EX BIBLIOTHECA F.G.WALLER 1933   DE VIER STONDEX VAK DE¥ VERVAT IN ZESTIEN Afbeeldingen ^ MET IVUT TI OE ZtEiSffEW VOOR TE DELFT, Bij J. DE GROOT RZ. m i) c c lxxxxviii.   is nuttiger voor de maatfehappy dan de befcbaaving der jeugd, om haar bet affcbuuwelyke der bedorven en meet heerfchende hartstochten te doen zien — bezeffen en tevens voor de edele deugd inteneemen ? op dat ons nakroost eens op den eigen roem onzer voorvaderen mag boogen ! — Or.zes bedunkens kan men bier in niet beter flaagen dan op bet gevoel, waar voor de jeugd meest vatbaar is, te werken ; zoude men veel voldoender A  ófa bereiken , als door de te gelyk hartverrukkende en geestvervoerende Dichtkunst ? — Dit is dan ook de rede dat zvy het onze hebben trachten toetebrengen, om bet jengdelyk hart 't fchoon der deugd te doen beminnen , en tegen het fcbandelyke der ondeugd afgrjzen inteboezemen; op het voetfpoor der beroemde menfchcnvrienden: van Alpiien 't Hoen, van ISyk , Riemsnyder , Jordens CU van Ol.lefen. Dit Dichtwerkje dan, geëerde Landgenoten! behelst de vier gctyden van den dag, bsirekkelyk ouderfcheiden {landen van het menschdom; — V zelve is alom doormevgt v,et verfebeide nuttige zedelesfen voor de jeugd; bier vj verwenen zvy dat het zich, door de variatie  3 W in de flukjes, met genoegen zal laat en leezen; voor het overige pryft het zich zelve genoegzaam aan door de fraaiheid van plaatjes en druk.' Di/jty des'genoeg: — 'cf ltefacft men ook, geachte VsndgevfMen! eeue tSf/dloopige aanpryzing, waaneer hei de 'ie/'chaaving van "t ' hart der jcqgd gein ? -• dre befchaaving is toch alfr.its het heeg/re-doel van iederen rechtfchaapcn Nederlander^ ^V.» atwü A 2  ^ 4 ^ Die in zyn jeugd Het />ad der deugd Heeft ingejlaagen , En 't goede doet, Wacht welgemoed Zyne oude dagen.  D E MORGEN.    DE. LANDM;\N .  D E L A N D M A k zwarte nacht verdween, De Harren vluchten heen , De zon fchynt reeds te klimmen ; Want zie , de cr^erand, Wet roosjes op 'c gf In 't glanzend oosten gliran  8 te In fcmbre fchemering Rust nog de veldeling, Vermoeid, van zwoegend zorgen ; Daar flaapt hy zacht — gerust Van ramp nog leed b wast, Tot aan den vroegen morgen. M iar - naauwlyks breekt hy aan Of ftraks ook kraait de haan Den noesten Landman wakker, En die is ras gereed, Terwyl hy zich vast kleed , Tot werken op zyn' akker,  Sfc 9 te Nog flaapt zyn huisgezin, Zachtfluimerend'- zorgloos in; Hy doet zich naauwlyks hooren , Want maakte hy geraas, Zou ligtlyk onze baas Dc rust van 'c vrouwtje lïooren. Hy knielt eerbiedig neêr; Aanbid den Hemelheer Met faamgevouwen handen ; Schoon hy't eenvouwdig doet, Met des t' oprechter gloed Biedt hy zyne offeranden. A S  % io te Hy fluit de ftulpdeur toe, En ziet, verheugd te moê , Den fchoonflen morgen daagen ; Zingt bly zyn uchtendlied, En hoort van buurman Piet Reeds 't rammlen van den wagen. Dat gaat hem naar zyn zin; Hy fpant de paarden in, Om d' akker om te ploegen ; Stuurt met verëelde hand Het kouter door het land , Terwyl zyn rosfen zwoegen.  2£ ii M Gy, trotfche ftedeling ! Schat gy den boer gering ; Hy is; wat durft gy fmaadcn? — In zyne ruuwe py , Ligt eerlyker dan gy , In al uw pronkgewaaden.' Ook hy - hy zweet en zwoegt Maar werkt toch vergenoegt; Hy hoort de vogels zingen, Zingt meè, met voller lust, En lacht wat om de rust Der logge ftedelingen.  ó Lieve Jonkheid! wacht u toch voor zulk een daad , Die enkel domheid en een Jaage ziel verraad ; Leert toch den nyvren boer recht naar zyn waarde kennen, Zo zult gy ligt uw hart voor hem tot achting wennen.   DE MELKB OER.  D E MELKBOER. Jt$.oe ongunftig foms het weder Voor den nyvren bouwman is, Of het hagelt, of het ftorremt, 't Strekt hem tot geen hindernis, Groove Hof bedekt zyn leden, Warsch van alle pronkcieraên, Lacht hy om de dwaaze modes, Die uit grilligheid ontdaan.  14 te In den vroegen zomermorgen, Als hy't vee'gemolken heeft, Laadt hy 't juk op zyne fchouders, Daar hy hem naar ftad begeeft. Aanftonds gaat hy by zyq klanten, En hy fchelt- fchelt nog eens aan, Wyl welligt de dienstmeid anders Hem te lang zou laaten ftaan. Ondcrtusfchen, om te fpoeden, Schelt hy by zyn naaste klant, En.... daar is alreê het meisje Met een kannetje in de hand: Straks klapt hy den emmer open; Zie - ei zie! - de goede man Doet de melk in 't kopje ïchuimen, Giet ze fpoedig in de kan;  Giet 'er by een luchtig fchepje ; ö Dat doet de man gewis Op dat men toch niet zou zeggen Dat hy al te karig is! Of, wel ligtlyk zal hy denken Dat hy als een hupfche maat, Als een baanderheer of ridder, Dan zyn waereld prompt verfhat. Zaagt ge dikwerf, lieve Kindren ! Platjes: zeg, - wat zegt ge 'er van ? » Zo den boer zyn melk verkoopen ? - En, wat dagt ge van den man ? 'k Hoop niet dat gy om zyn kleeding, Om zyn boerfchen- plompen aard, Hem, uit ydle trotsch veracht.", Hy is geen verachting waa:d.  Denkt eens , kleene Lievelingen ! Denkt, hoe nut is zulk een man, Daar men toch de melk van 't koetje Zonder hem niet krygen kan. Waarom zoud ge hem dan fmaaden, Acht veel eêr den boerenftand; Denkt, dat zyn beroep,hoe needrig, Onöntbeerlyk is voor 't land. DE   DE HUIS\5*J>ER  D E HUISVADER. TT JL jfoe genoeglyk leeft een Vader I Zorgend' voor zyn huisgezin; Vreedfaara aan 'c ontbyt gezeten, Wyl ook teedre moedermin Zorgt voor heure lieve kinders , Daar zy 't jongfte meisje kleed, tin het zoontje by den Vader Met zyn boekje ftaat gereed  18 te Om het onderwys te ontfangen, Dat die braave man hem geeft. De oudfte dochter, die intusfchen Reeds de thee gefchoaken heeft, Maakt die lieve kring volkoomen Door bevalligheid en deugd, Vriendlyk, zedig, vrolyk, yvrig, Is zy ieders lust en vreugd. — Zie, reeds in den vroegen morgen Ziet men hier de koopman al, Ook de zorgen van den fteedling Zyn veelvuldig in getal. Maar, hoe druk het ook moog' weezen, Echter leeft hy welgemoed , Wyl hy gaarne voor zyn lieve Vrouw en kindren alles doet.  19 te Ja, hy zorgt voor zyne kJecnen, Vormt hun ziel voor 't reinst gevoel, VVyl de braafheid van zyn kindren Is zyn hoogde lust en doel. Ook zyn dierbaare echtvriendinne, Gloeijende van kindermin, Prent heur lieve troeteipanden Godvrucht, deugd en waaiheid in. Zó ziet hy zyn deugd bekroonen , Zó zyn altoos nyvre vlyt ; Zó kan hy met vreugd gedenken Aan zyn' welbefteeden tyd. Kindren ! zoud gy niet de zorgen Van uwe ouders gadeflaan ? Zó veel heefc men voor u over! 't Vuure dan uw' yver aan B 2  Om gehoorzaam fteeds te weezen, Want een ongehoorzaam kind, Is .tot droefheid van zyn ouders , Wordt van niemand ooit bemind.    D E R Y K E. JSS^on u myn taafreel behaagen Van den nyvren burgerkring ? Tree met my in grootfcher zaaien > Volg my in befpiegeling : Zie met my de trotfche ryke, Daar hy van zyn bedde treedt; 't Morgenuur is reeds verloopen j Zyn Lakei, was lang gereed E3  ^ 22 ^ Hem van alles voor te dienen: 't Ziet hem al naar de oogen om, De uitgezochtfte pracht en weelde , Goud en zilver blinkt alöm. In een wisling van vermaaken Vlood het gistren ; ook de nacht Werdt in overdaad en wellust Waarlyk t' ydel doorgebracht. Zaagt gy ook de jonge damens, Zo bekoorlyk — zo galant ? Zaagt gy ook de jonge heeren, Uitgedoscht naar de eerften trant ? Zaagt gy hun a l'ombre fpeelen ? — ö Men fcheen zo wel vernoegt I Dan, baard d' ydelheid ooit vreugde Wen het hart inwendig zwoegt f  ^ 23 te Heden gaat men faam foupeeren. Weelde en kwinkflag neemt begin, En om die meer bot te vieren , Drinkt men wyn by ftroomen in. Eindlyk ryst men op van tafel Om de danszaal in te treên , Om zich moede en mat te dansfen: — Is dit vreugde ? — neen — ö neen! Weg met al die nachtvermaaken! — Zie het einde ; ieder heer Begeleidt zyn moede dame, En ook deeze geeft hem de eer In heur koets een plaats te gunner/; Straks is zyn geluk volmaakt ; Dit betuigt hy haar ten minfte ; En wie is hy die dat laakt ? — B 4  ^ 24 te ., Deeze man verftaat ge.n wa^rcld! " Zo zou wis zyn vonnis zyn, Wen hy eens zo onbeichaafd was, En nier. voor het minfte in fchyn, Toonde op 't tederst haar te minnen ; Meent hy 'cwei? — dat is geen vraag.Zo- putroaw — zo valsch te handlen Schynr. tog hiden nier meer laag. Ligtlyk zullen veelen waanen Dat die man gelukkig lef ft, Ligtlyk zullen veelen zeggen Dat hy geene zorgen heeft. Maar wen ge eens door de ydle glansfen Van die dwaaze weelde ziet, Dan zult ge ook wel ras ontwaaren Zyn verborgen zielverdriet.  25 Mé Ook de weelde heeft heur plaagen; 't Wuft vermaak; men wend'er aan Zoekt het om den tyd te dooden, Voelt zyn hart toch rustloos flaan. Neen, hy kent geen waar genoegen; Hy ontwaakt, heeft pyn in't hoofd Kl.:agc met morrend ongenoegen Dat zyn vreugd hem is ontroofd. En, geen wonder; in de weelde Overtrad hy perk en maat. — Moet hy dus zyn rang betoonen Dan beklaag ik zynen ftaat. Moet hy dus zyn tyd flegts moorden Met verveelende ydelheên, . Moet hy flegts tot fpyt en wroeging Al zyn kostbaar geld befteên !  ^ 26 te Ach ! hoe veel nooddruftige armen Kon hy redden uit de ellend' ; Neen, hy heeft het waar genoegen Van dit leven nooit gekend ; — Geeft het wandlen , geeft het leezen, Geeft het weldoen geen vermaak? — Maar, myn Lieven! waant toch nimmer Dat ik al 't gezelfchap wraak ; Neen, ik laak flegts 't overboodig; Laat het tot verkwikking zyn; Weelde-, dagelyks genoten, Baart flegts walging — angst en pyn. Kies de middelmaat in alles, Zo ontwaakt gy frisch — gezond, En 't genoegen zal u volgen Tot uw' jongften levenftond.  D E MIDDAG.    JDE LANI^ARB E ï 1J ER g.  D E LANDARBEIDERS. jjO^efchouw, geliefde Jeugd ! Met my dit zomermaal, Eenvouwdig toebereid ; Zie met wat fchraal onthaal De Landman zich vernoegd; Daar hem het veld ten disch, Waar op een doekje ligt, Een ruime tafel is :  ^ 30 te Hier op wat kaas en brood, Het kon niet minder weezen, En toch kan men de vreugd' Op aller aanzicht leezen. 't Bier in die groote kruik Zal wis hen beter zyn, Wyl arbeid dorst verwekt, Dan de allerbeste wyn. Men eet vast helder toe, Daar ieder ras vergeet Voor hoe veel droplen zweets Hy 't fober kostjen eet. Hot werken fchonk hen kragt; Hoe weinig zy ook poozen, Zie elk van hen om ftryd Toch van gezondheid bloozen.  31 te Wat fmaakt de lieve rast Na zuuren arbeid zoet ! Daar gulle boerenkout Hun blydfchap klimmen doet; Men fchuuwt de hette niet, Gewoon aan wind en weer, Is hette en kou voor hen Geen' fcherpen geesfel aieêr. De ryke fleedling zucht, Kan fchaars' genot verwerven, En de arme landman juicht, Hy kan de weelde derven. Waar ik myn oogen fla, Hier heerscht de waare vreugd,  32 te Hier dwingt geen weelde en trotsch, Hier woond de ftille deugd ; De eenvouwdige natuur Geleidt hen flegts alleen., En doet hen op heur baan 't Genoegen tegentreên. Zo woont dan 't waar genot Ligt in der fchaamlen wooning, Maar fchuuwt te vaak 't Paleis Van een geduchten koning, ó Jeugd! vergaapt u niet Aan 's waerelds ydlen fchyn, En leert met weinig ook , Als zy vernoegt te zyn.   DE AMBAGï SMAX.  D E AMBAGTSMAN. jÜ^/ie hier den Ambagtsman , daar hy op 'c fmaaklykst eet, Schoon zwoegende arbeid hem zyn onderhoud moet geeven: 't Eenvouwdig — deugdfaam hart, dat fchaars van kwelling weet, Wenscht naar geen weelde en pracht, flegts 't nodige voor 't leven; C  fc* 34 te Al 't ar.dre kent hy niet, gezondheid, die alleen, Die fmeekt hy af van' God, en is hem die befchooren, Dan is hy zo vernoegt, zo met zyn lot te vreên, Meer dan de ryke dwaas met al zyn goud trezooren. Hy mint de naarftigheid; — naauw voelt hy zich verzaad, Of gaat op nieuw aan 't werk , met verfche lust en krachten, ó Jeugd ! veracht hem niet; al t' eerloos waar die daad: Men moet, wie 't weezen moog', geen flervling ooit verachten ,  Wi 35 Dan die door zyn gedrag zich; zelf verachüyk maakt. Maar , tracht hem toch uw liefde als menfchenvriend te geeven, Hy '3 meest beklaagenswaard , die 'c meest zyn plicht verzaakt; De deugd — de deugd alleen doet ons gelukkig leeven ï — Zo immer u 't fortuin en eer e» rykdom fchenkt, Blyf dan ter deugd gezind, ter hulpe en redding vaardig Wyl valfche trotsheid flegts de waare grootheid krenkt; Ja , toon door uw gedrag die eer en rykdom waardig ; C 2  36 te Span al uw krachten in om hem ten fteun te zyn, Denk dat de maatfchappy hem minder kan ontbeeren, Dan menig ryken dwaas. — Want hoe het u ook fchyn' , Hy is een fteun voor 't land, al kan by 't niet regeeren.   DB KOK. O/ /.  D E KOK. 3lLondsöm — rondsom is het middag.; Overal is 't eetenstyd ; Zie de kok, en ook zyn dienstmaagd, Alles loopt en woelt om ftryd. Zie zy gaat met gantfche vrachten Van gevogelt' — vkesch en vischj 't Riekt zo geurig! — ö 't is zeker Dat het keurig lekker is! c3'  %fc ss te Zie, de knegt is ook al bezig, Draagt het eeten voor zyn heer. — Kan, ö Jeugd! U dit bekooren, 't Strekke ook tevens u ten leer, Hoe veel zegen wy genieten Dus verzorgt te kunnen zyn, Met verkwikkelyke fpyzen En ook foms met eedle wyn. Weg dan zorgen — weg dan kommer» Zyt fteeds vrolyk in uw lot, Maar gebruik het al met maate, En zyt dankbaar aan uw God.   DE RIJKDOM. C A*e -j^Laeci acutrf .  D E RYKDOM, J^J^e eêlfte keur der fynfte fpys. Van een' ongemeenen prys, Uit de twee paar waerelddeelen, Voorgedient in bloozend goud, Daar de weelde feesttyd houdt, . Mooge uw tong wellustig ftreelen ; Eet en bras in overdaad, Word tot walgens toe verzaad. C4  Doet den vonkelenden wyn Van den Iber — Rhone en Rhyn Ryk in uw pocaalen fchuimen, Zwelgt het ftroomend druivenbloed In brooddronkene euvlcnmoed, Om u de angst van 't hart te ruimen; Drinkt en klinkt in 't volst genot, Denkt aan eer - noch deugd - nochGod. Wend uwe oogen norsch en flraf Van de fchreijende armoede af, Durft haar vloekende verfmaaden , Weigert haar één ftukjen brood, Lacht om heur te bittren nood, Roemt op uwe gruuweldaaden : Beeft, Barbaaren 1 voor uw lot, De armoe klaagt u aan by God.  Monfters! is uw hart van fteen ? Blyft gy doof voor al 't geween? — Hoort de menschheid u vervloeken j Schoon ge u lasterend verheugd , Hoort, reeds brult de hel v?n vreugd! Ach! waar zult ge eens uitkomst zoeken, Wen by 't jongst bazuingefchal U die hel verflinden zal ? —i »£"$"$' En, ook Gy! wier overvloed U met de eêlfte fpyzen voedt, En den wyn in 't glas doet gloeijen; Maar ook vaak een ftille traan, Met der armen leed begaan, Langs uw wangen neêr voelt vloeijen, En ook weent van zaligheid, Wen gy de armoê troost bereidt. C5  & 4» Aé Gy, reeds englen op deez' aard', De eerbied van heel't menschdom waard j Dat de vrekke uw mildheid hoone, ledre traan, die de armoê fchreit, Wordt door Je sus weggeleidt: Eens zal aan uw gloriekroone ledre traan van vreugd geweend Flikkren als een puikgefteent'. Denk des, nederlandfche Jeugd i Als ge in ongedwongen Treugd, Aan den ryken disch gezeten, U de zorg van 't harte fpoelt, Wat de lydende armoê voelt; Ligt van 't gantsch heelal vergeeten, Eenzaam en verftooten kermt, Ach ! dat ge u dan ook ontfermt.  D E AVOND.    DE IIITXgAVOND.  D E HUISAVOND. „OLanfchouw dit ftil toneel van huisfilyk geluk, 't Geen, hoe eenvoudig ook, aan ieder moet behaagen: Een vreedzaam huisgezin , 't geen zich door ramp noch druk, Noch onderlinge twist in zynen kring voelt plaagen.  Die rust, zo fchaars gekend , viel hen door.'t lot ten deel, Het welk hen goud en rang, en tytel deede derven; Maar, dat vry de ydelheid het hart der dwaazen ftreeP , 't Deed hen een' eedier fchat — dan aardfche grootheid erven. Terwyl de dochter naait en .yvrig bezig is, Zit moeder vlytig voor heur huisgezin te breijen ; Het jongde meisje fpeelt, maar geeft geen hindernis, Zy weet, als kindren past, de dartelheid te meijen :  47 te Ze is een g.hooizaam kind ; der oudren liefde en vreugd ; Zy is zo Uil — zo zoet in 'c kinderlyke fpeelen, Zy geefc de fchoonfte hoop reeds in heur vroege jeugd: Zó kan heur lieve lach der oudren boeboezem ftreelen ! De Vader van 't gezin, van elk om ftryd bemind, Die door zyn braafheid, zorg en yver in zyn' handel, En vrouw en kindren voedt ; ook aller achting wint, Door zyn verftand en geest en braaven levenswandel,  48 te Ziet thans in 't avonduur zyn dagwerk afgedaan, En zit voor zyn gezin een nuttig boek te leezen ; De boog der zorg kan toch niet fteeds gefpannen liaan! Zó kan hy ook tot vreugd en tevens nuttig weezen. De ledigheid is voor des dwaazen hart een hel, De zelfverveeling knaagt hem als een flang in 't harte , Hy zoeke heul in weelde en dans en wyn en fpel, Hy zoekt— vind nergens heul en rondsom nieuwe fmarte. Maar  49 te Maar deeze braave zoekt en vindt het waar genot: Waar men door leeslust ooit de wysheid aan wil kweeken , Zie daar het fireelendst heil — zie daar het vleijendst lot, Wat ook de dwaaze roeme en van zyn heil durft fpreeken. Hy die zyn teder kroost tot deugd en wysheid leidt, Hy die dien duuren plicht te fchandlyk durft verzaaken, Wie zal in 't uur des doods, wen hem het graf verbeidt , Van wroeging kermen of de reinfte zielrust fmaaken ? D  Volgt, Jongelingen! ftreeft zyn edel voorbeeld naar, Als ge eenmaal vader wordt; blyft fteeds de deugd beminnen , Zo zyt ge u huis ten troost, heel 't land ten fteunpilaar, En zult het ftreelendst loon; der braaven achting winnen.   DE KOK5TEN1AAR .  D E KONSTENAAR. JZLaoude U, geliefde Jeugd! dit fchoon tafreel mishaagen ? Den fchrandren konftenaar die immer werkzaam is ; De barre winter woede in guure hagelvlaagen , Gerust by zyne lamp voelt hy geen ftoorenis. D a  ^ 52 A£ Hy tracht den hoogden trap van eer en roem te naaken, Hy yvert om zyn konst te heffen in den top, En konde hy zyn doel — zyn edel doelwit raaken , Ras woog zyn land in konst alle andre landen op. Dan ach! hoe weinig kan 't hem waar genoegen geeven , Zo fchaars ziet hy zyn konst naar heur waardy beloond ; Niet dat de geldzucht hem naar de overvloed doet flreeven, Neen , waan niet dat die zucht in zynen boezem woont.  53 & Maar, ondanks al zyn vlyt — zyn yver en vermoogen, Vergeefs is 't wat hy doet, zyn lust wordt uitgedoofd , Vergeefs heeft hy zich zelf vaak aan 't gewoel ontoogen, Vergeefs zich van zyn werk de fchoonfte vrucht beloofd. ö Jeugd ! zo ge immer u ziet door 't geluk belonken , Zo ?.j uw geld ten fteun der eedle konst gewyd, Heb eerbied voor den man die met vernuft befchonken , D 3  ^ S4 te Ondanks zyn moeite en zorg, helaas< fchier armoê lyd. .Nog eens, draag achting voor vernuft en konst en gaaven , Geen magt— geen goud— geen rang, de deugd en fchranderheid, Die kunnen flegts alleen de waare grootheid ftaaven , Wyl hen ook zelf de roem van 't nageflacht verbeidf.   DE JOXGE JUFFER .  D E JONGE JUFFER. ^✓harlotta in den fchoot van 't mildst fortuin gebooren , Moog3 u ten fpiegel zyn, ö jonge Juffren ftoet ! Geen ftugge fchoolpedant doet u zyn lesfen hooren, Dar dan heur voorbeeld leer' hoe ge n * gedraagen moet. D4  5ö te In plaats dat zy heur tyd aan weelde zou verflaaven, Heur jeugd zou kwisten in afwisfelend gewoel, Zo tracht zy flegts zich zelve in alles te befchaaven , Godviucht — verftand en deugd; zie daar heur hoogfte doel. In 't eenzaam boekvertrek des avonds neergezeten Verëedeld zy heur hart , verfynt zy heuren fmaak; En wat de modepop zich immer moog' vermeeten By wyn en dans en fpel, hier is het waar vermaak :  ^ 57 te Hier doet verbeeldingskragt haar zielverrukkend ftaaren , Hier zeik zy met een' Cook de gantfche waereld ronl ; Of volgt een Wagenaar in 's lands historieblaren , En wysheid vloeit haar toe uit aller wyzen mond. Hier kan zy, en't zegt veel, ook menfchenkennis leeren , Die de ondervinding ons te fpade kennen doet; Hoe dikwerf zag men zich met fchaade en fchande ontëeren, Daar men zyn dwaasheid lang met heete traanen boet. D5  5§ te Noch eens, hier is een fchat van wys* heid voor u open, De leeslust vormt'uw ziel, ook zelfs voor de eeuwigheid, Wat zoud ge u zelve dan in 't wuft vermaak verloopen, Daar de eenzaamheid voor u zo veel Vermaak bereidt, ö Mogt geheel heur kunne ook in heur voetfpoor treeden ; Zy leeft niet flegts daar heen , zo weeldrig — zo galant Zy moord geen kostbren tyd met fchittrende ydelheden , Schoon zy den Itrakken boog der zorg wel eens ontfpant. r—  ^ 59 te Hier zal geen fnoever heure onnozelheid misleijen, Hier, los van 't wuft gewoel der waereld en heur pracht, Zal geen bedrieger ooit met looze vleijeryen Heur geest bedwelmen, dr.ar hy heimlyk om haar lacht. De trotsheid moog' de ziel der weeldrigen verdwaazen, Om fteeds ontzien te zyn, bewonderd en vereert , Dat onverfchoonbaar zwak , waar op verleiders aazen , Heeft het gevoelig hart van Lotje nóóit verneert.  Of zou zy immer zich op heur verftand beroemen, En praaien met den fchat die ze uit heur boeken gaart ? Neen, nimmer zal men haar met recht Savante noemen , Zy weet de nedrigheid is 't fchoonst cieraad op aard', ö Jonge Juffers ! tracht haar dan gelyk te weezen, Ja, yvert naar verfland, maar flegts met nedrigheid, Dat dan de domheid fmaal', waar deugd ooit wordt gepreezen, Waar men de kunst waardeerd, ziet ge u #lle eer bereid.   HET KOPFYHUI S.  HET KOFFYHUIS. t^d'\a hier een groot getal van menfchen by elkaêr, Die thans het overfchot van hunnen tyd befteeden In minzaam onderhoud.— Ook vind men koopliên daar, Ai fpreekend', wonder druk, van hunne bezigheden;  ^ 62 ^ 't Is allerhande flag: — deez' zoekt vermaak in 't fpel, Die leest een nieuwspapier; een ander wil flegts hooren Wat deeze en geene zegt ; hy wend zyne oogen fnel Van d'een'naar d'andren kant, en leent aandachtige ooren. De krygsman ziet men met den burger hier vereent , Zy drinken eens te faam en fchynen beste vrinden ; Maar, of een ieder fpreekt zo als hy waarlyk meent, Dat zal men al te fchaars op deeze waereld vinden. —  ^ 63. & Zulk een byëenkomst zal ik niet te ftreng bedillen, Wanneer men maatiglyk daar zyn gebruik van maakt, Maar , durft men hier zyn geld , en kostbren tyd verfpillen, 't Wordt dan , ö Jeugd 1 te recht als fchandelyk gelaakt: En als de liefde u eens een teerbeminde gade' En lieve kindren fchenkt; ö fchuuw het dan vooral, Leef dan voor hen alleen , en yvert vroeg en fpade, Eer u uw plichtverzuim in de armoê domplen zal.  ^ 64 Aê Druk diep die in uw hart voor heel u volgend leven, Nog onverleide Jeugd! te midden in 't gewoel Lacht u verleiding toe, maar ze is met ramp omgeeven, Terug dan, eer ze u fiort in heuren jammerpoel. DE  D E NACHT.    DE RATE L¥AOT.  D E RATELWACHT. 't JlL nacht. — 't is middernacht, de klok Haat twaalif uuren , En ftede en veldeling , 't ligt al in diepe rust, Terwyl de Ratelwachts bewaaken wyk en muurert , Die- men hun aanbetrouwt, van hunne zorg bewust. E 2  • ^ 68 te Nooit doet de duisternis noch *t aaklig weêr hen beeven , Gewoon aan nacht en ftorm voldoen zy aan hun plicht, En melden ons niet flegts in welken ftond wy leven , Beveelen ons geftaag de zorg van vuur en licht ; Maar, kunnen tevens ook aan iedren flervling leeren , Hoe vlug de vlugge tyd geftaadig voorwaarts gaat, Met arendsvleuglen vliegt en nimmer weêr zal keeren , Tot hy in 't uur des doods voor eeuwig ons. verlaat.  «Ï* óp te Zo moog' de Ratelwacht u fteeds be* dachizaam maaken , Als hy al roepend' 's nachts voorby uw woouing treedt, Dat weêr een dag verfcheen die nimmer weêr zal naaken, En of gy deezen dag wel nuttig hebt befteed. Tracht by u zeiven fteeds dit eraftig' te onderzoeken , En zo dan in uw hart de wroeging heimlyk knaagt, ö Dan ontgloeije uw ernst! ontvlucht de ftruikelhotken Waar de verleiding fteeds de reine deugd belaagt. E 3  %X 70 Zé Volvoer uw wys befluit zo ras gy zult ontwaaken, .' 'Zo vordert gy op 't pad van waar geluk en deugd ; Zo zult gy zelfs uw heil voor de eeuwigheid volmaaken, En hier het voorbeeld zyn voor ouderdom en jeugd.   DE ISOLDAAT .  D E SOLDAAT. "^P|/ at ook de dwaaze trotschheid Op den Soldaatenftand, fchemP Van ouds her is hy toch vermaard En aller braaven achting waard, De fteun van 't vaderland. E 4  7* te Wiens voor het leed verfraaide borst Alle ongemak verduurt, Die noch gevaar' — noch moeite telt, Voor fèhaame! loon — voor weinig geld, Zo menig ramp bezuurt. • Steeds moedig — altoos onvertzaagt By dreigend ongeval, Staat hy in 't holfte van den nacht, Vaak eenzaam op de. onveilge wacht, In koude en ftormen pal.  Staar hem op 'c bloedig flagveld naar * V Getrouw aan eed en plicht, Vliegt hy-, waar men het ftaal ontbloot/ d'Afgryslyk opgevloekten dood In 't vlammende aangezicht. Loopt ftorrem tegen dondrend vuur En fpitfen fcherp gewet, Valt aan op al wat weêrfland biedt , En — wat zyn blikfem niet doorfchiet, Doorftoot zyn bajonnet. E5  ^ 74 ^ Maar, welken loon verwerft myn held ? Hem treft een gonzend lood ; Hy valt, bedekt met bloed en zweet, En ach! een noodlot gruuwzaam wreed, Noch wreeder dan de dood. Zie daar het loon der dapperheid , 't Geen deugd en moed verwerft: Daar humpeld hy op krukken heen, Eet brood der armoede in geween , Tot hy van jammer fterft.  ^ 75 A£ En gy, die flegts ten fchandvlek leeft Van den foldaaten ftand , Den militairen rok onteerd, Uw zei ven vaak tot beest verneerd, Alle eer en deugd verbant. Die flegts op vuige dronkenfehap En fchandlyke ontucht roemt, Die 't uitfehot van het menschdom zyt, U zelve in gruuwelen verblyd En fnoodheid — braafheid noemt.  ^ 76 te Die wel den naam van krygsman voert, Maar bloodaarts inderdaad, Steeds fnorkt op moed en eer en piichr, Maar, blinkt u 't vuur in 't aangezicht, En eer en plicht verraad» Den eernaam van Toldaat onwaard, Veracht u heel myn ziel; Shegts hy alleen is eere wrard Die by een ftoute heldenaait, Ook 't fchóon der deugd beviel.  ^ 77 te 6 Jeugd! acht dan den krygsman hoog; Maar toch —-met onderfcheid ; Geen fuoever blaaze u eerbied in, Dat men alleen uwe achting winn' Door deugd en dapperheid !  't GEZELSCHAP SCHEIDEN. *t "C^fezelfchap fcheid van een omtrent ter middernacht; *l Is tyd — is meer dan tyd om zich ter rust te voegen. Hier heerschte gulle vreugd, geen uitgezochte pracht, Hier maakte weelde plaats voor 't zuiver vergenoegen.  'T GENOEGLYKSCIIEIDEN.   ^ 79 te De Dame van het huis was op deez* dag verjaard, En wilde dit —. heur feest met weinig vrienden vieren; Daar men de vriendfehap met de blydfchap t' famen paart, Zoekt men de vreugd geenzints door uitgelaaten tieren. Men boerte, maar met maat, was vrolyk by den wyn ,Toch als men deeze vréugd te dikwerf naar wil jaagen , Wel ras zou al die vreugd flegts ter verveeling zyn, Te vaak herhaald genot moet fteeds in 't eind' mishaagen.  8o te " Zo ftrekke 't dan alleen om de mge- fpannen geest, Door zorgen afgefloofd, wat ruimerjucht te geeven ; Zo flrekke 't zelfs ten nut, 't genoeg- lyk vriendenfeest, Om weêr met nieuwen lust naar onzen plicht te ftreeven. HET   HE T S L AAPVER T REK .  HET SLAAPVERTREK. ^^ie Meisjes en Knaapen ! Deeze eenzaame kamer ; In 'c nachtlyk duister Heerscht zwygende ftilte. En ziet deeze moeder Zo teder — zo hartiyk Heur kindje bewaalcen. Lieftallige Jonkheid ! F  82 te Zo ge eenig gevoel in Uw' boezem voelt blaaken , Èefchouw dan dit keurig — Dit treffend tafreeltje. Gevoel in uw hartjes Met teedre verrukking De liefde der moeder. — Terwyl hier de vader, Vermoeid door zyn zorgen — Zyn vlyt en zyn yver, Gerust ligt te flaapen ; Zorgt heden de moeder Zo teder als liefdryk Voor 't krytende wichtje : Ze ontwaakte op het kreunen , 't Angstvallige kreunen  ^ h te Van 't minzaame kindje; Vloog op en fchoot vaardig Naar 'e wiegje en omarmde Het fchreijende wichtje ; Zy nam het uit 't wiegje Om 't aan hcurcn boezem Te laaven — te voeden, En legt in het einde 't Halfflaapende kindje Weêr zachtjes in 'c wiegje , En zingt deezen wiegzang ; F 2  ^ 84 Zè Slaap zachtjes myn Jantje ! Myn liefde — myn lust ! Slaap zachtjes in 't wiegjen, In de armen der rust. Gy fchreide daar eeven , Dat deed my zo zeer! Ik ben toch uw moeder En min u zo teêr. Toen drukte ik u kusfchend' Hier aan myne borst, Straks droogden uw traantjes En 'k leste uwen dorst.  85 te Lief Kindje! ..., 6 blydfclrap! Ik hoor het niet ineêr; Ik leg het dan zachtjes In 't wiegje weêr néér» F3 Wat deert u, myn Schaapje ! Van waar toch uw fmart ? Ach ! fchrei toch niet langer, Het gaat my aan 't hart. Wat hoor ik ? — ach hemel! Myn kindje, het fieent ! Myn Liefje! — myn Schatje! Waarom toch geweent ?  ^ Sö< te- Slaap, rustig, myn Hartje ! Dan zyt gy zo zoet; Ontwaak toch niet Ipoedig,. De fiaap is uw goed. Erbarmer ! uw liefde , Zy fchonk my dit kind ; Gy weer ook hoe teder Myn ziel het bemind. Myn eerfte gebooren, Myn eenigfte kroost ; 6 God ! al myn liefde —Myn vreugde en myn troost.  ^ 87 te ö Weer alle rampen . Van 't wichtje toch af, Bewaar het noch lange Voor 't hongerig graf. Zo fchuldeloos — teder , Het Oaapt daar zo zacht. By 't zwygen der ftilheid In 't midden der nacht. Daalt, zo;gende-geesten ! Daalt zwygend beneên , En fchaart u om 't wiegjen In ftilte daar heên. F4  • & 88. te Hoort, Englen! myn zangje, En lach my dan toe. Nu klopt my het harte Weêr vrolyk te rnoê-. ö Jefas ! myn Heiland i Myn lust en myn vreugd! Geef liefdryk aan 't kindje Het kiempje der deugde Uw liefde en uw zorgen Beftuuren zyn lot ; Zo mooge 't eens rypen Voor eeuwig genoc  ^ 89 te Ik leef in die hoope Want God is myn vrind, En 'k weet ook, myn Jantje! Dat Hy u bemind. Uw vader flaapt rustig , Van zorgen vermoeid ; Hy zal voor u bidden Als 't morgenvuur gloeit. En nu noch myn kindjen Eens zachtjes gekuscht, Uw moeder , myn Jantje ! Gaat nu weêr ter rust. F5  Gevoel, pas ontlooken. — Volcedere Jonkheid ! Gevoel , al wat gevoel In 't harte voelt blaaken, Hoe teder — hoe liefdryk De zorgende moeder Voor 't fchuldeloos wichtje — ' 't Onnozele kindje , Heur hartaêr voelt kloppen. Gevoel toch, met nadruk — Met dringenden nadruk , Aanvallige Jonkheid! Wat dankbre verplichting  Ge uw ouders zyt fchuldig ; Zo ge immer uwe ouders Boosaardig en wreevlig Rechtmaatig vergramde , Errinner u; dan , kindren I Dit treffende plaatje. Herrinner hun zorgen , Gevoel hunne liefde , En kunt gy ook dan nog Zo norsch — zo boosaardig Hun zorgen en liefde Met ondank beloonen ; Met ondank! —. 't is gruuwlyk • —, t Is de yslykfte boosheid Dien ge immer kunt pleegen, —» Maar, Jonkheid! behoef ik  Aan u wel te errinneren Wat fchrikbre monfters Ge als dan u zoud toonen ? ü Neen ! myne Lieven ! Bemint uwe ouders , Zyt altyd gehoorzaam, Want de eeuwige Godheid Verbindt wel uitdrukk'lyk Zyn dierbaarften zegen Aan alle de geenen , Aan alle de kindreu Die vader en moeder Met achting en liefde Gehoorzaam beminnen. Gedenk, myne Lieven I Zy zyn toch fteeds wyzer  ^ 93 te Dan gy ooit kunt weezen, Gedenk aan hun zorgen; Die zorgen getuigen Dat zy u beminnen ; Zy wülen het goede, Zy willen uw voorfpoed ; Bedenk die , myn Waarden ! Gevoel dit, ö Kindren ! Zy minnen u teder ! Maar. wat toch behoef ik U meerder te zeggen ? Wat Kind toch 't geen immer De deugd wil beminnen , Zoude ook niet zyn ouders, Zyn vader en moeder Voor all' hunne liefde ,  %^ 94 te Voor all' hunne zorgen , Recht hartlyk beminnen ; En die door zyn daaden Gehoorzaam betoonen § —r  INHOUD. INLEIDIN C. de MORGEN. DE LANDMAN. MELKBOER. HUISVADER. RYKE. de MIDDAG* DE LANDARBEIDERS. AMBAGTSMAN. KOK. — RYKDOM. de AVOND. DE HUISAVOND. KONSTENA AR. JONGE JUFFER, HET KOFFYHUIS.  de NACHT. de ratelwacht. soldaat. het geselschap scheiden. slaapvertrek.