3 . 0 e rekten van den komen zijnde," befpeurde hij weldra eene menigte van voorwerpen , oie hem , gelijk hier in altijd zij. ne gewoonte was , aanleiding tot nuttige gefprckken gaven, waar bij hij het onderhoud leidde rot dat punt, waarop hij cigenljk de aandacht der kinderen wilde vestigen. Co rn el is. Kijk Vader, wat zwemmen daar Jongens ! Pieter. ó die arme blindeman ! daar, vader, hebt ge een duit. W f l l e m ., Groc ge niet. Piet, daar wandelt mijn Heer R.chard met zijn zoon. P Ik zng hem niet, door dien armen m.in. De Vader, Wel, Kees, wat bijzonders is 'er ïn , dat daar jongens zwemmen ? Ziet gij ook iets , •waar in zij van elkanderen verfchillen? Zijn zij anders, dan gij zoudt wezen . als gij naakt waart? C- Wel heden, neen, Vader. JVlaar daarom zei ik her ook niet. De V. Nu, dat is wel: gij zoudt 'er dan even eens uitzien. Maar als die arme man medezwom, hoe zou hij zich dan wel -vertoonen ? C. Hij zou 'er, denk ik, uit zien, als een oud nian , fchraal, mager, juist niet zeer behagelijk. De V. En, laatec Richard met zijn zoon hunne fraaije klederen uittrekken en medezwemmen, wat zoudt gij dan zeggen? C. Ik geloof dat 'er uihfchen den ouden Heer en den blindeman, op de oogen na, niet veel on. derfcheid zou wezen, even weinig als tpsfehen zijn zoon  ' m en s c h en burger: £ Zoon en deze jongens, die het, geloof ik, nog van hem winnen zouden Want hij is zieklijk en gantscli niet mooi. Maar heden, het zou toch raar liaan, als al die lieden zwommen! P=. (Mei zijn -vinger aan de neus , en ah in, diep gepeins. ) Ik gelöof, dat ik Vaders meeninj vat Het is juist niet, om hen te zien zwemmen, maar om hen naakt te zien Be V. Gij raadt het. Piet; maar als gij hen na allen naakt zaagt, wat zoudt gij dan zeggen? P. Het zijn menfehen, en kinderen Pe V. Juist. Al en menfehen. De bedelaar 26 wel als Richard. Beiden hebben alles, wat een mensch uitmaakt. De blindheid des eerden is fleges een toeval. Maar de rijkdom des laatften is ook maar een toeval. Toen zij beiden geboren wierden , waren zij even naakt. Zonder dit toeval, zou de eerde niet blind, en de laatde niet rijk wezen Dit toeval is juist als het kleed, dat zij beiden aan hebben, De gefcheurde jas en de gegalonneerde- rok veranderen niets in het wezen van den .mensch: als zij hunne klederen uitgetrokken hebben, zijn Zij beiden menfehen , in uitwendige gedaante gelijk a*n eikanderen, en ook naar het inwendige; beiden hebben, eene ziel, dezelfde vermogen,, dezelfde hartstochten. Op dezelfde wijze worden zij geboren en derven zij. En voor God, zijn zij van de zelfde waarde. Gij hebt immers wel van den bedelaar Lazarus en dien rijken man gelezen? — Nu, l allen menfehen zijn dan in die zaaken, die A 5 het  lO x>e r.egten van den het wezen van den mensch betreffen, volkomen gelijk. P, Maar, Vader. Er zijn toch goede en kvvaade menfehen: zijn die ook gelijk? De V. Volftrekt niet. Herinner u uw prijs. Lees, als gij t' huis komt , de regels die gij opgefchreven hebt. En onthoud nu deze waarheid, Alle menfehen zijn van natuuie gelijk; deugd en ver* éienjlen alleen maaken eene wezenlijke ongelijkheid. VIERDE GESPREK. de vader,, willem, pieter. , cor.neli5 , agatha. ^gatha. Wat is dat ongelukkig, Vader, voor die arme weduwe, met haare drie onnozele kleinen! De Vader. Wat is 'er van die vrouw? A. ö Gij leent haar wel; zij woont daar in onze buurt; zij is dóód arm, zij heeft brood gebrek. Haar man is haar onlangs afgeftorven; een braaf man, maar die het bijna in alles tegenliep. Hij heeft haar door zijn onyerwachten dood meer fchuld , dan goed nagelaten. Echter, zou zij, als men geduld met haar hadt willen oeffenen, wel kans gezien hebben , om met den tijd alles te betaalen. m  M E N S C H EN BURGER. tl Zij verftondt zich op de winkel zo goed, als haar man, zij was vlijtig, zuinig en dooreerlijk. Maar die onverbidlijke Burger Demas , die evenwel zo rijk is, dat hij koets en paarden houdt, moest nog eenig geld van haar man hebben. Hij heeft haar vervolgd, zij heeft alles voor de fchuiden moeten verkoopen,- En nu is zij uit haare zaaken gezet, en weet niet wat aantevangen. Het zijn zulke lie • ye kinderen! Willem, Pieter en Cornelis. Die onbarmhartige fchrok! men moest hem gccsfelen. De V. Bedaard, kinderen! Gij oordeelt voorbaarig. Nogthans moet ik de hardheid'van dien mensch teii ïterkften afkeuren. Hoe flecht de tijden over het algemeen ook lopen, die man kan zich hier mede niet behelpen; hij heeft zijne koetjens op het droog. Maar boven dien, 'er is nog iets , dat ons zijne hardheid in dit geval veel fterker moet doen verfoeijen en dat ik ü zal ver. haaien; niet om uw afkeer van zij„ perfoon, maar van de ondeugd van onbarmhartigheid te verrterken. Voor eenige jaaren bevondt die zelfde Burger zich in nog erger verlegenheid , dan deze weduwe. Door zijne buitenfpoorige verkwistingen, en een prachtig wellustig leeven waren zijne zaaken zo achter uit gegaan, dat hij op het punt flondt van bankroet te fpelen. Het ergfte was, dat hij niet alleen zijn eigen geld , maar ook verbazende fommen van anderen (hij hadt een groot crediet verkregen) hadt door gebragt. Zijne fclmldcifctfers kre*  12 DE REGTEN VAN DEN kregen nog tijdig genoeg lucht van de verwardheid van zijn toeïtand. Reeds maakten zij zich gereed, om zich van zijn perfoon en zijn boel te verzeke* ren Hij hadt vrouw en kinderen : uit zijne zaaken gezet, moest hij tot den bedelftaf vervallen. Hij neemt toevlucht tot het mededogen zijner fchuldeifcheren : roept hen bij eikanderen: legt hun zijne zaaken bloot: belooft vcrbe'ering van zijn gedrag: zijne onfchuldige echtgenoot en nog onfchuldiger kinderen, voegen hunne dille traanen bij zijne beden. De fchuldcifchers raaken bewogen: fchelden hem een gedeelte kwijt, vergenoegen zich met een klein gedeelte op afrekening, dat hij kon betaalen , en verlaten zich op zijne belofte, om op tijd het overige aftedoen, ten einde hem niet geheel te rui» neeren. Door eene meer huishoudelijke leevenswijze en een voorfpoedigen handel is hij eindelijk in ftaat geraakt, om alles te betaalen en nu in ruime omftandigheden ftil te leeven. Dit is hij aan het mededogen zijner fchuldeifcheren verfchuldigd. P. Nu komt zijne wreedheid mij nog onnatuurlijker en onverfchoonlijker voor. IIoc kunnen 'er zulke menfehen gevonden worden! De V. Zodanige menfehen, Pieter, zijn 'er helaas meer. Mij valt thuns eene andere gebeurtenis in, die met deze veel overeenkomst heeft en ook eerst onlangs is voorgevallen. Voor de omwenteling van het jaar i"8/. heb ik ie* mand gekend , d*e , zich verbeeldende , dathetwaare Patriotismijs in losbandigheden, van allerleien aart , -. r .: 1 " ..1;;; (§  M I N S C H EN BURGER.Ï is gelegen , en dat het wieden tegen hen, die van hem in denkwijze verfchdlcn , het echtst bewijs van hetzelve is, hadt zich wel eens-fchuldig gemaakt aan verregaande feitelijkheden, die in eene geregelde maatfehappij nimmer ftraflpos geduld kunnen worden. De omwenteling daar zijnde en in eene buurt woonende, waar de zegepralende partij al zeer groot was, was hij natuurlijk voor plundering en mishandeling beducht. Nu goot bij wat water in zijn wijn,, fmeekt den een om berging van zijne waardigfte kostbaarheden, eenen anderen om fchuilplaats, tegen anderen gedroeg hij zich laag, kruipend, wilde zich doen voorkomen als misleid, als gedoold hebbende , boodt de hand van broederichap aan: en wat daar roe meer kon dienen. Men geloofde hem, men vergaf hem en ftelde Zich zelfs voor hem in de bres, toen zommige kwaad, willigen hem overlast wilden aandoen. Dit ging dus vreedzaam voort tot dé tegenwoordige omwenteling. Als een Patriot, die zich in vroegere jaaren reeds fterk onderfcheiden hadt en nu ook niet fül zat komt hij weidra in aanmerking; hij wordt lid van eene CominMic, om aan onze Franfche Broederen huisvesting te bezorgen: En zie nu; welk eene verregaande kwaaduarugheid J Zo lang hij in dat be« wind geweest is, en eenigen invloed gehad heeft, heeft hij zorggedragen, dat zijne buurt nimmer vrij geweest is; hij. heeft haar onophoudelijk opgepropt; en daar de meeste lieden van dezelve tot de fmalle gemeente bcUooreu, zijn niet weinigen van de*  14 de regten van den dezelven tot den behocftigften ftaat gebragt: waar onder zelfs wel lieden , die op zijn fmeeken hem weleer befchermd en bewaard hadden. De Kinderen. En wil die vent nog Patriot heten ? dan zijn 'er onder leeuwen en tijgers nog beter Patriotten. De V. Mijn oogmerk is niet om u een afkeer van bet menschdom in te boezemen God dank, 'cr zijn maar weinige zulke onmenfehen; want dus moet ik hen noemen. Hoe beminlijk is het voorbeeld van Eelhnrt, dien gij kent, en zo zijn 'er duizenden. Hij deedt aan allen goed, zonder verfchil in denkwijze in aanmerking te nemen: gij weet, hoe deerlijk hij geplunderd en geheel en al geruïneerd is geworden, zelfs door zodanigen , waar onder vcelen hun geheel beftaan, hun gantsch onderhoud aan hem alleen te danken hadden , en ook zonder hem van gebrek moeften vergaan. Gij weet, hoedanig zijne wraak geweest is, toen hij uit zijne zevenjaarige ballingfchap is teruggekeerd Aanhem hebben veelen zijner vijanden ten tweede maale hun behoud , hunne bewaaring te danken En op zulke fieraadcn des menschdoms kan ons Vaderland bij menigte roemen. — Over het algemeen, kinderen , liaan de goede tot de kwaade menfehen als de gezonden tot de zieken, *er zijn van de eerfte oneindig meer , dart van de laatften ; fchoon het tevens waar is, dat maar weinige menfehen geheel gezond van hart en van ligchaam zijn. — Dan ons uurtje van uitfpanning is verlopen, ik keer tot mijne bezig-  m e n i c h' en burger. 15 zigheden , en gij tot de uwen terug. Onthoudt intusfchen het gefprokene wel; morgen zult gij zien, welk een. gebruik wij 'er van zullen maaken. VIJFDE GESPREK. De Vader, Willem, Pieter, Cornelis. W tt illem. Eieve Vader! indien gij thans gelegenheid hadt, wenfchten wij gaarne, dat gij vol. bragt, het geen gij ons voor ecnige dagen beloofd hebt. De Va dhr. En dat is? W. Gij hebt ons beloofd te verklaaren, wat de woorden Gelijkheid, Vrijheid en Broederfchap betekenen. . De V. Ik was het niet vergeten, Wim, het heeft mij al dien tijd in mijn hoofd gelegen. En juist was ik nu gereed, oavjnijn woord te volbrengen. Maar hebt gij wel onthouden , het geen ik uw geheugen heb aanbevolen? kom aan, Pieter, welken regel hebt gij opgefchreven, toen wij over uw prijs gefproken hebben. Pieter, Dat verdienden en bekwaamheden aïhen oorzaaken zijn van ongelijkheid in regt; dat „wij  16 de regten VAN den wij op het fchool allen in regten gelijk zijn, zo lang de uitfpraak nog niet gefchied is. De V. ja , tem naasten bij. — En gij, Cor- nelis; hebt gij nog iets onthouden van ons gefprek bij onze wandeling naar den thuin? Cornelis Ja, Vader, «dat alle menfehen 'er even eens uitzien, als zij naakt zijn. Dat wij van de natuur allen even veel hebben en dus, , buiten alle toevalligheden, eikanderen gelijk zijn. D e V Bravo! Hebt gij ook iets onthouden, Wim, van die drie verhaalen ? W. Alles juist niet, Vader; maar zo veel weet ik nog wel , dat het gedrag van dien Burger Demas en van den 'zogenaamden Patriot mij even zo verroeijelijk, als dat van den Burger Eelhart beminlijk en lofwaardig is voorgekomen. De V. Wel nu; mijne kinderen, dan kfnt gij u reeds verheugen het Syfteroa der Gelijkheid volkomen te verdaan. Ik heb flegts de dukken in orde te brengenden toetepa&fen. Luistert: Alle menfehen zijn inde natuur eikanderen gelijk , niemand kan zich beroemen van haar boven anderen bedeeld te zijn. Dit is eene wet, die zij in al het gefchapene volgt: alle dieren van édne foort zijn ook clkand'cren in alles gelijk De eene mensen overtreft den ander in geheugen , oordeel, ligchaamsfterkte ; bij den een is de drift tot geluk tot andere voorwerpen bepaald, dan bij den anderen. Nogthans is 'er geen voik, geen foort van men.' fchen hier op aarde, dat geheel Van geheugen, van  ^0 £>E R.EGTEN VAN DEN om de weduwe te vervolgen , oordeelde hij dit daarenboven billijk, onberispelijk, dan ware het ook regtvaardig , billijk en onberispelijk geweest, dat men hem tot den bedelftaf gebragt hadt, — Hadt hij eene wezenlijke meerderheid in regten ge. had, boven de weduwe; dan hadt hij kunnen zeggen: de gevallen en perfoonen zijn niet gelijk, het geen voor de weduwe regt is , zou in mijn geval onregt geweest zijn ; mijne fchuldeifchers vervolgden mij zonder regt te hebben, maar ik heb regt op het goed dezer weduwe. — Dan nu gelijk ftaande met haar , moest hij met haar ook handelen gelijk hij weleer wensch;e behandeld te worden. Dit zelfde is even toepasfelijk op dien patriot; hij wilde niet geruïneerd worden, door hen, die hij beleedigd hadt ; du« mogt hij , uit perfoonlijke wraakgierigheid, of kwaadaartigheid, ook niemand ruïneeren: keurde hij het laatfte geoorloofd, daa hadt hij ook het eerfte billijk moeten keuren en Zijn boêl ter plundering overgeven. Gij begrijpt wel, dat ik alle betrekkingen tot liet Vaderland en de publieke zaak hier buiten fluit. Ik befchouw hier alleen de zedelijke betrekkingen. De Gelijkheid dan in regten en pligten bevat deze eenvoudige regelen. Het geen gij niet wilt, dat u gefchiedt, om dat gij het onvegtvaardig, onbillijk of zeer onaangenaam zoudt vinden - moet gij in dezelfde omftandigheden, niemand aandoen,, of gij handelt onregtmatig, gij zijt door uw eigen geweten veroordeeld ; want  M E N S C H EN B U R S E R» lj$ want alle menfehen zijn met u gelijk in regten. Het geen gij wilt, dat u de menfehen doen, dat gij van hen afvordert, of voor u regtvaardig, billijk; cn aangenaam zoudt oordeelen, zijt gij verpligt, in dezelfde omftandigheden ook voor anderen te doen; of fchendt gij die verpligting, dan moet gij „ of u zeiven veroordeelen, of het gedrag van anderen; jegens u billijken: want alle menfehen zijn met u gelijk in regten. Het geen gij aan een ander doet of wilt doen* om dat gij het regtvaardig, billijk of pligtmaatigr oordeelt; of om die zelfde reden nalaat: — met één woord — zodanig uw gedrag is omtrent anderen, zodanig hebt gij regt, om in dezelfde omftandighe-; den van hen te verwachten, of te vorderen, want alle menfehen zijn met u gelijk in pligten. Om nu in alles aan uwe vrasg te voldoen: zoo djkwijls men het woord gelijkheid fchrijft of fpreekt belijdt men; dat men dien regel tot den grondflag; van zijn gedrag aanneemt en even het zelfde vait anderen verwacht; dat men alles verwerpt, wat met den zeiven fcrijdt; zo als de adelijke voorregten, privilegies en dergelijke toevalligheden, waar door voorheenen ecnige weinigen boven de wet verheven werden, terwijl het grooter deel aan dezelve gehouden bleef. De echte gelijkheid i* niets anders, dan de algemcene onderwerping aan wetten , die voor allen zonder uitzondering ^geven zijn. Gij hebt gezegd, dat het oi> \ B 2 nvr  flö* be R e c t e n van den plank mis rijt. Vrijheid is uw natuurlijk eigendom, u door God gegeven. Om u ongelukkig te maaken, kan ti] u niet van Hem geféhonken worden s zo iets is geen gaaf van God ,: d;c in allo zijne gefchenken ons waar geluk bedoelt. A's nu dat geen, wat gij voor vrijheid houdt, u ongelukkig maakt, wat moet gij dan van die vrijheid denken? P. Dat zij die viijheid niet is, ons door God ge. fchonkett. D e V» Regt ; en , voeg 'er bij , dat zij geene vrijheid is.. Dat nu uwe zogenaamde vrijheid u ongelukkig zou maaken, hebt gij in uw kanarietje kunne-n lecren. Het beestje was immers in zijn kooitje gelukkig; het kreeg overvloed van eten en dilnkcn; het wierdt voor koude en hitte befchermd „ voor roofvogels en roofdieren beveiligd. Maar naauwlijks is het zijn'kootje ontvlucht, of de kat fnapt het op. En zo zou het u ook vergaan , als ik u eene onbeteugelde vrijheid liet; weldra zoudt gij door overmaat in eten, drinken en fpeelen zieklijk worden en al uw beven dom en onkundig blij.' ven. Dan zoudt gij immers niet gelukkig wezen. En zo vergaat het ook geheeie maatschappijen van menfehen, die de vrijheid van de ongebondenheid niet weten tc onderfcheiden.: ieder wandelt naaiden lust zijnes harten; 'er is geen gezag, geene wet; men benadeelt, berooft, verongelijkt elkandcren ; nu eens "buigt de zwakke vóór den Herken, "d-an weder zegcpraalen list en bedrog over de -kracht; beurtling verwoeden cii Vernielen zij eikanderen, (, ge.  « I N s C ii EN BURGER.. geraakcn uitgeput en worden een prooij voor den cerfteti roofgicrigen dwingeland , die hen , als de poes het kannatietje , geheel verflindt, — Onthoudt het dan, kinderen, gehoorzaamheid aan de wet, gegrond op het heil des Volks, is de waarc vrijheid. P. Maar, Vader, voor de omwending, gehoorzaamden wij ook aan dc wet, en wij waren toch niet vrij. De V Uwe aanmerking is gegrond. Ja, wij waren niet vrij, wij gehoorzaamden aan eene wet, die wij niet gemaakt hadden en die niet gegrond was op het heil des Volks. Wetten, die dit kenmerk misten, zijn beyelcn van dwingelanden. C. Wel dan is onze Schoolmeester ook een dwingeland: hij maakt wetten zonder ons te kennen» De V. Waarom ik ook niet? C» (_Ecnigzins befchaamd.') ê Vader, gij zijt goed! De V. Gij ziet, dat het niet altijd een volftrekt vereischte is, dat gij zeiven de wet maakt. Stelt, dat 'er geen vletten op "tiw fchool waren, en een uwer makkers u iets onftal, of kwelde, of beledigd de, zoudt gij bij den meester gaan klagen; indien hij dan tegens alle zodanige ongeregeldheden wetten maakte, zoudt gij ze dan niet goedkeuren? Nu is dit zo niet; maar gij geeft hem ftilzwijgend hiertoe uwe toeflemming. Zo is het ook gelegen met onbefchaafde Volken, Lijcurgus gaf wetten aan dc ~Spartaancn; Mozes aan de Israëlieten; de eerfte ver* ttQfe t  fi8 de regten van den trok uit zijn Vaderland en liet de uitvoering aan anderen over. Mozcs ftierf, eer hij in het beloofde land kwam en zijn volk tot eene maatfchappij gevormd hadt; hunne wetten bedoelden het waar geluk des Volks ; maar zij fielden dezelven vast, zonder het volk te raadplegen; zij lieten bet geene keuze over, dan dezelven aantenemen. Zijn zij nu dwingelanden? — Maar zo zij het zelfde gedaan hadden onder een verlicht, befchaafd volk, dat zelf Zijne wetgevers kan kiezen, en over de billijkheid der wetten oordeclen , zouden zij van dwingelandij niet vrij -gepleit kunnen worden, — Zo geeft uw meester u wetten, ik geef u .wetten , die uw geluk bedoelen; zonder u hier in te kennen omdat gij nog niet bekwaam zijt, om ze zelf te maken; om» dat -de natuurlijke betrekking , waarin ik tot u flaa, mij daartoe het naafte regt geeft; om dat gij, uw volkomen verfrand verkregen hebbende, het u even onmogelijk zou zijn , zodanige befchikking niet goed te keuren , als niet gelukkig te willen wezen. — Maar, tot jaaren van onderfeheid gekomen zijnde, is uwe vrijheid daar in gelegen, dat gij gehoorzaamt aan wetten, die gij zeiven volkomen toe' Hemt, die uw welzijn op *t oog hebben, en gemaakt zijn door hen , welken gij hiertoe hebt gemagtigd. P. Maar als ik nu eens eene wet afkeurde, zou ik mij dan niet aan haare gehoorzaamheid mogen ont« trekken ? De V. Volftrekt niet. Maar gij moogt uw bezwaar bij de plaatslijke wetgevers, en des noods bij  MENSCH EN ï O S. O E l." £p bij het gantfche volk inbrengen, op de affchaffing aandringen: meer niet. Het volk, dat de wet goedkeurde, moet haar ook vernietigen: een enkel mensch heeft daar toe geen regt, even weinig, als om wetten voor anderen te maaken , zonder daartoe geroepen te zijn. Dan ik bemerk, wij zullen dit onderwerp dezen avond niet afdoen; wij zullen bij eene andere gelegenheid, ons gefprek hervatten. ACHTSTE GESPREK, de vader, willem, pteter, cornelis»? em. Vader, ik ben blijde, dat gij beloofd hebt het gefprek te willen /vervolgen» Ik heb alles nog zo niet kunnen begrijpen. Mij dunkt, die alles mag doen wat hij wil, is veel vrijer, dan hij, die zich (lipt naar wetten moet fchikken. De Vader. Laten wij eens zien, Wim , of uwe Vrijheid beter is. — Verbeeld u nu eens een aantal menfehen, die al doen, wat zij willen. Heden zie ik een mooij huis; dat wil ik hebben; ik jaag 'er den eigenaar uit;- morgen komt een baldaadig onverlaat, die, om dat hij wil, mijne glazen inflaat. Is dit zoo'n^praiüerig leeven?  30 de r e o t e n van den W. Neen, Vader, men moet eikanderen geen onregt en overlast aandoen; dat meende ik n^et. De V» Wel, waaromniet? Waarom moet men niemand beleedigen? W Als ik hec van dasg mijn buurman aandoe, heeft hij het regt, om morgen mij hetzelfde weêr te4 doen* De V. Van wasr dit regt? W. Om dat wij gelijk zijn: als hij alleen regt hadt, om mij te beleedigen, cn ik gehouden was, om het te verdragen , was het niet meer gelijkheid in regten en piigten. De V. En dus natuurlijk dwinglandij. Gij ziet nu duidelijk, dat uit de ongelijkheid dc dwinglandij wordt geboren: en zo ook is het tegendeel waar, dat gelijkheid dc moeder der vrijheid is: waar wij gelijk zijnJTh regten en' pligten, daar erkennen wij geen meester, daar zijn wij vrij. Dan om tot onze vrijheid weêr te komen. Gij erkent dan dat gij vrijheid hebt tot alles, behalven om een ander te beleedigen? W. Ja, Vader, D e V* Wel nu, daar hebt gij reeds eene wet voor uwen wil. Bcleedig niemand, zo gij niet wilt belecdigd worden. Of niet andere woorden, 't geen gij niet wilt, dat u gefchiedt, doe dat ook aan een ander niet. W. Maar zulk eene wet bedoelde ik niet. ïk fprak. van andere gefchreven wetten. De V. Wij zullen weldra tot dezelven komen. —. • Ver*  mens c h en b u h. g e £,• %l Verbeeld u zulk eene Maatfchappij, als waarvan ik fprak. Zou daar Vrijheid hecrfchen ? Neen ; die men» fchen zouden geen van allen vrij zijn, omdat zij el» kanderen, zo als men zegt , geftadig in de wielen zouden rijden» Maar als nu eens deze menfehen bijeenkwamen, en tot eikanderen zeiden; wij willen alles doen, wat onze regten niet benadeelt, wij willen eikanderen niet meer belemmeren, verontrusten of kwellen; ieder zal zijn eigen werk doen '9 ieder meester blijven van zijn goed, van zijn per» foon, van zijn tijd, van zijne andere vermogens, en nimmer iets voor anderen doen of van zijn eigendom afftaan 5 dan vrijwillig, of bij ruiling. Wat zegt gij? Zou dit geene Vrijheid wezen? W, Wel zeker, Vader, zo meende ik het juist. De V. En nu, als zij verder z«iden; om te zorgen, dat deze affpraak niet vergeten of overtreden wordt, zullen wij hier van eene wet maaken, en die haar fcheudt, zal regtvaardig geftraft worden: zou dan niet juist de Vrijheid beflaan, in de gehoorzaamheid aan de wet? W. Nu, begrijp ik het duidelijk; maar 'er zijn toch zo veele wetten, Vader, die mij zeer belem» merend voorkomen. D e V, Er behooren geene wetten in eene maatfchappij te zijn, die op dezen grondflag niet gebouwd zijn, daar mede niet overeenftemmen en daartoe niet eenige betrekking hebben. Ieder wet, daar mede ftrijdig, is een waare kluister voor dc Vrijheid, en in zo ver hebt gij gelijk, — Hoort nu, kin*  SS de regten van den kinderen, welke Gelijkheid en Vrijheid ons door onze Vertegenwoordigers op het plegtrgst verzekerd zijn, en vergelijkt het met het gefprokene. ",, Alle menfehen worden met gelijke regten gebo' ,, ren: deze natuurlijke regten kunnen hun niet ont,, nomen worden." De Vrijheid is de magt , welke ieder mensch „ toekomt, om al te mogen doen , het geen anderen ,, in hunne regten niet ftoort; dat dus haare natuur,, lijke bepaaling beftaat in deze ftelling, doe niet aan een anderen, het geen gij niet wilt, dat u ge» fchiede." Het oogmerk van alle burgerlijke maatfehappijen t> moet zijn, om de menfehen te verzekeren het ,, vreedzaam genot van hunne natuurlijke Tegten." De natuurlijke vrijheid van alles te mogen doen wat anderen in hunne regten niet tloort, kan nim,, mcr verhinderd worden, dan wanneer het oogmerk ,, der burgerlijke maatfchappij zulks volftrekt vordert." NEGENDE GESPREK. de vorige n. ^^V^illem. Vader, help mij eens deze plaats van Terentius overzetten; ik kan 'er niet mede te regt. De Va der. Laat zien. W,  mensch en burger, 3?, W. Daar is zij j homo Jum% Ik ben eea mensch. De V. Nu goed, en verder? W. NU humani a me alienum puto. Hier ftuit ik : woord voor woord weet ik de betekenis wel, maar ik kan het zo niet in een vloeijendcn zin overbrengen. D e V. Vertaal eerst eens woord voor woord. W. Ik oordeel niets menschlijks vreemd van mij» . Cornelis. Dat wil ik terilond overbrengen: alles, wat den mensch raakt, oordeel ik ook mij te betreffen. Pieter. Öf men zou kunnen zeggen: ik deel in alles, wat den mensch betreft;' of, voor geen belang van het menschdom ben ik onverfchillig, D e V. En ik voeg 'er nog bij de uitbreiding van Cicero: ,, alles, 't zij goed of kwaad, wat ie* rnrnd treft, vooral een nabuur of bekenden , gevoel ,, ik leevendig, als of het mij zeiven gebeurde."Nu , Wim , hebt gij keus genoeg., en gij kunt het zo vloeijend en fierüjk vertaaien, als gij zelve maar wilt» — Maar gevoelt gij wel de kracht van dat fraaije gezegde? Ik ken maar één, die het zelve heeft weten 'te overtreffen; fchoon zijne woorden al zeer na bij dezen komen. — Wie denkt gij wel, dat ik bedoel? % , P-. Ik geloof je sus; deze heeft gezegd: zult uzven naasten liefhebben als u zeiven. ... De V. Uitmuntend gcandwoord, lieve Piet. Ja, lèzè les overtreft -de voorige in kracht, wadruk en § iet  mensch en b u r g e r. 41 uw zin, niet waar? Maar waar blijven wij nu met de broedei fcbap ? P. Ja, daar zit de knoop. De V. Laat ik eens zien, of ik hem niet kan losmaaken. — Hier toe zal ik u de Vaderlands liefde van onze voormaalige vriendlijkc vrienden, nabuuren, bond- en geloofsgencóten, de Engelfchen, en die van onze tegenwoordige Broeder en, de Franfchen., fchetzen en met eikanderen vergelijk.cn; en daar uit zult gij kunnen opmaaken of de broederfchap met de Vaderlandsliefde kan vereenigd worden. — De Engelschman bemint zijn Vaderland, is trotsch op het zelve; veracht alles', war vreemd is'» die verachting flrekt hij, op de' onb'eichoftde wijze, uit ook tot perfoonén, tot allen, die geen Engelfchen zijn'; gelijk hij met de glorie van zijn Eiland buitenlpoorig verwaand is ingénoomen , fp^nt hij ook aHe§ in» en offert alles op, wat tot indandTipuding of vermeerdering van dezelve kan dienen. Grootsch , verkwistend , edelmoedig omtrent zijne natie , en de vervuiling haaret behoeften, leeft en derft 'hij met en voor zijn Vaderland, Dan die drift ontaart bij hem in eene algemeen^ haat en verachting van alle andere Volken — verachting jegens zodanigen die \n zijne oogen minder zijn — haat omtrent allen , die hij als mededingers befchouwt. Die drift maakt voor hem alles' geoorloofd en piigtm'aa'tig wat maar tot voordeel van zijn Vaderland kan drekken. Moest hij hetzelve, vestigen op de pumhool pen van den algcinècnen welvaart der naden , hij V 5 ir\M  D K REGTEN VAN DEN zou de geheele waereM verwoesten , en overal dood en verderf brengen , alleen flegts tot vergroof ing van den iu^ter van zijn Vaderland Gij weet, kin. deren, welke akeljge en met blocd'getekende fpooren die gewaande vrier,den hebben achtergelaaten oyersl, waar Z'jj in ons Vaderland en het nabuarig België zich hebben opgehouden en van daar door de Fraatchen verjaagd zijn'. Welke - vcrfchr-iklijke tooneelen van roof, mooid en brandftichung zij hier en elders opgerigt hebban, behoef ik u niet te herinneren Maar wat was het plan? Het groots doel? Eenvoudig, den vijand niets ovcrtelaten , dan een verwoest land, en uitgeplunderde inwoo ijers: onverfchillig of dit land aan hunne vrienden behoorde : den vijand het onmogelijk te maaken , om immer de inwooneren in eenigen flaat van wei* vaaren te herftellsn , en langs dien weg ecpig voordeel van hen te trekken. Dit is hunne ftaatkunde , waar aan zij ook reeds duizendc Franfehe uitgewekenen, die in hun land befchermiug kwamen zoc ken, moorddaadig opgeofferd hebben Uit vree*, dat hun langer verblijf weliigt fchadelijk zou kun» nen wofden, fcheepteii zij hen in, onder de fchoonst fchijnende beloften, zetten hen in hun Vaderland aan land, waar zij weten, dat een wisfe en onvermijdelijke dood hen wacht, en laten hen hulploos ten prooij aan de woede der Republikeinen, zich wel wachtende, dat iemand van de hunnen aan land trede. Genoeg, zij zijn van hen verlost, ea wat verfchiit het, of ecnigc duizenden op den flaeht- bank  mensch en burger. bank gebragt worden. Het zijn toch ook maar Franfchen. Dit is na Vaderlandsliefde, zonder broederfchap. Een liefde tot het Vaderland, ge. paard met baat en verachting jegens alle andere volken. Eene Vaderlandsliefde, met alle wetten der natuur en van Jefusvlijnregt ïlrijdig. —■ Hoe zeer mij tuve jeugdige drift, mijne kinderen, voor uw Vaderland verrukke, God bew'aare u voor zulk eene Vaderlandsliefde! De Kinderen. Neen, Vader * vrees daar niet voor: wij geloovcn niet, dat wij immer gefchikt zouden kunnen worden, om in monfters te ontaarden j (C\ ' De- V. Dit vertrouw, ik ook van u, kinderen; en tot eene procvé hier van ftrekke, dat gij ook de. Engelfchen m uwe broederfchap begrijpt, hoe i'eer gij veronuenlcï: , act zij u van dezelve uitfluiten, t Coiu'E e 1 s. En nu , de Vaderlandsliefde van onze Franfehe Broeders, die zal wel van het echte bed wezen. De V. Juist, Kees, alleen die uitzonderingen', welken men altijd moet aannemen , als men van eene Natie fpreekt De Frsnschman ftaat gelijk met den Engeischman in yuun'ge liefde tot zijn Vaderland; ja zelfs overtreft Jicin daarin, 'althans in den tegenwooutigeiT tijd, daar hij vatbaarer-is voor geestdrift, en/de laatrte koel, ook in zijne liefde is ' Hij is even trot?ch op hetzelve en ijverzuchtig op deszejfs glorie., Schoon hij niet geheel vrij ! -"- - . is  1133 G 110   Ü Ë G T É N VAN DEN MENSCH en BURGEH, E W DE I L I G T E N daaruit voortvloeijende, * VOOR. DE FADERLANDSCHE JËUGDï OPGEDRAGEN AAW DE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT FAN T ALGEMEEN. Tt L E T D E N bij D. du MORTIER en ZOOR u 0 C C X c v«  Geen Afdrukken worden vóór Echt gehouden, dan die met de naamtcekening der Uitgeeveren, dus, drukswijze, bcftempeld zijn:  aan de NEDER LANDSCHE, \ ; M-AATSCHAPP IJ: TOT NUT VAN *T ALGEMEEN* W O R 1> T DIT WERKJE OP G ZDX.AG K N DOOR. DE UIT GE EVERS VAN HETZELVE, D. du MORTIER en ZOON.   ï e T § AAN l QPVOEDERS en ONDERWIJZERS» s ' ''•■'./""' burgers, VRIENDEïf, TT JLjL aalt uwe fckouders niet op , bh het hzen van dezen tij t.el v ,, de regten van den mensch s, en burger, voor de ya(0 er und schï ?j jeugd?.Wtik een vooruitloopt* van den leeftijdh ,9 Moeten Kinderen r\eeds leeren , het geen zij , toch s, eerst op hun vohv&sfen leeftijd, behoeven?" Voor* zeker; waarom toch niet? Bepaalt. gij u in uw Onderwijs alleen tot die Wctenfchuppenwelken zij alleen als kinderen behoeven! Is uw greot doel niet , hen voort&berciden tot den Slaat, waar in zij. eenmaal, volwasfen< zijnde , zullen geplaatst wordenl~ Hun verfland. te ■ verrijken met dis kundigheden , hun hart te veredelen door die l:ginftlenwaar door zij ten eeuigen tijde nuttige leden der Maat* fchappij kunnen worden? En .waarom hen dan ook niet, reeds in de vroege jeugd-, met de gronden van regt en billijkheid , mei hunne regten , die zij eens als meusch en burger zullen bezitten en uitoefenen, bekend gemaakt? h het minder noodig, hen deze beginfelen inteplanten, dan die der zedekunde in het algemeen ? Het tegendeel is juist -waar. Begint uw onderwijs met de regten van den mensch en burger, en gij hebt de hecht fit grond/Ia$en gelegd, waarop gij uw gebouw-van zedekund* kumè  kunt voltrekken. Alle fligten toch flaan tegen ever regten _ gjj kunt ze onmogelijk van clkandere* afzonderen, of gij vormt onderdrukkers of Jlaaven. Legt Cc gelijkheid in regten ten grond/lage , en gij behoeft geen misbruik van regten te vrezen. — „Maar „ waarom juist met de >egten , en niet met de plig* „ ten begonnen?" Laat ik het u kortlijk zeggen; het is een menschlijk zwak , dat zich reeds in kinderen openbaart en welkers bronnen men juist in zekere oorfpronglijke bedorvenheid niet behoeft te zoeken , liever van zijne regten dan van zijne pligten te hoo ■ ren. Schikt u naar dit onfchuldig zwak, maar prent uwe jeugdige kiveskelingen tevens onophoudc* tijk in , dat hunne makkers met hen gelijke regten hebben , die zij ontzien moeten , zo zij willen , dat de hunnen niet gefchenden xvorden. En nu, dia zijne regten handhaaft en tevens zich van alle inbreuken sp die van anderen nauwkeurig wacht , vjat doet die anders, dan de groote Les van Jefus % waar in alle Maaifchappclijke pligten vervat zijn, •volbrengen: gelijk gij wilt, dat u de menfehen zul' len doen, doet gij hen ook alzo. En als zij nu met dat leevendig gevoel hunner regten bezield zijn , en gij gaat over, om hen met hunne pligte?i wat bij" zon der er bekend te maak en , hebt gij dan niet altijd d& gronden gereed cn bij der hand, waar door gij dezeiven kunt flaaven en bekrachtigen? —- ,, 6, die omfag is bij kinderen niet noodig, het is h&n 9, genoeg, dat wij het zeggen , of dat het in den Bijhei fiaat, Die zich wil ophouden om altijd tnet hen van regten te fprceken, zal weinig bij hen vorderend* — Ik ken het nut en noodzaak' lij  lijke van het gezag bij nog ongeoefende ^erjlanden , maar ook niet minder de allerfchaJ.-i'.jkfie ge* volgen van deszelfs te -menigvuldig 'gebruik, Broe» ders vraagt niet meer, naar de redenen-'der koel' heid en oiverfchilligheid omtrent dien d.erbaUren fchat, den Bijbel; waar door h;j voor veeten on* nut is -geworden — dier bekrompenheid en zuinigheid^ •waar mede de meesten zich van hunne pligten kzuijten, altijd vrezende te veel te zullen doen; — zij fchuilen in uw misbruik van het gezag. Leert den jongen over zijne pligten denken , derzelver redelijkheid en heilzaame gevolgen leevendig beseffen , komt dan met uwen Bijbel voor den dag, 'om hem te overtuigen, dat alles, wat dat bock voor' fchrijft, alleen bedoelt en ingerigt is , om den m'enscb gelukkig te maaken ; en reeds vroegtijdig zal hij hem leeren beminnen, en niet meer huiveren op heten' kele gezigt van een juchtleéren band niet koperen jlooten. — En nu begrijpt gij , hoop ik, nog veel duidelijker , dat uvj eigen gezag wel blinde ,flaaffche gehoorzaamheid, maar geene eigenlijke liefde en voor" keuze omtrent pligtmaatige handelingen kan voort~ brengen. Leert den jongen dan vroegtijdig zijne regten kénnen , en de wilvaardigfte gehoorzaamheid aan bevelen , wier redelijkheid hij bezeft of aan uw meerder do&rzigt toevertrouwt, zal uwe belooning zvezen. Nog één woord: gij verbeeldt u, dat de kennis van 1's menfehen regten den jongen niet te flade kun» ne komen. Gij doolt. Iedere School is eene maat' fchappij van kleine menfehen , onder welke de beöef» fening dier regten ter ieder uur geleegenheid vindt, waar ieder Kind in zijn meester de bevoorderaar van  van vin geluk , maar geenzins zijn dwingeland of ieul moet leeren befchouwen - waar het reeds ei. gendommen heeft , voor welkers Bewaaring hij meet zorgen. - Waar het\ met één woord, in de onzij. ttgheid en regtmaatigheid van flrafen en belooningen, de Gelijkheid leert kennen en 'beminnen. ' lk kan u iutusfehen niet aanraaden , om dit Hekje met uwe leerlingen te doorlopen. Hoe zeer ik mij ook toegelegd hebbe, om voor kinderen verliaanbaar te forijven, vrees ik echter hier in overal niet even g^kkig .gejlaagd te zijn. Gij zult duisterheden voor kinderen aantreffen, die uwe nadere ophelderingen zullen behoeven. Zcmmige voorbeelden zult gij^t veer, and:re^ dït mhfch.,n tref£ndcr z..n voQr uvj& leerlingen , kunnen vermenigvuldigen. ~ Eene proeve, tene handleiding , in het onderwijs eener wetenfehafi welkers opzetlijke behandeling voor kinderen nog Kieuw is,- ie geven j ~ ziet daar mijn groot doel.In mijne bijgehragte voorbeelden, zult gij aantreffen , wier grondtrekken uit de gelijkenisfen van Jefus ontleend zijn IFaarom doet men zulks met meer in verdichtzels voor kinderen. Men late hen die, om zo te noemen , verklecde gelijkenisfen met de oorfprongelijken vergelijken , en zij zullen de fchoonheid en juistheid der laatflcn des te leevendigcr gevoelen. Daardoor bereikt men dan een dubbel, beiden even zeer gezvigtig , nut. Uit den inhoud ziet gij ligt cl ijk , dat mijn oogmerk is, dit fluitje van eenige anderen te laaien volgen. Of ik -hier aan zal beeindwoorden , dit zal vcornaamlijk van den uttflag dezer proeve, van uwe aanmoedigingen , en van de rust die mijne overige bezigheden mij zullen overlaten, afhaugeni  •d e & E G T E N / van den M E N S C II en BURGER voor de VADERLANDSCHE JEUGD, EERSTE GESPREK. de vader., willem, pieter , cornelii. w W illem. Vaderlief, wij lezen thans zo dik- Wijls aan het hoofd van veele Hukken . en wij hooren zo veele lieden fprekcn van Gelijkhe d, Vrijheid en Broederfchap: - voorhenen hebben wij hier van nimmer gehoord: - Wat betekenen toch die woorden, en waarom gebruikt men ze thans zo algemeen? De Vader.. Wel Willem, kent gij het Spreekwoord wei, één kind kan meer vragen, dan zeven mannen kunnen bcandwoorden? Gij vraagt waarlijk al heel veel. W. Ik hoop niet, Vader, dat ik u te veel gevraagd heb. Dë V, Neen , vrees daar niet voor. Gij weet wel , dar, wat gij mij Gok vraagt, ik u nimmer onbe* andwoord afzet, fchoon ik juist uwe nieuwsgierig, heid niet altijd volkomen bevredig, Maar, het geen gij thans viaagt, zijn zulke duistere en moei- * je-  3 de regten van- den jelijke onderwerpen, dat ik niet weet, hoe ik ze u regt bevatlijk zal verklaaren. Zij zijn nogthans van dat gewigt, dat gij , zelfs nu, niet geheel onkundig van dezelven kunt blijven , en eens moet gij ze zeker en volledig kennen. Maar, kom aan, gij hebt misfchien hier over al eens gedacht, en met uwe makkers gefproken. Zeg mij eerst eens, wat gij zélve wel zoo denkt? W. Juist geraden, Vader! — ik heb 'er al lang op gedacht, en veel 'er over gefproken, maar ik kan 'er nog geen mouwen aanzetten. — Gisteren nog wilde Kees mij beduiden , clat hij mij in alles gelijk moest wezen, fchoon hij de jongfte is en ik de oudfte ben , en altijd een fchreef je vooruit gehad heb. Alles is nu gelijkheid»-zeide hij; en uw rijk, Broeutje , is uit. D e V. Is dit waar , Kees ? Qornelis. Wel zeker, Vader, en had ik geen gelijk? De V. Dit zullen wij het best van Willem hooren* Wel nu, Wim, hoe maakte gij het, om uw eerstgeboorteregt .te verdeedigen ? W. Ja, Vader; Ik,kon 'er niet anders qp andwoorden , dan dat hij een domme jongen was, die mec van Gelijkheid wilde praaten; daar hij 'er nog geen zier van verftondt. Dat ik ouder , en dus wijzer, en dus fterker was en dus. dat hij zwijgen moest, of ik zou hem gaauw lecren, hoe het met zijne gelijkheid ftondt. Ja, Vader, ik wierd wat boos. Echter ik wil wel bekennen, dat ik zo eens bij mij zeiven nadenkende, vond, dat broer  mensch en burger. 3 broer niet in alles onregt hadt, Maar toch gelijk met mij , kan hij ook niet wezen ; neen, dat kan niet: want ik ben het oudfte zoontje. De V. Gij ziet zelf, dat gij u ten onregt verftoord hebt. En daarom zal ik 'er geene verdere aanmerkingen op maaken. Maar Piet, hoe zit gij zo ftil? Zijt gij 'er al achter? Vertel het dan eens. Pieter. Neen, Vaderlief, ik ben juist zo nieuwsgierig als Wim en Kees, en weet 'er Waarlijk niets van te maaken. Of het onder de menfehen beter gaat, dan onder ons , kinderen , kan ik niet zeggen. en ben ik ook niet verwaand genoeg, om daar over te beflisfen. Maar ik heb al eens gedacht, of die woorden niet hetzelfde betekenen, als in vreemde landen, die hooge Adelijke tijtels van Welgebooren, Edelgebooien; die men zo niet naar den letter moet neemen. W. en K. {te gelijk,} Daar heb je de malle Philofooph weêr! Wel jongen! Zijt ge gek? Wat zouden die titels beduiden ? Het gelijkt naar kip noch haan. Praat je nog meê ? De V, Zus , zus , kinderen , zo driftig niet; het is nog al zo zot niet. Men zou die woorden in dien zin wel als titels kunnen bezigen, om hen tot wien wij fpreeken, of aan wien wij fchrijven, te herinneren , dat zij vrije menfehen zijn , met ons gelijk en onze broeders : die herinnering is toch nuttig. Maar Pieter, wat heeft u op dat denkbeeld gebragt? P- De opmerking, Vader, dat de menfehen met eikanderen , en zo ook mijne kameraads met elkaêr- A 2 even  4 DE REGTEN VAN DEN even eens handelen, als van te voeren. Als ik tegen Richard zeg; jongetje, gij moet u zo veel airs niet aanmadgen , ora dat uw Vader zo veel rijker is, dan de mijne ~ wij zijn gelijk: — dreigt hij mij een draai om de ooren te geven. Zeg ik tegen hem, wij zijn immers broeders; dan durft hij mij wel toe duuwen; wat beeldt gij u wel in Kwibus? Broeders! ja, van Adams wegen! Met zulk 1 een broê? mogt ik mijn Vader wel -— ik weet niet waar , — zoeken. — Laatst nog zijn eenige jongens wel ftrcnglijk door den meester geftraft; zij kenden hun lesfen niet. En toen hij vroeg naar de reden, zeiden zij zeer deftig , wij zullen ze leeren , als het ons gelegen komt, het is nu alles Gelijkheid en Vrijheid: zo dat, men zegt en hoort die woorden wel meer, dan voorheenen , maar men doet nog juist zo als te vooren. En , als het geene verwaandheid in mij is, om ook over de menfehen te oordeelen: ik heb wel eens gezien, dat onze rijke Oom zijn werkvolk Burgers noemt; maar ik geloof, dat hij ze gauw zou weg jaagen, als zij ook Burger tegen jhem durfden zeggen» En dat de menfehen eikanderen broederlijker behandelen , dan in vroegere tijden, kan ik nog niet vinden. De V. Uwe opmerkingen , Pieter, zijn , naar uw© mate van bevatting en wijze van zien , gantsch niet ongegrond. Intusfehen hebt gij even weinig als uwe Broeders , regte begrippen van de woorden, Vrijheid, Gelijkheid en Biocderfchap, En dit verwondert mij ook niet. Daarom'zal ik bij de eer.  mensck en burger. 5 eerde gepaste gelegenheid aan het verzoek van Willem voldoen** en u allen, zo klaar als mij mogelijk is, aan het veri'land poogen te brengen, niet alleen, wat gij door deze woorden moet ver- ftaan, maar ook welke de wezenlijke regten van den Mensch en Burger zijn. Alle Drie, 6 Vaderlief, do* dit tó^h fpoedig; wij verlangen al om het te hooren. TWEEDE GESPREK. de vader , willem, pieter, cornelis. De Vader, Hoe zo opgeruimd, Piet, de blijdfchap ftraalt u ten oogen uit! Pieter. Ja, Vader, zou ik niet blij zijn? ik heb een prijs gewonnen. D e V. Veel geluk , zoon : ik hoop, dat gij u meer moogt waardig maaken. — Maar hebt gij hem wel verdiend? Dit zegt toch iets meer, dan gewonnen. P. Ja , wel degelijk verdiend. Niet flegts de Meester, maar alle mijne mededingers hebben mij hem toegewezen. De V. Bravo! Maar Willem gij zijt toch de OudLte; niet waar? Gij hebt u tegen uw broêr A 3 Kees  6 de regten van den Kees op dat voorregt vrij veel laten voorftaan. Gij herinnert u dit-nog wel? Moest gij niet den prijs behaald hebben? W. Hoe kon ik hem behaalen, Vader, daar ik hem niet verdiende? Ik ben wel de oudfte hier, maar niet op het School, ook vraagt men daar in het geheel niet naar den ouderdom. Kees-brcêr heeft 'er ook naar gedongen, en zou hem zonder Pieter gehad hebben. ^ De V. Zo!.. > en de zoon van Richard? Waarom die ook niet? daar zijn Vader meer fchoolgeld betaalt, dan ik voor u. Is dit wel billijk? P. Billijk? Wel het zou de hoogde onbillijkheid zijn , zo het anders ware. Op School zijn wij allen gelijk. Die wat meer betaalt, krijgt ook in meer zaaken onderwijs, dan die minder betaalt, De Jonge Richard leert ook Engehch en Fransch. Dit leeren wij nog niet, en natuurlijk betaalt Vader minder. Maar wat doet dit tot den prijs, die voor alle Kinderen is opgehangen, op dat allen 'er naar zouden dingen? wij waren 'er allen even na toe. . . De V. En dus moeiten allen hem hebben, deWijl gij zegt, dat gij allen gelijk zijt. P. Met uw welnemen , Vader, gij verftaat mij kwaêlijk. De prijs was alleen voor hem, die hem verdiend®, en niet voor allen, opgehangen; en dus moest hij hem alleen hebben, die hem won. Maar tot het dingen om den prijs waren wij allen gelijk, even na: niemand werdt uitgefloten. De V.  mensch en 8ur.ger.. f De V. Ik trek dan hier dit befluit,.dat gij moet opfchrijven , om dat ik 'er nader gebruik van zal maaken : Zo lang de prijs nog niet verdiend was; waart gij allen gelijk in het regt tot den zeiven, wan. neer gij hem verdiende. Zodra Pieter den prijs ver* diende, verviel dit regt, en gij wierdt ongelijk in het regt tot denzelven; verdiensten alleen hadden regt op den prijs en werden de oorzaak dier ongelijkheid. Verftaat gij dit, Kinderen? P. Nog niet volkomen: zo veel begrijp ik, dat gij zeggen wilt: wij zijn op het School wel allen gelijk, maar verdienden maaken toch ongelijkheid. De V. Juist getroffen. En om uwe verdiensten verder te.beloonen, gaan wij dezen middag naar "■buiten, en ten- uwe gevalle zal ik uwe Broeders medenemen. alle de kinderen, ó dat is goed! dat is goed! , . DERDE GESPREK. de vader, willem , pieter , cornelis. De braave Aristus, die zelfs omtrent zijne kinderen nauwkeurig was. in het houden van zijn woord, volbragt zijne belofte , en wandelde met zijne zoons dien middag paar zijn thuin. Buiten de poort ge- A 4  MENSCH EN BURGER.: ij van oordeel, van krachten of van alle zucht tot geluk ontbloot is. —• Uit die natuurlijke gelijkheid, volgt de zedelijke gelijkheid, dat is, de gelijkheid in regten en pligten, waar door ieder verbonden is, om dat geen voor anderen te doen, het geen hij van anderen vordert of wenscht. Gij zult immers niet dulden, of het billijk ©ordeelen , dat een uwer medefcholieren allerleië diensten van u afvordere, zonder dat hij gereed is, om u den geringsten wederdienst te bewijzen? En waarom? om dat gij gelijk en eikanderen niets verpligt zijt. Zo dra een van hen zich zulks vermeet, zal uw gevoel 'er tegen opkomen , en wanneer gij hem. eerst een pen geleend hebt, en hij naderhand vl zijn pennemes niet wil leenen, zult gij zeggen» die kerk is uit; wilt gij geen pennemes leenen, dan krijgt gij ook van mij geen pen: ik ben u niets verpligt, gij hebt geen regt over mijn goed. Om u dit nog duidelijker te maaken, moet ik u flegts wijzen op het gedrag van Dcmas. Waarom verfoeic gij hetzelve? alleen om dat hij het regt der gelijkheid heeft gefchonden Toen hij zelf in verlegen* beid was, wenschte hij bij zijne fchuldeifchers geduld cn medelijden te vinden; eifchen kon hij niet, dit wist hij wel, maar hij heeft het zeker billijk geoordeeld: even zo ook redeneerde de weduw ten zijnen aandien , toen hij zelf fehuldeifcher was geworden. Het geen voor hem billijk was, was ook billijk voor de weduwe: want zij waren eikanderen gelijk. Integendeel, oordeelde hij regt te hebben  4ö DE REGT EN VAN DEN riw fchocl niet geldt , of gij veel of weinig betaalt; dat allen daar het zelfde regt hebben, en tot dezelfde onderwerping aan de fchoohvetten verbonden zijn. Zo gaat het ook in eene Maatfchappij, waar gelijkheid hcerscht* P. Hier vait mij echter in, vader, dat gij ook van eene wezenlijke ongelijkheid hebt gefprokenr Hoe ver gaat die dan? De V. Wel aangemerkt, zoon! Deugd en ver» dicnften, zeide ik, maaken eene wezenlijke ongelijkheid» Maar die ongelijkheid heeft alleen plaats bij eene vereeniging, eene maatfchappij van menfehen — en is alleen betreklijk tot zodanige goederen of zaaken , waar aan allen geen deel kunnen hebben; — doch zij is niet betreklijk tot regten en pligten. De regel; wat gij van een ander wenscht, moet gij ook voor een ander willen doen , in dezelfde omftandigheden, en omgekeerd; geldt even zeer voor kwaaden als goeden, voor verdienstelijke* als onverdienstelijken. Het tegendeel aannemende, zou daar uit volgen, dat de goeden van zekere wet* ten ontflaagen waren en' de kwaaden aan dczelven verbonden zouden wezen, Is iemand liegt of van geene verdiensten, dit geeft u geen regt om hein onbillijk of onregtvaardig te behandelen. Noch in den natuurftaat, noch in de maatfchappij kunt gij immer dit regt verkrijgen. Maar, zie hier, waar in de ongelijkheid , door deugd en verdiensten ver* oorzaakt, gelden moet. Als uw meester een Prijs van verdiensten ophangt, dan is dit iets, dat maar voor  MENSCH EN BURGER? ill voor dén pcrfoon gefchikt is, en waar aan allen . geen deel kunnen hebben* Anders ware het geen prijs. Zo ook, wanneer ecnige menfehen zich te zamenvoegen is 'er altijd een goed , dat voor allen niet gefchikt is. Allen kunnen geene posten van eer of voordeel bekleeden, even weinig als gij allen te gelijk prijzen kunt winnen. Wie moet nu dezelve n hebben? De Sterkften? — Maar geene fterkte wordt altijd tot dezelve vereischt: dan zou men ezels , paarden, olijphanten kunnen kiezen, die fterker zijn dan menfehen: ' fterkte is eene toevalligheid, die men zich zeiven niet gegeven heeft. — Rijk» dom? maar op dezen geldt al hetzelfde: een kind, een zot, kan rijk wezen, maar is hij daarom tot dien post gefchikt? Rijkdom is ook dikwijls eene toevalligheid. — Geboorte ? Maar geboorte geeft regt op eene erfenis, en dit zijn posten niet, of men moet de menfehen, als beesten, befchouwen, waar van men het eigendom bij teftament kan overdragen ; en deze is ook eene toevalligheid. Dus deugd en bekwaamheid. Dezen hebben in zich zeiven een groote waarde — door dezen overtreffen wij de dieren, die voor geene veritandige deugd vatbaar zijn — door dezen verheffen wij ons boven de natuur, die ons allen gelijk bedeeld, maar de verbetering haarer gaaveii aan ons zeiven overgelaten heeft — dezen zijn niet toevallig, wij hebben ze door infpanning en oeiTening van krachten verkregen — dezen Hellen ons in ftaat, om die posten waartenemen; want een ondeugend of on- B 3 zin*  %%. Ö E & EGTEN VAN DEN Zinnig mensch is voor iedcren post ongefchikt. En om alle deze redenen is het, of eene uitgedrukte of ftilzwijgende voorwaarde in iedere welgeregelde maatfchappij, dat deugd en bekwaamheid beloond worden met zodanige goederen, wsar op allen wel Cen gelijk regt hebben, om 'er naar te dingen, maar die aan haar alleen gefchonken kunnen worden. Dat zelfde, begrijpt gij wel, kunt gij tot alle goederen uitftrekken, die niet'voor alle menfehen ge* lijklijk gefchikt zijn. Als gij met n drieën een ducaat bij den weg vindt; hebt gij alle drie een gelijk regt op denzelven en hij moet onder u drieën verdeeld worden; maar als ik een ducaat beloof aan-hem, die het fraaïjile fchrift fchrijft, moogt gij 'ér alle drie naar dingen, maar die hem verdient , moet hem maar alleen hebben* — Schrijft 3iu het geen gij hier van onthouden hebt terllond op, herleest het vlijtig en dan twijfel ik niet, of gij zult mij volkomen verftaan» ZES-  mensch en b u k. £ x 23 ZESDE GESPREK. de vader, j willem 9 pieter ,c0rnelis CH ag4tha. Komen allen, in zeer verfcbii lende gemoedsbewegingen , tot hun Vader toelopen. A Xjlgatha. CSehreijende.) Die ongelukkige vo. gei! Cornelis, ( Schreeuwende. ) Het is uw fchuld , maar Vader zal u wel vinden. Willem. Die benkerfebe kat! ik wou, dat hij 'er aan barsftc. Pieter. 't Is fpijtig, maar zeer natuurlijk. De Vader. Nu, kinderen, niet allen iegelijk; bedaard; en zo driftig niet. Wat is 'er gaans? Piet, gij fchijnt nog de bezadigde van allen, fpreek gij alleen. Wat is 'er 'gebeurd ? P. Niets meer, dan dat zusje het kooitje heeft open gezet, de kanarie laten uitvliegen, en Poesje haar heeft opgpfnapt» C. Ja , Vader , dat heeft' die ftoute meid gedaan. ê De V. Stil Kees! Wat bewoog u, Aagje, oni de kooi open te zetten? A. (Schreijcnde.-) Och Vader, word niet boos: ik heb het uit geene ftoutigiieid gedaan; kon ik den B 4 Vo^  24 » E r E o t E n van den Vogel weer in 't leeven koopen, ik gaf 'er mijn geheelen fpaarpot voor. Maar ik zag bet beestje in het kooitje zo heen- en weêr fpringen, en tegens de tralies vliegen; ó. dacht ik, als gij in vrijheid waart, hoe gelukkig zoudt gij wezen! het fcheen mij, als of het lieve diertje mij hierom fmeekte, zo dikwijls het mij aankeek: ik raakte bewogen: kom mijn beest, zei ik, de Vrijheid is uw eigendom , ik zou ook in geen kooitje willen koekeloeren; zie daar, hebt gij uw Vrijheid: ik open de kooi], hij vliegt 'er uit; en QbUr; begint zij bitter te fchreijen ) de kat C. Ja, laat ik haar maar krijgen: het zal haar flegt bekomen. D e V. Aagje, het vogeltje en de kat hebben ieder volgends hun no.tuur gehandeld. Maar gij, Cornelis, verlaagt uwe natuur, als een verftandig fchepféï, wanneer gij u hier over verrtoort: op den zelfden grond moogt gij u verftooren , dat de kanarie niet miaauwt, en dt« poes niet zuigt. Ik zal u allen bevredigen: — een anderen, vogel koopen : en Agatha zal altijd best doen , wanneer zij eerst den raad van verftandige lieden inneemt, alvoorens zij de aandrift van het mededoogen opvolgt , hetwelk anders haar en anderen ongelukkig zou maaken. Alle de kinderem. Gij zijt zeer goed, Vader, wij danken u : A. Ik zal uw les altijd trachten optcvolgen. De V. Dezen avond, kinderen, zuilen wij een cn*  mensch en burger.. &§ onderwerp verhandelen, waar op dit voorval mijne aandacht gevestigd heeft', maar dan verwacht ik ook , dat gij het u zult waardig maaken, door eene naaritige vervulling uwer pligten. ZEVENDE GESPREK. de vader, willem, pieter, cornelïs, agatha. D e Vader. Vrijheid , Kinderen ,'is het natuurlijk erfgoed van den mensch; bij kan hetzelve niet verliezen , niet wegfchenken Ongebondenheid is de grootïle vijandin van waare vrijheid en van alle menfchengeluk en bederft ons onheritelbaar , zo dra het haar gelukt, onder het masker van vrijheid, zich in de maatfchappij te dringen. Deze waarheden hebben mij uw kanarie-en poes geleerd, en ik zal u dezclven door beider voorbeeld ophelderen. — Gij denkt misfchien , dat vrijheid beftaat in te doen hetgeen gij wilt: noemt gij het geene vrijheid, wanneer gij zo lang moogt fpeelen , zo veel moogt eten en drinken , en zo wreinig leeren , als gij verkiest ? Noemt gij het geen dwang , wanneer gij daarin eenigzins bepaald wordt? De Kinderen; Ja Vader. Ds V. Ik zal u ras overtuigen, dat gij hier de B S plank  DB REGTEN VAN DEN liet veel betekenende even zeer , als de fpreker alle menfehen overtroffen heeft. Maar, naast dit, durf ik het zeggen van terent iüs wel ftellen. Óm u dit te doen gevoelen , zal ik u de volgende gefchiedenis verbaalen: Een zeker reiziger hadt eens het ongeluk van ©p den weg door Siruikroovers overvallen te worden, die hem'van alles beroofden. Daar deze man nog**cftigen nütteïoozen tegenftand gewaagd en hen daar door verbitterd hadt, werdt hij door hen ze " zwaar verwond, dat zij hem voor dood lieten leggen. Eenzaam, bijna naakt, deerlijk gekwetst, hulploos en geheel onmagtig zou hij ook weldra het einde van zijn leeven hebben gevonden. Een Geestelijk ke, van eene nabij gelegen Stad, een Landgenoot, reedt toevallig denzelfden weg. Hij ken den onge'lukkïgcn , die zeer nabij aan den rijdweg iag , en bitter kermde, niet, zonder hem te bemerken, voorbijgaan. De voerman hoorde, zag hem, en waarschuwde den Geestelijken, dat daar een mensch lag 4 die wel door rovers fcheen uitgefchud te wezen en geheel onmagtig was. „ ö riep hij, rijd toch fchielijk voorbij, eer de rovers ons bemerken en op dezelfde wijze 3, handelen Leg de zweep op de paarden, daar'ko„ men zij al, dunkt mij" De voerman. „ MasrDominé , die man zal derven . als hij daar blijft liggen: laten wij hem maar gaanw in het rijdtuig pakken :ik zie nog geene rovers. De Geestelijke. „ Sla toch in Gods naam voort, gij zult eenen ,, goeden drinkpenning hebben. Wilt gij mij geheel „ be-  MENSCH EN BURGER." 35 „ bederven? Als ik u gehoor gaf, zouden wij nog wel gevaar Jopen, , van voor de moordenaars van dien man, die ieder oogenblikkan fter55 ven, gehouden te worden. God helpe hem! rijd 9, voort: rijd voort." — Kietsch, zei de zweep —en in een oogenblik waren zij buiten het gezig^ — Nu fcheen het uiteinde van den armen reiziger zekerdoch, tot zijn groot- geluk, zag hij weldra een Jood aanrijden. ,-, Is 'er dan geen hulp voor een ongelukh kigen?" dus kermde hij. Wie zucht, wie roept „ daar" zegt de: Jood, houdt ftil, ziet ronden bemerkt den eilendigén. .Terftond fchiet>hij toe,, zonder eens te bedenken, dat die man een Kristen was, dat de roovers hem ook konden overvallen , van alles berooven en hem in de zwaarfte ongelegenheid brengen, daar hij dit land ais vreemdling flegts doorreisde, dat de dienaars van het geregt hem alleen met dien inan( konden aantreffen en dat het hem dan moeilijk zou vallen zich van het vermoe» den,, dat hij de moorder was, vrij te pleiten — zonder iets f van 'dit alles te bedenken, volgt hij de • aandrift zijner menfchenliefdc ; verbindt den ong^Iukk,gen, zo; goed hij op dat oogenbiik kon, ' drteagt cn helpt hem met alle mogelijke omzigtigheid -in zijn rijdruig; 'getroost zich zijnenthalven langzaam te rijden en kwam dus eerst met het ■vallen vaa den avond in een nabij gelegen - fteedje , niet zonder het .grootst gevaar van «We een gel lijk lot met den ' ellendigen door de roovers te wedervaren, m de herberg kat.hij terdond dóór . k-2 ^ een /  36* regten van den een bekwaam heelmeester de wonden verbinden , en zorgt dat de man ter rust komt, Des anderen daags, daar zijne bezigheden hem niet veroorloofden langer aldaar te vertoeven, betaalt hij. den waard en heelmeester: gaat met hen een verdrag aan, bod veel , naar hunne rekening , de ongelukkige ter zijner volkomen herftcLUng nog zou behoeven, en wijst hen iemand, bij ben bekend, aan, waar zij dit zouden kunnen bekomen. En, zonder den ongelukkigen in zijn flaap te willen ftooren , vervorderr hij zijne reize. Wat dunkt u nu, kinderent begrijpt gij nu dè kracht dier iesfe, waar van wij fpreken? D> Kinderen. Volkomen. Wij behoeven bier toe geene vertaaling. P, Waarlijk, Vader; dat was regt Broederfchap, 20 ik het woord wel begrijp. Pr V. dj begrijpt het juist, Piet. Dat was Broeclerfchap Maar het zou ook Broederfchap geweest zijn, als die ongelukkige reiziger een Jood, én de heiper een Kristen geweest ware. P Dat fpreekt van Zelve. Maar Vader, ver* ftaat men dan onder Broedc- fchap , zo als men tegenwoordig dat woord gebruikt, ook zö iets? Gij weet wel \ d.t gij ons de verklaaring van dat Woord nog fchuldig J .,. \ l i* e de KI n de r e n\ Ja, Vader; wij mh èen alle gaarne thans de betekenis hiervan hoo. fen. , De V. Gij hebt gelijk, kinderen, ik zal uw #§ns.cQ  MENSCH EN BURGER.. 37 wenseh voldoen — D1 Broederfchap fluit voorze-j ker in, dat men alle'menfehen , zonder onderlcheid, van welk eene kleur, natie, godsdienftige of {taalkundige gezindheid , rang of ftand in de maatfehap. pij — met dén woord, alles, wat mensch heet, als zijn broeder aanmerkt, en als een broeder benandelt: dat men zich zijne belangen aantrekt en dezelven als zijne eigene behartigt Gij bezefr echter ligtlijk, dat op dezen regel natuurlijk bepaalingen moeten vallen; of laat ik duidelijker fpreken» dat die regel juist niet vordert, dat men alle menfehen pp dezelfde wijze behandelt Dit vindt zelfs geene plaats in de handelwijze van natuurlijke' broederen jegens elkandercn, of in mijn, gedrag omtrent u. Daar dc menfehen in denkwij. ze en geaartheid verbazend veel verfchillen, kan ik mij omtrent allen niet net op dezelfde wijze gedra.» gen : of ik handel dwaas en onregt vaardig. De grondflag echcer van alle handelwijze omtrent ieder een, hoe dan ook ge.dnd, moet broederfchap, of rakere broederlijke gezindheid wezen, waar, door meh anderen doet, het geen men wenfeheu zou, dat ons in gelijke 01 iïl audighedeii .gei..hu-udc ; or — hem lief heeft als zich Zei ven, De gefijkh i :taat clus tegen over broeacri'chap, als iegr tegen bver, piigt. Willem, zoudt g:j, wet dezen regel op de verhaalde gefchiedenis küo'n*^ toepazen ? W. Zeer gematklijk , Vader; de laak preekt yan zelve. De Jood bthandclde den Kristei „is zijn broeder; de Kristen was verpligt cve;. het C 3 zelf-  3g D E REGTEN VAN DEN zelfde voor den Jood te doen, in gelijke omftandigheden zijnde Het verfchil van Godsdienst vait hier weg' Wilde men dit hier aannemen, dan zw men moeten zeggen , j dat de jood :onpligtmatig hadt gehandeld. En wie zal dit kunnen zeggen, als hrj zijn gedrag met dat van den geestelijken vergelijkt en zijn eigen gevoel raadpleegt? D e V. Met genoegen befpeurde ik uwe vatbaarheid, en uwe vorderingen. Gij hebt verftandig geankerd. ~ Ban,'er ligt toch in het gebruik van het woord Broederfchap eene bijzonderheid, die ik-.u nog moet verklaaren Gij weet, dat wij het gebruik der woorden Gelijkheid , Vrijheid , /Broederfchap - waarbij in het eerst nog gevoegd is geweeft of dc dood - van de Franfchen ontleend hebben. In het begin der zittingen van de Nationale Conventie, decreteerde zij dc Vrijheid,. Gelijkheid en Broederfchap of de dooi Het eerde betekende dc herftelling der Volks regcering, het Andere de affchaffing van alle erfelijke waardigheden en den adeldom; en door het laatfte verklaarde ^if, dat zij alle volken, die de Vrijheid wenschten en het juk der Dwingelandij wilden ■ afwerpen , als haare broederen aanmerkte, als zodanigen in h.i.ve bVfcherming nam en hunne belsn. gen als de haare overnam , terwijl zij den oorlog aan alle dwingelanden zwoer. Uit. hoofde van dat feefluit heeft de Franfche Natie alle zodanige volken, die zij overwon, in hunne regten als menfehen en burgeren, zo als zij die zclven genooten, fcc-r-j  MENSCH IN 1UR.GEH; j£ herfteld, en hen altijd, niet als overwonnen land, volgens het verfchrikJijk.regt des oorlogs, maar als vrienden en broederen behandeld; wair van inzon. derheid hunne handelwijze, bij bun inval in deze gewesten, een roemrijk getuigenis kan dragen. —In dien zin fprcken wij ook van de Franfchen als onze broederen, dat is onze broederen in de Gelijkheid en Vrijheid; terwijl wij volken, die nog ge» willig de ketenen der flavernij draagen, in geene andere betekenis broederen noemen , dan in de eerfte ditgeftrekte betekenis. Het woord broederfchap heeft dan eene ftaatkundige en kristelijke betekenis. Die het intusfehen in beide betekenisfen bezigt en toepast, kon» het naast bij de "les van J E S D S. J3, lieve Kinderen, onthoudt dit wel, en laat nimmer eenig vooroordeel, eenige trotschheid dc kracht dezer les bij u verzwakken ;\wie u ook ontmoete , hij zij een bedelaar, hij zij eea Moor, ee* Ilottentoy een Zuidiander, een Indiaan, een heiden , Mahomethaan of Jood : hij is een mensch; hij is uw broeder, zijne belangen zijn de, uwen. Zelfs uw, vijand is uw broeder, wien gij bijfiand verpligt zijt, zo dra hij zich in nood bevindt en gij magtig zijt hem te helpen. c 4 TI£N»  $9 be ubcïen van den TIENDE GESPREK» 2> e v o o r i g e n. iet er. Vaderlief , gij zijt altijd zo gereed, om onze kinderlijke zwarigheden wegtenemen en het geen duister voor ons is opteheldcren, dat ik het thans waagcn durf, u eenige nadere vcrklaaring te verzoeken van ons laatst gehouden gefprek over de broederfchap. Het komt mij voor, dat als ik omtrent alle menfehen zo wel gezind hen, 'er voor het Vaderland niet veel zal overfchieten. —- j%\ bet zou wel eens kunnen gebeuren , dat ik dan ook welgezind Was jegens hen, die het flegt met ons Vaderland meenen. En evenwel , het Vaderlandje lief boven. Willem en Cornelis. Zie zo broer, daar fpreekt gij haar ons hart, ja, het Vaderland beven. De Vader. En ik zeg, Amen! — Het verheugt mij zeer, reeds zo vroeg, dit edel vuur in uwe jeugdige harten te zien gloeijen. Kinderen , laat het nimmer verdooveu. Woult gij eens geroepen, om voor het Vaderland te drilden en uw keven te waagcn: wordt gij eens geroepen om voor hetzelve te derven, laat dan nog uw laaide zucht WCZcn: leevc het Vaderland! — Nu, fprcek ik naar uw  44 *> E REGTEN1 VAN DEN is van klei . .;g, omtrent andere volken, wetx fej deielMè^ door een vernis van befebaafdheid, meer te bedekken en voor vieemdiiagen minder aaiilootlijk te manken. De Engelen man vergenoegt zich met de bewustheid van dc voo< tuii'elijkheid vaó zijn eiland en rekent het beneden zich den vree-ndiing hiervan te ovcituigen De Franschjnau is daurin'meer Neder! aft dei M\ hij even gree» tig ih de laatfte is , om - ij heid zijner fchat- ten voor den vrcemdüng uü toon te ipreiden9 even rustloos bezig is, om u den luister van zijn Vaderland te vertoonea. Hij wil, dat anderen zullen weten en hem betuigen, dat zijn Vaderland boven allen uitmunt. D;e drift maakt hen gezellig, voorkomend , verpligt end ch voor den vreemiling behagelijk. Minder bevooroordeeld, weet hij het goede in andere landen te waardeeren, overicnemen en te bezigen. Hij ftelt zijn roem ais Fianschman hoofdzaitkiijk., in andere landen geluk» kig te maaken. H j zoekt daar in de grootheid van ziin Vaderland, De Engclfehe ftaatkuMe zal de hen, die gouden eijeren legt, niet flegts dezcU ven ontrooven, maar ook vermoorden , opdat zij «iet voor anderen ïegge. De Fianfche zal 'er haar ééntje laten behouden, Opdat zij ze toch in hetzelve nest leggej door goed voedzel en koestering in ft ast Hellen, om meer te leggen, en door weldaadcn verptigren , om alleen voor haar te leggen. De Fianschman ftelt het boog i:e toppunt van de glöfcij, van zijn Vaderiand daar in, dat het eens zal kun- nen  MENSCH EN BURGER. 45 fien zeggen: door mij is dc gantfche waereld in vrijheid , bloei en welvaaren herfteid — én na oiitfang ik de fchatcingen haarer dankbaarheid, en zie daar door mijne grootheid en mijn luister da» geïtjkseh aanwasfchen l de Kngelschman zal het beste te vieden zijn, als hij eens zal kunnen zeggen : door mij is de geheèle waereld verwoest of verneder!; en nu ben ik alleen mééster. P. ö Vader, nu bezef ik reeds duidelijk, dat èe broederfchap met de Vaderlandsliefde hand aan hand gaat. D e V. Gij hebt het regt gevat, zoon* Alle menfehen, behalven de inwooners van zfn Vaderland , gelukkig te willen maaken , is- noch broederfchap , noch Vaderlandsliefde : het omgekeerde, dat bij den Engelschmau plaats vindt, verdient dien naam nog minder. — Maar , alle zijne krachten en vermogens intefpannen, om zich voor zijn Vaderland nuttig te maaken. alles ten dienste van hetzelve veil te hebben, en des rtóOds goed en bloed voor hetzelve opteofferon ; trotseh op zijn Vaderland, op deszelfs voortbrengzelen van Hcunst en nijverheid te wezen, zich tdetelcggen, om dezelven te verbeteren en die der buitenlanderen te doen overtreffen: den vréerndiin'g regt te laren wedervaaren, en de vruchten van andere gewesten, 't zij van nijverheid of konst , op den Vadcriandfchen grond overtebrengen', aantekweeken en inheemsen, te maaken; zijn roem te (lellen in de narionaale tfeu^den van nijverheid, bedachtzaamheid, eerlijkheid  46 de regten van den mensch en burger. heid en fpaarzaamhcid, en alles aantekenden om dezelven te verbreiden — in de vorderingen van alle die kund-gheden, tot wier bewerking een gezond, geoefend oordeel vereischt wordt; (waar in de Nederlander altijd de mededinger van den Engelschman geweest is ; ) en in zijn kring tot ver4 fpreiding der verlichting medetewerken; heldhaftig in het beft rij den van de 6penbaare vijandan van het Vaderland, waakzaam op de woelingen van geheime bclageren; oaomkoopbiar in het behartigen van deszelfs belangen; ftandvasiig en onverzettelijk in het voorftaan van deszeiregten , geene offerhanden , geene betrekkingen te dierbaar te echten, om het zelve te behouden; — zachtmoedig en menschlijk jegens een overwonnen en weerloos vijand zich te gedragen; den hulploozen vrcemdiing alle goede diinften te bewijzen, die wij in zijn Vaderland met cemg regt zouden kunnen verlangen. Zelfs fchoon wij weten, dat wij vruchtloos aanfpraak op dezelven zouden maaken. — En in alle zijne pogingen en bemoeijingsn ten voordeele van zijn Vaderland, zijne groote algemeerie vcfpligtingcn ontrent dc maatfchappij des gantfehen menschdoms beftendig in het oog te houden , hierbij niets anders bedoelende dim door den voorfpoed van het eerfte ook den welvaart des laatften te behartigen - Dit,'mijne kinderen, is vaderlandsliefdeV-gelouterd, veredeld en geheiligd door de broederfchap. Dit is de Vaderlandsliefde; Van bar ne veld en c11 wïtten, van ruiters en Ti @ mp en. En deze, wensch ik, zal ©ok eens uwe Vaderlandsliefde wezen.  Bij de Drukkers deezes zijn de volgende schooleoekjens , door deMaatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen uitgegeeven, gedrukt of te bekomen : Verhandeling over \ onderwijs in 't Spellen, Lee- zeq en Schrijven , met pil Spel - en Leesboekjen voor Eérstbeginnenden. *J"J ~~~~m •* —~— dito op Kardoespapier gadrukt. A. B. C, Boek , getrokken uit den Trap der Jeugd, uitgegeeven door de Maatfchappij: tot nut van 't Algemeen. M. Nieuwenhuizen , Verhandeling over het Kunst- maatig Leezcn. ... ^—— Leeslesjens , behoorende bij dc Verhandeling over het Kunstmaatig Leezen "~ *-— . «—— Schuolboekjen van Nederland* fche Deugden/, met 6 koperen Phatjens. — \ C yV;'!r« Trap der Jeugd Leevensfchetfen van Nederjaudtchc Mannen en Vrouwen» L. v Bolhuis, Nederduitfehe Spraakkunst. P^:4peu6% Rcekenboek voor de Nederlandfche Jeugd, 2. deelen. Tevens zijn bij hun, onder meer anderen, ook de volgende nieuwe schoölboekje'ns gedrukt en te bekomen: Anecdotcs voor Menfchenvnenden, ter verbeteringe . van het Hart. / Aanleiding tot de Spelkunst, voor de Jeugd. Brans 3  Bram, (T.) Catechismus der Natuur, met een op. helderend koperen ? o t en CramcrWB^ de zuivere Nederduitfehe Spel» Lees» en Spraakfchool , 2 (hikjens. de Gelderfche Trap der Jeugd, 2. ftuk- jens. Elemens de 1'Hiftof e de la Patrie, Geographiesch Zakboekjcn voor Neêrlands Jeugd, Grandifon, (de Gefebiedenis van Sir Charles) ver- kort, uit bet Ëngèlleh vertaald. hetzelve met Plaatjens. Kanaar, (fc ) Nederlandseh Ai B. C. Boek. v Kort Begrip der Vaderlandfchc Gefchiedenisfen, in vraagen en andwoorden. Leerrijke en Aanfienaamc Onderhoudingen voor ds Jeugd. , . Leesboek voor de Nedcrlandfche Jeugd. Marin, Méthode Familière, nieuwe verbeterde uit- gave, door J. van Bemmeïen. Nieuw Spelboek, uitgegeeven ten diende der Ne deriandfehe Schooljeugd. Pasteur, O- /)•) Eerfte Beginfelen der Natuurlijke Iliftorie , voor jonge lieden , met plaaten, op wel- ken allerlei foorten van dieren zijn afgebeeld, ifte deel. , , ■ >c ' • :;: - Salzmun, de Stichtend vermtakewfc Leeraar van Kinderen en kindervriend,:!. - . f: : stichtend en Vermaakcnd Handbockjen voor Kinderen en Kindervrienden. Schoolboek der Wcctcnfchappeit, met plaaten. . Voor Kinderen, tot Nut en Verinaak, met Verzameling van Gedichtjens, ten di,ntre derSchoojen. y( a\(PO Christelijk Kmdcrfchoo!,cn HmsocfemDgen.