0, 1090 13*5 UB AMSTERDAM  PHILOSOPHISCHË GESPREKKEN over de V O LDOENI N G. dook. ALLARD HÜLSHOFF a- L. M. & PHIL. DOCT.J LID VAN DE HOLLANOSCHE MAATSCHAPPY DE-R W EETIN SCHAP PEN > E N LEERAAtt DER DOOPSGEZINDE GEMEENTE, VERGADERENDE RY DEN TOREN EN HET LAM, TE AMSTERDAM. * e amsterdam, b * Gerrit warnar Si m c c c x c v»   INLEIDING. De Spreekers klimmen leerflellig op , volgende in rang zo als de voorletters hunner Naamen. Ancus is goed van Inborst en Zeden, geheel wankelende en in het duister ten aanzien van de Godsdienftige Waarheden; doch daaronder zuchtende in Jlilheid , en verre van te yveren ter voortplanting zyner denkwyze; zynde geenSchryver, of Onderwyzer, of voornaam Spreeker over deeze Stoffe. Brutus vertoont eenen onregtzinnigen Erkenner der Openbaaring , deugdelyk niet alleen-) maar, feden vecie jaaren, ook meer Godsdienfiig, dan de nieuwe Philofoophen en Godgeleerden ter Zaligheid vereifchen; doch die, voortireeden willende met den gang zyner Eeuw, allengskens ruimere en vryere Begrippen zou inlaaten. Men verbeelde zig ca jus als eenen geleerden, opregten en zeer nuttigen Leer aar, dis zigzelven zal behouden, en, in*t middelyke, de genen die hem hoeren ,■ zy% leven ongefloord doorbrengende in heilzaatne Overtuiging, zonder op* a ge-  i iv INLEIDING. gehouden te zyn door diep philofopheeren, of de leezing veeier Nieuwigheden In deeze laatfte opzitten is drusus aan hem ongelyk, zynde ook niet geheel onkundig van de IVysgeerige Kunstwoorden en Onderfchcidingen, welke zelfs ' de uitlegkundige Schriften der nieuwe Hervormers leginnen te kenmerken, en voor veelen zeer lastig te maaken, inzonderheid federt den aanvang van let laatfte jaar-tiental deezer Eeuw. Vindt de Leezer de gemeenzaame Vtrkeering wat vreemd tusfchen Perfoonen, wier Denktrant zo zeer tegen elkander inloopt; zo bejchouwe hy hen allen als welgeoefende en fckrandere Mannen , wier Landgoederen in de Buurfchap liggen , en die daarin overeenkoomen, datze groote Kenners en Liefhebbers zyn van den Landbouw, tans, gelyk dikwyls, vergaderd ten huize des laastgenoemden. Het Hoofddoel des Schryvers is het fcherper leproeven der gebruiklyke redekavelingen over de Zedelykheid, vooral in de Goddelyke Natuur; cm nader te bezien, of Je reden eenigen fleurt lan geeven aan de Leere der Strafgeregtigheid Gods, en voorts aan de groote, de gewigtige en onderfcheidende Begrippen , die het Evangelium troosi-  INLEIDING. v troostryk maaken voor zig-kennende Elendigen. De meeste Leezers zouden wel kunnen berusten ly het ondcrwys van ca jus, zonder daardoor eenig gebrek te lyden. Maar wy worden ontrust door vyandige aanvallen, en hebben te zorgen voor het opkoomend Gejlagt, byzonder der Kerkelyken. Hierom doet men niet genoeg, wanneer men eindigt met de gewoone uitdrukking: God ftraft ter Verheerlyking Zyner Geregtigheid. Die uitdrukking , namelyk, laat twee Verklaaringen toe, die beide onvoldoende blyven. Vooreerst, kan dezelve beteekenen: God*ftraft, enkel als Opperheer , met een Staatkundig en vooruitziend Oogmerk, om Ontzag te bewaaren by alle zyne Onderdaanen , of altfins by dezulken , die zig nog in den Proeffiaat bevinden ; welk Oogmerk de Alwysheid , door Almagt, niet kan bereiken , zonder zig van dit hard Middel te bedienen, waartoe God anderfins, voor zig zeiven, niet zou overneigen. Ten anderen, kan de meetiing deeze zyn : het uitoefenen der Straffe gefchiedt , om de Menfchen te overtuigen , dat God niet aangezien wil worden als infchikkelyk, als vergeevende zonder Genoegdoening; maar * 3 dat  ) vi INLEIDING. dat Hy erkend begeert te zyn als werkzaam uit ^trafgeregtigheid. Zelfs deeze laatfte uitdrukhing is onvoldoende ; want nog blyft de vraag over : waarom begeert God die Erkentenis of .Meening inteboezemen ? en hoe ftrekt die Overtuiging Hem tot Heerlykheid ? Geene Meening kan Bern behaaglyk en verheerlykend zyn, of dezelve moet overeenkoomen met de Waarheid. Daarom moet men nog eenen ftap verder gaan en zeggen: God is in zigzelven zodaanig; men moet zeggen : de Strafgeregtigheid is Hem wezenlyk eigen; ze is zo eeuwig en noodzaaklyk, als alles wat behoort tot Zyne van zelf beftaande en volmaakte Natuure. Dit dan alzo zynde, koomt ons Foor ft el hierop uit: God, als volmaakt Heilig en Iioogstcerbiedwaardig zynde, ftraft ter . Voldoening aan Zigzelven , als gehoond door de Zonde, als beleedigd door de Oneerbiedigheid in de vrywerkende Schepzelen; Hy ftraft aldus ook zonder verdere Bedoeling , zonder Zig een nog hooger Einde voortcftellcn, Met deeze groote Waarheid moet het gantfche Leergelmiiw y 't welk regtzinnige Proteflanten niet elkander gemeen hebben, ftaan of vallen. Vee-  INLEIDING. vu Veele geleerde en geoefende Mannen dagten yegtzinnig, dat het zedelyk Kwaad niet ongewroken moest blyven , noch de Schulden eeuwiglyk openftaan voor der reine oogen van het driemaal Heilig Wezen; doch, niet diep genoeg doordenkende , geraakten zy ongevoelig aan het zoeken naar Redenen, om die handelwyze van God te billyken, als of dezelve r egt vaardiging kon noodig hebben. De Lagen der Befiryders waren hun bedekt, en zy lieten zig verrasfen, door het toelaaten der fchoonfchynende vraag naar Gods hoogivyze en aanbiddelyke Oogmerken in het volbrengen der Straffe. Het bloot aanneemen van die Vraag, om eene Pooging te doen tot het gezogt beantwoorden, was juist zo veel als de Zaak in Gefchil gantfchelyk optegeeven, en de Vastigheid aan den Vyand interuimen. Daarom moet men aandagtig letten op het denkbeeld van eigenlyke Straffe, als Wraake , als wezenlyke Vergelding der Wauverdienjle , eindigende in zigzelve; en de Leezer behoort niet ongeduldig te worden over de langzaame ontwikkeling van het hoofdbedoelde en gemeennuttige, 't welk zig niet ten vollen vertos-  vin INLEIDING. teonen kan voor het laatfte der vier Gefprekien. De opregte Onderzoeker, die het voorgeftelde afkeurt , zou moeten ontvouwen , bewyzen en verdedigen het Stelzel, volgends welk Gods einóelyk Oogmerk zou zyn, de Toebrenging van de grootfte Hoeveelheid, Kragt en Duuring der aangenaame Toeftanden, of de Verwekking van de meeste Vreugde , zonder dit Oogmerk te onderfchikken aan eenige bepaalende Hoedaanigheden in de Schepzelen; maar, integendeel, alle Hoedaanigheden, Voorwaarden of Vereischten te befchouwen als bloote Middelen , niet begeerd om zigzelve , maar alleen ter bereiking van het natuurlyk Goed, aan welks verkryging dienstbaar moeten zyn alle de Inrigtingen en Tusfchenkomften van God, als zynde een algenoegzaam, volzalig en zig hoogstbehaagend Wezen , 't Welk niet kan fcheppen en onderhouden, zonder dit Hoofdoogmerk naar buiten Die opregte Onderzoeker gelieve te toonen, dat dit Hoofdoogmerk werkelyk bereikt wordt omtrent alle vrywerkende Schepzelen, en zulks in 't byzonder toetepasftn op de daa-  INLEIDING. ix delyke Gefteldheid en Toefiand van Adams Nar koomelingen (*). Toen dit flukje gefchreevtn wtrdt , was het vocrr.eemen den Schryver te doen fchuilen agter den naam van drusus. Nu komt de Schryver zo diddelyk in 't licht, dat daaruit groove Wanvoeglykheden ontftaan. De Schryver, b. v., is zo geleerd niet a/i drusus. Op 'f laatfte verloopt alles. Dit moet de Leezer verfchoonen, zo hy anderfins eenigen fmaak kon vinden in deeze manier van behandelen. Als ik de Gefchiedenis der Kerk herdenk, van 't Paradys af tot op onze dagen, doe ik gemeenlyk verdere Uitflappen, gedenkende aan de Amerikanen, de verfch-oeide Inwooners van Afrika, en de talryke hoogstbefchaafde Oosterlingen met hunne onmeetlyke Steden. Onder millioenen deezer menfchen wordt fomtyds naauwlyks één gevonden , die den Naam van den Verlosfer der Waereld heeft hoor en noemen. Dit vertel ik alzo, om (*) De Wysgeerige Leezer zal zeekerlyk niet nafaateiij vooraf te leezen myne Verhandeling over Gods Aandoeningen , in de Werken van Te}ler's Godgel. Genootfèhap, D. XIV. Hy verfchoone de Herhaalingen!  x INLEIDING, om een Gevoelen medetedeelen , hierin leftaan» de, dat ik geenzins zwaarmoedig denk over het aanftaand en eeuwig Lot van de gezamenlyke inwooners deezer Aarde; rustende dit gunjiig Gevoelen op myne Overtuiging aangaande de Genoegzaamheid der Verdienften van de Gehoorzaamheid en het Lyden onzes aanbidlyken Verlosfers. Ik fluit met den wensch van Apostel Paulus: onze Heere Jezus Christus zelf, en onze God en Vader, die ons lief gehad, en gegeeven heeft eene eeuwige Vertroosting, en goede Hoope in Genade, vertrooste uwe harten, en verfterke u in allen goeden woorde en werke! P II l-  PHILOSOPHISCHE GESPREKKEN OVER DE VOLDOENI N G. ANCUS, BRUTUS, CAJU.S, DRUSUS. EERSTE AVOND. ANCUS. 2 O E I N O. B$ niet ophouden by de twisten over de Verfcheidenheid van aanwyzende Grondfiellingen. ANCUS. Goede algemeene Grondftellingen laaten zig. ook gemakkelyk uitvinden, zo als:"zoek uwe: eigene Volmaaking; of: tragt Welzyn naar alle Scanten uit te breiden. DRUSUS. Wy vraagen nu niet: is deeze óf die Grondftelling nuttig ? of: ware het getrouw in agt neemen van dezelve wenfchelyk voor de geheele Maatfchappy ? Neen : de groote vraag betreft de zedelyke Verpligting, de verbindende Kragl". Wat verbindt ons aan dien Regel ? Wat verpligt ons tot gehoorzaamen? Waarom moet ik aan dat Voorfchrift Agting bewyzen? Waarom is dit betaamelyk,en het tegendeel ongeoorloofd? Waarom mag elk zyne Verkiezing niet opvolgen? ANCUS. Als gy Voorbeelden bybrengt van de fchoon11e Heldendaaden, van de grootmoedigfte Bedryvén, en de fterkfte Zelfverlochening, 't zy uit de oude Historiën, of uit de Vernaaien van den Doodzang der gemartelde Krygsgevangenen, onder de Wilden in America; dan zal ik u doen liille ftaan, door te zeggen.: ik noem dat DolC 4  p> gespb.ekkenover.de leinans Koppigheid, grillige Styfzinnighcid, raaiende Geestdrift, opgewondene Trotsheid, die zo wel op het één als op het ander kan vallen, pe Geestdrift kan zig ten goede wenden, tot Vryheid , Regt, Waarheid , Billykheid. Het Gemoed kan zig opwinden, Perfoonsverbeeldingen manken Van die afgetrokkéné Denkbeelden, dezelve vergoden, en zig verhitten in de werkzaamtle Liefde. Doch Geestdrift is het eenig en onvast Steunzel, BRUTUS, Veele Bovennatuurkundigen klimmen op tot de eeuwige Betrekkingen of onveranderlyke Waarheden, niet afhangende van , of rustende op, eenig aanweczen; welke Betrekkingen zy, ware het mogelyk, voor of boven God zouden (feilen, zo als het Noodlot der Ouden. Deeze Betrekkingen zouden behelzen of meedevoeren de voorwerplyke Zedelykheid ; eene Zedelykheid, die plaats zou hebben, of gereed ftaan om in te vallen, al ware 'er nog geene Godheid , al ware 'er nog geen Geest, al ware 'er Niets. Zulke Betrekkingen zyn niet ftoifelyk of onftoiïelyk , geene Zelfstandigheden of Hoedaanigheden , en zouden egter heerfchen, zo wel over den Schepper, als over de Schepzelen; zo dat die over-noodzaaklyke en meer dan eeuwige Betref-  VOLDOENING. 41 trekkingen of Schoolfche Esfentiën eenen vol. ftrekten Eisch zouden doen tot algemeene en onbepaalde Onderwerping. ANCUS. Zou de Allerhoogfte zelf deeze lecvenlooze Gebiedfters niet durven beledigen ? Ik zou niet bang weezen voor een douzyn van zulke herfenfehimmige Dames, noch voor haare onzelfftandige Majesteit, Mevrouwe volftrekte Opperwet, BRUTUS. Een ander Wysgeer zoekt zyne Meening aldus te beduiden. In zekere gevallen zegt myn gemoed: „ dat moet gy doen of laaten; want 5, zulks is braaf, is regt, phgtmaatig;het is en „ blyft zedelyk goed, alfchoon gy aan niemand „ rekenfehap hadt te geeven." Ik zelf ben Wetgeever; ik ben myn eigen Gebieder; dus moet ik dit Bevel opvolgen, uit Agting voor my zeiven , uit Eerbied voor myn eigen Verftand of Bevatting, zonder eenig ander uitzigt. Ik verpligt my tot gehoorzaamheid , om dat ik myn Gemoed niet mag bevlekken , al zou ik, door rein te blyven, ook onherftclbaar rampzalig moeten worden. Dit is regt belangelooze Deugd, en dit alleen verdient den naam van Zedelyk Goed. Myncn Pligt wil ik betragten, al ware 'er geea C 5 God,  4& GESPREKKEN OVER. BE God, aan Wien zulks kon behagen, aï ware 'er geen Getuige in Hemei of op Aarde, en al zou geen Wezen in 't Heel-Al 'er ooit of ooit kennis van bekoomcn. ANCUS. Wel is die man verheft op zyn eigen Voortbrengzel, op het Schepzel vai zyn redelyk Verftand, op de gedaante van een oogenblik; snaar hy heeft nooit zo romanesk gehandeld , buiten vlaagen van Krankzinnigheid. De meestberoemde verrigtingen zyn altoos gefchied om Éefcere beweegredenen, met zekere oogmerken, r zy van Liefde tot het Vaderland, of andere byzondere Genegenheden , of de Verwagting van Genoegens , welke daarvan in 't Gemoed zouden overblyven. Agting voor zigzelven , geheel afgetrokken gefteld, kan geene opoffering verwerven. Verbeeld u iemand, die den dood voor Vernietiging aanziet, en zekere Pligtbetragting befchouwt alsdoodelyk, kan diePerfoon, buiten getuigen, enkel uit Agting voor zigzelven , eene daad willen volbrengen, die hem zelvcn zou uitdelgen ? DRUSUS. Als Agting of Liefde ons werkzaam zal maaien , dan moet die Agting of Liefde een zelf-  voldoening. 45 ftandig Voorwerp hebben; 'er moet een Wezen zyn, op welk onze Agting zig vestigt, aan welk wy Liefde toedraagen. Tegenkanting kan overwonnen worden , door Bezef van Pligt, uit Agting voor 't Gebod , wanneer ik denken kan: dit is de Wil van den Opperheer, Wiens Wil volkomen regtmatig is, fchoon ik nu geen inzigt heb in deszelfs Oogmerken. Ik zal my tegen niemand verzetten, die behagen mogt hebben in de Uitdrukking: „de Algenoegzaame, „die onverzoeklyk is ten aanzien van het kwaad, „is zyn eigen Wetgeever." c a j u s. Die Wysgeeren waanen, de Zedelyke Verpligting te kunnen aanwyzen en dezelve te verdedigen , als {taande geheel op zigzelve, en onder uitgedrukt beding om allen denkbeeld van Godheid ter zyde te ftellen. De herkomst van deezen waan is, dunkt my, wel te ontdekken. De regelmaat der Zedelykheid is ons naby, in onze harten; men kan 'er gewaarwording vart hebben, voor dat de gedagten zig vestigen op God. Daaraan hegt zig een Bezef van Verpligting, 't welk inderdaad wel onmiddelyk grenst aan het denkbeeld van Welbehagen des Wetgeevers, maar egter, in de orde van denken, voor. af kan gaan. De menfehen in 't gemeen hebben du?  44 GESPREKKEN OVER DE dus inderdaad Bezef van het Aanwezen der Godheid, lange voor dat zy uitzien naar rcgelmaatige Bewysredcnen voor Gods beftaan ; en 'er zyn vecle Godsdicnftigen, welke deeze bewyzcn nimmer zoeken te ontwikkelen. DRUSUS. God is van zelfbeftaande en volftrekt noodzaaklyk. Leven, Verftand, Magt, zyn oneindig volmaakt in eene algenoegzaame, volzalige, noodzaaklyk - beftaande Natuur. Dit Wezen is noodzaaklyk in alles wat het is. Geene Waarheid kan eeuwiger of noodzaaklykcr zyn. De Onderltelling van Gods niet-zyn verwart alle Mogelykheden. God zelf is de Bron en Oorfprong van alles wat gedagt kan worden. BRUTUS. By regtzinnige Schryvers vind ik de uitdrukking : „ niets is of wordt regt, om dat God „ het wil; maar God wil het; om dat het regt „ is." Dus fchynen zy eene Regtheid voor of boven God te erkennen. C A J U S. Zy doelen op de bekende grondftelling, dat de bepaaling der Vryheid, of het befluit van den Wil, de Oorzaak niet is van de rcgtmaatigheid der Byzonderheden, welke gewild en begeerd  VOLDOENING-'' 45 geerd worden. In dit overtebrengen op God, moesten zy zeggen: de Befluiten van God, de Inhoud van Zyn Welbehagen, in alle Byzonderheden, zyn daarom goed en regtmaatig, dewyl ze voortkoomen uit de volmaakte zedelyke Regtheid der noodzaaklyke Natuur , boven welke men niet hooger kan opklimmen. ■ ANCUS. Nog heb ik eene Vraag. Hoedanig is de Zedelykheid Gods, ten opzigt van haaren Inhoud? Welke is de Stoffe van Gods Goedkeuring en Afkeuring ? Wy , af hanglyke en magtelooze Schepzelen, moeten de zaak necmen zo als ze is. In allen gevalle zyn wy gedwongen tot Onderwerping. Als de Uitdrukking geoorloofd was, zou.ik willen vraagen naar Gods inborst. Zou dezelve kunnen zyn als die van het onafhanglyk boos Beginzel der Manicheèïs; zo dat wy moeten verftommen, vreezenwanhoopen ? DRUSUS.- , In 't algemeen gefproken,'heeft het-redelyk Schepzel geene redenen tot dergèlyke Ongerustheid. God keurt Zigzelven goed, en wil goedgekeurd zyn van de Schepzelen, dewyl Hy het waardig is. Dus is Gods Natuur zodanig, dat wy Hem heerlyker, eerwaardiger - en aanbjdde- iy-  GESPREKKEN OVER DE lyker vinden, naar raaate wy zelve meer gelouterd, geheiligd en verhoogd worden, in overeenkomst met diezelfde denkbeelden of begrippen van Zedelykheid, welke oorfpronglyk behooren tot onze eigene natuure, met de Infpraaken des Geweetens , als de Stemme van den Maaker, die ons gevormd heeft met deezen Aanleg, met deeze Vatbaarheden en Vermogens, welke ons in ftaat {lellen tot het denken en rede■neeren over deeze aangelegcne Stoffe. Wanneer onze zondige gevleidheid afgelegd zal zyn, zullen wy, door ontwikkeling en volmaaking, fteeds bekwaamer worden tot de volle Vergenoeging in God. Onze Confciëntie is een Afdrukzel van Gods Zedelykheid, en {trekt ter opleiding tot die Gevoelens, welke wy bevatten onder de benaaming van Natuurlyken Godsdienst. Wy hebben Bewustheid van Vryheid en Verantwoordelykheid; en deeze Bewustheid is ons genoeg. Veelen willen dit uitpluizen, en twisten over ïngefchapene Denkbeelden , over Zedelyk Gevoel of Smaak, praktifche Reden en zedelyk Verfland; doch dit eindigt in Woordetwisten, wanneer men het daarin eens is, dat het zedelyk vermogen des Verflands befchouwt kan worden als onderfcheiden van dat bloot- befpiegelend Vermogen, waardoor men, ook zondes  VOLDOENING. 4^ der bezef van Pligt , zou kunnen redeneeren over reken-, natuur-, werktuig-kunde, en meer dergelyke uiterlyke Voorwerpen. BRUTUS. Als gy regtmaatig handelt, om alzo den Wi3 te volbrengen van den Wetgeever, die beloont en Üxaft, dan zyn uwe Bedryven,- fchoon floflyk goed, eevenwel ontbloot van alle Zedelykheid, als zynde een Gewrogt.van Eigenbaat. DRUSUS. Gy fcheidt dingen, die onfcheidbaar zyn , en maakt eene valfche onderlielling. Als ik het goede betragt en het kwaade vermyd , om te' myden het kwaad des lydens en te verkrygen het goed van Geneugte of uitcrlyk Voordeel, niet ziende op den Uitdeeler, maar enkel op het Voor- en Na-deel op zigzclve, eeveneens als of dit volgde door natuurlyk Beloop , of door eene blinde Oorzaak, dan handel ik alleen voorzigtig, niet zedelyk- .De Godvrugtige , daarentegen, is werkzaam, niet uit bezef eener willekeurige vastiielling der Ahnagt, maar ui? bezef zyner Verpligting aan den Schepper, om Hem hoog te agten en te eerbiedigen, als zynde zulks ten hoogften waardig; hy is werkzaam uit agting voor dekoogile zedelyke Regtheid, niet als  18 GESPREKKEN OVER DE als afgetrokkene Herfcnfchira, maar als eeuwig^ noodzaaklyk, wezenlyk en zelfïhndig beftaanda in God, werkzaam uit eerbied voor een Welbehagen , 't welk hoogstregtmaatig is. Dit noem ik zuivere Zedelykheid , of waare GodsvrugL In het eerfte geval, zo als Gy het aanduidt, heb ik mynen loon weg, ziende op Gehenna en Paradys, zonder my gelegen te laaten leggen aan den Beheerfcher zeiven. In het laatfte geval koomt God zelf in de hoogfte aanmerking; ik eerbiedig mynen aanbiddelyken Maaker, en verwerf alzo Zyne Goedkeuring. In de heilige Schrift wordt dit genoemd Liefde te hebben tot God. En Liefde, weet gy , laat zig niet' regelregt daarftellen, enkel door baatzugtige Vooruitzigten. BRUTUS. Gy hebt egter het hoogfte Belang by Gods Goedkeuring; en dat Belang wilt gy niet uit het oog verliezen. DRUSUS. God kent zig waardig volzalig te zyn, en is volzalig. Tot ditzelfde beftemt Hy zyne redelyke Schepzelen. De Liefde tot my zei ven, de Begeerte tot Genoegen, als algemeene Neiging, kan ik niet afleggen; en de Pooging daartoe zou niet pligtmaatig kunnen weezen. De be:  VOLDOENING. 49' bedoelde Zaligheid der Godvrugt koomt in gevolge der Goedkeuring van dat heilig Wezen, Welks guuftige Goedkeuring ten hoogflen regtmaati^ is. De Heiligheid is zo wel een Gedeelte als een Vereischte, God is zo wel het Voorwerp als de Oorzaak , der hemcllche Gelukzaligheid. De verheerlyking doet ons, in beide opzigten, in Regtheid en in Genoegen, der Goddelyke Natunre deelagtig en gelykvormig worden, zo dat de Godheid zelve het hoogfte goed is van alle verheerlykten. Om u te doen begrypen, dat de Liefdé tot God niet ontbonden wordt in Eigenliefde , verzoek ik u het volgende te overweegen. Verbeeld u dat Gy oog- en oorgetuige waart van eene onbetwistbaar wonderdaadige Verfchyning uit den Hemel, met eene Openbaaring van God, geevende u, onbedongen en volftrekt, deeze vaste Verzeekering: „ het is Gods Voor„ neemen , u namaals te zaligen en eeuwig te verheerlyken." Deeze wonderdaadige en vaste Verzeekering zou , zo ik hoop , uw gemoed ontvlammen in Dankbaarheid , Liefde, Eerbied en Aanbidding des Allerhoogften, bezielende u volftandig, zo lange gy hier nog moest vertoeven, om u te beyveren in alles, wat u Godebehaaglyk mogt voorkoomen. Zie daar zuivere onbaatzugtige Godvrugt, geheel uitgeltrekt ter D ver-  gO GESPREKKEN OVER DE verheerlyking des AllerhoogSten ! Of, let aan» dagtig! of zou de verzeekering van dat genadig voorneemen u minder naauwgezet , u .onbezorgder , traager , flaauwer in het goede doen worden? Ware dit alzo; dan, helaas! is 'er in uw gemoed, tot neg toe, niet alleen geene de minfte Kragt, maar zelfs geen Denkbeeld, van waare Godzaligheid. BRUTUS. Vergun my hierover nog eene Aanmerking. Ik meen merifchen te kennen, die zig zeer mee* delydend betoonen; ook die zeer eerlyk en erkentelyk zyn, en welke my egter niet eigenlyk Godsdienftig voorkoomen. Gcmoedelykheid of Confciëntieusheid fchynt by hen in geenerlei verband te Staan met den Godsdienst. 'DRUSUS. Hier over viel veel te zeggen; doch Gy zult u gelieven te vergenoegen met eenige korte en losfe Bedenkingen. Vooreerst: men moet onderfcheid maaken tusfehen deugden van natuurlyke Geaartheid, en deugden, welke rusten op eenen .zedelyken Grondflag. De eerftc kunnen ons aangenaam en bevallig doen zyn, zonder algemecne Gchcgtheid aan 't piigtmaatige. In die aandoen* lyke Geitellen is dikwyls veel gebrek aan Een- paa-  VOLDOENING. gl paarigheid, waardoor wy veel te zeggen hebben op die Karakters, welke men Sentimenteel pleegt te Aoemen. De opregte Christen ontfermt zig over Gods redelyke Schepzelen in 't gemeen, en over Gods Kinderen in 't byzonder, ook wanneer hunne Elenden zyne zenuwen niet roeren, en alfchoon de Pcrfoonen hem niet kunnen inneemen door eenige uiterlyke Bevalligheden. Verder : onder hen, die zig door Spitsvindigheid ver. bysteren, zyn 'er vcelcn, welke God onverfchillig agten omtrent het geen wy Zonde noemen, en aan den Allerhoogften enkel toekennen eene Zugt tot het natuurlyk Genoegen der Schepzelen. Deeze Wysgeeren zullen deConfciëntie doorgaans ontbinden in een bloot overleg van Wysheid en Voorzigtigheid, alles afleidende uit beredeneerde Eigenliefde, cn alzo het onderfcheid tusfehen zedelyk en natuurlyk Goed geheel te zoek brengen, vernietigende inderdaad alle Zedelyke en Godsdienftige Waardigheid. Wyders: het Zedelyke in ons Gemoed kan zig aanmelden, de Lof en de Wroeging des Geweetens kan reeds plaats hebben, vry lange voor het ontwikkelen der begrippen aangaande de Godheid; zo dat 'er nog flegts een duister Bezef is van Verpligüng, als betreklyk tot eenen Wetgeever. Voeg hier by , dat men het Ge weeten niet befchouwen D 2 moet  52 GESPREKKEN OVER DE moet als eene verzameling van Zedelcsfen, maar als een beftendig Vermogen, als eene blyvende Gefteldhcid of Heblykheid, waardoor wy werkzaam kunnen zyn, zonder, by elke Byzonder* beid, eenige duidelyke Bewustheid te hebben van onze Beweegredenen. Ondeitusfchen ligt 'er in 't Gemoed doch een bedekt Verband tusfehen Deugd en Godvrugt, welk Verband zig aldus laat ontdekken. Zoek denEerlyken man te verleiden door drogredenen, om de ftyve Eerlykheid dwaas te doen voorkoomen 5 zeg den Dankbaaren, dat zyne Erkentelykheid geen doel treft, noch iets verandert in het voorledene; tragt de Vertroosting weg te neemen van den Opregten die, in ongeval zynde, zig beroept op een goed Gcwceten , op de bewustheid zyner Onfchuld; poog hem te beduiden , dat die Bewustheid de zaak niet verandert, niet baat, en alzo geene waarde heeft. Neem hier van de proef, en gy zult altoos bevinden , dat de Deugdzaamen zig dan vastzetten, door hooger op te klimmen, en fterkte ontkenen uit de gedagte : God is myn Getuige. Eindelyk: aandagt te vestigen op het Geweeten, tot opwekking van het zelve, leidt tot het Godsdienftige; en het te rug werken der Godsdienftige kennis geeft Licht, Sterkte en Uitbreiding aan het Geweeten, CA-  VOLDOENING. 53 CAJÜ!. Na lang afzwerven , moeten wy doch ten laatften wederkeeren tot de eenvouwige begrippen der Ongeleerden. De grootfte Wysgeer onder de nieuwe Hervormers bedenkt een vreemd optooizel, en wil dan fchynen , wezenlyk iets nieuws te zeggen,door te leeren, dat wy. eerst, de Zedelykheid en Verpligting ten vollen moeten uitvinden, en, dan, daar uit aanleiding neemen tot het Geloove in eene Godheid, ten einde wy hier door de" eerstgemelde Overtuiging volkoomen in ftand mogen houden. Onze oude Godgeleerden fpreeken' veel duidelyker, als zy zig beroepen op het gewoon, by veelen nu veragt, Bewys voor Gods aanweezen uit de Confciëntie. Dit bewys laat zig, altans voor de menigte , niet voordraagcn in den vorm van betoogende Redekaveling; maar is egter zeer gefchikt tot werkzaame Overtuiging', voldoende aan onze Behoefte, en afdoende tot de Praktyk; dewyl het God terftond vertoont in die Hoedaanigheid, waarin de menfchen Hem moeten kennen , als Opperheer, Wetgeever en Regter. Het Gemoed verneemt Aanwyzingen ter beftuuring, die fomtyds ftrydig zyn met onze Lusten en Begeerten; welke zig daar van zouden wenfehen te ontdoen, welke die ftemme gaarne zouden doen zwygen, D 3 $  54 GESPREKKEN OVER DE cn dien Regtbank, als eigene Vinding , willen wraaken. Maar die Aanwyzingen zyn tevens Vermannend , als met Gezcg, en bepaalen onze Vrymoedigheid in het verkiezen, door aanraaden en affchrikken, door inwendigen Lof en Ontrusting. Hier uit kan ontftaan het denkbeeld van Iets boven ons, van een hooger Wezen, 't zy als Oorzaak van die Infpraaken, 't zy als Maaker van die byzondere Gefteldbeid in ons eigen Gemoed; een Wezen, ?t welk zyn Welbehagen aldus in 't verborgen bekend doet worden, en ons overtuigt van Afhauglykheid. Dit eerfte Denkbeeld kan de gedagten voortleiden tot de overweeging, dat die Wetgeever overal dezelfde is, en dat Hy Heer moet zyn ook over de zigtbaare Natuur; welker Vertooningen dan verder kunnen opleiden tot het geloove van eenen wyzen en magtigen Maaker der zienlyke Voorwerpen. Dus bereikt die eenvouwige denkwyze haar oogmerk; terwyl befpiegelende Vernuften zig verdiepen in twisten over de wyze des Beftaans, en die Eigenfèhappen van den oneindigen Geest, welke te-hoog zyn voor onze bevatting. God heeft zig niet onbetuigd gelaaten De nieuwe Wysgeeren overtreffen Apostel Paulus niet, ' daar hy fpreekt van het werk der Wet, gefehreven in de harten der Heidenen; het getuigen der i Con-  VOLDOENING. 55 Confcicntie; het befchuldigen en ontfchuldigen der gedagten. BRUTUS. Door Geleerdheid en Philofophie, meende ik weleer, myne eigene Overtuiging en Godvrugt te bevorderen ; doch dan zag ik tevens, met deernis, neder op den gemeenen Man , als zeer onbekwaam tot het leggen van vaste Grondflagen, om daarop wettige Gevolgen te bouwen» Volgends cajus, fchynt den gemeenen Man niets wezenlyks in dit vak te ontbrceken; zo dat de Letterminnaar hier in op geen Voorregt kan roemen» CAJUS. By alle hunne Ongelykheid, zyn de Menfchen te tarnen Schepzels van denzelfden God, en hebben eenerlei hoogfte Beftemming. De kanker van onzen Hoogmoed kan ligtelyk geheel verbolgen, en dan fpoedig doodelyk worden. Wy, Wyshoofden, vermoeijen ons vrugteloos, of ten nadeelc, door onze Afzwervingen. Wy mogen van geluk fpreeken , wanneer wy wederkeeren van daar wy uitgingen, en ons dan vergenoegen met die gemeene kundigheden van het gezond menfehenverftand, welke ongeffoord rusten by , die Eenvouwigcn, welke bevryd blyven van dat / toegevoegd Bederf. Deeze veragtcn het twyfeD 4 len,  56 GESPREKKEN OVER DE len, en agten het fcherpzinnig twisten zeer onbetaamlyk, wanneer het zulke zaaken betreft,, als Geweeten , Vryheid , Zedelykheid , Verpligting, Schuld en Strafgeregtigheid. De gemeene Man gedraagt zig hier in als iemand , die het Boek, 't welk hy leezen wil, op eenen gepasten afftand houdt voor zyn oog, en dan wel te vreeden is, dat alle woorden hem duidelyk genoeg voorkoomen. Hy bereikt het Oogmerk , verneemt den Inhoud , en is daarmeede voldaan. Wy willen meer doen dan goed leezen, en krygen den inval om te letten op de Vertooning eener geheele Bladzyde, of op de gebreken deienkele Letteren. Daartoe houden wy het Boek verder van ons af, of te digt onder de oogen; en, zo lange, zyn wy onbekwaam om een goed gebruik te maaken van het Werk des Schryvers. DRUSUS. Daarom denk ik, dat de nieuwe Hervormers zo veel velds niet zullen winnen als fommigen vreezen. Het doen wankelen van de eerfte en algemeene Grondftellingen vereischt Philofophie ; en het philofophecren hier over kan nooit algemeen worden. By verrasfing, door hunne Meening niet te ontblooten in haar geheel, lokken zy eene Toeflemming uit, die geenen' fteek kan hou-  voldoeninc. houden; of zy verbaazen flegts en doen zwygen, zonder Overtuiging te vestigen. ancus. Gy vernedert de Wysbegccrtc, en hebt "er egter zo diep in getast, dat Gy myn hoofd warnj. hebt geredekaveld. drusus, In een volgend Gefprek wil ik nog wel iets dergelyks hervatten j niet uit eigene Lust en Verkiezing, maar om u en brutus te agterhaalen: in de hoop om u beiden tot het Christendom te gewinnen. ancus. Dan moeten de nieuwe Hervormers niet zeggen , dat de Regtzinnigp altoos fchuw zyn voor het philofopheeren. drusus. De meesten hunner wenden het nu over eenen anderen boeg. Zy beroemen zig, de Uitlegkunde des Bybels met Smaak te behandelen. c a j u s. Het philofopheeren van drusus moet hun egter zeer onaangenaam weezen; want zy bereiken niet volkoomen hun Oogmerk, door eigen(ylïe en angstvallige Uitlegkunde, bcpaalende hen D 5 tot  §8 GESPREKKEN OVER DE tot het gewaand vinden van de bedoelde Meening der uitdrukkingen. De nog overblyvende en fterk doorfchynende gevoelens van de heilige Schry vers worden ook door hen aangegrepen, en gelleept voor eenen hoogeren Regtbank. „ Be„ fchaafde Geleerden van de agttiende Eeuw," zeggen zy, „zyn vry betere Philofophen, dan „ die Joodfche Poëeten, welke men Propheeten noemt, en die Visfchers uit Galilea, voor „ welke het gemeen ras der Godgeleerden zig „ demoedig nederbuigt." DRUSUS. Deeze zaaken zouden te verre buiten ons beftekloopen, en moeten daarom uitgefloten blyven, als wy, aanftaanden Maandag , onze Gefprekken weder opvattei. DEK-  VOLDOENING. §9 DERDE AVOND. ANCUS, BRUTUS, CAJUS, DRUSUS. DRUSUS. Om onze voorige Gefprekken onbelet te vervolgen, zal ik eenïge Hoofdzaakcn in de gedagten herroepen. Het eeuwig , noodzaaklyk, algenoegzaam Wezen is aüezins volmaakt, is voldaan over, is volzalig in, zig Zeiven, en kent zig als hoogstwaardig. Dus kunnen Schepzelen Hembehaagen, door zyn Beeld te draagen, en tot zyne Eer te leeven; zo dat zy hun hoogst behagen in God hebben, en eene Zaligheid genieten, die eevenredig is aan hunne Heiligheid, of Gelykvormigheid aan God. Alle andere Oogmerken in de Schepping, de Onderhouding en Regecring, zyn hier aan ondergefchikt. De Schepzelen liggen hier toe onder eene Verpligting , welke volkoomen is; kunnende geen meer of min toclaaten, dan 't welk noodwendig volgt uit de bepaaling hunner Vatbaarheid, uit den trap der Eindigheid van hun Wezen, 't Geen hieraan  CO GESPREKKEN OVER DE aan verder ontbreekt, is wanftaltig, verkeerden mis'haaglyk. Het misbruiken der V-ryheid , tot •Minagting van Gods welbehagen, is Zonde; en dit oneerbiedige is ftrafwaardig. Gelyk de Heiligheid Gode behaaglyk is, en het Genot zyner Goedkeuring wegdraagt, alzo ontftaat, uit het tegendeel, een Mishagen, 't welk zig ook daadelyk, niet zo wat, maar ten vollen, wilbetoonen en uitoefenen. Het zondige, het oneerbiedige , in Gods Schepping, wordt aldus ftellig geftraft en vergolden; zo dat het Zedelyk Kwaad gepaard worde aan een gepast kwaad des lydcns. In Gods Waereld fmaakt de Onfchuld Genoegen; de beproefde Onfchuld geniet meer Genoegen ; en de Schuldige wordt hier van beroofd, om het tegendeel te ondervinden, naar de maate zyner Onverfchoonlykheid. Dit ftraffen gefchiedt alzo .in Overeenkomst met Gods Zedelyke Natuur , ook wel zonder eenig verder Oogmerk naar buiten; want God is te rein van oog era, dan dat Hy het kwaade zou aanfehouwen. BRUTUS. Het verhandelde is door my meermaalen overwogen, en, zo ik hoop, zonder partydige Tegenkanting; maar het heeft my eene Zwaarmoedigheid ingeboezemd, welke ik niet kan uitleggen.  VOLDOENING. 6l gen. Op den fchoonen avond van gisteren zat ik eenzaam in myn Priëel, zag de Zonne ondergaan in allen pragt, en de volle Maan ftatïg opryzen. Dit doorftroomde myne Ziel met verhevene Gevoelens, verlustigende my in den Eeuwigen Oorfprong. Doch het herdenken onzer Samehfpraafcen maakte my weldraa dofgeestig > geheel onbekwaam om den algoeden Maaker hartgrondig te verheerlyken. Naatiwlyks was ik op. geftaan , toen ik het ontrustend berigt ontfinr wegens de Keukenmeid, die gebeten meende te zyn door den dollen hond, die hier nog fchynt omtczwcrven. In 't voorbygaan hoorde ik de Vrouw van mynen Tuinman kermen , lydcnde bittcrlyk aan eenen ongenecslyken Kanker. Veeleiiei doorecnloopende Gedagten ttoordeh myne nagtrust, en vermaancn my nog tot onzydig en behoedzaam onderzoeken. DRUSUS. Ik mag vryelyk onderftellen, dat wy allen de beteekcnis weeten van het woord Eerbiedigheid. Dit Gevoelen kan uitgedrukt worden in alle my bekende Taaien, en niemand onzer zal hier omtrent eenige uitlegging in 't algemeen vereifchen. Het redelyk Schepzel kan God hoogagten en eerbiedigen. Als de denkbeelden wegens Gods Ma- ies-  62, GESPREKKEN OVER DE jesteit zig verheffen, by het bezef van eigene Geringheid 3 dan klimt de Eerbiedenis tot ootmoedige Aanbidding. Het eerbiedigen kan niet gefchieden , zonder in het Voorwerp te erkennen eene daar op gepaste Waardigheid. God moet erkend worden als Eerbied - waardig, als Liefdewaardig. Eigenlyke Genegenheid ondcrftclt Agting, en moet op deeze rusten, in zo verre pcrfoneele Genegenheid onderfcheiden is van , en meer influit dan, Liefde van enkele Verheuging; welke laatfte zig vestigen kan op Voorwerpen, tot welke wy geene de minfte Agting kunnen voeden , ja zelfs op Dieren en onbezielde dingen , zo als eene aangenaame Bron, een fraai] en Bergheuvel, of eene lieflyke Belommering. Van denzelfden onzedelyken aart zou ook de Liefde tot mynen Weldoener zyn, indien ik, met volle zeckerheid , wist, dat deszelfs Ontferming vol. {trekt niet zag op het zedelyke in my; ftrekkende zyn hulpbetoon enkel ter ontheffing van een eigen lyden des lastigen en werktuiglyken Meedegevoels. Waare Liefde verwekt niet alleen Blydfchap over het aanweezen van God, maar ook byzonderlyk een toegunnen van , en eene Vreugde over, Gods eigene Gelukzaligheid. De Genegenheid van het Schepzel tot den Allerhoogften, aangezet zynde door Heilgenot in het On-  VOLDOENING. 63 Onderwerp, wordt genoemd Godsdienftige Dankbaarheid of Wederliefde. Alles te famen ftrekt, om ons ten vollen in God te verlustigen , en Hem den hoogften Lof toe te brengen. Dit wordt gereedelyk toegeftaan. Nu verzoek ik u op te merken, dat deeze Uitdrukkingen geene Beteekenis hebben , dat alle zulke Gevoelens wegvallen en onmogclyk worden , indien wy aanneemen , dat by het Opperwezen enkel en alleen eene heerfchende Zugt is tot het natuurlyk Goed, tot Vreugde, der Schepzelen, met geheele Onverfchilligheid omtrent het Zedelyke , als daar van onderfcheiden en op zig zelf ftaande. Zulk een onverfchillig Wezen is ongenaakbaar voor het Gemoed , en geheel afgezonderd ; zo dat onze Harten niet tot Hetzelve kunnen uitgaan met gevoelens van Toejuiching en Eerbewys , met aandoeningen van Schaamte, Berouw, ootmoedige Vernedering, of met cenige uitftorting van die Gedagten en Beweegingen, welke den inhoud uitmaaken van ernftige Gebeden, Dankzeggingen , Zielzuchten en Lofzangen. Niets in ons verheft zig, niets is ingerigt, tot zulk een Wezen; niets wordt aan Hetzelve befteed, en alle Gemecnfchap is belet; zyn ie, ten deezeu opzigtc, als leevenloos , of als niet aanwezigvoor ons Gemoed. Om een Voorwerp te kunnen -  64 GESPREKKEN OVER. DE nen hebben van onzen hartelyken, ongeveinsden Eerdienst, is het volftrekt noodig, aan God toetekennen die zedelyke Gezindheid, welke Hem hoogsteerbiedwaardig doet zyn, en dus te gelyk hoogstgcdugt en ontzaglyk , ten aanzien van Schepzelen, welke zig kennen als bevlekt dcor zedelyk Bederf en Schulden. Aan zorgelooze, hardnekkige , verftyfde Zondaaren kan Gods Heiligheid in zo verre mishaagen , dat ze het niet-aanweezen van zodanige Godheid zouden wenfehen. Als zy zig daadelyk hoopeloos rampzalig bevonden, zou zig een Haat des Eigenbelangs tegen den Opperheer kunnen vestigen ; doch , hun Geweeten ontwaakt, hun Verftand overtuigd zynde, zou het den Boozen eevenwel onmogelyk zyn, hunnen Maaker tot een voorwerp te ftellen van zedelyken Haat, van gebillykte Berisping en innerlyke Veragting; maar zy zouden zig genoodzaakt vinden, deeze bittere gevoelens gantfchelyk om te keeren tegen zigzelven, en heimelyk te betuigen: by God is de Geregtigheid, en by ons de Beschaamdheid der aaiu gezigten. ANCUS. De Waarheid ligt in eenen diepen Put. Alle Godgeleerde Befpiegelingen vermeerderen de duisternis rondom my. Mynen eenigen troost zoek  VOLDOENING. 65 zoek ik daar in, dat 'er, over 't geheel, meer zedelyk goed dan kwaad is by de Menfchen. Ik heb altoos het genoegen van my te bevinden in eenen kring van Perfoonen, wier Leven en Wandel zeer geregeld is, naar maate van elks doorzigt. In myne uitgeftrekte Verkeering zie ik veel deugdelyks, en vervvagt, dat er weinig te beflraffen zal vallen; zo dat Ïk niet angftig denk over de Uitkomst voor myne bekenden en my zeiven, maar vertrouwen durf, dat de Opperheer zig redelyk voldaan zal betoonen. DRUSUS. Gyzelf zyt goed boven het middelbaare, als Lid van den Burgerhaat, als Koopman, Egtgenoot, Vader, Heer en Vriend. Wy allen hebben veel genoegen in uwen ommegang , en zyn U agting fchuldig. Ik heb veele verpligtende Heuschhcden van U genoten, zo wel als nuttige Onderregtingen in de zaaken deczes levens. Het zou heilzaam zyn voor de Maatfchappy, dat men meer deze Kicschheid betoonde, dat men zulke Deugden hooger waardeerde, en Mannen als Gy zyt, met meerdere Onderscheiding bejegende. Zy e die zig niet ernftig toeleggen op dergelyke Zeden, en overflaan tot het ongeregelde, behooren niet meede te ipreèken over den Godsdienst. E Dit  66 GESPREKKEN OVER DE Dit ftaat hun zeer kwaalyk. Zy moesten zig" fchaamen, de huichelende vertooning te maaken van zig, gemoedelyk en waarlyk, te bemoeijen met Christendom en Regtzinnigheid, zo lange zy zig onbekommerd toegeeven in flegte Zeden en Afvvykingen, welke zy zeer wel konden verheeteren , door de natuur - kragten van Reden en Geweeten. Maar , myn Vriend ! durft Gy die Deugden in rekening brengen by den Allerhoogften, als of Dezelve door U gediend werdt ais iets behoevende, en uwen Byftand genoot, in het uitbreiden van Geluk, in het toebrengen van VVeldaadigheid ? Een Generaal kan voldaan zyn over dappere Soldaaten, een Werkbaas zig verheugen over Knegten, welke niet dagdieven; maar God kan zyne Oogmerken wel bereiken, zonder zig te bedienen van uwe lippen en handen. Onze Verlosfer wist wel raad tot het vermenigvuldigen van Brooden en Visfchen. Denk aan de Gefteldheid des Gemoeds en de Oogmerken, die U zo regelmaatig beftuuren, dat Gy u doorgaands beftendig gedraagt naar de regelen van Wysheid en Voorzigtigheid , tot aanwinst van Vertrouwen , en tot groot Voordeel voor U zeiven. Gy hebt U meer dan eens Iaaten ontvallen, dat hier in wTeinige Verandering zou befpeurd' worden , als men U nog eenmaal tot Atheïstery kon over- haa-  voldoening; 67 haaien. Wat onderfcheidt U van veele ongere. gelden ? Opvoeding , Omftandigheden , Lotgevallen , Verkeering, Temperament. Wat kon van U geworden zyn , waren deeze zaaken veranderd ! Welke Zaaden des Verderfs, die nu bedolven blyven , waren dan uitgefproten! In het fpreeken over den Godsdienst, zyt Gy gewoon, God te noemen den Vader aller Menfchen. Maar hoe weinig ftemmen uwe Gemoedsbeweegingen overeen met de mondbelydenis : dat God alles' Wel regeert, alles best met U fchikt, en in 't vervolg zal fchikken! Alles wat Gy zyt, hebt of hoopt, is van Hem. Dus moest Gy immers te vreeden zyn met het tegenwoordige, v< ;1 van Vertrouwen ten aanzien van het volgende, over niets U kwellen en ontrusten, ten zy over uwe eigene Gebreken en Pligten. Hoe ryst en daalt de Thermometer uwer Ziele, naar de Veranderingen, Ontmoetingen en Voorvallen in de Waereld! Hoe vertoonen zig aan het .Oog van eenen heiligen God de veelerlei Rollen, die dagelyks gefpeeld worden op het Toneel uws Gemoeds ? Wy erkennen Gods geduurige Tegenwoordigheid ; en ons Leven is een geduurig Affront , eene aaneenfchakeling van Beledigingen ; want, onder Zyn Oog, moesten wy onzen Tyd en onze Vermogens, altoos en in alles, op de beste wyzc E 2 be-  68 GESPREKKEN OVER DE bcfteeden. Herdenk uw Leven, van de-vroegfte Jeugd tot hier toe. Welk eene Opvolging en geStadige Wederkeer van bevlekte Overleggingen en Gemoedsbeweegingen, naar het Onderfcheid der Jaaren, der Toeftanden en Ontmoetingen! Allen zyn wy Zondaars, groote Zondaars, en derven de Heerlykheid Gods; zo dat wy altoos nieuwe redenen hebben tot Schaamte, en niets in ons aantreffen, waarop wy ons voor God kunnen beroemen. Dan, een hooger Licht is noodig, om U te ontdekken aan U zeiven. By dat Licht zult Gy verbaazende Wangeftalten en onpeilbaare Diepten des Verderfs befpeuren. By hetzelve zult Gy misnoegder over, en veragtelyker worden by U zeiven , ook terwyl Gy wezenlyke Vorderingen maakt ten goede. Het toewenfehen deezer Verflagenheid is eene Werking van waare Vriendfchap. BRUTUS. Gy begint te prediken, drusus! en deezü Avond zal te kort vallen, indien Gy aldus wilt doordraven, en ons lastig vallen met Uwe gewoone aanmerkingen over Erfzonde en natuurlyke Onmagt. Hiermede moet Gy ons nu verfchoonen , daar Gy zelf hebt toegeftaan , dat zulke Leerftukken natuurlyk grooten tegenftand ontmoeten, by onze tegenwoordige Stemming des Ge.  VOLDOENING' 69 'Gemöeds, Denk liever, wat Maakzel wy zyn. Wy hebben berouw over onze Misfiagen ; wy zoeken dezelve te hcrftellen , en ons crnftig te bevlytigen, om, met de klimmende jaarcn, wyzer en beter te worden; zo dat Gy deezen heilzaamen Lust en onzen goeden Moed niet behoort uittedooven. DRUSUS. . Zonder verdere hulp van een Leerflelzel , 't welk hierover licht kon verbreiden , heb ik eenige hoop om U te overtuigen ; dewyl ik weet, niet te doen te hebben met eenen Nieuweling in het tragten, poogen of ftreeven naar de Godzaligheid. Uwe eigene Bevinding, dunkt my , moest U reeds tot inzien hebben gebragt van de,diepte des Vcrderfs , waardoor wy een Raadzel zyn voor ons zelve. Ik fchryf U geen Onvermogen toe, 't welk Gy ter Ontfchuldiging zoudt willen aanwenden. Ons daadelyk zondigen gefchiedt met Vryheid; zo dat onze eigene Wil ons fchuldig doet worden. Onze eigene Bewustheid geeft hiervan verzeekering. Wat wil het dan zeggen: zyn best, zyn uiterst best, doen? Alles doen wat wy kunnen , en zulks altoos trouwhartig uittehouden ? Niemand kan zeggen: dit is door my gefehied; myn Ernst is ingefpannen tot het uiterst van myn Vermogen. E 3 Se-  70 GESPREKKEN OVER DE Sedert veele jaaren, hebt Gy befloten, een regt Godvrugtig mensch te worden. Gy hebt gelezen, overdagt, gepeinsd, gebeden, ontworpen, voorneemens opgevat en maatregelen beraamd. Tot hiertoe is de goede Onderneeming niet tot uw Genoegen uitgevallen. Telkens dagt Gy: in het vervolg zal het egter gebeuren; het zal doorgezet worden, met al den yver van fterken aandrang op my zeiven, en ook moeten bcklyven. Nu hebt Gy vyftig jaaren bereikt; en nog wordt Gy weemoedig op de vraag : is uwe Opregthcid nu zo zuiver, zo volkoomen en tevens zo kragtig, dat Gy deswegen voldaan zyt over U zeiven , en grond vind tot Ruste ? Gy hebt Vrienden, verftandige Menfchen, die U in jaaren, en,.zo Gy meent, in Godvrugt, overtreffen, en die eevenwel, hoe langer hoe meer, bezwaard en naargeestig worden. Het woord Onvermogen mydende , zal ik eene Voorzegging waagen, welke Gy wel zult willen aanneemen, daar Gy datzelfde vreest, en fomtyds reeds moedeloos wordt: zeeker, voorzeg ik,zeer zeeker, zult Gy het nooit daartoe brengen, dat Gy zeggen kunt: „ nu is het my, met myne Bcetering „ en Heiliging, zo verre gelukt, dat ik, op den „ grond myner eigene Geregtigheid, als genoeg? zaam toereikende, ^vrymocdig ftaat mag maa- „ ken  voldoening. fi „ ken op Gods Vcrgeeflykhcid, ter myncr voï„ koomene kwytfchelding." ca ju s. Het Euangclium is eene blyde Boodfchap. Zeer zeeker is die Leere niet regt gevat en aangenomen, wanneer de Bekommering op den duur uitïoopt tot vermeerdering van Droefgeestigheid. Wy allen zyn arme Zondaars, en kunnen ons nimmer her.li:ellen. Zo de Opperregter alle Men. fehen veroordeelde, zou een iegelyk voor zig het vonnis moeten billyken, billyken met overtuiging. Myn Godsdienftig Leerftelzel zal nu eindelyk ingang vinden, dewyl Gy het zelf-zaligen fchynt op te geevcn. Christus heeft de Genoegdoening daargcfteld ; en Zyne Vcrdicnften zullen ons nog redden, volkoomen redden. drusus. Te fchiclyk ,cajus! laaten wy ons niet overhaasten. De Stemme der Natuur fchynt de nu gangbaare' Philofophie tegentefpreeken ! Ten aanzien van Gods Strafgeregtigheid en de Noodzaaklykheid der Genoegdoening tot Vergeeving, zo met als zonder Plaatswisfeling, zegt de algemeene Stemme der Menschhcid hoofdzaaklyk datzelfde , 't welk wy in den Bybcl aantreffen, van het Begin tot het Einde, 't Geen de Oudheid E 4 ver-  7$, GESPREKKEN OVER DE vermeldt wegens de openbaare Godsdicnfligheid, is gemeenlyk verre verheven boven de Ligtzinnigheid van het hedcndaagsch Ongeloof, of zogenaamd yrymoedig denken. Hoe agtbaar is de Eerdienst der Aartsvaders ! hoe majestueus is dezelve in Israël! hoe ontzag.wekkend en tevens hoop - voedend ! De waare geloovige , de opregte Israëliet, kon de rcgtmaatigheid inzien van het hoogwaardig Opperbevel zyner verhevene Wet: den Heere lief te heiben , uit alle kfagten der Ziele. By de Heidenen was Ontzag voor de billyke Gramfchap der gehoonde Godheid. Zy namen toevlugt tot het Zoenoffer; en, in diepe Verlegenheid, zogten zy, fchoon ongelukkig , de gewenschte Verzoening, door het offeren van Menfchen, van de meestgeliefden onder de Menfchen. Onder de Christenen dwaalden de Roomfchcn niet weinig af; doch zy behielden egter de Overtuiging van Geregtigheid by God en iStraffchuld by de Menfchen, waardoor zy uitkomst zogten by gedugte Boetdoeningen en het-akelig Vaagevuur. Alleen onder de Protestanten wil men alle deeze denkbeelden nu gantfchelyk verwoesten. Van de vermomde of opcnlyke Vrygecsten zal ik tans niet fpreekcn, maar iets aanmerken over zulke Protestanten , die door hen worden aangezien als nog bezet  voldoening. f3 zet met een Overblyfzel der oude Vooroordeelen, van wegen deezer Ernst en Schroomvalligheid. De gebrekkigen in 't vrydenken {tellen , namelyk , vertrouwen op de werking van diep Berouw en Bekeering,zonder tusfchenkomst van den Middelaar. Voor Uwe aankomst, herlas ik een gedeelte der eerlte Stolpiaanfche Verhandeling over den Grondjlag van Gods Wet-geevende Magt, welker Schryver verfcheidene van die zaaken, over welke wy gefproken hebben, opzetlyk onderzoekt. Ik verzoek, c a j u s, de volgende gezegden te bcoordeelen. „ Ten aanzien „ van die Zondaaren , welke , in den ftaat van „ uitftel en beproeving, berouw krygen, boct„ vaardig worden en zig verbecteren, is het ge„ val anders. En dit betreft de besten van ons Gcflagt Het Zedelyk Gevoel keurt af „ de gelykftelling van Goeden met Kwaaden , het keurt af de gelykftelling van volhardende „ met boetvaardige Overtrecders,- en, eindclyk, „ de gelykftelling van Boetvaardigen met dezul„ ken, die hunne Onfchuld bewaard, zig zorg„ vuldig voor de Zonde gewagt, en nog de har„ telyke geneigdheid hebben om zig vasttehou„ den aan het goede. Naar dit onderfcheid „ wordt, dcrhalven, de Rcgtvaardigheid gewy„ zigd; en hierdoor wordt de Vergeéflykheïd E 5 33 dus  f4 GESPREKKEN OVER DE dus ook eene Eigenfchap, welke goedgekeurd wordt door onzenZedelyken Smaak, en voor,, gefield als behoorende tot die Zedefyke Vol„' maaktheden in het Opperwezen, welke onze „ Agting en Liefde opwekken, zelfs buiten de „ aanmerking van Eigenbelang , Wanneer „ wy dit vergelyken met het gezegde over de Straffen, om te bepaalen — in hoe verre een „ Bekeerde, die nog geene Straffen heeft ont- fangen op de voorige Zonden, gelyk ftaat aan „ eenen Schuldeloozen en Goeden, en in hoe „ verre hy een bevoegd Voorwerp is van Liefde „ des Welgevallens,« dan moeten wy onge- „ twyfeld bekennen, dat ons de noodige fynheid „ en zuiverheid van Smaak, benevens het ver- eischte doorzigt des Verftands, nu nog ont„ breekcn : gaande deeze juiste Bepaaling het bereik onzer bekwaamheden zeer verre te bo- ven; waar door wy, inmiddels, overtuiglyk „ begrypen, hoe zeer wy eene Openbaaring be„ hoeven , wegens de Maatc , Wyze, Midde„ len en Voorwaarden der Verzoening en We- deraanneeming, en welke gewigtige redenen „ wy hebben, om den Godsdienst van Christus te omhelzen en aan te neemen als eene blyde Boodfchap.^ CA-  VOLDOENING. ?g C A J U S. Over 't geheel is die Schryver nog al gemaa. tigd, wat blohartig, nu zeekerlyk eenige modetl ten agter; en zyn befluit fchynt aan te duiden, dat hy de Leere van Christus wil pryzen, als eene Bekendmaaking van een willekeurig Voorneemen in God, om zogenoemde Boetvaardigen zeer rekkelyk en infchikkelyk te behandelen. Twee groote Misfiagen koomen hier ten voorfchyn. feerftelyk, fchynt hy by den zondigen mensch genoegzaam vermogen te vinden, om zig tot eenen heiligen te maaken, die de proeve kan doorftaan, en zig tot een gepast Voorwerp maaken van de Goddelyke Vergeefiykheid, altans goed genoeg, om te gemoet te koomen aan Gods Toegeeflykheid. Doch dit laat ik daar, om iets te zeggen van het ander Wanbegrip, aangaande de Kragt van Berouw, Boetvaardigheid of Bekecring. Zo hy, door Berouw, verftaat eene Droefenis en Treurigheid, zo diep en langduu. rig, als genoegzaam is om de voorige Schulden uittewisfehen, dan gelykt hy naar de boetdoende Roomsgezinden, en kan, met zyn Leerftuk, geene Befpaarmg vinden; want die fmarte des treurens zou, om genoegzaam te zyn, gelyk moeten {laan, ten aanzien der Hoeveelheid van het lyden,met de genoegzaame en ftellige Wraak- ftraf-  j6 gesprekken over de ftraffe. Boetvaardigheid behelst zeekerlyk Berouw en Droefheid, als volftrekt noodig zynde tot den Overgang ten goede. Maar, ftel nu de Bekeering, daarop volgende, volkoomcn en duurzaam. Wat zal dezelve nog baaten ten aanzien der gemaakte Schulden? Deeze Bekeering, immers, is niet oververdienstelykj zo dat de tegenwoordige Heiligheid niet alleen nu Godc behaaglyk zou zyn, maar ook nog te mg werken, om de oude Schuld te vernietigen. Zyne reekeping kan, derhal ven, nooit goed uitkoomen. Hy telle zynen geheel vroomen Man, tot deszelfs veertigfte Jaar, onder de Zondaaren, en laate hem nog veertig jaaren als een heiligleevcn. Zullen de Vergeldingen, tot Straffe en tot Genadeloon, elkandercn nu opweegen? Niemand is verwaand genoeg, om, op dien grond, een baatig Overfchot te verwagten. De Straffe uitgefteld, en de Zondaar inmiddels veranderd zynde, zou het borgen moeten overgaan in kwytfchelden l Hy zal moeite vinden, om een gepast Lot toetcdeelen aan iemand, die, van dé Kindschheid af tot het tagtigfte Jaar, fchu'ldeloos en heilig voortleefde, en zyn Leven dan befloot met eenigc zondige Weeken. Doch hiervan genoeg. Brutus ziet wel, dat dit geduurig vast loopt, en dat men aldus, van vooren, gcenen Grond- flag  VOLDOENING. 7f flag kan leggen tot opbeurende Verwagtingen. Hy zou, op deezen weg, veeleer fidderen dan vertrouwen, onder het vooruitzien op zyn toekoomend Lot. CA JÜS, Laaten wy het overige uitftellen tot eenen vol-; genden Avond. Fl E R*  ?8 GESPREKKEN OVER DE VIERDE AVOND. ANCUS, BRUTUS, CAJUS, DRUSUS. DRUSUS. "Verflagenen zyn gefchikt om de Leere te ontfangen, wegens een Perfoon van genoegzaame Waarde en Kragt tot het draagen van den geheelen Last aller menfchelyke Zonden. Armen van Geest zyn bereidvaardig, orii het Voorftcl, wegens de Genoegdoening door Christus, aan te neemen met Ootmoed en dankbaare Verheuging. ANCUS. Vreemde Opvatting! Zonderling Begrip! Alle uwe gezegden loopen uit om my geheel te verbysteren. My dunkt, het is niet geoorloofd voor een algenoegzaam Wezen, vrywerkende, fchoon regte, Schepzelen voort te brengen in eenen onbevestigden Staat, altans dezulken niet, van welken Hy voorzag, dat ze zig fchuldigzouden maaken. Doch het kan niet helpen; laat ik Zwygcn; dewyl het ftuk reeds uitgewezen is, en ik  VOLDOENING. ^(j ik het droevig Verfchynzel van een zondig en elendig Menschdom niet weet te verklaaren. BRUTUS. Van Verzoening hoor ik gaarne fpreeken; maar, drusus! gy bezwaart my met Genoegdoening, zo ais Gy dezelve opvat, met in plaats gefielde Voldoening, zonder verdere Bedoeling. Het lyden des Onfchuldigen kan Niemand eenig Gewin toebrengen; het kan niet behaaglyk voorkoomen, noch aan God, noch aan Engelen, goede en kwaade, noch ook aan Menfchen; want wy zouden eenpaarig zyn in den wensch, dat de Schuldelooze mogt bevryd blyven van alle lyden, vergenoegd zynde, ja vervuld met dankbaare Verheuging, wanneer wy maar de begeerde Voordeden mogten trekken, en Genade ondervinden. CAJUS. Laat my toe, vooraf nog iets te herinneren.' Door den Borg wordt niet weg genomen het lyden des tegenwoordigen tyds. Alle Menfchen zyn en blyven in zig zelve Zondaars, zo lange zy met dit vleesch omhangen zyn, ook zy die in Christus zyn, en in welke een Beginzel is des nieuwen Levens. Schoon zy niet meer zyn onder de oude Heerfchappy der Zonde, heeft God egter nog veel te verdraagen in zyne Gunstge- 11g0-  80 GESPREKKEN OVER DE nooten, en bezoekt dezelve met veelerlei lyden van Tugt en Kastyding. Maar de Straffe der Zonden , de eigenlyke Straffe, was uitgefleld tot na den dood. Deeze Straffe zal nimmer volbragt worden aan de Geloovigen. 't Geen weg genomen werdt door den Borg, is alleenlyk de eigenlyke Straffe der toekoomende Wraake, de uitgeftelde Straffe ter Voldoening, waarby geene verdere Oogmerken te pas koomen. DRUSUS. Te vooren is aangewezen , dat de Zonde eenmaal gefchied zynde, eene onvernietigbaare Daadzaak is, voortbrengende Schuld, Wanverdienste of Strafwaardigheid, welke niet onafgedaan mag blyven zitten, maar uitgedelgd moet worden, door het daadelyk volbrengen der Straffe; welk uitdelgen zeekerlyk door God zal gefchiedeu, uit hoofde van die hoogagtbaare Hoedaanighéid Zyner Natuure, welke wy noemen wreekende Geregtigheid, die niet gelochend kan worden, zonder Gods Heiligheid of hoogstëervvaardige Zedelykheid te verlochenen, BRUTUS. • Kan 'er, zonder krenking van Gods Heiligheid, Genade gevonden worden voor de Schuldigen, dan is het altans wel beftaanbaar met diezelf.  VOLDOENING. 'H zelfde Heiligheid, ook den Onfchuldigen te ver» fchoonen. DRUSUS. Zonder het zelf te bemerken, loopt Gy in het rond, en keert ongevoelig te rug tot uw vóorig Denkbeeld van Straffe met een Oogmerk naar bui« ten. Gy beffcrydt dus inderdaad alle eigehlyke Straffe. De Zonde, die, als daadzaak, voorby is, laat Straf-roep agter, zo als Pligt-fchuld agter blyft, na het uitfpreeken van de woorden der Belofte. Om niet in herhaalirigen te vallen, moet ik nu voor toegedaan houden de noodzaaklykheid der eigenlyke Straffe ter Voldoening. Da Schuld waaiiyk aanwezig zynde, zal zeekerlyk de Straffe volgen; dat kwaad des lydens behoort te koomen, en daar moet, daar moetj geleden Worden. Onthoud deeze Grondftelling. Dus; zyn dan alle die Tegenwerpingen ontzenuwd, welke Gy zoudt inbrengen tegen de Straffe by Overdragt, of tegen plaatsbekledend lyden; die Tegenwerpingen, zeg ik, zyn in zo verre nietig , als dezelve eeveneens zouden kunnen aangevoerd worden tegen de Regtmaatigheid der Wraakftraffe in 't gemeeu, tegen de Uitvoering diet Straffe aan de Schuldigen zelve, 't Geen Gy inbrengt om den Borg te bevryden, duidt aan eenen wilkkeurigen Afftand van alle Straffen, om de F Schuld  tl GESPREEK EN OVER DE Schuld te haten openftaan tot in alle Eeuwig*, heid. Bepaaldelyk moet Gy ftaande houden, dat die Hoeveelheid des lydehs, welke de gepaste Straffe van de Zonde der Waereld is, niet geleden kan worden door eenigen Borg, tot bevry. ding der Waereld; dat de Toorne Gods tegen de Zonde des Menschdoms niet gedragen, en de Genoegdoening niet aangebragt kan worden, door een, daar toe genoegzaam en volwaardig, Verhondshoofd. BRUTUS. God kan niet goedvinden , Dengenen te bezwaaren met een onmeetlyk lyden, Die, in Gods "~~ en zyne eigene Oogen, geheel fchuldeloos is , Die regtmaatig bevryd moest blyven van alle Smarten, en Die zig daarover, als over eene Onbillykheid, met regt zou kunnen beklaagen. CAJUS. Deeze Zwaarigheid vervalt, dewyl de Middelaar zig daartoe'vrywillg inlaat, vrywillig in opzigt tot God den Vader, en dewyl Hy, ten aanzien der volmaakt - gehoorzaamende en lydende Natuur, eene Vergelding ontfangt, boven alles wat wy als grootheerlyk kennen; zo dat de Middelaar zig eeuwig over het volbragte Werk zal verheugen, en geen Voorwerp is gebleven van - eenig Beklag, BRÜ-  VOLDOENING. BRUTUS. Gy fchynt den Hemelfchen Vader voor te Hellen, als niet beminnelyk, door de Hoedanigheid' van Ontferming of Goedertierenheid. CAJUS. Die Opvatting is wel zeer verkeerd. God is Liefde. Gy meent, dat Gy Gods Goedertieren-heid zoudt looven, indien God onverfchillig was omtrent de Zedelyke Waardigheid der Schepzelen , geen agt geevende op Verdienften tot Zegen of tot Ramp , maar, zonder onderfcheiding, altoos en by allen voortwerkende ter meededee* ling van alle mogelyke Geneugte. Hier is andere , hier is meerdere Stoife ter Verheerlyking. Het aanneemen der gepaste inplaatsftelling is de grootfte Genade voor ons. God Zelf heeft het Beletzel weggenomen, 't welk den Uitvloed zyner Weldaadigheid tegenhield; God heeft daartoe Dengenen doen lyden, Wiens Smarten, op zig zelve befchouwd zynde, Gode geenzins behaaglyk konden weezen. Elk Mensch, ook de Wysgeer, moet itilïe ftaan by 't geen te hoog is Voor zyne Bevatting. Tot ons moet hier over gefproken worden by wyze van Gelykenis." Moe' kan het den Vader 'van 't hart ! doch de Sdiriftuurtaal is ook hier de beste, en aan-deeze F i moe-  84 GESPREKKEN OVER DS moeten wy ons houden, nadenkend, eerbiedig: alzo lief heeft God de Waereld gehad, dat Hy Zynen eenig-geboomen Zoon gegeeven heeft; op dat een iegelyk, die in Hem gelooft, niet verder* ye, maar het eeuwig Leven hebbe. God bevestigt Zyne Liefde jegens ons, dat Christus voor ons geftorven is, als wy nog Zondaars waren. Die ook Zynen eigenen Zoon niet gefpaard, maar Hem voor ons allen heeft over gegeeven, hoe zal Hy ons ook met Hem niet alle dingen fchenken? Wy beginnen een Bezef te krygen, 't welk zig eeuwiglyk zal uitbreiden , Bezef van eene Hoogte, Lengte en Breedte der Liefde, die ons onmcetlyk voorkoomen. BRUTUS. ' Meer zou ik my nog verheugen, indien ik geregtvaardigd was of vrygefproken, uit enkele Genade zonder Betaaling, enkel door kwydfchelden; want nu is het my een treurig overdenken , dat, om mynent wil, de Angfteu en Smarten gevallen zyn op den dierbaaren Verlosfer. DRUSUS. Christus heeft geleden eenmaal voor altoos; en dat is voorby. Daar is beter voor U gezorgd; Gy verftaat uw hoogst belang in geenen deele; Gy weet niet wat Gy begeert, Gy verzoekt alleen-  VOLDOENING. 8$ leenlyk Pardon van de Wraakflraffe, Kwydfchelding zonder Betaaling, enkel door Affiand van den Eisch, enkel door willekeurig Gunstbetoon. Dus behoudt de Schuld haar aanwezen; Gy draagt daarvan Bewustheid, en de rustende Schuldeifcher ziet U daarop aan. Hadt Gy zelf de gepaste. Straffe ten vollen doorgedaan, zo dat het voldoend lyden nu voorby en ten einde was ; hadt Gy daadelyk afbetaald; dan zoudt Gy uw hoofd vryraoedig opregten. Maar uw inwendige Vervolger blyft met U voortleeven, als Gy, op enkel Pardon, aangenomen wordt onder het getal der zalige Iiemelingen. Naar maate uwe Heiligheid namaals meer gezuiverd en verhoogd, uwe zedelyke Gevoeligheid verfynd en veredeld wordt, kunt Gy meer agterhaald worden, door fcherper Schuldgevoel, by het herdenken, daar Gy doch dezelfde Perfoonlykheid blyft behouden, en deeze Bewustheid niet kunt affchudden. Altoos zegt Gy op nieuw: ik ben eevenwel nog draf waardig. Uwe Zaligheid zou gedoord en verbitterd worden, door wederkeerende Gevoelens van Schaamte en Zelfverwyt, door herleevende knaagingen des Geweetens , op het herdenken uwer Overtreedingen. De kwaade, ongereinigde Confciëntie zou U bang maaken voor U zeiven, in 't midden der juichende HeilgeF 3 noo-  Ü>6 GESPREKKEN OVER DE nooten; zo dat Gy het Vermogen des Geheu. 2-ens zoudt wenfehen te verliezen, om de Gedag» .tenis van doezen aardfehen Staat te niette maaken. In de Zonde tegen God is eene Boosheid, in de Schuld iets akeligs, boven alle befchryving, een onfterflyk Kwaad, waarvan het gruwclyke niet verborgen, het walgclyke, wanftaltige en ergerlyke niet afgefloten kan worden. De Schuld is een affchuwlyk Vuur , 't welk eeuwig voortbrandt, tot dat de Wateren der Straffe hetzelve volkoomen uitblusfchen. Gclyk de volftrekte Belofte eene Verpligting doet ontftaan, die in eeuwigheid niet opgeheven kan worden , dan door daadelyke Vervulling; alzo doet de Zonde eene Wanverdientte ontftaan, waarvan het verfoeijelyke niet vernietigd kan worden, dan'door het kwaad der Smarte. In de Vcrlosfing door Christus, is eene hoogstverwonderens - waardige Grootheid. De Geloovigen zyn met Christus gekruist; hunne zaak is goed afgeloopen; hun Schuld is weggedragen; de knaagende Worm is uitgetrokken; de Druk der Schuldbewustheid is opgeligt; het Verwyt vindt geene Stoffe. De Ongeregtigheid zal gezogt worden, maar'er niet zyn. Gods Geregtigheid zal geen Voorwerp van haaren blyvenden Afkeer by de Geloovigen aantreffen , gclyk een mensch den Steen niet zien of vin-  VOLDOENING. vinden kan, welken hy agter zynen Rug of in de Diepte der Zee heeft weggeworpen. De verzoende menfchen zyn derhalven bevryd niet alleen van de Straffe, maar ook ontheven van de Schuld. Zy worden voorgefteld als geregtvaardigd, als onbefchuldelyk, als of hun nimmer eenige Schulden hadden aangekleefd. Eén voor allen geftorven zynde, zyn zy allen geftor* ven, gekruist met Christus, en leevende. Dien, Die geene Zonde gekend heeft, heeft God Zonde voor ons gemaakt, op dat wy zouden worden Regtvaardigheid Gods, in Hem. B RUTÜS. Myne Denkbeelden worden beneveld; Uwe Leeringen fluiten tegen my aan, en ik' zelf weet niet regt, waarom ik my daarmecde niet kan ver•eenigen. DRUSUS. Waren deeze dingen niet alzo , dan , myn "Vriend! dan mogten wy wenfehen, nimmer geboren te zyn; dewyl voor Zondaars geene uitkomst kon gevonden worden, en wy altoos ver» legen zouden blyven met ons zei ven. CAJUS. Gy wilt verder zien , brutus! dan uwe oogen reiken; Gy zwoegt en worftelt als de geF 4 nen,  GESPREKKEN OVER 'DE nen, die hunne kragten overfpannen en de Le* den verwringen. Tot behoorlyke Qvertaiging hebben wy genoeg. Dus moeten wy niet wederom het voetfpoor betreden van hen , die te diep willen indringen in de begrippen van Vryheid, ; Zedelykheid, Verpligting en Schuld, in 't afgetrokken befchouwd, en die alzo vervallen op de klippen van onverdedigbaare Stellingen, BRUTUS. Van. dit overdraagen heb ik volftrckt geen Be* grip. De Schuld is perfooneel ; dezelve blyft den Mensch onaffcheidlyk aanhangen. Onfchuld en Verdienden zyn en blyven by den Borg, om datze perfooneel zyn. Hier is geene Verwisfe-. ling , geenerlei eigenlyke Gemeenfchap. Neen; Overdragt kan niet; de fchuldigc heeft geen lyden, endeLyder is fchuldeloos; dit kan nooit op Godverhcerlyking uitloopen. DRUSUS. Zeer langzaam zal ik fpreeken , brutus! Gy ziet op Straffen met Oogmerk; en van daar ontleent uwe Tegenwerping alle haare kragt. Wy handelen van de volgende , algemeene Wraakftraffe, waarin Nicmands Nut of Lcering wordt bedoeld; maar die enkel dient ter Voldoening aan de Wraake, naar den regel der volkoomcu- fte  VOLDOENING. 89 fte Rcgtmaatigheid. Aanfthööw; als in een Geheel, de Schuld der Waereld; aanfchouw ook» als een Geheel, de Wraakftraffe.. Waarom kan of mag deeze niet in éénc Masia gedragen worden? Dit is anders. Ons Verftand Haat byna ftilj vyy bezelfen zekere Grootheid. Verwonderd moeten wy zyn, en aanbidden. Zonder Tyd en moeite, worden wy niet gemeenzaam met het denkbeeld van Wraakftraffe ; en dit is de oor- ■ zaak der wsderopkomende Oproeren, ANCUS. Nooit zal ik 'er gemeenzaam mcedc worden. DRUSUS. De aan zig zeiven ontdekte Mensen kent zig fchuldig en gevoelt zyne Behoefte. Hy moet vervallen tot Wanhoop, of gelooven op de Eeïofte, vcrlaatende zig op Gods Trouwe, om aldus te berusten met dankbaare Vreugde. Voor ons is hierin eene Diepte, welke wy niet doorgronden , maar, als Verborgenheid, eerbiedig aanncemen. Genoeg, dat wy aldus het noodige voor ons kunnen bevatten, zo als het ons zinnebeeldig wordt voorgehouden, in de Gelykenis, by voorbeeld, welke de Schaare aller Geloovigen •voorftelt als te famen uitmaakendc eenen Romp, waarvan Christus het Hoofd is, zynde dus, in F 5 Ver-  00 GESPREKKEN OVER DE Verceniging met Hem, een bezield en volkaomen Lighaam of leevend Pcrfoon. BRUTUS. Uw Leerbegrip heeft vermoeijende Diepzinnigheden , welke men niet moet vermenigvuldigen in eenen Godsdienst, die beftemd is om algemeen te weezen. DRUSUS. Als bedorvene Schepzelen , kunnen de eenvouwigen ongevoelig blyven voor de Waarheden van den Godsdienst, en dezelve zonder Belangneeming aanhooren; maar de eenvouwigen vermyden de moeite van hunne vermogens tot tegenstand te fcherpen, houdende zig aan de eerfte Bevattingen van 't gemeen gezond Verftand, die zig omtrent dit Stuk niet vyandig betoonen. De hoogmoedige Wysheid Straft zig zelve , door onvrugtbaaren of nadeeligen Arbeid. Die hier wys willen zyn boven het behoorlyke, moeten zig vcrzaaken, en oefenen tot die Maatiging, welke insgelyks 'vereischt wordt by de beproeving van andere Waarheden. De onderhoudende Wil van God heeft tot Uitwerkzel het voortduuren van ons zelfstandig aanwezen en van onze Vermogens; zo dat wy in God leeven , ons leweegen en zyn. Doch hiervan kunnen wy niets doorgronden.  VOLDOENING. 91 den. Wy befchouwen alle fcotfelyke dingen, als vereifchende Tyd en Ruimte, om daarin te beftaan. Maar wat is Tyd en Ruimte buiten onze Gedagten? Wy zouden kunnen redekavelen over de bovennatuurkundige begrippen van Afiland en Duuring, tot dat wy ons zelve niet meer verflonden. Befchouwt God te gelyk alle famenbeftaande en opvolgende dingen in derzei ver verband, als in éénen opflag, hoe zeer verfchilt dan Gods denkwyze of voorftelling van de onze ? Doen wy aan ons zelve de Vraag: is 's menfchen Geest eene Zelfstandigheid, of eeneKragt,of beide in een ? dan kunnen wy niet bepaald antwoorden. Veelmin kunnen wy bcpaalen, in hoe verre *er Vereeniging van Geesten met Geesten kan plaats hebben. Zegt Gy: wat Vereeniging met Christus, wat hier Toereekening zou betcekenen; zoek dan niet in te dringen in 't geen gebeurt binnen het oneindig Verftand, maar vergenoeg U daarmeede , dat wy alleenlyk op het Uitwcrkzel hebben te letten, en dat wy berusten kunnen in het geloove , dat de Geest van Christus Gemeenfchap kan hebben met onzen Geest, alfchoon wy het hoe of de wyze daarvan geenzins bevatten. B Pv tv  93 GESPREKKEN OVER DE BRUTUS. In het Geloove, bemerk ik, kan meer vervat zyn, dan ik gewoon ben my voorteftellen ; doch, zo als hetzelve plaats heeft in de menfehelyke Ziel, is het altoos gebrekkig, en heeft ongelyke Trappen. Meerdere Volmaaktheid in het Geloove zou zeer groote Uitwerkzelen kunnen hebben. DRUSUS. Waare Geloovigen hebben fomtyds bezefïïngen ■wegens de Grootheid van het Werk der Verlosfing, welke zy niet naar genoegen kunnen meededeelen; waardoor zy dat Werk befcb ouwen als verheven boven alles, wat het eindig Verftand zou kunnen uitdenken, boven alles, wat by mogelykheid zou kunnen opklimmen in het Hart der Menfchen; zynde dit eene Inrigting, geheel en volmaakt gepast naar onzen ftaat als Zondaaren, eene Inrigting, welke niet ontworpen kan zyn, dan door een Verftand, 't welk God en Menfchen veel beter kende, dan eenig Sterveling kan kennen. Hierdoor omhelst de Geloovige gereedelyk, als waaragtig en Goddelyk , alle die .Leerftukken , welke, zyns inziens , met dat hoogwaardige, nader of verder, in een vast Verband daan. .Schaduwen, Wonderwerken en Voor. zeggingen, daartoe betrckkelyk, pryzen zig by hcra  VOLDOENING, 93 hem aan, als aller, aanneeming waardig, volgends de Gelykredigheid of Overeenftemming des Geloofs. Hierdoor wordt des Christens algemeen Geloof aan den Bybel, als behelzende Openbaaringen van God, iïeeds onafhanglyker van menfchelyke Gctuigenisfen, en van alle uiterlyke Bewyzen, welke betwist worden onder de Geleer» ' den. Onder de kragt van die levendige Gevoelens , fchynt het den Geloovigen eene afgryslyke Verkeerdheid én gedrogtelyke Stoutmoedigheid te zyn in den Zondaar, als deeze de Leere wegens de Genoegdoening door Christus niet eerbiedig aanneemt, en, het Denkbeeld ontfangen hebbende, zig nog kan toegeeven in den ontaarten wensch, om dezelve tot niets te kunnen uitleggen , doende eene onzalige pooging om zig te behelpen met allerlei Vitteryen en gczogte Uitvlugten. ANCUS. 't Geen uw Geloovige zo driftig begunftigt eil liefkoost, kan ik niet opkroppen. Gy weet, ik ben voor den vuist: liever nooit zalig, dan zalig langs dien weg! DRUSUS, Uw Gelaat, myn Vriend ! verkondigt uwe diepe Ontroering. Uwe Stemme verraadt de Stuiptrekkingen in uw Gemoed. Uw verborgen ïy-  04 GESPREKKEN OVER DE lyden doet my het beste hoopen. God'geeve, dat de Moed bezwyke in den Zelfftryd; dat de Opftand bedaare, en de Schaamte der Hooghartigheid het niet lange moge tegenhouden 1 BRUTUS. Onverdraaglyk, wil ik niet zeggen, maar vernederend, verbaazend diep vernederend, is uwe regtzinnigeLeere. Dezelve vordert groote, zwaaïe Zeifverlochening; zy doet den aanval op de diepfte, de allerfynfte, de meestverholene Vezelen van onzen natuurlyken Hoogmoed. CAJUS. Eene verwaande Houding past ook geenzins aan den Doodfchuldigen, wien het Zwaard over \ hoofd is gegaan, en die daarmeede wordt vrygelaaten. Gode zy, tot in alle Eeuwigheid, alle? Eer van het nooitvolprezen Werk der Verlosfing, en 'er blyve geen overfchot van Roem voor iemand der verheerlykten uit de Zondaars van de Aardel De diepfte Nederbuiging ftreelt door innerlyk vergenoegen, de Zelfvernietiging is gepast , allergepast voor/7hem, die weggeworpen moest worden, die eeuwig verloren behoorde te gaan , en die eevenwel, door deeze gezegende Inplaatsftelling, gelukkig wordt te regt gebragt, boven alle hoop en uitzigt; om, na de afleggingvan  VOLDOENING. 9$ van dit zondig vleesch, volkoomen behouden te worden, en zig geheel verheerlykt te bevryden , als of hem nimmer eenige Schuld hadt aangehangen. ANCUS. Gy hebt eene Uitbarfting gezien van Lava uit den Vuurkolk van myn Hart. Daarover heb ik een gevoelig Berouw. De uitzigteu op het toekoomende beangftigen my, als ik alleenlyk agc geef op den loop der Natuur. Heiligheid, erken ik, is noodig ter Zaligheid, en egter, uit haar zelve , niet toereikend om deeze daar te ftellen. Hoe zou de Natuur de eene en de andere kunnen voortbrengen, en onderling in verband zetten ? Door ons namaals ryker, onafhanglyker en aanzienlykcr te bevinden, worden wy, misfehicn, natuurlyk gieriger, afgunftiger en eerzugtigcr. Mogelyk worden natuurlyk de verfchillende Belangen ftrydiger, in den volgenden ftaat, en de verbitteringen tusfchen de Meedegenooten grooter. De tegenwoordige gang der Natuur is my geen Waarborg , 'dat de onzigtbaare Waereld ons op den duur meer zal begunftigen , dan deeze zigtbaare. Veeleer moet ik vreezen voor het Mcngzel van Geneugte en van Ongeneugte, 't welk de aanftaande Eeuwigheid aan ons zou kunnen opleveren. Dikwyls iprak. ik  $6 g e-'s p e. e k k e n- over de ik veragtelyk van Schriftuurbeelden, welker een* vouwige, zagte Schoonheden my nu bekooren: in 't nieuw Jerufalem zal niet inkooraen iets dat ontreinigt. Geene Moeite of Gekryt- zal 'er zyn , geen fmartelyk gevoel van Honger of Dorst, van Hitte of Koude. De Zaligen zullen zyn als beveiligde Schaapen , op eene goede Weide, by Bronnen van leevende Wateren! Myn Gemoed loopt vol. Het woord der Openbaaring is onze eaiige Toevlugt. De Bybel zal uit den hoek worden gehaald. Myn Studeerkamer zal getuige zyn van Smeekingen en Gebeden. Ca jus zal my onder zyne Toehoorers vinden. Het wanhoopcn , immers , is verboden ; dewyl , ook van de groote Zondaars, Gelukzaligen gemaakt . worden. Drusus. Veale der hedendaagfche Wysgeeren, ft welk opmerklyk is, beginnen flaande te houden, dat de Deugdbetragting alle Schoonheid en Waarde verliest s in zo verre dezelve aangezet wordt door Beweegredenen, ontleend van eigene Gelukzaligheid, als een natuurlyk Goed of toegevoegd Genoegen. Die baatzugtige Deugd, zeggen zy, is niet edel, veelmin Godvereerend; dewyl God daarin wordt aangemerkt flegts als Middel of Werktuig tot ons voordeel. Ondertusfchen zoekt  VOLDOENING» 07 zoekt doch onze onverwinlyke zugt tot Gelukzaligheid ook voldoening te erlangen. De Philofophcn , den Gckruisten voorbygaande , arbeiden , onvermoeid en vrugteloos, om dit wel te vereffenen en in verband te zetten, ten behoeve van Schepzelen , die reeds Zondaars zyn geworden. De Leerc des Evangciiums geeft uitkomst, maakt alles eendragtig en brengt de zaak in een helder licht. Wordt ons de Zaligheid vooruit verzeekerd , uit onverdiende Genade dan, en dan alleen, kan alles losloopcn en ten vollen gered worden. Het regtzinnig Leerfcelzel van Geloove maakt den waaren, zuiveren Eerdienst mogelyk. Alleen de gcloovige Christen kan God welbchaaglyk verheerlyken; dewyl hy zyne Behoudenis niet zoekt door Geftalten en Werken , maar dezelve verworven agt door Christus, en hem toevallende uit Genade, vertrouwende daarop door Geloove. Dus in Christus verzoend zynde , wordt eerst mogelyk het verhevene der Godvrugt, dat waaragtig eeren, 't welk aangenaam kan zyn voor den Algenoegzaamen. De Christen vindt God hoogagtbaar' en vol Majesteit, in de Weldaaden Zyner Liefde, hoogsteerwaardig in Zyne Beminnelykheid» Deeze vercerende Gevoelens van Eerbied en dankbaarc Liefde bezielen Hart en Wandel en Ton» G . ge  9" GESPREKKEN OVER Dl ge. Daar, ancus en brütus! daar hebt Gy de oude, egte Leere wegens de goede Werken , als Vrugten zynde van, als voortkoomende uit, het Geloof, en volgende op het vertrouwen van Vergeeving. Nooit koomt de Haatelykheid van 't zedelyk Kwaad der Zonde zo duidelyk - voor oogen , als wanneer wy dezelve gevestigd houden op Hem, in Wien hetzelve gedraft is geworden. Nooit kunnen wy vernieuwden Troost en Gerustheid fcheppen uit het Geloove in den Veiiosfer , zonder tevens den affchrik van het Kwaade en den aandrang tot het Goede te verderken, dewyl wy zien moeten , door de Wonden van Jefus, naar het vertroostend Heil. De Druk der Zelfbefcbuldiging kan niet verligt worden, dan naar maate de gefterkte . aandagt zig vestigt op het geronnen Zweet, op het vergoten Bloed en de Angften der Ziele van den geliefden Zaligmaaker, aan Wiens bitter lyden wy regt wenfehen te doen, door zulke Befchouwingen, die het zondige ten uiterften affchuwlyk voordellen. Daarin zien wy den Hemelfchen Vader ten hoogden afkeerig van het Kwaad der Zonde, ten derkden gezet op de volbrenging der heilige Wet, en egter vinden wy Hem niet verfchrikkelyk; wy vemeemen by Hem niets, dat ons cenigzins te rug doot, maar alles  VOLDOENING. 99 alles hoogstbcgcerlyk, alles volheerlyk by Hem, Die een God is der Blydfchap onzer Verheugingen. Daar dankbaare Wederliefde het hart vervult, is de kragt van alle mogelyke Beweegredenen fiamgedrongen in deeze ééne : alzo is het Wübehagen van mynen Hemelfchen Vader. Geene Vreugde is voor den Geloovigen zo groot, geen Genoegen zo verruimend en zuiver, als de Bevinding , dat deeze gevoelens kragtiger worden , datze de Begeerlykheden verzwakken, hem meer los maaken van het aardfche en de Waereld overwinnen; wenfchende zeer, daarin te vorderen , zelfs door harde middelen van Smart en Tegenheden, en zig geheel ten olfer te geevcn aan denHeere, die hem gekogt heeft; om Zynen naam op aarde te verheerlyken, door weldoen, voorbeeld en gefprekken; kunnende hy zig nooit en nergens zo veele Zaligheid voordellen, als in die begeerlyke Gefleldhcid, waarin hy zal kunnen zeggen : nu ben ik rein in de Oogen van God en van my zelvcn. Terwyl de Geloovige zig verkwikt, door vertrouwen op fteeds herhaalde en vernieuwde Vergeeving, vermeerdert zyne tederheid in het hartelyk treuren over elke zonde , met den vuurigen wensch, dat deeze Droefheid naar God nog dieper moge doordringen. In deezen Weedom vindt hy Verheuging, G 2 ui  IOO GESPREKKEN OVER DE jn dééze Rouwe eenen Wellust, die het zigtbaaro doet wegzinken; zynde hierin een Voorgevoel van zyne aanftaande en naderende Grootheid. Onder het beproeven van Leed en Rampfpoeden , wordt hy gefterkt, door te denken, dat Christus hem nu aanziet met een oog van Liefde en Meedclyden. Dit lyden befchouwende als Licfdetugt, wordt hy met alleen ftil en met God te vreeden; maar vindt daarin ook Dankltoffe, heeft gevoel van Eergenot , en voorziet, dat hy eens bevindelyk zal zeggen: hoe goed en gezegend was het my, aldus in druk te zitten! In zyn eigen Ongeloof vindt hy den Oorfprong der voortduuring aller kwaaien , het groot Beletzel zyner Vergenoegingen , den fterkftea zyner Vyanden ; zo dat zyn bidden meest altoos uitloopt tot verkrygiug van vermeerdering des' Geloof^ Daardoor blyft hy altoos arm en klein, kent zig zeiven als eene dorre aarde; het beste zyner voortbrengzels vertoont zig onrein; zyne heilige dingen hebben noodig geWasféhen teworden in het bloed van Hem, door Wièn by Toeleiding geniet, en Wiens reukwerk zyne gebeden moet veraangenaamen. Dus behoudt de Christen eenen diepen indruk van eigene, algehecle Onwaarde en Afhanglykheïd; zo dat elke opwelling van goede gedagtcn, elk ryker bezef des,  VOLDOENING. IOI des Gcloofs, elke opklaaring van Gods Liefde, •aan hem zeiven fteeds voorkoomt als een Onderpand des Gecsts , als een nieuw Gunstbcwys , *t welk den aandrang der Verpligting tot Dankbaarheid vernieuwt. Zo draagt hy met Lydzaamhcid het beeld van den eerften Adam. vervolgd door de Zonde, die hem ligtclyk omringt,en geduurig in ftryd met Afdwaalingcn. De vernieuwing des Gcmoeds is flegts een zwak Beginzel, 't welk hem zeer onvoldaan laat over zig zelvcn, en dikvvyls in twyfel aan zyne Vorderingen ten goede; die egter wezenlyk zyn, en hem verder toerusten tot den dag der Verlosfing, naar welke zyne Z achtingen en Verlangens zig dagelyks uitftrekken. Aldus is Christus zyn Leven, zyne Geregtigheid en Sterkte , terwyl hy nog moet uitwoonen, verwagtende eerlang opgeroepen te worden , om, ook in zig zei ven , den Becldë van Gods Zoon gclykvormig te worden in Hei. ligheid en Hcciiykheid; om, naar de maate zyner vatbaarheid, de Zedelyke Regtheid te vcrecnigen met de Zaligheid, zo als deeze verecnigd zyn in den Algenoegzaamen. In deezen gewenschten ftaat zal God bemind worden als het hoogfte Goed. Volkoomen eensgezind met den Schepper , zullen de Schepzelen hun hoogfte behagen iiebben in Hém, Die dan behoor!yk verheerlykt wordt  ÏOZ GESPREKKEN OVER DE VOLDOENING. wordt in zyne Heiligen , en Zig verlustigt in zyne Gunstgenooten. Dan zullen de, Verlosten van de aarde zingen: Hem Die ons heeft lief ge. had, ons van onze Zonden gewasfchen, en ons Code gekogt heeft met zyn bloed, uit allen geflagte en taaie, en volke en naatfie, en ons gemaakt heeft tot Koningen en Priesters, Gode en Zynen Vader, Hem zy de Heerlykheid en de Kragt in alle Eeuwigheid. Alle Zaligen zullen zig vereenigen in het Loflied: Groot en wonderlyk zyn Uwe Werken, Heere Gy almagtige God! regtvaardig en waaragtig zyn Uwe Wegen, Gy Koning der Heiligen! wie zou U niet vreezen, Heere! en Uwen Naam niet verheerlyken, want Gy alleen zyt heilig! Gy Heere! zyt waardig te ontfangen de Heerlykheid, en de Eere, en de Kragt; want Gy hebt alle dingen gefchapm, en door Uwen wil zynze, en zynze gefchapen. Deeze Lof wordt vuuriger en uitgebreider , met de toeneemende Inzigten in Gods Oogmerken en Befluiten. Dus wordt Gods Oogmerk in de Schepping bereikt. Dus moet en zal, eindelyk en eeuwig, alles wederkeeren tot denOorfprong alles goeds, in dankhaare , verheerlykende Aanbidding; want uit Hem, en door Hém, 'en tot Hem, zyn alle dingen ; Hem zy dt Heerlykheid in Eeuwigheid ! Amen.