YEEHANDELIN GE N, HA AE.ENBE DEN JKA T UUUL YKEN en GEOPENBAARBEW UITGEGEEYEN DOOI 0* ê & £ ét , fS GODGELEERD GENOOTSCHAP. X . U) JE E X. TE II A AH E E M _ by JOH. ENSCHEDÉ en Z o o n e 21 en J. tan ~W A L RE, M D C C X C . /koninkla [BIBLIOTHEEK yTK'S H A GE. ƒ  t  Bladz. ï VOORREDEN. de Leden van het Godgeleerd Genoodfchap , van wylen den Heer pieter teyleryan der hulst, zagen "met genoegen verfcheidene Stukken inkomen ter beantzvoórding op de Vraag : „ Zyn \ér voldoende be-wyzen „ voor de Onflopyfcfreid der Menjchelyke xiëlè ? Zo ja , „ wat kan men 'er vit afleiden, ] ten opzïgte van der„ zeiver duuring , gewaarwording en werking , na den „ dood des Lighaams in haar en afgezonderden ftaat ? " Waar van het meerdere gedeelte met'eene Oordeelkundige naauwkeurigheïd was Uitgewerkt, en eene oplettende Leezing verdiende. —— Het gevolg hier van was , dat men, na herhaalde overleggingen, geoordeeld hebbe , dat de toegezegde Gouden Eerprys regtmaatig toegekend moest worden aan den Schryver der Verban* ■delinge , welke ten Zinfprcuk heeft: rioAA«j. i' l E ©NSTOFLYKHEID EN ONSTERFLYKHEID DER. MENSCHLYKE ZIEL. INLEIDING. J^Llles , wat voortgebragt is, door Griekenland en Rome , over dit gewigtig onderwerp , wordt dikwils aangehaald , gerangfchikt en verbruikt in Redevoeringen , Verhandelingen en groote Werken , met byvoeging van 't geen de Wysbegeerte heeft opgeleverd, na het herleeven der Letteren , in de laatst verloopene Eeuwen en in de fmaldeelen der tegenwoordige. Het Godgeleerd Genootfchap , onderftel ik , zal niet begeeren , dit alles faïimgebragt te zien in een ruim Magazyn, noch zich vergenoegen met een plan — maatig Uittrekfel , volgens gemeene plaatfen , in de manier der akademifche Verhandelingen. Eene geheel nieuwe , op zich zelve ftaande , afdoende Uitvinding A 2 — zou  4 INLEIDING. — zou men welkoom heeten ; maar is niet te verwagten. Een oordeelkundig Overzigt van onze Bezittingen in deezen s — "eene goede opgaave van den tegenwoordigen Haat onzer kennis , en een onderzoek , om te weeten of wy op verbetering moogen hoopen , dan of wy voortaan op deeze hoogte moeten blyven , — zulke en dergelyke Aanwyzingen zoude eenige V.erdienfte kunnen hebben. Ik heb gezogt naar een geregeld Ontwerp, 't welk in zo verre al - omvattend moest zyn , dat geene Bedenkingen , die nog waarde bezitten , geheel verlooren gingen. Aan iedere zaak de gefchikte plaats toe te wyzen , — de geduurige verzoeking tot uitweiden gemeenlyk te wederftaan , en fomtyds in te volgen , — en meer andere Bepaalingen, — veroorzaaken eenige moeite aan den Schryver, die zich op de kortheid wil toeleggen. EERSTE  ONSTOFL YKHEID DER ZIELE. 5 EERSTE DEEL. Onftoftykheid der Ziele. EERSTE AFDEELING. Staat des Gefchils. JL er voorbereiding , zal het niet ondienftig zyn , eenig berigt te geeven van de gedagten der menfchen over de Siuffè , of het lighaamlyke in het algemeen , met die volledigheid , dat 'er geene begrippen overblyven, welke niet tot de bygebragte vervallen; doch ook met geene meerdere naauwkeurigheid in het onderfcheiden, dan ons dienftig is tot het tegenwoordig oogmerk. De gemeene Man gelooft, dat de ftolfe buiten ons beftaat, en wezenlyk alles in zig bevat, 't welk wy verneemen door onze zinly ke Gewaarwordingen. Zyne op zig zelve beftaande {toffe is werkzaam, koud, laauw en heet, met alle koleuren , geluiden , geuren enz< 9 alles onaf hanglyk van eenigen Waarneemer. 't Is de vraag tans niet, of dit een wezenlyk begrip is , 't welk uitpluizen kan veelen; maar of ik niet A 3 ge-  5 ONSTOFLYKHEID getrouw ben in myne uitdrukkingen; zo dat ieder onnadenkende en ongeoefende erkennen zal, dat zyne meening wel is voorgedraagen ( geen ftoflyk beftaan buiten onze Ziele er- ken- (f) Onder ons , is weinig bekend de voornaamfte Verdeediger van deezcn Wysgeer tegen locke, /' Immaterialité de V Amt £fc. par It P. GERDiL, Barnabite, 4to. 2'urin J747.  d er- ziele. ii kennen. De Monaden zouden wel gelegenheden of oorzaaken zyn van onze zinlyke voortellingen ; doch deeze voorftellingen hebben geene de minfte overeenkomst met de waare voorwerpen. Zeer duister is de wyze op welke onze zinlyke Gewaarwordingen geboren'worden uit, of betrekking hebben tot de veranderingen der enkelvoudige dingen. Kant brengt geene zinnelyke gewaarwordingen voort uit verwarde bezeffingen der ziele ten aanzien van het wezenlyk beftaande : doch hy erkent, dat onze denkbeelden, op eene andere wyze , gegrond zyn in iets wezenlyks buiten ons. Wy voegen Hem egter by de Idealisten, voor zo verre Hy alles, wat wy opmerken en verneemen, oplost in bloote verfchynfels. Priestley Wil de Ziel ftoflyk maakcn , terwyl hy de ftoffe vergeestelykt. Zyne afftootende en aantrekkende middenpunten, met onftoflyke dampkringen, brengen weinig toe ter uitbreiding van zynen roem. Hy zal met beledigd worden , als wy Hem boven aan ftelien op den lyst der gemengde Atomisten. Ook volgens Hem, is de denkkragt uiterlyk aangezet {fuper added) , en mei behoorende tot het wezen der ftoffe. Door dit rangfchikken , hebben wy den ftaat dei Gefchils duidelyk voor oogen. Wy hebben te doer met Atomisten. B «2 TWEE-  12 ONSTOFLYKHEÏD TWEEDE AFDEELING, Bewyzen der Onftoftykheid. I^ot gemeene Atomisten behoort verre het grootfte deel der Menfchen in alle Eeuwen en Gewesten. Zy fchynen egter de Ziel gemeenlyk te onderfcheiden van het grove Lighaam. 't Is niet noodig, te onderzoeken , in hoe verre dit gevoelen is gefprooten uit overleeveringen , of uit Staatkundige Inboezemingen , of Uit Droomgezigtcn. Wy gceven alleenlyk agt op de gereedheid der menfchen om te gelooven, dat de Zielen overblyven , ook terwyl zy de Lighaamen zien verbranden. Zedelyke Bedenkingen hebben zeekerlyk het meest toegebragt tot de overtuiging aangaande eencn toekoomenden Iraat; doch de onderfcheiding tusfchen Ziel en Lighaam fchynt mecde by hen te rusten op natuurkundige aanmerkingen. De afgefcheidene Zielen worden aangezien voor Schimmen , welke ongefchonden kunnen blyven , alfchoon het tastbaar Lighaam wordt verbroken. Met Kinderen van omtrent 6 en 7 Jaaren, die ten deezen opzigte, fchoon papier waren gebleeven , geraakte ik, eenige jaaren geleeden , in een gefprek , 't welk aanleiding gaf om te beproeven, of deeze onderfcheiding by hen geree- den  der ziele. 13 den ingang zou vinden. Ik verhaalde , ten dien einde , het geval van een' man , die door afzetting van Leden , bykans een vierde van zyn gewigt hadt verlooren , en evenwel geen vierde verlooren van zyn fransch , of van zyn verftand. Hier over myne bevreemding voorftellende , werdt ik terftont uitgelagchen. Het oudfle Kind zeide : wel dat doet immers niets aan de Denk. Het ander Kind keurde die aanmerking klaar en bondig. Voorheen hadden ze gezegd , dat, voor de fchepping of wording van alles , de Vredigheid 'er was. Zonder my te ergeren aan het Cartefiaanfche van hun konstwoord , nam ik den Denk over , vervolgde onbelemmerd myne bedoelde leeringen , en werdt zeer goed verftaan. Dit bevestigt my in de gedagte , dat hier van eenig bezef kan huisvesten zelfs by de minst -geoefenden. Doch deezen zyn ook niet verder te brengen , indien men hen niet kan verheffen tot den rang van wysgeerige Atomisten. EERSTE HOOFDSTUK. De Ziel is niet Jloflyk. H et Leerftuk , 't welk de Wysgeerige van de gemeene Atomisten onderfcheidt, heeft zig ftaande gehouden onder alle de gefchillen van des cartes, locke en malebranche. Zy , die begeerig zyn B 3 naar  14 ONSTOFLVKHEID naar eene Verhandeling over alle zinlyke gewaarwordingen , kunnen te regt komen by reid en andere bekende Schryvers. Tot myn oogmerk is 't genoeg, een weinig ftil te ftaan by het Zien. Het gemeen , eu fomtyds laag toegepast fpreekwoord : 's nagts zyn alle katten graauw, — behelst meerdere waarheid, dan de meesten vermoeden. Dit fielt, namelyk, dat 'er in de voorwerpen zelve niets huisvest , 't welk beantwoord aan het denkbeeld van koleur. Hier meede doet men reeds den eerflen flap naar den tempel der Wysbegeerte. Elk kan weeten by ondervinding , dat alle Lighaamen byna eenerlei koleur hebben, indien dezelve beftraald worden , niet door een helder licht , maar alleen door ftraalen van ééne koleur , afgefcheiden van de overige , door middel van een glaze Prisma , of iets dergelyks. In de Geelzugt ondergaan alle koleuren verandering, door de bymenging der koleur in de vogten van het Oog. Dus zetten wy de koleuren te rug tot in de Ligtftraalen. Hier uit zullen wy dezelve insgelyks wegjaagen. Het voorftel, 't welk wy beftryden , luidt aldus : in de Ligtftraalen zitten koleuren. De eerfte vraag is deeze: is het licht of de koleur, zittende in de ftoflyke ftraal, ftofllyk of niet ftoflyk ? Het laatfte kunt gy niet ftelien ; want het onftoflyke kan niet inzitten en merkbaar worden door de zinnen. Gy erkent alzo , dat de ftoflyke ftraal bekleed of doordrongen is met ftoflyk licht of koleur. Gy zegt zeekerlyk : de ftoffe , • n._  DER ZIELE. 15 welke de ftraalen uitmaakt, is reeds onnadenklyk fyn; hoe veel fyner nog is dat geen , 't welk eigenlyk het licht of de koleur van de ftraal uitmaakt! Ik betwist u de verfyning niet; mits dat gy het ftoflyke niet betwist ; maar ik gebruik de vryhcid van uwe koleur ftoffe , uwe onindringbaare uitbreiding , naar welgevallen te vergrooten , en eenige Gedaante te bepaalen, Eenige millioenen , millioenen maaien vergroot zynde, wordt uw koleur - elementje een kloeke Bol, of altans eene figuur met drie afmeetingen. Nu vraag ik al verder : is uw Bol enkel Pvoodheid; zo dat Roodheid den Bol uitmaakt tot in zyn donker middenpunt toe ? Neen , zegt gy ; maar , doorgebroken zynde , wordt hy overal rood bevonden als vermillioen. Gy bekendt, derhalven, dat alleenlyk de oppervlakte rood is. Maar eene oppervlakte is dan rood , wanneer ze geene andere dan roode ftraalen afkaats t. Dus zyn wy wederom daar wy begonnen. En de roodheid is nergens buiten ons te agterhaalen. Geene roodheid is mogelyk , zonder eene gewaarwordende , onftoflyke Ziel. Een Nieuweling in de Natuur- en Ontleedkunde ftaat hier tegen my op , en geeft het volgend onderwys: de Lichtftraalen , op de Lighaamen vallende, worden ontbonden tot byzondere koleurftraalen ; eenige gelykfoortige worden te rug gekaatst; ze vallen op den Oogappel, loopen daar agter te zamen , en vormen eene kleine fchildery op het Netvlies , zynde een uitfpanzel van de Gezigtzenuw. Aldus  l6 onstoflykheid dus hebben wy de vertooning der uitwendige dingen reeds in de nabyheid binnen ons Hoofd. Wy- ders , wordt het indrukzel op ieder flip van het netvlies onderfcheidenlyk overgevoerd door de Zenuw , tot aan de zitplaats der gewaarwordingen , welke gewaarwordingen alfo natuurlyk geboren worden. Op dit voordel heb ik het volgende aan te merken. De licht- of koleur - ftraalen , of wel de kegels van ieder lichtend punt afkomftig, vereenigen zig wederom tot punten op het netvlies. Is dit netvlies gezuiverd en doorfchynend in het oog, by voorbeeld, van een Os, dan zal een levend oog , daar agter zynde, in de ziel des kykers de vertooning opwekken van het fchilderytje met natuurlyke koleuren. Doch die koleuren waren niet op dat doodc netvlies, even weinig als 'er koleuren zyn op een fchilderft.uk met olieverf. Zo dat wy , met die oogbeeld, nog niet nader zyn gekomen. Die fcbilderagtige gedaante- kan ook niet dieper indringen. Agter het Netvlies gaat dezelve , als fchildery , te niet. Alles , wat verder gebeurt, is vloeijing of trilling in de .vogten of vaste deelen van de Zenuw. Laat dit verholen binnewerk zo fyn , zo faamgeftelt, zo georganifeerd zyn , dat het ontelbaare onderfcheidingen" kan bewaaren , onvergelyk konftiger dan zelf bennet kon uitbeelden. Waartoe zal het ons baaten in dit onderzoek ? Door een voorwerp te aanfehouwen onder een en grooteren hoek , verander ik niets in de ftoffe en famenftelling. Ik zie dus die  DER. ZIELE. ff driehoeken, enz. met magneet - kragten, enz: laat alles woelen , gisten , groeijen , verrotten , ontbinden , nederploffen , met allerlei fnclheeden, volgens allerlei windftreeken , verheffende het Mechanismus tot de hoogfte Organlfatie. Waar toe zal het u dienen ? Het doode wordt immers niet leevend. Stellige en ontbeerende Ele&riciteit kan niet voortfchieten tot vreugde en droefenis. Uit trillingen van fnaaren zult gy geene gewaarwording van zoet of geurig uitlokken, ...-Cs Dc  22 ONSTOFLYKHEID De Materialisten in onze dagen hebben die buiten werken reeds verlaaten ; zy verfchuilen zig nu gezamelyk in eene en dezelfde Vesting, tegen welke wy nu eenen aanval moeten waagen. Men ziet, namelyk , af van alle Stof kragten, en houdt zig aan eene afzonderlyke kragt, Zynde de Denkkragt. Of het begrip van Denkkragt gemaklyker zy dan van Ziel, laat ik aan het oordeel der onpartydigen. Het gefchil bepaalt zig nu tot het Onderfpreidzel (Subflratum , of Vehiculum) van die Denkkragt. Om eene ftoflyke Ziel te hebben, verfpreiden zy deeze geheel afzonderlyke kragt over de ftoffe , doende eene en dezelfde Denkkragt toebehooren aan eene menigte van zelfftandigheden ; want, die ftoffe noemt, noemt Veelheid. Vereeniging in de ftoffe is niets anders dan Aanraaking of Nevenftand. Hier op neem ik wederom mynen toevlugt tot vergrooten. In het allerkleinst gegeeven en bepaald ftofdeeltje , is het getal van zelfftandigheeden onvergelyklyk grooter dan dat der Gebouwen in de grootfte Stad. Ik zal dan eene ondeelige (individueele') Denkkragt verfpreiden over eene Stad , en laaten ieder Gebouw , naar deszelfs groote, een eevenredig aandeel genieten. De Hoofdkerk één duizendfte enz. Die Stad moet alzo bezig zyn met gewaarworden , denken , vergelyken , en bewustheid hebben van dit alles. Voor eerst, is het geen klein bezwaar , de Denkkragt uit te meeten by de voetmaat, zo als Hout en S'een ; te meer, vermits wy aldus in 't begrip vallen, dat elk denkbeeld eevenveel ruimte zou  DER ZIELE. 23 zou beflaan in die kragt, als de lyvige voorwerpen noodig hebben in de wyde waereld. Ook zyn wy , ten anderen , niet geholpen , alfchoon wy genoegzaane bergplaats hadden gevonden. Ieder van die lighaamlyke zelfftandigheden , klein genoeg genomen , hoewel nog niet te klein om eenige lichtftraalen te ontfangen , ieder van die zwangere zelfitandigheden , bevat maar eene kleine vertooning , een enkel .dampbolletje, by voorbeeld , of een ftip als de punt eener naald op een regendroppel. Dus krygt ieder voor zig niet genoeg ter famenhegting tot een denkbeeld , met onderfcheiding en bewustheid. De gemelde Stad moet daarom veel te digt bevolkt worden. Ieder kalkftofje moest zyn klein gevoelen doen overbrengen , door een fchimmigen Bode , aan een ftofje in de nabyheid. Omnis fcmita fervet. Het grimmelt overal van Ontfangers en Verzamelaars. De gantfche vragt moet naar het generaal Postcomptoir , en voorts naar het Raadhuis , om over te gaan in den onzigtbaar kleinen Praefes. Deeze denkt dan : ik trek allen Rykdom tot my , en ben reeds Heer van alles. Dus wordt Hy een dwingeland. Maar Hy ftort van zynen Throon „ zo dra men hem van naby onder de oogen ziet. Hy verftuift in kleine deeltjes ; en deeze wederom m deeltjes ; alle welke verzameld en verwerkt kunnen worden tot eene Stad in t klein , doch in getal en gedaante der gebouwen volmaakt gelyk aan die Stad 9 over welke Hy den Baas meende "te fpeelcn. De opmerkzaame Leezer treede in zig zeiven ; om agt  2.4 0NST0FLYKHE1D agt te flaan op het meenigvuldige in zulke Gewaar* wordingen , die Eenheid in het faamgeftelde vereifchen , en , na de ontbinding , niets kennelyks overlaaten, het denkbeeld, by voorbeeld, van een fchoon Gebouw of fraai Verfchiet. Wordt die vertooning gebroken in de kleinst mogelyke (tukken, ieder voor eenen afzonderlyken Aanfchouwer; dan wordt nergens een onderfcheiden denkbeeld geboren. Het Letterfchrift niet alleen , maar ook ieder volzin van gefprokene woorden , blyft, op die wyze , geheel onverItaanbaar. Orde en fchoonheid op te merken , vereischt, gelyktydig , een overzigt van het veele , met onderlinge vergelyking; en dat bezef is geenzins uitdrukbaar in ftoffe , gedaante en beweeging. Het begrip van deugd vind nergens huisvesting, en het nevensgaand bewust zyn van het eigen Ik , van Perfoonlykheid, fluit in volftrekte en duurzaame Eenheid van wezen. De zedelyke Vryheid, het verheven vermogen om den wil te bepaalen , onafhanglyk van alle andere beweegreden , onafhanglyk van de geheeïe waereld , enkel naar het begrip van pligt, — de vrv„ heid — verzeekerc ons, door onmiddelyk gevoel, van de Enkelvoudigheid onzer Natuur. Dit verbonden en wonderbaar Stelzel van zo veele werkende en lydende veranderingen kan , derhalven , onmooglyk beftaan uit ftoffe , of eigenlyk vereenigd zyn met ftoffe , ten zy dan in dien zin, volgens wel. ken men Ziel en Lighaam vereenigd pleegt te noemen. Dit leerftuk te-tellen onder de twyfelag- tige,  31 E Kt Z ï E L 25 tige , -- moet den zaakkundigen voorkoomen als eene gemaakte Zedigheid. Zy die het bygebragte niet verftaan , zullen hen egter niet befchuldigen van Hooggevoeligheid , na dat ze getuigen zyn geweest van onze algemeene vernedering, door de befpiegelingen in de derde Af deeling van dit, en in het tweede Deel. DERDE HOOFDSTUK. Tegenwerpingen gewogen. ^/Jen verwagte hier geene optelling en beoordeeling van allerlei merkwaardige Waarneemingen , betreffende de Afhanglykheid onzer Ziele van de Stoffe. Elk opmerkzaam Mensch kan hier overbreed uitweiden , ook zonder behulp:van Boeken. Ik kan voldoen, met dezelve flegts aan te roeren , en dan te herinneren , dat alle die bedenkingen in der daad tot een loopen , en zig ook gezamelyk oplosfen in de erkentenis van de merkwaardige Wet der Overeenftemming tusfchen Ziel en Lighaam , geduurende den tyd van dit tegenwoordig Leven. De Ziel, zegt men , is niet onderfcheiden van de Stoffe ; want haare vermogens groeijen en neemen af met het Lighaam ; zy deelt in alle toeflanden van het .zelve , in zo verre deeze de. Herfenen aandoen. Men D lette  2é ONSTOFLYKHEID lette op allerlei foorten van Krankzinnigheid ; — op het verval van Geheugen, — op het Kindsch worden van fommige Bejaarden , enz. enz. enz. Groot is de invloed van genotene fpys en drank op de Ziele ; haare kwaaien worden erger of beeter , door het gebruik van lighaamlyke Middelen , enz. enz. Ontelbaare uitdrukkingen , doelende op de gefteldbeid der Herfenen , pasfen insgelyks op de Ziel. De gantfche zaak koomt kortelyk hier op uit: — De gezonde of zieklyke toeftand der Herfenen hangt af van gelykfoortige oorzaaken , als welke de toeftand ■der overige deelen van ons Lighaam bepaalen. De Gewaarwordingen , van buiten opgewekt , hangen af van onze Zintuigen , of wel van 't geen 'er agter is in onze Herfenen. Door belemmeringen hier in , lyden de inkomften der Ziele. Op dezelfde wyze moet aan iedere werking van binnen, aan o verdenking, verbeelding , gevoeligheid , — eene juist - bepaalde verandering in de Herfenen beantwoorden. Dus kan men, door fterk denken en aangedaan zyn , ftomp- en zelfs duurzaam mal worden. Door verftandelyken arbeid , gevoelt men de vermoeinir. niet minder , dan op die beveel en van den wil , welke eindigen in lighaamlyken arbeid , en dan te rug werken , om te eindigen in gevoel van afmatting. De Ziel wordt tegengehouden en mag het Lighaam niet vooruit loopen. Dit is de Goddelyke vastftelling ten aanzien der leevende op Aarde. Alles loopt uit op de wet der gelyktydigheid en famenftemming van de wyzigingen der geestelyke en  DER Z IELE. |P en der ftoflyke zelfttaudigheid. Deeze wet ftaat on* beweeglyk vast, en de Ziel is daar aan nu onderworpen , met die zelfde naauwkeurigheid en behendigheid , met welke alle ftofdeelen genoodzaakt worden tot gehoorzaamen aan de wet der zwaarte. De ondervinding maakt de wet der overeenflemming bekend aan de opmerkzaamen , en , door hier op te wyzen, vervallen alle die Tegenwerpingen. Ten dienfte der ongeoefenden, zal ik dit eenigzins zoeken op te helderen, door eene niet geheel ongepaste Gelykenis. De dringende Veer of het trekkend Ge-zuigt is de eenige Natuurkragt of bezieling in het Uurwerk. Al het overige is flegts lydelyk en werktuigig. Het Gewigt poogt fteeds naar beneeden te daalen ; doch zit vast gehegt aan het bepaalend Werktuig , naar welks beweeging het zig altoos moet fchikken , kunnende niet daalen , dan in eene juiste overeenkomst met den gang van het Raderwerk. De Slinger is eene regelende belemmering: dezelve moet nieste kort of te lang zyn. By den Slinger kunnen wy vergelyken den ftaat der gezondheid van onze Herfenen. Zy , die nooit nagedagt hebben over een Uurwerk, zouden zig kunnen verbeelden, dat de flinger een beginzel is van werking ; om dat het Gewigt gemeenlyk niet zwaar genoeg is tot het opligten van den rustenden Slinger , en om dat zy het flingeren veel duidelyker zien , dan het daalen van het Gewigt. Dezulken mogen dan letten op de gevulde Zeilen aan de Wieken van den Windmoolen ; om het Gewigt by \  ONSTOFLYKHEID den tVind, en den Slinger by den Vang te vergelyken. Voorts moet men indagtig zyn; dat alle gelykenisfen gebrekkig blyven , of kwalyk overgebragt kunnen worden. Het tegenhouden van den Slinger, door uiterlyke kragt, en de gevolgen daar van moeten* niet toegepast worden op vernietiging van het leven der Ziele , door den ftilftand van het ftervend Lighaam ; want, als men den Slinger geheel wegneemt, fnelt het opgewonden Gewigt ongemaatigd voort, met geweldiger fchuuring der deelen van het Werktuig. En het verbreeken van de Snaar doet het bezielend Gewigtin teugelooze vryheid , wegvallen , met eene verfnellende beweeging. DERDE AFDEELING. Het overbleven der Ziele. TT JLJ.et voortduuren van alle zelfftandigheden, en dus. ook van de Ziel , hangt altoos af van het Goddelyk welbehaagen. Het aanblyven of vergaan der Ziele ftaat zekerlyk onder eene Natuur-wet, onder eenen eenpaarigen Regel van die aanbidlyke Beftellingen , welke wy onmogelyk van vooren ontdekken , door Natuur - of Zielkundige Redeneeringen. Dus kan dit overblyven nooit volftrekt worden betoogd. Maar wy voldoen aan onzen pligt, en bereiken ons oog. merk *  der ziele. 2? merk , door aan te toonen , dat de (looping van. her gantfche lighaam niet natuurlyk kan veroorzaaken den ondergang der Ziele. Uit het voorige blykt onmiddelyk, dat geenerlei verplaatfing of ontbinding van Stofdeelen , noodwendig en uit eigenen aart, ten gevolge kan hebben de vernieling van het onftoflyk Beginfel, 't welk in ons denkt, en daar van bewustheid heeft. Gemeenlyk wordt dit Bewys aldus ingerigt: De Ziel is eene enkelvoudige zelfftandigheid 3 zy heeft geene deelen ; dus kan dezelve niet vergaan door wegneeming of omzetting van deelen ; maar alleen door eene vernietiging, welke geen uitwerkfel kan zyn van het ftoflyke , en waar van wy ook geene voorbeelden aantreffen in de gantfche Natuur. Ook zou die vernietiging , in één oogenblik, geheel volbragt moeten worden. Sommigen vermoeden , dat mén zig aldus eenigzins kan misleiden , door de benaaming van enkelvoudige Zelfftandigheid, zo dat wy dezelve heimelyk vergeIvken by een Mathematisch Punt, zonder uitbreiding of deelen. De Heer Kant , altans , meent de mooelykheid te begrypen van eenen trapsgewyzen ondergang , noemende de Ziel , in plaats van Zelfftandigheid , Kragt. Men past naamelyk eenige Grootheid toe op de Ziel. In het oogenblik der ontfangenis , of vier maanden laater, is de Ziel zo groot niet, als. ■na eene halve Eeuw van wysgeerige beoefening. Doch deeze Grootheid is nier eene uitgebreide (extenfiv?.) D n maar  SO ONSTOFLYKHEID maar ingepakte (intenfwe) Grootheid ; eene Grootheid van hoedaanigheden, welke wy by Graaden pleegen af te meeten. By Graaden of Trappen , zou de Ziel , in alle haare vermogens , kunnen afneemen ; zo dat de gantfche kragt allengskens moest verdwy- nen. Men zou aan deezen diepzinnigen Denker kunnen vraagen : of de Denkkragt zou kunnen opgeklommen zyn uit het Niets, zonder eenigen fprong, door werkelyk een oneindig Getal van Graaden te doorloopen ; en of dit kan gefchieden , door oorzaaken in de waereld der Stoffe of Verfchynzels, of ook in de waereld der Zaakfykheden ? Doch het is niet noodig , dat wy ons tans veel langer ophouden by de bedenking van dit Opperhoofd der nieuwe Wysbegeerte; voor zo verre dezelve enkel Itrekte om te beduiden de Mogelykheid van den trapsgewyzen ondergang der Ziele , terwyl wy allen erkennen , dat die vernieling oogenblikkelyk , door God , kan voltooid worden, 't Geen buiten de Ziel , in het ftoflyke , gebeurt, kan , in beiderlei onderftelling , eeven weinig de natuurlyke en noodwendige oorzaak zyn van de vernieling eens beftaans , 't welk geenzins van de ftoffe kan afhangen. — Men bekommert zig eevenwel over gebrek aan vastheid van beftaan , ten aanzien eener kragt, welke niet gefteund wordt van iets zelfftandigs. Ik moet bekennen , dat de naam van enkelvoudige zelfftandigheid myn denkbeeld niet veel kan ophelderen , en dat ik my zeiven eenigzins wantrouwe , wanneer men my uitdaagt, om, over dit onder»  DER. ZIELE. 3* onderwerp , te fchermen met zulke afgetrokkene woorden , als, Subftratum > Subftantia en Accidens , SubjeBum en Praedicatum. Laaten wy het oog houden op ons Belang, 't Is , immers, genoeg , dat de Ziel , na de ontbinding , kan denken , en perfoonlyk blyven , met bewustheid van haar zelve ; want deeze bewustheid verzeekert my zo fterk van myn geheel en daadelyk aanweezen , als ik van eenig ding in het Heel - Al ooit verzeekert. kan worden. Noem dit Iets vryelyk kragt. Deeze kragt is in wezen gebleeven. Is daar toe geen Subftratum noodig dan hebben wy ons, over dat Gemis, ook niet verleegen te maaken. Doch is het 'er volftrekt noodig ; dan is het Subftratum 'er ook zo zeeker als de kragt beftaat. Mogelyk zou iemand tegenwerpen: de zwaarte - kragt neemt af en toe naar den afftand van het aantrekkend middenpunt; en het vuur kan de veerkragt gantfehelyk uitdryven : zo dat veranderingen in het ftoflyke oorzaaken kunnen zyn van vermindering of vernietiging der kragten , fchoon niet der zelfftandigheden. Wy antwoorden : dat de Natuur - kragten geen afgezonderd beftaan hebben , als individueele Wezens , tusfchen God en de ftoffe geplaatst, maar beftendige bepaalingen zyn van den Goddelyken wil tot werken op Lighaamen , naar zekere voorwaarden en omftandigheden in het ftoflyke. Zo dat men dit in geenen deele , ook niet analogisch , kan overbrengen op eene kragt, die binnen zig zelve werkzaam is, in zulke a  Sa ONSTOFLYKIIEID DER ZIELE, ke Bezigheden van denken en gewaarworden , welke in de ftoffe en ftof-kragten onmooglyk kunnen vallen (d). (d) On cberehe a déturire nos espgrances , en esfayant de montref que 1'ame est matèrielle , & qu'elle doit être asfimilce a tout ce qui périt fous nos yeux ; mais ce font les formes que nous voiyons changer & défaillir • la force vivifiantê ne pefit poiüt : c'est peut-être a cette force que 1'ame resfemble ; mais avec cette difFerence , qu'étant compofée de k memoire , de la réflexion & de la prévoiyance , elle n'exifte, clle n'eft elle même / que par une fuite & par un enchainement , qui forment 1'attribut diftinftif & 1c caractcrc particulier de fon esfcnce ; il s'enfuit au* ei!e ne peut pas être gtnéralifée , comme Ia force aveugle & ignorante, qui amimc d'une maniere uniformejoutes les végétations ; mais que chaque ame est, en quclque maniere, un monde a clle feule , & qu'elles' doivent conferver féparément une identité d'interêt, & une confcience de leurs précédentes penfécs. Nuïjb, de V importance des opinions reUgieufes , Chap. XI. TWEEDE  STAAT DER ZIELE NA DEN DOOD. 33 TWEEDE DEE L. De Staat na den Dood. D e overblyvende Ziel kan koomen in eenen Toeftand , welke , over het geheel genomen, eeven goed is als de tegenwoordige. Ook kan ze haar Leven verbeeterd of verergerd vinden in veelerlei opzigten. Dit geeft ruim zo veel grond tot vreezen als tot hoopen. Geheel flaapende en allezins werkeloos te worden is niet beeter dan de Vernietiging. De Staat na den Dood is alzo het belangrykst gedeelte van dit Onderwerp. EERSTE AFDEELING. Natuurkundige Overweegingen. «Zlo dra de beweegingen des Dierlyken Levens ophouden , fchikken zig alle vogtige en weeke deelen des Lighaams tot eene fpoedige Verrotting. E Binnen  34 STAAT r>E,R ZIELE Binnen eenen korten tyd , welken wy egter niet te naatiw moeten bepaalen , kruipt het bederf voort ook tot het binnenfte der Herfenen, tot aan dien famenloop , alwaar de werkingen der Zenuwen, uit de Zintuigen voortkoomende, onderfteld worden te eindigen. Doorgaans noemt men het allerverfynst werktuig , 't welk men zig aldaar voorftelt, het algemeen Zintuig, of de zitplaats der Ziel. Wanneer alles , wat buiten dit zintuig is, geheel onbekwaam wordt tot de voorige dienflen , 't zy dat dit zintuig zelve in 't verderf wordt ingewikkelt , of flcgts afgezonderd van de groove deelen , — dan eindigt ook alle onderfcheidende betrekking van onze Ziele tot dit nutteloos bekleedfel, 't welk haar voortaan niet nader is , dan de overige ftoffen in de Natuur. Men noemt dit de fcheidïng van Ziel en Lighaam. Nu vraagt men gereedelyk : wordt dan ook tevens het algemeen Zintuig ontbonden , zo dat de Ziel gantfchelyk worde ontkleed ? De ondervinding kan deeze vraag niet beantwoorden ; en dus geeft dezelve aanleiding tot twee Onderltellingeiu EERSTE  na den dood. $5 EERSTE HOOFDSTUK. De Ziel bekleed. Indien de ontbinding der ftoffe onbepaald voortging, zou de omloop der Natuur allengskens geftoort worden. Zekere vaste Regelen bepaalen de ontbinding der ftoffen ; zo dat dezelve niet verder opgelost worden dan tot byzondere Grondftolfe of Elementen , die nog onderfeheidende Eigenfchappen bezitten. Men kan ontbondene Metaalen herroepen tot- den voorigen ftaat. De verrotting der dierlyke en groeijende Lighaamen dringt niet dieper door , altans voor een gedeelte , dan dienftig is om wederom te verryzen in volgende Geflagten. Dus zyn 'er dan Natuurlyke (Jtomi) Ondeelbaaren, Stofdeeltjes, naamelyk, welke niet verder ontbonden kunnen worden door die' kragten, welke metter daad in de Natuur voorkoomen. Misfchien is het algemeen Zintuig zulk eene Atomus. Sommigen tragten dit waarfchynlyk te maaken , door te beweeren, dat het algemeen Zintuig onvermeerderd en onverminderd gebleeven moet zyn , by de geduurige vervloeijingen onzer overige deelen ; om fteeds overeen te Hemmen met de blyvende bewustheid onzer Perfoonlykheid. Dit is het geliefkoosd Denkbeeld van den vermaarden sulzer en eenige anderen. ' " ■'*■'"' 39 VObAmusi^ Es Met  q£ staat' der' ziele' Met veranderen , aflaaten en byvoegen , zullen wy dit eenigzins ontwikkelen*. Dit fyn en onzigtbaar lighaam is voor onze Ziel de geheele waereld, en kan y voor haar , Hemel of Hel worden , door onbezefbaar kleine veranderingen. Maar hoe zal de toeftand van dit zintuig gewyzigd, hoe zal het aangedaan worden , na het derven van het groote Lighaam , welks konftige zintuigen dienden tot voorbereiding van die indrukfels op het algemeen zintuig , met welke de gewaarwordingen der Ziele overeenftemmen ? Schynt de toeftand der Ziele niet zeer behoeftig , zo lange dit zintuig geene andere ftoffe aanneemt tot nadere gemeenfchap , en tot uitbreiding van het Geheel ? Doch alle Element - ftoffen ftaan onder eenige wetten van Aantrekking en Afftooting; en 'er zyn byzondere Natuur-wetten , om de georganifeerde en bezielde ftofjes te ontwikkelen , of te bekleeden door aangroei, zo dat ze gebragt worden tot hunne eerfte Geboorte , en , daar na, tot aanmerkelyken wasdom* Zou men het fterven niet mogen vergelyken by eene ontvangenis tot eene tweede Geboorte en verderen aangroei '? Deeze dierbaare en werkzaame Schepzels blyven in het Ryksgebied des Allerhoogften , die inrigtingen gemaakt heeft naar derzelver behoeften ; zo dat gepaste ftofdeelen zig daar meede vereenigen tot georganifeerden aangroei, tot nieuwe en beetere Lighaamen , gefchikter om de Ziel in ftaat te ftelien tot het genieten van zig zelve en van het gefchapene, tot redelyke werkzaamheden en aangenaame gewaarwordingen. . Om  NA DEN DOOD. W O m dit alles waarfchynlyk te raaaken , zoekt men hulp by de Analogie , meenende een voorbeeld te vinden in de Gedaantewisfeling der Gekorvenen. De overeenkomst is egter niet blykbaar; om dat de afwisfelende Lighaamen in Grootte weinig verfchillen. Men zou nader koomen , indien men kon weeten , dat ergens zwaarlyvige Rupfcn waaren , die voor het bloot oog gantfchelyk fcheenen te verrotten , terwyl het Microskoop een overblyvcnd Popje deedt vinden , voortbrengende een bykans onzigtbaar Vlindertje, 't welk opgroeide tot eene bekwaame Grootte om Eijeren te leggen , uit welke wederom dikke Rupfen voortkwaamen. Van weinig gewigt zou de Tegenwerping zyn , dat zulke verreezenen ons hier nimmer voorkoomen. Het Heel - Al is, immers, te ruim, dan dat wy zulke ontmoetingen met waarfchynlykheid konden verwagten. Een waardig en verftandig Vriend, die hier over niets begeerde te beflisfehen , ftelde my eens het volgende voor by wyze van losfen inval : misfchien zyn de losgemaakte Ziel - bekleedzels terftond onttrokken aan de Wet der zwaarte; misfchien zweeven ze van hier , volgens de Raaklynen der eevenwydige Cirkels, door eene beweeging, ontitaande uit de daaglykfche omwenteling der Aarde. Misfchien bereiken ze alzo Gewesten , binnen welker Grenzen de aantrekking op hen begint te werken , om dezelve over te voeren naar gepaste Verblyfplaatzen. Dit geef ik over, zo als het my is meedegedeeld, zon- E 3 der  40 STAAT DER' -Z I E, L E der eenige bewyskragt te leggen in dit niet onbevallig Ipeelen der Verbeelding. De meeste Menfchen zyn afkeerig van deeze Om derflelling t om twee redenen. Voor eerst, meenen zy, dat een vry groot gedeelte der Herfenen vereischr wordt tot den bouw van het algemeen Zintuig; zo dat het zintuig zelve in de verrotting moet omkoomen. Doch het is nu bekend, dat niet alleen de Pynappel - klier , maar ook , in verfchillende onderwerpen , elk gedeelte der Herfenen ontaart en bedorven kan zyn, zonder het vcroorzaaken van merklyke belemmeringen in het gebruik van zielvermogens en zintuigen. Ten-anderen, worden de meesten afgefehrikt, door de verbazende kleinheid van dit bekleedend overblyfzel , als kunnende in zynen omtrek , geene ge* noegzaame organifatie bevatten , om bekwaam te blyven tot de vereischte dienften. Doch deezen fchrik zouden wy. gantfchelyk kunnen wegneemen , door eene Verhandeling over de Deelbaarheid der Stofe. Gelyk de misdaadigen fidderen op de vertooning van den Pynbank ; alzo gevoelen myne wysgeerige Meedebroeders zo wel als ik zelve eene zekere rilling, wanneer men ons dreigt met alle de zwaarigheden die dit onderwerp drukken. Doch wy zullen dit treffen kunnen vermyden, en eevenwel het noodige tot het oogmerk , uit onze Geloofsbelydenis voordraagen. De volflrekte eevenredigheid van de poriën tot de vaste of foüde deelen in de Lighaamen , is ons onbekend. De wanden der poriën kunnen zeer poreus zyn , en de  NA DEN D O O 15. 3$ de wanden van deeze poriën niet minder x poreus. Onnadehkeiyk verre kan dit voortgaan. Hoê verbazend weinig , derhalven , kan het folide zyn ? Wie weet, of ons gantfche Zonneftelzel, zonder, verlies van eenige ftoffe , door enkele famendrukking » niet verkleind kon worden tot binnen den omtrek van een Hoenderey ? Wy kunnen niet oordeelen oVer de digtheid of ondigtheid van het Goud. Men flaat het tot bladen , die een groen licht doorlaaten. Misfchien kon dit blaadje uitgeplet worden tot een uitfpanzel, 't welk alle zonneftraalen van de aarde affloot , indien de famenhang niet verbroken werdt. Mogelyk kon het Zonneftelzel gebragt worden tot den omtrek van een' maatigen Lugtbol , door het verminderen der uitbreiding in de kleinere en kleinere dee. len van ieder natuurlykc Atómus , behoudende in alles de voorige Organilatien en eevenredigheid der deelen. Het is mogelyk , dat men hier op inbrenge, dat wy zodanige verandering nimmer konden verneemen, en dat het inderdaad eeven weinig zou beduiden, als het onderfcheid tusfchen de Rust en Beweeging van het Heel - Al in de onbegrensde Ruimte. Het lust my niet hierover te twisten. - Men begrypt-gemaklyk , dat een ftofje, welks middellyn ftaat tot de midellyn van den fynften zandkorrel , als deeze ftaat tot die van onze Aarde, — ook een Zuid- en Noord -pool kan hebben, met tusfchehliggende Cllmaaten Altoos blyft het getal 'der deelen , in welke de Almagt bet breeken kon, grooter dan wy met de pen kunnen uitdruk-  40 STAAT DER. ZIELE drukken. Dit alles wordt nu aangeroerd, om elk volkoomen te overtuigen , dat een bekleedzel der Ziel, 't welk niet gezien kan worden door het kleinfle In~ fecl, ruim genoeg kan weezen , om eene organifatie te bevatten , welke dieper is uitgewerkt dan de organifatie van onze tegenwoordige lighaamen ; zo dat altan s onze fcheidende Ziel zeer wel een bekleedzel kan behouden , werkzaam als de Zaadkiem , tot het ontwikkelen van een allerheerlykst voortbrengzel. TWEEDE HOOFDSTUK. De Ziel ontkleed. j[^"aar myn vermogen , heb ik de voorige onderflelling opgefchikt. Geenzins wil ik ontfcheiden , of wy, met eene overweegende waarfchynlykheid , iets dergelyks hebben te verwagten. Dus ga ik nu over tot het onderzoek van het meest - aangenoomen Gevoelen , 't welk de menfchelyke Ziel gantfchelyk ontkleedt. Het denkbeeld van dien vreemden Staat is verbaazend. Is de Ziel geheel eenzaam binnen haar zelve befloten, in eene waereld van Geesten en ftoflyke dingen ; zonder , door Gezigt, Gevoel of Gehoor , iets gewaar te worden van het ftoflyke; zonder zig te kunnen ontdekken aan Geesten , of door deeze  NA DEN DOOD. 41 deeze ontdekt te worden ? Kan men zeggen, dat de Ziel eenige plaats beflaat of nadere betrekking heeft tot het een dan tot het ander ? Of wordt zy aangedaan door het gefchapene ? Maar wy zien niet, hoe deeze invloeden bepaald , geregeld en behoorlyk afgepast kunnen worden. Is 'er geene bepaaling; dan wordt de Ziel overftelpt door het menigvuldige, verbysterd door het onbekende , bedwelmd door het fterke. Mogelyk is haar leven niet beter dan de dood. Geheel anders, ondertusfchen, wordt deeze ftaat befchreven door de hedendaagfche Platonisten. De Ziel is den kerker ontvloden , en verheugt zig in de volkomene vryheid. In dit leven werdt ze tegen gehouden in haaren vaart, door de logge ftoffe; nu verheugt zy zig in bezegelingen , met de grootfte vaardigheid 1 zy herdenkt zelfs het lang vergeetene, en kent nu geene vermoeinis. Om dit te bevestigen , ,wordt het volgende bygebragt. De Ziel is eene werk'zaame kragt. Dus kan dezelve nooit rusten ; want dé volftrekte rust is vernietiging. Onderftel een herleeven , na eenen volmaakten ftilftand van een enkel oogenblik ; eeven goed kunt gy eenen ftilftand van duizend jaaren neemen ; want het herleevende is een andere Ziel. Om zig te herkennen voor den eerften perfoon , zou haar eene bedriegende bewustheid moeten ingedrukt worden. Ten aanzien van 't belang, het welk wy ftelien kunnen in een volgend leven , koomt alles aan op de onafgebrokene voortduuring van perfoonlyke bewustheid. Zo deeze ontbreeken Y zal,  4^ STAAT DER ZIELE zal, wordt het toekoomende voor ons geheel onverfchittig. Zegt iemand tot ons: gy zult overgaan in de grootfte Zaligheid; maar geen bewustheid overhouden van het aardfche leven. Dan antwoorden wy: dit betekent niets meer , dan dat eenige Schepfelen gelukkig zullen worden; want niemant onzer heeft eenige redenen , om zyn eigen Ik meer in het een dan in het ander fchepfel te plaatzen. Daarom ook, kunnen wy de Dieren niet geluk wenfchen met de verwagtingen in het toekoomende, alfchoon men woordelyk ftelde , dat hunne Zielen tot meerdere volmaaktheid zouden opklimmen; want hunne vermogens zyn niet genoeg ontwikkeld tot een bezef van verbondene toeftanden, en zy zouden hun volgend leven niet by dit kunnen vergelyken ; zo dat het onmogelyk is hun tegenwoordig lyden te vergoeden door toekomend genot. Nimmer is de menschlyke Geest in eenen ftaat van eigenlyke flaap. Terwyl de inwerkingen van buiten ophouden , is hy altyd droomende; en , in het droomen , zyn de vermogens van verbeelding en redeneering in volle kragt , fchoon de vertooningen niet overeenftemmen met de verbondene werkingen en toeftanden in de tegenwoordige waereld. En dit is ook de ftaat van de meesten , die krankzinnig worden genoemd. Zy ontfangen flegts verkeerde berigten; maar zeer famenhangend en gevolglyk zynde redeneeringen > en gemoedsbewegingen, welke daar op gebouwd worden. Wy hebben redenen om te gelooven , dat wy werkzaam blyven , in het flaapen niet alleen , maar * . • , ook  NA DEN D OOD. 43 ook in flaauwten. De ondervinding leert duidelyk , dat dit fomtyds gebeurt. Wy weeten dus, dat het moogelyk is , dat zulks altyd gebeure. En dit blyft fteeds aanneemelyk ; dewyl geenerlei ondervindingen het tegendeel leeren. In het niet kunnen herdenken ligt geen bewys ; want het herdenken hangt af van toevallige Jlsfociatien der denkbeelden. Die zig tot flaapen begeeft , met een ffcerk verlangen tot ontwaaken op een zeeker uur , zal doorgaans tydig wakker worden. Wy worden niet geftoord iiriden flaap , door gewoone en bekende gerugten ; terwyl wy egter * opgewekt kunnen worden , door een vreemd geluit, al is het nog zo zwak , ja zelf door het ftilftaan van den flinger in het Uurwerk op de flaapkamer. Terwyl wy zittende fluïmeren, weeten wy fomtyds zeer zeeker, dat onze gedagten verzeilden ; en egter maakt de ftoornis van een oogenblik ons onbekwaam om den draad weeder op te vatten. Zy , die , 's morgens , verzeekeren , dat ze niet gedroomd hebben , hooren fomtyds , op den middag, eene vertelling, welke den Droom doet te binnen fchieten. By deeze overbekende zaaken kan ik my niet langer ophouden. F 2 DERDE  44 STAAT DE II ZIE L E DERDE HOOFDSTUK. Beoordceling en Beftuit. *•* J)e twee 'voorige Hoofdftukken behelzen de hoofdfomme aller Zielkundige Gisfingen , die reeds gemaakt mogten zyn*of gemaakt zullen worden. Wy befchouwen dezelve onzydig , en houden ons verzeekerd > dat alle die bedenkingen bloote Gisfingen zullen blyven , by allen voortgang in de menschlyke kundigheden, 't Geen wy Platonisch noemden , vertoont zig niet onaanneemlyk; maar het reikt ook niet verre. In de Zielen der Kinderen is geen voorraad ter bewerking opgelegd ; zo dat zy weinig genot kunnen hebben van hunne aanftaande vryheid. Ook laat deeze onderftelling ons volkoomen in het duister ten aanzien der gewaarwordingen , welke wy van buiten ontfangen. De zogenoemde Vereeniging van Ziel en Lighaam in dit leven , hangt gantfcbelyk af van eene Üeh lige Wet. Wy hebben geenen grond om een Befluit af te leiden , uit deezen eerften ftaat, ter beftemming van den ftaat der Afzondering.. Over 't algemeen mogen wy aanneemen > dat ook de volgende ftaat bepaald zal zyn door gepaste Natuur - Wetten. Met onzen overgang , begint, voor de Zieleene nieuwe orde  N A DEN DOOD. 45 orde van dingen. De Byzonderheden van wat en hoe zvn zo geheel vervreemd van onze tegenwoordige bevindingen , dat wy daar van niets , dat eenigzins gepast is i kunnen voortellen , ook niet door er naar te raaden , of by wyze van bloote onderftelling. Misfchien zou een Bewooner der onzigtbaare Gewesten zig vrugteloos vermoeijen , indien hy ons • verlichten wüde omtrent het hoedaanige der Byzonderheden > dewvl dit waarfchynlyk niet verftaanbaar gemaakt kan worden. Het moet ons genoeg zyn , dat wy in het algemeen de Mogelykheid opmerken van voortduuring, gewaarwording en werking na den dood des Lighaams; en dat wy tevens gerust mogen zyn , m het vertrouwen dat niemand in ftaat is om deeze overtuiging uit te roeijen. De Idealisten kunnen dit niet verder brengen , door analogifche redekaveling. Als wy de gewaarwording hebben van zien, hebben wy tevens de gewaarwording van welgeftelde en geopende oogen. Wanneer het ons toefchynt, dat de oogen ongefteld of gefloten zyn , dan misfen wy ook de aanfchouwing van Natuur en Konst. Is 'er gee» dgenlyk verband van oorzaaklykheid in't gefchapene-, 'er is eevenwel een verband van Teekenen , eene vaste geregeldheid in het nevenbeftaan en opvolgen der Verfchynzels, eene wet van gewaarwording. Zy begrvpen eeven weinig als wy , wat 'er te befluiten valle uit het verfchynzel van te fterven , en hoedaamg het verfchil zy tusfchen de Natuur - Wetten voor dit en het volgende Leven. Het  4Ö STAAT DER ZIELE Het genoegen, 't welk ontftaan konde uit alle deeze Befpiegelingen , wordt eenigzins verdoofd, door het denken over de Mogelykheid der Gemeenfchap tusfchen de zigtbaare en onzigtbaare Waereld ; terwyl alles wat de ondervinding ons opleevert, eene volftrekte AfTcheiding fchynt aan te duiden , eeveneens als of de.rykbevolkte Gewesten geen aanwezen hadden onder het gefchapene. De ontkleedde of bekleedde Zielen kunnen , misfchien , onze Aanfchouwers weezen ; maar zy fchynen geene middelen te hebben, om zig aan ons te ontdekken , om op onze Ziele te werken , het zy onmiddelyk , of door tusfchenkomst van het ftoflyke. Wy brengen de vernaaien van Verfchyningen en Gezichten gemeenlyk op den lyst van Bedrieger-yen of van dwaaze Verbeeldingen , alfchoon de fchrandere baxter ernftig beweert , dat die Geesten invloed hebben op onze Droomen. De Opperheer van alles kan wyze redenen hebben , om deeze Gemeenfchap te beletten. Wy kunnen hier uit niets1 befluiten. Natuurkundige Redeneeringen zullen ons niet verder brengen. TWEEDE  NA DEN DOOD. 47 TWEEDE AFDEELING. Zedekundige Bedenkingen. H et wandelen, by fcheemerlicht, op ongebaande wegen heeft ons vermoeid; zo dat wy nu nederzitten , en zuchtende uitroepen : zouden wy ook kunnen gisfen naar de Goddelyke Oogmerken ? Vinden wy geene aanduidingen in onze Geestelyke Natuur ? Zouden wy iets kunnen afleiden uit onze Lotgevallen op Aarde ? By deeze vraagen moeten wy een weinig vertoeven , en dan befluiten met beproevende Overdenkingen. *" EERSTE HOOFDSTUK. ' Voorftellen. JFn de Zedekundige Bedenkingen , fchynt zig eene groote verfcheidenheid te vertoonen ; doch by het naauwkeurig overzien , zullen wy bevinden , dat dezelve gebragt kunnen worden , tot de drie volgende Hoofdzaak en. Oogmerk  48 staat der ziele Oogmerk Gods. Men kan het niet overeenbrengen met onze denkbeelden aangaande de Volmaaktheden des Allerhoogften , dat de Menfchen voortgebragt zouden zyn, om verdelgd te worden , na dit kortftondig beftaan. Men kan aldus niet antwoorden op de Vraag — weegens het Oogmerk Gods in het bevolken van dit Aardryk. Dit Raadzel is niet op te losfen. By alle Volken en Geflagten , is het genoegen met leed doormengd. 't Is te bezwaarlyk eenen overdag te maaken , om de gemiddelde overmaat van genoegen voor elk Sterveling te vinden. Ook wordt die overmaat zelve nog betwist. De Hoop verfterkt ons; doch eindigt in teleurftelling. T. t. rousseau beweerde den nadeeligen invloed van Konften en Weetenfchappen. Voor hem , die zig ftreelt met de uitzjgten van den Godsdienst', is die Leere verwerpelyk ; maar de wederlegging valt moeijelyk , wanneer wy den Dood befchouwen als de uiterfte grenspaal. Alles loopt beeter los , wanneer wy aan de menfchen vryheid toekennen , en dit Leven befchouwen als een ftaat van Voorbereiding; dewyl alsdan , onder het beftuur der Voorzienigheid , ook de rampen zelve zeer dienftig kunnen worden tot geneezing en Zaligheid. Volmaakbaarheid der Ziele. Verwonderlyk is onze Opklimming , in het kort beftek van zestig of zeventig jaaren. Dan wceten wy nog weinig ; maar wy zyn bekwaam tot leercn. Wy kunnen vraagen voorftellen over de Godheid , de Schepping en de Eeuwigheid. Wy  T?A 'DEN DOOD. 49 Wy zouden onderwys aanneemen , indien ons geene Ondervvyzers ontbraaken van eenen hoogeren rang. Dit zou verder en verder kunnen voortgaan. Ons verlangen is uitgeftrekt naar die hoogere Weetenfchap ; wy wenfchen over teüyven , en bidden om onfterflykheid. Wy hebben eenen aanleg tot Deugd. Wy kunnen begeerig zyn naar vordering , en fterk bekoord worden , door het af beeldzei eener gefteldheid, welke zegepraald over alle Aanvegtingen , en fteeds werkzaam blyft naar de regelen van pligt en GoddeJyk welbehagen. Is de gevorderde Ziel niet waardiger dan alle doode ftoffe ? Is ze nu niet voortreflyker dan in het eerfte oogenblik van haar beftaan ? Zou God ons laaten opklimmen tot zekere trappen van Volmaaktheid , met eene gefehiktheid tot hooger opftygen ; om ons dan te verdelgen, en te doen opvolgen door anderen , die nooit verder zullen koomen ? Neen : de Vader der Lichten wil de vlamme des Levens niet ontfteeken , om dezelve geduurig weder uit te blusfchem Eevenreedïgheid. onzer Lotgeval/en met het Z-edeljke. Zeer bezwaarlyk is het, eene begrooting te maaken van de Deugd en het Genoegen in eenig byzcnder Voorwerp. Wy zyn eeven wel genoegzaam verzeekerd , dat de Eevenreedigheid dikwils ontbreekt, Wy kunnen niet twyfelen aan het beftaan van waarlyk booze Menfchen , welke wy veroordeelen zouden, ook na dat wy hun binnenfte hadden doorgezien. Sommigen van dezelve hebben,gezondheid en vporfppe.d G ge-  50 STAAT DER. ZIELE genoten in lengte van dagen, met weinig overlast van een ontwaakt Geweeten. Onder de beroemden , waren ongetwyfelt eenigen , die veel geluk hebben opgeofferd aan de betragting van pligt, die het Leven voor de Deugd hebben gelaaten , en geftorven zyn als opregte Martelaars voor den Godsdienst. By dit alles hadden ze , nevens anderen , hun aandeel in de rampfpoedige Lotgevallen , of werden nedergedrukt door eene zwaarmoedige geftekheid. Gewisfelyk geeft dit overzigt eenige aanleiding om eenen ftaat van vereffening-, na deezen , te verwagten. TWEEDE HOOFDSTUK. Beproeving. W anneer men de kragt deezer Voorftellen op de Proeve brengt , ontmoeten wy de verfchillende grondbeginzels en heerfchende Leerftelzels, die daar op invloeijen. De Schryver heeft hier in wel eene keuze gèdaan voor zig zeiven ; maar hy wil het Leerftuk aller Gezindheden niet afhangelyk maaken van zyne byzondere gevoelens , welke hy dan ook in het breede zou moeten verhandelen. Hy zal zig daarom bepaalen tot eene eenvoudige aanwyzing van het verband , in welke die Voorftellen ftaan met eenige voornaame Leeringen, waar over men, waarfchynlyk, nog zeer lang zal redentwisten, ïn  NA DEN DOOD. 51 Tn het gcfchapene ontmoeten wy veel, waar van wy het Oogmerk niet kunnen gisfen ; het lyden der Dieren , by voorbeeld , drukt zwaar op het gemoed van den Wysgeer. Het Bewys uit de Volmaakbaarheid verzwakt niet weinig , op de aanfchouwing van den daadelyken toeftand der Menfchen. By veelen ontbreekt de zugt tot die Weetenfchap , welke onze natuur verheft. By anderen , gaat de uitbreiding des Verftands gepaard met eerloosheid van Hart. Deeze zyn fchandvlekken der fchepping, en het beftaan onwaardig. Ook verlangen fommigen geen volgend leven ; dewyl ze zig zeiven veragten , en walgen van hun aanweezen. —- Wegens het overige zyn de gevoelens verfchillcnde , naar het onderfcheid, der gedagten over bet Zedelyke by God en Menfchen. Wy zullen , daarom, de opmerkzaame Leezers tot twee hoofd - foorten brengen; met vryheid voor een iegelyk tot nadere bepaalingen en gepaste uitzonderingen, en met verlof voor ons zelve om hen te mogen noemen ftnnge en zagte Zedekundigen. Strenge Zedekundigen redeneeren aldus. God is heilig. Dit beginzel bepaalt zyne Befluiten. Hy begeert zedelyke goedheid in het Schepzel, en , niet dan in verband hier meede , wil hy hun geluk. Voor de Overtreeders beftemt Hy ftraffe, als een laatfte einde; om dat zy ftrafwaardig zyn. Dus kan de Vroome zig de Godheid met blydfchap voorftellen , niet flegts als een werktuig tot zyn voordeel; maar ook als een voorwerp van Hoogagting, Eerbied en G 2 Aan-  $2 STAAT DER ZIELE Aanbidding. Tusfchen het Zedelyke en het Natüurlyke* is eene volftrekte Ougelykaartigheid. Deugd en Zonde Vcrfchilt gantfchelyk van genoegen en fmart. Het bezef hier van is natuurlyk in den mensch. Veelen noemen het Ge-weeten , eenigen Zedelyk Gevoel, anderen bevel - geevende bf praktikaale Reden. Zonder iets toe te geeven aan Belang , eischt deeze reden de betragting van pligt, en verbiedt onregt. Zodaanig heeft God ons gevormd ; dus is die Aanwyzing eene Wet van den Opperheer , beveelende fteeds het Regt, met verzaaking , des noods, van genoegen op Aarde, van leven en Naroem. Dewyl, nu, de Zaligheid gepast is voor de Heiligheid ; zo geeft de Schepper, hier door, tevens te verdaan , dat de Getrouwen gee* ne reedenen zullen vinden , om zig over Hem te beklaaagen , en dat Hy hen zeekerlyk fchaadeloos zal ftelien in een volgend. Leven. In het afgetrok- kene befchouwd, is deeze verzeekering fterk ; maar ze is niet troostelyk in de Toepasfing ; want alles , wat niet gefchied met de zuiverfte oogmerken , heeft > in zo verre , geene zedelyke waarde : en het meeste heeft onwaarde , of ftellige wanverdienfte. De beste Mensch , die inziet in deezen Spiegel, welke niet vleit, wordt diep vernederd. Op het doodbed durft niemand zeggen : myne Ziele is zo bekoorlyk , zo agtbaar , zo waardig te leeven, dat haare verdwyning te bejammeren zou zyn ,, en God verpligt is om haar te behouden- Veel eer zal iemand zeggen : de eenir ge vryheid, welke ik nu durf neemen , is — te bid*- den  NA DEN DOO D. 53 den om de genade der vernietiging. —— Dit 'leidt! tot eene nieuwe gevolgtrekking. Indien de Regtvaardige naauwelyks wordt behouden ; waar zal dan de Godlooze en de Zondaar verfchynen ? Zeekerlyk moet hy overblyven , om ftdlig geftraft te worden. . Uit deeze donkere Wolk , fchiet eene heldere Lichtftraal. Zullen 'er menfchelyke Zielen overblyven tot ftraffe j is het dan niet te hoopen en te vermoeden , dat God een betaamend Middel heeft gevonden * om ook menfchelyke Zielen ter Zaligheid te bewaaren ; zo dat wy de verwagting van een volgend Le^ ven algemeen mogen (lellen ? De zagte Zedekundigen zyn onderling meer onderfeheiden. Zy zullen zig echter , min of meer ? in? deeze Afbeelding kunnen vinden. Het algenoegzaanu en volzalig Wezen is genegen tot het meededeelen van Genoegen, Dit is het eenig Oogmerk der Schepping en Voorzienigheid. Voor zig zeiven kan God niets begeeren. De menfchelyke gefteldheden ,. op zig zelve genomen buiten aanmerking der Gevolgen , zyn Gode onverfcbillig ;• maar Hy verfpreidt zo veel geluk , als de vatbaarheid zyner Schepzelen toelaat, enbeftaanbaar is met het algemeen best der groote Huishouding. De Goddelyke Beveelen zyn liefcleryke Raadgeevingen tot ons eigen voordeel. Het in agt neemen van dezelve is wysheid \ het verwaarloozen is dwaasheid. De Deugd is verbonden met Gelukzaligheid , en de Ondeugd met Etende ; wil men dezelve ©evenwel onderfcheiden ; dan zou men de Deugd als G 3 het  54 STAAT DER ZIELE het Middel, en de Gelukzaligheid als het Einde moeten voorftellen. De natuurlyke gevolgen maaken de bedryven zedelyk goed of kwaad. Dus koomen 'er geene vergeldingen te pas, ten zy men dien naam wilde geeven aan de natuurlyke uitwerkzels ten opzigte van den Bedryver. De nadeelige gevolgen worden eenigen tyd toegelaaten , niet zo zeer tot voorbeelden ter affchrikking , als wel om de Overtreeders, door kastyding , te onderwyzen , zonder eenige ftelligc ftraffe. Ook is geen Mensch zo bedorven , of de Almagt kan hem goed maaken , leidende hem door ftanden , welke hem behoorlyk oefenen , en gefchikt kunnen maaken tot de famenleeving. Gods eindelooze Goedheid doet ons verwagten , dat de flegten goed gemaakt, de goeden volmaakter, en allen te famen, eindelyk , voor eeuwig zalig zullen worden. Wy zullen ons oordeel niet tusfchen beide ftelien; maar wy befluiten met het verhaal van eenige opmerkingen. De Volksftem , geloof ik , in haar geheel opgenomen , begunftigt de ftrengen. Mogelyk werkt het Geweeten hier in fterker dan de Befpiegeling. Het ftelzel der zagten vereischt eenige Wysbegeerte ; om dat de verfchynzels in de Waereld , in den eerften opflag , daar meéde niet fchynen overeen te ftemmen. Ook is 'er iets moeijelyks in het denkbeeld eener Goedheid , die de Almagt in dienst neemt, en eevenwel niet volkoomen fchynt te flaagen. Zy, die alleenlyk met het natuurlyk gezond verftand raad pleegen»  naden dood. 55 gen , zullen , mogelyk , uit het een en ander, iets overneemen. Ondertusfchen blyft de vervvag- ting van eenen toekoomenden Staat. Dezelve heeft altyd en overal geloof gevonden, en ook eenige werking gehad op de gemoederen der Menfchen. Tot volkoomene gerustftellingbehoeven wy allen eene openbaaring van den Raad des Heeren tot onze Zaligheid. Deeze Openbaaring moet gefchikt zyn , zo wel voor den Daglooner , die het Gras afmaait , als voor den Wysgeer , die peinst over de werkzaamheden der Monaden. De gefteldheid van Hoofd en Hart , waar in dat geopenbaarde ons aantreft, zal zeekerlyk invloed hebben op de maate van ons Ge. loof, op onze Regelen van Uitlegkunde , op onze ontdekking van kenmerkende Hoofdleeringen , en op het beduur van Gemoed en Wandel. Laaten wy dan toezien op ons zelve , en ons geduurig in de Zelfskennis oefenen.  «ff  ANTWOORD op be VRAAG, ZYN ER VOLDOENDE BEWYZEN VOOR DE ONSTOFLYKHEID DER MENSCHELYKE ZIELE? ZO JA, WAT KAN MEN ER UIT AFLEIDEN , TEN OPZIGTE VAN DERZELVER DUURING, GEWAARWORDING EN WERKING, NA DEN DOOD DES LIGHAAMS, IN HAAREN AFGEZONDERDEN STAAT? door den wel-edelen hees J A N ROCHUSSEN, SECRETARIS DER VRYHEID VAN ETTERT, BARONNIE VAN BREDA. Aan wicn de Èerfle zilveren eerprys door de Heeren Direóteu■ ren van TEYLER'S NALAATENSCHAP is toegeweezen.  Ir-  Bladz. 59 VERHANDELING OVER DE ONSTOFLYKHEID EN ONSTERFLYKHEID DER MENSCHLYKE ZIEL. WEL EDELE HEEREN! 2io 'er ooit eene Vrage wierd voorgefteld , welker oplosfing den redelyken mensch voegzaem , en den onvolmaekten fterveling belangryk geoordeeld kan worden ; het is deze : Wat hy is ? Wat hy eenmael zyn zal ? Geen bewust wezen van mindere ge¬ leerdheid , geen overtuiging van gebrek aen welfprekenheid , geen wanhoop .op den Eerprys konden my, dit in aanfchouw nemende, wederhouden , om my zelve in de befchouwing van den mensch te verdiepen , en, met de aenbieding van den uitflag myner poogingen U Wel Êdelens keuze in deeze welmeenend toejuichende, my zelve in eene loopbane te begeeven , daer het zelve eer is, de agterfte bevonden te worden. H 2 De  rekenen te behooren , dan de fpyzen, waer uit wy die deelen aengenomen hadden ; en daer we boven dien verzekerd zyn , dat ons ik by dit alles geene de minfte verandering ondergaet, moet immers (zoo redeneerd men) dit ik, deze menfchelyke Ziel geheel en al van die veranderde lichaems - deWn onderfcheiden zyn , zoo zelfs , dat de Ziel en het Lichaem Wezens van tegcnftrydige eigenfchapfen zyn moeten , dat is de Ziel moet onftoflyk zyn. Om dit bewys meerder kragt bytezetten, gaet men dus redeneerende voort : Men heeft op de leden , van het lichaem afgezonderd , zelfs op de Zenuwen, de Herfenen , ja op het Herfenmerg, waar in de vereeniging der Zenuwen van alle de Zintuigen plaets fchynende te hebben , de zitplaets der Ziel gevonden zou moeten worden , met behulp der Ontleed - en Scheikunde Proeven genomen , en de eenparige uitkomst van alle deze heeft geene de minfte tekenen van bewustheid of eenig ander zielsvermogen kunnen ontdekken ; hoe zoude (vraegt men) na dit alles de Ziel, die zulke werkzame vermogens bezit, ftoflyk kunnen zyn ? En , voegt men hier nog by , roep eens voor uwen aendagt te rug, de indrukken en aendoeningen , die eenige belediging , ons verftand , ons ik aengedaen , en die eenige onvoorziene fchok , het lichaem toegebragt, in ons verwekken j de eene is fpyt, gramfchap, woede , de andere flegts pyn ; hoe verfchillen deze niet als nacht en dag? Moeten dan de Wezens * I 2 waex  68 ONSTOFLYKHEID waer op eigëntlyk deze verfchillende indrukken gewerkt hebben , niet even zeer verfchillen, en hoe zou dan de Ziel uit dezelfde ftof met het Lichaam be* ftaen kunnen 2 % % Dan laet ons deze redeneringen , die de kragtigfte zyn , welke uiPeene befchouwing van ons zelve ge■ trokken , en onder dit foort van bewyzen gebragt kunnen worden , ter toetfe brengen. Wilde de eerfte redenering een vofdoenend bewys voor de onftoflykheid der menfchelyke Ziel opleveren , dan zoude men uit de ondervinding niet flegts deeze waerheid moeten trekken : 'Er gaen zeer veele deelen van het menfchelyk lichaem van tyd tot tyd af en aen; maer men zou dit moeten kunnen aentoonen van elk ftofdeeltje op zich zelve ; of men zou a priori moeten kunnen bewyzen , dat het aenblyven van ieder ftofdeeltje uit haren aert onmogelyk was. Dit niet gedaen wordende , nog kunnende worden , is deeze redenering ver af van voldoende, daer zy in de daed niets anders bewystals 'er is in den mensch een aanblyvend bewustheid bezittend deel. Wat de tweede redenering betreftwe merken flegts aen , het zou mogelyk kunnen zyn, dat de veronderftelde ftoflyke Ziel nog nimmer onder de proef van den Natuurkundigen geweest ware, of ze zou zoo ^ein kunnen zyn , dat zy het fcherpstgewapend oog? l I ont-  DER ZIEL IE? 69 ontfnapte j of eindelyk zouden hare kragten , even als- die van een uurwerk , in hare famenftelling en vereeniging met het lichaem gelegen kunnen zyn. — De onmogelykheid van dit alles moet eerst volledig aengetoond wezen, eer een onbevooroordeelt Wysgeer deeze redenering een voldoend bewys noemen zal. De derde redenering is mede ver van een voldingend betoog; al is het dat Ziel en Lichaem zeer veel in fynte, in foort van aandoening verfchiïlen , volgt echter daar niet uit, dat ze dadelyk wezens van by- zondere foort zyn moeten. Hoe verfchillend is het uitwerkfel niet, die een kleine Efectrike vonk op een fteen , en op eene kleine hoeveelheid ontvlarabaere lucht, beide ftof, te wege brengt? i 5. De andere foort van bewyzen , die men by de bovengemelde Aucteuren in de aengehaelde plaetfen in' 't breede kan vinden , komt hier op neder: Men vestigt aan den eenen kant het diepst van onzen aendagt op onze Zielswerkzaemheden , terwyl men het oog van de andere zyde flaren doet op de ftof en hare veranderingen , en een oneindig verfchil tusfcheiT een denkend wezen en een logge ftof bemerkende, maekt men op eene rigtige wyze daer uit dit drieledig befluit: V. Dat wy in geenen deele begrypen kunnen , hoe de ftof zoude kunnen denken , nog hoe de' beweging, in eene ftoflyke Ziel eenige redctyke wérk- I 3. zaen>  ?0 ONSTOFLYKHEID zaemheden zoude te wege brengen. 2. Dat de aandoeningen der Ziel, niet evenredig'aen de fchokken » die het zingeftel ondergaet , toefchynende , ook niet volgens de bewegingswetten , waer aen de ftof ftandvastig onderhevig is , gefchieden kunnen. En 3, dat dewyl 'er in alle ftoflyke -werkingen ftandvastige en noodlottige uitkomften plaets hebben , de zedelyke vryheid aen eene ftoflyke Ziel geheel en al ontzegt zoude moeten worden. En het zyn deze drie voorftellen , welke men meent, dat even zoo veele genoegzaame gronden tot voldoende bewyzen voor de onftoflykheid der menfchelyke Ziel opleveren. ^w4^ ^S^l J^n;m£, Itolmnïi Dan brengen wy deeze gronden ter toetze. Wilde de eerfte tot een voldoende bewys toereikende zyn , dan moest men het betoog niet gronden op onze onkunde , nopens de wyze , hoe eene ftoflyke Ziel zoude kunnen denken , of de beweging van deszelfs deelen eenige redelyke werkzaemheid kan doen geboren worden. Dit geeft wel eenige waer- fchynlykheid, die fomtyds , en inzonderheid in dit geval , merkelyk door eene fchynbaere tegenftrydigheid vergroot word. Maar men zou uit eenvoudige grondbeginzelen moeten doen blyken de on-H mogelykheid daer van; want, zonder dat, daer op evenwel een voldoend bewys willende bouwen, zou men in de daed deeze gedrogtelyke ftelregel, die, helaes,  ' DER ZIELE. 71 helaes, te veele en te groote verwoestingen in het ryk der waerheid heeft aengerigt , moeten aenneemen : Al wat ik niet begrypen kan , is onmogelyk ! Wanneer wy het oog flaen op , en overgaen tot het ontfeden van den tweeden grondflag , zal men dezelve mede niet genoegzaem bevinden, om daer op een onwankelbaer gebouw te vestigen, 't Is waer , men zegt: in de Natuur is 'er altyd een onverbrekelyk verband tusfchen oorzaek en uitwerkfel; de indrukken in de kley zyn altyd evenredig aen de grootheid van den fchok; maer befchouwt men den mensch, een harde flag , een ftrenge koude , een vermoeiende togt, zal by den hartvogtigen Krygsman naeuwlyks eenigen indruk maken ; maer zeg hem, ja fluister hem in 't oor : uw moed is verdagt, uw eer is bezwalkt: en zie hem terftond in de hevigfte woede. Kan nu zulk eene geringe luchtbeweging zoodanigen fterken indruk , en een hevige fchok flegts een naeuw merkbaer uitwerkfel te wege brengen , zoo ze beiden volgens dezelfde wetten gefchieden en voortgebragt worden ? Men moet toeftemmen , dat dit ten hoogfte onwaerfchynlyk is, maer echter is het niet volftrekt onmogelyk ; raekt de flag niet andere deelen als het gezegde , en behooren die deelen niet meerder tot het omkleedfel , als tot de Ziet zelve ? Zou men, by voorbeeld , op de plaet van een Huis - orologie niet eene aenmerkelyke flag geven kunnen , zonder aen het werk eenig nadeel toe te brengen , daer een veel ligter aenbots , maer juist gerigt op den as des  7% 2 önstoflykheid wyl het getal der Hippen in de regte en in de kromme lyn even groot is , zal ze van de kromme lyn juist dezelfde aendoening hebben als van de regte, alzoo 'er in de werking van de flippen der regte lyn niets gevonden kan worden , om te doen kennen , dat ze van zoodanige rigting is, dat ze overal binnen hare eindpalen befloten ligt, zonder het welk de Ziel echter geen juist denkbeeld der regte lyn hebben kan. Zou Gods Almagt aen de Stof de kragt van denken niet medegedeeld kunnen hebben ? is de vyfde en laetfle bedenking. : Ze is aen den beroemden En- gelfchen Wysgeer locke haer beflaen , en tevens haer aenzien verfchuldigd. Om dezelve uit den weg te ruimen , merken wy alleenlyk aen, dat de Almagt Gods zich altyd bepaeld tot het mogelyke. Een regtlynige driehoek, waer van de driehoeken te famen geen i8ofi uitmaekten , blyft onmogelyk zelfs voor Gods volflrekte Almagt , om dat deze eigenfchap onmiddelyk met het wezen des driehoeks gepaert gaet; en eveneens is het gelegen met een ftoflyke Ziel , daer de kragt om te denken nimmer aen een uitgebreid wezen , dat de ftof, hoe zeer verdeeld, altyd blyft, kan eigen zyn. De genen , welke een breedvoeriger wederlegging dezer bedenking verlangen , verwyzen wy , als de kortheid willende betragten, en geen lust in 't uitfchryven hebbende , tot mozes mendelszoon zelve , die zulks , in de aengehaelde Verhandeling , daer by meer opzettelyk ftilftaende, meesterlyk gedaen heeft. Zie  der ziele. 83 Zie daer dan eindelyk, door het inwerpen en weder uit den weg ruimen van verfcheide bedenkingen, de kragt van het betoog voor de onftoflykheid der menfchelyke Ziel in helderer dagligt geplaetst: Ligt zal men nu van ons verwagten , dat wy , voor het eindigen dezer Afdeeling , zullen overgaen , om alle de zwarigheden , die, zoo door den Marquis d'argens , en zyne, een beestachtig Epicurismus en onredelyk Pyrronismus omhelzende Medeftanders, als door d'alembert en andere uit min fchandelyke grondbeginzelen , tegen ons Leerftuk ruimfchoots zyn ingebragt, ftukswyze optelosfen. Dan , dewyl ze of reeds hier boven zyn weerlegt, of veelal zyn losfe bedenkingen , daer op gegrond , dat wy deze en gene, uit ons leerftelzel voortvloeiende, zaken en omftandigheden, niet volkomen bevatten en verklaren kunnen ; of altans niet dadelyk dienen ter ontzenuwing van het beoordeelde betoog, zullen wy ons hier mede niet ophouden ; te meer, daer zulks door aenzienlyke Mannen voor ons gedaen is , en het ons boven dien toegefchenen heeft, dat het Genootfchap , met de uitgefchreven Vrage , niet. zoo zeer bedoelt heeft eene opgave en beoordeeling van al de gronden en waerfchynlykheden, voor en tegen het leerftuk der onftoflykheid bygebragt, als wel eene naeuwkeurige toets en fchatting der bewyzen voor het zelve; waer aen wy meenen voldaen te hebben. L 2 TWEE-  8 4 O N S T O F L V K H E ï D' TWEEDE AFDEELINa w y hebben dan in de Eerfl-e Afdeeling het bewy^ voor de onftoflykheid der menfchelyke Ziel voldoende bevonden, en daer op bouwende, kunnen wy vastftellen , dat de Mensch een te famengefteld Wezen moet zyn , beftaende uit de zeer naeuwe vereeniging van een ftoflyk Lichaem. met eene onftoflyke Geest i dewyl nu de fmertelyke ondervinding, van ieder oogenblik op de ontzettendfte wyze leeraert, dat de dood het menfchelyk leven eindigd , de zintuigen vernietigd , en hét lichaem tot ftof ontbind, is het eene allezints betamelyk onderzode, wat 'er by den dood des lichaems van de Ziel geworden zal (*) , dat is met met de woorden der Vrage : „, Wak (*) Uit de befebouwing van het afiterven van den mensch , volgt het dadelyk plaets hebben van een volkomen afgezonderden ftaet der Ziel uie* noodzakelyk. By den dood zoude de Ziel vereenigd kunnen blyven met een fyn , vlug , zintuiglyk lichaem-, klein genoeg om onze nafpeu* ring geheel te ontduiken ; dit deel zou , ten hemel varende , in onderlinge gemeenfehap , en in die der Engelen kunnen geraken , de rtoflyke verfchynfels waerncmen , op fyne lichamen werken, enten eenigen dage,, «ioor het aennemen van nieuwe ftof, weder tot een groot zintuiglyk lig- baerjï-;  D ER ZIEL Ë. h$ „ Wat kan men V , (te w«te» £tf betoogde w* r> ftoflykheid) uit afleiden , ten opzigte van der* „ zeiver duuring, gezuaerwording en werking na „ den dood des Lichaems in haer afgezonderden „ ftaet ? " . §. ii. Êen ftoflyk lichaem kan ophouden té zyn door ee* ne ontbinding en van één fcheiding der deelen. En in de daad dit is de eeniglie wyze , waer op wy dePlant zien verteeren , den Boom verrotten , een Land omkeeren, een Stad in puin en as te niette gaen, erf zelfs een verdelgd wordende Aerdbol haer aenzyiï derven? haerfï werden kunnen". — Men kan zelfs niet ontkennen , dat' deze Helling haere voordeelige zyde heeft, daer in dezelve de voortduurende per-tonaliteit op eene eenvoudige wyze verklaerd , de duisterheid , hoe eene Ziel zonder lichaem beftaen kan ? ter zyde geftcld , en de plaetsbepaUng. der verfcheidene Zielen gemakkelyk gemaekt word ; dan wanneer men hier wen in aenmerking-neemt , hct: verfchynfel des doods zelve, de afkeer, die de Ziel daer voor gevoeld , de plegtigbeid van den afgezonderden ftaet, en de noodzakeJykheid van dezelve , om de Ziel haere verkregen denkbeelden tc doen uitbreiden, en zich tot eene hoogere volkomenheid' të verheffen , gevoegd by de verwtigtwordende Opftanding der Dooden , die anders -geheel overbodig , of liever , als reeds gefchied zyndè, onmogelyk zoude wezen ; als dan fchynt-de ftaet van volkomen afzondering ten hoogden aennemelyk te zyn ; altans wy oordeelen het hier de gefchikte •plaets niet , om dit ftuk in 't breede te verhandelen , en nieenen vryheid te hebben , om dezelve , met het Genoodfchap , ten deze1 als een toegeftemde waerheid aentenemen. L 3  86 ONSTOFLYKHEID derven zoude. Maer met de Ziel, een onftof- Iyk , eenvoudig ondeelbaer wezen , is het geheel anders ; hier zyn geen deelen, hier kan het geheel niet door eene plaetsverandering der famenftellende ftof vernietigd worden , en wy befluiten daerom , dat — al is het, dat de vermogens der Ziel met die des Lichaems gelykelyk ontfpruiten en toenemen, en zy door alle de fchokken , het lichaem toegebragt, en door alle de pynen , ziekten en ongevallen, het zelve overkomen , mede bewogen, mede fmerten aengedaen word. By den dood des Lichaems de Ziel niet fterven, maer in wezen blyven zal. §• 12. Evenwel Gods Almagt, die zoo wel de Ziel als de Stof uit het niet in wezen geroepen heeft, zou haer kunnen vernietigen : het is zoo , maer wy hebben voldoende redenen om zoodanige vernietiging nog te vrezen , nog te hoopen. Raedplegen wy hier het uitgebreid Ryk der Natuur, dat heerlyk tafreel van Gods Werkzaemheden ; daer mag de ftatige Nylftroom , met vernielende krachten uit zyne Oevers fpattende , het gelaet des Aerdryks verwoesten , maer welhaest zal hier door het inneemenst verfchiet van vrugtbaerheid voorkomen ; gints bérove de gloeiende Zonneftrael het Aerdryk van zyne fappen , maer welhaest vallen zy in verkoelende droppen en vrugtbaerheid aenbrengenden Regen neder; ja  DER ZIELE. 87 ja alle onze ondervindingen en proefnemingen , alle de treffende en zoo eindloos verfchillende geftalten , waer onder zich de ftof in Dieren , Planten , Zaden en andere voorwerpen aen het befpiegelend oog voordoet , leeren ons eenftemmig , dat ze wel ontelbare gedaentewisfelingen ondergaet, maer dat 'er nimmer iets gefcheiden word , dan om uit de deelen een nieuw geheel te doen ontftaen; dat 'er nooit een enkel ftofdeeltje word vernietigd ; en zou dan de Ziel, dat verheven Wezen, dat de logge ftof in waerdy zoo verre te boven ftreeft, alleen aen dezen algemeenen regel onttrokken zyn ! En wanneer wy hier by in aenmerking nemen , dat diezelfde Almagt, die de Ziel in het niet zoude kunnen ter nederploffen , gepaert gaet niet alleen met eenevolmaekte Wysheid, die in den onmeettelyken fchakel der dingen , welke zy van eeuwigheid, tot in de minfte byzonderheid toe, doorzien, en met fchepfelminnende goedheid boven alle anderen , die by mogelykheid hadden kunnen beftaen, goedgekeurt heeft, niets zonder oorzaeke gebragt kan hebben , en alles ten beste van het geheel kan, en wezentlyk doet dienftig zyn ; maer ook met eene onkreukbaere rechtvaerdigheid , die de op deze wereld zoo vaek verdrukte deugd haer loon , en ftrafloos gebleven ondeugd haer ftraf, zal doen ondervinden. Dan word zoodanige vernietiging ten hoogfte onwaerfchynlyk , en de onfterflykheid der Ziel ten vollen aennemelyk ; bewyzende de gemaekte bedenking niets anders, dan dat de Ziel geen onafhankelyk wezen, geen God is. S. 13.  88 O N S T O F L Y K H E I D Maer wat zegt het voor eene Ziel te bïyven beftaen ? . De ftof, zagen wy , wordt ook niet vernietigd, hoe zeer de lichamen , die zy dadelyk te famen fteld , van tyd tot tyd verbroken worden ; de ftof, in andere gedaente overgaende , behoud altyd haere aigemeene eigenfchappen , uitgebreidheid , logheid , enz. ; even zoo moet nu de Ziel ook die vermogens en eigenfchappen , welke haer wezendlyk eigen zyn, in tegenoverftelling van die , welke zy uit hoofde haerer naeuwe vereeniging met een zintuiglyk lichaem verkrygt, iblyven behouden. De eenige weg derhalven om iets omtrent de Ziel, in haeren afgezonderden ftaet, vast te kunnen ftelien, is een naeuwkeurig onderzoek en bepaling , welke vermogens en werkzaemheden , in dit leven , wezentiyk aen de Ziel eigen zyn , en welke zy uit haere vereeniging ontleend ? In ons onderzoek zullen wy wel dezen weg inflaen , maer de naeuwe vereeniging tusfchen de beide wezens zal ons hier dikwerf in het duistere laten omdolen, en ons dus , in ftede van zekere waerheden , flegts meerdere of mindere waerfcbynlykheden laten ontdekken. $ 14. Wat nu , tot ons onderzoek toetredende, in de eerfte plaets betreft,fret yermogen van uitwendige gewaerwor- dm-  DE R- ZIELE. 89 dingen , dat is, het kennis nemen van.de ftoflyke voorwerpen buiten de Ziel; het komt ons voor , dat dit bepaeldelyk behoord tot den geheelen mensch, en mitsdien de Ziel in den ftaet der afzondering ontzegt te moeten worden, en wel om deze drie redenen. li Wy weten , dat de mensch , hoe veele gewaerwordingen hem van den ftaet dezer wereld dagelyks te beurte vallen , en hoe veele bronnen van genot daer uit voor hem ontftaen , dezelve echter alle door middel van de zintuigen verkrygr ; de blinde kan niet zien , de dove niet horen , en fchoon het waerfchynlyk is, dat iemand , van alle zintuigen beroofd , niet in het leven zou kunnen blyven , kunnen wy de mogelykheid van zoo iemand ons wel voorftellen , en tevens nagaen , dat deze voor alle gewaerwording onvatbaer zoude zyn. 2. Wy hebben in de Eerfte Afdeeling gezien de noodzakelykheid , dat de indrukken der byzondere deelen van het voorwerp volkomen vereenigd worden, en het gene daer ter plaetze gezegt is , kan ons overtuigen , dat tot die vereeniging eerst eene nadere byeenbrenging, door ftoflyke middelen, vereischt word; dat is, dat, tot het vormen der denkbeelden van ftoflyke voorwerpen , de zintuigen , en dus ook een zeker zintuiglyk lichaem onontbeerlyk is. Het is niet onwaerfchynlyk, dat hier in mede het onderfcheid gelegen is, tusfchen de eindige Ziel en den oneindisen Geest, die zonder eenig werktuig te behoeven , * M het  93 O N S T O F L Y K II E I D het uïtgeftrekt Heelal, ieder oogenblik, tot in de minfte byzondcrheid toe , doorziet. 3. Zoo de Ziel het vermogen bezat, om zonder zintuiglyk lichaem denkbeelden van de ftoflyke voorwerpen te verkrygen , en het uitgebreid tafreel van Gods Wonderen in de gefchapene wereld te bevatten ; zou dan wel de oneindige Wysheid , die alle haere einden langs den kortften weg, met de hoogde fpaerzaemheid, bereikt, de Ziel met een log lichaem > dat zoo zeer haere andere vermogens te onderhoud y omzwagteld hebben ? Deze redenen, fchoon geen voldoende bewyzen , maeken het hoogwaerïchyhlyk, dat de afgezonderde Ziel, met'de ftof geen verband hebbende , als eeniglyk door die onverklaerbare knoop , welk in dit leven twee zoo zeer verfchillende wezens tot een geheel op het naeste vereenigd , wordende daergefteld , nog gewaerwording van de ftoflyke zaken heeft, nog op eenige wyze eenige beweging en werking in de ftof veroorzaken kan. Is de nagt des grafs van deze zyde voor den mensch zoo akelig zwart, wy zullen echter ? voor dat oris dien fombren grafzerk word opgeheven , daer aen eene aenmerkelyke verlichting toebrengen , door onderzoek te doen nopens de inwendige gewaerwording en werking der Ziel in haren afgezonderden ftaet. §• 15-  D E R Z I E L E. 9* §. 15- Alvorens hier toe overtegaen, moeten wy tragten te ontdekken , of het geheugen tot het Lichaem , of tot de Ziel behore ? Van den eenen kant brengt men by 1. De Voorbeelden zyn zeer meenigvuldig van gevallen , waer in lichaemlyke toevallen , ziektens , fchokken , dronkenfchap en diergelyke het geheugen geheel verbysterd. hebben, terwyl ettelyke ftoflyke wer-, kingen gezegt worden beproefd te zyn , om het geheugen te verfterken. 2. Wanneer men het geheugen tot de Ziel brengt, dan maekt men het ftoflyk lichaem flegts tot eën kleed der Ziel, en niet tot een wezentlyk deel van den Mensch , dewyl 'er dan geene reden overig blyft, waerom het eene lichaem meer tot deze dan tot gene Ziel zoude behoren , terwyl het ook de wedervereeeeniging der Ziel met het zelve lichaem te eenigen dage , 't welk door de reden zoo waerfchynlyk , en door de Openbaring zoo zeker is, op losfe fchroeven fteld. 3. Hoe zwak is het geheugen niet van onze dromen , en zelfs van alle afgetrokken denkbeelden , die wy ons gevormd hebben , en hoe ras vervliegen zy niet, benevens die gewaerwordingen , die wy dn dronkenfchap , onmagt of anderen ontftelden ftaet verkregen hebben! M 2 Zoo  02 .ONSTOFLYKHEID* Zoo redeneerd men , terwyl men de gewigtige tegenwerping : dat men door de Ziel het geheugen te ontzeggen , haer wederom niets behouden laet, waer door zy meer tot het eene, dan tot het andere lighaém behoord : daer mede uit" den weg moet ruimen , dat de Ziel met het ftoflyk geheugen altyd vereenigd blyft. Van de andere zyde komt in aenmerkfng r r. Steld de bygebragte oplosfing op de aengevoerde klemmende tegenwerping het aenwezig blyven onzer perfonaliteit, niet op te losfe fchroeven ? — Het ftoflyk geheugen blyft aen flyting onderhevig , het zou geheel ontbonden en dus vernietigd kunnen worden , het zou van de Ziel geheel kunnen worden af- gefcheifien. Is niet in deze gevallen , die altyd mogelyk blyven , de perfonaliteit verminderd of gehéél' vernietigd 1 2. Zoo het geheugen alleen tot het lichaem be-" hoord , is het ligt te begrypen , dat de indrukken der voorwerpen , en ook de daer uit ontffane gewaerwordingen aen de Ziei kunnen herinnert worden ; maer hoe zal het de, daer uit by aftrekking gemackte, denkbeelden weder doen geheugen ? hoe dé dromen ? tekent de Ziel ze in 't lichaem aen , dan moeten ze altans' eenigen tyd' aenwezig kunnen blyven, en waeroni dan niet altoos ? 3. Het beflaen van zuivere Geesten is mogelyk r is waerfchynlyk. Kan men deze het geheugen wel met eenigen fchyn ontzeggen ? Ja zou een Geest „ ZOJ>  D E R Z f É E E, zonder geheugen , wel met Verftand kunnen werken ? Zou ze dus wel in Gods fchoone werekl aenwezig zyn ? Van wederzyde zulke gewïgtige redenen bygebragt zynde , kwam het ons voor , hier een middelweg temoeten kiezen , meenende dat het dus met de zaek geleden was: Het geheugen is dadelyk eene eigenfehap der Ziel, doch in den ftaet der vereeniging,word de Ziel zoo zeer door haere menigvuldige aendoeningen-, die zy door de nimmer Animerende zintuigen ondergaet , bezig gehouden , en in 't uitöeffenen van het geheugen zoo onderdrukt , dat de loutre geestlyke denkbeelden , of die der dromen y gelyk mede de gewaerwordingen in omftandigheden y dat hes zingeftel eenigzints ontfteld is , niet ftandvastig aenwezig blyven, en zelfs zeldzamer voor den geest wederkeren , dan die der gewaerwordingen % het gene wy dan daer aen toefchryven , dat de beelden , eenmael in het zingeftel getekend , daer in zekere afdrukzelen behoudende , de gew'aef wording aen de Ziel" gedurig herinneren ; hebbende ieder mensch dus in dat zingeftel als een dagboek , het welk in veele gevallen door ziektens en andere omftandigheden des lichaems ont> fteld en vernietigd , en mogelyk wel door ftoflyke middelen verbeterd kan worden ; terwyl dan dat ftoflyk deel , dat de indrukken der gewaerwordingen bevat , en dus niet alleen de zitplaets der Ziel geweest is , maer het meest tot de perfonaliteit van den Mensch behooren moet * in de daed de Kien of het M 3 Zacd'  94 O N S T O F L Y K II E I D Zaed is, waer uit de Plant des nieuwen Levens op. wasfen zal. S- 16. Laet ons wederkeeren van deezen uitflap, vastftellende , dat de Ziel by den dood, de denkbeelden , zoo die zy door gewaerwording als aftrekking verkregen heeft „ benevens de bewustheid van haere daden behoud, en het zal niet moejelyk zyn , eenige van haere innige werkzaemheden in den ftaet der afzondering aenteftippen. Niet alleen het geheugen der Ziel, maer ook haere andere vermogens, om zich door afzondering, famenvoeging en vergelyking der gewaerwordingen en denkbeelden , den ganfchen famenhang der waerheden , zoo in het Ryk der Natuur, als der Zeeden , in het helderst licht te vertegenwoordigen , worden in den ftaet van vereeniging met een ftoflyk lichaem , dat haer ieder oogenblik zoo veele onderfcheidene gewaerwordingen mededeelt, grootendeels onderdrukt, en zullen , wanneer de Ziel van de banden des ftofs ontflagen is, tot eene mate, waer van wy hier naeuwlyks denkbeeld hebben , moeten aengroeien , en in de ftaet der afzondering zal de Ziel — even als de gevallen Staetsdienaer , die naer woeste gewesten verzonden , of in eenzame gevankenisfen gedompelt, geheel aen de wereld onttrokken word, maer echter uit den fchat zyner waernemingen, zich het echtfte tafreel van  DER Z ï E L ^5 van het ondermaensch vormen kan ; —- uit haere meerdere of mindere waerneming der natuur zich eene meerdere of" mindere, maer in vergelyking van het gene wy nu weten , een vollediger kennis van haere wetten en werkzaemheden verkrygen , en van tyd tot tyd al verder befchaven en uitbreiden ; het Wetboek haerer pligten zal zy nu uit vaste grondwaerheden met een onbedrieglyke logica afleiden , met de hoogde duidelykheid kennen en het levendigst gevoel befeften ; terwyl zy niet alleen door deze werkzaemheden haer aenzyn gevoelende , en haere volkomenheden befeffende , een voor haer beftemd vermaek genieten zal* maer ook haere daden , die zy duidelyk geheugen zal, aen dat Wetboek toetzende , daer mede gelykformig: bevindende-, en den fchier oneindigen reeks van haere heilzame gevolgen doordenkende , eene ongemengde „ en op deze Aerde ongekende gelukzaligheid zal fmaken , welke grootelyks zal vermeerderd worden , door te herkennen , hoe de hooge God haer tot dat heil bekwaem gerriaekt en geleidt heeft. ■ Zoo dat de Zielen van hen , die in den Heere ontflapen zyn , in volle ruimte gezegt kunnen worden ; Zalig te zyn van nu aen. Deze werkzaemheden , uit de befchouwing der Ziel zelve afgeleidt, ftemmen' Op de treffende wyze overéén met de hooge deugden en voimaektheden van Hem , die de rechtvaerdige^-Rechter van Hemel en Aerde is; op de wereld mag de deugd lyden en de ondeugd volop van geneugtens fnuiken, hief in den ftaet  O Tv' S T O F L Y K H E I D ftaet der afzondering : rust de vroorae van zynen arbeid , en is by aen vang zalig; maer de booze zyne aerdfche wellusten misfende, zyn pligt kennende, de ongeregdgheid zyner daden bemerkende , en de betreurenswaerdige gevolgen van zyne gruwelen bedenkende , lyd meer dan den eerften dood. Zoo, Vrienden der waerheid en deugd , veranderd de nagt des grafs in eéne dageraed des Hemels. Maer fchoon wy dit licht met hooge waerfchynlykheid zien aenbreken , wy zien flegts als in eene Ipiegel in eene duistere reden , daer 'er ons , omtrent dit onderwerp nog zoo veele vragen overig blyven , welke men , naeuw gisfender wyze, zou durven beantwoorden , als, wat heeft men te denken van den omgang en gemeenfchap der afgefcheidene Zielen met God, met elkander en de Engelen ? Zyn ze onkundig van alle gebeurtenisfen buiten haer? Waer is haere verblyfplaets ? Zal de ftaet der afgefcheidenheid immer eindigen ? Hoe zal dit gefchieden ? Laef 0#s by dezelve nog eenigen tyd ftilftaen, §. i?. Daer al het gefchapene den grond van haer aenwezen in de Hooge Godheid vind , en niets van derzelver invloed uitgefloten is , kunnen wy vastftellen , dat de afgezonderde Ziel onder het beftuur der Godheid zal blyven voortleven, Maer , of God eene nadere betrekking op de deugdzame Zielen zal aenne- rnen.  DER ZIELE, 97 men, haere kundigheden door dadelyke openbaringen zal vermeerderen , haere vermogens door wezentlyke toevoegfelen doen toenemen, zyn gisfingen, waer omtrent wy geene genoegzame .gronden van zekerheid kunnen aenvoeren. Zullen de afgezonderde Zielen eene onderlinge gemeenfchap genieten ? Dan , daer een redelyk wezen van zyne daden bewustheid heeft, en wy niet weten, dat in de tegenwoordige ftaet de Ziel van den een op den anderen werkt, dan door middel van de.wederzydfche lichamen , fchynt men het negative der vrage zoo lang te moeten toeftemmen , tot dat men konde doen zien , dat de vereeniging der Ziel met een lig* haem haer het- vermogen , om op andere Zielen en voorwerpen te werken, dadelyk benam. Terwyl boven dien deze gemeenfchap ons toefchynt de wedervereeniging van Ziél en lichaem tot eene overtollige , altans min aengelegene weldaed te maken , en de ftatige plegtigheid van den dag der opftanding, die alsdan geene -dag van wedervinding voor langgefcheidene vrienden, ontdekking van nu onpeilbare geheimen , heerlyke openbaring van de wegen der Hooge Godheid zyn zou , aenmerkelyk zoude verminderen. Waer by nog komt, dat deze gemeenfchap der Zielen weinig ftrookt met de algemeene Natuurwet: dat alles als met trappen tot de volkomenheid naderd ; hoe veele denkbeelden en gewaerwordingen heeft de Ziel op deze wereld niet verkregen , die in den afgezonderden ftaet in het helderst daglieht ftaende , door eene vrugtbare bewerking, der Ziele eene hooge mate van vordering N in  98 ONS T: O F L. Y K HEID in kennis en deugd kunnen aenbrengen , haer dus trapsgewyze tot eene nieuwe ftaet van geluk en luister bereidende. -Daer 'er tusfchen het naeuw zichtbaer Inleef, en den* Mensch zoo veel duizende foorten van wezens 5 met gevoel voorzien èn voor geluk vatbaer , in den onmeetlyken keten der wezens inleggen ,. zou het dwaesheid zyn vastteftellen, dat de zoo onvolkomen menschlyke Ziel het naesté wezen aen den ongelchapenen zyn zoude; het beftaen van andere verhevener Geesten ftemt allezints met eene aendagtige natuurbe- fchouwing overéén. Maer , daer wy naeuwlyks vryheid hebben, om de werking van dezelve op onze Ziel in onze tegenwoordige toeftand , in wonderlykc dromen , fpoedige herinneringen , plotzelings opkomende denkbeelden -, onvoorziene voornemens en vermeende . voorgevoelens , of geheel te verwerpen , of volmondig toeteftemmen , ziet men ras hoe weinig wy omtrent de gemeenfchap met hoogere Geesten in den afgezonderden ftaet kunnen vastftellen , en met -losfe gisfingen willen wy ons niet ophouden, S- is, Zyn dan de afgezonderde Zielen onkundig van de gebeurtenisfen buiten haer ? Dezelve , niet door een weg van' waerneming kunnende vernomen worden , zouden hen door onmiddelyke bekendmaking van God of de hoogere Geesten moeten kennelyk worden ; dan  der. Z i e l Et 99 de wonderwerken en buitengewoone tusfchenkomften van God hebben nimmer plaets , dan daer het voorgemelde einde door geen natuurlyke middelen daer te ftelien is , en Gods wysheid flaet den kortften en zekerften weg- tot haer doelwit in; en daer het oogfchynJyk is, dat, zoo Gods-oogmerk deze kennis voorde Ziel vorderde , het zelve beter door haer terftond een zintuiglyk lichaem te fchenken, dan door onmiddelyke openbaring , bereikt zoude. worden , fchynt men deze kennis der gebeurtenisfen de afgezonderde Ziel niet te moeten toekennen, akans niet algemeen ; trouwens hoe dikwerf zou dezelve daer door niet ontroerd , gefchokt en in haere vordering en volmaking - belemmerd worden ? Maer , zal men met zeker Ënthufiasme , hier tegèns invoeren: hoe zou een1 wileem de eerste, die zich zoo groots ter redding van Neerlands Volk in de bresfe gefteld heeft\ wiens laetfte zucht nog voor dat Volk was, nu nog , welligt nog Eeuwen , onkundig zyn van den ukflag zyner pogingen ? Zou een tedergeliefde en tederlievende Echtgenote, door den dood aen haren Gemael ontrukt, reeds de voorproef der eeuwige gelukzaligheid fmaken kunnen, zonder bewustheid der lotgevallen- van haere Wederhelft? Doch , wanneer we hier ja antwoorden , dan. laten wy een coligny, die met gelyke grootmoedigheid in 't ftrydperk voor zyne natie getreden en voor haere zaek gefneuveld is , ook onkundig van den ongelukkigen uitflag zyner onderneming ; dan kan de nu  IOO ONSTOFL. YKHEID zalige Gade geene de minfte zweem van droefheid.' over de rampen van haeren Echtgenoot gevoelen ; terwyl het niet onwaerfchynlyk is , dat de afgefcheidene Ziel op die gebeurtenisfen , die by haer verfcheiden nog in de ontwikkeling en haer byzonder betreffende waren , denkende , zoodanig door Gods beftüur in den fchakcl haerer denkbeelden zal geleid worden , dat deze overdenking haer nimmer fmert ver* oorzaken zal. Ja wanneer men in aenmerking neemt, hoe gerust wy onze dierbaerfte panden aen de zorg van beproefde Vrienden , al is 't dat wy daer door van haeren toeftand onkundig blyven , overgeven , zal men ras zien ,; hoe deze onkunde van den toeftand van Vrienden en andere omftandigheden der wereld, welke alle in handen van een Almagtig' en Alwys Vader ftaen , zeer wel overeen te brengen zy met den gelukftaet der afgezonderde Zielen , die met de woorden van den Heere feitit, doch met oneindig meer licht en vertrouwen , dan het de fterveling aen deze zyde des grafs immer doen kan , zegv gen mogen (*) i Hoe veilig is hun lot in de eigen hand verborgen * Die met een /pan de Spheeren' meet, Voor de eens ontfioken gloed van 't zonnenheir blyft zorgen r En 't kleinjle Wormpje nooit vergeet l (*•) Faknt , pag. 56,.  -D ê R % ï E L ê/ ' f 0f | 19. : Wat nu de verblyfplaets der afgezonderde' Ziel bc^ treft, merken wy aen , dat de plaets van een lichaern bepaeld word door de betrekking, die het op andere y min beweeglyke , lichaemen heeft; — zoo word het doode lichaem ten grave gedragen en gezegt in zeker graf, dat tot zulk eene begraefplaets dusdanige ft'and en betrekking heeft, te zyn. -Maer met eene" Geest is het geheel anders , deze is daer , daerzebaere werkzaemheden op voorwerpen buiten zich uitoef- fend en bevinden laet. - Zoo is de zitplaets der •Ziel, geduurende 's menfchen leven , ergens in de her-* fenen , om dat den oorfpronk van alle lichamelyke' daden , die uit den wil voortvloeien , aldaer haer be-' gin hebben. —k— Wyders dat de afgezonderde ZieE geen gemeenfchap ter wereld met de ftof meer heeft 9 niet op dezelve werkt ,- nog door dezelve bewerkt word , —- en dat men , om de Ziel aen het gebied der Alomtegenwoordige Godheid en den fnogelyken invloed der hoogere Geesten welker hoogere vermogens waerfchynlyk ook daer in beftaen zullen , dat' hunne werking niet aen ééne plaers bepaeld is , te onderwerpen , haer niet in deze of gene plaets behoeft: t'huis te wyzen , en wy meenen in deze redenen genoegzame gronden aentetrefïèn , om vast te ftelien r dat de afgezonderde Ziel niet bepaeld kan gezegt wot* den in dit of dat verblyf zich te bevinden*  I02 O N S T 0 F L Y K II E I D % 20. Zal de ftaet der afzondering immer eindigen ? was de volgende vrage, die wy behandelen moesten , en waer op wy met eene hooge mate van waerfchynlykhèid ja antwoorden , en dat wel om deze twee redenen : 1. ' Wanneer wy de gantfche. natuur, gade .flaen , dan ontdekken wy dat alles ééne keten is , waer aen de byzondere wezens de onderfcheidene fchakels uitmaken ; één geheel, waer van elk deel tot behoud der andere dienen moet, —*. Voor eenen tyd mag de. boom , ons zyne verkwiklyke fchaduw weigerende , het aerdryk , deszelfs voedzame vrugten inhoudende, den mensch onnut zyn ; maer welhaest komt de Lente en volgt de Zomer, die het fchynbaer verbroken verband herftellen zullen ; 'niets blyft 'er in de natuur gefcheiden ; en zou haere Alwyze en Goedertieren Schepper eene eindelooze , volkomene affcheiding tusfchen het Tyk der Zielen en het ftoflyk heelal dulden ? Zou Hy dat dulden , daer de ftof voor gene vreugd en genoegen vatbaer is , en de Ziel, met een zintuiglyk lichaem begaefc zynde , uit haere befchouwing en genieting zoo veele genoegens trekken kan ? 2. God is de réchtvaerdige Rechter van alle zyne rcdelyke Scbepfelen , een iegelyk beloonende en vergeldende naer zyne daden. • Deze belooning ge- fchied niet op deze wereld ; ten opzfgtc van de Zie\ heeft  D E ft ZIELE. IÖ3 heeft ze gedeeltelyk plaets in de ftaet der afgefèheidenheid ; maer het lichaem is niet flegts een kleeè der Ziel, het is een wezentlyk deel van den zedelyken mensch , dat in het loon of de ftraf deelen moet, waer toe eene opftanding van . het lichaem en vereeniging 'van het zelve met de Ziel te .eenigen dage noodzakelyk is. m l, , . «.. i'i •• Sv' 2*" ; - . -• - ' Hoe zal deze ftaet der afzondering eindigen ? hoe zal iedere Ziel met dcszelfs eigen lichaem weder vereenigd worden ? Wy erkennen zeer gaerne , dat dit doorluchtig Godswerk, niet alleen eene onpeilbare goedheid , maer tevens eene onbegrypelyke Wysheid en onbeperkte Almagt vereisfchen zal, en dus voor zwakke fchepfelen ondoorgrondelyk is; echter kunnen wy eenige , niet van allen grond ontblote , gisfingen hier omtrent te berde brengen ; als: toen wy het geheugen befchouwdcn , merkten wy op , dat 'er fommige deelen des lichaems meer tot de perfonaliteit van den mensch behoorden dan anderen ; dat deel der herfenen inzonderheid , fchoon het voor onze oogen, met de beste werktuigen gewapend., onvindbaer zy , daer alle de werkingen der zintuigen zich vereenigen, daer alle de gewaerwordingen hunne indrukken behouden , en de Ziel werkt, blykt dadelyk tot de perfonaliteit te behooren, zou nu dat kleine deel door Gods Wysheid niet zoodanig kunnen zyn te famen gefield , . , dat  ONSTOFLYKHEID dat het tegen alle ftoffyke werkingen beftand ware , en het geweid des tyds verduurende , te. eenigen dage tot een zintuiglyk lichaem wierde 2 Of — en deze ftelling komt ons veel wygeeriger voor, daer ze aen de eene zyde geen onverbroken vereeniging der ftof,. waer van wy in de natuur geen voorbeeld' kennen , «behoeft te onderftellen , en aen den anderen kant beter overeen ftemt met het ftelfel eener algemeene gelyktydige opftanding, dat wel tot de openbaring behoord, maer echter met de natuurlyke redenering volkomen famenftemt, als zynde het een heilig God en Rechter der Aerde allezints betamende, de redelyke en zedelyke Schepfelen op de plegtigfte wyze , dat is in één tydftip voor zyn Rechterftoei dagende in het leven te roepen. —- Of zeggen we , dit deel des menfchen zou een eigentlyk gezegd zaed kunnen zyn, dat in de groeve des grafs ontbonden word , even als het graen in den fchoot des Aerdryks verrotten moet om vrugtbare fcheuten te maken , en welk zaed flegts wagt op de lente der eeuwigheid , wanneer het Gode behagen zal, welligt door natuurlyke middelen , over den uitgebreiden akker des Aerdkloots, zoo digt met deze kostlyke zaden opgezaeid , eene daer toe vereischte vruchtbaerheid uitteftorten , wanneer ieder zaed eene plante , te weten een nieuw zintuiglyk lichaem , zal voortbrengen , waer in iedere gewaerwording dezer wereld , (even als de bloem de kenmerken van de kunstbewerking , aen het zaed gedacn, door verandering van kleur  ï) E R ZIE l e. 105 kleur als anders aen den dag brengt) , haere verfchillende uitwerkfelen hebben zal, en welke, daer door van de Ziel voor haer eigen lichaem herkend wordende , van nieuws haer tot medgezel en werkplaets dienen zal. Maer hoe zal deze Plante zyn ? welke zullen de zintuigen , de kragten en vermogens van dit nieuw lichaem wezen ? Dan wy zyn reeds aen den eindpael der voorgeftelde loopbane, en wy moeten den weetgierigen Lezer verwyzen naer lavater, bonnet en andere Christen Wysgeeren, die daeromtrent de alleraengenaemfle waerheden en gegrondfte gisfingen der wereld hebben medegedeelt. §. 22. Tot dus verre hebben wy als Wysgeeren de voorgefielde Vrage behandeld , laet ons nog een oogenblik ftilftaen , om het ternedergeflelde als Christenen , die met het helderer licht eener Goddelyke Openbaring verwaerdigt zyn , te overzien. Dan de Schriften , die wy belyden door het beftuur van Gods Geest eene onfeilbare zekerheid te bezitten, gefchreeven zynde in en ten dienfle van zulke tydperken , waer in de mensch geheel zinlyk en het fchier onmogelyk was, hem eene zedelyke waerheid of denkbeeld , dat niet terftond uit de gewaerwording zyne oorfpronk had , te doen aennemen, dan door behulp van Poëtifche beelden en zinlyke gelykenisfen , en O waer  J0<5 © -N S T O F L Y R H E I O waer in boven dien de denkbeelden van ftoflyk en oir. ftoflyk geheel duister en niet ontwikkeld waren. Zou het ongegrond zyn , in die Schriften , deze of gene, daer in voorkomende, fpreekwyzen en uitdrukkingen als volledige uitfpraken voor of tegen de onftoflyk. heid der Ziele te willen doen doorgaen. ■ Daer het echter onze Heer en Zaligmaker is, die het leven en de onfterflykheid heeft aen den dag gebragt door zyn Euangelium , en de leer der onfterflykheid met die der onftoflykheid hand aen hand gepaert gaet, is het 'er verre van daen , dat die waerheid , welke wy meenden op vaste gronden te berusten, door de flem der openbaring zoude weerfproken worden. Wat nu de gevolgen betreft, die wy uit de geftaefde onftoflykheid der Ziel hebben afgeleid , en de gisfingen , die wy gewaegd hebben 'er bytevoegen ; hoe zeker de openbaring , de onftoflykheid der Ziel, de wederopftanding uit den Doode, het plegtig Oordeel der richtende Godheid , en den gelukftaet der Geloovigen daer fteld , en hoe veele omftandigheden ons dieswegens bekend gemaekt worden , omtrent den afgezonderden ftaet kunnen wy uit de Heilige Schriften niet veel met zekerheid afleiden , en derhalven hier weinig tot ftaving onzer gevolgen , en aenneming onzer gisfingen aenvoeren ; overzien wy echter ons gezegde : Wy meenen i. dat de afgezonderde Ziel nog door de ftof bewerkt kan worden , nog op de ftof werken. De Openbaring fchynt hier met ons inteftem- men v  ■ © E ft. Z ï Ê L ' R *0? men, daer zy ons den -ftaet der afzondering op zeer veele plaetfen voordraegt onder het beeld van den flaep i waer in de mensch mede voor de ftoflyke wetfeld dood , maer inwendig levende is $ terwyl men J zoo men in de Heilige Bladeren eenige gezegden op den ftaet der afzondering oordeelde te moeten t' hm» brengen , waer in aen haer werkzaemheden van en op lichaemen buiten haer 9 worden toegefchreven , zulks moet verftaen in eene figuurlyken zin, voor overeenkömftige inwendige daden der afgezonderde Ziel , die tög in de eeuwen der zinlykheid niet wei anders bevattelyk konden worden uitgedrukt. Wat nu 2. de inwendige werkzaemheden betreft, die wy de afgezonderde Ziel hebben toegekend , eene naeuwkeurige vergelyking met den Bybel zal dezelve allezints billyken en goedkeuren , ze tevens daer mede aenvullende, dat de Christen levendig befeffènde , dat zyne herftelling tot de deugd en terugkeering tot zynen Schepper , niet alleen door onderwys en herftel van den natuurlyken Godsdienst, maer voornamelyk door het lyden en fterven van den Zoo ne Gods ; onzen Heere Jezus Christus , is te weeg gebragt, tot de vuurigfte dankbaerheid zal worden opgewekt en aengevuurd. Wat wy 3. van de gemeenfchap en omgang, benevens de bewustheid omtrent de gefchiedenisfen der wereld van de afgezonderde Zielen gezegd hebben , kunnen wy niet toetzen aen de uitfpraken der openbaring 1 dewyl ze zoo weinig omtrent deze ftukkea Q 2 bevat,  Io8 O N ;S T O F L Y K HEI 0 bevat, dat het roekeloos zoude zyn , daer uit vaste ftelfels des wegens te vormen. Wy zeiden 4. dat we meenden te kunnen vastftellen , dat de Ziel in de ftaet der afzondering geen eigentlyk gezegde plaets kon worden toegekend. —— k Is waer, de Bybel fchryft dezelve veele plaetfen toe: in den Hemel, in het Paradys te zyn; met Abraham , Ifaac en Jacob aentezitten in het Koningryk der Hemelen ; in Abrahams fchoot te wezen en diergeiyke; waer uit mem dan gemeenlyk opmaekt, dat dezelve in den Hemel , als een eigentlyke plaets aengemerkt, verblyven zouden ; — maer wanneer we in aenmerking nemen , dat de afgezonderde Ziel dood is voor al wat haer omringt; dat* het aenwezen in een hel of hemel haer geheel en al onverfchillig zyn moet; dat ze , by, den dood , op een verwonderlyke wyze ten hemel gevoegd zynde, ten dage der opftanding weder naer haer ftof toegevoerd zoude moeten worden , en die reize zonder eenig nut zoude hebben afgelegt, en daer by bedenken , hoe het den Bybelfchryveren ondoenlyk was , om voor hunne tydgenoten een ftaet van gelukzaligheid anders dan door zinneprenten en overdragten van toen erkende plaetfen van heil bevattelyk aftefchetfen , zal men geen zwarigheid maken , alle deze en dergelyke uitdrukkingen, voor zoo verre zy den afgezonderden ftaet betreffen, als zoodanig aentenemen , waer toe reeds de groote verfcheidenheid der beelden , en de zonderlinge betrekking , die ze op de Joodfche Natie en toen heer- . fchende  DER ZIELE. 109 fchende gevoelens hebben, eene zeer gegronde aenleiding geeft. Wy hebben 5. eindelyk nog poogen te bewyzen , dat de ftaet der afzondering eindigen zal, door de wedervereeniging van de Ziel met het Lichaem , en tevens iets van de wyze , waer op zulks zoude kunnen gefchieden , gezegt ; dan daer bet eerfte eene hoofdwaerheid van het Euangelium uitmaekt, en wy het laetfte van den Apostel Paulus grootendeele ontleend hebben , hebben wy hier niets by te voegen , om te doen zien , hoe de ftem der Rede ook in deze met de Openbaring overeenftemme ? Ziet daer , Myne Heeren , het gene ik omtrent de voorgeftelde Vrage oordeelde gezegt te moeten worden , zoo kort en klaer doenlyk , ter neder gefteld l De achting van dit Genoodfchap is te gevestigd, dan dan dat ik deze Verhandeling niet geerne aen deszelfs verlicht oordeel onderwerpen, en met begeerige oogen op zynen, alom geëerbiedigden , eerprys ftaren zou. Doch is deze het loon voor uitftekender verdienden , ik ben bereids voor mynen arbeid voldaen, daer ik de gegrondheid heb mogen ervaren van de aloude Zeedeles, waer mede ik befluite. Nosce te Ipfum. O 3   ANTWOORD OP DE V R A A G, ZYN ER VOLDOENDE BEWYZEN VOOR DE ONSTOFLYKHEID DER MENSCHELYKE ZIELE? ZO JA, WAT KAN MEN ER UIT AFLEIDEN, TEN OPZIGTE VAN DERZELVER DUURING , GEWAARWORDING EN WERKING, NA DEN.DOOD DES LIGHAAMS, IN HAAREN AFGEZONDERDEN STAAT? D O O B. EENEN ONGENOExMDEN SCHRYVER. Wien daar op door de Heeren Directeuren van TEYLER.'& NALAATENSCHAP de Tweede zilveren eerprys was toegeweezen, UIT HET ENGELSCH VER.TAJLBo-   Bladz. ii3 VERHANDELING p OVER DE ONSÏOFLYKIIEID EN ONSTERFLYKHEID PER MENSCHLYKE ZIEL. rj_et eerfte gedeelte des voorgeftelden Vraagftuks is dermaate ingewikkeld in de gefchillen , zints langen tyd gevoerd , onder de Wysgeeren , wegens het beftaan van Stoffe en Geest, dat het onmogelyk kan beantwoord worden 9 zonder dezelve teffens in overweeging te neemen. De voorwerpen der menschlyke kennis heeft men altoos in drie Hoofdrangen onderfcheiden : - Stoflvke Lichaamen , die de voorwerpen zyn der Zinnen. 2, Onftoflyke Weezens , of Geesten , die door geen der Zintuigen kunnen bemerkt worden ; — en Leevende Dieren , beftaande uit een zigtbaar Lichaam €n eene onzigtbaare Ziel, zamen vereenigd. . De Mensch behoort tot, den derden Rang en heeft zich zeiven altoos aangemerkt als zamengeftêld uiteen p ftof»  114 O N S T O F L Y K II E I D ftoflyk Lichaam , en een onftoflyke Ziel of Geest , naauw vereenigd om één leevend Perfoon uit te maaken. Dit Geloof heeft algemeen geheerscht, door alle Eeuwen, en by alle Volken der Wereld ; uitgenomen onder eenige weinige Wysgeeren , die beweerden , dat het noodloos was de toevlugt te neemen tot twee zulke verfchillende Beginzelen als Stofte en Geest: dewyl , huns oordeels, alle de Verfchynzels in de Natuur kunnen verklaard worden , op de veronderftelling, dat alle dingen in de Wereld zamengeftêld zyn uit ééne eenzelvige zamenftelling ; maar , wanneer zy de'natuur van deeze zamenftelling zullen verklaaren , verfchillen zy wyd en breed onder eikanderen. De Materialisten beweeren , dat alle dingen op de Wereld ftoflyk zyn, en dat 't geen men de Ziel noemt, voor niets anders moet gehouden-worden , dan voor zekere Vermogens, ontftaande uit de byzondere organifatie der Herfenen eh Zenuwen. De Immaterialisten , daarentegen , verwerpen het beftaan der Stofte , en houden ftaande , dat alle de Voorwerpen , die uitwendig fchynen , en het ftoflyk Maakzel der Wereld zamenftellen , met de daad niets zyn dan denkbeelden in de Zielen der zodanigen , die 'er aan denken , en geen beftaan hebben , WatP neer zy de voorwerpen der denking niet zyn. In tegenoverftelling deezer beiden lochent een derde Aanhang het beftaan van Lichaam en Ziel beide: want zy "beweeren , dat 'er in de Wereld niets gevonden wordt dan Indrukken en Denkbeelden; dat het geen wy  DER ZIELE. 115 wy een Lichaam heeten , niets anders is , dan eene verzameling van Gewaarwordingen ; en 't geen wy eene Ziel noemen , alleen eene verzameling van Gedagten , Driften , en Aandoeningen , zonder een Onderwerp waar in zy gedrukt zyn. Deeze vreemde ftrydigheid verfchaft een treffend' blyk van de ydelheid dier Wysbegeerte. Van , drie gevoelens zo lynrecht tegen elkander overgefteld , kan 'er flegts één waar weezen. En, naardemaal het eerfte-ftrydt tegen de Gewaarwordingen ; het tweede tegen de Zinnen ; en het derde tegen de Zinnen ; de Gewaarwordingen , en het Verftand des Menschdoms, mogen wy wel vermoeden , dat ze alle drie valsch zyn : want wy hebben geen grond om te veronderftellen , dat de Schepper ons naar eenig plan van bedrog gevormd heeft. Wy ontmoeten geene blyken in de Natuur, die aanduiden , dat de geheele Wereld ganschlyk gevormd is van Stoffe , of geheel uit Zielen , of te eenemaal uit Indrukken en Denkbeelden , van beiden onafhanglyk. En , indien dezelve gemaakt ware uit eenige eenzelvige zamenftelling, zou de Rede veel eer eene dergelyke eenpaarigheid van Werkingen en Uitwerkzels verwagten , dan zulk eene verfcheidenheid derzelven, als wy overal zien. -— Geen deezer Wysgeeren hebben de verfchynzels in de Natuur, op eene zo klaare , nuttige en betoogende wyze , uitgelegd , als gedaan is door de zodanigen , die het beftaan beide van Stoffe en Geest ftaande houden. Zy ondervinden P 2 ook  iró O N S T O F L Y K H E F D ook niet, dat hunne Stelzels eenige" heilzaame uitwerkingen baaren op hun gedrag, in de onderfcheide be*trekkingen, pligten en werkzaamheden deezes leevens', doch voelen zich genoodzaakt te leeven , te fpreeken en te handelen, even gelyk andere Menfchen; en, indien zy hunne begrippen invloed lieten hebben op hun gedrag , zouden • zy noch fpreeken ,, noch zich aenftellen al& redelyke Menfchen. Niettemin hebben de geleerde Verdeedigers van elk deezer tegenoverelkander ftaande Gevoelens hun eigen ftelzel, met zo veel kunsts ftaande gehouden , dat het fcheen zamen te ftenimen met de verfchynzelen m de Natuur ,• en 'er eene waarfehynlykheid aan ge* geeven ,. door redenkaveling, niet ligt. te ontleggen. Deeze gelyke fterkte van ftry-dige Gevoelens levers een genoegzaam bewys op , dat deeze fterkte alleen in fchyn beftaat, en niet weezenlyk ; dezelve heeft , myns' bedunkens , deezen oorfprong. Verfch'eide geleerde Mannen , gedrongen door heftige vuurigheidt huns vernufts , en onverduldig om zich te fchikken naar de traage voortgangen die gemaakt kunnen worden , door naauwlettende waarneemingen , en bondigs gevolgtrekkingen ,. daar uit afgeleid , waagden het hunne eigene gisfingen in derzelver plaats te ftelien , en hunne nafpeuringen voort te zetten tot dingen buiten; het bereik der menschlyke kennisneeming geplaatstMaar, elk Stëlzel der Natuure, in deezervoege door het vernuft opgehaald , moet altoos duister en afgetrokken, weezen,, en even ongefchikt om wederlegt als- om.  D? EK ZIELE. itf óm beweezen te kunnen worden ; als mede gëfchikt om ons in onuitkomelyke twyfelingen, zwaarighedèüy en onzekerheden , te dompelen. Laaten wy , derhal ven, alle diepzinnige Overriatumv kundige Befpiegelingen ter zyde zettende, als eer hl* ftaat om het Oordeel te verwilderen dan te onderrig^ ren , de Vraag , wegens het beftaan van 's Menfcheti Lichaam en Ziel aanmerken , als een onderwerp, ge^ fchikt om beflist te worden, door de gemeene OnderVinding 5 en waar over ieder Mensch een bevoegde Regter is ; indien hy flegts zorgvuldig op zich zelvei* begeert te lenen. Langs deezen eenvoudigen weg van* Wysgeerige nafpeuring voortgaande, is het te hoopèrry dat wy die blykbaarheid zullen aantreffen, waar op wf ons, niet vertrouwen ;> en veilig , kunnen verlaateni Ik zal het onderzoek in den eerften perfoori voortzetten , ten einde de Lcezer daar door opgeleid wér^ de , om het gezegde met zyne eigene ondervinding te* vergelyken en voor zich- zeiven te oordeelen; De- eerfte ftap is een vasten grondflag te bezorgen:' ©m op denzelven een onwankelbaar geloof te bouwen: ■ De zekerfte van alle menschlyke kundigheden is dietV welke een Mensch' van zyn eigen beftaan heeft. Laa-* ten wy, derhalven , in de eerfte plaats, de bronnen-' van die kennis opfpeuren y. in hoope , dat die zelfde bronnen ons eenig berigt zullen fchenken , betrek, ïyk tot het beftaan van Lichaam en Ziel, en , 'er' teffens een zekeren grond leggen van de kennis deezes- onderwerps. P 3 Xk  Ïl8 ONSTOFLYKIIEID Ik weet, met de volkomenfte zekerheid, dat Ik beftaa. Hoe weet Ik dit ? Door zelf befchouwing ; dat is door myn natuuriyk Oordeel , en niet by redenkaveling. Ik ben bewust dat ik beftaa , in deeze bewustheid is al de baarblyklykheid , welke ik heb, of kan hebben , van deeze allerzekerfte waarheid, Van waar ontftaat deeze bewustheid van myn eigen Beftaan in myn verftand ? Ik ontvang dezelve uit elke beoefening myner natuurlyke vermogens, van welke ik bewustheid draag ; door het bemerken der zinlyke voorwerpen , door denken , voelen , willen , door eenige vrywillige daad , uitwendig of inwendig , te bedryven. Want by elke tewerkftelling deezer vermogens heb ik eene onmiddelyke bevatting van de werkzaamheden , welke ik verrigt, gepaard met een geloof van derzelver Beftaan , en dat Ik, die dezelve verrigt, ook op dien tyd beftaa, en dezelfde Pcrfoon ben , die ik was zo verre ik kan te rug denken. . Maar , wanneer ik geheel ophoude met denken, voelen , en het volvoeren van eenige vrywillige daad , als in een diepen gezonden ftaap , zonder droomen , houd ik op bewust te weezen van myn eigen Beftaan. Even zo ligt iemand die geheel bezwymt, of eene volflaagene beroerte kö'gt , ongevoelig, werkloos , beroofd van denken , gevoelen , en het vermogen van vrye werkzaamheid, en naa dat hy weder bykomt, of van zyne beroerte herftelt, weet hy . niets van het gebeurde , geduurende dat toeval; en kan hy nimmer menige andere kennis krygen van dat tydperk zyns be-  DER. ZIEL Ei 119 beftaans , dan zodanig eene gefchiedkundige kennis , als hy kan hebben van gebeurtenisfen vóór zyne geboorte voorgevallen. Naardemaal nu de kennis van eens Menfchen eigen Beftaan alle te werkftelling zyner natuurlyke Vermogens vergezelt; ftil ftaat als die te werkftelling ophoude , en weder aanvangt zo ras die te werkftelling op nieuw begint, is het blykbaar , dat deeze allerzekerfte kundigheid alleen ontftaat uit de bewustheid, welke een Mensch heeft van zyne eigene werkzaamheden. Bewustheid nu is desgelyks de grondflag van alle andere menfchelyke Kennis , .en kan deeze in twee foorten onderfcheiden worden. De eerfte krygt men door de Zintuigen des Lichaams , en behelst in zich de bevatting van ftoflyke Lichaamen , en de gewaarwording van Lichaamlyk Vermaak en Pyn. De tweede ontftaat uit de Verftandige en werkzaame Vermogens der Ziele, en wordt enkel Bewustheid geheeten. Laaten wy nu overweegen welk eene onderrigting wy krygen , uit het te werkftellen deezer zelfde Natuurlyke Vermogens, ten opzigte van het Beftaan van Lichaam en Ziel. Stoflyke Lichaamen zyn de eigenlyke voorwerpen der Zinnen , en terwyl ik de bloemen , de Planten, de laanen in een hof zie , het gezang der vogelen hoor , de geurige roos ruik , de fmaaklyke kers eet, myn eigen lichaam of dat van een ander betast, door middel myner Zintuigen , bemerk ik zekere hoedanig- he-  fÜO O N S T O S L Y K IH E I © iieden ; -en uit het bemerken deezer hoedanigheden s oordeel en weet ik natuurlyk , en zonder eenige redenkaveling , dat 'er zekere ftoflyke Lichaamen be» ftaan en by my tegenwoordig zyn, in welke de waargenomene hoedanigheden huisvesten , als in derzelver Onderwerpen. Wy zyn zodanig gevormd „ dat wy natuurlyk ge~ loof flaan aan elk onderfcheiden getuigenis onzer Zintuigen ; nogthans kan de waarheid van dit getuigenis door redenkaveling verfterkt worden. Ik bemerk ftoflyke Lichaamen als bezittende eene weezenlyke uitwendige beftaanlykheid , .en niet als eene gewaarwording > bevatting of .andere werkzaamheid van myn eigen Geest, noch als .de werking van eenigen anderen Geest op mynen Geest. Ik bemerk ze alleen , door middel myner Zintuigen ; en wanneer ik een Paard zie -of het luiden van een groote Klok hoor, kan ik niet nalaaten de bevattingen te hebben , welke deeze verwekken. Ik kan myne bevattingen niet verkiezen Hoph veranderen ; maar moet ze juist zo ontvangen als zy ontdaan, door den indruk, die de voorwerpen op de Zinnen maaken. Als ik myne oogen fluit, en myne ooren ftop , verdwynen terftond de Bevattingen V;an Gezigt en Gel uit, open ik die Zintuigen , zy keeren ylings weder, indien de Voorwerpen tegenwoordig blyven. Om deeze reden kunnen blind - Of doof - geboorenen nooit dezelfde Gewaarwordingen .ontvangen s noch dezelfde Bevattingen hebben van Kleuren en Geluiden , als anderen; zo niet het gebrek  «D^E R ZIELE. 121 tbrék dier Zintuigen herfteld worde. —- En , indien de Gewaarwordingen van uitwendige Lichaamera mets anders waren dan Denkbeelden in de Zielen der zodanigen , die 'er aan denken , hoe zou dan het onverwagt afvuuren van een Kanon kunnen te wege brengen , dat honderd Menfchen te gelyk verfceld ftaan , allen den blik zien, allen den flag hooren, allen het buskruid ruiken. Wy mogen desgelyks opmerken, dat Kinderen zelfs hunne Zintuigen geloovem, eer zy vatbaar zyn voor redenkaveling of vooroordeel, en daar door weeten dat 'er zulke dingen zyn als een Borst, een Moeder, een Minne. Maar niettegenftaande onze Zintuigen ons op eene 20 blykbaare wyze eene ondervindelyke kennis-fchenken , zo wel van het Beftaan als van de zinnelyke hoe. danigheden der ftoflyke Lichaamen, hebben, nogthans , verfcheide Wysgeeren , zelfs onder de zodanigen die het beftaan der Stoffe beweezen, deeze Zintuigen van groote onvolmaaktheid befchuldigd, en aangemerkt , dat derzelver berigtgeevingen altoos van bedrieglykheid verdagt gehouden moeten worden, tot zo lang de Rede dezelve bekragtigd heeft. Maar deeze befchuldigingen zyn ongegrond. Volmaaktheid en Onvolmaaktheid zyn betrekkelyke uitdrukkingen, en elk Werktuig, 't welk ten vollen beantwoord aan het einde waar toe 't zelve vervaardigd werd , mag met regt volmaakt heeten. Een Goudfchaaltje is niet onvolmaakt, fchoon onbekwaam om een pond thee te weegen 5 en behooren wy onze O Zin-  fSÏ O.N S T O F L Y K H E I J) Zintuigen niet -onvolmaakt te keuren , als wy zien fdat ze alle met groote Wysheid gevormd zyn, en de" byzondere dienften , waar toe zy beftemd werden, op eene onbegrypelyk volkomene wyze verrigten. Het Oog is , in de daad , niet gevormd om de kleine deelen , waar uit de ftoflyke Lichaamen beftaan , te zien? of om te ontdekken wat 'er in de Maan omgaat; het Oor is niet gemaakt om zwakke geluiden , op eenen verren afftand , te hooren ; noch de Neus om als een Jagthond , onder een hoop volks , een vriend op te fnuffelen; doch deeze omftandigheden bewyzen geene Onvolmaaktheid in de Zintuigen , of in derzelver Berigtgeevin^en ; zy duidden alleen aen eene beperking, van cki'zchvr Vermogens binnen behoorelyke/ paaien» De natuur der Stoflyke Lichaamen , zo als die in dezelve beftaat, is geen voorwerp voor onze Zinnen. Onze Zintuigen bemerken en duidden aan de hoedanigheden deezer Lichaamen , gelyk zy de Zintuigen aandoen , en geeven gevolglyk onderfcheide Berigten van hetzelfde Voorwerp , zo dikmaals als een verfchii van omftandigheden , op onderfcheide tyden , te wege brengt , dat het voorwerp een verfchillenden indruk op de Zintuigen maakt; en elk deezer verfchillende Berigten kan met de waarheid overeenftemmen. Dezelfde Tooren, by voorbeeld , die op eenen afftand, zich klein , rond en duister vertoonde , kan allengskens , als wy nader by komen , een geheel ander aanzien krygen, en wy denzei ven groot, vierkant en helder vin-  DER ZIELE. 323 vinden. De Tooren blyft zeker dezelfde weezenlyke grootte en gedaante behouden, al den tyd dier befchouwinge ; maar en grootte en gedaante zyn voorwerpen van Gevoel niet van Gezigt; en om daar van verzekerd te weezen , moeten wy ons van eene bekende maatftok bedienen. Het Gezigt onderfcheidt afgelegene Voorwerpen door derzelver kleuren alleen , en' ziet enkel die oppervlakte welke naast het oog is y maar niet derzelver dikte; en meet de zigtbaare grootheid af door den hoek , dien zy in 't oog doen vallen ; en , in gevolge van deeze eigenfchappen des Gezigts , moest de Tooren ., in de zigt - of fchynbaare grootte, veranderen, naar gelang van den afftand, en in de zigtbaare gedaante , naar maate de verandering des gezigtpunts, de hoek - afftanden der onderfcheide deelen van elkander verandert ; en in kleur , volgens den afftand of den ftaat des dampkrings en .des zonnefchyns op dien tyd. In deeze ver- fcheidenheid der Derigtgccvingen , omtrent het zelfde Voorwerp , heeft geen bedrog plaats, maar eene verandering,, welke overeenkomt met den waaren ftaat ,der dingen. Vermids de Zintuigen derzelver bevattingen eenvou.dig overbrengen , zonder daar iets by te doen , fchynen ze weezenlyk niet in ftaat om valsch berigt te geeven: deeden zy zulks, wy zouden ons noodwendig menigmaal bedroogen vinden : want wy bezitten geen Vermogen , bekwaam om derzelver dwaaling teontdekken. En 't is 'er zo verre af, dat de Rede Q 2 jge-  124 O N S T O F L Y K II E L D gefchikt zou weezen om de Berigtgeevingen der Zinnen te regt te brengen, of te overmeesteren , dat die ©igenfte misvattingen welke doorgaans Bedriegeryen der Zinnen genoemd worden ., by een opregt onderzoek ,. altoos zullen blyken te ontftaan- uit eenige verkeerde befluiten , voorbaarig door de Rede getrokken uit de waare Berigten der Zintuigen , 't zy door overhaasting , 't zy door onkunde , of onoplettenheid op iets-,, 't. welk in aanmerking had. behooren genomen te worden. Eén enkel voorbeeld zal genoegzaam dit ftuk ophelderen. Verzoek een Perfoon in een Windmolen y die op een fpil ftaat, het oog beftendig op de fpil in 't midden gevestigd te houden , terwyl de Molenaar den Molen van de flinker na de rechter-hand ronddraait; hy zal denken , dat de fpil op haar eigen as fchielyk omgaat, van de rechter na de flinker hand -y en hy zal zyne misvatting niet ontdekken vóór dat hy uit den. Molen ky.kt na eenen- digtbyftaanden boom,, huis ,■ of eenig- ander voorwerp, 't geen hy. weet datvast ftaat, of bevindt dat de fpil onbeweeglyk is. In deeze zo tastbaare misleiding is het eenig ftuk % waar van het 'Gezigt verflag doet, dat nieuwe gedeelten», van de Spil in 't oog komen van de rechter hand af, en ter flinkej hand 'er uit gaan in eene fnelle opvolging;, en dit verflag is waarheid. Doch de Waarneemer, die ftil ftaat, en onkundig is^, dat hy met den Molen omgevoerd wordt, fchryft de vertooning welke hy ziet toe. aan de. beweeging,van de. Spil om haa*  DE R. ZI ELE. l*$ haaren eigen as j terwyl dezelve weezenlyk Hervoortkomt uit de beweeging van den gebeden Molen , waar in hy zich bevindt rondfom de onbewceglyke Spil, opwelke dezelve ftaat. , In deezervoege de Stöflykheid des Lichaam* door het -ctuigenis der Zinnen beweezen, en de Waarheidvan dat getuigenis gehandhaafd-hebbende, ftaat ons n^ het Beftaan der Mcnschlyke Ziel op te ipeurem Ik ben bewust, dat Ik de gewaarwordelyke hoedanigheden der uitwendige Voorwerpen , door middelmyner Zintuigen , bemerk ; dat Ikfteeds denk érnde, Voorwerpen myner Gedagten verander ; dat Ik v«* fcheide Gewaarwordingen ontvang, pynlyke, vermaaklyke , en onverfchillige , beide door myne Zinnen e* uit de verfchillende ftaaten myns Lichaams 5 dat Ik * by onderfcheide gelegenheden , aangedaan worde door liefde haat, hoopvrees, vreugde, droefheid, verlan-ea, en afkeer; dat Ik genoeglyke of ongenoegly^aandoeningen ontvang uit myne eigene Gedagten ;. dat Ik natuurlyk. vermaaklyke dingen , als goed ,. begeer en onaangenaame , als kwaad , fchuw ; dat Ik herdenk, met myne verbeeldings - kragt werk, over^ weeg , oordeelredenkavel en• befluit; dat Ik myne uitwendige en inwendige beweegingen- regel volgens mynen wildat Ik het fchoone van het leélykey waarheid van valschheid , regt van onregt onderfcher; en dat Ik verfcheide maatregels beraam-om myne eigene? oogmerken te bereiken. Zo dikwyls nu als Ik eenige van deeze werkzaamheden verrigt, heb Ik eene Q.3 m'  $$6 O N S t O F L Y K ÏI E I 9 xmmiddclyke bevatting, beide van de Werking -en van een Beginzel binnen in my , waar in het ver. mogen om die werkzaamheid te doen huisvest : en .deeze bevatting gaat gepaard mee een geloof, dat dit onzigtbaar Beginzel onderfcheiden is van myn Lichaam. Dit wordt de Ziel geheeten en is het edelst deel van 's Menfchen gefteltenisfe. 't Is , door alle Eeuwen heen , het algemeen aankomen Geloof des Menschdoms geweest, dat de Ziel ;een Onftoflyk of Gcestlyk Weezen is, onderfcheiden van het Lichaam , en gefèhikt om 't zelve te onderrig,ten en met de kragten des leevens te begiftigen , of door haare vereeniging met liet Lichaam, den leeven,den ,en redelyken Mensch uit te maaken. Eenige Wysgeeren hebben ftaande gehouden , dat de Mensch geheel Lichaam , anderen dat hy geheel Ziei ïs ; maar , wanneer ik myn eigen Lichaam in overweegmg neem , dunkt het my dat Ik , de Overweeger ms onderfcheidens ben van het overwoogen Lichaam. En het is , uit eene inwendige overtuiging , dat wv uit .twee Beginzelen beftaan , dat wy zeggen - Dit is vnyn Lichaam of dit is myne Ziel Indien wy onszeiven aanmerkten als geheel Lichaam of als geheel ,Ziel 9 zou het ongegrond weezen op die wyze te fpreeken want het zou het zelfde weezen ais"' te zeggen : Dit is het Lichaam van myn Lichaam, of de Zi'el pan myne Ziel. — Dewyl nogthans de Verdeedigers , dat de Mensch uit flegts eéne Zelfftandigheid gfftff* voluit het onmogelyk verklaaren, dat twee Begin-  DÉR Z I E E Ê, &f Beginzels, zo- weezenlyk in natuur verfchillende, als Lichaam en Ziel, eenig foort van verband met, of onderlinge werking op elkander hebben, fcliynt het der moeite waardig eene korte ontvouwing te geeven van het beftaan des Menfchen om te toonen , dat eene Vereeniging tusfchen die twee Beginzelen , en eene wederkeerige Werking van het eene op het andere * met de daad plaats grypt , fchoon wy niet in ftaat" zyn om de wyze en het hoe van een van beiden toverklaaren ; en dus den weg te baanen tot het over»weegen van de Onftoflykheid en Onfterflykheid-dei** Ziele. De Mensch is' zamengeftêld' uit een Lichaam en'eene Ziel , vereenigd om één leevend en verftandig Ferfoon uit te 'maaken. Het Lichaam is een allerkeurigst Werktuig, gevormd van. Stoffe, beftaande uit harsfenen , zenuwen , bloedvaten , vaten voor andere vogten , werktuigen van gevoel , van beweeging, van voeding en van andere dierlyke vermogens , alle , op eene verwonderenswaardige wyze * zamengeweeven en verbonden. De Ziel is het onzigtbaar Beginzel, 't welk het Lichaam- alle de kragt en klem van 't lecven fehenkt. En de ontbinding van deeze Vereeniging is de Dood des Lichaams. De Ziel is , overzulks, het edelst gedeelte van 'sMenfchen gefteltenisfe, en, door tusfchenkomst van het Lichaam , met de Wereld verbonden , belang ftel- lende  $2$ -O N S T O F L V K H3E I D tiende in haare bedryven., en deelneemende in vermaak en fmert, in genoegen en .ongenoegen , 't welk .dezelve oplevert. De overeenkomst tusfehen de Ziei *en liet Lichaam , 't welk dezelve bezielt, en de gemeenfchap , welke dezelve door tusfichenkomst van liet Lichaam heeft met de Wereld buiten haar , gefehiedt door middel van de harsfeneu en zenuwen. De harsfens fchynen de voornaamfte zitplaats van de Ziel , of het werktuig , waar in dezelve denkt, verstaat , gevoelt, wil en bewustheid heeft. De zenuwen zyn bundels van kleine vezeltjes .der harsfenen , ;zich uitftrekkende van het hoofd tot elk gevoelig deel (des Lichaams, waar zy uitloopen ; eenige in gevoelige einden , de onmiddelyke werktuigen van bevatting en gewaarwording; en andere onder de beweegende muskelen , die de werktuigen zyn voor beweeging ; gevolglyk verrigten de zenuwen den dienst van een middel tusfehen de harsfenen en de andere deelen sdes Lichaams. 'Van de dingen deezer Wereld krygt de Ziel kennis , door middel der Zintuigen , die van de merkfoaare hoedanigheden der uitwendige Lichaamen berigt geeven, door zodanige Bevattingen in het verftand te verwekken als de indrukken der Voorwerpen , op de .onderfcheide Zintuigen , gefchikt zyn te weege te brengen , volgens de Wet van den Schepper , en door welke de Ziel in ftaat is om te oordeelen over derzelver Beftaan en Natuur. —^~ In voelen en fmaaken wordt het beproefde Voorwerp onmiddelyk gebragt tot  DER ZIELE. 129 tot het! Zintuig; doch in zien , hooren en ruiken heeft 'er eenig midden plaats , tusfehen het Voorwerp en het Zintuig. Wy zien door middel van de onderfcheide gekleurde Lichtftraalen , die , met groote fnelheid in de Zon , een kaars , of eenig brandend lichaam , terug gekaatst, van elk punt der zigtbaare voorwerpen , door de doorzigtige vogten van het oog heen gaan , en de gevoelende uiterftens van de Gezigtzenuw , over den grond van dit Zintuig uitgefpreid, treffen. — Wy hooren, wanneer de Lugt, door de trillende beweeging van klinkende lichaamen bewoogen, ons Oor aandoet. — Wy ruiken ttls de fyne deel4 tjes , door reukgeevende zelfftandigheden uitgewaafemd , onder het ademhaalen , met de lugt in den Neus worden opgetrokken. En ieder onderfcheide indruk , die het voorwerp maakt op de gevoelende uiteinden der zenuwen van elk Zintuig , wordt voortgezet langs deeze zenuwen tot de harsfenen, de zetel der bewustheid , en van daar komt in de Ziel op eene bevatting van de gevoelde, de gefmaakte , de geziene , de gehoorde, en de gerooke hoedanigheid. De Ziel krygt kennis van den tegenwoordigen ftaat des Lichaams , door de aangenaame en onaangeiiaame Gewaarwordingen van 't zelve. Want, gelyk de zenuwen van de werktuigen der zinnen gefchikt zyn , om de merkbaare hoedanigheden der uitwendige Voorwerpen te ontdekken , zo dienen de gevoelige uiterftens der zenuwen , uitloopende in de andere gevoelige deelen des Lichaams, om verfcheide Gewaarwor- r dii>  330 ONSTOFLYKIIEID dingen of Lichaams aandoeningen te wege te brengen , naar gelange de ftaat van ieder aangedaan wordt, doof de werkingen van gezondheid of ziekte, of door de aanraaking van uitwendige Lichaamen. Deeze Gewaarwordingen verwekken veele natuurlyke begeerten* of verlangens, dienende tot bewaaring der gezondheid 3 als honger, dorst , de neiging om adem te haaien , tot ftoelgang 9 waterloozing, flaap enz. Deeze begeertens ontftaan uit den tegenwoordigen ftaat der maage , der longen, der ingewanden, der blaaze, der harsfenen , of eenig ander werktuig; altoos hebben zy betrekking tot de behoeften des Lichaams , en dringen tot het zoeken van zulk een voorwerp , of tot het verrigten van zodanig een bedryf, als de toeftand van het dan aangedaane deel vordert: gevolglyk ontftaan zy by byzondere gelegenheden , of op zekere tyden , en zyn min of meer dringend , naar de gelegenheid het vordert. Dus gefchiedt de ademhaaling , volftrekt ten leeven noodzaaklyk, fchoon aan den wil tot verfcheide nuttige gebruiken onderworpen , doorgaans zo gemaklyk , dat wy nauwlyks gevoelig zyn voor die aandoening, of dezelve verlangen ; maar, indien wy die werking , flegts ook eenige weinige minuuten opfchorten , wordt het ongemak en de daar op volgende begeerte om adem te haaien , gevoelig, dringend en onwederftandlyk. Van deeze natuurlyke neigingen hangen voor een groot gedeelte af de ftreelende genietingen of fmerüyke aandoeningen onzes Lichaams. Om-  DER ZIELE. 131 Om de Ziel in ftaat te ftelien , dat zy de Voorverpen verkrygt, die Gewaarwording , Gevoel en Begeerte als goed aanpryzen , en vermydt, welke deeze ils kwaad afkeuren , is verre het meerder gedeelte deieden , of de uiterlyke deelen van het lyf en 't hoofd '■ /oorzien van beweegende fpieren of muskelen. Dee:e zyn de werktuigen van vrywillige beweegingen , en ;efteld onder het onmiddelyk beftuur van den Wik Wanneer het der Ziele behaagt zekere einden te wilen , en te bereiken door het beweegen van zekere eden , wordt deeze begeerte , werkende op de harsènen , voortgezet langs de daar toe gefchikte zenuwen tot daar ze in de beweegende vezelen ingeplant jyn , en veroorzaakt eene onmiddelyke zamentrekking /an alle de muskelen, welker zamentrekking noodig is Dm de gewilde daad voort te brengen. Het verdient Dnze opmerking , dat Perfoonen , die onkundig zyn van de werktuigen en middelen , door welke de betveeging der muskelen verricht wordt, hunne lichaamseden ten meesten voordeele zo wel weeten te gebruiken als de geoefendfte Ontleedkundigen. Behalven deeze beweegingen , die van den Wil afhangen , zyn 'er veele onwillige beweegingen en inwendige werkingen , binnen in het Lichaam volvoerd 9 ronder medewerking van den WiL De yoornaamfte leezer beweegingen zyn die van het hart, de flag-. ideren , en de adem , door welke het bloed overal rondloopt : de wormswyze beweeging van de maag en j[0 ingewanden , welke van zo veel dienst is in de R 2 fnvs-  1-3© © N S T O F L" Y I£ H E r D fpysverteering en het voortzetten van den doortocht des voedzels ; en de beweeging der opflurpende vaten , die klein en veelvuldig voorkomende op de inwendige oppervlakte der ingewanden , op elke hollig? heid en msfchenruimte des lichaams , en de opperhuid , het voedend gedeelte opflurpen van het verteerde voedzel uit de ingewanden, en een klaar vogt van de andere deelen , en overbrengen in eene alge" meene verzamelplaats, van waar zy- heen gaan door een gefchikt kanaal in een groote ader, die onder het flinker halsbeen ligt ,. en rechtftreeks gevoerd worden na het hart, om het bloed te voorzien met een beftendigen toevoer van voedende en ontbindende vogten. Deeze Beweegingen , volftrekt noodzaaklyk zynde tot de gezondheid en het leeven, en zonder ftilftaan, zo wel wanneer wy flaapen als wanneer wy wakker zyn, moetende aanhouden , zyn niet toevertrouwd aan de voorzigtigheid , rede of wil der Menfchen.Zy beftaan uit geduurige beurtlingfche zamentrekkingen en ontfpanningen der beweegende fpieren van de wanden deezer holle werktuigen , tot werkzaamheid aangezet door prikkeling, ontftaande uit het geen 'er in opgeflooten is, en daar door wordt voortgeftuwd; en dus fchynt. de kragt der zenuwen^, welke die der Ziel.is, en noodzaaklyk,tot elke dierlyke beweeging, in deeze foort van beweegende fpieren alleen door prikkeling te ontftaan , zonder de zamenwerking van den Wil., en dit gaat op eene zo zagte wyze toe , dat.  DÉR ZIEL E. 133 dat wy geene bewustheid draagert of van de prikkel lingen , of van de voortgebragte beweegingen , indieri zy niet onnatuurlyk geweldig, of flap wordcrt. Gelyk veele inwendige Werkingen natuurlyk binnen in ons Lichaam gefchieden , zonder onzen wil of kunde , zo zyn 'er zekere ftaaten van het Lichaam , die ons', als by Inftinct, kennis geeven, en opleiden tot het doen van verrigtingen, en ons leeren , hoe wy veele gewigtige bedryveil moeten volbrengen , vooi> naamlyk die tot het welzyu van den Mensch behoo-' ren, zonder den byftand der Rede. Een eerstgeboo^ ren'Kind komt ter wereld onkundig van'alles wat in dezelve is ; doch zekere Lichaamsaandoeningen gry:pen dan voor de eerfte keer, plaats , en geeven derf Zuigeling alle kennis , welke hy noodig heeft tot de' verrigtingen, welke zyn nieuwe leevensftand vordert, Hy haalt adem, fchreeuwt, maakt zyn water, doer ^yne ontlastingen , beweegt het hoofd van de eene na de andere zyde , om de borst te zoeken neemt den tepel in zyn mond , beweegt zyne lippen en tong , op de vereischte wyze , zuigt en zwelgt de melk door. Deeze zyn zeer keurige en zamengeftelde werkingen , en geheel nieuw voor den Zuigeling , nogthans verrigt hy , niet geholpen door ondervinding ,< onderwys , of rede, dezelve even vaardig en goed, als de geoefendfte Zuigfter. Op dergelyk eene wyze gaan Menfchen , die jaaren van onderfcheid bereikt: hebben, dikwyls volgens beweegredenen van Inftinclen eene kennis , welke geen hooger naam dan Inftinét R % mag  134 ONSTOUVKIIE ID mag voeren , te werk. Zy eeten , drinken , gaan ter ftoel, wateren , zitten , loopen , en liggen zich tot flaapen neder , niet enkel uit overweeging , dat deeze werkzaamheden noodig zyn voor de gezondheid ; ja dikwyls trouwen zy niet enkel om kinderen te verwekken ; maar zy verrigten alle deeze en dergelyke bedryven voornaamlyk om dat zy zo gevormd zyn s dat zekere gefteldheden der werktuigen zekere ongemaklyke gewaarwordingen verwekken , die alleen verdreeveu kunnen worden door zekere bedryven , in welker volvoering zy vermaak en voldoening vinden. In zaaken , betrekking hebbende .op het welzyn des Lichaams , is het Inflinél doorgaans een fterker beginzel van werkzaamheid , en teffens eenen veiliger gids dan de menschlyke Rede, die nogthans, in veele gevallen , het Inftinct- met zeer veel voordeels onder opzigt.houdt, beftuurt, en zelfs overheerscht. Wanneer eenige Gewaarwording van uitwendige Lichaamen , of Gevoel met betrekking tot den toeftand van iemands eigen Lichaam , medegedeeld is door de zenuwen der onderfcheide Zintuigen aan de harsfenen ; of wanneer de beweegende deelen van het Lichaam in werkzaamheid gebragt zyn door kragt van den Wil, van de harsfenen overgevoerd tot de beweegende fpieren ; is de Ziel bewust van deeze werkzaamheden , en ontvangt eenige Bevattingen of Denkbeelden van dezelve. Als dan is de Ziel in ftaat om op deeze Bevattingen haare eigene byzondere vermogens te werk te ftelien : 't welk dezelve mede in de harsfenen fchynt  DER. ZIELE. 1$ fchynt te volvoeren , zonder verderen byftand van de andere leden des Lichaams. Deeze byzon- dere vermogens der Ziele kunnen onderfcheiden worden in 't Verftand , de Neigingen , en den Wil. Het Verftand behelst de befpiegelende vermogens der Ziele , waar door dezelve herdenkt , zich beelden voorftelt , en de bevattingen voorheen van de Zintuigen ontvangen , fchikt, dezelve ontbindt of zamenvoegt, 'er over oordeelt en redenkavelt; deeze vermogens worden , volgens de gemeene wyze van fpreeken , in het Hoofd geplaatst. De Neigingen bevatten alle aandoeningen, driften, genoeglyke of ongenoeglyke , met alle de daar uit ontftaande begeertens of afkeerigheden , welke de Ziel gewaar wordt omtrent de Voorwerpen haarer befchouwingen ; deeze vermogens doet men doorgaans in het Hart huisvesten. • De Wil is het werkend vermogen der Ziele , waar door dezelve het goede omhelst het kwaade fchuwt , dit vermogen is in ftaat om de voorfchriften van het Verftand en der Neigingen op te volgen. In deezer voege heb ik , door te bewyzen dat het Lichaam ftoflyk is , — dat de Ziel een Beginzel is, afgefcheiden van het Lichaam , — dat de Vereeni, ging van het Lichaam en de Ziel een leevend Mensch uitmaakt, — den weg gebaand-, tot het nader o verweegen des Vraagftuks , en wordt het tyd om daar toe te treeden. —— Indien men eenige gedeeltens van deeze vooruitloopende Proeve te lang mogt keuren 9  o N jS T O 'F L Y k HUID 2 ren , zo wil ik , nogthans , hoopen , dat het bygebragte zal dienen om het Antwoord zelve op te helderen , en ie bekorten. ,s Zyn 'er voldoende Mezvyzen voor de .Onjl-of- '' ,, lykheid der Menschlyke Ziele ?" 't Is een by allen erkende zaak , dat de Mensch begaafd is met gewaarwordende, gevoelende, beschouwende, neigende, en werkende Vermogens, welke men gewoonlyk aan de Ziel toefchryft ; en , onderfcheidings haLven ., kan men 'er weinig tegen hebben, om dat gedeelte van 's Menfchen gefteltenisfe , waar in ideeze Vermogens huisvesten , den naam van Ziel of Geest te geeven. Maar ten opzigte van de Natuur^ deezes deels verfchülen de Wysgeeren wyd van elkan^ der in hunne gevoelens. Verfcheide Wysgeeren , zo wel in ouden tyde als heden ten dage , hebben beweerd , dat de Ziel ftoflyk is,, en dat .alle haare Vermogens de natuurlyke uitwerkzels zyn van de byzondere Organifatie der Harsfenen en Zenuwen.: terwyl het Menschdom in 't algemeen altoos de Ziel voor Qnftoflyk gehouden heeft, of verfchillende in haare natuur van alle foort en wyziging van Stoffe. De nafpeuring van dit Onderwerp voert ons tot de vJterfte grenzen van menschlyk onderzoek , waar wy gevaar loopen , dat een dorst na kennis ons zal lei.den buiten de paaien, waar de bronnen va.n kennis? nee-  DER. ZIELE» 137 neeming ontfpringen : in deezen ftand kunnen wy ligt omdoolen op paden , waar geene weezenlyke kennis te vinden is. En , naardemaal dit de oorzaak fchynt te weezen van de verfchillende gevoelens der Verftandigen wegens 's Menfchen Ziel, en van de bezwaarlykheid om dit ftuk tot genoegen af te doen, behooren wy zorgvuldig op onze hoede te weezen , om onze nafpéüringen ftrikt bepaald te houden binnen de paaien , waar wy weezenlyke kundigheden kunnen opdoen. Even gelyk wy geene middelen bezitten , om het beftaan en de hoedanigheden der Stoflyke Lichaamen gewaar te worden , dan de berigtgeevingen onzer Zintuigen ; zo hebben wy geene andere middelen , om het beftaan en de hoedanigheden der Menschlyke Ziel te kennen , dan eene naauwkeurige waarneeming van de werkingen der Ziele in ons zeiven , van welke wy bewustheid draagen : en gelyk onze Zintuigen ons geen berigt geeven wegens inwendige gefteltenisfe der Stoffe , zo geeft onze Bewustheid ons geen berigt wegens de inwendige gefteltenisfe van de Ziel zo als deeze in zich zelve is , onafhangelyk van haare werkzaamheden. Gevolglyk zyn wy onkundig, en zullen wy altoos onkundig moeten blyven, van beider inwendige gefteltenisfe. Maar , niettegenftaande de Ziel onnafpeurelyk is voor eenig Zintuig, en wy geene bewustheid hebben van haare inwendige Natuur, noch zelfs van haare Vermogens en Werkingen , eer zy dezelve volvoerd heeft, en gevolglyk dit voornaamst S Se"  13? O N S T O F L Y K H E I D gedeelte van 's Menfchen gefteltenisfe niet op zich zelve kan onderzogt worden, kunnen wy nogthans, daar wy kennis hebben van de werkzaamheden, die de Ziel in ons zei ven volvoert, daar wy de zigtbaare tekens en uitwerkzels zien, welke die.werkzaamheden in onze Lichaamen , als mede in de Lichaamen woorden en daaden van andere Menfchen te wege brengen , deeze inwendige en uitwendige werkzaamheden met elkander vergelyken , en langs deezen weg zekere maate van weezenlyke kennis ten opzigte van de Menschlyke Ziel bekomen. Deeze , hoe bepaald en onvolkomen ze ook moge weezen , is genoegzaam voor alle vereischtens van het menschlyk leeven ; en het is voorzigtiger zich daar mede te vrede te houden , dan te ftaan na eene kennisfe verre buiten het bereik onzer bekwaamheden geplaatst. Wanneer wy de werkzaamheden nagaan , welke de Ziel verrigt , door middel onzer Zintuigen , onderfcheiden wy natuurlyk de werkzaamheden der Ziele van de Lichaamlyke Werktuigen , door welke dezelve ze volvoert, en ontwaaren een verfchil in de Natuur van deeze twee Beginzelen. Dus, wanneer ik uitwendige Voorwerpen onderzoek met myne oogen, vingeren , of ooren , ontdek ik niet alleen de gewaarwordeiyke hoedanigheden deezer Voorwerpen , en oordeel dezelve juist zodanig te weezen, als ik bemerk dat ze zyn ; maar op dien eigenften tyd oordeel en geloof ik natuurlyk , dat 'er een Beginzel in my is, 't welk deeze uitwendige Voorwerpen ziet en be-  DER ZIELE. 139 bemerkt,- en dat dit Beginzel van eene verfchillende Natuur is van de bemerkte Voorwerpen , en van de Zin of Werktuigen , waar door 't zelve ze gewaar wordt< Wanneer ik aangenaame of onaange- naame Aandoeningen gevoel, oorfpronglyk uit myne Zintuigen , of den tegenwoordigen ftaat van eenig lid myns lichaams, heb ik bewustheid van de byzondere foort, en maate van dat vermaak of die pyn, en van het deel in welke ik een van beide gevoelde; en ten zelfden ftonde oordeel en geloof ik natuurlyk , dat dit voelend Beginzel in my iets onderfcheidens is van het Stoflyk Geftel, waar in het gevoeld wordt. ■ Wanneer Ik fchryf, wandel, of fpreek, weet Ik wat Ik doe ; natuurlyk oordeel en geloof ik , dat het werkend Beginzel in my, 't welk.de beweegingen van myn hand , voeten en tong veroorzaakt en beftuurt, van eene verfchillende natuur is van die der Leden, welke het beweegt. En dus word ik , door de enkele beoefening van bevatting, aandoening en vrywillig bedryf, verzekerd van de Onftoflykheid der Ziek, en kan 'er niet aan twyfelen. Wanneer ik de inwendige werkzaamheden van myne Ziel befchouw, terwyl dezelve de Bevattingen, reeds van de Zintuigen des Lichaams ontvangen, overweegt , ben ik bewust dat dezelve het vermogen van denken, herinneren, peinzen, vergelyken , oordeelen , redenkavelen , gelooven , twyfelen , en andere befpiegeiende bekwaamheden uitoefent \ — een vermogen om door haar eigene gedagten verfcheide aan- S 2 §e'  140 ON STOFLYKHEID genaame en onaangenaame gevoelens , aandoeningen , en driften te ontvangen , en in verfchillende ftaaten te verkeeren , als liefde, haat, hoop, vrees, vreugd, fmart , goedwilligheid of kwaadwilligheid , toorn , dankbaarheid , mededoogen , genot, lyden , geluk en ongeluk ; — een Vermogen om-te verlangen , te fchuwen , te willen , te kiezen , voor te ftelien , te beveelen , toe te Memmen, te weigeren, en andere voorftellen en bedryven van den Wil te volvoeren. Ik ben bewust, dat de Ziel de gedagten naar eigen welgevallen kan wenden , dit of dat voorwerp befchouwen , zich korter of langer tyd daar mede bezig houden , meer of min aandagts 'er op vestigen ; dat zy de .verrigtingen van vroegeren tyde , te Jerufalem of te Rome , kan overweegen of zich bepaalen tot de dingen die thans in Engeland of America voorvallen, of in een oogenblik na de Oost- Indien of China zich wenden, zonder hinder te ontmoeten , uit hoofde van den afftand van tyd of plaats. Ik ben des- gelyks bewust , dat myne Ziel natuurlyk begeert dingen die goed zyn , en een afkeer heeft van de kwaacle ; dat dezelve denkt, oordeelt en redenkavelt over voorledene , tegenwoordige en toekomende zaaken , fchoon van leelyk, waarheid van valschheid , en regt van onregt onderfcheidt. lk ben ten zelfden tyde bewust, dat deeze veelerhande werkzaamheden de bedryven niet zyn van afzonderlyke Beginzelen in my ; maar onderfcheide daaden van één en hetzelfde onverdeelde Beginzel, 't welk ik myne Ziel noem. Deeze  DER. ZIELE. 141 Deeze oordeel en geloof ik , derhalven , natuurlyk , dat van een weezenlyk verfchillenden aart is van my-, ne harsfenen , of eenig ander gedeelte myns Stoflyken Geftels, en gevolglyk dat dezelve Onftoflyk of Geestlyk is. Dat de Mensch beftaat uit een Stoflyk Lichaam en en eene Onftoflyke Ziel , vereenigt in ieder Perfoon, is het algemeen geloof des Menschdoms geweest door alle Eeuwen heen , en deeze algemeene zamenftemming , in een ftuk van gemeene Ondervinding, waar in de Ongeleerden zo wei bevoegde Regters zyn als de Geleerden , wyst uit dat dit Geloof hervoortkomt uit 's Menfchen Gefteltenisfe , en het uitwerkzel niet is van Opvoeding, of valfche Redenkaveling. Gelyk de Stofiykheid van het Lichaam beweezen werd, door het getuigenis der Zinnen , zo hebben wy nu de Onftoflykheid der Ziele beweezen, door het getuigenis onzer Zelfbewustheid : en deeze zyn de twee eigenfte bronnen , uit welke wy het zekerfte van alle menschlyke kennis fcheppen , de kennis , die ieder Perfoon heeft van zyn eigen Beftaan. Naardemaal de bronnen van beide dezelfde zyn , moet de klaarblyklykheid van dezelfde foort, even zeer in 't oog loopend , zeker , en onwederfpreekelyk weezen , zo in 't eene als in 't andere geval. Of, indien de kennis van eens Menfchen eigen Perfoönlyk Beftaan , hun met meer kragts en leevendigheids treffe , dan de kennis , welke hy heeft van het Beftaan en de Stoflykheid zyns Lichaams, of van het Beftaan en de Onftoflyk- S 3 heid  Ï42 O N S T 0 F L Y K H E I D heid zyner Ziele, mag dit onderfcheid' zeer voeglyk daar aan toegefchreeven worden, dat hy een naauwer verbintenis heeft met zich zeiven in 't geheel als een leevend Perfoon , dan met zyn Lichaam of met zyne Ziel, afzonderlyk aangemerkt. De Rede kan geen hooger gezag , of een vaster grondflag tot geloof geeven , en onze Natuur dezelve niet ontvangen , dan het boven gemelde: weshalven de Leer van de Onftoflykheid der Ziele niet aan het waggelen gebragt kan worden , door eenige bewysredenen van zommige Wysgeeren daar tegen ingebragt.. De gewaarwordende , gevoelende , neigende , en werkende Vermogens der Ziele zyn kenmerken , die dezelve zo duidelyk onderfcheiden van alle Stoflyke Lichaamen of Organifatie van Stoffe , als eenige kentekens den eenen rang of foort van Stoflyke Lichaamen , van een ander kunnen onderfcheiden. De algemeene eigenfchappen , welke men vindt in alle Stoflyke Lichaamen , zyn uitgebreidheid, gedaante , vastheid , deelbaarheid , werkloosheid , of eene onverfchilligheid ten opzigte van beweeging en rust. De Ziel is noch uitgebreid, noch van zekere gedaante, noch vast, noch deelbaar, noch werkloos ; maar is enkelvoudig , niet uit deelen zamengeftêld , onbemerkbaar voor eenig Zintuig, en met haare eigene Natuure, een leevend, bewust, gewaarwordend, voelend , neigend , verftandig en werkzaam weezen. De hoedanigheden , door welke Stoflyke Lichaamen verfchillen en van elkander onderfcheiden worden , zyn licht,  D E R. Z I E L E, 143 licht, kleur , grootheid , reuk , fmaak, hitte, zwaarte , vloeibaarheid , ruwheid , gladheid, digtheid, ftyfheid , buigzaamheid, veerkragtigheïd enz.; maar geene hoedanigheid heeftf men tot nog in de Stoffe ontdekt , welke de minfte gelykvormigheid aanduidt met de werkzaame hoedanigheden der Ziele. De Wysgeeren , die de Stoflykheid der Ziele ftaande houden , doen hun gevoelen op deeze veronderftelling rusten , dat de Vermogens in 't algemeen aan de Ziel toegefchreeven, niet beftaanbaar, zyn met de eigenfchappen der Stoffe , aangemerkt als eene uitgebreide zelfftandigheid , en begaafd met de Vermogens van aantrekking en afftooting , en gevolglyk dat zy alle de noodwendige uitkomst kunnen weezen van de byzondere Organifatie der harsfenen', wanneer enkel de leevenskragten aan het zamenftel gegeeven zyn. — Doch wy mogen dit veilig eene willekeurige veronderftelling noemen , niet onderfchraagd door eenig bewys of ondervinding , tot dat zy in de Stoffe eenige bekende hoedanigheid aanwyzen , die dezelve in ftaat ftelt om , of uit zich zeiven , of in gevolge van eenige bekende Organifatie , deeze Vermogens voort te brengen. Om fterkte aan hun gevoelen by te zetten , moesten zy niet alleen met bewysftukken ftaaven , dat enkel Stoflyke Organifatie bekwaam is om deeze Vermogens te verwekken; maar teffens aanwyzen , hoe onvolkomen ook , de byzondere wyziging in welke Stoffe en Organifatie twee verftandlooze Weezens , beginnen bewustheid te verkrygen , te den-  144 ONS TOF LYK HEID denken , te begrypen en te werken. Want, indien zy geene goede reden hebben om deeze verandering van eene verftand- en werklooze Stoffe in een verftandig en werkend Weezen , meer toe te fchryven aan deeze dan aan geene byzondere Organifatie der harsfenen , kunnen zy geene goede reden hebben > om zulks aan eenige toe te kennen , of te veronderftellen , dat zulk eene verandering in 't geheel gemaakt is. Het blykt niet , dat eenige foort van Stoffe , of Organifatie derzelve, ooit is waargenomen eenige hoedanigheden of vermogens overeenkomftig met die der Zielè uit te oefenen : in de daad de logheid en uitgebreidheid fehynen 'er onbeftaanbaar mede. Alle de bekende eigenfchappen der Stoffe , zo algemeene als byzondere , fluiten in , dat dezelve een dood werkloos weezen is , 't welk alleen kan beweegen , als het bewoogen wordt, en alleen werken, door bewerkt te worden. En , fchoon van alle hoedanigheden en toevallen der Stoffe , de Beweeging die fchynt te wee. zen , welke het meest gefchikt is om vermogens gelyk die der Ziele hervoort te brengen , zal nogthans, daar alle Stoflyke Beweeging gebragt kan worden tot de werktuiglyke en fcheidkundige , en daar Stoflyke Beweeging niets anders dan beweeging kan baaren , dewyl alle wyzen van beweeging niets anders zyn dan byzondere beweeging, volgen , dat geene Stoflyke Beweeging de minfte gelykheid konne hebben met de beweegingen en uitwerkzelen van 's Menfchen Verftand  DER ZIELE' 145 ftand en Wil : want wanneer ik my zeiven beweeg , doe ik zulks door eenige drangreden, met beooging van zeker einde , en door middelen , die ik by my zeiven beraam. Voor 't algemeen Menfchen Verftand fchynt 'er eene ongerymdheid opgeflooten in de veronderftelling, dat eenige Organifatie van de harsfenen kan denken , verftaan en willen in de harsfenen , en dat dezelfde Organifatie ziet door middel eene* onderfcheidene Or. ganifatie in de oogen , hoort door de Organifatie der o oren ; en het geheele Lichaam , op den wil, beweegt door de Organifatie van de beweegende lede- maaten, En het is niet min ongerymd , gelyk zommigen gedaan hebben , reden te geeven van den werkenden invloed van den Wil, door het beftaan te veronderftellen van eene algemeen verfpreidde zelfftandigheid , drukkende op de harsfenen , zich aankantende tegen eenige gedagten en met andere overeenftemmende , en dus voortbrengende den wederftand of berusting in 't algemeen aan de Ziel toegefchreeven. Een bewys zeer algemeen tegen de Onftoflykheid der Ziele ingebragt, beftaat hier in , dat Lichaam en Ziel zo weezenlyk in natuur verfchillen, dat zy geen gemeenen eigendom kunnen hebben en gevolglyk onbekwaam zyn voor eenige Verbintenis , of eenige we- derkeerige Werking op elkander. Doch deeze zwaarigheid hebben wy reeds te keer gegaan , door te bewyzen , dat 'er eene Vereeniging en onderlinge Wer- T king  Ï46 onstoflykiieid king tusfehen deeze twee Beginzelen met de daad plaats heeft, in elk leevend Perfoon, en het gebruik aan te toonen van deeze vereeniging in het beloop der huishouding des menschlyken leevens. 't Is waar wy weeten niet op welk eene wyze Lichaam en Ziel op elkander werken ; en de Materialisten geeven ook niet voor eenige bevatting te hebben van de wyze, op welke de Vermogens der Ziele , uit enkele Organifatie kunnen voortkomen. In alle deelen der Natuure weeten wy het beftaan van veele dingen , terWyl wy onkundig zyn van de oorzaak waarom ze zo en niet anders zyn. , Maar, naardemaal wy weeten , dat 'er eene onderlinge zamenftemming plaats grypt tusfehen het Lichaam en de Ziel , kan 'er misfchien eenige betrekking of gefchiktheid tusfehen dezelve weezen , voortfpruitende uit hoedanigheden in beide ons onbekend ; doch , indien deeze veronderftelling niet toegeftemd wordt, zal men nogthans moeten erkennen , dat een on ftoflyk Weezen op Stoffe kan werken , zonder eenige andere gemeene eigenfehap met dezelve te hebben dan plaatslyk tegenwoordig te zyn. Want God fchiep de wereld uit niet, onderhoud en beftuurt dezelve nog. Men voere als geen bewys aan om te betoogen dat de harsfenen de Ziel zyn , of dezelve uit organifatie der harsfenen beftaat: dewyl 's Menfchen befchouwende en werkende Vermogens zomtyds lyden in ongefteldheden der harsfenen , of derzelver trapswyze vervalling in den ouden dag. Zulks bewyst alleen , dat  D E R Z I E L E. 147 dat de harsfenen tot het zin- of werktuig dienen , door 't welk de Ziel, terwyl dezelve met het Lighaam vereenigd is , berigt ontvangt van de onderfcheide deelen des Lichaams , dezelve overweegt , en haare begeertens aan de beweegende leden mededeelt ; en dat een gezonde ftaat der harsfenen noodzaaklyk vereischt wordt tot het wel volvoeren deezer dienften. Maar het gaat vast dat de Ziel het harsfengeftel niet kan weezen : dewyl hetzelve eene verzameling is van veele fcheidbaare deelen of weezens , en overzulks het onderwerp niet kan zyn , waar in de Onverdeelde Bewustheid van den Mensch huisvest. Ik ben bewust, dat het Beginzel binnen in my , het welk uitwendige Voorwerpen bemerkt, 't zelfde is , 't welk voelt, verftaat, oordeelt , redenkavelt , en op den wenk van den wil werkt, en bewust is van alle werkzaamheden , en daarom een onzamengefteld en enkelvoudig Beginzel moet zyn , en gevolglyk niet Stoflyk, noch het uitwerkzel van Organifatie kan weezei\ Dit Beginzel is myne Onftoflyke Ziel; die, onder eene geduurige verandering van gedagten en daaden , hetzelfde onverdeeld bewust weezen blyft. Eindelyk heeft men veronderfteld , dat de Vermogens van bewustheid , denken en vrywillige beweeging aan de organifatie der harsfenen kunnen toegevoegd weezen; maar, volgens deeze veronderftelling zouden 'er zo veele onderfcheidene denkende en werkende weezens zyn als denkende deelen in de harsfenen; anderzins moest 'er nog iets anders aan worden toe- T 2 ge-  148 ON ST OF L YKH E I D gevoegd om derzelver Vermogens te vereenigen. En wat kan dit anders weezen , dan een Onftoflyke Ziel, die onzamengefteld en volftrekt één is, en die, fchoon zy zelve geen deel des Lichaams zy, leeven en kragt fchenkt aan elk deel, en aan het geheel. Naa deeze pooging om de Onftoflykheid der Ziele vast te ftelien, gaan wy over tot het tweede Lid des Vraagftuks. „ Wat kan men, indien 'ën voldoende Bewyzen zyn „ voor de Onftoflykheid der Menschlyke Ziele, „ daar uit afleiden , ten opzigte van derzelver „ Duuring, Gewaarwording en Werking , naa „ den Dood des Lichaams in haaren afgezonder„ den Staat ?" Elk leevend Mensch beftaat uit een Lichaam en eene Ziel , vereenigd. Dit Lichaam is fteeds blootgefteld om in wanorde gebragt te worden door ongefteltenisfen, die in 't zelve ontftaan , of door van buiten daar op werkende oorzaaken , en door ouderdom : en wanneer de harsfens , het hart en de longen onbekwaam geworden zyn om de leevenswerkzaamheden langer voort te zetten, houden die werkzaamheden op , de onderlinge zamenftemming tusfehen het Lighaam en de Ziel neemt een einde, en de Dood des Lichaams volgt. De Ziel, nogthans, fchynt eene Iterke  DER ZIEL E. 149 fterke geneigdheid of liefde te hebben tot het Lichaam, naardien het niet blykt , dat deeze immer haare verbintenis met het Lichaam willekeurig , of uit eigen beweeging , afbreekt, zo lang de leevenswerktuigen in ftaat zyn. tot het verrigten der gewoone dienften ; ook fchynt zy geen vermogen te hebben om dit te doen langs eenigen anderen weg dan door de leden, die aan den wil gehoorzaamen te gebieden eene daad te verrigten , welke een doodlyk onheil toebrengt aan de leevenswerktuigen. De blyken des Doods zyn eene geheele verdooving der Vermogens van gevoelen , verftaan en werken in den geftorvenen; eene geheele ophouding van de ademhaaling , de bewceging des harten ., en den omloop des bloeds; het Lichaam bleek, ftyf, koud, beweegloos; eene verrotting van het ftilftaand bloed en vogten; een ftank , die het Lichaam welhaast alleen gefchikt maakt om uit het gezigt weggeruimd en ten grave gebragt te worden , waar de zagte deelen zich fchielyk ontbinden , en de beenderen allengskens vergaan en tot ftof worden. Hier neemt het Lichaam een einde; doch wat wordt 'er van de Ziel ? Deeze Vraag valt zeer moeilyk te beantwoordden. De Ziel kan niet bemerkt worden door eenig Zintuig , haare inwendige gefteltenis de band die dezelve aan het Lichaam bondt, de wyze van haare werkzaamheden , zyn onbekend. Bewustheid onderrigt ons alleen van.de werkzaamheden , welke zy daadlyk in ons zeiven oefent, en gevolglyk T 3 moet  150 ONSTOFfc. YKHEID moet al de kennis-, welke wy kunnen hebben van de verftandige, neigende en werkende hoedanigheden van andere Menfchen , ontdaan uit de vergelyking der tekenen , welke de werkzaamheden der Ziele op hun geitel, woorden en daaden drukken , met de werkingen van myne eigene Ziel. Maar geene. zulke tekens van de werkingen der Ziele vertoonen zich in den afgeftorvenen , die in 't .oogenblik des .Doods ophouden Menfchen te weezen : weshalven wy, op geenerlei wyze , gemeenfchap of verkeering met de Dooden kunnen hebben. En deeze kloove van onkunde, welke de Leevenden van de Dooden affcheidt , is zo wyd, dat Lieden , die uit eene. beroerte, eene bezwyming , of, naa in, het water gelegen te hebben , weder bykomen , geen verflag kunnen geeven , of iets aan zich zeiven berigten van het gebeurde , geduurende dien tyd deezes toevals , of fchynbaaren Doods. Onze kennis , derhalven, wegens 't geen 'er van de Ziele wordt, naa haare affcheiding- van het Lichaam , moet voornaamlyk afgeleid worden uit het geen wy weeten van de Natuur der Ziele , vergeleken met de algemeene pligten , bevattingen, oordeelvellingen, en 't geloof des Menschdoms, ten aanziene van het toekomende , terwyl zy in deeze tegenwoordige Wereld keven. Alles is voor ons vooruitzigt; maar wy hebben geene natuurlyke Vermogens , bekwaam om ons eene finziende kennis te geeven van het geen te komen ftaat, gelyk aan die, welke wy van tegenwoordige  D ER. ZIELE. 151 dige dingen verkrygen , door onze Zintuigen, door onze Bewustheid , en van voorledene door onze Geheugenisfe. Het eerfte Onderzoek betreft de Duuring van de Ziel. De Wysgeeren , die de Stoflykheid der Ziele ftelien , en ftaande houden , dat haare Vermogens niets meer zyn dan 't geen natuurlyk ontftaat uit de byzondere Organifatie der harsfenen , beweeren , zeer beftaanbaar met dat begrip , dat, by de ontbinding deezer Organifatie , door den Dood , de Ziel met het Lichaam fterft, en dat de geheele Mensch wordt uitgèbluscht. Veelen deezer , nogthans , gelooven in de Wederopftanding der Menfchen , en in den Toekomenden Staat van Beftaan en Vergelding. In de daad ik geloof, 'er was nooit een Volk , zelfs onder de wildfte en onbefchaafdfte , dat den Dood aanmerkte , als de geheele vernietiging van 's Menfchen weezen. Zy zagen overal voorwaards , met hoope en verwagting op een Toekomenden Staat, in welken zy zouden blyven leeven , naa den Dood des Lichaams. Deeze algemeene zamenftemming in het verlangen van een ander Leeven , moet ontftaan uit het algemeen begrip of oordeel des Menschdoms.. Ën naardemaal wy niet ontdekken , dat eenig nutloos verlangen den Mensch is ingeplant, mogen wy dit natuurlyk verlangen houden voor eene redelyke aanduiding , dat de Ziel zal blyven beftaan. De natuurlyke Verwagting, die de Menschen hebben  Ï52 ONSTOFLYKHEID ben van te zullen blyven leeven in eenen anderen Staat, naa dat het Lichaam in het Graf rust, wordt verfterkt, door bedenkingen ontleend uit het geen wy kennen van de Natuur der Menschlyke Ziel. Deeze , het edclfte deel van 's Menfchen gefteltenisfe , ontvangt zo veele verfchillende indrukken van , oefent haare werkzaame vermogens in de onderfcheidene deelen des Lichaams , en let zo gereedlyk op eene verfcheidenheid van verfchillende dingen en'omftandigheden , zonder verwarring , als aantoont, dat zy van geene zamengeftelde natuur kan weezen , of beftaan uit onderfcheidene deelen. Zy is, derhalven, één , enkel, onverdeeld , onzamengefteld Weezen , dat in geen deelen kan gefcheiden worden ; en , in gevolge van deeze hoedanigheden , heeft zy niets in zich zeiven , 't welk haare ontbinding kan veroorzaaken of vorderen ; of het geen onderheevig is om bedorven en vernield te worden, door den invloed van eenig gefchaapen Weezen buiten haar. Wy kunnen geene andere wyze begrypen , op welke de Ziel zou ophouden te beftaan , en mogen derhalven befluiten dat de Ziel natuurlyk Onfterflyk is , of niet van haar beftaan beroofd kan worden , of dezelfde Magt, die dezelve voortbragt, moest ze vernietigen. Maar geene voetflappen van Vernietiging vertoonen .zich in eenig deel der Natuure , zelfs onder die Ligh aam en , welke zich aan de meeste veranderingen vinden blootgefteld. Verrotting is het groot middel ge» fehikt tot ontbinding deezer Lichaamen in de hoofd- ftoffen  DER ZIELE. 135 doffen uit welke zy zyn zamengeftêld. Elk Zaad brengt zyne eigene Plant voort, en elk Dier teelt zyne eigene foort; deeze Lichaamen leeven allen , worden gevoed, fterven , vervallen en keeren weder tot derzelver oorfpronglyken ftaat, 't zy ze elders heenvliegen of vast blyven; en kunnen dan weder gebezigd worden tot beftanddeelen van andere Planten en Dieren. Door deezen wonderen kring van verwisfelingen , wordt eene opeenvolging van deeze fchoone , maar ras verganglyke deelen der Scheppinge , fteeds in itand gehouden; doch het blykt niet, dat iets ergens vernietigd wordt. Ten opzigte van de Gewaarwordingen en Werkingen van de Ziel in haaren afgezonderden Staat, is het noodig allerzorgvuldigst op onze hoede te weezen , om ons niet te laaten vervoeren buiten de grenzen aan onze kennisneeming gefteld. Wy , die in deeze Wereld leeven , hebben geene andere kennis van eenig ding in dezelve , of elders, dan die wy ontvangen door onze Zinnen en Bewustheid; wy hebben geene inziende kennis van het toekomende , noch eenigen ommegang met de afgefcheide Zielen : en kunnen , derhalven , geen ondervinding , of rechte bevatting hebben van de wyze van beftaan , gewaarworden , of werken der Ziele, naa dat dezelve van het Lichaam, en van deeze Wereld, is afgezonderd. Alles wat wy ten dien aanziene kunnen begrypen , moet gegrond weezen op de ondervindelyke kennis, welke wv hebben van de Natuur der Ziele, en van haare V Werk-  Ï54 ONSTOFLYRHEID Werkzaamheden in ons zeiven , en in andere Menfchen , geduurende dit Leeven , vergeleeken met de aanduidingen der Natuure en van Godsdienftig geloof, ten opzigte van het Toekomende. De befluiten , die men afleidt uit de Onftoflykheid der Ziele, ftemmen overeen met de algemeene bevattingen der Menfchen , die , door alle Eeuwen , en op alle Plaatzen , den Dood hebben aangezien als eene fcheiding der Ziele van hêt Lichaam , het einde van het Tegenwoordig Leeven , en een intreede tot eene nieuwe wyze van Beftaan. Welke die wyze is, kunnen wy niet bepaalen ; doch , de werkzaame natuur der Ziele in aanmerking genomen zynde , kan dezelve geene enkele Duuring weezen, gelyk die van een ftaaf Gouds 5 maar het beftaan van eene leevende Ziel, bewust , werkzaam , en behoudende de hoedanigheden en vermogens aan haare natuur behoorende in dien afgezonderden Staat. Maar de Materialisten werpen tegen , dat, welke ook de Vermogens van bevatting en gevoel in zich zei ven mogen weezen , deeze blykbaar afhangen van en niet beftaan kunnen buiten de Organifatie der harsfenen , en derhalven daar aan moeten toegefchreeven worden ; en dat, dewyl wy van deeze werkingen alleen kennis draagen door middel van de Lichaamlyke Zintuigen , wanneer deeze werktuigen door den Dood buiten ftaat gefield worden om de vereisehte indrukken te ontvangen, de Ziel ft erft, of voor altoos onbekwaam wordt om haare Vermogens te oefenen. —i Tot  DER ZIELE. 155 Tot onderfchraaging van dit hun gevoelen , brengen zy in 't midden , dat 'er verfcheide gefteltenisfen des Lichaams zyn , in welke de Ziel geene bewustheid beeft , en buiten ftaat is om te denken of te werken, als in een diepen flaap, in eene bezwyming, by 't lang in 't water liggen , of den aanval van eene volflagene beroerte. Ter beantwoording hier van merken wy , • in de eerfte plaats , aan , dat deeze Tegenwerping zich niet verder uitftrekt, dan tot die bevattingen en aandoeningen , welke gefchieden door de Zintuigen des Lichaams , en 't is toegeftaan , dat deeze met den Dood moeten ophouden. Maar by den Mensch vindt men verfcheide verftandlyke bevattingen , gevoelens en daaden , die de Ziel, naar allen fchyn , naa de fcheiding van het Lichaam , kan behouden ; echter ftaan wy ook toe, dat wy , geduurende de verbintenis der Ziele met het Lichaam , van deeze verftandlyke werkingen alleen kennis hebben , door de werktuiglykheid der harsfenen. Dan hier uit volgt, in geenen deele, dat de Ziel geene afzonderlyke werkingen kan verrigten , naa dat dezelve van het Lichaam is afgefcheiden. 1 Ten tweeden : Naardemaal de Ziel leeven , kragt en werkzaamheid fchenkt aan het Lichaam , 't welk dezelve bezielt , blykt dezelve een Beginzel van leeven en werkzaamheid te zyn, of zulks in zich zeiven te hebben; en, derhalven, haare weezenlyke eigenfchappen van verftaan , gewaarworden , en werken kan behouden , naa de fcheiding van het V 2 Lichaam.  Ï5<5 ONSTOFLYEHEID Lichaam. Ten derden : Wy ftaan , wyders , toe , dat de waarneemingen gedaan op Perfoonen in diepen flaap , in bezwyming , in beroerte , of naby verdronken , bewyzen , dat de Mensch zyne natuurlyke vermogens niet konne uitoefenen, wanneer de werk. tuigen des Lichaams niet naar behooren gefchikt zyn. Maar dit bewyst meer dan men ten oogmerke heeft Het bewyst, dat de Ziel zo verre is van noodzaaklyk met beftaan op te houden , of te leeven , als dezelve ophoudt haare werkingen te volvoeren , dat zy daadlyk haare inwendige kragt blyft bezitten , en eene bekwaamheid om haare werkzaamheden voorttezetten, zelfs in zulk een ftaat der werktuigen , in welken zy dezelve niet meer gebruikt , ten minften op eene voor ons merkbaare wyze , dan als of het Lichaam geheel dood was; want wanneer zulk een Perfoon uit zynen diepen flaap ontwaakt, uit de bezwyming , de beroerte , of fchynbaaren dood, bekomt, kent hy zich voor dien zelfden Perfoon als hy vóór het toeval was , en herkrygt' fchielyk alle zyne bekwaamheden , uitgezonderd de geheugenis van 't geen 'er voorviel terwyl hy fliep , bezwymd , beroerd , of als dood was. —.— Ten vierden : Is de Ziel, terwyl dezelve zich met het Lichaam vereenigd vindt , fteeds bezig met verfcheide Vermogens uit te oefenen , door ons onopgemerkt , die van het uiterfte aanbelang zyn tot bewaaring des" leevens , door het Lichaam in een ftaat te houden gefchikt voor de werkingen der Ziele. Dit blykt uit de veelvuldige inwendige werkingen , welke fteeds  DER ZIELE* 157 fteeds volvoerd worden , door den invloed der zenuwen , dat is de kragt der Ziele , en van welke wy geene bewustheid altoos hebben , zo lang zy den natuurlyken loop houden. Van deezen aart zyn de beweegingen van het hart, van de bloedvaten, van de maag de ingewanden, enz., die aantoonen , dat de Ziel daadlyk verfcheide vermogens pefent in elk leevend Mensch , van welke hy zelve geene kennis heeft, en het zeer waarfchynlyk maaken, zo niet zeker, dat dit Beginzel des leevens , der denking en werkzaamheid, een Vermogen zal behouden Om zyne verftandige werkingen in zich zeiven te verrigten, naa dat het van het Lichaam is afgefcheiden. Dit ftuk kan opgehelderd worden, door de Vermogens der Ziele te vergelyken met de veerkragt van een boog. Wanneer de boog ontfpannen is, wordt de werking0 van de veerkragt opgefchort; doch niet vernietigd 1 en wanneer de harsfenen in geen gefchikten ftaat zyn , houdt de werking van de vermogens der Ziele op; doch haare.bekwaamheden blyven ongefchonden. Het fpannen'van den boog is noodzaaklyk om dien in ftaat te ftelien tot het uitoefenen van deszelfs veerkragtig vermogen ; maar is de uitwerkende oorzaak niet van deszelfs veerkragtigheid : zo is ook de gefchikte gefteltenis der harsfenen , hoe noodwendig ook , terwyl de Ziel met het Lichaam vereenigd is , de uitwerkende oorzaak niet van de vermogens , welke de Ziel heeft om te denken , te voelen en te werken. En gelyk de veerkragt van den boog afhangt van de natuur der V 3 ftoffe j,  15% O n s t o f l y k ii e i d ftoffe, uit welke de boog is zamengeftêld , en alleen verdelgd kan worden door het verbreeken van den boog , zo huisvesten de vermogens der Ziele in haare eigene leevende en .werkzaame natuure , en kunnen niet verwoest worden , dan door de vernietiging der Ziele. Het befluit, uit al het voorgezegde op te maaken, komt hier op neder , dat de Menschlyke Ziel een Beginzel des leevens in zich zeiven is , of heeft, onafhangelyk van het Lichaam, dat, gelyk de ondervinding leeraart, de Ziel',- in eenige gevallen , blyft beftaan en leeven , wanneer noch de Perfoon , die zich in deeze omftandigheden bevindt, noch de byftanders , daar van eenige kennis hebben ; dat zy haare Vermogens ongefchonden behoudt -byKeene volflaagene ftilftand van alle bemerkte uitoefening ; dat verfcheide gewigtige werkingen geduurig in ieder Mensch voortgezet worden , door de kragt der Ziele , van welke hy geene kennis of bewustheid heeft ; en dat deeze waarneemingen zeer ftrekken om het natuurlyk geloof, dat de Ziel , naa haare afzondering van het Lichaam , zal blyven beftaan , leeven , en voor altoos haare verftandlyke gevoelende en werkzaame Vermogens oefenen. Dit denkbeeld wordt onderfchraagd , door de inboezemingen der Natuure en van Godsdienftig Geloof- Alle befchouwing der Natuure leidt ons op tot het erkennen van het Beftaan , de Wysheid en Goedheid van God, den Schepper aller dingen; de Menfchen  DER ZIELE. 159 fchen zyn overal Godsdienftige zo wel als gezellige en zedelyke Weezens : bekwaam om op de kragtdaadigfte wyze , beftuurd te worden door de Hoop en Vrees voor een Toekomend Leeven , en zou het alleronredelykst weezen , te veronderftellen , dat zy gevormd waren om door eene bedriegende leugen beftuurd te worden. De Menfchen worden geboorcn en opgevoed in verfcheide betrekkingen en banden der Maatfchappye, Burgerlyke en Godsdienftige ; in welke het algemeene goed vordert, dat 'er een onderfcheid zy van eigendom , eene verfchillendheid van rangen , en eene menigte van bezigheden , in welke de verfcheide leden , den onderlingen byftand van elkander noodig hebben en natuurlyk zoeken. Hier uit ontftaat eene verfcheidenheid van dienstbetooningen en pligten ; en om ieder Mensch in ftaat te ftelien tot het volbrengen van alle de pligten in eiken ftand en omftandigheid des leevens : is hem ingeplant het edel inwendig gevoel des geweetens , of dat heimlyk oordeel en die overtuiging der Ziele , welke ontftaat uit het begrip des bezits van het geloof der waarheid of valschheid eeniger Leere of gevoelen , en van het regte of verkeerde in het beleid zyner eigene gedagten , woorden en daaden. Maar dit Geweeten moet onderweezen worden en kennis van zaaken hebben eer 't zelve voeglyk daar over konne oordeelen. -— Twee onderfcheide bronnen zyn 'er, uit welke het de noodige onderrigting bekomt, — de een Menschlyk — de ander Godlyk. De  l6ö o.nstoflykheid De Menschlyke bron beftaat in 't Zedelyk Gevoel • de Rede en alle de verftandlyke Vermogens, die tot den Mensch behooren , en deelen zyn van zyne gefteltenisfe. Uit deeze bron alleen , onafhangelyk van Godsdienftig Geloof, kan hy begrypen , dat in gedagten , woorden en werken, eenige regt andere verkeerd zyn ; hy kan voelen , dat hy zéker Vermogen hebbe over zyn eigen Gedrag en de bepaalingen van zyn Wil; en gevolglyk dat hy een vry zedelyk werkend en verantwoordlyk weezen is. Hy kan ltelzels van Zedelykheid vormen, die fraai en hoogst nuttig zyn in het beleid der Menschlyke zaaken. Hy kan het Beftaan van God, als mede diens oneindige Magt, Wysheid en Goedheid , uit de werken der Scheppinge en Voorzienigheid , betoogen. Hy kan bewyzen , dat het 's Menfchen pligt is den Schepper te dienen , en zich" te vervoegen by eenige Godsdienftige Maatfchappy en uitwendige Godsdienstoefening : of 'er een voor zich zeiven vormen. Maar , wat ook langs deezen weg, gedaan worde, enkel en alleen door kragt van Menschlyke Bekwaamheden , zonder eenigen Godlyken Byftand , kan aan het Gcweeten alleen Menschlyke Onderrigting fchenken. De bekragrigingen van deeze Zedekunde, en louter Gefchiedkundige Godsdienst, zyn de vrede en zelfgoedkeuring, en de goedkeuring van anderen , met welken hy in eene Maatfchappy leeft, welke hem alleen in dit leeven kunnen te ftaade komen , of, ten meesten, een naam onder de Meiv fchen naalaaten, Niet,  der. ziele. I6l Niettemin is her Geweeten de gids des Menschly. ken leevens , en elk Mensch is verpligt naar deszelfs voorfchriften te handelen , zelfs indien hy geene andere dan Menschlyke onderrigting hadt. Nog- thans moeten'wy hier aanmerken, dat het Geweeten een natuurlyk Vermogen , een gedeelte van 's Menfchen gefteltenisfe , en derhalven , onderhevig is om misleid , in flaap gezust, of bedorven te worden. — _ En kan de Rede het Zedelyk Gevoel verbeteren, een ongefchikt gebruik van die bekwaamheid is desgelyks in ftaat om 't zelve verkeerd te onderrigten , en zelfs te bederven. Die bekwaamheid , in de daad, wordt maar al te dikwyls gebezigd om dat geen te regcvaardigen , waar toe de aantokkelingen van vermaak , de onbezuisdheid der driften , het vooroordeel, belang en flegte voorbeelden , ons eene fterke neiging geeven. Waarom 't zelve nooit beftemd kan weezen om de eenige Gids te zyn van 't Geweeten en 't leeven der Menfchen. De Godlyke bron van onderrigting is het Woord, of de Wet, van God, geopenbaard of gefchreeven in het Geweeten of het Hart der Menfchenkinderen. Dit is geen uitmaakend deel van de Menschlyke Natuur of van het Geweeten. Want ik voel, dat het geen gedeelte van myzelven is: dewyl het my beftraft en verwyt, wanneer ik kwaad doe , zelfs tegen mynen wil; ook kan ik het niet opwekken , of diens byftand my bezorgen , wanneer het my behaagt, gelyk ik myne Rede en andere Natuurlyke Vermogens kan doen. X Myn  162 ONSTOFLYKHEID Myn Geweeten ondervind ik kan misleid , bedorven en bewoogen worden , om gemaklyk te berusten in het kwaade; maar dit Godlyk Woord in het Geweeten ftaat voor geen bederf bloot, ftemt nooit in 't kwaade toe, en is een getrouw getuigen voor God tegen alle foort van kwaad , in denken, fpreeken of doen. 't Is de vrye gifte van God aan elk Mensch, die jaaren van onderfcheid bereikt, in zulk eene maate en op zulk eene wyze als hy dienftig keurt, als een beginzel van kennis in Godlyke zaaken, en als eene Wet om zyne neigingen en wil te regelen, 't Is de oorfprong en de grondflag van allen weezenlyken Godsdienst, of dat rigtfnoer des gedrags omtrent God en de Schepzelen , 't welk voortfpruit uit een Gevoel van Pligt voor zyn aangezigte, en de ftaavingen hier van zyn de vrede en goedkeuring van God , gevoeld in het Geweeten hier, en die volkomener gekend zal worden in een toekomend Leeven, door Gods goedkeuring der Gehoorzaamheid , en door afkeuring van Ongeho orzaamheid. De denkbeeldige, byplegtige en uitwendige menschlyke gedeeltens van den Godsdienst verfchillen grootlyks by onderfcheide Volken, en in verfchillende Eeuwen , als mede onder hetzelfde Volk op verfchillende Tyden. Maar het uitwendig en leevend gedeelte van den Godsdienst, 't welk hervoortkomt uit het Godlyk Woord in het Harte, is onveranderlyk. Want God , die Alomtegenwoordig is , en in elk Schepzel, volgens zyne natuure, behaagt het in het Geweeten der Men-  der ziele. I63 Menfchen te verfchynen door zynen Heiligen Geest» of Woord , welke gegeeven wordt als een Wet en een Gids , om de zodanigen , die geneegen zyn om op die voorfchriften te letten en daar aan te gehoorzaamen , in ftaat te ftelien om Hem te dienen en zynen wil te volbrengen. En onze gemeene Vader is gelykmaatig in alle zyne wegen , en heeft deeze vrye Gift gefchonken aan het geheele Menschlyke Geflagt, waar ook op deezen Aardbodem verfpreid , zonder uitzondering. Deeze Godsdienst is, derhalven, algemeen, en blyft onveranderlyk dezelfde , onder alle bedeelingen der Voorzienigheid ; en , indien de Godlyke ontdekking minder is in maate of klaarheid , onder eenige Volken dan onder anderen , men bedenke dan dat waar weinig gegeeven is ook weinig zal geëischt worden , en dat gehoorzaamheid aan dat weinige ongetwyfeld aangenaam zal . weezen. Naardemaal de Menfchen blykbaar tot bedryf en bezigheid gefchaapen zyn, is de Godsdienst niet gefchikt om de zorgen en zaaken deezes leevens aftefchaffen ; maar om dezelve te regelen. Deeze fpreekt tot het Geweeten der Menfchen van allerlei rang en ftaat in de Maatfchappy, en beveelt elk hoofd voor hoofd zyn eigen dingen te doen en zyn pligt te volbrengen als voor het aangezigte van God. 't Is dit Godlyk Woord in het Hart, 't welk ons eene inziende en allerzekerfte kennis geeft van het Beftaan , de Magt, de Wysheid en Goedheid van God; van de verantwoordlykheid onzer bedryven aan Hem; x % vm  IC4 onstoflykhetd van ons Toekomend Beftaan, en de Vergelding, die wy te wagten hebben. En , myns oordeels, heeft deeze kennis, onder alle , zelfs de woeste, Volken 9 in alle oorden der Wereld , eenige denkbeelden bewaard van God, den Maaker aller dingen , van zyne Voorzienigheid ; van regt of verkeerd Gedrag voor zyn aangezigte ; en van een toekomend Leeven, waar in de Goeden gelukkig , de Boozen ongelukkig zullen zyn. Maar zy hebben grootlyks de eenvoudigheid en zuiverheid van deezen algemeenen Godsdienst bedorven , door hunne eigene byvoegzelen, overleveringen , en bygeloovigheden , en eene verbaazende verfcheidenheid van verfchillende Godsdienstverrigtingen vastgefteld en gehandhaafd. Te midden , npgthans 9 van hunne wydverfchillende opgaven , en de onderfcheide kleuren , met welke zy hunne begrippen en geloof in een Toekomend Leeven hebben afgefchildcrt, komen zy alleen overeen in dit ééne ftuk , dat de Goeden zullen beloond en de Boozen geftraft worden, : En heeft het den Almagtigen niet behaagd het meest verlichtfte Volk de gefteltenisfe en wyze van deeze twee verfchillende Staaten , klaar te ontdekken. Zy zyn , naar alle waarfchynlykheid , onbegrypelyk voor ons in onzen tegenwoordigen ftaat: want zy worden allerwegen uitgedrukt met fpreekwyzen , ontleend van de dingen deezer wereld, die gewis zeer onderfcheiden zyn van die der Toekomende. De kennis, egter, welke wy op die wyze verkrygen , is ten vollen genoegzaam, tot elk nuttig einde. Het ftraalt  DER ZIELE. ló$ ftraalt in de werken der Scheppinge door , dat ieder rang van de mindere Dieren die maate en foort van kennis bezitten , welke noodig is om hun in ftaat te ftelien tot het verrigten der werkzaamheden aan hunne byzondere wyze van beftaan verbonden ; en dat eene grooter maate dan deeze aan alle Schepzelen even zeer onthouden is, als zynde noodloos en misfchien fchadelyk. Ten opzigte van de Gewaarwording en Werking der Ziele naa den Dood , in haaren afgezonderden Staat, valt het zeer bezwaarlyk iets gepasts te zeggen , of zelfs te denken, vermids wy , die nu in deeze Wereld leeven , geene andere bevattingen kunnen vormen van de Vermogens en Werkzaamheden der afgefcheidene Ziele , dan de zodanige als wy voelen > en in ons zeiven gewaar worden ; en gevolglyk aan dezelve geene byzondere wyze van kennen , gevoelen , en werkzaame vermogens kunnen toefchryven , verfchillende van die onze eigene bewustheid ons opgeeft. Nogthans weeten wy met zekerheid dat ze zeer verfchillend zyn. Wy kunnen , langs geenen anderen weg dan door middel der werktuigen des Lichaams , kennis ontvangen noch mededeelen , geen aandoening of neiging hebben , of eene vrywillige beweeging uitoefenen \ maar de Ziel heeft, in haaren afgezonderden Staat, geene zulke werktuigen , en moet, derhalven, op eene daar van geheel verfchillende wyze, ons onbekend , deeze werkzaamheden verrigten. X 3 Veel  166 onstoflykheid Veel kundigheids ten deezen opzigte kunnen wy niet opdoen uit de overweeging van de Onftoflykheid der Ziele. Naardemaal oneindige Uitgebreidheid en Duuring Go de alleen eigen zyn, weeten wy, dat de onbelichaamde Ziel zo wel op eene zekere plaats , als in zekeren tyd , moet beftaan ; en derhalven Iets moet hebben , om aan dezelve eene plaatslykheid of betrekking tot zekere plaats te geeven ; wy kennen de natuur niet van dat hts: maar verkiest iemand dit het Lichaam der Ziele te noemen , ik zal 'er my niet tegen aankanten. Om reeds gegeevene redenen , zal de Ziel, naa haare fcheiding van het Lichaam , gelyk men in 't algemeen denkt, haare weezenlyke vermogens van verftaan , voelen , en willen , behouden, en ook te werk Hellen. En daar wy gelooven in een Toekomenden Staat van Belooning en Straffe, moeten wy desgelyks gelooven , dat de afgefcheide Ziel bewustheid zal hebben van haar eigen zelfsheid ; of weeten dat zy dezelfde ziel is, die op Aarde zulk een Lichaam bewoonde, in 't zelve deeze en geene daaden verrigtte; dat zy deeze daaden , beide goede en kwaade , zich zal herinneren ; dat haar Geweeten de "aandoenlykheid van deszelfs aart zal behouden ; en dat de Ziel naakt en zonder verfchooning om zich zelve te dekken , ftaan zal voor den Regterftoel des Almagtigen. In deezen nieuwen ftaat van beftaanlykheid , of plaatze des verblyfs , kunnen verfchillende ftanden of verblyven zyn , overeenkomftig met het verfchil der byzon*-  DER ZIELE. IÖ7 byzondere Zielen onderling, of naar gelange zy meer of min volmaakt zyn. Wy zyn op Aarde gezellige Weezens , een groot gedeelte van de aangenaamheden en genietingen des Menfchelyken Leevens vloeit voort uit liefde , egtverbintenis , vriendfchap, overeenftcmming, edelmoedigheid , onderlinge goedwilligheid, en-andere gezellige genegenheden. Hier uit mogen wy natuurlyk opmaaken , dat wy gezellig zullen zyn in het Toekomend Leeven , en genegen om te verkeeren met Zie* len gelyk aan de onze. 't Is daarom zeer natuurlyk voor een Mensch , 'die eene waarde Huisvrouw, eert Kind , of Vriend verlooren heeft, te wenfchen } dat hy die beminde perfoon zal ontmoeten , kennen , en met hem verkeeren , als hy zal opgeroepen worden na eene andere Wereld, en een toevoegzei tot zyn geluk te verwagten uit deeze omftandigheid. Veele braave Mannen hebben dit meer dan waarfchynlyk gefield , en zich geftreeld met het denkbeeld , dat, gelyk wy als dan bewustheid zullen hebben wie wy zelve waren , terwyl wy op Aarde leefden , wy weinig reden hebben om te twyfelen , of wy zullen in ftaat weezen om onze dierbaare Bloedverwanten en Vrienden , die vóór ons dit leeven verlieten , te kennen. Nogthans fchynt dit ftuk niet vatbaar voor eenige voldoende bepaaling. De banden van liefde , vriendfchap en verkeering onder de Menfchen worden alle gevormd in het Lichaam , en ontflaan uit lichaamlyke bevattingen en gewaarwordingen : en dewyl  168 o n s t o f l y k ii e i d wyl deeze by den Dood des Lichaams een einde nee« men , komt het waarfchynlyk voor , dat alle de genegenheden , daar uit herkomftig , ook ontbonden zullen worden , als onovereenkomftig met den ftaat van onbelichaamde Zielen ; als mede dat de banden van eenigheid en gezelligheid onder de afgefcheide Zielen uit een geheel ander beginzel zullen voortkomen. Misfchien zal in den ftaat des Geluk-s geen andere band van vereeniging weezen , dan de zuivere Liefde tot God. De Onftoflyke natuur der Ziele bewyst ten vollen, dat de Bezigheid der Zielen , in den afgezonderden Staat , geheel verfchillend moet weezen van haare voorgaande bezigheden in het Lichaam : want deeze hingen af van het Lichaamlyk maakzel der Menfchen , 't welk by den Dood ontfloopt wordt. Eenige Wysgeeren fchynen behaagen te fcheppen in de gedagten , dat zy bezig zullen zyn met het zien en befchouwen der wondervolle Werken van God in de Schepping van het gansch Stoflyk Heelal en der Wiskundige Wetten , volgens welken de beweegingen der onderfcheide Stelzels beftuurd worden : maar wy hebben geen begrip van eenige andere wyze om deeze dingen te befchouwen , dan door middel van de Lichaamlyke werktuigen der Zinnen: en wy weeten niet, dat zulk een gebruik ftrookt met den Staat der afgefcheide Zielen. Ik geloof dat vroome Menfchen , by wylen , eene nadere gelykvormigheid ondervinden met de bezigheid der gelukkig afgefcheidene Zielen, wan? neer  der ziele. IÖ9 neer zy in 't gebed of befpiegeling begenadigd, en in ftaat gefteld worden om God te dienen , en zyn wil, op eene Hem aangenaame wyze, te volbrengen : en wanneer zyne Vrede, in het Hart fpreekende , hun een vooruitzigt en gevoel fchenkt van de hemelfche vreugd en heerlykheid in een Toekomend Leeven. De Boozen hebben hier ook zomtyds een voorfmaak van de elende , die de boosheid in eene andere Wereld wagt, door de knaagingen van een befchuldigend Geweeten : nogthans is dit een beter ftaat, dan die verharding des Harten, welke geene aandoening, of gevoel van goed of van kwaad heeft. Andere Heeren mogen hunne nafpeuringen veel verder uitftrekken ; maar Ik, die my voorftelde my te houden binnen de paaien van Menschlyke kennisneeming , moet hier ophouden. Y   ANTWOORD op de VRAAG, YN ER VOLDOENDE BEWYZEN VOOR DE ONSTOF LYKHEID DER MENS CHELYKE ZIELE? ZO JA, WAT KAN MEN ER UIT AFLEIDEN, TEN OPZIGTE VAN DERZELVER DUURING, GEWAARWORDING EN WERKING, NA DEN DOOD DES LIGHAAMS, IN HAAREN AFGEZONDERDEN STAAT? doos. den eerwaarden ii e e I. HENDRIK van VOORST, 'LEER A AR DER DOOPSGEZINDEN TE OOSTZAANDAM. Aan wicn de Derde zilveren eerprys door de Heeren Directeuren van TEYLER'S NALAAT li N SCHAP is toegeweezen.   Bladz. 173 VERHANDELING OVER DB ONSTOFLYKHEID EN ONSTERFLYKHEID DER MENSCHLYKE ZIEL. J3y eene oppervlakkige befchouwing van dit voorftel , zou men wel het vermoeden kunnen opvatten, dat de Heeren Leden van Teylers Godgeleerd Gewotfchap niet volkomen overtuigd fchynen van de onftoflykheid der Menfchelyke Ziele ; of dat ze , ten minften , de gewoone bewyzen voor de Onftoflykheid niet voldoende rekenen. Immers zo het Genootfchap die bewyzen voor goed en bondig keurde , dan zou de Vraag, vermoedelyk, dus ingerigt zyn : Kan men uit de Onftoflykheid der Menfchelyke. Ziele derzelver duuring , enz. afleiden ? Dan het kan ook weezen , dat men verlangt het reeds oude en zo lang verdeedigde gevoelen over de Onftoflykheid in een nieuw licht geplaatst te zien; en begeert, dat door . Y 3 fom-  Ï74 OtiSTOFLYKHEID foninaige wysgeerige bedenkingen , die meer , of min nieuw zyn , daar aan eene fterkte bygezet worde, welke eenen overreedenden betoogtrant in zich behelst. Hoe dit ook moge weezen , (want wy zyn niet in ftaat, en 'er ook niet toe geregtigd , om over uw begrip, myne Heeren ! in dit opzigt, te oordeelen): *t is ons oogmerk , kort en zaaklyk , ons gevoelen voor te ftelien , en aan te toonen : Dat V geene voldoende bewyzen zyn voor de onftojlykbeid der Men* fcbelyke Ziele. Wy zullen in eenige kleine Afdeelingen , die wy op den kant zullen aantekenen , en die een zeker verband met eikanderen hebben , ons begrip voordraagen. Het fpreékt van zelve, dat wy met het overige gedeelte der Vraage dan niets te maaken hebben : En het kan gebeuren , dat het Loflyk Genootfehap, welks onpartydigheid wy reeds lange meenen bemerkt te hebben , dit Stukje ter drukpersfe zal overgeeven, al was het ook enkel met dit pryslyk oogmerk, om de zwakheid , en kragtloosheid der tegenwerpingen tegen de onftoflykheid der Menfehelyke Ziele , aan te wyzen. Het kan toch een man , die het om de waarheid te doen is, niet anders dan aangenaam zyn , dat hy, en met hem veele anderen , van groote dwaalingen verlost werde. ■-—■ Dit zy genoeg van onze bedoeling. Wv komen nu ter zaake. Het  D E *. Z ï E L E. 175 Het menfchelyk lighaam is, in de meeste opzig- r. ten , gelyk aan de lighaamen der dieren , die met hem fjid op deeze aarde beftaan. Het heeft dezelve neigingen, ~* eigenfchappen , werktuigen en behoeften. Het groeit f^j^. op tot volkomenheid, door zulk voedfel , 'tftemhetz>imet deszelfs natuur overeenkomt. Het is uit een on-j^/Br"/f. noemlyk getal deelen faamen gefteld; en die deelen maaken één wonderbaar geheel. Het gaat eindelyk met dit Lighaam , gelyk met alle andere aardfche en groeiende Lighaamen, het neemt af en fterft. De deelen worden ontbonden ; en het keert weder tot ftof, waar uit het genomen is. De Mensch is onderfcheiden van het Dier ; maar dit onderfcheid is niet zigtbaar in de vroegfte Jeugd. * Dan vertoont zich dit fchepfcl, buiten de Gedaante, geheel dierlyk. Dan neigt de natuur van het zelve , zonder eenige de minfte redenkaveling, tot dat voedfel en die verlustiging, waar toe eene zeer fterke aanprikkeling in elk leevend Schepfel wordt gevonden. De mensch begint zich alleen van het dier, by het toeneemen der jaaren te onderfcheyden. De dieren bereiken , meestal, fpoedig die volkomenheid, waar toe zy gefchikt zyn; en verder komen zy niet. De ontwikling van het menfchelyk vermogen gaat, even als de groei van het lighaam , langzaam : En het kan , gelyk de ondervinding leert, door onderwys , door opmerking en verkeering, eenen zeer grooten trap van volmaaktheid bereiken. Hoe groot die vordering ook zy, men kan van den menfch niet zeggen : hy kan niet  ATD. 2. Wal dienftig is voi den mensc ofn in vo. in.iakiheid toe te neerden , en •wat hem daar in ve hindert. 176 ONSTOFLYKHEID niet verder komen. Geen leevend Schepfel op deeze Aarde , voor zoo verre wy dezelve kennen, is hem hier in gelyk : Het kan zulke vorderingen niet maaken. Hier moet, derhalven , uit volgen, dat 'er zekere Stofdeelen zo geregeld en faamengevoegd zyn, welke van de Stofdeelen der dieren zo zeer in foort verfchillen , of dat het menfchelyk geitel zodaanig gefchikt zy, dat hy dien trap van volkomenheid kan bereiken. Wy hebben gezegd , dat het vermogen van den r mensch , 't geen hem boven het dier verheft, door h onderwys , door opmerking en verkeering eenen grooten trap van volmaaktheid kan bereiken. Wanneer die voordeden , die in eene befchaafde Maatfchappye worden genoten , ontbreeken , dan kan hy dit niet doen. Dit verzwakt, dunkt ons , zeer fterk het gevoelen , dat de mensch eene onftoflyke Ziel heeft; want bezit den mensch zulk eene Ziel met zulke vooiv treflyke hoedaanigheden , als men vry algemeen fielt , hoe komt het dan, dat 'er millioenen menfchen beftaan , meer of min van deeze voordeden verftoken, die zelfs in de manlyke jaaren geene vorderingen van eenig belang gemaakt hebben in nutte kunsten en weetenfehappen ? Bezit de ziel zulke voortreffdyke eigenfchappen , als men zegt, hoe komt het dan, dat zo veele menfchen zich flegts weinige graaden boven de fchranderfle dieren kunnen verheffen ? Hoe komt |ict dat die Kindsheid^ der reden, waar over zo veel ge- fpro-  DER ZIELE. 177 fproken en gefchreeven is, zo veele duizend jaaren ^ heeft kunnen duuren ; en dat geheele Volken, ten minften in regtfchapene Godsdienftige kundigheden , geene vorderingen van eenig belang gemaakt hebben ? Hoe komt het, dat die Kindsheid der reden , nog beden ten dage , eenige kleine maatfehappyen uitgezonderd , zo algemeen plaats heeft onder zulke groote en magtige volken ? Zyn de zielen deezer menfchen zo veel minder in foort, als van ons en eenige andere Europeaanen ? Is derzelver onftoflykheid van eene andere natuur ? Zy hebben , dit weeten wy zeker , zo wel als wy (men kan eenige zwakke Americaanen en anderen hier uitzonderen) dezelve lighaamen en zintuigen tot haar behulp ; ze befchouwen , even als wy , dagelyks , Gods groote en heerlyke werken ; maar zyn ze vatbaar voor die orde , voor die fchoonheid en heerlykheid ? Of liever; worden zy door het verftandig befchouwen van de werken der Scheppinge opgeleid tot de regte kennis van den grooten en onzigtbaaren Schepper en zyne aanbidlyke vol. maaktheden ? Zy blyven even woest even onkundig en onvatbaar. En dus kunnen wy hier uit befluiten, dat 'er zodaanig iets, als eene onftoflyke Ziel, die buiten het Lighaam op haar zelve , zulke voortreflyke Eigenfchappen bezit, niet beftaat: Want anders moesten zy grooter vorderingen maaken. Hunne vorderingen en volkomenheid moesten dan niet zo zeer van het geval, van de uitwendige omftandigheden en van het Lighaam afhangen. Dat onze vorderingen in alle Z nutte  178 ONSTOFLYKHEÏD # nutte en noodzaaklyke kundigheden en weetenfchappen afhangen , of van het onderwys , 't geen wy in eene befchaafde Maatfchappye genieten : of dat het voornaamlyk afhange van ons geftel, naar maate dit zwak of fterk, of welgefteld , of ongefteld is, is zeker : Het eerfte weet elk opmerkzaam mensch , en het laatfte kan gemaklyk door voorbeelden beweezen worden. In de Wysgeerige Befpiegelingen over America van den Heer de pauw, vinden wy onder anderen de volgende Aanmerking: „ Eene domme onge- „ voeligheid maakt den grond van 't Character van „ alle Americaanen uit , hunne luiheid verhindert „ hen oplettend te zyn op onderregtingen. Bo- „ ven de dieren verheven , om dat zy het gebruik „ van handen en van de tong hebben , zyn zy wee„ zenlyk beneden den minften der Europeaanen, — „ Van verftand ontbloot, en onvatbaar voor meerde„ re volmaaktheid, gehoorzaamen zy niet dan aan den „ aandrang van hunne natuurlyke ingeeving ; geene „ beweegrede van roem kan in hunne harten dringen •" „ hunne onvergeeflyke laagheid houdt hen in de fla„ verny, daar hen dezelve in geflort heeft, of in het „ woeste leeven , daar zy geen moeds genoeg hebben „ uit te gaan. Het is byna drie eeuwen geleeden > „ dat men America ontdekt heeft; — men heeft op „ allerhande wyzen bezogt den geest der Americaanen „ te befchaaven , niemand hunner heeft het echter zo „ verre kunnen brengen, dat hy zieh eenigen naam » ge-  DER ZIELE. 1/9 s, gemaakt heeft in de weetenfchappen , in de kons„ ten, of zelfs in eenig beroep of handwerk (a)." Hy vervolgt: „ Men bemerkt dat de kinderen „ van dit volk eenige flikkeringen van geest geeven „ tot in den ouderdom van zestien of zeventien jaa„ ren ; zy leeren, geduurende dien tyd , een weinig „ leezen en fchryven , — maar tegen het twintigfte „ jaar neemt hunne domheid eensklaps de overhand; „ dan is voortaan alle moeite verlooren , zy gaan ag„ ter uit in plaats van vorderen , en vergeeten zo vol. „ ftrektelyk het geene zy geleerd hebben , dat men ge„ noodzaakt is van hunne opvoeding af te zien , en „ hen aan hun noodlot over te geeven (£)." Die Schryver toont vervolgens breedvoerig aan, dat de zwakheid van hun geftel, en de zeer verderflyke kwaaien , waar aan zy door den aart van land en lucht en door hunne leevenswyze onderworpen zyn , voor de waare oorzaaken van die onkunde moeten gehouden worden. Waar op hy laat volgen : „ Indien nu „ het Lighaams - geftel der Americaanen zodaanig is, „ als wy het befchreeven hebben ; by aldien het be. „ dorven is door de natuurlyke oorzaaken , die wy „ hebben aangeweezen , moet de zwakheid des ver„ ftands hun natuurlyk weezen ; zy zyn daar toe ver„ oordeeld. Die voorbygaande helderheid, welke men „ in hunne kinderen opmerkt, duurt zo lang als de „ ver. (•n) D. i. bladz. 188. 189. ( b) D. 1. bladz. 192. Z 2  180 ONSTOFLYKHEID . „ vermelde omloop van hun bloed , het welk tegen „ de jaaren der manlykheid langzaamer beginnende te „ loopen, hen dommer maakt , en hen van die werk„ zaamheid berooft , welke hen , door het vuur der „ jeugd , voor een korten tyd bezielde (a)." 't Is waar , in het Noorden van dit waerelddeel hebben zy, door de hulp der Engelfchen en andere volken , eenige vorderingen in kunsten en weetenfchappen gemaakt, doch zy zyn evenwel op verre na by de Europeaanen niet te vergelyken. Die vorderingen moeten voornaamlyk aan het verbeteren der lucht, aan het ontginnen der Landen , aan het uitroeien van uitgeftrektc bosfchen en het opdroogen der moerasfen toegefchreeven worden. Hier door is hun geftel vaster en fterker geworden : En men heeft toen ontdekt, dat de grootere ontwikling van dat geringe verftand ontftaan is uit de verbetering der vogten en de meerdere fterkte van het Lighaam. Hier zien wy, derhalven, wat het zy, 't geen den mensch verhindert eenige vorderingen van belang te maaken , en welke de middelen zyn om in volkomenheid toe te neemen : Een geregeld en welgefleld Lighaam en gunftige omftandigheden in de maatfchappye, deeze zyn de oorzaaken, die het verftand tot zekere rypheyd brengen. Wy fchynen daar uit by voorraad te kunnen opmaa. ken , dat die onftoflyke ziel van de Wysgeeren niets anders is dan eene Eigenfchap van het Lighaam. Dit («) D. ï. bladz. 195-  DER ZIELE. l8l Dit kan nog eenigermaate door de ondervinding bevestigt worden. Wanneer zeker gedeelte van het lighaam , het hoofd (by het kneuzen of verminken van andere deelen is dit ten uiterfte zeldzaam) door eenen zwaaren val, of door eene fterke kneuzing , zeer veel lydt, dan gebeurt het menigmaalen , dat zulke ongelukkigen , of fchoon zy al weder genezen worden, en eene redelyke maate van gezondheid genieten, zeer zwak van verftand blyven , of wel het zelve geheel verliezen. Men drukt dit, vermoedlyk , zeer wel uit door het gewoone zeggen: Hy is in de hersfens gekrenkt ; of de hersfens zyn hem ontfteld : Want het is blykbaar dat deeze geleeden hebben ; en het is door dit ontf ellen of krenken van dezelve , dat het verftand aanmerklyk is vermindert, of geheel verdweenen. De welgefchiktheid of gezondheid van de hersfens is, derhalven , een noodzaaklyk vereischte tot onze redelyke werkzaamheid. Wy worden daar in ook , gelyk de ondervinding leert, geftuit door ziekten die fterk op het hoofd werken , en deeze ontfteltenis der hersfens noemt men doorgaans ylhoofdigheid. Wanneer derhalven deeze deelen van- het lighaam volkomen gezond zyn , en niet door andere deelen behoeven te lyden, dan is de mensch, het lighaam volwasfen zynde, door zyne Zintuigen en andere middelen in ftaat gefteld om zyn verftand aan te kweeken , en zich boven het dier te verheffen: En dus fchynt dit vermogen eene byzondere eigenfchap van het hersfengeftel te zyn. 't Is by de dieren eenigermaate het Zelfde: Hunne Z 3 vat-  Afl). 3. Het gevoelen , dat den mensch uit twee deelen bejlaat , kan , om verscheiden redenen , niet toegeftemd worden. l82 'ONSTOFL. YKHEID vatbaarheid neemt insgelyks met den groei van het lighaam toe ; en zekere ongefteldheid in de herslens maakt dezelve ook , of geheel, of ten deele , ongefchikt tot die werkzaamheid , waar toe zy beftemd zyn. Men heeft meer dan eens by de dieren ontdekt, dat door het kneuzen , of kreuken der hersfens > of door zekere worm die men in dezelve vondt, eene volflagene dolheid was veroorzaakt. 'Er is daarom weinig gronds voor het beftaan van eene onjloflyke ziel in den mensch. . Het gevoelen , dat den mensch uit twee deelen , een ftoflyk lighaam , en eene onftoflyke ziel, beftaat, is byna van alle menfchen aangenomen : En wy zyn zo gewoon aan dit denkbeeld , dat de meesten onzer nimmer dagten of het wel gegrond is. Wy kunnen naauwlyks leezen , of het wordt ons in de eerfte vraagboekjes , die men ons in handen geeft, ingeprent. De be- fchryving of bepaaling ondertusfchen, die men van de ziel geeft, is zo duister en onbegryplyk , dat wy het gemeene gevoelen , als wy zelf beginnen te denken , niet wel kunnen toeftemmen. . Men wil, om het met weinig woorden te zeggen, dat 'er een verftand ig onftoflyk wezen in ons beftaat, wel in zoo verre vereenigd met het lighaam , dat deeze beide deelen eikanderen behulpzaam zyn, en ook, in zeker opzigt , van eikanderen afhanglyk ; doch echter volkomen onderfcheiden en op zich zeiven beftaande. Dat deeze Ziel na den dood des Lighaams in wezen blyft;  der. ziele. 183 blyft; als zynde uit hoofde van haare natuur, niet onderworpen aan die flooping en ontbinding , welke het Lighaam moet ondergaan : Dat ze voortgaat met denken en werken ; fchoon fommigen ook ftelien , dat zy na den dood flaapt of ongevoelig is tot aan de opwekking des Lighaams. Deeze laatfte ftelling wordt, in het byzonder, door eenige Christenen verdeedigd ; die van begrip zyn, dat de Ziel in den grooten dag der algemeene opftandinge met een onfterflyk en 011verderfiyk lighaam zal overkleed worden , om dan wederom werkzaam te zyn. De Ziel is, volgens de bepaaling van den beroemden mozes mendelszoon, en welk gevoelen de meeste hedendaagfche Wysgeeren van eenigen naam ook fchynen te omhelzen , eene fubflantie zonder uitgebreidheid. Zy heeft, zegt men , geene uitgebreidheid of gedaante ; en, dewyl zy niet uit deelen faamengefteld is, zo kan ze niet ontfloopt of ontbonden worden gelyk het Lighaam. Laaten wy nu een oogenblik ftil ftaan by deeze bepaaling en overdenken of wy daar in kunnen berusten : De Ziel is eene fubflantie zonder uitgebreidheid: Wat is dat voor een ding, 't welk geen plaats beflaat ? Dit is immers volftrekt onverftaanbaar ? 't Is een ongerymd denkbeeld ? Heeft iemand , dit vraag ik , een gegrond denkbeeld van zulk een onftoflyk weezen ? Immers , wanneer wy ons eene plaats verbeelden, daar geene ftoffe is, by voorbeeld, het Luchtledige , dan is daar niets ? Hoe is men dan aan dat begrip geko-  IÖ4 onstoflykheid gekomen ? Vermoedlyk uit verlegenheid en onkunde. Vyf-en - twintig eeuwen geleeden heeft men al op eene foortgelyke wyze over de Zielen der menfchen gelproken ; hoewel veelen der ouden nog al eenige ftoffe met die onftoflykheid vermengden. En de redenkavelingen en betoogingen van alle de Wysgeeren, zints dien tyd , over dit onderwerp , hebben het menschdom weinig meer verlicht. Of wy zeggen met de oude Wysgeeren : V Menfchen ziel is een uitvloeifel van het Godlyk Wezen; of zy beftaat uit eene ftoffe veel fynder dan de fynfte lucht; of zy is een deel van de algemeene zuaereldziel; of met de laateren : zy is eene fubftantie zonder uitgebreidheid ; — Het is alles even onduidlyk en onbevatlyk. Hoe is dit begrip in de waereld gekomen ? De leer van de onderfcheiding tusfehen de ziel en het lighaam , als twee verfchillende zelfftandigheden , de eene ftof. lyk , en de andere onftoflyk , en van eikanderen zo onafhanglyk , dat de laatfte zelfs kan fterven , terwyl de eerfte , in plaats van daar by te verliezen , eerder by deeze ontbinding wint, fchynt oorfpronglyk eene leer van de Oosterfche wysbegeerte te zyn , die zig naderhand in het Westerfche gedeelte der waereld ver-, fpreide. Het blykt niet dat de Jooden dit gevoelen , dan zeer laat, hebben aangenomen ; zelfs niet de geleerdften en kundigften onder hén. 't Is waar, maimonides en alle de laatere Jooden erkennen het in wezen blyven der Ziele na den dood ; maar dit kan tot geen bewys dienen, dat zulks ook het gevoelen  der ziele. 185 len der oude Jooden was. Het getuigenis van tacitus en plinius den Natuurkundigen, die het insgelyks aan de Jooden toefchryven, is niet voldoende; om dat ze te jong zyn , en te weinig van de begrippen der oude Jooden weeten. En wat de twee plaatzen betreft, als Matth.XXll: 23 — 32. en Mart XII: 18 —27 ; het is blykbaar, dat de Zaligmaaker in dezelve niet beweert het in wezen blyven van eene onftoflyke Ziel, maar eenen toekomenden ftaat in het algemeen ; of liever de Opftandinge der dooden. 't Is waarfchynlyk , dat eenige Jooden in de Babylonifcht gevangenis en de meesten in laater tyd het gevoelen, betreffende het onderfcheiden beftaan van eene onftoflyke ziel, hebben aangenomen. 't Is waar, 'er wordt in de Heilige Schriften onderfcheid gemaakt tusfehen het begin fel, of den zetel van de gedagte in den mensch, en de deelen, die tot andere werkingen gefchikt zyn, en dat beginfel wordt in het Nieuwe Testament, fomwylen door het woord Ziel uitgedrukt; doch 'er is evenwel geen voorbeeld, noch in het Oude noch in het Nieuwe Testament, dat deeze Ziel onderfteld wordt op de eene en het Lighaam op eene andere plaats te zyn. Zy worden altoos begeepen vereenigd te zyn , faamen te gaan ; Zo dat het gewaarwordend en denkend vermogen, in de daad, door de Heilige Schryvers niet kan aangemerkt worden als iets anders, dan eene eigenfehap van een leevend mensch ; en dus als iets, dat van zelve ophield by het fterven , en 't geen niet weder leevend A a kon  £80 0..N S(T;D H Ly.Y K;iH E I D kon gemaakt' worden > dan met de opwekking van het Lighaam. b Wy hebben ook , uit dien hoofde geene beloften van eenige belooning, of geene bedreiging van eenige ftraffe na den dood , dan die, welke voorgefleld worden als plaats hebbende by de algemeene Opftandwg f En het verdient, buiten twyfel, onze opmerking , dat deeze Opftanding nooit in de Heilige Schriften , gelyk by ons, genoemd wordt de Opjlanding ohs Ligbaams ( als of de Ziel zich tusfehen beide op eene andere plaats bevondt) maar beftendig de Opm ftatiding der dooden , dat is van den mensch. Indien 'er , derhalven , een tusfehenftaat zy , zo als veelen willen , waar in de Ziel alléén beftaat, en bewustheid heeft, in de Heilige Schrift wordt 'er niet van gefproken. In dezelve wordt altoos van den dood gefprokert , als van eenen ftaat rfaö ruste, van ftilte , en duisternis ; eene plaats , alwaar de Godloozen ophouden van beroering en kwelling , en daar de Regtvaardigen God niet kïmne;r prytséfa, I Ons gezond vèrftand"ra&dpleegende , ontdekken wy ook de volkomen onmógelykheid van "eenige verééniging "tusfehen zelfftandigheden , die eikanderen, zo ongelyk zyn, als de ftoflyke en onftoflyke beginfelen altoos befchreeven worden. Het zyn toch twee dingen, die in 't geheel geene eigenfehap gemeen hebben ; en die, uit dien hoofde , ook ongefchikt moeten zyn tot eene wederzydfche werking. Befchryft het onftoilyk beginfel op zulk eene wyze als het mogelyk is het zelve te omfchryven , de oüdeiilelling: daar van wordt evenwel door  DER- ZIELE. ï8f door geen één verfchynfel in de natuur verklaard : Want 'er is geen begryplyker verband tusfehen de vermogens van. denken, en .dit onftoflyk, dan tusfehen dezelfde vermogens en een ftoflyk .beginfel: En wat 'er ons ook van blyken moge , onze onkunde omtrent de natuur van dit beginfel, moet ons doen onderftellen, dat het even goed beftaanbaar, als dat het onbeftaanbaar met de .ftoffe zou kunnen weezen. Ik heb gezegd , dat het begrip , betreffende de bepaaling van zulk eene onftoflyke Ziel, vermoedlyk uit onkunde en verlegenheid geboren wierd ; en dit fchynt in de daad zo te weezen. De zulken, die wat meer van 's menfchen natuur wilden weeten dan anderen, en dezelve befchryven, redenkavelen op deeze of dergelyke wyze : „ De mensch is verheven boven de „ dieren. Hy heeft een voortreflyk verftand. Hy „ kan de dingen, die hem voorkomen , beredenee„ ren , beoordeelen , verkiezen , vry werken , enz. Deeze vermogens kunnen niet eigen zyn aan het „ Lighaam. Onze ondervinding leert ons, dat de ftof„ fe geene eigenfchappen van dien aart bezit. De „ ftoffe , die wy kennen , kan niet denken. De „ mensch moet derhalven bezield zyn met een on„ ftoflyk wezen • 't welk de zetel is van alle die ver „ mogens. De zintuigen moeten de uitwendige ge „ waarwordingen tot de ziel overbrengen, en deez< „ ontfangende vormt zy denkbeelden." , Aas 'tl AFD. 4. 't Is zeer wel mogelyk , dat dt Schepper aan de ftoffe zulke eigenfchappen kon mededeelen,als men nu toefchryft aan eene onftoflyke Ziele. 5  l88 ONSTO.FLYKHEID 't Is wel waar, (dit kan men hier op aanmerken) dat de ftoffe , die wy kennen , deeze hoedaanigheden niet bezit; maar zou het niet mogelyk zyn voor den almagtigen Schepper , die uit rustende of doode ftoffe leevende Lighaamen vormt , aan zekere lighaamen dat vermogen , of die hoedaanigheden mede te deelen ? Zou 'er geene ftoffe kunnen beftaan vatbaar en gefchikt voor de mededeeling van zulk een vermogen ? Dit denkbeeld is in 't geheel niet ongerymd : Het is 'er wel dik wils voor verklaard; doch die Schryvers hebben evenwel, na alle aangewende moeite, den beroemden en diepdenkenden locke nimmer wederlegd. Hunne bepaalingen en betoogingen , in tegendeel, hebben getoond, dat zy over dingen fpraken , die niet kunnen beweezen worden , zo te beftaan, als zy zeiden : Of dat ze de natuur van een wezen bepaald hebben , waar van zy noodzaaklyk onkundig moeten zyn: En dat ze daar van onkundig zyn, toonen de bepaalingen zelve , die zy daar van gegeeven hebben. Wanneer wy moeten belyden , dat wy zeer onkundig zyn van de natuur der ftoffe, van die dingen, die wy zien, voelen en tasten, hoe kunnen wy dan bepaalen, dat 'er iets beftaat, 't welk geheel geene overeenkomst heeft met de ftoffe ? Wat voor een denkbeeld kunnen wy maaken van een wezen , 't welk , fchoon het eene fubftantie is , evenwel geene uitgebreidheid, noch deelen heeft ? Kunnen wy geene betrekking zien tusfehen het beginfel van gewaarworden en denken , en eenig ftelfel van ftoffe; wy befpeuren ook geene be- trek-  DER ZIELE. 189 trekking , welke de ftoffe heeft tot de zwaarte en verfchillende andere eigenfchappen , waar mede wy zien , dat zy , in de daad , begaafd is. Het zelfde volmaakte Wezen , derhalven , 't geen de ftoffe met verfcheiden vermogens voorzien heeft, met welke zy geen natuurlyk verband fcbynt te hebben , kan de leevende hersfens van den mensch met dit vermogen van gewaarworden en denken begiftigd hebben , hoewel wy niet in ftaat zyn te begrypen , hoe dit vermogen de uitwerking zy van ftoffe , die zodaanig gefchikt is. En dewyl deeze vermogens , volgens de ondervinding geoordeeld , altoos eenen zekeren ftaat der hersfens vergezellen , en nooit gevonden worden behaiven by dien ftaat , is 'er even dezelfde reden om te zeggen , dat zy noodzaaklyk de hersfens in dien ftaat aankleeven , en tot dezelve behooren , als om te zeggen , dat de eUclriciteit de noodzaaklyke eigenfchap van het glas, en de magnetifche kragt, die van den zeilfteen is. Het is eene ftandvastige vereeniging , en niets anders , die op dezelfde wyze de grondflag is van onze gevolgtrekkingen in beide gevallen. 'Er is, in de daad, gelyk wy zo even aanmerkten , geen één verfchynfel , "t geen het gevoelen begunftigt, dat de Ziel eene van het Lighaam onderfcheidene zelfftandigheid is. Geduurende het Leeven en eenen gezonden Staat vergezellen de vermogens van gewaarwording altoos het Lighaam; en in eene korte ophouding van denken, als in eene flaauwte, by fchynbaare verdronkenen enz. was 'er nooit een voorbeeld , 't welk men beweerd heeft, dat de Aas Ziel  IQO ONSTOFLYKHEID Ziel op eene andere plaats was geweest, en weder te rug kwam, als het Lighaam herleefde, of in den vo- rigen ftaat herftekle. In gevallen van deeze natuur, zyn de vermogens van gewaarworden en denken, volgens groote waarfchynlykheid , even zeer opgefchort als die van de ademhaaiing en de keweeging: En wy zouden even fterk kunnen onderzoeken, waar de laatften in den tusfchentyd van eenen fchynbaaren dood geweest waren , als waar de eerften in dien zelfden tyd geweest zyn. In den Slaap heeft 'er wel eene onvolmaakte werking van den geest plaats ; maar deeze fchynt evenredig te zyn aan de onvolkomenheid des flaaps : Want als hy volmaakt diep is , en de hersfens waarfchynlyk in een volkomen rust zyn , is 'er niet meer gewaarwording of gedagte , clan geduurende eene flaauwte of fchynbaare verdrinking. Of, indien 'er al geen genoegzaam bewys van het onafgebroken denken , geduurende den diepften flaap geweest ware , zo kan men nog onderftellen, dat die afhangt van de Leevenskragten, die nog in het Lighaam waren, en die eenige beweeging in de hersfens aan den gang hielden. Het eenige bewys , dat het vermogen van denken niet van hét Lighaam in dit geval afhangt, zou zyn , dat de Ziel naderhand bewustheid hadde , dat zy op zekere plaats geweest ware , terwyl het lighaam op eene ;andere geweest was. Wy hebben in droomen nooit andere denkbeelden, dan , dat wy met geheel ons zeiven op eene andere plaats en in eenen zeer verfchillen- den  D E R Z IELE. 191 den ftaat'geweest zyn, dan die, waar in wy waarlyk zyn. 'Er kan dus over 't geheel niet meer reden , zyn om te denken , dat het beginfel WH denken aan eene zelfftandigheid $ van het lighaam onderfcheiden , toebehoort ', als dat het beginfel der ademhaaling en beweeging aan eene andere onderfcheidene zelfftandigheid toebehoort. Hoe men in de verbeelding kwam , dat het met de zaak anders zy, is niet gemaklyk te zeggen , even weinig als hoe men zich verbeelde , dat de Zon , Maan en Sterren bezield , en de eigenlyke voorwerpen van aanbidding waren. Maar, wanneer men eenmaal, in gevolge van een reeks van denkbeelden , kan onderftellen, dat de uitwerking der hemelfche lighaamen , en van de overige 'onbezielde deelen der natuur aan onzigtbaare vermogens moeten toegefchreeven worden, of aan iets , dat het voorwerp van hunne uitwendige Zintuigen niet was , zo kan men zich ook gemaklyk verbeelden , dat de mensch een beginfel van dergelyk foort bezat ; en men kon toen , ingevolge daar van , ligtlyk nog eenen ftap verder gaan en onderftellen ? dat dit onzigtbaar beginfel iets ware, onafhanglyk van het Lighaam , en dat het ook na den dood kon overblyven. Wanneer wy moeten belyden , gelyk ik gezegt hebbe, dat wy zeer onkundig zyn'van de natuur der ftoffe , waar voor zy al vatbaar is en gefchikt kan zyn ; vooral zeer onkundig van de onderfcheidene foorten dan is het zeer mogelyk , dat het oneindig Wezen, 't geen  192 ONSTOFLYKHEID 't geen de wonderbaarfte onderfcheidene werkingen en gedaanten aan onnoemlyke ftof-deelen heeft medegedeeld , 't geen wy voor onze oogen zien , zo wy de gefchaapene natuur flegts oppervlakkig befchouwen , aan zekere ftofdeelen , door overeenftemming en faamenvoeging , het vermogen van denken heeft gefchon- ken. . Waar toe is de mensch , wiens vermogen, by het vermogen van den Schepper vergeleeken: zo nietig en gering is, al niet [in ftaat ? Welke heerlyke kunstftukken, ter pragt en verlustiging dienende, weet hy uit de ruuwe ftoffe niet te vormen ? welke ftreelende en aangenaame klanken weet hy door overeenftemming en faamenvoeging niet voort te brengen ? Neemt hier ten voorbedde het kunstig Orgel. Misfchien, zegt men , 't is waar ; doch hoe veel ver(chilt die machinaale werking van denken, oordeelen, verkiezen enz. ? Ik beken dit, maar hoe groot is ook het vermogen van den Schepper boven het vermogen van den fterveling ? Zo wy met aandagt de Godlyke werken befchouwen , wy zullen , van trap tot trap opklimmende , moeten erkennen , alle dingen, die geene tegenftrydigheid in zich behelzen , zyn voor God mogelyk. Kan een gering en nietig Schepzel, wiens kennis en vermogen zo beperkt, zo onvolkomen is , zulke heerlyke kunstftukken voortbrengen ; wat zou Hy dan niet kunnen doen , wiens vermogen paal noch perk kent ? Is het vermogen van het fchepfel, by dat des Scheppers vergeleeken , als een druppel waters by den onmeetlyken Oceaan ; en brengt dit . . ge-  D E R. . 2 ï E L fe. 1P3 geringe vermogen zulke luisterryke gewrochten voort, wat zou het oneindig vermogen dan niet kunnen doen ? , Hier te zeggen : Ik begryp niet, dat 'er eenige ftoffe kan zyn , waar aan het vermogen van denken kan gefchonken worden , doet, dunkt my , niets af. Wy begrypen ook niet, hoe God uit de doode ftoffe leevende en groeibaare lighaamen voortbrengt. Is het ongerymd, of tegenftrydig ? dit is hier de vraag. Zegt iemand ja ! dan volgt hier vooreerst uit, dat zulk een eene volmaakte kennis van het Godlyke vermogen moet hebben , wat het zelve al of niet kan doen. En» ten tweeden, dat hy de natuur der ftoffe, waar voor dezelve al of niet gefchikt is, en welk eene wyziging zy kan ondergaan , even volmaakt moet kennen en weeten. Wat hier ook vast gefteld worde y 't is ongerymd en onmogelyk voor een eindig en beperkt wezen. 't Is waar , men zegt: Het Lighaam blyft het zelfde niet; dit verandert geduurig ; de tegenwoordige deelen zyn niet dezelfde, die wy te vooren hadden'; En ondertusfchen behouden wy onze bewustheid, of Ikheid-, waar door wy weeten , dat wy onveranderlyk dezelfde zyn , die wy voor eenige jaaren geweest zyn: 'Er moet dus een beginfel in ons huisvesten , onderfcheiden van de ftoffe , waar in alle de vermogens zich als in één punt vereenigen ; en 't geen niet aan die verandering onderworpen is, welke het Lighaam ge- , duurig ondergaat. Wy kunnen met grond aan- B b mer- AFD. 5. De voortduwendeIkheid of bewustheid, dat wy dezelve zyn die wy te vooren waren, is geen bewys voor de onftoflykheid der Ziele.  194 ONS ï O F L Y K H E I■ D merken : Alle verftandige menfchen , de grootfte öntleedkundigen , erkennen eenpaarig , dat zy nog maar weinig weeten van het menfchelyk lighaam; dat 'er met alle hunne waarneemingen en ontdekkingen nog groote verborgenheden , in ons kunftig geftel, overblyven , die niet te doorgronden zyn : En indien dit zo is, gelyk het in waarheyd is , wat voor grond heeft men dan om te bepaalen, dat 'er juist eene onftoflyke Ziel, geheel onderfcheiden van het Lighaam, noodig zy, om onze bewustheid , dat wy dezelfde zyn , of het geheugen van het voorledene , te bewaaren ? Eenige deelen van het Lighaam , gelyk, uit de waarneemingen van beroemde mannen en vermaarde Geneesheeren blykt, veranderen geduurig ; en men kan hier over fchoone aantekeningen leezen in het Boek van den Heer reimarus, handelende over de voornaamfle waarheden van den Natuurleken Godsdienst; doch hier uit is nog geen gevolg te trekken, dat alle de deelen van het lighaam dezelfde affcheiding of verandering ondergaan. Of indien al deeze verandering alle de deelen van het lighaam , zonder onderfcheid, op dezelve wyze , betrof, zou dan daar uit moeten volgen , dat wy onze bewustheid verlooren , en niet konden weeten , dat wy dezelve zyn , die wy voor tien of twintig jaaren geweest zyn ? Ik zou vermoeden, dat deeze Vraag niet voldoende kan beantwoord worden.. Het komt my , derhalven , voor, dat die beroemde mannen , welke zo gereedlyk , en uit eerbied voor den Schepper, hunne onkunde, met betrekking tot het men-  DER ZIELE. I95 menfchelyk lighaam , belyden ; dan ook ligtlyk konden ftelien. Dat de oneindige Wysheid , vereenigt met de grootfte magt, zeer wel den mensch zodaanig kon fcheppen , dat hy die Bewustheid van zyne Ikheid of Eenzelvigheid, ten minften in eenen gezonden ftaat, kon behouden : offchoon eenige grove deelen van het dierlyke geftel beftendig eenige verandering ondergaan. Is hier in eenige onmogelykheid of tegenftrydigheid ? Niemand zal ook, dunkt my, beweeren, dat [die verandering (eens onderfteld zynde , dat dezelve over alle de deelen van bet lighaam gaat, of, met andere woorden , dat 'er niets in ons beftaat, 't welk daar aan niet onderworpen is) zo fchielyk en eensklaps gaat, dat het volftrekt onmogelyk zoude zyn het geheugen van het voorledene te bewaaren. Men behoeft daar toe geen onderfcheiden wezen : En men behoeft zyn hoofd niet te breeken met de moeielyke vraeg : Zo wy geene onftoflyke Ziel hebben, waar worden dan de gedagten gevormd , want deeze kunnen immers niet uit de onderfcheidene deelen van het Lighaam voortkomen enz. Het is toch blykbaar genoeg,, dat de meeste deelen van ons lighaam daar mede niets te maaken hebben , gelyk wy aanmerkten in het flot van Afd. 2. Dat wy weeten , dat wy dezelfde perfoon zyn die wy te vooren waren , of dat wy het geheugen bezitten van onze voornaamfte leevensgevallen, is iets, ten minften het laatfte, dat de meeste dieren met ons gemeen hebben. Het Paard, 't geen jaaren geleeden op zekere plaats fchrikte, of eenig ongeval Bb 2 leedt,  1 I j 1 ] ( \ 1 AFD. 6» De ongeremde begrippenover den sorfprong der Ziele , vyzen aan dat ze niet heftaat, zo als veele Wysgeeren Jtcllen. C)6 ONSTOFLYKHEID 2edt, zal met fchroom daar over of voorby gaan , n angstvallig rondom zich zien : En het oude fpreekvoord is bekend : Daar de Ezel zieh eens gejlooten leeft, wagt hy zieh voor de tweedemaal. Gelieft nen nu ook om deeze en andere redenen aan de die■en zekere onftoflyke Ziel toe te kennen , men kan lit doen \ ik bemoei 'er my niet mede; doch dan dient nen ook derzelver duuring na den dood, (waar van ;eele Geleerden en Wysgeeren niet vreemd zyn) vast :e ftelien : Want ook uit de onftoflykheid van die delen, hoewel wat minder voortreflyk, kan dan ook, even gelyk uit de onftoflykheid der menfchelyke Ziele, derzelver duuring enz. afgeleid worden l En eens onderfteld zynde, dat het gevoelen , 't geen wy tegenfpreeken, waarheyd zy , van waar ver- krygen wy dan zulk eene onftoflyke Ziel ? Het zeer ongerymde, en by alle weldenkende Wysgeeren lang verworpene , gevoelen , dat alle de Zielen der menfchen , die ooit beftaan zouden 9 in de zesdaagfche Schepping zyn voortgebragt, en dat dezelve naderhand in de geformeerde lighaamen der menfchen geplaatst worden , verdient zekerlyk geene de minfte opmerking. Het geduurig fcheppen der Zielen , die voor de geboorte , in de nog onvoldraagene vrugt, door den Allerhoogften ingeftort worden, is niet minder wanftaltig; fchoon daar over ook nog door eenigen wordt gebeuzeld. Wat dan ? Men wil evenwel niet dat de onftoflyke zielen voortgeteeld worden ; dit kan ook  DER ZIELE. 197 ook niet beftaan met de natuur der Ziele. Want dan zou zy, 't zy dat ze door den man en de vrouwe , of door één alléén werd voortgeteeld , deelbaar en faamengefteld zyn: En, zegt men, een onftoflyk wezen is niet deelbaar of faamengefteld enz. Ik durf naauwlyks voor myne kundige Beoordeelaars iets meer van zulke beuzelagtige dingen te zeggen ; doch men kan 'er dit, ten minften , uit opmaaken, hoe zeer de Voorftanders van de onftoflykheid der Ziele in verlegenheid zyn geweest om zulk een Ziel in den mensch te brengen. En als ik het u vergen raag , myne Heeren! errinnert u dan nog eens de beste betoogingen voor de onftoflykheid der Ziele ; hoe veel lofs dezelve ook verdienen , Gy zult duidelyk gewaar worden , dat alle deeze beroemde Wysgeeren zorgvuldig vermyden, om van den oorjprong hunner onftoflyke Zielen te fpreeken. In de daad, dit is iets daar zy voor ftaan. Zy bewyzen alléén, dat de ftoffe die zy kennen , zulke vermogens niet bezit; en , by gevolg , zo moeten dezelve iets onftoflyks , daar geen fchepfel eenig gegrond of voldoend denkbeeld van kan bezitten, ten grondflage hebben. De oude Wysgeeren maakten 'er zich , zonder eenig het minfte bewys , gemaklyker af: Zy ftelden meest allen het voorbeftaan der Zielen : En veelen, gelyk bekend is, lieten dezelve eenige eeuwen zo wat rond zwerven van den eenen in den anderen, zelfs tot in de Byen en Mieren. Zy hadden , derhalven , met geene geduurige fchepping of voortteeling , daar Sb 3 «  tp8 O N S T O F L y K. II E I D ze toch geen verdeedigen aan zagen , zich te bemoejen. Bewyzen zyn hier niet noodig ; uit honderd plaatfen behoef ik flegts de eerfte woorden van die bekende plaats van cicero te noemen : Animorum nulla in Terris origo inveniri pot est &c. (a ). Maar welken weg zullen dan nu de Wysgeeren inflaan ? Zal men de gegronde Helling moeten aanneemen, dat de geheele mensch, zo als hy is, voortgeteeld word door den man en de vrouwe, waarin de almagtige en wyze Schepper die kragten oorfpronglyk gelegd heeft ? Maar koe komt.men dan tot het denkbeeld van eene onftoflyke Ziel ? Is de Ziel te gelyk in die ftoffe opgefloten, die tot het in wezen brengen van den mensch noodzaaklyk vereischt wordt ? Is die onftoflyke Ziel aanftonds zo volkomen als zy kan worden; en moet ze maar zo lang wagten om behoorlyk ert volgens haar aart te werken , tot dat het Lighaam genoegzaam volwasfen is ? Of groeit ze te gelyk met het Lighaam op ? Laat ons niet langer beuzelen ! 'Er is , zo men behoorlyk op de voortteeling let , geene de minfte aanleiding om te befluiten tot zulk een onftoflyk wezen ! 't Is immers enkel dierlyk 't geen hier plaats heeft; en de mensch is, in dit opzigt, te vergelyken met het geringfte dier. De ftoffen , die tot dat einde dienen , dit weet immers elk , worden door het voedfel veroorzaakt en onderhouden En wy kunnen hier in alzo min iets onftoflyks ftelien , (_a) Tuscul, qucest. Lil. i. cap. 27.  D E. P> ZIEL Ek 199 len , waar van zulk eene wysgeerige ziel zou ontftaan, als wy dit kunnen Hellen in het zaad van eene Vlieg, of eenig ander InfeM. En, in de daad, het voorttee■len van een onftoftyk door een ftoflyk wezen (dit willen wy gaarne de Voorftanders der onftoflykheid toeftaan) is de grootfte tegenftrydigheid ; en dit begrip zal nimmer door verftandige Wysgeeren verdeedigd worden. Maar van waar de verdeedigers van de onftoflykheid der Ziele , dan zulk eene zelfftandigheid, geheel onderfcheiden van het Lighaam , of van de ftoffe , verkrygen , of *op welken tyd zy die ih het Lighaam plaatzen, dat weet ik niet, en wy moeten het voor hunne rekening laaten. Wy hebben in den beginne gezegd , dat de mensch door opmerking, ondervinding en verkeering, gepaard met een geregeld onderwys, die volkomenheid bereikt, die hem verheft boven alle andere fchepzels op deeze aarde : En dit kan niet tegengefproken worden. Het redelyk vermogen ontwikkelt zich van tyd tot tyd, maar wy zien , dat het volftrekt van het Lighaam afhangt. Met het toeneemen der jaaren , gelyk wy reeds aanmerkten , neemt het toe met het Lighaam. Wanneer het Lighaam in vollen bloei en kragt is, dan zyn de bekwaamheden van den mensch , even gelyk in alle andere dieren , ook allervlugst en gefchikt tot werkzaamheid. Zo lang die volkomenheid van het lighaam duurt, blyft de gefchiktheid om vorderingen te maa* ken. Met het afneemen van het Lighaam neemen die ver- Ar D. 7. Uit hettoem afwenen van het redeiyk vermogen , net den groei en het verminderen van het Lighaam, blykt , dat het geheel van het Lighaam rfhangt.  500 0NST0FLYKHEÏD vermogens ook naar evenreedigheid af. Het kan zelfs niet wederfproken worden , dat by de meeste hoogbejaarden , (is hier eene enkele uitzondering, dan ontftaat dit uit eene gezonde en fterke lighaamsgefteldheid ) eene ftompheid , dofheid en ongevoeligheid komt, die fommigen wederom zeer na by den ftaat hunner eerfte kindsheid brengt: zo dat men, niet zelden , hoogbejaarde lieden heeft gevonden , die zich met kinderfpeelen van de eerfte jeugd ophielden. Niet zeer veele jaaren geleeden zag men hier een voorbeeld van in zeker Oude Vrouwenhuis : Eene Vrouw van ruim honderd jaaren was langzaamerhand tot dien kindfchen ftaat gekomen , datze zich , in eenen daar toe vervaardigden Stoel , met Poppen en verder kinderlyk fpeelgoed vermaakte : En ze was in onnozelheid aan een één - of tweejaarig kind volmaakt gelyk. Hier in legt, dunkt my , een kragtig bewys, dat dat geen , *t welk de Wysgeeren eene onftoflyke Ziel noemen , niets anders is dan eene eigenfchap van het Lighaam : Niets anders , dan iets , 't geen door de fchikking van den Almagtigen Schepper in het Lighaam geplaatst is, of tot eenige van deszelfs deelen behoort: Want wy zien en ondervinden , dat het 'er mede opgroeit en afneemt. Dat deeze wonderlyke fchikking, wat de wyze betreft, voor ons geheel onbegrypelyk zy , dit is zeker; maar dit gevoelen is aanneemlyker, om dat het aan minder zwaarigheden onderworpen is , dan eene onftoflyke Ziel te ftelien : Daar van hebben wy toch in 't geheel geen gegrond denkbeeld : En tot  DER ZIELE. 201 tot het zelve neemt men , gelyk wy zeiden, zyn toevlugt uit verlegenheid , om dat de mensch tot zulke heerlyke einden gefchikt zy , en daar toe zulke voortreflyke vermogens heeft verkreegen. Men mag ook met reden vraagen : Zyn dan de meest gewigtigfte waarheden, daar elk belang by heeft, daar, ten minften , de zulken groot belang by hebben , die eenige poogingen aanwenden om hunne natuur en beftemming te leeren kennen , van dien aart, dat 'er onder de tien duizend naauwlyks één is, die dezelve voldoende kan begrypen ? De onftoflykheid der Ziele en de onfterflykheid, die daar uit wordt afgeleid , is, volgens het getuigenis van alle kundige en braave Voorftandèrs van dit gevoelen , zulk eene ge; wigtige waarheid. Maar zyn de betoogingen , welke over deeze ftoffe gaan , van die natuur , dat menfcher die eenige vlyt aanwenden ( van de groote menigte di< niets doet, of van onkundigen en weetnieten, fpreel ik niet ) dezelve genoegzaam verftaan ? Kunnen z\ 'er in berusten ? Kunnen zy het meer dan eens ge leezene, over dit onderwerp , eenigermaate , geregek na vertellen ? Kunnen zy 'er Zich, op goeden grond mede troosten en opbeuren onder de rampen en we derwaardigheden van dit leeven ? Is het niet zo daanig met deeze zaak gelegen , (ik verkies, om aUi partydigheid te vermyden, hier geene Schryvers te noe men) dat waarlyk de befte Verhandelingen , over di onderwerp , zo moeielyk zyn om te verftaan, dat zelf C c gc AFD- 8. Zo de on* ftoflykheid der Ziele en de daar uit afgeleide onfterflykheid , zulk een gewigtig leerftuk ware , als men voorgeeft, dan moest het begryplyker zyn • voor veele t menfchen-. L r i i t s  202 0 n" s t 0 f l y k h eq d geleerde Lieden , in vergelyking van bekwaame menfchen in den burgerfcaat, de grootfte moeite van de waereld hebben om die Schryvers , behoorlyk , te be- grypen. Het is u bekend , myne Heeren ! zo gy uwe eigen ondervinding raadpleegd ; dat zelfs bekwaame lieden , die niet alleen een gezond , maar ook een geoefend verftand bezaten, over dit onderwerp zullende fpreeken , verlegen waren , niet alleen om de gepaste woorden te vinden, maar ook om hunne denk™ beelden , des aangaande , in eene geregelde orde voor te ftelien. Is het ondertusfchen een ftuk van zo veel aangelegenheids , iets waar by den mensch zulk een groot belang heeft; 't geen hem zo zeer kan bemoedigen onder alle de wisfelvalligheden van dit rusteloos leeven ; 't geen hem tot de loflykfte bedryven en onderneemingen kan aanzetten ; dan immers zou men billyk van den volmaakt wyzen en goeden Schepper mogen verwagten , dat de duisternis , die de Stervelingen , in dit Opzigt, blyft omringen, eens eindelyk door hem zou verdreeven worden: Dat de"mensch die , naar gelang van zyne vermogens en de omftandig! heden , waar in hy geplaatst is , aan zyne verordening zoekt te beantwoorden , omtrent deeze gewigtige zaak zulk eene overtuiging kon verkrygen , als voor hem genoegzaam ware, om tot zedelyke deugd en volmaaktheid aangefpoord te worden, 't Is met de meesten , zelfs met kundigen , heden ten dage, omtrent dit ftuk (onderfteld zynde, dat zy de Euangelie • leere voorby zien) zodaanig gelegen , als teylers Godgeleerd Ge-  D E R Z I E L . E») 203 Genootfchap elders , met het grootfte regt, van de Ouden getuigt, die de onfterflykheid der Ziele uit de onftoflykheid poogden af te leiden : „ Men ontdekt \\ tog , ( zo fpreekt het Genootfchap) naar uitwyzen „ van 't geen ons deeze Verhandelingen onder 't oog „ brengen , dat het denkbeeld van een Leven na dit „ Leven wel, door alle eeuwen heen , aan alle oor„ den vooral der befchaafde waereld, heeft ftand ge„ greepen en ftand gehouden % ja dat veelen der oude „ Wysgeeren zich deswegens zo fterk hebben uitge„ drukt, als of ze 'er eene onwankelbaare overtuiging „ van bezaten. „ Maar tevens worden we , in 't hieromtrent voor„ geftelde , zo veele dubbingen , twyffelingen, gisfin„ gen en onzekerheden gewaar, dat men bykans be„ woogen worde om te denken , dat ze meerendeels „ dit gevoelen, eer om deszelfs aangenaamheid, dan „ om deszelfs zekerheid omhelsden. Cicero althans , één der grootften , zo niet het grootfte ver„ nuft onder de Heidenen, vond zig, na met de ver„ maakelykfte aandoening der ziele van den toekom„ ftigen Staat gefproken te hebben , in 't flot van zyn „ Gefprek over den Ouderdom , gedrongen te betuigen . ->•> Ja » z0 *k hier in dwaal, dat ik de zielen der men„ fchen als onjlervelyk befcbouw , dan dwaal ik gaarne, „ en ik wil niet, dat men my deeze dwaaling , in de„ welke ik zo veel vermaak fchep, zo lang ik leven zal, „ ontneeme (a)." Wy ( a) Zie de Vooraffpraak voor de Verhand, van het Genootfchap, D. W.  204 onstoflykheid Wy ftemmen die getuigenis van het Genootfchap volkomen toe : Want het kan niet tegengefproken worden. De oordeelkundige en zeer uitgewerkte Verhandeling van den beroemden Hoogleeraar wyïtenbach ftrekt, in 't byzonder, ter bevestiging van deeze aanmerking : En fchoon het Genootfchap daar in bepaaldlyk ziet op de geringe verzekering, welke de oude Wysgeeren van een Leeven na dit Leeven bezaten , zo dient dezelve echter ook ter ftaaving van onze ber denkingen , belangende de kragtloosheid en zwakheid der bewyzen voor de onftoflykheid der Ziele. Het is toch blykbaar genoeg, dat zo wel de laatere Wysgeeren als de Ouden , hun gantfche betoog, wegens de onfterflykheid van den mensch , grondden op de onm fioflykheid der Ziele : En, in de daad, dit moet eerst, (zo lang men buiten de Christelyke Openbaaring om werkt) voldoende beweezen worden ; terwyl toch de andere bewyzen, afgeleid uit de Godlyke Volmaaktheden en de overeenftemmwg van alle volken, buiten het zelve weinig kragts bezitten. Of nu de laatere Wys. geeren (wier betoogingen , dit erkennen wy gaarne , ten dezen aanziene geregelder zyn , uit hoofde van de menigvuldige hulpmiddelen , die zy ontfangen., en , vooral, door de verlichting die zy van de Euangelieleere verkreegen hebben) iets meer van belang » dan de Ouden , over de onftoflykheid der Ziele gezegd hebben ; dit laat ik aan u oordeel over myne Heeren! Hebben niet plato en cicero, de laatfte vooral, om dat hy in ftaat was alle de voornaamfte  der ziele, 2QS Wysgeeren te raadplegen , hier over , genoegzaam , alles gezegd , wat de laateren gezegd hebben ? De beroemde Hoogleeraar, zo even genoemd, zegt elders in zyne Verhandeling, dat mozes mendelszoon van het bewys van plato een verftandig gebruik heeft gemaakt. Wy zyn, derhalven , ten aanziene van dit ftuk , in twee duizend jaaren nog weinig gevorderd: En het geen ik zo even gezegd hebbe, fteunt, dunkt my , op goeden grond , dat de beste Verhandelingen over dit onderwerp niet alleen zeer duister, en moejelyk zyn om te begrypen; maar ook aan zeer gegronde tegenfpraak onderhevig. Is het dan , wanneer wy het reeds voorgeftelde wel in het oog houden , niet zeer waarfchynlyk , dat het denken ontftaat uit de wyze der werktuiglykheid van ons Lighaam ? Immers wy hebben ontdekt, dat het redelyk vermogen , of de oefening van het zelve ? geheel van het Lighaam afhangt; dat het met het groejen van het Lighaam, wanneer alles vvelgefteld is, toeneemt , en naar evenredigheid vermindert, wanneer de leevenskragten verminderen. 't Is zeer waarfchynlyk : Want neemen wy het andere gevoelen voor waarheid aan , om dat hier in natuurlyk eenige duisterheid moet overblyven , dan zyn de zwaarigheden veel grooter. Wy ftelien dan dat 'er een Wezen beftaat, waar van wy in 't geheel geen gegrond denkbeeld kunnen maaken. Om dat wy niet begrypen kunnen, dat de ftoffe kan denken , of dat zulk een vermogen daar Ces aan ATT). 9. Men behoort den mensch ai? één geheel of als een gely.kflagtig wezen te befchouwen , om dat 'er minder zwaarighedenmede vergezeld gaart.  20Ö ONSTÓFLYK H E ip aan kan gegeeven worden , zo befluiten wy tot iets, waar van wy niets weeten ; 't welk zo veel van het eerfte verfchilt als niet — zyn van zyn. Wy zeggen, 'er moet in den mensch eene onftoflyke fubftantie, of zelfftandigheid, zyn , die denkt; dat is , daar moet iets in ons beftaan , waar van wy geen regtmaatig begrip kunnen hebben , 't welk met onze ondervinding ftrydt. En het geen voor ons , hoe meer wy 'er op denken , niets anders is dan een hersfenfchimmig beftaan. Daar nu ook , gelyk wy zeiden , het betoog , be langende dit onderwerp , zo duister, ingewikkeld, en aan zo veele tegenwerpingen blootgefteld is, zo doet men vermoedlyk beter, wanneer men die gewoone onderfcheiding van Ziel en Lighaam laat vaaren. En den mensch, die, wonderbaar wys , uit ontelbaare deelen is faamengefteld -, als een geheel befchouwt. In dit gevoelen , dat de mensch een gelykflagtig wezen is, en dat de vermogens van gewaarworden en denken aan de hersfens behooren, even gelyk de zwaarte en magnetische kragt tot andere fchikkingen•'der ftoffe, kunnen wy berusten. —— Men kan evenwel, wanneer men de voortreflykheid van den mensch , boven het dier, wil befchryven , ter onderfcheiding , de woorden redelyke ziel wel behouden; om dat men daar door dat vermogen uitdrukt, 't geen hy boven alle de dieren , die wy kennen , bezit. 'üjffcn . : ™ io *fn3too • xn  DER ZIELE. 207 ' In het algemeen genoeg gezegd hebbende van ons begrip over de menfchelyke natuur , zo moeten wy nu op eene vraag ftil ftaan , die men vermoedlyk hier zou kunnen doen. Men zou, naamelyk, kunnen vraagen : „ Indien 'er geen genoegzaame grond is om te ;j ftelien , dat 'er zulk een onftoflyk , of geestlyk we„ zen , in den mensch beftaat , als men vry algemeen geloofd , wat blyft 'er dan na het fterven.van den „ mensch overig : Want het lighaam s gelyk de om „ dervinding leert, fchoon de ftoffe daar van in wezen „ blyft, vergaat en wordt vermengd met andere ftof* deelen ? " Ik moet hier op antwoorden : Ik weet het niet t doch ik moet 'er tevens byvoegen , dat het hier de plaats is, wanneer men niet geheel vreemd is van ons gevoelen , om te denken aan het groot be* lang, 't geen wy by eene Godlyke Openbaring hebben. Had God ons van een Leeven na dit Leeven geene genoegzaame verzekering gegeeven , van waar toch zouden wy eene voldoende verzekering verkreegen hebben ? Met al ons redenkavelen kunnen wy die Helling : 'Er is een toekomend keven , \ niet zo waarfchynlyk maaken, dat wy 'er in kunnen berusten. Deeze belydenis hebben de Ouden algemeen gedaan. Zy zeggen vry eenpaarig : Het is eene oude en algemeent overlevering, dat de zielen der menfchen onflerflyk zyn. maar het kan niet beweezen worden. Wy hebber beweerd , dat 'er geen grond is voor dat gevoelen ; dat 'er zulk een onftoflyk en onverganglyk beginzel of wezen, in den mensch beftaat ? 't welk na den doo< de AFD. IO. De Vraag, wat 'er na den doad van den mensch overblyft ? is niet ontrustend ; terwyl de Ckristelyke Openbaaring ons hier gerust Jieê. ï I I l  20.3. O-NSTOFLYKHEÏD des lighaams overblyft : En indien dit zo is , dan is 'er buiten eene Godlyke Openbaring geene de minfte waarfchynlykheid voor eenen toekomenden ftaat: Want pleegen. wy de ondervinding raad , deeze leert ons, dat wy i even gelyk alle andere Schepzels op deeze Aarde , gefloopt en ontbonden worden. De Lighaamen der menfchen worden fpoedig het ftof der aarde gelyk ; die ftoffe wordt van een gefcheiden , verfpreid en veftrooid ; zy ftrekt in het groeiend ryk tot voordeel voor Planten , Boomen en Dieren : En 'er is dus aan den rand des grafs , na het fterven , en wanneer men verder voortgaat met het ftoflyk overfchot te befpiegelen , in de natuur niets , 't geen ons ëenige aanleiding geeft om te denken : Dit Schepzel zal wederom in het leeven herfield worden om eeuwig te beftaan. Hoe gewigtig wordt hier, derhalven , die Godlyke verzekering, door Jefus Christus, aan het menschdom gegeeven. De Vroomen , fchoon geftorven , leeven Hem , naamelyk God, alle 1 Nooit, dunkt my , kan die Godlyke verzekering ons gewigtiger en dierbaarer voqrkomen , dan wanneer wy tot dat punt genadert zyn., 't geen wy nu bereikten : Wanneer wy , naamelyk , de zwakheid der bewyzen voor de onfterflykheid eener onftoflyke Ziele , volkomen gevoelen en bezeffen. Dan wordt het alles buiten het licht des Euangcliums duister. De denkbeelden zyn verward : En de uitzigten , zelfs van de verftandigften , hebben eene geringe helderheid en klaarblyklykheid. Zwaarmoedige twyfeliugen knellen of ontrusten den  DER Z T E L E* 209 den Sterveling : En hy komt ongelukkig , want ook dit leert de ondervinding eindelyk wel eens zo ver , dat hy alle hoop op het toekomende laat vaaren ! — Voor uit willende zien verder dan het graf, wordt hy fpoedig gefluit, door eenen ftikdonkeren eeuwigen naght, die nimmer door eenen lieflyken dageraad zal afgebrooken worden! — Wat is 'er buiten het Godlyke licht des Euangeliums voor den Wysgeer , voor den denkenden mensch , die op geen gezag begeert te gelooven, weinig verzekering en gerustheid ! En hoe dwaas en trotsch is de handelwyze van hun , die de zulken voor onkundigen en dweepers uitkryten, die de Godlyke toezeggingen , door Jefus Christus gefchonken, van gantfcher harte erkennen en belyden ! Ik beweer niet, myne Heeren ! dat zo veele beroemde mannen , die de waereld verrykt hebben met uitgeleezene Verhandelingen over deeze ftoffe , zulke ontrustende en onaangenaame aandoeningen , na alle hunne moeite, ondervonden hebben \ maar hebben evenwel deeze braaven niet altoos edelmoedig erkend, en dat zy aan de kennis van het Euangelium , ten deezen aanziene, veel, zeer veel te danken hadden , en tevens, datzy, na, als het ware, alle hunne fchranderheid uitgeput te hebben, om dit Leerftuk der reden (zo als men 't noemt) te bevestigen , volkomen en openhartig beleeden, dat zy buiten de verzekering der Godlyke Openbaring, niet zulk eene voldoening vonden , welke eene beftendige en blymoedige overtuiging kon te wege brengen ? D d Laat  AFD. II Ver olg Van het voo rige. De begrippen van de voor jianders de; onjloflykheid , om hunne zie, na den dooc, te laaten iverken,zyr< onvoldoende. 210 ONSTOFLYKIIEID Laat ons nog eens wederom te rug keeren tot de Vraag : „ Indien men geen genoegzaame grond „ heeft om te ftelien, (dit was de vraag) dat'er zulk „ een onftoflyk of geestlyk wezen in den mensch be„ ftaat, als men in het algemeen geloofd, wat blyft „ 'er dan na het fterven van het Lighaam overig van „ den mensch ?" — Wy hebben daar op geantwoord, dat wy het niet wisten. Het nu zo zeer geliefkoosde gevoelen , dat 'er by of voor het fterven reeds een keen , of kiem, of grondbeginfel van het toekomend lighaam in den mensch beftaat, 't geen zich langzaamerhand, ter volmaaking, ontwikkeld, fchynt niet geheel onaanneemlyk. In dat keen of grondbeginfel, 't welk dan de wooning moet zyn van de onftoflyke ziel, blyft dan ook, dit fpreekt van zelve , die Ikheid of bewustheid van onze bedryven en gevoelens , die onze perzoonlykheid uitmaakt. Dit gevoelen , hoe wel bedagt , om de ziel ter* ftond na den dood te laaten werken , is evenwel niet aanneemlyk. Het is ftrydig tegen ons begrip over de menfchelyke natuur , die zulk eene onftoflyke ziel niet kunnen ftelien ; maar al was dit gevoelen, wanneer wy voldoende bewyzen hadden voor de onftoflykheid der ziele', ook eenigermaate aanneemlyk, die langzaame ontwikling van zulk een onverderflyk Lighaam zou toch niet overeen te brengen zyn met de duidlyke leer der Heilige Schrift. Hoe zullen wy het dan maaken met de opftandinge der dooden ? Deeze, zo als de Heilige Schrift daar van fpreekt, wordt dan geheel overtollig ge-  DER ZIELE., 211 gemaakt; ten zy men ftelle , dat deeze tweede wooning van de Ziel, eindelyk , wederom plaats maake voor eene derde, of dat het tweede Lighaam , om zo te fpreeken, de Kas der ziele blyve , en met het derde overkleed worde. Dit begrip kunnen wy, derhalven , ook niet toeftemmen. Mogelyk zegt men: Wy behooren dus tot het oude en algemeene gevoelen weder te keeren , te weeten , dat 'er na den dood een beginzel of wezen , geheel onderfcheiden van het Lighaam, overblyft; welke ziel, tot by de opftanding , zich in zekeren tusfchenjlaat bevindt, of ook wel terftond naar die plaats vertrekt, die voor altoos voor haar beftemd is, en daar te blyven tot de algemeene opftanding ; ten einde zy dan met een Lighaam overkleed worde. 't Is wel te begrypen , dat iemand , die zelf niet denkt over ftukken van deezen aart, daar in kan berusten; maar zo is het met anderen , die 'er behoorlyk over denken , niet gelegen : Dezen vinden hier onoverkomelyke zwaarigheden. De algemeene fteliing , zo even genoemd , rust op het denkbeeld , dat 'er zulk een onftoflyk wezen , 't geen men Ziel noemt, in ons huisvest; en naar ons begrip kan dit niet voldoende beweezen worden. Maar laaten wy eens onderftellen , dat 'er iets van die natuur van ons overbleef, gelyk de meesten willen , hoe zal dat iets gefteld zyn ? Heeft eenig Wysgeer ons omtrent dit ftuk de geringfte opheldering gegeeven ? Zal eenig fterveling 'er ooit toe in ftaat zyn ? Van waar verkrygt die Ziel, zonder het Lighaam , gewaarwor- Dd 2 din»  212 ONSTOFLYKHEID dingen, denkbeelden enz. ? 't Is zeker, dat alle onze denkbeelden , die wy verkrygen en bezitten, enkel en alleen door behulp van onze zintuigen verkreegen worden ; maar deeze zintuigen venietigd of ontbonden zynde , en dus niet meer vatbaar voor gewaarwordingen y van waar verkrygen wy dan denbeelden ? 't Is bekend , welk antwoord men hier op geeft: 't Is mogelyk , zegt men , dat de Ziel buiten het Lighaam kan werken , en dat God haar daar toe in ftaat zal ftelien; V is mogelyk , dat zy zekere ftoffe tot haar dienst zal hebben ; V is mogelyk , dat 'er reeds een grondbeginfel van het toekomend Lighaam y van de ah lerfynfte ftoffe, in het grove en dierlyke geftel huisvest , 't geen zich naderhand zal ontwiklen enz. —Alle deeze mogelykheden voldoen ons zeer weinig, ora datze Zelfs niet tot waarfehynlyke gisfingen kunnen gemaakt worden.. Plaatst de Ziel der Vroomen terftond na het fterven in den Hemel, moet die Ziel dan in den dag der opftandinge uit den Hemel vertrekken om zig met het Lighaam te vereenigen ? Of zal het Lighaam derwaards overgevoerd worden voor die vereeniging ? 't Is , in zeker opzigt, het zelfde wat men hier ftelle;. maar hoe kan de opftanding der Vroomen dan als eene vergelding op een Godzalig leeven voorkomen., wanneer de mensch reeds duizende jaaren die vergelding heeft genoten ? Waarom dan aan die Ziel niet terftond, na den dood, een verheerlykt Lighaam toegevoegd ? Dan immers kon zy veel beter werken ? Maar genoeg  DER ZIELE. 213 noeg hier van. Van welke zyde het gemeene gevoelen befchouwd wordt, wy zien dat het aan groote en onoverkomelyke zwaarigheden onderworpen is; en dat een mensch , die 'er eenigzins over denkt, in het zelve niet kan berusten. De Heilige Schrift heeft niets van dien aart, betreffende den ftaat der menfchen na dit leeven , geleerd. Zy geeft hier en daar eenige aanleiding , om van dien ftaat, tusfehen den dood en de opftanding , denkbeelden te vormen , die ons beter voldoen. Zy fpreekt van de Vroomen, als zy geftorven zyn, dat ze rusten op hunne JJaapfteden ; rusten van hunnen arheid; dat ze ingaan in het Paradys (a) » 't geen een ftaat van rust betekent. De opftanding ten eeuwigen zaligen leeven is, volgens de leer der Heilige Schrift, niet alleen de vergelding op een Godzalig leeven, maai ook de Opftanding der dooden , dat is van den geheelen mensch , gelyk wy reeds aanmerkten Jfd. 3. Wanneer wy dit eenvoudig en duidelyk gevoelen gelooven, dan hebben wy met alle die zwaarigheden niets te maaken a die het gemeene gevoelen drukken. En de ongerymde gevolgen , die uit de Hellingen der oude en laatere Wysgeeren voortvloeien, ontrusten ons niet. — 'Ei is dan na den dood een tyd van rust. Die tyd , al duurde dezelve ook honderd duizend jaaren , is voor de geftorvenen flegts één oogenblik, of is gelyk aan den flaap van eenen enkelen nagt. WS C«) foan. XI. II. Openb. XIV. 13. Luk. XXITX 43- Dd3 AFD. IT- Wy behaoren ons, ten aanziene van het toekomendeleeven, enkel by de Heilige Schrift tt houden-  AFD. 13 Eenige gis fingen ove den llaat tusfehen den Dood en de Op /landing. 214 O^STOFLVKHEID Wy hebben van het gewigt en de aangelegenheid ; der Godlyke verzekering, betreffende eenên toekomenden ftaat, door Jefus Christus gefchonken , met weinige woorden melding gemaakt in Afd. 10., doch de " ontrustende Vraag , die men hier nog zou kunnen doen, vereischt nog eenige overweeging : „ Wanneer, „ (dit zou men kunnen vraagen) den geheelen mensch 5, fterft,. en die ftoffe met andere ftofdeelen vermengd „ wordt, dan komt 'er by de opftanding een geheel » nieuw en ander Schepzel te voorfchyn ; maar dan „ kan'er immers'geene bewustheid zyn van onze be„ grippen en bedryven ? " Met andere woorden : „ Hoe zullen wy dan gezegd kunnen worden dezelfde „ perzoonen te zyn , die wy te vooren waren ? " Hoe gewigtig die bedenking ook zy, wy kunnen, uit hoofde van onze onkunde van het toekomende, hier niet beflisfend fpreeken , of iets, om dat het ons niet geopenbaard is, bepaalen. In het algemeen zouden wy kunnen antwoorden : Wy behooren in de Godlyke toezeggingen te berusten. Wy hebben ook van de Opftandinge zelve , die met ronde woorden in de Heilige Schrift geleerd wordt, geen begrip wat de zvyze aangaat: En zo zyn 'er duizend dingen in de natuur, die voor ons even verborgen zyn. Wat ondertusfehen de mogelykheid der Opftanding betreft, daar omtrent kan geen verftandig mensch twyfelen : En de zekerheid wordt door alle opregte Christenen van harte erkend. Ik zal, met betrekking tot de gemaakte zwaarigheid , eene gisfing voorftellen , die, na myne ge„  DER ZIELE. 215 gedagten, dezelve kan verminderen. 'Er is, dunkt my, in 't geheel geene ongerymdheid in, te Hellen , dat 'er na den dood eenige ftoffe van den mensch op zulk een wyze in wezen blyft, datze zich niet vermengt met andere ftofdeelen. De mensch is het voortreffelykfte Schepzel op deeze aarde , en dat is hy waarfchynlyk daar door , dat 'er in zyne natuur een foort van ftoffe beftaat, die , door faamenvoeging met andere ftofdeelen , dat voortreffelyke uitmaakt. Wanneer wy nu mogen ftelien , dat die foort van ftoffe voornaamlyk diende om ons tot denkende wezens te maaken , dan kunnen wy ook even gemaklyk ftelien , niet alleen dat zy ongefchonden kan blyven beftaan , maar ook dat zy op foortgelyke wyze wederom met een Lighaam vereeenigd zynde, en daar in dezelfde plaats beflaande , op foortgelyke wyze en door foortgelyke middelen en werktuigen aan het werken kan gebragt worden. Dit is immers niet onmogelyk ? Met het wegvallen van het grove , het enkel dierlyke en aardfche Lighaam , kan die geest, of die allerfynfte ftoffe, onveranderlyk blyven, maar rustende en zonder werking ; doch wederom vereenigd met andere deelen, waar aan leeven en beweeging is gefchonken , kan zy andermaal gefchikt zyn tot dezelve werkzaamheden. Hier uit, dunkt my , volgt vooreerst: Die ftoffe » welke het voortreffelykfte deel uitmaakte , en die door behulp van welgeplaatfte zintuigen tot redelyke werkzaamheden gefchikt was, moet dan ook wederom het zelfde  2l6 ONSTOFL. YKHEID zelfde vermogen bezitten. Bezit ze door haare vereeniging met andere deelen, wederom het zelfde vermogen , ze errinnert zich dan ook zeer gemaklyk de voorige werkingen en begrippen , zo verre het noodig zy. De mensch vat dan , om zo te fpreeken , het werk wederom op , daar hy het gelaaten heeft. Hy is eenigen tyd gelyk geweest aan eenen flaapenden , of aan eenen zieken , die doodlyk krank geweest zynde , eenigen tyd leefde , als niet leevende; die geen behulp had van de uiterlyke zintuigen ; maar volkomen herlteld zynde , gefchikt is tot de voorige werkzaamheden , en om het voorledene wederom in het geheugen te herroepen. Ten tvjeeden volgt uit ons gevoelen , dat het in wezen blyven van zulk eene ftoffe, die de perzoonlykbeid van ieder mensch bewaard , fchoon voor een' tyd in rust zynde , door het misfen van eenige noodzaaklyke deelen , veel beter te begrypen is dan die ftelling : Dat 'er na den dood een onftoflyk wezen beftaat', 't geen voortgaat met denken en werken , om naderhand wederom met het Lighaam vereenigd te worden. Dit is veel onbegrylyker: en van zulk een ding, of derzelver werking buiten het Lighaam , hebben wy in 't geheel geen gegrond denkbeeld. Èindelyk volgt hier uit : Dat de Leer der Heilige Schrift, die ons hier volkomen gerust fteld, dan niet behoeft gedraaid of gewrongen te worden naar wysgeerige begrippen , die tot veele ongerymde verdichtfels van eenen midden/iaat, tusfehen den dood en de op- ftan-  JIËÏl ZIE LE 21^ {landing , aanleiding hebben gegeeven. Het is dan letterlyk waar , dat de Dooden zullen opgewekt wordenHet is dan waarheid, dat de Vroomen, voor die opwekking , rusten van hunnen arbeid, dat ze voor God leeven ; terwyl die ftoffe onvermengd in wezen blyft, welke, ten laatften dage, door de Almagt van den Schepper , met een ander en heerlyker bekleedfei overkleed zal worden : Zullende dus den mensch die zelve natuur, doch onfterflyk gemaakt, bezitten. Dat hier verborgenheden voor ons overblyven, erkennen wy gaarne , dit brengt de natuur van de zaak mede ; doch het is aangenaam wanneer onze reden eenige voldoening en gerustftelling kan vinden. Die geTustftelling, ten aanzienc van eenen toekomenden ftaat, kunnen wy nergens, buiten het Euangelium, vinden: Hier door alléén is deeze gewigtige waarheid duidelyk aan het licht gebragt. Deeze verzekering geeft ons het Euangelium. Eene verzekering van eenen Mensch volkomen geregtigd om ons die te geeven; en waar van wy een voorbeeld hebben in zyn eigen Perzoon. Zynde hy daadlyk ter dood gebragt en wederom tot het Leeven opgewekt, ten einde ons die verzekering te geeven. Zie daar , myne Heeren ! u kortlyk ons begrip medegedeeld over de menfchelyke natuur. Wy wy- ken zeer verre af van het gemeene gevoelen der Wysgeeren : En of eene verftandige opmerking en ondervinding ons begrip , genoegzaam, onderfchraagen, of E e eenig Bejluit.  ONSTOFLYKHEID eenig gewigc byzetten , dit zal uw welwikkend oordeel beflisfen. -— Het toekomende beftaan van den mensch konden wy niet op zulk eene wyze betoogen , als de zodaanigen zullen gedaan hebben, wier antwoord op uwe vraag is : Ja 'er zyn voldoende bewyzen voor de Onftoflykheid der Menfchelyke Ziele. Dan , gelyk Gy opgemerkt zult hebben , wy worden evenwel door geene de minfte twyfeling aan eenen toekomenden ftaat ontrust; terwyl wy de verzekering van het dierbaar Euangelium van onzen Heere Jezus Christus , die het leeven en de onver derfly kb ei d heeft aan V licht gebragt, van gantfcher harte gelooven : En in de vaste overtuiging ftaan, dat die verzekering, welke de Gefchiedenis van onzen Heiland oplevert, voor alle menfchen van het grootfte belang is, om, ten deezen aanziene, volkomen gerust te weezen : En tot zulke edele en loflyke werkzaamheden kragtdaadig aangefpoord te worden , welke onze natuuren kunnen volmaaken , en ons eenige gelykvormigheid doen verkrygen aan dien uitmuntenden Perzoon , die ons het verhevenfte voorbeeld van zuivere Godsvrugt en volmaakte Heiligheid heeft gegeeven. Wy kunnen ons derhalven ook niet vereenigen met het gevoelen van de zodaanigen, die de hoogwaardige, met regt geëerbiedigde en troostvolle Gefchiedenis van onzen eeuwig gezegenden Verlosfer van weinig belang rekenen voor kundigen en Wysgeeren. 't Is u ook ten vollen bekend, myne Heeren ! hoe ver de reden , verftoken van deeze Godlyke verlichting , het heeft kunnen brengen ! Gy hebt dit  DER ZIELE. 219 dit zeiven van de kundigfle oude Wysgeeren volmondig beleeden , in die Vooraffpraak , die wy genoemd hebben : En Gy hebt met reden daar op laaten volgen: : „ Geheel anders is het met hun gefield , die „ door het Euangelie onderweezen zyn , en hunnen " wandel naar deszelfs lesfen inrigten ! Zy zien ee" nen gelukflaat na dit leeven te gemoet, en verbly. den zich in deszelfs vooruitzigt, niet twyfelagtig, maar met eene volle verzekerdheid des geloofs , zo „ dat ieder hunner met Paulus 2 Tim. I: 12, ver van „ gisfmg , betuige: Ik weet wien ik geloofd hebbe , " en ik ben verzekerd , dat hy magtig is myn pand, " by hem weggelegd , te bewaaren tot dien dag. Gadeloos voorregt der Euangelie - leere! " Ik eindige met de veel bevattende en voortreflyke betuiging van den Zaligmaaker , die tevens tot [eene Zin}preuk voor deeze Verhandeling zal dienen : Ik ben de opftanding en het leeven, die in my gelooft zal leeven , al ware hy ook geftorven. Joan. XI: 25.   BYV OEGZEL van AANHAALINGEN. SJadz. 24. reg. 8. na de woorden : denkbeeld geboren. * * Quid , quod eadenj mente res disfimillimas comprehendimus , ut colorem, faporem , calorcm , odorem, fonura. Quae numquam quinque nuntiïs animus cognoseeret, nifi ad eum omnia referrentur, & is omnium judex (blus effet. Tusc. Quaefi. L. I. c. 20. Bladz. 26. reg. 8. na de woorden : insgelyks op de Ziel. * * LUCRETIUS, L. III. Bladz. 27. reg. 17. na de woorden : moeten worden. * * In animi autem cognMone dubitare non posfumus, nifi plane in phyficis plumbei fumus , qyin nihil fit animis admixtum, nihil concretum , nihil copulatum, nihil coagmentatum, nihil duplex. Quod cum ita fit, certe nee fecerni, nee dividi, nee discerpi, nee diftrahi potest. Nee interire igitur. Est enim interims quafi discesfus , & fecretio ac diremptus earam partium, quae ante interitum junétione aliqua tenebantur. Tusc. Quaest. L.1. c. 29. Bladz. 35. onderfte reg. na het woord: anderen. * * Over de gefchiedenis van dit Bekleedzel verdient gelezen te worden een onlangs uitgekoomen Stukje, gctytcld : Discourfe concerning the Refurreclion Bodyes. By Philalethes. Lond. 1788. Bladz. 40. reg. 2. na de woorden : der Verbeelding. * * Niet geheel nieuw. Zie Tusc. Quaefi. L. I. e. 17. *9- Voorts gelieve de goedgunftige Leezer de volgende zinftoorende Drukfeilen te verbeteren. Bladz. reg. ftaat hes I0 9 ftoffe , ftoffe I3 11 Vredigheid Wydigheid !<5 18 gekomen. gekomen aan de koleuren. 28 4v.ond. ontdekken, kunnen ontdekken, 31 14 als de kragt als dat de kragt 32 4 deturiré detruire 35 5 Grondftoffe GrondftoffeH 4a qv.ond. zynde zyn de