezen : voortduu„ nng vereenigt met het lichaam, een edeler lichaam ,, uit net onvolkomen voortgekomen 2" Wij eindigen deze opgave , met 'de lezing van dit Werk allen , die voor gegronde Wijsgeerige redekavelingen vatbaar zijn, ten fterkde aan te prijzen. Tafereden uit het Huifelijk Leven. Naar het Hoogduitsch. %°°r/"ah ove,rd?rp> geb. post. Eerflt Deel. Te Amfteldam bij J. Allart, 1803. 346 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2. - 10 - ; Sinds geruimen tijd, voor zoo veel wij ons herinneren hebben wij, 111 onze letterbaue, Mejufvrouw overDOUP'..^b; P0ST* niet aangetroffen. Thands , tot onze bhjdfcnap, ontmoeten wij haar van nieuws in eene wel minder verëerende hoedanigheid, dan wel voorheen aie van Vertaalfter , doch die daarom eene niet rninder belangrijke bedoeling heelt, vermaak- en nut der bezeren en Lezeresfen. Om bi) velen van dezen den leeslust op te wekken, hun, onder het inkleedfel der verkering, nutte lesfen en onderrichtingen in te prenten oordeelen wij deze Tafereelen niet kwalijk berekend. Aan het gevoeien van Mejufvrouw O. kunnen wij, met heel ons..hart..' ons zegel hangen. „ Sommige Lezers," fchrijft zij, „ die verzot zijn op Romans,' wier lot^e„ vallen en ontknopingen meer in het wonderbare val„ en, zullen veele dezer toneeltjes re eenvoudig, te al„ ledaags , ja fommige misfchien laf vinden maar „ juist dat eenvoudige dat op het natuurlijk door de „ wee de nog met bedorven gevoel , zoo aangenaam „ werkt, maakt dezelve in mijne oogen belan «eed eeweest. Hij was anders in zijne kinderlijke jaren feen Ske en zelfs 'eenigzina loste knaap, fchoor> hu z,ch nnders nooit aan gróf in het ooglopend wangedrag fchuldig maa fe. Reeds van zijne vroege jeugd af, omtaè,, e G • dienüïge nagedachten in hem, die hem dikwijlal[™>W' 5 k vïelen, doch die telkens, door vrolijk afleidend g,eze fctap, wederom verdoofd werden. Evenwel bleven dezelve*met te rugge, maar ze vielen hem van tijd tot tijd fterkw aan. m kennis geraakt met eenige Godsdienlhge Jongehrgen kr;gn zijne Godsdicnftige indrukken aldaar nieuw ™lff>.™™X ingetogen en bekommerd leven iti het oog van z nen vader vie' die dit alles voor grillen hield, waarover hij bem zeer ha?d%iefDoehn"weêm Uitwendige harde behandelingen, kwam het wek des gelooft cn der bekeering in hem tot die vastigheid, da het over pu Rk zegebSe5.6 Hét ongenoegen van zijnèn vader cn van de ^engnam hier op toe. Deze doorzocht zijne Boeketen vond daaronder een Werkjen van jakobbohme, het een.h P 5  «34 PELGRIMSREIS, TE WATER EU TE LANDE. Scheelte llln^H? Godsdienst' dat *en daar te lande pVes "r^sf e„'»>« - Werd,h'CrÖP duchtig mec de bulle. te viugten, en neemt den weg over Keulen od Am- fiKtt1" diePheiatHhii 8ldaar GodvreZendeCUn!enfehen vS ™ mogt» dle hem den weg mogten wijzen, om al was Jet nut met den grofften arbeid, zijn brood te winnen. Hi ^ZFT£&3 0Ud' ?°Ch hiivond^™cndHeaJ beurs leed „u,t,iloofde den «»« van zijne rV^in Zaak geen uitfte'« Dus wa* hij blijde knecht te worden van eenen Oostïndifchen Schipper, met welken WS de reis deed over de Kaap en Batavia naa CMn/en te r£ hi aandlzrne°%eHleVenllen ïe -deM ^ftSft^ , bSS inj aan zipe Godvruchtige beg nfelen a-errnm»r rwi, u;: to°eTe aï£ W f;'16™ '^«WnïcffiSenf efdaa l'eden Sg- °f ^M' in welke laatfte Plaats Mi meende gcers ! uaar bleef derhalve niets voor hem over dan ppho tweede reis over de Kaap en Ceilon naa Bengalen.' Deze reis wzeer rampfpoedig. Maar hij verkreeg de achting en het de nUwe?ftnVnadnw^n' ^ V*» hij te doe" had ™ ^ oe in welftand weder naa Europa, en op het verzoek v-m en ffeeftnSgnen/maMki Zij2 eige» ha" naauwkeurig wlar* va«g hSb, • /"eS Vnj omftandige berichten. Om tot ce£ vast beftaan in de wereld te komen, befioot hij met eenen doch {frllZ^ Iabdek V3n rijg"esteIs °P te "-chS hlden J3F Wo. daar wederom, door zonderlinge omftandigveel ,,'ir P'n d ' aihoew.eJ buuen ziine ^hn\i, hem zeer JïL Le"lnvrend>g lijden veroorzaakte, zoodat hij be. TPt?jPrl &- mu -Wel,let anders voor bem overbleef, dan hl „;J re'Zj buit!n slands' en in Lentemaand r770 nam ïpi » ]n$, V3ders huls "og eens de reis aan, over Keunn«i. p9 ? e" L,°nden "«a Noord-Amerika. Hij reisde van hiii ,nm5!-ir'Kina>aru1)-h.d eene zeer verdrietige reis, waar- T "ij,tameh'k brede berichten geeft. .piep|, m|adelphia daar hij zich nederzette, zocht hij naa gele* fen'ee° beuftaan voor zich, liefst op het Comptoir van een is.oop.iian, doch daarmede niet goed kunnende voordkomen , naa  PELGRIMSREIS, TE WATER EN TE LANDE. 235 derne^L^delen " zii * verlegenheid voor het toekomenzijne geldmiddelen, eu J= , . geraden, zich tot de Voorzienigheid daar toe geroepen werd, e . n «"'^ r fchenbeide komende voorvallen, werd hJJ be™^n.' niec dï coetus van Penfylvaniën,wm|[jSJft ? iSÜE Engeland maakte het hem vervolgends aldaar zoo w»er, a S'eindlijk tot hetbefluit kwam * ^ffi tijd te verlaten. Nada,: htj| of «° ^* op Sr. Amfteldam. Dit was voor heni eene zeer ë der^„d vail waardige vrienden, bij uitftek aangenaam werd H was nu  23G" PELGRIMSREIS, TE WATER EN TE LANDE.' ÏSiSJ.'SÜK? v°ords he' 'eMen ™ c°d* hcid verkregen heeft. — Doch men za vinden cht h i da" "eïIebedoèltZii"v^Tnh t" hij T d-e.ven ni,'eenadi 'oog merk bedoek , veel hnd kunnen bekorten , en dat de ftiii waarta. hi, dat alles bcfchrijft, vrij omflag iff "s en dik «hu tot kleinigheden afdaalt, tvJrïn'.niemand Voor het overige verhaalt hij de Historie van l jn hat met tnZ^etëheiA m b^heidenheid. Hij wil niet , dat Ten ander zich hen, tot een voorbeeld van navoleing voorftelle maar vermaant daar tegen, en herinnert, dat Gol veXderfcheidene wegen heeft, langs welken hij waare Christenen £ - en dnaerü",.Z']n Konin^k iDleidt' ZiJne uitdrukkingen zfn Sier en daar wel eens wat ongewoon, maar het blijkt doorwand" Snnen £ Werk'7 g°eden ,Zin gebnruikt- Kunnen dn Werk als een werk van (lichting gebruiken en dan gevende reisberichten, die 'er tusfchen beide InVo^Sbï aan hetzelve afwisfelingen , die de lezing veraangenamen. ' De Vertaler heeft zich al te zeer aan de woorden en woord- lrZTU rVa" he- °orrpronglijk Hoogduitsch gehouden Wij aaSn£* fchoon V00r 621,611 mcht"ike" »*»»» n ' t °° h6t ■ da"rvan §een de minde kenteekens fel Di0Ch wlr:!te" ' bovendat' dat deze vermoedens crehe" ÏTft?v?"hfd ?ijn ••dat J" C"- ST*»WCHMIDT nog leeft en dat hij bij yelen m zijne nabuurfchnp volkomen voor den fchijnt Stg?*. * * * °DS * Le ^ 35 Ö De Kruisvaarders, Tooneelfpel, in rijf Bedrijven , uit het Hoogduitsch van a. von kotzebue. door i. s. van es- ^ *y W. Holtrop, 1803. 125 Bladz. In Oêlavo. De prijs is f : . 16 - - "T\e eerfte Kruisvaart, welke in I097, door verfcheidene ^ Vorften en Grooten, zoo uit Duitschland en Frankrijk, als  A. von kotzeeue , de kruisvaarders. 237 houd van dit TöWtelftü* gevestigd is; zij wordt voorgaiteia, S s voo va lende voor-en in da nabijheid der Stad[ .Natoliën, welke door een gedeelte van het belegerd wordt. Buiten -deze Stad en in de nabijheid der Leger is een Christen Vrouwen-Klooster der Hospitaluinen, ■wtlke LeaSjteDoSLsi volgends de vinding des Dichters, ziin o n de zieke en gewonde Kruisvaarders te herbergen |ftïSotóen?waaibij nog komt, dat dit Klooster aan zulk eene geft ïe órde zoude onderworpen zijn, dat de Klooster- ■ Sn welken den minften blijk van liefde legens eenen man be. 2, tor eene eeuwige gevangenis verwezen, en zij die door èe ma°n gekuscht worden levend in een daartoe bere.dc, n». in den K oostermuur gemetfeld worden. Ju f^™™ ^ ffflflfr zich emma v\N FALitENSTEiN, de Minnar-sievan isal. SS v ^ eic enho^st, die zich onder de Kruisridders op"CudtV wiS SfaSTwm dan drie jaren geene tijding;yan hem ontvangen hebbende, in het leger nafpoort, doe 11 overal ïijnen dood vernemende, eindlijk befluit haar leven mdit£loos• mte eindigen. Balduin, die een.gen tijd b.j de Turken «nlfeestwas ^ Koo^^^ doofde Abtdisfe g i ! en he ,tent haar• minnaar , die haar met vervoenng Sc . Dit voorval maakt haar onderhevig aan de doodftraf, ïie, volgends den regel van dat Klooster op den kusch gefeild fs ; maar terwijl de Kloosterlingen reeds bezig zijn met faauiu den muur te metfelen, wordt zij door haren minnaar, ondertand door eenen e Lr, welken balduin te voren eenen aan"erklijkén dienst bewezen had, verlost, en, door den B schop adhemaB van hare kerkbelofte ontflagen zijnde, me- haren £ÏoX wS het bekrompen bedek, dat ons ter Stko^ deden - het pUn eener zeer uitgebreide gefddedeat*J*WW, • cn o-.s noodzaken, de rijke verbeeldingskracht e" vinding des Dichters te bewonderen, die hier den voorraad eenen gehelen Roman of verdicht Levensverhaal , bwra««Btt grens van een Tooneelftuk, door ^^«.^^"J'J^* gehde en de eene uit de andere voortvloeiende voorvallen, loo vernuftig als kunilig heeft weten te beperken. - Wij achten ons nog te meer daarvan ontllagen uit hoofde der .menigvuldige reprafentatiên, welken "men van dit Tooneelftuk  23« At VONT K0T2EBÜB TJ- °^s,za° S Am(K',dam a|s elders, gegeven heeft, waardoor de Lefhebbers des Toonecls, over het geheel, genoegzaam me(den inhoud deszelven bekend kunnen zijn, en zullen ons dus ra»™ Z'st ' mr uUT de eigende aanmerkingen" zoo ora den Tooneelarbeid van den Heere kotzebue in het ZZ meen , als over d t Stuk in het bijzonder hier op te geven. JZZZ tUd de d8ad P het vak der Dramaturgie uit. Se,l0N kotzebüe legt zich in zijne Stukken voo ! naamlijk toe, om de meerderheid der aanfehouvvers te behagen , hecgene ook in de daad voor Werkftukken, welken ten dienst van het algemeen gefchikt zijn, eene onmisbare verèischte is hij kiest daartoe, met recht, en in navolging der Grieken, die' even als van de meeste kunften, ook denTgrondflag der Drama, turgte gelegd hebben, zulke Onderwerpen en Fabelen, waarml t ÏVblkA' V°°r hetW£lke deZ6lVen Vert°°nd W0Fde"» VOlko- men bekend, immers waarvan hetzelve niet geheel onkundig is , voords werkt hij doorgaands op den voet van het Engelsch en oud Spaansch Tooneel , in de meeste zijner Stukken eene ^emgte van Perfonagiën waaronder, meestal, een of meer Co. m.fche Carricaturen voorkomen, ook zelfs fomtijds in Stukken die uit derze ver aard Tragisch zijn. Deze handelwijze, hoe zeer door velen gewraakt, is niet bezijden het oogmerk des hSt?PÜ'-' d".eene «avoIging (imitatie) der menschip! handelingen is, bij welken zich niet zelden lachwekkende perSTLf !-°urVallen °nder den gewigtigften ernst en belangrijk. ■fl!r.h« ghedfn vermenSen> waarbij deze mengeling, zo zij flechts met oordeel gefchiede, nog dat voordeel heeft, da zi] het publiek de treffendfte plaatfen door contrast levendiger doet gevoelen, en het oogmerk van uitfpanning en vermaak ,dat toch elk Scnouvvourgganger zich voorftelt, door verfcheidenheid zoo veel te eer doet bereiken. Bij dit alles komt nog. uat hj zijne veelvuldige Perfonagiën elk met een hun eigen charakter bekleedt en dezelven zoo eene groote verfcheidenheid weet bij te zetten, dat de een den ander door tegenftelling zoo veel te levendiger doet werken ; en daar allen hunne bijzondere bedoelingen en oogmerken hebben,ftrekt zulks niet weinig,om den knoop of verwarring, welke de aandacht des aanfenou wen, in eene welverzonnene Dramatifche Fabel, van den aanvangderzel. ve tot op de ontknoping moet bezig houden, daar te ftellen. Op deze wijze volgt von kotzebue ook in dit Tooneelftuk de regelen, welken aristoteles uit de Werken zijner tijdgenoten verzameld heeft, en men kan hem, wat betreft de drie eenheden, naamlijk: die van tijd, plaats en daad, in dit Muk , al mede van geen verzuim der kunstregelen befchuldigen. Wat voords den voornamen grond, welken aristoteles tot  24a J. B. MICIUÜLIS heel, echter, is en blijft het een uitftekend W«*i en verdient ter bevordering van eene geleerde^ gronde Uitlegkunde, aan alle°Godgeleerden ten en"ffi'' lte, aanbevolen te worden. ernmg- De Aanmerkingen, in dit Stuk, zijn, bij de ao voorftellen? ' •bi.Uak.ob. II: 10, ii lezen wij. „ t Gene wij hier leezen fchijnt hard • maar Tim- tm toch waarheid want, wanneer ik het eene gebod d r Wet met honde , dan blijkt het duidelijk , dat de Wet alleen met genoeg is, om mij van 't gene zij verbiedt te- JJg te houden, maar dat ik het in e?n and r gebod vS boodene alleen nalaat, om dat het ligter is natelaatln en ,k met zoo veel drifts , of welligt geheel geene neiS- daartoe heb. Een weinig hard zaf het egter m nen& zeren altijd voorkoomen, ook wel aanftootlijk ? zoo dat Ut SffifcJï tege" bedenkin§en «onden maaken ° dan dit zal ophouden, wanneer ik hun de Leer der Tooden tegens .welke dit gezegde gerigt is, voorftel, aan welke' Leer zij welligt volftrekt niet denken, en nauwlSs zoS den kunnen droomen, dat dezelve mogelijk is. Haar de geboden Gods zoo talrijk zijn,dat vvijliie niet allen zouden kunnen houden , veroorloofden zij zich de vrijheid onder alle de geboden, een enkel uitteLeken, dal zij met de grootfte nauwkeurigheid waarnamen, en zich alsdan E^lS"*1 ' *\ «F™* deelachtig t" ZJA \ Elfcn1nienger ^eft in zijn ontdekt godendom, verlcheideiie plaatzen der Rabbijnen bijeengezameld waarvan ik de eerfte, uit Maimonides, hier, met zijne eigene woorden, geheel plaatze, op dat mijne Leezers zich van hunne, om derzelver ongerijmdheid zoo ongelooflijke. Leer , een denkbeeld zouden kunnen maaken. Het is een van de Hoofdartikelen in de Wet dat „ wanneer een mensch een van de zes honderd dertien „ geboden houdt, zoo als het behoort en betaamt, en „ geene oogmerken , of voorneemens van de voornee„ mens der Waereld daarbij koomen, en zich in zijne " ^ndacht door niets verhinderen laat, maar hetzelve " u u ' 611 daarom doet » z°o als ik verklaard' „ heb , zoo wordt hij daardoor des eeuwigen levens ■n waardig. Daarom heeft de Rabbij Chananja gezegd s » daty  NIEUWE OVERZETTING DES KIEUWEN TESTAMENTS. M Mt wijl 'er veele geboden zijn , het onmogelijk is , " dat de mensch in zijn leven, niet een behoorehjk en " volkoomen zoude houden, (waarachtig! ft clogt tk " ook!) Maar houdt hij zoodanig een gebod , dani zal " Sne ziel om deszelfs werk wil leeven." Zij hebben zelfs eene Helling , die ik , wijl zij eene zoo hmregte te^enftelline tegens Jakobus is, uitzonder, die een gebod hoidtTdU*docïzooJveeI, als of hij de geheele wet hield. Wie deze Helling weet , zal ophouden, onvergenoegd tzijn over 't gene Jakobus zegt, alleen , dat humogeM de enkele uitdrukking, maar tegens een enkel gebod Znftiet , in den ijver des tegenfpreekens eemgzins Serk mogt gekoozen vinden; alleen een aandoemngvol , zich fterl uitdrukkend Schrijver is Jakobus door en d°rpET. IH: 7, Maar onze tegenwoordige Aarde wordt goor even dat woord behouden , en voor het vuur bewaard tot den dag des oordeels , en des ondergangs der booze menfchen. "ffRete ft begrijpelijker en waarfchijnlijker dan dit. Onze Aardbevingen, die dikwijls van het eene einde der Aarde tot het andere voordgaan , onze vuurbraakende Benen, en andere verfchijnzelen zijn bewijs genoeg, dat oo veele plaatzen de Aarde onder ons brandt. Is het, daar wij de Aarde zoo, van tijd tot tijd, onder ons zien wankelen, zoo door vuur fteeds meer en meer uitgehoold worden, onwaarfchijnlijk, dat de brand eenmaal algemeen zal worden; dat de uitgemergelde opperkorst eenmaal in den onderaardfchen gloed nederftorten, en deze, bij eene vrijere lugt, volkoomen uitbarften zal, zoo dat «reen leevend ichepzel op de Aarde beftaan kan l — £ommi-en gelooven, dat men dit alles figuurlijk van de verwoesting van Jerufalem verftaan moet , om dat zu de verbranding der waereld voor een Verdichtzel der Stoïcijnen houden. Zeker dezen hebben dezelve geloofd, én daar zij van de Natuurkunde niets verftonden, zeer ongelukkig voorgefteld; maar de zaak zelve is een hoogst waarfchijnlijk vermoede der, de Aarde kennende, vcrftandige Wijsgeerte." n i T oaNN. II: 18, „ De Tegenchnst zalkoomen.\ Deze Naam , die anders nergends in het geheele Nieuwe Testament/ook niet in de Openbaaring, maaralleen in  MA J. D* MICHAëllf de Brieven van Johannes voorkoomt , kan bereekeneit; ot, i. eenen Vijand, een' Tegenfpreeker van Christus; ot, 2. zulk eenen, die zich voor den Mesfias uitgeeft! eenen valfchen Mesfias; of, 3. die valschlijk voorwent! de plaats van Christus te bekleeden. Zoo neemen het zommige Protestanten , en pasfen het toe op den Roomlchen Paus, den voorgewenden Stedehouder van Christus. Voor het tweede gevoelen zou men kunnen bijbrengen, dat Jefus zelve Matth. XXIV: 5. Mare XIIÏ6. van valiche Mesfiasfen voorzegt , die voor den onl dergang van den Joodfchen ftaat koomen zonden. Dan Jelus lpreekt met van eenen enkelen valfchen Mesfias, en dat Johannes hier niet aan de zulken denkt, ziet men daaruit, dat hij zegt, en wel van de Gnostieken, dat er reeds veele Antichristen gekoomen waren ; maar dezen gaven zich niet voor den Mesfias uit. Daar bij koomtdat ae Antichrist bij Johannes die is, die lochent, dat Jelus is de Christus vs. aa. Hoofdd. IV: 3, dus fpreekt hij, buiten twijfel van eenen vijand van Christus." „ Dat er eens zoodanig een vijand van Christus en de Kerk koomen zoude , hadden zijne Leezers gehoord deels uit Daniël , Hoofdd. VIL "deels uit de mondlijke Leer der Apostelen , waarvan Paulus ons iets bewaard heeft, 2 Thesf. II. Dan wie eigenlijk deze zoogenoemde Antichrist is, weet ik niet; en geloof, dat hij nog niet gekoomen is. Openb. IV: 4. „ Dat de vierentwintig Ouderlingen zoo wel, als ook de vier Dieren , volmaakt Gerechtvaardigden uit het menscblijk geflagt zijn, is uit Hoofdd. V: 8—10 duidelijk , waar zij door het Bloed van Christus gekogt, en, zo iemand mogt willen voorwenden, dat de Schrijver de Verlosfing door Christus ook tot de Engelen uitftrekt, uit alle Stammen, Taaien en Volken gekogt zijn. Maar hoe zijn zij onderfcheiden ? waarom in deze twee Clasfen verdeeld? Mij koomt het zoo voor." „ De vierentwintig Ouderlingen zijn volmaakt Gerechtvaardigden uit alle overige Volken der Waereld, zoo als wij wel gewoon zijn te zeggen, uit de Heidenen — die men dan evenwel niet verwarren moet met de Afgodendienaars. — De Vier Dieren zijn volmaakt Gerechtvaardigden uit de Israellieten , die in de Woestenij in vier Hoofdlegers verdeeld waren, die elk hun bijzonder jVeldteeken wadden , Num. IV., en wel, volgends een des-  WlEUW'E OVERZETTING DES NIEUWEN TESTAMENTS. 515 gSSÏ SE yfefÈÖ eend, - Dan Den' "volmaakt GeKcWvaardigden uit alle Volleren lc»c , 3 m:„n.0 want overtreec en is uit wei uik.woonlyk ^^»J'ï}^Leden hebben moest , fflffSÏSX^SSSS. Egter kan er welligt ï cr kleere de Egvptènaaren daarentegen twee ën zeven, SI kXn,waarfan elk vijf graaden bevat Hier ishet S/'dat het'midden is tusfchen vier, en twee en ze- VentiDat de vier en twintig Oudften hier als Koningen "i ïpn is uit hunne throonen en Kroonen duidevoorkomen is uit hunue i uitdrukkeliik; maar ™ dCS meerderen KOlÜI18S' Gods," Gefchiedenis der Menschheidnaar i^Bij p.e Hoogleeraar vervolgt, in dit Derde Dee 1 dezes uitJJ muntenden Werks, het derde Tipdpe,k van - Be ëhiedenis der Menschheid, varto P ^ (r\ZkN.Vaierl.BibWUtnDeehifieStukJ^  fy6 H. MUNTÏNGHE , GESCHIED. DER MENSCHHEID , B$Z. de gefchiedenis van het Maatfchaplijk Leven, gedurende 'dit Tijdperk, volgends deze geleidlijke orde; dat hij eerst den (laat der Maatfchappij, op haar zelve aangemerkt, befchoüwt. ' Ten "tweede onderzoekt hij, wat 'er medei gewerkt hebbe om de 'Maatfchappij, in kleinere, zoo vyel als grotere kringen,' van tijd tot rijd haauvver te verëenigcn , en van langzamerhand verder uit te breiden. ' Ten derde bepaalt de Schrijver de aandacht bij de wijze, op Welke de reeds' gevestigde Maatfchappij 'beftuurd , bewaard , en bevestigd werd. Ten vierde werpt hij een oog op de floring der verëenigiag van de kleinere of grotere gedeelten der Maatfchappij door twisten en oorlogen. Eindelijk'," ten vijfde ('poort hij den inbreuk na,'welke 'er al zeer vroeg op de geheiligde rechten der Maatfchappij door de dwingelandij der aanzienlijken, en inzonderheid door de flavernij gemaakt werd. Het derde Hoofddeel bevat eene Befchouwjng van het huislijk leven der menfchen van dit tijdperk en van hun-, pe bijzondere zeden en gewoonten ;in zoo verre die invloed? hebben op de gefchiedenis der menschheid. Het vierde bevat de gefchiedenis der Godsdienftige en. zedelijke befchaving des 'menschdoms,'gedurende dit Tijdperk ; en het vijfde of laarfte , eene beknopte beschouwing van den trapswijzen voordgang der befchaving , en van derzelver gelijkheid, en ongelijkheid bij yerfchillende volkeren; benevens eenige gemengde aanmerkingen. 'Dit alles levert den Schrijver eene rijke doffe op , tot allerhande gewigtige en wetenswaardige aanmerkingen, welken met een kitsch en gezuiverd oordcel behandeld en in de aanmerkingen nader , waar het nodig is, opge» he'derd worden. Voor een eigenlijk uittrekfel is dit Werk, naar zijnen; aard niet gefchikt, ook bevat het zoo vele en menigvuldige belangrijke onderwerpen, dat eene keuze uit dezelven zeer moeilijk zou vallen; en wij achten het te minder nodig , iet van dezelven over te fchrijven, daar wij dit Werk in handen van eiken Bijbel- en Godsdienstvriend, ja van elk, voor wien de gefchiedenis van het menschdom, ge • lijk zij waardig is, hoogstfehatbaar is, onderftellen mogen. Ser*  J. M. ROUX s SERMONS. 24? Sermons fur 1'état intermediaire entre la mort et la bienheureufe réfurrection. Auxquels on a joint un discours fur cette question : Si les bienheureux reconnoitront dans le ciel ceux avec lesquels ils convergent tor la terre. Par t. m. roux, Pasteur de PEglMe Wallonnê de Maestricht; Membre de la Societ des Arts et des Sciences d'Utrecbt; ci-devant Profe^feur en Philofophie. a Amfteldam , chez J. J. Geijlei et f 1 ' ' " ' Dat is: t m» roux, Leerredenen over den Middenftaat tusfchen ■J' den dood el de zalige opftanding. ^g^JS^A eene Verhandeling over de vraag: °f & SeM™'S£ in den Hemel die genen zullen kennen, met welken zi/ op de aarde verkeerd hebben. Drie wel-ingerichte Leerredenen, van ^j^J* eerden onderzoeken omtrent den middenltaa tusfchen den dood, en de zalige Opftanding De eerfte ia het aar 1793 voor het Walfche Sijnode te Rotterdam g houden, o'ver 1 toünn. IB: *, «1 betogen: dat het volmaakt geluk der rechtvaardigen geene plaats zal hebben, dan na de opftanding. De tweede Leerrede over tuk. XX: 38, handelt regelregt over den middenftaat, en over hetgene men daarvan kennen kan. JJe aeroe Leerrede over Hebr. XII: a»,-*U is ^fUw Siinodale Pre-k, uitgefproken te Gouda 1789 , e" onc1clzSt de vraag: of de gelukzaligen in den hemel diegenen hennen zullen, met welken zij, op de aar* verkeerd heb- %?e Redenaar behandelt deze belangrijke onderwerpen, met alle die befcheidenheid, en tevens naauwkeungheid, niet beOisiender maar onderzoekender wijze , welke de natuur van het onderwerp met zich brengt en vere'scht , daar 'er toch, ten aanzien van het toekomftige fteeds als een lluiër over het oog des menschhjken verftands m dit leven gefpreid ligt. Hoe zeer 'er daaróm ten aanzien van den middenftaat, bedenkingen kunnen-worden aan. gevoerd, echter maakt hij zijn voorkei vrij waarichijnUjk, en bijzonder ten aanzien van het tweede onderwerp , Q 4 het.  M j. lublink , de jongs hetwelke hij, als eene zaak, die ons beloof verlterkt ,„ vr enden Chnsthjk matigt, bijzonder aandring- zondar wij deze Leerredenen, niet alle TmmteT^& el he dachtzame overweging aanprijzen inogcn? g ° PmZ7hdiLen t' belang Vm dm flenst voor den jtdoor joannes lublink, den tongen ■EboeS'S' °m ,?chtl^ ^Qr de" Godsdienst in te bhnttl Z : • n de me,llchen van deszelfs waardij en fc ,r;L overt">gen , moet welkom zijn , en de goed' voo7irh Zf VnsndJ ?an zil1 Vaderland, als die, het^ioeSU ven,w,eet' d« het heil der menfchen, en en dS Sf g "k Va" h£t VaderJa«d va" Godsdienst Sn hebben Mgtï eï 50nder deze beiden geene plaats ren ! 1' Men zal dus reden he^en, otn de Heete d-inken JL* pal^..en lublink den jongen £ deze i vg„ hir°r e" V00rflaS aa" deze« ë^on, BoeKt™ , " °PvolSen van dien voorllag, om dit van zie w",S P A ^1N G °nder 0,JS door verfcheidene in onzVZj ? f" d°°r 2ijne ë^hm genoeg bekend, arbeidenMoedf"aal°ver te brengen, en zoodanig om té ™d ' 5 do?r d™ kundigen Heer lublink Soor ln 1E"ffchled d" het zich, althanda Tn Wa'dljke,n voord«gt Het aanprijzen. In dit Werkjen hetwelke in eenen ernft gen en tot het zelfs w,L -net b^la1nSrVke van den Godsdienst en des, S SnWaardnaan.mtden invloed van denzelven op 's menGiSdSS?^1^ ™e,ke d°0r de leerftukken van den zoodt M h?VTSd? geftaafd' en verhoo?d wordt, 3 3 Wi Ct a,§emeen> h« Godsdienftige op het betfe7nfn d''e zoodanigen invloed op ae neugd heeft, en zoo heuchlijke inzichten voor het toe-  DE WAARDIJ EN HET BELANG VAN DEN GODSDIENST. =49 %ei ££E Sort ïSfW. voortref» en teven, «SeSl^SS ' gemeenen nadruk." Zoo als Bladz. 17, " ^ hcid , wordt aangemerkt. Maar wordt dat »W» jf „oed\ hetwelke hier onder.teld wordt, b ah e , b ij het gros der menfchen ,gevonden? b hier dan ook^eene^a " kwaad nart toedraagt, den Ga*#t*f naamlijkte meer verfmaadt; deeze loftuitingen zijn nog op verre 8' na %en voldoende bewijzen van. een dcugdgevoeU ' dat in het hart geworteld, het uitgeftrekt gebied van " pUgt omvat, en*** is echter fondament waar op SES , in het vervolg, moet gehpnwd worden. " Het is zoo , de Schrijver zegt Bladz. 41, et» m| feio ven het met hem: „ indien 'er dan .^^2°°^ , waaren, welgekenden Godsdienst pleit; n dien ,deeze V voor den hedachtzaamen mensch yan zo Teel belang Lfdan is het ook niet wel mogelijk , ^.gfcjgj* oprechtelijk om waarheid te doen is, aan, den ^» J ™» A« Christendom, zo als die door J**?; He gW *r menfchen is geleerd , zijne «^«J^f&J ' eerbiedige achting zou weigeren. Maar is ne i ociii j vers opgave, mtAwtGoi^^.^^SA^ yoliedig genoeg, en bevat z| het eigenlijke Charakter^  *5o j. lublink, de jonge, de waardij, enz. tjekevm den Godsdienst, waardoor dezelve mfrlnlri- het hart te verbeteren ? Men oordeel? hl™, g.cl}lkt \s > om ono-ave Rl ao aiiÜ001aeeJe hierover uit de volgende " Mar- f k i",80ed<1»™ «» weldadigheid b». " " ï,"',,-0' deUgd f g^Mlheid i Z en de vet ** " Sr !f/an -e11 ee^gdunfenden hdlffaat, J£ }mjfd'r? Varn het Nkl^e Orgel, m de Kerk ffat is, slï's r£F? gr.Qcïavo. De prijs is f: ? 5 . g°4' 35^. //; Wij hebben deze Leerrede met genoegen blezen oli W zeer wel beandwoordende aan h?t 00" merk waaJ toe dezelve was oocenVld tv t •• utV"erK» waarwarmen ijver en d^fi^ daad, waarvan hij fpreekt, vervuld, en trachSehore^ " Z-T \^ P nooit door h:ird fcbreeuwShef ge! „ luid deg Orgels en de item m anderen verdooft, ma£  f. WINTGEN.S, PLEGTIGE INWIJDING , ENZ. tfj integendeel uwe toonen door het Orgel laat befluuren ^ " oodat uw gezang geen getier der liederen zij, maar iu ?' hetzelve de eerbied voor God gehoord worde. Laat p dus uwe fiem fteeds gematigd worden door het denk?' beeld, dat gij niet zingt, om de kracht uwer ftem te " toonen , maar om cenftemmig met anderen God te Z verheerlijken, en dat gij, dooreen te hoog geftemd ge? ' luid, u zeiven flechts hindert, het geluid des Orgels " te hooren! Leert onder het beftuur van dit Orgel ge? " duurig beter zingen, en maakt van de gunfhge gele?' o-enhetd, die u door deszelfs bekwaamen fpcler ver?' fchaft wordt, gebruik, om u in het kunstmatig zm9' len te oefenen 1° Mogt over 't geheel door de thand* ?? daargeftelde volmaking van het Kerkgezang de finaak 5' voor het zingen , vooral voor het godsdienltig zingen , " onder ulieden meer algemeen worden — mogt gij " nooit het edel zangvermogen misbruiken of eenig ipeel- tui» door liederen der losbandigheid mogt nee T, god°sdienftig zingen zich niet meer bij de meesten uwer , enkel bepalen tot de vergaderingen in de Kerk, maar ? ook in uwe huizen meermaalen een gemeenfchappelij99 ke lofzang tot eer van God en uwen Heiland worden " aan-eftemd! Hij is het waardigst voorwerp uwer ge" Seri, en elke dag geeft u ftof tot verheerlijking van " Sn naam. Zijn lof vervulle dan uwen mond uw " gantfche leven door — zijn lof werde (worde) nog , eens gehoord van uw fterf bed l De lof van God en, ■ T C. worde van u bezongen tot in eeuwigheid —— T, daar, waar geene vergangelijke fpeeltuigen, uit aard!, fchc bouwftoffen vervaardigd, uwe maa^zanSeYi™= i, zullen regelen - daar, waar gij |het hed des Lams op hemeltonen zult aanheffen ! Amen. Bijdragen ter bevordering van Godsdienst en goede Ze'Jden.b Eerfte Deel, Eerfte Stuk. Te Rottardam, bj Cornel en van Baaien, 1804. 120 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f X - lj$ - 5 Uit het Bericht der Boekverkopers cornel en v an baalen, op het fchutblad van dit Stukjen, ver{taan wij, dat men voornemens is, deze Bijdragen tot be. vordering van Godsdienst en goede Zeden, elke drie maan-  t$t bijdragen ter bevord. van godsd. en goede zeden» den mn een Stukjen te vervolgen, en de plaats te doen vervangen van de Euangelifche*Schatkamer, ^ den Heere c, brem bezorgd, welke met zoo veel 5 noegen ontvangen is, en zoo veel (lichting en nut aïn deszelfs Lezers gegeven heeft. ë H Van deze Bijdragen, zoo lezen wij, in een kort Be richt a.n den Lezer, aan het hoofd Jv'anditeerfteStuk ftafdVn'k/V6-0 aa,rTiefjk Ma" 'Van ^r eugdS f ,, aan den Militairen ftand toegewijd, de Schrijver of " S"ame. aar- " » De ede]e Menfchenvriend » zoo " J Veï,deTSS " dezelve voor de Drukpers \n „ gereedheid doende brengen, verklaarde, „ dat het ,, „ vruchten zijn zijner Godgewijde overdenkingen " " 11 f,1 C{;fSi V? leven' met we]ker uitgave „ hij alleen bedoelde het nut en de verbeterin» vin 9, „ zijnen Medemensch, en, is het mogelijk, den al, H » ™ °m der zedenloos^id te helpen Het is ons voorgekomen, dat de Inhoud van dit Stuk «iet ongelcnkt is tot zoodanig oogmerk; de voordraf is gemoednjk en ftichtlijk, en&de onderwerpen zijtfnk kwalijk- gekozen. Zij zijn de volgende: ï. De twee ^rfchlhnde Levenspaden. II. Eenige Brieven overdekt dendaagfche verlichters of ongelovigen. III. Twee vrieZ Z\tZJei;8? en..^r Sedk^ IV, GedaclZ, Zf ^SrV,,. °%^Vd. V. Eenige" aanmerkingen over LdÉt ÏJ\ hT- VL He' Zeluk ™» ^Middel Jtana m de beoefening van den Godsdienst. VII. Ge. dachten over het lezen van Gods woord. VUL De zwaar« f1 Briefwisfeling tusfchen twee vrij de» Ove fïe e e r m a n en den Advocaat deürlim X mrVZlfsld0^^ 4er. ** XL Wij twijfelen niet, of de aftrek van dit Stuk zal den Ir^Zlu en UirSevers aanmoedigen, om het Werk, yolgends hun ontwerp, te kunnen vervolgen. * Copj»  p. J. VAN ~ELIjVELD , COMMERCIUM EPISTOt. *ft Commercium Epistolicum deiïgnati Theologe Doftoris cZ ordine Theologico DuisburgenÜ. Accesfit Con. iectura ad Gen. XL1X: 18. item anonymi Lpistola. Edidit ac prffifatuü est petrus joanne s v an lelitveld , J. U. D. Supremi Tjrbis Harlemenfis dicas. terii olim Prsfes , Senator Urbanus , Ecclefite , Reforina. ta; Presbiiter, cffit. Trajectt ad Rhenum , apuoV*. van Otterloo, MDCCCIIi. ioa. Pagg. 8°. Maj, Conltat /' i - 5 - • Dat is: Briefwisfeling van eenen tot Leer aar in de Godgeleerdheid bejlemdent met de Theologijche Faculteit van Duisberg, ■waarbij gevoegd is: Gisfing over Gen. XL1A: 18, ais mede een Brief van eenen Ongenoemden. Uitgegeven met eene Voorrede door p. j. van lel ij veld , £>oBor der beide Rechten , ie vooren Voorzitter tn de Schepensbank, en Raad in de Vroedfchap der Stad Haarlem, Ouderling der Hervormde Kerk, enz. He. onderwerp van deze Briefwisfeling is van bed weinig, of wel geen, aanbelang voor bet Publiek. De hoofdzaak komt hier op neder. De Heer van lelii veld verlangde de waardigheid van Doctor oï Leeraar in de Godgeleerdheid , ten dezen einde zich fchnftliik aan de Theölogifche faculteit te Duisberg aandienende. Dit fcheen , in het eerst, ftrijk en zet, te zullen lukken. Van lel ij veld zond eene Verhandeling over welke tot eene lnwijdmgsverhandeling zou dienen , de gi'sfing over Gen. XL1X: 18, welke bij deze Bneivvisfelino- ook gevoegd is, en in welke de Schrijver as leere der Drieëenheid in de woorden van ja li ob meent gevonden te hebben. Maar, nu kwam 'er een kink m de kabel. Zekere geruchten en bedenkingen van Mijfliekert], enz. baarden zwarigheid bij de Theölogiiche Faculteit, deze tracht van lelijveld op te losten , en dit maakt de Briefwisfeling uit, tot dat eindluk de iheologifche Faculteit weigerde de verzochte waardigheid aan hem mede te deelen, en zelfs zijnen laatlten Brief ongeopend te rug zond. '* ' - Hoe de Brief van den Ongenoemden aan het üol hier bij-  ÖVERDENKINGEN OVER BELANGRIJKE ONDERWERPEN." bijgevoegd , en welke betogen zal, dat de omwenteling van 1795 met den Godsdienst in het gemeen , met dert Christlijken Hervormden in het bijzonder ftrijdig was , hier te pas komt , als ook de aanhaling uit koppen betreffende de Vrijheidsboomert agter de Voorrede, bekennen wij niet recht te vatten. Overdenkingen over belangrijke Onderwerpen. Te Amftel, dam, bij W. Brave, 1803. 94 Bladz. In gr. OSlavo.' De prijs is f : - 12 - : Deze Overdenkingen,zijn vervaardigd doorD. pigéaud, thz. te Schiedam , blijkens de onderteekening des' Voorberichts; wij hebben van dezen Schrijver een foortgelijk Werkjen aangekondigd en beoordeeld in één van' onze voorgaande Stukken van dit Maandwerk (*). Deze zijn, volgends het Bericht van den Schrijver zeiven m den zelfden vorm , als die voórigen , eri zouden, fchoon zij geheel op zich zeiven liaan, als een vervolg daarop kunnen aangemerkt worden. Zij behelzen de volgende onderwerpen: Gevoel des lerens. De waare Godsdienflige. Tegen/poed en lijden , de weg tot waar geluk. Over den invloed van kleinigheden ,^ op zaaken van groot belang. Brief, over de eerfte Opftanding , Openb. XX. Verhandeling over Pf. CXXXIX 23 , 24. Kort overzicht over het verhandelde in dit Werkjen. Wij kunnen van deze Overdenkingen niet anders getuigen, dan dat zij gemoedlijk en ftichtlijk zijn, en dus1 met genoegen kunnen gelezen worden. In het Kort Overzicht, op het einde geplaatst, beduidt de Schrijver' zijne Lezers , dat, offchoon de opeenvolging der vertogen of overdenkingen, zoo als zij hier elkander volgen, geheel uit dén fchijnt te lopen, dezelven door hem toch tot één geheel zouden kunnen gebragt, of, met andere woorden, derzelver bedoelingen in verband zouden kunnen gefield worden. Van welke proeve wij de nuttigheid of noodzaaklijkheid echter niet inzien. De eerfte Opftanding, Openb. XX gemeld, neemt hij in eenen eigenlijken zin, van eene opftanding der Martelt O Zie N. Vaderl. Bibl. Vilden Deels ijle Stuk, Blad».  OVERDENKINGEN OVER BELANGRIJKE ONDERWERPEN. 2*$ laren en bloedgetuigen, bij den aanvang van den Heerlijken Kerkftaat of het duizendjarige rijk , en hij hand* haaft deze zijne mening tegen een aantal Tegenwerpingen en Bedenkingen. Het is jammer, dat hier en daar de taal zoo onachtzaam behandeld wordt; wij zien daarmede niet op kleinigheden , welken hare voor- en tegenredenen mogten hebben, maar op het verwaarlozen van de eerde grondregelen onzer taal, omtrent het gebruik der naamvallen' en° de geilachten der zelf Handige Naamwoorden, welken hier doorgaands overtreden worden. De Heidelbergfche Catechismus gefplitst, in kortere vragert en andwoorden, tot gebruik van Catechizatien en Christelijke Huisgezinnen. Te Arnhem, bij de Wed. J.Nijhof, 1803. 68 Bladz. In Octavo. De prijs is f :-3~! Men zegt ons niet, van wien dit Boekjen herkomftig is. Een naamloos Voorbericht geeft van deszelfs inhoud en oogmerk eene beknopte aanwijzing, wij zullen daarom den zaaldijken inhoud van dat Voorbericht hier opgeven. De kerkenorde vordert, dat zondags na den middag de Heidelbergfche Catechismus voor de gemeente behandeld wordt, het moet daarom zijn groot voordeel hebben , zo de Leeraar , in zijne Catechifatiën, den leiddraad van die korte onderwijzing volgt. Hij brengt dan de leerenden op den weg om de Catechismus -preeken met te meer nut aan te horen — doch de andwoorden in den Catechismus zijn veelal vrij groot, en dus voor velen moeilijk te leeren , te verftaan en te onthouden. Aan dat oogmerk zoekt men hier te gemoet te komen, door het fplitfen van de andvvoorden, zoodat zij nu gemaklijker kunnen van buiten geleerd worden, en den onderwijzer beter gelegenheid geven, om zijne onderwijzing verflaanbaar en gemaklijk te maken. Men vindt dus hier niets anders, dan den Catechismus zeiven, met de eigene woor« den van de Nederlandfche Overzetting, enz. — Dit plan vinden wij hier bij uitftek wel uitgevoerd , zoodat ons voorkomt, dat dit Catechifeerboekjen, voor en boven verre de meesten, aan onze gemeenten behoort aangeprezen te worden. Niets kan nuttiger zijn voor het  *56 DE HEIDELBERGSCHE CATECHISMUS GESPLITST. het onderwijs van den geineenen man, dan dat hij tot het aanhoren van de verklaring der leere des geloofs, in de namiddag preek, door afzonderlijke Catechifatiën , naar den zelfden leiddraad onderwezen , en in ftaat gefield wordt, om niet alleen de zaken en waarheden, maar zelfs de woorden van den Catechismus te leeren verftaau. Zo dit Boekjen nu eerst nieuw is opgefteld, waarvan men ons echter niets bericht, dan moet men zich verwonderen, dat men niet voorlang op zulk een natuurlijk en gefchikt middel gevallen is, om het onderwijs in de gemeenten verftaanbaar en nuttig te ma< ken. Tot een voorbeeld zullen wij hier den eerften Zondag geheel uirfchrijven: EERSTE VRAGE. V. Welk is uw eenige troost, beide in leven en fter* ven? A. Dat ik , met lijf en ziele, beide in leven en fterven, niet mijn, maar mijnen getrouwen Zaligmaker Jefus Christus eigen ben. Rom. 14: 8. 1 Cor. 3: 23. 1 Cor. 6: 19, 20. V. Hoe zijt gij zijn eigendom geworden ? A. Dat Hij, met zijn dierbaar bloed, voor alle mijDe zonden volkomelijk betaald heeft, en mij uit alle ge* weid des duivels verlost. 1 Petr. 1:18, 19. V. Wat baat u dat? A. Dat Hij mij zo wel bewaart, dat zonder den wil mijns hemelfchen vaders geen hair van mijn hoofd Vallert kan. Matth. 10: 29—31. V. Wat meer? A. Dat mij ook alle ding tot mijne Zaligheid dieneri moet. Rom. 8 : 28. V. Hoe weet gij dat ? A. Daarom , dat hij mij ook door zijnen Heiligen Geest van het eeuwig leven verzekert; Rom. 8: 16, 17. V. Wat doet hij u meer? A. Hij maakt mij van harten willig en bereid, om Hem voortaan televen. Tit. 2: 11—14. Wij zouden jongen Leeraaren en anderen, die zich met Godsdienftig onderwijs bemoeien , fterk aanraden, om dit Boekjen naauwkeurig door te zien, en dan twijfelen wij niet, of velen zullen zich daarover verblijden , en fom« migen daarvan in hun onderwijs gebruik maken. Co=  CÖrJEXNOVUSBAÏAVÜS. 257 Codex Novus Batavus, of Alphnbeth van Nederlandfche Wetten en Rechten, getrokken uit alle de Placaaten , Publicatien , Decreeten , Refolutien , enz. Sedert ^ den jaare 1756. respe&ivclijk , van tijd tot tijd bij de Hoogst-Geconftuueerde Magten en Adminiftrative Befluuren gearresteerd en geproclameerd, als mede uit de plaatfelijke Handvesten, Costumen , Keuren , Ordonnantiën en Befluiten , in dien tijd gemaakt. Alles met Rechterlijke Gewijsden en Recht spasfagien, opgehelderd. Twee Deelen. Te Amfteldam, bij H. Gartman, 1803. Tc famen 71a Bladz. en XXVI Voorrede. In gr. Octavo. De prijs der beide Deelen is ƒ' 4 - 16 - : De aankondiging van dit Werk verraschte , zonder twijfel, eiken beminnaar der Vaderlandfche Rechtsgeleerdheid , en leverde hem het aangename verfchiet op van denfchoonen Codex van van zurck. te zullen zien vervolgd, en tot nog meerdere volledigheid gebragt: wij althands vernamen dezelve, uit dien hoofde, met een zeer groot genoegen, daar wij voor vast (lelden, dat zoodanige onderneming alleenlijk bij een of meerder bekwame mannen konde opkomen, die in allen opzichte berekend waren , om dezelve op eene wijze ten uitvoer te brengen, welke in Haat was, aan den zoo verheven en zoo veel belovenden tijtel van een nieuw Codex Batavus te beandvvoorden; maar, naauwlijks zijn wij in (iaat de re]eurltelling en ons gevoel van wegens dezelve uit te drukken, welke ons zoo zeer in onze verwachting heeft bedrogen , nadat wij nog Hechts oppervlakkiglijk dit Werk hadden ingezien en doorgebladerd ; dat wij niet aarzelen te zeggen , dat hetzelve, voor het meest kan worden aangemerkt als eene alphabetifche verzameling van eenige bijdragen tot de kennis van het Recht, in welken zooveel ouds, zoo veel onzins, zoo veel overbodigs, zoo veel onverftaanbaars en verwards, en over het geheel, zoo weinig van belang is, behalve dat 'er daarenboven de lompfte taal- en drukfouten, en verkeerde aanhalingen, in eene ontelbare menigte, in voorkomen, dat het agterbltjven van dit Werk, in onze dagen, in de daad eene wenschlijke zaak zoude geweest zijn. Eene Voorrede van c6 Bladzijden vervat een mengelmoes van allerleië aanmerkingen, door eikanderen, cn is van dien nieuwe vad.bibl.vih.deel.no. 6. R aard,  253 CODEX NOVUS BATAVUS. aard, dat men 'er zich met moeite toe zetten moet, om na het eene blad, ook het andere te lezen. Wanneer wii deze en geheel het famenraapfel, hetwelke in deze twe' Boekdeelen, in Octavo, voorkomt, zoo zouden recenfee'ren, dat wij de waarheid van hetgene wij omtrent het een en ander hebben gezegd, door de proeven , welken voor dezelve daar in voorkomen, zouden ftaven; voorzeker, dan werd het goede, hetwelke 'erin is, en derwijze voorgedragen als dat behoorde, ten hooglle tot een vierde gedeelte van het geheele Werk, en onze Recenfie, tot meerdere dan de twee Deelen van dit Werk gebragr. Wij achten het eene fchande voor onzen tijd , dat zulk éene compilatie, onder dien tijtel, is in het licht gefloten; en wenschlijk ware het, dat 'er geen Boekverkoper tot de uitgave van zulke foort van Werken immer gevon» den werd. Raadgeevingen voor de gezondheid der Zeevaarenden , bijzonder der zulken, die of in 't geheel of grootendeels verHoohen zijn van Genees- en Heelkundige Hulpe; ter bewaaaringe der Gezondheid en ter geneezinge der meest f-ewoone Ziektens en Toevallen. Benevens een nodig Aanangzèl over de Geele Koortze , ten behoeve der geenen, die de Geneeskunst ter Zee of in onze Buitenlandfche Bezittingen int oefenen. Door p van woens e l , M. D. Twee Stukken. Lil en 376 Bladz. In OBavo. Deze Raadgevingen, of, gelijk het opfchrift van den Omilag luidt: Zeemans Handboek, in ziekte en gezondheid, waarvan noch Uitgever noch jaartal vermeld wordt, bevatten de volgende Hoofd- en Onderdeelen: I. Van de Ziekten , welken ontflaan uit eene belette doorwaasfeming. 1». Van de Verkoudheid. 20. Van de goedaardige Zinkingkoorts. 30 Van de boosaardige Zinkingkoorts. 40. Van de Keelöntfteking. 50. Keelziekte met Verkoudheii. 6° Van de Longöntfteking. 7°. Het Ziidewee. 8°. Van de Roos. 90. Van eenige andere uitvverkfelen der belette doorwaasfeming. io°. Hoofdöntfleking geboren uit de hitte der Zonneflralen. U°. Ontfteking der Nieren. 12°. Zinkingspijnen of Rheu-  T. VAN WOENSEL, RAADGEVINGEN , ENZ. 2$<) Rheumatismus. 130. Van de Tusfchenpozende Koprtfen. 140. Van de Krampkoüjken. 150. De Beroerte. II. Van de Ziekten, geboren uit een bederf der Vochten. i°. Van de afgaande Koortfen. 20. Rotkoortfen. 3°. De kwaadaardige Rotkoorts. 40. De Loop. De Roo» Joop. 50. De Chocolaadziekte. III. Het Blaamvfchuit of Scorbut der Zeevarenden. IV. Van de Venerif'che Kwalen en Venerifche Ziekten. V. Van eenige Toevallen, welken de Zeelieden kunnen overkomen en die men wel Ongevallen zou .mogen noemen. i°. Van de Drenkelingen. 20. Vandefchijn. bare en waare doden. Van de Bezwijmingen. 30. De Koolendamp. 40. Van Bloedftortingen. 5P. Van de ligchamen die in de Slokpijp vast blijven zitten. 6°. Van de Vergiften. 7Q. Van de Hoofdwonden. 8°. Van de Oogöntftekingen. 9°. üoröntiteking. ic°. Tandpijnen. ï i°. Van de Pijnen in 't algemeen. 12°. Van het breken der Leden of Beenbreuken. 130. Van de Kneuzingen, de Verrekkingen en Ontwrichtingen. 14°. Het Branden. 15°. Van de Breuken. 160. Bevrooren Ledematen. Winterhanden en Voeten. 170. De Vijl. 180. 'c Steken van Dieren. 190. De Hondsdolheid. 200. Het Schurft. VI. Historisch tafereel van de Geele Koortfe. — Verhandeling over eene pestaardige Ziekte , bekend onder den naam van Geele Koorlfe. VII. Beredeneerde Medicijn-doos. Raadgevingen omtrent de gezondheid der Zeelieden , en dus van die Volksklasfe, aan welker welvaart den Vaderlande zoo veel gelegen is , kunnen niet dan ten uiterfte welkom wezen bij onze Natie, wanneer zij zijn ingericht naar de vatbaarheid der genen, voor welken zij gefchreven zijn, en men hoop mag voeden, dat zij door dezen met belangneming zullen gelezen worden. Levensregelen derhalve, in dezen trant gefchreven, die de Zeevarenden onderrichtten, omtrent hetgene zij tot bewaring hunner gezondheid behoren in acht te nemen; hen bekend maakten met de hen omringende dingen, die eenen nadeeligen invloed op hunne gezondheid hebben ; hen leerden die te vermijden, of wanneer zij niet voorbij kön«i den zich daaraan bloot te Hellen, zich zoo te gedragen, dat dezelven de minstmooglijk fchadelijke uitwerking op hunne gezondheid konden hebben , zouden , hoe R 3 zeel  200 p. van w o e- n s E l zeer ook van derzelver lezing bij den ruwen Zeeman hs 't gemeen weinig te verwachten 7ij, door de Scheepsbevelhebberen, en allen die daaromtrent eenige magt uitoefenen, van den heilzaamften invloed op ons Zeewezen kunnen gemaakt worden , en daardoor van onberekenbare nuttigheid, zijn. Dan of men ook over een Boek , dat over de Ziekten der Zeevarenden en derzelver Geneeswijze handelt, zulke gunftige gedachten moge koesteren, is eene vraag, die wij menen ontkennend te moeten beandwoorden. .Althands dit Handboek , hetwelke zich alleen tot de Ziekten der Zeevarenden bepaalt, zonder anders dan als in her voorbijgaan en Hechts ter loops hier en daar eene raadgeving , opzichtlijk de bewaring van derzelver gezondheid te bevatten , gelijk op den Tijtel wordt beloofd, mist daaromtrent zijn doel geheel. Immers worden de zaken hier als voor deskundigen gefchreven , en dan nog zeer onduidlijk en onvolledig, voorgedragen; de bena" ming en ligging der deelen van ons ligchaam en de omloop des bloeds worden bij den onervaren Zeeman als bekend voorönderfteld, en hij in de Ontleed- en Natuurkunde van den mensch als behoorlijk onderlegd befchouwd. Hij zal, op het blote verhaal van van woenskl, de pols kunnen voelen, onderfcheiden , en weten wat een volle, flerke, harde, kleine en vveeke pols te kennen geve. Hij zal kunstbewerkingen verrichten, die de geoefende hand eens kundigen Heelmeesters vorderen; niet alleen zal een woeste Zeerob met zijne vereelte vingeren, wanneer eene aderlating wordt verëischt , met een pennemes een ader openen, en toezien van daarbij geene kloppende flagiider en hardere pees te kwetfen; maar hij moet veel meer, hij zal zicli boven het menschlijke verheffen , althands daden verrichten , die nooit door eenig Iterveling zijn uitgevoerd; hij moet, naamlijk, in de ontfteking van het ftrottenhoofd zich zeiven maar zoo eventjens de luchtpijp met een mes doorfnijden! Indien Dr. van woensel hier ter goeder trouwe fchrijfr, geloven wij niet dat de man deze ziekte, die met de heviglte benaauwdheden en de grootfte ongeduurigheid , vaak tot zinloosheid overflaande, vergezeld gaat, ooit heeft waargenomen , veelmin dat hij in zoodanig geval de. ftrotfnede heeft zien verrichten. Veel beter zou voor deze onervarene lieden de aanprijzing zijn van zulke dingen»  raadgeving. voor de gezondh. der zeevarenden. &6l gen die onder hun bereik vallen en geene de minfte handel eid verëü'chen : als weekmakende krampftilknde nnddelen om de keel gelegd , wanneer iet in de llokpijp is blijven vastzitten; waarvan echter bij de behandeling van dit ongeval geen het muitte gewag wordt gemaakt. Hoe belangrijk en genoeglijk het voor Zeelieden zij te weten, ot'de i'metftoffen uit diertjens beftaan, gelijk de Heer van woensel tracht aan te tonen, behoeven wij niet te betonen. Van eenige ziekten daarente¬ gen, waaraan zij, die zich ter zee of in onze buitenlandfche bezittingen ophouden, als den Tetanus, de Leveröntiteking, de Gangreen van pott, vinden wij hier Biet gerept; van de zweren aan de beenen wordt, als gevolgen van het fcorbut, hechts met een enkel woord melding gemaakt. „ . Indien nu dit Werkjen nog gefchikt was om de Heelkundigen op de Schepen onderrichting te geven, dan zou het, hoewel aan het eigenlijke oogmerk van den Schujver niet beiindwoordende, van groote nuttigheid kunnen wezen. Dan hetzelve bevat zoo veel gebrekigs « verkeerds en fchadeliiks , dat wij wel gewenscht hadden, dat de Heer van woensel met deze zijne Raadgevingen nooit voor den dag gekomen was! Hij zoude dan zich zclven niet belachlijk gemaakt en aan anderen geenen kwaden raad gegeven hebben. Slechts weinige ftaaltjens zullen genoeg zijn om den Lezer van dit ons gezegde te overtuigen , zonder dat wij behoeven ftil te ftaan bij de rangfehikking der ziekten en ongevallen, boven door ons medegedeeld, of' de onvolledige opgave van de kenteekenen der ziekten aan te tonen; want wilden wij alles te berde brengen , wat wij tegen dk gefchrijf wel kunnen aanmerken, wij zouden de palen eener Recenfie zeer verre te buiten gaan. De Drenkelingen wil van woensel nog bij de beenen onderfte boven gehouden en gerold hebben; in eene bloedfpuwing wordt het ijskoud drinken onbepaald aangeraden; in beledigingen van het hoofd wordt, in plaats van het geheele hoofd kaal te fcheren en daarop koude hovingen te leggen , aanbevolen dezelven Hechts op het beledigde deel ce leggen, nadat hetzelve van het hair ontbloot is, zonder te herinneren hoe lang men met deze koude ftovingen behore aan te houden, ja zonder zelfs behoorlijk ondeifcheid te maken tusfchen de verfchihende foorten dezer R 3 be-  &s* p« van woensel SÏÏf!1^; ook herinnert de Schrijver, dat men eene te heike bloeding by kwellingen van het hoofd moet (hii2a'fd£S.°ni opmerken, hoe heilzaam eene giawslrjfce bloedontlasting m zulke gevallen zij, en hoe vaak dezelven met goed gevolg door de kunst opzetlijk Worden verwekt, dat zij dus niet te fchielijk behoort te woiden tegengegaan- In de bepaling der Vergiften fchijnt van woensel onze bcroemdfte Vaderlandfche Geneeskundigen over deze ftoffe niet geraadpleegd te hebben. Volgends hem , heet vergift Oij gebruiken letterlijk 's Mans eigene woorden) alles wat door zijne werktuiglijke hoedaanigheid als daar is geftoote glas , enz. of door zijne fcheilunidige eigenfcbap, als daar is, of kan zijn het Opium, of door beide verëenigd, als daar is het Rottekruid den mensch vernielen kan." Hoe verre (Trekt zich de klasle der vergiften , volgends deze definitie niet uit! «et zij inen onder puinhopen verpletterd worde, het zii een kanonskogel het hoofd van den romp neme, liet zij een wild dier ons verfcheure, de mensch wordt door eene werktuiglijke hoedanigheid vernield en llerft derhalve aan vergift. Maar dan behoren zulke ligchamen tot de vergilten met, die noch werktuiglijk noch fcheikundig den mensch vernielen, maar het levensbeginfel zelf aangrijpen en 111 eene zeer geringe hoeveelheid, door een bijzonder en met hunne grootte niet overcenkomftig vermogen , den mensch van zijne gezondheid en leven beroven. Wij zijn altijd van begrip geweest, dat dezen inzonderheid den naam van vergift verdienen , en dat daaf onder ook het Opium behoort gerangfehikt te worden. Hier zouden wij onze Recenfie eindigen, werden wij niet gedrongen, om den Lezer ook eenigzins met de zedenlijke gevoelens van den Heer van woensel bekend te maken; van welken kant hij zich in dit Boekjen gantsch niet gunffig doet kenmerken: niet alleen door de ernftVfte zaken , die bij elk welgeplaatst hart weemoedige deelneming moeren verwekken, op eene boertende wijze, en roet inmengfels van zoogenaamde aardigheden, te verhalen (hetwelke ons voornaamlijk bij het akelig tafereel van de geeie Koorts , dat anders wel waardig is gelezen te worden, gefloten heeft;) maar ook en wel inzonderheid legt hij dit zijn charakter aan den dag in het hoofddeel om de Venerifche Kwalen, waar hij zich een openbaar voor»  RAADGEVING. VOOR DE GEZONDH. DER ZEEVARENDEN. 263 voorftander en manmoediger der - niueht toont te wezen, en met de wijze inrichtingen der Natuur fchaamteloos den draak- (leekt.' De Lezer oordeele uit de volgende proeve /-die wij hier wuprdlijk overnemen) „ ik vinde er mets hemeltergends in dat men Cde Zeeman) zich behelpe met eene Huurvrouwe ; en daarom wijl de Natuur de gril C'k had bijna gezegd de malle gril) gehad heeft om debron van Geneugte, wervvaarts zij ons m fpi.lt van alle r dencerïngen ueept', te vergiftigen, ^^o» ïlïS een knap huk , de handen uit de mouw te fteeken, om Haar EWrgetv!n1renézegd te hebben, om den Lezer ov!ïSvan6dit Boekjen te doen oordeelen en zijne billijke verontwaardiging over to^cbjw» hebben opgewekt; terwijl wij ons verzekerd houden, dat de Raad der Marine, wel verre van de onv*£ van woensel aan te moedigen, dezcl;w ele.r ten fterkrte zoude hebben afgekeurd indien hij bad kunnen voorzien, dat zulk een gedrocht de vrucht daarvan zoude geweest zijn. Archief voor de Artsneimengkunde en Geneeskundige Natuurkunde; uitgegeven door J. schaub, DoBor der Genees- en Heelkunde, Hoogleeraar der Scheikunde, enz. te Casfel en c. h. p iep e nering, Doctor der Geneeskunde, enz. ie Karlshaven. Uit het Hoogduitse* vertaald, door willem van rees , Med. Doei. enz. Eerden Deels, Tweede en Derde Stuk. Te Arnhem , bi}}. Troost, 1803. In gr. Octavo. De prijs dezer 'Twee Stukken is f 1 - 7 - Gaven wij bij eene voorgaande gelegenheid C*) geen ongunftig denkbeeld van het Eerlte Stuk des herften Deels van dezen Scheikundigen arbeid , en tevens onzen wensch te kennen, dat deszelfs vertaling , dooreen goed debiet mogt voordgezet worden, wij betuigen dat dit Tweede Stuk ons aanleiding genoeg gegeven heelt, om Ik. zelfde nog eens te herhalen, en d»s onzen *e"sc5/ft.vpenl" nieuwen. Wij vinden in dit Tweede en Derde Stukjen, verfcheidene uitvoerige Verhandelingen; als in het Iwe,- O Zie N. Faderl. Bibl. Vilden Deels ifle StuK, Blad». 593» R 4  £54 j.schaub, EN G. h. PIEPENBRÏNG, ARCHIEF , ENZ, de Stukjen. I. Gedachten , aangaande de wijze van werking der uitwendige Laadmiddelen, door den Geneesheer Philip hunoi, o, te Casfeh II. Owr Mercuriaal of Kwtkzeep, (Sapo Mercunaüs , S. MercurH,) door den Geneesheer piepenbring. III. Onderzoeking der piepenbrincsche en krügersche wijze, om het geconcentreerd Azijnzuur te verzadigen, door den Apothecar schmidt, te Sonderburg, IV. Over de verwisfeling van den manlijken Varenwortel, (Polijpodium ftlix mas lin n. door friüdrich k r ü g e r , den jongen in Pijrmont , met een bijvoegzel van piepenbring. Het Tweede en Derde Rubriek van nieuwe ontdekkingen, en korte berichten, kondigen ons, voornaamltjk, die van het Galvanismus aan: Wij vinden hier zeer gewigtige waarnemingen , aangaande het vverkdadige vermogen der GalvaniCche vloeiftof in ziekten van het gehoor, door Profesfor schaub, in Casfel; en eene verbeterde inrichting ter famenf telling der vol t ais c h e .Colom , welke hoofdzaakliik daarin beüaat, dat elke koperen plaat met een zinkplaat wordt verëenigd, door Soudeenng. Door deze verëeniging verkrijgt men drie voordeden. I. Men behoeft ieder der plaatèn flegts aan eene zijde , na de ontltapcling der Colom , fchoon te rnaaken. II. Daar kan geen water tusfchen de Schijven komen , en men kan zich , uit dien hoofde , van de ineer zekere en gelijkmatige werking der Colom verzekeren. 111. Men zal zich niet zoo ligt in de plaatfin» der Schijven vergisfen. Voords is dit Stuk, voor allen, die dergelijke proeven op Doven, ot Hardhorenden willen doen, ter lezing aan te prijzen. De inhoud vaii het Derde Stuk heeft mede verfcheidene belangruke ondeiwerpen , en gaat over de kenmerken eener echte natuurlijke Hartz van Pokhout (gummi gua- gaci.^ Over de werkingen van den vergiftigen Imakheester, Rhus radkans of toxicodendron.) Over den vergiftigen fmak QSumach), enz. Omtrent de Galvanifche ontdekkingen, zien wij hier geplaatst: de wijze van aanwending dezer Electriciteit tot herltelling van doofheiden hardhorigheid, door joh. just. spreng e r , Apothecar te Jever , met Aanmerkingen van schau*. Voords eenige wenken van dezen iaatften , over  j.».TttOMM5DORSF^ tafel van bek. soorten van gas. 5.6$ over de vroegere géfebiedenïs , der Mctaalwerking. (Galvanismus.') . : Onder het Rubriek der uittreksels vinden wn eene verbeterde wijze der bereiding van het zwart Kwiköxydé (Kwikkalk) van den lieer schulze , beoefenaar der Artzenijmengkunde, tc Kiel, en onder de Uittrekfels uit Brieven, een verflag van het nuttige gebruik van bet Phosphoruszuür, bij een Man van 70 a 75 jaren, aan eene moeilijke pislozing laborerende, enz. Tafel, van de tot nog toe bekende zoorten van Gas, derzelver kentekenen en eigenfehappen , hoe, en waar zij int veikreegen worden, en derzelver zamenflellende deelen; door den Hoogleeraar, j. b. trommsdor f f, volgens den laatflen Druk , uitgegeven door b. tieboel, Apothecar te Groningen. Te Groningen, bij R. J. Schietbeek. Een vel in Plano. De prijs is f.-6-: \ yret de Uitgave van deze Tafel, die voor Natuur- en JVX Scheikundigen, vooral voor hun, die zich op deze wetenfehappen toeleggen , van het grootde gemak en nut is, wordt geen geringe dienst aan de kunst bewezen. De Inhoud bcandwoordt volkomen aan den Tijtel , en geeft ons alle de uitkomften dezer Gaslborten , op andere ligchamen getrouwlijk op, zoo wel als derzelver eigenfehappen. Natuurleere voor minkundigen, ter beftrijding des bijge. loofs. Van joh. hrinr. hrlmuth, Hertogl. Brunsw. Luneb. Superintendent, Predikant te Calvörde en Lid van de LIertogl. Duitfche Sociëteit te HelmftÜat. Naar oen vierden , veel verbeterden en vermeerderden druk uit het Hoogduitsch vertaald en met eenige aantekeningen verrijkt, door v. G. wit sen geijsbeek. Ie Zutplien, bij H. C. A. Thieme, 1803. 430 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2. - 16 - : Het verttand van Minkundigen door eene nadere kennis der Natuurkunde op te klaren, en het rijk des Biigeloofs te vernietigen, is het hoofdoogmerk des SchnjJO R 5 ver9  266" j. h. h E l m V t h vers van deze Verhandeling. En in de daad, 'er is geen beter middel om het bijgeloof geheel te verdelgen, 'dan een grondig onderwijs in de Natuurkunde, waardoor de ontluikende Jeugd reeds vroegtijdig gezonde denkbeelden wegens dtnatuurlijke verfciiijnfelen ingeboezemd worden, Welken haar in ftaat ftellen, om in het uitgebreide Rijk der Natuur eenen fchat van nuttige kundigheden op te famelen , en in al bet gefchapene de uitmuntende bewijzen des beftaans van een hoogst weldadig Opperwezen te erkennen , cn den Schepper in het befcbouwen van deszelfs wonderwerken te verheerlijken. Het geheele Werk is in vijftien Hoofdfhikken afgedeeld , waarin gehandeld wordt: I. Van de Natuurleere in het algemeen. II. Van de hoedanigheid der jjg. chaamen. III. Van de beweging der ligchaamen. IV. Van de wetten der beweging. V. Van" de zwaarte der ligchaamen. VI. Van het water. VII Van de lucht VIII. Van den wind en het geluid. IX. Van het vuur. X. Van de Elektriciteit. XI Van de luchtverhevelingen. XII. Van de Hemelfche ligchaamen. XIII. Van het Rijk der detfftofJen. XIV. Van het Rijk der planten. XV. Van het Rijk der dieren. Over het geheel zijn hier en daar eenige gefchiedenisfen, uit het bijgeloof ontleend, ingevlochten, waarvan het zotte en beuzelachtige uit de Natuurleere overtuigend aangetoond wordt, en tevens deze den redelijk denkenden mensch ontberende dwalingen naar verdienfte gegispt worden. Wij willen ter proeve de volgende gefchiedenis (Bladz. 39) mededeelen, ten einde den Lezer zeiven in ftaat te ftellen, om over de innerlijke waarde van dit Werk te oordeelen. „ Na den dood van den Pruisfifchen Generaal von schenken dor f, die zich naden zevenjarigen „ oorlog wegens eene gemoedskrankheid op zijn land- goed Ierchel, aan de Havel ophield, en in zijne fom„ bere zwaarmoedigheid zich zonder duidelijk bewust «, zijn ten laatften uit een vengfter geworpen had, ge„ loofden veele inwoners van het Dorp, gelijk de onwe- tenden bij diergelijke treurige gevallen doorgaans ge„ woon zijn te geloven , dat hij zeker fpoken zou. ,, Het duurde ook niet lang, of'er verl'preidde zich on- der de boeren het praatje dat de geitorven Generaal ,, zich  natuurleere voor minkundigen. 20? „ zich weder zien liet. De Predikant löwei, te Ierchel, had naauwelijks daarvan gehoord, of hij fpoor' de naauwkeurig naar wat of'er fchijnbaar waar aan dit voorgeven zijn mogt, en hoe dit gerucht ontdaan ware. Men verhaalde hem nu omdandig dat men in ' eene kamer van het adelijkllot den gedorven Generaal von schenkendorf onbeweeglijk aan het veng. „ der had zien daan; dat zich deze verfchijning reeds „ dikwijls, en telkens 'savonds, aldaar vertoond had. „ Men wilde den Generaal duidelijk herkend hebben; „ nogthans had niemand moeds genoeg gehad om het „ vengder te naderen, maar men was op eeuigen af„ Hand van hetzelve bevreesd daan gebleven. De Pre„ dikant zeide dat men hem i'chidijk roepen moest, zo„ dra de fpookverfchijning zich weder vertoonen mogt; „ en nam erndig voor alles naauwkeurig te onderzoes, ken , om zijne tocborers van hunne ligtgelovigheid „ aan de verfchijning des gedorven Generaals te genes» zen." „ Reeds den volgenden avond riep men hem.. Hrj „ kwam, zag en verbaasde. Ook hij zag binnen in de ,, kamer aan het ongeopend vengfter deze gedaante, , welke de lieden voor den Generaal hielden; doch dewijl " de Heer löwel een onbevreesd en nadenkend man *' was, ging hij moedig op de verfchijning af. Deze wierd des te onduidelijker, naarmate hij nader aan het veng„ fter kwam. Het fcheen als of zij van he: vengder die„ per in het vertrek te rug ging, om zijn onderzoek te 9, ontwijken; toen hij eindelijk tot digt aan het vengder „ kwam verdween zij geheel. Hij zocht door het veng„ der in de fpokende kamer misfchien ergens een bedrie9, ger te ontdekken; maar de kamer was zonder licht, „ 'en daarom te duister om dit te kunnen zien." „ Hij ging naar de bevreesde Hoeren te rug, die vol , verwachting op eenigen afdand Honden, en hem nu „ te gemoet 'riepen : Nu, Dominèi thans zijt gij toch door uwe eigen oogen, en zelfs van nabij overtuigd ge„ worden dat hij het is." ,, De Predikant andwoordde dat hij nog met geenzekerheid zeggen kon wie deze hij eigcntlijk was, naardien „ de waarfchijnüjke bedrieger allengs van het vengder „ in de duistere kamer te rug gegaan, en eindelijk geheel M verdwenen was," » De  268 J. H. H E L M U T H - ,, De Boeren wilden d eze laatfte omdandigheid beter ,, weten, en zeiden dat dit niet mogelijk ware; want „ zij hadden duidelijk gezien dat de Generaal federt lan- ger dan een kwartieruur* niet van de plaats geweken was. Zie maar eens, riepen allen, daar ftaat hij im„ mers nog gantsch onbeweeglijk, en juist zo ftond hij ook „ daar, toen gij uw hoofd digt aan het vengfter hieldt; „ wij dachten, ware het glas niet tusfchen beiden geweest, „ moest gij hem aangeraakt hebben." ,, De Predikant zag thans weder de vorige gedalte zeer ,, duidelijk, en ging nu nogmaals en met rasfche ichre- den op haar af. Zij verdween wederom voor ziine „ oogen, en ditmaal des te gezwinder, hoe fchieliiker hij het vengder naderde. Thands begon hij reeds de waare oorzaak der verfchijning te vermoeden : hij riep „ dkrhalven eenige van de Boeren aan het vengder, om ,, hen ook te overtuigen dat men van de verfchijning ,, niets bemerkte, wanneer men digt bij het vengfter ftond. Hier op ging hij met hen naar de overige ver„ wijderde aanfehouwers te rug, welken nogmaals als „ voorheen getuigden dat de Generaal den gantfehen tijd ,, niet van het vengder geweken was." „ Goed, zeide de Predikant, dan wil ik nu beproeven, „ of ik hem tot verdwijnen zal kunnen dwingen. Eenigcn ,, van u kunnen mij in de kamer van den Schout verzeilen, „ en de andere acht geven of de verfchijning verdwijne. ,, Toen hij met de boeren in de kamer van den Schout, „ die tegen over het adelijk huis was, kwam, nam hij „ het brandende licht van de tafel weg, en zette het „ achter den kagchcl, zo dat het zijne draalen niet meer „ naar het fpoekvengder werpen kon. Hij vroeg daar „ op aan de op de plaats daande Boeren of het fpook „ verdwenen ware, en kreeg ten antwoord ja. Toen bij „ hier op verder vroeg of de geest weder verfchijnen zou, „ en zij zulks met ja beantwoordden , ging hij op nieuw „ in de kamer van den Schout en zette het achter den „ kagchel daande licht naauwkeurig weder op de zelfde „ plek van de tafel waar het gedaan had, en zie, de „ verfchijning aan het vengder van de fpookkamer was „ weder daar. Allen gingen nu met den Predikant op „ de verfchijning af, en zagen tot hunne groote verwon„ dering, dat de gedaante allengs verdween, naarmate „ zij digter aan het vengfter kwamen." „ De  ■ • NATUURLEERE VOOR MINKUNDIGEN. 269 TV Predikant herhaalde nu de proeven met het wegnemen en weder nederzetten van het licht in de tegen" wiordi-heid van allen, en onderrichtte hen wegens "Jen waaren famenhang der zaak. De verfchijning, " 7eide hii. welke gij tot hier toe voor den ge/torven Ge" ne tl gehlden Mbt, U niets anders dan het geen de " Geleerden gewoon ziin een optisch bedrog te noemen dat " is eene oogenverblinding die de ftraalen van een licht ver" oorzaak n wanneer zij in een ligchaam gebroken worden " Hier vallen de ftraalen van het licht in de kamer van l den Schout naar het fpookvengjler, van>,waarzij geho' ken daar heen geworpen wierden waar g,j ftondt en< de ' Tedaante des Generaals waande te zien. Deze jchqnge" %lte komt van de gefteldheid van het glas_ voort hetwelk " dflichtthemering te rug kaatst. Dat niet alle glasrui" ten waar 7^ *f*«»> deze bedneg- " Tke Tedaante die gij den Generaal noemt , te rug tLJnXm tar Voor dat al hetglasdeeigenfchap nb-t hepft die daar toe gevorderd wordt. " D Uederzagen nu wel dat het met de verfchnnmg Van het veneer zeer natuurlijk toeging , en bedank: en hunnln fredikan*oprecht dat hj^gdj^ „ le vrees voor de verfchijning des gettorven Geneiaals ^amSerifietdat, door de onkunde van den Vertale/in hetgene de Wis- en Natuurkunde betreft, en door Se^aS uitdrukkingen, het Werk vee van zijnen luister v oren heeft, en daardoor op forum ge plaatten onveiftaanbaar -evvorden is. Dus vertaalt hij het Hoegduitfcne woord ïSSSr . diameter of Middellijn bc^; kent, heeds door het woord, ^^AfSS anders is: Ouadrant, een woord waaronder het vierde deel eens Cirkels verftaan wordt, noemt hu Ouadraat dat een geïiikzijdig regthockig Vierkant is , en zulke lompe mi^teliin eifmeer; zoodat hij voor■ fche vertaling volftrekt riiet berekend is. Het Werk kan anders met vrucht gelezen worden, en verdient-aanprijzing. Nou*  $70 NOU VEL LES OBSERVAflONS ET ATTESTATIONg, Nouvelles obfervations et attestations fur Ia transcendance du bois de mélèze, dans les condructions tam'de terre que de uier. Da: is: Nieuwe waarnemingen en getuigenis/en over de uitmuntend* heid van het Lorken-hout, zo in den Huis- als ScheebsUmmerbouw Te Dordrecht, bij A. üfusfé en Zoon, 1803. 48 Bladz In gr. Octavo. De prijs is.fi - 6 - : f» TV Schrijver der Nederduitfche Courant te Dord: » recht," dus luidt de inleiding tot dit Werk¬ jen, „ gelegener dan iemand, om, tot de minde bij,, zonderheden toe, van het kortdondig verblijf des eer,, den Confuls 111 het eiland Walcheren, op te zame„ len , heeft, onder dagtekening van den 16 Tuin O80O, „ een buitengewoon bijvoegfel gegeven, om de Stad ,, waarvoor hij fchrijft, en die er misfchien het meeste „ belang bij heeft, bekend te niaaken met de laatde re,, denwisfehngen , die plaats gehad hebben ten aanzien „ van het ontwerp om het volllagen gebrek aan aanvoer „ van hout uit het Noorden, federt de nieuwe blokke„ ringen door de Engelfchen , te vergoeden door den „ aanvoer van hout uit Zwitferland en Walliferland 't welk, onmeethjk ten aanzien van het getal, ook onmeethjk in voordelen fchijnt te zijn, die uit deszelfs ,, aanvoer zouden ontfpruiten." Het zou, naar het denkbeeld van den Samendeller dezer waarnemingen, buiten tegenfpraak eene der omwentelingen zijn, welke het meest eene plaats in de gefchieoenis der Bataaffche Republiek waardig was, wanneer naamlijk een dergelijke tak van Koophandel geopend wierd door de opening eener gemeenfehap met plaatfen . die alleen van die der uitroeijing afgefcheiden zijn door eene kleine verwijdering, of door eenige hinderpalen. Daar gemelde ahcheiding geene affcheiding genaamdI ma" worden, wanneer het de reden is , van zich zulke kostbare onderwerpen als het bouwhout te verfchaffen, en wanneer vijf of zes Zeemogendheden het zelfde gebrek ondervinden; zoo verëenigt hij zich met eene volkomene inItemming in de uitzichten en wenfehen van den Schrijver tier Dordrechtfche Courant ten aanzien dier nieuwe betrekking , en geeft vervolgends een getrouw verflag van eeni-  sur la transcendance du bois de mélèze. 271 eenigen zijner pasfages betreffende den Lorkenboom welken de 'natuur met eene ongemene mildheid op de Alpen verfnreid heeft, en die men kan zeggen ten aanzien der andere boomen te zijn, hetgene de Diamant is ten aanzien der andere edelgefteenten. •" , De fairenhang der ftoffen laat met toe hier een uittrekfel van die waarnemingen en getuigenisfen mede te deelen- waarom wü den Lezer naa het Werkjen zeiven verwijzen. Nng vindt men in dit Werkjen eene verhandeling over het planten van woudboomen, op verlcliillende {treken toegepast. Uit het Engelsch vertaald van den ■Heer wal ter nicol. Deze Verhandeling bevat drie Afdeelingen, onder de volgende ttjtcls: I. Over hooge, koude, bergachtige, midden in 't land gelegene ftreken. II Over lage, befchutte , binnen in 't land liggende ftreken. III. Over bevaarbare Rivieren, Vaarten enz. en in derzelver nabuurfchap gelegene Districten. Ten hotte hier vim verklaart de Samenlteller, dat het eeni- 'doel van zijn gefchr.ift is geweest, om aan de branfche en Bataaffche' Republieken bekend te maken , bijzonder door Engelfche getuigenisfen, van welk gewigt bet voor hun is, om aan alle de aai,moechgingen eener mbume en vijandige Mogendheid de opofferingen .egen te hellen,welken het fchieliikst genot der Lorkenboomen vorderen kan, die zich bevinden en altoos, van eene voortreflijkc hoedanigheid , zullen bevinden, zoo weLaan de oorfprongen van den Rhijn als aan die van de Rhóne. Wij twijfelen niet, of dit Werkjen zal, wat het edele doel van hetzelve betreft, met genoegen gelezen worden. Magazijn van Faderlandfchen Landbouw, forjAH kops. Comrr.isfaris van Landbouw, Lid der Maatfchappij van tyetcnfchappen te Haarlem , en Lid honorair der Maatfchappij van Landbouw , te Amfleldam. Eerde Deel. tweede Stuk. Te Haarlem , bij A. Loosjes, P.z., ittfe. 171 Bladz. I* gr- O&avo. De prijs is f 1 - is. - : Den aanleg, de uitvoering en de boofdbeftanddeelen dezes Magazijns deden wij , bij onze aankondiging van het Eerfte Stuk, onzen Lezeren kennen C*)> De kundige en <*) Zie N. Kadert. Bibl. Vilden Deels ijle Stuk, Bladz. 54?»  *7* J. kops werkzame Verzamelaar en Uitgever vervolgt bier As voordzetting van zijn plan op den zelfden voet, als in het Eerlie Stuk der Verzameling. De lecture daarvan zal velen in hnnne gedachten verderkeir, dat indien onze landlieden , in het algemeen, aan de-gegevene wenken het oor willen leenen , en inzonderheid'zo de vermogende Landeigenaars de hand willen bieden, de'kosten, aan het Ccmmisfariaat van den Landbouw verknocht, die nog al vrij aanmerklijk zijn, niet vruchtloos belteed worden. Ten einde om ter kennisle onzer Lezeren de hoofdzaken te brengen , in dit Stuk voorhanden , willen wij van het oveifchrijven der Opfchrifteft de moeite ons wel getroosten. Onder het Eerde Rubriek, Werkzaamheden van het Bataaffche Gouvernement ten nutte van den Landbouw, ontmoet men het Vervolg en Slot van het Rapport ven den Raad van Binnenlandfche zaken aan het Staats - Bewind , op het Iweede Deel van het algemeen Rapport der Commisfie wegens de Duinen, met verfcheidene Bijlagen, en eene onder dezelven, maatregels behelzende , tot meerder Vruchtgebruik der Duinsronden. II. Rapport en bef uit op de Foordracht der Commisfie van fuperintendentie wegens de Duinen, betrekkelijk het gebruik van het Iiarger Duinzand voor de Glasfabrieken. III. Historie en werking van de Wet betrekkelijk de Paarden-fokkerij, ingetrokken AQ. 1803. IV. Publicatie van het Departementaal Befluur van Friesland, betrekkelijk de Paarden-fokkerij in dat Departement, van, 25 Februarij 1805. V.. Publicatie van het Staats-Bewind , betrefende het bederven , befchadigen en vernielen der Hout gewasfen en Boomen, enz. van 26 April 1803. VL Artikelen van het Reglement op de Adminiflratie der Nationale Domeinen , zo ver de behering van Nationale Gronden en Landen betreft. VII. Opgaaf van Ingravingen van woeste Gemeente - Gronden , gedaan in de vier kwartieren van de Meijerij van den Bosch , en in den Lande van Cuijk , enz. 'VIII. Bef uit van het StaatsBewind, betrekkelijk de uitgave van dit Magazijn. De tweede Rubriek: Bijdragen tot de kennis en Historie van den Faderlandfchen Landbouw, zamengefteld uit Landbouwkundige berichten , voorflellen en raadgevingen door onze Landgenoten medegedeeld, bevat: h Befchrijving en afleelding van den Geöcïrojeerden Hand-karn-molen, uitgevonden door a. v al & te Rotterdam. II, Proeven  magazijn* van vaderlandschen landbouw. 273 ter verbetering van Land, genomen op Middenhoeve onder Meuwer-Amftel, medegedeeld door r. j. b. c. van der aa II f Over het zaai jen en planten van Dennen , medegedeeld door é. van deR burcii. IV. Uittrek fel uit een brief van m. DeveLeij, floogleeraa'r te Laujanne, aan Dr. m. van ma rum, te Haarlem , opgevende eenive maatregelen door het befluur in Zwilzerland genomen tenen Meii kevers. V. Berichten wegens de Teelt van Mangelwortelen in ons Vaderland. VI. Staat van het getal der Paarden in Friesland, zo als die oVer de jaren van Meij 1796 tot Meii 1801 inclttfive , uit de Quohieren van Districten en Steden is opgemaakt-, blijkende uit deze opgave, dat deze vijfjaren, door elkander gerekend, een getal van Paarden jaarlijks Opleveren van 22482. In het derde Rtib-iekï Handelingen der Vaderlandfche Genootfchappen 'omtrent den Landbouw, en Boek - beoordeelingen, vindt metl het Programma van de Maatfchappij ter bevordering van den Landbouw te Amheldam opgericht, alsmede dar dót Bataaffche Maatfchappij der Wetenfchappen te Haarlem , dat zelfde Onderwerp betreftende , gelijk ook de Werkzaamheden der Nationale Nederlandfche Huishoudelijke Maatfchappij, rakende het.meer genoemde onderWerp: voords Prijsvraag cn Bericht dier zeilde Maatfchannij, over de'Cultutir der Wouw, vol-ends authorifatie van het Staats-Bewind. Met een Uittrekfej en Beöordeeling van het Landbouwkundig Schoolboek, door Vroegere aankondigingen den Lezeren van 011s Maandwerk reeds bekend, wordt dit Stukjen beflutfenj Dit zij «enoeg om het Publiek met de Werkzaamheden van den Commisfaris van Landbouw eeihgzms bekend te maken. Pint. cuil. van he t) s de Specimen Criticum in platoneM. Accedit D. wijttenbachii epispla ad aüctorem. Item Collationes codicütn mss. Platonis, cum a d. ruhnkenio conf'ecta;, turn alis. Lugduni Batavorum. Tijfis Honkooptanis, MDCCCIiï. 167 Pagg. 8*. Maj. Conftat ƒ2-:-: Dat is: Pit. w. van heus de. Oordeelkundige Proeve over PLato. Hier komt bij d. wijtteNBACH Brief aan NIEUWE VAD. BIEL. Vlll. DEEL. NO. 6. S defi  274 P. g. VAN HETJSDE, specimen criticum. den Schrijver; als ook: Vergelijkingen van Handfchrifi. ten, doom. r uhnkenius gemaakt, als andere. "VTeen ! de zucht der Nederlanderen voor waare geleerd±^ beid is ook nog in onzen tijd niet verdoofd noch uit, gebluscht. Het algemeene verval des Vaderlands, de rampen des oorlogs, andere onheilen zijn niet in ftaat geweest, tot hiertoe, onzen Landgenoten de beoefening der Letterkundige Wetenfchappen geheel te doen ver eer de Graaf zich omme zag, * Was t weerloos diertjen dood" Geen dolk , den Graaf in 't hart gedrukt Had meer zijn ziel gefmart' ' Hu zag (maar vond de fpraak niet wéér'i Pp zun' vertrapten lievling neêr, ' En — ijs viel hem op 't hart,' Met woede en wanhoop in 't gelaat, Onipt hij den moorder aan, Maar ach, de keten die hem drukt Hield aan z,,„' arm de kracht ontrukt, £n dwingt hem af te ftaaq. De  -ff. ! i 1 derdijk., p o £ z ij. 279 De wreedaarc ging. — Dit gruwelftuk Verzadigde zijn ziel; Zijn lach werd door den Graaf gehoord, Die, als door nog een' dolk doorboord, Bezwijkend nederviel. „ Mijn troost, mijn alles, ó Barbaar, „ Verplette hier uw voet! „ ó (Roept hij) vreest gij God noch ftraf? „ Kom, neem mij 't haatlijk leven af, „ En finoor mij in mijn bloed. Hugonis grotii Batavi, Parallelon Rerumpubhcarum liber tertius: de Moribus Ingenioque populorum Athenienfium, Romanorum, Batavorum. Vergelijking der Gemeenebesten door hu go de groot. Derde Boek: Over de Zeden en den inborst der Athcmenferen , Romeinen en Hollanderen. Uit een echt Handfchrift uitgegeeven, in 't Nederduitsch vertaald, en met Aanmerkingen opgehelderd door Mr. Johan Meerman, Heer van Dalem en Vuren. Derde Deel. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P. z. Bet Latijn 98, het Nederduitsch met de Aanmerkingen 567 Bladz. M gr. Octavo. De prijs is ƒ 4 - 18 - : X)it Deel bevat de volgende Hoofdltukken: XXlH Hoofdd. Over de Handwerken. XXIV ■ Over alle takken van Geleerdheid. XXV ■ Over de Taal. XXVI Over Godsdienst en Godvruchtigheid. _ En hier mede eindigt het Derde Boek, het eemglte, dat ons, zoo veel men weet, van dit Werk van de groot is overgebleven; zijnde genoeg tot een bewijs van deszelfs verbazende belezenheid in zoo jeugdigen leeftijd, maar te weinig voor den Nederlander, aan wien elk overblijffel van het vernuft van dezen grooten Landgenoot moet dierbaar zijn. Wij zegsen voor den Nederlander; want aan het geheele Vaderland, tot één Gemeeneoest verëenigdzijnde, en niet aan één Gewest alleen, benoort de roem van eenen de groot voordgebragt te hebben. Wat de vertaling aangaat, wij vinden ailen grond om onze oordeelvelling omtrent de vorige Deelen, ook op dit S 4 toe  a§0 HUG0NIS GROTII, BATAVI, PARALLELON , «TC. toe te pasten, daar wij, in weêrvvil van eenige onnaatiw, keurigheden, (waar Van wij de voornaam (te, voor zoo verre zij ons onder het doorlezen zijn in het oog gevallen, en wij die als zoodanig meenden te moeten belchouwen, met weglating van de genen, die wij gezien hebben dat de Vertaler zelf reeds bij de uitgave van een Register op dit Werk verbeterd heeft, hier agrer in de JMengelltukken wederom hebben geplaatst) moeten betuigen meermalen, bij de vergelijking met het oorfpronglijke, óns over derzelver fchoonheid verwonderd te hebben. Ook de Aanmerkingen op dit Deel verdienen den zelfden lof, als die op de vorige Deelen van dit Werk. Kromjk, of korte opgaaf der gewigtigjle gebeurtenisfen, bijzonder met opzigt tot de Ft anfche Revolutie en haare gevolgen, zedert het laatst van 1788. Voornamelijk getrokken uit de Fr anfche Leidfche Courant, door h. c. s erruk ier. Elf Stukjens. i7«8—1803. In 's Hage bij Vosmaer en Zoonen. Te famen 1222 Bladz. In gr. OBavo. De prijs der Elf Stukjens is f 8 - 5 - ; De vleiende Opdragt aan den Ridder van kinsbergen (wien niemand den roem van een dapper en geoefend Zeeheld zal weigeren) zegt ons, dat deze den Schrijver, die bijzonder naauw met hem fchijnt verbonden te zijn, aanleiding geoeven, ja zelfs ten ltcrkiïe aangefpoord hebbe, om dit Werk in liet licht te geven. -- Het kan zijn , dat bijzondere redenen den Ridder daar toe hebben genoopt, hoewel wij dezelven niet bevroeden kunnen. Wat toch heeft men aan eene blote Chronijk, wel uitvoeriger dan men in de Almanakken vindt, doch in den zelfden fmaak. 'Er heerscht noch fa- men hang noch éénheid in zoodanig Werk: lastig is het te lezen : ja wij willen wel edelmoedig verklaren , dat wij dit Werk niet hebben doorgelezen noch hebben kunnen doorlezen. Wij willen niet met den Schrijver twis¬ ten over de innerlijke of betreklijke waarde van het Dagblad , waarüit hij zijne aanteekeningen getrokken heeft0; maar even zeker is het, dat dit Dagblad juist niet voor liet onpartijdigfte is gehouden. En dan nog , zou 'er wel eenig Dagblad-Schrijver zijn, die niet te een of andere tijd wat al te voorbarig is geweest in het mededeelen van  ïf. C. SERRURJER, CHRONIJK, ENZ. B.tl vin berichten; en die wel eens verpligt werd dezelven t?te trekken? Moeten dan zoodanige Tijdfchnften de bronnen worden, waarüit de Gefchiedfcbrijver pot» Ln moe 'er dan nog een bijzonder Register, en wel wj, JSds de tiidörde&, en n.èt volgends banden Volken Perfonen of zaken, gerangfehikt, over zoodanig üag- bhd worden UitSegeVen9 Wij kunnen met over de mauvSïbeid van den Schrijver bedislen: maar al ware z'n Werk nog zoo naauwkeurig dar, is het van we.nio of geen dienst, dan voor hun, die de branfche Courant van LVz A c'beatten. — Enkele berichten> znn wat tntvoeng - bij voorbeeld de haat van .HoUands Finantie in 1796. Doch die vindt men elders. - Indien Sn de Heer serruiuer bet belangrijke der fche Leijdfche Courant had willen tonen, zou hu beter Saan lebben, met uitvoeriger uittrekfcls mt dezelve In dezelven of etHographisch , f f^Tt^el gefchiedkundig gerangfehikt , mede te deelen , e.we niet van alle beuzelingen , maar van gewigtige vooivallen ïi redeneerïngeii, die ook in dezelve voorkomen. Wh Sen ter (laving toch nog eene klein* proeve gevet van een uittreklel van een Nommermtd,> Cornet, In kiezen 1795, *° >«• tfZL Sot wagens gefproïigen, en veel lchade daiu door vcrooi ^Bedreiging van Duhem aan een ander lid der N. C. om hcfn te vermoorden. ~ , .i< Jan. Capitulatie der Provincie van Utrecht met de Franfchen , en terugtogt der Engelfchen. tfSSL övergegeeve°n, Geertruidenberg geattaqueerd. De Heeren Spaan van Biljoen en Roijer met eene Commisfie van H H. M. naar *ï Bosch vertrokken. 'f Hollandsch Quartier Generaal te Woerden. s U p P L. Bekendmaking van den ^Cb»J.jJ * ti^FWj fcAoaw. dat ieder gerust konde zijn , en dat de seaaane £2, alken gefchied waren, om mformat.en te be- ^°Groote defertie der Franfchen bij ifcfow*/» E kemeni der Spanjaarden van hunne verhezen , en van den doèd van £n 'Generaal en Chef de la Unton en ateraeGN.eC.1Sgedeereteerd, dat het gedrag van S 5  28a h. c. serrurier, chronijk , enz.' Varennes, Collot d'Herbois, Barrere en Vadier door or leden zou worden onderzogt. r 81 Namen dier 21 leden. De Zuster van CW/tf, Generaal in de *Wfe ai„ haar broeder gezonden om hem tor vrede te beweegen. ^ è°mst der ^«/^* in Utrecht. llir^Tn f — ^Stadhouderlijke Familie uit Uit dit fiaaltjen moge de Lezer oordeelen over de w£ ze, waarop du Werk is uitgevoerd. J Melti l ir&^Wdige Befchrijving der Stad en Mem ij van s Hertogenbosch, beginnende met de vroegfte tijden en eindigende met d%i jare i8o2. SL steph .hane winkel, H. C. Fil. Leer Sar der Hervormden te Vierlingsbeek (met eene nieuwe /aart.) 2 gm. v-Pr% yf:i g*y539 £ladl ^^L^£. » Yig%n^trtfoètte Reling. Wapen Natuurlijke Geèdhefd. Voorfbreng. ^art^r^°nm' TaaL e^^ZtZ® J^jf^o^^** & ***** ^jst Sterhens rf M^njvmg dier flad. Arte» of Ven T/dJ -f' HaT,fd en V*»*»*rken. Gtete Mal Jntt Jkerr-. Il ustre SchooL boekdrukkunst. Vrijdom der Stad. Lijst der Bisfchoppen. 1 vierde afdeling. Lotgevallen van 's Hertogenbosch. m^SLSSSSS. Reserin^chr «* de^ij^P^en^mem J'^^Sen mtrm Zevende afdeling. Befchrijving van Peelland. Act-  5. HANEWINKEl , GESCHIED' EN AARDRIjKSK.. , ENZ. *83 «,„wt tsjp neCchrlmnff van Kempen/and. Agtste «*L^*fCSf v/i» Oostenrijk. Tiende afdeling. Vf*"*™* :: van wetenswaarMen ziet uit deze opgave ^ «:e^van v^ fe ^ tfige zaken die, m ee^^"^ Jdat bii vr0egere >sSchrijvers eigene waarnemingen,, m aar vooral gewiiïtige bijdragen van de hand des öe>eeru wezen en verbeterd worden. eenvoudig, en Taal en ftijl zijn zuiver, duid.Uk en een »» daarom juist gegvenredigd aan den aard van werp- wrpfrhied- en Oudheidkun- Dit Boek kan dus, wat ^tpelchicd eii ^ dige V^A^^S^'SSSS& hebben, voor hun, die geene lust ot geene ö „ om de GeFehiedenisftn jder ^Megnl^g feen het wetenswaardig le daarvan .De^ .,k k di- ae & maakt dcQ /ónp p-rove fout ontdektcen wij „ , .-i i booswigt deugdzaam" h dan een ^fpfprnrkiijk gedr g uk vreeT,Sreeds Lugd? Of komt het vooral aan op de roeru , .„,L? Noe minder beviel ons, dat de vrees, ais Wat denkbeeld moeten kinderen maken van deugd? - 6. Iet, over het woord van Eer is het zesde ftukjen. Ook dit ftukenris do^ eene gefchiedenis opgehelderd durinet kwaad » Voords hebben wij niets te ennneren, dan dan de 1 laat,ens redelijk zijn, doch niet uitmunten. De eerfte beginfelen der Rekenkunst, gemak/,,* envennaap* «e naakt , ten dienfte der eerstbeginnende Nederlandfche fZd -ziP'de tevens ongemeen gefchikt, om reeds bejaarden die*kunst, voor zoo verre zij dezelve mogt en noodig hebben, te doen magt tg worden: vervat tn vier Gefprekken tusjelnn een Mee en zijne Leerlingen. Gevolgd naar 't Ho*gduitsch. Te RotterLm, bij Cornel en van Baaien, 1803. 62 Bladz. In Oclavo. De prijs is f : - 4 - »• Dat het leeren van de eerfte beginfelen der nooit volpreze. ne Rekenkunst, voor de Jeugd, eene vervelende taak .s d «» Schrijver in zijne Opdragt aan alle Nederlandfche sZjlhouderen zep^ willen wij niet ontkennen , fvenwel m die ^zondering, dat 'er kinderen z ,n, welken, door eene aangeborene gefchiktheid, lust en genoegen vinden hr datSe dat voor anderen vervelende is, en daardoor buiten, «meen vorderen, zulks dat zij, zonder veel moeite, door den ritruitmuntende rekenaars worden. Maar is nu de oorzaal , d dè Rekenkunst voor de meeste kinderen eene vervelende taak is daarin gelegen, dat hare beginfelen met op eene uitokkende wijze worden voorgedragen? - Moet men eene ern. ftïe! eene 'diepdenkende vvetenfehap, als de Rekenkunst is 00 eenen kinderSchtigen en vrolijken trant voordragen, omdat de ne ging der kinderen, (echter met uitzondering) altijd naa het vrolijke is? - Moet men, vragen wi] verder, de k.ndeïe, ten opzichte van het onderwijs, in hunnen doorgaands fóèèlz eken en vrolijken aard te getnoet komen, of hun verftand Sar het ernftige, fchoon afgetrokken deel der wetënfcbap, die hï,n onderwezen wordt, buigen? Wij moeten het bekennen, w kiuTnen ons geenszins met de wufte denkwijze van dert Schrijver verëmigen: wij hebben te veel voorbeelden vooi on die ons het tegendeel leeren. Zijn de kinderen te jong, 7ooa« hun verftand , om de Rekenkunst te leeren,niet njp ges „en beginne dan niet te vroeg met het onderwijs der Rekenkunst; niaar wachte den tijd at, waarin zij tot zooda-  286 DE EERSTE BEGINSELEN DER REKENKUNST. mg onderwijs gefchikt zijn; liever dan hen met beuzelachtige ondernchnngen, die alleen gefchikt zijn om den nuttigen Jee* ujd tedooden, als het ware, in bloote machines te herfchep- iwvfro Schriiver ,meent' d« h« genoeg is zijnen Leerlingen werken gr°nrdrfels, voor tefchrijven. en naar dezelven te doe! lTellnV l 8uge Z" dle g^d'-egels wel vast in hun geledef r hebb"?i V, dat Zij hier^or zoo wel bruikbare leden der Maatfchappij zullen wezen, als die Leerlingen, wet. rïlZ Wet!n r geXen van alles wat zi') rekenkunftig ver. H« Lrfn1 Órl\"S d!e §eene de min(le aa>™erking verdient. Het geheele Boekjen beftaat in een laf, en met recht kinder. «chtig gefprek tusfchen een' Meesteren zijne Leerlingen, waareven"1 nnUT"^'" drr,ftraalt- De w°rdt dSaarni maar even aangespt terw.,1 al het overige niets anders bevat, dan de !S Sl!bftra£b?? Multiplicatio en Divifio in onbenoem Lin T- ' a"eS kl?.me beuzelachtige fommetjens voorge. dragen, die verre af zijn van den Leerling in die eerfte begmlelen waarlijk recht bedreven te maken. Hierbij komt nog dat voor de Optelling en Aftrekking, door het eene getal, met het andere in gedachten te breken, tot 10 te brengen, eene kunstgreep gebezigd wordt, niet ongelijk aan ïerk^rH/?rai!!nJle»Boeren kdjtjen' waardoor den Leerling eene verkeerde handelwijze, even zoo verwerplijk als het tellen op de vingeren, wordt ingeboezemd, die hij naderhand niet weder ontwennen kan, maar hem zijn gehele leven zal bijblijven. Men moet door eene langduurige oefening de heblijkheid ver. V^tV^ -deal°u^hec verfchil ™ twee cijferletteren, zonder de m.nfte bedenking , te kunnen weten , als men ze flechts hoort noemen. Wil men het geheugen van den leerling hier in te gemoet komen, men late hem eene tafel van Additio, zoo als dezelve in verfcheidene Hoogduitfche Reken, boeken gevonden wordt, van buiten leeren; dit is van alle» w-i6.'. men tot gemak voor den leerling doen kan. Wij hebben genoeg gezegd, om de waarde van dit nieuw Rekenboekjen te leeren kennen; dat, behalve vele feilen, zoo als, bij voorbeeld, in de tweede opgave op Bladz. 621 alwaar men 60005 , ■ plaats van 60000, moet lezen, zulke lage uitdrukkingen bezigt, die met het edele der Rekenkunde ten eenenmale onbeftaanbaar zijn; waardoor dit Boekjen geene de muifte aanprijzing verdient. liet Jagers-meisje». Gevolgd naar het Hoogduitsch van c c. cramer. Met eene Kunstplaat. Eerfte Deel. Te Am. /leldam, hij G. Roos, 1803. 35,2 Bladz. In gr. Oclavo. J->e prijs is f 2 - 4 . : TT\e beroemde cramer, welke in de daad in het fchilderen vau charaktcrs uitmunt , befchrijft ons hier met zijne ge-  C. G.'CRAMER, HET JAGERS • BlEISJEN. 287 gewone kracht van uitdrukking , een gedeelte van den door hem voor waar opgegeven , en ook niet onwaarfchijnlijken levensloop van een meisjen , hetwelke toen het. nog Hechts eenige dagen oud was, door twee Vrouwen in den wijtasch van zekeren ouden Jager puff geheten, geftoken , en voords door denzelveh bij de Gravin , in wiens dienst hij was , gebragt werd ; deze bevond zich juist, toen hij haar dezen vondeling aanbood , met eenige harer vrienden aanstafel ; alle de aanwezigen gaven iet voor doopgeld en de Gravin zelve legde het kindjen , dat bij den ouden puff hefteed werd , 's jaarlijks vijftig daalders toe en zorgde voor deszelfs opvoeding ; toen dat meisjen opgroeide, was zij den gehelen dag op het Slot bij de Gravinne. Eindlijk op zekeren dag tegen eenen grooten Eikenboom fluimerende , ziet zij bij haar ontwaken , een' fchonen jongeling voor haar ftaan , zij vliegt daarop naa de Gravin , welke haar reeds dikwijls over de liefde onderhouden had , deze belooft haar een belangrijk onderhoud over dat onderwerp , zij keen daarop vrolijk tot hare bezigheid, en hier mede wordt dit Deel befloten. , Vele Rpifoden en levendige huishoudlijke Tooneelen maken dit Werk , waarvan wij hier Hechts ten ruwfte het hoofdonderwerp medegedeeld hebben, zeer onderhoudend en bevallig voor de liefhebbers van deze foort van gefchriften ; ook kunnen zij, die iet meer dan een enkel Gefchiedverhaal verlangen , in dit Boek hier en daar zeer fcherpzinnige aanmerkingen , over verfcheidene omftandigheden, wel ter fuede bijgebragt, vinden. De vertaling van dit Werk is naar onze gedachten over het geheel , en voor zoo verre zich deze foort van volftrekt Duitfche werken , in onze taal laten overbrengen , redelijk wel gedaagd , en de taal en fpelling, welke daarbij gebezigd is, kunnen wij , tot ons genoegen, zuiver noemen; daar dergelijke werken, die in allerleië handen komen , en door iie. den van allerlei ftand gelezen worden, inzonderheid eene zuivere taal verëifchen , en dus ook van deze zijde, bij het vermaak dat ze hunnen Lezeren verfchaffen, ook eenig nut tot de uitbreiding van eenen befchaafden ftijl en fpelling, bij het algemeen kunnen te weeg brengen. De Wijsgeer, of de edele Menfchenkaater ; Tooneclfpel, door A. l. barbaz. Te Rotterdam , bij j. Hofhout en Zoon, 1803. 123 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - ia - : De inhoud van dit Tooneelfpel uit de Verhalen van d'arnaud getrokken, komt kortlijk hierop uit. De Graaf de fRemont, eenen weerzin tegen de groote Wereld en den om-  «88 A. L. BAR.BA2, DE VVIjSGÈERj omgang met den adel opgevat hebbende , heeft met zijné Vrou . en drie kinderen Parijs verlaten, zich buiten eene klei» ne Stad van Frankrijk nedergezet, waar hij als Landbouwer onder den naam van den Heer antoniüs , door den gehelert omtrek om zijne goedheid en mensChlievendheid geacht wordt; onder zijne huisgenoten heeft hij eenen hem onbekenden jongeling, zich chari.es noemende, doch zijn waare geboorteftaat vef* zwijgende, als arbeider opgenomen, vermoedende, dat het een vondeling ware; deze bemint zijne dochter; doch daar antoniüs den adel zoo zeer haatte,' dat hij afgezworen had, om zijne dochter aan iemand anders dan'aan een landman te geven, durft charles hem zijnen (tand en geboorte niet bekend maken, als zijnde hij de zoon van den Graaf o'a imencourt-, en hebbende, alleen op het aanprijzende verhaal van den Heer o rtval, welke een vriend zijns vaders was, in liefde voor m aRiane ontbrand zijnde, zijns vaders huis verlaten, en om de toeftemming van antoniüs te verkrijgen, zich in het gewaad eens landbouwers vermomd. Hij maakt zich aan den Heer orval, die bij zijnen vriend antoniüs gelogeerd was, be* kend, en verzoekt deszelfs medewerking en voorlpraak bij antoniüs , die zulks ook belooft, en den Wijsgeer, den ftand des jongeliugs, bericht , welke op deze ontdekking, zoo zeer tegen hem ingenomen wordt, als hij hem te voren bemind had* terwijl hij hem eenen bedrieger en verleider van zijne dochter noemt, en door geenerleië' redeneeringen tot zijne toeflemming in het Huwelijk te bewegen is. Inmiddels komt de Marquis' d'armencourt, die mede voornemens is, zijne dagen fbl op het land in de nabuurfchap van antoniüs door te brengen, en (laad met zijne reiskoets om: in welk ongeluk hij door antoniüs, en zijn huisgezin geholpen en gehuisvest Wordt. Hierdoor wordt de ftand van charles en tevens die van antoniüs ontdekt, en de laatfte laat zich eindlijk met veel moeite tot de toeftemming in het Huwelijk van charles met zijné dochter overhalen. De oplopendheid des Heeren antoniüs, bij het vernemen van den (land van Charles, komt ons tegenfhïjdig aan" zijne overige charakters en bezadigde redeneeringen voor; hij verdenkt en befchuldigt den jongeling al te voorbarig van Hechte oogmerken; daar hij nog kort te voren zich gun (lig, omtrent het verbergen van zijnen ftand, geüit en zulks als een kunstgreep der liefde, verfchooniijk geacht had; over het geheel is de natuur en waare charakterfchildering in het ituk, onzes inziens, niet zeer gelukkig nagebootst en gedaagd; niet te min zoude eene kunstmatige uitvoering deszelfs 'eï veel waarde op het Tooneei aan kunnen bijzetten.  ÜiTTREKZELS en EEOORDEELINGEINl Het Leeven van jezus; door johan jacob hesz, Diaken van de Vrouwen-ftiftskerk te Zurich. Vertaald\ volgens den zevenden, door den Schrijver naauwkeurig naagezienen en verbeterden Hoogduitfchen Druk. Eerfte Deel. Te Amfteldam , bij G. Warnars, 460 Bladz, Voorr. Bericht, enz. LIL In gr. Octavo. De prijs is ƒ a - 10 - : WTij kondigen hier eene verbeterde vertaling van eert W "Werk aan, welks vorige vertaling reeds eenen ge^ ruimen tijd, bij onze Landgenoten, bekend, en het Werk zelf in algemeen gebruik en achting geweest is. 'Wij zullen over dezelve het best kunnen oordeelen* nadat wij de eigene woorden van den Heere hesz, welkeri hij vóór de zevende uitgave, in 1793, fchreef, zullen hebben medegedeeld." Daar dit vermoedelijk de laatlte reize is , dat de Opfteller tot het bezorgen van eene „ nieuwe Uitgave van den wettigen Uitgeever wierdt „ aangezogt, zoo gelooft hij ditmaal aan het denkende „ en onderzoekende gedeelte der Leezeren verfchuldigd te zijn, een fcherp overzigt van het geheele Werk op zich te neemen. Eene Iteeds voortgezette beöeffening " der Bijbelfche, en in 't bijzonder der Euangelifche " Gefchiedenisfe, (lelt hem daartoe in ftaat; het belang ' des voorwerps verpligt hem daartoe; en 't geen ande" ren omtrent dit Boek te onderneemen zich veröorlofd *' hebben, maakt hem daartoe nog meer geregtigd. ln' tusfchen is het geene herfmelting , maar eene naauw^ ' keuriger verbetering , die thands bedoeld wordt. " Pligtmaatiger wordt dit zoo veelte meer, dewijl het 11 een Boek 'betreft, 't welk als een Hoofddeel, en wet ' als het gewigtiglle van een geheel, de Gefchiedenis " van het Oude en Nieuwe Testament omvattende Werk ,[ kan befclïouwd worden, en in de daad van velen als ,) zodanig aangemerkt en gebruikt wordt. In een Deel „ van zoo bijzondere nuttigheid is het te noodiger,. „ het in vroegere Uitgaven verkeerd gefielde of overgeflagene op de best mogelijke wijze te verbeteren en aan „ te vullen, naardien voormaals met dit Hoofddeel op „ eenen tijd een aanvang wierdt gemaakt, toen de Opj, fteller op de beöeffening van de Bijbelfche Gefchiedenieüwe vad. BIBL.Via. deel.no. 7. T ti tOÊ*  29° J> J. HESZ „ nisfe nog niet lang genoeg zich hadt toegelegd, om ,, al dat geen te kunnen bijdraagen, 't welk van eene „ grondige behandeling van de Bijbelfche Gefchiedenis „ met regt verwagt wordt." Hesz heeft dus gehandeld, zoo als men van ieder rechtfchapen Godgeleerde en Uitlegger der Gewijde Schriften verwacht, hij is op zijnen édns begonnen loopbaan niet blijven ftilftaan, hij heeft voordgewerkt, en zijnen arbeid, zoo veel mooglijk, zoeken te befchaven en te volmaken. En, waarlijk^ elk, die weet, hoe veel 'er aan eene gegronde verklaring der H. Schriften vast is, en wat daar al toe verëischt wordt, is tevens overtuigd, dat men het daarin, zonder herhaalde pogingen en aanhoudende werkzaamheden, zonder eene langdurige ondervinding, tot geene genoegzame hoogte brengen kan; vooral niet in een Werk van zulken aard, als wij hier Voor ons hebben, waarin de Schrijver het leven, de leer, lotgevallen, enz. van onzen Heere jes us Christus, en dus den geheelen inhoud des N. T. zoekt open te leggen en te ontvouwen. Die is een ruim en onoverzienbaar veld, om hetwelke met moed en eenen gelukkigen uitkomst te bewandelen meer dan gewone krachten nodig zijn, ja waarop het den voorzichtiglten wandelaar niet zelden gebeurt, van agteren te ontdekken, dat hij verkeerde bijwegen is ingeflagen, en dus geen gewenscht einde bereiken kan. Zonder ingefpannen aandacht, en telkens hervatten arbeid wordt hier niets uitgericht, en hij , die , inden beginne, reeds aanheft, ik heb het gevonden, toont juist daarmede, dat hij nog weinig gevorderd is, en elk heeft voor zich toe te zien, dat hij zich niet ligt door gezag of magtfpreuken late verleiden. Zelfs in dit Werk, hoewel door den Schrijver meermalen nagezien en verbeterd, zal nog menig Lezer iet aantreffen, hetwelke hij gaarn beter ontwikkeld en grondiger geftaafd had gezien, ja dikwerf doen wenfehen , dat de geachte Schrijver zich nu en dan minder aan onderftellingen toegegeven, en de grootheid en heerlijkheid van den doorluchtigen perfoon des Verlosfers in het waare licht gefteld had ! — Hoewel hij, aan den anderen kant, op vele plaatfen, de gematigdheid en voorzichtigheid, waarmede de Heer hesz veelal te werk gaat prijzen , en gereedlijk erkennen zal, dat dit Werk, in vele gevallen, hoogst nuttig kan zijn, dat daaruit veel geleerd, gewigtige zaken luter be-  HET LEVEN VAN JESÜS. £9* beoordeeld, en tot een toepaslijk gebruik kunnen aangewend worden 5 zoodat het de aandacht enernltige overdenking van eiken Christen overwaardig is. —- Uit eene vergelijking met de vorige uitgave is ons, ten duidlijkfte, gebleken, dat deze tegenwoordige, in vele opzichten, de voorkeur verdient. Niet alleen het verkeerde üf minder zekere vinden wij hier aangewezen en verbeterd, maar nu en dan ook nieuwe ophelderingen en aanmerkingen, die het meer gevestigde oordeel des Schrijvers kenmerken. Taal en fpelling zijn ook meer befch'aafd, hoewel hieraan nog meer had kunnen verbeterd worden. — ï". , . . Omtrent het Werk zeiven, als reeds lang bekend en in aller handen , oordeelen wij eene breedvoerige opgave onnodig, misfchien dat wij, in het vervolg, wel deze of gene proeve mededeelen; wij zeggen nu alleen het V°Voorijf gaat eene Foorrede van den Geleerden Schrijver die wel verdient gelezen en overwogen te worden, dan volgt een Bericht des Vervaardigers van deze nieuwe Nederduitfche Uitgave; vervolgends, iets over der Euangelisten manier van verhalen; waarin de Heer hesz betoogt en met verfcheidene voorbeelden aantoont, dat het verhaal der Euangelisten de mooglijkfte kortheid met de grootde naauwkeurigheid en de lchoonfte eenvoudigheid verëenigt; — en eindlijk, de Inhoud en het Werk zelf waarüit wij nu Hechts, tot eene proeve, het volsend'e over de Parabelen , hetgene ons altijd, om deszelfs kort- en duidlijkheid bevallen heeft, zullen over- "~«ejèzus bediende zich in zijne gefprekken tot het Volk, hoe langs zoo meer, van eene Leerwijze, die met de " «rewoonte der tijden even zoo overéénkomfhg C*>> " als voor de Toehoorders aangenaam en leerzaam was, " naamlijk de Parabelen. Zoo werden de verdichte Verü telzels genaamd, waarin hij of onder een voegzaam '! voorbeeld nu eenen pligt infeherpte Cf) > dan eenigen " „ vaii (*) Oratoria Judaica nullam fchema familiartus quant ^arabolismus. Ligthfoot, (f) Bij voorbeeld Lucas X: 30—3& T a  .«92 J. J. HESZ , HET LEVEN VAN JBSUS. „ van zijne dikmaals kwalijk begrepene leeringen voor„ droeg (*), of ook wel toekomftige Gebeurtenisfen (f), „ zinnebeeldig voordekte. Hij had eene bijzondere re„ den, om deze leerwijze boven eene eigenlijke, van ' „ welke evenwel hij zich ook bediende, te verkiezen. Zekere hem eigene Leeringen (§), welker onderzoek een vrij en waarheidlievend hart verèischte, en wel„ ke, duidlijker voorgefteld, de vooröordeelen en drif„ ten al te zeer tegen hem in het harnas zouden gejaagd „ hebben, bekwamen door deeze manier van voorltel„ len , als 't ware , een inkleedfel, waar onder zij „ voor den ruwen en bedorvenen fmaak der zndanigen „ bedekt bleven , welken niets , 't geen regtftreeks ze„ denlijk was, verdraagen konden. Dit dekkleed ver,, hinderde echter niet, dat verltandigen en onbevoor„ oordeelden zijne meening vatten konden. Hij wist, „ dat het te vergeefsch is, zelfs door de grootfte dui„ delijkheid in het voordraagen, die geenen beter te „ willen onderrichten, die vooraf befloten hebben , niets „ aan te neemen, het geen tegen hunne partijzucht, of „ hunne wereldfche oogmerken aanloopt; en dat inte„ gendeel een hart, 't geen de waarheid zoekt, zelfs „ bij een gewoon Menfchenverftand, de waarheid ook „ onder het bekleedzel eener Gelijkenisfe of Fabel ont„ dekt, of wanneer het dezelve niet zelf ontdekken „ kan, zich door kundigen gaarne laat onderrichten. „ Dit is dereden, waarom hij dikmaals zijne Parabelen ,, met opzet onverklaard liet, en alleen in geheime ge„ fprekken den jongeren het noodige ter verklaaringe „ zeide." ■ Jo- (*) Van deezen aart zijn eenige der naast volgenden. (t) Van deeze foort zijn de Gelijkenisfen, Matth.XXI; &\. en XXII: 2-14. ói * (§; Inzonderheid de zulken, die op de waare gefteldheid van het Godlijke Koningrijk zagen ; eene zaak, waar over zoo veel_ misverftar.ds onder hen heerschte. Mvwei* r~K &xTtXuaf »»» n#*im. Het geen de Heiland hier van leerde, was naamlijk voor Joodfche ooren Paradox, was (naderhand nog) ten minfte eene verborgene Leere, die, wanneer hij dezelve voor de vuist openlijk met eigenhjke woorden had voorgedragen, van dus onvoorbereide gemoederen flegts berispt en verworpen zou zijn geworden.  j. H. KROM, JOaNNES DE DOPER. *93 ToanNES de Doper. Een Leesboek voor den tegenwoordigen tijd. Door )ö. herm. krom, Pred,kant te Gouda. In drie Stukken, 'iwede Stuk. Ie Amfleldam, bij ]. Wï IJntema en Comp. , 1804. 132 Bladz. In gr. ÖClavo. De prijs is j : - 18 - : Had de Eerw. krom zijne befchouwingen over joannes den Doper, in drie Hoofdpunten verdeeld, waarvan het eerlte : Reeds vóór dat } e s ü s optrad, was joaNNES werkzaam aan het Godsrijk, in het Eerfie Stuk door hem is behandeld (*), in dit Tweede Stuk van zijn "Werk, behandelt hij, op den zelfden wtt, als het vorige, het tweede Hoofdpunt: Gelijktijdig met jesuszötede 1 o Sn ne s zijn werk nog voord; waarom hij het , op een' Franfchen tijtel , noemt : joïnnes de Doper en 1 ^"behandeling van dit gedeelte des Werks is afgedeeld onder deze Rubrieken. VIII. joïnnes doopt ]es us. IX. Dierbaar oogpunt, waarüit de Doper Jesus aanwijst. X. Onnagaanbare grootheid van jesus, voor onze zedelijke behoeften berekend. XI. Het gevoel van den Doper voor jesus. XII. Het Christendom, naar de leer van jsoünnes, het enige toereikende, nodige. XIII. De Doper werkt nog voord, en verandert ook zijne ftrenge zeden niet. XIV. Het getuignis van den Doper voor jesus gewichtig. Tot eene proeve van den krachtigen en medcflependen ftijl, maar ook, hoe dit Werk gefchikt is vour de behoefte van onzen tijd, fchrijven wij het volgende over, Bladz. ï 38, alwaar, bij gelegenheid der woorden van j o a' n n e s aangaande jesus: Zie het Lam Gods, enz. gelezen wordt: ,, Wanneer ik jesus zo als het Lam , dat de zonden draagt, befchouw, komt 'er, dit ontveins ik niet, nu en dan nog wel deze of gene vraag bij mij np, die ik niet kan beandwoorden : volkomen vat ik het doen der Godheid niet. Maar als ik mij afvraag, of voor mij eene verbeteringsleer bruikbaar is, waarüit de leer van vergeving weggenomen is, zegt geheel mijn ziel toch : neen; . of de belofte van Godlijke kracht ter verbetering mij (*) Zie N. Vaierl. Bibl. Wilden Deels ïjh Stuk, Blad». 353 'A' 3  19+ J. H. KROM, JOaNNES DE DOPER, mij die liefde, dat gevoel voor God inboezemt, en altijd moed kan geven V hierop zegt mijn hart ook : neen; 1 of op mij de enkele verzekering, zonder eenige aanwijzing dat jesus de oorzaak is zoo wel van genade als van heiliging, even fterk zou werken? op deze vraag zeg ik, roet volle overtuiging, almede: neen. De prediking van joa'nnes, hoe luide en overtuigend ook , zou voor mij grootendeels krachteloos zijn, had hij van het Lam Gods gezwegen. En vraag ik mij:, leert mij de Bijbel, dat God de zonden vergeeft, zonder jesus dood daarmede in verband te brengen ? vind ik Heilig gerustftellende verklaring in de H. Schrift, zonder op je s us gewezen te worden? het komt mij waarlijk voor, dat ik men moet andwoorden. En ,, jesus is het Lam van God," zo als joeïnnes het gezegd, jesus en zijne Apostelen het verder bevestigd en ontwikkeld hebben s dit bevredigt mij." ,, Ik wil niet twisten; gelooft iemand deze mij zo dierbare betrekking van jesus niet, heeft hij dit denkbeeld niet nodig tot zijne zedelijke verbetering , rust en moed; het zij dan zo: maar hij late het mij flechts vrij, daar ik (en hoe velen niet met mij!) gevoel dat ik het nodig heb , en zonder hetzelve mi t beter worden kan. Ik laat zo iemand zijnen gang gaan met zijne verbeteringsleer; maar hij moet mij dezelve niet opdwingen , niet zeggen , dat deze zijne leer de eenige echt Ghristlijke is; dat weet hij toch welbeter, vertrouw ik. Ik althands , ik weet dit anders ; en als ik oordeelen moest, zou ik zeggen, zijne leer is de echt Christlijke niet; zij geeft niet alles, wat het Euangelie geeft. Op wijsgeerige denkbeelden fta ik niet; ik veroordeel 'er niemand om : ik echter geloof, en heb de gronden voor dit mijn geloof ontwikkeld, dat vergeving van zonden, en, in een zekeren zin , een offer voor de zonden, volftrekt nodig is. Voords (het diepzinnig uitpluizen van verborgenheden en leerftukken valt niet in mijnen geest) begrijp ik bijna niet, hoe men het Euangelie anders kan aan» nemen, en uitleggen , daar ik zo duidlijk meen te zien , dat dit vooral in hetzelve als behoefte geleerd wordt, en tevens belofte, aanmoedigende belofte is." Chrh-  CHRISTLIJK MAGAZIJN. 295" Christelijk Magazijn , of Bijdragen ter bevordering van Christelijke verlichting en Éuangelifche deugd ,naar de behoefte van onzen tijd. Derde Deels Eerfte Stuk. le Hoorn, bij J. Breebaart, 1803. 114 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is ƒ : - 14 - : Eenigen tijd lang was de Uitgave van dit uitmuntende Tndfchrift, door verichilknde omftandigheden vertraagd geworden; thands belooft ons de Eerw. b eet s, verzamelaar van hetzelve, eenen geregelden voordgang, zoo dat jaarlijks geregeld twee Stukjens ten muitte zullen geleverd worden, terwijl, gelijk tot dusverre, vier Stukjens één Deel zullen uitmaken. De volgende Vier Vertogen maken den inhoud van dit Stukïen uit. I. Over de betrekking, waar 111 het verhaal aangaande de wachters bij het graf van j E waarheid van zijne Opftanding; welk Ver oog m een volgend Stukjen zal vervolgd worden. Wij hebben deze Verhandeling, met genoegen ë^i.^^^M ken van des Schrijvers belezenheid in de fchtiften dej? zoogenaamde Nieuwe Hervormers, en van zijne oordeelkundige naauwkeurigheid, met welke hij hunne zwangheden en tegenwerpingen oplost, en over het geheel de gefchiedenis en waarheid van jesus Opftanding in een klaar licht fielt. , , , , ... De tweede Verhandeling is met minder belangrijk, zij beiindwoordt de vraag: Wordt bet lijden en-ft erven van ■jesus Christus, in het Euangelie ook voor gefield, als endergaan met het oogmerk, om daar door het gezag dier leere te ftaaven, die hij verkondigd had ?_ De Opfteller, die zich teekent G. B/R. V. D. M. beandwoordt deze vraag ontkennender wijze, en het komt hem zeer onwaarfchijnlijk voor , dat jesus zich dat doel, onder anderen, met zijn lijden en (terven zal hebben voorgeteld, en hg haalt voor zijne mening, in de daad, gewigtige gronden aan terwijl hij de plaatfen, die daartoe gebragt kunnen worden , uit net N. T. in overweging neemt en ver- Het derde Vertoog toont den Invloed der Leerwijze op de len van het Christendom aan , zoo in het algemeen, als met betrekking tot bijzondere leerftukken, na eerst ontvouwd te hebben, wat leere, wat leerwijze zij, met T 4 ü*  ?j>6* christlijk magazijn. de bijgevoegde aanmerking , dat zoo onveranderlijk de leer zelve, zoo veranderlijk te leerwijze zij. Merkwaar-, dig is het flor yan dit betoog, Bladz. 83, waarvan wij ons niet onthouden kunnen, het volgende over ie fchrijven : „ Doch even zoo waar, (te weten ? ais da£ de leerwijze van groot belang is voor de waarheid, in zoo verre dezelve daardoor eerwaardiger , aannemelijker , en vaster wordt;) is het, dat de waarheid geenszins afhangt, van deze ot gene manier van voordiagt, indien (lests liet zoo pven aangemerkte wordt in acht genomen. Elk mensch heelt zijn bijzonder «landpunt, waar uit hij elke waarheid Piet alleen, maar ook de gantfche Euanaelieleer beichouwt. — De een beziet dat Euangelie van den kant van Gods Majefteit en heerlijkheid : in dat eene punt loopt alles bij hem zamen. 't Is uit hem, door hem, en tot hem zijn alk dingen. Is 't wonder, dat hij zeer vel* dingen van eenen gantsch anderen kant bel'chouwt, als (dan) de Christus verëerer, die, in den 'geest van joannes , geheel verwonderd en opgetogen wegzinkt l"t % (^oc"1jke Iiefde » e" nu uit dat oogpunt allés bejl vvat fcliade doet daf aan de waarheid? Zij blijft dezelfde , zij toont zich te heerlijker, naar mate zij, van alle zijden befchouwd, ftoffe oplevert, om, vul verbazing , in het ftof neder te zinken , en God te aanbidden. •-— " . " pP woorden willen wij nooit vitten. Laat elk daar in ziin hebt volgen ; laat hij woorden bezigen , (raids dezelven niet tot oneer van 't Euangelie of tot verklei, ring der waarheid zijn;) volkomen naar zijne ftemming, en zoo als meest voldoende is voor zijn eigen hart. —— Ooit de bijzondere wijziging, welke eene of andere waarbeid, 111 de bcfchouwing van fommigen erlangt, kan ons pog onverfchillig zijn; mids maar de hoofdzaak, waar op alles aankomt, in het Euangelie, blijft, mids maar de mensch zich zeiven befchouwt als een diep geVallen , alles behoevend, en ftrafwaardig zondaar; in Christus vindt den genen , die van God verordineerd is, om alle zijne behoeften te vervullen , hem vergeving , troost, wijsheid en kracht, moed en hoop, en eene volJsomene verlosfïng en zaligheid te fchenken, en die als zoodanig zich aan zijne leiding , beduur en bevelen, tot waare Godsvrucht en deugd onderwerpt. Bij zooPa»'ge gezindheid zal 'er liefde tot God, tot chris-  CHRISTT.TJK MAGAZIJN. 497 tus, ea tot de deugd plaats hebben, en deze aller harten aan een ftrengelen." „ Wij hebben reeds aangemerkt, dat de Godsdienltige waarheden niet zijn gegeven tot wetlteeuen van 't vernuft en oordeel, inaar tot vertroosting en veredeling van het hart. Daar die behoefte niet bij allen dezelfde is, kan en mag de wijze van bel'chouwing anders zijn. Kwam het 'er "juist op aan , om alles hair klein te weten en naar te fpooren, ja, dan mogt eene verfcheidene wijze van befchouwing van gewigt zijn. ■ Veel blijft aan deze zijde van het graf onbeflischt, zelfs voor de grootfte vernuften: 't geen als waar als zeker moet er¬ kend worden, is duidelijk geopenbaard. Laat ons hier in berusten , en ons vergenoegen met onderlinge overeenftemming, in 't geen, waar in wij de hoofdzaak van 't Euangelie mogen ftellen. Zoo verre wy volmaakt zijn, laat ons dit gevoelen, en zoo gij iets anders gevoelt, ook dat zal U God openbaaren. Doch daar wij toe gekomen zijn, laat ons naar den zelfden regel wandelen, laat ons hetzelve gevoelen." ,, Langs dezen weg zal eene waare Christelijke verdraagzaamheid meer en meer plaats hebben en beoefend worden , men zal elkander meer leeren dragen , in 't geen, waar in men mogt verfchillen; en dat waarlijk, op den keper befchouwd, dikwerf beuzelingen zijn, en waar van men nog altoos zal blijven zeggen , wij kennen ten deele. Zoodanige verdraagzaamheid , en waarbij de waarheid in chris tus de grondflag is , zal dienen, om de Euangelieleer meer en meer te zuiveren van menfchelijke bijhangzelen, om dat men dan onpartijdiger zal onderzoeken, zonder verkeerde driften of blinde yooroordeelen; — om die leer meer en meer te bevestigen, door gemeenfchaplijk te arbeiden tegen het ongeloof, dat, zoowel bedekt als in 't openbaar, te voorfchijn komt, en om deze leer meer en meer te vercieren, door den Geest van Eensgezindheid en Liefde , die alle hatelijke partijfchappen zal uitblusfchen; en door eene ernltige en naauwgezette heiligheid, wanneer men zal verftaan den nadruk van dat woord, dat het einde des Gebods is liefde uit een rein hart, uit eene goede confcientie, en een ongeveinsd gelove " — De vierde of laatfte Verhandeling , geteekend J. W. C. T. te Oostzaandam, bevat, iet over Hebreen VI: i en 2* en is gefchreven, bij aanleiding van eene Verhandeling T 5 over  298s.OSWALD,GODSGENADEW. INHETHART V.D.MENSCfï. over den Schrijver, van den Brief aan de Hebreen in de Bibliotheek van Theol. Letterkunde, N°. i en a, en dient ter wegruiming der zwarigheden, welken in dat Vertoog uit deze plaats tegen het gemeen gevoelen geopperd zijn: dat men of p aulus, of eenen der Apostelen , voorden Schrijver van den Brief aan de Hebreen, te houden hebbe. Gods Genadewerk in het hart van den mensch. Een nut' tig Hand- en Leesboek, ter bevestiging en beproeving van Heilbegeerigen op den weg naar den Hemel, hehelzende Brieven over het geloove van de Koninginne van Scheba, overgebracht op het genadewerk in ontdekteZondaren; en Godvruchtige Overdenkingen I. Over de natuurlijke toejland van den mensch. II. Over de roeping en fchikkingen van God tot heil der menfchen, III. en over de aanneming van de roeping der genade. IV. Over den toef and en gezindheid van hun , welke den weg ten leven betreeden. V. Over de navolging van je sus. VI. Over de rechte aanneming der H. S. tot een zegenrijk gevolg voor het hart. Door den Eerwaardigen en Godzaligen Heere s. oswald. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Leijden, bi; J. van Thoir , 1804. 214 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 -: Met dezen vreeslijk gerekten Tijtel , heeft men een voorheen uitgegeven Boek , op nieuw, voorzien , om het aan den man te helpen, even gelijk men een oud huis met een' nieuwen gevel opfchikt, gedachtig aan de fpreuk: Wel voorgedaan is half verkocht. Het Boek heette te voren : Onderhoudingen voor geloovige Zielen door h. s. os wa ld; (De eerfte letter H. is op den tegenwoordigen Tijtel afgekort.) en wij hebben 'er onze ge* dachten van gezegd in dit ons Maandwerk (Deel VII, Stuk 1, Bladz. 9,) waarbij wij niets te voegen, noch in te veranderen weten. Dit echter moeten wij nog aanmerken , dat men in een Voorbericht de Tijtel-verandering bekend heeft gemaakt, met deze woorden: ,, Dat dit Stuk , het welk reeds onder een anderen titel veel nut deed , maar onder het Opfchrift van Onderhoudingen, riiet algemeen van vervvagting was , tbands bij het afleggen van dien titel het vooroordeel mogt wegnemen van hun , die flechts op titel oordeelen, en nu aan titel, inhoud en werk zien mogen , wat de II. Geest aan den Schrijver geleerd heeft." Chris-  christlijke bespiegelingen in eenzame uuren. Ü99 Christelijke Befpiegelingen in eenzaams uitren. Te Leij- den , bij fcA ' l8°3' 9* £ladz' OSlavo. De prijs is f : - 16 - : Toen wij dit Stukjen eerst in handen kregen, dachten wij aan hèt voortreflijke Werk van den ijverigen j. van loo Gedagten en Gevoelens van een Christen (*), dan, bij nader inzien, ontdekten wij, dat het daarvan , in meer dan één opzicht, verfchilde, hoewel het echter bij hetzelve verdient gerangfehikt te worden. Zie hier den inhoud: Op den laatften dag van het paar 1799. Bij het ziekbedde van mijn Kind. Het is den men- fche eenmaal gezet te flerven, en daar na het oordeel. — Bij het graf van mijnen vriend. Jesus, de grootde Menfchenvriend. Op mijnen geboortedag. — Ue leerzaame wandeling. Godsdienst , de beste troost¬ bron. Uit deze opgave zien onze Lezers, dat deze Befviegelingen kort zijn , doch tevens geven zij, in iommige opzichten, gepaste ftof, tot verder nadenken en uitbreiding. Twee derzelver zijn reeds in den Vrijen Godsdienstvriend geplaatst, en gunftig beoordeeld, dit en de aanmoediging van eenige vrienden, zijn de aanleidende oorzaken, welken deze Befpiegelingen in de wereld doen verfchijnen. Over het geheel, hebben wij dezelven met genoegen gelezen en de Schrijver verdient verdere aanmoediging, om op dit zijn Eerfte Werkjen, meer anderen te laten volden, alleen, hij beredeneere zijne Hukken grondig-, en doe eene oordeelkundige keuze, om met waare ftjehtin°- en nut, hetwelke zijne bedoeling is, voor zijnen evenmensen, werkzaam te zijn. Tot eene proeve, willen wij het volgende andwoord, op de vraag: ,, Hoe is het beftaan van hem die God vereert? aflchnjven. Hij kent alle die volmaaktheden aan zijnen grooten . Formeerer toe , welke onaffcheidelijk in Hem veree', nigd zijn; in al het gefchapene bewondert hij de wijs„ heid van den Schepper; op al wat hem omringt ziet (*) Het Eerjle Stuk is uitgekomen, te Utrecht, bij w. van jjzerworst, 1796. Jammer! dat het vervolg, door den dood ?les Schrijvers, is blijven fteken.  300 E. VERMEULEN, HET LEVEN VAN JESUS CHRISTUS. „ hy Gods majesteit uitblinken: hij befchouwt de <*ant„ Iche natuur als eene aan een gefchakelde keten* van „ Gods nooit genoeg volpreezene liefde; op ieder voor„ werp leest hij Voorzienigheid; waar hij zich ook be„ vindt, altoos draagt hij het denkbeeld van Gods Al„ omtegenwoordigheid met zich om, en, met die ge. ,, dachten bezield, richt hij alle zijne handelingen dus„ danig in, dat de verheerlijking van, en de eerbied j, voor zijnen God daar in zigtbaar doorftraalen; onder j, welke menfchen hij ook mag verkeeren , nimmer „ ichroomt hij zijnen hemelfchen Weldoener eerbiedige „ hulde te bewijzen, ja, al moet hij ook, om de eer „ van zijnen God te verdedigen , zich , door zijnen „ evenmensen, met hoon en befpotting overlaaden zien „ (gehjk in deeze onze zoo genoemde verlichte da^en „ maar al te dikwerf plaats heeft) dat fchrikt hem niet „ af, daar voor kan hij alles lijden , alles opofferen „ niets is hem zoo veel waardig, als de eer van zijnett „ Hemel-Vader; ziet hij zich, om zijne Godsverëering s, befchimpen, of moet hij daarom zelfs in armoede dik>, werf kwijnen , te midden in dien druk juicht zijne ?, verheevene ziel den nu reeds zaligen van Alphen na; „ Wat is tog Rijkdom? wat is Eer? ., Een handvol nietig (lijk. „ Gods vriend te wezen is veel meer, . » Die jesus eert is rijk," Het Leven van jesus Christus. Een Vraagboek je, voor eerstbeginnende Kinderen, door e.vermf ui e n le Rotterdam bij Cornel en van Baaien, 1801. 60 Bladz. In Ocïavo. De prijs is f ; . 4 . : Tn zestien Hoofdftukjens , die wederom in kleinere afdeeJ- hngen gefphtst zijn, geeft men ons hier het leven van Jesus voor eerstbeginnende kinderen. Zonder dat wij het goede, dat 'er in dit opftel is, eenigzins willen verkleinen , zouden wij evenwel van oordeel zijn , dat men eerstbeginnende kinderen liever over de bijbelfche ge chiedenis in het algemeen behoorde te onderhouden • ook over de gefchiedenis van jesus Christus, doch ? leenJnru"°/e.rre Z'J een Deel van de algemeene Biibeliche Gefchiedenis uitmaakt, en dan zal dat, in evenredig  g. van alphen , het leven van jesus. 3*1 digheid tot het overige, nog al taamlijk breed we^enmoeten dewijl de Euangeliën ons zoo uitvoerige berichten van'te sus leven leveren. Onder de redenen die wrj hiervoor menen te hebben, is vooral deze, dat men door een zoo breedvoerig opftel, als wij hier voor ons hebben, niet wel blijven kan uit de behandeling van waarheden, zijn perfoon en zijne leer betreffende die voor eerstbeginnende kinderen in het geheel met gefchikt zijn, gelijk de Schrijver van dit Boekjen daar ook niet buiten gebleven is. Wij zouden daarom evenwel zulk een leven van jbsuschristus, afzonderlijk uitgegeven, niet afkeuren , maar dan moet het, niet voor eerstbeginnende kinderen, maar voor kinderen, die reeds het eerfte onderwijs te boven zijn, gefchreven wezen , op zoodanig eene wijze, dat weinig kundige bejaarden het ook tot hun nut gebruiken. Het zou dan geen Vragenboek moeten wezen, maar een Leesboek, gelijk men dat tegenwoordig goedvindt te noemen. Mooglijk zou de vorm van famenfpraak daartoe niet kwalijk voegen. Maar die dat ondernam zou zich aan eene zeer moeilijke taak wagen. Het leven van jesus, voor Kinderen, in vitffawenjpraken, door g. van alphen, Kr ankbezoeker te1 hiel. Twede Druk. Te Dordrecht, bij P. Blusfé de Jonge, 1804. 42 Bladz. In Oclavo. De prijs is f : - 4 - : "»V7'n* hebben bij de eerfte uitgave van dit kleine KinderW 'boekjen verzuimd gewag te maken; bij gelegenheid van deszelfs tweede uitgave zeggen wij, alleenlijk, dat het dit gunftige onthaal bij onze Landgenoten verdient, alzoo het door zijne beknoptheid en zaakhjkheid voor jonge Kinderen, naar derzelver vatbaarheid, uitnemend wel gefchikt is. Kort  502 B. VERWEIJ, KORT BEGRIP DER BIJB. GESCHIEDENIS. Kort begrip der Bijbelfche Gefchiedenis. Een Schoolboek voor de Jeugd. Opgefteld door ber nardus verwe ij , en uit gegeeven door de Bataajjche Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen. Te Leijden, Beven, ter en Groningen, bij D. du Mortier en Zoon, j. H. de Lange, j. Oomkens en Zoon, VV. Zuidema, j. H. Bolt, L. Bolt, en R. j. Schierbeek, 1803. 128 Bladz. In OStavo. De prijs is f: - 5 - : Ï^en opdel, hetwelke, naar verdiende, door de nuttige -rf Maatfchappij Tot Nut van V Algemeen, met den gouden eereprijs, is bekroond. De Bijbelfche Gefchiedeni:5 des O. en N. Verbonds, is met de aanëenfchakelinovar. beiden, en vervolgd tot den ondergang van den Joodfchen Staat, daarin, beknopt, ordenlijk, duidlijk en naauwkeurig verhaald; elke afdeeling is door gemengde Aanmerkingen opgehelderd , waar agter vragen volgen , uit de behandelde afdeelingen afgeleid, alles naar de vatbaarheid der jeugd, en gefchikt ten diende der Sch olen, waartoe het zich , in allen opzichte , aanprijst. Vertoog over de voortreffelijkheid van de inenting der Koepokken boven die der Natuurlijke Kinderziekte , door A. ijpeij. Te Amfïeldam, bij j. Allart, 1803. 2,7 Bladz. In gr. Octavo, De prijs is ƒ : - 8 - : In dit Vertoog worden eerst fommige zwarigheden opgegeven , als redenen, waarom de inenting der Kinderpokjens geenen meer algemeenen opgang gemaakt hebbe; daarna worden de gelukkige uitkomden vermeld, die de vaccinatie zoo in ons Vaderland als elders heeft gehad, welken zeer belangrijk zijn en dit Stukjen bijzonder lezenswaardig maken; terwijl de Schrijver, eindlijk, eenige tegenwerpin-, gen, die fomtijds tegen de Koepoksïnënting worden ingebragt, beandwoordt. Onder de zwarigheden, die aan het meer algemeen omhelzen van de inënting der Kinderpokjens hinderlijk zijn geweest, telt de Schrijver ook deze : dat dezelve de vat. baarheid voor de natuurlijke Pokjens niet altijd wegfc neemt, niet alleen wanneer 'er geene Pokjens dari in den omtrek der inëiitingsvvondjens zijn geweest; maar ook wan-  A. 1JPEIJ , VERTOOG OVER DE KOEPOKKEN. 30J wanneer op andere plaatfen des ligchaams volkomen rijp gewordene Pokjens door de inenting waren voordge- ^ïfat de inenting der Kinderpokjens, wanneer zij alleen plaatslijk werkt, zonder het ligchaam verder aan te doen, in het toekomende niet tegen de Kinderziekte beveiligt, zal wel niemand ontkennen, even min als men de onechte Koepokken of de zoodanigen , die den behoorlijken loon niet gehad hebben, genoegzaam zal oordeelen, om deze vatbaarheid uit te delgen. En wat betreft de verfchijning van natuurlijke Pokjens bij menfchen, die de ineeënten voorheen geregeld hadden doorgeftaan , de waarnemingen van bevoegde kunstrechters laten bij ons -een twijfel over, dat 'er enkele, hoewel hoogst zeldzame gevallen zijn van lieden die tweemaal gepokt hebben : doch hierom deze inenting te verwerpen, zoude even zoo dwaas wezen als de vaccinatie niet toe te laten , omdat men de mooglijkheid niet kan ontkennen , dat onder duizenden , die de Koepokken behoorlijk hebben gehad, een enkel voorbeeld zal worden aangetroffen , bij hetwelke de vatbaarheid voor de Kinderziekte niet is vernietigd geweest. . ■ . , , , Wij hadden daarom. onder de zwarigheden tegen de meer algemeene verbreiding van de inenting der Kinderziekte veel e'erder verwacht deze te zullen vinden: dat de ino-eënte Kinderpokjens zich niet alleen door daadlijke inenting , gelijk de Koepokken, maar ook door de lucht en aanraking der zieken voordplanten , en hierdoor wel eens meer kwaads dan goeds gefticht hebben, zoo als de Schrijver in het begin van dit Stukjen te recht opmerkt. In welken opzichte de Koepokken zeer verre de voorkeur verdienen boven de Kinderpokken , hoewel door middel van de inenting voordgebragt. Waarneemingen de Koepokken betreffende. Door i. de koning. Te Purmerende, bij B. Peereboom en Zoon, 1803. X en 27 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is ƒ : - 5 - 8. Deze Waarnemingen, zeven in getal, maken eene gewigtige bijdrage uit tot de inenting der Koepok, ken, en verdienen door eiken Geneeskundigen gelezen te worden. T In  304 J. DE KONING, WAARNEMINGEN OVER DE KOEPOKKEN, i-jj Waarneming begon de inenting, na 0p den i j herhaald t£ Zij'!' "iet VÓÓr d^n negenden da| te werken. — De voorwerpen van de ede en sde werden vele maanden nadat zij de vaccine behoorlijk hadden doorgedaan aan eene derke befmetting van de nafuurli? ke Kinderziekte blootgefteld, zonder daardoor aangedaan te worden. - In de 4de Waarneming hielden de KoepoE ken haren zachten regelmatige.! loop, tot den twaalfden dag, wanneer zij zeer aanmerklijk in grootte toenamen Ditflag gevolgd werden , waarbij zich op den rechtearm en de borst eene pok voegden , die in alles met de waare Koepokken overeenkwamen. De «de en fidp Waarneming leveren twee gevallen op van «^vaccineerden, bij welken, nadat de inenting volkomen gejaagd was , de natuurlijke Kinderziekte zich openbaarde, en de eerde teekenen op den negenden dag der inenting vertoonde doch gelukkig afliep. Wij hovï den ons met den Schrijver overtuigd , dat deze twee Meisjens reeds vóór de Koepokïnënting'door de natuur! lyke kinderziekte zijn befmet geweest: hoewel wij hem niet toedemnien, dat, na eene befmetting der Kinderpokken, z.ch de eerde reekenen van aangedaan te ziin niet vroeger dan den twaalfden of vijftienden dag openbaren dewijl het uit de naauwketwige waarnemingen onzer Land! genoten blijkt dat het tijdperk der befmetting in de natuurlijke Kinderziekte , zich gewoonlijk tusfchen de zeven en elf etmalen bepaalt, en de eerde teekenen der uitbottingskoorts zich doorgaands op den agtden of neo-en- ^df^^0"611*! SGeTsiVrMagazijn'1 Deel- nr& Bladz. n6.) - In de 7de Waarneming, eindlijk, heeft men een voorbeeld van een Kind, waarbij de Koepokinenting, na driemalen vruchtloos beproefd te zijn, eenige maanden na de derde inenting, voor de vierde re ze erhaald, naar wensch vattede. f^eto&. te Amfttlddm. Te Amffeldam, bij ).. C. Sepp en Zoon-, 1803. 22 Bladz. In gr. Quarto. De pt ijs « ƒ i ■ 1 : Ï">,e eerde aanleiding tot deze Natun'kundigp VerhsnJ> deling was, zoo ais in de Inleiding gezegd wordt, een  D,l. OSKAMP, BESCHR, VAN DEN orang outang , enz. 30? een in ons Land zeer lang geleefd hebbende orang outang De Schrijver bepaalt zich daarbij enkel tot het'ene c'ene nadereJen juiste kennis der Natuurlijke H.sto. rie van den orang-outang kan geven, en toont aan dat 'er waarliifc tweeërlei orang-outangs zoo wel in als in Jfrica gevonden worden, die uiterlijk het rf este n "rooite, ei? naar hun inwendig maakiel, hoofd* Slijk der Beenderen, genoegzaam van eikanderen verfchillen, om , in twee diverie foorten ■fig«^g?.'g met de verfchiiïendé namen van pongo en jocko naar den Graaf de buffon van den anderen onderlcheiden fe worden. Men heeft Md*lang gedacht, dat, gehjk de plant-diertjes (Zoöphijta) den overgang van het.geheele Rhk cItdieren In dat der planten uitmaken , nrs- Ss de orang-outang in de ri ë der ZOOGENDE dieren, als een mioden-dier tusfchen de menschen en beesten tusfchen het redelijk en redeloos schepÏl" hoort geplaatst te worden! Dan alles we^ overwogen zijnde , en deze befchrijving nagaande beu erkt me i duidlük dat zulks geheel ten onrechte gedacht s, en dalhoewel de orang-outang, wegens zijne uitwendoe Santé en andere dierlijke hoedanigheden, wel naast "aan den mensch gerangfehikt kan worden, hj Sthands geenszinsalseen midden-dier tuslchen dezen en°deoverige zoogende dieren befchouwd, maar wel verre van daar alleenlijk tot- de aapen in de roe der redeloze dieren gebragt moet worden. De geheele SShig is in drie Hóofddeelcn afgedeeld. In bet ee lte Hoofddeel wordt 1". de'plaats van beidende foorten van orang-outangs in het Samenllel der Natuurhjk Historie bepaald; en a<\ de bcichrhving van een grorSnBormofchen o'rang outano, en 't hoofdzakelijk verfchil tusfchen dezen en den kleinen orang outang , insgelijks van Borneo komende medegedeeld; "? ' 'w«£ de Hoofddeel wordt de kleine orang outang breedvoerfa befchreven , en te gelijk hierüit de overeenkomst van denzeTven met den kleinen Africaanfehen orangoutang van tulpius afgeleid; eindlyk ^rdr m he derde Hoofddeel de gibbon, de tweede dei 01 geltaarte aapen, die het naaste aan den orang-outang komt.ej STseeliiks veel naar den mensch zweemt, behandeld, en tel k beween, dat hij, alhoewel.door fommigen,v*n den wouwou onderfcheiden , niet te mm yooi het zeüda Dier moet gehouden worden. - V ! iw  ?Oö D. L. OSKAMP Tot eene proeve zullen wij het volgende bericht, aangaande den o;iang-outa:vg van den Heer swart. Qütaaz 15 en volg.') överniérrieü. IVt^'^u1' h"t Schil5 en ook Seduurende haar ver„ blut 111 Hoüand, at zij genoegzaam alles, wat haar „ vvierd aangeboden, uitgezonderd vleesch; boven alles „ echter beminde zij het wild, de visch, eenige four„ ten van vruchten, als druiven, perfiken, canteloepen, „ en allerbijzonderst de kropfaladen; weinig hier van te „ gelijk bekomende, at zij dezelve geheel en al tot aan ,, de buitende bladen, doch wanneer haar een rijke voorraad op eenmaal gebragt werdt, zoude zij niets „ anders dan 't binnenfle gebruiken, en als haar deze ,, of eenige andere vruchten voor een gedeelte van haar „ middagmaal moesten vertrekken, at zij altoos het ,, eerfte van het door haar meest beminde, en daar .na „ het overige, in tegeriövérfïelHng van alle kinderen, en „ de meeste menfchen die doorgaands het aangenaamde „ voor het laatde bewaaren. Maar gelijk in alles, zoo was ,, zij ook in het eetenzeer met de verandering ingenomen: ,, want nimmer zag men haar buiten hooge noódzaakelijk„ beid drie dagen agter één de zelfde gewoone fpijze, ,, als bij voorbeeld aardappelen, kool of wortelen ge„ bruiken. Zij dronk nooit genever of brandewijn, ook „ geen bier, noch water; maar wijn, bijzonder de Mal,, laga yvijn, had zij het liefde, hier van fomwijlen een „ fles vindende, wist zij dezelve eerst zeer handi> te „ ontkurken , dan ledig te drinken, en daarna ook&wc„ der toe te maken, Wanneer men haar zelfs in het ,, heetde des zomers koud water aanboodt, nam zij het„ zelve wel in den mond, doch fpoog het fpoedig weder „ uit, zonder ooit hier van iets te drinken. Haar ge,, woone drank was warm water en melk, ook thee en ,, kofnj beide met melk, en voor het avondmaal hadt zij „ gaarne een duk wittebrood en wanne chokolade, of „ een ander foort van toebereide melk. Het brood heeft ,, men haar nimmer zien weigeren, ja fomtijds kon haar „ een (luk zoet roggebrood grootelijks vermaaken. Zij „ was gewoon flechts driemaal des daags, te weten „ 's morgens , 's middags en 's avonds te eeten , doch „ drinken deedt zij van tijd tot tijd zeer gaarne , bijzon„ der in den Zomer, haar dan des morgens ten vijf uuren feen kom thee brengende, dronk zij die voor haar hok „ uit,  beschrijv. van den orang outang en gibbon. 30Q ■ uit en ging voorts weder liggen tot agt uuren, op " welken tijd zij het geheele Jaar door een boterham met Sj voor haar ontbijt gebruikte. ïn het begin at m, ' even als op het Schip, met de twee voorfte handen ; doch 5 daar na het meest in de keuken eetende en gewoon hjk op " de fchoot van de Keukenmeid, den flinker arm om haaren " hals geflagen, begon zij allengskens eerst met de vork, en naderhand, fchoon niet dan met zeer veel moeite, z"een? voorzichtig en langzaam ook met een lepe! tl eeten de vork of lepel even als een ftok cn alles , wat " z aangree^v sthoudende. Als men haar een geplukte " Musch gaf, berook zij dezelve, cn fineer hem, geluk * al het andere rauwe vleesch weg, zonder daar van geo" hebben. Des Zomers ging z.j gewoonlijk SS den donker, en des Winters ten agt uuren lapen zij fchudde bevorens haar bed van ftroo , en aan het hoofd-einde als een pculuw gemaakt hebbende, lag " z§ b eröphaarhoofdmet deilinkerhand onder hetzelve; " d? rechte? arm voor de fchaamte , _ en de pooten ge" meenlijl achter uit leggende, Hiep zij ot op de rug of " S de eene zijde, na zich met haar deken geheel toe" afdekt te hebben. Ziek zijnde, gelijk dut eens bij den " fleer swart gebeurd is! bleef zij M liggen, en op " de vranget wat haar deerde, piepte z.j als een jonge " HondTdat men van haar anders zelden dan b,j gebrek van " eeten of van drinken hóórde, en zij verkoos met haar " hok te verlaaten. De Heer vreoenburg, Cm" ruroijn te Naarden, gevallig te dier tijd op Leeuwen" I,t t nstnlaats van gemelden Heer swart, zijnde, ' wit thee met fuiker, waar van zij twee dagen achter " ééi gebruikte , eene behoorlijke ontlasting bekwam, en " te S, daar zij zeer warm gehouden wierdt, aan.: " zvvS-eraaktey met het gelukkig gevolg, dat zij m " v è dagen volkomen herftelde; haare afgang was toen " leer dun en bruin, maar anders dik van gedaante r, d e der Honden, eri klein ***^e$2££^ eebruikte fpiizen; gezond «jnde was dezelve gencei " Sire-e matig nu'éötó twee a drie maal 'sdaags dan Tdef twee°a drie dagen ^.^2?S£?'k%k& eens en fomtijds flecbis eenmaal 111 de twee a drie da- g gen,' &iwSSm ^d het ""^^S  SI® j. l. vvolter beek bevonden. Zij was gewoon zeer dikwijls te'Wateren, haar water was wit van kleur en gal'een Iteike reuk „ van zich. Menigmaal fpoog zij afs een witte 1'chuini ,, in haare handen, of een doekje hebbende , op hetzeï?, ve. Jammer is het, dat dit Dier, door een famenloop .;, van Qinltandigheden7 na dien tijd, in anderö handen is geraakt, waar door het ons onmogelijk i§ eewor,, den, naauwkeuriger berichten, aangaande hcuelve, ,, mede te deelen." Redehvaering,, over den fchadelijken , • zoo wel ah keilzamen invloed, der verbeeldingskracht op "s menfchen voltv.a tking en gelukzaligheid', uitgefproken ter openinge van de jaariijkfche algemeene vergadering der Bataaffche Mftatfchappii; Tot Nut van 't Algemeen, op den 9 van Oogstmaand, des jaars 1803. Door johannes l eonard üs wolteriseek. 46 Bladz. In gr. Octavo met de Aantekeningen. TP\e algemeene jaariijkfche Vergadering der Bataaffche J-J Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen, wordt gewoonlijk geopend met eene Redevoering, van den tijdlijken Voo-zitter derzelve. Bij zoodanige gelegenheid heeft de Eerw. woeterbeek, Predikant in de aanzienlijke I-Lrvormde Gemeente te Amfteldam, als Voorzitter der Maatfchappij, bij welke hij den post van Hoofdbeftuurer bekleedt, deze Verhandeling , met algemeene goedkeuring, gehouden; gelijk dezelve"ook alleszins voor zoodanige Vergadering berekend is, zoo ten opzichte van het oiuierwcrp , als van duidlijkheid en beknoptheid, en van aangename wijze van voordragt. Het nadeelige en fchadelijke, zoo wel als het heilzame der verbeeldingskracht maken den Inhoud dezer Redevoering uit, nadat de Redenaar het onderfcheid der verbeeldingskracht en des geheugens aangewezen , en vooraf opge merkt heeft , dat het nadeelige en fchadelijke niet te zoeken is in den oorfpronglijken aanleg der verbeeldingskracht, welke niet tot verderf maar tot heil der menfchen geSchonken werd; maar vervuld met lage, onreine, valfche , in plaats van met waare, edele, verhevene voorllelliugen is zij, in zulk een geval, van den nadceligileu ia-  invloed op de ver/landelijke vermogens van den mensch — op deszelfs neigingen en lfe^edettff'A.^t dezer be. Dit aan te wijzen, maakt het eerlte gedeelte dezer ne valhae eri tevens menschfcundige Redevoering uit. Sar tegen over ftaat bet voordeel en heil, hetwelke dit venno'en; wel gefteld zijnde, aanbrengt, tot verlichting Thet verftand , tot veredeling van het hart, tot bevorder^van nuttige werkzaamheid, en tot uitwerking van geiuki hetwelke de inhoud ft van derzelver tweede ■'Hoe belangrijk," dusbefluit de Redenaar zijne Verhandeling „ kan dan de verbeèlenngskracht voor de ïotaaakfnl en gelukzaligheid van den mensch worden! Hoè wordt zij zulks niet in de daad, wanneer zn welgeftèd s en wel beftuurd wordt! en hoewel allet. meest wanneer zij door K^aöl^Êiiffl^wJ^gjfe heilio-d wordt! — Ja! door U, aanbiddeh;k Licht ua SSl — grooteJ Zoon van oo,,«. gaat over ons ook in dezen het Weldadigst licht op! Aar, onze beftemmmg maal t gij alle de krachten eil vermogens onzer ziele op nieuw d enstbaar ! Ach ! dat deze Maatfcbappi, Sc^w ncht geleid, fteeds de om zich verfpreide — en uw Goddelijk loei, tfe net gelling van den mensch , meer en meer bevorderd De Aanteekeningén dienen tot nadere opheldering van iét of ander gezegde in de Redevoering , of tot aanwijzing der Schrijvers , welken breeder ot opzethjk over dit onderwerp gehandeld hebben , bij welken wij nog zouden kunnen voegen het Werkjen van l. meister, over de Verbeeldingskracht, Woerden 178a, groot Octavo. Rij flot deelt ons de Eerw. wol t e rb eek , ook de Aanforaak mede, met welke hij, na het aflopen der veredeling , zijn Voorzitterfchap nederlegde ; welke door hare veelzeggende beknoptheid en tre.lTenden nadruk, even gelijk de geheele Redevoering hec merk draagt van eenen'Wijsgeerigen oordeelkundigen Geest. V 4 &*  3Ia J« e R- E E V E N Het Staats-Befluur der Bataaffche Republiek. In zijn IVetgevenae, Uitvoerende en Rechterlijke Mast Vol gens de Jangfle Staatsregeling in den 'jare 1801 aangekomen en na aanleiding der Reglementen en InflrucfPn ™ordeGeconft,tueerde Magten en Authoriteiten, korte- W /TiT1' f■ ?y A„KGREEVEN- Deel. Te Amlleldam.bij G. Roos, 1803. 144 gr. Octavo De prijs is f 1 >. 5 - ; Dit Tweede Deel is verdeeld in Twee Boeken, handelende onder de volgende Rubrieken en Tijtels van de rechterlijke magt: 7 , Eerfte Boek. collegiën van justitiS n. I Ti„ tul Bepaalingen. \\ Titul. Nationaal Gtf, r«*«W: Ht TAtul. Nationaal Sijndicaat. IV Tiïïï' .rf/ö^ ^f'A'«« Vterfchaar. V Titul. Z« VI. litul. Departementaale Gerechts Hoven. VII Ti. tul. Rechtbanken. • ' 2V^ Van de rechtsplegingen. UI ritul. Fora competenti. IV Titul. fin en Sententien. V litul. Appelten en Revifl-ên. \J£%9e$P'm r" h? ^ ^ dezes Werks gezegd hebben (*), is ook op dit Tweede toepaslijk. Indien het vooral ten aanzien van taal en ffijl, wat befchaafd wierd* Zoodat het overal verftaanbaar ware, zou het van veel dienst, voor de genen die bij dit onderwerp belaag hebben, kunnen wezen. Maar, om niet te zeggen, dat het wonderlijk is om te zien, hoe de Man met het Lriiin omfpringt; het Nederduitsch is ook voor vrij wat verbetering vatbaar, en heeft die dikwijls volftrekt nodi°- Een paar voorbeelden , zoo maar bij het openvallen van het RoeK gekozen, zullen genoeg zijn, om dit al wederom te bevestigen Bladz. 57. Bij de Requesten moet r» over (geilen GO worden , brieven van yoorfchrijving van het Gemeen, te Beituur der plaats van den verzoeker zijner wooning • door deze gunst CG. fpreekt hier van venia, of, geluk hij zegt, vernam cetatis) verkrijgt men het vermogen om alle zijne goederen te adminiftreren, en Qdaar^ Sver te fiisponeeren, mids m zulk eenen ftaat gefteld zij of hij Hl b? wettige ouderdom had bereikt, alsdan wordt men eir.eralijk bevoegd. ° Bladz f*) »e Nt Vaderl. Bibl. \ll\ften D.eels ifleStuk, Bladz. 1^,  HET STAATSBESTUUR DER EATAAFfCIlE REPUBLIEK. 31$ Bladz. rOi Zij CO die begeeren , moeten bet Requcst, waarin alles is omichreven , door den perfoon zelve:; getekend worden. Wii verkiezen niet meer van cucn aard af te icbrnven; maar wenschten wel , dat de Schrijver zoo veel eerbied voor het lezend Publiek leerde hebben, dat hij hetzelve ten minuc geene wartaal , waarvan men naar den zin moet radenaanbood. Agter het Werk zeiven, is nog gevoegd een: Repertorium op alle de Placaaten en Publicatien, zedert den 26 Januarij 1795, tot en met den 31 December 1802. Re. fpeStivelijk bij de Geconftitueerde Magt en , gearresteerd'en gepubliceerd. De Geconftitueerde Magt en, hier bedoeld, lijn de Stokten Generaal; de Nationale en Conftitueerende Vergaderingen; het Intermediair Beftuur; het Uitvoerenden Staats ■Bewind , en de Proviftoneele Reprefentanten, het Provinciaal en Adminiftratief Beftuur van het voormalig Gewest Holland. ■ , ,. Om meer dan eene reden zouden wij oordcclcn , dat <üt Stuk beter afzonderlijk uitgegeven ware , als mede dat net met eene opgave van de Placaten en Refolutien der Geconltituëerde Magten van de overige Gewesten diende volledi°- gemaakt te worden, om daardoor van eene volSekt algfSe belangrijkheid te zijn, dewijl thands een goed gedeelte van hetzelve alleen voor de Inwoners van één Gewest van belang is. De Schrijver belooft ons in de Voorrede nog een veivolo- 0f Derde Deel van dit Werk, met deze woorden: Wii zouden in dit Deel gaarne de Manier van Procedeeren bij de ondeifcheidene Gerechtshoven gebruikt " zullende worden , geplaatst hebben, dan daar deze alZ len noch (nog-) niet gearresteerd zijn , zoo zal men, ! zoo dra die daar gefteld, en, in werking wefende ~- alle dezelven als een derde Deel hierop doen volgen. _ "Zo hij dit zijn voornemen volvoert, wenfehen wij , dat hij onze vermaning, daarbij indachtig wezen eji gezonde, wel famenhangende taal gebruiken moge. V 5 Hand-  314 HANDLFID, TOT HET ONDERWIJS IN DENEDERD. TAAL. Bandleiding tot het onderwijs in de Neder duit jche Taal, . gefchikt ten gebruike der Schooien. . Te Gouda bi} N. Brinkman, en E. Klein", 1803. So Bladz. In sr. OBaw. De prijs is f: - 8 - : Deze Handleiding is verdeeld in twintig lesfen , en uit elke les worden eenige vragen afgeleid. De Opftelïeï v/il, dat men den leerling elke les zoo~,ang zal laren overleeren , tot hij in ftaat -:ij, 0111 de ondergaande vragen behoorlijk te beiindwoorden, maar wij merken hierop aan, dat dan eenige vragen wel wat duidlijker mogten wezen. Dze Handleiding hadden wij wel kunnen misten, oriidat 'er veel beteren zijn dan deze zij >s ook op lang na niet vrij van fouten in de gedachten en naamvallen, een g:oot gebrek in een Lecrboekjen voor de jeugd. liet begin kwam ons belachlijk voor, want daar lezen wij : „ Elk rechtfchapen mensch komt met het venno„ gen ter waereld, van zijne denkbeelden door klanken, gebaarden of tekenen aan anderen te kunnen mededec,, len," enz. Rechtfchaptn is bij ons oprecht, braaf enz, en hier moet het beteekenen , iemaflÖ, die zonder ziel of ligchaamsgebrek ter wereld is gekomen; dit is toch een groot verlchil. Ook moeten wij hier nog deze aanmerking bijvoegen. Op Bladz. 3, vvordt gezegd, dat alle de -6 jetteren niet tot onze echte Nederduitfche woorden behoren; en dat de C, Q en X zeer gemaklijk kunnen gemist worden Dit gefielde omtrent de C is niet duidlijk, want deze letter behoeft men wel niet alleen te gebruiken, daarvoor kan de k of/dienen, maar kan men dezelve ook misfen in fch? wie zal dit ftellen? dus behoort zij wel degelijk tot ons a, b, c. — Men diene dus in Leerboekjens voor de jeugd, waarüit men haar de taal wil leeren, dit niet over het hoofd te zien , en niet zoo algemeen te fpreken , dewijl dit zeer ligtlijk aanleiding tot verkeerde begrippen kan geven. ' Pret-  A. VAN DEN BERG , PROEVEN VAN GEESTL. ODEN , ENZ. 3^5 proeven van Geestelijke Oden en ^^{^f%^f ,„.7IIFEll VAN DEN BERG. Je UtteLM, tl] J- v AScnoonLven, .804. Behatoen het perk en % Registers tfo Bladz. In gr. Octavo. Dejnjsjs t-k- De hatstvoorgaande druk van dit Werk wederom uitSocS zijnde , bedt de Dichter hetzelve hu in .root oÖatS opleggen. Hiermede is hn te gemoe zuil s onacr Dichter, dat hem &er tijk en gekost Uben, dan hij thand, daVerl?Shifalle hope nog niet op , dat Jet nog wel een vierde "Deeltjcn van deze Gezangen zou kunnen voilèn Daar hij thands mede werkzaam is, aan het verzaSh van Liederen voor het openbare Kerkgebruik, twijfel iinaauwlijks, of daar zulleni wel.eenige eigeu.op. <ï 1l 0 f vertal neen van zijne hand, of ook wel verbeteSzlSTim Liederen overblijven die n hetaattte Deelden geplaatst kunnen worden. Dit kan met an ders d"n Sen menigvuldigen liefhebberen van dezeO en en I lederen ten hoogfte aangenaam wezen. — HnW looftalsdS?daareen^een Register over alle deDce- Je^ooSsVz°iined«e Oden en Liederen al te zeer bekend, dan Xt wij nodig oordeelen iet verder van dezelven te zeggen. Iet-  p. j. h e R. o n Letterkransje: door p. j. heron. Te Middelburg, bii b. van Benthem, 1803. 114 Bladz. In gr. Öctavo. JJe prijs ts f 1 - 16 . : Onder dezen Tijtel ontvangen wij, helaas.' de eerfte en laatde Lettervruchten van een'jongeling, wiens leerlust, zedigheid en deugd, alle jongelingen tot een voorbeeld ter navolging aangeprezen kan en moet worden. Met een inwendig gevoel van aandoening hebben wij deze zijne Gedichten gelezen, en werden reeds terftond bij het inzien van zijn belcheiden en zedig Voorbericht, bijzonder opmerkzaam en getroffen, daar de taal, welke hij daarin voert, zichtbare blijken van oprechtheid draagt en zich ten klaarde onderfcheidt van den gewonen toon van vele Voorberichten voor Dichtbundels, in welken men dikwijls door den verfleten mantel van gemaakte nedrigheid, den Wllchen glans van waan en eigenliefde ziet doorfchij' nen. Dc brave jongeling is zoo vreemd van deze, den mensch vernederende en den waaren kundenaar zeiven onroerende gebreken dat hij zelfs meent, dat men in zijne gevoelv.dle, zijne dilverhevene gedachten, zijnen geJtorven Broeder gewijd, en in onrijm uitgedrukt,, weffi«t eenig gebrek aan verband cf andere grove feilen mogt opmerken , vvaaröintrent hij zich dus uit: men koude onder het oog, dat dit Stukjen. met een aandoenlijk hart en zwak lichaam gefchreven is. In de daad deze fchone en gevoelige nagedachtenis zijns Broeders, verdient zelfs om de hier en daar 111 dezelve voorkomende fchichtige verwisfeling van denkbeelden, aanprijzing; als zijnde deze!, ve jiust het kenmerk van de ongemaakte en waare gemoedsaandoening waarin zij gefchreven is, en waardoor dit btukien ook, boven vele andere dergelijke Grafgedachten, waarin dc koele en dikwijls overdrevene kunst den toon voert 111 ftaat is het gemoed van den in de droefheid des jongehngs, en nen lmartlijken flag,welke zijne ouders binnen zoo korten tijd werd toegebragt, deelnemenden Lezer medelijdend te roeren; ja, wij kunnen door onze eigene gewaarwording de waarheid der voorzegging daveii, welke hij in deze zachtgedemde gedachtenis aldus uit: „ Is mijne loopbaan eens afgelopen , en zal ik roede „ eens in den fchoot der Moederlijke aarde fluimeren; „ dan zullen mijne Ouders , mijne Vrienden , of mis- „ fchien  LETTERKRANSJE N. 3*7 fchieneen goed onbekende, dit Kransje doorbladeren" Hr no» wel eenige aandoeningen den tcederminnenden " Broeder toewijden ; waardoor ook uwe gedachtenis, " o ieugdig geftorvene, in aandenken blijven zal! "Nooit doet ons de bekrompenheid der plaats welke ons door de menigte van nieuw uitkomende Werken, ter beöordeeling derzelven vergund is , meer verdriet gevoelen dan als wij daardoor genoodzaakt zijn de uitdrukking van liet gevoel, dat waarlijk fchone vooidbrengielen onder de menigte van niets beduidende, winderige, of °ebrekige Stukken, in ons opwekken, in de enge perken van weinige regels te moeten bedwingen.. Wire het ons vergund al het natuurlijk verhevene , dat in deze Grafgedichte, volgends onze mening, opgeüoten hg , te ontwikkelen wij zouden daarover gaarne eene gehele Verhandeling te famenftellen , en het zoude ons aan geene ttof °"Do'chïarwij dit verlangen, uk hoofde wdn»d« dit Maandwerk , niet kunnen involgen, zullen wij ons verEenoegen met deze Profa Gedachten als ecu meesterltuk van Natuurlijke verhevenheid elks aandachtige befchouwing in het algemeen en den oordeelkuncugen Lezei, in het bijzonder, aan te prijzen. Wat de Dichtftukjens zelve belangt , elk derzelven verdient, zoo om den zachten en natuurlijken toon, die in allen heerscht, eene bijzondere aandacht, adioevvel de verfcheidenheid van onderwerpen , dezelven min of meer belangrijk maakt; onder deze laatfte foort kunnen wij alle de zedenlijke Gedichten , welken in dezen Bundel voorkomen , en het grootde gedeelte deszei s bel aan, vangfchikken ; immers wij kunnen met nalaten bijzonderlijk aan te wijzen het Dichtllukjen, betijteld : voor den menschlievehden Predikant, Ce Noordwijk) van rovf.n, wegens het redden van een aantal vijandltjke Schipbreukerihgen, in het jaar 1781 , voords het Gedicht op de wederkomst van sicard, Opziener m 't v°°> P°f ftommen, te Parijs. Bel la Mij. Bi) het Graf van c. brender a brandis, enz., we ke allen zoo door nieuw voorgeftelde gedachten als zoetvloeiende versmaat verdienstlijk zijn. Tot eene kleine proeve van de behandeling dezer zedenlijke Dichtftukjens diene het navo.gende Graffchrift, dat wij oordeelen op wijlen den jongen Dichter zeiven toepaslijk te zijn. ^.gf  3lS p- j. he r on, letter kransten. Hier rust de Deugd. — Maar hoe! is haar geen zui! geftichr Jynarin een achtbre hand haar loffpraak heef? gedreven ? ' Bewondrend, houdt mijn oog zich op den Meen gericht, Waarop de Nedrigheid, zoo weinig, heeft gefcbreven! Dan zacht, zij leent geen' lof, die ze in zich zelv bezat; Hij zou toch eens, met haar, tot Huivende asch, verteren. Zij borg, in jesus fchoot, heur allérbesten fchnt, En zou ze dan nog praal, voor 't Kistjen, hier begeren? Eindlijk kunnen wij dit Werkjen niet genoeg aan alle jongelingen tot opwekking van hunne vlijt en volgzucht aanbevelen , als ook niet nalaten om den ongenoemden Schrijver van het Nabericht, welke , als hem""'in de Latijnfche taal onderwezen hebbende, in het geval "-eweest is van zijn genie en deugdzaam hart van nabij, te leeren kennen, voor zijn edelmoedig en Neêrlandschjeugd ter navolging opwekkend getuigenis , den welverdienden lof te fchenken. Het Boekjen van den Baard, of Historie van Frankrijk geduurende de regeering der Koningen van den Capetinl gifchen Stam. In een' boertigen flijl befchreeven ; ver. maakshalven voorgeleezen in , en opgedragen aan , de Maatfchappij der Verdienften, onder de Spreuk: fel lx Mcnns, door a. kok re, simonsz. Medelid derzeiver Maatfchappijë. enz. Tweede Stuk. Met Carricatuar Flaatens Te Haarlem, lij F. Bohn 1*03. 2-0 Bladz. Lt gr. OSlavo, JJe prijs is f 2 - 10 - : TSf/ij hebben thands het tweede Stukjen van het boven W gemelde Werkjen van V. voor ons', het bevat weder even als het eerfte (*) , een gedeelte der Franfche Getchie! denis. In de Inleiding fchetst hij ons de Fabel van prot e u s , en de Minnarij van t h eti's en p e e k v s ■ dan geeft hij ons, in het vierde Tijdvak de Capetingifchè Koningen ; vervolgends in hét vijfde Tij!vak : De Kruisvaart van p iet er den Kluizenaar, eene Epifode der Franfche Gefchiedenis; vereer een vervolg van het vijfde Tijdvak,' inhoudende de Kruisvaart van goueeroi vak bouillon; in dit Tijdvak heeft hij tusfchen ingevoegd eene Epifode bevattende de JNiinnarii van r eïno ut en ar mi da ; en eindlijk het zesde Tijdvak: vervolg der CO Zie N. Faderl. Bibl. Wilden Deels ijle Stuk, Bladz, 555.  ju fokke , simonsz. , het hoekjen vanden1'aard. 3^ der Koningen van den Capetingifcfaen Stam. — Wij heb; Vn d Stukien, welks inhoud wij zoo even opgaven , eek/en e kunnen over hetzelve het zelfde oordeel vel; T~ ds over het eerfte, naamlijk, dat het niet gelchikt is om 'er de Franfche Gefchiedenis uit te leeren kennen. Dit Stukjeri is wel niet zoo ingekleed als het eerfte, echte nV veel te fterk, om het duidlijk voor eiken Lezet rdit is toch een voornaam Verëischre eener Gefchiedenis) te nóetnën; Het kan misfchien den Lezer in een ledig oo-enbiik doen lagchen ; maar moet de Gefchiedenis, die aK emftig en deftig moet wezen, dit doen om te beval en? iihet boertige wei een verèischte in de Gefchiedenis ? Wanneer de Gefchiedenis op eenen boertigen leest word gefchoeid, dan verliest zij al het eerbiedwaardige , cn dus voor velen, vooral voor minkundigen haie geloofwaardigheid Dit zij genoeg gezegd om der Lézeren over de waarde van dit Stukjen te doen oordee en w achten onzen tijd te kostbaar om er een.«imeklelurt te vervaardigen. Misfchien hebben Wij nogjjel een Stuk:,,; van den zelfden ftempel te wachten, wantdrt tegenwoordige eindigt met Koning ka rel dkn viervvy of de Schóne', die van 13W tot 1328 regeerde. De tiid zal ons dit leeren. Vertrouwde Briefwisfeling van lodewijk oen XVI. met Zijne Broeders, en met versheiden aidere vermaarde Perfoonen' geduurende de laatfte jaaren zijner Regeertng , Jen tot aan èjnén dood. Met Aanmerkingen doorn*l e n A maria williams. Eerfte en Tweede Stuk. 'Te Dordrecht, hij A. Blusfe en Zoon, .803 le/amen 310 Bladz. In gr. Otfavo. De prijs van heide bukken is f 1 : - : Voor dc zulken, die belang ftellen in het peilen van de -ronden der Franfche Gcfchiedenisfe , in de laatst* voorgaande jaren vóór de Omwenteling, welke een uitgebreid Koningrijk in een Kolosfaal Gemeenebest herlchiep, voor de zul'en , die in de denkwijze en het hart des goeden en ongelukkken Kbnings lodewijk den zestien d en verlangen door te dringen: voor alle de zoodani^n is deze Verzameling van Brieven van onoerekenbare nuttigheid; vooral, daar zij vergezelü gaat van de  giö ; helenA mAria wiLLiAivis Aanmerkingen van Mejufvrouw wiLéïams , wier kurk de, oordeel en goede fmaak velen onzer Landgenoten «Genoeg bekend zijn. De Brieven, hier voorhanden,nemen eenen aanvang in de maand October des jaars 1774, en eindigen 111 de maand December des jaars 1791; zij lopen dus tot op een' korten tijdsafftand vóór 's Vorlten ontijdig einde. Een goed gedeelte der Brieven is gericht aart Staatsdienaren, welken aan het Franfche Hof eenen aanzienlijken rol gefpeeld hebben ; eenigen aan Leden der Ko* ninglijke familie; fommigen aan den Paus. Allen lopen over onderwerpen, die meer of min belangrijk mogen genoemd worden. De nevensgevoegde Aanmerkingen verfpreiden hier en daar niet weinig lichts, en, gelijk zij met eene vrijë pen zijn gefchreven, worden in dezelven des Ko* nmgs handelingen getoetst , de misltappcn , door hem begaan, vrijmoedig, doch befcheiden aangewezen. Dat deze Verzameling voor een doorlopend uittrekfel onvatbaar is , begrijpt een ieder Lezer. Het mededeelen van eene proeve mogen wij evenwel niet nalaten. Daartoe valt onze keuze op den vijf-en-veertiglten Brief. Dezelveis gericht aan den Prins van con'ué, en behelst 'sKonings denkwijze over het gedrag en de maatregels der Emigranten, aan wier hoofd die Prins zich bevond , en onder wiens geleide zij zich gereed maakten, aan de oevers van den Rhijn , om gewapenderhand in 1'rankrijk te vallen. „ De Prins de conoé." om dit, vooraf, met de woorden van Mejufvrouw W. aan te mers, ken, was veelligt een der dapperften en onderneemend„ ften van alle die flagtöffers, die aan de oevers van den „ Rhijn de eer liepen afbedelen. Terwijl zijn Neef, de „ Graaf d'artois , de Hoven van Europa bezogt, en „ met eene noodlottige overhaasting van Pilnitz naar „ Mantua reisde, om, tegen de openlijke en afzonder„ lijke bevelen van zijnen broeder, en klaarblijklijk ook „ tegen diens belaugeiï, de Mogendheden optehit'fen te„ gen zijn Vaderland , fcherpte de Prins de c ond é zijn „ zwaard, om Frankrijk intetrekken, aan het hoofd zij„ ner Armée van Uitgewekenen, en gevolgd door het ver„ ontwaardigd Europa , ieverende om de zaak der Ko,, ningen te wreeken." Des Konings Brief, gedagteekend 15 Augustus 1791, is van dezen inhoud. „ Mijn  vertrouwde briefwiss. van lodewijk den XVI. $U „ M ij n neef!" ïk heb mijne Broeders te vergeefs trachten te overtuigen hoe zeer deze gewapende zamenrottingen aan de '' Severs van den Rhijn ftrijdïg waren met de gezonde I, ftaatkunde, met het belang der Uitgeweken Franjeken , ,, en met mijne eigen zaak. Men wil fteeds aanvallender „ wijze handelen ; men wil ons fteeds bedreigen met „ eene vreemde magt, en dezelve den verdwaalden Fran' Cchen tegenftellen. Dit gedrag fmart mij doodehjk, en ', kan niet anders dan rampfpoedige gevolgen hebben. „ Het doet den haat voordduuren, het maakt de gram„ febap heviger , het berooft mij, in 't kort, van alle „ middelen tot verzoening. Gij kunt u verzekerd hou' den, dat van het oogenblik af, dat de vijandhjkheden „ zullen begonnen zijn , de terugkomst in Frankrijk „ onmogelijk wordt; de Uitwijking zal eene misdaad van * Staat zijn, en men zal met ftrengheid handelen tegen „ fchuldigeii, die thans niet anders dan flagtoffers zijn ; de Franfcken, die door het geweld genoodzaakt wierden „ hun Vaderland te verlaaten , zullen befchouwd worden als verraders , die den boezem van Frankrijk wilden ' verfcheuren. Deze verzameling van Uitgewekenen, die " nimmer mijne goedkeuring zullen erlangen, zullen de ma'g. Ik weet wel dat de Minister van binnenlandfche ,, zaake*>, met zijn tegeubeftier (jcontre• police') , niet veel uitvoert, en my veel kost. Hij weet hoe afkeerig ik „ ben  V El-'1 BOUWDE BRlEFWISS van LODEWIJK DEN XVI. g53 . ben van mij in fchuldcn te freeken, en hoe weinig ik muHKkn van verleiding bezig. Hij wil den Hertog d'o r l e a n s naaraapen , die zich uitput om kwaao t£ " doen, en om zich te wreeken over een laf flraatliedje, " of over eenige minachting, die ik, voor mijzelven, wel overtuigd ben dat hij zich waardig gemaakt heeft. Een mijner agenten in het Palais-Roijal heeft mij be" richt, m'et alleen van de beltcmming der gekende lom'l men, maar ook van het gebruik derzelven. Het is zeker, dat dc gewoone korting en het makelaarsloon daar afgetrokken, vijftienhonderd - duizend Livres zijn " uitgedeeld onder de voornaamfle aanhangers van den " liert,,g o'orlë ans. Mirabeau heeft voor zijn '\ aandeel gehad tagchtigduizeud Livres , die hem hij la touche toegereld, ca met drie rijatuigen naar V de ilraat Chausfêe eC Antin gebragt zijn. Ik heb de " lijst van alle dc gecnen, die van dat geld ontvangen h' bben. Men heeft zestigduizend Livres verdeeld in ," de voorftad St. Antoine, en bij eenige aanhangers van " den Hertog; men heeft allen fpoed gemaakt met de betaling van'het agteribllige aan eenige lastige fchuldeis" fchers, bekend door hun fpitsvindig vernuft en hunne " eerzuchtige oogmerken. Men heeft op deze lijst den " naam gefield van ecu' zekeren mar at ,dien van dan" t0n, die van eenige Geneveefen, die naar Frankrijk *' .reweeken zijn, en tot de partij behooren, welke zich " ie 'Gcneve patriotsnoemde, en eindelijk van eenige ge?' ringe doch zeer gevaarlijke menfchen." " 'Er zijn dus veel fnoodaarts tegen mij zaatngeipannen, dit gevoel ik zeer wel; men moet, gelijk gij zelf zegt. hunne eigen list gebruiken, en eenige onder" necmende mannen aan mij verbinden, of, veeleer, den " ievcr beloonen van eenigen mijner getrouwe onderdaanen. Ik zal met vermaak het geld, dat ik beloofd heb, \ doen uitdeden; hetzelve zal niet gebezigd worden om misdrijf te doen begaan, maar het zal dienen om mijne ! vijanden in het oog te houden en hunne ontwerpen te ', verïedelen. Haast u om mijne bevelen uittevperen, en " de beftemming te vervullen. Doe uw voordeel met de „„ goede gezindheid van buiten." , ■■' L t van 't geen Mejufvrouw W. op dezen Brief aanmerkt, kunnen wij niet nalaten, hier gf te fchnjven^ X a »> uc*  324 helena MARIA williams , vertrouwde BRlEFWISS, „ Deze brief," aldus fchrijft zij, „ levert een treurig „ bewijs op van de verkeerde maatregelen, die men den „ Koning forawijleu deed neemen. Wij zien hem hier „ zich vernederen tot liet gebruiken dier laage en fchan„ delijke middelen , welken hij zoo billijk veroordeelt in „ den Hertog d' o r l e a n s. Wij zien hem zijnen Minis„ ter van binnenlandfche zaaken onderfteunen in de vesti»y ging », van een tegenbeftier, dat niet veel uitvoert, „ „ en hem veel kost." En terwijl hij dezen Minister „ Verwijt, „ den Hertog d'orleans te willen naaraa„ ,, pen," befchuldigt hij zijne agenten te Londen van „ zorgloosheid of van traagheid, om dat zij hem de middelen niet verghaffen om het voorbeeld , dat hij „ wraakt, te volgen. De Heer de beau ment was, „ naar het fchijnt, te gelijk een raadsman en eén make„ laar van dezen ongelukkigen Vorst. „ Men moet," „ zegt de Koning, „ hunne eigen list gebruiken'," dat is „ te zeggen, die zijner vijanden, „ en eenige ondernee,, ,, mende mannen aan mij verbinden." De Koning be„ tuigt, het is waar, „ dat dit geld niet zal gebezigd „ „ worden tot het misdrijf;" en het is zeker, dat hij, „ voor zichzelven, niet bekwaam was om 'er een zooda„ nig gebruik van te maaketi ; maar welke zekerheid „ kon hij hebben, dat deze onderneemende mannen ge„ trouwe uitvoerers zouden zijn van zijne welmeenende „ oogmerken? En moest hij niet duchten, dat hunne „ ftoutmoedigheid , gerugfteund door de hulpmiddelen, „ die hij van Londen verwagtte, hem in een ander on> „ wentelingsgedrang zoude brengen, waarüit hij zich be„ zwaarhjker zoude kunnen redden dan uit de eerlten?" De Nagedachtenis van Dr. wille m peiffers scheidius verlevendigd, aan de Leden van het Utrechtsch Departement der Bataaffche Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen. Door Mr. p. w. provó kluit. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Terveen en Zoon, 1804. 42 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: • 10 - : „ C cheidius was niet de fchitterende Man , de Man O ,, van uitmuntende ongewone bedrijven , die een „ wonder van zijnen tijd geweest is; noch zoodanig een, „ die  9. w. provó kluit, de nagedachtenis, enz. 325 „ die met eenen blik , in het voorledene of toekomende, „ nieuwigheden zogt, en met eenen beflisfenden wenk „ dfoirftelde , zoodanig een was scheidius niet," zegt de Redenaar. Maar hij was des niettemin overwaardig, bij de nablijvenden met lof gedacht te worden. Dat hij dat waarlijk was, door zijne geleerdheid , naarftigheid, ijver om nuttig te wezen, zedigheid, godsdienftigheid en verdere deugden, toont de Heer kluit in de bijzonderheden. Deze lofrede is zeer ondericheiden van vele anderen, in welken de Redenaars alles doen wat zij kunnen, om het voorwerp van hunnen lof verre boven zijne verdienden te verheffen. Den Heer kluit komt de eer toe, dat hij zijnen lof afmeet naar de verdienden van zijnen held, en toont dat lieden, die zoo fterk niet fchitteren, evenwel zeer verdienstlijk wezen kunnen, en waardig, dat hun naam bij de nablijvenden altijd in eere gehouden worde. Op deze wijze moest men altijd prijzen. — Reisbefchrijvingen voor jonge lieden, door a. van waasdijk , Leeraar bij de Gemeente der Remonjlranten te Delft. Eerfte Deel. Met Kaarten en Platen. In den Haage, bij j. C. Leeuweitijn, 1803. 322 Bladz. In gr. Gtlavo. De prijs is f 2 - 4 - : Met het loflijk, en vooral eenen Christen Leeraar beramend oogmerk, „ om het jeugdige verftand opte,, helderen , zijne wereld- en menfchenkennis op eene „ gemaklijke en aangename wijs uittebreiden, de zucht. „ tot romaneske uitzigten in 't leven en tot allerlei arcadi„ fche droomen , waartoe zoo vele andere modeboe„ ken hem uitlokken , te verzwakken , hem vroeg„ tijdig eene heilzame walging van al het beuzelende , „ oppronkende , vertederende geklap der gemeldde modeboeken , welke van tijd tot tijd en ligchaam „ en ziel bederven , te gelijk met eenen wenschlij„ ken fmaak voor allen ernftiger en nutter onderhoud ,, inteboezemen" met dit wijdftrekkend oogmerk floeg de Eerw. van waasdijk hand aan het werk, tot het verzamelen van eenige Reisbefchrijvingen, ten dienfte der jeugd, als zijnde, naar 's Mans ' oordeel, onder alle mooglijke leesboeken, die men haar in hanX 3 ,, den  32 0I" alleen ïu n. WCf te,vervolgen. Na hwen geftorvene broederen, die naast haar lagen, de fchoenen van de voeten gemeden en die te hebben aangetrokken, trad zij van nieuws in het boscn, om water en hjftogt te zoeken; terwijl door hare ge- £? - • h3ir gehed Wit werd' °P den tweeden aag vond zij eenig water, wilde vruchten en eieren; die ™L' eC„,aer' ••°,mda,t' dT lang vasten' haar keel vernaauwd was naauwuiks kon doorzwelgen. Op den agtften dag herentte zij den oever eener rivier, welke zich in die der Amazonen ontlastte. Op eenigen affland eenig gerucht horen- hll? ,g Z'J daar op af' en vond twee Indiüanen, bezig mee hunne kanoe te water te brengen. Vriendlijk van hun ont- JnlZ\PTl[iëdea fj ftraks in het ™ haar naa vil? ,» brengen, alwaar zij behouden aankwam. Van daar In i!5.nr,LV0° Lagma ' alwaar eene menschlievende Inci aanfche vrouw haar een overkleed van boomwolle maakte, hetwelke z.j, nevens de fchoenzolen, den lijken harén broederen ontnomen, federt, als een heiligdom zorgvuldigbefvaarIhm Hit *n?VnaJ.?"te Mevrouw G- eenen eerlijken ZendetoebJ ^herfteL,1Dg Van hare Sezondheid niet weinig toebragt, doch van haar voornemen, om haren weg te vervolgen, haar zecht af te trekken, met belofte van'baar naa &ftT4 vrrblijf te RMam\a 16 ZuHen verze,ien- MV.r de die haarg,J TW VerW'erp deZen raad' "ggende, dat God, verdezoTJriVme 200 w?ndürbaar had behouden , haa verder zou beschermen ; en dat zij geenen andereu wensen tt' m "«en Kanoot wederom vetëenlg* ^woT t ?\ „ voelloos konden aanzien." Enz Van verdere bijzondere aanmerkingen, welken wii over die gefchrijf konden maken , onthouden wij ons mee opzet. De Vuurproef, Tooneelfpel, in vijf Bedrijven Naar den der. den Druk uit het Hoogduitsch van g. hagemaïm. TV Leeuwarden, bij de fVed. f. P. de Boij, 1804. 117 Bladz. Yi? Octavo. De prijs is f: . 14 - : De hoofdzaaklijke inhoud van dit Tooneelftuk komt hier cp uit: fredrik, Paltsgraaf van Sax:n was gehuvd met a de f, heid van st .de, welke echter tot deze verëeniging gedwongen geweest was. Haar vorige minnaar looewijk, Graaf van Thuringen, beminde haar nog, komt haar in het heimlijk te Neb ra , een Slot en kleine Stad in Thuringen, waar de Paltsgraaf zijn verblijf hield, nalpeuren, en vindt gelegenheid om haar onder de vermomming van een Monnikskleed, ta fpreken; dan, deze bijeenkomst wordt door haar' minijverigen en wreden Echtgenoot ontdekt; deze verdenkt haar daarop van ontrouw, doet haar gevangen zetten en belegt een' plegtigen Rechtdag over haar , op welken zij tot de Vuurproef, of het aanraken van een gloeiend ijzer veroordeeld wordt . ten einde, volgends het gebruik van die tijden, waarin de Fabel geplaatst is, daardoor hare fchuld of oufchuld te beproeven; wordende het in die gevallen, waarin men geene bewijzen genoeg hadde, om den aangeklaagden te overtuigen, aan zoodanig eene onmidlijke medewerking der Godiijke magt overgelaten, om de onfchuldige te befcherrnen, en dezelve tegen het branden van het ijzer te behoeden «dklheid ondergaat deze proef zonder eenig letfel van het vuur te ontvangen en daardoor wordt ht're oufchuld volkomen bewezen. De Paltsgraaf fredrik, hier echter niet mede vergenoegd- tracht haar nog verder gevangen te houden en te vervolgen; doch wordt door den Graaf van Thuringen, dien hij ook re^ds in zijne raagt had, doch die zijne gevangenis had weten te ontkomen, tot een tweegevecht uitge-i daagd , en daarin door hem overwonnen en doorkoken; waarna die Graaf nu met adelheid zijne Weduwe in het huwelijk treedt en het Spel befloten wordt. Dit Stuk is uit deszelfs aard niet gefchikt om op openbars Tooneelen vertoond te wrden,wijl deszelfs inhoud op eene/.uiver Geestlijke daad, naamlijk het inroepen van de onmidlii' ™lgg. alwaar hij (preekt over het voorjpelde in deze Profeetijche Openbaaring, met opzicht tot den Mensch der zonde, en den Antichrist. „ De aanmerking," zegt hij, „die wij daarö ver maken, is begrepen, in deeze (telling: „ Het Roomfche Pausdom wordt wel I voorfoeldin deeze profeetifche openbaaring, maar niet, als hetzelfde onderwerp met den mensch der zonde, van wien Paulus fpreekt, enden Antichrist, van wien " Johannes gewaagt; moetende, hetgene desaangaande ,, nader ontdekt wordt in deeze profeetifche openbaarmg, „ gebragt worden tot het nog niet vervulde. „ En Bladz. 100, zegt hij, ten beduite: ,» dat men het gemeen denk-  OVER DE OPENBARING VAN JOHANNES. 33? ,, beeld, het geen de Roomfche Paufen," (dit is wat dubbelzinnig; den heerfchenden geest der Roomsch- Pauslijke geestlijkheid of Kerk; dit zou geloven wij, duidlijker zijn;) „ tot den mensch der zonde en den Antichrist maakt, ge„ heel van zich verwijderen moet, als ongegrond, klaar„ bhjklijk herkorufiïg uir-eenen o'verdreevenen, en kwalijk „ beftierden Godsdienstijver; en bebbei.de ongelukkig „ gediend tot eene bron van zinsinhrengingen in hetzel,, ve." Men vergelijke ook Bladz. 59 , en elders. Wij menen die geneigdheid, om deze kerk zoo verichonetid te behandelen, en in dit opzicht onze oude Kerkhervormers in het ongelijk te Hellen , in meer hedeudaagfebe Godgeleerde fchriften, zelfs vau ijveraars voor rechtzinnigheid, befpeurd te hebben. Wat mag daarvan de reden of r.anleidende oorzaak zijn ? Is het ook, omdat, gelijk de Eerw. de haas Bladz. 99, fchrijft, „ het Roomfche „ Pausdom, onder alle verbasteringen van hét Apostolisch „ geloof, de leer der aanbiddelijke DRlEëENHElD , in het ,, bijzonder de verborgenheid des VADüfcS en des zoons , „ beeft blijven erkennen?" Maar, men weet immers, hoe de Leeraars dier kerk, ook in onze dagen , deze leere niet zoo zeer op het getuigenis der II. Schrift, als wel op het gezag der kerk gronden; en dat zij juist dit Leerftuk aanhalen ais een voorbeeld, ten bewijze, dat de H. Schrift niet alles behelst, wat wij ter zaligheid geloven moeten, ten zij de overlevering en het gezag der Vaderen en der kerk het ontbrekende aanvulle! Wij hebben ons verpli^t gevonden dezen wenk hier te geven; h^hnt ii fiMS*f)n ypannaU, die nier blind is, begrijpt, wat wij bedoelen. Hoe moeilijk is het, den rechten middenweg te bewandelen? Doch, genoeg! In het Werk zelven iaat de Eerw. de haas eenige voorhercidfeten voorafgaan. Na aangemerkt te hebben, dat 'er in de fchriftüitfegging,, bijzonder van dit Boek der Openbaring, nog veel te doen overig is, en de Got'lijkheid van hetzelve aannemende; en hij leidt uit het tweetal opfchriiten van dit Boek een drietal hoofdvoorbereidjelen af. Het eerfte ontleend uit bet algemeer.er opfchrift dezes Bo'ks , over de benaming %ran dit Boek, Openbaring, over de gezichten» over den Schrijver johannes , die in d}t opf helft Theologos of Godgeleerde genoemd wordt. Dit wo'dr nti verders Bladz, 9 enz. gebijzonderd, door de befchouwing dezer vier Hukken: de toefchikking des Briefs Y a aan  340 g. D t HAAS aan bepaalde onderwerpen, de VII gemeenten van Afiê; de tijdorde van de befchrijving dezes Boeks, het is voor het laatfte gefchrift van j o hanne s te houden ; de voornaamfte voordragten, van een tweetal onderfcheiden openbaringen , waarvan de eerfte Hoofdft. I. 9— tot Hoofdft. III einde, zeven onderfcheidene Brieven bevat,welken de Eerw. de haas niet voor Profetisch houdt, en dus alles in dezelven letterlijk opneemt, bij voorbeeld , niet alleen ' antipas den getrouwen getuige, maar ook de vrouwe jezabel, en de Nicolaiten, houdende voor toenmaals geleefd hebbende perfonen. Eindlijk fpreekt hij over de hoofdverdeeling en hoofdbedoeling van dit Boek. De hoofdbedoeling van deszelfs profeetisch deel befchouwt de Kerkleeraar, als (trekkende, om de Afiatifche Christenen , en nevens dezelven alle Christenen van alle tijden en plaatfen, te bereiden, in het gemeen tot jesus toekomst ten jongften dage, in het bijzonder tot het alles bevattend gevolg van dezelve, het uiterlte toppunt van de heilverwachting der Christen kerk, naamlijk de huishou» ding van de vernieuwde wereld. Een tweede Hoofdvoorbereidfel wordt ontleend uit bet meer bijzonder en breder opfchrift dezes Boeks. Dit opfchrift wordt liefst befchouwd , als uit j 0 h ann e s pen gevloeid, en niet oorfpronglijk van eene andere en latere hand, welk laatfte geenen hïjlorifchen grond heeft. Dit opfchrift wordt Bladz. 16 volgg. verklaard bij wijze van voorbereiding tot de verklaring van dit Bock. Het derde Hoofdvoorbereidfel wordt ontleend uit den 'Inhoud van de beide opfchriften dezes Boeks over het geheel befchouwd ; alwaar gehandeld wordt over de moeilijkheid van hetzelve Bladz. 46, en Bladz. 53 wat men te vermijden heeft, bij het uitlegkundig onderzoek van dit Boek. Eerfte waarfchouwing Bladz. 54. ., Men moet — zich wagten, om niet te zeer te vallen „ in het vernuftige." Tweede waarfchouwing Bladz. 56. Men moet — zich wagten, om niet te zeer te vallen. ,, in het geestlijke." Derde waarfchouwing^ Bladz. 58. ,, Men moet zich wagten voor eenen kwalijk heftuurden „ Godsdienst -ijver." Vierde waarfchouwing Bladz. 60. „ Men moet — zich wagten voor den invloed van broe„ derverdeeldheid en pariijzugt." Dan volgt Bladz. 61 eene befchouwing van hetgene men in 'acht te nemen ea te overwegen heeft bij het uitlegkun-  over de openbaring van johannes. 34* kundig onderzoek van dit Boek en wel eerst in het gemeen van het gant/che Boek, ten aanzien van het Letterkundige het QMerfehe , en den inhoud beltaande iu zigtbaare %\\hoorbaare ontdekkingen. De fpraakvoeringen, der hevnellingen aan johannes gefchied, zijn naar alle waarfchijnlijkbeid in het Hebreemvsch gefchied , Bladz, 74. Eindlijk ten aanzien van de ifaaste be,fteraming en richting van dit Openbarings-fchrift. Bijzonder wordt Bladz. 81 aangewezen, wat men bepaaldlijk in het oog beeft te houden , met opzicht tot het Profeethch gedeelte dezes Boeks; over de bepaalde uitgeftrcktheid van de profetifche openbaring van dit boek; over het verband tusfchen dezelve en het voorfpelde in andere gedeelten der H. Schrift; over het voorfpelde ra deze Openbaring, ten aanzien van het al en met vervulde; over het voorfpelde met opzicht tot den mensch der zonde, en den Antichrist; waarvan wij bier voor iet gezegd hebben; over de praktikale hoedanigheid van de profeetfiën dezes Boeks in het algemeen befchouwd; over de praktikale vruchtbaarheid van dit Voorzeggings-ichrilt. Eindlijk fluit de Eerw. de haas deze voorbereidselen met nog twee aanmerkingen ; 'de eerfte, dat men zich ooor niets anders dan door zuivere liefde tot de waarheid late beduren, in het nafporen van den zin dezes Boeks. De tweede, dat men nedrig.tot God daarbij opzie, en ernftig bidde, om de verlichting van zijnen geest. Verders behelst dit Deel eene geleidlijke uitlegging der III eerfle Hoofdrukken der Openbaring, waarin wijden Schrijver , uit hoofde van ons bedek,niet kunnen volgen. In deze uillegging, welke uitvoerig genoeg is, en alles in deze Hoofddukken letterlijk befchouwt, gelijk wij gezien hebben, komt nog al het een en ander voor, hetwelke aanmerking verdient. Bij voorbeeld Bladz. 198 volg. verdaat de Eerw. de haas de Engelen der gemeenten, van welken de VII Brieven in deze Hoofddukken gefchreven worden, van zekere bedienaars van de Afiatifche Kerkgemeenten, en wel van afgevaardigden derzelven , gelast, en gevolmagtigd, om den band van eenigheul in de leer, met dien der onderlinge broederliefde te bewaren , en op alle wijzen bevorderlijk te zijn aan de gemcenfchaplijke belangen van die Gemeenten; deze afgevaardigden zullen zeven in getal geweest zijn, zijnde uit leder van de kerkenraden der zeven Gemeenten, één afgeY 3 vaar-  342 w. a. vak vloten, de theologie des bijbels. vaardigd töt de gemelde einden'. — Hier zou men de eigene woorden van den Heere de haas misfchien kunnen overnemen : Deze uitlegging heeft tegen zich , dut zij gecnen h'istorifchen grond heeft! enz. Eindlijk Wordt Bladz,. 405, dit Deel des Werks befloten , mer 1 en Nader befchouwend en praktikaal overzicht van Hoojcftuk II en III. Wij wachten, op de uitgave der heiüc volgeuue Deelen, wanneer men eerst in itaat Zi' zijn te beöordeelen, of deze arbeid het doel zal treffen , om het ooi-merk en den zin van johannes Opengaring, boven alle bedenking, door klare en gegronde uit. legging, te plaatlën. De Theologie des Bijbels. Of, de voornaamfte waarheden der gewijde Schriften , aanèengefchakeld befchouwd. Tweede Deel. Te Amfteldam , bij C. Cóvens, 1804. 58» Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - : - : Met dit Deel wordt door den Heer van vloten niet alleen dit Werk , maar, naar het fchijnt, zijn gehele fchriif-arbeid befloten, ten minde vóór he^elve is geplaatst: Een affcheid van den Lezer zijner fchriften 01 er den Bijbel, waarin bij zegt: ,', voornemens te zijn, van nu af, niet meer als Schrijver over onderwerpen van dezen aart in het openbaar te verfchijnen, dan alleen in 't geval, dat iemand als tegenfehrijver of Recenfent aan hem en aan 't publiek zich perfonetl bekend make " Zonderling is dit affcheid; in hetzelve fchijnt een Man te fpreken, die over niemand voldaan is, dan misfchien over zich zeiven ; die zich fchijnt te verbeelden , dat men perfoneel iet tegen hem heeft ; hii fpreekt van zulken, die hem gram zijn, aan welken hij de gelegenheid ontwringen wil , om zich tegen hem te bezondigen: meest heeft hij het tegen de Recenfenttn, en geeft verfcheidene regels op, naar welken hij wil, dat de beöordeelingen zullen ingericht wezen; hier tegen over (telt hij een fragment , welks Schrijver hij zijnen Lezer verzekeren kan, „ dat boven allen in de gelegenheid was, om hem ,, van nabij te kennen," zonder nader zich uit te laten, boe na of ver de Fragment-Schriiver hem befta. Dit Fragment zal 'sMans characler behelzen, en teekent hem als ten zeldzaam , als een diepdenkend man, enz. enz. enz.  mmkundig opstel der christelijke leer. 343 enz. want , wij verkiezen liefst niet meer te zeggen ; daar de Man zelf zoo veel van-zich zeiven ipreektj ooft verkiezen wij niet, onze gedachten te uiten, over dit Deel des Werks zeiven ; want , of wij al betuigden , dat wij niets perfoneels tegen den Heer van vloten hebben, dat wii geenszins behoren onder de genen , die hem gram zijn, de waardige Man mogt het zich eens verbeelden, en wij dragen hem te veel achting toe, dan dat wij hem eenigzins zouden willen krenken. Redekundig Opfiel, der Christel,,ke Leer, geloof. Door eenen Leeraar der (van den) Chnstehjke f» Godsdienst. Te Amjleldam, bij J. liel, 1804. 64 Bladz. In gr. OEiavo. De prijs is ƒ : - 10 - . -«V/ij kennen den Schrijver van dit Stukjen niet, wij W ftellen 'er ook geen belang in om hem te kennen, want in allen -revalle, wij beöordeelen niet den SchrijSiW^ »et het charakter van den Schrijver, en zijne geaardheid, hebben wij niets e fchaffen, wanneer eenig Gefchrift door ons 111 aanmerking ge. nomen wordt, ter? einde 'er onze gedachten van te zeggen. Wij bepalen ons alleen, tot hetgene wij lezen en voor ons hebben. . Het oogmerk van dit Stukjen moge prijswaardig wezen, volgends den Tijtel: Een redekundig opfiel der Lhristeliike leer, tegen 'het ongeloof; volgends de Voorrede, teJen onze hedendaagfche Neölogen , Naturahsten, Kantiaanen of andere Beflrijderen, enz. Of de Kanttanen te vrede zullen zijn, zich in deze klasje, zoo :Jg^efn. geplaatst te zien, zullen wij niet beihsfen. Ma«, ü is dit oogmerk hier in dit Stukjen bereikt? Op deze vraag kunnen wij geen goedkeurend andwoord geven, omdat dit Stukjen duister, verward, flordig is m deszelfs voordragt, en naar gelang van de grootte, menigvuldige blijken van onkunde, gebrek aan oordeel, gepaard met eene bijna ondraaglijke verwaandheid en zelfverbeelding, meesterachtig bedillen, en volftrekte magtfpreuken bevat ; en gevolglijk geheel niet gefchikt. is, om aan deszelfs oogmerk te beandwoorden, ot dienst te doen aan de waarheid, zoo als die 111 Christus is, of, om tegenfprekers te wederleggen.  344 redekundig opstel der christelijke leer. Het Werkjen is, bij wijze van vragen en andwoorden opgelteld ~, en overladen met aanteekeningen ; terwijl , volgends den Schrijver, hetzelve niet zoo zeer voor Kinderen maar bijzonder voor aankomende Leden, onder de Christenen zeer gefchikt is, om dezelven tot nadenken op te leiden, over die vaste gronden, waarop de Christlijke waarheid rust. Wij geloven , dat het geheel niet voor Kinderen , en voor aankomende Leden onder de Christenen zeer gefchikt is, om — hen in de war te helpen ! Laat ons proeven opgeven van alles, wat wij tot hier toe gezegd hebben, opdat wij niet fchijnen, met magtfpreuken te werk te willen gaan , waarover wij het Boekjen befchuldigen. Slordig is het, in de eerfte plaats, ten aanzien van de taal, waarvan de Tijtel reeds een voorbeeld geeft, maar even daarüit ontftaan wel eens ongerijmdheden , bij voorbeeld I>ladz_ 23 en 24, zegt de Schrijver van jesus, dat hij in zijn twaalfae jaar reeds vatbaar was voor onderwijs. Hij wil waarfchijnlijk zeggen, dat jesus, in zijn twaalfde jaar reeds in lhat was, om onderwijs te geven. Slordig of onkundig is het Boekjen in bijzaken, dus wordt, Bladz. 29, herodes, tot wien jesus door pilatus verzonden werd, een Mede- Landvoogd genoemd. Maar, zulke hoogvliegers, als de Schrijver in dit Boekjen zich vertoont, zorgen niet voor zulke kleinigheden ! Pretor non curat minima ! Duister, onverdaanbaar en verward is dit Werk; als wij daarvan voorbeelden wilden bijbrengen, zouden wij vrij wat moeten overfchrijven, voarnaamlijk zijn de meeste aanteekeningen voor ons ten minde geheel duister, en hetgene over het Lcerduk der Drieëenheid bijzonder gefchreven wordt, voldrekt onverdaanbaar; niettegenftaande de meesterachtige uitfpraken tegen alles, wat tot hier toe daaromtrent gezegd is. Wij willen flechts één voorbeeld bijbrengen. Tn de aanteekening op Bladz. 40, lezen wij: „ Zonder hier in verfchiilende Wiisgeerige ge,, voelens , en Logomachien (woorden. (trilden) te tree„ den, merke men dit op: indien men 't Godlijk We„ zen in drie Perfoonen of Zelfstandigheden, (Wezens, die op zich zeiven bedaan,) " — Welke verwarring ! "Welk verdandig Godgeleerde, het woord Perfoon in deze leere gebruikende, heeft daardoor verdaan, Wezens, die qp  REDEKUNDIG OPSTEL DER CHRISTELIJKE LEER. 345 op zich zeiven beftaan? —— „ onderfcheidt, dan volgt „ hier uit: dat dit Wezen niet één en onverdeelbaar ,, is. — Zegt men , dat 'er een wezenlijk onderfcheid „ is, tusfchen den Vader, Zoon, en Geest," — Wie zegt dat, dat 'er een wezenlijk onderfcheid is, tusfchen Vader, Zoon, en GeestV ,, zo moet de een iets .,, hebben, (onmededeeibare eigenfchap,) 't geen de ,, ander niet heeft; maar dit ftrijdt weder tegen 't denk„ beeld van een volmaakt God." — Hier merke de Lezer op, dat deze zelfde man in den Tekst, Bladz. 39, leert: „ Welke drie dus zo met elkander beilaan, dat „ 'er als God geen meerder nog minder, geen eerder of ,, laater is; de Vader is God , de Zoon is God, de H. ,, Geest is God," — ,, en zo onderfcheiden van elkan,, der zijn , dat de Vader niet is de Zoon; de Zoon niet is de Geest; en nogthans geen drie Goden, maar één ,, God of Godheid beftaat." Doch, laat ons hem in de aanteekening verder horen: ,, en zo ver onze re„ delijke , fchoon eindige begrippen , dit bevatten , „ koomt een onderfcheid dat beliaat in zulke onmededeel,, bare Eigenfehappen, die 't eenvoudig Godlijk Wezen, „ in deszelfs aart of natuur niet verdeden, onhevatce„ lijken tegenftrijdigvoor,"— Zou dit bijonzen man het zelfde zijn? —■ „ zo men hier onder niet heimlijk aan ,, drie Goden denkt. —— Het is daarom, dat ver de „ meeste Christen Wijsgeeren meenen, dat het ouein„ dig , volmaakt , eerbiedwaardig Opperwezen , door „ deze naamett Vader, Zoon en Geest niet de eigenfchap van elks bijzonder Wezen, maar een bijzondere (of „ zo men wil perfoonele) betrekking, of werkzaamheid ,, naar buiten aanduidt, in welke de Godheid zich bij ,, perfoons-verbeelding, aan de menschheid inbaar God„ lijk Wezen voordoet. Zodra men toch de naam van Vader en Zoon, in een wezendlijke zin (zo als ,, bij ons menfchen) en in gene betrckUjke, ten opzigt van die geestlijke gaven of kragten in zijne menschheid „ geopenbaard, opvat, is het denkbeeld van God reeds ,, verkeerd, en 'er is een wezendlijk onderfcheid. En wat de zwarigheid betreft, dat men van jezus toch „ eene Perfonaliteit duidelijk bewijzen kan, 't gene van „ den H. freest zo ligt niet beweerd kan worden, die „ reden laar zig ligtlijk daar uit verklaaren, dat jezus „ als menschlijk Perfoon, met Gods Natuur was, en is Y 5 » ver-  346* redekundig opstel der christelijke leer. ,, verëenigd." — Zou de man hier zich zeiven wel verliaan hebben ? Welke brabbeltaal ! geen Godgeleerde heeft gezegd, dat een menschlijk Perfoon met de Godi Natuur verëenigd was, maar omgekeerd, dat de Zoon van God, zijnde een Godlijk Perfoon, eene waare menschlijke natuur,niet een' menschlijken perfoon, heeft aangenomen! Is dit dan onkunde in den Schrijver, of enkel verwarring van duistere denkbeelden? < ,, en uit dit oogpunt „ moeten alle Perfoneele eigenfehappen of fpreekwijzen , „ aan hem toegeëigend befchouwd worden; daar men an„ ders weder in plaats van aan twee Natuurer. in jezus, heimlijk aan twee Perfoonen zoude denken." — ,, Indien nu 't eeuwig heil der menfchen aan zodani,, ge leeringen: *er zijn in God drie waare Perfoonen óf „ zeifftandigheden , die egter maar één Godlijk Wezen „ zijn, welke drie Vader, Zoon en H. Geest onderfchei,, den, maar onverdeeld, verëenigd, doch onvermengd, de „ Zoon Gegenereert, {dat is, voordgebragf) en egter niet ,, gefchapen (of voordgebragt,)" — Hoe haatlijk is het in eenen meester Betweter, eerst zeker gevoelen, door inlasfchingen, naar zijnen zin te verdraaien, en het dan uit de hoogte te verwerpen! Het denkbeeld van Generatie en dat van fchepping is toch niet het denkbeeld van eene zelfde foort van voordbrenging — volgens Orthodoxe ,, Mijlliken (regtzinnige geheimzoekers) verbonden is, — Orthodoxe Mijjliken ! is dit een fcheldvvoord ? heeft net eenen zin? • ,, waarom vinden wij dit dan niet ,, met ronde woorden voorgedragen , door den volmaakf,, lien Leeraar? maar zulk een eigenlijke Perfoonaliteit, „ zulk een drie Godendom" Hoe ver gaat dit? ss. ,, loopt zoo zeer in tegen de gezonde redelijke begrip- pen , dat de Jood en Heiden , indien zij aan geene per„ foons-verbeelding" de uitvinding van onzen Schrijver, die nergens door den volmaaktften Leeraar geleerd wordt, die geenen zin, en zo eenigen zin , enkel eenen ongerijmden zin heeft ,, hadden mogen geloven , ,, de Leer van den Heere jezus, even zo zoude hebben „ blijven verwerpen , als de Mahommedaan en heden,, daagfche half geleerde kenners der Christelijke Leer, „ die alleen om deze menschlijke uitdrukkingen en onver„ ltaanbare termen , dezelve veroordeelen." —— En let wel, Lezer! dit fchrijft een Man , die Bladz. 43, in de aanteekening beweert: „ Voords , wie zal „ a pri-  redekundig opstel der christleijke leer. 34? ,, a priori de onmooglijkbeid aantoonen, dat God tiénen ,, eigenliiken Zoon heeft? of zoude hij, die dén mensen. „ het vermogen der voortteeling verleend , zelve geen magt hebben, eenen Zoon naar zijn beeld te Vormen, „ zo te vormen, dat deze 't afdruk fel van God en ziuie volmaaktheden zij." De Utrechtfche Hoogleeraar a. voget fchreef in zijnen tijd, bij gelegenheid, dat hij van een foortgeliik denkbeeld of gezegde, gewaagt, in één zijner fchriften : Deus increpet te, Satan! mj zullen ons vergenoegen , met dit heterodoxe Mïjfitkèrij te noemen. Aan verdraaijing van, of onkunde aan de leere, over welke hij, meesterachtig , beflist, Haat de Schriïver, in dit Stukjen , meermalen fchuldig. Zie hier nog een vooroeelü, Bladz. 47. „ Terwijl door 't gebruik der onëi,, genliike uitdrukkingen: Geregtigheid of gehoorzaamheid „ toereekenen, volkomen betaald: veelen, die aan de klank „ der woorden en deszelfs zin in 't gemeene leven, blijven hangen, bier bij meenen te moeten beduiten, dat jezus zo in 't beoeffenen van deugd, als het draagen van de draf der zonden zo voldaan heeft, dat deugdbeoeffening gene waardij of verdiende heeft, en God de zonden nu niet zal draffen , of hij zoude tweemaal " betaaling eifchen en ontvangen , als zijnde net bere11 kend en afgemeeten. — Ongerijmde en Godonteerende ,, denkbeelden!" Jammer, dat de Man dir gevoe¬ len , waarover hij zulk een onbarmhartig vonnis velt, niet verdaat , ten minde, niet naar waarheid voorftelt! Eene foortgelijke magtfpreuk lezen wij Bladz. 56 over den Kinderdoop : „ De Kiriderdoóp , geeft ook geen „ onduidelijke blijk van eene Mofaisch-Christelijke Gods„ dienst, welke 'reeds in 't begin der vierde Eeuw haar „ oorfprong, aan Joodfcbe Christenen verfcbuldigd is" — Waar is hier het bewijs ? De Schrijver toont zich even onkundig in de Kerklijke Gefchiedenis, als in al het overige! De invloed derjoodfche Christenen had toen reeds zijne kracht verloren: ■ „ en van anders -denkenden „ in die tijden , niet derk is tegengewerkt, om dat vee,, len tot rijper jaaren gekomen, den H. Doop verwaar„ loosden , en met dezelve ook hunne openbare Belijdenis;" — (rl'er hebben wij vergeefs het verband gezocht.^ „ terwijl zij ook meenden : dat Kinderen ,, door  34^ redekundig opstel der christelijke leer. „ door den Doop eene heilzame kragt des Geestes ont„ vingen; en daar jezus als een Kindervriend hun zet, genden, zij ook gedoopt mogten worden!!" „ En zo is deze handeling , welke zo zeer inloopt, ,, tegen de redelijke aart en waarde van jezus Leer, ,, door vooroordeel, bijgeloof en partijfchap, voordge„ plant cn (taande gehouden." — Nu wordt de Man 'er nog onverdraagzaam bij. Wij zullen dan ook liever een einde maken; zulke Égoïsten en ingebeelde Wijzen, zich als Leeraars opwerpende , zijn gemeenlijk boos , wanneer hun de waarheid gezegd wordt, en wij willen den Man niet ergeren. Wij behoeven ons te minder met hem op te houden, omdat wij ons verzekerd houden , dat hij geenen opgang maken zal; zulke ftngu.'iere werken , zoo verward en zoo duister, als dit Boekjen, zullen al fpoedig in het duistere der vergetelheid verdwijnen , en niet meer gedacht worden. Het Leeven van j e z u s ; door johan jacob hesz, Diaken van de Vrouwen-ftijtskerk te Zurich. Vertaald, volgens den zevenden , door den Schrijver naauwkeurig' naagezienen en verbeterden Hoogduitfchen druk. Tweede Deel. Te Amfteldam , bij G. Warnars. 367 Bladz. Voorw. LXXII. In gr. O&avo. De prijs is f 2-10-1 Over dit reeds lang bekende en geachte Werk van den Heer hesz , als mede over de waarde dezer nieuwe uitgave hebben wij het een en ander, bij de aankondiging des Eerden Deels gezegd Wij willen nu alleen den inhoud dezes Tweeden Deels onzen Lezeren doen kennen. Vooraf ontmoeten wij hier twee Afdeelingen : over de wonderwerken , die in de Euangelifche gefchiedenis voorkomen. In welker Eerfte hij meer bepaaldlijk naa den aard eenes Wonderwerks onderzoek doet, en ten dotte tot de* ze twee vragen betreklijk maakt: ,, Of er daaden zijn , „ waarvan men duidelijk zien kan, dat eene bovenmenschlij- ke kracht daarbij werkzaam geweest is; En of de daaden „ van Jezus van dien aart geweest zijn ? " In de Tweede beahdwoordt hij eene Aanmerking van den Schrijver van de (*)Zie N. Vaderl. Bibl. VlUjleti Deels ijle Stuk, Bladz. 289.  J. J. BESZ, HET LEVEN VAN JESDS. 3» ,1. )?««»&. welke in het Aaithavgzel op dt twaalf lerfic OaUfche voorkomt « iL Jere'ii! (lat een Leeraar, die vertier mets te &ÏÏÏ iS , moe, SsÏÏte fSSSSJm £K vot.nne""on^rf ek = A. - " ftand in ledige uuren, bij de hand neemt, met oog" merk om de zeiver inhoud, door eigen onderzoek, " Sr te leeren kennen; op dezelfde wijze, doch met " m it neeming van derzelver groot gewicht, als hij 2 een ancler menschlijk Boek zou voor zich neemen om " VviSdaftel ook , dat hij zoo veele voorbereidende kennis heeft verkreegen , als. een Leezer, die " iuist geen Geleerde is, en nogthans in de allergewich" Kte zaak ook gaarne met eigen oogen zou wenfchen J !èöSen, noodig heeft, om in dat leezen gelukkig te ''DeTzulken geeft hij hier de nodige en zeer gepaste aanvvbzinin. En daar dezelven, misfchien, voorde, fëïSrgL«eren, mede niet ondienft.g zullen zijn, willen wii het voornaamfte kortlijk famentrekken. Wliet 3fc, dat den oplettenden Lezer, bij deze ov we Waarom niet met den aanvang van het Raadspenfiönarisfchap van van de spiegel, is ons onbekend. Hetgene in 1787-1792 voorgevallen is, en vooral de onderhandelingen tusfchen Prmsjen, Ingeland en Hollandoxtx de guarantie van het Stadhouderschap, en de wederkerige tractaten, bij die gelegenheid gefloten* — het voorgevallene in België, en waarin ook deze Republiek eene niet onbelangrijke rol heeft gefpeeld, — de fchikkingen omtrent de Maatfchappijën van Oost en West — om nu niet te gewagen van deze en gene maatregelen, inwendig genomen, ter vestiging der vorige orde van zaken —dit alles is toch zoo belangrijk en gelcmkt, om het charakter van van de spiegel te leeren kennen: ja misfchien niet minder belangrijk en gefcnikt, om hem vooral te leeren kennen in zijne bijzondere denkwijze en gevoelen aangaande de Regeeringsform dezer landen. — Ware dit hier in zijn geheel, wij geloven, te kunnen beamen hetgene de Verzamelaar in he: Voorbericht beweert, „ dat v. d. sp. hieruit even zo wel, zo niet beter, zoude kunnen worden beoordeeld , dan een ?' zijner beroemdlte voorgangeren, Mr. johan de ,, witt , uit zijne Brieven en Negotiatiën voor ons be" kend is geworden." , . „ Het tijdvak, echter , waarin deze brieven vallen, is zeker voor de Vaderlandfche Gefchiedenis, nog ten uiterfte 'belangrijk. Het is het tijdvak van den oorlog met de Franfche ^Republiek. Hoe vele gewigtige punten bevat hetzelve ! Hoe vele vragen levert het op voor den onpartijdben Gefchiedfchrijver 1 Vooral, wanneer men 111 aanmerking neemt, de betrekking, waarin wij tot Prmsjen en Engeland reeds ftonden, - dc openbare vijandigheden van eerstgenoemde!! tegen Frankrijk — de geheime machinatiën des laatstgenoemden tegen hetzelve — de aanhoudende woelingen onder de Konmgsgezmden — de opftokingen van Engeland onder dezelven; - en, het«•cne niet moet vergeten worden , — de richting , die alles ten nadeele van het huis van Oostenrijk en van frankrijk, door toedoen van Engeland, Holland en Prmsjen, in België nam, de aanhoudende ontevredenheid in ons land, niet alleen der zoogenoemde Patriotten, maar ook der oude Ariltocraten, die, hoe zeer den Stadhouderlijken invloed , uit noodzaaklijkheid, ingeroepen hebZ 3 ben-  35$ t,. P. VAN DE SPIEGEL bende, nogthands denzelven, in hun hart, verfoeide», en als eene belemmering hunner bijzondere eigenbatigfl bedoelingen befchouwden; — wie', zeggen wij, dit alles m aanmerking neemt, en dus de botfiiigen gadeflaat, die, 111 ons land, moesten plaats hebben, en doordien oorlog vermeerderd werden , en de menigvuldige mislukkingen en tegenwerkingen van onderfcheidene ontwerpen, tot heil des Vaderlands gevormd, maar die niet «rookten met de bijzondere belangen der onderfcheidene partijen, en waarüit veelal halve maatregelen , en aanhoudende vertragingen geboren werden; — dan zalmen dit tijdvak onder de gewigtigften in de Gefchiedenis van ons Gemeenebest mogen tellen. Jammer is bet, dat ons een zeer gewigtige ileutel ontbreekt. Wij bedoelen de andvvoorden der genen, aan Wien deze Brieven gezonden zijn. Het'is zoo, uit deze en gene aanhalingen in de Brieven aan anderen, is veel op te maken, maar ook hier heerscht duisterheid' en onvolledigheid. Dan 'er zijn andvvoorden van aanbelang agterwege gebleven , en die niet vergoed worden. De gapingen, die, betreklijk de Gefchiedenis, hierdoor ontltaan, zijn groot, en wel te grooter, om dat wij uit het beloop dezer Brieven en Onderhandelingen, genoegzaam kunnen opmaken, dat van de spiegel, e'n met hem de voornaamfte raddraaiërs in ons Gemeenebest, dikwijls ie veel moesten gisten, en, te weinig in het zekere wisten , de bedoelingen en ontwerpen der buitenMogendheden, en waardoor dikwijls verkeerde maatregelen werden in het werk gefteld; of ook zorgloos verbeid werd, waar noodzaaklijk voorziening moest plaatshebben. Moeten wij dit toefchiijven aan gebrek aan kunde of opmerkzaamheid bij onze Gezanten aan Buitenlandfche hoven, of aan de minachting, waarin onze Regeerin<* bij anderen was , dit willen wij niet beilisfen. Doch 'er°kotnen in deze Brieven trekken genoeg voor, waarin van de spiegel dit laatstgenoemde gevoelde, en zich, in Zeer ernfiige termen, daarover beklaagt. Na deze algemeene Aanmerkingen over dit belangrijke Werk , blijft ons niet over, dan nog, in bijzonderheden , den Lezer met dit Werk bekend te maken. Dit is zeer moeilijk. Voor een aanè'engefchakeld uittrekfel is het «iet vatbaar. Losfe bedenkingen en aanmerkingen doen Weinig af. ——- Wij willen dan in het algemeen opgeven, wat  BRIEVEN EN NEGOTIATlëN. 359 wat men hier vindt. - Vooreerst de Brieven van van de spiegel, in zijne betrekking, of particulier, gefchreven aan de Gezanten van den Staar, te Berlijn, te Weenen , te Londen, te Koppenhagen, te Petersburg, te Stokholm, als ook aan eenige Commisfaristen in Duitschland , hier en elders geplaatst, - bijzonder aan de Heeren brantsen en repelaar, te Parijs, bij hunne belangrijke zending, (waar wij echter vooral ons verwonderen over het gemis van den Brief van dezen aan van de spiegel,) — en eindlijk aan Lord maliniesburij, te Berlijn,™ den Griffier fa gel, te Londen. — Vervolgends vindt men hier deze Brieven opgehelderd door verfcheidene Staatstukken , zoo der Franiche Republiek , als van ons Gemeenebest, behelzende Voordragten en Befluiten , genomen bij gelegenheid van deze gebeurenisfen. Men vindt hier niet alleen officieele Brieven, maar ook bijzondere berichten , i)i cij ffer gefchreven, en die, ontcijfferd, nog wel zoo veelpheldering geven, omtrent de waare toedragt van zaken. Dit een en ander maakt dit Werk zeker zeer belangrijk , zoo voor den Gefchiedkundigen als ook voor den Staats- m Duidlijk is ons, bij bet doorlezen dezer verzameling van Brieven, in het bijzonder, gebleken, dat van de spiegel bij de uitbarftïng van den oorlog tegen Frankrijk zeer verknocht was aan Engeland, en het Engelsen Siistema toegedaan , doch dat, in den loop der onderhandelingen en geduurende den oorlog, zijne gedachten des aangaande eene, eenigzins, andere richting hebben verkregen. Althands, in de Brieven aan den Ambasla- deur van den Staat in Londen zijn daarvan overvloedige bewijzen. En hij zelf verfoeide het gedrag der En°elfchen, hier te lande gehouden, zeer, zoo, dat hij zelf betuigde , dat de verachting, met welke de ingezetenen dezer landen de Engelfchen befchomvden, m geene eeuw zou worden uitgewischt. Wij wenlchen hartujk , dat deze Blieven mogen dienen , om de, bij zoo velen nog heertellende Anglomanie, ook bij dat gedeelte der Natie te doen ophouden, die altoos met hoogachting omtrent v*n de spiegel vervuld waren. Tevens zullen deze Brieven kunnen dienen, om de oogen te openen van alle blinde of bevooroordeelde aanbidders van het voorbaande bondgenootfchaplijke delfel, en hen te doen zien, B Z 4 dat 5  36o l. p. van de spiegel , brieven, enz. dat, hoewel in vredestijd zoodanig itelTel draaglijk ziitt moge, cnetgene wij nog niet toelfemmen,) het "in tijd van oorlog vo (trekt ruïneus is voor ons Gemecnebes ; al ware het ook alleen, i, omdat het vertragingen ver. oorzaakt, en geheimhoudingen onmooglijk maakt, die den grootten invloed op de gewigtig(te belangen hebbenen s, omdat hierdoor onze Republiek beroofd wordt van het vertrouwen van Buitenlandfche Maften die od bouwen. Z^.daniS famenSdtelde ^egeering , iet kunnen De Antieke Helicon, behelzende de Levens der Griekfche Dichters van homerus tot op callimachus. Voorgeleezen in en opgedraagen aan het Departement der Letterkunde m de Maatfchappij der Verdienjlen, onder de fpreuk: Fehx Meritis, door a fokke si? MOnsz. Medelid derzelver Maatfchappij enz. ''Met Carricatuurplaaten. Te Haarlem, bij F. Bohn i8o Zie IV. Vaderl. BW- VW« ^ **• *55* mVUJen Deels iftt Stuk, Bladz. 63.  366 A. blussé 5. De Heerlijkheid van Gods Zoon, enz. zoude, indien de ongenoemde zangwijs daartoe gefchikt zij , een fïichthjk Kerklied kunnen worden. 6. Jefus, de Waare Wijnjlok, enz. blijft niet bii de verwachte teekening, volgends joh. XV, aan. het hoofd geplaatst, en is een algemeen ftichtlijk Loflied aan jesus . 7- De Heer is mijn licht en mijn 'levenskracht, zoude met de nodige loutering, door de Gemeente kunnen zongen worden; gelijk ook 0 8. Het Koningrijk van God wordt kinderlijk ontvangen. De vier overige Gezangen op het Paaschfeest, itsus melvaard, het Pinkjlerfeest en het heilig Avondmaal, zijn middenmatige liederen , gelijk in verfcheidene Itichtliike zangbundels genoeg voorhanden zijn. Het oprecht verlangen om, gelijk bij andere Christen Kerkgenootfchappen gefchied is, ook bij de Hervo-mda Cremeente , naar hare behoefte , goede en Godverheerlijkende Gezangen en Liederen ingevoerd te zien, wijzigde hier ons oordeel over de uitvoering dezer proeven. Wij voegen 'er, met B. bij: „ Reeds is 'er veel ltot voor de hand bij oude en nieuwe Godsvrucht ademende Dichteren, bekend door hun Genie, bedrevenheid BVeHuinde"16' t0°nValliSe en in verftandiS rechtzinnige Wij fchromen dan niet, om eenige onnauwkeurigheden in dat toonvalhge in maat en taal, die den Dichter ontllipt zijn, hierbij aan te'flippen, opdat die, wanneer hij meerdere proeven uitgeve, verbeterd of vermijd worden. Den Dichter heugt zeker nog wel de gewone omgan* der Poeeten in het onderling befchaven van hunne Rukken, wanneer zij vriendfchaplijk iTreng en rond aanmerkingen maken op anderen, zoo als zij bedingen, dat on hunne eigene voordbrengfelen mede gefchiede; terwijl zn de les van boile au behartigen: Et foiez de vous même un Recenfeur fevere. Zoo vinden wij dan onder de feilen, al lezende, aan noch op den Tijtel. noch in het Voorbericht, zegt, dat Wj stuart gevolgd is, en eigenlijk niets meer gedaan heeft, dan dit Werk te verkorten, (gelijk en op den Aa a *U"  3?2 bbknqpte romejnsche geschiedenissen. Tijtel en in de Voorrede van N. 2. gezegd wordt) ziet men echter ras , dat dit zoo is; waarom wij dan met de beöordceling van N. 1. liever hebben willen wachten, tot dat, volgends belofte van den Boekverkoper allart, N. 2. het licht zou zien. Nadien dus in beiden de orde gevolgd is van stuart, behoeven wij dezelve niet mede te deelen. Alleen moeten wij den Lezer berichten, dat N. 1. flechts een tijdvak Van 365 jaren, bevat, en eindigt met het tweede tijdvak der Romeinfche Gefchiedenisfen, of de verovering van de Stad Rome door de Galliërs, terwijl N. 2. nog eau tijdvak meer behelst, en voordloopt tot aan het begin van den eerlten Punifchen oorlog. Nog onderfcheidt N. 1. zich, inden aanvang, van N. a, door de plaatfing aan het hoofd dezer Gefchiedenisfen , van de door g. bruining geopperde gisfing aangaande de eerfte opkomst van Rome. In beide Werken vindt men behoorlijke rustpunten. — De oorfprong van Rome — de Romeinfche Gefchiedenis onder de Koningen — geduurende dc Gemeenebestgezinde Regeering, — zie daar de hoofdinhoud van de Inleiding , en twee eerfte Afdeelingen dezer Gefchiedenis, in N. 1. De eerfte Afdeeling is afgedeeld in zoo vele onderdeden , als 'er Koningen geweest zijn, en wier namen aan 't hoofd van elk onderdeel ftaan. De tweede is verdeeld in Hoofddukken , waarvan 'er in dit Deel drie voor banden zijn, welken eindigen,met den dood van coriolanus, met het begin van den Vejifchen oorlog, ei\ met de herbouwing van Rome na den aftogt der Galliërs. Hierbij kan de Lezer op den kant, de hoofdzaken aangeteekend vinden, hetwelke, bij het nallaan , veel gemak oplevert. N. 2. is verdeeld , in eene Inleiding, Boeken en Hoofd- ftukken. Drie Boeken zijn 'er — de Regeering der Koningen; — van daar tot op den aftogt der Galliërs, — en dan 101 den eerlten Punifchen oorlog; zijnde voords elk derzelven in onderfcheidene Hoofdftukken verdeeld; — echter ontbeert men hier de aanwijzing van den hoofdinhoud op den kant der Bladzijden. — Daarëntegen is dit Werk voorzien van twee Kaarten , de eene van de Environs van Rome, en de andere van Italië, Groot Griekenland en Sicilië, benevens een groot aantal platen , welken alle uit hei groote Werk van stuart zijn overgenomen. jje  BEKNOPTE ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. ?73 J> ftiü vin beide Werken kan onze goedkeuring vol- So ds dezelve door de Rhetorici wordt beJchrev». i rl. waarom N. 2. minder vloeiende, meer ïtui het oorfprongUjke volgen , Kreedforageinige woorden zeggen^tgene t «*a ^.eedrpn kiger voordraag ; N wild^ to „ J ^ S^^koS U^VeUdl van zaken «vereenden, werd hij wel eens ftijU hetwelke het wat* vinden. In rijkdom van zaken komt dus N. a, nader by nrdWzêri o-eoupart^^ordeelmgv^ de beide voor ons liggende werken. Of N. i. « ver Je rder f^oren van dit bettuk te hebben gevonden — &fffaA> -) zijn, en dus, het zij op zichjecu  374 beknopte romeinsche geschiedenissen. len? en moet hij daarin niet ten gids vertrekken voor den vPS"ne en' rFÜ Zij" Van ged«hten, dat zoodanige verkortingen, of beknopte Gefchiedenisfen, een tweeledig oogmerk en nut hebben; zij dienen voor den Gefchiedkundigen, om hem een kort overzicht der gebeurenisfen te vcricbaffen , en den famenhang en fchakel van het geheel te doen gadeflaan. — Zij dienen voor het lezend publiek, om het met de voornaamfte gebeurenisfen bekend te maken. _ Nooit kan dit tweeledig oogmerk beter fchets' A dT eene bekn°Pte Pragmatifche l? 1x7 , Gefchiedkundige vergelijkt dezelve met andere Werken, en beoordeelt den -Schrijver, ook vooral d li, °°WU™».waarüit hij alles befchouwt; het lezend Pubhek bepaalt zich alleen bij de gebeurenisfen op zich zeiven; en is toch altoos minder in ftaat om het min of meer gewiguge te beöordeelen dan de man, die, ex profes/o, eene beknopte gefchiedenis fchrijft. Laat de criticus zijn oordeel vellen over de oogpunten, waarüit luj alles befchouwt, dan wordt de Letterkundige hierdoor voorgelicht. Men zal toch niet aan elk Sndeclig bet vellen van zoodanig vonnis toebetrouwen ? Met één woord wij blijven bij ons, meermalen geüit, gevoelen , elke gefchiedenis moet, om nuttig voor allen te zijn, pragmatisch behandeld worden. DeGefchiedfchrijvermoet onderfcheid maken of hij zijn werk gefchiedkundig behandelen wil, dan of hij Hechts Jaarboeken wil fchrhver'. bil de laatstgenoemden komt geene pragmatifche behandeling te pas: en zonder deze kan de gefchiedenis den naam van gefchiedenis niet dragen. ■ . Na dit bericht blijft ons , om beide werken te charaktenzeeren, niets over, dan den Lezer eene proeve voor te leggen uit de beide Werken , en dezelven met het oor» fprongltjke te vergelijken. Dit laatfte moeten wij echter aan den genen overlaten die het Werk van stuart bezit. Wij willen alleen , uit beiden , een ftuk van den zeilden inhoud mededeelen , dan kan elk althands deze met elkander vergelijken. Wij kiezen daartoe uit, het flot van de eerfte afdeeling, in N. i. en van het eerfte Boek in N. 2. behelzende Algemeene aanmerkingen over het tiicfperk der Koninglijke Regeering'. N. i. Dus gaven wij eene fchets derKoninglijke regeering — een  beknopte romeinsche geschiedenissen. 375 een tijdperk, ^^ffiiSS?^^ * fK^ISlnS^^? e°ene mogenTeid nu in nU, nm den eerften rol op het tooneel der wereld te ipeftaat om den eerhen r p Rouidnen dit tüdperk als 1in' ?. aoden «ezeoend met zulke vorften, die op 011- ffifififttf en »^n« fchc Koningen,van romülos W ««^J^ yer. us geen éénen ^g^kS^Sm^ zoodienften waren , die het geieiuumi aü.teren bleek danige wending ^^J^^^Sg%m^, gefchikt te zijn, 0°.dVt0^XrliroP7icht kunnen onteven als kinderen die het,™y^rl 00fd te beduren, beren, zijne eigen zaken z«"^e„r-??^,a°^e Staatkunde En hier bijgevoegd eene zeei ™™e™™%%ken tegeti der omliggende volkeren , die, jE^np/'s^eh,el!schzuchtiMacedonTe, zich ^^Jg^^g^ÏÏui den r onmogelijkheid zo^^^ lijk en verklaarbaar. De eenvoumbe j n des volks, zoo ^^^MM^ooTi\ was zulks werkte niet weinig hiertoe meae. m d_ de vrucht derwijze wet ten du toch hevan van laatere fchrijvers kennen. N. a. (BI. *390 toe alles Icheen faam ie lopen, n vervangen- iommigen aan aer/.uvci o twlJ.  376" BEKNOPTE ROMEINSCHE GESCHIEDENIS. tiviifelen of aan eene geheel andere tijdrekening beeft doen denken; de wijsheid hunner wetten en inrichtingen welke wetten, naderhand, door eenen Raadsheer p"WJRiü. genaamd bij één verzameld zijn, van welke verzameling wy echter niets overig hebben, dan eS ïneSUKke\' doorrtandere SchW ingehaald?d gae! Aalr die Vf^l^S gedrag der be-oneren vÖan Malie, die, elk op zich zeiven , n et heiland teeen de Woeste dapperheid en het krijgsgeluk der Romfinen nogthands verzuimden, hunne krachten faam* ïïïïïï" gaf, aan den kleinen ftaat van Rome, een vermogen erl veerkracht, welke denzelven lpoedig n ftaat lÏÏde om de aanzienlijke heerfchappij te vestigen " ' wee'lrS6 ™™ad!& \ ^ wel ruwe > maar tevens door weelde nog met bedorvene , zeden der Romeinen werkten hiertoe niet weinig mede, Eene matigeén" eregelde levenswijze waarbij men Hechts éénmaal op één* dag een geregelden gezonden maaltijd deed, zittende op lange banken aan eenen disch, van beukenhout, rus! tende op eenen drievoet, aangericht bij den haard, waar tevens de nuisgod ftond , en de godin vesta zeker heS dom bezat, zijnde het gebruik van den wijn, aan de v óu- ïpaarzaam de kleding zoo eenzelvig, dat mannen en vrouwen, langen tijd, eenerleie kleding droegen "ene wollen tunica (of rok zonder mouwenj over hét blote lijf4 en den tabbaard, de zoo vermaarde toga der Rotnemfche burgers, en een o verrok , eene foor! van fchoenen, van grof leder gemaakt, het hoofd ongedekt, ten zy wanneer het regende ; het huwlijk kuisch en heilig, de vrouwen en dochters, met hare llavinnen, aan fpinrokken en het weefgetouw, ijverig arbeidzaam , gemeenzaam en geacht bij hare mannen; de moeder zorgende voor de opvoeding der kinderen, die, teen zeker fchoolgeld ter fchool gezonden wordende , daar hef noodzakelijkst onderwijs in lezen en fchrijven ontvingen • flaven en flavinnen niet tot pracht en vertoning, maa? gebruikt tot hiusdienften, of bearbeiding van het veld dit alles vormde een onvervvijfd , fterkgefpierd, krijgs- " haftig volk, bij hetwelk vaderland- en vrijheid-liefde den trots der dwingelandij niet duldende, boven alles in echting en vaarde was; en ligtelijk de fchone kunften ei, wete.nichappen ontbeerde, terwijl men alles, wat men dasr-  j. fokke, geschiedenis, enz» 37? daarvan nodig had, uit Hetrurk kon ontbieden, alwaar ooit de Priesters leerden, wat zij van de Godsdienstplegtigheden behoorden te weten." Gefchiedenis van de Agttiende Eeuw; bevattende al het merkwaardige, het welke, zo in als buiten Europa, m de laatfte honderd jaaren , is voorgevallen, op eenezaakelijke, en beknopte wijze befchreeven, en int de beste en meest geloofwaardige Authcuren , en oorfpronkchjke Stukken, bijeengetrokken. Door j A nfo k k e. Derde Deel. Met Plaaten. Te Haarlem , btj F. Bohn, 1803. 396 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 3 " 10 - : Tn den zelfden fmaak, als wij voorheen hebben aangewe1 zen, gaat hier de Heer fokke voord, in het bewerken van zijne opgevatte taak ; vermeldende , van het XVII tot in bet XXIV Boek, de voornaamfte gebeurenisfen van Europa, in, omtrent, en na het midden der Agttiende Eeuwe voorgevallen, beginnende met Spanje, en eindigende in Rusland en Turkije. De meeste gebeurenisfen worden beknopt , anderen een weinig uitvoeriger vermeld. Tot de laatfte behoort de aanüag op het leeven des ongelukkigen laatften Poolfchen Konings stan 1 s l a u s p 0 n 1 a t o w s k 1. Het verhaal daarvan willen wij ter proeve mededeelen. De verrichtingen der Poolfche Geconfoedereerden, 's Konings geilagene vijanden, vermeldende, doet fokke van humie pogingen, om den Vorst in de handen van derzelver Opperhoofd, pulawski, over te leveren, het volgende vernaai: Koning s t a n 1 s l a u s , den derden van Slagtmaand, des jaais ,771 , een mondgefprek met den Gr ,ot Ka.rfelier van Litthauwen czartorinski , gehouden hebbende, werd, in het terugrijden naar zijn Paleis , des avonds om tien uuren, in een'klein (traatjen, door veertig man te paard overvallen , welken niet alleen veel fchoten , op %$ Konings Koets deeden , maar ook dat rijdtuig zelve aanvielen en den Koning , ondanks allen tegenftand 'er uitrukten, nadat twee zijner Heidukken , op de plaats gefneuveld waren, 's Konings verder gevolg , het welk eenige fchreeden vooruit was, poogde op dit gerucht den benaauwden Vorst wel te befchermen , doch werd welhaast door den troep der boosdoeners van den Aa 5 lv0"  378 J. FOKKE Koning afgefneeden. Stanislaus, in al dat gewoel zijne tegenwoordigheid van geest behoudende, tragtie, onder begunftiging van den duister, langs de huizen, weder naar het Paleis van den Vorst czartounski te komen, doch de Moorders zulks gemerkt hebbende, fchoten hemagter na, en maakten zich weder meester van hem, dien zij toen bij de hairen grepen, dwars op een paard vast bonden, en na hem verfcheidene bouwen met hunne fabels gegeven te hebben, in allerijl de poort uitvoerden." (Te recht merkt hier , in eene Aanteekcning, F. aan, hoe het bijkans onbegrijplijk moge fchijnen, dat al dat gedruis, in eene ftad, zoo volkrijk als Warfchaw, geen alarm verwekte, te meer, daar de Moorders, ai wat hun ontmoet was, hadden opgehouden.) ,, Midler- wijl (zoo vervolgt het verhaal) hadden de boosdoeners zich reeds van 'sKonings Pels, Horologie en Ordensteekens meester gemaakt , en joegen zo fterk met hem voord, dat het paard, op 'twelke hij gebonden lag, ftrutkelde, ter nederlTortte en een been brak. Dit voorval baarde eenige vertraaging, en men hield thands raad, of men den Koning hier dooden, of verder levendig mede zoude fleepen. Het laatfte gevoelen had de overhand, en men noodzaakte stanislaus, te voet voord te gaan, fchonn hij reeds een zijner fchoenen verlooren had, houdende hem aan beide zijden des hoofds een gelaaden pi' fiool , waar door de Koning , door het heen en weder fchudden van dezelven , niet weinig in het aangezicht befchadigd werd. In dezer voege werd hij, in den ftikdonkeren nacht, in het Bielaaner Bosch voordgeileept , doch daar de Moorders, om niet in handen der Rusfen te vallen, welke daaromtrent zworven , eenen langen omweg moesten neemen , verliepen zij de een na den anderen , tot op vier man na , welke gezworen hadden, den Koning om het leven te zullen brengen. ■ Hier was de rampzalige stanislaus in het uiterfte levensgevaar, doordien de vier faamgezworenen thands hun voornemen uit wilden voeren, doch hier kwam ook tevens de eerfte ftraal van reddingvoor dien Vorst, dewijl eender Moorders, kozinski genoemd, voorfloeg, dat zijne drie makkers rond zouden zien, of 'er ook onraad ware, hun tevens belovende intuslchen zijnen Eed te zuilen volvoeren, en daar na zijn paard te laaten loopen , en zich te voet te redden, waar-  geschiedenis van de agtt1ende eeuw. 379 vaar op dc anderen , na hem zijnen Eed nogmaals ingefcherpt te hebben, hem en zijnen Gevangenen verheten en dieper iandwaards gingen." . Thands bleef de gekwetfte en gebonden Koning met k o'zin ski, in het gemelde bosch, alleen, en verzogt in he* daar bii gelegene Camaldeeler Klooster gebragt te worden , doch werd hem door kozinski, op eene trotfche wijze, geweigerd, die hem te kennen gat, dat hij hein hier zoude vermoorden. De onyertzaagde Koning vroeg hem daar op: Wat leed h,j hem gedaan haa? Waar op kozin sk i andwoordde: Gij hebt mij juist geen leed gedaan, maar ik heb toch gezworen dat tk u dood zoude/aan. Stanislaus hield hem hier op he: ftrafwaardige van zulk eenen goddelozen Eed voor, en eindigde opeen' ernftigen en zielroerenden toon , zijne woorden, met te zeggen: Weet gij wel, dat gij God meteenen Eedverpligt zift, niemand te dooden veel minder eenen Koning, die een gezalfde Gods is! Deze aanipraak trof k o zi n s ki zo diep in de ziel, dat hij, m fteede van zijn boos opzet te volvoeren , voorden Koning opzijn knieen viel, zeggende: Ailergenadigfle Heer! uw 1'"'" " m mijne hand, maar, wanneer gij mij mijn leven wilt fchenTei fchenkiku het uwe. — Stanislaus, die mets mfndeV dan de dood verwagt had, zeide hier op met nadruk - Ja, op mijn Koninglijk woord, jchenk tk u het te" li- Hier op ontbond kozinski den Koning, die thands alléén naar de ftad wilde gaan, doch kozinski wilde dit niét gedoogen en verklaarde: hem met te zullen verhaten , al zoude hij 'er ook den hals bij tnfehteten. Dus nam hij den gekwetiien en van koude verkleumden Voist ™ zijnen rug , en droeg hem tot aan den nabygelegene Bielaaner Molen, alwaar zij ten twee uuren in den morgenftond aankwamen , en na eenig vertoeven binnen gelaten werden. De Koning fenreef ten eerfte een brief- Jen aan den Generaal cocceji , om hem van daar at te Wien, en nam vervolgends eenige rust op een weinig ftroo, fchoon de Molenaar hem zxjn eigen bed aangeboden had Kozinski werd thands van zijn Moordenaar ziin Befchermer, en bewaakte hem met den blootenfaberinde hand, niet willende toeftaan, dat iemand hem , geduurende zijn' ftaap, Hoorde, of, zonder te weten vvie hij was, bij" hem kwam. De Koning ontwaakte ©ndertusfehen niet", voor de komst van cocceji, are  3So J. FOKKE, GESCHIEDENIS, ENZ. den Koning met de tranen in de oogen, te voet viel en hem de bartel ïjkfte blijdfchap. wegens zijne redding, op de aandoenIijklte wijze betuigde." „ 'sMorgens, den vierden van Slagtmaand, ten vier uuren, bragt men den Koning naar de Had en in deszelfs Paleis, alwaar de voornaamfte Heeren en Dames,hem,met tranen in de oogen, int het njdtuig tilden, en omhelsden, onder een onafgebroken geroep van vivat! en andere vreugdeblijken, De mishandelde s" n 1 s l a u s, hierover zeer aangedaan zijnde, koude egter niet eriu de V0,Se»de woorden met eene flaauwe item, voordbrengen : Ziet', dat hebben mijne Kinderen gedaan, doch taands zie ik dat de Natie, noch Vrijheid, noch Godsdienst in fieure onrusten beoogt. Doch nu weet ik ook wat mij te doen Itaat. Voords werd de Koning adergelaaten, zijne won- den gezuiverd , en alle middelen tot zijne geneezing aangewend. Zijn redder kozinski werd mede met blijdfchap ontvangen en alle verkwikking toegebragt, niet te min ten zorgvuldigften bewaakt en dikwijls ten fcherpften verhoord. IJoch daar stanislaus bevel gegeeven had. hem geen leed te doen , wierd hij fteeds met zeer veel goedheid behandeld. Naderhand vergaf de Koning hem zijne misdaad volkomen hoewel hij het geweest was, die gemelden Vorst uit het rijdtuig had willen trekken, op hem gefchoten, hem op het pnnrd gebonden, en hem geOagen en gekneusd had. De twee gemelde Heidukken werden plegtig begraven, en staNISr-A r/ maal:tü voor een van dezelven, butzak genoemd, een Graffchrift, en verzorgde zijne oude Moeder, voor al heur leven ook werd de Molenaar, op eene edelmoedige wijze, door den Koning beloond, die hem niet alleen honderd ducaaten, tot een' vereering, gaf, maar ook een eigen Molen voor hem bouwen liet, en hem vrijdom van alle belastingen fchonk." Reize van de la perouse, in de jaren 178^—1788. Met Platen en Kaarten. tiaar het Fransch; door Mr. johannes van der linden, Advocaat te Lei)den. Tweede Deel. Te ylmfleldam, bij J. Allart, 1803. 290 Bladz. In gr Octavo. Dc prijs is f 3 - 12 - : Het Tweede Deel van deze Reis begint, met het vertrek der reizigers van Port des Francois. Zij liepen van dr.ar de Amerikaanfche kust langs , zij ontdekten eenige kapen en baaien, er, liepen in de Spaanfche Volkplanting Momereij binnen. La perouse verklaart hier zijn gevoelen , aangaau. de een onderlteld Kanaal van St. Lazarus, van den Admiraal de fuentes, waarover men voorhenen zoo zeer getwist heeft. Hij houdt dit geheele Kanaal, met alles wat men daarbij verteld heeft voor een verdichtfel, dat in Engeland verzonnen is, toen men ai-  J, VAN DER- LINDEN, REIZE VAN LA PEROUSE» #1 sUnar met zoo veel hevigheid twistte, voor en regen eener, ^SfSSSS'u. «m je- boof breedcen door ^ands, aanhoudend ^«^J^^V T&l dezelve belemmeren De s^»^ alles u daartoe behoort, «Roerige berichten vinden. ^ ^ üe regeenng heeft zich.tea^ande, m fl a qo Zeeütters, geëigend, en vindt «er. "> ™ ' J Jinig nieu. öuks van.dezelven te leveren, en hetbehoefdle ma ar ë den zij den lieveu, wt . u wein s bekende zee, dige , m. M.c.o in Chin» °»°< ««„".dekkingen, fchoon «5 hPonSman van dezelven zou hebben kunnen aanwerven. S SÏngten verder op «'^'^he Sï ^ereivSrC * afSÏnJ'de kust van Forft door Tn Archipel der Likeu- eilanden en de zee tusSS. ^a ^£ vo^zeue £*S: ren , die aan hetzelve in ^p? 6 J de zeeë van Co. fcheehun d Suwheid van hunne verfchi.mng J^Pdeku.. lclieen nun uc 73ffenin deze wateren van tl d tot tijdCln- ten te verwekken. L\\ zagen in nezc , ontdekten zi „eefche en J.pimfclje v«r ^fimlTd'en ui.hoek van Tarl KS-aP ^èorea van Mantlchöu-Tartariië affcheidt, een zeer «rije, die Corea vanra werkzaamheid van cook  38a KORTE AARORIJKSK. BESCHR. DER BAT. REPUBLIEK» nooit deze zee bezeild had, en daarom meenden zij hetzelve te moeten onderzoeken. Men geeft ons vervolgend blcchül ving van de fchoenheid dezer kust, waar men oVervloed vond «ad T^l "T^Jden' en daa' de Zf* verbaz nden Zt raad van v.sch opleverde, hetwelke voor hun van te meer waar! de was, omdat het lange en dichte gras, en andere beS 5i de/',1 bij'la gehee' 0ni™W maakten. N dït «L« -USten een groot end weSs waren langs gerievend werden zij gewaar, dat zij zich in eene zeeëngfe bevonden, en dat z„ aan hunne rechtezijde een zeer uitgeftrekt eiland had- Tfchola ]Z rpe" rerV°lgends het anker uit' °P h^ eiland frhn.n ,' d ar Z1J kenms met de inwoners maakten, die, ze fs datzii £** " •ee"en merklijke" mp befchaafd waren £™ nmltw Z,J hu" een'ge ruwe geögraphifche denkbeelden van de de la fl éndpndHreke"/eV,en k°"den, niet tegenftaande niemand talen Pn ^ ' ° 'praken. Zij kenden ook zeer wel de metalen, en gaven te kennen dat zij hunne vuurtalen koralen en blaauw Nank n van de Mantfchou Tartaren o uvingen Zii ï11 H.V6 7Ï" vai1.SeSaliè'n e" fprakendie namen even e£i uit, als de Franfchen. Zi leeven alleen van wild en visch en bouwen geen land en hoeden geen vee, en de Franfchen Iton kunde vanT^rT °V£r d,e zagtaar^Sheid, befchaafdheid en ren hiraff l d f'" h°°gfte V6rbaasd' D°Ch moe' Korte Aardrijkskundige befchrijving der Bataaffche Republiek met eene genommerde Kaart. Tweede verJtertrfrZ veV. 6ofBtdtrUkT n% W'Ua*>> »J h ten Brink, Gerrits", oo tiladz. In Octavo. De prijs is f: . 8 - : D'L^6?!6"' fS ffChikt Zi'nde om' biJ wijze van aan. hangfel tot de algemeene Geögraphie in de Schooien gebezigd te kunnen worden, bevat eene genoegzaan uitvoerige befchrijving om der jeugd een toereikend denkbeeld te geÏÏÏÏggfS?' ^ -ordbrengfelen, Bij eene korte befchrijving der Bataaffche Republiek, hare gre^1Z^.?ltgeftrekEheid in lenSte en breedte, rivieren, luchtsgelteldheid, enz. volgt een algemeen overzicht van ieder DeParlement in het bijzonder, als: Zeeland Holland, Celder. land Utrecht Overijsfel, Friesland, Groningen of Stad en Lande, Bataafsch Braband; vervolgends eene juiste opgave der i6 Steden van de geheele Republiek, die allen meer dan tien duizend inwoners bevatten, en, naar rang van bevolking, elkander in orde volgen. "* ie^re afdeeling zijn eenige vragen opzichtlijk het vorengeleerde, bijgevoegd, ten einde den Leerling in ftaat te ftel-  „ET ONTWERP, ENZ. KORTE VOORSCHRIFTEN, ENZ. 383 ftellen zelf te kunnen beproeven , in hoe ver hij het beftudeer- d%i^h.rkSvtd"fimenhetefn'belluite de namen der DepartemenE R 1« Mta, Wateren, Eilanden, Steden, enz. m d"rUm vóoAoSïe, nevens de Letters of Cijffers, waardoor ZijIte WeMcnTn voor jonge kinderen nuttig zijn, om van de gei li f Ar?7« Vaderlands eenig denkbeeld te verkrijgen, en doch voor hun welke meer Uf jafen gevorderd zijn, dunkt ons een zoodan.g onderwijs veel te oppervlakkig en te beuzelachtig te zijn. H^tZZe^des lerfchen Volks-opjiands ofte het' geheim van de Maatschappij der verêemgde I'rl^e» ontdek . Met drie uitflaamie int koper gegraveerde f chef en Je bi) J. Hofhout en Zoon, enz.; en verders alom. 32 In gr. Octavo. De prijs is f: • 8 - : d^,nPhhzcuen. - Weg met zulke vodden! Wat raakt ons het kr^rï der vwëenigde Ierlanders, dat in dit Boekjen met de charakter der vereen'S"c wordt? Wat raakt ons bun ge° J ï= .llfgroS™ wij —en •« da>röm ook geen woord meer van zeggen. *5 D. du Mortier Zoon, 1803. 126 Bladz. In Duodecimo. De prijs is f : - 12 - : Een nuttig Handboekjen, hetwelke, in een kort bellek, zeer  384 A. VON KOtZËCUE, DE DOCHTER VAN PllARAOi zonderlijk toepaslijk. Van heeler harte wenfchen wij, dat he: Werkjen in de rechte handen vallen, en ter verbetering of verfterking in het goede» bij velen let moge bijdragen. Intusfchen , door droevige ervarenis geleerd, vrezen wij, dat, even als na de leéture van vele anderen , ook van dit Boekjen, de oude fpreuk omtrent fommigen zal gelden : Video meliora proboque, deteriora fequor. De Dochter van pharao, Blij [pel, in één Bedrijf, uit het Hoogduitsch van a. von kotzebue, door j. s. van es. veldt holtrop. Te Amlleldam , bij W. Holtrop , 1803. 48 Blaaz. In Oclavo. De prijs is ƒ: . 8 - : Dit vrolijk Naliukjen , of eigenlijk Kluchtjen , zoude „ wanneer het wel uitgevoerd wierd, geen onbevallige uitwerking op het Tooneel kunnen doen, hoe zeer de inhoud deszelfs ook weinig belangrijk en de vinding alles behalven natuurlijk zij. — Twee Studenten hun geld verkwist hebbende, bevinden zich in de uiterfte verlegenheid, als hebbende geen duit overig, om de koffij, welke zij in het Koffijhuis gebruikt hebben, te betalen. Inmiddels komt een Ambachtsgezel op het toeneel, klagende, dat hij zijne Minnaresfe, die tegen over het Koffijhuis woont, verlaten moet, wijl haar Vader, omdat hij geen vijfhonderd Gulden bezit, hem zijne Dochter weigert. De Dochter komt insgeiijks naa buiten, en neemt een teder affcheid van hem. Eén der Studenten wordt met de droefheid der beide Gelieven bewogen, en belooft hen aan de verèischte fom te zullen helpen; maakt daar toe een plan met zijn' Medeftudent, en komt welhaast weder buiten met een oud fchilderij van den Koffijfchenker , waarop De Dochter van pharao» welke mozes aan den oever van den Mijl vindt verbeeld is; met dit ftuk gaat hij naa een woekeraar, die aldaar mede in de ftraat woont, geeft zich voor een' Schilder uit,en verzoekt een* daalder op dat ftuk, dat hij zegt een origineele raphaSl te zijn, ter leen, hetwelke hij, na veel moeite, van hem verkrijgt; waarop zijn Medeftudent, zich als een rijk Engelsch Lord en een groot lief hebber van fchilderijën voordoende ,'er den woekeraar honderd en tien pond voor biedt; deze op dien grooten winst vlammende, koopt het den gewaanden Schilder voor honderd en tien ducaten af, waarna beide de Studenten dit geld terftond aan de beide Gelieven fchenken, waarmede het Stukjen befloten wordt. De Vertaler heeft hier in weder zijne keuze, om den tweeden perfoon van de aanvoegende wijze in de plaatfe van met eene t, met eene e te doen eindigen gevolgd; anders is het Stukjen zeer wel en los overgezet. •  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. De Joodfche Oudheden, ontvouwd en opgehelderd door h. e vvarnekros, Philof. DoEior te Grijpswalde. Vit het Hoogduitsch, naar de tweede verbeterde en vermeerderde uitgaaf. Te Leijden, bij A. en J Honkoop , 1804. XXVIII en 735 Bladz. In gr. OEiavo. De prijs is ƒ 4 - 16 - : In het Voorbericht handelt de Schrijver over de bronnen, uit welken men ten aanzien der H. Oudbeden fcheppen kunne, onder welken de Reisbefchrijvingen bij hem de voornaamlte plaats beflaan, en waarvan hij de lust, eenigzins breedvoerig opgeeft, waaromtrent wij aanmerken" dat de Nederlandfche Vertaler geen ondienst aan zijne Lezers zou gedaan hebben, bijaldien hij de Nederduitfche Vertalingen (en Uitgaven der voornaamlte Reisbefchrijvingen opgegeven , en de aanhalingen des Schrijvers daarnaar gefchikt had; thands heeft hij niets anders verricht, dan eene blote letterlijke vertaling releveren zonder eenige verdere aanmerkingen, waartoe hij anders wel gelegenheid zou gehad hebben, niet alleen om de aanhalingen uit Reisbefchrijvingen voor onze Landgenoten bruikbaar te maken, maar ook om verkeerde te verbeteren; dus haalt de Schrijver meermalen aan rau de aedibus Hebraeorum, dit nogthands is geen arbeid van den waardigen Hoogleeraar s. rau, en bij ons onder dien tijtel niet bekend, wel bij de Duitfchers, welken gewoon zijn Academifche verhandelingen aan die Hoogleeraaren. toe te fchrijven , onder wier voorzitting dezelven openlijk verdedigd zijn; waardoor zij weinig voor de eere van eroote mannen zorgen, dewijl zoodanige gefchnhen dikwijls draaglijk kunnen zijn, naar de krachten van den iono-elin* maar zelden beiindwoorden zouden aan de kundigheden van ervarene mannen. De gemelde Verhandeling heeft tot Autheur ij. van hamelsveld. Maar bovendien zou ook over de zaken zeiven nog wel het een en ander aan te merken geweest zijn. Te weten, hoe zeer wij erkennen , dat het Werk veel goeds in zich bevat, is het echter, ten aanzien der wijle van voordragt, in fommige opzichten te uitgebreid , bijzonder in zaken, welken alleen van ter znde tot de Toodfche Oudheden behoren,en in anderen, welken 111 dit n,ëuwe vad. eibl.viu.deel.no. 9. Bb on-  386 h. e. war ne k ros onderwerp wezenlijk zijn, te korten oppervlakkig; ten aanzien van de orde is de overgang van het eene onderwerp tot het andere niet zeer geleidlijk; en voornaamlijk heeft het dit gebrek, dat het niet genoeg onderl'cheidt de onderfcheidene omfiandigheden van tijden, en derzelver toevallen, welken echter zoo groot verfchil maken bijzonder bij het Joodfche Volk; behalve vele bijzonderheden , weiken verkeerdlijk geplaatst of toegepast zijn, bij voorbeeld Bladz. 9 en 10, handelende van menfchen en huisgeraden in de tenten, brengt de Schrijver het vertrek, waarin jesus het Paaschfeest hield, en hetwelke tegen,**, met een tapijt bedekt was mark. XIV: 15, luk. XXII: 12 geheel verkeerd te pas, het zou eigenlijk tot Bladz. 36 behoren, waar van de huisgeraden in de huizen gefproken wordt. Bladz. 111 lezen wij: „ eli kan dus onmogelijk in de tent, in welke de heilige kist ftond, gellapen hebben/, maar in eene daar nevens (taande tent3, en samuel ook in eene andere. 1 sam. III. 3." Wij lezen daar niet van tent tent, in welke eli of samuel geflapen hebbe, maar integendeel van deuren van het huis des Heeren. Het is derhalve zeer waarfchijnlijk, dat te silo, rondom den tabernakel, welke toen in die Itad geplaatst was, woongebouwen voor de Priesters en naaste bedienaars van dit heiligdom gedicht waren. Doch, hoe dit ook zij, men zal vragen: hoe komt op deze woorden da aanteekening te pas : „ De Heidenen fliepen zeer dik„ wiils in de tempelen hunner Goden, zoowel om boete it te doen, als om 'snachts eene Godfpraak te ontvan„ gen. Joel. I: 13. Amos. II. 8?" Maar, waarlijk nog minder de aanteekening op Bladz. 113, alwaar de Schrijver in den Tekst aangemerkt hebbende, en te recht, dat de Hebreeuwfche Dichters zich jeh-ova als den waareii dondetaar voorllelden, die op den donderwagen reed, waarvan de Cherubs het beeld gaven, enz. in de aanteekening zegt: „ In Sweden is de uitdrukking bij de boe„ ren zeer gemeen. Wanneer het dondert, zeggen zij: „ de goede oude rijdt: flaat het ergens in: de goede oude „ heeft een fpaak aan V rad gebroken." Had het ook niet eene aanmerking verdiend, wanneer de Schrijver Bladz. 579, fchrijft: „ op denzelfden voet ftond hetook met de geleerdheid bij de Hebreërs. Elk en een ieder mogt zich niet op de hoogere geleerdheid toeleggen, ichoon daartoe lust en bekwaamheid hebbende, maar zij was  de joods. oudheden ontvouwd en opgehelderd. 3«7 wis een erfëïgendom van den Levietifchen dam ," en onnddlS daarop Bladz. 580. „ Men moet zich nogthandB de overi-e dammen niet als een ruwen ongeleerdenhoop voordellen; trouwens hun ook ftond de weg tot de fchoone kimden en weetenfchappen open." Enz. Doch, wii fchrijven geene aanmerkingen , en hebben genoe" -ezegcl, waarüit blijken kan, dat dit Werk veel behelst , dat goed is, maar dat men tevens hetzelve met oordeel behoort te lezen. Daar het zoo vele en menigvuldige zaken in zich bevat, heeft men zeer wel gedaan , hetzelve van eenen breedvoengen Bladwijzer ot Register te voorzien. Leerredenen over de Gefchiedenis van >s Heilands Geboorte, door] o a n n e s s t e e n m r ij e r , in leven Predikant te Vlaai-dingen. Met een Voorbericht uitgegeven, door bern. van marken, Predikant te Hoorn. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, 1803. 205 Bladz. In gr. Octavo. De prijs ht f i - 5 * • Dc Eerw. S. die zich, in zijn leven, door verfcheidene nuttige Gefchriften , heeft bekend gemaakt , had ook o-elijk wij uit bet Voorbericht leeren, alle zijne Leerredenen over de gefchiedenisfen van jesus Geboorte. Lijden en Dood , Opftanding, Hemelvaart en van de uilkorting des II. Geestes op den Pinkfterdag , voor de Drukkers bearbeid en gereed gemaakt, waarvan de Eerften ons in dit Boekdeel geleverd wordenzullende de overigen fpoedig volgen, zo deze onderneming, door een goed debiet, zal worden aangemoedigd. _ _ De zeven volgende Leerredenen treffen wij , in dit Deel', aan. CO Over luk. II: 1-7- (2) luk. II: 8_I2. (3) luk. II: 13, 14- C4) lök. II: 15-17(5) luk. II: 18—20. (6) matth. II: 1-18. C7)luk. UUu!'den inhoud zelven, en de hier en daar geplaatde aanteekening blijkt het , dat de Overleden Leeraar veel vlijt aan de bearbeiding dezer Leerredenen bedeed heeft, en dat dezelven, over het geheel , wel uitgewerkt zijn. Ook zullen zij, vooral van hen , die 111 eene naauwere betrekking rot' den Schrijver gedaan hebben , met vrucht gelezen en overdacht kunnen worden. Doen, zoo  S8S j. steen bi £ ij er als bekend is , elk heeft zijne keuze en fmaak van behandelen, en hiervan zal dus, ook met betrekking tot deze (lonen, de voldoening, bij de onderfcheidene Lezers, afbangen. Omtrent luk. H: 2, waaromtrent het bekend is, dat de gedachten der Uitleggers zoo zeer verfchillen, vinden wij het volgende , hetwelke , misfchien , bij menig Lezer bijval vinden zal. aangeteekend. „ Deze befchrijving „ nu was de eerfte des Joodfchen Volks, maar wijl zij „ geen gevolg had , en niet tot (land gebracht wierd, ,, voor Cyrenius tijd, toen zij wierd herhaald en vol„ bracht, zo zegt Lukas : zij gefchiedde toen Cyrenius „ over Syriën Stadhouder was. Te voren was Pontius „ Saturninus, Stadhouder van Syriën; na Hem, Quin„ tilius Varus, ten tijde van Jeiüs geboorte. Kort op „ Jelus geboorte , ftierf Herodes : 10 jaaren daarna, „ wierd zijn opvolger , Herodes Archelaus van Csfar „ gebannen. Nu wierd deze eerfte befchrijving herhaald , ,, het Joodfche Land, als een wingewest, der grootere „ Provincie, Syriën aangehangen, onder het beftuur van „ Cyrenius , en het Joodfche Volk moest nu tol en fchat„ ting, cijns en hoofdgeld aan de Romeinen betaalen, „ ingevolge de befchrijving. Op deze wijze wierd deze ,, eerfte befchrijving toen tot (land gebracht , of vol- „ bracht, hoe men 't noemen wil. Lukas maakte ,, deze aanmerking tusfchen beiden , om dat zijne lezeren „ de laatfte of tweede befchrijving in het hoofd lag, en „ zij van deze alleen fpraken, daar aan alleen dachten , „ geene andere kenden, als zij van befchrijving in den „ daaglijkfchen wandel hoorden gewaagen. Nu wa- „ ren zij volkomen onderricht, van waar eene eerfte be„ fchrijving, daar zij alleen de laatfte kenden." De aanmerking, over Hoofdft. II: 17, als zij 't [kind] gezien hadden , maakten zij alomme bekend 't geene hun van dit kindeken gezegd was , is , onzes bedunkens, niet alleen te kort, maar geeft ook aan de woorden geene genoezame opheldering. S. zegt: „ Het geene zij bekend „ maakten , was niet zoo zeer dat zij Mesfia gezien had,, den, als wel het bericht der Engelen; waardoor hun „ de Heere zelve had bekend gemaakt, dat 't kind, welk „ zij gezien hadden, Mesfia was. Maar waar maak- „ ten zij dat alom bekend? Dat alom bepaalde zich tot ,, de ftreeke, waar zij zich bevonden, en de bekenden, ,, die zij ontmoeteden. Van hier, dat 't gerucht niet te „ al-  leerredenen over 'sheilands geboorte. „ algemeen, noch te Jerufalem kenbaar wierd, gèüjk " het vervolg der gefchiedenis ons leert. Doch 'eene gezondere uitlegkunde heeft al voor lang geleerd, S daar 'er vs. 20 van het wederkeeren der herders geibroken wordt, deze vertaling des gröudwoörds van alom Sndigen , 'of bekend maken , hier min nauwkeurig zi en beter vertaald wordt : zij fielden ah om ftnjd l or, naamlijk, niet alom, maar in de tegen«joord.gneid van josEPH en maria, en me zich bij hen bevon- derienïo7der zesde Leerrede zal menig Lezer, buiten twiifel. vrii bijzonder vinden. Dus luidt het: LaaXlijk, wij zagen Herodes, die de handen aan 'zich zeiven flaan wilde , Uerven en den adem uitbla" zen. Dan, de wijze waarop Hij ftierf, en wq van hem : g?eken, leert ons: „ God ftraft bier m d,t leeven zoo wel als in de eeuwigheid de zonde. — Daar ln nu Herodes, met eene "eeuwige fchande overdekt, ! zoo Tang 'er mènfchen zijn. Hem heet de nakome- lin-fchap een ondier - Alexander eenen "zenden - Keizer Ciaudius een dwaas — Nero een ichandvlek ^ de menschheid. Maar 6 hoe veele zielen vallen 1,1 den ftaat der afgefcheidenheid op Herodes aan. En wat " zal Hij te igden hebben in aller eeuwen eeuwigheid , \' ?an zoo veelen, als hij in 't leeven heeft ongelukkig «maakt — Maar, wanneer wij dezen gruwzamen m '' ? purper zien fchitteren; terwijl Jofeph en Maria voor ' hem moeten vluchten welk een onderlche.dl — zouden wij wel in Herodes plaatfe willen zijn? Ach! " mogt deze laatfte aanmerking ons allen dan nog bewe- een , om door geloof, in Jefus God te zoeken! zijn ! wij met God in hem verëenigd , ó dan beitaat, met Jo„ feph en Maria, onze lof in eeuwigheid. Amen. Het leeven van tezus ; door johan jacob hesz, D ak n van dl Vrouwen-Stifiskerk te Zurich. Vertaald volgens den zevenden, *»J**^^*Sffi mgezienen en verbeterden Hoogduttfchen Druk Derde Deel. Je Amfteldam, bij G. Warnars. 450 BJadi. Voorw. XVI. In gr. OcJavo. De prijs tt f i - 19- . T^it derde of laatfte Deel dezes Werks behelst: GefprekD ken en Gebeurtenisfen , die eene nadere betrekhng op Bb 3 *'  39» J. J. HESZ de Lijdensgefchiedenis hebben, — de Gefchiedenis van het Lijden , Dood, Opftanding en Hemelvaart van jesus,— en eindlijk eenige Bijlaagen. TJit hetgene wij van de twee vorige Deelen reeds aangevoerd hebben, kan men genoegzaam van het aanbelang dezer laatfte uitgave overtuigd zijn. Wij zijn echter door het inzien dezes laatften Deels daarvan nog meer overtuigd, en moeten dus dezen arbeid van den Heere hesz, aan alle onderzoeklievende Lezers der gewijde gefchiedverhalen , aan alle Christen buisgezinnen, die den Bijbel hoogtchatten, aanprijzen ; inzonderheid zijn ons de nu en dan ingevoegde aanmerkingen , die veelal eene gefchikte (tof tot verder nadenken opleveren , zeer bevallen. — Wij willen, ten befluite onzer aankondiging, een paar van dezelven mededeelen. De eerde is, bij de vermelding van jesus dood, Bladz. 241, ,, Gelijk in de Gefchiedenis van Jezus alles Voorzienigheid is, zoo is dezelve ook in deeze omdandigheid te bemerken. De Natie zou van zijn ter dood brengen getuige zijn. Waarom? Buiten twijfel daarom, opdat hij, die nu binnen kort als verreezene Mesfias verkondigd zou worden , reeds bij ieder eenen als een Man, die , om dat hij zich de waardigheid van Mesfias had aangemaatigd, ter dood gebracht was, bekend zoude weezen; op dat men als dan zou kunnen zeggen:" Hij, die wegens zijne verzekeringe, dat hij Gods Zoon was, openlijk ter dood veroordeeld en gehangen wierd, hij leeft; God verklaart hem door zijne Opdandinge voor dat geene, waar voor hij zich zeiven heeft uitgegeeven. ,, Zodanig eene verkondiging moest ongelijk derker indruk op de gemoederen maaken , dan wanneer hij (bij voorbeeld) listig om het leven gebracht, of op eene niet 'zoo veel in 't oog vallende wijze was van kant geholpen. In zodanig een geval zouden zij , die zijne Opdanding en Mesfiasfchap zouden bekend maaken, eerst van de wijze zijns doods hebben moeten fpreeken, eerst, het geen in het verborgene was voorgevallen, in 't licht moeten brengen ; en op die wijze zou men 'er nooit zich zoo veel aan htbb'n laaten gelegen zijn, als nu, daar Veroordeeling en Ombrenging eene openbaar kennelijke zaak was. Jaa, büaldien hij heimelijk ware van kant geholpen, zou zelfs rm die reden zijne Opdanding veel minder geloof hebben gevonden. Zoo openbaar als zijne Leere was voorge- draa-  HET LEVEN VAN JESUS. 391 draagen; zoo openbaar als de misdaad welke men hem aantrkde , het aanmaatigen der waardigheid van de MesRas te zijn, bekend gemaakt was geworden : even zoo openbaar moest ook zijn ter dood brengen gefchieden. De volgende is op Bladz. 316. „ Alwie in de Gefchiedenis van Jezus op de fpooren der Voorzienigheid acht »eeft, zal nergens meerdere en fterkere fpooren daarvan, dan in de omftandigbeden van zijnen dood en begraafemsfe vinden. Eenigen zijn reeds opgemerkt, anderen kunnen wij niet voorbij, nog kortlijk aanteroeren. .„ Met de hoogfte wijsheid befchikte het God zodanig , dat, aan de eene zijde, de Vijanden van Jefus> ,, m het geen, waar toe drift en dwaahng hen vervoerden, niet met geweld werden verhinderd, aan de andere zijde, echter, de ongerechtigheid huns bedrijfs in 't helderfte dag- lirht werd "enlaatst. ■ Geene zichtbaare tusfchen- SsUer'Goïeid 1 geen van den Hemel vallend vuur, zoo al de Discipelen voorbeen , bij eenen gering ren hoon hunnen Meester aangedaan , verwacht hadden - geen afklimmen van het kruis. - Dit alles zouden Dw*ngmi Daar de Heer S. op den voorgaanden voet zijn plan voordzet , ware het overtollig , 'het voorheen gezegde, hier te herhalen. Drie Boeken, wederom, ontmoet O Zie N. Vaderl. Bibl. Vilden Deels ijle Stuk, Bladz. 191.  t. olivier schilperoort , tafereel, enz. 415 moet men in dit Tweede Deel ; bevattende het Eerfte daarvan, bet tijdbeftek van het opbreken van het beleg der Franfchen Voor Maastricht tot het verbranden der Vloot voor ToulM', in 1793 — het Tweede, van die gebeurenisfe tot de overgave van Maastricht, in i793> I794 _ bet Derde , hier het Vijfde Boek, van die overgave tot de alliantie tusfchen Frankrijk en de Verëenigde Nederlanden. Aan den voet dezes Deels heeft de Schrijver een zevental Bijlagen geplaatst, waarfchijnlijk omdat hij van gedachten was , dat dezelven niet algemeen bekend zijn;&hetwelke ten aanzien van eenigen dier Bijlagen waarheid zijn kan, terwijl anderen, echter, eene genoegzame openbaarheid bezitten. Zie hier de opfchriften: Extracten uit het Register der Refolutien van Hunne Hoog Mogende de Staaten-Generaal der Verëenigde Nederlanden. Declaratoir van Z. £>. H. willem V. Prins van Orange en Nasfau, enz. Volgens eene aanwijzing in het Voorbericht , was dit Declaratoir oorfpronglük in de Engelfche taal gefield-, en aan het Britfche Ministerie ingeleverd; het behelst eene verdediging van zijn gedrag, in het verlaten van het grondgebied der Republiek, en moest alzoo ten betoge dienen, dat zulks geenszins als een afItand of nederleggen van zijne hoge posten en waardigheden kan befchouwd worden. Declaratoir van den Nederlandfchen Minister te Hamburg. Propofitie door de Gedeputeerde van Holland ter Vergadering van H. tl. Mog. de Heeren Staaten - Generaal der Verëenigde Nederlanden , gedaan den 8 Maart 1795- Aanfpraak eener , door de Provijioneele Reprefentanten van Holland aan die van 7.eeland, gedecerneerde Commisfie. Vredes-Traclaat tusfchen de Franjche Republiek en die der Verëenigde Nederlanden. Fragment uit de Nadenking van eenen Staatsman (Mr.L. p. van de spiegel), wegens zyn Ministerie in Holland. Het behelst eene verdediging tegen drie pointen van befchuldiginge , hem ten laste gelegd: „ 1. Dat men met alle mogelijke middelen getracht heeft, de oude conltitutie " in ïtatid te houden. 2. Dat de vorige Regeering en " ik (v d. S.) als eerlte Minister, de oorzaaken zijn " van den Oorlog met de Franfchen. 3. Dat de Fi! nautien van het Land (legt waren befttmrd, op eene ' onvergeeflijke wijze verkwist en verarmd." 'De Heer S. in de'Inleiding tot hel Eerfte Deel van den beroemden Prins eugenius gewaagd hebbende, had aldaar  4ï6 t. olivier schilperoort daar eenen misflag , door den Zetter begaan, over het hoofd gezien, weiken hij hier, in het Voorbericht, verbetert. Ter dier gelegenheid vermeld hij eene Anecdote , dien Prins betreffende, hem door eenen Vriend medegedeeld, die, misfchien, niet zeer algemeen bekend is. Met het overnemen zullen wij fommigen onzer Lezeren geenen ondienst doen: dus luidt zij: „ Eugenius wierdt aan het Hof van lode wijk XIV. opgevoed; zwak „ van geitel en klein van ffatuur zijnde , wierdt hij tot „ den geestelijken ftand gedestineerd ; hij hadt dan ook reeds de tonfure ontfangen en was algemeen bekend onder den naam van fAbbè (eene benaaming, die altijd „ aan zoodanige individus uit groote huizen, die tot den ,, Geestelijken ftand voorgefchikt wïerden, algemeen ia Frankrijk wierdt gegeeven) de Savoije. Omtrent de „ twintig jaaren oud zijnde, gevoelde hij eene heerfchen9, de drift tot den krijgsdienst , en beoeffende de ele„ mentaire wetenfehappen , die daartoe maai- eenigzins betrekking hadden. Hij vroeg vervolgens een regiment, „ hetwelk datgeen was, waarmede lieden van zijne ge„ boortehunnen militairen loopbaan begonnen, doch zijn „ verzoek wierdt hem met eene foort van minachting af„ geflagen , bij welke gelegenheid hem ook ter ooren kwam , dat men zoude gezegd hebben : gue le petit „ abhé de Savoije n'étaitpas fait pour le metier de la guer„ re; hierop verliet hij vol fpijt en verontwaardiging het Franfche hof, en ging naar IVeenen, alwaar hij aan„ ftonds in Oostenrijkfchen dienst tradt. De gefchiedenis „ levert genoegzaame blijken wat kwaad hij naderhand „ toebragt aan l ode wijk XIV., die hem in 't vervolg ,, vruchteloos alle voordeelige aanbiedingen , om weder in ,, zijn dienst te treeden , doen liet." Thands iet, uit het Werk, ter proeve willende mededeelen, bepaalt zich onze keuze tot de Franfche ftad Lij. ons, die, in den jare 1793, nog de zijde des Konings hield , en eerlang door de Republikeinen werd bemagtigd. Aldus fchrijft de Heer S. ,, Terwijl dus de kans ,, des Oorlogs in bijna alle oorden ten voordeele der „ gemeenebestelijke vaanen fcheen gewisfeld te zijn, ,, moest ook Lijons, offchoon zonder regelmaatige Ves,, tingwerken, zonder het verëischt gefchut, tegens eene ,, belegerings - armée van 60,000 man , ineer dan twee s, maanden lang, volgehouden hebbende, eindelijk zich „ on-  TAFEREEL der GEBEURENlrSEN VAN europa. /t17 ,, onderwerpen. De ftad bevatte ongeveer 40,000 ftrijd„ baare mannen, maar deeze waren niet allen in ftaat, „ ol' geneigd, om krachtdaadig tot verdediging bijtedraa„ gen. Eene uitgeftrektheid van drie uuren gaans moest be„ zet worden; daarbij kwam hongersnood en de daaruit „ voortkomende ziektens. De eenige weg, langs welken „ de belegerden eenigen toevoer bekomen kouden, door het „ dal van Forez, was, door kellermann, die da,, gelijks verfterkingen ontving, afgefneden. Een half pond „ haver was het dagelijks rantzoen voor vrouwen, oude ,, lieden en kinderen; men was overeengekomen , dat de „ weinige hoeveelheid roggen- of tarvvenbrood , welke nog te bakken was, onder de mannen, die den nacht ,, en den dag op de vestingswerken doorbragten, zoude verdeeld worden. Paarden waren er bijna niet meer, „ maar men deedt, bij gebrek van al wat voedzel koude „ verfchaffen, in de wijken omdeelingen vaneen weinig „ wijn of olie," „ Een vierde gedeelte der ftad was door de bommen „ vernield; de helft der gewapende manfehappen was „ door ziekten, aftobbing en door het vijandelijk lood „ wechgerukt." „ Langer verdeediging wierdt eindelijk, naadat van tijd tot tijd de buitenwerken en voordeden voor de over„ magt hadden moeten bukken , volftrekt ondoenlijk , ,, en het was zeker dat onafbiddelijke doodftraf het lot ,, zijn zoude van hen, die zich in den tegenftandhet meest „ hadden voorgedaan. De burgerlijke en militaire Op- perhoofden, nevens allen die reden hadden om zich ,, bijzonderlijk tot de Jakobijnfche wraakoefening uitge- lezen te befchouwen, namen het befluit van niet langer met den nutteloozen wederftand aantehouden, maar, ,, door denzelven vrijwillig te ftaaken, hunne ftadgenoo- ten , zoo mogelijk , eene genadiger behandeling te ,, doen verwerven, doch ook, alvorens de lang verdedig„ de veste den gebelgden overwinnaar in handen te leve,, ren, den hun wachtenden dood ftoutelijk te gemoet te ,, treeden, liever dan hem ongewroken te verbeiden." „ Ten getale ongeveer van tweeduizend trokken zij des ,, nachts (9 October) ter poorte uit. Eenige wagens „ waren, voor het onwaarfchijnlijk geval dat het hun ge„ lukken mogt, zich doorteftaan of des vijands waak„ zaamheid te verrasfehen , met de noodwendiglte be- meuwevad.bibl.viii.deel.no. 9. Dd „ hoef-  4*8 T. 0I.IV1KR. SCHILPEROORT „ hoeften belanden. Veele vrouwen, heure door kommer e» „ gebrek veroorzaakte afmatting niet achtende , volgden te „ voet, fommige met heure tedere zuigelingen op den arm, „ heure heldhaftige mannen." „ Men nam den weg naar Vaize > als zijnde deeze plaats meest „ gelchiktomvoor den vijand onbemerkt te blijven. Maar door „ verfpicders waren de belefieraars van hun opzet verwittigd „ geworden, en alles was bezet. De boeren van den omftreek, „ meestal der Jacobijnfche partij toegedaan, en thans valfche„ lijk onderricht dat de Graaf van artois zich onder hen „ bevondt, waren op het luiden der alarmklok toegefchoten; „ vijftigduizend man waren tegens hun in de weer." „ Zij deeden wonderen van dapperheid, maar de menigte be„ flischte. Slechts weinigen, volgens het bericht der bij het „ leger afgevaardigde leden der Conventie , Hechts zestig a m tagcig, doeh volgens geloofwaardige bijzondere befcheiden, „ tusfchen vier en vijfhonderd hunner, door de geledene ram„ pen en door hunne op nieuw ontfangene of vroegere, „ naauwliiks geheelde, wouden, van krachten beroofd, vielen „ leevende den vijand in handen. Veelfoordge ftraftooneelen „ vereenigden hen met de gefneuvelden." ., Wij zijn in Lijons gekomen zonder ongeregeldheid,"" „ fchreven de afgevaardigden bij het leger aan de Conventie, „ „ en de troepen der republiek hebben hun nimmer volpree„ zen gedrag bekroond met daaden van menschlijkheid. „ „ Niemand heeft wegens eenigen overlast te klaagen gehad, „ „ en de foldaaten hebben, onaangezien hunne vermoeidheid, „ ,, hun brood gebroken met de ongelukkige flachtoffers der „ „ heerschzugt."" Niet zoo verbroederden zich de repu,, blikeinen met hen, wier meeningen van de hunne verfchil„ den. Daadlijk bij de naricht van de vermeestering der onge. „ hoorzaame Had, nam de Conventie het befluit dat dezelve „ verwoest, alles wat door de rijke lieden bewoond geweest i, was, afgebroken zoude worden , en dat van de huizen geene „ zouden overblijven, dan die der armen, de wooningen der „ vermoorde of verjaagde pntriotten, en de gebouwen die tot „ de fabrieken, tot ivienschlievende inftellingen of tot het pu„ bliek onderwijs dienden; de naam van Lijons moest uit het ta„ fereel van de (leden der republiek uitgefchrapt en op de „ puinhoopen eene colom opgericht worden met het bijfchrift: „ Lijons oorloogde tegens de vrijheid. Lijons is niet meer." „ Terwijl agthonderd werklieden bezig waren om dit befluit „ ten aanzien der , nog niet geduurende het bombardement „ door de vlammen verteerde, gebouwen ter.uitvoer te bren„ gen, was eene revolutionaire rechtbank niet minder werk„ zaam om de ontvolking te voltooijen. De fnelle werkingder „ guillotine was voor deeze ftrafoefteningen onvoldoende ; ka. „ nonnen met fchroot. gelaaden wierden gebruikt om een groo„ ter aantal in eens te kinnen treffen." On.  TAFEREEL DKR GEBEURENISSEN VAN EUROPA. ATQ Onmiddelijk aan dit verhaal hegt de Heer S de volgende korte fchets, wegens het voorgevallene in de Vendèe, waar mede wii zullen eindigen. „ Met niet minder bloedftorting wierdt de oorlog in de Vendie gevoerd. De zachtheid van den gene- raai biron, die door overreeding en toefpraak den vrede " wilde herltellen , wierdt door de Conventie als verraaderij befchouwd en hij moest met zijn hoofd daarvoor boeten. „ Cnnnibaalen kwamen in zijne plaats, met last, en met „ lust, om de vendeeërs te vuur en te zwaard te verdelgen. Deezen. bleef niets over dan hun leven zoo duur mogelijk te ,, verkoopen; als in een oogenblik verzaamelden zij zich dus in talrijke legers, maar zij waren ook even rasch verftrooid; '' wanneer de republikeinfche troepen minder in magt waren, ,, vielen zij verwoed op dezelven aan, doch telkens wanneer ,' zij derzelver overmagt te duchten hadden , ontbondt zich " heur leger; de wapenen wierden in bosfehen verborgen en „ met den ploeg of de fpade tot den gewoonen landarbeid ver„ wisfeld ; van daar dat de Conventie meenigmaalen van de „ ganfchelijke bevrediging der Vendie bericht ontfing. Lnge,, land onderfteunde hen telkens weder met geld en wapenen. „ terwijl het hen door allerlei «lach van Zendelingen tot nieu„ wen ftrijd deedt aanmoedigen." Merkwaardige Levensfchets wipeter joseph scheffer, Pastoor te Keulen, wegens het vermoorden van twee Vrouwen, op den 27 December 1803 , te Aakcn openlijk geguillotineerd. Grootendeels door hem zeiven befchreven. benevens verscheiden Uittrek/els uit eenigen zijner Leerredenen , Verhandelingen, Brieven, Vacrzcn,e. z. v. en het Verhaal zijner Rechtspleging. Met zijn welgelijkend Afbeeldfel. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amfieldam, bij G. Roos, 1804. 233 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 10 - : Scheffer behoorde geenszins onder die misdadigen, „ die , door eene losbandige levenswijze, wegge (leep t, door toorn ontftoken, door hebzucht verblind, doorliefde !, woedend, de hand aan vader, broeder, echtgenoot of vriend lloegen, en wier naamen in de Crimineele Registers vcreeu' wigd zijn;, hii behoorde niet tot de Clasfe vangemeene, verwilderde menfchen, zonder eenige opvoeding, kennis of V gevoel, integendeel gaf hij blijken van eenig genie, behoor de tot een' ftand, wiens groote doel de verzedelijkmg des ' menfchen is-, hij kende de volle diepte des misdnjls, waarin , hij zich ftortte, hij had eens luid op den kanfel uaar tegen zijne ftera verheven, zijne hand was niet gewoon met moordtuig om te gaan, vrede en heil, geluk en rust had hij tot ' hiertoe de fterveliugen verkondigd, hij was, eindelijk, met, Dd a » a!*  MERKWAARDIGE LEVENSSCHETS VAN „ als andere doortrapte booswigten , gevoelloos over de eer " T onverfchillig omtrent het geen de waereld van hem ,jVl8t deze ' flecht geïnterpunctuëerde , doch op zich zelfs fraaie aanhaling uit het Voorbericht des Vertalers . hebben wij onzen Lezer het charakter des fnodeti Keuljchen Pastoors scheffer wel willen onder het oogbrengen dien scheffer, welke, hoe een goed hoofd op een flecht hart kan geplaatst zijn, ten fprekenden bewijze dient - dien scheffer, welke van menschhevendheid , goedwilligheid en vriendfehap, in de warmde uitdrukkingen, treffende beelden maalde, doch, onder dat alles, het hart koud en ongevoelig behield. Scheffer had eene befchaafde, en eenigermate geleerde opvoeding genoten, ingericht om hem tot den Geestlijken ftand , onder hec Roomsch-Katholijke Kerkgenootfchap, op te leiden. Verfchillende waren zijne lotgevallen, geduurende zijne vroegere jaren, onder welken wij, echter , geenen ontmoet hebben, die een zedenlozen, losbandigen jongeling aankondigen. Meermalen erkent hij zijn geloof in een hoger beftuur over de menschlijke zaken. „ Niet ééns, (fchrijft hij) meermaa„ len, bijna altijd wilde de Voorzienigheid dat ik in de don„ keifie, 111 de wanhopigfte omftandigheden mijnes levens braa„ ve menfchen zou ontmoeten, die mij opbeurden, die mij „ bemoedigden." Onverbeeldelijk koud en ongevoelig moet, gewisfelijk, scheffek's hart geweest zijn, daar hij, in eenen kerker opgefloten, van zijne misdaad overtuigd en elk oogenblik den dood te gemoet ziende, nogthands met eene levendigheid de pen voert, ais of niets hem deerde, en hij een volkomen opgeruimden en bedaarden geest bezat Van de gevangenis gewagende, in welke hij, met andere Geestlijken, gedurende het Franfche Schrikbewind, zat opgeiloten, fchetfte hij van hun verblijf aldaar, onder andere, het volgende tafereel: „ Gewoonlijk was het bij nacht dat wij met onze vij„ anden in het honderd te (laan hadden; want bij het aan„ breken van den dag verlieten zij gemeenlijk het flagtveld „ en den betwisten grond, ik meen onze ftrozakken. Ik zelf „ heb eens bij nacht een' onzer vijanden, eene vledermuis, „ die in mijn hemd gekropen was, doodgedrukt. Maar, ,, vervolgt hij, alle onze overwinningen waren vruchtloos. „ Het heir der ratten en muizen overviel ons op nieuw, en „ daar hun aantal flechts vermeerderde, in plaats van teVer„ minderen, daar wij het eeuwige fchermutfelen moede wa„ ren, overlieten wij hen in het einde onze have en goed, onze gefpaarde broodkruimels." Zoo kon scheffer 1'chrijven, en zich tot de hoogte van koelbloedigheid opwin* den, nadat hij twee vrouwen, zusters, die bij hem inwoon, den, die hem altijd een genegen hart hadden toegedragen, en welken hij, door zijn ongeregeld huishouden, van hare meeste bezittingen had ontzet, met voorbedachten rade , in koelen moe-  ÏETER JOSEPH SCHEFFER» •£* «node de eene kort na de andere, wreedaardig, onmensehlijk C vermoord? Hoe vreemd dit verhaal ook moge voorkoS2, vTde dichïigfte bewijzen van echtheid voorzien als bet befchouwSwij het als leerzaam, als eene gewigtige bijdragetot dc^kennis der menschlijke natuur, ook in dat uuerfte der verdorvenheid, tot welke zij kan verbasteren-, als eene beÈcbdring van eene aanmerking , van eenen onzer gewijde sSvfrèn- ArAistig ft het hart, meer dan lénig ding _ wfczal het kennen ? Gelijk ook van de gegrondheid ^ wUfhuwfng eens anderen Godstolks: De mensch, die meent te ftaan, zie toe dat hij «iet valle. , y De Heer p. g. w itsen ge ijs b e e k , mistchien ce: ver vaardiger van de wel uitgevoerde Vertaling dezer Levensfchets, Helde onder des Moordenaars afbeelding du bijfcnriit. Schijnheiligheid, vermomd in priesterlijk gewaad, ©ntmenschte ondankbaarheid is duidlijk hier te ontdekken In Schtfers valsch, geveinsd en menfchcnfchuw gelaat. Befchouwerl ge ijst met recht op 't zien van deze trekken: Deze outerdienaar pleegde, 6 gruwel nooit gehoord! Met voorbedachte woede een' dubblen vrotwenmoord. Reize naar de Middelandfche Zee ën , door Conttantinopolen ; gedaan m de jaaren 1783 tot i7»0 mff 'jLands Schip Noordholland. Behelzende eene nauwkeurige en uitvoerige befchrijving van verfcheiden Havens en Steden, in Spanjen, Frankrijk, Italiën, Turkijën, enz. Doorn. A. vanriineveld, voorheen Lieutenant ter Zee, ten dienjle dezer landen. In twee Deelen. Met Plaaten en Kaarten. Te Amfleldam, bij Ji van der Heij, 1803. 365 ^tadz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 18 - • Vrii algemeen valt de fmaak van onze Landgenoten, die zich met LtBure onledig houden , op Reisbefchrijvingen. Voorzeker een bewijs, dat de nationale fmaak, door zoutloze Romans , nog niet geheel, bedorven is. — Met dat al maakt het een groot verfchil, hoedanig zoodanige Reisbclchi-j. vingen zijn. — Voorden Aardrijkskundigen, voor den Na. tuurönderzoeker, en voor den Menfchenkenner kunuen dezelven vele nuttige en belangrijke waarnemingen behelzen — uocn dan moet de Reiziger juist met dat oogmerk zijne reize doen, om waarnemingen van dat foort op te doen. Wat een m ebuhr, shaw, p a l l a s , pococke , ludeke , biornstahl, baretti, mo ore, coxe, vaillant, e.1 zoo vele Mld* ren . in dit opzicht , hebben verricht , is algemeen bekend. Doch, hoe nuttig foortgelijke Reisbefchrijvingen zijn, ja, hoe D d 3 ga'  4=2 N. A# V A N R IJ N E V E L Ö SSffif^JÏ ^,itbreid;nS df geiloemde wetenfchappén, overtollig is net, aan den anderen kant, wanneer eik Reï/i^r oezoeKen, ons telkens.wil mededee en een verhaal van ziine öffikeJ^nSfï',4>IttlaUe!' naar behore" OP « nemen, JXfckfd <%* rS,"«"tafcMivinjtn „oeren wij ook deze w c-ifuPe.inA°Ud 2* hÊt eerfte Hoofdfiuk. Meer gevaar echter £ e dlt tsquader, en vooral het Schip Noordholland bii lliktfl fclfi? ^ EcÊn «eweIdi«e , me den l4ch ijken tpeftand. waarin het Schip zich bevond, tot hetzelve m lukkig ,„ de bk\mjjaccio oP het Eiland C&kom t, wordt met alle die akeligheden, welken deze reis vergezelden in h« tweede Hoofdftuk gemeld; waarop, in het derd^ e^e korte befchrijving van dat Eiland en die Stad, als ook van TouTol werwaards het, eenigszins herftelde , Schip geVvënd wis' Ze6reiS "a-a Livorno- ê'eeft d*° ScS teven/ gelegenheid tot eenen uitflap naa Pi/a, van welke Stad wii in het vierde, gelijk van Livorno in hetvi fde Hoou£, becS ontvangen waarop het Schip „aa Touhn te rug keert , om den af°te liSn?" AmbasfadcUr aan het Wche Hof Van daar Hiermede neemt het tweede Deel eenen aanvang , welks eerlte Hoofdftnk , daarenboven , een kort bericht gééft van eene kurte Landreize naa Nismes, Aix, en andere Sen n d en hoek, en de Reizigers vervolgends aan het EU nd Mal Urn brengt - I„ het tweede Hoofdftuk wordt dit bericht der and! V°AZÈ t0t datfhf „SchiP «e ConftanSnopoVen aS Hobfdftad dVnlfTde heheUt eenl'Se bijzonderheden, die eiz Sniert Tl;lktcneJ regeenng , de zeden der Turken , enz. betreffende, wordende met een verhaal van de terugreis over  REIZE NAA BE WIDDENLANDSCHE ZEE. 6 fb/n dl /ellgemeene ü*oid W= 4« *» Le» eenig», m «•« « "S«> keuriger, dan de ti]i«, at ' J vinden. De Schrijver vrolijk avondpartijen gweest, dan kan het e ra waarlijk ftrekt deze «™^$»f ^g* jd.^™0 belangrijk? teren weinig tot eer - W« tört » ^„^v Gewis de Ambi.Meur «».»ED"',T0T "f'I ommoeure v.n den In d%d^„%eSen pronk omtrent de Oudheden van Nismes, ÏUSI Het éeni^e waaröm wij deze reize zouden durven aan- „er ee,e li.leri gewti ttdj» ~ ,M',Sfv*/^°t>'d« ó«« e d ; om n"l«gen d,n « de pen iS' ft&il. d.» de pen me. den degen vet"i&d? De ta# tedtW, de K»„en, «nee.-, de1) u 4  4=4 STAATKUNDIGE BEÜCHRIJV. VAN ALLE ZEEHAVENS. prijs üf:\ 16- : S+B/adz. In Oüavo. De p\aar hec onze Landgenoten, die over het geheel genoe-ziam IV allen gezegd kunnen worden van den Koophfndel rl h? liaan, niet onverfchilIiV k~n 7iin vt -u IVU0Pnanüe' te be- fommige berichten in de Couranten en anderen,? • T ■ , fche Nieuwspapier mt hoofde van deszelfs klein formaat en druk oppC'Jer' ll'hlktJS °m a S een ^boekjen gebruikt te kun endorden zeer veel nut zijn, daar het verrijkt is met drie Landkaart waarop alle de befchrevene Zeehavens aangewezenIvdel' Ware dit Werkjen een weinig befchaafder van ftijf e„ ftelling* her zoude , daar het inzonderheid jonge lieden van veel nu kin Wezen, niet minder aanprijslijk zijn. k H " NCn !ri/tVrrU' ^/r^Vrien^n; noch ook voor tet\ *r Gekerde" van Prefespe; althans nie voorU H00J gr/eerde Mannen , die , dooredeler fpijze verlekkerd Aln „ïS ophaalt bij het zien van dagelijkfche'kosc -10 en de* fi' den ,D het licht gegeven. Koopt, zo Gij W£ ziit ditBoek niet! Het is voor U niet ffefchrWen 1 ibrttf-V ' u , alleen voor dat gedeelte 't wet n^W™ geerd „och ^^^Jj^ to, en. door eene kktuur, die niet veel infpannln? vor ie therfeJ10^1^^ * tu?fc^«-«»ren, bij voXefd aan de thetïfelj, of ouder het ontbi t. amufeeren wil. Deze ene de menfchen, welker getal, in ons land, niet g „g is Jnde v^'T met, . VAN hemert, LERTUUR , ENZ. 4^5 moet de tijd leeren; en cf ik die werk zal vervolgen , hangt van deszelfs debiet , en dus van de beflisfing mijnes Boekverkopers af" Met deze woorden opent de Hoogleeraar van hemert dit zijn gefchrift, hetwelke in eenen luimigen ftijl,met eenelugtige pen voordgefchreven, misfchien wel, velen, die zonder te denken gewoon zijn voerd te lezen, zal amujeeren, indien maar niet ten koste van den Godsdienst en van het Christendom, waar toe zij ligtnjk aanleiding zouden menen te vinden, in niet weinige onbedachtzame gezegden en uitdrukkingen, welken in deze lek» tuur voorkomen; bij voorbeeld terftond in de eerfte Rubiiek, in welke de Heer van hemert anders met recht het Bijge■loof doorllrijkt, hetwelke zich gemaklijk te vrede ftelt met den II. isidorus, als het de Heilige ju sta niet bekomen kan, leest men bladz. 2 reeds, dat men te voren, in dagen, toen'er meer geloof en Godsvrucht onder de Kristenen waren, meer op had met de knokken, geraamten en reliquiën van lang verdorven Heiligen. Hoe ligt zullen hierzulken, die enkel lezen om zich te amufeeren , aanleiding nemen , om Bijgeloof en Afgoderij te verwarren, met Geloof en Godsvrucht, en de eene even zeer als de andere te verguizen i Het vertelfeltjen, (de Heer van hemert doet het de eer ttan, van het een Mijthus te noemen , die zijns bedunkens niet onaardig is, wij herïnneren ons, het meermalen gelezen te hebben, als eene proeve van buitenfporiga Mijftikerij!.') bet vertelfeltjen van de Sijrifche vrouw, die het Paradijs verbranden en de hel uitblusfchen wil , zal zulke Lezers ongetwijfeld amufeeren, die met zekeren Kardinaal , gelijk verhaald wordt, gaarn aan god het Paradijs zouden laten, zo zij hun Parijs maar houden mogten, maar die tevens voor de Hel bang zijn, zonder dat zij, waarfchijnlijk een oogenblik het doel des Schrij. vers in hunne gedachten zullen krijgen, om hen tot nadenken te brengen, en echte Kantidnen van hen te maken. Het tweede artikel: Geest van het Protestantisme zal meer uit. werken; het zal niet alleen Lezers , als boven , amufeeren, en zich mei de belagchelijke inconfequentie der Protestanten ,(de Remonftrantfche Broederfchap wordt door den Heer van hemert hiervan Bladz. 22 uitgezonderd, als bij 't welke de Geest van 't waare Protestantendom op de beste wijze, is bewaard gebleven,) doen kittelen; maar hec zal ongetwijfeld ook aan vele Roomsch Cathoiijken fmaken kunnen, als zij eenen diepdenkenden Wijsgeer horen verzekeren, Bladz. 19. „ dat het Protestantisme zich van het Catholicisme der Roomfcne Kerk niet zoo zeer onderfcheidt, gelijk men al ligtelijk waaut, door eene zeker getal van leerftukkenf" en Bladz. 21. „ In naam mogen wij Protestanten heeten: in de daad nogtans zijn wij Cathoiijken , ja zeer verre beneden dezen te achten, omdat zij overè'enkomftig hunne beginfelen bandelen, maar wij, in Dd 5 iC'  420" VAN HEMERT tegendeel, aan eene belagchelijke inconfcquentie ons fcfmldig maaken." Dit artikel neemt zijne aanleiding uit een gezegde van Paus pius VI: „dat de Protestanten verbasteren in Naturalisten , en de Cathoiijken in Protestanten ," hetwelke de Schrijver overneemt, hopende, „dat pius door dit vaak mis„ bruikte woord, menfchen verftond, die het oppergezag der „ Rede in den Godsdienst eerbiedigen, en het gene wij Open„ haring noemen, in de heilige boeken vervat, naar de uit„ fpraaken der zuivere Rede meenen te moeten verklaaren." Over het geheel levert dit Artikel vele gewaagde magtfpreuken , en bedenklijke (tellingen, welken fommigen mogen amufeeren, maar zeer velen ergeren en ftooten zullen, die niet begrijpen, hoe een aanval op gehele Kerkgenootfchappen der Christenen, en een uitvaren tegen het Haagsen Genootfchap ter'verdediging (zo het heet, voegt 'er de Heer van hemert bij,) van het Chris, tendom, enz. te pas kome in een werk, hetwelke bijzonder gefchikt zal zijn, voor Lezers., die zich amufeeren willen. Men zal fchroraen, dat velen het woord Naturalisten zullen blijven misbruiken; en men zal vrezen voor de gevolgen , welken daarüit bij tijd en wijle zullen kunnen voordvloeiën , wanneer de menfchen eens den troost van het beminlijk Christendom zou> den misfen; dien zij zoo behoeven , om zich tegen volfiagen ■wanhoop te beveiligen S het zijn de eigene woorden van'van hemert, met betrekking tot de Franfchen, maar welken ook op andere volkeren kunnen worden toegepast. Zou dat niet eens eene fchoone gelegenheid kunnen wezen voor het Bijgeloof, om tot de oude form van aanbidding, en tot de rechtzinnigheid der Catholijke voorvaderen weder te keren ? Het is toch niet anders: Dum vtta'nt ftulti, etc. Het zevende artikel: draco, eerfte Christelijke Tolk, bij de Porte, zal aan de bedoelde Lezers niet weinig amufement ge. ven. Deze man, in de engte gebragt, door de vraag hem van den Fizir voorgefteld, aan welken der beide Godsdienften den Chrht dijken of Mohammedaanfchen hij den voorrang gaf, behielp zich met een vertelfeltjen van mijnwerkers , die in het duister, zonder licht, voordwerkten. „ Zij tastten in het rond; „ zij grepen, en zeiden, de eene tot den anderen: „ hier heb „ „ ik goud: wat gij hebt, dat is fiegts koper of tin." „ Die in den hemel woont, liet hen begaan. Zij zogten voort; ,, oefenden hunne krachten ; en vonden zig in het (treeven ,, gelukkig." Wie doordenkt, zal zich echter aan dit vertelfeltjen ergereti, en weinig Christlijks in dien Christlij'ken Tolk erkennen, die zich zoo laaghartig en huichelachtig gedraagt. Het derde artikel : de Mensch een gelijkzijdige Driehoek, „ maar ach." zegt van hemert, Bladz. 38 „ de meesten gelijken in 't geheel naar geen' driehoek, en 'hebben juist zoo veei zijden als zij punten van belang hebben; " is eene feherpe he-  LEK.TUUR. BIJ HUT ONTRIJT EN DE THEETAFEL. 4*7 taii oa» ,„„ tót zedenliik zich zeiven zoo ongeliike mensch5C f gbhzonde S b rekking rot te Staatkunde; én bevat do i, bn«onaa , a in eene vioeiënde en fcherp- ZUl!vpVaS£'n voordrlgt fngekleed. den waaren MenfchenZ111„ige Xlrt^alnufeeren maar met hartlij k leedwezen doen t^&JZ&W onder anderen -st, hoe de W,, » ' dat hïtTde IfeS^fe^^ IaSSJvt anders van de Staatkunde zelve worden* Of zon het Londonfche Bedlam plaatzen ! Neen,! op^den g Schouwburg^? sft ^^fSSM^ VÏJ Her op ^gjS^f^ zelve ƒ feaa^ScVïjvef^d ^«'^&°i°ev3?v?. bragt hebben; had Hij zig met, ir, ec" ^Sfeerf nooit in deregte m^r sekomen , M T .g . »}*, in de fe^^Sfeen djd wanneer de fchrandere rn>„/DhTnoS^Cd elde! om aali de Negen te fchrijven: confervè lesclavage, & l'esclavage y fera Cjf^ ^ iogmaYls: in de groote waereld moet typist zoö. gefpceld wor met het menschdom zoo gefteld, o hoe ver » >!«"lve f n n°S van "üne volmaaktheid af!!! Hoe ver af van die zmve e zeden, ker, waar van van hemert 7Wtt«» "^en^cbl uS nê «7/ a«e=, Go'dsfeSr & oorfee, Christen is , naar u kan eene genoeg- ^ "ffirfdSSg der op den tijtel gefielde zaam vPllc^wSn%an te treffen, en wel zulk eene l7XZrtZ T^ aandacht en overweging van elken Christen hoogst waardig 19, — »..;„,«.« ter bevordering van Godsdienftigt ^6 Bladz. In gr. 08*». De W ts f i - . - • j i,0, io,Pn de/er Brieven merkten wij op, dat de wijlen den , bij velen, „ ^rief gevorderd, wer- SS SÖfiK "SB» W-u*.  4-j6GEMfcENZ. BRIEV. TER BEVORD.VAN GODSD. STICHTING. ting en opwekking in het goede , welken , onder het lezen , bevorderd worden, treffen wij in verfcheidene eene verdere ftof en aanleiding tot nadenken aan, die op de praktijk des Christendoms van invloed kunnen zijn. — „ Het komt in het Christendom maar op de zuiverheid „ van het hart, of anders gezegd, op onze opregtheid „ voor God aan." — (zoo lezen wij Bladz. 117.) „ Is „ het laatlte ons geval , dan hebben wij vrijmoedigheid „ tot God, en mogen bij elk eenen pligt, den moe„ jelijkften en onmogelijkften" (waarom niet bezwaarlijkften ?) „ zelve, ons bij Hem, als bij onzen Vader, „ aanmelden; in vertrouwen op zijn licht en kracht, „ ter onzer hulp. Wat is natuurlijker , dan dat een kind, het welk bevelen van zijnen 'vader ont„ vangen heeft, maar in omftandigheden komt, die het „ noodzaaken, of de eene, of de andere dier verpligtin„ gen natelaaten ; eenvoudig kinderlijk tot zijnen vader gaat, om daar in de rigting van zijnen gang te vraa„ gen? Maar wat is dan zekerder, dan dat die vader, „ van de opregtheid zijns kinds wel bewust, zijn ver„ zoek aanneemt, en door eene allezins gunftige rigtinftuur en Handel voor Nederlands Indie. Door g ij sulrt karél van högendorp. Otid-Raad en Penfionaris der Stad Rotterdam. Te Amfleldam, hij de Wed.}. Dóll, 1803. Van Bladz 125—179. In gr. Oótavo. De prijs is f : - 8 - : Aangaande deze Brieven in het gemeen, houden wij ons aan het gezegde, bij de aankondiging der twee voorgaande Stukjens (*). Dit Stukjen bevat vier Brieven, één ter inleiding, de tweede ten betoge, dat het WestIndifche ftelfelop het beftuur over de Oost-Indifche bezittingen kan toegepast worden, zonderden Landbouwer tot Haaf te maken ; hetwelke veel meer een hinderpaal aan deze toepasüng, dan een noodwendig gevolg van dezelve zou zijn: waarbij gevoegd is het Oélroij voor de Colonie Suriname, met ophelderingen; wordende in den daarop volgenden Brief eenige Aanmerkingen medegedeeld op dit Octroij, in verband met het onderwerp: terwijl hij in den laatften Brief zoekt te tonen, dat de wederlegde verkeerde begrippen , in de Memorie over den Oost-Indifchen Handel, van dien aard zijn, dat zij den Lezer derzelve buiten de mooglijkheid ftellen, om een onpartijdig oordeel over dezelven te vellen. Dit Werkjen is hiermede nog niet compleet. Van hogendorp belooft nog meer aanmerkingen te zullen mededeelen. (*) Zie N. Vadert. Bihl. Vlden Deels ijle Stuk, Bladz. 796, én Vilden Deels jfte Stuk, Bladz. 180. Echts  s. c. nedereurgh, echte stukken, enz, 45O Echte Stukken betreffende het volbragt onderzoek der ver~ richtingen van de generale Commisfie in den jare 1791 benoemd geweest, over de O. I. Bezittingen van den Staat en de Kaap de Goede Hoop, benevens den finalen uit/lag van hetzelve, door Mr. s.c.nederburgh, voormaals lid van dezelve Commisfie, met een Voorbericht uitgegeven. In 's Hage, bij Vosmaer en Zoonen, 1803. XXX, 20 en 156 Bladz. In gr. Octavo. De pri js is f 1 - 10 - : Deze uitvoerige Tijtel leert den Lezer terftond de (trekking en den inhoud van dit Werk kennen. Men vindt'er eene Voorrede, waarin N. een kort verflag geeft van zijne aanftelling, als ook van zijne pogingen , aangewend ter verkriiging van zijn ontllag en geheele decharge. Vervolgends" vindt men het Request ter dier zake aan het Staats-Bewind aangeboden; en eindlijk eene reeks van zestien autenthieke Hukken , tot deze zaak behorende; waaronder 'er ook zijn, welken (trekken tot opheldering, zoo wel van den toedand van Oost-Indië, in den jare 1795, als van de gefchiedenis van dien tijd. Het meeste echter is alleen tot de hoofdzaak betreklijk. "Waarom het Hechts voor weinigen van bijzonder belang zijn kan. Brief, gefchreeven te Batavia, den \oden Augustus 1803, bevattende onderfcheiden aanmerkingen op het, in Anno 1802, uitgekoomen Werkje van den geweezen Commisfaris Generaal, Mr. s. c. nederburgh; ten titel voerende: Verhandeling over de vraagen , of, en in hoeverre , het nuttig en tioodzadklijk zijn zoude, de OostIndifche Bezittingen van deezen Staat, ofte zommigen derzelven, te brengen op den voet der West-Indifche Volkplantingen; en of, en in hoe verre het voordeeliger voor dit Gemeenebest en deszelfs Ingezeetenen zijn zoude , den handel op voornoemde Bezittingen, bij aanhoudenheid door eene uitfluitende Compagnie te drijven, dan wel die voor 's Lands ingezeetenen open te flellen; en, in dit laatfte geval, op welke voorwaarden en onder welke bepaalingen? Door david van lennep, Ge-  4öo d. van lennep, brief, enz. Geasfumeerd Lid van den Raad van Jufiitie te Batavia. Te Amfteldam, bij M. Schooneveld, 1804. 78 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f: - 12 - : Het Werk van den Heer nederburgh, op den Tijtel van dit Werkjen aangehaald, werd door ons te voren aangekondigd (*), en tevens het Tegenlchrift van, den tegenwoordigen Gezant onzer Republiek aan het Rusfifche Hof', d. van hogen dorp q. a. p. bl. 177.) — Een nieuw Tegenfchrijver komt hier ten tooncelc; de Heer vanlennep, die, niet minder, en misfchien nog beter, dan N. en H. over het onderhavige onderwerp kan oordeelen. Nog beter, zeggen wij, en wel, omdat de hoge rang, welke iemand bekleedt, fomtijds hem meer onkundig laat, omtrent den waaren toedragt van zaken, dewijl vele perfonen, welken hem daaromtrent konden onderrichten, opzetlijk , of door fchroom, van hem verwijderd blijven; cn omdat de langere af we. zenheid dikwijls eene verandering van omttandigbeden, die door den aanwezenden van tijd tot tijd kunnen worden gadegeflagen , eene verandering in oordeelvelling kan veroorzaken. Als belangloze aanfehouwers van de tegenftrijdige gevoelens van beiden, zoowel H. als N. , kunnen wij te onpartijdiger ons gevoelen over dit Gefchrijf niededeelen. Van lennep verklaart zich, rondborvoor het gevoelen van van hogendorp. Hij befchouwt het Gefchrift van N. als te zeer partijdig: hij beklaagt zich , dat deze „ van zijnen kant, zich alleen „ bepaald hebbe, om in tegenftelling van dit (van H.) ,, door hem met zoo veel fucces bedreden fysthema, dat „ gene aanteprijzen, waarna men als nog de Oost-Indifche zaken beftuurd en behandeld heeft; en nog meer, dat „ hij, in dit geding, dikwerf ftellingen en argumenten bezigt, welke tegen zijne eigene beetere overtuiging ,, i'chijnen aantedruiichen, — vaak der waarheid verkorten , en dus, in fteede van voortelichten, verbijsteren ; „ in fteede van verkeerde denkbeelden te ontworltelcn , „ en weg te neemen , dezelve meerder vastheid geeven cn koesteren, tot merklijke veragtering der belangen, „ omtrent welke het Gouvernement hem heeft gelieven te „ raadpleegen." Uit (*) Zie N. Vaaerl.Bill. Vilden Deels ijle Stuk, BlaJz.174.  J. a. van loen, aanmerkingen, enz. 4^1 Uit deze woorden van den Heer v. L zal men het doel van zijn Werk best kunnen opmaken; hetwelke verre is , van onvolledig of onvoldoende bewijzen ter ftavmg op te leveren, maar waarin zeer belangrijke en bondige redeneringen en berichten gevonden worden, dienende ter wederlegging van N. en ter ftaving van H- s gevoelen. Vooral belangrijk is het deelneming wekkend bericht, aangaande de behandeling der Javanen. Alleen wenschten wii,dat v. L. wat meer den zachten en befcheiden toon van nederburgh in acht genomen had! gewis hij zou dan meer uitgewerkt hebben, dan met die bitfe verwijten , welken -in zijn Gefchrijf voorkomen. Op hetzelve is gevolgd: Aanmerkingen op den Brief des Heeren d. van lennep, Geasfumeerd Lid van den Raad van Jufhtte te Batavia. Door jus tus abraham van loe n. Alom te bekomen. 41 Bladz. In gr. OEtavo. De prijs is ƒ : - 8 - : De Heer van loen, hoe zeer ook meer voor het ftelfel van den Heer van hogen dorp, dan voor dat van den Heer hederboroh, wil echter een zekeren middenweg bewandelen. Het oude ftelfel van handel verdient bij hem volftrekt afkeuring, doch het nieuwe is te zeer calculatief. Met dat al zou hij er voor zijn , om , een en ander in hetzelve , te beproeven. Vooral is de vrije handel hem belangrijk voorgekomen, en gefchikt ter wering van vele misbruiken. Zijne wezenlijke gevoelens omtrent den koophandel op de Oost, wil hij ecliter niet met ronde woorden uiten, maar, om den Lezer te doen kennen den door hem bedoelden grondilaa , laat hij eenige aanmerkingen volgen uit een Lngelsch Wérk, getijteld: The Britisch Marinefs DireElori] and. Guide, to the Trade and Navigation .of the India» and China feas; die het grootlte gedeelte van dit Werkjen innemen, maar ook grootlijks ftrekken tot opheldering van het waare belang der Republiek, omtrent den Oost-lndifchen handel. Le-  AÖ2 burger Leonore, Romanze , naar V Hoogduitsch van burger, door m. van heijn1ngen bosch. Tg Groningen , hij R. J. Schierbeek , 1803. 23 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 6 - : Allerleië , zoo groote als kleine Dichtwerken , wier voorname waarde in de versmaat en welluidende harmonie of klanksüitdrukking beftaat, kunnen, daar zij in eene andere taal overgebragt wordende, beide deze lieraden voor het grootfte gedeelte moeten verliezen, hunne oorfpronglijke waarde in geene vertaling behouden. Dit Stukjen kan weder tot een bewijs dezer ftelling dienen; immers hoe zeer de Vertaler veel vlijt te koste fchijnt gelegd te hebben, om deze Romance van burger, zoo veel hem mooglijk was , aan het oorfpronglijke te doen gelijken, zijn echter zeer vele plaatfen, uit hoofde der bijna onmooglijkheid om ze in derzelver eigene zoetvloeiendheid in onze taal te kunnen navolgen, verre beneden het oorfpronglijke gebleven; waardoor wij ons genoodzaakt vinden den Lezer, die niet met de 'Romance van burger bekend is, te moeten berichten, dat hij dezelve in deze , zoo min als in andere navolgingen, in derzei ver aard kan leeren kennen. Burger fchijnt dezelvemet voordacht in den juisten fmaak der Volksliederen van den ouden tijd gemaakt te hebben, en wel inzonderheid op die wijze of vois, waarop men voorheen en inzonderheid onder den minderen Burgerftand, zulke Liederen of Romancen, welken een of andere Spook- of Moord-Historie ten onderwerp hadden, pleeg te dichten, en die, met aanwijzing op fchilderijën, waarin de Historie in verfcheidene vakken, afgebeeld was, bij den weg pleeg te zingen. Van deze gewoonte zijn bij ons te dier tijd, vele Liederen van die foort, op de zeifde wijze of vois , in .zwang gekomen, waaronder nog bekend zijn de Liederen, beginnende: 6 Holland I fchoon gij leeft in vreê, Met een en dertig lieden, behelzende eene befchrijving van den toenmaligen bloei der Hollandfche Steden; ,en In Zeeland is bet feit gefchied, enz» waar-  leo n ore, romance. 463 waarin het beruchte vonnis van Hertog karel denstouten tegen den Gouverneur van Zeeland verhaald wordt. De' groote Dichter burger heeft dan in deze Romance den eigen Hijl en toon dier oude Romancen nagebootst, maar deze zijne nabootüng is onder zijne handen een, meesterftuk van allerzoetvloeiëndfte verfihcatie, Schilderachtige woordenkeus, bevallige harmonie en zinlijk Poëtifche voorftelling, door naauwkeurige klanksüitdrukking, geworden; alle fchoonheden,die zich eigenlijk in de oorfpron*lijke bewerkiig onthouden, en juist zulken zijn, welken eiken Vertaler in deszelfs overgiering in eene andere taal, ontvallen moeten, daar hij niet anders dan het onderwerp behouden kan, dat echter in deze foort van Stukjens geene Dichterlijke waarde bezit; hetgene voomaamlijk blijkt, wanneer men ze in Proza overbrengt. Het zoude wel der moeite waardig zijn, de opgenoemde verdienften der Romance van burger, welke men regel na regel, zoo in de juiste woordenkeuze als zoetvloeiende fchikking van elk woord aantreft, breedvoerig te ontwikkelen, echter ons beftek lchiet daar toe verre te kort; wij zullen ons derhalve weder moeten vergenoegen, om ilechts een klein ftaaltjen derzeive aan te halen, en daarmede deze vertaling te vergelijken < Burger vangt zijne Romance, welke de verichijning van eenen in den flag bij Praag gefneuvelden Ruiter, aan zijne wanhopende minnaresfe vervat, aldus aan: Lettere fuhr unïs Morgenrotk Empor aus fchwerett Traumen: De zoetvloeiendheid van beide deze regels valt reeds ieder in de ooren; bij deze kan men nog opmerken de iuiste plaatfmg der woorden Empor en fchwerett, welken hier met zoo veel nadruk in de ooren klinken, en het langzaam oprijzen uit benaauwde dromen voor den geest fchilderen. Dit fchilderij wordt in de Vertaling reeds geh. el anders, het (batige van den eerften aanhef wordt reeds fpringend en brokkelig : daar het woordjen vóórook op een verkeerden voet geplaatst is. Lenoor fprong op, vóór dag en dauw, de tweede regel moet voords een overtollig epitheton aan-, nemen: uk  4"4 burger Uit ij slijk zwaare droomen. Burger laat voords , om het tafereel levendiger te ma* ken, lenore zelve, uit hare dromen ontwakende, in de gemeene volkstaal, haren minnaar zeiven aaiifpreken: „ Bist untreu, Wilhelm, oder todt? „ Wie lange willst du faumen? Minder natuurlijk laat de Vertaler de wanhopige vrijfter van haren minnaar in den derden perfoon fpreken, waardoor het vuur harer hartstogt min levendig en de geheele .* voorftelling koeler en min belangwekkende wordt. „ Is Willem dood, of ongetrouw ? „ Zal hij dan nimmer komen? Burger had het vreeslijk denkbeeld dood!waaraan geen herftel meer is, agter ontrouw geplaatst, hier vindt men eene anticlimax, waardoor het woord dood, waarin de geheele famenhoping van haar angftig voorgevoel bevat ligt, voorüitgelteld wordt, en daardoor de kracht van het denkbeeld ongetrouw verzwakt. Gelukkiger zijn de volgende regels gedaagd; Er war mit König Friedrichs Macht Gezogen in die Prager Schlacht, Und hatte nicht gefchrie'oen; Ob er gezund geblieben. De Vertaler treft hier den eigen ltijl des origineels; Sinds jaar en dag, vertrok haar held, Met Koning frits, naar 't oorlogsveld; En zond, in dertig weeken, Zijn Liefje taal noch teken. Dit taal noch teken, is juist de eigenaardige, uit de volkstaal ontleende , uitdrukking , welke hier voegt. Hadde alles op eene dergelijke wijze, met bij ons eigenaardige uitdrukkingen, nageaamd kunnen worden , dan zoude de geest van burger meer in zulk eene nabootilng uitgedrukt zijn, dan men die in eenige letterlijke vertaling in Itaat is te doen kennen. Der  leonore, romance. 465 Der Konig und die Kaiferin, Des langen Haders miide , Erweichten ihren harten fin, Und machten endlich Friede; Und jedes Heer, mit Sing und Sang, Mit Paukenfchlag und Kling und Klang, Gefchmükt mit grunen Reifern, Zog heim zu feiner Hdufern. Op dit Couplet, dat door den Vertaler aldus bewerkt is: Maar eind'lijk't eeuwig twisten moê, Geneigd tot peis en vrede, Gaf Oostenrijk den Pruis wat toe, En 't zwaard keerde in de fchede. En ieders heir, met zing en zang, Met paukgebrom, en kling en klang, En takjes op de hoeden, Kwam tot de zijnen fpoeden. hebben wij aan te merken, dat de deftige regel: Erweichten ihren harten fin, hier uiet gelukkig met de al te platte uitdrukking: Gaf Oostenrijk den Pruis wat toe, overgebragt wordt; ook is peis en vrede de zelfde zaak.. Zing en zang, kling en klang , dat hier in het Hoogduitsch, weder door de klanksüitdrukking, het optrekken van een juichend Heir zoo eigenaardig fchetst,ris geen Hollandsch, en kan dus in onze taal niet zoo geheel overgenomen worden. Wij zouden op den eerlten regel des volgenden Couplets weder de zelfde aanmerking moeten maken, naamlijk, dat het niet mooglijk is de oorfpronglijke fchoonheden, welken in de talen eigendomlijk voorhanden zijn, in de vertalingen te kunnen behouden; de zoo zeer krachtig uitgedrukte en natuurlijk gefchilderde famenloop, en'het van alom roefchieten der bewoners van dien gantfchen omtrek, raakt geheel verloren. Und überal al üheral, Auf VFegen und auf Stegen, Zog Alt und 'Jung dem Jubelfchall Der Kommenden entgegen. nieuwevad.bibl.viii.deel.no. 10. Gg Gott  4^5 burger. Gott lob', rief Kind und Gatten laut, IVilk ommen ! manche fro he Braut. Ach ! aber fiir Lenoren IVar Grus und Kus verloren. De voor den niet te behoudenen regel: Und überal. enz. gefielde regel: Heel Pruisfen thands één hart en ziel, is geheel buiten den geest van burger; hij wilde hier de algemeene vreugd van het gehucht, dorp of' bewoonde (treek, waar leonore woonde, en waar dat gedeelte des legers, dat daarömftreeks t'huis behoorde, juichend tot de zijnen te rug kwam , fchetlèn; doch zegt niet, dat geheel Pruisfen nu één hart en ziel was, even als of 'er te voren verdeeldheden in Pruisfen plaats gehad hadden; deze aanmerking zoude in het geval van leonore ook, al ware het zoo geweest, in het geheel niette pas gekomen zijn. Burger (telt hier flechts de algemeene blijdfchap van alle de Dorpbewoners zoo levendig voor, om de fmartlijke gewaarwording van leonore, die in haar dorp de eenigfte was die haar' hevig verlangden hartevriend niet weder zag, den Lezer te doen gevoelen, waarom hij ook de aandoenlijke en klagende uitroeping Ach! aber für Lenoren IVar Grus und Kus verloren. op den klaaglijk uitlopenden toon der twee laatfte regels met den aanhef, van een droevig ach', geplaatst heeft; door het weglaten van dit ach.' verliezen deze regels een groot deel van derzelver treurige aandoening. Maar Willetns uitverkooren Was groet noch kusch befchooren. Deze verzwakking moest volgen, daar men, in onze taai , Lirioreh , dat hier veel uitwerking doet, niet behouden konde. Doch wij zien ons genoodzaakt de naauwkeurige vergelijking dier bijzonderheden, welken echter het geheel een gantsdi ander voorkomen geven, te (taken. Wij zullen  leonore, romans e. ! 4.67 len dus voorbij moeten gaan de fchone befchrijving van den aanvang der wanhoop van leonore. Als nun das Heer vorüber war> Zerraufte fie tbr Rabenhaar, hetwelke dus plat in de Vertaling overgebragt is: Het arme fchaap! — nu geefc ze 't op, • Zij trekt de haairen uit den kop. om Hechts nog eenige bijzondere opmerkingen te maken. Het is, naamlijk, in deze foort van Romancen gebruiklijk, fommige geluiden, wanneer ze dienen om de daad meer zinlijk uit te drukken en den Lezer de befchrevene omftandigheid, niet alleen voor het gezicht, maar ook voor het gehoor te brengen, en dus zoo veel mooglijk levendig gewaarwordelijk te maken, door geluidsüitdrukkende woorden voor te Hellen; echter zulks wordt Hechts in hoogstbelungrijke gevallen en waar het dienen kan om ontroering, fchrik , vreugd of eenige hartstogt op te wekken, met fmaak, gebezigd; gelijk ook burger in deze Romance van dit kunstmiddel, waar het de verèischte uitwerking moest doen, zich zeer oordeelkundig bediend heeft; maar burger den angst en verlegenheid der Moeder van leonore befchrijvende, zegt wel zeer eigenaardig: Die Matter lief wtl hin zu ihr: doch gebruikt hier geene klanksüitdrukking, om het geluid van den gang der Moeder uit te drukken; dit geluid lag hier geheel buiten zijn onderwerp en bedoeling; maar de Vertaler wil ook zelfs dit geluid uitdrukken: Slof, (lof! —— daar komt de Moeder aan. Dit is, onzes bedunkens, een volftrekt verkeerd gebruik der onomatopee , hetwelke de voorftelling verlaagt , in plaats van dezelve door zinlijke kracht te verfterken; het is even als of een teekenaar een toets, of liever een vlek , juist op den helderen dag van zijn beeld wierp. Het Couplet, bevattende den troost der Moeder en het wanhopige andwoord van leonore, Gg a „ Help  468 rt v R c E R. „ Help God! zie ons genadig aant „ Kind! bid een Vader onzer. „ Wat God doet, dat is wél gedaan: „ God, God erbarmt zich onzer." o Moeder, Moeder! ijd'le waan! Aan mij, heeft God niet wel gedaan!! Wat hielp — wat hielp mijn fmeeken? is tot dusverre zeer goed, juist omdat het hier woordlijk konde gevolgd worden ; doch zoodra moet de Vertaler niet, om het rijm, van het oorfpronglijke afgaan, of zie daar reeds een geheel andere zin; het Hoogduitsch fluit dit Couplet met den kwijnenden uitgang Nun ist 's nicht mehr von noten. doch de Vertaler laat leonore geheel iet anders zeggen: Is me ooit zijn' gunst gebleeken? Hij maakt zijne leonore dus tot eene ondankbare,die de vorige weldaden van God ontkent; daar zij, bij burger, in dit enkele geval, Hechts twijfelt aan Gods hulp en met grond zegt, dat 'er nu,.haar' minnaar reeds dood zijnde, geen bidden meer nodig is, of van dienst kan zijn. 'Hoe zeer het ook der moeite dubbel waardig ware, om dit meesterfluk van burger, op deze wijze , regel na regel, met deszelfs vertaling te vergelijken, moeten wij 'er hier van afftappen en zulks den oordeelkundigen Lezer , die het Hoogduitsch bezit, en door die vergelijking zijnen fmaak in de Dichtkunst niet weinig zoude kunnen oefenen, overlaten; alleen kunnen wij niet voorbij nog op te merken, dat de Vertaler in den verderen troost der Moeder, op Bladz. 12, weder eene vrijheid neemt, die geheel tegen den geest van burger ftrijdt. —— Men vindt daar in het oorfpronglijke: Ach, Kind, vergis dein irdisch Leid, Und denk an Gott und Seligkeiti Sa wird doch de ner Seelen Der Brautigam nicht felen. Daar tegen gebruikt-de Vertaler deze woorden: Ach  i b o n o t e ) romance. 469 Ach Kind! vergeet, om 't a?rdsch verdriet. Uw ziel en zaligheid toch niet. Een' bruid, tan Kristus wegen, Is niets aan de aard gelegen. Behalven dat hier van Kristus wegen, niet uit kan drukken een bruid van Kristus, hetgene de Vertaler eigenlijk ze^en wil, zoo is dit woord te teder voor het genoor, omln dit lied geen aanftoot te verwekken; burger, fchoon den zelfden zin bedoelende, laat, voorbedachtlijk,dit woord agter en bedekt het door den min ftotenden Metonymie den Bruidegom. Na deze uitvoerige ichilderine der wanhoop van leonore, verfchijnt de geest van willem, in de gedaante van een Ruiter, en voert haar met zich ten grave. Onbefchrijfhjk fchoon is hier het oorfpronglijke, doch geheel zwak de vertaling; welke ook niet anders zijn konde; de fchoonheid van het oorfpronglijke hier in al derzelver waarde te ontwikkelen , zoude eene geheele verhandeling verëisichen; genoeg zij het aan te merken , dat de Vertaler dezelve niet geheel gevoeld fchijnt te hebben, anders konde hij het verheven en hier zoo wel aangebragt woord Herzhebfter, met met het lage Zoetert vertolkt, en de zoo fchilderachtige woorden van het fpook: Komfchurze, fpring mi fchmnge dich, waarmede burger in één' regel , een geheel tafereel maalt, en den geheelen wil van het fpook, naamlijk, dat lÈonore haar kleed opfchorten, op het paard Jprmpen en hare armen om hem heen zoude Jlaan, niet verwaarloost, en daarvoor den al te trivialen regel: Kom Schatje! kleed u met een' vaart; En dan, hip! hip! met mij te paard. die hier het, bij burg er altijd zwaarmoedige en ernftige fpook als in een' vrolijken luim doen voorkomen,niet gebezigd hebben. , ^. Zoo is ook al het verdere, waar borger den ovengen rit met het fpook zoo in al deszelfs ijzmgverwekkende bijzonderheden befchrijft , in de vertaling, door «ebrek aan evenredige Hollandfche uitdrukkingen, ongemeen verzwakt; maar inzonderheid is de in de daad ook Gg 3 vl  470 burger in onze taal onnavolgbare plaats, waar sürger bet geluid , dat een heir van luchtfpoken, hetwelke hen agtervolgt, in haar gehoor opwekt, en dat hij vergelijkt bij het geluid, dat een wervelwind in een hoop droge afgevallene bladeren maakt, grootendeels door gebrek aan eigenaardige klanksüitdrukkende woorden in onze taal, geheel verloren. Und das Ge findel husch, husch, husch l Kam hinier nach ge f rasfeit, fVie ffïrbelwind am Hafelbusch Durch durre Blatter rasfelt. Hetwelke de Vertaler aldus uitdrukt: En fchuif'lende, als de wervelwind In afgevallen blaêren, Komt nu het galgenaas gezwind, Hosch, hosch, rondom hen waaren. Door het verliezen van het woordjen Gefindel, dat iet voor het gehoor heeft, hetwelke de luchtigheid en onligchaamlijkheid der geesten eigenaardig uitdrukt, wordt de befchrijving voor de verbeelding min zinlijk , en door de te zwaar en te hol luidende woordjens Komt en Hosch Hosch, wordt het gekraak en geratel der dorre , door ftorm omgejaagde, bladen, geheel uit het Couplet verloren , en kan door het woord fchuiflen niet vergoed worden , daar ook het beeld des ftorms, in het oorfpronglijke veel krachtiger door de herhaalde u in husch, husch , durch en durre, voorgefteld wordt; ook is het woord galgenaas hier te laag. Doch dit alles is aan den Vertaler niet te wijten; alleen brengen wij het hier bij, om te tonen , dat het onmooglijk is, om die foort van onomatopefche Dichtfiukken in eene andere taal over te brengen. De vertaling, of liefst verre navolging, welke men van dit meesterftuk van verfificatie, in het Tweede Deel der Poëzij des Heeren bilderoijk, in een geheel andere versmaat, en zelfs in eene, aan den treurigen gang van het oorfprongüike, geheel tegenflrijdige Trippelmaat, en met de letter W. onderteekend, aantreft, is van een geheel anderen aard, en komt, bij het oorfpronglijke vergeleken, als een geheel ander Gedicht voor; geheele Coupletten  leonore, romance. 471 ten zijn 'er in voorbijgegaan, en nergens is de geest of klanksüitdrukking des Dichters waargenomen ; wij kunnen dus die vertaling met deze meer getrouwe, immers mesr woordelijke, overbrenging niet vergelijken, en befluiten onze aanmerkingen met den Vertaler aan te moedigen , om liever door het vervaardigen van Romancen in den fmaak van burger, dan door de vergeeffchc poging om dergelijke Werken in het Nederduitsch over te bwengen, zijnen anders prijswaardigen ijver voor de fchoone Dichtkunst bot te vieren , en daardoor het getal onzer oorfpronglijke Dichters, in dit waarlijk voor de fchilderende verbeelding en klanksükdrukkende verfificatie belangrijk en voor het algemeen bevallig vak der kunst, zoo verdienstlijk te vermeerderen, als b tl r g e r dat der Duitlchers gedaan heeft. De kunst van Tekenen en Schilderen in waterverwen, Waar in dc beginfelen der Tekenkunst op eene natuurlijke en gemakkelijke wijze worden opgegeeven, en de Jeugd 'malles wat betrekking tot deze nuttige kunst heeft, volgends het gebruik der beste Meesters, onderricht wordt. IVatir bij gevoegd zijn gemakkelijke handelwijzen , waardoor een onkundige in de Tekenkunst fpoedig bekwaam kan worden , om een Gezicht of Landfchap , met de meeste nauwkeurigheid af te teekenen; als ook om afdrukken van Medailles , enz. te maaken, met eene groote verfcheidenheid van manieren daartoe, welken te vooren nooit publiek gemaakt zijn; doormengd met nuttige voorfchriften , ten gebruike van Schilders, Beeldhouwers, Gieters, enz., als mede onderrichtingen, tot de bereiding, menging en behandeling van alle foorten van waterverwen. jSla den achtften druk uit het Engelsch vertaald. In den Hage , bij J. C. Leeuweftijn. 140 Bladz. In Otfavo. De prijs is f 1 - 4 - : Dit Werkjen is voomaamlijk ingericht, om jonge lieden eenigzins in de eerfte gronden der Teekenk unst en in het illumineeren, verlichten, of zoo genoemd afzetten en kleuren van Prenten, als ook in bet bereiden e;i mengen van daartoe dienftige Waterverwen te onderrichten , en kan nog daarenboven Lieden, die de Teekenen Schilderkunst in miniatuur, of ook wel het verlichGg 4 te»  472- DE KUNST VAN TEEKENEN, ENZ. ten van Prenten, enz. als beroep oefenen, hier en daar, ten aanzien van eenige nuttige Aanmerkingen, en inzonderheid het bereiden en mengen der verwen, van grooten dienst zijn. Hetzelve bevat twee Deelen , waarvan het eerfte de gronden der Teekenkunst, en het tweede de Leer der YVaterverwen, om Prenten, enz, op de beste wijze af te zetten of te kleuren, behelst. Het eerfte Deel beftaat in veertien Hoofddukken van den volgenden inhoud : I. Van de Tekenkunst in 't algemeen. II. Vare de eigene Werktuigen der Tekenkunst. III. Van Licht en Bruin. IV. Algemeene Regels voor het Tekenen. V. Bijzondere onderrichtingen voor het Tekenen. VI. Over het Tekenen van aangezichten. VII. Van de maaten en evenredigheeden van alle gedeelten des Lighaams. VIII. Om een geheel Menschbeeld te tekenen. IX. Van de klederplooijing of Draperie. X. Van het tekenen van gemengde Figuuren. XI. Van het tekenen van Landfchappen en Gebouwen, enz. XII. Nuttige regelen voor het tekenen van eenig voorwerp in deszelfs omtrek, zo naauwkeurig als de natuur; met fommige verdere onderrichtingen voor het fchaduuwen , enz. Zonder eenige acht te flaan op de voorvermelde regelen , of zonder eenige kennis der Tekenkunst. XIII. Verfcheidene andere fraaije en gemakkelijke wijzen om gezichten te maaken; Tekeningen , Prenten, enz. met de grootfte naauwkeurigheid na te tekenen. XIV. Meerdere Geheimen om Tekeningen , Prenten, enz. te copiëeren, als ook verfcheidene wijzen om medailles , enz. aftetekenen; benevens eenige andere weetenswaardige voorfchriften , ten gebruike van Schilders, Beeldhouwers, Gieters,enz. Dit Hoofdftuk is in vijftien affneden verdeeld. Het tweede Deel beftaat in twaalf Hoofddukken , tot tijtel hebbende: I. Van de kleuren in 't algemeen. II. Witte kleuren om in Miniatuur mede te fchilderen. III. Van het Geel. IV. Van Orangekleur. V. Van de Menie, het helderde Roodaard, en de wijze om hetzelve te bereiden. VI. Van andere roode Verwen. VII. Van het Purpur. VIII. Van het Blaauw. IX. Van het Zwart. X. Van de Groenen. XI. Van het gebruik en den aart der drooge Verwen. XII. Onderrichtingen om Gum- Aluin- en ander water te maaken. Twee Plaatjens, agter dit Werkjen gevoegd, drekken alleenlijk om tevens voorbeelden ter nateekening en dudie re leverèn. Al-  HEDENDAAGSCHE HISTORIE , ENZ. A?3 Alles is iii eenen vloeiënden en duidlijken ftijl gefchreven , zonder eenige voorlopige kundigheden te vorderen ; het Werkjen is derhalven een ten uiterst nuttig Leerboekjen voor aanvangers der Teekenkunst , en als zoodanig verdient het allen lof: waarom wij het ook ter beoefening ten lterkfte aanprijzen. Hedendaagfche Historie of Tegenwoordige Staat van alle volkeren ; behelzende de Befchrijving der Verëenigde Nederlanden , en wel in 't bijzonder van Overijsfel. Met Printverbeeldingen verfierd. IV Deel, ijle Stuk. Te Leijden, Dordrecht en Jmjleldam, bij S. en J. Luchtmans, P. en A. Bluslé en G. Warnars, 1803. 224 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : Tïertigfte Hoofdfluk. Verdeeling der Provincie. KwarX tier van Zalland. Eenendertigfle Hoofdftuk. Befchrijving van het Drostampt van Zalland. Tweeénderttgfte Hoofdfluk. Van het Drostampt van IJsfelmuiden, en den Polder van Mastebroek. Drieindertigjle Hoofdfluk. Van de Stad en 't Hoogfchoutampt van Hasfelt. Zie daar den inhoud van dit Stuk , hetwelke met drie prenten van Hasfelt, Zwartfuis en Kampen verfierd is, waarvan de laatlte echter tot eén voorgaand Stuk behoort. Men zal hier weder vele merkwaardigheden , betreklijk de voorkomende plaatfen, uit oude en nieuwe Stukken op. gezameld, aantreffen, welken met genoegen zullen ontvangen worden. LOUISE DE COLIGNIJ. Door A. LOOSJES, P Z. Te Haarlem., bij A.Loosjes, Pz., 1803. 210 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - : - : Meer dan eens zijn wij in de voor ons aangename gelegenheid geweest, om den ijver en fmaak van den Schrijver en Uitgever van dit Werk, in verfcheidene andere oorfpronglijke voordbrengfelen van zijnen Geest te bewonderen. Zij , die waare charakters en wezenlijke lotgevallen, op eene onderhoudende wijze, in leerzame Gefprekken behandeld en daarbij de gcwigtigfte voorvallen, op onzen Vaderlandfchen bodem gebeurd, wenfcfu-n te lezen, zullen in dit Werk veel genoegen vinden. De Gg 5 le'  474 *• loosjes, p. z. , louise de colignij. levendigheid der Samenfpraken , doet de belangrijkheid der omltandigheden , wanneer de Gefchiedenis op deze wijze behandeld wordt, te Iterker gevoelen. Men ziet de handelende Perfonen als voor oogen, en deelt zoo veel te fterker in hunne belangens, terwijl tevens de omflagtigheid van den verbalenden Hij] vermijd wordt. Zij, die des Schrijvers in dezen fmaak opgeltelde en voormaals uitgegevene Vaderlandfche Dramatifche Levensverhalen gelezen hebben , zullen daarvan bereids genoegzaam overtuigd zijn , en buiten onze aanprijzing dit Werk de voorkeur boven vele uitlandfche verdichtfelen geven. Leven van Mevrouw bonaparte, Gemalin des eer ft en Konftuls. Git het Fransch vertaald , naar den derden Druk. Met haar Afbeeldftel. Al'óm te hekomen. 175 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 • 6 - : Deze levensbefchrijving der Gemalinne van den Grooten B uo nap arte ontleent een groot gedeelte van haren luister en bevalligheid uit de roemruchtige daden van den held, die zijnen roem voor alle eeuwen gevestigd heeft, welken, in zoo verre dezelven tot hare bijzondere omltandigheden betrekking hebben, in dit Werkjen «angeftipt worden : van den held, die thands het roer van Staat der grootlte Republiek beftuurt, en in wiens magtigc hand de groote weegfchaal van het geluk der volken en het evenvvigt van Europa zweeft: met één woord, van een man die elks eerbied moet opwekken, en voor hem doen gevoelen. Agttien bijzondere Afdeelingen zijn in dit Werkjen vervat, wier verfcheidenheid niet toelaat een algemeen denkbeeld van het Werk den Lezer onder het oog te brengen: wij zullen ons daarom vergenoegen, met het volgende CBladz. 89 en volg.) tot eene proeve over te nemen. „ Mevrouw beauharnais bleef niet lang onver,, fchillig jegens de verdienden en de voortreflijke hoeda,, nigheden van bonaparte; zij vond zijn gezelfchap hoe langer hoe belangrijker, en haare hoogachting en „ vriendfchappelijke toegenegenheid klom met eiken dag ,, hooger. Zij zag vooruit, dat een jongeling met zulke geestvermogens en van zulk een' uitftekenden helden„ moed niet onbekend blijven, maar veel eer bij de te- „ gen-  leven van mevrouw buonaparte. 475 „ genwoordige tijdsömftandigheden zeer ligt gelegenheid krijgen zou, om zijne zucht tot groote daaden te bevredigen , en op het pad van roem en eer zich met rasfe „ fchreden verheffen zou. Zij zag reeds in het verfchiet den eerften held en ftaatsman zijner eeuw in hem, en „ dus moest ook bonaparte en zijn omgang haar een „ gedurig grooter belang inboezemen." „ Zij gaf zich daarom ook des te meer moeite , om de„ zen jongen veel belovenden held nader aan zich tever9, binden, en hem gedurig vaster aan haar ce kluisteren , „ en eene dame, die met uitwendige bevalligheid en „ pracht zo veel fchranderheid en waereldkennis veréénigde, kon dit niet zwaar vallen, daar inzonderheid „ haar rijkdom en haar invloed op barras de ftoute M ontwerpen van bonaparte zo fchoon onderfteunen „ moest. Met al de haar eigen beminlijke aartigheid en ,, ongedwongenheid , die mevrouw beauharnais ,, voor ieder' befchaafden man zo uiterst belangrijk „ maakte , wist zij de opmerkzaamheid en toegenegenheid van dezen jongen held gedurig meer en meer tot ,, zich te trekken, en eene hervorming in zijn hart te be' werken, die de liefde de zege in hetzelve inruimde , „ en hem nu en dan tot een raadfel voor zijne bekenden " De voorzigtige fchranderheid en behoedzaamheid, v, waarmede mevrouw beauharnais zich jegens hem gedroeg, terwijl zij voorbedacht ieder overijling " en een te groot tegemoetkomen vermijdde, waardoor " zij had kunnen verraden, hoe veel haar zelve aan eene " nadere verbindtenis met dezen jongen held gelegen was, vergrootte zijne genegenheid voor haar nogmeer. De kieschheid , waarreede zij zich jegens hem ge, droeg, en nu en dan zijne eerzucht ftreelde, baande ' haar hoe langs hoe meer den ingang tot zijn hart, en „ hoe min ook mevrouw beauharnais hem eene ' uitftekende beflisfchende voorkeur boven haare overige , vrinden fcheen te geven , ftreelden hem nogthans de , kleine uitzonderingen en gevaliigheden, die zij ten zij. nen opzigte betoonde, ongemeen. Hij zag het ijverig , pogen der aanzienlijkfte mannen om de gunst van me„ vrouw beauharnais, en het was voor hem eene „ ftrelende gedachte zijne mededingers in dit opzigt den 9, rang af te winnen , en zich in de gunst van eene dame te  47 Werk bier met volle ruimte gaande v^fffS van onzen gees- ^Tsctt r wilS wfcieTtwee en zeventigften Brief Sldijk" overnemen. Hij is van jacob Iso aan de Gravinne van deanport, beiden uit Lt voorgaande, van eene ongunffige zijde , bekend. De7lUt loop? over den dood van zijnen Neef, en r-ijne SeurSld "verwachting van deszelfs goederen te zullen ervÏÏ vertonende eene levendige al beelding van eenen ongelovigen Ligtmis, in zijne dolzinnige woede,van 5 mïrtHplpn ter voedinge van zuue ondeugd verllon SM, om van" zulk een charakter eenen eVenS^^TS£8ÏÏ Aldus doet de Heer m 00 r e  478 J. m o o r j5 zulke eene trouwloosheid gehoord ? Nooit had ik het *eringde vermoeden op den knaap, dien hij tot zijnen erfgenaam heeft aangefteld. Hij is Hechts een zeer verre als Tnh "aame E™N.S> ^n jonge kunftenaar zo arm ft i5^r7n^en7eniUftlg J°ilgraan 20 aIs Kien ZCSC: dit laat' Me alleen om alien vermoeden op hem bij mij te vveeren. - Wie heeft immer gehoord dat het fortuin zo gunlig was voor het vernuft? Daar het nu intusfehen blijk"dat hij een van deszelven gunftelingen is, zal hij voortaan onder dï domkoppen gerangfehikt worden." ,, Deeze jonge knaap is door den ouden huichelaar bui. ten s lands gezonden, en met kleine lommen onderfteund . ten einde om hem in ftaat te ftellen om zig in de fchilder! laaïst' tTn™? wlmaaken. Ik ontmoet hem, toen hij laatst te Dresden was, en, vveetende dat hij nu en dan a i,fH-ïLuIPS Cdlls heette de overledene) fchreef, oorÈfifHh jhtt vT'ZiStig om den jongeling alle mogelijk» beleefdheden te bewijzen. Ik recommandeerde hem ia* den Heer mordaunt, en verfcheidene andere Engel- ichen, die fchilderijen van hem kogten. Hii fcheen mtermaate dankbaar, en verd....|t fe niet elk , ge ijc ïr«SSldWee^ da"kbaar' op hetoogenblikwaarop hij vveldaaden ontfangt? Ondankbaarheid begint dan eerst wanneer de weldoener de magt of genegenheid verliest om meer te geeven. Zeker iemand, die verfcheidene van zijne ftukken gekocht had, nam dezelve mede naar Engeland , en toonde die aan phillips, geeveude tegelijk cLraSUnftlg^^rbh"Sten ™ '«i°»8'W bijzo°nder charakter — „ dat hij zijne familie tot eer zou verftrek- a'\\ ^ gaf den ouden fl'ffer het eerfte denkbeeld aan de hand om hen (hem) tot zijnen erfgenaam aanteftellen. - Het testament wierd heimiijk gemaakt ! de notaris en getuigen hadden een eed gedaan, om 'er mets van te ontdekken Nimmer wierd een onfÏÏiuï dig, onergdenkend man, zo volkomen om den tuin geleid, als mijn geval hier geweest is. Het is om dol te worden , wanneer ik denk aan het vervloekte noodlot waardoor ik tot mijn eigen ramp medewerkte. Had ik deezen jongen loeris niet gerecommandeerd aan den en na dit alles zo afgrijslijk mishandeld ! — Ik wensch uit des harten diepften grond, dat de oude deugniet thans, jn de andere waereld , voor dit alles moge boeten. Trouwens, neen, zo ver wil ik mijn misnoegen niet uitftrekken. Ik heb veele redenen, om te hoopen dat 'er zulk eene plaats niet beftaat: het is best over 't geheel genomen, dat hij zonder eenige gewaarwording blijve. — Hang op den vent! Nimmer had hij gevoel of natuurlijke genegenheid, anders zou hij alle mijne vénvagtiögen deezer wijze niet teleurgefteld hebben. Zo ver van eeni°mededogen met mij te hebben , begin ik waarlijk van achteren, als ik alle omftandigheden bij eikanderen neem, te vermoeden, dat hij zich over mijne tegenwoordige teJeurftelling reeds in voorraad verheugd heeft. Ik herinner mij nu ten klaarften, dat, verfcheidene maaien, als ik mij zeer begaan toonde over zijne fmarten, of buitengemeen ijverig was in hem te helpen, zig een foort van Verachtende of befchimpende glimlach op zijn gelaat vertoonde. Zou het mogelijk zijn dat de oude vos, door alle mijne vermommingen heenen ,den waaren toeftand van mijn hart doorgrond had? Op mijn gevveeten, ik be°in zulks bijkans te vermoeden." ° „ Den fchijn van opregte droefheid te behouden, 'wanneer het hart overvloeit van blijdfchap, is eene moeilijke taak. Wij zien dagelijks hoe dezelve ondernomen wordt door erfgenaamen, weduwen, en anderen, zonder dat 'er een fterveling door bedrogen wordt. Ik geloof niet dat het immer keuriger uitgevoerd wierd dan door uwe Edelheid na den dood van Mijlord. Ik heb reden om te gelooven dat ik niet zo gelukkig moet geilaard zijn in mijne poogingen. Ik herinner mij, in het bijzonder,  m0rdaunt, levens- en charakterschetsen. 48X der,dat ik eens,kort voor het overlijden van phillips aan zijn bed liond, zuchtende als of mij het hart zoude breeken , en mijne uiterfte poogingen aanwendende om alle mogelijke droefheid en wanhoop op mijn gelaat bijeen te zamelen. Nooit vergeet ik den veelbeduidenden bedenklijken blik , dien hij op mij wierp. Dit maakte op het oogenblik eenen voorbijgaanden indruk op mij, — maar het maakt dieper indruk bij het tegenwoordig nadenken. Ik geloof op mijn geweeten, dat de onvermurwbaare oude 1'chelm met dien blik heeft willen zeggen : Zucht en huil, zo Veel het u lust, neef grindill, gij zult mij niet misleiden , en met alle uwe huichelaarij zult gij deerlijk te leur gefteld worden." Agter dit Werk ontmoet men een kort bericht, wegens des Heeren moore's leven en fchriften. Uit hetzelve blijkt, dat hij, zich op de Genees- en Heelkunde hebbende toegelegd, in den jare 1747, den Veldtogt in Vlaanderen , onder den Hertog van Cumberland bijwoonde ; van daar te rug gekeerd, zich naa Parijs begaf, alwaar hij twee jaren vertoefde. In zijn Vaderland wedergekeerd, kwam hij eerlang in kennis met de Hertogin van argijle , op wier aanzoek hij haren Zoon , den Hertog van hamilton, op eene reize door de meeste gewesten van Europa verzelde, op welke hij die kundigheden van perfonen en zaken verzamelde, van welke hij in zijne fchriften met zoo veel oordeels wist gebruik te maken. In het bericht aangaande des Heeren moore's Kinderen , vijf Zoonen in getal, vinden wij aangeteekend, dat op één na de jongde, als tweede Kapitein ter Zee, in de maand Oftober 1798 , het Hollandfche Oorlogfchip de Embuscade aan boord klampte en bemagtigde. Handboek voor de Onderwijzers op de openbare lagere Scholen binnen het Bataafsch Gemeenebest. Vervaardigd op last van den Agent van Nationale opvoeding. Èerfle Deel. Te Amfieldam, bij P. den Hengst, 1803. 488 Bladz. In gr. Otlavo. De prijs is f 2 - a - : In de Inleiding tot dit Werk, hetwelke ophoog gezag is opgefteld , tot een Handboek voor Schoolmeesters , wordt §. 1. aangetoond: De noodzaaklijkheid van onderwijs in de jeugd. §. 2. De zorg van den Staat voor de nieuwe vad. bibl. vm. deel. no. 10. Hh open-  r 482 HANDBOEK VOOR DE ONDERWIJZERS openbare zoogenaamde lagere Scholen, en §. 3. Het oogmerk en verdeeling van dit Werk. „ Het is gefchikt lezen wij Bladz. 8. ,, om den onderwijzer der jeugd tot een handboek te dienen, hem bekend temaken met zijnen pligt, met den omvang van zijn beroep, met de gebreken, die 'er in heerfchen, en met de middelen , die gefchikt zijn, om hem zijn gewigtig ambt zoo wel met getrouwheid, als met vrucht te doen waarnemen." Overeenkomftig dit opgegevene doel, wordt het Werk in drie Deelen onderfcheiden. Het eerfte Deel behelst algemeene grondbeginfekn betreffende het openbaar lager Schoolwezen. Het tweede Deel geeft de voorname gebreken op , die binnen dit Gemeenebest in het openbaar lager Schoolwezen plaats hebben. Deze beide Deelen maken den Inhoud van dit Boekdeel uit. Het derde Deel zal eene ver. beterde inrichting van het openbaar lager Schoolwezen binnen deze Republiek voordragen. Daar 'er eene naauwkeurige fchets der verhandelde zaken in dit Boek agter hetzelve geplaatst is, geloven wij onze Lezers, met deszelfs inhoud en fchikking niet beter bekend te kunnen maken, dan door dezelve hier over te nemen. Na de hdeiding, van welke wij reeds gefproken hebben , volgt. Het Eerfte Deel: Algemeene grondbeginfekn betreffende het openbaar lager Schoolwezen. Dit Deel handelt over het openbaar lager Schoolwezen zelve; welke de openbare lage Scholen zijn. §. 1. De uitgebreidheid van het openbaar lager Schoolwezen , ten aanzien van deszelfs bedoelingen , in het algemeen. §.2,3. In het bijzonder , de ontwikkeling des verftands. §. 4, 5. De vorming van het hart. §. 6. De befchaving van het uiterlijke. §. 7. De zorg voor het ligchamelijke. §. 8. Bedenkingen tegen de uitgebreidheid dezer bedoelingen. Voorftelling dezer bedenkingen. 5. 9. Beandwoording of oplosfing er van. §. 10, 11. Korte herhaling van het gezegde omtrent de bedoelingen van het openbaar lager Schoolwezen. §, 12. Uitgebreidheid der openbare lage Scholen ten aanzien der Scholieren , die ze bezoeken. %. 13. Hierop volgen eenige aanmerkingen betreffende de verbetering van het openbaar lager Schoolwezen. Algemeene verëischtens van een welingericht openbaar lager Schoolwezen. §. 14. Noodzaaklijkheid en nuttigheid van een handboek voor de Schoolonderwijzers. §. 15. Moeilijk-  OP DE OPENBARE LAGERE SCHOLEN. 483 ïfiUheden en bezwaren bij bet ontwerpen van zulk een handboek en bij het invoeren van verbeteringen in bet Schoolwezen. §. 16. Algemeene regelen bij het vervaardigen van het handboek en bij het ontwerpen en invoeren van een nieuw Schoolplan. 5. 17, 18. Het Tweede Deel handelt van de gebreken in het openbaar lager Schoolwezen, na de Inleiding en opgave van den inhoud. §. l, In het eerfte Hoofdfluk: Over de Onderwijzers. Gebreken in de Schoolonderwijzers zelve. §. 2 3. Oorzaken der gebreken in de Schoolonderwijzers.' Klasfe van menfchen, waaruit, en wijze, waarop de Schoolmeesters aangekweekt en gevormd worden. §. 4. Wijze, waarop zij tot hunnen post gekoren , toegelaten en daarin bevorderd worden. §. 5. Hunne fobere bezolding en middelen van beftaan. Ontwikkeling en gebreken hiervan. §. 6. Nadelige gevolgen der gebreken ten aanzien van de bezolding en middelen van beftaan der Schoolmeesters. §. 7- Gebrek aan aanmoediging der Schoolonderwijzers en handhaving in hunnen ^Tweede Hoofdfluk: Over de onderwerpen des onderrichts. Bekrompenheid van de onderwerpen des onderrichts. Te groote uitgebreidheid, aan fommige deelen van het onderwijs geseven. §. 9. Het te veel blijven ftaan bij één gedeelte van de onderwerpen des onderrichts. Het geheel verwaarlozen van fommige deelen er van. Het niet fchikken van de onderwerpen des onderrichts naar de behoefte der leerlingen. J. 10. ' - < Derde Hoofdfluk : Over de Schoolboeken. Voorbereidende aanmerkingen. §. 11. Verhandeling zelve. Gebreken der gebruikelijke abe-, fpel- en leesboekjes 111 het algemeen. 5. 12. Gebreken van fommige foorten van Schoolboekjes in het bijzonder. Over het gebruik van den Bijbel tot fpel- en leesboek. §. 13. Over de gevvoone cijffer- of rekenboekjes. Over de Godsdienftige leesboekjes. §. 14. Gemis van verfchillende foorten van Schoolboeken op de openbare lage Scholen. §. 15- Vierde Hoofdfluk : Over de leerwijze. Opgave der gewoone leerwijze. Ten aanzien der onderfcheiden deelen van het onderwijs. Het leeren der letters. Het Ipellen, het lezen. §. 16. Het fchrijven, het rekenen. 8- 17- Het van buiten leeren , het zingen , het onderwijs in den Godsdienst. 5. -8. Ten aanzien van het gedrag van den Hh 2 School-  434 HANDBJEK VOOR. DE ONDERWIJZERS Schoolmeester bij het geven van onderricht. §. 19. Algemeene hoofdgebreken dezer leerwijze. Gebrek van aangenaamheid van het onderwijs. §. 20. Te fpoedige voortfnelling en te veel tijdverzuim. Geen onderfcheid maken tusfchen fcholieren van verfchillenden ouderdom en zielsvermogens. §. 21. Werktuiglijke van het onderwijs. Ongefchiktheid van het onderwijs , om voor het vervolg van nut te wezen. $. 22. Gevolgen dezer gebrekkige leerwijze. §. 23. Vijfde Hoofdfluk: Over de bedoelingen van het openbaar lager Schoolwezen. Over de bedoelingen zelve, aan het openbaar lager Schoolwezen voorhenen toegekend. Onderzoek en opgave der bedoelingen, die men zich daarmede voorheen voorftelde. §. 24. Hoofdzakelijke overéénkomst dezer bedoelingen met de begrippen , welke men zich tegenwoordig daarvan vormt. ■ Beftaanbaarheid echter hiervan met het maken van nieuwe fchoolverördeningen. §. 25. Gebreken in het openbaar Schoolwezen betrekkelijk deszelfs bedoelingen. Gebreken opzichtelijk de bedoelingefl zelve van het openbaar lager Schoolwezen , zoo als die in de oude fchoolreglementen vervat zijn. 5. 26. Gebreken betrekkelijk de dadelijke toepasfing der aldaar opgegeven bedoelingen van dit Schoolwezen , benevens de gevolgen dezer gebreken. §. 27. Gebreken , die de bereiking der bedoelingen van dit Schoolwezen in den weg (taan en tegenwerken. Voorafgaande aanmerkingen. 5- 28. Verban* deling zelve. Tegenwerking der verftandsontwikkeling of eigenlijk gezegd onderwijs. Het niet opwekken en verfixooijen der opmerkzaamheid. Het niet regelen en verwarren der inbeeldingskracht. Het niet uitlokken en ftremmen der oordeelskracht Het niet vormen van het redeneervermogen. Het niet behoorlijk oefenen en verkrachten van het geheugen. Het verdooven van alle leerlust en leergierigheid, het verflompen van het verftand enz. §. 29. Tegenwerking der zedelijke vorming en opwekking zelfs van onzedelijkheid. Verdooving van het zedelijk en godsdienftig gevoel: over het bidden, het ter kerk leiden der fcholieren en het fpreken over God en godsdienst. %. 30, Gebruik van verkeerde middelen om zedeloosheid tegen te gaan. Tegengaan van den wil der kinderen. Aanhoudend berispen. Verkeerdelijk ingerichte vermaningen. Aanlokken tot het goede door beloften en affchrikken van het kwade door bedrei- gin-  OP DE OPENBARE LAGERE SCHOLEN. 4^5 «ineen. Het vestigen van 's meesters gezag door vrees. « ïi Schoolgebreken, die de zedeloosheid opwekken of er* voedfel aan geven. Kwade voorbeelden. Verkeerde behandeling der fcholieren. $. S»> Stremming van de natuurlijke levendigheid der kinders. Ledigheid en werkeloosheid vooral der jonge kinderen. |. 33-Het aan zichzelven overlaten der fcholieren. Gelegenheden tot verzoekin «ren van het ergfte foort. §. 34- Gebreken in het ftraffen en beloonen , voornamelijk befchouwd uit het oogpunt van derzelver invloed op de zedelijkheid der fcholieren. Voorafgaande Aanmerkingen. Over het ftraffen en beloonen op de fcholen in het algemeen en over het ftraffen in het bijzonder. $. 35- Verhandeling zelve. Gebreken in de fchoolftraffen, ten aanzien van het doel, dat men zich methet ftraffen voorftelt. Het door.ftrafaanmoedigen van zekere bepaalde deugd of affchnkken van zekere bepaalde ondeugd. Het dwingen door ftraf tot flaaffche onderwerping aan den meester of blinde opvolging van deszelfs wil en denkwijze Het krijgen en bewaren van orde en ftilte in de fchool door middel van ftraf. Het affchrikken van het kind en van de overige fcholieren van hetgeen als kwaad geftraft wordt, en het inboezemen van vrees en ontzag voor den meester, len aanzien van het geen op de fcholen geftraft wordt. Het ftraffen van tekortkoming in blinde gehoorzaamheid of flaaffche onderwerping aan den meester, van het geringst verftooren der rust en ftilte in de fchool enz. Het ftraf. fen van dingen, waarvan het ftraffen ten minften ontijdig en onbillijk is. Het niet ftraffen van hetgeen meest verdiende geftraft te worden. §. 36. Ten aanzien van de wijze, waarop geftraft wordt. Het aanftonds overgaan tot zwaarder ftraffen. Het veelvuldig ftraffen. Het onfchuldig, ontijdig, onrechtvaardig, eenzijdig en ongelijk ftraffen. Schijn van willekeurigheid btj het ttrarren. Het ftraffen in te groote drift, haastigheid, toorn, ot in zekere woede en op eene onbezuisde en wreedaardige wijze. Het ftraffen zonder het kind te onderhouden over de fout, om welke het geftraft wordt, of over het verband tusfchen de ftraf en het misdrijf. Het aanhalen van het kind na de ftrafoefening. Het ftraffen der fcholieren door daar toe min bevoegde perfonen. §. 37. Ten aanzien van de foorten van ftraffen. Het fchimpen , fchelden, verwijten enz. Schandftraffen, zoowel grovere, gelijk IIh 3 net  HANDBOEK VOOR DE ONDERWIJZERS het te pronk zetten, het omhangen van een fchandbrief enz. als meer verfijnde, gelijk het ten toon ftellen van den naam van het kind op een fchandbord, een bank van Hechten, fchandmerken enz. §. 38. Het te fchool blijven en opfluiten. Het opleggen van eenig fchoolvverk tot ftraf. §. 39. Ligchamelijke ftraffen. Klagte over het kind aan deszelfs ouders. Het van fchool zetten. §. 40. Gebreken in het beloonen op de fcholen. Ten aanzien van het doel, dat-men zich met het beloonen voorftelt. Over het aanwakkeren der eerzucht door belooningen. Over het aanmoedigen door belooningen tot zekere bepaalde deugd. Ten aanzien van hetgeen beloond wordt. Onderzoek, of hetgeen van het kind als pligt en blijken van gehoorzaamheid gevorderd wordt , gefchikte voorwerpen van belooning zijn. Het beloonen van hetgeen geene belooning verdient. Het niet beloonen van hetgeen belooning vorderde. §. 41. Ten aanzien van de wijze, waarop beloond wordt. Het aanftonds overgaan tot hoogere belooningen. Het veelvuldig beloonen. Het onverdiend, ontijdig, eenzijdig en oneenparig beloonen. Het ondoelmatig en overbodig beloonen. Het beloonen zonder te doen gevoelen, waardoor die belooning verdiend wierd. 5. 42. Ten aanzien van de foorten van belooningen. Willekeurige belooningen : een pennetrek op een goed gefchreven fchrift, het uitdeelen van lekkernijen , prenten of dergelijken, het verkenen van vacantie, enz. Op de eerzucht werkende belooningen: eereprijzen, het ten toon ftellen der namen op een eerebord, een tafel van verdienden, eerewerkjes , de voorrang in het zitten enz. Boekprijsjes. §. 43. Tegenwerking der welgemanierdheid of befchaving van het uiterlijke. Velerlei ongemanierdheid op de fcholen. Oorzaken 'er van. §• 44- Zesde Hoofdjïuk: Over fcheolorde , fchoolinrichting en fchoolwetten. Over het gemis eener algemeene fchoolorde, fchoolinrichting en van fchoolwetten voor de openbare lage fcholen. §. 45. Gebreken in de fchoolorde en fchoolinrichting, voor zoo verre die tegenwoordig beftaan. Gebreken in de fchoolorde. Ten aanzien der fcholen zelve. Aantal der openbare lage fcholen. §. 46. Schoolgeld. §. 47. Schooltijden en vacantiedagen. §. 48. Gemis van openbare aanmoediging der fcholen. §. 49. Ten aanzien der onderwijzers. Aantal en foorten van on-  OP DE OPENBARE LAGERE SCHOLEN. 487 tmderwijzers op iedere fchool. §. 50. Geregelde en zorgvuldige waarneming van het fchoolmeesterarabt. liepa\m° van het gezag van den meester over zijne fcholieren. C , gij  karel enoelman's dagboek. 493 &\ moed?" - Lientjen floeg toe, en om twaalf " uuren verlieten zij beiden het vaderlijk huis. — — ~" Men vindt in dit Boek veel Wijsgeenge menschkunde vrforeid : vele waarnemingen uit het menschlijke hart Tacob en zijn Broeder christiaan, fprekende over hetroode hair van den algemeen veroordeelden van w aidenbroek, geraakten zij in hun gefprek op het brandmerken, en vooral van de handen, gelijk te Algiente fla'ven, en in Italië de galeiboeven gedaan worden. ,, Het , is onchristelijk Czegt christiaan) een mensch met een teken te brandmerken. God alleen weet, of een J mensch, zoo lang hij leeft een galeiboeven hart be- houden zal. Broeder! ikheb alle mijne levensda- " o-en «ebeefd, als ik van brandmerken hoorde; want " is dat niet hetzelfde, als de deur tot verbetering voor " eeuwig voor iemand fluiten? Al kreeg hij zelfs lust, " om eens eene edele daad te doen; van waar zou hij *! den moed daartoe ontlenen ? Het brandmerk op het voorhoofd zegt immers aan ieder een ; het is een boos" wicht. Zie eens, God zelf heeft den booswicht geen " brandmerk ingedrukt? Waarom niet? Opdat zelfs de " flechtfte mensch nog hoop zou hebben, om zich te " verbeteren, en daarom zijn alle die tekens , waarvan " °ii fpreekt, zoo onzeker." "zie hier nog de aanfpraak van van waldenbroek aan karel, bij zijn vertrek naa de Hoogefchool. Gij treedt nu in de wereld, onder de menfchen, zoii" der hen te kennen. Gedenk, mijn Vriend, wat ik U " dikwils °-ezegd heb: dat de bozen niet altijd zoo boos *' ziin , als zij fchijnen , dat de goeden niet zoo goed zijn , " als zij zijn konden, en dat de beste mensch dc deugd " meer bemint, dan uitoefent. Goede , zoo wel als Hechte menfchen zullen U in den weg komen, en Uw hart kwelling aan doen; maar veracht daarom de deugd " niet" — Slechte zoo wel als goede menfchen zullen " U weldoen; maar bemin daarom de ondeugd niet! en " bevindt gij eindelijk, waaraan Uw hart tot hiertoe nog fteeds twijfelt , hoe weinig goed de menfchen zijn , " veracht daarom den mensch niet. Bedenk, dat de eeu" wi. G. in zijn Voorbericht zegt te voorzien, merken wij aan, dat althauds zijne verdeeling van een nieuw ftelfel van Maten en Gewigten, dat, om zoo te fpreken, als nog in de geboorte is, en nog verre af is van bij kundige cn verlichte mannen eene algemeene goedkeuring te verwerven, in een Werk over de Aardrijksbefchrijving zeer te onpas gebezigd wordt. Om den Lezer van 's Schrijvers redeneertrant een gepast denkbeeeld te verfchaffen, dunkt ons niet onvoegltjk het volgende (Bladz. 144 en volg.') tot een ftaalijen daarvan over te nemen. ,, Van ouds af heeft men den omtrek des cirkels, wel„ ke uit zijnen aart en eigenfehappen, door de Meet- kunftenaars, als het ware, tot een maatflok gebruikt „ wordt, om de hoeken, welke twee elkander ontmoe„ tende lijnen influiten , en welke den ftand van twee ,, lijnen tot elkander bepaalen, af te meeten, en der„ zeiver betrekkelijke hoegrootheden tot elkander uit te drukken, in 360 graaden verdeeld , en elke graad ?, wederom in 60 minuuten enz. Men befchouwde deri Kk 2 „ reen-  5l6 * J. DE GEDDER ^, rechten hoek , gemaakt door twee lijnen , welke „ loodrecht op elkander (taan , als ééne eenheid, in dee,, len van welke alle grootere en kleinere hoeken worden ,, uitgedrukt; en de cirkelboog, welke zulk een' rechten hoek onderlpant, is een vierde van den gehee,, len omtrek, en bevat gevolglijk 90 graaden. Deeze ,, verdeeling des cirkels komt nu in geenen deele overeen „ met het aangenomen (telzel Van maaten en gewigten , „ in hetwelk alles in tien of honderd wordt onderver,, deeld: het is wel waar: dat de eigenfchap van den „ cirkel, in welke zes gelijkzijdige driehoeken, C'^at is, driehoeken, die even groote zijden hebben,; om het „ middelpunt (luiten , en een' regelmaatigen zeshoek, in „ denzelven pasfende, bepaalen, van verre eenige aan,, leiding tot deeze verdeeliug kan gegeeven hebben, —• ,, als men anders zwaarighcid maakte, om de getallen ,, 360 en 60, als van eene godsdieultige oorfprong zijn,, de, te befchouwen, het geen wij anders wel geneigd zijn tegelooven; maar dan zou men ook tevens den hoek van een' gelijkzljdigen driehoek, dat is een' hoek van 60 graaden voor de éénheid, in plaats van ,, den rechten hoek, hebben moeten aanneemen, —— „ eene éénheid, in de daad zo natuurlijk en zo analogisch met andere meetkundige éénheden, als het vierkant en de cubus, en zo wel met de trigonometifche ,, lijnen pasfende, dat de gelijkvormigheid, bij de min(Te aandagtige overweeging, ons daar toe als met den vingerwijst: daar dan de rechte hoek de natuurlijke „ éénheid der hoeken is, moest men de verdeeling van die éénheid in 90 graaden verwerpen, en 100 deelen in „ die éénheid ftellen. Volgends de nieuwe hoek-maaten wordt de'rechte hoek in 100 graaden, de graad in 100 ,, minuuteu, en de minuut in 100 fecunden verdeeld. ,, Wij roemen, ter onderfcheiding van de oude en nieu,, we verdeeling, den graad van de nieuwe verdeeling „ decimaal- graad, de minuut decimaal- minuut, en de ,, fecunde decimaal-fecunde. Delambre noemt den decimaal -graad grade, en behoudt het woord dégrè „ voor den graad der oude verdeeling. Ik zal mij hier „ niet in het breede uitlaateu over de weinig beduidende bedenkingen , tegen deeze nieuwe verdeeling des cirkels ingebragt: bedenkingen , welke zo duidelijk 9, den geest van wederftreeving verraaden, als daar is, „ dat  ALGEMEENE AARDRIJKSBESCHRIJVING. 5*7 „ dat de hoeken van een' gel ijk zijd i gen driehoek en zeshoek , volgends de nieuwe verdeeling, niet in een ' rond getal van graaden, minuuten en ('ecunden kan worden uitgedrukt: want zo die zogenaamde onvol„' komenheid der nieuwe verdeeling eene voldoende re„ den konde ziin, om dezelve te verwerpen, zou men , „ op even gelijkzoortige redenen, ook de oude verdee„ ling moeten verwerpen , alken, om dat volgends de„ zelve de hoeken van een' regelmaatigeu zeven-, elf-, „ dertien-hoek enz. in geen rond getal van graaden „ van de oude verdeeling kan worden uitgedrukt , „ en wanneer deeze omttandigheid , welke uit den „ aart van het getal tien , en de eigenfehappen des cir„ kels noodzaakelijk is , in de oude zo wel als in de „ nieuwe verdeeling plaats heeft, waarom zou men dan „ eenig gewigt aan'zulke bedenkingen hechten, daar de „ benadering in het onmeetbaare zelve de grenzen onzer „ zintuigen oneindig verre overtreft, en de nieuwe ver„ deelin'g der hoeken de fterre-, aardrijks- en zeevaart„ kundige berekeningen, door de analogie der verdeelin„ gen, gemaklijker maaken, en meer dan de helft be„ 'korten? Het ware wenfchelijk, dat de Wiskundigen „ ook in de Aardrijks- en Zeevaartkunde, van dit oogenblik af aan, de nieuwe verdeeling der hoeken algemeen „ aannamen; gelijk ik ook in dit werk zulks gaarne zou „ gedaan hebben, ware ik niet bevreesd, dat die ftap een goed gedeelte mijner kezers, voor het oude ftel„ zei vooringenomen, zou hebben afgefchrikt." Met dit alles mag dit Werk met recht geleerd genaamd worden, als bevattende zaaken en onderwerpen, waaraan nog geen Schrijver over de Aardrijkskunde fchijnt gedacht te hebben; de ftijl is bevallig en onderhoudend; doch hun, welke de loopbaan der Aardrijksbefchrijving voor het eerst willen inflaan, kunnen wij dit Werk, al hadden zij ook eenen kundigen wegwijzer, wegens deszelfs omflagtigheid, en de menigte zaken, welken niet onmiddelijk tot'de Aardrijksbefchrijving behoren, geenszins tot eenen leiddraad hunner leeröefeningen aanprijzen. Kk 3 De  5i8 a. l. b a r. b a z Z)e Mensch, naakt en gekleed , Dichtftuk, door a. l„ bareaz; voorgelezen in de Maatfchappij: Felix Meritis, den jijen van Wijnmaand, 1803. Te Amfteldam^ hij P. J. Uijlenbroek, 1803. 31 Bladz. In gr. Q&avo* De prijs is f ï - 9 - : In dit geestige Hekeldicht wordt de fpreuk: „ De kle. j»' ding maakt den man, "op allerleië (landen van menlchen toegepast; evenwel kunnen wij niet nalaten hier aan te merken , dat men dit Gedicht flechts als eene vlugtige fpeling van den geest, die zich met de befchouwing van eenig voorwerp een oogenblik verlustigen wil, aan te merken hebbe, daartoe geeft zeker de toepasfing van het fpreekwoord: de kleding maakt den man, in vele gevallen geene ongepaste ftof. Maar wij zouden 'er liefst van uitgezonderd gezien hebben, die Kledingen, welken door eene ingevoerde gewoonte , en niet uit vrijë keuZe gedragen worden. Een Hekeldicht behoort, als het eenig nut zal doen, fchadelijke gebruiken, gewoonten of zeden tot onderwerpen van berisping te kiezen; en het fpreekwoord de kleding maakt den man , doelt flechts alleen op hen die het kleed niet van den man weten te onderfcheiden. In dit Dichtfluk fchijnt het of de Dichter, in alle gévallen , deze fpreuk in ernst wilde verdedigen; en het daarvoor wilde gehouden hebben, dat in de daad het kleed den man make. In den aanvang van het Gedicht , zegt hij reeds: De akteur, die, fraai gedoscht, in 't voorltuk Koning was; Draagt, beedlaar in de klucht, gel?pten broek en jas. Maar de Akteur verbeeldt dan ook flechts een' Koning en Bedelaar, doch is in de daad geen van beiden. Dit is dus een voorbeeld dat, even zoo min als de maskerade, op het fpreekwoord (luit, ja zelfs het tegendeel zoude fchijnen te betogen, wijl niemand den Akteur zeiven, als Akteur, voor Koning of Bedelaar houdt. De Dichter vraagt al verder , en bezigt hier weder eene geheel andere en onzes bedunkens onjuiste toepasfing van de fpreuk : de kleding maakt den man , zijn oog door de fchouwplaats wendende: Zijn  DE MENSCH, NAAKT EN GEKLEED, DICHTSTUK 519 Zijn »« allen menfchen? hoe ! zijn 't »B* natuurgenooten Die in dees ruime zaal te fömén zijn befloien? Is 't niet eene andre foort die in de loges prijkt Dan die daar van omhoog, al fta inde, neder kijkt? Is 't keurig Juffertje, dat, van 't amfitheater De Heeren ionkjcs geeft, en 't wijl, tU haaren fnater, Gindsch op de fchellings plaats, al fcheldend , hooren laat Gevormd uit ééne ftof, beltemd toe eeneu Itaatl Deze is eene geheel andere befchouwing , dan de kleêren maken den man, alzoo de vraag , of die lieden, van eene ftof gevormd en tot eenen ftaat beftemü zijn s hier eigenlijk meer op derzelver zeden dan op derzelver khêren iluit; daar men waarlijk het keurig Jufertjen en het wijf dat haar' fnater fcheldend horen laat, ook ongekleed wel van elkander onderlcheiden zoude; zoodat de mensch naakt in dit geval even zeer onderfcheiden zoude zijn als de mensch gekleed. Dan weder vinden wij al verder eene verwarring van bedoeling der fpreuk: de kleding maakt den man, in derzelver gelijke toepasfing op de willekeurige modedragt en de ordes kleding der militairen, ot de groote pruik en fpits driekanten hoed van een Leeraar, waarvan de Dichter zegt: Natuur had hem beftemd tot eenen ezeldrijver Fortuin koos hem nochtans tot zielenherder uit.' Immers in dit laatfte geval, als ook in het geval waar rijke klederen een weinig waardig perfoon dekken, zegt nien ironice, de kleiren maken den man, en meneert het kleed en niet den man; doch weder in de gevallen van ordes kleding gaat dat in dien zelfden zin niet door. Zoo ook komt 'er op Bladz. 24—27 eene optelling der onderfcheidene klederdrasten van civillis (civilis) , die hier met een gladden helm en fchild gedekt wordt, af, tot op heden, voor; welke optelling wel de verandering en yerwisfeling van kleding, door verloop van tijd, aanwijst; doch weder niets met de fpreuk de kleêren maken den man, ironicé opgevat, gemeen heeft; immers kon men van civilis en van de Graven van Holland, enz. niet zeggen , dat hunne kleding hen juist deed houden voor die genen welken zij in de daad niet waren; zoo als zulks 111 fommige aangehaalde voorbeelden plaats heeft. Wij befluiten dus uit een en ander, dat de Autheur twee onderling verfchillende onderwerpen , naamlijk de Kk4 «»•  S2° C VAN DER AA ongelijkheid der menfchen , met betrekking tot hun zedenlijk charakter, en tevens de ironifche uitdrukking, de klederen maken den man, op het oog gehad en naar ons inzien, eenigzins met elkander verward hebbe. Beknopt Handboek jen der Vaderlandfche Gefchiedenisfen. aanvang nemende met de komst van karel den vitfden tot de Graaflijke Waardigheid over dtze landen, tot den tegenwoordigen tijd. Uit de beste Autheuren en andere echte Stukken, ten dienfte van Neêrlands Jonpelingfchtp bijeen gezameld en in orde gefteld , door cornei is van der aa , Zesde en laatfte Deel. Met Platen en Pourtraiten. Te Amfteldam, bij j. Allart, 1803. 40<; Bladz. In Duodecimo. De prijs is f 2 - 4 - * Dit Werkjen, waarvan wij te voren met verdienden lof gefproken hebben, is dus, gelijk wij verwacht had- den tot Zes Deeltjens uitgedijd. In dit laatfte Deel heerscht evenwel die beknoptheid minder die van der aa te voren had in acht genomen. De historie van 1782 tot 1793 beflaat dit gehele Boekdeel van 405 Jiladz. en ftaat dus 111 geene evenredigheid met al het voorgaande. Hij verdiept zich geheel en al in de burgerlijke oneenigheden van dien tijd, inzonderheid in alles wat, van de zijde der Patriotten, tegen den gewezen Erfftadhouder en zijnen aanhang gefchied is. Hierïn , fche nalatenfchap het oorlogsvuur te zullen uitbar„ ften , tusfchen den Keizer en den Koning van Pruis,, fen , beide naburen van den Staat. Frankrijk had in Sprokkelmaand 1778 een verbond van Koophan„ del met de Noord-Amerika fche Staten gefloten , en ,, daar door derzelver onafhangliikheid erkend. Die „ kroon deed 'er Engeland en de Staten der Verëenigde ,, Nederlanden in Lentemaand kennis van geeven. Het „ uitbarlren van den oorlog ook in ons Waerelddeel, », tusfchen Engeland en Frankrijk, wierd het gevolg van deze onderhandeling van Frankrijk met de oorlogende Amerikanen. Spanje en Zweden fcheenen de,, zelve gunftig , en eerlang was , met volkomen ze,, kerheid, een hevige Oorlog te voorzien. Het gedrag van Frankrijk wekte in Holland de ijverzucht van fommige Handelaren , die zich zeer veel belovende van den vrijen Koophandel met die Volken , wenschten met dezelve in naauwer verband te kunnen komen. „ Van deze oogenblikken ontbrandde de ijverzucht fterker; een geest van partijdigheid , welke alleen uitkoop„ belang fcheen te ontfpruiten , begon allengskens ook „ meer zichtbaar ter Raadzalen in te dringen. Natuur„ lijk moesten goedgunners van het nieuw Gemeenebest ,, hunne werkzaamheden inrichten, om de middelen tegen te gaan, welke hunne oogmerken hinderden, die liet fpoedigfte bereikt wierden, door een vredebreuk met Engeland, en het toevallen der Franfche maatregelen. De Prins Erfftadhouder trachtte dien flag (leeds af te wenden, niet, om dat hij aan het gedrag van „ Engeland goedkeuring gaf; maar om dat hij, de weerloosheid van het Gemeenebest kennende , tijd zogt te winnen , om hetzelve in ftaat gefteld te zien."  c. de jong , reizen naa de kaap de goede hoop. 5*5 Reizen naar de Kaap de Goede Hoop, Ierland en hoorweg-en , in de jaren 1791 tot 1797 i door c o r n eli u s d e tong, met het, onder zijn bevel ftaande, s Lands treiat van Oorlog, Scipio. Derde en laatfte Deel. Met platen. Te Haarlem, bij F. Bohn, 1803. XX en 23a Bladz. In gr. O£tavo. De prijs is f 3 - * - ï < Zie hier het Derde Deel van een door ons te voren (*) bij herhaling aangekondigd Werk. Het Hot van het Tweede Deel bericht ons het bevel, hetwelke de jong ontving om zijne Ichepen agter te laten in Noorwegen, en, naa het Vaderland , te rug te keeren. Wij ont¬ vangen, derhalve, hier eene befcnnjvmg van eene hmdreize van Bergen, in Noorwegen, door dit Rijk, door een gedeelte van Zweden, tot op Helftngburg van waar hij overvoer op Kronenburg, gelegen op het Eiland Zeeland , in Denemarken. Vervolgends door dit Rijk, door Holflein, tot in Hamburg; en van daar, door dat gedeelte van Duitschland , hetwelke tusfchen de laatstgenoemde Stad en onze grenzen gelegen is; — tot hij eindlijk aan de Nieuwe Schans, in Groningerland, behouden aan- kWHet"rene w;j te voren tot aanprijzing van dit Werk hebben gezegd, herhalen wij gerust, en pasfen het toe op dit laatfte Deel. — Zeer belangrijk zijn de waarnemingen en berichten, hier medegedeeld , juist niet. De reis ging ook met te veel fpoed; en overal verwijlde de Schrijver tekort, om vele waarnemingen te kunnen doen. — Ier naauwernood, en nog niet eens, is hij éénen dag 111 Hamburg, ziet bijkans niets van het naburig Altona, houdt zich llechrs weinige uuren in Bremen op: daar deze drie Steden , en derzelver environs — gelijk wij bij ondervin* din» weten — verfcheidene dagen verëisfchen, wil men flechts oppervlakkig net een en ander merkwaardige zien. 0E jong beklaagt zich ook meer dan eens over den fpoed, welken hij verpligt was te maken. ■ Met dat al vindt men, hier en daar, nog al eens een en ander, niet onbelangrijk, en alles in dien zelfden aangenamen en ° 1 ' 011- (*") Zie N. Vaderl. Bibi. Vilden Deeif ijle Stuk, Bladz. 37» «a Blad». 473.  520 C. DE JONG onderhoudenden toon , die den Lezer, met vermaak, doet voordgaan; wordende hij" niet weinig vermaakt door ingeItrooide bijzonderheden en gevallen ^' die dikwerf de lach- fpieren in beweging brengen. Aan den anderen kant, echter, vergeet hij niet, om verfcheirien nuttige aanmerkingen mede te deelen, omtrent de luchtsgefteldheid, natuurlijken toeftand,., landbouw , .koophandel, zeevaart, vischvangst, in die landen, welken hij .doorreisde., als ook van de zeuen en gewoonten der Ingezetenen. — Öok de gefchiedenis wordt, nu en dan, toegelicht. Zoo ftaat de Schrijver, bij voorbeeld, zeer lang iïil bij den dood Van karel den twaalfden , waaromtrent hij onderfcheidene berichten mededeelt. Voor een doorlopend uittrekfel is dit Werk niet wel vatbaar, vooral, omdat de berichten zeer kort zijn. Om echter eene proeve uit hetzelve te geven, willen wij het bericht mededeelen, aangaande het Accouchementsh'uls' te Kopenhagen (*). „ Een groot ruim gebouw," zegt D. J., „ gefchikt „ ter bevalling van vrouwen uit alle ftanden. De ka,, mers, die naar de onderfcheiden rangen, of liever ver„ mogens zijn ingericht, en waar voor men 12, 8, 6, „ of ook 3 Rijksdaalders wekelijks, naar mate men ze „ verkiest, betaalt, zijn voorzien van alle mogelijke ge„ makken. Boven deze vertrekken heeft men plaatferi voor arme lieden , die om niet geholpen worden en hier „ niet alleen kost, inwooning en hulp, maar ook linnen, „ kleederen en kindergoed vinden. Profesfor, Doctoren, Vroedmeesters en Chirurgijns zijn in de nabijheid en zes Candidaaten altoos in huis, waarin men ook allen „ noodigen tocftel vindt voor alle mogelijke gevallen. — „ De vrouwen , welke eene kamer bewobnen en betalen , ,, behoeven hare namen niet te melden; haar geval wordt „ geheim gehouden; en zij kunnen, dit verkiezende, at leen blijven en voor niemand zichtbaar zijn. Eene ar„ me vrouw, daarentegen brengt zich, hier verlosfen„ de, onder de verpligting om, daartoe in ftaat zijnde, „ boven haar eigen kind nog een ofwel twee andere kin,, deren te zoogen; dan daar voor wordt zij als dan be. „ taald. Die gene, welke herfteld zijnde, verkiest haar „ kina (*) Men fchrijft dezen naam in ons land doorgaands met do dubbele prnaar 't moet flechts eene enkele p zijn.  reken naa de kaap ds coede hoop. 527 • kind of kinderen mede te nemen, doet dit, en zij, " welke verkiest . ze achter te laten, kan zulks mede " doen, en deze achtergelatenen. worden alsdan op ge" meene kosten bij boeren bedeed. Ik zag een aantal " vrouwen in het bed en omtrent vijftig kinderen; maar " oji begrijpt ligtelijk, dat zulks zich alleen tot de be" hoeftigen bepaalde en die gene, welke hare kamers " huurden, niet tot dit getal behooren, alzoo zij, gelijk ik reeds gezegd heb , nooit zonder hare bewilliging " kunnen gezien worden. Men opende mij dus alleen de " thands onbewoonde vertrekken, en deze waren, zoo " wel als de keuken, waschplaats, droog- en ftrijkka" mer provifiekamers en anderen, heerlijk en zindelijk " ingericht. Men behoeft 'er zich dus niet over te yer" wonderen, dat ook fatzoendelijke vrouwen deze plaats " tot hare bevalling kiezen, aangezien zij bij al de benoo" di°dheden , in die gevallen noodzakelijk, de fpoedigfte " hulp der kundiafte handen vinden.1' " Drie afgezette Platen, verbeeldende de Noordfche Boeren en Boerinnen, verfieren dit Werk. De Voorrede geeft eenig bericht, aangaande de veröordeelin? van den Schrijver door den Zeekrijgsraad, omdat hij zich, inden jare'1799, tegenwoordig geweest bij en deel "enomen hebbende aan het belluit, om de vloot aan de En°-elfchen over te geven. aan eed - en pligtverzutm zou hebben fchuidig gemaakt. Hij verzoekt, dat elk zijn oordeel opfchorte. tot hij alle de oorfpronglijke Hukken tot dit Rechtsgeding behorende, zal hebben in het licht gegeven. Handboek voor jonge Dogters uit den Burgerfland, of aan. wijzing tot die fchoolfche zoowel als huishnudlijke kundigheden en bekwaamheden, welken haar , als Meisje, Echtgenote en Huismoeder, betamen en verfieren. Vrij gevolgd naar het Hoogduitsch van c. p. fonke, Opziener der forst lij keKweekfchool tot Schoolmeesters te Des. fau. TeZutphen, bij H. C. A. Thieme, 1804. 328 Bladz. In OStavo. De prijs is f 1 - 10 - : De Helling, dat de ongelukkige huwelijken in den'middenftand meestal aan de vrouwen zijn toe te fch rijven, fchijnt aan F. aanleiding gegeven te hebben, om dit Boeks-  51% C. P. E U n k E Boeksken te vervaardigen, zoo als wij uit het Voorbericht, vóór hetzelve geplaatst, kunnen zien. Zijn oogmerk is, om dit, ware het mooglijk, te verhelpen, en de jonge Dochters uit den Burgerltand daartoe de nodige kundig- en bekwaamheden in dit Stukjen aan te wijzen. Hij verdeelt daartoe zijn Werkjen in twee Afdeelingen, wnarvan de eerde bevat de Schoolfche Kennis, naar de behoefte van jonge Dogters (Dochters) uit den Burgerltand, en tot die fchoolfche kennis brengt hij: Aardrijksbifc .rijving en Gefchiedenis; Hemelligchamen ; Luchtvcrfchijnfelen ; Voortbrengfelen van natuur en kunst; Iets (iet) over den Mensch. De tweede Afdeeling behelst: Huishoudelijke kundigheden en bekwaamheden, welken in eene jonge Dogter {Dochter) uit den Burgerltand verëischt worden ; Pligten van eene Echtgenote, pligten van eene Vrouw des Huizes; van eene Vrouw omtrent hare Diens.boden; van eene Moeder; van eene Huismoeder als Oppaster van Kranken. In een kort A.anhangfel voegt hij 'er bij eene Affchildering van eene voorbeeldige Vrouw, uit het werklijke leven genomen, en ter navolging voor- gefteld. • Wij ontkennen niet, dat in dit Stukjen eenige goede lesfen voorkomen, vooral ter vermijding van ongelukkige huwelijken, doch dezelven zijn in andere Schriften , bij voorbeeld in het Huisboek van onzen martinet, beter en naauwkeuriger voorgelteld. De tweede Afdeeling heeft ons ook veel beter bevallen dan de eerfte, dewijl dezelve al te oppervlakkig en niet vrij van fouten is , en men vindt in dezelve eenige onnaauwkeurigheden, bij voorbeeld: Londen wordt, nevens Parijs, opgegeven als de grootfte en volkrijkfte ftad der wereld; beter ware het, zo de Schrijver gezegd had: édne der grootfte lieden van Europa. De bolrondheid der aarde bewijst hij uit de ronde fchaduw der aarde bij eene maanverduistering; maar kan eene platte ronde fchijf ook geene ronde fchaduw geven? Als hij fpreekt van het elpenbeen, zegt hij, dat een olifant eenen fnuit heeft van etlijke ellen lang, en aan elke zijde van het bovenfte kinnebakken eenen hoektand , die etlijke ellen' lang , en wel honderd ponden zwaar is; is deze afmeting van den fnuit en hoektanden van den olifant niet al te groot? of is het, gelijk wij liever geloven, eene fout in de vertaling of vrijë navolging, dij anders vrij goed is uitgevallen; en is de Vertaler  HANDBOEK VOOR JONGE DOCHTERS. ( 529 Ier ook misleid door het woord etliche, hetgene wij denken dat in het Hoogduitsch Raat (wij hebben het oorfpronglijke niet voor ons,) en hier zeer zeker door over of ruim had dienen vertolkt te worden, dan zou het moeten wezen: ruim eene el. Waartoe dient in een Handboek voor jonge Dochters het volgende, hetgene van velen betwist en nimmer voldoende kan betoogd worden, en nogthands hier als zeer zeker wordt opgegeven: „ Voor eenige^ duizen„ den van jaren ('er wordt gefproken van de Kometen) ,, rolde eenmaal zulk een hemel ligchaam zoo digt langs „ onzen aardbol voorbij, dat het die omkeering der oude „ wereld "ten gevolge bad, welke onder den naam van „ Zondvloed, bekend is; en misfchien zal eenmaal de botfing van zulk een hemel-ligchaam tegen onzen aard- bol denzelven geheel verbrijzelen." Hoe komt hiermede overeen het naar waarheid gefielde door den Schrijver, dat de Kometen niets kwaads aanduiden of voorfpellen ? Zouden jonge Dochters , die niets meer van de Kometen weten, dan hetgene F. maar zeer kort en oppervlakkig van dezelven opgeeft, niet daardoor pp de gedachte gebragt worden: wij moeten de Kometen vrezen, want zij kunnen onze geheele aarde verbrijzelen? —• Wij zouden meer onnaauwkeurigheden kunnen aanflippen, doch dezsii zullen wel genoeg zijn. Ieder Lezer zal gaarne toeftemmen, dat vooral, om hiervan ook iet te noemen, de Aardrijksbefchrijving en Gefchiedenis zeer oppervlakkig in dit Boeksken zijn behandeld; zij beflaan omtrent zestig bladzijden, en gaan N. B. over den geheelen aardbodem; echter wordt dit kort begrip , zoo als men het noemt, gezegd het meest berekend te zijn voor jonge Dochters uit den Burgerltand, Verfameling van Redevoeringen, uitgefproken bii de onderfcheidene Departementen der Bataaffche Maatfchappi;: Tot nut van 't Algemeen, in het Gewest Frieslani. Eerfte Stukjen. TeSneek, bij C. vanGcrcum, 1801.. 67 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : 9 - : Het is bekend, dat het eene loflijke gewopntejs, inde bijzondere Departements-Vergadeiingen der Bataaffche Maatfchappii : Tot Nut van "t Algemeen , van tij l NIEUWE VAD. BIBL. VlUïDEEt» NO. 11. H tut  j30 vkhzamelinp van redevoeringen, tot tijd, Redevoeringen te houden , of Verhandelingen voor te lezen , gefchikt naar de otnftandigheden, over onderwerpen , welken eenige verdere of" nadere betrekkingen hebben tot het doel en de werkzaamheden van gemelde Maatfchappij. Zeker is het, dat 'er onder dezelven gevonden worden, welken verdienen gedrukt en gelezen te worden, ten einde meer en beftendiger hut te verfpreiden ; men heeft daarom in Friesland reeds in Junij des vorigen jaars 1803 een bericht van Inteekcning aangeboden, op de uitgave eener Verzameling van foortgelijke Redevoeringen of Verhandelingen, gehouden en uitgelproken in onder, fcheidene Departementen der Maatfchappij in Friesland; en hoewel deze inteekening niet aan het oogmerk bcandvvoord heeft, heeft echter de Uitgever geoordeeld, met de uitgave van een Eerfte Stukjen van zoodanige Verzameling te beproeven, of dezelve zoodanig aftrek zoude vinden, dat men daarmede zou kunnen vervolgen. In dit Eerfte Stukjen ontmoet men een drietal Verhandelingen : I. Van m. J. adriani, de Noodzaaklijkheid tot de ontwikkeling en oefening der Lichaamskrachten , hij de jeugd in de Scholen, betoogd. II. Van h. w. c. a. visser: Over de verpligting van elk Lid der Maatfchappij tot Nut van 't Algemeen, om, tot bevordering der verlichting , welke de Maatfchappij onder alle ftanden des volks zoekt te verfpreiden , deze verlichting daartoe het eerst bij zichzelven te bevorderen. UI. Van p. w. fee nstra, de Letter-oeffeningen als nuttige Uitfpanningen befchouwd. Alle drie deze Verhandelingen voldoen vrij wel aan haar doel en oogmerk, en behandelen haar onderwerp naauwkeurig en geleidelijk. Wij hopen, dat een behoorlijke aftrek den Uitgever zal aanmoedigen, om meer foortgelijke'n van tijd tot tijd te leveren. Leven van DoEtor faustus. Naar den derde («) druk, uit het Hoogduitsch vertaald. Met Plaaten. Te Amfleldam, bij G. Roos, 1804. 305 Bladz. In gr. Oc■ tavo. De prijs is f 3 - : - : „ T*\e voorvallen , in dit Boek gemeld," zegt de Schrijver \-J in de Voorrede, ,, zijn of uit de Caraélers der menfchen getrokken, of waarlijk gefchiedj flechts hel»  leven van doctor faustus. 53I ik, en dit fpreekt van zelve, mijnen faustts en den boozen Geest ten tooneele doen treden." Het is zoo. —■ Onder den raam eener Levensgefchiedenis van faüstus, worden bier in een aantal tafereelen , op verfchillende wijzen geftoffeerd, de Huichelarij der Geestlijken , de Staatkunde , Geweldenarij en Wreedheid der Vorften , de Onrechtvaardigheid der Rechters , de Trotschheid der Grooten, de Gierigheid, de Ontucht en andere ondeugden onder verfcheidene klasfen van menfchen ten toon gefteld en duchtig doorgeftreken. Wat faustus, den held der gefchiedenis betreft: te onvreden met zijn lot en met den loop der wereldfche zaken in het algemeen, verbitterd door het mislukken zijner ondernemingen, wil hij weten , waarom het in de wereld zoo en niet anders toegaat; waarom de onfchuldige deugdzame lijdt en verdrukt wordt, terwijl de boosheid alöm zegepraalt. Door twijfelingen gellingerd, door waanwijsheid verblind, en door trotschheid verhinderd, om de toezeggingen van den Godsdienst te geloven en met ootmoedig vertrouwen in de wegen der Voorzienigheid te berusten, roept hij, tegen den Hemel morrende, den boozen Geest uit de Hel op, om hem in deze duisternis , die hij door zijn moedwillig ongeloof, zichzelven veroorzaakt heeft, licht te verfchaffen. Deze booze Geest, die niets anders is dan zijn trotfche waan , in iamenfpanning met zijn verftokt geweten, wel verre van hem te recht te brengen, maakt hem langs hoe meer het fpoor bijster; rooit, door hem fteeds op tooneelen van geweld, huichelarij en boosheid te doen ftaaren, het geloof zoowel aan 's menfchen zedenlijke beftemming, als aan een wijs en goed Albefturend Opperwezen geheel en al bij hem uit, en doet hem, door onberaden drift vervoerd en vervuld, met bitterheid tegen den Hemel, zich menigmaal ten onberoepen Rechter en Wreker der menschlijke daden opwerpen, terwijl hij intusfehen zelf, van den fteun van den Godsdienst beroofd , zich aan alleileië ongebondenheid overgeeft, totdat hij eindlijk, naar ziel en ligchaam verzwakt en uitgeput, bij het ontwaken van zijn geweten, en het inzien van de gevolgen zijner daden , aan den rand van bet graf, door de wanhoop overmeesterd wordt, en onder Godslastering en ze fvervloeking den geest geeft. Het hoofddoel van den Schrijver is blijkbaar geen ander, dan om den menfchen het 'gevaarlijke eener waanwijLl a ze  53* leven van doctor. faustus. ze bedilling , ongelovige miskenning en wrevelmoedige, olfchoon vergeeilelie, vveéWlretving van het beltuur der goede en wijze — ook in het toelaten van het kwaad, goede en wijze — Voorzienigheid , in het voorbeeld van faustus zichtbaar , voor oogen te ftellen, en hen, daarentegen , het betaamlijke en heilzame eener ootmoedige onderwerp ng aan derzelver fchikkingen te doen gevoelen. Bijzonder lezenswaardig is ten dezen opzichte de droom van faustus , niet lang voor zijn uiteinde; dien wij daarom gaarne voor onze Lezers zoude» affchrijven ware hij voor ons beitelt niet te uitgebreid. Van deze zijde befchouwd , verdient derhalven dit Boek , over het geheel , onze goedkeuring. Intusfchen komt ons in hetzelve veel overdreven voor, hetgene gefchikt is , om op zwakke gemoederen eenen nadeligen indruk te maken en een menfehenhatend wantrouwen , in plaats van die algemeene goedwilligheid , die voor het heil der maatfchappij zoo noodzaaklijk is en door den Christlijken Godsdienst gevorderd wordt , aan te kweken. De Schrijver voert — wel is waar meestal alleen Vorften, Hovelingen , Grooten en Geestlijken ten tooneele , en dat wel uit de eeuw van faustus eene eeuw , waarin de boosheid en het zedenbederf in alle die ftanden haar hoogde toppunt fchenen bereikt te hebben , en van daar ongetwijfeld ook tot dc lagere rangen in de maatfchappijèn afgedaald waren , en zich dus alom verfpreid hadden. Ook ontkennen wij niet., dat de menfchen , door verbastering hunner natuur, ook nog, onder zekere omdandigheden , voor die gruwelen vatbaar zijn, die hun hier ten laste gelegd wordeu. Men zou , trouwens , een vreemdeling in de gefchiedenis der omwenteling van Frankrijk , om Hechts een voorbeeld te noemen , moeten wezen , indien men dit durfde loogchenen. Dan dit neemt .niet weg , dat de famentrekking van zoo vele ontzettende euveldaden, door zoo vele menfchen , in zoo verlchillende omdandigheden , en veelal in koelen bloede , gepleegd , in een gezichtpunt , fchier het gehele menschdom in dat zelfde licht fchijnt te plaatfen, en dus ligtelijk , bij menfchen van een' niet Vasten geest , die uitwerking kan hebben, waarvan wij zoo even fpraken. Ook mishagen ons enkele toonelen van dierlijken wellust,  ï.even van doctor faustus. 533 lust , die , hoe omzichtig ook gcfchetst , ja fomtijds flechts met raadfelachtige woorden aangeduid, echter in itaat zijn om de weelderige verbeelding der jeugd , die alligt naar boeken als dit grijpt, in werking te brengen en in haar hart driften te doen ontvlammen, die de 1'chadelijkfte gevolgen kunnen voordbrengen. Misfchien zelfs zijn de door ons bedoelde trekken des te gevaarlijker, omdat zij met den fluiër der eerbaarheid en zedigheid bedekt zijn : wij hadden die daarom hier liefst geheel niet aangetroffen ; te meer daar 'er buiten dien , voor het oogmerk des Schrijvers, ftofs genoeg voor handen was. Eindlijk bevreemdt het ons hier de Gelaatkunde aan te treffen, die toch, zoo veel wij weten, in de eeuw van faustus niet t'huis behoort. De Schrijver fchijnt dezelve ook meer te doen optreden, om haren uitvinder, tegen wien hij eenen bitteren wrok verraadt, benevens de voorltanders dier wetenfchap, befpotlijk te maken en vinnig door te ltrijken, dan wel om derzelver ongegrondheid overtuigend te doen blijken. Immers kan bet voorbeeld der mistasting van den gewaanden monnik in de phijliögnomie van leviathan hiertoe niets afdoen , vermids hij aan dezen de magt eener willekeurige gedaante en gelaatsverandering toefchrijft. Beter had hij, onzes bedunkens , aan de tijdorde en het doel van zijn Werk beandwoord, zo hij de inquifitie, die flechts_ als in het voorbijgaan aangeroerd wordt, wat naauwkeuriger bezichtigd , en, daarentegen, de gelaatkunde, weggelaten had. Wat de vertaling aanbelangt , deze duet ons vermoeden , dat de Uitgever niet zeer genegen is, om een groot honorarium te betalen , dewijl hij anders, zonder veel moeite , Vertalers zoude kunnen vinden , die en in het Hoogduitsch en in de gronden onzer taal beter bedreven waren. LI 3 Ut-  534 l. o l i n g Rekenkundigs Voorftellen , ontleend uit de Natuur- Sterre en Zeevaartkunde , Aardrijks- Land- Plaats- en VolksBefchrijving , bijzonder die van ons Vaderland, met toepas jing op de gefchiedenisfen , kunften en wetenfchappen, ter meerdere uitbreiding van algemeen nuttige kundigheden , door lucas oling. Eerfte Stuk. Te Amfteldam en Leeuwarden, bij W. Holtrop en G. M. Cahais en Zoon, 1803. 145 Bladz. In Duodecimo. De prijs is f : - 12 - : Schoon het eene onbetwistbare waarheid is, dat veelal, doch niet altijd, de beoefening der Rekenkunde, en bijzonder die moeite, welke men moet aanwenden, om zich de eerite beginfelen daarvan eigen te maken, en in dezelve eenige hebbelijkheid en vlugheid te verkrijgen , als eene zeer lastige en vervelende zaak aangemerkt wordt, is echter de grond daarvan niet gelegen in het voorbarig voorgeven van den Samendeller dezer Rekenkundige voorftellen, „ dat, naamlijk, de gewoone wijze, op welke „ het cijfferen wordt geleerd, juist niet zeer gefchikt is , ,, om den lust op te wekken, en de nieuwsgierigheid , „ die voornaame drijfveer der jeugd , aan den gang te ,, brengen ; dat de Voordellen van onze gewoone leer„ boeken, waar naar het onderwijs wordt ingericht, alle ,, van die natuur zouden zijn, dat dezelve voor den weet„ lust des leerlings van geen het minde aanbelang zijn , om dat ze ten grooten deele bedaan nit eene opeerida,, peling van cijferletteren zonder eenige betékenis, en ,, dus ook een uitkomst geeven, waarvan even zoo weinig wat te maken is : Of dat, zoo de getallen nog al van een of andere benaaming zijn, zij zoo willekeurig ,, en zonder eenige bedoeling zijn, dat het den leerling ,, vrij onverfchillig zij, of hij al of niet goed gerekend en ,, het rechte antwoord gevonden hebbe, enz." De Schrijver had hier de voorwerpen , waaraan het onderwijs doorgaands bedeed wordt, in het oog moeten houden ; hij had moeten begrijpen, dat het kinderen zijn, die veelal tot kinderlijke vermaken geneigd zijnde , doorgaands lustloos zijn om het nuttige en noodzaaklijke voor hunnen toekomdigen levensdand te leeren ; dat zij in dien jeugdigen leeftijd niet alleen niets van de wetenfchappen, als Natuur-, Sterre- en Zeevaartkunde, enz. we-  REKENKUNDIGE VOORSTELLEN. 53J vreten; maar ook volftrekt óngefchikt zijn, om zich van dezelven een denkbeeld te vormen, en dus zoodai ige toépasfing , om hunne nieuwsgierigheid aan den gang te brengen , geheel te vergeefs bijgebragt wordt: vermids zij door dezelve veeleer afgefchrikt , dan aangemi-eciigd zullen worden , sils voor zoodanige ftoffen niet vatbaar zijnde. _ ,' ... Hierbij komt nog, dat hoe fierlijk, hoe aanvallig een Rekenkundig Voordel ook ingekleed zij , men echter , om het op te losfen, genoodzaakt is het van alle zijne bekleedfelen te ontdoen, en met bloote getallen, zonder beteekenis, te werken; waardoor het dan als het ware, onverfchillig wordt hoe de opgaaf ingericht zij. De Rekenkunst is en blijft dus eene afgetrokkene wetenfchap, die in haar zelve lust , vlijt en infpannmg vordert, en zal, welke nieuwigheden men ook hedendaags ter bane brengt , wel altoos eene afgetrokkene, diepzinnige wetenfchap blijven. Wat nu den inhoud van dit Werkjen betreft, hetzelve behelst eigenlijk niets anders dan eenige Voordellen over de zoogenaamde vier Speciën in gelijknamige getallen, als Optelling , Aftrekking , Vermenigvuldiging en Deeling. Onder deze Voordellen worden ook de zoodanigen c-evonden , welken door de zoogenaamde vier Speciën onoplosbaar zi;n , en eene zeer diepzinnige Jnahfis vorderen , waartóe de vermogens van kinderen , of van hun welken in de Rekenkunde nog geene verdere vorderingen gemaakt hebben , volftrekt niet berekend zijn. Zoodanige Voordellen zijn, onder anderen, N°. 120 (Bladz. 118), en N". 121, (Bladz. 121). Wij hebben genoeg gezegd , om den Lezer van dit Werkjen en deszelfs waarde een gepast denkbeeld te verfchaffen. Wij beklagen met reden de nieuwigheid, deniets beduidende nieuwigheid, waarmede men in deze dagen de edele, de nooit volprezene Rekenkunst poogt te ontluisteren. Ja, niets zal -ons aangenamer zijn . dan dat zoodanige der leergrage jeugd nadelige Werkjer.s , zoo het fchijnt eeniglijk ingericht om de Schrijvers, hoe onkundig anders in hetgene zij anderen willen leeren, eenen naam te maken, eerlang voor'altoos in het ftof der vergetelheid begraven worden. L 1 4 £*•  536 a- f. j. r r e v i l l b Levensbefchrijvingen van beroemde Honden, 0/ merkwaardige voorbeelden van derzelver uitmuntende hoedanigheden Naar het Fransch van. a. f. j.' freville. Met Platen. Te Zutphen, bij H. C. A. Thieme, 1803. 193 Bladz. In Octavo. De prijs is in Carton f 1 - 6 - i Ingenaaid ƒ 1 - 2 - : "\V7"ie had ooit Levensbefchrijvingen ,van beroemde W Honden verwacht? —- Dit mogt in die dagen plaats hebben, toen, zoo als de fabel zegt, de diereu fprekert konden ; doch in onze meer verlichte dagen behoren dezelven onder de vreemde verfchijnfelen. Met dat al, na hetgene door trimolt en anderen over de zielsvermogens der dieren gezegd is, behoeft het ons zoo zeer niet te verwonderen. Zijn toch de vermogens van mensch eti dier zoo gelijkvormig, grenzen dezelven zoo naauvv aait elkander, dat men naauwlijks weet, waar die vermogens zich onderfcheiden en afzonderen , waarom zou men dan geene Levensbefchrijvingen ook van dieren geven ? Hier vindt men althands „ Levensbefchrijvingen van ,, beroemde Honden," — doch welken , nader bepaalt, eigenlijk Hechts beftaan in, „ merkwaardige voorbeelden ,, van derzelver uitmuntende hoedanigheden." f Vooraf gaat, „ eene historifche fchets betreffende den uitnemenden aard en inborst der Honden." — Historisch wordt dezelve genoemd, om dat vooral gewag gemaakt wordt, van de hoge achting , waarin dit geflacht der dieren bij de Ouden ftond , zoo , dat de Egyptenaren den Hond, onder den naam van anubis, als eene Godheid verëerden. CGeldt dit bewijs ook niet ten voordeele van het geflacht der Koeien ?) — De Celten (lezen wii) richtten gehele bataillons van Honden tot den veldflag af! — Voords worden de goede hoedanigheden van de Honden opgeteld, en de kwaden toegefchreven aan de verkeerde opleiding , welke de mensch aan de Honden geeft. — Hierop volgen twee en vijftig voorbeelden van beroemde Honden. Velen zijn recht aardig, ver- maaklijk , en , fommigen , zelfs leerzaam , en befchamend voor velen, die deze huisdieren mishandelen. — Met dat al, zijn 'er weinigen onder , die onbeftaanbaar zijn met het beperkt vermogen van een dier, en deze wei-  levensbeschrijvingen van beroemde honden. 537 weinigen vorderen bij ons een meerder trap van be- wijs, indien wij dezelven geloven zullen. Het voorbeeld , Bladz. 124 aangehaald , ten bewijze , dat die dieren eene zekere mate van verlland bezitten, —van eenen Hond, die, na den dood van zijnen meester, zijnde een Artillerist , het ftuk gefchut afbrandde op den vijand, moet duchtiger bewijs hebben, dan het ge« tuigenis eenes Ëngelfdhén Courantiers , die misfchien, op dat tijdftip , niet wist , hoe hij zijn Dagblad zou vullen. Met dat al zijn de verhalen , welken hier voorkomen , vermaaklijk genoeg , om dit Boekjen , in een ledig uur . tjen., door te lezen. Het minst beviel ons, dat het eerfte verhaal het voorbeeld bevat van den Hond in de gelijkenis van den rijken Manen lazarus, die deslaatstgenoemdens zweren lekte. In het flot vindt men eene befchrijving van de verfchillende rasfen van Honden , doch die zeer kort is. Ter Itaving van een en ander, door ons aangemerkt, diene ten voorbedde het zeventiende Verhaal. „ Hoe veel vermogen heeft niet de opvoeding I hoe ,, gelukkig hij , die eene goede opvoeding mag genie,, ten ! nog gelukkiger hij , die 'er een goed gebruik ,, van weet te maken ! Maar ach ! de menfchen trek„ ken er vaak minder voordeel van , dan de dieren „ zelfs." „ l)it den volgenden trek zal men de gehoorzaam,, heid van eenen Hond leeren kennen , die op de „ vreeslijklie proef werd gefteld, en , niet zonder verwon„ dering, zien, dat goede hoedanigheden , eens hebiijk ,, geworden, in den uiterften nood zells (land houden." „ Na eene lange en moeilijke jagt , kwam een hout- vester , in het Hollteiiifche,. ten uiterfte vermoeiden „ afgemat,' te huis. In de haast Averpt hij het wild„ braad, dat bij opgedaan heeft, in een klein kamer„ tje bij de keuken , d ut de deur digt, en fluit, zon„ der er aan te denken, zijuèn Hond daar in op. Straks „ daarna wordt hem eene zaak opgedragen, waarom hij ,, vijf dagen lang van buis zijn moet, en hij vertrekt „ oogenbldUi'k, om aan'zijnen last té voldoen." — ,, Eiudclhk té rug kverende, vraagt men hem, of hij „ geen wildbraad voor het middagmaal heeft. Hij be„ geelt zich naar het vertrekje .... naauvvlijksishij daar, Li 5 „ of  53§ a. f. j. freville, levensbeschrijvingen, enz. v, of hij ziet zijnen Hond , levenloos en zonder bewe,, ging, maar nog warm , uitgefirekt op den grond lig„ gen. Wat evenaart zijn verdriet, zijne fmart? Ach! „ te laat bedenkt hij, dat dit leerzame dier , van ver„ moeijenis afgemat , en door woedenden honger aan„ getast, toen hij van dejagt wedergekeerd was, niets „ te vreten gekregen had. Hij brengt zich te binnen, „ dat hij zélf de onvrijwillige oorzaak van deszelfs dood is." „ Door dit ongeluk geheel ter neer geflagen , gaat hij terug; op eene tafel, niet ver van den Houd, zag hij twaalf patrijzen en vijf konijnen liggen , nog vol„ maakt in denzelfden Haat, waar in hij ze er neergelegd had. Dit gezigt voert zijne wanhoop ten top. Van „ den anderen kant is hij verrukt van verwondering, j, daar dit arme dier, in eenen zoo grooteu nood zelfs, „ liever heeft willen fierven, dan het wildbraad, dat naast „ hem lag, aanraaken. „ Hadt gij toch maar alles op„ „ gevreten, arme Hond!" riep de Jager uit, „ en „ „ leefdet gij nog!" " . „ Welk eene gehoorzaamheid» wat zeliverlochening en Iterkte van geest in eenen Hond! Had hij eenige „ korstjes of beentjes gehad, hij zou ze, zonder eenig „ bedenken, verteerd hebben! Maar zijnen meester on„ gehoorzaam te zijn! Een verboden Huk wildbraad aan ,, te raken ! Voor gulzig en fnoepziek gehouden te worden ! o Daartoe kon hij nimmer befluiteh ! Hij „ wankelt niet; liever wil hij fterven, en onberisplijk ,, fierven." [La chas. 2 de B.] Het Magdalendfs Kerkhof door j. j. regnault-warin. Uit het Fransch. Derde Deel. Te Amfteldam, lij M. Schalekamp, 1803. 206 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : In het negende Nachtgefprek, waarmede dit Deel eenen aanvang neemt, wordt het verhaal, wegens de lotgevallen des ongelukkigen Konings lodewijk, teneinde gebragt. Zeer merkwaardig is dit verhaal, als behelzende verfcheidene bijzonderheden , zoo den onthoofden Vorst en diens gezin, als andere perfonen, deels zijne vrienden, deels zijne vijanden betreffende, die niet zeef algemeen bekend, immers in de gedenkfehriften van die rampzalige tijden , niet ter onzer kennisfe gekomen zijn. Moer  j. j. regnault-waripj , het macdalena's kerkhof. 539 Meer en meer vertoont zich aldaar lodewijk's deugdzaam, Godsdienftig, doch zwak charakter, die in den ambtlozen burgerltand zou gefchitterd hebben, doch, omdat het geboorterecht hem voor den troon had beItemd , ia den afgrond van aardfche rampzaligheid nederdaalde. Eeife menigte bijzonderhedeu konden wij hier vermelden, indien wij daartoe plaats konden inruimen. Den geest eens vcrftandigen, liefderijken Vaders ademt het Gefchrift, hier geplaatst, getijteld: Jongjle raadgeevingen aan mijnen Zoon ,lodewijK karel. Nevens een ernftig Gebed tot god om zegen overliet ongelukkige Kind, belluit de vege Koning dus treffende: La„ ten alle uwe bedrijven het kenmerk dragen van den ,, geest eener godvruchtige rechtvaardigheid, die de eer „ des Allerhoogften met de belangen der menfchen doet „ overecnltemmen. Zijt goedaardig, zonder zwakheid; ,, godsdienftig, zonder bijgeloof; billijk, zonder eenige gedrengheid ; koning, zonder willekeur ; of onder„ daan, zonder laagheid, en zonder het betreuren van „ het gemis der kroon." „ Vaarwel, mijn waarde Zoon, mijn beminlijke en te„ dere karel , vaarwel! Zijt uwen ongehikkigen Va,, der zomtijds indagtig, wiens lijden door uwe ver,, kleefdheid "wordt verzagt! Zijt gij zoo gelukkig, als ,, ik ongelukkig ben geweest; deze is de beltendige be- de; het is de jongde wensch van uwentederen Vader." De laatfte oogenblikken des ongelukkigen looewijks , en hetgene dezelven voorafging, zijn, over het geheel genomen, te bekend, dan dat wij een bericht daarvan hier zouden overnemen. Gelijk des Konings vrienden, meer dan eens, getracht hadden, hem uit de handen der geweldenarijë te verlosfen, blijkt het hier , dat dezelven , bij zijne overbrenging naa de gerichtsplaats, onder aanvoering des kwekelings van den Abt de fermonT , een Engelfchen Lord, daartoe eene laatfte poging aanwendden. Onder andere daden van onmenschlijkheid, bij de rechtspleging gepleegd , verhaalde de jonge Lord, als ooggetuige, aan den Abt de volgende: ,, Ik zag eenen Marfcilhnaar naar het fchavot ijlen : zijne oogen von» ,, keiden ; zijn aangezicht was vuurrood: ik zag hem „ zijnen ontblootten arm wentelen in het nog rookeni „ koninglijk bloed, denzelven op de afkeerigfte wijze „ daaruit terugtrekken, en de verfchrikte meenigte, "tot „ drieniaalen toe, daarmede befprengen. „ J} Men heeft ons 99 99 Ö1"  540 J. J. K.EGNAULT-WARIN ,, gezegd, dat het bloed des tijrans weder over ons zoude komen," fchreeuvvde hij uit, „wel nu, dat ,, het daarop terug valle! wischt, door dit misdaadig „ ,, bloed, de vlekken uit van datgene, welk hij heeft „ ,, doen Horten," " enz. Zeer belangrijk is het volgende Nachtgefprek. De Abt dl', ferm ont doét aldaar een verhaal, hoe hij, door hulp van eenen michonis, lid wel van het Stedelijk Beftuur van Parijs, doch een man van eerlijke en menschlievende beginfelen, toegang kreeg tot maria antoinetta, die hem thands geheimen mededeelde, wel vermoed, doch niet genoeg bewezen; uit welken, echter, niet onduidlijk bleek, dat de naaste fchuld aan den val des Koninglijken gezins aan de trotfche Koningin moest geweten worden. Zij zelve erkende zulks aan den Abt, bij het vertonen van eenige papieren, in haren kerker door haar zelve gefchreven , bevattende verfcheidene , dus lang onbekende , bijzonderheden. ,, Zoolang ," zoo fprak zij , den Abt die gedenkfehriften aanbiedende , „ zoolang mijn ongelukkige Gemaal in leven was, heh „ ik de voornaame oorzaak onzer tegenfpoeden in het ,, diepfte van mijn hart verborgen; het zou hem te fmar,, telijk hebben gevallen, zich gedrongen te zien, om „ een gedeelte daarvan aan mij te wijten. Dit is nog,, thands maar al te waar. Gebrek aan ondervinding en „ ligtzinnigheid hebben wij trapswijze tot deze plaats ge„ voerd, en ik weet niet welke verfchriklijke noodlottig- beid mij deelgenoote gemaakt heeft van de wanbedrij„ ven, waarvan ik het flachtoffer ben." Ten blijke van de onbefefbare hoogte, tot welke de hooghartigheid dezer Vrouwe was geklommen, en die haar zelfs tot in den kerker verzelde, kan, uit vele andere, de volgende bekentenis van haar zelve aanwijzen: ,, Eene grenfenlofetrots„ beid was het eenige erfgoed, welk ik van deze beroemde „ vrouw (hare Moeder maria t h ere si a) bekomen „ had: dan, wel verre van dezelve, gelijk zij, nu eens „ door eene gemaakte onverfchilligheid, dan weder door „ eene beminlijke befchaafdheid , te kunnen maatigen , „ gaf ik haar meer veêrkracht, door mijne onbefcheiden „ openhartigheid. De hoogmoed doet zich ligtlijk ver„ fchoonen, wanneer hij zich agter het mom der zedig„ digheid verfchuilt ; maar wie kan denzelven verdra„ gen, wanneer hij het masker der laatdunkendheid aan„ trekt ? Thands," zoo doet ingewortelde trotschheid de  HET UA O DALENA'S KERKHOF. 5+i de rampzalige voordfchrijven, „ terwijl ik deze woor„ den fchrijf, gevoel en betreur ik levendig mijne mis„ flagen :, maar, niettegenftaande ik dezelven erken, kan „ ik dezelven andermaal begaan. Nimmer zal ik volle,, dig overtuigd zijn, dat de Dogter van Keilers, de Ge„ maalin , de Moeder en Zuster van Koningen , uit den „ zelfden leem der gemeene ftervelingen is gekneed; en , „ fchoon mijne reden mij de ijdelheid van dit gevoelen be„ toogt, wil mijn hart nogthands gelooven, dat eenezui„ vere vonk der Godheid hen bezielt , welken zij tot de ,, regeering beltemd heeft." Voords blijkt uit deze Gedenkfchriften, dat de oorzaak van haren val , door de Koningin bedoeld, moet gezocht worden in de neigingen , welken eerst baar fchoonbroeder , de Graaf van artois, cn vervolgends ook de andere fchoonbroeder, de Hertog van orleans, omtrent haar voedde. In de teleurge(telde vuile begeerten des laatstgenoemden zoekt de Koningin de bron van alle hare rampen. Dat zij zelve den eerstgenoemden niet ongenegen was, geeft zij niet duister te veritaan. Doch die neiging nam een anderen keer, finds haar Gemaal den troon had beklommen. De volgende aanhaling zal, twijfelen wij niet , velen onzer Lezeren niet onaangenaam zijn, als over de Gefchiedenis van het Franfche Hof aanmerklijk licht verfpreidende. „ Het duurde niet lang (zoofciirijft maria antoi„ netta), of mijn Schoonbroeder bemerkte zeer duid„ lijk, dat de (taatzucht, In mijn hart, de plaats van eene ,, tedere neiging had ingenomen. Deze verandering , „ welke de hoop te leur (telde, die een tegengedeld ge„ drag hem had kunnen doen opvatten, baarde hem het „ gevoeligst verdriet. Te jeugdig, om de hartstogtenniet „ in all' derzelver oorfpronglijk vuur te gevoelen; te le,, vendig van aard, om zich niet zonder nadenken aan „ dezelven overtegeven, was hij tevens te onervaren , ,, om die te ontveinzen. In den eeriteu aanvang, maal„ den zijne treurige en zwaarmoedige oogwenken mij zij„ ne fmarten; van deze Itommc taal, welke ik veinsde „ niet te begrijpen , ging hij tot herhaalde zugten en tot wanhopige gebaaren over; ik geloof zelfs , dat hij zich „ veroorlofde te morren , en mij eenige verwijtingen te „ doen : zoo waar is het, dat, wanneer twee harten zich „ van elkander fcheuren, datgene, welk het langde be,, mint, oneindig veel moeite heeft, om zijne liefde te ,, overwinnen 1 Daar ik mij zelve op die hoogte geloof. >5 ^ ,  542 J- J- REGNAÜLT-WARIN „ de,beandwoordde ik de klagtenvan den Graaf al fchertfende? „ daarop nam hij, in derzelver plaats, het papier te brat, „ Bij verrasfching, las ik zijnen eerlten brief, en zond de aiï" „ deren, ongelezen, terug. Het verdriet van den ongelukki„ gen kende langer geene paaien; zijne liefde, die dezel. „ ven, reeds zederd eenen geruimen tijd, had ovcrfchreden, ,, werd de oorzaak, of ten minften het middel, van ziinen „ ondergang, van den mijnen, eu van dien onzer geheele Familie." „ Hij(ARTois) had met den Hertog van orleans eene „ zoortvan vriendfchap aangegaan, welke de fmaak voor het „ reizen, voor konst en vermaaken, niet anders dan had kun. „ nen verfterken. Eene verbindtenis van dezen aard beftaat „ uit wederkeerige vertrouwlijkheid; daarenboven, waar is de ,, minnaar, wiens hart zich niet tracht ukteftorten? De ,, Graaf openbaarde den Hertog, waarmede hij zich zeiven had gevleid, en wat ik hem deed lijden. Deze , uit eene beweeg» rede, welke ik geenszins bepaalen kan, maar die men ter„ ftond, zoodra men de voormaalige omwerpen naar de tegeti„ woordige gebeurdtenisfeu beoordeelt, aan een trouwloos" in„ zigt moet toefchrijven; deze, zeg ik, drong, fmeekte, en ,, bewoog den Graaf, om de zorg dezer zaak, voor welker „ goeden uitflag hij hem durfde inftaan, ann hem overtelaten. „ Ikken hethartder vrouwen,"haddeHertoggezgd; „menbe„ weert, dat het een doolhof zij: maar ik heb 'er den fleutel „ van, en doorwandel het naar mijn believen: om kortte gaan, „ uwe Schoonzuster is van haare fexe, offchoon zij koningin is. „ Binnen kort, mijn Graaf, zult gij haar minder lier en minder „ wreed vinden." „ Dit beleedigend gefprek , (vervolgt de Koningin) welk „ mijne verontwaardiging nog gaande maakt, ftrektmij terwaar„ fchuwing, om niet in een omftandig verhaal van de poogin„ gen des Hertogs te treden. Het is genoeg, hier te melden, „ dat hij, ten gelijken tijde, zijnen vriend verraadde, en, in „ mijne perfoon, de Gemaalin zijns Konings hoonde, door ó<* „ eerlooste konstgreepen voor zich zeiven in het werk te ftel„ len, waartegen ik door mijnen hoogmoed en door mijnen „ haat beveiligd werd. Nog naauwlijks was het mij gebleken, „ dat die man, tot zelfs eenen heiligfchennende blik, op mij „ durfde vestigen, of ik, die aan mijne gramfchap en fierheid „ alleen gehoor verleende, fnelde naar den Koning, om mij te „ beklaagen over de beleediging, die ik had ondergaan. Ik „ deed kwaalijk; ik heb dit naderhand begrepen; ik gevoel het heden, op eene wreede wijze. Meer dan ééns, had de Graaf „ mij onderhouden over het vuur,welk in zijnen boezem gloei„ de, zonder dat ik daarover gramftoorig werd; zelfs had ik al„ tijd eenige vertroostingen bij de fcherts gevoegd , wejke hef „ zelve mij inboezemde; maar ik haatede ook geenszins den „ Graaf,  HET MAG DALENA'S KERKHOF. 543 „ Graaf, terwijl ik, door eene noodlottigheid, op her gezigt van den Hertog alléén, den onoverwinlijkften afkeer bij mij zelve ondervond." „ Lo de wijk XVI, wiens minnende ziel agter een barsvoor- komen en onbefchaafd charakter was vermomd,had zijne ver- metelheid niet zoo rasch vernomen, of hij ontftak in de ui„ terfte woede. Alle middelen fchenen hem billijk, om den fchuldigen te ftraffen; nu wilde hij hem aan de geftrengheid „ der wetten overgeven; dan, hem eene willekeurige ftraf op« leggen; maar, overwegende, dat het ieit niet van de be* ,, voegdheid der gerechtshoven was; en te toegeeflijk, om de vervoering der hartstogten als eene opzetlijke misdaad te „ ftraffen, vergenoegde zich de Koning, met den onvoorzig„ tigen, die mij had gehoond, van zijn hof te verwijderen, „ en aan mijne tegenwoordigheid te onttrekken. De Hertog werd naar Fitters ■ Cotterets verbannen." „ Ware hij meer wijs, of min oplopend geweest, zou hij, „ in deze ligte ftraf, alleen eene blijk van goedheid hebben ge- zien, en een middel, om zijn berouw te toonen. Dan, „ hetzij dat dit toeval de ontwikkeling der ondeugende beginfe „ len, in het hart van dezen Prins gezaaid, verhaastede; hetzij ,, dat heerschzuchtige vrienden , of trouwloofe hovelingen, „ zich deze gelegenheid ten nutte maakten, om eenen fchok te „ verhaasten, die zederd lang beraamd, eenige keeren beproefd, „ maar altijd, door de werkeloosheid van het Bewind zelf, „ tegengehouden was; hetzij eindelijk, dat de Voorzienigheid „ dit tijdftip voor dat der gedenkwaardigfte omwenteling heeft „ bepaald, die ooit door menfchen is gewrocht,die in de maat. „ fchappij leeven; hei: was te Fitters - Cottercts, dat de Hertog van orleans onzen ondergang bepeinsde, vóórbereidde, „ en befloot." Doch ons beftek verbiedt het verder affchrijven van deze Gedenkfchriften, die voords een verhaal behelzen van eene piegtigheid, door welke de Zoon des onthoofden Konings, door beftelling van zijne Moeder en Madame elisabeth , met de Koninglijke waardigheid werd bekleed. Een volgend Deel zal het uiteinde van maria antoinetta verhalen. Olinde e» sophronia. Tooneelfpel, in vijf Bedrijven , vrij gevolgd naar het Fransch van mer'cier. Te Leijden , hij P. H. Trap. 127 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 14-: De inhoud van dit Tooneelftuk komt voomaamlijk hierop neder: Olinde en sophronia zijn twee Christenen aan hec Hof van aladin, Koning van Jerufalem. Olinde om zijne dapperheid door aladin bemind, is. Veldöverfte, e 0-  544 MERCIIÏR, OLINDE EN SOPHRONIA. sophronia is de Dochter van ismf.n, Hogepriester bij de Turken, weleer Christen, doch nu derzelver woedendfte vijand. Deze bedenkt, door zijnen haat,aangevuurd, alles, om' ala din tegen de Christenen op te zetten ; eindlijk komt hij, met driftige gebaarden en als in eene heilige woede, den Koning berichten, dat de Christenen den Tempel gefchonden en het vVcboek van maiio jiè'tii verfclieurd en vertreden hebbenV Hierop worden alle Christenen ter dood gedoemd, doch s oV au o xia geeft zich als alléén fchuldig op, om daardoor de anderen te fparen; zij wordt daarop in den kerker geworpen ; doch olinde, dit onheil van zijne minnaresfe vernemende, vliegt ijlings naa aladin, wien hij haar onfchuld tracht te bewijzen, door de fchuld alléén op hem te laden. Hierop weet CLüRINue, eene Perfiaanfche Prinfes, welke op olinde verliefd geworden was, den Koning aladin te bewegen, dat hij olinde van de ftraf van verbranding, waartoe beiden verwezen waren, vrijlaat, inmiddels wordt de houtftapel gereed gemaakt, en sophronia wordt door ismen, in de gevangenis, met de verfchriklijkfte bedreigingen aangevallen, gedurende welken de Vader van olinde den kerker invliegt, en ismen ontdekt, dat sophronia zijne eigene vermistte Dochter is; dan dit vermurwt het hart van den kwaadaardigen ismen geenszins, hij laat sophronia op de houtmijt voeren, en olinde , welke doordringt om tevens met haar verbrand te worden, is reeds gereed oin door de vlam, welke op last van ismen, door het aanfteken der houtmijt, met brandende fakkels veroorzaakt wordt,, verteerd te worden, wanneer clo. kinde, met een gewapend heir van flrijdbare en tegen ismen i.igenomene löldaten, verfchijnt, de vlam doet blnsfchen, en eindlijk de, door den Koning onderteekende, vergiffenis voor dj Christenen, vertoont. Ismen wordt daarop door CLoi kinde met eene fpeer doorftoken, terwijl olinde en sophronia, ond?r het geroep des volks; Leve clorinde! Leve de Held oliNDeI Leve de Forst van Jerufalem! verëenigd worden. Ismen fterft zeer langzaam, toont eindlijk, dat hif zelf de gruwelen gjpleegd had, waarmede hij de Christenen befehuldigde. Clorinde, intusfchen, raadt olinde zich voor als nog te verwijderen, en daarmede wordt dit Stuk befloten. Uit deze korte opgave van den inhoud blijkt reeds genoegzaam, dat dit Stuk, zoo door de onnatuurlijkheid der charakters, als door den onwaarfchijnlijken famenhang der Fabel en wreedheid der daad, juist niet onder de befchaafdfte Treurfpelen te tellen is. Of het reeds in den jare 1B03, dnn wel in 1S04 uitgegeven zij, wordt door een zichtbaar bijgedrukte cijfer I, agter het jaartal MDCCCIII, twijfelachtig gemaakt.  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Verhandeling van het Genootfchap tot verdediging van den Ckristelijken Godsdienst, opgericht in ,snaege. Voor^ het jaar mdccciI. Te Amjteldam, en in *s Haege bij J. Allart en B. Scheurleer , 1804. lxxviii en 109 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ1 - 2 - : De Haagfche. Maatfchappij tot verdediging van den Christelijkèn Godsdienst toont, bij aanhoudendheid , werkzaam te zijn, tot haar prijswaardig en ioflijk doel. In het Stukjen van-deszelfs Werken, hetwelke wij thands voor ons hebben, lezen wij het Programma voor het jaar 1802 , behelzende een verflag van het voorgevallene op deszelfs Vergadering, den 26 Augustus 1802. De Aanfpraak bij die gelegenheid gedaan door thomas hoog, Predikant te Rotterdam, hebbende ten onderwerp: jesus Christus befchouwd als het allerbeste voorbeeld, 't welk wij, in het beftrijden van dwaalingen in de zaak van den Godsdienst, volgen kunnen, is, na gemelde Pro- ■ gramma , in dat Stuk geplaatst, in welke Aanfpraak ons verfcheidene goede aanmerkingen zijn voorgekomen. Wij kunnen ons niet onthouden, om boven al het volgende daarüit mede te deelen. De Eerw. hoog Bladz. lxviii, de voorbeeldige zachtmoedigheid van jesus hebbende doen opmerken, zachtmoedigheid, welke Hem nooit, bij de onbillijkfle bejegeningen zijner tegenpartijen verliet 1 vervolgt Bladz. lxx, in dezer voege: ,, 6! hoe wen, fchelijk ware het geweest, en blijft het nog, dat alle gefprekken over waarheden van den Godsdienst, dat alle " Leerredenen voor 't volk gehouden, dat alle gefchrif, ten ter beftrijding der dwaaling en ter verdediging der waarheid vervaardigd , altijd zulk eenen geest van , zachtmoedigheid hadden geademd, nog ademden, <^n „ verder ademen mogten, als jesus bij den ernst, waarmede hij de dwaalenden wederfprak, altijd blijken *, liet: waarlijk 't doet zo weinig uit — wat zeg . ;k ? 't doet zo veel nadeel aan eene goede zaak , \, wanneer men ze niet verdedigen kan , zonder zijnen tegenfprekeren bittere en fmaadelijke woorden toe te werpen 6, — dat is de weg niet om dwaalenden 'J9 te overtuigen — die overtuigen wil , moet niet verbitteren; zoude men 't veröordeelen, wanneer partijen njeuwevad.bibl.viii.bbel.no. 12. Mm „ zich  54-6 verhandeling van het genootschap „ zich zo jcgcn ons gedroegen, en zouden wij 't dan zei„ ven doen ? Voorwaar, welk eenen heiligen ijver men „ ook mag voorwenden deeze is de wijsheid niet, die ,, van boven afkomt, maar ze is aardsch , zinnelijk, „ duivelsch , want de wijsheid die van boven is , en die ,, jesus altijd openbaarde, is zuiver, — maar ook vreedzaam, befcheiden, handelbaar, vol van barmhartigheid en van goede vruchten , onpartijdig, en on- „ geveinsd, Jac. III: 15 en 17. Al wie derhalven 8, op 't verhand van eenen dwaalenden iets hoopt te M winnen, behoort te zorgen, dat hij door 't veronacht,, zaamen der beminnelijke zachtmoedigheid den toegang 3, tot zijn hart nier verliest." De voornaamlte inhoud echter van dit Stuk wordt uitgemaakt door eene Verhandeling over het eigenlijk denkbeeld, 't welk de Heilige Schrijvers hechten aan de vergeving der zonden. Hoor johannes anton1j lotze, Predikant aan den Maartensdijk bij Utrecht; aan wien de gouden eereprijs is toegewezen. De Eerw. lotze legt zich in dezelve toe, om het denkbeeld van vergeving der zonden, zoo als hetzelve in den Bijbel voorkomt te ontvouwen , tegen de Neölogen, ten welken einde hij vooraf de uitleggingen van verfcheidenen van dezen aanhaalt, om te toonen, hoe nodig zijn onderzoek en gefchrijf zij: vervolgends zich eerst tot het O. T. bepalende, heldert hij eerst de fpreek wijzen zei ven op , die wij in het Oude Verbond gebruikt vinden a en dan heldert hij uit de famenvoeging van de fprcekwijze zonden - vergeving met anderen, of het beloop der rede, die op. — Daarna zoekt hij uit den ouden offerdienst derzelver waare beteekenis te ontwikkelen. Eindlijk, neemt hij, bij wijze van aanhangfel , eenige bijzondere fpreekwijzen in acht , die tot veriterking van het gewone begrip dienen, of kunnen gebruikt worden. Ten opzichte van het Nieuwe Testament, gaat hij na: Vooreerst, hoe de zonden-vergeving verklaard is in het Nieuwe Verbond. Ten andere: licht hij de fpreekwij» zen rechtvaardigen, gerechtvaardigd zijn , en welken van dien aard meer zijn , toe. Ten derde: heldert hij nog eenige andere bewoordingen en fpreekmanieren op, die tot dit onderwerp betrekking hebben. Ten vierde : bevestigt hij de eigenlijke beteekenis der zonder. - vergeving nog uit den famenhang der rede. Eindlijk en ten vijf-  tot verdediging van den chris tl. godsdienst. 547 de : andwoordt hij op de eene en andere gemaakte tegenbedenking. Volgends dit beloop heeft de Eerw. lotze zijne Verhandeling ingericht, welke voor het overige vrij duidlijk het onderwerp ontvouwt en gefchikt is , om den Lezer omtrent hetzelve voor te lichten, cn waarheid van dwaling te helpen onderfcheiden. Verdeediging van den Geopenbaarden Godsdienst, tegen deszelfs Hedendaagfche -Beftrijders , door j. 11. r e g e nbogen, DoStor en Profesfor in de H. Godgeleerdheid? in de Kerkelijke Gefchiedenis, en Uitlegkunde des^ Bijbels , aan 'i Lands Hooge School te Franeker. Tweede Deel. Gedrukt voor rekening van den Autleur. Te bekomen te Franeker, bij D. Romar , 1803. Behalve het Voorwerk 394 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 14 - : W/ij hebben niet verzuimd , op onzen tijd, van het W Eerfte Deel dezes Werks van den Hoogleeraar regenbogen, in dit ons Maandwerk C*) verllag te geven. Wij verwonderden ons toen, dat wij daarbij geen Voorbericht of eenige nadere aanwijzing van den Hoogleeraar vonden, betreffende zijn eigenlijk doel, en ontwerp , om dat uit te werken , thands zien wij uit de Voorrede vóór dit Tweede Deel des Werks, dat zulks door een toeval, of de 1'chuld van den Vergaarer van het eerfte Deel veroorzaakt is, die de Voorrede bij een ander Werk van geheel verfchillenden aard, gevoegd heeft. Tevens zien wij, uit de Voorrede vóór dit Deel, dat het hoofdoogmerk van den Hoogleeraar zich bepaalt, tot eene verdediging der Echtheid van de Euangelie-gefchiedenis, en bijzonder van de daarin gemelde Wonderwerken van jesus en ziine Apostelen tegen de aanvallen der hedendaagfche Beftrijders van de Openbaring, weiken zij uit de zoogenoemde hogere Kritiek en Uitlegkunde voornaam lijk ontlenen. In het Eerfte Deel was de echtheid dezer Verhalen, zoo der Euangelisten ais Apostelen gehandhaafd; dit wordt door C*J Zie N. Vaderl. Bibl. Wilden Deels ijle Stuk, Bladz. I, enz. Mm q,  548 j. h. regenbogen door den Hóogleeriiar in de vier eerfte Hoofddeelen XII—XV in dit Tweede Deel vervolgd; wordende Hoofdftuk XII de echtheid der Wondergefchiedenis geftaafd , uit de dpostolifche Bi 'ieven; Hoofdft, XIII worden de getuigenisfen voor deze Wondergefchiedenisfen , 'als ook het ftilzwijgen van vreemde en Christen Schri/yers uit den eerften tijd overwogen en beoordeeld; Hoofdft. XIV betoogt de Echtheid der twee eerfte Hoofddeelen van mattheus Euangelie ; gelijk Hoofdft. XV de echtheid der drie eerfte Hoofddeelen van dat van lucas. Vaii het XVI Hoofddeel af ftelde zich de Schrijver de vraag voor : „ Of die verhaalen volgens de regels eener gezonde Uitlegkunde ook zulk eenen zin kunnen dul„ den , waarbij het wonderdaadige geheel verdwijnt?" En hij toont, bij de behandeling van elk dezer Wonderverhalen in het bijzonder , dat het wonderbare uit die verhalen niet kan worden weg geredeneerd , volgends de regelen van gezond verftand , en goede gegronde Uit- 1 legkunde, en wel in deze geleidelijke orde, dat Hoofdft. XVI de nieuwere Uitlegkunde in eenige proeven wordt voorgefteld; in het XVII worden eenige bedenkingen tegen het beftaan en de verfchijningen der Engelen getoetst. In het bijzonder wordt Hoofdft. XVIII de verfchijning des Engels aan zacharias verdeedigd, en Hoofdft. XIX. de verfchijning des Engels aan maria. Hoofdft. XX de verfchijning der Engelen aan de Herders. Het XXIfte Hoofdfluk voert ten opfchrift: de ftemme Gods geen onweder. Het XXHfte: jesus flilde de zee, matth. VIII: 23, 27. XXIII. jesus fpijzigt de fchaaren , matth. XIV: 14 — XV: 32. XXIV. jesus wandelde op de zee, niet op het ftrand, matth. XIV: 25, 32. XXV. He jon. geling van Na'in geen fchijndoode, luc. VII: 11—15. XXVI. De dochter van jaïr vs geene fchijndoode , luc. VIII: 41, 56. XXVII. De opwekking van lazarus, joh. XI. XXVIII. De verheerlijking van je sus op den berg , matth. XVII. XXIX. De flater in den mond van den visch, niet in deszelfs opbrengst op de markt, matth. XVII: 27. XXX De Opftanding van jesus uit het graf, eene opftanding uit den dooden. In het Derde Deel zal de Hoogleeraar voordvaren met jesus ligchaamlijke Hemelvaart, de uitftorting van den Heiligen Geest over de Apostelen, en de gave der talen, op de zelfde wijze tegen de nieuwfte bedenkingen te handha-  verdediging van den geöpenisaarden godsdienst. 549 haven. Ook is zijn voornemen de voorspellingen van jesus zeiven en die der Oude Propheten aangaande hem, op de zelfde wijze, te behandelen , en het verband tusfchen den Joodfchen en Christlijken Godsdienst, benevens de gelijkheid der Gefchiedenisfen, ten minfte in eenige ftukken, te betogen. Waardoor dit Werk wel ligt tot vier Deelen zal uitdijen- Wij kunnen niet anders oordeelen , dan dat de Hoogleeraar, in de uitvoering van zijn plan, tot hiertoe zeer wel geflaagd is, en voor alle onbevooröordeelden duidlijk het willekeurige, ongegronde, en ongenoegzame beeft ontvouwd, hetwelke hier door de nieuwe Uitleggers is bij°-ebragt, om de wonderen uit de Gefchiedenis van j esus uit te monfteren. Wij wenfehen zijn Hoog Eerw. de nodige lust en krachten toe, om dit zijn Werk verder voord te zetten, en te voltooien ! Pip1? of de Heilzame Leere; handelende over de Ge> loofs-ftukken en Zedepligten van den Joodfchen Godsdienst. In Samenfpraaken, tusfchen eenen Onderwijzeren zijnen Leerling. Door abraham jagel , De Monfelice. Uit het Hehreeuwsch. QGedrukt voor rekening van de'n Vertaler") hij D. Zimmerman, en alom te bekomen. 112. Bladz. en xlvii Voorwerk. In Octavo. De prijs is f i - 4 • : De kundige Jood l. h. j. bron veld levert hier eene goede, nette, en zuivere Nederduitfche vertaling, doch vóór welker uitgave hij dezer wereld overleden is, van een oud maar in de daad tot onderwijs van joodfche kinderen , en tot verftand van den Joodfchen Godsdienst, zoo met betrekking tot de geloofs- als zedenleer uitmuntend gefchikt Boekjen van abraham jagel, De Monfelice, uit het gcllacht van galiki, van wien wij verders niets weren te zeggen , noch ook van de oorfpronglijke Hebreeuwfche uitgave, dan hetgene ons de Vertaler bericht, Bladz. xliii , dat dit Boek, reeds vóór meer dan honderd jaren de goedkeuring, bij de geleerde wereld, heeft weggedragen, en dat vóór nu ruim zestig jaar geleeden , een Godvruchtig Genootfchap te Altona , dit Boekjen op hunne eigene kosten beeft laten Mm 3 druk-  55° A. J A G E V drukken, en hetzelve om niet, aan de armen onder hunne Gemeente uitgedeeld. Dit Boekjen handelt niet van Joodfche plegtigheden, geeft geene voorfchriften van Godsdienftige, dikwijls bijgelovige gebruiken of zeden, maar geeft een geleidlijk verllag van de eigenlijke Godsdienstleere, en de Zedenkunde , naar de meer zuivere begrippen des Joodfchen Volks, enkel uit de fchriften des Ouden Verbonds opgemaakt, en daaruit geftaafd. Het verklaart dus de drie hoofdzaken , het Geloof, de Hoop, en de Liefde, bij wijze van Samenfpraken tusfchen eenen Onderwijzer en zijnen Leerling. Eerst wordt het Geloof behandeld, in deszelfs grond, de Schepping van alles door den eeuwigen God uit niet, vervolgends de XIII Hoofdartikelen van het Joodfche Geloof; waar van het XII het joodfche Geloof nopens den messias onze Lezers misfchien hier gaarn lezen zullen. Dus luidt het Bladz. 18, volg. „ Het twaalfde is, dat de Almagtige God den Mesfias zal zenden, die zijn volk verlosfen zal: en offchoon dit wenfchelijk tifdftip tot heden vertraaging ontmoet heeft, zo verwachten wij hem toch, en moeten aan de verlosftng in geenen deele twijfelen." ,, Deze messias, die, door de hulpe Gods en deszelfs bijfland, de Algemeene Verlosfing van Israël, en het welzijn van het gantfche menschdom zal bevorderen, zal een afftammeling zijn van den Koning David, eene fpruit der edele Stamme jesfe; van Bethlehem; die als dan ook toonen zal, zo eene edele geboorte waardig te zijn. Zijn eerde ambtsverrichting zal beftaan, in de zo lang vertreeden en verdrukte waare rechten en gerechtigheid, op de aarde te doen gelden en indedaad te her ftellen: den volken wegens hunne misbruiken en verdrukkingen voor het recht te roepen, alle hunne willekeurige Regeeringen te vernietigen; en teffens te wege te brengen , dat waarheid, trouw en gerechtigheid heur glansrijk licht over de geheele aarde zullen uitbreiden, en een' gelukkigen Regeeringsvorm op deze vaste zuilen füchteni Hij zal zich, ten dien einde, zegt de Heilige Schrift \jef. XI: 5, als met gerechtigheid gorden; en met waarheiclen trouw wapenen, (in welk hoofddeel het waare characlqr en de roemruchtige daaden des Mesfias, als ook de gelukkige tijden , welke daar op volgen zullen, befchreeven zijn,) welke ge-  yfö T\yh 0F DE HEILZAME- LEERE. 551 gelukkige en wijs ingerichtte Regeeringswijze , bij, tot algemeen welzijn en genoegen des volks , jaaren met eer en heerlijkheid, roemrijk uitoefenen zal; ja hij zal, nog daar en boven, het zalig genoegen genieten, zijne deugdzame nakomelingen, en het gantfche Rijk in een' beltendigen gelukftaat te zien." Deze gelukkige (laat, ten tijde van den Mes/tas, zal in geenen deele, verfchillen van den tegenwoordige»ftaat der famenleeving, als alleen daarin, dat,Israël uit zijne ballingfchap weder in vrijheid zal gefteld worden; en bet beloofde Land, hun voormalig Vaderland, weder als van ouds, onafhanglijk regeeren en bewoonen , den heiligen Tempel herbouwen, en daar in de Godlij ke eeredienjten en offerhande zal oefenen, zo als het in zijn' alouden ftaat deed, de Priesters zullen hunne dienften verngten, en de 'Levieten den Heere met lofzangen verheerlijken." Onderw. ,, Kan men ook thands, naamlijk, voóv de komst des Ferlosfers, tot de volmaaktheid gcraaken^ en de gelukzaligheid in de toekomende wereld gemeten ï Leerl. „ Hier aan is gantsch niet te twijlelen, want het mag zijn in onze, of in de toekomende gelukzalige tijden, dat is, het zij vóór of na de gewenschte komst des Verlosfers, dat een ieder mensch die van het kwaade wijkt, het goede doet , zijn' lust in Gods wet Hele, en deszelfs geboden onderhoudt, die zal ook zeekerlijk, daardoor zijne ziel volmaaken en de eeuwige gelukzaligheid verwerven. Alleenlijk, moet ik 'er nog dit bijvoegen : daar ter oorzaak der gefteldtenis, waar in vvij'ons thans in de ballingfchap bevinden, verfcheiden geboden niet volbragt kunnen worden; dewijl deze niet anders, plaats kunnen hebben, dan in het beloofde land zelve, en wel bijzonderlijk niet voor en al eer de Heilige Tempel weder op zijn' alouden grond gephatst zal zijn : als wel onder anderen, de offerdienst, en andere plegtigheden diè alleen in den Tempel plaats hadden, als ook de heffingen, de tienden, en meer dergelijke geboden; welken men als dan betere gelegenheid zal hebben, om, tot verheerlijking Gods, te kunnen waarneemen en uitoefenen , dan wel, helaas! heden ten dage; daarom, hoopen wij met verlangen dit gelukkige tijdjlip nog te bekeven , in het welk men de gunftige gelegenheid zal hebben , om ,. middels de volbrenging van alle de geboden des Heeren, des te eer, de volmaaktheid te bereiken —■ en ach ! dat het den Mm 4  55* A. J A G E L Almagtigen behaagde , dat hij van zijne heilige woonfte^ op ons nederzage, en, zich ontfermende over zijn' voormaals zo heerlijken Tempel, tot het zo lang verdrukte Sion eenen Verlosfer zende , in wiens dagen geheel Israël zal herdcld worden." ,, In deze verlosfing, die op zo een wonderbaarlijke wijze zal gefchieden , dat niemand zich dezelve ooit op zulk eene wijze zou hebben kunnen voordellen, zullen alle menfchen , zo wel de geringde als de aanzienlijkde , duidelijk, dn geheime leidingen en almagt-des Heeren zien, en de God'ijke trouwe belofte, door zijne Propheeten voorzegd , met verbaazing bewonderen; ja zij zullen door de koesterende en heilzaame draalen van dit uit de duisternis doorbreekend, en fchitterend vrijheidslicht der verlosfing, in het binnenst van hun gemoed, tot onderzoeking der waarheid, derwijze ontvonkt worden, dat zij eindelijk , uit hunne verdandelooze onzinnige dwaalingen, waar in zij lang getuimeld hebben, als ontwaaken, en tot berouw en bekeering komen; zich met een vuurig verlangen ter omhelzing van den waaren Godsdienst aanbieden, en als uit dén' mond den waaren God eerbewijzingen doen, en dien belijden; want, door deze waare verlosfing, zullen alle banden der tijraunij verbroken worden; ja alle booswichten , die den menfchen, het oefenen van den waaren Godsdienst, cn de daar uit voortvloeiende deugden, die tot heil der menfchelijke Maatfchappij verdrekken , en hun Tijdelijk en Eeuwig geluk bevorderen kunnen, ver» hinderen , zullen alle vergaan, en als in het niet wegzinken ; maar het glansrijk Licht der waarheid en gerechtigheid, zal, zonder onder te gaan, de geheele aarde befchijnen , en de duisternis des gemoeds verdrijven." Dit is het geloof van de Jooden, aangaande den Mesfias. Hoe jammer, dat zij dus het zinlijke te zeer vasthoudende , het waare en geestlijke misfen; waartoe ook hunne verkeerde denkbeelden omtrent de wet van moses het hunne toebrengen l Zie hier wat *er Bladz. 26 van de Hoop gezegd wordt: De Hoop is een gave Gods, een begaafdheid, waardoor wij in onze ziele een aangenaam genoegen ontwaar worden; door dit Godlijk gefchenk . dellen wij ons als zeeker, dat wij het Hoogfle goed, de waare en oneindige Zielenvreugd in de toekomende wereld zullen genieten; welke onvergelijkelijke gunst ons alleen zal gegeven worden  tip1? 0F DE HEILZAME LEERE. 553 den , uit loutere Genade , en niet dat wij zulks door ons gedrag-of goede werken, ons hebben waardig gemaakt ," enz. . . Van de Liefde lezen wij Bladz. 42. ,, De Liefde is een Godlijk gefchcnk, door welke begaafdheid, waarmede de Heere ons begnnltigd heeft, wij eene neiging ontvangen, die ons aanzet, om dit beminnenswaardige Opperwezen, overëenkomftig zijne oneindige uitmuntendheid cn volmaaktheid, en wegens'zijne genade en zijne uitneemende goedertierenheid, die hij ons betoont, te beminnen ; deze liefde is tevens de oorzaak, dat wij vrijwillig het juk der wet op ons neemen, om zijne geboden te onderhouden. Ja, teroorzaake van deze 'liefde tot God, wegens zijne groote goedertierenheid jegens ons beweezen, zijn wij gehouden het welzijn van alle menfchen, (als zijnde lchepfelen naar zijnen Beelde gemaakt) te bevorderen, en hen , zo ver ons immers mogelijk is, bij alle gelegenheden te helpen, en weldaaden te bewijzen, en de gulde Ipreuk onzer Leeraaren , voor den allervoornaamflen regel der Schrift te houden, ,, wat gij niet wilt, dat u gefchiedt, doe dat ook aan een ander niet," cn uit deze liefde volgt ook de wwze Gods, dat wij den Heere vreezen.' Men heeft den Jooden van ouds reeds tegengeworpen een haat tegen het overige menschdom, en nog heden befchuldigt men hen, als geloofden zij, volgends de beginfelen van hunnen Godsdienst, vrijheid te hebben , om andere volken te bedriegen en te beliegen; hier wordt echter volllrekt het tegendeel geleerd, en dit wordt opzetlijk, op andere plaatfen van dit Werkjen aangedrongen; onder anderen Bladz. 102. ,, Daarom behoort de mensch, volgends het voorfchnft van onze wijze Leeraars, zich tegen een ieder vreedzaam en vriendelijk te toonen; en dat zo wel met zijne bekenden en vrienden, als met vreemden en onbekenden; en dit niet alleen met onze Geloofsgenoot en, maar ook met die, welke geen Geloofsgenooten van ons zijn; zij mogen toegedaan zijn, welken Godsdienst het ook zij; en wel in dien verflande , om hen , bij alle voorvallen en gcletrenheden, waar men ze ook ontmoet, vriendfchappelijk en vreedzaam te behandelen; ja aan hun alle mogelijke menfchenliefde uit te oefenen , en trouwelijk en oprecht met hun om te gaan, even als met onze Israelitifthe Getoolsgenooten." Mm $ Wij  554 j» j- f» schmid , geschied. des joodsghen volks. Wij hebben dus veel aangevoerd, uit een Werkjen, hetwelke geen beuzelachtige zaken behelst, maar eene zoodanige leere, welke de Israëliten betrachtende, ge» zegd kunnen worden, met den Schriftgeleerden in het Euangelie, niet ver te zijn van het Koningrijk van god! Het is daarom wenschlijk, dat hetzelve bij hen, bijzonder bij de opvoeding hunner Kinderen , veel gebruikt worde, ten einde redelijke begrippen van Godsdienst en Zcdenleere zich meer en meer onder deze Natie uitbreiden , en zij daardoor voorbereid mogten worden, tot de kennis en het geloof in jesus, als den christus, en waaren Geestlijken Verlosfer, die gekomen is, om zijn volk zalig te maken van hunne zonden. Beknopte Gefchiedenis des Joodfchen Volks, van deszelfs wegvoering naar Babel, tot op de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen. Voor volk en jeugd. Door j. j. f. schmid , Predikant te Bikelsberg in het Hertogdom Wurtemberg. Vit het Hoogduitsch vertaald, door s. van hoek, Predikant te Aalburg en Heesheen. Te Gorinchem, bij J. van der Wal, 1803. 184 Bladz. In gr. OSiavo. De prijs is f 1 - 5 - :' Het is zeker , dat het tijdvak der gefchiedenis des Joodfchen volks, van deszelfs wegvoering naa Babel , tot de verwoesting van Jerufalem, door de Romeinen , een allerbelangrijkst tijdperk is, als wordende daardoor het Oude en Nieuwe Testament aan een gefchakeld , en veel licht over de voorzeggingeii des Ouden , en de gefchiedenisfen des Nieuwen Testaments verfpreid , kunnende noch de ééne noch de andere, zonder dezelve, behoorlijk, verftaan worden. Ook is dit tegenwoordige Werkjen vrij wel gefchreven, en geeft ons van het gemelde tijdvak een beknopt bericht/ Doch, met dit al, komt ons de vertaling van hetzelve overtollig voor; wij hebben trouwens goede Bijbelgcfchiedenisfen des Ouden en Nieuwen Testaments, in welken dit 'tijdvak der aaneenfchakeling van beiden juist en naauwkeurig door onze eigene Vaderlandfche Schrijvers behandeld is geworden, zoodat men dit Werk zonder nadeel zou kunnen misfen. De  . de godsdienst voorgesteld en aangeprezen. 555 De vertaling zelve is vrij wel uitgevallen, echter hebben wij'er onnaauwkeurigheden in aangetroffen, ten aanzien der taal, en bier en ginds ook tegen de juistheid der gefchiedenis, welke laatften wij niet weten, of zij toe te fchrijven zijn aan de vertaling of aan het oorfpronglijke, hetwelke wij niet bij de hand hebben, om te kunnen vergelijken; dus wordt, om flechts één voorbeeld te geven, in het opfchrift van het zevende Hoofdftuk, tweemalen Bladz. 31 , en in den Inhoud Bladz. VI, aan de Alexandrijnfche overzetting, gemeenlijk der LXX genoemd, de naam gegeven van Syrifche Bijbelvertaling. Ook is het bericht, aangaande dezelve, niet naauwkeurig, alzoo men daarüit zou befluiten, dat, op bevel van den Egyptifchen Koning ptolemeus philadelphus, de Heilige Boeken der Jooden in de Griekfche taal vertaald zijn, hetwelke alleen waar is van den Pentateuchus, terwijl de overige Boeken, bij vervolg, door verfchillende Overzetters vertaald zijn geworden. Volgends den Tijtel, is het een Roek voor het Volk en Jeugd; de gewone' aanprijzing van den tegenwoordigen tijd, en voor dat oogmerk, kan het, met vrucht, gebruikt worden. De Godsdienst, als betaamlijk, noodzaaklijk en voordeel!g voor gefteld, aangepreezen , en deszelfs verval in deezen tijd, aangetoond. Met eene hartelijke Opwekking tot Bekeering, aan mijne Landgenoten. Te Amfteldam , hij W. van Vliet. 48 Bladz. In Duodecimo. De prijs it f: • 4 Een beknopt, ernftig, en gemoedlijk Voorftel , ter aanprijzing van den Godsdienst, hetwelke ter lezing en overweging , 'bijzonder van eenvoudigen en van de jeugd, aanprijzing verdient. FHj\  55<5 vrijmoedige aanmerkingen over het schriftlïjk Vrijmoedige aanmerkingen, over het fchriftelijk antwoord van den Here Gr ave f. l. van stolberg, aan den nu zaligen j. c. lavater, door enen Katholieken, Met ene Foorrede en beantwoording der Vraag: Wat be- ' woog toch den Graaf van Stolberg, fredrik l e op o l d , om de Protestantfche Kerk te verlaten, en tot de Roomsch- Katholieke over te gaan. Door den Vriend van den Graauwen Man. (Uit het Hoogduitsch ) Te Nijmegen, bij J. C. Vieweg, 1804. 68 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f : - 11 - : Dit belangrijke Boekjen vervat in zich vier Stukken % 1. Een Brief van lavater aan stolberg, over de verandering van zijne Geloofsbelijdenis. 2. Een And woord van stolberg op denzelven. 3. Vrijmoedige Aanmerkingen over het laatfte, door eenen Katholieken. En 4. Beandwoording der Vraag: Wat bewoog den Graaf van stolberg , om de Proteftantfche Kerk te verlaten en tot de Roomsch Katholieke over te gaan. Dusdanige opftellen zouden in tijden , die nog niet ver a^ter onzen rug zijn, zonder merklijke hevigheid en bitterheid niet gefchreven zijn, doch deze allen zijn met vele gematigdheid, befcheidenheid en vriendlijkheid opgefteld, een bewijs van de verandering, die de tijd heeft aangebragt. 1. De Brief van lavater is bij uitftek vriendlijk. Hij verklaart, dat hij nooit Roomsch zou kunnen worden , nooit zijne vrijheid van denken zou kunnen afiïaan, nooit eene Kerk als onfeilbaar verëeren , en haar eene barmhartige moeder noemen, die uit afkeer van bloedvergieten, hare van dwaling overtuigde Kinderen, levendig verbrandt. Hij zegt, dit aan zijnen vriend te betuigen, om hem te waarfchuwen voor alles wat flechts Iden fchijn van onverdraagzaamheid bezit, gelijk hij toont, dat de Graaf daarvoor in zijne nieuwe Kerk groot gevaar loopt. Verder betuigt hij zijne oude achting en liefde voorden Graaf te behouden, en te geloven, dat hij tot dezen gevvigtigen flap naar zijne beste overtuigingen gekomen is, en verklaart groote achting te hebben voor veel goeds, dat 'er in de Roomfche Kerk is, en voor vele uitmuntende lieden, die tot dezelve behoren. 2.. Hierop volgt het Andvvoord van stolberg aan la-  andwoord van den' gr ave f. l. van stolberg. 557 lavater. Dit is'wederom zeer kort, en bij uitftek vriendlijk, broederlijk. Hij verklaart, dat bet hem ui de Proteftantfche Kerk niet langer zou bevallen hebben, al had hij haren nabijzijnden val niet beleefd , omdat hare tempelen zonder altaar, zonder eene tegenwoordig zijnde Godheid, pnefens numen; zijn. Zijne Kerk leert hem, dat menfchen, die god in geesten in waarheid dienen, medeleden zijn van die Kerk, die door hen miskend wordt, en dat die Kerk alleen zulken ketters noemt, en aan dezelven geen troost geeft, die ten volle van hare waarheid overtuigd, zich van haar laten te rug houden; dat god toelaat, dat zoo vele Proteftanten, m hunne dwaling, als of de Roomsch Katholieke Kerk, die waarlijk barmhartige moeder, onverdraagzaam ware tegen anders denkenden, volharden. Verder maakt hij eene korte loffpraak van ziine Kerk, en hij verklaart, dat hij zich in haren fchoot zoo zalig bevindt, enz. , 3. Het derde Stuk is veel uitvoeriger , een Brief van iemand, die in de Roomsch Katholieke Kerk geboren en opgevoed is, aan den Graaf van stolberg , tot beandwoording van deszelfs Brief aan lava ter. Deze Brief is met de u'terfte befcheidenheid opgefteld , maar hij fpreekt evenwel veel hartiger taal tegen de Roomfche Kerk, dan de Brief van lavater, en. komt ons als een uitnemend fchoon ftuk voor, waarvan wij de lezing zeer fterk aanprijzen , zoowel aan Roomschgezinden als aan Proteftanten. De Schrijver toont, welke gewigti°-e bezwaren hij tegen de Roomfche Kerk heeft , en hoe zeer het Proteftantismus boven dezelve te verheffen zij. Onder anderen beklaagt hij de ligtgelovigheid van den Graaf aan de Roomfche Priesters, die hunne eigene leer tegenwoordig verdraaien, en , naar het in hun kraam te pas komt, veranderen. Doch men moet dit fchone Stuk zeiven lezen. Wij kunnen *er ons niet verder bij in- 4?*Het vierde Stuk behelst de redenen, die de Graaf van stolberg kan gehad hebben , om de Proteftantfche Kerk te verlaten , en tot de Roomfche over te gaan, De Schrijver van dit welöpgeftelde Stukjen, die den Graaf met 'bewijzen van zeer groote hoogachting bejegent , zoekt de reden, waarom hij de Proteftantfche Kerk verlaten heeft, in het groote verval van die Kerk, en geeft daarvan eene zeer treurige fchets, vooral nederkomende op  558 a. b. bakker, dissertatio inauguralis, etc. op de groote verbastering van de Christlijke Leere, (bij fpreekt van Duitschland.) die de beide Proteftantfche Kerken den fchijn van een Deïstisch Babel geven. Men leze het overige in het Boekjen zeiven, dat wij allen liefhebbers der waarheid fterk aanbevelen. Disfertatio Inauguralis Chirurgico-Medica, de Urina Mee dice vel Chirurgice eliminanda, quam .... Eruditorum examini fubmittit, and re as blaumus bakker, Frifius. Worcumi Friiiorum , Tijpis ff. Verwei}' expresfa, cioioccciii. 120 Pagg. In Octavo Maj. Dat is: Heel- Geneeskundige Verhandeling over het ontlasten der Pis door Genees- of Heelkundige hulpe, aan de beöordeeling van deskundigen onderworpen door a. b. bakker, In de eerfte fectie dezer twistrede, die, gelijk de Tijtel aanwijst, natuurlijkin twee Deelen valt, wordt over de zoogenoemde pisdrijvende middelen gehandeld, waaromtrent de Autheur zeer kort is, en de befchrijving van derzelver Werking door poerner reeds gegeven, als voldoende oordeelt, dewelke voorzeker als zoodanig aan weinigen zal behagen, en wij ook vermoeden, dat de Heer bakker niet tot zijn genoegen zal kunnen toepasfen op de bijzondere door hem opgenoemde Geneesmiddelen en hetgene hij daarover heeft gezegd. De tweede Afdeeling, de Heelkundige behandeling ten onderwerp hebbende, is, zoo ten aanzien van het maakfel en gebruik der Catheters, als met betrekking tot de verfchillende Methoden,, om de doorboring van de blaas tot ontlasting der pis te verrichten, veel naauwkeuriger , en bovendien met fraaie Aanmerkingen en Waarnemingen verrijkt. Zoodat deze Verhandeling ten dien opzichte alle aanprijzing verdient. Spe-  s. s. nauta, specimen inaugurale , etc. 559 Specimen Inaugurale, Cliirurgico-Medicum de Corporibusperegrinisèx oelöphago removendis, quod.... Eruditorum examini fubffiittit step ham bs sybrandus nauta, Frifius. Worcumi Frifnrum, Tiipis' If. Ferweij expresfum cioucccni. 53 Pagg. In Octavo Maj. Dat is: Heel- Geneeskundige Proeve over het wegruimen van vreemde ligchamen uit de Jlokbuis, aan de beöordeeling van deskundigen onderworpen door s. s. nauta. Het onderwerp dezer Proeve wordt in twee Hoofddcc len afgehandeld: waarvan het eerfte eene opgave bevat van de middelen, welken tot wegneming van vreemde ligchamen, die in de Uokbuis zijn blijven zitten, zijn aanbevolen; terwijl in het laatfte des Schrijvers aanmerkingen daarover worden medegedeeld. De meeste dier middelen zijn hier in een kort bellek bijeengezameld en doorgaands zeer juist beoordeeld. Wij kunnen echter niet ontveinzen deze proeve vollediger verwacht te hebben, dan wij dezelve hebben bevonden. Zoo wordt het uitwendige Itrijken langs de keel nier genoemd. De krampftillende middelen worden niet omltandig genoeg behandeld en naar waarde aangeprezen, daar zij immers niet 'alleen tot bedaring der toevallen uitmuntend zijn en doorgaands verëischt worden; maar na welker aanwending de flokbuis ook fomtijds waargenomen is van het beflotene ligchaam ontlast te zijn geworden , hetwelke men te voren door inftrumenten vergeefs had zoeken weg te ruimen. Bij de Braakmiddelen wordt geen bijzonder gewag gemaakt van de Tabaksküjfteereu en de kitteling der keel door eene in olie gedoopte veder: hoewel de eerften in gevallen, waarin men zijne toevlugt tot Emetica moet nemen, en dezelven door. den mond niet kunnen worden toegediend, nog wel boven deinfpoitiiig door eene ader zouden te verkiezen zijn; en daar het laatfte een altijd gereed middel is, hetwelke zonder vrees te verwekken, kan worden aangewend, verdient hetzelve in gevallen, welken van dien aard zijn, dat zij eene poging tot braken gedogen, en hoop geven, dat het vreemde ligchaam door zoodanige poging zal worden uitgeworpen of  560 h. a. a i t t o n of losgemaakt, wel in aanmerking te komen en zon zelfs behoren beproefd te worden vóór de nederduwing met initrumenten, die zelden kan worden verricht zonder den lijder eene geweldige vrees aan te jagen; hetwelke in omitandigheden, die doorgaands met kramp gepaard gaan, r.iet als onbeduidend mag worden befchouwd. Het zou echter tegen ons oogmerk zijn, indien deze onze gemaakte aanmerkingen aanleiding gaven, om dit Specimen Inaugurale uit een ongunltig oogpunt te beIchouwen. Wij houden ohs veeleer verzekerd, dat hetzelve met nut en genoegen zal gelezen worden. Onderwijs in de Hemel- en Aardrijks -kunde, door h. a. aitton, Predikant te Zwolle. Te Zwolle, bij J. de Vri, 1804. 148 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ!■:■: De Eerw. aitton , met reden bezeffende, dat de verhevene Wijsbegeerte, en bijzonder de Sterre- en Natuurkunde, welker beoefening zoo genoeglijk als belangrijk is; welker kennis zoo veel invloed heeft op de deugd en de beoefening der zeden, en welker algemeene kundigheden h'gtlijk naar de vatbaarheid der jeugd en mindere verltanden voorgefteld kunnen worden, geeft met dat oogmerk eenige algemeene vragen, daartoe betrcklijk, op, zoodanig ingericht, dat men , zonder behulp der Wis.en Rekenkunde, althands zonder merklijke vordering in dezelve , eenige aanleiding ontvangen kan , om van de Sterre - en Aardrijkskunde eenig denkbeeld te vormen, en den fmaak daartoe trapswijze op te leiden — maar ook vragen zonder andwoorden, als dienende meer tot befchaving van het verltand, dan tot aanvulling van het geheugen , welk vermogen , hoe edel ook , ons echter geen nut doet, zo het verltand daaraan geen deel heeft. Intusfchen zijne verwachting in dezen te leur gefield ziende, althands geenen toeleg befpeurende om deze vragen zonder andwoorden te gebruiken, was het zijn Eerw. echter aangenaam te vernemen, dat men omtrent het onderwijs in deze kundigheden niet onverfchillig was; daar hij niet alleen bij herhaling van verfcheiden aangezocht werd, om ook de andvvoorden bij- deze vragen uit te geven,  ONDERWIJS IN DE HEMEL- EN AARDRIJKSKUNDEs 5ÓT ven, maar zelfs dit aanzoek gedaan werd doof zulke», die , zoo als zijn Eerw. nederig bekent , hem in deze wetenfchap ver overtroffen, en dus wel bevoegd waren, om het nut van zoodanig onderwijs te berekenen, enz. t Dit een en ander heeft zijn Eerw. aangefpoord, om dit Werkjen verder voord te zetten, met eene korte Verhandeling agter de Vragen te plaatfen , waarüit de Andwoorden volkomen, eu met gemak afgeleid zullen kunnen worden. De Verhandeling over de Hemelkunde bevat de volgende onderwerpen: I. Hemelkunde. II. Zonneftelfel. III. Onderfcheide lighaamen van ons Zonneftelfel. IV. De Zon. V. De Maan. VI. Planeeten. VII. Comeeten. VIII. Oogmerken en nuttigheden van Zon, Maan, ert Sterren in ons Zonneftelfel. IX. Bijzondere Verfcnjnfels , invloed en voortekenen der onderfcheide lighaamen in ons Zonneftelfel. X. Verdeeling van den Tijd. XI. Vaste Sterren in 't gemeen. XII. Vaste Sterren in 't bijzonder. XIII. Uitfpanfel. XIV. Dampkring. De Verhandeling over de Aardrijkskunde is op de volgende wijze afgedeeld: I. Aardrijkskunde. II. Plaatfing en beweeging van onzen Aardbol. III. Verlichting en verwarming. IV. Grootte en gedaante. V. Oppervlakte en luchtftreeken. VI. Bergen. VII. Het vaste land. VIII. Het water , en deszelfs beweging. IX Zee. X. Rivieren. XI. Bijzondere Wateren , als Bronnen, Baden, Watervallen, Meiren , Moerasfen. XII. Binnenfte deelen der Aarde. XIII. Plaatlelijke Verdeeling van den Aardbodem. Het volgende (Bladz. 16) over het Uitfpanfel handelende, hebben wij goed gedacht als eene proeve der Vragen over te nemen. „ i Hoe heet dat verbazend ruim, waarin die ontzachelijke hemellighaamen , die duizenden van Zonnen en Waerelden, zig vertoonen? — 2 Kunnen wij ons wel' een recht denkbeeld van de uitgeftrektheid van 't Uitfpanfel maaken V — 3 Kan men hetzelve voegelijk onderfcheiden? — 4 Wat verftaat men dan door het bovenfte Uitfpanfel? 5 Waaruit beftaat dat? — 6 Is de fijne lucht daarin' geheel veifpreid, of is'er een zekere luchtledigheid in ? 7 Vanwaar dat die zig voor ons oog blaauw vertoont? — 8 Waar toedient dat bovenfte Uit fpanlél ? — 9 Worden alle Hemelfche Lighaamen daarin, op eene geregelde wijze, bewoogen? — 10 Vanwaar meuwevad.eibl.viii.deel.no. 12. Nn die  562 w. goede die fchijnbaare ongeregelde beweeging? — n In welk deel van ons Zonneitelfel zouden wij eigenlijk moeten geplaatst zijn, indien wij de geregelde orde van de zig daarin beweegende Hemelbollen zouden kunnen opmerken? — 12 In welk punt van 't Uitfpanfel zouden wij de geregelde orde van alle Zonnen en Waerelden in 't Heelal moeten bezien ? 13 Is 'er een almagtige hand op te merken in de beweegïng der Hemellighaamen in het Uitfpanfel ? 14 Moet men dan Davids gezegde bil¬ lijken , Pf. 19 vs. 2?" Dit zij genoeg tot een volledig begrip vau hetgene door den Eerw. Schrijver met de uitgave van dit nuttige Werkjen beoogd wordt. Wij twijfelen niet of bet zal met genoegen gelezen en beoefend worden, en tot groote nuttigheid verftrekken. Nieuwe Katechismus der Natuurlijke Gefchiedenis, in den fmaak van martinets Katechismus der-Natuur, of Gefprekken van eenen Vader met vijf Kinderen, over de voornaamfte onderwerpen uit de Natuurlijke Historie, voor min en meer gevorderden. Door w. goede , Kristen Leeraar te Rotterdam. Eerfte Deel. Met 8 Platen, waarop 85 voorwerpen afgebeeld. Te Zutphen, hij H. C. A. Thieme, 1804. 253 Bladz. In gr. O£tavo. De prijs is f 2 - 6'-: De Boekverkoper thieme had voorheen uitgegeven: Kleine Natuurlijke Gefchiedenis voor de Jeugd, uit het Hoogduitsch van hausius, dat fpoedig herdrukt werd, en j. n. beusekamp had 'er nog een Derde Deelt jen van eigen opftel bijgevoegd. Thieme zocht 00 e de aan, om 'er een Vierde Deeltjen bij te voegen. Deze verkoos liever dit geheele Werkjen om te arbeiden, en even als martinets Catechismus der Natuur, en andere Gefchriften van dien aard, in den meer onderhoudenden vorm van gefprekken te brengen. [Dit zal, denken wij - de verklaring wezen van het bijvoegfel op den Tijtel, in den fmaak van martinets Katechismus der A'at uur, maar waarom 'er dan ook daar niet bijgevoegd en andere gefchriften van dien aard. Veel andere gelijkheid met martinët hebben wij in dit Boekjen niet kunnen vinden.] Verder zegt G. de befchrijvingen van fom-  nieuwe catechismus der natuurl. geschiedenis. 563 fommige voorwerpen, die vrij fchraaltjens waren uitgevallen , te hebben aangevuld; de fouten in anderen verbeterd, en in de Platen [dezen zijn hier allen nieuw] nog afbeeldingen van andere dieren gebragt te hebben. —— Men zal, in dergelijk een opftel voor kinderen, niet veel grondigs verwachten kunnen; zo het maar tot leerzaam onderhoud voor dezelven gefchikt is, dan voldoet het aan zijn oogmerk, en dat zal, over het geheel genomen, met dit Werkjen nog wel gaan. — Doch wij twijfelen of dit Boek wel aan zijnen Tijtel van Catechismus voldoet. Wij meenden, dat een Catechismus een geregeld leeritelfel van eenige wetenfchap vordert, en dat vinden wij hier niet. De Schrijver zelf meldt, dat hij van de gedachten, om een üjsthematisch voorkomen aan dit Boek te geven, om redenen, die hij geeft, heeft afgezien. Hij zou derhalve beter gedaan hebben, zo hij den Tijtel van beusekamp behouden had : Eenige ftukken uit de Natuurlijke Historié. Maar dan had hij den naam van martinet niet op zijnen Tijtel kunnen brengen. Dit Werk zal uit vier zulke Deeltjens beftaan, dus Voor Kinderen waarlijk groot genoeg. Gedichten van ernst willem higt. Te Harderwijk, bij E. Tijhoff, 1803. 343 Bladz. In gr. O&a. vo. De prijs is f 3 - t • ' Onder de Vaderlandfche Dichters, die omtrent het midden van de afgelopene eeuw gebloeid hebben , komt eene voorname plaats toe, aan wijlen den Alkmaarfchen Schoolbeftuurer, ernst willem higt, een man, die eene aanmerklijke hoeveelheid van genie bezat, en wiens geest verder befchaafd en rijklijk gevoed was door het lezen van de Ouden. Men heeft hem aan de zijde gefteld van .nige oorfpronglijke vernuften van zijnen tijd , tp.ip, de kruyff, huizinga bakker, en der- geliiken. en lang gewenscht, dat men eene verzameh'ng van zijne beste ftukken, tot duurzaam aandenken aan zijne fchbne talenten , hebben mogt; doch dewijl 'er nu zoo veel tijd na zijn overlijden verlopen was, begon men alle hope daartoe reeds op te geven. Ondertusfchen heeft de Üelderfche Hoogleeraar ijpeij, die zeer veel achting voor dezen Dichter had, de moeite Nn a wil-  5<54 E. w. HIGT willen nemen, om deszelfs Gedichten bij een te verzamelen , en eene keuze uit dezelven aan het licht te brengen. Deze uitgave is gefchied naar de uitgave, die h i g t daarvan bij zijn leven gedaan had, zonder dat de Uitgever 'sMans eigen handfehrift, hetwelke men verzekert, dat hij daarvan gemaakt hadde, ooit heeft kunnen te zien krijgen. Wij menen goeden grond te hebben, om te verzekeren , dat men daaraan zeer weinig mist, want dat higt geene andere Gedichten, dan zulken , die reeds gedrukt waren, heeft nagelaten. Men vindt in deze Verzameling vijf Latijnfche Dicht* ftukken, die te famen bijna 50 Bladzijden vullen, en daar onder ook zijn beroemd Trochaicum de reditu Feris. Voords 25 Nederduitfche Gedichten, meest gemaakt bij gelegenheden van bevorderingen, huwelijken en fterfgevallen. Waar agter ook eenige weinige Mengeldichten volgen. Vóór eene halve eeuw, toen higt in bloei was, moest de Dichtkunst, bij alle gelegenheden, vooral bij bruiloften, opdreunen, maar dat juk heeft zij federt afgeworpen. Het is waar, een goed Dichter kan wel eens, bij zulke gelegenheden, met zijne kunst fchitteren: maar federt huizinga bakker en anderen het misbruik van die foort van Verzen hebben ten toon gefteld, is men , over het geheel, met weêrzin tegen dezelven aangedaan, daarom zou ons voorkomen, dat de Heer I|peij beter zou gedaan hebben, wat minder van die foort van Gedichten geleverd, en wat meer plaats voor Mengeldichten overgelaten te hebben. Wij vinden op de lijst der ftukken, die hij onder zich had, verfcheidene Gedichten, die velen hier liever zouden gelezen hebben, dm ten Bruiloftsdicht en een Lofdicht; bij voorbeeld: De Lof der Tooneelpoëzij; Puntdichten; tegen de gewetenlooze Geldwolven; tegen de ledigloopende Jonkertjes, mooglijk ook anderen- waarvan de opgegeven Tijtel ons den inhoud niet genoegzaam aanwijst. Het fpijt ons, dat de inteekening, bij welke de Heer jjpeij deze Gedichten heeft uitgegeven, zoo weinig opgang gemaakt heeft. Hij heeft , zoo het fchijnt, niet veel meer dan 150 inteekenaars gekregen, en de geheele oplage bepaald tot 200 Exemplaren. Evenwel heeft hij geene reden, om zich te bedroeven, dat dit getal zoo ver is beneden het getal der inteékenaars op virgilius in de Nederlanden, van le plat. Wanneer ijpeij zich  GEDICHTEN. 565 zich als deze rondloper had willen ontëeren, met bij de huizen rond te gaan, en met zvvetfen, wartaal fnappen , en bedelen om inteekening , onder den naam van Mijn Heer den Profesfor, de lieden lastig te vallen, mooglijk zou het aantal zijner inteekenaars dan nog veel grooter wezen, dan dat van le plat. Doch daartoe is geen braaf inwoner van ons Vaderland in ftaat. Ook was de zaak van den Heer ijpeij louter liefhebberij. Evenwel zouden wij denken , dat deze inteekening niet overal in de beste handen gevallen is, anders moest ze toch meer opgang gemaakt hebben. De Gedichten van higt, althands de besten van zijnen lateren tijd, zijn doorgaands zinrijk, vol vernuftige gedachten, die dikwijls digt op elkander liggen. Daar het onderwerp zulks toelaat, vertonen zij den letterkunftenaar, die de Ouden op zijn duim heeft, en van de Historie , de Zeden en Fabelkunde van den ouden tijd, lieraden voor zijn Gedicht weet te ontlenen. Tot een Haal, kiezen wij het begin van zijne Satijre, die hij noemt: Vaarwel aan de Dichtkunst. Vaarwel, mijn lier! vaarwel! hang eeuwig aan de wand. *k Wil nooit meer, hoe 't mij fmart, u (treelen met mijn hand. Vaarwel! mijn lier! vermaak van mijne vroege jaarenl Een fpinneweb belileede uw losgefpatie fnaaren, Eu 't vraatig wormpje boor' door 't uitgeknabbeld' hout. Hout, waarder aan mijn jeugd, dan't Mexicaanfche goud; Dan 't water van Pactooi, 't geen midas kwam vergulden ; Dan al de korlen, die voorheen de ftroomkil vulden Eu glinstrende oevers van den Taag; dan 't bloozende ooft, Door hercules wel eer uit hespers tuin geroofd 1 Maar nu niet waardiger dan de afgekapte brokken, Die 'sKonstnaars hand, nadat zijn werkftuk is voltrokken, Nadat zijn Tuinpriaap gevormd is, doemt ten vuur'. Vaarwel! Maar 'k zeg vaarwel in wêerwil der natuur; In weerwil van dit hart, dat, daar het u moest haaten, U mint; daar 't u verwerpt, u naauwlijks kan verlaaten. Vervolgends geeft hij in het brede op , bet groote genoegen , hetwelke hij in de oefening der Dichtkunst genoten had, en dan het groote ongelijk, hetwelke alle onderfcheidene foort van Poëzij', door onderfcheidene foort van menfchen wordt aangedaan, alwaar hij deeglijk elk zijn deel geeft, en dan bölluit hij met dezen raad aan de Dichters: Nn 3 Nog  566 e. w. higt, gedichten. Nog eens dan doet mijn' raad, en flaat uw fpeeltuig ftukken. Komt, volgt mijn voorbeeld na. 'kMoet rijker vruchten plukken, Dan die een fchaamle lier tot nu mij gaf. Ik zie 't, 'k Ben arm, 'k ben eereloos; en voel nog dit verdriet Vermeerderen, door fchimp, door lastertaal, door vloeken. Kom, laat ons ook eerst geld 'ach geld!) en aanzien zoeken: En is de fchatkist vol, wel, zien we dan naar deugd, En naar die konst, die thans uw magre ziel verheugt. Wat . .Hoe mijn hart, gij klopt?... Ik ijs. ..wat fchriklijkbeden... Wattaal!... 'k Herroep die taal. O Deugd! o gouden Reden! 'k Zweer u weêr hulde. En, moet uwe achting zijn verkort. Eer ik een Man van geld, een Heer van aanzien wordt', Dan fpan ik, fpijt gebrek, fpijt laster, weêr die fnaaren, Om uwen hat'ren, fchoon ik fneeve, in 't fchild te vaaren. > Wij kunnen ons niet onthouden, om hier den wensch bij te voegen, dat 'er eens iemand mogt gevonden worden , die in de gelegenheid daartoe was, die ons eenen uitgezochten Bundel van de nagelatene Gedichten van den uitmuntenden Vaderlandfchen Dichter lukas trip, wilde leveren; het is waarlijk zeer te bejammeren , dat een goed aantal van die fchoone Stukken van dien grooten Man aan de eer van zijn Vaderland onthouden worden. Mogt het loflijk voorbeeld van den Profesfor ij p e ij daar« toe iemand, voorzien van de nodige bekwaamheid, opwekken ! De Haagfche Parade, of de Promotie door politiek Paderlands (.sch) Vernuft. Een waar Origineel. Door j. lefrancq van berkhey. 22 Bladz. In gr. Oclavo. De menschlijkheid van eenen Leydfchen Kuiper en eenen edelmoedigen Zakkenrolder. Een waar Origineel. Door den zelfden. Met het Nabericht 23 Bladz. In gr. Oclavo. Bijzonderheden der Vorften en Vorftinnen, uit het Huis van Oranje: als de edelmoedige Kusch; Kaptein Mes. pel; de Wasfenaarfche Knol en Prince Kool en de Vorftelijke Vinkeneuzen, of de Leydfche Akademie. Waare Origineelen. Door den zelfden. Met de Inleiding , 28 Bladz. In gr. Oclavo. Te Leijden, hij J. van  jj. lefrancqvan berkhev , haagsche parade, enz. 567 van Thoir, 1803 en 1804. De prijs der drie Stukjens is f: - 1 ö - : Deze Stukjens van den Heer van berkhev, en van welken de twee eerstgemelden nog, ten overvloede, met V. en V. dat is vrank en vrij, zijne lang bekende zinfpreuk, zijn onderteekend, moeten wij dus ais waare Origineelen, gelijk hij dezelven noemt, aanmerken , zoowel ten opzichte van de verhaalde gevallen, als ten opzichte van den Schrijver zeiven. Schrijver, zeggen wij. met nadruk, omdat wij verlegen zijn, hoe wij den Opfleller dezer Verhalen of Vertellèls noemen zullen. — Dichter althands in geenen deele, zoo min in de houding als in de wijze der voorftelling. . Bij de lezing van deze Stukjens, was onze eerlte inval en waarin wij telkens bevestigd werden: hoe is het mooglijk, dat een man, wien eens de keurige, de■ ortgineele Dichter, de kruvff toezong, op zijn Perheerlijkt Leyden: Berkhev! ik zweef langs de aarde, uit vrees voer wisfen vat: Denk, denk niet, Adelaar! dat ik U volgen zal. enz., zoo laag kan dalen en kruipen! Ondertusfchen herinnert v. B. onzen tegenwoordigen Vaderlanderen, in de Inleiding vóór het Derde Stukjen, hoe verre onze voorzaten de hedendaagfche Spreukjesverdigters overtrof en het ■ ben , in Nathnaale geestigheid en onbefproken ironie % ■waarvan hij, uit cats, constantyn huygens, westerbaan en veele doorluchtige Vernuften van dien tijd, eene menigte voorheelden zoude kunnen hernieuwen. Zoo gereed als wij dit getuigenis overnemen, ter eere van die oude en origineele Dichterfen, die,.docr alle tijden heen, hunne eigenaardige waarde behouden: zoo voldingend bewijst dit zelfde getuigenis ons oordeel over deze Stukjens. daar de Schrijver zelf, in deze Sprcukjeus of Vertelfels, zulks derwijze bevestigt, dat wij verbaasd ftaan, hoe hij, aan die mannen denkende, deze benzeerijmen heeft 'kunnen voordbrengen. Wij bedoelen niet zoo zeer de Verhalen, hier voorkomende. Een eenvor,dig burgerlijk of vorstliik voorval kan, door de bewerking, interesfant worden. Wij fpreken dus alleen- van behandeling, de houding en toon dier \ erhalen rn N n 4 wel-  568 j. le franco. van berkhev, haagsche parade,enz, welken die geestigheid en ironie , waarvan hij de modelijn aanflipt, geheel ontbreken, of hier en daar voorkomende, onder duizend onnaauwkeurigheden, verwarringen e:i fprongen, zonder famenhang, verloren raken. En wij verklaren dan, ter goeder trouwe, onze verwondering hoe de Heer van berkhev, die in het vak der Dichtkunde, gelijk in andere Wetenfchappen, roem behaald heeft, zoo laag en lbrdig kan beuzelen, en alle regelen van Poëzij, taal en versmaat vergeten; fchoon er waarlcbnnlijk vrij wat feilen door Drukker of Corrector kunneri bijgevoegd zijn; maar ook daarvoor moet een belcliaafd Schrijver, ten dienfte van het lezend Publiek Zorgen. ' Wij willen ons noch onze Lezeren vermoeiën, met de eene en andere proeve van het gezegde op te <*even: want de opgave daarvan zoude wel ras meer BladZijden beflaan, dan de drie Stukjens zeiven uitmaken. Da» elk, wie flechts eenige bladen 'er van gelezen heeft, hoe min ervaren in de betreklijke kunstirerëischten, natuur en goeden fmaak raadplege en getuige! En onze Recenfte zal zoo deeglljk voldongen zijn, als wij, door brede omfchnjvingen , tot verveling toe , zouden kunnen doen, zonder nog in vergelijking te treden met andere Dichterlijke Vertellingen des teginwoordigen tijds. Wij hopen , indien v. B. de nog beloofde Stukjens wil Hl het licht geven, dat onze herinneringen iet zullen bijdragen, ter aanfporing, om dezelven te befchaven. Romeinfche Gefchiedenisfen door m. stuart. Mei Kaarten en Plaat en. Drie en twintigfle Deel, behelzende de gefchiedenis der Alleenheerfching onder cajus, claudius enden aanvang der Regeer ine van nero. Te Amfleldam , hij J. Allart , i8os. <6i Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - I5 1; • Ingevolge den, op den Tijtel opgegeven, inhoud, vin. den wij, in dit Deel, de drie volgende Hoofdftukken. <"3) De Regeering van ca jus caligola. (4.) De Regeer ing van claudius, (5; De vijf eerfte jaar en der Regeer ing van nero. Caius, naderhand meer bij den toenaam van caii, gula bekend, was de Zoon van GE«.manicus en  m. STUART, romeinsche geschiedenissen. 569 agrippina, geboren in bet Germaanfche leger, en opgevoed onder de keurbenden, wier lieveling en kweekeling hij mogt heeten. Schoon door tiberius, tevens met'diens kleinzoon tiberius gemellus, tot zijnen erfgenaam verklaard voor de gerechte helft, met vervanging van eikanderen, en eene gunftige befchikking ter troonopvolging , ten voordeele van den laatften , werd hij echter , met algemeene toeftemming , boven den zeventienjarigen gemellus, als de opvolger van tibf. Rics aangenomen en erkend. ,, Het geheele Romeinfche volk , ja het ganfche Romeinfche Rijk, juichte " de komst van cajus in het Opperbewind toe. In " het Oosten zoo wei als in het Noorden was caligu" la, die zijnen vader altijd bijgebleeven was, bekend " als de telg eenes mans, wiens nagedachtenis alom in V zegening bleef, terwijl de rampen van zijn huis ciien zoon nog veel waarder bij allen hadden gemaakt."-— In den beginne was zijne regeering door edelmoedigheid , werkzaamheid, gematigdheid, en andere lon'ijke hoedanigheden gekenmerkt; — doch fpoedig werd het blijkbaar , „ dat het verlopen tijdvak zijnes Bewinds eene •„ opzetlijke vermomming mogt heeten van zijnen aard, die zich nu eerst openbaarde, na zich van het volllaJ «rene meesterfchap volkomen verzekerd te hebben ;" — gelijk ook zijn volgend gedrag getoond heeft, daar hij z;cii als den verfchriklijkften en haatlijkften dwmgeland, wiens daden fteeds het ftempel van geweld , willekeur, verachting van alle zedenlijkheid, en van eene verregaande dwaasheid droegen , geopenbaard heeft. Dit verkeerde 's volks genegenheid in haat, en wekte eenige voorname perfonen op, om zulken Dwingeland van kant te maken , zoo als ook gefchiedde, na eene regeering van drie jaren , negen maanden en agt en twintig dagen. —- Na eenige vruchtloze beraadflagingen van den Raad , kwam het bewind in handen van tiberius claudius drusus c/esar. Na verfcheidene lotwislehngen en ongunftige ontmoetingen, in zijne vroegere jaren, die hier allen breedvoerig opgegeven worden , was claudius omtrent vijftig jaren oud geworden, wanneer hem, op de zonder'lingfte wijze, het Keizerlijke bewind werd opgedragen. ,, Terwijl de Raad den gati9, fchen nacht, na den moord van cajus, in veelvul„ dig, maar niets beflisfehend, overleg bleef, wijl vee" ' Nn 5 M len  57° m. s T ü a R. T „ Jen het Gemeenebest wilden hertellen , zonder daar- „ toe eenig ontwerp voor te dragen, en anderen oneens „ waren wegens den perzoon , wien men het Opperbe„ wind weder zou kunnen aanbevelen , had het krij°-s. „ voik der lijfwacht deze keuze reeds gedaan , terden." Den avond van dien zelfden dag, die de verheffing van het Heilige Kruis voorgaat, een der grootfte Fees' ten van de Griekfche Kerk, fteekt men op de {traaren, 11 in de Vlekken en de Dorpen van den Archipel, waar de Invvoonërs niet gebonden /.'tin, door de tegenwoor„ digheid hunner Tij'rannen , vuuren aan. Grooten en „ Geringen gaan driemaal over deze vuuren , eenige ge„ beden opzeggende, met welken zij zoo wel den God„ lijken bijftand , en de bewaaring hunner gezondheid „ ge-  57Ó c, s. s0nnini, k.eize door griekenland, enz, „ geduureiide het volgende jaar, als eenen rijken wijn„ oogst affmeeken. Maar, op dat deze Gebeden al die „ uitwerking en kracht hebben, die men daarvan verss wagt, verzekeren zij, dat er in deze vuuren eenige ge„ deelten van de plant van Turksch koorn moeten gewor- „ pen worden." O fancta Simpücitas! In de befchrijving van het Eiland Paros ontmoeten wij, na eene korte aanhaling van den roem van het Parisch Marmer, eene befchrijving van den tegenwoordigen ftaat der Marmergroeven aldaar, die wij, ten flotte , hier laten volgen. Bladz. 290. „ Dit Marmer , van eene fchitterende „ witheid, wierd bij de Ouden bijna gehouden vooreenen „ kostbaaren fteen: het goud wierd zoms gebruikt, om „ hetzelve te verfieren, en de Goden hadden geene TemS) pels, noch Standbeelden van eene meer geachte ftof. In „ deze zelfde plaats, waar de Natuur de, voor den bei„ tel des Beeldhouwers, meest geachte en gezogte zelf„ Handigheid daarftelde , en met eene milde band aan„ bood, fchonk zij ook het leven aan de beide Kunfte„ naars, die het meest bij de Oudheid beroemd .zijn, „ en welken men kan aanmerken , als de Geniusfen, „ aan welken de Beeldhouwkunde haaren luister verschuldigd is: phibias en praxiteles vvierdeti „ te Paros geboren. Derzelver voornaamfte Kunstftuk„ ken, het fieraad van geheel Griekenland, zijn thands „ verlooren, verminkt, en bedorven onder de puinhoo„ pen : en hunne nakoomelingen, welken de ellende en „ fiaavernij vernederd hebben , kennen niet meer eene „ kunst, die eertijds den luister van hun Vaderland uit„ maakte." ,, De Steengroeven van dit beroemde Marmer zijn ver,, laaten, en vooreen gedeelte gedempt, zoo dat men, „ niet dan met de grooifte moeite, in eenigen van der- zeiver gangen kan neerdaalen. Wanneer men de op„ eengeftapelde fteenen, en de ingeftorte Aarde wegruim„ de , zou men weder in die zelfde holen koomen, die „ zulke fchoone ftukken marmer opleverden, welken , „ onder den beitel der Ouden , een zoo treffende ge„ daante aannamen en die, waarfchijnlijk , thands niet „ minder de zoodanigen zouden aanbieden , waarüit ,, onze hedendaagfche Kunftenaars beelden zouden vor„ men van Helden, ver verheven boven de Godheden der „ Oudheid." Ah  p. van hemert, lektuur, enz. 57? Lektuur bij het Ontbijt en de Thetafel. Uitgegeven door paulus van hemert, II. Te Amfteldam, bij M. Schalekamp, 1804. 188 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - : De Profesfor van hemert fpoedt zich, met het vervolgen van Lektuur te bezorgen bij het Ontbijt en de Theetafel, en geeft ons daarvan een tweede Stukjen. Wij zullen hetzelve , met de zelfde rondborltigheid, en onzijdigheid, aan het publiek aankondigen , en beoordeelen , als wij het eerfte Stuk gedaan hebben (*). Het bevat XIII Artikelen, waarvan het eerfte handelt over Drukfouten en derzelver verfcheidene foorten; in hetwelke de Hoogleeraar met de eigenlijke Drukfouten begint, en luimig voordfnappende, te land komt bij den Franfchen oorlog. Art. II De Bisfchop van mal lag a, aan zijne onderhorige Gelovigen, behelst eene openlijke afkondiging van wege den Bisfchop van Mallaga, om de inwoners van die Stad tot het dankbaar vieren van een feest der verlosjïng van de pestziekte te vermanen, welke in het jongstvoorleden jaar in die Stad en derzelver nabuurfchap gewoed heeft, Van hemert geeft dit Stuk, behalve de vertaling , ook in het origineele Spaansch; tot amufement voor'zijne Lezers? of tot (laving der echtheid van het Stuk? Hoe geleerd is toch iemand, die zoo vele talen kent, zelfs Spaansch! In de Inleiding tot dit Stuk, zegt ons de Schrijver (Bladz. 16) , in het voorbijgaan, van paulus, dat „ deszelfs ziel, meer dan die van eenig' an, der' Apostel, voor waereldburgerlijke begrippen vatbaar ' fchijnt geweest te zijn, als die ergends betuigde, zig te verblijden, dat de Christlijke leer, op allerleie wijli zen, verkondigd wordt." Wij moeten hierop aanmerken , dat wij , voelende , wat des Profesfors woorden te kennen geven , verzekerd zijn , dat deze fchijn hem bedriegt. De ziel van paulus was, vóór zijne bekering tot het Christendom , vatbaar voor eenen blinden ijver , tot vervolgen toe ; na zijne bekering was hij, in de hoofdzaak, volkomen gelijk inet alle de overige Apostelen; hij had het zelfde onderwijs met hen ontvangen , werd door den zelfden geest, van waarheid en liefde, geleid; en was tevens (*) Zie boven dit VUIfte Deel van ons Maandwerk ïfte gtuk, Bladz. 424. volg NIEUWE VAD. BIBL. VIII. DEEL, NO. 12. O O  5?« p. van Hemert vens met hen even getrouw , in het waarfchuwen tegen vallche Apostelen, valfche Leeraars, en valfche Profeeten. Dit was paulus, de Apostel van jesus! — Dei-de Artikel. Al-mohdi. Twee Anecdoten van dezen Calif, die wij in de bekende Palmbladen of Oosterfche vertellingen reeds meenen gelezen te hebben. Artikel IV. Iets, over de thands herleevende Orde der Jefuiten, hebbende dit Artikel eene ftrekking', om zwaarmoedigen deswegens op te beuren , en blijmoedi- gen hunne blijdfchap te doen matigen. Hst eindigt met eene bede van den Profeslor in eene foort van Ecflafe: ,, Vaar voord, edele Genius der Menschheid! ,, en waak beftendiglijk voor onze waare belangen.'" Is deze Genius der menschheid de zuivere Rede? Èen bloot Ideaal onder de ftervelingen op deze aarde! In eene aanteekening, in dit Artikel, Bladz. 52 , ontdekt de Profesfor, onbewinpeld, veelbeduidende geheimen ! „ Verdwenen is, „ over het geheel , de oude Dordsch-hervormde regt„ zinnigheid, zelfs in ftukken , die in den vorigen tijd „ voor zeer gewigtig werden gehouden! Men behoudt ,, thans den naam, maar laat de zaak vaaren , en wil ,, de Kerk in de Kerk hervormen! Edelmoediger intus„ fchen ware het,"— zoo gaat van hemert voord — „ zo men het voorbeeld der eerfte Hervormeren naarvolg,, de, en op die wijze het werk befpoedigde. 'Er is ,, nog te veel te doen , om zulk een' langzaamen tred te „ verkiezen. De menschlijke geest is thands te verre „ gevorderd, om op zulk een' afftand agter na te krui„ pen. Ziet men dan niet, hoe de befchaajde waereld al. „ gemeenlijk de openlijke, voordragt van Godsdienftige ,, leerfhikken beoordeelt? Of wil men de befchaajde lui„ den dwingen, om zig te fchikken naar een'hoop zwak „ ke dwepers en afgeleefde linnennaaifters ?" Wij hebben dit uitgefchreven, om de Lezers oplettend te maken op 's Mans ijver en drift. Zoo te post! — „ Her„ vormers onzer dagen! het zij gij in 't Godsdienfti„ ge, het zij gij in het Staatkundige, dien naam ver. „ dient, haast u langzaam, en maakt uw nieuwe gebouw' „ klaar, eer Gij het oude geheel afbreekt. Anders is . uwe moeite vergeefsch ; en gij vermeerdert flegts de „ ellende van ons Gedacht. Zwakke oogen , hoedanig „ het Volk heeft in zijnen kindfchen ftaat, kunnen geen „ hel licht verdragen. Laat u door geenen fchijn bedrie„ gen! Zoo lang de dronkenfchap der vreugde eener om- „ wen-  1ëktuur BTf het ontbijt én de theetafel. 57^ wenteling' duurt, mogen veelen den Hervormer toe^ juigchen : maar wacht , laat de bedwelming bedaard „ zijn — en verdwenen is de fchijnbaare verlichting! Dé ftukken en brokken van 't oude geboüw, door u eigens handig om verre gehaald , hegt Gij dan wederom , zoo „ goed Gij kunt, zeiven zamen, om door de verwilde- ring van 't verblindde Volk het onheil niet te zien ver* „ grooten!" Ontmoedigende les voorde Heivormers van onze dagen ! geducht voor de fchijnbare verlichting ! Van Wienis toch deze les ? *— Lezers! van paulus van he* merï! den Schrijver dezer Lektuur! In ditzelfde Stukjen Bladz. 158, 159. Gij verwondert 11 over deze incon* fequentie, maar zij is de eerfte niet van den Profesfor , en zal ook wel zijne laatfte niet wezen* Wat voords de kefchaafde wereld en de befchaafde lieden betreft, zijn dat zulke menfchen, zulk een wereld, als de Profesfor fchilden, in het ifte Stuk van deze Lektuur, Art. III? zeker* Wij herinneren ons de Gefchiedenis van jesus! Wie en hoedanigen waren de eerfte Christenen? enz. enz. In het vijfde Artikel, lezen wij de merkwaardige bij* zonderheden der redding van den Heer de civille* welke in de meesten van onze Nederlandfche Mengelwerken en Verzamelingen van Bijzonderheden gelezen wordt * maar toch altijd belangrijk blijft, voomaamlijk met de gedachten op de Godlijke Voorzienigheid, waartoe meri ook te voren niet verzuimde de Lezers dezer Gefchiedö* nis op te wekken; Van hemert heeft dit aan zijne Lezers zeiven overgelaten, welken hij bedoelt te amujei-en. In Artikel VI levert ons de Profesfor eenige loflijke trekken , uit het leeven van maria a n t o 1 n e t t a , Koniflginne van Frankrijk, ten blijke, dat deze Vorstin geenszins dat fïegte, geheel bedorven, monfter geweest is, waar voor haare vijiinden en tnoordbeitlen getracht hebben Haar' te doen doorgaan. Artikel VII geeft: de levensloop van den Stigter der Order van la trappe. Een voorbeeld van de fpooflooste dweepzucht, ontfproten uit woedende eerzucht! Art. VIII behelst, onder het opfchrift farkicIo ruffoj eenige bijzonderheden nopens dezen Cardinaal, die zich * in de laatfte Staats-omwentelingen te Rome en in het rijk * van Napels bekend heeft gemaakt* Artikel IX levert eenige Bijdragen tot de GefóhiedenU van de omwenteling* des Romeinfchen Volks , op bet einde der XVIII Eettwe. Hier wordt door deli Profeslor los en) O 0 a luëh-  580 J. V. MEIDINGER. luchtig Bladz. 165, de volgende vergelijking gemaakt, daar hij van zekere wonderen , die te Rome, dagelijks, in overvloed gebeurden, gewaagt: „ Eene geheel dorre lelicfteng begon te bloeijen, zoo fraai , als wel eer „ de ftaf van den ouden A'dron," (Num. XVII.) Te weten, zulke kwinkllagen amuferen fommige lezers ongemeen , en deze Lektuur is toch gefchreven , om te amuferen. In het X Artikel maakt de Hoogleeraar eene vergelijking , tusfchen hannibal's en buonaparte's evertogt over de Alpen , welke vergelijking meest ten voordeele van hannibal uitvalt. Artikel XI , XII, en XIII zijn drie min of meer bekende Anecdoten , die dit Tweede Stuk der Lektuur beduiten , welke van hemert onder het ontbijt en aan de theetafel aanbiedt. Maar nu de Voorrede? Om te zeggen, zoo als het ons op het hart ligt, wij houden ze voor eenen overloop van gal, waarmede paulus van hemert meermalen gekweld is, en waarvan hij zich nu en dan ééns fchijnt te moeten ontlasten, om 'er niet aan te Hikken; of emfliger, voor eene drukfout, of misdruk eener verdorvene Natuur, waar tegen, wij belijden het, onze verdorvene Natuur ons wel een tegenhangzel voor 's hands aanbood, (trouwens de verdorvene Natuur is 'er toe geneigd , en daarom valt haar niets gemaklijker!) Maar wij hebben aan de onze het ftilzwijgen opgelegd ; wij willen toch ons Maandwerk met geen misdruk gelijk ftellen 1 Franfche Lees - Oefeningen tot nut en vermaak, van jo- hann valentin meidinger. Gefchikt VOOr Franfche Schooien, om in 't Nederduitsch te vertaaien; voorzien met een Woordenhoekje, waarin men een groot gedeelte der moeiëlijkfte woorden en fpreekwijzen vinden kan, die in het Werk voorkomen. Naar den vierden geheel verbeterden druk. Te Zutphen, bij H. C. A. Thieme, 1804. 312 Bladz. In Ohavo. De prijs is f 1-2,-'. Dit Werkjen, uit eene menigte uitgelezene en nuttige Opftellen beftaande , is een voortreflijk Thema'sboek jen , om in Franfche Schooien door Leerlingen is hel Nederduitsch vertaald te worden; dan het is jammer, dat  FRANSCHE LEES-OEFENINGEN TOT NUT EN VERMAAK. 5^1 dat voor de goede uitvoering , in het vermijden van drukfeilen , welken een' Leerling meer dan anderen in den weg ftaan, en niet zelden in de war brengen, niet beter gezorgd is ; terwijl dezelven den taalkundigen bijna op elke Bladzijde in bet oog vallen. De Opltellen, in dit Werkjen voorkomende, hebben de volgende opfchriften : u Onbewimpelde gezegdens , zinrijke invallen , en aangenaame vertellingjes. 2. Anekdoten van frederik II, Koning van Pruisfen. 3. De vier gelukkigen. 4. De kleermaaker en zijn vriend. 5. De ongetrouwheid door haar zelve geftraft. 6. Tegenwoordigheid van geest. 7. De goede zoon. 8. Efopus en de reiziger. 9. Rome door de ganzen gered. 10. Het paleis van ijs. 11. Caravanen der Arabiers. 12. Het uitgehongerd Arabie. 13. Uitwerking der muziek op fommige dieren. 14. Droevig voorval. 15. De ligtgeloovigheid bedrogen. 16. Het kinderlijk medeltiden. 17/De goede raad. 18. De roover. 19. De dwaahng. 20. De ongelukkige zoon. 21. De kracht van het gevoel. 22. De eerlijkheid beloond. 23. De onbefchaamde dief. 24. De weetenfchap en de wijsheid zijn fchatten, waarvan men ons niet berooven kan. 25. Zonderlinge gebruiken. 26 De zonderlinge Wijsgeer. 27. Van Lijcurgus en zijne wetten. 28. Van de Richting van Rome. 29. Van Nero. 30, VansiXTUS den vijfden. 31. Van Mahomet en zijnen Godsdienst. 32. Van den JVlufti. 33. Verfchriklijke fttaföefening. 34. Honden van Christenen , en Honden der Christenen, 35. Van de Bramins. 36. Van Groenland. 37. Van de Groenlanders. 38. Van de Samojeden. 39. Befchrijving van Spitsbergen. 40 Wonderlijke lotgevallen van vier Rusfifche matroozen. 41. Het door de pest behouden Schip. 42. De kracht der inbeelding. 43. Onfeilbaar geneesmiddel tegen de buikpijn. 44. Van de verëeniging der Zwitferfche Cantons. 45 Van de Stad Pleurs. 46. Van de kruisvaarten. 47. Van de Siciliaanfche vespers. 48. Van de St. Bartholomeus-dag. 49. Van Denis, Tijran van Sijracufa. 50. Pithias en Damon. 51. Middel om de dooden op te wekken. Een Perfiaanfche vertelling. 52. Van Cbristoffel Colombus, en de ontdekking van de nieuwe waereld. 53. Van Pe. ter den Grooten. 54. Kloekmoedige onverfehrokkenheid van Peter den Grooten in een dreigend gevaar. 55. Van Catherina, Keizerin van Rusland. 56. Van den Vorst Oo 3 van  £ö2 J. V. MEIDINGER van Menzikoff. 57. Van karel den Vijfden. 58 Mij. thologia. 59. Eenige verbloemde Godheden. 60. Der Tovernimfen. 61. Fabel van Philemon enBaucis. 62. Korte en zaaklijke inhoud der Aardrijkskunde. 63. Europa. 64. Azia. 65. Afrika. 66. Amerika. 67. Polijnefia, 68. Pool - landen. 69. Kort begrip der natuurlijke Historie. 70. Het Dierenrijk. 71. De Olifant. 72. De Leeuw. 73. De Aapen. 74. Het Rendier, 75. Van de Marmotten. 76. De Vogelen. 77. De Struisvogel. 78. Van het Kolombijntje. 79. Van de Visfchen. go. De Walvisch. 81. Van de Haringen. 82. Van de halfflagti. ge dieren. 83. De Krokodil, 84. De Bever. 85; De fechildpad. 86. De Reuzenflang. 87. Van de bloedelooze oiertjes. 88. De Honingbijen. 89. De Dagdiertjes. 90. Van de Zijdeworm. 91. De Acudia. 92 Van de Wormen. 93. Het Groeijend rijk. 94. De Cederboom van Libanon. 95, De Kokosboom. 96. De Broodboom. 97. De Olijfboom. 98. De Suiker. 99. De Koffij. 100. De Thee. 101. De Cacaoboom. 102. De Kaneél. 103. De Kruidnagel. 104. De Muskaatnoot, Ï05. De Katoenboom. ic6. De Peper. 107. Het kruidje roer mij niet. 108. Het mineraalen-rijk. 109. De Steenen in 't algemeen. 110. De doorfchijnende. tu. De ondoorfchhnende, 112. De bergfoorten. 113. Het ijzer. 114. Het koper. 115. Het lood. 116. Het tin. 117. Het znver, n8. Het goud. 119. De verfteeningen. 120. Van de grootheid der Sterren, en haaren afltand van de Aan. de, 121. Verbaazende kleinheid. 122. Oorfprong der tekenen van den Zodiak. 123. Van de Eclipfen. 124. Van den vloed en ebbe der Zee. 125. Van de Vuurfpuvvende bergen , en van den berg Vefuvius in 't bijzonder, ï 26", Wonderlijke bewaaring. 127. Verhaal van de Aard-, beeving, den 1 November 1755111 Portugal voorgevallen. |i2&. Verhaal van de fchriklijke Aardbeeving, welke zich, in 't jaar 17S3, in Calabriën en te Mesfina heeft doen gevoelen, 129. Verklaaring van de maanden des jaars, en de dagen der week. 130. Raad om welvaarende te zijn, 131. De wensch. 132. Raadzel. 133. Graffchrift van een zekeren gi ooten Heer. Het Woordenboekjen, dat agter aan gevoegd, en ten geb.ruike der Leerlingen gefchikt is, verdient geene aanprijzing , vermids in hetzelve de Werkwoorden, naar hunfiS tfihJQegingeft vert.aa.ld,- opgegeeven wordenj en dus  FRANSCHE LEES-OEFENINGEN* TOT NUT EN VERMAAK. 583 de Leerling zijne verkregene kundigheden in dat vak niet ter toetfe brengt. De onbepaalde wijze alleen opgegeven zijnde , was genoeg ; dan zou den Leerling zijne oefening niet benomen worden. Dus zou men , bij voorbeeld, in plaats van: Mit, zetlede; tata, greep; menoit, bragt; foutenoit, hield ftaande; confola, troostte, enz. moeten lezen: Mettre, zetten; tdter, grijpen; mener, brengen; foutenir, ftaande houden; confoler, troosten, enz. Verzameling van Schetfen, ten dienfte van Kinderen en Jonge lieden , om zich te oefenen in het maken van Schriftelijke Opftellen Te Haarlem , bij A. Loosjes , Pz., 1803. 118 Bladz. In Oclavo. De prijs is f :-12-: Tot de menigvuldige pogingen , die thands tot onderricht van jonge lieden worden aangewend, verftrekt dit Boeksken tot geene onvoegzame bijdrage. Menigvuldig zijn de gelegenheden, hun thands aangeboden, om, in onderfcheidene takken van Wetenfchappen, kundigheden te verzamelen. Niet :zoo algemeen, intusfchen, is men bedacht omtrent eene gepaste geleiding, om, over een of ander onderwerp, hunne denkbeelden aan anderen geregeld mede te deelen. Verlegenheid om eenig onderwerp is dikmaals de oorzaak , welke van het vervaardigen van eenig opftel hen te rug houdt. Dit mangel hebben de Verzamelaars van deze Schetfen trachten aan te vullen, door het nemen van eene proeve, om voor Kinderen en Jonge Lieden eenige Schetfen te vervaardigen, waarüit zij aanleiding zouden kunnen krijgen , om over onderfcheidene onderwerpen kleine Opftellen, Briefswijze of anderszins te vervaardigen. Van de meest algemeene voorwerpen van onderwijs zijn , voomaamlijk, die Schetfen ontleend : als de Kinderlijke fpelen ; Huwlijks zaken; Ambachtenen Handwerken; Klederdragten; nuttige Uitvindingen; de Zedenkunde; Vaderlandfche Gefchiedenisfen; Natuur- en Aardrijkskunde; en anderen. Tot eene proeve, van het oogmerk der Uitgeveren, en van de wijze van behandeling, dient het volgende uit het Rubriek der Zedenkunde. De Schets luidt aldus: 112. ,, Alles wat wij doen moeten, is ons daarom al„ leen bevolen , omdat het ons in de daad gelukkig O 0 4 „ maakt.  584 VERZAMELING VAN SCHETSEN. maakt. En door welks betrachting wij die groote ge„ lukzaligheid verwerven , naamlijk door een goed ge« weten." i. ,, Waarin beftaat een goed geweten?" a. En is dit zoo noodzaaklijk voor ons waar geluk ?" De Verzamelaars, om , in eenige weinige voorbeelden, hunne bedoeling des te duidlijker te doen in het oog vallen, geven, in een Aanhangfel van Proeven van Opftellen, van deze Schets de volgende uitbreiding: „WAARDE VRIEND!" ,, Wanneer men kwaad wil doen, is er een (tem, die in ons roept: Gij doet kwaad; dit moogt gij niet doen; „ en wanneer men het dan evenwel doet, is men daar ongerust over; maar, laat men het, dan is men wel- tevreden. Die Hem noemt men het geweten. Men „ heeft een goed geweten, wanneer men bewust is, on- fchuldig te zijn aan een of ander kwaad, maar men ,, heeft daarentegen, een kwaad geweten, wanneer men „ weet dat men fchuldig is." ,, Een goed geweten is hoogstnoodzaaklijk tot het gc„ luk, en de rust van ons leven; want, al moet men ,, onfchuldig lijden, als men een gerust geweten heeft, is men toch niet ongelukkig. Een goed geweten ver„ troost den mensch in tegenfpoeden, en doet hem alle „ de rampen en ongevallen dezes levens geduldig dragen. „ Een goed geweten doet hem hopen op de eeuwige za„ ligheid, en wat kan den Mensch meer vertroosting geven, dan dit? Een goed geweten eindlijk, doet hem „ de genoegens en vermaken der wereld met onfchuldige „ vreugde genieten." „ Maar, o Vriend! wat onheil veroorzaakt een kwaad „ geweten niet al? In rampen en tegenfpoeden (laat het „ ons geheel ter neer, door de gedachte , het is onze „ eigene fchuld? Het doet ons zelfs in voorfpoed kwij„ nen, door de ongerustheid van ons hart. Het doet „ onsfchrikken voor den toekomenden oordeelsdag,kort- om , het veroorzaakt , dat de bezitter van hetzelve „ geen waar geluk fmaken kan. Dus ziet gij, Vriend! ,, dat een goed geweten onontbeerlijk is, voor ons waar„ achtig geluk. Laten wij dus trachten, onfchuldig te „ blijven; dit is veel meer waardig, dan alle degeldfom- men der aarde." Tot  verzameling van schetsen. 5»5 Tot naricht wegens de uitvoering van het Werk diene nog het volgende uit het Voorbericht. Onder elke Schets is een weinig wit papier overgelaten, om aan de Onderwijzers gelegenheid te geven, tot het doen van aanwijzin» gen uit zulke Boeken , als zij voor hunne Leerlingen dienflig oordeelen; terwijl bij de vier laatde Afdeelingen, tot eene handleiding, de meest bekende Schrijvers, met aanduiding van plaatfen, worden aangewezen. Daar wij van oordeel zijn, dat het aangekondigde Werkjen, onder voegzaam toezicht, eene heilzame (trekking heeft, hebben wij den aard en de wijze van behandeling wel wat omltandiger willen vermelden. Handleiding om uit het hoofd te leeren rekenen; vrij gevolgd naar het Hoogduitsch van j. g. me ij er, en voor het onderwijs der Bataaffche jeugd gefchikt door w. goede, Schoolopziener in het Zuidelijk gedeelte van het Departement Holland. Te Leijden en te Zutphen, hij D. du Mortier en Zoon, en H. C. A. Thieme, 1804. 159 Bladz, In Octavo. De prijs is ƒ : - 10 - : In de Voorrede geeft de Schoolopziener goede de voordeden op van het uit het hoofd rekenen. Hij vindt het aangenaam, nuttig, ja zelfs noodzaaklijk. De bewijzen voor het eerde zijn even zoo wel toepaslijk op het rekenen aan het bord. Nuttig vindt hij het, omdat daardoor verltand, oordeel, fcherpzinnigheid en vernuft opgefcherpt worden; (met minder toch door de Rekenkunst in het gemeen, te weten wiskundig in de Scholen behandeld, niet, gelijk veelal, werktuiglijk) — geheugen, verbeeldingskracht en oplettendheid verderkt worden: (dit erkennen wijgaarn, liever, dan hetgene G. in het vervolg beweert, dat het van buiten rekenen) naauwkeurigheid, orde in het denken en gedaiige tegenwoordigheid van geest bevordert, ja zelfs tot eene heblijkheid verheft — (dit alles toch wordt door het rekenen in het gemeen reeds bevorderd.) Meer andere voordeden telt G. op, onder anderen zegt hij: ,, Vaak kan ,, men in dit (lag van rekenen vrij veele vorderingen ma„ ken, al heeft men van het cijferen weinig of niets ge„ leerd;" — en het is juist dit, dat wij vooral duchten- bij het uit het hoofd cijferen. De Kinderen, ten einde dit gemaklijk te kunnen doen, gewennen zich meer O 0 5 aan  586 J. C MEIJER , HANDD. OM UIT 't HOOFD TE REKENEN. aan zekere kunstgrepen, en verliezen daardoor wet eens eene goede theorie geheel uit het oog. Dit laatfte is bij ons meer waard; want toch, om twee redenen is het cijferen belangrijk in de Scholen, vooreerst, om 'er in het burgerlijke leven zich van te bedienen , en dan ook, om verftand en oordeel op te fcherpen — maar dan moet het Wiskundig behandeld worden. —— En wat de noodzaaklijkheid betreft, ja het is waar, fomtijds kan hel te pas komen, in zaken van weinig belang, en dan valt het niet moeilijk , doch in zaken van veel belang is het niet aan te raden, om dat men zich eer kan vergisfen. Wij willen het uit het hoofd rekenen hiermede niet geheel en al afkeuren, maar alleen hetzelve bepalen tot eenige weinige gevallen, en die zeer eenvoudig'zijn; waarin dan ook die oefening kan te pas komen; gelijk dan ook dit geheele Boekjen alleen loopt over de vier bijzondere forinen van vermeerdering en vermindering der getallen. Tot zoodanigeinde kan dit Boek zeerwel ter handleiding verftrekken voor zeer eenvoudige en minkundige Schoolonderwijzers: doch voor anderen is zoodanig Werk geeBe behoefte. Waarlijk een Schoolonderwijzer moet al czelsdöm zijn, wanneer hij de hier voorkomende voorbeelden zelf niet kan uitvinden. Beter zouden wij het daarom geoordeeld hebben, wanneer de Schoolopziener G. in plaats van dit Boekjen, vol eenvoudige voorbeelden, uitgegeven hadde eene Verhandeling, zoo over de nuttigheid van die foort van rekenen, als over de wijze, hoedanig dit te doen; — dan had hij op 32 Bladzijden het zelfde kunnen zeggen, voor de Onderwijzers, die van zijn Boek gebruik willen maken, |5 uitgewonnen , en hun meer aanleiding gegeven, om, door tojparfing van alle deze regelen , hun oordeel op te fcherpen. Neues Deutfches Buchftabier- und Lefebuch, oder Anweifüng zurleichten Erlernung der Deutfchen Sprache. Amfttldam, beij L. A. C. Hesfes 1803. Ip Duodecimo. De prijs is f: - 4 - : Een Boekjen, zeer gefchikt voor het oogmerk', waartoe het gel'ch:even is. Men vindt 'er de Letters, Lettergrepen , Woorden van onderfcheidene lettergrepen, Ze-  neues deutsches buciistabier- und leseeuch. 587 Zedenfpreuken, Fabelen en Verbalen, zoowel in Dichtmaat als in onrijm; en welke ftukjeus, wel niet oorfpronglijk, doch echter uit de beste Schrijvers ontleend , en mer zeer veel fmaak, naar de vatbaarheid van Kinderen , uitgekozen zijn. Ten flotte vindt men nog de eerfte beginfelen der Rekenkunst, te weten, de Numeratie, de tafel van Multiplicaüe, en de vier bekende wijzen van vermeerdering en vermindering der getallen. In handen van een goed Onderwijzer, kan dit Boekjen met nut gebruikt worden. Spookerijen. Korte Vertellingen uit het rijk der waarheid, door s. c. wagener- Met Plaaten. Zesde Deel. Te Amjteldam, bij W. Holtrop, 1803. i8t Bladz. In Duodecimo. De prijs is f \ - 5 - : Meer belangrijk , dan de inhoud van het Vijfde Deeltjen, is dit Zesde: doch, ten opzichte van het hoofddoel, minder ter zake. De verfchijnfelen, welken aanleiding geven konden, tot vermoedens van Spokerijen, zijn te eenvoudig, dan dat men dit vermoeden daarbij koesteren zoude, ten zij men, met vooröordeelen , als het ware, geheel doortrokken is. De voorvallen zijn echter pier onaardig, en lokken, bij aanhoudendheid , den leeslust uit. Vooral heeft dit plaats bij het laatfte verhaal, het uitvoerigfte van allen, — behelzende de verfchijning van een gewaand Spook in eene (kapkamer. —— Dit behelst de gefchiedenis van eene Slaapwandelaarfter, die bij eenen ongehuvvden, in den flaap, zich vervoegt, en waardoor hare jufferlijke trotschheid zoo zeer vernederd wordt, dat zij, eindlijk, tot een huwelijk met dezen man befluit. • Of 'er meer Deelen volgen zullen , weten wij niet. Maar waarom ontfiert de Vertaler dit Werk zoo zeer door eeneflechte vertaling? Slechts ééne proeve, BI. 132: „ Rosheim ging: terftond na hem kwamen twee bedienden, maakten vuur in den fchoorfteen, en bezetteden de tafel met koud gevogelte, wildbraad, gebak, „ en een fles rinfehen en een fles bourgogne wijn, zeer „ fmaaklijk. Felhorst ontkleedde zig dadelijk , at met 9, fmaak, en dronk eenige glazen met bourgogne wijn. Daarop ftak hij het nachtlicht aan, zo dat bet helder ,, brand-  588 s. c. wagener , spokerijen. ,, brandde, fchoof het vuur te famen, floot de deur „ vast toe, en lag zig te flapen." — Hoe vol Germanismen! Wij lezen, in deze Vertaling, het oorfpronglijke, en vertalen in dezer voege: .,, Rosheim vertrok hierop. Spoedig kwamen twee bedienden , leiden vuur aan, vulden den disch met koud gevogelte, wildbraad, gebak, een flesch rinfchen en een flesch bourgognewijn , alles gefchikt om den fmaak te voldoen. Felhorst ontdeed zich terltond van zijne klederen, at met veel fmaak, dronk eenige kelken met bourgogne , ontlfak hierop de nachtkaars, zoodat zij een helder licht verfpreidde , fchoof het vuur bijeen, floot de deur digt, en begaf zich ter ruste." Soortgelijke verbeteringen komen overal, in dit Deeltjen, te pas. Gallerie der wilde Volkeren, benevens eene befchrijving hunner zeden en gewoontens. Een nuttig Leesboek voor de Jeugd van beide Sexen, het welk hun, zoo veel mogelijk, met de weetenswaardigfte Natuur-, Aardrijks- en Gefchiedkundige Bijzonderheden dier afgelegene Natiën, op eene onderhoudende wijze, bekend maakt. Uit het Hoogduitsch vertaald. Met vier naar het leeven gecouleurde Plaaten. Te Amfleldam , bij C. Timmer, 1803. 84 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 14 - : De Vertaler bericht, in zijne voor ons niet zeer verftaanbare Inleiding, dat hij, ,, indien het tegens„ woordig Werkjen zoo gelukkig zijn moge, de goedkeuring van het leeslievend gedeelte van onze Natie te ,, erlangen, niet ongenegen zou zijn hetzelven van tijd „ tot tijd te vervolgen." — Wij voor ons verklaren , dat hetzelve niet zoo gelukkig is geweest, van ons te bevallen. Daartoe kwam het ons voor, een al te dor, onzuiver, ongeregeld en ondoelmatig famenraapfel te zijn, uit hetgene anders goede Reisbefchrijvingen ons van de vier volken, die hier voorgefleld worden, de Sandwicheilanden , de Orahitiers, de Nieuw-Zeelanders en de Hottentotten, mededeelen. Wij hebben veel betere Boekjens voor de jeugd , die haar, op eene leerzame en onaerhoudende wijze, met de beste en voor haar belangrijkfte ontdekkingen der Reizigers bekend maken: als de Reis-  gallerij der wilde volkeren. 589 Reisbefchrijvingen voor de Jeugd van campe, en, ouder anderen, 'een dergilijk Werkjen van den Heere c. rogge; zoodat wij den Vertaler dezes van harte raden, ons Publiek met zulk overtollig en al tegebrekig goed met verder te belasten; vooral, zoo lang als hij niet in Haat is, om met vrucht voor de jeugd (hetwelke allen.ans zaak niet is,) of zelfs zonder zulke grove taalfouten, als in den boven afgel'chrevenen Tijtel, en door het geheele Werk in menigte, te vinden zijn,- iet belangrijks te fchrijven. Leven en Daden van den Vrijheer quinctius heij- meran van FLAMlNG. Door august LAfontaine. In vier Deelen. Turpe est difficiles habere nugas; Et ïtultus labor est iueptiarum. Marti al. Vit het Hoogduitsch vertaald. Eerfte en Tweede Deel. Te Groningen en te Amfteldam, hj>j W. Wouters en J F. Nieman, 1803 en 1804. Te famen 803 Bladz. In gr. Octavo. De prijs der beide Deelen is f 5 - 12 - : Of deze Roman het beste , zonder uitzondering, is onder alle de Werken van den fchranderen lafontaine, durven wij niet zoo Heilig bellisfen, als de Vertaler doet in zijn Voorbericht: maar wel de verzekering geven, dat het een allerfchoonfte Roman is, den beroemden naam des verdienstlijken Schrijvers ten volle waardig. Hier worden de menfchen befchreven , zoo als ze zijn, en wel zoo natuurlijk, dat al wie (lechs met opeue oogen onder zijne natuurgenoten omwandelt, en dit Boek leest, zich dikwerf verbeelden zal oude kennisfen te ontmoeten. Maar hetgene, waarin de Schrijver, indien ergens , zekerlijk hier, bovenal uitmunt, is zijne diep menschkundige inleiding in de verborgenfte fchuilhoeken van het hart, en zijne naauwkeurige ontvouwing van die gering en toevallig fchijnende opkomende gedachten en driften, met aanwijzing van derzelver waaren oorfprong , die dikwerf zulk een beflisfenden invloed hebben op onze neigingen , belluiten en bedrijven. Het plan des Werks is ons te uitgeftrekt, en de gefchiedenis te groot, om 'er eene fchets van te geven. Het zij dan genoeg, dat wij onzen Lezeren verzekeren, dat zij hier goede waar voor hun geld ontvangen. De fom-  590 A» LAFONTAINE , LEVEN VAN Q. H. VAN FLAMlNÖ. fomwijlen flerk geteekende cbaTakters (niet al te fterk, naar ons gevoelen; want is de Romanfchrijver geen Dichter? En waarlijk deze is der natuurgetrouw) blijven zichzelven volkomen gelijk; en de oorzaken, die tot derzelver vorming hebben medegewerkt, worden duidlijk aangewezen. De held der gefchiedenis moest, met zulk eene opvoeding, als hij ontving,zulk een goed en zonderling, zulk een veelwetend en nog meer inbeeldend mensch ,zulk een mengfel van achtbare grootheid — en belachlijke vreemdheid worden. Wij nemen deel in zijne edelmoedige ontwerpen; wij beminnen de goedheid van zijn hart; wij juichen zijne ïlandvastigheid, in hetgene hij voor goed en voor waar houdt, hartlijk toe, terwijl wij niet kunnen nalaten in een luiden lach uit te berllen, bij de voorftelling van de grillige verbeeldingen en ontwerpen , en derzelver vreemde uitwerkfels, waartoe hij geduri"vervalt, en die L. zoo geestig befchrijft. Zijne geleerdheid vervoert hem dikwijls tot dwaasheid: en de deskundige , twijfelen wij niet, zal met ons de uitgeftrekte geleerdheid van den Schrijver zeiven, zoowel als deszelfs doordringende ichranderheid, bij het lezen hiervan, bewonderen. Ook de aandoenlijke tooneelen in dit Boek, befchrijvende de zegepraal der boosheid, het lijden der oufchuld, of eenig ander dier onheilen , die den menfehenvrieud maar al te dikwerf ftof tot zuchten geven, zijn zeer treffend. De gefchiedenis van den vriend onzes helds lisson en van jakobine , en vooral van den aanwas eener ongeoorloofde drift in den bedorvenen uhijnveld , deszelfs al te zwakke en vergeeffche worftelingen , voordëetend verderf en eindlijke verfchriklijke gruweldaad zijn, als door de meesterlijke hand der menschkundige ondervinding zelve, alleröntroerendst gefchilderd. Wij gevoelen het bij de lezing, dat het waar is: zoo is de mensch ; dat kan hij, op zulk eenen weg, worden; dat bedrijven j en wij beven, terwijl wij gewaarfchuwd worden, om boven al ons hart te bewaken ! Misfchien dat wij , bij ons verflag van een volgend Deel, waarnaa wij hartlijk verlangen, wel een uitirekfel leveren , zo het een of ander klein tooneel, dat daartoe gefchikt is , ons voorkomt. De ve. taling is wel geflaagd, in eenen goeden ftijl gefchreven, en, zeer zuiver van fouten, naar eene kiei'ehe fpelling gevolgd. De  regina maria roche, oe abtdij-kinderen. 5QI De Abdij kinderen, door Ms. regina maria roche. Naar het Fransch. Tweede Deel. Te Amfieldam , bij G. Roos , 1S04. 236 Bladz. In gr. Octavo. Dt prijs is f 1 - 10 - : \V7ij hebben geene reden gevonden, om over dit TweeW de Deel van dezen Roman een guaitiger oordeel te vellen, dan over het eerlte (*). Wel vonden wij 'er niets aantlootlijks in voor het deugdlievende gemoed; zelfs behelst het ingelascht Levensverhaal van mistris marlovv eene zeer goede zedenkunde: maar over het geheel is de Roman, tot nog toe, eene verzameling van liefdesgevallen, welker lezing wij niet bevroeden, dat voor de jeugd nuttig, of voor meergevorderden in jaren belangrijk zijn kan. Ook kunnen wij over bet plan van de Schrijtïler geen oordeel vellen; want, bij het einde van dit Tweede Deel, zijn de hoofdperfonen , zoo ver als ooit, van eikanderen verwijderd, en wie weet, hoe vele Boekdeelen 'er nog wel kunnen aangevuld worden, eer dat men aan de (zeker gelukkige!) ontwikkeling van zoo vele gelegde knopen komt! De taal en Itijl der overzetting blijven even onzuiver. (*) Zie N. Faderl. Bibl. Vilden Deels ijle Stuk,Bladz. 527. Ontrouw en Vergeving. Tooneelfpel in drie Bedrijver,. Te Dordrecht en 's Hertogenbosch, bij H. de Haas en de Wed. C. A. Vieweg en Zoon , 1804. 124 Bladz. In OCtavo. De prijs is f : - 12 - : De Autheur van dit Tooneelfpel, hetwelke als geene Vertaling voorkomt, wordt nergens gemeld ; een klein Voorbericht verwittigt den Lezer alleen, dat de Autheur, nadat dit zijn Tooneelllük reeds afgewerkt was, in hetzelve , vooral in het veertiende Tooneel van het derde Bedrijf, eenige pasfages opgemerkt had, die nagenoeg eene letterlijke overeenkomst hadden met de ideëa van kot zeboe, in zijn Menfchenhaat en Berouw; dat hij die eerst weg wilde nemen, om niet den fch'rjn te hebben van letterdieverij te plegen; maar dat hij de moeilijkheid van dat wegnemen , zoowel als de zwakheid van af es, hetgei e bi in plaats van het weg ge 110 me 11 e (lellen konde, inziei.de, begrepen heeft, beter te zullen doen, *ijn  59» ontrouw en vergeving, tooneelspei.. zijn werk te laten gelijk het was, en flechts met een woord daarvan in het Voorbericht te (preken. Wij vinden ondertusfchen op die aangewezene plaats zulk eene in het oog lopende letterlijke overeenkomst met het bedoelde Tooncelftuk van kotzeeue niet; maar wel over het geheel in het Stuk, welks onderwerp niettemin veel van dat van Menfchenhaat en Berouw verfchilt, eene naaming der charakters, die zoo wel bij kotzebue, als bij andere Duitfche Tooneeldichters voorkomen , gelijk ook fommige Germanismen en geheel Duitfche uitdrukkingen , aantonen, dat de Schrijver zich geheel in dit Stuk op den flijl der Duitfche Dramaturgie toegelegd heeft, waardoor deszelfs Fabel, welke in Nederland geplaatst is, met eene zeer geringe verandering van fommige inmengfelen, ook zeer ligtlijk op den Duitfehen bodem verplaatst zoude kunnen worden, waar zij een nog meer inlandsch voorkomen zoude hebben. De inhoud is, beknoptlijk bijeengetrokken , over het geheel de volgende. Zekere west er horst is door een flecht Meisjen zoodanig verleid, dat hij zijne Vrouw en Kinderen verlaat, met haar vlugt, en in eene Herberg zijn intrek neemt. De charakters van den Waard en Waardin dezer Herberg zijn comisch gefchetst, en maken , op de Duitfche wijze, geen onaardig en verlevendigend contrast met het ernltige van het Stuk. Eindlijk ontdekt zijn Knecht, door eenen onderfchepten brief, het bedrog , waardoor zijn Meester misleid wordt. De Heer reinhart, een braaf Predikant en vriend van het huis van wester horst, wordt eindlijk , na lange navorfchingen , de fchuilplaats van den misleiden man gewaar , en bericht dezelve aan zijne Vrouw, welke daarop het befluit neemt, om hem aldaar te gaan vinden, en hem alles edelmoedig te vergeven. Zij komt, ten dien einde, in de Herberg, waar westerhorst niet reinhart en de Broeder van westerhorst bijeen zijn, welken zij in drukke onderhandeling vindt, wijl men vernomen had, dat het Meisjen , door hetwelke westerhorst verleid was, zichzelve het leven benomen hadde. Westerhorst verzoent zich daarop me: zijne Vrouw, en zij worden beiden weder verëenigd. De taal en fpelling van dit Tooneelftuk is hier en daar zeer gebrekig, doch dit wordt bereids in het Voorbe» richt zelve erkend. 0  UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. J. c. marezoll, Over de bejlemming in welke het meervoudig getal voor het enkelvoudig genomen wordt. 20. Over de betekenis van het woord Testament en Verbond, at, Iets over de kleeding der oude Hebreeuwen , ter opheldering van eenige Bijbelplaatfen. 22. Samenfpraak tusfchen Menander en Filo, onder eene wandeling op een buitengoed voorgevallen, over eenige Bijbelplaatfen, waarin van hoornen voorkomt. 23. Befchouwing van eenige jpreekwijzen in den Bijbel, door welke bij vergrooting gefproken wordt. 24. Over het woord Kristus, en de fpreekwijzen daar van ontleend in de Schriften des AT. Verbonds. 25. Over de Landplaagen in den Bijbel voorkomende , en opheldering van SchriJ'tplaatfen hier over handelende. 26. Onderfcheiden gebruik van de woorden: Doop , Doopen, en Drinkbeker, in den Bijbel. 27. Over eenige fpreekwijzen, die op de bevinding van het Kristendom betrekking hebben, of daaromtrent worden bijgebragt. 28. Opheldering van eenige Bijbelplaatfen, waar in de woorden weg , wandelen, en die daarmede in verband flaan , voorkomen. (Samenfpraak tusfchen Orthodoxus en Alèthöfilus , onder het doen van eene wandeling.) 29, Over het gebruik der woorden, Geloof, Gelooven, Geloovigen; meest in de Schriften des N. Verbonds. 30. Befchouwing van Bijbelfche gezegden, in welke het zien, bij overbrenging , van iets anders voorkomt. 31. Iets over de Perfoonsverbeelding in de H. Schrijf, en voorbeelden van deze!-, ve. 32. Toelichting van eenige Bijbelplaatfen , waarin van de Visfchen voorkomt. 33. Over het Bijbelsch gebruik der woorden, Ziel en Lichaam , ter opheldering van verfcheidene plaatfen der H.' Schrift. S4- Over de betekenis van de woorden, Lichl. en Duisternis, en eenige anderen, daar aan verwant, in de H. Schrift. 35. Vervolg en flat van N°. 34.-36. en 37. Befchouwing van Bijbelfche gezegden, ontleend van den Landbouw, en het geen daar toe betrekking heeft. 38. Over het meest gewoone gebruik der wqof*  604 C. B A V I N K woorden Hemel en Aarde, in de gewijde Schriften. 39. Over het gebruik van de woorden behouden, behouden worden, zalig worden, en het geen daar op betrekking heeft. 40. Over de verfchillende betekenis van het woordje in, m de ff. Schrijt. 41. Over de verfchillende betekenis van het zelfftandig naamwoord \ woord , in de H. Schrift. 42. Over de woorden, Brood , Manna en Hemeibrood. 43. Over zulke Bijbelplaatfen, waar in eene gelijkluidend' heid der fpreekwijzen plaats heeft. 44. Over zulke plaatfen tn het N. Verbond, waar gelijkluidende fpreekwijzen voorkomen. 45. Over de Bijbelfche betekenis fen der woorden , Zalig, Zaligheid, Verlosfing, en fortgelijke. 46. Over het verfchdlend gebruik van het woord Vrede in den Bijbel. 47 en 48. Over woorden en fpreekwijzen in den Bijbel, aan welken men eenen zekeren nadruk toefchrijjt. 49. Op. heldering van eenige Bijbelplaatfen , in welke over natuurkundige onderwerpen gefproken wordt. 50. Over de Bergen, en opheldering van Bijbelplaatfen, waar in van dezelve gefproken wordt. 5r. Over plaatfen, waar in van den Wijngaard, JVijnftok enz. gefproken wordt. Over de verfchillende betekenis van het woord Genade in de H. Sshrift. Mengelingen voor Verftand en Hart. Toegewijd aan allen, die belang ftellen in verlichting en deugd. Gefchikt, vaarde behoeften van onzen tijd. Door c. ba vink, sim. z. Leeraar der Doopsgezinde Christenen te Embden. Eerfte Stukjen. Te Groningen , bij A. S. Hoit• fema, 1804. 146 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is j l - : - : ~T\ e Doopsgezinde Leeraar bavink , die zich reeds , vóór _L/ eenige jaren, tor zijn voordeel, bekend gemaakt heeft door de uitgave van eenige Leerredenen,' treedt ïhands met deze Mengelingen ten voorfchijn , welken hij hoopt, dat geene venverplijke bijdrage zijn zullen, ter bevordering der onfehatbnre waarheid èn deugd. Nieuws zal geen Lezer, die in de waarheden van den Godsdienst geoelend, en met de gewigtigfie grondbeginfelen der zedenleer bekend is, 'er in vinden; maar wel veel goeds. Wij prijzen daarom niet flechts het lollijke oogmerk des Schrijvers, die met zijne pen eenig zedenlijk nut poogt te  MENGELINGEN VOOR VERSTAND EN HART. 6 OStavo. De prijs is f i * iö • 1. Behalve eene Inleiding, behelzende .voorbereid^dé kundigheden, tot de kennis en genezing der vrouwlijke ZieSen en die der jonge Kinderen is dit ^Boek iti twee Hoofdftukken verdeeld; waarvan het ee f^f™ handclin» der Vrouwen en het tweede aie der jonge lun S ten onderwerp heeft, In het eerfte word: fgh.£ deld over de Maandelikfche Zunvcnng, — de Jileett Jucht het eindlijk verlies der Maandftonden, • Z^a toevallen na de Baaring , net ?,o0d', ^ 7ooïen, ■ toevallen geduurende fTtt^omSe zeldzamere Vrouwelijkè — Set'tweede Hoofdfluk, de behandeling der ing Kinderen bevattende, gaat over de bezorging  H. G. MARSCHALL, GENEESKUNDIG GESCHENK. 60? des Kinds, — toevallen en ziekten der Jonggeborenen en Kraamkinderen, toevallen en ziekten in de eerfte jaren, — brandende (hcete) Kinderziekten met uitflap uitwendige toevallen en ziekten. — Waa-bij op°het einde eene lijst van Geneesmiddelen is gevoegd. Indien de Schrijver zich alleen tot den levensregel had bepaald, zonder zicli met de geneeswijze in te la. ten, dan zouden wij aan dit Roek den naam van Gefchenk niet willen weigeren; dewijl hetzelve in zooverre vele goede zaken bevat en zoodanig voordraagt, dat zij door de Vrouwlijke fexe gemaklijk verftaan en met nut in werking gebragt kunnen worden. Dan omtrent de hier voorkomende geneeswijze, moeten wij een min gunftig oordeel vellen. Ten dezen opzichte is dit Boek zeef gebrekig; verëischt kundigheden, in Vrouwen, die mert niet dan bij Geneeskundigen kan onderftellen; ja zelfs ontmoet men hier. eenige fchadelijke raadgevingen. Zoodat dit Werk met den omflagtigen veelbelovenden Tijtel niet ftrookt, en aan het oogmerk van den Schrijver, hetwelke de Vertaler zegt geweest te zijn, de grenzen flipt te bepalen, waar eigene hulp moet ophouden, niet baandwoordt. Slechts weinige ftaaltjenS zullen uit velen genoegzaam zijn om de waarheid van dit ons gezegde te Haven. Wanneer bij iemand, na het plotsling wegblijven der Maandftonden, de toevallen daarvan worden befpeurd, als bloedvloeden, pijnen,of heete koortfen, zoo wil de Schrijver, dat eene onbedrevcne Vrouw de rechte oorzaak van dit wegblijven nagaat, en de zieke allereerst vraagt naa de door hem befchrevcne oorzaken, te weten: of zij moeilijke verteerbare fpijzen of verhittende dranken gebruikt hebbe; of de maag overladen geweest zij; of zij zich fterk verhit of verkoeld hebbe; en eindlijk, of zij door eenige hartstocht zij aangedaan geweest. Hierna moet de oorzaak , door de zieke opgegeven, met de ziekte vergeleken worden, om te zien, of de gevolgen, door den Schrijver aangewezen , uit de opgegevene oorzaak hebben kunnen voordkomen. Vindt de Vrouw, die de behandeling op zich zal nemen , geene overeenkomst tusfchen de oorzaak en de gevolgen, dan moet zij verder navorfchen, of 'er ook meer dan ééne" oorzaak zij geweest. Weet nu de zieke zelve niet recht wat zij gedaan hebbe of haar overkomen zij, dan moet de verzorgder en-  608 H. O. MARSCHALL , GENEESKUNDIG GESCHENK. enkel en alleen uit de toevallen zoeken te weten, wat de oorzaak moge geweest zijn. -— ls zoodanig wegblijven der Maandftonden door treurigheid veroorzaakt, en openbaart zich dit door koude, beving, duizeling, neêrllagtigheid , benauwdheid , moeilijke ademhaling , flaauwten, krimpingen, bleeke kleur van het aangezicht, dan zal men, na het aanwenden van verzachtende kïijsteeren en lauwe voetbaden, de zieke op den voet eene aderlating doen, zonder dat men vooraf eenen Arts behoeve te raadplegen. — Is na het plotslijk ftremmen der MaandHonden, eene heete koortsontftaan , dan, zegt de Schrijver tot de Vrouwen, ,, is de aderlating het eerfte wat gij te werk moet ftellen; zij moet ook fterk zijn, dat is ten minfteh 10 oneen , zo de Zieke anders' krachten heeft." De eerfte behandeling van den Roden of Persloop, die hiermede onder de ziekten van jonge Kinderen is geteld, wordt ook aan Vrouwen toevertrouwd. — Het verlosten van de Nageboorte moet, volgends den Autheur, altijd zonder tijdverzuim, terftond na de baring, bij de hand genomen worden, uitgenomen in het geval alleen, wanneer de Baarmoeder niet 'fterk famentrekt en daaruit de bloedvloed ontftaat. Hij raadt verder „ den buik der Kraamvrouw, wanneer zij na de baring een of twee uuren gerust en iets gebruikt 'heeft, met een zachten handdoek of zwachtel zacht te binden van boven aaar beneden." Dan dewijl, volgends getuigenis van den Voorredenaar, die raadgevingen cn voorfchriften, welken alleenlijk of wel het meeste in den oord, waar de Schrijver woonde, konden gevolgd worden, in de Vertaling zijn verwisfeld met anderen van gelijke kracht, die in ons land gebruiklijk en naar de gefteidheid van hetzelve best gefchikt zijn, durven wij niet bepalen, of wij fommige gebreken van dit Werk op rekening van den oorfpronglijken Schrijver, dan van den Vertaler moeten ftellen. Intusfchen kunnen wij niet voorbij aan te merken, dat eenige niet onbeduidende drukfouten , buiten de aangeteekenden, ten laste van den Vertaler komen; alsmede, dat hij, althands fomtijds, het woord drachma en halve drachma, door twee en een lood heeft overgezet; gelijk dit uit de befchrijving van het geneesmiddel Ne. XI ligt" is op te maken , en op Bladz. 186 duidlijk blijkt, waar hij het gewigt van anderhalf drachma door (3 lood) nader tracht  bijdragen- tót het galvanismus. od$ ment op te helderen; iet, hetwelke bij de genen, lot 'welker gebruik dit Boek gefchreven is, fchroom ijue gevolgen kan hebben. Hiermede menen wij genoeg te hebben gezegd. chi tè doen zien, dat oh ze Vrouwen Veiliger zullen doen, 'met dit Geifchenk te pronk te zetten, dan van hetzelve een geneeskundig gebruik te maken* Bijdragen tot het Galvanismus, zoo in opzicht tot deszelfs Genees- als Natuurkundige Werkingen. Derde Stuk: Te Arnhem , bij J. H. Mueleman , Junior, 1803. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 4 - : Met de twee vorige Stukken dezer Bijdragen , verkrijgen wij nu , met dit Derde Stuk, het Eerite Deel der verzameling van Stukken, door willem van rees, Med. Doclor te Arnhem, over dit nieuw en géwigtig onderwerp, en welk Eerite Deel, volgends belofte, in het Voorbericht van dit Stuk gedaan; nog vaii twee Deelen zal gevolgd worden , die de volledige gefchiedenis van het Galvanismus en deszelfs Geneeskundige aanwending zullen bevatten. De Heer van rees vervult, in dit Stuk,zijne belofte, bevorens gedaan, met ons den uitflag zijner eigene Geneeskundige Galvanifehe ondervindingen mede te deelen , en laat daaröp volgen, de ontdekkingen, de aanwendingen en waarnemingen van verfcheidene Mannen , die iri dit vak. van Wetenfchap werkzaam zijn; alsmede Berichten en Üittrekfels van Gefchriften , over dit onderwerp; breder bij den Inhoud, vóór dit Derde Stuk ge* plaatst, omfchreven. Wij hebben met genoegen de proeven, door den Héér van rees aangewend, op onderfcheidene lijders, die aan doofheid of hardhorendheid, gelijk ook die door' Amaurofis of ftekeblindheid waren aangetast, gelezen: dezelven worden , onöpgefmukt, medegedeeld , en verdienen de aandacht, niet alleen van hen; die dergelijke genezingen aan anderen willen in het werk (leliën; maar ook bijzonder van de lijders, die willen ondernemen; ord langs dezen weg genezen ie worden. Deze laatften /-uilen , in het bijzonder, daaruit kunnen leeren, hoe on* aangenaam bet den Geneesheer vallen moet, .zijnebeste filBÜWE vad, bibl. vin. deel. no. 1%. Q b, J>ö-5  êlO bijdragen TOT het galvanismus» pogingen, door de onflandvastigrieid zijner lijders, verijdeld te zien, terwijl zij voor htmzelven geen of weinig nut, door hun ongeduld, uil zijnen arbeid kunnen trekken. Geene, der Gehoórlijders , is, door van rees, fchoon fommigen onder de behandeling beter begonnen te horen, volkomen genezen. De eene verliet hem , om deze en de andere om gene reden, terwijl wederom anderen ongeftadig en nalatig, bij de colom verfchenen. Intusfchen zijn twee , of drie zijner Gehoórlijders aanmerklijk gevorderd, van welken een, die als dove gegalvaniseerd werd, toevallig, ten aanzien van zijn verzwakt geZicht, zoo zeer verlterkt werd, dat bij alle verwijderde voorwerpen, vrij duidlijker zien en onderkennen konde , en verklaarde beter te kunnen zien, dan hij, federt ao> jaren gedaan had, zoo zelfs, dat hij, zonder bril, voordiian kon lezen en fchrijven, en zich een jaar daarna nog in dit geval bevond. Drie Lijders heeft van rees «egalvanifeerd , tegen het bekende ooggebrek , Amaurófis, waarin de verlamming der oogzenuw Nervus opthalmkus, gewoonlijk voor de oorzaak wordt gehouden, van vvelken één kan gezegd worden, tevens onder het gebruik van gepaste geneesmiddelen genezen te zijn. De Lijder was , zeven maanden te voren , op eene zeer heete namiddag, door de Burgerwapenöefening, in een overvloedig zweet geraakt, en terltond daarop, door een plasregen, doornat geworden, waarvan het gevolg was, dat hij kort daarna eene verdonkering van zijn gezicht befpeurde, en hetzelve trapswijze meer en meer verloor , zoodat hij zijn Klerksambt niet meer kon waarnemen. De wijze van aanwending der vloeiftoffe en der genezing, gelijk ook van eene dergelijke van den Heere schaub, in eene Noot aangehaald, vindt men in dit Stuk naauwkeurig opgegeven. Voords geeft ons de Heer van rees eene waarneming, die, wanneer dezelve door meer andere proeven "bevestigd wordt, in de daad de aandacht en overweging van Natuur- en Geneeskundigen verdient: dat, naamlijk, de aandoenlijkheid, voor de galvanifche werking , flerker is, wanneer de lijder, kort te voren, geestrijke dranken genuttigd heeft; en wel des te flerker, hoe rijklijker, en hoe korter voor de aanwending , hij daar-  NATUUR UNE-lGE VERHANDELINGEN, ENZ. 6ll daarvan heeft gebruik gemaakt. De Schrijver heeft dit bij meer dan éénen lijd/r, op ondötfcheidene tijden, ondervonden. Natuurkundige Verhandelingen van de Bataaffche Maat' fchdppii der Wetenfchappen te Haarlem. Tweeden Deelt Tweede Stuk. Te Amfteldam, hij J. Allart, 1804. 268 Bladz. In gr. OStavo. De prijs «ƒ3-: • ï Dit Boekdeel van de Bataaffche Maatfchappij der Wetenfchappen te Haarlem, bevat onder anderen twee Verhandelingen , betreffende de vraag, door de Maatfchappij opgegeven: Is eene heoeffening der Natuurlijke Historie van zoodanig eene nuttigheid voor de jeugd, dat zij behoort gerekend te worden tot eene welingerichte op' voeding te behoor en ? ■ Zo ja, welke tak of takken van deze wetenfchap verdienen de voorkeur? — en welke is de gefchiktfte wijze, om de jeugd in het algemeen, en de Neêrlandfche bijzonderlijk, in de verfchillende flanden Van het maatfchappelijk leven, zoo bij het huisfelijk als hij het openbaar onderwijs, tot de beoeffening der Natuurlijke Historie aan te moedigen, en deze daarvan het meeste nut te doen trekken? . De Eerfte Verhandeling is van tan arnold bennet, A. L. M. Philof .& Med. Docïor, te Leijden, waariian door de Maatfchappij, den 21 Meij 1803, de gouden Eerprijs is toegewezen. De Schrijver onderzoekt in dezelve, volgends den leiddraad der vrage, deze drie ihikken. 1. Of eenige beoeffening der Natuurlijke Historie van zoodanig eene nuttigheid voor de jeugd zij, dat ZÜ behoort gerekend te worden tot eene welingerichte opvoeding te behooren ; om daarna 2. te overwegen welke tak of takken van deze wetenfchap de voorkeuze verdiehen? En eindelijk 3. op te geven, welke de gefchiktfte Wijze zij, om de jeugd in het algemeen, en de Neêrlariufche bijzonderlijk , in de verfchillende (tanden vart het Maatfchappelijk leven, zoo bij het huisfelijk als bij het openbaar onderwijs , tot de beoeffening der Natuurlijke Historie aantemoedigen, en deze daarvan het meeste nut te doen trekken? Ingevolge dit onderzoek, toont de Schrijver in de eerRe Afdeeling , dat de beoefening der Natuurlijke Historie Qq. 1 dc  612 natuurkundige verhandelingen, enz. de ontwikkeling onzer verftandelijke vermogens, de gewaarwording , de aandacht en het geheugen, het goed oordeelen , het redeneer - vefmögen , de fchikking, de fcherpzinnigheid, den goeden fmaak, het gevoel van 't fchoon bevordert, — dat zij nuttig is voor alle ftanden, den Vorst en Staatsdienaar, voor de vier hoofdwetenfchappen, den Godgeleerden en Kerkleerïar, den Rechtsgeleerden , den Geneeskundigen, den Wijsgeer, den Letter- Gefchied- en Oudheidkundigen, den Landman , Bergwerker en Kunftenaar, enz.; — dat zij ons van gods aanwezen en eigenfehappen overtuigt, ons gods almagt, wijsheiden goedheid leert, ons tot den dienst van god leidt, en voords nog bijzondere of eigene nuttigheden heeft. In de tweede Afdeeling wordt betoogd, en de redenen daarvoor opgegeven , dat tot de opvoeding der jeugd alle vakken der Natuurlijke Historie gebruikt moeten worden vervolgends worden twee hoofdftanden of foorten van leerlingen bepaald, aan wien de Nat. Hist. moet onder: wezen worden. Eindlijk volgt de bepaling van dit onderwijs voor den eerden ftand voor den tweeden ftand; — van het afzonderlijk huislijk onderwijs voor kinderen van aanzienlijken en vermogenden: — van het onderwijs in de Nat. Hist. in 't algemeen voor de fchoo- Jen, voor de Dorpfchoolen, > voor de Hooge- fchoolen. Eindlijk wordt in de derde Afdeeling aangetoond, en de redenen waarom opgegeven, dat in de Natuurlijke Historie de leerwijze naar een of ander leerftelfel gericht moet Zijn; vervolgends worden de hulpmiddelen, om dit onderwijs in werking te brengen, benevens derzelver aanwendingen gebruik, enz. aangewezen. De tweede Verhandeling over dit zelfde onderwerp, is van bernh. maur. snethlage, Direitor en Profesfor van het Koningliike Joachimsthalifche Gymnafium , te Berlijn, wien de zilveren Eerpenning is toegewezen. Zij is uit het Hoogduitsch vertaald, en in eenen zuiveren vloeiënden ftijl vervat. Voords vinden wij in dit Stuk: Befchrijving; van eenen zonderlingen in het zuidelijke Africa gevonden ijzerklomp , door m. van marum; eindlijk: De nieren door Steenen opgevuld, in een Jongen van vijf jaar en, waar»  w. e. de perponcher, aan de lieden, enz. 613 ■waargenomen door jacobus puijn , Heel- en Stads Vroedmeester te Haarlem. Dit laatfte Stuk is van de nodige Afbeeldingen voorzien. Aan de Lieden der bejchaafde Waereld; door w. e. de perponcher. Te Utrecht bij J. van Schoonhoven, 1804. 229 Bladz. In groot Octavo. De prijs is f 1 - 12 - : Hij die zich tegen eenig misbruik verzet, dat algemeen onder de menfchen is doorgedrongen, en pogingen tegen het verder doordringen van hetzelve in het werk ftelt, waagt zich aan eene onderneming, van welke hij zeer weinig vrucht hopen kan. Hij toone het dwaze, het fchadelijke, het onbetaamlijke , het gevaarlijke daarvan zoo duidlijk aan, als hij ook wil. De voorbeelden van duizenden , de denkbeelden van vermaak , of van eer, die men aan het misbruik hecht, doen veel meer, om hetzelve krachtdadig aan te prijzen, dan alle bekwame Schrijvers met eikanderen doen kunnen, om hetzelve , met al het vermogen van overtuigende redenen, tegen te gaan. De ondervinding heeft dat in zoo vele gevallen zoo duidlijk geleerd , dat dit elk van zelfs in het oog valt. • Wat zal de poging van eenen _men- fchenvriend, ai is zij nog zoo welmenend, al is zü ook nog zoo verftandig en overtuigend in het werk gefteld, afdoen, tegen zulk eene allesövervvinnende, alles mede- ilepende kracht van misleiding? Velen zullen zijn Boek ongelezen laten, zoo ras zij maar iet van den inhoud vernemen velen zullen het lezen , en zeggen- dat hij gelijk heeft, maar desniettemin niet éenen voetftap uit hunnen weg gaan'. Zij zullen den ernftigen vermaner laten praten en prediken , en hunnen eigenen dwazen zit. volgen. Evenwel zijn zulke pogingen van lofwaardige menfchenvrienden zeer'te fchatten. 'Zo zij al van geen algemeene nuttigheid zijn voor de geheele maatfchappij, zij kunnen hier en daar'bijzondere perfonen aantreffen, die zich door hem laten overtuigen en van de dwalingen hunnes wegsafkeeren, en dus deugd en geluk te rug brengen in bijzondere huisgezinnen, wier voorbeeld, ten minfte hier of daar, wederom krachtig op anderen kan werken, en Qq 3 voor  6l"4 W. e. DE PERPONCHER. voor dezelven nuttig worden, en daarom behoorde men zich nooit te laten alïchrikken van dusdanige heilzame ondernemingen. — Dus dachten wij , bij het lezen van dit Stuk van, den zeer verdienstlijken Heere de piïrponchep.. Hij zelf, een man van de befchaafde wereld, die de zaken, over welken hij fchrijft, grondig kent, en vooraf verftandig en naauwkeurig overdacht heeft, en lieden van befchaafdheid daarover op eene befchaafde wijze weet te -onderhouden , poogt de zoodanigen onder het oog te brengen, hoe vele verbeteringen de befchaafde wereld nodig heeft, en van hoe veel belang het is, dat men, zonder uitftel, aan dezelve de hand flaat. Zijn Gefchrift is in eenen uitnemend zuiveren en bevalligen ftijl opgefteld. Hij fpreekt in hetzelve de innemende taal van eenen menfchenvriend, dien het om het welzijn van zijne medemenfchen te doen is, en wiens redenen, ook uit dezen hoofde , recht hebben, om van alle befchaafde lieden met toegenegenheid en dankbaarheid te worden aangehoord. Het Stukjen loopt, zonder Afdeelingen , in ééne rede voord. Dit zou minder aangenaam en gemaklijk wezen, maar dat ongemak is door eene lijst der bijzondere ftukken , die behandeld worden, en die vooraan geplaatst is, geheel wegrenomen. Déze ftukken maken een groot getal uit. Zie bier eenigen van dezelven. Uitwerking der befchaafdheid onder de menfchen — goede en kwade toon — de Mode — zucht tot zwier en pracht — de Kleeding — te groote omflag — waarde van het geld — nadeelen der weelde, bijzonder in Nederland, enz. —. geldzucht — verfpilzucht , enz. Deze dingen worden allen met de uiterfte beknoptheid behandeld, en van velen derzelver groote dwaasheid en de nadeelen , die zij aanrichten , aangewezen , zoodat men het waarlijk met aandoening lezen moet. ■ Over fommige Arti¬ kelen handelt hij een weinig breder, bij voorbeeld, over het fpel en het dansfen, waarvan hij al het fchadeliike en gevaarlijke aanwijst, en tevens opgeeft de groote bepalingen en voorbehoedfelen , waarmede het te dulden, en *,elfs in fommige gevallen aan te prijzen is. i Op de zeïfde wijze oordeelt hij over de Comcdie en de Romans. Hij bepaalt het nut van dezelven binnen zeer ?ngC kringen, vooral het fpelen van Comcdiën in bijzondere gezelschappen. ,,» in allen gevalle," zegt hij , ,,i&  AAN de lieden- der. beschaafde wereld. 6%$ "het tooneel] eene zeer uitlokkende oefening, die on!, voorzichtig ingewilligd , al het overige vervelend , maakt, en de hoofden en harten hooger fpant, dan de gewone famenleving kan dragen. Over het alge. I! meen zijn Tooneelftukken, Romans en dergelijke wer, ken, in het leeven, 't zelfde als de fijne wijnen en ,' lekkernij, bij den maaltijd. Niets dan de alleromzichti«fte «rcmaatigdheid kan ze onfchadelijk houden. Wij hebben deze zelfde aanmerking, meermalen gemaakt, en daarom zouden wij oordeelen, dat de omzichtigheid daaromtrent zeer ver moet gaan, en dat men van de goede beginfelen in de jeugd en van derzelver vastigheid al zeer wel behoorde overtuigd te wezen , eer men dezelve met zoo gevaarlijk geoordeelde fchriften in kennis bragt. jonge lieden, daarmede eens bekend geworden , krijgen voor dezelven dikwijls eene zoo fterke drift, dat zij zich ter (luiks en buiten weten van hunne opvoeders , aan dezelven overgeven , en alles wat hun van deze loort voorkomt, rijp en groen, zonder onderfcheid, met de grootfte OP-DENAARDBÓL. 6l$ het leven geteekeude, origineelen vervaardigd zijn; en die alhoewel in groote menigte tot eene openbare uitgave hebbende moeten gereed gemaakt worden, echter doorgaands elk in het bijzonder met de meeste naauwkeurigheid als gekleurde Teekeningen behandeld zijn; iet dat noodwendig de kosten van dit Werk grootlijks heeft moeten vermeerderen ; fchoon men, ondanks dat alles, in fommige verfchieten die dunheid, welke in eene gekleurde Teekening verëischt wordt, naar het fchijnt, niet overal even zeer heeft kunnen in acht nemen ; immers wij menen daarömtrend een groot verfchil, in het Exemplaar dat wij voor ons hebben in de Landfchappen , welken agter de drie laatfte Platen van het Tweede Deel voorkomen , gevonden te hebben. . , Eindlijk kunnen wij met nalaten te betuigen , dat hoe zeer de prachtige uitvoering van dit Werk, voor zoó verre zij de gefchiktheid aantoont onzer Kunftenaren, om in de vakken van Teeken- Graveer- Boek- en Plaat- Drukkunst met luister nevens of zelfs boven hunne nabuuren te fchitteren, onzeVaderlandfche Kunstliefde ftrele, wij echter met betrekking tot het wezenlijk, ernftig nut, dat in eene beknopte voorftelling en wijsgeerige vergelijking der zeden vanille bekende Volken op den aardbodem, gelegen 'is, liever gewenscht hadden , dat de kundige en arbeidzame Schrijver zijn uitgebreid plan in zoo verre hadde kunnen famentrekken, dat 'er een Werk uit voordbekomen ware, welks aankoop .binnen het bereik onzer meest tot eenig nuttig einde lezenden kring van Boeklief hebberen, gebleven hadde; daar het nu, uit hpofde van deszelfs kostbaarheid, meer tot een pronkend fieraad der Bibliotheken van weinige zeer vermogende lieden verftrekken kan , en welligt ter oorzake van den al ie wijden omvang , aangemerkt de wisfeivalligheid der oudermaanfcheö zaken , nooit tot zijne volkomene voltooijing geraken zal. Quid brevi fsi tes jaculafKur ring van karel den Grooten volgde, tot aan het , uitderven van het eerde Geldersch (e) huis, te bin„ den. Ter gelegenheid van het Quartier van Nijmegen, ,9 moest ik noodzaakelijk iets omtrent het Eiland en Volk 9, der Batavieren zeggen; mijn voorneemen was, zulks „ in korte woorden te doen ; maar ik wierd dadelijk opgehouden door onoverkomelijke zwaarigheden, fprui» „ tende uit de verfchillende en tegenltrijdige gevoelens „ en (tellingen der oude en nieuwe Schrijvers. Ik. moest Rr 3 „ mij  t>3* w. a. van spaen , oordeelkundige inleiding , enz. mij dus getroosten de bronnen op te zoeken, om wij „ zeiven te voldoen; dat de kundige leezer oordeele, of „ ik hier in wel dan kwalijk gedaagd heb! Dit Quartier „ uit verfchillende in een gefmoltene gedeeltens bedaan„ de, vond ik ongeraaden , de onderfcheidene Banne„ rijen, Dijnadijen , Heerlijkheden, Onderheerlijkheden, onafgedaan te laaten, maar heb dezelven tot den hut„ digen dag toe vervolgd; het geen mij voorkwam noch onaangenaam , noch onnut te zullen zijn." „ Hier door is de doffe onder het bewerken zoodanig ,, aangegroeid, dat het onmogelijk wierd, dezelve in één „ Deel te bevatten; dus zal nog een vierde Deel volgen. „ De inhoud van het tegenwoordig uitkomend (e;, is het „ Quartier van Nijmegen, in het algemeen als een ge„ deelte van het Eiland der Batavieren befchouwd; ver„ volgens de Gouw Teisterbant en de Betuwe. Voor het, „ volgend (e) Deel blijft gefpaard, de Landen tusfchen Waal en Maas gelegen; de Veluwe; eenige aanzienlij„ ke vermeerderingen en verbeteringen op de twee eerite „ Deelen ; eene Bijlage van belangrijke Charters ; en „ een algemeen Register , voor dit Werk onont« „ heerlijk." Daar de Schrijver ook dit gedeelte van zijn Werk met de zelfde naauwkeurigheid behandeld heeft, en daarin bij een juist oordeel en gegronde kennis van zaken een verwonderlijk geduld in het opfporen en onderzoeken der bronnen van dit gedeelte der Vaderlandfche Oudheidkunde ten toon fpreidt, twijfelen wij niet, of dit zal even als de vorige Deelen met goedkeuring ontvangen worden. Memorie over de zamenzweering van pichegru in de Jaaren III. IV. en V. gefteld in het zesde Jaar door M. r. De montgaillard, en waarvan het origineel berust onder de archiven van het Gouvernement. Eerfte Stuk. Te Amfteldam , bij J. A. Crajenfchotew W. Holtrop, 1804. Hl Bladz. In gr.OStavo. De prijs is f 1 - * - : Pichegru en moreau. Om te dienen tot ophelderinge en voltooijinge der Memorie over de zamenzweeritig des Eerfttn. Tweede Sttfh. Met de Afbeelding van i den  m. r. de montgaillard , memorie , enz. 631 den Tempel te Parijs. Te Amjleldam, bij J. A. Crajenfchot en W. Holtrop. 1804. 95 Bladz. In gr. 'OBavo. De prijs is ƒ : - 18 - : De Tijtels dezer twee Stukjens zullen genoegzaam zijn, om dezelven , zelfs zonder onze aanprijzing, aan het lezend Publiek aan te bevelen; dewijl zij ons twee Mannen leeren kennen, die in vele opzichten groot kunnen genoemd worden, en die zich door hunne heldendaden "hebben beroemd gemaakt. Mannen , die in deze da<*en veel van zich hebben doen fpreken, dewijl zij aan een en de zelfde zaak hebben deel gehad, die echter voor hun beiden in den uitflag zeer verfcheiden is geweest. De Schrijver der Memorie verdedigt zijn fchnjven met deze woorden : „ De waarheid zal mij dwingen te zeggen het geen de gematigdheid van mijn gemoed mij ' verplichten zou te zwijgen; ik kan, ik mag niet verhelen. Men moge mijn fchrijven prijzen of laaken, dc zal \ mijn plicht vervuld hebben , ik zal aan mijn Vader' land een pand gelaaten hebben van mijne liefde voor ,, hetzelve; en deze weinige regels zullen, zo ik hoo,, pe, mijne nagedagtenisfe verdedigen tegen de pijlen van „ haat en laster." Wij moeten , ten beteren verftande van dit geltelde, hier bijvoegen, dat de Heer M. zelf in het begin 111 die famenzwering is betrokken geweest, doch zich naderhand aan dezelve heeft onttrokken. Hij heeft, ter Itaving van hetgene hij in die Memorie vermeldt, een Aanhan^fel hier bijgevoegd, bevattende eenige brieven van den^Prins van condé , waarvan de origineelen Onder hem berusten ; ook bevat dit Aanhangfel nog verfcheiikne Copiën van Brieven, door anderen gefchreven. Het tweede Stukjen, onder den Tijtel picHEORuen more au, is gefchikt, om te dienen ter opheldering der gemelde Memorie. Wat wij in hetzelve hebben te wachten zetm» ben leeren, de ,, „ volken'op aarde gelukkig te maken."" „ „ En die wijze Mannen gingen uit,en leerden de taal „ ,, van'net huis der Koningen en van hunne geweldi• gen; en zij fpraken met de Koningen en met hunne „ „ (derzelver) geweldigen, in hunne (derzelver) eigen „ „ taal."" „ „ En de Koningen en dé geweldigen loofden deeze „ „ wijze Mannen, en gaven hun goud en zijde en wijj, ,, rook: maar tegen de volken handelden zij als te „ ,, vooren."" „ „ En de wijze Mannen werden van het goud en Van „ de zijde en van den wijrook blind; en zij za^eu niet „ „ meer, dat de Koningen en hunne geweldigen on„ ,, voorzichig en dwaas handelden met al het volk, dat „ °P de aarde leeft."" „ „ Maar'er ftond een Man op uit ons volk, die ligtte „ „ de (den) Wijzen der Heidenen het grijns (de grijns) „ „ af; hij gaf den bedelaar de hand op den weg, voer„ „ de het kind van den dief. en van den zondaar en van „ „ den balling in zijne tente, groette den tollenaar en „ „ den krijgsknecht en den Samaritaan als zijne broe„ „ ders, die met hem uit eene (n) ftam gelprooten wa, „ ren."" „ ,, En zijn doen, en zijne armoede, en. zijne volhar* „ „ ding in de liefde tot alle menfchen, wonnen hem het „ „ hart van al het volk; zoo^at het op hem vertrouw„ de als op zijnen vader."" . Ss? ,i En  64 o" AT- G V. M EEN O E F E N 3 C RO O L ,, „ Ku als dc Man uit Israël zag, dat al het volk op „ hem vertrouwde als op zijnen vader, onderwees „ „ hij het volk, waarin zijn (deszelfs) waare gelukza,, „ ligheid beftond; en het volk hoorde zijne Item, en „ ,, de Vorften hoorden de ftem des volks." " ,, Dit is de plaats -uit den Rabbijn, waarbij ik niets „ zal voegen." Dat deze Vertaling op gemeen Papier gedrukt is, keuren wij zeer goed: het Boek moet ligt verkrijgbaar zijn voor het algemeen. Algemeen Oejfenfchool van Konften en Weetenfchappen voor de jeugd, of kortbondlge Verhandeling over Weetenfchap en Konst in het algemeen , en in het bijzonder over de Godgeleerdheid, de Wijsbegeerte , de Redenkonst , de Zedenkunde, de Natuurkunde, de Verhevelingen, den Wind , de Wolken , en den Mist, den Regen, den Daauw, den Sneeuw, den Hagel, den Donder, en den Blikfem , den Regenboog, de Vallende Starren , de Aardbeevingen , de Eb en den Vloed, de Overnatuurkunde , de Rechtsgeleerdheid, de Geneeskunde, de Ontleed, kunde , de Heelkunde , de Kruidmengkunde, de Stoffcheikunde, de Kruidkunde, de Rcdekonst, de Spraakkonst, de Dichtkunde, dt Taaien , het Schrijven, het Drukken, het Graveer en, de Muzijk , het Dansfen , het Schermen , de Wiskonst, de Landmeetkunde, de Rekenkonst, het ltaliaansch Boekhouden , den Koophandel, de Bouwkonst, den Oorlog, het Schilderen, het Beeldhou~ wen , de Gezichtkunde , de Werktuigkonst, de Stuurmanskonst, de Wapenjchildkonst, de Historie, de Tijdrekenkunde , de Fabelen , de Waereldbejchrijving, de Starrekunde, de Eclipfen, de Starrekijkerij, de Aardklootkunde , het Reizen , den Godsdienst enz. Alle voorgejleld bij wijze van Vraagen en Antwoorden, en tevens verrijkt met eene opgaave van de beste Schrijvers , welke men, tot breeder onderricht, kan inzien; als ook inzonderheid met zeer veele nuttige, afzonderlijke, Wis-, Natuur-, Aardrijkskundige en andere Aanmerkingen , tot duidelijker verftand van het geene in de Vraagen en Antwoorden voor gefteld wordt, waar door het Werk, zelfs voor meergevorderden, nuttig gemaakt wordt. Met Plaa-  Van kunsten én wetenschappen voos. de jeugd. 647 Plaat en. Te Amjleldam, bij C. Timmer, 1803. £36 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is. j i - 5 - : Eenen dus wijdlopigen Tijtel herinneren wij ons niet» gedurende onze Letterkundige loopbaan, immer :e hebben afgefc breven. Trouwens dezelve ontliaat ons van de moeite der vermelding van den hoofdzaaklijken inhoud des Gefchrifts. In zijne foort en in zekeren zin mag het een goed Boek genoemd worden, als kunnende voor dé leergrage jeugd de plaats van een Uitlegkundig Woordenboek vervangen, hetwelke, in een kort bellek,eene zaaklijke aanwijzing doet van het oogmerk en de ltrekking der onderfcheidene Kunlten en Wetenfchappen, die binnen den omvang der menschlijke kundigheden vallen» Waar de oorfpronglijke Schrijver t'huis behore , wordt niet vermeld; waarfchijnlijkst dunkt het ons in Engeland» onder anderen, omdat men aldaar, meer dan elders, de kunstgreep te baat neemt , om door breedfprakige Tij* tels, even als eene jonge dochter door zwierige tooifels » de Boeken aan den man te helpen. Grond voor onze mening achteii wij, daarenboven, in de aangehaalde Schrijvers , als meest Engelfchen, te kunnen Vindam liet Boek moet al van eenigzins ouden datum , of anders de Schrijver met verfcheidene latere uitvindingen, ontdekkingen en verbeteringen niet zeer bekend zijn , gelijk uit eert overzicht van verfcheidene artikelen den eenigzins kundigen Lezer, wel dra zal blijken. Indien de Vertaler dit mangel aansevuld, en vooral ook de lijst der aangehaalde Schrijveren"met oorfpronglijk Nederduitfchen bad vermeerderd, waartoe hem dikmaals de beste gelegenheid voorkwam , zou hij aan het Werkjen nog meer waarde hebben bijgezet. De 'Platen Haan meestal op het vak der Sterre-, Aardrijks- en Gezichtkunde. Dit geldt ook omtrent de Aanteekeningen, die fomtijds vrij uitvoerig zijn, en iQ den Schrijver merklijke vorderingen aankondigen. Tot i^ene proeve der behandeling vak ons oog op het Artikel van de historie. V. „ Wat is een Historie?" A. „ Een getrouw verhaal van ieder aanmerklijk geval „ van dit leven." V. „ Wat voordeel ontvangen we van de Historie? A. „ Dat we zonder gevaar konnen reizen , of van. M huis trekken, niet alleen in de verstafgelegenfte lanS s 4 i, den4  6$t ALGEMEEN OEFENSCHOOL ,, den , maar zelfs door gepasfeerde eeuwen, en om den „ tegenwoordigen , door den voorledenen tijd, te ver,, beteren." ,, De Historie maakt ons wijs en voorzichtig. De konstgrepen, die wij daar in leezenleeren ons om op ,, onze hoede te weezen. De voorbeeldeu van deugd ,, en verftand , verfchaffen ons voorbeelden ter naarvol„ ging. De Exempelen van ondeugd vervullen ons met ,, ijzing, en waarfchuwen ons om te waaken tegen ieder ,, ding , dat ons daartoe leidt." ,, In 't kort, gelijk proefneemingen de grondflagen zijn „ der Natuurkunde, zoo is de Historie het fondament „ van redenen en politie;ze verfchaft ons verfchijnfelen, ,, welke dienen om de harten der Menfchen te ontvouwen, ,, en dc manier te toonen om het te doorgronden." V, „ Voor wien is de Historie noodzakelijk?'''' A. C, Zij kan ieder een van dienst weezen; want de „ meeste Menfchen , 't zij van eenigen handel, of van. ,, Burgerlijk leeven, bemoeien zich om te weeten den ,, oorfprong der Volken , het begin der Monarchien, ,, hunnen ondergang, en duuring, en de manieren en ge„ woontens van ieder volk." V. ,, Voor wien is ze allernoodzakelijkst?" V. „ Voor Koningen, Prinfen, en Perfoonen van aan« ,, zien." V. ,, Waarom meer voor die perfoonen dan voor an„ deren?" A. ,, Dewijl zij geboren zijn om anderen te regeeren, ,, behooren zij eene volmaakter kennis te hebben van het burgerlijke en zedelijke, waarvan de Historie eene „ groote menigte voorbeelden verfchaft." V, ,, Hoe wordt-de Historie verdeeld?" A. „ In algemeene en bijzondere ; insgelijks wordt ze ,, onderfcheiden in heilige en waereldliike Historie." V. ,, Waar van handelt de heilige Historie?'''' A. ,, Van al wat betrekking heeft tot de Jooden of het „ Volk van God, van de Schepping der VVaereld tot de ,, Geboorte van onzen Zaligmaker." V. „ Wat is het onderwerp van de Waereldlijke Historie ? " A. ,, Alle de bedrijven van andere Volken. De alge,, meene Historie vervat al wat er in de Waereld is voor„ gevallen. De Bijzondere of Burgerlijke Historie be« „ treft alleen één Vbik, eene Provincie, eene Familie, of één enkeld Perfoon." V.  van kunsten en wetenschappen voor de jeugd. 649 V. Wat verjlaat men door Kerkelijke Historie?" A. ,, Een verhaal van de aanmerkenswaardigüe hande,, lingen in de Kerk." V. ,, Waar van handelt de Natuurlijke Historie?'" A. ,, Van Natuurlijke Lighaamen ; als Dierlijke , ,, Groeizaame, Delfbaare, Vuur, Water, Lucht, Ver- hevelingen, of Hemelfcbe , als Planeeten, Starren, „ Komeeten , enz." (Hier begaat de Schrijver een aanzienlijken misdag. Verhevelingen, enz. behoren immers tot het vak der Sterrekunde. Bezat de Vertaler niet zoo veel kunde of oplettendheid, om dien misflag aan te wijzen?) V. „ Welke is de allernuttigjie en noodzaaklijkfie Hts„ torie?" A. „ De Heilige Historie." V. ,, Waarom de Heilige Historie?" A. ,, Om dat er de Heilige Geest de Autheur van is, en dat ze is het Fondament van den Godsdienst, en „ van de kennis , die wij hebben van den oorfprong der ,, Waereld." V. ,, Wat voor andere voor deelen konnen wij uit de Heili„ ge Historie trekken?" A. „ Drie. De eerfte dient om eene Voorzienigheid te ,, erkennen , welke alle dingen door haare oneindige wijsheid regeert." „ De tweede, om ons zei ven aan zijnen wil te onder„ werpen , in welke omftandigheden wij ons bevinden." ,, De derde, geeft ons voorbeelden, hoe de Menfche„ lijke wijsheid in haare raadfiagen is ver-ijdelt." ,, Autheur.s. Zie, over de voornaamfte Historie ,, van alle Volken , en de beste drukken vau hunne „ Werken, Languet de Frejbnij, Boekbewaarder van ,, Prins Eugenius." V. Wie wordt voor de eerjle Historiefchrijver ge» houden?" A. „ Mofes." Hier nevens voegt de Schrijver eene uitvoerige Aantekening, lopende over de verëischten eens goeden Historiefchrijvers, met opzicht tot zaken, ftijl, taal en verdere bijzonderheden. S s 5 Wan-  650 WANDELINGEN MET MIJNEN KWEKELING DOOR HET Wandelingen met mijnen Kwekeling door het Konstkabinet der Natuurlijke Historie te Parijs. Een gefchenk voor Kinderen. Te Arnhem, bij J. H. Moelemau Junior, 1803. 280 Bladz. In Duodecimo. De prijs is f 1 - 4 ■ : Dit Werkjen , een kort begrip van de Natuurlijke Historie bevattende, is, volgends het Voorbericht, famengetteld door den Franfchen Schrijver jeauffret,dooi" meer andere Werkjens voor de jeugd, welken zoo aangenaam als nuttig zijn , met roem bekend. Het is vervat in zes bijzondere Gefprekken, met de letteren L. en E. (welken Leermeester en Ernst beteekenen) van elkander onderfcheiden; ingekleed onder de benaming van Wandelingen door het groote en uitgebreide Konst-kabinet te Parijs, en in eenen zeer bevatlijken lüjl gefchreven. De onderwerpen , waarover dit Werkjen handelt, betreffen wel voomaamlijk de Vogels, Infekten , Viervoetige Dieren en Planten. Wij zullen , tot eene proeve het volgende (Bladz. 236 en volg.) overnemen. „ Welk een ftruik is dat, vroeg ernst, wiens blad gelijkt naar den Lauwrier? De Kamferboom , ant„ woordde ik. Ja, zeide hij, ik wreef een blad tus* „ fchen de vingers, en ik befpeurde ene fierke kamferjj, lucht. Het Drijf huis der Vetplanten had ons nog , lang kunnen bezig boüden. Hier vindt men de verfchillende foorten van de Aloës, Fakkeldistelen , Indifche \t Vijgen , Euphorbiën , bij elkander, Op het gezicht , van de bloeiende Opantie had ik ernst gaarne iets van het Cochenilje -infekt verhaald, hetwelk op deze „ plant leeft, van welke men het zorgvuldig inzamelt, „ en tot ene koopwaar maakt. Ook deed het mij leed 9, mijnen kleinen reisgenoot de koffijplant niet te kunnen „ tonen, ik zoude hem- dan tevens gezegd hebben dat „ de koffij, die uit het gelukkig Arabiën afkom ftig is, ,, bet eerst in den Kruidtuin te Parijs, en uit dezen tuin „ in onze West-Indifche eilanden geplant is, waar der„ zeiver bouw thans enen aanzienlijken tak van koophan„ del is. Maar alle deze bijzonderheden hadden ons te „ lang opgehouden; en het was reeds laat. Wij verwij„ derden ons, vol van vergenoegen over het geen wij „ gezien hadden, en met een vast voornemen, eerlang  KUNSTKABINET DER NATÜURL. historie TE parijs. , weder te komen, en ons nog eens op dezelfde wijze te verlustigen." , , . „ Ik zie wel zeide ernst m het weggaan, er is ' IJ. VAN HAMELSVELD, DE GESCH. VAN ISAaK. ding tot gebruik van liet Avondmaal. III. Bijzondere, Overdenkingen ter Nabetrachting van het Avondmaal. Wij prijzen dit Werkjen aan die genen, die het Avondmaal met vrucht begeeren te vieren , aan, en Hemmen gaarn in de woorden des Eerw. b. ver we ij , Predi-, kant te Mars/urn , thands te Bolsward, in zijn Voorbericht in. „DitWerkjen doet het Avondmaal befchouwen, gelijk het altijd moest aangemerkt worden , als invloed hebbende op het gantfche leven van eenen Christen, waar aan hij geduurig denken, waar uit hij beftendig troost en befiuuring haaien moet, terwijl het den geheelen Godsdienst als eene zaak van het hart voordek," enz. Se Gefchiedenis van isaük , voor Kinderen, door ijsbrand van hamelsveld, opgedragen aan de Bataaffche Maatfchappij : Tot Nut van 't Algemeen. Tc Amfteldam , bij J. van der Heij, 1804. 78 Bladz. In Qitava. De prijs is f; - 6 - : De ijverige van hamelsveld gaat voord, de Gefchiedenis der Aardsvaderen, in den zelfden, niet onbe* haaglijken, trant, voor kinderen te befchrijven. Wij vinden hier vijf Gefprekken, tusfchen de zelfde perfonen , die in de Gefchiedenis van abraham zijn ingevoerd. Het Eerfe Gefprek is eene Inleiding tot de Gefchiedenis van isaük: en vervolgends wordt, in de vier overigen, wittK befchouwd als Kind, als Jongeling, als Man en Vader en als Grijsaard. Alles is , gelijk het vorige, doorvlochten met meer en min belangrijke bedenkingen; en het verhaal wordt gedurig afgewisfeld door gepaste, voor de jeugd doorgaands bevatlijke en nutte keringen. Wij oordeelen even eens over deze proef van des Schrijvers aanleg, om voor kinderen te fchrijven , als over. de eerfte in de Gefchiedenis van abraham: (*) maar wij moeten bekennen, dat het Hem bier grootlijks ontbrak aan zulk eene rijkheid van aangename en afwisfelende ftof, als de voortrefïijke van oost er w. hulshof* , in zijne Gefchiedenis van josef te verwerken had. De kinderlijke toon is vrij wel getroffen; doch, naar ons inzien, ware het beter geweest, dat de Schrijver zich bepaald had, om enkel en alleen voor kinderen C*}Zie N. Vadert. Bibl. Yllaïn Deels iflc Stuk, Bladz. 6&. '.  j, B. peetere , veiui. over pe herfst-ziekten» 667 re fchriiven. 'Er komen hier en duur bedenkingen en L merkingen, die, zo nier alleen, toch voornaamhjk ter onderrichting van goedbloüd en zijne Vrouw bcfemd zijn: maar blijft, hiermede, het Boek wel enkel een Schoolboek voor Kinderen l . De gefchiedenis van iaeob wordt, in den loop dei gefprekken, aan de Kinderen toegezegd, Zy «1 even gelijk dit, ongetwijfeld een nuttig en welkom gefchenk voor dlieve jeugd zijn. Verhandeling over de doorgaande gere Landen, door j. b. peeters Medtcw* Doctor te Alkmaar. Te Alkmaar, bij H. Coster, 1804. 109 Bladz. Ia gr. Oftavo. De prijs ts ƒ : - 10 - • Naar luid van het Voorbericht, „ zullen vooreerst, de beïógen des Schrijvers zig (ei,) gronden op het gevoe. len, dat het vaste geitel, zo niet n #n%ten f^h^ verre dc meeste feyalleii den hoofdrol (peelt; ten tweeden rz-A hij doen zien) wat men volgends het gevoekn van den dooriigCch) tigen cü,..,en m den eigenlijken In door koorts tc verftaan hebben (b&i ten derden zal h poogen aantetoonen-, dat in deze Heristkoortfen eene OPSenoopte of bedorven gal niet als eene oorzaak maar flechts als ■ een gevolg aantcmerken zij; ten vierden zal hii derzelver oorzaken aanwijzen, hier op de geneeswijze toepasten en de behoedmiddelen aan den dag leggen. ïSe semelde geneeswijze nu ftrekt inzonderheid ten betote dat in deze ziekten bij tijds de krachten , cn wel door de kina moeten onderlteund en daardoor deze ziekte , zoo dra mooglijk, zelfs des noods bij den eerften aanvang, te keer gegaan worden. VVÜ moeten den Heer pee te as den lof geven, dat hij de beste fchriften over dit onderwerp geraadp eegd heeft • maar wij kunnen niet ontveinzen, dat deze itolle in die fchriften met veel meer duidlijkheid en naauwkeurigheid behandeld is; ook doet het ons leed te moeten zeggen, dat'dc menigvuldige taalfouten, die in dit Werkjen gevonden worden, tonen, dat de Scbnjver geheel onbekend is met de gronden onzer Nederduitfche taal, cn dat wii, hetgene ons ten uiterfte bevreemd heeït.;_ de namen der bekendlte Geneeskundige Schrijvers hier bij uitltek gebrekig gelpeld, hebben aangetroffen. ^  668 A. H. CtTRDTS, TAFEREEL DER ZELFBEVLEKKING. Liet waare tafereel der Zelfbevlekking, derzelver oorzaaken en gevelgen. Ter onderrecht ing en waarfchuwing voor Jaigelingen. Door august heinrich curdts, Doftor der Geneeskunde. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Arnhem, bij J H. Moeleman Junior, 1803. 66 Bladz. In Duodecimo. De prijs is f : • 6 - : De Schrijver, die, volgends het Voorbericht, tot de uitgave dezer kleine Verhandeling , bevattende het afbeeldfel der zelfbevlekking in deszelfs oorfpronglijbheid, ter onderrichting van Jongelingen, bewogen weid doordien zijne verbeeldingskracht, bij de herdenking aan zijne teruggelegde jongelingsjaren , zich van de akelige tooneelen, welken hij in de verkeering met zijne toenmalige ïchoolmakkers beleefde, niet konde ontdoen, geeft, in dit Stukjen, hetwelke bij wijze van eene Aanfpraak aarj Jongelingen is gefchreven , in de eerfte plaats eenige denkBeelden, aangaande de deelen van hef menschlijke ligchaam; vervolgends toont hij deszelfs veranderingen aan, en dan fchétst hij het misdrijf der zelfbevlekking af, zoowel in deszelfs oorzaken als gevolgen, waarbij hij eindlijk nog eenige regelen voegt, ftrekkende om zich gemaklijker tegen dit kwaad te wapenen en te beveiligen. Hoewel de Schrijver tot zoodanige Jongelingen zijne Aanfpraak richt, die het tijdperk der huwbaarheid nog niet hebben bereikt, durven wij echter niet vermoeden, dat hij daaronder mede de zulken begrijpt, die nog geheel onkundig zijn omtrent het werk der voordteling en de ondeugd der zelfbevlekking. Indien dat zijn oogmerk ware , zouden wij dit Boekjen als alrerfchadelijkst afraden, dewijl hier de aandacht, zonder eenige voorbereiding of omwegen, regelrecht gebragt wnrdt op de voordteling bij menfchen , de zelfbevlekking en dc fchone fcxe. ïloedanige handelwijze , als geheel onmenschkundig en allergevaarlijkst, met het hoogde recht thands algemeen wordt afgekeurd; terwijl de manier om de zulken, aangaande deze zoo tedere zaak te onderrichten, die men niet kan vermoeden daaromtrent langer onkundig te kunnen blijven, door salzmann (Over de geheime zonden der jeugd) re hm (Regelen van voorzigtighetd enz.j en andere kundige ueefchenvrienden voorgeilagen en om\ ftaa»  a. b. strabee , grond eeg. der driehoeksmeting. 669 ftahdig befchreven, alle aanprijzing verdient. Maar aan lon^elingen, die omtrent de voordplanting van het menschlijke geflacht, reeds eenige kennis dragen en bovendien gewoon zijn te lezen en na te denken durven wij dit tafereel met volle ruimte ter lezing aanbevelen , en hun verzekeren, daarin veel tot onderrichting en waarIchuwing te zullen aantreffen ; hoewel hetzelve ook ten dezen opzichte van overtollige en den onërvarenen m de Ontleedkunde vervelende zaken met geheel zij vrij te pleiten. Grondbeginfekn der Driehoeksmeeting. Bevattende de eigenfehappen der Sinusftn, Tangenten, Secanten, enz. van Boogen ten opzichte van elkander; benevens de algemeene eigenfehappen der platte Driehoeken, ten aan» zien van hunne zijden en hoeken, en toepasfing of ade de gevallen der platte Driehoeken. Door a. b. s t r a bb e, Mathematicus en Stads Wijnroeijer te AmftMam* Te Amfteldam, bij J. B. Elwe, 1804. 194 Bladz. I» gr. Octavo. De prijs is f i - 16 - : Ians heeft het ons Vaderland aan eene Volledige Verj handeling over de Driehoeksmeting ontbroken, aad eener Verhandeling, waarin derzelver Theorie in alle hare onderfcheidene deelen voorgedragen wordt. Alles wat daarvan in onze taal voorhanden is, Beftaat bijna m mets anders dan in de verklaring van alle de gevallen der platte Driehoeken, tot derzelver oplosfmg, terwijl de rekening met Sinusfen, Tangenten, enz., eene vruchtbare bron van befpie°'eling''n, zonder welke men volftrekt buiten ftaat is deze wetenfehap in alle deelen der Wiskunde, met eem WEEKBLAD TOT NUT VAN HET ALGEMEEN. „ Staat gij nog in bedenking, Lezer! of gij dit mijn gunltig gevoelen wel zoo volmondig kunt toeftemmen , en vraagt gij of deze groote Amerikaan zich ook bevlijtigde om dagelijks beter en ^edeler te worden; iets hetwelk toch tot het karakter van den waaren nedcrigen „ behoort, o.' zoo verneem wat hij dezen aangaande zelf fchrijft : Het was tegen dien tijd, (in 1730 of 1731 , toen hij dus 24 of 25 jaaren oud was) dat ik het ftout ,, en moeilijk ontwerp vormde, om tot de zedelijke vol~ ,, maaktheïd te geraaken. Ik wenschte mijn leeven door te ,, brengen, zonder eenï misjlag van eenig aanbelang te he„ gaan ; ik wilde mij zeiven meester maaken van alles, ,, dat mij daartoe kon voeren; van de natuurlijke neiging , ,, de verkeering of de gewoonte. Des morgens als hij op,, ftond was zijne eerfte vraag : wat goed kan ik heden „ doen? en des avonds was zijne laatfte: wat goed heb ,, ik heden gedaan ? Van dat hij ontwaakte en het bed verliet , hetwelk 'smorgens om vijf uuren gebeurde, „ tot dat hij zich 's avonds om tien uuren weder ter rus„ te begaf, had hij zijnen tijd nauwkeurig afgemeeten, en „ daarvan aan iedere bezigheid, die hem te doenltond, „ een behoorlijk gedeelte toegeweczen : op deze wijs ,, verloor hij nimmer eetiigen tijd, en woog tegen goud op dat gene, daar anderen zoo verkwistend mede fpeelen. ,, Dan dit alles fcheen hem nog niet genoeg, — hij oor,, deelde nog meerdere krachten te moeten infpannen, ,, nog regelmaatiger te moeten arbeiden, om deugdzaam ,, te worden. Ten dien einde verdeelde hij, als 't wa,, re, de deugd in dertien bijzondere deelen, welke wa„ ren , maatigheid, flilzwijgendheid, orde, het bejluiten , ,, zuinigheid, bezigheid, oprechtheid, rechtvaardigheid, ,, gemaatigdheid, zindelijkheid, bedaardheid, kuischhefd „ en nederigheid , wijdende aan ieder derzelven eene gantfche week , geduurende welke hij ieder vergrijp, „ eiken misftap ten haaren opzigte, in een memorieboekje met getrouwheid aantekende. In het geval, dus ,, fchrijft hij zelf, dat ik in de eerjle week mijne eerjie lijn, getékend maatigheid, had kunnen fchoon houden , „ zoo befchouwde ik de heblijkheid dier deugd, als genoeg,. zaam verflerkt, en haare vijanden, de daar aan gren~ „ zende neigingen , genoegzaam verzwakt, om het te waa„ gen, mijne aandacht verder uit fc f rekken, en met de eerfte deugd de volgende te verëenigen, en de week 'er v • ...

ij de aankondiging van het Ëerfie Deel der Werken Jj dezer Maatfchappij, willen wij ook eerst onzen Lezer' met derzelver oorlprong en aard wat nader bekend 'maken, gelijk zulks in eene uitvoerige Voorrede gefchiedt 5 V v a waar-  6~/6 WERKEN . DER BATAAFSC11E MAATSCHAPPIJ. waaruit wij het volgende, met .de nodige bekorting, overnemen. "' ,, Het zal," dus begint de Voorrede, den Ietterminnenden Nederlander voorzeker niet onbekend we,, zen, dat 'er in ons Vaderland anderfcheideue Genootfchappen, ter beoefening der Nederduitfche Taal- en Dichtkunde, beftaan hebben. Onder deze waren die, welke te Leyden , Rotterdam en Amfterdam gevestigd ,, waren, geenszins de minstbloeijende, zoo in getal en „ vermaardheid van Leden, als door menigte van fraaije „ Taal- en Dichtwerken, welke zij, van tijd tot tijd , hunnen Landgenooten konden mededeelen. — Dan, ,, gelijk in alle menfchelijke zaken , zoo ook werd in „ dezen het tijdperk van bloei en luister fpoedig door ,, dat van verval en afneming vervangen, enz. „ Eenige jaaren achtereen bleven dc Genootfchappen in dezen ftaat van uitteering beftaan; doch, daar de geduurige verergering der Kwaal ten laatfte eene ganfehelijke ontbinding deed te gemoet Zien , werden zij , ,, die op hunne inftandhouding den meesten prijs ftel„ den, ernftig op middelen tot herftel bedacht. Als het ,, krachtigst, ja eenigst middel hiertoe deed zich voor „ de ineenfmelting der drie Genootfchappen tot eene Maatfchappij. Het eerfte Voorftel hiertoe werd „ door de beftuurende Leden des Leydfchen Genoot- „ fchaps aan die der beide andere gedaan. Dit „ ontwerp werd dan ook , na herhaalde raadplegingen „ — tot ftand gebragt. Ingevolge hiervan werden de Le,, den der onderfcheidene voornoemde Genootfchappen , „ met vernietiging van het afzonderlijk beftaan dier ftichtingen , tot eene Maatfchappij, onder den naam van „Bataaffche Maatfchappij van Taal- en Dichtkunde, „ verëenigd. Deze Maatfchappij is in drie afdeelingen, te Leyden, Rotterdam en Amfterdam verdeeld, welke, ten opzigte van hun huishoudelijk beftaan en de be.„ heering hunner bijzondere eigendommen , geheel vrij en onafhankelijk zijn , doch , ten aanzien van hunne „ werkzaamheden naar buiten , en de bevordering van „ hun gemeenfchappelijk doel, den opbouw der Neder„ duitfche Taal- en Dichtkunde, Hechts een ligchaam „ uitmaaken en naar algemeene Wetten beftuurd worden. ,, Deze verëenigde Maatfchappij hield haare eerfte Ver„ gadering, te Leyden, op den 3den September des jaars i8oo%  van taal- en dichtkunde. (>77 - 1800. in welke zij door den Voorzitter den Heer jan de A9 ' . J i • ••15? kruyff plcgtig werd ingewijd. Dit een en ander, nit de Voorrede êWd'ëhWjk opgegeven, zal genoeg zijn wegens den öorfprong en aard dezer Maa'fchappij". Voords vindt men- hier nog gemeld, ter bevordering van derzelver bedoelingen, de aanmoedigingen zoo door'den Agent van Natifinale Opvoeding , als door Hoofdbeftuurderen der Bataaffche Maatfchappij Tot Nut van V Algemeen, om eene eenparige fpelling onzer Moedertaal tot-ftand te brengen. Ten welken einde, met onderling goedvinden, werd vastgefteld , dat de !' Leden der Maatfchappij, de Heeren weiland en siegenbeek, de eerfte eene Nederduitfche (praatkunst, en " de laatstgenoemde eene Verhandeling, ter beihsfing der " gefchilptmten in de fpelling onzer moedertaal, zouden vervaardigen." — Welke beide ftukken men nogin den loop van dit jaar mag te gemoet z en. Dit laatfte gedeelte oordeelen wij te meerder melding waardie om den letterminnenden Nederlander te doen opmerken , wat hij uit den fchoot dezer Maatfchappij , ten opzichte eener gelijke (en wij hopen 'er bij te mogen voegen, eener regelmatige) fpelling onzer Vaderlandfche taal te wachten hebbe. Eindlijk vindt men hier nog een , over het algemeen aanprijzend , verflag omtrent de ftukken , in dit Eerfte Deel van de Werken dezer Maatfchappij voorkomende. Dan hierbij zullen wij ons niet behoeven op te houden, omdat wij , volgends onze taak , daarvan bijzonder melding moeten maken. Trouwens wij zijn , óm redenen, meer dan gewoonlijk, uitvoerig geweest, om onzen Lezer tot de voorlopige bijzonderheden i deze Maatichappij betreffende, in te leiden; en zulks te meer, of het ons gelukken mogt, zelfs in de ongunst der tijden, iet toe te brengen, om de aandacht onzer Kunstlievende Vaderlanderen te wekken en te vestigen op eene Maatfchappij, uit diie wel eer bloeiende eii aanzienlijke Genootfchappen verëenigd : ten einde zoo vele vorige Genootfchupsleden hunnen lust, hunne krachten en bijdragen vernieuwen, ter bevordering en uitbreiding van hare gemeenfchaplijke en belangrijke bedoelingen. Overgaande tot het Werk zeiven , bevat het twee Aldeelingen. Onder den algemeenen Tijtel ; Verhandeisnpen. vindt men Antwoord op de Vraag: „ In hoe ver * ' Vv 3 *«-  678 werken der bataafsche maatscHAPfTJ behoort de fpelling der Nederduitfche taal geregeld u. worden nü ar welluidenaheid en gemakkelijkheid der uitfpraakTx Welke Verhandeling van m. sie ge nb e e k de gouden eerpenning is toegewezen. Onder den Tijtel Dichtftukken , vindt men dc volgende : . Lierzang voor de agttiende Eeuw, door Mr. r. i*, arntzenius, met eenen buitengewonen zilveren eerpenning bekroond. De Oufchuld, door Mr. a. vereul, welk ftuk reeds ten jare 1791 door het gewezen Lcydfche Kunstger.ootlchap niet den gouden eerprijs is bekroond ge-, worden Lierzang op vondel, door m. siegenbeek, pitgefproken ter opening van de algemeene Vergadering der Maatfchappij, in den jaare i8oï. De Dichter, door f. h e l m e r s, bij de opening der Vergadering van 1803 voorgelezen. En De Huwelijksavond, Cantate, door j. w. van sonsh BEECK. De Hoogleeraar siegenbeek fplitst zijne Verhandeling ten andwoerd op de bovengemelde Vraag, in twee. Afdeelingen; in welker eerfte hij onderzoek doet. ia.Over den invloed der Welluidendheid en gemakkelijkheid van uitfpraak op de fpelling eener taaie in 't algemeen ; en be«t wijst dien invloed voomaamlijk door proeven uit de Griekfche en Latijnfche taal. a°. Over den zelfden in-, vloed, enz. op de.fpelling der Nederduitfche taal; en toont dien inzonderheid uit vergelijking met de .ouds Duitfche of Teutonifche taal, waarvan ops Nederduitsch eenen tak uitmaakt, en in verfcheidene voorbeelden van de. zigthaare helling onzer taaien naar het zagte en \Joeihaa-, re, zoo door verwisfeling, verplaat(ing en famentrekking van letteren , enz. ö Dit weinige flippen wij aan uit deze eerfte Afdeeling. om onzen Lezer te doen zien, wat hier voorlopig verhandeld wordt; maar ook dit weinige flechts, omdat althands het eerfte Hoofdftuk, den Nederlander op zich' zeiyen , zonder betrekking tot andere taalgeleerdheid , weinig baat; terwijl ondertusfehen de eigenlijke vraag der Maatfchappij duidlijk ten zijnen behoeve gefchikt is, ^n zij dus den, invloed, der welluidendheid op de talen, in bei  van taal- en dichtkunde. 679 het algemeen als bewezen onderuellende , deswegens, gT„f SSiSÈg^t de Schrijver over tot de meer re-tftrcekfche beandwoording van de bedoelde viaag «Tve, eSn grondt zijn onderzoek met recht op den grooten regel, dat men de Taalwetten moet vinden en met Laken. Ter welker opfporing het meest doorgaande gel uik zoo in dehefchaafdfefpreektaal, als in de fchriften de achtlaarfle ei geleirdjle ^fuit{^pf^S ("ten ka te, I D. bl, 14) ter vraagbaak moet ftrekken. Uit eenige aanmerkingen en bepalingen h.eromtrent, wordt dit algemeene andwoord opgemaakt: „ dat de fpelling der Nederduitfche taal in zoo verre naar wel" luidendheid en gemakkelijkheid der uitfpraak mag ge" «SS warden , als het befchaafde fpraakgebrutk en de daarop -ebouvvde fchrijfwijze der meeste en beste ' ScSveren, midsgaders de Regelmaat der taal vorde" ren eftoelaaten." Tot welks ontwikkeling 111 de bb^SdrarS ookten aanzien der geschilpunten, deïe Afdeeung wordt gefchift in drie Hoofddukken, waar. Jan het "eflte „ over de weglating of verwisiehng eener enkele Letter , ot meerder gemaklijkheid der uitipraak; he"tweede over de invoeging van d en /, en het derde over de inlasfching der zachte , m fommige zelfftandige en bijvoeglijke naamwoorden, handelen. wfvinden hier een ruim , fchoon met zoo zeer nieuw veld door den geleerden Schrijver bewandeld en, in de b|0nderbeden: van ftap tot ^-^f^ZS voorbeelden uit onze geaccrediteerde Nederduitfchei Schrnveren Ct) bevestigd. De Beminnaars onzer Vaderlanden Men vergelijke hier onzen Vaderlandfchen Taalkenner ten bate, in zijne Aenleiding, vooral de tweede en r.gtfle Svvisfdinsèn , op verfchillende plaatfen, te veel om bter SS tenfende^dere bevestiging en «ubrefdfng, door de" Hooggeleerden kluit, in zijne• Vertoogen over de fpel. IZ der Nederd. taal, te vinden in de N. Buur. I D. bl. =83 tfverv., en in de Werken van de Méatfchsppij der Letterkun- d%^pSf:« te Dichters, gelijk men vervolgends bl. io« leest, zich altijd te ynjheul voorbehouden, om de znchte e in woorden, die dezelve kunnen aan. nemen, naar cisch van de maat hunner Verfen , i» te lachen v v 4  680 WERKEN DER BATAAFSCHB MAATSCHAPPIJ fche taal zullen hier vele aanmerkingen en waarnemingen ontmoeten, die belangrijk zijn voor allen, die gepaste en vaste regelen beminnen; en de znlken zullen kier veel voorraad tevens vinden tot nadenken, om een oordeelkundig en taalnchtig gebruik van dezelven te maken. Oaarne zouden wij nu eenige proeven onzen Lezer mededeelen; maar wij gevoelen, dat eene Verhandeling, als deze daarvoor niet vatbaar is, willen wij niet een oppervlakkig en op zichzelfdaand uittrekfel leveren , zon-. der het doorlopend verband , ten einde toe te bewaren • en dit, trouwens, is voor ons bellek te breed. Wij fpa" ren, om.de zelfde reden, ook eenige aanmerkingen; of liever , wij trekken die thands famen in deze algemeene: dat op dit ruime veld nog vele nalezing overblijft waarvan wij, zo niet opzetlijk, althands gaande we*' of in een algemeen overzicht, eenige aanwijzing of ontwikkeling verwachtten; te meer, daar wij uit de Voorrede van het Lerfte Deel der Werken dezer Maatfchappij gezien hebben, dat derzelver doelCvolgends de daar,Bladz 9 en verv. gemelde uitnoding en opwekking) is, om op de haar aangebodene ftukken, ter bevordering eener eenparige fpelling mede te iverken. Billijk fverwachtten wii dus, nij de opgave der meergemelde 'Prijsvraag, ten zeilden jare 1801 uitgefchreven, dat in derz'elver beandwoording terftond op verfcheidene Hoofdpunten , zoo ver die tot welluidendheid en gemaklijkheid van uitfpraak behoren, inzonderheid zoude acht geflagen zijn Wii noemen nu flechts de Grondregelen enz. -van vve^e de Maatfchappij, Tot Nut van 't Algemeen, ten dien einde voorgelteld. Dan wij weiden hierover niet verder bit ia de hoop, dat wij in de beloofde Nederduitfche Spraakkunst , en in de Verhandeling , ter beflispng der gefehit* punten, enz., een meer regtftreeksch, en dus voiledi» en doelmatig onderricht zullen erlangen. * Na dit verflag, om het belang der zaak, breder uitge- ciijd, of weg te laten: weshalven hun gebruik, in dezen, volffreii geen gezag ter bellisfmg heeft." Maar wij hebben, hij het doorbladeren van deze Verhandeling op meer dan eene bladz (bij voorbeeld, 3 4, 5, 7, 8, 10 en verv.) ons herïmiert,dat de met lof benende anonymus batavüj, in zijn Idea Lino u at Be!g,c* zegt, nequaquam esfe de esfcntia Jlyli nestri piliti. *t detraftitwm, Jive poëticum,. Metaplasmüin aihibeanm in. proja.  van taal- en dichtkunde. 681 dijd, dan wij ons voorgefleld hadden, moeten wij nu nog kortHjk van de Dicht/rukken gewagen, weiken wij, overliet geheel, met genoegen doorlezen hebben; doch, met dat afwisfelend gevoel, gelijk men, in eene verzameling van Schilderijen , de Hukken van onderfcheidene Meesters befchouwt. De jEeuwzatig is rustig groots , en teekent , naar de uitgebreidheid der ltolfen, niet min den veel omvattenden geest des Dichters. De Oufchuld is verrukkend, en fleept onze verwonderde aandacht mede. Om den Lezer flechts op eene enkele proeve der menigvuldige fchoonheden te onthalen. — Na de teekening van de ellenden eener fchuldvolle aarde , zegt de vertroostende Seraf: Wat kreet, ó denkend ftof! in uwe woonplaats rijz', Het hart der Oufchuld vind alom een pniadijs. Het werk des Scheppers zij door 't fchepfel niet misprezenj Hij is oneindig.. zink, verzink gij, eindig Wezen! Door oufchuld Hijgt de mensch, en de eerfte SerrSjn Keert, brullend, tot zijn niet, als hij een God wil zijn. Uwe aarde, ó jnensch! is fchoon , ook voor der Englen oogen; Al houd een donkre nacht Gods raadsbefluit omtogen; Dat raadsbefluit; is Liefde. — Aanbid , vertrouw op hem. Beef voor zijn' donder niet... de donder is zijn ftem. Gij, Wezen van één dagl en tevens zo vermetel 1 Blinkt uwe zegekroon niet aan Jehovahs zetel? Trotfeert gij, morrend, Hem*..het ftof de Oneindigheid?.. Zie, hoe de weg naar 't graf ten eeuwig leven leid. Werp bloemen op dien weg; omhels, tot in de grijsheid. Met de eene hand de vreugd, met de andre hand de wijsheid. Wacht zo, in Hem getroost, Uw uiterst levensuur: De Rechter, die U wacht, is Vader der natuur ! Gij wilt het ftil verblijf der zaligen aanfehouwen , Waar de onfchuld en de deugd het vreedzaam hutje bouwen , Welaan, (dc Seraf vaagde, omkleed van hemelsch licht, De donkre nevels weg voor mijn bedwelmd gezigc.; Welaan, geniet Uw wensch, ó kind des Albehoeders ! Aanfchouw een zalige aarde, en fchets die aan Uw broeders. Na deze inleiding volgt het Godlijk fchone tafereel, door zulk eene meesterlijke hand gefchilderd. De Lierzang op vondel treft ons minder. Wij beflisfen niet in hoe ver die vondel waardig zij, en zeggen liefst, met den Dichter zeiven: Vvs D«n  6S* WERKEN DER BATAAFSCIIE MAATSCHAPPIJ, ENZ. Dan zwijg, mijn Zangfter! Uwe tonen Zijn veel te laag voor vondels lof. Een' tweeden vondel voegt die ftof. De Lierzang, betijteld de Dichter, leidt ons langs een veld van welige gedachten, die den fmaak uitlokken, ter volle verzadiging. De Rotterdamfcbe Kunstgenoten, Natura et arte, plegen van een en ander hunner Gedichten wel eens te zeggen: het houdt op, maar eindigt fdet. ïn hoe ver zulks op dit Dichtftuk toepaslijk zij, laten wij aan het oordeel van den kundigen Lezer. De Huwelijks-avond geloven wij, dat de gelegenheid, hij welke deze Cantate vervaardigd is, zoo zeer verfierd heeft, als dezelve zich boven den trant der gewone Huwelijkszangen verheft. Wij'eindigen , of liever, befluiten onze Recenfie, met de hartlijkfte zucht voor den aanwas en bloei dezer Maatfchappij, en met het vurige verlangen, dat ook onzeDicblers , op het fpoor van vondel, hooft, enz, zich, in hunne ftukken, cler zuiverheid en netheid onzer taal, immer bevlijtigen! Wij zwijgen van vele onnaauwkeuïïgheden, bet zij taal-, febrbf-, of drukfeilen, onder het lezen aangeteekend , en roepen hen toe, met die broederlijke openhartigheid, waarmede de keurige-JJE KRUYf? den verdiensüijken trip toezong CJ: Men kan, in zulke diclujuweeleu, Geen naauw'Jijks zichtbaar vlekje veele». (*> Zie zijne Gedichten, Bladz. 146. De Gefchiedenis van het Leven van m. tullius cicero. Door middleton. Uit het Engelsch door w. ï. zillesen, Profesfor Eloq. ei Ling. Grac. en Rector der Latijnfche School te Middelburg. Tweede Deel. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1803. 485 Bladz. In gr. Octavo,. De prijs. «ƒ3-:-: Tpvit Deel, met de terugkomst van cicero beginnen? XJ de, en met den'dood van cajus julius fe'4f SAR  wddlbton, de geschiedenis, enz, 683 par eindigende, bevat dus een aanmerklijk tijdvak der. Romeinfche Gefchiedenisfen , en doet ons den eerstgemelden, in verfcheidene betrekkingen, en als Redenaar en als Staatsman kennen. — Wij ontmoeten hier breedvoerige uittrekfels uit de Redevoeringen, bii gelegenheid zijnernerfleliing, en der nog aanhoudende woelingen van CLODiusen anderen, gehouden, welken nog niet ophielden hem en zijne vrienden telkens weder aan te vallen ; alsmede onderfcheidene tafereelen der nog heerfchende onëenigheden en twisten , die binnen Rome plaats hadden , met nu en dan tusfehengevoegde aanmerkingen van den geachten Schrijver, welken wij met vermaak en genoegen gelezen hebben , en het een en ander doet ons, bij herhaling, ten duidlijklle ontwaar worden, de bevoegdheid van den Geleerden M. tot het te Boek ftellen van de gefchiedenis van het, in zoo vele opzichten merkwaardige, leven van den zoo Beroemden c i c ero; zoodat, indien wij maar hier en daar in eenige bijzonderheden zouden willen treden, wij ons bepaald bedek verre zouden overfchreden. Wij kunnen ons dus Hechts tot eenige weinigen bepalen. Op Bladz. 75 maakt de Schrijver gewag van den zoo vermaarden Brief van cicero aan luccejus, waarin hij hem aanzet om de gefchiedenis zijner verrichtingen te ondernemen, en Bladz. 77 getuigt hij 'er van; ,, Deze brief word beftendig aangehaald als een bewijs van " cicero's ijdelheid en onmatige zucht naar roem. " Doch wij moeten denzelven befchouwen als gefchre" ven, nigt door een' Wijsgeer, ^naar door een Staats" man, die bewust is van het gewigt zijner dienden aan " het vaderland, waar voor hij op de gruwelijkite wijze behandeld werd; en die, om d^eze reden, des te begeeriger is om zijne daden in eeh gunftig licht voorge*\ lteld te zien, en daar bij verlangt reeds in zijn leven ' een deel des roems te fmaken, die hij zeker na zijn *' dood zoude genieten. Wat betreft die plaats, welke het meeste aanftoot geeft, waar hij zijnen vriend aanfpoort, om in zijne loftuitingen zelfs de grenspalen ,, der waarheid te buiten te gaan; wij zien, dat hij alleen onder eene voorwaarde, en onder eene ougerijm„ de en onwaarfchijnlijke vooronderftelling daar op nan„ dringt, ingeval luccejus de daden zeken uit haar „ aar4 niet loftijk of prijzenswaardig oordeelde. Doch „ wat  6S4' m i D D LET o n ' „ wat aanmerkingen men ook tegen de zedelijkheid mag ,, maken, daar kunnen 'er gewis geen zijn tegen het „ opltel en de iierlijkheid des briefs zeiven; welke op- gevuld is met eene verfcheidenheid van fchoone „ denkbeelden, die door voorbeelden uit eene grondi,, ge historiekennis getrokken, opgehelderd en verluis„ terd worden; zoo dat dezelve met recht in het vak „ van brieven onder de beste modellen, die ons van de ,, oudheid zijn overgebleven, Word gerangfehikt." enz. Wij twijfelen echter, of deze redenen bij alle onpartij- digen wel als genoeg geldende zullen voorkomen. Verder behelst dit Hoofdiiuk het verhaal, aangaande den dood van cLonius de verdediging van mi- lo door cicero, en de gevolgen daarvan —( de aanItelling van cicero in het CöHegie der Augurs ——— zijne aanhoudende letteroefeningen en werkzaamheden Li het hoge aanzien en gezag van pompejus, en de awiïwasfende magt van cajus julius c^sar, en vele andere merkwaardige voorvallen in den llomeinfeben Staat. — Het volgende Boek opent ons een nieuw tooneel in cicero's leven , en vertoont in hem een charakter, dat hij nooit te voren bekleed had, dat van Landvoogd van een Wingewest , en Bevelhebber van een Leger. Zijn vertrek maCilicia, verblijf, krijgsverrichtingen en eindlijke uitllag worden breedvoerig beïchreven, en leeren ons hem, ook in deze betrekking, in verfcheidene bijzonderheden kennen. Verder de aanwasfende magt en invloed van c/esar, en van zijne partij tegen die van pompejus , zoo dat wij Bladz. 232 lezen : ,, Wat het Staatsnieuws van dit jaar betrof, de groote zaak, „ die al de gedachten van het volk 'tot zich trok was „de verwachting van eene breuk tusfchen caesar 9, en pompejus, welke nu onvermijdelijk fcheen, en „ waarin ieder een partij begon te kiezen, de een zich 3. aan die, de ander zich aan gene zijde voegende. Vol9, geus bericht van cicero j Was aan die van pow„ PEJüs eene groote meerderheid van den Raad en Over» 3, heidsperfoonen, henevens het beste foort uit alle (landen : 9, aan die van caesar , alle de fchuldigen en veroordeels, den , allen die ftraf ondergaan of verdiend hadden; „ het grootfte gedeelte der jonge lieden , en het Stadsen 9, gepeupel; eenigen van de volkbehagende Gemeentsman.  de geschiedenis van 'ï leven van m. t. CICERO. 68$ nen, en alle die onder fchulden gedrukt zaten, welke eenen voor hun oogmerk gefchikten aanvoerder vonden , V die ondernemend, m wel toegerust was , en wien niets Z ontbrak dan eene goede zaak." Cicero raadde, bii aanhoudendheid, tot wede , en tot eene verzoening tusicheri.de partijen, doch vruchtloos; — begaf zich, eindlijk , met tegenzin naa het leger van pompejus, waar hij eenen ongelukkigen uitflag vreesde , en keerde fooedig', na den Pharfalifchen flag, t'huiswaards. Zijne aanhoudende zorgen voor het welzijn van het Gemeenebest, zijne huislijke en verdrietvolle omllandigheden , beftendige Letteroefeningen , — tusfehenkomst voor zijne vrienden bij caesar, enz. maken den inhoud des Agtften Boeks uit , hetwelke met een bericht van het vermoorden van c/esar beiioten WTetrechtTfchrijft,naar ons oordeel,M.Bladz. 379.ten aanzien van cicero : „ Het is zeker dat 'er geen menscht in „ de Republiek, zoo wel door grondbeginselen, als eigenbelana, aangezet werd, om derzelver vrijheid te beham" «en, of die zoo veel bij het verbreken derzei ve te verhe! zen had. Want zoo lang het Gemeenebest door bur! eerlijke maatregels beftuurd werd, en op de grondvesten van zijne wetten fteunde, was hij ongetwijfeld de eer1 fte Burger in hetzelve, had den voornaamften invloed in den Raad; en het voornaamfte gezag.bij het Volk. En gelijk nu al zijne hoop en fortuin op de rust en " vrede van zijn Vaderland gegrondvest was, zoo wend-: " de hij beftendig al zijne poogingen en ijver aan om dezelve te bevorderen. Wij behoeven ons derhalven " niet te verwonderen, dat wij hem, in den toenmah" gen toeftand der Republiek, door wapenen, en eene „ dwingelandfche magt onderdrukt, zoo ongeduldig on, der den algemeenen ramplpoed , en met zulke Iterlte trekken zijn gevoel zien uitdrukken over de verminde! ring zijner waardigheid , en de fchande van zijne „ dienstbaarheid , daar hij te voren gewoon was te regeeren." . ,. Het is jammer,.dat dit Werk, in de vertaang en correctie, blijken van overhaasting oplevert. —■ Ver-  ÓSü HÈ CE na maria WiLttA MS Pertrottwde Briefwisfeling van lodewijk den XVI ^ met zijne Broeders, en met verfcheiden andere vermaarde Perfoonen , geduurende de laatfte jaaren zijner Regeering , en tot aan zifnen dood. Met Aanmerkingen door helen a maria vvilLiams. Te Dordrecht * bij A. Blusfé en Zoon, 1804. Derde en Vierde Stukt Met het Voorbericht, te famen 322 Bladz. In gr. Oc* tavOi De prijs dezer beide Stukken is f 2 : - j Met de afgifte Van deze twee Stükfehs loopt de Briefwisfeling des goeden en ongelukkigen Ló#BWiJksj| in zoo verre men heeft goedgevonden, dezelve het licht te doen zien, ten einde. Om derzelver echtheid te doen blijken, ontmoet men in het Voorbericht eenige aanmerkingen , die allen twijfel daaromtrent fchijnen af te fhijdfirti Briefwisfeling is wel de algemeene tijtel; doch op verre het grootfte gedeelte van 'het Tweede Stukjen flaat dezelve niet. Hetzelve bevat opftellen van onderfcheiden aard, blijk vertonende van *s Vorften opmerk* zamen geest, die, hoewel van de kracht en fterkte ontbloot > tot het zwaaien van den fcepterj in zijne dagen der onftuimigheid zoo nodig, evenwel, zoo ais dezelve zich hier vertoont, eene opgeklaardheid bezat, die, in geruster dagen, de Koninglijke waardigheid vereerd, en op de algemeene verlichting eenen weldadigen invloed verfpreid, immers daartoe eene natuurlijke llrekking zon gehad hebben. Van 's Vorften Opftellen, deels van eenen letter-of zedenkundigen , deels van eenen ftaatkundigen in. houd, zie hier de algemeene opfchriften : Eenige Stelregelen , gefchreven door de hand van lodewijk den XVI. Gedagten van lodewijk den XVI, over eenige oude en nieuwe Schrijvers. Gedagten, gefchreven doorde hand van lodewijk dEn XVI, en getrokken uit de Werken van stanislaus leczinskij, Koning tan Poolen. Kanttekeningen van lodewijk Den X VI, op eene Memorie van. den Heer turcot , betreffende het Beftier O776) Aanmerkingen van lodewiik den XVI , op een Manifest , tegen zijn gevoelen uitgegeven door zijnen Raad, in 1779 , ten tijde van den Americaanfehen Oorlog. Pcrfoonlijke gevoelens van lodevvijK den XVI. , over het Stelfel der Provlntiaale Beftieren , aan»  vertrouwde briefw. van LODEWIJK DEN XVI. 687 mnvanglijk MwHtMê onder lodewijk den XV, d*or den Heer 'd'ar. genson , tn zijne Overwegingen muren f Frankrijk, en daarna door de O economisten, door de Heeren t u root en m a l e s h e r b e s , en door den. Her necrer; éH Kanttekeningen van zijne eigen hand, gefchremi op de Memorie over de Provintiaale Bejticrtn, inzette!d door den Heer neck-er. Onder de Brieven ontmoet men 'er eenen, gedagtee* kend, Parijs, den 11 Maart, 1791 , gefchreven aan den Abt , met de Opvoeding van 's konings Zoon belast , welke in verlcheiden opzicht aan 's Konings verftand y alleszins aan zijn hart eere doet. Zie hier den aanhef diens Briefs- Gij vraagt mij voorfchriften tot de opvoeding van den Dauphin, in dien tederen ouderdom, waar" in de driften nog niet gefproken hebben , en waarin % de rede echter het kind den wil en het vermogen laat om te leeren." , Deze voorfchriften komen mij des te nuttiger voor, dewijl 'er weinige Werken aanwezig zijn , die den • onderwijzer kunnen verlichten , en hem bekwaam maa1 ken om de kindsheid met een goed gevolg te gelei" tien — Zie hier de overdenkingen, die mij ingeboe* !,' zemd zijn door het lezen van goede Schrijvers en die ik ^tracht heb met alle mogelijke duidelijkheid ■*■ voortedraagen. Ik heb dit gedaan met dien ïever, '! welken de tederheid van een'Vader , en het gevoel * van iemand , die een levendig belef heeft van de " pligten, gehecht aan den rang, waartoe mijn ■•Zoon door zijne geboorte geroepen is, vorderen." Eenige weinige trekken willen wij uit het Koningltjk onderricht overnemen. „ Het zal mij niet onaangenaam zijn , fchrijft lodewijk, „ dat mijn Zoon, in zijne ledige uuren, of tot ziine verlustiging, zich meteenig hand' werk bezig houdt. Ik weet wel, dat fommige lieden " mij laaken , dat zij het zonderling vinden , mij de ' «rereedfehappen vaH den n°*eiimaaker te zien vereenVen met den fcentcr der Koningen.1 Ik heb dezen " fmaak overgeërfd van mijne voorouders-: een der ver» " ftandigfte onder Onze uitmuntends Wijs'geereii , heett mij in zijne Werken deswtfgcn- verdedigd \ en drt is " misfchien alles, wat mij in zijne Emi'ie goed of rer,, fchoonenswaardig is voorgekomen." Mevrouw Williams prijst , in-hare Aanmerkingen, den raad. %\ m ,5  •538 HELENA MARIA williams „ tijden van omwentelingen , "fchrijft zij, „ is ]wt zeer „ verftandig , de Grooten gemeenzaam te maaken met „ de nuttige Kontten en Wetenfehappen: zoo dionij„ Slus van Sijracufe geene kundigheden bezeten had „ ware hij , in plaats van te Corinthe Schoolmeester „ te worden, veeliigt genoodzaakt geweest zijn brood ,, te moeten bedelen." Met genoegen leest de man des Vredes n het Komnglijk fchrift de volgende gezegden: „ Pnjs hem gettadig zulke deugden aan , die goede „ Koningen vormen, en laaten uwe lesfen ingericht zijn „ naar zijne vatbaarheid. Helaas! hij zal niet dan al „ te genegen zijn om het voetfpoor te volgen van zul„ ken zijner voorouderen, die zich niet aanzienlijk heb„ ben gemaakt dan door oorlogsbedrijven. De zucht „ naar krijgsroem verbijstert het verttand. En welk een „ roem is er toch in ftroomen van menfchenblo^d te „ doen vlieten , en het Heelal te verwoesren ' Leer „ hem , met fenelon, dat de vreedzaame Vorften „ de eenige zijn, wier nagedagtenis bij de Volken in 9, eerbied blijft. De eerfte pligt van een* Vorst is, zijn „ volk gelukkig te maaken: indien hij Koning weet te „ zijn , zal hij ook altoos zijn Volk en zijne Kroon „ weeten te verdedigen. — Gij moet uwen Kweekling „ niet onderhouden met de Krijgsbedrijven van alexan„ der noch met die van karel den XII.: deze „ Vorlten hebben de wereld verwoest. Spreek hem „ reeds vroeg van zulke Vorften, die den Koophandel „ belchermd , en den kring der Wetenfehappen uit«-e„ breid hebben; in 't kort, van zulke Koningen als de „ Volken nodig hebben, en niet zoo als zij in de gefchiedenis geprezen worden." Van 's Vorften hoogachting voor den Godsdienst getuigt de volgende raad: „ Spreek veel, en altoos eer3, biedig, met hem van God, van zijne eigenfehappen, „ en van zijnen dienst; betoog hem, dat het geza* der „ Koningen van God komt, en dat, indien hij niet sre" [°oft ?an de magt ,van den Beheerfcher der Koningen , „ hij weldra het llagtöffer zal zijn van die menfchen, die „ niets gelooven , die alle gezag verfmaaden , en die „ zich verbeelden met de Koningen gelijk te zijn." „_Leer hem van heden af aan, dat de Godsdienst „ zijne gantfche achting , en al zünen eerbied waardig „ is; dat het ongeloof en de valfche Wijsbegeerte hei- „ me^  vertrouwde briefw. van lodewijk den xvi. 689 ü mclijk de troonen ondermijnen, en dat het altaar de " borstweering der godsdienftige Vorften is." , De volgende raad diende , om den vermoedluken errg-enaam van de Kroon van het ftreeven naar willekeurig leza* terug te houden: „ Verzuim niet hem ia te prenten, dat men dan, wanneer men alles vermag, zeer " fpaarzaam met zijn gezag zijn moet. De wetten zijn de fteunpilaaren van den troon: wanneer men dezelven fchendt, achten de Volken zich van hunne aanJ ^"-aane verbindtenislèn onttlagen. De burgeroorlogen ,' hebben ons geleerd , dat het genoegzaam altoos de ,' 1'chuld der Regeerers is, wanneer 'er menfchenoloed i, vergoten wordt: een rechtveerdig Koning is een goed t, Koning." T ,. Onder de Stelregelen van lodewijk den XVI, nier voorhanden. ontmoet men 'er, die zoo wel den man van eenen opmerkzamen geest als van een deugdzaam hart aankondigen. Zij zijn dertig in getal. Zie hier eenige italen. „ Gelukkig"te zijn is* zichzelven een goed tortuin te bezorgen; en een goed fortuin-beftaat m de ,\ goede geneigdheden van het hart, in goede dnjfveê„ ren, en in goede handelingen. — Slegte Muzikanten ,, en flegte Dichters zijn onverdraaglijk voor de genen ' die hen hooren; maar de natuur heeft hen het voor„ recht gefchonken van met zichzelven ingenomen te , zijn. — Een gierig Vorst is voor zijn Volk even als 11 een Geneesheer, die den kranken in zijn bloed laat ' fmooren; de verkwister is even als hij, die den lijder " door al te fterke aderlaating vermoordt, — Dc innch'', ting van den foldaat is ter verdediging van het Va4, derland; hem aan anderen te verhuuren, is te gelijk he*- doel van den oorlog te bederven. Het is niet " geoorloofd de geheiligde zaaken te verkoopen; en wat "toch is heiliger dan menfchenbloed ? Het ware te wenfehen voor het menscblijk geluk , dat de Konin' «en "oed waren, zonder echter te infchiklijk te zijn; I' op dat de goedheid in hun altoos deugd en nimmer zwakheid ware. — Een Koning, die met rechtveerdigheid regeert , heeft de gantfche aarde tot zijnen ! tempel, en alle deugdzaame menfchen tot zijne Staatsdienaaren. " In zijne Gedachten over oude en iïieu.ve Schrijvers ftrijkt lodewijk over r^usseau en voltaire het volgende vonnis: ,, Indien rousseau, meuwe vad. B1BL.V1JI. deel.no. 14. Xx ,,m£t  ÖpS hele na maria williams „ met zijn zwaarmoedig caracter, bet kwaad vermoed „ had . dat zijne fchriften eens zullen veröorzaaken , „ ben ik verzekerd, dat hij dezelven nimmer in het licht „ zoude hebben gegeven. Hij verlchilt,hierin, met vol„ taire, die zijne gevoelens openbaar zoude gemaakt ,, hebben, al ware hij ook verzekerd geweest, dat zij „ eenen gamfchen Staat zouden hebben omgekeerd. De„ ze laatfte was een man, die nog meerder hoogmoed ,, dan verftand bezat. " Zeer vlijtig moet Koning lodewijk de Schriften van Koning stanislaus leczinskij beftudeerd hebben. Verfcheidene aanmerkingen, de Staatkunde, het Financiewezen, de Zedekunde, enz. betreffende, onder zoo vele Rubrieken gebragt , had de goede Vorst de moeite genomen , bij een te verzamelen. Allen dragen getuigenis van zijn goed en eerlijk hart. Ten befluite van onze aankondiging willen wij hier nog den Brief p'aatfen , welken de rampfpoedige'Vorst, na zijne ontzetting van de Koninglijke waardigheid, aan Monfieur, zijnen Broeder, fchreef. Hóe iemand ook over de Franfche zaken denke, 't zij hij den Koning voor fchuldig of onfchuldig aan de opgetijgde misdaden houde , niet zonder mededogen zal hij den Brief kunnen lezen , en zonder met een de dikmaals herhaalde aanmerking, wegens de _ wisfelvalligheid van 's menfchen uitwendigen toeftand in de wereld, op zijn hart te voelen indringen. De Brief, gedagtekend ,, Parijs, den 12Augustus, 1792 „ des morgens ten 7 uuren," was van dezen inhoud. „ Broeder! ik ben geen Koning meer! het openbaar ge„ nicht zal u bericht geven van de allerverfchriklijkfte „ Catastrophe... Ik ben de ongelukkigfte Echtgenoot en „ Vader;... Ik ben het flagtöffer van mijne goedheid, „ van de vrees, en van de hoop. Het is een onbegrijplijk „ weeflel van godloosheid! Men heeft mij van.alles be„ roofd ; men heeft mijne getrouwe onderdaanen ver„ moord: men heeft mij, door list, uit mijn paleis ver„ voerd, en men befchuldigt mij! Ik ben gevangen; men „ fleept mij naar den kerker; de Koningin, mijne Kinde. „ ren, Mevrouw elizabeïh deelen in mijn treurig lot. Neen, ik kan 'er niet meer aan twijfelen, ik ben een haatlijk voorwerp in de oogen der misleide Franfchen! „ Dit is de wreedfte flag om te verdraagen.... Broeder! „ weldra zal ik niet meer zijn! Wreek mijne nagedagtenis dok/r  vertrouwde briefw. van lodevvijk den xvi. 6gl door bekend te maakert, boe zeer ik dit ondankbaar ,, volk beminde. Herinner het eens zijn onrecht , en •,, zeg het, dat ik hetzelve alles vergeeven heb. Vaar- wel , Broeder! voor de Iwtfternaaj»- Agter dezen Brief leest men de volgende Aanteekening der Franfche Uitgevers. „ Deze brief werd gevonden in een billet, „ geadresfeerd aan den Heer de , die den 10 An- „ gustus op het Kasteel gekwetst wierd. De Koning „ wist niets van dit voorval ; en hij gaf dit billet in •„ een ftukje brood, aan den Heer de L , een der „ geenen, die lodewijk den XVI. na den ioAügus•„ tus niet wilden verlaaten. Bij het overgeven van dit „ papier ontvielen den Koning eenige traanen. „ „ Het „ is een eeuwig affcheid" " , zeide hij, „ „ aan mijn Broeder; bewijs gij mij den uitmuntenden i,, „ dienst,Mijnheer! van dit billet aan deszelts adres te „ „ bezorgen. " " De perfoon, die deze zorg op zich -,i genomen bad , kon daar niet in (laagen. Het billet •,, werd op de grenzen onderfchept. De gemeente maak•„ te ikh meester van hetzelve , en legde het bij de „ Archiven , uit welken het, na den dag van 9 Ther•„ mi'dor, genomen wierd door den Heer C d. Reize in Opper- en Neder ■ Egipte, gedurende den Veldtocht 'van bonaparte, door vivant denon. Uit het Fransch, door hërmv bosscha. Met de ■ voornaam/Ie Platen. 'Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij T. Allart, 1803. 323 Bladz. Met eene Foorrede der vertaling van XXX Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 10 - 10 - : Reizen in Opper, en Neder-Egijpt'en. geduurende de Veldtogten van den Generaal boonaparte. Door den 'Heer vIvant dënon. Uit het Fransch vrijelijk vertaald. Voor'dfgegaan door een Gefchiedkundig verhaal der verovering van Egijpten door de Franfchen. Door den Heer e. a. k e n d a l. Met Kaarten en Plaaten. Eerfte Deel. ïn den Haage, bij J. C. Leeuweftijn, 1803. 389 Bladz. Behalve het Voorwerk vanCW Bladz. In gr. OBavo. De prijs is ƒ 4 - : - : De uitnemende waarde van het oorfpronglijke Werk des Heeren denon, waarvan wij hier twee vertalmXx s fen  691 vivant denon gen aankondigen , is bij het lezend Publiek reeds lang eene befliste zaak: weshalve wij het overtollig rekenen, het Werk zeiven aan te prijzen." Integendeel gevoelen wij ons verpligt, om verfchoning te vragen , dat wij de beoordeeling dezer vertalingen zoo lang hebben uitgefteld. Even zeer achten wij het nutloos , den Lezer lang op te houden met eene vergelijkende beöordeeling dezer twee overzettingen , na dat w'ij vernomen hebben , dat de Boekhandelaar allart van degeneii, die zijne uitgaaf willen aankopen, na dat zij zich de leeuwestijnsche reeds eigen gemaakt hadden, de laatfte, weder inruilt. Het zij dan genoeg, dat wij onze blijdfchap betuigen, dat de Uitgaaf bij allart voordgang heeft, dewijl deze onvergelijklijk veel beter aan het oorfpronglijke werk beandwoordt, dan de andere. Het is bekend, dat de Heer penon den vermaarden togt naa Egvpte bijwoonde, in hoedanigheid van Geleerde en Kunltenaar, en bepaaldlijk als Oudheid-Kenner en Teekenaar. Ingevolge daarvan maken de Platen in het oorfpronglijke , indien al niet den eigenlijken (gelijk de Heer bosscha zich uitdrukt), althands eeuen voornamen grondflag van het geheele Werk uit. De Heer bosscha, wien de keus der Platen, die bij de vertaalde Uitgaaf van allart gevoegd zouden worden, opgedragen was (omdat men tot het overnemen van al de Platen , als eene veel te kostbare onderneming, niet befluiten durfde) heeft in dezen, naar ons inzien, eene keus gedaan, die, over het geheel, zijn oordeel en fmaak eer aandoet. In het oog houdende , dat de Platen zulk een wezenlijk deel van het Werk uitmaken , heeft hii 'er velen gehouden, en wel vooral zoodanigen , die of tot opheldering van het verhaal , of tot verklaring van voorname gedenkftukken nodig fchenen, zoo veel dit, zonder het Werk al te kostbaar te maken, gefchieden kon. In dit Deel worden 'er ons , behalve eene fraaie Kaart van Neder* Egypte , twintig geleverd : waarvan de onderwerpen , naar ons oordeel, doorgaands doelmatig gekozen , en die zoo wel uitgevoerd zijn, dat zij de kunst van onzen vinkeleS en vrijdag luister bijzetten. : Integendeel vindt men in dit, bij wijlen leeuwestijn, uitgegeven Boekdeel flechts drie Platen, met twee Kaarten, eene van de Middelandfche Zee, en eene van Opper.  reize in opper- e n ' n e d e r-e g y p t e. 693 per- en Neder-EgyDte. Nogthands willen wij de waardij, die deze Uitgaaf op zichzelve heeft , niet ontkennen. Iedereen ziet, dat, door dezelve, het wezenlijkfte van het verhaal en de "oefchrijvingen van denon, ook voor onze minvermogende medeburgeren , die 'er belang in ftellen (en wie verlangt niet met bijzonderheden van dien beroemden togt, of met de gedenkftukken , den tegenwoordigeu ftaat enz. van het : altijd belangwekkend Egypte bekend te zijn?) verkrijgbaar gemaakt is. Ook lazen wij met genoegen het hier voorafgaande gefchiedkundige verhaal der verovering van Egypte , hoewel men het niet hoger moet aanmerken dan eene famentrekking van eenige , hier en daar , reeds uitgegevene meer of min ofliciëele ftukken , betreklijk die gewigtige gefchiedenis van onzen tijd. Nogthands ontveinzen wij niet, dat wij ééne bijzonderheid in deze vertaling zeer afkeuren: naamlijk , dat, in dezelve, van den Schrijver dinon in den derden perfoon gefproken wordt, als of het een verhaal ware , door eenen ander van deszelfs reis getreven; waardoor zij zeer veel verfchilt van het 00 = fpronglijke, dat het eigen verhaal en de eigene befebrijvingen des Reizigers behelst; en waardoor het eigenaardige en charakteristieke van den, doorgaands , aangenamen ftijl geweldig verminkt is. Of zoude lekuwestijnsch'e Uitgaaf misfchien eene letterlijke vertaling der Engelfche overzetting van kendal zijn, die zich de zelfde vrijheid veroorloofd heeft ? Op het Tijtelblad ftaan de woorden: Door den Heer e. a. kendal ; zoo geplaatst, dat zij veeleer tot de geheele vertaling, dan enkel tot het voorafgaande Gefchiedhmdig verhaal fchijnen te behoren. Ons oogmerk was eerst geweest, eene of meer proeven , ter vergelijking der twee vertalingen mede te deelen: doch , om boven aangevoerde reden , onthouden wii ons daarvan, en laten hier liever een Uittrekfel uit de Vertaling van bosscha volgen, van welker Uitgaaf wij de voordzetting met veel genoegen te gemoet zien. Moeilijk is het eene keus te doen, daar 'er zoo veel, ja, daar alles belangrijk is. Wij bepalen ons tot eenen "trek van de bijgelovigheid der Arabieren, die het platte land van Eeypte bewonen , Bladz. 256, enz. voorkomende. „ De Godsdienst van mahomet, die zich bepaalt .. tot lesfen , kan voor de dweepachtige onkunde der S5 Xx 3 » Ara-  694 V I V A N T n E N O w „ Arabieren niet voldoen, en dus hebben dezen , ati„ danks hunnen biinden eerbied voor den Koran , en huu,, ne yolftrekte gehoorfaamheid (gehoorzaamheid) aan a!-. „ les, wat van hunnen Profeetafkomftig is, ja. ondanks „ den vloek, uitgefproken tegen alles, wat daarvan afj, wijkt, niet vrij kunnen blijven van ketterij, noch de v,e leiding tot afgoderij kunnen weêrftaan. Zij hebben „ dan ook hunne Heiligen, aan welken zij wel gene af- z&nderlijke plaatfen toekennen in het Paradijs, waar „ ailes gemeen is; doch voor welken zij graftomben op» richten, en wier asch zij eerbiedigen: en, wat nog het onbegrijpelijklte is in deze hunne domheid , die „ Heiligen worden bij bun gene voorwerpen van Gods-: ,, dienftige verering, dan nadat zij gedurende hun leven „ tot voorwerpen van hunne befpottfng verftrekt hebben. s, Zij fchrijven aan de armen van geest, wanneer dezen „ dood zijn, zekere vermogens en invloeden toe; de een „ is de vader van het licht, en geneest de oogkwalen » „ een ander is de vader der voortplanting van 't menfche„ lijk geflacht, en de befchermheilige 'der harende vroti„ wen; en zo al verder. De meesten van die Heiligen hadden hun gehele leven fchier niets- anders gedaan , dan aan den hoek van enen muur op de hurken neder„ zittende onophoudelijk Allah te roepen , en uit lief„ dadige handen, zonder enig blijk van dankerkentenis, ,, te ontfangen wat zij tot onderhouding van 't leven no„ dig hadden; anderen hadden zich (leeds met (lenen op, „ het hoofd geflagen ;• anderen wederom , met rozeuv kranfen bedekt, hadden hunnen gantfehen leeftijd geüe,, ten met het zingen van lofzangen; anderen eindelijk, ., zo als de Fakirs, met onbeweeglijk en moedernaakt op 3, éne plaats te blijven, zonder ooit het minde blijk van aandoenlijkheid te geven, wachtende op ene aalmoes, ,, die zij nooit vragen, en waarvoor zij even weinig be-i „ danken. Behalven deze zoort van Afgoderij zijn 'er nog anderen , die met Toverij overeenkomen :, zoo „ hebben ze, bij voorbeeld (lenen, of bomen, die enen, s, goeden of kwaden geest in zich bevatten , en die als „ heilig befchoufc-d worden, zo dat men niets daarvan kan t, afnemen, zonder heiligfehennis te begaan: aan dezen „ vertrouwt men zijne huislijke geheimen, en deelt hun ,, zijne gemaakte ontwerpen mede; de eigenlijke eerdienst aan dezelven is ene verborgenheid , en gei'chiedt in *\  REIZETN OPPER- EN N E D> R - E C|ï|P TE. 695 «reheim .fchoon men hun in 't openbaar eerbied bewijst. " 'Er wasI een boom van die zoort te Chendamjeh, en het " gevaar, waarin deze geweest was van omgehouwen te ' worden, was oorzaak geweest, van den oploop Cevet» V te voren befchreven). Ik ging hem zien, en ftond ver' baasd enen fchier doden tronk te vinden : hij had flechts " „og enen enkelen tak,die bladen droeg; alk de ovengen ' verdord en afgebroken, had men zorgvuldig bewaard li ter Pbatfe, waar ze van den ftam afgebroken en op den "rond gevallen waren. Ik befchouwde dezen boom met aandacht, en vond daaraan vastgefmjkerd hairtök" ES tanden, kleine lederen zakjes, en kleine vaandel" S' nabü denzelven zag men begraafplaatfen, op ztch ; 2elv'en ftaande (tenen, en ene zitplaats ,n de gedaante van eenen zadel, Waaronder een grote lamp ftond. Le l Sïrlokken warén daar vastgehecht door vrouwen om ' de ontrouw harer mannen dus ten toon te hangen de tanden waren van kinderen in t öpv»W§n , die dezelven daar gewijd hadden, op dat de tvvêde tanden " Skig mogten uitkomen ; en dit >* wel het meest " aevone van alle wonderwerken, want de inwoners va 1 dk land hebben de beste fraaifte tanden : de ftenen "zn daar gefteld als geloften, op dat het huis, 't welk men zal bouwen, beftendig moge bewoond worden door den ftichter zeiven: de zitplaats wordt ge„ bruikt van dengenen, die daar 'snachts zijne; gelofte koomt doen, nadat hij de lamp, daaronder ftaande, heeft aangeftóken. Ik had gaarne bij zulk ene plechtigheid willen tegenwoordig zijn, om deze ve met al et geheimvolle van den nacht te kunnen afbeelden. Wij twijfelen niet, of het zal ieder Lezer, zoo wel als ons , wel behagen, dat de Heer bosscha, naar he voorbeeld van den Engelfchen Overzetter aikin , het Werk hetwelke, in het oorfpronglijke , als een DagverSal o. afgebroken voordloopt, in Hoofddukken verdeeld heeft Het Eerfte Deel der uitgaaf bij leeuwestijn bevat ïen'rootcr gedeelte van het Werk, en brengt ons tot den 3 Februarijdesjaars i799, daar dat van bosscha met den $.6 December des voorgaanden jaars eindigt.  °9 poenen, Gagementenenz. gr. Octavo. De prijs dft - 16 ; 4' 7 J.Y1 ten en Uugaven aan de refpeftive, 0p den breedvoerige» C" daarSan o^^rchikteF Posten geduS de zes aatje jaren, zien; hetgene voor hun, die daarin belang Hellen, ongetwijfeld van veel gemak is. ' ■ Daar inmiddels alle deze uitgaven niet tot de Ingezetenen van het Departement Holland alleen, maar van alle ÈlSïZ. tementen on2er Republiek, betrekking hebben, vinden wij het vreemd, dat men den ftaat van ontvangst en uitgave in het Departement Holland, die de ingezetenen der andere Depa"" menten in geenen deele raakt, bij wijze van Supplement hier bij gevoegd heeft ; onzes bedunkens, had men of den ftaat van ontvangst en uitgaaf in alle de Departementen, te fimen of die van Holland alleen, afzonderlijk, moeten uitgeven. Ot „pfeden'die de Uitgever daarvan in de volgende woorden geefc, voldoende », laten wij aan het oordeel van den Lezer p.ver om te befiisfen: ' " • » ^aar" zeScbij: „ de vorenftaanden ftaat van NafonasU Jienoeften een aanvang neemt met den jaare iroo, en on* " lZr'°°r dit?m ge-?n fe) begrooting bckeod Linde „ plaats van: bekendis), hebben wij echter goeJgedacht (in v plaats van: heeft het ons goedgedacht), om den .bat van „ ontvang en uitgaaf, over de jaaren 795 Wq& ta » \797, bij het voormaalig Gewest Holland, gehad en gedaan „ hier te doen volgen. Zijnde na dien tijd, vermids in den* M l^re '7PS, bii de aanneeming der eerfte Staatsregeling het „ JBeituur op een vasten voet gebragt, en het fcederative'da-r door vernietigt ziinde (voor: vernietigd i'), geen Ce> Sta* ten van dat Gewest publiek gemaakt." J Indien de Spreuk: ex ungue. leonem; eenigen grond heeft eou het ons uit de bovenftaande woorden, zeer gemaküA •allen den -Jugeyer van dit Stuk te raden. '  GALLERIJ DER MENSCHEN. 697 Gallerij der Mcnjchen. t.en Leesboett voor oe jeugu ™ beiaarden. Naar den Derden hoogduitfchen Druk vertaald, en met zeer veele Aardrijks-, Gefchied-, Natuur, en ZedekUndïge bijzonderheden, zoo omtrent de verfchillende ft-ereldbewooneren, ah hunne gebruiken en denkwijzen , en op onze zéden en denkwijzen toegepaste aanmerkingen vermeer, derd Tweede Detl. Met 9 gecouleurde Plaatjens. le /.ut* phen, bij H. C. A. Thieme, 1804. 256 Bladz Bi Octavo. De prijs is ƒ 2-4-: Zoo in aanleg als uitvoering is dit Tweede Deel der Gaïlerij van Menfchen volmaakt gelijk aan het Merite, waarvan wij, ten zijnen tijde, verflag gedaan hebben ( ), en de herhaling onnodig oordeelen. Door eene met verwachte gunstige bejegening van zijn werk bij het Publiek werd de Uitgever ter voortzetting van de opgevatte taak bemoedigd. De perfonen, op de gekleurde Plaatjens afgebeeld, en in het Werk befchreven , zijn de agtentwintig volgenden : Oalti. (laaf; Generaal; Grenadier; Groenlanden; Grijsaard; Halhor; Hocfaar, Hongaar; Hottcntot; Hovenier; Ingenieur; lager; Jakutaners of Jakuten; Javanen; Jood; Kabardi. ner; Kalmuk; Kamfchadalen; Kanonnier; hardtnaal; Keu. kenmeid; Kluifenaar; Koelfier; Kuril; Kwaker; Kwakzalver ; Lantaarnman; Laplander. Ter proeve willen wi) fl<*hts hier en daar iet overnemen. Het Artikel hoesaar, ot, zoq als de Schrijver in zijne uitbreiding fpelt, hussaar, luide aldus: „De naam van Husfnren wordt eigenlijk gegeven ,aan de llongaarfche Ruiterij, die denzelven, zedert den jaar? "1453» draagt, als wanneer Keizer Matthias I. in lionga, "rije, den Prelaten en Edellieden in zijn Rijk beval, om " zich, met hunne Ruiteren, in zijn leger te laten vinden. " Toinmaals moest, door de twintig huizen, een man gebeld worden, en dewijl het woord twintig, to het Hon. " gaarsch, Hufs, en belooning of bezoldiging Ar heet, zoo " ontftond daaruit de naam van Husfaar. Behnlven het huif "Oostenrijk, als bezitter van Hongarije, hebben de meeste " Europifche Staaten, inzonderheid in tijden van oorlog, " zulke Corpfen ligte Ruiterij, die op de Hongaarfche wijze "gekleed zijn, en ook den naam van Husfaren dragen. " „ De zwarte Husfaren der Pruisfchen, maken eene verfchrikiijke Figuur, zoo als men, in het gemeen, van deze " foort van Kavallerij kan zeggen. De Gefchiedboeken van "den Zevenjarigen Oorlog, leveren verfcheiden gevallen op, die u het karakter dezer lieden, wanneer gij dezelve een" maal doorbladert, zullen leeren kennen. Dan, daar iom9 migen van dezelven onecht fchijnen, anderen te ingewikkeld (*) Zie N. Vaderl. Bibl. Vilden Deels \jle Stuk, Btadz. 138. X? 5  6q8 gallerij der menschen. „-zijn, en men die, over het geheel, niet wei berekend voor „ een werkje als dit kan keuren, zal ik mij flechts bepalen S3 tot het eenige volgende verhaal: — „ In den zoo even gezegden Zevenjarigen Oorlog, gaven „noch namen de zwarte Husfaren van Belling pardon. Dit „maakte hen, voor hunne vijanden, allergeduchtst. Echter „ gebeurde het eens, dat een van dit Corps, door de Kei„ zerlijken, levend gevangen gemaakt werd. Deze, een jong, „fchoon, fterk kerel, voor den Keizerlijken Opperbevelhebber gebragt zijnde, poogde dezelve, het een en ander, be„ treklijk de Pruisfifche armee, van hem te vernemen, en „ vroeg hem onder anderen : of zijn Koning nog meer zul„ke knappe Husfaren had? doch bekwam ten andwoord: dat „hij een van de flechtften was; dewijl bij anders niet als „een gevangene voor hem zou ftsan. Toen de Bevelhebber n bem vervolgends vroeg: Hoe flerk is uwe armee? antwoord- de de Husfaar: als het zand aan de zee; maar het beste „ van allen is;, dat gij u met haar meet. En toen hem de „ Gen-raai , met de woorden : daar, drink op des Keizer: „gezondheid, een Dukaat aanbood, bedankte bij hem daar„voor, zeggende: Mijn Koning betaalt mij, cn op zijne ge„ zondheid drink ik wel, maar niet op die des Keizers; wees „echter zoo goed, mij uit mijne gevsngenfchsp te ontdaan, „ op dst mijn Koning niet gewaar worde dat ik gevangen „geweest ben; het weik de Oosteiiriikfche Bevelhebber dan „ ook deed." Dit het Artikel galeislaaf nemen wij het volgende over, „Eene Galei, is een lang, fmal en laag vaartuig, het welk, zoo wel door zeilen, als riemen, bewogen wordt- Op zulk „ een vaartuig werken gemeenlijk 253 - 260 roeijers, die den „ zwaarden en gevaarlijkften arbeid verrigten moeten. Men„ fchen, die grove misdaden begaan hebben, worden, of voor „ een zeker getal van jaren , of voor hun geheele leven, „ aan de roeifpanen van zulk een vaartuig vastgeklonken, „ en alsdan Galeiflaven of Galeiboeven genoemd. Deze foort „ van draf, wordt alleen aan misdadigers van het manlijk ge. t> flacht opgelegd f! „Deze vaartuigen hebben eenen breeden fpiegei, en niet „meer dan twee masten. Gewoonlijk zijn zij 132 voeten „ iang, 18 breed en 6 diep. Aan iedere zijde van het vaar„ tuig ziet men vijf en twintig tot dertig roeibanken, en op „ ieder van dezelven; vijf of zes roeijers zitten. Tusfcheu „deze banken, is eene foort van tusfchenruinne, het gang„ pad genoemd. Boven de kajuit is eene tent gefpannen, „waar onder men zich, voor zon en sagen, kan beveiligen* „ Deze foort van vaartuigen wordt alleenlijk in de Middel.„ landfche zee gebruikt, dewijl men, op dezelven, zeïdzsam „de kust uit het oog verliest, en de galeien, niet gefchikt „tot het ddcntaan van Itoraie:;, ook zelckrón,'het Ir.nd-verft!*  J, «. XAMPE, NUTTIGEN LEERZ. ONDERHOUD. 699 laten of groote reizen doen, zonder telkens ten anker ta !' komen; voor den Koophandel zijn zij ook van weinig nut: " doch bij ftil weder, geven derzelver riemen, haarveel voor" rang boven andere grootere fchepeu." _ : ,De roeijers, die zich op deze vaartuigen bevinden, wor. . den in twee foorten onderfcheiden; in Forcats of Misdadigers, van devvelken wij zoo even fpraaken, en in Bonavo. "g/ies of Vrijwilligers, die zich, bij , ebrek aan anderen, „ voor zeker loon, op de roeibank plaatfen. mm en Leerzaam Onderhoud, in fraaije Ferhaalen voor de lieve Jeugd. Door j. h. camp e. bit het Hoogdmtuh. Te Amjïéidam, Üjjt, van Vliet, 18=4. 70 Bladz, In Octavo. De prijs is f : - 8 - : Al wat uit de pen van den waardigen cam rr. vloeit, is doorgaands welkom bij jonge lieden , en ook bij meer gevorderden in jaren en kundigheden, en heeft ginds en elders vee nuts gedicht. Dit zal , vertrouwen wij, ook net geval van het Boekjen zijn, hetwelke wij thandsaankondigen In plaats van de zouteloze en ongerijmde vertellingjens, waarmede eer. tiids-het verftand bedorven, en de goede fmaak werd verbas, ïerd geeft hier de góede cam pf, aan de lieve jeugd opftellen te lezen, die deels om tot aftchrik van het kwade, deels tot liefde voor het goede en pligtmatige te dienen, en alzoo het buigzaam jeugdige hart tot zijne waare beftemming te vormen, luis? berekend zijn. Groot, weten wij, is het aantal van dusda* ni-re Leesboekjens , reeds voorhanden. Doch voor zoo veel kinderen veelal afwisfeling beminnen, kan derzelver getal mids op campe's toon gettemd. niet te veel vermenigvuldigd worden Een vijfè'ntwintigtal Verhalen , die meestal kort zijn, bevat deze Verzameling, onder de volgende Tijtels: f gepraat der Kinderliefde. De IVaterdrager. De Sneeuwval m VVadizerland. De moorddadige IVeigering. De aood des Armen; een Verhaal van Mercier. Dc Krijgsman en de Burger. Schoone daad van zeven Krijgsknechten bij het leger des Hertegs van Rohan in het jaar 1616 in Foix. De eerlijke Schoenmaker. Een zeldzaam voorbeeld van Ee-diikheid. De (tem der Gerechti«heid De Rover en de Prentenbamer. Menschlijkheid eens iPilden; een Amerikaatisch Verhaal. Heldenmoed eens Bedienden De twee verdwaalde kinderen. Het vermógen des Gevoels. Aandoenlijk voorval, in Lijon gebeurd. Verhaal uit eene Reisbefchrijving ontleend. De edelmoedige Boer. De openhartise Bekendtenis. Edelmoedige billijkheid eener arme oude Vrowv. Moederliefde, Brief van den Heer Tourna ij, aan den Uitgever van het journal de Paris. Aanfpraak - eens Vaders aan zijne Kinderen, over het geluk eens deugdzaamen en het ongeluk eem Goddeloozen wandels. Gedachten eens Predikant! bij de befchouwing der rust en opgeruimdheid, die op V gezicht van  700 J. H. CAMPE , NUTTfG EN LEERZ. ONDERHOUD. eeri even ge flor ven deugdzaam' man uitblonk. — Gebed eens Wii zen. Besluit. Omdat het kort, en, wat den geest daar van betreft, voor navolging der kinderen berekend is, willen wij het Verhaal, getijteld: Be twee verdwaalde Kinderen , ter proeve overnemen: „De twee kleine kinderen van een' Zwitfersch' dagloner „ fpeelden tegen het laatst van Wijnmaand na vier uuren des na„ middags in de fneeuw. Zij geraakten daarbij in een digt, don. „ ker Dennenwoud, dat zich tot in de nabijheid hunner hut „ uitftrekte. Daar zij er al dieper en dieper in raakten, ver„ dwaalden zij eindelijk, en konden bij de fteeds toenemende duisternis hunne woning niet weder vinden. Hoe groot was „ de ontfteidtenis der ouderen, toen zij hunne kinderen vermis„ ten! Men liep overal om hen te zoeken, en omeibaare maa„ len riep men in het woud; eindelijk öntftak men gröoté toort„ fen en met Koehoornen deed men het gamfche woud weér„ galmen. Eerst na een angftig en moeijeliik zoeken van drie „ uuren, vond men de twee ongelukkige kleinen , in e?ne holte „ den eenen op den anderen liggen. De oudfte van beiden, ne„ gen jaaren oud zijnde, had zijn wambesje uitgetrokken, en „ zijnen jongeren zesjaarigen broeder aangedaan; bij had zich „ over hem heen gelegd, om hem te verwarmen, en zich zel„ ven aan het gevaar, van in de vochtige koude nacht om i» „ komen, blootgefteld, het welk gewis gebeurd zou zijn, in. „ dien hun vader ben niet bij geluk gevonden had." Den volgenden trek van weldadigheid , in den geest derCbristIijke leere geoefend, vonden wij te fchoon , om die onvermeld te laten. In de edelmoedige billijkheid eener arme oude vrouw ontmoeten wij dien trek. „ In een fteedje van Saxe, „ waar het gebruikelijk is dat de oudften der gemeente jaarlijks „ van huis tot huis gaan, ter verfameling van penningen ten „ voordele der armen , kwamen dézen onder anderen hij een „ onde vrouw, om haaren naam mede onder het getal der onge„ Itikkigen op te tekenen, die op de openbaare'onderlreuning „ recht hadden. Zij vonden haar aan het fpinnewiel zitten, „ in eene kleine donkere kamer, wier naakte mnuren van de armoede der bewoneres getuigden. Zodra zij het oogmerk „ der infamelaars verftaan heeft, gaat zij zonder een woord „ te fpreeken de deur uit , en komt dadelijk met een ftuk „ gelds weder te rug. „ Ik heb, zegt zij, een dubbeltje ge. „„ leend, dat ik zal kunnen wedergeven, zodra ik mijn ga. „ „ ren afgefponnen heb! Er zijn behoeftiger Heden dan tk „ ben : neem deze kleinigheid als eene geringe bijdrage „ „ aan; zo lang ik nog een ftuk brood kan verdienen, en „ „ zo lang ik nog krachten heb om water uit mijn' bmir„ „ mans put te fcheppen, zo lang zal ik niet toelaten dat „ mijn naam onder die der hulpbehoevenden fta; men zal „ „ mij niet nageven , dat ik den zwakken en zieken zijn n onderhoud doe ontberen! " " Be-  VERHALEN. l\l. VAN HEIJNINGEN BOSCH, RTNDERVR. 70I Belangrijke verhalen uit de Algemeene Gefchiedenis, Een Lees* boek voor jonge Lieden van agt lot veertien jaren . ter bevor dering van kennis en goede zeden. Naar het Hoogduitsca. Te ZutpJu n, bij H. C. A. Thieme, 1804. 195 Bladz. In. Octavo De prijs if f : - 16 - : "VVTij keuren het goed, dat aan kinderen, die nog te jong W zijn om een geregeld onderwijs in de gefchiedenis ,te ontvangen, Boè'kjens in handen gegeven worden, gefchikt om hunnen lees- en weedust op te wekken; en hiertoe is dan dit Boekjen beltemd. Maakte nu het oogmerk alles goed; wij zouden, des Schrijvers verzekering, wegens zijne prijslijke bedoeling, niet in twijfel trekkende, dit Boekjen goedkeuren. Maar de üftvoWing is toch ook van eenig gewigt, bij het beöordeelen van een bedrijf. En-hierop ziende, maken wij zwarigheid, om over de uitgaaf dezer verzameling ons genoegen te betuigen. Vele verhalen zijn niet belangrijk. Geen derzelven is uit onze Vaderlandfche gefchiedenis genomen. Sommigen lopen over voorvallen uit de duistere en, voorkinderen , niet aangename gefchiedenis der middeneeuwen De meer belangrijken, bij voorbeeld, die van luther, zwinglïus, kalvinüs zijn niet meer dan dorre geraamten. En wij menen, ook in onze taal, niet weinige beter uitgczoch:e verzamelingen van vertellingen, tot onderwijs en vermaak der jeugd dienende, te hebben leeren kennen. De kleine Kindervriend; of nieuwe Leeslesjes, behelzende Vertelling] es, Versjes en Liedjes, een Schoolboekje voor jonge Kinderen, door m. van heijningen bosch. Te Groningen, bij R. J. Schierbeek , 1804. 55 Bladz. In Ocla vo. De prijs is f: - 3 - : Dit Leesboekjen voor jonge Kinderen verdient aanprijzing. De Heer van heijningen uosch beltémde het voor Kinderen , die nog maar gevoelen, en nog niet denken, of liever, nog niet redeneeren. Voorzulken, ja zelfs voor veel verder gevorderden oordeelen wij het Versjen, in de zes ea twintigfte Les, veel te veel bevattend en te hoog. Maar over het geheel vonden wij de Stukjens welgekozen, en bijzonder verltaanbaar en innemend gefchreven, cn niet een onder dezelven, of'er was eene nutte zedenlijke leering in opgefloten: weshalve wij den Schrijver aanmoedigen, om van tijd tot tijd iet bevatlijks en aangenaams voor Kinderen op te ltellen, waartoe hij eenen zeer gefchikten aanleg vertoont,. Nieuwe Verhaalen , van august lafontaine. Met Pfaaten. Eerfte Deel Te Amftddam, bij J. Allart, 11304. • 426 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f 3 - ia - : In het Bericht der Vertaalfter, vóór dit Werk geplaatst, kan meu lezen: dat de Uitgever, de Boekverkoper allart,  foi 'Ai LAFONTAINE lart, overgehaald is, om deze Verhalen ook afzonderlijk uit te geven; waarüit fchijnt te volgen, dat hij voornemens is, ötn dezelven insgelijks in het Magazijn van Gefchiedenisfen, Romans en Verhalen , Waarvan hij eigenaar is igeworden, te plaatfen: iet, dat, naar ons inzien, niet wel te billijken is, dewijl zulke liefhebbers der Werken van lafontaine, die dezelven gaarn compleet willen bezitten, indien zi,i tevens het gemelde Magazijn kopen, daardoor zouden verpiigt zijn,.om hun geld tweemalen voor de zelfde wa;:r uit te geven; hetwelke, in den tegenwoord'gen tijd, zekenijk wéinigen zal voegen. Althands wij rekenen ons verpligt, oiü het Publiek hiervan kennis te geven. Doch deze aanmerking raakt het Werk zelve, dat wij hier te beöordeelen hebben, in geenen deele. Wij willen hetzelve, van gantfeher harte, den welverdienden lof geven, dat het onder de geachte Gefchriften van den veel- en fchoon. fchri'jvenden lafontaine, eene voortreflijke plaats bekleedt. Dit Eerite Deel behelst twee Verhalen: het eene is getijteld Liefde en Deugd; en het andere De Harpfpeclfier, Beiden laten zich met genoegen lezen: maar in het eerite dringt men dieper in het charakter der handelende perfonen in, en hetzelve is ook rijker in mensch - en zedenkundige leerinjten, - waarfchijulijk, omdat het in eene reeks van BrieVen is famengelteldi Het zijn allen Brieven van den Graaf gustaaf *** aan zijcien Boezemvriend. De gefchiedenis van dezen jongen! Edi.'lma.n, die, op het vaderlijke landgoed , de voörtreflijke Dochter van den Rentmeester beminde, maar, na zijnes Va. den dood, door de eerzucht zijner Moeder, verhinderd werd haar te trouwen, is waarlijk leerzaam. De Jongeling was den pligt der vriendfehap zeer getrouw, in voor zijneii vriend, open te leggen den gang, die zijne driften en neigingen hielden , eerst, toen hij op het land zich te vergeefs tegen den aanwas zijner liefde verzettede; daarna, toen hij, in de verftrooijingen en bedwelmende vermaken der Hoofdftad, verleid en nllengskens bedorven werd, zoodat hij eindlijk, hoewel zelf nog een levendig gevoel van zedenlijkheid bezittende, echter reeds alle geloof aan vrouwlijke deugd en zuivere liefde bad opgegeven, en dus zelf op het punt ftond, om dezelve geheel te verzaken; en eindlijk, toen hij weder op het land te rug gekeerd, met moeite, door zijne geliefde h anna* in welke zijne bedorvene denkwijs hem oök reeds niets meer dan eene listige, coquette, fchoone deed zien, met de daad oWrtüigd werd, dat 'er vrouwlijke deugd en waare liefde beftond , cm, in haar gezelfchap, langzamerhand werd hervormd: zoodat de vriend, aan wien hij fchreef, deu waaren toeftand van zijn hart leerde kennen, en in ftaat was, om hem de gepastfte waarfchuwingen te geven. Het Meisjen bleef zichzelve, ten einde toe, gelijk; altijd voorzichtig, eerlijk, bemin- hjk;  Jl I E tT W E V' E R.- H A L E N. 703 lijk; cti werd ook' hare deugd elnditjk', niet een gelukkig einde, 200 nis dat in-der?:'i:ike Verhalen behoort, bekroond. Aan het flot leest men eenen Brief, 19 jaren na de vorige verzameling, doot den Graaf gefchreven aan zijnen jongen Zoon, ten geleide van de eerlten, en behelzende dé Zedenleer, uit de geheele gefchiedenis te'trekken: waarvan wij, ter proeve, het iiot överfeh ijvéb: „ Wee het land, alwaar de huwelijksliefde eene harsfenfehim „ begint te worden, alwaar de vrouw om de buitenlporighe,j den van den man lagcht, om zelve buitenfporig te kunnen „ leven! Wee het land, alwaar deugd en liefde geen echt „ meer fluiten, alwaar geen huis in zich zeiven meer gelukkig' is, alwaar men het"geluk Hechts in de openbaare feestzaalen en bij kostbaare gasterijen zoekt! Daar noemt men het feboonfte kleed weldra de verhévenfte deugd; een kostbaar „ feest eene edele daad, ondeugd fchranderheid , koele mecdogenloosheid wijsbegeerte, laster verltand; de deugd is be„ lagchlijk, de vriendfehap wordt befpot, en een huwelijk, „ door liefde gevormd, wordt veracht." „ Ik bid u, mijn Zoon! fla uw oog op den loop van mijn „ leven, van den tijd af dat uwe moeder mijne echtgenoote „ wierd. Van dit oogenblik af aan wierd voor mij een tijd ge« „ boren, •waarih'iiéfde, deugd en huislijke genieting elk tijd* „ flip met tevredenheid vervulden...." ,, Ik bid u nog eens mijn Zoon! vergelijk de weelde van eik paleis in ..... N (de hoofdftad;met de tevredenheid, die „ uw vader nu reeds negentien jaaren in de armen van zijne vrouw en kinderen gefmankt heefc. Vindt gij één paleis, „ waarvan gij zeggen kunt, het bevat meer geluk, werp dan „ mijne brieven in het vuur, en leef zo ais gij het goedvindt: ,, dan is deugd en ondeugd hetzelfde." -Het andere verhaal, waarvan ons bellek ons veroiedt eene fchets of een uhtrekfel te geven, kunnen wij, hoewel het ons niet zoo volkomen wel bevallen heeft, toch met alle ruimte, als fraai en aangenaam, den Lezer aanbevelen. De vertaling is, over het geheel, redelijk wel uitgevoerd. Reizen door de Holen des Ongeluks en Verblijven der Elende, van k. h. s-piess. Derde Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn, 1R03. 254 Bladz. In gr. QEtavo. De prijs is f 1 - 16 - : Hetgene wij bereids -van het Eerfte én Tweede Deel dézes Werks gezegd hebben (*), laat zich ook cp dit Derde Deel. over het geheel, toepasff-n. Men vindt in deze Holen niet dan opè'enftapelingen van ongeluk en ellende; wie (*) Zie N. Vaderl. Bibl. Vden Deels ijle Siuk, Bladz. 528, «n \lden Deels ijle Stuk, Bladz-. 207.  704 K. H.SPtpSS, REIZENé VQN KÖTZEBUE , DOODS NEEP. lust heeft om daarbij rondgeleid te wordan, kan hier zijn' fmaak voldoen; men kan 'er zeker in leeren, dat 'er gevallen zijn, waarin het ongeluk den mensch, buiten zijne fchuld, in ellende wikkelen kan, en in zoo verre kan her lezen van dergelijke Gefchriften, eenig nut doen; doch of men den tijd niet nuttiger doorbrengen zou , met waare levensgevallen uit de gefchiedenis van ons Land , of uit de Gefchiedboeken der wereld te beftudeeren, verdient, inzonderheid bij jonge lieden , overweging. De beste jaren worden dikwijls in het lezen van Verzonnene levensgevallen verbeuzeld , terwijl de jeugd onkundig blijft van hetgene waarlijk voorgevallen is, en waaruit men dus met meer grond gevolgen en nuttige toepasfingen trekken kan. — •- De verhalen, welken hier voorkomen, zijn betijteld: tiet noodlottig Leven van willem Godfried s *. Een Leugen uit trotschheid zwaar geboet , eri Elende zonder misdrijf. t)e Doode Neef, Blij/pel, in een Bedrijf. Uit het Hoogduitsch van a. von kötzebue. Te Amfleldam bij W. Holtrop, 1804. 46 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ: - 6 - : Onder ds groote menigte van Tooneelarbeid, xvaarfilede dé vernuftige von kötzebue Europa als overdekt, en in welken allen men doorgaands 'sMans kunde van den algemeenen Volksfmaak ziet doorftralen, kan ook dit Blijfpel, als levendig en vermaaklijk aangeprezen worden; en tot een Voor- of Na. ftukjen bij grootere Toneelitukken of Opera's gebezigd worden. Men geeft ten dank der vrolijke gewaarwording, welke men bij het wel uitvoeren van deze foort van Tooneelftukjens geniet, gaarne iet toe aan het gebrek van waarfchijnlijkheid der fabel, welke men in belangrijker onderwerpen meer naauwkeurig nagaat. Als een met woorden bekleedde Pantomime verlustigen zij den aanfchouwer door comifche gebaarden en woelige bedrijven ; de hoofdinhoud ftelt ons een jong Heer voor , welke, buiten weten van zijn rijken Oom, zijnde een Scheepskapitein* die door het lang afwezen op zijne reistogten , hem niet kent, aan een Meisjen gehuwd is; de jonge Heer vreest zijn Oom, die nu van een twaalfjarig verblijf in de Indien te rug gekomeri is, te ontmoeten, en wil dus uit Zwitferland , waar bet Spel fpeek, vlugten; doch zijn Oom komt toevallig in eene Herberg te Schafhauzen, waar hij zich ophoudt, en zijn intrek neemt. De Knecht verzint daarop, dat zijn Heer in een duél gedood is, en geeft den jongen Heer als den dader op. De' Oom daagt daarop zijnen Neef tot een tweegevecht uit, doch alles komt door de bekentenis van den Knecht iu orde , en Oom en Neef bcvredigea zich met elkander.  ÜITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. Het zevendë Hoofddeel van den Propheet daniül op de Franfche omwending toegepast. Of, Nieuwe beweegreden van geloofbaarheid voor het Godlijk gezag van het heilig Schrijf, dvor de Franfche Omwending opgeleverd. Door den Burger jan baptist boucquéau, Advocaat te Brusfel. Uit het Fransch vertaald, door j. a. offerman, Roomsch Priester. Te Amfleldam, bij de Wed. F. J. vanTetroode, 1804". 189 Bladz. In gr. Otlavo. De prijs is f 1 - : - : « "\yferi Zat *i% mis,c'lien verwonderen," zegt de BurJ\j. ger boucquéau, Bladz. 154, „dat een Rechtsgeleerde, bijna geheel in de pluizerijen der pleitzaal verzonken, liet ontwerp gemaakt heeft, van eene heilige voorzegging op eene geheel nieuwe wijze re verklarJn , en de Franfche Omwending in het zevende Hoofddeel van danicl te vertonen; en buiten den kring zijner werkzaamheden gaande, zig verbeeld heeft, in Daniël iet te zien , dat men 'er nog niet in gezien beeft, ja geheel iet anders; als (dan) beroemde mannen er in meenden ontdekt te hebben; misfchien zal men hem verwijten, dat hij zig met vermetenheid het werk eens Godsgeleerden beeft aangematigd; velen zelf zullen hem van trotsheid en hoogmoed bcfchuldigen," enz. enz. Wii, die geloven, dat het eiken Christen vrij ftaat, ja pligt "is, de Heilige Schrift te ouderzbekeri, wij, die in onzen Grooten de groot, een voorbeeld hebben , boe ver het onderzoekliéVcnuen , al zijn zij geene Godgeleerden van profesfle in de Uitlegkunde der H. Schrift brengen kunnen ; wij, die uit zoo vele Voorbeelden weten , hoe de Uitleggers, bijzonder der gewijde Voorzeggingen , alle die voorwerpen en zaken, omtrent welken zij 'voor of tegen ingenomen en bevooröordeeld waren , in dezelven hebben menen te vinden, verwonderen ons geenszins, dat een Rechtsseleerde te Brusfel , geheel ontbloot van de waare uitlegkundige hulpmiddelen, met betrekking tot de H. Schrift, zich verbeeld heeft, iet in dan 1 ël te zien, hetwelke wii, met zekerheid, weten, dat in de Voorzeggingen van dien Profeet niét te vinden is,en 'er dus natuurlijk tot nog niet in gezien is,ja geheel iet anders dan beroemde mannen 'er in meenden ontdekt te hebben. niéuwe vad. eiel. viii. deel, no. 15. Yy In-  „oö j. b. bol' cijoé ai) 'rü' Ingenomen met de gefaétirenisfeii van onzen tijd, geheel vol van den Jol der groote Natie, is het niet zoo geheel vreemd, dat de iVivokaat, zich verbeeld heeft, die irï de Voorzeggingen van daku'l te zien. Hetgene hij daaromtrent zelf bericht. Bladz. 158, heldert alies genoegzaam op: ,, Mijne eenige 'verdienden," deze zijn zijne woorden , „ in deze gehele ontdekking is hier in gele- gen, dat ik den zevenden der maand Junij 1796 toevallig, „ dit Hooidftuk (Dan. VII.) lezende bemerkte, dat de „ tien hoornen van v. 7. wyl zij de tien Volken die zich. „ op het grondgebied van het Romeinfche Rijk gevestigd „ hebben, afbeeldden, wel reeds onze eeuw konden be„ reiken, en Frankrijk betreffen; cn dat ik vervolgends „ v. 8 lezende , ten fterkften getroffen wierdt door de „ vergelijking, die ik begon te maken van den nieuwen „ hoorn , die in dat vers eensklaps uit hst midden der „ Volken , die de delen van het Romeinsch grondgebied bezaten , bervoorkwam , met de Oppermagt des ,, Volks, die zig in het jaar 1789 door de Franfche Om„ wending eensklaps vertoonde; waarlijk dit was geene vergezogte famenvoeging; de eerfte denkbeelden zijn ,, ons werk niet; en ,na dat dit eerfte denkbeeld mij inge- vallen was , hebben de Krijgs-, Staflts- en Godsdienst„ verrignngen van bonapahte het overige aange- bra^t." De hoofdzaak, dan, in dit Werkjen voorgeftctd, komt zaaklijk hier op uit, dat door het kleine hoorn, hetwelke tusfchen de tien hoornen van het vierde beest,aan DANiëL in een gezicht vertoond , dan. VII: 8 te voorfchijn komt, te verltaan zij de Oppermagtigheid des Volks, in de Franfche Omwending, of de Franfche Omwending zeiven. Dat 'dit hoorn oogen als menfchen oogen, en een mond, die trotfche taal fprak, gegeven werden, zal zien op de rechten van den mensch, die onder den naam van vrijheid en gelijkheid de twee leidsvrouwen of beltierders der Omwending uitmaakten, en op de weifprekendheid en de verhevene redevoeringen, die in de onderfcheidene tijdvakken der Omwending zoo gemeen waren. De Krijgsdaden der Omwending, haar oorlog tegen de Koningen gevoerd, haar voorfpded tegen dezelven, de vernedering van drie Koningen zijn , volgends onzen Schrijver afgefchaduvvd door deze uitdrukkingen , vs. 8 , dat drie van de vorige hoornen door dit hoorn vver-  HET ZEVENDE HOOFDDEEL VAN DEN PROPHEET DANlëL. 7Ö7 werden uitgefloten , verg. vs. 20 en 24', .endeze drie rull-n rijnse Frattken, de Bourgondiërs, en de Lomba den ■ ovlijk de Franfche Omwending al ras geheel Frankrijk Vlgiën de Bourgonriifche kreitz, en Oostennjkscb. Lombardiën tot baar believen had. _ De oorlog," zoo vervolgt de Schrijver* Bladz. 21, 'door de Omwending tegen den Godsdienst, en de Kerk H van God gevoerd , wordt uitgedrukt , vs. 21 en " 25De Czoó driftige als iedele pogingen der nieuwe M"at( om de tijden te veranderen door middel van eenÖnieuwen Almanak, ingevoerd worden voorge- ae!fbeSvs2.59, 10, 13, 14, aa, 26 en i7,. behelzen, de heerlijke befchrijving van den Throon des AllerhoogHen en van het vonnis dat daar, ten voordeele van den Godsdienst, tegen den geest van Oproer, die den nieuwen hoorn beftierde uitgefproken wordt; dat vonnis ontweldigt den nieuwen hoorn dien geest van oproer , die magt om te bederven en te vernielen , zo als de grondtekt 111 w. 2.6 zen." Zeldzaam , dat onze man zich hier op den grondtekst beroept , daar echter te dezer plaats de Latijnfche vertaling vrij wel met denzelven overeenkomt. Men zal hem zijne heerfchappij ontnemen, en hem geheel verdelgen en vernielen, tot de volkomene vernietiging toe; welke laatfte woorden alles duidlijk maken, en aantonen, dat 'er niet gefproken wordt .van eene heftiering van die nieuwe Mart, gelijk de Advokaat ons Biadz. 23 , zoo maar met eene magtlpreuk beduidt, maar van de verdelging en vernieling van dat hoorn , tot de volkomene vemieti- tfet^volgertde willen wjjj geheel overfchrijven , het zal de tocpasfmg zijn van vs. 27, <1us lezen wij Bladz. 23. Die zesepraa) van den Godsdienst zal vergezeld gaan niet de herbouwing dr* srondzuilen van het geluk des Volks dat als dan zijne Opperheerfchapptj en wezenlijke rechten in vrede zal bezitten : regnum autem detur populo- dit o-eriebt zal gehouden worden, ten eindö de magt om te vernielen weg te nemen; en aan het Folk de heerfchappij te treven met alle de grootheid en mgeltrektheid van magt, die onder den hemel gevonden wordt? regnum autem et potestas et magnitude r.egni, qu& est fubter omne coelum, detur populo; en daar dit gericht voor .altoos den ' Yy a " geest  703 fi b. boucquéau geest van/'oproer vernietigt, den nieuwen hoorn met de geest lij keOppermagt door een plegtig verdrag ver» zoent, zonder eenige van deszelfs natuurlijke of verkregene voorrechten aan tè tasten, zal dit Folk tevens daar door niet alleen het rijk, dat. is het bezit der Oppermagt, bekomen, maar zal ook aan dit rijk een vermogen, eène grootheid gehegt worden , die geen Volk der geheele aarde zal kunnen overtreffen, en zal alzo aan hetzelve het recht geven , en de bezitting, waarin het reeds is , bevestigen 4 van den naam te voeren der Grote Natie,.en dat zodanig, dat 'eronder de geheele uitgelirektbeid des Hemels geene grotere beftaat. Subter omne Coelum; dat volk zal dan een gelukkig gelovig volk, een volk na.den geest des Allerhooglten worden, potestas et magnitudo regni, qua est fubter omne Coelum , detur populo Altisft*#ƒ." li ij DANiëL ftaat: ,, Het Koningrijk en Opperheerfchapptj , ja alle de grootheid der Koningrijken ouder den gantfehen Hemel, zal gefchonken worden aan het volk der Heiligen der verhevene woningen; deszelfs rijk zal een eeuwig rijk zijn , en alle heerfchappijën zullen daar aan hulde en gehoorzaamheid bewijzen." Waarom gaat onze Schrijver dien eertijtel zoo ftilzwijgend voorbij: het volk der Heiligen, enz? Eindlijk zegt hij, Bladz. 24, ,, het juiste tijdftip dezer belangrijke herftellingen is, volgends DANiëL, het einde van drie en een halfjaar, vs. 25." Dit tijdverloop is volgends den Schrijver, begonnen met de beruchte wet van 19 Fruétidor des vijfden jaars (6 September 1797) en eindigt met den 19 Ventofe des negenden jaars (10 Maart 1801 O wanneer de bekrachtiging van den vrede van Luneville door den Keizer in de handelingen der Rijksvergadering te Regensburg is ingefchreven. En dit is dat nieuws , hetwelke zich de Burger j. b. boucquéau verbeeld heeft, in danicl te zien, hetwelke zoo ongegrond en ongerijmd is, dat het genoeg is ter wederlegging, wanneer men het flechts heeft voorgedragen. De man is 'er nogthands zoo mede ingenomen, dat hij zijn werk aan boonaparte, toen Generaal en eerflen Conful van het Franfche Gemeenebest opdragende fchrijft: „ De verovering van Lombardiën , de vrede van Luneville, en het Godsdienst-verdrag zijn uw werk, Generaal eerfte Conful: en maken de voornaamfte gebeurnislen dier Omwending uit, door den Propheet voorzegd. Ik  HET ZEVENDE HOOFDDEEL VAN DEN PROPHEET DANISl. 7°9 Ik durf derhalve hopen, dat 't mij geoorloofd zal zijn , den arbeid, uien ik tot ftaving der fff f? dezer belangrijke voorvallen aangewend heb , .aan U opredra-en." Ook fluit hii met eenen Brief aan den Paus pius'Vil. aan welken hij fchrijft: BUdz. 188. „ U>V? Heiligheid zal des in dit Geichrilt nieuwe reden vmden, om zich zelve geluk te wenfehen met den «vet en (tandvastigheid, waarmede fn.de^f ! vredigkw der nieuwe magt, door de Franfche Omvvcn,, ding daargelteld, met den Godsdienst gebezigu heelt; met.de kracht en gezwindheid, gelijk aan die van een grijpenden Arend, waarmede zii dan geest der boosheid , zulk een dierbaren buit ontrukt heelt ; en met de bui,, tengewone middelen harer Apostolifche magt .waarvangebruik gemaakt heelt, om tpoedig alle bindernis'fcn uit den weg te ruimen, die tegen een verdra"- dat voor altoos gedenkwaardig zijn zal, en " waardoor Uwe Heiligheid, den algemenenvrede, door dien desGocbdicnsts heiligende,zo wezenlijk ter.geU*. ! kige ontknoping der Voorzegging van danui heeft ' medegewerkt, zouden mogen tegenkanten. In de Aanteekening, in welke bilden futel Aquda Rapax, grijpende Arend , zegt betrcklijk te zijn op p i V s V U. geeft hij nog verdere hoop en uitzichten te kennen. : Overigens pius VII is nog maar in het begin znns Pausfchaps: de zegeviering, die het Godsdienst-verdrag " aan den Godsdienst verfchaft heeft, kan nog door " meer andere gevolgd worden ; de uitroeijmg der " fcheuring van de Griekfche Kerk , oe hereniging der Proteflanfche Kerken enz. dit alles is zo moeilijk " niet, als de bekering des nieuwen hoorns , aan den Propheet daniël vertoond, m de Franfche Omwending fcheen te zijn." Ohe > jam jatis est! ehe Belle .' foÜNNES de Doper. Een Lesboek voor eten. t'MWr ,roordigen tijd. Door jo. HEitu.KituM, Predikant te Gouda. Te Amjleldam , bi] ]. WJJntemaumCfitnp,, . 1804. 235- 335 In gr. Ochiva. De prijs ts ƒ : - 18 - > Met dit derde Stuk is deze fchrijf-arbeid van den Eerw, k*om voltooid, hebbende hetzelve den Yy 3 1>ü-  710 j, fi, kr( m, joünnes de doper, boven [taanden Tijtel, om', met het Voorbericht en den algemeenen Inhoud vóór het geheele Werkjen geplaatst te wórden. 'Dit Stukjen behelst het Derde Deel des ontfer.ve'rps , hetwelke behandeld wordt ;: joIn nes de P 0 p !' in den ke r k e r tot aan zijnen dood; en is, op de zelfde geleidlijke wijze, in den 'zelfden hartlijken en indringenden, ft ijl, uitgewerkt, als de beide voorgaanden : dus verdient het geheele Werk de lezing, maar 'ook de betrachting der Lezereu , ais aanleiding gevende, om over de betrekking der Wet en des Euangeliiims y vrij duinlijke begrippen te vormen. De Hoofdltukken in dit gedeelte des Werks hebben de volgende Rubrieken. XV.- Miskenning en verfmading van den Doper. XVI. j o a Pt nes voor den Forst , en daar op in den Kerker. XVU. joünnes voor vriend en vijand nog weldadig. XVIII. joSnnes de Doper twijfelt. 'XIX. je Sü s geejt getuigenis aan den Doper. XX, Des Dopers 'dood. XXI. Bef uit. Om het doel van dit Werkjen, en het oogmerk van deszelfs Schrijver grondig te vatten, zal de volgende plaats uit het Bejluit voldoende wezen , cn me: dezelve zullen wij onze Rec&nfilt eindigen. Dus ipreekt de «Schrijver : „Predik bet Euangelie, Christen-leeraar ! in deze bedorvene tijden; maar doe het in des Dopers en jesus ~ Geest. Dat men u eenen Plicht- en Zedenprediker noe- me, men noeme het echte Euangelie een verfijnd Heidendom , beilraf, wijs de boosheid aan zon¬ der eenige bewimpeling , dreig den zondaar , overtuig hein , dat zonder reiniging zijn Christendom ijdel is. Neem den Doper uit de Euangelien niet weg; hij is toch ook van God gezonden , en kif' getuigt van het licht. Maar doe hem altijd nog van het Licht getuigen , Christen-leeraar! en laat u door den naam van onverlicht niet affchrikken; maak de dierbare zuivere zedeleer altijd dienstbaar aan ,de dankbare vereering der heiligende cn vergevende genade van God, die in christus jesus is. Zo blijft het Christendom zuiver in uwen mond ; zo kunt gij door hetzelve'Godl^ke kracht, zedelijkheid in de ■ wereld , ztgen voor dc wereld , met gerustheid kopen, Jqannes wordt zonder jesus tot niets, Jesus is, alles, 'beeft zijnen naam, zijn getuignis , en de kracht en waarde zijner leer tot nu toe bewaard. Aan jesus 'jVeft alzo jqannes. de p.o?e»., aan bet Ghas&iri- don}  ,j. van hamelsveld, algem. kerkl. qesch. 7» i*m hPeft dc zedeleer de duurfte verplichting. Vorm, rTSsïen leeraar' "ene joannes- maar jesus -Discip ' Daar Joor%lleeJn wordt de zuivere zedeleer tot heil der wereld bewaard en bevestigd. buide Deelen is ƒ 7 - 10 - : Drie Deelen van deze Kerklijke Gefchiedenis, gevloeid uk dè pen van den Hoogleeraar hamelsveld, te weten tJkesde, Zevende en Agtfte J^**»"! thands voor ons. en nog s het Derde tijdperk niet ten einae, feSSSmet m Vierde Deel JgWJj Toen reeds hebben wij onze vreze te kemren g^eVen, dat dit Werk, in dien trant ^^.t^jJ^g^S zal f*), en thands lijdt het geen twijfel, dat ^ Hopgkeraa| nooit zal in ftaat zijn,binnen zijn eerst bepaaldbeftek.,ckf "titSvêZ waarde verliest het Werk .echter niet. II. gaat, ééns begonnen voet, met ijver vo°rd Jn E? Zesde Deel ontvangen wij het lj>t van he^de Hoofdfluk, over de inwendige gefleldhe d der ^nusterj Kerk ; waaiïn vooral over de Gecstüjkheid gehandeld was Dit was afgebroken, in het vorige Deel, met de Wrklnen al'aande de Monniken, waarvan reeds in datiSeeïS gewag gemaakt is , en hetwelke hier voordrpHtOpgen zijn voor den Lezer Srt gSg Wij fchrijven dezelven minder toe aan den HooEitor, die toch zijn onderwerp volled.g willende bebavd en , in het eene hoofdfluk wat brcedvoei.ger word dan in bet andere, als wel aan de verkiezing van den Uitgever, die saam de Deelen even groot zal willen Sebbeiï Met dat af 'wenscheen wij, om der Lezcren w.1Ir. ook van dezen kant eene verandering. k Doch bezien wij nader den inhoud. Hetgene hier verder over den Monniken- ftand, en pver deszelfs Voor tan, ders gezegd wordt, - levert de W'^te^™ °? van de bijgelovigheid dier tijden. M.n belai.0n,^u> m Zie N. Vailerl. Bibl. VUtoi Deels ijle Stuk, Bladz. 544V y 4  f|5 IJ. van h a m e l 3 V. e l ,d dit allés,omdat men tcrftond vele der verdichtfelen kan voelen. Alleen worden wij bij deze gelegenheid bekend ine; eenige kerkvaderen en■ derzelver denkwijze, hetwelkeeene zeer goede aanleiding geeft terheöordeeliug van hunne fchriften. — Voords vinden wij deze berichten in bet gemeen, wat al te gerekt, voor een Werk van dezen aard, hetwelke niet Hechts voor Godgeleerden irei'chreven. wordt, (en die toch hebben den toegang tot de Werken van venema, van schrockh, s p mm l e r en anderen, -die ,dit alles breedvoerig behandeld hebben). Vo'oral zijn wij van oordcel, dat de. menigvuldige uittrekfels Uit de Werken van deze en gene. Kerkvaders wel of geheel agterwege blijven , of bekort kunnen'worden. Na dat H. dit bericht over' de Monniken, (hetwelke bier nog 96 Bladz. bellaar.]) met het zeer gematigde oordeel van schrockh, beeft'beftoten , gaat hij, Bladz. 97, over tot de befchouwing van den (laat van den Godsdienst. — Veel belangrijker wordt hier terftond de Gefchiedenis. Wie niet geheel een vreemdeling is in de Godgeleerdheid is ook niet' onbekend met de hevige oe. fchillen , gevoerd in de laatfte dertig jaren over den Canon der H. S. — Belangrijk zijn dus de berichten aangaande de lijsten van de Boeken der II. Schrift in de derde Eeuw, van mf.lito en origenes,— en,' vcrvulgends iri ae vierde en vijfde Eeuw, van augustinus, h i eronijmus, en anderen in de Westerfche Kerk ,'als ook van den Canon der Oosterfche Kerk, waarbij de berichten Van athanasius , CYRILLUSj gregorius nazianz en us,en epip han ius worden medegedeeld,,' Eene groote vrijheid, welke de Leeraaren, in dien tijd, hadden , in het al of niet aannemen van deze of gèn8 fchriften , blijkt uit dit verhaal duidlijk , en tevens "hoe eerst in de vijfde Eeuw eene vaste en verbindende bepaling des aangaande gemaakt is; waarvan dan ook hier een uitvoerig bericht gegeven wordt, tevens van het gevoelen' der Kerkléeraaten aangaande de Godlijke ingeving dier Boekén: wordende de Godlijkhejd en Canoniciteit derzelven zeer juist door den Hoogleeraar onderfcheiden. . Wij herinneren dit, omdat wij in deze verlichte dagen pog Leeraaren hebben ontmoet, die deze 'twee' zoo he-: melbreed verfchillende 'dingen door een mengen. Wij hadden hierbij wel gewensc.ht, dat de Hoogleeraar wat ipeer had docu blijken , van over dit onderwerp , de ' Schsif-  algemeene kerk*. geschiedenis d-er christenen» 713 Schriften van semhi.ee te hebben geraadpleegd. Uitvoerig is II. ook over het srebruik , hetwelke van de H. S. gemaakt werd, — over de vertalingen!, — en omtrent de achtarJg-, welke men voorde overleveringen had. Met Bladz. 164 neemt nu 1 het laafde van dit Zesijlen Moefdftük ecu begin, handelende over het Bijgeloof, hetwelke ter Christen Kerk inlloop. Te recht merkt de Hooglecraar aan, dat de oorzaken hiervan verfchillende Waren. „ In 't gemeen, Czegt hij) werkte hier het gewoone vooroordeel der menfchen , dat de Godsdienst " voornamelijk beftaat in het ijverig waarnemen van mt" wendde olegti-heden , welke vooröordeelen velen, die L uit de jooden eu Heidenen tot het Christendom over * kwamen, in volle kracht medebrachten, en hieruit volg*i de, dat de waarneming van uitwendige plegtigheden als eene onvennijdeliikè pligt werd aangemerkt, en de '' waare Christelijke vrijheid verloren werd. In 'c bijzon', der was de onkunde eene vruchtbare bron van Bijgelo' vigheden; de eerbied voor dc Hi S. tot uiterflcn over',' flaande, bracht twee geheel ltrijciigc gevolgen voort. Aan , den eenen kant niet te vrede met derzelver letterlijken, \' en voor elk verftaanbaren zin, was men er fteeds op ',' uit, om de zeldzaamlte geheimzinnige uitleggingen van de duidelijkfte plaatfen uittedenken; maar aan den :.n" deren kant, vatte men fommige gezegden, die eene \ hoger bedoeling liadden , al te zeer naar den letter V 0p/' „ Zwaarmoedige en dweepzieke lieden " hielden zulks voor eene volmaaktheid cn Godzaligheid, welke niet voor alle Christenen, maar aileen voor af\ gezonderden te bereiken was. Van daar de /hketett, ', Kluizenaars, Monniken, enz. bovendien werd het Bij', geloof van de aanzienlijklle Leeraaren aangeprezen, " terwijl hetzelve wederftand te bieden, vruchteloos, ja ', zelfs gevaarlijk was." Hierop komen de voornaamfte bijgelovigheden bijzonder in aanmerking; en wel eerst de vereering der Heiligen , (waarïn bijzonder over de verëering van m a R Ta en het verfchil over haren maagdelijken ftaat wordt gehandeld) — vervolgends der Reü~ hitten of H. Overblijfzelen , en de wonderwerken welken daarbij zouden zijn voorgevallen; — eindlijk vindt men de gefchiedenis van den beeldendienst , als ook van de Bedevaarten naa H. plaatfen. , wordende dit gevolgd met «en kort bericht van de tegenftanders van het bijgeloof, Vv 5 v Cwaar'  714 ij' van hamelsveld Cvaarvan jovinianus en vigilantius worde* genoemd} — terwijl dit alles wordt belloten met eene.al» g.m.ene Aanmerki.,;: óvar de Gefchiedenis van het bijgeloof onder de Christenen , en waarin zoo wel bepaald wordt, wat men voor' Bijgeloof hebbe te houden, als Ook welke de oveiëenkomst zij van het Christlijke met het Ik'idenl'che Bijgeloof. Wij vervolgen met het Zevende Hoofdfluk. In hetzelve worut gehandeld, over de Godsdienstleer der Christenen, de Gelrofsbelijdenis der tweede Aigemeene Kerkvergade: : de Görisdienüigè gefchillen; de ketterijen; en over ; aanzienlijke K-rKheriiaren. Dit Hoofdftuk beftaat! omtrent hondetd cn zeventig Bladzijden in dit Deel en nog twte honderd en twintig in het volgende Zevende Deei: te famen dus omtrent vier honderdBladZ$/.len. — Reeds uit het boveufchrift ontdekt men het ge» wigtige van den inhoud ; en natuurlijk moest het Ge•.i)iec:,'e;-haal hier vrij uitvoeiig worden. Wij willen in onze aankondiging dat geheele: HbafcMlsk bijeen nemen, om dan het Agtite voor eene nadere beöordceüng over te laten. Uit bet verllag van de tweede algemeene Kerkvergadering, te Conllantinopolen, in den jare 381, gehou« dm, en uit hetgene vervolgends gemeld wordt, aangaande de wij>;e, om de Rechtzinnige leer te handhaven en voord te planten, en de ketters te keer te gaan, blijkt duidlijk, hoe, in dien tijd, niet overreding, maar alleen magtfpreuken , door wereldlijk gezag geftaafd, gebezigd werden , ter inltandhouding der zoogenoemde reine leer, en waarbij men zich vooral bepaalde bij fijn uitgeplozene en naauwkeurige bepalingen en fpitsvindigheden, omtrent de leer der Drieëenheid, het aanhoudendeSchihboleth der lichtgelovigheid. Om echter het onvoldoende van de belluiten dezer Kerkvergadering omtrent dit en andere i.ukken, daarin behandeld, ter overtuiging, aan te wijzen , zou het niet kwaad geweest zijn, indien H. met één woord had herinnerd, hoe de Alacedonifcbe en Apollinaristifche partij zich nimmer aan de uitipr.iken dezer Maïfltvorgadferrngen onderworpen hebben , en zich bediend hadde van de waarlijk zeer belangrijke befchrijving, welke gregorius nazianzenüs geeft Qm carmine do vita fud) van de Bisfchoppen, die hier den toon gaven, welke zeker voor de achtbaarheid, dezer verJftdetiag niet zeer  algemeens &erkl. geschiedenis der christenen. 715 ral göpfóg is. Meer voldoende is, hetgene H. meldt van filastrius en epiphanius , welken, de eerite in de Latuuiche de andere in de Griekfche Kerk, eene nieuwe berede,„w.ie lijst gaven van de ketters en ketterijen , en waarvan t'ie'ues eerstgenoemde» de vc-lledigite, doch die van deu la-tsc^enoemden , de oudlle en gcleerdite is; hoewel te recht"wordt opgemerkt, hoe weinig Raat men op deze Schriften maken'kan, die vol zijn van verwarringen en onrechtmatige veröoïdeelingen, en tevens vooral onderhevig z'-ju aan gebrek van de nodige onderl.cneiding. —» Me'tVkai 'er bijvoegen, dat ook in dit Werk van epipiianius zeer vele verdiclnfelen worden gevonden, eVnige oude Hukken uitgezonderd, en men 'er meer bijzondere en overdrevene uitboezemingen , dam wel gezond Raifonnement in aantreft. . n.,. Het overige van dit Boekdeel bebandelt.de gefchillen over origenes, met zoo veel hevigheid-gevoerd. — Dezelven zijn zeer breedvoerig en met behoorlijke naauwkeurigheid behandeld. , , Tr] In het Zevende Deel wordt de gelchiedenis- vervolgd.. In de eerfte plaats ontmoeten wij hier een Levensbericht van den vermaarden Kerkvader j o a n n e s c hr ij;s o8T0MUS; deszelfs lotgevallen, gevoelens en fchrilten worden vrij uitvoerig CBladz. 1-11O medegedeeld met invlechtiiw van deze en gene bijzonderheden, betreffende d- Kerk en de Leer, waartoe hij aanleiding gal, of waarin hii betrokken was. — Van daar neemt het Levensbericht van een, in deKerküjke Gefchiedenis niet minder, merkwaardig man , een aanvang en loopt voord tot aan het einde van dit zevende Hoofd/luk. Niet minder breedvoerig is dus deze Levensbelchrijving, dan die van cHiujsosTOMUS , en niet zonder reden. Wat de laatfte ook moge uitgemunt hebben in vvellprekendheid op den Kanfel,'in-waare -eleerdbeid kon hij bij hïeron 11 mus niet halen; eu deze heeft daardoor ook zoo veel te meer invloed gehad op de Godgeleerde denkwijze van zijue en de volgende reuwen. ■ Anderszins, van de zedenlijke zijde befchouwt, geeft H. te recht de voorkeuraancHRijsosTOMUS. — Zeer te recht ontmoeten wii, Bladz. 131, die aanmerking, (en die ook reeds tevoren door sc h r o c iuj gemaakt is Chr. Kircnengefchichte. XL Th. p. 36) „ dat H, door de loflpraaken, „ welke hy aan de rqoHilaie Bisfchoppen gaf, door. zij-  fl6 IJ.' V A N HA H't L S V £ L D „ ne naauvve verbindtcnis met dezelve, door de door „ hem in zijne fchnften aangehaalde en bevestigde ver,, telling, dat de Apostel petrus 25 jaren te Rome „ Bislchop geweest is, en meer dergelijke, in het wes„ ten één der grootfte bevorderaars is geweest van die „ hoogheid en dat gezag , waartoe deze Bisfchoppen „ zich zederd de vnïde eeuw verheven hebben." Mén ziet hierüit, inttisf'chen, duidlijk, hoe weinig ftaat men maken kan op zijne berichten , wanneer dc-elven met den Roomfchen doel in betrekking (tonden, hoe zeer hij in andere opzichten, en vooral als Criticus en Uitlegger grooten lof onder zijne tijdgenoten verdient. -— Zijne uitlegkundige Schriften worden hier naar waarde gefchat en beoordeeld. Bladz. 17c , vinden wij eene vergelijking tusfchen hieronijmus en augustinus, — welke 'geheel in den geest is van schrockh Ct. a. p. 135) en waarmede wij ons verëenigen. Zie hier dezelve: „ Zij waren „ beiden mannen van voortreffelijk gaven, vele' nuttige „ kundigheden, brandenden ijver voor den Godsdienst, en uitnemende werkzaamheid; cn de verceniging van „ beider werkzaamheden , en liet vermijden vaii beider gebreken, zou éénen grooten en voor de geleerctï, heid nuttigen Leeraar hebben voortgebracht. Zoo rijk s, als 11ier.0nijmus was in taalkunde, zoo min was hij Wijsgeer, en zoo vol van driften en overijling. Augustinus integendeel een veel fcherpzinnigo^, vernuft , oordeelde en fchreef meestal bedaarder'e« y, behoedzamer; maar werd dikwijls1, uit gebrek aan ,> Taalkunde, een zwak Uitlegger, waarvoor hij tveel „ meer een gebouw van eindelooze fpksvinnigbeden op„ .richtte. Beiden bevonden zich thands in eenen ou„ derdom, waarin men zijne geliefkoosde Leerwijze en gevoelens niet meer gewoon is te veranderen. Hi». ronijmus had reeds zijn zestigfte jaar achter dea „ rug, en augustinus zijn vcertigfte bereikt. Elk hunner had tevens gevoel van zijne meerderheid boven „ den antieren in zekere opzichten. Als toen hier bij9» voegt, dat in erom ij mus reeds lang een vermaard „ en geacht Schrijver was , terwijl augustinus naauwlijks begonnen had, zich in een voordeeli„ licht te vertoonen ; zal men gemakkelijk begrijpen', », dat iiierönijm 11 s nie-j z«r gefchikt was, pm" a:yj- „ mcr*.  ALGEMEENE KERKL, GRSCHIFÖENIS DER CIIR1STÈNEN. ?i7 , merkitigen en verheffingen van zijnen nieuwen vriend " gunftig^optencmen." tfet«ene verder aaugaande dezen Kerkvader wordt bericht *en vooral de merkwaardige fchets van dezen als. Schrijver, als Leeraar vaii den Godsdienst, als verdedi, ger van Godsdienftige gevoelens, benevens de Letterkuridi°-e Gefchiedenis van zijne Schriften en Le*ensbefehnj- vingen * moge de Lezer in het Werk zeiven nazien. 1 Wij breken hier deze beöordeeling af, ten einde het geheele a^tlte Hoofdfluk, hetwelke de laatfle helft van het Zevende, en het geheele Agtfle Deel bellaat, in ééns te behandelen* —• Letterkundige Gefchiedenis van den Heidelbergfche» Katechismus\ of beknopte gefchiedenis der Hervorminge in den Paltz, Zwitzerlaud, Holland, Engeland, Duitschland Polen, cn Hongarijen, door heinrich simon van alpen, Predikant der Hervormde Gemeente te Stolberg bij Aken. Uit het Hoogduitsch 'vertaald* Twee Stukken. Eerfte Stuk. Te Gorinchem , bij }* van der Wal, 1804. Behalve het Voorwerk 1 in Bladz. Ih gr. Otïavo. De prijs is f 1 - 12 - : Het Boekjen , onder den naam van den Heldelbergfchen Katechismus bekend, en in de Hervoimde Kerk in ons Vaderland als een Sijmbolisch oprtel aangenomen, ovcrëenkomftig hetwelke alle derzelver Leeraars zich verbonden hebben, te leeren en te onderwijzen, als hoofdzaaklijk gegrond op en ontleend uit de Heilige Schrilten, is door veie groote en vermaarde mannen zoo hoog geprezen en toegejuichd, en beeft daartegen van anderen zoo veel tesenfpraaks geleden ; de lotgevallen van dit Boekjen hebben zoo veel betrekking tot de gewigtige gebeurenis der Kerkhervorming in de XVI Eeuw , en tot de kennis van den ftaat van cc Proteftantfche , bijzonder der Hervormde Kerken, dat men eene beknopte, maar tevens voldoende en onpartijdige gefchiedenis van hetzelve alleszins als een belangrijk Werk mag aanmerken. Zondanige opzetlijk gefchrevene gefchiedenis van dezen Katechismus ontbrak ons tot heden, en wij hadden, behalve hetgene hier of daar gevonden werd bij de Uitleggers van den Katechismus, alleenlijk dc Katechetifche Ge-  7l8 H. s. van alpen, LETTERK. GESCil.EUENIS, ENZi Gefchiedenis van .kc-eciter , uit het Hoogduitsch in onze mpederfpraak vertaald, welke echter niet wel als, volledig kan aangemerkt worden, fchoon zij zeer veel goeds behelst. Men zal derhalve , met dank, dezen arbeid van den Stolbergfchen Predikant u. s. van alpen ontvangen, in welke hij zich heeft toegelegd, om eene Letterkundige Gefchiedenis van den Katechismus te leveren , in twee Stukken, in welks Eerite, hetgene wij thands voor ons hebben , eerst verhaald wordt de Letterkundige Gefchiedenis van den Heidelbergfchen Katechismus, behelzende deszelfs lotgevallen federt zijne eerite opftelling inden Paltz, Bladz. i—102. Vervolgends deszelfs Lotgevallen in de landen buiten dm Paltz. B'adz. 105—114, welke gebijzonderd worden, ten aanzien van Zwitzerland. Bladz, 116—182 , van Duitschland in het algemeen. Bladz. 185-212, en bijzonder in Oostvriesland. Bladz. 215 — het einde. Ondertusfchen is het jammer, deels, dat 'er zoo veel in dit Boek voorkomt, hetwelke meer de gefchiedenis der Hervorming in het gemeen, dan welde gefchiedenis van den Katechismus betreft, waardoor de eene met de andere over het geheel te oppervlakkig is uitgevallen; fchoon het volgends den Tijtel, in des Schrijvers bedoeling fchijnt re leggen , om tevens eene beknopte gefchiedenis van de Hervorming hier in te vlechten; deels zou iemand in deze gefchiedenis waarfchijnlijk een meer oordeelkundig verflag verlangen van hetgene men in dezen Katechismus te berispen gevonden heeft, met eene zaaklijke opgave van de redenen dezer berisping , als ook van de verdediging van denzelven, met derzelver gronden , waardoor de rechte waarde van den Katechismuf meer onpartijdig zou uitkomen , dan door al het aanhalen van de lolfpraken op denzelven. De overzetting behoort mede onder het opus operatum van velen van onze hedendaagfche Overzetters, die, zoo als men zegt, mannetjen naar mannetjen maken, waardoor de (tijl ftroef, uit Hoog- en Nederduitsch gemengd, onbevallig ,' en veelal met taalfouten overladen wordt. In de Voorrede geeft de Schrijver eene lijst op der Bronnen, uit welken hij züne Gefchiedenis vervaardigd heeft; in dezelve had de Nederlandfche Vertaler verbeteringen kunnen brengen, bijzonder in hetgene betrekking heeft tot ons Vaderland. Ma*  magazijn voor den ■0fenujk.sn godsdienst. 710 Marazijn vaar den Openlijken Godsdienst, 1804. NQ. 2. enz. Te Snerk, bij C. VS» fa -rcum. Bladz. 141 — 284'. In gr. Octavo. De piijs is f : - 18 - : Op den voet, op welke dit Magazijn begonnen is, vervolgt het met dit tweede Nummer, hetwelk* ouder de Rubrieken: Bijdragen, Boek-beoordeelingen en Berigten in zich bevat: Regelen ter invoering van wen-, fchelijke verbeteringen. Over het openbaar Gebed bij den Godsdienst. Iets over het bevorderen van de gepaste verfcheidenheid en afwisfeling en derzelver nut in den Openlijken Godsdienst. Uutrekzel uit eene befchrijving van den Rekanifhen Godsdienst. De Boekbeoordelingen, bevatten eene beöordeeling van Profr. konijnenburg, Lesfen over het Leeraarsamt in- de Christelijke Kerk. A. y. r. berg, Gedachten over Geestlij ke Oden en Liederen. Vervolg. Resi.f, 11, Het Leerboekje van hellen, broek verkort, en borstius, Vraagboekje voor Kinderen verbeterd. De Berichten zijn : Tweede Berigt, nopens eene verbeterde Voorleezing der II. Schrift bij den Openlijken Godsdienst. Berigt nopens eenige Verbeteringen bij den Doop. Berigt nopens het invoeren van een nieuw Onderwijsboek. Vrpagen. Het Werk , op dien voet vervolgende , zal zeer veel nuts kunnen (lichten. Memorie, ter verdediging van den Generaal more au, door deszelfs Advc'kaaten: bonnet, be llart en pbrignon. Uit het Fransch. Te Amfleldam, bij M Schalekamp , 1804. 115 Bladz. In gr. Otlavo. De prijs is f 1 - : - : De bepaling der rvsdaden aan den Generaal more au bii de acte van befchuldigiog hein ten laste gelegd, wordt hoofdzaakiiik aldus opgegeven- i°. Dat more.au zich onder zeer flerke verdenking gebragt heelt van medepligtigheid met pic hegru, toen d.ze in het vierde jaar eene zamenzweering maakte tot etn doorhem zinds lange overdacht herltel der Prinfen uil het huis van Bourbon. 3°. Dat morea u zederd dien tijd zich met piche- gr u  f2Ö memorie, ter verdeö. VAN DEN GENERAAL MORE AG. Cru beeft verzoend, en ftrafbare betrekkingen met Keft onderhouden. 3°. Dat hij tot zoodanige nerftelling eene verbindtenis aangegaan heeft, van welke het ho&ren zeggen , en de geruchten in London verfpreid, getuigenis droegen. 4°. Dat hij met f-icuégru hijëenkomtten heeft gehouden te Parijs en wel de openingen, door denzelven Kern gegeeven, ten voordèele van hét huis van Bourbon van de hand geweczen, maar evenwel door Contra-voqïitellen vervangen beeft, wélke ten doel hadden, om het beftuur van den cerjien Confid het onderst boven te keèi ren. 5°. Dat hij het verblijf van picHrgrc te Parijs, en de zaménzweefing, aan het Beduur niet heeft aangegeeVen. Elke Van deze befchuldigingen, wordt, na eene inleiding, die bet belang der verdediging, en de gefchiedenis der'aanklagte voorifclt, afzonderlijk in overweging genomen en behandeld; Wij willen ons geene aanmerkingen Veroorloven op fommige redeneringen, die in de Memorie voorkomen; en wat'/to geheel betreft, laten wij het over aan een ieders oordeel, om, wanneer men in dc gelegenheid zal geweest zij.i van de Hukken, tot deze zaak betrekljjk , bij de Memorie niet gevoegd, te lezen , uit het een en ander te beflisfen, over~de waarde van de befchuldigingen vaii de verdediging. De vertaling is duidlijk en vloeiend: en men vertrouwt, dat door dezelve aan bet Publiek dienst zal gedaan zijn: mo re au is te bekend in ons Gemeenebest, dan dat niet met belangiieming, hetgene hem aangaat, ontvangen eri gelezen zou worden* — Prijsverhandelingen, bekroond door het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde , te Amfterdam. Vierden Deels Eerfte Stuk. Te Amfteldam , hij J. B. Elwe, 1803. 162 Bladz. In groot Octavo. De prijs ii ƒ 1 - 8 - : De Verhandeling, die den inhoud van dit Stuk Uitmaakt, is het, met de gouden Medaille, bekroondè Andwoord van den Heer martinus dingemans , Chi- rur-  prijsverhandelingen-» 731 ■ 'rurgijn • Major bij de Bataaffche Marine, op de -voor den jare 1800 voorgemelde Vrage J. Welke zijn de aigetfieene en bijzondere, meestgewone en zeldzame zitplaat jen , oorzaken en verjchijnfelen , zo wel als de onderfcheiden aard der ware en onware Slagaderbreuken (Aneuriisniara)? Welke is 'voor ieder derzelven de eenvoudig/Ie, voordeeligfte en zekerfte wijze van behandeling? tloe veel lichts hebb n de waarnemingen der vroegere en latere Heelkundige Schrijvers, ook onder onze Landgenoten, over dit onderwerp verfpreid; en wat ontbreekt nog aan de volmaking der kunsthulp in dié gevallen ? De Schrijver heeft dit zijn onderwerp in drie Afdeelin» gen behandeld. In welker EerRe hij eene naauwkeurige" bepaling rdefinitioj en befchrijving geeft van den onderfcheiden aard der waare en onwaare Slagaderbreuken ; met aanwijzing van derzelver algemeene en bijzondere, meest gewone en zeldzamere zitplaatfen , oorzaken en verfchijnfelen. In de Tweede Afdeeling bepaalt hij zich tot de opgave der eenvoudiglte , voordeeliglte en zekerde wijze van behandeling volgends de beste hedendaagfche Heelkundigen ; zijnde deze twee Afdeclingen, zoo ver den, Schrijver mooglijk was, met waarnemingen opgehelderd^ om het licht te doen zien dat vroegere en latere Heelkundigen over dit gebrek verfpreid hebben. In de Derde Afdeeling eindlijk , worden fommige belangrijke gevallen medegedeeld , waarin het aanwenden van kunsthulp oi: nutloos of onmooglijk bevonden is; met eenige gevolgtrekkingen., ten betoge der redenen van het onvermogen der kunst; alsmede eenige beandwoprding van het laatlie gedeelte der vraag, betreklijk datgene, hetwelke aan de volmaking der kunsthulp in die gevallen tot nog toe ontbroken heeft. Deze Verhandeling is alleszins leerzaam , zij bevat zeef Vele belangrijke waarnemingen over Slagaderbreuken, eri draagt de duidlijkite kenmerken van des Schrijve/s uitgebreide belezenheid. Tot eene proeve laten wij hier vol-, gen het andwoord op het laatfte lid der Vrage : Wat ontbreekt 'er nog aan de volmaking der kunsthulp in die gevallen? Waaromtrent de Heer dingemans zich aldus verklaart: Dit is zeer moeilijk te beiindwoorden. Zal ik zeg„ gen, dat men niet genoeg , mijns oordeels, gelet heeft 3, óp de verfchillende aanleidende oorzaken dezer gebre- ï*ieuwe vad. bi13l. viii. deel. no. 15. Z z f, keil \  jj'a prijsverhandelingen. ,, ken , en dat men niet genoeg gepoogd heeft dezelven weg te nemen, indien zij bekend waren ? Ik geloof ja; „ en dat, zo men de oorzaken naauwkeurig had opge5, fpoord, en dezen gevonden hebbende getracht had de- zeiven weg te nemen, met door hulp van den leefre,, gel en geneesmiddelen de algemeenekwaadfappigheid en het verlies van de veerkracht der vaten te verbeteren en , te herdellen; of door de verzwakking, des Lijders 'en „ alles wat hiertoe aanleiding gaf, de Venusziekte mét middelen daartegen gebruikt uit defr weg te ruimen ; men misfchien met de aangebragte kunsthulp beter zoude gedaagd zijn. Zal ik vervolgens zeggen , dat 'er ,, bij de plaatslijke hulp nog veel ontbreekt ? Dat men niet altoos met genoegzame naauwkeurigheid op de ,, zweHing van het onder het gebrek gelegen deel gelet „ heeft, hetwelke men door de omzwachteling van r k e„ den, of van den beroemden van der haar bad «, kunnen voorkomen ? Zal ik eindlijk zeggen, dat de „ kunstbewerking zelve nog onvolmaakt is, en op verre na niet aan het wezenlijke doel beandwoordt! immers de binding heeft altijd een vernietiging van de Slagader ten gevolge , waardoor de circulatie belemmerd wordt, „ cn indien zich de zijtakken niet verwijden (waardoor „ de geheele aanvoer van bloed gefchieden moet) moet het deel verderven en verloren gaan. Of zal men de „ binding varen laten, en de opening der Slagader door 9, middel van fpons , eiken zwam of caudike middelen, aluin, vitriool en fublimaat , trachten te duiten, om" 5, dus het bloeden voortekomen ? De aanklevende kracht „ der eerden daat in verre na niet gelijk met den droom van bloed , welke zij moeten af keeren ; en wat de „ laatden, caudike en famentrekkende middelen namelijk, „ belangt, weten wij, dat zij, hoe langs hoe meer zul„ len doorknagen, eene korst maken, na welke, afgevai„ len zijnde, hevige en dodelijke bloedingen volger, zul* „ len. Zal men dan om deze onheilen voor te komen ,, de manier van lambert volgen kunnen , en de opening „ der Slagader, na het polijpeuze bloed ontlast te heb- ben, vereenigen, en door dat middel, 't welk, zo „ het wezenlijk met voordeel algemeen kan gebezigd ,, worden, eene der gewigtigfle verbeteringen is, welke „ der Heelkunde in de laatfte tijden is te beurt gevallen* „ den omloop des bioeds door het vat en daardoor het » &el  prijsverhandelingen. 7=3 £?cel bij het leven behouden? Wij zijn huiverig „ om hieromtrent iets Heiligs te bepalen, daar er (zoo s, veel mij bekend is) flechts één geval heeft plaats ge- had, Waarin deze manier, hoewel met goed gevolg, „ beproefd is, en er befpiegelend veel tegen deze wijze „ is intebrengen. Maar zo flechts de ervaring flaa„ ven kan, 't geen door theorie kan worden aa"ge,, nomen , en beroemde Heelkundigen , met geen vooroordeel bezield zijnde , bij voorkomende ge„ legenheden , deze wijze willen aanwenden en beproe„ ven, of men hiervan heilzamer gevolgen dan van de 9, binding, drukking met eiken zwam en aanlegging van „ caudike middelen te wachten hebbe, moet dit, indien zulks bevonden wordt, (trekken tot meerdere volma- king der kunsthulp in die gevallen. Even zoo min „ durven wij de binding der Deiüagader in de Aneurijs„ mata der Art. poplitea , volgens hunter , aanra,, den, hoewel wij door de gevallen van burchall „ en hamilton gezien hebben , dat deze voorname ,, dam met goed gevolg onderbonden is, Daar echter de konstbewerking van deze flagaderbreuken meest van ,, een dodelijken uitllag is, uit de bijgebragre redenen (§. 31) bewezen , zoude men hier ook den groten hunter kunnen navolgen en beproeven, in hoe ver„ re men hierdoor onze lijders zoude kunnen behou„ den." Schets der Heelkundige Ziektekunde, ten gebruike zijner Toehoorers. Door david van gesscher. Te Amfieldam, bij J. B. Elwe en J. L. Werlingshoff, 1803. 15a Bladz, In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 4 - : De onvermoeide Amdeldamfche Heelmeester van gesscher , die reeds zoo veel tot verbetering zijner kunst heeft toegebragt, en aan wien, als Lector in de Heelkunde, ook het onderwijs in de Heelkundige Ziektekunde is opgedragen , zich, te recht, overruigd houdende, dat niets zoo zeer het leeren eener Wetenfehap begunftigt, dan den leerenden in het geval te dellen , om hetgene hem deswegen breedvoerig wordt voorgedragen , voor zoo veel het zaaklijke en nóodwendia;de Zz a be-  7*4 r» van gesscher. betreft, insgelijks te kunnen lezen, gaf tot dat einde deze fchets der Heelkundige Ziektekunde in het licht. Het Werkjen is in twee Afdeelingen gefplitst. Waarvan de Èerffe, behelzende de Algemeene Ziektekunde, gaat over de Natuur der Ziekte; — de Ziektewording; ■— de Verfcheidenheid der Ziekten; — de Oorzaak der Ziekten ; — de Toevallen der Ziekten in 't 'algeméén; — pn over de Teekenen der Ziekten: terwijl de Tweede Afdeeling, waarïn de bijzondere Ziektekunde wordt behandeld, bevat algemeene aanmerkingen; — de Ziekten der eenvoudige Vezelen; — de Ziekten der Vaten; — de Ziekten der werktuiglijke deelen; — de Ziekten der Vochten; — de Toevallen der Ziekten in het bijzonder; — en bijzonderheden, betreffende de oorzaken der Ziekten. Wij houden ons verzekerd, dat deze weluitgewerkte Schets aan het oogmerk van den beroemden van gesscher zeerwel zal beandwoorden, en moeten dezelve aan allen, die zich op de kennis der Heelkunde wenfehen toe te leggen, ten fterkfte aanbevelen. Het zij ons nogthands vergund eenige weinige aanmerkingen , omtrent fommige daarin voorkomende zaken in het midden te brengen. Zoo kunnen wij het gevoelen van den Schrijver, dat de onderfcheiding der Ziekten, ten aanzien der jaargetijden, van geen groot belang is , niet omhelzen; zelfs dan niet, wanneer hij hier alleen zoodanige Ziekten bedoelt, die voorwerpen der Heelkunde uitmaken, welken immers door de jaargetijden en heerfchende Ziekten fomtijds zoo zeer gewijzigd en gecompliceerd worden. De fteliing, dat de Ziekte wordt weggenomen, wanneer derzelver naaste oorzaak wordt weggenomen, en .dat de eene gefteld zijnde , de andere insgelijks moet gefteld worden s hoewel voorlang door Ziektekundigen van den eerften rang beweerd, komt ons voor, niet algemeen door te gaan, en fchijnt haren oorlprong daaraan verfchuldigd te zijn, dat men de naaste. oorzaak der Ziekte niet van derzelver natuur of wezen onderfcheiden , maar beiden als niet of naauwlijks van eikanderen verfchillende befchouwd heeft: geheel ftrijdig met de regelen der Wijsgeerte eh het gewone fpraakgebruik; volgends welken oorzaak en gewrocht twee onderfcheidene zaken zijn, wier eerfte de reden van het laatfte in zich bevat en derhalve in orde van tijd jeeds beftaan -moet, eer nog dit laatfte aanwezig zij. Wil 'men derhalve" Vv\isgee- ..rig  schets der heelkundige ziektekunde. 725" ng en overëenkomdig' het fpraakgebruik handelen, dan behoort men de naaste of volledige oorzaak der Ziekte zoo te bepalen, dat zij de voldoende reden-van deze in zich bevat, maar van dezelve als haar gewrocht onderfcheiden blijft. Waarüit dan voordvloeit, dat de naaste oorzaak der'Ziekte altijd vóór deze moet beftaan, en dat de Ziekte kan vqordduren , fchoon de naaste oorzaak' reeds zij opgeheven. •—— Wij zijn de eerlten niet, diedeze aanmerking maken; men vindt dezelve reeds vóór eenige jaren verdedigd onder The/et, agter Inaugurele Dis~ fertatien geplaatst, door Geneeskundigen , die het Ziektekundig onderwijs van den Hoogleeraar van geuns hadden genoten. • Eindlijk kunnen wij niet voorbij, hier bij te voegen , dat het ons bevreemd heeft', in het bepalen der gebreken , dan eens de empirifjehe of vormsbepaling gebezigd ie> zien; dan weder de theöretifche of wezenlijke bepaling, gebruikt te vinden'; terwijl wij fomtijds beiden te famenaantreffen. Ook zoude het, onzes oordeels, niet 011dienftig geweest zijn, in hét Hoofdftuk over ■ de Natuurder Ziekte , het 'onderfcheid tusfchen déze bepalingen eenigermate omwikkeld te hebben. Alles leeft in de Natuur, niets is geheel dood, de flilfle rust en zelfs de rotting is werkzaam leven. Eene zeer belangrijke bijdrage voor Natuur, Godsdienst en Eeuwigheid, door j. FS -JA co bi. Uit het Hoogduitschnaar den vierden druk. Te Haarlem bij F. Bohn. 1804. 127 Bladz. In groot Octavo. He prijs m f: - iX •■: 1 1 ' : .-• Zoo zonderling als de Tijtel van dit nuttige Werkjen ook moge voorkomen,.zoo lofwaardig is; het oogmerk van den Schrijver, naamlijk , om het gewigtige leerftuk van de onfterfltikheid der ziele door bewijzen, uit de . natuur ontleend, te bevestigen , en daardoor het gemoed meer genegen te maken, om- daaromtrent der Godlijke. openbaring gehoor te geven, üe Schrijver heeft, naar ons inzien, dat oogmerk ten volle bereikt, en dat voor den mensch, zoo belangwaardige Leerftuk met'bewijzen geftaafd , welken geen de minde twijfel overlaten. In iwee Afdeelingen,' en eenige Bijdragen, wordt alles afge» Zz 3 ban-  7£- cbaams, trachten te verzwakken en uit de hanen weg „ te redeneeren , zullen echter de vreeslijke gevolgen „ daarvan andere wijsgeeren en de volken aanfpooren, ,, om die h Icbapmet hunne-natuurgenooten houden; wanneer zij „ nu zooverre in volmaaktheid zijn toegenomen, dat zij ,', verftandige, deugdzaame, Gbd'lievende zielen gewor,, den zijn , zouden dan die deugdzaame zielen weder ophouden van zich zeiven bewust te zijn? Zich zel„ ven, hunne vrienden , ja zelfs God vergeeten ? geen ii vreugde meer genieten? en zich in de verwachting op „ hunnen God bedrogen vinden ? Neen, mijn Schep» „ per! mijn Vader! dit kan, dit zal mijne ziel niet van ,, u denken; zij zal u meer liefde, meer goedheid voor „ uwe verëerers, voor uwe vrienden toekennen; dit zelf „ verwacht en vrees ik niet, dat Gij den geest van' uwen „ verëerer eeuwen lang in eenen ongevoeligen llaap z'ulc „ doen vallen, waarin alle de hier verkrcegene kundig„ heden en goede gevoelens zouden (luimeren, en zonder „ eenig gebruik of nuttigheid zijn; dit denkt, dit gelooit, dit verwacht mijne ziel; en hoe verblijde ik mij, „ dat Gij dit geloof, deeze verwachting verftcrkt door „ de verzekering van hem, door wien Gij aan de wae„ reld dat zoo helder licht gefchonken hebt, en 't zoo „ hebt vervuld, als Gij duizende jaaren te vooren hebt „ doen voorzeggen, toen hij dervende tot eenen (tervenden fprak: voorwaar ik zegge », heden zult gij mei „ mij in het Paradijs zijn.'" Het geheel wordt met het volgende nadrukliik affcheid van de hooge en diepzinnige Wijsbegeerte C^ladz. 117 en volgg.) befloten. „ lk neem hier meede affcheid van de hooge en diep,, zinnige wijsbegeerte, die zich boven de (tenen verheft, tot in 't middenpunt der Aarde doordringt, in 't ii inwendige der wezens, ja in 't eeuwige rijk tier mogelijkheden inziet, en zoo denkt, dat, zij zich be„ roemt, dat God zelf als waarheid erkennen moet, „ wat zij daarvoor erkent; ik neem affcheid van dc- ge„ leerde waereld; ik heb federt eene halve eeuw ouder „ het geleide van vroegere en laatere wijsgeeren in den „ doolhof der hooge wijsbegeerte omgedwaald , doch ben altijd op wegen gekomen , die geenen uitgang had?? den; ik had altijd een beneeveld licht rondom mij, en n &9*  alles leeft in de natuur. 729 „ boe meer ik mijne oogen fcherpte om duidelijk „ te zien., des te duisterer werd het voor mij; alle paden „ bragten mij eindelijk op het mogelijke en onmogelijke, en derzelver oorfprong; op het noodzaaklijke en toe,; vrïllige, en derzelver verband; op eeuwigheid,' begin „ en tijd ; op vrijheid, recht, rechtmaatige verplichting , eu derzelver eeTile grondbeginfel; op zelfftandigheid, ,, kracht en werking, en andere eerite denkbeelden , die nodig zijn om de verfchijnfelen deezer waere'd te begrijpen ,, en te verklaren ; en alle deeze dingen, en nog veel meer „ anderen, waren voor mij met eene-zwarte duisternis omkleed; door welke zelfs niet eens eene flauwe flraal van licht meer fcheemerde ; ik gevoelde wel mijne eige,, ne denkingskracht door eene zeer onduidelijke gewaar,, wording, doch zag noch begreep iet van dezelve; bij ,, alle diepzinnige bewijzen , uit de gronden van mensch,, ltike wijsheid afgeleid, (liét ik altijd op onöplosbaare „ twijffelingen; ik heb eindelijk geleerd mij te vergenoe,,-gen met die kundigheden , welken ondervindingen, neiging, prikkeling, gefchiedenis en gisfingen, uit de gelijkvormigheid afgeleid, mij aan de hand geeven, en welken ik door de Wiskunde omtrent de grootte det „ dingen ontdekken kan ; en vooral de rust en hoop „ mijner ziele te (lellen op die nadere Godlijke openbaaring, en die daadzaaken , waarop zij mij wijst ; ik beu tot dus verre de laagere klasfen van 't menschlijk „ leerfchool doorgegaan , en hoop haast in een ander ,, verplaatst te worden; wanneer cicero zich deezen „ overflap als nabij voorftelde, verblijdde hij zich, „ dat hij nu tot het gezelfchap der Goden en zijner af* „ gedorven vrienden, en vooral tot zijnen cato, zou „ toegelaaten worden; ik verheug mij in de boope, dat ik daar zal komen, waar de oneindige zich nader aan ,, mij zal openbaaren, en Zijne luisterrijke volmaaktheden mij in eenen heerlijker glans zal doen aaufchou-. ,? wen ; waar ik hem zien zal , die mij door zijnen ,, dood , opdanding en hemelvaart den Hemel geopend ?, beeft,-en de zaligde uitlichten mij van verre heeft ,, doen ontvvaaren , en waar de tot wijsheid en deugd opleidende Geest mij meer en meer zal volmaaken; ik verheug mij in de verwachting van de prachtige werken „ van God, hemelfche velden te zullen aanfehouwen, ?, die alleen vreugde ademen zonder feïirikverwekking ; Zz? ,> de  730 J- F. JACOBI, ALLES LEEFT IN DE NATUUR.. dc verwachting, welke reeds de oudfte bewooners des „ aardbodems omtrent den dood gerust ftelde , dat zij naamlijk tot hunne vaderen en vrienden zouden verza„ meld worden , verlevendigt en vertroost ook mij; ik „ hoop in de verzameling der zalige verëerers en vrien,a den van God hem weder te vinden, dien mij de hooge M Voorzienigheid tot vader en eerden leermeester toe,, fchikte: eenen reusch, die mij juist en befcheiden „ denken leerde;, eenen claproth, met wien ik daw gen en nachten doorbragt, om wijsheid op te zamelen, „ den hemel af te meeten , in 't binnenfte der wezens in te dringen, de zoo verborgene natuur der vrijheid op, te fpooren, tot dat wij zagen, dat de natuur zich aan ,, ons niet wilde openbaaren ; ik hoop, een minübsr », zal mij met een vriendelijk en vergenoegd gelaat tegen ijlen (te gemoet loopen'), met wien ik zes en dertig jaar „ ren gekampt heb tegen de twijffelingen, die bijzonder „l in onze dagen altijd met nieuwe kracht voorgemeld M werden, om den Godsdienst te doen wankelen, en „ wel door hun, die zich met grootfpraak beroemen op %, een meer opgehelderd oordeel , dan dat van andere Geleerden; met wien ik vervolgens .getracht heb eene, „ gerustftellcnde- zekerheid te verkrijgen van die waarhe„ den, met welke de rust van 't gemoed ftaat, of wankelt en valt; onder vriendinnen zal ik ook die wedervinden, met wie ik voor deezen aardbodem, en ger lijk ik hoop , voor den hemel kinderen opvoedde; dat dan mijn afgeileeten hut verbroken worde en inftorte: ,4 God zegt mij door natuur en bijbel, dat mijne ziele leeven, en tot grootere volmaaktheid geraaken zal, ik geloof en verwacht dit meteen vrolijk uitzicht, daar „ de goedertieren Schepper zoo veel gedaan heeft, om dit geloof, deeze hoope in den mensch te verwekken , „ te onderhouden en te bevestigen; juicht, gij Aarde en „ Hemel! over zulk eene liefde en genade aan itervelin„ gen beweezen." De vertaling is over het geheel taamltjk wel ; doch draagt doorgaands te veel kenmerken van het Hoogduitsch; voords prijzen wij de lezing van dit Werkjen roet nadruk aan , en daar deze Receufie reeds buitengewoon is uitgedijd, vertrouwen wij daarvoor, wegens de belangrijkheid der ltoffe, bij den Lezer verfchoning te zullen vinden. Cc-  h. a. 6pandaw , gedichten en redevoeringen. 7JJ Gedichten en Redevoeringen van Mr. h. a. spandaw. Te Amjleldam, bij P. J. Uilenbroek , 1803. 208 Bladz. ■ In gr. Octavo. De prijs U f 2 - 12-1 De Autheur meldt in zijn Voorbericht, dat hij, het genoegen gehad hebbende van de Departements - Vergadering der Bataaffche Maatfchappij Tot :\'ut vav 't Algemeen, te Groningen van tijd tot tijd , op zijne beurt, met eene Redevoering te openen , telkens van eenigen zijnertoehorers aaug.zpcht werd, o#p de pitgefprokene Redevoering door den druk gemeen te maken; dat hij lang geaarfeld heeft om daaraan te voldoen, doch, dat het hem nu eindlijk niet ongepast voorgekomen is een drietal dier Redevoeringen , vergezeld van eene kleine verzameling zijner Dichtftukken 111 herdicht te doen verfchijnen. Hieraan dan is men de uitgave van dit Werk verfchuldigd. Hetzelve vervat zeven en twintig jpichtftukken, op onderfcheidene onderwerpen, waaronder voornaamlijk uitmunten, een Lierzang betijteld: de Kunst om Doven en Stommen te onderwijzen, verfierd met het welgelijkend en zeer fraai gegraveerd Afbeeldfel van hbnrij daniel guijot, den beroemden onderwijzer der Doofftoromen te Groningen , en een op den Algemeenen vrede , gefloten te Amiens. den 27 van Lentemaand 1802; dit laatst genoemde beflaat 21 Bladzijden , de overige Dichtftukjens beftaan , behalve eenige gelegenheids Gedichtjens, meerendeels in Romancen , Zede- en Minnedichtjes s. Over het geheel kunnen wij deze verzen den lor van zuiver van fpelling en taal te zijn niet ontzeggen, doch fommigen derzelven zijn ons voorgekomen als behorende onder die foort van Gedichten, waarvan men niet anders zeggen kan, dan, dat zij ia vloeiende versmaat gedicht zijn. Nieuwe of op eene rieuwe wijze voorgedekte gedachten hebben wij in weinigen derzelven aangetroffen, fchoon ze allen eene zekere bevalligheid bezittten , die derzelver lezing voor de liefhebberen der Dichtkunst aangenaam maken. Ons bellek laat niet toe om uit dc uitgebreide Dichtftukken , welken in dit Werk voorkomen iet ter proeve mede re deeien ; wijl de Coupletten te zeer famenhangen, om, zonder den zin te ftoren, eenige keuze daariüt te kunnen doen, en een enkel klein Stukjen is «iet gefchikt  73* H. A. S P A N D A W. fchikt om de waardij des geheelen Werks te doen kennen • echter daar dezen in dit Werk elkander in ftijl niet zeer ongelijk zijn , kunnen wij nog tot een ftaaltjen van de behandeling van- de overigen dit Stukjen hier inlasfchens DE G E h U K K I G E MAN» Hij, die, in pracht en overvloed, In weelde en wellust leeft, Aan eiken wensch, aan elke drift, Gereed voldoening geeft ; Die ail' wit hart en oog bekoort Terftond verkrijgen kan, Geen' neiging onbevredigd laat, Is geen gelukkig man. ■ '-{ ' '■"■■ Maar hij, die, bij een' held'ren geest. Kracht en gezondheid voegt, Die vlijtig werkt om daaglijksch brood, Voor vrouw en kind'ren zwoegt; Die. altijd rein en fchuldeloos, In matigheid geniet; Wiens hart gelijk is aan een' beek, Die uil en effen vlier ... Die in zijn' God een' vader eert, Zijn' pligten trouw betracht ; Met ieder bijtjen honig zuigt, Met ieder knaapjen lachc; Die in zijn hart en in zijn huis Steeds rust en vrede vindt, In eiken mensch een' broeder ziet, Hem als een* broeder mint; Die de onderdrukten bijltand biedt En helpt, zó veel hij kan, In weldoen.al zijn' glorie nek, Is een gelukkig man. Wij voegen hier nog bij dit kleine Stukjen-, hetwelke wegens deszelfs eenvoudige aardigheid onze aandacht bijzonder heeft opgewekt. RAAD. Komt armoede of gebrek u kwellen, En leert de nood u fpaarzaam zijn, Wordt dan verliefd: verliefden leven Van rozengeur en msuefchijn. , " • De  gedichten EN REDEVOERINGEN. 733 De Redevoeringen, welken op deze verzen volgen , zijn betijteld : I. puiilius valerius poplicola. II. aanmerkingen over het natuurlijk kwaad, en III. Eene Redevoering, (trekkende ten betoge: dat de beletfelen en tegenwerkingen, dien de volksverlichting, tot dus verre, ondervindt, voor een groot gedeelte, zijn toe te fchrijven aan ene valfche verlichting- Wij kunnen dit drietal Redevoeringen , zoo wel om het gewigt der' ftoffen , welken daarin behandeld zijn, als wegens de orde en fierlijken ftijl die in dezelven heerfchen, als zeer lezenswaardig aanprijzen. Reizen rondom de Waereld, door ja mes cook, vertaald door j. D. pasteur. Met Kaarten en Plaaten. Dertiende Deel. Te Leijden, Amfteldam en 's Haage, *//'Honkoop, Allart en van Cleef, 1803. 3S6 Bladz. b: gr. Octavo. De prijs is f 9 - 15 - : Bij de vermelding van het voorgaande Twaalfde Deel hebben wij de Reizigers te Kamfchatka gelaten (*)• — De eerfte Hoofddeelen dezes Deels worden aan eene algemeene befchrijving van dit land befteed, waarïn deszelfs rivieren, grond, luchtftreek, voordbrengfelen, inwoners, oorfprong van de Kamtfchadaalen, ontdekking van dezelven door de Rusfen, kort begrip van hunne gefchiedenis, enz. worden opgegeven, en hetwelke alles met veel genoegen zal gelezen worden, daar naauwkeu- righeid en echtheid allerwege doorftralcn. > ,, Kamtfchatka (en met deze algemeene befchrijving „ zullen wij ons vergenoegen) of (gelijk andere fchrij„ ven) Kamfchatka is de naam van een Schiereiland, gel, legen op de oostlijke kust van Aha , loopende ten „ naasten bij Noord en Zuid van 52° tot 6i° Noorder ,, Breedte, zijnde de Lengte van deszelfs Zuidlijk eind 9> 1560 45'O. De Land-engte, waardoor het tenNoor„ den met het vast land verbonden is, ligt tusfchen dé „ Golf van Olutorsk en de Golf van Penshink. Des„ zelfs Zuidlijkst eind is Kaap Lopatka , een woord, dat het fctioüderblad van een mensch betekent , en het wordt zoo genoemd, omdat het onderfteld wordt ,, naar (*;Zie N. Faderl.Bibl.VU.den Deels ijle Stuk, Bladx.C6i.  734 ja si es coo it „ naar hetzelve te gelijken. De gedaante van het geheel Schiereiland is niet ongeltjk aan die van eenen Schoen , die van den teen (welken wij onderftellen „ ïtlogen Kaap Lopatka te zijn) wijder wordt naar het mid„ den , en dan weder fmaller naar den hiel, terwijl de „ bovengemelde ftrook lands het aan bet vast land hecht. Deszelfs grootfte breedte is. van den mond van de ris, vier Tfgil tót dien van de rivier van Kamtfchajka, en ,, wordt op twee honderd zes en dertig Engelfche mij* „ len gerekend, van waar het weder naar elk eind traps„ wijze fmaller wordt." • „ Ten Noorden wordt het begrensd door het land dcr> Koriakken , ten Zuiden en ten Oosten door den Noorder ftillen Oceaan en ten Westen door de zee „ van Okotzk. Daar loopt eene keten hooge bergen „ door de geheele lengte van het land, van het Noorden ,, naar het Zuiden, die het ten naasten bij in twee gelij„ ke deelen deelt, en Waaruit een groot aantal rivieren „ ontfpringen en zig ter wederzijde in de ftille Zee en de zee van Okotzk ontlasten." Van hier gefchiedt de Reis naa de ^apanfche kust, en naa de Bashees 'Eilanden, van daar naa Macao, en een bezoek, te Canton afgelegd, geeft aanleiding tot eene befchrijving dezer ftad, derzelver grootte, bevolkingen andere bijzonderheden. Verder ontmoeten wij de wederkomst te en vertrek van Macao, aankomst te Pulo Condore, en verrichtingen aldaar , die benevens eene algemeene befchrijving van dit Eiland, en deszelfs tegenwoordige ftaat, een aangenaam en nuttig onderhoud verfchafFen. ■ De verdere reizen en aankomst aan de Kaap de Goede Hoop maken den inhoud des laatften Hoofddeels uit , hetwelke met een bericht van het vertrek en gelukkige aankomst der beide Schépen in de Nore, na eene afwezigheid van vier jaren, twee maanden en twee en twintig dagen, befloten wordt, — Wij kunnen, zonder te breedvoerig te worden , ons in geene onderfcheidene bijzonderheden inlaten , zij zijn menigvuldig en belangrijk, en eene aandachtige lezing en overweging ten hoogfte waardig. — Alleen moeten wij onzen Lezeren nog bericht geven van de gewigtige Aankangfels, die agter dit Deel gevonden worden. Zij zijn de volgende: N°. I. Tafelen van de koers van de Refolutie en van die van de Ontdekking, enz. De-  rf.izen rondom de wereld» Dezelve ziin negentien in getal. N'. II. Fergelijkende Tafel van de getallen, in de taal van alk de Eilanden van de Oostlijke Zee. NQ. III. morden-Lijst van de taal der Vrienden - Eilanden. N". IV. Woorden ■ Lijst van de taal van Nootka, of Koning George Kanaal. N°. V. Woorden-Lijst van de taal van Atooi, een van de SandwichEilanden. N°. VI. Tafel om de overeenkomst te toonen tusfchen de taaien van Oonalashka en Norton - Kanaal , en die van de Groenlanders en de Eskimaux. N°. VII. Tafel van de afwijkingen van het Kompas , door Kapitein c o OK waargenoomen , geduurende zijn togt van Engeland naar de Kaap de Goede Hoop. Nieuwe Reize van le vaillant, in de Binnenlanden vanAfrica. Gedaan van de ka. ap de goede hoop, in de jaaren 1780 tot 1785. Een nuttig Leesboek roer de Jeugd. Bewerkt volgends de leerwijze van den heer campe. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amfteldam , bij C. Timmer , 1803. 120 Bladz. In Octavo. De prijs is. ƒ: - 16 - : Onder de menigvuldige Reis- en Latidbefchrijvingeu, gedurende de niet zeer vele jongstverlopene jaren in hellicht verfchenen, is die van den Heere de vaill a n t eene der zulken, weiken gretig ontvangen en gelezen zijn. 'sMans doutmoedig doordringen, in den ongezelligen oord, tot op eenen afftand, zelden, indien ooit vóór hem door eenen Europeaan bezocht; de menigvuldige gevaren , van hem doorgedaan ; de ontdekkingen, in^de Rijken der dieren en planten ; het licht, over den aard en 'de zeden der landzaten verfpreid : en dat alles ineen bevalligen dijl verhaald — redenen ziin dezen, om wel. ken vaillant's Reize wel onder de belangrijkfte mag gerangfehikt worden. Geen wonder derhalve, daar meri thands, meer dan in vroegere dagen, zich bevlijtigt, orti de Teusd , tot het opdoen van nutte kundigheden . in ftaat te'dellen, dat ook die Reize werd bewerkt, op eene wijze , om haar tot zulk een oogmerk dienstbaar te maken, berekend. Van de manier-, om het aankomende Geflacht , in een bevalligen en vatbaren trant op Reisbefchrijvingen te onthalen , had de vermaarde campe den toon gegeven, federt door anderen, niet altijd, even. wel,  73^ le vaïllakt, nieuwe retze enz. wel, met even gelukkigen uitfl4g§ gevolgd.. Beter daii anderen dunkt ons de vei vaardiger van'het Werkjen * hetwelke wij thands aankondigen, dien toon .te hebben getrohen. In eene reeks van Avondgesprekken , tusfchen een Vader en zijne Kinderen j doet hij den eerlten de voornaam (te bijzonderheden uit vaillant , den fchaars bezochten oord betreifende , verhalen; wordende, van tijd tot tijd, vervangen door de laatjten , met gepaste invallen, aanmerkingen en vragen , naar hunne vatbaarheid berekend. Weshalve dit Werkjen , met een goed gevolg, aan jonge lezers en lezeresfen in handen kan gegeven worden ; vooral indien zij onder voorlichting van iemand , in bekwaamheid meer gevorderd, hunne lekture verrichten. Daar wij de meesten onzer Lezeren met het groote Werk van de vaillant meer of min bekend onderftellen, mogen wij vim het geven van eeniguittrekfel ons de moeite befparèri, waartoe, daarenboven, het Werkjen niet wel gefchikt is. Hoewel niet op den Tijtel vermeld, blijkt, echter, uit de Voorrede , dat dit flechts een Eerfte Deeltjen is, om eerlang van anderen gevolgd te worden. De onheilen van het Vrouwelijk Geflagt, in derzelver oorzaken en gevolgen gefchctst, voor hun, die aan eigen geluk en dat der Maatfchappij willen werkzaam zijn. Te Sneek, lij C. van Gorcum , 1804. 58 Bladz. In OSiavo. De prijs is f i - 8 - : Daar de uitbreiding van geleerdheid en goeden fmaak ons naauw aan het hart ligt , geeft het ons geen klein genoegen , dat , gedurende eenige weinige jongst verlopenejaren, uit het Gewest Friesland, waarlijk fcho* re Werken , in grooter getal dan wel voorheen , het lezend Publiek werden aangeboden; een Gewest, hecwelke, zoo wel als eenig ander, op waarlijk groote Mannen, tén allen tijde, mogt roem dragen. Het Werkjen, hetwelke wij thands aankondigen , mag onder de genoemde foort wel gerangfehikt worden. De Schrijver, die, uit zedigheid, zijnen naam heeft verzwegen, fchijnt nog flechts een weinig gevorderden leeftijd bereikt te hebben , volgends het bericht des Uitgevers , die hem zijnen jeugdigen Vriend noemt. Met dat alles fchrijft hij als een man van oordeel, met een warm gevoel van het pligtma-  DE ONHEILEN VAN HET VROUWELIJK GESLACHT. 737 tige en fchoone der deugd; wien liet, niet uit vleeschlijkeaardschzinlijkheid, maar uit beredeneerde hoogachting Voor de andere heift des menschlijken geflachts, een grievend leed doet, dat dezelve, door verfchillende oorzaken, en onder meer dan ééne gedaante, mishandeld, of haar invloed op het geluk des geheelen menschlijken geflachts miskend wordu Hoelvel de Vrouwen zelve niet geheel vrijfprekende, is de Schrijver van oordeel, dat bij de mannen, het zij door den invloed des Regeeringsvorms, het zij door de ondeugden, die onder hen regeeren, de hoofdbron van. der Vrouwen onheilen moet gezocht worden. Van het overnemen van eene én andere proeve uit dit , wel klein, doch fraai gefchreven Werkjen; kunnen wij ons niet wederhouden. Zie hier eene teeitening van de voortreflijkheid der Vrouwen , in hare hoedanigheid, om de groote taak harer bedemminge — moeder te kunnen worden — te vervullen. ,, Als wij zien £zoo fchrijft hij) hoe zij op haren fchoot den dartelenden zuigling koes„ tert; terwijl liefdevolle goedheid uit hare ogen draalt, wanneer zij het eerde levensvóedzel toereikt, aan het „ pand harer huuwlijksmin, tot welkers opkweking alle hare zorgen zich bepalen — alle hare vermogens zijn s, ingefpannen. Eigene rust, eigene gezondheid acht zij s, niets, zo zij die van haren lieveling kan bevorderen. Zij vreest voor alles , wat het kind maar nadert; 1, fchuuwt behoedzaam elk togtje, dat het ted're wigt i, zoude kunnen benadelen. Duizend gevaren echter om5, ringen het jeugdige leven; dreigt een van deze, ó met , welk eene kommervolle angst is dan de vrouwelijke ziel vervuld ! ieder pijnlijk trekje in 't wezen van het „ kind, is een grievende doikdeek in 't harte der moeder; s, ja! zendt een mensch immer ernltige gebeden ten hes, mei op , dart doet het ene moeder voor het behoud „ van haar kind;; en , mag zij ook weder een lacbjén der 4, onfchuld zien, dan vloeien tranen van dankbaarheid „ langs hare wangen , en hare vreugde kan voor al het „ goud der aarde niet gekogt worden ! Reine wellust geit niet de moeder , bij de lieve trapswijze ontwikkeling j, der kinderlijke bekwaamheden ; alle hare denkbeelden „ zijn vervuld met de aangename pligten, die haar zijn „ opgelegd, enz." De oordeelkundige Schrijver, van de ooizaken der oir- nieuwe vad. riBL. vin. deel. no. 15. Aaa hei-  ,?3>8 DS UMiSiLEN VAN 11P.T VlWUWSflJK GESLACHT, iicilcu dcrVrouw.cn meer bepaaldlijkgewagende, is,en-met recht, van oordeel, dat ais eeue voOnia-me oorzaak derzel.ven de verleidkigdoorhet manneli jk geila-chtmagbefchouwd worden. Dus levendig en vol gevoel fdirijft hij: Al„ le zedelijk gevoel- verachtende ongebondenheid is aan „ de dagelijkfe-he orde, vooral hij het gros onzer jeugd. „ Terwijl men elkanderen den weg wijst tot de zwaklte „ der vrouwen , beroemt -men zich onderling op de vele „ en fpocdige veroveringen , die men zegt gemaakt te „ hebben. Om dezen fchandroem te vergroten, fchaamt 9, men zich niet, door dubbelzinnige uitdrukkingen den ,, goeden naam van eerbare meisjes of vrouwen te be- „ lasteren ja, is bij velen vrouwendeugd niet „ ten fpot geworden? ;„wat^oude het? (zegtmen)waar „ is tegenwoordig ene eerlijke Vrouw te vinden ? " Verachtelijke taal! wee onzer ! zo het'waarheid ware; w maar egter beklagelijk genoeg, dat zulks ten opzigte „ ener menigte, naar waarheid gezegd wordt! En geen „ wonder! nauwlijks vertoont een jong meisje zich aan a, de wereld , of de ftrikken der wellust zijn ook reeds voor haar uitgezet : naar mate het .meisje meerdere feboonheid, of bevalligheid bezit, is ook haar gevaar groter. De een of .ander weet, onder den fchijn van gedienftige wellevenheid , of fnaakfche gezelligheid, de „ aandagt van het onervaren meisje tot zich te trekken, cn haar hart voor hem intenemefl. Kan hij befpeuren, dat hem dit gelukt is, zoo worden ook zijne pogingen verdubbeld. Door lage vleierij weet hij hare eigenI» liefde te ftrelen, wendt te gelijk alles aan, wat 'hare ijdelheid kan behagen, en wint alzo haar ganfche ver„ trouwen. Nu wordt de naam der edelfte hartstocht fnood misbruikt! gene woorden , gene eden worden gefpaard, de zinnelijkheid word opgewekt ; het meisje „ moge nog aarzelen, maar — één ogenblik, en de blos „ dtr onfchuld kan nimmer weêr hare wangen v.ercie- ,, ren. , De verloider ,- zijn verlangen voldaan ziende , werpt te gelijk ene blik van verachting op het voorwerp, zijner begeerten , verbreekt .meinedig „ zijn gegeven woord $ en verfmoor: , onder het ge„ druis der zedenloze vermaken, de aanklagte varuzijn Js geweten." ,, De bedrogene ongelukkige (dus vervolgt de S.) na „ reeds eene grote trede op den weg van haar verderf .ge- „ daan  DE ONHEILEN VAN HÉT VROUWELIJK GESLACHT. 73J) L daan hebbende, is, door het gevoel van gemis harer ■ waarde, minder bettand tegen den aanval vin anderen j „ die weldra gereed zijn , haar verder ih hetongeluk te „ voeren, en de zaadjens van deugd , die in het ver„ dwaalde hart nog overig zijn , geheel te verdikken ! De ouderen mogen hun vermogen hier tegen aanwerij3 dcn _ zij ondervinden weldra, dat hunne pogingen. '3, vrUgtdoos zijn: door verdriet wordt-han dood vei> • • haast, ot' al te voren verltoten zij liunhe'orfWanrdig ge- wordehe dochter, die dan ligtelijk ov.Tgaat, om haar 5, leven, als ene walgelijke hoer voortteflep'n. en ineneh ^ jammerliiken dood haar treurig einde vindt." „ Nog vrezelijker ramp wordt gedigt, zo de gevolge» „ der misttap ,.bij £ea meisje zigtbaar wordende, da.iej, lijk den wellusteling in zijne trouw doen wankelen. Zij, die nog kort te voren zich zag aangebeden , is dan „ genoodzaakt vernederend te Smeken , om haar niet „ te verlaten;' maar vindt nu in haren lieveling eneu „ beul, die met koude onverschilligheid haar naderend ,, lot te gemoet ziet, en door gene tranen zich laar be„ wegen "tot het doen van zijnen pligt; die liever, orl3, bezonnen , de wijde wereld inloopt, dan dat hij verheugd „ zou wezen, zijn eigen kind uit de handen ener miri- 3, nende vroüw te zullen ontfangen! 26 ras hij „ haar ontwijkt , neemt ook het bitterst lijden voor de „ ongelukkige een aanvang, waar uit zij gene uitkomst ziet. Vrees voor de giamfchap van brave ouderen, wier hoop cn vreugd zij was — vrees voor de fchan.„ de-, waarmede de kwalijk oordelende Wereld haar ,, overladen zal, brengt hare 'ziel op een folterenden „ pijnbank. — Met bange kwelling ziet zij het gedugte ,, uur .te gemoet. Is dat eindelijk genaderd, 'dan (tijgt ook hare radeloosheid'ten top: Zij weet geen gebruik te maken van de middelen, die haar leed ten minden ,, verzagten kunnen; wanhoop verduistert voor haar el- ke draal van hoop, die nog altijd door 'snoodlots ,, donkeren nagt henen fchemeri. Terwijl nog de barens„ fmarten reden en gevoel bedwelmen , (laat zij hare „ band aan liet kermend fchepzeltje — en — begaat de 5, gruweliikde der euveldaden ! — Doch wie is hier de j, meest ftrafwaardige ? over wien 'komt hei; bloed der' „ onnozelheid? Mier, ja! wordt deszelfs wraakgefc'hrèi liegts tegen de kiudermoorderes gehoord'; maar — dat Aaa a- « hÜ  o74° over trouwen en bruiloft - houden. -,, hij beve , de vrouwenverleider ! dat hij wegfchuik „ voor den vloek van zijn llagtolfer , die als ene brand■„ lligtende bljxeni op zijne ithuldige ziel zal ueder.,, vallen !" | Ons breedvoerig overnemen diene den jeugdigen Au.theur ten blijke onzer goedkeuring van zijne wijze van behandelen, en ten fpoorflag tot meerdere vorderingen in de loflijke^ljgerbaue. . Meerdere achtgeving op de ge.Hachteii der zelfltandige naamwoorden zij hem aangeraden. Zouden-wij ook misgisfen, dat het opftel onder de gedaante van Redevoering in een Letterkundig gezelfchap oorfpronglijk werd voorgedragen ? Voor eene Ver■handeling is de ftijl, over het geheel, te levendig. Over trouwen en bruiloft -houden. Een vrolijk Boekje, voor ouden en jongen, in de Stad en op het Land., vooral voor Dienstboden uit den Boerenftand. Te Groningen, Uj W. Zuidema, 1804. 91 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 6 - : Onder dezen rijmenden Tijtel ontvangt het Publiek een Boekjen, hetwelke,wij ons haasten, door middel van ons Maandwerk, ter kennisfe onzer Lezeren te brengen. Van het doeltreffende daarvan hebben wij de proeve genomen en ondervonden , door het in handen te geven van fierfonen, voor welken het oorfpronglijk beftemd is. Zij azen het gretig , en beaamden de heilzame (trekking. De hoofdperfonaadje is betje, eenige Dochter eens doodarmen mans, die eerst door hare zorge voor haren behoeftigen en kranken Vader, vervolgends , na diens overlijden, als dienstbaar bij een' welgellelden landman , allen lof verdiende , en, door haar deugdzaam charakter , zich een weg baande tot een gelukkig Huwelijk met een'braven Timmerman. Behalve bet|e, ontmoet men hier nog andere jonge Dóchters , in meer- of min gunftige omftandigheden , doch allen in den kring van landbewoonlters, fommigen van welken door oppasfendheid en braafheid , anderen door een flecht gedrag, tot navolging en waarfchuwing kunnen dienen; terwijl,eindlijk,ook de ouders in dien lland hier niet vergeten worden, in het toededen van onderricht omtrent het uithuwen van hunne Dochteren. Indien de deels Vertaler, deels Opfteller van dit  L. CLING, VERDEDIGING, ENZ.' 741 dit Boekjen, die zijnen naam onder de letters R. V.D. M. verbergt, hetzelve aan de nuttige Maatfchappij, lot SS ut' van 't Algemeen, waarvan bij, misfchien, geen onwaar, dig lid is, hadde opgedragen, zou hij , ter meer algemeene verfpreiding van hetzelve, geene ongelukkige keuze gedaan hebben. Verdediging van het Eerfte Stuk der Rekenkundige Voorftellen tegen de Recenfle, te vinden in de Nieuwe Vaderland fche Bibliotheek, (Agtft e Deel A». n.) door Lucas olING. Te Amftcldam en Leeuwarden, bij W. Holtrop en G. M. Cah'ais. Octob. 1804. 15 Bladz. In Octavo. W7"at deze zoogenaamde Verdediging behelst, en waar W te^en dezelve is ingericht, behoeven wij niet te ze™en féè Tijtel geeft zulks duidlijk genoeg te kennen. Zif beftaat eigenlijk in eene opëenftapelmg van onwaarheden verdraaijingen en valfche redeneringen, ingericht om de kunde van den Recenfent dier Rekenkundige Voordellen in het haatlijkfte daglicht te ftellen, zonder zijne o-eze^den welken de Schrijver < magtfpreuken nóemt, niet eenigen den minften grond van gezond oordeel te Zou zline Verdediging fteek houden , dan moest bij bewezen 'hebben, dat 'de grond, waarom de Jeugd zoo weinig vorderingen in het Cijferen maakte, ook daarin gelegen' was, dat de gewone wijze, op welke het Cijferen geJeerd werd, juist niet zeer gefchikt was om de zoo nodige nieuwsgierigheid aan den gang te brengen; — hij moest bewezen hebben, dat onze gewone Rekenboeken te veel met getallen zonder eenige beteekenis waren opgeftapeld, enz, en dit kan bij niet doen ; het tegendeel is waarheide Onze o-ewone Rekenboeken pasfen de getallen toe op voorr werpen, welken in het gemeene leven te pas komen, en dus eene daadlijke nuttigheid hebben; maar dezelven te willen toepasten op historiêele zaken , die enkel aan de nieuwsgierigheid voldoen, is een uitflap, die veelëer tot vermaak, doch geenszins tot vordering in'de Rekenkunde dienen kan, en dus eene loutere tijdveifpilling is.' hu of nu al een kind zich eefiig denkbeeld van onzen grooten Admiraal de ruiter kan vormen, wanneer, een verftandi"' Onderwijzer aan hem de yuderfchcidene tudAaa 3 ïier*  74^ L. O L I N G perken van deszelfs glorierijk leven verhaalde, wat beeft de Rekenkunst daar mede gemeen? Moest niet veeleer een gepast onderwijs in de Vadsrlandfche Historie daar toe dienen? En waar toe zai bet nuttig zijn, dat-alle vakken val) onderwijs onder elkander verward worden? De Schrijver vraagt den Recenfent , op .eene óribefchaamdc wijze, of bij, met te zeggen, dat kinderen doorgaans lustloos zijn om hei nuttige cn noodzakelijke voor hunnen tockomjligtn levensjland te leeren, enz., kinderen' meent, die aan de natuur overgeladen , niet het minde Onderricht hebben ontvangen? Of die een volflagen dierlijke en oiibefchaafde opvoeding hebben genüteti? Misleiden-, zégt bij, één" jörigêh Esgmmaux of froffaes. Maar de Recenfent kent zulke wezens met, en Rail dus, hierop niet andwoerden. Wanneer men de getallen op Crekïfpceiën , Maten en G.ewigten , en op an lere zaken, den Koophandel betreffende, toe-past. wat doet men dan anders dan de eerde beginfe'en der Rekenkunde aan eene menigte zinnelijke voorwerpen te. verbinden ? — en is dit nier het geval met genoegzaam alle onze Rekenboeken? Zijn deze voorwerpen niet oneindig nuttiger, en nader tot het bedoelde oogmerk, eene befchaafde "op-, yoeding , opleidende , dan eene menigte beuzelachtige voordellen, die, als raadzels voorgedragen _» eeniglijk; dienen kunnen om de nieuwsgierigheid te -prikkelen, en. A Verders nérgens toe te pas kome.n? — Dat hier de Schrijver andwoörde , dat hn aan wijze,,, waarin deze denkbeelden dwaas en geheel onmensebkundig zijn. Ik heb, zegt de Schrijver, ha plan, cl 'dc wijze van inlichting van. mijne Rekenk. Voordellen gevolgd naar du-, yen den uitmuntenden Mdagdehwgfchen Leeraar }. i\ K.och, welke, zoo door zijne aanzienlijke posten in het Öpper.fchoohveezc» , ah door zijne over de hoogere^ liïskur.ch vitgegeevene Werken , met veel rttem bekend^ is. _ DitWerk, dat door geheel het -Brjaagdebtirgfche, het grep; 'Je gedeelte van het .Brandenburgj'ciïe en de meeste Pruhjijchi Landen gebruikt wordt, Niiv-T als een schoolboek, 'om BAARUIÏ DÉ CljyfERKÜNST 'TE leeren ; dit u geheel bet oogmerk van het Werk niet; .ujaar. ah een Ry.k toi aanmoediging , W. op-wekking van 4e zoo noodjgp |iaH'ï« gierigheid* tot het aanieerm vatt-yetis willige kunai'ghcden en tot eens bèlpaning van eer. Dus is dan het oogmerk Mê dea i.eerë.ar i. t» j&och geheel, onderfcheiden van T7s' ~ " "■ • ' " - ' " ^t  VERDEDIGING DER REKENKUNDIGE VOORSTELLEN. J^f dat des Schrijvers, en, uit dat oogpunt befchouwd, niet onnuuig; maar dit plan te willen doen dienen, omde Leermeesters der Cijferkunst, zoo op de geleerde Schoeien als in het privaat onderwijs, een menigte van ploffen aan de hand te geeven, om in hunneLeetiingen van tijd tot tijd een nieuwen lust en genegenheid tot deze oefeningen, op te wekken., en aan te toonen, hoe dat men zelf de eerfle beginfelen der Rekenkunst op eene menigte van zeer nuttige onderzoekingen kan toepas/en, enz., is louter verwaandheid; vermids de Leermeesters der Cijferkunst, zoo op de geleerde Schooien als in het privaat onderwijs, eene gepaste Leerwijze, die onmidlijk tot het algemeen nuttige opleidt , behoren te volgen, en het mengelmoes van den Schrijver , waarin alles onder elkander verward ^wordt, »n de grondbeginfelen ontbreken, geheel niet nodig heb» ben. ——— Bierbij moet de Recenfent nog in bet voorbijgaan aanmerken, dat zijn gezegde, dr.t kinderen doorgaans lustloos zijn om het nuttige er. uoodzaaklijke voor hunnen toekomftigen ' leven sf and te keren , eilz., door den Schrijver in zijn Voorbericht toegeftemd wordt, wanneer, hij zegt: dat de uuren \ welken op geleerde Schooien , en in het bijzonder onderricht, aan de Rekenkunst worden toegewijd , voor de jeugd, in het algemeen, uuren van verdt iet en verveeling zijn. Waarin heeft dan bier de Recenfent zoo voorbarig, zoo onbepaald gefproken ? — Dat nu de Schrijver, bloze over zijne aangevoerde magt fpreuken tegen den Recenfent, zo uil de hoogte uitgefproken; dat hij bo-. wijze, dat de Recenfent even zoo redeneert ah iemand doen zoude, die wel eens het woord Analijfis he:ft gehoord, en 'er van praten wil, zonder te weten wat Anaiijiis is. Zo iet de volflagendfte wartaal is , dan is het de vraag Vftfl den Schrijver aan den Recenfent, bier in beilaande, dat wanneer men eens, bij voorbeeld, eenig» posten van Guldens, Stuivers en Penningen moet optellen, wat beteekenis dan toch de fom heeft, indien me» flechts met btoote getallen zonde* eenige beteekenis moet werken V Wie weet niet, dat men, om de fom, welke het gezochte is, te vinden, alle de verfchillende posten van'hunne bekleedfclen moet ontdoen, en als bloote getallen famenvoegen , terwijl men aan de fom van elke bijzondere fpecie den naam toeeigent, die in het Voordel opgegeven was? —Ü£n is dit niet bet zelfde dat de Recenfent gezegd heeft? Maat nademaal de Schrijver dit A,»a 4 2?*  gezegde van den Recenfent fchijnt te ontkennen, door hetzelve zeer wat nieuws te noemen, bevreemt ons zijne verdere vraag, die weder eene toeftemming influit, of *##mffiïfh§k verf and van jonge lieden, wanneer dezen in de Cijferkunst ouderweezen worden, zich ook juist in dit gedeelte moet oefenen, w.aafin men verplicht is de getallen, die men moet bearbeiden, uit de woorden , waarin zij op-, gegeeven worden, als 't ware op te del; en, en dan van hun-, ne bekleedjelen te ontdoen: iets (zegt hij,) dat fomtijds inoeijeli;ker valt dan de fom zelve, de getallen eens gegee-» ven zijnde, op te losfen? Dat het eerfte Stuk eigenliik niets anders moest behelzen , dan eenige Foorf ellen over de zoogenaamde vier Speeten, v/as den Recenfent uit het Voorbericht genoegzaam bekend ; doch hij wist ook tevens , dat eene menigte Voordellen , onder dezelven vermengd, niet tot dat vak behoorden. Zoodanigen zijn de zulken, welken de Schrijver nu zegt voor verder gevorderden dan eerstbeginnenden gefchikt te zijn, en waar toe de Leere der Progresfiën, Séries, Worteltrekking, Algebra, om niet te zeggen Anahjfis, als reeds bekend zijnde, en dat ia zulke eenvoudige beginfelen, onderfteld worden. Het is verders eene onwaarheid, dat tot het 120 Voordel niet anders dan eene eenvoudige Optelling en Aftrekking verëischt wordt, dat dit één der Voordellen is, waar van RVLER gezegd zou hebben, „ dat dezelve moeijelijf „ Ichijnen, en door de Algebra niet dan bezwaarlijk, „ maar door eene gegronde redeneering gemaklijk optrem lost worden." Door zulke vertellingen, te laf en ongezouten om 'er bij dil te daan , maakt de Schrijve^ zich zelfs bij de Schooljongens belachlijk. Zijne vermeende Oplosfing, die hij eene gegronde redenering noemt, is niets anders dan eene loutere tasting; hij zt"t dat wanneer men het aantal der Roeden in het eerfle "uur aftrekt van die van het tweede, het tweede van die van het derde, en het derde van die van het vierde uur — dat men alsdan drie getallen verkrijgt, waarvan het tweede kleiner dan het eerfte, en het derde ook juist zoo veel kleiner dan het tweede is; maar als men, op de zelfde Wijze, het zesde van het zevende, het zevende van het agtfte getal, enz., aftrekt, wat verkrijgt men dan? • Zekerlijk geen getallen, die onder de befchouwing der gctueeiie Rekenkunde vallen , of daar toe, behoren.  verdediging der -rekenkundige vóorstellen. 74fJ Nog dit ééne, en daarmede (tappen wij van deze zoogenaamde Verdediging af. Wij .-moesten uit liet Werk bewezen-hebben , dat de Schrijver in de beginfelen der Cijücikunde onkundig is. . is het kundigheid zoodanige Voordellen onder de allerëenvoudigfte beginfelen der Rekenkunde te rangfcbikken-, cn te wanen dezelven daardoor op te losfen, weiken tot eene hogere Rekenkunde behoren, en buiten dezelve volftrekt onoplosbaar zijn V — Wij zullen, na alles wat in dit opzicht reeds gezegd is, ons bepalen tot Foarftel 98, Bladz. 109, zijnde van den volgenden inhoud : Drie I'erzoonen fpeeien met malkander, In 't eerfte fpel verliest de eerfte aan ieder der t'vee anderen zoo veel als elk van deezen bij zich heeft.- In het tweede fpel verliest de tweede aan den eerften en derden zoo veel als ieder heeft. In het derde fpel verliest de derde aan den eerften en twee* den zoo veel ieder heeft-, en daat'óp vind men, dat zij allen na het eindigen van het laatfte fpel even veel hebben, naamlijk elk 24 Guldens. Hoe 'veel heeft elk in het be¬ gin gehad? Het Andwoord , hetwelke de Schrijver Bladz. 142 van dit Voordel geeft, voldoet volkomen aan de Vraag; doch kan buiten Algebra niet gevonden worden; en dus zegt hij op bovengemelde Bladzijde te vergeefs. ,, Dit Voor- del wordt op dezelfde wijze als het 93de opgelost; ,4 men gaat namentlijk in de befchouwing van hetzelve agterwaarts en begint met het eindigen van het laatde „ fpel." Zie daar, Vriend! uwe onkunde uit het Werk bewezen; het daat nu aar. U te bewijzen, dat^ de Recenfent weinig vorderingen in de Cijferkunst gemaakt heeft, en dit kunt gij niet doen; te meer, daar gij, fchoon wel iet in het Wiskundige gedaan hebbende, nog verre zijt van daar in behoorlijk onderricht te zijn. Gij moogt derhalve het door LI aangehaald gezegde van den Hoogleeraar gruson wel op U zeiven toepasfen , en U onder die menfchen rangfehikken, welken hunne onbefchaamdheid zoo ver drijven, dat zij uitfpraak doen over, en zich betnonijen met zaken, welken hun naauwlijks flechts bij name bekend zijn.  ?4&- 84.131 * 'e .s v.a. ï, o Z Z I Afj Moeders (;) of Handleiding voor Moeders om haare Kinderen opmerken en fpreeken te leeren. (Z)w pistalozzi.) Eerfte Stuk. Te Groningen, hij J. Oomkeus., 1804. 162 ^fc. Foorrede VIII. ƒ« Octavo. He prijs is j : - 10. - '. Onder allen., die, in het vak der P.adagogie r eenigen' naam gemaakt hebben, verkreeg de Zwitfer ïës«: T-Uozzi, finds eenen gcruimen tijd,eenen uitftekenden roem , als een echt oorfpronglijk Genie. Zeer-verfcheidtnlijk, intuslchen, gelijk het «veelal gaat met het buitengewone , wordt des JVJans leerwijze beoordeeld. Velen , nogthands, indien niet allen, die, aangefpoord .loor detrekken van diepe mensch- en kinderkunde, welken ak lerwege i» JSijne Schriften doorblinken , zelvcn de moeite genomen hebben, om zijne fchool te hu-zoeken, en zijne leerwijze met eigene Oogen té gaan zien, zijn te rug gekeerd als warme voprftanders zijner Methode, en betuigen , dat al hunne vorige twijfelingen ten volle zijn opgelost, hoewel niet weinigen hunner, meer tegen- dan vor- hem ingenomcB, 'er waren been gegaan. . Zeer onlangs ook, heeft een aanzienlijk Vorst in Duitschland den beroemden Ouderwijzer, met zeer voordeeüge aap, biedingen, ten nutte van het Schoolwezen in zijn land,, tot.zich zoeken te lokken, maar te vergeefs, dewijl d& echte Zwitfer te zeer aan zijn Vaderland verkleefd was. Maar hoe oordeelen wij nu over dit Proeljen , hetwelke ons> ifi onze taal, van des Maas arbeid aangeboden vioicit5 — Omdat het maar een proef jen, en eèn. -kleia■proefjen is, achten wij het voorzichtigst, zoo min moogv Ijjk,, beflisfend te fpreken : wr-ihalve wij ons zullen véfiigimiegeti, met den aard van dit Werkjen, zoo duid/ijk als. Wfl kunnen, te ontvouwen. i . 1. . P, houdt het voor den nattiurlijkflpn, en dus voor denbesten, gang ter ontwikkeling van des menfchen vermogens , dat m:-n hem , 'zoo ïpoediy moogliik , leere opmerkzaam te zijn t>P al wat iiem omringt,'wat bén barctr, en allereerst op hetgene dat hem van naast bij betreft. Ei? daar al het weten des menfchen van hem ze/ren uitgaat er; uitgaan moet (.Voorrede, Bladz, II,) wil hij, dat het kind allereerst met zichzelven bekend gemaakt worde. —■. Voords befchouwt hij het als den eigenen post, en het / eer-  het boek ser moeders.. 747 eerwaardige beroep der Moeders, deze taak, ora de Kinderen vroeg opmerkzaam te maken, op zich te nemen. Eh dit Bóek moet der Moeders, als eene handleiding tot dit sewigtige werk, dienen. Het is een Boek voor Moeders, vooral niet een Leerboek voor Kinderen. In de Voorrede wordt der Moeders, met de hartlijkde taal, haaf' pligt , om zeiven hare Kinderen te onderwijzen , voorge- touden. Ziï alleen hebben , volgends P., door hare ioedeiiijke 'tederheid, geduld en oplettendheid op gemeenlijk 'genoemde kleinigheden, daartoe de bekwaamheid én den aanleg: een wenk, dat de natuur, dat is, dat g.qd 'er haar toe roept! Dit Boekjen is nu het Eerlle Stukjen van tien Oefeningen , naar even zoo vele gezichtpunten, uit welken de "jonge mensch, naar de aanwijzing der Moeder, zijn ligchaam (het eerlle voorwerp, waartoe de aandacht behoort bepaald te worden) moet leeren befcho.uwen en kennen, „ De eerde dezer Oefeningen,' deze fchets geeft de Schrijver ons in zijne Voorrede, „ leert, de Moeder, ,, haar kind de uitwendige deelen van zijn lichaam te wij„ zen en te benoemen, dat is , zij leert het kind dezelve „ naauwkeurig te aanfehouwen en dezelve hunne naamen t, te geeven." „ In de tweede Oefening wijst zij hem de gedeldheid „ van elk dezer deelen, dat is, zij wijst hem, welke an%, clere deelen rondom die deelen, welke zij hem doet op» „ merken , omliggen.' „ In de derde Oefening maakt zij hem op den famenhar.g cjer deelen zijns Licbaams opmerkzaam.",, lu de vierde Oefening wijst en zegt zij hem , welke „ deelen aan liet Lichaam maar enkelvoudig, welke *m>m-, „ voudig, welke viervoudig enz. gevonden worden.". . „ In de vijfde leert zij hem de wezenlijkde eigenfchap. „ pen van ieder deel zijns Lichaams opmerken en benoemen;'* „ In de zestièieert zij hem die deelen van het Lichaam, „ welke de eene of andere van de hem reeds bekende ei. ,, genfehappen met elkander gemeen hebben, famenzoè'ken en als in dit op.zigte by elkander beheerend, ge* meerfchaplijk te benoemen." ' „ ïn de zevende Oefening leert de Moeder het kind op« mi merken en zieh daarover uitdrukken, wat hij met elk ' " ' ' 1" " v ge-  74? PESTALOZZI, HET BOEK DER MOEDERS. ,, gedeelte van bet Lichaam doen en uitvoeren ' kan, en bij welke gelegenheid deze verrichtingen der deelen vau „ het Menschlijk Lichaam gewoonlijk plaats hebben." In de achtfte Oefening maakt zij het kind ook op het wezenlijke van dat gene, wat tot verzorging van „ zijn Lichaam behoort en noodzaaklijk is , opmerkzaam." „ In de negende Oefening maakt zij het kind'aan den leiddraad der hem bekende eigenfehappen der deelen van „ het Lichaam op het veelvuldige nut dezer eigenfehap,, pen opmerkzaam , en leert hem zicli naauwkeurig daarover uittedrukken." ,, In de tiende Oefening leert zij het kind al dat gene, „ het weik hij in alle negen voorgaande Oefeningen óver ,, ieder deel van zijn Lichaam naauwkeurig opmerken en „ benoemen geleerd heeft , Jamenvatten en daaruit dit deel in zoo verre befchrijven, als hij hetzelve- door de ,, voorgaande Oefeningen naauwkeurig heeft leeren ken„ nen," Dit Eerfle Stuk bevat de zes eerde en een gedeelte der zevende Oefening.-' - ' ' Ondertusfc'hcn wil pestalozzi in het geheel nier, dat de Moeder, gedurende dit onderwijs, zich enkel tot het ligchaam bepaler integendeel wil hij hiermede eene aanleiding gegeven hebben, aan de Moeders, om, tusfchen hare gefprekken over het ligchaam, hr.re onderwijzingen over alle andere voorwerpen , binnen den gezichtskring der Kinderen liggende, in te lasfchen, en op den zelfden voet in te richten. BK onderwijs gaat nu, wel meteen natuurlijken ,maar zeef kleinen tred, voet voor vöet, langzaam voord. Men fèölé het begin der eerfle Oefening: alles, wat wij bier tSS&t fhreepjens zullen affcheiden, ftaat, in het Boek, onder elkandercn. •„ Het lichaam." „ De kop of het hoofd."' ,; Het aangezigt.5'" — ,, De zijden van bet hoofd." —. De rechter zijde van het hoofd." — ,, De linker zij-. „ de van het hoofd." ,, Het achierfte gedeelte van „ bet hoofd of het achterhoofd." — „ De fchedel." •— ,? Hét voorhoofd." — ,, De oogen." — ,, Het rech- tcroog." — ,, Het linkeroog." De wenkbraau- ,, wen." enz. En zoo gaat het het gantfche B'oek,"'te« einde toe , door. Weinige Moeders, vreest P,, zullen den geest van zija ou-  avondstonden van een gelukkig huisgezin. 749 onderwijs genoeg bevatten. En de zuJfasn moeten dan zijn Boekjen maar letterlijk als een Formulier volgen , en daarmede, zoodra muoglijk, bij hare kinderen aanvangen. Zoodra zij hunne oogen openen, wil de Voorzienigheid , dat zij zien , opmerken en leeren zullen. Wij fchorten olis oordeel op , terwijl wij verlangen naa het vervolg, en bevelen deze proef aan de ernftige overwcnn"- van verftandige kindervrienden aan. Avondflonden van een gelukkig huisgezin. Een Leeshoek voor Kinderen van meergevorde jeieren. Naer het Hoogduitsch. Te Leijden, bi; P. H. Trap, 1804. 19a Bladz. Voorbericht Vi. In OStavo. De prijs is ƒ : - 18 - : TV7rj hebben geene gelegenheid om deze Avondbonden , W met de ons onbekende Hoogduitfche leopoldin e , waarvan zij geene vertaling, maar eene omwerking zullen zijn, te vergelijken : en alfchoon wij die gelegenheid hadden, de lust zou ons ontbreken. Het is wel waar, dat het Werkjen, onder de menigte van Lees-boekjens voor kinderen, de allerlaagite plaats niet verdient: 'maar het zou toch, zonder alle 1'chade, hebben kunnen gemist worden; gelijk de Vertaler (of, wil hij dan bever, Orawerker), volgends zijn Voorbericht, zelf fchijnt te gevoelen. ■ r , ■ Wij vermoeden, dat deze, uit haast, misfchien om toch 'maar fpoedig een Werk in het licht te geven, van zijn oorfpronglijk plan is afgegaan. In het Voorbericht wordt (met reden) ouderen en opvoeders ernltig geraden , om een zorgvuldig opzicht te houden over hetgene dat hunne kinderen en kwekelingen lezen. In het eerde Hoofdltuk wordt ons eene wel gedaagde proef gegeven, hoe men het lezen voor kinderen recht nuttig en aangenaam kan maken. Volgends den aanleg , verwachtten wij, door het geheele Boekjen heen, dit plan te zullen gevolgd zien, en leerzame gefprekken, over die gehoudene lezingen, te zullen vinden. • Maar wij werden onaangenaam te leur gedeld. Van daar gaat de gefchiedenis van leopoldine, bijna onafgebroken, tot het einde toef, voord, immers met.zeer weinige tusfchenpozingen. En die gefchiedenis draagt alle blijken van eene woordhjke, en wel eene Hechte, vertaling te zijn. Ten voor-  75<5 'T. saint-marcel, AITlRbDtTE; voorbeeldt: drekke de aanvang van het derde Hoofddük: Niets was voor f ritsje n aengenamer dan Vertellin„ gen te horen. Wanneer de Oude (eene vrouw) niets hoegenaemd van hem kon gedaen krijgen, dan ging zij „ hem zoo iets verhaelen , hoe zij de~laet.de mijn°liet fpringen, en haere bedoeling bereikte." Dit is onverdaanbaar. De oorl'prongliike Schrijver Leeft zeker willen zeggen: dat de oude fomwijbn tot her doen van verteliingjens de toevlugt nam , als rot het laatde en krachtig werkend middel, om fritsjkn iri een goed humeur te brengen. Maar de Vertaler heeft het Hoogduitsch niet wel verdaan; en even min het Nederduitsch , blijkens zijne zeer onzuivere taal. Aphrodite, of de gelukkige wedergevondene Dochter. Een verdiohtfel. Gevolgd naar shakespear, door t. saint-Marcel. Met eene Plaat. Te Amfteldam, bijG. Roos, 1803. 148 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 16 - : Pe riander , Koning van Cretawerd minijverig tegen zijne Vrouw, en liet dus het kind, van hetwelke zij bevallen was , in zee werpen; dit kind werd door een Herder, damon geheten, opgevischt, en als zijne eigene Dochter onder den naam aphrodite, groot gebragt. Hare fchoonheid maakte na verloop van jaren indruk op den Zoon van eoialte, Koning van Modus, genoemd theogenes$ deze fchaakte aphrodite en vlugtte met haar naa het Eiland Creta. Periander niet vermoedende, dat deze maagd zijne eigene Doch'er was, verliefde op haar en wilde theogenes weder «aa zijn' Vader te rug zenden. Dan, daar aphrodite zijner liefde geen gehoor wilde verkenen, Werd hij derwijze in razernij ontdoken, dat hij haar veroordeelde om verbrand te worden. De Herder d asion dit ijslijk befluit vernemende, ijlt naa den Koning, en ontdekt hem op welk eene wijze hij dit meisjen gered hadde , en dat het welligt het zelfde kind konde zijn , dat de Koning in 2ee had doen werpen. Men onderzocht het nader, alles kwam overeen, de gouden keten welke liet kind om den hals gehad , het biezen mandjen waarïn het gelegen hadde., in één woord men .bevond 4at het -pekiander's eigene  D T. GRAFTOMBE. 751 eigene Dochter wave,.en deze ontdekking had ten gevolge, dat i'EJiiAN de r,de misdaden doorhem aan zijne Vrouw en Dochter gepleegd beircaremie, zichzelven, uit berouw oni het leven bragt, en aphrodite met theogenes te fUndui verëenigd werd. Stijlen fpelling zijn beiden in dit Stukjen wel waargenomen , en' de Versjens', welken hier en daar in hetzelve verfpreid zijn, verwisfeleii en veraangenamen, door derzelver zoetvloeiendheid, doorgaands den bufchaafden verhalenden toon, op welken dit Stukjen gedeind is. De Graftombe. Uit het Fransch vertaald. ■ Met Flaaten. Te Amfteldam , bij}. Allart, 1S03. 400 Bladz. In grO&avo. De prijs .'s j 3 - 12. - : "tyranneer de Lezers van ons Maandfchrift aldaar eenen Vr Roman vinden aangekondigd, zullen zij van onze pen, door eene voorafgaande lektuure beduurd , een doorlopend bericht en den hoofdzaaklijken inhoud daarvan verwachten. Aan die verwachting wordt ook , meestal, door ons voldaan. Doch hier op kunnen uitzonderingen vallen. Zoo veelbevattende kan de inhoud zijn , dat hij binnen het bedek , waaraan wij zijn geboeid , zich niet gevoeglijk laat famenperfen. Tliands bevinden wij ons in dat"geval. Met genoegen, over het geheel genomen, hoewel fomtijds met eene kille huivering, de Graftombe hebbende gelezen, bevinden wij ons «1 het onvermogen , het rcfuitaat daarvan binnen -de grenzen eener Recenfie te omvangen. De verfcheidenheid der perfonen, die hier ten tooneele gevoerd worden; / •>? alle tijden herwaards, verdient (ernesti,) j, met chrysostomus, erasmus, en grotius, j, zeker bet eerst genoemd, het meest geprezen te wor- den. Vraagde men hem, wien hij voor den grootften ,, Uitlegger hield? bij andwoordde, grotius.' Vraagt „ men ons, wie dc grootfte Uitlegger na de tijden van 5, grotius geweest is? wij mogen ernesti deze ,, eer geven, die grotius, reeds in vergetelheid ge„ raakt, in deszelfs voormalig, ja, in nog meer aanzien .,, bcrfteld heeft, dan hij eertijds had." Zoo fchrijft de Hoogleeraar ijpeij in het VdeDeel zijner Gefchiedenis van de Christlijke Kerk in de Agttiende Eeuw, Bladz. 350. Volkomen hiermede overëenftemmende, en deze uitfpraak uitbreidende, en in alle opzichten, met redenen en bewijzen ftavende, is de Redevoering van den Leijdfchen Hoogleeraar van voorst, waarvan de Tijtel hier boven ftaat. Eene Redevoering, welke den fmaak en de kunde van den Hoogleeraar eere aandoet, zoo ten aanzien van de Jloffe als van den vorm beiden, en die wij * in beiderlei opzicht, aanprijzen, voomaamlijk aan j^nge God* geleerden en beoefenaars der Godgeleerdheid, die daariiit •zullen kunnen zien, wat 'er verëischt worde, om een, goed Uitlegger te kunnen heeten van den Bijbel, bijzonder van het Nieuwe Verbond , en tevens zich leeren Me uwe vad.eibl.viii.deel.no. 16. Bbb wach*  754 gescüiedenis vaït jesus. wachten van dc misbruiken cn buitenfporiglieden, tot welken, in onzen tijd, veie nieuwigheidzoekers vervallen. In twee Deelen is de Redevoering verdeeld, in welks eerite de Hóogfecraar ohderfcbeidenlijk de groote en uitmuntende verdiensten van ernesti opgeeft, terwijl hij, in liet tweede gedeelte, wederleggender wijze, de bedenkingen oplost, welken men tegen dezen lof van ernesti heeft ingebragt, of misfchien zou kunnen opwerpen. Het overige van de Redevoering is beflemd voor de plegtighedcn van dien dag. De Gefchiedenis van jesus, een fchoolboek, uitgegeeven door de Maatfchappij: Tot nut van 't Algemeen. Te Leijden, Deventer, en Groningen , bij D. du Mortier en Zoon, J. H. de Lange, j: Oomkcns en Zoon, J. H. Bolt, L. Bolt, W. Zuidcma, en R. J. Schierbeek. 160 Bladz. In Octavo. De prijs is f:-6-: Het is niet gemaklijk, het leven van jesus, in een koitbeftck, als'een fchoolboek voor kindereu, tc befchrijven, uit hoofde van de rijkheid der ltoifc, en de verhevenheid van den Godlijken perfoon , waarom ook de Opfteller van dit werkjen hetzelve niet dan aan de meest gevorderden onder de fcholieren, en althands niet aan kinderen beneden de 10 of 12 jaren, en die te voren niet eenigzins in de beginfelen van de Gefchiedenis des N, T. zijn geoefend, wil gegeven hebben; wij fchrijven hier ook gaarn aan toe, dat de Schrijver niets zegt, van de aankondiging der geboorte van jesus aan maria, en hetgene daarmede gepaard ging, zoo min als hij van de geboorte van joünnEs den Doper meldt, en de Gefchiedenis ttrftond aanvangt met jesus geboorte, en wel zoo, dat hij geene blijk geeft, dat jesus geen zoon van josef, maar alleen van maria was. Voor het overige heeft de Schrijver, de Eerw. m. j. ADRiANi, Leerüar der Hervormde Gemeente te Tjallebird, in Friesland, volkomen aan de vraag en opgave der Maatfchappij Tot nut van het Algemeen beandvvoord, en is door haar, met recht, den gouden eereprijs waardig gekeurd. Hij heeft, in dit opfiel, het leven van jesus, naar de overëenftemming der vier Euangelisten, geleidlijk befchreven , en doorlopend met goede aau-  &. w. lambrechts, AMOSZ,, leerrede ENZ. 755 aanmerkingen en lesfen, Voor de Jeugd gefchikt, opgehelderd; en agter aan zijn gepaste vragen geplaatst, om hit het werkjen zeiven beandwoord te kunnen worden. Bi] dit alles is agter het werkjen een vrij duidlijk landkaartjen gevoegd, Zoo ingericht, dat daardoor de opmerkzaamheid in den Leerling wordt opgewekt. In allen opzichte dus kan het gebruik van dit Schoolboek? jen, gelijk dit de wensen is van den Schrijver en de bedoeling der Maatfchappij , nuttig zijn , tot leering, onderrichting, eil verbetering der Jeugd. Leerrede op den 'Jaarlykfchen Gedenkdag van de verlosfing der ftad /Vezel' uit de onderdrukking der Spanjaarden. Uitgefproken op den 19 Augustus 1804,döor h. w. lam li rechts, amosz qon, Predikant bij de Hoogduitfche en Nederduitfche Hervormde Gemeente ie kVezel. (Met een Bijvoeg fel van Aanmerkingen,} Te Wezel bij M. Becker. Gedrukt ten voordeele der Armen 1804. 56 Bladz. Ih Octavo. De prijs is f:-7'- -jHene gelegenheids-preek, welke echter eenige onderPy fcheiding bovfen anderen in dit vak verdient. Dfe verlosfing der ftad Wezel van de onderdrukking dei: Spanjaarden, door overrompeling, op den 18 Augustus des jaars 1624 , was eene ook voor ons Vaderland merkwaardige gebeurenis. Door dezelve werd het Spaanfche leger, nëtwelke tot in het hart des lands was, doorgedrongen , ten einde 's Hertogenbosch , toen door . dèn. Stadhouder trede rik henrtk belegerd, door die afwending te ontzetten, genoodzaakt, hals over hoofd te rug ^ trekken, en de overgave van 'sHertogenbosch befpoedigd. Men viert dezen dag aldaar nog jaarlijks,; tiet eenen prègtigen gedenkdag, zoo als in ons Vaderland, op vele plaatfeni, merkwaardige gebeurenisfen eri yerlosfinsen, door zulke gedenkdagen plegen in het geheugen bewaard te warden,. met een alleszins prijslijk doelwit, fchoon zij, voor tegenwoordig, meest overal zün afgefchaft. Trouwens, zij ftrekten, zegt de Eêfw» Lambrechts te recht, Bladz'. 35, om de aandacht op te wekken, en de denkbeelden van gods albeftufefide Voorzienigheid te verlevendigen, èn èfm' het GodsBb'b' a diens-  75^ p. g. sprenger van eijk, hemelvreugd, enz. dienstig gevoel ja ook de edele Vaderlandsliefde te vermeerderen. De Eenv. lamprechts heeft zijne zaken in deze Leerrede wel verricht. Kortlijk den CXXVI Pialm, dien hij tot zijnen Tekst heeft verkozen, hebbende opgehelderd, maakt hij het gezegde toepaslijk op de gebeurenis, welke hij gedenken wil, en doet zulks beknopt en gepast voor zijn oogmerk, waarna bij met twee keringen, uit bet verhandelde afgeleid, zijne Leerrede tluit. Deze leerïngeu zijn: I. „Heeft god door die verlosling groote dingen aan Wezel gedaan, dail zijt gijl. als inwoonders van Wezel, bijzonder als leden der' Hervormde Gemeente, tot dankbaarheid verpligt. II. Heeft god zulke groote dingen aan Wezel gedaan, geeft hij nog zoo vele blijken zijner genade in zoo menige uitredding en verlchoning,' dat het ons dan toch bewege tot goeden moed, en onderwerping in het leed, waarover wij te klagen hebben!" Het Bijvoegfcl van Aanmerkingen heldert fommige gezegden in de" Leerrede nader op, en ftaaft de bijzonderheden, in dezelve aangeroerd. De Leerrede verdient aanprijzing, en daar zij ten voordeele der Armen gedrukt is, zal men zich de weinige ftuivers, die men voor dezelve betaalt, nooit beklagen." Hemelvreugd over Menfchen zaligheid, door jesus ge. leerd, en ter aanmoediging in de pogingen van het Nederlandsch Zendeling Genootfchap, nader overwogen in eene Redevoering hij de Algemeene Vergadering van dat Genootfchap, gehouden te Rotterdam den 9 '.Augustus 1804., door p, g. sprenger van e ij k , Predikant aldaar. Te Rotterdam, bij Cornel en van Baaien, 1804. 41 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f:-6-: Deze tijtel geeft genoegzaam de gelegenheid op, waar* bij deze Leerrede gehouden is. Dezelve legt eene warme belangftclling in de uitbreiding des Euiingeliums onder de Heidenen, en de pogingen des Genootichaps, daartoe werkzaam, aan den dag; — hoewel wij anders wel willen erkennen, wat de verklaring en uitbreiding betreft, betere leerredenen, over de gemelde woorden, en gehoord en gelezen te hebben. Het  HET KORT BECRIP DER CIlRISTL. RELIGIE GESPLITST. 757 Het kort begrip der Christelijke Religie, gefplitst tn kortere vragen en andvvoorden, met de roornaamjie bewijzen der IJ. S., ui!gegeeven ten dienste van de Hervormde Gemeente. Te Arnhem, bij de Wed. J. Nijhoff, 1804. 40 Bladz. In Octavo. He prijs is f :- n-Q. Wij hebben vóór eenigen tijd den Heldelbergfchen Catechismus gefplitst in kortere vragen en andwoorden aan onze lezers doen kennen (*). Het fchijnt dat dit boekjen, gelijk zulks waarlijk behóórde, bij de onzen zeer wel 'is opgenomen. En dit heeft aanleiding gegeven, dat men het kort begrip op de zelfde wijze heeft behandeld. Dit is volkomen in den zelfden fmaak gefchied, b. v. V. Hoe worden de tien geboden verdeeld? A. In twee tafelen, Deut. V: 11. V. Wat is de .fom van hetgene u god gebiedt, in de vier geboden der eerfte tafel? A. Dat ik den heere mijnen god zal liefhebben. V. Hoe moet gij god liefhebben? A. Van gantfchèr harte, van ganti'cher ziele , van gantfchen gemoede en van aile krachten. V. Hoedanig is dit gebod? A. Dit is het eerite en groote gebod, enz. Hier en daar heeft men een bewijstekst mede uitgedrukt. Daar dit boekjen meermalen door geheele Kerkvergaderingen is aangeprezen, en van velen in het onderwijzen gebruikt wordt, kan het zijne nuttigheid hebben dat het dus voor onkundige leerenden , is gemaklijk gemaakt. Evenwel zouden wij,om vele redenen , oordeelen., dat de gefplitste Catechismus boven dit gefplitst koit begrip, ver te verkiezen is. (*; Zie N.Faderl. Bièl.Vlllflen Deels ijle Stuk, Bladz. 255. Bbb 3 leer-  758 j. h. tode, leer- en handboek teer- en Handboek voor Genees- en Heelkundigen, om de. ' Voorfchriften van in- en uitwendige Geneesmiddelen behoorlijk 'interichten: door johann c lemens tode, Hoogleeraar der Geneeskunde aan de Hoogcfchool te Koppenhagen en Lijf-arts van den Koning. Naar het Hoogduitsch. Eerfle Deel. Te Leijden, bij A. en J. Honkoop, 1803. XII en 161 Bladz, In gr. Octavo. De, prijs is f 1 - i<5-: Dewijl, volgends het voorbericht van den Vertaler, de twee andere deelen, die dit werk volledig zullen, maken, niet een algemeen Register op de drie. deelen, norr in den loop van het jaar 1803 ten fpoedigfte zouden Uitkomen, hebben wij, in afwachting van de vervulling dier belofte, de aankondiging van 'dit werk tot nu toe uitgefteld; meenende, na bekend geworden te zijn met het geheele werk, beter in Haat te zullen weien om ook de afzonderlijke deelen naar waarde te bc. oordeelen: te meer, daar'in het Eerfle Deel geene opgave wordt gevonden, van de behandeling des geheelen onderwerps, en de Schrijver vele zaken flechts aanftipt,' waarvan hij zegt in het vervolg breder te zullen fpre- 4 ken. Dan alzoo wij op de uitgave des geheelen, werks. tot beden toe' vergeefs gewacht hebben , en reed» het jaar 1804 geëindigd is, zonder dat wij meer dan het Tweede Deel ontvangen hebben , mogen wij onze Lezers omtrent het Eerfle Deel niet langer onkundig laten, terwijl wij ons voorbehouden, onze gedachten over het geheele werk, na de uitgave van het laatfte dcej, mede te deelen. .. "Het Eerfte Deel bevat zes afdeelingen: x°. de bclehn> ying van een recept; — 20. de hoofddeelen van een recept; — 30. hoofdverdeelingen der recepten ,— 4". verdeeling der famengeftelde recepten; — 50. voorlopige practicale regels, betreffende de keuze der hoófdclas'fen. cn 'lootten der famengeftelde geneesmiddelen ; en 6-°. verdecling der ingrediënten, die "in het voorfchrift van een famengefteld geneesmiddel kunnen plaats hebben. 'Na de recepten iri het gemeen te hebben verdeeld in enkelvoudigen' en famengeftelden, legt de Autheur in de iansl'chikking van de laatstgenoemden te recht de wijae 1.-..h .. °. " ■ ■ ■ - van.  VOOR GENEES- EN HEELKUNDIGEN. 759 van bereiding tot een grondflag, daarvan de volgende Tabel gevende: , I Mtnafels. (Miscela.) (Dit Latipifehe woord is door eene druk- of fchrijffoüt hier weggelaten, en agte. het volgende vochten in plaats van Liquores geplaatst); A. Vochten (Liquores')'. i. droppels, 2 drankjens, 3. dranken, 4. mengfels, 5. wasfehingen, 6. ftoovingen, 7. baden, 8. dampmiddelen, 9 middelen tot mfpuitmg, 1®. middelen om te drinken, 11. oogmiddelen, ia. fnuifmiddelen, 13. riekmiddelen, 14.mondfpoehngen, ^.middelen om te' gorgelen, 16. klijsteeren. • Bi Likmiddelen QEciegmata): 17. dunne hkmiddeleu, X8. fmeering. C- Pappen (rultes'): 19. conferven, 20. pappen. ü. Dcegen (Pastas): 21. pillen, 22 ilikkoekiens, 23. mondkoekjens , 24- zetpillen, 25. rookbrokken, £6. blaartrekkende deegen E. Drocge Mengfels (Miscel2 volledige beschrijving van alle kunsten. gen en opmerkingen emtrend het verhandelde. X. Van de Blaaskamer, en het piaatfen der Blaasbalgen. XI. Van de ongelijkheid des Orgelwinds, de oorzaaken daarvan, en de middelen om dezelve- weg te neemen. Xll. Van de Wind - Caiiaalen. XIII. Van het Hoofd -Canaal, en hetgeen daartoe behoort. XIV. Van de Affluitingen , en bet Generaal Ventiel. XV. Van de Tremulanten. XVI. Van den aanleg eener Wind - laade. XVII. Van de Slecpen en Dammen. XVIII. Van de Wind-Stokken en Pijp-Borden. XIX. Van de Hoofd Ventileu en de Windkas. XX. Eenige bijzonderheden , waarftp een Orgel* maaker, bij het vervaerdigen van Wind-laaden, behoort te letten. XXI. Iets over Spring-laaden. XXII. Algemeene berekening van den Orgelwind. Taal en ftijl zijn zuiver, duidlijk en zeer verftaanbaar, en even daardoor naar den aard van het onderwerp, zeer gepast. Wij twijfelen niet, of liefhebbers van de edele Muziek en het lieflijk Orgel zullen deze Verhandeling met genoegen lezen. Reis van den Abt barthelemij , door Italië. Uit bet Fransch vertaald , door p. o. wits en ge ijsis rk!;. Te Amft'eidam, bij G. Roos, 1803. 40aBladz. In gr. Octavo. De prijs if ƒ % - 1 - : De gvoote opgang, die de uitnntntende reis van den jóngen anacharsis , ook in Nederland, gemaakt heeft, heeft zoo het fchijnt aanleiding gegeven, dat men deze reis van den beroemden Schrijver van die» Oudheidkundigen Roman , tusfchen 7755 en 1767 gedaan , beeft overgezet. Evenwel is 'er een groot onderfcheid tusfchen deze beide foorten. De reis vaii anachap.*, sis is van het beste gebruik voor allen, die lust hebben om van de Griekfche Oudheden iet te willen weten. Daartoe kan zij , met groot nut van de leergierige jeugd gebruikt worden, gelijk dit met de daad 'haar geval is. — De reis van b a r t h e l f. m ij is, in tegendeel, een Boek '% dat in zijne foort wel zeer goed is, (van een barthele mij, kan men niet anders verwachten) maar niet voor elk, en tot gemeen gebruik gefchreven. Zij beftaat uit; Brieven, door hem, op eene reize door Italië, oai i'en- 11 ia-  reis yan den abt bartiielemij, DOOR italië. 763 pingen voor het beroemde Kabinet te Parijs te verzamelen', gefchreven aan Oen wijdvermaarden Oudheidkenner, Grave van caijlus : Brieven, waarin de beroemde Schrijver bericyten geeft, nopens Oudheidkundige gedenkftuk» keu en andere zaken van foortgelijken aard; niet aan iemand die van dezelven weinig of geen kennis heeft, en die daarom meer volledige befchrijvingen behoeft, maar aan den Graaf van ca ij lus , die alles zoo grondig kende, cn dien hij alleen moest onderhouden, over de eene of andere bijzonderheid van dezelve; dikwijls van eene kleinig* heid aan dezelven, welke hij had waargenomen', maar du» evenwel van een nuttig'gebruik kan wezen, en verftrekken tot nuttige bouwftoï, en Qefcbicdkundige opheldering voor zaken van Oudheid. Wanneer iemand , niet ver in dc kennis'van 'deze foort van zaken gevorderd, deze brieven leest, dan zijn vele van dezelven nutloos en ouverllaaubaar voor hem , gelijk dat zeer natuurlijk is. Voor lieden dezer zaken genoegzaam kundig, blijven dezelven daarom hare volkomene waarde behouden. Dit neemt evenwel niet weg, dat 'er hier of daar wel een bijzonder (luk voorkomt, dat van meer algemeen gebruik kan wezen. liet Aanhangfel, dat omtrent 15b Bladz. bellaar, vervat volgends het Voorbericht: .,. Ophelderende Aantee- keningen van eenige uitlandfché Geleerden, die zich „ tegenswoordig te Parijs bevinden, wegens velewetens„ waardige zaken , in deze brieven voorkomende , en, 3, over welke federt, door de nafporingen van die Ge^, leerden , een geheel nieuw licht verfpreid is." Ook uit de Gedenkfchriften van zijn leven door ba k the* lemij zeiven gefchreven. ' Ónder het le^en van dit Bock, hebben wij verfcheidene malen verbaasd gedaan , over de opmerkzaamheid van, den Reiziger in her waarnemen, en over het uitgebreide gebruik, dat hij zelfs van zaken , die als kleinigheden voorkomen , weet te maken. Geheel anders dan fommige andere Oudheidkundigen , die zich met beuzelingen ophouden, die voor elk mensch onverfchillig wezen moeten, en die geen nut doen kunnen, enkel en alleen omdat zë Oudheden zijn. Een goed deel van deze Brieven handelt, over de onrieraardfche ftad Herculanum, en over de Oudheden aldaar opgedolven, aangaande welken de Heer b art he- LE-  764 reis van den abt bartiielemij, door italië. lemij zich veel moeite gegeven had. Vele dingen even» wel, die wij daar hier van lezen kunnen, zijn ons thands reeds van elders bekend. Doch in het Aanhangfel vinden wij de aanteekening eener Verhandeling van dutiieil , van den 7 Oftober 1801 , die de meesten van onze Lezers nog onbekend zal wezen. Deze zegt: „ tot „ hiertoe heeft men de gantfche verdwijning van Herku„ lanum en Pompejcs aan de vermaarde uftbarfting van „ den Vefuvius toegefchreven , die in het eerfte jaar „ der regering van titus, het 79 der Christl. Tijdres, kening is voorgevallen. Volgends de aanmerking van „ den Burger dut heil, is dit tijdftip weinig zeker, „ Men ziet dezelve onder de regering van dcuzeli- den titus uit hare puinhoopen verrijzen. Zij be9) (tonden nog ouder de regering van hadrianüs, „ met een overblijffel van pracht. De fchoone Characp, ters van het Opfchrift, op den voet van het Ridder* „ ftandbeeld van m. nonius balbus, zijn omtrent ,, van dezen tijd. Men vindt ze onder de regering der antonijnen. I11 de Kaart van p e u t i n g e r , die „ van later tijd is, onder de regering Van den laatften „ dezer Vorften , t. w. in het begin van de vierde „ eeuw, ftaan Herkulanum cn Pompejes nog, en zijn zelfs bewoond. Maar in den reiswijzer, oiieigentlijk ,, gezegd van antonijn , heeft men geen van beide (leden aangewezen ; waaruit men met eenigen grond kan „ gisfen , dat de ondergang van Herkulanum en Poin,, pejes zal hebben plaats gehad ., in het tijdverloop , „tusfchen het opmaken van de Kaart van p e ut i n„ ger en het famenftellen van den reiswijzer," D uTiiEH, vindt waarschijnlijk dat deze beide fteden verdwenen zijn , irj de vreeslijke uitbarfting van 471. Dit vermoeden vindt onderfteuning in eenen Brief door kassiou orus gefchreven , uit naam van thë0 dor i c, die van 493 tot 526 regeerde. Ook zou deze Brief recht geven , om te denken , dat zulke inwoners van Pompeji , die den tijd hadden om deze verwoesting te ontkomen , naa Nola in Campania viugtten , en die van Herkulanum , die als de eerften cie woede des vuurs ontweken , zich naa Napels begeven hebben , en aldaar een afzonderlijken ftam hebben uitgemaakt. De Wijk, alwaar zij zich vestigden , was als van de andere deélen der ftad afgezonderd. —— Hierdoor wordt de benaming  reis van den abt earthelemïj , door italië. 765 rning van Regio Herenfanenfium verklaard , die men op verfcheidene Gsdenkftukkeu te Napels gevonden heeft, en Opfchriften , die aldaar zijn uitgegeven , en waar-' van de ftijl aanwijst , dat zij in de midden eeuwen , althands lang na'de verwoesting van Hercuianum zijn opgefteld. In het Aanhangfel vindt men nog eene brede Verhandeling , over de Oude Gedenkftukken van Rome , door den Abt barthelejiij. Dezelve was geplaatst, in de Memorie van de Akademie der Opfchriften, alwaar zij onder de menigte als het ware begraven was. Ze behelst zeer veel dat van nut zal wezen, en met veel genoegen gelezen worden. Van de groote ongelegenheden, in welken onfchuldigë geletterde lieden , uit hoofde van de twisten der Natiën geraken kunnen , geef* men ons in het Voorbericht vóór dit Boek , een voorbeeld in den Abt zarillo, Opziener der Gedenkpenningen van het Hof te Napels , en Akadcmist van Herkulanum , een Correspondent eri Vriend van b art hele mij. Hij werd door den Generaal championkt, toen meester van Napels, verzocht, om de opdelvingen te bellieren , voor de Franfche Republiek in de Stad Pompejes. Deze nodiging was een bevel. Zich daaraan te onttrekken was gevaar voof verlies van het leven te lopen , en dezelve te voltrekken, zich bloot te ftellen aan de wraak van het Hof van Napels. Hij gehoorzaamde , en men Haagde meer dan voorhenen. Zarillo werd, na het wederkeren van het Koninglijke leger, van gevangenis tot gevangenis gefleept, en voor vijfjaren in ballingfchap verwezen. Hij kwam van alles beroofd in Frankrijk , en aanftonds rekende zich het Staatsbeftuur een pligt, om zonder uitftel in zijne behoeften te voorzien. Men fchonk hem een penliöen van honderd francs in de maand, redde hem dus uit zijnen nood, en behield zijne groote talenten, ten nutte van de wetenfehappen. Ja-  ~üö j. de gelder aan den recensent van Jacob de gelder aan den recensent van de .Nieuwe Vaderlandfche Bibliotheek van Wetenfehap, Kunst en Smaak, over deszelfs domme en hatelijke Recenfie van het Eetfte Deel zijner navolging van de AU gemeens Aardrijksbefchrijving van g o t n r l| ,, enz. Gedrukt voor rekening van den Autheur. 23 Bladzi In gr. Octavo. Alom ie bekomen. De prijs ïs f\-%-\ De géldér heeft dan deze ontleding der Rccenlië over Zijn Werk in de Nieuwe Faderlahdfche Blbliü. theek eens regt hartlijk gefchreven, om den Reeënfent te doen ondervinden, dat men hem wel onder dé bogen durft Zien; hij, door de véfpligting van een eerlijk man genoopt, ziet niet gaarne, dat zijne vrienden benadeeld worden !!! en heeft daarom den Recenfent eens frisch de ooren gewasfehen, om hem wat meer befcheidenheid cn omzigtigheid te leeren. Het middel hief toe door hem gebezigd beftaat in fchelden, tieren en razen, en alles ouder elkander te brabbelen, of het p, G. raakt of niet, als het Hechts in de Bibk. gevonden wordt; want één Recenfent fchijnt bij hem alles' gedaan te hebben, en deeze moet dan wel een univerïeel man zijn, die van alle zaken kennis heelt, en de» Zeiven kan beöordeelen. Dan hoe tegt hartlijk deze ontleding ook moge gefchreven zijn, durft toch de Recenfent , door deil hoogwijzen en hooggeleerden de ge lder met de tijteis van dom, partijzuchtig, kwaadaartig', van domme en onbefchaamde rekel, van een opgeworpen Kunstrechter, Van oude grompot en grijnzen, zoo'. rijklijk befchonken, hem d. G., wiens charakter hij kent, even vrijmoedig onder de oogen zien; terwijl hij in het Huk van Wiskundige kennis geen hairbreed voor hem behoeft te wijken, en zijn moreel charakter niet vergeleken mag worden met dat van d. G., die federt de gelukkige revolutie van ons Vaderland in 1795 aan den leiband der Grooten loopt, en zich daardoor doet gelden. De bewijzen hiervan zijn voor handen; d. G. zelf heeft gezorgd, dat de Recenfent 'er bij tijds kennis van droeg; doch, om hem niet fchuldig te blijven, zullen wij zijne ontleding van nader bij befchouwen, en onderzoeken iri hoe verre zijne haatlijke aantijgingen al of niet gegrond zijn. De  de nieüwë vaderlandsciie bibliotheek. 76? De eerite beschuldiging doof b. G. tegen den Recenfent van zijn Werk nigcbragc, betreft de vraag op bladz. 52Ü der HdA. ter neder gefteld, naamlijk, of eene platte ronde ffhijj' ook geene ronde fchaduw kan geeven? Mag ik de vrijheid gebruiken, hooggeleerde Heer d. G.! u, behoudens de achting en eerbied aan uw charakter" verfchuldigd, te zeggen, .dat gij hier voorbij uw beurt praat, en den Recenfent eene onwaarheid opdringt, waaraan hij nier eens gedacht heeft, veel minder dat hij dezelve gezegd zou hebben. Waartoe dient dan uwe vraag? deukt gij, dat de Recenfent een uilskuiken is,die niet zoo wel aJs gij weet, dat de Maansverduisteringen alleen daaruit óntftaan, dat de Maan, die al haar licht van de Zon ontvangt, en hetzelve naa onze Aarde te rug kaatst, ten tijde der volle Maan of ten deele of geheel van dat licht beroofd wordt , doordien de Aarde zich tusfchen de Zon cn de Maan plaatst, en dus, door de Zon te beletten hare ftfalen op de Maati te fcbieten, eene fchaduwe op de Maan werpt, die zicli « in de gedeéltlijke Maansverduisteringen altoos Cirkelvormig vertoont; waarüit dan blijkt, dat de Aarde een Klootsch ligchaam is ?— Zou men nu, om aan het bewijs Van de bolrondheid der Aarde meer klem te geven, om aan te tonen, dat 'er meer famertlopende omftandigheden dan die ronde Ichaduwe nodig zijn, om dat bewijs te voltooien , de evengemelde vraag niet mogen doen ? —. En zou men daarom befchüldigd moeten worden van zich verkeerd uit te drukken, cn zottigheden voor den dag te brengen? Het vervolg toont aan waar d. G. heen wil, en wat hij in zijn fchild voert; de Recenfent, zegt hij, is misfchien Theologant, en zal, in zijne hooge wijsheid, denkelijk hebben goedgevonden , om het gemeene gevoelen deiOuden te omhelzen , dat namelijk de Aardie eene platte vlakke fchijfis, enz. Is dit niet eene fpitsvindige ironie, die 'sSchrijvers bedorven gemoed verraadt, en hem als een fpottcr met den Godsdienst, als een verfmader der Verkondigers van gods dierbaar en onfeilbaar Woord doet voorkomen? Alles wat d. G. van het Werkjen van den Heer h a i . k o o i d d f. n s , Hervormd Leeraar , enz*', aanvoert', een Werkjen, dat, volgends d. G., nu reeds bijna veertig jaren het licht ziet, is den Recenlent ten eencmaal onbekend; hij heeft dat Werk,en -roeit  763 j. de celder aan den recensent van gezien , noch 'er van horen fpreken ; waartoe dan de lafte , ongezoutene en fpottende uitdrukking , dat dit Werkjen hem Recenfent denklijk in dat, mét zoo veel ironie uitgebazuind , gewigtig en jUchtelijk gevoelen verkerkt en opgebouwd zou hebben ? Waartoe den Recenfent dan het gezegde in het Voorbericht, Bladz. XIV. iot walgens toe herhaald, of liet zijne opmerking ontlhapt mogt zijn , dat naamlijk het bekrompen en kleine begrip van de einden der Aarde is weggevallen ? Zo gij ü. G. niet fpottens gezind waart geweest, hadt gij u op eene andere meer verftaanbare wijze kunnen uitdrukken; kunt gij een ander oogmerk gehad hebben dan om met gods IL Woord te fpotten, vermids daarin op fommige plaatfen, in eenen figuurlijken zin, van einden der Aarde gefproken wordt? Wat d. G. door Meetkunftige dcfinitien vcrflaat, of verdaan wil hebben, is den Recenfent vrij onverfchillig. Bij hem zijn het bepalingen , welken verklaringen behoeven , gelijk d. G. zelf op verfcheidene plaatfen, alwaar zoodanige ophelderingen voorkomen, ten duidlijklte doet zien. En waartoe dan zijne laffe en domme fpotcernij! — Heeft de Recenfent volkomen gelijk , dat, zonder de kennis der Bleetkunst, niet alles wat tot de-f-Fis-en Na. tuurkundige Aardrijksbefchrijving betrekking heeft , kan verftaan en begrepen worden; en is het d. G. ernst, om de Wiskundige Aardrijksbefchrijving niet zonder Meetkunst te willen onderwijzen; waarom heeft hij dan met de Meetkunst zijn Werk niet aangevangen, of is zijn oogmerk om de paarden ,om zoo te fpreken, agter dei; wagen te fpannen ? — In allen gevalle blijft het waarheid, dat men in eene Aardrijksbefchrijving bijna alle Wetenfehappen, in zoo verre dezelven tot de Aarde betrekking hebben,zou kunnen afhandelen; doch de methodus docendi, waarvan d. G. in zijn Voorbericht zoo veel ophefs maakt, laat zoodanige verhandeling niet toe, maar vordert, dat men die bijwetenfehappen als bekend onderftelle, en 'er alleen het noodzaaklijke van bijbrenge. Te willen zeggen, dat wij in onze taal niet even zoo wel, als de Duitichcrs, daartoe nutrige Werken zouden hebben , is louter zotteklap en brabbeltaal, eenen d. G. waardig. Hoe onbefchaamd, hoe dom, hoe pedant drukt d. G. zich niet uit, als hij, den Recenfent aanfprekende, hem als uit de hoogte zegt: het blijkt, dat gij met Wer-  de nieuwe vaderlandsche bibliotheek» 769 Werken van onzen nicolaas struik en Prof. L uLoi's, (jlie te recht bij de buitenlanders. offchoon hunne fchrijf- en leerwijze reeds eenigermate verouderd zijn, op den verdienden prijs gefteld worden f) niet bekend zijt! Waarüit blijkt dit? Als men zegt iets te blijken, moet men 'er van verzekerd zijn, en waarmede zal dan nu d. G. deze domme trek bewijzen? — Zou bet niet mooglijk, ja hoogst waarfchijnlijk zijn, dat de Recenfent die Werken gekend, gelezen en beoefend heeft , lang vóór dat d. G. nog wist dat zij in de wereld waren? Daar dit nu genoegzaam zeker is, oordeelt de Recenfent, (geërgerd over de baarlijke uitdrukkingen, welken d. G. ten aanzien van die beroemde Mannen, die het bewijs opgeleverd hebben, dat het ons Vaderland ook nimmer aan groote vernuften, mannen van uitfiekende verdiensten en geleerdheid, ontbroken heeft, zich met zoo veel verwaandheid en eigenliefde heeft veroorloofd) dat noch de Duitfche fabri, noch d. G. hunne fchaduwen genoemd mogen worden. — En wat beteekent nu de haatlijke uitdrukking van onzen nicolaas struik? Verdient die man, die genoegzaam bij alle Natiën zich eenen bijna onïterflijken roem verworven heeft, dat zijne nagedachtenis, door eenen landgenoot», in het openbaar befpot en verguisd wordt? — en zulks alleen om eigen producten in naam te brengen, cn, als 't ware, boven het zwerk te verhellen ? Veel heeft d. G. te zeggen over de uitdrukking des Recenfents wegens de verdeeling van een nieuw ftelfel van Maten en Gewigien; welke hem zoo vreeslijk geleerd is. voorgekomen, dat het zijn verftand ver te boven gaat. Is dit zoo, waarom zegt hij dan, dat in het aangeno» mene ftelfel van Maten en Gewigten alles in tien of honderd wordt onderverdeeld, gelijk men van ouds af den Cirkel in 360 graden verdeelde? Waarüit is het hem gebleken , dat de Recenfent de verklaring, en niet de verdeeling, van het nieuwe ftelfel, bedoeld zou hebben? — en toont de overgenomene periode riet alierduidlijkst, dat hier niet zoo zeer het ftelfel, als wel de verdeeling te pas kwam? 'De verdeeling van den Cirkel alleen is hier immers voomaamlijk het onderwerp, dat, om een denkbeeld van des Schrijvers redeneertrant te geven, aangevoerd wordten waaromtrent nu d. G. den Recenfent van partijdigheid fchijnt te verdenken. En nieuwe vad. Li CL. viii. deel. no. l6. C c c Wie  770 j. de gelder aan den recensent, enz» wie ziet niet, dat de redeneering van d. G., om de nieuwe verdeelins van den Cirkel te (laven, louter brabbeltaal is? — Hij, die, naar waarheid, zelf (Bladz. 41) zegt, dat de rechte hoek de éénheid of maat is, waar mede alle hoeken gemoeten of vergeleeken worden- fpreekt hier dat eerstgezegde tegen, en beweert dat, uit hoofde der eigenfehappen van den Cirkel, in welken zes gelijkzijdige Driehoeken om het midrlelpunt fluiten, en een' regelmatigen Zeshoek, in denzelven pasfende, bepalen, men tevens den hoek van een' gelijkzijdigen Driehoek, dat is een hoek van 60 graden, voor de éénheid, in plaats van den regten hoek, zou hebben moeten aannemen. Welke onzin! Zo dit doorgaat, waarom dan in het nieuwe ftelfel niet den Decimaal-graad tot eenheid aangenomen? Als men zoo verftandig voordredeneert, zal onze Driehoeks -meetkunde' wel haast eene andere gedaante verkrijgen. Van den godsdienstigen oorfprong der getallen 360 en 60, waaraan de Recenfent niet gelooft , fpreken wij hier niet ; veelligt heeft d. G. dit gevoelen uit baillij (Ristoire de rAstronomie moderne} overgenomen. —- Dat de nieuwe verdeeling der hoeken de Sterre-, Aardrijks-en Zeevaartkundige berekeningen, door de analogie der verdeelingen , gemaklijker maken, en meer dan de helft bekorten, is eene asfertie, die wel degelijk bewijs vordert, te meer, daar zulks een gereed middel in de handen van d. G. geweest zou zijn, om een goed gedeelte zijner lezers, voor het oude ftelfel vooringenomen, niet van zijnen voorbarigen ftap af te fchrikken. Meer zullen wij van deze ontleding niet zeggen, dan dat omtrent alles, wat wij over het Werk van d. G. gezegd hebben , geen de minste partijdigheid heeft plaats gehad, dat wij, alle fpotternij aan een zijde gefteld, zijne kundigheid eerbiedigen; doch hem tevens kennen voor eenen man , die in alles te langdradig is, en het beleid nog mist om leerlingen langs den kortften en minst verdrietlijken weg in de loopbane der wetenfehappen te bellieren. Hiermede ftappen wij van deze onze onaangename taak af.  REGISTERS; I. lijst der. boeken, waar van men in dit agtste deel uittrekzels op beoordeelingen vindt. , Cc va n der) Gefchiedenis van den jongstgeëindigden Oorlog, tot op het fluiten van den Vrede te Amiens, Tweede Deel. . Bladz. 87 , 3 Beknopt Handboekjen der Vaderlandfche Gefchiedenisfen. Met Platen en Pourtraiten, Zesde en laatfle Deel. . 52° — (p. j. b. c. van der) Redevoeringen over den minstgeachten Stand in den Burgerflaat. 187 Aanmerkingen , CVrijm°edige) over het fchriftlijk , andwoord van den Heere C^aaf f. l. van stolberg, arm j. c. lavate.r. . 556 Acta Literaria Societatis Rheno -Trajeclince, Tomus quartus. . • 6x6 aitton , (h. a.) Onderwijs in de Hemel- en Aardrijkskunde. . . . 560 aken, Cf. van) Mengelfchriften voor de Jeugd. Met Platen. . . 284 alpen, C« s. van) Letterkundige Gefchiedenis van den Heidelbergfchen Catechismus, Eerfle Stuk- 717 alphen, (g. van) Het Leven van jesus, Tweede Druk. . . . 301; and RÉ, CC c.) en bechstein, (j- M.) Alge- meen-nuttige Natuurbefchouwingeu, Januarij en Februarij. .... 73 ; Maart en April. . . 112 Meii en Junij. . . 45a Aurora. Een Romaniek Tafereel, uit den voorleden tijd. Met Platen , Eerfle Deel. . 406 Avondftonden van een gelukkeg Huisgezin. . 1 747 «akker, Ca. b.) Disfertatto Inauguralis C'irurgico • Medica , de Urina MediCe vel Cbirurgice eliminanda. . . , ... 558 ïArbaz, Ca. l.) De Wijsgeer. Tooneelfpel. 287 —1 —•—- De Mensch, naakt en gekleed. . 518 Ccc 2 bar,-  r~ EXIT « T< D E R' t «tt 'Jf%. I G 1 -JÏ JH| barrow, Cj.) Reizen in de Binnenlanden van het . 3 Zuidiijk getitelte Vin. Afrika,, in flc .jatenL707--en Ï798. Met eene Kaart, Eerite Deel. . Bladz. 127 • i —— — Tweede Deel. 183 bart.helb.mij, Reis door Italië. . . 761 I).ïvi7«j;k , s m. z (c.) Mengelingen-voor Verltand en.iv.i'k, EcTtle Stukjen. . 604 be c h s t ei n« O' M0 Zie and ré< CC c.) Bedenkingen van eenen Wijsgeer over den Godsdienst, Vierde en laatfte Deel.' > . '. .^57 Lginfiien CDe eerfle) der Rekenkunst, gemaklijk en vermaaklijk gemaakt. - - - :*.;r.vl .aas Begrip (tiet kort) der Christlijke- Religie, gefplitst in kortere vragen en andwoorden. . . 757 UEtiMELEN , CA- van) Disfrtatio- ExegeticoCritica de Epistolis pauli ad Ephefos et Colosfenfes int er fe co/la tis. . . 51 berg, Ca- van den) Proeven van Geestlijke Oden en Liederen. . . . 315 berk 11 ey, Cj« le francq van) De Haagfche Parade. ... . 566 • — De Menschlijkheid van eenen Leijdfcheii Kuiper en eenen edelmoedigen Zakkenrolder.- .... 566 1 Bijzonderheden der Vorften en Vorllirnien, uit het Huis van Oranje. . . 566 Befchrijving (Korte Aardrijkskundige) der Bataaffche Repuh. Met eene genommerde Kaart , Tweede Druk. 382 — (Nieuwe beknopte Staatkundige) van alle Zeehavens. Met-Kaarten. . . 424 ■ i (Volledige) van alle Kunnen, Ambachten, Handwerken, Fabrieken, Trafieken, enz. Met Platen, Negentiende Stuk. . •. 761 Befpiegelingen (Christliike) in eenzame uuren. . 299 bilderdijk, (w.)Poëzjj, Eerfte Deel. . 118 . : _ — Tweede Deel. . 170 -— :—■ ': Derde Deel. . ! 274 b-.lair, (11.) Leerredenen, Negende en Tiende Deel. . . . . 14* blussé, (a ) Proeve van Gereformeerde- Kerkgezangen. ..... 364 bonne-t-, Cc) Twee Brieven aan een' Vriend. 55 ■ ■ (Bijlagen tot de twee Brieven' van) 199 bon-  BEOQRDEE LDE BOEKEN. BONNfiT, (p.) Laatfte Euangelie: Raaja". . . Bladz:. 395- bosch, (.".t, van he 1j.n in g en) leonore, Romance , naar het Hoogduitsch-va«-b-u-rg e r. 462 _~ 1- 1 — ~ De kleine Kindervriend. .... . 701 b0sv_e.lb(p.) Yerklaring van p a uuü s Brieven aam ,4e 7 hes u.onixers, . . «97 1 :• Verklaring der vijf eerite Hoofd- ftukken van pa-u lus Tweeden Brief aan de Ko~ "rmthers,., ,. . . .... 497 boucquéau, (j. b.) Het zevende Hoofddeel van den'Propheet dan ieL op de Franfche omwending toegepast. .... 705 Brieven, (Gemeenzame) ter bevordering van Godsdieviftige (lichting. . . . 445 b r 5 der, (c' g.) Kleine Latijnfche Spraakkunst, of Grammatica voor Eerstbeginnenden. . 169 bruggemans, (a.) Tafereelen uit het Menschlijke Leven, Derde Dee|. . . 489 brunings, (c. l.)- Onderzoek nopens, zeker Vraagfiuk uit de Evenwigtktmde. . . 16 Buchfiabier - (Neues Deut[ches~). und Befehuch. 5S6 bükler, (Leven, daden en uiteinde van den beruchtcn Rover johannes) bijgenaamd sc hinde r 1-1 a n-n-e s-, Eerde Deel. . . 572 Bijdragen ter bevordering van Godsdienst en goede 'Zeden, Eerften Deels Eerfte Stuk. . . 251 ut r1 1 tot het Galvanismus, Derde Stuk. . 609 campe, (j. h.) Nuttig.en Leerzaam Onderhoud. 609 carp, (g. w.) Hartltjke Vaarwelzegging aan de 'Zwolfche Gemeente door eene Belijdenis - Rede. 104 Catechismus, (De Heidelbergfche) gefplitst in kortere vragen en andwoorden. . - 255 Codex Novus Batavus, of Alphabeth van Nederlandfche Wetten cn Rechten, Twee Deelen. . 257 cook, (j.) Reizen rondom de Wereld. Mat Kaarten en Platen, Dertiende Deel. . . 733 cramer , (c. g.) Het Jagers-meisjen. Met eene Kunstplaat, Eerfte Deel. . . 286- CRaufurd, (g.) De leer van het Gelijkwaardige, of verklaring van den aard, de waarde en het vermogen van het Geld. . . . . 406 curots, (a. h.) Het waare tafereel dar Zelf-bevlekking , derzdver oorza :en en gevolgen. . 668 Cc c 3 del-  L IJ S T DER delleb arri- , (j. p.) Eerde Grondbeginfeleri vöbr de Nederlandfche Jeugd, Drie Stukjens. Bladz. 429 _ Voorbericht , behelzende eene Verklaring van het nieuwe plan van onderwijs in het Nederduitsch lezen. . .. 429 DE non, (v.) Reize in Opper» en Neder - Egypte, gedurende den Veldtogt van buonaparte. Met Platen, Eerfte Deel. . 691 deijman, (j. r.) Over den Steen-en Metaal-regen. 305 Dialogucs. Frangais, Hollandais et Anglais, fur des fujets familiers, a l'ufage des Ecoles. . 33a Dichtvruchten van den Vriendenkring , onder de Zinfpreuk : Kunst door Vriendfchap volmaakter, Eerfte Inzameling. . . . " 21 Dö r fur t , (a. f. l.) De Kina in deszelfs Gefchiedenis, Soorten, Vervalfchingen, Eigenfehappen, en Scheikundig Onderzoek der famenftellende deelen. 449 drjessen, O».) Brief aan den Heer j. r. deiman, Med. Doel. te Amfteldam, over de omzichtigheid , waarmede men de Bereidingswijze der Geneesmiddelen moet beöordeelen, bijzonder van het Oleum Oxygenatum. . . 20S e.ip.eenoph1lus, Vrede-Raad aan de Profesfo- • ren te Utrecht. . ... 62. ELi as, (g.) Disfertatio inauguralis, in Epistolam jfud<£, Pars prior. . . . 149 emdre, (s. van) Ophelderingen van eenige ftukken in den Heidelbergfcheu Catechismus. . ■ 151 emilia in hare vier betrekkingen, Twee Deelen. 432 ens, (s.) Historia extra&ionis CataraEla. . 512 ewald, (j. l.) Christlijk Huis- en Handboek, Derde Deel . . . 153 «~ Korte Natuurpreeken, Twee Stukjens. 210 De Godvruchtige Avondmaaiganger. 66$ Exercife Book for Beginners. . . 141 Eijk, (s. speijert van der) Verhandeling over de Beginfelen der Differentiaal- en Integraal-Rekening. . . . . 159 —— (p. o. sprenger van) Hemelvreugd over Menfchen zaligheid, door jesus geleerd. . 756 faustus. (Leven van Ducior) Met Platen. . 530 Feestzangen, voor den Heere jam scharp. 17a fok-  BEOORDEELDE BOEKEN. fokke, simoimsz. (a.) Het Hoekjen van den Haard, of Historie van Frankrijk, gedurende de regering der Koningen van den Capetingifchen Stam, Tweede Stuk. . . Bladz. 318 1 ■— De Antieke Helicon. Met Carricatuurplaten. . . . . 360 00 Gefchiedenis van de Agttiende Eeuw. Met Platen, Derde Deel. . . 377 freville, Ca. f.' f.) Levensbefchrijvingen van beroemde Honden. Met Platen. . '. 536 funke, (c. p0 Handboek voor jonge Dochters uit den Burgerltand. . . . 527 Gallerij der wilde Volken. Met Platen. . 588 der Menfchen , Tweede Deel. . . 697 Gedachten over den dubbel gevorderden Volksëed. 37 (Stichtlijke) op alle de dagen van het jaar, Vier Stukjens. . . . . 117 ——— CBefcheidene en vrijmoedige) over de gewone en buitengewone lasten en geldhcffingen in de Bataaffche Republiek. . . . 227 Gedenkfchriften der Maatfchappij van Zendelingfchap, tot voordplanting van het Euangelie inHeidenfche landen, Vijfden Deels Eerfte Stukjen. 1 Geestverrukking inde Mofes en Arons Kerk, te Amjleldam. . . . . . 410' ©ei-der, (j. de) Algemeene Aardrijksbefchrijving, naar guthrij, Eerfte Deel. . 513 ___ Aan den Recenfent van de Nieuwe Vaderlandfche BTbliötheek. . . 766 Gefchiedenis, (Beknopte Romeinfche) Eerfte Deel. 371 van je sus,' een Schoolboek, uitgegeven door de Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen. 754. Gefprekken , COnpartijdige) behelzende gewigtige bedenkingen voor en tegen Neêrlandsch Zendelingsgenootfchap. - . . . 155 gesscher, Cd- van) Schets der Heelmiddelen. 403 Schets der Heelkundige Ziektekunde. .... 723 gessner, (g.) Het Leven van jan kasper lavater, Tweede Deel. . . 177 geuns, (j. van) Bericht, aangaande het Leven van wijlen janbrunt. . , 27 C cc 4' Gods  L IJ S T DER Godsdienst, (De} geen beleffel.voor geoorloofd vermaak. Uitgegeven^ door 'de, 'Bataaffche Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen. . Bladz. 329 _ als betaamlijk, noodzaaklijk en voordeelig voorgefteld. . . . 555 co ede, (w.) Nieuwe Catechismus der Natuurlij-, ke Gefchiedenis. Met Platen, Eerfte Deel. . 562, Graftombe. (De) Met Platen. . . "751 greevjvN, (j.) Het Staats-Beftuur der Bataaffche Repuhiitk", Eerfte Deel. . .161 .—: — Tweede Deel. '313 GRECOKij, (w.) Zichtbare tusfebenkomst der Godfflke Voorzienigheid : óf Dagverhaal van eenen Zendeling. ' . • .' " I22 grot li, (h.) Batavi, Parallelon Rerumpubllcarum Liher terlius, : de Morihus Ingenicque Populorum . Atkenienfuin, Romanorum, Ëatavorum. Vergelijking der Gemeenebesteu door,hu go de groot. Derde Boek: over de Zeden en den Inborst der Atnememereri , Romeinen en Hollanderen, Tweede Deel. « . . . 25 j __—_ Derde Deel. 279 haas, (o. de) Over de Openbaring, van joaN' nes, Eerfle Deel. . . • 337 (f.) De mensch kan, in eiken Godsdienst, zalig worden. ' . . 353 hage wan, (g.) De Vuurproef. Tooneelfpel. . 335 HAMEL.sJv.eld, (tj. van) De Ongeveinsde Christen, Zevende Deel. . . 49 Romeinfche Gefchiedenisfen , van m. stuart, verkort. Met Kaarten en Platen, Eerfte' Deel. . • • 3?i • : De Gefchiedenis van iSAait, voor kinderen. . . . 666 j Algemeene Kerklijke Gefchiedenis der Christenen , Zesde en Zevende Deel. 711 Handboek (Algemeen) voor Kunftenaars ,Cbemisten , Fabrikanten en Handwerkslieden, Tweede Stuk. 411 — Voor de Onderwijzers op de openbare lagere Scholen binnen het Bataaffche Gemeenebest, Eerfte Deel. . . . . ' 4Si Handboekjen (Christlijk) over de voornaamfte waarheden van den Geöpenbaarden Godsdienst en de pligten der Christlijke Zedenleer. . . 447 Hand-  BEOORDEELDE BOEKEN, Handleiding in.de Leus van ^Zangverzenuit de berijmPlahnc'n. , • , - , B&Nf} M° ■ . - tot bet onderwijs in de Nederduitfche Taal.- 314 __.—_ Vo.or Onderwijzers ,. ten gebruike van In.; Nuttige Leerboekjen voor de Jeugd. . , XW8 hanüwinkel, CsO Gefchied- en Aardrü.ksku,n.<.i• ! ge Befchrijving der Stad en Meierij van t Hertogen- ' %seh.i ■ .■• = - . • • • ■ .1 p ! 28^ hartog,,(h. de) Verhandeling over de Lun van Evenwigt. . • . • • • . ■ L" iiarwood, Ce.) ÈP* oorfprong van het woord Drieeenheid. . tü • , • ' I5G h a-s s e l t 's (g.va n) Arnhemfcbe Oudneden, Ler- fte Deel. . . • - 173 helmuth, Cj- "O Natuurlecre voor minkundigen, ter beftrijding des bsgeloofs. . u apé hemert, (r\ van) Zelfs verdediging „ tegen de befchuldiging van gis bert ns bonnet.. . aoi , - Ledtuur bij het Ontbijt,en de Theetafel, I. • • 4=4 : ; ÏI. 577 hen-rij, Co» w.) Chemie, voor beginnende liefhebbers. . . ■ . . . 69 he ringa, euza'sz , CjO Afgeperfte.Verdediging, Twee Stukjens. • is - 55 . 1 .Tweede Vervolg der-Afge- perfte Verdediging. . • • 199 he 11 on,, (v. j.) Letterlwansjen. . . 316 HEssBLiNK, ,Cg.) Uitlegkundig Woordenboek, Tweede Druk. ..... . 107 hesz, Cj. ië het leven van j^stis. Eerfle Deel.. 289. ; Tweede Deel. 3«!> _ 1 1 Derde Deel. 3%) heusde, ft. H. van) Specimen Criticus in pi.a- tonem. . • .'- 7 : • «'.• ••: c73 higt^O*' wO Gedichten. ... . 563 Historie (Hedendaagfche). of. Tegenwoordige Staat van alle Volkeren , Vieiden Deels Eerfte Stuk. Met Printverbeeldingen. . . . 473 hoef, (k, e. a. von) liet Duitfche Rijk, vóór de Franfche Omwenteling en naden Vrede van Luneville, Eerfe Deel. . . .- 3*9 Ccc 5  1 IJ S T D E R hooendorp, (g. k. van) Tweede vervolg op de Brieven aan eenen Participant in de Oost-Indifche Compagnie. . . Bladz. 45S hoïperi, (joachimi) Frifii, Epistolte ad viglium ab Aijtta zuichbmum Sanclioris conjilii Pr&fidem. . . . . 174 Hymns in profe for Children. . . 23 1mmkrzeel, junior, (j.) De onfterflijkheidder Ziel. . ... 408 socrates in den Tempel van aglaura. 760 jac 0bi, Cj. f.) Alles leeft in de Natuur, niets is geheel dood, de ftilfte rust en zelfs de rotting is werkzaam leven. . . . . 725 Jagel, CjO 210 "P*7 of de Heilzame Leere. . 549 johnson,of de edelmoedige Googchelaar, Tweede Deel. .... .651 jong, Cc de) Reizen naa de Kaap de Goede Hoop, Ierland en Noorwegen, in de j'aren 1791 tot 1797, Derde en laatfte Deel. . . . . 525 k a n t e r , p h 1 l. z. Cj' d e) Nieuwe Ecliptifche Tafelen. . . . 75 kist, CE0 Leerredenen over verfchillende OnderWerpen, Tweede Deel. . . . 433 klugkist, C«0 De verzoening voor Zondaren, met god door christus, voorgefteld in eene Verhandeling over 1 joh. II: en 2. . 399 kluit, (a.) Historie der Hollandfche Staatsregeering, tot aan het jaar 1795, Derde Deel. . 116 • • Cp> w. provó) De Nagedachtenis van Dr. - w. p. scheidiüs verlevendigd. . . 324 koning, Cj. de) Waarnemingen de Koepokken betreffende. . . . . . 303 koppen, Cd. j.) De vraag, wie is een Christen? beandwoord. . . . 443 kops, Cj.) Magazijn van Vaderlandfchen Land- bouw, Eerften Deels Tweede Stuk. . 271 kortum, Cc a.) Verhandeling over de onfchadelijkheid der Kerkhoven en Begravenisfen in Steden en Dorpen. . . . . n kötzebue, Ca. von) De Verwarring. Blijfpel 48 >— Onze f r 1 t s. Tooneelfpel. 96 — ■ 1 1 De Kruisvaarders. Too¬ neelfpel. . . . 236 KOT-  BEOORDEELDE BOEKEN. kötzebue, (a. von) De Dochter van pharao. Blijt'pel. • • • Bladz. 384 > De Doode Neef. Blijlpel. 704 krieger, Cw' Gefprekken en Overdenkingen, over de Hemelvaart van onzen Heere jesus christus, en over het Pinkfterfeest. . . 145 —!—. Leerrede ter voorbereiding voor 's Hee¬ ren Heilig Avondmaal en ter gelegenheid van de bediening des Heiligen Doops, aan twee perfonen van de Hottentotfche Natie. . . 198 krom, (j. h.) joünnes de Doper, Tweede Stuk. 293 -—, Derde Stuk. 709 Kunst COe) van Teekenen en Scnilderen in Waterverwen. . .... 471 lafontaine, Ca.) karel engel ma n's Dagboek. Met Platen. . . . 490 ; , Nieuwe Verhalen. Met Platen , Eerite Deel. . . . . 70* Leven en Daden van den Vrijheer quintius heijmeran van flam 1 n g , Eerfle en Tweede Deel. . . 589. _ De Zonderlinge. Met Platen , Tweede Deel. .... 655 lambrechts, amoszoon, C*« w.) Leerrede op den jaarlijkfchen Gedenkdag van de verlosfing d.i Stad Wezel vi\X. de onderdrukkingderSpanjaarden. 755 lavater, O c0 Cfet ter gedachtenis van) . 627 lel ij veld, Cp- j- van) Commercium Epistolicum depgnati Theologice DoCtoris cum ordine Theologico Duisburgenfi. . . . . 253 len nep, Cd van) Brief, gefchreven te Batavia, bevattende aanmerkingen op het in 1802 uitgekomene Werkjen van s c. nederburgh, enz. 459 Leven van Mevrouw buonaparte. . . 474 linden, Cj' van der) Reize van de la PErouse, in de jaren 1785—1788. Met Platen en Kaarten. .... 380 loen, cj a. van) Letter- School-en Kerknieuws uit het Rijk der G"dinne de Nacht. . . 143 Aanmerkingen op den Brief van d. van lennep. . . . . 461 loosjes, pz. Ca.) Vertogen ter befchaving en verbetering van den zoogenaamden Gemeenen Man. 453 loos--  L IJ S T ;D E R - loosje s,pz» Ca*>l-oui se be coiigntj. Eiadz. 473; l>y z^.wt'e toeftand van Nederland in vergeliiking gebrast met Aie van eenige andere tanden van Europa, Eerfte Deel. . • 641 meijer, (j o.) Handleiding onl uit het hoofd te heren rekenen. 5^5 MiciiAëLis, (j. d.) Nieuwe Overzetting, des Nieuwen Testaments met Aanmerkingen voor Ongeleerden, Tiende Stuk. • . . 241 middleton , De Gefchiedenis van het Leven van . m. tijllihs cic ero, Tweede Deel. . 682 Mode, (De) eene Satijre. • • 332 montgaillard, (m. r. de) Memone over de famenzwering van pchegru, in de jaren III, IV en V, Eerfte Stuk. . . 630 moore, Cj.) mordaunt. Levens en Charakter-Schetfen , Derde Deel. . . . 477 muntinghe, CH) Gefchiedenis der Menschheid naar den Bijbel, Derde Deel. . . 145^ Nature (La) mife a la portie de la Jeunesfe. — De Natuur gefteld onder het bereik der Jaugd. . 487 nauta, (s. s.) .Specimen Inaugurale de corporibus peregrinis ex oefophago removendis. . . 55S> nederburgh, Cs. c.) Echte Stukken betreffende het volbragte onderzoek der verrichtingen van de generale Commisfie in den jare 1791 over de O. I. Bezittingen, enz. 1 . 459 netten, (c a. geisweit van der) Alge- meen Samenltel der Militaire pligten, Kundigha- den en Dienstverrichtingen. . . 164 nieuwen huis,. (jO Wiskundig Leerboek. Met Platen, Eerlten Deels Eerfte en Twe»de Stuk. . 110 Nood- en Hulpboekjen: Hoe kan men het verloren of verminderd manlijk vermogen weder bekomen en •verfterken ? Drie Deeltjeus. . . 64 Nouveiles obfervations et attestations fur Ia tramcen,dance du bois de méleze. • ■ . « 270 Oefen-  L IJ S T DER Oefenfchool (.Algemeen) van Kunnen en "Wetenfehappen voor de Jeugd. Met Platen. Bladz. Ó46 oling, (l.) Rekenkundige Voorftelien , Eerfle Stuk. . . ■ • 534 * Verdediging van het Eerite Stuk der Rekenkundige Voorftelien. . . . 741, Onderwijs (Eerfte) in den Godsdienst, Tweede Boekjen. . . . .154 Onheilen (De) van het Vrouwlijk Geflacht, in derzelver oorzaken en gevolgen gefchetst. . 736 onken, (h.) Prolegomena fpeciminis Medici de vi confuetudinis, tanquam Farietatum utriusque hominis principii Caufarum fumma. . . 207 Ontrouw en Vergeving. Tooneelfpel. . 591 Ontwerp (Het) des Ierfchen Volks -opftands. . 383 oordt, (g. van) Opwekkingsrede tot eene plegtige hulde aan onzen aanbidlijken Verlosfer. . 6 oort, (m. van) Verkorte Gefchiedenis van r 0- BINSONCRUSOë. . . . 752 Opftel., (Redekundig) der Christlijke Leer , tegen het Ongeloof. . • • • 343 oskamp, (d. l.) Naauwkeurige befchrijving van den grooten en kleinen Orang Outang, gelijk ook van den Gibbon. Met Platen. . . 306 oswald, (s.) Gods Genadewerk in het hart van den mensch. . . ... 298 Overdenkingen over belangrijke Onderwerpen. . 254 overdorp, geb. post (e. m.)Tafereelen uit het Huislijk Leven, Eerfte Deel. . . 222 pantekoek, (c.) Een woord ter liefderijke opwekking zoo van mij zeiven als van mijne Medechristenen , oin te ftrijden voor de onveranderlijke leere des GeToofs. . . . 39$ i>eeters, (j. b.) Verhandeling over de doorgaande Herfst-ziekten der lagere landen. . 667 Pelgrims, reis, te water en te lande. . , 232 perponcher, (w. e. 0e) Bijbel-Oefeningen, Bedenkingen, Gislingen, Wenken; enz., Eerfte en Tweede Stuk. . .52 ■ 1 Tafereel van gods weg, met den mensch, naar de leere des Euangeliüms. 52 • per-  BEOORDEELDE BOEKEN. perponcher O. e. di0 Aan de Lieden der befchaafde Wereld. . , . Bladz. 613 pestalozzi, lienhard en geertruid. 643 . . Het Boek der Moeders, Eerite Stuk. 746 pichegru en mor eau, Tweede Stuk. . 630 pie penbring, (g. h.) Zie schaub een piepenbring, (g. h.) Archief voor de Artfenijmengkunde en Geneeskundige-Natuurkunde, Eerften Deels Tweede en Derde Stuk. ... . 263 scheffer. (peter joseph) (Merkwaardige Levensfchets van) . . . 419 Schetfen, (Verzameling van) teu dienste van kindedereh en jonge lieden. . . . 5S3 schilperoort, O". °0 Tafereel der Gebeurenisfen-van Europa, op het einde der agttiende en begin der negentiende Eeuw. Met Platen, Tweede Deel. . . . 414 sciimid, (j. j. f.) Beknopte Gefchiedenis des Joodfchen Volks, van deszelfs wegvoering naa Sabel, tot op de verwoesting van Jerufalem door de Romeinen. . . . 554 schwartz, (f. h. c.) De Leerwijze van pestalozzi beoordeeld. . . . 431 serrurier, (h. c.) Chronijk, of korte opgaaf der gewigtigfte gebeurenisfen, Elf Stukjens. . 280 smith, (l.) Proefmatig betoog van een volkomen Leerftelfel over de natuur en beftemming der Dieren, en de pligten der menfchen omtrent dezelven , Twee Stukken. . . 213 sonnini, (c. s.) Reize door Griekenland -en Turkifèn. Met Platen, Tweede Deel. . 573 spaen,  BEOORDEELDE BOEKEN. spaen, (w. a. van) Oordeelkundige Inleiding tot de Historie van Gelderland, Derde Deel. Bladz. 629 spandaw, Ch. a.) Gedichten en Redevoeringen. 731 spie gel, (l. jp. van de) Brieven en Negotiatiën, Drie Deelen. . . . 354 spiess, (k. h.) Reizen door de Holen des Ongeluks en Verblijven der Ellende, Derde Deel. . 703 steen me ij er, (j.) Leerredenen over de gefchiedenis van 'slieilands Geboorte. . . 387 stilling, CH.) theodor.e van der linden, Twee Deelen. . 46 strabbe, (a. b.) Grondbeginfekn der Driehoeksmeeting. . ... 669 stuart, CmO Doop-rede over de bekering van Israël. .... 5 De Brief van jacobus in Leerredenen, Eerfte Deel. . . . 499 ——— :— Romeinfche Gefchiedenisfen. Met Kaarten en Platen, Drie en twintigfte Deel. . 568 ~r* en kuijper, CjO Dq. Mensch , zoo als hij voorkomt op den bekenden Aardbol, Eerfte en Tweede Deel. ... 618 Stukken bij gelegenheid der viering, op den 14 Junij 1803, van het vijf-en-twintig jarig beftaan der Natiönaale Nederlandfche Huishoudlijke Maatfchappn. . . . .34 s wil de ns, Cj» h0 Godsdienstig Siaatsboek. . 133 sijmes, CmO Reis van een Britsch Gezantfchap naa het Koningrijk Ava. Met Platen en Kaarten, Tweede Deel. . . . . _3 Tempé, (Eemiandscb) of clio op Puntenbttrgh; Landgedicht. Met Platen, Twee Deelen. . „9 tode, Cf.c.) Leer- en Handboek voor Genees- en Heelkundigen, Eerfte Deel. . . . 758 t r o m m s d o r f f , Q. b.) Tafel van de tot nog toe bekende foorten van Gas. . 265 Trouwen COver) en Bruiloft-houden.. . 740 turner, Cs.) Gezantfchap naa Thibet en Boutan. Met Platen, Twee Deelen. , . . 635 Uitgaven, (Nationale) of Algemeene Staatsbehoefien der. Bataaffche Republiek. . . 696 nieuwe vad. bibl. viii. deel. no. l6, Ddd vail-  L lj S T D E R vaillant, (le) Nieuwe Reize .in de Binnenlanden van Africa. . . . Bladz. 735 Verhalen (Belangrijke) uit de Algemeene Gefchiedenis. .... 701 Verhandeling over het Tweegevecht. . . 48S van het Genootfchap tot verdediging van den Christlijken Godsdienst, opgericht in 'sHage voor het jaar 1802. . ; . 545 voor het jaar 1803. 660 Verliandelingen van het Genootfchap ter bevordering l der Heelkunde te Amjhldam. Met ééne Plaat, Zevende Deel. . ... 105 m. en Waarnemingen ter bevordering der Genees-, Heel-, Verlos- en Scheikunde, Tvvce, den Deels Tweede Stuk. . . 400 ■ (Natuurkundige) van de Bataaffche Maatfchappij der Wetenfehappen te Haarlem, Tweeden Deels Tweede-Stuk. . . 61 r vermeulen,Ce.) Het Leven van jesus christus. . . . . 30» Verflag van Diakenen der Nederduitfche Gereformeerde Gemeente te Amjhldam, betreklijk den finantiëelen toeftand en beheering dcrzelve Diakonie. . 3S vekweij, (n.) Kort Begrip der Bijbelfche Gefchiedenis. . . . . ■ . 3°2 vloten, (o. van) Specimen Philologicum, continens defcriptionem Codicis m. s. Bibliotheae Lug* duno- Batava, partemque inde excerptam verfionis Samaritano- Arahica Fentateuchi Mofaici. . loo (w. a. van) De Theologie des Bijbels, Tweede Deel. . . '* 342 voorda, (o. j.) Nodige Ophelderingen, Bijvoegzels en Drangredenen, betreklijk tot de twee Verhandelingen, zoo over de Wet Gen. IX: 6. als over het eeuwig Priesterfchap van melchize- " dek. . . . . _ • , 39$ Voorfchriften (Korte) tot een wijs en voorzichtig levensgedrag. , 383 voorst, (u. c. van) Leerrede over matth. XI: 25>. .... 7 VOORST,  BEOORDEELDE BOEKEN. voorst, Cd. c. van) Bericht wegens de uitgave van bovenftaande Leerrede, ea eenige andere bijzonderheden. . . . Bladz. 7 ■ Npodweer tesen Broederen Diakenen van de Nederduitfche Gereformeerde Gemeente te Amfteldam. ... .90 — 1 — Eer verdedigd , tegen de Ciasfis van Amfteldam. . . ' . 14a CjO Oratio de joanne augusto ernestio, Optimo pOSt hugonem grotium Duce et Magistro Interpretum Novi Foederis. .' 753 ves, CO De bijzondere hoop der eerfte Christenen op de fpoedige terugkomst van jesus en de gouden eeuw. . . . 437 vreede, CpO Vervolg der Proeve om de verheffing van het diep vervallen Fabrijkwezen te vereeuigen, met de belangen van den Koophandel, de Zeevaart en den Landbouw. . . _o w — n, Gedachten over de Keizers - fnede, enz. 108 waasdijk, Ca. van) Reisbefchrijvingen voor jonge lieden. Met Kaarten en Platen , Eerfte Deel. 325 wagener, Cs. c.) Spokerijen. Met Platen, Zesde Deel. . . . . 587 Wandelingen met mijnen Kwekeling door het kunstkabinet der Natuurlijke Historie te Parijs, . 650 warnekros, (h. e.) De Joodfche Oudheden ontvouwd en opgehelderd. . . . 385 Weekblad over den Bijbel, Tweede Deel. . 602 — ■ tot nut van 't Algemeen vcor het jaar 1803. 670 weiland, (p.) Nederduitsch Taalkundig Woordenboek. I—L. . . . . 363 werner, Co. a.) Oefening in de Latijnfche Taal, door gemaklijke Voorbeélden en Themata , Twee Deelen. . . . . 167 we ster, 00 De verpligting eens Schoolonderwijzers aangewezen en aangedrongen. . 188 willem den v ij f d e n , CGefchiedenis van) Tweede Deel. ..... 521 Williams, Cu. M.) Vertrouwde Briefwisfeling van lodewijk de n XVI, met zijne Broeders , en met verfcheidene andere vermaarde Perfonen, Eerfte en Tweede Stuk. .... 319 .—1 — Derde en Vierde Stuk. 686 Ddd 2 wint-  LIJST DER BEOORDEELDE BOEKEN. wintgens, Cj- v- A-) P'egtige inwijding van het Nieuwe Orgel, in da lierfc der Nederduitfche Hervormde Gemeente te Vianen . . Bladz. 250- wiselius (s« iperusz.) Wederlegging van het Nader Request en de zoogenaamde Memorie Ad» ftructief. .... 457 woensel, (p. van) Raadgevingen voor de gezondheid der Zeevarenden» Twee Stukken. . 258 wolterbeek, Cj.' l.) Redevoering, over den fchadelijken, zoo wel als heilzamen invloed der verbeeldingskracht op 's menfchen volmaking en gelukzaligheid. . . . .310 Woord (Een) aan Echtgenoten en Moeders over het te fpoedig wegnemen der Nageboorte. . 109 wijk, roelandszoon. (j. van) Andvvoorden op de Rekenkundige vragen, voorkomende in. het Tweede Stukjen van het Rekenboek voor de Scholen in ons Vaderland. . . . 137 .wijnpersse, Cs. j. van de) Oratio Inaugura/«, de Amore Dei er ga fe ipfum, omnis verte falutis, omnis int er homines juris, omniumque nostrorum officiorum, fonte. . . 195 •ijpeij, Ca.) Bijbelfche Gefchiedenis. . . 151 . Vertoog . over de voortrcflijkheid van de inënting der Koepokken boven die der Natuurlijke Kinderziekte. . .... 302 zschokke, Cu.) Gefchiedenis van den Opkomst en de Lotgevallen der drie Helvetifche Cantons, Schtveitz, Uri en Unterwalden. . . 175 zuidhof. Cm- jO Meetkundig Rekenboek. . 353 ft  LIJST VAN BIJBELPLAATSEN. ï. ijs t van bijbelplaatsen, die opgehelderd of verbeterd worden. j sam. III: 3. Bladz. 386 1 Thesf. V: 23. Bladz^ 99 dan. VII. . 7©5envolgg. 2 III: 2. . . 100 luk. II: a. . . . 388 jakob. II: 10, 11. 242 joh. XV: 5. ... 433 3 pet. III: 7. . . 243 2 Kor. III: 5. . . . 497 1 joSnn. II: 18. . 243 — Hl: 13, 17. . 498 Openb. IV: 4. . . 244 1 Thesf. I: t, 3. . . 98 ' Ddd s 311.  RE G 1 S T ER m: register der voornaamste zaken. ' ■ ' y i " kalmoes. (De) (Dichtftuk.) . . Bladz. 121 Accouchementshuis te Kopenhagen. Bericht hieromtrent. .... . . . 5-6 Anecdote van Prins eugenius. . , . 416 Arabieren, die het platte land- van Egypte bewonen. Trek van derzelver bijgelovigheid. . . 693 augustinus. Zie 111 f. r o n jj m u s. B.j... . Ik i] Beftrafer (De) geftraft. (Dichtftuk.) ' . 23 Beuzelgeest in de Zedenkunde. Waarin dezelve beftaat. 504. Derzelver oorzaken. 504. Uitlegkundige Beuzelgeest. 505. Cafuistifche. 505. Ethifche of Zedenkundige. 506'. Ascetifche. . . 507 Boeren. (Kaapfche) Bericht omtrent dezelven. 131 Boschjensmannen. Eenige berichten omtrent dezelven. . . . . • 183 Ti runt. (jan) Eenige berichten omtrent denzelven. 27 buon aparte. (Mevrouw) Eenige bijzonderheden omtrent dezelve. . . . 474 — 476 Bijbelplaatfen. Regelen omtrent derzelver gebruik in eene Leerrede. . . . 598 Bijgeloof in de Christen Kerk. Verfchillende oorzaken daarvan. . . . . 713 C. cajus caligula. Eenige berichten van denzelven. . . • . -569 Christen (Wie een) is ? De vraag hieromtrent beiindwoord. .... 443—445 cicero. Aanmerkingen over deszelfs Brief aan luccejus. . . . 683 . Eenige trekken uit de Gefchiedenis van zijn Leven. . . . 685 claudius. (tiberius) Eenige berichten van denzelven. . ... . . 569 " 3_ü[ JJ,  DER VOORNAAMSTE ZAKEN. - - - ' ' . D- Dieren. Bedenkingen over derzelver natuur en be- fleihming. ~'. • Bladz. ai6 en volgg- Discipelen. (Uitzending der zeventig) . 35» Eerbied voor god. (Dicht)tik.) . . 232 Elefant. (Iet zonderlings nopens den) . i e paminündas. Eenige trekken van zijn Charakter. ■ . • 633> 634 Evangeliën. Hoe dezelven te lezen. . 349—35* Eenige aanmerkingen omtrent dezelven. 659 F. . Feest, (Befchriiying van een) befïaande in eene rei. nigende plegtigheH , waarmede de Birmansgewoon „rjn het jaar te fluiten. ... 30 FRANKtiN) (r> e n i A m i n) (Charaktcrfcliets van) 670 , en volgg. G. QUeiflaafi. Aanmerkingen omtrent dit woord, en verklaring van deszelfs beteekenis. . 698 Geneigdheid tot twijfelen. Waarüit dezelve ont- llaa^ • • • * * . 440 godin des odonais. (Mevrouw) Treurige lotgevallen derzelve. . • • 3a7 Godsdienst (De) eischt geene volflrekte verzaking van alle vermaken. • • 33° . - (Openbare) Misflagen daaromtrent. . 442 Gosfeij'n- (Ivorte gefchiedenis van eenen Thibetaan- -- fchen.) . . ... 638 Grieken. (Hedendaagfche) Trekken van bijgelovig- • beid onder dezelven. • . • . 575 H. .r',Herkulanum eri Pompeji. Wanneer de ondergang de- • zer twee fleden- wanrfchijnlük zij voorgevallen. . 764 ïiieronijmus en augustinus,Vergelijking tusfchen deze beide Kerkvaders. -. . • 7I(5 Historie. Wat dezelve is. 647. Deszelfs verdecflug. 6481. Nuttigheid der Heilige Historie . 649 ÏJosfaar. -Aanmerkingen over dezen- nukm, en deszelfs beteekenis. ..... 697 Hoop.- Wat dé- dezelve is. . . • 55* I- J. fa. Aanteekeningen over dit bij- en voegwoord. s63 J Ddd 4 Jaar-  REGISTER Jaargetijden. (De vier) (Fabel.) . Bladz. 22. jesus de waare Wijnltok. . . . 434 ■ bij zijn Graf (taande overpeinst de gevolgen zijnes doods. (Dichtftuk.) . . . 6s6 Inktvlekken. (Het uitwisfchen van) . . 71 K. Kamtfchatka. (Algemeene befchrijving van) . 733 kemp. (van dek) Eenige narichten betreklijk dezen Zendeling. . . . Kerkgezang. (Verbeterd) . . ; 115 Kinderen. (De twee verdwaalde) (Een Verhaal.) 700 lauzune. (Graaf) (Dicht/luk.) . . 277 lavater. (jan kasper) Eenige bijzonderheden uit zijn leven. . . . 1 (Aan) (Dichtftuk.) . . 628 Leven. (Verkwistend) Deszelfs heilloze invloed op het zedenlijk charakter. . . . I48 Liefde. Wat dezelve is. . . j« lodewijk de XVI. Hoe hij zich in den kerker onledig hield. . . . 189 en volgg. ■ Deszelfs Brief aan den Abt, met de Opvoeding van zijn' Zoon belast. . 687 Eenigen zijner ftelregelen. 689 Lijous. Belegering en bemagtiging dezer ftad in 1793. 416 M. Man. (De Gelukkige) (Dichtftuk.} •. . * 732 maria maodalena. Hare alleenfpraakopPaasch- morgen. (Een Lied.) . . . Marniergroeven op het Eiland Paros. Tegenwoordige ftaat derzelver. , • _- • 576 Medelijden. (Het) . . 223 morea u. Bepaling der misdaden, bij de Acte van befchuldiging, hem ten laste gelegd. . 719 , N. nero. Eenige berichten van denzelven. . 570 Orang Outang van den Heere swart. Befchrijving van denzelven. . . . 308 P. Parabeten. J_s,'us bediende zich van dezelven. . 291 Pm~  DER VOORNAAMSTE ZAKEN. Pompei!. Zie Herkulanum. ,"„»-. v o ni at o vvs ki, (stakislaus) laatfte Koning van Polen. AanOag op zijn leven. . Blad;:. 377 R Redenaar. (Kerklijke) Deszelfs bijzondere en plaatslijke beftemming. . ■ - 597 en volgg. Regeering, (Algemeene aanmerkingen over het tijdperk der Koninklijke) te Rome. . 374—• 37° Republiek. (Bataaffche) Derzelver Militaire gefteldheid *64 Rijkdom. {Dichtjluk.) .. . • ï<1 scheffer. (peter joseph) Korte Levens- fchets van denzelven. . • 4!9 schenkendorf. (Generaal von) Deszelfs verfchijning na zijnen dood opgelost. . 266 Schepping. (De) (Dicht/luk.) . . 231 Schouwrapport. (Verëischten van een wel ingericht) 204 Staat. (Toekomende) Duisterheden, welken denzelven, en het geluk daarvan tot nog toe voor ons gezicht verbergen, en de redenen dier bedoeling. 662 Struisvogel. Iet over de Natuurlijke Historie deszei ven. . • • • .13° V. Verieren van god. Wat hiertoe verëischt wordt. 299 Vetvlekken. . ... Vinken vangen. Kunstgreep daarin. . . 113 Volmaaktheid. Wanneer dezelve zal geopenbaard worden? c63 Voorzienigheid (De) in de omftandigheden van j e- sus dood en begravenis zichtbaar. . 39°sS?1 Vrouw (Edelmoedige billijkheid eener arme oude) 70a Vrouwen. Oorzaken van derzelver onheilen voornaamlijk te zoeken in de verleiding door het Mannelijk geflacht. ... • • • 738 Vrucht-en Wijnvlekken. . 1 . 72. J W. Weldoen. (Puntdichtjen, uiï het Turksch ) , 122 ÏJzervleKken ». . . • 71 Z.  REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAKEN. Z. zarillo. Lotgevallen van dezen Geleerden, Bladz. 765 Ziel. Voordduring derzelve na den dood. Eene algemeene leer van het Menschdom. . 726 Zuiverheid van het hart noodzaaklijk in het Christendom. . ... 446 DRUKFOUTEN. Bladz. 285, Reg. 12, fiaat: dan dan. Lees: dan dat. ■ 491, 12, van onderen, ftaat: en. Lees:in. ■ 512, 16, van onderen, ftaat: verdienen zou, ten aanzien. Lees: verdient, zoo ten aanzien. ,— . 540, 19, van onderen , ftaat: wij. Lees: mij. 7l7' 2°- ftaat: 122 Bladz. Lees: 222Bladz. • 726, de onderjle Regel, ftaat : dat het leven des ligchaams. Lees: dat het leven der ziel met het leven des ligchaams.