ALMANACH VOOR. HET JAAR. j ï 8 O O.  Met dit Jaar telt men: Van de geboorte van Christus . . igco ■ Schepping der Waereld , . 5749 fdem ie; n—— volgens de Grieken 7308 idem m . - —. de Latijnen 6699 idem .— de Hebrecrs 5561 Ka het begin der Juliaaniche flijf. , 1844 is 'Gregoriaanfche ftijl. , 218 *——— Franfche Tijdrekening . 8 Cronologifche Cirkels. Pe Zonnen-cirkel is. 17 De Maan • Cirkel c'f De Epecta ... 4 het Gulden» Getal 15 De Zondagsletter . E De Roonjfche Indictie 3 Beweeglijke Feestdagen. Septuageïima 9 Feb. I Christus ïlemelv. 22 May Vastenavond 1^ Feb. { Pinxter . • 1 Jur.y palm Zondag 6 April 1 H. Drievuldigh. 8 —-. Paaslthen . 13 I 1 advent . 30 Nor* Vleeschtijd 8 weeken, en 6 dagen. Van de Quat-ertempers. Den 5, 7 en 8 Msart, | Den 17 , i9en ao Sept. pen 4, 6 en 7 Juny, jDtni.7, i9en.2o Dect Van de vier Getijden des Jaars. De Lente beg» 20 Maart j De Herfst beg. 23 Sept. v-gQifler <-? 21 Juny f — Wirter -~ 22 Dcc    JANUARY, Louwm. XXXI Dagen. Nivose, i WoensdNieuwJaarsd. a Dond. Leipzig j. 3 Vrydag Doesb. j. 4 SaturdagEindhoven j 5 Zondag Thelefphorus 6 MaandagZ?jy [2 min. Nieuwe Maan Sarurdag de; 25, 's morg. ten 3 uuren t 14 min. De Zon treed den 20 in /J-\ quarius of de Waterman ,op ten 8, onder ten 4 uur. i 1 |u Primidi la Duodi 13 Tridi '14 Q'jarr, 15 Quint. 16 Sestidi 17 Septidt 18 Oclodi 19 Nonodi 20 Decadi 21 Primidi 22 Duodi 23 Tridi 24 Quart. 25 Quiiir. 26 Sexidi 27 Sepiidi 28 Oétodi £9 Nonodi 30 Decadi PLïTvt ose, 1 Primidi 2 Puudi 3 Tridi 4 Quart. 5 Q lint. 6 Sextidi 7 Septidi 8 Oftodi 9 Nonodi ïO Decadi il Pritrücü  FEBRUARY , Sprokkeïm. XXVHI Dag. Pluvïose. a Saturdag Geider. 3. 2 Zondag Mar. Ligtm. 3 Maand. Gedorp p. 4 Dingsd. Arnern. j. 5 \\QQX\sA.s»Jlgatha öiDond. s.Dorothea 7 Vrydag Nioort 3. 8 SaturdagGend p. 9 Zondag Sept,s.Apo\. 10 MaandagBremen 3 > 11 'Dingsd, Roermondj. 12 Woensd.Eulalia 33 Dond. Gregorlus , 14 Vrydag Valëminus 15 Satardag Iperen ï6 Zondag Septuagefima 17 Maand. Rees 3. 18 Dingsd. Simeon 19 Woensd.f. Bonif, S.o Dond. Maftricht p. 21 Vrydag Pipinus 22 Saturdags. Pietsrfloel 23 Zondag Qjiinquagef. 24 WlMMfags*Matthys 25 Dingsd. Ay. fl6 Woensd./ffrf. 5^/7. 27 Dond. Heerenth. p. 28 Vrydag Bommel p» Eerjls Quart. jSaturdag den 1, V avonds ten 9 uuren, 16 min. Folie Maan, Zondag den 9, 's namid. ten 5 uuren. 30 min. Laatft* Quart Zondag den 16, *$ namid. ten 5 uuren, 12 min. Nieuwe Mam Zondag den 23, 's namid. ten 5 uuren. 28 min. De Zon treec den 19, it Pifces, of dt Vrsfchen , op ten 7, onder ten 5 uur. ia Duodi 13 Tridi 14 Quarr. 15 Quint. 16 Sexp'di 17 Septidi 18 Oétodi 19 Nonodi 20 Decadi 21 Primidi 22 Duodi 23 Tridi 24 Q tart. 25 Quittr. j 26 Sextidi 27 Septidi '28 Oétodi j 29 Nonodi 130 Decadi ventoss 1 Primidi 2 Duodi 3 Tridi 4 Quart. 5 Quint. 6 Sèxridi 7 Septidi 8 Oclodi I 9 Nonodi  MAART j Lsntcm. XXX! Dagén. Vkntvs*. i iSaturcjagBoüf'd.. j. 2> Zondag Otiadragef. S iMiandagHaarl. Ut. p 4 Dingsd. Heusden i 5 Wocnsd.Oa.Waal.j.p. 6 Dond. Zwol Je. 7 Vrydag Quat.s.Thom. 8(Saturd. Quat.ZwQlp. 9 'Zondag Remimscere lojMaanu. Barnev» p. II .Dingsd. Heusden j. 121W oensd. $. Gr. Amfl. lo. 13 Dond. Grave p. 14 Vrydag Rott. j. 15 Saturd. Hors'", p. 16 Zondag Octflt. ij Maand. s. Geertr, j 18 Dingsd. Montf. p. 19 VVoensd.f. Jofeph 20 Dond. Thiel p. j. 21 Vrydag s. Benedi&us 22 SaturdagCathsrina c 23 Zondag Let are. 1 24 MaandagAmersf. p. 25 Dingsd. Maria BoodlXl aój'Woensd.Ysfeiftein p. d 27jDond. Deventer Je. t 28!Vrydag Goudr. b.ka. I 29jSaturd. Euftdaus d 30 \ Zondag 'Jvtdica e 31'Maand. Lii?g. \. o Eetfte O nart Maandag den 3 1 's narnid, ten 4 uuren, 6 min. 1 1 P'olle ïïlz.zn , Dingsdag den 11» 's rhr>rg. ten 6 uuren, 1/ min. LaatjlsQjrün Dingsdsg den 8 , 's mörj.f, | tfen 1 uur, 55 Viettwe'Maan )iugsdag de 15, 's morg rj en 6 uurenj 4 min. >e Zon treed en 20, in, 'ries, of de .am, raakene dag en nagt gelang, op en nd. tenf>u, i ÏO D-.Cadi ïi Primidi 12 Duódi \% Tridi 14 Qunrr. tig Qumr. 16 S'.-xtrtii i? Septidi 18 O&ódi 19 Nonodi 20 Decaiï 21 Primidi 22 DuoJt 23 Tridi 24 Quart. 25 .Quiikv ï6 ^Sestid! »7 S pJdi *8 Oclodi *9 Noi.o.ii 50 üecaA 5jf rm inal. 1 Primidi 2 Duodi 3 Tridi 4 Quarr. 5 Quint. ö Sexridi 7 Septidi 8 Oótoü 9 Nonodi 3 DecaM  APRIL» Gr asm» XXX Dagen. Germinal. 1 uingsd. Vlierden j. 2 WoensJ.J Franc, 3 Dond. Loen p. 4 Vrydag Viarjc p. 5 Saturdag's Bosch b. 6 Zondag Palmzondag 7 Ma«>ndagGron. Ut. p. 8 Dingsd. Gorcum p. « Woensd.Thiel b. 10 Dond. Witte Bond. 11 Vrydag Goede Vryd, 12 SaturdagErkembod. 13 Zondag Paafchen. 14 Maandag 2 Paasd- 15 Dingsd. Weesp b. 16 Woensd.Hloorn p. 17 Dond. Naarden b. 18 Vrydag Amersf. b 19 SacurdagArnh- ra b, ao\Zondfg Qua. Opent, ai |MaandagAm(t. b. 22'Dingsd. Mottfoort t 23 Woensd .ï Joris 24 Dond Aikm. p. 25 Vrydag s. Marcus 26 jSaturdag Leerdam b &j\Zondag Mifericordia 28iMaand. Dg* , t j. 29 Dingsd. MfJenn. b. 3olWoensd.Hoorn. b. EerjïeOuart, Woensd. den 2, 's morg. ten 8 uureB, »,4 min. VoVe Maan, Woensd. den 9, 's namid. ten 5 u. 3* m« Maan Eclips. Laat/te Quari Woensd. der 16 , 's midd ii uuren, i: min. Nieuwe Maai Woensd. dei 23, 's nast ten 12 uuren • 51 min. Zon Eclips* , ;De Zon tree den * inT^t rus. of de Stier op te 15, onder te 7 uuren. 11 Primidi 12 Duodi 13 Tridi 14 Quart. i^ Quint. 1 Sextidi 17 Septidi 18 Oclodi 19 Nonodi 20 Decadi 21 Primidi '22 Duodi 23 Tridi (24 Quarr. aj Quinr. %6 Sextidi ,27 Septidi I28 Oclodi ^29 Nonodi 5 30 Decadi Flokeal * 1 Primidi ' 2 Duodi 3 Tridi 4 Quarr. 5 Quint. d 6 Sextidi !. 7 Septidi 8 O&odi r 9 Nonodi n 10 Decadi  MAY, Bloeim. XXXI Dagen. Florkal. 1 D >nd. s.Phil enjac. 2 Vrydag Be* fcbop b. 3 Saturdagf binding 4 Zondag JubH. Hag. k. 5 MaandagBodegr. p 6 Dingsd s.Jan Lat. 7 Woetrsd Purm. p 8 Dond . s. Mich Open, g Vrydag Wyk b. io! Saturdag Arnh.Zwol b.l 11 Zondag C*«.YsfeI.k 12 Maandag Embden j. 13 Dir gsd. Weesp p. 14 Wbensd.Sneek j. 15 Dond. Nimw.p. 16 Vrydag Ubaldus 17 Saturdag C rpes 18 Zondag Vocem. 19 Maand, f Dag. 20 Dingsd. Bernardinus 21 Woensd.Weesp p. 22 Dond. Hemelv. Chr. 23 Vrydag Phil. Necius 24 Saturdag Joanna 25 Zondag Exaud. 26 Ma ^naagUtr. Zwolp. 27 Dingsd. Joannes 28 Woensd.Schocnb. j, 29 Dond. Deventer j. 30 Vrydag Wasfen. p. 31 Saturdag Vastend. Eerfu Quart. Dor dtrd. den I 's avouds ren ie aiuren, 58 min. \ Volle Maan, i Donderd den [8 , 's nagts ten ii uuren, 24 min Laat ft e Quart Donderd. den 15, 's avonds ten 9 uuren > 47 min. NieuweMaan Viydag den 23, 's namid. ten 4 uuren, 36 min. Eer (ie Quart Saturdag den 31, 's morg. ten 10 uuren, 32 min. De Zon treed den 21 in Ge~ mini, of de Tweelingen , op ten 4, onder ten 8 uur. 11 Primidi 12' Duodi 13 Tridi 14. Quarr. 5 Quinr. 16 > Ignatm Volle Maan, Zondag den 6, 's avonds ten 8 uuren, 6 mini ! LaatfteOttart Zondag den j'13»'s avonds |ten 10 uuren, 11 min* Nieuwe Maan Maandag den 21, 's avonds ten 10 uuren, 2 min. Eerfle Quart. Dingsdag den ï29, 's morg. ten 3 uuren. De Zon treed den 22 in Leo, , of de Leeuw, ,'op ten 4, on(der ten 8 uur* 12 Duodi 13 Tridi 14 Quart. 15 Quint. 16 Sextidi 17 Septidi 18 Ocïtodi 19 Nonodi 20 Decadi 21 Primidi 22 Duodi 23 Tridi 24 Quarr. 25 Quint. a6 Sextidi 27 Septidi 28 O&odi 29 Nonodi 30 Decadi THEKivilPQ, 1 Primidi 2 Duodi 3 Tridi 4 Quart. 5 Quint, 6 Sexcidi I Septidi 8 Otftodi 9 Nonodi ïo Decadi ii Primidi 12, Duodi  AUGUSTUS yOogstm. XXXI Dagen. Thermidcr. « j Vrydag s Pieters bandt 2 Saturd. Portjuncula I 3 Zonda* s. Stey. vind. a Maand. s. Dominic. 5 Dingsd. Mar ter fn. 6 iWoen&d.Transf. Chr. yiDond. Wyk Ie. 8 Vrydag Domb. p. 91Saturdag Vastend, ■go Zondag s. Laurens» njMaandagGro. Leeu. p. 12 Dingsd. Bolsw. p b. 13 Woensd. VVyk p Rot.le 14 Dond. Vastendag I5|Vrydag Mar.Hemely. 16 Saturd Munnik. k. 37 Zondag Zaandam k. 18 Maand. Hartjesdzg. 19 Dingsd. Lis p. 20 Woensd.j. Bernard. 21/Dond. Rotcerd. lo. 22,Vrydag Rotterd. lo. 23 Saturd. Vastendag 24 Zondag s. Barth. 25 Maandagj.Lod. Rot. k. 26 Dingsd. Bommel k. 1 27I Woensd.Loenen p. J 28I Dond. s. Augustyn J, 29 Vrydag s JanOnth. \\ 30 Saturd. Harling. le. j $l\Zondag Naard.Mtiy.pl't Vo'le Maan, Maandag den 1 ■> 's nagts ten 11 uuren. 2 min. Laatjie Quart Dirg,dag den 12, 's namid. ten 3 uuren. Nieuwe Maan Woensd. den ïo, 's morg. ten 11 uuren, 2 min. Eerfle Quart. Woensd^ den 27, '5 morg. ten 11 uuren, 27 min. De Zon treed den 22 in Virgo, of de Vlaagd, op ten i, onder ten ' uuren. j 13 Tridi 'u Quaru ic Quint. tó Sexiidi 17 Septidi [18 Oétodi 19 Nonodi 2 i Decadi ü Primidi 22 Duodi 23 Tridi 24 Q'iarr. 25 Quinr. 26 Sextidi 27 Septidi 28 Octodi 29 Nonodi 30 Decadi Fructidor 1 Primidi 2 Duodi 3 Tridi 4 Quart. 5 Quint. 6 Sextidi 7 Septidi 8 Oclodi 9 Nonodi [o Decadi 11 Primidi 12 Duodi 3 Tridi  SEPTEMBER, Ilerfstm. XXX Dag. FructïdoR 1 Miand. s. Gillis 2 Dingsd. Heylo p. S Woensd Blokz. k. 4 Dond. Rlokz. b. 5 [Vrydag Schoonrew. p 6 SaturdagEleutherius 7 Zondag Abc.Wee^p.k 8 Maand. Maria Geb. 9 Dingsd. WorKUtn j. 10 Woensd.Tertolen j. 11 Dond. Rozend. j. 12 Vrydag Tcrv. j. 13 SaturdagValkenb. p 14 Zondag f Verhef. 15 MaandagArafl. lo. 16 Dingsd. Amft. lo. 17 Woensd.Quat.s.Lamb. 18 Dond. Gron. j. 19 Vrydag Qjiatert. 20 Saturdag Qjiat. Vast. 21 Zondag $.MattkyS 22 MaandagAmll. kerm. 23 Dingsd. Terfchell. b 24 Woensd.Terfcbeli. b. 2glDond. Brakel p» 26 Vrydag Eufebius 27 Saturdag Buren. p. 28 Zondag Leerd, k. 291Maandags. Michiel. go iDingsd. s. tiUtmïm. Volle Maan, Woensd. den 3 , 's morg. ten 0 uuren, 38 min. LaatfteQjiart Donderd. den 11 „ 's morg. ten 3 uuren ,1 27 min, NieuweMaan Donderd. den 18, 's avondv ten 8 ^uren, to min. Eerfte Quart Donderd. den 25, 's avonds ten 7 uuren, 39 min. De Zon treed den 22 in Li~ bra of de Schaal, maa kende , de Herfst-fnede, dag en nagt even lang»op en onder ten 6 uur. 14 Quart. 15 Quint. 16 Sexridi 17 Septidi 18 Octodi 19 Nonodi 20 Decadi zi Primidi 22 Duodi 23 Tridi 24 Quart. 2ü Quinr. 26 Sextidi 27 Septidi 28 Octodi^ 29 Nonodi 30 Decadi Aanvulda. i Deugd. Z Vernuft 3 Arbeid 4 Geyoele 5 Beloning Vendsm. 1 Primidi 2 Duodi 3 Tridi 4 Quart. 5 Quint. j 6 Sextidi 7 Septidi 1 g Ocïodi  QCTOBSR, IVynm. XXXt Dagen, vendemiare. 1 Woensd. s. Bavo 2 Dond. Beverw. Ie. 3 Vrydag Leid.Ontz. 4 Saturd. s. Franc. 5 Zondag Amflelv Ed.k 6 Maand. Dinter j. 7 Dingsd. Weesp b. 8 Woensd./flkm. Ontz. 9 Dond. Schaden b. 10 Vrydag s. ViJlor U S«urdag5o^r£ Sat. J2 Zondag Rvp,Oosrz.k. 13 Maand. Winkel j. 14 DingsdagPurm. b. 15 Wbensd.Barnev. p. 16 Dond. Doesb. b. 17 Vrydag 's Hage b. 18 Saturdag.9. Lucas 19 Zondag Heemsk. k, 20 MasndagArsdr. vark. 21 Dingsd. s. Urfe-la 22 \Voensd Vian.VVoer.b» 23 Dond. Delft b. j 24 Vrydag Haarl b. 25 SaturdagAlk. Ed. b. 26 Zondag Akerll k. 27'Maand. Vaitendav, 28|Ding3d. s.Sim.enïfud. 29 Woensd,Mun. Wyk b. 30 Dond. DelftGoud.b. 31 Vrydag Vastendag VoVe Maan,. Donderd. den 2, *s avonds ten 10 uuren, 6 uii.'i. | Maan Eclips LaatfleQjiart Vrydag den 10, 's avonds ten 7 uuren, 32 min. Nieuwe Maan Saturdag den 18, *s morg. ten9 uuren, 31 min. Zon Eclips, Eerfte Qjtart I Saturdag den 25, 's morg ten 5 uuren, 41 min» De Zon treed den 22 in Scorpio, of de Scorpioeni op ten 7, onder ten 5 uur. 9 Nonodi 10 Decadi 11 Primidi ta Duodi 13 Tridi 14 Quart, 15 Quint. 16 Sextidi 17 Septidi 18 Octodi 19 Nonodi 20 Decadi 21 Primidi 22 Duodi 23 Tridi 24 Quarr. 2$ Quint. 26 Sextidi 27 Septidi 28 Oclüdi 29 Nonodi 33 Decadi Brumaire. 1 Primidi 2 Duodi 3 Tridi 4 Quarr. 5 Quinr. 6 Sextidi 7 Septidi 8 O&odi 9 Nonodi  NOVEMBER., Slagtm. XXX Dagen. Rrumairr 1 safurdag^/^/Zi.Gor.h 2 Zondag' Alderz.V'el.j. ■-. MaandagAikm. Arnh.b 4 Dingsd, Breda b. 5 Woensd.Hoorn p. 6 Dond. Gouda, Lis b 7 Vrydag s. IViilebr* 8 Saturdag Grol j. O Zondag Sdvatoris ïo Maand. Schooi I. b. 11 Dingsd. s. Maarten 12 Woensd. Alkra. p, la. 13 Dond. Lis b. 14 Vrydag Bosch b. 15 SaturdagMachuyc 16 Zondag Sparend, k. 17 Maand3g Arn. Purm.b. 18 DinüsdajHuif.p Gor.b. 19I Woensd. S' Elifab. co, Dui d. Ut. dank. 21 Vrydag M.pref.Leub. 22 Snurdagj. Cicilia 23 Zondag Clemens 241 MaandagSchoorl. b. 25 Dingsd. s. Cathar» 26 VVoensd.Vlisf. b. 27 Dond. Hooglï b. 281 Vrydag Bosch p. 29 Saiurdag^y.^tfï. 30 Zondag iAd,BefsAn. bolle Maan, Saturdag den 1, 's namid. ten 3 uuren. Laatfle Qjiart Zondag den 9, 's namid. ten 3 uuren, 26 min. NieuweMaan, Zond/tg den | 116, 's namid. ten ó uuren, 132 min. F.erfte Quart. Zondag der, 23, 's namic!. ten 5 uuren, 9 min. De Zon treed den 22 in Sa~ qittarius ofde Schutter, op ten 8, onder ten 4 uur. 10 Decadi 11 Primidi 12 Duodi 13 Tridi 14 Quart. 15 Quint. 16 Sextidi 17 Septidi 18 O&odi 19 Nonodi 20 Decadi 21 Primidi 22 Duodi 23 Tridi 24 Quart. 25 Quint. 26 Sextidi 27 Septidi •28 Oftodi^ 29 Nonodi ;0 Decadi Frïmaire 1 Primidi 2 Duodi 3 Tridi 4 Q«art. 5 Quint» 6 Sextidi 7 Septidi 8 Octodi 9- Nonodi  DECEMBER, Winterm. XXXI Dagen. Friwairf. 1 Maandag s. Eloy 2 Dingsd. 's Bosch j. 3 Woensd..?. Franciscus 4 Dond. s. Barbara. 5 Vrydag Sabbas 6 Saturdag s. Nicolaas 7 Zondag z Ad.s. Ambr. 8 Maandags/aria 0«//. 9 Dingsd. Lions j. ic Woensd.Melchiades li Dond. Roodenb.j 12, Vrydag Joacn. j. 13 Saturdag s. Lucia 14 Zondag 3 Advent 15 Maand. Tongelv, j. 16 Dingsd. Helmont j. 17 Woensd. Q tatert. l8!Dond. Wuniba'dus 19 Vrydag Qua tere. \ ao Saturdag^Kfl/. Va/l. ai Zondag ^Ad. s.Thom. 32 ^MaandagHalIe bevaart 2?|Dingsd. Iverde,vul. 24, Woensd. Vastend. 25 Dond. Kersdag \ 26 Vryd. zKersd.s.Ste. 27 Sarurd. s.JanEyang. 28 Zondag Onnof. Kind. 1 29 Maandag Thomas 90 Dingsd. Sabinus 3i]Woensd.x. Silyefter Voile Maan, Maandag den 1, 's morg.ten 9 uur, 19 m LaatfleQiiart Oingsdag den o,'s morg ten 7 uur,10 m. Nieuwe Maan Dingsdag den t6, 's morg ten 6 u. 41 m. Eerfte Quart. Dingsdag den 23» 's morg. ten 6 u 50 m. Vo'le Maan, Woensd. den ti» 's morg. ten 4 u. 47 m. De Zon treed den 22 in Ca pricornus, ofj denS;eenbok;' hebbendehaar grootfte ZuiderDecünaiie,maakt alhier den korft, dag 10 Decadi 11 Primidi 1 2 Duodi 13 Tridi 14 Quart. 15 Quinr. 16 Sextidi 17 Septidi 18 Octodi 19 Nonodi 20 Decadi 21 Primidi 22 Duodi 23 Tridi 24 Quart. 25 Quint. 26 Sextidi [2? Sepiidi a8 Oéïoai [29 Nonodi 30 Decadi mvose 1 Primidi 2 Duodi 3 Tridi 4 Quart. 5 Quint. 6 Sextidi 7 Septidi 8 Oétodi 9 Nonodi io Decadi  ECLIPSEN VOOR HET JAAR I 8 O O. In dit jaar zullen 'er Vier Eclipsen zijn: namentlijk twee aan de Zon, en twee aan de Maan, waarvan Hechts één aan de Maan bij ons zal kunnen gezien en waargenomen worden. De Eerste zal zijn aan de Maan den 9 April5 deeze is bij ons niet zigtbaar, maar zal in hare volle geduurzaamheid te zien zijn in gantsch Asia, en op alle derzelver Eilanden : terwijl dezelve in het oostelijkfte gedeelte van Europa , en in Afrika zig maar voor een gedeelte , kort na Zons ondergang, zal vercoonen: de Volle Maan of Oppofitie valt voor namiddag t«n 4 uuren, 16 min., zullendo 7* duim aan de zuidzyde verduisteren. De Tweede zal zijn aan de Zon, den 24 April, des morgens zeer vroeg, en dus bij ons onzigtbaar, terwijl dezelve in het noordelijk gedeelte van de groote Zuid of jiille Zee% het oostelijke gedeelte van Asia en in het noord- westeiijklie van Noori» Amerika zal gezien kunnen worden. De Nieuw© Maan valt voor 51 minuien na middernacht. Het begin der algemeene Eclips op de Aarde vale voor den 23 April, 'savonds ten 9 uuren 53 min al* wanneer de Zon op 143 gr. 45 m. lengte naar dea Piek van Teneriffe, en 2 gr. 25 m. zuiderbreedte5 dat is op de Molukse Eilanden opgaat. Het midden valt voor den 24 April 's morgens ten o uuren 18 min. als wanneer de Zon zig in den Meridiaan Ringvormig verduisterd vertoond, op 181 gr. 51 m lengte en SS gr. 44 m. noorderbreedte in de Baaij van Kamfchatka. Het einde der algemeene Eclips valt voor a4 April 's morgeus tea 3 uuren. 34 miu. als wanneer de Zou op  C 14 > 252 gr. lengte en 47 gr. 3 m. noorderbreedte zijnde, ïu het westelijklïe gedeelte van noord amkrika^h ■ dergaat. — De duuring deaer Eclips op Aarde is 5 uuren, 4 min. De Derde zal zijn aan de maan, en bij ons gezien en waargenomen kunnen worden den 2 Oélober. Het begin 's avonds ten 9 uuren, 20 min. 45 fee. Het midden ten 10 uuren, 15 min. 30 tèc. Het einde tenn uuren, 10 min. 15 fee. Zullende 2 en drie vierde (j> gr. 36 min.) duim aan de Noordzijde verduisteren. ■ Deeze Eclips zal in haare volle geduurzaamheid ts zien zijn in geheel Europa en Africa, als mede in het westelijke gedeelte van Asia, en in het oostelijkfte gedeelte van America. De Volle Maan of Oppofitie valt voor 's avonds ten 10 uuren, 6 min. ,Pe Vierde zal zijn aan de Zon den 18 Oélober, zijnde bij ons onzichtbaar; de Zon zal totaal verduisteren in het zuidelijk gedeelte van Afrika en in de lndifche Oceaan. De Nieuwe Maan valt voor, voormiddags ten 9 uuren, 31 min. Het begin der algemeene Eclips op de Aarde is den 18 Oélober, 's morgens ten 6 uuren, 53 min. als wanneer de Zon op 8 gr. 58 min. lengte en 5 gr. 22 min. Noorderbreedte, dat is, op de Sreinkust vatt Cuinea, in Afrika opkomt. £NB.] Vermits deeze Zon Eclips een totaaïe Zon Eclips is, welke zeldzaam voorvalt, zullen wij hier ook het begin en einde der totaaïe Verduistering opgeeven. Het begin der totaale Verduistering valt voor, »s morgens ten 7 uuren, 58 min., als wanneer de Zon geheel verduisterd zal opkomen, op 350 gr. 28 min. lengte en 8-gr. Zuiderbreedte, zijnde in de Ethiopifcbe Zee, te» Otsteo van de JBra/telfibe Kust.  C 15 ) Het midden valt voor, voormiddags ten 9 uuren, 55 min. , als wanneer <5e Zon in den Meridiaan totaal verduisterd zal zijn, op 52 gr. 23 min. lengte en 53 gr. Zuiderbreedte, zijnde in de Indifche Zee. Het einde der totaale Verduistering valt voor, *s morgens ten 10 uuren, 52 min., wanneer de Zon geheel verduisterd ondergaat, op 146 gr. 17 min. lengte en 60 gr. 54 min. Zuiderbreedte; zijnde mede in deeze Zee, ten Zuiden van Nieuw Holland. Het einde der algemeene Eclips valt voor, voormiddags ten 11 uuren, 57 min., wanneer de Zon op 123 gr. 15 min. lengte en 48 gr. 7 min. Zuiderbreedte ondergaat, het welk is ten Zuicen van de TVeitkustett van Nieuw Holland, in de Zuidzee. Hier uit kan men opmaken, (wanneer men de beweeging van het Middelpunt der Maansfchaduw op de Aarde, in deeze laatfte Eclips, nagaat,) dat deeze Eclips ook aan de Caap d3 Goede Hoop te zien zal zijn, en de Zon ook aldaar zwaar, ja veellicht voor eenige fëcunden , geheel verduisterd zal zijn, des voormiddags, ongevaar ten 10 uuren. Dit Jaar i8go, hoewel dit getal door 4 gedeelt kan worden, is echteree» Schrikkel-Jaar; om reden, dat 'er alle 4 Jaren door het toevoegen van een geheelen dag bij het gewoon Burgerlijk Jaar telkens 44 m. 48 fee. te veel genomen word; het welk in 400 Jaren: 3 dagen, 2 uur. 40 min. geeft. Om nu dit verfchil te herftellen, werd 'er vercischt dat 'er drie Schrikkeljaren in den loop van 400 Jaren werden afgefneden. Deze affnijding gefchied op Jaren van 100 of eene Eeuw. Des is 1700 geen Schrikkel-Jaar geweest; 1803 e* 1900 zullen het ook niet zijn, maar wel A°. 2000 enz.  C x« > HET LUIDEN der POORTKLOKKEN. van Amjierdam. 't verlangen. *t verkorten. ,'srao. Cs av. 'smo. j's'ar. Den 22 Tan. jhalf 7 half 5 Den 8 Aug. halfs half8 8Febr. | 6 5 =S — * 7 24 ihalf 6 half 6 9 Sept. half 6, half7 14 Maart. I 5 6 21 — half 6! d 28 I 5 half 7 13 Oft. rf'halfc 10 April, jhalf 5 I 7 21 — half 7 ; 22 jhalf 5 ihalf 8 6Nov. 7 half; 7Maij. I 4 / 8 Van 7 Maij tot 8 Aug. blijven de Poorten, tot 'sav, half ii mvren open. Van HAARLEM en ENKHUIZEN. 't verlangen. 'f verkorten. 'smo.i'sav. 'smo.i'sav. Den 8.jan. half 7 halfs Den 2ÖjuRj.j 4 8 iFebr. 6 5 14 Aug.j 4 ihalf 8 18 6'half 6 22— (half 5 half 8 23 half 6 [half 6 29— 'halfs 7 4 Maart, half 6 ö 12 Sept.' 5 jhalf 7 13 s 6 26 — 5' 6 18—— 5 half 7 iOa. half 61 6 1 April, halfs 7 10— half 6Jhalf 6 16 halfs half8 x8 — ölhalfS 20 Ihalf» 2« — I 6l 5 iMaij. 4] 8 10 Nov. Kalf 71 5 20 half 4-.half 9 12— half 7 jhalf 5 1 30— 7 thalf 5 I I 4Dec. 71 4 De groote Hout-, Zijl- en Kennemer-Poorten te Haarlem zijn alle avonden tot 11 uur open:en de Spaarvcouder tot het aaakoomen der laatfte Trekfchuit. Elk der poorten kan men na 11 nur, voor 30 ft. doen opeuen.  BEKNOPT BERICHT, WEGENS het AFVAAREN en VERTREKKEN der VOLK, en MARKT-SCIIUITEN, SCHEPEN, WAGENS, POSTEN, enz. ' van AMSTERDAM op Arnhem, gaat Woensd. avonds een Schip van de Colveniers-burgwal, bij het Oude Manhuis,' doch in December, Januarij en Februarij om de 14 d3gen. Alkmaar, alle morgen ten 9 uur. en MaandaVs mid. ten 2 utir. nog een Schip van het Water, voor da Karnemelkfteeg. Amersfoort, alle morgen ,behalven op Maand, 's morg. ten 8 uuren, doch van 1 Nov. tot 1 Maart, alleen Dingsd. Dond. en Saturd. en het geheele jaar door Zond. een Schip, van 't Water, voor de Vrouwenfteeg. Bergen op Zoom, alle 14 dagen een Schip van't Ch> gel, bij de Korsjesfteeg. pen Bosch, alie Saturdag avonden een Schip van de Cingel, bij de Toren, en alle 14 dagen Dingsd. avonds een Bode, achter de Beurs. _ Breda, alle Woensdag avonden een Schip, van 't Cingel, bij de Toren. Brcmen, om de 14 dagen Saturdags een Beurtman, van den Nieuwen Brug. BuiljJcot, Zomers 's morg. van 5 en des Winters van 7_iuvreh, tot 's avonds met boomfl. alle uur ccn Schuit, van de Nieuwe Stads Herberg 5 doch's Winters's mid. om 12 uuren freen Schuit; met deze Schuit gaat meq ook op verfchilïende uuren naar Purmerend, Monni-fcendam, Edam en Hoorn. De-venter, Dingsdag, Donderdag en Saturdags een toni», van 't Water, aan de Oude Brug. , * * Dur.  C x3 ) Burgerdam, van Maij tot Sept. ten 8, 10, 2 en 4 uur, des Winters ten 8, 10, 1 en 3 uur, doch Zondags alleenlijk ten 8, 10 en 1 uuren een Schuit, van 't Waalseind, bij de Kraan. Delfts op dezelfde uuren en plaats als ** Hage. Dorde, alle Zondag morgen een Schip van 't Cingel, bij de Lijnbaanfteeg. Of over Gouda of Rotterdam voor de Pasfagiers. Edam, Monnikkendam en Purmcrend, dagelijks een Marktfchuit, ten 1 uur, de eerfte van de Texelfche Kaai, en de tweede van 't Water, Czie verder op Doorn.} Elburg, Dingsd. Dond. en Saturd. een uur voor 't booml. een Schip van den Nieuwenbrug. Enkhuifen, alle avonden een uur voor't booml. een Schip van 't Wachthuis aan den N. brug: anders over Purmerend en Hoorn, en van daar met de Postwagen, rijdende tweemaal daags. Franeker, Saturdags een Schip van 't Water, bij de Papenbrug, of over Harïingen. Gouda* in Maart, April, Sept. en Oélob., 's morg. ten 3, en in Mai, Junij, Julij en Aug. ten 7 uuren. Voorts 't geheele Jaar 's av. ten 8 uur. van de Beerebijt. Ook alle dag de Ijker en Marktfchuit van de Pijpenmarkt. 'f Graveland, alle dagen een Schuit, (behalven Zon. dags,") ten half 1, van den Amftel,bij de groene Burgw. Groningen, Dond. en Zond. met het openen der Boom een Schip, voor de Valkenffceeg, of over de Lemmer. Haarlem, alle uuren een Schuit, met het openen der Haarl. Poort, tot 's avonds ten 8 uuren. dagelijks de Marktfchuit van't Water, bij de Papenbrug. Den Haag en Delft, allemidd. ten 1 uur een Schuit van *tRokkin, ten 3 uur van de Beerebijt. of over Leiden. Harderwijk, alle avond, een uurvQQrBporflfluiceaeen Schip ym. de Slijpfteenea.  C 19 ) Hart ingen, alle avonden; doch 's wint. Maand. Woensd. en Vrijdag, een uur voor boomfl. een Schip van de Tex. Kaai bij de N. Brug, van waar dagelijks gelegenheid » om na alle de Fr ie sfcbe plaat ien te reizen. Hasfelt, Zond. Maand. Woensd. en Vrijd. doch 's wint. Maand, en Vrijd. een uur voor Boomfl. een Schip van de OudeBrug. of alle avonden met de ZwolfcheBeurtman. Hoorn, over Monnik. cn Edam, gaat van den i October tot 31 Maart, dagelijks ten 7, 11 en 2 uur een Schuit. • Ten 3 en 4 uur tot Edam toe. Van 1 April tot 30 Sept. ten half 6, 9 en 2 uur, ten 3 en 5 tot Edam toe. Verders het geheele jaar door, de Nachtfchuie met boomfl. over Monnikkendam en Edam. Hoorn, over Purmerent gaat van 1 Oct. tot 31 Maart dagelijks ten 8 uuren een Schuit, tot Purmerent toe. Ten 9, 1 en 4 uur over Purm. Van 1 April tot 30 Sept. ten half 6 uur tot Purm. toe. Ten 8 uur over Purm. Ten 11 uur tot Purm. Ten 1 en 4 uur over Purm. Ten 6 u. tot Purm. toe, en Maandag en Vrijdag, 's rnidd. ten 3 uur ook een Schuit tot Purm. toe. Ook een Schip alle avonden een half uur voor Boomfl. van de N. Brug. Kampen, zomers Maand. Woensd. en Vrijd. een Schip , winters Dingsd. en Vrijd. van den Oudenbrug. Leeuwarden, Zondag en Donderdag, 's morg. met het openen der Boom een Schip van het Water, voor de Valkefteeg. of over Harlingen of de Lemmer. Leiden, alle morgen, (behalven Nov., Dec., Jan. en Febr.) ten 10 uuren een Kaag van de Overtoom. De Marktfchuit zomers ten hall 5 en des winters ten half 4 uur. van 't Cingel, bij 't Latijnfche School. De Nagtfchuit ten 8 uuren van de Beerebijt. De Lemmr, in Friesland, alle dagen een uur voor 'c booml. een Schip, van 't Water, bij de Papenbnig, doch ia Dec. en Jan. alleen des Maand. Woensd. en Vrijd. * * a Let*  C 20 > Boenen en Maarfen en terug, alle dagen, (behalve» Zond.) 's midd. ten 12 uur. van 't Cingel bij de Munt. of 3 maal daags met de Utr. Schuit. Medenblik, Maand, en Dond. 's midd., ten 2 uur een Schuic van den N. Brug, en Saturd. 's midd. eea uur voor booml. een Schip van de Slijpfteenen. Middelburg, alle Saturd. om 2 uur een Schip van 't Cingel, bij de Korsjesfèeeg. of over Goud of Rotterd. ook Oiigsd. en Vrijd, een Bode bij bed. waterover land. Muiden en Naarden, zomers Zond. ten s, 7, 10, 2 en A en half 6'uur; in de Week ten 6, 8, 10, 2, 4 en half 6 uur. 's Winters ten 7, 9, 11, 1, 3 en 5. uur een Schuit, van de Princegragt bij den Amltel, van waar bij toewater een Postwagen rijdt. Nieupendam, ten 10, J2, 2, 4, en in de zomer ook des avonds ten 6 uur, een Schip van de O. Teertuinen, bij de Schveijers Tooren. Niemvkerk, Dingsd. Dond. en Saturd. een half uur voor booml. een Schip, voor de Ramskooi. Nijmegen, alle Woensd. avonden een Schip van 'c Cingel, bij de Lutherfche Nieuwe Kerk. of over Ut" recht, of Arnhem met de Postwagen. Oostzanen, in de zomer, 's morg. ten 7, en to, nam. ten 2, 4 en 6 uur. 's Wint. ten 8, 10*, 2 en 5 uur, én op de Marktdagen nog een Schuit, 's midd. ten 1 uur, van de Oude Stads Herberg. Rotterdam, alle midd. ten 12 uur een Markt-Schuit van 't Rokkin, en ten 2 uur van de Beerebijt; ook over Delft of Gouda Verders Woensd; en Saturd. nam. ten & uur een Beurtfch. van 't Water bij de Pap. Brug. Schiedam,, Dingsd; en Dond. een Murktich. ten 12 uur van 't Gasthuisplein, en ten 3 uur. van de Beereb. SneeK. van den 1 Maart tot 6 Dec. Maand. Dond. en Saturd. de» avonds een Schip van't Water bij de Yalkeft,  C 2S y Stavoren, alle avonden met BoomOuiten, van 't Water voor de Kapelfleeg. * Steenwljk, Blokzijl, Meppelt en Vollenlooven, Dingsd. en Saturd. voor 't luiden der Boomkl. van de Meppeler Stijver, of alle avonden met de Beurtman op Zwol. Texel, Dingsdag, Donderdag en Saturdag,.'s avondseen Kaag, van de Texelfche Kaai Utrecht, alle dagen, 's morgens ten 's namiddagsten i uur een Schui:, van de Achtergragt bij de Utr. Foort, en de Nachtfchuit ten 8 uur van de Beerebijt*. doch 's winters 's morgens ten 8 uur. De Marktfchuit: tejj half 4 uur van 'c Cingel, bij de GastfniismolenfireegWeesp, van half Maart tot half Oef ob Zond. ten 6,8 . io, half 3 en half 6 uur, in de Week ten 6,9, half 2 * half 4 en half 6 uur. Half 0<5ïob. tot half Maart Zond', ten 8, 10, half 3 en half 5 uur; in de Week ten 8, 10 half 2, half 4 en half 6 uur een Schuit, van de Prin'' cegragt bij den Amfèel. Woerden, Zomers Maarsdag en Donderdag. ('sWint alleen Maandags) ten 12 uur een Schuit,, van de Ck£ veniers Burgwal, en ten 3 uur. van de Beerebijt. Warmer, Wormerveer, Zaandijk en de Koog, een S-chnit, Maandag, Woensdagen Vrijdag ten * uur vande Haringpakkers Toren. Zaandam, van 1 April tot 1 Getob, alle uur een Schuit, van het opengaan der Boom tot s avonds ten 7 uur, en van 1 Oclober tot 1 April tot 4 uur. Zzvol, alle avonden een uur voor Booml. een Schi> van de O. Brug, doch in December en Januarii alleesu Dingsdag, Donderdag en Saturdag. Verders gaan 's Maand., Woensd. en Vryd. wanneer het te Amft'eriam groote Marktdag is, verfcheiden Dorp* ichuiten, meest alie ten i2', r of 2 uuret. van her ter,, het R,oJtkin, den Amftel, het Cingelhetï^euz',. 3-  < 22 ) Van ALKMAAR op Amjlerdam, alle morgen ten half 10, en Zond. ds Nachtfchuit, des avonds ten 8, en svvint. ten 5 uur. Enkhvizen, Vrijdag nam. ten 2 uur een Schip. den Haag, Saturdag namiddag een Schip. Haarlem, Saturdag s morgens ten 9 uur een Schip. Hoorn, dagelijks s morgens ten 8, nam. ten 4 uur, doch in de Winter nam. ten 3 uur. Illedenblik, Woensd. enSaturd.'sm. ten half ioèen Sch. Scbagen, Dingsd. Vrijd. en Saturd. een Sch. nam. ten 2u. de Zijp, dagelijks een Schuit, s morg. ten 7, en nam. ten 3 uur, doch van 1 Octob. tot 1 Apr. 'smorg. een uur later. Van den BOSCH op Amjlerdam, Zondags een Schip. Breda, 4 maal per week smorg. een Postwagen, en 2 maal een Tourkar. Delft, een Schip alle Dingsd. Dordrecht, Woensd. Dond. Vrijdag en Saturd. een Sch. Gorkum, alle dagen, behalven Dingsdags, een Schip. Gouda en Haarlem, alle Vrijdagen een Schip. den Haag, Maandag en Vrijdag een Schip. Rotterdam, Zondag, Dingsdag en Donderdag een Schip, doch in Jan. en Febr. alleen Zond. en Dond. Van DELFT op Amjlerdam, alle midd. ten 3 uur. een Marktfch. Bergen op Zoom, Tertoolen en BommelyVryd.'s avonds ten 6 uuren een Schip. den Bosch, 4 maal per week een Schip av. ten'6 uur. den Briel, Dond. en Saturd. 's morg. ten 8 uur. een Sch. Delfsbaven, alle namiddags Zomers ten 4, en des Winters ten 3 uuren een Schuit. Gouda, alle Maand, 's midd. ten. 12 uur. een Schip. den Haag, alle dagen een Schuit, van 's morgens ten 7, half 8, half 9, 9 «nr, half 10, half 11, half 12,  C 23 5 taamidd. ten half i, half 2, half 3, half 4, half 5, half 6, half 7 en half 8, doch van 1 April tot 30 Sept. de Jaatfte Schuit ten half 9. De Marktfchuit Maand morg. ten 6 en Vrijdag morg. ten 7, en nam. ten half 4 uur. Haarlem, Donderdag middag ten 2 uur. een Schip. Leiden, 's morgeus ten 5, 7, 9 en half 11. De Marktfchuit ten 11 uur. Namiddag ten half 1, halfs1, half 5 en half 7 uur een Schuit. Maas/luis, alle dagen een Schuit, 's morg. ten half 8, half 10, half 12, namiddag van den 1 April tot den 1 Oclober ren 2 en 4 uur, van den 1 Oef. tot 31 Maart, ten 1 en 3, de laatlte Schuit 's avonds ten 6 uur. Rotterdam gaat alle uuren een Jaagfchuit van den 1 April tot half Sept. van 's morg. 5 , tot 's av. half 9 uur. Van half Sept. tot half Ocl. 's morg. ten <5, en van half OcT:. tot uit. Maart, van'smorg 7 tot's avonds 7 uur. Schiedam, van 1 Maart tot 30 Sept., namiddag ten 4, en van 1 Oétober tot ultimo Febr. nam. ten 3 uur, benevens alle Donderdag nam. ten 2 uur nog een Schuit. Vlaardingen, in den Zomer namiddag ten 3 uur, en 's Winters ten 2 uur een Schuit. Van DORDRECHT op Amjlerdam, Middelburg en Antwerpen, alle 8 dagen een Schip Bergen op Zoom, Dingsdags en Saturd. een Schip. Gouda, alle morgen een VeerJchuit, en 's Woensd. een Marktfchuit, met vallend water, als de Maan Nieuw of Vol is ,'s morg, ten 5 uuren. Rotterdam, alle morgen ten 5 , 6,7, 8 of ten 9 uur een Markt-Schip, gaande dagelijks een uur later een Boeijer. De Postwagen voor Pasfagiers rijdt af van 't Zwijndrechter Veer. Van G O 'i ü A op Alphen, Donderdag 'smiddags ten 12 uur. Amjlerdam, gaat alle avonden ten 8 uur een Nacht* * 4 fcanit*  <£ 24 ) fchmt; en van primo Maart tot ultimo Oélober ook *s morgens ten n uur een Dagfchuit. Bodegraven, alle dagen 'smorg. ten 9, namiddags ten 1, en s avonds ten 9 uur. Doch van half Octob. tot half April de middag Schuit ten half 12 uur. Dort, alle dagen een Zeilichuit, met vallend water, of N. of V. Maan, 's morgens ten 6 uur. Ook een Wagen voor de Pasfag., bij 'taank. dei Amft. Nagtfchuiten. heiden, Woensdag, Donderdag, Vrijdag en Saturdag, 's morgens ten n uur een Schuit. Middelburg en Vlisfingen, Maandag een Schip. Rotterdam, alle dag., beh. Zondags, een Sch.ten half 12 u. Schoonb$ven, Dingsdag en Saturdags,'smorg. ten 10, cn Dond. 's morg. ten 11 uuren een Schuit. Van den HAAG op Amjlerdam, alle dagen nam. ten half 4 uur de Marktfch. den Boschen GeertruidMannó. enDond- ten 1 uur een Sch. Delft, alle dagen en al'e uuren op het half uur. 1 leusden, Dingsdag en Vrijd. ten half 1 uureenSchip* Leiden, 'smorgens ten 5 , f , 9 en half 11, namiddag ten half 1, half 3, half 5 en half 7 uur. De Marktfchuit ten half 2, en Saturdag in den Zomer 's morgens ten 4, en 's winters ten halfs u"r. Rotterdam, dagelijks ten half 2 een Marktfchuit, en bij beüooten water 'smorg. ten 10 uur een Wagen. Van II A A R L E M op Alkmaar, Dingsdags 's morg. ten 9 uur een Schip. Amjlerdam, gaan alle uuren, tot 's avonds half 7, Jaagschuiten, en Zomers 3 maru daags en 's Winters 2 maal daags voormid. een Schip. Leiden, alle dagen van 14 Maart to- 3 Oct. 'smorg. ten 6,8, 10 en 12 uur, nam, ten 1, 2, 4 en 6 uur. De Pakfchuit Maandag, Woensdag en Vrijdag, 's morg. ten u uur. Van 4 Oct. tot 13 Maart 'smorg. ten 5, 10  < S5 > io en 12, nam. 2, 4 en 6 uur, de Pakfchuit's morgens ten 11. De Nachtfchuit 't geheele Jaar door ten 11 u. Rotterdam, Woensdag en Saturd. 's morg. ten 11 n. Van HARLINGEN op Amjlerdam, alle morgen een Schip, dog van 12 Nov. tot "12 Febr. Zondags, Woensdag en Vrijdags. Dokhim en Snesk, 's morgens ten 9 uur een Schip. Enkhuizen, Saturdags 'smorgens ten 11 uur een dito. Franeker, 'smorgens ten 9 en 12, namiddag ten 1, 3 en 5 uur, en Donderdag'smorg. ten 7 uur een Schuit. Leeuwarden^ 's morgens ten 4 en 9, en namiddag ■ten 1 en 4 uur een Schuit. Van HOORN op Alkmaar, het geheele Jaar door alle morg.ten 8uur, en van 1 April tot 30 September, namidd. ten 4 uur, doch van 1 Oef. tot 30 Maart ten 3 uur een Schuit. Amjlerdam, over Purmerend, gaat van 1 Oéfober tot 31 Maart, dagelijks ten 5 (doch Maandag en Vrijd. ten 4 uur ) ten 9 en 1 uur. Ten 5 uur tot Purm. toe. Van den 1 April tot 30 Sept. ten 4,9,1, half4 endeNachtf. het geheele jaar door, ten 10 uur. over Monnik.en Edam. Amjl. over Monnik, en Edam, gaat't geheele jaar door ten 6, 11 en half 3 uur een Schuit. Ten 5 uur tot Monn. toe: de Beurtfchepen alle avonden met Boomluiden. Van LEIDEN op Amjlerdam, alle avonden ten 9 uur een Nachtfchuit, en dagelijks, except van primo November tot uit. Febr. 's morgens ten 11 uur een Kaag. De Marktfchuit in de» zomer namiddag ten 5 , en 's winters ten 4 uur. Delft en den Haag, dagelijks 's morg. ten half 4,6", 8 en half 11, nam. ten half 1, half3,5 en half 7 uur een Schuit. De Marktfchuit op Delft sm. ten ii, en op de» Haag ten 2 uur. Gouda, Woensd. Dond. Vrijd. en Sat. tea half 12 uur. * * S Haat-  C =<5 ) Haarlem, van 14 Maart tot 2 Oélober, 'smorgens ten half 4, half 7,9 en 11 uur, nam. ten half 1, 2, 4 en 6 uur. De Pakfchuit Dingsdag, Donderdag en Saturdag ten 10 uur. Van 5 Oélober tot 14 Maart 's morgens ten half 5, 9 en 11, namiddag ten half 1, 2, 4 en 6 uur. De Nachtfchuit het geheele jaar door ten 11 uuren. Rotterdam, alle morgen ten half 10 uur een Marktfchuit. Woerden en Utrecht, van half April tot half Oélober voormiddag ten 9 en 1 uur, en van half Oélober tot half April voormiddag ten 11 uur, en 't geheele jaar savonds ten 9 uur een Schuit; verders Saturd. Marktdag zijnde, gaan en komen verfcheide Marktichuiten. Van M EDE M BLIK op Alkmaar, Dingsd. en Vrijd. 'smorgens ten 4 uuren pen Schuit. Amjlerdam, Zondag en Dingsdags 'smorgens een Schuit, en Woensdag een Sohip. Hoorn, alle morgen ten half 7, en 's Winters ten half 8 een Wagen Van MIDDELBURG op Amjlerdam, alle weken een Beurtfchip, en Woensd. en Saturdag een Bode; bij befloteu water over land. Mreda,Heusden en terGoes, Dingsd. met't Yecn Schip. Bergen op den Zoom, om den anderen dag eea Schip. Dort en Rotterdam, dagelijks een Schip. Gouda, Woensdag en Saturdag een Schip, den Haag en Haarlem, alle weken een Schip. Sluis, alle weeken 2 Schepen. Vlisftngen en ter Veere, alle uuren Wagens; ook op Vlhfingen Dingsdags een Schip. Zierikzes, alle weken 3 Schepen, en tweemaal een Bede. Van  ( 27 ) Van ROTTERDAM op Amjlerdam, alle middagen teniauur een Marktfchuit , en 2 maal 's weeks een Schip. Bij belloten water rijdt 's morg. ten 8 uuren een Wagen van de Oostpoort. Antwerpen, Dingsdag en Vrijdags een Schip. Bergen op Zoom. Woensdags en Vrijd met het eerite getij, een Schip: doch 's winters maar één per Week. den Bosch, Zondags, Woensdag en Vrijdag, doch in Tanuarij en Febr. alleen Zond. en Woensd. een Schip. den Brie/, dagelijks een Schuit, en Zondag en Woensdag een Schip met het eerfta getij. Delft, alle uur tot 's av. ten 8 uur een Jaagfchuit. _ Dort, gaat alle dagen een Marktfchip, met't begin der eerfte en laatfte quartier der Maan, 's morg. ten half 6, gaande dagelijks één uur later tot 't begin van ae voigende eerfte en laatfle quartier: en alle dagen nog een Wagen voor Pasfagiers. Gouda, alle morgen ten half 12 uur. een Schuit. _ den Haag, alle dagen zomers ten half 2, en 's winters ten 1 uur een Schip, en bij befloten water 'smorgens ten 9 uur een Wagen. Lelden, alle morgen ten half 10 uur eenMarktfch. Londen, alle 8 dagen een Beurtman. Middelburg en Nijmegen gaat dadelijks eenBeurtfchip. Schiedam, alle morgen, behalven Zond. ten half 10 uur, en vin daar terug zom. ten 3, en 's wint ten half3. Schoonhoven, Dingsdag, Donderd. en Saturd. een Sch. Sluis in Vlaanderen, Dingsdag, Donderdag en Saturdag, doch vau primo November tot uit. Februarij, Woensdag en Saturdag een Schip, met 't eerfte getij. Van UTRECHT op Amftetdam, even eens als van Amfterd. op Utrecht, (zie biadz. 21). den Haag, Donderdag en Saturdag namiddag ten 4 HUÏ  C 28 ) m een Schip. NB. Bij befloten water's morgens ten half 8 een Wagen van buiten de Cath. Poort. Maar feit, alle nam. zom. ten 3 en 's wint. tên 1 uur. Leiden door Woerden en Bodegraven, van 15 April tot 15 OA. 's morgens ten 7, 12, en 's avonds ten 8 uur, doch van 15 Ocftober tot 15 April geen Sehuit ten 12 uur. Nb. Bij beüoten water 's morgens ten o uuren een Wagen op Leiden. de Vaart, 'smorgens ten 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 Uur, namiddag ten 1, 2, 4, 5 en 6 uur een Schuit, Van ZAANDAM op Amfterdam, gaat alle uuren een Schuit, van'smorgens ten 5, tot 's avonds ten 7 uur, doch van 1 Odob. tot 31 Maart de eerfte Schuit, 'smorgens ten 6, en de iaatfte namiddag ten 4 uur. HET AFRIJDEN der POSTWAGENS. Van AMSTERDAM op Arnhem, (ook op Nijmegen")en terug, Zomers'smor» gens ten 5 uur, en 's winters met het openen der Poort, rijdt af van het Cingel bij de Beulingftraat. Alkmaar, bij belloten water, 'smorgens ten 10 uur van het Haarlemmerplein. den Haag, van den 1 April tot 31 Öftober, VmicL ten 1 uure; en van 1 Nov. tot 31 Maart des morg. ten 9 uur» van 't N Z. Heeren Logement een Wagen; namentlijk Maand. Woensd. en Vrijd. van Amft. aaar V Hage, en Dingsd. Dond. en Saturd. van 'sHage DaT Amfterdam; doch bij befl. water alle dagen een Wagen. Het Comptoir word gehouden te Amft. in de Beursfteeg, in de Boog No. 19. bij c. geut, en in 's Hage ia 't Heerea Logement, alwaar dezelve •ok afrijdt. Rtt-  C 29 ) Rotterdam, bij befloten water een Wagen, 'smorg, ten 8 uuren van de Reguliers Breeftraat. Utrecht, rijdt bij befloten water dagelijks 'smorgens ten 9 uur een Postwagen, van de Reg. Breeftraat: en een dito van het Utrechtfche Veer op de Achtergragt bij de Utr. Poort: Alsmede Maandag, Dingsdag,Vrijdag en Saturdag een Pakwagen, ten half io van het Cingel aan het Markt- of Schietfchuiten Veer. Van ALKMAAR op Haarlem en terug, alle morgen ten 9 uur, over de Beverwijk. Van AMERSVOORT op Utrecht en terug, Zondag, Woensdag, Vrijdag en Saturdag, 'smorgens ten 7, en des middags ten 4 uur een Wagen, en dagelijks ten 8 uur een Kar. Zwol en terug, Dingsdags 'smorgens ten 7 uur een Correspondentie Tour- en Wisfelwagen. Van den BOSCH op Antwerpen, alle Woensdagen, 's morgens ten 8 uur een Tourkar, en Zondags terug. Bredaen de Graaf, dagel. behalven Zond. een Tourkar. Maaftricht, van 14 April tot 15 September'smorgens ten 3 uur. Van 16 Sept. tot 13 April met Poort openen. Nijmegen en terug, Dingsd. ea Vrijdags des morg. ten 7 uur. Utrecht, van 1 April tot 30 September, Maandag, Woensdag en Saturdag, des morgens ten 6 uur. Van GOUDA op Rotterdam en terug, van 15 Maart tot 1 Oélober, 's morg. ten 6, 8, 10 en 12 uur, namid. ten half 3, 4, 5 en 6 uur: Van 1 Oélober tot 15 Maart, 'smorg. ten 7, 9, en 12 uur. Namid. ten half 3, 4 en 5 uur. Ook Dingsdag nam. ten 4 of 5 uur nog een Wagen. Schoonhoven ea terug. Van 15 Maart tot 15 Oélob. 's morg.  C 30 ) 's morg. ten 6 en namid. ten 4 uur. Van 15 Oétob. »"jlS crt^ts mor^' ten 7, en nam. ten 3 uur. Rijdt af aan de Stads Doelen. Van H O O R N op Enkhmzen en Medenblik en to, daeeliiks. Van LEEUWAARD E N op Groningen en /m/g-, alle morgen ten 5 uur, ^zolang rte wegen bekwaam zijn) een Postwagen. Van ROTTERDAM op ^ven eens als van Gottda op Rotterd. zie bl. 29. Maasjluis, in den zomer 'smorgens ten 7 uuren een thaeton- wagen, en 't geheele jaar Dingsdag en Vrijdag nam. ten half 4 een Postwagen. t Nijmegen en terug, 'smorgens vroeg een Postwagen, rijdt over Cuilenburg, en is in de Zomer in één en in ue Winter 111 twee dagen over. Van UTRECHT op Arnhem en Nijmegen, alle morgen ten 7 of 3 uur van buiten de witte Vrouwe Poort. ■ den Bosch, Zomers Maand. Woensd. Vrijd. en Saf. s morg. ten 6 uuren, buiten de Tolfteeg Poort. Breda en Gorcum, Zomers alle dagen buiten dito Poort. neventer, Dingsd. en Vrijd. »s morgens ten 6 uur. Wagenmgen, Saturdag 's morg. ten 10 uur. A A N K O M S T der POSTEN Te Amjlerdam. Alle dagen van Haarlem, Leijden, den Haag, Rot. terdam en verdere Zuid en Noord Holl. Steden, Dorpen en omliggende Plaatfen: Texel en de Helder. Zondag, van Duitschland , Keulen, Westphalen, Gelderland, Kleefsland, Emmerik, en de Oostzee. Maandag, van Hamburg, Zweden, Deenemarker, en t geheele Noorden. Bremen, Luik, Aken, Ma. ftricht}  C 3* 3 ftricüt'i ook geheel Oostvriesland, Friesland, Groningen, en Overijsfel. Dingsdag, van Zeeland, Braband, Vrankrijk en Spanjen. Woensdag, van Mazijk met Uuitschland en geheel Iialiën, Luik, Aken en Maftricht. Donderdag even als Zondag; als mede van Friesland, Groningen en Overijsfel. Vrijdag, van Vrankrijk, Spanjen, Portugal, Hamb., Zweden, Deenemarken, Poolen, en 't:geheele Noorden, Bremen, Luik, Braband, Aken, Maftricht, Emb» den, geheel Oostvriesland, en Zeeland. VERTREK der POSTEN Van Amjlerdam. Alles van het Generaale post-comptoir, op de Voorburgwal, achter het Stadhuis. Alle Avonden, op de Helder, Texel en 't Vlie, ten half 8 uur. Op Zuidholland, Utrecht en de Geuerali» teits Steden ten 8 uur, doch op 's Hage, Haarlem en geheel Noordholland ten half 9 uur. Zondag, Divgsdag en Vrijdag, op Maftricht, Luik en Aken, 's avonds ten 8 uur. Maandag en Vrijdag, op Zeeland met de Landpost, 's avonds ten 8 uur. Dingsdag en Vrijdag, op 1 taliën, Duitschland, Keulen, Bergsland, Gelderland, Cleefsland, Emmerik, de Oostzee, Rusland, Poolen, Pruisfen en Silefiën, 's middags ten 1 unr. Dingsdag ea Saturdag, op Hamburg,Zweeden, Deenemarken, 't geheel Noorden, de Oostzee, Pruisfen, Poolen, Silefiën, Hanover , Brunswijk, Nieuburg, Emb* den, Oostvrieslanden Overrijsfel,'s avonds ten half 7 uur. Friesland, Groaingen, Drenthe, Campen en Deventer ten htff 8. Mama.  C 3* 5 Maand, en Donderd. Op Portugal en Spanje, av, ten 8 uur, op Vrankrijk, 's ,av. ten half 9. Maandag, Donderdag en Vrijdag, Op Braband, Rijsfel en Fransch- Vlaanderen, 's avonds ten half 9. Op Araerica, over Frankrijk, de eerfte Donderdag in de Maand, des avonds ten half 9 uur. VERTREK der POSTEN Van ''s Gravenhagen. Alle Avonden op alle Steden van Zuidholl. Zeeland, 's Bosch. Breda, Geertruidenb. en de Prov. van Uir. en Zeeland,'s av. ten8 uur. Op Amfterdam-en geheel Noordholl. ten 9 uur. Dingsdag en Vrijdag, op Gelderland, üuitschland, Polen, Hongarijen, Bobemen ,Zwiczerl. Ital. en Turk ijen, des midd. ten 12 uur. Op Grootbrirt. des av. ten 10 uur. Dingsd. en Saturd, op Vriesl, Groning, Ovcrrijsf. en Erabd. 's av. ten 8 uur. Op Denem. en Hamb. 3s midd. ten 12 unr. Zondag, Dingsdag en Vrijdag, op den Bosch, M»aftr„. Eindhoven en Tilburg, 's avonds ten 8 uur. Dingsdag, op Vrankrijk, Braband, Vlaanderen, Eergen op Zoom, Steenbergen, de Willemftad, enz. Donderdag, op Spanje en Portugal. AANKOMST der POSTEN In 's Gravenhagen. Zond. en Donderd. namidd, uit Duitschl. Dsenemark, Zweden, Pool. Hongar. Zwitzerl. en Gelderland. Maand, en Vrijd. namidd. uit Hamburg- enz. Dingsd. en Vrijd. 's morg. uit Braband en Vrankrijk. Woensd. nam, uit Duitschl. Italiën en Zwitzcrland. Vrijd. nit Spanje en Portugal Uit Engeland twee- aaal per week, als de wind goed is* VER*  ( 3J ) VERTREK der POSTEN Van Rotterdam. Alle avonden, op Breda, 's Bosch enz. ten 7 urn*. Op Amfterdam, Haarlem, Leiden, den Haag, Dort, Delft, Gouda, Utrecht, enz. 's av. half 9. na Klok» keflag moet bij ieder brief een St. betaaM worden. Maand, en Vrijd ces av. op Hamb. mitsfranko Amft, Maand, en Donderd. des av. op geheel Vrankrijk. Maand. Di gsd. Donderd, en Vrijd. des av, op Braband en Vlaanderen. Dingsd. en Vrijd. des av. op Engeland. Dingid. Donderd. en Vrijd. op Spanje, Portugal enz. doch gefrankeerd tot Antwerpen. Dingsd. en Vrijd. op geh. Duitschl. Keizerl.- Erfi. Pruisf. Poram. Poolen, Muscov. Rusl. Deenem. Zweed. Zwitferland en geheel Italiën, 's morg. ten half 11. AANKOMST der POSTEN Te Rotterdam. Alle morgen, uit Amfterdam, Haarlem, 's Hage, Dord en de meeste Binnenfteden. Zondag en Donderd. uit geheel D«itschl. Pruisfen, Pomm. Pool. Rusl. Zweed. Deenem. Ital. en Zwitzerl. Dingsd. en Vrijd. uit Vrankrijk, Braband en Vlaand. Dingsd. en Saturd. uit Hamburg. Uit Engeland naar de wind is NB. Naar en van Engeland is in alle Steeden tot nader order geen Expeditie, G JE-  GEBRUIK bër. ZEGELS, Volgens de Ordonnantie van n Sept. 170j. rekeningen, van Voogden, Exec. Curat. of Adminiftrateurs, enz. wanneer ontv. en uitg. te zamen bedragen: ƒ 35 en daar b.op een óft.Z. 100 • • 12 ft. 300 . . 24 ft. 600 • . 48 ft. 1000 • • f3 : 3000 • • 6 : 6000 • . 9 : 10000 * • 12 ; 14000 • . 18 : 20000 . . 24 : - Alle andere Rekeningen, aan Particulieren, moeten worden gefchreven van ƒ50, tot fiso op een Zegelvan 3 ft., en daar bo\i op een Zegel van 6 ft., ten laste van den Debit. hiervan zijn uitgezonderd Rek. van verkochte Effecten, tot welker Tranfp. 't recht van 't Zegel vold. is, alsmede Rek. of fflotit. van Prof. en Docf.i in de Med. en Chir. wegens gedaane vifites. I rekeningen. \aan ^tgent. Land, Steden of andere Colleg. (de Zeg. ten laste van den Credit.} Van ƒ10 tot/ioo op een 3 il.Z 100 - 200 - 6 ft. 200 400 - 12 ft. . 409 - 1000 - 24 ft. » 1000 - 2000 - 48 ft. m En van ieder 1000 daarbov» het laastgem. Zeg. te verh* met een Zeg. van 24 ft. huürcedullen. Alle Jaaren Huur bij elkander gereekend. bened, de/soopeensft. Z» van ƒ50tot ben. 100 6ft. ieo . . 200 12ft. 200 . . 600 24ft. 600 . . 1000 ƒ3 : 1000 . . 2000 6 : 2000 . . 3000 8 : 3000 . . 4000 12 : 4000 . . 60&0 16 : 6000 . 12000 18 : 12000 en daarbov. 24 : 3e Huurders moeten Copijen hebben op een Zegel van 6 ft. Doch van 3 ft. indien de Kuur»cedul zelve van 3 ft. is.  MENGELINGEN I N POËZ Y en PROZA.  De waarlijk td>le ziel, die ijoelen glorie tart, Bedoelt 's volks waar geluk, en vormt Verft and en Hart.  T" Ier nakoming van onze belofte, te vooren gedaan, om dit Jaarboekien niet alleen te vervolgen , maar ook meer en meer aan deszelfs volmaaking te arbeiden, ftrekt ons de algemeene goedkeuring, waarmede men dit werkje heeft willen vereeren, tot geene geringe aanmoediging. De inhoud van dit deeitje maf onze zaak Depïeuen : wij laten ter beoordeeling vin een onzijdig publiek, or wij daadelijk aan ons doel hebben beantwoord. — Zeer veele Nederlandfche Dichters en Dichteresfen, hebben ons op meuw vereerd met een aanmerklijk^n voorraad van de vrugten van geest en pen. Hartelijk betuigen wij hun dank, voor derzeiver medewerking ter bereiking van ons doel: waaromtrent wij vertrouwen , dat zij ook gaarn in het toekomende zullen willen voordgaan, met ons de behulpzaame hand te bieden, in de famenftelling van dit Jaarboekien. " De inhoud van de gefchiedenis, door óns telken A 2 jaa.  c 4 ) jaare aan het hoofd geplaatst, die wij van tijd tot tijd zullen vervolgen, wordt niet weinig belangrijk door de allermerkwaardigfte Kloostergefchiedenis van HENRiëTTE , eene Non , van welke in onzen voori. gen Almanach voor 1799, in den brief van hendrik aan eduard, bl. 58- wordt gewag gemaakt. — Op deze wijze hoopen wij met grond, en, mogen ♦wij het zeggen, met eenig zelfsvertrouwen, indedaad gezorgd te hebben voor het nut, zo wel als voor net vermaak van den lezer, en dus, volgends den inhoud des titels, beide voor Verjiand en Hart. Voords kan men zich verzekerd houden , dat door den Uitgever geene kosten, en door ons geene moeite zal gefpaard worden, om dit werkjen bij voordduuring de algemeene goedkeuring te doen wegdragen. Wij verzoeken, de ftukjens, die men ons voor een volgend jaar gelieft toe te zenden, vooral voor den eerften Me ij 1800 aan den üitgever te doen geworden. Vaart zveJ! hen  3 ) HENRIET TE AAN CAR0L1NA. beste vriendin.' Mijn leven fchijnt gefpaard te zijn, om de treurigfta gefchiedenis (die ik voor altijd in dit jammervol hart dacht te begraven) op nieuw voor mijne verbeelding te rug te roepen; aan uwe deelnemende liefde , aan de tedere befcheidenheid, waar mede gij mijne ftille droefheid eerbiedigde, en uwe begeerte, om de oorzaak der fmarte, die mij verteerde, uit mijn eigen mond te vernemen, hebt beteugeld. Aan die liefde, aan die befcheidenheid ben ik, niet minder, dan aan mijne beloften, bij onze fcheiding gedaan, de befchrij ■ ving mijner lotgevallen verfchuldigd , en de eerfte oogenblikken , waar in ik mijne gedachten kan verzamelen , wijde ik hier aan toe. —. De ongelukkige lucie (die in de verfchrikkelijkfte nacht, waar in wij fchipbreuk leeden, haare dierbaare moeder, haaren beA 3 fch.es1-  C ó ) fchermenden broeder en beminnenswaardige zuster heeft verlooren) fchreef u onlangs , uit de volheid van haar doodlijk bedroefde ziel, deze noodlottige gebeurtenis : voorzeker hebt ge den inhoud van dien brief, die met zoo veel heete traancn befproeid was, nauwelijks duidelijk genoeg kunnen lezen ; en uwe arme hehriStte had lust neen moed, u iets meer, dan het behoud van haar rampfpoedig leven , te melden. Doch dit is ook genoeg, mijne waarde! gij kunt mij niet vergen, om de verfchrikkingen des doods, die ik op de rampzaligfte wijze heb zien woeden, op nieuw te tekenen. Nog weergalmt het gekerm der Hervonden in mijne ziel: nog zie ik den verfcheurenden angst, waar mede de hoopelooze f'chcpelingen worfielden, toen het fchip, door hemelhooge golven geflingerd, tusfehen de doodlijke klippen werd: gefineten. Met een ijzclijk gekraak berstte alles van elkander; de bruifchende baaren overftroomden ons, en nergens — nergens — boodt zich eenige uitkomst aan. Het gejammer verfmoorde in het huilen des ftorms, en in de klaterende donderflagen, die de rotzen fcheenen te doen daveren. De neerfchietende blikfemvlammen vertoonden ons elk oogenblik het feoogfte toppunt van rnenfchelijke ellenden j zij vertoon-  i  liUCIK z&g'xk, in ele armen vaii j  Eli. k> Biocder,, van. liei verbHijKeldl   C 7 } toonden ons onze worftelende vrienden, diedendooa zochten te ontvlugten, maar die, in de branding der baaren, op de puntige klippen, werden vermorfeld, Zij vertoonden ons jongelingen en grijsaarts, die met den dood op de lippen den hemel om ontferming aanfchreiden, en de teederfte gelieven, die in elkanders armen beftorven , hulpeloos in den afgrond verzonken, terwijl de afgrijzelijkfte duisternis telkens het kronkelend blikfemlicht afwisfelde, en alles in een eeuwige nacht fchijnt te begraven. Lücie zag ik, in de armen van hare moeder, door eene woedende golf, die ons bedekte, van het verbrijzeld wrak rukken. — Wat verder van mij geworden is in dat oogenblik, weet ik niet. — De dood was mij niet verkhrikkelijk — neen, lieve carolina! ik verlangde naar zijne omhelzing 5 maar het lot vau zoo veel 011gelukkigen, aan wien het leven nog dierbaar was, deed mijn hart bloeden. Doch de hoogte trap van gevoelloosheid (.die voorzeker aan de onbewustheid der doode flof grenst) wiegden alle mijne aandoeningen en denkbeelden als in een ijzeren flaap; dan het uur der verlosOng voor de leidende henrictte was ook in deze akelige nacht niet betemd. De weldaa» digfte, de werkzaamte menfchenvrieiiden, die immer A 4 üeï  C 8 ) het licht sanfehouwden, hebben hun leven in de waagfchaal gefield , en de woede der hoofdflofien getrotfeerd. — Tien der flervende fchipbreukelingen 2ijn aan de magt des doods ontvoert, en onder deze geredden bevind zich uwe vriendin, — De Kapitein •van een HoJlandsch oorlogfchip bragt mij, ondanks al de gevaaren, aan het ft-rand. Ik ontwaakte in zijne armen uit mijne doodelijke bedwelming, en de verTievenfte trekken van goddelijken wellust waren in het fprekend gelaat van den eerbiedwaardigen zeeheld getekend. De eeuwigwijze God heeft gewis, in zijn volmaakt ontwerp van den loop der dingen, mijne behouding nuttig gekeurd. Het voegt mij dus te zwijge^ offchoon mijn moede gefolterd hart, dat zoo vuurig naar rust verlangt, geduurig vraagt : „ Waarom moesten zoo veele jongelingen, wier oog „ vol blijde verwachting den levensweg aanflaarde, in het water verfmooreu ? waarom moesten zoo „ veel mannen en vaders, wier kommervolle huisge,, zinnen met angstvallige liefde naar hunne terug- komst uitzien, in den afgrond verzinken? waarom „ ftierf de beminnelijke moeder der treurende lucib met haare veel belovende kinderen, terwijl de ar?, me verlatene henrictte werd behouden, om door „ knaa-  C 9 ) „ knaagende fmarten gefolterd, den weg naar het graf nog met heete traanen te befproeien?" Maar God is liefde! Ons geluk blijft zijn doel, en zijne volmaakte vijsheid verkiest, om dat doel te bereiken, de eenvoudigfte, maar te gelijk ook de voortreffelijkfte, middelen. — Vergeeft mij deze uitweidinge. Ik dacht, toen ik de pen opnam, zonder iets anders aan te roeren, het verhaal van mijn levensge. vallen aan te vangen; maar de beelden der jongstledene gebenrenis zweelden mij veel te levendig voor den geeit, om die geheel onopgemerkt te laten — Ook dien ik U iets van mijn tegenwoordig verblijf te melden Geheel mijn plan, om in Noord~Amerika in de befcherming van eene liefderijke famie^e vrij en onbekommerd mijne kwijnende dagen te eindigen, is , gelijk gij nu ligt begrijpt , veranderd. —- Wat zou de droefgeestige lucie (die in de lente van haar leven van alle moederlijke zorg en broederlijke befcherming berooft is") kunnen bewegen, om in een vreemd gewest zich aan de zorg van onbekenden toe te vertrouwen? Haar eerfte wensch was naar Engeland te rug te keeren, indien ik haar daar heen wilde vergezellen. Doch waar vonden wij een veilig geleide? duizend zwarigheden ftapelden zich op elkanA s der,  C 10 ) der, terwijl eene nadere overweging ons ook deed gevoelen, dat de ongelukkige ltjcie in haar vader» land (dat zoo ondankbaar haar gedacht hadt verftooten) weinig vertroosting zoude vinden. — De braave Kapitein, die mij gered heeft, boodt ons in Holland eene veilige fchuilplaats\ beloofde, met al de gulle oprechtheid, aan zijne natie zoo natuurlijk eigen, ons, als een zorgvuldig vader, te befchermen, en ai de moeilijkheden der reis, zoo veel mooglijk, te verzagten.— Holland, fcheen mij een belangrijk flip op den aardbodem te zijn, als het vaderland van mijnen eeuwig dierbaren, mijnen vermoorden vriend; wiens lot aan het mijne verbonden was. Ja ook als het vaderland der beklagenswaardige louise, wier vriendfcliap mij zoo dierbaar, maar wier ellende voor mij zoo folterende, was. — Wij gaven dan onze toeflemming tot de reis. Het fchip des menfehenvriends was eerlang gereed, om zee te kiezen. De lieve lucie verliet, in de bitterfte droefheid, met mij een oord, waar weleer de ftiile zaligheden van huislijk geluk ons aanlachten. — Voor vier dagen ontrolden zich de zeilen van ons vaartuig. De wind was gunftig, en de oceiian (die, nog korts geleden» zoo veele worfie- len-  ( II J lende ellendelingen, waar onder de dierbaarfle lievelingen van ons hart waren , met eene toomelooze woede verflond) de oceaan was nu kalm en vreedzaam. De golfjes krulden zich met een bevallig geruisch om: de voordftevenende zon fpiegelde zich in de uitgeftrekte watervlakte, en kleurde het fhiivend fchuim, dat aan het rotzig ftrand de punten der klippen omwolkte ; het laad fcheen bevallig te rug te deinzen; Heden en dorpen , toorenfpitzen en bosfchen, fcheen hun in den afftand voor onze oogen weg te iluimeren, terwijl de vreugd van het fcheepsvolk, welks vaderlandsliefde zoo zichtbaar uitblonk, zich in de luidruchtigfle fcheepsgezangen uitdrukte. — Tot heden belooft alles een voorfpoedige reis, maar, lieve carolina! hoe veele gevaaren omringen ons niet? Het woedend oorlog verfpreid zijne ver» fchrikkelijkheden alom op de golvende zee; de Hollandfihe vlag waait nergens veilig voor den wrok hunner vijanden, en hoe raenigwerf zweeft de dood niet op de vleugelen der flormwinden, om de vlottende watergebouwen ? Doch de almagtige Befluurder der fchepping bepaalt het flerflot zijner denkende kinde • ren, volgends de heilzaamfle regelen. — Het is nacht, carojlina! de fchoone, de grootfche natuur verrukt mij. —  C " ) mij. — Statig drijft het fchip door de fMlle baaren, onder het geftarnd gewelf, voord. — Het nachtkoeltjè zelf fchijnt te {luimeren, en alleen het gekraak van het fcheepstuig en de weergalmende ftem der waakzame Huurlieden verbreken nu en dan de ftilte : ook mijne treurende vriendin, de bekoorelijke lucie, (die zich aan mijnen boezem moede weende) vindt verkwikking in den lieflijken fiaap; doch voor mij is nergens rust. Treffende beelden van het voorleclene doen elke flnimering van mijn betraande oogleden wegvlieden. Doch het zijn niet enkele fchrikbeelden, die in mijne ziel de levendigfte aandoeningen verwekken; neen! — Onder die beelden behooren ook de onbefchrijfbaar zalige genietingen der vriendfchap, die ik voor weinig maanden in uw bijzijn genoot, toen ik, als eene arme, als eene verlatene, vreemdeling, aan de Britfclx kust aanlandde, en in U, mijne geliefde vriendin! eene deelnemende zusterlijke ziel, wier tot nog toe onbekende verwandfehap zich zoo duidelijk, zoo verftaanbaar deedt gevoelen, aantrof. — Carolina ! waarom moest het uur der fcheiding met zulk een fpoed voor ons aanrollen ? mijne verbeelding plaatst mij heden op uw onfchuld tn genoegen voedend landgoed; ook daar waven niet zei-  C 13 ) zelden de ftille nachtlijke uuren der duisternis verrukkend voor mij. — Kunt gij u den jongden avond, dien ik met u doorbragt, nog voorftellen ? Spraakloos wandelde ik toen aan uwe zijde, door het digt belommerd bosch, waar het kwijnend maanlicht, bij elk zuizend koeltje , dat door de buigende takken lispelde, de aandoenlijkfte gedaanten fchiep, terwijl het klaagend gezang der nachtegaaien, met eene kwijnende bekoorlijkheid, zich, in het geruisch van denwaterval, achter het bosch, fcheen te verliezen. Het fijnst gevoel maakte ons toen fpraakloos: want met den nacht moest al het genoegen, dat wij in elkanders bijzijn fmaakten, verdwijnen. — ln die oogenhlikken gevoelde ik geheel uwe waarde, geheel de waarde van eene vriendin, die, in het meest grievend lijden , (wanneer knaagende boezemfmert eiken lach van onze lippen verbant) ons teder blijft beminnen, en die niet zelden de vreugde des levens ontwijkt, om grievende droefheid met ons te deelen. Toen ook beloofde ik u plechtig, om de oorzaak van zulk eene droefheid, ja om u geheel mijne levensgefchie» denis door brieven mede te deelen; nimmer waar ik toch in ftaat geweest , om dit mondeling te doen. En hoe zouden wij elkander door zulk een verhaal niet  ( 14 ) niet hebben gepijnigd? Waare, fHlle droefheid, die het wezen van ons befhan foltert, fluit zich diep weg in het hart, en ontwijkt daar liefst de opmerking der ongevoeligen, en zelfs de deelneming der medelijdenden. Oppervlakkig kent gij mijne lotgevallen: ook heeft uw doordringend oog veel in mijn hart gelezen; maar aanëengefchakeld zijn u die nimmer medegedeeld. — Welaan, mijne lieve Vriendin! hoort mijne gefchiedenis, en verfoeit de gruwelen, die zoo veel eeuwen lang, achter het bolwerk van bijgeloof en godsdienstijver, in kloosters en kerkgebouwen huichelend op elkander zijn gcllapeid. Van mijne vroegfte kindsheid af waren de genietingen des levens voor mij vergiftigd. — Ik bereikte naüwlijks den tederen ouderdom van vier jaaren, toen ik, als eene ouderlooze wees, in het nonnenklooster te , aan den voet der Pireneën, ter opvoeding werdt aanbetrouwd; — terwijl een jong° Geestelijke, die toen predikheer in de naast gelegen fiad was, en de vernietigde orde der Jefuïten aankleefde, de zorg voor mijne hulpelooze jeugd hadt op zich genomen , en plechtig verzekerde , dat hij aan mijne ouders, die kort naa elkander waren overleden, bij hun fteryea beloofd hadt, mij voor den geestelijken flaat  c is ) ftaat op te voeden, en den fluiër eenmaal te doen aannemen. . Hij betaalde geen gering kostgeld, en ik fmaakte, in de jaaren der kinderlijke onnozelheid, alle de genoegens der kommerlooze onfchuld. — Alle de zusters liefkoosden mij om ftrijd, als eene voedfterling des hemels, die een geheel leven hadt opteofferen; doch onder haar alle bevondt zich eene jonge non, die flechts één jaar voor mijne aankomst in het klooster, haare geloften hadt afgelegd..— Haar beminnelijk karakter tekende zich in alle haare daaden: haare goedaardigheid ontwapende zelfs den bitterden nijd. Terwijl haar beklaagenswaardig lot, dat onder de kloosterlingen niet onbekend was , haar voor elk gevoelig hart belangrijk maakte. Zij beminde mij onuitfpreeklijk. Mijne fchuldelooze vrolijkheid verdreef, meer dan eens, de naargeestige luimen, die haar gelaat benevelden: met moederlijke tederheid waakte zij voor mij, en met kinderlijke oprechtheid verkoos ik haar, boven alle, die mij omringden. Mijne oogen zochten haar onophoudelijk onder alle de zusters : haar afzijn perste mij kinderlijke traantjes af, en met open armtjes vloog ik haar te gemoet, zoo vaak zij van het choor, of van eenigc kloosterdienlten te rug keerde. In het kort3  C i5 ) kort, zuster julie was mijne voedfter, mijne geliefkoosde befchermfter, en aan haar, aan die nu zalige vriendin van mijn teedere jeugd, heb ik de vorming van mijn verftand en van mijn hart, aan haar heb ik de ontwikkeling van mijn zedelijk gevoel , de uitbreiding van mijn kennis, aan haar heb ik, dat eindeloos meer zegt, mijne deugd, mijne gegronde hoop, en mijn eindeloos geluk te danken. Ik. moet dezen eindigen , lieve Vriendin ! Ee« fehip, het welk eene onzijdige vlag voert, en zijn koers naar een Britsch eiland wendt, nadert ons. Dit verftoort de algemeene rust. — Mijn waardige vriend, de Kapitein, is ook uit zijn flaap gewekt. Eenïge fckeepelingen van het vreemde vaartuig komen bij ons aan boord, om hunne papieren te vertoonen. — Ik zal mijn best doen, om dezen brief hun ter hand te jfellen. Uit alles, wat ik hoer, befluit ik, dat het Deenen zijn. — In een volgende zal ik den draad mijner gefchiedenis ook vervolgen. — Vaart wel, dierbaare caroeina! geniet al de zaligheden, waar voor uwe deugdzaame ziel vatbaar is. — Gij wordt omhelst iu het. hart van uwe onveranderlijk liefheb» ben.de- HENRlëTTE. HEN-  C 17 > HENDRIK AAN S0PH1A. DIERBAARSTE SOPHIA! Te vergeefsch heb ik mij gevleid , toea wij de vrije ftranden van Noord- Amerika uit het oog verlooren, dat ik al de moeilijkheden, die een meer dan tweejaarig omzwerven mij veroorzaakte , eerlang in uwe omhelzing, en in die van onze dierbaare huwelijkspanden , zoude kunnen vergeten. Ik dacht mij toei met eene kleene vloot (die van de vaderlandlche bezittingen in Amerika fcheen te rug te zullen keeren} te vereenigen; doch bij nader onderzoek blijkt het, dat die geheele vloot niet beftaat. — Ik ben dus verplicht, om den vijand, door alle mooglijke omwegen, te ontwijken. Heden bevinden wij ons voor ééa der Spaanfehe Eilanden, op eene fchoone, en in alle opzichten, veilige reede. — Deze brief, mijne geliefde ! zend ik met een vaartuig , dat een Deenfcbe vlag £ voert,  C 18 ) VOert, naar het vaderland; welke zalige aandoeningen vermengen zich niet onder het fmertelijk gevoel, dat ik no» van U geicheiden ben? Eenige vriendin van mijn hart! hoe zoet is niet het uitgeftrekt verlangen, zelfs dan, wanneer het onze verwachtende ziel pij. ïiigt t De reinfte genietingen, die ons in een ruim veifchiet aanlachen, wafemen geuren des levens over onze redelijke begeertens, — Lieve sophia! ik ftel mij voor, met welk eene levendige blijdfchap gij dezen brief ontfangen zult: met een hart, dat van den reinften wellust klopt. - Met ftille traanen in we fchoone fprekende oogen zal uwe beevende hand dit blad ontzegelen , en elke letter zal U nieuwe ftof fchenken, om, vol hemelfche liefde, aan uwen jiiïndrik te denken. - 6! Waarom gevoel ik in die oogenblikken dan uwen wellust niet? Waarom hebben onze zielen (zoo lang die in dit grof werktuiglijk ftof zich ontwikkelen moeten) nog zoo weinig gemeenfchap met elkander? waarom moeten de .zintuigen alleen de taal der zielen verftaanbaar maaken ? De tijd nadert, geliefde ! dat ook deze dwang aal vernietigd zijn: de tijd nadert, dat de fijnfte, de cdelfte sintuigen, de reine gevoelens der veradelde %iü aulfca tsitdrokkeH. — ttlaar wat fchrijve ik? de toe-  C 19 ) toekomende wereld beftaat nog niet in den kring va» onze denkbeelden, terwijl de tegenwoordige, waarin de onbeftendigheidheerscht, en onze waare grootheid loutert, allean voor het onfchuldig hart, waarin de zaden der deugd wortelen fchieten, de fchoonfte paradijzen ontüuit. - Ik weet, beminnelijke 'vrouw! welk eene zagte verrukking in uw hart ontvlamt, wanneer gij de waarde van den mensen in deszelfs volle fchoonheid aanfehouwt. Welaan dan, ik wil U een tafreel fchetfen , welks levendige beelden de «reffendfte aandoeningen in onze gevoelige harten hebben verwekt. — Nu twee dagen geleden,, ankerde ik op deze reede, nevens eene galei uit Algiers; de ellendige flaaven, aan de roeibanken geketend, trokken mijne aandacht, ea die van onze meeste fcheepelingen. — Ik befchouwde die ongelukkigen met een deelnemend medelijden. Het onderfcheiden karakter van alle mijne reisgenooten vertoonde zich hier ten duidelijkften. — Eenige waren gevoelloos, andere weiden uit in de ftontfte veracliting tegen de Turken , die zij als booswichten en zimielooze wreedaam aftekenden ; veele der onkundigften lieten zich dooi: de diepst ingewortelde vooroordeelen op de onzin-* Eïgfte wijze beftuurenj de Turken waren •oerrnrfilin*. 13 a ir*-'*,  C 20 ) gen der Godheid, onmenfchen , moordenaaren, enz. Gedurende alle deze weinig beduidende gefprekken, zag ik één van mijne braaffte matroozen, roerloos, op de galei ftaaren. Meer dan éénmaal hadt hij een traan van het eerlijk gelaat weggedroogd: dech in het einde fcheen hij, als uit eene bedwelming, te ontwaaken. Neen, riep hij, veracht de Turken niet: zij zijn men« fchen gelijk wij; wat zeg ik? hunne geaardheid zoude welligt oneindig beter zijn dan veelen uwer, wanneer dit onderzocht werdt. — Alles wat gij daar van hunne wreedheid en onmenschlijkheid elkamder voorfnapt, is een gevolg van hunne regeeringsform, van hunne godsdienftige vooroordeelen, en van hunne mindere befchaafdheid, dan andere volken. Dit leerde mij de brave seling ; hij was mijn vriend: ik had hem zoo lief als een broeder. 6! Dat God hem zegene ! De matroos weende overluid, Ik trad naar hem toe, en nam hem bij de hand. Waar leerdet gij dien ssling kennen ? vraagde ik , hoe werdt hij uw vriend? „ Drie jaaren, antwoordde hij mij al fnik. kend, bragt ik in Algiers als flaaf door; en daar — ach! daar _ was hij mijn befcherm-engel. — Ach, mijn waarde Kapitein! kon ik u alles vernaaien, gij zoud dien edelen Turk hartelijk lief moeten hebben. Ziet  C 21 ) Ziet daar gindsch dien armen flaaf, die zoo zwaar geboeid, de rollende baaren naziet : die ilaaf heeft een gelaat, waar in ik de trekken van mijnen seling herken, maar seling was vrij, rijk, en boven alle befchrijving braaf. Het is dus niet mooglijk, dat hij tot de Galei kan verweezen zijn; want geen gebooren Turk ondergaat immer die ftraf, dan voor de zwaarfie, de verachtelijkfte misdaaden, maar zoo veel gelijkheid zag ik nog nooit — vergeef het mij ik moet weenen. 61 Zag ik mijnen seling eens weder. — Toch niet in zulk een ftaat ? hernam ik. Maar hoe kwaamt ge toch gevangen? en hoe werd ge weer vrij ? Een Algierfzhe roover, zeide de eerlijke man, nam een kleen Ongewapend vaartuig, dat rijk gelaadeu was, en waarop ik mij bevond, weg. — Ik was jong en fterk; men voerde mij het land in, na dat ik opentlijk op de markt was verkocht. Ik zag mij gedoemd , om het land te • bebouwen. Een oud eerwaardig man was mijn meester, en deze man was de vader van seling. — Ik was niet onwillig om te arbeiden; doch mijn traanen bedauwden den grond. Omtrend een jaar te vooren had ik eene fchoone jenge vrouw getrouwd, en eenige dagen voor mijn vertrek had zij mij een zoon gefchonken ; dronken B 3, va».  C sa ) van blijdfchap, had ik haar en den bevaliigen zuïge* ling toen aan mijn hart gedrukt. Het affcheid griefde mij; maar ik vloog heen, om een voordelige reis te doen, alleen tot heil van mijne dierbaarfte lievelingen. — Oordeelt nu, hoe ik te moede moest zijn, wanneer ik, van alles beroofd, zelfs van de hoop, om het lieffte} dat ik in de wereld had, ooit weder te zien , al de ijzelijkheden der flavernij verduurde. —• Hopelooze droefheid verteerde mijne krachten veel meer, dan de zwaarfie arbeid. Mijne gezondheid kwijnde, en welhaast was ik op het punt, om al mijn duldeloos lijden door den dood te zien eindigen. .— Op zekeren morgen trad een jonge Turk in de ellendige verblijfplaats der zieken, waar ik op een hand vol ftroo uitgeftrekt lag te ziekoogen; hij fprak elk der ongelukkigen minzaam aan. Zij vervloekten bun lot ; eenige fchriktcn voor zijne tegenwoordigheid, voorfpelden, in hunne eigen taal, aan alle Turken de eeuwige verdoemenis, en weigerden hem eenig antwoord te geven. Hij kwam eindelijk ook tot mij. Ik heb u lang opgemerkt, droefgeestige Frank! zeide hij; ik heb u veel zien weenen; voegt dit aan een man? Ach ja! antwoordde ik, a^h! indien gij eens echtgenoot en vader zijt; wan-  C 23 ) wanneer een lieve vrouw u vol zoeten wellust om. helst, en u haar fpeelenden zuigeling aanbiedt, öf dan zult ge de traanen des ongelukkigen. die gij hier voor uwe oogeu ziet fterven, rechtvaardigen. — lk was eens zoo gelukkig, ik ben echtgenoot ea vader; maar ziet, ik fleep deze ketens voord in een vreemd gewest, en mijne lievelingen fterven welligt van gebrek en van (mart over mijn afzijn. Seling, want dit was de naam van den jongen Turk , zag mij vol deernis aan ; verban uwe moedeloosheid, fprak hij ; ik zal uw lot verzachten. God , onze algemeene Vader, zorgt voor. uwe weerlooze vrouw en voor uw oufchuldig kind. Eenmaal zult ge hen wederzien. Seling belooft u dit — en God en de groote Propheet zijn zijne getuigen. — Hij verliet mij, doch een uur daar na keerde hij te rug. Mijn vader heeft u aan mij gefchonken, zeide hij; ftaat op. Indien ik mij niet bedrieg , bezit gij een hart, gelijk ik ia den boezem van een vriend zoude wenfchen. — Liefderijk richte hij mij op, ontüoot mijne ketenen, eu geleide mij, al wankelend, naar de wooning zijnes vaders. — Mijne dankbaarheid vondt geen woorden. — Eerbied en bewondering weerhielden mij nog van alle gemeenzaamheid j doch dit bedroefde den braaB 4 veö»  C 24 5 ren, en welhaast was ik in den volften zin van het Woord zijn vriend. — Ik leerde hem de taal van mijn vaderland fpreken ; ik maakte hem bekend met de zeden en gewoonten van hetzelve: terwijl hij mijn verftand befchaafde, en de domfte vooröordeelen uit mijn ziel verbande. — Ik was tnt bekend onder den rang van züni huisflaaven, fchoou ik de volkomenfte vrijheid genoot. In de droefgeestigvïe oogenblikken vertroosre hij mij; meer dan éénmaal ftorte hij een traan , wanneer ik om de lievelingen van mijn hart Weende. Meer dan éénmaal fmeekte ik hem om mijne vrijheid. Hij herhaalde dan zijne beloften, om mij die éénmaal te doen verkrijgen, doch hij ontweek mij dan zoo rasch móoglijk; ik begon mij in het hoofd te brengen , dat mijn gezelfchap hem al te ve?l genoegen fchpnk, en dat zijne vriendfehap niet fierk genoeg was, om dat genoegen aan mijne vrijheid opteofferen. — Ik dwong mij zelfs, om een geheel tegenfirijdig gedrag te bonden. Ik wilde ftng en ongezellig zijn, ja ik ontvlugte hem, en ik weige-dn in zijne dierbaarfte belangen te deelen. — Hij beminde een fchoon Griehcb meisje*: baar vader was een Kristen. Aan mij alleen was deze liefde bekend; ilagelijksch bezocht ik de jonge rhea, om haar de ge-  C 25 ) - geveelens van mijnen vriend mondeling over te brengen, — Zij beminde hem wederkeerig; de vader van rhea bezat een gezond verftand en een edel hart. Hij kende seling , als een waaren vriend der deugd en als een betrachter der kristelijke zedenleer, fchoon hij mahomet als een godlijk Profeet eerbiedigde; en de eerwaardige man zoude zijne dochter, dooi* haar van het hart des edelen Turks af te fchèurënj nimmer in het verderf heoben geftort. —■ Maar de vader van seling was onverzettelijk; hij befchouwde al de ongelovigen als vloekwaardigen , en zelfs de gemeenzaamheid, die seling met mij onderhieldt, ergerde hem geweldig. — Ook wilde hij zijn zoon onder allerlei voorwendzels verwijderen, doch eene cloodlijke kwaal ondermijnde het leven des ouden: hij begon dagelijks den dood te verwachten, en zijn zoon moest als dan zijn oogen fluiten. — Gij kunt begrijpen, dat mijne onvriendelijkheid den edelmoedigen seling griefde. — Hij fpaarde geene moeite, om mijne vergenoegens te vcgrooten. Doch ik weigerde halftarrïg alle gunstbewijzen. — Verfcheide dagen had ik hem gefchuwd; terwiil mijn hart bloede, wanneer ik dacht aan het verdriet, dat ik hem veroorzaakte. —- Eenmaal overviel hij mij in een beB S koor-  C 25 ) koorlijk lustprieel, waar ik mij verfckoolen had. Hij floot mij in zijn armen. Wreedaard! riep hij, wat wilt ge toch ? waarom fchuwt gij mij ? wat heb ik u misdaan? Mij misdaan? zeide ik; wat zoud gij uw flaaf kunnen misdoen ? gij hebt mij gemarteld door uw medelijden — Geeft mij mijn ketenen weder, laat mij den grond voor u met zweet en bloed bevochtigen t, welligt zal mijn rampzalig leven dan fpoedig eindigen. Maar nu, nu fpaart gij mijne krachten, op dat ik die langzaam zoude wegkwijnen door droefheid. — Hij was derk aangedaan. Verwijt mij niets, fprak hij. Niets was mij te dierbaar om uwe vrijheid daar voor te kopen, doch dit was niet in mijn vermogen. Gij zijt op nieuw het eigendom van mijnen vader. Hij ontzegt mij zijne liefde, om dat ik uw vriend ben, maar ik kan, ik mag u niet alles doen hooren. — Gij weet, eeuwig dierbaare vriend 1 gij weet het , mijn vader ligt te fterven , en zoo rasch zijn lijk vreedzaam fluimert, keer ik met u naar uw vaderland. — Rhea, en haare vader veria, ten dan met ons deze oorden; de eed drer liefde is van onze lippen gevloeid. Voor eeuwig bezit ik haar hart en haare hand. — Ik gevoel nu, wat het is, echtgenoot te zijn. Ik zelfs zal n in de armen van  C 27 5 ran uwe gade voeren. Ik zal haare verrukkingen zien , ik zal uw zoon zijnen vader leeren kennen. Lachend zal hij u om den hals vliegen, en wij zullen allen gelukkig zijn. - Weg met zulke herfenlchimmen van geluk, riep ik; leeft niet uw vader nog? ik fpot met uwe iedele beloften; nooit, nooit zult gij mij de vrijheid fchenken. Dronken van wellust aan den boezem van uwe riiea. , zult gij uwen Haaf, die éénmaal droomde, dat hij uw vriend was, geboeid en voordgezweept onder zijn rampzalig lijden, zien bezwijken; neen — neen — ik ontvlugt u. Dit zeggende, ftiet ik hem te rug, en ontvlood. Het was toen reeds avond; en een uur voor middernacht tradt één der getrouwfte bedienden van seling in mijne kamer. Volgt mij, fluisterde hij, gij moet de reis naar uw vaderland aannemen ; ik volgde ftilzwijgend, en in de uiterfte verbaaziug; buiten gekomen zijnde, wachten ons twee gezadelde paarden. Stijgt op, zeide mijn geleider, doch eer ik dit doen kond» floot seling mij weenende aan zijnen boezem; de zegen Gods vergezelie u , fnikte hij, zeg mij éénmaal nog, dat gij mijn vriend zijt, en al mijne opofferingen zijn beloond. — Eeuwig — eeuwig — uw vriend, ftamelde ik; seling! ach, kunt gij mij alles ▼er-  C 28 j vergeven? hij drukte mij den hartelijkften kusch cp het voorhoofd. Vlugt nu, gezegende! hernam hij, en rukte zich uit mijne armen. — Ik zocht hem in de duisternis, doch zijn bedienac rukte mij voord. —• Ik fteeg te paard, wij fnelden weg, en aan het fa-and vond ik een fchip, dat naar Europa moest. — Alles was met den Kapitein reeds gefchikt, en een aanzienlijke voorraad tot de reis was jnet twee muilezels derwaards gebragt. — In een foort van bedwelming begaf ik mij fcheep, Seling vervulde mijne geheele ziel, en de vaderlandfche kust blauwde reeds voor mijn oog, eer ik mij de zaligheden, die het ontmoeten van mijne gade en zoon mij beloofde, duidelijk kon voorftellen. — Acht jaaren zijn fints verlopen. ■— Mijn lieve vrouw en ik hebben dagelijks God gebeden, om het geluk van den dierbaaren seling. ■ .AUe mijne kinderen leeren zijnen naam, naa dien van vader en moeder. Maar ziet gij gindsch dien Haaf? goede hemel! dat gelaat was het gelaat van mijne seling. Voelt, hoe mijn hart klopt! ik weet zelfs niet wat ik gevoel".— Met opmerkzaamheid befchouwde ik lang den aangewezen misdaadiger •. groot» heid en onfchuld ftraalden uit zijne blikken, en ik aam heilig voor , om naar zijne lotgevallen onderzoek  ( 29 ) zoek te doen. — De gelegenheid boödt zich dezen morgen hier toe aan, — De bevelhebber der galei was te gelijk met mij aan de wal; wij maakten kennis; zijn voorkomen was beminlijk. — Hij verzogt mij op zijn vaartuig; ik nam die aanbieding greetig aan. Hij vertoonde mij daar alle de bijzonderheden; doch ik vernam met de fterkfte drift naar het onder, fcheiden lot der ellendelingen , die ik geketend zag. Veele van hun waren aan de fnoodfie misdrijven fchuldig; eenige waren Kristenen, die ter zee gevangen waren gemaakt. Maar denkt hoe ik ontroerde, toen de vriendlijke Turk (op den flaaf,dien het meest mijn aandacht trok, wijzende) zeide: in den boezem van dien mensch klopt het edelst hart. Hij is een vrij geboren, een uit de aanzicnlijkfte geflachten; zijn naam is seling. Hij kent geene misdaaden , maar hij heeft een gevangen kristen flaaf , die door zijn vader gehaat werdt , laten ontvluchten. Zijn vader heeft hem hierom gevloekt, hem alle rechten ontzegt, hem opentlijk in een vlaag van razernij met hoog verraad befchialdigd , en bewerkt, dat hij tot de roeibank verwezen is. — Ik Hortte traan en bij dit verhaal, en gaf hem het geval van mijn matroos te kennen; de edele man verheugde zich •— wij zullen  C 30 ) len een tooneel aanfchouwen, fprak hij, dat onfchatbaar is. — Zorgt, dat uw matroos aan de wal komt. Ik zal ook mijn gevangenen, benevens een oppasfer, daar heen zenden, om eenige ververfching; doch wij moeten ooggetuigen zijn der onverwachtfte ontmoeting. — Zonder uitftel maakte wij, dat alles aan ons oogmerk voldeedt. — De eerlijke johan, deze was de naam van mijn matroos, kwam op mijn bevel met zijn zoontje aan de wal, waar ik voorwende, hem eenige orders te willen geven, op het zelfde oogenblik, waar in seling aan het ftrand flapte; johan hem van nabij ziende , herkende zijnen ongelukki» gen vriend, die in de diepfte vernedering kwijnde, nu volkoomen : werktuiglijk viel hij den geketende om den hals. Seling ! seling ! fchreeuwde hij, wat zie ik, kent gij mij ? nooit , neen, nooit waag ik het, om de verrukking, om de hoog gedrevene tederheid des edelen Turks na te tekenen; meer dan tnenfchelijke wellust glinsterde in zijne oogen; traanen befproeiden beider gelaat. — Seling bleef fprakeloos, maar zijn zwijgen was de gevcelvolfte zielentaal. De bevelhebber der galei weende door de fterkfte aandoeningen. Frankl zeide bij tot johan, «we vrijheid koste hem zijn geluk; dien keten, die aan  I ■  ÖJin Qods wil! geeft nu ij de ketens  m SE J, INC, ooJk mijn zoou zal   C 31 ) aan zijn arm rinkelt, is het zegel der heiligde vriendfchap. — Deze woorden doorgriefden zijne ziel; hij iloeg zich woedend op de borst. Ijlings ontdekte hij zijn zoontje, hij greep het bij de hand, en rukte het met zich neder voor de voeten des bevelhebbers. Om Godswil! geeft mij de ketens van seling, riep hij ; ook mijn zoon zal uw flaaf zijn. Geeft mij zijne ketens, of ik doorboor mij, hier voor uwe voeten, met dezen dolk, een hart, dat mij luid — luid — de fnoodfte ondankbaarheid verwijt. — Seling ontwaakte nu uit zijne verftomming. Hij wilde hem den dolk ontwringen: hij overlaade hem met liefkozingen, en fcheen al zijn ellende vergeten te hebben; doch johan weigerde alle vertroosting. Seling's vrijheid of mijn dood! fchreeuwde hij, ik verlaat deze plaats niet. Staa op, zeide de bevelhebber, seling is van dit oogenblik af vrij. Ik neem de gevolgen voor mijne rekening; de onfchuld van seling wordt door den Dey zoo wel, als door den geheelen Divan, erkend , en ik zal de fèem der wetten bevreedigd doen zwijgen. Hij ontfloot zelfs nu de ketens van seling , en met ontboeide armen omhelsde deze nu zijn verrukten vriend. Dankend knielde de kleine knaap voor selikg, en befproeide zij-  ( 32 ) zijne handen met manen. Gij zijt die braave Turk, zeide de jongen, voor wien ik zoo dikwils gebeden heb. Gij ichonkt mij mijn vader, ö 1 Hoe zal mijne moeder, hoe zullen mijne kleine broeders en zusters u lief hebben» — Laat in den avond verlieten wij eerst het ftrand. Seling blijft bij ons aan boord. Sophia ! deze dag was een feestdag; ongemerkt heeft mijn brief eene buitengewoone uitgeftrektheid gekregen; maar eene tedere aandoening in de ziel van mijne geliefde, vergoed mij al het fchrijven; de tijd ontbreekt mij, om u iets meer te melden, dan alleen, dat henrotte, (wier lot ik u onlangs tekende) benevens haare vriendin, u van de oprechtfte hoogachting verzekert. — Vaart wel, eeuwig dierbaare vrouw 1 omhels onze kleine bloozende engeltjes voor mij. Ik blijf eeuwig uwe liefhebbende HENDRIK. ■ I »■  C 33 ") HENRIETTE AAN CARQL1NA. BESTE VRIENDIN! Ik wil den tijd, dien ik in deze vlottende wooning doorbreng, niet verzuimen, om u de treurige geschiedenis van mijn kwijnend leven verder te verhaalcn. — Mijne kindfche dagen fnelden, (gelijk ik in mija Voorige gezegd hebbe) in onbewustheid van de genietingen des vrijen levens, in den engen kring der kloostermuuren, voorbij; doch zoo lang mijne begeerten in onkunde fluirnerden, genoot ik, voor het minst, al de rust, alle de genoegens der kommerlooze onnozelheid. — Zuster julië was mij eene moederlijke vriendin: zij oefiende mijn verftand, ea vormde, zoo veel in haar vermogen was, ook mija hart; doch haar deugdzaam gedrag (waarin zachtaardigheid en liefde doordraaide) was nimmer in flaa;, «in den onverzoenbaaren afkeer, die verfcheiden, C weer  ( 34 ) meer bejaarde, nonnen tegen haar deden blijken, te overwinnen. Voorzeker was haare redelijke denkwijze die alle fchijnheiligbeid en dweepzucht verfoeide) hier van wel de algemeene oorzaak- doch haare fchranderheid , die , niet zelden , door het masker der listigfte boosheid heen zag, maakte haar ook voor veelen een ten uiterften gehaat voorwerp inzonderteid droeg eene non, die wij zuster zelica noemden, haar de kwaadaardigfte vijandfchap toe. — Nog heel jong zijnde, was mij dit reeds in het oog gevallen. Meer dan éénmaal had ik julib naar de oorzaa; hiervan gevraagd; doch haar vriendelijk antwoord was dan altijd: „Gij moet zuster zelica lief hebben; ik geloof niet, dat zij mij haat : want zij is overtuigd, dat alle haat in het oog van God affchuwèlijk is ; waarom zij mij onvriendelijk behandelt, kan ik niet zeggen; en wat behoeft dit ook ? wij moeten met de gebreken van onze zusters ge luld hebben. Dit is immers het meest f rekeud bewijs, dat Wij baar beminnen." — Zelica was eene boezemvriendin van de Abd^s, en verlustigde zich dagelijks, in nieuwe kwel'ingen en ltraffen, voor de geringde verzuimen, wtir m.de zii jui.se kon befchuldigen, xax te denken. — Dit ging siet aelden zoo  C 25 ) verre , dat julie aan alle de wreedheden , die het vindingrijk vrotiwlijk vernuft kan verzinnen, werdt overgegeven. Ik deelde als dan in haar lijden met mijne geheele ziel, en fpande alle mijne vermogens in , om het te verzachten. — Meer dan éénmaal zag ik haar, van elk verftooten en gefchuwd, als eene onheilige , eene befmettende zondaares , met uitgedroogd brood en onrein water gevoed, in een onderaardfchen klooster-kerker, een langen reeks vandagen, doorbrengen-, en dat om geene andere reden, dan, om dat zij eene jonge kloosterling van eenigea harden dienst hadt bevrijd, om dat zij-het lot van zoogenaamde misdaadigen hadt verzacht , of om dat zij eenige zoogenaamde misftappen van anderen hadt verzweegen. — Zelden werd het mij, gedurende al dien tijd, vergund, de geliefde vriendin van mijne jeugd te zien, en te omhelzen; en haar met mijne traanen te befproeijen. — Vruchteloos poogde men mij eenige ongunftige denkbeelden tegen de beminnenswaardige julie inteboezemen ; ik eerbiedigde haare deugd , in fpijt van alle valfche befchuldigïn. gen, en het verfoeilijk onrecht, dat men haar aandeedt, dwong mij, om het klooster-leven, met geKeel mijn hart, te haaten. — Julie alleen was "ia C 2 fom'  C 3<5 ) ftaat, om mij met hetzelve eenigfints te bevredigen. ., Indien het waar is," zeide zij, „ dat zich in deze kleine vrouwlijke maatfchappij zielen bevinden , die onrecht kunnen doen, hoe veel foortgclijke zielen moeten zich als dan in de ruime wereld niet bevinden , waar zoo veel onderfcheidene drijfveeren de ' menfchen doen werken.» - De jonge Geestelijke, die mij in het klooster bezorgd hadt, kwam mij, van tijd tot tijd, bezoeken. Ik eerbiedigde hem, als de vriend van mijn geftorven ouders, en, toen ik den ouderdom van vijftien jaaren bereikt hadt, vorderde hij.. dat ik eenige maanden aan zijn huis kwam doorbrengen, om, gelijk hij voorgaf, de zondige wereld, Cwaar aan ik, van de vroegfte jeugd af, ontrukt was) als van verre, te leeren kennen; om haar uit eigen beweeging te verfoeijen, en, als dan, dankbaar, als eene toegeweide aan den hemel , naar het klooster te rug te keeren, en mij met den fluiër, als met het bruidfieraad van den Zaligmaaker, voor eeuwig te doen vertieren. — De Klooster-moeder hadt hem dezen eisch toegedaan, en mijn jeugdig hart begon vuurig te verlangen, naar de meer woelige tooneelen des levens, waar van ik zoo weinig denkbeeld had. De dag werdt bepaald, waar op de meergemelde ° Gees-  (. 37 j Geestelijke mij zoude doen afhaden. De vooruitzichten ftreelden mij; maar mijne lieve jdxie hoorde dit alles met weerzin; ftille droefheid bewolkte haar vriendelijk gelaat, wanneer ik van de reis {prak. Ik vraagde haar, bekommerd, naar de oorzaak daar van; doch zij omhelsde mij dan fpraakeloos, zag mij met betraande oogen aan , en zuchte. — De dag brak intusfchen aan; ik gevoelde al de fmart der fcheiding; alle mijne uitzichten fcheenen verdonkerd , en nu weende ik hartelijke traanen over iets , het welk ik voorbeen , met zoo veel drift, had gewenscht. — Jülie droogde die traanen af. „ Wij fcheiden voor een oogenbïik," zeide zij, „ haast keert gij weer, in mijne armen, te rug; maar i-iEHRiè'TTE • waakt over uw hart; brengt het zoo zuiver, zoo onfchnldig, weder, als het nu aan mijn boezem klopt. Laat u niet misleiden; ik heb u' geleerd, dat de driften, niet zelden , ons verfhnd overheerichen Voedt nooit, blindelings, elke neiging, die in uw hart out- ■ Waakt; maar onderzoekt eerst, of die neiging eene goede richting heeft. — Vaart wel. Schrijft mij dagelijks, en vooral afies, wat u belangrijk fchijnt."— Ik kon haar niet antwoorden; maar mijne gloeijende lippen drukten de teederfte affcheidskusfen op haar geC 3 laat. -~ pen drukten de teederfte affcheidskusfen op haar ge-  C 38 ) kat. — Zij moest zich zelf aan mijne omhelzingen onttrekken; en, al fnikkend, volgde ik eene bejaarde vrouw, die door den Geestelijken afgezonden was, om mij naar zijne wooning te begeleiden. - Hij ontüng mij op de toegenegenfte wijze, en over kade mij met de fchoonfte beloften. - Alle onfchnldige yermaaken, die een jong hart kunnen beknoren, fchilderde hij voor mijne verbeelding; en ik waande mijzelf onuitfpreekelijk gelukkig te zij». - Alles was nieuw en betoverend voor mij, en mijn eerfte brief aan julie ademde niets , dan dc volkomenfte weltevredenheid. — De bejaarde vrouw, die mij afgehaald had, was de huishoudfter van den Geestelijken, en behandelde mij met eerbiedige vriendlijkheid. — Zij had nog eene jonge nicht bij zich, doch dit meisje was door eene kwijnende ziekte aangevallen. Zij hieldt haar kamer, en was, zo zij zeide, alleen door de barnihartigheid van den Geestelijken , aan de jammervclfte armoede ontrukt. — Oordeelt nu, welk eene hoogachting mij dit voor de menschlievendheid van mijnen befchermer inboezemde. — Doch, lieve carolina! de wind verheft zich, en de dreuningen van het fchip laten mij niet meer toe de pen te voeren. - Ik breek  C 39 > breek dus, voor eenige uuren, af. Vaart wel, geliefde! ik ben uwe HENRlè'TTE. HENRIETTE AAN CAROLINA, BESTE VRIENDIN! De eerfte oogenblikken van dezen fchoonen, ontwaakenden dag heb ik aan de vriendfchap geheiligd; met een deelnemend hart leest gij mijne lotgevallen, en fchoon die deelneming uw gevoel doet lijden, toch fchenkt zij u, te gelijk, eene treurige vergenoeging. ii_ Welaan dan, lieve carolina ! de grootfche, de ftatige natuur , die mij heden omringt , fchijnt alle voorwerpen te verwijderen, en aan mijnen geest de volkomenfte ruimte te fchenken , om het zwijgend voorledene te overzien. — De opgaande zon zag ik, zoo even, haare eerfte glanzen verfpreiden: de rozenkleurige wolken fcheenen op het water te rusten: C 4 gloei-  ( 4o ) g'ioeijend goud verfprcidt zich alom: de dampen, die uit den oceaan opklimmen, vormden aan den gezichtseinder de heerlijkfte kolommen , met goud en purper verfiert: ftatig oprijzende golven waren hun voetftuk, en een groene weerglans verfierde de geheele uitgeftrekte golvende vlakte. — Mijn oog ziet niets, dan water, waarop de lucht aan alle ziiden fchijnt te rusten; terwijl ons vaartuig, geheel eenzaam, met een majestieufe ftomheid, de baaren klieft, en, onder de fchaduw der befchermende liefde van hem, die de uitgeftrekte natuur in ftand houd, voordfneit. _ Maar de levendige fculderij der fchepping, die zich zoo diep in mijn gevoel indrukte, houdt mij te lang bezig. — Welaan dan , ik vat den draad mijner gefchiedenis weer op. Verlcheiden weeken verliepen , terwijl ik mij aan het huis vau den Geestelijken, op de onfchuldigfte wijze, vermaakte. De volkomenfte vrijheid, die ik hier genoot, en die zoo geheel nieuw voor mij was, deedt mij het klooster nu, als een ellendige kerker, befchouwen. — Alleen maakte mijne dierbaare julib het mij nog eenigfins beminnelijk. Wij deeden verfcheiden kleine reizen, door de omliggende landitreeken. Alom verrukte mij de natuur in alle haare ver-  C 4i ) verfcheklenheden, terwijl de menigvuldige menfchen, die ik overal aantrof, en die mij allen op de vrien» delijkfte wijze behandelden, mij, met de uitgebreidfte menfchenliefde, vervulden. , De Geestelijke alleen, die zich mijn Pleegvader noemde, begon mij, intusfcben, een verachtlijk voorwerp te worden. — Hij veroorloofde zich niet zelden de ftoutfte vrijheden. Lang had ik hem, met eerbied en dankbaarheid, als mijn befchermer befchouwd, en zijn geheel gedrag omtrent mij voor zuivere vriendfchap gehouden; doch, eindelijk, was ik ontwaakt uit mijne zorgelooze onnozelheid , en nu waren zime liefkozingen mij on» draagelijk. — Ik fchreef alle de gevoelens van mijn hart aan julie , en zij beantwoorde mijne brieven, op eene wijze, die haar waardig was. Wij meenden een geheimen weg voor onze briefwisfeling te hebben ontdekt; want de Abdis moet alle brieven, aan en van de kloosterlingen, openen en lezen. — Wij fc'areeven dus vrij, doch , wij waren verraden , en de Abdis wist alles. — Julie raade mij, zoo rasch mogelijk, tot haar te rug te keeren; ook zoude ik dit waarlijk gedaan hebben, zoo niet de onverbreekbaarfte banden mij op het onvoorzienst hadden gekluisterd, — Mijn geestelijken Vader verkeerde veel C *> met  C 42 ) met de ftudeerende jeugd, die zich in de naast gelegen ftad op de hooge fchool bevondt: zelfs gaf hij aan eenige van hun , uit liefhebberij, lesfen in de Oosterfche taaien. Tot dat einde kwamen dan ook twee jonge lieden weeklijks aan zijn huis. Deze waren de zoon van den Graaf van en des- zelfs vriend, een geboren Hollander, dien ik filant zal noemen. — Lieve carolina! diep op den bodem van mijn hart is de naam van mijn geliefden voor eeuwig gegraveerd. — Nauwlijks ontmoeten onze blikken elkander, of onze zielen herkenden hunne verwandfchap, en, fchoon werelden ons mogen fcheiden, fchoon hij in de gewesten der eeuwigheid, ver, eindeloos ver, boven het ftof verheven, omwandelt, geen wezen in de geheele zedelijke fchepping, dit denkbeeld verrukt mij, is zoo volko . men zijn tegenbeeld, dan de, nog in het ftof kwijnende, henrictte. — Elk oogenblik, dat voorbij fnelt, doet mij hem naderen: éénmaal vlieg ik, onfterfiijk, in zijne armen; éénmaal zullen wij den God der liefde, die ons tot zaligheid voor elkander vormde, voor ons aanwezen, met gloeijende verrukking, danken. — In de bekoorlijkfte onthuld bragten wij uuren en dagen met elkander door. Hij oeffende mijt»  C 43 ) mijn verfïand op de edelfte wijze , en boezemde mij de zuiverfle godsdienstliefde, verheven boven alle dweepzugt, in. — Filant was welhaast de eenige vreugd van mijne ziel. Aan liefde dachten wij nietj vrieridfcHap was de tederfle neiging, die wij kenden, doch mijne beftemming voor het klooster-leven verfpreide eene verfchriklijke zwarte nacht over alle onze uitzichten. — Doch wij vleiden ons , (want waar vleidt zich eene jeugdige verbeelding niet mede?} dat mijn lot niet onherroeplijk bepaald was. — „ Ik zal mijn afkeer van het klooster, aan den Gees„ telijken , te kennen geven." — Op deze wijze vertrooste ik vaak mijn angsvtalligen geliefden. „ Ik „ zal plechtig verzekeren, dat ik mij nooit met een „ vrij hart kan verbinden. Ik zal elk , wie zich „ eenig gezag over mij aanmatigt, bidden, om mij „ in dit en in het volgend leven niet onherftelbaar „ ongelukkig te maaken, en wie zou wreed genoeg „ zijn, om dit te willen doen?" Doch wij vleiden ons vruchteloos;de fnoode Geestelijke hadt onze liefde reeds ontdekt. Mijne verachting, die ik hem telkens deedt blijken, wanneer hij eerloos genoeg was, om mij de fchandelijkfle voorftellen te doen, hadt zijne wraak •ntvlamt; en hij begon'mij door de kwaadaardigfte drei-  C 44 > dreigingen te ver-fchrikken. Doch mijn moed wankelde niet. Ik verweet hein zijne ontrouw en huichelarij; dan hij zocht mij te beduiden, dat eene jonge kloosterlinge vrijheid hadt, om, in allen opzichte, een geestelijken vader te gehoorzaamen: dat het de wil des hemels was, dat de afgezonderde van de wereld, zich onderling, aan de genietingen van den wellust overgaven. Ik bloos nog, wanneer ik de taal van dezen booswicht nadenk. Mijne beevende hand weigert mij den dienst, om die verder te fchrijven. — Mijn afkeer rees nu ten hoogften top, en ik fmachte van verlangen, om, waar het dan ook zijn mogt, zulk een duivel te ontvluchten. — Dan het klooster, goede kemel! wie verzekerde mij, dat ik, daar in opgeüoten, ooit mijnen filant zoude wederzien? Hij fidderde, wanneer ik het klooster noemde, en hij bezwoer mij, dat geen geweld, dat geene machten, geene wetten, mij ooit aan hem zouden ontrukken. — ,, Maar dit verfoeilijk huis," zoo fprak hij, „ moet niet langer uwe verblijfplaats zijn, lieve henriette ! geene ouderlijke zorg waakt voor u, en de fnoodaart, die deze zorg over u had op zich genomen, zal de moordenaar van uwe onfchuld, en van uw geluk worden, indien gij hem niet ontvlucht. — Vertrouwt  C 4S ) trouwt u aan mijne geheiligde liefde- gij zift voor eeuwig de mijne. Ik zal u in veiligheid brengen, en de onbevlekte engelen Gods zullen onze deugdzaame liefde toejuichen." — Zulk een ontwerp verfchrikte mij, op het eerfte oogenblik; doch welhaast bevredigde ik mij met het zelve, wie toch beledigde ik door eene eeuwige gevangenis, die op mij waakte, te ontvlieden? Ik gaf dan ook mijne toeftemming, ea onze vlucht was, in de volgende nacht, bepaald, —. Met ongeduld verwachte ik het befiemde uur. — Volgends affpraak begaf ik mij, na dat ik mij, volgends gewoonte, in mijn flaapkamer hadt opgefloten, door eene andere deur naar de tuin, — de maan verzilver» de flapende fchepping, en de rust heerschte alom. — Filant fnelde welhaast in mijne armen: ik weende , door gemengde aandoeningen, aan zijne borst; doch zijne tederheid verzachte alle bekommeringen. Wij moesten nog eenigen tijd vertoeven; want zijn vriend, de jonge Graaf, hadt de zorg voor een rijtuig op zich genomen, en bij deszelfs zuster zoude ik mij, 'voor eerst, verfchuilcn. ~ Het rijtuig was nog niet aan het einde van de laan, waar filant het verwach» te: ook wilde hij liefst den helderen glans der maan, (die ons bij de toevalligfte ontmoeting van een beken-  ( 46 ) kenden ten duidelijkften zoude ondekt hebben,) laten voorbij gaan; „ hier zijn wij veilig," zeide filant, „ wanc alles rust, wat kunnen wij vreezen? ons geweten verwijt ons niets, — ziet, lieve ^henriette! de tintelende ftarren verkondigen ons de grootheid van den Schepper. Alles, wat ons omringt, verzekert ons, dat wij tot geluk gefchapen zijn, en dat geen mcnschlijke magt het doel der eeuwige wijsheid mag beftrijden. — Komt, laat ons het geluk dan genieten, en elkander volmaakt — vrij liefhebben. — Wij knielden op het bedauwde gras: de gefloten bloemkelkjes wafemden een wolk van geuren om ons heen, en onze ftille traanen vermengden zich met den koelen nachtdauw — onze zielen zweefden, vol hemelfchen wellust, verëenigd, boven de vergankelijkheid; en verheerlijkten den Vader van ons genietend aanzijn Doch op eejimaal verhief zich eene jammerende ftem, op eenigen afftand van ons. Het fcheen eene vrouwenitem: „ Moordenaar! fchreeuwde zij, geeft mij mijn kind. Ver, in een onbekend land, zal ik brood voor bet zelve bedelen. Geeft mij mijn kind! vermoordt het niet, op dat het, voor den rechterftoel Gods, u, zijnen vader, niet vloeke!" Haar gekerm vermeerderde. Filant vloog ter hulp, ter wi^I-  C 47 ) wijl ik hem fidderend volgde. Maar, groote God! wat zag ik? De Geestelijke, dien ik wilde ontvluchten, hadt een diepen grafkuil gemaakt. Hij ftondt op het punt, om een jong geboren kind daar in te werpen. Eene, bijna ftervende, vrouw lag aan zijne voeten geknield, en weerhieldt, met bevende armen, nog zijne wreedheid. — Nauwlijks zag zij filant, of zij jammerde om ontferming ; „ indien gij een mensch of een engel zijt," riep zij, „ ontrukt dan mijn zuigeling aan de klaauwen van een tijger! Hij heeft mij verleid! mij mijne onfchuld ontrooft! Het leven van mijn onnozel wicht doen ontftaan! en nu —• nu wil hij, in dezen grafkuil, mijn fchreiè'nden lieveling verfmooren , en weigert, mij, gelijktijdig, te vermoorden!" Filant trok zijn degen, liep woedend op den moorder aan; deze^ierp het onfchuldig kind tegen de aarde, dat bloed en herfens den grond befpatteden , en vluclite, onder de ijsfelijkfte vervloekingen. — De rampzalige moeder gaf een gil, die het ongevoeligfte hart zoude ontroerd hebben: vertwijfeling brande in haare verflauwde oogen, en , met ftuiptrekkende bewegingen , liefkoosde zij het bloedig wicht, dat nauwlijks het licht aanfchouwd hadt, of door zijn onzalig en vader was gedoemd om  C 4S ) om te fterven. Veriroramend medelijden en afgrijzen floot nog onze lippen, toen eene ffëfke wacht van foldaaten, met den geestelijken aan het hoofd, dit fchriktooneel omringde, „ Qeept hem weg," (riep de moordenaar op filant wijzende> „ hij wilde een, aan het klooster gewijde maagd, ontvoeren; terwijl eene andere ongelukkige (die door zijne ontrouw zinneloos is geworden) dit voornemen ontdekt hadt, en hem de vrucht van zijne fchandelijke liefde vertoonde» doch de wreedaard heeft zijn kind vermoord, en dacht het reeds in dit graf te verbergen, toen eene goddelijke ftem mij deedt ontwaaken, en mij naar deze plaats voerde, om de boosheid te doen ftraffen." De krijgslieden vielen aan op mijn filant. Vruchteloos floot ik hem in mijne armen, vruchteloos riep ik God tót getuigen van zijne onfckuld; zijn degen werdt hem ontrukt; men fcheurde mij van hem af, en, zwaar geboeid, zag ik hem wegvoeren, terwiji de affchuwelijke fnoodaard, in helfche razernij, overluid lachte, en het ellendig jong fchepzel, dat den voorigen dag moeder was geworden, bij haar vermoord kind in eene doodlijke onmagt was gezonken. Ook mijne krachten begaven mij, en de huishoufter, die zich nu ook bij mij beVOndt, geleide mij, naar de afgrijslijke wooning,- die ik  C 49 "> ïk voor altijd dacht te verlaten. — De arme vrouw weende, en beleedt mij nu, dat de ongelukkige moeder , die ik gezien hadt, niemand anders was, dan haar gewaande nicht. „ Dit meisje," zeide zij, „was, even als gij, voor den geestelijken ftaat beftemd; doch het monster, dat ook mij in mijne jeugd heeft ontëerd, en mij gedwongen heeft, om, tot tweewerf toe , de vruchten van zijne eerlooze drift, en van mijne zwakheid, eer zij nog geboren waren, te doen fterven, heeft haar aan zijne lusten opgeofferd; _ bergen van gruwelen heeft hij op een geftapeld: ook uw lot zal het zelfde zijn, het welk de arme marianne , die haar kind voorzeker niet overleeft, treft. — Hij is deze week Prior geworden van uw klooster." Terwijl zij nog fprak, tradt het gedrocht zelf binnen. „ Onzinnige!" riep hij, „ gij dacht mij te ontvlieden ! ik weet alles ; dezelfde wacht, die beftemd was, om uwe vlucht te weerhouden, heeft nu uwen verleider (die met een romaneske dapperheid de onnozelheid wilde befchermen) als een misdaadiger ter ftraf gefleept. — Uw rijtuig ftaat veor de deur ; vertrekt naar uw klooster, en gevoelt aldaar mijn gezag. — Julie, wier heillooze brieven ik alle heb gelezen, zal mijne wraak op de geftrengfte wijze  C 50 ) ondervinden. Marianne is reeds een lijk: met die aondares heb ik dus niets meer te doen. — Komt voord, ongelukkige!" Hij fleepte mij naar het rijtuig, plaatfte zich nevens mij, en voerde mij, half dood , door angst en fmart, naar het verblijf der wanhoop. — Maar ik moet mij eenige oogenblikken verpoozen. In een volgende zal ik u meer rampzaligheden tekenen : voor het tegenwoordige, lieve carolina! omhels ik u in verbeelding, en noem mij tme eeuwig-liefhebbende Vriendin, HBNRlëTTE. KAREL AAN EMILIA. 2>isvs zuster! Gij hebt, meer dan te veel, reden, om over mij» langdurig ftilzwijgen onvergenoegd te zijn. Doch ik 'ben overtuigd, dat gij nimmer aan mijne tedere broe(gerliefde b§bt getwijfeli. «-=• Ëe* onrustig krijg**  C si ) mansleven (Vooral in dezen tijd, waar in het woedend oorlog telkens nieuwe ontwerpen voorden) betwisten mij de genoegens der heiligfte vriendfchap niet zei. den. — Want, wanneer ik aan mijne geliefde emilia fchrijf, verkies ik liefst zulke oogenblikken, waarin zich mijn hart, aan de tederfte aandoeningen, ongehoord, kan overgeven. —'k Verbeelde mij dan weer de jaaren van onze kindsheid, waar in onfchuld en weltevredenheid zoo vcele zaligheden voor ons bereid hebben; ja ik gevoel alsdan geheel de waarde van zulk een beminnelijk zusterhart, het welk door geen affhnd, geduurende de jaaren van uwe balling, fchap , van mij is verwijderd, maar dat nog door dezelfde tedere neigingen aan mijnen boezem klopte, toen ik u het eerst, op den vaderlandfchen grond' weer omhelsde. — Ik verbeeld mij, alsdan, alle dê vreedzaame uuren, die wij, in het gezelfchap van onze onfchatbaare moeder, zoo vrij, zoo nuttig, als vrolijk, doorbragten. — Gij begrijpt dus, lieve Zuster! dat het fchrijven aan u mij een zoeten wellust ichsnkt; maar hoe zeldzaam kan ik mij, in mijnen tegenwoordigen ftand , zulke bekoorlijke oogenblikken bezorgen? Nergens hebben wij rust; de krijgskunde van njja General, roept mij, benevens mijne D 2 fpit*<  C 52 ) fpitsbroeders, vau de eene plaats naar de andere. — De rampen des oorlogs vertoonen zich, in alle hunne verfchriklijkheid, voor mijn oog. — Verwoeste velden, en dorpen; verbrande landhutten, om welker, nog rookende puinhóopen, de half naakte bewoonders jammerend ronddwaalen, om, ware het mooglijk, nqg iets van hunne weinige bezittingen te bergen; arme, uitgeteerde moeders, met ft ervende zuigelingen aan den boezem; om brood fchreiende kinderen, en magtelooze grijsaards, die op den grond «itgeftrekt, zonder hulp, zonder eenige verkwikking, den jongften fnik verwachten. Emilia! deze zijn de voorwerpen, die mij, in deze, weleer bevallige, landftreek, bij eiken aanblik ontroeren. Heden is ons leger verfchanst: de vijandelijke benden zijn verdreven , en het fchijnt mij toe, dat wij, voor eerst, hier zullen vertoeven. — Dezen dag heb ik nieuwe vreugden genoten ; naardien ik edele zielen, die de menschheid tot eer verftrekken, heb leeren kennen. —- Beste emilia! het was deze genieting, die mijn hart verruimde, en mij de pen deedt opnemen, om u, in de zachtfte gemoedsgefteldheid, te fchrijven. — In den namiddag ondernam ik eene wandeling. Diep weggezonken in gedachten, dwaalde ik, ver van ons le»   Hifer XHQ ir een Hcï""waai""cliden. c l_l ö . v it e« kJ.cK'.iiic.n pcYorma . „. ...  fi-JH, Baard 01) een lep~erltede,u)t inoscli   C 53 ) leger, voord.— De geheele landftreek was eenzaams want daar zelfs , waar het oorlogsmonster niet gewoed heeft, zijn de bewooners gevl den. Ongemerkt bevond ik mij in een uitgeftrekc wond, waaide natuur nog onbeledigd fcheen, of, Hechts hier en daar, de fiauwfle merktekenen der verwoesting droeg. — Hier oradwaalende , werd ik verrast, door een bekoorlijk muGkaal geluid. Ik ging op het zelve af; nader komende, onderfcheide ik duidelijk een engelachtige vrouwenftem , die een , fchoon befpeelde, cijter vergezelde. — Ik trad toe, door eene dicht belommerde laan, die mij op een kleine vlakte geleide. Hier zag ik een eerwaardigen grijsaard op een zoort van legerftede, uit mosch en bloemen gevormd, rustende; de laatfte ftraalen der avondzon glinsterden op zijne zilveren lokken. Nevens hem zat een jeng bevallig meisje: zij was de verrukkende zangfter , die den cijter befpeelde. 'Ik durfde niet toetreden, om de rust niet te verfïooren; doch de goede grijsaard ontdekte mij welhaast, en nu naderde ik , om allen fchrik voor een krijgsman , in dezen vreedzamen oord, voortekomen. — De lieve zangfter zweeg, en groete mij met eene foort van angstvalD 3 lig-  ( 54 ) gilheid. Vreest niet, lieve juxiane !'* zeide de bedaarde oude. ,, Het gelaat van dezen jongen mensch verraadt geen boos hart; hij zal ons niet beledigen." Getroffen flond ik nu naast henij en greep zijne hand. Neen, vader! riep ik, wie zoude «, wie zoude de onfchuld kunnen beledigen? het verrukkend gezang van uwe juuane voerde mij van mijn weg af; vergeeft mij, indien ik te ftout was, om uw flil verblijf te naderen. ■— „Ja, julians zingt bevallig.;" antwoorde hij, inet een edelen glimlach ; „ zij is de vreugd van mijn leven. — Ik heb niets —■ niets in de geheele fchepping, dan haar; welhaast fluit zij mijne oogen, en dan — ó dan zal God haar befchermer zijn." — Het lief meisje weende eenige ftille traanen, kuste de hand van den grijsaard, legde haare cijter, op het bebloemde gras, neder , en verliet ons. — „ Zijt gij een Oostenrijker?" vraagde de eerwaardige man; want onze woordenwisfeling was tot hier toe in het Fransth geweest. Neen — ik ben een Nederlander, hernam ik. „ Zet u hier nevens mij," fprak hij. ,, Ik moet nog eenige oogenblikken den wegzinkenden glans der zon genieten, eer ik in ginfche hut keer. — Oordeelt gij, dat mij-  C 55 ) mijne afgelegen wooning veilig genoeg is voor hec krijgsvolk ? want mijne jüliane zoude van fchrik fterven, indien wij overvallen wierden." Ik verzekerde hem dit. Voer het minst zal toch geen fierve» ling, zoo diep in dit woud, eenigen roof zoeken„ zeide ik. „ Nu , dan verban ik alle bekommering voor het. tegenwoordige," fprak hij; ,, ook ben ik overtuigd , dat de goede God mijn lotgeval op de beste wijze beftuurt Hoort, jongeling, mistrouwt nooit eene werkende Voorzienigheid, die met on« derlijke zorg , voor zwakke ftervelingen, waakt. — Wilt gij eenige van mijne lotgevallen hooren? Oude lieden, dit zult gij weten, zijn doorgaands praat* achtig. Wel nu , wanneer ik dan aan die neiging, op eene nuttige wijze, kan voldoen, verfpil ik immers den tijd niet?" Ik betuigde hem mijne erkentenis voor deze goedwilligheid, ea mijne deelnemen» de nieuwsgierigheid, waarop hij dus aanving: ,, Denemarken is mijn vaderland. Een zogenaamd Edelman was daar mijn vader, doch, in den morgenftond van mijn leven, werdt hij mij, door den dood, ontrukt. —- Mijne moeder overleefde niet lang deze ramp» en liet mij, eer ik nog den tederen ouderdom va» zes jaaren bereikt hadt, aan de zorg van vreemden, D 4 ove?  C 5§ j over. — Mijn vaders broeder nam de zorg voor mij op zich ; mijne bezitting was wel niet uitgeftrekt, maar toereikend, om mij eene behoorlijke opvoeding, volgends den ftaat, waar in ik geboren was, te geven. — Al vroeg beftemde mijn oom mij, om in de Rechtsgeleerdheid te ftudeeren; en mij, vervolgends, aan eene voordochter van zijn vrouw, door het huwelijk, te verbinden. — De man was onverzettelijk in de uitvoering van zijne befiuiten, maar een natuurlijke afkeer van allen dwang, gevoegd bij mijne ge* aardheid, die ftout en ondernemend was, dnlde niet, dat ik dit ontworpen plan volgde. — De Rechtsgeleerdheid verfoeide ik, en fchoon ik de fraaije ietteren beminde, kon volftrekt niets, dan de zeedienst, mij bekoren. — Nog jong zijnde, ftraalde deze geneigdheid elk in het oog, en, bij het klimmen mijner jaaren, verklaarde ik plechtig , mij nooit aan eene andere levenswijs te zullen toewijden. •— Op de hooge fchool befteedde ik mijn tijd aan de wetenfchappen, maar ik weigerde een éénige les te nemen in de Rechtsgeleerdheid. Dit ergerde mijnen oom geweldig, en nog veel meer haat deed ik blijken tegen de , voor mij bepaalde, huwlijksverbintenis. Het meisjen was zestien jaaren ouder, dan ik, hadt geen  C 57 5 geen verftand , en een ongevormd karakter. 1— Zij boezemde mij eenen weerzin, tegen geheel het vrouwlijk geflacht, in. Gaarn had ik toen een gelofte ge. daan, om geheel mijn leven niet te trouwen, en dezen weerzin is mij, jaaren lang, bijgebleven, — Het is natuurlijk te begrijpen, dat mijn oom, door het verijdtlen van zijn plan, op mij verbitterd werdt. — Na veel van zijn ongenoegen te hebben geleden, befloot ik, om, in het genot der volkomenfte vrijheid, mijn geluk te beproeven. Ik verliet dan mijn vaderland, en alles wat ik bezat. — In Engeland verkoos ik, voor het eerst, mijne neiging voor den zeedienst te bevreedigen. Dit gelukte mij. Ik deed onderlcheiden reizen, als gemeen matroos. — Men verhoogde mij tot officier, en ik beijverde mij, om mij het vertrouwen van mijne begunftigers waardig te maaken. — Op een kruistogt in de Middelandfche zee namen wij een fchip, dat Franfche vlag voerde, en van Lisfabon naar Marfeille ftevende. Wij vonden aan deszelfs boord eene Portugeefebe familie, beftaande uit één man, ééne vrouw, en drie kinderen. —1 Onze Kapitein nam deze familie bij zich aan boord, om haar meer gemak te bezorgen, en haar, aan de Portugeefihe kost, uit te zetten. Want Engeland en D 5 Frank-  C S8 ) Frankrijk waren ook toen in oorlog. Eén dag laater werden wij overvallen door een ontzettende ftormwind, die gepaard ging met donder en blikfetn. — Het joügfte oogenblik fcheen genaderd te zijn. De kundigfte zeeman fidderde. Onze masten ftorten over boort;; ook werdt ons roer aan ftuk geflagen; hemelhooge golven fliiigerden nu het kraakend fchip uit den diepften afgrond tot aan de wolken. — Een bang gekerm van alle de fcheepelingcn verloor zich in het woelend gebruisch der baaren , en het geloei des ftorms, tot wij eindelijk, tegen eene klip, werden vermorfeld, — Nergens was uitkomst; de zwartfte donkerheid bedekte ons. Schoon de blikfemvlammen, telkens voor een oogenblik, alles in vuur zetteden, nog hoorde ik het gefchrei der Portugeefche vrouw en dat van haare kinderen , op een kleinen affland van mij. — Doch aan eenige redding was niet te denken. — Ik dobberde op een fluk hout, en toevallig voerden de golven, die over mij heen floegen, mij een hulpeloos wicht toe; zonder te overwegen, of het levendig of dood was, greep ik het, en, toen ik mij, na uuren lang geworfteld te hebben, op het rotzig ftraud zag geworpen , was mijn arm om dit wicht beftorven. Vijf zeelieden buiten mij waren be-  C 59 > behouden, en toen de lucht opklaarde, ontdekte wij niets van het fchip, dan gindsch en weder drijvende ftukken, terwijl de golven de half verpletterde lijken aan het ftrand fpoelden. — Onder deze zag ik ook da ongelukkige Portugees. Hij hieldt in den eenen arm zijne vrouw , en in de andere één zijner kinderen gekneld, doch allen waren zij dood. — Het wicht, dat ik behouden had, was het jongde; het bereikte nauwelijks één jaar. — Het leefde; aan mijne borst geklemd, zocht ik het, door mijnen adem, te verwarmen, en, met de doodskleur op de lipjens, lachte mij het onnozel fchepzeltjen aan. God , riep ik, heeft u in mijne armen gevoerd; ik zal u ook nooit verlaten, lieve kleine! Vruchteloos zoude ik u al de moeite en zorg, die mij dit kind gekost hebben, zoeken te befchrijven; ik dwaalde, met hetzelve, van het Genueesch grondgebied, waar ik aangefpoeld was, door rijken en ftaaten, nn eens al bedelend, en dan weer al werkend, voord.— Charlotte , zoo noem. de ik de kleine lieveling, beloonde mijne tederheid , met de onfchuldigfte liefkoozingen. Ik zal u met alle mijne lotgevallen niet bezig houden; maar alleen de voornaamfie melden. — Ik kwam eindelijk weer in Denmarken. Mijn oom was geftorven; ik vorder-  C tfo ) derde mijn eigendom : doch dit was meestal vervreemd , en Hechts een gering overfchot bleef mij over. — Ik trok met hetzelve naar Duitschland; want den zeedienst had ik vaarwel gezegd. — Aan de fchoone boorden des Rhijns kocht ik een klein landgoed , het welk ik , met eigen handen , bebouwde. Mijne charlotte was een fterfiijke engel; zij maakte al mijn geluk uit; zij was fchoon, als de dageraad; haar vernuft was zonder voorbeeld, en haar beminlijk hart was een proefftuk der godlijke liefde. Onuitfpreeklijk teder beminde zij mij, als haar vader , als haar befchermer , en als de eenige vriend van haare jeugd. _ Dagelijks gevoelde ik mij verrukt door mijne, bekoorlijk opluikende, roos. Haare lieve handen bereiden voor mij het gezond voedzel; terwijl ik op het land arbeide. Lachend fnelde zij mij te gemoet, wanneer ik te huiswaards keerde, en droogde mij het zweet van het voorhoofd. — Zij bereikte nu zestien jaaren, terwijl ik omtrent eene halve eeuw telde; doch ik was dwaas genoeg, om mijne bekoorlijke voedfterling tot mijne echtgenoote te begeeren. — Het koste mij weinig moeite , om haar hier in te doen toeflemmen , en wij fiooten, dronken door den zoetften wellust, den hei-  C 61 ) heiligen band des huwelijks» — Drie achter een volgende jaaren was mij de aarde een parsdijs, aan de zijde van mijne dierbaare gade. — Zij werdt zwanger, en nu kende mijn blijdfchap geen paaien. — Doch mijn geluk was al te volmaakt. Charlotte baarde mij eene dochter : zij gevoelde alle de zaligheid, waar voor het moederlijk hart vatbaar is; doch haar jeugdig leven bezweek voor een doodlijke krankheid, die haar, in het kinderbed, aantaste. — Charlotte ftierf; in haare gebroken oogen glinsterde nog de tederfte liefde ; aan mijnen boezem zocht zij zich, voor de fckichten des doods, te verfchu;* len; maar te vergeefsch. Den jongften fuik kuste ik van haare verflijfde lippen, terwijl eene hulpeloze^zuigeling, die fprakeloos weende, naar de moedermelk lag te verfmachten. — Nu fcheen mij de aarde eene wildernis; ik jammerde in ftillen weedom des harten: ik noemde de Godheid onmedogend, en boodt haar, meer dan eens , ook mijn weerloozen zuigeling aan. — Is het mooglijk! riep ik, kan God vermaak vinden , in de menschlijke ellenden ? rukte hij niet mijne bloeiende gade van dit hart? en laat hij mij, in deszelfs plaats, niet een hulploos wicht, dat, van alle moederlijke zorg beroofd, mij tot last moet  moet verftrekken? Vaak nam ik mijne juliane daiï, in eene foort van wanhoop, uit haare wieg; waarom flaapt gij niet , zeide ik dan, den langen flaap des doods in het graf bij uwe moeder ? het leven zal u martelen, en uw lijden verfcheurt mij de ziel. — Hoe affchuwlijk was deze taal niet? met traanen van berouw, heb ik die ondankbaarheid uitgewischt. Juliane is opgegroeid , als eene beminnelijke fpruit, die mijn wankelenden ouderdom onderfteunt; ik vind in haar mijne charlotte weder, en, in den avondftond van mijn leven, zijn mij haare kinderlijke liefkoozingen, als de verkwikkende ftraalen der zon, die mij koestert. De tegenwoordige oorlog was nauwlijks ontftaan, of ik zag mijn klein landgoed verwoesten; onmenschlijke krijgslieden pionderden mijne woning, en deeden die door het vuur verteeren. — Ik vlugte met mijne juliane , doch zij wilden haar uit mijne armen fcheuren, of mij vermoorden. De degen van een der woestelingen kwetfle reeds mijne borst» maar God waakte voor mijn kind, en ik bleef op de zonderlingfre wijze behouden. In dit woud ontvloden wij; lang dwaalden wij rond; mijne lieve dochter voede mij met wortelen en vrugten , die zij, vol aagsty zocht. Des nachts ruste ik, met mijn grijs hoofd,  C v kaare bezwijkende gezondheid. Welligt zullen de afwisfelende tooneelen, die aan het land door huisfeïijke vriendfchap, door vertroostende menfchenliefde, «n door de geheele natuur zelf, voor ons bereid worden, haar uitgedoofd levensvuur met vernieuwden gloed doen ontvlammen. ~< ó! Dat de goede God dit gave; met welk eene tedere blijdfchap zoude ik Hem als dan niet roemen en danken? Maar ik vervolg mijn verhaal. - Ik heb u gezegd, lieve Vriendin! dat de affchuwelijkfte fnoodaard, die immer de aarde betradt, mij weer naar het klooster voerde. Alle de kloosterlingen ontfingen mij met liefde , maar mijne dierbaare julie omhelsde mij met al de tederheid, die de vriendfchap der Engelen, die de liefde der trouwhartigfte moeder aan een ftervelïng kan inboezemen. — Ik zonk fpraakloos in haare uitgebreide armen. Mijn hart was nog te vol, om in klagten vertroosting te vinden ; doch de medelijdende liefkoozingen van mijne vriendin deeden een vloed van traanen ftroomen , en mijn boezem kreeg lucht. — Weent vrij, lieve henrictte!" zeide zij, „ ik heb alles vooruit gezien. Gij bemint? waar is uw xilant?" Mijn filant? riep ik fnikkendej hij word imi een beul, vermowd j bidt pet m) ? dat God  C 6? > zijne onfchuld in den dag ftelle. Julie was nog onkundig van de laatstgepleegde gruwelen des huichelachtigen Geestelijken. Ik verhaalde die, fchoon telkens door traanen afgebrooken 5 en julve's hart»' bloede. Doch zij bemoedigde mij op de voortreffelijkfie wijze. Haar doorziend verftand, en haar verheven godsdienfèige denkwijze gaven haar hier toe defchoonfte aanleiding. „ Veram , (zoo werdt de nieuwe Prior van ons klooster genoemd,) heeft al te veel' belang bij het bedekken dier gruweldaad, welke hij. pleegde," zeide julie, ,, om filant aan een gerechtelijk onderzoek bloot te Hellen. List en omkooping kunnen het voorzeker verbergen, maar fchoon hij filant aan zijne wraak opofferde , hij kan toch de; twijfelingen van eerlijke rechters, en de verachting,die omgekochte recht verraaders hem moeten toedra • gen, niet ukwisfehen. — Ik verzeker u, nu gij in zekerheid zijt., zal filant welhaast weer vrij zijn,, en de geheele zaak zal in vergeeting begraven worden." -— En in de daad, julie hadt gelijk, Na wei. mg dagen ontfing ik op de zonderlingffe wijze, ik' het geheim, eenige regelen van filant. — HbnriStte !" dus fchreef hij., ,, het monftery dat- u van» affcbesrtj heefc een affchrik tan mijn bloed,, dat,..  C 68 ) tegen hem getuigen zoude; niet flechts ben ik vrij, maar men dringt mij op, dat ik, in een vlaag van krankzinnigheid , befchuldigingen tegen mij zelf en tegen veram heb uitgebraakt; ja, men dringt mij op, dat geheel de gefchiedenis der noodlottige nacht een herfenfchim is. Vervloekt zij deze list. — De wereld is mij te eng; ik heb de hooge fchool vaarwel gezegd, en ik rust niet, zoo lang mijne eeuwig eigene HENRtëTTE door affchuwelijke kloostermuuren van mij gefcheiden is. — Ik moet, ik wil u verlosfen, al zoude ik die muuren met mijn laatfren druppel bloeds verwen. Dit zweert, in de tegenwoordigheid des Alweetenden, uw onveranderlijk liefhebbende filant." Nimmer befchrijf ik u den bovenden angst, die, fints het lezen van deze regelen, mijn hart folterde. — Filant was vrij — zijn dierbaar leven was veilig. Maar aan welke doodlijke gevaaren ftondt hij zich niet bloot te Hellen? Ik was overtuigd, dat hij geen oogenblik werkeloos kou blijven; maar mij, op alle mooglijke wijze, zou willen redden, terwijl alle zijne bewegingen, door den arglistigen booswicht, zouden befpied worden. De akeligfte fchrikbeelden zweefden voor mijnen geest. Hier kwam nog bij, dat men mij had doen aanzeggen, dat ik  ( 69 ) • ik mij bereiden moest, om, naa weinig dagen, den fluiër aan te nemen — alle beproevingen werden on» noodig gekeurd, om dat ik, van mijne geboorte af, aan den hemel ondertrouwd was , en ik mij, van mijne vroegfte jeugd af, aan de regelen, der kloosterorde hadt kunnen gewennen. — Wat zoude ik doen? recht kon ik nergends vinden. De kloosterwet werdt overtreden, maar wie durfde zich verftouten, om hier over te klagen? Mijne dierbaare julie was, door de kwaadaartigfte befchuldigingen, weder van mij afgefcheurd, en tot de geftrengfte boete te doen, verwezen. — Niets bleef mij over, dan in eenzaamheid te weeneu. — Mijne oogen waren verdonkerd , door traanen: het daglicht, dat in mijne kloostercel ftraalde, was mij tot last; en het kwijnend lampje, dat nevens mijn kruisbeeld glinsterde, fcheen mij eene afbeelding van mijn wegftervend leven. — De rampzalige dag naderde intusfcken, en mijn lijden fcheen den hoogden trap beklommen te hebben. De Abdis, vergezeld door twee zusters, gaf mij een bezoek; zij verweet mij den afkeer, dien ik tegen een ftaat, waar aan mijne ouders mij hadden toegeweid, durfde voeden. De jammer, die mijn hart doorknaagde, fchonk mij moed, en ik verklaarde openlijk, dat geen llerve. £ 3 Ifofe  < 7° } Ung recht hadt, om mij, zonder mijne toeftemmuig, ergens toe te verbinden ; dat God mij vrij gefchapen hadt, om voor mij zelf te verkiezen, en dat ik veeleer aan den voet van het altaar mij, met eigen handen, het hart uit den boezem wilde fcheuren, daa eene gelofte, die ik verfoeide, en die ik nimmer dacht te honden, afteleggen. De Abdis deedt eene verdommende verwondering over deze taal blijken ; en de onnozele nonnen zagen angftig in het rond, en vraagden, of geen hoozen geest mij in zijn magt zoude hebbengenomen? Na zvvaare verzuchtingen en verzekeringen, om voor mij te zullen bidden, verlieten zij mij. — De noodlottige morgen daagde; mijn befluit was genomen: geene martelingen zouden mij ooit den eed van afzondering van de lippen wringen. Ik dankte God voor zoo veele flontmoedigheid, en verwachte elk oogenblik den aanvang der plechtigheden. — Maar hoe werd ik niet verrast, toen ik de deur van mijn cel met drift zag openen , en mijne dierbaare julie binnen treeden. Ik vloog haar om den hals. ,, Van daag zal men u niet kwellen;" zeide zij, „ uw ellendige feestdag zinkt in treurigheid weg; een doodlijk toeval heeft, op het onvoorziens, onze Kloostervoogdes aangevallen : de dood fluit, welligt op dit oog-es-'   ïk lao" \v. danken;... .toen. v.m •v:*4; er! en » - y', \ ,. I  JUI»XE mei: tli'iil Is-wam binnen   C 71 ) «ogenblik, haare oogea. Geheel het klooster is in droefheid gedompeld : de laatfèe kerkplegtigheden zijn haar reeds toegediend, ik ben uit mijn kerker ontflagen, om mede voor haar te bidden. — Doch ik vloog eerst naar uwe cel, om u vertroosting te breagen." — God zal u daar voor zegenen, riep ik, ea de lieflijkfte hoop verfpreide weer haare glanzen ia mijn ziel. Want hoe genegen is niet het menschlijk hart, om op de tuimelende golven der onbefiendigheid zijn zoo vuurig gewenscht geluk te vestigen? De Abdis ftierf ook waarlijk. Eene algemeene rouwkreet galmde door het verblijf der ellenden. Ik alleen nam geen deel in de treurigheid: te meer nog, daar ik op nieuw eenige vol tederheid gefchreevene regelen, van mijnen filant, met vreugdetraanen kon befproeiè'n. — Carolina! hoe weinig heeft eene ongelukkige niet nodig, om het volkomenst vertrouwen op uitkomst aan te kweeken? Een zwakke ftroohahn is genoeg, om den Vegzinkenden drenkeling de beftorven handen te doen uitftrekken, en zijn behoud te doen vastflellen. — Ook zulk een brief deedt mij de honderdjaarige muuren en de ijzeren traliën, waar achter ik opgefloten was, zoo wel, als de waakzaamheid van dweepzucht en boosheid, vergeten. — Aan E 4 eene  ( 72 ) «ene jonge bevallige vrouw (die zich in ons klooster voor wreede vervolgers hadt verfchoolen, en uit Wier beminnelijk oog de edelfte ziel fprak) had ik het ontfangen der onfchatbaare berigten vau mijnen filant te danken ; in het zelfde vaderland, waar in mijn filant het eerfte licht aanfchouwde, was ook de beminnenswaardige louise geboren en opgevoed. Dezelfde rampen hadden beide geflachten getroffen, en gedwongen, den dierbaaren grond, waarop hunne wieg eerst wankelde , te ontvlieden. Deze lotgemeenfchap hadt ook louise in mijnen jongen menichenvriend, in mijnen edelmoedigen pilant, eenen broederlijken befchermer, eenen getrouwen vriend, doen aantreffen. — Hij zelf hadt haar het klooster, waar in zij zich heden bevondt, tot een fchuilplaats aangewezen; want louise, die mij haare lotgevallen toevertrouwd heeft, was ongelukkig , en hadt zich aan de ijsfelijkile rampzaligheden ontrukt. — Haare godsdienffige gezindheid, geheel ftrijdig met Romers kerkleer, dulde niet, dat zij zich nader aan het klooster verbond, dan alleen als eene geldverteerende bewoondfter. — De dweepziektfie Nonnen fchuwden haar, als een uitgeflootene der kerk; andere floegen nieuwsgierige blikken op haar gedrag, en het was al-  C 73 ) alleen de edeldenkeiule julie, die haar de treurigfte eenzaamheid niet zelden bevallig maakte. — Ik beminde de lieve vreemde, om dat zij met hoogachting en deelneming van mijnen filant fprak. — In haar bijzijn gaf ik mij over aan den zoeten wellust, om over de deugden en de waarlijk edele karaktertrekken van mijnen besten vriend uit te weiden; de verftan» dige julie noemde dit fpreken over filant met een vriendin van hem, een zoet vergif, het welk mijn lijdend hart nu ftreelde, maar te gelijk ook de zaaden der bitterfte fmart deedt rijpen. De rouwplegtigheden en lijkdienften hielden intusfchen geheel het klooster bezig ; maar vooral vestigde elk zijne aan» dacht op het aanftellen van eene nieuwe Abdis. Ik bemoeide mij met niets. — Koude oaverfchilligheid hadt alle mijne bekommeringen doen influimeren, toea ik op het onverwachtst vernam, dat aan zuster zelica , aan de wreedfte, aan de fchijnheiligfte der vrouwen, het kloosterbeftuur, als Abdis, was toevertrouwd. Zij aanvaarde haaren post, met het uitöeffenen der hatelijkfte gefirengheden, en met het begunftigeu van vleijende dweepfters, die alle haare bedrijven toejuichten. Ik beefde voor het lot van mijne dierbaare julie, niet minder dan voor mijn eigen, E 5 liet  < 74 ) het welk nu ook eerlang ftondt beflischt te worden, — Ook verfpreide zich eene merkbaare droefgeestigheid over het gelaat van mijne moederlijke vriendin, die, tot hier toe, haare levensloop nog nooit voor mij had afgefchilderd, — Alleen was mij bekend, dat eene ongelukkige liefde de voornaame oorzaak van haare rampfpoeden was, en, om die reden, hadt zij zich altijd bekommerd, dat mijn gevoelvol hart (het welk zoo vatbaar voor de tederfte neigingen was) op de woeltooneelen des, levens zijne rust en geluk voor altijd zoude verliezen. — Om die reden baarde mijn kortftondig vertrek uit het klooster haar den grie. vendften angst, en de uitkomst hadt ook, maar al te duidelijk, geleerd, dat julie mij van nabij kende, en zich nimmer in mijne gefchiktheid, om fchuldeloos en befèendig te beminnen, hadt bedrogen. — Kort na de aanftelling van zelica voldeedt julie eindelijk aan mijn verlangen, en verhaalde mij, in het bijzijn van louise , haare gefchiedenis, die ik, om derzelver belangrijkheid, in een volgenden brief u zal mededeelen. Ik moet dezen eindigen; geniet het beftendiglte heil, beste carolina! ik blijf uwe getrouwe Vriendin HENRlëTTE. VOOR*  C 75 5 VOORNEMEN. ijver zweept u voord,geen angften doenu beevea, Eerzuchtig, nooit verwonnen held! Gij zoekt, opdat uw roem voor de eeuwigheid mooglee» Den dood op 't oorlogsveld! (ven» Maar, fchoon de faam uw lof heel de aard' bekend moog Uw dapperheid elk volk bekoord, (maaken, Zal daarom in het graf de rust u zoeter fmaaken, Waar nooit een loffpraak word gehoord? Uw gierigheid! ö vrek! doe n die fchatten vinden, Die ons 't gebergt verborgen houd: Koom, vul, aan Peru's kust, trots oceaan en winden, Uw fchip met zonde en goud! Of, wufte koningen! verciert uw trotfche hoven, Met pracht, waar 't oog zich blind op ziet! Kan rijkdom, weelde, of glans, dezorgin'thartverdooBefchermt de kroon voor zielverdriet ?.,. (ven ? Geftreeld door zachte rust, befpot ik al uw zwoegen Naar goederen, die het graf ontrooft. Mij toeft, in de eenzaamheid, een edeler genoegen, Door dichtkunst mij beloofd! Zij  ( 7€ > Zij voert mijn ziel omhoog, doorlucht en ftarrenkringcn, Tot in de verfte fpheer: Dan zie ik op 't gewoel der wufte ftervelingea, . Als op een hoopje mieren, neer. 'kSchouw, onbeneveld, op der menfchen brooze woning; Op hun gewoel om goud en lof: Dan is de grootfte held, de alömgevreesde koning, Gelijk aan 't wriemlend wormpje in't ftof! Dan zucht ik: ,, IJdel mensch! miskent ge uwe eigen waarKiest gij voor 't licht de duisternis? (de? En denkt ge dat uw huis, op dees verganklijke aarde, Voor de eeuwigheid gevestigd is? Gij leeft bij moord en roof, terwijl ge ellendelingen Hun klein, maar wettig erf misgunt: Schonk de aarde u dan geen plekje, ö dwaaze ftervelingen! Waarmeê ge u vergenoegen kunt? Gij rigt paleizen op, die naauw ééne eeuwaanfchouwen, Of neigen reeds ten val; lUaar eenmaal zal de dood voor u een woning bouwen, Die meerdere eeuwen duuren zal!" Zé  ( "7 ) Zó zncht ik, grijp de lier en vloek de bittre rampen, Die hovaardij op de aarde bragt, Of zing de lof der deugd, haare eindelooze kampen, En 't loon dat heur daarboven wagt. Dan ftijgt mijn ziel omhoog, belacht het flijk der aarde, En zoekt een eedier doel. ó Dichtkunst! dat ik fteeds uwe onnaardenkbre waarde En milde gunst gevoel' l Naar 'f Hoogduits.ch. NUTTELOOZE WEDERMIN. Na lange fmert en mateloozen rouw, Heb ik de ziel van sslima bewogen; Zij, ziende mijn ftandvastigheid en trouw, Bewijstme, in 't eind', haar gunstrijk mededoogen: En nu, o welk een bitter hartewee! Verdoofd de gloed, die mij vertérend blaakte,' Zoo lang ik naar heur trage weêrmin haakte: Ach! hij verteert nu zelfvan lieverlee, o Wufte min! waartoe doetge ons verlangen Jtfaar heil, dat wij verliezen bij 't ontvangen? F. I N  C 7« > IN EENEN ZOMERNACHT. Voltooiend jaarfaifoen! uw luister Schenkt heel natuur een godlijk fchoon. Wat zeg ik? zelf in 't vlugtig duister Spreidt gij uw majesteit ten toon. De fcheppihg zwijgt; maar plegtige uurent ó Kindren van den middennacht! Gij ademt kalmte in 't vrij geweeteu, En predikt mij gods liefde en magt. Geen fchrik verzelt uw donkerheid, Daar zilvren fchemerfng u geleidt. Uw koele daauw drenkt kruid en bloemen; Gods naam praalt aan 't geftarnd gewelf.ó Schepper! zonde ik U niet roemen? De grashalm prijst uw goedheid zelf, — 't Gevoel hoort hier den fchoonften lofzang, Schoon 't nachtgevogelt' krasfend vliegt; Schoon *t koeltjen hoog in 't mastbosch fluistert, En rijkbebloemde heesters wiegt. Ja, 't rein gevoel wijdt, ó Natuur! Ook 't loflied aan g o d s albeftuur..  C 79 > De daag'raad moog' bekoorlijk bloozen> ó Nacht! als hij uw vlangleri. tooit; En, waar gij vliedt, uw fpoor met roozen En lieflijk fmeltend goud beftrooit. De volle dag moge in den dampkring, Die fchaduw over de aarde fpreidt, Zijn gouden lokken gloeiend fpieglen, 6 Nacht! ik zing uw heerlijkheid. Uw tent, met ftarrenglans gekroond, Is 't heiligdom, waar god in woont. Uw koele fchaduw voedt het Ieeven;. De rust wordt in uw' fchoot gekweekt} Gij blijft üuweelen banden weeven, Die 't rijzend licht alleen verbreekt.. Uw zachte hand fluit fchreiende oogenj. Uw adem koelt het lijdend hart* Vaak ftrooit gij lieve fluimeringen, Om 't leger van verdriet en fmart. Maar'k zwijg;-— mijn eenzaam kwijnend lied, * Nacht! Hoort ook uw ftilte niet, M. : AAN  C 80 ) AAN DE KINDSHEID. Dageraad van 't wisf'lend Ieeveit! Bloefemtooi der eeuwigheid! De englen wijden u hun galmen: De onfchuld zelfheeft vredepalmen, Lieve kindsheid! voor uw treden, In 't vergangiijk ftof gefpreid. Ramporkaanen mogen loeien — 't Schuldloos hart blijft vrolijk Haan. Hoort het onweêr ijslijk brullen, »t Moog' natuur met fchrik vervullen, 't Wichtjen lacht in 's moeders armen Kommerloos de blikfems aan. Bij het dondren der kanonnen Speelt het zorgloos kind gerust; ^Lach1-, fchoon menfchenbeulen woeden — • 't Zie< zijns vaders boezem bloeden — 't Spiegelt zich in eiken moorddolk. Niets van 't uaadrend lot bewust. Wraak  C ü ) Wraak moog' '* ftulpjen doen verbranden 't Stulpjen, waar de wreedfte moord Zich aan 't bloed heeft zat gedronken; 't Wicht grijpt fpeelend naar de vonken P Die om 't wanklend wiegjen hupplen, Tot zijn jeugd in rook verfmoort. Teedre kindsheid! wie — wie fchildeis Ooit uw ongeftoord geluk? Vergt behoefte eens bange klagtjens, 't Zelfde tijdixip fpreidt weêr lachjeiii' Op uw fpraakloos roozenmondjen. 't Jeugdig hartjen voedt geen' druk. Aan den moederlijken boezem Smaakt gij 't reinst, het hoogst genot Dat uw aanzijn kan bevatten. < Waerelden, vol eer en fchatten, Worden, door 't bevredigd zieltjen, Dat niets meer begeert, befpot. Vloeit een traan uit vleiende oogjens Op uw malfche kaakjens neêr, Moeder kuscht het weg, en fpeelend F Loont  < 82 ) Loont uw mollig handjen, ftreelend, Haar ontfermend mededoogen; Vreugd verhoogt uw blosjens weêr. Slaap fchenkt aan uw zorgloos hartjert, Vriendlijk wichtjen! moê gefpeeld, Telkens voedende verkwikking; Middennacht fpreidt geen verfchrikking Over 't wiegjen: daar gods adem 't Blij ontluikend leeven fireelt. Tijd! waaröin toch vloog mijn kindsheid Vlugtïg als een damp voorbij? Wolken dekten 't morgenbloozen; Doornen groeiden ftraks aan roozen. Blaar, wat klaagen wij? Volmaaking Wenkt, en 't hart klopt grootsch en vrij. P. WA&-  C 83 > WAARE LIEFDE. *tJs niet daar fchittrend fchoon het oog verblindt, bet©En kunstig minnen leert, dat waare liefde woont; (vert, Niet daar, waar 't zwakke hart, door kracht van goud verEerlang een'nieuwen lust ea nieuwe liefde toont.Coverd, Niet daar, waar wufte trots van grootheid en gellachten De neiging van het hart aan gulde boeien knelt; Niet daar, waar men de deugd om eerzucht ziet verachten „ Wier naam op 't bruiloftsbed reeds zuchtend wordt gefpeld» Niet daar, waar enkel drift van ongetemde liefde Den lieveling verrast, en van 't verftand berooft, Waar-flcgts de pijl den min het zwoegend harte griefde , De mond eene eeuw'ge trouw, maar 't hart geen uur beloof:. Neen; waare liefde woont daar 't welgeftemde harte, Beroofd van goud en trots,en prikklend minnevuur,. Nog zaligheden fmaakt bij 't drukken van de fmarte, En liefde klimmen voelt in 't bangfte levensuur 1 Daar isheteer genoeg, van god bemind te wezen^(fckat $ Daar fchept het teêrst gevoel een* onvvaardearb'ren Daar heeft het hart geen fchaê bi j 't grootst verlies te vreeDaar woont een zaligheid, die Venus nooit bezat, (zen y F a £kag  C 84 ) Daar heerscht een zielerust, die't noodlot niet kan deerea; Geen nijd, noch laster fchendt: geen ontrouw overmant; Die 't zuur in zoet verkeert, den dood zelfs kan trotfeeren» En 't zaligst oord beërft, al zinkt het vaderland! V. D. ZEDIG OF NIET? Die de oogjens voor zich nederflaat, Niet fchuw rondom zich ziet, Met afgepaste fchreedjens gaat, En zijlings niets befpiedt; Die, als haar oog het uwe ontmoet, Een vloeijend blosjen krijgt, En elk, die haar wellevend groet, Een knikjen geeft, maar zwijgt; Die, lief en zinnelijk gekleed, Geen' weidfchen tooi waardeert, Haare uurtjens ijverig befteedt Aan 't geen den geest ftoffeert, Is dit geen Meisjen, 't welk men meen', Dat zedig heeten moog'? 'k Weet niet: ik ken 'er juist zoo een, Niet zedig in mijn oog. N. K. AAN  ( 85 ) AAN DE VRIENDSCHAP. 6 Vriendfchap! als, in ftille nachten, Mijne afgeperste jammerklagten Geen' boezem vinden, waar dit hart Vertroosting fchept uit mededoogen, Dan weeuen flechts mijn fcheemrende oogen, En elke traan baart bittrer fmart. ö Vriendfchap! vreugd van hemelreiën , ö Troosteres in 't moedloos fchreiën! Omhels mij; ftreel mijn ziel in rust; Als traanen, die 't verdriet doet plengen, Zich met uw reine traanen mengen, ó — Dan wordt fmart in flaap gekust. Hoe eenzaam vloeit mijn rustloos loeven I Kan dartle vreugd vertroosting geeven Aan 't hart, dat grievend leed verkropt? Dat, waar 't vermaak zijn' fchijn doet glooren. Elk zuchtjen pijnlijk moet verfmooren, En, wars van blijdfchap, hooploos klopt. i F 3 6 Vries*-  C 3  C 90 ) Ja, god! fchoon eens de flaap des doods Uw vrij, uw denkend kind omfchaduwt, Het juicht, op uw befcherming grootsch, Het juicht een' eeuwgen morgen tegen. Triumf! mijn hoop drijft als de maan Al glansfend langs mijn donkre paêh. 6 Vader! dat zoo kalm, zoo vrij, Als hier de nacht natuur omfluiërt, Ook eens mijn jongde doodfnik zij; Wanneer mijn aanzijn zich ontwikkelt, Sprei, eeuwge Liefde! fprei uw' glans Dan zagt op onfchulds leliekrans. Elke eedle pligt, getrouw betracht,; Zal dan mijn doodsdal blij verfieren, Gelijk 't viöoltjen in deez' nacht, Dat bloeiend hier zijn geuren waasfemt; Want jesüs liefde kroont mijn deugd, Hoe vaak bevlekt, met englenvreugd. P. M. JU  ( 9£ 5 JULIE AAN ALCEST. Laat éénmaal nog mijn fchrift uw eerloos hart ontroeren? Julie is 't, die voor »t laatst aan haar' verleider fchrij ft, Lees vrij: ikverguniets; neen, eergij'tblad ontzegelt, Is reeds mijn hand verftijfd. Kon dan uw oog een traan op deze lettren weenen — Een traan om julie, eens, eens dierbaar aan uw hart. Pilaar, geen verraadcr weent; kom, wreedaart! zie mij Kom , fpot nog met mijn fmart. (fterven: Door lijden uitgeteerd, gevloekt van al mijn vrienden , Verwacht ik hier den dood; hij brengt verkwikking aan. Een vuur gloeit in mijn borst, en uit mijn brandende oogen Vloeit zelf geen enkle traan. Niets, dan't verfiaauwd gekerm van't zwak, 't rampzalig wichtjen , Dat aan mijn zijde fterft, verzwaart mijn lijden meer. óGod ! geen moedermelk verkwikt het fmachtendmondjen» Zie — zie ontfermend neêr! Ja, zie ontfermend neêr; deze engel is onfchuldig: Eene onbeftuurde drift ontvlamde zijn beftaan; Zijn eerfte jammerkreet klaagde een misleide moeder Bij 's waerelds Rechter aan. Neen,  C 92 5 Neen, de onfchuld eischt geen wraak; neen, hulploos wicht! uw leeven — Uwleeven moordde mij; ja, 't wroegend naberouw Ontbrandde, toen 'k u in mijn' zwangren fchoot eerst Een fnoodaart brak zijn,trouw, (voelde, Een monster, dat mijn jeugd, mijne onfchuld heeft verraaden. ^Nog,nog weergalmt zijn eed in mijn verfcheurdeziel! Zijn deugd fcheen onbevlekt: is 'tmooglijk, dat een engel Zoo laag, zoo eerloos viel? Is'tmooglijk, grootecoD! zijn hart, zoo rein, zoo edel, Was dan het broeinest van doemwaardig zelfbelang? Nochliefde,noch natuur doetraeerzijn'moed ontvlammen: Hij zwicht voor helfchen dwang. Nog brandt uw affcheidskus, alcest! mij op de lippen; Wild zaagt ge; een doodfche verw verving uw manlijk blos. 'k Hing weenende aan uw' hals;uw zwoegend hart floeg Gij rukte u fpraakloos los. (hoorbaar. 't Afgrijslijkst voorgevoel verfcheurde toen mijn aanzijn. Uw ongebooren kind woelde onder 't moederhart 'k Ontwaakte, al jamm'rend,uit een doodende bedwelming, ■ Tot wanhoop, angst en fmarc. Ju-  C vs ) Julie, onnozel, nu veracht, gevloekt, verftooten, Julie vlood, beklemd, naar de aakligfte eenzaamheid. Hier werd ik moeder: hierwordt ftraks mijn koude rust* In 't zwijgend graf gefpreid. (koets Hier zal mijn waare naam nooit mijn gedacht bevlekken. Julie ftcrft hier vreemd: geen vriend, geen broederhand Zal, op dit bed van ftroo , mijnbreekendeoogen fluiten. Vaar wel, mijn vaderland! (ving; Vaartwel, mijn vrienden! 'k fin eek al ftervende om vergee* Ik dwaalde: de ondeugd heeft julie nooit verpest. En gij, meinëedigman ! gij kunt mijne asch niet hoonen; Vaar eeuwig wel, alcest! ó God! mijn kindjen fterft:'t ligt roerloos aan mijn'boezem, Daar nog een doodftuip op zijn blaauwe lipjens lacht. Nu is mijn wensch vervuld; hier, in mijn ijskoude armen, Hier, liefiing! flaapt gij zacht. Een ftil gefluister zegt: Alcest was niet misdaadïg.'" ö Lieve hoop! hebt ge ooit een ftervende misleid? — Mijn bloed bevriest. Ik fterf. 't Suist om mij heen: het fche • Hier nadert de eeuwigheid. (mert; R. O.  C 94 ) BIJ HET GRAF VAN EENE VRIENDIN, Lieflijk ruifchend morgenkoeltjen! Adem hier der bloemen geur. Huw hier aan mijn boezemzuchten, Daar ik eenzaam, troostloos, treur. Ja, verkwikkend morgenkoeltjen! Met uw fuifen fiemt mijn lied. Julia, van elk verlaten, Schuwt bij 't graf de fcheemrïng niet. 6 Themire! bij uw grafplaats Klaagt mijn moêgefolterd hart; Op uw flaapend ftof, mijn dierbreï Ween ik nog de traan der fmart. 'k Zoek nog bij uw ftof een fchuilplaats-, Even als ik eertijds deed, Toen ik, weenende aan uw' boezem, Troest genoot in 't grievendst leed. 6 Hoe zalig, mijn themire! Was voor mij uw teedre min. Hoe verlichtend was uw wijsheid Voor mv lijdende vriendin. >k 2ag  C 95 ) »k Zag uw ftille traanen vloeien. Als een langverkropte zucht Aan mijn' wreed geprangden boezem In uwe armen was ontvlugt. ö Themire! hoe meêdoogend Hoordet gij de taal der fmart. Gul vertrouwde ik mijn geheimen Aan uw rein, uw fchuldloos hart.' Wreed gevoel der jongfte fcheiding! Gij verfcheurt mijn teedre ziel. Troost mij, troost mij, ó themire! Daar ik, eenzaam, fchreiend kniel. Ja ; op versch bedaauwde bloempjens Kniel ik naast uw rustkoets neêr.. Geef, 6 zalige themire! Geef mijn ziel haar kalmte weêr. 'k Zag de doodskleur op uw lippen. 'k Hield u aan dit hart gekneld. Maar uw lieve tmond heeft ftervend Mij nog "t reinst gevoel voorfpeld. E. M. L I»  C 05 ) L I C I D A S. {Herderszang,} Op zeekren fchoonen avondftond, Terwijl m'op 't eenzaam veld niets zag dan lieflijkheden, (Er was geen wolkje aan 't hemelrond,) Ging Herder licida s vernoegd zijn ftulp uittreeden. Hij was verrukt door 't fchoone weêr, En zette op eene bank zich neêr, Daar hij befchaduwd werd door 't lieflijk lindenlommer. Eerst ziet hij fpraakloos al dit fchoon, Doch, aangedaan door vreugd, fpreekt hij, bevrijd van In 't eind' op dezen toon: (kommer, „ Hoe zoet, hoe zalig is mijn lot! Wat vreugde fmaakt mijn ziel in deze fchoone dreeven! Ik dank den eeuwigwijz^n god, DenScheppervan't heelal, den Oorfprong van mijnleeven, Dat Hij mij op dit eenzaam land, lm dezen herderlijken ftand, liet   i/zy. etdtt- • I rr ïïïer lerf Ik J  Pl.v. ■rit wel te vrceu.:   C 97 f Het eerfte licht deed zien, en nog daarin laat vroom». Mijn ftaat, al is die ongeacht, Behaagt mij meer dan 't gene eens vorften hof kan toonea^ Met al zijn praal en pracht." ,, Mier leef ik ftil en weltevreên: Het eenzaam landvermaak kan alleblijdfchapfchenkeaj 'k Verricht met vreugd mijn bezighcên, En leer geftaêg aan god, met dankbaarheid., gedenken^ 't Zij 'k in den vroegen morgen hoor' Het zoet gezang van 't voglenchoor, Daar ieder als om ftrijd, met onnavolgbre klankea. Hem looft, die in den hemel woont, Dan leer'k mijn pligt,omGODOokvoorzijngunsttedaa- Mij in dien nacht betoond." (ken, ,, Hoe zalig zijt ge, ó Eeuwigheid! Voor hem, die zich geheel aan god heeft opgedragen, En alles san Hem toegewijd; ö Zalige Eeuwigheid.! ai, wil dan fpoedig daagen." Hier zweeg de Herder, aangedaan Van blijdfehap, wijl een dankbre traan Zijn oog ontrolde, en vreugd was op 't gelaat te Ieezen. Ach! leer mij fteeds, al wij ze god! Dan zal'k gelukkig zijn, boe'kU oprecht moet vreezen. Ach! fchenk mij zulk een lot. G G*  ( 98 ) BEMOEDIGING. Gij zucht, mijn ziel! daar gij ten doel ftaat aan de rampen, Hoe, hemeldochter! hoe! waar toe deze ijdle vrees? Meent gij,in uw verdriet,datmenfchen vruchtloos kampen, Hemfmeeken,die den worm fteeds gunst bij gunst be» wees NeenJunddes Eeuw'gen! gij,gij zoudt de misdaad voeden, Zo aan gods liefdeen zorg uw leed ooit twijffel gaf; Of zou Hij 's afgronds magt op 't hoofd zijns kinds doen woeden? Neen — Hij gebiedt, en 't heil daalt van den hemel af. *£ Heelal, in zwarten nacht, doe 'tfchepf lenheir verftomDe wiudblaaze - en de zee verbrijzele zijn.boord:(men, 't Veld dreun' — de blikfem vlieg'. Laat fchorre donders grommen, Maar bij dit fchriktoneel wordt ook uw god gehoord! De donders houden op te klettren op de hoofden : De ftormen zwijgen ftil: de lucht is lagchend fchoon. Zie,deonweêrs, wier geweld zijne almagt hem ontroofden, Yerftrekken aan natuur ter grootfche gloriekroon! Hes  (. 99 y Het prachtvol daglicht rijst van achter donk*re wolkenr 't Verfiert de lustwarand' — verkwikt den ftervelingï De bloemen rijzen op, zij tuigen voor de volken, Daar alles weêr herleeft: „ dat god daar hcenen ging!"* Natuur verlustigt zich bij zo veel lieflijkheden,(fluurt?. » Wie fclietst de onzichtb're hand, die hier'tpenfeelbeMijn geest verheft zich weêr, wordt helder, en te vreden 9 Ja, Almagt! bij deez' trek heb ik uw hand begluurd ! Nog zucht mijn geest, door 't wigt der droefheid neêrgeboogen, En 't noodlot, dat geducht een' ijz'ren fcepter houdt, Verbrijzelt uwe kracht — bezwaart uw denkvermogen, Belet uw droevig oog, dat gij uw' god aanfchouwtï Maar vest uit donk'ren nacht uw oog eens- oostwaards henen, Daar rijst, met heldren glans, eenallerfchoonffedagj Misfchien ziet ge op zijn komst de nevelen verdweenens Misfchien dat hij uw zon van blijdfchap wezen magt Ja! wacht u voor't verdriet, dat u beknelt, tezwichterr* De Gooder liefde leeft - 't heelal werkt door zijn magt* Soms daalt Hij in een' droom, om't onheil te verlichten^ Misfchien is Hij. niet ver, fchoon gij geenhulpewacht t  .Eens zeker daalt de troost van zijnen zetel neder,(ftrocmt, En flopt de bron der fmart, waar uit uw droefheid Nog eer gij zelf het denkt, geeft Hij de vreugd n weder, En voert u in zijn' arm — daar gij geen' ramp meer fchroomt! V. D. Gevolgd mar bet Franscb. HET OORLOG. Afgrijslijk Monster! dat, van waare deugd verwilderd, Zo vaak het menschdom drukt! Wie is 'er die naar eisch uw heilloos fpoor affchildert, Eens zij uw val gelukt! Van waar is uwe komst ? uit wien zijt gjj gebooren, Die zo de onnozelheid in't laauwe bloed doet fmooren ? Dat eeudragt u verniele, en voere in 't buitenst duister, Daar logen — ontrouw huist: Met broedertwist en moord in de eeuwigheden kluister', Met haaren ijzeren vuist! DeGodheid fiuite uw' loop in 't menfchenbloed te plengen! Beef, wreede! voor haar wraak, d!e 't onrecht om zal brengen! Bt v. W.  C ioi ) FILEET EN ADELAIDE. Slaap ontvlood aan veldelingen; Elcozende uchtendf;hemeringen Dansten docr het bloemrijk dal; Toen fileet voor adelaide Teedre lentekransjeiis breide, Bij een' fchoonen waterval. 't Schuimend water fprengde droppen Op de outlooken roozenknoppen; 't Licht blonk glinstreud op de blaón, Scheen in paerlea zich tc fpieglen; 't Koehjen, dat hier 't groen deed vvieglen ,. Voerde al fuifend geuren aan. „Kom, bekoorlijke adelaide!" Riep fileet, „wij offren beide Dan den Schepper der natuur. Kom — ons hart gevoelt zijn waarde; Kom —gods heiligdom is de aarde: 't Reinst gevoel ons offervuur. C 3 Ah  C Io2 ) Alles nodigt ons tot blijheid; 'c Hoogst genot van liefde en vrijheid, Adelaide! ontvlamt ons hart. Kom, uw toeven baart mij zorgen; Dierbre! werd voor u de morgen Dan omwolkt met leed of fmart?" Treurig ziet hij ginds en weder, 't Kransjen legt hij moedloos neder. 't Windjen ruischt nu hoog door 't woud. *t Schudt, als toornig, lelieftruiken; Bloemrjens beeven bij 't ontluiken: Dampen dooven 't morgenrood. »s Jonglings boezem klopt, vol kommer, Maar, bij 't wild geruisch van 't lommer, Hoort hij adelaide in 't bosch. IJllings vliegt hij 't meisjen tegen; Gloeiend kust hij kouden regen Van haar lagchend roozenblos. „ Zielbekoorende adelaide !" Zegt hij, ,, de uchtendglans verfpreidde „ Vreugd en bloeiend fchoon in 't rond; Ach!  C 103 ) ,7 Ach! waar toefdet gij? De wolken Worden zwart, en 't oog der volken „ Ziet een1 droeven morgenllond." 't Meisjen kust haar minnaar teder. Vriend!" zoo fpreekt ze, „ik waakte weder „ Bij de wieg van l aura as kind; ,, Minzaam voerden gods choraalen „ 't Wicht, bij de eerfte morgenftraalen, Daar, waar 't nu zijn moeder vindt." „ 't Heeft, met onfchuldvolle blikjens, 3> Nog, tot aan zijn jongfte fnikjens, „ Om de moedermelk gevleid. „ Juich, mijn iaüïa! pas geftorven; „ Juich! gij hebt uw beê verworven: „ 't Kindjen bloeit in de eeuwigheid." Angstvol fiaat file et zijue oogen Nu naar 't zwerk, met nacht omtoogen; Woeste doodfchrik dreigt natuur. Waar zal 't minnend paar verfchuilen? Donders raatlen, ftormeu huilen; '£ Woud vat vlam door »t blikfemvuur. G 4 „ Vree s  C 104 ) „ Vrees niet!" zegt het meisjen, beeveud'; „ Doodt ons 't onweêr? eeuwig leevend' Noem ik u mijn' zielevriend." „God! ik min haar eeuwig te'der;" Zucht hij, 't blikfemvuur fchiet neder, „ De onfchuld heeft geen fmart verdiend." Neen; dat vuur doet beider leevern Hun als "t morgenwaas ontzweeven, Eer de ftem des donders brult; Maar hun rein veréénde zielen Juichen in gods liefde, en knielen, Waar zijn glans 't heelMl vervult. A. M. L. GRAFSCHRIFT. Sta, wand'laar' ftort een heete traan Op dezen kouden fteen: Hier flaapt hevas; hij at en dronk Tot mt van '/ algemeen, A. B.  C I0S 5 AAN SAFFO. Mijn meisjes! geflingerd door 't woeden der golven, Hoe zeer Ook geteisterd, houd moed in uw lot: Gij wordt door de baaren gewis niet bedolven; Zij woeden door god! Het onweêr verheffe; beknell' vrij uw harte, En taane de ftraalen van vreugd en geluk; Bij 't loeien des onweêrs, bij 't prangen der fmarte, Weegt god uwen druk! De zucht van den boezem itijgt vliegend naar boven, Geen donkere nevel belet zijne vlugt; Nooit is voor den hemel een wolkfloers gefchoven, Noch weerc eene zucht! Geen traan is nog immer uwe oogen ontgleden, Die 't oog van gods liefde meêdoogenloos zag. Hij weegt uwe zorgen, en telt de gebeden Va'i iederen dag! ó! Waan dan geen oog'blik, dat Hij niet in liefde Uw lot en uw' rampen met wijsheid beftuurt. Getroost dat de wonde, hoe fel zij ook griefde, Niet eeuwiglijk duurt! G 5 Gods  C roö ) Gods liefde,mijn meisjeni beftunrde ook ons leeven, En telde de dagen van vreugd en geluk; Zij heeft het verdriet wel een eindpaal gegeeven, Maar liefdevreugd' niet! Dat laster ons leven met fchande dan dekke, Het noodlot ons zuchten al grijnzend befpott», Hier traanen van droefheid en fmarten verwekke: Wij juichen bij god!... V. D. MIETJEN EN DAMON. Da m o n wees aan mietje een rupsjen , Dat op lelijblaadjens kroop. Mietjen! (fprak hij) in dat diertjen Ziet gij ft beeld van onze hoop. Ach! die hoop kruipt zonder vleuglen. Damon! oef'neu wij geduld; (Zegt het meisjen). In 't rupfenweeffel Was die vlinder korts gehuld. C. M.  C 107 3 VRIENDSCHAP EN LIEFDE. "*kWil bcurtlings van verdriet en van verrukking zingen, Den fterfling op deze aard gemeen; Mijn zang moog' door de lucht en in den afgrond dringen , Bij 't juichend vrengdgefchal en 't knaagende geween. Ik wil het hemelsch fchoon dsrzuivre vriendfchap maaien, En 't monster, dat de vrienden tart; Mij drenken met het vocht uit liefde's zuivre fchaalen, Waarnimmer gif uit ftroomt, dan voor het eerlooshart. Aandoenlijk oogenblik! ik voel mijn' boezem kloppen, Voor vriendfchaps hemelzaligheid, Maar wijl die wellust vloeit, mijne aders weêr verftoppen, Bij 't denkbeeld, dat bedrog door ontrouw mij geleidt. Mijn hart voelt fcüok bij fchok, en zoet genoegen tevens, Daar liefde mijn verbeelding ftreelf. Zij is de bron mijns heils, en de adem mïjnesleevens, Maar heeft,te fnood miskend,voor mij den doodgeteeldf Bedwelming doet mijn'geest zich in zich zei v'verliezen... Ach, vriendfchap! waarom woont gij hier! (kiezen, Waarom doetge ons een'vriend, den vriend van 't hart verEn vormt,in't klemmendstuur,van hem een eerloos dier. Waar-  Waarom fchiet gij een'pijl in reeds getroffen harten, Godes van liefde en trouwe mint Waarom fielt ge ons ten doel van oavergeetbrefinarte», Verijdelt onze hoop, en moordt eene eagelin? Hoe,zangfter!.. is'tbedrog? Kan vriendfchap ontrouw Baart liefde ons d'allerwreedften dood ? (worden ? Of is dit flechts het beeld van onderaardfebe horden, Van 't heir, dat de aard verpest, daar'tuit den afgrond vlood? è 6 Ja! het valsch verfchiet had mijn gezicht bedroogen, Geen waare vriendfchap baart berouw. (gen Geen liefde, in godvruchcsfchaal naauwkeurig opgewooVerijdelt onze hoop, of Hort in doodfehen rouw. Neen; aan de hand des vriends het pad der deugd be wanOntmoet men nimmer ramp of kwaad: (deld, Aan zijne zij' getrouw, naar eed en pligt gehandeld, Vreest men in 't grootst gevaar noch list noch fnood verraad! Neen, daar de liefde woont, daar moet zelfs de afgrond Zij tart en overwint den dood! (zwichten: Zij kan den felften druk — den tegenfpoed verligten, Schept blijdfchap in verdriet, en zaligheid in nood ! Maar  C Ï09 ) Blaar als wij aan de hand eens fchijnvriends henen treeden, Als hij u voor zich zeiven vleit, Dan ftort gij ras een traan op ieder uwer fchreden, Waar u op 't glibbrig pad zijn valfche hand geleidt. Dan zucht uw boezem ras, als ge aan ontrouwe zielen Uw hart en uwe liefde fchenkt; Als wij, misleid, voor't beeld der valfche liefde knielen, Dat ons met doodlijk gif, in plaats van nectar, drenkt. 6 Dat we ons harte dan voor zulke monsters fluiten, Veeleer alleen ons pad betreen! Eer moet' de pijl den min als op een harnas fluiten, En fterven, met de hoop der zaligheid alleen! Maar hebtge u ooit een'vriend, een' echten vriend gevon» Dat u 't heelal niet van hem rukk', ("den , In weerwil van 't verdriet; houd u aan hem verbonden: Deel met zijn edel hart in blijdfchap en in druk. Hebt ge u een zielsvriendin, uw liefde waard', verkreegen, Verlaat dan ook haar zijde niet: Gij hebt den groottten fchat, het ga dan voor of tegen, Ja, meer dan blijden troost in't knellendst zielverdriet! öjal  C "o > & Ta! gods Altnagt duurt het lot der trouwe vrinden f De liefde heeft Hij zelf geplant. Eens zult gij uwen vriend weêr in den hemel vinden, Den feraf, dien gij mint, in beter vaderland! Houd moed dan! Schoen de nijd u duizend rampenbrouwe, God zelf blijft ook uw deel, uw Vrind! Houd moed! Schoon uw vriendin naauw yt vrolijk licht aanfehouwe, Zij wordt, als uw' vriendin, ook van uw' c od bemind t V. D. AAN HET NACHTVIOOLTJES Dat een maagdelijke lelij Nog haar kelk voor daauw ontfiuït: Dat het roosjen toovrend blooze Als der zefïrs ceedre bruid ; Gij, gij, eenzaam nachtviooltjen, Stil verkwikt gij 't lijdend hart; Gij, gij-blijft het beeld der vriendlehap- In den nacht van ramp en fmart. N. £~  TAFEREEL» e e n e r AARDBEEVING* God fpreekt! — en zijn geducht ik wil! Doet onderaardfche donders kraaken; Doet d'aardbol wagglen.om zijn' fpil, En brullend rook en vlammen braaken. Hoe fchetst mijn kunst dit naar tafreel! Reik, afgrond! reik me uw doodsch penfeelj Uit d'allerdieplten poel der rampen, Gedoopt in zwarte fulferdampen. En gij, ontgloei mijn ziel, ó eedle menfchenminl Gelei mijn zangheldin. Wm  C ui ) Wat aaklig denkbeeld trefc dit hart! Mijn zangnimf fpant ontroerd de fnaaren, Schreit om des naasten droeve fmart, Blijft op zijn' ramp gevoelvol ftaaren. Zij fchetst hoe de aarde loeit en trilt, En al wat aêmt wanhoopig gilt; Hoe torenfpits, paleis en wallen, Al fchuddend, kraakend nedervalien; Hoe golvend rook en vlam uit 's afgronds kolken gonst, En alles nederbonst. De zon, in treurig rouwgewaad, Omfloerst door zwarte wolkgordijnen, Doet reeds den nuchtren dageraad Met doffen weerglans droevig kwijnen. Een doodfche fKIte ligt verfpreid; 't Is alles treffende aakïigheid. Waar men 't verwon Aerd oog laat' dwaalen: Natuur kan naauwlijks adem baaien. Hoe eenzaam kwijnt het wond, en bosch, cn berg, en dal, En bron en waterval! Het   ^Ur.l, üir. et del- ~QejpTroncleM rol  33 £ AABDBE K"V1K(G »   C 113 ) Het tortelduif jen fchuilt in 't loof, Vol fchrik, befchroomd voor 't lieve leven; De ontzaglijke ad'laar ziet dien roof, Maar zit van hijgende angst te beeven. De ftervding ziet verbaasd in 't rond, En de angst beklemd den bleeken mond; De leeuw ftaakt thans zijn brullend huilen, Gaat fiddrend in een rotshol fchuilen: En bij dit doodsch gelaat der zwoegende natuur, Broek het rampzaligst uur. Geduchte god! wat wreede ramp Zie 'k dreigend in het ronde waaren? De lucht verpest door zwaveldamp! Wat zal deez' doodfche kalmte baaren? ó Schrik! wat dommelend geluid Perst bonzende ten afgronde uit! — Help, Hemel! welk een aaklig duister Omvloeit op eens des hemels luister? ^Natuurgenoot! waar heen? — ontzaglijk oogenblik ! ïloe beeft het al van fchrik! H Mijn  ( H4 ) Mijn god! wat vreesfelijk gezicht! Be gronden rollen ginds en weder — Het ilulpjen - kerk en praalgefticht Verzinken — ploffen raatlend neder. De flervling vlugt wanhoopend heen, En waggelt met onwisfe fcivreên; Dan al vergeef sch! hoe 't ook moog' vlugten, Daar alles ramp op ramp moet duchten, ©cds wenk verrpreidt alom verwoesting en ellend, Waar die langs 't aardrijk rent. De fchokkende aard', die openfplijt Door'tforsch gedreun van's afgronds donder, Braakt vlam bij vlammen wijd en zijd, Met vliegend ftcf en puin daar onder. Hoe ftraalt het kronklend blikl'emvuur. Bij 't klamme doodzweet der natuur! Het ftormgehuil jaagt vlam en kooien Al kraakende uit des afgronds holen; 'Bet zuchtend aardrijk golft als baaren van de zee3 Bij 't gillend ach ea wee! m  C ns ) De ftervling fchreit den hemel aan j Hij ziet alom vernieling rollen, Daar angst en fchrik een bange traan Op 't doodsch en bleek gelaat doen ftollen. 't Wanhoopïg hart Haakt fmeekgebeên Uit vlammend, dobbrend puin en fteen, Daar 't al een drom van zwavelwolken, Uit de opgereten afgrondskoiken. Met gloênde klompen vuur en dwarlend ftof vervuld^ Verftikkend tegen bruic Ach! menfchen! ach iwaarheen? óramp! Waarheen, langs bloedig puin en lijken? Gij tracht vergeefsch door vuur en damp Het dreigend doodsgevaar te ontwijken. Hoe ge ook een laatfte pooging doet, Vergeefsch! de Godswraak fpreidt haar' gloed l Het dobbrend pinkje» is door golven, In 's afgronds diepen fchoot bedolven, En'tiliagrendzeekasteel, door't\voedendgoifgekloïs3? Verbrijzeld op een rots*  C <*» ) st Beroerde diep jaagt, voor elks oog-, De zee ver boven gindfche ftranden : De ontembre baaren, hemelhoog, Verwoesten de overftroomde landen. De vlam fpeelt in het fchuimend nat, Dat ftnivend naar de wolken fpat. Jtëen zoeke in 't groeien der gevaaren Den dood te ontvlcgten op de baaren ; Ach! de aangefchonnen zee wijst ook hun peoging af, En wordt hun lijk ten graf. 'k Ontwijk dit huilend doodsgeweld, Waar't menschlijk hart terug moet grouwen, En tree in 't fchoon, het lachgend veld... Help, god! wat moet mijn oogaanfchouwen? Waar is de fchoone waterval Die vloeide door dit aaklig dal? Waar 't veld, met bloemen rijk doorwee ven? Het fomber bosch en wandeldreeven, *t Welk nog deez' morgenftond een fierlijk Eden was, I» rookend vuur en aseh. Ginds  ( »7 ) Ginds wordt een vlammenbraakend lan$ Op eens in 't hart der zee bedolven. Daar fpuuwt haar kokend ingewand Een berggevaarte op de open golven. Hier fcheurt een ftaatige eik van één, En ginds een rots van 't hardfte fteen. Waar eertijds't beekjen zacht moet vloeien, Ziet men een' ftroom van bergftof gloeien: En 't wond, weieer zo fchoon, is nu een wildernis Van al wat ijslijk is. Zie hier 't rampzalig overfchot Der jammerende ftervelingen, Om uitkomst tot een' wreekend' go© De bleekbefiorven handen wringen; Een leven, wreeder dan de dood, Verwacht hen in dien bangen noodjp Geen laafenis in al de ellenden, Waar wanhoop hen doet pooging wenden, Terwijl de naarfte nacht allengs het treurfloers fpreidfc, Der zwartfle donkerheid. H 3 W  C "8 ) Da man mist zijne lieve vrouw, En gluurt angstvallig om zich henen: De jongling zucht in diepen rouw: De fchoone fmoort in 't jamrend weenen. De moeder ijst vol fiddering Op 'c noodlot van haar' zuigeling. Drukt hem vol fchrik aan 't moederharte , Krimpt kermend weg door angst en fmarte: De blanke boezemmelk, die'tfchreiè'ndkindjen voedt, Stolt in 'c geronnen bloed. Onnozel weesjen! fchrei voor 't laatst; Wat baat —wat baat u't fnikkend weenen? De dood, die ook op de onfchuld aast, Werpt duizend nooden om u henen. V kent geen zorgend vader meêr: U troost geen lieve moeder weêr; Gij, ouderlooze! zaagt uw vrinden In 't piettrend doodsgeweld verllinden: ligt glom in 't breekend oog een jongfte liefdetraau, U bij hun fterven aan. Een  C "9 > Een donker floers bedekt den grond, Doet al den angst des nachts gevoelen; De ellendling ziet verfchrikt in 't rond De blaauwe fulfervlammen woelen: Hoe ftaart hij op zijn vaderffad, Daar jdam bij vlam ten hemel fpat; Hij ziet de robkpilaaven glimmen, Die boven dezen puinhoop klimmen: Nu barstend vuur— dan weêr een'dikken zwaveldamp, En fiddert in dien ramp. Zij zien geene uitkomst in dien nood: Vergeeft ma? weêr de morgen blinken; De wanhoop gi't; de wreede dood Doet al hun hoop en troost ontzinken. Ach! al wat ademt kermt tot god, En 1'chreeuwt om hulp in *t deerlijkst lot, Biet ijslijk losgereeten ha;ren, Omringd van duizend doodsgevaaren; Daar honger,pest en ramp . in iEtna's kolk ontgloeid, Hen foltrend tegen loeit. f5 4 6 Gij i  C 120 ) 6 Gij, geduchte hemelvorst! Zo grootsch omftraald door liefde en donder! Die de almagt in uw vuisten torscht, •Eén wenk uws oogs verricht een wonder. Vernielt wat Gij ten leven riept, Maar hoedt ook't geen Ge uit goedheid fchiept! o God! doe uwe liefde ons blijken, Laat ons nooit door uw magt bezwijken: Wil ons geen wreekend god , maar tot een' Vader zijn, In deeze rampwoestijn. G. H. v. Y. DE DEUGD, E>e deugd, het kenmerk van een' Christen, De deugd, op Godsvrucht eens gevest; Schoon menigwerf door Atheïsten Gehaat — gevloekt - gelijk de pest; — De deugd zal nochtans zegenpraalen, Zelfs in het foltrendst ongeval: Niets kan bij baaren luister haaien, 2ij was, en is, en blijft het al! £. W.  C rai > AAN DE JONGELINGEN. ó Groende jongeling! Stel u op 's levensbaan in decz' befpiegeling: Dat die de wellust volgt ook in kaar lot zal erven, En nooit het waar' genot van de aard' Zal ünaaken, ?t geen de deugd zo mildlijk doet verwerven En voor haar kroost bewaart. Maar volg het reêngevoel; Stel Godsdienst tot uw' pligt, die u het waare doel Zo overtuigend fchoon en heilvol doet bezeffen. Dat gij al juichend deugden zaait, Tot gij in 't zalig rijk uw heilftar ziet verheffen, En eeuwig vreede maait! B. v. W. DE WOONPLAATS VAN 'T GENOEGEN. T\T (land, vv oont waar genoegen fiechts op 't ftil en vreedzaam Waar nog het dichtpenfeel ons gouden eeuwen fchildert? Neen,vrede en rust ontvliên,waardrifthet hart verwildert, 't Genoegen woont alom bij braafheid en verftand. S. T. HS  C "2 ) A R I S T U S. Tiet fpel, de wijn, en meisjens» hups van leden, Verfchaften dag aan dag aristus bezigheden; Maar, als hij dachc aan dood en hel, Vlood hij den wijn, de meisjens, en het fpel. Hij biegtte aan zijn' pastoor, die zijne deugden roemde, Hem vrijlprak van zijnfchuld, baar flechts een beusling ARisT'betaalde goed,bijzonder deeze keer; (noemde: Ea van dien tijd af aan fchrikt dood en hel hem minder; Thans fchudt hij reeds de kaarten veel gezwinder, En kuscht en drinkt nog meer. G. GOEDE RAAD. I/ueyn fprak tot kximeen: „ Wat doet de liefde ons lij*kZoudeu,ó Herckrin! terfiond de mijne wijden , (den! Vreesde ik, bebagelijke Meid, Niet voor uwe onflane!v?stigheid." „ Wilt gij geen mededingers vreezcn," Zei 't Meisjen., met een effen wezen, „ Ik weet een ' raad voor u, lubvtn ! Wil flechts uw eigen Minnaar zijn." N. K»  C 123 ) M I R M O N, IVÏirmon is de zoon van een rijk man: hij heefc dus geld, en berekent naar hetzelve de waarde der menfchen. Zijn vader hield een hofmeester en onderwijzer, die maandelijks hun geld trokken; doch, de jongen leert niets van hun , terwijl men hem vaak zegt, dat men alles voor geld kan bekomen. Nu valt het hem in om eene reize te doen, — niet om zich kundigheden te verzamelen — maar, bijzonder om in andere landen te zeggen: dat de zoon van den rijken mirmon in de wereld is. Hij rijst naar Parijs, heeft een kamerdienaar, die tevens een koppelaar is, en die hem de meisjens thuisbrengt, als een jagchoud de patrijzen. Zijne tederheid fielt hij te werk, naar dat zich de waar' laat aanzien, en de waarde van een mefsjcn fchat hij naar de waarde van het geld, dat zijn kamerdienaar 'er voor begeerd heeft. Wanneer zij mij bemint, zegt hij, dan geef ik u vijf ducaten. — Oordeelt zijn kamerdienaar dat dit te weinig is, dan geeft hij eens zoo veel, doch berekent dan ook den graad van liefde zijner fchoone naar de fom, die hij voor haar  ( 124 J haar betaalde.' D o r i m e n e , die hij zeven dncaten betaalde, gelooft hij, beminde hem meer dan isme e n e ; dan deeze gaf hij ook maar vijf dncaten. Wat redelijkheid, eerlijkheid, ingetogenheid en deugd is, kent of weet hij niet, want, hij heeft deeze waar' nog nooit gekocht. Hij durft een eerlijk man in het aangezicht te zeggen, dat hij zijne vrouw lief heeft, en handelt met hem als met een koopman: hij gelooft ook nier, dat het belediging zij, want, hij heeft haar gekocht. Wanneer een meisjen zijn aanzoeken belacht, en hem met verachting behandelt, zoo kan hij niet geloven, dat alleen haare deugd haar zodanig doet handelen, want hij kent de deugd niet; hij meent, dat hij haar te weinig geld heeft aangeboden , en dus verdubbelt hij zijn aanbod , dan, daar hij nu weder even min in zijn oogmerk Haagt, noteert hij dit in zijn zakboekjen als een geval, dat hij volftrekt niet begrijpen kan. Naar 't Htogdutescb. N A  C «5 ) NA EEN ONWEDER, BIJ HET NADEREN VAN DEN AVONDSTOND. Wij z e : Quand fetois dans mon jeune age. Staatig drijven de onweêiwolken Door d'ontroerden dampkring heenj Wijkend' flikkert nog de blikfem, Die daar ftraks zoo doodlijk fcheeni ó Natuur! deez' vruchtbre ftreeken Bieden lieflijke offers aan: Duizend fchoongekleurde dropjefis Dansfen op verfrischte blaên. 'k Zie nog zoele wolken druipen: 't Licht, in zilvren damp gehuld, Lacht vertroostend, wekt weêr blijdfchap, Daar nog de echo dondrend brult. Groote god.' uw zorg. uw liefde —< Straalt uw denkend kroost in 't oog: Orde en goedheid fpannen glansrijk Ginds den bonten regenboog. Vol  C > Tol gevoel klopt ;s landmans boezem. Veld en beemden zijn verkwikt: Zwartgeftreepte hagelbuien Hadden 't beevend oog verfchrikt: 't Blikfemvuur fchoot vlammend neder,. 't Kronkelde om zijn rietenhut; Maar zijn welvaart, vreugd en leven , Bleeven door gods magt befchut. Landman ziet zijn golvend koren Mild gedrenkt met groeizaam nat, Dat, als vruchtbaar vloeiend zilver, Op de blaauwe veldbloem fpat. 't Wiegend winojen kust elk dropjen Spelend weg van 't lachend veld; Daar het ooft, in tuin en boomgaard, Weêr door verfche fappen zwelt. *t Zwee vend woudchoor fleml zijn toontjena- Naar de kalmte der natuur; 't Schudt zijn wiekjens, voedt al zingend Weêr zijn fchuldeloos liefdevuur, 't Duifjen fchikt en pikt haar pluimen Weer vol zwier op natte blaên: >t Beekjen ruischt,en 't fchuim der golfjens- Glinstert om den hals des zwaan.  C 127 5 Lachend nadert ons nu de avond} Heel de fchepping ademt rust; *t Licht zinkt weg, daar koele fcheemrin^ Werkzaamheid in fluimring kust. Neêrgeknield op mos en bloempjens , Bidt mijn ziel al juichend aan. —» Lieve ftilce, vrede, en vrijheid, Leegren zich in roozenpaên. P. m I N H O U D. MENGELINGEN in PROZA en POEZIJ. Henriëtte aan Carolina. - - bladz. g: Hendrik aan Sophia. - iy 2de Brief van Henriëtte aan Carolina. - 33 %de —— - 39 Karei aan Emilia. - " - 50 4de Brief vm Henriëtte aan Carolina. - 6"s Voornemen, - - " 75 Nuttelooze Wedermin. ~ * 77 In eenen Zomernacht. - - - 78 Aan de Kindsheid. - » - 80- Wdare Liefde. - • - 83 Zedig of niet ? - - 84 dtrn  INHOUD. Aan de Vriendfchap. - » black. $g Nuttige Les. - - . g<$ Bij het aanhrecken der Lente. - -87 Aan Annette. ~ - - S3 In een1 fchoonen Lentenacht. - - 8q Julie aan Alcest. - - . ci Bij het Graf van eene Vriendin. - 94 Licidas, (Herderszang.) - e,6 Bemoediging. - y§ Het Oorlog. ...» jé© Fileet en Adelaide. » ioi Graffchrift. - • - - ica Aan Saffo. - - - 105 Mietjen en Damon. • ic5 Vriendfchap en Liefde. - - 107 Aan het Nachtviooltjen. - - 110 Tafereel eener Aardbeeving. - - ui De Deugd - - - - 120 Ar>n de Jongelingen. - - 121 De Woonplaats van ,t Genoegen. - ihid Aristus. - 122 Goede Raad. - ibid IWirmon. . - - - 123 Ha een Oniveder, bij bet naderen van den Avondftond. 125