Hoi E3°  T O ONEEL OEFENINGEN.   TOONEELOEFENINGEN VAN A. L O O S J E S. Pz. VIERDE DEEL. Het Tooncelfpcl is een fpiegcl des lecvens, en een fchilderij van de handelingen der Mcnfchen. SAM. WERENFELS» TE B A E R t E M, Ey A. LOOSJES Pz, M D C C X C I I Ia  INHOUD. v a n h f. t V I E H D E D E E L. wat tyler, Treur fpel. de gouden medaille, BHjfpel. de hulk of de heb. vinding. ToO- neelfpel.  WAT TYLER, TREURSPEL,   WAT T Y L E R, TREURSPEL. DOOS. A. L O O S J E S Pz. TE HAERLIÏM, By A. L O O S J E S Pz. MDCCXC III.   VOORBERICHT. De Gefèhiedenis van Mas Anjello is alom bekend, en de naam van dien onderneemenden Visfcher aan de naakomelingfchap overgeleverd. Onlangs nog heeft de beroemde Meizfner door een klein flukje in zijnen gewoonen, fckoon ecnigzins meer hiftorijchen, jïijl, aan hem gedacht. Bij volksbeweegingen van dien aart, als waar van hij de aanvoerder was, is de werking der huttstogten zo ongemeen Jlerk , dat zij dikwerf jaa meestal zeer treffende tafreelen voor eene dramatifclie behandeling opleveren. Wat Tyler, de held van dit Treur/pel , indien ik het dien hoogdraavenden naam mag geeven, dat ik bij deezen aanbied, is niet zo bekend, als Mas Anjello , fckoon de gefchiedenis van dien Deptfortfehen Metselaar in de daad, vooral in deeze dagen , niet minder de aandacht verdient,, dan die van den Napelfchev. Visfcher. Vrij breed* voerig is dezelve te vinden in VHifloire de ïAngle* teut-  2 VOORBERICHT. terre par Mr. de Rapin Thoyras Tom. 3e ziet gij wéér zo treurig, Betty. IJet lijkt, dat gij weer over iets peinst. B E T T Y. Wel 't is iminers heel ongelukkig rrioedef 3o den heelen dag te werken, en dan tegen den avond nog geen geld te hebben o.ui zijn' brood te kunnen koopen. A ii A'  4 WAT TYLER. met het mes ons op de keel af te dwingen — hoe worden wij befchermd — ftroopen niet dagelijksch de franfchen op onze kusten. — mar y. Maar ook dienen zij , om ons tegen de kwaaden te befchermen. — Eindelijk worden de fcbattingen ook gebruikt om de openbaare gebouwen, het paleis van den Koning — de bruggen, de gragten, de dijken en zo voort te onderhouden. E e T T y. (Jlaat de hand weder aan het werk. ) Ja! Ja! dat laatite is goed, daar hebben wij allemaal dienst van.... mar y. Gij zij wat heel haastig Eetfy; daar zit zo wat veel van vaders bloed in u — en die hairen zijn ook gekroesd.— (Naa een korte tnsJchenpoos) Waarlijk, vader blijft langer uit dan ik gedacht had. bet-  EERSTE BEDRIJF , I ToOfl. 5 li E T T y. Ja! Een pond voor twee maanden ter Ken te krijgen gaat niet zo gemak-lijk bij de rijken. Wat heeft mijn lieve Henry toch lang gefukkeld , om voor een goede bijl war bij een te zuinigen ... en wat was ik blij dat ik do drie fchellingen, die hij voorleden week rog te kort kwam, aan hem kon giéyen. Mijn beurs was geheel ledig, maar o moeder' 't was voor mijn Henry. — o Wij armen hebben liefderijker hart, dan de rijken. mar y, Ja maar Henry gaat u ook zeer aan 't hart. -— Gij hebt hem lief — B E T T V. Dat heb ik, mijn moeder! o en dat is mijn hoogde vreugde... maar toen vader laatst de foup meê bragt voor ons geheele huisge; in toen gij zo krank Jaagt — heb ik toen aan Molly hier naast, die in de kraam lag, niet mijne portie gebragt. A 3 ma-  6 WAT TYLER. m ar y. Ik weet het wel Betty ... Gij hebt een goeJ hart.... betty. Dat behoeft gij juist niet zo te zeggen , mocd r ! maar ais de meeile rijken en grooten maar een half zo genegen hart voor hun medemenfehen hadden, wij zouden zo ongelukkig niei zijn. Ik hoop toch dat wij heden avond wat te eeten zullen hebben, 's Morgens vasten, 's middags vasten, en dan geen zeker uitzigt op brood tegen den avond 't valt hard. TWEEDE TOONEEL. mary, betty, HINKT. henry. ( met een brood onder den arm en een brok kaas in de hand. ) Ha, mijn lieve Betty! daar heb ik brood — kaas en een pul bier.... Wat verheug ik mij, dat  WAT TYLER. WAT. Hoor eens, jongen! A!s gij vader zijt van ftcrke jongens en frifche meisjes , dan zult gij mij, in het graf misfchien, voor dien raad danken. Ik geef u mijn dochter van veertien jaaren niet. HENS Y. De wetten.... W A T. Spreek mij niet van de wetten. Zo als die liggen, maaken die veele menfchen ongelukkig. MAR Y. Wat hebt gij daar onder uwen mantel. w A T. Een ftuk osfenvleesch, wijf! dat van klink is — en dat ik onder Gods zegen met u en het verder gezin denk te gebruiken.... M A R Y. Hoe komt gij daar aan? w A T.  li WAT TYLER. BETTY. o Als gij niet mede eet dan zal het imrncis mij ooit niet fmaaken. II E N R Y. Als gij het dan wik, mijn maag heeft 'er niets tegen.... want ik had heden nog niets gebruikt.... WAT. Komt kinderen, komt. M A R Y. Eerst God den Heer gebeden —. ('Li] maaken ieder een kruis en bidden in Jlilte met veel oot~ moet. ) WAT. Is hier de fchrokkige Dinston nog niet geweest ? ik dacht dat ik hem al binnen's huis zou hebben hooren grommen. M A-  EERSTE BEDRIJF, 3 ToOll. I3 M A R Y. Wij hebben hem niet gezien. w A T. Dan begint hij recht genadig te worden. E E T T Y. Ja, ja , het zal hem nog heugen van het ongenoegen dat hij met mij gehad heeft.... Zoudt gij het wel gelooven vader, dat die flechte kerel mij laatst bij de timmerwerven heeft agter naa gelopen... . en toen hij mij inhaalde gaf ik eén gil en mijn hand liet hem voelen, dat ik wei atm maar niet voor hem te koop was. Zcdert dien tijd fluipt hij het huis, als een hoederdief, voorbij. w A T. 't Is een man, die laag van ziel is, die geen liefde voor zijne naasten heeft}— Een der bloedzuigers van den Koning.  EERSTE BEDRIJF, 4 Tooit. 15 fnoodfte begeerten s drukt zijn hart bij den eerften opflag van zijn oog uit. VIERDE TOONEEL. wat, marry, henry, betty, dikstou. d i n s t o n. Ha! ha! meester Wat! zijt gij t'huis, en zit gij allen zo fmaakelijk te fpijzen. o Ik verheug mij zo, als het den onderdaanen van den Koning zo wel gaat. wat. Ei! wat is uw boodfchap? Maak het wat kort. d 1 n s t o n. Als of gij mijn boodfchap niet raaden kost. Is het u vergeeten, welk een moeite ik voorleeden iaar met u gehad heb , toen ik om de fchatting van mijnen Koning kwam. wa t.  IÖ WAT TYLER. w A T. Keen! dat is mij niet vergeeten: uw onmededoogenheid, uwe onbescheidenheden v aren te groot, dan dat ze ooi: uit mijn hart hunnen gewischt worden, en daarom heb ik nu gezorgd, dat ik van die beestachtigheden niet meer te lij den zoude hebben. r> i n s t o N. Eestig, Bestig! wat. Zwijg maar, daar hebt gij anderhalf pend DIKSTONi Zeer goed , maar, maar.. .. w a t. Wat maar! is het i u nog niet genoeg? d 1 k s t o n. Waarlijk gij zijl ctn on iipdig man, of om beter te fprceken, gij kunt u heel onnoozel hou-  EERSTE BEDRIJF, 4 Toofl. 17 den. Gij weet immers wel van het hoofdgeld van één fchelling , dat van ieder per* foon boven de vijftien jaaren geheven wordt. wat. Hoe nog meer, nog meer bezwaaren! Dinston, Dinston, moet dan het arme volk den armen burger, naadat hij zich mager gevast heeft, om de gewoone fchattingen op te brengen, door buitengewoone de nek ingetrapt worden. DINST ON. Dat raakt ons~niet, Vrind Wat, maar den Koning en die van 's Koning raad zijn. > WAT. Raakt dat ons niet ? Door wien is de Koning Koning, en om wien is hij Koning? Raakt het ons niet of wij door fchattingen bezwaard worden ? U misfehien niet , die een dienaar dier verdrukkers zijt , en met hun den buit, dien gij ongelukkige burgers aftroont, deelen moogt. B plus-  jg WAT TYLER. DINSTON. Niet hooger , Wat, niet hooger, of ik zou de rnagt , waar mede ik bekleed ben, moeten doen gelden. WAT. Ondraagelijk voorwerp! MAR Y. Lieve man! Gij weet hoe gij in het voorige jaar uwe handen aan hem gebrand hebt; Geef den kaerel zijn cisch. BETTY. Lieve Vader ! maak toch dat wij hem maar fchielijk kwijt worden. Ik ben bang , als ik hem maar aanzie. WAT. Gij zegt hoofdgeld. Dinston. Eén fchelling? DINSTON. Jaa één fchelliug ... net één fchelling ... voor  EERSTE BEDRIJF, $To01l. Ip voor ieder perfoon, die boven de vijftien jaar is. WAT. Daar zijn dan, bloedzuiger! mijne twee Iaat* {Ie fchellingen voor mij en mijne vrouw. DINSTON. Nu hapert 'er nog maar één. WAT. Hoe één? DINSTON. Voor uwe Betty. / WAT. Zij is nog geen vijftien jaaren. DINSTON. Ha! ha! Wat of gij mij wcêr woudt wijs maaken, die lange meid nog geen vijftien jaaren ... en zie, hoe of zij daar ftaat te praatcn met dien jongen ... Kom, kom Wat! geen ontveinzing zal u baaten. Nög één fchelling moet 'er zijn. B 2 V/AT  2f) WAT T V L E R. WAT. Mijn dochter is veertien jaar en tien maanden, en dus is zij vrij van het hoofdgeld — Gij krijgt het niet, Dinston. dinston. Spreek niet zo barsch , fpreek niet zo barsch ... of ik zou mijn gezag hier moeten doen geklen ... wat. Wat gezag is boven mijn woord in deezen ? / dinston. Ik ben bekleed met de magt, om, ingevalle de ouders weigerig vallen, om het hoofdgeld te betaalen, en, door de verzwijging van de jaaren der kinderen, zich aan die belasting zoeken te onttrekken , onderzoek te doen na den (Iaat der huwbaarheid, en daar uit te vonnisfen. wat. Onbefchaamd Kaerel! Hoort gij het, Henry? d in s-  eerste bedrijf, 4 Toon. 2.1 dinston. Geef op de fchelling, of... wat. Zulk een beestachtig geweld Dinston zai ik niet verdraagen. m a r y. Lieve Betty; begeef u van hier..? betty. Waarheen zal ik vluchten ..? henry. (opent de deur.) De deur maar uit lieve Betty, .... ik zal u vergezellen... (Zij gaan de deur uit met verhaasting.) dinston. Juist als of ik haar niet zou kunnen innaaien Neen! neen! al ben ik wat gevorderd in jaaren, ik zal ze wel innaaien .. .. B 3 o! op  22 WAT TYLER. o! op een meisjesjagt ben ik nog zo vlug ( Hij vliegt hun agter naaf) wat. (ftampt op den grond, bij/ op zijne lippen—grijpt den hamer op . ... en Dinston agterna willende vliegen, houdt Mary hem tegen — Hij zegt met een bulderende Jlem.) Dood en verdoemenis! dood en verdoemenis op Dinston laat mij los Die mij tegenhoudt is zo wel een kind des doods als Dinston. ( Hij werpt Mary van zich af en vliegt de deur uit.) VIJFDE TOONEEL. mary. alleen, op een foei ncdervallende ziet een poos met fiillen angst na de deur — barst daarnaa in traanen uit, en vouwt haare handen. Jefus, Maria! — Wat zal mij arme vrouw nog  WAT TYLER. betty. o—'als ik kan — ik wil gaarne u alles zcp. gen. Vader heeft Dinston dood gefla- gen ... mary. Dood? Betty! betty. Ja, moeder — die booswicht haalde mij in —rukte mij uit de handen van mijnen Henry — en op dat zelfde oogenblik was Vader aster ons, en floeg hem mef een' hamer op de harfens, dat hij dood aan mijne voeten nc"dertuimelde. mary. (zinkt onder dit verhaal in de armen van Betty.) o God! mijn man een moordenaar! (Het Gordijn valt») T WEE-  TWEEDE EEDRIJF, I ToOtl. 25 TWEEDE BEDRIJF. 't Tooneel op een ruimeplaats in Deptford. EERSTE TOONEEL. wat, henry, burgers. ( het Lijk van Dinston ligt agter op het Tooneel.) wat ( met den hamer in de hand.') Neen Henry! ik wil niet vluchten. Liever de dood dan zulk eene verdrukking, ik heb het bij God en alle Heiligen gezwooren, dien eed zal ik houden .... Ik heb den dood gezwooren aan eiken verdrukker, dien ik- ontmoet — h e n r y. Weinige oogenblikken maar, en de Gerechtdienaars zullen u wegllecpen — Werp den hamer weg in Gods naam — werp hem weg. 13 5 WAT.  26 WAT TYLER. WAT. Neen! Henry — ik wacht met ongeduld de gerechtsdienaars. Dat zij, dat hun aanvoerder zich aan het lijk van dien onzaligen fpiegelen — en moet ik bezwijken .... welaan! met één' dood ben ik vrij — daar de belastingen mij duizend dooden doen fberven. Bij druppelen wordt ons jaaren agter een het bloed daardoor afgeperst. —- Eenige weinige golven, Henry — een itroom blocds maar op het fchavot, en ik ben vrij van alie fmarten. H E K R Y. Maar de fchande .... WAT. o Die fchande, die fchande is een vooroordeel. In mij heb ik niet mij zeiven, masr de eer mijner dochter en het gefchonden recht van eiken vrijen Brit gewroken. — Siaa. ven en kruipende hovelingen, fehandvlekken der aarde, zullen mijn bedrijf als fchandelijk doemen. Maar hun lot is bijna de eenige waare fcha n-  TWEEDE BEDRIJF. I ToOfl. 27 fchande. Henry, haat gij mijne dochter, omdat ik den baldaadigen Dinston , die reeds zijne moedwillige handen aan haar ilocg, den kop verpletterd heb? — Heb ik daarin uwe rechten niet gewroken. henry. Ach, neen! ik bemin haar. — maar ik bid u fprcek toch wat zagter ... 't Is nog niet zo laat, of 'er zal volk op de been komen .... wat. Dat het kome. De twee bedienden van den bloedzuiger hebben immers gezien dat hij viel ■ Zij namen als lafhartigen de vlucht — maar zullen het den Majoor der ftad wel berichten. — h e n r y. Dan (laat immers uw dood vast. Vlucht! wat. Dat hij vast ftaa — Immers .die een halve eeuw  SS WAT TYLER. eeuw agter den rug heeft, heeft maar weinig aanfpraak op éénen dag leevens. En hoe onzeker is dat altoos, eens maar glippe mijn been uit, in mijn handwerk, op een dak. door het breeken van eene 'fehaaj, en Wat is niet meêr. — o Henry, en om dat lee\en te behouden zou ik vluchten? —Maar zo'er in het graf bewustheid is, zou het mij daar zelfs leed doen, dat mijn dochter een man kreeg, die als een lafaart den dood vreest. — Wilt gij haarer waardig zijn, Henry. HENRY. Ach mijn Vader! w A T. Dan bezweer ik u bij het lijk van dcezen booswicht, dan bezweer ik u bij dit werktuig mijner wraake, dat gij met mij een kreet opheft door de Had: geen Hoofdgeld! — geen Hoofdgeld! — en wraak over de verdrukking! Uw bedenken is aarfelcn, uw aarfelen is weigeren .... Maar wie nadert mij? TWEE-  TWEEDE BEDRIJF , 1 ToOlt, 31 WILLIAM. o Wat zou ons Iceven zonder u zijn — u, die altoos onze vriend waart. — Welaan wij zweercn het u. — Niet dan met mijn dood zal ik u aan het gerecht overgeeven ... thomas. En ik ... henr ". En ik .... Hemel! daar zijn zij, daar zijn zij reeds. DERDE TOONEEL. majoor van Deptford en twee diéka ars, wat, henry, thomas, william, eneenig volk, dat van tijd tot tijd vermeerdert. wat. (met een zwaareJlem.) Geen Hoofdgeld! —Burgers van Deptford— geen Hoofdgeld meer of — de dood! (William , Thomas, Henry roepen dit met hem, en eenigen uit hei volk fchaaren zich bij hem. wat.  %i WAT TYLER. w a T. Gij zoekt niemand anders, dan Wat Tyler, Mijn Heer! omdat hij den gaarder Dinston heeft dood geüaagen. II A j O O Ei Dien zoek ik. — Wijs hem mij. — wat. (treedt hem nader met den opgeheven hamer.') Ik ben Wat Tyler — Ik heb met deezen hamer dien booswicht geveld. —jaa, Burgers van Deptford, dat heb ik gedaan toen. ik mijn laaiffe fchelling voor het onbarmhartig hoofdgeld dien knevelaar afgegeeven had, en hij mij niet op mijn woord willende gelooven, dat mijne dochter Betty den ouderdom van vijftien jaaren nog niet bereikt hadt , overiloeg tot een gewelddaadig en fchaamteioos onderzoek — toen heb ik hem met deezen hamer doodgeflagen. —Maar met dee/.cn zelfden hamer zal ik hem, die mij nader treedt om mij te knevelen en te vangen,  TWEEDE BEDRIT F-j 3 ToO!t. M gen, het zelfde lot als Dinston doen ondervinden. — Wij worden uitgezoogen, Bur^ gers. — Wij betaalen de fchattingen van ons bloed en ons zweet — en tot den laatften droppel toe wordt ons afgewoekerd. — Geen Hoofdgeld meer, Burgers! - Nu, Majoor, treed nader — treedt nader gij, dienaars! maar gij hebt te doen met een man, die naar de wet» ten den dood fchuHig — die ook des doodg getroost, maar wiens geheels ziel wcede en wanhoop is —. 't vol k. Leeve, Wat Tyler! — Leeve, Wat Tyler! — Geen Hoofdgeld! — geen Hoofdgeld! — majoor. Rob en Toby! vat mij dien moordenaarj ■ dien opróermaaker! — Hoe, zij zijn ver'dweenen ? wat. Ja zij hebben zich bij mij gevoegd, bij «hen moordenaar van een booswicht, die C door  34 WAT TYLER. door zijn ambt en het gezag van den Koning boven 't bereik der ftraffc gefteld was. Bij dien oproennaaker , die een kreet durft aanheffen tegen belastingen, wanneet de menfchelijke natuur en het hart van eiken Brit wraak roept. — Handhaaf nu tegen mij de wetten. — Handhaaf ze tegen mij gelijk tegen John Staw, ( de Majoor wil gaart.') Neen! Neen! niet agteruit, zo gij niet in onze gevoelens, in onze maatregels treedt, zijt gij een kind des doods, zo wel als Dinston.— MAJOOR. Wat eischt gij ? — Wat eischt gij ? WAT. Ik eisch, dat het. lichaam van Dinston op de openbaare flrafplaats ten toon gefteld worde — en dat de braave Priester John Staw, die thans in den kerker zit om zijne vrije leer en denkwijze, op het oogenblik geflaakt worde .... M A-  TWEEDE BED Rijp', 3 TooJtt 35 m a j o o k. Ik heb geen order. w a t. Qntvang dien dan van mij en van deeze Burgers van Deptford. 't vol k. Staw uit den Kerker! Staw uit den Kerker! .. . majoor. Uw eisch zal voldaan worden. . . . wat. (tegen Tobias en William) Volgt hem tot de gevangenis, mijn Broeders! en keert niet zonder mijnen Vriend Staw. ('i Volk volgt Tolias en William.) Ca VIER-  3$ WAT TYLER. VIERDE TOONEEL: WAT en HENRY. WAT. Ziedaar nu, mijn Henry! hoe de geest onzer medeburgers werkt. — Gij Haat ftom. HENRY. Nog, nog, beef ik voor uwe veiligheid. WAT. Neen! jongeling, beef niet. — Ik voel een moed in mijn hart ontbranden, als ot mij een engel des Heeren voorlicht. — En als de Prister Staw verlost is, o welk een fteunzel verkrijgen wij dan in dien voorstander van Rechten en Vrijheden. HENRY» Van verre fchijnt mijn Betty en uwe huisvrouw aan te komen, ik hoor ze met elkaêr fpreeken. VIJF-  4°* WAT TYLER. DERDE B E D R Ij F, (In het kabinet van Koning Richard.) EERSTE TOONEEL RICHARD, SUDBUEY, HALLES. RICHARD. Sudbury , hadt gij' ooit kunnen denken, dat een band vol gepeupel, dat te Deptford zamenfcboolde als in een oogenbük tot twee groote legers zou hebben kunnen aangroeijen. S U D E U R Y. Uit den raad, dien ik u heden moig:n nog gaf, om u een weinig naar den gang van het werk te fchikken, is het u over genoeggebleeken, dat ik geen hoop voedde, om door een vertoon van onbevreesdheid den muitelingen fchrik aan te jaagen. HAL*  54 WAT TYLER. ontroofd worden, waardoor onze goederen befchermd worden tegen de invallen derFranfehe», waardoor recht gedaan word tusfchen den rijken landheer en den fchamelen hoevenaar. — En' tegen mij fpreekt gij van Geld. Weet gij, dat 'er een man voor u ftaat, die door de ftem van honderd duizend mannen, als Brit, tot den Koning gezonden is, en denkt gij dat die man een verraader is. RICHARD. Gij begrijpt wel, dat gij in mijne magt zijt. ii e n r y. Ik ben in uwe magt, en in die van de hovelingen, die u omringen, maar weet gij wel, Koning! dat gij in de magt niet van mij, maar in die van honderd duizend mijner Vrienden zijt. — Ik zie gij befterft — uwe kleur ... RICHARD. Gaa uit mijne oogen na den hoop muitelingen, die u gezonden heeft. hen-  DERDE BEDRIJF , 3 Toon. 55 HENK Y. En gij zult ons dan geen recht doen. —Het hoofdgeld zal blijven rtartd grijpen. — Gij' zult ons zonder befcherming tegen de invallen der Franfchen laaten. — Gij zult ons door de lasten laaten verpletteren. — Ik gaa, Koning Richard — maar met welk een' toornigen blik gij mij aanfchouwt — weet dat ik een mensch ben, die medelijden heb met een koninglijk mensch, dat zijn belang niet ziet. —1 DERDE TOONEEL. EICHARD, HALLES, SUDBURY. HALLES. Waarlijk veel heeft men nu gewonnen met dit mondgefprek — o Vorst , vergun mij rond uit te fpreeken , Gij hebt uw zwakheid verraaden voor de arendsoogen van dien jongeling is zij niet bedekt geblceven. D 4 B IC-  56 WAT TYLER. RICHARD. Mijn vriend! als een jong Koning zo voor de ecrftemaal zulke ftrenge waarheden hoorr, dan moet hij Adderen in zichzelven voor zijne vrienden — of liever voor zijne hovelingen. Henry fprak veel waarheid — fpreek gij die altijd, en gij zijt tenminften zo goed als mijne vijanden. SUDBURY. De Koning moest het gefprek niet afgebroken hebben. HALLES. De Koning moest hem niet hebben laaten gaan, maar hem in den Tower hebben doen werpen. RICHARD. Laaten wij het volk niet tergen. Laaten wij den zagten weg met hun infiaan. HALLES. Dan gaat uw throon, dat gaat gij zelf ver« loeren. Eene tijdige ftreogheid berouwt eenen  58 WAT TYLRR. het oogenbük te rug geroepen en voor mijnen throon gefield worde. VIERDE I O O N E E L. richard en sudbury. lt I C II A R D. Gij zucht, Sudbury SUDBURY. Met reden, mijn Vorst..... moet een deugdzaam Staatsman, die zijn Vorst en Vaderland bemint, niet zuchten , als bij Vorst en Vaderland in het hachlijkst gevaar ziet.— Een vrij volle, als de Brijen, wil door hunne vorften aan de hand gegaan worden, en dan zullen zij fomtijds zelfs met meerder vuur, als volkeren, die onder het juk der flaavernij zuchten , hunnen Vorsten hulde bewijzen en blijken van de tedertle liefde geeven , maar het gezicht van de ketens der onderdrukking is voor een vrij volk genoeg,  ^° WAT TYLER. ren, 't geen menig waggelenden throon fterker bevestigd heeft, dan de grootfte kriigsheiren. Ik had wel gcwcnscht, dat uw mondgefprek met hem wat gelukkiger ware afgelopen, maar ach! dat het volgende geen ongunstiger einde hcbbe. richard. Sudbury, ik kan immers geen lafhartig vertoon voor de muitelingen maaken. Ik heb mijn partij gekoozen: ik zal mijn gezag doen gelden. sudbury. Doe het gelden, mijn Vorst; maar zo, dat, als uw fehede! gelijk de mijne met grij! ze hairlokken pronkt, dat gij dan nog met vreugde op de wijze keuze van dit oogenblik moogt te rugge zien. ö in de jeugd fchijnen wij veel meer te weeten dan in den ouderdom, en de bedachtzaame grijsaart verbeeldt zich mcermaalen, dat hij minder weet, dan hij in de daad weet. r i c-  DERDE BEDRIJF, 2 ToOfJ. 61 RICHARD. Ha! daar keert Halles reeds met hem te rug. VIJFDE TOONEEL. RICHARD, SUDBURY, HALLES en HEN R.Y. HALLES. Maar weinige oogenblikken heeft het mij gekost, of ik had Henry ingehaald, doch in dit kort tijdpunt heb ik ontdekt, hoe mijn raad om deezen booswicht terug te roepen, op de beste gronden fteunde. Verbeeld u tot welk eene voorbeeldelooze vermetelheid dit oproerig gedacht zich verheft. Ik vond hem bezig, om eer hij nog uw paleis verliet, eenigen van uw hofgezin door fchijnfchoone redenen over te haaien tot zijne fchandelijke partij. RICHARD. Wat zegt gij nu, Sudbury? SUB-  6a WAT TYLER. SUDBURY. Nog ben ik dezelfde HALLES. o Mijn Vorst! Bij Sudbury begint de befiuiteioosheid des ouderdoms met eene natuurlijke zwaarmoedigheid zich te paaien. \ RICHARD. Jongeling! Gij hebt de floutbeid gehad om zelfs cenigen uit mijn hofgezin tegen mij, uwen wettigen Vorst op te zetten. s HENRY. Ik fprak met hun als met menfehen en burgers, ik vergat dat zij uwe hovelingen waren. En waarom toch doet gij mij weder roepen ? Laat mij na ons' opperhoofd te rug keeren, met het bericht, dat gij de eifchen, de billijke eifchen uwer onderdaanen verhooring weigert. K I C-  Derde bed rijf, 6 Toon.' 6f immer zo gezorgd. Vaarwel mijn Koning! —» Vaarwel Walworth! richard. (tegen Sudbury en Halles) Ik fteun op u als op mijnen Valer, op u als mijnen Eefcbermengel. ZEVENDE TOONEEL. richard en walworth. richard. Kom, Walworth.' laaten wij ons aan de Burgers van Londen vertoonert, en beweeg gij door uwe aanfpraak.. — ik, door mijne tegenwoordigheid de harten der Burgerij, dat zij aan het oproer paaien zette, en in het bloed dier weêrfpannelingen de Conititutie des Lands vestige. walworth. Gaan wij , mijn Vorst, en ik zweer u niet, dan met mijnen dood, van uwe zijde te zullen wijken, uw leeven uwe eer moet verdedigd — en val ik aan uwe zijde, het kan zonder leeven, het zal niet zonder eer zijn. i E ?- VIER-  VIERDE BEDRIJF, I ToOtt. 6$ ry, vertoeft te lang. Ik ducht, dat hij een flachtoffer der dwinglandij en wanhoop zal geworden zijn. WAT. Dat denk ik nog niet, want een Dwingeland, een Overhecrfcher van zijne msdcmenfcben, is lafhartig; hij vreest, om dat hij geen gegronde reden van hoop heeft. Wat zouden wij vreezen, mijn Vriend! Tellen wij niet een leger van ten minden tachtig duizendmannen, allen bereid om te overwinnen of te derven ... Indien Henry dood is, zal zijn dood duizendvouwd gewroken worden. Is het leeven van eenen Gezant uit een vreemd volk niet een heiligdom, niet een onfehendbaar heiligdom, en zou een gezant uit den boezem des volks gevangenis of dood ondergaan, STAW. Zij, mijn Vriend, die in eenen Maat de magt in handen hebben, die zo veele jaaren agtqr een onverhinderd die magt hebben uitE 3 gc-  10 WAT TYLER.. geoefend, zullen zich niet ligt kunnen verbeelden , dat hunne magt te rug gekeerd is in dien boezem, waaruit zij gebooren is. En zo lang zij in de denkbeelden hunner grootheid volharden, zuilen zij op den weg des gbwelds blijven voortwandelen ... maar ik zie twee hoofden van ons leger van verre naderen. Ongerustheid en ontevredenheid is Op beider aangezigten te leczerx TWEEDE TOONEEL. WAT, STAW, WILLIAM dfl THOMAS. THOMAS. En 't is dan waar dat onze getrouwe Henry nog niet terug gekeerd is ? WILLIAM. ' Zeker , zeer zeker ;is hij omgebragt? 't Volk mompelt op eene verfchriklijke wijze. — Men zegt, dat wij hunne verraders zijn, dat wij hun allen zullen overleveren aaD  VIERDE BEDRIJF» 2 ToOtt. fl aan de Burgerij van Londen, gelijk nu den ongelukkigen Henry aan het Hof. WAT. Ik zou den braaven Henry overleveren? — Welk eene raazernij heeft de harfens begoeheld. STA W. Mijn vriend! Het ongeduld des volks, dat nu, als een lang te rug gehouden veer, losgefprongen is, lijdt thans geene vertoe. ving. Daar het Hof door het agterblijven aan Henry blijken geeft van ongeneigdheid om met ons te handelen, moet 'er nu doorgetast, en den vorftelijken joover gedwongen worden, om de ons ontftoolen rechten te rug te geeven. — Laaten wij, zonder vertoeven voortvaaren — en van drie zijden de ftad aantasten. WAT. Ik ben bereid. — En is mijn Henry dood dat .... dan Richard beeve^ E 4 T n o-  72 WAT TYLER. THOlIA 5. Dat hij bceve .... w A T. Laaten wij moed en bezadigdheid in onzen aanval paaien. Het paleis van den fnooden Lancaster ligt in a?cb. Het hof van den Aartsbisfchop is aan de vlammen opgeofferd. Alle de gebouwen der aanzienlijken agter ons zijn verwoest, mm En verfcheide kerken van die gchaate vreemdelingen zijn de woede van onze benden niet ontglipt — maar wij hebben nog niets gedaan, 'zo lang de zetel der dwinglandij in Londen gevestigd blijft. In het gevangen houden van Henry blijkt, dat wreedheid en valschheid den throon van Richard nog onderdeuren. Komt, mijn Vrienden, laaten wij het uiterftc waagen, dat wij ons leger in drieën fcheiden, dat zich Staw aan het hoofd der Burgers van Esfex ftelle-, en van die zijde Londen aantaste met dertigduizend man, dat Thomas aan de  VIERDE BEDRIJF, 2 ToOtt. 73 de zuidzijde den aanval waage, dan zal ik wanneer de ftad geheel beroerd is, met dertigduizend man den Tower trachten te overmeesteren ... Gij, mijn William.' bekleed gij mijne zijde, of het ware dat ik in den [aanval fneuvelde.... Wat zegt gij, broedcts? STAW.. Laaten wij niet langer verbeiden. Binnen weinige uuren zij de ftrijd aangevangen — Weinige uuren maar — en door ons zullen de Britten in hunne Rechten als Menfchen berfteld zijn. Met eenen man aan het hoofd , die in ketenen gekwijnd heeft, omdat hij de vrijheid in het openbaar hulde gedaan heeft , zal mijn leger niet onbezield. blijven van het vuur , dat deezen boezem vervult. THOMAS. En heb ik niet gezucht in den kerker, — De afgeperste zweetdroppels , om fchrecu. wende en krijtende belastingen te betaalen, E 5 zal  74 WAT TYLER. zal ik met woeker den geweldigen in rekening brengen. WILLIA M. En behoef ik te zeggen, lieve Wat, dat ik gloei van verlangen , om aan uwe zijde te ftrijden, den trotfchen Koning te doen beeven, en — Henry, zo hij gefpaard is, aan den kerker, aan den dood te ontrukken.i WAT. Kom, laaten wij dat aan het Volk kenbaar maaken, dan zal hun^ vertrouwen , op ons, hunne liefde en eendracht bij deezen dageraad der hoope herleeven. Maar zagt, mij dunkt ons nadert een kleine hoop volks. STAW. 't Is aan de pracht de Lord Major van Londen. DER-  / VIERDE BEDRIJF, 3 ToOlt. 75 DERDE TOONEEL. v wal w o e t h met eer ige Burgers', wat, staw, william, thomas. walworth. Uit naam van den Koning, kom ik met u in 'onderhandeling treeden. wat. En waar is de jongeling, dien wij ten hove • gezonden hebben ? walworth. Die jongeling is om zijne onbefcbeidenheid jegens den vorstin oen Tower in bewaaring gebragt. wat. Zo gaat men dan in Londen nog voort met de Rechten van vrije Britten te verkragten. wat.  76 WAT TYLER. al w o r th. Geenszins! geenszins! Uit den naam vari den Koning kom ik vergiffenis voor alle'gepleegde buitenfpoorigheden aanbieden. w a t. Wii begeeren geen vergiffenis van den Koning. — Wij begeeren recht... wij begeeren vrijheid. w a l w o r t h. Noch, het een noch het ander zal u onthouden worden. Ik kom u niet alleen vergiffenis aanbieden, maar zelfs de teruggave van die voorrechten , welke gij meent gefchonden te zijn. wat. En zo u dit ernst ware, waarom houdt gij dan-'den man in boeijen, die door ons afgezonden was om onze rechten, als de rechten der vrije Eii:ten, terug te eifchen, waarna wij reikhalzende uitzagen. Neen! gij zoekt ons  VIERDE BEDRIJF, 3 ToM. J7 ons weder in ilaap te wiegen. Geef ons eerst den jongeling te rug , en dan zullen wij met u handelen,- dan zal ik met mijne vrienden en broeders overleggen of wij den Koning al of niec zullen fpreeken. WALWORTH. Hoe den Koning.... WAT. Den Koning zeiven ; geen afgezant van hem; o de dienaars der vorsten zijn , dit weeten wij , over het algemeen flechter , dan de vorsten zelve. WALWORTH. Welk eene raazernij van trotschheid heeft uwe zinnen begocheld. Weet gij dan niet, hoofd der wederfpannigen , weet gij niet , dat de Burgers van Londen gereed ftaan... WAT. Wij weeten niets, dan dat wij recht be- gee-  78 tV A T TYLER. geeren , dat wij, als menfchen , als vrije Brit* ten en niet als lastdieren willen behandeld worden, dat weeten wij', en weet gij daar bij, dat wij geene vrees voor den dood hebben. Een leeven in flaavernij behaage aan zielen, die, werktuigen van de dwinglandij zijnde, met haar den oogst haarer gewoeker» de fchatten deelen. Keer gij na Londen te rug, en zeg aan den Koning, dat wij geneegen zijn om zijne voorwagen te hooren , dat wij die hooren zullen met de wapens in de hand , die voorflagen aanneemen of verwerpen , naar dat dezelve met onze belangen over een (temmen of daar tegen flrijden. Met u fpreeken wij niet. VIER-  VIERDÉ BEDRIJF, 4 ToOtt. 79 VIERDK TOONEEL. wat, staw, william, THOMAS, w a l w o r t 11, üetty, eenige Burgers van Londen. Ii et t y. Ha! wat hoor, wat hoor ik , mijn dierbaare Henry, vader! zit in den Tower gevangen. w A t. 't Is waarheid mijn kind! deeze man, van den Koning aan mij afgezonden, heeft mij dat bericht. betty. ( zieh voor Walwortït nederwerpende.) Ach , mijn Heer ! die goede jongeling,^ die mij zo lief heeft. >.. w a t. Rijs op mijn kind! rijs op, geen knieën ge-  go WAT TYLER. geboogen voor dien man des gewelds. Henry zon zich uwer fcbaalÈen , zo hij die laagheid van' u hoorde. Liever zou hij in de muurén van den Tower derven, dan uwe vernedering zien. Betty! denk, dat gij mijne dochter zijt. w a l w o r t h. Gij blijft dan onbeweeglijk... uwe eisch om den Koning te fpreeken, zal u niet worden toegedaan.... en gij moet dan uw lot afwachten. w at. En gij het uwe... honderdduizend mannen , laat dit in uwe ooren klinken , en in die van Koning RJchard weergalmen, honderdduizend mannen liaan gereed om in Londen te rukken ... en dan kunt gij uw lot afwachten. Walworth. ( in het heengaan t.'gen Betty.") Als uw vader met zijnen oproerigen aanhang  VIERDE BEDRIJF, 6 ToOH, Sl hang niet te rug keert, is uw Henry morgen zonder leeven.... VIJFDE TOONEEL. WAT, STAW, WILLIAM, THOMAS BETTY, BETTY. Hebt gij het gehoord mijn vader i... 'WAT. Ja maar dreigen doodt niet, mijn dochter! STAW. Wees niet bekommerd, Betty. 't Was door den fchrik voor de honderdduizend man, dat de Lord Major de toevlucht nam, om een vrouwen hart te verfchalken , en door u op Wen vader te werken. W A T.. Eer zij moigen gelegenheid zullen hebben F om  Ba WAT TYLER. om uwen Henry het leeven te beneemen.zal *de Tower en geheel Londen in onze magt zijn... Komt, mijne vrienden! geen oogenblik vertraagir.g. Laaten wij elk aan ons leger ons befluit bekend maaken — ieder oogcnblik beraads is nu verzuim. — Bedreigingen zijn krachtelooze werktuigen, en zo ze niet door een oogenblikkelijke werkzaamheid opgevolgd worden, fpringen zij terug op het hoofd der dreigenden. BETTY. En zo evenwel eens mijn Henry... W A T. Zo hij fterft, zo hij door de handen van eene lafhartige wraakzucht fterft ,. dan zal zijne dood op alle de booswichten die Richards throon omringen gewroken worden.... Kom , Betty, vertroost gij liever uwe zo vreesachtige moeder, dan dat gij ons door uwe klagten vermoeid. (Hij omhelst haar en vei-' trekt met de ovirigen.) ZES-  VIERDE BEDRIJF, G ToOU. 83 ZESDE T O O N E E L BETTY. Ja die wraak zal mij wat baaten , mij arm onge» lukkig meisje! zo ik mijne Henry nooit weder zie. O ik vreesde het we!, toen hij van mij ging. Hij is niet opgebragt om aan het hof van eenen Koning te fpreeken.... IK word zo bitter bedroefd als ik bedenk, hoe mijn lieve Henry daar nu in den Tower geQooten is... en komt het niet alles om mij... om mij... o zo ik maar eene fchelling in de waereld gehad hadt , dan zou ik dien aan Dinston hebben toegefm-,eten, en wij zouden wel in verdrukking «n in armoede gebleeven , maar ik zou miinen Henry behouden hebben; hij zou niet op den Tower gevangen zitten, en wat ze die Heer dat fcherp tegen mij: als uw vader met zijn oproerigen aanhang niet terug keert, is uw Henry morgen zonder leeven. — o het is of mij die woorden overal volgen ... ik word bang F 2 voor  $4 wat tyler. voor mij zelve. Henry, Henry! als gy zonder leeven zijt... wat zal dan toch mijn leeven zijn. Ik zal mij na mijne moeder fpoeclen. Och die zal zitten te becven als een blad. Die durf ik nu niet één woord van mijnen Henry reppen, om haare droefgeestigheid niet te vermeerderen. ('t Gordijn valtJ) VIJF-  VIJFDE BEDRIJF, I ToOIJ. 85 V IJ F D E B E D R IJ F. (Het Tomieel is in S.nithfield. ) EERSTE TO OJNT E E L. wat, staw, thomas en william, Eenige Burgers van Deptford en Gevolg van Wat» staw. Geluk mijn vriend! dat wij het dus ver gebragt hebben. De vijanden zijn bezwceken, en de Tower is overweldigd. wat. En Henry? staw. Henry is het gelukkig ontkomen, hij fncl herwaards om met u te handelen uit naain van den Koning. F 3 wat.  SÖ WAT T Y L E R. W A T. Zo zullen dan de Britten in hunne rechten heriïeld worden. Ik zal den Koning fpreeken, met hem den vrede tusfchen hemen Zijn volk fluiten, of nog deezen dag zal het paleis worden omgekeerd. STAW. Bedenk mijn vriend, dat eene der grootfle deugden van eenen overwinnaar bezadigdheid is. WAT. Kan ik dan bezadigd zijn in het oogenbiik, dat ik gevoel dat mijn hart voor de eeriten maai vrij van Üaavernij Haat... Voelt gij nu niet beter dan immer, vriend Staw, dat gij een mensch zijt. STAW. Dat heb ik altijd met veel nadruks gevoelt, en ade mijne medemenfehen trachten inteprenten, en bij u en de burgcis van Deptford  VIJFDE BEDRIJF, 1 ToOTt. 87 ford is het mij gelukt... maar toen ik in den kerker zuchte gevoelde ik mijne waardigheid meer dan immer... en fchoon ik in den kerker geitorven ware, ik zou mij verre boven alle mijne laage verdrukkers verheven geacht hebben. WAT. Maar zie daar, Henrij! TWEEDE TOONEEL. WAT, STAW, THOMAS, WILLIAM, HENRY. Algemem gejuich, Leeve Henry, leeve Henry! WAT. Welkom, welkom mijn zoon! STAW. . ■ Welkom Henry — gij be>t dan voor eenige oogenblikken het lot beproefd , dat mij F 4 jaa-  S§ WAT TYLER. jaaren getroffen heeft ... welkom uit den kerker mijn broeder! WAT. Welke tijding brengt gij mede..... HENRY. Mijne oogen fchemercn mij van alle de nieuwigheden... ik kan pas adem baaien ... maar leeft mijn Betty nog — heeft, zij kun. nen overleeven, dat ik gevangen zat ? WAT. Zij leeft en is niet ver van hier. Zij moet ook in Smithfield komen , om in en met haaien vader de rechten der verongelijkte Britten te zien zegepraalen, maar verhaal mij toch, hoe de goede God onze poogingen gezegend heeft. HEKS Y. Toen de aanval op den Tower gefchieden zou  VIJFDE BEDRIJF, 2 ToOP.. 89 zou door onze dappere medeburgers, deedt men mij ten derdemaal voor den Koning komen, en men zocht mij nu door beloften, nu door bedreigingen zo verre te brengen , dat ik in uwen naam eenen wapenftilltand zou tekenen, maar, fchoon mij het hart tusfehen beide geweldig klopte van angst , ik hield vol en de aanval ging zijnen gang. Men droeg egter zorg ;oor mij om mij elders gevangen te houden, tot dat ik een noodkreet hoorde, die door het geheel paleis van den Koning klonk, en toen wierd ik terftond in het bijzijn van den Koning gebragt — de febrik was op zijn doodbleek gelaat gefchilderd, en met beevende Pppen voerde hij mij toe. Jongeling: ik ontflaa u — onder ciine voorwaarde , dat gij aan het opperhoofd van de wederfpannelingen deezen charter zult overbrengen , waarbij ik hun alle hunne buitenfpoorigheden vergeef , en beloof de voorrechten van het volk en zijne vrijheden en gerechtigheden te handhaven. Ik voerde den Koning-met F 5 vrij-  9° WAT TYLER. vrijmoedigheid tegen.o Vorst! door dit charter aan te neemen zou ik erkennen, dat wij fchuldigen waren, en zo gij indèdaad voorhebt aan het volk hunne rechten te rug te gseven , waarom geeft gij dan niet aan hun dit charter , of liever geeft hun geen charter, maar neemt de bron hunner klagten en grieven weg... en gelijktijdig verhief zich in de zaal een gerucht. — Wat Tyler is met zijn bende reeds in Smithfield. — Mijn God ! in Smithfield riep de Koning. — Toen ik de verlegenheid van den Koning en van alle zijne raaden bemerkte, gevoelde ik in mijnen geest een diepgaand medelijden niet Richard: Koning! zeide ik, op eene diep bewoogen wijze. Ik ftaa voor uwe veiligheid in , zo gij in perfoon aan Wat Tyler in Smithfield de beloften doet, die gij door dit charter aan mij gedaan hebt ... ik zal de aanrukkende benden bedaaren, en zweer u benevens de uwen veiligheid , indien gij van dit redmiddel terftond gebruik maakt. Welaan ! zeidde de Koning.  VIJFDE BEDRIJF, 3 Toon. 01 ning. Jongeling! gaa gij na Wat Tyler en zeg tot hem dat de Koning in Smithfield tot hem komen zal , en voor de beteugeling van de driften der menigte zal ik u altijd mijnen groottien dank betoonen. WAT. Gij zijt wat ver gegaan, Henry! met aan Richard dit gcfprek toeteftaan ... Richard mogt eerst wél vrijheid verzocht hebben om tot dit volk te mogën fpreeken. STAW. Laaten wij van de gelegenheid, die zich zo gunftig aanbiedt gebruik maaken, laaten wij voor ons en dit Volk voorrechten bedingen. Hij, die alles wil winnen, verliesï dikwerf alles. WAT. Ha, begint gij ook reeds te hunkeren ns Vorfteliike genade Zo lang ik leeve, za? ik mij nimmer weder vernederen, de Britten  92 wat tyler: ten zullen zo vrij zijn , als ze God gefchapen beeft, of Wat zal niet meer zijn... [DERDE TOONEEL. wat, staw, henry, thomas, william, betty Cll 't volk. betty. Is het waar , leeft mijn Henry nog? henry. ( haar omhelzende.) Her,., ja... en in uwe armen.... bett y. In mijne armen mijn Henry o ik had gevreesd u nimmer weder te zien Moeder ! moeder ! verhaast toch uwe fchreden wat... om mijnen Henry te zien hij leeft.... VIER-  VIJFDE BEDRIJF, 3 Toott. 93 VIERDE TOONEEL. WAT, STAW, MARY, HENRY, BETTY, THOMAS, WILLIAM 011 '1 VOLK. MAR Y. Ja ik kom zo fpocdig , als ik kan, mijn kind... Goede Henry, goede Henry, leeft gij en hebt gij den Koning gefproken.... zal hij ons nog genadig zijn? WAT. O mijn vrouw! welke woorden vloeijen over uwe lippen... Gij fpreekt van de genade des Konings , van een Koning , die reeds op weg is om tot mij te komen, wiens leeven of dood van den wenk mijner oogen afhangt... van zulk eenen Koning wachten wij geen genade.. . Wij wachten , wij eifchen recht van hem, dat eifchen de punten onzer zwaarden , dat eifchen de pun» ten onzer pijlen Ik denk toch niet Henry dat de Koning naderen zal , zonder nog nader mijn verlof gevraagd te hebben. HEN»  94 WAT TYLER. II E N R Y, Ik heb den Koning beloofd tot hem terug te zullen keeren , daar hij op eenen kleinen afftaud mij zou verbeiden, WAT. En gij zult niet te rug keeren tot den Koning Gij zijt o-zen afgezant... en niet een dienaar van den Koning ... Dat hij een zijner dienaaren zende , en dat die voor hem bij ons om gehoor fmeeke. MARY. Waarlijk lieve Wat! gij gaat te verre.... Zie uwe vrouw, zie uwe dochter, zie uwe vrienden voor u beeven. W A T. Kinderen, vrouwen en lafhartigenbeeven, maar een ze'gepraalend Brit beeft niet als op de gedachte van weder een Ilaaf te worden. STA W.  VIJFDE BEDRIJF, 4 Toon. 95 sta w. Maar mijn vriend, wat zult gij van den Koning eifchen. w a t. Alles... alles... recht en vrijheid dat hij de Britten ajs menfehen behandele, als vrije menfehen ; dat hij alle rangen wegneeme , dat de Koning alleen Koning zij, zo lang hij op den troon zit... dat de paaien van zijn magt worden aangewezen.... dat en meer zal ik eifchen... en terwijl ik het eisch zal ik mijne hand aan het gevest van mijne kling houden. 't v o l k. Leeve Wat Tyler, Leeve- Wat Tyler! VIJF-  p6 WAT TYLER. VIJFDE TOONEEL. wat, staw, mary, henry, betty, een kamerheer des konings. thomas, william, 't volk. Ha! daar nadert een van die bedervers der vorsten — een dier vleijers, die zich bij de burgers Goden houden, doch bij de Vorlten wormen zijn... de kamerheer. Uit naam des Konings... wat. (zich ofkeerende.) Tegen wien fpreekt gij? de k a m e r ii e e r. Ui: naam van den K:>ning. w a t. Kniel , onwaardige , als gij tot mij, de ver-  VIJFDE BEDRIJF, 5 TöOll. 97 verlosfer der onderdrukte Britten fpreekt: kniel onwaardige! of ik hoor u niet.... wij hebben lang genoeg om u gekroopen i kruip gij nu voor ons. de kamerheer. I Zulk een onbefcheidenheid.... wat. ( zijnen degen uitluidende.) Ha, lafhartig Hoveling!voert gij nog effen toon? Kniel voor mij, en in mij vooralle de Britten door u en uwen aanhang beleedigd, of dit ftaal... Kniel, en meld de boodfchap, die gij uit naam uws Konings ons te brengen hebt. de kamerheer. Moet ik dan ...? wat, Gij moet. de kamerheer, (geknield.) De Koning, die met ongeduld de komst G van  9^ WAT TYLER- van zekeren Henry te gemoet zag, kan ênt ongeduld niet langer bedivingen... hij wenschj w te fpreeken .hij is hier nabij Smithfleïd... hij heeft mij gezonden, om u eene onderhandeling voorteflaan .... Gaarne wil hij u zijne genade W A T.. Gaa gij terug na den Koning, en zeg dat ik gcene genade van hem wachte , — dat hij, zo lang hij in die denkbeelden verkeert, nog door deuzeifden geest als zijne voorvaders bedwelmd is... Gaa gij tot hem terug , en zeg hem, dat wij niet langer kinderen zijn, en dus geene bcttrafringen verwachten.... Gaa heen zeg ik... [ D E KAMERHEES. Ik zal gaan... maar ik zie reeds den KoHing.., den -.Lord Major en veelc zijner Edeteo, WAT  VIJFDE BEDRIJF, 6 ToOtl-, f>f> W A T. Hoe de Koning nadert onaangediend..-. DE KAMERHEER. Ik immers heb u om zijnen toegang verzocht .... WAT. Om niets, dan, opdat hij zijne genade ons zou aanbieden... maar hij is nu te nabij , o;n hem terug te zenden... ik zal hem hier met de mijnen verwachten. ZESDE TOONEEL. HICHARD, WALWORTH, 's KONINGS GEVOLG, DE KAMERHEER, WAT, S T A W, M A R Y, T II O M A S, W I L L I AM, HENRY, BETTY, 'T VOLK. W A T. . Wat brengt gij ons, Koning der Britten! — den vrede of den krijg? G a **«  ICO WAT TYLE R. RICHARD. Den vrede., .mijne onderdaanen! den vre= de.... WAT. Dien beminnen wij. RICHARD. De rampen , die gij met de uwen over deeze ltreeken hebt uitgeftort , hebben mijne ziel getroffen.... WAT. Wij zouden geen rampen over deezc ftreeken bobben uitgeftort, zo niet een barbaarfche dwingjandij ons genoodzsakt hadt , om ons in bet einde te verzetten tegen die hand, die ons allen meende te verpletteren. RICHARD. En moest dit met zo veel gewelds; met zo veel bloedftortirig WAT,  VIJFDE BEDRIJF, 6 ToOit. 101 WAT. Wat dan geveld kan tegen geweld baaien... en de ftandaard der vrijheid is wel meer in bloed geplant. It I C H A R D. Zijt gij die man die door zekeren Dins« ton zo beledigd zijt — die toen uw eige rechter zijnde ... WAT. Hein doodgeflagen heeft, omdat 'er geen rechter in het geheel koningrijk mij recht zou gedaan hebben die man ben ik... ik heb hem doodgeflagen , toen hij mij , eerlijken grijzen Brit, niet geloovcnde over de jaaren van mijnen dochter , tot eene onbefchoftheid ovcrfloeg, die geen braaf vader aan zijne dochter kan zien pleegen. Ik ben die doodilager. .j. R I CH ARD. En gij zijt het, die u daarop aan het hoofd G 3 van  102 WAT TYLER, van talrijke benden gefteld hebt — en onder wiens geleide alle die oproerige beweegingen aangericht zijn? w AT. Ik ben de man , die mij aan het hoofd van misnoegde Burgers gefteld heb,—ik ben het hoofd dier misnoegden, die men ten hove oproerigen noemt. R I C H A K D. En niettegenftaande uwen gepleegden moord, uwen verwekten opftand, hebt gij genade gevonden in de oogen van uwen Koning. WAT. Om dat gij mij niet anders dan genade durft geeven, wilt gij mij genade fchenken, maar ik heb uwe genade niet noodig, o Koning! RICHARD. Ik vergeef... WAT.  VIJFDE BEDRIJF, 6 ToOfl. 103 wat. Noch uwe vergiffenis. Ik eïsch (zijne band aan zijn zwaard Jlaande.) ik eisch.... richard. (eenigzins te rug deinzende.) Wat eischt gij? wat. ( zijne handen aan het zwaard geflaagen houdende. ) Ik eisch de rechten, de ontvreemde rechten der Britten te rug en de gefchonden rechten herfteld — dat eisch ik , dat eischt al mijne manfehap, dat eifchen alle Britten. 't v o l ic. Leeve, Wat Tyler! Leeve, Wat Tylei! RICHARD. Keer met de uwen te rug, en aan uwe eifchen zal voldaan worden. G 4 wa t.  104 WAT TYLER. w a t. Wij zullen niet te rug keeren, of aari de eifchen der Britten zal voldaan zijn... Dit zwaard dorst nog na het bloed van onder, drukkers, het zij dan in burgerlijk, pricfterlijk of koninglijk gewaad ... met'dat zwaard (het zwaard uithaalende) niet dat zwaard eisch ik de rechten der Britten te rug ... fchoon het bevlekt is met het bloed onzer vijanden, 't is nog zonder fchaaren. richard. (tegen Walworth.) Hemel! Walworth. walworth. ( met drift toefclnetende, en Wat doorfioutende.) 't Is te veel.... Leg daar, muiter... mary. o God! mijn man! mijn man! eet-  VIJFDE BEDRIJF, 6 ToOH. IO$ betty. Mijn vader! mijn vader! wraak! wraak! henry. (Walworth doorfteekènde.) Wraak broeders! wraak Burgers ... Moordenaar van mijnen vader — van den vader des volks, leg daar — wraak! wraak! ( Het gevolg van Wat fpant de boogen. ) richard ( met groote kloekmoedigheid voortreedende.) Britten... mijne vrienden ! zult gij uwen Koning dooden? daaris mijn borst — fchiet toe — Liever ben ik dood , dan te leeven onder een volk, dat mij haat. Hoe gij deinst te rug . . . Laat het bloed van mijnen vriend Walworth uwe wraak verzadigen —• mijn wraak is met het bloed van uwen aanvoerder gelescht. — Gij derft uw opperhoofd. Welaan laar uw Koning voordaan uw opperhoofd — uw leidsman zijn. 't volk.  IOÖ WAT TYLER.. / 't volk. Leeve Richard: Leeve Richard, de Koning ! — ( Het Gordijn valt.) Einde van he; Vijfde en laatfte Bedrijf,  EERSTE BEDRIJF, 2 ToOft. J dat ik u en uwe ouders ten minilcn eens verkwikken kan. BETTY. Lieve Henry ! goede jongen ! dankbaar , dankbaar. ( Zij vliegt Henry om den ha s. ),o mijn moeder! kuscb, kusch bem ook. — Gaauw Henry, gaauw fnijdt een ftuk brood, henry fnijdt een ftuk brood en kaas. Daar, mijn dierbre Betty ! —• daar mijne toekomende moeder , die ik zo lief heb als mijn moeder, die nu reeds zes jaaren in het graf rust, omdat gij de moeder van mijn Betty zijt. — m a r y. o Jongeling! wat valt het hard zo van genadebrood te moeten Ieeven , als men ejns geheel zijn eigen kost gewonnen heeft. henry. Hoe genadebrood? — neen,mijn moeder! A 4 het  8 WAT TYLER. het is liefdebrood dit uwe toekomende zoon a toereikt. Mét 'cx niet van te eeten, zoudt gij mijne ziel bedroeven. 13 e t t y. Kom Henry-, eet mede , eet mede.. hekr , Neen, mijn Betty, dit brood is voor het huisgezin van uwen vader — en daar voor ook dit Hak kaas en deeze kruik met bier.... b e T t y-. Och het fmnakt mij niet, Henry, als gij niet mede eet... henry. Uwe vreugde, uw genoegen, Betty, is mij meêr waardig dan een maaltijd, dan een bruiloft. De traanen komen mij waarlijk van blijdichap in de oogen .. .. o daar is de goede vader Wat. DER-  EERSTE BEDRIJF, 3 7*05». p DERDE TOONEEL. WAT, M A R Y, HENRY, BETTY. W A T. God in den Hemel zij geloofd./, zit pij daar zo te fpijzen, is 'er een Ergel uit den Hemel gedaald , die u dit brood gebragt heeft ? CETTV. Neen, Vader! neen ! Mijn Henry is die Ergel. WAT. Eraaf, Jongeling! God zal het tl vergelden dat gij een hongerig buisgezin gcfpijsd hebt.. HENRY. o Ik ben vergolden — want Betty heeft mij lief, maar gij raadt mij, dat ik nog in geen drie jaaren haar huwen zal , die tijd is te lang. , . . A 5 WAT..  EERSTE BEDRIJF, 3 ToQtl. H WAT. Ik heb het gekogt — MAST. Waarom mij dan heden morgen niet ten minlren een fixpens gegecven , dan had ik brood kannen koopen. WAT. Dan moest ik die eerst zelf bezeten hebben. Naa lang bedelen en fmeeken heb ik twee pond ter leen gekreegen van onzen rijken Buurman Cbesterman, maar met beding over twee maanden die te rug te brengen. Ik heb een en een half pond noodigom Dtnston te betaalen — dus hield ik een half pond over. — En nu heb ik nog twee fchellingen in mijn zak. Kom laaten wij nu gaan aanzitten .... kom Henry. HENRY. Neen! ik dank u.... BET-  14 WAT TYLER. M ARÏ. Maak u niet zo driftig, mijn kind! WAT. Kan men aan zulke onredelijkheden denken, een eerlijk hart hebben, en niet driftig worden. Al (tonden al de heiige Engelen Gods om mij heenen, en ik zag zulk een wangedrocht, ik zou hem vloeken. M A R Y. Lieve Wat, gij hebt 'er immers niets aan, dat gij de weinige beetcn die de goede God ons nu nog vergunt, onfmaakelijk maakt, door gramfchap tegen een' man, die uwe gramfchap niet verdient. WAT. Gij hebt wel gelijk... Wijf, maar.... zagt, daar diaait iemand de deur open ïla, ha *t is Dmlion. Nu ik dank God, dat ik maar v.'eiri'4e vvoor.len mei hem za! te fpreeken hebben. Len verzameling van de fuuod-  EER TE BEDRIJF, 5 ToOJt. 23 nog overkomen ... och! — met welk een afgrijselijke woede in de oogcn is mijn lieve Wat vertrokken. — Nog dondert mij zijn ftetn in de ooren ... odie afgrijzelijke woorden ik ben een verlooren vrouw. ■ ( van verre wordt een gil gehoord) o God ! mijn Betty, mijn Betty! — 't Is uwe item. — ZESDE TOONEEL. betty komt invliegen, mary. betty. Moeder! Moeder I Dinston .... Vader mary. Wat is 't mijn kind? betty. Dinston Vader ... o ik kan ... niet fpreeken. mary. Spreek toch, ik fterf duizend dooden .... Spreek , Betty! Wat is't? B 4 bet-  TWEEDE BEDRIJF, 2 Toon. 20 TWEEDE TOONEEL. WAT, HENRY, WILLIAM, THOMAS.' WIL LI AM. Laaten wij onzen goeden Wat redden —■ de wind is gunstig .... WAT. Ha hoor ik daar mijn Vriend William! en wie Gij ? THOMAS. Thomas Kentsbury. WILLIAM. Gij hier mijn Wat.... In Gods naam vlucht. WAT. Dat zal ik niet. WILLIAM. Wat hebt gij gedaan? men zegt ... W A T.'  30 WAT TYLER. wat. (met een zwaareJlem») Ik heb Dinston dood gcflagen. Met deczen hamer.... william. Wij komen u waarfchuwen, — de Majoor is reeds op de been. w a t. Dat hij kome. Dat hij kome. w I l l i A m. Gij zijt een man des doods, wat, Indien gij mijn Vrienden zijt — ben ik het niet—Thomas, William, Henry, hebt gij moed? Hier bij dit lijk zullen wij dan den Majoor en de Gerechtsdienaars verwachten. Wij zullen ze wedcrilaan. — Heft met mij een kreet aan. Geen Hoofdgeld — geen Hoofdgeld — en wapent u! — Al het volk van Deptford, de onderdrukking zo moede, als wij, zal ons aankleeven.— Hebt gij moed? wil-  TWEEDE BEDRIJF, 5 ToOtt. 3? VIJFDE TOONEEL. WAT, HENRY, MARY, BETTY. MARY, Onderfteun mijne beevende voeten, Betty — tot in de gevangenis — tot op' het fchavot wil ik hem volgen .... WAT. In de gevangenis — op het fchavot, Mn. rij, welke woorden, zeg liever na Londen,, en voor den throon des Konings. Gantscli Deptford heeft mijne zijde gekoozen. — MARY. En Dinston hebt gij .... w A T. Struikel niet over dien dooden hond, die voor uwe voeten ligt. Ik heb hem gedood — en wel met. deezen hamer. De weergalm C 3, van  38 WAT TYLER. van den fl; g op zijl en L.op zal tot in het palcis van Richard dringen. m h Py v. Ach! Wanneer, wanneer heb ik u zo afgrijslijk gezien? Üw gez'igt is dat van eenen moordenaar. — w A t. Zeg van eenen verbolgen Brit, die, toen de boosaartigfte fchraapzucht, niet te vreden inet den laatften penning ons van het hart gewrongen té hebben , tot een fcbaamteloos bedrijf overflocg, zijn waarde als mensch, als vader en als liuiger voelde. Marij! Te rus kan en wi' nu niet. Vrij van Hoofdgeld' of de dood , die woorden zweeven voor mijne cogen. m a r v. Onbezonnenheid! mijn lieve Wat! w A t. o De dwingelandij laat haar troon dcor de  TWEEDE BEDRIJF , C Toon. 39 de bedaardheid geen hairbreed verfchuiven, mary. Ik zal de ellendigfle aller vrouwen worden. wat. Die waart gij reeds op dat punt, toen Dinston, naa ons den Iaatften penning in 's Konings naam ontvreemd te hebben, tot bet pleegen van geweld aan uwe dochter voorfloeg. Als de mensch zo gehoond wordt, moeder Mary, dan kan zijn ellende niet rijzen. De dood is een kleiner ellende. ZESDE TOONEEL. wat, mary, henry, b e t t y, 't '/ole, tobias, william, (en tlisfcheii hun beiden j 0 h n sta w.) 't v 0 l ir. Leeve, John Staw! leeve John Staw! C 4 wat.  4? WAT TYLER. wat. (John in de armen vliegende.) Goddank! mijn Vriend! ik vind u weder. sta w. Hemel! Wat! — Droom of waak ik? ik kan naauwlijksch gcloovcn, dat ik mij in uw midden bevind., Burgers van Deptford! Mijne oogen in do gevangenis aan een fiaauw lamplicht gewoon, kunnen het fterk toortslicht niet verchaagen. — Mijne beenen waggelen .... een uit het volk. Wij zijn alle uwe kindereu, wij zullen u onderfchra.agen .... sta w. De vreugde hergeeft mij mijne kragten. — 't Was de ccifie bedwelming, die mij verbijsterde .... Vriend Wat,... Uit het verward gerucht, heb ik uw bedrijf verdaan, ik heb gefidderd ... maar Burgers van Deptford t  TWEEDS BEDRIJF, 6 Tom. 41 ford! Zie daar de waarheid van het'geen ik u voorfpelde, toen ik u leerde; dat, als het getij der heerschzncht en onderdrukking tot een fpringvloed gewasfen is , die allen dreigt te overftroomen, in dat oogenblik de moed van één groot man herleeft, die door eene ftoute daad als tot die golven zegt Tot hiertoe en niet verder.... De groote man onder u is deeze Wat. — Hij heeft zijn hand met het bloed zijns naasten bevlekt, maar in den naam van God, en in den naam des Volks geef ik hem aflaat voor die misdaad. Dinston is als een flagtoffer als een fchuldig zoenoffer gevallen. — Nu is het tijd, Medeburgers — uwe Rechten, uwe heilige Rechter te doen gelden. Met den man aan het hoofd, die door de algemeene liefde, die de Burgerij van Deptford hem toedraagt, die door zijne fterkte van geest, en grootheid van moed, die door zijne edelheid van hart, en zijn eerst bedrijf ter uitrooijing der onderdrukking aan uw hoofd verdiend te Haan. C 5 - ' . ' 'T  4S WAT TYLER. 't volk. Leeve, Wat Tyler! Leeve, Wat Tyler! — wat. Gaarne, Eurgers, zeer gaarne wil ik aan uw hoofd ftaan, en onze eistenen doen gelden, maar dan moeten wij hier niet vertoeven, dan nog deezen nacht van hier — om onze eifchen te doen te Londen, en voor den troon van Richard. 't v o l t. Na Londen, en voor den throon! — Na Londen en voor den throon ! wat. Maar gij mijn Vriend! mijn oude fpeelgenoot, dezelfde Staw, die in mij eerst het vonkje inblies7, dat nu eet) volle vlam geworden is, die mij eerst geleerd hebt, dat alle menfehen gelijke rechten hebben. Dat grooten en kleinen, rijken en armen voor God dezelfde, en allen kinderen van den-  TWEEDE BEDRIJF, 6 ToOtU 43 djn zelfden God zijn, dat alleen aanmaatiging, trotfche aanmaatiging van Grooten de Rechten der Vorsten uitmaakt. — o Gij, eerbiedwaardig vriend — vriend van het gantsch menschdom — verzei mij — verzei mij op den togt, dien wij onderneemen zullen, en laat uwe welbefpraakte'tong, waar wij door ongewoonte ffcamelen, een vloed van woorden tegen den dwingeland en zijne zendelingen doen afftroomen .... STA W. De item der vriendfchap zou misfchien genoeg zijn, maar de item der Burgerij van Deptford , de ftem van duizende Britten fchijn ik in uwe ftem te hooien ... Ik zal gaan.... en dat wij voor den Koning Richard de Rechten der menfchen die ook de Hechten der Britten zijn, te rug eifchen. m a r y. En mijn lieve Wat, zult gij mij vei baaien? WAT.  44 WAT TYLER» WAT. Niet dan om u gelukkig'te maaien-... J al het volk van Kent is de onderdrukking moede, overal zullen wij ingang vinden. Komt , laaten wij maar den weg inflaan. Overal is brood, waar de dwinglandij verdwijnt. STAW. Nog iets mijne kinderen! — In de provincie Esfex is het eveneens als in Kent. Laat één uwer zich derwaards fpoeden, WAT. Kom, Ileniy, kom mijn toekomende zoon— Gij na Esfex en daar de kreet der vrijheid aangeheven. — Zodra het volk van Kent aan uwe zijde overilaat. H ÉN R Y. Ik zal vader Wat! Mi-  TWEEDE BEDRIJF. 6 Toon. 45 MAR Y. o Hemel, ook mijn toekomende Zoon verlaat ons... Betty! Betty! hoort gij hét? BETTY. Ik hoor het, moeder! maar indien hij niet mede trok zou ik hem zo hevig haaten, als ik hem nu vuurig bemin. Maar zouden wij hun verhaten. Neen! moeder! Laaien wij medetrekken en als de kragten der mannen bezwijken, dat dan de dwingelanden voor de woede.der vrouwen beven. w A T. o Betty — hieraan hoor ik dat gij mijn dochter zijt — (.Hij kuscht haar.) 'T V O L K. Leeve Betty! — Leeve Tyler! — Geeft Hoofdgeld meer. — Na Londen! na Londen ! —- Voor den throon! DER.  DERDE BEDRIJF, I To'Oi:. 47 HALLES, En zoudt gij u nu verfaagd willen toonen, o Sudbury, dan is alles verlooren. RICHARD. Intusfchen groeit de menigte vast aan. Denk 70,000 man in aantogt. HALLES. Muiters zonder order met eenen ver- achtelijken moordenaar aan het hoofd zullen vluchten als lammeren , wanneer zich de Koning in zijn volle Majefteit aan het fpits van eenige troepen voor hun vertoont. Bij den eerften aanval zult gij ze voor u op hunne knieën zien. Lafhartigheid, Vorst, is het echte kenmerk van oproermaakers. Laat uw jeugdige moed niet bezwijken — denk, dat gij Koning zijt. RICHARD. Ja, Halles , ik ben Koning, maar hoe jong! —•  4§ WAT TYLER* .jong! — Ik ben Koning, maar wat is één Koning tegen duizenden zijner onderdaanei'. HALLES. Maak geen zwaarighéden Vorst. — U te zien en te bukken is het werk van één oogenblik. e i c ii A r d. Ën ik hoor dat ook de Priester Staw zicfi aan het hoofd van een leger bevindt, en dat meest alle de Geestelijken van het platte land de zijde van de oproermaakers kiezen , waarom ook het hoofdgeld tot den Geestlijken ftand uitgebreid. Gij, door den tijd ' reeds grijs geworden ftaatsleden , wist immers beter dan ik, dat de Geestlijkhcrd > dieleevendigc afgod, die voor het aangezichte des volks gaat, door den eigenbaat meer beheerscht wordt dan eenig ander foort van Burgers Zij hebben immers allen maar één God, die God is het goud, en dat is het zaad hunner weelde en overdaad. Waar-  DERDE BEDRIJF, I ToOtt. 49 Waarom heeft men die afkeerig van de kroon gemaakt. Een onnozele ftaatkunde zeker.... Maar twisten en verwijten zijn altijd en nu bovenal gevaarlijke tijdfpillingen. Zullen wij den jongman , die ons door het opperhoofd der muiters met eisfchen gezonden is, toclaaten.... SUDBURY. Men kon hem hooren, maar, vorst, ontveins toch alle vrees — en laat uw geen te toegeeflijk woord ontglippen, want viert men den muitling den teugel Hechts een oogenblik, onmogelijk is het dan dat hollend ros weder te doen ftil ftaan. II ALLES. Wij kennen het hart van den Koning, Sudburij. — Zijn goedaartige toegeeflijkheid zal hem misfchicn doen ftruikelen — doen vallen. Laaten wij het mondgefprek aan dien onverlaat affnijden. D R I C-  5° WAT TYLER. RICHARD. Neen! Halles, neen! Zo onmenscblijk kan ik niet zijn. Ik muet mijne onderdaanen booten. — Sudbury , geef last dat Henry binnen geleid worde. {Sudbury vertrdt.) II ALLES. Gij zult u dien ftap beklagen, als de woede van een muitend volk, dat verpletterd moest worden door den denderflag der Koninglijke magt, naa den hals trotslijk tegen u opgeiloken te hebben — u van den troon bonst — u onder haare voeten met. kroon en fcepter vertrapt. TWEEDE TOONEE t. RICHARD, HENRY, SUDBURY, HALLES. E I C H A RB. Gij zijt dan gezonden door den weder* fpannigen Tyler van Deptford. HEN-  DERDE BEDRIT F, 2 ToOH. 5 r HEKE Y. Wat Tyler, het opperhoofd van de twee legers uit meer dan honderd duizend Britten beftaande heeft mij na den Koning gezonden, om uit den naam des Volks te klangen over verfcheidene grieven den vrije Britten aangedaan. — en om herftel hunner rechten te eifchen. RICHARD. En waarin acht men zich dan zo beleedigd? — ben ik een zo ongenadig Vorst? HENRY. Ik ken u niet, Vorst! — 't Is de eerfte maal dat ik u zie, dat ik uwe ftem hoore. — Gij kunt goed zijn, omdat gij nog jong zijt, maar dan zijn uwe Raadslieden boos, — want het volk is ongelukkig. RICHARD. Denk tegen wien gij fpreekt. D 2 II E N-  5= WAT TYLER. HENK. Y. Ik fpreck tegen den Koning — een mensen fpreekt tegen een mensch. Uwe fchitterende kleeding en mijn ruwe pij bedekken een lichaam van dezelfde foort. Koning Richard! — Het lot der geboorte, niet de wil des volks heeft u op den throon gezet, heeft u als een mensch van vijftien jaar, over millioenen den fcepterin handen gegeeven : ik ben een jongman van twintig jaaren en volgens de wetten des Iands, wordt mijne ondervinding te gering gekeurd, om een fchaap als mijn eigendom te koopen of verkoopen. RICHARD. God zet de Vorsten op den throon ■ alle onze magt ontkenen wij van God. HENRY. Van God? — o Neen! — God is goed, God is wijs; leerde mij de Triester Staw. — God kan dan geen dwaaze en fnoodc mcnfchcn den fcepter over millioenen in handen  DERDE BEDRIJF, 2 ToOfl. 53 den geeven, oin die millioenen op eenige weinige vleijers na rampzalig te maaken. richard. (getroffen,) Waarlijk, gij fpreekt als een Brit — maar ieder woord is een oproerleus. Doch ik geef u genade. n e n r Y. Die fmeek ik niet, Vorst — ik heb niets misdaèn, ik ben hier gekomen, om voor onze burgers hunne vervreemde Rechten te rug te eifchen , —- niet om iets te fmeeken. richard. Zeg mij — Welk een fom is 'er noodig- om het volk te vreden te ftellen, wat eischt gij voor u. h E n r y. Wij komen om geen geld of fchatten, maar wij komen eifchen, bij die Rechten gehandhaafd te worden, waardoor ons onze geringe bezittingen niet naar willekeur kunnenD 3 ont-  DERDE BEDRIJF, %ToOn. 57 eenen Vorst nimmer — door eene ontijdige toegeeflijkheid is menig Vorst de kroon van het hoofd geltooten. SUDBURY. En waarmede zal de Koning zijne ftrengheid ftaaven? — hoe klein is de magt die hem omringt in vergelijking der muitelingen , die op ons .aandringen. HALLES. En als wij dan zwigten moeten , is het immers beter met roem te vallen, dan in de oogenblikken van onzen val laf hertig te zijn. Nog eens , doe den oproermaaker te rug roepen en fluit hem in den ïower, Mijn Vorst. RICHARD. .Ach! door welk een onftuirnige zee van twijfelingen word ik geflingerd. Halles, Sudbury, wien uwer zal ik volgen. — Maar lafhartigheid is de grootfte fchandvlck der kroon. —Welaan! Halles, beveel, dat hij op D 5 hct  DERDE BEDRIJF, 4 ToOtt. 59 noeg, om het aan te vuureri tot eenen opHand, die den Vorst throon en leeven, en het Vaderland zijnen ondergang kosten kan. Daarom laaten mijne jaaren, mijne ondervinding, mijne liefde voor u en voor het Britfche volk u mogen verbidden! flaa toch geen handen aan den jongeling. Geweld is altoos en bovenal in zulke oogenblikken gevaarlijk. RICHARD. Misfchien, dat één ftoute flap ons redde uit alle deeze aakeligheid. 't Zou de eerfte keer niet zijn, Sudbury, dat het ftorten van eenige druppels bloed het ftroomen van een geheele rivier bloeds gefpaard heeft. S U D B U R Y. En 't zou de eerfte keer niet zijn , Vorst, dat het plengen van eenige weinige droppelen bloeds een geheel volk overeind gejaagd en een geheele zee van bloed aan een land gekost zou hebben. Spaar den jongeling. Vorftelijke genade is een toverwooid in het oor der volkeren,  DERDE BEDRIJF, 3 ToOfJ. 63 RICHARD. Gij zult niet te rug keeren. Mijn befluit is veranderd. Ik zal u op den Tower doen bewaaren, en dat daaruit Wat Tyler met de overige muiters leere, wat bet zij de rechten der Vorsten zo balddaadig te lebenden. IIENR Y. Ik merk dan, dat gij mij voor uwen gevangenen houdt, mij, dieu niets misdreeven heb, die van het oogenblik af, dat ik tien ponden gewigts van den grond kon optillen, in het zweet mijns aanfehijns gearbeid heb, om mijne ouders de fchattingen aan uwe Majefteits voorzaat te helpen opbrengen. Ik zal gaan , maar de wreekers van eenen onfchuldigen jongeling zullen komen. Zij zijn misfehien nader bij, dan gij u verbeeldt. — Zij zullen mijne kluisters verbreeken, of zo mijn bloed dan reeds geftroomd heeft, ieder blbeddruppel zal dan aan u gewroken worden, o Vader Wat! 0 Betty! als gij het lot hoort, dat uwen  (J4 WAT TYLER. uwen zo dierbaaren Henry treft, dat dan uwe woorden, dat uwe traanen de Burgers van Deptford na den Tower doen fnellen, om mijn verlosflng of mijne wraak uit te werken. RICHARD. Dat de onverlaat uit mijne oogen weggeleid worde. ZESDE TOONEEL. WALWORTH, RICHARD, SUDBURY, HALLES, HENRY. WALWORTH. Hemel! mijn Koning, Sudbury, Halles! RICHARD. Wat is het Walwortb? —• WALWORTH. De oproerigen onder Wat Tyler hebben het paleis van den Graaf van Lancaster in brand geftoken. — Zij vernielen alls de  DERDE BEDRIT F, 6 ToOU. 6$ de huizen van aanzienlijken, die de geringe.ren beledigd hebben , en weinige oogen» blikken maar, en zij zijn voor Londen. — Zorg, mijn Vorst, mag ik u bidden dat de Tower op het oogenblik verfterktworde Zorg dat 'er zich twee uwer bekwaamfte mannen derwaards begecven. n i c ii a r d. (tegen Sudbury.) Leid deezen man buiten, 'en doet hem beWaaren tot mijnen naderen last. ii en h y. Nog eens, mijn Koning ... hoor na de eifchen van Wat Tyler .... richard. Vertrek, (op Henry wijzende) (n e n r y wordt door Sudbury uitgeleid die fpoedig te rug keert) Laat ons nu voortvaaren .... Reeds veel, ie veel heeft die zendeling der oproerigen van onze ontzetting, van onze verbaasdheid, van onze verllagenheid gemerkt, maar welaan! dat wij in het uiierite moed grijpen, E Gij 4  WAT TYLER. Gij, mijne Vrienden, Sudbury en Halles, bc geeft u na den Tower en zorgt, dat alle toegangen tot denzei ven bezet gehouden worden.' . Laat de gevangene u niet ontvluchten — en ik zal mij met Walv/orth beraaden, hoe wij best de burgerij van Londen te wapen roepen, en tegen die bende van oproerigen moordenaars en brandltichters zullen aanvoeren. su de urty. Ik zal mij niet aankanten tegen uwe Majefteits bevelen, fchoon ik ducht, dat alle tegenweer vruchteloos en Londen eerlang een prooi der vlamme en der roovers zijn zal. halles. Ik vlieg om u te gehoorzaamcn , mijn Vorst, en door de voorzigtige raadgeevingen van Sudbury gerugfteund zal mijne drift wonderen verrichten. sudbury. o Tegen geenen veldflag heeft mijn hart im-  68 Wat tyler VIERDE B E D R IJ F. (In een vlakte met eenig geboomte.) EERSTE TOOKEEL. wat en staw, \ wat. Ik heb den giiidfchen heuvel beklommen, of ik onze getrouwen Henry ook zag naderen, maar niets dan gewapende Burgers vail Londen zag ik. Dwaazcn, die zicli in de wapenen verheugen , wannéér zij zich en hunriê kinderen, op den wenk van eenen dwingeland, mogen laaten vermoorden. staw. Een Koning is de Afgod van eene Natie. Aan hem als aan eenen anderen Moloch offeren de flaaven en vleijers onder gejuich de vruchten hunner lendenen. Maar onze Hen- 17