Ui ï* Q < < ■ O B ►-5 H w c5 HH w N > w E? w w O pq  EEN .-1^.. \ ° IE EL NIEUW mm P E BOE K VAN tl E T t O O S J E. Met de nieuwfte en fraaiflè Liederen welke hedendaags gezongen worden. n i'r1 - S • Te DEVENTER, bedrukt by j. PHIL. de LANGE, Boekdrukker «i YSïKopöi ia Kind dit en gedoog ik nooit. 3. Dat g' uw eêl perfoon, Zoud geven een Koopmans zoon, Trouwt met uws gelyk, Die geld heeft en ook is ryk. Zy fprak, lieve Vader, 't Geld al te gader, Geenen fchyn en is By de liefde, dat is gewis. Daarom lieve Vader ziet, Ik en verlaat hem niet. 4. Hy werd geheel verftoord, Als hy had haar reen aanhoord, A5 ; Dac  *o HET ROOSJE. Dat z*" haar hart en zin , £o gefield had op de min, Zo gy by hem gaat, Sprak zy boos en kwaad, Zal ik u zetten vast, ^ En volbrengen dezen last, En fmeed.haar met boozen zïn, ) Terftond de kelder in. 5. Ach wat groot elend, Als 't haar Minnaar wierd bekend, Hy weend menig traan, En is ftil by haar gegaan, Och myn Engelin, Is dit dan de zin, Van uw Vader fhood, Doch 'k zal tot aan de dood Uw getrouw zyn, zo fprak by, Zy weenden alle by. 6. Haaren Vader verftoord Had hun reden aangehoord, Dan hy joeg heelnftraf, Hem al van de kelder af, Verkogt boos van zin Haar voor een ilaavin, In het Turkfche land, Waar dat zy was ver van kant, En hy fprak, wat boosheid groot, Dat zyn dogter was dood. 7. Ziet wat groote Hst, Hy liet maaken een doodkist, En heeft, wilt verftaan, Die dan vol fteenen gedaan» Liet maaken een lyk, Ziet wat groot praktyk, En haar minnaars hart Dat verging byna van fmart, Als hy zag voor zyn oog Dit droevig treurvertoog. 8. Ziet  HET R 0 0 S f E. tï %. Ziet hier Gods magt „En ook regte liefdenskragt Want na zeven jaar Kwam de zaak in 't openbaar, Want het viel als dan Dat deeze Koopman, Vaardig en piaizant, Kwam tot in Turkyen land. Als hy in Turkyen kwam, Aanhoord wat hy vernam. 9 Hy zag in het veld Veel flaaven mét geweld, Dagf wat droefheid groot, Als den menfch is in den nood. En toen in de Stad, Zag hy boven dat, Dat de Turkfche fchaar Verkogten veel flaaven daar* Mans en ook vrouwen geflagt, Neemt dit ook wel in acht. 10. Hy kogt ook als dan ' Eenen oude gryze man, Door zyn medely, Kogt 'er nóg veel andre by , Ook een vrouwsperfoon Kogt hy wonder fchoon, Een zeer aardig beeld, Waar dat zyne zin op fpeeld, Want hem dagt als dat zyn bloed Veranderde met ïpoed. 11. Hy liet hem piaizant, Brengen aan de waterkant, Zyn fchip lag op de reê,' Zoo vaarde hy in zee. Dan zynde op de reis, Kreeg hy veel gepeins, Vraag haar dan ras Waar zy van geboorte was ? Zy  i* HET KOOS JE, Zy fprak, Koopman geloof conftant, Ik pen uit 't Franfche Land. ia. Hy door liefdens kragt9 Vraagde wie heeft u gebragt In dit droevig ly En wreede flaverny. ■Zy fprak, lieve Vrind, Gy hebt my^bemind, En nog boven dat, Als ik in de Kelder zat, Toen gaaft gy my aan de hand, ' Eenen ring van diamant. ;_/3< Zyt gy déar van daan, Uit het graf weer opgeftaan? Neen, fprak zy voorwaar, 't Was de wil zoo van myn Vaêr, Om dat ik myn trouw Aau^u geven wou, Heeft myn Vader verwoed, Myn' verkogt aan 't Turks gebroed, Waar ik zeven jaar myn Vriend, Heb voor Slavin gediend. 14. Hy heeft wilt verflaan, Haar de boeijens los gedaan, En fprak heel getrouw, Nu zult £y wezen myn Vrouw. Zy vaarden piaizant Naar hun Vaderland. Denk wat melody Dat zy hadden wederzy, Als zy kwamen aan het Strand, Verheugd was men in 't Land. 15. Nu dient liefdens kragt; (Hier eens wel te zyn bedagt. Zoo een wonderheid, Word befchreeven breed en wyd, Haar Vader ziet aan, Heeft haar wel ontfaau, En fprak toen verbJyd, js  HET ROOS J E. j| ft da£ Gods almogendheid, Zo vraag ik vergiffenis, Die hem gegeven is. 15 Zy fprak, Vader goed, Weest content en 'fchep maar rnoed5 Was dit zo myn lot, Denk het is de wil van'God, Ik vergeef u al, % Geheel myn ongeval, 't Is uit liefde groot, Dat ik kwam in .deeze nood. Zo fprak zy ha'ar Vader aan, Toen is hy opgeftaan. 16. Hy gaf hun met fpoed, Geld en goed in overvloed, En liet hun ziet aan, Te zamen den trouw ontfaSn. No digt bly van geest, Op dit Bruiloftsfeest, Zyn Vrienden verblyd, Om te zien dees wonderheid, Die men hier komt klaar te zien, Van dees twee jonge Lien, 17 Oorlof jonkheid dan, , Zo wel dogters als jonkmans, Leef in eerbaarheid, Dan zult gy eens zyn verblyd, In de echte trouw, ,. Gelyk als man en vrouw, ' gg Blyft in eer en deugd , \ Dat God uw jong hert verheugd, Nu en ook ten allen tyd, ; * En in der eeuwigheid., Daar liefdé met wederliefde word gekroond * Daar is 't dat vnugd tu Ifydfêhap woond. Nieuw  U fET ROOSJE Nieuw Lied of ftandvastige Liefde van een Minnaar en Minnares. Getrouwe Liefde niet en faald\ Die naar ftryd vifteric haald. Wys: De Moorin van Afrika» ï. rymre liefde zoet, J7 Proeft fomtyds veel tegenfpoed, Maar die trouw bemind, Alle druk en fmert verwind, Dit blykt zonneklaar, Aan dit lieve Paar, Die in Gelderland, Gaven aan elkaêr de hand, Om door liefde en minzaamheid, Te trouwen met 'er tyd. 2. De Hand vaste min, Griefde in het hart en zin, Van dees tedre maagd , *t Geen haar minnaars hart behaaed* Dat de eerfte min: Had een goed begin , Maar 't was haast ten end; Als haar Vader wierd bekend, Dat zyn Dogter met dien vrind, Was tot den trouw gezind. 3. Die hun min beneid, Heeft hy haast een chais bereid, En voerde zyn lief kind, Diep in Holland: haaren vrind Liet menig een traan, Als hy had verdaan, Dat zyn 'lief getrouw , Nooit ter land meer dienen aou«  H E T ROOS J fiï i j Hy engageerd hem door dees daad In 't leger voor Soldaat. 4. Die de liefde kent Kan bepeinzen wat elend 't Geen beproeft, een Paar Die zo fcheiden van malkaar, . Deeze jonge Maagd ' Die haar lot beklaagd, Dat zy haaren Vrind Moest ver&aten die haar mind, En haar Minnaar in dien ftryd Veel minnefmerten leid, 5. Na twee jaaren tyd, Wierd de Vader eens gezeid, Dat die jonge held, Was verilonden in het veld, Door het oorlogsvier, 't Deed hem groot plaizier. Hy haald heel piaizant Zyne Dochter uit Holland, Die altyd informatie doet, Na haaren Minnaar zoet. 6*. De vriend van haar paar, ' Eene ryke weduwenaar, Bragt hy by zyn kind, Hier is hy die u bemind, Trouwd met dezen Heer, Dit is myn begeer, Hy is ryk van geld, Zy fprak, Vader, geen geweld En zal my brengen tot den trouw, Ik liever derven zou. 7 Niet als mynen vrind Die my getrouw bemind, Is 't dat hy is dood, Dan en trouw ik nooit of nooit, Vader hoord myn zin' èk de eerde min. Word  if5 HIT ROOSJE. Word door dwang belet, Dan is 'het hert daar van gezet, 'k waar liever flaaf. myn leven lang Alsfdoor bedwang. 8. De vader verftoord Als hy deeze woorden boord, Werd heel disperaat, Maar dees dochter vlugten gaat, By haar minnaars broêr Verteld haar avontuur.^ Hy fprak, zoete maagd, Blyf by ons als 't u behaagd, Maar de droefheid haar hart verplet, * Zy viel haast ziek te bed; 9. Na drie dagen tydHeeft men haar vader. gezeid> Dat zyn kind in nood Haar bereide tot den dood. Hy wierd heel benouwd Als hy haar aanfchouwd, Ach myn eenig kind Zyt gy door den dood verflind, Door myn fchuld en boos opzet ' Is 't leven nu belet. 10 Riep hy menig keer, 0 Zy en gaf geen antwoord meer Hy vol droefheid groot Meende klaar dat zy was dood. Als hy"van haar was Wierd zy wel te pas, Hoord eens wat een list, Begraaven in een leege kist, Men droeg haar by. een goed vx;end, Daar zy wel wierd gediend. ji. Na twee jaaren tyd Dat haar minnaar in den ftryd Had zyn lyf gewaagd, Hy nog teere lieföe draagt*  HÈtT ROOSJE $ Die zyn hert en zin, Joeg tot zyn vrindin. Hy verliet den ftryd,1 En kwam ter zelfder tyd, By zyn broeder kloek vari moed. Die hem vriendelyk groet. 12. 't Eerfte dat hy vroeg, Waartoe dat zyn herte joeg. Was zyn zielsvriendin, j Tóen vertelt hy hem den zin, „Bragt hem san haar bed, ; Daar zy lagj verplet, Maar als zf' hem zag ftiep ze, ó ÜerTelyke dag»' Ach minnaar lief God zend n hisr: Tot myn rust etf plaifier. \ 13. Ach' myn lief, riep hy, Hoe veel oogefi' met gefchrei, Heb ik doorgebragt, Maar fchep moed en ftaak uw kfser Was uw Vaders Wraaït. Van onz' druk oorzaak, De Hand vaste min Zal verkeeren zynen zin, Om dat gy nog in leven zyt. ^ Zal hy weezen verblyd. 14. Zo men klaar bevond, Hierop zelvef ftond? Dat zy onbelaan, Zyn hy haar Vader gegaan. Dieigeheel verblyd Riep, 6 wonderheid f Leeft gy nóg myn kind?' k Zie dat God met uwen vrind U tot den ;roüw gefchapën heefc l/'t?1 f Vriendf^P leeft; ^ Ï5- Moeder en de Vaar 52? vei*eu?d> en dit lief Paar/ %n 9» druk 00 fnjajt, 1 &  5* het ro os jk Iu het huwelyk, vergaard. Leerd hier uit jonkheid. Al die mint of vryd, Proeft gy wat elend, Dwang geen regte? liefde fchend,, Al die maar opregt bemind, Na ftryd vi&orie vind. " '1 1 '■' 11 *> ■ , Een Nieuw Lied: of Mmneklagt tusfchea een Officier ei} een Juffrouw. Wys: Kloris uw' klaagea» 0. /Cupidootje, venus wigtje, Heeft door het geweid 8 Van zyn boog en fchigtje, Myn nedergeveld, Met hart en vermogen, Ik fterf Godin, . Want uw twee fchoon oogeu, Die flaan in myn zin. J. Wie komt my hier ftoofeSf Met zyn <■ droef geklag? Wie laat zig hier hooren, * 1 Zo laat in de nagt? Ik lag met uw fmeeken, Het is buiten tyd, ïk wil u niet fpreeken, Voor ik: weet wie ge %yt* O. Ei wilt dus niet vlieden7 Myn klagt niet verfmaad, Die zig aan komt bieden, Is in dienst van den Staat, Ik offer u myn klaagen, Houd u dog niet fier, En wilt niet veragtea, Eefc braaf Officie . k _  HET R O O S J E, 19 J. Ik hou geen convétiatie> Vertrek tog myn Heer, Ik heb geen inclinatie, Voor- een Militair, Ik buig nooit myn herte^ ^ Naar Offleiere praat, Haar min acht ik fmerte, Dat my- niet aanfraat. O. Dit antwoord' te hooren3 Maakt my zeer ontfteld, Zyt gy niet gebooren, Pit een oorlogsheld? Éi geeft my eens redeni Doe my dat plaifier, Wat haat gy in de zeden Van een Officier. / ƒ. Al deeze reden, * Heb ik ras gezeid, Terwyl "t nog heden § Myn voornemen niet zyt Van nimmer te weezen, Een Officiers vrouw, Zy hebben te vreezen, Veel onheil en rouw. O. Bedenk eens myn Schoof Zo gy ons veracht, Gy komt daar door hoonen, Uw eigen geüacht, Ook'fchynt wel tè blyken* • Dan het was gevaar, Dat gy het best zoudt lyken, Voor een Militair. J. Dit fchynt dus te weezeiu Maar echter * myn Heer, Ik zou altyd vréezen, Myn hart is te teer. . - ' Gy moet^veeltyds fterven Bofcr Ysér,- ÜU en lood , 4  20 HET ROOSJE. Gy fpeeld met uw leven, * In fpyt van den dood. O. Myn Lief weest te vreeden, Gy hebt meer verftand, Als dat gy die reden, Zo ver fteld van kant» Wy moeten ons keeren, # Daar ons beroep ons leid, Geen dood kan ons deeren, Als bet niet is de tyd. J. Ik v/eet dat m'in geen tyto De dood kan ontgaan, Die het vuur wil myden, Die blyft 'er van daan. Ik hoop niet te zwigteri In oorlogselend, Die droevige vrugten Zyn my niet bekend. O. Ei zet die gedagteo Tog maar uit uw zin, En wilt maar betragten Hoe zeer ik u min, Moet ik u laaten Ik fterf van fpytr Ik kan u niet haaten Hoe fier gy ook zyt. J. ïk bid u myn Heer* Spreek my daar niet yan, Waart gy geen Militaire Ligt wierd gy myn ipan!1 Maar nu zyn myn zinnen. Daar niet op gefteld, Dat ik zou beminnen Een oorlogsheld. O. Laat ik tog verwinnen Uw gunst tot myn loon, Wilt geen charge minne» Mi^ wel de perfoon. c  HET ROOSJE. ai Clarisfe, myn fchoonc, Godin van myn hart, s Ach wilt u tog tooneu, Geraakt door myn fmart.' J. Ik wil u niet hooren, Gy kunt heenen gaan, Gy kunt my niet bekooren, Pat gy hier blyft liaan. Gy zult 't tog niet winnen, Ik lach met uw fmart, U dus tc beminnen, Stryd tegen myn hart. : £)s Getrouwe Minnares, Wys: 41 myn Gelyk, T Temel welk een fmart, XX Gevoel ik dag en nagten. Myn jeugdig hart, Moet hier in druk verfmagtenf O welk een fmart! Een fteenen hart, Beweegd zelfs door myn klagjen; Maar Hemel wat verdriet l hfc, Myn voogden achten 't niet, 2. Komt Leeuwen wreed, Wilt myn jong hert verfcheuren, Den Hemel weet, Wat my nog zal gebeuren, Myn jeugdig hert, Vergaat in fmert, () | 't Moet om een minnaar treuren, Een minnaar, ja een vrind, ' r Die my zo teder mind. 3- Hy is '£ die ik min, Mogt ik hem nog eens groeten, Ik wierd uw flavin , B 3 Ik  m ; HET ROOSJE, Ik vial neder voor uw voeten, Ach Oom en Voogd pit tog gedoogt, Gy kunt myn leed verzoeten Geeft my myn minnaar weer, bis» Die ik bemin zo teer. 4. Moeder lief bemind, Zo ik iets heb misdreven Spaar tog uw kind, Wil haar die fout vergeven? Beweegt uw hert, Verligt' myn fmert, Vergunt my vry te leven, Öf neemt my 't leven af, b)£. Begraaft my in het graf» Pardonneer my dan, En wilt myn een niet breeken, Als 't wezen kan beweegt door minzaam fmeeken. En fchenk aan my Dat ik weer vry Mag met myn minnaar fpreeken. Ach helpt myn uit dit flot, bis. Verbreek myn treurig lot. 6. Kan myn gefchrei, Heiaas, by u niet baaten, Ach kunt gy my Hier zo gevangen laaten? Zyt gy zo vreed Wilt myn vry moerder haaien, Èn breng my maar ter dood , feis< Dan ben ik uit de nood. Eet  HET ROOSJE» 23 Het bedorven Huishoucïen, van Jm Dwarskop en JJaacje Lui en Lekker. J. "\^at is 'het hier vuil, ik kleef aan de vloer, De glafen zyn bemorst met vlakken en met fmeeren , Gy denkt, ik ben Baas, en niemand kan my deeren , Maar dat is mis jou Voddemoer, Ik ben het hoofd, en zal jou nog kloppen, Dat jy in jou bloed zal foppen. Het zal anders gaan, Of je moet na de maan, ïk zal jou nog anders leeren leven, Gy moogt voor myn yuisten wei beeven. 2. ■ K. Wel wie wou je liaan, zeg flinkende hond, Toe raak my eens aan, ik wou je eens dorst dreigen , > Of je ook nagels in jou haaijovel zou krygen , ïk kneep jou de huid eerst blaauw en bont. Zie hem daar eens, hy. wii my regeerenl .Eer zal het vuur jou zieltje verteeren. Ik vrat myn klaauw, Eer op zo raauw, Eer ik het voor jou zou • geéven f Of ooit na jou zin zou leeven. 3. J. Satanfa beest, ik zeg hou je fmoef, Myn bloed dat kookt, en zo je niet wil zwygen. Dan geef ik je een bom datje in malkaar zal neigen , Of ik fla je dood met deze ftoel, Ik win alle week zoo'n zeven gulden, , En nog heb jy jou gat vol fchuideu, Ik g'loof dat het geld, In jou, penszak verfmelt • Met zuipen en met vreeten, Word al jou tyd-verfleeten. 154 *X  &4 Ö 2 T R O10 S J K. 4. j K. Hoe veel zeg je dat je 'wel wind! Zeven gulden 's weeks, waar bïyvén al die duiten 3 Die breng je zeker by jou karnuiten, Ik zie er nooit geen twee voor myn kind. Waar blyft de rest! vast by jou hoeren, 'k 4ie ze alle daag wel op jou loeren, Dat rit%e vee! ! Ik wou je alle wee, Van .fïtag nog lei te branden, 'k Verfcheur je flraks met myn tanden. J« Dat is een beest, ik ga er voort uit. Maar al dat 'er is dat fla ik eerst aan ftukken. En al dat er hangt zal ik van de wand afrukken. Daar leid de melkkan, de trekpot en tuit. Ik ben al moe van al dat krakeelen. Het kind kakt ftront, wie zou dat niet verveelen. En gy marmot, Gy zyt al lang verrot, Straks zal ik jou trappen, Eer ik ga op de lappen. • 6. K. Al lang gefchreuwt, toe trap my eens, heb x 't hart. * • : J. Daar, leg dan in zwym, fchandaal, vooreen mirakel. K. O hemel ik ben dood , wat een fpectakel; J^Neen^ leggen beest, gy hebt my genoeg gefart. Kon jk maar op, ik zou je beraalen. J. Neen: leggen beest, ik zal een ftok gaan haaien. ÏC. Verzopen tod. J. Zwyg kinnebak mot. K. O hemel, ik ben dood, myn beenen. J. Dat is voor 't, laast, nu gaan ik heenen. ,K. Ach, help, help, help! d buuren fta me by, eene been kapot, myn andere zal breeken. Hou  HET ROOSJE. z$ Hou my aan de praat, of ik flerf zonder fpreeken, Daar lpqpt wat uit myn jyf, ó my, o my! Waar » de fehelm? ik zai hem vergeven Nooit zal hy de dag van morgen beteyen', Die hoerendop , * Die galgenftrop P hemeü ijc ben dood, ik verlaat je, t Is of 't 15 gedaan niet Kaatje. Een Nieuw Lied, -Mat vry een Vrek zya fchyven teld, Ik gun hem die zotterny, Jüat hem die dwaafeu gouddorst kweld, 'Jr Denk aan den dag vaa morgen niet; Maar drink myn glaasjen uit, lenvyl ik hartzeer, zorg, verdriet £n grillen buiten fluit, Jfc dans, jk fpring. „r E° juïg/en zing, Want blydfchap voeat de jeurd $y wyn en lieve Meisjens, * Woont de waren vreugd. 2» Een Sehryver haakt na d'Eerekroon, Door Kunst of Weetenfchap' * Vaak is na rustloos vyerk zyn Joon, ,i ^?£,"zottCD vuü gefnap, ' ' «7" ^3a.r?m Aeen Geleerden zyn , Wat bruid myn Theorie, * * Myn Prpïa is een flesjen wyn, Eer Jwust myn Poëfie, Ik dans, en fpring, B ^ En-  |f H E T R O OS J E. Sn juich, en zing, Want blydfchap voegt de jeugd, By wyn en. lieve Meisjens, Woond $e waare vreugd. Befpot men my uit nydigheid, 'k Trek.my dit ceenzints aan; Maar ga daar my ^ vermaak verbeid, En laat elk ftil begaan, Een lieve Meid. een goed glas wyn? Zyn myn vermaak, myn lust, Daar meê verdryf ik boezem ^pyn, En flaap altyd gerust, ik dans en fpring. En juich en zing, Want blydfchap voege de jeagd, - By wyn en lieve Meisjens, Woond de waare vreugd. 4** Schoon 'k .veel van een lief Meisje hoti* 'k Zugt niet om haar ó neen! Eer zy my trearig maken zou, Gaa ik veel- liever heetf, 't Is ongezond verliefd te zyn. Het maakt bedorven bloed, Maar by de Meisjens'en de wyn > Leeft men fteeds wel gemoed, . i Ik dans en fpring, En juich en zing, Want blydfchap voegt de Jeugd 5 By wyn en lievegjMeisjens, VVf&ond de waare vreugd* De  HEL ROOSJE. é? De klaagende ftjinnaar, over de dood van zyn Minnaares. Henicl l hoe zyt gy op myn lief zo ftraf& t)ie in het fchoonfte van haar dagen, Moest trekken naar het duister graf, Ach hemel i ik moet haar lot- beklagen, Zy die in 't fchoonfte van haar jeugd, Én is voor haren tyd geliorven» Haar lichaam teer vol eer en deugd," Is nu geworden aas der wormen. è Dood' beny^fler van ons min, IJ wreedheid rukt my uit den armen M^n fchoonfte lief myn hart vriendin, Die zonder min zo haast moet fteryen ö Goön! wat heeft die maagd misdaan I Dat gy haar niet langer last Jee ven; Laat myn haar Jot ook ondergaan, Want nu verdriet my doch het leeven, Wat oogenblik! wat harden ftónd, Als zy myn fprak haar laatfte woorden: Met'haaren bleek beftorven mond, Het geen tot pyn en fnaert bekoorden. Minnaar weent niet, ftaak u getraan, Ik moet u en 's waereld's goed verlaten j Ik zien de'deod al voor myn ftaas, U traanen kunnen tog niet l?aten. 4. Minnaar den laatften kus, ik voel, Myn hart dat klopt, ik moet gaan fcheiden,  2Ê H 3$ T ROOS J E. Daar is de dood met vreemd gewoel, Om my naar de eeuwigheid te leiden, Adieu minnaar 1 ik gaan van uw af, jQac myn dood u dagen niet verkorten, Vaarwel! pysc niet op myn graf, Of wil voor myn geen traaaèn #or:en, Zy fterfc! o myn fchoonfte teer, Ik zie haar geen lid meer verroeren, Ach lief ik hoor uw Hem niet meer o Dood! gy komt my hoop t'ontvoeren. Och maagd; nu gy geftorven zyt, U afbeelèj druk ik in myn zinnen, Ik baan de mii myn levens tyd, Gaa ik voleinden zonder minnen. JSfieuw JLied van de Mode der hedendaagfche Juffrouwen en Jongmans. Stem.* achter in de Riddcrftraat.* ï. Luifterd na dit aardig lied, Van nieuwe modes trant, bis. Dat ik u zal gaan zingen, Ja, ja, van falderala, Wie zag ooit vreemde dingen, Al in ons Nederland. 2. •' 9 J^aastmaal kwam ik de Stad doorgaa», Wat zag ik daar een zwier, bis. Al kruisten langs de flraaten, ja, Ja, van falderala, Door hoeken en door gaten» Vaa Meisjes van plaizier. 4- De  M' E T ROOS J &. ss> 3. De een haar borsten opgezet, Of ook gemaakt ïn fcfeyn, bi& Haar buik of zy moest kra3men, Ja, ja, van falderala, Ik kan ze wel by namen, Die daar woonachtig zyn. 4- 'k Sag Naatje met gefpleeten fiair, Al onder haar cornet, bis, Sy had een hoed met hoklien, Ja, ja van falderala, En op haar Jaage rokken, JKen breede band gezet. Haar fchoentjes waren fpits en plat, Met doffen opgeeierd, bis. Sy deed niet aars als lonken, Ja, ja, van falderala, Het Meisje fcheen half dronkea, Want zy had braaf gezwierd. ' ó". Sy had een Losbol op haar zy, Een Jongman na de frnaak, bk. Met ringen in zyn ooren, Ja, ja, van falderala, Het Meisje was ce vooren, -Al van hem zwaar geraakt. 7. * Hy met de Dame na de trant: Liep fpeelhuïs wit en in, *■ bï$> En deed niet aêrs als fchuiven, Ja, ja, van falderala, Maar meende toe te kluiven, Verward door liefde en min.  3# fllT R0ÖSJ6 8. ,iS Ik keek byna myn oogen uit, Én dacht dat is een klucht, bis/ Wie kan zulks ooit gelooven: Ja, ja, vau falderala, Zy ging met hem na boven, En plukte van de vrugt. Zo zyn de Meisjens hedendaags, Hoe net ook opgetooid, bis Zy maken menig ploertje* Ja, ja, van falderala, Zo wel als 't flegtfte hoertje, Zyn kop geheel berooid. ló Kom Dochters Volg d'eenvouwigheid, Èn zoek een deugdzaam Man, , bis. Om in u jonge jaaren, Ja, ja, van falderala, Gelukkig mee te paarenU Dan zyt gy k best 'er an. Een Nieuw Lied Jflier legt myn Damon in het graf j Myn lief myn beste vrind! . Wat hèeft die lieve jongeling, i Myn tederlyk bemind Myn Moeder had hem ook zoo lief, Want hy was braaf en goed, "Wel waarom of myn jeugdig hert, Hem nu reeds misfen moet. - \.' 2. Geen  HET R O O S J& gi . ' 2' , y '. Geen Jongling is op Aarde meer* Gewis voor my geen een , Myn Lief die mét my alles was, Legt onder deeze fteen: Slaapt zagt myn lieve Jongeling, Want ik kom haast by uw, Wanneer de dood mya oogen fluft* Dan ilaap ik ook ky uw» 3. Myn Moeder zegt my» lieve kinds Weest leidzaam in 't geval, Verilyt u jeugd in droefheid niet* Sta in u lot tog pal, Wel lieve Moederlik volg hem, Dat gunne? u de Coon l Dan zweer ik égt in eeuwigheid, Zult deelen in myn loon.1 4* Dan zweer ik nog myn beste Vrind, Dat zweer -ik ®p u graf: In de eeuwigheid rukfi nog de dood, U van myn boezem af. Ach kom maar fchielyk lieve dood^ Dat gy met my vereend, Of heb ik nog niet lang genoeg, Ona myn gemis geweend? * 5. Myn lieve Damon als de maan, Zoo door myn vengftor ligt, Dan is het even of gy zelfs Zig plaatst voor myn gezigt, Wat zat myn Damon menigmaal, Kier 's avonds aan myn zy;  32 HET R OOSJE; Wat deed hy meenig zoet verhaal^ Wy waf en samen bly. 6. Maar ach zyn plaats, b/yft ledig flaan, Gy komt niec lieve Mana Och Damon ik ly zulk een frnert, Meer als ik lyden kan, Myn Moeder roept, wat zit gy daar» ï " In 't duifter zoo alleen, Ach lieve Moeder waar ik ben, 5 Ik ben altyd alleen, 7 Maar 'k zal niet lang alleen meer zyn ,* Myn leed is afgedaan, 'Dan zal ik wet myn Jongeling;< Voor al de Engelen fhan, Myn Moeder zugt en treurd en fchreidy Als zy myn droefheid ziet: Dus geef my dat o lieve Göon! Dan mis' ik Damon nies. % Ik fterf en ben ook gantéch bereid* j Ik voel het reeds aan myn berty Myn Damon nog eea korte tyd, j Dan eindigt al myn frnert, Dan kom ik by u in het graf; j Het einde van myn ftryd, Ik leg myn droevig leven af, En wy zyn zaai» verblyd/ MIN-  H ÏT ROO S ƒ &■ 33 M INN E*K JL A G T, zynde als èen dorstig frart na een Jonge Dogter. IY :- -x • •• . k ga my weer tot de liefde keren* Aan een Maagd die ftuursheid draast. Die ik met liefde zal vereeren. En daar myn jonk hert zo na jaaed, Wat plaizier te zyn gèvonden? O» malkander-uit liefde te ftreêten, Ach.' hoe zoet zyn zulke woorden, Die men uit liefde pligte vereeren 2 Ik wil uit wederliefde van een Kfaacd; JDi& vg aan myn hert en zie* behaagd. Daar is niet pïaïfanter dan V minnen, Als wy zyn in onze eerfte Jeugd, |n zo bebaaglyk na de zinnea, . En vermaaklyk aan de deugd: Wat plaizier te zyn gevonden; Orn malkander «uit liefde te ftreelen; ' Ach, hoe zoet zyn zulke woorden, Die men uit liefde Higten vereeren? Ik wil-wt wederliefde van een Maagd. Die ZJg l7ari myn hert ea ziel behaagd. Door t. afwezen van een Maagd, D e myn met hefde plegt te vereeren, ai L™y? Jonkhert^o na jaagd, AI haar lievelyke lonkfes, $te&öea rayn jonkhert door vofikfésy C Ba  34 HET ROOSJEJ En geheel tot de min beftreden * Nu gy de oorzaak zyt van myn fmart» Troost u maar myn alderlieffte Schat. 4. Maar ach! Magetje myn verlangen, Als gy het eens wist, ze zyn zo* groot, Hu hebt gy myn jonkhert doorvaagen* Maar nu laat zy my in de nood, Kwant na leyen, geen verbleven, Dan was het leven een groot verdriet* Maar na leyen komt verblyen* Daarom agt ik het leyen niet, Om jou fortuin en tegenfpoed, Om jou is het dit ik leyen moet» 3De Morgénftond, of Minneklagt tusfchen een Jongman en een Ju^g* x>ogc«« Wys: Welaan rechtfchaape Vaderlanders* as laascmaal op een blyde roorgenV Al by het lieflyk ryzend licht, Dat ik bevryd van veele zorgen, Myn fchreden eens na buiten rigt, bis* Alwaar dat ik toea weer kwam te aanfchou* wen, Het pluimgedierte dat zamcn paard, Dea Landman voor geea vrees vervaard* 3Maar vergenoegd het land bebouwde, *k Aanfchouwde daar natuur, Al in dit morgen-uur, Hoe dat door Gods magt* Ififc niet ia voortgebragt* _. 2*  HET ROOS J m Be nagregaal mee blyie klanken, De leuw'fik met zyn toon-geluit, Hoord mén vernoegt hun Schepper danken, t Lokt elk van zya rustbed uit. bis.1 De vink en veel meer andere dieren, Men keod een ieder aan zyn taal, Zy doen elkaar een zoet verhaal» ±.n weeten alles te verderen, De vyver voï van vis, Het is doj* wel gewis* t Is alles tot geneukt, 1 ot 's menfehen lust en' vreugd. a*..!c aanfcÖouwèn* dezer dingen; Ontmoete ik myn Siels-vriendin, In voel myn bloed ia de adlen fpringen Want ik hanr tederlyk bemia. bis, i* wenschte haar een goede morgen» Myn tweede ziel op deeze aard, Gy zyt myn tog het meefte waard, a-ast ik ëcez* bloem aï zonder zorgen» ©p uwen boezem drtikk* Gy zyt myn tot geluk-, Ontrange op trouw myn haad, <~»y fchoontfe van hec fond. Wel jager dat zal rtooil gebeuren, Myn eer die is myn weel meer vtaartL Al deeze bloem vol ihaije kleuren? Een ander daar a oog op flaard. bis. w, ? 00* we5Se Wöömen fcaenktn; Want eene Maagd, bboofd van eer. Voegt nimmer by een . edel heer, * zoud op my tog nooil rfcikes.;  || HET ROOSJE, Vertrekt, gaat hier van daan: Gy hebt een valscü beflaan: Ü taal bekoord my niet; Gy bragt my in 't verdriet. 5- Wel Hemel! kunt gy dit geloven, Ik zweer by fterren, zon en maan* En by het Firmament hier boten, Dat nimmer zo is myn befjaan. ms> Daarom wilt 'myn -het jawoord geven, Gy zyt de eerfte die ik mm, Op u alléén ftel ik myü zin. Laat ©is maar paren voor ons leven $ Myn alderfcboonfte pand. Schenkt my uw regterhand, Aiaders ffeff ik van druk., En nimmermeer geluk. 6. * ' Öaar op zal ik ü trouw ontfangen, Wy leven zaarn als Man en Vrouw, En myne eer kunt gy erlangen, , Na eene echtverbonden trouw, bis. Komt herders uit de groene zalen, Bereid nu zaam een Bruiloftsfeest, En elk is thans verheugd van geest, 5Laat ons nu palm en kroonen halen i Voor het thans verëenigd paar, Vercieren den Echt-altaar, ï)aar na een groote druk* Velgt dikwyfc een geM, y ^ i Di  HET ROOSJE. - 3| J3e verlaten Minnares, , die haar Broe* der klaagt dat zy haar Roosje verJooren heeft. Wys: ó Schoonfte aller Vrouwen, W«roeder. aarom zit gy te fchteijen ? Zeg alderliefile Meid? Gy moest uw thans verbjeijcn, . Bat gy gelukjdg zyt. züsïb r. 4 Zou ik gelukkig wezen, ó Neen! 'dat hebt gy mis, Wat ramp heb ik te vrezen, En wat al ergernis. BROEDER. fïae zo! wat mag u deeren? Is u dan iets gebeurd, Kan ik uw' rampen weren, Waarom is 't dat gy treurd ? zuster. Ach neenl myn waarde J3roeder! Myn ramp is veel te groot, Hoe ftil ik best myn Moeder, * Wie helpt myn uit de nood ? broed8r. Maar Susl gy mist uw zinnen; Gy zegt myn niét met al. Kan 'k iets op u verwinnen? j Ach! zeg my 't ongeval. zuster. Welaan \ 'k zal u doen hooren ; Myn Karei is ge vlucht I... C3 ' ' Ik  3« ÏTE T R O Otö J E« Ik heb hem 'gantsch verloeren, Daar is 'c dat ik om zucht. broeder» Uw Minnaar? ... welke ftreeken! Waarom is dat gefchied? Is zyne min bezweeken! Maar Sus! 'k geloof het niet. zuster. Het is zoo waar wy leeveaf Offöhoon gy 't niet gelooft, Wie zal my *t wedergeven, Dat hy my heeft ontrooft? broeder. Heeit hy uw iets ontnomen, Dat onbetamelyk is? Wat rampen moet gy fchrooinen, En wat al droeffeiis. t zuster» 6 Ja! die trouwelozen, ti Is weg;... o myn wat fpyt, Ik moet van fcbaamte bloazen: Want 'k Óen myn Roosje kwyc. Nieuw Lied voor de Jonge Dogterf. O'i. p een fphoone Dageraat, Vrouwen zoo gy uw wilt beproeven, Of uw hart van fiéfde itaat, Kom uw in 't lommer wat vertoeven, Zoo door de koel en dappere wind, By kabbele beekjes fcboone dreven , Uw boefera kloppend ondervind, Wilt uw natuur ten offer geeven. bfs. fl. Z09  &. E T R O O S-.J t. 3S Zoo gy in 't midden yan 't geboom* Heilig verblyf de min vermaakte, Uw ziel geen teer gevoel bekoom Vrouwen gy kunt geen liefde frnaken 9 Zoo gy in een fchoone avondftond, Uw niet gelyk men kan bekooren, U heilig laaten uit uw mond, Nimmer de naam van liefde hooren. bis, 3. Vrouwen die al tyd'wel beftaat, In ons geduld nog grooter bepaalen, Wy kennen om uw trotfen daa.t, Aan uw onbefehaamdheid wel betaalen, Dog nimmer hebt maar medely, 't ls geen wy aan uw hoogmoed geven , De mannen zyn beter dan gy9 Wilt uw natuur ten offer geven7. bis. JKlaag-Lied yan een Jooge Dogter, die zig in hec Kloofter heeft begeeven, waar over zy daaglyks gaat klaagen. Wat is het hier een droevig leven * Van zo jong in een klooster te gaan, Geen Doétoor die myn kan genezen, Geen Chirurgyn die my kan cureeren, Van al myn bittre fmert en pyn. Maar ach wat heb ik tog gedaan, Van zo joug in 't klooster te gaan. 2. Myn Vader en myn Moeder Die kwamen daar eens by myn, Wel Dogter hoe-gaat 't al mee u? C 4 Ach.  4« HE T ROÖS'J E» Ach Vader en ach Moeder Ik hen voor hec klooster fchuw, Maar ach wat heb ikv tog gedaan Van zo jong in een klooster te gaan, Myn broeders en myn Zusters Leven buiten vrolyk en plaïfant. Zy trekken hun zyde kléeren aan, En ik moet voor de tralie ftaan De Jonkmans voorby zien gaan. Maar. ach wat heb ik tog gedaan Van zo* jong in een klooster' te gaan») 4 v ■ ■ <- fs Avonds flaat de klok vyf uuren Na de celle zo moeten wy gaan, '• En can doen ik mee als kermen, * Had ik myn zoete lief ih myo ermtq v Dan was al myn fmert gedaan. Maar ach wat heb ik tog gedaan Dat ik ben in 't klooster gegaan» Des nagts ten twaalf uuren Zoo moeten wy ter ehoore gaan. En dan doen ik niet als weenen Dat ik moet flapen allcenen , • Zonder een zoet lief op myn zy. Maar ach wat heb ik tog gedaan Van zoo jong in een klooster te gaan, ■ " 6. . ' ■ ' i Slaat 's morgens de klok vyf uuren $a de ehoore zo moeten wy gaan, Gloria Patria moeten wy zingen, Dat doet myn jong hert bedwingen, In plaats van met myn lief te gaan,i Maar ach wat heb ik tog gedaan*•■' Van zo jong in 't klooster te gaan, 7, Wy  HET ROOSJE. % Wy fiebben maar een patent. Die voor ons een misfe doet, Ën dan moeten wy alle prefent, Rondom dat Patertje ftaan Geiyk' de hennetjes om de haan. j^laar ach wat heb ik tog gedaan Van zoo jong in 't klooster te gaan»! ; 8. Oorlof gy jonge maagden Die nog niet gebonden en zyt,' Wilt leeren tog van te vooren, Laat u tot geen Nonnetje bekooren, Kies veel liever vry te mogen gaan^ Doet niec zo als ik heb gedaan Van zo jong m 'c klooster te gaas. Een ï^ieuw Lieo\ § morgens als hy my kwam wekken Met het krieken van den dag, Kwam hy aan myn vengfter crekken, Toen ik in myn rust nog lag. En ik zei myn Lief geprezen, bis. Opent tog uw deur voor myn, Want den dag die is gerezen , Spoeit u ook dan maar by myn. 2. Myn lief, myn uitverkooren, .Sprak ik met een be vreest geluïd9 Laat u van geen ander bekooren, Treed nader tot uw Bruid. Ach hoe lieflyk is het minnen, t?|s C 5 In  4t H E T? R o O S J r> In de vroege morgenftond, Dan boort men 'c gevogelte zinge» Pp den aardbol in 't rond. 3» Myn overfcboon Annette Sprak aiyne bruidegom, Wilt dees roos op myn boezem zetten1* Ik omhel* u wederom; , En zo fmaaken wy met elkaider bi§. Deeze lieffelyfce geur, Zo trouwt Annette met Leandej In *t eel/le van haar fleur. 4» Geluk myn overfchoone, vv ei leef te zaam in vreê; WjI beide uw liefde toonen, Dat is niyn wensch en beêv Wil huweiyksliefde fmaaken bis Pp het zagte yeere bed, Paar fchoone telgen maaken, £u leven onbefmec. sPeei nu op bas en fluiten Ier eere van dit Paar, En wilt de vreugd befluiten, * Met 't klinken van de fnaar, Op de bruiloft van Annette. bis. Mee Leander haare vrind. VVilt de vreugd geen paaien zetten, 71 is hier liefde wat men vind. DA*  H E T ROOS J £. 43 0 A M O N, Tot de Godin der Liefde, t' m Ve2^a°T*> te «y° omflaag^n J ' Verlaat u,kooi, myn beestje ©mni Want zie ontflmt u fooitje weer, ik  3» HET R O 0$ J Eé Ik.kon thans uW geluk bewerken! Kom leeft in' geen bedwang nu meer* 3. Weest maar vrolyk, wilt u verblydoa En verlustigen in het woud , Ku dat men u in deeze tyden , Laager niet als gevangen houd 5 Maar u de libertyd wéér , geevea; Meugt genieten de vrye vlugt, Wilt op u vlerkjes heenen z wee ven a In aaagènaamheid van de lugt. 4- .... Het vóögïenfieir zal u begroeten* En weikóm heeten in het groen, Die vreugd zal uw' imert verzoeten, , Kom zangertje, kora wild u fpoen, Daar vliegt hy, hoord hem tierelieren Hoor hoe zyn blyde zangtoon rys&y £11 nu zyn vryheid komt te vieren» Terwyl hy zyn Verlosfer prysti Zorg nu* o vrygémaakte zanger: Dat gy niét Weer in 't net geraakt,' Van een of aader vogelvanger, o Öy! die reeds zyt vry gemaakt; Want komt gy weder als fe voren, Zo ligtelyk geen uitkomst vind, "1 Wil na geen zang van kwinkers horen, Zyt tot het lokaas niet gezind, ff Wilt met uw gaai^e lustig kwelen* , Terwyl gy het genücen mag, Öm in de vryheid mee te deeltn, Dien gy verkregen hebt dien dag,  HET ROOSJE, 4f Laat het uw dan niet gebeuren, ïxtgY nopPeIoos van hulp ontbloot, Wederom zou moeten treuren, En nooit geen vreye vlugt genoot. , Een Nieuw Lied. Op een aangènaame Wys, £ Meisje waakte nagt op nagt* Haar Redder moest nog komen, Haar Zuster hield by haar de wagt, * Maar niemand werd vernomen, ^AchfYeh^ ilch!watverdriet, % Zuster ziet, hy is het niet; bis, Ach! fpreekt dog niet, bis. .Neen Zuster, neen hy is het tiet, biu Ik vertrouw hy zal niet komen* bis* JJoor ft Vengfter digt van 't traliewerk, v AVas t moeilyk, door te komen; £>e wmd die loeiden woedend fterfc, if v*Ide/Kgras en boomen; , J*u aagt zy nu komt hy niet; bi£ Achl Ach! i 9 m Zuster lief, 61, wat verdriet? fM , ^u komt hy niet, bis, *' jfcft dat % * florm ontziet, ffö Myn Minnaar zal niet komen, SJ* Npiflrv^r ]!aaf^ots ^ en wind. ?„ u C,ierlc]aDk vernomen, hoorreen item, myn lieverd, 1.  5® HET ROOSJE!» Ik zal ftraks by u komen: Ach! fprak zy Ziister lief, ei ga„ bfo AchJ Ach!' Ziet eens uit, hy komt wel dra, bis. Hy komt wel dra; bis. Ja, Zuster lief, hy is het ga, bis. Die Held zal ftraks hier komen* bis* 4. Zoo dra die Held zyn lieve Bruid, Aan het vengfter had vernomen» Brak hy gezwind de tralies uit, Ea is in het Slot gekomen Een beete kus was 't loon daar van; bis. Ach! Ach! Mn zyn lief te.fpreeken an; bis. Het wagen kan ï bis. Ja, wat doet een Meisje dan, bis. Haar lief verwellekomen. bis. Charlotte by het graf van Werther. Op een aangenaarae Wys* Si. laapt gy nog myn welbeminde» • In dit eenzaam treurig graf, Mqe van 't afgematte leven, Rukt de dood u van myn af Werther kend gy uw Charlotte Dan na uwen dood niet meer, Lieve Werther is het moogelyk, Slaat uw oogen op myn neer. > 2. ' \ Dikwils zwoeren uwe lippen Myn getrouw te zya in nood , j  fï E T R O O O ƒ E. 5ï Ja, zo fprak gy myn Charlotte, Ik fyemin u na myn dood ; Zo dit waar is/Jieve Werther-, Waarom, daar gy my thans ziet, Waarom komt gy op myn bidden', - Waarom op myn fmeeken niet. ®eS M:kmt ukt> 'mY* beminde,, iJIyft maar rusten in 't graf, Haast, wel haast kom ik u vindeD, Niets,a niets fcheid my van u af, Als ik zie de maan verryzen, En op uw Graf zyn fchynfel ftaan, Dan zo denk ik, lieve Werther, Zullen wy eens zamen gaan. Daar wy Albert" ook4verbeiden," Het Menschdom tog benyd ons niet. Daar, daar zyn geen traanen klagten, • Daar gevoelt men geen verdriet, Slaapt dan zagt myn welbeminde, Tot Charlotte by uw is, ö Dan zal de wellust ftroomen Zonder het minfte hindernis. Een weinig tyds moet ik nog zugten , En leven tegen myne luse, Tot ik by myn lieve Werther In dees fombre grafplaats rust. Maar zou dan ons kil gebeente Onbewust zyn van ons lot, 6 Dat fmaad niet onze zielen, Want zy zyn vereend by God.  52 HIT ROOSJE, MINNE-LIED. Op een zeer fraaije Wys. Daar is maar een Dogtertje teer , In de woeste waereld die ik minne, Als ik haar aanzag zo menige keer, Dan ftelden ik die al in myn zinn», Want deze maagd. bis. Die fpeeld my dag en nagt, In myn zinnen en myn gëdagt, bis. My dunkt zy 'er de fchoonfte wel is, Die 'er op de aarde kan wezen, Zy is lieftalig jong en fris,. Daar Is geen gaaf öf zy is haar] gegeven * Want als zy gaat, brs. Zy is als eené held, ja gelyk een vogel dié daar vliegt iü tveld. . 3- . Van over agtieh jaren ziet, Zyt gy geweest naar myn verlangen, Ai durfde ik uit fchaamte niet, Myn hart dat was voor u bevangen, Van minnebrand; bis. Aeh wat een fmert, 't Was de Hornare liefde in een jeugdig hert. 4. Het is waar 'k heb nog ëeh ander gevryd, Als u myn lief myn uitverkóorén, Daar pasf«ert nog geen uur of tyd, Of ik zugt dat ik ze heb verloten, Myn dagt altyd, bis, uy  HET ROOSJE. 53 Gy flaat in mynen zin, Pe eerfte waart gy myn zielsvrïndin. bis. Nooit zal ik 'er zoo lang als ik leef, Jtfyn tot eep ander lief begeven, -Als ik u aanzie dan fchrik ik en beef, Dat gy u woord een ander zwlt geven, Want hedendaags, bis. Met een oprecht gemoed, Die nogthan? aan de liefde voldoet, bis, 6. Is 't dat gy mind een ander man, Dan wensch ik u geluk en zegen* Als hy u wat beter behage kan, Zyt gy content ik kan daar niet tegep, Want ik zoek niet, bis. Als u wejvaart, . En geluk en zegen op deez' Aard. bit. 7- Sterf ik daa* van fchryf op myn gi affteen. Hier leid een minnaar begraven, Die zyn hartje gaf aan een Dogtertje teer, Waarin by vond natuurlyke gaven, God geeft dat wy, In korten tyd, Te zamen mogen leven in dereeuwigheid, bis D3 , ©e  5 4 fI E T R O O S fm De Klagende MINNAAR, 1 Op een fraaije Wys. T *• Xk vliede alle vreugde, Ik fterf van ongeduld. Dat my aan 't hert zoo kwelle, Is maar de liefde haar fchuld, Gy plaagd of kweld my immer heen, Ik weet van angst niet, meer waar heen, Wie heeft dan zulks gedaan, De liefde, ach de liefde» heeft rny zoo ver gebragt. bis. 2. ^> Ik weet wel wat my kwelle, \. Ik fterf van ongeduld: Dat my aan 't hert doet kwelle, Is maar de liefde haar fchuld, Gy plaagd of kweld my immer heen, Ik weet va^i angst niet meer waar heen, Wie heeft dan zulks gedaan, De liefde, ach de liefde, heeft my zoo ver gebragt. bis. 3- >/ Gy kleed u naar de winter, Gelyk een winter- haan , Het fneeuwd en regend ginter, Gy liefde denkt daar aan , Gy plaagd of kweld my immer heen, Ik weet van angst niet meer waar heen, Wie heeft dan zulks gedaan , De liefde, ach de liefde, heeft my zoo ver gebragt. bis. 4. Gy  w r T ROOS 4. Gy kleed u naar de zoner, Gelyk de fchoone Diaan, Ik zal ftraks by u komen, Zoete lief gedenkt daar aan, Gy plaagd of kweld my immer heen, Ik weet van angst niet meer waar heen^ Wie heeft dan zulks gedaan, De liefde, ach de liefde, heeft my zoo vet gebragt. bis. S' Mn herfst en regenvlagen 3 Moest ik al veel uitftaan, Zomtyds by nagt en dagen, Moest ik maar blyven ftaan, Gy plaagd of kweld my immer heen , Ik weet van angst niet meer waar heen* Wie heeft dan zulks gedaan, De liefde, ach de liefde, heeft my zoo ver gebragt. bis. 6. T)ê liefde treft het koelendst hart; Hoe koud her. ook mag zyn, j©e liefde is 't die rny verward, A Goon; gy kend myn pyn, Gy plaagd of kweld my immer heen,~ J Ik weet van angst niet meer waar heefl^ Wie heeft dan zulks gedaan. De liefde, ach de liefde, heeft my zoo v#f gebragt. bis, D 4 ; Xte$*  f* HET ROOSJE. Klugtig Lied hoe dat CATR IESf i haare MAN van kwaad tot Goed heeft gemaakt. Stem: Van Gatrientje die raeeftgr wpu zj^ öa wie wil hooren een klugtige zaak Het zal u dienen tot vreugd en vermai, t Is van Jan Peer die tot zyn verblyden, gy ons Catryn ging dapper uit vreyen, ' Hy fprak: vriendin, myn hart èn zin, Vind ik genegen rot liefde en min. Zy fprak, Jan Peer, wét dat gy my zegt, Spreekt gy van vrëyen dt tyd Is zoo flef ? &oopt gy lever, long of war penfe. ' Boter of bus, *t kost ftukke van menfchen 4iws is dier, boven manier, ' Trouwen is zottigheid, maar geen plaiher. Hy fprak: Catrien en weest maar niet fchouw , ' Want ais gy zult wezen myn vrouw, • Oy moet njet doen als naayen en fpinnen. Verder zal ik de kost wel winnen; Lieffte Catryn, zegt 't my fyn, Uï dat gy nu myn huisvrouw wilt zyn. 4. Zy fprak: Jan Peer,*gy fpreekt daar zoo rou. uat heet myn bloed veranderen zou- Toen fprak Jan Peer, myn lief dé vriendinne, Troeteltje lief ik zal u beminnen , In myne rouw, vraag 'f maar gouw, üf dat aw moeder content wezen zou. \ 5' gatrien vertelde aan haar mameer, Hoe het ftond met haar en Jan Peer, Zy  iïJJT ROOSJE. si %y fprak: ag moeder! en Iaat my maar trouwen, By wind veel geld en braaf daar en boven. Hy is galant, fris en plaifant, Moeder zegt ja, dan geef ik hem d'hand* ' ov ' De moeder fprak: bepyst u maar wel, Trouwen en is geen kinderfpel, Krygt gy dan eens uw huid vol Üaagen, En komt by myn u fmerten niet klaagen, Trouw ais gy zult, gy zyt gekuld, Dan meugt gy zeggen; 't is door myn fchuld. . 7» Catrien die deed de boodfchap ras, Dat haar mameer content daar mee was, Zy en Jan Peer: men zag ze dan trouwen, Lustig gedanst en bmiloft gehouwen, Koeken en wyn, bragt ons Catryn, En lekkere dingen om vrolyk te zyn. 8. Kaauwjyks waren zy zes weeken getrouwd, Of daar wierd agter haar ooren geklouwd, Dagelyks was 'er gekyf met heel hopen, Schoppen en (lampen moest zy niet kopen, Het was enfin, vuil duivelin,* f Zwyg, of ik fla uw de harfenen in. 9. ., Na drie vier maanden, peisde Catrien, 't Is meer als tyd ik moet my voorzien Ik heb nu al zoo lang moeten zwygen > 't Is nu myn roer ik zal uw wei knveiv Gy zult my zyn, in al myn pyn, 6 * tl Moeten beioven dat ik meester zal Zyn. ^ 10. ' '* Op een avond Jan Peer was buys Hy kwam heel zat en dronken na huis Hy begon weer heel dappèr te tieren, * Maar zy zweeg ftil met goede manieren Met kwaad opzet, kroop hy in 't bed Zy dagt nu heo ik de vogel in *c net.' D* Zy  58 HET k O OS JE, Zy had nog twee drie wyven in huis, Achter de deur zóo ftil als een muis, En kort daar na Jan Peer viel aan 't ronken^ Catrien die zei, nu is *t geklonken, Koiik Leonoor, pakt gy de koor, En-fteekt zyn handen en voeten daar door. 12. Zoo wierd Jan Peer gekeerd en gefmeeten, En rommëndom in de dekens gewonden, Toen hebben zy hem als raazende honaeni Armen en beenen geknoopt en gebonden, Toen fprak Catryn , Keereltje fyn, ïtf u zal ik zien wie flat meester zal zyn. Na kort befluit namen zy een ftok, Trees nam de tang, en Griet haar blok, En zy begosten hem nu te Jeeren, Hals over kop hem dapper te fmeeren, Toen riep Jan Peer, wat doet gy me zeer, Xiieffte Catryntje en Haat my niet meer. , * 14. Hy moet beloven in al die pyn, Van aan Catrien gehoorzaam te zyn> En hy en %eeft van alle zyn leven, Haar geen oneffen woord meer gegeeven, Ik zeg voortaan, al die hier ftaan, Neemt 'er een klein exempeltje aan. Ees  HET OÖSJË. 5* Nieuw Lied of Aria, uit Oberon, Op een aangenaame vVys* Een man die flegts, Een/daalder wind. En dan des nagts, Een kroon verilind, . Als hy dan zwiert by nacht* En dan niet werkt by dag, Dan word het wyf zoo düivels kwaad* Dat zy hem met de bezem Haat, .. . 8. v "■ ■ ? y 't Is waar hy bromt. Dan ieder keer, Gelyk een Beer, Als hy dan zwiert by nacht . En flaac zyn wyf by dag, D»ri zeid zy fchelm wat doet gy kwaad f Dat gy by *nagt uit krollen gaar. 3- 'k Min liefst een' man, Die vriendelyk lagt, En houd by zyn vrouw de wagt, Die kust en ftreeld gewis, Als hy by zyn wyf je is, Zodanig man geloof dat vry, Dat is de regte man voor my. 4- Hy is zoo lief, Zoo aangenaam, . En by is voor zyn werk bekwaam Hy doet zyn wérk met vlyt, Loops  *o HET ROOSJE. Loopt met geen andere meid, Hy is verheugd gelooft my vry. Zodanig man is net voor my. Gewis hy houd Hem maar by een, Maar loppt niet met een yder een, Hy doet zyn werk met fpoed, Gelyk een braaf rnaa doet, 1 Zodanig man gelooft dat vry, Pat is de regte man voor my. 6. Dan kend de vrouw ^ En weet haar pligt, 't Geen wat 'er moet zyn verrigt Dan leeft men vry en bly, Zet alles aan eea zy, Pan is de man en vrouw verblyd,' X-eeft zonder zorg en droefheid. Eea  HET ROOSJE, <5i Een Nieuw Lied van Annemietjs mei haar Vlooijen. Op een fraaije Wys. Daar zoü eens een'diefje uit fteelén* Uit ftéelen zou dat diefje gaan, Hy vond 'er niet te fteelen -Ais de jongfte Dogter uit het huis. 2 Én gefloolen wou zy wel wezen: En.fteelje my dan benje maar een dief* Sprak zy tegen haar zoete lief, Of kenje ilille zwygen ftille zwygea. 3* Kom 's avonds aan myn flaapkariaer alleen9 Het was nagt omtrent het was midden in de nagt, Op haar flaapkamer kreeg zy 'er een ilag; De vader die is opgedaan en gaan kyken! en gaan kyken. * 4* Og vader dat is 'er die groote hond, Die loopt 'er de kamer zo dikmaaïs in het rond, De vader die iïond op de laatfte trap, Annemietje hoe komt 'er jé beddetje zoo plae. Dat moet je myn niet wyten dat moet j» myn niet wyten, dan Wentel ik me bieren dan wentel ik me daar Dat zyn al de vlooitjes die my byten. Eet  €2 . H E T ROOS/ E: ?51Srer een vIooitievaa zes voeten lang, Heeft witte garen kouzen met ftreepen an En hou je niet od met dar. vlnmü^ Erjlaat je zoo niet by'ten, niet byten, Gelyk als Annemie heit gedaan, Gong in de dekens kyken. H ERDERS.ZANG. Wys t Van Luxemburg. i. Cloris. ^Teest welkom tedre zielsvriendin, tV Gyzyt myn fchac myn engelin, Vergun my lieve meid; Terwyl g'uw fchaapfes weid, Dat ik u mag omhelzen", ir Ik heb u reeds zoo lang en teer bemind, Schenk dan uw hand aan uw verliefde vrind. En blust myn minnebrand, Myn wollig vee en land, Geef ik ten onderpand. 2. Roosje. Neen herder, fhakt u loos gevly, Pw taal is ligt bedriegery, Schonk ik myn eer en trouw, Dan zou het naberouw Misfchien myn zinnen kwellen, Daarom gaat vry en zoekt een and'reinaagd, Aan wien uw dwaaze minneklagt behaagd : lk Jiaac die korte vreugd,  ? HET ROOS JE. €3 Bic tegen eer en deugd, Hec dartel hart verheugd, 3Cloris. Nejen Roosje, denkt niet dat myn mond U vleid op eene valfchen grond, 6 Neen! myn teder hart, Ontbrand in mmnefmart, •Ik voel myn "lietde klimmen , jk zal u minnen tot aan 't duister graf, Niees zal u rukken van myn boezem af* Geen druk of tegenfpoed , Dooft ooit in myn gemoed, Dien ted're minnegloed. 4 4 . Roosje. Zoo gy my dan oprecht Jbemïnd, Myn waarde Cloris! dierbre vrind* Dan fchenk ik uw myn hand En hart tot onderpand, Van myn wederliefde, Dan zult gy zyn myn dierbrenechtgenooc^ Uiets zal ons fcheiden dan alleen den dood f Die zuivre liefdegloed, Zal in ons jong gemoed, yoor eeiwis zyn geboed. , 1  H H S T R O O S JE* Ariaj op de Hdfute Minnaar. Wys: Dat flegts myn Minnaar, enz» 't'W^as op éen blyde morgen/tond, Dat ïk myn vee te veldwaards leiden^ Ik zag myn lieve Roderrnond, Van jeugdig groen een kransje bereiden, Toen myn de min, toen myn (te roïa, *t Hai.'t en de zin, 't hart en de zini Toen myn béheerfte de lieve min* , * ié,. . , Ik êing by 't Roosje in *c veld, My naast haar zy wat nederzetten, Stoeide met'haar en meende de fpeld* Van baren halsdoek af te plakken, Och zei ze neen, och zei ze neen». Myn Clorïmeen, ach" Clomneen, Gy baard my droefheid en geween* Mócht ik u fchoone blanke hals. Met deeze hand maar éven raaken; U lieve borsjeS rond en mals, Zyn het die myn ziel doen blaaken* ïk ben doorwond, myn Roderrnond* Ik sben van liefde geheel gewond, Gy alleen maakt myn hart gezond, 4» Ik ftreelde haar tot dat de flaap-, Haar }n het kruid deed nederleggen, Hier kwam voor my 'c grootst yémkixk* Schoen  T ROOSJE. -6$ Schoon ik 't naatiwlyfcs durf te zegeen'd Mh Hemel, ach! ach Hemel, ach 1 Wat ik daar zag, wat ik daar zag* Baarde my nieuwe minnékiagc. , Ik maakte haai» halsdoek los* Haar lieve borsjes zag ik fpeelen* lk meende het was rein genot, */n de^2e min nog roeeer te deelen, Maar zy ontwaakt, maar Zy ontwaakt, ik wierd geftaakt, ik wierd £etfaakt ƒ &er ik nog verder Was geraakt* - Weg riep zy met u üMg hand, Zoud gf myn eer en fchaamte roven > Merr liever in uw geile brand, lic zal het vuur der min nooit doven. 4cn ramp en druk! ach ramp en druk, J^u z?en ik wis, 6 roodermond, •Nu zien ik wis myn ongeluk* Be Standvastige V R IJ E R. Stem: Wy^vieren 't feest van 'c Vadertaal* "Wjf daf ^ zyt verwonderd u niet' Daar ik getëadig .ben aan 't vryen, * Dat gy my nog niet trouwen ziet, Dit zyn by myn maar zotternyen, Want 't meisje dat ik 't laost aanziev ik allereerst myn dienst aanbie. Gisteren zag ik een bruinet, mt a ©ogjes yqI van minnevonk^  é£ HET ROOSJE. •k Wist haar te krygen m myn net, Door laggen en door ronkjes, Dog toen myn minnevlam was geblust, Heb 'k haar voor 't laatst vaarwel gekusfi .3- . | v Heden zet ik weer m myn zin.! Op een blond met at myn kragten. Het is een engeltje die ik min, Zy (laat ook m myn gedagten , En dat zoo lang als 'k by haar blyf, Wil ik wel vryen maar 'k zoek geen Wyf. 4- Zoo gaat 't met my alle daag, Ik vrei de een en hou 't met de ander, " Het trouwen is myn grootfte plaag, Wyl ik van daag alweer verander, 'k Zeg by my zelf*en 't is opregt, Maar één te vryen dat is veel te flegt. 5- Noem ik 's avonds in de maan t Haar de liefde die ik minden, 's Morgens is het alweer gedaan, 'k Laat my by haar niet vinden, Of het moet zyn dat zy '»r wat van geeft. Want dat 's beste waar ik ftaag van leefu < 6. "En geeft zy dan dat redslyk is, Als geld in de zak en vrye monteering * En lekker eeten op den disch, Wat heeft zy dan een neering, Dan loop ik het huis af van die meid , Maar- fpreskt zy van tróuwen dan raakt zy my kwyt* Ze-  HET ROÖSJ& Zcdeïyfc Herders Liedeken , tot lof va» een goede Herdëf, die zyn Schat, pen WeLbeftierd, èm van den ' Wolf bevryd te zyn. Stem:; yan Luxemburg. [ M De aden en dien ?'n verftaan, Waar de natuur en maat, Zo den tyd te/laat Tot een les gegeven. wl el e er ?.,e z?° fthaapjens hoed, f k • waar dat uw p!,gt voorftaat ^ gat gy hen niet verlaat Waar dat gy heeneri gaat. Hom wat een goedg b'erder loei*,;. » Al die in mynen ftal verkeerd, i En regte herders zyn, * ' 1 Vreest geen leed of pyn Van geert wilde dieren. Houd uwe fchaapfens onder uw gebied g/ade *olf * de luipaard ziftf Zyt daar niet voor öenouwd, ge ïehaapjens die gy houp «eb ik a toevertrouwd. yvaar distels en het onkruid gfotid.' Waar dat ze 2yn misleid S ®' lot bedorven iyd3 ^2  6* HET ROOSJE. CJaan hun voedfel raapen. Roept hun dan weder met een zoet geluid, Met het gegalm van uw herders fluit* Al die u zal verftaan Die komen op u aan Weer op de regte baan. 4- Hebt gy nog Iammers, teer en klem, Eu die nog niét voiwasfen zyn, Daar moest gy allermeest Zyn voor hun bevreest* En voor zorg draagen Dat zy niet loopên uwen fchaapsftal uit»' Naar eenig giftig of feny'nig kruid, ; Zo dat gy hem geleid j Naar goed gelegenheid in hun onnozelheid» Helaas veel herders doen dat niet, Die Öaapen op hun herders fpriet, Waar dat den wolf briest, Maar hun reeds verkiest t Zonder tegenftryder Die niet en Peinzen op de herders last, Die van de meester hun is toegepast, Wanneer hy hun den ftaf Tot een herder gaf, Op zyn bevelen ftrafc O herders zo gy niet ontwaakt, Of dat ge uwen flaap-niet ftaak, -' * Stelt gy uw gantfche kooi !Tot de wolf zyn prooi, Die hy zal verflinden. Hoon gy het blaaren van u fchaapen n'ef Daar gy de fchaapen voor uw oogen ziet. V&üös. gy een daarvan • Uw  HET R O O S JE. n£ Üw meester is de man Die het u wyten kan. . i 7» Veel herders zyn met vrees belaan, Om ram en lammers voor te ftaan , Die voor een klein gerucht Neemen zelfs de vlucht * En hun vee verlaaten, Die maar fpyzen in den grootften nood , Beter de fchaapen als den herder dood. -Als wy maar zyn bevryd. ■Wat een lafhartigheid Die zo een herder zyt. ' *■#, 4 Wat zal het met den herder zyn Die laat zyn fchaapen in de pyn Onder het wolvenzaat, Zonder troost of baat, Om beftierd te wezen, Voor zynen loon heeft by niet verdiend, Als zyn meester hem ontrouwig vind, Hy rant en Jam verliest, Daar beer eh wolf briest, Voor zynen ftai verkiest. o. \ Gelukkig fchaapje diefhier leeft, Die oenen goede herder heeft, Die u heeft bygeftaan. Zyt hem onderdaan, En houd hem in waarde, •Die brengt zyn fchaapen , zoo wel groot als klein Voor zynen meester zuiver klaar en rein, Gezond in zynen ftal, Den meester die vooral Hem daar voor loonen zal. W 3 i Be  ' HET ROOS J E. De Klagende MINNARES. tèi: i ■ \ >v siCÏ Ach wal is de maagdcnftaat, Een ftand yan y.eele e]ende? jj £He men nooit te veel gadeflaat, Maar men ziet ze'dikwils fchenden* Door des Jonkmans zoete praat. Ja» gelyk ik ben gevaaren, Myn fleur en maagdelyke ftaat Dient myn cpt leed en groot bezwaares^ Myn fleur en fchoo'afte die ïk had 1$ de oorzaak van myn zugten, Een Jonkman die de liefde bezat, Die toonde aan my veel, genugten. Jk voel den last der rrjaagdepyn Om de liefde eens r,e beproeven. En genegen om vrouwtje te zyn, Het geen my nu pp 'i lest bedroeven. ik nam met hem veel plaifier Op 't accoord yan myn nooit te verlaaten, Maar 't was al voor een korten duur. Met a| zyn vryen en zyn praateu. Hy verlaat myn, 6 wat fpyt! Als ik was van hem bedroogen. .Hoe kan eea hart zo verdubbeld zyn , Waar heeft hy al 't fchyn gezogen ? Nu heb ik den last op myn fchoot, Het is een last voor al myn leven. Ach had ik in myo 'barensnood Lie-  HET ROOSJE, 7r JJever maar den geest gegceven , Daa te leven zo alleen, Èn gehaat zyn van myn vrinden, Die zig verheugen in myn geween » Waar zal ik troost of hulp vinden. Adieu minnaar, ach valsch gemoed, Die myne zinnen wist te vleyen, Die nu myn teere fchepfel zoet Met zyne moeder zuur doet leyeu, Die zyne vader niec en kend, Die is van u of hem verlaaten. Wat leid een maagd een fmert Die haar van een minnaar laat bepTaaren. • - # "■ o*. Spiegelt u gy die nog liber zyt5 En aanhoord geen 'Jonkmans khagen , Als zy u hebben gebragt in ly, Dan zyt gy ga'iw uit haar gedagten, Vvant zy houden *t voor een klugt, • Als een maagd zo bitter klaagen, Jk moet *t lyden met myn vrugt, Overbrengen nï rayn levensdagen. E 4 Eea  qi HET ROOSJE, Een Nieuw1 Lisa! van eeij Boter Bor Vrinden luifterd na dit lied, 'Luiitert toe ik zal 't u zingen, 2a la ladere dera, Wat op Zeeland is gefchied, En^het zyn raare dingen, Van een iioertje faljant, Én die.toonde te .zyn conftant, van toerela. Geeft den Boer van Zelia. Den Boec al tegen zyn Vrouwtje fprak/ Kom , ik wil gaan pf obceren, la la. Ik wil eens pa de markt toe gaan, Of ik myn boter kan verkopen, la la. Zy hebben de boter opgezet, 'En daar in gedaan braaf fheen en vet. tly is na de markt gegaan Om de boter te verkoopen, v. ia id. Waar dat hy twee koopluidjes vond, Verkogt zya froter mee 't pond, la la. Hy is na de Waag gegaan. Om de botöf te laaten weegen, la la. Maar het Hond hem gantsch niet aan Dat deze wierd opgefneden , la la. Yoaden niet als vee en (leen* Dat  0 ET R GOS JE. 75 gat hem brage al in 't geween» la la. Zy hebben hem by 't hair gevat, En nem in 'é water gefrneeten, • la la. Wat een raare klugt was dat, Pe boter kleefde aan zyn gat, la la. Toen hy in de Hampoort was Is hy regc na huis geloopen, la la. jEn zyn vrouwtje fprak zeer ras Of hy geen boter kon verkoopen, la la. Vrouw ik ben zo duivels nat, f Zy'hebben my by het hair gehad, la la. Za gy Boertjes in net rönd W/le uw zinnen laaten vaaren, la la. Verkoopt de boter by het pond , Of de duivel zal u haaien, la la ladera. Verkoopt de lui geen fteen of vet. Of gy word in het gat gezet, van toere loere Ia. peefc dea Boer van Zelia. Lied  f4 HET lOOSJEt Lied van twee die malkander teer bemindenen boe den een den ander van de dood heeft verlost. Op de Wys ; 6 Holland fchoon. IfCemt Vrienden luifterd na myn lied. Wat ik u ftel te vooren: Wat 'er in 't kort weer is gefehied , Het is waard om te- hooren, Al van eèc juffrouw pertinent, Die heel graag een Soldaatje rnind, Zy wil in, 't minst niet achten, Anders haar minneklagtenê Haar kloekheid, fchoonheid cn verftand, Dat veele menfchen zagen, Veel edele Heeren pit het Land* Schepten ïn haar behagen, Zy badea haar liefde en trouw, 't Was om |e maaken van haar een Vrouw, 2/y wilde het niet achten, Alle haare minneklagten. Haar Vader was een edel Heer, Een Capitein kloekmoedig, Maar een Soldaatje jong en teer, Beminde haar overvloedig, Hy was veriiandig en habiel, Hy fprak myn lief, myn tweede ziel, Mogt ik uw trouw beërven, Voor lï zoo wi\(T ik liervea. 4. Zy  HET R Q O sg J El 7t Zy hoorden daar zyn klagten aan, Was vol barmhartigheden» Een goude ring voi diamant, fleeh zjaan hem gegeven, Zy zwoeren daar elkaar de trouw, pm zamen te worden Man en vrouw ^ Én nooit te willen fcheiden, Bezwoeren zy zich beiden. Achhoord wat droevig ongeval, Pat haar daar kwam te vooren, pc reen ik u verhaalen zal, Wat haar liefde kwam te flooren , Des anderendaags dep dag kwam aan, poe moesten zy daar fcheiden gaan» Hy wist niet in die zaaken, Hoe hy het zoude maaken. * o\ Hy is terttond op Itqande voet5 £yn liefje gaan opwekken, Hy fprak myn alderliefite zoet, Ik moet van hier vertrekken, Zy fprak zeer bitter vol droefheid, Én ltorten daat veel traanenuit, jhly fprak wilt maar vol herden, JVlyn trouw zal u gewerden. 7- Des anderendaags den dag kwam aas , Ky moest daar ga*n vertrekken, En nam de marsen kloekmoedig aan, Dat tor haar fmart deed fïrekken, fioord Wat de liefde daar ging doen, HV dagt zig met de .vlugt «2 fpoen,  H E T ' R O O S J E. "By ging hetrefikeeren, Om te gaan defertcerèn. T 8. ' ' d Hy is m het gister van de jast. l)e vest al opgeklommen , ' '  Hy fprong 'er af met groote magt, Het water doorgezwommen; j-g Weest welkom te&'re Zielsvrindin. 'éi -t Was op een blyde Morgen (bond. 041 .Wié dat gy zyc verwoaderd u niet, . 4'