KLEINE GEDÏGTEN VOOR K IND EREN, VAN Mr*,HIERÖNYMUS VAN ALPHEN.       KLEINE GEDIGTEN VOOR K I N J> E R E N, VAN Mr. HIERONIJMUS VAN ALPHEN.  De Exemplaren volgens de IVet bezorgd zijnde, word een ieder gewaarfchouwd geèn nagedrukte Exemplaren te ver/preiden of te verkopen, zijnde de echte achter het Voorberigt door de Uitgevers onderteekend.  II L E X N E GE DIC HTEN VO OE KINDEEEN. IX V T B. E C II T, Bij DE WED. VAN TERVEEN JEN ZO ON. 18 X> C C X, X XX TJX.   V O O il B E R I G T: Het genoegen, dat mijne landgenoote» in deze kleine gedigten voor kinderen betoond hebben, en de aanhoudende aftrek der-zei ver, heeft mijnen Drukker bewogen, om de drie (tukjes in een „bundeltje faam te voegen, en in een kleinder formaat-, zindelijk, op best papier te doen afdrukken, ten einde dazelve te gefchikter mogen zijn voor kleine gtfchenken.. Ik heb niets anders te zeggen bij deze uitgave, dan het weinige 't geen ik bij de uirgave der, vorige flukjes gezegd hebbe. Het kan een fehtijver niet anders,, dan aangenaam zijn, wanneer zijne gefchrifcen, ze mogen dan groot of klein zijn, boven zijne vervvagting aan zijn oogmerk voldoen; en wanneer het nut daar door veroorzaakt, hem van tijd tot * 2. tiiip.  VOORBERIGT. rijd, in veele bijzonderheden, en aangename ontmoetingen, voor oogen getteld wordt. Het is tog een alleraangenaamfte fenfatie, blijken te ontvangen dat men iets op deze weereld heeft toegebragt, tot vermaak, nut en ftigting van zijne medemenfchen; en hij is veel aan God# verpligt, dien de oneindige Goedheid "daartoe verwaardigt. Vaarwel mijn kleine lezers! leeft vrolijk en gezegend! God zij de leidsman' u.ver jeugd! De egte exemplaren van dezen afdruk zijn allen geteekend; AAN  Biadz. 5 AAN TWEE LIEVE KLEINE JONGENS. 7 daar, lieve wigtjes? Een bundel gedigtjes, Vermaakt er u meê! En fpringt naar uw wooning; Maar ... eerst ter belooning Een kusjen of twee. Door liefde gedrongen Heb ik ze gezongen, En wilt gij er meer, Gij moogt er om vragen. Wanneer ze u behagen Komt huppelend wéér. A HET  6 G E D I G T E N HET KINDERLIJK GELUK Jk ben een kind, Van God bemind, En tot geluk gefchapen. Zijn liefde is groot; 'kHeb fpeelgoed* kleedren, melk en brood, Een wieg om in te flapen! Ik leef gerust; Ik.leer met lust; ïk weet nog van geen zorgen. Van 't fpeelen moe, Sluit ik mijn oogjens 's avonds toe, En flaap tot aan den morgen. Geloofd zij God Voor 't ruim genot Van zo veel gunstbewijzen! Mijn hart en mond Zal hem, in eiken morgenftond, En eiken avond prijzen. DE  VOOR KINDEREN. 7 DE PERZIK. Uie perzik gaf mijn vader mij, Om dat ik vlijtig leer. Nu eet ik vergenoegd en blij. Die perzik fmaakt naar me«r. De vrolijkheid past aan de jeugd Die leerzaam zig betoont. De naarftigheid, di: kinderdeugd, Wordt altoos wel beloond. ' As DE  8 CEDICTEN DE KINDERLIEFDE. jVfijn vader is mijn beste vrind. Hij noemt mij fteeds zijn lieve kind. *k Ontzie hem, zonder bang te vreezen. En ga ik bupplend aan zijn zij*, Ook dan vermaakt en leert hij mij; Er kan geen beter vader wezen! Ik ben ook fomtijds wel eens ftout, Maar als mijn ondeugd mij berouwt, Dan wordt zijn vaderhart bewogen: Dan fpreekt zijn liefde geen verwijt, Ja zelfs, wanneer hij mij kastijdt, Dan zie ik tranen in zijn oogen. Zou ik door ongehoorzaamheid Dan maken, dat mijn vader fchreit; . Zou ik hem zugten doen en klagen; Neen, als mijn jonkheid iet misdoet, Dan val ik aanftonds hem te voet, En zal aan God vergeving vragen. ALEXfS.  VOOR KINDEREN. Q A L E X I S. Ai exis heeft zijn zusjen liefWanneer ze in vrede leven; Hij noemt haar zelfs zijn hartedief, Als zij haar fpeelgoed bem wil geven. Maar als zij iet, dat hem behaagt, Voor haar, om meê te fpeelen, vraagt,. Dan wordt die liefde ras verminderd; En als zij hem in 't doen van zijnen zin verhindert, Dan haat hij bijkans haar geheel. Ook is zij doorgaans hem te veel, Wanneer zij boven hem door iemand wordt geprezen. * * Een lieföe, die zo ras verkoelt, Die flegts op eigen voordeel doelt, Zou dat wel regte liefde wezen ? A 3 DE  10 GEDIGTEN DE WARE RIJKDOM. Green geld hekore ons jong gemoed, Maar heiligheid en deugd. De wijsheid is het noodisst goed; Het fieraad van de jeugd. Wat is tos rijkdom ? wat is eer? Een h..ndvol nietig flijk. Gods vriend te wezen is veel meer; Die Jefus lieft, is rijk. Kom vallenwe onzen God te voet Om deugd en heiligheid: Zo wordt op aard ons jong gemoed Ten hemel voorbereid. Dan krijgen wij dien besten fchat, Die nimmermeer vergaat. Dan :oopen we op het deugdenpad, En fchrikkèn voor het kwaad. IILT  VOOR KINDEREN. II HET V R O L IJ K L E E R E N. IVÏijn fpeelen is leeren, mijn leeren is fpeelen, En waarom zou mij dan het leeren ver- veelen ? Het lezen en fehrijven verfchaft mij vermaak. Mijn hoepel, mijn priktol verruil ik voor boeken; Ik wil in mijn prenten mijn tijdverdrijf zoeken, 't Is wijsheid 't zijn deugden, naar welken ik haak.' A 4 HET  12 C E O I G 'f E N HET MEDELIJDEN. Wie dat ik immer fmart zie dragen, 'k Heb ook gevoel daar van. Ik fluit mijn oor niet voor zijn klagen. Maat help hem als ik kan. Een mensch in droefheid optebeuren, Is zelfs voor kinders zoet. Die fpotten kan met hen die treuren, Vertoont een flegt gemoed. Zou mij eens anders leed verblijden? Zou 'k lagchen in zijn fmart? O neen, een edel medelijden Past aan mijn kinderhart. Ik wil dan met bedroefden klagen, Hen troosten in hun pijn. Eens anders last te helpen dragen, ' Zal mijn genoegen zijn. DE  VOOR KINDEREN. 1% DE NAARSTIGHEID. Des morgens Isng te flapen, Te geeuwen en te gapen, Staat lelijk voor een kind. Die altoos veel moet fnappen, En zotte taal wil klappen, Ziet zelden zig bemind. Zou ik mijn tijd bededen Aan duizend nietigheden ? 'k Heb daar geen voordeel van. Mijn lesfen wil ik leeren, Mijn meesters zal ik eeren, Dan worde ik haait een man. A S DE  14 G ,E D I G T E N DE SPIEGEL. Die.telkens in den fpiegel ziet, En zig met fchppnheid vleit, B;feft de waare fehoonheid niet, Masr jaagt naar ijdelheid. Dit g'as maskt trots, of geeft ons pijn; Wil 'k weeten, wie ik btn, Dan moet Gods woord de fpiegel zijn, Waar ik mijn hart uit ken. * KLAGTr  VOOR KINDEREN. 15 K L A G T VAN DEN KLEINEN WILLEM OP DE DOOD VAN ZIJN ZUSJEN. Ach! mijn zusjen is geftorven, nog maar veertien maanden oud. 'k Zag haar dood in '1 kistje liggen: ach wat was mijn zusje koud!' 'k Riep haar toe: mijn lieve Mietje! Mie'je, Mietje! maar voor niet. Ach! haar oogjes zijn gefloten; fchrden moet ik van verdriet. Altoos wil ik om haar treuren, bloempjes ftrooien op haar graf: Weenend aan de kusjes denken , die mij 't lieve meisje gaf. Morgen zal ik maar voor mij ook is 't gevaar van fterven groot. Gistren liep zij met mij fpeelen; gistren nog! en nu reeds dood! A 6 HET  IQ* GEDIGTEN HET GESCHENK. IVIoeder lief! zie daar een roosjen Van uw Coosjen, Wijl gij heden jarig zijc. 'k Heb van morgen al gezongen, ' En gefprongen : Zo verlïngde ik naar dien tijd. Maar kan ik geen rijmpjes digten, Moet ik zwigten Voor mijn broêr in poëzij. Neem dan moeder ! flegts dit roosjen Van uw Coosjen, 'k Heb u tog zo lief ais hij. 1 WEL-  VOOR xflNDEREW, wïlkomgroet van CL AAR TJ E voor haar kleine zus^e. W^eikom lieve kleine zus! Welkom in dit Iepen! Baker mag ik niet een kus Asn mijn zusje geven. Wilje flspen? o zij krijt! 't Zal haar wis verveelen. Morgen, als gij wakker zijt, Zal ik met u fpeelen. Slaap gerust, dan wordt dj groot; Leer tog fpoedig looptn ! Als gij. zit op moeders fchoot, Zal zij fpeeïgoed koopen. O! Maroaatjen is zo goed! Alles wil zij geven, Als haar kindertjes maar zoet En te vrede leven. A 7 DE  lil CEÜIGTEN DE LEDIGHEID. ]\'i»?;imer moet ik ledig wezen; Alles doen met lust en vlijt. Bijden, leeren , fchrij ven , leezen , Spelen, werken heeft zijn tijd. Moeder lief kan 't ook niet veelen, Dat de tijd verwaarloosd wordt. Lui zijn, zégtze, is tijd te fteelen, En ons leven is zo kort! HET  VOOR KINDEKEN. lp HET H O N D J E N. H oe dankbaar is mijn kleine hond Voor beentjes en wat brood! Hij kwispelftaart, hij loopt in 'c rond, En fpnngt op mijnen ichoot. Mij geeft men vleesch en brood en wijn, En dikwijls lekkernij: Maar kan een beest zo dankbaar zijn, Wat wagt men niet van mij! HET  10 G E D 1'ü T E N HET GEBROKEN GLAS. BENE VERTELLING. * Cornelis had een glas gebroken Voor aan de draat. Schoon hij de dukken had verdoken, Hij wist geen raad. Hij had een affchrik van te liegen, Wijl God het ziet; Ea zou hij nu Mama bedriegen , Dat kon hij nier. Hij ftond onthutfeld en bewogen; De moeder komt: Zij ziet de tranen in zijn oogen ; Hij fcheen verdomd. Heeft Keesje, zeize, wat bedreven? Wat fcheelt er aan? 'k Heb zei hij, moeder lief: zo even Weer kwaad gedaan. Ter-  VOOR KINDEREN. 21 Terwijl ik bezig met paletten Bij 't ver.fter was, Vloog mijn v»lant door Vförs raketten, Daar ia het glas. Maar als uw Keesje 't van zijn leven Niet weder doet, Dan wilt gij 't immers hem vergeven, Gij zijt zo goed! Kom Keesje lief! hou op met krijten, Zei moeder toen: 'k Wil u die misflag niet verwijten, Hij kreeg een zoen. „ Die altoos wil de waarheid fpreken, ,, Wordt wel beloond. „ Die leugens zoekt voor zijn gebreken, „ Wordt nooit verfchoond.'* DE  22 GEDIGTEN DE GODSDIENSTIG fi EI D. Als in de Jieve lente De bloemen 't v ld verfieren, Dan pluk ik roozenknopjes, Vioolles, maai^d> liefjes, Citroenkruid en ferir.gen. Dan zal ik kransjes vlegten, En dragen die ter eere Van God, die mij het leven En bloempjes heeft gefchonker». Dan zinge ik : Hemelkoning! Gij doet viooltjes groeien, Met roosjes, maagdeliefjes, Citroer kruid en ferin^eri, Met duizend duizend bloemen; Om uwe magt en liefde Aan kinderen te toonen^ Hoe mooi ftaat mij dit kransjen! Ach laat mij niet vergeten, ' Dat gij het hebt doen groeien! DE  VOOR KINDEREN. 23 DE HAAS. Kijk Pietje! kijk, een haas, 6 die zo gauw kon loopen! Neen, zei de fiimme Piet, Wilt gij een haasjen zijn , ik niet: 'k Wil liever langfaarn gaan, dan 't met den dood bekoopen. * * * Hij, die altoos wel te vreden Met vermogens die hij heeft Vergenoegd en dankbaar leeft, Kan zijn gaven wel hefteden ■ Maar dat hij, die al'oos kniest, En wat andren zijn wil wezen, Zelfs het geen hij heeft, verliest, Heb ik meer dun eens gelezen. F. ENE  H GEDIGTEN «ENK VERTELLING VAN Wij zaten laatst bij Saartfe, Onze oude goede baker, Die Iprookjes kan vertellen. Wij dronken chocolade, En deden honderd vragen. In 't einde zei ons Saartje: Wel nu, mijn hartediefjes! Gij kent de vhr getijden , Wat houdt gij voor het beste? Toen zei mijn zusje Mietje, Die tijd is mij de Ikffte, Wanneer de boomen bloeien. Dan krijgt men mooie bloempjes, Om tuiltjes van te vlegten. Dan ziet men duizend vogels Op groene takjes zingen. Is dat niet in de lente? De D O R I s J E.  VOOR KINDEREN. 25 De winter, lieve Saartje! Zei Pietje, is de beste, Dan hooren wij vertellen, En drinken chocolade, Of eeten dikke wafels. Neen ik verkies den zomer Zei Keesje, dan is 't kermis. Dan hoef ik niet te leeren. Maar ik zij, 't is het beste, Als meest de vrugten rijp zijn. Dan valt er braaf te knappen. Pan heeft men abricoozen, En pruimen, en morellen, En perzikken en peeren: En is dat niet in 't najaar. Hoort kinders, zeide Saartje , De-winter moet de velden En tuinen vrugtbaar maken. Men moet de boomen fnoeien; Den akker moet men mesten; Dat doet men in den winter. De boomen moeten bloeien, Om  20* GEDIGTEN Om vrugren ons te geven; Dat doen zij in de lente. De vrugten moeten groeien; Dat doen zij in den zomer. Men moet de vrugten plukken; Dat doet men in het najaar. Dus moet gij, lieve kinders! In alle jaargetijden Gods wijze goedheid loven, En wel te vrede wezen. JE-  VOOR KINDEREN. 2? J E . S U S. een Zangflukje, claa11tje en jantje. te famen, Jefus is een kindervriend ! Onzer wil hij zig erbarmen. Hij nam kinders in zijn armen: Jefus is een kindervriend ! cl aartje alleen. Ach was Jefus nog op aarde! Aanftonds vloog ik naar hem heen. jantje alleen. Ach was Jefus nog op aarde! 'k Vloog met u naar Jefus heen. te famen. Zoon van God! die eeuwig leeft! Hoor ons fmeeken, En vergeeft Onze ftoutheid en gebreken! Zoon van God! die eeuwig leeft, Zegen onze jeugd, en geeft, Dat wij dikwijls van U fprekenl DE  GEDIGTEN DE D RIJFTOL. N ooit loopt mijn drijftol zonder flagen; Want hou ik op, dan loopt hij niet. Ik heb in al dat flaan verdriet, En zal om ander fpeelgoed vragen. Maar is 't ook zoo met Flipje niet? Ja; had ik nimmer flaag te vrezen, 'k Zou zelden in mijn boeken lezen, En dat geeft vader ook verdriet. Foei dat ik van een tol moet leeren, Met vlijt te werken zonder dwang, 'k Wil tot mijn firaf, mijn leven lang Geen ander fpeelgoed gaan begeeren. DE  VOOR KINDEREN. 2eJ DE PRUIMEBOOM, EENE VERTELLING. Jantje zag eens pruimen hangen, o! als eieren zo eroot. 't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken, fchoon zijn vader 't hem verbood. Hier is, zei hij, noch mijn vader, noch de tuinman , die het ziet: Aan een boom, zo vol geladen, mist men vijf zes pruhne i niet. Maar ik wil gehoorzaam wezen , en niet plukkèn: ik loop heen. Zou ik, om een h«nd vol pruimen, ongehoorzaam wêzen? Neen. Voord ging Jantje: maar zijn vader, die hL-m ftil beluisterd h.d, Kwam hem in het loopen tegen voor aan op het middelpad. B Kom  30 G E » I G T E S Kom mijn Jantje, zei de vader, kom mijn kleine hartedief! Nu zal ik u pruimen plukken; nu heeft vader Jantje lief. Daar op ging Papa aan 't fchudden, Jantje raapte fchielijk op; Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen, en liep heen op een galop* DE  VOOR KINDEREN. 31 DE BEDELAAR, Die afgeleefde man, die bijkans nakend zit, En trillend van de kou, mij om een duitje bidt, Is even goed als ik. Gods wijsheid gaf alleen Mij wat meer geld dan hem. Ben ik dan beter?.,. Neen. Een vroom en eerlijk mensch draagt dikwijls flegte kleeren, Ik wil dan ook de deugd in arme menfehen eeren. Die met veragting op bem ziet, Doet naar 't bevel van Jeius niet. B s DE  3* 6EDIGTEN DE WA ARE VRIENDSCHAP. Een vriend, die mij mijn feilen toont, Geftreng beftraft, en nooit verfchoont, Heeft op mijn hart een groot vermogen: Maar 't laag gemoed, dat altoos vleit, Verdenk ik van baatzu^tiehMd; Ik kan zijn bijzijn niet gedopt n. Die zelden prijst, fpreekt vru-ndentaal. Die altoos vleit, liegt menigmaal. LOT-  4Ü VOOR KINDEREN. 33 LOTJE en KEESJE. Zeg me zoete lieve L$tj$! wat is de oorzaak, datge fchreit: Hebtge uw beugeltas verloren, of gebroken, lieve meid? Zou 'k niet fchreien , waarde Keesje! moeder litf was niet voldaan Met mijn naaiwerk; ó! zij zag mij met verdriet en droefheid aan. Ja zij wilde mij niet kusfen, zo als ze anders altijd doet. Foei mij! ach! dat zulk een moeder om mijn domheid treuren moet. B 3 K&ÈS' K E E S J K. LOTJE.  34 G E li I Ü t E N kies] e. Wat kan 't baten, dat gij eenzaam in een hoekje zit, en klaagt. Ga, zij zal het u vergeven, als gij om verfchoning vraagt. lotje. Zult gij dan mijn voorfpraak wezen? mij geleiden ? k E e s j E. ja gewis: Zou ik niet voor Lotje fpreken, die mijn liefile zusjen is. Maar gij hebt geen voorfpraak ncodig, als gij moeder valt te voet, Zal zij 'tzeker u vergeven, moeder, weet gij, is zo goed. Gistren las zij voor ons beide, dat $>ok God de fchuld vergeeft: 'k Weet, zij zal u wis verfchoonen, daar zij zulk een voorbeeld heeft. DE  VOOR KINDEREN. 35, DE GEZONDHEID. Gezondheid is een groote fchat, Om vergenoegd te leven. Offchoon ik. groten rijkdom had, Wat voordeel zou het geven, Zo ik, doorknaagd van angst en pijn, Mij zeiven tot een last moest zijn. Maar zou ik dan mijn Vaders raad Niet ijverig betragten? En gulzigheid en overdaad Niet mijden en veragten? Die nooit genoeg hecfc voor zijn mond, Leeft zelden vrolijk en gezond. B 4 KLAART-  6BDIGT£N KLAARTJE en KEETJE. KLAARTJE. Altoos werken, altoos lezen, Dat moet wel verdrietig wezen: Is het daarom dat men leeft? Lustig Keetje! nu aan 't fpelen; Ach! de tijd moef u verveelen, Dien gij aan uw meesters geeft. Nor. te werken, nooit te lezen, Altoos in den tuin te wezen, Is het daarom dat men leeft? Klaartje lief, hou op met fpelen; Ach de tijd moet u verveelen, Dien gij aan uw poppen geeft. keetje. klaart-  VOOR KINDEREN. Z7 klaartje. Somtijds fpelen! fomtijds lezen, Dat zal wel het beste wezen, Keetje lief! kom fpeel met mij. keetje. 't Zal dan zeker u verveelen', Op te houden van te fpelen: Leer nu eerst, dan ipelen wij. * Ter nauwer nood had Keetje dit gezegd, Of Klaartje-had, befchaamd, haar poppea weggelegd. 8 S HET  <*3 6 d D I G T E N H Eï GEVONDEN L I E D J EN, *k Vond daar even dit papiertjen , 'k Hoop dat ik hei: 1-ezen kan Boven fiaat er op gefchreven: . Hoe!.. . DE VERGENOEGDE. MAX Kom kinders zet u bij mij neêr, 'k Zal u een liedjen geven. De vergenoegdheid is veel meer Dan fchatten in dit leven. Al heb ik weinig, 'k heb genoegj Zou ik een man benijden, Die altoos mooie kleeren droeg, Maar zware pijn moest lijden. Her  V O O K HINDE ïï E N. 39 liet werken houdt mij fteeds gezond, En vlug van lijf en leden'k Word wakker in den morgerftond, Verkwikt en wel te vreden. De honger, dien ik zelden mis, Doet mij veel grager eeten, Dan of ik aan een konings disch , Was dsg aan dag gezeten. 'k Heb dikwijls water uit een bron Met meerder fmaak gedronken , Dan ooit de wijn mij geven kon, Bij bekers ingefchonken. En is de dag voorbijgegaan, Zie ik den avond rijzen , Dan hef ik eens een iiedjen aan, Om mijnen God te prijzen. B 6 Nu,  40 GEDIGTEN Nu, lieve kirders! leeft als ik, Verblijdt' u *n Gods ze^ien ! Zeg dankt-nd, ieder ooien1,lik, Wat heb"ik veel ge-kregen! * * Welk een lief en aartig liedjenl Hoe behaagt en treft het mij, Mogt ik leeren zo te leven, Vergenoegde man! als gij»  VOOR KINDEREN. 41 DE GOEDE EERZUGT. EENE KLAGT VAN DAANTJS. Ach mij! ik ben verdrietig, Ik heb den prijs vertoren, Dien vader lief beloofd had, Aan hem, die 't beste leerde. Dat boek met mooie prentjes, Met groene zijde lintjes, Waar naar ik zo verlangde ,Heeft Jantje nu gekregen; Om dat hij 't best kon fchrijven, En 't vlugst was in het lezen. Ja op d^* kaarten kon hij Dj landen en rivieren, De zeeën en de fteden , Het gauwst van allen vinden. B 7 Maar  42 G E D I G T 2 N Maar zou ik hem benijden, En nu nog minder leeren ? Neen, 'k wil zijn gaven prijzen, En h.m te meer beminnen. Maar tevens zal ik tragten, Din eereprijs te winnen, Dien Vader weer beloofd heeft, 'k Wil dan wat minder fpelen, Ik wil wat korter tlaptn, En groter vlijt hefteden In 't horen naar de lesfen, Die mij mijn meesters geven. Door ai te veel te fpelen, Door al te lang te flapen, Door telkens rond te kijken, Wanneer ik op moest letten, Heb ik dan prijs verloren. Dat boek met mooie prentjes, Met groene zijden lintjes Heeft Jamje dat gekregen! Ik kan het niet vergeten, Maar 't zal niet mter gebeuren. DE,  VOOR KINDEREN. 43 DE KLEPPERMAN. Zou ik voor den klepper vreezen, o! Die lieve brave man Maakt, dat ik gerust kan wezen, En ook veilig flapen kan. Moeder lief 'k geloof het vast, Dat hij op de dieven past. Schopn hij loopt door wind en regen , 't Zingen wordt hij niraraer moe: Goede God! geeft hem uw zegen, Maar mijne oogjens vallen toe. Lieve Klepper! hou de wagt! Ik ga flapen: goede nagt! KLAAS-  44 G E D I G T E N KLAASJE en PIETJE klaa 4-je, Pietje, zoo gij niet wilt deugen, Dan yerfchijnt de zwarte man. PIETJE. Klaasje foei, dat is een leugen! Laar hem komen als hij kan. Die aan zulk een man gelooft, Is van zijn verftand beroofd. WIN.  VOOR KINDEREN. 45 WINTERZANG. 'k Zie de geele bladers vallen, met den zomer is 't gedaan: .En 't gehuil van fneeuw en regen kondigt ons den winter aan. Ach! hoe trillen mij de leden, *k loop naar 't hoekjen van den haart;' V.ider zegt: in zulk een koude dient er hout noch turf gefpaard. o Wij hebben zo veel voorraad voor den fchralcn wintertijd; Daar men mij met warmt kleeren voor den ftrengen vorst bevrijdt. Winrcrpoeren, kool, en appels, boter, vlees, ja wafniet al, Ligt er reeds in onze kelder, dat ons lekker fniaken zal. Mogt  46 GEDIGTEN Mogt ik nu maar dankbaar wezen, over miin gelukkig lotj Ja ik wil pehoorzaam leven, en u danken, goede Godl Ja ik wil gedurig denken , als de koude mij verdriet, Achl hoe menig duizend menfchen hebben zo veel voorraad niet. Ja, ik wil dan wat besparen, en wat van mijn overvloed Aan eën srrem kindje geven, dat van honger fchreien moet. GODS  VOOR KINDEREN. 47 Ood is goed , daar valt de regen Op het uifgedroogde land: Vader bad om zulk een zegen, Zonder regen, Zegt hij, groeit geen kruid noch plant. Lieve droppels valt op de aarde! Valt in grooten overvloed, 't Goud is niet vr.n zulk een waarde Voor onze aarde. God verhoort ons: God is goed! GODS GOEDHEID. GODS  4^ G E D I G T E O é GODS W IJ S H E I D God is wijs, die malfche regen Houdt nu op: het dorre gras Heeft weer zo veel voqt gekregen, Als voor 't groeien noodijj, was. Viel er al te zwaare regen, Zag rne-n nimmer zonnefchijn , Dan zou 't langer niet tot zegen, Maar tot fchade voor ons zijn. God is wijs, die malfche regen Houdt weer op: de dorre grond Heeft nu zo veel vogr gekregen, Als Gods wijsheid noodig vond. DE  VOOR KINDEREN. 49 D E EDELMOEDIGE WEDERVERGELDING. Zon ik dan mijn zusjen kwellen, Om dat zij me niet bemint? Zou ik kwiad van haar vertellen? Neen ik denk: zij is een kind! 'k Zal haar van mijn lekkers geven, Dan wat druiven, dan een peer, Dan een hazelnoot zes zeven, En wanneer zij wil, nog meer. *k Zal haar hart door liefde winnen, Ze is tog geen kwaadaartig kind; Zo lang zal ik haar beminnen, Tot ze in 't eind mij ook bemint. HET  50 • GEOIGTEN HET ZIEKE KIND. . M ijn hoofljen ! ach! het doet zo zeen Het fchijnt van een gefpleten; Geen hobbelpaard vermaakt mij meer ; En fchoon men vraaft, war ik begeer, Ik walg van 't lekkerftc eeten. AI ligt geen kind zo zagr als ik, De rust is mij benomen. En flaap ik eens één oogenblik, Dan worde ik wakker met een fehrik ' Door 't akelige droomen. Nu worde ik eerst, door *t geen ik mis, Tot dankbaarheid gedreven: Nu voel ik, maar met droefenis, Hoe veel men Gode fchuldig is, Als men gezond m.ig leven. Maar o! die God is altoos goed; Ik wil nu dankbsar weztn: En fchoon ik pijren lijden moet, Geduldig 2eggen: God is goed! Hij k*n mij weer genezen. HET  VOOR KINDEREN. 51 HET GOEDE VOORBEELD. "v ader leeft met onze moeder altoos vergenoegd en blij, p Hoe lieven zij elkander, nimmer knorren zij als wij. Toont er een iets te verlangen, dan zegt de ander: dat is goed! Moeder is het best te vreden, als zij iets voor vader doet. Vader poogt altoos te weten, wat de wensch van moeder is; En het geen haar mogt verveelen, geeft aan vader droefenis. Vader gaf de beste perzik laatst aan Moeder met een zoen; Hij wou zelf er niet van eeten: Klaartje, zouden wij dit doen? Lief-  52 G E D I C T E N Liefïte zusje! lieffte broertjes! o hc ftrekc ons tot verwijt, Dat wij dikwijls zo krakkeelen; ach gij weet niet hoe 't mij fpijt. Komt, mijn liefjes, Iaat ons leven tot elkanders nut en vreugd! Laat ons pogen na te volgen vaders liefde en moeders deugd. Daar alleen kan liefde woonen, daar alleen is 't leven zoet, Waar men, blij en ongedwongen', voor elkander alles dget. PIET-  VOOR K I N D E R E N. 53 PIETJE en KEETJE, pietje. K xvom mijn lieve zoete zusje, Geef me een kusje, o Ik ben zo in mijn fchik! 'k Heb van moeder zo vernomen, Dat Camie van 't fchool zal komen, Niemand i» zo blij als ik. KEITJE. Laat ons dan eens wat bedenken, Om te fchenken Aan die allerlieffte meid. Als wij haar maar wat vertellen, En geen daden dat verzeilen, Is 't geen regte vrolijkheid. c pilt-  54 G E D 1 G T E N V I E T J E. Wel: ik heb vier mooie printjes, - KEETJE. Ik twee lintjes, Goed voor haar, gelijk ik gis. PIETJE. 't Zal haar, hoe gering, behagen. Wij! zij dan niet hoeft te vragen, Of 't bij ons maar praaten is. HET  V. O O R KINDEREN. 5 5 HET GEDULD. Geduld is zulk een fchoone zaak, Om in een moeielijke taak Zijn oogwic uittevocren; Dit zag ik laatst in onze kat, Die uuren lang gedoken zat, Om op een rat te loeren. Zij ging niet heen voor zij de rat, Gevangen, in haar klauwen had. C s EEN  b6 öEDIGTEN een godsdienstige jeugd maakt een gelukkigen ouderdom: -Die in zijn jeugd Het pad der deugd Heeft ingeilagen, En 't goede doet, Wagt weigemoed Zijne oude dagen. Maar die zijn tijd Onnut verflijt, Zijn frisfche kragten Der zonde geeft, Moet, afgeleefd, Verdriet verwagten. Laat  VOOR KINDEREN, 5/ La?t dan , ojeugd! Het pad der d ugd, U vroeg behagen, Dan flijt ge blij, Van wroeging vrij Uwe oude dagen. Al zijfge een fpot Van hun, die God Te flout verag.en, Gij hebt veel meer Dan geld of eer Van hem te wagten. Die God bemint Die wordt zijn kind; En moet hij fterven , 't Zij vroeg of fpaê, Hij zal genaö ■ Bij God verwerven. C 3 DB  58 CEDICTEN. DE KOOLMEES. IVIijn knip had in den boom een uurije pas gehangen, Of deeze koolmees zat er in. Toen zei ik bij mij zelf: wat zal ik vogels vangen! Dat heet eerst regt een goed begin! Maar ach! het zijn wel zeven dagen, Ik zag in al dien tijd geen vink of koolmees wéér; Nu ben ik heel ter neer geilagen, Nu zeg ik bij mij zelf i er zijn geen vogels meer. # * Die al te groote dingen wagt, Om dat hem in 't begin zijn pogingen ge» luiken, , . Is even dwaas, als die tot wanhoop wordt gebragt, Qaa dat hij voor een tijd voor tegenfpoed moet bukken. PIST-  VOOR KINDEREN, 59 PIETJE Bij HET ZIEKEED VAN ZIJN ZUSJEN. J\ ch dat kermen, ach dat klagen Kan mijn teder hart niet dragen, Mietje lief ik voel uw pijn! 'k Zou gewillig voor u lijden, Kon het u van fmart bevrijden, Of maar tot verligting zijn. Doch 't is boven mijn vern:ogen; Maar ik buig, met weenende oogen, Biddend mijne knietjes neer. ,, Laat mijn bede u niet mishagen ., Goede Jefus! hoor mijn klagen, „ En herftel mijn zusje weer. „ laar haar 't leven tog niet derven, Ach mijn moeder zou 't bederven, ,, Vader daalde wis in 't graf. „ Lieve God! waar bleef tog Pietje, Naamt gij met mijn zusje SVlietje „ O >k mijne ouders van mij af." C 4 HET  6° GEBlGTtN HET VERHOORDE GEBED. Mijn zutjen is gezond. God hoorde mijn r gebed! En heefs tot onze vreugd mijn zusje lief gered. Wat zal mijn dankbaar hart dien goeden God vergelden? Zo groot een God wil die gedankt zijn van een kind? Ja! Vader zegt, dat God daar in behagen vindt, Dies zal ik zijnen lof, al ben ik jong vermelden. HET  VOOR KINDEREN. <51 HET TEDERHARTIGE KIND. Zuom ik niet mijn moeder eeren , Ach wat doetze niet voor mij? Wat mij nut is , nv?g ik leeren j Ben ik vrolijk, zij is blij. Ben ik ziek, ik hoor haar klagen ; En wanneer zij bij mij zit Met het oog om hoog geslagen, Dan geloof ik, dat zij bidr. Ja dan bidt zij, dat ik fpoedig Mag bevrijd zijn van mijn fmart; Worde ik beter, hoe blijmoedig. En hoe dankbaar is haar aart, C 5 Ik  'O 2 6 E O 1.6 TE N Ik zal altoos haar beminnen, Altoos doen , dat ha ,r behaagt. Nimmer wil ik iets beginnen, Daar mijn raocd;r over klaagt. 'k Zal haar naam met eerbied noemen, Als zij neerdaalt in het graf. En Gods goedheid altoos roeman, Die mij zu,k een moeder gaf. Goede God! ach laat haar leven Tot mijn voordeel, tot mijn vreuzd, Welk een droefheid zou 't mij gevon, üsar te misfen in mijn jeu.d. DE  V ü O H K I K 1) E E E N. 63 DE O N B E D A G T S A A M II E ID. iLrie Keesje! deze dode mug Vloog nog zo even blij in vlug, Maar 'c is door onbedagtfaamüdd, Dat hij nu dood op iafcl Jeit. Hij had in 'c kaarslicht zulk een zin, En vloog er onvoorzijüig in. Nu littc hij daar; maar 't is re laat; Er is voor 't mug]*? nu geen r.iad. Hij werd bedrogen door den fchijri. O: laat ons dit tot leeiing zijn, Dat, eer men iets gewigtigs doe:, Men zig wat lang bedenken moet. Eén uur van onbedag faamheid Kan maken dat men weeken fchreit» € & j>g  6\ GEDIGTSN DE VOGEL QP DE KRUK. Het zijn pas zes of zeven dagen, Dat ik. dit rijsje kogt/van Klaas den vogelnis n ; En fchoon ik in het eerst mijn moeite moest beklagen, Nu is er nergens geen ,die beter vliegen kan. Wat zou ik vorderingen maken, Als ik zo leerzaam was als hij! Maar 'k zou wel haast aan 'c fthreien rakea. Mijn vogel, ach 1 veroordeelt mij. 'k Wil dan voordaan mij zo gedragen, Dat, eer ik mij tot fpeelen fchik, Ik zonder vrees mij afkan vragen* Wie leert er beter, hij of ik? AAN  VOOR KINDER E JN. 65 AAN MIJNE KLEINE LEZERS, Zeg tog niet, mijn lieve wigtjes, Dat van Alpien u vergeet; 'k Heb, om u nog iéts te geven, Eenige uurtjes weêr be DE VERWELKTE ROOS» W aarorn verwelkt de roos zo ras*? Zei Jantjen: och of't anders was! God wierd ook, dunktme, meer geprezen, Zoo 't roosje langer bleef in wezen. Al denktge, datge 't wel doorziet, Mijn lieve Jan ! het is zo niet. De Schepper weet het best van allen, Waarom 't zo fchielijk af moet vallen; En wil ook, darg'e gadeflaat, Hoe ras het aardfche fchoon vergaat. De Schepper , dien 't ons past te vreezen , Wordt door bedillen nooit geprezen. D 3 MII-  tf2 G E D I G T E N MIETJE BIJ HET CL AVECIMBAAL. Die liefelijke tonnen Behagen mij alreê; Al heb ik weinig jïaren, Ik zing zo graag eens meê. Wanneer mijn oucifte broêrtjen Öp 't clavecimbaal fpeeit, Dan vraagt hij mij, al fpottend, Of't mij niet ras verveelt? Daa zeg ik, lieve jongen! o Speel tog lang voor mij! Mogt ik het ook maar leeren, Ik deed mijn best als gij. Eergister was ik jarig, En moeder vroeg mij toen, Wat ik van haar begeerde; ik gaf hsar eerst een zoen, Ea  VOOR K l N 0 E R E N. 8| En zei? mijn lief mamaatje! Bewijs mij deze gunst, Dat ik mag leeren fpeelen , En zingen naar de kunst. Zij nam mij in haar armen , En zei: in 't rieuwejaar. JNu brande ik van verlangen, Ach kwam de meester maar. * De jeugd fpant zig mat fpeelen En zingen nuttig uit; Eri is tnen moe van 't leeren , Dan geef dit lief geluid Weêr nieuwen lust en kragten; Zo leeft men'blij en zoet; En fcliuwt met vreugd gezelfchap, Dat dikwijls dookn doet. D 4 öfiJB  84 O E ü I G T £ N HET VERSTANDIG ANTWOORD. Gij vraagt mij, waarom ik aan God gehoorzaam ben; 't Is diarom, dat ik Hem als wijs en goed erken. Hij heefc aan ons zijn wet uit liefde alleen gegeven. Op dat wij vergenoegd en vrolijk zouden leven; En al wat ons die wet verbiedt, Is, hoe 't ook fchijnen mag, ten onzen voordeel niet, Wil iemand dan gelukkig wezen, Djü leer gehoorzaam God te yreezen. HET  VOOR KINDEREN. 85 HET GEWETEN. N ooit heb ik meer vermaak} dan ali ik mijnen pligt Blijmoedig heb verrigt. Dan Imaakt het eeten best; dan kan ik vrolijk fpringen ; En blijde liedjes zingen; Maar ben ik traag of ftout, dan ben ik niet gerust; Dan heb ik geenen lust In fpijs, in drank, of fpcl; dan wordt mij; dor 't geweten Geduurigiijk verweten, Dat ik een lkgtaart ben, en dat ik nooit een man, Zoo doende, worden kan- D 5 EEN  B6 GEDICT2N EEN BRIEF VAN CAREL AAN ZIJN ZUSJE CAATJE. Znsje lief! ik Iaat u weten,. Dat ik, federt üw vertrek, In mijn kamer heb gezeten, Meid lief! met een ftiive nek. 'k Dagt, ik zal u tog eens fchrijv^n, Want het weder is zo puur, Dat ik fteeds in huis moet blijven, En dat fmaakt riet op den duur. 'k Heb met u vrij wat te praten; Dikwijls denk ik, wasze hier! Maar dat denken kan nier baten, Daarom praat ik op 't papier, Schrijven, moet men., 2egt Papaatjej, Even zo, als of men praat; Dstrom zal ik, lieve Caatje, U vertellen, hoe 't mij gaat. 'k Waa  VOOR KINDEREN. 'k Was eerst knorrig, dat Clorinde U » an huis en met zig nam; 'k W s wel blij, datze u beminde, Maar wat doetze te Amfterdam, Zei ik — wasze hier gebleven, 'k Had haar graag mijn beste prent Voor een nieuwejaar gegeven; O wij zijn zo faam gewend. Msar wat hielp tog al dat klagen, Caatje zus was heen gegaan: 'k Wende dies, in weinig dag-n, Schoon uit nood daar langfaam aan.. Daarop, door me in 't zweet te loepen,, Heb ik zware kou gevat; 'k Moest dat fpeelen duur bekopen, Ach . wat heb ik pijn gehad: 'k Mogt dsn dit. dan dat niet eeten; 'k Sliep ook fomiijds niet van pijn;. En ik wou geduurig weeten, Of het haast gedaan zou zijn. 'k Had «oen lust in lezen, fchrijven, Ja zelfs in mijn prenten niet; D 6 Em  88 GEDI^GTEN En zo lang in 't bed te blijven Gaf mij telkens veel verdriet. Vader wilde mij vermaken; Moeder lief.deed, watze kon; Maar zij moesten *t fchielijk ftaken, 'k Was 't al moede eer ik begon, 'k Vreesde dat het nooit zou lukken, * En wanneer ik ledig zat,, Kreeg ik bijiter kwade nukken, Wijl ik geen geduld meer had. 'k Zei in 't eind — dat ledig wezen Kan tog nooit voordeelig zijn. 'k Nam een boek; ik ging wat lezen 5. En ik voelde minder pijn. Ook begon ik wat te fchriiven, En wanneer ik prenten zag, Kon ik op mijn kamer blijven, Met vermaak. d;n hee'en dag. Vader zag mij eens beginnen Aan een kleine teekeniug, Moeder lief kwam daar op binnen, Qm te zien hoe 't met mij ging. 'k Was  VOOR K I K D t R E N. b$r- *k Was, zij zagen ';, wel te vrede; 'k Was niet knorrig als voorheenj 5k Praatte nu en dan eens m^de; 'k Zei niet kort af ja of neen. Zo verfleet ik gandfche dagen, Scho ujea , * s Als gij dezen brief ontfangt, D 7 DE  9° GEDIGTEN DE ZWALUWEN. EENE VERTELLING. Kees zou voor 'c eerst naar fchoo! tcc gaan, Maar was de floep pas afge reden, Of 'c fcheen . hij was niet wel te vreden; En bieef, het hoofd om hoog, een poos verwonderd ftaan. Hij zag de zwaluwen zo heen en weder zweeven, En zei, dat heet eerst regt op zijn vermaakte leven. Een man die zig op ftraat bevond, En Keesjes meening ras verftond, Trok hem, a\ lachend, wat ter ziiden; En zei: wel weetge niet, dat zij dit moeten doen; Zij vangen vliegjes, om hun jongen mee te voên , Die anders honger moesten lijden. Noemt  VOOR KINDEREN. C)l' Noemt gij dit flegts vermaak, neen Keesje! dat is mis, Maar weet gij wat hier uit voor u te leeren U? Zij ku^n&n , door dit lustig zweven, Aan u een voorbeeld geven , Hoe men met vlijt en vreugd zijn werk ver- rigten moet: En dat bet lelijk ftaat, als men 't gedwongen doet. * * * Ik loop naar fchool, zei Kees: die les iszeker goed!. IJS.  9* G £ B I G T E M DE ZON. Als ik de zon zie fchijnen, Die met haar lieve (halen Deze aarde vrolijk koelere; Op dat er kruiden groeien, Om vee en mensen te ipijzen; Die 't licht ons det genieten, Om tog verheugd te werken, En vergenoegd te leven, Dan denk ik, met aanoilding, Hoe groot moer God niet weezen! Die zon heef. hri gefchapen! En dat uit enkel liefde 1 , :' i HET  VOOR KINDEREN. E 2 DE  ïo4 LIJST DER KLEINE exz. Bladz. DE kleine zangster. avondlied. 69 DE verkeerde vrees. 72 de liefde tot het vaderland, 73 DE vf.gtendè jongens. 74 h!.t onwéöêr,, 75 cla -rijf bij de schilderij van h-re overledene moeder. 77 DE verwelkte roos. 8l mietje bij het Cl avecimbaal. 82 het verstandig antwoord. 84 het gewet N. 85 eln brief van carel aan zijn zt3je gaatje. 85 DE zwaluwecm. eene vertelling. 90 de zon. 02 hlt < ijk.