$** 1 DE BRAAFHEID, J A AR Z A N G: AAN DE BROEDERSCHAP V A N D E AALOUDE RIIETORYK KAMER T E II A A R L E M, BEKEND ONDER DE ZINSPREUK: OP DEN EERSTEN DAG VAN HET JAAR I703. Te Haarlem, gedrukt by Johannes Enschedé en Zoonen.  Aanfpraak van den Knegt, aan de Broederfchap van de Kamer Liefde boven al. De Rethorykers, die in 's Lands historiebladren, Geboekt zien al bun nut aan Land en Stad gedaan, Nog flroomt dat zelve bloed, geduurig door bunrf adren, Zy vangen V Nieuwejaar met zegenbeden aan: Geniet Gods bejle gunst eendragtig Broedertal; Baar, waar de Braafheid woond, bloeit Liefde boven al. Affcheid. 'k Vertrek, met dankbaarheid voor uwe gunstbewyzen, En roem die in myf, hart met waare erkentenis; — Waar trouw en liefde woond, daar zal de vriendfchap ryzen Ten top; al fïrekt zy ook de Nyd tot ergernis. — Dan laat dit monftèr vry een haatlyk vonnis ftryken; ln Liefde boven al is 't ook dat Trouw moet blyken.  C 3 ) DE BRAAFHEID. * Kon A 2 JEedle Braafheid ! 'k wil u zingen, En verheffen in myn lied; U, die de Oorfprong aller dingen Steeds met welgevallen ziet; Sieraad van der menfchen daaden; Volle troost in tegenfpoed; Uwe hand flrooit roozen-bladen Voor het onbevlekt gemoed: Toen gy, in de gulden dagen, U in 't Vorstlyk hof bevondt, * Door braafheid word hier verft aan de getrouwe opvolging der burgerlyke pligten.  (4) Kon het Volk zich niet beklagen, Dat zyn welvaart wankel ftond; Maar wordt gy van daar verbannen, Welk een afgrond voor den Staat! Vorften worden dan tyrannen, Slaaven van hun eigenbaat! Is de zaal voor u gefloten, Daar 'sLands Vaadren zyn byeen, Burgers worden Wereld-groot en; 't Volk word op den nek getreên; Maar beftuurt gy daar de harten, Zyt gy daar een Hemel-tolk, Durft men daar gevaaren tarten En tot nut zyn voor het Volk, Dan volgt welvaart onze fchreden, 'tGaat dan in den Staat naar wensch, Deugden worden aangebeden Met de Rechten van den Mensch. — Denkt  (5 ) Denkt eens naa, myn Landgenooten! Denkt aan onzer Vaadren druk, Toen hen dwingende Despooten Knelden met een yz'ren juk; Toen zat Braafheid bang te zuchten; Nergens vond zy fteun en flut, Daar zy ver van 't Hof moest vlugten Na een afgeleegen hut; Nooit toch is zy gansch geweeken Van dees Vaderlandfchen grond; Altoos vond men hier nog ftreeken, Daar zy waare aanbidders vond: Wy gedenken, met ontroering, Aan der Vaad'ren Braave daén, Die, met wakkere vervoering, Gespten 't blinkend harnas aan, — Aan die dappre legertogten, Die men voor de vryheid deed, Tot A 3  (O Tot zy eindlyk wierd bevochten Tot der dwingelanden leed: Braave mannen, die uw leven Veil hadt voor 't verdrukte Volk, Die geweldenaars deedt fneeven Door uw Vaderlandfchen dolk! Strydbre helden van die dagen, Die voor 't Recht des Volks dorst ftaan, Gy, gy blyft ons welbehagen, Braafheid vuurde uw' yver aan! Braafheid, kenmerk der Bataven, Die, in Nederland beroemd, De Eigenbaat, met al haar flaaven, Vloekt en tot den afgrond doemt, Wy aanbidden uw vermogen; Wee hem, die uw doel weêrftaat! Hy 's verachtlyk in onze oogen En by Neêiiands Volk gehaat! O,  C 7 ) O , hoe zalig is het leeven, Daar gy 's menfchen gangen richt! Daar de boosheid ftraks moet beeven Op uw ftatelyk gezicht: Daar doet welvaart mannen-fchreden; Eendragt bloeit waar gy gebiedt; Reine deugd word aangebeden; Dweepzucht fchaad den Godsdienst niet: Nog eens, Braafheid, 'k moet U roemen, Daar myn dierbaar Vaderland Zich durft uwen zetel noemen, Daar gy eeuwig blyft in fland: Neêrland hebt gy op doen komen Van een nietig ftukjen grond — Opgereezen uit de firoomen — Daar men naauwlyks hutten vond — Tot een rykdom en vermogen, Op de nyverheid gebouwd, A1  C ö ) Al te vaak door Vorften oogen Met verkropten nyd befchouwd: Blyf, o Braafheid! in ons woonen! Dat ons hart, door U verlicht, T'allen tyde moog' betoonen, Hoe 't getrouw is aan zyn' pligt! Blyf het richtfnoer onzer daaden! Staaf 't gevoel in ons gemoed (Hoe de Nyd ons moog' verfmaaden) Dat de trouw ééns blyken moet. A. de WAAL MALEFYT. Faftor.