HANDELINGEN der BUITEN GE WO ONE VERGADERING VAN HET TAEL-EN d ICHTLIEV END GENOOTSCHAP, Ter Spreuke voerende: KUNST IVORDT DOOR ARBEID VER KR EEG EN. Gehouden te Leyden, in deszelfs Vergaderzael, op Woensdag den 6. van Wintermaend, MDCCLXXXVI. Tegenwoordig zijnde de Wel-Edele HEER EN de.BE SCHERM HE EREN; Mr. daniel van alphen. Prof. aegediljs gillissen. Prof. II ENDRiKALBERT SCIIULTENS. Mr. JOHAN ANDREAS CUNAEUS. de HOOFDLEDEN: CoRNELIS VAN HoOGEVEEN, Junior. CoRNELIS Hr.yligert. Pi ETER vreede. Kakel de Pecker p. Z. Jan de Kruyff. Mr. Daniël Michiel Gysbert Heldewier. Dr Jan Paauw. de MEDEBESTUURDERS: Ds. Christiaan Retman. ï>s. Daniël Hovens. GozewynJan Loncq. de MEDELEDEN: Lodew. Gabr. Flor. Kerroux. Mr. JaN Stïehwinckel N i c o l a a s Rtvp.its. Thomas van Bergen. Mr. RmjNv'is Feith. P. j. dE Bye. Gerrit Bkender a Brandis J. H. Reysig-. Mr. Jacob Aarnout Chgnett. A DE  DE j_^| a de vergaderde Leden hadden pfaets genomen, ftelde de Voorzitter Jan de.Kruyff, alvoorens met het werk eenen aenvang te maeken, uit naèm der Beftuurderèri voor, tot Honoraire Ledeti de Heeren Mr. C. G. R. van Marle, wooneiide tc Leyden, en Jan Kerkhoven, woonende aen den Leydfchen Dam J Op deze voortellingen door de Leden , met het werpen van boonen, geftemd zijnde, is gtbleeken dat die Heeren, als Leden van het Genootfchap waren goedgekeurd, én werd de Secretaris verzogtdezelven van hunne verkiezing kennis tegeevcn, en wel den eerstgemelden Heer, alhier woonachtig, daedlijk, ten einde Zijn Wel. £d., zulks begeerende, deezc Ve<%aaenng zouae Kunnen bijwoonen. De Heer van Mark de verkiezing hebbende aengenomen, en in de Vergadering verfcheenen zijnde, opende de Voorzitter de Vergadering" met de volgende dichtmaetige aenfpraek: Hoe best, geëerde Kunstgenooten! Hoe best dit plegtig Feest ontfloten; En hart zo wel als pligt voldaan? Hoe beter, dan met vreugdezangen? Ja! enze dankbre ziel zal uwe toonen vangen, Eerwaardig Kunstgenoot! hef aan. De Heer Hoven s las hierop den volgenden Zang ter aofte Verjaeïingc deezes Genootfchaps: j' Ed'le Dichtkunst! roem der Kunften ! LJ, U fpanne ik tans de Lier, Om, eertvouwig, zonder zwier, Uitteweiden in de gur/den, Waer gij onze ziel meê drenkt, Ja, die ge ons met volle teugen op deez' blijden Jaerdag fchenkt. Laet Mr Martinus Carolus van Beurden. CoRNELIS VANDER PoT. Ds. Adrianus van ASSENDELFT. Paulus du Rieu. Mr. Pi et er Vromans. Mr. jacob KlNKiiE. Jan Hendrik Knibb e. Mr. Pi et t r Jacob ïeding van Berkhout. D e n ij s Bouw m a n. Jacobus Kerkhoven. Dlederik van Leyden. Mr. Francois Pieter de Bas. Dr. Andreas le Pla. Mr. Dirk Wou bi er. Jacob van der Meer. Willem Holt r op. Pieter van Deventer. J o hannes Allart. Pieter Hendrik van Coevenhoven. J. P VAN SlINGELAND. Mr. Pieter van LelyveldP. 2. Pieter Moordziek. Mr. Albertus van Nievelt. Ds. P. vander Bkeggen Paauw. ds. CoitTvS. nozeman. Mr. C. G. R. van Ma rle. HONORAIRE LEDEN:  ( 3 ) Laet den winter buld'ren, woeden,' 't Veld toon' blad, noclifpruit, noch blom, Al 't gevogelt' zitte ftom! Gij, gij kunt dit al vergoeden; Wij, doortinteld met uw vuur, Tarten koude, en wind, en nevel, in dit zangrijk zalig uur. 'k Voel mij door den fpoorflag wekken. Ik, hoe fchrael voorzien van kunst, Won da Dichterlijke gunst, Om dit Choor ten mond te ftrekken; Daer het, dankbaer, blij van geest, Uvvegunften roemt en zegent, op dit heuchlijk Dichterfeest, Gij deed drie paer wakk're mannen, Staerende op uw liefiijklieé» , 't Vijfde van een Eeuw geleên, Vol van ijver faemenfpannen, Om de Vaderlandfehe Tael En 't Tooneeldicht optetooiën met de juist gepaste prael. 't Vlietend beekje, eerst zacht in 't ftroomen, Wordt wel dra een achtb're vloed, Wen 't, door bron bij bron gevoed, Stadig fchuurt langs vruchtb're zoomen; 't Vonkje, dat men hier ontftak, Werd eerlang een helder Zonlicht, dat door damp en nevels brak. 't Groeiend aental Kunstgenooten, Rijk beüh-oomd door bron bij bron, Doet, door 't Pan Poeticon, In uw Kroost uw' roem vergrooten; Voert u hier geheel ten troon , Kiezend, na een zestal jaeren, Kijksbefchermers voor uw kroon. O! hoe heerlijk rees uw luifter, Ed'lc Dichtkunst! dag bij dag Sterkte zich uw hoog gezach ; 't Flonkerlicht, dat uit het duifter Eerst deze enk'le ftad befcheen, Schoot eerlang zijn zuivre ftraelen door het ganfche Neerland heen. A 2 Gij  C 4 ) Gij ontfleekt een vuur van ijver; Gloriezucht, in 't hart gevoed, Stookt door 't Eermetael dien gloed, Spant alom de fnaeren ftijver; En uw Helden zien, om ftrijd, Door het gloeiend goud hun glorie aen de onfterfiijkheit gewijd. Vruchtbaere akkers, vette weiden, VVaer, bij beurten, 't zonlicht gloeit, En de daeuw het kruid befproeit, Konnen nooit meer vreugd bereiden, Dan de blijdfchap , die ons ftreelt, In de vruchten, die ge, ó Dichtkunst! opdeez'ed'len akker teelt,- Wen de Vaderlandfche Dichter 't Eeuwfeest viert van 't Leydsch Atheen; Of ons voert nae de Eertropheen, Van den Leydfchen Zangbergftichter, Van den trouwften Burgerheer, En van Hout, dat edel Drietal.' Leydens roem en eeuwige eer J Dan eens zienw^ —" i~.i-<-* Op het vrije Staatsbeftuur, Of ontdekken hoe uw vuur, Hoe het fchitt'ren uwer ftraelen, ' Liefde voor het Vaderland Aen kan ftooken, dat ze ftadig in het hart der Belgen brandt.- 't Zij men u den Godsdienst wijde, 't Euangelisch fchoon verhefF, Of het heil des Vredes treff'; Of Gods Wijsheit, aller zijden , Bondig toone in al zijn Werk, Uf der Dwinglandij ontzegge, dat zij ooit de Zee beperk'. Koos men al eens min verheven, 't Was geen minder nutte ftof, Als de Handwerksman zijn' lof Door des Dichter's hand ziet weven; Als men aen de Maetfchappij Zingend leert, wie Burgervader, wie dien naem recht waerdig zij.  ( 5 3 Ja, hos voelden we ons verrukken, Dichtkunst! toen uw eêlfte Telg Ons het fieraad van den Belg , Pvuiter's deugd, in 't hart mogt drukken! Ach! mogt nu ook Washington Pralen met verdienden luider naest die Nederlandfche Zon! Heuglijk Jaerfeelt: hoe veel fchatten Roept gij hier voor onzen geest, Die dit Choor, fins 't eerfte Feest! Mogt in zijnen fchoot omvatten! Praelt men gins met grooter tal, Hier > hier zoekt men nae Juweelen, waarop 't Nakroost roemen zal. Hier, hier doet mem Dichters leven, Wijdt hen aen de onfterflijkheit, Die, voorjaeren reeds befchreid, Nu nog fcherpe prikkels geven Aen het zingend Nagellacht, Dat met recht de wijste lesfen uit dit fchool der Dichtkunst wacht» WüWt\ ia. daedlyk zag verfchijnen,~ Wen een Feith voor 't Heldendicht j Brender 't Lierdicht, gronden {licht, Die den wahfmaak doen verdwijnen; Wen nü die dan deze Held, ïn Minerva's fchoot gekdefterd, 't waere fchoon der Kunst vermeldt. Dari, al zien wij 't daglicht klimmen, 't Morgenlicht behoudt zijn fchoon; Wat al paerels van uw Kroon Zien we in onze Bundels glimmen ! Ook zelfs uit den eerften gloed Schieten orts veel held're ftraelen in dit Dichtchoof te gemoet, Godsdienst heeft u veel te danken ; Deugd waardeert, erkent, uw nut, Die zoo vaek haer lesfen flut, Door de zuiv're Hemelklanken, ' Van uw Telgen toebereid, Wen z'vj ons döor tael en vinding Voerden als ïfi de eeuwigheit. B Nu  Neér- Nu eens hoorden wij het dond'rerii Dat een' Boanerges past, Dan werd onze geest vergast Op het Hemelach zacht bewond'ren Van het lieflijk fchoon der Deugd, En gelokt door ted're zangen tot het zoet der Hemelvreugd. Ja, wat fchoone Mengelingen Stroomden met een' vollen vloed Uit de Dichtaêr van uw' ftoet! Kunftig treuren, vrolijk zingen, Treffend troosten, blij gelach , Vriendlijk fchertfen , boertig leer en, alles vestigde uw gezach., Uw gezach, dat, hoe toegevend, - Hier geen laege tael gedoogt, Maer op kracht van vinding oogt j En het meest uw doel beftevent, Als 't vermaek, met nut gepaerd, Uit uw vruchten nutte lesfen voor het menschlijk leven gaerï* Dan 'toch ftott ge een Vruchtb'ren regen oP de Ks^n cu l vaucnana,, Stuurt de Jeugd, en fterkt den band Van den Echt met vrede en zegen ; Daer de Aloudheitkunde u fterkt, Ën Natuur uw Telgen leeraert, hoe men op de harten werkt. Ed'le Dichtkunst! Roem der Kunften! Blijf, ja vorder in gezach! Ai, bedeel ons, dag bij dag, Ruim en ruimer met uw gunften ! Zo roemt fteeds gansch Nederland: „ Leyden heeft het eerst den ftandaert voor de Dichtkunst vastgeplani" 'k Heb gezongen,- Knnstgenooten! 'k Was genoopt door vriendendwang. Moog'lijk heeft mijn laege zang Lang uw' kiefchen fmaek verdroten; Wacht ftraks keuriger onthael, Maer geen hartelijker wenfchen dan in deze harte - tael C 6 )  ( 7 ) Neêrlands welvaert bloei*! herleve! Vrijheit flae op vasten grond! Eendracht fterk' 't aloud Verbond; En doe heerschzucht hooploos beven! Zo zal ook de fchoonfte kunst In dit Choor beftcndig bloeien onder 's Hemels milde gunst.1 Welke, met vergenoeging aengehoord zijnde, werd gemelde Heer Hovins door den Voorzitter op de volgende wijze bedankt: Hoe vrolijk ftemt ons hart in uwe vreugdeklanken! Hoe vuurig moet dit Choor u voor dien feestzang danken ; t), die zijn ftemme waart, verdienstlijk Kunstgenoot! O dat op uwe beê de Kunst hier welig groeïe! Deeze eedle Maatfchappij door haar, door eendragt bloeie, En gij, als Eerelid, nog langheur roem vergroot.' Voorts werd den Leden bericht, dat de laetst vodrgeflelde Heeren alle zijn goedgekeurd; en werden die Leden, welke voor de eerfte mael de Vergadering bijwoonden, door den Voorzitter met de volgende groete verwelkomt. Zij t welkom eedle Trits! ia onzenBroederkring; Waar kunstmin voedfel zoekt in leerzaame oeffening, Om met vereenden moed naar hoger doel te ftreven. Dat uwe komst dit Choor tot nieuwen luifter zij, U zelv' tot nut vermaak, der kunst tot heil gedij' En Vriendfchap onze vlijt een dubble kracht moog' ge vee ! Na het welke de wetten door gemelde Leden ondertekend werden. De Notulen der voorige Vergadering Voorgeleezen en goedgekeurd zijnde, berichtte de Voorzitter, dat doör den Heer Cün^eüs aen her Gcnootfehap ten gefchenke was gegeeven een Exemplaer van ConraiU Goddai nieuwe Gedichten zonder Rijm na dt Griexe en Latijnfche dichtmate ingejleld; en werd deeze Heer voor dat gefchenk dank gezegd. Door den HeêrPvEYSiG werd der Vergadering voorgeleezen een Ode aan den Dood, welke door dien Heer, op verzoek der Vergadering, ter befehikking van het Genootfchap werd overgageeven. De Secretaris bragi voorts ter tafel, het Getuigfchrift, voorden Heer Mr. Rhijiïvis Feitii* breeder vermeld in de Handelingen B 2 der  Hoe der laetstffehouden Jaerlijkfche Vergadering, 't welk door den Voorzitter, met de volgende aenipraek, aen dien Heer werd ter hand gefield: Verrukkend Zanger! die in uw vergoden lief, Bedeeld met hemelkracht en zwier, Den geest van Pindarus zo roemrijk doet herleeveri, Die, daar ge, op zijnen toon, van laatre Helden zingt, De harten naar uw fnaaren dwingt, En 't voorwerp uwer Kunst de onflerflijkheid kunt geeven: Wat drong U, bij 't bezit van zo veel Eertropheên , Nog eens het Kunstperk in te treên, Een' nieuwen Eereftrijd zeeghaftig aantevangen ? Wat goddelijke kracht bezielde ü in dien itrijd, Der deugd en 't Vaderland gewijd? Wat kracht, dan beider min, de ziel van al uw zangen? Ja, dat een lager geest alleen zich zeiven zing', En, als om loon, naar lauwren ding', Het edel heldenvuur, dat in uw' boezem blaakte, OutiVct- xüdi aan den alued ~ ***** 1 J Ontvlamde bij een hoger doel; 't Was 't zelfde hemelsch vuur, dat Ruiter Ruiter maakte. De kracht van zijn beftaan, aan 't heil der aard verpand, Was liefde voor zijn Vaderland; Zij, die, door deugd bevrucht, de moeder is der Helden, ■'- j'ie een groote ziel, door haaren geest geroerd, Als boven 't zwak der menschheid voert, Zij wrocht zijn wonderdaên, wier glorie de eeuwen melden. En wie, dan zij alleen, blies ook uw kunstdrift aan? Gij zaagt het heil uws lands verraên, Den Belg gehoond, veracht, - zijn' fleren moed verdrukken; Wij eischten Ruiters lof, ten tegengift dier fchand, Het fpeeltuig gloeide u in de hand, En de eigen grootfche drift fchiep uwe meefteiftukken. C 8 )  c Hoe werd'bij hunnen klank dat heilig vuur verflerkt; Uw kunst door hooger kracht bewerkt? ' ■"«ar Ce in den lof uw's Helds ook dien dar deugd mogt zingen! ^ewis, het vol gezicht van haar aanbidlijk fchoon Gaf uw verheven lied den toon, En uw verrukte ziel 't gevoel der Hemellingen. t Weg ijdle Gloriekroon, Weg fchittrend eermetaal, Hoe krachtloos is uw gouden praal Om, bij zo fteile vlucht, op zijnen glans te (haren ? Neen, Kunstheid! neen, uw geest fteeg brandend naar om hoog, Verloor de wereld uit het oog, Enfcheen, als 't waar', zijn' zang met Englenzang te paaren. Van daar te rug gedaald, vondt ge U de kroon bereid, Maar weigert haar in nedrigheid; Zij was uw doelwit niet, en moest uw loon niet wezen ; De deugd en 't Vaderland. — zie daar, voor wie gij zongt," Wier roem gij in uw' Held voldongt, Triumf! uw fiere kunst vereeuwigt U met deezen. Dit gpfrbpnk werd door den Heer Feith, aenvaerd met eenige voor de vuist ontworpen dichtregelen. De Secretaris berichtte der Vergaderinge, dat op de meêrmaelen Uitgefchreevene Stoffe: Geokge Washington, drie Dichtftuk> ken op den bepaelden tijd waren ingekomen, dus onderfchreeven: i. Voor Nederland. % Elk zal naar 't zelfde doelwit flreeven, En 't Vaderland zal alles zijn. j. c. de Lannoy. g.'V Gewoon vernuft ga de enge paden Der nuttige oefning vlijtig door: Een ziel, gevormd voor groote daaden, Treedt met één Jlap in 't gloriejpoor. J. C. de Lannoy. Als mede nog eenige dagen na den bepaelden tijd ontvangen te hebben een vierde , onderfchreeven : Hij was groot in alles, allergrootst in Nedrigbeid. ( 9 )  ( I* ) Na dit bericht las de Secretaris het Befluit van Befchermheeren en Beftuurderen , op verflag hunner daer toe Gecomm treerden genomen, voor, uit het welk bleek, dat aen het Dichtftuk onderfchreeven : 't Gewoon vernuft ga de enge paden, enz. de Gouden Eerpenning was toegeweezen; en dat voorts ten opzichte, van het Stuk, 't welk te laet was ingekomen, uit hoofde van deszelfs verdienften,wasbeflooten, om hetzelve in eenen volgenden Bundel, cn wel onmïdlijk achter de bekroonde Prijsvaerzen te plaetfcn; met verzoek dat de Dichter, indien hij in de Vergadering rnogte tegenwoordig zijn; en goedvond zijnen naem onder het voorfz. ft uk te zien geplaetst, vrijheid wilde geeven, tot het openen van het briefje, bij het voornoemde Stuk behoorende De Heer Gerrit Brender a Brandis zich als Dichter van dit Stuk bekend gemaekt , en de noodige vrijheid tot het openen van zijn briefje gegeeven hebbende, bragt de Secretaris de verzegelde briefjes, benevens de omflagen, tot de Prijsvaerzen behoorende, ter tafel, daer op fchikten zich de Bsfchermhcer van Alp hen, het Hoofdlid van Hoogeveen, het Medelid Kcrroux, en het Honorair Lid van Beurden, aen de tafel; ten einde het briefje de gemelde Spreuk ten opfchrift hebbende, als ook dat, behoorende tot het te laet ingekomene ftuk, te openen; als wanneer bij dc opening bleek, dat Dichter van het bekroonde Prijsvaers was, deHeerDiutc Erkelens, te Rotterdam, en van het te laet ingekomene de Heer Gerrit Brender a Brandis, te Amfteldara; en werden voorts de briefjes, behoorende tot de overige en niet bekroonde Stukken , ongeopend verbrand. Voorts werd den Leden bericht dat 'er twee Nieuwjaerszangen voor dc Leydlche Weezen, met den aenvang van het jaer 1787. waren ingekomen; als: 1. naprttc woorden van Paulus : Onderfleuntde zwakken,zijtlankmoedig jegens allen. 2. ]Zoor zo veel gij dit een van deze mijne minfie Broeders gedaen hebt zo hebt gij dat mij gedaan. Jesus Christus. Na dit bericht las de Secretaris het Bufluit der BijzondereVergadering Van Befchermheeren en Beftuurderen , op verflag hunner dafertoe Ge* committeerden, voor, uit hetwelk bleek, dat geen dier ingekomene Stukken meteenen eereprijs bekroond was; en zijn daerop de briefjes tot die Stukken behoorende; na dat dezelve gaei en QQgefi&OBifen "waren bevonden; op dezelfde wijze, als de eerstgemekie, ongeopend verbrand. De Voorzitter berichtte de Vergadering wijders, dat bij Befchermheeren en Beftuurderen was goedgevonden, om aen Meefteren Regenten van het Heilige Geest of Anne Weeshuis binnen deeze Stad bij het berichten, dat'er geeneder ingekomene Nieuwjaerszangen zijn bekroond, ten gelijken tijd te melden, dat bij Böfchèrraheeren en Beftuurderen was beilooten, om in dit. onverwacht geval, de voorn. Meelleren Regenten evenwel met een' Nieuwjaarszang voor de Leydfehe Weezen bij den  den aenvang van het jaer 1787. uit den boezem deezes Genootfchaps te voorzien, en tot de vervaerdiging van zodanig eenen Zang, verzogt hadden den Heer Mr. R. Feith, welke zulks ook bereidwillig had op zich genomen. De Heer FeitH gaf voorts der Vergadering het genoegen van deezen zijnen Zang voor te leezen, waer voor hij op de hartelijkfte wijze Werd bedankt. Daerna werden door den Heer G. Brender a Brandis, deszelfs bekroond Prijsvaers, cn door den Heer Mr. R. Feith, eenige Vaderlandfche Dichtftukken aen de Vergadering voorgeleezen ; en vervolgends deeze Vergadering door den Voorzitter met de volgende Dichtregelen gedooten. Ziet daar het Kunstwerk afgedaan, Thans lacht de blijde rust ons aan ; Toeft, Feeftelingen! toeft; de Vriendfchap houdt ons tegen j Straks wordt haar gulle disch bereid. Vervrolijkt door de Dankbaarheid, ' Toeft, Feeftelingen! toeft; de vreugde past bij zegens