■ ■■■■■■III 81 1173 9578 UB AMSTERDAM  ironiesch comiesch WOORDENBOEK.   PROEVE VAN EEN IRONIESCH COMIESCH WOORDENBOEK, VAN VEROUDERDE, VERNIEUWDE EN NIEUW UITGEVONDEN woorden EN SPREEKWIJZEN, IN De Nederduitsche TAAL. VOORGELEEZEN IN, EN OPGEDRAGEN AAN, DE MAATSCHAPPIJ der VERDIENSTEN, TER SPREUKE VOERENDE! FELIX MERITIS, DOOR A. Fokke , Simonsz. Medelid derzelver Maatschappijë en van het Genootschap ter bevordering van waaren Godsdienst, Deugd, Kunst en Weetenschap, opgerigt in de Bataafsche Republiek , Hoofdlid van het Amsterdamsch Dichten Letteroefenend Genootschap , en van het Rotterdamsch Dicht- en Letterlievende Genootschap , ter spreuke voerende: Studium Sciëtiarum Genitrix. Tepócxa   ad ttoX)^ (mva) StSbgtóft&óg SOLON. Ik worde oud, dagelijks veel (nieuwe) zaaken aanleerende, TWEEDE STUK. I-Z , TE Amsterdam , BIJ GERBRAND ROOS, MDCCXCVIII.   VOORBERICHT. Zoo 'er voor eenige soort van Boeken eens Voorrede noodig is, het is voorzeeker voor zulk een Werkjen, waarin men , vermaakshalven ., en ook met een zeker nuttig oogmerk , verscheidenerlei zeden en handelingen zijner Tijdgenooten op eene Ironischs wijze beschouwt. Immers een goede Voorrede moet het waare doel van den Schrijver des werks, de gelegenheid waarin het vervaardigd werdt, en het einde waar toe zijn arbeid strekt, aantoonen, en den Leezer vooraf in staat stellen, om te weeten, op welk eene wijze hij hetzelve beöordeelen , hoedanig hij het leezen, en hoe hij 't gebruiken moet , om 'er eenig nut uit te trekken; inzonderheid, wanneer het werk zelve, zonder die voorlichting, duisterheeden in zig bevat , welken de Leezer of niet verstaan , of geheel verkeerd verstaan , en tegen het oogmerk des Schrijvers uit zou kunnen leggen. van deze soort is ongetwijffeld dit Ironiesch Comiesch Woordenboek. Niemand vermoeije zig om eenige bepaalde toepassingen aan de Grotesque Beelden, die in het ruuwe in hetzelve geschetst zijn , te geeven ;daar de Schrijver zelve in gemoede kan betuigen , dat hij niet dan afgetrokken denkbeelden en chimeres, nergens waarlijk bestaande , schoon mogelijk, bestaan * 3 kun-  VOORBERICHT. kunnende, origineelen tot modellen zijner tafereelen voor oogen gehad heeft. Het zijn slegts lugtig gekneede sneeuwballen , voor vermaak in de lucht geworpen, en raaken ze al eens iemand der aanschouwers, wel nu, het is geen doodwond, en met afschudden weêr gedaan. Evenwel, daar 'er in dit Deeltjen sommige woorden behandeld worden , die ik niet gaarne bloot zoude stellen aan verkeerde uitlegging, vind ik het noodig , in goeden ernst, mijne waare meening, over den aanleg en behandeling van de meeste Artikelen , in dit tweede Stukjen voorkomende, andermaal te herinneren wijl ik dezelven aanmerk als zulke geneesmiddelen, waar bij men wel degelijk eene ordonnantie noodig heeft, hoe dezelven te gebruiken , zullenze en voor den Patiënt en voor den Doctor tevens niet schadelijk worden ; daar dit nu best geschiedt alvoorens men die gebruike, spreekt het ook van zelve , dat eene Voorrede de waare plaats is, om 'er het regt gebruik van aantewijzen. De Ironie is, gelijk ik dezelve bereids in de Voorrede voor mijn Eerste Deel beschreeven hebbe , gelijk aan een Vergrootglas , en deze vergelijking laat zig op sommige woorden, in dit tweede Deel voorkomende , inzonderheid toepassen ; immers 'er zijn zulken onder , die door  VOORBERICHT. te sterk te vergrooten, luiten het brandpunt van de meeste oogen geraakt zijn, en hun dus scheemerig en onduidelijk moeten voorkomen, , daar een zelfde glas niet voor alle oogen dienstig is; zij echter, wier gezicht zig in dien staat bevindt , dat het met dit vergrootglas , waar het noodig is, de voorwerpen duidelijker dan met de oogen alleen kan beschouwen, die kunnen het ten gebruike bezigen; doch het is niet geschikt om 'er voorwerpen , die ons naast bij zijn , mede te betrachten, het is voor eenigzins in den afstand van tijd, bereids verwijderde zaaken, gesleepen ; men moet 'er verre achter ons , of verre voor ons liggende voorwerpen mede betrachten; men kan 'er in het boek des tegenwoordigen tijds niet veel mede leezen; het is geen Bril, het is een Telescoop, en als zodanig moet het noodzaakelijk in dit stuk, bij de woorden ja, patriot, schouwburg, VRIJHEID, gelijk heid, broederschap, en andere, op den Ante-Constitutioneelen tijd betrekking hebbende, artikelen, gebezigd worden. Maar gelijk de Ironie , of bedekte schertsreden, een Vergrootglas genoemd kan worden, zo ook kan de Boert, of locus , de plaats van een Verkleinglas bestaan; de Boert immers verkleint * 4 de  VOORBERICHT! ie voorwerpen, en doet de grootfie zaaken wel helder en klaar, maar ook tevens in miniatuur voorkomen. ~ Sommige heiende gezichten | die de zaaken niet in derzdver groot geheel Jm kunnen bevatten, en daar door Jlegts ten Jed derzelver duidelijk gewaar wordende, ge- Zr kopen om valfehe beften en gevolgtrek- £L uit het geziene op het ongezien, te L kunnen het zelve dus met vrucht bemaaken, , d r Tm om 'er ook meer nabij en kort onder 2, ten elde het geheel m den famenhang dkr deden beter, dan door middel hunner geIrekkige oogen, te kunnen bevatten. Immers de fontenelle laat, in zijne Samenfpraaken der Dooden, den boértigen clement Liegen den firengen Stoicyn een: Men kan uit alle zaaken boert trek Jen; doch alle zaaken leveren daar tegen W ernst op;,vil dat niet zeggen, dat het boertige overal heerscht, en ********* fche zaaken, over het geheel,n,et gefchikt rijn , om etnftig behandeld te ^den?£<^ r.S nn peut tirer du ridicule de tout — f  VOORBERICHT. Echter men houde daarbij altijd in het oog, dat het Comische, of Boertige, waar mede in dit Werkjen , hier en daar , sommige ernstige voorwerpen, die op een' doffen en donkeren grond getekend zijn, als 't ware, verlicht, gekleurd, gehoogd en verlevendigd worden, ook nog te vergelijken is, bij het wit en craijon, 't welke men, in de Tekenkunst bezigt, ingevalle men bruin of blaauw papier verkieze , om 'er de voorwerpen, die men zig voor den geest maalt, op uittedrukken en zinlijk zichtbaar te maaken, waar door de meest verlichte plaatsen te sterker uitkomen, en het tafereel door deszelfs coloriet de natuur meer nabij komt. Dit blaauw of bruin van den grond, en dit er craijon of wit, behoort men immers, zoo men niet al te kortzichtig is, inzonderheid uit deszelfs waare, oogpunt , dat is een weinig uit de hand, te beschouwen , als wanneer het deszelfs vereischte uitwerking te beter doet; men moet' er niet, als 't ware, met het oog op leggen, in dat geval zoude men slegts ruuwe en verwarde onbehaaglijke trekken gewaar worden. Ik heb mij ondertusschen zeer behoedzaam gewagt van zulk chest of craijon te bezigen, 't welk, regtstreeks tegen mijne bedoeling aan, door den tijd zwart zou kunnen worden , en mijne tekening hier en * 5 daar  VOORBERICHT. daar zoude kunnen misvormen; welk onheil de kenners en hoogschatters van papierkunst, dikwijls in sommige fraaije Tekeningen van den Nederlandschen vanius, den grooten abraham bloemaert met recht bejammeren. Wat eindelijk de aanmerking betreft die sommige achtenswaardige en verstandige critici bereids, als ter loops, bij gelegenheid der uitgave van het eerste deel, op de behandeling van dit werkjen gemaakt hebben, naamlijk dat het met te veel vreemde taal, immers voor den eerzaamen middenstand doormengd zoude zijn; waar door het voor denzelven dikwijls onverstaanbaar wordt. Ik houde dezelve voor waar en regt ter snede aangebragt, althands wat aangaat die woorden wier vertaling ik 'er niet bijgevoegd hebbe; dikwijls hadde ik mij voor dien achtingwaardigen stand duidelijker kunnen uitdrukken; doch men neeme daaromtrent den tijd in acht waarin dit werkjen zo wel het eerste als dit tweede deel, geschreeven, en het Gezelschap tot welks vermaak het zelve vervaardigd en gebezigd is; wat de tijd aangaat deze was, als zijnde vóór de aanneeming der Constitutie, nog duister en onzeeker; 'er heerschte eene verwarring van spraaken, even als in het oude Babel; dit tijds-  VOORBERICHT. tijdsgewricht maakte het dikwijls, noodzaaklijk om , bij sommige articulen, veele taalen tevens te bezigen, tem einde door den genen verstaan te worden van wien men wilde verstaan zijn; en anderen van wien men vreesde verkeerd verstaan te worden, voor misvatting te verhoeden; over het geheel, wordt het werkjen door hen voor wien het oirsprongelijk ingericht is, tot mijn genoegen, zeer wel verstaan; en het motto op den tijtel toont den zulken die geene vreemde taalen leezen genoegzaam, dat het voor hen niet geschikt is, zo dat ze geen gevaar loopen om 'er mede misleid te worden. Ik was, in de geheele bewerking van dit Woordenboek genoodzaakt , met den kwijnenden ovidius, mijn boekjen toe te roepen : Infelix, babitum temporis hujus habe! Draag tekens, rampgewrocht! van deez' verwarden tijd. Deze tekens zijn 'er nog, als niet te verdrijvene lidtekens, in na gebleeven ; ik beken het, zij versieren in het oog van sommige beschouweren, deszelfs voorkomen niet, maar zij hebben het, tegen den welligt schadelijken aanstoot van sommige onbeschaafde, niet denkende en woest voorddruischende wezens beveiligd en tot een'  VOORBERICHT. een' sluier verstrekt waar onder het verborgen gebleeven is. Wegens de welligt hier en daar voorkomen-. den ongelijkheeden, Druk- en Taalfouten of onnaauwkeurigheeden, verzoeke ik den Leezer verschooning en betrouwe denzelven derzelver verbetering veilig toe; zij die mijne omstandigheeden en belemmeringen van na bij kennen, zullen mij dze inschiklijkheid en dienst niet ontzeggen. Zoo 'er somtijds een tweede druk van dit werkjen noodig ware, zal al het gebrekige hersteld worden. Ik besluite derhalven dit mijn noodzaakelijk voorbericht met de woorden van beaumarchais, in de vaudeville van Le Mariage de Figaro: Ci ce gay, ce fol ouvrage Renfermait quelque leçon; En faveur du badinage Faites grace à la raifon. dat is: Zoo dit vrolijk, lugtig werkjen Eenig nutte les besluit; Ei! vergeeft, ter gunst van't schertsen, 't Geen u in de reden sluit. BLAD.  blad v/ § z e1 r\ tfa • . ' . .• . ' . 'Bladz. * jN&er . . • . * . * . S Ik > . ! I* TSfchikkelijkheid - . " . • . • . 15 ïnteekeningen " . * . " . . ' ï!S Invordeicrt v ." • I? Juffrouw - . '. • 18 Izegrim - .• 1 v . * . •' . 22 j&ii . • . • . '?»* Kapper • . • . - s . • 2$ Kijven . " • . • ... 29 'Klaagen . . .. .. . * liidL Emi7j^ - . .. . . •• 33. fe-ieiT .. . ,', .... '27 Kroon - . ..... f tirf- jMfc - . .... ; ba Kraam .. .. . 4° Laag .'. V) 43 La'iter - .. ... 47 'Bit .. „ & ■Mdan • . . . . . . ;. . 54 Manifat . -• .. . , 57 -Mèesteraihig ' 58 Misdruk . . - .. . . 60 Misrcekening • . . . . 61 MiWe . . . . . . . 6$ Nar . . ..... . 7j Navolgen - . . - . 76 HKfej tg« ... . 77 iVi/rf | sJ S Z •» - • « \ Vv • 79 Niezen . . 8p Nooddruft . « .. . ga Omwenteling ■ f. , ,. . >v het volk, en XPxreiVf re TEOGN. Sent  WOORDENBOEK. 103 regeeren, kan zeer goed zijn, inzonderheid als de verlichting over het algemeen eens meer verstand , minder eigenbelang en heerschzucht, onder de menschen te weeg gebragt zal hebben; men noemt een Land, dat op zodanig eene wijze bestuurd wordt, ook eene Republiek, van het Latijnsche woord Res publica of het algemeen belang, gelijk de Romeinen, na het verdrijven hunner Koningen , hun bestuur noemden. Ochlogarchie, Regeering van de heffe desVolks van  de gemeene hoop, de gemeene man, is altijd nàdeelig en duurt zelden lang , gebrek aan kunde en beleid doet dezelve niet langer aanhouden , dan een korte beroerte en opstand dulden; eigentlijk is deze staat van breideloos bestuur, het geen men noemt: Anarchie, beduidende in de Grieksche taal Regeeringloosheid; eigentlijk gesprooken bestaat 'er geen crisis waarin volstrekt geen Bestuur plaats heeft; een MASANIëLLO zoude zijn Napelsche oproerlingen niet bij een, en tot zijn oogmerk werkzaam en in onderdaanigheid aan zijne bevelen hebben kunnen houden, zoo hij te G 4 mid-  304 IRONIESCH COMIESCH midden der Anarchie , geen foort van bestuur of bewind geoefend hadde. Anarchie kan dus best verklaard worden te zijn een tegendruissching tegen het algemeen voor wettig erkend bestuur , strekkende daar heenen om het zelve te vernietigen. Oligarchie , regeering van weinigen , van   , weinig, is zulk een bestuur 't welk slegts in handen van weinige persoonen is ; van dezen aart was dat der dertig Tyrannen in Atheenen ; de drie Driemanschappen te Romen, enz. Dit soort van bestuur is zeer schadelijk voor een Land, wijl, zo weinige groote mannen weldra op elkander naijverig worden , spoedig elk eenen aanhang vormen en elkander vernielen ; zo dat dit bestuur ligtelijk in eene Monarchie overgaat, en daar op doelt homerus, waar hij zingt: 'Ojz xysSty TfpjMctgwaï étg w^aalóq egri. 't gebied van veelen is ondraaglijk, één zij Heer. Deze zevenderlei wijze van Lands bestuur volgen niet zelden aan elkander op , of vloeiën uit elkander voort , en wel op de volgende natuurlijke wijze : Van  WOORDENBOEK. 105 Van ouds werden de Landen bestuurd door zulke persoonen , welken het Volk geschikt oordeelde om hen in den oorlog aantevoeren , en om in den vrede, de door hen gevormde, en, met onderlinge toestemming, goedgekeurde, gebruiken te handhaven , en tusschen en te richten waar 't noo'dig was , van waar het woord Rechter , en het woord eenige overeenkomst schijnt te hebben. Zo dat de woorden basileus, rex, Imperator, Protector, Director, Moderator, enz. al eenerlei betekenis hebben , en veelal Beschermer, Voorganger en Bestuurer beduiden. De Noordelijke Volken noemden hunne beschermers van hun woord Können, vermogend en magtig zijn, gebied voeren, Koning (Könnig.) Deze misbruikten dikwijls de magt door het Volk hun aanbetrouwd, eh handelden , in plaats van de wetten en instellingen des Volks in acht te neemen , niet zelden mllekeurig , zo dat de Monarchie, of Alleenheersching, tot Despotismus of dwingelandij ontaarte ; de voornaamste grooten dien dwang minst kunnende dulden , en meer dan het Volk de magt in handen hebbende om denzelven tegen te gaan, vernielden de G 5 Ko-  106 IRONIESCH COMIESCH Koningen, en sloopten hun gezag, om, op deszelfs puinhoopen, het hunne te vestigen; hier uit vloeide de Aristocratie, of de Regeering der Grooten ,■ of Adelregeering en Aristodemocratie, of gemengd Bestuur , voort ; doch het Vo!k , bemerkende dat het Bestuur dus wel van naam maar niet altijd van wezen en aart veranderd was , wilde zelve het bestuur alleen in handen hebben en dit verwekte de Democratie; edoch, daar 'er geen zo onrustig en wisselvallig bestuur is, dan dat, waar in allen tevens even veel deel aan het bewind willen hebben, ontstonden hier uit niet zelden de hevigste Burgeroorlogen, beroerten, en tijdvakken waarin die classe van menschen , die niets te verliezen hebben , en daarom alles onderneemen durven , voor een poos den boventoon bekwamen, waar uit dan eene ogenblikkelijke Ochlogarchic of Anarchie voortkwam; deze ordenlooze Staat kan niet lang aanhouden , maar vernielt zich zelven, en de meest geliefdste onder het Volk trekken niet zelden het bestuur tot zig. Hun getal kan echter niet groot zijn, wijl de Aristocratie, die uit veelen bestaat te zeer in haat geraakt is, om op ' nieuw  woordenboek 107 nieuw ingevoerd te worden;het daaröp volgend nieuw aangenomen bestuur bestaat derhalven slegts uit weinige persoonen , die zig in den gunst des Volks hebben weeten te vestigen, en zo gaat de Anarchie tot eene Oligarchie over; edoch, die weinige zig onderling niet kunnende verdraagen , kwellen elkander zo lang , tot slegts één hunner het volstrekt bestuur weder in handen krijgt , en de Oligarchie weder in een Monarchie overgaat, die dan weder in Despotismus ontaartende , in den kringloop der Staatsomwentelingen den reeds opgegeeven weg weder volgt. —• Wij zouden dit woord hier in dit Werkjen, dat van een geheel anderen en minder erustigen aart is, om 'er deze soort van Opmerkingen intelasschen , niet bijgebragt hebben, ware het niet dat wij, over het geheel, bij veelen onzer medeburgers, eene onbedreevenheid in de betekenis dezer, alle uit de Grieksche taal overgenomene , en echter dagelijks gebezigd wordende , woorden bespeurden; waardoor valsche denkbeelden en verkeerde begrippen onder het Volk ontstaan , die wij door deze aanwijzing en terugbrenging dier woorden tot derzel-  108 ironisch COMIESCH zelver oirsprongelijke beteekenis , zo beknopt moogelijk, trachten te keer te gaan ; besluitende dit Artikel met de verstandige regelen van den grooten pope. (Essay on Man. Ep. II.) For Forms of Government let Fools contest Whate 'er is mest administerd, is best. Dat is : Laat over 's Lands bestuur, een deel verwaande dwaazen Partijdig ongegrond, ja vaak onkundig; raazen; lk houde dit voor waar: elk Landsbestuur is goed, Waar en Regent en Volk aan zijnen pligt voldoet regt beduidt thands nog, als voorheen, al wat niet scheef is; echter zoude men zig kunnen bedriegen , bijaldien men de toepassing van dit woord nog , in alle gevallen, voor dezelfde hielde, waar van (*} Zij die deze beschouwingen meer uitvoerig behandeld willen zien , leezen mijne verhandeling over de aloude Regeeringsvormen der grieven in de nieuwe bijdragen tot bet menschelijk geluk, IIde Deels Iste Stuk, bij G. T. 'van Paddenburg en Zook, en M. schalekamp in 1797 uitgegeeven  WOORDENBOEK. 109 van onze voorvaders zig pleegen te bedienen. Immers dat is 'er verre af ; zij wandelden daaromtrent in eene groote duisternis, die door den fakkel der Wijsbegeerte sedert allengs opgehelderd , en nu bijkans geheel verdweenen is. Regt duide naamlijk bij hen een bepaald en onveranderlijk denkbeeld (idea posuiva et invariabilis) aan, en zie hier de bron hunner dwaaling. Zij meenden , dat het gene eens door het menschelijk begrip als regt erkend werdt, ook, in alle tijden en omstandigheeden, bij alle menschen, als zodanig moest geschat worden. — Doch de ondervinding leerde hun, ná tijdsverloop , dat in deze stelling een vitium subreptionis , of gebrek, bestaande in overhaast oordeel, schuilde, en men zag allengs duidelijk en klaar, dat het denkbeeld van regt slegts een idea relativa et variabilis, of betrekkelijk en veranderlijk denkbeeld ware, 't welk door omstandigheeden en betrekkingen van voorkomen veranderde. — De Mathefis bragt hen eigentlijk voornaamüjk op deze gewigtige ontdekking : men bepaalt naamlijk in dezelve eene regte lijn te zijn , een onafgebroken voortgang van punten,  110 ironiesch COMIESCH ten , welke zodanig regtshandig op eene andere lijn geplaatst zijn, dat ze bij heur ontmoeting van dezelve ,. twee hoeken , elk yan 45 graaden , vormen. Dit is en blijft altijd waar ; in de onderlinge betrekking dezer beide bedoelde lijnen; maar die zelfde als regt gekende lijn , op eene andere basis of grondlijn geplaatst zijnde , welke niet horisontaal ligt maar met den gezichteinder een' hoek maakt, zal ook niet meer regt op dezelve staan, en dus,in dat geval, geen regte maar.een scheeve lijn worden, en zie daar het denkbeeld van. regt terstond in dat van scheef veranderd. Het komt dus slegts aan op de. onderlinge en willekeurige bepaaling van de basis of grondlijn waar op de regte lijn regtstandig geplaatst is. —- Zo dat men , dit wiskunstig problema , in de moraal overbrengende , terstond ziet , waaruit het verschil ontsta , dat men sommige denkwijzen , daaden en gesprekken, den eenen tijd voor regt houdt, die men in andere omstandigheeden als niet regt of scheef moet aanmerken; naamlijk de basis of grondslag derzelven is veranderlik. Neem eens , men plant een boompjen , wat soort van een' boom  WOORDENBOEK, 111 boom het ook weezen moge , in een' bak , welken men regtstandig op een beweegbaare grondvlakte plaatst , en zie daar de boom staat regt — elk wie het ziet zal niet anders oordeelen — maar om dit algemeen oordeel eensslags to doen veranderen, hebbe men slegts een steentjen (des aanstoots) of onrijp (twist-) appeltjen onder die beweegbaare grondvlakte te steeken , en oogenblikkelijk zal de geheele boom , met betrekking tot de overige regt op de grondvlakte staande voorwerpen, scheef en niet regt staan ; de eenvouwige reden nu van die standsverwisfeling, is geene andere, dan dat de rigting der basis veranderd en niet meer parallel of gelijkwijdig is met de basis waarop alle de rondom dien boom zig bevindende voorwerpen regtstandig geplaatst zijn. Ieder zal dan als uit 'een' mond roepen: de boom staat scheef! ondertusschen blijft hij nog met zijn eigen basis twee hoeken , elk van 45 graadcn, uitmaaken, en het geval is in dat opzicht volstrekt het zelfde gebleeven ; — en ware de boom een denkend , echter in de Philosophie onervaaren , wezen, dan zoude hij in de vaste meening komen,  112 IRONIESCH COMIESCH men , dat alle de hem omringende voorwerpen , waar onder ook zijn aanschouwers en beöordeelaars zelven, hunnen regten stand voor een scheeven verwisseld hadden , daar hij werklijk zoude bevinden nog in dezelfde richting, als even te vooren , op zijne eigene grondvlakte , regtstandig geplaatst te zijn. Het zelfde geval , uit dezelfde oirzaak ontstaande , heeft ook plaats in de regtstandige houding der menschen op de grondvlakte van den aardbodem . Men noemt eigenlijk de regte lijn , welke men zig verbeeldt door het menschelijk lighaam , van het hoofd tot de voeten , heenen te loopen , de centraale lijn ; zo dra deze niet door de houding des menschelijken lighaams zodanig de lijn der grondvlakte van den aardbodem ontmoet , dat ze twee regte hoeken van 45 graaden met dezelve maakt, dan staat de mensch niet meer regt, maar scheef, 't zij voor- , achter of zijdelings over , en namaate die hoeken ongelijker in groote worden , bij voorbeeld de eene 25 en de andere 65 graaden , kan de mensch niet meer blijven staan , maar moet noodzaakelijk, vallen; evenwel de centraale lijn blijft regt  WOORDENBOEK. 113 regt - ontmoet de mensch nu in zijn wandeling een' berg, die eenigzins stijl oploopt , dan is hij volstrekt genoodzaakt, zoo hij niet achter over tuimelen wil , om zijne centraale lijn regtstandig op de grondvlakte der aarde te behouden ; maar de meetkundige beschouwer, die in het dal staat , zal hem toeroepen , dat hij scheef loopt , en wel volgends den eens aangenomen regel , dat een lijn , zal ze regt op de basis staan , twee hoeken , elk van 45 graaden , met dezelve moet uitmaaken , 't welk , met betrekking der centraale lijn des wandelaars , en de lijn der oppervlakte des stijlen bergs, in lange na geen plaats heeft ; wijl hij, om op de been te blijven , bijkans met den neus tegen den grond stooten moet ; zulke bergen nu , ontmoet men ook veelen op den zedelijken levensweg , waarop men eerst regt meende te wandelen , doch welke regte houding men, zodanig een' berg moetende bestijgen , wel , betrekkelijk den vlakken weg , behoudt , doch , betrekkelijk de stijle hoogte , in eene scheeve houding veranderen moet , om niet van boven neêr te storten. Regt en scheef zijn dus thands betrekkelijke H denk-  114 IRONIESCH COMIESCH denkbeelden , die met de omstandigheeden onderling verwisselen. En dat is eene waarheid, welke de Geschiedenissen van alle Tijden en Volken à posteriori leeren kunnen , nà dat de Logica, en Mathesis, dezelve à priori geleerd hebben. RONDBORSTIG. Dit woord beduidt in deszelfs oirsprong ongeveinsd, openhartig, doch daar de Beleefdheid en fraaije zeden , heden meer naar bedektheid en achterhoudendheid hellen, is dit woord ook eenigzius van deszelfs eerste betekenis verbogen; zo dat men thands elkander in het aangezicht eene onaangenaame waarheid zeggende, niet meer voor rondborstig gehouden wordt; en die dat woord, volgends oud gebruik, in zodanig een geval, zoude willen bezigen, zoude zig ten hoogsten vergissen; immers men noemt nu hem, die iemand zijn gebreken in 't aanzicht zegt, Lomp. En dat nog wel het zonderlingste is, 'er heeft hier bij eene zeldzaame Metonymie, of woordverwisseling,plaats gegreepen; want juist als  WOORDENBOEK. 115 als men in iemands afwezen veel ten nàdeele van hem zegt, noemt men dat nu rondborstig 'er voor uitkomen, zeggen waar het op staat, 'er geen doekjens omwinden, enz. enz. (Zie op laster.) Ondertusschen pleeg dit alles in vroeger tijd achterklap , kwaadspreekendheid, en, zoo het gezegde enkel uitvinding en vernuftige samenstelling van den spreeker was, laster gebeeten te worden; zo sterk kan een nog leevende taal, door het gebruik in gedaante veranderen, na mate de zeden van het Volk, dat dezelve bezigt, aan veranderingen onderhevig zijn geweest. ROOI. Dit oude woord weleer gebruikt voor regel, raam, maat, rigtsnoer, is geheel bij ons in onbruik geraakt, en zoude bijna ten eenemaal vergeeten zijn, zoo het niet nog overgebleeven ware, in het woord rooijen, betekenende de grondvlakte van een gebouw regelen en bepaalen; gelijk ook in Rooimeester, die het opzicht heeft over het bouwen van huizen, stoepen, uit-stekH2  116 IRONIESCH COMIESCH stekken, enz. op dat ze binnen den rooi of bepaalden ,regel blijven, en in het overdragtelijk spreekwoord, den weg rooijen , dat is, den weg, volgends eene regte lijn bewandelen, en niet, als de dronken lieden, heen en weder zwaaijen. Alhoewel nu dit woord, op zig zelven, geheel buiten gebruik geraakt is, heeft men echter deszelfs betekenis door een veel pragtiger, nog ongelijk ouder en geleerder Grieksch, astronomiesch en cosmologisch, woord weeten te vervangen; en noemt nu den rooi of regel waarna men werkt, de Kl)V0g0U£&gt;i Cynofure of Hondenstaart; zo dat, wanneer men thands wil zeggen: ik ben voorzien van een' regel, men zeer deftig zegt: ik ben voorzien van een Hondenstaart. Maar, zal men zeggen, hoe komt men toch op zo eene schoone taalverbetering ? Wat overeenkomst ligt 'er tusschen een' rooi of regel en een Hondenstaart? Om deze vraag te kunnen beändwoorden, dient men te weeten, dat de oude en laatere volken, vóór het gebruik van het compas, hunnen cours richteden, naar zeker digt bij den Noordpool zig bevindend gesternte, genoemd de kleine Hond, in welks staart  WOORDENBOEK. 117 staart zig een helder lichtende en gemakkelijk te onderscheidene star bevindt, welke de Grieken Kunos oure of de Hondenstaart pleegen te noemen; thands wordt zij ook wel om derzelver plaatsing nevens den Noordpool de Noorden ook de Poolstar genoemd. Elk Zeeman , die, ten tijde dat de zeevaart eerst in derzelver beginselen was, de kust durfde verlaaten , en zig in de ruime zee te begeeven, hieldt die star in 't oog, wijl die hem het Noorden aanwees, volgends 't welke hij dan zijnen zeekours, naar alle hoofden bijstreeken, regelen en rooijen konde. De Portugeezen, die, na het herstel der Weetenschappen, een der eerste Natiên geweest zijn, welken de ruime zee , tot het opzoeken van vreemde landen , gebezigd hebben, zagen die star in hun land altijd opkomen, agter het gebergte dat hun rijk ten noorden van het Koningrijk Spanje scheidt, en noemden daarom dezelve de Overbergsche Star, Tramontana , van welken naam nog bij ons, door ouwlingsche gemeenschap met de Spanjaarden en Portugeezen , de spreekwijze overig gebleeven is, bij hen die door schrik, belemmering , of dooling , den rooi of regel, waarH 3 na  ■ 118 IRONIESCH COMIESCH na zij handelen, uit het oog verliezen, van wien men zegt, zij zijn hun Tramontane kwijt; men zoude nu, daar wij thands dit fraaije woord uit het grieksch in gebruik gebragt hebben, in dat geval kunnen zeggen, zij zijn hun Hondenstaart kwijt; dat luidt zeekerlijk wel wat raar in het Hollandsch; doch dat is slegts de ongewoonte; even zo zoude men, om de oude vervallen lappen der vroegere taal, die zeer onwelvoeglijk op het kleed der nieuwe taal passen, geheel te verwerpen , meer diergelijke pragtige woorden uit de oude geleerde taalen kunnen overneemen , en in algemeen gebruik brengen. De Minnedichters zouden 'er ook niet weinig bij winnen , alzo de breedste en veellettergreepige woorden, veel trotscher, en te gelijk bevalliger in een vers klinken dan de mono- en dissylla. ba, of een en twee lettergreepige woorden; bij voorbeeld: in den volgenden Alexandrijnschen Versregel zoude men , met het gebruiken van dit nieuwe en fraaije woord, een lettergreep kunnen vervullen, waar mede men anders verlegen zoude zijn : Uw oog, mijn Chloël licht, gelijk mijn Noordstar. Het  WOORDENBOEK. 119 Het gebrek aan een' lettergreep in dezen onvolledigen rijmregel, met het lijntjen aangeweezen,is terstond hersteld, zo dra men het fraaije nieuwe woord in algemeen gebruik gebragt zal hebben, en wel aldus: Uw oog, mijn Chloë, licht, gelijk mijn Hondenstaart! Welk een edelheid ligt 'er niet in deze gedagte opgeslooten! dat zijn regt van die woorden , welken de Dichters mogen en moeten maaken ter verrijking hunner taal, en waar van men, in navolging van den Dichter HORATIUS, zeggen kan: 't Is lofiijk, dat men, met vernuft, die woorden smeed', Waar door men d'eigen aart van veel verborgen zaaken, Die hooft noch vondel wist, aan elk bekend wil maaken. Men houde slegts in 't oog , dat liefst die woordenrij, Waarmee men 't Hollandsch siert, van Griekschen oirsprong zij (*). Even (*) Dixeris egregie, notum si callida verbum Reddiderit junctura novum , si forte necesse est Indiciis monstrare recentibus abdita rerum fingere cinctutis non exaudita Cethegis Continget, dabiturque licentia sumpta prudenter. Et nova fictaque nuper habebunt verba fidem, si Graco fonte cadant. In arte Poëtica, Vers. 47. et seqq. H 4  120 IRONIESCH COMIESCH Evenwel dient men bij dit woord nog zorgvuldig in acht te neemen , dat men , althands in versen, niet schrijve Hondsstaart, maar beter Hondenstaart, alzo het een taaleigenschap van het Hollandsch is, den tweeden naamval in saamgekoppelde woorden, met de lettergreepen , om der zoetvIoeijendheids willen, aantewijzen , Hondenstaart betekent dus hier niet het meervouwd, als of men zeide, staart der Honden, maar den Genitivus Singularis, staart des Honds ; vergelijk hier mede het woord Heldendicht, betekenende, Gedicht eens Helds, waarvoor men ook niet Heldsgedicht mag schrijven; zo ook met Hondsstaart; 't welk ik voor jonge minnedichters meende hier te moeten aanmerken. RUIM. Met betrekking tot plaats, is een woord, dat weleer, door onze voorouders, in zekeren zin, zeer oneigen , ja zelfs regt tegenstrijdig aan deszelfs hedendaagsche betekenis, gebezigd geweest is, en wel in de spreekwijze een ruime beurs, waarmede zij een volle , eh van geld wel voorziene beurs  WOORDENBOEK, 121 beurs gewoon waren te betekenen; alleen het oog hebbende op derzelver ruime of wijde opening, waar in men, met gemak, de hand stak, om 'er een' grooten greep tevens uit te kunnen doen. De verbetering welke onze taal sedert eenige jaaren ondergaan heeft is met veel nut ook omtrent het juiste gebruik van dit woord werkzaam geweest, schoon het geval en de samenloop van zaaken echter wil dat het zelfde woord ruim, in deszelfs eigen en nu weder aangenomen , gebruik, nog op veelen der weleer zo genoemde ruime beurzen toepasselijk blijst, alzo die eertijds ruime of volle beurzen, thands in de daad ruime beurzen, of beurzen waar in veel ruimte gevonden wordt, geworden zijn; zodat men dit adjectivum gerustelijk bij dezelven behouden mag; mids men slegts in 't oog houde dat hetzelfde woord, dat eertijds voor vol gebezigd werdt, thands ledig betekene. RUÏNEREN. Voor bederven, uitrooijen verbrijsselen, vernietigen , is in de oude Hollandsche taal niet H 5 be-  122 IRONIESCH COMIESCH bekend geweest; alzo onze voorvaders zig meer ophielden met stichten, verzamelen, versieren en in orde brengen. Edoch daar elke eeuw zijn bijzondere zeden en gebruiken, en daartoe ook bijzondere woorden noodig heeft, kan men dit, uit de Fransche Taal overgenomen, woord als een fraaije verrijking onzer taale aanmerken, in een' tijd, waar in , over het geheel, zo in de zeden , kunsten , weetenschappen , gewoonten , gebruiken , denk- en levenswijzen , enz. in verscheide beschaafde, overgeschaafde en verschaafde Landen ,al vrij wat geruïneerd wordt, waardoor men omtrent overal fraaije ruïnes aantreft ; die bijna aan geheel Europa een in de daad zeer Pittoresq, of schilderagtig, voorkomen geeven. S. SCHANDE. De menigte van betekenissen en toepassingen welken dit woord, in de Modetaal, bekomen heef , weegt verre over het getal der beduidenissen welken  WOORDENBOEK. 123 ken het voorheen pleeg te hebben en die het nu grootendeels verlooren heeft; 't woord schande immers pleeg weleer gebezigd te worden bij zulke handelingen, welken tegen de vroegere goede zeden en wijze wetten regtsstreeks aanliepen; natuurlijk moest dus deszelfs betekenis veranderen , na mate die zeden eene andere gedaante ontfingen. Ja in veele gevallen is het gebruik van dit woord ten eenemaal omgekeerd, waarom men , in de toepassing van het zelve, bij voorkomende gelegenheeden, ten hoogsten be.hoedzaam dient te zijn. Om voor zo veele onderscheidene zaaken een algemeen voorbeeld of formule, na welke men de meesten der overigen, met weinig moeite, beoordeelen kan, te geeven, herinnere men zig slegts dat het, in vroegere tijden, voor schande gehouden werdt wanneer men, door list , valschheid en baatzucht, anderen misleide of benadeelde; in dezen tijd gaat de kragt der betekenis van dat woord van den daader op den lijder over, en het is thands schande, wanneer men zig laat bedriegen , en misleiden ; immers in de eeuw der verlichting, waarin elk Theophilanthropus, Orator, Poëta, Lo-  124 IRONIESCH COMIESCH Logicus, Mathematicus , Metaphysicus , Politicus , Statisticus en Oeconomus , moet en kan zijn; is het ook indedaad schande dat men zig laat bij den neus leiden en bedriegen ; te meer nog daar alle deze geleerde weetenschappen elk Individu der maatschappij, (die men toch thands vrijelijk onderstellen en bij dagelijksche ondervinding besluiten mag dezelven in zekere maat te bezitten) bekwaam maakeu om niet alleen allen bedrog te ontdekken en verijdelen, en dus in deze waereld vol strijd en Broederschap Defensief te kunnen ageeren , maar ook zelfs , heure beoeffenaaren in staat stellen om offensief, of aanvallender wijze , te handelen, en allerleije reservationes mentales, paradoxe, exclamationes, paralogismi, soloecismi en sophismata te bezigen, ten einde , op eene Hooggeleerde wijze , anderen die nog zo diep niet gestudeerd hebben, te illumineeren, contrarieeren en evacuéeren. Daar men nu, van ouds, aan groote ervaarenheid , geleerdheid en vlijtige studie, altijd roem gehecht heeft , is het ook geen wonder dat thands de onbedrevenheid en botheid in dezelve tot schande gerekend wordt. Haller, heeft, zo als  WOORDENBOEK. 125 als de ondervinding thands overtuigend leert, gedwaald, wanneer hij in zijn Dichtstuk de Oirsprong des kwaads zingt: De slegtste Maatschappij is die van enkel wijzen (*). Doch het is geen wonder dat die geleerde man in zijn' tijd zig hier in vergiste; hij hadt de uitwerkselen en gevolgen van een' staat, waar in elk even wijs, even doorzichtig, even ervaaren, even bedreeven , in de grootste belangens der rechten van den mensch en burger is, en waar in de Theorie der Systemata van de Demostheenen, Brutussen, Grachchen , Catos, Poplicolas op aller tongen zweeft, nog niet gezien; zijn leeftijd was nog die der duisternis; en wij zien de beginselen van de eeuw der verlichting , waarin men, door middel de Dokimasia Moralis, de gewigtige nieuwe ontdekking gedaan heeft, om de Theorie der Burger deugd van ,de Practijk derzelve aftescheiden, van welke hebbelijkheid de bovengemelde Grieksche en Romeinsche Democraaten nog geen het minste denkbeeld (*) Der Staaten schlegtester ist der von eitel Weisen. Ueber der ursprung des uebels, 2en Buch.  126 IRONIESCH COMIESCH beeld konden vormen: wij mogen dus, met veel meer recht dan virgilius, uitroepen: 'Er vangt een nieuwe reeks van wondereeuwen aan! () Schalk. Zie schelm. schelm. Is tegenwoordig een Douceur hetwelk bij kinderen en jonge, lieden wordt gebruikt, welken goede hoop van zich geeven, dat is , bevallig liegen en veinzen kunnen. schrander. Een schrander man is niet meer een wijs man: het is niet meer een, die een' ander weet te raaden : maar die een' ander voor den gek weet te houden. schrijver, (aucteur) Deze naam werdt vóór de uitvinding der Boekdrukkunst, alleeniijk aan dien gegeeven, wiens () Magnus ab integro factorum rascitur ordo. Eclog. IV.  WOORDENBOEK. 127 wiens geschriften zulk eene algemeene goedkeuring vonden, dat veelen die lieten afschrijven. Nu integendeel maakt de drukpers iemand tot Aucteur. En hij die het vermogen heeft om op zijn eigene kosten te doen drukken hetgene hij schrijft, kan, voor zijn geld, Aucteur worden; al ware het ook dat niemand zich bekommerde om zijn geschrijf te leezen. Onder de Geleerden worden geene andere Aucteurs (Auctores) genoemd , dan alleen die welken, in 't Grieksch of in 't Latijn , derwijze geschreeven hebben, als of deze taalen nog leevende waren. Bij gevolg kan in de geleerde waereld niemand meer Aucteur worden. SLAADJEN. Iemand op een Slaadjen (Salaadjen) verzoeken is een gebruikelijke spreekwijze , doch moet niet na den letter verstaan worden. Want, wie zou fatsoenlijke lieden alleen op een Slaadjen durven onthaalen ! Het betekent eigenlijk een souper, het welk, voor het allerminst , uit zes goede en degelijke geregten bestaat, waarbij de gast-  128 IRONIESCH COMIESCH gastheer niet vergeeten moet, zijne gasten te verzoeken, ja te bidden , om toch de gelegenheid van zijn huis voor lief te neemen. Hij moet verscheidene verontschuldigingen en uitvlugten bedenken waarom hij het zo goed niet heeft kunnen maaken als hij zulks hadt willen doen; bij ieder geregt zeggen dat zij nu niet meer verwachten moeten, dat dit, gelijk hij hun gezegd hadde, niet dan een slaadjen is, en dat hij bevreest is, dat zij hongerig van tafel gaan zullen. Professor sneedorf. staat, toestand. Betekent in de Metaphysica en Zedenkunde het toevallige en veranderlijke in een' persoon of zaak , en wordt in den uitwendigen en inwendigen afgedeeld. Tot den inwendigen behooren de bekwaamheeden welken de ziel verkreegen heeft, door het gebruik heurer kragten, bij voorbeeld wijsheid , deugd , geweeten, naarstigheid en diergelijken. Tot den uitwendigen worden de bekwaamheeden des lighaams en de ge luks-  WOORDENBOEK. 129 luksgoederen gereekend. Bij sommige fatsoenlijke lieden wordt 'er niet gevraagd naar dien innerlijken staat of toestand, het woord Staat betekent bij hen de gesteldheid der beurse. Wanneer die vol is, dan zegt men : die man is in een' goeden Staat, hij staat 'er wel mede. SCHOUWBURG. Dit woord , schoon men 'er thands, als men zig sierlijk in de modetaal wil uitdrukken , ook wel eens Spectakel van maakt, en de gemeene man zig nog met het eerste en oudste Grieksche woord Comedie behelpt, is, in deszelfs betekenis, nog al het zelfde gebleeven, als het bij deszelfs oirsprong geweest is; naamlijk een gebouw , waar in men komt om te zien en om gezien te worden ; echter de voorwerpen, die zig in het zelve ter beschouwinge voordoen , zijn, geduurende den reeks van eeuwen dat de Schouwspelen onder de menschen in gebruik zijn geweest , grootelijks verschillende. Eerst was 'er niet veel bijzonders aan te zien ; immers eene door de wijken en dorpen van Griekenland rondrijdende, kar , waar op eenige Persoonen zig bevonden die het aanzicht met wijnI moêr  ï3o IRONIESCH COMIESCH iri' êr beftreeken hadden , ten einde incognitê elk op hun manier, niet zeer poliet, de waarheid te zeggen, was fchielijk afgezien , en viel de lieden ook lastiger dan plaifierig ; vervolgens werden die wandelende tooneelen in onderfcheidene beftendige vertoonplaatfen in de open lucht, onder de groene boomen, veranderd, van waar het Tooneel nog Scena, van het Griekfche woord ck^ , dat groente en loof betekent , genoemd wordt ; van waar ook htt Franfche woord Scène afkomfïig is; voords werden de Grieken vermogender, en de qxvfj'A veranderden in hechte gebouwen , dien ze CexTfOi, of Theaters noemden , van fey , of zien, om dat 'er veel op te zien was ; toen zag men 'er d? daaden der oude Griekfche Goden , Halve Goden en Helden op vertoonen; in dezen luister werdt het Grieksch Theater door de Romeinen , toen zij in hun besten bloei waren , overgenomen (*) , en deze ge- (*) Gracla cppia ferum victoretn ccpit, ei artes Intulit agresti Latij, De Griek gevangen, vong zijn' woesteh overwinnaar En bra^ de kunst van daar, in 'c Boerfche Latium. Horathjs , Lib. II. Epist. L  WOORDENBOEK. 13I geweldige natie vertoonde in hunne onmeetlijk groote Schouwburgen, tooneelspelen , worstelstrijden , schermers, zeegevechten, vreemde gedierten , enz.; althands ze maakten wel dat 'er ook veel te zien, doch niet veel te hooren was, en daar was het nog half woeste Romeinsche Volk ook, over het geheel, meer mede gediend, dan met het vertoonen van geregelde Tooneelspelen, waar in meer te hooren en te leeren , dan te zien viel ; natuurlijk beschrijft ons horatius de gesteldtenis des Tooneels in zijnen tijd, die, mutatis mutandis, al vrij na met onzen tegenwoordigen smaak overeenstemt; men hoore hem slegts, door zijn' getrouwen Tolk, onzen grooten huijdecoper spreeken : (*) " Een Dichter, die zich alleen uit een zucht tot glorie aan het maaken van Tooneelstukken begeeft, wordt neêrslagtig als de menschen traag zijn, om ze te gaan zien, en trots als ze 'er met hoopen naar toe vloeijen; zo gering, zo klein is 't, dat een hart, begeerig naar lof, of moedeloos of stout maaken kan. Weg met zaa ken (*) Horatius, Heekeldichten en Brieven, vertaald door HUIJDECOPER bladz. 161. en vervolg. I 2  132 IRONIESCH COMIESCH ken die alleen tot vermaak behooren te dienen, indien de eer , die ik 'er van verwagt had , mij ontzegd wordende, bleek en mager, mij toegestaan zijnde, dik en vet kan doen worden. Ook wordt een Poëet anders stout genoeg , dikwijls afgeschrikt en baloorig gemaakt, wanneer het Volk , de meesten in getale , maar de minsten in deugden en waardigheeden , ongeleerd, bot, en gereed om handgemeen te worden , indien het van de voornaamsten wordt tegengesprooken, in het midden van een spel, of een beerengevecht of een' worstelaar eischt ; want op zodanige vertooningen is het graauw verzot. Doch de Ridders zelven zijn nu ook al zo ver gekomen, dat ze neer op de vermaaken van het wispeltuurig oog, dan van het oor; meer op onnutte en ijdele, dan op zedelijke zaaken gesteld zijn. Zo ziet men dikwijls dat de gordijnen (*) vier uuren of langer geopend (*) /f«'<*;J, of de Gordijnen, door sommigen ten onrechte voor de schermen, door anderen voor de behangselen genomen , waar mede de Acteurs , voor de zon , regen en wind beschermd werden ; zij werden geslooten of nedergelaaten geduurende het spel en opgehaald, ná het eindigen deszelfs ; dus was derzelver gebruik juist het tegendeel van onze Tooneelgordijnen , als wordende van onder naar boven opgetrokken. Horatius wil hier dus zeggen ; dat die ommegangen meer dan vier uuren achtereen aanhielden.  WOORDENBOEK. 135 pend(*) blijven ,om de vlucht van geheele benden ruiterijen en voetvolk te vertoonen. Thands ziet men een' gevangen koning, met de handen op den rug gebonden, in triomph omleiden, hierop volgen allerleie wagens , belaaden met gevangenen en roof, genomen schepen en veroverde kostelijkheeden, ijvoor, Corinthisch ko< per en diergelijken. Zo democritus nog leefde , hij zou zijn hart lustig ophaalen met lagchen , het zij een Cameel, gevlekt als een Panther , of een witte Olijfant, de oogen van het verbaasde Volk tot zig trekke ; maar ik geloof dat hij meer naar de aanschouwers zoude zien dan naar de spelen , en meer vermaak scheppen in de grappen die het Volk maakt, dan in die waar naar 't, met neus en mond, staat te kijken ; wat de Poëeten aangaat, hij zoude gelooven , dat ze een sprookjen aan een' dooven ezel verhaalen ; want wat Speeler heeft zo doordringend eene stem, dat hij het geraas en het gerammel, daar onze Schouwburgen altijd van weêrgalmen, zou kunnen overschreeuwen ; 't is of men het geruisch van het Gar (*) horatius zegt premuntur, neerwards gedrukt. I 3  134 IRONIESCH COMIESCH Garganische woud , of het geloei der Tyrreensche baaren hoort; met zulk een geraas beschouwt men de spelen, kostelijken toestel, en fraaije klederen , waaronder de Vertooner staat te hijgen en te zweeten, terwijl de aanschouwers van vreugde in de handen klappen. Heeft hij al iets gesproken ? geen enkel woord nog. Waarom klapt het Volk dan zo ? Om het zien van die mooije kleederen , in Tarentijnsch purper geverfd." Tot dus verre horatius; en wij zeggen, op veel zijner aanmerkingen , met verwondering : C'est tout comme chez nous! De herstelling der kunsten en weetenschappen , ná de verdrijving der nevelen van Barbarij, die , ten tijde van het verval des Roomschen Rijks , allen goeden smaak bewolkt hadden, deedt ook hetTooneel herleeven, en toen nu het licht der beschaafde eeuwen allengs begon dóór te breeken , was 'er ook al op de Tooneelen meer te zien , dan te hooren; echter de vertooningen hadden veeläl een' zinspeelenden en zedelijken zin, waar mede veel goeds gesticht, en tot de ontluikende verlichting hier te lande, veel nuts aangebragt werdt ; vervolgends volgde men den Spaanschen smaak, die zig  WOORDENBOEK. 135 zig weder na schakespear en het Engelsch Tooneel gevormd hadt; 'er was toen al weder veel te zien, en 'er viel altoos ook bij te lagchen, 't geen het Volk geweldig beviel ; daar ná kwamen de Fransche Treurspelen en Liefdes Intrigues , benevens de beschaafde zeden van het Fransche Hof op de baan ; bij dezen was veel meer te hooren dan te zien , wijl de waardij der Stukken in de kleinheid van het getal der Vertooners begon gesteld te wor den; waarbij men de Aristoteliaansche Tooneel, wetten , betrekkelijk tot de eenheid van tijd, daad en plaats, zorgvuldig in acht nam; doch dit begon allengs de natie al mede te verveelen, en Seigneur achille en Madame RHODOGUNE moesten met hun gracelijk cortege van verfranschte Heros de l'antiquité, op eene ouderwetsch galante wijze, afmarcheeren; zij maakten plaats voor de Italiaansche Comedie del Arte, met zijn Arlechinos, Pantalons, Scapino's, Crispino's, enz. die weder vervangen werden, door das Deutsche Theater, 't welk veelal op den trant van het oud Engelsche en Spaansche ingericht was , en men bewonderde nu weder I4 het  136 IR0NIESCH COMIESCH het geen men, in voorigen tijd, als onregelmantig en wanstaltig, gehekeld hadde ; dat was ondertusschen nog niet de voornaamste omwenteling des Tooneels ; de uit Italiën oirsprongelijke groote Heroique Opera hadt op de Fransche , en dus (dat verstaat zig van zelven) ook op de Hollandsche en Duitsche Tooneelen, langzaamerhand eenigen ingang gevonden , die eindelijk dermaate aanwiesch , dat alle onderwerpen, hoe ongeschikt ook anders voor deze kunstbewerking, zingende, uitgevoerd werden; men zag en hoorde dus nu tevens; men zag stervende en ellendigen , en hoorde dezelven ondertusschen zingen als kriekjens; men zag dikwijls de verhaaste en meest spoed vereischende onderneemingen, waarin de Acteur reeds in de uiterste drift en met uitgetoogen zwaarde gereed stondt, om eene gewigtige verlossing, of eenige andere ontknooping, te bewerken, door den langen duur van een ritournel, dat zijn bravoure aria vooraf ging , meer dan een kwartier vertraagen, terwijl de driftige held als een dolleman het theater over vloog; eindelijk men zag allerlei tegen elkander inwerkende uitwerkselen, der beide, dikwijls  WOORDENBOEK. 137 wijls kwalijk gepaarde, muziek en tooneelkunsten, mee elkander worstelen tot dat men eindelijk op het laatste der achttiende eeuw, begon te begrijpen , dat de Schouwburg , die , tot nog toe , van ouds Egyptische, Grieksche, Romeinsche, Spaansche, Fransche, Engelsche en Duitsche (*) Zeden geleerd en aangekweekt hadt, Nationaale Zeden en characters behoorde voortestellen , en Vaderlandschliefde en Burgerdeugd behoorde aantekweeken sed sero sapiunt Phryges. Want toen waren 'er bijna geene oprecht Nationaale Tooneelspelen voorhanden, wijl de Imitatores zelden of nooit 'er op gevallen waren om dezelven te vervaardigen. Men hadt in vroegere tijden , bij de eerste opkomst des beschaafden Tooneels hier te lande , en wel voornaamlijk te Amsterdam , waar dezelve door de Letteroefenende Kamers der Rethorijkers het eerst aangelegd werdt, meer op het oog om de Taal- en Dichtkunst , dan wel om de Zeden daar mede te beschaaven , waar om de eerste ontwerper deszelfs coster, zijn' Schouwburg ook eene Aca. (*) En somtijds, in sommige ijsselijk sentimenteele Moordspelen, Helsche zeden. I5  138 IRONIESCH COMIESCH Academie noemde , en aan dat oogmerk voldeedt ze ook uitneemend wel, tot zolange dat de volgzucht niet dan vertaalingen uit moderne taalen ten Tooneele voerde ; sedert dien tijd heeft het Taalbeschaavend Tooneel juist aanleiding gegeeven , om onze taal met een menigte Gallicismen en Germanismen te bezwaaren, die, inzonderheid thands , door de onvermoeide vlijt van het heir der Vertaalers , die noch de eigenschappen der taal, waar uit, noch der taal waar in zij vertaalen, grondig genoeg kennen , bij aanhoudendheid aanmerkelijk, vermeerderd worden ; zo dat wij onze Nederduitsche Taal, als dit zo voortgaat, welhaast in eene Germanisch Gallisch-Belgische wanspraak hervormd zullen zien. T. TAAL. Geen zaak is onbestendiger en aan meer verwisselingen onderworpen, dan de Taal van een Volk; en deze veranderlijkheid gaat zelfs zo verre, dat men indedaad niet zeggen kan, dat ooit eenige Natie, een volstrekt eigene, zuivere en onvermengde taal gehad hebbe ; altijd werden ,  WOORDENBOEK. 139 den, zelfs in de taalen der beschaafdste Volken , overgenomene en ontleende inmengselen , het zij van vroeger bestaan hebbende of gelijktijdig bloeijende nabuurige Volken gevonden ; geen wonder dan ook, dat de Taal, welke hier te lande gesproken wordt , aan oneindige veranderingen en verwisselingen onderhevig geweest is en nog blijft. Als wij dezelve, van 's Lands eerste opkomst tot op heden, door de reeks der sints verloopen eeuwen , eens oppervlakkig nagaan, zullen wij ligtelijk gewaar worden, dat 'er een groote ongelijkheid in dezelve van ouds plaats gehad heeft. De Batavieren of Katten , welken zig hier, uit Hessenland vlugtende, kwamen nederzetten, bezigden , zeer waarschijnelijk , hunne Nedersaxische spraak, waar van wij nog veel woorden overbehouden hebben , inzonderheid in de naamen van sommige Steden en Plaatsen, wier betekenis men in geen andere taal ontwikkelen kan ; de Romeinen bragten ons veel woorden aan van zaaken die bij hen bekend en in gebruik waren ; de Franken vermeerderden dat mengelmoes vervolgends met hunne, echter van die der Batavieren niet zeer ver-  140 IRONIESCH COMIESCH verschillende, maar ook van de Theutonische Taal afstammende, spraak, welke, na luid der Voorreden van Otfridus, voor zijne Euangeliën, die hij zegt in de Frankische Taal (Ao. 870) geschreeven te hebben, omtrent aldus klonk : 't Had wir imo hiar gezungen in Frenkisga Cungun. Deze Frenkisga Cungun was eigentlijk niet de tegenwoordige Fransche Taal, welke eene boersche en bedorven uitspraak der Latijnsche is , en de Lingua Romana Rustica geheeten werdt, maar een soort van mengelspraak, welke de onderling uit geheel Europa ter kruisvaart trekkende Volken , te samen vormden , en welks voornaamste scheering Frankduitsch was ; waarom men de Christenen, in de Turksche landen, ook allen nog Franken noemt, en deze taal schijnt men , ten tijde der Graaven uit het eerste of Hollandsche Huis, hier te lande gesprooken te hebben. Toen, ná Graaf Floris V., de Graaven uit het Huis van Henegouwen hier te lande regeerden, kwamen met hen  WOORDENBOEK. 141 hen ook de Fransche spreekwijzen allengs ter taale insluipen, 't welk reeds met zijn moeije en opvoedster, aleid van poelgeest, die mede afkomstig uit den huize van Henegouwen was, een' aanvang nam; alzo die heur' neef, FLORIS V, volgends MELIS STOKE , dede ter scolen gaen Walsch ende Dietsch leeren wel. Deze gemeenzaamheid der Walsche taale hier te lande nam al meer en meer toe , zo dat zelfs melis stoke, die omstreeks 1300 schreef, reeds eenige bastaartwoorden in zijn rijmen mengde - tot een voorbeeld leeze men slegts, het geen hij van Jonckheer willem, (náderhand willem III.) zoon van Graaf JAN II., zingt, als die een nederlaag tegen de Vlamingers bekomen hadde. Waarop hij een beschouwing maakt dat het den groote Heeren niet treft, schoon 'er veelen van hun soldaaten sneuvelen. Al waren dusent mernen mee Zine gaber niet om een slee (een hair.)  142 IRONIESCH COMIESCH Op dat hi 't fine mochte bedriuen Si mochten slachten den keitiuen (chetiven) gemeene. Die hem dus verdullen laten Ende hem zelven so sere haten; Want Die aventure (avonture) werkt wonder. Hier ziet men tevens welke taal hier te lande in de veertiende eeuw gesproken werdt, en hoedanig de vreemde woorden toen reeds begonnen intesluipen ; dit is in 1345 , toen de Landen onder het Beijersche Graaffelijk Huis geraakten al meer en meer toegenomen. Doch in 1433 onder het Bourgondische Huis, en toen philips zijne Bourgondische Hofwoorden in de openbaare Staatsschriften bragt , begon alles wat eenigzins Diplomatisch geschreeven werdt, van Bourgondische en Latijnsche Hoftermen over te loopen ; zo dat eindelijk zijn kleindochter maria, in heur Groot Privilegie, als een gunst den Lande beloofde : dat voordaan in open en beJlooten brieven de Duitsche taale gebruikt zou worden, en toen, met heur' zoon Philips de Schoone, in 1432, de Oostenrijksche Stam begon, hieldt men het spreeken en schrijven van vreemde  WOORDENBOEK. 143 de Fransche en Vlaamsche woorden voor zo fraai, dat Dichters en Rhetorijkers 'er náderhand hunne versen, tot walgens toe, mede opvulden, zelfs duurde dit, tot dat eindelijk de Taalverbeteraars, hooft, vondel, en laateren , al die vreemde woordenkraam, zo veel mogelijk, opruimden , en uit de laatere Schriften verbanden ; maar de Hoftermen bleeven nog al geduurig hun voorige gebruik behouden; van daar kwamen hier te Lande zo veel als vier Taalen tevens in gebruik, daar men oudtijds te Rome slegts twee hadde, naamlijk de oratio viri eloquentis en de vulgaris sermo (*), dat is de welspreekende en gemeenemans taal; want wij hebben 'er nog een sermo Politica, Diplomatica of Staatstaal, en eene Mixta of gemengde burgertaal bij, die indedaad zo veele taalen op heur zelven uitmaaken. Om deze vier taalen wel te onderscheiden, zal niet ondienstig zijn, dat wij hier een zelfde reden, in elk derzelve, afzonderlijk ter nederstellen ; men merke slegts in dezelve het hemels breed verschil op; ondertusschen wor (*) QUINCTILIANUS, Inst. Orat. Xll. 10.  144 IRONIESCH COMIESCH worden deze vier afzonderlijke spraaken hier te lande gebezigd, en gaan alle voor Hollandsch door. De Beschaafde Taal. (Sermo viri eloquentis.) Niets is schandeüjker, dan dat een Volk deszelfs eigene moedertaal misacht , en eene vreemde boven dezelve stelt; immers zig voornaamlijk toelegt om vreemde taalen in den grond magtig te worden, en, buiten noodzaake, tot een rigtsnoer van zijne uitdrukkingen te neemen; terwijl het, in deszelfs eigene, uit verwaarloozing en minachting , vreemd en onkundig blijft; ja zelfs naauwlijks een' regel, zonder aanmerkelijke misslagen, zo tegen de spelling als woordeigenschappen en woordvoeging , kan te boek stellen ; een gebrek, het welk grootendeels aan het, tot nog toe, verkeerd ingericht wordend onderwijs in veelen onzer Schoolen te wijten is , in welken de meesters en onderwijzers in de grondregelen van alle Taalen, of algemeene Taalkennis , onbedreeven , in de Fransche vreemd , en in de Hollandsche volstrekt onkundig zijn. De  WOORDENBOEK. 145 De Staatstaal. (Lingua Politica, seu Diplomatica.) Niets is abominabeler dan dat eene natie derzelver moedertaal mepriseert, en eene alieene daar voor praediligeert en anteponeert ; zig principaal appliceerende , om heterogene taalen fundamenteel en perfect te studeeren, en, zonder urgente necesstteit, tot een Cynosure van heure expressiën te assumeeren ; terwijl zij, in der zelver eigen idioma, uit negligentie en mepris, zelve inhabiel en idioot permaneert. Ja zelfs naauwlijks een ligne, zonder considerabele fauten, zo tegen de orthographie, als Etymologie en Syntaxis kan coucheeren; een defect dat radicaal aan de , tot nog toe , vigeerende perverse costume, na welke men in veelen onzer Instituuten en Collegiën doceert, te adseribeeren of te reprocheeren is; welkers Precepteurs of Informateurs in de principiën der Linguistica inexpert, in de Fransche taal ongeëxerceerd en in de Hollandsche compleet ignorant zijn. De Straattaal. (Sermo vulgaris.) Der is gien leeliker ding as dat ien volk zen eige moêrs taal veragt en ien vreemde veurtrekt K of  146 IRONIESCH COMIESCH of ten minste zen best doet om vreemde taalen in de grond te leeren / en 'er altijd / of 't nodig is of niet / na te koeteren , en ondertusschen zen eigen leet loopen en 'er niemendal van en weet / en gien regel goed spelden of schrijven kan ; dat veul deur die breekebienen van Schoolmeesters komt/ die gien a veur en b van de taalen weeten , 't Frans as ien gans en 't Duys op zen Pruys praaten. De gemengde of Burgertaal. (Mixta.) Is uit alle drie de voorige samengesteld , en wordt meestal in den dagelijkschen omgang gebezigd. TALENTEN. Een onduitsch woord; dit was, in voorige eeuwen , en wel bij de Grieken, eene geldswaarde , overeenkomende met omstreeks f 1800 à f 2000 Hollandsch; men gebruikt het ook wel, per Metonymiam, voor natuurlijke schoone hoedanigheeden of gaaven van den geest,wijl die zo goed als schatten zijn , te weeten dáár, waar het verstand zo goed als geld geächt, en voords op alle plaat-  WOORDENBOEK. 147 plaatsen des aardbodems , waar het menschelyk geslagt aura pascitar , dat is, door loftuitingen, of van den wind , gevoed wordt. Talenten worden derhalven, in andere Landen, gelijk ook hier, waar de wind zo voedzaam niet is , in den oirspronglijken en letterlijken zin van dat Grieksche woord, van meerdere waarde geschat dan wel in den Metaphorischen zin deszelfs. Een man van Talenten is, in den eerstgenoemden zin, een man die in een pragtig huis woont, een of meer buitenplaatsen, goede effecten en veele contanten bezit, enz. Een man van Talenten, enkel in den Metaphorischen zin genomen, zonder dat 'er iets van den letterlijken zin bijkomt , is daarentegen een, niet schaarsch voorkomend, zeer gebruikbaar wezen, dat overal welkom is , waar het slegts van eenigen dienst kan zijn , en dat zig, als een andere Proteus, in allerlei gestalten vertoonen kan; doch zijn' dienst gedaan hebbende, geduurig weder tot deszelfs eerste niet terug keert, en, daar het zelve, over het geheel, meer uit geest dan lighaam bestaat, ook veelal zeer schraaltjens gevoed wordt. Een andere Linnaeus zoude  148 IRONIESCH COMIESCH dit menschsoort , zeer eigenaartig, onder de cassis der Lastdieren kunnen rangschikken. TIJD. Niets is meer aan verandering onderworpen dan de groote zaak , welke , door dit kleine woordjen, betekend wordt; want alhoewel deszelfs betekenis van ouds de onbegrijpelijke duuring van eenige zaak aangeduid heeft; schoon men, nog heden, hevig over deszelfs Metaphysieke definitie twist,en eindelijk betuigt niet te weeten of tijd en ruimte van een zelfde natuur zijn , ja ! dan neen ! zo is ondertusschen de zaak, waar op dit woord in het gemeene leven toegepast wordt, een waare Hekaté, met drie aangezichten. Immers men kan dezelve best in drie algemeene vakken afdeelen , en dan ziet men dat zij is voorleden , tegenwoordig of toekomend. De voorleden tijd wordt altijd, overal en van ouds, voor den besten gehouden; de oude lieden bij horatius waren reeds : Lau-  WOORDENBOEK. 149 Laudatores temporis acti Se Puero. (*) Lofredenaars van den tijd , toen ze nog een kind waren. En dus is het bewijsbaar dat alle eeuwen hun bon vieux temps, of goeden ouden tijd, gehad hebben; schoon elk dien goeden tijd, zelfs nog heden; altijd in de jaaren zijner jeugd stelt ; uit het oog verliezende , dat juist niet de tijd , maar zij zelven, als toen , moreel en physiek, beter en welgestelder waren; de tegenwoordige tijd is altijd de slegtste , en de toekomende de gewenschte geweest. Met recht zong de Dichterlijke Wijsgeer van Sans-Souci: () Nous nageons plein de vanité Entre le tems qui nous précede. Et Vabsorbante éternité De Vavenir qui nous succede . Toujours occupés par des riens, Les vrais Tantales des faux biens Sans cesse agitès par l'envie ; Pleins de ce songe séduisant Nous nous perdons dans le néant, Tel est le fort de notre vie. Even (*) In Arte Poëtica. (t) Oeuvres du Philosophe de Sans-Souci, Tomo I. Ode 8. * MAUPERTUIS. K 3  150 IRONIESCH COMIESCH Evenwel hoe onzeeker onze beslissingen over de betrekkelijke waarde van den tegenwoordigen, tegen den ouden tijd, ook zijn mogen, zo veel weeten wij echter bij ondervinding, dat de oude tijd in alles een suffisante, maar te gelijk een lompe tijd was. De menschen waren in hun doen.... ik weet niet hoe ik het noemen zal.... zo nietmetäl poliet ; al wat ze maakten was zo dom sterk. Zij bouwden, bij voorbeeld , Huizen, of 'er Reuzen in moesten woonen, op wier haardsteeden men wel een ton turf, en zes takkebosschen te gelijk, branden kon , en dan was de kamer nog niet warm ; althands hun Architectuur kost nu meer tijds van afbreeken, dan 'er thands vereischt wordt om een nieuw huis geheel onder 't dak te brengen zij maakten kieêren, op hun twintigste jaar , waarmeê ze op hun vijftigste, altemet, nog te bruiloft konden, gaan zij gaven boeken in 't licht, die enkel geleerdheid , nut en geest in zig bevatteden , en die , ondertusschen , zo rottig, met zulke gothieke characters gedrukt waren, dat men ze nu onmooglijk op een toilet zou kunnen leggen; ze vogten, zo ter zee als te  WOORDENBOEK. 151 te land, als leeuwen, en - men zou zeggen hoe is het christelijk of mogelijk - ze hadden toch in die tijden niet half zulke nette montuuren als de tegenwoordige oorlogende Natiën - Ze konden van alles meê spreeken , lagen de gronden van alle studiën , en waren (NB.) zelf nog niet eens verlicht! - Ze wonnen geld als water, door Handel en Zeevaart, en waren evenwel toch niet half zulke diepdenkende Financiers en Oeconomisten als wij, die , sints eenige jaaren , al gaande wegs, zo wat agteruit practiseeren. Zij rekenden alles slegts door bartjens, en vinden hunne bezittingen , hoe het ook ginge , altijd nog plus nul; maar wij , die de hooge Mathesis thands in practijk kunnen brengen, en met EULER en BERNOULLIE familiair zijn, behandelen in alle onze calculatiën negative grootheeden, en vinden ons , helaas! in de vernuftige crisis van alle bezittingen , zo wel die van Rijken , Staaten , Republieken , als Individus, met minus nul , tot in het oneindige, te moeten multipliceeren. K4 ver-  152 IRONIESCH COMIESCH V. VERSTAND. Betekent thands, zoo dit woord niet in een' Wijsgeerigen zin gebruikt wordt, doorgaandsch in de modetaal , Geld. Derhalven kan men, bij voorbeeld , gerustelijk , en na waarheid een zak zesthalven een zak verstand noemen , zonder veel ge-, vaar te loopen van onverstaanbaar te worden. Behalven dat zoude ik deze waarheid zo wel Redenkundig (of Logisch) als Scheikundig, (Chemisch) en Meetkundig (Geometrisch) kunnen bewijzen; de zaak is van zo veel belang, dat ik het, ter meerdere opheldering van mijn gezegde , eens door middel van al die kundigheeden onderstaan zal. Verstand en Geld zijn immers twee hoogstbelangrijke zaaken in de menschelijke samenleeving. Welaan! zie daar mijn Logisch bewijs. Hier toe bezige ik een Sorites of kettingreden, uit drie Syllogismen samengesteld. Mijn Major of eerste term is : Geld is de ziel van alle zaaken. Dat is met een een liedjen; nu, dat hebben de Leezers op den koop toe.' < Mijn  WOORDENBOEK. 153 Mijn Minor, of tweede term, is even waar: Verstand is eene zaak. (Alles immers wat bestaat , 't zij stoffelijk of onstoffelijk, wordt in de metaphysica een zaak , res, of wezen, On, geheeten.) Daarop sluit dan de conclusie of het Syllogistisch besluit . Ergo , of derhalven: Geld is de ziel van verstand. Deze conclusie wordt de Major van mijn' tweeden Syllogismus; Geld is de ziel van verstand. De ziel nu betekent het innerlijke wezen der dingen, dus volgt de Minor; De ziel is het wezen der dingen. Ergo : Geld is het wezen van Verstand, (of Geld is Verstand.) Hier uit ontstaat weêr een nieuwe Major : Geld is Verstand. K5 Minor :  154. IRONIESCH COMIESCH Minor : Een zak zesthalven is Geld. Ergo : Een zak zesthalven is een zak Verstand. En dat was juist het gene ik gesteld hadde. Maar, of iemand nu nog mogte beweeren, dat mijn Syllogismi een Sophisma inhielden , om dat Geld en Verstand, wijl het eene een stoffelijke en het ander eene onstoffelijke zaak is , zig door geenerlei aequatie laaten vergelijken; dien zal ik het daarenboven Chemisch, op gronden van de leer van lavoisier, aantoonen : Wij weeten door dezelve dat een vloeibaar lighaam, zo dra het zijn Matiere Colorique, of het oude Phlogiston , verliest, tot een' staat van vastheid overgaat; dat dus de fijnste vloeistoffen , als zijnde de lucht, enz. daar door verkalken. Nu het verstand is een allerfijnste geest, en dus een vloeistof, zo dra dat ook zijn Maliere Calorique verliest, wordt het een vast lighaam, een kalk , dat zig in de gedaante van geld vertoont , en in een' zak, even als geld, bewaard kan worden; derhalven is de tegenwerping door  WOORDENBOEK. 155 door deze chemische proef optelossen. Zij is toch gevaarlijk om in 't werk te stellen , alzo de menschen , die zeer veel verstand in hun hoofd ronddraagen , naa die chemische bewerking , welligt met een keij, zo groot als die van Amesfoort , gekweld zouden kunnen worden. Laat ons nu dit voorstel : Geld is gelijk aan Verstand, Geometrisch tragten te bewijzen. Axioma. Als eenige zaaken aan elkander gelijk zijn, en eene andere zaak gelijk is aan een derzelven, zal zij ook aan de overige gelijk zijn. Lemma. Laat dus de Lijn A B gelijk zijn aan de Lijn C D, en de Lijn f e gelijk aan A B, dan zal ook de Lijn g h gelijk aan C D zijn; om dat g h gelijk aan f e , en f e gelijk aan A B, en A B gelijk aan C D is. A -------- B C -------- D f -------- e g -------- h Pro-  156 IRONIESCH COMIESCH Propositio. De Lijnen f e en h g regtstandig tusschen de horisontaale A B en C D geplaatst, zullen een quadraat vormen , op deze wijze. (Euclides Prop. 46 en derzelver Demonstratie.) welks vier zijden en vier hoeken allen onderling gelijk zullen zijn. Applicatio. Laat nu, om deze betoging der zuivere wiskunde op ons geval toetepassen , de parallelle Lijnen A B , den Rijkdom , en C D, de Armoede, uitdrukken, en laat de gestipte parallel i k, welke het quadraat in twee gelijke deelen verdeelt, den middenstaat tusschen Armoede en Rijkdom voorstellen ; dan blijkt uit den aart des quadraats : Eerstelijk: dat A B, of de Rijkdom , in deszelfs  WOORDENBOEK. 157 zelfs verhouding , tot C D, of de Armoede , gelijk is. Ten tweeden : dat i k , of de middenstaat, mede in gelijke verhouding tusschen A B en C D staande, ook in gelijke betrekking met Rijkdom en Armoede staat, en dus aan beide gelijk is. Eindelijk, ten derden, dat g h, of Geld, gelijk aan e f, of Verstand is, dat te bewijzen stondt. Scholium. Het is uit de betrachting van het gemeene leven der menschen klaar, en een Axioma, dat geen bewijs behoeft, dat juist tusschen de twee Staaten , Rijkdom en Armoede , derzelver geheele leven beperkt wordt , en dat zig het Verstand en Geld in onderlinge reden tusschen dezelven onthouden. - Immers men weet dat het Verstand van ouds uit de Armoede voortgevloeid is , welke des menschen zinnen het eerst gesleepen heeft om hem deszelfs nooddruft te bezorgen ; daarop past ook het oude spreekwoord: Nood leert bidden ; en PERSIUS noemt de buik, of den honger, met recht, een' Kunstmeester en Vernuftschenker, als hij zingt: Quis  158 IRONIESCH COMIESCH Ouis expedivit Psittaco suum %atst} Magister artis Ingen ique largitor Venter Dat is: Wie heeft de Papegaai zijn goeden dag geleerd ? De Meester van de kunst, de schenker van den geest De Buik. Corollarium. Het Verstand dan , (in de Fig. door e f aangeweezen,) uit de Armoede (CD) vloeiende , treft eerst de middenmaat van bezittingen (ik) aan, en stijgt voords over denzelven heen tot het in den Rijkdom (A B) uitloopt. Daar tegen komt uit den Rijkdom (A B) het Geld (g h) voort , als zijnde het zelve een uitvloeisel van het eigen wezen der bezittingen welken den Rijkdom uitmaaken; edoch, als die uitvloeijing zo sterk is , dat ze gelijk staat met de uitvloeijing des Verstands (e f) uit de Armoede C D, en dus mede eindelijk over de middenmaat (i k) afdaalt , dan nadert ze, en bereikt eindelijk de Armoede (CD). Zo dat uit de betragting der Figuur, en de opheldering welke wij hier, in deze gevolgtrekking  WOORDENBOEK 159 king van dezelve geeven , ten duidelijksten blijkt, dat Geld in deszelfs afmeeting volmaakt gelijk aan Verstand is. Deze volmaakte wiskundige en adaequaate gelijkheid van afmeeting, is van dien aart, dat zulke juist gelijke zaaken zeer gemakkelijk de een vcor den ander genomen kunnen worden; want daar derzelver afmeetingen volkomen met elkander overeen komen, kunnen ze ook elkanders plaats bestaan (naamlijk de Lijn g h. die der Lijn e f.;) waar uit volgt dat Geld de plaats van Verstand bekleeden kan, en dus ook dat Geld en Verstand aan elkander, adaequaat, of, als twee druppen waters, gelijk zijn. Evenwel kan ik niet nálaaten hier als een zonderling verschijnsel op te merken, dat hoe zeer ook Geld, adaequaat gelijk, en dus éénzelvig met verstand is , deze aequatie in sommige omstandigheeden geheel in de ratio inversa ophoudt; daar, althands in deze dagen, Verstand niet overal en altijd gelijk , of zo goed als Geld is, en dit zonderlinge Paradox Phanomenon, dat zelfs de eeuwig waare Wiskunde in twijfel doet trekken , ontdekt zig in de gemeen-  160 IRONIESCH COMIESCH meenste omstandigheeden des levens en in de onderhandelingen met de voor het daaglijks leven onmisbaarste persoonen, als zijn: Slagters, Bakkers, Brouwers, Kleerenmaakers, Schoenmaakers , Huisheeren , enz. want bij alle die lieden is het Verstand niet gelijk, of zo goed als Geld; schoon evenwel door hen, gelijk door alle redenlijke wezens , wiskundig (als betoogbaar zijnde,) het Geld gelijk of zo goed als het Verstand gehouden wordt. Van waar dit wonderbaarlijk onderscheid ontstaa, is verre boven mijn verstand om te kunnen beslissen. Immers als de regte reden of ratio recta wiskunstig waar is , moet ook , na alle natuurlijke en kunstige Logica , de omgekeerde reden (ratio inversa) waar zijn; bij voorbeeld : als 2 + 3 = 5 zijn, dan is ook zeeker 5 = 2 + 3 ; dat is onfeilbaar, en wordt ook zelfs door alle Slagters, Bakkers , Brouwers, Huisheeren, enz. eenstemmig en zonder tegenspraak aangenomen ; bij voorbeeld : vier zesthalven , als in waarde gelijk staande met één gulden en één dubbeltjen , is het bij ondervinding daagelijks beweezen, dat alle gemel-  WOORDENBOEK. 161 melde persoonen onverschillig vier Zesthalven , of een Gulden en een Dubbeltjen ontfangen; en ondertusschen, dat is toch wonderlijk van die lieden, ze willen maar geen Verstand voor Geld aanneemen, daar evenwel het Geld door hen voor Verstand aangenomen wordt; en vraagt men hun de reden waarom ze geen Verstand voor Geld willen aanneemen, dan zullen ze nooir, volgends een Wijsgeerige kunde, maar aliijd slegts volgends eene Historische kennis en op een' empyrischen grond, Secundum Experientiam, andwoorden: ik kan het 'er niet voor uitgeeven. Evenwel moet 'er een Wijsgeerige genoegdoenende reden of ratio sufficiëns, van dat verschil zijn. Welligt onthoudt die zig in den aart van het Geld, als Metaal beschouwd, en dan zou die mogelijk door de vorderingen welken de Chemiciin de Dokimasie of Metaalscheiding maaken, eindelijk gevonden kunnen worden; of welligt onthoudt ze zig in den aart van het Verstand, en dan zullen wij moeten wagten tot de Kantiaansche Transcendentaale Philosophie meer algemeen begreepen wordt, of men deze tegenstrijdighoid ook daar uit zou kunnen opL hel-  162 IRONIESCH COMIESCH helderen, tot zo lange verkieze ik dezelve, voorzichtigheidshalven, aan de Qualitates occulta of verborgene eigenschappen,beide van Verstand en van Geld toeteschrijven. VRIND. Dit zoetluidende woord vervat in deszelfs grondbetekenis , de grootste schat welken de mensch op aarde genieten kan (*) , waarom CICERO ook zegt : niet te weeten, of de Goden (behalven de wijsheid) wel iets beters aan de menschen geschonken hebben (†). Het is de waare band en grond eener wijsgeerige gelijkheid , immers onder vrienden , zijn alle goederen gemeen (i) , maar helaas ! het menigvuldig gebruik van dit woord , en het Egoïsmus der menschelijke natuur heeft deze grondbetekenis bijna geheel in onbruik gebragt; zo dat zeker Fransch (*) Oük ïfii évS'tv Kttiu.it xccMiêi