KENTEKENS EN WAARDE VAN DEN ZUIVEREN MAAGDDOM. UIT VOLKSBEGRIPPEN, NATUURKENNIS x H ZEDEKUNDE. Naar het Hoogduitsch. Te Groningen, bij oomkens, spoormaker en hovingh. Leeuwarden, cahais en van sligh. Deventer, — karssenberg en brouwer. Amsterdam, —— holtrop, keyzer, van der burgh, ea l. van es. Utrecht, — wild en altheer, emenes en van der schroef Leyden, — herdingH , van Tiffelen en m. Cyfveer. Haarlem, — kampman, van WALRé & Comp., tet- MANS p.n beets. Dordrecht, «— de haas, db leeuw, de vlugt en krap» Rotterdam, — d. vis, v. d. dries, pols en van santen, MMeMrg, — keel,Wed.vv. en j. abrahams en wbttsb,, 1 7 9 3-   INLEIDING. ge- O ver de geheele aarde is de liefde voor de kunne dat zoo magtig werkend beginfel in de Natuur, het eerfte fchiedpunt het welk in de gefchiedenis der beide de geflachren is. De Natuur fchiep de vrouw, niet om ons onze liefde af te dwingen, maar om ons dezelve af te toveren! —De edele en gevoelige mensch eischt meer dan vleeschlijk genot, en de fchepping biedt hem in het bezit eener vrouwe een hooger gevoel van vreugde aan. De  Ir INLEIDING. gevoellooze Barbaar hier tegen, voelt Hechts de triumf der liefde in den oogenblik van zijne zinlijke genieting, en, in den daarop volgenden, nemen verachting en zucht tot onderdrukking derzelver plaats in. In alle Des» potike Staten is de flavernij algemeen; en de Neger heerscht even zoo willekeurig in zijne hut, als de Vorst op den troon. Uit niets kan men beter het doorgaand karakter der mannen, zelfs dat van een geheel volk, leeren kennen, dan uit de behandeling der vrouwen. Van de vroegfte eeuwen af, tot op den tegenwoordigen tijd, wordt deze waarheid bevestigd. — Naar mate een volk fterker, dapperder en vernuftiger is, worden ook onder hetzelve de vrouwen met hoogachting' en met toegevenheid behandeld; en naar mate het zwak, verwijfd en geestenloos is, wor-  'INLEIDING, m worden de vrouwen veracht en getirannifeerd. — De Kaukafifche en voornamenlijk de Celti* fche menfchenftammen, in welke de Natuur het voortreflijkst ideaal der fchepping lag, overtreffen in, hunnen vrijen en natuurlijken ftaat, in fterkte van geest en ligchaam, in edelmoedigheid en in goedhartigheid onein* dig verre alle andere volken, die van Mongolifchen oorfprong zijn, en na het verloopen van zoo veele eeuwen, ontdekt men nog, in weerwil van deszelfs verandering van klimaat en omftandigheden, in weerwil van deszelfs vermenging met anderen, in zijne levenswijze en organifatie , de duidelijkfte karaktertrekken en kenteekens van zijnen ooripronkelijken aard. Eene der in het bogloopendfte verfchei* denheden, onder de nakomelingen van dit * 2. oor-  iv INLEIDING. oorfpronkelijk volk, vertoont zich, voor* namelijk in hunne behandeling omtrent de vrouwen in het algemeen, en in het bijzonder met opzicht tot hunne gevoelens omtrent de waardije van eenen ongerepten Maagddom. De Slavifche Oosterlingen vorderen , met eene harde geftrengheid, de eerftelingen der liefde, en bewaren het in den bruidnacht met bloed bevlekte laken als een heilig bewijs hiervan. — De mannen van Mongolifchen afkomst, hiertegen, bieden vrouwen en meis. jes den vreemdelingen, ter omhelzing aan, en llooten hunne Bruiden met de grootfte verachting' van zich, wanneer zij bij het eerfte genot der liefde nog eenen ongebaanden weg vinden, en de Indiaan werpt zich voor zijnen Priapifchen God neder, en dankt denzelven in den diepflen eerbied voor de eervolle weldaad van zijne fchoone ontmaagd te hebben l Het  INLEIDING. v Het is ten uiterfte moeilijk alle verfchijnfels, gebeurenisfen én begrippen, tot dit on» derwerp betreklijk, naar eisch te verklaren. Men moet hiertoe de uitgebreidfte kennis der bijzondere landen hebben, en de kunst bezitten, om alle kleene bijzonderheden, in de or« ganifatie, in het klimaat, in de werkzaamheid en wijze van leven, van alle volken te kunnen uitvinden. Deels vindt men in de be> richten omtrent verafgelegen landen , vele gapingen en onvolkomenheden; deels zijn de verhalen der Reizigers zoo ilrijdig met elkander, de dingen worden bij hun te zeer uit valfche gezichtpunten befchouwd en te veel op eigen gevoelen gegrond, dan dat men aan dezelven een behoorlijk vertrouwen hechten kan. Zoo zien, bij voorbeeld, fommige reisbeschrijvers het ter omhelzing aanbieden van * 3 vrou-  vf INLEIDING. vrouwen en dochters als een trek van gastvrijheid aan. — De gastvrijheid is voorzeker een deugd, die aan de wildfte volken het meest eigen is; doch het ten prijze geven van vrouwen en dochters is met deze, oorfpronkelijk in geenen deelen vermaagfchapt. De vriendelijkheid der wilden moet eerst met gefchenken beandwoord worden; zij moeten eerst met nieuwe behoeften worden bekend gemaakt, en hunne begeerten naar het vervullen van dezelven moet eerst worden opgewekt, voor het den vreemdeling gelukt, om op zijne gefchenken eenen hooger prijs, namelijk het genot van de vrouwen zijner gastheeren, te zetten, en wanneer zich dit ges. bruik met de gastvrijheid vermengd heeft, zoo vloeit het een 'en ander alleen uit winzucht voort; om welk te bevredigen, een wilde zich alles getroost, —— Even  INLEIDING. viï Even zoo weinig kan men dezulken bijval, len, die gelooven, dat deze volken hunne dochters met geen ander oogmerk den vreem* delingen aanbieden, dan om dat zij onderzeilen dat deze de beste beoordeelaars der fchoonheid zijnde, het meisje, door zulk eene omarming, meer wezenlijke waarde krijgt. Dan, dit fchijnt met de aan alle menfchen aangeborene zelfliefde, en den aan elk volk eigen nationalen hoogmoed te ftrijden. Het is, voor het minst, zeer begrijpelijk, dat ruwe volken, het oordeel van vreemdelin. gen, over hunne afzichtigheid niet ligt zullen inroepen ; maar zeer natuurlijk is het, dat de vreemdeling, bij gebrek van andere vrouwen, op deze een proef doet en dat, wanneer hij in de eerile Haagt, de volgende zeer gemaklijk gaan , wanneer de baatzucht van de ouderen, of van het meisje zelve me* * 4 de  vm INLEIDING. de in het fpel koomt. Hiervan is het dat bij alle volken de nationaale onfchuld zoo lang bewaard blijft, als zij door geene vreemde ondeugd befmet worden. Een anderen grond van het ten beste geven van vrouwen en meisjes aan vreemdelingen , onder deze volken, fchijnt men te moeten afleiden, uit zekeren godsdienftigen afkeer van het maandelijksch bloedverlies; uit de vrees voor onvruchtbaarheid en uit, de krachteloosheid der mannen zelve (*), De (*) De zwakke Zuid-Amerikanen bekleedden het mannelijk lid met eenen ring van elastike harst, om de- uitgebreidheid van hetzelve in den bijflaap te vergrooten. Dan, de wellustige vrouwen bleven met dit alles nog ontevreden , toen zij het vermogen der Europeanen leerden ken-  INLEIDING. m Dewildfte volken zelfs zijn, in het ftuk der zinnelijke vermaken, bij het gemis van voortreffelijker, zeer oplettend en brengen dezelven tot de bereiklijkfte hoogten, om zich voor verdriet en verveling te behoeden. Men zou zich hierom in vele gevallen bedrie-. gen, wanneer men, uit de onnoozelheid met opzicht tot den geest van een volk, ook tot deszelfs onnoozelheid, in het ftuk der kuischheid, befluiten wilde. Even zulk een valfche waan is het de oude en afgefleten eeuwen kennen. Zij waren zoo bandeloos, dat zich driehonderd! van haar, aan den Inca ath al i ba, als den overwinnaar, op het flagveld ten prijze gaven, en dezen hierna In het ombrengen harer mannen en landgenoten ge« trouw de hand boden, Zie de zaraïe, Hiftoirc de la Cwiuéte de Peroti. * 5 \  X INLEIDING. wen, boven de tegenwoordige, eene ingebeelde deugd toe te kennen. De historie der menfchen leert, ten aanzien van al!'» volken, dat de zoo hooggeroem* de ffcaat van derzelver eenvoudige zeden en zuiverheid van hartstochten,bij hun fluimert — dat deze Haat van gerustheid niet oorfpronglijk is, maar alleen uit onwetenheid van, en gebrek aan middelen, om hunne behoeften te vermeenigvuldigen voortvloeit, en dat met het ontftaan van dezen, ook te gelijk een heir van ondeugden, trouwloosheid , wellust, roof en moord ten voorfchijn treedt ,( dat op den wezenlijken toe» ftand der menschheid zoo lang woedt, tot dat de Natuur zich over de beledigingen, haar aangedaan , langzaam, maar des te vreeslijker wreekt, en zelfs het grootfte volk vernie* . tïgd- Bij  INLEIDING. Xï Bij het geven der karaktertrekken van dies volken, welke de waarde van den Maagddom, uit onderfcheiden, en zelfs tegenftrydige gezichtpunten befchouwen, heb ik mij flechts tot het oppervlakkige bepaald. Zij mijner lezeren, die zich hiermede niet te vreden houden , kunnen door het te rug gaan naar de ware bronnen, uit welken ik geput heb, en die ik hier en daar heb aangewezen, zich een volkornener denkbeeld hieromtrent vormen. Alles, wat de fchranderfte gefchiedfchrijvers, over deze, in het oogloopende bijzonderheid, immer gezegd, of de fcherpzinnigIte redeneerkunde, hierover, immer heeft voortgebragt, drukt pope, in de volgende woorden uit: „ De Hemel is het, die deharts„ tochten der menfchen buigt, en haar tot bij. „ zondereeindensheenleidt.,, In de menfchen, wer»  ïir INLE.IDING. werken de met elkander ftrijdende uitterflen tot het welzijn van het algemeen mede C> (*) 'T is Heaven, each paffïon knds, Jlnd different man direSt to different ends, Extremes in man eonour ta general ufe. POPE. IN-  110 INHOUD. EERSTE AFDEELING. lladz. De gevoelens van onderfcheiden Volken over de waarde van den Maagddom. . " . • I is Volken, die zichtbare kenteekens van den Maagddom bij hunne bruiden vorderen. . , ibid, Hebreè'rs. . . . m Arabieren. . . . .' - ■, 16 Be bewoners van Indostan. . . 24 De Moren. . . • .30 Bij de Senegalfche vrouwen. , . • 33 Slavifche Volken, in Europa. . . 35 Rusfen. • . . - 3f: Polen, Liithauweren, Wallachisrs en Moldaviè'rs, 40 a. Volken, die de vrouwelijke kuischheid hoogfchatten, doch geene zichtbare kenteekens van den Maagddom vorderen. . • ■ • • 42 Grieken. . , . 43 Romeinen i . , . 60 Germanen. . . ■ 71 3 r&  xiv INHOUD. bladz. 3. Volken, die niet alleen geen Maagddommeu begeren, tnaar dezelven verachten. . . 82 Tartaanfche Rusfen, die op dezelven geene waarde ftellen. . . . " . - ibid. Babylonié'rs. . . . . 83 Lyrisrs. . . . 87 . Lydiè'rs. . . . ibid, Armeniërs en Phosniciërs. . . 88 Otaheiters. . . . ibid. Nieuw-Zeelanders. . - . 91 Imvooners van Wallis en Hoog-Schotland. ■ 92 Iflongolifche Volken, die den Maagddom verlichten; 93 Amerikanen. . . . 96 Oostlijke Eilanders. , . , 98 Kamtfchadalen. . . ibid. Tfchuktfen.. . . 106 Tslandfche Vrouwen. . . 107 Africaanfche Negers. . . ■ 108 Inwooners van Bambuk. . . 109 • in Gutto. . . ibid. — tfe Goudkust. .. 110 Hottentotten en Kaffers. . . n r Inwooners op Madagaskar. . 112 ■—'op de Phillippynen. , i 113 » Thibet. . . ibid- In'  INHOUD. black. Inwooners op de Malabaarfche Kust. . 114. van Kalikut. . . ibid. Tonkinefen, Peguanen en Siamefen. . 115 Indianen op Kormandel en Goa , 115—nó , TWEEDE AFDEEHNG. Van den'natuurlijken en zedenlijken -Maagddom. ' ui NATUURLIJKE MAAGDDOM. Van de Vrouwelijke teeldeelen in het algemeen. 119 Van de uitwendige. . , ibid. Van de inwendige. . . 122 Van het Hymen. . . . 124 Voldoende teekens van den Maagddom. . 132 1. Volkomen flaat van den 'mond der fcheede. 133 2. Bloedjlorting bij den eerjlen bijjlaap. 134 Minder voldoende teekens van den Maagddom. 137 1. De engte en plooijen der fcheede. . 138 2. De kronkelen. . . • I42 3. De pijn, bij den eerjlen bijjlaap. . ibid. 4. De hardhied van het neusbeen. . 146 5. De dikte van den hals. . - *47 6. De melk in de borsfen. ■ • 15° 7. Het  kvi INHOUD. blad». 7. Het kroezen der fchaamhairen. . 151 8. Het maagdenbad. . . ibid. ZEDENLIJKE MAAGDDOM. Geregtelijk onderzoek "omtrend den Maagddom. 161 DERDE AFDEELING. Middelen, om de kuischheid der vrouwen en den Maagddom der meisjes te bewaren. . . J70 Het water der ijverzucht. . . 171 Serails en Harams. . . 172 De Infibulatie. '. . . 174. Voetkluisters. . , . 183 De Mumbo-Jumbo. . . 185 Bellen. . . ■. 187 De Oorbiegt. . . ibid. Italiaanfche Sloten. . • 188 Nieuwe Maagdengordel. . . 193 VIERDE AFDEELING. ■fan de rechten des bruidegoms om van zijne bruid eenen ongerepten Maagddom te vorderen. . 195 KEN-  KENTEKENS EN WAARDE MAA.GDDOM. EERSTE AFDEELING. GEVOELENS DER ONDERSCHEIDEN VOLKEN, OMTREND DE WAARDIJE VAN DEN MAAGDDOM. VOLKEN DIE ZICHTBARE KENTEKENS VAI» DEN MAAGDDOM BIJ HUNNE BRUIDEN VORDERDEN. Niet alleen de oude en nieuwe bewoners van het morgenland, de Israëlieten, Turken, Arabieren, Perzianen, Moren, enz., maar ook alle de overige Volken, Van flaevifchen oorlprong, in Azia en Europa, waren van alle tijden, ten aanzien van de kenteekens der maagdlijke kuischheid, ten uiterfte opmerkzaam, en ftraffen nog heden ten dage veelal het gemis van dezelve ia A een? VAN DEN ZUIVEREN  C a ) een bruid met de uiterfte geftrengheid. Onder deze oude Volken zijn de Hebreërs in dit opzicht de merkwaardigften. Dit reeds zoo vele eeuwen zwervend volk, draagt nog in alle klimaten van Europa, de kenteekens van zijne Aziatiefche afkomst, en dezen zalhet blijven dragen, zoo lang het in den heiligen waan blijft, om zijnen Godsdienst door geene vreemde vermenging te fchenden. Dit volk leefde in deszelfs oorfprongelijke landen , onder het drukkend juk, van zeer omflachtige en uitgebreide wetten, en mogtzich, termeerdere befchaving van zijnen geest en ter opklaring zijner denkbeelden, niet boven dezelven verheffen , noch opklimmen tot die opgeklaardheid, die Griekenland toen reeds beftraalde. De ondeugden der Aziatiefche Grieken, waren hun echter niet onbekend. De flavinnen en vreemde vrouwen konden zich onder hun, aan den wellust, ongeftraft openlijk ten prijs geven. De eigenlijke Jodinnen alleen was, uit kragte der Mozaïfche inzettingen, hoererij en echtbreuk verboden. De wetgever mozes had de fchoone helft van dit volk eenen bij uitftekendheid zwaren last opgelegd. De dochters werden in het binnenst der woningen, als 't ware, opgefloten, zij (liepen bij hare moeders, of ftonden onder het opzicht en de bewaring van vertrouwde vrouwen. Zij mogten niet dan met een fluier over het hoofd, met «en fijn van zijde zaemgevlogten net voor het ge-  < s ) gezicht, en een lang kleed, dat haar tot over de voeten hing, van waakzame toezienfters begeleid, uitgaan. Alleen ftond het haar vrij, gewoonlijk om trend den tijd van den wijnoogst, om zich, in het wit gewaad der onfchuld gekleed, aan eenen naar eene wederhelftzoekenden jongeling te verwonen, en hem toe te roepen: Jongeling! hef uwe oogen op, en zie wie u te kiezen Haat. Zie niet naar het fchoon, dit is verganglijk; maar deze, die God vreest, zal men laven («). Een verleid meisje was, naar de wet van mozes, niet alleen van alle ftraf bevrijd, maar ook geregtigd om haren verleider tot den echt te noodzaken. Die wetgever zegt uitdruklijk : wanneer nu iemand een maagd verlokt, die niet ondertrouwd en is, en hij ligt bij haar, die zal haar zonder uitftel een' bruidfchat geven, dat zij hem ter vrouwe zij. Indien haar vader gant-. fchelijk weigerd haar aan hem te geven, zoo zal hij geld geven naar den bruidfchat der maagden (£), en wanneer bij de verleiding eenig geweld gebruikt was, voegt 'er die zelfde wet nog bij, moest de verleider vijftig fiklen zilvers, de hoogde fom, voor welke een bruid verkogt werd.,. Ca) Lundi, Joodfche Heiligdom, (i) Exob. sa. vs. 16—17. A a  C 4 ) werd, aan den vader geven, en boven dit van het regt van echtfche'ding voor altoos afftaan Cc~). Men denke intusfchen niet dat deze geftrengheid der wetten, met opzicht tot eenen verleider , voor de zeden der Israëlitiefche fchoonen gevaarlijk was; hiervoor was, op eene andere wijze, zeer wijzelijk gezorgd. Wanneer een bruid zich valfchelijk voor eene ongerepte maagd uitgaf, werd zij door den jongen man, wanneer hij zulks ontdekte, tot de oudften van het volk teruggezonden, die haar veroordeelden om ge- fteenigd te worden! Wanneer zich een meisje geheel vrijwillig liet ontè'eren , verloor zij zelfs het regt om haren verleider tot den echt te noodzaken, ook zelfs wanneer zij door hem bevrucht was. *— Slechts drie wegen ftonden haar in dit geval open; zij moest haren misflag bekennen, en eenen man, wanneer zij 'er zulk eenen krijgen kon, trouwen, die zich over het verlies harer kuischheid niet bekreunde, en hierdoor de verachting van hare bloedverwanten op zich laden; of zij moest, om niet ontdekt te worden, nimmer een' man nemen, en dus voor één onbezonne daad — één zwakheid, gedurende haar geheele leven lang, boeten; of zij moest eindelijk zich aan het geducht gevaar bloot- Cf) De ut. 22. vs. 28—»ao. »  C 5 ) blootgeven, om, na de bruiloftsnacht terug gezonden, voor de Inquifitie gefleept en gefteenigd te worden (m »d 100b .«jsidtti xmtcuov.'',\ ~~~~ ; ,-. r,')V;1ju;.;;J;:o: .j i J jiltlirH .K3 rUC - '.v nis andere gevallen zeer gemaklijk plaats hebben, zonder dat zij echter iets ten nadeden van de uitvoerbaarheid, of wezenlijke waardije der wetten bewijzen, en de eisch der Natuur en die der wijsheid en der rechtvaardigheid i De verleider is hit ontêerde meisje vergoeding en den beledigden ftaat jlraffchuldig, zal tegen alle aanvallen altoos b'.llijk en beftendig blijven. , A5  C w > m zij zullen het kleed voor het aangezichte vaö de oudften der ftad uitbreiden. Dan zullen de oudften derzelver ftad dien man nemen en kastijden hem, en zij zullen hem eene boete opleggen van honderd zilverlingen, en geven ze aan den vader van de jonge dochter, om dat hij eenen kwaden naam heeft uitgebragt over eene jonge? dochter van Israël. Voorts zal zij hem ter vrouwe zijn; hij zal ze niet mogen gaan laten alle zijne dagen. Maar indien dit zelve woord waarachtig is, dat de maagddom aan de jonge dochter niet gevonden is, zoo zullen zij deze jongen dochter uitbrengen tot de deuren van haar 's vaders huis, en de lieden harer ftad zullen ze met fteenen fteenigen dat zij fterve, om dat zij eene dwaasheid in Israël gedaan heeft, hoererende in haar 's vaders huis. Zoo zult gij het booze uit het midden van u weg doen Naar mozes Natuurkunde, moest dus elke bruid een hymen hebben, en de verbreking hiervan moest, in gevalle de man eenige bezwaren hieromtrent inbragt, door het met bloed bevlekte linnen, dat op het bruidbed gelegen had, bewezen worden, en, wanneer de jonggetrouwde de gewigtige befchuldiging van haren echtgenoot hier» Cf) Deut., Cap, XX. vs. js—flit  C M 5 hierdoor niet kon kragtloos maken, moest zij zich getroosten om gefteenigd, of, zoo zij de dochter van een' Priester was, verbrand te worden (é). Het is in het geheel niet te denken dat mo zes in het gevoelen geftaan heeft dat het zoogenaamd maagdenvlies op geene andere wijze dan door den bijüaap kon vernietigd worden. Het kon hem voorzeker niet onbekend zijn dat dit ook door Onanie, ziekte en andere toevallen CO kon befchadigd worden; hoe ware het dan mooglijk, zou men vragen mogen, dat hij zulk eene harde wet, die zoo zeer met het teeder gevoel der menschheid ftreed, geven kon, en welk huizelijk geluk hij hierdoor ook over het volk van Israël wilde verbreiden, kon toch de dood van één eenige onfchuldige hiervoor niet boe-s ten (*> Dan (A) Deze verbranding gefchiedde gewoonlijk door het inglete* van kokend lood! (0 Zie de tweede afdeeüng. 00 Schoon men met de hoogde waarfchijnlijkheld onderdeden kan, dat 'er ondet de tienduizend maagden, geen tien gevonden worden die het Hymen niet hebben, zoo is het toch beter dat tienduizend vrouwen hare mannen ougeftraft bedriegen, en *ich ten  C " > Dan hierin beftaat niet de eenigfte bedenking die op deze wetten kunnen gemaakt worden. Hier en daar fchijnen 'er tegenftrijdigheden in voor te komen. Men vindt in dezelven eene wet van wedervergelding, uit kragt van welke hij, die een ander valfchelijk van eene misdaad befchuldigde, de daarop gefielde ftraf zelf ondergaan moest. De man, die zijne jonge vrouw ten onregte van vorige onkuischheid befchuldigde, moest dus, uit hoofde van deze wet gefteenigd worden, dezelfde ftraf die de vrouw, wanneer zij fchuldig was gevonden, had moeten ondergaan (7), dan, men liet hem met eenige geezelflagen en eene geldboeten vrij. Op eene andere plaats vindt men dat 'er, om een fchuldigen te kunnen vernordeelen, twee of drie getuigen tegen hem moesten opftaan (m), en eene getuige mogt tegen eenen doodfchuldigen niet getuigenc» Het is echter gemaklijk te begrijpen dat de Jood- fche ten onrechte voor ongerepte maagden uitgeven , fchoon zij zich. voor het huwelijk met anderen mogten gediverteerd hebben, dan dat een meisje, dat mooglijk geheel onfchuldig haar hymen ver* loren heeft, zou tot den dood veroordeeld worden. (O Deut. , Cap. XIX. vs. 18 en 19. f» Deut., Cap. XIX. vs. 15. 00 Cap. XXXV. vs. 30.  C 13 3 fche meisjes, bij een zaak van zoo veel aanbe* lang als voor haar het bijflapen was, voorzeker geene getuigen zullen geroepen hebben, en dus kon de befchuldigde vrouw, wanneer de befchuldiger geene andere getuigen kon bij brengen , die het haar konde bewijzen zich voorheen te hebben laten ontëeren, uit kragt van deze wet ook niet ter dood veroordeeld worden. Dan, de Ridder MiciiAëLis (V) beweert, ter wegneming van deze tegenftrijdigheid in de wetten, dat de jonge vrouwe, uit hoofde van het gemis van zulk een teeken van den Maagddom, nimmer met den dood geftraft, maar alleen naar het huis van haren vader werden te rug gezonden, dat deze ftraf flechts plaats had in die gevallen, in dewelken de te rug gezonden vrouw, of hare ouders, den man beklaagden, of de laatsten over zulk eene verachtelijke terugzending ten uiterften beledigd, en, op hare dochter vertorend zijnde, deze zeiven in de handen van den Regter overleverden. Dan, zeer begrijpelijk is het dat zulke meisjes, die zich zeiven geene volkomen onfchuld bewust waren, geene klagten tegen hare mannen, wanneer zij al door dezelven werden te rug gezonden, zullen ingebragt en zich CO MiSHAëLij Mozeïs Rtcht, 5de Deel, bladz.-323.  C M ) zich wel bevh'jtigd hebben, om hare ouders te vreden te ftellen, en alles zoo veel mooglijk met den fluier der vergetelheid te bedekken. Schoon nu deze criminele wet al niet zoo vreezelijk was als zij wel fchijnt, en maar zeer zelden werd uitgevoerd, zoo gaf zij voor het minst de moeders een kragtig middel in handen, om hare dochters, door vroegtijdige waarfchuwingen van de hoererij en andere ontuchtige bedrijven, der jeugd, af te fchrikken, en in het allerergst geval, was deze wet een behoedmiddel, om te voorkomen, dat de befchimpte ouders zeiven zich niet aan hunne dochters wreekten; zoo als bij de Arabieren pleeg te gefchieden. — Dan het ging hier zoo als het niet zelden alom gaat: hoe geftrenger de wetten zijn hoe meer overtreders men vindt. Men kan met geene mooglijkheid, zonder onregtvaerdig te zijn, de fchoonen van dien tijd de fchande aan doen, van te onderftellen, dat zij zoo veel minder dan hare jonger zusteren geweten hebben; men kan veel eer op grond onderftellen, dat zij fchrander genoeg waren, om het bewijs, dat de Mozaïfche inftellingen voor het bezit van den Maagddom vorderde, wanneer zij reden hadden om het in dezen niet op de Natuurte laten aankomen, door kunst daar te ftellen. In dit opzicht kwamen haar in het vervolg de Commentariën der Mozaïfche wetten zeer te hulp. Deze deden proeven, om het huwelijks- regt  regt een minder geftreng aanzien te geven. De ftellers van dezelven beweerden, dat de wet flecht van meisjes beneden de twaalf en een half jaar fprak; bij dezen moest men het teeken van den Maagddom vinden, en bij meisjes die boven dezen ouderdom waren, kon men dit niet vergen. - .- Deze uitlegging wederfpreekt voor* zeker het oogmerk van de wet, daar, bij de Jooden, eene fchoone van twaalf of dertien jaren, de behoorlijke rijpheid nog niet had, om ten huwelijk gegeven te worden; en het zou ongerijmd geweest zijn, wanneer men de kenteekens van den Maagddom op levensflraf gevorderd had, in eenen ouderdomm' der fchoonen, in den welken zich nog niemand om haren wille bekommerde, en zij nog geene behoorlijke gefchiktheid voor de omhelzing hadden. Dan, hoe dit zij, dit is zeker dat de ftellers van den Talmud gelegenheid gegeven hebben, om de Jooden, van den tegenwoordigen tijd, de geftrengheid van deze wet te doen ontwijken; daar zij in een meisje boven de twaalf en een half jaar, de zekere kenteekens van den Maagddom niet meer vorderen, en hierdoor hebben: zij zich bij het tegenwoordig Israëlitiesch gedacht onfterfelijk gemaakt, en zich den roem van menfchenminnende Ketters te zijn, bij de fchoone helft van het Joodfche volk verworven. Echter zijn in Azia de thands levende Joden nog  C i<5 ) nog eender mate, hoewel met minder geftrengheid, omtrent de teekens van eenen ongerepten Maagddom, opmerkzaam, en ook in eenige oorden van het Duitfche rijk, heeft bij de bijgeloovige Joden, nog een gebruik, het geen zij de bruid tot een bewijs van eer toerekenen, plaats, om de bebloede zegeteekens van den eersten bruiloftskamp i;.den wederzijdfche bloedverwanten te toonen. arabieren, De berichten, welke ons door niebuhr, van Arabiën gegeven zijn, zijn uit de bronnen van eigen ondervinding, in het Land zelf voortgevloeid. Hij zegt: wanneer een Mohame- daan een meisje trouwt, en, bij het fluiten van het huwelijks-contracl:, bedingt, dat zij nog een reine maagd moet zijn, zoo bevlijtigt hij zich fomwijlen om, bij de eerfte omhelzing zijner Bruid, omtrent de kenmerken hiervan, opmerkzaam te zijn, en wanneer de Familie der jonge vrouw , bij gemis hiervan vreest haar weder te rug te zullen krijgen, gebruikt de Vader alle voorzichtigheid, om zich in zulk een geval te kunnen redden, en te kunnen bewijzen, dat zijne dochter, door een onfchuldig toeval de ken-  C 17 ) kenteekens van haren Maagdom verloren heeft.— Te Haleb liet een Arabier een Acte door den Kadi opftellen en door getuigen onderfchrijven, dat zijn dochter, door het vallen van een kameel, deze kenteekens verloren hadt De tusfchen Basra en Haleb omzwervende Arabieren, laten zich gemeenlijk van hunne vrouwen fcheiden, wanneer -zij in den Bruiloftsnacht, het teken der maagdelijke onfchuld bij dezelven, niet vinden. Dan, nergens is men ijverzuchtiger hieromtrent, dan in het bergachtig gedeelte van lemen. Hier gelooft de gemeene man, door een huwelijk met een niet zuiver maagd zijnde meisje, dermate gehoond te zijn, dat hij zijne jonge vrouw oogenbliklijk weder terug zendt, en den Vader noodzaakt het geld, dat hij voor haar betaald heeft, terug te geven, fommigen waren hier zelfs niet mede te vreden, en bragten zulke vrouwen op eene wreedaartige wijze om het leven; doch zulk eene hardheid werdt ook onder hen niet gebillijkt, fchoon men in het onderzoek hieromtrent ook nimmer naauwkeurig was. De meerbefchaafde burgers in de fteden, hou. den het echter voor zeer ongemanierd, wanneer iemand zijn vrouw en hare familie, om zulk eene beuzeling onè'er aandoet. Wanneer deze bij hunne bruiden niet vinden, het geen zij bij dezelven zoeken, geven zij meestal hiervan aan hunnen fchoonvader kennis, en deze poogt den B jon-  C 18 ) jongen man door geld te bevredigen, of de man komt met hem overeen, dat deze deszelfs dochter, eenigen tijd hierna, onder het een of ander voorgeven, weder tot zich neemt, en het is uit dezen hoofde onder de Arabieren in de fteden 200 ongewoon , dat een man na den bruiloftsnacht zijn vrouw weder terug zendt, dat men zich te Basra, flechts één voorbeeld van dezen aard , en dat nog maar van eenen gemeenen karei, kan te binnen brengen. In lemen gaat men, uit hoofde van het gemis der kenteekenen van den Maagdom, zelden voor het Gerecht. De klagten hieromtrent moeten in de twee of drie eerfte dagen na het huwelijk worden aangebragt, of men neemt dezelven niet aan, en niemand wordt om het gemis van haren Maagdom, wanneer dit ook al volkomen bewezen is, zoo als onder de Wet van moses, tot den dood veroordeeld. De man kan zich in dit geval van zijne vrouw laten fcheiden, wanneer hij de fom , die bij het huwelijks -contract is vastgefteld, betaalt, dit is het al; terwijl de vrouw, wanneer de man zich ten haren aanzien onbetamelijk gedraagt, zich ook over hem beklagen, en van hem kan laten fcheiden; en in dit geval moest de vader voor de opvoeding der kinderen zorgen. 'Er waren zekere Familiën bij welken de Maagddom zonder bloedvergieten verloren ging, en de vrouwen, die tot dezen behoorden, hadden een fchriftelijk bewijs hier-  c 19 ) hiervan, van hare voorzaten; van dezen vergden men dus geen bloedig teken, maar wel arctam fulvam, de enge moederfchede. De'Mahomedanen fpreken niet gaarne van zaken die de vrouwen betreffen. Niebuhr had echter, na eenen langen omgang, gelegenheid gekregen om met fommigen van hun over de kenteekens van den Maagddom te fpreken, en bij die gelegenheid, ontdekt, dat de verftandigfte onder de Arabieren de kenteekens, die men in het bedlinnen mogt gewaar worden, niet veel betrouwen, daar het hun niet onbekend is, dat de vrouwen zeer wel inftaat zijn, om de natuur door kunst na te bootzen. Ook hadden zij opgemerkt, dat fommige meisjes dit teken van den Maagddom, door de Natuur geweigerd is, en dat andere vrouwen het door toeval, of door wellustige oefeningen, van eenenonnatuurlijken aart, verloren hebben. In fommige gevallen hebben de mannen zelfs geen reden om te verlangen dat men, na den eerden bruiloftsnacht, naar dit teken zoekt, daar zij, vooral de Arabieren, door de ervarejnis weten, dat het bij eenige vrouwen, met name bij de flavinnen, in de oorden van Sennar, zeer moeilijk is zoo verre te brengen. -— In zulke gevallen zou men het gemis van dit teeken als een bewijs van de zwakheid van den man, en niet als een getuige voor het liegt gedrag van het meisje, te houden hebben, en dus de mannen alB % 3e  C 20 ) le feden hebben om zich te verheugen, dat zijne bruid door kunst zijne fchande had weten te verbergen. -— Behalven dit wil men dat 'er voorbeelden zijn, dat jonge getrouwde mannen in de eerfte dagen, uit fchaamte geheel onbekwaam waren; zulk een man moest dan tot zijne onfchuldiging zeggen , dat hij Narbud (gebonden) was. Men geloofde, namelijk, dat een ander vrouwsperfoon, die zich gevleid had met hem tè zullen huwen, door geheime kunsten hem krachteloos en voor de omhelzing ongefchikt kon maken. De jonge vrouw is in dit geval mistroostig en ter nedergeflagen, om dat zij vreest haar leven lang ongelukkig te zullen zijn en geene kinders te zullen bekomen: wanneer nu de moeder van zulk eene jonge vrouw zich van de onfchuld harer dochter volkomen verzekerd houdt, zoo fpoort zij den jongen man, fomtijds op eene onltuimige wijze, tot het volbrengen van zijnen plicht aan, om hier door het teeken van de eerbaarheid harer dochter te kunnen toonen, en dit maakt niet zelden den bevreesden man nog minder vermogend en mistrouwender omtrent zich zeiven. In het einde neemt men' zijn toevlucht tot Artzen, Monniken , of oude Wijven. De Engelfche Arts te Haleb , (Alcppo) bij welken zich de daar woonende Kristenen, ook in die gevallen, dikwerf om raad vervoegden, Bocht bij zulke gelegenheden, den armen mani. oen  *en flechts tijd te geven om zich te herftellett» en hunnen voorigen moed weder te bekomen, doch had hun echter ook altoos eenige, al ware het ook nietsbeteekenende artzenijen, moeten geven, om dat zij in den waan waren zonder de«zen niet herfteld te kunnen worden. Een Maroniet, dat is een Roomfche, van den berg Libanon, wendde zich in zi>'ne verlegenheid tot een Monnik, die met zekere plegtigheden de mis over hem las, en hierdoor meende hij geholpen te zijn. De oude vrouwen van die landftreken maken ook dikwerf in die gevallen proeven, waartoe tijd vereischt wordt, en, gedurende dezen, wordt het onvermogen niet zelden van zelve weggenomen. Als nu de man in het einde in ftaat wordt gefteld om zijnen fchuldigen pligt op het huwelijksbed te kunnen volbrengen, dankt de jonge vrouw den Arts, den Monnik, of de oude vrouw, die, naar hare meening, den man van den Narbud ontflagen heeft. De Mahomedanen te Jemen en in de Indien, zeggen dat het ten uiterften wanvoeglijk is voor een' man, om zich het befmette bedlinnen te laten vertoonen, hiernaar zijn flechts de nieuwsgierige vrouwen en de bloedverwanten van den man begerig, en de Mahomedanen kunnen niet gelooven hoehetmooglijk zij, dat 'er menfchen gevonden worden die dwaas genoeg zijn om deze kenteekens te bewaren; bij hun wordt dit bedlinnen gewasfchen, en met het andere in het bujshouB 3 den.  den gebruikt. ■ Even het zelfde gefchiedt bij do Mihomedanen en Joden te Moskal. en bij de Kristenen en Mahomedanen te Haleb. In de oorden van Basra heerscht echter nog vooral onder gemeene vrouwen, de gewoonte om het teeken van hare voormalige kuischheid te bewaren , om zich hierdoor bij hare bloedverwanten te kunnen regtvaardigen, wanneer een onvriendelijk man in het vervolg van hare maagdelijke reinheid dubbelzinnig .fpreken mogt; en dit gefchiedt te meer om: dat de man zijn eige vrouw» ook zelfs niet in gévalle van echtbreuk, dooden mag; doch de vader, broeder, of andere aanverwanten van de vrouw mogen dit ongeftraft of voor eene kleine geldboeten doen; om dat zij hare maagfehap door haar flegt gedrag onteerd en befebimpt heeft; dan, na deze genoegdoening mag niemand zulk eene familie honen. Niebuhr heeft in Basra en te Bagdad, van zulke voorbeelden gehoord, In de laatstgenoemde ftad had een rijk koopman een' jongling bij een meisje van zijne familie gevonden, «n het meisje niet alleen op de plaats doodgeslagen en in ftukken gehouwen, maar het ook door getuigen en geld zoo verre gebragt, dat de Overheid den jongman nog in dien zelfden nacht liet ophangen; en, ten bewijze dat een Mahomedaan in eigen perfoon zijn vrouw niet mag om hei leven brengen, verhaalt ons niebuhr, dat te Kahira, een rijk Heer zijn vrouw, dia hi|  hij meende overfpelig te zijn, gedood had; doch dat hij hierom door de Overheid en de bloedverwanten der vrouwe, zoo lang vervolgd werd, als zijn rijkdom duurde. —— Niebühr merkt verder aan, dat de veelwijverij in de morgenlanden niet zoo algemeen is als men in Europa wel fchijnt te onderftellen. In den middenftand vergenoegen zich de meeste mannen met één vrouw, en de zulken die 'er meer dan één gelijk gehad hebben, bekennen openlijk, dat zij met twee of meer nimmer zoo gelukkig als met één geleefd hebben. Zij zijn, uit hoofde van de wet verbonden, om hunne vrouwen ordelijk te onderhouden; en dit houdt hen niet zelden van het nemen van velen te rug; ook zijn zij volgens de wet verpligt om elke hunner vrouwen, wanneer dezen hier op ftaan, eenmaal in de week bij te wonen; eene verpligting die vele Mahomedanen te zwaar valt. Zij huwen over het geheel zeer jong, of de vader koopt voor zijnen zoon eene fchoone flavin, om te voorkomen dat hij zich bij flegte vrouwlieden niet verloope. Men heeft eene overlevering, dat Mahomed, die een gebrekkige Natuurkenner moet geweest zijn, zou gezegd hebben: dat een man, even als eene altoos opwellende bron, meer geeft» naar mate men meer uit dezelve trekt. Dan, de Mahomedanen putten zich in hunne jeugd meestal reeds zoo zeer uit, dat zij niet zelden, in den ouderdomme van dertig jaren, genoodzaakt zijn B 4 om,  C fl4 } ©m, uit hoofde van onvermogen, tot de artsenijen hunne toevlucht te nemen. tiet mangelt onder de Mahomedanen ook niet aan vrouwen, die zich openlijk aan den wellust toewijden. In de meeste groots lieden drijven zij haren hande! vrij en ongeftoord, mids dat zij hiervoor, eene contributie aan de Overheid betalen. DE BEWONERS VAN INDOSTAN. De zeden in dit land zijn even zoo verfcheiden als deszelfs bewoners en de rangen onder dezelven Zinds de Hindus, het oorfpronglijk volk van dit land, door de Arabieren, nu Moren, overwonnen en voör het grootst gédeelte beheerscht werden, vergingen ook hunne voormalige gewone zeden, meer en meer; echter fchatten nog de voornaamften onder hun de onbevlekte kuischhdd eener bruid zoo hoog, dat zij zich reeds van vroeg af aan, op alle mooglijke wijzen hiervan pogen te verzekeren. Hierom verlooven zij zich meestal aan hunne toekomstige vrouwen in hunne kindsheid, om de Brahminen (ƒ>; de eerste* (p) De Brahminen zijn Wetgevers, Leeraars en PriesterJ»  t 25 1 telingen der genietingen, die zij van alle jonge vrouwen met regt' vorderen kunnen, bij hunne onhuwbare bruiden te onthouden, en het wordt eene jonge jufvrouw tot fchande gerekend, wanneer zij niet reeds gehuwd is voor den tijd die haar tot de voortteling gefchikt maakt. Onmiddelijkna hare verloving, ftaat het haar niet meer vrij, eenen anderen man te zien, en me» leert haar vroeg haren toekomstigen gemaal, als een ten uiterften voortreffelijk wezen befchouwen en hoogachten. —— Na het voltrokken huwelijk worden zij nog zorgvuldiger aan de oogen en den omgang van andere mannen onttogen, en dit gaat zelfs zoo verre, dat zij den vader of den broeder, ook niet voor ééne keer, zien mogen ! Dit alles te zamen genomen, moet hare gevoeligheid voor den eenigsten man, dien zij kennen en beminnen, den hoogden graad van fterkte en levendigheid geven, en het valt deze goedhartige en zachtzinnige vrouwen niet in, om' hare van de wereld geheel afgezonderde en (haffelle levenswijs affchuwelijk te vinden. Zij befchouwen het veel eer als iets dat tot haar beftaan onaffcheidenlijk behoort, en genieten onder zulk eene geftrenge bepaling, alle de gelukzaligheid voor welke zij vatbaar zijn, en van welke zij eenig denkbeeld hebben. Alle hare wenfehen bepalen zich tot haren man, hare kinders, haar tafel, hare juweelen en vrouwelijke bedienden. b 5 m  C > Uit hoofde van deze levenswijze, laat het zich «enigermate begrijpen, hoe het mooglijk zij, dat eene Indiaanfche vrouw het befluit kan nemen, om zich met het lijk van haren man levend te laten verbranden ("£), te meer, wanneer men in aanmerking neemt dat zij, weduwe zijnde, tot den nederigften en flaaffchen arbeid veroordeeld, en tot de vleklooste kuischheid gehouden is, en dat zij, bij eene fchending van deze, tot eene eeuwige ftraf, aan de andere zijde van het graf, veroordeeld is: ——- Hare verhitte verbeeldingskragt doet haar zich zelve, als een voorwerp, op het welk de geheele wereld het oog gevestigd heeft, befchouwen. Zij ziet haar' naam vereeuwigd, en over de kinders van haren man en haar eigen familie, een' heerlijken glans van onverwelkbaren roem verfpreid, waar van het denkbeeld haar bekoort, terwijl de lieden van hare bloedverwanten, om haar van befluit te doen veranderen, eene tegenovergeftelde uitwerking hebben, haar de zaak Ci) Men fchrijft met recbt dit onmenfchelijk gebruik toe aaa eene vrees, die de meeste mannen van dien landaard hebben, va» door hunne vrouwen te zullen vergeven worden, terwijl zij, om zekerer te zijn, 'er een Gobsdienstpligt van gemaakt hebben, dien men, zonder onderzoek en zonder over dezelve te redenjtf. velen, moet aannemen.  C a7 > zaak als grooter en voortreffelijker doen befchouwen, en dus haar voornemen verfterken, en welke banden kunnen haar ook aan de aarde en aan een leven hechten in het welk zij niets anders dan een hel van kwelling te gemoet ziet? Zij onderwerpt zich met eene voorbeeldelijke ft and vastigheid, en niet uit hoofde van eene onftuimige hartstochtelijke drift; maar door edeien hoogmoed en reine liefde ontvonkt en gedreven , aan een fchrikbarend gebruik, dat door den Godsdienst geheiligd en gewettigd is! —-• In het midden en omringd van hare weenende bloedverwanten en vrienden, verfchijnt zij alleenrustig en welgemoed.' Een zacht lagchje is over haar bekoorlijk gezicht verfpreid ; zif volgt, door vrienden en Priesters begeleid v met eenen ftatigen tred, en door de levendigfte hoop ontvonkt, het lijk van haren afgeftorven man, fpreekt met lof van zijne deugden en beminnelijke hoedanigheden , en van de vreugd die zij fmaken zal, wanneer in eene andere weereldt haar geest den zijnen ontmoeten zal! wanneer zij tot aan den brandftapel genaderd is, neemt zij hare armbanden, hare oorringen, alle hare fieraden af, en verdeelt dezelven onder hare vriendinnen, om hierdoor hare nagedachtenis, bij haar heilig te maken, terwijl zij haar vermaand, om zich niet over haar naderend doch rasch voorbij zijnde lijden, te bedroeven. ——' Nu beklimt zij, met eene brandenden fakkel in de  Üe hafid, den houtftapel; legt zich hij het lijk van haren man neder, en omarmt hetzelve op het vurigst. Voor het laatst reikt men haar een bedwelmend middel toe, en zie daar de houtmijt in volle vlam (r)l De echtbreuk is in Indostan eene zeldzame misdaad niet om dat zij met de uitterfte gellrengheid geftraft, wordt, maar omdat eene tallooze meenigte Priesters, onder het masker van den Godsdienst, alle fchanddaden plegen mogen- 'Er beftaat eene bijzondere orde van Geestelijken, die, omdat zij eene groote geftrengheid en onthouding prediken en fchijnen uit te oefenen, bij alle getrouwde mannen altoos vriendfchaplijk worden ontvangen. Wanneer zulk een finasfih, (dus noemt men hen ,} met de vrouw van (f) Aan vrouwen, wier mannen nog kleene kinders nalaten, fis deze opoffering niet geoorlooft; ook die vrouwen niet, wier man. ren elders fterven , ten ware zij den gordel en den tulband va» den overledenen bekomen kunnen. CO In de Bnhminifche wetten flaat: wanneer de vrouw zicli vrijwillig aan echtbreuk met eenen gemeenen man fchuldig maakt, zoo zal men haar de hairen afïhijden; haar naakt uitkleeden; haar geheele ligchaam met vet fineren; haaT op een' Ezel door de ftad leiden, en haar eindelijk omtrent middernacht, buiten de poort ftooten, of haar door de honden laten verfcheuren.  van den huize bidt, zet hij zijn pantoffels of zijnen ftaf aan de deur, en de man durft het niet: in zijn gedachten nemen, wanneer hij dit teken ziet, om het vrome paar in deszelfs aandacht te ftoren. Dan, daar deze flechts fteelsgewijs de gunst der fchoone vrouwen genieten, zoo vindt men nog eene andere orde, de Nairen namelijk, die het recht hebben, om dit openlijk, als eene hun toebehoorende tribuit te vorderen. In de wetten der Hindus wordt het vrouwelijk geflacht op de volgende wijze gekarakterifeerd. De lust van eene vrouw, zegt men daar, kan even zoo weinig bevredigd of verzadigd worden, als, een verterend vuur, door brandrtof, die men 'er inwerpt; of als de oceaan, door de rivieren, die 'er in uitloopen ; of als het rijk des doods, door de fchepfels die het verflindt. De vrouw heeft zes hoofdeigenfchappen. De eerfte is eene onmatige begeerte naar tooi, opfchik en kostelijke fpijzen; de tweede beftaat in onverzadelijken wellust; de derde in eene gefchiktheid tot hevigen toorn; de vierde is de wraakzucht ; de vijfde aangeboren boosaartigheid, en de zesde onveranderlijke neiging tot alle booze handelingen. VerderNzegt de Hindustanfche wet: een vrouw zal niet met eenen vreemden , maar alleen met eenen Siuasfih, «net eenen kluizenaar, en met eenen ouden man ruo-  C 30 3 Biogen fpreken en omgaan, en zij zal niet mogen eten, voor dat zij haren man en zijne gasten, van fpijzen verzorgd heeft, enz {t~). DE MOREN» Dit Marokkaanfche volk ftamt deels van de oude Moren en deels van de Sarafeenfche Ara» bieren, die voorheen in Spanje woonden, af; en hunne vorige zoo wel als hunne tegenwoordige zeden, dragen de duidelijkfte kenmerken van hunnen Slavifchen afkomst. Men ontdekt hunne naauwgezetheid, omtrent de zuiverheid van den Maagddom hunner Bruiden, uit de vol» gende gebruiken De bruiden moeten door een mansperfoon, het zij haren vader, broeder, of iemand die hunne plaats bekleedt, aan den bruidegom verkogt, of ook wel zonder eenigen koopprijs overgegeven worden. De bruidprijs beftaat gewoonlijk in eene (O Hoe duidelijk draalt in dit alles de wellustige geest der. pmzwervende Indiaanfche Papen niet door 1 —- (•) Host Nachrichtm yon Mafokkus und Ta.  eene zekere fomme gelds, en een half jaar n4 de overeenkomst wordt de bruiloft gevierd. — Op dezen dag rijdt de Bruidegom met een groot gevolg door alle de ftraten der ftad. De bruid zit op een lastdier in eene zekere kooi, die met zijde, fpiegelglazen en andere kleenigheden omhangen is. De mannen fchieten met los kruid op den bruidegom, en , indien de ftoet een Jood op zijnen weg aantreft, zoo neemt men hem de muts af, en doorfchiet dezelve zoo lang als 'er een ftuk heel aan is. Drie Hoboisten en een menigte trommelflagers maken een verward muzijk; en negerinnen, die het bruiloftsgeregt op hare hoofden dragen, fluiten den trein. De beide gedachten fpijzen elk afzonderlijk, en de maaltijd wordt bij den dag geëindigd. Na dat dit tooneel is afgeloopen wordt de bruidegom naar eene donkere kamer gebragt, waar zijne bruid hem met verlangen wacht! zoo dra op een gegeven teeken, de deur geopend wordt treden 'er twee Notarisfen binnen, en ontvangen het met de kenmerken van den Maagddom geteekende linnen, en vervaardigen van hun wedervaren in dezen, daar ter plaatfe een gerechtelijk getuigfchrift. •— Eenige vrouwen ontvangen hierop het linnen en de declaratie, en brengen het een en het ander, onder vreugdegefchrei en trommeldag, naar het huis van den vader der bruid en ftellen het hem jn handen. In  C 3* > In den oogenblik in welken men de deur opent, ziet de bruidegom zijn bruid voor het eerst, en hij mag haar flechts alleen van hem verftooten, in gevalle men het teeken van den overwonnen Maegdom niet vindt. Zoo dit gebeurt, is de vader van het meisje verplicht, om de bruidprijs en andere 'gemaakte kosten, aan den man teAig te geven. Dan, maar zeer zelden heeft zulk een geval plaats, daar de meisjes ook daar te lande argelistig genoeg zijn, om door kunst iets ten voorfchijn te doen komen, dat de natuur niet zou voortbrengen. De Moren zijn bruinagtige, welgevormde en fterkgefpierde menfchen ; hun zedelijk karakter is, over het geheel genomen, vrij goed, en hunne Godsdienst is die van den Koran. Zij weten deugd en verdienden hoog te fchatten, en hebben eenige gefchiktheid voor de wetenfchappen. De vrouwen leven zeer afgetrokken en verfchijnen nimmer op de gastmalen der mannen , en, fchoon hare heerfchende neiging liefde is, zoo vindt men toch onder haar genen, die zich door ontucht berucht maken. Openbaare hoeren duldt men onder haar in het geheel niet. Zoo zeer als men nu de maagdelijke eerbaarheid hoogfchat, zoo zeer zijn, hier tegen, de getrouwde vrouwen, aan de verleidingen der mannen blootgefteld. De zedelijke wetten van dit volk, geven zeiven hiertoe aanleiding,en de looze vrouwen gelegenheid tot het involgen harer verba-  C 33 ) boden neigingen. Een vrouw raag zich even zoo weinig voor een' man onthullen, dat is, haar gezicht ontdekken, als het aan denman, geoorlooft is om den fluier, die het wezen eener vrouwe dekt, op te ligten. Hierom fteken zich de mannen dikwerf in vrouwen klederen om hierdoor toegang tot hunne vriendinnen te hebben. Wanneer nu de man in huis koomt, en vindt voor de kamerdeur zijner vrouwe, vrouwelijke pantoffels, gaat hij niet binnen, om dat hij in het vertrouwend gevoelen flaat, dat de huisvrouw van zijnen buurman bij zijne vrouw een bezoek aflegt (v)! DE SENEGALSCHE VROUWEN. In de oorden van de Rivier Senegal koopt de man zijn vrouw, openlijk voor het huis van de ouderen, van het meisje, of bij een zeekren boom, die midden in het dorp ftaat. De bruide O) De Moren zijn in het ftuk der wellevenheid onze tegenvoeters,-wij ontblooten uit eerbied het hoofd, en zij de voeten. Wij kusfchen de Dames de hand, en bij hun gefchied deze eer aan de Heeren. Wij noodigen de vreemdelingen orn. vooruit ». treden, en zij gaan dezen altoos voor, enz. c  C 34 ) degom begint met te verhalen hoe veel Haven, osfen en goud hij heeft, en wat hij voor de bruid aan hare bloedverwanten geven wil. Zoo dra de handel van beiden de zijden gefloten is wordt de koopprijs oogenbliklijk betaald; doch het meisje brengt nimmer eenig huwelijksgoed mede; dit wordt door hare naastbefïaanden, wanneer dezen den bedongen prijs ontvangen hebben, naar den bruidegom heen geleid. —— Haar hoofd is bij deze gelegenheid met eenen witten fiuier bedekt, die zij tot dit einde zelve gemaakt heeft, en die te gelijk voor een beddelaken, bij gelegenheid van de eerste omhelzing, dienen moet. Het jonge paar begeeft zich in het huis van den bruidegom, het geen door mufikanten, danfers, en de geheele jeugd van het dorp omringd wordt. Zwijgend zien zij den oogenblik te gemoed, waarin de loerende oude matroonen, die zich in huis bevinden, het teeken van de overwinning van den bruidegom geven. Dan, daar de eer van het meisje vorderd haren Maagddom zoo lang mooglijk te bewaren, gebeurd het dikwerf dat 'er agt dagen verloopen eer de matroonen in ftaat zijn het teeken van de overwinning te geven; in het einde echter maken deze vrouwen zich van den bewusten fluier meester, maken van den zeiven een zegevaên, en vertoonen deze aan de aanfchouwers, die door vreugde - zangen en den klank der mufijk-inftruaenten hunne goedkeuring te kennen geven.  C 35 ) Nu begint een uitgelaten Bacchus- feest, en duurt agt volle dagen, en alle vreemdelingen, die, gedurende dien tijd, in de plaats komen, worden tot het zelve genodigd. Palmwijn en brandewijn worden bij deze gelegenheid door den gemeenen man rijklijk binnen geflagen; terwijl de voornamen en de dames punsch, liqueur en muscaatwijn drinken. Zoo men nu ongelukkig, het gewenschte teeken aan den fluier niet vindt, verlaat elk het huis met een donker flilzwijgeu. Het meisje is onteerd; de" bruidegom verftoot haar, en neemt alles, het geen hij voor haar gegeven had, te rug. Dan, dë Senegalfche fchoonen zijn zoowel als de fchoone Morinnen veel te fchrander, dan dat zij geen middel zouden weten, om dit onaangenaam gemis voor te komen. VOLKEN IN EUROPA. Schoon de vrouwen bij de Europifche volken, van Slaavifchen oorfprong, niet zoo zeer als bij de Oosterlingen befchouwd worden als voorwerpen, die alleen ten vermake van de mannen om kinderen voorttetelen en te voeden gefchikt zijn; fchoon zij bij dezelven hooger en meer overeenkomstig hare wezenlijke waarde gefchat C a wor-  c 3<5 y worden, zoo ziet men toch uit hunne handelwijs omtrend de vrouwen, voornamenliik bij de Rusfen, Polen, Lithouweren, Wallachiers, Moldaviers enz., duidelijk genoeg hunne verwantfchap met de Oosterfche volken (>}• Zij vorderen wel het Mozaïsch bewijs voor den Maagddom, doch zijn, bij het gemis van het zelve, zoo geftreng niet als voorheen. In ftede dat zij de te vroeg vrouwgeworden bruid, naar heure ouderen met fchimp terug zenden, vergenoegen zij zich in dit geval thands,metde familie van het meisje het een of ander af te perfen. Naarmate dat de volken ruw en onbefchaafd zijn, zijn zij ook meestal wreed, en bij de befchaving der zeden wordt ook veelal, de geftrengheid der wetten verzacht. Voor het minst is onder hun van welke wij thands fpreken, met de verfijning hunner zeden, de hardheid der wet, ten aanzien van het teeken van den Maagddom, in onbruik geraakt.' Vooral fchijnen de mannen in de groote fteden overeen gekomen te zijn, om eene hun aangedane belediging van die natuur, alleen door het regt van wedervergelding te itraffen. DE £«0 Mbinbrs GsfcMchtsdcs y/eWkhen Gifchlecks,  C 37 ) BE RUSSEN» De Rusfen, die van Slaavifchen oorfprong. zijn, koopen hunne bruiden, en fchoon zij het Mozaïsch bewijs van den Maagddom bij dezelven eisfchen, en hieromtrend veel zotternijen bedrijven, zijn zij echter, bij het gemis van het zelve, in het geheel zoo geftreng niet als de Arabieren. Wanneer bij de Tshuwafchen dit teeken niet gevonden wordt, zoo biedt een dienaar van de bruid O)' bij eene volgende gelegenheid, een der voornaamfte gasten eenen beker met bier aan, in den welken onder aan een kleen gat is, het welk hij, in het overreiken, met den vinger toe houdt. Wanneer nu de gast drinken wil loopt het bier weg, het geen dan, ter befchaming van de bruid, een luid gelach veroorzaakt. Verder heeft dit geene gevolgen. —— Bij de Rusfen, Molorusfen en Kleinrusfen» biedt de vader van de bruid, zoo dra de trouw met kerkelijke plechtigheid voltrokken is, het nieuwe paar een brood en een weinig zout aan, met den wensch: dat het hun hier aan nimmer man- (ijr) Speelknegtf  C 32 } mangelen zal. De jonggetrouwden danken hem knielend, en de gasten zetten zich aan dendisch, en, daar de vriendinnen der bruid, die in de geheimen der vrouwen ervaren zijn, zich bij alle deze voorbereidende plechtigheden bevinden, zoo feilt het zelden aan een bewijs voor den Maagddom van de bruid. De Ostiaken en Samojeden koopen hunne bruiden voor tien tot honderd rendieren. De koopprijs wordt in twee termijnen betaald; bij het voldoen van de eerste flaapt de bruidegom bij het meisje ; vindt hij haar maagd, zoo moet hij aan zijne fchoonmoeder een rendier geven, en mist zij het behoorlijk bewijs hiervan, zoo ontvangt hij 'er een van de goede moeder. De Tartaarfche Rusfen koopen ook hunne vrouwen. Onder hun heerscht veelal het zonderling gebruik, dat de bruid, aan zeker gedeelte van het ligchaam, zich van het hair ontdoet. Geringe meisjes laten dit door vrouwen, den avond voor haar huwelijk, met fcheermesfen, wegnemen. Voornamen bedienen zich vroeger van zeekre bijtende zalf, die het zelve wegneemt, en welke ook door de mannen gebruikt wordt, om den baard te verkleenen zijn vrouw flapen moest, wanneer zij eene mede erfgenaam harer Familie was, en zulk eene vrouw had ook de vrijheid , om wanneer zij bij haren man geene kinders had, zich uit de naastbeftaanden van denzelven eenen anderen te kiezen. Onder alle de Griekfche Dames waren die van Athene het meest aan de mode en pracht, in het ftuk der kleeding' verflaafd. Een voorbeeld hier van hebben ons pollux en kemens, in eene lijst van de voornaamfte ftukken van haar toilet nagelaten, beftaande in fcheermesfen, fcharen, wasch, falpeter, hairtouren, franje, fnoeren, puimfteen (waarmede zij zich het vel, vooral op die plaatfen waar het hard was, wreven, voornamelijk onder aan de voeten) het hoofdüerfel, dekkleeden, het galante nachtgewaad, het blanketzel, de halsbanden, het nieskruid, een treeft &m reukwerk op te ontfteken, de gordel gespen, oor-  C 48 3 oorringen, fluijers, onderfcheidene klèederen in foorten, en vele andere zaken. De Godsdienftige gebruiken der Grieken, hadden zeer veel overeenkomst met hun natuurlijk geftel, en met het klimaat dat zij bewoonden. Zij hadden twee Venusfen, de eerfte, Urania, was van Hemelfche afkomst de voogdesfe der kuisfche en getrouwe liefde 00 •> en de andere Volgivaga, was de Aardfche Venus , en de Godin van den wellust. De eerfte werd door zedigheid en ftrenge onthouding , en de andere door wellust en ontucht gediend en vereerd. — Deze wijs van Venusdienst was van de Egyptenaren en Fenieciè'rs ontleend. Zij, die aan de Hemelfche Venus , Urania gewijd waren, moesten de geloften van eeuwige kuischheid afleggen, daar integendeel zij, die in den dienst der Aard- ■ fche Ifis traden, niets anders dan werktuigen van den - <(a) Vader homerus fchildert ons den gordel van Venus met de fierlijkfte verwen af. Dezelve bezat, zegt hij, het vermogen en de bevalligheid om den wijsften te kluisteren, den koudften te ontvlammen, hartelijke liefde, vurige wenfchen, heet verlangen voort te brengen. Hij hield den minnegloed altoos levend ; deed den verliefde bevallig en overredend fpreken, zuchten of ftilzwijgen (»)- C) Hiade.  C 49 ) den wellust waren , die elk ten dienfte fton« den, In het rijk, dartel Korinthe wijdde men aan Venus openlijke boeleerfters. In haren tempel telde men duizend zulke Priesteresfen. Men geloofde de gunst dezer Godinne op geene beter wijze te kunnen winnen, dan door haarde fchoonfte meisjes toe te heiligen '£). Zij werden in dit heilig bordeel openlijk onderhouden, en . boden voor geld aan elk het genot harer bevalligheid aan. Dan, fchoon het getal der voorname Griekfche; fchoonheden groot was , hadden zij toch den roem, van in de keur harer minnaren kiesch te : zijn. Zij verkoften hare gunstbewijzen tot zeer hoogen prijs, en niet dan aan de aanzienelijklie mannen. . Laïs was niet dan voor goud veil, en had zich, hier door eenen onbereken- baren fchat verzameld. Phryne was even zoo zeer door hare uitgebreide rijkdommen, als door hare volmaakte en onveranderlijke fchoonheid, door geheel Griekenland beroemd. Zij droeg bij allen den prijs der fchoonheid weg, daar zij op het Feest van Nephtunus, bjj Eleufis, met Cf) voyags du jeunb anacharsis EN GrECS, T. IV.' CH&p. 37- D  C 50 ) roet ïosfe hairen zich naakt in den vloed Alpheus wierp; mannen en jongelingen tot eene vurige bewondering harer bevalligheden wegvoerde, en den opgetogen kunftenaar een volmaakt ideaal der hoogfte fchoonheid aanbood; praxiteles vervaardigde, ten gevalle van hare bewonderaren , haar beeldtenis in goud ; dit werd te Delphos op een zuil van marmer gefteld, en door crates het gedenkteeken der Griekfche wellust genoemd. — Uit deze voorbeelden ziet men hoe volmaakt de Griekfche fchoonheden de kunst verftonden, om de bewondering over hare bevalligheden niet te vroeg te ontwijken. Hij, die zich hiervan nog duidelijker overtuigen wil, leze agathon en dtogenes van Sinope , door onzen geliefden fchrijver wieland; in welk ftuk de levenswijze der Griekfche fchoonen, met de treffendfte kleuren, wordt afgemaald. In Athene was het getal der openbare boeleerfters niet minder; op het bèvel van solon moesten zij zich echter, door bonte kleederen, van de eerlijke vrouwen, onderfcheiden. f Hij had de Venus Volgivaga eenen tempel toegewijd , waarin de vróuwen zich in het openbaar veil gaven. Omtrent den tijd van per ici.es was het dat Griekenland den hoogften trap van den uitgezogtften wellust beklom. Zoodra het aspasia geluk-  C 5ï ) lukte, om alle de Atheniè'nfers, door het bevallige van haren omgang, te betoveren, zoodra pericles haar in zijne woning ontving, verdwenen de flaven, de honden en de grendels van de deuren der vrouwelijke kamers, en elk Atheensch "burger hield het voor een' eerevol voorregt, zijne vrouw of dochter in handen van deze beroemde meesteresfe in de opvoeding der vrouwen, te mogen ftellen. As pas ia vond in deze bezigheid zoo veel genoegen , dat zij de fchoonfte jonge meisjes tot zich nam, haar in alle geheimen van den wellust en van de ontucht onderwees , en haar dan ten dienfte der mannen, tegen goede betaling, verkoft. In de gehoorzalen der Filozofen, aan de zijde der Staatsmannen, zag men de zogelingen van aspasia. Hare ervarenheid in de Wiskunst, Welfprekendheid, Wijsbegeerte en andere wetenfchappen , maakte haren omgang voor elk bevallig, en als Ichrijfflers en andere geesten verwierven zij zich eenen voortreffelijken roem!-. Het verhaal van de avonturen, die zij in hare minnehandelingen van tijd tot tijd hadden, en hare geestige invallen, omtrent zulke onderwerpen, waren de lesfen dér Griekfche toiletten. Men vereeuwigde de fchoonen , even als de redders van het Vaderland, door prachtige gedenkteekens. In ftede nu dat dit bederf der zeden den bloei D a der  < 5= > der fchoone kuniten zou verminderd hebben , Wa3 het dezen veel eer gunftig. 'Er was, voor eene Griekfche fchoone, geene gewenschter gelegenheid, om den roem van hare fchoonheid te verbreiden , dan dat een voornaam kunftenaar haar verzogt, om hare ongekleede bevalligheden, tot een model voor de volmaakte natuur te nemen. » Toen socrates, met zijne vrienden, the o3>Ata een bezoek gaf, vond hij haar naakt voor het oog van eenen fchilder ftaan } doch , het gezicht van deee vreemde mannen maakte haar in het minst niet verlegen. Dan, fpoedig verdwenen vrijheid, welvaart i kunsten en wetenfehappen » bij de vijandelijke overheerfching der roofzuchtige Romeinen, en jtü traden alle de ondeugden, in hare affchuweiijkfte gedaante, ten voorfchijn! ——- phryne's en aspasia's vond men wel niet meer, maar des te meer boeleerfters, van den toomloosten en verachtelijkften aart. —- Hoe zeer ook de tegenwoordige Grieken, in het ftuk der kunften en wetenfehappen , van den glansrijken trap hunner voorvaderen, verwijderd zijn , zoo vindt men echter nog vele zeden der oude Grieken onder hun. De meisjes zijn, voor den echt, nog even zoo onzichtbaar, en de vrouwen worden bij hun nog even zoo naauwkeurig bewaakt, als voor twee duizend jaren. Zij hebben nog dansferesfen of openlijke boelinnen * ' '• als  C 53 ) als de ouden, die, voorzeker, met die, welke ten tijde van alcibiades beftonden, 'niet te vergelijken zijn ; en, in vele opzichten koomt de toeftand van het vrouweiljke gedacht, onder hun, met dien van hunne voorvaders overeen (c). De Spartaanfche vrouwen werden, onder dewetten van lycurgus, van allen dwang ontheven. Dan, het zou hem voorzeker nier gelukt hebben, in zijne daten, zoo vele nieuwe en voor de Griekfche wijze van denken, zoo zeer aandotelijke wetten, in te voeren, wanneer de Spartanen zich niet meer dan de andere Grie* ken met het Celtisch bloed vermengd hadden 00. Vrouwen en mannen leefden zonder eenige be«*. paling, onder en met elkander; en de openlijke baden waren voor beiden gemeen. De meisjes oefenden zich, zoowel als de jongens, en te gelijk met hun in ringfpelen en loopbanen, en itj dezelven moesten zij naakt met elkander kampen. De oude ongetrouwde vrijers alleen wa* het gezicht hiervan verboden. —— Hunne kleeding, (0 GUYS, VOYAGB DE LA GRECE ii. TOM. a PARIS i. P. ü6, 00 MEWÏRS Gefih. des weibl. GeflichtS. §. 48. D3  ( 54 ) ding, van wederzijde, was ligt, bevallig en zeer voor- de uitoefening der liefde gefchikt. Het gewaad was beneden, aan beide zijden, tot aan den gordel open, en dus hadden zij het altoos an hun vermogen, om, bij hunne bewegingen, hunne natuurlijke bevalligheden, tot aan den gordel, voor het oog te ontdekken; en, met dit alles, was de Griekfche kuischheid nergens heiliger, dan bij de Lacedemoniërs, ten tijde van lycurgus CO* Lycurgus was, on- te- (è) Zoo zeker als hel is dat de naaktheid een beter middel eer bewaring van de kuischheid is dan de bedekking, 100 zeker is het ook dat de kleeding, bij den befchaafden mensch, eenfr noodzaaklijke behoefte geworden is. Een fchoone vrouw, die men voor het eerst naakt ziet, maakt ZOlk eenen levendigen indruk op de verbeeldingskragt van eenen inan, dat hem het denkbeeld van dit voorwerp overal vervolgt. Zijne verbeelding fchetst hem haar gedurig fchooner en volmaakter af, en ftookt in hem de heetfte begeerte aan. —• Men ftejl^ hem echter gedurig, en zoo lang of kort het hem gelust, de beichouwing dezer naakte fchoonheid vrij, en de indruk zal van tijd tot tijd flaauwer woeden, en, eindelijk, in eene koude on» verfchilligheid verwandelen. De verbeeldingskragt van den wclgevormden mensch vorder, gedurig nieuw voedzel en afwisfeling. Men geve den man een© .vrije befchouwing van fchoone naakte vrouwen, en hij zal fpoe. dig>  C 55 ) tegenzeglijk, een volkomen kenfier der menschlijke natuur, en verloor, bij het geven van zijne wetten, deze nimmer uit het oog. Hij wilde, bij beide de genachten, heldenmoed ontvonken; en moest, hierom, ook beide de geflachten aan dezelfde oefening onderwerpen om, hierdoor, bij de vrouwen alle fchaamte te verbannen ƒ> Volgens het Ideael der Plaiomline Republiek, die zich op die van lycurgus grondde, dig, van dit gezicht verzadigd zijnde, t» rug keeren, en eena welgekleede fchoonheid bevalliger vinden. —- Hier wordt zijne fcheppende inbeeldingskragt in volkomen werkzaamheid gefield; deze maelt hem, met betoverende kleuren, Uta de fchoonheden, die nu voor zijne oogen verborgen zijn, en doet hem gedurig het beftaan van nog meer en nieuwe bevalligheden onderftellen. Ean danferesfe, die wij op het toneel befchouweo, wier bee, «en, en di bewegingen van dezelven, wij volkomen zien, zal dikwerf minder onze begeerte opwekken, dan het toevallig zien van een gedeelte van den welgevormden voet eener fchoone. Hier van koomt het, dat bij de naakte wilden, onder de heets luchtftrekcii, om dat hunne verbeeldingskragt hare werkingskreits benomen is, de echtbreuk eene onbekende zaak is; daar mei» onder de naakte Indiaanfche vrouwen en meisjes de overfpecllters «n noereerfters alleen kleedt. C/5 VOYAGE DU JIUNE ANACMARI5 EN 6UECE, T. IV,, CHAP. 48. D4  C 56 ) de, was het fchoon geflacht, van allen ouderdom, tot alle Gymnaftifche oefeningen gefchikt, en de meisjes zouden zich met niets anders dan met hare deugd bedekken. De Lycurgusfche wetten verbraken alle hepaïingen, omtrent het gezellig leven, Het vermogen der burgeren was gemeenfchaplijk, en behoorde, zoo wel als hunne kinders, aan den ftaat. Daaglijks verzamelden zij aan openbare plaatfen, en fpijsden onderling, aan onderfcheiden tafels. In Sparta trouwden de mannen in het dertigHe, en de vrouwen in het twintigfte jaar van Iiunnen ouderdom. Men bragt de huwbare meisjes op eene donkere plaats te famen, en de jongelingen moesten hier de bruid nemen, die het geluk haar in de handen voerde (g% De jonge mannen mogten niet, dan fteelsgewijze, hunne vrouwen bezoeken, om te voorkomen, dat zij door een onmatig genot, hunne krachten niet verloren, en hunnen krijgsmoed niet deden verminderen, of uitdoofden ; en heelligt begreep iycurgus ook zeer wel, dat de veelvuldige pmhelzingen voor de vruchtbaarheid der vrouwen zeer uadeelig zijn. Zijnen ftaat met welgevormd (g) VoYAGE BB JEUNE ANACHARSIS EN GRECE, T. IV,, NOT. CHAP 48.  C 57 3 vormde, gezonde, fterke menfchen te bevolken, was zijn hoofdoogmerk. Het ftond aan elk man vrij, om zijne vrouw 'tegen eene andere te verruilen , bij welke hij meende een beter ras van kinderen te zullen voorttelen , en het werd aan eenen welgeinaakten, dapperen Spartaan in het geheel niet ten kwade geduid, wanneer hij de vrouw van een ander uitkoos, om derzelver fa* milie, door zijn bloed, te veredelen Bij zulke fchikkingen kon de vrouwelike deugd zoo lang van opfpraak bevrijd en onge? kwetst (Ji) Om den dood van hunnen Koning teleklus te wreken, die, toen hij te Mesfina offerde, werd omgebragt, floten de Lacedemoniërs een verbond, bij het welk zij vast ftelden om niet dan na het behalen van de zege, in hunne vaderftad te rug te kceren. De Spartaanfche dames, deze lange afwezendheid haret mannen moede wordende, zonden afgevaerdigden naar het leger met dringende voordellen, dat de mannen de zorg voor hunne nakoineiingfehap toch niet geheel uit het oog verliezen zouden.; maar, zoo fpoedig mooglijk, weder te rug keeren. Bij de be. raadilaging over dezen eisch, befloot men: dat vijftig jonge dappere mannen zouden been gezonden worden, met eene volmagt voorzien, om in Sparta, bij alle de vrouwen die dit zouden begeren, het werk der voortteling op de beste wijze te bevorderen ; en dit befluit werd, zoo als de Gefchiedenis zegt, z«er punctueel uitgevoerd. —— Dj  C 58 ) kwetst blijven, als de Spartaan bij zijne ruwe levenswijze bleef, zijne zwarte foep at (f) en zijne dapperheid zich met geene andere hartstochten vermengde. Dan, zoodra zij door hunne uitgebreide oorlogen, door hunnen moed en hunne dapperheid, zich rijkdommen verworven, gaven zij zich ook aan alle foorten van brasferijen over. De door lycurgus vastgeftelde betrekking en overeenkomst, tusfchen de beide geflachten, moest nu noodzaaklijk eene tegenovergeftelde uitwerking doen, en alle gevoel van kuischheid vernietigen. —— In den tijd van plato en aristote les ontè'erden zich mannen, vaders, vrouwen en maagden, zonder eenige vrees, en de vorige deugd was uit Sparta weggevloden. Dapperheid en moed fchitterden alleen nog onder dit verbasterd volk. Oneindig edeler en voortreffelijker Was de ftille befcheiden deugd der Cyanifche fchoonen, dan de heldenmoed der Spartaanfche vrouwen. Plutarchus heeft de nagedachtenis hiervan voor ons bewaard. De Cyanifche Maagden (0 De zwarte foep was op alle de tafels der Spartaanen liet hoofdgeregt, en, zoo veel men weet, beftond dezelve uit liet afkookzel van zwijnenvleesch, met azijn en zout vermengd. VOYAGE DU JEUNE ANACHARSIS EN GRECfi T. IV, CHAP. 4S.  C 59 > den kwamen, op alle feesten , met de jongelingen te famen, en wanneer deze fpeelden en dansten, waren de lieve meisjes deelnemende aanfchouwfters , of vrolijke bewonderaarfters, en op zulke feesten werden meestal de harten der minnende meisjes en jongelingen te famen- geftrengeld. Wanneer een fchoone, die door meer dan eenen jongeling bemind werd , zich voor een' van hare aanbidderen verklaarde, zoo traden de overigen , zonder zich verder te willen laten gelden, terug. De vrouwen en meisjes droegen 'er roem op, dat, in een tijdvak van zeven honderd jaren, geene echtbreekfter en geen verleid meisje onder haar gevonden was; en zoo dit waar is, zoo was voorzeker de grond van deze onvoorbeeldelijke zedigheid en kuischheid te zoeken in de inrichting der gezellige feesten, op welken de meisjes en jongelingen elkander leerden kennen, en in de goede en verftandige handelwijs der ouderen, die, zonder gewigtige reden, twee jonge lieden , die elkander opregt beminden, nimmer, in de bevestiging hunner liefde , hinderlijk waren; daar zij begrepen, dat een gelukkige echt op zulk eene liefde • op zulk eene overeenkomst des harten moet gegrond zijn. Ro-  C OQ > ROMEINEN, De Romeinfche vrouwen genoten, van de oudfte tijden af, veel meer vrijheid, in hare wijze van leven, dan de Atheenfche; zij verfchenen in de gezelfchappen der mannen, en woonden hunne gastmalen bij; dan, zij ftonden echter volkomen onder derzelver voogdijfchap. Door middel van een zeker huislijk gericht, dat hoofdzaaklijk, zich tot het gedrag der vrouwen bepaalde, en in het welk de ouders der vrouw< zitting hadden, hadden de mannen het recht om hunne egaden, wanneer zij dezelven van eene misdaad overtuigen konden, tot den dood te veroordeelen. Door zulk een gerichtshof werden de goede zeden bewaard, terwijl het zijn be- ftaan aan dezelven te danken had. De Ro- meinen kenden de waarde' der vrouwelijke deugd te wel, dan dat zij zich van dezelve, door een Afiatisch Despotisme, zouden hebbe willen verzekeren. Zij kenden de Infibulatie (k) en bedienden zich van dezelve, bij de knapen die in de. (Je) De toebinding van de voorhuid.  ( 6i } de openbare fcholen gingen , en bij de toneelfpeIers en zangers; echter verachtten zij de, eerst in later tijden in Italün mode geworden zijnde, vrouwelijke Infibulatie. De Vestaalfche maagden zelfs genoten, met alle andere vrouwen, in Rome, dezelfde vrijheid. De echt was heilig en onverbreekliik, en in de eerfte zeshonderd jaren na de herbouwing van Rome, hoorde men van geene echtfeheiding. Hij, die zijn vrouw overfpelig vond, en haar op de daad betrapte, had de vrijheid om haar, buiten alle form van proces , te dooden.. Dan, zoo de vrouw den man op iets van dezen aard, betrapte , ftond het haar niet vrij, om zich over deze belediging in het allerminst, te wreeken. —— De Romeinen hadden zulke bijzondere begrippen van den Maagddom, dat eene nog ongerepte maagd, niet ter dood gebragtkon worden, dan na dat men haar, vooraf, dien fchat ontnomen had; en hiertoe werd de fcherprechter , voor dat hij de veroordeelde het leven benam, gebruikt. Zij hadden onderfcheiden Godheden, die bij het vieren van de bruiloft, en de .ontmaagding der bruid, om hunnen bijftand werden aangeroepen. Festus befchrijft ons hunne onderfcheiden werkzaamheid. De Godin Virginenfa maakte den gordel der bruid los. God Sibugus bewoog haar, om zich aan den bruidegom over te geven. De Godin Prema nam aan het geluk der gelieven deel, en zorgde, dat het groo-  C 61 ) groote oogmerk niet verloren ging, en de Godin Pertunda moest eindelijk, het jonge paar, op den weg van het zoetst genoegen, voorlichten, en denzelven met bloemen beftrooijen, in den oogenblik, dat fmert en wellust den kamp begonnen. (7> De Huwelijken-daat had onder de Romeinen, ten allen tijden groote voorregten. Om aan den ftaat vele kinders te verfchalFen , werden zij, die in den echt traden, niet alleen, op onderfcheidenwijzen beloond, maar ook werden, hiertegen , dezulken geftraft en met zware lasten bezwaard, die den ongehuwden ftaat verkoren . De Cenfor moest, bij het opnemen der gedachten , aan eiken burger vragen, of hij op eer en trouw verzekeren kon , eene vrouw te hebben , bij welke hij hoop had, kinderen te zullen verwekken, zoo dit nog niet gefchied ware; en hij, die eene onvruchtbare vrouw had, was verpligt om dezelve te verdooten. Bij zulke wetten was het in het geheel niet vreemd zijne vrouw, op de wijze der Grieken, voor één of meer dagen aan eenen ander aftedaan, om op hare vruchtbaarheid proeven te doen, of haar, door eene fcheiding, geheel aan eenen an- CO Catull. Carmi/i. tfo.  C 63 ) anderen man over te laten, en haar echter, in het vervolg, weder tot vrouwe te nemen! —Martia, de Gemalin van den beroemden cato, werd, na dat zij hem drie kinders gebaard had, op zijn uitdrukkelijk bevel, aan zijnen vriend hortensius, die geene nakomelingen had, ter vrouwe gegeven. Hortensius ftierf kort hierna, en zij werd ten tweede malen de vrouw van haren eerden Gemaal. Dit gefchiedde in den aanvang van den burger-oorlog tusfchen caesar en pomp ejus, Luci anijs zegt 'er van: dat cato martia, zonder eenige plegtigheden, op-nieuw van zijne trouw verzekerde. Reeds in de vroegde tijden der Republiek wisten zich de vrouwen eenig gezach over hare mannen aantematigen, en het gelukte haar volkomen om het vermogen der wetten, die Oppius tegen de pragt en weelde gegeven had, door haren invloed te vernietigen; hoe zeer de toenmalige Conful m. portius cato dit poogde te verhinderen; vooral had dit plaats toen, na den ondergang van Karthago, alle de ondeugden der Grieken naar Rome verplaatst werden. Na dien tijd was de band van den heiligen echt tegen wellust en willekeurige verkiezingen niet meer zeker; en de echtbreuk was even zoo algemeen, en gefchiedde even zoo ongedraft als de echtfcheiding van beide zijden. Op zijn hoogst ontdoeg men zich van eene openbare echt-  C 04 ) echtbreekfter, en indien men alle de bij de oude wetten vastgeftelde draden tegen overfpel en hoererij had willen uitvoeren, had men heel ligt het geheele fchoone gedacht moeten ombrengen (V/?). De anders zoo gedrenge Zedenmeester cato zelf dacht, omtrent de buitenfporigheden der liefde in de jeugd, zeer gematigd. Hij'gaf eeneii jongen Ridder, dien hij uit een bordeel zag komen, den raad, om zijn vuur, aan dezen oord, maar verder aftekoelen. Cicero eischt dat men hem den tijd opgeye in den welken men geene overlpeelders vond, of dezen gefchandvlekt werden of verboden waren <» Met de omkeerüïg der Republiek verdween, met alle burgerlijke deugden, ook in het bijzonder de vrouwelijke kuischheid, en de Romeinfche vrouwen gaven zich, met de fchaam- te. f>) Meiners, uber den Verfall der Sitten und Staatverfasfiing der Romer, S. 199. O) Verum ft quis ejl, qui efmm meretricis amoribus interdictum juventuft put et, ejl ille quidem yaldc ftyerus: negare non posfum; fidabhorret non modo ab huius feculi Ikemia, verum efmm a majorum confuetudine atque Concesfis. Quamh enim hoe non fdetüm ejl? Quando reprehenfum ? Qtando non permisfumt Qiiando denique fuit, ut, quod licet, non Heerst 1 Cicero Orat. Pro. M Ccelio,  teloosre vrijheid, aan' den misdadigften wellust over. Voorname dames, getrouwde en ongetrouwde, onderhielden hare minnaars even zoo Openlijk als mannen hunne maitresfen. De Tempel van Ifis en zijne tuinen waren openlijk aan den wellust toegewijd («). De vrouwen ware» de voornaamfte oorzaken en drijfveders van valfche eeden, vervloekingen en moorden aan mannen en bloedverwanten, en bewerkten hierdoor den ondergang van het vaderland. De vrouwen waren, bij de voornaamfte ftaatsmannen, raadgeeffters en werktuigen ter uitvoering hunner plannen, en 'er mangelde niets anders aan dan dat men haar in de volksvergaderingen zitting gaf, of een. Senaat van fchoonen, oprichten naar het voorbeeld van heliogo^ ba lus 00» om haar' in het openbaar, te ver- klar («) Juven. Pat. 6. Bij het toomloos genot van den wellust bij de Romeinen, is het te bewonderen dat hunne tempels, dia aan denzelven waren toegewijd, nimmer onder het opzicht van Artzen geftaan hebben. Waarfchijnelijk wierden zij, die zich aan denzelven overgaven, door het veelvuldig gebruik der baden, voor alle nadeelige gevolgen beveiligd? ' (o) Heliooobalus gaf aan zijne Moeder niet alleen zitting in den Romeii>rchen Senaat, maar ftichtte eenigen tijd hierna <»n vrouwelijken Senaat, in den welken bij haar liet voorzitten. E B*  C «6 > klaren voor het geen zij waarlijk waren, namen» lijk heerfcheresfen over hare mannen en minnaren , en regentesfen over het geheele volk (ƒ>> Onder het groot getal voorname dames, die door C/esar begunftigd werden, beminde hij, boven alle anderen, servilia, zuster van cato, en moeder van m. brutus; deze overlaadde hij met rijkdommen en gefchenken; dan, daar zij vreesde, bij het verwelken harer fchoonheid, ook haren minnaar en de voordeelen , hier aan gehecht, te zullen verliezen, zoo gaf zij hare dochter tersia, een meisje van de volmaaktfte fchoonheid, aan zijne omhelzing over. CtEOPATRA, een vrouw die in fchoonheid en geest, in haren tijd, geen voor» beeld had, xtriumfeerde over casar, zoo dra hij haar zag. Hij ontwrong, door eenen bloedigen oorlog, Egipten aan haren broeder, eö zette haar de Koninglijke kroon op Zij was, in het ftuk van den wellust, zoo on verzakelijk dat zij zich, verkleed, naar den Tempel van De onderwerpen, omtrend welken deze zich moest bezig honden, waren mode en pragt. Dan, deze Raad verloor zijn Staan met den dood van deszelfs ftichter. 00 Mei neb s Gejchichtt duWtibMen Gefthlutats, S. 30*  < $7 > Van Venus Vblgivaga, onder de vrouwen» die zich daar aan elk ten besten gaven, begaf, en, na eene honderd en zesmalige offerhande, nog onbevredigd te rug keerde! i Augustus gaf zich aan alle de vermaken der liefde over. Zijne verdedigers zeggen, ter zijner verontfchuldiging, dat hij, door den omgang met de dames en de vrouwen der aanzienelijkfte Romeinen, de aanflagen zijner vijanden het best ontdekken kon. Hij gloeide van het hevigst liefdevuur omtrent de beroemde li via, de Gemalin van tiberius nero, en deze Hond haar aan hem af, fchoon zij in de zesde maand harer zwangerheid was. . Julia, dochter van augustus, ontzei de aan niemand, die bij haren vader aan het hof verfcheen, het genot harer bekoorlijkheden; dan, toen de ijverzuchtige vader de uitfporigheid. van haar gedrag leerde kennen, verbande hij haar uit Rome. Ovidius, die haar, onder den naam van korinna, bezingt, was een van hare vertrouwelingen; doch, daar hij onvoorzichtig of ongelukkig genoeg was om haar ook in de armen van augustus, haren vader» aan te treffen, werd hij het offer van den Koninglijken toorn. Caligula roemde 'et op, zoo als suetonius zegt, dat zijne moeder agrippina de vrucht van deze bloedfchande was. Messalina behoort ontegenzeglijk onder E a de  < .68 $ de Romeinfche overfpeelfters; den eerften fang te bekleeden. Men zou in de historiën te vergeefsch naar voorbeelden zoeken, die in ongebondenheid en fchaamteloosheid het gedrag van deze messalina, de Gemalin van Keizer c l a uDius, overtreffen. In de armen van eene ongehoorde meenigte minnaren, die zij zich uit alle ftanden gekoren had, werd zij eindelijk, zoo als tacitus (q) zegt, het gewone echtbreken moede. Zij haalde silitjs, een even zoo fchoonen als voornamen man, over, om zijne Gemalinne siiia siliena te verftooten; en nu befloot zij, om, bij het leven van haren Gemaal, voor de oogen van het volk zich aan si* fcius te verbinden; hiertoe bediende zij zich van den tijd, - op denwelken klaüdius naar Ostia gereisd was; terwijl het huwelijk met de .grootfte plechtigheid en pracht voltrokken werd. Zonder zich over den 1'maad, dien zij haren Gemaal hierdoor aan deed, eenigzins te bekommeren, of zonder poging te doen van hem uit den weg te ruimen, leefde zij, met haren geliefden si mus, volkomen vrij, gerust en vrolijk. Zij vierde als Bacchantinne, met den bacchusftafin de hand, en silius, als de God des wijns, met kransfen getooid, het feest van den wijnoogst. . fe) Annal. XI. «. 2i5. Sf.fej.  C 60 ) obgst. Tacitus weet van zulk een openbaar: fchandelijk gedrag geen andere-reden te geven, dan dat deze vrouw zoo in den grond ontaard en bedorven ,was,.;dat zij hare . glorie in de uitfpoi. rigfte bedrijven Helde! . Volgens ïliniüs Helde..zij.,-■ in het vervolg, baar karakter nog in een helderer licht, en dat wel voor de oogen van geheel Rome! Het was de gewoonte om de Goden gedenkzuilen te dichten , die het volk de een of andere hunner gunstbewijzen te binnen .bragteh.,; M e s s a l ima wijdde aan haren befche-raagod, priapus, veertien mirthe - kransfen-,- als; eene- .offerande, die zij op even zoo veel jonge adelijke Romeinen i wélken i door haar tot dit einde waren uitgenodigd,.iffihaaldhad','en!diei na alle de kragi ten deï ïïefda^te hebben ihgefpahnen, aan haar liet kampveld en den roem: der overwinning' la geeFsch alle middelen had in het werk gefteld* om zijne ongelukkige dochter virginia aan de wellustige oogmerken van den Tijran clau»ius te onttrekken, drong hij 'er op aan om haar, voor dat zij aan hem zou worden overgegeven , flechts nog eenmaal te mogen onderhouden ; dit werd hem toegedaan; hij fprak haar, daar zij openlijk op de marktplaats, volgens de uitfpraak der regteren, aan den Tiran ter fla- Vin, ftond overgegeven te worden. Ga» virginia! zeide de diepgetroffen vader, terwijl hij haar omarmde, de tranen van haar wan« gen kuschte, en haar een verborgen mes in het harte drukte, ga tot uw afgeftorven geflacht, -*u gij nog rein f» nog niet ontëerd zijt! GERMANEN. De eerfte bewoners van het oud Galliën en «ermaniën van Zwitzerland, van het oud Spanje, Brittanniën, IUiricum, en de Noordfche volken van Gottifche afkomst, waren ontegenzeglijk van echten Celtifchen oorfprong, dan, niet een dezer natiën is geheel onvermengd gebleven. Om deze reden vindt men nergens onder hun dat beeld, het welk eenige overeenkomst heeft met die fchildering, welke ons door Grieken en Romeinen van de Germanen is agter gelaten. E * X*  C 7* ) t ïn den tijd zelfs van hunne grootite ruwheid -onderfcheidden zij zich door hunne groote geHalte, edele ligchaamsvorming, gefchiktheid van geest en toeftand, van alle de overige volken der oude waereld. —- Hunne vrouwen en "maagden waren; in. Griekenland en Romen, niet alleen door hare blonde hairen, door de blankheid van haar zacht vel, door de rozen harer •■onopgefmukte wangen, maar ook hoofdzaaklijk , wegens hare zelfs van allen laster vrij zijnde -kuischheid, beroemd. In hare ontoeganglijka hosfchen was hare vrijheid even zoo veilig als '-hare deugd. Zij waren noch aan verachtelijke egefnedenen, noch aan Spaanfche oppasters, maar alleen aan de reinheid harer zeden — aan de gevestigdheid van hare deugd toevertrouwd. Klimaat, karakter, werkzaamheid, alles droeg toe, om het voortreffelijke der vrouwen, in de oogen der mannen, te doen fchitteren, en om den band des huwelijks, der liefde en der trouwe onverbreeklijk 'te maken. Vrouwen, dochters, zusters en minnaresfen -waren altoos, in het huislijk leven, op de jagt én in den krijg de gezellinnen der mannen. Zij waren op alle hunne gastmalen tegenwoordig; iflbch verwijderden zich van de tafel zoo dra de fpijs werd afgenöhïen; wanneer de mannen, in tien fmaak der hedendaagfche- Engelfchen, den hëkér lieten rond gaan. Tacitus, ciECARen andere geloofverdie- nen*  C 73 ) nende mannen hebben ons eene getrouwe befchrijving van de zeden, van het vermogen der onthouding, in beide de genachten, en boven al van de edele fchaamte der vrouwen, onder dit volk, nagelaten. Het was verachtelijk voor eenen jongeling, voor hij den ouderdom van twintig jaren bereikt had, iets, de vrouwen betreffende, te weten, en nog oneindig fchandelijker voor dien tijd eenige gemeemchap met een vrouw gehad te hebben. Van het verleiden van vrouwen of meisjes werd maar zeer zelden gehoord; en wanneer dit gebeurde, fneed de man, in tegenwoordigheid der familie, de echtbreekfter de hairen af, dreef.haar, als eene eerlooze, nakend, het huis uit, en geesfelde haar door het geheele dorp. —« Een meisje vcnd , voor de misdaad van hara kuischheid te hebbee verwaarloosd, nimmer vergiffenis. Hare fchoonheid mogt treffend, haar rijkdom uitgebreid zijn, wanneer zij hare kuisch.heid verloren had vond zij nimmer eenen man, die zich vernederde om haar zijn hand te bie- den« d . — . Op geen gedeelte der bekende wereld weri immer de waarde der vrouwelijke deugd zoo gefchat, als onder de Germanen. Hier werden de vrouwen en maagden tot aan de altaren der Goden, tot in de diepfte geheimen der Duivelbezweerderen toegelaten ; terwijl andere vol" ken haar, als onreine voorwerpen, van deze E 5 plaat-  < 74 ) plaatfen verwijderen. Men fchreef haaf iets heiligs toe, en geloofde, dat zij het vermogen bezaten, om toekomende dingen te kunnen voorzeggen. In den tijd van tacitus eerde men vellbda en arminia, als heilige, profeterende maagden, en het geen zij zeiden hield men voor Godfpraken. Het vrouwelijke geflacht, 'als zijnde van een üjner en gevoeliger famenftel dan de mannen, ftreeft dezelven ook in fchranderheid en vindingrijkheid niet zelden voorbij. Hier vandaan was het, dat de oude oorlogende en weinig denkende Duitfchers, zich gaerne naar het gevoelen van hunne fchranderer en vlugger denkende vrouwen fchïkten; en deze bijzonderheid, waardoor de vrouw van zoo veel belang voor den man werd, was , in vroeger en later tijden, de oorzaak van alle die moedvolle ridderdaden, "die al haar vermogen en alle hare waarde van de liefde tot de vrouwen ontleenden en door ossian zoo voortreffelijk en als alles overwinnende., zijn afgefchilderd. Zoodra eene hartstocht de ziel van een Duitfcher geheel innam , was dezelve niet uit te rooijen, en de liefde vuurde hen tot alle ftoute ondernemingen aan, ook tot het fchaken van vrouwen en meisjes , of tot het redden van dezelven; in beide die gevallen was de onderneming niet zelden gevaarlijk. ——» Vól*  C 75 ) Volgens de oude Noordfche kronijkenen overleveringen, had een der Zweedfche Koningen* een dochter, met name thorn, die, uit hoofde van hare buitengewone fchoonheid , door geheel het Noorden bekend en beroemd was. Om dit kleinood voor allen roof en alle ontheiliging te bewaren, fteide de Vorst zijne dochter onder het opzie at van eenen getrouwen dienaar, die haar in een fterk flot nauwkeurig bewaakte. Dan, deze bewaker werd fpoedig zoo zeer door de bevalligheden vanhet meisje weggevoerd, dat hij befloot haar nimmer, noch aan haren vader, noch aan eenen anderen minnaar afteftaan. De troostelooze Koning wendde alle pogingen aan, om de fterkte van den roover te bemagtigen , doch te vergeefsch. Vol vertwijfeling liet hij nu door ge* heel het Noorden bekend maken, dat elk, die zijne dochter uit de handen van den roover redden kon, van welk eenen ftand hij ook ware, haar ter vrouwe bekomen zoude. Onder alle de Noordfche Helden, die naar dezen prijsdongen, was de Deenfche Prins regner de gelukkigfte. Hij nam de fterkte van den roover in, bevrijdde de fchoone Princes, en bekwam haar ter vrouwe! Dikwerf verfmaadden de Noordfche meisje» de fchoonfte Vorsten zoonen, alleen, om dat zij zich door heldendaden nog niet genoeg beroemd gemaakt hadden. Haröed met het  C 76 ) het fchoone hair, een der magtigfte Noordfche Vorsten van dien tijd, was, uit hoofde zijner fchoonheid, doch nog meer, uit aanmerking van de proeven, die hij van zijne dapperheid gege-, ven had, het voorwerp van de geheime wen. fchen en begeerten der.fchoonfte Princesfen van zijnen tijd; Hij fchorik echter aan geene van die allen zijne liefde;* maar bood zijn hand. en zijn hart 'de fchoone s 1 da , de,dochter van eenen Vorst onder de Noormannen, aan; dan deze andwoordde hem : dat har 0ld het bezit van hare fchoonheid nog niet waardig was, en' daj hij het zelve niet, dan na de verovering van geheel Noorwegen, .bekomen kon! zonder uit* ftcl rustte de edele jongeling zich ten ftrijde uit, veroverde geheel Noorwegen, en hier meê' liet hart der trotfche sida ! ■ Een fchoone trek, zoo van de zuiverheid der liefde, van de Noordfche Helden, als van ; de kuischheid en ftandvastigheid der vrouwen in die oorden en tijden, levert de gefchiedenis, in het voorbeeld der fchoone Yslandfche herde» rinne, uit. Toen Koning rbgner, uit Dene. marken, aan de Yslandfche kust landde, werd hij, op het eerfte gezicht van de onopgefmukte fchoonheid, bevalligheid en zedigheid van dit meisje, daar zij bezig was met hare'kudde te Weiden, door het tederst gevoel voor haar ontgloeid, en op hare weigering, van zich niet aan de omhelzing van den Koning te willen over- gfi»  t 77 ) geven* wendde hij hiertoe noch. list, noch ge* weid aan ; maar huwde haar, na het verloopen van eenen langen tijd, in het openbaar en voor de oogen van het geheele hof. In de aloude Duitfche wetten vind men vele voorbeelden van de hooge begrippen, die dit volk van de waardije der vrouwen en van hare kuischheid had. Zij hielden den doodflag, aan eene vruchtbare vrouw, die kinders gebaard had, en nog baren kon, twee ja driemaal itraffchuldiger, dan den moord, aan eenen vrijen ongehuwden man begaan. Buiten deze groote misdaad, werden, uit kragt der vastgeftelde wetten, alle beledigingen en daden van geweld, die men aan vrouwen of meisjes pleegde, veel ge« ftrenger geftraft, dan die welken aan mannen werden uitgeoefend. — Wanneer iemand een vrij vrouwsperfoon voor hoer of heks fchold, moest hij voorzeker eens zoo veel boete geven, dan dat hij eenen vrijen man geflagen had. ——. Zoo men eene vrije vrouw de hand of den vinger tegen haren wil ontblootte, moest men even zoo veel betalen, als of men den man den middelften vinger had afgehouwen; en zoo men den arm eener vrouwe hares ondanks aanraakte , moest men dertig fchellingen betalen; voor welJee fom men zich vrij kon koopen, wanneer men eenen vrijen man den duim had weggenomen. —■ Wanneer iemand een vrouw, met den vinger boven den elleboog had aangeraakt, zoo kostte hem  C 78 J hem dit vijfendertig, en zoo hij haar den boezem betast had, vijfenveertig fchellingen ; en meer kostte het ook niet, wanneer men een' foldaat den neus, of drie vingers had afgehakt. Even zoo geftreng waren, in dit opzicht, de oude Noordfche wetten. Een kusch, dien men een vrouw, of meisje, tegen haren wil ontroofde, werd niet eene verbanning, en wanneer men een kusch, met toeftemming der fchoone, doch buiten weten van den man, of den vader nam, Werd dit met drie mark zilver geftraft. De Allemannen en de Beieren, fchoon minder geftreng dan de Franken on Ikandinaviërs ftraften echter ook het ongelijk, dat eene vrouwe werd aangedaan, veel zwarer, dan den gepleeg- den moedwil aan mannen. Wanneer men onder hun het hair van een vrouw of meisje lostrok, moest men zes folidos, en hij, die zich durfde verftouten, om haar, tot aan de kniën, of hooger, te ontblooten , moest'er twaalf betalen; terwijl men ook voor deze fom , het toebrengen van eene diepe en doodelijke hoofdwonde, die men eenen vrijen man toebragt, boeten kon. De kuischheid-der Germaanfche vrouwen behield hare volkomen zuiverheid en fierheid, lot in den laatften oogenblik dat de Romeinfche heirlegers op die van, hunne mannen zegenpraalden. Toen de Romeinfche veldheer marius de Teu-  t 79 > Teutonen overwonnen had, verklaarden de weinige , door het zwaard verfchoonde vrouwen, dat zij zich, onder die voorwaarden, vrijwillig zouden overgeven ; namelijk, dat zij niet als flavinnen, openlijk zouden verkoft worden, dat hare eerbaarheid ongefchonden blijven zou, en dat zij aan den dienst van Vesta, of eene an. dere Godinne der kuischheid, zouden worden toegewijd, en toen ma&ius deze bede met een ongeroerd hart affloeg, bragten zij zich zeiven en hare kinders met de onverfchrokkenften moed om het leven! Naauwlijks hadden zich de Gothen en Wandalen in de veroverde Provinciën van Italiè'n ne« dergezet, of zij werden, even zoo als de zegevierende Grieken en Romeinen in Alia, door het gif der Romeinfche ondeugd aangeftoken. Een volk, dat pas den ftaat der ruwheid begint te verlaten, hoe edel zijne beginfels , hoe gevestigd zijne deugd ook wezen moog', kan zich nimmer tegen den invloed van een vreemd klimaat , vreemde levenswijs en zeden, zeker achten. De Duitfchers, die, tot dien tijd toe, met die fchatten der aarde onbekend waren, welken de mensch, bij duizenden van onderfcheiden gevaren, aan de aarde ontroofd, om dezelven tot even zoo veel vergiftigende bronnen van eenen langzamen dood te maken, werden nu een roof van overdaad en zwelgerijen, en de Duitfche vrouwen begonnen fmaak in de ondeugden der Romeinfche boeleerfters te krijgen,  C 8o ) gen, en haar den'rang in dezen té betwïs» ten! Zoo ontaarde reeds van hare eerfte beginzelen , de eerfte generatie van den :naar Italiën verplaatften edelen Celtifchen menfchenftam, door vermenging met de Slavifche, Afiatifche volken, en zeer fpoedig verdween onder de overmacht der ondeugden van eenen weelderigen Adel, brooddronken Geestlijkheid en eene toomlooze bende van zoogenaamde Kruisbroederen , die zuiverheid van zeden, die de Teutonen, in het huizelijk en burgerlijk leven, zoo zeer boven alle de bewooneren der aards verheven had. ' In de tijden der Ridderen werd dikwerf uit dwaze geestdrijverij, voor de eer eener Dame gekampt, die men zeker wist dat dezelve reeds voor lang, verloren had. Alle feesten, danspartijen en gastmalen, waarmee de Tournoifpelen befloten werden, grensden aen de uitgelatendfte Bacchusfeesten; en in de bedwelming der betoverende vreugde, werden even zoo veel jonge meisjes ontkranst, als getrouwde mannen gekroond! Duitfche Koningen onderhielden geheele legers van maitresfen, en Duitfche ftetlen wiemeiden, van ftraatmeisjes van plaizier , die onder de bijzondere protectie der Overheid ftonden! De zeden der ongehuwde Geestlijkheid waren zoo uitfporig, dat men een onecht kind, zelfs in de wetten , een Priesterlijk kind noemde! ——- zelfs werden de heilige plaatfen dgor  C 81 ) door onkuischheid ontheiligd, en het was eene zeer vergefelijke losheid, wanneer men jonge meisjes ontblootte, of op bruiloften naakt danste. — Op de zoogenaamde narrenfeesten, die, van de elfde tot aan de zestiende eeuw, door geheel Europa op de kersnachten gevierd werden, dansten niet alleen de Leken, maar ook de geestelijken, met meer dan Oosterfche fchaamteloosheid naakt op de flraten; terwijl men in de kerken de heiligde bedrijven, door Godslasteringen op de fchandelijkde wijze ontheiligde. In de zeden van alle de thands levende Europifche volken is nog duidelijk een, meer of minder, overblijfzel van het Celtifche bloed te ontdekken. Overal werd de maagdelijke kuischheid hoog gefchat; doch de bewijzen hiervan werden nergens op de Mozaïfche wijze gevorderd. In Spanje heerschte dezelve in de zestiende eeuw flechts voor eenen korten tijd, tot dat de Spanjaards in het gevoelen kwamen dat zij zich van de vrouwelijke kuischheid en trouw, door du egnas (oude wijven) verzekeren konden. Dan, de Spaanfche dames hebben zich grootendeels van deze banden weten los te maken, en fchoon zij zich uitwendig kuisch gedragen mogen, zijn zij echter vrijmoedig genoeg om het een' man ten kwade te duiden, wanneer hij haar, onder vier oogen, niet om zekere gunsten verzoekt. In Frankrijk is de vrouwelijke deugd zoo zeer door galantarie omftuwd en bezet, dat men uit F wel-  C & 5 wellevendheid onderfteld, dat zij nergens gemist wordt; en daar men, volgens het gevoelen der voornaamfte Franfche Artzen, het Hymen op de Anatomietafel nimmer gevonden heeft, wil men het ook op het bruiloftsbed niet zoeken! Uit een bijzonder foort van galanterie begeleidt een minnaar in Parys zijne fchoone naar den tempel vanCloacina, houdt, terwijl zij binnen is, voor de deur de wacht, en onderhoudt haar met geestige invallen. Zonder zich over de tegenwoordigheid der mannen te bekreunen, fpreekt een dame openlijk in gezelfchap van vrouwelijke geheimen, en bedankt, zonder eenige bewimpe. ling, voor eene uitnoodiging tot den dans, om dat het, voor haren tegenwoordigen toeftand-, niet raadzaam is; en met eene nog oneindig grooter onbefchaamdheid verklaard eene Italiaanfche dame van den eerften rang, die om een gunst verzogt wordt, het verzoek niet te kunnen inwilligen, om dat zij tegen eene zekere ziekte artzenijen gebruikt. VOLKEN, DIE NIET ALLEEN GEENE WAARDE IN DEN MAAGDDOM STELLEN, MAAR DIEN ZELFS VERACHTEN. Buiten de volken die van Mongolifchen oorfptong zijn, vindt men flechts weinige Tartaar- fche  C 8* ) fche rasfen, die aan de onbevlektheid van den Maagddom geene waarde hechten. Deze waren in de oude tijden de Babiloniërs, Phenicié'rs, de bewoners van Cyprus, Cydiën, en in later dagen die van Otaheita, Nieuw-Zeeland, Wallis en Noordlijk Schotland. In Babyion was elk meisje verplicht om zich, voor het huwelijk, te laten ontmaagden Het orakel, waarop deze wet gegrond was, had bevolen, dat elke vrouw eenmaal in haar leven, zich in den tempel, die de Godinne Myütta C#> was toegewijd, moest laten vinden, om dè eersteling harer liefde te offeren. Herooottjs en strabo zijn de borgen voor de/.e overlevering. De eerfte befchrijft de cermoniën, die bij deze gelegenheid plaats hadden, op de volgende wijze. Alle de vrouwen, die in den tempel kwamen, vertoonden zich met eene bloemenkrans op het hoofd voor de beeldtenis der Godinne. Zij begaven zich hierop in de geheime gangen van den tempel , en vertoefden daar tot dat de een of ander befloot haar dien krans te ontrooven. Vreemdelingen, die, door zulk een zoet offer der liefde, werden uitgelokt bevonden zich hier in meenigten, en hadden het recht» (u) Zoo noemde men Venus bij de Aéüjrfêrsj F a  C 84 5 l?echt, om het meisje dat hun het meest geviel te kiezen; terwijl elk verpligt was om defchoo* ne die hij zich had uitgekoren, eenig geld onder het uitfpreken van deze woorden: Ik roep voor u de Godinne Mylitta aan, over te reiken; hier op voerde hij zijne fchoone uit den tempel, en naar eenen afgelegen oord, waar hij haar van hare verbindtenis aan het heilig orakel onthefte. Intusfchen mogt het meisje de aangeboden fem voor dit Godsdienftig werk, hoe gering die ook mogt wezen , niet weigeren, zoo min als den perfoon, die zich om haar te omarmen aanbood, afüaan; hij mogt ook zijn, wie hij wilde. Zoo dra de vrouwen aan de wet behoorlijk voldaan hadden, keerden zij naar den tempel te rug, en bragten de Godinne het offer; cn voor zij dit gedaan hadden, was het haar niet geoorloofd naar huis te keeren. Dezulken echter die door rang geboorte of rijkdom eenig voorrecht boven anderen meenden te hebben, zochten dikwerf het voldoen aan deze wet te ontwijken. Zij lieten zich op eene draagbaar, tot voor de deur des tempels brengen, gebruikten de voorzichtigheid om haar gevolg weg te zenden, vertoonden zich dan even voorde beeldtenis der Godinne, en keerden naar hare woning te rug, even alsof zij het offer gedaan hadden, doch voorzeker niet, na alvorens de Priesters voor de toelating van dit geestelijk bedrog, de Jianden gevuld te hebben. Daar nu de vrou»  ( 8? ) vrouwen den tempel niet mogten verlaten, voor dat zij aan deze wet voldaan hadden, gebeurde het dikwerf, dat zij, aan wien de Natuur fchoonheid en bevalligheid geweigerd had, zich het lot moesten onderwerpen, om jaren aan elkander in den tempel te blijven, tot dat 'er zich in het •einde iemand over haar ontfermde. Deoorfprong van deze wettige, en zelfs kan men zeggen, Godsdienftige ontmaagding is ontwijfelbaar in de begrippen, die dit heidensch volk van den Godsdienst had, te zoeken. Zij hielden de Goden voor wezens, die elk hunne bijzondere magt en onderfcheiden neigingen hadden, en deze aan de ftervelingen, met welken zij in het ftuk der begeerten, volgens hun gevoelen gelijk ftonden, mededeelden. Men zag het hierom, voor eene groote belediging aan, die de Goden ftof tot toorn gaf, wanneer men hur» het begeerde offer niet bragt. Voornamelijk ge^ loofden zij van Venus, dat deze het fchoon ge. flacht wel tot wellust aanprikkelde doch teven* dat zij, na dat men eenmaal aan haar geofferd had, de kuisehheid der vrouwen befchermde; dan dat dit werklijk plaats heeft gehad, dat de kuischheid der Babylonifche vrouwen naar deze heilige ontmaagding, gedurende den overigen tijd hares levens beter is bewaard gebleven, zoo als herodotus ons wil doen geloven, is in het geheel niet waarfchijnlijk, het is veel eer te denken, dat het tegendeel hieruit is voortge. F 3 vloeidf  C 86 ) vloeid; daar het zeker is, dat 'er nimmer eena Natie beftaan heeft, die dieper in den wellust was weggezonken, dan de Babylonifche. Meisjes en vrouwen wijden zich zonder eenig» fchaamte, en zonder zich hierdoor in het oog der Natie te onteeren, aan den dienst van Mylitta, en de Historiefcbrijvers zeggen, dat dit volk, ten tijde toen hunne ftad in de handen van Cijrus viel, aan zulk eene onbegrensde dartelheid en wellust was overgegeven, dat zelfs de vaders hunne dochters, voor het genot der liefde, en ten dienftevanelk, openlijk verhuurden. Quintus curtius bevestigt dit niet alleen, maar voegt 'er bij, dat ook zelfs getrouwde mannen hunne vrouwen voor geld openlijk ten besten gaven. Het was de gewoonte om bij de gastmalen der mannen, bekende ontuchtige meisjes, te gelijk met andere dames van den eerften rang, toe te laten, die dan aan de overdaad en zwelgerijen deel namen, en, door den drank verhit en bedwelmd, zich aan het vol genot van den uitfporigften wellust overgaven; en zelden werden zulke partijen gefloten, voor dat de gasten, mannen en vrouwen, zich in den ftaat der ongekleede natuur verzet hadden. In Cypren heerschte de gewoonte, dat, op zekere dagen de huwbare meisjes naar het ftrand gezonden werden, om aldaar, in de armen der aankomende vreemdelingen , aan Venus de eerftelingen van haren Maagddom op te offeren.  ren, om hierdoor zich zelve van hare toekomftige trouw en fcuischheid te verzekeren, en te gelijk een zeker huwelijksgoed te verdienen» De uit deze Cyprifche meisjes voortgefproten Carthageenfche matroonen, hielden zich aan het zelfde gebruik, om dezelfde reden. De Lydiërs leefden, volgens herodqtus, ïn eene volkomen geraeenfchap in het ftuk der vrouwen. De kinders van het volk waren zoo lang gemeenfchaplijk tot zij gaan konden, D» moeders bragten hen dan op de openlijke verzamelplaatfen, en de man, dien een kind eerst aanfprak, moest het voor het zijne erkennen. Hunne dochters en vrouwelijke bloedverwanten verhuurden zij, in het openbaar, ten dienste van den wellust (V). Bij OD Ten bewijze, echter, dat bij de Lydiërs nog niet alle overblijfzels van fchaamte geheel vetloren waren, dient het volfende. Kandaulüs, een Lydiesch Koning, die met eene uitmuntende rchoone vrouw gehuwd was, roemde hare bekoorlijkheden gedurig bij zijne hovelingen, en nam eindelijk het Muit, om zijnen gunsteling gyges te overtuigen, dat de tekening, die hij van de fchoonheid zijner vrouwe gegeven had, ïiiet overdreven was, en om haar naakt dus aan hem te verwonen. Tot dit einde bragt hij hem op eene verborgen plaats, yan welke hij de Koningin kon zien uit- en aankfceden. Bij zijn F 4 wegi  i «8 i Bij de Armenifche vrouwen was het eene doorgaande gewoonte, om haren Maagddom aan de Godinne Tanais te wijden; zoo ook bij de Phoeniciè'rs, volgends augustinüs. In Otaheita verhuren alle meisjes hare gunstbewijzen aan alle Franfche en Engelfche zeelieden, en verwonderen zich ten hoogften, wanneer zij zich zien van de hand gewezen. In hare hutten zijn geene afzonderlijke vertrekken ; men ziet van buiten, alles wat 'er binnen omgaat, en zij bevredigen de behoeften van hare wellustige neiging, in het bijzijn van anderen, en met even zoo weinig verlegenheid als wij onzen honger, in een groot gezelfchap, ftillen. C o o k geeft ons van dit volk het volgend bericht : op den 14 van Meij 1769 zouden wij in het fort den godsdienst houden, wij. hadden ge-. ■weggaan ontdekte zij hem echter, en nam het befluit, om hare beledigde fcbaamte te wreeken. Zij liet gyges tot haar kcH men, en gaf hem te kennen, dat zij den haar aangedanen fchimp niet ongewroken laten kon; dat hij den zeiven met zijnen dood of met dien van den Koning moest boeten, daar zij niet kon dulden dat 'er twee mannen te gelijk leefden, die haaf beiden naakt, en dus in den {laat der Natuur, gezien hadden. Alle uit» vlugten waren vruchteloos. Gtcis bragt den Koning oaiirade deszelfs fchoone vrouw, en btfteeg den troon l *—»  C 89 ) gehoopt dat de voornaamften van het volk hiel* bij zouden tegenwoordig geweest zijn; doch de meesten keerden, voor het aangaan van den godsdienst, naar hunne hutten te rug. De Heer banks bragt een van de daar zijnde opperhoofden van het volk, beneffens deszelfs vrouw, mede. Wij hadden gedacht dat de ceremoniën van onzen godsdienst hun aanleiding tot eenig navragen zouden gegeven hebben, en dat wij dus zouden in ftaat geweest zijn om hun eenige onderrichting, in dit opzicht, te geven. • Zij zetten zich neder, en de Heer banks zette zich nevens hun. Zij waren gedurende den godsdienst zeer opmerkzaam op alle* wat hij deed, en deden het zeiven nauwkeurig na. In het gaan zitten, opftaan en nederknielen volgden zij hem zeer juist, en gaven duidelijke kenteekens dat zij eenig gevoel van de plechtigheid! dezer verrichtingen hadden. Na het eindigen van den godsdienst echter, deden zij geene vra* gen, hoe genaamd, omtrent den zeiven, en wilden ons zelfs niet aanhooren, toen wij hun eenige ophelderingen, hiertoe betreklijk, geven wilden. ïntusfchen wilden zij ons nu ook een van hunne godsdienstige plechtigheden toonen. Een jongeling die wel zes voeten groot was, eft een meisje van elf of twaalf jaren, verfchenen, om in onze tegenwoordigheid, en in die vart vele andere menfchen, aan Venus een offer té F 5 doen,  C 9° ) doen, en verrichtten dit zonder het minst gevoel van fchaamte te laten blijken, of eenig denkbeeld te hebben van het onvoegzame dat hierin gelegen was, en het was als of zij dit alleen deden om zich naar de gewoonte van het land te fchikken. Onder de aanfchouwers bevonden zich ook vele voorname vrouwen, en in het bijzonder oberea» die bij deze ceremoniën de eerfte was; dewijl zij het meisje onderrichtte hoe zij zjch moest gedragen; dan, het zelve, fchoon het nog zeer jong was, fcheen dit onderwijs wel te kunnen misfen! In andere Oorden van Otaheita heerscht een even zoo bijzonder als fchandelijk gebruik; men vindt 'er namenlijk gezelfchappen, die men Arreoys noemt, op welken de vrouwen voor alle mannen gemeen zijn. De mannen verlustigen zich, op deze bijeenkoraften, met kampen en worftelen, terwijl de vrouwen zich vermaken met fchaamtelooze danfen, om hierdoor begeerten op te wekken, die men veel al oogenbüklijk, en op dezelfde plaats, voldoet. Wanneer een vrouw bij zulk eene gelegenheid, zwanger wordt, zoo wordt het kind, onmidlijk na deszelfs geboorte, verftikt, om aan den vader niet tot last te ftrekken, en de moeder; in het voldoen harer lusten, niet hinderlijk te zijn, en men fchenkt het kind nimmer het leven, dan, in gevalle de moeder een' man kan vinden, die het voor het zijne aanneemt. Dan, in dit geval, woï*  C p ) worden zij beiden uit deze gezelfchappen verfiooten, en moeten het vergenoegen, dat dezelven geven, misfen. De vrouwen van Nieuw Zeeland houden zich zeer vereerd, wanneer zij tot het genot der liefde worden uitgenodigd, en zij geven zich voor kleine gefchenken ten besten, onder deze voorwaarde nogthans, dat men een' nacht bij haar flapen moet, om dat het daglicht geen getuige harer handelingen wezen mag. Cook merkt aan, dat hij, onder de vrouwen die naakt gaan. 'er geene gevonden heeft, bij welken zoo veel fchaamte plaats heeft als bij dezen, zelfs zegt hij dit ook van de mannen (»-j, en deze door Eu- (w) De fchaamte, volgen» dc bltektmi die wij aan dit woord hechten, beftaat gcrazins in OM door de Natuur cgeplant getoele, maar is een inllinktgelijkenja neiging, het gevolg der opvoeding* en het vermogen der gewoonte. —— Wie leerde dan, zou men vragen mogen, de onopgevosde fchoonen van Nieuw-Zeeland de fchaamte, wanneer deze niet het werk van de hand der Natuur is? — Een werk van de Natuur is dit gevoel voorze-i ker, maar het heeft geene overeenkomst met het beginzel, aan het welke wij de fchaamte toefebrijven. Men vindt veel eer de» grond van dit verfchijnzel, bij die menfchen, in eene geheel andere wijze fchikking der Natuur. De meeste roofdieren laten #ïcU nimmer, bij hunne vermenging zien, maar verfteken ziel), b»  c 9# y Europifche zeden zich onderfcheideti wilden, eten echter hunne vijanden, als zij die in handen krijgen, op! In Wallis en in het hoogst gedeelte van Schotland was het voorheen nimmer fchande voor eene vrouw, om zich tot het werk der voortteling te laten gebruiken, fchoon zij ongehuwd was; en niet dan in later tijden heeft men aldaar voorbeelden gevonden van ongehuwde moeders, die hare kinders, uit beginzels van fchaamte, om het leven bragten; echter is dit een bewijs dat ook daar de kuischheid uit de vrouwelijke harten hog niet geheel is weggevloden geweest, of weder begint te ontwaken. MON- bh" de bevrediging der Natuur, in dit opzicht, en dit merkt men vooral op, omtrent hun die met anderen in eenen gedurigen oorJog leven, en du» vijandelijke aanvallen duchten, en, om deze reden, bij die gelegenheid, wanneer zij zich in eenen weerloozen ftaat bevinden, zich verbergen. De wilde mensch ftaat, in dit opzicht, met de dieren gelijk. De in vrede levende Otahiet omarmt, in de tegenwoordigheid van anderen, een fchoone, zonder, vrees, zonder te blozen, terwijl de menlchenetende Nieuw-Zeaj lander, bij die gelegenheid, uit vrees, bet licht fcliuwr»  x 93 y MONGOLISCHE VOLKEN. Alle Mongolifche volken onderfcheiden zich, minder of meer, van alle de overige geflachten der menfchen , in de eigenfchappen van den geest, <—— van het ligchaam en in hunne zeden en levenswijze ; maar voornamelijk, in hunne behandeling, ten aanzien van de vrouwen. Zij hebben voor de maagdelijke kuischheid weinige hooge achting. Zij vorderen geen teeken van dezelve, bij hunne bruiden, zelfs zijn zij hiervan afkeerig. Nu laten zij het wegnemen van den Maagddom hunner beminden, aan vreemden, of geringe perfonen over, als zijnde een onteerend werk. Dan weder is het een voorregt voor de Regenten en den Adel, en dan weder een offer voer de Priesters! Het eerfte heeft bij de Zuidelijke volken , het tweede bij de Noordlijke en het derde in de Indien plaats. Bij eenige weinige wilde volken vindt men de huwelijksproef, wanneer een Indiaan, in Nieuw Frankrijk trouwen wil, zoo vermaakt hij zich voor af eenige dagen, met zijn meisje , en zoo deze hem in de omhelzing niet gevalt, gaat hij naar een ander, en doet dit zoo lang, tot dat hij 'er een, naar zijn genoegen, gevonden heeft. De  C 94 ) De Otomiten, in Mexico, bezoeken, voor hun huwelijk , zonder eenige bepaling , alle vrouwen, die hun behagen; doch zoo zij den volgenden dag - het meisje bij zich houden , bij het welk zij den nacht hebben doorgebragt, mogen zij geene andere vrouw dan die trou. wen. In Congo duurt de huwelijks-proef langer. De neger geniet eenige weken aan elkander alle de rechten van den echtenftaat, voor hij zich aan de vrouw behoeft te verbinden, en zij verlaten elkander weder, wanneer zij elkander niet bevallen, zonder dat deze proefneming, voor den eenen of voor de andere, in het minst nadeelig is. Ook is het, bij de fchoonen van Congo , eene beftendige gewoonte , om eiken bij haar inkeerenden vreemdeling met hare omhelzingen te begunftigen. Bij de Calmucken duurt deze proef een geheel jaar; wordt nu de vrouw, gedurende dien tijd zwanger, zoo is het huwelijk na de wet gefloten , en gefchiedt dit niet zoo probeert het de man nog een tweede jaar, en is deze proef weder vruchteloos, zoo fcheidt hij zich van haar, en de vrouw bekoomt nimmer weder een anderen man. Bij de Wotjaken heeft het zelfde plaats. De Inwoners van Quito, en andere in Peru, nemen nimmer eene maagd ter vrouwe, en zij zouden het voor eene fchande rekenen, wanneer het  C 95 ) het meisje , dat zij trouwen, vooraf niet vele minnaars had gehad , en in de geheimen det liefde niet volkomen ervaren was. In het huwelijk echter, is aan de. vrouwen, den omgang met andere mannen, op doodftraf, ontzegd. Op de Caraïbifche eilanden is het een onveranderlijk gebruik, om het genot van den eerften bruidnacht aan een ander afteftaan. Een Kazik ftaat zijn meisje, den eerften nacht, aar een ander Opperhoofd, en de gemeene man aan zijnen Priester af. In Nieuw Anahifiën heerscht dezelfde gewoonte; men roept daar eenen Piaja, of Priester, die te gelijk een tovenaar is, om de bruid te om> maagden, in den heiligen waan, dat zij door deze Priesterlijke vermenging , het best van alle hare zonden gereinigd wordt. De Braziliaan biedt zijne dochter den vreemdeling, op eene vleiende wijze aan, om haar van haren Maagddom te ontlasten, en zoo zijne bede vervuld wordt, heeft hij hoop het meisje fpoedig aan den man te zullen hebben; en de vrouwen zijn hier zoo zeer aan het genot deiliefde verllaafd, dat zij hare mannen gedurig aanprikkelende dranken aanbieden, door het gebruik van welken dezen niet zelden, den dood ten olfer worden. De Abiponenin Paraguay onderfcheiden zich, van alle de Mongolifche Zuid -Amerikanen; zij fchatten de maagdelijke kuischheid hoog, en hou-  C 06 > houden het vrouwelijk geflacht, van de vroegfte jeugd af aan, op eenen eerbaren afftand. In Loufiana geven zich de ongehuwde fchoonen aan de omhelzing van een ieder over; en fchoon de huwelijkstrouw eigenlijk daar geen plicht is, die door de wetten is bepaald, heeft echter een man het recht, om zijne ontrouwe Vrouw, met den dood te ftraffen. Wanneer een wilde verkiest te trouwen, zoo neemt hij eenige geringe gefchenken met zich, in de woning van zijne bruid, deelt die, onder hare bloedverwanten uit, en voert het meisje zonder lang te zuchten, met zich naar zijn hut. In Nieuw Engeland ftaan de ouders aan de, tot het huwelijk gezinde kinderen, van wederzijde, eenen proefnacht toe. Indien zij elkander, bij deze proef bevallen, is het huwelijk voltrokken, zooniet, dan fcheiden zij, en zien elkander heelligt, nimmer weder. Wanneer echter het verlaten meisje, bij die gelegenheid zwanger is geworden, het geen toch maar zeer zelden gebeurt, moet de man haar trouwen, of zich wegmaken. Het behoort daar tot de gastvrijheid, dat de Vrouw, of de dochter van het huis, haar bed jnet eenen vreemdeling deelt. • Ambury, vond in zijn kwartier, niet verre van Cambridg ïlechts twee bedden, hij vroeg, in het welk hij ilapen moest? de oude vrouw antwoordde hem: onze jonathan en ik zullen in dit Ilapen, en  C 97 ) gij, met onze je mi na, in dat. De Engelfche officier verzocht hier eene andere fchikking op te maken, dat hij, dien nacht zou opzitten. Toch niet, antwoordde j onatha n oogenblik. lijk, toch niet, Heer Venderig! gij zulc de eer" lte man niet zijn, met wien jemina, op één bed, geflapen heeft; niet waar jemina? deze antwoordde, lagchend: neen vader, bij velen reeds; maar echter nog nimmer bij een En- gelschman, De Heer ambtjry erkent, dat zulk een aartig zwart meisje een fterke proef voor zijne deugd was; maar tevens zegt hij, niet bij haar geflapen te hebben! eabat, zag onder de Amerikaanfche negerkinderen, zulken, die nog geen agt jaren wa« ren, zich in het werk der liefde oefenen. Hij beklaagde 'er zich over, dat men dit ongeftraft toeliet, dan men beduidde hem, dat, na het volksbegrip, de werkzaamheid in de vocrtteling,even zoowel als andere verrichtingen, in de jeugd, moesten geleerd worden, en dat men zich vroeg moest oefenen om eens een goed meester te worden. Dezulken die geen kinderen kregen, hielden zij voor domme fchepfels, die in hunne jeugd niets geleerd hadden. O si.  ( 98 ) SIEERlëN EN DE OOSTLIJEE EILANDEN. Hier telt men het ook onder de pligten der gastvrijheid, om zijne vrouwen en dochters den vreemdelingen , ten gebruike aan te bieden. Vaders verkoopen hunne dochters, even als andere waren, en mannen verruilen hunne vrouwen tegen die van anderen, of voor het een of ander goed. De vrouwen zijn hier zoo weinig ijverzuchtig, dat zij hare mannen, wanneer zij zeiven beginnen oud te worden, of hare neigingen voldaan zijn, andere jonge meisjes met de grootfte bereidvaardigheid, toevoeren; terwijl zij zeiven, als flavinnen, het gewoone huiswerk Verrichten, K A M T S C II A DALEN. De bewoners van het eiland Kamtfchatka, on« derfcheiden zich , zoowel door hun uitwendig maakzel, als door hunne zeden en gebruiken, van vele andere Siberifche volken, en bewijzen hier-  C 99 ) hierdoor hunnen Mongolifchen ooriprong. Zoo zuiver en eenvoudig zij voorheen in hunne zeden waren, zoo zeer zijn.thans dezulken onder hun bedorven, die met de Rusfen omgaan. De bijzonderheden die bij hunne huwelijken plaats hebben dragen nog voor een gedeelte de kenmerken van hunne oude eenvoudigheid. Elke man moet zijn vrouw , haren vader niet afkbopen , maar afdienen. Wanneer hij een meisje heeft uirgek'oren, gaat hij in haar woning, begint, zonder iets van-zijn oogmerk te zeggen, met haar gemeenfchaplijk, te arbeiden en zoekt, door vlijt en naarftigheid zich in de gunst van de ouderen van zijn meisje in te dringen, en fchoon men 'zijn oogmerk zeer wel begrijpt, fpreekt men hem echter, gedurende zijne, dikwerf, veeljarige dienstbaarheid, hierover niet aan. Zoo het meisje, of hij, aan het zelve, niet bevalt, moet hij zonder eenige vergelding uit den dienst treden; doch zoo het meisje hem behaagt en zij geeft hem eenige tekens van hare gunst, zoo fpreekt hij den vader om haar aan, en deze zegt tot hem: gij zijt een vlijtig borst, vaar op deze wijze voort, en haast u om uwe bruid te bedriegen, en in uw' geweld te krijgen. Van den oogenblik af, dat de jongeling in het huis zijner bruid koomt werken, maakt hij zich alle gelegenheden ten nutte, om haar te verrasfehen, doch zij zorgt eok dat zij nimmer in of buiten het huis met G a hem  hfifii alleen is, en maakt haar broek , met riemen en visnetten, zorgvuldig toe. Zoodra nu de bruidegom zijn kans echter eens fchoon ziet, valt hij het meisje onverwacht aan, fnijd met een mes van fteen gemaakt, de riemen en netten , of zelfs den broek aan ftukken, brengt zijn hand aan haar lijf en fteekt tot een teeken zijner overwinninge, zijn halsfieraad in den broek van het meisje. Zoo echter door haar gefchrceuw andere vrouwen toefchieten, voor hij de zege behaald heeft, wordt hem dezelve zeer moeilijk gemaakt. Zij flaan hem met vuisten en trekken met de hairen hem van het meisje af; doch zoo hij fterk genoeg is, om , in weerwil van den tegenftand, met zijne vinger, aan zekere plaats van haar lijf te komen, zoo heeft hij den ftrijd gewonnen, en de bruid roept zelve zijn triumf uit! Allen loopen zij weg, en laten het paar alleen, en zoo het hem mislukt, het zoo verre te brengen , verwijdert hij zich en wacht op eene andere gelegenheid; doch de grooter óf kleiner liefde en begeerte van het meisje, zelve, maken de overwinning ook dikwerf meer of minder moeilijk; echter eischt de gewoonte of de eer der vrouwen, dat men zich niet geheel zonder eenigen tegenftand, overgeeft. Hierin nu beftaat de vrijerij, de bruiloft en de geheele huwelijks-plechtigheid bij dit volk. — De jonge nlan mag echter na dit alles den bijflaap nog iriet in zijne volkomenheid genieten, maar moet traps-  trapsgewijze tot het wezenlijk gehot opklimmen, om hem des te begeriger te maken en de vrouw den wellust des te langer te doen genieten. Het oogmerk der Kamtfchadalen met dit alles is om te beproeven, of de jongeling het meisje werkelijk bemint, daar zij, uit zijne ftandvastigheid en uit de onafgebroken moeite die hij zich geeft, dit befluiten kunnen, en deze handelwijs koomt met de omftandigheid van dit volk volkomen overeen, daar zij, gedurig In oorlogen ingewikkeld zijnde en in gevaar ftaan om hunnen nooddruft en hunne vrouwen hun ontvoerd fe zien, veel waarde in dezelven moeten «ftellen, om haar met den behoorlijken moed te befchermen. —— De man bekreunt het zich in 't geheel niet, of de vrouw die hij neemt al of niet maagd is ; liefst heeft hij zelfs dat zij, voor hem , eenige minnaars gehad heeft; en dit gaat fomtijds zoo verre, dat de bruidegom wanneer hij zijn meisje volkomen maagd vind, haar met fcheldwoorden overlaad en met fchimp naar zijne fchoonmoeder terug zendt, die hij het bitterst verwijt doet, van hare dochter zoo flecht te hebben opgevoed: om zulk een verwijt en die fchande voor te komen, waren de moeders ten allen tijde bedacht, om de oorzaak van zulke klagten , harer toekomftige fchoonzoonen, vroegtijdig uit den weg te ruimen. >■■»*; G 5 Dej  C ios ) De jonge man is na het huwelijk verpligt omzijn dorp te verlaten, en met zijne vrouw, in dat van zijnen fchoonvader te gaan woonen. Sterft zijn vrouw en zijn hare ouders hem genegen, zoo geven zij hem een ander hunner dochteren ter vrouwe, zonder dat hij hier voor op nieuw behoeft te dienen; doch moet haar echter op dezelve wijze zien te verrasfchcn. Een weduwe, laat na den dood van haren man, ook om haar dienen, en zich even als een jong meisje verrasfen; met dit onderfcheid nogthans, dat de bruidegom, fchoon hij haar reeds overwonnen heeft, niet bij haar mag ,flapen voor dat een ander, tegen ordentelijke betaling voor zij« ne;moeite , dit bij haar gedaan heeft. Zif- zijn van gevoelen dat, wanneer men door dit middel de weduw hare zonde en onreinheid niet afneemt, de nieuwe man ook weder fpoedig fterven moet, en de Kofakken nemen deze moeite zeer gaerne. De vrouwen onder hun, fchoon zij vele minnaars gehad en zelfs kinders gezoogd hebben, behouden altoos den naam van maagd, en krijgen dien van vrouw niet voor dat zij met een Rus, of met een Kamtfchadaal gehuwd zijn. , Men fchijnt te begrijpen dat deze naam de vrouwen het recht geeft, om eenig gezach, over mannen uit te oefenen, over alles te bevelen en alles dat van eenige waarde is, onder hare bewaring en befturing te nemen. —— Zoo de man iets  C 103 ) iets misdoet, zoo ontzegt hem de vrouw den tabak en hare omhelzing, twee zaken die bij dit volk de boogde gelukzaligheid uitmaken, en om deze weder te bekomen}, ftelt hij al de kunst die hij in het bidden en in het vleijen bezit, in het werk. Schoon zij nu hunne vrouwen hartlijk liefhebben, en aan dezelven in vele opzichten ondergefchikt zijn, zijn zij echter aan eene gedurige afwisfeling van de voorwerpen hunner omhelzing , zeer verilaafd. Zoodra zij op eene andere vrouw verlieven, verlaten zij de eerfte, en zoo deze niet ijverzuchtig is , volgt zij haren man naar het huis in hét welke hij om eene andere gaat dienen, en is dikwerf bij de aaie van de verrasfing der nieuwe bruid en bij alle de plechtigheden van het huwelijk, tegenwoordig. De vrouwen wonen in dit geval in hetzelfde huis en bij elkander, of, voor het minst in hetzelfde dorp en de man flaapt den eenen nacht bij deze, en den volgenden bij zijne andere wederhelft. Meer dan drie vrouwen nemen zij echter zelden. Daar nu de vrouwen in alle opzichten den voorrang begeren, is het gemaklijk genoeg te begrijpen, dat zij zich ook van dezelfde vrijheid die de mannen nemen, bedienen. Zij zijn zoo onverzadelijk in het ftuk der liefde, dat zij zich eiken Rus, of anderen vreemdeling, dien zij aantreffen, met de uitterfte drift, in de arG 4 me»  C 104 ) men werpen, en de vrouw, die de meeste minnaars heeft, wordt voor de waardigfte gehouden , en met nijdige oogen door anderen die 'er minder hebben, aangezien. Hij, die te Kamfchatka koomt fen met een vrouw, of meisje, niet in eene liefde onderhandeling treedt, ziet zich hiertoe in het einde gedrongen, daar geen vrouw voor hem wasfchen of naaien of hem eenigen dienst bewijzen zal, wanneer hij die, door bij haar te ilapen niet vergeldt. Niets dat haar in het vol genot van den wellust dienftigis, is, in hare oogen misdadig, en wanneer zij ontdekken bevruchtte zijn, werken zij den voortgang harer zwangerheid zonder eenigen fchroom, door ii> en uitwendige middelen, tegen. Steller fchrijft de hevigheid van hare begeerte tot het minvermaak aan den aard harer fpijzen toe. Hij vond dit gevoelen, door eene proef die hij op een vrouw, die hij van zijne tafel voeden deed, bevestigd. Na het verloop vaneen halfjaar bemerkte hij duidelijk dat haïe neiging veel gematigder was. De befchrijving, die Heller van het karakter der Kamtfchadalen geeft, is al te juist en op vele andere nog onbefchaafde volken te toepaslijk, dan dat ik dezelve ten befluite hier niet woordelijk zou laten volgen. Hunne zeden, zegt hij, zijn onvermengd en eenvoudig, even als hun voedzel. Zij zijn zeer op rust en wel.  C '05 ) weltevredenheid gefield, en pogen deze, door dierlijken wellust te voeden en te onderhouden. Zij houden niets voor fchande, of zonde, dan het geen hun hierin hinderlijk is, en hier uit ziet men, dat een mensch, in den ftaat der natuur, zonder befchaving van den geest en het gevoel van de kragt eener zedenleer, altoos de bijzondere neigingen van zijn temperament flechts volgt. Zij zoeken, hunne genoegens alleen in dierelijke genietingen en in de werking hunner uitwendige zintuigen. Zij willen , in hunnen fmaak , goed eten en drinken en dikwerf van plaats en perfonen veranderen, om de verveling voor te komen. Zij beminnen bij uitftekendheid het genot der liefde; maar het liefst met gedurig afwisfelende voorwerpen. Hunne verbeelding is wellustig en deze verwekken en onderhouden zij, door dansfen, zingen en verhalen. Zij ontvlieden zelfs de fchaduw van het verdriet en niets, dat verniaaklijk is, is fchandelijk. Zij geven anderen flechts zooveel gezach over zich , als waartoe de noed hen dringt, of waardoor zij gelegenheid krijgen, om hunne neigingen te voldoen. Zij leven geheel buiten alle zorgen, denken en werken alleen om en voor het tegenwoordige noodzakelijke, voor zich zeiven, niet voor anderen. Om zich verdienftelijk, rijk, of beroemd te maken, hiertoe bezitten zij te weinig eerzucht en gierigheid. De wellust alleen is hun»e hoofdneiging en nijd of wraakzucht G § VOC-  C io6 ) voeden zij, in geen ander geval dan in dat, wan1 neer zij zien minder gelegenheid, of kracht te hebben, om zich, zoo zeer als anderen,' te verlustigen , of wanneer zij hierin, door anderen worden verhinderd. DE TSCHUKTSEN. Dit Rusfiesch volk heeft met de Kamtfchadalen en 4e Zuid-Amerikanen dezelfde gebruiken. Zij behandelen eiken vreemdeling met de uiterfte vriendelijkheid, die hunne vrouwen of dochters liefkoost. Zij bieden dezelven hun tot bijflapen aan, en de toeftemming van den vreemdeling hierin verwekt, bij hun even zulk eene groote maat van vriendfchap als de weigering haat en verbittering veroorzaakt. Dit gebruik gaat echter, voor den bevoorregten minnaar, met eene onaangename bijzonderheid vergezeld; na* menlijk dat zijne bedvriendin hem een fchaal, met haar urine gevuld, toedient, om zich den mond hiermeê te fpoelen; en deze fchoonen zoudèn zich ten uiterfte beledigd vinden, wanneer men zich niet naar deze galanterie fchikte. — Van deze gezeten Koreken onderfcheidden zich de omzwervenden op de fterkfte wijze. Zoo veel vrijheid als de eerften aan hunne vrouwen ft  ( io7 ) geven, zoo geftreng en ijverzuchtig zijn de laadden in dit opzicht. Bij de minde onderftelling van ontrouw wreeken zij zich aan hunne vrouwen, en aan derzelver minnaaren, op het geftrengst, en beiden worden zij meestal een offer des doods. De vrouwen ichijnen 'er zich, om deze reden, ook op toe te leggen, pm 'er fmerig uit te zien. Zij reinigen zich niet, en dragen vuile gefcheurde kleederen, om dus hare mannen alle agterdogt te benemen,'dat zij zich, ten gevalle van eenen minnaar, en om dezen te behagen, opfchikken. Schoon nu de in de nabuurfchap der Rusfen en Zweden levende Laplanders een afkeer van het verwareloozen van den Maagddom fchijnen te hebben, rekenen het toch de meisjes onder hun tot eene bijzondere eer, wanneer hare bevalligheden door vreemdelingen worden toege» juichd, IN YSLAND Bieden zich de fchoonen zeiven, voor een kleen gefchenk van brood, of iets anders, den vreemdelingen iot den bijflaap aan, of worden dit door hare ouderen gedaan. Door zulk eene vermenging verkrijgt het meisje een grooten naarn^  C 108 ) naam, en vele minnaars bieden hunne hand haar aan; en, zoo zij bij zulk eene gelegenheid zwanger wórdt, is haar bezit boven alle waarde. Ook hier, zegt men, heeft de galante mode plaats, dat'het meisje den man, die zich met haar diverteren zal, haar Urine aanbiedt, om zich den mond hiermeê te fpoelen, en het zou bij de Yslanders in het algemeen een gebruik zijn, dat men met zijn eigen water, des morgens, den mond en de tanden reinigt. In Ysland raapte, in den jare 1707, eene aanftekende ziekte het grootst gedeelte der inwoneren weg. De Koning van Denemarken vond bij deze gelegenheid goed, eene landwet te maken, bij welke het aan alle vrouwen werd vrijgefteld, om, zonder dat hare eer hier iets meê leed, zes natuurlijke kinderen te hebben, en de Yslandfche fchoonen voldeden zoo ijverig en bereidvaardig aan deze wet, dat men dezelve fppedig, uit vrees van eene altegroote bevolking, weder in moest trekken. De afzichtige Neger in Afrika, die dit niet alleen in kleur, maar ook uit hoofde van zijne geftalte is, acht de vrouwelijke kuischheid eyen zoo weinig als de opgenoemde Natiën. Zij bieden hare dochters even zoo driftig, en zelfs nog onbefchaamder dan de bruinen, in Amerika, den Europifchen vreemdeling aan. Als het meisje lang genoeg met hare bevalligheden ge- woe-.  C 109 ) woekerd, en dikwerf proeven van hare vrucht-, baarheid heeft gegeven, zoo bekoomt zij de. hoogde waarde in de oogen der Negeren, en wordt door hun ijverig ter vrouwe aangezogt» vooral wanneer zij zich een kleen huwelijksgoed verworyen heeft, waardoor de man in Haat gefield wordt, om den bruidprijs aan den vader te betalen. IN B A M B U K Geven zich de vrouwen en meisjes voor eene kleinigheid aan elk ten besten; doch voor deeerften kan het zomtijds nadeelige gevolgen hebben, daar de mannen het regt bezitten om hunne ontrouwe vrouwen weg te jagen; zoo echter de beledigde man ook, wegens het een of ander, bij den Bentaba kan beklaagd worden, wordt de vrouw niet verder'geftraft; doch de verleider moet den man een os geven, of wordt, ten voordeden van den man, uitgeplunderd; terwijl deze echtbreuk de vrouw niet hinderlijk is, om zich weder in de armen van eenen mooglijk minder geftrengen man te werpen. In het land Gutto in Abysfiniën verpligtde wellevendheid den vreemden gast, om bij een der naaste bloedverwanten van den man van het huis te  te flapen. Bruce kreeg de fchoone zuster van een' voornaam man tot bijflaap, en had geen reden om zich over zijn lot te beklagen. Die zelfde Reisbefchrijver zegt, dat de Abysfiniers geene eigenlijke echtverbindcenisfen kennen ; maar zich zoo dikwerf vereenigen en ook weder fcheiden, als het hun gevalt. Wanneer zij zich, op hunne Canibaalfche gastmalen, met een ftuk raauw vleesch verzadigd hebben, is het in hunne oogen eene zeer onverfchillige zaak, midden in het gezelfchap, zich aan het genot van den wellust over te geven, en men neemt bij deze gelegenheid geene andere voorzorg, dan dat twee mannen hun opperkleed, in ftede van een fcherm, voor de gelieven houden. Wanneer de zaak volbragt is, drinkt het gezelfchap op de gezondheid van het gelukkig paar j terwijl anderen in hunne plaats het zelfde vermaak nemen. Bij deze en andere ruwe zeden hebben de Abysfiniërs de godsdienftige gewoonte om vele kerken te fticliten, en hunne goederen, tot den opbouw van dezelven, na te laten; dat zij van gevoelen zijn, op deze wijze, het best hunne zonden te kunnen uitwisfchen en vergeven te krijgen. Hierdoor vindt men door de geheele waereld, in geen land meer kerken en minder godsdienst dan hier! Op de goudkust heeft een meisje zulk een onbegrensd regt om hare natuurlijke neiging te bevredigen, dat zelfs de verrasfing harer ouderen  ( "I ) ren haar in het werk der liefde niet ftoort, en zij kan zich bij haren toekomftigen man door niets beter aanbevelen, dan door hem levendige bewijzen van hare vruchtbaarheid mede te brengen. DE HOTTENTOTTEN EN KAFFERS. Het herders leven van deze volken beftaat in eene gedurige afwisfeling van vrolijke dansfen en het onbedwongen genot der liefde. Bij hunne feesten verwijdert zich het eene paar na het andere, om aan de liefde te offeren, en bij de Kaffers gefchiedt dit openlijk in het gezelfchap. Met deze algemeen toggeftaan wordende gewoonte ftrijdt echter eene hier plaats hebbende harde wet: wanneer, namenlijk, de gevolgen van zulk eene vermenging zichtbaar worden, hebben de man en het meisje beiden den dood verdiend. De toegevendheid van de oudften van het dorp alleen kan hun hier van redden, en de ftraf beftaat meestal hierin, dat hunne vrije liefde in eene nimmer te verbreken band verwisfeld wordt; terwijl boven dit, de jonggetrouwden verpligt zijn om een os of een koe aan de gemeente ten besten te geven. De meisjes moeten het zich getroosten, wanneer zij, door gewinzuchtige ouders of naastbeftaan- den  C i" ) den tot de omarming harer landsluiden verkort worden i doch nimmer worden zij op deze wijze ten diende der blanken overgegeven. —— De vrouwen en meisjes gaan naakt* alleen dra. gen zij een kleen voorfchoot. De mannen hebben niets, dan dat het hoofd der roede, met een leder kapje bedekt is. Zommigen van hun zijn trotsca op dezen opfchik ; zij maken namenlijk, dit kapje met een 'fmalle riem, of koord vast, en maken hier van eenen gordel, die zij met leeuwentanden en buffelftaarten behangen , ten teeken dat zij deze dieren zelf gedood hebben. Sparmann merkt aan, dat hunne fchaamte, met den daat hunner naaktheid, geene overeenkomst heeft, daar 'er maar weinigen, en dan nog tegen goede betaling te vinden waren, die, om hem van hunne befnijdenis te overtuigen, het gezegde kapje van de mannelijke roede, lieten afnemen. Bij hunne huwelijksplechtigheden heerscht de vuile gewoonte, om den jongen man, met frisch menfchenwater , in te wijden. De Hottentotten houden volgens kolbe, de geboorte van tweelingen voor het grootde ongeluk: zij gelooven dat hierdoor , aan het mannelijk gedacht, een der ballen ontroofd wordt, en hierom doen de meisjes , alvorens zij zich in het huwelijk begeven, hieromtrent een naauwkeurig onderzoek. Op het eiland Madagaskar wijdt men de jongen)'  C »3 ) gens en meisjes reeds zeer vroeg aan den dienst van Venus, en de laatfte werpen,zich met de heetfte drift in de armen der vreemdelingen. Volgens pages wordt echter de huwelijkstrouw daar voor heilig gehouden. Gentil zegt, dat de moeders, uit eigenbaat, hare dochters den vreemdelingen aanbieden, en dat eene venerifche uitflag meest altoos het gevolg dezer vermenging h. . Op de Philippynfche eilanden houdt men het voor fchande, een meisje dat haren Maagddom nog heeft te' huwen. —— Voorheen werdt de Maagddom hier voor zulk eene verachtelijke bijzonderheid aangezien , dat men bijzondere vrouwen bezoldigde, om bij de meisjes het Hymen weg te nemen. Vrouwen en meisjes gaven zich aan elk, zonder eenige uitzondering, over, en het ftrekte haar alleen tot fchande, wanneer zij zich voor hare dienften niet lieten betalen. Gen til zegt, dat het vrouwelijk genacht, in die oorden, thans op verre na zoo uitfporig niet meer is. In het Koningrijk Thibet bieden de moeders hare huwbare dochters den vreemdelingen aan, om zich van dezelven, gedurende den tijd van hun verblijf, te laten bedienen; en als het meisje van haren minnaar affcheid neemt, verzoekt zij van hem een kleen gefchenk, tot eene gedachtenis en een teeken, dat hij bij haar geflapen heeft, en dit draagt zij, ten fieraad, wanH neer  ( H4 3 lieer zij uitgaat, en zij, die het grootfte aantal van zulke zegetekens heeft, ftreeft alle andere meisjes in rang en in eer boven. Op de Malabaarfche kust nodigen de voornamen hunnen Koning op de bruiloft, en geven hem de eer, om de twee of drie eerfte nachten bij de bruid te ilapen. Bij geringer foort flijt de bruid den eerften nacht bij een' der genoodigde gasten, en ontvangt hiervoor een gefchenk. Een foortgelijk gebruik had, volgens herodotus, reeds bij de Nazameërs, een negervolk, dat van Malabaarfche afkomst was, plaats. — Volgens d iodorus, vermengden zich op de Balearifche eilanden, na den maaltijd , eerst de bloedverwanten en vrienden met de bruid, en de ouden deden de uitfpraak, wie zich het eerst met het meisje vermaken zou, de Bruidegom was echter altoos de laatfte. De Koning van Kalikut, op het zuidelijkst gedeelte der Malabaarfche Kust , geeft zijnen Priester eene belooning van honderd daalders, om zijne vrouwen, in den naam der Goden, het eerst te gebruiken. -■' De Chineezen en Japanneezen uitgezonderd, heerfchen 'er bij alle de volken van het Zuidelijk gedeeltte van Afia, van de Malabaarfche Kust af, tot aan de verst afgelegen Oost-Indifche en Zuidzee Eilanden, dezelfde begrippen omtrent de waarde van den Maagddom; en grooten en geringen rekenen het zich tot eene bijzon-  C "5 3 zondere eer, hunne familiè'n met het bloed der Europeërs vermengd te zien. In Tonkin, Pegu en Siam komen zelfs de rijkfte Mandarijnen aan boord , en vragen aan eiken vreemdeling, of hij geene vriendin of bijilaap behoeft ? In Pegu huurt men zich een meisje, geduurende het verblijf daar te lande j de familie bepaalt den prijs, en als de minnaar afreist keert het meisje in het vaderlijk huis te rug, en de jongelingen beijveren zich om hare hand te bekomen. Koomt de vreemdeling ten tweedemale in het land, zoo kan hij, des verkiezende, zijne voormalige Bednimf van haren man te rug eisfchen, en deze neemt haar, na het vertrek van dezen uitlander, zonder eenige bedenking, weder tot zich. Dampier en andere reizigers verzekeren ons , dat deze meisjes hare Europeaanfche minnaars ten uitterften getrouw zijn, en hun dikwerf nog bij tljds aan de verraderlijke aanfiagen der Afiatifche moordenaaren onttrekken. Op de Kust van Koromandel bidden de Indianen eenen houten God aan, die van een buitengewoon groot mannelijk lid voorzien is. De meisjes wijden hem haren Maagdom ; de vrouwen betasten dit deel, om haar te zegenen en vruchtbarer te maken, en de dieren worden ter voortbrenging van een fterker ras hem voorgefteldt. Deze heilige razernij, om namenlijk den H a Maagd-  C "6 > Maagddom van de bruid door eenen Afgod op de geweldigfte wijze te laten vernietigen, heerscht ook bij de Indianen op Goa. — Op den 'bruiloftsdag voeren de ouders en bloedverwanten de bruid voor hunnen God, aan den welken een mannelijk lid van yzer of elpenbeen, is gehecht; de vrienden, of wel de ouders der bruid, nemen een Inftrument, en ftooten met hetzelve zoo verfchriklijk op het arme meisje, dat het meestal in een luid gefchrei uitbarst, terwijl het geluid van een fterk geraasmakend muzijk de lucht vervuld , het geen belet, dat men den jammerkreet niet hooren kan ; en men vaart in deze heilige operatie zoo lang voort, tot men aan dezen onbarmhartigen God de teekens van, zijne gewelddadige overwinning ontdekt. Nu vliegt de van vreugde dronken zijnde min. naar zijne bruid om den hals, en dankt de Goden, uit de volheid van zijn hart, dat zij hem de eervolle weldaad bewezen hebben, om hem van zulk eenen zwaren arbeid te ontdaan. Over het geheel heeft in geen deel der waereld de Godsdienftige bedriegerij het misbruik der liefde meer gewettigd en geheiligd, dan in Afia. Offers en Offerpriesters , plechtigheden en gebruiken, Tempels en Goden, werden hier van de vroegfte tijden af, aan den wellust toegewijd. In Indostan moeten de betoove- rende dansferesfen van den woeker harer lchoonfceid de wellustige Priesters van haren tempel en-  C «r7 ) onderhouden; en in Japan wijden de bewoon* fters der kloosters hare bevalligheden aan de omhelzingen van geile Monniken. In Nangafacki, waar men de fchoonfte vrouwen van geheel Japan vindt, beftaat het voornaamfte gedeelte der ftad uit huizen , die door meisjes van plaizier bewoond worden. Arme lieden kunnen hier voor hunne fchoone dochters niet beter zorgen, dan dat zij dezelven in hare tederfte jeugd aan iemand verkoopen, die 'er fom. rijds twintig of dertig bij zich in huis neemt, om haar,' door onderrichting in het dansfen,' zingen en in andere, de liefde aanmoedigende talenten in ftaat te ftellen, tot het bederven van mannen en jongelingen. Hare wellustige[dansfen en fchouwfpelen , waaraan zij de hoogfte tooi verkracht der liefde weten te verbinden, brengen de zinnelijke begeerten der Indianen bijna tot 4s maat van woede. Het gebeurt niet zelden dat een rijke Indiaanfche wellusteling, in eenen nacht, vier of vijf gezelfchappen van zulke dansferesfen bij zich komen laat, en zich dan» van den wijn en de vrouwen verzadigd , in de> armen van eenen Abijsfijnfchen Haaf werpt ï H 3 TWEE:  C «8 ) TWEEDE AFDEELING. VAN DEN NATUURLIJKEN EN ZEDENLIJKEN MAAGDDOM. De Maagddom eener ongehuwde kan op twee onderfcheiden wijzen, namenlijk natuurkundig en zedenkundig, befchouwd worden. Een meisjen kan, in den natuurlijken zin, maagd zijn; doch, in eene zedenkundige betekenis, haren Maagddom verloren hebben, en, omgekeerd, vindt men meisjes die zedenlijk maagd, doch natuurlijk dit niet meer zijn. Het een en ander zal in het vervolg duidelijker blijken. NA-  C "9 ) NATUURLIJKE MAAGDDOM. VAN DE VROUWELIJKE TEELDEELEN IN HET ALGEMEEN. De vrouwelijke teeldeelen worden in uitwendige en inwendige verdeeld. De uitwendige ftellen zich aan het oog, zonder eenige ontleding, bloot, en zijn 1) de venusheuvel, eene kleene met hairen bedekte verhevenheid, die men, boven de vrouwelijke fpleet, op de fchaambeenderen vindt O), a) De lippen» deze zijn groote verdubbelingen of vouwen der huid, aan wederzijden der fpleet. 3) De nymphen ; dit zijn twee kleene verdubbelingen vooraan f» Het uitfpruiten dezer liairen kondigt de huwbaarheid bij beiden de gedachten aan. Zij dienen tot fieraad, ter dekking tegen koude en ter voorkoming van al te fterke vrijving, bij den bijflaap. Eenige vrouwen hebben op deze plaats veel, andere* weinig hairen, en het laatfte fchijnt een bewijs van een eenigzin»' kouder temperament te zijn. Velen willen de veelheid en zacht* beid dezer hairen naar die der wenkbrauwen beoordeeld hebbe»; H4  C 120 ) aan in de vrouwelijkheid * zij ftrekken tot fluiting der fcheede; ook wil men dat dezelven dienen om de lippen, bij gelegenheid van het waterlozen ^ te befchermen (y) en den loop der urine te befturen; dan, ten aanzien van het eerfte, is het niet wel te begrijpen waarom de lippen zulk eene befcherming meer behoeven zouden dan de nymphen zelve. 4) De kittelaar, klitoris, deze is een kleen fponsachtig ligchaam, dat eenige gelijkheid met de mannelijke roede, doch geene waterbuis heeft; het neemt zijnen oorfprong bij het heiligbeen, en ftrekt zich uit tot aan het bovenfte deel der INymj>hen, waar het onder eene kleene verdubbeling der huid, die men den voorhuid der vrouwen noemt, eindigt (z). Men zegt dat dit de voornaamfte zitplaats van den wellust, bij de vrouwen, (y) Hiervan hebben zij waarfchijnlijk den naam van Nymphen of Nympha, Watergodinnen, gekregen. (z) Bij eenige vrouwen is de kittelaar zoo kleet), en vergroot zich, bij het min-vcrmaak, zoo weinig, dat dit bijna niet te bemerken is; hare gewone grootte is als de lel in de keel. Zomtijds heeft men dit deel bij kinderen zoo groot gevonden, dat men twijfelde tot welk een gedacht zij behoorden, en hieruit ontftond het uitzinnig gevoelen van het beftaan der zoogenaamde Hermafrodieten. Nimmer beeft echter de Natuur zulke monfters voortgebragt. —— in den jaic 179a bevond zich in het gasthuis, te  C i3i 3 wen, is. Een weinig beneden den kittelaar, aan den mond der fcheede, is de uitgang van het water. 5) De Moederfcheede, die geplaatst is tusfchen de blaas en den endeldarm; hare zelf. Handigheid is vliesachtig, en hare opening wordt door fluitfpieren verengd; het agterite gedeelte is echter ruim genoeg om het mannelijk lid te kunnen ontvangen. 6) Het Hymen: dit vindt men aan den mond der fcheede, onmiddelijk agter de waterbuis, in de gedaante van een klap, die de fcheede fluit. De wand der fcheede is rimpelof fronsachtig, en deze rimpels zijn fterk en digt te Berlijn, een meisje van omtrend twaalf jaren, die door eenenouden wellusteling, door eenen gewelddadigen bijfiaap, het venericke-gif was medegedeeld. De klitoris van dit meisje had, ta gewone tijden, de grootte van eenen halven duim, en, wanneer hare driften opgewekt waren, was die eens zoo groot. De ove-J rige teeldeelen waren echter allen natuurlijk. Zoo veel is zeker, dat eene al te groote klitoris in den bijfiaap hinderlijk is, en zoiptijds den toegang van den man onmooglijk maakt ! Bij de vrouwen van Kamfchatka is dezelve zoo groot, dat zij zoo als stelLEtt zegt, haar, wederkeerig, tot een werktuig' van den wellust dient. Thands echter fnijdt men de zelve, kort na de geboorte, weg, en de fmaak der fchoonen, daar te lande, is in dezen dermate veranderd, dat zij het nu voor eene onregtvaerdigheid in de Natuur houden, oP deze wijze van andere vrouwen onderfcheiden te zijn, H5  digt in elkander bij gehuwde vrouwen; maar weinig en flap bij haar die veel kinderen gehad hebben. Tusfchen deze rimpels bevinden zich kleene klieren; deze klieren fcheiden eene flijmachtige ftof af, die de fcheede flibrig maakt, vooral bij den bijfiaap; zij zijn ook de oorfprongen van den witten vloed bij de vrouwen. De inwendige vrouwelijke teeldeelen, die niet dan door de ontleding zichtbaar worden, zijn, voor eerst, de Baarmoeder; deze bevindt zich aan het einde der fcheede: zij is omtrent één duim dik en twee breed, en ruim genoeg om de pit van eene hazennoot te kunnen omvatten. Bij vrouwen echter, die gebaard hebben, is zij een weinig wijder; hare opening in de fcheede heet men den Moedermond. Aan wederzijden van de Baarmoeder liggen ten 2.) twee ligchamen, die men de Eijernesten noemt; zij hebben eene eenigzins platgedrukte eijervormige witte gedaante, en zijn omtrend half zoo groot als de ballen der mannen. In deze ligchamen bevinden zich kleene, doorfchijnende eijertjes, van welken 'er, bij elke bevruchting, één wordt los gerukt, en op welke plaats een zeker lidteeken nablijft: zonder dat het mannelijk zaad tot aan deze plaats indringt, en een der eijeren losmaakt, is de bevruchting onmooglijk («). Aan de zijden der ei- («) Bij eene al te diepe indringing van het manlijk lid word het  ( i33 y eijernesten liggen ten 3) de Trompetten van Fallopius of Moedertrompetten, die een weinig gekromde buizen zijn, zes of agt duimen lang, en eenen duim dik; wier eene einde aan de Baarmoeder en de zijde van het Eijernest is vastgehecht, terwijl het andere einde los hangt; in het zelve is eene kleene opening, die tot eene buis henen leidt, die aan het einde de wijdte van een vierde duim heeft; doch, daar zij al ergeren enger wordt, in de Baarmoeder flechts in eene opening eindigt, die naauwlijks een zwijnshair binnen laat. De werking dezer buizen beftaat, in het mannelijk zaad uit de Baarmoeder naar de eijernesten te voeren, en de bevruchting te weeg te brengen HET het zaad zomtijds deregte plaats voorbij gevoerd, en aan eene verkeerde plaats nitgeflort. Deze waarheid kennen fommige meisjes va» plaizier bij de ondervinding, en bewaren zich dikwerf voor zwangerheid, door in den oogenblik van de uitftorting van het zaad, het indringen der mannelijke roede, zoo veel mooglijk te bevorderen. — Dit kon aan de onvruchtbare vrouwen tot eenen raad verftrekken, om namelijk, het tegendeel in het werk te ftellen, zoo als de groote theden, in zijne nieuwe aanmerkingen en proeven ter uitbreiding der Genees- e» Heelkunde, pag. 253 zegt. '(J>) Bij meisjes en Vrouwen, die zich te veel aan het genot der  C 124 ) HET HYMEN, Het beftaan van het Hymen is, door alle tijden* heen, in de Ontleedkunde een onderwerp van verfchil geweest. Onder de oude Artzen en Natuuronderzoekeren, die het beftaan hiervan ontkend hebben, behooren horatius au genius, in Epijl. ad Oliviarum L. 1. T. a. PiJiJEVS, de notis virginitatis; jou Bert Erreurs, popul. L. V. c. 4; riolanus, Anthropogr. L. 3. C. 38. fortunatus fideeis, de relat. Med. L. c. 1. Ranchin, de morbis •sirginum c. 4. Guillemeau Pabusfur les procedures de Pimpuijfance. Mauriceau, traité des Femmes grojfes &c. Lib. I. c. ©V B 0 h N, de offic. med. p. 2. c. 6. enz. Veelen hielden dit vlies voor iets onnatuurlijks ; der wellust overgeven, kan de onvruchtbaarheid ligtelijk hieruit ontdaan, dat, namelijk de trompetten door eene al te groote toevloed van manlijk zaad verftopt worden, ook kan het vet in d* triembrana, die de eijernesten aan de trompetten verbindt, in zees vette vrouwen de buizen van de eijernesten zoo zeer verwijderd JiWJden, dat hierdoor tevens de bevruchtiging verhinderd woidj,  C i*5 3 lijk; zoo als, bij voorbeeld, riolanus, die bet een vleeschtig uitwas noemt, Ga bh. fai> lqpius zag het voor een met ligamenten doorvlochten zenuwachtig ligchaam aan. Beren* carius, mercatus en avicenna verwisfelden het met de mijrhtenvormige klieren; zoo deed ook bartholinus en anderen. Daar de teeldeelen der wijfjes, onder de dieren, met die der vrouwe gelijk liaan, behalven in het Hymen, zoo fchijnt het, zoo als h aller zegt (c^, hier van daan te komen, dat de aangehaalde en andere fchrijvers het beftaan van het Hymen als iets wezenlijks in het menfchelijk ligchaam verworpen hebben. Hier koomt bij dat men? in vroeger tijden flechts de ligchamen van veroordeelden of andere ilegte vrouwsper* fonen, uit het geringfte foort der menfchen, aan de befchouwing* der Ontleedkundigen overliet, en bij dezen was het geen wonder het Hymen niet te vinden. Onder het klein getal der nieuwere Artzen en Natuurkenneren, die het beftaan van het Hymen beftreden hebben, is buffon aan het hoofd. Deze beweert dat de ijverzuchtige begeerte der man- («o Halkri Elemtnta Phyfwlogias. Cj>rp. hem, Hernat lf6s' p 4*. Tom, 7 L, 38 %. 2^  C 126 ) mannen, die in het eerfte genot der liefde bij een meisje het hoogst geluk ftellen, den zedenlijken en natuurlijken Maagddom alleen heeft doen geboren worden. De verdedigers, zegt hij, van het noodzaaklijk beftaan van het Hymen houden het, bij gelegenheid van den bijfiaap, uitvloeiend bloed voor het ware teeken van deszelfs beftaan; dan,dit kan door vele andere bijzonderheden veroorzaakt worden. Ouderdom, de ftaat der gezondheid, vorming, en de zomtijds weinige overeenkomst der mannelijke met de vrouwelijke teeldeelen kunnen hiertoe aanleidend zijn. Zoo lang het ligchaam, vaart hij voort, zijnen volkomen wasdom nog niet bekomen heeft, kunnen 'er, na eenen zekeïen rusttijd, nieuwe bloedftortingenontftaan, en het is zeer mooglijk dat een verlore Maagddom in den tijd van twee of drie jaren zich vier of vijf malen fchijnt te vernieuwen, wanneer het meisje zich, gedurende dien tusfchentijd, van alle vleefchelijke vermenging met de mannen onthoud, en dus de meer of minder geleden hebbende deelen gelegenheid geeft, om zich in hunnen vorigen ftaat te herftellen; dan, dit tijd» vak, meent hij, dat men alleen van veertien of. vijftien tot zeventien, of agttien jaren bepalen kan, en bij zulke meisjes, zegt hij, die zich, voor hare huuwbaarheid, hebben laten befiapen, is eenen tweeden uitvloed van bloed, bij gelegenheid der omhelzing, nimmer te wagten. Buf-  C Ï37 ) Buffon heeft deze ftelling van het fijfthema der Franfche Artzen ontleend, die hunne ervaring, in dit opzicht, aan de Ontleed*tafels in Frankrijk hebben opgedaan, waar het Hymen, ten allen tijden, een vreemd ver- fchijnzel was. Dan hieruit volgt nog in het geheel niet dat de Natuur dit teeken van den Maagddom aan alle Franfche vrouwen zou ontzegd hebben. Klimaat, organifatie, weelderige wijze van leven, en de daar uit ontftaane vroege rijpheid van de neigingen der Natuur, zijn veel eer voor de naaste oorzaaken van het Hymen te houden. Onder de nieuwe beroemde beoelfenaars der Ontleedkunde in Duitschland en Engeland is 'er niet een eenige geweest, die het beftaan van het Hymen heeft in twijfel getrokken. Moroagne, haller en walter beweren allen uitdruklijk dat alle meisjes, in den volkomen ftaat der nature, een Hymen* of maagdenvlies, mede ter weereld brengen, en dat dit niet anders dan door meer of minder geweld kan worden weggenomen. Haller zegt: „Het Maagdenvlies is eene „ verlenging van de fcheede, en beftaat uit „ een vleeschachtig rood vel, dat nog door een „ ander vlies-velletje overdekt is; 'er zijn klei„ ne vaatjes in, die, wanneer zij verbroken ,, worden, bloed uitlaten, en dit deel fchijnt „ zeer gevoelig te zijn, om dat de kuifche meis„ jes meestal, bij de eerfte omhelzing, van he-. » vige  C '«8 > „ vige pijn klagen. Inwendig beftaat het Maag„ denvlies, als 't ware, uit vleeschachtig tralie„ werk. Zijn figuur is, wanneer de fcheede 3» zich opend, omtrend die van een' cirkel; doch wanneer de lippen zijn te zamen gefloten, zoo „ behoud het Maagdenvlies geene breedte meer, ,, maar vouwt zich toe en krijgt eene lijnregte ge„ daante. De uitgeftrektheid van dit vlies is zoo groot, dat het aan zich zelf overgelaten zijnde , „ den geheelen mond der fcheede bedekt. Deze „ opening valt echter te famen zonder zich ge- heel te fluiten; ook hindert het maagdenvlies „ den uitgang der ftonden niet, dewijl de weg „ tusfchen de waterbuis en het bovenfte van „ het agterfte gedeelte van het maagdenvlies ,, vrij blijft. Het zwelt op naar voren, als of „ het uit de fcheede zou worden voortgedreven; intusfchen is zijne breedte onderfcheiden; „ van agteren heeft het echter altoos de meeste „ breedte. Nu bedekt het de halve fcheede en „ dikwerf nog meer; nu heeft het de figuur van „ een halve maan en niet zelden, die van een „ Paralel. Tusfchen de zuilen en den in9, gang of mond der fcheede rond loopende , wordt het van boven en van vooren dun, en „ is bij de waterbuis het engfte. Bij een meis„ je van zeventien jaar heb ik waargenomen, „ dat het bij de pisbuis flechts twee lijnen »> breed was. Echter heb ik meestal gezien ,, dat een in zuiver water drijvend maag- „ den-  C i»9 ) denvlies zich onder de waterbuis in de rondte ,, voegde, en ajdaar eenen volmaakten kring for„ meerde, die echter aan deze plaats zeer eng was. Vermaarde mannen hebben dit even zoo ,, bevonden. Wanneer aan deze plaats iets man„ geit, het geen bij volwasfen vrouwen dikwerf „ gebeurd, zoo heb ik het maagdevlies in de gedaante van kleene hoorntjes in beiden debo„ ven-klappen waargenomen, eindigende in het voorde gedeelte der fchamelheid". „ Van voren en van agieren verbinden zich de ,, zuilen van de fcheede, dubbel met hetmaagde„ vlies , het welk ookzomtijds eene kleene dreep „ van vel om zich heeft, fchoon ik dat echter „ nooit met eigen oogen gezien heb. „ Het maagdevlies heb ik twee malen in eene on„ geboren vrucht, zes malen in een pasgeboren „meisje, twee malen bij een meisje van eenige we„ ken, driemalen in een éénjarig kind, eens in een „ kind van agttien maanden, eens bij een van twee jaren, tweemalen bij een van zes jaren, eens bij „ een van tien jaren, eens bij een van zeventien „ jaren, en eens bij eene oude vrijster gezien. „ Nooit heb ik een lijnregt daande maagdevlies, „ dat de fcheede deelde, waargenomen, en ik ge„ loof ook niet, dat 'er zulk een gevonden wordt. „ Echter is het ook geen dwarsch vlies; ook kan „ men het niet, een uit twee bijzondere vliezen be„ daande vlies, noemen; even min kan ik in de veranderingen, die hetzelve, naai het gevoelen I n van  «i, van velen, ondergaan zou, Hemmen ; te weten: dat het maagdevlies bij een pasgeboren meisje „ zoude dwarsliggen; dat het, bij het tweede of derdejaar, een driekantige en bij eene volwas„ fen maagd eene halfmaanachtige gedaante heb„ ben zoude. „ Zeker is het, dat hetzelve ter bewaring van ^, de fcheede dienen kan. Mooglijk is het, onder .,, anderen, gefchikt om het indringen der lucht bij ,, tedere meisjes tegen te gaan, ook kan men het „ bijna niet in twijfel trekken, dat dit teeken der „ kuischheid, daar het den menfchen alleen eigen is, ook eene zedenlijke bedoeling heeft; zoo „ om een overtuigend bewijs der aangedane fchan,, de aan den dag te leggen, als om den man van ,9 de kuischheid zijner bruid te overtuigen , te „ meer, daar bovendien de fcheede van een on„ gefchonden meisje naauw is, want fchoon het mooglijk zij, dat bij een los en kleen maagdevlies, de eerfte bijfiaap zonder bloedftorting ge„ fchied en het Hymen niet verbroken wordt; ,„ fchoon een ontuchtig vrouwsperfoon dergelijke „ bloedftorting door kunst veroorzaken kan, „ fchoon tedere meisjes ook fomwijlen bij den „ tweeden bijfiaap nog bloed ftorten, en de maan» „ delijkfche ftonden de fcheede flap maken; zoo „ moet echter, over het algemeen , de eerfte „ liefde een bloedig of er aanbrengen; en door dit „ kenmerk, de maagdelijke fchaamte bevestigd ?, worden, dewijl de liefde haar regt bezwaarlijk „ vol-  C i3ï 5 ,•. volkomen genieten kan, zonder de verbreking van den bovenden rand des grootden gedeel•>, tens van het maagdevlies. Uit dien hoofde eifchen,zoowel de wetten van moses, als de •,, gewoonten van vele volken, dit teeken eener „ dipt bewaarde kuischheid ; daar men hetzel„ ve elkander plag te vertoonen. Ook zijn 'er toereikende voorbeelden van maagden voor„ handen, die bijna dertig jaren oud waren, en „ bij de eerde opoffering harer liefde eene vrij „ groote meenigte bloeds vergoten (d}.n Verder voert deze diepdenkende Navorfcher der Natuur, nog andere beroemde fchrijvers aan, die, zonder eenige uitzondering overal deïelfde waarneemingen maken, en het Hymen bi j alle meisjes en volwasfen vrouwsperfonen, bij vijftienjarige, zoo wel als bij doköude vrouwen gevonden hebben. Hij zegt hier p: „ Daar ik het Hymen bij „ alle, door mij onderzogte Maagden gevonden „ heb, onder welken ook eenige volwasfen wa„ ren, geloof ik niet dat het bij eene reine Juf. „ fer immer feilen kan." Doétor krunisz merkt in zijne Encyclopedie 00 Volwasfen maagden bloeden fterker. Pinkus p. 17. Buffon p. 496. Ook is eene doodelijke bloedftorting wel eena het gevolg geweest. Lamprecht. Ars. Qtftetr. p. 17, l a  C 13» ) die aan, dat hij van het jaar 1744 tot 1747, op de Ontleedkamer te Berlijn, den Hofraad boddeus, en de toenmaligeProfesforen schaarcchmidt en mec kel meenigmalen deze deelen, aan de ligchamen der jonge meisjes, heeft aangetoond, en dat hij, in het jaar 1748, in Gottingen, onder de Ontleedkundige preparaten van den Heer ha el er, een Hymen van eene maagd van vijf en veertig jaren, gezien heeft. De tegenwoordige Hoogleeraar, in de Ontleed» kunde te Berlijn, d. walter, is ook van dit gevoelen en befchrijft het maagdevlies, als eene verdubbeling der uitterlijke huid, die, met veezelen en fpieren voorzien, den ingang der fcheede fluit, en hij beweert, dat alle meisjes dit bij hare komst op de waereld medebrengen. voldoende kenteekens van den natuurlijken maagddom. Zoo zeker als het nu is, dat bij alle ongerepte maagden het Hymen zich bevinden moet, zoo blijft echter de vraag: Welke zijn de onbedrieglijke kenteekens van den natuurlijken gefchonden of ongefchonden Maagddom? aan vele zwarigheden onderworpen. Volgens de boven aangehaalde befchrijving van het Hymen, door hal.  C 133 3 haller, volgens walter en andere be« roemde Ontleedkundigen onzer eeuwe, kunnen de volgende kenteekens als voldoende worden aangenomen. voor eerst de volkomen staat van den mond der sc he ede. Deze beftaat hierin, dat, namenlijk, de omtrek van denzelven veerkragtig is, en kegelvormig te zamen loopt, en de dwarsfpleet noch ingedrukt, noch eenige groeven heeft, maar volkomen glad is. Vindt men nu dat deze kegelvormige gedaante in twee lippen, in eene bovenen onderlip, veranderd is, en dat de dwarsfpleet aan beide de zijden is ingedrukt, zoo kan men met volle zekerheid onderftellen dat zulk eene vrouw een volkomen, of, voor het minst, een genoegzaam voldragen kind heeft ter waereld gebragt. Wanneer echter de kegelvormige gedaante in de fcheede wel niet in twee lippen verdeeld, doch de dwarsfpleet echter zoodanig is veranderd, dat zij aan beide zijden is ingedrukt, zoo kan men met genoegzame zekerheid befluiten dat een kind, van een tot vier maanden, of eenig ander ligchaam, door den mond der fcheede gegaan is. Dit is ontegenzeg- I 3  < 134 ) lijk het eenigüre volkomen zeker en onwederfprekelijk bewijs van eenen door den bijfiaap verloren Maagddom; alle andere teekens zijn meer of minder betreklijk, en uit dezelven kan nimmer met volkomen zekerheid tot eenen werkelijk voltrokken bijfiaap befloten worden. Zij zijn dezen: HET VERLIES VAN BLOED BIJ DE EERSTE OMHELZING. Dit is het algemeene teeken van de oogenbliklijke vernietiging van het Hymen, en wordt bij vele volken, die wij boven hebben opgenoemd, voor onbedriegelijk gehouden. Men vindt Geleerden, die dit teeken deszelfs algemeen aangenome zekerheid ontzegt, en beweerd hebben dat (a) bij verzwakte teeldeelen, (b) bij eene dunne mannelijke roede, (c)in het geval dat de fchaamdeelen door het meisje zelve met den vinger of met een machine verwijderd zijn, zich geene uitftorting van bloed vertoont, en dat men hier tegen dezelve nog wel bij eenen tweeden bijfiaap vindt: vervolgens dat deze uitvloed van bloed door kunstnarijen kan worden veroorzaakt, en de natuur, bij voorbeeld, door het inbrengen van eene met bloed gevulde visblaas,kan worden naar gemaakt. Wanneer dé twee eerstgenoemde ge.  C 135 ) gevallen zich vereenigen, en de man, boven dit, met weinig drift te werk gaat, kan het zeer gemaklijk gebeuren dat de bijfiaap, zonder eenig bloedig teeken, voltrokken wordt. Hiertegen kan met den vinger in het geheel zoo veel niet verbroken worden, als door het mannelijk lid, wanneer het met drift wordt aangevoerd, gefchieden kan. De ervaring in het ftuk der omhelzing leert dit duidelijk. Zoodra de teeldeelen van den man niet onder de minbetekenende behooren, vliet voorzeker, bij gelegenheid der eerfte omhelzing, bloed, zelfs wanneer het meisje eene ónaniste |s, en de niet geheel onervaren man kan, zoo wél als de Natuuronderzoeker, ligtlijk gewaar worden, of het meisje, door den bijfiaap of door zelfbevlekking, ontmaagd is; de verbreking der plooijen van het Hymen gefchied niet zoo ligt met den vinger als men zich wel zou verbeelden, en nog veel zeldzamer door danfen, rijden, fpringen of andere geweldige oorzaken (e> Wanneer het echter waar is dat, bij (O Op eene zeer zonderlinge wijze ontfchuldigde zich een» Pommerlcbe Freule, omtrent her verlies van haren Maagddom. Zij had, namelijk, het verfchriklijk ongeluk gehad, om, bij het tot een zeker einde nederzetten in den tuin, met hare teeldeelen juist op den ftouip van eenen afgefneden jongen Kersfenboom to I 4 M  ( I3ö ) bij eenen tweeden bijfiaap, nog bloed kan werden uitgeftort, zoo laat de wijze hiervan zich zeer gemaklijk verklaren. De man kan flechts van eene dunne roede voorzien geweest zijn, en «ooglijk het meisje omarmd hebben op eenen *ijd dat hare teeldeelen verflapt en verwijderd 'waren; of de tweede bijfiaap is mooglijk eenige 3aren na de eerfte gevolgd.. De door flechts eenen bijfiaap verwijde deelen voegen zich, door den tijd, weder te zamen, en bij foortgelijke bijzonderheden is het in het geheel geên wonder dat een meisje, bij de omarming van eenen ilerken en in het werk der liefde driftigen man, ten tweede malen eenige bloedftorting heeft. JEven zoo zeer als dit mogelijk is kan ook de opmerkzame man door het door kunst vlietend hloed bedrogen worden Ook komen, en door het diep inftooten van denzelven haren Maagddom verloren. (ƒ) Fors kal zegt, van de Karaiten, waarfchijnlijk te Kaliira, gehoord te hebben, dat wanneer men op het bloed, dat ten teeken van den Maagddom flrekken moet, citroenfap druppen laat, en het dan groen wordt, dit een zeker bewijs is dat het meisje, voor die omhelzing, nog zuiver maagd was, dewijl al het andere bloed bij die proef zwart wordt. Zie nieb uhs. Mtfchïeibung yon Jrabié'it S, 3^  C 137 > Ook kan het aan de Priesterinnen van den wellust, of aan haar, die het genot der liefde veel gefmaakt hebben, nimmer gelukken om, door het gebruik van zamentrekkende middelen, te bedriegen. De deelen, hoe vast en veerkragtig zij ook fchijnen te wezen, bij het eerfte indrin. gen van den man, verliezen, in zulk een geval, toch fpoedig hunne vastheid, en zullen nimmer, ook niet bij den bijfiaap van den fterkften man, bloed ten voorfchijn brengen Uit dit alles nu kan men met genoegzame zekerheid tot het befluit komen, dat, daar geen bloed vliet bii den bijflaap, de Maagddom ook verloren is, wanneer, aan de zijde van den man, geen gebrek plaats heeft, en in honderd gevallen zal de flechts eenigzins ervare man, op zijn hoogst, omtrent vijf malen kunnen bedrogen worden. Tot de minder voldoende teekens van den Maagddom behooren; O L>© fjr) Ran chin us tr. de morh. yirgin. JcB. 3 c. 1. prijst krui" denbaden en warme omflagen, om de borsten als middelen aan,' om den verloren 'Maagddom weder te herftellen. Mooglijk kan men ter bereiking van dit oogmerk Tiet meer nut gebruik maken van infpuitingen met zamentrekkende Styptifche zuren, als ruwe Aluin'en Vitriool; dan ook deze middelen kunnen wel eene al te wijde fcbesde enger maken; doch zijn even zoo gevaarlijk , als %\\ onnut zijn om het eens verbroken Hymen te herftellen,, ( 15  c 138 y 1) De veelvuldige plooijen in de fcheede. Het is zeker dat deze plooijen of fronzels in de fcheede bij eene onbevlekte maagd in eene bij de Ontleders kenbare fchoonheid, worden aangetroffen, en dat zij bij gedurig herhaalde bijflapen of kramen van tijd tot tijd verminderen, en in het einde geheel verloren gaan. De zaak van dezen kant befchouwd, kan men de hiervan afgeleide kenteekens niet allen grond van zekerheid ontzeggen. Jntusfchen is het toch noodzaaklijk in aanmerking te nemen, dat niet éene enkle omhelzing, maar wel herhaalde bijflapen dit teeken der maagdelijke kuischheid vernietigen. Wat nu de engte der fcheede, in dit geval, betreft, is dezelve te onderfcheiden, om 'er eenig gevolg uit te trekken. Dit hangt af, 1) van den ouderdom, 3) van de vogtigheid, droogheid, of wellustigheid van het temperament; 3) van het postuur (h); 4) van ziekten, hoofdzaaklijk van den witten vloed, enz. Voor het vlieten der maandelijkfche ontlasting is de (Jt) Hier op doelt het fpreekwoord: Nofcitttr ex mfo quantt Jithcrfla v'tro : nofcitur ex labüs quantum fit V'irgims antrum. De ervaring eehter lêert, dat het in het laatfte geval, meer dan in het eerfte plaats heeft.  C 139 ) de fcheede meest al zeer eng, en na dezelve meestal zeer wijd. Pinnjeus heeft hiervan verfcheiden voorbeelden bijgebragt Ct). De CO Een Edelman lauwde eene Freule van zestien jaren, eti juist kreeg zij, op den dag van bare bruiloft, de maahdelijkfcbe ontlasting. Het jonge paar, mooglijk te onkundig, of te begerig naar he.t genot der liefde, liet zich hierdoor niet affchrlkken. Da Bruidegom vond, tegen zijne verwachting, zulk eenen gemaklijken ingang dat bij de kuischheid zijner Bruid in twijfel trok. Op «Jen morgen na den bruidnacht verfchcen de moeder voor het bed, en verontlchuldigde zich den toeftand harer dochter niet gemeld te hebben; verzoekende den Bruidegom de voldoening zijner begeerte eenige dagen uit te ftellen. Intusfchen bevond zich de zoo hij meende, bedrogen man in de onaangenaamfte on» zekerheid. Nu wilde hij zijn vrouw beklagen en op eene fchei* ding aandringen; dan nam hij voor om haar heimelijk te verlaten , tot dat zijn fchoonmoeder hem kwam berichten, dat het hem nu vrij ftond, om bij zijne vrouw te flapen, en zich op het be«| komen van erfgenamen toe te leggen. Vergeefsch deed nu de jon.' ge fterkc man pogingen om de twee eerfte nachten zich van den Huwelijkspligt te kwijten, in den derden nacht bereikte bij pas zij oogmerk, behaalde de overwinning, belachte zijnen ongegron-, den argwaan en leefde met zijn vrouw rustig en wel te vreden. — Een foortgclijk geval verhaalt pinn/eus van een Koopman, die over zijne gemaklijke verovering in den bruid* nacht onrustig zijnde, den volgenden dag wegreisde en, na eené afwezendheid van drie weken, te rug keerde, zijn vrouw zwanger, en bij den tweeden bijfiaap, zoo veel tegenftand als bij eené nog onaangeroerde maagd vond.  C 140 ) De ondervinding heeft geleerd, dat bij zommige maagden de ingang zoo wijd en wijder is dan bij andere vrouwen, die reeds meer dan eens gebaard hebben. Deze onnatuurlijke ruimte, hoe bedenkelijk dezelve ook den jongen man moog voorkomen, is echter geen zeker teeken van den verloren Maagddom, zoo lang 'er geene andere bewijzen voor handen zijn (T). Het is een natuur- of familiegebrek, zoo als bij de Arabieren, of het wordt alleen door eene verflapping in de teeldeelen veroorzaakt. Het gebruik van warme weekmakende baden, zelfs het gebruik van die, welke anders de gezondheid bevorderen, kunnen zulk eene verfiapping ligtlijk te weeg brengen. Schoon nu het vermaak, in de omhelzing, bij zulke vrouwen niet minder groot 00 Albe'rti verhaalt een geval van de dochter van een leertouwer, die m«t een gezel van hetzelfde ambacht huwde en daar zij door dezen in den eerften nacht niet zeer eng bevonden werd, befchuldigde bij haar van eenen voorafgeganen onwettigen bijfiaap. Na dat men echter bewezen bad, dat het meisje dikwerf in het verrichten van haar handwerk , zoo als hein bekend was, in koud en warm water had moeten arbeiden , en zomtijds in hetzelve, tot over hare fcbamelheid had moeten ftaan, en dat hierdoor die flapheid in hare teeldeelen was ontflaan , werd zï van alle bel'chuldiging vrijgefproken,  C 14- 1 groot dan bij enge meisjes is, zijn zij echter minder dan deze voor de voortteling gefchikt.. De wijdte der fcheede is, in verre de meeste gevallen, altoos aan het mannelijk lid evenredig; zij zet zich uit of trekt zich te zamen, naar mate de gefteldheid der mannelijke roede dit vorderd (/). Hare gewone wijdte, bij jonge fchoonen, is groot genoeg om 'er den vinger te kunnen inbrengen. Na eenen enklen bijfiaap echter zet zij zich uit, en, na het verloop van eenigen tijd, trekt zij zich weder zoo te zamen, dat zij tot den ftaat van den ongerepten Maagddom te rug keert. Alleen bij vrouwen die gebaard hebben, of zich op den duur laten beflajaen, kan men aanmerkelijke fporen der verwijding waarnemen. De engte of wijdte der fcheede kan dus niet als een algemeen teeken van den nog voor handen zijnden of reeds verloren Maagddom worden opgegeven. Even zoo weinig zijn ten (l) De Natuur fpeelt met dit aan de meisjes zoo veel vergenoegen barend werktuig, een zonderling fpel. Alle de ledematen van het mannelijk ligchaam, ftaan meestal tot elkander in eene zekere overeenkomst. De neus en de mannelijke roede alleen fcliijnen aan deze wet der Natuur niet gebonden te zijn. De neuzen zijn dikwerf niet evenredig naar de overige ligchaamsdeelen, en kleene mannen hebben bij vele Dames, boven grooten den voortang.  C 142 ) ten tweede, de plooijen of mijrtenvormige klieren, in de fcheede, voor een bewijs van het beftaan van den natuurlijken Maagddom te houden; daar zij, gedeeltelijk overblijfzels van het verbroken Hymen, deels verharde einden der vezelachtige ligchamen, die in de fcheede zich bevinden, en deels klappen, die voor de flijmbuifen liggen, en door verharding vleeschachtig worden, zijn. Hall er vond, bij eene vrouw, vijf en meer zulke wratten. Zachias beweert dat zij;, bij zuivere maagden, rood en opgezwollen, en, door zekere banden, aan elkander gehecht, en bij gefchonden meisjes bleek, dun en van elkander gefcheiden zijn Schoon het nu niet te ontkennen is, dat deze plooijen of fronzels zich bij ongefchonden vrouwen vinden laten, zoo is het toch zeker dat dezelven, in de meeste gevallen, eerst na de verbreking van het Hymen haar beftaan bekomen, en dat men dezelven meest al voor bewijzen van den verloren Maagddom heeft te houden. Ten derde. De pijn, bij den eerften bijflaap; deze is wel eene natuurlijk gevolg van het geweld dat de vrouwelijke teeldeelen, bij die gelegenheid, wordt aangedaan, dan, het zal eene fchrandere vrouw niet moeilijk vallen de bij de eerfte omarming ondergane fmert bij eenen tweeden bijflaap weder voor te geven, op eene wijze, waardoor zelfs de opmerkendfte bel'chouwer, bij zulk eene gelegenheid, kan worden bedrogen,  C Ï43 } gen, en hierom blijft het voorgeven van deze pijn altoos een twijfelachtig bewijs, betreklijk den Maagddom. De Rechtsgeleerden vragen aan de Artzen, of een maagd in den flaap kan ontë'erd en bezwangerd worden? De Geneeskundige Faculteit te Leipzig is zeer geneigd om aan de mooglijheic der zaak te twijfelen < m > De Rechtsgeleerde te Jena echter, die naast andere Faculteiten bi. gelegenheid dat een meisje voorgaf, in den flaap gefchonden en bezwangerd te zijn, geraadpleegd werd, hield dit niet voor geheel onmooglijk, echter onder de volgende bepalingen, i. Dal namenlijk het meisje over het geheel van eener flaapachtigen aard wezen moet. 2.) Bij zulk eene gelegenheid zeer vermoeid moet zijn , of 3.) door den drank, of eenig ander middel, toen zij ging flapen, moet zijn bedwelmd geweest. Zonder de mooglijkheid eener, bij zulke omHandigheden gedane ontè'ering te willen ontkennen, zou men echter de zaak, in de meeste gevallen behooren in twijfel te trekken, ten ware de onderflelde gefchonde fchoone onmidlijk na hare C»0 ZlTTMANN Medicina foren/is cent. V. Caf. n et u»t. \u G«f 77. Valintim, Novell. Med, Legal. Caf. I.  C 144 5 hare ontwaking de kenteekens van haren gefchonden Maagddom ontdekte, en door legaal onderzoek bevestigde. Bij getrouwde vrouwen, die reeds gebaard hebben, weduwen of ontmaagde meisjes, zou echter de bezwangering, wanneer de vrouw zich in eenen diepen natuurlijken flaap bevond, of door het gebruik van opium in denzelven gebragt was, zonder groote zwarigheid mooglijk zijH. Bruhier O) geeft het volgend zeer merkwaardig voorbeeld op. Een jong mensch van adelijke geboorte, werd door zijnen vader gedwongen om den geestelijken ftand te omhelzen. Gedurende zijn proefjaar deed hij eene reis, en nam op zekeren dag zijn intrek in eene herberg, waar hij de ouders Dver het verlies van hunne eenigfte dochter :roosloos vond. De volgende dag was bepaald am haar ter aarde te beftellen , en de jonge Geestelijke werd verzocht dien nacht het lijk te bewaken, het geen door hem ook gedaan werd. Nieuwsgierig zijnde , om het bedorven overfchot der bevalligheden.van een meisje van wier fchitterend fchoon men hem zoo veel gezegd had, (») Abhavdluna von der twgtwifzMt der kenzekhen dis töiiiS leipz. 1754. Th. I. 1 Kap.  C 145 ) had, voor het in het graf daalde nog eens t<* befchouwen deed hem haar gezicht ontblooten; met verrukking zag hij hare betoverende bevalligheid ! Verhit bloed en de ftilte van den nacht namen den fchrik des doods en de kloostergelofte weg, en de jonge geestelijke omarmde de fchoone doode! Dan, berouw en fchaamte volgden onmiddelijk op deze zonderlinge daad, en de jongeling ontvlugtte bij het aanbreken van den dag het huis. Reeds was men bezig het lijk ten grave te brengen , toen men in de kist eenige beweging gewaar werd; men opende dezelve en vond het meisje levend! Het geween en de klaagliederen hielden op; alle de aanfchouwersverdomden, en verbazing en vreugd wisfelden in de harten der ouderen af. — Dan, fpoedig volgde nieuwe bitterheid deze heuchelijke gebeurenis op. Bijzondere kenteekens kondigden het aaniïaande moeder worden der opgewekte fchoone aan! Te vergeefsch vermoeide men zich door vragen; het meisje wist niet hoe zij in dezen Haat gekomen was, en negen maanden na hare verrijzenis bragt zij een gezond kind ter waereld. De beledigde ouders wilden zich van den hun aangedanen fmaad wreken en banden hunne ongelukkige dochter in een klooster. Intusfchen had het- lot van den monnik, door het derven van zijnen vader, eene geheel andere keer genomen, en hem in het bezit van een aanzienelijk vermogen geK zet;  C X4&* ) 2et; terwijl hij zich zeiven van den kloosterdwang had losgemaakt. Nu reisde hij, ten tweede male, door dezelfde ftad, en trad in dezelfde herberg af. Hier vernam hij, met verbazing, van de bedroefde ouderen de gevolgen van zijn zonderling liefde-avontuur. Bij het bekomen van dit bericht vloog hij naar het klooster, in het welke de onfchuldige boeteling zich bevond, keurde haar in het leven nog oneindig fchooner dan in den ftaat van haren onderftelden dood, en nam haar, tot vreugde harer ouderen, tot zijne wederhelft! — Onder de zeer twijfelachtige teekens van den Maagddom kan men verder, ten vierde, tellen de door de ouden opgegeven hardheid van het fponfieus been in den neus. Dit was, naar hun zonderling gevoelen, een bewijs voor den onges repten Maagddom, doch wanneer dit been zich, bij de aanraking, liet deelen, of wanneer het meisje roode kringen om de oogen had, befloot men dat zij haren Maagddom verloren had. Verder hielden zij ftaande dat de pis van eene maagd dun moest zijn, en met geruis gelost worden; dat de tepels roozen-rood en de ftem helder en klinkend zijn moest. Een ontmaagd meisje, hier tegen, zeiden zij, loost dik, troubel water; hare tepels hebben een flaauw rood, en haar ftem is grover dan toen zij nog vrijfter was. Daar nu de pis, door ziekte of ongefteldheid, ligtelijk veranderd wordt; daar 'er, behalven da  C 147 > <3e bijflaap, nog zeer veele oorzaken zijn kunnen, die de veerkragt der ipieren van de blaas verminderen of geheel wegnemen, daar verder de ervarenis leert dat de tepels bij de blonde meisjes ligt rood, en bij de bruinen donker van kleur zijn, dat een flechts eenige keeren herhaalde bijflaap en het betasten der borsten Co") niet ra ftaat is om aan dezelven aanmerkelijke verandering te Weeg te brengen, en dat men met opzicht tot de ftem de fchoone Duitfche en Italiaanfche ontmaagde zangeresfen ten voorbedde kan namen, zoo vindt men zich gedrongen om de beflisfende kragt van deze bewijzen tegen te fpreeken. Ten vijfde hebben anderen den toeftand van den Maagddom naar de dikte van den hals van het meisje willen beoordeelen, en onderftelden dat een meisje nog maagd is wanneer een draad, dien men van het uiterfte einde van den neus tot aan het einde der pijlnaad, aan de zijde waar zij zich met de naad van het agterhoofd vereenigd, trekt, juist de dikte van haren hals om- Ce) Bij alle meisjes, die zich aan het vol genot van dan wellust Riet ten prijze gegeven hebben, vindt men een fterk (ympathetisch gevoel tusfchen de borsten en de baarmoeder; welk veffchijnfoi zich niet gemaklijk verklaren laat. Kx  C 148 ) omvatten moest. Dit gevoelen heerschte weleer onder de Romeinen. Wanneer men hier een meisje uithuwde moest hare minne of eene andere vrouw haar, in tegenwoordigheid der aanwezenden, de dikte van den hals met eenen draad meten, en op den dag, na de voltrekking van het huwelijk, begaf zulk eene vrouw zich met een zeker aantal bloedverwanten der jonggetrouwde naar de flaapkamer van het pas vereenigd paar, en onderzogt of de draad nog juist den hals van het jonge vrouwtje omvatte; en, wanneer deze te kort bevonden werd zoo riep zij, verrukt van vreugde, uit: Mijn dochter is een vrouw geworden CfO' Kar,el musitan, een anderzins niet ligtgeloovig Italiaansch Geneesheer, beweert de onbedriegelijkheid van eene proef van die natuur. 3Naar zijn gevoelen moet men eenen dubbelen draad nemen, en met denzelven den hals van het meisje, op het welk men de proef doen wil, omvangen, en aan den draad, van deze dikte, een teeken geven; hierop moet men den dubbelen draad uit elkander nemen, en eenen cirkel van den- (p) Van deze gewoonte fpreekt catullus, in zijne verzen, *e lanzonus in Adverfarior. Lib. IV. c. 8. veiklaart: Non illam nutrix orienti luce reyifens, Htflerno csUum fofcrit eireum dars file.  C 149 } denzelven maken ; wanneer nu het hoofd van het meisje, onverhinderd, door denzelven gaat, zonder den draad te raken, zoo mag men, zegt hij, met zekerheid onderftellen dat zij haren Maagddom verloren heeft, en hiertegen houdt hij ftaande dat, wanneer haar hoofd door deze ruimte niet dan met eenig geweld of in het geheel niet kan worden doorgebragt, men zich overtuigd kan houden dat zij nog volkomen maagd is. Ik heb, zegt musitan, meer dan duizend malen deze proef genomen, en ik heb mij omtrent dezelve nimmer bedrogen gevonden, daar alle de meisjes, van welken ik op deze wijze de maat genomen had, voor haar huwelijk, het hoofd, na dat zij gehuwd en dus beflapen waren, door den cirkel, zonder dat de hairen den draad raakten, gemaklijk konden heen fteken. Wanneer nu zulk eene proef al iets kon afdoen, dan zou dezelve voorzeker op de Romeinfche wijze moeten Worden ingericht; namenlijk, voor en na den bruiloftsnacht. Dan, daar het niets ongewoons is te zien dat, bij gelegenheid van de maandelijkfche ontlastingen, de hals en het hoofd der vrouwen gezwollen zijn, daar, boven dit, dit verfchijnzel met den graad der gewaarwording, die door de omhelzing veroorzaakt wordt, in betrekking ftaat, terwijl het bij koelbloedigen onmerkbaar is, en in heete geftellen volftrekt plaats heeft, zoo heeft men welft 3 mg  mg grond om het opzwellen van den hals voor een teeken van den ongerepten Maagddomm' te houden. Ten zesde, is de melk, in de borsten der meisjes, een even zoo bedriegelijk kenteeken van den verloren Maagddom als de vorigen. Men weet uit de ervarenis, en de wetten der Natuur' bevestigen het, dat men, door kunst en uitwendige middelen, de melk, in de borsten van een onbeflapen huwbaar meisje, kan ten voorfchijn brengen: onder anderen door het aanleggen van zogende kinderen (jQ. Men vindt zelfs Cj) Hiervan verhaalt men een merkwaardig geval. De vrouw Tan een' Scheepskapitein vluchtte in den jarc 1670. in den oorlog, die toen tusfchen de Engelfchen en Franfchen was uitgebroken, van het Eiland Christoffel naar Frankrijk. Zij had een dochtertje van twee maanden, en voerde drie Negerinnen met zich; vol verbazing en met overhaasting, begaf zij zich naar het fchip, in de onderftelling, dat de minne reeds was vooruitgegaan, dan zij had ziek hier in bedrogen, en thans was 'er geen tijd meer overig om dezelve optezoeken. Zij beproefde, of het mooglijk was het kind met geweekte bifcuit te voeden; doch dit vorderde de borst, en ontrustte het geheele gezelfchap, door deszelfs gefchreeuw. Men lied de Dame een proef, op de borsten der jong. fte zwartinue te doen, en het kind, door aan dezen te laten zuigen, zoo mooglijk, tot eenige rust te brengen; dit gefchieddeV en na twee dagen kwam 'er melk uit de borsten, en het kind jmd dertien maanden met het zog eener maagd gevoed. —■  < 151 ) jelfs mannen die melk in hunne borsten hebben. B uffon vond melk in de bersten van een vijftienjarig knaapje: Bij de dieren vindt men ook. voorbeelden van dezen aard. Ten zevende, willen zommigen uit de gekroesde, verwarde en lange hairen tot het verlies van den Maagddom befluiten; doch geheel zonder grond. De wasdom der hairen gaat met jeukte vergezeld fV), en, wanneer de meisjes deze door wrijving willen tegengaan, worden dezelven natuurlijk meer dan bij den bijfiaap verward. Den zulken die in alle zaken gaerne buitengewone wegen, om agter de waarheid te komen, inflaan, prijs ik het volgende niet geheel onbekend middel, om den Maagddom van een meisje te onderzoeken, aan. Men bereide een bad van populierbladen, johanneskruid en beerenklaauw, met vlasknoppen, in de welken het zaad nog zit, beneffens het zaad van vloo- kruid, f>) In het algemeen zijn de teeldeelen der vrouwen zeer aan jeukte en gevolgclijk ook aan wrijving onderworpen, doordien in dezelve door het zweet en de urine ligt fclierpte wordt te weeg gebragt, die tot het een en ander aanleiding geeft; waaruit weder, zeer natuurlijk, verzoekingen ontftaan, die de rust der vrouwen ftoren. —• Het dagelijksch wasfehen met koud water, kan hierom de jonge fchoonen niet vroeg genoeg worden aangeprezen. —»» K4  C 15a > kruid, en zette het meisje hier, een uur lang; in; zoo zij nu nog maagd is, zullen hare fchaamdeelen te zaamgedrukt en ingekrompen zijn; doch zoo zij ontmaagd is, zullen zij flap, week en riederhangend ten voorfchijn komen. Alles nu wat over den natuurlijken Maagddom gezegd is kan men kortelijk tot de volgende punten brengen: Wanneer, een vrouw zich van geen man, noch met het mannelijk lid, rioch met den vinger heeft laten aanraken, wanneer zij noch met eigen handen eenige verbreking heeft aangericht, of dezelve door uit- of inwendige oorzaken heeft bekomen, zoo ontdekt men, bij het onderzoek, dat de opening der vrouwelijke fcheede eng, ftevig, en een weinig gezwollen is: de Nimphen zijn vast en niet flap, en de voorhuid vandenkittelaaris klein, en de cirkel is geheel ontbloot; de opening der Waterbuis is bijna geheel gefloten, en de teeldeelen in het algemeen hebben een aangenaam lood en fchitterend voorkomen; het Maagdenvlies is onbefchadigd, en niet in mijrtenvormige wratten veranderd, en over het geheel hebben de teeldeelen eene zeekre engheid, die, bij gelegenheid van den eerften bijflaap, aan de zijde van het meisje, wanneer 'er geen bij uitftekendheid groot verfchil tusfchen de teeldeelen der beiden geflachten plaats heeft, voorzeker meer of minder fmert baart; welke engheid veroorzaakt dat 'er, bij de doordringing van het man- Ce-  C 153 ) nelijk lid, zoo al niet uit het Hymen t voor het minst uit de vezels der fcheede eenig bloed vloeijen moet. — Zijn nu hiertegen de teeldeelen, bij een gezond meisje, flap, week en wijd; is de kittelaar langer, en bedekt de voorhuid geheel den mond der fcheede ; gefchiedt het inbrengen van eene niet geheel buitengewone dunne mannelijke roede gemaklijk en zonder eenige pijn van beide ziden, is het Hymen verbroken, en vliedt 'er geen bloed, zoo is het zeker dat de Maagddom reeds voorheen door den bijflaap was verloren gegaan. Uit dit alles nu zal het duidelijk blijken dat de natuurlijken Maagddom in de engheid der vrouwelijke teeldeelen, in de ongefchondenheid van het Hymen, en in den volkomen en natuurlijken toeftand van den mond der fcheede beftaat. ft 5 ZE-  C if4 ) ZEDENLIJKE MAAGDDOM. Door eene zedenlijke Maagd verftaat men een meisje, dat zich nooit door eenen man met wellustige oogmerken heeft laten behandelen; en dat door eigen uit- of inwendige bewerkingen hare teeldeelen nimmer heeft gekitteld of verwijderd. Het Hymen kan geheel buiten de fchuld van het meisje niet beftaan, het gemis hiervan kan een gebrek in de Natuur zijn; het kan zoo min beteekenend wezen, dat het noch in den bijflaap, noch bij de ontleding wordt waargenomen. 1 Een meisje kan op eene zeer onfchuldige wijze door eenen hoogen fprong, door dansfen, vallen of andere uitwendige geweldige aandoeningen, of door inwendige ziekten en gebreken, door vleeschachtige uitwasfen en verzweringen in de lijfmoeder en fcheede of ook door verkragting het Hymen verliezen. In alle deze gevallen kan een meisje haren natuurlijken Maagddom verloren hebben en toch in eenen zedenlijken zin, maagd zijn. Hieruit volgt nu ook, dat wanneer zulke door geweld of toeval veroorzaakte veranderingen aan de teeldeelen van het meisje niet gevonden worden en zij in eenen zedelijken zin, een  c 155 y een maagd is, zij het ook in eene natuurlijke betekenis wezen moet. Omkeeren kan men echter de^e ftelling niet en zeggen : een natuurlijke maagd, moet ook een zedenlijke zijn ; want fchoon het beftaan van het Hymen al eens voor een onbejdriegelijk teken van den natuurlijken Maagddom kon gehouden worden, zoo kan het dit echter niet van den zedenlijken zijn. Het maagdevlies kan geheel onbefchadigd zijn , zonder dat het meisje in eene zedenlijke betekenis een maagd is. Wanneer 'er eene verflapping der uiterlijke teeldeelen plaats heeft en het maagdevlies zich dus gemaklijk laat uitzetten , kan 'er zeer wel een bijflaap bij herhaling plaats hebben, zonder dat het maagdevlies gefchonden wordt. Dit kan verder gefchieden, wanneer het meisje een fterken, doch goedaartigen witten vloed heeft, of dat de omhelzing gefchied juist op den tijd , dat bij haar het maandelijk bloed vliet. Hier kan dus de vermenging vooral wanneer de mannelijke roede niet boven het middenmatige is, en de man niet heel driftig te werk gaat, in de volfte betekenis gefchieden , zonder dat het maagdevlies gefchonden wordt; en in die gevallen is een meisje in eenen natuurlijken zin eene maagd; zij heeft namenlijk het Hymen niet verloren ; maar geenfins in eene zedenljke beteekenis. Dikwerf heeft men de vraag gedaan: kan een meisje zonder verlies van haren natuurlijken Maagd-  Maagddom, bezwangerd worden? De Profesfor walter beandwoord deze met ja, en verklaart zich hieromtrent op de volgende wijze: „ Onder de meenigvuldige (tellingen, die men heeft uitgedacht om door dezelven de wording van den mensch te verklaren, is onge„ twijfeld die de aanneemlijkfte, die onderftelt, „ dat in de eijernesten der huwbare vrouwen ,, zich eijeren, dat zijn met eene lijmachtige 5, ftof opgeVulde blaasjes bevinden, in dewel„ ken de kleene mensch met alle zijne deelen, „ reeds beftaat, en zich daarin, als *t ware, in „ eenen rustenden of flapenden toeftand bevindt. „ Het koomt 'er dus maar op aan , dat 'er eene „ zekere kragt word' aangewend, die dit rus„ tend ligchaam in beweging brengt ; en deze „ kracht heeft het mannelijk zaad , dat een uit„ breidend en aanprikkelend vermogen bezit. — „ Hiervan daan de mannelijke baard ; de manne„ lijke ftem, en de geheele mannelijke fterkte , „ ook bijzonder in het bijwonen van een vrouw „ die voor het eerst beflapen wordt. Dit zaad „ alleen heeft het vermogen om zulk een eij „ te bevruchten, doch het is niet nodig dat het „ zaad bij de omhelzing in zijne geheele zelf„ Handigheid door de fcheede in de lijfmoeder „ en trompetten tot aan de eijernesten gebragt „ word, het is genoeg dat de fijnfte geesten van ,, het zaad tot aan de eijernesten doordringen om », een nieuw mensch te doen worden." Wal-  C 157 } Walter onderfteunt dit door het door de voornaamfte Ontleedkundigen en Artzen onzer eeuwe, aangenomen gevoelen en door twee, bij eigen ervaring gemaakte waarnemingen. „ Eene jonge burgervrouw te B*** had in „ haren echt twee volwasfen kinderen ter wae„ reld gebragt. Bij de verlosfing van het twee„ de, was zij in de handen eener onkundige „ vroedvrouw gevallen, die hare teeldeelen een „ aanmerkelijk kwetzuur toegebragt had, juist „ op de plaats waar het maagdevlies zich be„ vonden hadt; terwijl zij ter geneezing hicr„ van de kraamvrouw had aangeraden, om zich, „ drie weken lang, ftil in het bed en de bee„ nen digt bij elkander te houden. Als het 9, kind nu geftorven was, en de vrouw zich weder volkomen herfteld gevoelde, begonnen de 5, jonge luiden weder bedacht te zijn om een „ erfgenaam te verwekken; maar hoe ontzette „ zich de man, toen hij de fcheede geheel ge„ gefloten, en zijn vrouw weder in eene maagd „ veranderd vond! Alle aangewende pogingen, „ om het mannelijk lid in de fcheede te bren-. „ gen, waren vruchtloos. In deze onaangena„ me verlegenheid wendde men zich gelukkig, „ lijk, tot den Profesfer walter; deze on« „ derzocht de vrouw, en bevond aan den in,, gang der fcheede een nieuwgeboren vel, dat „ aan dezelfde plaats was vastgehecht, waar men in den ftaat van den volkomen Maagddom het  C 158 ) „ Hymen vindt. Dit ligchaam hechtte zich aan „ de beide zijden van de uitterfte opening der „ pisbuis, en had over het geheel eene halve„ maanvormige gedaante, zoo als een volkomen „ en ongekwetst maagdevlies hebben moet, en „ de opening die het nieuwe Hymen aan de „ fcheede liet was zoo kleen , dat de onderzoe„ ker den top zijner kleenfte vinger 'er niet in », kon brengen " De Heer walt er erkent, dat, fchoon hij het maagdenvlies, bij zoo vele meisjes van onderfcheiden ouderdomme , had waargenomen , hij echter dit vel voor een volkomen Hymen zou gehouden hebben, zoo niet de man en vrouw, als mede nog vele andere perfonen, hem verzekerd hadden, dat de vrouw reeds twee kinders had ter waereld gebragt. Na het verloop van omtrend zeven maanden, bragt de man aan den Profesfor de blijde tijding, dat zijn vrouw zich in eenen gezegenden ftaat bevond; hem tevens op het heiligst verzekerende, dat het hem, tot hiertoe, in weêrwil van alle aangewende pogingen, en het infpannen van alle zijne krachten, niet mooglijk was geweest, om zijn lid in de fcheede te brengen , én dat ook niet eenmaal zijn zaad in dezelve gekomen was. Het verzoek van den man en de zeldzaamheid van het geval bewogen den Profesfor, om de vrouw andermaal te gaan onderzoeken. Hij vond alle de teekens eener ware zwangerheid; doch de teeldeelen nog in  ( i5P ) in den zelfden ftaat, zoo als hij die voor zeven maanden gevonden had. Hij ried de vrouw fterk aan, het tegennatuurlijk vel,dat den mond der fcheede gefloten hield, door eenen bekwamen Wondarfs te laten doorfnijden. De vrouw, van het gevaar, in het welk zij zich bij hare aanftaande verlosfing zou bevinden, overtuigd, befloot tot de operatie, die ook gelukkig Haagde, zoo dat de vrouw in de vierde week na dezelve, volkomen genezen was en in de daarop volgende van een gezond en welgefchapen kind zeer voorfpoedig verlostte. Nog zeldzamer is het geval, dat dezelfde Proiesfor van een meisje van twintig jaren verhaalt dat zich zeiven in den jare 1774 te Ber. lyn verdronk en wiens lijk aan de Ontleedkamer werd overgeleverd. Haar geheele ligchaam was zoo welgemaakt en fchoon, dat zij voor een model van Venus zou hebben kunnen ftrekken, indien haar gezicht door de pokken niet ware gefchonden geweest. Dan, aan hare teeldeelen vond men de buitengewone bijzonderheid, dat een onnatuurlijk vlies of vel den ingang van de fcheede gefloten hield. Het nam zijnen aanvang aan de beide zijden van de voorhuid des kittelaars ftrekte zich aan de binnen-zijden der lippen tegen den band der fcheede naar beneden, en maakte op deze wijze eene halvemaanvormige Membraan, die zich met haren rand tegen den band der fcheede gekeerd had. De  C iöo ) De ingang van de fcheede was zoo eng, daï men flechts het voorde gedeelte van den klee«en vinger, met moeite en door eene bijzondere wending, van boven naar onderen tot aan het Hymen brengen kon; na de doorfnijding van 'dit buitengewoone ligchaam zag men duidelijk het gewoone en geheel onbefchadigd maagdevlies ; dan de kloven in den mond der fcheede vielen ook te gelijk in het oog. Daar nu, uit de gefteldheid van den mond der fcheede, met zeIcerheid tot eene plaats gehad hebbende zwangerheid kon bedoten worden, zoo geloofde Profesfor walter, zich niet te zullen bedriegen wanneer hij beweerde, dat het meisje werklijk bedapen en bevrucht geweest was, doch door bet vroeg gebruik van afdrijvende middelen , de vrucht vernietigd had en zich, uit vrees over de fchande harer zwangerheid of uit wroeging van het fchepfeltje in haar eigen ingewanden vermoord te hebben, zich in hét water geworpen had. ——■ Deze beide voorbeelden leveren de overtui. gendde bewijzen uit dat de geest — het vlugHe gedeelte van het zaad, toereikende is om het eij te bevruchten ; daar, in beide de gevallen, het mannelijk lid met geen mooglijkheid in de fcheede had kunnen dringen, en dus ook het zaad niet tot aan de eijernesten kunnen voeren,  C ïo-i ) gerechtelijk onderzoek omtrent den maagddom. Het beftaan en de afwezendheid van den Maagddom kunnen ook onderwerpen van gerechtelijk onderzoek zijn , en in die gevallen moet deGeneeskundige den Rechter voorlichten. — 'Er kan zich, bij voorbeeld, een vrouwsperfoon op haren Maagddom beroepen om van eenen man, dien zij voor onvermogend houdt, gefcheiden te worden, ook kan bij eene verkrachte, of ten aanzien van eene wegens kindermoord verdachte perfoone, eene gerechtelijke vilitatie der teeldeelen plaats hebben; ook heeft men dikwerf bij onderftelde zwangerheid tot dit middel toevlucht genomen ; echter kan men in gevallen van dien aard niet voorzichtig genoeg te werk gaan. Het recht van den maagddelijken ftaat, op het welk een meisje zoo lang aanfpraak maken kan, als het niet volkomen bewezen is, dat zij denzelven verloren heeft, duld niet dat men hare teeldeelen op zulk eene wijze onderzoeke waar bij de ftaat van haren natuurlijken Maagddom eenige fchade zou kunnen lijden. Bij eene twijfelachtige zwangerheid moet hierom zulle L een  C 16» > een onderzoek zoo lang verfchoven worden tot dat de oogen der ouderen of andere toezichthebbende perfonen hieromtrend meer zekerheid bekomen hebben. De vraag: wie is in ftaat om een beflisfend oordeel over den nog ongefchonden of reeds verloren Maagddom te vellen? is aan weinig zwarigheid onderworpen. De Regtsgeleerden zijn het voorzeker niet, en die praktizerende Artzen, die flechts recepten fchrijven kunnen, doch in de Ontleedkunde vreemdelingen zijn, zijn even zoo weinig als de genoemden en als de Vroedvrouwen en zoogenaamde matroonen van ondervinding, hier toe bevoegd. Het moeten Ontleedkundigen, Natuurkundigen of Vroedmeesters zijn, die in de Ontleed en Geneeskunde grondig ervaren zijn; en dezen worden ook, met bijvoeging van eene bekwaame Vroedvrouw, meestal tot het doen van zulk een wettig onderzoek genomen. Ook moet zulk een onderzoek alleen in de tegenwoordigheid van deze perfonen, en buiten de gerechtskamer gefchieden, en de uitllag van het zelve aan den Rechter, door behoorlijke atteftatiën bekragtigd, worden bekend gemaakt. Bij het gerechtelijk onderzoek van den Maagddom moet men hoofdzaaklijk op de volgende drie punten acht Haan. Voor eerst, op den ouderdom, de ligchamelijke gefteldheid en den gehuwden of ongehuwden ftaat van het vrouwsperfoon. Ten tweede, of deze bezichtiging on- mid-  C IÖ3 ) middelijk na den bijflaap of eenigen tijd later gefchied; en, ten derden, of 'er over eenen enkelen of eenen herhaalden bfflaap gehandeld wordt. Bij getrouwde vrouwen, bij weduwen, en ook wel bij meisjes die vet zijn, kan de bijflaap gefchieden, terwijl de teeldeelen volmaakt oubefchadigd blijven. Geeft men in deze gevallen eene verkrachting voor, zoo is het onderzoek geheel onnut; echter kan men, ten aanzien van zulke perfoonen, zijne aandacht vestigen op omftandigheden, die door fchrikken, door angst, of het bieden van tegenweer veroorzaakt kunnen worden. Bij jonge meisjes, hier tegen, zal een met geweld gefchieden bijflaap uit de befchadiging der nog tedere teeldeelen gemaklijk kunnen bewezen worden, en, in dit geval, moeten ouderdom, ligchamelijke gefteldheid, vet of mager, de voornaamfte bijzonderheden zijn, die in aanmerking moeten genomen worden. Ook moet de mansperfoon onderzogt worden, de grootheid en fterkte van deszelfs ligchaam, en vooral van zijne teeldeelen moeten in oogenfchijn genomen, en met die van de onderftelde gefchondeue vergeleken worden. Het onderzoek aan de vrouw moet fpoedig, en, zoo mooglijk, op heeter daad gefchieden, wanneer het beflislènde zijn zal; want, indien 'er reeds een week, of meer, verftreken is, zoo Verdwijnen de zwelling en de ontfteking, en men kan geene befchadiging meer gewaar worden > terwijl h a die  C 164 ) die vrouwen, welke de zaak niet oogenbliklijk aangeven, zich verdacht maken van hare bewilliging tot den bijflaap gegeven te hebben. Voorheen vorderde men dat eene verkrachte vrouw onmidlijk na de daad, met losfe hairen, gefcheurde kleederen en luid gefchreij tot den Regter lopen, en de zaak aangeven moest, anders werd op dezelve geen acht geflagen. De volgende bijzonderheden moeten, bij gelegenheid van zulk een onderzoek, naauwkeurig in acht genomen worden. Ten 1. Of het vrouwsperfoon, zoo ten aanzien van haar ligchaam in het algemeen, als ten aanzien van hare teeldeelen in het bijzonder, ook teekens van eene gewelddadige behandeling draagt. —— 2. Of 'er zich aan de teeldeelen bloed vertoont, dat men echter naauwkeurig van de gewone maandelijke zuivering moet onderfcheiden. 3. Of de teeldeelen rood en ontftoken zijn. . 4. Of de verkragte pijn en branding aan dezelven gewaar wordt. —. 5. Of de fcheede verwijd, en zoo open ftaat dat men 'er met twee vingers in kan komen. -—■ 6. Of de verkragte niet wel of in het geheel niet anders dan met de beenen van elkander gaan kan; en of zij, boven dit, van pijn aan de teeldeelen klaagt. Ter» /,  C ris 3 Ten 7. Of die pijn heviger is wanneer zij da beenen van elkander doet, het geen voorzeker plaats zal hebben wanneer het meisje kleen is, hare deelen nog teder zijn •> en de man grof en fterk is. •r— 8. Of zij bezwarelijke ftoelgang en water» lozing heeft. Bij den mansperfoon kan men op de volgende bijzonderheden acht flaan: Ten \. Of hij fterk, zwak, gezond of zieklijk is. —- q. Of hij jong of oud, meer- of minderja„ rig is. r— 3. Of zijn mannelijk lid groot of kleen is, en welke overeenkomst het met de teeldeelen van het meisje heeft. 4. Of hij aan het lid of aan de voorhuid ook eenige kwetzing heeft. 5. Of hij ook eenig veneriek gebrek heeft. n 6. Of 'er ook eenige befchadigingen, ken-. teekens van uitgeftort bloed, ftriemen of krabbels aan hem te vinden zijn, die tot getuigen van den tegenweer, die het meisje geoeffend heeft, zouden kunnen ftrekken. Wanneer nu de Natuurkenner, de Ontleedkundige en Vroedmeester dit alles in behoorlijk licht geplaatst hebben, zal de béflisfing der zako voor den Rechter niet moeilijk zijn. De Rechtsgeleerden verftaan door verkragting h 3  C 166 y Stuprum Violentum, eenen gewelddadigen en t«gen den wil eener eerelijke vrouw gepleegden bijflaap. Zij verdeelen dit Stuprum Violentum in Stuprum Violentum attcntatem Confummatum en in Fraudulentum. Stuprum Violentum attentatum is eene verkragting, bij welke de mansperfoon alle mooglijk geweld gebruikt; doch zijn oogmerk niet bereiken kan, of door bijzondere toevallen hierin geftoord en verhinderd wordt; dat is, dat hij zijn mannelijk lid in de fcheede van het meisje niet kan brengen, of, zoo dit al gefchiedt, in de uitftorting van zijn zaad verhinderd wordt. Stuprum Violentum Confummatum beftaat, wanneer de verkragter niet alleen het mannelijk lid behoorlijk inbrengt, maar ook de vermenging door de infpuiting van het zaad volkomen ten uitvoer brengt. Stuprum Fraudulentum beftaat, wanneer men de vrouw eenig middel ingeeft, dat haar in eenen vasten flaap brengt of haar dronken maakt, en haar in dezen ftaat van zinnenloosheid fchendt. Zoo echter de verkragte voorheen de pogingen van den verkragter heeft afgeflagen, en deze echter door foortgelijke middelen zijn oogmerk heeft pogen te bereiken, heeft 'er, in dit geval, geene eigenlijke verkragting plaats. Na de wetten der oude Duitfchers ftaat de' doodftraf op de verkragting, zoodra het mannelijk lid gewelddadig is ingebragt, onaangezien h?t zaad al of niet is uitgeftort. Dan, naar het te*  C 107 > tegenwoordig geregts gebruik, wordt alleen de doodftraf geëischt in die gevallen, in de welken de bekentenis van den verkragter en van de verkragte beiden, de inlating van bet mannelijk zaad bevestigen, en door de laatfte alle möoglijke middelen van tegenweer zijn in het werk gefteld. In deze gevallen doet men gewoonlijk de vraag: of een mansperfoon alleen het vermogen heeft om eene vrouw te overweldigen en te fchenden ? Zoo de vrouw gelijke ljgchamehikd krachten met den man heeft, is de verkragting onmooglijk , vooral wanneer men in aanmerking neemt, wat 'er in gevallen der omhelzing ook van de zijde der vrouwe moet gedaan worden, en hoe gemaklijk elke poging van den man door de kleenfte beweging van hare zijde kan worden vruchtloos gemaakt. ' Is hiertegen het meisje zwak en de verkragter zeer fterk , of heeft hij zich van geweldige middelen bediend, bij voorbeeld, door haar den mond toe te ftoppen of haar de handen en voeten te binden, of haar het geweer op de borst te zetten, in dit geval is de verkragting zeer mooglijk. Jonge meisjes, die nog niet huwbaar zijn, kunnen ligt overweldigd worden; zoo ook een huwbaar meisje, dat vreesachtig en teder van geftel is, dat aan geenen tegenftand gewoon , zieklijk en dus bij de minfte beweging, buiten adem is en in hartklopping en in onmagt L 4 ver-  ( 168 ) vervalt. Zulk eene verliest hare zwakke krachten fpoedig en het valt aan een gerefolveerd man met moeilijk om zijn oogmerk in die gevallen te bereiken. Dan, dit kan bij eene hartige, gezonde en fterke vrouw niet zoo ligt plaats hebben, en hierom moet de zaak, in gevalle van eene onderhielde verkragting, zeer naauwkeurig onderzocht worden. Daar men nu eene door geweld verkragte vrouw, het bezit van haren zedenlijken Maagddom niet betwisten kan, zoo beweren de Rechtsgeleerden, op goeden grond, dat zoodanig eene het gebeurde op geenerhande wijzen, als eene misdaad kan worden toegerekend. Zelfs werden volgens de Romeinfche inzettingen, zulke vrouwen van het dragen dier tekens en dier kleederen verfchoond, welke ligtvaerdige meisjes moesten aanhebben. Men heeft 'er, 't is waar, gevonden, die aan eene verkragte, ten dage van haren bruiloft, de bruidkrans ontzeiden, en haar echter tot de betaling van dezelve verplichten O). Dan, anderen beweerden met meer recht het tegendeel, en fton- W Carpzow Prax. crim. p. 3. qu. 75. Berger Oeconom. Jur. pag. 612. Wie5and, w. dl mmulu c„0fl< , furlt. Lip/. j76i. §. ) Herz, Dif. de IsfpeH. ocul. S T r,vck, De Jure fin fum DIJf. I, cap. x.  C 170 ) DERDE AFDEELING. MIDDELEN OM DE KUISCHHEID DER VROUWEN EN DEN MAAGDDOM DER MEISJES TE BEWAREN. Even zoo zeer als moed, dapperheid en eer voor de edelfte trekken, in het karakter van eenen man, gehouden worden, zoo praalt ook de kuischheid aan het hoofd der vrouwelijke deugden ! De kuischheid werd ten allen tijden van alle edele volken der waereld hoog gefchat, doch op zeer onderfcheiden wijzen onderhouden; en juist deze verfcheidenheid in de keur der middelen voert ons tot het onderfcheid in de karakters der oorfpronkelijke volken, en de van hun afdammende Natiën te rug. De oude Celten en de van hun afftammende Europeanen hebben aan deze deugd nimmer ee« nen anderen wachter dan de fchaamte gegeven. De  C 171 ) De Oosterlingen en andere SlaVifche en Mo» golfche volken waren, hier tegen, van begrip, dat dezelve niet anders dan door Harams en Befnedenen, door Infibulatiën en floten zeker wezen kon. Een zonderling middel, om zich van de vrouwelijke kuischheid te verzekeren, het welk door den Wetgever der Joden als eene harde ftraf op de ontrouw gefteld werd, was HET WATER DER IJVERZUCHT, Een gehuwd man namelijk had het regt om, zoodra hij de getrouwheid van zijn vrouw wantrouwde, haar, onder het bedrijven van zeekre plechtigheden, te noodzaken om dit water te drinken. Van dit water moest, geloofden zij» haar buik opzwellen en haar lenden invallen, wanneer zij fchuldig was O). —— De bewustheid dat het in de magt der mannen ftond, om, zoo dikwerf het hun beliefde, deze verfchrikkelijke proef te nemen, was een fterker middel tegen de onkuischheid dan alle andere Godlijke en menfchelijke wetten; dan, het was echter niet fterk genoeg om niet door fchrandere vrouwen veracht te worden. S E- Qt) Nut;. V. vs. 11., enz.  serails en iiara MS. Onaangezien de bewoners der morgenlanden van eene edeler geftalte, fterker en geestrijker dan de Zuidelijke Aziaten zijn; niet tegenftaande hunne vrouwen fchoon zijn, en voorzeker tot de fchoonfte van de geheele aarde behooren, zoo bezitten zij echter geene deugd noch verftand genoeg om hare mannen ware liefde en hoogachting in te boezemen; en dezen bezitten, op hunne beurt, te weinig menfchelijkheid, te weinig edelmoedigheid en gevoel ten aanzien van anderen, hoe zeer zij de ligchamelijke fchoonheid ook beminnen, en hoe weinig zij hunne vrouwen ook ontberen kunnen, om aan dezel« ven de rechten der Natuur toe te liaan O). Reeds onder vader sesostris, twee honderd jaren voor moses, levert de historie voorbeelden van ontmanning uit, die de bewaaking der vrouwelijke kuischheid ten doel hadden. Nog ftaan de Oosterlingen in het gevoelen dat de gefnedenen het best in ftaat zi,n om het genos* O) Mein er s Gêfthkhte des WciU. QefihU 5- 200.  C 173 3 noegen, dat zij zelf niet genieten kunnen, ook aan anderen te betwisten, en heden zoo wel als voor eeuwen veroordeelt het Aziatisch Despotisme de fchoone helft van het menfchelijk geflacht, als ware het alleen ter voldoening van den wellust der mannen gefchapen, tot eene eeuwigdurende gevangenis, en verband het uit de menfchelijke zamenleving! —— Deze onzinnige wellustigen begrijpen niet dat het zoete — het bevallige der liefde geheel verdwijnd, wanneer het genot met eene flaaffche verpligting gepaard gaat. Deze treurige toeftand van het vrouwelijk geflacht ftamt van de veelwijverij, in eene regte linie, af. ; De veelwijverij is de natuurlijke moeder van de ijverzucht; deze, de beftendige gezellinne van het zelfgevoel der zwakken; deze, daar zij de vrouwen tegen alle aanvallen fchijnt zeker te willen ftellen; deze, daar zij het leven der mannelijke dwingelanden tegen de listen, het vermogen en de zamenrottingen der vrouwen befchermt, is de bron van vele uitvindingen, die de vrouwen in den elendigften ftaat der flavernije ftort. Hier bij koomt nog dat de Serails in het verzamelen van eene menigte der fchoonfte vrouwen, voorwerpen van de pragtgeworden zijn, en den Aziatifchen hoogmoed ftreelen. De Ko« ning van Bisnagar voert, onder andere tijtels, ook deze: Gemaal van duizend vrouwen! SE  DE INFIBULATIE Was, volgens celsus, reeds bij de ouden een middel, van het welk men zich, bij beide de gedachten, ter bewaring der kuischheid, bediende. De Heer van pau geeft, omtrend dit gebruik, de meeste opheldering. Hij zegt dat het zelve zich in de oudfte tijden verliest, dat het van het Oosten naar Griekenland, en van daar tegen het einde der Republiek naar Rome gekomen is. De Infibulatie aan de vrouwen, zegt deze fchrijver, ontleent alleen haren oorfprong uit de ijverzucht der mannen, die, onder de heete luchtitreken, waar alle hartstochten het fterkst woeden, terwijl het veriiand onvermogend blijft, zoo onzinnig en onmenfchelijk is, Van aan de menfchelijke natuur de geweldigfte en fchandelijkfte belediging toe te brengen, eene belediging die, zelfs ten aanzien van de dieren, die zomtiids, zoo als bij voorbeeld de Merrijs gcïtifièulecrdworden, eene hardheid is. De razende ijverzucht meent met het ligchaam ook de ziel (z) De pau, Rechenlus Pliilojophique Jiir les Ametka'ms,  C 175 ) ziel te kunnen kluisteren, en ftreeft naar het bezit van een goed dat zij niet kent. De Infibulatie wordt nog heden ten dage aan de vrouwen te werk gefield, en men bedient zich, ten aanzien van de wijze, fchoon het oogmerk altoos het zelfde blijft, van drie onderfcheidene manieren. Zoodra een meisje in ./Ethiopiën geboren wordt vereenigt men de randen der vrouwelijkheid met elkander, en naait dezelve te zamen, echter niet, zoo als zommige reizigers voorgeven, met eenen onverbreekelijken draad, maar alleen met eenen zijden, terwijl men flechts zoo veel opening laat als de natuurlijke nooddruft eischt. —— Het is ligtlijk te begrijpen hoe veel pijn dit aan zulk eene gevoelige plaats, het teeder offer dier gruwelijke gewoonte, veroorzaken moet! De door dit middel te zamengevoegde deelen wasfen aan elkander, en tegen het tweede jaar is hier niets dan de enkle naad meer van te zien. De vader van zulk een meisje houdt zich nu volkomen verzekerd eene maagd te bezitten, en verkoopt dezelve aan den meestbiedenden. Eenige dagen voor de bruiloft opent men de gefloten deelen door eene infnijding, die dezelve weder in hunnen natuurlijken ftaat brengt. Deze wijs van Infibuleeren heeft ook in Pegu plaats. Linschoa zag zulk eene vrouw, en fprak met den wondarts, die deze operatie verricht had. Eene gewoonte van dien aard is voorzeker de af-  C 176 ) affchuwelijkfte van alle anderen, die immer helhonden , en kan wel ftrekken om zich van het bezit van den Maagddom in een meisje, maar niet om zich van de getrouwheid eener vrouwe te verzekeren. Bij andere Aziatifche en Africaanfche volken Iteekt men door de randen van de lippen der vrouwlijkheid een ring, die bij de meisjes niet anders dan door de vijl of de fchaar kan weggenomen worden. Men doorfteekt deze vleeschdeelenmet een inftrument, iteekt de einden van den ring door de gemaakte opening en foldeert dezelven te zamen; en bij vrouwen is 'er aan den ring een flot van het welke de man den fleutel heeft. Dit inftrument vervuld bij hem de plaats der gefnedenen, die, in Azie, groote onkosten vorderen, en niet dan door zeer vermogende Heeren kunnen onderhouden worden. De gewone klasfen des volks bedienen zich hierom van deze ringen. De derde wijs van Infibuleercn, fchoon niet zoo bloedig en fmertelijk als de vorigen, draagt desniettemin nog vele overblijfzels der barbaarschheid. Zij beftaat hierin, dat men namelijk de vrouwen eenen van ijzerdraad gevlogten gordel om doet, die over de heupen gaat, en door middel van een uit beweegbare ringetjes beftaande flootje is famengehecht; op 'deze ringetjes is een bepaald getal van karakters gegraveerd en onder dezelven is 'er flechts één eenige door > mid-  C 177 ) middel van welke het flootje kan geopend en gei floten worden; en dit is het heilig bewaarde geheim van den man. De tegenwoordige Italianen bedienen zich van onderfcheiden foorten van deze Inftrumenten, van welken men zich in het oud Rome, zelfs in den tijd der grootfte bedorvenheid, niet bedienden. De Romeinen infibuleerden noch de vrouwen , noch de maagden, maar alleen de knapen. Men eerde het zwak geflacht en wilde liever het fterkfte en ondemeemendfte aan banden liggen. Men wist dat men de fchaamte in de vrouwen door dwang niet kon doen werken, en dat men haar, door haar de vrijheid te ontrooven, ook van de betrachting eener deugd ontfloeg, die met de llavernij niet meer beftaanbaar is. Wanneer onze Vestalen aan het Altaar de gelofte van kuischheid doen, zijn zij heelligt geneigd dien eed getrouw te houden; dan, zoodra men haar in cellen opiluit, ontrooft men haar al het verdienftelijke der onthouding, en men houdt haar ongefchikt, om het geen zij vrijwillig beloofd hebben te vervullen. Men behoorde haar niet op te fluiten, of geene belofte af te eifchen , die in eene gevangenis, of in den ftaat der flavernije nutloos is. ——— De Romeinfche Vestalen genoten dezelfde vrijheid •> die alle de andere vrouwen in Rome hadden, Indien men dezelven in een klooster had M «pgefloren, zouden zij voorzeker opgehouden hebben maagden te zijn! De Arts celsus (*) befchrijft de wijze op welke de Romeinfche knapen geinfibukerd werden zeer naauwkeurig, zonder echter volkomen op te geven, op welk eene wijze de ring werd toegezoldeerd, het geen echter in dit geval eene gewigtige bijzonderheid is. Andere fchrijvers zeggen, dat deze wijs van infibuleren zeer gebruiklijk was, zoo met betrekking tot de jonge lieden , die men naar de fcholen zond , als ook ten aanzien der tooneelfpelers en dansfers, die, wanneer zij zich aan de opzieners verkogten, zich aan deze wet onderwerpen ifi) Infibulart quoque aMefcentulds interdum yaietudinis caus/ë quidam conjueyerunt; ejusdem hac ratio ejl: Cutis qun fuper glandem ejl, extenditur notaturque utrinque a lateribus atramento, qua perforetur, deinde remittitur. Si fuper glandem nota reyertuntur nimis apprehenfum ejl £? ultra notari debet: Ji glans tb hts libera ejl, is locus idoneus fibula ejl. Turn, qua nota funt, cutis acu filum ducents tranfuitur, ejufdem fiB capita inter. fe deligantur, quotidieque id moyetur, donec circa foramina cica* iricula fiant. Ubi lia Confirmatie, excepto fila fibula inditur, fua, qua layior, co melior ejl. Sed hoe quidem Sspius inter fuperyaaia quant inter secefaria ejl. c Ei sus, Lib. VII. c. S&trjfc, m. «73.  C '79 ) pen moesten. De losbandige Romeinfche vrouwen plegen hen echter dikwerf, door geld, tot de losmaking te vervoeren (by Winkelman geeft in de Monumenti anti' thi inediditi Tab. 118. twee platen van kleene koperen ftandbeelden, die in het kabinet van den. Kardinaal bewaard worden. Dezelven verbeelden twee geinfibuleerde Muzikanten, die , zoo ten aanzien van de grootheid van den aan de voorhuid aangelegden ring, als de fchraalheid van hun ligchaam , zeer merkwaardig zijn. De hoogmoed der Griekfche Monniken, die zich aan even zulk eene geftrenge boete en overdrevene onthouding onderwerpen, vergroot zich naar mate van de grootheid van den ring, met welken zij geïnfibuleerd zijn. Men vindt 'er onder dezen, die uitzinnig genoeg zijn, om aan de voorhuid een ring van zes duimen in den omtrek, en van een vierde ponds gewicht te dragen. Iets meer ongehoord kon de Dweeperij voorzeker niet uitvinden om hare Priesters aan de wetten der kuischheid te onderwerpen, waartoe deze. (i) Si gaudet cantu, nullias fibula durat Vocem yendentis Pratoribus. Juvbn. Satyr. VI. Co——74. M fl  ( i8o ) ase eerlcoze Aflaten, zonder ijzeren banden, zich ttf zwak bevonden. Onder de Turkfche Monniken , kalenders, Der«s Vies en Santons zijn velen met dit teken der kuischheid verfierd, iclJoon zij te gelijk befnedert zijn.Het volk beoordeelt de heiligheid dezer elendelingen naar hunne rozenkransfen en naar de grootheid van hunne ringen. Om hun vleesch te tuchtigen en hunne zintuigen te ftraffen, liggen zij zomtijds dezen buitengewonen ring af, en wonen de muilezelinnen en ezelinnen bij, gedurende welken tijd de ezeldrijver in diepen aandacht op de kniën ligt, en de Heiligen voor de eer dankt die zij zijn beest aandoen. Locke (» voert deze bijzonderheid aan, ten bewijze, dat 'er geen algemeen zedelijk gevoel of aangeboren denkbeelden zijn. De Ouden hadden nog eene andere wijze van infibulcercn; deze gefchiedde door middel van een koker, in dewelke men het mannelijk lid ftak, en die meteen band werd vast gemaakt(J). Bij de wilden der nieuwe waereld heerscht het gebruik om het manlijk lid zoo veel mooglijk is in te drukken en de voorhuid, benevens een ge- Ce) Wijsgierige Proeven. C*Ö.- M a r t i a t L. f. C. Sa;  C x8| ) gedeelte van de buis, zelfs meteen band, dien men van de basten der boomen fpint, toe te binden, zoo dat de oprichtende werking der fpieren, hoe vermogend die ook moog wezen, hier-, door onderdrukt wordt (e). De pau meent, dat dit middel door de Zuid-. Amerikanen is uitgedacht, om hunne geheele ontvolking voor te komen, en dat zij, om hunne organifatie te verbeteren met minder gevaar, hetzelfde deden, hetgeen de vrouwen, zoo als VESpus zegt, met giftige Infeften poogden te doen; deze namelijk, leiden zulke beesten aan het mannelijk lid aan, om het tot eene buitengewoone dikte te doen opzwellen; en daar aan dezelven de middelen, tegen dit gif deels onbekend waren, moesten vele mannen dit offer aan den wellust der vrouwen met den jdood, of me« het verlies van hun mannelijk lid boeten. Dan, in dit geval fcheen de vrees voor eene ontvolking niet zoo zeer de beweegoorzaak te zijn, maar men had dezelve veeleer in de natuurlijke zwakheid der mannen in de onnatuurlijke weilustigheid der vrouwen, en, zoo als fommige Reisbefchrijvers willen, in eene tegenftrijdige grootte iusfchen de vrouwelijke en mannelijke teeldee- te* C&Maiibrave, Hijl. nat. brafeh M3  C 182 ) ïen te zoeken. Opmerkenswaardig is het, dat men bij geene volken in de geheele nieuwe waeïeld eenige fporen van vrouwelijke Infibulatie vindt, doch dat deze, voornamenlijk in het zuidelijkst gedeelte van Amerika, wel bij de mannen plaats heeft. Men treft in later tijden voorbeelden aan , dat èe\Infibulatie als een middel tegen de zelfbevlekking werd aangewend. De Menfchenvriend campe verhaalt, dat een jong mensch dit middel uit vertwijfeling aan zich zei ven werkheilig maakte, zijnen ring vijftien jaren had gedragen, en gedurende dien tijd, die kuur ook aan vele jonge lieden had gedaan, en dezelve zoo wel tij dezen, als bij zich zeiven onfchadelijken nuttig gevonden had. Het gefchiedc op deze ■wijze. Men iteekt een naaide met eenen draad, die met goede heelende zalf is beftreken aan beiden de zijden door de voorhuid en knoopt dezelven te zamen. Wanneer het lid begint te zwelïen houdt men het in warme melk of men roept eenen Wondarts tot hulp. Zoodra nu de gemaakte wenden geheeld zijn, neemt men den draad weg, en men iteekt door de openingen een koperdraad, die in het midden, daar hij over het hoofd der roede gaat, een kleene bogt heeft, om hier niet te drukken ; dan buigt men door middel van eene kleene tang, de beide einde van den draad om, zoo dat dezelven juist voor de in de voorhuid gemaakte openingen komen, en zich al»  C 183 ) als 't ware, aan dezelven hechten. De op deze wijze geformeerde ring heeft omtrend deze gedaante : (ƒ) J> vogels XJnttïricht s fut Èlürn, Erzkher end Kk& ■gtraufjclur, S. 149. u, f. M4 De einden (bb) krommen zich juist over het doorboorde gedeelte der voorhuid aan beide de zijden, en de bogt (a) koomt juist voor den mond der waterbuis;^och drukt daar niet, maar wel aan de zijden, waar men meer drukking verdragen kan. Schoon nu deze kunstbewerking aan de mannelijke roede geene uitwendige fchade aanbrengt, zoo is het echter zeer mooglijk dat dit geweldig middel ter beteugeling der onkuischheid in zekere omftandigheden nadeelige gevolgen hebben kan (ƒ > VOETKEET ENEN. Een zachter middel dan de vorigen, van het welk zich voorheen de rijke ouders in Arabiè'n, bi;  bij hunne dochters bedienden, waren gouden, zilveren of andere kostbare kluisters, die zij onder aan hare beenen, bij de voeten aanlegde Cg). Deze kluisters werden door eenen gouden keeten aan elkander gehecht, dien men voorgaf gefchikt te zijn om de fchreden af te meten, en dezelven juist en op de maat te maken. — Het fpreekt van zelf, dat de fleutel van deze machine niet aan de dochter zelve werd toebetrouwd. Dat dit fieraad een kunftig nftddel ter bewaring van de kuischheid wezen moest, blijkt duidelijk uit den Talmud, waarin men vindt, dat 'er familiën waren, voor welken dit middel volïtrekr onontbeerlijk was, wanneer men niet hehfcen wilde dat de dochters, door middel van hare al te wijde fchreden, het Hymen verbraken, en dus het teken van den Maagddom, voor den bruiloftsnacht verloren. In hoe verre nu deze ketens de kuischheid der meisjes met de daad verzekeren, is ligtelijk te begrijpen. Mooglijk waren zij inftaat om den bijflaap, wanneer die op de gewoone wijze voltrokken wordt, hinderlijk te zijn; dan, daar'er door j Gp Men vindt in de. Schriftuur van dezen Opfchik eenig gewag gemaakt. Jes. III, v«. 16—-ao.  C 185 ) door de gelieven, bij zulk eene gelegenheid, behalven deze nog andere richtingen, die deze banden in het geheel niet in den weg ftaan, kunnen genomen worden, zijn dezelven tegen de omhelzing, en nog minder tegen zelfbevlekking en andere ontuchtigheden, een zeer onvoldoend middel (Ji)i Op eene even toereikende wijze wilden de Egyptenaren hunne vrouwen voor buitenfporigheden in het ftuk der liefde bewaren, door haar beftendig met bloote voeten te doen gaan ; gelijk de Chineefen met hetzelfde oogmerk hunne vrouwen, van jongs af, zulke naauwe fchoenen laten dragen, dat zij naauwljks in ftaaj zijn te gaan, de mumbo jumbo, In het binnenfte gedeelte van Afrika hebben de mannen een verfchriklijk verbond gefloten, en een geheim Gerechtshof tegen de vrouwen opgericht, dat aan de Spaanfche Inquifitie niets toegeeft. De Reprefentant en Rechter van deze orde is een Bulbak of Moolik, dien men den naam vanMumbo Jumbo, of Horey geeft. Deze fchrikbarende geftalte is een vermomd man met eenen langen mantel van boomfchorfen gemaakt, om» Ch) Michaclis Mozaïsch Recht, ii. V«t\ M 5  C 186- ) tmihangen en met eene: kroon van ftroo gefierd, waardoor hij de hoogte van agt of negen voeten heeft. Hij fpreekt eene, bij de orde alleen bekende, geheime fpraak en maakt bij zijne aankomst zulk een geruisch en geweld, als hij, ter bereiking van zijn oogmerk, noodig oordeelt. Deze figuur wordt zeer zorgvuldig door de mannen in eere gehouden, vti koomt niet dan des nachts ten voorfchijn, wanneer de mannen eenig verfebil met hunne vrouwen hebben of wanneer zij dezelven door fchrik tot gehoorzaamheid of tot kuischheid brengen willen. Zij pogen dezen diets te maken, dat de Mumbo Jumbo alles weet. Zij laten alles aan zijne uitfpraak, en deze is altijd in het voordeel der mannen. De Mumbo veroordeelt de vrouwen dikwerf tot eene goede dragt flagen en ook wel tot den dood, en de fententie wordt door een der Negers, die hem Overal volgen en een foort van lijftrawanten zijn, oögcnbliklijk uitgevoerd. In het bijzonder heeft men de vrouwen weten te overreden, dat dc Mumbo ten uitterfte door haar beledigd wordt, wanneer zij hare kuischheid verwaarloozen, en dat hij dit even zoo zeker ftraft, als het hem volkomen bekend is. Zoodra de vrouwen haren vermomden Rechter gewaar worden, het welk haar door zijn verfchriklijk gebrul wordt aangekondigd, vlieden zij zoo fnel en zoo verre als mooglijk is; doch zij worden meestal door de lijftrauwanten of de mannen zeiven ag- ter-  C 187 ) terhaald, en voor dit verfchriklijk gericht geil eept! BELLEN. In Polen zoekt men de kuischheid der jonge meisjes door eene uitvinding te bewaren, die niet minder bijzonder, doch niet zoo wreed of zoo vernederend als de vorige is. Men hecht, namelijk op het land, aan de kleederen der meisjes kleine bellen, door welk middel de moeder, of zij die het opzicht,over haar hebben, hooren kunnen, waar zij zich bevinden; terwijl deze het tevens fpoedig ontdekken, wanneer zij zich ftoeijerijen en minnekozerijen of het verre afwijken veroorloven. OORBIEGT. In de Roomfche landen gelooft men de kuischheid en de daar aan verbonden vrouwelijke deugden door de kunstgreep van de oorbiegt te beveiligen; daar op de verzwijging eener misdaad, eok vooral van dezen aard, eene eeuwige ver- dos-  C 188 y doemenis ftaat. Dat men nu nergens meer dan in deze landen, leugenaarfters vindt, is uit de bekende listigheid der vrouwen blijkbaar. In later tijden, echter, is het vermogen van dezen Room-. fchen Gewetensraad zeer verzwakt; vooral na dat de getrouwde mannen hebben geleerd, dat geene verzoekingen gevaarlijker zijn, dan die waarin de Verleider zelf het in zijn vermogen heeft om de zonden te vergeven -r- dat vervolgens hierdoor hun huislijk gezach geheel vernietigd wordt, en overgaat in handen, die gevaarlijk en zeer gefchikt zijn, om het zaad van tweedracht; in familien te ftrooijen, en door heimelijke aanflagen het huislijk geluk te verbannen. JtTAtiAANSCHE SLOTEN. In Italiën is een zeker flot der kuischheid bekend, welks uitvinder de laatfte Tiran van Padua, mexius carrara zou moeten geweest zijn. In Spanje maakte men verfcheiden eeuwen aan elkander ook van deze floten gebruik. Dan, dit middel vonden zij fpoedig ontoereikend, en namen dus hunne toevlucht tot oude wijven, die onder den naam van Deuegnas , bekend waren. Daar men ontdekt had, dat de gefnedenen geeHe onomkoopelijlje bewakers der vrouwelijke kuisen*  C 18? ) kuischheid waren , > geloofden de Spanjaards dh beter aan oude wraak- en ijverzuchtige wijven te kunnen toevertrouwen, die voorzeker aan hare jonger zusters een vermaak benijden en onthouden zouden, dat zij zeiven niet meer konden genieten. Doch ook in dit geval triumfeerde het vermogen van het goud! Men ziet dus hieruit, hoezeer de ijverzucht der mannen bij alle volken werkzaam geweest is in het uitdenken van middelen, door welken zij zich van de kuischheid der vrouwen verzekeren konden. Dan, van welken aard dezen ook wezen mogen, heeft men altoos gezien, en men ziet dit nog heden ten dage, dat de meesten der. zeiven ontoereikend zijn, terwijl het gebruik maken van gewelddadige middelen, even zoo onvolkomen als verachtelijk is. De deugd wil niet gedwongen zijn, en het ligchaam, in het welke eene onreine ziel huist, is geenen fchildwacht waardig. Intusfchen kunnen'er gevallen voorkomen, in welken het gebruik maken van eenjnatuurlijk middel ten aanzien eener zedelyke handeling niets bepaalt, en in welken het onbefiist blijft, of de bewaring der deugd haar aanzijn aan zulk eene uitvinding der kunsten, al of niet te danken hebben, en of zij, zonder dezelve, ook niet zou beftaan hebben. 'Er hebben omftandigheden in het menschlijk leven plaats, in welken de ftandvastigfte deugd ael«  C 19° ) ïelve gevaar loopt van te bezwijken, Dit is zeer dikwerf het geval bij de fchoone helft van het menscblijk gedacht dat op hare bloemrijke levenspaden zoo ligt in eenen doolhof geraakt, uit het welke zij zich, zonder den bijftand van anderen, zelden redden kan. Gij, jonge fchoonen, die nog onbekend met de flangenwegen en argelistigheid der verleiding zijt, ziet dikwerf uwe deugd tot aan de uitterfle grensfcheiding der ondeugd weggevoerd, voor gij het gewaar wordt. Hoe ftandvastig en gelijkmatig gij ook wezen moogt, is echter de vernietiging van uwe onfchuld dikwerf flechts het werk van eenen oogenblik. Wanneer de vurige aanbidder uwer bekoorlijkheden zich wanhopend aan uwe voeten werpt, en om uw mededogen fmeekt, wie van u zal hem dit weigeren kunnen! Eu wanneer dit juist gefchiedt op een tijdftip, dat ter bereiking van zijn oogmerk gunftig is, kunt gij voorzeker zulk eene verzoeking, zoo gij anderzins den jongen welgemaakten man eene zuivere liefde niet onwaardig keurt, niet wederftaan. Gij zult onwederftaanbaar voor hem worden ingenomen ; drukken hem aan uwen boezem en ftaan hem heelligt eenige weinig beteekenende kleenigheden toe. —— Dan, door den tijd wint zijne liefde een ruimer veld. Zijne ontfchuldigingen zijn zoo vleijend, zoo betooverend als zijne verzoeken en betuigingen verleidend zijn. Elke drop van u nu rasfcher omloopend bloed ver-  C 191 3 vergroot de maat van uw warm gevoel. Het bevallig beeld van den wellust koomt nader en nader, en dringt de erinnering aan uwe edele grondbeginfels geheel uit uw hart weg. Uwe door een gevoel dat gij nooit hadt, betoverde zinnen, uw geheel beftaan drijft in toverwol- ken van hemelfche genieting'. En zoo gij u nu in de armen van eenen verleider bevind, verliest gij in eenen oogenblik eenen fchat, dien gij jaren lang zoo heilig bewaard hebt. Op deze wijze worden voorzeker van de honderd te vroeg geplukte bloemen, negentig het offer van haar natuurlijk geftel, en onder dezen zijn 'er mooglijk geen tien, die zich met oogmerk laten overwinnen. Hierom, beminnelijke Meisjes! wil ik u aan de toezicht van eenen weldadigen befcherm-engel, die u van den rand des verderfs nog kante rugge houden aanbevelen. Het ftaat aan u, 6 fchoonen! u dezen, zoo fpoedig het u behaagt, aan'nemen, en ik verzeker u, dat gij u aan hem volkomen zorgeloos kunt toebetrouwen. Alle de bevalligheden der natuur, de betoverende kracht der liefde en de fchoonheid van eenen Adonis mogen zich vereenigen; gij zelve moogt van het tederst gevoel wegfmelten en in de armen van uwen minnaar nederzinken, en hij moge de gewetenlooste wellusteling zijn, het kleinood uwer onfchuld —- uwe eer zal echter bewaard blijven. Denkt niet dat hier iets bovennatuurlijks  C 192 ) lijks in het fpel kome; de befchutter, dien ik u aanbevele, beftaat flechts in een klêedingsftuk, dat zeer veel overeenkomst heeft met een fieraad dat gij draagt, en dat bij u onder den naam Efcharpe bekend is. Alleen met dit onderfcheid, dat gij het bij u bekende fieraad over uwe kleederen draagt, om hierdoor uw postuur te volmaken, en door dezen band de begeerten der jongelingen op te wekken; daar hiertegen, het fieraad met hetwelke ik u gemeenzamer maken wil, eene nuttiger doeleinde heeft, en dat, fchoon gij het draagt, voor de oogen der mannen, een verborgen heiligdom is, zijn naam is : MAAGDENGORDEL, Of, zoo gij liever wilt, Lijfgordel. Ik ben 'er zeer verre af, om u denzelven op te dringen of immer iemand, het zij vader, minnaar of echtgenoot, het regt toe te kennen om u met denzelven, uwes ondanks, te bekleeden. Het moet aan uw eigen gevoel, aan de bewustheid van uwe eigen fterkte of zwakheid worden overgelaten, of gij u, in de dagen uwer beproeving, vermogend genoeg bevindt, om zulk eenen befchermengel te kunnen ontberen; of gij u moedig genoeg oordeelt om, zonder denzelven, den gevaarlijken , onderneraenden vijand uit het veld te Haan. De volgende nadere befchrijving yan dezen gordel  C 193 ) del zal voldoende zijn om den maker, bij het vervaerdigen van denzelven, ter zekere leidsvrouw te ftrekken. De cirkel van dezen gordel beftaat uit plat en zeer dun Engelsen ftaaldraad, dat met zacht leder overtrokken, en aan de binnen zijde met iets anders gevoerd is. Dan, daar deze veeren in ftaat zijn zich eenigzins uit te zetten, zoo is van dezelven, bij eene volle maag, eer>ige verftopping of dergelijke toevallen, niets nadeeligs te vreezen Aan het agreifte gedeelte van dezen gordel zijn twee banden, van dezelfde ftof, vastgemaakt, die van agteren een langwerpig ovaal uitmaaken, en van onderen weder te zamenloopen, en omtrend de fchamelheid door een plaatje aan elkander gehecht zijn, welk plaatje van de noodige opening voorzien, en van binnen met iets zachts gevoerd is: dit plaatje moet zoo geplaatst worden dat'het einde van hetzelve op den venusheuvel koomt. Van de plaats waar dit plaatje eindigd gaat een drie vinger breede band, die van denzelfden aard als de cirkel, die om het lijf gaat, is, tot aan den navel, waar hij zich aan den lijf band hecht. Hier wordt een kleine gesp aangebragt, die men toegespt, en die aan de eene zijde een ftalen overtrek heeft, waaraan een zeer klein llootje gelegd wordt. Daar deze lijfgordel zich bevinden moet op da plaats waar de vrouwen hare kleeders binden en het lijf zamen drukken, zoo heeft hii te gelijk de nuttigheid om de kleederen vast om het lijf N te  c m ) ie doen fluiten, en de heupkusfentjes nutteloos te maken. Hierin beftaat het geheel geheim, lieve Meisjes ! door het welk gij u tegen de gevaarlijke en onvoorziene aanvallen, die men op uwe kuischheid ondernemen mogt, kunt zeker ftellen. Üit voorzichtigheid echter rade ik u de fleutel van dit kleine flot niet bij u te dragen; maar in handen van uwe moeder of eene vertrouwde vriendinne te ftellen. Ook zal deze gordel alle foorten van geheime onkuisfche handelingen voorkomen, die even zoo vernielend voor uwen Maagddom zijn als het geen door de mannen kan gedaan worden. Zoo mijn raad de goedkeuring van het fchoon geflacht weg draagt, en zij zich denzelven ten nutte maken, zoo als ik mij, in een geval van zoo veel aangelegenheid, vleijen durf dat gefchieden zal zoo zal ik mij gelukkig achten meenige vrouwelijke deugd, die, fchoon zij ftruikelen mogt, toch altijd deugd blijft, voor haren fieheelen ondergang behoed te hebben. VIER.  C *9f ) VIERDE AFDÉELING. van het recht des bruidegoms om van z ij ne bruid eenen geheel zuivren maagddom te vorderen, In zoo verre ik weete beftaat 'er onder ons geene ftellige wet, uit kragt van welke aan een' jonggetrouwden man de vrijheid gegeven wordt om zijne vrouw, wanneer hij het teeken van den Maagddom niet aan haar ontdekt, te veria* ten, of haar, wegens dit gemis, in rechten te» betrekken. Het gebrek van zulk een recht vloeit, naar het gefcherpt oordeel van de Ridder micHAëLis (ZO» uit de volgende bijzonderheden voort. Ons CA) Mofiüch Recht, zter Theil, S.  C 106- ) Ons hedendaagsch huwelijksrecht beftaat in een» zonderlinge zamenmenging van kristelijke zedenkunde en Romeinfche regtsgeleerdheid. De Kristen Wetgever, zegt hij, ftaat den man toe om zijne vrouw, uit hoofde van hoerererlj, een' fcheidbrief te geven, dan, onder het woord hoererij verftaat hij niet bloot die ontucht die ftaande den echt bedreven wordt, maar ook die, welke voor denzelven mogt begaan zijn. De ware beteekenis van het woord zelve duidt dit aan. De Leeraar van het Èuangelie bedient zich niet van het woord echtbrei|k, maar alleen van de algemeene uitdrukking neuta, ontucht, of hoererij. Daar nu, naar de wet van mos es, de bruidegom, die bij zijne bruid het teeken van den Maagddom niet vond, het recht had om haar voor eene hoer te houden, en haar als zoodanig eene, wanneer hij geftreng wilde zijn, kon doen fteenigen, zoo is het klaar dat de Joden, (en andere toehoorders had de eerfte Prediker van het Euangelie niet) hieraan geene andere dan de volgende uitlegging geven konden, namenlijk, Wanneer een man gelooft dat zijn vrouw, voor het huwelijk * ontucht bedreven, en hem, bij het fluiten van het zelve, bedrogen hebbe, of dat zij in het vervolg hare huwelijkspligt verbreekt, en hij wil haar echter niet openbaar aanklagen, en haar hierdoor in levensgevaar brengen, maar liever in ftilte verlaten, zoo is het niet alleen burgerlijk maar ook voor God * - •. en  C *97 ) en het geweten geoorloofd den echt te verbreken, en de vrouw een' fcheidbrief te geven; dit is derhalven ook , in dit geval, geoorloofd, en voor den rechterftoel van God en het geweten rechtvaerdig en billijk, wanneer de bruidegom in den eerften nacht den bijflaap verricht, en geen teeken van den Maagddom bij zijne bruid gevonden heeft; dewijl hij haar dan, naar de ftem der Natuur en naar de wet van moses, voor eene onkuisfche perfone moest houden, en zich in zijn geheele leven nimmer van het tegendeel kon verzekerd houden. Had men dus het huwelijksrecht der Kristenen naar deze geftrenge kristelijke zedenleer willen inrichten,zoo had men ook den getrouwden man, die zijn bruid in den eerften nacht geen maagd bevond, de vrijheid moeten laten om zich oogenbliklijk van zijne nieuwe vrouw te fcheiden, of, zoo men om burgerlijke en ftaatkundige reden geene echtfcheiding in ftilte en buiten toeftemming der Overheid had willen toelaten, en den man echter zoo veel mooglijk voldoening geven, terwijl men de ongelukkige vrouw ook, zoo veel maar eenigzins kon gefchieden, en de billijkheid toeliet, verfchoonde, had men de volgende bepalingen kunnen maken; ju Dat de jonge man, wanneer hij zich om deze reden van zijne vrouw wilde laten fcheiden, de aangeving hiervan binnen eenen bepaalden tijd, bij voorbeeld, ten hoogften eene week N3 na.  C Ï98 ) na de voltrekking van het huwelijk, op eene behoorlijke wijze doen, en zijn vrouw hierna niet meer bijwonen moest. 2. Dat hij den Regter de bewijzen (doch dezen zouden bij ons niet op de Hebreeuwfche wijze moeten ingericht zijn) moest openleggen, en bezweren, voor eerst, dat de bijflaap door hem niet flechts beproeft maar werklijk voltogen was. Ten tweede, dat hij naar de teekens van den nu gefchonden Maagddom gezogt maar dezelve niet gevonden had, en, ten derde, dat hij zelf, voor den bruiloftsnacht, met het meisje nimmer had te doen gehad, en dat hij noch door vleesfchelijke vermenging, noch op eene andere wijs haar Hymen verbroken had. 3. Dat zulk eene verklaring alleen zou (trekken ter vernietiging van het huwelijk, zonder dat dit aan de gefcheidenen eenige fchande zou toebrengen, of dat zij deswegens eenige ftraffen ondergaan zouden; terwijl het publiek de zaak altoos zoo befchouwen moest, als ware de leer, omtrend het teeken van den Maagddom, onzeker. Dan, in ftede van dit heeft men twee zeer onderfcheiden en tegen elkander inloopende zaken, namenlijk de Kristelijke zedenleer, die onder de Joden het eerst gepredikt is, en naar de Mozaïfche wetten werd uitgelegd, met de Romeinfche, die geen teeken van den Maagddom vorderden, op eene willekeurige wijze vermengd.  C 199 ) mengd, en de echtfcheiding verboden, fchoon de bruidegom de bruid geen maagd vindt, niet alleen, maar zelfs wanneer hij alle reden heeft om te onderftellen dat zij dikwerf bij een' man gelegen heeft. Op deze wijze is uit de ten uiterfte billijke en gegronde zedenleer van het Euangelie een zeer onbillijk huwelijksrecht ontftaan, dat den jongen man noodzaakt om zijne vrouw, van wier kuischheid hij zich, gedurende zijn geheele leven, niet kan verzekeren, geheel tegen het oogmerk der Kristelijke zedenleer, en tegen het oogmerk van het huwelijk, bij zich te houden, en bij haar kinders te verwekken, dien hij heel ligt nimmer eene wezenlijke vaderlijke liefde toe kan dragen. Intusfohen heeft deze, op eene niet wel begrepen zedenleer gegronde wet, eenen zeer nadeeligen invloed op de zeden der menfchen, die door de voorfchriften van het Euangelie anders noodzaaklijk moeten gezuiverd en verbeterd worden; daar het zeer begrijpelijk is dat de kuischheid der meisjes lijden moet door de verzekering, die zij hebben, dat het aan haren toekomftigen man niet vrij zal ftaan om over het gemis van de kenteekens van haren Maagddom eenige ernftige aanmerkingen te maken. Daar, in tegendeel, wanneer eene niet maagd bevonde bruid weder kon worden te rug gezonden, de moeder voorzeker voor de kuischheid harer. dochter op alle mooglijke wijzen waken, N 4 en  ( 200 ) en de dochter zich zelve ook naauwkeurig in acht nemen zouden. > Ik wil wel toeftaan dat uit zulk eene inrichting, door den tijd, ook eenig bederf der zeden zou kunnen voortvloeijen, en dat men zulk eene wet kragteloos en beJagchelijk zou kunnen maken, wanneer men, uit hoofde van dispenfatiën of huwelijkscontracten van het recht op de teekens van den Maagddom afzag. Dan, eeuwen lang zou echter zulk een recht de ondeugd in den weg ftaan, en het volk, ter uitbreiding zijner eige grootheid en belang, binnen de palen der deugd houden. De vrouwelijke kuischheid moet voorzeker op den zedenlijken toeltand van het geheele menschdom eenen gewigtigen invloed hebben. Hare noodzaaklijkheid laat zich, zoo wel uit het al* gemeen belang der maatfchappij als uit de natuur der vrouwen, zelve verklaren. Het oogmerk van den echt, dat in de voortteling en opvoeding van nieuwe menfchen gelegen is, gaat met eene dure verpligting, met eene vrijwillige overneming van kosten en moeiljkheden gepaard. —De man, op wiens fchouders voorzeker de zwaarfte last drukt, kan hier voor op geene andere wijze fchadeloos gefteld worden dan door de volkomen verzekering dat de kinders hem toebehooren, en zonder deze kan hij dezelven nimmer hartlijk liefhebben. Daar het nu ten uitente moeilijk is deze zekerheid  C 201 ) heid altoos te hebben, en daar het onmooglijk is om de vrouwelijke kuischheid door geftrenge middelen — door dwang, die, buiten volkomen toereikende bewijzen, niet kan werkftellig gemaakt worden, te bewaren; zoo eischte het belang der Maatfchappije, om op het verlies der vrouwelijke kuischheid de ftraf van eenen flegten naam, en het verlies van eer te zetten. Men drukte hierom het vrouwelijk gellacht de grootst mooglijke maat van fchaamte in, en het gelukte dit zoo diep ingedrukt gevoel bij het fijner georganifeerd gedacht zoo vermogend te maken, dat niet zelden, bij de eerfte opwelling der zinnelijke begeerte, bij het doen van uitdrukkingen — bij het nemen van vrijheden, die de kuischheid beledigen, dit gellacht met verontwaerdiging vervuld wordt. Dan, hoe fterker de verzoekingen zijn, die de vrouwen ter voldoening van hare naturelijke neigingen hebben, des te ligter zullen zij zich met de bedriegelijke hoop vleijen, middelen te zullen vinden om zich van eenen goeden naam te verzekeren. Niets is dus toereikend om den man volkomen van de kuischheid van het meisje, dat hij befluit zich ter vrouwe te nemen, te verzekeren ; de Natuur zelve moest dit gebrek te hulp komen, en in het vrouwelijk ligchaam zelf een toereikend teeken der vrouwelijke kuischheid plaatfen. Naar de boven aangehaalde bedenkingen van den Heer halleb. en andere beoefenaars der Ont-  ( 202 5 Ontleekunde , heeft het Hymen geene natuurlijke nuttigheid : dit wordt onder anderen bewezen uit deze bijzonderheid, dat hetzelve, namelijk in de vrouwelijke teeldeelen der dieren, fchoon zij anders na genoeg met die der menfchen overeenkomen, niet gevonden wordt. Daar nu in de Natuur niets zonder oogmerk beftaan kan, zoo volgt hier uit, dat het Hymen, daar het geene andere nuttigheid kan hebben, alleen in wezen is om den man een natuurlijk bewijs der vrouwelijke kuischheid te geven. Het is niet te ontkennen, dat de Natuur fomtijdsiets onvolkomens voortbrengt, aan hetwelke het een of ander gedeelte mangelt, en dus is het zoo als te voren uitvoerig gezegd is, ook zeer mooglijk, dat een meisje zonder Hymen geboren wordt, terwijl hetzelve buiten den bijflaap, door ontuchtige handelingen zoo wel als op eene onfchuldige wijze, door van buiten aankomend geweld , kan verloren gaan. Dan, daar het eerfte en het laatfte geval zoo buitengewoon zeld. zaam zijn , zoo koomt het mij voor een zeer natuurlijk recht te zijn, dat den bruidegom bevoegd maakt om eene voorheen niet gehuwd geweest zijnde bruid, bij welken hij het kenteeken van den Maagddom met vindt, te rug te zenden; terwijl deze wet nimmer in het nadeel van een meisje, aan het welke de Natuur dit teeken derkuischheid geweigerd had, even zoo min als aan zulk eene, die het bij een ongelukkig fchuldloos tOfe  C »°3 ) toeval verloren had, kon werken, wanneer men oprecht genoeg was, om deze bijzonderheid, voor het huwelijk, aan den man te ontdekken.— En dit heeft te veel invloed op het wezenlijke van den Echt en de rust van den man, dan dat men dezelve onder de niets beduidende kleinigheden (zou kunnen tellen. Een niet ligtgeloovig man zal nimmer de ge» tuigenis eener vrouw in dit geval, wanneer hij reeds met haar gehuwd is, vertrouwen, zij moge hem het verlies van. haren Maagddom op de onfchuldigfte wijze voorftellen, het zal hem altoos onmooglijk zijn om zich van hare vorige kuischheid te overtuigen, en nog minder, om hem van hare tegenwoordige en toekomftige trouw, en het aandeel dat hij aan het beftaan zijner kinderen heeft te overtuigen. Wanneer men de manuftupratie en dergelijke ontucht uitzondert, vindt men onder de duizend ontmaagdde meisjes , voorzeker Hechts één, dien dit niet door de mannelijke bijflaap geworden is. De overeenkomst tusfchen honderd dui. zend bedrogen mannen en eene onfchuldjg te rug gezondene bruid, is veel te gering, dan dat men het recht om dit te mogen doen , niet zou laten gelden. En fchoon het meisje voor den bruid, nacht haren Maagddom al niet door den bijflaap van den man maiar door zelfbevlekking, mogt verloren hebben, is zij echter, volgens de wetten  C 304 ) ten der zedenkunde, even zoo ftraf baar als of zij bij eenen man gelegen had ; en zij zou het zich zelve te wijten hebben, wanneer om deze reden de man haar verliet. Een wet van dezen aard, intusfchen, zou van eenen Herken invloed op de zuiverheid van de zeden der vrouwen wezen kunnen. De ouders zouden in dit geval niet alleen alle hunne aandacht op de opvoeding van hunne dochters en derzelver omgang met de mannen vestigen, maar haar ook met de behoorlijke behoedzaamheid, met alle andere gevaren, door welken zij zich in het ongeluk zouden kunnen ftorten, bekend maken. (i) Naar alle zedenlijke beginzels is eene onnatuurlijke bevrediging onzer neigingen verboden. De onderfcheiden foorten hier van zijn fubjeBief. —— Men heeft voorbceWen van vrouwen, die het gebruik van zekere machines aan de bijwoning van den man den voorrang gaven. De maimfiupratie kan, verzeld van zekere Oinitandigheden, oneindig ftrafbarer dan de bijflaap werden.