[*] NIEUW.JAARS-GIFT AAN THOMAS IOHÜ DOOR STREKKENDE TER BEANTWOORDING EN WEDERLEGGING VAN ZYNE ZOGENAAMDE DEFENSIE. Tt % & e ü vr J r & & n* Jttoc Drokkerye van J, D, V* th HAAK, op de Wirdumerdyk, n^i Prj zeg Nieuw-Jaars-Gift-, Öm dat Jc^z, kort na myrie terugkomst: In Friesland j Zyne zogenaamde, Defenfti heeft in de Weereld gefiooteri, ai§ het waare om my te vetwelkoomen*   WAAKBÈ LANDGENOOTEÏt! | "Voor eenïge Maanden, heb ik in de Leeuwarder Courant geadverteert, by gelë» gentheid dat ilc aan myne Landgenooten ontdekte, het valfche, en leugenachtige Tan Thomas Joha, in zyne zogenaamde Defenfie gevonden, omtrent myne Regisftratie4 en waar teffens by aangenomen heb, zyne,zogenaamde Defenfie te beantwoorden en te wederleggen, het welk ik U Lieder hier nevens aanbied, nimmer gewoon zynde om voor het Publiek te fchryven, daar by myn klimmende Jaaren, doen my niet als fchorvoetende het werk beginnen, de Leezew gelieven de zinltoo* ringen en herhaalde pasfagies , over het hoofd te zien. Joha vind goed zyn (luk te beginnen met een Voorreeden ^ waar onder ftaat, Grootheid van Ziel, ett Standvastig in Ttegenfpoed. Ik hoop niet dat Joha deeze woorden op hem zal toepasfen , dat zoude eene zee£ Verkeerde applicatie of uitlegging zyn, want Grootheid van Ziel vind men by een eerlyken deugdzaam Man, die opregt en ongev einstin zynen wandel is, enjohazyne veinfery 4 eerst met myn overledene Suster gehouden, en naderhand met my, maken dat de man geen recht heeft, om zig de naam van Grootheid van Ziel aan te matigen.; Én wat het tweede aangaat, Standvastigheid in Tegenfpoed kan op Joha ook niet toegepast werden, want 'er kan geen banger mensch als Joha gevonden worden, het welk by de Revolutie van 1796 gebleeken is, want toen hy wiste dat 'er wat broeide , fingeert hy een Haagfehe reis, en blyft met het Jagt voor de haven leggen te Harlingen, en liet ons, aan ons zelvs over. By de tweede Revolutie, die voorviel groot drie weeken laater, was Joha al op de grenfen van het Graaffchap Steinfort, om zyn opwagting aan de Hofdames aldaar te maaken, eer dat men hier •haast wist, dat 'er een tweede Revolutie op handen was, want als men Standvastig jn Tegenfpoed is, dan moet men het zig getroosten in het lot van zyne meede Amptgenöoten te deelen. ■ ■ t ■ 4 ■ In deeze zogenaamde Defenfie, heeft Joha alle zyne fpitsvmnigheden ten toon gefield, die hy eenigzints heeft konnen bedenken, trouwens hy heeft ook over deeze zogenaamde Defenfie, langer geftudeert, als hy in tien Jaaren over al zyn Predikatiën gedaan heeft; doch wat moet men ook niet al bedenken * en woorden gebruiken , om een kwaade zaak goed te maaken, hier moeten aldeihande draaijingen er* excepties gemaakt worden, een leugentie tusfehen beide 4 komt niet te onpas ; om de naam te hebben van als een Eerlyk Man gehandelt te hebben, moeten al Wat woorden de hals gebroken worden, men vergeet dat men tegens de pligten van he6 Euangelium aanftreeft, en de waarheid altoos moet hulde doen, dog het is ook bezwaarlyk om te bekennen, dat men tegens de pligten van Vriendfchap heeft aangegaan, men zoekt zig ;van eenige fpitsvinnigheden te bedienen, en daar door d© Weereid te misleiden. Ja Joha, al wringt gy Uw in zo veel bogteri, als de Slang die onzef aller Moeder *sHeeren verleide; ja al fpreekt gy dezelfde verleidende taal, dewelke Uw niet oneigen is, zo zult gy de weereid nimmer kunnen wys maaken of overtuigen, dat gy alleen Eerlyk Man, en als een Vriend met my gehandelt hebt, de Daaden die veroordeelen Uw, gy kunt 'er nog wel een Foliant van tweemaal zeventien Pagina's over befchryvert, dan 'er niets by winnen. Zyne zogenaamde Defenfie word begonnen met my te befchuldigen dat rhyn ge» drag zeer laakbaar is, door de Gruwelen in de Leeuwarder Courant geplaatst, dat ilï een taal gebeezigt heb, welke de menfehelykheid beleedigt, en zelden gewoon is, dan agter de visbanken te hooren, en wil my de Palmtak der overwinning eedeeren 4; gy reekent uw beleedigt Joha, om dat ik de waarheid in myn Advertentien van uw gezegt heb, en UW ontmaskert voor het oog van Nederland; indien gy de pen van hst papier gehouden had, en in, uw zotte Advertentie van den ƒ Oélober, my met geen opzettelyke kwaadaartigheid befchuldigt had , dan zoud gy van my geen last gehad hebben, dan ik moest uw zotte Advertenties verdraagen, en uw voor het oog van Friesland, ja Neêrlands Ingezetenen, als een onbaatzugtig man haten doorgaan, daar gy de pligten van Mensch, van Vriend, en van Burger * omtrent my, met voeten getreed«n had ; ,die bedaardheid, daar gy zo veel van opgeeft in uw zogenaamde Defenfie,' kan ik 'er niet wel in vinden; gy zoud uwe Leezera welwys willen maaken, dat by uw die koele bedaardheid heerseht, en dat gy ongevoelig zyt wat men van uw zegt, (hoe wel het in uw Defenfie niet te vinden is) zo zoude Eet egter een kenmerk kunnen zyn van een groote onbei'chaamtheid, en ik wil niet zeggen, dat gy daar geheel vry van zyt. Met het zo noodlottig Jaar voor my van 1787, begint Joha zyne zogenaamde Defenfie, dan loopt hy 'er fchielyk overheen, gelyk men zegt, als de Kat over de heete kooien j ' ■ Het was in den Jaare 1787, kort na onze aankomst te Bree* A. mess;  C 'O ïïien, dat Joha daar ook amvéeerdë , en my zogte te petfuadeeten, om van de Voor. rechten, door myn Ouders aan my by Testament gemaakt, af.te flaan, ten voordeel Van 'myne nu laatst overledene Zuster, welk Voorrecht beftond, om alle de Goederen in Westdongeradeel geregen , by tauxatie te kunnen overneemen , om dus het Stemrecht niet te verdeelen, Welke Condities ik ook aanvaard heb , en gedeclaneert te aanvaarden, dog Waar van de perfe&ie door verfcheidene omltandigheden is belet geworden, en uitgefteld; dat ik hier bezwaarlyk toe reiblveeren konde, zal ieder een met my ligt kunnen begrypen, dog om het Stemrecht voor myn overleedene 'Zuster niet onnut te maaken, zo rei'olveerde ik 'er toe," niet twyirelende, of myn Zuster zoude by een gelukkige omkeer van zaaken, my in myn recht wel weder herftellen, met dezelve aan my weder te Cedeeren, gelyk dezelve my ook te Breemen geicureeven heeft. Op die zelfde tyd heb ook een Koopbrief op myn Zuster zaliger gepasfeert, dewelke geantidateert wierde, waar by aan haar ovemroeg en verkopte, alle myne Goederen dewelke ik in Westdongeradeel hadde aangekogt, voor een Somma van Tien Duizend Caroli Guldens, tevsns verklarende, dezelve ontfangen te hebben, hoe wel 'er nooit een duit van gezien heb, en dewelke my over de Twintig Duizend Guldens gekost hadden by inkoop , .behalyen ëe Onkosten, dewelke ook nog al eenige Duizend Guldens bedragen; deeze Koop gefehiede om dezelfde redenen, namentlyk, om de Goederen uit de handen van den Sequester te houden. Ieder een zal ligt kunnen opmaken en begrypen i dat en de Cesfie, en de Koopbrief maar projorma gemaakt wierden, en dat dus den Overleedene maar in naam Erfgenaam was, zodat de waare Eigendom aan my behielde, dus kan men niet zeggen, dat de Overleedene 'er Eigenaar van was, en was de Overleedene geen Eigenaar, dan kost zy het ook niet vermaaken, zy kost immers niets meer 'er van vermaaken, als zy bezat, en dat was maar een quafi Eigendom, dus kost zy ook maar een Testament prtforma maaken over die Goederen, om die Goederen voor my te bewaaren, dit bekend Joha ook in zyn zogenaamde Defenfie, alwaar hy zegt Pag. 15, Ik heb ro»~ delyk gezegt, dat het de wsaragtige meening der Testatrice geweest zy i My, Ut haaren duurzaamete Erfgenaam intefiellen; DOCH OOK NIET VERDER; dan, in de veronderftelling, dat haar Broeder in het Vaderland niet zoude terug keeren; den O verleedene was het niet onbewust, dat zy geen Eigendom aan die Goederen hadde, doormy, aan haar by Cesfie en Koop gegeeven, maar dat dezelvde, by jnyne terugkomst weder aan my moete terug of overgegeeven worden, (zo dat zy maakt Joha Quafi Erfgenaam, dog ook niet verder, als in de veronderftelling dat ik niet weeder zoude keeren i» my» vaüerianaj toi v«toUi het Testament. Dus was het een van de eerfte pligten van Joha geweest* om my te zeggen by myne terugkomst. Uw Zuster heeft op my een Quafi Testament gemaakt» in die verwagting, dat a!s gy niet weder zoude terug keeren in Uw Vaderland, Want verdee ben ik geen Erfgenaam , maar nu gy zo gelukkig zyt, Van in Uw Vaderland wedet te keeren, zo verheuge ikmy, dat ik in de gelukkige omftandigheid gefield ben , doorheï vertrouwen dat de Overleedene in my gefield heeft, van Uw alle de Goedéïen weder te kunnen ter hand ftellen, geniet lang de Vrugten van deeze gezeegende Omwenteling, ik zal UW Rekening doen van myn Adminiftratie, gy zult my myne meerdere Uitgaven wel wederom willen restitueeren, 'de Legaaten zyn uw bekend, en wat ik aan uw verdient heb, dat laat ik aan uw over te behandelen ; wat zoud gy dan een groot man geweest zyn Joha, als gy zo gehandelt had, gy zoud de Lauer Kroon verdient hebben; ieder een zoude hebben moeten zeggen, Joha is een waare en onbaatzugtige Vriend, den naam van een braaf en deugdzaam man, kan hem niet betwist worden. Daar men nu in tegendeel ffioet zeggen, Joha zyne zogenaamde Vriendfchap met den Overleedene is altemaalgeveinstheidgeweest, Eigenbelang heeft hier de hoofd-tol gelpeeld; de weinige hoop die 'er was op de terugkomst van des Overleedenes Broeder, heeft Joha nog meer gelegentheid gegeeven om zyn geveinsde rol door te fpeelen, en den Overleedene te doen geloven, dat hy haars Broeders grootfte Vriend was, het welk de mond wel zeide, dog het bedurven hart geen deel aan hadde. "Want, wat recht kon Joha zig tog aanmaatigen, van zodanig een Cesfie en Koop, door my aan myn Overleedene Zuster betrouwt, en dog heeft hy die onbefchaamtJieid gehad, want in den Jaare 1796, toen ik de Goederen op myn naam wilde laaten aanteekenen door myn Boeren, heeft Joha zig daar tegens verzet, en de Goederen op zyn naam doen aanteekenen, en dat uit hoofde van het Quafi Testament. Joha fouteneert zyn Eigendom op die Goederen, door my aan den Overleedene gecedeert, uit hoofde van het Qua» Testament, dan de Koop, nog Cesfie, is nooit een wettig fiuk geweest, en alleen gemaakt om de omftandigheid van tyden; niemand kan iets vermaaken, of het moet hem toekoomen, en geen onpartydig menserj zal immer kunnen zeggen, dat die Goederen een wettige Eigendom van den Overleedene was, dus als de Koop en Cesfie proforma was gemaakt, gelyk als hy was, zo kon de dispofitie ook oyer die Goederen niet anders als froforma kunnen zyn; dea £igenaas  C 3 ) Eïgenaaï" betaalt ook zelfs altoos de Veertigfte Penning vaü zyn aangêkogté Goe^e-i deren, dan die zyn door my ook betaalt, gelyk als my geblykt uit een afreekenin* met den Burgemeester Fockema, en wei. door Joha zelvs zyn ontfangen " Joha die zegt Pag. 3.., by bet opregten deezer uit erft e Wille was ik van een* Fideh (omwisfaire SubflttuW gekeel onkundig; en -wist niet-heet er* of het voornaam oormerk Wasgeiyk het voonge, om by verfierf den Boedel tan S. D. van Ayha te doen toekoor/ien ; eerst eenige dagen naderhand, vjierd ik van den Notaris Altena 0nderri.1t, boe i* geval van voor overlyden, myn Zoon lot Erfgenaam atn.my gefubftitiieerd, * Hier wil Joha nu mede te kennen geeven, dat dit Testament niet ingerigt was orö den Boedel voor my te bewaaren, maar alleen om den Boedel op hem en zyn Zoon te doen vererven- Nooit is 'er een infamer leugen bedagt als deeze, dan Joha heeft in zyn zogenaamde Defenfie, de Waarheid niet tot zyn Simbolum genomen, want het is doorlaait! met onwaarheden en leugens. Het is een infaam e en valiche intentie, die den Overleedene hier van joha aangewreevenword, als ofzy,'by het maaken van dit Testament, een ander voorneemen of bedoeling zoude gehad hebben, omtrent haaren geliefden Broeder als bv haare andere Testamenten. * De Overleedene hadde my reeds By Testament haare Univerfeeleh Erfgenaam gemaakt in den Jaare 1778 of 1779, en dit was niet verandert als om de-Revolutie van 1787, als wanneer dit Testament niet bellaanbaar was, om het doelwit te bereiken namentlyk : van ray haare Goederen te doen toekoomen, waar om door een tweede Testament tot haar Erfgenaam aanftelde de juffrouw ,Van Loon, haar getrouwe Vriendin, dog ook met geen ander inzigt, als orn de Goederen voor my te bewaaren en die zoude by het maaken van haat derde Testament verandert zyn, en dat wel'het eeuigfte Testament dat met,myn.voorkennis gemaakt is, zo als meer gezegt heb. Dat het de intentie van den Overleedene niet geweest is om joha haare Erfgenaam te maaken, blykt üit nevensgaande Verklaaring, lub A., van een Vriendinne dewelke altoos familiaar by den Overleedene verkeert en omgegaan heeft* welken getuigenis van veel meer kiagt is, als al de fehoone voorgeevens van Joha. En iiogeen Verklaaring, lub JSi, van een perzoön dewelke zeer in vertrouwen was by den Overleedene , om zyn getrouwheid aan des Overbedenes Broeder betoont. Pag, 4 *'na dat Joha verhaalt heeft*■ dat hy de.Erfenis aanvaard hadde, laat hy volgen, ontmoette ik S. £). van Aylva den 0.4 Maart 1795. Dit dit ter jnedergefteldË van Joha , zoude men moeten öpmaaken , dat ik daar niet verwagt was geweest. en of het een geheel onverwagte ontmoeting was; hier ontmaskert zig den Sehryver en toont dat myne terugkomst hem niet zeer aangenaam geweest is; want als meji iemands met verlangen te gemoet ziet, gelyk als Joha my meer dan eens gefehreeven ■ heeft, dan kost myne komst by hem geen enkele ontmoeting zyn * dan het komtmw niet vreemt voor * dat myne terugkomst Joha, en zyn waardige Ega mishaagde want na hetOverlyden van myn Zuster zaliger, wierd 'er na niets meer verlangd* als van myn Overlyden tyding te fcrygen* dus dat de tyding van myne terugkomst, eer* doodelyke ontfteltenis aan den Defenfie Sehryver en Familie gegeeven heeft t yer« wondert my niet, zelfs mogt men van myne terugkomst niet ipreeken, veel min nn "Wenfchen, in prefentie van de Quafi Erfgenaam; iemants die myne fpoedige terugKomst met een glaswyn dronk j in prefentie van de Juffrouw*- wierd 'er zuur ove£ aangezien, en geen wonder, want dan moest men tot zyn oude kring wederkeerenhet gemis van een vermakelyk Buitengoed, daar men alle dagen vrclyk leefde, en zig niets liet ontbreeken, en boverf*dien het vooruitzigt, dat men toen 'er nog by hadde, om zelfs, of deszelfs Zoon, de waardigheid van Grietman te doen bekomen, Verders fpreekt Joha van zyn Haagfche reis, als of dat de oorzaak geweest is dat hy de zaaken met my niet eerder in order gebragt heeft, na dat verhaalt heeft' dat hy my het een en ander hadde overgegeeven, hetwelk al meer gezegt heb dat ontfangen hadde* laat hy een groove Johaas leugen velgen; Wyfcheiden van elkander ' onder affpraak van by myne terugkomst de verdere zanken te zullen regelen^ ' 8 Joha die fpreekt hier van zyn Haagfche reis als of die vier h vyf maanden geduutt heeft; Joha heeft geduurende groot vyf maanden verfcheidene Haaglche reizen gedaan , dat hy my zoude gezegt hebben * om by zyne terugkomst de zaaken met my te zullen regelen, is een onbefchaamde leugen , want hoewel dat geduurende groot vier a vyf maanden by hem gelogeert heb, heeft hy nooit een woord gelproken van by zyne terugkomst de zaaken met my te zullen regelen 5 de Haagfche reizen hebben aan die vertragingen geen deel gehad, en het heeft Joha ook aan geen tyd ontbroken, want hy had tyd genoeg om 'snademiddags een party P Ombre te fpeelen dus kost hy de zaaken met my ook wel in order gebragt hebben, dan zulks waren de minfte van. zyne gedagten, Joha die geeft hier hoog op* als of ik zo maar de vernieteging van het geheels Testament wilde hebben, dat lchynt Uw geheel nieuw te doen, en my niet, behoudens de Legaten, door. de Qyerleedene toegerechtigd was, zo ver h,aar goed betrof9 A a want  ( 4 > Waïit als de Legaten veel verder gêgaan hadden als het Erfgoed vaft de Testatrice, dan zoude het naat myn oordeel van zelvs fpreeken, dat de dispofitie dan omtrent niet wettig zoude zyn geweest. . En het fpreekt van zelvs dat ik Joha moest valideeren, de wettige üitgaaven door hem gedaan. Als Joha een cordaat Man en getrouwe Vriend geweest hadde, dan moest hy al een Concept-Plan klaar gehad hebben $ toen hy wist, dat ik met den eerften, na een •zeeven en een half Jaarige afweezigheid, in myn Vaderland zoude te rug keeren, dan het waren de voorneemens van Joha en zyn Wyf niet, om my den Boedel over te geeven , want zouden dan anders gehandelt hebben, dan zoude Juffrouw niet kwalyk genomen hebben, dat ik eenige van myne geheugene Meubels, van 1787, weder na my nam; Pag. f., de 9. regel, zegt Joha, wierd van my gereedelyk aangeboden! wanneer wierd dit gereedelyk aangeboden, toen wy reeds oneenig waren; dog Pag. 15-. zegt hy , Ja Ayfoa, dit aanbod, was gedaan, terflond van my gedaan by uwe intreede in Friesland. Hoewel deeze gezegdens beide onwaarheden zyn, zo Ipreeken ay zig zelvs teegen, want als het laatfte waar was, dan is het eerfteeen Onwaarheid, want wanneer zegt hy, heeft hy géreedelyk aangeboden, toeh wy al oneenig walen, en om zig in zulke onaangenaame omftandigheden onberispelyk te handelen. Het is Joha al vergeeten, wanneer hy my het eerfte iets heeft overgegeeven, dat hy geliefde Condept te noemen, zulks is maar weinige dagen geweest, voor dat in myn eigen gehuurde Woning gegaan ben, want toen dat Concept hadde, zag ik wel wat Joha in het fchild voerde. In dat Conceptplan, vraagt Joha zig zelvs, ha van het Testament gefproken te hebben, en waarom het op hem gemaakt was ; hoe ftrookt dit met de groote toegeneegentheid die den Overleeden hadde voor deszelfs Broeder. Dog dit lost hy naar zyn gedagten fchielyk op. Vooreerst, de hoop op een gunfiige Omkeef van Zaaken, begost te vervlauwen. Deeze eerfte reeden is een volftrekte leugen, want tot nog toe heb geen mensch gefproken die my niet gezegt heeft, dat den Overleedene altoos moed hadde, en niet twyffelde aan myne wederkomst, zulks geblykt zelvs uit hét Testament, waar in begeert, dat myn Buitenplaats Hania-Staate^ wél zal onderhouden Worden, hetwelk feaar zeer onverfchillig zoude geweest zyn, als in gedagten geweest hadde, dat nooit zoude te rug keeren. . •' " '' ■ , De tweede reeden die Joha opgeeft, dat de Testatrice fiiet Wilde dat de Beymaas iiaar Erfgenaam wierden, nog Mevrouw Burmaniaas l deeze tweede reeden is zeer. eenvoudig te begrypen, want toen Joha zig van h« vseuouwen van den Overleedene meester gemaalu hadde, door een valfche fchynvriendelykheid, heeft hy zo veel als mogelyk geweest is, den Overleedene een Wantrouwen doen hebben op alle haare Vrienden, en goede Vrienden, en geen wonder, de eene ofte ander mogte de Over* leedene de oogen eens geopent hebben, en de geveinsdheid van Joha onder het oog gebtagtt De derde feden was volgens joha zyn voorgeven, dat de Overledene ibevreest was, dat myn Vriend Ferwerda, er iets Van zoude kunnen krygen; het is waar, dat de Overledene, Ferwerda in den beginne niet wel mogte lyden, dan zulks was op het laatfte zo niet, want in tegendeel, was zy zeer wel over Ferwerda voldaan, om dat hy my zo trouw Gefelfchap hielde, en gezegt heeft, dat zy hem geen Legaat wilde maken, maar zulks aan my overliet, Zodat de drie redenen, die Joha in den beginne heeft opgegeven, waaróm de Overledene hem Erfgenaam gemaakt heeft, op zeer valfche gronden fteunen, endoor hem alleen zyn opgegeven en uitgevonden, om zyn ondeugende ibutenüen eenigeö ichyn van waarheid te geven. Dit Stuk heb in den beginne al beantwoord. Het tweede Concept of Voorwaarden, in zyne zogenaamde Defenfie aangehaalt," ïs eenige tyd daar na te voorfchyn gekomen, en heb diezelfde Voorwaarden, oolc al in den Jaare 179? beantwoord, maar ook nog daar by een Staat overgegeven, van de Goederen, die Joha nog onder hem hadde van my, en in den Jaare 1787 by den Overledene geborgen waren, en doen hem van myn Buitenplaats na Leeuwarden, of JUitfum vervoert, zo dat de Defenfie-fchryver, met zyn heilige permisfie, het infaam gelogen heeft; dat het Jasr van 1795- zyn kring iloot, zonder dat Aylva zig over die Voorwaaiden verklaarde, want heb dezelfde in perfoon, aan de HeerWierdfma overhandigd. , Als Joha gezegt hadde, dat ik in myne antwoord, zyne Voorwaarden niet tot zyn genoegen beantwoord hadde, zo zoude hy eens de waarheid gefchreven hebben, pag. 10. na van myn Advertentie in de Leeuwarder Courant gefproken te hebben, alle de nadelige indrukzels, die dit fchelden, en rafen {gelyk zyn Hoof Eerwaard* dat gelieft te noemen) by deezen en geenen myner Landgenoten mogt hebben agtergelaten 9 motsten sgenblikkelyk worden uitgewist, door een Uitfpraak, waarin de Voorwaarden, op welke de tverdragt der aanvaarde Erfenis, altoos had aangeboden, gebillykt en my in Zyn geheel wier den toegeweeZen. Zulk een Uit/praai zegt de zogenaamd» Defenfie'fchryver, zon den laster verftotnptn, tn zy» gthónden^gedrag voer de Vierfskaar van het algemeen regtvaardigen. Hier  ( s ) — Hier loopt zyn Hooggeleerde zig zelfs voor uit, én meent óp den Predikftdei ta liaan, daar zy wel eens Sententie uit Ipreeken, en (tellingen voortbrengen} die nie* mants als dan tegen fpreekt, dan die en wel verre van daar zyn, om de goedkeu* ling van het Algemeen weg te dragen. ..Hy is groots op de Uitfpraak die Compromisfarien, tot zyn voordeel gedaan heb-4 ben, en meent dat hem het Vaandel nu al over het hoofd gefwaaid is, dog het ia er verre af. Want om dat de Compromisfarien genoegzaam alles tot Joha zyn genoegen uitge* wezen hebben, is het nóg niet bewezen, dat ik in myne Hellingen ongelyk gehad hebbe; ik heb wel meer deciiies van gedelegeerde.Regters tegens my gehad, zonder dat daarom ongelyk hadde. De Compromisfarien hebben de Uitfpraak ten genoege van Joha gedaan, om dat zy het Testament, en Codicil voor wettig keurden, om dat aan alle de formaliteiten, by dezelve ten Eenemaal voldaan was, en ik heb Joha nooit anders aangezien, en zal hem nooit anders aanzien, als een figurant, daar het Testament op gemaakt ÏS, als op een vertrouwd Vriend; daar de Overledene meende Haat op te kunnen maken, om de Goederen by myne terugkomst, aan my weder te overhandigen. Want hier is het groote verichil, het geene de Eene voor wettig keurd, keurd de ander voor onwettig , en dat het eindelyk aan de uitfpraak van Compromisfarien heb over* gegeven, is geweest op aanraden van myn goede Vrienden, dewelke eenparig zeiden , maakt dat gy van de Keerel af komt. De Compromislarien hebben als regters uit hoofde van de wettigheid van het Testament geoordeeld, die behoefden geen zydelingze aanmerkingen te maaken, waarom de Overledene niet op my Testeerde, of op andere naaastbeliaande Vrienden, maar op een Vreemdeling, die door een fchyn vanEerlykheid, of onbaatzugtigheid, het vertrouwen van den Overledene had weten te winnen. Dezelfde hebben niet in aanmerking genomen, waar om den Overledene die een Broeder hadde. die zeer by haar bemind wierd, voorby gegaan was; het Testament was haar bazis, en hebben dus de Voorwaarden dewelke een hoere kind van het Tes ament was, gewettigd. Dat deze uitfpraak my in allen niet voldeerfe, zal yder een met my ligt kunnen begrypen, en wel het voornaamfte over het aangekogte van Joha teHamtum,het welk ook aan Compromisfarien gezegt heb, dat als geweien hadde, dat zy dat Stuk zo begrepen hadden, dat ik dat zoude moeten overnemen, het niet aan haaruitl'praak zoude overgegeven hebben, en volgens myn oordeel in de termen van de uitlinaais niet viel. Want in de verbintenis {iaat duidelyk: naar grinden van recht en billykheid te decc deeren, hoe en op wat wyze de Boedel en Nalalenfchap van de Freule van Aylva, doof den gereqilireerden, aan den requirant Zal behoort* te worden overgegeven; hier word duidelyk gefproken, van de Boedel en Nalatenfchap van de Freule van Aylva, en niet van Joha zyn aangekogte goed, wat gemeenfehap had die met die Boedel en Nalatenfchap van den Overledene, verfcheidene maanden na haar Dood gekogt. Wat hooger als het hier boven aangehaalde, fluat wel \n de verbintenis en van de fiukken en bewyzen, door ons in hunne handen gefield, vermits dit eerfte gefield is, en het ander daar op volgt, zo dunkt my dat het van zelvs volgt, dat de Hukken en bewyzen , alleen moesten gaan over de Boedel van de Freule van Aylva, en nietoves particuliere pretenties van Joha. Voor eenïgen tyd heb in een boek een Aneedote gevonden, dewelke op myne zaaken wel eenige Applicatie hebben, want het is uit hoofde van het wettig verklaarert van het Testament, waar uit die 1'choone voorwaarden haar oorfprong genomen heb"3 ben, dat Joha in het gelyk gefield is. Het was de befchryving van eenRegter, die tegens de gegeeVene Wetten een Vonnis uit gefproken hadde, dus zegt de Sehryver; Hy heeft gehoor gegeeven aan de (lem der Menschlykheid, die gaat boven alle Wetten en .Inzettingen, de Menschlykheid is een gefchenk der Goden: de Wetten inteegendeel z1n uitvindingen van menfehen, en hos véél van onze zwakheid en wreedaartigheid kan rite" "iet in dezelve vinden, lk vond deeze woorden zeer Applicabel op myn geval, want het is niet Wreed j Ja de menschlykheid te buiten gaande, dat een Testament moet wettig gekeurd worden, hoewel 'er anders yeel reeden voor waren om het te vernietigen, om dat aan de formaliteiten nietsontbreekt, dat een vreemde, eenverrader, en een vallenen Vriend, in de Posfesiie niet alleen van myn Zusters Goed gefield wierd. maar zelvs van myn Eigen; want de Overleedene had geen recht om over myne Goederen te Testeeren ofte Disponeeren, waar yan zy anders niet als Quafi Bezitter was, uit hoofde van de omftandigheden van tyden, en dus kost, Joha nooit voor wettig Erfgenaam gehouden worden, en nog veel minder recht had hy op dezelve. S. M. Pag 13 hier braakt de zogenaamde Defenfie Sehryver een menigte wantaal uit, en . befehuldigt my van nyd, boosaartigheid' en raferny, en dat wel om dat gefchreeven heb, dat by aldien Joha geen baatz-ugtige inzigten 'er by gehad hadde, hy de Goe~ R dereiï  ( 6 ) dïten Gereehtelyk hadde moeten laaten bezeegelen, en in prefentie van Maasibeftaan* {taande Vrienden doen ontzegelen, tiet is 'er ver af Joha j dat toen ik dat gefehreeven h,b , ik met raferny zoude bezet zyn geweest, gy mèugt toezien dat gy zelvs niet eens niet raferny bevangen werd 3 als gy in Uw zetvs eens in overdenking koomt, hoe trouwloos als gy tegens de wil en begeerte van den Overleedene, Uwe zogenaamde Vriendin, gehandelt hebt, met haaïen zo zeer geliefden Broeder; maar wat zeg ik, gy zyt niet vatbaar voor naberouw, ,nog van in omdenking te koomen, gy {treeft met ftyven halfe 'er tegens aan, gy meent dat gy opentlyk de trouw meugt verbreeken, de Vriendlchap fchenden, gy zyt erger ais een Judas, dewelke nog naberouw betoonde, en de waarheid hulde deed omtrent het verradelyk gedrag met zynen Vriend gehouden; zo dat welverre van met dit te fchryven, een teeken van raferny zoude zyn geweest, dat ik vastelyk geloof, nat niemands, buiten Joha, zo een Boedel zoude aanvaart hebben, zonder dezelve te laaten bezeegelen, en in prefentie van Naaftbeftaande doen outzeegelen en inventarii'eerèn 5 want hoewel den Overleedene zulks niet begeert hadde, zo was het voor zyn eigen verantwoording noodzakelyk geweest, (dog dan had hy my zo een 1'cheimagtig Inventaris niet durven overgeeven;) ja zoude 'er wei een in Friesland zyn gevonden, die den Overleedene met dat vertrouwen bekleed hadde, als zy Joha gedaan heeft, of die zoude zulks gedaan hebben. Dan het is thans maar al te bewysbaar, dat de Overleedene door de uiterlyke vertooning van Vriendfchap, welke joha omtrent myn perzoon betoonde, is bedrogen geworden, en het dus by de uitkomst geblykt, dat al hadde de Overleedene Friesland als met Lantaarens doórgezogt, zy nooit grooter Veinsaarts hadden kunnen aantreffen, als Joha en Vrouw, om aun dezelve haar vertrouwen te fehenken. Pag 13. Ik word befchuldigt, zegt Joha,' van kivaade tram), tveegens het verduisteren van zeeker Papier , en zo voorts ; hier bfengt de zogenaamde Defenfie Sehryver al zyn Rechtsgeleerdheid voor den dag, om te bewyzen, dat zulk een Papier niet beftaan heeft, zulk een Papier komt de man ook niet in zyn kraam te pas. ' Op dezelfde Pag., de 10. regel van onderen, zegt hy , daarom is het onzeker, of ze een Pafier ooit eenig aanweezen heeft gehad. Het is zeeker, onzeeker, (Joha zegt wel, dat het in prefentie van den Prefident is geopent, maar niet dat de Prefident kan getuigen, dat 'er niets in geweest is, en van het Codicil is niets de minfte bewys, als het zeggen van Joha, dat niets afdoet,) of het eenig aanweezen heeft gehad, is zeeker Onzeeker, maar daarom is het niet zeeker dat, dat papier nooit be* itaan heeft: Joha wil fouteneeren, dat, om dat in het Codicil van zo een gcfchreeven Papier gemeld word, gelyk als s~ *~>* Testament , dat het daarom in het Testament niet geweest is, dat by my nog geen voldongen ïtuit is, en 'er ver af is van beweezen te zyn. Want of Joha al zegt, dat het, in het Testament en Codicil niet geweest is, bewyst niets, zyn getuigenis is in deezen van geen kragt, en of Joha al zegt, dat het Testament onder den Advocaat Altena is berustende geweest, bewyst niets; geen Rechtsgeleerde zynde, zo meene dog wel gehoon te hebben, dat een getuigenis in eigen zaaken een Nulliteit is, en niet beftaanbaar in Keehten. — "Bovendien was Joha zo familliaar aan het huis van den Advocaat Altena, dat hy alle dagen als het hem goeddagt, dat Testament koste in handen krygen, en 'er ui.ueemen het papier, het geen hem niet aanllond, het is al te kenbaar, met wat behendigheid men een verzeegelde Brief kan openen. Indien Joha geen particuliere inzigten gehad hadde om het Testament door den Advocaat Altena te laten fchryven, dan was het natuurlyk geweest, dat de Heer Wierdsma. die het eerfte Testament na de Revolutie gefehreeven hadde, dit tweede ook fchreef, die was toen reeds bekend, waarom het eerfte gefehreeven was; is het niet iets byzonders, dat terftont na het overlyden van myn Zuster zaliger joha dit eerfte Testament terftond liet afnaaien , uit vrees na gedagten, dat 'er iets inftond y dat hem in zyn kraam niet te pas kwam. Pag 14., de 3 regel, of ik zulk een Qverdragt der geheele Erfenis niet altoos aam Aylva heb aangebooden. Dit is een volftrekte leugen van den zogenaamde Defenfie Sehryver, hy heeft my geen Plan aangeboden, als het geene reeds gemeld heb, en dat was vyf maanden naar dat uit Vrankryk was te rug gekoomen; eenige dagen voor dat in myn wooning kwam, en de andere Voorwaarden door hem gemeld, zyn van latere datums, dan hy zoekt zig met zulke leugens te zuiveren.- Het is een volftrekte onwaarheid, als dat geweigert heb den Leugenaar Joha fchadeloos {telling te geeven, dan in antwoord, op zyne Voorwaarden, gezegt, dat hy naar myn gedagten wel beloond was, door de Prefenten van Zilver, en het Legaat san zyn Dogter; men kan wel iets denken, zonder dat het daarom Willen is. Joha en Wyf, hadden allesvan myne Edelmoedigheid te wagten gehad, als tiezelve volgens zyn Pligt, de zaaken in/ den beginne ander» behandelt haddtn, en zig niet als Eigenaars van alles wat op de Intrek was hadden gedragen, met zo een Arrogantie die niet om te veruraagen was. By dit woord van Pligt, zo aanftonds gebeezigt, fchiet my in den zin, de Leg die zekere bejaarde gaf, aan een Jongeling die de Waaxeld zoude intieeden. KEND  C 7 ) K.END EN "VERVUL UW PLIGT * Doet mo'tt iets tegens de waare ï)engi. K.ÈND EN VERVUL UW PLIGT; En bedenk dat «iets verburgen is. KEND EN VERVUL UW PLIGT; Neemt altoos belang in de IVaarheid. KEND EN VERVUL UW PLIGT; Zyt befchroomt voor de -waare Rechter. KEND EN VERVUL UW PLIGT; Vreest de gedugte Rechter, en onderzoekt naarjliglyk, wat hy uw gebied, of verbied. KEND EN VERVUL UW PLIGT; Hebt nimmer denkbeelden f onwaardig aan de volmaakte deugd. Wat zoude het gelukkig voor Joha en voor my geweest zyn, indien een goede geest, Joha dit alle morgens te vooren gezegt hadde, nahetoverlyden van Susterfal, In plaats dat nu een Helfche Furie hem alle dagen toeriep , als een andere lfabel* bezit het maar, en maak gebruik van het vertrouwen dat men in Uw gefield heeft. Joha neemt zeer kwalyk, dat ik gezegt heb, dat hy de Opiteller van het Testament en Codicil geweest is; joha erkent het zelvs, dus heb ik de plank zo ver niet misgefchoten, hy wil'er zig eene Eere van maken, en zyn belangeloosheid aantoonen om dat 'er 18000 Gulden aan Legaten zyn vermaakt, en dat ais hy 'er de Opfteller van was geweess, door een enkelde penne ftreek koste bewaart hebben; hy was veels te polityk, om toen de Overleedene toonde eenige Legaaten te willen weg maaken, dezelve daar in teegens te fpeeken. Pag. is boven aan, om eenige van myne gezegdens in de Advertentie, is hy ge-? heel op hol, als dat gezegt heb, dat het de intentie van de Testatrice nooit geweest is joha tot Erfgenaam haarer goederen te fteilen, en dat hy maar een Figurant is, en zo voort. Ja Joha, dat heb ik gezegt, en.dat zeg ik als nog, ja al zwoert gy by Lucifer, en deszelfs geheele Familie, zo zal ik, nog geen Sterveling die de Overleedene van naby gekend heeft, geloven dat het de intentie van den üverleedene geweest is, U Erfgenaam te maaken, maar alleen gefchied is om de Boedel voor my te bewaaren, en dat gy waarheid fpreekt. Ik wenschte wel Joha, dat ik koste zeggen, dat gy een braaf Keerel waart, m plaats van liegt, en de ondervinding die leert my, dat Uw ge.diag nog niet verandert is uit uwe daaden zal ik Uw beoordeelen laaten van de onpar.tyriige Natie. 'üit hoofde van het Compromis, moest gy my een Staat o.vergeeven van uwe Ontr fang en Uitgaaf, als mede een Staat van Inventaris yah het geen na het verfterf van myn Zuster zaliger, ten Sterf huize bevonden wierde. Zoud gy Joha, immer wei zo een Rekening aanneemen als gy my hebt overgegee-4 ven? Ik geloof niet dat 'er een Boere Kerkvoogd, Armvoogd, nog x>iaken, nog ïemants die in eenig Curateel ooit gezeeten heeft, zulke posten dus heeft gefield, als cy gedaan hebt; maar waar gy op gepast hebt, dat was Interesten te beretkenen, en dat wel van den beginne af, toen 'er nog geld genoeg by eas was. Wieheeft immeC in een Rekening zien Hellen gelyk als gy in de uwe gedaan hebt, in een masia ontf fangen zoveel, zo van de Goederen in Westdongeiadeel gelegen, als in baarderadeel; van het eerfte hebt gv my, om dat het geëift heb, een pertinente Staat Van gegeeven ' dog nog niet van tweede, hoewel het al vier a vyf maanden gtle'eden is, dat ik myne remarkes heb overgegeeven. In die zelfde Rekening brengt gy een poft voor Ontfang, en naderhand voor Uitgaaf, van groot Agt Honden Guldens, wegens ■«maakt Zilver, aan de %5&e Penning gegeeven, zonder te ipecihceeren welke hukken zilver gy 'er aangegeeven hebt, nog hoe veel loodzwaar, nog welke keur; groote of kleene, of het Fries zilver was, of Groninger,, of Hollands, dit zegtgy, weet gy niet, dat hebt gy niet onthouden , dit kunt gy my immers niet wys maaken , nog |an niet een die Uw kan, daar gy die aeeuraate man lvojm deezen waart, die alles aanteekende wat Uw op een dag gebeurde , ja alle kleene Uitgaven op Hania Staate wei hebt weeten te annoteeren, maar dan het is de Mennoniet die Joha hier parten foeelt maar Paftoorske wilde gaarn eenige Hukken Zilver van het Inventaris inhouden 'en dat koft niet gefchieden, als 'er een pertinente Staat was van het Zilver, dat aan de asfte Penning gegaan was, want 'er is oneindig meer Zilver geweejl, als op het Inventaris gemeld Haat, dat komt.by geen Agt Honderd Guldens te pas, en nog al veel Zilver dat op het Inventaris flaat, is van het myne, dat van Bolwen na Leeuwarden nagefleept is door Joha of Vrouw, want myn overleedene Zuster heeft nooit myn Zilver gemengt onder het haare . Uw onbefchaamde poft op die Rekening van over de iGoo Gulden 00 Hania' uitgegeeven aan Arbeiders, Hovenier, en verdere uitgaven, waar op geftelt-'hebt, het geen gy te Holwerd verteerde, als gy 'er waart met uwe Vrienden, en goede Vrienden, daar gy met gaften en brasfen, danfen en fpringen, de' tyd nebt doorgebragt, en meerpoftehte veel om te noemen, hebt op die Rekening gefield; de onbefchaamde poft van Twee Honderd, en groot Negentig Guldens voor de tyd van vyf a zes weeken dat ik met myn Vriend Ferwerda by Uw gegeeten en gelogeért-heb, hoewel zelfs veel tot de Keuken gefourneert hadde, Uw onbefchaamde poft van Vyf Dukend Gulden, de eene helft voor Verteeringen en Expenfen, en de andere helfte vooi moeite èn ver.di.enft.eii; als dat nu een Rekening Hellen is, dan weet jk. toet niet, ik  ( 8 ) ' heb dit nu maar ter loops eens aangehaald, om te toonen dat gy zo verwondert niet moet zyn dat ik U voor geen braaf Kereel uitgefcholden heb. Joha wil niet hebben dat ons Gefchil de overgaaf der Erfenis ten onderwerp hadde, wel zeer zeeker had ons Gefchil in den beginne de overgaaf der Erfenis ten onderwerp, en niet alleen de Voorwaarden, gelyk als hy gefield heeft, want wy koften geen verfehil over de Voorwaarden hebben voor dat ze van Joha ontfangen hadde, en dat was circa vyf maanden, na dat ik in myn Vaderland was te rug gekeert en meen zeer wel gezegt te hebben, dat ik veel moeite heb om de Erfenis terug te krygen, als om een prooi tusfchen de klauwen van het Roofgedierte weg te haaien. Gy bezit immers nog alles, zo wel van den Overleedene als van het Myne, gy behoeft my het eeiite wel niet over te geeven voor dat onze zaaken vereffent zyn, maar myn eigen goed hebt gy immers geen recht op, dat is immers in de uitfpraak van Compro» mislanenniet begreepeu , en gy houd het tog; een gedeelte van myn eigen goed hebt gy op het Inventaris gefteld, dog lang niet alles, en zoud ik dan geen reeden hebben van te zeggen, dat ik moeite heb, om myne Goederen uit de klauwen van het Roofgedierte weg te haaien Joha die legt veel te fchreeuwen en tieren van zyne Voorwaarden, van aöe van compromis; Ja ik weet niet wat, dan dit alles had geen plaats behoeven gehad te hebben, was Joha een braaf en deugdzaam Man geweest / was by myn aankomst, had gy terftond de zaaken in order moeten gebragt hebben, maar daar geen vyf maanden met te wagten, al die zaaken die naderhand gebeurt zyn, hadden nooit gebeurt, als gy de zaaken in den beginne als een eerlyk Man behandeld had Joha haalt nog een paslagie aan uit het codicil, myn Erfgenaam zal gehouden zyn, geduurende het leeven van myn Broeder, zodanig te handelen, hier laat hy enz. volgen, en haalt niet verder aan wat in het codicil ftaat, want hier volgen de woorden die hem niet in de kraam te pas koomen, want op dat handelen vólgt >, als ik op een hier inleggend papier, van my zelfs gefehreeven, en vertekend, hem zal voorfchryven. Als men die remarcabele woorden van Joha eens in overweging neemt, dat hy tot Erfgenaam aangefleld was dog ook niet verder, dan in de veronderftelling dat ik met weder zoude te rug keren , en tevens daar by overdenkt, dat de overledene nimmer *an myne terugkomst getwyffeld heeft, en zy Joha als een oprecht vriend van haar, en my befchouwende, niet gehefiteerd heeft, Joha tot haaren quafi Erfgenaam aan te fteilen, maar nimmer in dien zin, als Joha het opvat, om tot haren duurzamen Erf-1genaam te maken; Het vast vertrouwen op myne wederkomst, en Joha voor een getrouwe Vriend aanziende, heeft haar dit Testament doen maaken ■ Wat het codicil betreft, dit was een gevolg van het ïes,amem,' enhier iseenoegzaam geene verandering in gekomen, als dat in de plaats van Ds. Brouwer met deweltee Joha toen in onmin was, (zo meene) over Boedelzaken Ds. Jelgerhuis in de plaats wierd gefteld, en verders eenige Legaten. Het heeft de approbatie van Joha niet, dat ik gefchreven héb, dat de Testatrice, om de belangeloosheid (zo zy meende) want zy heeft noQit kunnen droomen dat, * ha my jooo gld. zoude m rekening brengen, voor vacaties en moeitens, van den Vader te erkennen , aan deszelfs Dogter een Legaat maakte van 3ooo gld. deze mvne gezegdens zegt Joha, zouden alleen den lehyn, en ook maar alleen den fchyn va„ waarheid kunnen hebben, om dat het twyffeiagtig is, of zy er wel gebruik van zal kunnen maken ; vermits eerst vervalt na myn Dood ; dog J oha heeft al by het maken van het Testament, en naderhand van het codicil, gedagt dat er nimmer eenige hoop voor myne terugkomst in Vriesland te vreezen was, zo dat hy wat de Lyfrente betror, daar koste hy wel over heen flappen, den geheelen inboel te blyvenbehouden, was zyn oogmerk, ik mogt Wel te Campen komen, dan den Ysfel moest tusfchen hem en my blyven. . Ik moet een weinig terugtreden, op pag. 9. de Noot, alwaar Joha fpreekt, van het uitwerpen (zo als hy het gelieft te noemen van myne gezegdens in de Courant, van den 17 December 1796 en 4 January 1797) van zyne ralèrnyen, zig in de zyne, beneden de Menfchelykheid te ■6erneaereni die uitdrukking is my voor al geleerd genoeg , Joha, indien wy goede vrienden waren, zoude ik uw verzoeken daar eens een redevoering over te doen, dan dit is zo niet, zo dat ik er nu na raden moet, zoude gv het altememets begrypen, dat ik my egaal met debeesten gefteld heb , metuwdewaar heid te zeggen, en uw te ontmaskeren voor het oog van de Natie, dit moet hetzvn anders is het boven myn begrip; dan Joha, gy weet immers wel dat \vv de tvden van Ovidius en F^drus niet beleven, Want toen, zo ik het wel onthouden heb "foraken de Beesten, maar Joha gy doet kwalyk van my onder de beesten te rekenen of .myne handelingen daar by te vergelyken, want als wy eens monfleren zouden 'wie dat meest na een beest gelykt, dan zoud gy de palmtak weg dragen, want als men «w, op uw fielten van beenen ziet ftaan, dan gelykt gy veel meer na een Beer op de agterfte poten als naar een Mensch, of zo gy wilt, na een van die Saters, dewelke den wyn-God-Bachusyerzeiden, en huppelden om den Triumpliwagen, opzyntogt naar  C 9 ) naar de Indien j zo dat Joha (gy zult wel doen) mef my, ftog myne handelingen nisi weer by de beesten te vergelyken, en beneden de Menfchelyk te ftellen j Nu wat anders i En Joha nadien het uw behaagd heeft, over den ftaat van mynen Boedel te ipreken, en dezelve te tauxeeren, op een infame , logenagtige wyze^ ik zal niet zeggen beneden de Menfchelykheid, maar beneden het ampt van een Leeraar der waarheid welke gy bekleed hebt, en nog uwe vette dagen van hebt, nu moet ik uw eens vragen, hoe gy met uwe Boedel itaat, ik weet wel dat gy een vette preebende hebt,; hoewel met na verdienden, en geheel onwaardig , daar gy al vry wat Gaseonade van maakt, daar ik uit myne Goederen moet leeven, en alles by het Patriottismus, heb opgezet, en waar van gy uw voor een gedeelte gedenkt vet te mesten 5 dan of deeze prebende vet genoeg is om uw Vrouw en Kinders zo opulent te doen leeven^ drie huishoudingen van op te houden, zal de tyd leeren; gy zyt van uw zelfs ook al geen groote Caputalist, eeven weinig als ik ben, want toen de dood van uw Vader voorviel, had gy 'er al een gedeelte van weg ; gy hebt wel is waar, door eenige zogenaamde ASSURANTIE CO O PEN al een ftuivertie gewonnen, ,dan of het zo veel is, dat gy 'er Capitaalen van kunt uitzetten op Intresfen, zoude fterk aan twyfielen : gy hebt zeeker eenig geld in myn Boedel, dan zoude wel geloven, dat het ook uw eigen niet is, want als gy zo veel met uw Asfurantie Coopen gewonnen hebt,' dan hebt gy de Kaas (zo als men zegt) dik gefneeden; z0 dat, als gy zo vol zult houden met uwe Verteeringen, dan zal het wel zyn, want het befte is uw niet te goed; Wyn die myn Overleedene Zuster goed genoeg was, kost zyn Hoog Eer* waarde niet drinken, maar wierd aan een Hospes verkogt voor een geringe prys, zo> dat ik deeze periode zal fluiten, met te zeggen, dat gy wel zult doen uw met uw eigen Boedel op te houden, zonderde myne op eene leugenagtige wyze te tauxeerefli Joha kanniet goedvinden dat ik gezegt heb, dat het vidicaal zoude zyn, hetgoed der familie a«n Vreemden weg te maaken, waar op hy zegt, Vr /, niets onwaaragttgerM» dit zyn gezegde, bet Codicil zal hem vlak tegenfpreeken, waar op hy vraagt word bet^ goed der Familie in dat Codicil ook aan Vreemden weg gemaakt, waar Op antwoord, zeef&èèker, hoe kart "ëf dan niets oïïwSaragiigef zyn, dan dit myn gezegde ; ik geloof dat deeze pasfagie apres ioire gefehreeven is , of de man die raasRaid, want hetgoed der Familie wierd meest aan Vreemden weg gemaakt, Mevrouw Gu