HET VERTROUWENa JAAR ZANG' AAN DE BROEDERSCHAP VAN DE AALOUDE RHETHORYK KAMER T E HAARLEM, BEKEND ONDER DE ZINSPREUK: OP DEN EERSTEN DAG VAN HET JAAR 1792- Te Haarlem, gedrukt by Johannes Enschedé en Zoonen.   C 3) HET VERTROUWEN. ertrouwen, Goddelyke deugd! Voor u fpan ik myn zwakke fnaaren; By 't knellend leed verfchaft gy vreugd; Vertrouwen, Goddelyke deugdl Gy doet den zwakken menfch aan de Englen evenaaren. Waar gy 't verbyfterd hart verlaat, Daar is ras alle trooft vervlogen; Benaauwdheid vindt noch heil noch baat, Waar gy 't verbyfterd hart verlaat, Daar wordt des menfchen ziel met donker floers omtogen. A 2 Der  (4) Der hoop ontzinkt haar fteunpilaar, Zy beeft op 't ritslen van de blaadren, Befchouvvt rond om zich 't doods gevaar, Der hoop ontzinkt haar fteunpilaar, Zy vreefl: geduurig leed, dat zy alöm ziet naadren. Al fchiet de boosheid fchicht op fchicht, Die rampen kan men fier verdraagen; Hy die vertrouwt: ik deed myn plicht, Al fchiet de boosheid fchicht op fchicht, Zyn deugd ftaat echter pal en weet van geen vertfaagen. Wat Maar hebt ge een woonplaats in 't gemoed Wat dan den menfch moog wedervaaren, Niets is 'er, dat hem wanklen doet; Want, hebt ge een woonplaats in 't gemoed, Dan vreefl: men noch voor lift, noch voor geweldenaarenv De troofttaal is: ,,'k heb wélgedaan; „ Dit kan myn hart met grond vertrouwen. „ Al moet ik ver verfchoven ftaan, „ Myn troofttaal is: 'k heb wél gedaan; „ Geharnaft met myn deugd, kan my geen daad berouwen."  (5) Wat is een volk, hoe ryk en groot, Daar wankelt onderling vertrouwen! Wel ras ontdaan daar bange nood; Wat is eert volk, hoe ryk en groot, 't Zal, in zich zelf verdeeld, flechts Babel-torens bouwers Maar is men allen eensgezind , Is 't heil van één het heil van allen; Is elk oprecht een menfchen-vrind, En is men allen eensgezind, Dan heeft het brave hart het befte welgevallen. Dan heeft de voorfpoed vaften tred, En wandelt voort met reuzen - fchreden ; Alom, waar zy haar voeten zet, Houdt voorfpoed ook haar vaften tred , En de aarde wordt herfchept als in een ander Eden» De velden juichen van het heil', Daar de Echoos op de bergen ftuiten; De vreugde gaat daar boven peil; De velden juichen over 't heil, En elk tracht, op zyn beurt, 't gevoel van 't harte te uiten. A 3 De  De vorft zit veilig op zyn' troon, En kan zich op het volk vertrouwen; Dat geeft zyn zorg het befte loon; De vorft zit veilig op zyn' troon; Zyn glorie is zyn deugd, daar kan hy magt op bouwen. Het volk, te vreden met zyn lot, Heft vrolyk ftem en hart naar boven; Het zendt zyn danklied op tot God; Het volk, te vreden met zyn lot, Erkent des Hemels gunft, door dien met ernft te loven. De rykaart kent zich zelf als menfch, En zet zyn volle fchatkift open; Het weldoen wordt zyn hartenwenfch; Daar hy zich zeiven kent als menfch, Kan de armoede op zyn hulp, met vast vertrouwen, hoopen. 't Vertrouwen zal het koop-kantoor Met fterke ftutten onderfchraagen, Doen handlen heel de wereld door; 't Vertrouwen kan het koop-kantoor Voor onvermoeide zorg gewenfchte vrucht doen draagen. De  Cr y De werkman j daar hy zwoegt en zweet, Vertrouwt daar voor zyn loon te ontvangen, Al is zyn brood een grove beef, De werkman, daar hy zwoegt en zweet, Kan, door den arbeid zelf, een blyde ziel erlangen. De huisman dryft de fcherpe ploeg, Daar hy zyn akker meê moet bouwen, Tot 's avonds laat van 's morgens vroeg; De huisman dryft de fcherpe ploeg; Hy bidt Gods zegen af; dit is zyn beft vertrouwen» In *s werelds duiftre kronkelpaên, Daar kruis-by kruis-weg zich verëenen, Wie zal het zeker fpoor daar gaan? In 's werelds duiftre kronkelpaên Dient een vertrouwde gids den menfch de hand te leeneo. De Godsdienft zelf, zoo ryk en fchoon, Moet ons het rein vertrouwen leeren; Dan worden fchatten aangeboön Door Godsdienft zelf, zoo ryk en fchoon, Die roeft, noch mot, noch tyd, hoe duurzaam, kan verteeren, Dan  (8) Dan ftaart het oog op beter góed, Dan de aarde heeft of ooit kan geeven; Hoe laag zinkt dan alle overvloed! Het oog ftaart dan op beter goed, Den ftervling toegezegd na d'afloop van dit leeven. A. de WAAL MALEFYT. Factor. Is dan 't vertrouwen voor ons hart Een goed, dat nooit van ons moet wyken; Wordt leed en dood daar door getart; 't Vertrouwen is dan voor ons hart Dc fpoorflag van ons doen, daar immer trouw moet blyken.