TER li ANDE LIIGEN, WATUURZYKBN^ GBOPJBNBAATiBJBN UITGEGEETII DOOI GOBGELEE1D GENOOTSCHAP, XI. D E M X . TE HAARLEM , .. [JOH. EISCHBDE ëil Z o o n e n J ( ea J.va» VALli. MBCCXCI.   VOORBERIGT. jf n eene Eeuw, die op redelyk vry dénken, met m veel gronds , roem draagt, als zy , met regt, wegens losbandigheid in deezen gelaakt wordt; in een Protestantsch Land; in een Genootfchap, 'f welk ten ZinJpreuk voert, waare godsdienstkennis bloeit door vryheid, zou eene fchraale, of middelbaare, inoogfting van Antwoorden, op de Vraag, Hoe zal men den Grondregel der Protestanten, dat ieder Christen, zyns verftands magtig, geregtigd, en naar vermogen verpligt is, in Zaaken van den Godsdienst, voor zich zeiven te oordeelen, best verklaaren, en deszelfs aanneemelykheid bondigst bewyzen? een zeer vreemd verfchynzelopgeleverd, en wy ons, in onze verwagting, by het ophangen van dezelve, tot het behaalen van den jaarlykfthen Eerprys , ten uiterjlen bedroegen gevonden hebben. Een meer dan gewoon aantal Antwoorden op dit Vraagjluk, het weezen van het Protestantendom , en de rechtfehaape Godsdienst - Vryheid , zo zeer van naby ■j- . be-  II VOORBERIGT. betreffende , kwam ons ter hand. Meer dan de helft verdiende overweeging ; deeze helft moest weder gefmaldeeld, en de ons best voorkomende van de overige afge~ zonderd zvorden, tot 'er em vyftal overfchoot, ..die meer dan" alle overige in aanmerking kwamen. Onder deeze verdiende , by verre en buiten tegenfpraak, den voorrang een Vertoog, ten Opfchrift voerende; Oportet in ea" re maxime, in qua vitae ratio verfatur, fibi quemque confidere, fuoque judicio , ac propriis fenfibus niti. De opening van 't Billet wees uit, dat de Wel Eerw. paulus van iiemert, toen zich tekenende voorheen Predikant te Wyk by Duurftede, thans Hoogleeraar in de JVyshegeerte en Voorbereidende JVeetenjchappen by de Remonftxanten ie Amflerdam, den Gouden Eerprys hadt wcggedraagen. Vier Verhandelingen hadden verdienflen te over om, nevens de bekroonde, het licht te zien; derzelver uitgebreidheid fchrikte ons niet af. En hadaen de lieer en Direcleuren van teylers Naalaatenfchap de goedheid om aan elk der Schryveren, indien zy zich, binnen eenen bepaalden tyd, ontdekten, een Zilveren Eerpenning uit te looven. —— De Eerwaardige Heeren jacob kuiper, Leer aar der Doopsgezinden re Deventer, die meer ma alen by ons Genootfchap een Zilveren Eerprys wegdroeg; de Eerw. wiltetus bernardus jelgersma, yl.L.M. Ph.Dr. en.Predikant te Weidum in Friesland; en de Eerw. willem de vos , Leer aar der Doopsgezinden te Amitcrdsm ; en  V O O R B E R I O T. m en petrus weiland, Leer aar der Remonftranten te Rotterdam, ontdekten zich eerlang als Schryvers dier Stukken , waar in bondige redeneertrant, kragt van voorftelling , diepdenkenheid en juist oordeel niet zullen naalaaten den Leezer in V oog te kopen en te tref en. Dit zwaare Boekdeel, over dezelfde Stojfe, bevat verfcheidenheids genoeg om de aandagt op te: wekken, uit te lokken, en leevendig te houden. Mogt de arbeid deezer Mannen , ■ die* zo zeer aan ons oogmerk voldeeden, fchoon wy, gelyk nimmer , alle Gevoelens of Gezegden der Beantwoorderen onzer Vraagen voor onze rekening neemen, dienen, tot uitbreiding van het Ryk der Waarheid en der Deugd, tot handhaving van het onbetwist- en onvervreemdbaar Regt, dat elk als Mensch, als Christen, toekomt. Mogten, althans in ons Vaderland, deeze recht Protestantfche denkbeelden meer en meer veld winnen, en een heerlyken hoogstwenschbaaren zegen bevegten op vooroordeelen, wanbegrippen, en gedraagingen, die de onbeftaanbaarheid zelve zyn, met een erkend, maar zo dikwyls verzaakt, Grondbeginzel Dan zal zich de Heer campe, en zeker tot zyn genoegen, bedroogen vinden in de gewaagde voorfpelling: „ De Kerklyke Regeering ligt in Frankryk te zieltoogen, het alleen " zaligmaakend Ka'tholyk Geloof fchynt 'er op zwakke , voeten te Jlaan. Men zal eene foort van Katholyk t 2 „ Pro-  iv V O ö JR -B E R I G T. „ Protestantendom invoeren, dat is , men zal eenige „ Roomsch - Katholyke Leerftukken en Gebruiken voor de Liefhebbers behouden, maar, meer Protes„ tantsch- dan wy, allen dwang van Geloof en Gewee,, ten bannen.,, en alle Ketenen des Geests', zy mogen „ door Symbolifche Boeken of Kerkvergaderingen , of „ door .Pausfen gefmeed zyn, even zo kloekmoedig ver„ breeken , als men de Politieke Ketenen verbrooken „ heeft. Dan zullen wy Luterfche en Gereformeerde „ Protestanten na Frankryk moeten gaan, om van die „ Katholyke Protestanten te keren wat het waare „ Protestantendom is, naamlyk Tegenkanting tegen „ allen Geloofsdwang en uitfluitende aanneeming der ,, Rede en der Heilige Schrift, als de eenige Bron„ nen der Geloofsleeringe " ( *). (*) j. h. campe over de Staatmnnsenteiing in FrankryA, bi. sic.  AANWYZING OER ANTWOORDEN IN DIT DEEL. over de vraag, hoe zal men den grondregel der protestanten, dat ieder christen, zyns verstands magtio, geregtigd, en, naar vermogen verpl1gt is, om, in zaaken van den godsdienst, voor zigzelven te oordeelen, qest verklaaren, en deszelfs aanneemelykue1d bondigst 8ewyzen ? I. Antwoord, door den Eerw PAULUS van HEMERT, voormaals Predikant te Wyk by Duur/lede , thans Hoogleeraar in de Wysbegeerte en Voorbereidende Weetenfchappen by de Remon- ftranten te Amfterdam \ onder de Zinfpreuk : Oportet in ed re maxime, in qua vit* ratio verfatur, fibi quemque confidere, fuoque judicia ac propriis fenfibus niti. Lactantius. Bladz. i II. Antwoord, door den Eerw. JACOB KUIPER, Leeraar der Doopsgezinden te Deventer', onder de Zinfpreuk: n*vT* êoK^clfri ri k«*ovv K*T%"t, l Tbesf.V-ïl. 181 III, Antwoord, door den Eerw. WILTETUS BERN AR DUS JELGERSMA, A.L.M. Ph. Dr. en Predikant te JVeidum in Friesland; onder de Spreuk: Gy weet dat de Overfien der Volkeren He'erfcbappy voeren over haar, en de Grooten der Wereld gebruiken Magt over haar; doch alzo zal het onder u niet zyn; maar zo wie onder u zal willen groot worden , die zy uw Dienaar- Matth. XXj 25. 526. 2<7s IV. Antwoord, door den Eerw. WILLEM de VOS, Leeraar der Doopsgezinden te Amfterdam; onder de Zinfpreuk: Aristides Hymn fn Jovem. 425 V. Antwoord, door den Eerw. PETRUS WEILAND, Leeraar der Remcnflrantm te Amflerdam; onder de Zinfpreuk :   ANTWOORD op de V R A A G , HOE ZAL MEN DEN GRONDREGEL DER PROTESTANTEN, DAT IEDER CHRISTEN, ZYNES VERSTANDS M AGTIG , GEREGTIGD , EN , NAAR ZYNE BEKWAAMHEID, VERPLIGT IS , OM, IN ZAAKEN VAN DEN GODSDIENST , VOOR ZICH ZELVEN TE O ORDE EL EN , DUIDELYKST VERKLAAREN, EN DESZELFS AANNEEM LYKHEID TEN BONDIGSTEN BEWYZEN? door PAULUS van HEMERT, VOORMAALS PREDIKANT TE WTK BY DUURSTEDE. Aan welke Verhandeling, door TEYLER'S GODGELEERD GENOOTSCHAP, de gouden eerpenning is toegeweezen.   Bladz. 3 VERHANDELING e V E H DE V R. A A G 5 HOE ZAL MEN DEN GRONDREGEL DER PROTESTANTEN, DAT YDER KRISTEN, ZYNES VERSTANDS MAGTIG, GÊREGTIGD, EN, NAAR ZYNE BEKWAAMHEID VERPLIGT IS, OM, IN ZAKEN VAN DEN GODSDIENST, VOOR ZICH ZELVEN TE O O R- . DEELEN, DUIDELYKST VERKLAAREN, EN DESZELFS AANNEEMLYKHEID TEN BONDIGSTEN BEWYZEN? Ik waag het, rayne overdenkingen , belangende dit onderwerp , welk zich , uit hoofde van deszelfs gewigt , by yder verftandig mensch moet aanpryzen , aan Ulieden , Myne Heeren , by deze gelegenheid , voortedragen. Dit doe ik te meerder ; naardien ik van de waarheid , zoo wel als van het aanbelang, dezes regels volkomenlyk overtuigd ben, en, tot heil myner waarde medemenfchen , niets zoo vuuriglyk wensch , als dat yder een daar van eene niet minder leevendige overtuiging bezitten mogt, dan die, waar mede ik zelf geheel doortrokken ben. A 2 Met  4 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING Met oogmerk , om ter bevordering dezer alleszins heilzame overtuiging misfchien iets toetebrengen, Ichik ik my ter beandwoording der Prysvrage, welke Gy, Heeren , Befturers van een onzer loflykfte , Vaderlandfche , Genootfchappen , hebt uitgefchreven ; in het vaste vertrouwen , dat myne welgemeende pogingen , offchoon dezelven in waarde veel minder zyn mogten , dan die van fommigen myner Mededingeren , U Lieden nogthands niet geheel ongevallig wezen zullen. Dikwyls heeft men aangemerkt, en waarfchynlyk nog meermalen ondervonden , dat het voor eenen Schryver, die vol is van zyn onderwerp, lastig valt, zich met voorafïprakcn voorredenen , of hoe meji dergelyke voorbereidfels noemen moge , optehouden. Het is de gegrondheid dezer aanmerking, waar op ik my veroorloof, om zonder omwegen, ter zake te treden ; te meerder, daar het onderwerp, vooral in dien zin, waar in ik gemeend heb hetzelve thands te moeten behandelen (*), eene groote overvloedigheid van ftofFe oplevert. Óm (* ) Ik heb den regel der Pretestanten in alle deszelfs ruimte genomen, en my derhalve niet llegts bepaald by de vryheid en de verpligting tot onderzoek en beöordeeling van de byzondere leerftukken des- geloofs; maar tevens 'myn gevoelen gezegd , omtrend de vryheid en den pligt , om zyne begrippen aan anderen medetedeelen. Ik ontken niet, dat de Hervormers het eerfte inzonderheid bedoeld hebben. Doch ik houde het laatfte voor een natuurlyk gevolg van het eerfte , en meen , dat de vryheid,  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 5 Om met order te fchryven , zal ik tragten Vooreerst, den Protestantfcben grondregel duidelyk te verklaaren ; Ten tweeden , de aanneemlykheid van denzelven , uit onbetwistbaare beginfelen , te bewyzen ; Ten derden , de voornaamfte tegenbedenkingen uit den weg te ruimen. EER- heid , welker grondflagen door de Hervormers gelegd zyn , zonder het laatfte onmooglyk beftaan kan. Ook hebben , denk ik , de Hervormers, door hun eigen voorbeeld , ons best geleerd , hoe zy den bedoelden regel wilden opgevat hebben , daar zy niet alleen vryelyk dachten , maar ook fprakep en fchreven over zaken van den Godsdienst. Van hier , dat zy, die over dit onderwerp gehandeld hebben , en welker namen in deze Verhandeling meermalen genoemd worden den grondregel , met my, in dezelfde ruimte.opvatten. A 3'  • IIEf REGT OP EN DE VERPLIGTING EERSTE HOOFDSTUK. f'crklaring van dezen regeL In de Vrage wordt verönderfteld, dat de Protestantfche Kerk beweert , en voor eenen grondregel aanneemt, dat yder Kristen , zynes verftands magtig, geregtigd, en , naar zyne bekwaamheid, verpügt is , om, in zaken van den Godsdienst, voor zich zeiven te oordeelen. Het zal niet onvoegzaam zyn , vooraf aantetoonen , dat deze verönderftelling zeker, en dat de gezegde regel de voorname grondzuil is , waar op de Protestantfche Kerk , en het door haar begonnen werk der Plervorming, rusten. EERSTE AFDEELING. Gegrondheid der verönderflelling. Welke toch was de reden , waarom onze Vaders de Kerk van Rome verlaten hebben , anders dan om dat zy zich van hunne natuurlyke en Kristlyke vryheid niet langer wildën verftoken zien , en den gewetensdwang dier Kerke , welke geen verfchil van gevoelens ,  tot eigen oordeel IN DEN GODSDIENST. f lens, geen vry onderzoek , omtrend zaken van den Godsdienst, dulden wilde , ten eenen male moede waren ? Het is waar, toen naderhand de burgcrlyke vryheid , door den Spaanfthen Dwingland , zoo deerlyk vertreden werd , werkte dit, by veelen onzer Landgenoten , niet weinig mede , om hen , naar meerdere vryheid in den Godsdienst, zonder welke het gebrek aan burgerlyke vryheid niet genoegzaam konde verholpen worden , begeeriger te maaken. Doch het is tevens waar, dat althands den meesten , die van tyd tot tyd Kornis Kerk verlieten ,. de 'godsdienftige flaverny nog banger viel , dan de burgerlyke onderdrukking. Ik kan niet nalaten , de woorden hier aantehaalen , welken de Meeren Staten van Holland, in den jare MDLXXIII, aan de Staten der andere Nederlanden fchreven. De Spanjaarden , zeggen zy , willen ons , onze vrouwen , en kinders , tot hunne hfeigenen en flaven maken ; en , welk het allerzwaarste is , zy willen , dat wy hun rekening van onze zielen en confciëntiën geven , om daar over naar hun goedvinden te hecrfchen (*). Laat ik hier by voegen het gene in zekeren brief, ten zelfden tyde, by wyze van een fmeekfehrift , aan den Koning van Spanje , van wegen den Heere Prins van Oranje , en de Staten van Holland en Zeeland, gevonden wordt (t)- Daar lezen (*) Zie brandt , Historie der Reformatie, I. Deel, bl. 544. (t) IWd. bl. 545-  8 het regt op en de verpligting zen wy, onder anderen .* Wy verzoeken niet, van uwe gehoorzaamheid ontjlagen te worden ; maar alleeniyk , dat onze confciëntiën voor God den Heere mogen hevryd hlyven , dat wy zyn heilig zvoord hooren mogen , en het zelve naarvolgen , om den alleröpperflen Regter , ten jongften dage, rekening van onze zielen te mogen geven. De Roomfche Kerk, gewoon, aan zich zelve , met uitfluitinge van alle anderen , de gaaf der onfeilbaarheid toeteëigenen , drong, eer het licht der Hervorming , in het begin der XVI. eeuwe, aanbrak , hare vastftellingen en overleveringen, als regels van geloof en wandel , aan de geheele waereld der Kristenen, op : zy verbood , op .de allergeftrengfte wyze, den Godsdienst , welke zyne oorfpronglyke fchoonheid nu helaas ! geheel verloren had, volgends de leiding van het gezonde verftand en van de heilige Schrift, onpartydiglyk te onderzoeken ; en deed alles, wat haar mooglyk was , om het ligtgelovige volk in zyne onwetendheid te houden : de zwaarfte vervloekingen donderde zy uit over de genen , die / zelfs maar in het allerminfl-e opzigt , aan de waarheid harer vastgeftelde le> re ,. of aan de rigcigheid harer plegtigheden en gebruiken , durfden twyfelen; terwyl zy tevens zich het regt aanmatigde , om de zoogenoemde Ketters met den zwaarde te ftxafFen , en op de wreedfle wyze te vervolgen. Hoe verre de dwinglandy ging , welke de Bistchoppen, en mindere Geestelyken, in die llikdonkere dagen van domheid en onkunde, over de gewetens,  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 9 tens, ja , over geheel de perfonen, en de bezittingen, der menfchen, oefenden, en door welke godloze middelen zy hunne heerschzchtige oogmerken wisten te bevorderen , en de eenvoudige menigte in yzeren ketens gekluisterd te houden, leeren ons de gefchiedenisfen van dien tyd , welken in aller handen zyn, of immers behooren te wezen. Was het vreemd , dat de halzen onzer brave Vaderen dit harde juk niet langer dragen konden ? De waarheid kan zich wel eenigen tyd fchuil houden , en fchynen van de aarde verbannen te zyn : cindelyk echter fchiet zy wederom eenige flralen van haren godlyken glans. Het hoogklimmend misbruik, welk de Geestlyken nu van hunne willekeurige magt maakten , ter uitzuiging en volllagen onderdrukking der menfchen , gevoegd by den haatlyken zwynengang , welken de meeste Monniken gingen , ontflak den yvergeest der Hervormeren , maakte het fluimerend gevoel van hunne eigen waarde, en van de vryheid, waartoe zy, als menfchen , inzonderheid als Kristenen , geroepen waren , wakker , deed hen de handen daadhk aan het. werk flaan , en de flaaffche boeijen allengskens verbreken. Niet was 'er , waar voor zy toen meer yverden , dan vryheid in den Godsdienst. Geen wonder! De onderdrukking van deze had de Kerk van kiustus in zulk eenen zieltogenden ftaat gebragt. Hier moest B men  10 het regt op EN de verplicting men derhalve beginnen , zoude 'er van het Hervormingswerk immer iets goeds worden. De mensch , die naar het beeld van zynen God gefchapen is , de Kristen , die , door den Afgezant des Hemels , naar dit beeld herfchapen is , moest zyne heerlyke waarde kennen , en zyn regt, wat zeg ik ? zyne verpligting , gevoelen, om , in zaken van den Godsdienst, niet naar de voorfchriften van anderen, maar volgends de uitfpraken van zyn verfcand, te oordeelen. Dit was het groote verfchilpunt, tusfehén de Kerk van Rome, en hen, die zich verpiigt rekenden dezelve te verlaten. Nadruklyke gezegden vinden wy, hier omtrend , in de fchriften van erasmus, melanchton, lutheii, kalvyn, en andere voorname Mannen, welker namen gezegend zyn , in de jaarboeken der Hervorminge. Allen kwamen zy hier in met elkander overeen , dat, gelyk Koning jakobus het uitdrukte (*) , de leerftukken des geloofs, en alles, wat ter zaligheid noodzaaklek moet geloofd worden, uit de heilige Schrift alleen te haaien is ; dat het zelve van geen gezag van menfchen, wie zy ook wezen mogen , maar alleen van Gods woord, waar Hy ons zelf zynen zuil verklaard heeft, moet afhangen ; dat voords de Oudvaders , en de oude Kerk , het regt wel hadden, om voor zich zeiven geloofsartikels uit de Schrifture te trekken , en dezelven te verklaaren ; maar niet, om nieuwe artikels te fmeeden, en het geweten der menfchen daar aan te hinden. Allen leerden (*) Zie erandt, t. a. p. i. D. aanteek. bl, 6.  tot eigen oordeel in den godsdienst. u . den zy dus eenpariglyk, dat de heilige Schrift de e* mee re-el is , naar welken de Kristenen, hun geloof en hunnen0 wandel moeten inrigten ; dat deze Schrift van eene genoegzame klaarheid voorzien is , ten aanzien van alles , wat men , ter zaligheid , nodig heeft te weten en te betragten ; daa yder Kristen vryheid heeft, ja vcrpligt is , dezelve te onderzoeken , en dat wydc'rs elk een , na gedaan onderzoek, zyn eigen oordeel en geweten , in zaken van den Godsdienst, behoort te volgen. Dezen zyn de heerlyke , en wel zamenhangende, grondregels , waar op de Hervormers bouwden , en welken zv, zoo fchriftlyk, als mondlyk, overal, waar het voegde , en by alle gelegenheden , rondborftiglyk beleden , en yverig voordplantten. Deze grondregels zyn het, welken de moedige lutiier, door karel den mfden , op den Ryksdag, te Worms , ontboden, in tegenwoordigheid van den Keizer, de Ryksvorflen , en de overige Stenden , met eene zeldzame onverfehrokkenheid , en eene zonderlinge kracht en bondigheid van redenkaveling, op de treffelykite wyze, verdamde. Dezen zyn het, voor welker waarheid veelen zoo veel geleden , en hun lieve leven geofferd hebben. Men denke nogthands niet , dat deze regels nieuwigheden zyn , welken door de Protestanten eerst zyn uitgevonden ; gelyk de P.oomfehe Kerk aan onze Va-  12 het regt op en de verpligting deren ten laste legde. In het vervolg zal ons blyken , dat de leer van je sus eene teder gezusterde vriendin der gulden vryheid is , met wier geest alle dwang en eigendunklyke bepaalingen ten eenenmale ftrydig zyn. Deze waarheid is zoo duidelyk , dat ook de Kerkvaders , in hunne fchriften , aan dezelve hulde gedaan hebben. Teler mensch heeft regt en tnagt van nature , zegt t e r t u l l i a n u s (*) , om te eerbiedigen het gene by oordeelt te moeten verëeren. De Godsdienst van den eenen mensch baat , noch fchaadt , den anderen. Ook voegt het den Godsdienst niet, iemand door dwang tot zich te trekken; naardien alleen vrywillige, en niet door geweld afgeperste , offeranden . Code aangenaam kunnen wezen. Niet minder flerk fpreekt augustinus op veele plaatfen. Onder anderen , zegt hy ergèhds (f ) : het geen met het duidelyke gezag der godlyke fchriften bevestigd wordt, moet zonder eenige twyfeling geloofd worden. Maar andere getuigen , of getuigenisfen , waar mede men iets aanraadt om te gelooven , moeten u worden vrygelaten ,. om aantcnemen , of niet, naar dat gy zelf zult bevonden hebben , dat dezelve n \ (*) Türtüllian. ad Scapulam. C. H. p. 60. Ed. Rig. (t) Aucüstin. Ep. 112, vel fecundum recentiorem Epistolarafiti dispofitionem , Ed. Bened. Ep. 147. S. 4. 0PP. T. II. p. m. 4-5. Add. EP. 82. ad HiEHOitTMüM, T. II, p. j90. 3. alios autera (lifaros) ita lego, ut yiantalibetfanmtate, doBrihdque praepolleant, non ideo verum putern , quia ipfi itafenferunt , fed quia mihi vel per auBorcs canonicos , vel proidiili ratione , quod a ven nm abhrreat, perfuadere poiutruut.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 13 ven meerder ofminder gewigts hebben, om geloof te verdienen. Hèerlyke regels ! Hadden de Kerkvaders maar altyd dezelven in acht genomen ! Ik zoude verfcheiden dergelyke plaatfen , uit de fchriften der Kerkvaderen, kunnen aanvoeren, indien ik nodig had , my hier by langer optehouden ( * > Doch het is my genoeg , in het voorbygaan , te hebben aangewezen , dat de Hervormers , wanneer zy aan een' yder de vryheid gaven , om , in zaken van den Godsdienst , voor gich zeiven te oordeelen , geene nieuwigheid leerden. Dan , hoe zeer de godlyke leer van Jefus , onzen Meester , met den aard der menschlyke vryheid volkomenlyk overëenftemme , en , op de uitmuntendfte wyze , gefchikt zy , om den mensch het juk van menschlyk gezag te doen affchudden , en van die vryheid gebruik te doen maaken , welke met de heerlykheid van kinderen des Aüerhoogften ftrookt ; hoe zeer ook de belyders van het Kristendom , in de eerfte eeuwen , deze vryheid aiörn verdadigden ; taande nogthands deze glansryke zon , binnen korten tyd , en begon reeds verdonkerd te worden , zoo haast de Vorften der aarde tusfehen den Heidenfchen, en den Krist- lyken 9 (*) Die meer plaatfen , hier toe betreklyk , begeert intczien , leze grottus, de jure belli ac pacis , L. II. c. 20. g. 48 feqq. en p. cabeL* jau, Catholyk memoryboek, bl. 119 en vervolgends. B 3  14 HET REGT OP EN DE VE11PLIGTING iyken, Godsdienst party gekozen , en, uit ftaatzuchej de gewone fpringveder van de bedryven der Grooten, den laatstgenoemden aangenomen hadden (*). Zoo haast althands begonnen de Bisfchoppen van Rome, de jïeden ' van Afte en Egypte , ook Konftantinopole , welke naar dezelve hoogheid ftak , aan eenen kant zynde, met een zeker geest lykryk opteregten , het hoog/re gebied aan zich te trekken , de Kardinalen tot byzitters of raadsluiden te feilen , en daar op de langdurige orde hunner mogendheid te bevestigen (f) , of men gevoelde, hoe veel hindernis deze godsdienftige vryheid aan de heerschzucht veroorzaakte , en vond goed , de heilige Schrift het gemcene volk afhandig te maaken , en cigendunklyke kerkwetten in de plaatfe te geven, waar aan men de confciëntien der menfchen , als waren het onfeilbare Godfpraken , op de geltrengfte wyze, verbond. Het was, in het begin der zestiende eeuwe , dat de waereld (het zyn de woorden van den verrezien den erasmus (§),) overladen was met menschlyke infellingen , bezwaard met fchoolfche gevoelens , en met de tiranny der bedelmonniken , waar van veelen de confciëntien der menfchen met opzet verftrikten, terwyl zy (*) Zie het Vertoog wegens de vryheid van Godsdienst, te vinden voor de fchoone Verhandelingen, over dit onderwerp , te Amfierdam , by j. doll uitgegeven, 1774. bl. 50 en verv. ( 1 ) Het zyn de woorden van den voortreffelyken brandt , t. a. p. in liet begin. CS) Epijlolar.im , p. 585.  tot eigen oordeel in den godsdienst. 15 zy alle fchaamte , en Kristus , ter zyde zettende , niet, dan hunne nieuwigheden , en dikwyls onhefchaamde leer(lukken , predikten. In dezen akeligen toeftand van zaken , verkondigden de Hervormers de vryheid van het Emngdi, — eene leer, welke, hoe oud ook in de daad > uit hoofde der toenmalige verbastering , al het voorkomen" van nieuwigheid had. Zy , die de waarde der godsdienftige vryheid eenigzins weten te berekenen , zullen met my den naam des Eeuwiglevenden gaarn zegenen , dat, onder alle de omwentelingen der ondermaanfche dingen , deze leer der vryheid , ook nog thands, onzer dagen , geoordeeld wordt de grondregel der Protestanten te moeten wezen. Het is waar , 'er zyn , zedert dien tyd , waar op wy de grondlegging onzer Godsdienftige vryheid dagteekenen , inzonderheid by ons te Lande, in de Kerk van kristus, zaken voorgevallen, welken, naar het oordeel van fommigen , met den waren geest der Hervorming , en den gemelden grondregel, niet gemaklyk kunnen verzoend worden. Doch , wat hier van moge wezen , zeker is het, dat alle Protestanten, van welk eene belydenisfe zy zyn , dezen regel , immers met hunnen mond , belyden en verëcren. Zelfs maakt hy een gedeelte uit van die hekendtenisfe , welke , omtrend het jaar M D LX11, door güidodis bres, en eenige andere Leeraars, opgefteld , en daar na , door de Gereformeerde Kerken dezer Landen , die de denkwyze van kalvyn volgen, aangenomen  IÖ HET REGT OP EN DE VERPLIGTING f nomen is. „ Men mag, zoo leest men daar , onder anderen (*) , geener menfchen fchriften , hoe heilig zy geweest zyn , gelyken by de godlyke fchriften , noch de gewoonte by de waarheid Gods , {want de -waarheid is boven al) , noch de groote menigte , noch de oudheid, noch de fuccesfie van tyden of perfonen , noch de conciliën , decreten, of bef uiten ; -want alle menfchen zyn uit zich zeiven leugenaars, en ydeler , dan de ydelheid zelve. Daarom verwerpen wy van ganfcher harte al wat met dezen onfeilbaren regel niet overeenkomt, gelyk onsde Apostels geleerd hebben, zeggende : beproeft de geesten , of ze uit Gode zyn." Hier wordt voorzeker alle menschlyk gezag verworpen , en het geweten van yderen' Kristen , in de beöordeelinge van godsdienftige zaken , vrygelaten. Niet minder duidelyk , en met den geest der hervorming rymende, is het gene daar elders (f) voorkomt : daarom verwerpen wy alle menschlyke vonden , en alle zvetten , zvelken men zoude zvillen invoeren , om God te dienen , en door dezelven de confciëntie te hinden en te d-wingen , in zuat manier let zoude mogen -wezen. (§ ). Zy derhalve , die hun eigen (*) Art. VII. (f) Art. XXXII. ■ (5) Misfchien verwondert men-zich , dat in eene bclydenis , waar fa dit heerlyk grondbegir.fel der Hervorming zoo duidelyk en onbewimpeld wordt vastgefteld, nogthands verfcheiden zaken voorkomen, welken inde heilige Schrift niet beflist , en derhalve, volgends den eigen grondregel, aan het oordeel van ydsren . Kristin best gelaten worden. Dan , deze ;. ver-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 1? eigen geloof aan anderen opdringen, of hunne Medekristenen, op eenigerieie wyze, onder welk voorwendfel het zy , de vryheid van onderzoek en oordeelvelling, in zaken van den Godsdienst, ontzeggen, moeten gerekend worden , tegen deze hunne eigen belydenis, zoo wel, als tegen den waren geest der Hervorminge , te zondigen. terwondering zal ophouden , wanneer men overweegt, het gene saïa7i a, een der genen , die guido, in het opitellen dezer atfikelen, behulpzaam geweest is, getuigt. Guido , zegt hy , gaf die belydenis, eer ze aan den dag v/erd gebragt , esnigen Dienaren des woords te lezen , en fieldt het aan hun te verbeteren , zo hun iets mishaagde, en ook toe-, of aftedoen1, zoo , dat men het niet voor het werk van èènen man moet houden. Ook heeft niemand der genen, die 'er de hand Jloegen ,. ooit gedacht , eene regelmaet des gehofs uittegevett , maar alleenlyk zyn geloof uit de Kanonike fchriften te bevestigen. Zie brandt ) t. a. p- bl. 253- De algemeenheid van den ouden nederduitfehen titel wederlegt geenzins de waarheid van dit berigt; naardien deze van lateren tyd 'is , en in het oorfpronglyke Walsch of Fransch niet gevonden wordt. Het is dus flegts de belydenis van eenige byzondere Leeraren , die , niet alleen over de wezenlyke waarheden van het Kristendom , maar ook over de befchouwlyke leerftukken , waarömtrend het Euangeli niets beflist , en welken gevolglyk , overëenkomftig den grondregel der Hervorming , aan het vrye oordeel van yderen Kristen behooren gelaten te worden , hun gevoelen hebben willen verklaaren , en gemeend hebben , in de Kanonike boeken , redenen voor hetzelve te vinden. Maar, naardien de Gereformeerden deze belydenis, welke met de gevoelens van den Geneeffchen Leeraar, jan kalvyn, overeenkomt, voor eene regelmaat van hun geloof hebben aangenomen , is het althands zeker , dat zy, willen zy anders tegen hunne eigen belydenis niet aangaan,'hunne Medekristenen aan geene menschlyke voorfebrifren binden moeten , noch hen beletten, hun eigen oordeel te volgen , in alle zulke zaken, welken in de heilige Schrifture niet klaarlyk geleerd worden. c TWEE.  18 . het regt op en de verpligting TWEEDE AFDEELING. Nadere verklaring van den Regel. Laat ons , na dit vooraf te hebben aangemerkt, den grondregel der Protestanten nader overwegen, Dezelve fchynt , by den eerften opflag , aan eenige bedenklykheid onderworpen te zyn , welke eene duidelyke toelichting noodzaaklyk maakt. Hoe kan yder Kristen geregtigd en verpligt wezen , om , in zaken van den Godsdienst, voor zich zeiven te oordeelen ; daar ondertusfchen yder een geene genoegzame bekwaamheid , noch ook gelegenheid heeft „ om alles , wat daar toe betrekiyk is , regt te verflaan , en behoorlyk te onderzoeken ? Deze aanmerking , gis ik , zal men , omtrend dezen Grondregel maaken. Ook heeft het niet ontbroken aan de zoodanigen , die zich van dezelve bediend hebben , om alle vryheid van onderzoek, in zaken , welken den Godsdienst betreffen , te ondermynen. Ik beken , de aanmerking is niet ten eenenmaale van allen fchyn ontbloot. Behalve de krankzinnigen, en de kinders , welker veriland nog niet ryp is , vindt men immers menfchen , die , gelyk lucianus zich uit-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 19 uitdrukt (*) , van de kinderen alleen verfchillenn , in hunne gryze hairen en lange baarden , en die, daar zy zich tot eene oppervlakkige kennis van de zaken dezer waereld naauwlyks verheffen kunnen , -althands niet in {laat zyn, om zaken van den Godsdienst behoorlyk te overwegen, alles te beproeven, en het goede te behouden. Groot is daarboven het aantal der zulken , wier natuurlvke verftandsvermogens , ja, wel gefteld zyn , doch wien de gelegenheid volftrektlyk ontbreekt, om zich behoorlyk te befchaaven, en den Godsdienst, met die naauwkeurigheid, te onderzoeken, welke nodig is, om alles, wat daar toe behoort, of als zoodanig voorkomt , zelf te kunnen beöordeelen. Zalmen den Landman ,'en den Handwerkman , die in het loon hunnes noestigen arbeids ter naauwer nood een toereikend onderhoud, voor zich, en voor hunne, dikwyls kinderzalige, huisgezinnen, vinden kunnen, — zalmen den bezigen Winkelier, den dienstbaren, en dergelyke andere menfchen, waar uit de grootfte menigte eenes Voiks beftaat, vergen, dat zy zich op het onderzoek van den Godsdienst, met dien yver , toeleggen , als nodig is, om, in eene zoo groote verfcheidenheid van gevoelens, het'ware van het valfche voorzigtiglyk te kunnen fcheiden ? De Landman moge dan zynen ploeg, de Handwerkman zynegereedfchappen, wegwerpen, om de heilik talen, de Wysbegeerte, de Oudheden, en de Ge- ° fchie- {*) Philop. opp. vol. II. p. 342- edit. Amftel. C 2  20 het regt op en de verpligting fchiedenisfen der waereld, aanteleeren : de Winkelier moge zyne waaren verruilen tegen de boeken der Kerkvaderen en der Schoolgeleerden, — met dit onvermydlyk gevolg, dat veele huisgezinnen van honger fterven, of tot den bedelzak hunne toevlugt nemen. Ik zal, in het derde deel dezer Verhandeling , gelegenheid hebben , om , ter oplosfing dezer zwarigheid, het een en ander te zeggen. Thands vergenoeg ik my alleenlyk , met de welberaden , tweeledige , bepaling , welke ik zie , dat Gy L., Myne Heeren , wyslyk by de Vrage gevoegd hebt, eenigzins te ontwikkelen , ,met oogmerk , om de duidelykheid van het voorftel daar door te bevorderen. De voorwaarde, zonder welke men geen regt kan hebben , om zaken van den Godsdienst zelf te beöordeelen, is het gebruik der verjlandlyke vermogens. Met regt fchreef daarom Paulus aan de Kristenen te Korinthe (*) : als tot verftandigen /preek Ik, beoordeelt gy het gene ik zeg. De natuur der zake billykt deze aanmerking volkomenlyk. Het regt van den mensch, om , in de heilige zaak van den Godsdienst, zyn eigen oordeel te volgen , is gegrond in de Rede zelve , waar mede de Schepper., die tot in eeuwigheid te pryzen is , den mensch , boven andere fchepfelen , bevoorraad heeft. De mensch is, zegt Cicero (f), een (*) i Kor. X: 15. (t) Cicero, de Legibus , L. 1, c. 7. Arnrnal hoe proyidian , fagax , mul*  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 21 een vooruitziend, fchrander, veelvoudig, Scherpzinnig, dier , vol van rede , overleg , en geheugen. Hy alleen, onder zoo veele en verfchillende foorten en naturen van dieren , is rede en denkvermogen deelachtig. Door de Rede welke God den menfche geichonken heeft, fchonk Hy hem tevens het regt, waar van ik fpreek : even gelyk Hy , door den mensch van ogen en voeten te voorzien , hem daar door te gelyk het onbetwistbaar regt van zien en gaan gaf. Mist iemand ondertusfchen ongelukkiglyk het gebruik zyner ogen of voeten ; wie zal dan vragen, of hy, in dit geval, regt hebbe om te zien of te gaan : dewyl hy het eenige middel mist, waar door dit gefchieden moet ? Even zoo min kan de mensch, die het gebruik van zyn verftand, of oordeel , mist, gezegd worden, regt te hebben , om te oordeelen ; naardien hy ongelukkig genoeg is , om het eenige middel, waar door dit gefchieden kan , te misfen , en , naardien het denkbeeld van regt of vryheid, om iets te verrigten, het natuurlyk vermogen altyd veronderftelt. Uit het gezegde volgt , dat *smenfchen regt, in dit opzigt, aan de mate van zyn oordeel, en van zyne vatbaarheid , juist geëvenredigd is. Niet multiplex , acutum , memor, plenum rationis £? cmfilii, quem vocamus hominem, praeclara quadam conditione generatum eft afupremo Deo. Solum efi enim ex tot animantium generibus atque mturis particeps rationis £ƒ cogitatimis , cum cetera Jiht omnia expertia. C 3  22 HET REGT OP EN DE VERPLIGTÏNG Niet alleen is 's menfchen regt, maar ook zyne vêrpligting , evenredig aan zyne bekwaamheid, en aan de gelegenheid , welke hy heeft, om zich te befchaaven , en zaken van den Godsdienst naartefpooren. Deze bekwaamheid hangt niet alleen veel af van 's menfchen geestvermogens , maar ook van zyne omftandigheden ' van zynen tyd, van de hulpmiddelen, en van de meerdere , of mindere , aanleiding , welke hy heeft. De welopgevoede ftedeling fchynt, wat zyne befchaving en uiterlyke omllandigheden belangt, gefchikter te zyn , om de waarheden van den Godsdienst behoorlyk te onderzoeken, dan de arme Landman, en zich nimmer heeft kunnen befchaaven , en daar by, van den vroegen morgen tot den laten avond toe, met den bouw zynes akkers bezig is (*). Van den Iaatften voorzeker kan nimmer zoo veel, als van den eerften , geeischt worden ; dewyl het met de algemeenlyk erkende regtvaardigheid van den hemelfchen Regter ftryden zoude , eenigen fterfling tot het onmooglyke te verpligten, of ook te willen , dat eenig mensch de belangen van zyn huisgezin verönachtzaamen, en aan zyne betrekkingen ontrouw worden zoude, om, op deze wyze, meer (*) Dit ftrydt geenzins met het gene ik , in vervolgends zal aanmerken , dat naamlyk de Gemeene man doorgaands gefchikter is , dan de Geleerde, tot een behoorlyk onderzoek van den Godsdienst: want ik fpreek hier thands niet van een' Geleerden , maar van een' mensch , die gelegenheid gehad heeft, om zyn natuurlyk, gezond, verftand eenigzins te befchaaven, en wiens uiterlyke omllandigheden hem meer ledigen tyd en gelegenheid laten , dan de Landbouwer meestal vinden kan.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 23 meer tyds voor de naarfporing van den Godsdienst te winnen. Het is , in tegendeel, uit de befchouwing der volmaaktheid van God , die zoo wel de uitdecler is der verfchülende bekwaamheden onder de menfchen, als de beftierer van den loop der zaken , en . der gelegenheden , waar in wy ons bevinden , volkomenlyk zeker, dat de verpligting van eenen Kristen, ten dezen aanzien , juist geëvenredigd is aan zyne bekwaamheid , of aan de vermogens , met welken hy begiftigd is , en aan de bekwaame gelegenheden , -welken hem te beurte vallen. Wyders verdient de zaak zelve, waar toe een Kristen, volgends den Protestantfehen grondregel , verpligt is , vooraf nog eenigzins te worden toegelicht. De bedenkingen , welken fommigen omtrend dezen regel ter bane gebragt hebben , bewyzen klaarlyk , dat zy denzelven of niet begrepen hebben , of niet hebben willen begrypen. Ik kan , dunkt my , de zaak niet duidelyker voorilellen , dan door de aanhaling van die veelbeteekenende woorden , welken de Souverainen van onze Provinciën , Hare Edele Hoog Mogendheden, in den jare MDCCXXV, aan den Keizer, en de Republiek van Venetië , fchreven. De onverbreeklyke grond- maximen van deze Republiek zyn , zeggen zy, dat, in zaken van religie en kerklyke tugt, de enkele overtuiging plaats moet hebben ; dat het aan eenen yder vryftaat, in zaken van religie , te gelooven, het gene hy oordeelt bekwaam te zyn, om het heil te bekomen , waar  24 het regt o? en de verpligting waar van yder , naar de verlichting, welke hy heeft, Go de rekenfchap zal moeten geven ; dat Hare P/oog Mogendheden , oordeelende , dat de Religie, zvelke zy belyden , de beste , en meest overeenkomende is met den wil van God, welken Hy ons geopenbaard heeft, wel wenschten, dat yder van hare onderdanen zich met dezelve mogt gelyk feilen ; doch dat Zy , in gevolge van hare voorfchreven grondregelen , niemand daarömtrend zoeken te dwingen , maar in tegendeel aan allen en een' yder de vryheid laten , om zoodanigen Godsdienst te belyden , als hy in zyn gezveten zal achten de beste te zyn : mits dat zy zich nogthands gedragen , als goede en getrouwe onderdanen , en niets , het zy met woorden , het zy met daden, ondernemen, het gene het gezag van — en den eerbied voor de Regeering , het welzyn van de burgerlyke Sociëteit, de goede zeden, en de algemeene rust, zoude kunnen krenken , of flrekken ter verdrukking van den naasten. Deze allervoortreiTelykfte woorden ftellen , mynes dunkends , de meening der Protestanten in het ware licht; en ik twyfel fchier , of men wel in ftaat zoude zyn, iets bytebrengen, waar door de bedoeling van den gezegden regel beter zoude ontzwagteld worden. Wil men ondertusfchen in eenige byzonderheden komen , men overwege het volgende : i. De Protestanten houden de heilige Schrift voor den regel van hunnen Godsdienst. Aan de lere van je sus s  tot eigen oordeel in den godsdienst. 23 je sus , welke in dezelve begrepen is, fchryven zy eenen godlyken oorfprong toe , en gclooven , dat deze jesus van Gode zeiven tot het afgedwaalde menschdom gezonden , en dat zyne leer met de onfeilbare waarheid overëenkomftig is. Schoon nu de Protestanten niemand willen dwingen , om dezen achtbaren regel met hun te verëeren , ja zelfs de burgerlyke verdraagzaamheid gaarne ook tot die genen uitftrekken, die meenen een' anderen regel te moeten volgen , of zich met de voorfchriften der bloote Natuur vergenoegen ; willen zy nogthands , dat yder Kristen aan de lere van kristus geloove, en aan deszelfs bevelen zich onderwerpe (*). Dit geloof, en deze onderwerping, vorderen zy', met alle regt, van yder eenen , die den naam kristus noemt, en met wien zy kerklyke verëeniging houden willen. 2. De Protestanten houden de leer van jesus,' en van (*) Men waane niet, dat de Protestanten iemand zouden willen vcrpligcn om de godlyke achtbaarheid der Kristlyke oorkonden , en der lere van IESus daar in voor handen, voorüitteftellen, en daar aan een blinde toeftemming te geven. Neen, ook in dit opzigt, verdedigen zy een redelyk geloof en willen, dat yder de gronden onderzoeke , waar op zy hun geloof aan het Euangeli der heerlykheid van Jejus Kristus vestigen. In fommige der oude zamenftelfels van Godgeleerdheid , welken door Protestanten ontworpen zyn , wordt, ja, dit gewigtige artikel wel eens geheel overgeflagen, of verönderfteld: doch de reden hier van is eenvoadiglyk deze , om dat de Roomfche kerk, tegen wier leerbegrippen die zamenftelfels door. gaands meest zyn ingerigt, deze grondwaarheid des Kristendoms, zoo wel, als de Protestanten, bèlyden. D  20 het regt OP en de verpligting van zyne Apostelen , voor den eenigen onfeilbar en regel van hun geloof en van hunne betragting. Dit is het vooral -, waar door zy zich , als Protestanten , van de Roomschgezinde Kristenen , die by het onderwys van jésus, en van zyne Apostelen, in de Schrift des nieuwen Testaments vervat, nog overleveringen en kerklyke befluiten voegen, van den beginne af onderfcheiden hebben. Jesus is, volgends hun oordeel, de eenigfte Heer en Koning , de eenigfte Meester , het eenige Hoofd zyner Kerke , gelyk , in de fchriften van het nieuwe Testament, op verfcheiden plaatfen , duidelyk geleerd wordt. Alle wetgevende, alle regterlyke, magt, ltrydt, raeenen zy , tegen de natuur van het ryk des Heeren , en tegen de regten zyner Kerke (*). 3. Dit is echter niet zoo te verftaan , als of de Protestanten de Rede, of het gezond verftand, wilden uitfluiten , en alleenlyk de letter van de H Schriftuur, ert van het gene jesus, en deszelfs Apostels, geleerd hebben, volgen. In tegendeel zyn zy yverige voorftanders van een' redelyken Godsdienst, en hebben van hunne hoogachting voor de heilige regten der menschlyke Rede de fterkfte proeven gegeven, in de twisten, welken zy met de Roomfche Kerk, over dit onderwerp, voorheen gevoerd hebben. Wanneer zy derhalve de leer van jesus, en deszelfs Apostelen, als hunnen eenigen (*) Men leze den welmeencnden brief : aan tnyne Protestantfche Medikristenen in Frankryk, te Amfterd. .by Schalekamp, 1789. bl. 35 en verv.  tot' eigen oordeel in den godsdienst. nigenregel, aanmerken, fluiten zy daar mede alleenlyk de overleveringen en eigendunklyke. bepalingen der ■Roomfche Kerke buiten ,, zonder , bet gezag der Pvede , het eenigfte middel om .te pordeelen over, of overtuigd te worden aangaande de waarheid van eenig geloofsftuk, daar mede in het allerminften te krenken (f). 4. De Protestanten verwerpen zoo wel het gene met den onfeilbaaren regel van het Euangeli niet overeenkomt , als het gene de beginfelen der Redefbaar: blyklyk wederfpreekt. 5. Wyders , gelyk de Protestanten al het gene jesus en zyne Apostels geleerd :hebben, èn het gene in de heilige Schrift duidelyk gelezen wordt, -gereedlyk aannemen ; zoo willen zy, van den anderen kant, zich niets laten opdringen , of als eene regelmaat van geloof en gedrag voorfchryvcn , 't welk jesus en zyne Apostelfchaar onbeflist gelaten , of niet duidelyk verklaard hebben. Alles , wat van deezen aard is , moet , volgends hunne beginfelen , en uitdraklyke betuigingen , aan de onpartydige beöordeeling vaniederen Kristen gelaten worden ; en geene menfchen , hoe geleerd , hoe eerwaardig , hoe godvruchtig , of in hoe grooten getale by elkander vergaderd , hebben eenig regt, daaromtrend beflisfende uitfprakeh te doen, veel minder, anderen aan dezelven te onderwerpen. Die (t) Men zie de Predikaatfiën en Godgeleerde Verhandelingen van den boïoemden Aartsbisfchop j. siiarp, III. D. bl. 424 en vcrv. d 2  28 het regt op en de verpligting Die weinige waarheden , welken in de heilige Schrift duidelyk verklaard en bepaald worden, erkent de Protestantfche Kristen voor zich , en anderen, die van dezelven kundfchap bekomen , alleen te zyn van een gewetenverbindend gezag. Dezen gelooft hy, op grond zyner eigen overtuiging , welke hem, van de achtbaarheid der Schrifture, als eene godlyke getuigenis, verzekert , en hy oordeelt wyders, met opzigt op de overige leerftukken , welken aan verfchillende uitleggingen onderworpen zyn , en meer tot de Godgeleerdheid , ,dan tot de gronden van Godsdienst, behooren , naar de mate van licht en wysheid , welke de Voorzienigheid hem gefchonken heeft. De eenige , alleen onbeweeglyke , en onhervormbare geloofsregel is , dat men geloove in één" eenigen God , den almagtigen ,• den Schepper der waereld, en in deszelfs Zoon , Jefus Kristus, geboren uit de Maagd Maria , gekruist onder Pontius Pilatus, ten derden dage uit de doden opge wekt, ontvangen in de hemelen, nu zittenden aan de regterhand des Vaders , zuilenden komen om dooden en leevenden te oordeelen , door de opftanding des vleefches. Deze geloofswet blyvende , laat het overige, welk tot de tugt en de verkeering' behoort, eene nieuwe verbetering toe ; dewyl de genade van God, tot aan het einde toe , werkt en vordert. Zoo dacht tertullianus (*) ; zoo dacli- (*) Tertul. de Virginibus Velandis-, Sett. I. p. r73- Regula quidem fidei una omnino eft , J&la immobilis & irreformabilis, credendi fcilicet in unicum Deum, omnipotentem, mundi conditorem, £ƒ Filium Ejus, Jefum Christum, na- turn:  tot eigen oordeel in den godsdienst. 29 dachten anderen onder de oude Kristenen; zoomoeten regtgeaarde Protestanten , volgends hunne eigen beginfelen , denken. Dezen grondregel der hervorming hielden de Hervormers ten fterkflen vast, gelyk ook hunne verlating der Roomfche kerke, alleen op dezen voet, kan verdedigd worden. Kalvyn , hoe zeer hy naderhand , do&or menschlyke drift vervoerd , al te veel aanleiding gegeven heeft, om hem van onbegaanbaarheid met zy«7 eken beginfelen te^efchukjigen , laat zich echter, ten dezen aanzien , niet minder fterk , dan dé andere Hervormers, hooren. Ik zoude verfcheiden plaatfen uit's Mans geleerde werken, kunnen bybrengen; doch vergenoege my met den Lezer te wyzen naar het geheel legende hoofdftuk van het vierde boek , uit zyne onderzvyzingen in den Kristlyken Godsdienst (..,. ^ fcilicet &? proficiente usque ad finem gratid Dei. f* VVoeg 'er by de woorden van augustinus, waar op x u v ? s Jt in het 8. hoofdftuk van het vierde boek, ff. i* Quum Dmmus tacuert, anis nofirum dicat, Ma vel Mafunt? aut, fi dicere audeat, unde probat f c! he' gene hy fchryft, in de volgende r5. fnede. Ecclefa audunda eft Zul rt OuilneJ? Quandoquidem nilnl pronunciat, nif ex verbo Dmm. mqmunt. yuu negat j< i ruffra^ri haec Christi verba. Si plus aliquid poftulant, faant mhl fU in eo Juffia^n Nelvider debeo ninüs cententiofu,, quod adeo recenter » h c Zl eeclefae condere uUa,n « dotlrina,, ** *fi , docere & po £ d 3  'S'O HET REGT OP EN DE VERPUGTING Het is waar , de Hervormers fielden al vroeg breedvoeriger geloofsbelydenisfen op ; doch met oogmerk alleen, om daar door te verklaaren , wat zy voor waarheden van den Kristlyken Godsdienst hielden , en hoe zy omtrend de Hukken der Godgeleerdheid dachten ; ook, om den eenvoudigen Kristen behulpzaam te zyn en hem tot eigen onderzoek aantefpooren' (*). Dan, hoe loflyk het oogmerk der Hervormeren geweest zy , heeft het zelve echter aanleiding gegeven , dat men den geest der hervorming niet dan al te veel uitgebluscht 'heeft , door aan die menschlyke fchriften naderhand meer gezags toetewyzen , dan behoorlyk was , en dé natuur van het koningryk onzes Heeren gehengde (t). Immers het leed niet lang , of fommigen der Protestanten begonnen te beweeren , dat men de uitleggingen van Menfchen , of van Vergaderingen , voor zoogenoemde tweede regels des geloofs mag aannemen , wanneer dezen naamlyk met de heilige Schrift overëenftemmen , of uit dezelve wettiglyk getrokken zyn. Doch an- ciilo tradere , quam quod Dominus verbo fuo revelavit. Vident enim fani Jiomines , quantum fit periculum , Ji hpminibus femel concesfum fuerit tantum juris. Vident etiam , quanta feneftra aperiatur impiorum fannis caviltis , Ji dicamus id pro oraculo habendum cffe inter Christianos , quod homines cenfuerint. Opp. T. VIII. p. 311. Edit. Amflel. (,*) Zie den Brief : aan myne Protest. Medekrist. in Frankryk , bl. 91. en den zeer Eerw. Zollikofer, Leerredenen, III. ft. bl. 175 en verv. (f) Hoe dwaaslyk dit gehandeld zy, en tegen de gronden der Hervorniinge aanlope, is meermalen aangetoond. Zie, onder anderen , Zollikofer, Leerredenen, V. ft. bl. 221. en ter reeds aangeh. plaatfe.  tot eigen oordeel in den godsdienst. 31 andere Protestanten merken te regt hier tegen aan, dat men, op deze wyze, het gezag , welk aan jesus en deszelfs Apostelen alleen toekomt , verdeelt tusfchen hen en feilbare menfchen , en met de daad toont, wyzer te willen zyn , dan onze eenige Meester , die nogthands , op de beste wyze, voor de ware belangen zyner Gemeente heeft kunnen en willen zorgen. Voords merken zy aan , dat het gene den eenen mensch voorkomt met de Schrift overëentekomen, ja zelfs daar uit getrokken te zyn , eenen anderen dikwyls toefchynt met de Schrift ten eenenmale te ftryden : weshalve zy oordeelen , dat eene invoering van dergelyke tweede. geloofsregelen of overtollig is , ingeval naamlyk dezelven , met uitdruklyke woorden , in de Schrift voorhanden zyn , of ook aanleiding geven kan tot verdeeldheden en fcheuringen, wanneer dezelven, met zoo veeIe woorden, in de Schrift niet voorkomen (*). 6. Uit het gezegde volgt van zelf, dat de Protestanten aan ieder' mensch volkomen vryheid geven , om den Godsdienst te onderzoeken , volgends den onfeilbaren regel der Pvede en der Kristlyke Openbaring , en alles , wat men als een leerftuk des geloofs opgeeft , daar (*) Het is der moeite waardig natelezen het gene de beroemde locxe, in zyn' eer/ie brief over de Verdraagzaamheid, bl. 79, ten dezen aanzien, fchryft. Zie de reeds aangehaalde Verhandelingen over de vryheid van Godsdienst. Vergelyk de Voorreden van de Belydenisfe der Remonftranten, bl. 26 cn verv. en de Apolog. pro Confesfone Rem. bl. 6. en u 1 temb og a ar t, Kerk. Gefch. bl. 394.  32 het regt op en de verpligting daar aan te toetzen: terwyl zy daarboven oordeelen, dat een Kristen niet alleen mag, maar ook moet verwerpen het gene met dien regel niet overeenkomt, en zyn oordeel vry behouden , met opzigt op al , wat jesus en zyne Apostels niet beflist , of niet genoegzaam verklaard hebben. De Hervormers leerden , dat God den mensch de ogen des verftands, tot geen ander einde, gegeven heeft, dan op dat hy zich van dezelven bedienen , en wat waar , of wat valsch , zy , beöordeelen zoude , zonder zich aan het oordeel van andere menfchen , die hunne voorgewende onfeilbaarheid nimmer hebben kunnen bewyzen, eenigzins te verflaaven. Gode alleen, leerden zy, dat de heerfchappy en het oordeel over het verftand en het geweten der menfchen toekomen. De Godsdienst, in het gemeen , en die van jesus, in het byzonder, was, naar hun gevoelen, voor yder' mensch gefchikt, en niemand , hoe wys en verlicht hy ook waane te wezen, had, meenden zy, eenig regt, om zich de heerfchappy over het geweten van zynen broeder aantematigen , hem de zuivere en eenvoudige leer van kristus en de Apostelen, of den Bib el, waar in dezelve vervat is , te ontnemen, en eigendunklyke bepalingen , of meesterachtige beflisfingen van zaken, welken door jesus niet beflist zyn , daar voor in de hand te floppen. Laat de Kristenen, zegt kalvyn (*) , hunnen eenigen Koning, kristus, die (*) Injlit. L. IV. c. x. ff. r. Hoe unum contendo , necesfttatem irnppni cunc'unüis non debere , in quibus rebus a Christo liberantur, nee niji liberatae, ut antea  tot eigen oordeel .in den godsdienst. 33 die hen heeft vrygemaakt , erkennen ; laat ze door de éenige wet der vryheid , het heilige Euangeliwoord , geregeerd worden , gelyk hetaamlyk is , indien zy de genade , welke zy door Kristus eenmaal deelachtig zyn gewor. den, behouden willen. Laat ze door geenerhande flavemy, door geene boeijen en banden, gedrukt en gekneld worden. 7. Deze vryheid, om zelf te onderzoeken , Gods woord zelf te lezen , zyn eigen verftand te gebruiken , door middel van het zelve alles aan de heilige Schrift te toetzen, en over de byzondere leerftukken des geloofs onpartydiglyk te oordeelen , zoude den Kristen weinig baaten , ter uitbreidinge van het Koningryk der kennisfe en der waarheid , zo het hem tevens niet vryftond, om het gene hy voor waarheid houdt, en meent met het gezonde verftand en de lere van jesus te rymen , op eene voegzame wyze, te verbreiden , openlyk t'e belyden , en tegen de bedenkingen der genen , die anders gevoelen , op eene befcheiden wyze, te verdedigen. De Protestanten geven , volgends hunne grondbeginfelen , aan alle Kristenen , hoe zeer zy van elkander in gevoelens verfchilien, hier toe het volkomenfte regt. Op deze wyze gingen ons de Hervormers voor. Zy zeiden , fchreeven, verdedigden hunne gedachten openlyk. Zy wederlegden de genen , die van hun «nt» docuimus , quiescere apud Deum pejjunt. Unicum Regem agnojcant , faam liheratorem Christum , £ƒ vm& lihertatis lege , nempe facro Euangelii verbo regm tur oportet, ft gratiam, quam in Chrisu, femel obtimterunt, retinere volunt: mlli fsrvitute teneantur, nullis vinculis adftringantur. E  26 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING hun verfchilden ; zy vergenoegden zich niet, hunne denkbeelden, omtrend den Godsdienst, te befchaaven en met de waarheid, welke in kristus is, nader over' ëentebrengen , maar rekenden zich te gelyk verpligt, om hunne medebroeders te verlichten , derzelver bygcloof te verdryven , en , ter bevordering van de waarheid , hunne ontdekkingen aan het licht te brengen. Hebben de Hervormers regt gehad , om dit te doen , gelyk ons, uit het vervolg dezer Verhandeling, blyken zal; zyn zy daarom onzen lof en onze hoogachting waardig , om dat zy niet laagzielig genoeg waren, om anders te denken en anders te leeren , en eene leer te bélyden , welke zy niet- geloofden., maar voor fchadeïyk hielden; pryzen wy hunne opregtheid en edelmoedigheid , welken , door beloften en gefchenken , zoo min te koop , als door bedreigingen en ftraffen , te onderdrukken waren ; verheffen wy hunne menfchenliefde , waar door zy hun licht voor de menfchen wilden laten fchynen , boven het verwaten karakter van die oir de Wyzen , die voor zich zei ven alleen wilden wys zyn, en het volk in zyne drieste domheid lieten, ja, deszelfs onkunde en bygeloof, door hunne flaatlyke deelnemingen aan de godsdienftige beuzelaryën van hun Land , ftyfden : dan moet ook yder Kristen, nog heden ten dage, dit zelfde regt bezitten, in dezelfde uitgeftrektheid. Niemand immers kan beweeren, dat de Hervormers eenigzins meer regts hier toe hadden , dan andere menfchen ; dewyl het zeker is, dat zy even feilbare menfchen, als alle de overigen, geweest zyn, en  TOT EIGEN OORDEEL .IN DEN GODSDIENST. 35 en dat de gronden , waar op hun regt fleunde , ten aanzien van alle anderen , op dezelfde wyze , gelden. Indien derhalve dat regt aan eenig Kristen van lateren tyd konde ontzegd worden, dan zoude hetzelve mede, ten aanzien der Hervormeren , verdwynen , en men zoude het geheele werk der Hervorming ais wederregtlyk befchouwen, en zich haasten moeten, om hoe eerder zoo beter weder te keeren tot eene Kerk , tot welker grondftellingen behoort, dit regt ten eenenmale te loogchenen. Ondertusfchen behoef ik naauwlyks te herinneren , dat dit eigendomlyk regt, welk 'de Protestanten , volgends hunne, beginfelen , aan yderen Kristen moeten toeftaan , altyd de verpligting in fluit, om,:., in de openlyke voorftelling en verdediging van godsdienftige gevoelens , met alle befcheidenheid en kristlyke liefde , te werk te gaan. Zyne gedachten, met onbefcheid en bitsheid , voortedragen , zoude het hart verraden van eenen , die geheel vreemd is in den waren aard van onzen gezegenden Godsdienst., welks zagtmoedige en verdraagzame geest, door de Hervorming, geenzins verzwakt, maar, in tegendeel, in all' zynen luister wederom, herfteld is. Wy , Protestanten , oordeelen het van onzen pligt te zyn,. de Hervormers, in het openlyk belyden en verdedigen van onze gevoelens, naartevolgen; doch in zoo verre alleen , als zy dit, met befcheidenheid , deden, en leerlingen toonden te wezen van dien uitmuntenden LeerKar , die de waarheid , op de zagimoedigfte , zoo wel als op de ver- E 2 Aan-  "36* HET REGT OP ÉN DE VERPUGTING ftandigfte, wyze , onder de menfchen voordplantte , en zynen zwakken en dwalenden broederen liefderyk te gemoete kwam. Al het onftuimige en liefdeloze , welk fommigen Hervormeren helaas 1 te veel aankleefde , en tot flegte daden , welken men nimmer behoord had te bewimpelen , aanleiding gaf, moeten wy voor rekening laten van hun , die, zoo wel als wy , aan gebreken en zwakheden waren blootgefteld. Even weinig behoef ik veele woorden te gebruiken , om het onderfcheid te doen opmerken, welk 'er plaats heeft tusfchen het belyden , handhaven en openlyk verdedigen van godsdienftige gevoelens , en tusfchen het opdringen van dezelven aan anderen, als noodzaaklyke leerftukken des geloofs. Gelyk de Protestanten het regt van yderen Kristen tot het eerfte erkennen , en hem , zo hy daar toe bekwaam is, verpligt oordeelén , zoo houden zy het laatfte voor eene aliergeweldigfte fchennis der in de natuur van den mensch gegronde beginfelen , waar op de Hervorming rust. Het zelfde regt, welk de Protestantfche Kristen, in zaken van den Godsdienst, gelooft te bezitten, wyst hy ook, op denzelfden grond, aan alle anderen toe, en doet hun derhalve, volgends de les van onzen eenigen Meester, het gene hy begeert dat zy aan hem doen zullen. Ziet hier den grondflag van die edele verdraagzaamheid , welke de ziel is van den Protestantfchen Godsdienst , en zonder welke de verlating der Roomfche Kerk in de daad weinig voordeels zoude  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 3? zoude aangebragt, noch onzen Vaderen tot ere ver{trekt hebben ! Laat my hier by nog aanmerken , dat, fchoon de Protestanten aan yder Kristen regt geven , om openlyk uittekomen voor het gene hy gelooft waar te zyn , met opzigt op den Godsdienst, zy nogthands de verpïi»ting van den Kristen , ten dezen aanzien, bepaalen tot alle zoodanige feérftukken , welken fchynen invloed te hebben op de deugd , de rust, en de gelukzaligheid , der menfchen. Zy willen derhalve met, dat elk Kristen verpligt zoude zyn , om het gene hy denkt, aangaande fommige blootlyk befpiegelende leerftukken, hoogvliegende verborgenheden , of fchoolfche twistvragen , openlyk te verklaaren. Onze verpMgttng kan zich gewislvk niet verder uitftrekken , dan tot het ryk der heilzame waarheden , welken ons voorkomen eenen onbetwistbaren invloed te hebben op het gedrag der menfchen. Ten aanzien der overige zaken , is het genoeg , wanneer een Kristen niets zegt , of doet , 't welk met zyne gevoelens ftrydig isfchoon hy tevens, van Gods zyde, buiten eenige bedenking, volkomenlyk geregtigd zy , om, met opzigt op alles, wat den Godsdienst betreft, zyne gedachten , met zedige vrymoedigheid, aan anderen voortedragen, en met den geest der gematigdheid te handhaaven. Uit al het gezegde blykt, vertrouw ik, de meening der Protestanten klaar genoeg. Tevens ziet men dui- E 3 deli'k  38 HET REGT OP EN DE VEIIPLIGTING delyk , niet alleen, hoe wel de grondregels , naar welken de Hervormers te werk gingen , te zamen hangen, maar ook waar in de Protestantfche Kerk van de Roomfche verfchilt. Beide deze Kerken ftemmen hier in overeen , dat yder mensch regt heeft, ja, verpligt is, om den Kristlyken Godsdienst in zoo verre te onderzoeken , dat hy wete , wat dezelve zy , en waar hy gevonden worde. Doch daar in verfchiilen zy van elkander , dat de Roomfche Kerk leert, dat men den Godsdienst onderzoeken moet, tot dat men de ware Kerk gevonden heeft, en , deze eenmaal gevonden hebbende, niet verder in het onderzoek behoeft voordfegaan , maar zich geheel moet overgeven aan het beïluur dier Kerke , en alles gelooven , wat zy leert, om dat de ware Kerk onfeilbaar is, en noch bedriegen , noch bedrogen worden kan : terwyl de Protestanten in tegendeel leeren , dat men de ware Kerk niet kan kennen , dan door haare leerftellingen te onderzoeken, en dezelven aan den toetsfteen der rede , en der Kriste lyke Openbaring , te beproeven , waar uit van zeiven volgt, dat yder Kristen regt heeft, om alles, wat den Godsdienst raakt , naartefpooren en openlyk te belyden , ja , verpligt is niet alleen tot een vrymoedig onderzoek , maar ook om , zo zyne bekwaamheid het gehengt, en zo , naar zyne ernftige meening , het gewigt der zaken het vordert, zyne nafporingen, tot heil van het menschdom, aan anderen medetedeelen (*). (*) Zie wyders den Aartsbisfchop ska.»?, t. a. p. bl. 444 en verv. TWEE-  TOT EIGEN OORDEEL IN DËN GODSDIENST. 39 TWEEDE HOOFDSTUK. Aanneemlykheid van dezen Protestantfchen Grondregel. [^aat ons nu tot de groote hoofdzaak komen , en onderzoeken, of deze regel verdiene algemeenlyk te worden aangenomen. Indien ik bewezen heb, dat dezelve volkomen waarachtig is , en op onömftootlyke beginfels rust, als mede , dat dezelve het waar geluk van den mensch, en van de Maatfchappy, bevordert, dan dunkt my , kan 'er, aangaande deszelfs aanneemlykheid, geen twyfel vallen. EERSTE AFDEELING. De regel verdient algemeenlyk te worden aangenomen , dewyl dezelve volkomen waar is , en op onwederleglyke beginfels rust. Ter vollediger befchouwinge dezer zake , wil ik eerst van het regt, en daarna van de verpligting eenes Kristens fpreken. I. Yder  40 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING I. Yder Kristen heeft regt, om , in zaken van den Godsdienst, voor zich zeiven te oordeelen. Om den Lezer , nopends deze gewigtige waarheid, volkomenlyk te overtuigen, zal ik, in de eerfte plaats, ftil ftaan by het regt, welk de Natuur aan den mensch geeft, en vervolgends bewyzen , dat dit regt onvervreemdbaar , en door den mensch nimmer afgeftaan is. De Natuur zelve wyst den mensch dit regt toe. Wanneer ik hier van de Natuur fpreek, verfta ik daar door de order der waereld, of de inrigting en aanëenfchakeling van oorzaken en gewrogten, waar uit yder aandachtig befchouwer duidelyk kan zien, hoe verre zich zyne zedelyke vryheid uitftrekt, en waar toe hy verpligt is. Als men de menfchen , in derzelver oorfpronglyken natuurftaat, befchouwt, valt geene grondwaarheid ons blykbarer in het oog, dan deze , dat zy alkn volftrekt even gelyk zyn. Hier is geen onderfcheid tusfchen den eenen en den anderen mensch. Niemand heeft hier eenig regt over een' anderen. Allen zyn zy fchepfels van dezelfde waardigheid , met dezelfde grondvermogens en neigingen voorzien , tot dezelfde voordeden der Nature , en tot een gelyk gebruik hunner ontvangen vermogens , geboren. Het is waar , de een was, in dien ftaat, zoo wel als thands, fchranderer dan de ander , en konde derhalve , in zaken van den Godsdienst , zoo wel als in andere opzigten , op eene betere  tot eigen oordeel in den godsdienst. 41 tere wyze , oordeelen. Doch dit gaf den genen , die fchranderer was, geen regt, om het oordeel van een' ander' te bepaalen. Hy mogt, ja, zynen medemensen raden en onderrigten : maar deze mogt dit, met gelyk regt, op zyne beurt, aan hem doen ; en niemand was verpligt, den raad , of het onderrigt , van eenen anderen verder intevolgen , dan hy konde rekenen , dat zyne belangen vorderden. Yder een had gevolglyk het volkomenfte regt, om, gelyk in alle andere zaken, zoo ook in die , welken den Godsdienst betreffen , zyn eigen oordeel volgen , zyne geestlyke belangen , op zulk eene wyze, waartenemen, als hy voor zich zeiven voegzaamst oordeelde. Zoodanig was de gefteldheid der zaken , eer de menfchen eene burgerlyke Maatfchappy oprigtten, en een gedeelte hunner natuurlyke regten moesten afftaan, ter verzekering hunner veiligheid. Dan , of zy verönderfteld mogen worden , toen , ook dit regt, waar van wy thands handelen, afgeftaan te hebben , zal in het vervolg van dit gefchrift nader onderzogt worden. Ik wil vooraf de tegenwoordige order der waereld raadplegen , en 's menfchen natuur , 's menfchen neiging, het oogmerk, waar toe hy gefchapen is, en andere gronden, overwegen, welken den mensch de eigendomlyke bezitting van dit regt ten fterkften verzekeren. De mensch alleen is , gelyk wy cicero boven F hoor-  42 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING hoorden aanmerken , onder zoo veele verfchillende foorten van dieren , met rede en denkvermogen begaafd. Hier door is, hy , buiten twyfel, in ftaat, om zynen Schepper , uit de befchouwing van het Geheelal , eenigzins te leeren kennen , en Deszelfs volmaaktheden te verëeren , door een gedrag, welk overeenkomt met de byzondere betrekkingen van zyn ftandpunt tot de order en den zamenhang der waereld. Zal iemand nu dwaas genoeg zyn, om te beweeren , dat de hoogstwyze Schepper den menfche te vergeefsch deze bekwaamheden heeft ingelegd ? Is het oogmerk van God niet kenbaar uit den aard der dingen ? Befluit men niet ten regte , dat Hy , die onze ogen formeerde , onze oren plantte , en ons het fpraakvermogen fchonk , ons even daar door het volkomenfte regt gegeven heeft, om ons van deze werktuigen tot ons nut te bedienen ? En zouden dan onze redelyke vermogens , het kostlykfte gefchenk der Almagt, ons voor niets zyn gegeven, en wy geen regt hebben, om, middelende dezelven, God en godlyke zaken, te befchouwen, te beöordeelen, en te onderfcheiden ? De mensch heeft eene aangeboren neiging tot onderzoek van waarheid, in alle zoodanige zaken , waar in hy eenig belang ftelt. Hoe fyner en edeler 's menfchen gevoel is , hoe fterker deze neiging by hem werkt. Dezelve zoude , in den Godsdienst, zoo fterk , en zoo algemeenlyk , werken , als zy werkt, ten aanzien van andere zaken, indien de zinlyke voorwerpen dezer  tot eigen oordeel in den godsdienst. 43 zer waereld de aandacht der meeste menfchen niet geduriglyk bezig hielden , en indien niet veelen te onkundig waren , om eenig belang te vinden in de kennisfe van den Godsdienst, of ook van de naarfporing der godsdienftige voorwerpen, door het Vooroordeel, daadlyk wierden te rug gehouden. De waarheid vertoont zich altyd in eene beminlyke gedaante : zy verheft , zy veradelt, zy verfiert, zy verbetert, onze menschlyke natuur. De mensch , hoe redelyker.hy is, hoe minder onverfchillig hy wezen kan omtrend waarheid en valschheid. Altyd zal de waarheid hem welkom zyn , en de ontdekking aan eene voorgaande dwaling eene ftof van blydfchap. Ondertusfchen zal niemand beweeren , dat de opvolging dezer neiging ongeoorloofd is. In tegendeel, zal men de zoodanigen pryzen , die hunne pogingen in het werk ftellen , om waarheid te vinden , en aan anderen te ontdekken , al is het zelfs, dat het belang der menfchen met de uitvinding en de openbaring dier waarheid in geen naauw verband ftaat. En zouden dan de naarfporing en de openbaring van het gene waar is , met opzigt op den Godsdienst, misdadig wezen ? De waarheid fchaadt nimmer iemand-, maar hy , die in zyne divaTing en onkunde volhardt , lydt fchade , zegt de beroemde Keizer Antoninus (*). Dit is althands waar, ten aanzien van den Godsdienst. Waarom zoude (*) M. Antoninus , L. VI. 5- 21- V 1 "V r'f tSw ^0% ' ^»jliht Je i wpiwv w hs iotm» *ff*V  44 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING de het dan den mensch niet vryftaan , in dit opzigt, de waarheid naartevorfchen, en zyne naarvorfchingen medetedeelen; daar 'er niets kan bedacht worden, waar in de belangen des menschdoms met de waarheid in een meer onmiddelyk verband ftaan ? Wyders, wie zal den mensch het regt ontzeggen, om voor de belangen van het tydlyke leven , op eene wyze , welke hy de voegzaamfte oordeelt te zyn , naauwkeurige zorg te dragen , en dien weg tot geluk inteflaan , welken hy voor den besten keurt ? 'Er is trouwens, door de hand des Scheppers , den mensch niet alleen , maar ook zelfs den dieren , eene neiging ingeplant, om het gene hun voorkomt goed te zyn , en hunnen ftaat te verbeteren, op te volgen, en alles te vermyden , wat hun toefchynt kwaad te zyn (*). Deze neiging is by den mensch , die door de rede, boven de dieren , uitmunt, veel fterker en levendiger, dan by dezen. Zy is de fpringveder en het beweegrad van alle de handelingen en verbindtenisfen , welken onder de menfchen plaats hebben , de hoogfte wet, naar welke de geheele waereld zich fchikt, waar op, immers ten aanzien van de belangen dezes levens, geene uitzondering kan vallen , en welke algemeenlyk ge- ëer- (*) Cicero , de Finibus boni & mali , L. III. c. 5. Placet his, inquit, quorum ratio mihi probatur , Jïmul atque natum fit animal ( hinc enim ejl ordiendum) ipfum fibi conciliari, commendari ad Je confervandum , fj? ad Juum Jlatum, & ad ea , quae confervantia funt ejus flatus, diligenda : al'enari autem ah interim, iisque rebus> quae interitum videanturadferre.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 45 ëerbiedigd wordt (*> En zoude dan dit overal erkende regt, welk bv Barbaren zoo heilig is, als by befchaafde Volken, niet geldig zyn, in de heilige zaak van den Godsdienst ? Zoude de mensch , wien het alleszins vryftaat, om zyn geluk , in deze waereld . door aller» eerlyke middelen , te bevorderen , geene vryheid hebben , om zyn geluk , voor de volgende waerelden , te behartigen , en , daar hy voor het genot van een gering, verganglyk , goed zorgen mag , zyne zorg niet uitftrekken mogen tot dat goed , welk beftendig en kostlyker dan robynen is ? Voorzeker, de mensch moet of geen regt hoe genoemd bezitten, om voor zich en zyne belangen te zorgen : of, zo hy hier toe het regt heeft, moet zich het zelve inzonderheid ook tot den Godsdienst uitftrekken ; dewyl deze het is , waar aan zyne dierbaarfte belangen , voor den korten tyd van zyn verblyf op aarde niet flegts, maar voor de eeuwigheid , verftrengeld zyn. Leert ons daarboven de Rede niet, dat het oogmerk van God , in de fcheppinge van den mensch , geweest is, denzelven , in zoodanige mate , te begelukzaligen , waar voor zyne natuur vatbaar is ? Maar hoe (*) Hoe meed is het , zegt Keizer antoninus , den menfchen niet toetelaten , dat zy met heeten yvtr die dingen naarjaagen, welken zy «wenen dat hun toekomen , en hun nuttig zyn. Uais uy.n tf« iTril^iVttv roi( otv*r?07ro»f o>*k nri t* *vla»f oIku» tu» ni^igiwT*. L. VI. lm w ««tf'av J. 27. F 3  46 HET REGT OP EN DE VEEPLIGTING hoe zal de mensch zyne gelukzaligheid bevorderen , zo' hy geene vryheid bezit, om zyne eigen rede , in zaken van den Godsdienst , raad te plegen , den wil van God, in Deszelfs Openbaringen, uitgedrukt, zelf te onderzoeken, de leer der waarheid van de byvoegfelen der menfchen , het ware van het valfche, te onderfcheiden , door de voorlichting aan zynen Medebroeder niet te weigeren, zoo wel als door andere daden , de liefde tot den naasten uitteöefenen, en vol« gends het licht van zyn geweten te leeven ? Hoe zal hy zoo goed en gelukzalig worden , als hy kan en behoort te zyn , indien hy veroordeeld is , om in zyne onkunde te blyven , nimmer tot verzekering van zyn geloof, op vaste gronden, te geraaken, zichfteeds met bedrieglyke hoop te vleijen , of met ongegronde vrees te plaagen ? Kortom : één van drieën is zeker; of God heeft dit oogmerk , in de fcheppinge van den mensch niet gehad : of Hy mist in deze zyne bedoeling : of Hy zal den mensch, op eene wyze, zoo wel met zyne eigen, als met des menfchen nature, ftrydig, in het bezit {tellen eener gelukzaligheid, welker grondflagen hy wel had kunnen , maar nimmer mogen leggen. Ik behoef deze zaken flegts te noemen, om eenen yder derzelver ongerymdheid te doen gevoelen. De meeste Wysgeeren komen tbands hier in overeen , dat het oordeel van den mensch niet onder de heerfchappy van zynen wil ftaat. Wanneer ik de overeenkomst , of de ftrydigheid van een onderwerp met een  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 4? een gezegde begrepen heb , dan hangt het van mynen wil niet af, te oordeelen of niet te oordeelen, op deze , of op eene andere wyze, te oordeelen. Ziet hier een nieuw bewys voor de gegrondheid van dat regt, welk de Protestanten aan yderen Kristen toewyzen. Ik moet of geene vryheid hebben , om te onderzoeken , ja zelfs verpligt zyn, om alle onderzoek, en de gelegenheden , welken daar heen leiden , zorgvuldiglyk te ontvlugten ; of, indien ik hier toe niet verpligt ben , en in tegendeel regt heb , om te onderzoeken, dan moet ik mede regt hebben , om , na gedaan onderzoek , voor my zeiven te oordeelen. De Roomfche Kerk is zich zelve , in dit opzigt, gelyk. Zy ontzegt den mensch niet alleen de vryheid van zelf te oordeelen , maar ook van naauwkeurig onderzoek der byzondere leerftukken , en der gronden , op welke de Kerk dezelven gebiedt te gelooven. Volgends haar begrip , moet de mensch onderzoeken , tot zoo lang dat hy de ware Kerk gevonden heeft, maar deze gevonden hebbende , moet zyn onderzoek ophouden en hy zich aan deze onfeilbare Leidsvrouw gerustlyk overgeven. De Protestanten gelooven , dat yder mensch regt heeft , om alle de byzondere leerftukken van den Godsdienst, en de gronden , welken men voor dezelven bybrengt, te onderzoeken , en dit onderzoek niet eerder te ftaaken, voor dat hy overtuigd zy geworden , wat waar , en wat valsch zy. Zy moeten derhalve , uit hoofde van dit, zoo wel als van andere beginfelen, welken zy eerbiedigen, den mensch het  48 HET REGT OP EN DE V£RPLIGTING 7 het regt toewyzen , om , over zaken van den Godsdienst , vryelyk te oordeelen , en naar zyn geweten te werk te gaan ; naardien het ééne regt het andere influit en bevestigt. Maar, zegt men my mooglyk, fchoon ons oordeel de bevatting van zaken noodwendig volge , kan men echter immers zyn oordeel opfchorten , of hetzelve onderwerpen aan het oordeel van anderen. Wat belangt de opfchorting van het oordeel; wanneer men met de woorden dezer fpreekwyze niet fpeelen wil, dan beftaat dezelve hier in, dat wy erkennen, het verband tusfchen het onderwerp en het gezegde niet te verftaan. Hy , die zyn oordeel opfchort, oordeelt derhalve niet over de zaak zelve , maar flegts over den flaat van zyn eigen verfland , in betrekkinge tot die zaak. Zoo haast iemand de betrekking van eenig onderwerp tot een gezegde , welk daar aan wordt toegefchreven , bevat, komt 'er geene opfchorting van het oordeel meer te pas ; naardien hy reeds daadlyk bezig is met oordeelen, tusfchen het welke en het niet oordeelen geen middenweg kan plaats hebben. De vraag is dan , of iemand in flaat zy , om voor te komen , dat hy niet oordeele ? Volgends het beredeneerde , is iemand hier toe niet in flaat, ten zy hy voorkome , dat hy niet bevatte ; want, zoo haast hy bevat , moet hy by zich zeiven oordeelen. Zelfs is onzen geest eene zekere voorbarigheid eigen, uit hoofde  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 49 de van welke wy , de betrekking eener zake tot het gene daar omtrend gezegd wordt , nog niet eens genoegzaam bevattende, reeds geneigd zyn om te oordeelen. Wy hebben eenen zoo zeer onzekerheidfchuwenden , en rustzoekenden aard , en gevolglyk eenen zoo werkzamen tre,k om te oordeelen , wat 'er van voorkomende zaken zy, datwy, ook dan zelfs, wanneer wy ons oordeel willen opfehorten , en het behoorden te doen, echter heimlyk by ons zeiven, over de zaken, oordeelen , en flegts naar bekwame gelegenheid wachten , om of beter onderrigt, of in ons oordeel verfterkt, te worden , terwyl wy ons ondertusfchen met minder of meerder waarfchynlyke gisfmgen behelpen (*). Zegt mén, de mensch kan zyn oordeel aan dat van anderen onderwerpen ; dan vraag ik , wat men daardoor verfta ? Wil men, door deze onderwerping van my aftevorderen , dat ik gelooven zal , dat myn oordeel dwaalt, offchoon ik de zaak klaarlyk bevatte , en van de wettigheid mynes oordeels overtuigd ben ? Dit is onmooglyk , zelfs gefield zynde, dat myn oordeel waarlyk dwaalt: want dan nog moet ik hetzelve nood- zaak- (*) Vel enim nihil cognoscit £f percipit intettt&tu de re , de qui judicium ferendum , fjf turn nullum habet argumcntv.m , nee fufpicionem quidem levisfimam ccgitandi , rem talem exiftere : vel non fatis perfpicue rem cognoscit , fed probabiiibus tantum conjetluris, quas taks agnoscit, nititur, zegt heidanus, de «rig. err. L. I. c. v. §• 5. G  5 en 'er zal nog altyd veel ovefffbieten. Zy , die eeuwen na ons komen , zullen nog -wel gelegenheid vinden, om iets meer te zeggen. Zy , die voor ons geweest zyn , heb¬ ben veel gedaan , maar nogthands niet zoo , dat alles zoude afgedaan zyn. Is dit zoo ; waarom zoude dan de Kristen geene vryheid hebben , om het geen hy opregtlyk gelooft, waar te zyn , aan anderen voorteftellen ? Om welke reden zoude hy verpligt zyn, om de natuurlyke neiging , welke hy heeft tot mededeeling van zyne gedachten , en welke , inzonderheid met opzigt op Godsdienftige voorwerpen, fterk werkt, tegentegaan ; daar de waarheid , langs dien weg , op eene voegzame wyze , aan het licht kan komen , en niemand daar by noodzaaklyk benadeeld wordt? Wyders , indien ik dit regt niet bezit, om , in zaken van den Godsdienst, voor my zeiven te oordeelen , en te zeggen , wat ik denk ; dan bezit een ander dit regt even weinig , als ik. Yder een , zonder onderfcheid , moet dan tot volOagen domheid en onkunde veroordeeld , en de kennis geheel en al uit de wacreld gebannen, worden. De laatfte gevolgtrekking behoeft geen betoog. Indien niemand onderzoeken , oordeelen , of zyne gedachten voorftellen mag , dan (*) Seneca, Epist. L. VIII. Ep. 7- Muit urn adhuc reftat opcris, multumque rejlabit ; nee «Ml nato post mille Jecula praecludetur occafio aliquid aahuc ad'iciendi. — Multum egérmt, qui ante nes fuerunt, fed non peregetunt, G 3  56" het regt op en de verpligting den. Het ftaat gevolglyk geenen Kristen vry, om , in zaken des geloofs , voor zich zeiven te oordeelen ; naardien hy feilbaar , en aan dwalingen onderworpen zynde , den regten weg ligtlyk zoude kunnen verliezen. Al wat hy, in dit opzigt, te doen heeft, is de Kerk getrouwlyk te volgen , en in haar oordeel gelovig te berusten. Onder de fchriften der Protestantfche Godgeleerden , mangelt het geenzins aan goede en zeer uitvoerige wederleggingen van dit gevoelen. Ik zal dus , in de behandeling dezer zake , zeer kort mogen zyn ; te meer, dewyl dezelve my altyd is voorgekomen , voor een onbeneveld verftand , vry klaar te zyn. Laat de volgende aanmerkingen , waar by nog veel te voegen ware, thands genoeg wezen. i. Indien 'er eene onfeilbare Kerk op aarde plaats had, zoude kristus, of zyne Apostels, ons hier van , buiten twyfel , berigt gegeven hebben. Wy zouden , ten minften ergends, in de Kristlyke oorkonden , aangaande deze zeer belangryke zaak , eenig genoegzaam verflag vinden , ten einde dat yder nadenkend Kristen , in dit opzigt , ten vollen gerust konde wezen , en met zekerheid weten , waar hy zich vervoegen moest , om die onfeilbare Kerk aantetreffen. Dan , wanneer wy de Schriften van het nieuwe Testament , met onpartydigheid en oordeel, doorlezen , ontmoeten wy nergends eenigen fchyn van bewys voor deze  tot eigen oordeel in den godsdienst. 5? deze {telling. De plaatfen, waar op men zich, in de Roomfche Kerk, pleegt te beroepen, bewyzen, in de daad , niets minder , dan het gene men daar mede bewyzen wil. Sommigen derzelven leeren flegts (*) , dat de Kerk van kristus nimmer ophouden zal te beftaan : anderen zien flegts op de Apostelen, aan welken de Heilland der waereld den Geest der waarheid had toegezegd (f) : en anderen raaken den ftaat des gefchils nog veel minder (§). 2. Niet alleen vinden wy, in de heilige Schrift, van deze zaak , nergends , eenige melding gemaakt: maar ook heeft, voor zoo veel wy , volgends echte befcheiden , oordeelen kunnen , niet ééne Kerk der eerfte Kristenheid zulk eene onfeilbaarheid immer beweerd. Ware dit gevoelen waarachtig; wy zouden eenige blyken vinden , dat die onfeilbare Kerk, in het beöordeelen van gefchillen , waar aan het nimmer ontbroken heeft , zich op hare onfeilbaarheid beroepen heeft, en , als onfeilbaar , door de andere Kerken , is erkend geworden. Zelfs heeft de oude Kerk van Rome zich deze eigenfchap nooit aangematigd , en hebben de andere Kerken nimmer eenige zwarigheid ge- (*) By voorbeeld, Matth. XVI: 18." en Matth. XXVIII: 20. (f) Joan. XVI: 13- en 1 Tim: Iü. 15- (5) Matth XVIII: 15. i<5. j7- Zie wyders den Aartsbisfchop sharp, wiens bewyzen ik hier, voor een gedeelte , overneem , t. a. p. bladz, jkéo verv.  £8 het regt op en de verpligting gemaaks, om , wanneer zy het nodig vonden , het gevoelen dier Kerke , even als dat van anderen , tegentefpreken. 3. Al konde men , uit de heilige Schriften , duidelyk betoogen, dat de Kerk van kristus onfeilbaar is , zoude nog geenzins bewezen zyn, dat de Roomfche Kerk onfeilbaar is; ten ware men tevens bewyzen konde, dat de Kerk van kristus zich niet verder uitftrekt, dan tot de Roomfche Kerk. Het zoude, in tegendeel, niet moeilyk zyn , aantetoonen , dat die Kerk , welke zich alleen de onfeilbaarheid toeeigent, in de bepaling en verklaring van geloofszaken , werklyk gefeild heeft, en wel, op eene zoo tastbare wyze, dat hare yverige Voorftanders daar mede, niet zonder reden, ten hoogften verlegen zyn. 4. Konde de voorgewende onfeilbaarheid , in eenige Kerk, gevonden worden , of had dezelve ergehds daadlyk plaats; het zoude moeten wezen , of by het Hoofd der Kerke , of by de Kerklyke Vergaderingen, of by de byzondere Opzieners en zoogenoemde Geestlyken, of by de gezamentlyke leden der Kerke. Maar noch het een , noch het ander , heeft hier plaats ; en de Roomfche Kerk is het, ten dezen aanzien, met zich zelve niet eens. De Paus , wien zy voor haar zigtbaar Hoofd erkent, kan niet voor onfeilbaar gehouden worden , naardien de waarheid maar één is , en de Roomfche Paufen, in de bepalinge van de leerftukken en  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 59 en gebruiken, niet altoos van dezelfde gedachten geweest zyn. Het zelfde moet gezegd worden , aangaande de Kerklyke Vergaderingen, en de byzondere Geestlyken, die , over fommige leerftukken , zelfs heviglyk , onder elkander getwist hebben. En , wat de Leken belangt; dezen kunnen althands niet voor onfeilbaar doorgaan, en worden , door de Roomfche Kerk , ook geenzins in dat vleijende licht befchouwd, dewyl'derzelver feilbaarheid, met de onfeilbaarheid der Kerke vergeleken, geoordeeld wordt hen te doen vérvallen van het regt, om de leerftukken van den Godsdienst zelf te onderzoeken, en in dit gewigtig opzigt\ met hun eigen verftand en geweten te werk te gaan. Laat my eindelyk hier nog byvoegen, dat, al konde men de onfeilbaarheid van eenige Kerk, met onwederleglyke bewyzen, ftaaven, het regt van yderen Kristen, om voor zich zeiven te oordeelen, nogthands even zeer zoude blyven gelden. Deze aanmerking is, in het tegenwoordige geval, van het uiterfte gewigt, dewyl dezelve de geheele redeneering van de Roomfche Kerk omverwerpt , en haar het voordeel' doet verliezen , welk zy zich verbeeldt, uit hare voorgewende , maar kwalyk bewezen, onfeilbaarheid , in deze zaak, te kunnen trekken. Wy ftaan het eens, voor een ogenblik , toe, dat 'er eene onfeilbare Kerk , op aarde, gevonden wordt. Zelfs zy eens de Roomfche alleen die gelukkige , en H 2 boven  ÓO HET REGT OP EN DE VERPLIGTING boven anderen bevoorregte , Kerk ! Wel nu , hoe zal ik nu die ware, onfeilbare, Kerk vinden ; onder,fteld zynde, dat ik van dezelve nog geen Litmaar ben V Men zegt my, dat ik zoo lang moet onderzoeken , waar deze Kerk zy , tot dat ik dezelve gevonden heb. Goed ! maar wat moet ik onderzoeken ? Ik behoor bepaaldlyk te weten , wat my hier te doen fta, om niet mis te lopen. Wie is nu in ftaat, my een' anderen weg te wyzen , dan dien van onderzoek der byzondere leerftukken , welken die Kerk vastftelt, en der toetzinge van deze allen aan den proeffteen der Rede en der Schrifture ? Gy moet , roept my de Roomfche Kerk toe , de kenteekens maar naargaan , welke de Kerk opgeeft. Het zy zoo ! maar wat is dit anders te zeggen, dan dat ik dezelven vergelyken moet met die, welken in de heilige Schrift voor handen zyn ; en hoe kan dit gefchieden , zonder een bepaald en naauwkeurig onderzoek van alle de leerftukken des geloofs ? Te meer , daar de heiligheid , of zuiverheid , der lere , welker geloof de Kerk voorfchryft, een der kenmerken is , welk my wordt voorgehouden. Ik moet derhalve , hoe men zich draaijen wil, regt hebben, om de byzondere ftellingen eener Kerke te onderzoeken , te vergelyken, en te beöordeelen, eer ik overtuigd kan worden, dat eene Kerk de ware, de onfeilbare, is. Heb ik dit regt nu , eer ik de ware Kerk gevonden heb , dan moet ik hetzelve ook daar na behouden, wanneer ik lid dier Kerke geworden ben. Waarom toch  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 6l toch zoude ik myne ogen (luiten moeten , nu ik eene leidsvrouw gevonden heb , daar ik , voor dien tyd , dezelven mogt en moest openen ? Myne ogen zyn zoo goed als te voren : ik kan dezelven dus nu met mistrouwen. Ook is het my niet genoeg, eenmaal, m myn leven , met overtuiging te weten , dat ik de ware Kerk gevonden heb. Ik moet deze overtuiging levendig houden , om tegen de aanvallen van ongelovigheid en twyfeling beveiligd te blyven , en in vrede met my zei ven te leven : ten welken einde ik telkens den zelfden weg moet inüaan , dien ik eerstmaal bewandelde , den weg , meen ik , van eigen onderzoek en onpartydige beourdeeling. Nog eens : laat de Kerk , in alles , wat zy leert, onfeilbaar zyn ! Wat baat my deze onfeilbaarheid zoo hing ik niet zeker wete , \leels , wat de Kerk leert, deels, dat ik juist hetzelfde geloof bezit, als de Kerk , in alle de artikelen , welken zy vastftelt. Wat het eerfte belangt ; hoe zal ik weten , wat de Kerk leert, ten zy ik onderzoeke, en met myn verftand , in alles , te rade ga ? De byzondere Leidslieden , die my in het geloof van de Kerk onderwyzen, zyn, zoo wel als ik , feilbaar , en kunnen dus my , wanneer ik my blindling aan hun vertrouwde , misleiden. Ja , al waren dezen ook onfeilbaar, hoe weet ik dan nog, dat ik de meening myner Leidslieden wel begryp , daalde ondervinding my leert, dat leerlingen dikwyls eenen geheel verkeerden zin hegten aan het gene door H £ hunne  €2 HET REGT OP EN DE VEHPLIGTING hunne leeraars gezegd wordt, al is het zeifs , dat dezen de gaaf bezitten , van zich met eene aanmerklyke klaarheid te kunnen uitdrukken '? En , ten opzigte van het anderen , hoe weet ik, dat ik, in alles , bet zelfde geloof, met de Kerk , heb , en alle bare artikelen, op dezelfde wyze, erken, als zy dezelven heeft voorgefchreven ? In de daad, noch het een, noch het ander, kan, myns inziens , zonder onderzoek', vergelyking, en oordeelvelling, plaats hebben. Deze aanmerkingen komen my voor genoegzaam te wezen, ter wederlegging van het gevoelen der Roomfche Kerk , omtrend dit fhik. Het befluit, welk ik , uit het beredeneerde , thands trekken wil, komt hier op neder : „ de een heeft, in den Godsdienst, geen „ meer regt, om vryelyk te oordeelen , dan de ander; „ allen hebben zy hier toe een gelyk regt; naardien „ alle menfchen feilbaar zyn. Ja , al waren fommige „ perfonen, of zelfs geheele Vergaderingen, onfeilbaar, „ zoude nog yder mensch , ten aanzien van den Gods„ dienst, het zelfde regt hebben en behouden (*)." Ik Zoude dit regt nog uit andere gronden bepleiten, en my beroepen kunnen op den aard van den Godsdienst, in het algemeen , welke zonder overtuiging eene niets beteekenende klank is , en op het wezen van het (*) Zie hier over verder na eene Verhandeling van den fchranderen j. va effen, bewaard in de Vaderl. Letter 3 efenin gen , van het jaar I7Ö4- IV. D. II. fluk, bl. 4.56 vei v.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 6$ het Kristendom , in het byzonder. Doch , daar.ik naderhand , by het beichouwen der verpligting van yderen Kristen , gelegenheid hebben zal, om hier van te fpreken , zal ik , ter vermyding van onnodige wydlopigheid , hier by nog niet ftilltaan. Ook zullen de aangevoerde bewysredenen, zoo ik vertrouw, den onpartydigen genoegzaam overtuigen kunnen, aangaande het volkomen, regt van yder' mensch , om , in den Godsdienst, even als in alle andere zaken , zyn eigen oordeel te volgen , en hetzelve , met zedige vrymoedigheid, aan anderen voorteftellen. Maar misfchien komt by iemand de bedenking op > of de mensch , by de oprigting der burgerlyke Maat- fchappy , dit regt ook hebbe afgedaan ? Dat de Natuur hem dit regt toewyst, en dat hy zich van het zelve bediend heeft, in dien ftaat, welke men verónderftelt, dat de daadlyke oprigting der burgerlyke zamenleving is voorgegaan-, fchynt , volgends het gene wy beredeneerd hebben , vry klaar te zyn : doch de geópperde vraag is, by den eerften opflag , zoo klaar niet, en verdient nader te worden overwogen. Men kan niet twyfelen , of de menfchen hebben , toen zy zich nader vereenigden , en eene maatfchappy oprigtten, waarlyk eenigen afftand moeten doen van een gedeelte hunner natuurlyke , aangeboren, vryheid. Dit lydt geene bedenking, zoo haast men den oorfprong en het oogmerk dier oprigting in overweginge neemt..  $(. HET REGT OP EN DE ViPPLIGTING neemt. Waren alle menfchen wys en goed ; behartigden zy allen hun waar belang , volgends de voorfchriften der zuivere Rede ; hadden zy dit altyd gedaan , en niet, in wedervvil van alle regt en billykheid , zich meesters willen maaken van de perfonen en bezittingen hunner medemenfchen: de burgerlyke maatfchappy ware niet noodzaaklyk , noch immer nodig geweest. Doch de kwaadwilligheid en het geweld van fommigen , die hunne natuurlyke vryheid misbruikten , ter onderdrukking van anderen , die niet minder vry waren , dan zy zei ven , bragten de overigen op het denkbeeld, om zich in bondgenootfchappen nader te verëenigen , en elkander tegen het geweld en de overmagt der bozen te befchermen. Hoewel de Digters, in het fchilderen van 's menfchen natuurftaat , hunner verbeelding waarfchynlyk wat veel bot gevierd hebben , is het echter, volgends de oudfte oorkonden , zeker, dat ongeregeldheden en geweld de overhand hadden. Om dan hier aan palen te ftellen , en door onderlinge befcherming veiligheid te bekomen , rigtte men 3 al vroeg , in den uchtenftond der waereld , eene maatfchappy op , en ftelde , door de omtuiningen der wetten , en der bygevoegde ftraffen , welken men , met gemeen genoegen , of immers met goedvinden* der meerderheid , bepaalde , den euvelmoed perken : Oppida I  TOT EIGEN. OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 65 Oppida coeperunt munire", & ponere leges, . Ne. quls.fur 1 esfet, neü latro, neu quis adulter. . Jura inventa metu injufti , fateare neceffe eft, Tempora fi fastosque velis evolvere mundi (*). Deze onderlinge verëeniging , ter verzekering der algemeene vryheid en veiligheid, konde niet gefchieden, ten zy de menfchen een gedeelte hunner natuurlyke vryheid afftonden. Daar te voren yder flegts verpligt was geweest, om voor zich zeiven te zorgen , moest nu yder lid der maatfchappy tot het algemeene welzyn bydragen , en zielvaan de wétten onderwerpen , waar in niet het byzonder voordeel van dezen of genen , maar het belang der geheele maatfchappy , in het oog gehouden was; beledigd zynde, moest men nu te vreden zyn met die voldoening , welke de wet bepaald had (t) * en zelf rchuldiS z^'nde aan eenigerhande mis" daad , of overtreding der wetten , moest men zich gewillig', ten gemeenen beste , aan de bepaalde ftraffen 9 onderwerpen. In zoo verre was de opoffering der natuurlyke vryheid nodig, wilde men de vruchten plukken van het maatfehaplyke .leven , en veilig zyn tegen geweld en mishandeling (§). ^ (*) Hor at. Serr.mnum, L. I. Sat. III. verf. 105. 106. 111. 112. Ver.gelyk lücretius, de rerum naturd, L. V. feft. 17- 18. 19. ( * % Jcrius. ex ird quod enim fe ,quisque parabat ' Ulciscï, quam mme etmcejfm.efi l&bus acquit, zegt lücretius l..- V. verf. 1148 feq. < + \ De voordeden van het maatfehaplyke leven , ovèrgeffdd tegen «■ VJ j de  66 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING De befchouwing van den oorfprong en het oogmerk der maatfehaplyke verëeniging toont ons , hoe noodzaaklyk het ware , dat de menfchen een gedeelte hunner natuurlyke vryheid afftonden , en leert ons tevens, in hoe verre zy deze vryheid moesten afftaan. Het was geenzins de onderdrukking der godsdienftige gevoelens , en der betragtingen , welken daar uit voordvloeijen , welke den menfchen aanried , om zich met elkander te verëenigen : maar het was alleen de begeerte, Dm hunne tydlyke belangen , hunne perfonen , hunne goederen , en bezittingen , tegen de overmagt van onregtvaardigen , in veiligheid te ftelleu. Het was derhalve niet noodzaaklyk , dat zy hun regt, om , ten aanzien van den Godsdienst, vryëlyk te oordeelen , en te fpreken , in het allerminften , verkortten. .Daar de Godsdienst eene zaak is , welke alleenlyk tusfchen God en het geweten van den mensch plaats heeft, heeft dezelve met de burgerlyke maatfchappye eigenlyk niets te doen , dan alleen in zoo verre de een of ander , onder voorwendfel van Godsdienst, iets mogt willen verrigten, waar door de algemeene rust en veiligheid zouden verftoord worden. Hier kwam dus geen af- ftand de ongemakken van den natuurftaat , drukt hobbes zeer bondiglyk uit, de Cive, C. X. J. i. Extra civitatem , propms tantum viribus protegimur ; in civitate, omnium. Extra civitatem , fruüus ab indujlrid nemini certus ; in civitate, omnibus. Denique extra civitatem, imperium adfe&uum, bellum, metus, paupertas , foeditas , folitudo, barbaries, ignorantia, fei itas ; in civitate , imperium rationis, pax , fecuritas, divitiae, ormtus, focietas, elegantia., fcienpiae, bencvolentia.  TOtf ÉIGEN OORDEEL flff DEN GODSDIENST. 6> ftand van natuurlyk regt , met opzigt op den Godsdienst , te pas; want, in den ftaat der natuur, had de een menseh geen regt op den anderen. Wanneer dan nu de burgerlyke wet iemand bepaalt, die het m zyn hoofd mogt krygen, om , uit godsdienftige oogmerken zynen naasten te beuadeelen , door, by voorbeeld zyne kinders opteöliëren, of de bezittingen zyner naburen te verwoesten, lydt de zoodanige, in dit geval echter geen fchade aan zyn natuurlyk regt; naardien men nimmer , in welk eenen ftaat men zy , regt. hebben kan , om zynen naasten fchade toetebrengen , welke hy niet verdiend heeft. . Het is waar, zy die den ftaat der natuur befchouWen als eenen ftaat van algemeenen oorlog aller menfchen tegen elkander , en het regt der natuur zoo wyd uitftrekken , dat yder , volgends hetzelve, flegts voor zich zeiven te zorgen heeft, en zyn eigen wclzyn te behartigen, al ware de bezorging van hetzelve met het onherftelbare nadeel , ja, met de vernieling, van anderen , verbonden , zullen hierömtrend van tegengestelde gedachten zyn , en het daarvoor houden , dat de mensch , by de oprigting der burgerlyke maatfchappy , zoo veel van zyn godsdienftig regt, of van zyne vryheid, om, in den Godsdienst, zyn geweten te volgen , heeft moeten afftaan, als de veiligheid van anderen vorderde. Doch het is , mynes achtends, verkeerd, zich het regt der natuur zoo onbepaaldlyk voorteftellen. Men verwart, dus doende , de natuurlyke I 2 en  68 het regt op en de verpligting en de zedenlyke magt der menfchen , gelyk spin os a deed ; men verwart losbandigheid met ware vryheid , welke laatfte, zonder rede, niet beftaan kan (*). De mensch, in welk eenen ftaat gy hem befchouwt, is altyd een vgifcfyi fchepfel, en dus verpligt, om naar de ftemme. dezer onfeilbare Leidsvrouw te luisteren. Hoe kan hy dan immer regt gehad hebben, om een' ander te benadeelen , wanneer hy meende, dat zyn eigen belang en tydlyk voordeel dit vorderden , of dat hy daar door de gunst der Godheid zoude naar zich trekken ? Regt fluit altyd , van den anderen kant, verpligting in : maar wie zal dwaas genoeg zyn , om te. beweeren, dat, in den ftaat der natuur , de een mensch verpligt was, zich door den anderen te laten omhalsbrengen, of van zyne bezittingen berooven, wanneer deze dit tot zyn tydlyk , of eeuwig, belang mogt geraden vinden ? Wy houden het dan daar voor, dat de menfchen geenzins nodig hadden , van hun aangeboren regt, met opzigt op den Godsdienst , eenigen afftand te doen. Hier uit mogen wy , mynes oordeels , al verder befluiten , dat zy dit regt nimmer hebben afgeftaan. Niemand immers zal van zyne aangeboren regten , waar boven den menfche %op aarde niets dierbarer kan wezen , meer afgeven , dan door hem , ter bereikinge van gewigtige oogmerken, geoordeeld wordt noodzaak- lyk ( *) Conf, i'ufendorfius , de jure mattras ö* gentium , l. ii. c. j. 8. & c. 2.  tot eigen oordeel in den godsdienst. 69 lvk te zyn. In tegendeel mag men onderftellen , dat de menfchen , indien zy kans hadden gezien , om het oogmerk der maatfehaplyke verëeniging deelachtig te worden , zonder iets van hunne regten afteftaan, geenen afftand, hoe genoemd, zouden gedaan hebben (*); daar zy met eene ingefchapen zucht bezield zyn , om hunne eigendomlyke regten te bewaaren , en , ter betere handhaving van dezelven, maatfehaplyke verbindtenisfen hebben aangegaan. En zouden dan redelyke menfchen verönderfteld kunnen worden, met eene zoo fchandelyke loszinnigheid , zoodanige regten verwaarloosd en weggegeven te hebben, welken allen, wien de waardy van den Godsdienst! eenigzins bekend is , en ter harte gaat, ten hoogften heilig wezen moeten ? Te minder kunnen wy dit onderftellen , wanneer wy overwegen , dat zy, by den afftand van dit regt , Jen voordeel altoos , maar allerlei in het oog lopend nadeel, zouden gehad hebben. Of zouden zy dit nadeel niet hebben kunnen voorüitzien en berekenen ? Dan voorzeker ware de mensch dat verheven wezen niet, welk, gelyk de onfterflyke cicero (t) preekt, de (*, Zie de Aanmerkingen over de Verdraagzaamheid, van den Hooggel". ba rbeyr ac, in de Verhand, over de Vryheid van Godsdienst, bl 321. Ui De Offic L. 1 Homo aütèm, qui ratknis eft partieeps, per quam confequenüa eernit , principia & caufas rerum videt, earumque progreffus Vquafi aLeJUones non ignorat , fanilüudines eomparat , rebusque praefenUbus adjungrt Z' adneüit fJLas , facile fltt* vüae eurfum ridü , ad eamque. degendam praeparat res necejjarias. 1 .5  70 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING de beginfels , de oorzaken , den voordgang , den loop , dtr dingen , door zyne rede , zueet naartegaan , niet onbewust is van het gene voorafgaat, zaken te zamen vergelykt , tegenwoordigen met toekomenden zamenvoegt, den geheelen loop zynes levens , gemaklyk, overziet, en zich van de nodige behoeften bevoorraadt, om het leven te kunnen doorbrengen. Voordeel, zeg ik , konden de menfchen zich uit dezen afftand onmooglyk belooven. Zo men hier aan eenig voordeel konde denken , zoude hetzelve moeten gezogt worden in de meerdere veiligheid hunner perfonen en eigendommen , tegen de overmagt der kwaadwilligen , of in den gunftigen invloed dezer diere offerande op den bloei en de welvaart der geheele Maatfchappy. Maar noch het een , noch het ander, kan hier in aanmerking komen. Wat de veiligheid der Maatfchappy aangaat; deze vindt, ja , in de godsdienftige beginfelen van derzelver leden eenen gewigtigen ruggefteun ; naardien men op eene Maatfchappy , welke van Godsdienst geheel ontbloot is , en geloof noch eerbied koestert omtrend eene waakzame en regtvaardiglyk vergeldende Voorzienigheid , ter waereld geenen ftaat kan maaken (*) : doch (*) Ik voor my boude het met de genen , die meenen , dat eene Maatfchappy van menfchen , zonder eenige beginfelen van Godsdienst , geenzins , eenen aanmerklyken tyd lang , in goede order ftand kan hou_ den.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. f! doch deze veiligheid hangt echter in 't geheel niet af van de verfchillende byzondere begrippen, welken men , omtrend godsdienftige leerftukken, kan koesteren. ' Het is waar , men kan gevoelens omhelzen , welken aanleiding geven tot daden , welken den naasten werklyk benadeelen. Maar , in dit geval, weet de Regter , in eene welgeftelde Maatfchappy , den voordgang en loop van zulke daden altoos wel tydiglyk te fluiten , door eene biUyke , en volgends verftandige wetten uitgewezen , ftraf oefening , zonder de vryheid der begrippen , met eenig geweld , te onderdrukken. Alle de betrekking van den Godsdienst tot de leden der Maatfchappy , in zoo verre zy zich , ten dezenaanzien , met elkanders belangen te bemoeijen hebben , komt , mynes oordeels , hier op neder , dat de Maatfchappy , zoo veel zy kan , zorge dragen , dat godsdienftige beginfels aangekweekt, erkendtenis van — en eerbied jegens een Opperwezen, als Regeerer der waereld , op eene redelyke wyze , aangemoedigd en onderhouden worden , op dat het getal der Ongodisten , of ook der genen , die zich inbeelden (*) , dat God zich met d.n Gvdt Jlaatkundige wetten, zeggen de Ongodisten hier tegen , onder anderen kunnen even veel , ja , meer doen , dan wetten van Godsdienst. Dit is het oude geroep , welk men , in alle Athëistijche fchriften , herhaald vindt Doch laat ze ons eenmaal zoodanig een wetboek toonen , of dit hun ydel gefchreeuw ftaaken ! Zie de Bydragen tot het menfchlyk Geluk ,. voor de maand July, 17&9- bl. 81. 82. (*A Menfchen, die aan Gods voorzienigheid niet gelooven, zyn, mynes inziens, gelyk te (tellen met de genen , die het aanwezen van God.  f2 HET REGT OP EN DE VEPvPLIGTING met de zaken der waereld geenzins bemoeit, niet te zeer vermeerdere , maar in tegendeel, zonder geweld, of onderdrukking der natuurlyke vryheid , door de grondige tegenredenen van Godsdienftige Wysgeeren, befchaamd en gefluit worde. En hoe zoude wyders de afftand van dit regt onderfteld kunnen worden , tot bloei en welvaart der maatfchappy te verftrekken , daar zich , in tegendeel, het akeligfte tooneel van allerleie onheilen aan ons oogvertoont , welken deze offerande ten gevolge zoude gehad hebben ? Nadeel , anders niet dan het grootfte nadeel, was het gene de menfchen moesten te gemoete zien, uit den afftand van hun regt , om , in zaken van den Godsdienst, hun eigen oordeel te volgen , en naar hun geweten te werk te gaan. Zy zouden dan hunne vryheid, het dierbaarftepand, het welk men bezitten kan , in het allerëdelfle opzigt, verloren hebben , en zich blootgefleld vinden aan de Verontkénnen. Beide deze gevoelens zyn even fchadelyk voor de Maatfchappy ; en het is haar belang, dezelven, op eene redelyke wyze , behoudends de vryheid d:r leden, tegentewcrken. Simt Philqfophi, zegt cicero , £ƒ fuerunt , quï nullam habere cenferent humanarum rerum procurationem Deos , quorum fi vcra fententia ejl , quae potcft ejje pietas , quae fanttrtas , quae religie ? Haec enim omnia pure ac cajie tribuenda üeorum ita numini funt , fi animadvertuntur ab his , &? fi eft aliquid a Diis immortalibus humano gencri tributum. De nat. Deorum, L. I. c. 2.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 73 verachtlykfïe naarvolging , en de droevigfle gevolgen der allerlaagfte flaverny. De genen, aan wien het ftaan zoude, bepalingen, omtrend den Godsdienst, te maaken , zouden hun alles , wat zy goedvonden , kunnen voorfchryven. Geene leer kan zoo ongerymd , geene gewoonte zoo belagchelyk en kinderachtig zyn , of dezen zouden hun dezelve kunnen , en met fchyn van regt, mogen opdringen. Meermalen zouden zy, in hun leven , verpligt kunnen worden j tegenflrydige Godsdiensten te belyden ! Kan de waarde van een'. redelyk mensch lager daalen ? Denkt wyders aan de gruwelen der verwoesting , welken de burgerlyke onverdraagzaamheid , met opzigt op de genen , die zich naar de voorgefchreven {tellingen niet fchikken kunnen , zoude aanrigten. Denkt aan de moordfchavotten , en de brandftapeïs. Vertegenwoordigt u die fchoone Landen , welken thands in huilende woestynen herfchapen zyn , om dat het monflerdier , by' den naam van inquifitie bekend , aldaar zynen al vernielenden {landaard had opgerigt; en oordeelt dan over de grootheid van het nadeel, welk de menfchen , uit zoodanigen afftand , verwachten konden. In de daad, de Godsdienst zoude, in dit geval, anders niet zyn , dan eene fpeelpop der onwetendheid # eene geesfelroede der heerschzucht, voor een verachtlyk en rampzalig menschdom. Verbeeldt u voords, hoe alle de dryfraders van werkje zaam-  p4 HÉT REGT OP EN DE VERPLIGTING zaamheid, kennisfe, en onderzoek van den Godsdienst, ten eenenmaale verlamd zyn , ja , ftilftaan zouden. Alle moeite zal toch vergeefsch zyn , welke ik aanwende in letteroefeningen, waar omtrend ik niets veranderen f en niets uitvinden mag , welk het vorige overtreft (*). De verfchillende begrippen der menfchen , omtrend andere wetenfchappen , brengen der waereld een onberekenbaar groot nut toe, verdry ven den geest der vadsigheid , welke uit al te groote eenvormigheid geboren wordt, brengen vuur en leven in wezens, die ander* zins veel gelyken zouden op de doodsbeenderen , welken Ezechiel zag (§) , wekken den geest van onderzoek en naary ver op , en brengen de waarheid aan het heldere licht. Met den Godsdienst is het, op dezelfde wyze , gelegen. Verfchillende begrippen, daarömtrend , zyn van eene uitgebreide nuttigheid, eene nuttigheid , welke des te uitftekender is, naar mate dit onderwerp alle anderen in gewigt te boven gaat. Het ig waar , men heeft dikwyls gezegd, dat de verfcheidenheid van Godsdienften verwarring en verdeeldheid voordbrengt. Maar zy , die dit zeggen , en , onder dit voorwendfel, de vryheid van eigen onderzoek en zelfbeöordeeling tegenwerken , verraden duidelyk hun gebrek aan genoegzame waereld- en menfchenkennis. De ondervinding leert het tegendeel. Men wende flegts (*) Supervacuus feret in jludiis labor, Ji nihil liceret mitlu'i invenire prct9~ terüis , zegt quintilianus, Infiit. orat. L. III. c. 6. (Jj) Ezech. H. XXXVII.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. f5 flegts zyne ogen naar die gewesten , waar men aan yder eenen toeftaat, God, op zyne wyze, te dienen, en dien Godsdienst openlyk te belyden en te verdadiSen welken hy voor den besten houdt, en men zal bevinden, dat waar de meeste vryheid en verdraagzaamheid woonen, ook daar de meeste vrede en order huisvesten , onaangezien de verfcheidenheid van Godsdienstige begrippen ( *). Het is geenzins het verfchil van Godsdienftige gevoelens , maar alleen.die haatlyke onverdraagzaamheid , waar door de ééne gezindheid zich. op de puinhoopen van de andere bouwen wil; het isde verkeerde eigenliefde , de overdreven eerzucht, het esprit de corpr van fommige heethoofdige Godgeleerden en kerklyke perfonen : deze dingen zyn het, waar'uit wanorde, verwarring, en verdeeldheden ont■ftaan. Waren alle Godgeleerden mannen van verftand, regtfchapenheid, en eenen gematigden, verdraagzamen, geest, yverden zy allen meer voor de Waarheid, dan wel voor hun eigen belang , en voor de ere van hunne order en van hun genootfchap ; de menigte des Volks zoude niet nalaten hen naartevolgen, en men zoude geenen fchyn van reden meer vinden , om het verfchil van godsdienftige gevoelens voor de baarmoeder van tweedragt en verdeeldheid uittekryten (§). In tegendeel, zoude men den heven vrede, te midden (*) Zie bareeyrac, t. a. p. bl. 325. (§). Vergelyk de aanmerking van den Heer ste inbakt, Wygtrigt Ophelderingen, III. D. bl. 42 verv. K 2  7(5 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING den der grootfte verfcheidenheid van begrippen , zien heerfchen, en de waarheid van tyd tot tyd meer veld winnen. Domheid , ftyfhoofdigheid , vooroordeel , en onverliand , zouden hare plaatfen inruimen aan fchranderheid en kennis. Kortom , alle de dryfraders der nuttigfte werkzaamheid zouden den geest der menfchen in de heilzaamfte beweging houden, en niet alleen de kennis van fgodlyke , maar ook van andere , zaken ten fterkften bevorderen en opklaaren. Van alle deze voordeden nu zouden de menfchen ten eenenmale verftoken zyn , en alle de daar tegen ftaande nadeden ondervinden moeten, byaldien zy van hun regt, omtrend den Godsdienst, afftand gedaan hadden. Laat my hier nog byvoegen, dat de menfchen, van dit regt afftaande, zich zeiven van den Godsdienst, daar door, bykans geheel ontbloot zouden hebben. Wat blyft 'er , bid ik , van den Godsdienst overig , wanneer men deszelfs allerwezenlykfte beginfel wegneemt , de vaste overtuiging naamlyk, aangaande God, en die waarheden , welken ons , als zyne fchepfelen , betreffen ? Godsdienst is immers anders niet, dan de aanwending van welmeenende pogingen , welken men, op goede gronden, meent, dat aan het Wezen, welk men voor God houdt, welbehaaglyk zyn zullen , om, langs dezen weg , in Deszelfs gunfte te deden, en zyn eigen geluk te bevorderen. De beoefening van het gene men meent Gode te zullen behaagen , onderftelt niet alleen kennis, maar ook overtuiging, aangaande ze-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 77 zekere waarheden , welken op den Godsdienst betrekking hebben (*). Gelyk de kennis het onderzoekonderftelt; zoo onderftelt de overtuiging het daadlyk beoordeelen van de voorwerpen der befchouwing: want, wat is overtuiging anders, als erkentenis, dat men overëenkomltiglyk met de waarheid geoordeeld heeft ? Hadden de menfchen hun regt, omtrend den Godsdienst , derhalve afgeftaan , dan zouden zy zich van •den Godsdienst zeiven geheel ontdaan hebben ; dewyl deze , zoo haast de overtuiging geene plaats meer. heeft, ook noodzaaklyk moet ophouden te beftaan , en niet meer zyn kan , dan eene bloote vertoning, waar aan het hart geen deel kan nemen , en welke by gevolg den God der waarheid niet gevallig kan zyn. De mensch moge met zynen mond zeggen , dat hy van deze of die ftelling zyner kerke overtuigd is , of, door de woorden van anderen naartepraaten, zich zeiven inbeelden , dat hy , aangaande zekere waarheden , overtuigd is : ware overtuiging echter , welke alleen de ^ondflag zyn kan van een gedrag , welk den naam vm Godsdienst verdient, kan geene plaats vinden, dan by hem, die de zaken, met zyne eigen verftandsogen ingezien , en zich aan geene menschlyke voorfchnften verflaafd heeft. Hoe beklaaglyk ware dan de mensch niet, indien hy dit regt had weggegeven 1 De Godsdienst (*) Primus eJlDeorum cultus, Decs credere, deinde reddtre illis majejlam» ruam, redder e bonitatem , fine qud nulla majefias ejï, zegt s ene ca, Lp. 95. Lactantiu* Mgt. Divin. Infiit. L. IV. c.4. P''ius 'fit Deumfare, cm. fequens colere. ^ ^  £-8 ffft REGT OP EN DE VERPLIGTING dienst zoude , by die weggave , groote fchade lyden ; en de mensch , om wiens wille alleen de Godsdienst nuttig en noodzaaklyk is, zoude alle die beginfelen misfen , met welker vaste overtuiging doordrongen , hy nu, gerust en getroost ,zyn pad bewandelen , en N de zwarigheden dezes wisfelvalligen levens blymoedig kan doorworftelen. En hoe los en wankel zoude, over het geheel genomen , de deugd des menfchen ftaan , daar deze , van den Godsdienst , haar voedfel, hare fterkté , en aanmoediging ontvangt (*) ! Onberekenbaar nadeel derhalve voor yder mensch , ja , voor de geheele maatfchappy, zo dit het geval ware! Genoeg ! de afftand van dit regt, waar voor ik thands pleit, konde niet anders, dan tot groote fchade uitvallen, — fchade, welke den fterfling, hoe kortzigtig hy ook zy, noodzaaklyk onder het oog moest komen. Dan , al waren de menfchen dwaas en verblind genoeg geweest , om , met uitzigt op eenig voordeel , hun regt, in den Godsdienst, wegtegeven , zouden zy echter dit niet hebben kunnen doen; en zy , aan welken zy hetzelve hadden afgeftaan , zouden , daar door, geen gegrond regt over hen bekomen hebben. Het gene wy reeds beredeneerd hebben , bevestigt de waarheid dezer aanmerking. Ons oordeel ftaat niet onder (*) Haut.fcio, an pietate adverfus Decs fublatd, fides etiam , £ƒ Jocktas ïiumani generis , & una excellentijjima jujlitia tollatur , zegt cicero , de tiatura Deorum , L. I. cap. 2.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. ?<) onder de heerfchappy van onzen wil, hoe veel minder flaat hetzelve dan onder den wil van andere menfchen 1 Hoe kan ik , by gevolg, myn regt, om te oordeelen , gelyk myn verftand my bepalen zal, aan anderen afftaan ? . Dit is even onmooglyk-, als dat ik myn regt om te zien , te hooren , te gevoelen, zoude kunnen weggeven. Ik kan my , dit beken ik, van qpzetlyk onderzoek onthouden. Doch , al onderzoek ik niet, met opzet , kan ik nogthands alle de gelegenheden niet vermyden , waar in myn oordeel zich werkzaam betoont. Ik zoude de waereld uitvlugten , of immers , aangaande godsdienftige zaken , nooit iets hooren moeten , wilde ik my aan het oordeelen geheel onttrekken. Daarboven , ik ben zoo min meester van myn geweten, als van myn oordeel. De regeering van hetzelve komt Gode alleen toe. Zoo weinig ik regt heb, om aan anderen eene willekeurige magt over myn leven optedragen , en zoo weinig zy regt zouden hebben , om deze magt aantenemen , indien ik dezelve hun dwaaslyk aanbood ; even zoo min heb ik regt , van anderen tot meesters over myn geweten aanteflellen , en even min hebben zy regt, om zich die magt aantematigen. Wanneer myn geweten my myn pligt duidelyk doet inzien , om den Godsdienst zelf te onderzoeken , mynen medemensch waarheden te ontdekken , welken hem niet onverfchillig zyn kunnen, en, over het geheel, volgends myne overreding , te handelen ; wie is dan de verwaande fterfling, die zich in de plaatfe van God zoude durven ftellen , en my tot werk-  8o HET REGT OP EN DE VERPLIGTING werkloosheid en ftilzwygen doemen ? In één woord: de afftand van dit regt is eene zaak , welke , hoe men dezelve befchouwe , het zy van haren natuurlyken , het zy van haren zedenlyken , kant, onmooglyk is. Meer bewys heb ik niet nodig, om yder eenen te doen gevoelen , dat het regt, om , in zaken van den Godsdienst, voor zich zeiven te oordeelen, in de daad, onvervreemdbaar , en , gevolglyk , by de oprigting der maatfchappy, geenzins afgeftaan is, ja, dat yder mensch dit zelfde regt altyd bezit en behoudt. IL De uitvoerige behandeling van het algemeene menfchenregt, met opzigt op den Godsdienst, zal ons nu gelegenheid geven , om , in de befchouwing van 's menfchen verpligting , en van de gronden , waar op de Protestanten dezelve bouwen, meerdere kortheid in acht te nemen , dan anders mooglyk zyn zoude ; naardien de aangevoerde bewyzen , voor het grootfte gedeelte , van dien aard zyn , dat dezelven niet alleenlyk het regt , maar ook tevens de onflaakbare •verpligting , van den mensch , in den helderen dag ftellen. De ftelling, welke wy nu te befchouwen hebben, is dan deze : yder Kristen is ten fterkften verpligt, om, van zyn regt, welk zvy nu bewezen hebben, gebruik te maaken , en , in zaken van den Godsdienst, voor zich zeiven te oordeelen , ja , van zyne vrye en vrymoedige onderzoekingen , wanneer hy waarlyk gelooft, dat het belang  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 8l belang van zyn' medemensch daar mede verbonden is , anderen deelgenoten te maaken. De Roomfche Kerk loogchent zoo wel de verpligting van yderen Kristen tot onderzoek en beöordeeling van alle de onderfcheiden leerftukken des geloofs , als tot mededeeling van het gene men , na bedaard onderzoek , bevonden heeft eene heilzame waarheid te zyn. ïn zoo verre is deze Kerk zich zelve gelyk: want, wanneer men toegeeft, dat de mensch verpligt is, den Godsdienst zelf te onderzoeken , heeft men reeds te veel toegeftaan , om te ontkennen , dat hy mede verpligt is , om het gene hy waar, en heilzaam voor anderen bevonden heeft, openlyk te belyden, en ten gemeenen beste voortedragen. De Protestanten zyn , volgends hunne oorfpronglyke bekentenisfen , en de grondwetten van hun Genootfchap, gehouden, beide deze verpligtingen ten vollen toeteftaan. De Hervormers rekenden zich tot het een , zoo wel als tot het ander , verpligt; en het was de gegronde overtuiging dezer duure verpligting , welke hen dezelve , ook met gevaar van hunne tydlyke welvaart, ja van hun lieve leven , deed vervullen , en yder eenen opwekken, om hunnen loflyken en moedigen voorgang te volgen. Dan , in wederwil dezer naakte waarheid, hebben fommige Protestanten eenige nadere bepalingen ten voorfchyn gebragt, waar door de Kristlyke vryheid min of meer befnoeid , en den Kristen , ja , wel het regt, en de verpligting zelf, om den Godsdienst onpartydiglyk L te  &2 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING te onderzoeken , worden toegewezen (*) : maar waar door echter zyne verpligting wordt opgeheven, ja zelfs hem het regt eenigzins ontzegd , om dat gene openlyk te belyden , 't welk hy voor waarheid houdt (f). Ik oor- (*) Ik weet my niet te herinneren, zegt de Hoogleeraar g. f. meier, dat een Godgeleerde , in de Proteftantfche Kerke, de vryheid van te denken zou verboden hebben. Men durft niet ondernemen, de vryheid van te denken, in de befpiegeling , te verwerpen: doch ziet men op de beoefening van dezelve , en op de daadlyke wyze van denken der meeste Proteftantfche Lecrdaren ; dan kan men niet anders , of' men moet van hen gelooven, dat zy het vrye denken aanmerken, als eene zaak , welke tegen de natuur van den Kristlyken Godsdienst aanloopt. Be waarheid behoeft voor geen vry onderzoek te fchroomen. Neen ! zy blinkt daar door te meerder uit. De dwaling moet het licht ontzien. Philofophifche Aanmerkingen, I. D. bl. 7. (t) Ik zal 1117 thands alleen beroepen , op het bekende Religions Edikt des tegenwoordigen Konings van Pruifen. Het zy verre , dat ik my veroorlooven zoude, aanmerkingen op hetzelve te maaken. Ik wil alleenlyk daar uit doen zien , hoe fommige Protestanten, die we! het regt , ja, de verpligting , tot een vry onderzoek van den Godsdienst fchynen te erkennen , nogthands zwarigheid maaken , om het regt en de verpligting , om voor zyne gevoelens vryelyk uittekomcn , en dezelve openlyk voorteftaan r aan yderen Kristen toetewyzen. In het gemelde Edikt , wordt aan alle de Gezindheden in den Godsdienst, die 'er, behalve de Gereformeerde, Lutherfche, en Roomfch Katholyke, in de Pruififohe Landen, gevonden worden, volkomen verdraagzaamheid toegezegd , en yder aanklever van eenen deï drie Hoofdgodsdienit.cn wordt uitdruklyk gelast, niemand der genen, die anders denken, en tot eene andere gezindheid behooren, eenigen overlast aantedoen, of met gewetensdwang te plaagen. Dit is, in de daad, zeer goed, en met het regt der natuur, met den aard van de menschheid, en van den Godsdienst , volkomenlyk overëenftemmende. Maar wat volgt nu ? Ik zal de eigen woorden opgeven r fo lange tin jeder ruhig als ein guter Bürger des Staats feine Pflichten erfüllet, seine jedesmalige beson- bere meinung aber für sich eehült , uhd sich s0rgf3ltig hutet , S0LCHS f  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 8$ oordeel het derhalve , om deze reden , niet onvoegzaam , eerst de verpligting van yderen Kristen tot eigen onderzoek en beoordeeling van de leerftukken des geloofs , en daarna zyne verpligting , om , tot heil van anderen, zyne ontdekkingen medetedeelen, met eene zedige vrymoedigheid, aantetoonen. Laat ons , met opzigt op dit eerfte ftuk , de natuur en de beftemming van den mensch overwegen, en dan onze aandacht tot den aard van den Kristlyken Godsdienst, in het byzonder, bepaalen. De mensch is, gelyk wy boven opmerkten , een redehk wezen , en hier door vatbaar voor de kenmsfe van God en godlyke zaken. Even dit, meen ik, bewyst niet flegts, dat de mensch regt heeft, maar ook, dat hy verpligt is , zyne rede zoo te beoefenen en te befchaaven, dat hy, door dezelve, God leere kennen , en eene gegronde overtuiging verkryge , aangaande die waarheden van den Godsdienst, welken voor den fterfling van een onbetwistbaar belang zyn. Het denkbeeld , welk wy van Gods wysheid hebben, verbiedt ons SOLCH* NICHT AUSZUBREITEN , OBER ANBRE BAZU ZU «BEREIDE» , U»» 1N IHREM GLAUBEN IRRE ODE* WANKEND ZO MACHEN. Men Ziet hier uit, dat de fteller van dit Edikt het regt en de verpligting ontkent , om het gene men voor eene nuttige waarheid houdt, aan anderen voortedragen fchoon hy zeer fchynt te yveren voor de vryhei van onderzo k; En deze was de eenige aanmerking , welke ik , raakende dit ftuk , hici maaken wilde.  84 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING ons te denken , dat Hy ons met zulke heerlyke vermogens , als van welken wy door zyne milde goedheid bezitters zyn , tot een ander oogmerk zoude begiftigd hebben , als om ons van dezelven tot ons nut te bedienen. Een onëindiglyk wys Wezen deelt wel mildelyk , maar met verftandige oogmerken , zyne gaven uit. Heeft God ons geleerder gemaakt, dan de beesten der aarde, en zuyzer, dan het gevogelte des hemels (*) ; het was , om zich door ons te doen kennen , in zulk eene mate immers , als ons nodig is, om deugdzaam en blymoedig te leeven. Het geweten van yder mensch geeft getuigenis aan deze waarheid. Niemand heeft dezelve immer ontkend , onder de Volken ,■ die geene byzondere Openbaring hebben. In tegendeel, leerden alle de leerlingen der bloote Rede zelf, dat wy, yder voor ons zeiven , verpligt zyn , onze redelyke vermogens, ter verkryginge van godsdienftige kennisfe, aantewenden. Zal dit nu gefchieden kunnen, wanneer wy anderen voor ons laten denken , oordeelen , en beflisfen , ten aanzien van den Godsdienst, en in hun oordeel blindling berusten ? Voorwaar , niets kan meer regelregt met onzen pligt ftrydig zyn. Hier door zouden wy ons gelyk maaken aan rentmeesters , die het geld hunner Heeren onder de aarde verbergen , in plaatfe van hetzelve op winst uïttezetten : hier door zouden wy onze vermogens , om zoo te fpreeken , doen verroesten, dezelven bederven , ftompen , en ten (*) Jol XXXV: ir.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. &5 ten laatften geheel ongefchikt maaken voor die rcdelyke werkzaamheden , tot welken onze Schepper ons gefchikt , en , op eene heerlyke wyze , in ftaat gefield heeft. Wy merkten wyders op , dat de mensch eene zucht tot waarheid , en tot onderzoek van dezelve heeft. Deze zucht is ons natuurlyk, zoo haast wy eene zaak . voor ons van belang befchouwen. Dezelve Behoort tot onze voortreflyke natuur , en maakt een gedeelte uit van derzelver waren adeldom. Ik zeg dit, met opzet, op dat niemand dwaas genoeg zyn zoude , om te denken , dat onze natuur , in zoo verre dezelve aan fommigen voorkomt bedorven te zyn , deze zucht koestert. Neen 1 hoe veel te edeler en voortrcflyker onze natuur is, zoo veel te meer zyn wy op waarheid en zekerheid gefield , en zoo veel te minder rusten wy , eer wy dezelven bekomen hebben , dan vooral , wanneer wy eene zaak voor ons van aangelegenheid rekénen. Deze zucht is algemeen , en door den Schepper zeiven, tot de weldadigfte oogmerken , ons in het harte gelegd. Niemand is 'er , die de opvolging dezer neiging wraaken , of beweeren durft, dat de mensch verpligt zoude zyn , dezelve te verdooven. In tegendeel , zal elk den vadzigen luiaard, wien het te veel moeite is, de waarheid naartevorfchen , openlyk verachten , en tot lof van den onvermoeiden onderzoeker fpreken , offchoon de zaak zelve niet eens van het uiterfte aanbelang wezen mogt. Yder een erkent den I, 3 Pligt  86 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING pligt van den mensch , om de waarheid te onderzoeken , en naar zekerheid te tragten , wanneer de zaak geoordeeld wordt van gewigt te zyn. Yder een gevoelt het fchandelyke van pligtverzuim , in dit opzigt. Hoe onverandwoordlyk (lelt zich. dan die mensch niet, voor de ogen van God , en van het weldenkende gedeelte der waereld, die een ftelfel van Godsdienst, op goed geluk , zonder hetzelve behoorlyk onderzogt te hebben , aanneemt, en anderen naarpraat (*) ! Dit is in de daad , zich zeiven , in de allergewigtigfte zaak , welke men bedenken kan , hoedanig de Godsdienst is, op de onvoorzigtigfte en loszinnigfte wyze gedragen , en zich aan eene dwaasheid fchuldig maaken , welke men van geen mensch , die gezond verftand bezit, met opzigt op de verganglyke zaken dezes levens , verwachten kan. Ons oordeel ftaat niet onder onzen wil; nog minder derhalve onder dien van anderen. Eene nieuwe aanwyzing van den duidelyken wil onzes Scheppers , dat wy , yder voor ons hoofd , zeiven onderzoeken , en ons , in den Godsdienst vooral, nimmer blindling aan vreemde Leidslieden vertrouwen moeten ! Het is ons, eigenlyk gefproken , niet mooglyk, te gelooven, zonder zelf te onderzoeken en te oordeelen. Wy kun- nen wel naarpraten het gene wy anderen hooren zeggen ; ook kunnen wy voorwenden eene voorftelling te ge- (*) Zie meier, t. a p. bi. n en 12.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 8/ «relooven , welke wy nooit onderzogt hebben ; of ons inbeelden , dat wy, aangaande eene voortelling, overtuigd zyn , om dat wy gewoon zyn , dezelve geduriglyk te herhaalen , of dezelve door anderen te hooren herhaalen, maar daadlyk te gelooven, zonder overtuigd te zyn , en gevolgiyk zonder zelf te onderzoeken en te oordeelen , is de grootfte tegenzeglykheid. Gelooven is eene daad van ons verftand , of van ons redelyk beginfel; en dit kan zich niet overgeven , dan aan dekracht' van overtuigende bewyzen. Wanneer men > in de zamenleving , zegt , eene zaak wel te willen gelooven , kan zoodanig een gezegde nimmer zien op ftukken, welken door het verftand moeten beflist worden ; maar alleenlyk op gebeurde zaken. Men geeft dan , door zulk eene uitdrukking ,. niet te kennen , dat men in de zaak zelve eene overtuigende blykbaarheid vindt, maar alleen , dat men zeer gunftige gevoelens koestert, zoo wel van de opregtheid des genen , die de zaak verhaalt, als van de zorg , met welke hy dezelve onderzogt heeft (*). Indien wy, menfchen , derhalve gelooven moeten , dan moeten wy zelf de voorwerpen van ons geloof onderzoeken , leeren kennen , en beöordeelen. Even zoo verre zich de verpligting tot het eerfte uitftrekt; even zoo verre ftrekt zich ook de verpligting tot het laatfte uit. Hy , die, een' ander gebiedt eene zaak te gelooven , zonder dezelve te onderzoeken , gebiedt hem, om een voor- ftet> (*) Zie vas effen, t. a. p. bl. a7.*»  88 het regt op en de verpligting ftel , zonder op deszelfs blykbaarheid acht te geven , als blykbaar waar of valsch te befchouwen , en maakt zich, by gevolg, aan de ongerymd fte wartaal fchuldig; en zy , die geen ander geloof hebben , dan dat hunner Kerke , gelooven in de daad niet met al: ten minden bepaalt hun geloof zich blootlyk tot deze twee nietsbeteekenende punten , dat hunne Kerk een zeker geloof hebbe , en dat dit geloof volkomen goed zy. Rampzalige vastftelling voorzeker , den redelyken mensch niet waardig ! De algemeene feilbaarheid van alle menfchen geeft ons eenen nieuwen grond van verpligting tot eigen onderzoek en beöordeeling van den Godsdienst aan de hand. Wanneer wy alle de andere bewyzen laten ftaan , zoude dit alleen de zaak echter voldingen. Zo ik verpligt ben, my aan myne Leidsvrouw, de Kerk, geheel overtegeven , en in hare oordeelvellingen , omtrend ftukken van den Godsdienst, eerbiedig te berusten ; dan moet ik althands wel verzekerd zyn , dat zy , in den volftrektften zin des woords, onfeilbaar is. Het tegendeel ondertusfehen hebben wy reeds bewezen waar te zyn. Volgends de oorkonden des Kristendoms, was het j e s u s alleen, op wien de geest van onfeilbaarheid rustte. Voor het overige , geldt het zeggen van Paulus (*), ook ten dezen opzigte : God zy waarachtig , maar alle menfchen leugenachtig. Aan welk een onver- (*) Kom. III: 4.  TOT EIGEN-OORDEEL . IN DEN" GODSDIENST. 8^ o/iverfchoonlyk pligtverzuim en dwaze onvoorzigtigheid maaken zy zich dei halve niet fchuldig , die de ogen van hun eigen verftand niet gebruiken willen , om zelf te zien , en naartevorfchen , wat waar , en wat valsch zy ; en dat, in eene zaak van 'het grootfle aanbelang (*) ! De Roomfche • Kerk kan , hier omtrend , de befchuldigingen geenzins ontgaan ; maar nog veel minder , die Protestanten ,- die, daar zy de algemeene feilbaarheid aller menfchen gelooven , anderen , en zich zeiven , van een vrymoedig onderzoek der waarheid , als .ware dit ten minden eene zaak vol geVaar, met allerleie foorten van redenen., affchrikken, en aan feilbaare fterflingen toebetrouwen. Hoe , traags Kristen , gy verlaat u bündüng op eenen anderen ! En deze andere is mooglyk een huigchelaardie hei gene hy u leert, zelf niet gelooft; die bloot lyk door vrees voor fchande en ftraf, of door hoop op gewin , aan ge-, dreven wordt, om u het ouder/igt, en de voorfchriften te geven , welken hy u geeft. Hoe, gy verlaat u bündüng op eenen anderen ! En deze andere verlaat zich mooglyk even zoo bündüng op het gezag en de uitfpraak van een' derden ; en deze derde volgt, zonder onderzoek , eenen. vierden , die even zoo. zorgloos en onverfchillig was , als gy zyt; en dus leidt /leeds de eene -loov ollfi nsv ■ncii smx hu l v ■ [isv oox i hlinde (*) Vid. s. werenfels, T. I. Disfert. apologet. pro Plebc Chrfstiaiia, -adverfus Do&ores , judicium de dogmatibus fldei illi auferentcs, inpriinis cap. IX, cui titulus , quam ptriculojum fit, in coufd faltttis atternac, slwiae Jcientiae confidere. M  90 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING blinde den anderen , en het is een louter geluk , wanneer zy allen niet in de gr aft vallen (*). .-.d'JS teUi ü'siBÜTvT nogis nud nsy. rp'^o Men zegt my mooglyk: daar yder een feilbaar is,! kan niemand het wraaken , wanneer ik my aan anderen , die wyzer, en geleerder j dan ik, zyn , toebetrouw: immers heb ik dan minder gevaar, om te dwaalen , dan wanneer ik myn eigen verftand gebruikte , en myn eigen oordeel volgde. Het is waar, gy kunt dwaalen , zelfs in weder wil van het geftrengfte onderzoek. Doch ftaat my toe , dat ik u kortlyk eenige dingen aan de aandacht brenge. I. Eerstlyk merk ik aan , dat de weg van eigen onderzoek veel veiliger is, om dwalingen te vermyden, dan de weg van een blind geloof (t). De waarheid kan maar één zyn ; en ondertusfchen beweeren alle Godsdienftige Gezindheden, hoe zeer zy van elkander in gevoelens verfchillen, dat zy, met uitfluiting van anderen , de waarheid bezitten : ook voert ydere Gezindheid redenen aan voor hare byzondere gévoelens, welken, naar haare begrippen, onömftootlyk zyn. Wïe handelt dan nu voorzigtiger , en loopt minder gevaar, om te dwaalen , hy , die onpartydiglyk, en, zoo veel hy kan, met aflegging van alle vooroordeelen des gezags, aan het onderzoeken gaat, en geen (*) ZOLLIKOFER, II. D. bl. 46O. (f) Zie meier, t. 2. p. bl. 14 en verv. en bl. 31 en vcïv.  TOT EIGEN OORDEEL IN OEN GODSDIENST- 9ï geen leerftuk eerder aanneemt, voor dat hy hetzelve, met alle mooglyke vryheid, onderzogt, en waar bevonden heeft; of hy, die, zonder eigen onderzoek, alles blindling vastftelt, wat anderen , die hy gelooft meer, dan hy zelf, te weten, verklaaren waar te zyn? ty Merk ik aan,. dat geleerdheid geheel geen waarborg is tegen de dwaling. 'Er is niet ééne Godsdienftige Gezindheid , of zy is in ftaat, zich op groote Mannen , als hare Voorftanders en Verdedigers , te beroepen (*). Zelfs durf ik gerust beweeren , dat fleerde lieden dikwyls minder veilig zyn tegen de befmetting der dwalingen, dan die genen, die men door, -aands met den naam van den gemeenen, man beftemPdt Hoe kan het anders wezen ; dewyl de waarheid in het gemeen ,altyd. zeer eenvoudig Js , uit haren aard en de waarheden van den Kristlyken Godsdienst, gelyk dezelve oorfpronglyk, door hare eerfte Verkondigers , geleerd werd , zich inzonderheid door eene beminnelyke eenvoudigheid , by de menfchen aanprezen * Ware zoo wel eenvoudigheid de gezellinne der geleerdheid ; dan zeker zouden onze geleerde koppen meer kans, dan de overigen , hebben, om het gouden kleinood der waarheid deelachtig te worden. Maar het tegendeel is doorgaands waar. Zy zyn meestal menfchen , die het hoofd vol hebben met., allerlei» fpitsyindigheden , en fchoolfche bezegelingen , wel- ken (*\ Viel. WERENFELS, 1. 1. ell VIN EFFEN, t. * p. ■ M 2 ■> -  92 het regt op en de verpligting ken der kennisfe van eenen hoogstëenyoudigen Godsdienst geweldigfyk in. den weg ftaan , en de bronnen zyn van zeer. veele nuttelooze twisten , en ydele hairkloveryën. By geene foorten van menfchen , werkt gemeenlyk de kracht van het vooroordeel des gèzags fterker , dan by dezen. Geene menfchen zyn zoo ongeneeslyk , als dezen ; naardien de hoogmoed hen ten eenenmale beheerscht, en hen., met den heetften yver, niet zoo zeer voor de waarheid , als wel voor hunne eenmaal aangenomen en verdedigde gevoelens, doet ftryden. Dit was het geval der geleerde Joden, tot wien jesus, met veel nadruks, zeide (*) : hoe kunt gy gelooven , die gy ere van eikanderen neemt, en de ere y, welke Go de alleen toekomt, niet zoekt f En , op dezelfde wyze , is het met de meesten van onze geleerden gelegen. De ere, welke zy van elkander nemen , dat is , hunne hoogmoed , door verdienden (gelyk zy fpreken (f)) verkregen; de hoogte , %velke zich verheft tegen de. eenvoudige kennis van God (§) ; de daaruit volgende minachting van alles, wat niet geleerd, niet hoogvliegend, niet fpitsvondig, en vol van geheimenisfen is; — dit alles maakt den toegang der naakte waarheid tot hun hart zeer moeilyk. 3. Nog moet ik , met opzigt op dwaling , aanmerken , dat dezelve, als zoodanig, dat is, als dwa- t'wgi (*) Joan. v: 44. ( f ) Superbia meritis acquijïta. (5) 2 Korlnth. x : 5.  Tot eigen oordeel in den godsdienst. 93 llng, aangemerkt, nimmer ftrafbaar is, of den mensch voor God verdoemlyk maaken kan. Straf onderdek altyd' misdaad y en misdaad fchuilt nooit in het verftand , maar in den wil (*). Het is zoo ; hy , die dwaalt, kan fchuldig zyn , en is het daadlyk , zoo dikwyls hy , door zyne eigen verkeerdheid, zich onvermydlyk in dwaling geftort heeft. Hy is fchuldig,. by voorbeeld , wanneer hy omtrend de waarheid achteloos en onvcrfchillig verkeert , dezelve als eene kleenigheid , als een kinderfpel p behandelt, zyne eigen rede. verwaarloost, uitluiheid alle onderzoek vermydt, anderen flegts naarpraat, of zyne aandacht ge* heel geeft aan fchoolfche twisten , en daar door eindelyk verbysterd , de onderfcheiden kenmerken van waar en valsch ten laatften verliest. Maar ftelt, dat iemand , van deze gebreken vry , zich , ten aanzien zelfs der allergewigtigfte ftukken van den Godsdienst, in zyn onderzoek , bedriegt: hoe zoude het regtvaardig Opperwezen den zoodanigen , in dit geval, kunnen ftraflën ; daar zyne dwaling onvermydlyk was , en geenzins van zyne vrye willekeur afhing ? Zelfs zoude zulk een meer achting verdienen, dan een ander , die , by geluk , nader aan de waarheid komt, zonder dezelve gezogt te hebben , en wiens geloof aan de waarheid niets is dan een louter vooroordeel en ydele aankleving aan de begrippen zyner Voorgan- geren. Het een en ander bewyst genoegzaam , dat (*) Qjiis nomen trnquamjcekru errori dtdit? Seneca Herc. fu.r. veif. 1237» M 3  94 «ET REGT OP EN DE VERPLIGTING dat de algemeene feilbaarheid ons geenzins ontflaat van de verpligting, om de waarheid zelf naartefpooren, maar , in tegendeel, dezelve aanklemt en verfterkt. Laat ik wyders, tot ftavinge van deze onze verpligting , my beroepen op het oogmerk, welk onze Schepper noodzaaklyk moet gehad hebben , in het voordbrengen der menfchen. De oneindige algenoegzaamheid , ja alle de volmaaktheid , welke wy in de Godlyke Nature verëeren , laat ons niet toe aan een ander eindoogmerk te denken , dan de begelukzaliging der menfchen , in die mate , waar voor yder, naar zynen aard , vatbaar is. Zal dit heerlyk oogmerk bevorderd worden , dan moet de mensch middelen aan de hand hebben ter beoefening van deugd , zonder welke men zich geen geluk verbeelden kan. Zal zyne deugd toereikende zyn , om hem , in eene waereld , als deze is, waar geluk te doen genieten, zy moet Godsdienst tot haren grondflag, raadsman, en geleider hebben (*). De mensch moet dus , volgends het oogmerk van zynen Schepper , tot Godsdienst en deugd verpligt zyn. Niemand , die daarboven de afhanglykheid der menfchen van God erkent , zal deze ftelling betwisten. . Naardien nu , gelyk wy reeds gezien hebben, Godsdienst zonder overtuiging , noch deze zonder eigen onderzoek en beöordeeling , kan plaats hebben , lydt het tevens geen tegcnfpraak , dat yder mensch gehouden (*) Zie boven, .bl. 76 — ji. '■  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 95 den is, om, m zaken van den Godsdienst, voor zich zeiven te oordeelen. Zy , die den mensch van deze verpligting ontflaan , ja zelfs, hem het vrymoedig onderzoek der waarheid ontraden, ontflaan hem tevens van de verpligting tot Godsdienst, of hegten, zo zy d*ze verpligting willen ftaande houden , aan dit woord een allerbefpottelykst denkbeeld , welk zich zelve verwoest, en den mensch zeiven geenzins voordeel, maar . allerlei nadeel toebrengt. Men voege hier nog by, dat de Godsdienst, in het gemeen , uit zynen aard , voor alle menfchen gefchikt is, en dat de middelen om tot de nodige keft* nisfe , en het wezenlyke van den Godsdienst te geraaken , aan alle menfchen gegeeven zyn. Niet dan 2 te veel verwart men, helaas! den Godsdienst met een zamenftel van menschlyke Godgeleerdheid, welk, door zyne duistere fpitsvondigheid , fchoolfche wftanV wvsheid, ydele hairkloveryen , en verveelende, langdradigheid , zeer zeker niet voor het verftand van yder mensch gefchikt, maar in tegendeel de hoofdbron van bederf, dwaling , ongeloof , en bygeloof, is. Zy , die ogen in het hoofd hebben , en het met den Godsdienst , en de ware belangen der menschheid , wel meenen, kunnen niet nalaten, deze verwarring te betreuren en tegentegaan. De Godsdienst, als eene wetenfchap voor het verftand befchouwd , kan flegts eenige weinige, zeer duidelyke , en zeergewigt&e , waarheden bevatten , welken voor den gemeenen 5 * man  96 - HET REGT OP EN DE VERPLIGTING man zoo gewigtig en eerwaardig zyn , als voor den geleerden. Dezelve heeft niets gemeens met alle die ydele vragen en nietige twisten, welken den ledigganger eene onvruchtbare bezigheid geven , het hoofd warm , en het hart koud maaken. Neen : dezelve is eene duidelyke zaak , welke op het geluk van ydcren mensch eenen kcnnelyken invloed heeft, en met onze deugd én troost in deze , zoo wel als met Onze hoop op eene volgende waereld , in het naauwfte verband ftaat. Een gezond menfchenverftand , eene opregte liefde tot de waarheid , een ootmoedig hart, eene gezindheid om alle vooröordeelen, welken men ontdekken mogt, hoe ftreelende dezelven zyn, aan de waarheid gewillig optcöfferen , een ernftig voornemen, onr de waarheid in liefde te betragten ; dezen zyn de voornaamfte middelen , om den Godsdienst te leeren kennen. Deze middelen hebben wy allen by de hand. God , die in de uitdeeling zyner gefchenken , zich nimmer , door eenige partydigheid , laat verblinden , fchonk dezelven aan allen , en beveelt hier door aan allen , op de ontegenzeglykfte wyze (*) , zich van deze middelen te bedienen', om tot de kennisfe der. waarheid \ welke een algemeen goed is, te geraaken. - - . Men ( * ) Wél zegt Augustinus , Confesf. L. Ü c. 25. Verkas tua , Domine , nee mïa efl , Jed omnium , ques ad efus comn.unionem publice vocas j tefmUittf adnmens nos , ut nalimus eam habere privatam , ne privetnur cd : nam quisquis id , quod tu fruendum omnibus proponis , fihi proprk vindicat , c? fuum ejje vult , quod omniuuj. ejl l a commmi propellitur ad fm, id efi , a veritate ad mendacium, ■ ■ ' ■  tot eigen oor-deel in den godsdienst. 9? Men waane niet, dat de Godsdienst van jesus deze natuurlyke verpligting der menfchen, welke wy bepleiten , in het allerminfte opzigt , zoude verzwakt hebben. In tegendeel, wordt dezelve , door het onderwys van onzen gezegenden Meester , en van deszelfs Ryksboden , uitnemende bekrachtigd. Het oogmerk, waar toe jesus door den Allerhoogften gezonden werd, was geenzins om de verpligtingen opteheffen , waar onder de eeuwige natuurwet de menrchen gebragt heeft. Dit getuigt Hy zelf (*) ; en de leer, welke Hy vcrkundigde , bevestigt de waarheid van deze zyne getuigenis. Hy vergunde den mensch niet flegts , maar hy eischte van hem , de waarheden van den Godsdienst zelf te onderzoeken. Tot dit einde wees Hy de Joden uitdruklyk naar hunne gewyde Schriften , met bevel, om dezelven te onderzoeken t en met zoo veel naauwkeurigheid gadeteflaan , als waar méde de Myndelvers de Zilveraderen , de Goudbeddingen , en de plaatfen der Saffiren , plegen optefpeuren (t)- 'ïn de gelykertis van Lazarus en den ryken Man (§) , beveelt Hy wederom , naar Mo fes en de Profeten te hooren. Geheel zyn leertrant was juist gefchikt, om dè menfchen zelf te doen den- . ken, (*) Matth. V: 17. (|) Joan. V: 39. Het woord fg«v»£» bcteekent eer. allernauwkeurigst onderzoek doen. (*) Luk. XVI: 29. J N  $J8 het regt op en de verpligting ken , en aan het flaaffche juk des vooröordeels te onttrekken. Dan eens opperde Hy vragen , waar op Hy antwoord begeerde , naar de meening der genen , die Hy onderhield ; dan eens maakte Hy tegenwerpingen ; dan eens toonde Hy de nietigheid van het gezag, welk de Hoop der geleerde Joden zich aanmatigde \ en zeide hun uitdruklyk , dat zy blinde leidslieden der blinden waren. Wel verre van den gemeenen man niet bevoegd te rekenen , om over den Godsdienst te oordeelen , vervoegde Hy zich juist tot dezen , en fprak met yder een', by wien hy gezond menfchenveriland en een braaf hart vond , over de aangelegenfte ftukken van den Godsdienst. Op dezelfde wyze handelde de Apostelfchaar. Niet flegts aan Geleerden , aan Opzieners , en Leidslieden , maar aan den gemeenen hoop van Kristenen te Thesfalonike , beveelt pa ijlus ( * ) : beproeft; alle dingen , en behoudt het goede, Desgelyks vermaant joannes zyne Medekristenen (f): Geliefden , gelooft eenen yder en geest e niet , maar beproeft de geesten , of zy uit Gode zyn ; want veels valfche Profeten zyn in de waereld uitgegaan. Hier mede komt Overeen het gene petrus zegt ( § ): zyt' altyd bereid, om verandwoording te doen, aan een yder, die u rekenfehap afvordert, van de hope , welke in u is, Kortom, de Apostels wilden , zoo min , als jesus, hunne (*) I ThcsJ. v: 21. iTJ I joan. iv : I. ~U) i Petr. iii: 15,  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. Op hunne Meester , dat de menfchen hunne leer in het blinde , üit louter vooroordeel, zouden aannemen; maar eischten in tegendeel, dat yder, naar de mate van zyn verftand , zoude beöordeelen het gene zy zeiden (*) , en prezen de genen , die de Leer, welke zy predikten , op de naauwkeurigfte wyze , onderzogten ( t )• Het gene ik zoo even aanmerkte , aangaande den Godsdienst, in het algemeen, geldt inzonderheid, met opzigt op den Godsdienst van jesus. Dezelve is hoogst eenvoudig, en hier door voor elk menfchenverftand juist berekend. Het is waar 5 wanneer men denzelven naar de Godgeleerde zamenftelfeis .beöordeelen moest, zoude men eene tegengeftelde getuigenis geven moeten. Doch wy hebben reeds opgemerkt, dat de Godsdienst en de Godgeleerdheid twee Verfchillende zaken zyn. ;Men moet den Godsdienst van jesus, uit de gewyde Schriften des Nieuwen Testament* alleen, beöordeeien, om deszelfs beminnelyke eenvoudigheid , het groote kenmerk der waarheid , door de twisten der Schoolgeleerden en Stelfelmakeren gewei' diglyk verdonkerd, wederom te herkennen : dan, en dan alleen , is hy zuiver , gelyk de Zonne , en eenvoudig , gelyk de geheele Natuur. In die dingen, welken duidelyk in de Schrift gefield zyn , vindt men alles 9 £*) 1 Korinth. x: 15(|) Hand. xvii: II. N 2  10o bet regt op £n de verpligting alles, wat men weten en betragten moet, zegt August i n u s (* ). Hoe zeer ware het te wenfchen , dat men nimmer wys geweest ware boven het gene gefchreven is (f) , en daardoor aanleiding gegeven hadde, om de menfchen, met eenigen fchyn van regt, van hunne verpligting tot eigen onderzoek der waarheid , te ontheffen i Zonder eene angstvallige bepaling der Grondwaarheden, welken tot het wezen van den Kristlyken Godsdienst behooren , hier te waagen , zeg ik alleenlyk , dat, zo men zich aan het gezegde van augusTinus houdt, de Grondwaarheden zeer weinig in getal, zeer bevattelyk , en . zeer gewigtig , voor yder mensch, zullen bevonden worden te wezen (§). Yder mensch is gevolglyk, naar het oogmerk van den Infteller van onzen Godsdienst, ten fterkften verpligt „ denzelven te onderzoeken en te beöordeelen. Te meerder* regt heb ik , om dit befluit te trekken, naardien kristus zelf geene byzondere fchranderheid, of ook geleerdheid , maar flegts gezond menfchenver- ftand , ( * ) In iis , quae aperte in fcirpturê pofita funt , inveniuntur illa omnia » . f uae continent fidem moresque vivendi. L. II. de doftrina Christ. c. 6. en elders zegt hy , dat 'er niets , van het gene men weten en betragten moet, in de Schrift , duisterlyk wordt vo'orgefteld , of het wordt , op andere plaatfen ■, aller' duidelykst verklaard. Nihil in fcriptttris obfcure diStm eji , quod fpeSet ad fidem £? mores , quod non planiffime dittum fit in aliis locis. Vid. Bellarkin. L. I. de Ëucharifl. c. 9- nbi haec iüGusTin verba Iaudat. (,t) Rom. XII. 3. (§) Zie hier over breeder den Brief aan de Piotefianten in Frankryk 4 bl. 12 en verv. :  'tot eigen oordeel in den godsdienst. 10? ftand , liefde tot de waarheid , en deugdgezindheid , in zyne leerlingen vorderde., Een yder, zegt Hy (*).+ die uit de waarheid is , hoort myne femme * en wederom (t) ï zo iemand-den wil van God wil doen, die zal van deze leer bekennen , of dezelve uit Gode zy , dan of ik van my zeiven fpreke. Hoe eenvoudiger , en minder door vooröordeelen bennet de menfchen waren hoe gefchikter Hy hen keurde voor zynen Godsdienst Indien gy u niet verandert, en den kinderkens velyk wordt, gy zult in het koningryk der hemelen geemzins ingaan. Zo zvie dan zich zeiven , gelyk dit kindeken , zal vernederen, deze is de meeste in het ryk der hemelen (§ > Daar dan zyn Godsdienst voor alle verftanden gefchikt is , en yder een de middelen by de hand heeft, om tot de regte kennis van denzelven te komen, zo vorderden jesus, en zyne Apostels, met regt dat yder een hunne leer naauwkeuriglyk onderzoeken , en aan de regels der-baarblyklykheid toetzen zoude.- Laat my wyders hier nog aanmerken, dat de natuur van het ryk onzes Heeren, of de gefteldheid zyner Kerke , de vryheid van onderzoek en beöordeeKfea in den Godsdienst, ten hoogften begunftigt, en dat niets daar tegen meer ïtryoig is , uun , m ^ ^ (*) Joiin. XVIII: 37» ( t) Jo&n. VII •• 17- if) Matth XVIII: 3 en 4, ver&- Matth- XI: 25' N 3  102 het regt op en de verplïgting -de , het gevoelen van anderen aantenemen , of aan eenige menfchen , wie zy zyn , eenig gezag , ten dezen aanzien, toetekennen. Jesus alken is de Heer, die zyner Kerke gebieden mag. Gy noemt my , zeide My (*) , Meester en Heer , en gy zegt zvel, want ik ben het. Gelyk wy maar éénen God hebben , den Vader , naamlyk , uit wien alle dingen zyn , zoo hebben wy ook maar éénen Heer 9 Jefus Kristus Qf)- Eén Heer , één geloof, één doop , één God en Vader van allen is 'er (§). Hy alleen heeft regt, om ons voortefchryven , wat wy gelooven en doen moeten ; want Hy is de over ft e leidsman en voleinder des geloofs (**). Deze eer is voor Hem alleen bewaard, die door God met den geest der onfeilbaarheid voorzien , en, na zynen last volbragt te hebben , tot eenen Heer en Kristus gemaakt (ft) , en uiter maten zeer verhoogd is (§§). Daarom-yverde Hy zoo zeer, volgends den last van God , zynen Vader, tegen de genen , die aan zich zeiven , of andere menfchen eenig gezag , omtrend de bepaling van geloofstukken , of gebruiken , in den Godsdienst, geven wilden. Dezen waren het trouwens , die Hem de kroon van het hoofd ftalen , en de ere , 'welke Hem alleen toekomt, onder anderen ver- deel- (*) Jo&n. XIII. 13. (f) 1 Kurinth. VJII: 6. (§) Eph'f. IV: 5 en 6. (**) Hehr. XII; 2. (tt) Band. II; 36.  tot eigen oordeel in den godsdienst. 103' deelden. Laatze vaaren , zeide Hy (*), ten aanzien der Farizeen en Schriftgeleerden, die over de confciëntien der menfchen wilden heerfchen , laatze vaaren ; zy zyn blinde leidslieden der blinden. Indien de blinde den blinden leidt, zullen zy beiden in de gragt vallen. Dezen lieten zich van de menfchen gaarn Rabbi noemen; maar gy, myne leerlingen, zeide Hy (t), zult niet Rabbi genoemd worden ; want één is uw Meester, ndamlyk Kristus , en gy zyt allen broeders ; de meeste van u zal uw dienaar zyn. Alle heerfchappy, hoe ook genoemd , verbood Hy zyne leerlingen uitdruklyk ( § ) , en alle menschlyke geboden en voorfchriften , omtrend den Godsdienst, verklaarde Hy ten eenenmale ydel en krachteloos (** ). Op dezelfde wyze dachten en fpraken de Apostels. Paulus berispte daarom de Korinthiers , dat zy zich naar de namen van menfchen, van Hem, paulus, van apollos, en van cephas, noemden (ft)- Jakobus zegt uitdruklyk (§§) : 'er is één eenig Wetgever, die behou» den en verderven kan : doch wie zyt gy, die een anderen oor-deelt ? Petrus vermaant de Ouderlingen der Gemeenten (***), dat zy toch geene heerfchappy zouden voeren over bet erfdeel. Uit (*) Matth, XV: 14. ( (•) Matth. XXlil: 8 —II. (g) Matth. XX: 25 —27- XXII: 25 — *N (**) Matth. XV: 9( tf ) 1 Kor. 1: 12. 13; (5 5) J* IV: 12. (*•*) 1 Petr. V: 3-  104 «ET REGT OP EN DE VERPLIGTING Uit het gene wy hier over aangemerkt hebben, volgt van zelf, dat yder Kristen niet flegts regt heeft, maar ook , naar de mate van zyne bekwaamheid , verpligt is, om, in zaken van den Godsdienst, met zyn eigen verftand te rade te gaan , en het gene hy door jesus , of deszelfs Apostelenduidelyk verklaard en beflist vindt, voor waar aanteneemen , doch te gelyk, omtrend al het andere , waar over altyd zal kunnen getwist worden , naardien het niet uitdruklyk bepaald is, vryelyk te denken, en zich nimmer aan eenig menschlyk oordeel of gezag te verflaaven. In de daad , dit is een gedeelte van die vryheid , waar toe kPvIstus ons geroepen , en waar door Hy ons vrygemaakt heeft (*). Ook in dit opzigt, verëeren wy Hem , als onzen Verlosfer , die ons van het juk des gezags, des vooröordeels , en des bygeloofs bevryd heeft; en het is onze pligt, te /laan in de vryheid, waar mede Kristus ons heeft vrygemaakt , en niet zvederöm met hetjuk der dienstbaarheid bevangen te worden (t). Dan , dit is het alleen niet, waar toe de pligt van een' Kristen zich uitftrekt. Wy beweeren daarboven ,' overëenkomftig den waren geest van den Protestantfchen Godsdienst, dat yder Kristen verpligt is, om zyne ontdekkingen en naarvorfchingen , voor zo verre hy oordeelt, dat dezelven nuttige waarheden bevatten, (*) Gal. V: i en 13. (f) Gal. V: 1. KoloJJ. II: 18.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 105 ten , op eene voegzame wyze , met befcheidenheid , aan anderen , ter overweginge, medetedeelen , wanneer naamlyk zyne bekwaamheid en omftandigheden hem dit toelaten. Veelen maaken zwarigheid, om hunne toeflemming aan deze ftelling te geven. Zelfs zyn 'er , onder de Voorftanders van de vryheid in het denken , niet weinigen , die dezelve regelregt ontkennen , en allerleie bedenkingen daar tegen opperen. Doch alles , wat men tegen deze ftelling , met eenigen grond , kan inbrengen , wordt, mynes inziens , genoegzaam opgelost , wanneer men dezelve , op de gezegde wyze , voordraagt ; gelyk de verftandige Lezer gemaklyk bevroeden kan , en uit het vervolg nader zal blyken. Ik heb boven (*) reeds aangemerkt, dat de Hervormers onderfteld hebben , dat de Kristen , zo hy anders bekwaamheid genoeg heeft , geregtigd en verpligt is , om , tot nut van anderen , zyne godsdienftige gevoelens befcheidenlyk medetedeelen. Ook meen ik bewezen te hebben, dat het regt van den mensch zich daadlyk zoo verre uitftrekt. De vraag is nu alleen maar , of de Kristen verpligt zy , zich van dit regt, op de gezegde wyze , te bedienen ? Myns oordeels , moet de vraag met ja beantwoord worden , mits men de reeds aangehaalde bepalingen onder het oog houde, en (*) Boven , bl, 32. 33, 49. 50 en 51. O  IOÖ HET REGT OP EN DE VERPLIGTING en deze verpligting zoo min tot alle perfonen, als tot alle leerftukken , betreklyk maake , en daarboven nog tyd en wyze in acht neeme. Yder mensch is hier toe niet bekwaam. Veelen zyn 'er, die nog wel in ftaat zyn, om zelf te onderzoeken, en te beöordeelen, wat waar , en wat valsch zy; maar die noch genoegzaame bekwaamheid, noch tyd en gelegenheid hebben , om hunne overdenkingen , ten gemeenen beste , bekend te maaken. Anderen bevinden zich in omftandigheden , welken hun de bekendmaking hunner gevoelens , omtrend den Godsdienst, om gewigtige redenen, ontraden , offchoon zy meer dan genoegzame bekwaamheden bezitten. Ook zyn alle leerftukken niet even nuttig voor het menschdom. Nuttige leerftukken kunnen zelfs niet voor yder een', niet op alle tyden , noch by alle gelegenheden, even nuttig zyn. De verftandige moet, inzonderheid ook in dit opzigt, tyd en ivyze kennen. De nodige bepaling dan verftandiglyk onder het oog gehouden wordende , beweer ik , dat de Kristen verpligt zy , ten aanzien van zyne gedachten, omtrend den Godsdienst, mededeelzaam aan anderen te.wezen: De Rede en heuKristendom, meen ik , leggen hem dezen pligt op. Deze voorwaardelyke pligt van den mensch vloeit reeds van zelf voord uit den pligt tot onderzoek. Onze natuur, onze beftemming, ons geluk, brengen ons, gelyk wy gezien hébben , onder de onflaakbare ver-  TOT EIGENT OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 10? verpligting , om den Godsdienst zelf te onderzoeken , met die nauwkeurigheid , welke het belang der zake vordert, en om, langs dezen weg, onze godsdienftige kennis , en onze deugd , te vermeerderen Om m de volbrenging van dezen gewigtigen pligt gelukkiglyk te flansen , en in de kennisfe der waarheid toetenemen , is niets zo dienftig , als de openlyke voorftelling van 7Vne eigen overdenkingen , het zy in gemeenzame gefprekken , het zy in gefehriften ( * ). Hier door heeft men gelegenheid , om zyne dwalingen , door de overtuigende tegenfpraak van anderen, te leeren kennen, en daadlyk te verbeteren; daar men door zyne gedachten altyd voor zich zeiven te houden , gevaar loopt, om in fchadelyke dwalingen , tot zynen dood toe te blyven volharden. Het is eene door de ondervinding beproefde aanmerking , dat 'er geen beter middel is, om de waarheid aan den dag te brengen , dan wanneer men zyne gevoelens openlyk voorftelt , en aan het oordeel van yder een' onderwerpt. Dwaal ik ■ laat een ander my , zo hy kan , onderrigten. Kan hy dit niet doen , en oordeelt hy echter, dat ik dwaal; hy herinnere zich dan , dat hy my langmoediglyk moet behandelen , en de Goden naarvolgen, die de dwalen- den (*) Het is, naar het oordeel van fommigen , beter, aangaande den Godsdienst , vrySlyk te fchryven , dan in de gemeene zamenleving daar over vryëlyk te fpreken ; naardien men zich ,(in gefprekken , doorgaands zoo behoedzaam en uitvoeriglyk niet kan uitdrukken , als m gefehriften ; en de Lezer het gefchrevene naauwkeuriger kan nagaan. Zie MEIER , t. a, p. bl. 40. O 2  I08 -HET REGT OP EN DE VERPLIGTING den^goedertierenlyk verdragen (*). Ja, dit is zelfs het eenige middel, om de dwaling op de vlugt te flaan, en de waarheid te doen zegepraalen. Ben ik derhalve verpligt, zonder aanzien van eenig menschlyk gezag, my op het onderzoek der waarheid toeteleggen , en myne Godsdienftige kennis zoo veel te bevorderen , als ik kan ; dan ben ik te gelyk verpligt, dit heilzame middel te bate te neemen, en niet alleenlyk vry te denken , omtrend den Godsdienst, maar ook, by bekwame gelegenheden., myne gedachten openlyk te uiten. Deze verpligting wordt fterker, wanneer men zelf de zaak van aanbelang oordeelt te wezen , en de gelegenheid , om zyne gevoelens voortedragen, gunftig vindt. Want, fchoon dwaVmg , op zich zelve , nimmer eene misdaad zy, en geen verftandig mensch een' ander', die hy gelooft dat dwaalt, daarom haaten zal (f ) , kan nogthands ,. gelyk wy gezien hebben , de dwalende , voor het Opperwezen , fchuldig zyn , wanneer hy, naamlyk , van die middelen, welken de Voorzienigheid hem doet ontmoeten , geen gebruik maakt, om de waarheid te ontdekken , in eene zaak,. waar by hy zelf gelooft veel belang te hebben. Maar (*) M. Ahtojtisus , L. IX. J. n. » /«» ptwfefe rut. Ei h i*Y) , jUEuvjjo-o , ort 7rfo? lovh 1} iVpïm* coi ttfólt*. K»t (*) Non ejl pruder.tis errantès odijje: aUoquin ipfe jlbi odio erlt. Sekeca, da IrS, L. L c. 14.  TOT EIGEN OORDEEL ÏN DEN GODSDIENST. 109 Maar behalve dit beginfel van verftandige eigenliefde , is 'er nog een ander beginfel , aan dit ondergefchikt , waar uit wy deze verpligting ook gemaklyk kunnen afleiden.. Ik bedoel het beginfel van liefde tot den naasten. De natuurwet legt ons dezen pligt op , en beveelt, dat wy elkanders wezenlyk welzyn bevorderen , elkanders verftand verlichten , en hier door elkanders deugd , troost, en gelukzaligheid , waar wy kuiinen , vermeerderen. Wanneer ik dan meen , eene waarheid te doorgronden , waar aan het menschdom ten uiterften gelegen ligt, beveelt my de natuurwet, dezelve te openbaaren , ja zelfs , myne rust, myne veiligheid , en belangen , aan het welzyn myner medemenfchen edelmoediglyk opteofferen , en, lchoon gehaat en vervolgd , de weldoener van myn geflacht te worden. Offchoon ik my zelfs , wegens de gewaande waarheid , en het nut myner ontdekkingen, grovelyk vergiste , zoude ik nogthands yders achting verdienen, wanneer ik my betoon vatbaar te wezen voor zulke edelmoedige beginfelen. .Niet te vergeefsch voorzeker heeft onze goedertieren Schepper , die , in de voordbrenging en fchikking van het Geheelal, het geluk der redelyke wezens voornaamlyk op het oog had , ons eene neiging tot gezelligheid ingeplant, en ons zoo gefchapen , dat wy vermaak vinden, in eikanderen onze gedachten medetedeelen , en Orïs van deze vryheid tot geen' pryze willen laaten beroovcn. Hoe veel vermaaks zoude de O 3 mensch  110 het regt op én de verpligting mensch misfen , en hoe flaauw zyne naarvorfching der waarheid zyn , indien hy niet geneigd ware , om te hooren , zelf te fpreeken , van anderen te leer en , en anderen te onder-wyzen (*) / Is na het oogmerk van God uit den aard der dingen kenbaar ; en is het de allereerfte regel van alle onze zedenlyke daden : rigt geheel uw gedrag naar de eindoogmerken van God, welken de order der ivaereld u vertoont: dan kan , ook uit dezen hoofde , yder een gemaklyk zyne verpligting , ten dezen aanzien , gewaar worden. En wenden wy onze aandacht naar het onderwys van den Kristlyken Godsdienst, daar vinden wy deze onze verpligting , op eene wyze , welke geen tegenfpraak lydt, voorgefireld en aangedrongen. Het Euangeli leert ons , dat wy de gefchikfte middelen gebruiken moeten , om ter kennisfe van de waarheid te komen , en hier toe is geen beter middel, dan de openlyke voorftelling , van het gene men denkt, aan anderen. Wy moeten, naar de vermaning van paulus (f), geene kinders , maar volwasfenen, in het 'verftand zyn , naar de beste gaven yveren (§) , en ons voor de dwa• lingy (*) Cicero , de Offic. L. i. Qiwd Ji omnia nobis , quae ad viBum cultumque pertinent , quaji virguld divind , ut ajunt, Juppeditarentur, turn optime- quisque ingenio , negotiis omnibus omijjis , totmn Je in cognitione Jcientid CoUocarct. Non ejl ita. Nam & folitudinem fugerct, £f Jocium jïudii quaereret , turn docere , tuin difcere vellet , turn audir* , turn dicere, (f) i Kor XIV: 20. (§) 1 Kor. XII; 31.  tot. eigen oordeel in den godsdienst. iii Um, zoo veel wy kunnen, hoeden (*). Wy moeten, tot dit einde, niet alleen altyd bereid zyu, ter verandwoording , aan een yder , die van ons rekenfcbap afvordert van onze hope Ct \i maar ook elkander leeren en vermaanen (§), met elkander nuttige 'zamenfpraken houden , om den wil des Heer en te verflaan , op dat het woord van kristus ryklyk in onswoone, in-alle wysheid (**)• Wyders leert ons het Evangeli, dat wy het licht onzer kennisfe en deugd moeten laten Jchynen mor de menfchen , en onze kaarsfe , welverre van die te zetten onder eene koor n mate, op eene kandelaar plaatzen , om daar mede allen , die in het huis der Kerke zm, te verlichten (tt)- Het zelve leert ons, dat het Gods oogmerk en wil is ,. dat allerleie menfchen tot kennisfe der -waarheid komen (■§§), en dat wy daarom Gods oogmerk bevorderen, kristus voor de menfchen belyden (***), een yder' mensch in alle zvysheid, leeren , vermaanen , en volmaakt moeten tragten te jlellen, in Kristus Jefus (ttt)- Zelfs maaken wy ons volgends de leer van het Euangeli „ onverandwoordivV frhuldia,. wanneer wy onzen broeder , die, naar (*) Ephef. IV: 14. ) 1 Petr. III: 15. (S) EtheS' V: 19. Koloff. III. 16. Ibid. (■ft) Matth. V: 15 en 16. (.55) 1 ^*m' 11: 4' ( * * * ) Mattft. X: 32 Ctit)  112 tiet regt op en de verpligting onze meening, in eene gevaarlyke doling fteekt, daar uit niet tragten te redden, en door den geest der zagtmoedigheid te regt te brengen (*). Hoeheerlyk hebben jesus en zyne Apostels dezen gewigtigen pligt vervult ! Niets was in ftaat, om hen hunne tydlyke belangen boven die van het Ryk der waarheid te doen ftellen. Kan men het oog flaan op deze doorïugtige voorbeelden, en nog twyfelen aan de verpligting , om het gene men voor eene nuttige waarheid houdt, aan anderen medetedeelen ? Zy waagden alles, hun leven zelf, om de kennis der waarheid , onder de menfchen, te verbreiden, en de weldoeners van hun volk te worden , fchoon hetzelve de waarheid roekeloos verachtte. Hoe zeer de Apostels, in naarvolging van hunnen grooten Meester , jegens de Overheden allen eerbied lieten blyken , en anderen tot gehoorzaamheid aan derzelver bevelen opwekten, lieten zy zich nogthands, door geweldige middelen ,« zoo min als door listen , der heerschzuchtige en vervolgzieke Geestlyken , van de uitoefening dezes pligts affchrikken. Gode moet men meer gehoorzaamen , dan. den menfchen (|) : dit was het moedig antwoord, welk zy den genen gaven , die hen tot zwygen wilden doemen. Volgends dezen welberaden , maar thands by veelen helaas ! in onbruik geraakten, regel, gingen die groote (*) Cal. VI: i. (f) Hemd. IV: 19 ca V; 29.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. Il3 groote Mannen te werk , en fpraken altyd, gelyk zy dachten, zelfs te midden der dreigendfte gevaren. Wanneer ik dit alles by my zeiven nadenk, befluit ik , dat de Godsdienst van jesus met de volftrekfte vryheid niet flegts naauw verbonden is , maar ook zonder deze niet beftaan kan. Gy , bekrompen wezens ; die aan myne verpligting twyfelt, om het gene ik voor waar en nuttig houde, onder myne medemenfchen , openlyk te verbreiden, gy kent de grondflagen niet van de Stad mynes Gods , noch den geest van het ryk der kennisfe en der waarheid 1 En gy, die my onbefchaamdlyk myn regt zelf, ten dezen aanzien, durft betwisten , gy werpt daar door , onwetende , eene blaam op jesus en deszelfs Apostelen; naardien zy my niet alleen zyn voorgegaan , maar daarboven nog uitdruklyk bevel gegeven hebben. Hadden de Hervormers gedacht, gelyk gy; hadden zy zelfs met geoordeeld , zich te moeten bedienen van het recht r om anderen voortelichten , en het ryk der waarheid voordteplanten ; hadden zy de itemme der menfchen, der geestlyke en waereldfche Gezagvoerderen , meer gehoorzaamd , dan de ftemme van hun eigen geweten (*) ; wy zouden nog zitten in denzelfden nacht van (*) Cum Dominus carnis a Domino Spiritus diverfum imperat , non eft obe~ Henim, zegt Hieronymus, aangehaald door den voortreffelyken G r ot iu s. De Jure belli & pacis , L. II. c. 26. §• 3- waar men meer dergelyke gezegden der oude Christenen verzameld vindt, P  314 het regt 0p en de verpligting van dwaling en bygeloof. Maar , dank zy der Voorzienigheid ! zy kenden het Euangeü beter, dan gy , en hadden van petrus (*) geleerd, dat een yder de gaaf, gelyk hy ze ontfangen heeft, aan anderen moet toedienen , als een goed uitdeeler van Gods menigerleie genade. Ik meen genoeg gezegd te hebben , tot betoog , dat de grondregel der Protestanten , zoo ten aanzien van het regt, als van de verpligting , eenes Kristens, volkomen waar is , en op onwedeiieglyke redenen fteunt. Verdient de waarheid , uit haren eigen aard , den byval en de hulde van yder' redelyk mensch ; dan heb ik nu mede genoeg- gezegd , om de aanneemlykbeid dezes regels te bewyzen. Doch, daar de mensch dwaas genoeg is, om de waarheid , wanneer hy dezelve met zyne tydlyke belangen ftrydig keurt, op allerleie wyzen , te verdonkeren , zoo laat my nog kortlyk het voordeel opgeven , welk de Maatfchappy, üit de betragting van dezen gouden grondregel, onvermydlyk oogften moet. (*) i Pitr. iv: 10. TWEE-  TOT ËïGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 11$ TWEEDE AFDEEUNa De Regel verdient algemeenlyk te worden aangenomen , dewyl dezelve het geluk van den mensch, en van de geheele Maatfchappy, bevordert. Dat eene Maatfchappy dan eerst regt gelukkig is, wanneer in dezelve volftrekte vryheid in den Godsdienst heerscht, is ons reeds eenigzins van ter zyde gebleken, toen wy, in een kort tafereel, eenigen der voornaamfte nadeelen gefchetst hebben, welken de menfchen zich zouden hebben moeten getroosten, indien zy dwaas genoeg geweest waren , om hun aangeboren regt, omtrend den Godsdienst, by de oprigting der burgerlyke Maatfchappye, afteftaan. Hier uit immers kan yder oplettend Lezer gemaklyk bevroeden , welken de voordeden zyn , die de Maatfchappy te wachten heeft, wanneer de gulden Vryheid haren ftandaard in dezelve geplant heeft. Ondertusfchen fchynt het gewigt der zake te vorderen, dat wy onze aandacht, nog eenige oogenblikken , vestigen op de verbindtenis , welke 'er plaats heeft tusfchen de Godsdienftige vryheid en het geluk des menschdoms. - Het zy wy den mensch , op zich zeiven , het zy wy de geheele Maatfchappy befchouwen , wy kunnen niet nalaten , de Godsdienftige vryheid, in dien wyd- P 2 uit-  II f5 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING uitgeftrekten zin , waar in wy dezelve behandelen, als eene bron van waar geluk aantemerken. Ik zeg, met opzet, van waar geluk. Overal immers vindt men laagzielige menfchen, die door eigen belang gedreven, deze edele vryheid \ onder allerlei voorwendfel, beperken willen , en dezelve daarom als een vreeslyk kwaad doen voorkomen ; of die , uit luiheid , verkiezen , in den boezem der onkunde zorgeloos voordtefluimeren. Deze venïchtlyke Haven van hunne heerschzucht, of van hun gemak , kennen het waar geluk van den redelyken mensch niet, en zyn derhalve anders niet, dan ongelukkige beoordeelaars van het gewigt en de waarde der Godsdienftige vryheid. De redelyke mensch kan dan eerst regt gelukkig zyn, wanneer hy, ook met opzigt op den Godsdienst, de volkomenfte vryheid geniet, wanneer het hem niet alleen vryftaat, om alles , wat op den Godsdienst eenige betrekking heeft, te beproeven , alle leerftellingen , welken hem voorkomen , alle bewysredenen, en gevolgen , zelf te onderzoeken , en onpartydiglyk te beöordeelen ; maar ook tevens, om zyne eigen gevoelens aan anderen voorteftellen , en befcheidenlyk te handhaaven. De minfte inbreuk op deze vryheid is eene kennelyke vermindering van 's menfchen wezenlyk geluk. Het heil, welk deze vryheid uitwerkt, gaat elk toevallig kwaad , welk daar uit, by dwaze fterfiingen , kan voordkomen, zeer verre te boven. Hoe  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. II? Hoe zeer de menfchen , in hunne denkbeelden , omtrend het geluk , van elkander verfchillen , en hoe zeer men zich vergeefsch vermoeije, om het geluk van den mensch in één uast punt! te doen beftaan ( *) , daar hetzelve een zamenweefzel en gevolg is van menigvuldige beginfelen en handelingen ; wordt echter , volgends het eenparig begrip des menschdoms , tot het geluk , zoodanig een toeftand vereischt, waar in de mensch meer volmaaktheid, dan onvolmaaktheid, ontwaar wordt, en in flaat is, om het gene hy gevoelt te misfen , van tyd tot tyd , te verkrygen , en het gebrekige te-verhelpen. Wanneer wy nu dit denkbeeld vasthouden , zonder ons in afgetrokken , en voor het Gemeen onverftaanlyke , redeneeringen te verdiepen , dan begrypt elk ligtlyk', dat een redelyk mensch , zonder het genot van Godsdienftige vryheid , niet regt gelukkig is , en dat zyn geluk , gelyk van andere zaken , zoo ook van deze vryheid , afhangt. Gelyk de vryheid des. menfchen natuurlykfte toeftand is, zoo is ook aan yder' mensch eene onwederftaanlyke begeerte naar dezelve ingefchapen. Naar vry- (*) Dit is de reden van eene zoo groote verfcheidenheid van gevoelens , als 'er, omtrend het geluk des menfchen , reeds by de oude , en ook by de hedendaagfche , Wysgeren , plaats heeft. Zie de Byiragm tii hst mcnfchlyk geluk , Oftohcr 1789, bl. 348 en verv. P 3  IÏ8 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING vryheid haakt de geheele levende Schepping. Het redeloos dier zelf draagt, niet zonder dwang, het juk, welk de menfchen hetzelve opleggen. De redelyke wezens , hoe meer zelfgevoel zy boven de dieren bezitten , hoe ondraaglyker hun de kluisters vallen. De aanleg , de vermogens , de bekwaamheden , van den mensch , en de bewustheid , welke hy van alle deze gaven heeft , bewyzen duidelyk , dat hy, in het ééne opzigt, zo wel als in het andere, tot vryheid geboren is. Hier van moet yder een by zich zeiven overtuigd zyn ; en gwoonte alleen kan dit edel gevoel in flaap wiegen. Het is derhalve eene vernedering der men?ch~ lyke natuur , eene misdaad van beledigde menschlykheid ,' wanneer men haar , in welk opzigt het zy , tegen haren wil, van hare aangeboren regten, berooft, èn haar belet, zich zelve te bepaalen , hare vermogens te beoefenen , naar eigen inzigten te handelen. Hoe groot is deze misdaad niet , wanneer men den mensch, in de.allerheilig-fte zaak van den Godsdienst, welke zonder vryheid niet beftaan kan , van deze zyne aangeboren regten berooft, en zyn verftand, door allerlei foort van willekeurige voorfchriften , tot flaVerny veroordeelt ! De mensch , die ongelukkig genoeg is van zyn' hals onder-dit wreectó.juk van mensch* lyk gezag te moeten krommen , is dan niet meer dat edele fchepfel, om het welk te zyn , de Schepper hem verordend heeft ! Hy is. de flaaf zyner medemenfchen , door wien hy zich beftieren-laat, in eene zaak, waaraan hem alles gelegen ligt, 'en waar in hy zynen ' ? Opper-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. S10 Opperheer alleen ftaat of valt. Zyn geloof is flegts dat van zyne leidsleiden, die hem overheerfchen, en voor hem denken : zyne overtuiging is ydel: geheel zyn Godsdienst werktuiglyk. De mensch , die naar het beeld van God gefehapen is , heeft dan alle zyne waarde , alle zyne oorfpronglyke heerlykheid , verloren. Door valsch gevoel bedrogen, moge hy waanen gelukkig te zyn : door de gewoonte, moge hy den drukkenden last van het juk, welke hy dragen moet, niet meer ontwaar worden : hy is nogthands een flaaf, — een verachtlyke flaaf ^an nietige aardwormen, die niet voortreffelyker zyn, dan hy zelf is, en mist in de daad het gewigtigfte gedeelte der men schlyke grootheid, '.. .■-< friaihïhötO OfW'S ö''-'>1-*^t^fRïfft '^»yOi Om vergenoegd en gelukkig te leeven ,, moet de mensch zyne werkvermogens vryëlyk oefenen, en aan dezelven bezigheid verfchaffen kunnen. Zy, wien de gelegenheid hier toe ontbreekt, zyn , naar mate van de veelheid en fterkte hunner vermogens, ongelukkig. Naar mate onze belangen ons gewigtiger voorkomen , naar die mate is by ons de aandrang fterk , om onze werkvermogens daaromtrend bezig te houden , dezelven te ontwikkelen , onze gedachten aan anderen me' detedeelen , en onze kennis, langs dezen weg, te volmaaken. En wat kan den nadenkenden mensch gewigtiger zyn , dan de belangen van den Godsdienst ? Beneemt men nu den zoodanigen de gelegenheid , om zelf te denken , te onderzoeken , te oordeelen , * te fpreken , te fchryven; men veroorzaakt eene geweldige  120 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING dige gaping tusfchen zyne vermogens en derzelver beoefening , tusfchen zyne begeerte en derzelver verzadiging : men veroordeelt hem , om zynen geest het leven te benemen , zyne vermogens door ledigheid , zyne dagen in onvergenoegdheid, te flyten : met dit gevolg, dat men hem eindelyk, omtrend den Godsdienst , geheel onverfchillig ziet worden , alle onderzoek myden, alle opkomende twyfelingen onderdrukken , en werkloos henenfluimeren ; of ook, zyne vermogens alleen hefteden , om, het gene zyne overheerfchers hem voorfchryven , $ich zeiven eigen te maaken , in allerleie vormen te gieten, en onder zyne medemenfchen yverig te verbreiden. Dan in tegendeel leeft de mensch regt, die zyne Godsdienftige belangen kent, wanneer hy aan zyne gedachten den vryën loop mag geven , ydere opmerking , ydere twyfeling, 5rdere fchynbaare waarheid, aan anderen kan mededeeten , en hier in door geenerleie hinderpalen belet, maar, op alle wyzen , daar toe aangemoedigd wordt. Dan gevoelt de mensch zyne eigen waarde, en de verhevenheid zyner nature ; dan verhoogt en veredelt hy zyne bekwaamheden, en verkrygt, of verfterkt, heb« belykheden, welken hem in ftaat ftellen , om zyne I*ol , op het tooneel dezer waereld , wel uittevoeren , en hem voorbereiden tot een hogeren kring van werkzaamheden, Wyders, om vergenoegd te leeven, moet de mensch jsyn karakter door deugd gevormd hebben , en deze deugd  TOT EIGEN OOPvDEEL IN DEN GODSDIENST. 121 deugd moet, in eene waereld , zoo vol van dwaasheid , ondeugd, en onheil, als de onze is,, zal zy onwankelbaar vast ftaan , op den Godsdienst rusten. Zal de Godsdienst den menfche dezen gewigtigen dienst doen , en deszelfs wankele deugd fchraagen , Herken , en voor den val bewaren ; de mensch moet met den Godsdienst van naby bekend zyn. En hoe kan men zich verbeelden, dat dit mooglyk is , ten zy Godsdienftige vryheid het fcepter zwaaije ? Waar deze ontbreekt , ftaat de deur voor de ondeugd , voor de heilloze kunst van huigchelen, liegen, en vleijen , open. Waar deze ontbreekt, is de mensch een flaaf; en de flaaf, als zoodanig , kan niet deugdzaam zyn. Waar deze ontbreekt, kent de mensch den Godsdienst niet, in deszelfs ware, enbeminlyke, gedaante. Gelyk dezelve zyner deugd geen voordeel, maar in tegendeel veeleer nadeel doet; zoo verfchaft dezelve hem ook geen' troost, in de ongelegenheden dezes levens, maar vervult zyn hart dikwyls met eene flaaffehe vrees voor God, en met zielgrievende angften voor de fchrikbeelden van het Bygeloof. Daar alleen , waar Godsdienftige vryheid heerscht, daar wordt de Godsdienst voor 's menfchen verftand en hart regt gewigtig ; daar houdt hy beiden onledig; daar hangt hy met het ganfche zam en ft el zyner gedachten en gevoelens te zamen ; daar brengt hy licht en leven in de eene en de andere ; daar kan hy de beftendige hefturer en leidsman van den mensch wezen , wyl rede en vryheid zyne gezellinnen zyn; daar Jpreidt hy geene vrees noch fchrik , maar moed en ver- Q trm-  122 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING trouwen om zich henen ; daar verheft hy 's menfchen geest, verwydt en bevredigt deszelfs hart; daar daalt hy binnen den kring van deszelfs bevatting , is niet onheftaanbaar met de daadlyke 'waereld, met 's menfchen natuurlylie gevoelens en bevindingen , eischt van hem mets , 't welk hy niet verrigten kan , en verbiedt hem mets, 't gene onfchuldig en goed is ; daar veredelt hy alles in zyne ogen , boezemt hem troostryke , kinderlyke, gevoelens in jegens God, en maakt hem eiken pligt tot vermaak (*'). Niet minder gewigtig is het voordeel, welk de Godsdienftige vryheid aan de Maatfchappy der menfchen toebrengt. Dit vorderde eigenlyk geen nader betoog , naardien hetzelve klaar genoeg blykt uit het gene reeds gezegd is. Al het voordeel immers , welk de mensch , als een op zich zelf ftaand wezen befchouwd , uit de velden der Vryheid oogst , loopt noodzaaklyk uit ten besten van het Algemeen. De Maatfchappy maait de vruchten der deugden , welken de byzondere Leden zaaijen ; en naar evenredigheid yder Lid afzonderlyk beter wordt, moet het geheele lighaam bloeijen en welvaarend zyn. Doch , behalve deze gezegende uitwerking, heeft de Godsdienftige Vryheid eene regelregte ftrekking, om het algemeene welzyn der menschlyke maatfchappy krachtdadiglyk te bevorderen, en zulke deugden tot ftand (*) Zie den zeer cenvaardigen Zollikofek., VIII. D. bl. 257.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 123 ftand te brengen, van welker beoefening de maatfchappelyke welvaart onmiddellyk afhangt. Godsdienftige Vryheid brengt ware kennis van den Godsdienst voord , en bevordert, langs dezen weg , allerleie gezellige deugd. Godsdienftige bepalingen zyn , uit haren aard , altyd fchadelyk voor de volmaaking der menschlyke kennis. Dezelven zyn beletfels , welken het doordringen van het licht verhinderen , en aan de oefening der Rede palen ftellen. Neem welk eene wetenfchap gy wilt, nimmer vindt dezelve grootere vyanden, dan in de genen, die, op een' beflisfenden toon , zekere aangenomen begrippen vastftellen , en de menfchen daar aan verbinden. Men weet, welk eenen invloed het «tfw «p* van aristoteles, en de vastgeftelde beuzelaryën der Schooien , in de vorige eeuwen van duisternisfe, op de voordduring der domheid en onkunde , gehad hebben. Met Godsdienftige bepalingen is het althands niet beter gelegen. Men wende zyn oog flegts naar die Volken , waar menschlyke voorfchriften en Geloofsformulieren de Vrvheid , welke den mensch , en vooral den Kristen, toekomt, ondermynen. Midden onder alle de veranderingen der algemeene gevoelens , en in wederwil van al het licht, welk van alle kanten begint doortebreken, blyven deze voorfchriften , dikwyls eeuwen agter elkander , in denzelfden akeligen ftaat (*) , en ftrekken ten (*) Zie Dr. u. puice, Aanmerkingen over de gewigtigheid der Staats* omwenteling in Noord - Amerika , bl. 47 en verv. Q * /  124 ■ HET REGT OP EN DE VERPLIGTING ten fteun van dwaling, bygeloof, geveinsdheid, menfchenhaat, vervolging, onverdraagzaamheid, en kleenachting van dat gene, welk eigenlyk alleen den naam van Godsdienst verdient. Daar alleen, waar Godsdienftige vryheid heerscht, en men denken , fpreken , en fchryven mag, wat men wil, wordt de waarheid aan den dag gebragt, de kennis allengskens gezuiverd , en het nationaal karakter van een Volk verbeterd. Onkunde is door de ondervinding van alle tyden bewezen te zyn de voorname bron van onverdraagzaamheid (*) , die haatlyke ondeugd , welke tegen de Rede en het Kristendom zoo geweldiglyk indruischt, en de grootfte verwoestingen in de Maatfchappy heeft aangerigt. Menfchen , die de gevoelens van het Kerkgenootfchap , waar in zy zyn opgewiegd, alleen met den blinkenden naam van regtzinnig beftempelen , dezelven aan yder een' voorfchryven, en de genen, die van hun verfchillen , als Ketters veröordeelen , haaten , en , zo zy kunnen, ftraffen, en vervolgen , zyn, ten ware Staatkunde hen dezen verachtlyken rol doe fpeelen , lieden van eene zeer bekrompen kennisfe, en een zeer flaafsch verftand , ja , gemeenlyk , volflagen domkoppen , die niets weten, dan hunne Katechismusvragen, en de klanken, welken zy uit de monden hunner Onderwyzeren gewoon zyn te hooren. Wat kan men van de zoodanigen anders verwachten, dan on- ver- (*) Dit wordt bondiglyk betoogd in de Faderlandfche Bibliotheek van wetenfchap, kunst enfmaak, I. D. 4. N. bl. 149 en vcrv.  TOT' EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. I'2£ verftand, drift, ftugheid , broederhaat, wraak, en vervolgzucht ? Zy hebben zoo weinig kennis aan het menschlyk hart, als aan den waren Godsdienst. De teer van hunne Kerk is, meenen zy , de eenige leer , waar in men kan zalig worden. Hune Formulieren zyn by hun , als Godfpraken , geacht, welken niemand mag tegenfpreken. Nimmer hebben zy de waarheid onpartydiglyk naargevorscht, nooit hebben zy getwyfeld, nooit zelfs regt, met overtuiging , hunne eigen Kerkleer geloofd. De gevoelens van anderen kennen zy niet verder, dan uit het gebrekige onderligt hunner Leermeesteren , wien het genoeg was, hen tegen de onregtzinnigen te waarfchouwen, hun de lezing van ketterfche boeken, en den omgang met zulke menfchen , te verbieden. Geen wonder , dat zy dezen derhalve als voorwerpen van de Godlyke gramfchap befchouwen , en den blikfem waanen gefchapen te zyn , niet zoo zeer, om de lucht te zuiveren , alswel , om dezen eindelyk te verpletteren ! Geen wonder , dat zy Gode meenen dienst te doen , met de Ketters te vervolgen , en den akker der Kerke van dit onkruid te zuiveren ! Dan, zoo haast verlichte kennis van den Godsdienst ten voorfchyn treedt, ziet men vrede , liefde , onbepaalde verdraagzaamheid , en allerlei regtfchapenheid , de baniere planten. Menfchen van verfchillende ge* voelens, omtrend befchouwlyke leerftukken , gevoelen dan het vuur der liefde op de outers hunner harten Q 3 brar>  126* HET REGT OP EN DE VERPLIGTING branden , en omhelzen elkander , als broeders en zusters , als kinders van éénen Vader , die in de hemelen is. Verlichte kennis, de vrucht van een vry en onbelemmerd onderzoek , leert dan den vriend der waarheid het onderfcheid kennen tusfchen waren Godsdienst , fpitsvondigheden en onderftellingen Van menfchen ; dezelve leert hem den Godsdienst kennen , in deszelfs ware , en godlyk fchoone, gedaante, als eene bron van de uitgeftrektfte goedwilligheid, en de opregtfte liefde, jegens alle menfchen, ookzulken, die, naar zyn inzien , dwaalen. Dwaling , weet hy , is geene ftraf, maar veeleer medelyden , waardig ; en de weg , om tot volkomen zekerheid te geraaken , aangaande alles , wat een weetgierige verlangt te weten , zeer fteil en moeilyk. Vol waarheid en digter- lyke fchoonheid is de plaats , welke wy , betreklyk het verband tusfchen ware kennis van den Godsdienst, en algemeene verdraagzaamheid, vrede, en liefde, by den verheven jesaia (*) vinden, wanneer hy ons, met de grootfche klanken der Oosterfche Digtkunde, eene fchets geeft van den gelukkigen ftaat der waereld , als een' ftaat van wederkeerende onfchuld , waar in de geheele Natuur in vrede en voorfpoed bloeit, de fierheid der menschlyke driften getemd , de ruuwheid befchaafd , twist, tweedragt, vya'udfchappen , en misdaden , vernietigd zyn; terwyl hy de verlichte kennis van den Godsdienst, waar van, naar zyne voorfpel- ling, (*) fefaia , Hoofdil. XI: g.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 127 ling (*) > de aarde zoo vol zal zyn , als de zee van water , als de oorzaak dezer heuglyke omwenteling. voorftelt. Onder andere, voor de Maatfchappy gewigtige , deugden, welken door de Godsdienftige Vryheid bevorderd worden , verdient de opregtheid eene voorname plaats. De nationale opregtheid lydt zeker fchade, zoo haast 'er , door vastgeftelde Geloofsbelydenisfen , en daar aan gehegte voordeden , eenige inbreuk gefchiedt op de Vryheid. Het is waar, regtfchapen mannen zullen hun geweten nimmer verkrachten , om tydlyk voordeel van geldmiddelen of eerambten. Maar hoe veelen zullen 'er hier tegen niet gevonden worden y die hierömtrend geene zwarigheid maken , of ten miniten allerlleie listige zinsbehoudingen , draaijeryen , en vonden , te bate neemen zullen , inzonderheid , wanneer zy het prangend juk des armoeds, by het afzien van de voordeden hunner belydenisfe , te ondergaan hebben ! Den Hemel is bekend, hoe veelen 'er, vooral onder de achtingwaardigfte Geestlyken , fchuilen die in een' eeuwigen tweeftryd met zich zei ven leeven , dewyl zy gehouden zyn , een leerftelfel aantepryzen , het welk zy niet kunnen goedkeuren , of hunne huisgezinnen van honger te doen omkomen, en zich zeiven (*) Onder anderen leest men daar : men zal nergends leed doen, noch verderven , op den ganfchen berg myner heiligheid ; want de aarde zal vol kennisje des Heeren zyn, gelyk de wateren de zee vervullen : zoo vertaalt de regt Eerw. stinstra de laatfte woorJen, Oude VoorJpellingen, II.D. bt 12»,  128 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING ven aan de wraak , en aan het bygeloof van het Gemeen te waagen ! De burgerlyke-injlelling van de kerk van_ Engeland, zegt Dr. price (*) , is eene der ge~ matigdflen , welken men ergends vindt, en welke lagen beeft echter niet zelfs deze aan de eerlykheid gelegd ? Welke zelfsfiryden heeft zy niet verwekt by de Geestlyken , om hunne gevoelens te fchikken en te draaijen naar de onderwerping en den eed, welken zy afvordert ? Hoe naamver de Geloofsformulieren bepaald zyn , hoe meer de vryheid in ketenen geflagen , en de onöpregtheid bevorderd wordt. Wie bevroedt niet , hoe zeer het nationaal karakter hier door fchade lydt, en hoe zeer, door het verminderen der goede trouwe , de welvaart der Maatfchappye verminderd wordt ? Godsdienftige Vryheid bevordert niet alleen ware kennis van den Godsdient, gelyk wy gezien hebben, maar ook ware Godsdienftigheid. Deze kan zonder eigen onderzoek, en daadlyke overtuiging, geene plaats hebben. Godsdienst is een belang, welk niemand aangaat , dan God en ons gemoed. Dit belang kan geen' byftand trekken van menschlyke inftellingen: het wordt in tegendeel bevlekt en verzwakt, zoo haast menschlyke voorfchriften en waereldfche beweegredenen daarmede vermengd worden. De verdedigers der byzondere Geloofsformulieren komen my voor , ook in dit opzigt, den Godsdienst en der ware Godzaligheid, eenen _ £ *) Pr ice , t. a. p. bl. 39.  tot eigen oordeel in den godsdienst. 129 nen zeer flegten dienst te doen; naardien het Algemeen, door dergelyke voorfchriften, aanleiding krygt, om allen Godsdienst voor een Staatslist en guichelfpel te houden. Het is algemeen bekend, zegt Dr. price (*) •, dat infommige Roomfche Landen zeer zveinig Kristenen, onder luiden van den eerftsn rang, gevonden worden. In deze Landen verwart men den Godsdienst van den Staat met dien van het Euangeli.. Men kent flegts de menschlyke voorfchriften van regtzinnigheid, en naar dezen beoordeelt men den fchoonen Godsdienst van jesus , welken men nimmer onpartydiglyk heeft mogen onderzoeken ; en het gevolg is, dat men geheel ongelovig wordt, en daar by dikwyls alle Godsdienftigheid verliest, fchoon men zich uiterlyk houde by het Kerkgenootfchap zyner Voorouderen. Daar in tegendeel, waar vryheid op den troon zit, daar woont tevens de geest van ware Godsdienftigheid. Vryheid is de grondflag, de ziel, van alle zuare deugd, van alle groote en moeilyke deugdzame pogingen en verrigtingen. Dan, zvanneer ik dat gene, wat ik doen of laten, zvat ik denken en gelooven, wat ik hoopen en waar voor ik vreezen moet, zelf .onderzoeken en beöordeelen mag; zvanneer ikmy, door redelyke, vryë, na/poringen , wegens de zuaarheid van myn geloof, wegens de wettigheiden billykheid myner pligt en, zuegens de gronden myner hope of myner vreéze, overtuigen, en als dan myne eigen inzigten en overtuiging alleszins volgen kan : dan /poort myn eigen hart my daar toe aan ; dan boude (*) Ibid. bl. 49. K  ■J30- HET REGT OF EN DE VERPLIGTING boude ik my fterk verkleefd aan bet gene ik voor waarheid erken; dan doe ik , wat ik behoor te doen , gewillig en gaarn, naar myn beste vermogen; dan ontftaat'er zuerklyk haat tegen het kwade, en.ware, inner lyke, liefde tot alles, wat fchoon en goed is, in my; dan fchuuw ik hindernis fen noch 'zwarigheden, by het opvolgen van myn gezoeten, en by de vervulling myner pligten; dan doe ik niet enkel, wat ik moet doen, maar alles, wat ik in ftaat ben te verrigten; dan denk en handel ik in het verborgene, gelyk voor het oog der waereld; dan heerscht 'er overeen'/lemming tusfchen alles , zvat ik denk ^ en zvil, en doe ; dan fireef ik naar eene zuiver er, verhevener, volmaaktheid; en flegts dan hen, en handel, ik wezenlyk deugdzaam (*). inzonderheid is deze aanmerking waar, met opzigt op die edele Godsdienftigheid, welke het Euangeli vordert, dewyl deze van de vryheid alle haare waarde ontvangt, en daar alleen, waar zy derzelver weldadigen invloed geniet, zich in hare regte fterkte vertoonen kan. Zoo heeft dan de Godsdienftige Vryheid eene regelregte ftrekking, om het algemeene welzyn der Maatfchappye krachtdadiglyk te bewerken; naardien dezelve zulke deugden bevordert, welken de Maatfchappy doen bloeijen , en zulke ondeugden hindert, welken haren welvaart daadlyk ondermynen. Deze heilzame ftrekking der Godsdienftige Vryheid fclykt wyders, wanneer men hare vermaagfchapping met a \ i de ZO-LLIKOFES > VIII.'D. bl. 259.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 13* de geleerdheid, konften, en wetenfchappen, gadeflaat. De ondervinding bewyst genoegzaam, dat dezen, alleen onder den invloed van Godsdienftige Vryheid, bloeijen kunnen. Ook leert de aard der zake dit; dewyl alle wetenfchappen met den Godsdienst, en met elkander , in eenig verband ftaan. Hoe menigmalen is het gebeurd , dat de een of ander onderzoeker der natuur eene gewigtige ontdekking voor zich zeiven houden , of de gemeenmaking van dezelve, metdaadlykeftraffen, boeten moest, om geene andere reden , dan om dat de voorfchriften van het regtzinnige geloof der Kerke daar mede kwalyk te rymen waren?. Wat verhinderde kopernikus , om zyne gedachten , aangaande het Waereldgeftel, by zyn leven, te openbaaren -, anders dan dé .vrees voor de vervolging der Geestlyken ? Werd niet ■galileo galilei gedwongen, zyne ftelling, aangaande de beweging der Aarde rondom de Zon, te herroepen , en daar voor eene jarige gevangenis te onderaan ? Heeft men de Grondbeglnzelen van newton, te Rome, in het jaar MDCCXLII, niet zien verbieden , om dat daar in dezelfde ftelling geleerd wordt ? ïk zwyg van gebeurdtenisfen , welken nog jonger zyn» Welke misbruiken van geleerdheid hebben de ge- loofsbepalingen niet ten voorfchyn gebragt, om geloofsartikels te verdedigen , welke naderhand , uit hoofde hunner tastlyke ongerymdheid , wederöm verworpen werden ? Hoe dikwyls ziet men de natuurlyke bet eekenis van de woorden der Heilige Schrift geweld aandoen, om een geliefkoosd leerftuk zyner geloofsbelydenisfe., R 2 waar  Ï32 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING waar aan de heilige Schry vers waarfchynlyk niet eens gedacht hebben, vasttezetten ? Ik kan my hier over thands niet verder uitbreiden Het is genoeg! Uitlegkunde der gewyde bladen, taalgeleerdheid, natuurkunde, en allerleie wetenfchap , moeten noodvvendiglyk onderdrukt worden, wanneer menschlyke voorfchriften de Vryheid, welke den mensch, inzonderheid den Kristen, toekomt, verdringen. Daar, in tegendeel, waar deze heerscht, daar bloeijen onvermydlyk konften en wetenfchappen» Geen wonder ! want daar vindt de geest van onderzoek geene hinderpalen , welken den mensch in het denken, fpreken , fchryven , en verdedigen zyner gevoelens , ftremmen zouden. Daar vindt de waarheid een' vryën loop, en zegeviert eindelyk over de dwaling. Daar vindt eene onverhinderde mededeling van ydere gedachte , twyfeling , waarneming, ontdekking , welke eenigzins gewigtig fchynt, plaats, en elke lichtftraal kaatst op honderden , die licht behoeven, te rug. Daar vraagt men, niet, welke ftelling best overeenkomt met de bejaarde ge* voelens van dit of'dat geloofsformulier, maar, wat waarheid zy, en door het gezond verftand, of door de ondervinding, worde goedgekeurd? Zulk eener Maatfchaap* py, derhalve, moet het noodzaaklyk welgaan, ten ware men hardnekkiglyk beweeren wil, dat duisternis boven licht, dwaling boven waarheid , te fchatten zy. Laat my hier eindelyk nog byvoegen, dat Godsdiei> ftige Vryheid den mensch een' regtmatigen af keer inboezemt van allerleie foort van flaverny, en de zucht voor bur-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 133 burgerlyke vryheid , zonder welke geene Maatfchappy regt gelukkig wezen kan , ten kragtigften aanmoedigt. Willekeurige Regeringformen hebben doorgaands de diepfte wortels gefchoten, onder Volken, waar de troon des gewelds dcor Godsdienftige flaverny, onkunde, en bygeloof, onderfchraagd werd. Van hier, dat men de Monarchen der waereld niet zelden bezig gezien heeft, om de Godsdienftige Vryheid tegentewerken , en het aanflikkerehd licht te verdonkeren. Het is , meenden zy , hun belang niet, dat de mensch, door eigen naarfporing van den Godsdienst, zyne waarde, den grond zyner verpligtingen, den aard, den oorfprong, de ftrekking der wetten, het regt der nature, zyne aangeboren vryheid , zyne oorfpronglyke gelykheid met anderen , leere kennen, en uit zyne fluimering ontwaake, welke door de vastgeftelee geloofsbelydenisfen des Lands niet weinig dikwerf gekoesterd wordt. Voorzeker , die de waarde zyner Godsdienftige Vryheid gevoelt, en zynes regts daar op bewust is , zal nimmer verkiezen , in het burgerlyke, een flaaf te zyn. Waar Godsdienftige Vryheid , in alle die uitgeftrektheid, welke het Natuurregt en het Kristendom eifchen , op den troon zit, kan het niet anders, of daar heerfchen tevens manlyke, edele, vaderlandfche, gevoelens; daar kent en bevordert yder, naar vermogen, het algemeene best, offert daar aan volgaarn zyn perfoonlyk voordeel en gemak op, handelt naar vaste , wel doordachte, grondbeginfels , gehoorzaamt wyze en billyke wetten, en neemt deel in alles, wat 'er gebeurt, en het welzyn der Maatfchappy aangaat. R 3 De  S34 EET REGT OP EN DE VERPLIGTING De Godsdienst van jesus geeft het denkbeeld van regelmatige onderwerping aan de hand, boezemt den pligt in van ondergefchiktheid aan de wettige Overheid , en beteugelt den geest van losbandigheid en oproer: maar, aan den anderen kant, is deze verheven Godsdienst ten oeneninale afkeerig van alle onderdrukking en dwinglandy, en wil niet, dat menfchen, die het beeld der Godheid dragen , dat Kristenen , die door het bloed van jesus verlost zyn, als flaven voor de voeten van menfchen , hoe hoog ook derzelver rangen wezen mogen , immer kruipen zullen , of hun meer , dan Gode , gehoorzaam zyn. Godsdienftige en burgerlyke Vryheid ftaan derhalve in eene naauwe betrekking tot elkander ; en de ééne kan zonder de andere niet beftaan. Oordeelt men nu de burgerlyke Vryheid van het grootfte gewigt voor het waar geluk der Maatfchappye; men zy dan ook edelmoedig genoeg, om toeteftemmen, dat Godsdienftige Vryheid , die de burgerlyke ter gezellinne heeft, de welvaart der Maatfchappy bevordert. Uit het gene wy gezegt hebben , volgt van zelf, dat de grondregel der Protestanten aller aanneeming waardig is; naardien dezelve niet alleen op onwederleglyke gronden rust, maar zich daarboven ook, door zyne uitgebreide nuttigheid , zoo ten aanzien van yder' mensch op zich zeiven , als ten aanzien der ganfehe Maatfchappy, ten krachtigften aanpryst. DERDE  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. t$$- DERDE HOOFDSTUK Oplosfing van eenigen der voomaamfle Tegenbedenkingen, O m ten vollen regt te doen aan ons onderwerp , en de aanneemlykheid van dezen Protestantfchen Grondregel in hét helderfte daglicht te ftellen , zal het niet onvoegzaam kunnen geoordeeld worden , dat wy de voornaamfte tegenbedenkingen tragten wegteruimen , welken men tegen denzelven heeft aangevoerd. Ik zoude in de daad nog geen einde aan deze Verhandeling voorzien kunnen , indien ik alle de bedenkingen wilde toetzen , welken men tegen het regt, en tegen de verpligting, van yderen Kristen , om zaken van den Godsdienst zelf te onderzoeken , te beproeven , en te beöordeelen, ter bane gebragt heeft; en indien ik my daarboven nog wilde ophouden by alle die zwarigheden en hindernisfen , waar door de ondervinding my geleerd heeft, dat veele welmeenende menfchen zelf, zich en anderen, van een vrymoedig onderzoek, en eene onpartydige beöordeeling, van Godsdienftige leerftukken, affchrikken. Eene  l$6 het regt op en de verpligting Eene der gewigtigfte bedenkingen, welken men tegen de gemelde verpligting van yderen Kristen heeft ingebragt, is zekerlyk deze : bel onderzoek van den Godsdienst is voor den gemeenen man onmooglyk , zo al niet, by gebrek van nodige gefchiktheid en natuurlyke bekwaamheden, althands by gebrek van tyd. Dan , ik heb reeds te voren (*) gelegenheid gehad , om deze tegenwerping eenigzins optelosfen. Ik zal hier derhalve ilegts kortlyk de volgende aanmerkingen voordellen. 1. De verpligting flrekt zich niet wyder uit, dan de vermogens , bekwaamheden , en gelegenheid. Dezelve moet geacht worden hier aan juist evenredig te zyn ; gelyk Gy , Myne Heeren , in de wyze , waar op Gy de Vraag hebt voorgefteld, genoegzaam doet blyken , en boven door my is aangewezen. 2. Om den Godsdienst van jesus te onderzoeken , en deszelfs waarheden te onderfcheiden van de byvoegfelen der menfchen , is geenzins eene byzondere fchranderheid , of uitmuntende geleerdheid , maar flegts gezond menfchenverftand , gepaard met liefde tot de waarheid , nodig. Geleerdheid is hier dikwerf meer fchadelyk, dan voordeelig; gelyk wy boven hebben aangemerkt (f), 3- Een (*) Zie boven , bl. 18 — 20. (f) Bl. 91. 95- °9' j  tot eigen oordeel in den godsdienst. l%? 3. Een gevolg der vorige aanmerking is , dat men reden heeft, om den gemeenen man , in veele opzigten , gefchikter te keuren voor het onbeneveld onderzoek van den Godsdienst, dati den Geleerden , die het hoofd vol heeft met allerleie fchoolfche beuzelaryën , of wiens geest met allerhande verfchillende taaiklanken ,' oude opfchriften, gryze gedenkftukken, ydele twisten, onderfcheiden gisfingen, over weinig beteekenende onderwerpen, vervuld is. 4. Wanneer men den Godsdienst daadlyk wil onderzoeken , kan men altyd , ten minften doorgaands , in ons Land, en in alle Staten, waar men de menfchen niet als flaven behandelt, vooral, waar men met zynen mond belydt, het onderzoek voor den eenigen grond van geloof en overtuiging te houden , tyds genoeg vinden voor die edele bezigheid. Ik durf zeggen , fchryft v a n e f f e n (* ), dat 'er , voornaamlek in ons Gemeenebest , verfcheiden lieden van een" geringen flaat zyn , die , terwyl zy hun Ugchaam de nodige rust geven , hunnen geest oefenen , en het vermogen van redeneeren , door lezen en denken, huiten verroesting weten te houden, en zelfs aantekweeken. Ik ken 'er, die door bondige en juiste vragen , over de eerfte beginfelen der waarheid, zekere Leeraars , zvier geheele Godgeleerdheid in het Syfthema hunner Profesforen beftaat, meer dan eens in verwarring gebragt, en verlegen gemaakt (*) t. a. p. bl. 46Ö. fct&S. s  130 het regt op en de verpligting maakt hebben. Ik [chroom zelfs niet, te vermoeden 9, dat eene der groote redenen , die de Godgeleerden noopt, om niet fterk op het onderzoek van den Gemeenen man te dringen, is, om voor dergelyke ongemakken niet bloot te ftaan , en in het vreedzaam genot hunner onkunde, werkloosheid, en blinden eerbied der menigte, niet gefoor d te worden. Het getal dier lieden zou merklyk vermeerderen , zo men, naar evenredigheid van de zucht, welke zy voor de waarheid hebben , hun genoegzamen tyd, en behoorlyk onderwys, verfchaffen konde en wilde ; zo de Godgeleerden zelf, door een redelyk onderzoek van hunnen Godsdienst overtuigd, dit ftuk met den verëischten yver aandrongen ; zo zy 'er eindelyk eene ernftige bezigheid van maakten , om de natuur der overtuiging aan hunne Leeken voortedragen , en hun te toonen , dat het onmooglyk is , te gelooven, zonder vooraf onderzogt te hebben, 5. Eene behoorlyke onderfcheiding tusfchen die Godgeleerdheid , welke helaas I nog op de Schooien ■ onderwezen wordt, en de eenvoudige leer van jesuskan ook hier zeer te ftade komen. De Gemeene man heeft zekerlyk doorgaands geen'tyd genoeg, om het Godgeleerd zamenltel, welk onze Hoogleeraars hunnen Toehorers jaarlyks voorlezen , en op hunne wyze betoogen , en verdedigen , geheel te onderzoeken ?. noch is ook gefchikt genoeg, om hetzelve , in alle opzigten , te doorgronden. Tot het eerfte behoort zeer veel tyds en fchoolfche wysheid : tot het laat-  tot eigen oordeel in den godsdienst. 139 hatfte het doorgronden naamlyk , behoort nog meer, naardien de aangenomen zamenftelfels vol zyn van ondoorgrondlyke verborgenheden. In geen opzigt derhalve is deze Godgeleerdheid voor den Gemeenen man berekend: doch tot zynen trooste ftrekke, dat hy ook geenzins verpligt is, om zyne naarvorfchingen tot alle de fchoolfche vraagftukken , twisten , en hairkloveryën , uitteftrekken , hoewel niemand hem het regt hier toe betwisten kan. Zyne verpligting bepaalt zich tot den Godsdienst van jesus , en voords tot alles, wat men hem, als een nodig geloofsartikel, zoude mogen willen voorftellen. Wilde men de verpligting verder uitftrekken , men zoude geen' genoegzamen grond kunnen aanwyzen, en in het ongerymde vallen : want het ware eene onvruchtbare , lastige , en in de daad fchier eindeloze, bezigheid , wanneer men alle de verfchillende zamenftelfels der Schooien, welken men nog in het oneindige zou zou kunnen vermenigvuldigen , gehouden was naauwkeuriglyk te onderzoeken. Is nu de Gemeene man niet bevoorraad van fchoolfche geleerdheid ; des te gelukkiger is hy , in veele opzigten , en des te gefchikter , om den eenvoudigen Godsdienst van onzen eenigen Meester , wiens gezag , door alle de verbindende formulieren , en de bepalingen der Godgeleerden , zoo jammerlyk gefchonden wordt, met de vereischte helderheid , naartegaan, en aan den proeffteen der gezonde Rede, en der Openbaring van jesus , dat alles te toetzen , wat de Godgeleerden hem mogten willen voorfchryven. WW%, § 2 ' indien  fjp HET REGT OP EN DE VERPLIGTING" indien ik kiezen mogt, zegt Dr. prige (*) , tusfchen de eenvoudige gezonde rede van een mensch , die niets aan de opvoeding te danken had, en de diepe geleerdheid der Hoogleeraaren van onze Hoogefchoolen-, zoude ik , zonder eenig bedenken , de eerfte kiezen , als wel verzekerd zynde, dat ik met dezelve minst verre van de ware wysheid af zou zyn. Een eenvoudig en bloot verftand komt my veel verkieslyker voor , dan een verftand, welk doortrokken is met zyne aangenomen ftelfels , en hei gebrek ^an wetenfchap beter, dan het grootfe gedeelte van die foort van-wetenfchap , welke tot hier 'toe het voorwerp van onze bewondering en nafporingen geweest is , welke het hart opgeblazen maakt, en , in den grond befchouwd, echter niets anders is , dan eene diepe onkunde, en een ingeworteld vooroordeel (7). Waarom zou dan de Gemeene man niet in ftaat zyn om den Godsdienst te onderzoeken , en het gene daar toe betrekking heeft, en hem wordt voorgefteld, zelf te beöordeelen ? Als men , in een' gewonen geest, de eerfte ftralen van gezond verftand- ontzwagtelJ heeft, is het dan zoo moeilyk, aan dit verftand de bewyzen eener gebeurde zaak te doen gevoelen , en hetzelve in ftaat te ftellen , om zich zelf te overtuigen, (*) T. a. p, bk.50. (f) Ik behoef, denk ik, den Lezer niet te waarfchouwen , van hier Uk geenzins te.befluiten, dat ik een vyand van ware geleerdheid ben. Der, zeiver waarde fchat ik zeer hoog , derzelver diep verval betreur ik hartlyk ; maar nog meer betreur ik het misbruik der geleerdheid , tot verbastering van den Godsdienst..  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 14I gen , dat, van alle gebeurde zaken, 'er geencn beter bewezen zyn , dan die , waar op de waarheid van onzen Kristlyken Godsdienst rust?" Wanneer nu zulk een mensch de achtbaarheid van het Euangeü , op eene redelyke wyze , hebbende waargenomen, vervolgends de heilige Schryvers , met dezelfde geestgefteldheid gaat lezen , waar mede een mensch van gezond verf and alle andere Schryvers leest, en den natuurlykflen en duidelykften zin der uitdrukkingen eenvoudig aanneemt , twyfel ik niet., of hy zal 'er de ge wigtigfte leerftukken van den Godsdienst zeer gemaklyk in ontdekken ; die leerftul> ken , meen ik ,. welken ons denkbeelden van de Godheid geven , die derzelver waardig zyn ,. en ons tevens de klaarfte voorfchriften opleveren , wegens het gene wy haar verfchuldigd zyn en het gene wy , in^alle andere opzigten , hebben zuaartenemen, met de gepaste dringredenen , om ons daar toe aantefpooren. Voor hetove-rige , zie ik- niet, waarom zyne- onkunde ,-ten opzigt e der onderwerpen van loutere befpiegeüng , hem uit het getal der ware Kristenen zoude fluiten. L het billyk , van hem te vorderen , dat hy bepaale het gene hy niet begrypt, of dat hy heflisfe , het gene de bekwaamfte lieden , in alle feèlen, met alle hunne moeite. en overdenk kingen, vruchtloos gepoogd hebben optehelderen, en waar omtrend zy zelf bekennen, niét dan eene verlichte onkunde U hebben kunnen bekomen, eene beredeneerde overtuiging , dat alles met dikke duisternisfen omzet is (*) ? ,' Eene. (*) Zie vak effin, t. a, p. bl-467 en verv. S 3  142 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING Eene andere bedenking, welke ik hier niet onaangeroerd laten wil , is deze : De Protestantfche Godsdienst is op de Rede en de Heilige Schrift gegrond. De eerfte Hervormers hebben denzelven op nieuw onderzogt, en aan ons gezuiverd overhandigd. Wy zyn dus van de verpligting ontfagen , om dit onderzoek telkens te herhaalen: want wat behoeft hy, die de waarheid heeft, dezelve nog te zoeken P Indien de getuigenisfen niet voor handen waren, wie zou dan gelooven. kunnen , dat Protestantfche Geestlyken in dezervoege fpreken zouden ? De ondervinding echter heeft het geleerd. Wat was het anders het gene seb. damman , Schryver op de Dordfche Synode , beweerde (* ) ., dat het fpotlyk is , de waarbeid (*) Zie de Nulliteiten des Dordfchen Synodi, r. D. bl. 135, aangehaald in de bekroonde Prysverhandeling van den zeer Eerw. Heer j. kops, in het VIII. Deel van dit Godgeleerde Genootfcliap , bl. 45 en 46. Men vindt daar nog eene plaats aangetrokken , uit de Verhandelingen der Clasjis van Zwolle, over de zaak van Ds. van dek os, welke ik hier zal affchryven, ten blyku , dat de gemelde bedenking tegen de verpligting tot onderzoek en onpartydige beöordeeling van de leerftukken des Geloofs , ook in later tyd , gemaakt is , door menfchen , van wien men het, uit hoofde hunner oorfpronglyke grondbeginfeleu, het minst verwachten zoude. „Van der os beweerde , dat het oogrnerk der Dordfche Synode geenzins geweest vsas , om de regels , welken zy opgefield hadden , tot altoosdurende en onverbreeklyke regels van ons geloof te maaken , zoo , dat zy dezelven het onderzoek der nakomelingen zouden onttrokken hebben ; maar dat die mannen hunne verklaringen hebben opgegeven , als zoodanigen, welken hun de beste fchenen , op dat, zo God , ons , ten eenigen tyd , met grooter licht beflraalde , en het gene beter was , ontdekte, wy het vorige zouden laten varen , en het betere kiezen. Ter dier  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 143 held te zoeken, en dat zulks m de Gemeinte niet behoort U gefchieden : dat hy , die waarheid heeft, dezelve niet behoeft te zoeken ? De gewoone handelwys der Protestantfche Geestlyken , ten minften van veelen hunner leert maar al te duidelyk, dat zy met dezen zuurdeesVem doortrokken zyn (*) , en het vry moedig onderzoek der waarheid , op deze wyze , het zy meer bedektlyk , het zy openlyk , tegenwerken. Ik- dier gelegenheid drukt zich de Zwolfche Kerkvergadering dus uit: Offchoon de Dordfche Vaders het onderzoek hunner lere geenzins afkeuren, maar in tegendeel elk Gereformeerde daar toe verpligt is , zoo is dit evenwel niet met het einde en s„k in de voorfchreven woorden opgegeven ; maar tot dit einde , op dat een Tder byzich zelf, door beproevinge dezer leerregelen aan Gods woord, van derlelver grondige waarheid te overvloediger moge worden verzekerd ; dewyl het limooglyk is , dat men , door verkryging van grooter licht , omtrent deze dingen , iets beters zoude gevoelen , ten ware men eenen nieuwen Bybel kreeg , r/elke onzen Bybel tegenfprak. (*) Veelen immers onder de Protestantse Geestlyken «rellen de fern rjieren van htm Kerkgenootfchap , zo niet boven , althans, gelyk met de Schrift en willen de waarheid of va.lscb.heid van de gevoelens hunner Teeken'aan deze voorfchriften getoetst hebben , als den proeflïeen van ^zinnigheid.. Dewyl nu deze zoo hooggeroemde regtzinnigMU naar hun gedachte , het zelfde is met de oorfpronglyke waarhetd , fpreekt het ' n t'lf dat zy , in de leer der Hervormeren , vooral na dat dezelve , We" te Land , in de Dordfche Synode , (gelyk men zegt) overgezien is , deeindpaal van alle onderzoek vinden. Ondertusfchen is het 'er zoo verre af dat all? Protestantfche Geestlyken de grondilagen der Hervorminge zoo zfctbaarlyk zouden omverrukken. Men weet, dat de naam van Protestantel zich wvd uitttrekt tot alle de Onroomfchen. Zelfs zyn 'er , onder de Geestlyken der Dordsch Gereformeerde Kerk , veelen , die hier toe veel-te Yexftatviig en te-gematigd zyn.  1'44 het regt op en de verpligting Ik fta toe , de Hervormers hebben , ja , den Kristlyken Godsdienst , welks gedaante toen zoo deerlyk ontheisterd, en byna niet meer kenbaar was, op nieuw onderzogt: zy hebben denzelven gezuiverd van eenige grove bygelovigheden en misbruiken. Maar, Goede Hemel! valt 'er dan nu voor ons niets meer te doen ? Is nu de leer van den Godsdienst tot haar hoogiTe toppunt van volkomenheid geklommen? Hebben dan onze Hervormers eene Godlyke ingeving gehad , of zyn zy menfchen geweest, van eene geheel andere natuur , als wy ? Ter goeder trouwe , hoe weten wy 'y dat zy in alles de meening van jesus en van zyne Apostelen wel getroffen hebben ? Hier van behooren wy wel zeer vaste zekerheid te hebben , indien wy ons , op goede gronden , van de verpligting , om de waarheid hunner leerftellingen zelf te onderzoeken , zullen ontflagen achten , en ons voor onzen Schepper, en jesus, onzen Verlosfer, verandwoorden kunnen (*). De Dordfche Vaders hebben de leer der Hervormeren nader overgezien. Goed ! maar die menfchen waren immers ook feilbaar, en aan dwalingen , zoo wel als aan verkeerde driften, onderhevig. Waarom moet de Kerkvergadering van Dordrecht meer, dan die van Trente , voor onfeilbaar gehouden worden ? Geene verklaring der Schrifture is daarom waarachtig, om dat ze op de uitfpraak eener Kerkvergadering is aangenomen , zegt kalvyn zelve (f). Hoe veele Kerkver- (*) Boven , op bl. 52, is hier over meer gezegd.' (t) I. 1. Lib. IV. c. 9. J. 11.  tot eigen. oordeel in den godsdienst. 145 vergaderingen zyn 'er niet gehouden, waar op de waarheid veroordeeld, en de dwaling geheiligd is! Is 'er wel ooit, vraagt zeker Schryver (*) , eene Kerkvergadering gehouden , om de regtzinnigheid te bevestigen, en de dolingen te veröordeelen , op welke niet juist dat 'gene daar voor verklaard is , het welk de Hoofden , of de meerderheid dier Vergaderingen, daar voor hielden, en daar voor reeds verklaard hadden , lang eer die Vergaderingen gehouden werden f Is het tegendeel niet volftrekt onmooglyk , uit den aard der zake zelve , zoo wel, als het door de gedurige ondervinding wordt tegengengefproken ? Is de Synode van Dordrecht eene uitzondering op dezen regel ? Waren de Leden dier Vergadering geheel verlichte, onbevooroordeelde, onpartydige , brave , Mannen , wien het eeniglyk om de waarheid te doen was , en niet om dat gene daar voor te verklaaren , het welk Staatkunde en eigenbelang aanrieden ? En , al ware dit alles waarachtig, hoe weet ik zeker , dat de Geest der onfeilbaarheid op die Vergadering rustte ? Niets is gemaklyker te bewyzen , dan het tegendeel. Het is niet minder verwaand en valsch , fchryft l ut her (f), om niet te zeggen* godslasterlyk , zich te beroemen , dat men in den heiligen Geest wettiglyk vergaderd is. fVant wie verzekert hun, (*) De Schryver naamlyk van den Brief aan myne Protestantfche Medekristenen in Frankryk , bl.' 60. (t) Luth. Disput, de potejlate concilii, aangehaald door den gezegdes Bricffchryver , bl. 71. T  I46 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING hun , of ons , dat de heilige Geest noodzaaklyk aan hunne Vergadering gebonden is ? Niemand is daarom gehouden , om de bef uiten der verbeeldende Kerk, dat is , der Kerklyke Vergaderingen , te gelooven , dan voor zoo vérre zy volgends de fchriften der Apostelen 'oordeelen en f preken. Zyn dan de Kerkvergaderingen even feilbaar, als onze Hervormers , die daarboven door de omftandigheden van tyd bepaald waren , om niet alles te kunnen zien en verbeteren , wat nodig was; op welk eenen grond ontflaat men de menfchen dan van hunne verpligting , welke de Rede en het Kristendom zoo fterk aandringen, om den Godsdienst zelf te onderzoeken, en hun oordeel aan geen menschlyk gezag, hoe genoemd, te onderwerpen ? Op welk een' grond waagt men het, het zoeken naar waarheid, als iets befpotlyks , uittekryten , en den geest der waarheid en der vryheid , daar door , te bedroeven ? Nog eens: zo onze Voorouders voor ons onderzogt hebben , en wy in hun onderzoek berusten moeten , althands ontflagen zyn van de verpligting, om dit onderzoek telkens voor ons zeiven te herhaalen, en de gronden van hunne gevoelens, en beflisfingen, in den den Godsdienst te ondertasten; dan moeten onze Voorouders mede voor ons geloofd hebben , en wy gerekend worden van de verpligting om te gelooven , zoo wel als van die om te onderzoeken, thands geheel ontflagen te zyn, mits wy flegts, met een blind geloof, die voorfchriften eerbiediglyk volgen, welken zy ons gege-  tot eigen oordeel in den godsdienst. UT beseven hebben , die in onze plaats onderzogten en geloofden. Dit is eene fnedige aanmerking van den reeds meermalen genoemden van effen (*), eene aanmerking, welke des te meerder verfterkt wordt, uit hoofde der volflagen onmooglykheid om waarlyk te «elooven , zonder eigen overtuiging, en voorafeaand onderzoek van de voorwerpen des geloofs. Zie daar dan de Nakomelingfchap begenadigd met alle de voordeden eener volkomen domheid en verblinding t Of zvn 'er fommige voorwerpen , welken wy kunnen, rriögen , en moeten naarvorfchen, en anderen , welken* wv flegts met blinde onderwerping , moeten aanneeraen ? Zo ja ; waar op grondt zich die belagchelyke onderfcheiding ? Eindelyk , waarom voegen zich de genen , die zoo fnreken , fehryven , en handelen, durven, met openWk bv de Kerk , welke zy verlaten hebben , en met wier grondftellingen zy zoo wonderlyk wel overeenkomen üever, dan zich , door de grootfte onbeftaanMarliid van beginfelen, aan de befpotting van al, wat redelyk denkt, en aan de billyke verwytingen der Roomschgezinden , blootteftellen ? Volgends hunne Protestantfche belydenis' , is de Rede , door de Heilw ee Schrift verlicht, de eenige regel van hun geloof: maar dit belet hen niet, menschlyke voorfchriften, levens, zoniet boven, dezelve, te ftellen. Volgends (*\ t. a. p. bl. 417-  I48 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING hunne Protestantfche belydenis, is onderzoek de grondflag van geloof en overtuiging, en is een blindgeloof\ hoedanig de Roomfche Kerk voorftaat , van geene waarde , hoe genoemd : maar, in wedervvil dezer beginfelen , durven zy het onderzoek befpotlyk noemen. Volgends hunne Protestantfche belydenis , moet men niet flegts onderzoeken , tot dat men de ware Kerk gevonden heeft;. maar bepaaldlyk alle de leerftukken , welken men voorftelt om te gelooven , naauwkeuriglyk en onpartydiglyk overwegen : en echter fchaamen zy zich niet, zich kwalyk te houden over de genen , die niet alles toeftemmen , wat de Vaderen gezegd hebben. Volgends hunne Protestantfche belydenis , is jesus alleen de eenige Meester , Wetgever, en Regter, in zyne Kerk : maar zy durven den glorikroon (*), door God zei ven aan Hem, en niemand anders , op het hoofd gezet, tusfchen Hem en nietige fterfiingen, verdeden. Volgends hunne Protestantfche belydenis-, is niemand dan jesus, met zyne Apostelfchaar , deelgenoot geweest van de gave der onfeilbaarheid : maar zy durven deze gaaf ook aan anderen , met daden, toewyzen , hoewel zy het loogchenen met woorden. Volgends hunne Protestantfche belydenis, moet yder een vryelyk mogen denken , en fpreken, volgends zyn geweten: maar zy trekken de alarmklok, zoo (* ) Zi« den beroemden hoadlt, the nature of the Kingdom , or Church of Christ, «ene Leerreden, voor den Koning uitgefproKen , den %t Maart, 1717.  TOT EIGEN OOP.DEEL IN DEN GODSDIENST. 149 zoo haast men hunne gevoelens te na .komt, en roepen fomtyds den waereldlyken arm ter hulpe , om vyiüiden , die zy niet wederleggen kunnen, met geweld te doen zwygen ! Waarom wordt 'er geene vriendfchap getroffen , tusfchen menfchen, die met daden toonen, in den grond, zoo veel overeenkomst van beginfelen te hebben , als zulke Protestanten met de Leden der Ro.omfche •Kerk (*) ? Wat beteekent het toch , den grondregel der Protestanten met woorden vasttehouden, maar dien met daden te verloogchenen ; kwanswyze vryheid tot onderzoek en beöordeeling te vergunnen , maar deze vryheid te hepaalen tot een onderzoek van het gene de Voorvaders hebben vastgefteld , en daarboven de vryheid , om zyne gevoelens medetedeelen , op allerleie wyzen, te befnoeijen ? - Is dit het gene de Hervormers bedoeld hebben ? Of hebben zy met hun eigen voorbeeld getoond , betere gedachten , omtrend de Kristlyke vryheid te koesteren ? Hebben zy niet met alle magt zich aangekant tegen alles,. wat de vryheid des Gewetens van de Gelovigen , in het geiingfte opzigt, konde onderdrukken, en den Kristen gewaarfchouwd tegen het gezag van menfchen , en van Kerk-, ver- (*) Hoe zeer zulke Protestanten met de Roomfcligezinden overëenftem. men, is der moeite waardig• natelezen, byden fnedigen e. steele, Epitre dedioatoire au Pape Clement XI, aangehaald door den Brieffchryver aan de Protestanten in Frankryk, bl. 35 — 37 T 3  I50 het regt op en de verplïgtpng vergaderingen , boe eerwaardig derzelver voorkomen wezen moge ? Hebben zy niet uitdruklyk gewild , dat yder het geen zy , als hun gevoelen, voorftelden , aan het gezond verftand, welks regten zy verdadigden, en aan den woorde Gods, zoude toetzen ? Ik ben verzekerd, zegt zeker Schryver (*) , dat niet alleen de zagtmoedige en gematigde melanchton, maar ook de geftrenge kalvyn, en de yverige luther, tegen de zulken hunner navolger en, die de gebreken van anderen gezien , en betere dingen geleerd hebbende, echter hetzelfde kwaad bedryven , en de eenigfte gronden , waar op de hervorming , en hunne afzondering van de Roomfche Kerk gebillykt kan worden , door hunne da* den , zoo fchandelyk verloogehenen , met nog meerder 'geftrengheid, en grooter yver , de zaak der Kristlyke Vryheid zouden verdedigd hebben , dan zy nu tegen de Roomfche Geestlykheid zich hebben uitgelaten. De overige Tegenwerpingen, welken ik nu zal laten volgen , zyn eigenlyk niet zoo zeer tegen de gegrondheid van den regel der Protestanten , als wel tegen deszelfs nuttigheid , of heilzame gevolgen , ingerigt. Sommige Protestantfche Geestlyken doen niet alleen de vryheid om openlyk uittekomen voor het gene men denkt, ten aanzien van den Godsdienst, maar ook de vryheid , om alle leerftukken zelf te onderzoeken, en het gene anderen daarömtrend gevoelen, te verneemen , (*) Ibid. bl. £&.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 15I men, als eene zaak vol gevaar, welke men fckuuwen moet, voorkomen. Het is waar, zy gunnen den Kristenen, gelyk zy zeg-en , alle mooglyke vryheid van onderzoek. Sommigen hebben - zelfs, in gefchriften , hier van veel ophefs gemaakt; en het is geheel niet vreemd , dat men Leeraars , op hunne predikftoelen , der Gemeente , den plirt van onderzoek , als zeer noodzaaklyk , met allen ernst, hoort aanbeveelen. Maar wat is het ei"enlyk , welk zy willen onderzogt hebben , en op welke wyze willen zy , dat de menfchen onderzoeken zullen ? Het is het zamenftel van hunne Kerkleer , en de'Schriften , welken gemaakt zyn , om hetzelve te verdedigen. Dezen moeten de menfchen onderzoeken. En waar toe ? Om te beproeven , of dit zamenftel met de waarheid van het Euangeli overeenkome , en , zo zy het tegendeel bevinden , wat beters in de 'plaats te Hellen, behoudends den band der broederlyke vereniging ? Neen zeker : maar om meer en meer bevestigd te worden in het gelove aan dat zamenftel , als de eenige rigtfnoer van waarheid. Tot dus verre verfchillen die Protestanten dan geenzins van de Roomfche Kerk , die het ook wel mag lyden , dat het Volk de Kateckismmvragen leert, en de boeken leest, die de een of ander beproefd Katholyk , ter verdediging der Kerklere , gefchreven heeft, mits het Volk daar door maar in zyn geloof bevestigd worde , en zich wel wagte de leer tegentefpreken. Maar waar 111 onder-  1$2 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING onderfcheiden dan zulke Protestanten zich toch van de Roomfche Kerk , welke zy verlaten hebben ? Helaas ! de tegenwerpingen , weiken fommigen van tyd tot tyd gemaakt hebben tegen die onbepaalde vryheid, welke wy bepleiten , als egte Protestanten , die tegen alle gezag van menfchen en gewetensdwang, volgends de gronden der Hervorming , allerërnfügst protesteeren ; deze tegenwerpingen, zeg ik, dwingen ons, om deze gewigtige vraag liefst te laten ter beandwoording aan die genen , die door dergelyke bedenkingen , als welken wy nu gaan noemen , de Godsdienftige Vryheid plegen te ondermynen. Zulk eene vryheid, zegt rneri, ivelke zich uitflrekt tot onderzoek van allerleie keringen , tot lezing , en onpartydige beoordeelt'ng, van alle foorten van ge fchriften, belangende den Godsdienst, kan niet misfen , de menfchen twyfeldchtig te maaken , en misfchien hen doen vallen in grove dzualingen. Gy, die in dezer voege denkt, of fpreekr, bemerkt gy zelf niet, dat gy , hier door , heimlyk toont te waanen , dat gy , even als de Roomfche Kerk , zich laat voorftaan , vry van alle dwaling en onfeilbaar zyt ? Zo gy de mooglykheid erkent, dat gy , zoo wel als de genen, die van uwe leer verfchiilen, dwaalen kunt; waarom zyt gy dan bevreesd , dat andere menfchen, door het onderzoeken van het gene men tegen uwe aangenomen gevoelens heeft ingebragt, aan het twyfe- len  TOT EIGEN OORDEEL ÏN DEN GODSDIENST. 153 len zullen geraaken , en in dwalingen vallen ? Zo gy waarlyk gelooft, feilbaar te zyn ; laat dan yder een vryëlyk onderzoeken , en de waarheid , welke nimmer het licht fchroomt, en den toetsfteen altyd verdragen kan , zoo veel hy kan, naarvorfchen. Alleen blinde aanklevers eener Gezindheid, die, als /laven, de byzondere leerftukken hunner party voor de eentglyk ware, zuivere t leer houden, hebben reden, om voor de vryheid van onderzoek en denken te beetuen (*). Wyders, twyfeling en onzekerheid zyn , ik beken het, zoo lang dezelven plaats hebben , lastig voor den ernftigen onderzoeker. Doch deze verdrietigkheid wordt ryklyk vergolden , wanneer overtuiging het hart van den waarheidvriend gerust fteld. Gelyk twyfeling dikwyls een gevolg is van ernftig onderzoek , zoo is dezelve ook een zeer gefchlkt middel om de waarheid te ontdekken. Het is gewis niet zeer menschkundiglyk gedacht , wanneer men eene volftrekt algemeene. twyfeling wil aanraden: maar dit is zeker, dat men aan waarheidzoekende menfchen nimmer genoeg raden kan % al, wat zy gehoord of geleerd hebben, en niet onmiddellyk uit de beginfelen der Rede en der Ondervinding vloeit, zoo veel zy kunnen , in twyfel te trekken , op dat hunne overtuiging naderhand te vaster zy ; daar zy anderzints de allertastlykfte ongerymdheden nimmer zien kunnen, en dezen flegts eenen geringen indruk op hun- (*) Meier, t. a p. bl. 19. y  15+ * HET REGT 0P EN D1' VERPLIGTING hunnen 'geest maaken , ja , door den blinden eerbied , welken zy voor hunnen voorvaderlyken Godsdienst hebben, geheel verzwolgen worden. Ik fta voords toe , dat menfchen , die onpartydiglyk onderzoeken ,. in dwalingen vallen 'kunnen. Maar houdt gy dan dwalingen van het verftand, welken men niet vermyden kan , voor ftrafbare misdaden (*) ? O Sancla fwipücitas l Daarboven, zyt-gy waarlyk veracht en edelmoedig genoeg , om uwe eigen feilbaarheid , zo wel als die van anderen , te zien en te erkennen; ftaat dan tevens toe, dat de menfchen, die niét verder onderzoeken , dan uw zamenftel, en daar in gelovig berusten , even 'zoo wel aan het gevaar van te dwaalen zyn blootgefteld , als de onderzoekers. Dé vraag zoude dan wezen, aan welk eene zyde het gevaar grooter zy ? Mynes dunkends, aan den kant der genen , die niets dan het zamenftel hunner Kerke onderzoeken. Dezen toch hebben geene gelegenheid , om de waarheid te vinden , en drinken elke bejaarde dwaling en ongerymdheid , als water , in , byaldien Uwe leer daar van niet genoegzaam gezuiverd is. Ook is de dwaling van deze blinde gelovigen onverfchoonlyk , naardien zy den heiligen pligt van onderzoek moedwillig Verwaarloozen ; daar anderen buiten hunne fchuld in dwaling ftorten. Maar^ (*) Zie boven, bl. 92. Vergel. brandt ,. t. a. p. bl. io, in de Aanteeieningen.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 155 Maar, zégt men , indien die dwaling eens van de Proffte foorte zy , en de eeuwige-zaligheid hindere V Ik andwoord kortlyk , dat hy een flegt Wysgeer moet wezen , die in ernst beweeren kan , dat de Rigter der aarde , wiens karakter is , regt te doen, en die daarboven oneindig in liefde is, eene wezenlyke dwaling, al komt dezelve ons, blinde fterflingen, nog zoo grof voor, ik zal niet zeggen , met een eeuwig verderf', ( myne ziel fchrikt voor dit denkbeeld 1) maar zelfs op eenigerleie wyze, immer ftraffen zal. • Maar wat dan , zegt men , indien de menfchen , door alles te onderzoeken, hun geloof aan den Knstly ken Godsdienst eens beginnen te verliezen ? Indien het geoorloofd ware , haatlyke gevolgen te trekken , zoude men hier tegen kunnen aanmerken , dat zy , cue deze bedenking opperen , niet zeer overtuigd moeten zyn , aangaande de waarheid van onzen Godsdienst. Wat ? Is de blykbaarheid van denzei ven zoo gering, dat zy, die het waagen , dien in den grond te onderzoeken , en de tegenfehrifcen te lezen , gevaar lqopen , fehipbreuk te lyden aan hun geloof? Neen: onze allerheiligfte Godsdienst kan, in de daad , het geftrengfte onderzoek uitftaan ! Het is by toeval, en niet uit den aard van het onderzoek \ dat veelen, die allerleie gefchriften lezen , Onkristenen worden in hun geloof. De bronnen van het ongeloof zyn door fchrandere menfehenvrienden dikwyls , gelyk men weet, ontdekt. Ik zeg thands alleen , in het voorbygaan, dat de on- V 2 der"  156 het regt op en de verpligting dcrdrukte vryheid van onderzoek eene der hoofdoorzaken is van den aamvasch des Ongeioofs , in onze hedendaagfche waereld. Yder, die zich fchuldig maakt aan het onderdrukken der Vryheid, verraadt eene zwakke zaak , welke niet dan met geweld en overheerfching kan worden ftaande gehouden. Van hier, dat in alle die Landen , waar de Vryheid , door menschlyke voorfchriften, of geheel verdrongen , of althands verzwakt wordt, de meeste Ongelovigen en Spotters met den Godsdienst woonen , en dat men , onder de Leden der heerfchende Kerk, in ons lieve Vaderland, allerwegen eene menigte aantreft, die, fchoon zy "den naam van Kristenen dragen , echter niets minder dan Kristenen zyn. In tegendeel, daar, waar Vryheid van onderzoek en denken heerscht, zal het ongeloof veel zeldzamer wezen , oflehoon de' regtzinnigbeid daar ook minder zyn moge. Ik, voor my, betuig ter goeder trouwe , en heb reden , om ditzelfde, aangaande veelen myner medemenfehen, vastteftellen, dat ik door geene fchriften , in myn geloof aan den edelen Godsdienst van je sus , meer verfterkt ben , dan door die der Ongelovigen, van volt ai re af, tot den Schryver der Lettres a Sophie (*) toe. Veele menfchen zjti ongelovigen , om dat zy nooit verder onderzogt hebben , dan de leer van hun Kerkgenootfchap , welk hunne (*) Deze SchryVer is onlangs ten voorfchyn gekomen , onder den titel : Lettres a sophie , contenant un examen des fandemens de la Religiën Chrétienne , £? diverfes objeüians contre rivmottalité de Vame. a Lovdrcs dix-huitieme Siècle.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 157 hunne vryheid van onderzoek bepaalt , en hun hier door , zoo wel als door leerftellingen , welken hun tegen het verftand fluiten , den Kristlyken Godsdienst , dien zy met de Kerkleer ongelukkiglyk verwarren, verdacht maakt. Anderen zyn oppervlakkige onderzoekers , die geen moeds , noch waarheidliefde , genoeg hebben , om het onderzoek doortezetten , en dus gemaklyk te verleiden zyn , door fchoonfchynende redenen. Nog anderen worden ongelovigen, om dat zy zich laten voorftaan, dat de Deisten alleen fchrander, en alle Kristenen domkoppen zyn. Hoe het zy; onderzoek kan , uit zynen aard , nimmer tot ongeloof leiden ; mits hetzelve bedaardlyk , en met een deugden waarheidlievend hart, gefchicde. Gelyk veelen onder de Protestanten tegen de vryheid van onderzoeken en denken yveren, zoo y veren veelen nog fterker tegen de vryheid , welke wy gezien hebben, dat aan yder' Kristen toekomt, om naamlyk Zyn gevoelen aan anderen befcheidenlyk medetedeelen, en tegen de verpligting , welke wy bewezen hebben ons opgelegd te zyn , wanneer wy onze gevoelens oordeelen heilzaam te zyn voor de Maatfchappy , en gelegenheid vinden, om dezelven te openbaaren. Deze leer, zegt men , is by uitnemendheid gefchikt, om de rust van Gods Kerk te verftooren , en allerleie vreemde begrippen onder den Gemeenen man te brengen. V 3 Jk  I58 HET REGT OP EN DE VEPvPLIGTlNG Ik kan niet beter andwoorden , dan met de woor> den van eenen reeds meermalen aangehaalden Schryver (*) : Wat noemt gy de rust der Kerke? Is dit een zorgeloze Jlaap in den boezem der onkunde ? Verftoort men de rust , als men de leden der Kerke uit hunne vooroor dellen en dwalingen trekt, of liever, de ogen opentt, wegens eenige verwarde of onverftaanbare klanken , die zy , als heilige waarheden , beleden, zonder daar van het minfte denkbeeld te hebben ? Is het de fchuld van hem , die ons nieuwe kundigheden aanbiedt, als wy niet zueten , wat het zy , te gelooven, noch een vreedzaam en onpartydig onderzoek voor het eenige middel houden, om het waar geloof te verkrygen P Kan men iets buitenfporiger hegrypen , dan dat men een mensch , die my zoekt te verlichten , en op den weg der zaligheid te leiden , op denzelfden voet befcbouwt , als iemand, die my den oorlog aandoet ? Het is waar, dat zyne. handelwys aanflootlyk is voor den hoogmoed en de vadzigheid van zekere lieden , die gebelgd fchynen , dat men hen niet voor onfeilbaar houdt, of dat men hen aan V werk zoekt te brengen. Een mensch derhalve, die zyne ontdekkingen aan ons onderzoek aanbiedt , verwekt dikwyls haat en afkeer tegen zich : maar dit is gezuislyk aan de kwade gefteldheid toetefchryven, zvaar in zy zich bevinden , die de Kerk beroeren , om hunne driften te voldoen. Zy veinzen aangevallen te worden : maar zy zyn in de daad zelf de eerfte aanvallers ; zy ftorten eenen ( * ) V a n e f r e n , t. a. p. bl. 379.  tot eigen oordeel in den godsdienst. ï 59 wn man op het lyf, die hun geen het minfte leed dacht toetehrengen , en wiens geheele misdaad hier in alleen hejiaat, dat hy zich van een regt bedient , welk hem als mensch toebehoort, en waar van zyn pligt zelf hem gebiedt gebruik te maaken, Hoe l Ik onderzoek , ik onderregt; ik doe het gene alle zoetten van Rede en Godsdienst my gebieden ; en ik zpord deszuegens gehaat, verbannen, mishandeld, vervolgd! Ben ik de geen, die den vrede der Kerke foor , of zyn het myne onbillyke vyanden 2 En wat belangt de vreemde begrippen , waar voormen vreest; wat zwarigheid ? Mooglyk fteekt 'er in die vreemde begrippen meer waarheid, dan in de bejaarde gevoelens. Is het anders ; bedaard onderzoek en overweging kunnen dit beflisfen. Zyn dezelven on-, gerymd ; door den tyd valt de fabel, zegt cicero. Zeer zeker is het, dat de Kerk daar door niet beroerd' zal worden , zoo de Geestlyken maar regte verdraagzaamheid weten uitteöefenen , en noch verketteren ,.. noch verdoemen , noch bannen, noch, op eenigerleie wyze , vervolgen. Eigenlyk gefproken , is de Kerk nooit beroerd door de vrymoedige voordragt van gevoelens ; maar wel door den vervolgzieken en onverdraagzamen geest der Geestlyken. Deze heeft niet alleen dikwerf de Kerk , maar een groot gedeelte der waereld in vuur en vlam gezet, en de aarde met menfchenbloed geverwd. Maar  160 het regt op en de verpligting Maar langs dezen weg, zegt men, zal de eenigheid des geloofs hoe langer zoo minder, en het getal der Secten hoe langer zoo meerder worden. Doch gy bedriegt u alleszins, zo gy u inbeeldt, dat 'er minder eenigheid des geloofs plaats heeft, waar de Vryheid het fcepter zwaait. 1. Is 'er nimmer eene volftrekte eenigheid des geloofs mooglyk. Yder mensch heeft zyne byzondere wys van denken , zyn byzonder ftandpunt, waar uit hy de voorwerpen van den Godsdienst befchouwt. Dit is eene fchikking der Godheid. Zoude het Haar moeilik gevallen hebben , zegt de beroemde noodt (*) , zoo het Haar belieft had, alle Godsdienften van het menschlykegeflacht onder êénen regel te brengen, en aan allen -een en hetzelfde gevoelen , wegens den Godsdienst inteboezemen ; gelyk Zy aan allen eenerlei gevoelen van goed en kwaad, honger en dorst, koude "en hitte' heeft gegeven ? 2. Deze eenigheid is niet mooglyker, wanneer de Vryheid bepaald, en aan zekere banden gebonden is , dan zy zyn zoude , wanneer de Vryheid in dien ftaat was, waar in zy behoorde te wezen. Het is waar, de Aanhangers van zekere Kerkgenootfchappen, die over- (*) De Godsdienst vry van heerfchappy, bl. 239. Vergelyk mede warbürto», de Godlyke Zending van Mo/es, II. D. bl. 65 en 66.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. l6l overëenkomftig de Formulieren denken moeten, of de ftraf ondergaan van als onregtzinnigen verbannen te worden, dezen zeggen voel allen byna dezelfde woorden; doch wy fpreken van de overëenftemming des geloofs, en derhalven des verftands , des oordeels, der overtuiging. Nu is het zeker , dat de minfte menfchen waarlyk gelooven en overtuigd zyn , en dat zy, van wien men dit eenigzins zeggen kan , echter hunne verfchillende wyzen van voorftelling hebben. 3. Maar laat my de eenigheid des geloofs ruimer nemen , om niet te fchynen , aan woordenvitterye my zeiven fchuldig te maaken. Gy vreest dan, dat, wanneer yder vry uit zegt, het gene hy denkt, omtrend zaken van den Godsdienst, de menfchen niet zoo zeer, als nu , overëenftemmen zullen. Maar is dan nu die overëenftemming zoo groot ? Waar uit weet gy dit ? Uit het getal der namen , welken op uwe lidmatenlysten ftaan aangefchreven ? Gy kent, denk ik, de Staatkunde onzer waereld te wel , om hier op te rekenen. Ook zal de ondervinding u wel anders geleerd hebben. Zoude het ook wel nuttig zyn, dat allen , die denken konden , hetzelfde dachten ? Behoord deze verfcheidenheid niet tot het fchoone der zedenlyke waereld ? Ongeregeldheid en verwarring behooren geenzins tot den aard van deze verfcheidenheid , maar zyn gevolgen van de onmatigheid en de wanorder der menschlyke driften. Merklyke overëenftemming, zonder eenige blykbare verfcheidenheid, is meer een blyk X van  162 HET REGT OP EN DÊ VERPLIGTING van domheid, vooróórdeel en dwaling, dan van fchrarr* derheid en verlichting ; want de ondervinding leert, dat by de domfte Volken, de meeste overëenftemming , omtrend den Godsdienst, plaats heeft. Overëenftemming van gevoelens over betwistbare onderwerpen is ons ook geenzins- door onzen Godlyken Meester , of zyne Apostelen , geboden. Om dit te- gebieden, was jesus veel te groot menfchenkenner. Maar wilt gy weten, wat het zy, welk ons zyn Godsdienst beveelt ? Het is dit, dat wy , te midden van de verfcheidenheid onzer gevoelens , elkander zullen verdragen , gelyk kristus ons allen verdraagt in zyne Kerke ; dat wy elkander, ongeacht verfchil van begrippen , als broeders, hartlyk zullen liefhebben, gelyk kristus ons beeft liefgehad, en zich zeiven voor ons overgegeven ; dat wy dus allen in dit zelfde gevoelen overëenftemmen , en deze eenigheid des geestes behouden , door den band des vredes (*). Op deze wyze alleen , betoonen wy ons waardige leerlingen te zyn van jesus, onzen eenigen Meester, en ware kinders van God , onzen algemeenen hemelfchen Vader. Eene andere eenigheid des geloofs is flegts een uiterlyk vertoon, en eene ydele vermomming; dezelve kan, in dezen tegenwoordigen ftaat, door geene middelen verkregen worden , dan welken door de Rede en den Godsdienst beiden verboden worden. Wilt gy dan de eenigheid des geloofs bevorderen ? Wel aan 1 Staat de vryheid van (?) Zieden reeds vaak aangehaalden Brieffchryver, bl. 51.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. I63 van denken en fpreken voor, met alle uwe magt,- met allen uwen invloed 1 Blaast het vuur der vryheid, op allerleie wyzen , aan , in harten, waar hetzelve onder de asch des vooröordeels geheel begraven legt! Dan zult gy den geest der liefde, des vredes, en der broederlyke eensgezindheid, zyne oude plaats zien hernemen , waar uit Heerschzucht en Eigenbelang hem oi> regtvaardiglyk verdrongen hebben ! 4. Voords is het eene valfche onderftelling, dat vryheid van denken , fpreken, en 'fchryven, het getal der feften zoude vermeerderen. Juist het tegendeel is waar. Waar onbepaalde Vryheid, gelyk wy voorftaan, op den troon zit, daar woont tevens-de volftrekfte verdraagzaamheid ; daar doet men niemand eenige moeite aan , uit hoofde zyner Godsdienftige gevoelens; daar bant men niemand uit zyne Kerklyke Gemeenfchap , die gelooft, dat jesus door God gezonden is. Zonder deze verdraagzaamheid , de ziel van onzen Kristlyken Godsdienst, kan de tvare Vryheid niet beftaan. Beiden rusten op dezelfde beginfelen, en hebben dezelfde verheven bedoelingen. Hoe zouden derhalve de feften vermeerderen kunnen , door de Vryheid, waar voor wy pleiten ? Vreest dan dit kwaad geenzins , myne Broeders! Belgt u het groot aantal der feften, welken reeds aanwezig zyn ? Wel aan ! Vereenigt u, om de breuk te heelen ! Neemt de middenmuur des affcheidfels weg , waar door de Kristenheid, zoo jammerlyk , als nodeloos, verdeeld is geworden! X 2 Houdt  16*4 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING Houdt u aan de grondregels der Hervorming ! Beoefent niet flegts de burgerlyke , maar inzonderheid ook de kerklyke verdraagzaamheid, waar toe de grondflagen, by de Hervorming, zoo heerlyk gelegd zyn ! Weigert uwe broederhand en uw liefdehart niet langer aan de genen , die met u in éénen en denzelfden God, en in éénen en denzelfden Heer, jesus kristus, gelooven, fchoon zy anders, als gy, en de voorfchriften uwer Kerk , gevoelen , omtrend zaken , welken het eeuwig Euangeli niet beflist! Deelt het brood des vredes en den wyn der liefde niet langer , alleen. onder hen , uit, die gy waant, dat met u hetzelfde gevoelen koesteren , omtrend befchouwlyke leerftukken : maar deelt uwe geestlyke fpys en drank met allen , die den naam van jesus belyden, en Hem gezegend, als hunnen eenigen Koning , verëeren ! Zet wyders bet werk der Hervorming yverig voord ; op dat de Waarheid meer en meer over de dwaling en het bygeloof zegeviere ; op dat die verfchillen, waarömtrend de geest van partyfehap en broederhaat meest woedt, verminderen , en de vreedzame Godsdienst van onzen geëerbiedigden Verlosfer eindelyk eenmaal dat gene worde, waar toe Hy denzei ven inrigtte, eene bron naamïyk van licht, leven, troost, deugd, vrolykheid, verëeniging, en gelukzaligheid, voor het algemeene Menschdom ! Dan, laat ons de tegenwerpingen verder overwegen. Deze leer, zegt men, is regt gefchikt, om gevoelens intevoeren , welken voor de rust van den burger*  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. Ï65 gerjlaat, voor het ryk der deugd, voor de zuezenlyke Godvrucht,. en de belangen der Maatfchappy , fchadelyk , althands gevaarlyk , zyn. Laat ons , om de zaak van naderby te befchouwen, en behoorlyk te overwegen , de bedenking , in eenige byzonderheden , tragten naartegaan. Men vreest voor de rust van den burgerftaat. Het verfchil van gevoelens, welken uit de vryheid van denken , fpreken , en fchryven, ontflaan kunnen , brengt figtlyk , zegt men , rustverftoorende begrippen voord , welken aanleiding geven tot zamenrottingen, oproer, muitery , en fchending van het gezag der wettige Regeering , en van de veiligheid der goede Ingezetenen. Hier op merk ik aan, 1. Dat, al ware hier uit eenig nadeel te vreezen , hetzelve nogthands niet te vergelyken is met al het nadeel , welk de onderdrukking der Vryheid oavermydlyk na zich moet fleepen , en daadlyk , in de waereld heeft voordgebrngt. 2. Verfchil van gevoelens is eerder gefchikt, om opftand en muitery voortekomen , dan te bevorderen. Daarom waren 'er de oude Staatkundigen altyd op uit, om de Godsdienftige eensgezindheid , in hunne Staaten , niet al te groot te maaken , ten einde het X 3 Volk  ï'66 ■ HET REGT OP EN DE VERPLIGTING Volk niet zoude kunnen zamenfpannen. De oude Egyptenaars (*) fielden , tot dat einde , den dienst van verfchillende dieren vast, op dat de menfchen , terwyl de een aanbad, het gene een ander verfmaadde, zich niet gemaklyk zouden kunnen vereenigen , om het ryksbeftier omtekeeren. 3. Gevoelens, op zich zei ven, kunnen nimmer fchade doen , zoo lang dezelve door geene daden agtervolgd worden. Heeft het laatfte plaats , zoo dat 'er daden van onregt, bedrog , of geweld beginnen gepleegd te worden ; dan heeft eene goede Regeering altoos middelen genoeg by de hand , en is ook volkomen geregtigd , om , tot welzyn van het geheele ligchaam der Maatfchappy , den euvelmoed te beteugelen , zonder dat de vryheid van denken of van openbaarmaaken der gevoelens daar by eenig nadeel behoeft te lyden. 4. Niemand zal beweeren , dat de Vryheid , en het verfchil van gevoelens , welk daar door ftand mag grypen , noodzaaklyk aanleiding geven tot daden , welken aan de rust der Maatfchappy fchadelyk zyn. Dit kwaad is dus louter toevallig. Maar nu , zoude het dan niet ten hoogften onredelyk zyn , den mensch van zyn natuurlyk regt te berooven , en hem buiten ftaat te ftellen , om aan den eisch des Kristendoms te vol- (*) Zie WARBURTON, t. a. p. bl. 63. Cll NOODT, t. 3. p. bl. 279.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. l6j voldoen , eeniglyk daarom , om dat het gebruikmaake» der Vryheid tot kwade daden zoude kunnen aanleiding, geven. Is het niet genoeg , het kwaad , wanneer het werklyk gefchiedt, te ftraffen ? Te meer, naardien de Vryheid zoo wel goed , als kwaad, kan ftigten , ja, tot goede daden ongelyk veel meer aanleiding geeft, da'n tot kwaden , en daadlyk veel meer goeds, dan kwaads, geftigt heeft. In de daad , zy , die uit vreeze voor rustverftoorende gevoelens , de Godsdienftige Vryheid willen onderdrukken , zyn, indien zy ter goeder trouwe meenen het gene zy zeggen , gelyk aan de genen , die een' ander' de handen afkappen , uit zorge, dat hy daar mede, ten eenigen tyde, kwaad mogt uitvoeren. Maar wat dan , vraagt men, ten aanzien van zulke gevoelens , welken de deugd en godvrucht ondermanen , of zelfs wel regelregt tegen eene gezonde zedenkunde aanlopen i Moet men ook vryheid hebben , om zoodanige begrippen openlyk te verbreiden P . Naar myn inzien , voorzeker ja. Yder heeft het volkomenfte regt, om de gevoelens van zyn hart befcheidenlyk voorteftellen en te verdedigen ; en yder is verpligt» dit te doen, zoo dikwyls hy opregtlyk meent, dat zyne gevoelens heilzame waarheden behelzen. De bewyzen, welken wy , ten betoge hier van , aangevoerd hebben, kunnen, zoo in dezelven eenige kracht fteekt, door de gemelde tegenwerping, zoo min als doos  168 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING door andere bedenkingen , wederlegd worden. Ter nadere ftaving ondertusfchen van myn gedachte , wil ik aanmerken, i. Dat het tegengeftelde gevoelen tot allerlei wanorder , twist, en onlust, aanleiding geeft. Wie zal altyd beflisfen, of een gevoelen deugd en godvrucht ondermynt ? Is een gevoelen , uit zyn' eigen aard , godloos en zedenbedervend; dan is het zeker, dat het zelve geenen opgang maaken zal. Het gemeen menfchengevoel zal het veröordeelen , en den uitvinder voor eenen beuzelaar houden , die geene wederlegging waardig is. Maar wordt een gevoelen voor ondeugend en godvruchtondermynend gehouden , uit hoofde van de gevolgen , welken men meent, dat daar uit voordvloeijen ; wie zal, in dit geval, regter zyn , daar 'er fchier niet één betwist leerftuk voor handen is , of de ééne party tygt aan de andere , die een tegengefteld gevoelen aankleeft, de haatlykfte gevolgen aan. De Kerklyke gefchiedenis en de ondervinding bevestigen de waarheid dezer aanmerking. Zoo ging het reeds in den twist tusfchen de Arianen en de zoogenoemde regtzinnigen : zoo gaat het nog heden ten dage. Zy, die de geloofsbelydenis volgen , welke, op naam van Bisfchop athanasius , waarfchynlyk door zekeren vigilius van Tapfi/s is opgefteld , willen , dat men alle de daar in voorkomende verborgenheden moet gelooven , zal men regt godvruchtig zyn en zalig worden. Anderen , in tegendeel, denken hier omtrend geheel  tot eigen oordeel in den godsdienst. l6p geheel anders, en meenen zelfs, dat zy, die over zulke dingen veel twisten , hunnen kostlyken tyd verbeuzelen, en, gelyk de zalige melanchto n, een van onze geachte Hervormeren , het uitdrukt, bet Euangeli en de weldaden van kristus verdonkeren (*). Zy, die tegen de leer der volftrekte praedestlnatie, der byzondere genade , en der volflagen geestlyke onmagt, zyn, leggen aan dezelve ten laste, dat zy tot zorgeloosheid , en onverfehilligheid omtrend de deugd aanleiding geeft: terwyl hare voorftanders wederom de tegengeftelde leer van laatdunkendheid en onmatige zelfsverheffing befchuldigen. Wie zal dan, vraag ik , in alle zulke gevallen , regter zyn ? En , indien men beweert , dat zy , die de magt in handen hebben , alle zulke gevoelens behooren te beletten, welken hun voorkomen , de grondflagen van deugd en godvrucht te zwakken , of tegen eene goede zedenkunde aantelopen , gevoelt men dan niet duidelyk , dat uit deze onderftelling noodzaaklyk ontftaan moeten verwarring, onlusten , haat, en vervolging , welken uit het Gemeenebest der waereld , inzonderheid uit de Kerk van jesus, (*) Loc. commun. penesïnit. Proinde non ejl, cur multum operae pona. mis in locis Mis fupremis de Deo , de unitate , de trinitate Dei , de mode incarnationis , de myflerio creationis. Quaefo te , quid ajfecuti funt jam tot faecuUs Jcholaftici Theologijlae , cum in his locis Jolis verfarentur ? Nonne in difceplationibus fuis vani faSti funt , dum totl vitd nugantur de univerfalibus , formalitatibus , cOnnotatis, tj nefcio quibus alüs inanibus vocabulis ? , Diffimulari eorum stultitia po ff et, nisi euangelium et beneficia chriïti okscï?- ka3sent nobis illae stultae disputationes. Y  l^o het regt op en de verpligting jesus, ten eenentnale behooren verbannen te zyn f Want, indien myne vrees , dat een gevoelen de deugd en godvrucht benadeelen , of althands niet genoeg bevorderen zal, my , indien ik de magt in handen heb, het regt geeft, om dat gevoelen te onderdrukken , door het verbieden van deszelfs openlyke verbreiding j dan heeft immers een ander, die my opvolgt, of in andere oorden de magt heeft, wanneer hy myn gevoelen fchadelyk vindt, hetzelfde regt. Zie daar dan alle die onheilen , welken niet dan al te veel de Kerk , ja, de waereld zelve, beroerd hebben 1 2. Wyders moet ik hier aanmerken, dat, hoe flrydig ook fommige leerftellingen mogen zyn, of fchynen te wezen , met de belangen der deugd , of ook met de veiligheid der zamenlevingë, derzelver invloed nogthands op het gedrag der menfchen lange na zoo fterk niet is , als men , by gebrek van ondervinding, verwachten zoude. In de daad, het kan niet ontkend worden , dat de menfchen meer naar hun gevoel en gewaarwordingen , dan naar de beginfelen van hunne befchouwing te werk gaan. Welk eene wyze en weldadige hand van den Regeerer der waereld is hier in voor ons optemerken ! Duizend malen denk ik by my zeiven , by de overdenking der verfchillende gevoelens zoo van de Wysgeeren, als Godgeleerden: lieve God! wat zoude 'er van onze waereld , en van onze Maatfchappy worden , zo een yder mensch overëenkomftiglyk zyne befchouwlyke begrippen leefde ? Ik kan hier  tot eigen oordeel in den godsdienst. i?i hier iri geene byzondërheden uitweiden , om dat ik niemand myner Lezeren wil beledigen. Daar dan de befchouwlyke gevoelens derWysgeeren en Godgeleerden, welken veel invloeds op.de zeden fchynen te hebben, meestal binnen den omtrek der ftudeérkameren, waar zy bearbeid worden, befloten blyven, is het nadeel , welk men zich uit deze of gene begrippen voorfpellen mogt, zoo groot niet, dat men , ter vermyding van hetzelve , nodig zoude hebben, de Godsdienftige Vryheid eenigzins te bepaalen. 3. Eindelyk herhaal ik andermaal het gene ik reeds heb aangemerkt, te weten , dat gevoelens, zoo lang dezelven door geene daden agtervolgd worden , nimmer werklyk fchade doen aan de Maatfchappy. Indien ik Regter ware , zegt daarom Dr. price (*) , en een byzonder mensch kreeg het in den zin , om openlyk in het midden der Stad te gaan prediken , dat alle regt van eigendom op de genade gegrond is , zoude ik hem gerust laten prediken , zoo lang hy niets meerder deed , zonder iets te vreezen, dan alleen, dat hy binnen kort eene plaats in het krankzinnighuis zoude krygen : maar , zvanneer hy de gevolgen van zyne leer zoo verre wilde trekken, dat hy, uit hoofde van zyn voorregt als begenadigde , den fchelm wilde fpeelen , dan zou ik my verpligt achten , hem te doen vatten , als eenen dief, of bedrieger , zonder zyn gevoelen , of zyne ftellwgen , • te onderzoeken. Maar, (*) t. a. p. bl. 35. y 9  i?2 het regt op en de verpligting Maar , vraagt men bepaaldlyk , hoe dan met de God* verzakers , of Atheïsten P Zal men ook aan dezen het regt toekennen, ja, hen onderftellen verpligt te zyn, om hunne verderfyke leer alöm te verbreiden P Ik behoor hier vooraf te bepaalen , wie wy door Atheïsten verftaan ; want men heeft, gelyk volt aire (*) ergends te regt aanmerkt, met dezen naam gefpeeld , en denzelven haatlyk misbruikt. Daarboven is 'er meer dan ééne foort van menfchen , wien deze naam fchynt toetekomen , of akhands algemeenlyk gegeven wordt (f). Atheïsten zyn, in dien zin, welken wy nu bedoelen , menfchen , die gelooven, dat 'er geen God, geene eerfte oorzaak van deze waereld, buiten dezelve, beftaat. Hoe verregaande deze dwaling, zy, en hoe zeer ik aangaande het daadlyk beftaan eenes Opperwezens overtuigd ben , geloof ik echter, dat 'er zoodanige menfchen gevonden worden. Men heeft dit te voren wel eens ontkend : doch, naar myn inzien, met geen meerder regt, dan men, van de andere (*) Voltaibï, Diaion. philoj. op het woord Athèe. (t) Je dijiingue, zegt dibekot, les Athées en trois clajfes. II y en a quelques uns , qui vous difent nettement, quHl n'y a peint de Dieu , £? qui \e pen/ent :ce Jont les vrais Athées. Un affez grand nombre , qui ne /pavent qu' en pen/er , &f fa» decideroient volontiers la queftion a croix ou pile : ce font les les Athées Jceptiques, Beaucoup plus , qui voudroient qu'il n'y en ent point, qui font femblant d'en etre perfuades , qui vivent comme sils l'etient ce Jont les-fanfarons duparti. Oeuvres Philofophiques, t. ii. p. 23.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 1/3 dere zyde , wel eens beweerd heeft (*) , dat 'er geheek Volken in den waan der Atheïsten zyn. Hebben nu deze, in veele opzigten , beklagenswaardige menfchen regt, om hun gevoelen , omtrend God , wiens beftaan zy voor een harfenfchim houden , openlyk te verbreiden ? Of moet men , ten hunnen aanzien , van den regel, welken wy gegeven hebben , afgaan ? Ik voor my zie nog geene genoegzame reden , om het laatfte te beweeren. Waarom toch zouden zy minder regt hebben , dan anderen , om openlyk hun gevoelen te kennen te geven ? Dwaalen zy de allergroffte , de allerverderflykfte, dwaling ; laat anderen zich des te meer beyveren , om hen te wederleggen , en hunne dwaasheid in het licht te ftellen. Zy meenen, ter goeder trouwe , de waarheid aan hunne zyde te hebben , en zien , met zekere verachting , neder , op ons , die een Opperwezen eerbiedigen , en hetzelve zoeken (*) Volt ai re zegt te regt tegen baile , die dit beweerde , pretsndre , que les Hottentots, les Topinamboux , font Athées, c'eft la menie imputatïon, que fi m difoit , qu'ilt font Anti- Cartefiens : ilsnefont ni pont ni cm* tre dsscartes : ils n'ont jamais entendu parler d'un Dieu. Dïtts leur, qu' il y en a un ; ils le croiront aifement ; dites leur le contraire ; ils le croiront de meme. Ce font de vrais enfant. Un enfant efl ni Athee ni Deifte; il n'efi tien , il n'efi ni pour ni contre Dieu. Vergel. eayle , continuation des penfées diverfes , ou. Reponfe a plufieurs difficultez , &c. chap. 15, 118.» 144, &c. Y 3  * 174 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING zoeken bebaaglyk te zyn Naar mate van de vryheid derhaive, welke zy hebben, om voor hunne gevoelens uittekomen , zyn zy tevens in de gelegenheid , om aan hunne gevaarlyke dwaling ontdekt, .en wyzer , te worden. Wordt hun dit regt ontnomen; dan ontneemt men hun te gelyk de gelegenheid , om beter verlicht te worden , en den Schepper te erkennen , in Wien wy keven , ons bewegen , en zyn (* ). Het is waar , 'er is der Maatfchappy , naar myn gedacht , zeer veel aan gelegen, het bezef van het beftaan en de regeering van God, onder de menfchen te bevorderen , en den ftroom der Godverzakery , op eene verffondige wyze , tegentewerken. Doch de vraag is , of dit niet kan gefchieden , zonder krenking van het regt, welk yderen menfche van nature toekomt , om , ten aanzien van den Godsdienst, vryëlyk te mogen denken en fpreken ? Ik meen , ja. Zy , die de magt in handen hebben , kunnen den Volke niet alleen veel. aanleiding tot Godsdienftigheid geven , maar ook de fchriften der Godverzakeren , op de naauwkeurigfte wyze , doen naarzien , en bondiglyk Wederleggen (f). Dit doende, krenken zy het regt van (*) Hand. XVII; 23. ■ (t) Deze weg komt my voor heter te wezen voor de belangen van van den Godsdienst zei ven , dan de weg van onderdrukking met geweld. Hier door immers zullen de Godlbogchenaars nimmer verlichter worden , en anderen'zullen beginnen te vermoeden, dat de bewyzen voor het beftaan van God aan zoo veele bedenkingen onderworpen zyn , dat men de- Zwlvcn  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. . 175 van niemand , en gaan de Godverzakery, op de verftandigfte en voegzaamfte wyze, tegen, zoo ten aanzien der Godloogchenaren zelf, als ten aanzien van anderen , die met deze fchadelyke beginfelen ligtlyk zouden kunnen befmet worden. Maar kan een Ongodist , of Qodverzaker , verpligt zyn , om zyne begrippen te verbreiden ? Indien men het, met fommige Wysgeeren , daar voor houdt, dat verpligting eene -wet, dat is, de bekendmaking van den wil eenes anderen r die meerder is, influit; dan is de vraag fpoedigfyk beandwoord : want wat wezen, of welke wet, is 'er, welke den mensch verpligten zoude , om het beftaan van God te ontkennen , en zynen -elven niet we! durft te laten onderzoeken , en dat derhalve de Godsdienst waarlyk een vond van Staat zy. In allen geval . komt de waarheid best aan het licht, onder den invloed van volftiekte Vryheid. Hoe veel te meer , wanneer eene (telling zoo veel blykbaarheid heeft , als" die , dat 'er een God is ? Hier uit volgt ondertusfchen in geenen deele , dat de Godloochenaars regt zouden hebden , om op eene onbefcheiden , en waarlyk beledigende wyze , ten aanzien der genen , die aan God gelooven, hun gevoelen voorteftellen en te verdedigen, gelyk dikwyls gefchiedt, en on. der anderen het geval is van den Schryver van het Boekje : le bon-fem , w idéés naturelles oppoféés aux idéés furnaturelles, a Londres 1772. Het blyft eeuwig zeker, dat niemand regt heeft, om een' ander met-woord of daad te beledigen , en dat zy , die de magt in handen hebben , geregtigd en verpligt zya , om , zoo veel zy kunnen, dit kwaad te fluiten. Ik verdedig alleen de vryheid van de mededeeling -der gevoelens , in zoo verre deze een gevolg is van eniftig onderzoek en opregte overtuiging: terwyl ik het onbefcheid en de kwade trouw , welken fommige menfchen , in de verdediging hunner begrippen , blyken laten, ten fterkften veroordeel.  Vj6 . HET REGT O? EN DE VERPLIGTING zynen medemensen tot deze dwaling te verleiden ? Neemt men , met anderen , het woord verpligting in eenen ruimeren zin; dan kan, zo ik my niet bedrieg, een Ongodist zich zeiven verpligt rekenen ter mededeel ling van zyn gevoelen. Dit zoude , mynes inziens , plaats hebben, wanneer hy zvaarlyk geloofde , dat deGodsdienst aan de Maatfchappy meer nadeel, dan voordcel , toebrengt. In dit geval, zoude hy oordeelen , dat het belang der Maatfchappy de openbaring zyner dertkwyze vorderde, inzonderheid, zo hy zich geloofde in ftaat te zyn , om voor den Godsdienst iets beters in de plaatfe te ftellen. Maar kan dan , zal men met regt hier vragen, een Godverloogchenaar zvaarlyk gelooven , dat de Godsdienst aan het menschdom meer fchade dan voordeel doet ? Indien men op de betuigingen van veele Atheistifche Schryveren mogt ftaat maaken; zoude men dit moeten aannemen. Doch men heeft zeer veel reden', om de goede trouw van veelen te verdenken , die over de nadeelen van den Godsdienst zoo hard gefchreeuwd hebben. Daarboven zeggen zy immers meestal, dat de Godsdienst door Staatkundige Wysgeeren en Wetgevers verzonnen is , om de menfchen , door het denkbeeld van een waakzaam en regtvaardig Opperwezen , ter gehoorzaamheid aan hunne bevelen aantezetten. Is dit zoo; dan ftemmen zy reeds daadlyk toe , dat de Godsdienst voor het gros des menschdoms noodzaaklyk zy. Het zoude echter, naar myn gevoelen , gebeuren kunnen , dat een Ongodist , de uitwerkfels van het Bygeloof en de Dwepery met die  TOT EIGEN OORDEEL. IN DEN GODSDIENST. i?f die van den Godsdienst ter goeder trouw verwarrende, in den waan geraakte, dat het menschdom gelukkiger zoude wezen zonder, dan met Godsdienst. Dan, naardien ik fpreek van Kristenen , en van de vryheid , welke bun allen toekomt, hoe zeer zy ook in denkbeelden verfchillen , zoude ik deze geheele bedenking , raakende de Ongodisten , hebben kunnen ag^ terwege laten. De reden, waarom ik dit niet gedaan heb , is, om dat de gronden, op welken ik gebouwd heb, aanleiding geven tot deze tegenwerping, en omdat men dezelve ook daadlyk gemaakt heeft. Verfchilt iemand ondertusfchen van my in gevoelen, ten aanzien der genen, die aan geenen God gelooven, noch Godsdienst hebben , hy zoude niettemin de vryheid der Kristenen , welke in de Prysvrage bedoeld wordt in. den ruimften zin zelfs , verdedigen kunnen. _ .»;,.;, ithaV orlvrn 3X9» tièi 100b c nasÏÏjidteini.'Joiif Nog éénc tegenwerping is 'er , welke men tegen de leer der Vryheid. heeft aangevoerd , naamlyk , dat dezelve tot 'onverfchilligbeid aanleiding geeft. . Dan , naardien zy , die dit zeggen , duidelyke biyken geven, dat zy , of uit onkunde, of uit kwaadwilligheid, de ware, kristlyke , verdraagzaamheid, waar toe deze leer der Vryheid heenen leidt, verwarren met onverfchilligbeid, welke daar mede niets gemeen heeft, en niet door de Vryheid , maar door de onderdrukking der Vryheid , bevorderd wordt, zal ik my hier by thands niet langer ophouden : te minder , daar dit ftuk nog onlangs Z in  HET REGT OP EN DE VERPLIGTING in de Verhandelingen van dit lofiyke Genootfchap (*), meesterlyk behandeld is. Bedrieg ik my niet '7 óm zyn de voomaamjle tegenWerpingen , welken men tegen dézen gouden Grondregel der Protestanten aanvoert, door my voorgefteld en opgelost. Het ftaat aan den onpartydigen Lezer te beöordeelen , of de aanneemlykheid des regels genoegzaam bewezen zy. Zo ja; dan heb ik aan het hoofdoogmerk der Vrage , en aan myne bedoeling , beand woord : ze* neen; dan moet ik verfchoning vragen voor het geduld , welk de lezing dezer Verhandeling gevorderd heeft. Myne taak is afgedaan. Ik had eerst voorgenomen, óm uit het gene ik beredeneerd heb T nog eenige gewigtige gevolgen te trekken, en daar by eenige aanmerkingen te voegen. Doch ik wil de aandacht des Lezers niet misbruiken , door aan deze myne Verhandeling, welke reeds grooter geworden is , dan ik gedacht had, nog meerdere breedvoerigheid te geven. Ik befluit dezelve liever met de wyze woorden van den ouden lactantius (t)> öportet in ed rt maxime, in qua vitae ratio verfatur, fibi quemque confidere, fuoque judicio ac propriis fenfibm niti. (*) VIII. D. Vergel. roede den Brieffchryver aarj de Protest. bl.2öveiv. (t) tnfiit. divin. L. i. c. 8., ii 3;b wnb < i^htriffi  ANTWOORD OP DE V R. A A Gr, nOE ZAL MEN DEN GRONDREGEL DER PROTES* TANTEN. DAT IEDER CHRISTEN, ZYNES VERSTANDS M AGTIG GERE GTIGD , EN , NAAR ZYNE BEKWAAMHEID VERPLIGT IS, OM, IN ZAAKEN VAN DEN GODSDIENST, VOOR ZICH ZELVEN TE OOE, DEELEN , DUIDELYKST VERKLAAREN, EN DESZELFS AANNEEMLYKHEID TEN BONDIGSTEN BEWYZEN? door den eerwaarden heer, JACOB KUIPER, LEERAAR DER DOOPSGEZINDEN TE DEVENTER. jU.1 wien de Eerfte zilveren eerprys , door do■ Heere* Directeuren van TEYLER'S NALAATENSCHAP, is toegeweezen.   Bladz. i8r VERHANDELING OVER DE V R A A G , OE Z\L MEN DEN GRONDREGEL DER PROTESTANTEN DAT IEDER CHRISTEN, ZYNES VERSTANDS MAGTIG, GERE GTIGD, EN, NAAR ZYNE BEKWAAMHEID VERPLIGT IS, OM, IN ZAAKEN VAN DEN GODSDIENST, VOOR ZICH ZELVEN TE OORDEELEN , DUIDELYKST VERKLAAREN, EN DESZELFS AANNEEMLYKHEID TEN BONDIGSTEN BEWYZEN? INLEIDING. 2i 00 deeze grondregel der Protestanten alleen moest gelden tegen de Roomschgezinden , tegen welken zy hem allereerst hebben in gebruik gebragt, dan zou men ligtelyk kunnen denken, dat tot verklaaring en ftaaving deszelven reeds genoeg gezegd ware ; en dat het tegenwoordige Voorftel der zeer geleerde Heeren , de Leden van teylers Godgeleerd Genoot/chap wel achterwege zou zyn gebleven. Want waar toe zou het thans dienen wederom ter baane te brengen zaaken, die met klaarheid en nadruk in vroegere dagen meenig- Z 3 maal  'l83 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING maal tegen de weleer algemeen heerfchende Kerk zyn aangevoerd , met betrekking tot het gewaand onfeilbaar oordeel van het gekroonde Hoofd derzelve , en het gezach der Conciliën , Canons, en Traditien ? Neen dit, onderftel ik', kan het verlangen dier Heercn niet zyn ; hun oogmerk ftrekt zich zeekerlyk veel verder uit. Zy oordeelen dat deeze regel moet gelden tegen alle menfchelyk gezach, en alle flaaffche onderr werping in het Godsdienftige. Zy onderftellen tevens dat "er wel Protestanten zyn , die denzelven in dien zin niet genoeg verftaan en niet genoeg gebruiken ; en willen ook wel inzonderheid ten nutte der zodanigen, dat dezelve zal verklaard en geftaafd worden. Uit dat oogpunt hun voorftel befchouwd zynde, fchynt my deszelfs doel groot en heerlyk toe. Ik zal beproeven in hoe verre ik hetzelve treffen kan. Overeenkomftig de bepaalde inrichting des Voorftels , zal myne Verhandeling tweeledig zyn. *S TT Foor eerst zal ik den opgegeeven regel, dat ieder Christen zynes verftands magtig , geregtigd, en, naar zyne bekwaamheden verpligt is, om in zaaken van den Godsdienst voor zich zei ven te oordeelen, verklaaren. Ten tweede zal ik de aanneemelykheid van denzelven , in dien zin als ik meen dat hy verftaan moet worden , tragten te bewyzen. EERSTE  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. I«3 EERSTE AFDEELING. Wy moeten geene Leerftellingen gelooven en aan* noemen , welke wy niet van te vooren aan het richt" fnoer van het verftand getoetst, en regt bevonden heb" ben • want wie zonder onderzoek gelooft, kan zich " ifctelyk bedriegen , en valfche gevoelens omhelzen." Deeze woorden kunnen gereedelyk iemand toefchynen eenen verftandigen raad te behelzen , die veel overeenkomst heeft met den grooten regel der Protestanten , dat elk Christen voor zich zeiven in zaaken van l Godsdienst mag , en moet oordeelen " En noghans zyn dit woorden van een' Heidenfchen Wysgee , die een der vuilaartigfte tegenftanders der Chnste; nen van zynen tyd , en van hunnen Godsdienst » • weest, van celsus. Zyn dan de Protestante* ook vyanden van het waare geloof? Of « «lsu» verbysterd geweest, dat hy als een zwaangheid tegen den Christelyken Godsdienst heeft aangevoerd,, tgeen veele Christenen (indien zyne woorden in- eenen ge* zonden zin worden opgevat) zeer hartelyk toeftemmen f Celsus heeft zekerlyk de zaak hier kwaalyk beereepen. Doch hoe weinig zyne buitenfpoongheden in veele andere opzichten verfchooning verdienen , is hy in dit geval toch eenigzins te verontfchuldigen. Onder de Christenen waren 'er ten zynen tyde reeds, die een eenvoudig geloof y zoo als zy het noemden maar dat in der daad een ingewikkeld en blind geloof. was  184 het regt op en de verpligting was aan de Leeraaren der Kerke, begunltigden. Op deezen ziet hy , en vergelykt hun by die omzwervende gochelaars en bedriegers onder de Heidenen , die zich uitgaven voor Priesters van Bacchus , Mphras, of andere Goden , en zich tot hun voordeel bedienden van de ligtgeloovigheid der eenvoudigen, die hun vertrouwden , en van welken zy dan alles maakten wat zy wilden. „ Alzoo , zegt hy, zyn 'er ook onder „ hun (te weeten de Christenen) menfchen , welke „ zelf geen reden van hun geloof willen geeven , en „ ook niet willen hooren, wat anderen tegen hetzel„ ve tegenwerpen. Hun gemeen zeggen is : Wat is „ het nodig lang te onderzoeken , en te vraagen ? Ge„ loof maar ! uw geloof zal u zalig maaken ? " Doch is het ook een vuile laster van dien Heiden , dat 'er Christenen zouden geweest zyn , die zulk een geloof verkondigden, waar by geen onderzoeken ofnaavraagen , en dus geen eigen oordeel te pas kwame. Laat ons bezien wat de Oudvader origenes, die kort naa cel sus geleefd heeft, hierop antwoordt. „ Konde het gefchieden, zegt deeze, dat alle men„ fchen de bezigheden van hun leven lieten vaaren , „ en zich alleen bemoeiden met hun verftand te feher„ pen , en de waarheid naatefpooren ; dan zouden wy „ geen ander middel nodig hebben om hun tot Chris„ tenen te maaken ; want men vindt in ons geloof „ ^ uF luu jk ijjcc te veei ze^se pupn 7™ rr,.™a „ en klaarheid als in eenig ander. -— Wy lochenen » het  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 185 „ het derhalven niet, dat wy het eenvoudig geloof, „ '1 welk onze tegenparty zoo veragtelyk voorkoomt, den geenen , die zich van hunne bezigheden niet „ kunnen ontflaan , en zich geheel aan het onderzoek „ der waarheid overgeeven, aanpryzen ; terwyl wy „ uit de ondervinding weeten hoe goed het voor de „ menfchen zy. Maar hoe maaken 't onze tegenpar, tyen ? Zy doen eveneens , alhoewel zy het niet „ weeten willen. Waarom kiezen die geenen , welke „ lust tot de Wysbegeerte hebben, en eene Sefte der „ Wyzen aanhangen , om dat een toeval hun daar toe „ brengt, of om datze mogelyk een' Leermeester van „ de bende aantreffen, waarom zeg ik kiezen deezen de „ party, by welke zy zich voegen ? Daarom dat zy een„ voudig gelooven datze beter is dan de andere Q*)." Zie daar een antwoord van een' Christen , dat niet zoo verftandig fchynt als de tegenwerping van den Heiden. Zie daar eene verdeediging van het eenvoudige geloof, die in der daad vry fchraal is. Had de Oudvader gezegd , dat zy , welke celsus hier berispte , ftrydig handelden met de leer van het Euangelie , welke zegt: Beproeft alle dingen ; en, zyt altyd bereid tot verantwoording van de hoop die in u is , aan een iegelyk die met vrees en zagtmoedigheid rekerifchap van u eischt; dit zou zekerlyk meer naar eene .3 ver- (*) Zie orig. tegen celsus, I. B. 2. H. j. i, 2. Aa  l86 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING verdeediging van onzen Godsdienst en eene oplosfing der gemelde zwaarigheid hebben gelceken; terwyl nu alles wat hy zegt, nergens toe dient, dan om ons te toonen , dat celsus, fchoon hy het waare Christendom niet kende , echter omtrent de Christenen van zynen tyd niet geheel heeft misgetast, en dat toen het kwaad reeds uitfproot, dat naderhand diepe wortelen heeft gefchooten, weelderig is opgegroeid, en aan den ongeloovigen van Jaatere tyden overvloedige ïïoffe heeft gegeven , om , in naavolging van celsus, de Christenen te befpotten. Het eenvoudige , dat is, het ingewikkelde en blinde geloof, dat toen reeds voor den gemeenen man als geoorloofd en goed wierd befchouwd , wierdt naderhand voor noodzaakelyk aangezien. De Leeraars maatigden zich van tyd tot tyd meerder magt aan over het geloof der meenigte , en fchreeven dezelve regelen en wetten voor. De Kerkvergaderingen verftoutten zich om over Godgeleerde gefchillen beflisfende uitfpraaken te doen , en elk een' te ftrafFen die zyn geloof naar hunne beflniten niet kon buigen. De Bisfchop van Rome eindelyk verhief zich boven alle zyne amptgenooten, en boven de Kerkvergaderingen , beweerende dat hy alleen over zaaken van Godsdienst het oordeel moest hebben , en daarin onfeilbaar ware. Toen wierdt 'er voortaan niets dan het eenvoudige geloof gepredikt, en was het niet alleen ftraf baar anders te fpreeken , dan volgens de vastgeftelde leere der Kerke, maar ook an>  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. IS7 anders te denken. Toen wierdt het onderzoeken voor misdaadig aangezien , en wierden den gemeene Christenen daar toe zorgvuldig de middelen , als de gewyde en andere nutte boeken, uit de handen gewrongen. Uit deeze nu , en andere bykoomende oorzaaken is de grootfte onwetenheid onder den gemeenen man niet alleen , maar ook onder een groot deel der Geestelykheid, en eene algemeene verbastering van het Christendom in geloof en zeden ontflaan. In de dagen der Hervorming begreep men het groote nadeel der algemeene onwetenheid, en zag men dat deeze de lterkfte zuil was van Romes heerfchappy. Eenige , meer dan het gros de Volks verlichtte, en op Rome verbitterde mannen , poogden daarom het Volk uit den fiaap te wekken , fpoorden het zelve aan tot eenig onderzoek , gaaven het daar toe de noodzaakelykfte middelen aan de hand , en verfpreiden in korten tyd zoo veele kundigheden, dat alomme het aantal zeer groot wierdt van hun s die de Roomfche Kerk verlieten , en zich zeiven byzondere Kerken ftigteden; oordeelende dat de Godsdienst elks eigen zaak was, en de heerfchappy van Rome over het geloof voor onwettig moest gehouden worden. Verfcheide Duitfche Vorften , Hoofden deezer uitgewekenen , te Spiers vergaderd , protesteerden aldaar tegen de Keizerlyke bevelen , welke ftrekten , om Romes heerfchappy over het geloof te ftaaven , en alle Aa 2 ver-  188 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING verandering in den Godsdienst te weeren ; en verkree* gen uit hoofde van dit hun protesteeren den naam van Protestanten (*), welken naam naderhand gegeeven is aan allen die zich tegen Rome verzetteden, en de onderwerping aan de vastgeftelde Leer der Kerke wraakten. Deeze fielden gevolgelyk zich ten regel, „ dat een „ Christen zich niet blindelyk moest laaten leiden, maar „ uit eigen oogen zien , en dat elk mensch bevoegd „ en verpligt was, om voor zich zeiven in Godsdien„ ftige zaaken te oordeelen." Doch men denke niet, dat allen , die vervolgens Protestanten genoemd zyn, deezen regel regt verftaan, en doorgaans met 'er daad gevolgd hebben. Veel, zeer veel heeft hier aan gehaperd. Veelen fchynen denzelven niet anders befchouwd te hebben , dan als een zwaard , dat men het Volk in de handen had gegeeven , eenig en alleen om zich tegen Rome te verweeren , doch dat niemand tegen hun vermogt te trekken. Van hier ziet men, dat onder de Leidslieden der Protestanten, fchoon niemand zich onfeilbaarheid aanmaatigde , elk zich doorgaans toch ten vollen verzekerd hield , dat hy niet feilde; en , 't geen nog het ergfte was, ook wilde, dat alle anderen van hem het zelfde zoude denken. Van hier het lasteren, verketteren , en verbannen, en, zoo men de magt had, ook het vervolgen , dat men onder alle gezindheden der Pro- (*) Vide j. l. moshemii InJtim.Hift.Ecctef. Ub. IV. cap.n. j.aj,  tot eigen oordeel in den godsdienst. l8Q Protestanten heeft gezien ; waar aan de grootfte Mannen , en de aanzienlykfte Genootfehappen , zoo wel als mindere Leeraars en Seéten , zich hebben fchuldig gemaakt, Men gedenke hier een oogenblik aan het geval van calvinus omtrent servetus , en aan zyn gevoelen in overeenkomst met beza over het Ketterdooden. Aan het verbod van den Geneeffchen Raad om het Boek van calvinus te wederfpreeken. Aan de goedkeuring , die een anderfins zagtaartige m elanchton over het lot van servetus heeft gegeeven (*). Aan de wreede befpotting van swinglius omtrent de Wederdoopers : Qiii iterum mergit, mergatur (t). Aan de bitterheid van lutherus omtrent de geenen die anders dagten dan hy, noemende by voorbeeld den braaven er as mus, een vyand van allen Godsdienst; en beweegende den Keurvorst van Saxen om de naavolgers van swinglius niet te dulden , om dat zy de wezenlyke tegenwoordigheid van christus in het Heilig Avondmaal niet geloofden. Aan het bannen en myden van menno , 'i geen zoo ven'e ging, dat zommigen door hem geëxcommuniceerd wierden alleen om dat zy , behalven hunne eigene Leeraars, ook anderen uit de Lutherfchen hoorden prediken , en niet wilden lyden , dat hun die vry- {*) Zie c bandler's Hiftory of Pcrfecntion, pag. 321, 323, (t) Pag. 328. Aa 3  iqo iïet regt op en de verpligting vryheid wierdt benoomen (*). Als mede aan het gedrag der Protestanten in Engeland, waar geboden wierd met verlies van goederen en eene eeuwige gevangenis te ftraffèn eiken Geestelyken, die by herhaating weigerde het Formulierboek onder e du ar d VI. ingevoerd, te ondeteekenen ; en waar nog volgens de Canons (indien zy ftriktelyk gevolgd wierden) elk die iets ftrydigs tegen de leer of plegtigheden der Engelfche Kerk beweerd, ipfo fa&o, zou gebannen zyn ; en waar, in zommige gevallen , de Kerkelyke Ban zoo verre gaat, dat niemand in het geheele Koningryk iets aan den gebannene zou mogen verkoopen (f). Ziet men op het gedrag der Hervormers en eerfte Hervormden, waar aan dat van hunne navolgers ook ten groocen deele is gelyk geweest, dan fchynt hunne waare meening niet geweest te zyn, dat elk Christen zich zei ven vry moest fchatten , en geene menfchelyke banden dulden of aan iemand poogen op te leggen in zaaken des geloofs ; maar fchynen veelen hunner niets anders bedoeld te hebben, dan dat de geheele Christenheid zich moest wapenen om Romes heerfchappy af te fchudden , en dan de wapenen voor altoos moest nederleggen, om hun te laaten heerfchen. Doch (*) g. brands Hijl. der R'fornt. l d. pag. 186. Ct) j- pkiestley's Hifi. der verbastering van 't Clrii;e:idom , ii. d. pag. 203.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. IQI Doch het is echter niet eenig en alleen uit heerschzugt , maar ook nog uit andere beginzelen voortgekomen , dat men aan den grooten regel der Protestanten eene al te beperkte betekenis heeft gegeeven , en gefchroomd heeft denzelven te gebruiken , of hem by anderen, aan te pryzeu. Zommigen namelyk hebben zeer laage gedagten gevoed aangaande de natuurlyke bekwaamheden van den mensch , en hem in zyne redelyke en zedelyke vermogens al te zeer bedorven gefchat, om in zaaiden van Godsdienst te kunnen oordeelen , voor en aleer hy eene byzondere genade en verlichting daar toe van boven ontvinge. Men weet welk gebruik 'er, om zulks te toonen, van zommige Schriftuurplaatzen is gemaakt, inzonderheid van de woorden van paulus : De natuurlyke mensch hegrypt niet ie dingen die des Geestes Gods zyn, en hy kan ze niet verftaan om dat ze geestelyk moeten onderfcheiden worden ? Uit deeze en zoortgelyke getuigenisfen heeft men beweerd , dat de menfchelyke rede geen gezach hoe genaamd in den Godsdienst mag of moet hebben ; dat de mensch van natuure geheel blind is in geestelyke zaaken, en daarom zyn verftand moet onderwerpen en gevangen geeven aan de leer van het Woörd , aan het onderwys van den Geest; waar door elk dan de regtzinnige leer van'zyn eigen Kerk en niets anders wilde verftaan hebben ; 't geen dus alle vry onderzoek en gebruik van eigen oordeel uitfloot. Zy zelf die de leer van de. bedorvenheid der men- fche-  1^2 HELT REGT OP EN DE VERPLIGTING fehelyke rede een draagelyk voorkoomen zoeken te geeven , fchatten nogthans het onderzoek, dat met het natuurlyk verftand kan gedaan worden , van zoo weinig beduidenis , en zoo nutteloos om tot het zaligmakende geloof te komen , dat op dit onderzoek geen groote prys fchynt te ftellen te zyn. Of zy verbeelden zich den Godsdienst zoo vol van verborgenheden , die buiten den kring van alle menfchefyke bevatting gaan ^ dat hy in zyn geheel niet als een voorwerp van beöordeeling, maar enkel en alleen van eenvoudig geloof voorkoomt. En zy die zich minder bekreunen aan het voorkoomen hunner leere , en zich niet fchaamen over het geen een verlichte eeuw hardheid en ongerymdheid noemt, beweeren ; dat 'er eene afzonderlyke bovennatuurlyke openbaaring aan een' iegelyk nodig is, om tot het waar geloof te komen ; dat Gods Geest de waare Christenen onwederftandelyk verlicht, op welke verlichting elk moet wachten , en zonder welke niemand door het beste gebruik van zyn eigen yerftand en oordeel iets kan vorderen (*). Uit hoofde van alle deeze dingen mag men dan wel vraagen : Wat willen de Protestanten toch zeggen , ais zy fpreeken van de , bevoegdheid en verpligting van elk Christen, om in zaaken van Godsdienst voor zich (*) Deeze en zoortgelyke gevoelens hebben , in deeze eeuw , eenen vyand van onzen Godsdienst aanleiding gegeeven om een werk te fchryven onder den tytel , Chriftianity not founded an argument.  tot eigen oordeel in den godsdienst. 193 -zich zeiven te oordeelen ? Hoe moet die regel verftaan worden ? Hebben zy niet algemeen denzei ven aangenoomen , en kunnen zy hem immer verwerpen zonder hunne eigene zaak te verraaden ? Hebben zyniet geprotesteerd tegen alle gezach in den Godsdienst buiten dat van God en Christus? En wanneer de Roomfche Kerk , en het Hoofd derzelve beweerden, al de magt die zy oeffènden, van christus te hebben ontvangen , hebben zy dan niet beweerd, dat dit voorgceven valsch , die magt onwettig, en niet dan een 'bloote aanmaatiging ware? Dat christus de wetgeevende magt in zyn Koningryk aan hem zei ven behouden , en aan niemand eenig deel daar van afgeftaan hebbe ? Dat hy over geloofszaaken geen Rechter op aarde heeft aangefteld , maar zelf die zal beöordeelen ? En dat dus elk Christen vry moet zyn in het onderzoeken , oordcelen , en gelooven ? En indien men deeze , en dergelyke redenen met regt gebruikt heeft tegen de Roomfche Kerk , en derzelver leer, moeten ze dan ook niet gelden tegen alle Kerken en derzelver befluiten ; en tegen alle Geestelyken , die zich eenig openlyk gezach over het geloof van anderen aanmaatigen , of zelfs maar eenige bedekte poogingen aanwenden om over het zelve den meester te fpeelen ? Gewisfelyk : of anderfins wederfpreekt men zich zei ven. Want hier onderfcheid te maaken tusfchen eene waare en valfche Kerk , en onder dit voorwendzel zyne eigene Kerk regten toetekennen, die men de Roomfche B b be-  194 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING betwist; gelyk alzoo de Hervormden , naa dat zy ergens gevestigd waren , dikmaals hebben gedaan , is niets , dan voor bewys neemen 't geen in gefchil ftaat, in anderen veroordeelen 't geen men zich zeiven veroorloofd , en een fchandelyk verlaaten van den grondflag des Protestantendoms. Een echte beftryder van Rome moet zich zeiven dan niet tot een' Paus opwerpen i en ook niet dulden dat hem van iemand regelen des geloofs worden voorgefchreeven. Hy moet voor zich zei ven alles beproeven, en wat goed is behouden , en met genoegen zien dat anderen zoo doen als hy , zonder naar hem te vraagen. Doch deeze leer zal zommigen toefchynen van zeer verre uitziende gevolgen te zullen moeten zyn ; alle Kerkelyke inrichtingen over hoop te zullen werpen , al het vertrouwen onder de menfchen weg te zullen neemen , en het gros des Volks te verbinden tot het doorzoeken en beöordeelen van het geen hun te hoog en te wonderbaar is , en dat hun niet bereikbaar, niet peilbaar kan geacht worden , aan den eenen kant door de bekrompenheid hunner vermogens1, aan den anderen door de tydelyke bezigheden , waar van zy zich niet kunnen onttrekken. Volgens deeze leer zullen zy zeggen moet elk zyn eigen Leeraar zyn. Wat behoeven 'er dan Leeraars, Geloofsformulieren, Kerkelyke Vergaderingen , en Befluiten te wezen ? Volgens deeze leer kan het gemeen vertrouwen ^ dat in de dingen deezer waereld niet gemist kan worden , in den  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 195 den Godsdienst geheel niet te pas koomen; waar elk dan alles door eigen oogen moet zien. Volgens deeze leer zal elk dan alles wat in den uitgeftrektften zin tot den Godsdienst behoort, moeten leeren verftaan en doorgronden ! Waar wil dit heen ? Een heethoofdige zou de dingen hier wel zoo verre kunnen trekken , en onder hun die uit Rome uitgegaan zyn , zyn 'er ook geweest die dit gedaan hebben. Doch het geen wy eisfehen fluit niets van deeze zwaa* righeden in. Echter zyn bekommeringen van deezen aart te dikwyls onder de Protestanten , en zelfs wel by Mannen van naam gevonden , dan dat wy dezelve hier maar met een enkel woord zouden 'mogen voorbygaan. Offchoon elk voor zich zeiven moet oordeelen, behoeft elk daarom niet eigenlyk zyn eigen Leeraar te zyn, en geeft dit geen wettige reden om voor het verval der Kerkelyke inrichtingen te vreezen. De Leeraars zullen daarom nimmer overtollig worden. Het openbaar en byzonder onderwys zal altoos zyne nuttigheid kunnen hebben , offchoon al de menfchen uit hun zeiven minder traag in het onderzoeken mogten worden, dan zy tot heden toe altoos zyn geweest. De dienst der Leeraaren zal fteeds voor allen heilzaam kunnen zyn , en voor jonge en onbedreevene altoos noodzaakelyk wezen , en even min gemist kunnen worden, als die der Leeraars in kunften en wetenfehappen. In deeze Bb 2 moet  IQÓ het regt op en de verpligting moet toch ook elk Leerling zyn eigen verftand en oordeel gebruiken , of zyne vorderingen zullen niets waardig zyn. Nochtans neemt dit de noodzaakelykheid van Ondenvyzers in kunften en wetenfehappen geenzins weg. Hy die geen aanleiding of .hulpmiddelen heeft, geene lesfen van zulken die kundiger zyn dan hy , of goede boeken kan gebruiken, en niet weet wat hy eerst of laatst moet aanvatten , zal in geen zaak eenige noemenswaardige voortgang maaken. Doch het is geheel wat anders met oordeel gebruik te maaken van de lesfen eens ondenvyzers , of bündelyk zyne leidslieden te volgen , en by de woorden zyns meesters te zweeren. De Discipelen van aristoteles rekenden 't genoeg bewys te zyn voor iets dat zy beweerden , wanneer zy zeggen konden, de Meester heeft het gezegd; doch het kan geen goed Protestant zyn , die zich- blootelyk daar mede, dat zyn gevoelen met dat zyner Leeraaren , of met de zoogenoemde regtzinnige leer zyner Kerke overeenkomt, kan vergenoegen. Want zoo men op dien voet altoos gehandeld had, zou 'er nooit verbetering in de Wysbegeerte herftelling der Wetenfehappen, of hervorming van den Godsdienst zyn ontftaan. Gelyk dan in de menfeheiyke kundigheden , elk de woorden zyns Meesters moet beöordeelen , zal hy immer den naam eens Kunftenaars of Wysgeers waardig worden ; zoo moet ook elk in den Godsdienst zich wel bedienen van den arbeid van anderen en de hulp der Leeraaren , maar niet dan met oordeel en omzichtigheid , of hy zal den  TOT EIGEN OOPvDEEL IN DEN GODSDIENST. 10? den naam eens verftandigen Cbristens , of van eenen Protestant, zich niet mogen toeëigenen. Wat de Formulieren des geloofs aanbelangt. Die kunnen en mogen 'er zyn , maar niet als regelen des geloofs. Want dit is ook een grondwet der Protestanten , welke in verband flaat met die , die wy thans befchouwen ; „ dat namelyk de Heilige Schriftuur een' „ genoegzaamen regel van geloof en leven voor alle " Christenen bevat." Dit maakt andere dingen als regelen overtollig en gevaarlyk , maar neemt niet weg dat de Formulieren geoorloofd kunnen zyn , zoo men zich wachte voor het misbruik derzelve. Indien een Formulier een beknopt en klaar zamenftel van de meeste hoofdwaarheden des Christendoms bevat , kan het van dienst zyn om hun , die nog niet gelooven , in eea opflag des oogs een denkbeeld , en wel een goed denkbeeld van onzen Godsdienst te geeven ; als mede om jonge lieden gemakkelyk een algemeen begrip van Godgeleerdheiden Zedekunde te verfchaffen , en eene bevatting te doen vormen van een geheel, welks deelen vervolgens naauwkeuriger door hun moeten beoeffend worden. Zegt men , ten gemelde einden behoeven dan toch de gefchilflukken der Godgeleerden in een Formulier niet voorgedraagen te worden. Dit is zoo v en ook ware het te wenfchen , dat men dezelve aan jonge lieden wat minder onder de oogen bragt, dan men doorgaans gewoon is te doen. Bb 3 Even"  198 het regt op en de verpligting Evenwel zyn de Formulieren der byzondere Gezindheden , die ook die ftukken, welke de eene van de andere Gezindheid onderfcheiden , bevatten, niet geheel en al te verwerpen. Ik ftem toe 'er zyn 'er onder de zodanige, die volftrekt zyn aftekeuren, die met den geest van het Christendom niet overeenkoomen , en die niet de Euangelie - leer en de menschlievenheid van je sus, maar de Leer des bygeloofs, en de bitterheid, verketter - en verdoem - zugt van hun die dezelve gemaakt hebben, vertoonen. Maar wanneer de Opftellers met minder waan, en eenen meer Christelyken geest zyn bezield geweest, kunnen zulke Formulieren, offchoon zy al, om voor zuivere Christelyke Belydenisfen gehouden te worden , te veel betwiste en onzekere gevoelens behelzen , nogthans van dienst zyn als Jpologiën , om eene Gemeente of Gezindheid te bevryden van lasteringen , en vermoedens van wangevoelens , die niet by hun gevonden worden , en hun te onregt toegekend zyn. En zy zyn daar toe , gelyk de Kerkelyke Gefchiedenis toont, fomtyds van uitfteekende dienst geweest. Ook kunnen dezelve van nut zyn om de zodanigen, die in bedenking koomen om zich by eene Gezindheid of Gemeente te voegen, met weinig moeite te doen zien , welke de gevoelens der meeste Leeraars en Leden onder dezelve zyn, en gevolglyk of zy aldaar veel ftigting of ontftigting zouden hebben te wachten. Maar het gebruik dat veelen van dezelve hebben gemaakt door ze als regelen des geloofs te willen doen gel-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 199 gelden , ze gelyk te ftcllen met de Heilige Schriftuur, en elk ter verdoemenis te wyzen die in 't minfte van dezelve afweek ; ook door ze aan jonge lieden als wetten voor te leggen , en hunne gemoederen dus met vooroordeelen in de plaats van kundigheden te vervullen , is zekerlyk af te keuren , en is volftrekt onbeftaanbaar met de beginzelen van het Protestantendom. Doch dit is geen natuurlyk gebruik , maar een misbruik van de Geloofsbelydenisfen , waar voor men zich kan wachten (*). En mag iets , waar van een goed gebruik is te maaken , om het misbruik geheel verworpen worden ? Is 'er iets goeds dat niet misbruikt kan worden, en door zommigen daadelyk wórdt ? Verder nu wat de Kerkelyke Byeenkomften , Synodaale Vergaderingen en Befluiten betreft. Ook deeze kunnen van nut zyn. Niet om te bepaalen wat waarheid is, en gelooft moet worden ; maar om over alles wat het huishoudelyke der Kerke aangaat, te befchikken ; om zorge te draagen voor de openbaare verkondiging des Euangelies, welke , zoo als reeds is opgemerkt , altoos nut en noodig zal blyven; om in den nood (*) Men zie hier over het VIL Art. der Nbderl. Gelocfsbelyd. Men mag ook geener menfchen Schriften , hoe heilig zy geweest zyn, vergelyken by de Godlyke Schriftuuren , noch de gewoonte by de waarheid Gods, (want de waarheid is boven al) noch de groote meenigte , noctv de oudheid , noch de fuccesfie van tyden ofte perfoonen , noch Conciliën , Decreeten , of Befluiten ; want alle menfchen zyn uit haar zeiven Leugenaars, enz.  20O HET REGT OP EN DE VERPLIGTING nood en behoeften, inzonderheid degeestelyke behoeften van Gemeenten , Gezindheden , en geheele Volkeren te voorzien; om verfchilien byteleggen, fcheuringen voor te koomen, ofte heelen ; en tct meer andere gewigtige einden. Doch zoo men van zulke zamenkomften geestelyke Gerechtshoven maakt, en van derzelver befluiten regelmaaten des geloofs, dan kan 'er niets fchaadelyker , en met het Protestantendom fïrydiger uitgedagt worden dan deeze. Men behoeft dus geenzins te vreezen , dat de vryheid van onderzoeken en oordeelen uit zal loopen op het om verre fmyten van alle Kerkelyke inrichtingen en inzettingen. Zy zal veel eer dienen om die te bevestigen ; te weeten om alles, wat regt en goed in dezelve is , vast en beftendig te maaken. Niets kan meer dienen om eene inrichting duurzaam en onwankelbaar te doen worden , dan die te zuiveren van misbruiken , en gebreeken , die anderfins uit eigen aart gefchikt zyn om haar den eenen of anderen tyd ten val te brengen. Dit zal de vrugt zyn die men te wachten hebbe , zoo de vryheid van oordeelen meer algemeen in gebruik mogte koomen. In de wyze van prediken en catechifeeren , in de Formulieren en Leerboeken , in den openbaaren dienst en het gebruik der plegtigheden , in de Kerkelyke tugt, in de handelwyze van Kerkelyke en Synodaale Vergaderingen , zullen hier en daar wel zeer merkelyke veranderingen moeten voorvallen. Doch hier door zullen alle die dingen op fondamenten gezet  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 2QI gezet worden , die niet zoo ligt te ondergraaven zyn als die , waar op zy tot heden veelal rusten. Door de verbeteringen , die dan zullen geboren worden , zal men den twyffelaar en vrygeest de middelen, de werktuigen en gelegenheden beneemen van welke hy zich zoo dikwyls bediend heeft om op onze Tempelen aan te vallen , en die ook in der daad zomtyds heeft doen fchudden , kraaken , en verzakken. De vryheid zal die gevaaren wegneemen, die geledene fchaade herftellen , en alles zoo hegt en vast maaken , dat 'er niets meer zal te vreezen zyn voor alle de wapenen en ftormtuigen des ongeloofs. Gewisfelyk is hier by veel te winnen , en geen nadeel te wachten ; want alles wat in onze inzettingen en inrichtingen waaragtig en goed is, zal blyven , en wat zoo niet is zal voor beter ftoffe verwisfeld worden (*). Het . (•*) Ik kan niet naalaatcn eefte aanmerking van the Monthly RiviewcTt, dit onderwerp betreffende , hier by te voegen. Dus laat en zy zich hooren : Dr. 1'RIEstley thinks thac the progrefs office enquiry will terminate in the total overthrouw of the establishment ; his Prophetie eye fees , or he imagines a vast quantity of gimpowder accumulating grain by grain , under the very foundations of our ecclefiaftxal fyftem , wich * by fome accidental fpark , will violently explode ; and over tbr öw , .at once Archbishopries , Bisbopries, Deaneries , Prebends , Canonries , Archdeaconrdes &c. We do not look with complacency for the accomplishment of this predicions ; nor do we wish to be fpeftators of the confufion , wlch it must occafïon , and as the dignitaries of the church must wish it much lefs than others do , is it not rather Itrange , that they do noi endeavour to ftrengthen thcir establishment by making its articles , 3nd public fervice more conformable to reafon and fcripture , the great C c ttan-  1202 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING Het gebruik van eigen oordeel in den Godsdienst, waar toe wy eiken Protestant bevoegd niet alleen, maar ook verpligt agten, fluit ook geenzins alle vertrouwen in denzelven uit. Het Christendom is geen ftelzel van wantrouwen, fchoon het onbegaanbaar is met zulk een vertrouwen , als welk het bygeloof eischt. Daar beöordeeling moet plaats hebben, mag en moet men zich van gepaste hulpmiddelen bedienen om tot kennis van zaaken te koomen , en onder deeze behoort ook dat men zich ten nutte maake den arbeid en raad, de hulp en voorlichting van anderen; en zulks fluit in, al dat vertrouwen dat redelyk , en met de voorzigtigheid beftaanbaar moge geacht worden, 't Is elk geoorloofd te onderftellen, dat zyne medemenfchen de waarheid beminnen , zoeken , en bezitten in alle gevallen waar in men geene bewyzen van het tegendeel ziet , of wettige reden heeft het zelve te vermoeden. Maar men moet daarom op hun oordeel niet afgaan voor dat men zekere , of ten minften hoog waarfchynelyke blyken van hunne bekwaamheid en waarheidliefde heeft verkreegen. In de waereldfche zaaken is het niet Standard of all ? Do the cloud-cap'd cathedrals and the' gorgeous palaces of or Bisbops rest on the Atbanafian Creed ? Would not its removal from the Liturgy ftrengthen rather tban shake ttfeir foundations ? Judicious arr.endments may eontribute to preferve , but cannot, we should tUvk , injure the established religion. By taking out of this noble cdifice the fandy and mouldering ftones of error , and by replacing tbem with che adamant of truth , they may infure its perpetuity. See the Month, Rev. for May 1789. pag, 3.83, 384.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 203 niet mogelyk'alles, waar in wy belang hebben , door door eigen oogen te befchouwen , en diep genoeg in te zien, en in deeze komt het vertrouwen, gepaard met eene vry goede maate van omzigtigheid , veel meer met ons belang overeen, dan een algemeen en onbepaald wantrouwen. In den Koophandel zou men weinig kunnen winnen, zoo men geheel geen vertrouwen wilde plaats geeven ; maar zou men ook zeer ligt alles kunnen verliezen door een onbepaald vertrouwen. In den Godsdienst is 't naagenoeg eveneens gefield ; en de eisch dat elk zyn eigen oordeel moet gebruiken , verbant dus niet alle vertrouwen op menfchen, maar gebiedt altoos toezien op wien , en in hoe verre men vertrouwt. Laaten zy die 't aan tyd , gelegenheid , of vermogens hapert om veel te kunnen onderzoeken in hun vertrouwen die zelfde regelen volgen , die zy met betrekking tot de waereldfche zaaken voor best en veiligst houden , en by welke zy zich in deeze fteeds wel bevinden. Dan zal men hun van geen blind vooroordeel of bygeloof kunnen befchuldigen ; offchoon zy in zommige zaaken , die buiten den kring hunner denkbeelden gaan , en die zy door middel hunner eigene kunde en doorzigt niet genoeg kunnen beöordeelen, gebruik maaken van het licht van anderen , wier verftand , geleerdheid , en braafheid hun duidelyk. genoeg zyn gebleeken, en onder geene billyke verdenking by hun kunnen koomen. 't Is geheel wat anders een blind geloof te geeven aan de leer zyner Kerke en de inzettingen der Vaderen, of met alle omzichtigheid hun Cc 2 tQ  204 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING te volgen die men als bekwaame en deugdzaa'me Leidslieden heeft leeren kennen. Die het eerfte doet verwaarloosd de gaaven des verftands die God hem heeft gegeeven ; die het laatfte doet gebruikt zyn eigen oordeel, zoo verre heb zelve reikt, zyn ftaat en ftand hem toelaat, en zyn pligt hem gebiedt. Eindelyk fluit de regel, dien wy thans befchouwen ook niet in , dat elk Christen alles i wat tot den Godsdienst in den uitgeftrektften zin behoort, voor zich moet onderzoeken , en het zelve moet verftaan , en doorgronden. Dit laaten de omftandigheden, de tyd, en de vermogens van de meeste menfchen niet toe.' Elk mag dit alles wel onderzoeken en beöordeelen " zoo verre hy kan. Dit is een regt, zoo als vervolgens getoond zal worden, dat geen fterveling iemand zynes verftands magtig, met reden kan betwisten. Maar 's menfchen pligt wordt altoos door zyne krachten bepaald. Niemand kan verbonden zyn tot het geen de magt die hy ontvangen heeft te boven gaat. En alles zoo verre men kan te beöordeelen , betekent niet, dat alles te doorgronden. Kan men dan iets beöordeelen zonder het te verftaan « Neen ge wisfelyk niet. Maar men kan een zaak gedeeltelyk kennen , zonder die in deszelfs geheel te verftaan en met zulk eene onvolkomene kennis moeten wy ons byna omtrent alle onderwerpen vergenoegen. \ Is niet alleen in den Godsdienst dat wy Hechts ten deele ken- nen,  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 20$ nen, maar het is ook zoo in alle aardfche dingen ; wy kennen geen zandkorl volkomen, 't Is niet alleen de Goddelyke Openbaaring die ons ondoorgrondëlyke verborgenheden doet voorkoomen ; maar ook de menfchelyke Wetenfehappen doen zulks.. Alles nu , zoo verre wy het kennen en verftaan , is een bevoegd voorwerp onzer beöordeeling; maar voor zoo verre het ons een verborgenheid blyft, moeten wy'ons .-oordeel opfchorten en niets bepaalen. Dit noemt de Schriftuur: Het verborgene,voor den Heer te laat en > en niet wys te zyn boven het geen men behoort, maar. zvys te zyn tot maatigbeid, gelyk als God een iegelyk de inaate des geloofs gedeeld heeft (*). Met geen fchyn van reden zou men kunnen vorderen , dat in den geöpenbaarden Godsdienst niets zich zou opdoen , dan het geen het menfchelyk verftand volkomen zou bevatten en verklaaren kunnen. God kan ons in zyn Woord wel dingen voor oogen ftellen , van welke eene oppervlakkige kennis ons van zeer veel nut kan zyn , fchoon eene grondige kennis van dezelve voor ons in deezen ftaat onmogelyk te verkrygen , en ook onnodig is. De natuurlyke Openbaaring, die hy aan alle Volkeren heeft gegeeven , is van geenen anderen aart, en doet even dit zelfde. De natuurlyke Godsdienst heeft daarom ook zyne duistere vakken zelfs voor den grootiten Wysgeer en den besten Christen. H . -1 , , 'Er {*) Rom. XII: f£ Cc 3  20$ het regt op en de verpligting *Er kunnen dan veele zaaken zyn in den geopenbaarden Godsdienst, waar van wy , zoo verre zy ons ter zaligheid dienftig zyn mogen , wel eenig denkbeeld kunnen vormen , maar die wy nogthans niet ten vollen doorzien , of in haar geheel bevatten kunnen. Maar het geen ons van die zaaken wordt geleerd, moet toch naauwkeurig gekend en verftaan worden , eer dat het een voorwerp van ons geloof kan zyn. Men kan wel gelooven , dat eenig voorftel, waar van wy den zin geheel niet vatten , eene voor ons onbekende waarheid behelst; maar wy kunnen niet geacht worden die waarheid te gelooven , voor dat wy den zin des voorftels verftaan, en begrypen wat 'er geleerd wordt. Om nu te weeten wat de Goddelyke Openbaaring ons leert, en wat zy wil dat wy gelooven zullen , moet elk die een Protestant, en geen eenvoudige geloover wil genoemd worden, zyne verftandelyke vermogens aanwenden, met oordeel gebruik maakende van alle de hulpmiddelen die onder zyn bereik zyn. De onderwerpen waaromtrent het oordeel van een' iegelyk Christen moet verkeeren , zyn ook niet zoo talkryk , en van zulk eene verbaazende uitgeftrektheid, als zommigen. zich verbeelden die met Vader origenes wel zouden.willen beweeren , dat men ommeer dan een eenvoudig geloof te verkrygen, de tydelyke bezigheden geheel zou moeten laaten vaaren , en zich geduurende het gantfche leven met onderzoeken bezig houden. Dit mogte zoo zyn , indien ,elk om reken- fchap  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 20^ fchap van zyn geloof te kunnen geeven, nodig had alle duistere plaatzen der Schriftuur te verftaan , en bedreeven te zyn in alle de gefchilftukken der zoogegenoemde Godgeleerden. Maar dit is geheel de eisch niet van onzen regel, die'ftrekt de pligt van onderzoeken en oordeelen niet verder uit , dan voor allen nut en mogelyk zy. Alle Christenen behoeven niet te verftaan alles wat onze Heilige Boeken bevatten. Deeze zyn wel klaar genoeg in die dingen die de geloovigen aangaan, maar voor het overige is 'er veel in dezelve dat duister is , dat gedeeltelyk maar tot zommigen , gedeeltelyk tot niemand meer in deeze dagen betrekking kan hebben. Deeze Boeken 2yn niet gefchreeven in den fmaak van Godgeleerde Verhandelingen of zamenftelzelen die in haar geheel moeten verftaan worden, zal men veel nut van dezelve hebben ; maar beftaan meestal uit gefchiedverhaalen , doormengt met wetten , geboden , beloften , bedreigingen , leerftukken en voorzeggingen naar eisch der omftandigheden gegeeven ; van welke dingen veelen zeer wel verftaan kunnen worden zonder dat men al het overige verftaa , of behoeve te kennen. Want veele plaatzen der Schriftuur betreffen alleen byzondere volkeren of perfoonen , byzondere landen of tyden , of zyn enkel zinfpeelingen op overoude tyden, zeden , en gewoonten , by welke het menschdom in 't algemeen of geheel geen , of flegts een gering belang kan hebben. Van deeze dingen nu die  2o8 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING die maar voor byzondere Natiën of perfoonen , en enkel naar tyds gelegenheid, doch niet met uitzigt op het geheele menschdom gefprooken , of te boek gefield zyn , kan het niet anders wezen , of veelen moeten thans duister, voor den gemeenen man in deeze dagen onverflaanbaar, en tevens ook onnodig zyn. Een groote maate van taal- en oudheidkunde, van kennis der gefchiedenisfen , zeden , gewoonten , wysbegeerte, deugden en ondeugden , twisten en gefchillen der ouden wordt'er vereischt om dezelve te verklaaren. En de ondervinding toont, dat al deeze toeftel van geleerdheid , voor hun zelfs die 'er de grootfle vorderingen in gemaakt hebben , noch op verre naa niet toereikende is, om alles wat duister is in de Heilige Bladeren pp te helderen. Hy nu die een goedertieren Vader der menfchen is , en hun niet te veel oplegt, kan niet onderfteld worden te begeeren , dat alle Christenen in deeze dagen geleerden zullen Zyn , waar toe hun in 't algemeen de gelegenheden en hulpmiddelen ontbreeken ; en waar van ook geen groote nuttigheid zou zyn te wagtten ; want het geen een geleerde meerder weet dan een verftandig en geöeffend ongeleerde is doorgaans van weinig zedelyke waarde, en kan niet bewezen worden tot den waaren Godsdienst iets af, of toe te doen. En indien de gemeene man doorgaans geen belang heeft by de ontdekkingen der geleerden , veel minder heeft hy iets te maaken met dat geen , dat in die over oude Schriften met al de hulp van wetenfehappen en geleerdheid niet meer verftaan  tot eigen oordeel in den godsdienst. 20? ftaan kan worden, en waar over de allerkundigften door alle tyden heen met eikanderen blyven twisten. Ook kan het voor den gemeenen man niet nodig zyn bedrevenheid te hebben in de gefchilftukken der Godgeleerden , en hy behoeft zich om die te verkrygen geheel geen moeite te geeven. Veeltyds fchynt men hier over wel anders gedagt te hebben. De Leeraars hebben hunne byzondere begrippen niet zeiden als fundamenteele artykelen willen doen gelden , en het Volk gedrongen om in hunne gefchillen partyte kiezen , en zich met den eenen of anderen aanhang te vereenigen en te verbinden; eveneens als of hunne byzondere begrippen den welftand der Kerke, en de zaligheid der zielen betroffen. Doch met regt kan het niet van den ongeleerdcn , jaa ook niet van eenig ander Christen geëischt -worden zich veel met deeze dingen te bemoeien. Veelen dier ftukken , waar over eeuwen lang getwist zal worden , hebben geheel geen grond in de Heilige Schriften , offchoon men ze door eenige getuigenisfen derzelve , buiten hun verband getrokken , gewoon is te ftaaven; maar zyn uit de fchoolen der Heidenfche Wysgeeren afkomftig. De Apostelen van je sus klaagden reeds dat 'er ten hunnen tyde Leeraars in de Kerk gevonden wierden, die zich veel meer bezig hielden met een ongoddeïyk en ydel geroep , met gejlagtrekeningen , tzvistvraagen en zuoordenflryd , dan met het geen tot ftigting der geloovigen kon dienen; en in laatere tyden heeft dit kwaad nog D d veel  210 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING veel toegenoomen. De Heidenfche Wysgeeren Christenen geworden zynde , behielden gemakkelyk iets van het gezach dat zy te vooren over den gemeenen man gehad hadden , en verheugden zich telkens wanneer zy maar een enkel woord in de Schriften der Apostelen vonden , dat als hunne voorige gevoelens gunftig kon worden opgevat. Zulke gelegenheden namen zy greetig waar , zoo om hunne oude wysbegeerte van welke zy niet gaarn afftand deeden, onder de Christenen gangbaar te maaken , en daar door hun eigen aanzien te vermeerderen, als om het Christelyk Leerftelzel deszelfs natuurlyke klaarheid (hunne trotsheid zeer mishaagende) te beneemen , en 'er de gedaante van diepzinnige verborgene en verhevene wysheid aan te geeven. Aan deeze , uit het Heidendom tot de Christenen in de eerfte eeuwen overgeloopene , Wysgeeren zyn wy verfchuldigd de meeste dier onbevattelyke leerftellingen en harde gevoelens, die het gezond verftand befpotten , die geleerden en ongeleerden fteeds bezig gehouden , en de duurzaamfte gefchillen veroorzaakt hebben (* ). Het kan nu van den pligt der Christenen niet geacht worden in deeze zaaken ervaaren te zyn , en over dezelve (*) Die van den Heidenfchen oorfprong van verfcheidene verfchilftukken onder de Christenen een meenigte van bewyzen wil zien , leeze J. priestley's Hifi. der verbasteringen van het Christendom. Doch leeze dit bock met oordeel en voorzichtigheid.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 211 zelve te kunnen beflisfen, of zich in alles met den eenen of anderen aanhang te vereenigen. Hier in ervaaren te worden is een werk van oneindige moeite , en van weinig nut, doorgaans den mensch niet wyzer, niet beter maakende. Honderdmaal meer dan ooit door iemand geleezen kan worden, is over deeze dingen gefchreeven , terwyl de ftrydende Godgeleerden nog al onder de wapenen blyven; en men kan niet vermoeden dat zy immer vreede zullen maaken, zoo zy niet leeren eeniglyk de Leidslieden die God ons heeft gegeeven , namelyk zyn Woord en het gezond Verftand te volgen, en zich aan menfchelyke inzettingen geheel niet te bekreunen. Een eenvoudig middel is 'er echter, waar door ongeleerde Christenen, die meenen dat zy de gefchilftukken eenigzins moeten beöordeelen , en in de twisten der Godgeleerden niet geheel en al onpartydig, en onverfchillig mogen blyven , dit werk voor hun vry wat bekorten, en vry gemakkelyk maaken kunnen; terwyl zy nogthans door hetzelve de grootfte zekerheid kunnen erlangen , die hun, jaa die zelf den geleerden mogelyk is te bekoomen. Dit mkldel beftaat hier in. Voor eerst, dat zy zich een klaar en bepaald begrip van den ftaat des gefchils, van het geen de eene aanhang beweert, en de andere ontkent, tragten te vormen. Hier haapert het zeer veelen aan die zich met de gefchilftukken bemoeien , en reeds ( zoo als men Dd 2 on-  212 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING onvoorzichtig doorgaans wat fchielyk doet) party ge* kozen hebben, dat zy den eigenlyken ftaat des gefchils niet begrypen, en, zoo als paulus zich uitdrukt, niet iveeten wat zy zeggen of bevestigen. Doch voor deezen , zoo zy dus voort willen gaan , is alle moeite verlooren, en alle raad te vergeefs. De ftaat des gefchils dan wel begreepen zynde, moeten ze niet alle bewyzen , welke voor en tegen door de ftrydende Godgeleerden uit taal - en oudheidkunde , uit wysbegeerte en ovcrnatuurkunde, of ergens anders van daan, gehaald worden, wikken en weegen ; want behalven dat de gemeene man daar toe niet in ftaat is terwyl die bewyzen veelal buiten den kring zyner denkbeelden gaan , zou dit ook een werk van eindelooze moeite , en eene groote verkwisting des tyds zyn , dien hy nutter kan befteeden dan in het befchouwen der kampgevegten der Godgeleerden. Maar den ftaat des gefchils wel begreepen zynde, moet men dit in ernftige overweeging neemen , „ welken invloed „ het bevestigen of ontkennen , het gelooven of niet „ gelooven der betwiste ftelling op de gemoedsge„ fteldheid en het zedelyk karakter van den mensch „ zou moeten hebben 1" Indien het Opperwezen ons niet voortreffelyker en beminnenswaardiger, indien ons vertrouwen op hem niet grooter, onze pligt niet duidelyker , onze liefde tot den naasten niet fterker wordt door het eene of het  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 213 het andere gevoelen aan te neemen, kan men met veiligheid de geheele vraag onbeflist laaten , en zyne verdere moeite onwaardig keuren. In alle zulke gevallen is het de grootfte wysheid onpartydig te blyven; want hier is niets te winnen , welk eenen kant men ook kieze. En dat het kennen en gelooven van dingen, die onverfchillig zyn ten opzichte van ons zedelyk karakter, die ons niet beter of Godsdienftiger kunnen maaken offchoon zy al waarachtig zyn mogten, echter tot het wezen van den Godsdienst niet kunnen behooren, en uit dien hoofde voor eenen Christen ter zaligheid niet kunnen noodzaakelyk zyn , is door zich zeiven zoo blykbaar , dat het verveelende zou moeten zyn , zoo ik zulks poogde te bewyzen. Hier door nu wordt voor den waarheid- en deugd-lievenden Christen veel werks uit den weg genoomen. Want van zulke Godgeleerde verfchillen , waar omtrent het bevestigen of ontkennen ons niet Godvrugtiger, beter, of liefderyker kan maaken, is een groot aantal voor handen. In dit beredeneerde nu legt ook reeds, zoo als elk kan begrypen , ingeflooten , dat men veilig zulke gevoelens op het eerfte voorftel mag verwerpen , welke men ziet dat ons het Opperwezen minder beminnelyk doen voorkoomen , dan men zonder die gevoelens het zelve zou befchouwen; welke ons hetzelve voorftellen in zulk een licht als de Heidenen veelen hunner Goden deeden befchouwen, in dat namelyk van eenen harden Heer, die maaien wil daar hy niet gezaaid heeft; Dd 3 die  214 het regt op en de verpligting die nit zich zeiven niet tot goedertierenheid maar tot ftraf is genegen; wiens regt vaardigheid op wraak, wiens vrymagtigheid op willekeurigheid en aanneeming des peifoons uitloopt. Desgelyks ook zulke gevoelens, die regelregt gefchikt zyn om den mensch opgeblaazen, werkeloos, en zorgeloos, of om hem moedeloos en wanhoopende te maaken. Alle Leerftellingen die duidelyk tot dergelyke einden zich uitftrekken, zyn terftond te verwerpen; zyn niet van christus maar van den Antichrist; om dat ze regelregt aanloopen tegen de doorgaande Leer van je s us en zyne Apostelen, en tegen den Godsdienst des gezonden Verftands, dien niemand wederfpreeken mag. Weg dan met alle harde , flaaffche vrees - inboezemende liefde - ttoost - en moed • beneemende , zoo wel als met alle nuttelooze leerftellingen ! Wy zouden door deeze niet beeter , door die veel erger worden zoo wy ze omhelsden. Zy verdienen dan geenen verderen aandagt. Eindelyk blyven 'er dan niet over dan zulke leerftellingen , die , zoo zy aangenoomen werden , blyken eenen goeden invloed te moeten hebben op ons zedelyk en Godsdienftig karakter, en ons ftandvastiger en overvloediger in de deugd te moeten maaken, dan wy anderzins zouden zyn. Zulke ten hoogden nutte gevoelens, die echter nog van zommigen betwist worden , doen zich reeds door hun zeiven als-zeer waarfchynlyk op. Jaa de nuttigheid kan zoo zeer in het oog loopende en de overeenkomst met andere gevoelens >  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 215 lens , die nooit in gefchii getrokken zyn geworden , zoo volkoomen wezen , dat 'er niets meer dan deeze dingen nodig is om in een welgefteld hart eene verftandige en vaste overtuiging te doen geboren worden. Ook zyn ftukken van deezen aart niet van zoo groot een aantal, en niet van zulk eene afgetrokken natuur of het is een gemeen Christen wel mogelyk de voornaamfte bewyzen voor en tegen dezelve doorgaans aangevoerd wordende , in overweeging te neemen , en daar door , zoo 'er nog eenige twyffeling by hem mogte zyn , die te doen verdwynen. Deeze manier van de gefehilftukken te beöordeelen, dat men namelyk aanvange met hunne nuttigheid te onderzoeken , dat men de fchaadelyke en nuttelooze ter zyde zette , en de zulke alleen , die zich opdoen als gefchikt om ons braaver en Godsdienftiger te maaken onze nadere overdenking en naauwkeurige beoeffening waardig keure , is zeekerlyk de beste en kortfte weg die aangewezen kan worden , en de eenige , die zulks verdient. En de nuttigheid van eenig gevoelen is een zaak die onafhankelyk van deszelfs waarheid kan onderzogt en gekend worden , en daarom vooraf kan niet alleen , maar ook behoort in aanmerking te koomen , eer dat men tyd en moeite verfpille om naar deszelfs waarheid te zoeken. Even gelyk men in waereldfche zaaken altoos vooraf de waarde van eenig ding en het gebruik , dat van het zelve gemaakt kan worden moet leeren kennen, eer dat men zyn geld of arbeid  216 het regt op en de verpligting arbeid te koste legt om het zelve magtig te worden. Waarom weegt gy geld uit voor het geen dat geen brood'is, en uwen arbeid voor het geen dat niet verzaadigen kan ? zyn woorden, die hier op toegepast kunnen worden. Dat men op deeze wyze en van deezen kant afmoet beginnen in het beöordeelen van verfchillen die tot den Godsdienst betrekking hebben , is een regel die niet nieuw , en niet van myne eigene vinding is , maar ons door de Goddelyke Openbaaring wordt aan de hand gegeeven. Als paulus zegt verwerpt de vraagen, die dwaas en zonder leering zyn , onderftelt hy dat wy de zedelyke nuttigheid van een vraagftuk vooraf, eer wy het vraagftuk zelf beflisfen kunnen , kunnen befchouwen ; en dat wy die van geene waarde bevindende, het vraagftuk maar aan een zyde moeten zetten , en onbeoordeeld laaten. En onze Zaligmaker als hy leert dat zoo iemand gezind ware Gods zuil te doen dezelve in ftaat zou zyn om de zvaarheid en Goddelykheid zyner leere te kunnen beöordeelen (* ) , onderftelt daar mede dat de zedelyke nuttigheid de toets der Godsdienftige waarheid is. Elk mogt zyne leer beöordeelen , en hy erkende in den allereenvoudigften daar toe eenige bekwaamheid , zoo hy eene Godsdienftige gefteldheid des gemoeds bezate. Zulk een mensch onderftelt hy konde terftond zien dat zyne leer door haar zelve gefchikt was om den besten invloed op het men- fche- (*) -Joiin. vii: 17.  tot eigen. oordeel in den godsdienst. 217 fchelyk hart te hebben, om dat haar namelyk de allergrootfte fchoonheid en zedelyke volmaaktheid eigen is , en alles wat dezelve eischt uitloopt op het doen van Gods welbehaagen. Elk mensch die de gemelde gefteldheid bezate kon ligt bevatten dat eene leer van zodanige zedelyke nuttigheid en zuiverheid niet valsch kon zyn; en dat hy ook die dezelve verkondigde, duidelyk van alle aardfche voordeden afziende , niet zyn eigen belang of aanzien in de waereld- maar alleen Gods wil en het heil der menfchen bedoelende, niet anders dan een waar Propheet, voor welken hy zich uitgaf, zyn konde. Daarom voegde jesus 'er ook nog deeze woorden by ; Die . van hem zeiven [preekt zoekt zyn eigen eer , maar die de eer zoekt des geenen , die hem gezonden heeft, die is zuaarachtig , en geen ongeregtigheid is in hem. TWEEDE A F D E E L I N G. De Grondregel der Protestanten aangaande het oordeel van eiken Christen over zaaken van Godsdienst in dien zin , en zulke uitgeftrektheid opgevat zynde, nis ik denzelven nu verklaard heb , zyn 'er, denk ik, veele voldoende bewyzen voor deszelfs aanneemelykheid. Eenige der voornaamfte van dezelve zal ik nu voorftelleo. Ee i. De  2l8 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING i. De zaaken die algemeen noodzaakelyk voor de Christenen om te kennen , en te gelooven geacht kunnen worden, gaan niet boven het gemeen begrip der menfchen , byaldien zy hun oordeel in Goddelyke zaaken eenigzins oeffenen, gelyk zy verpligt zyn. Wy hebben reeds in de voorige Afdeeling gezien dat het geen in duistere Schriftuurplaatzen moge geleerd worden , als mede de gefchilftukken der Godgeleerden tot deeze zaaken niet behooren, maar dat door dezelve alleen te verftaan zyn dingen die voor allen van nut kunnen zyn , gelyk als deeze , en dergelyke. Dat 'er een God is , die den Hemel, de Aarde en Zee, met derzelver volheid heeft gefchaapen , uit en door wien alle dingen zyn. Die een Geest is, en daarom in geest en waarheid moet aangebeden , en niet door uitwendig vertoon, maar door het doen van zyn welbehaagen gediend worden. Die door zich zei ven alle volmaaktheden bezit 3 en van onze handen niets kan behoeven, tot het kwaad niet kan verzogt worden, geen onregt kan doen , en by wien geen verandering of fchaduw van omkeering plaats heeft. Die agt geeft op alle menfchen en derzelver belangen niet alleen , maar ook op het gewas des Velds , het gevogelte des Hemels en de visfchen der Zee; jaa die alle de deelen van het uitgeftrekte Heelal, alles wat hy gemaakt heeft onderhoudt , regeert, en beftiert. Die de menfchen niet als een geftrenge Heer , maar als een goedertieren Vader behandelt; hun ook genadig is wanneer zy, gezondigd hebbende, met waar berouw en boetvaardigheid  tot eigen oordeel in godsdienst. r2F9 heid zich tot hem wenden, en tot gehoorzaamheid wederkeeren. En die van deeze zyne menfchenüefde en bermhartigheid aan allen verzekering geeft door zynen Zoon, welken hy gezonden heeft om de waereld , die zeer verbasterd en bedorven was, te verlichten , te verlosfen , en 'te hervormen ; om de menfchen van zonden en afgodery af te trekken 9 hun deugdzaam , en door deugd eeuwig gelukkig te maaken. Dat jesus van Nazareth , die te Bethkhem is geboren-, en in het Joodfche Land het EuangeUe van genade en zaligheid in den naam van den eenigen en waarachtigen God heeft verkondigd, deeze groote Gezant en Zoon des Allerhoogften is; die zynen Goddelyken last door veele wonderen , van dien aart, als niemand doen konde , ten zy God met hem ware , heeft geftaafd. Dat deeze ons den raad en wil Van God volkoomen heeft bekend gemaakt, zonder iets agter te houden \ en om ons vergeeving van zonden en een altoosduurend heil te bezorgen , alles volbragt heeft wat het heiligfte en beste wezen ten dien einde van hem begeerde , terwyl hy geen moeite , fmaad, of fmerte ontzach , jaa eindelyk zelfs zyn leven opofferde. Dat God hem vervolgens wederom uit den dooden heeft opgewekt en ten Hemel opgenoomen ,. waar hy met magt en heerlykheid bekleed , en tot onzen Heer, Rechter , en Zaligmaaker is aangefteld. En eindelyk , dat God in deeze verhooging van zynen Zoon de kragtigfte verzeekering heeft gegeeven van eene toekoómende algemeene opftanding* der dooden , een regtvaardig oor- £e 2 ded"  S20 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING deel, en eene gepaste vergelding onzer daaden ; wanneer allen loon naar werken zullen ontfangen zonder uitzondering, en zonder aanneeming des perfoons. Deeze dingen zyn gewisfelyk hoofdwaarheden van den Christelyken Godsdienst, die van de meest algemeene nuttigheid en noodzaakelykheid voor eiken belyder om te kennen en te gelooven moeten geacht worden. Ik onderftel echter niet, dat ik hier alles wat voor een' iegelyk noodzaakelyk is, naauwkeurig heb ter neder gefield , zonder iets over te flaan dat •hier by zou behooren , of 'er iets by te voegen , dat hier wel overgeflagen mogte Worden. Neen ik vermeet my niet om het getal der noodzaakelyke waarheden te bepaalen > en zou het vrugteloos achten zulks te onderneemen. Niemand kan van dezelve fpreeken, of de een zal oordeelen, dat hy'er te veel, de ander dat hy 'er te weinig hebbe opgenoemd. De Godgeleerden hebben wel kenmerken opgegeeven volgens welke de grondwaarheden van andere waarheden zouden te onderfcheiden zyn ; maar de eene Christen denkt dat zy te enge, de ander dat zy te ruime paaien hebben gefield. En waarom kan men het, offchoon men zulks wil en opregtelyk zoekt, niet eens worden met eikanderen over het getal der grondwaarheden % Hierom denk ik, om dat het noodzaakelyke op verre naa voor allen niet het zelfde is. Daar de verftandelyke vermogens en de omftandigheden der menfchen zeer ongelyk zyn, zal God van allen niet het zelfde eis-  tot eigen oordeel in den godsdienst. 221 eisfchen, in het kennen en gelooven zoo min als in het betragtten. God heeft een' iegelyk de maate des geloofs gedeeld, zegt paulus. Hy heeft dus den eenen in flaat gefield om veel dieper in zyne heiligdommen in te dringen , dan de ander kan doen ; en hy begeert dit ook van den eerstgenoemden. Zulk eene maate van kennis en geloof als voor den allereenvoudigften ter zaligheid voldoende gekeurd wordt door den Alweetenden , zal voor den min eenvoudigen en den fchranderen hem gantsch niet voldoen. Van hem dien veel is gegeeven , zal veel geëischt worden , maar weinig van hem die weinig heeft ontvangen. 'Er kan derhalven geen bepaald voorfchrift voor allen gegeeven worden ; en elk die zulks onderneemt te doen , zal onvermydelyk een van deeze misdagen begaan , van namelyk den minflen meer op te leggen dan zy draagen kunnen , of van de meesten veel minder te vraagêii dan zy kunnen en behooren te doen , en door den Opperften Rechter van hun gevraagd zal worden. Doch ik bedoel hier/ niets minder dan een voorfchrift aan anderen te geeven , of voor iemand te bepaalen , wat hem noodzaakelyk zy. Maar de waarheden , die ik heb voorgedraagen , fchynen my ongetwyffeld toe van dien aart te zyn , dat elk die door geen zugt tot Godgeleerde zamenftellen zich laat vervoeren, en de Schriften des Nieuwen Testaments met aandagt en genoegzaame onpartydigheid leest, dezelve moet erkennen voor ftukken van (Je Ee 3 &ï00t"  222 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING grootfte nuttigheid, en de meest algemeene noodzaakelykheid. Elk der zoodanige immers ziet, dat de Heilige Schryvers van deeze dingen allermeest, en byna op elke bladzyde gewag maaken. Gevolgelyk betoonen deeze buiten tegenfpraak in die waarheden het meeste belang gefield te hebben. Want wie zou niet oordeelen dat een Schryver dwaas en verkeerd handelde , die van de gewigtigfte zaaken , die hy leeren wilde , maar zeer zeldzaam, en flechts op een of twee plaatzen in zyne fchriften fprak , en ondertusfchen elke bladzyde opvulde met dingen die hy zelfvan minder aanbelang fchattede ? Men zou het verftand der Heilige Schryvers dan te kort doen , indien men niet wilde onderftellen , dat die zaaken, met welke zy zich allermeest, en genoegzaam overal bezig houden, door hun van het grootfte gewigt en de meest algemeene noodzaaklykheid ; en andere van welke zy veel minder , en maar zeer zeldzaam fpreeken, van minder aanbelang gefchat zyn geworden. De gemelde waarheden nu, en andere, die 'er meer van denzelfden aart zyn mogen, die Uit hoofde van het belang, dat jesus en zyne Apostelen in dezelve betoond hebben te ftellen , blyken vry algemeen geloofd te moeten worden , gaan niet boven de gemeene bevattingskragt der menfchen, maar kunnen van allen, die hunnes verftands magtig zyn , gekend , en zoo veel nodig verftaan en beoordeeld worden ; zoo zy namelyk dit willen doen , en zich hier op naar vermogen,  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 223 gen , met ernst, met vryheid , en vrymoedigheid toeleggen. Deeze waarheden worden met zoo veele, en dikwyls met dezelfde , anderfins met niet minder duidelyke woorden in de gewyde Bladeren alomme geleerd , als ik ze hier heb voorgedraagen. Om dezelve aldaar te kunnen leezen en verftaan, wordt zekerlyk geen meer oeffening , fchranderheid , of begrip vereischt , dan tot het leeren van eenige kunst, eenig handwerk of bedryf in de Maatfchappy is van nooden. En om alle deeze leerftukken veel beter, aanneememelyker , en eenen Goddelyken oorfprong waardiger te kunnen vinden dan andere ftellingen, die deeze zouden beftryden , of om verre ftooten , indien zy aangenoomen wierden, wordt geen meer bekwaamheid vereischt, dan 'er noodig is om goud, zilver en kostelyke fteenen van hout, hooi en Jloppelen te onderfcheiden; waar toe elk die gezonde zinnen, en gemeen menfchen - verftand heeft, genoegzaam in ftaat is. Doch als ik dit beweer onderftel ik , dat de menfchen hunne verftandelyke vermogens omtrent deeze zaaken willen oeffenen en gebruiken , en dat zy daar in door gezach of magt, door bedrog , misleiding , of verkeerd onderwys niet opgehouden , verhinderd of onbekwaam gemaakt worden. De menfchen worden bekwaamer tot het kennen , en beöordeelen van Godsdienftige onderwerpen , naar maate dat ze zich met meer yver en meer vryheid daar op toeleggen. In allerleie zoort van zaaken is de bekwaamheid aan de oeffening  224 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING fening verbonden, en zonder oeffening geen bekwaamheid te wachten. Men kent de kragt nooit van zyn eigen oordeel in dingen , waar in men niet durft, ert niet gewoon is het zelve te gebruiken, maar altoos het oordeel van anderen pleeg te volgen ; men is daar in gelyk aan een kind dat te lang aan de leiband wordt gehouden , dat de kragten wel heeft om zonder hulp op eigen beenen te gaan , maar die kragten niet kent, en geen vrymoedigheid heeft om ze te werk te ftellen. De vryheid , het vertrouwen op eigen kragten , en de gepaste oeffening van dezelve doen de bekwaamheden gebooren worden in Godsdienftige zoo wel als in andere zaaken. Zoo lang nu deeze dingen in geene genoegzaame maate algemeen plaats hebben , kan men uit de onkunde en groove wangevoelens des gemeenen Volks , tot de bekrompenheid hunner verftandelyke vermogens in geestelyke zaaken by geen wettig gevolg befluiten ; waar toe veelen echter , die der vryheid niet gunftig zyn , zich doorgaans zeer gereed betoonen. En het geheel, of gedeeltelyk afzyn van de genoemde dingen, gepaard met eene verkeerde manier van onderwyzen , welke by alle Gezindheden , niet een zoo veel ik weet uitgezonderd, pleeg gehouden te worden, zyn de oorzaaken , dat de blindheid , en het eenvoudig geloof zoo beftendig onder den grooten hoop der belyderen naa de tyden der Reformatie zyn gebleeven. Het gros des Volks wil doorgaans veel liever eenvoudig gelooven 9 dan onderzoeken wat gelooft kan of moet worden. Dit eerfte ftrookt best met zyne gewoone traag-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 22g traagheid, waar uit het behoorde opgewekt te worden, en uit welke hef zelve op te wekken de Leeraars een hunner voornaamfte pligten moesten maaken, 't geen zy echter zeldzaam doen. Zy meenen veelal by ondervinding te weeten, dat zulk een geloof zeer goed is voor den gemeenen man; althans zoo heeft men lang voor deezen gedagt en gedaan, offchoon nu in dit opzicht (dit erkennen wy met blydfchap) de tyden eenigzins gunftiger worden , en men onder verfcheide Gezindheden Leeraars vindt, die de waare Vryheid van oordeelen en gelooven met hart en ziel begunftigen , en de beste poogingen aanwenden om die algemeen in gebruik te brengen. Mogt het aantal der zoodaanigen overvloedig worden , zulks zou van heilryke gevolgen zyn voor het redelyke Christendom ! Hoe veel lichts ook de Hervorming terftond ver» fpreid hebbe, moet men zich echter niet verbeelden dat zy in korten tyd alle nevelen konde verdry ven. Dit was onmbgelyk in de natuur der zaak. Een groote verandering moge fchielyk by een' enkelen mensch plaats grypen ('t geen evenwel zelden gebeurt) maar dit kan niet eveneens aangaan by een groot Volk , noch minder by veele Volkeren tevens. Groote lighaamen beweegen zich langzaam. Een talryke Natie kan wel op eenen fprong van belydenis veranderen , maar niet van alle vooroordeelen , volks - gebreken , volks - denk - en handel - wyzen, die hebbelyk geworden , en als in eene tweede natuur veranderd zyn. Uit Y f dien  226 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING dien hoofde is het gebeurd dat de Hervormden uit de zeer verbasterde Kerk die zy verlaaten hebben , nog veele kwaade begrippen en manieren medegenoomen, en lang daar naa behouden hebben. Van hier ook , dat men onder de Protestantfche Gezindheden (fchoon men 't niet weeten wil) nog al veel zich toegelegd heeft om het gemeen zoo wat aan den band te houden, en te leiden. Van hier eindelyk dat men het onderwys doorgaans op eenen meesteragtigen , beflisfenden, en fchoolfchen trant heeft ingericht, zoo in het openbaar als in het byzonder en door de drukpers. Dit een en andere heeft veelen belet om tot de waarheid te koomen, en hun veel onbekwaamer gemaakt om te oordeelen in zaaken van Godsdienst, dan zy van natuure zyn geweest. Hun brein en geheugen is opgevuld met ydele vraagftukken, onzekere en niet zeer nutte, indien al geene fchadelyke leerbegrippen , en met duistere en kwaalyk begrepen plaatzen der Schriftuur. Onder Protestanten van dit zoort, die alzoo onderwezen en geleid zyn geworden , vindt men 'er wel, die u met groote bevreemding zullen aanzien, zoo gy de waarheden , welke ik in den aanvang deezer Afdeeling voordroeg, Hoofdwaarheden van het Christendom noemt; die dezelve op verre naa niet genoeg bevatten zullen , en althans niet in ftaat zullen zyn om een derzelve tegen het ongeloof te verdeedigen ; terwyl zy u echter, wanneer gy hun vraagt: op welk een' dag der fchepping de Engelen gevallen zyn ? of 'er aankleevende en toegerekende Erfzonde is ? wie de  TOT* EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 22? de Antichrist is? wat het onderfcheid is tusfchen Tranfubftantiatie en Confubftantiatie ? of men bejaarden of kinderen moet doopen? zeer naauwkeurig zullen weeten te beantwoorden, op die wyze namentlyk als zy dat geleerd hebben. Zy weeten wat hunne eigene regtzinnige Kerk aangaande deeze , en veele andere even gewigtige vraagftukken ftelt, en met dit te weeten , meenen zy 't al verre gebragt te hebben. Dit is de vrugt van verkeerd onderwys. Hier uit nu , en uit andere beletzelen, die men der Vryheid in den weg gelegd heeft , komt het voort, dat men uit de algemeene ondervinding tot nog toe niet kan beflisfen , hoe verre de bekwaamheid van het gemeene oordeel in zaaken van den Godsdienst kan reiken \ en dat men doorgaans hier van al te laage gedagten vormt. Wierdt aan den eenen kant de volgzugt, aan den anderen de heerschzugt verbannen : wierdt het misbruik van gezach , van Leerboeken en Formulieren overal weggenoomen ; het onderwys verbeterd ; de verdraagzaamheid genoegzaam uitgeftrekt in alle Landen ; de drukpers alomme vrygefteïd; wierden alle Christenen fteeds aangefpoord om hunne eigene waarde als redelyke en Godsdienftige wezens te kennen \ wierden ze niet afgefchrikt maar aangemoedigd om uit eigen oogen te zien; en had niemand om verfchil van gedagten eenige onaangenaame , fmaadelyke , of nadeelige bejeegeningen te vreezen, dan zou buiten twyffel de algemeene ondervinding ons geen F f 2 tegen-  223 HET REGT op EN DE VERPLIGTING tegenwerping tegen het geen wy thans beweeren fchynen op te leveren , maar een voldoenend bewys voor het zelve aanbieden. Dan zou zy onwederfpreekelyk toonen dat elk Christen, die gezonde verftands - vermogens bezit, bevoegd is om de Goddelyke en Hemelfche dingen , zoo verre die in de Openbaaring van christus vervat zyn , en zulks voor hem nodig zy te beöordeelen ; en dat by magtig is om van alles, wat met regt vermoed kan worden ter zaligheid voor hem noodzaakelyk te zyn, betaamelyke denkbeelden te vormen. Dan zouden ook de oude Godfpraaken aangaande de algemeenheid der Godsdienst - kennis onder de dagen des Nieuzven Testaments vervuld worden, waar in gezegd wordt: Ik zal myne zvet in hun binnenfte geeven , in hun hart zal ik die fchryven ; en zy zullen niet meer een iegelyk tot zynen naasten zeggen kent den Heer , want zy zullen my allen kennen van hunnen kleinften af tot hunnen grootfen toe , fpreekt de Heer (*). 2. Volgens de Wet der Natuur en het Euangelie Van christus, heeft elk mensch het regt om voor hem zeiven in zaaken van Godsdienst te oordeelen. Niemand mag zynen naasten paaien ftellen, die hy zich door anderen niet zou willen gefield hebben ; of zich meesterfchap aanmaatigen over dingen die niet zyn belang , maar alleen het belang van den naasten betref- fea (*) Jerem. XXXI: 34,  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 229 fen Oorfprongelyk zyn alle menfchen gelyk aan elkanderen in dien zin , dat zy allen gelyke regten hebben en dat niemand dus aan aan anderen doen moge , 't «reen hy voor onregt zou houden , zoo 't aan heni zeWen gefchiedde. Zeer ongelyk zyn zy wel ten opzichte van lichaamskragten , zielsvermogens , neigingen en bekwaamheden , maar hier uit volgt geen ongelykheid van regten. Heeft iemand meer gaaven ontvangen dan anderen , hy mag en moet uit dien hoofde hun zyne hulp verleenen , en hun onderrichten , maar hun niet overheerfchen of dwingen. Doet hy het eerfte zy zyn hem dankbaarheid verfchuldigd, maar geen onderwerping.' Doet hy het laatfte , zy hebben reden om zich over hem te beklaagen , en regt om zamen te fpannen , en zoo het hun mogelyk zy , zyne overheerfching met vereenigde kragten van zich te werpen. Heeft iemand meer doorzicht of kundigheid dan ande> ren, hy mag zich als hunnen leidsman aanbieden, maar zy 'zyn niet verpligt hem te volgen , voor dat zy reden hebben om te denken dat zulks met hun belang zal overeenkoomen ; dat hy een leidsman en geen verleider zal zyn; dat hy opregtheid en braafheid, zoo wel als fchranderheid en kennis bezitte , en dus hun waarachtig heil zal willen", en kunnen bevorderen. En by aldien zy zich hier van ten volle overtuigd houden, dan legt hier door op hun nog geen verpligting om hunne oogen te fluiten, en hem blindelyk te volgen, Zy mogen en moeten fteeds toezien op welke wegen hy hun leidt; want de gunftigfte vermoedens kunnen F f 3 kwaa-  23Ö het regt op en de verpligting kwaalyk gegrond zyn, en ook de beste en welmeenendfte leidsman kan dwaalen. Geen Leeraar in den Godsdienst heeft derhalven ooit regt om iets meer te begeej-en dan dat zyne redenen aandagtig gehoord , behoorlyk gewikt en gewogen worden , en dat elk verder naar eigen goedvinden gebruik van dezelve maake. Die iets meer begeert, wordt door heerschzugt of andere laage neigingen , of door eenen yver zonder verend, maar niet door Godsvrugt of menschlievenheid bewoogen ; hy. zelf dwaalt dus , verdient geen vertrouwen meer , en moet geen voetftap verder gevolgd worden. Dit regt der Natuur wordt in het Evangelie van christus geftaafd. Allen die den naam van jesus belyden, ftaan volgens zyne Leer in gelyke betrekking tot God; zyn dienaars van denzelfden Heer; kinderen van denzelfden Vader. Voor zoo verre zy Christenen zyn , noemt Gods Zoon hun zyne broeders , en zyn zy broeders van eikanderen. Daarom mogen zy eikanderen de wet niet ftellen , en wanneer elk zyn eigen verftand en gemoed opvolgt, ook eikanderen niet verachten of veroordeelen ; Wie zyt gy die eenes anders dienstknegt oordeelt ? Hy flaat, of hy valt zynen eigen Heer (*). Welke uitwendige onderfcheidingen van nut mogen zyn , en plaats hebben onder de menfchen, als dienaars van God en als Christenen , is 'er geen onderfcheid onder hun. Het gezach van de Vorften en (,*)Rom. XIV: 4.  tot eigen oordeel in den godsdienst. 23 * en Grooten der waereld , van de Leeraars eri Opzienders der Kerke , en van allen die eenig .bewind -over anderen hebben , ftrekt zich geenzins daar toe uit, om hun in den Godsdienst eenig gedeelte hunner Vryheid te beneemen, om hun regelen van geloof voor te fchryven. De Ouders zelf mogen dit hunne kinderen niet doen. De Wet van God, zoo als die ons door zynen Zoon voorgefteld en verklaard is, is onze. eenige re: gel; deeze is. ons genoegzaam , deeze is verbindende voor allen; en niemand heeft regt om by deeze iets toe te voegen, om van deeze iets af te. doen. Welken regt de Vorften ook mogen bezitten op de waereldlyke heerfchappy die zy oeffenen , inde.Kerk van je sus kan hun de minfte heerfchappy niet toek'oomen. Jesus heeft geleerd dat zyn Koningryk niet van deeze waereld is , en in geen verband ftaat met de Ryken der aarde. Uitwendige Godsdienstoefeningen die met het welzyn van den Staat duidelyk onbegaanbaar zyn , en van zulk eene natuur als de menfchen offeranden en Bacchanaliën , de wreede en ontuchtige plegtigheden onder veele Heidenfche Volkeren ; of als de oproerige vergaderingen der Naaktloopers en andere dolzinnige dweepers onder de Christenen , die de gemeene rust verftoorden , en alle-wettig bellier poog? den om verre te werpen ; en andere dingen , die de welvaart der Maatfchappy aantasten , mogen Vorflen en Overheden weeren. Doch' zy worden daar toe geregtigd en geroepen , niet als Leden der Kerke , maar als  232 het regt op en de verpligting als dezulke , aan wien de zorge voor het gemeene welzyn is aanbevolen, in dat karakter moeten zy dit doen; en zoo lang iemand zich van het geen anderen benadeeld onthoudt, raakt hun zyne Godsdienst niet... Zy mogen dus nooit iemand de vryheid betwisten van denken , oordeelen en fpreeken , en van den Kenner der harten naar eigen overtuiging te dienen , zoo lang dit gefchied op eene voor anderen onfchaadelyke wyze. De Overheden mogen wel den Godsdienst, of die byzondere Gezindheid, welke zy toegedaan zyn, bevorderen , maar door geene andere dan wettige middelen , die niemand verongelyken , niemand in zyne natuurlyke regten verkorten. Zoo zy meer fterke , zoo zy dwingende middelen, of verleidingen daar toe aanwenden, zullen ze het regt van God, en hunne medemenfchen fchenden, zich zeiven in den Rechterftoeï van christus indringen, het belang der waarheid verraaden, en het getal der huichelaaren vermeerderen. De Geestelyken, Leeraars en Opzienders der Kerke hebben geen meer regt om over het geloof der meenigte te befchikken , dan de Overheden , en mogen tot het voorftaan van hunne byzondere begrippen zich van geene andere middelen, dan van overreden en overtuigen bedienen. Zoo deeze eenige meerdere magt bezaten , moesten ze die door de Wet der Natuur , of het Euangelie verkreegen hebben. Uit de Wet der Natuur kan dezelve, zoo als reeds is aangeduid , niet afgeleid worden , die kent geen Priesters of Kerkvoogden,  tot eigen oordeel in den godsdienst. 233 den , en fielt alle menfchen gelyk aan eikanderen. En het Euangelie heeft hun wel pligten opgelegd , maar geen magt over hunne medebelyders gegeeven. Het zelve in tegendeel herftelt de oorfpronkelyke natuurlyke gelykheid der menfchen , die men overal uit het oog had verlooren ; en welke de Geestelyken zoo wel als de Vorflen in alle landen en eeuwen gezogt hadden onkenbaar te maaken. Eene fchandelyke en flaafagtige vernedering van het eene , en een even fchandelyke verheffing en vergoding van het andere gedeelte des menschdoms is daar van de vrugt geweest. Willekeurige overheerfching , flaaverny , veelgodendom en bygeloof, zyn monfters die hier uit geteeld zyn. Het Woord van Gods Zoon velt deeze ter neder ; en en dit is een der groote voordeden van zyne komst in de waereld. Zyn Euangelie leert alle menfchen , dat zy uit eenen bloede zyn voortgefprooten , en van éénen Vader afdammen ; dat het verfchil van rang en fland geen wezenlyk onderfcheid maakt; dat zy allen Gods ge/lacht en zyne kinderen zyn, en dat in christus noch Jooden boven Heidenen, noch Grieken boven Barbaaren, noch vryen boven dienstknegten eenigen voorrang hebben. Zyne leer neemt wel de verfchillende ftanden die in de Maatfchappy onvermydelyk , en van nut zyn niet weg; en benadeelt de Burgerlyke inrichtingen niet, maar bevestigt die , gebiedende dat de Christenen in 't gemeen den Overheden , de dienstknegten hunnen Heeren , de kinderen hunnen Ouderen zullen gehoorzaamen in alles wat met Gods G g wil  234 het regt op en de verpligting wil beftaan kan ; doch zoo bevelen met dien wil ftry. dig worden gegeeven , dan wil zy dat men Gode meer gehoorzaame dan den menfchen. En in het Godsdienftige neemt zy allen verfchil van rang en ftand ten eenemaal weg; verbiedt ons Meesters genoemd te worden om dat één onze Meester is namelyk jesus christus; verbiedt ons iemand onzen Vader te noemen op aarde om dat één onze Vader is namelyk die in de Hemelen is, en wy allen broeders zyn van eikanderen. Elk heeft dan ook volgens het Euangelie van christus regt om voor hem zei ven in zaaken van Godsdienst te oordeelen, niemand is hier in boven hem verheven , en hy behoeft zich aan niemand te onderwerpen. Als een gevolg hier van is dit, dat wy ook ons geloof aan dat van anderen niet onderwerpen mogen. Want uit deeze gelykheid der menfchen aan eikanderen vloeit voort, dat niemand aan dén Allerhoogften voor eenen ander zal kunnen, maar elk voor hem zeiven zal moeten rekenfchap geeven. Het zal niets baaten onderfcheidingen te maaken , die God niet gemaakt heeft, en die hy in den dag des oordeels niet zal laaien gelden ; of voor anderen te willen laaten opkoomen , het geen hy niet van anderen, maar van elks eigen hand zal eifchen. Wy mogen ons dan aan geene menfchelyke inzettingen onderwerpen , even zeer als wy verpligt zyn anderen hunne vryheid te laaten behouden, zyn wy verpligt van onze eigene vryheid ge-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 235 crebmik te maaken ; wy hebben geen magt die aan iemand af te ftaan , wy kunnen ze niet overgeeven. En zoo wy al de laagheid en dwaasheid hadden van zulks te willen doen, niemand zou dezelve vermogen aan te neemen. God heeft gewild dat de Christenen, als zodanig ; alleen van hem en zynen Zoon, en van geene andere wezens zouden afhangen ; en daarom wat wy doen of laaten, elk zal voor hem zeiven moeten verantwoorden , elk zal zyn eigen pak draagen. 3. Zulk een volkoome Vryheid als wy meenen dat dken Christen moet toegeftaan worden , zal de eenigheid des geloofs niet fchaaden, maar zal veeleer dezelve bevorderlyk zyn. 'Er zyn Christenen , die wel geene vyanden deezer vryheid willen zyn, maar echter zich befchroomd bevinden om ze openlyk aan te pryzen , of om 'er voor zich zeiven het volle gebruik van te maaken ; denkende dat zoo men zich algemeen van haar bediende, de regtzinnige Leer des geloofs in groot gevaar zou koomen , de dierbaarfte waarheden , voor het gros des Volks althans, op losfe fchroeven gezet, en de allergrootfte verfcheidenheid van gevoelens geboren zou worden. Doch die vrees is ongegrond. Het zyn de waarheden niet , maar alleen de wangevoelens , die hier door gevaar zouden loopen. Deeze zouden van tyd tot tyd hunne voorvegters verliezen, en in vergetelheid geraaken; en dan zou men het in het waarachtige, en zeekere fchielyk meerder eens worden met eikanderen, dan tot heden toe mogelyk is geweest. Gg 2 Het  236 HET REGT OP EN D£ VERPLIGTING Het Gemeen door middelen van dwang , vrees, of bedrog, of door aanlokzelen en voordeden te leiden en te beperken, kan niet veel baaten om eenigheid van gevoelens te weeg te brengen. Men heeft eeuwen lang openlyk en onbepaald voor , en meer bepaald en bedektelyk naa de Reformatie van deeze middelen zich bediend ; en welk eene eenigheid is 'er uit voortgekooraen ? Bezie het Christendom ! Bezie het Profestantendom-! Volftrekte eenigheid van gedagten fchynt wel onmogelyk , maar niets kan 'er ons toch nader by brengen dan volftrekte en algemeene vryheid van denken en oordeelen. Wat men zonder deeze ook doe het zal daar toe vrugteloos weezen. Al had men het in de hand om aan eiken belyder voor - of naadeelen naar welgevallen toe te meeten ; al kwarae het gros des Volks daar door tot de laagheid , om van allen aanfpraak op het gebruik van eigen oordeel af te ftaan , en om aan te bieden , van hunner aller geloof aan een eenig voorfchrift te onderwerpen; 'er zou geen eenheid van gevoelens uit voortkoomen. Die onderwerping zou by de meesten niet dan in fchyn beftaan , en door hun hart wederfprooken worden. Want men kan niet gelooven wat men wil; men kan met de mond alleen maar niet met het hart toeftemmen, 't geen men niet voor waarachtig houdt. By veelen ook zou dan de belydenis enkel een werk der lippen, en niet van het verftand of de overtuiging zyn , om dat zy 'er geheel niet by zouden denken, en niets van zouden verftaan. Men zou dus eene algemeene belydenis kun¬ nen  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 23 7 nep invoeren (dit eens als mogelyk onderfleld) doch niet de waarheid, maar alleen geveinsdheid, eigenbaat, en éénvoudig geloof zou clan 'er by winnen. Onder de zulken zelfs, die van goeder harte het een of ander Formulier ondertekenen , kan nog een o-root verfchil van denkbeelden plaats houden , om dat de een de woorden van het zelve in eenen geheel anderen zin , en in veel grootere uitgeftrektheid en kragt zal bevatten dan de ander. In de Wiskunde en in andere wetenfehappen, zoo verre zy op de eerstgenoemde gegrond zyn , kunnen we in denkbeelden overeenkoomen met eikanderen niet alleen , maar kunnen we zelfs niet naalaaten overeen te koomen 5 maar anders is 't in de Godgeleerdheid. In deeze kunnen wy dikwyls met geene volle zekerheid en naauwkeurigheid onze denkbeelden overftorten in anderen. In deeze zyn op verre naa niet allen gewoon aan dezelfde woorden altoos dezelfde gedagten te hechten. In deeze is elk niet vatbaar om door dezelfde bewyzen overtuigd te worden ; en kan men geene zinnelyke afbeeldingen te hulp roepen om de denkbeelden te richten, en aan alle zyden te beperken. In deeze eindelyk wordt ook niet /op eiken flap de toeftemming onvermydelyk afgedwongen , maar kan het geen den eenen waarachtig fchynt, den anderen valsch voorkoomen. Dit laatfle gebeurd wel onder menfchen van gelyke bekwaamheid, opvoeding , oeffening , en geleerdheid , en die met opregte liefde tot waarheid bezield zyn. Daar het in Gg 3 den  238 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING den Godsdienst dan onmogelyk is alle menfchen volftrekt gelyk te doen denken , volgt dat het dwaasheid is daar toe eenige dwingende , verleidende of verlokkende middelen aan te wenden , al ware het anderzins geoorloofd zich van dezelve te bedienen. Niemand denke dat deeze aanmerking, de onmogelykheid van eene volftrekte eenheid van gevoelens betreffende , de waarde van het Godsdienftig geloof vermindert; zy ftrekt zich regelregt uit om dezelve te vergrooten. Zoo de waarheden van den Godsdienst van dien aart waren , als die der Mathematifche Wetenfehappen , dat ze elk , aan wien zy naar behooren voorgefteld wierden , onvermydelyk de toeftemming afpersten , en niemand in zulk een geval ongeloovig kon blyven \ dan zou 'er geheel geen zedelyke verdiende in het geloof zyn gelegen. Zoo de Leerftukken in denzelven voor elk dien ze verkondigd wierden , terftond zoo duidelyk waren als deeze ftellingen ; dat een geheel grooter is dan een deel van het zelve ; of dat twee en twee vier uitmaaken ; dan zou 't geen deugd zyn te gelooven ; maar nu is gelooven deugd, nu men tot het zelve niet kan koomen dan door met eene goede gefteldheid des harten, en met opoffering van geliefkoosde vooroordeelen , driften en hebbelykheden , zich op een naarftig onderzoek, en onpartydige beoordeeling toe te leggen. Niettegenftaande het tot dus verre beredeneerde , is echter  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 239 echter een vry groote , en in der daad genoegzaame eenigheid van gevoelens te bekoomen : doch de weg hier toe is geen andere, dan die der Vryheid. Veele zamenftelzelen van Godgeleerdheid beeven voor haar; om dat zy nodig hebben door gezach en belang onderfteund te worden. En veele Christenen zouden gewisfelyk, zoo zy zich aan vry onderzoek durfden overgeeven, daar door fchielyk uit hunne geloofs vastigheid, zoo als zy het noemen , uitgerukt worden. Doch zy zouden dan (op den ingeflagen weg voortgaande) denkbeelden verkrygen van 't geen zy nu Hechts zouden te denken hebben beleden ; waarheden ontdekken , waar van zy nu flechts den fchyn omhelzen ; en woorden voor zaaken , bygeloof voor waar geloof verwisfelen. Zy zouden dan zich alleen bezig houden met het verftaanbaare, zekere en nutte , daar zy thans het duistere en onzekere voor voedzel hunner ziel houden. Hunne Godsdienst zou dan vol van blvdfchap , hoop en vertrouwen worden , daar die nu vaak zeer zomber en naargeestig is. En wat wezenlyke en nutte waarheden aanbelangd, die zy te vooren blindelyk en ingewikkeld mogten omhelsd hebben , die zouden 'er geen nadeel door lyden. Waarheden kunnen het ftrengfte onderzoek altoos doorftaan , jaa worden door het zelve hoe langer hoe fchoonder , vaster , en vrugtbaarder. Ook ftelt het bruik van ons eigen verftand in zaaken van Godsdienst ons niet alleen in ftaat om door een redelyk geloof te om-  240 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING omhelzen , het geen men te vooren zonder het te verliaan , en zonder het te kunnen bewyzen , had aan genoomen, maar maakt ons tevens bekwaamer voor tenders der waarheid , die rekenfchap van hun geloof kunnen geeven, die tegenfpreekers den mond floppen vyanden ontwapenen , dwaalenden te regt brengen en dus der Kerke zielen winnen kunnen. * Maar, zegt men, de mensch laat zich zoo ligt door nieuwigheden vervoeren; en om deeze reden denkt men, dat de meesten zich in een allerfchroomelvkst gevaar zouden begeeven, zoo zy voor zich zeiven wilden oordeelen. Doch dat de menfchen zich lm door nieuwigheden laaten vervoeren , moge in alle an dere zaaken waarachtig zyn , maar het is zulks niet in het Godsdienftige. Men kent in het geheel het mensch dom niet, zoo men niet weet, dat men algemeen hier in gaarn by het oude wil blyven, en zelden een ftel zei verlaat waar in men opgevoed is. Dit is een van de grootfte hinderpaalen der waarheid , dit doet de wangevoelens eeuwen lang duuren , hoe zot zv ook zyn moogen. Men wil aan den eenen kant zich *een moeite geeven om zyne oude gevoelens ter toetz^e te brengen , en heeft die aan den anderen kant bartelvk hef, welke liefde gepaard gaat met een fterk vooroor deel tegen alles wat naar nieuwigheid of verandering gelykt. Zommigen zelfs zegt men ook dat vreezen zich te zullen bezondigen tegen hunne Voorouderen mdien zy zich niet met hunne wysheid en met hun ge-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 2±l geloof vergenoegen. Van dien kant, van de zugt tot nieuwigheden is derhalven geheel geen gevaar voor de regtzinnigheid ; en het ware zeer te wenfchen dat men beide het nieuwe en het Oude met onverfchiUige oogen konde aanzien , en alleen de waarheid beminnen. Dan zou 'er kans zyn om tot zoo veel eenigheid van geloof te koomen , als met reden voor mogelyk, voor nodig en nut kan gehouden worden; want eenheid in allen deele is zoo min te wenfchen , als te verwachten. Indien 'er maar eene genoegzaame maate van verdraagzaamheid plaats heeft, zal een weinig ongelykheid van begrippen geen hinder doen. Jaa wy moogen ons wel verzekerd houden , dat, zoo men zich algemeen en ernftig genoeg op onderzoeken toeleidde , alle verfchil van gedagten , dat dan zou overblyven , in de plaats van fchaade te doen, veele zeer wenfchelyke voordeden zou verfchaffen. 4, De verfchillen die dan nog plaats houden, zullen nier ftrafbaar , niet nadeelig maar wezenlyk nuttig zyn. Hy die met een blind geloof dwaalt in zaaken , waar in hy zich door zyn verftand te gebruiken voor dwaalen had kunnen behoeden , is ftrafbaar voor alle de kwaade gevolgen , die uit zulk eene wel vermydelyke dwaaling' kunnen voortvloeien ; terwyl echter enkele dooling geheel niet ftrafbaar is by God. Hy weet wat maakzel dat wy zyn, dat wy van natuure der feilbaarheid zyn onderworpen ; zyn eisch is daarom niet, dat wy nimmer feilen , maar alleen, dat wy H h niet  242 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING niet door eigen fchuld dwaalen, dat wy de waarheid zoeken , en zoo verre wy die vinden omhelzen en bekeven. Alles wat naa ernftig en waarheidlievend onderzoek voor ons bedekt blyft , zal een volmaakt goed Opperwezen ons niet tot fchuld toereekenen ; maar wat voor ons bedekt blyft, om dat wy de redelyke vermogens , ons gefchonken , niet gebruiken door gemakkelykheid , lafhartigheid, flaaffche vrees en onderwerping aan menfchen , kan niet anders dan ons ftrafbaar maaken in zyne oogen. Alle gefchillen , die naa het beste onderzoek overblyven , zullen geen nadeel kunnen doen aan de Kerk of aan byzondere Leden derzelve. Geen wederkeerige verbittering, geen fmaad en vervolging zal 'eruit hoofde van deeze te vreezen zyn J want waar de volkomenfte vryheid van oordeelen overal geleerd en gebruikt wordt, zal ook de verdraagzaamheid algemeen wezen. Wanneer deeze dingen ftand grypen , zullen geene geestelyke oorloogen meer gevoerd worden ; men zal dan de zwaarden flaan tot fpaaden , de fpiesfen tot zikkelen , elk zal gerust onder zynen wynftok of vygeboom zitten , en men zal nergens meer leed doen of ver. derven op den gantfcben berg van Gods heiligheid. De verfchillen zullen dan dienen , niet om af te breeken maar om op te bouwen; om het verftand te fcherpen, de weet- en onderzoek-lust gaande te houden, en om wederkeerige verlichting aan eikanderen toe te brengen. De Almagtige had ons wel zodanig kunnen formeeren,' dat  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 24S dat wy geheel onafhankelyk van eikanderen hadden kunnen beftaan zonder ergens in elkanders hulp te behoeven , maar het is niet te vermoeden , dat wy daar door vergenoegder of gelukkiger zouden geweest zyn dan thans, nu wy in allerleie zoort van zaaken eikanderen nodig hebben. Zyne natuurgenooten te helpen, en door hun geholpen te worden , brengt veel toe tot het menfchelyk geluk. Daarom hebben wy den goeden Schepper wel hartelyk te danken , dat hy ons alzoo gemaakt heeft, dat wy in zoo veele opzichten elkanderen behoeven , en van dienst kunnen zyn. Zeer verre is 't 'er dan van af, dat wy het als nadeelig zouden mogen befchouwen , dat wy door onderrichten , leeren en vermaanen altoos eikanderen blyken van goedwilligheid en liefde zullen kunnen geeven. En by aldien 'er maar genoeg lust tot waarheid en leergierigheid ware, en niemand zich heerfchappy over anderen ■ aanmaatigde , dan zouden de poogingen die aangewend worden om eikanderen wyzer te maaken, altoos van goede uitwerking zyn , daar ze nu nog dikwyls vrug* teloos afloopen door meesteragtigheid aan den eenen , of door liefde tot het oude aan den anderen kant. De vrymoedigfte en vlytigfte naafpooring , onderfteund door de beste en vriendelykfte hulp die men eikanderen kan toebrengen , zal van de dwaaling alles wat anderfins fchuldig en Gode mishaagelyk is wegneemen, en alle verkeerde begrippen die dan nog mogen over» blyven , zullen van dien aart zyn , datze geen groote bekommering- behoeven te geeven. Waar in beftaat Hh 2 ™ch  244 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING toch de Godsdienst ? Niet in ons brein of verftand; niet in dus , of zoo te denken , maar in te leeven overeenkomftig de beste bevattingen , die wy van God en zynen wil hebben kunnen verkrygen. Waar van zal God ons rekenfchap afvraagen ? Niet van onze ■blootelyk befpiegelende begrippen aangaande zyn beftaan i zyne befluiten , en andere ingewikkelde , en voor ons duistere zaaken ; maar van onze werken , van het geen wy gedaan hebben. Indien zy dan die' dwaalen in zommige hunner bevattingen toch niet door eigen fchuld dwaalen , en meenen dat zy denken cn doen , zoo als zy behooren , dat zy de waarheid voor hebben , en die betragten ; dan bandelen zy in der daad even even braaf en Godsdienftig als anderen , die juister denken , en ook hun geloof beleeven ; en zullen door den Opperften Rechter ook even zeer gerechtvaardigd worden als deezen. God heeft den mensch verftand en geweeteri gegeeven , om hem tot regelen voor zyn eigen gedrag te dienen ; en byaldien hy zyn verftand niet verwaarloosd of misbruikt, zyn geweeniet in flaap gezust of toegefchroeid heeft, dan zal Gods oordeel over hem ten jongften dage met het oordeel van zyn eigen hart overeenkoomen. Elk moet dan zyn eigen verftand en gemoed doen gelden en opvolgen. Zoo hy van de gaaven hem gefchonken , zoo goed gebruik maakt als hy kan , zal hy onder de goede en getrouwe dienstknegten geteld worden , welke in zullen gaan in de vreugde hunnes Heer en , offchoon 2y hunne misvattingen hebben gehad ¥ en door hunne oiy  tot eigen oordeel in den godsdienst. 245 onbermhartige medemenfchen mogen verketterd zyn. Zyn eigen verftand en geweeten op te volgen is Godsdienst , of anders kan 'er in 't geheel geen Godsdienst beftaan. Zou het Godsdienst zyn kunnen; zoo ik beleedt, het geen anderen, belyden , maar dat ik niet verftaa , of dat my als twyffelagtig , of als valsch voorkoomt ? Of zoo ik deed 't geen anderen doen , maar waar van myn hart eenen afkeer heeft ? Gewisfelyk niet, of God moest, gelyk de menfchen , -aanzien dat voor oogen is , en niet op het harte zien. Maar het licht der Rede en de Openbaaring toonen my onwederfpreekelyk , dat dit het eenige is, waar op hy ziet, en dat alles wat daar uit niet voortkoomt, 111 de plaats van hem te behaagen , by hem verwcrpelyk is Dit toont ons de Apostel paulus zeer duidelyk als hy zegt , zalig is hy die hem zeiven niet oordeelt in H .een hy voor goed houdt ; dat is, die niets doet, dail HeS geen hy zelf voor goed houdt: maar , zoo als hy vervolgt , die t-wyfelt indien hy eet, die is veroordeeld, om dat hy niet uit het geloof eet, en al wat niet uit het geloof gefchied, dat is zonde. Alle vryheid die iemand neemt, zonder by zich zeiven overtuigd te zyn dat zy hem toekoomt, is zondig. Alles derhalven wat tegen ons eigen gemoed ftrydt, wat niet uit dat geloof voortkoomt, dat het zelve ons vry ftaat, maakt ons fchuldig , en zal ons tot veroordeeling ftrekken j en het geloof of begrip van anderen over die zaak , het welk wy opgevolgd mogen hebben-, zal ons tot geen Hh 3 ver-  S47 tot hun koomen, maar van binnen grypende wolven Zyn zouden. Hun hier in dan wederom aanraadende hunne eigene verftandelyke vermogens te beproeven , en te gebruiken; en om deeze valfche van waare Leeraars te onderkennen, doet hy hun op derzelver zedelyk gedrag letten; Uit de vrugten , zegt hy, zult En ö ! hoe fchoon ftaat de kans voor ontelbaare dwalingen en handtastelyke ongerymdheden door deeze Heerfchappy "der Gewoonte ! Een wanbegrip , zelfs eene ondeugd behoevt flechts naar de Mode te zyn; een veel - jaarig gebruik behoevt 'er maar het aanftootelyke van weggenoomen te hebben, om uit te werken , dat lieden van allerlei zoort in de buitenfpoorigfte begrippen , zonder omdenken , hunnen roem ftellen ; jaa zelfs aan het juk der ongerechtigheid zich volvaardig onderwerpen. Het zal, denk ik , van my niet gevorderd worden , dat ik voor dit fchadelyk vermogen der gewoonte thands veele bewyzen aanvoere, daar de ondervinding dage-  TOT EIGEN OORDEEL . IN DEN-GODSDIENST. 20*5 dagelyksch hier van de klaarfte blyken oplevert. Een en ander voorbeeld zal echter, zoo ter opheldering als •ter bevestiging van myhe mening niet overtollig zyn. Welk eene rede zullen wy anders geven van zeer veele plicht-plegingen en gebruiken , welke van veele menfchen , jaa geheele Volkeren , jaaren , zelfs eeuwen achtereen , worden in acht genomen , terwyl veele van dezelve zich, noch door haare redelykheid, noch door haare nuttigheid immer konden aanpryzen ? Beklaagt niet niet een iegelyk mensch zich , op zyne beurt , over de ongeftadigheid, de grillen en den onweerftaanbaaren invloed der Mode ? En wat is de Mode anders , dan eene flaaffche hebbelykheid, om in kleding en levens-wyze zich. blindelings naar een'; ander te fchikken ? Moet het niet de gewoonte zyn , welke den mensch in de afzichtigfle trekken van den God, dien hy aanbidt, kan doen behaagen fcheppcn , en zyn harte kan vervullen met de uitgelaatenfte blydfchap , naar het plegen van eene hemel-tergende euveldaad ? Het is de gewoonte , van de duisternis boven het licht te ftellen , welke het verftand des menfchen voor de Hemelfche Licht ■ ftraalen van het Euangelie onvatbaar, en zyn hart onverbeterlyk maakt. De gewoonte maakt de ftem van het befchuldigend geweten, by den zondaar, krachteloos, jaa ligt het eindelyk een volmaakt ftilzwygen op. De gewoonte , van het geen anderen zeggen en gelooven , ook te omhelzen en naar te praaten , en niet een behoorlyk onderzoek van de Leere .der waarheid, die naar de L1 God-  £GÓ HET REGT OP EN DE VERPLIGTING Godzaligheid is, was tot hier toe de vmchthre moeder van die Godsdienftige begrippen , zelvs van die waarachtige en verhevene denkbeelden van God en onzen plicht , welke , by het gros der Christenen , worden • aangetroffen; gelyk een ieder zelve ontdekken zal, die flechts de moeite neemt, van te onderzoeken , wat de menfchen doorgaands weten van de waarheden , met welke zy fterkst zyn ingenomen ; van de bronnen , waaruit zy derzelver kennis verkregen hebben; van de;bewyzen, waarmede zy geftaavd worden; van de vruchten , welke zy kunnen opleveren ; en van derzelver wederzydsch verband. Onkunde toch van deze laatfte byzonderheden, is een onlochenbaar bewys , dat de toeftemming , aan zulke ftellingen gegeven , flechts een ingewikkeld én blind berusten is in het gezach van anderen , het welk door lengte van tyd alle kracht eener zekere overtuiging verkrygen en uitoeffenen kan. i Het geen ik tot hier toe gezegd heb , moet echter niet zodanig opgevat worden , als of het ingewikkeld gclove , het, welk Waarheid en Leugen , Deugd en Ondeugd , zonder. onderfcheid by de menfchen vinden ;, enkel een uitwerkzel van de heerfchappy der Gewoonte zy:; zoo dat ook andere oorzaaken daar toe nimmer zouden medewerken. Zulk eene ftelling zou de grootfte ongërymdheid zyn , en door de ondervinding , in veele gevallen,, opentlyk wederfproken worden; De gewoonte doet hier, om nauwkeurig te fpreken,  TOÏ EÏGËN OORDEEL B5 BEN-OSSsOIENST. 267 kén , niets anders , dan het ingewikkeld gezach, het welk waare en valfche {tellingen , nuttige of heillooze zetregels eenmaal verkregen hebben , te onderfchraagen , en , als 't waare , te vereeuwigen ; het aanftootelyke , 't welk daaraan in het eerfte verknocht was , door lengte van tyd te lenigen , en den mensch in zyne eenmaal aangenoomene begrippen , zelvs zonder enig voorafgaand onderzoek , volkomen gerust te ftellen. En dit werk der gewoonte wordt noch veel gemaklyker gemaakt,. wanneer eigenbelang,, party-zucht en onftuimige hartstochten haar de behulpzaame hand bieden , en haar onophoudelyk eene ryke ftoffe ter bewerking verfchaffen. Dan komt het twyffelen aan geliefkoosde ftellingen én geheiligde zetregelen nauwlyks in eenigen fterveling op : Dan beroept men zich , ter ftaving van zeker gevoelen , eer op deszelfs oudheid en op de onafgebrokene reeks van geleerde voorftanderen, dan op deszelfs inwendige waarde en zekerheid : Dan houdt men zich met een zeer gebrekkig inzien in zaaken van het uiterst aanbelang gemaklyk te vrede : De zwakfte bewyzen , zelvs onzekere vermoedens worden dan voor onwederlegbaar aangezien: Jaa men omhelst veelligt een geheël zamenftel van begrippen , zonder bykans iets daar van met het verftand gevat, of met het Oordeel gewikt te hebben : De voordeden , welke men van zeker gevóelen verwacht, de aanhang , wiens invloed men daar mede meent te verfterken , het vuur der drivten , en bovenal eene veeljaarige gewoonte , van in zulk een begrip te ftaan , . LI 2 wer-  £68 HET REGT OP EN DE ■ VERPLIGTING werken dan krachtiger op den menschlyken geest, dan het duidelykst voorftel en het bondigst betoog. Uit alles, wat ik reeds heb ter nedergéfteld , volgt ongetwyffeld , dat wy tegen dit vermogen der gewoonte , als ten hoogften onredelyk en nadeelig, vooral in zaaken den Godsdienst betreffende, niet te veel op ons hoede kunnen zyn. De verftandige Waarheids minnaar befchouwt gewis eene bygelovige gehechtheid aan het oude, en eene lichtvaardige zucht naar al, wat nieuw en ongehoord is , als twee gevaarlyke klippen voor welke hy, om in het ontdekken der waarheid gelukkige vorderingen te maaken, zich even zorgvuldig wachten moet: De Christen , die niet lievst aanbidt , het gene hy niet weet, is met bloote klanken omtrent wier zin en zekerheid hy niet behoorlyk onderricht wierd , en welke flechts door het gezach van vroegere dagen en van zynen leevtyd gewettigd worden , niet geholpen : De ongelukkige vindt, ten dage des kwaads, in Euangelifche troost - gronden , welke flechts door eene veeljaarige overlevering onderfchraagd worden , geene genoegzaame bemoediging: De ftervende kan de verfchrikkingen des Doods niet te boven komen met eene geloovs-belydenis , welke nimmer iets anders dan het voorbeeld van Ouderen en Tydgenooten by hem ten haaren voordeele had ; hy kan daarin niet berusten by het aannaderen van de grootfte en onvermydelykfte flaats - verwisfeling • De gemeene man vult het Godsdienftig zamenftel, 'twelk hy  tot eigen oordeel in den godsdienst. 269 hy eenmaal op het gezach der gewoonte heeft aangenomen , met ontelbaare , God - onteerende en bygelovige ongerymdheden aan, welke hy, beter onderricht, met den meesten afkeer zou verwerpen : De Twyffelaar en Ongelovige vatten natuurlyk een ongunftig vermoeden op tegen den Godsdienst, die zyne meeste berriinnaaren meer aan den invloed der Mode, dan aan de zekerheid en verhevenheid zyner Leerftukken en grondbeginzelen verfchuldigd is : Jesus eindelyk en zyne Apostels hebben zich meermaals tegen deeze heerfchappy der gewoonte aangekant, en duidelyk te kennen gegeven , dat het ver beneden de waardigheid van den Mensch en Christen zy, zich in ftukken , welke het eeuwig leven aangaan , niet door duidelyke onderrichtingen en onwederleglyke bewyzen , maar door eene veeljaarige gewoonte of iets dergelyks te laaten overreeden. De Grondregel der Protestanten, die het onderwerp van deeze Verhandeling zal moeten uitmaaken , wordt door al het bygebrachte, niet flechts by voorraad reeds gebillykt, maar hy kan ook zelve tot een voorbeeld dienen van alles, wat voor het vermogen der gewoonte op den menschlyken geest tot hier toe gezegd is. Althands de Heeren Beftierers van teylers Godgeleerd Genoodfchap fchynen dit ftuk dus ingezien te hebben : Of zoude het hun wei zeer noodzaakelyk hebben toègefcheenen , eene Prysvrage uit te fchryven , waarin eene duidelyke ontvouwing en bondig betoog van dee- Ll 3 26  2?0 HET REGT OP EN DE VERPLIGTiNG ze Grondftelling gevorderd wordt, zoo niet eene juiste kennis van de natuur en de zekerheid deezes zetregels aan zeer veele , zelvs Protestantfche Christenen, naar hun begrip , ontbrak ? Deeze laatfte zyn echter met dien grondregel by uitftek ingenomen : Zy trekken deszelfs billykheid geen ogenblik in twyfel : Zy ftaan over de verblindheid der Roomschgezinden zeer verwonderd , die zich in geloofs - zaaken liever -aan 't gezach der Kerke dan aan de uitfpraaken van hun eigen oordeel onderwerpen. Indien dan dezulken deeze Grondwet der Hervorming zelve niet verftaan ; indien zy voor haare rechtmatigheid nauwlyks enig bewys weten by te brengen ; of, ('tgeen noch erger is) indien zy deeze wet meermaals opentlyk jegens hunne Mede Christenen verbreken (en ö hoe dikwyls heeft dit een en ander plaatze gehadt!) dan is het een klaar bewys, dunkt my , dat het gezach der gewoonte hen alleen op de woorden , waarin deeze Grondftelling vervat is, deed verlieven , zonder dat zy zich ooit, tot een ver- . ftandig nadenken over haaren wezentlyken inhoud en aanneemelykheid, verledigden. De uitgefchrevene Prysvraag is derhalven aller Christenen aandacht dubbel waardig : Haare juiste beantwoording kan een verbazend nut aan de ganfche Christenheid toebrengen. Zy toch zal niet alleen het Rbomschgezind wanbegrip naakt ontvouwen , en bondig weerleggen , maar ook (en dit is een zeer groot gewin) den Protestanten hunnen edelften grondregel nauw-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 2?I nauwkeurig verklaaren , en hen trachten te beweegen, om voortaan , tegen alle onbeftaanbaarheid met hunne eigene beginzelen , zorgvuldig te waaken. . Den Schryver van deeze Verhandeling heeft ook de lust bevangen , om, ter bereiking van dat nuttig oogmerk , zyne krachten te beproeven : wordt de vrucht zyner overdenkingen , door bevoegde Rechteren , aller eerbelooning , zelfs der uitgave, onwaardig gekeurd, hy zal zich met het bekend zeggen In magnis voluisfe fat est, te vrede houden , en zich door wyzer lieden , omtrent dit aangelegen onderwerp , met blydfchap , laaten onderrichten. De voorgeftelde Vrage is , naar myn inzien , tweeledig. Derzelver geëerde Uitfchryvers vereifchen toch deels eene duidelyke verklaring, deels een bondig bewys , van het recht en de verplichting van een ieder Christen , om, naar zyne bekwaamheid, in zaaken van den Godsdienst, voor zich zeiven te oordeelen. Wanneer de Mensch gezegd kan worden , zynes verftands machtig te zyn , welke regelen de Christen in het opmaaken van zyne Godsdienftige kundigheden in acht moet neemen ; en met welke verfchillende bekwaamheden de menfchen tot deeze groote zaak zyn toegerust; dit zyn ftukken, welke de opgegevene Vrage niet regtftreeks betreft, en welke dus ook, by deeze ge-  2?2 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING gelegenheid , alleen in zoo verre behoeven ontvouwd re worden, als ter opheldering van het dierbaarst voorrecht en de duurfte verplichting van alle Christenen noodzaakelyk is. Myne Verhandeling zou dus in twee deelen kunnen beftaan , te weten, en in eene opheldering van deezen Grondregel, en in een betoog van deszelfs aanneemelykheid. Het zal echter niet onvoegzaam zyn , dat ik eerst eenige bedenkingen voorafzende , waar door het groot gewicht van dit onderzoek noch nader aan den dag zal koomen, en eindelyk ten befluite zommige belangryke gevolgen opgeve , welke uit het voorgedragene gemaklyk voortvloeien. Dit is dan het beloop van het volgend gefchrivt. Het zal vier af- deelingen bevatten : In de eerfte zal ik den Geest des Lezers tot een onpartydig beöordeelen van myne verklaaring en betoog van deezen Grondregel trachten voor te bereiden, door eene fchetze van deszelvs belangrykheid: In de twede zal de bedoelde Grondftelling worden opgehelderd : In de derde zal het betoog van derzelver aanneemelykheid volgen : De vierde zal zommige aangelegene gevolgtrekkingen , en het befluit van de geheele Verhandeling behelzen. „ Vader der Lichten ! Gebied uwen zegen over „ deeze en alle andere pogingen , welke , vooral by „ deeze gelegenheid-, ter aanwyzing en bevestiging van „ het onvervreemdbaarst recht uwer liefhebberen zul- „ len  TOT EIGEN OORDEEL IN. DEN GODSDIENST. 2$$£ „ aangewend worden: Laaten Waarheid en Rechtvaar- „ digheid het enigst doelwit zyn , naar het welk alle, „ mededingers in dit ftrydperk , met hart en penne , „ ftreeven : Maak den Geest der kundigfte en beza- „ digdfte Mannen vaardig , om het recht en de rust „ van duizenden , ook langs deezen weg , te verzeke- " ren : Laaten allen, die naar deezen eer-prys din- „ gen , in zoo verre hunnen wensch „erlangen , dat zy . ten minften enig deel hebben aan de heerlykfte ze- „ gepraal van Waarheid en Gerechtigheid, 1" EERSTE A F D E E L I N G. Over de aangelegenheid van het onderwerp deezer Verhandeling. Eene zaak , welke door millioenen van menfchen , jaaren , jaa eeuwen achtereen , zeer verfchillend is opgevat ; welke met de bronnen van onze zekerfte en gewichtigfte kundigheden in een zeer nauw verband ftaat; waar omtrent veele, zelvs geleerde en deugdzaame, mannen helaas! te ontrouw zyn aan hunne eigene klaarblykelyke beginzelen; eene zaak, welke, geduurende een vry lang tyd-vak, de bloedigfte twisten geteeld , ontallyke maaien tot de affchuwlykfte onmenfchelykheden aanleiding gegeven , en de ongeneeslykfte fcheuring verwekt heeft; waaraan wy eindelyk de heilrykfte ontdekkingen , de gevaarlykfte nieuwighe- M m den,  2?4 het regt op en de verpligting den , de dierbaarfle verbeteringen , of de fchadelykfte verbasteringen van het beste goed der wereld verfchul- digd zyn ; ■ zulk eene zaak kan door geen billyk en verftandig-mensch. als- eene geringe beuzeling verworpen ; zy moet in tegendeel door elk een , welke party ook toegedaan, als een gefchilftuk van het uiterst belang worden aangemerkt. En dit is juist het geval van die Grondftelling der Protestanten, welkers opheldering en bevestiging het voornaam gedeelte van deeze Verhandeling uitmaaken moeten.' Hier omtrent wensch ik my nu wat nader te verklaaren. i. Dees zetregel dan is vooreerst reeds voor, maar inzonderheid , zints het doorbreeken van het licht der Hervorming , een doodelyke twist - appel tusfchen alle Christenen geweest. Een machtig aantal van zulken , die de Leere van jesus omhelsden, door den hechten band van eenerleie gevoelens en gewoontens nauw zaamgefnoerd , door veele beroemde Kerk - Leeraaren, Wier aardsch belang aan de oude denkwyze geheel verbonden was, krachtig onderfteund , en door den Roomfchen Bisfchop , die , beter dan iemand ooit, uit de Volks-vooroordeelen en de gelegenheid des tyds voordeel wist te trekken, als een algemeen Opperhoofd , beftierd en aangevoerd , verwierp deezen zetregel , als eene heillooze nieuwigheid, welke niets anders dan onrust, verwarring en menigerleie wanbegrippen voortbrengen kon : De plicht van zelvs - onderzoek én eigene beflisfing over zaaken, tot den Godsdienst  TOT ItóEN OORDEEL IN DEN- GODSDIENST. 3?5 dienst behoorende , wierd door dien talryken aanhang, als eene onuitvoerlyke taak voor den eenvouwigen, aangemerkt en afgefchilderd : De veiligheid redelykheid en gemaklykheid van, in geloofs-zaaken, zieh ol het gezach der Kerke te verbaten, van de bellisfineen der Panfen en der algemeene Kerk-vergaderingen, als onfeilbaare Gods - fpraaken , aan te neemen, wierd in dat uitgebreid genoodfehap, met eene mneemende zeggens - kracht, breed uitgemeeten , en den min kundigen fmaakelyk gemaakt. Ten dien einde wierd de Roomfche Kerk met alle trekken van de volmaaktfle Moeder uitgedoscht, m welker fchoot alleen een waar behoud voor haare Kinderen te vinden is. Van de eenheid en onvervalschtheid der Katholieke Geloofs - belydenis wierd hoog opgegeven • De zekerheid en eerwaardigheid van een Godgeleerd Leerftuk wierd , niet naar deszelfs duidelykheid, eenvouwigheid , én in !t ooglopende, blykbaarheid , maar naar deszelvs oudheid en naar den ingang dien het reeds voorlang gevonden had, afgemeeten : Het onvermydelyk gevaar van eeuwig verlooren te gaan , voor zülken , die van de vastgeftelde leere een hairbreedte, afweekeil, jaa die flechts aan de onfeilbaarheid van het gezach der Kerke durvden twyffelen , wierd met fterke kleuren afgeteekend Aan hun die getrouw bleven aan de voorvaderlyke Rechtzinnigheid , kende men de eeuwig^ Zaligheid , zonder enige bepaaling, toemen ftelde hen , door de Oorcls. ° Mm 2 biecht,  2/6 het regt op en de verpligting biecht, het Vagevuur en de Zielmisfen in trein te brengen , omtrenthurfne grooye verkeerdheden en veelvuldige fpoorloosheden , volkomen gerust: De Paus wierd met de verhevene eernaamen van Plaats - bekleder van den Heiligen petrus , van 'sHeilands Stedehouder en zoortgelyken beftempeld : Alle tekenen van eene onfchendbaare heiligheid en van eene onbepaalde macht waren in zyn perzoon vereenigd : Terwyle men intusfchen tegen den zulken, die zich aan dit juk niet onderwierpen, maar, in 't ftuk van den Godsdienst , lievst op hun eigen oordeel afgaan wilden , geene fmaadelyke fcheldwoorden, vinnige lasteringen leugenachtige verhaalen , ftrenge bevel - fchriften , en wreede mishandelingen fpaarde. 3df.77svno; m fo!a*fs^fe^fJ•fcV':'• >.%t 'nëétïtv *VIOW ifj- hs >ti31-)VO 'iitbÈÜl yvfjjv ' s ttftil Met rede moet men van deezen verwachten , dat zy de Vryheid, welke zy zelve begeeren , jaa waarop zy zich opendyk , als het onbetwistbaarst recht van den mensch , beroemen , ook aan anderen gaarne zullen gunnen ; dat zy van al het gezach over.anderer geweten , even als van andere Pauslyke leerftellingen en gebruiken hoogst afkeerig, nimmer aan de beteugeling van der menfchen vrye denkwyze , over zaaken, tot den Godsdienst behoorende, denken, veelmin tot het weder invoeren eener gehaate Hiërarchie ooit de hand zullen leenen :. Men verwacht billyk van hun, dat zy niet laag genoeg van geest zullen zyn , om, zoo ras zy de macht in handen hebben , ter ontduiking van de onbetwistbaarfte gevolgen hunner grondftelling, van gevolgen, welke zy volmondig toeftemmen , allerleie laffe voorwendzels te zoeken; dat zy ten minften nooit op dien beflisfenden toon en onder zulke doodelyke bedreigingen, welke zy in de Roomfche Kerk veroordeeld hebben , de wet des geloovs aan hunne Medechristenen zullen voorfchryven : Men kan niet den- : ken,  tot eigen oordeel in den godsdienst. 2^5 ken , dat de vinnigfte beftryders van de Pauslyke onfeilbaarheid dit voorrecht immer, onder welk eene gedaante ook , of voor zich zeiven begeeren , of aan enigen anderen fterveling toekennen zullen: Met meerder recht verwacht men van hun , dat zy alle menfchen in deeze natuurlyke vryheid , om over God en de Eeuwigheid zelve te oordeelen, ongeftoord laaten , jaa naar hun vermogen handhaaven zullen : Men verwacht eindelyk van hun niet, dat zy den Tempel van gulde Gewetens - vryheid met eigen handen verwoesten , noch ook , dat zy den dweepzieken yver van verblinde ftervelingen, voor de zaake van jesus , met gelyke verblindheid en dweepachtig geweld zullen af keeren 'T maar in tegendeel ,. dat zy , de rechten van alle menfchen in dit ftuk eerbiedigend, en met den zachtmoedigen Geest van het Euangelie geheel vervuld , alleen door duidelyke voorftellingen , lievderyke vermaningen , zachte beftraffingen , trouwhartige waarfchuwingen en recht Christelyke bemoedigingen , het Ryk der Waarheid en der Deugd zullen trachten voort te planten, en den ftroom der hartstochten, zelvs van zulken , welke voor de belangens van het Christendom opkoomen , voorzichtig af te leiden. Dan ó hoe wierden deeze fchoone vooruitzichten ontelbaare maaien te leur gefield ! Ras bleek het voorwaar , dat veelen het Pauslyk juk hadden afgeworpen, en het recht , om voor zichzelven de zaligmakende Wysheid uit de Heilige Schrift af te leiden , hadden Nn 3 in'  286 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING ingeroepen , eniglyk om het gezach over menschlyke gewetens, den Roomfcben Kerkvoogd ontwrongen, zelve in handen te krygen, en, op hunne beurt, den ras misleiden Natuurgenoot lasten op te leggen , welke zy zelve met den vinger niet eens wilden aanroeren. De gefchiedenis deï Hervorming levert menig fchreeuwend voorbeeld van toomeloozen yver en helfcheonverdraagzaamheid op: Hetzelvde Landfchap was zomwylen in rep en roere, en door de banvonnisfen van Rome tegen hardnekkige Ketters, en door het onftuimig woeden der Protestanten tegen de Beelden en Heiligdommen der Roomsch-Katholyken : Dezelve geest van OverheerfchingenTwist-graagte, welke tusfchen Pausgezinden en Protestanten den onchristelykften haat heeft voortgeteeld , fcheurde weldraa deeze laatften van een, en vervulde hunnen geest, hoe zeer zy allen voor onze Grondftelling uitkwaamen , met eenen wederzydfchen , niet min onverzoenlyken , wrok. Deeze verkeerdheden der Vaderen zyn, helaas ! op hunne Kinderen en Kinds - kinderen , tot op den huidigen dag toe , voortgeplant: Ook nu noch zouden misfchien veelen , indien het in hunne macht ware , de driedubbele kroone van den Roomfcben Bisfchop' op hunne hoovden zetten , en het bewind over Hel en Hemel aan zich trekken : Ook nu noch zien veelen de vreedzaame Godsdienst - oeffeningen van zulken , wier begrippen van de hunne verfchillen , met nydige oogen aan: Ook nu noch liggen de zaaden van bitterheid en bloed-dorst in de harten van dui- zen-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. iZj zenden , die opentlyk belyden , dat onze Grondftelling de eerfte wet der Hervorming is. Helaas! wat is de mensch ! Wat baat hem dikwyls alle zyne geleerdheid en ondervinding t Hoe weinig kan men op zyne zekerfte kundigheden en plechtigfte verzekeringen zich verlaaten 1 Hoe onbeftaanbaar is hy met zichzelven , zelvs in zaaken , welke zyn eeuwig heil betreffen ! Roemwaardig is dan elke onderneming , om den mensch tot getrouwheid aan zyne, opentlyk erkende , beginzelen op te leiden : onftervlyk moet de naam van hem zyn , die daarin immer, flechts gebrekkig, flaagen mag. 4. 'Er is noch een ander , een vierde gezicht punt, waaruit de bewuste Grondftelling "der Protestanten befchouwd kan worden, en 't welk derzelver groot gewicht en de noodzaakelykheid van haare juiste beoordeeling ten duidelykften aankondigt: Wanneer men namelyk acht geevt op de geduchte fcheuring , welke zy verwekt, en de Hemeltergende onmenschlykheden , tot welke zy , door eene ongelukkige zamenloop van onredelyke drivten , aanleiding gegeven heeft. De woede en verwenfchingen , welke de voorftanders, doch vooral, de beftryders van dit Grondbeginzei zich tegen hunnen medemensch veroorloovd hebben , zyn onbefchryvlyk , en gaan bykans alles te boven , wat men zich van de ergfte kwaadaartigheid kon voor-  28B HET REGT OP EN DE VERPLIGTING voordellen. Nauwlyks was dees zetregel het eerst artykel van de Protestantfche Geloovs - belydenis geworden , of de gemoederen geraakten in de gevaarlykfte gisting: De wapenen van redeneering en overtuiging, de enigfte wapenrusting, welke de Christen, tot voortplanting van het Euangelie mag aangespen , wierden te zwak bevonden ; althands zy voegden niet aan de heupe van zulken , die , eer aan ongetoomde beesten dan aan redelyke menfchen gelyk waren: Alle zwaarte van den arm des vleefches wierd te hulp geroepen en dreigde de tegenftanders, als met eenen yzeren ftaf, te vermorzelen. De Roomschgezinden, door deezen aanval op het onfeilbaar gezach van hun Opperhoovd geheel verhit, traden gretig in alle maatregelen , welke wraakzucht en verbittering hun voorfchreven: Zy onderdrukten zelvs het menschlyk gevoel: De banden der natuur en bloed verwan tfchap wierden losgerukt: De Vader floot voor den Zoon , de Vrouw voor haaren Echtgenoot, de Broeder voor den Broeder , enkel om deezen zetregel, en het, daardoor aangebroken, licht zyn lievderyk hart, voor eeuwig, toe : De vuurigfle vriendfchap maakte dikwyls plaatze voor loos verraad of openbaare vyandfchap : De rust der huisgezinnen wierd alomme geftoord , en al 't genoegen was uit de menschlyke zamenleving geweeken : De beste menfchen wierden met de haateiykfte fcheld naamen beftempeld : Een woedend grauw wierd op hun aangehitst, en dikwyls ftrekten zy, door uitgezochte pynigingen afgemarteld, in hunne laatfte ogen/ blik-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 289 blikken, tot een aangenaam fchouwfpel voor duizenden , door bygelove verfteende, omftanderen. -„. 6 Rechtvaardig Opper - Rechter ! Tot U is de „ vereende ftemme van al dat kostlyk bloed opgeklomV- men 9 het welk door het zwaard en op de brandfta" pels van blinden Godsdienst-yver , vooral ten tyde der Hervorming , vergoten is: Gy hebt alle traanen dier Weduwen en Weezen verzameld, welke ooit " of ooit door .de woede der vervolging van hunne Mannen en Vaders , hun lievst gezelfchap en ge„ trouwfte verzorgers, beroovd zyn : De ysfelykfte vervloekingen , tegen Broeders en Natuurgenooten uitgefproken , riepen naar uwen Hemel om wraak : " De bange klachten en vuurige gebeden van zulken, l die , om de edelfte vryheids wil, in armoede kwyn" den , als ballingen omzwierven , of in Gevangen huizen verfmachteden , zyn tot U doorgedrongen : Met een woord , het raazen en tieren , het vloeken '„ en dreigen, het rooven en moorden , het lyden en " kermen, van dien tyd, hebt gy waargenomen : Het 5, is en blyvt eeuwig in uw geheugen : Eerlang zult gy vloekers en gevloekten , moorders en vermoor„ den , Rechters en gevonnisden voor uwe onpartydi- „ ge Vierfchaar roepen , om " Dan wat begin ik ? Zal myne zwakke verbeeldings - kracht Gods heiligen gerichtshandel ontvouwen ? Neen, het is eer mogelyk , God om vergiffenis aanteroepen voor zulke blinde yveraaren : Het is beter , de fchuld van O 0 hun  290 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING hun bedreven kwaad, gelyk jesus en stephanus deeden , op hunne onwetenheid te werpen : Het is betamelyker , dat wy ons voor God en menfchen fchaamen , over het deel, 't welk wy of onze vroegere Geloofs-genooten immer aan onverdraagzaamheid of gewetens - dwang gehadt hebben , met, niet als paulus deed , de overblyvfelen van 'sHeilands lyden blymoedig en gelaaten door te liaan , maar met de vergelding van het kwaad , zelvs aan den God der wraake, te betwisten» Intusfchen ziet elk billyk by eene Grondftelling , welke zoo veele wrange vruchten opgeleverd , aan duizenden hun leven en vryheid gekost, de ganfche Christen - Kerk fchier het onderst boven gekeerd , jaa deeze aarde , meer dan eens , in een onheblyk Chaos, een affchuwlyk moordhol, veranderd heeft, met veele bevreemding op. De oprechte Waarheids - Vriend wenscht natuurlyk door deezen nevel van vooroordeel en misverftand eenmaal heen te zien , en den waaren aard en de wezentlyke waarde van deeze, veel geruchts makende, Grondftelling te kennen : Hy is zeer begeerig, om in dit hevig, en met veel bloeds bemorst, gefchilftuk de waarheid en den laster , de fchuld en de onfchuld te onderfcheiden: Hy rekent alles , wat daarop betrekkelyk is , of daarover enig licht verfpreiden kan, gewichtig, en zyner oplettende nalezing dubbel waardig, 5. Einde-  tot . eigen oordeel in den godsd ienst. 291 5. Eindelyk kan het aanbelang van deezen Grondregel , en.de noodzaakelykheid van deszelvs juiste beoordeeling noch uit eene vyfde omftandigheid worden opgemaakt, namentlyk uit de groote en veelvuldige veranderingen , welke reeds door deszelvs aanhoudend gebruik , bykans in alle deelen van onzen dierbaaren Godsdienst, zyn te wege gebracht; veranderingen , welke zonder twyffel, tot aan de voleinding der eeuwen , veele groote en merkwaardige gevolgen zullen opleveren. Voorzeker men moet volkomen blind en diep onkundig zyn van alles , wat onder de zonne omgaat , indien men tusfchen de geloovs-belydenisfen en Godsdienftige gebruiken van Roomfcben en Protestanten geen groot verfchil ontdekt; en niet tevens weet, dat der menfchen Godsdienftige begrippen en gewootens, zints weinige eeuwen , vooral in ons Wereld - deel , de zeldzaamfte verandering ondergaan hebben. 'Er zyn dagen jaa geheele eeuwen verloopen , waarin gansch Europa (weinige ongenaakbaare valleien en verlichte huisgezinnen uitgezonderd) een vertrouwend oog naar Rome wendde; en eer van den Stedehouder van jesus christus, dan den Heiland zelve haare rust en behoudenis hoopte ; waarin elk alles, wat van den Pauslyken Zetel voortkwam , als de zuiverfte waarheid en het heiligst recht eerbiedigde ; waarin de Bisfchop van Rome, de Godsfpraak der Volken, de fchrik der Vorften, de fteun der Monniken, en het Opper-hoofd O o 2 van  292 het regt op en de verpligting van allen was ; waarin het fluiten van vrede, het verklaaren van oorlog, het aangaan en verbreken van verbintenisfen , het heffen van belastingen , fchier overal van het welbehaagen deezes Kerk - Voogds afhing. Geduurende geheele eeuwen vloeiden onnoemelyke zommen uit alle oorden naar 's Paufen fchatkist. De Kloosters en Geestelyken wierden, louter op zynen wenk , zeer verrykt en bevoorrecht: Plechtige ommegangen waren overal in trein : Gewaande overblyvzels van heilige zaaken of perzoonen trokken de aandacht en den eerbied van allen tot zich : En men fchaamde zich niet de Legenden der Heiligen met een' hoop lompe verdichtzelen en valfche wonderwerken op te vullen. Eeuwen verliepen 'er , waarin uit veele millioenen menfchen niet één de onfeilbaarheid der -Kerke één ogenblik in twyffel trok , of moeds genoeg bezat , om het Pauslyk oppergezach in één ding te verdenken , veelmin tegen te fpreken ; waarin ieder een van deezen Menfche de wet des geloovs gerustlyk ontving ; en waarin geheele Volkeren het brood des Nachtmaals, als hunnen christus, aanbaden; zich met het levendigst vertrouwen voor een prachtig Maria-beeld nederwierpen ; op de overtollige deugd hun.ner Heiligen ftoutmoedig rekening maakten , en de behoudenis hunner ziele, zoo al niet van hunne eigene goede werken , ten minften van de gebeden hunner Vrienden en Priesteren hoopten, enkel om dat hun deeze en zoortgelyke leerftukken , als onfchendbaare Geloovs - punten , door het Hof van Rome waren voor-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST.' 293 voorgefchreven , waaromtrent zy met eene ingewikkelde toeftemming volftaan konden. Dan ó hoe is 't gelaat der dingen , zints enige eeuwen, vooral zedert het aanbreken van den dag der Hervorming , en wel, door toedoen van onze Grondftelling , veranderd 1 Het eigen onderzoek had nauwlyks de plaatze van een ingewikkeld gelove aan 't gezach der Kerke vervangen , of veele gelievkoosde begrippen wierden fcherpelyk onderzocht, zorgvuldig ontleed, als ergerlyke dwalingen verworpen , en door andere wydverfchillende ftellingen afgewisfetd. De Pauslyke onfeilbaarheid ontving een' ongeneeslyken flag : Zyne Anathema's en verbanningen verlooren haar geducht vermogen : Veele plechtigheden , te voren tot het wezen van den Godsdienst gerekend , wierden als verdervlyke bygelovigheden , als onbeftaanbaar met de zuiverheid en eenvouwigheid van het Euangelie, afgefchaft. Gods onfeilbaar Woord , in alle verftaanbaare taaien vertolkt, geraakte in handen, zelvs van den ongeletterden Boer en Handwerksman : Vorften vonden het middel uit, om hunne throonen , onafhanglyk van 's Paufen beftelling , te beklimmen en te behouden : Veele bronnen van Romes rykdom en macht wierden of verftopt, of naar elders afgeleid : Geheele Volkeren meenden recht te hebben , om de gewysdens en daaden van zyne Heiligheid, even als van andere menfchen , aan. de regelen van het gezond Verftand ^ en aan Gods eigene Openbaring te toetzen ; den fluier, O o 3 die  294 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING die tot hier toe zyne zwakheden en ondeugden bedekte, ftoutmoedig op te lichten; en om, gelyk het doorgaands in dagen van onrust en verwoedheid gaat, zyn charaacr , handel en bedoelingen met de afichuwelykfte kleuren af te fchilderen : Altaaren en Beelden , de kostbaarfte konst - ftukken van dien tyd, weleer gewyd en met het diepst ontzach genaderd , wierden aangevallen , gefchonden , uit de Kerken gefleept, en door een onftuimig gemeen , het welk , zelvs in het voorftaan van de beste zaak, de maat niet houdt, met alle tekenen van dolheid en verontwaardiging verbryzeld : Het Lichaam des Heeren wierd uit den gewyden ouwel weggenomen: De eere der aanbidding wierd aan alle Heiligen , zelvs aan de Moeder-maagd ontzegd: Het getal der Heilige Verbonds - tekenen wierd tot twee gebracht : Op. het overtollig goede van anderen durvde men het heil zyner ziele niet langer laaten aankoomen: De Priesterïyke Abfolutie ftilde de wroegingen van het geweten niet meer : Het Vagevuur verwekte geene vreeze, en de Aflaaten vonden geene koopers : De gulde Legenden geraakten m onbruik, en het werken aan enig eerlyk beroep wierd voor'heiliger aangezien, dan het onbezorgd Klooster - leven , en het voordeelig Bedel - ampt der Monniken : Zelvs het geheele Kerk-beftuur en de openbaare Godsdienst-oeffeningen ondergingen, by de Protestanten , eene verandering , van welke men in vroeger dagen nauwlyks enig denkbeeld had. Welk  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 295 Welk eene omwenteling ! Welk eene heilzaame verbetering of heillooze verbastering van het Christendom , naar maate deeze laatere fchikkingen of goed- of af te keuren zyn ! En dit alles was het uitwerkzel van ons Grondbeginzel: Dit alles zou nimmer plaatze gegrepen hebben, zoo niet y veraars voor den Godsdienst het ingewikkeld en zorgeloos berusten in de befluiten der Paufen en Kerk-vergaderingen tegen eenjrymoedig onderzoek der Heilige Schrivt, en een onbelemmerd gebruik van hun eigen Oordeel, hadden durven verwisfelen. Dubbel waardig is dan dees Grondregel der Protestanten,. die ryke bronwei van zoo veel aangelegen nieuws , dat hy de aandacht van alle onpartydige lievhebberen van Waarheid en Godsvrucht tot zich trekke , en van elk in zynen waaren aard , onbetwistbaare zekerheid en onfchatbaare waarde nauwkeurig gekend worde. Dus heb ik den Lezer enige byzonderheden voorgelegd , waaruit het aanbelang van het onderwerp deezer Prys-vrage , en van deszelvs opzettelyke behandeling duidelyk kan blyken , niet, om dat zy door weinigen flechts opgemerkt worden; neen ik vertrouwe liever, dat zy veelen gemaklyk in het ooge loopen; ook niet , om dus de keuze van de Heeren Uitfchryveren van dit Vraagftuk te billyken : Voorzeker dit ware eene ontydige vleiery of grove onbefcheidenheid in iemand , die de vrucht zyner overdenkingen aan het oordeel dier Mannen onderwerpen zal ; maar enkel, op dat 'er aan myne Verhandeling over dit onderwerp, van  296" HET REGT OP EN DE VERPLIGTING van welks gewicht ik zelve ten vollen overtuigd ben , geen wezentlyk ftuk ontbreke , en om dat alles, wat ik in deeze Afdeeling gezegd heb , in het vervolg van deeze Verhandeling , my zal te ftade komen. Laat ons nu dan de voorgeftelde Vrage wat meer naderen. Ware ik verzekerd, dat deeze Verhandeling het licht zou zien , dan zoude ik myne Roomscbgezinde Mede ■ Christenen in het byzonder tot een onpartydig onderzoek van mynegezegdens nodigen : Opentlyk zoude ik hun belyden, dat ik, der Protestantfche gevoelens toegedaan , als een Protestant zal fchryven : Ik zou hen reeds by voorraad om verfchoning vragen van alles , wat hard en aanftootelyk in hunne ooren geheel tegen myne bedoeling, uit myne pen zal vloeien : Ik zoude hun de plechtigfte verzekering geven, dat ik van hunne onvervreemdbaare rechten in geloovszaaken , even zeer als van de myne en die myner gezindheid , overtuigd ben : Ten laatften zoude ik hen, by al wat heilig en dierbaar is, bidden, om zich toch de tegenwoordige allergunftigfte gelegenheid , ter verbetering van hunne grondbeginzelen , of ter vermeerdering van èunne geloovs - vastigheid , niet te laaten ontglippen. TWEEDE  TG? EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 207- TWEEDE AFDEELING. Behelzende de Opheldering van den 'Grond' regel der Protestanten. Naar myn inzien moet deeze Afdeeling het grootst en belangrykst gedeelte van myne Verhandeling uitmaaken. Alles toch hangt, in betwiste ftukken , van den juisten ftaat des gefchils af: Wordt deeze kwalyk opgegeven , dan verkrygen wy , zoo van onze eigene als van anderer meningen, gansch verkeerde denkbeelden ; wy voeren zwakke en onvoldoende bewyzen aan ; onze aanvallen op anderen flagen dan niet gelukkiger ; wy vervallen tot een' nutteloozen woordenftryd , die niets goeds aanbrengt; en elk der partyen ftaat even zeer verwonderd over de blindheid en hardnekkigheid van zyne tegenftanderen. Tegen dit kwaad moeten wy, in het tegenwoordig geval, dan zorgvuldig op ons hoede zyn -, willen wy geen gevaar loopen, van eer tot in ftandhouding , jaa verlevendiging , dan ter wegruiming van eene veeljaarige tweefpalt , de hand te leenen. Deeze behoedzaamheid is te noodzaakelyker , naar maate het, aan den eenen kant, zeker is, dat veele, zelvs Protestanten , van dit ons Grondbeginzel, flechts duistere en P p on-  298 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING: N onvolleedige, zomwylen ook valfche en nadeelige r denkbeelden hebben, en naarmaate wy, aan den anderen kant, gerust mogen zyn , dat de zekerheid , de billykheid en de aanneemelykheid van deezen Grondregel zeer gemakkelyk te betoogen zyn , zoo ras men zich een klaar en volledig begrip van denzelven heeft eigen gemaakt. „ Ieder Christen" (zoo luidt onze Grondftelling, volgends opgave van de Heeren Beftiereren van dit Genoodfchap) „ zynes verftands machtig, is gerech„ tigd, en naar zyne bekwaamheid verplicht, om , „ in zaaken van den Godsdienst, voor zichzelven \ „ te oordeelen." In den eerften opflag zou men zeggen : „ Geene „ woorden kunnen verftaanbaarer , geene voorwaarde „ kan aanneemelyker zyn : Het dierbaarst voorrecht „ en de duurfte verplichting van den Sterveling ver„ fchaffen dus aan zyne redelyke vermogens de roem„ rykfte bezigheid , en leiden hem , beide even zeer, „ tot eene Zalige onftervlykheid op." Men zou bezwaarlyk geloven kunnen , dat dit recht immer aan den mensch betwist, en hy van deezen plicht door zynen Natuurgenoot ontflagen zou worden , zoo niet de gefchiedenis des menschdoms van deeze overweldiging de treurigfte en talrykfte voorbeelden had opgeleverd. Trouwens zoo ras de menfchen het zoet der over- heer-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 299 heerfching eenmaal gefmaakt hadden; zoo ras de ondervinding geleerd had , dat de heerfchappy over de gewetens der Stervelingen de volftrektfte en duurzaamfte van allen is; zoo ras het eener looze Priester-fchaar gelukt was, dit voorrecht, als een onuitvoerlykenlast voor eenvouwigeLeeken, af te fchilderen, en deezen eene gemakkelyke toevlucht tot de Onfeilbaarheid der Kerke , in de plaatze van een angstvallig Onderzoek der Heilige Schrift aan te pryzen, ontbrak het der onkunde van deezen , der traagheid van anderen, der heersch- zucht van zommigen en der vleiery van veelen, aan geene middelen, om de klaarblykelykfte en zekerfte Grondftelling in een averechts en allerhaatelykst licht te vertoonen, de gemoederen van eene nietswetende en bygelovige menichte daar tegen te verbitteren , en daaromtrent een zoo groot en menigvuldig mis-verftand te verwekken , dat, zelvs heden ten dage , nauwlyks één Roomschgezinde den waaren inhoud en het eigentlyk doelwit van deezen, zoo duidelyken, zetregel begrype, en men hunnen hardnekkigen afkeer van denzelven, eer 9 als onvernuftig , dan als voorbedacht kwaadaardig , aan te merken hebbe. Veel kan het ongetwyffeld reeds, tot opheldering van myn onderwerp baaten, dat wy de gemeenzaamfte wanbegrippen daaromtrent, vooral zulken , voor welke de woorden onzer Grondftelling eerst vatbaar fchynen, nauwkeurig kennen. Dan zullen wy ten minften weeten , wat recht ons door dit.Grondbegin- Pp 2 zel  300 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING zei niet verleend , en wat ons daardoor, niett als een plicht, wordt voorgefchreven. Ik zal, met het uitmonfteren van zommigen dier misvattingen , deeze taak aanvangen. i. Men taste dan vooreerst omtrent den zin van deeze Grondftelling grovelyk mis, wanneer men daar uit befluiten wil, dat elk mensch daardoor volflrekt verbonden wordt, om voor zichzelve geheel alleen , en zonder behulp van enig menschlyk onderwys , zyne Godsdienftige begrippen uit de Heilige Schrift'of de Rede af te leiden , zoodat hy , met enige onderrechting omtrent eene duistere plaats, eene oude gewoonte ol eene lang voorleedene gebeurtenis, van deezen of geenen Geleerden te ontleenen , en in zyn Godsdienftig ftelzel over te brengen, flraks aangaa tegen de eerfte Grondwet der Hervorming, en zich aan het gezach zyner medemenfchen andermaal verflaave. Zulk een gevoelen ware gewis de grootfte ongerymdheid , en kon nooit iets anders , dan het allerdroevigst beletzei van der menfchen vorderingen in de gewichtigfte wetenfchap opleveren. Ik bid u , wat nut zouden wy dan met onze bedrevenheid in de Schrivten der ouden en hedendaagfchen uitwerken ? Waar toe zou de loflykfle vlyt, om een fchat van gewichtige kundigheden te verzaamelen, dienen kunnen, indien wy den voorraad in zaaken van het uiterst'aanbelang , nooit ten beste yan onzen onwetenden Natuur-  I TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 3;ÖÏ murgenoot befteeden mochten ; indien het hem niet geoorlovd ware , daaruit in zaaken , waarmede zyne ziels-rust nauw verbonden is, iets ten zynen voordeele over te neemen ? Hoe onnut en gevaarlyk waren dan onze openbaare Godsdienst - oeffeningen, wyl daarin telkens redevoeringen over Godsdienftige onderwerpen gedaan worden, en elk toehoorder veellicht in verzoeking kon koomen , om zich , door het aanhooren, goedkeuren en omhelzen van des Redenaars voorftel, tegen den eerften plicht der Protestanten te bezondigen ? Met welk een troosteloos befcheid moest dan elk Opziener der Gemeente zulk een' Broeder of Zuster afwyzen , die zich om licht in duisternis , om troost in nood, om raad in verlegenheid, tot hem vervoegde , uit vreeze, dat, indien hem enige onderrichting omtrent den Godsdienst ontglipte, zulk een daarin genoegen neemen , en ontrouw zou worden aan zyn gelievd beginzel ? Ware dan het Opzieners - ampt wel langer iets voortreffelyks ? En wat zou 'er dan natuurlyk van de Godsdien-1 ftige kennis der meeste menfchen worden ? Wy behoeven voorzeker geene vlugge verbeeldings - kracht te hulp te roepen, om 'er een allerakeligst denkbeeld van te hebben ? De meeste menfchen , noch aangemaand tot het onderzoeken van de Leere der Waarheid , die naar de Godzaligheid is , noch voorgelicht omtrent den ftyl en fpreek - trant der Heilige Schryveren , noch gewaarfchuwd aangaande de bloemen van Pp 3 0os"  302 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING Oosterfche welfprekenheid , in de gewyde Zangftukken rykelyk geftrooid , doch van onze manier van denken geheel vervreemd , en overgelaaten aan hunne eigene onbedrevenheid , vooroordeelen en verfchillende geaardheden , zouden , of het onderzoek van den Godsdienst geheel verwaarloozen, of daarin, als blinden zonder leidsman , op onbekende paden rondzwerven : Zeer veelen , meest fmaak vindende in uitdrukkingen , welke zy minst verftaan , doch die op de hartstochten eene genoeglyke werking doen , zouden een boven-natuurlyk en raadzelachtig Godsdienst - ftelzel uitdenken; een ftelzel, eer gefchikt, om de lusten des vleefches te prikkelen , en de verbeeldings kracht te verhitten, dan om den waaren weg ter gelukzaligheid aan te wyzen : Anderen zouden in kleinigheden , welke eniglyk tot de omllandigheden van tyden , plaatzen en perzoonen betreklyk zyn, groote geheimen zoeken , en dus het getal der verborgenhedeu zeer vermenigvuldigen : Elk vond ongetwyffeld zyne vooroordeelen en gezetheden in den Bybel, en door de rede zelve aangedrongen : Allen beroemden zich veellicht, dat zy niet van nooden hadden, dat iemand hen leerde ; dat zy onmiddelyk van den Heere onderweezen waren ; terwyle zy echter allen , zonder tusfchenkomst van een Godlyk wonderwerk, den zin des Heeren volkomen byster zouden zyn. Onkunde, mis verftand, bygelove, geestdry very en allerlei flag van ongerymdheden zouden, op dien voet, al de vrucht zyn, zelvs van Gods Hemelfche ontdekkingen. En  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. gÖ$ En waartoe zou- dan de plicht der Ouderen zich, in het opvoeden van hunne Kinderen r moeten be* paaien , indien ook deezen zelfs, uit vreeze van het onbetwisbaar recht hunner aframmelingen te krenken, het goede zaad des Euangeliums in dien jeugdigen akker niet mogten werpen ? Wat zoude ons de lievde jegens eenen dwaalenden broeder dan moeten voorfchryven ? Welke zouden dan onze pogingen ter uitbreiding, van het Ryk der Waarheid en Deugd moeten zyn ? Genoeg gezegd , zoo ik vertrouwe , om de ongerymdheid van deeze misduiding onzer Grondftelling aan den dag te brengen. Men gaat in het aanleeren van alle menfchelyke wetenfehappen geheel anders te werk: Men hoort een geregeld onderwys: Men vraagt nadere ophelderingen : Men maakt van het een en ander gebruik : Men neemt het aan, zonder zyne vryheid te verliezen, of die aan enig menfchelyk gezach te onderwerpen. Waarom zou de Godsdienst alleen eene zoo zeldzaame uitzondering nodig hebben ? 2. Men maakt ten tweeden van deeze Grondftelling een allerfchandelykst misbruik , wanneer een enkel Christen , of eene vergadering van veelen , zich gerechtigd oordeelt, om, niet flechts voor zichzeïven, maar ook voor anderen, zonder hun medeweten of toeflemming , zelvs tegen hunne ronde betuiging aan , Godsdienftige zamenftelzels te vervaardigen ; hun dezelve, als verbindende geloovs• regels voorteleggen; hen  3C4 het regt op en de verpligting hen tot derzelver omhelzing en flipte aankleving, niet met bondige bewyzen en zachtmoedige overreedingen., maar met tekenen van gezach en willekeur te noodzaaken; tegen zulken , die zich aan deeze verkrachting van gewetens-vryheid weigeren te onderwerpen, den arm des vleefches , en het yzeren juk der vervolging, te wenden ; op anderer openbaare belydenis, dierbaare geloovs-punten, en Godsdienftige voorrechten, aanvallen te doen, welke, aan de zachtmoedige handel wyze van jesus en zyne Apostelen , zelvs jegens fchandelyke dwalingen, gansch ongelyk, altyd van eenen baatzoekenden , wangunftigen en heerschzuchtigen Geest de onbedrieglykfle merktekens zyn. De ongerymdheid van zulk een aangematigd gezach loopt elk een zoo gemaklyk in 't ooge, dat men fchier twyffelen zoude , of wel ooit enig lierveling dwaas en ondeugend genoeg ware , om , daar hy zelve , der Pauslyke overheerfching moede, dat fchandelyk juk verbroken heeft, en zich in zaaken van gelove op eene redelyke vryheid beroemen mag, flraks de gewetens-tyran van zynen naasten te worden, en defmadelyke last, welke zyne ziele vervloekt, op de nekke zynes broeders te laaden. En echter is dit een der ergfte en algemeenfte onheilen , welke de verzwakking van de Pauslyke Oppermacht heeft naar zich gefleept. Boven heb ik reeds (bladz. 283 enz.) van deeze droevige neiging van veele Protestantfche Christenen tot overheerfching melding gemaakt. En waarlyk niet weinigen  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 305 nigen zouden gaarne zien, dat de Burgerlyke Overheid zich , ais weleer , in alle twisten over den Godsdienst mengde, en door middel van het zwaard des Scherprechters of van een geduchte Krygsmacht, de fchaal altyd aan hunne zyde deed overflaan : Wierd hun hartewensch vervuld , dan maakte men ftraks een begin , met de Jooden te verbannen , der Roomschgezinden bloed te ftorten , de Mennonieten te berooven , de Sociniaanen , R.emonjlranten en anderen uit te roeien , de Lutheraanen te onderdrukken , of de Calvinisten ter neder te werpen , en flechts één ftelzel van Godsdienst , namelyk het hunne , opentlyk en in de huisgezinnen te gedoogen. Naar de oorzaaken van deezen vuilen geestdrivt en de bronnen , waaruit hy een geftadig voedzel ontvangt , zal ik thands geen onderzoek doen: Het is myne taak , de aandacht van den Lezer op deszelvs . onbegaanbaarheid met onze Grondftelling te vestigen. En deeze is baarblykelyk. Nooit kan een mensch aan zichzelven ongelyker zyn , dan een Protestant, die zich tot Gewetens - Richter over zynen naasten opwerpt. Dat hy met zyne eigene gevoelens zeer ingenoomen zy , is billyk en pryswaardig : Dat hy zich met lieden, dezelvde begrippen toegedaan, nauwer dan met anderen vereenigt, is vry natuurlyk : Dat deezen , zamen een Godsdienftig genoodfchap uitmaakende , waarvan hunne byzondere gevoelens de voornaamfte grondwetten zyn , voortaan nauwkeurig toe- Q q zien ,  30Ö HET REGT OP EN DE VERPLIGTING zien , dat daarin niet, dan met algemeene bewilliging der belanghebbende , enige verandering gemaakt worde , is ook te begrypen : Dat deezen eindelyk zich van harten verheugen over den bloei en aanwas, zelvs over het aardsch geluk, van hunne gemeenfchap , en alle geoorloovde wegen inflaan , om zich van al dit voordeel te verzeekeren , ook hierin vind ik niets te berispen : Maar dat een Christen ,- of een aantal van Christenen , het welk zelve jaloers op zyne Gewetens vryheid is, een ander tot afftand van dien onbetaalbren fchat kan aanzoeken , kan noodzaaken; dat een Protestant al de vrucht der Hervorming, eer als eene verwisfeling, dan als een ontflag van het haatelykst rechts-gebied kan aanmerken; dat iemand, die uit de Heilige Schrift zelve Wys wil fchynen, tegen anderen het recht der machtigften durvt in trein brengen ; het heilig Natuur-recht van zynen naasten fchenden, en alle oorfpronglyke gelykheid der menfchen, over 't hoovd zien, is de grootfte ongerymdheid, waarvan men immer eenig voorbeeld zag: En hoe zulk een mensch zich ooit of ooit, ter handhaving van zyne vryheid, tegen anderer indraag op onze Grondftelling, kan beroepen , zonder van fchaamte als weg te fmel' ten , beken ik niet te begrypen. Alles, wat ik hier gezegd heb, zal niet Jicht eene verkeerde beteekenis krygen , wanneer mtfi flechts op het ooge houdt, dat ik onze Grondftelling, 'm deeze ganfche Verhandeling , enkel op het gedrag van Christenen  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 3Q? tenen jegens eikanderen , en niet op de handelwyze , welke de Burgerlyke Overheid , omtrent verfchillende Godsdienftige gevoelens en gezindheden, mag en moet in acht neemen, betrekkelyk maake. Alles, wat haar betreft, vermyde ik in dit gefchrivt met opzet zorgvuldig (*)• Ik fchryve flechts ten nutte van ieder Christen , zonder onderfcheid van rang of aanzien , over den zin en de aanneemelykheid van ons Grondbeginzel. De Lezer gelieve zich deeze erinnering , ook by andere gelegenheden , te binnen te brengen. 3. Men zou in de derde plaatze een al te fterk en onwaarachtig denkbeeld van onze Grondftelling hebben , wanneer wy aanneemen wilden , dat daar door al het ingewikkeld gelove , al het berusten in het gezach van anderen , in zaaken tot den; Godsdienst behoorende, van onder den Hemel wordt verbannen; zoo dat een Protestant■•, om aan dit beginzel getrouw te zyn , alles , wat hy van den Godsdienst weeten en geloven zal, zelve moet zien en ondervinden; zonder ooit iets op het getuigenis van zyne kundige Voor- oude- (*) De ftrenge Bevelfchrivten derhalven, welke , noch heden ten dage , in Protestantfche Landen , tegen verfchillende Genoodfchappen van Christenen , zouden kunnen uitgevoerd worden , de Voorkeur, welke daar aan deeze of die Gezindheid door het openbaar gezach , wordt gegeven, en de tekenen van gezach en aanzien , welke aan de Heerfchende Kerk alomme toegeftaan worden, zal ik in dit gefchrivt geheel onaangeroerd laaten. 'Er zyn wel tyden geweest, waarin de menfchelyke Staatkunde de lesfen van het gezond verftand niet konde of wilde aanneemen. Qq 2  308 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING ouderen of geleerde Tydgenooten aan te neemen. Dit is eene volftrekte ongerymdheid , en niets valt gemaklyker, dan zonneklaar te bewyzen, dat de Godsdien-ftige kundigheden van alle menfchen , vooral in deeze. laatere tyden , dus zeer beperkt zyn, jaa op niets, dan op eene algemeene twyffelary , zouden uitloopen. Immers om over den inhoud der Heilige Schrift te oordeelen , moeten wy dezelve lezen , onderzoeken , de eene plaats uit de andere ophelderen, en wat dies meer is. Doch zal dit gefchieden , dan moeten de gewyde Boeken in verftaanbaare taaien befchreven zyn; dat is, elk moet dezelve in zyne moederfpraake lezen kunnen : Want de kennis der oorfpronglyke , Hebreeuwfche en Griekfche, taaien valt flechts aan de weinigften te beurt: Den meestcn ontbreekt het aan tyd en gelegenheid, om zich daarin te laaten onderwyzen: Zy moeten zich dies met meer of min nauwkeurige vertalingen behelpen : Daaruit ontleenen zy hunne meeste Godsdienftige begrippen ; daarin vinden zy de bewyzen voor alles , wat zy als Godlyke waarheid omhelzen ; daaruit losfen zy de zwaarigheden, tegen hunne meningen door anderen geopperd , gereedelyk op ; daarheen wyzen zy allen , die met de heiligdommen van het Christendom begeeren bekend te worden. Maar kan dit alles, zonder een ingewikkeld vertrouwen op de Taal-kennis en oprechtheid der Overzetteren , wel toegaan ? Is het niet ver boven het bereik van den gemeenen man, hunnen arbeid met het  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 30$> het oorfpronglyke \ zoo als het behoort, te vergelyken? Berusten zy niet gemeenlyks , jaa moeten zy niet berusten in het gunftig getuigenis, het welk door mannen van naam en geleerdheid van hunne overzettingen gegeven wordt ? En hoe weinig zien deezen zelvs, in het goed - of af - keuren van anderer vertalingen , uit hunne eigene oogen ? Gaan niet deeze gemeenlyks aan de leiband van Letterkundigen, Woordenboek - Schryveren en befaamde Leermeesteren ? Men zou dus naar iets onmogelyks ftreeven, wenn' men, zonder enig menfchelyk gezach of getuigenis toetelaaten, den mensch wilde wys maaken tot zaligheid. Noch is 'er een ander zoort van ingewikkeld gelo-; ve, het welk ook met onze Grondftelling niét onbeftaanbaar is. 'Er worden in de Heilige Schrift veele Gefchiedenisfen verhaald , welke uit de berichten van ongewyde Gefchied - fchryveren een aanmerkelyk licht ontvangen kunnen : 'Er worden uitdrukkingen in gebezigd , welke uit de gebruiken van den ouden tyd , zelvs uit de gewoontens van de Grieken en Romeinen, moeten opgehelderd worden: 'Er komen gevallen in voor, om welke volkomen te begrypen, men zich geheel in den oord en leevtyd des Schryvers moet kun-; nen verplaatzen : En ó hoe groot is 't aantal van Texten , van welke de groote hoop van hedendaagfche Christenen met den Moorfchen Kamerling te recht mag r zeggen : Hoe zoude ik ze kunnen verftaan , zoo niet iemand my onderrichte ? Zeer dikwyls is dan de Chris- Qq 3 tm  310 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING ten genoodzaakt, om tot een volkomen begrip van veele Bybel • plaatzen, zich van anderer ophelderingen, byvoegzelen , aanmerkingen en uitleggingen te bedienen ; de byzonderheden , welke zy melden , niet in eigen perzoon te onderzoeken , maar dezelve blootelyk op hun gezach aan te neemen ; en dus , in het voltooien van zyn Godsdienftig zamenftel, meermaals zyne toeflremming te geven, aan het getuigenis van feilbaare menfchen , van welks hoogfte waarfchynlykheid hy wel overtuigd is, doch welks onwrikbaare zekerheid hy, in veele gevallen, niet bewyzen kan (*). J^giigil&s iM'i i j 5./v/ i'. xisi 5 .;i En hierby lydt de Grondregel der Protestanten geheel geen nadeel. Dezelve toch betreft niet zoo zeer de bronnen, waaruit onze kundigheden moeten voortvloeien , als wel het gezach , het welk ons éigen oordeel , in het byeenzamelen van dezelve , en in het opmaaken van onze Geloovs - belydenis s mag en moet hebben. Ons verftand kan den voorraad onzer denkbeelden uit verfchillende bronnen afleiden : Het kan, als een nieuwsgierig Reiziger alle hoeken der geleerde wereld doortrekken , en hier den Oudheid - kundigen , daar den Gefchied - fchryveren, nu eens den Tydrekenaar , dan weder den Taal-kenner, het een en ander -i'4X . fiv ..>>". èi Kr rg 'jat- > nvt : r/mv, 'ont- 0i\j)^ïi:'[:üh0ü ■ n, ■ . ..-vjj uj, ' . . - ■• ; .,f»vj (*) Gods eigene openbaringen omtrent der menfchen beftemming en wydverfchillend lot , de veelvuldige vernaaien , welke de gewyde Schry. vers mededeelen , en die enkel op hun gezach fteunen , vereifchen ook' een zeker ingewikkeld gelove , en zouden tot een derde voorbeeld hebben kunnen dienen.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 3IT ontleenen , om den fchat zyner .Godsdienftige kennis te vermeerderen : Het kan , even als de nyvere bye, nu eens onmiddelyk uit de Heilige Schrift, dan weder uit zyne -eigene' waarneeming en overpeinzing., dikwyls ook uit de berichten van geleerde en Godvreezende Mannen, den honig der heiligfte wetenfchap zuigen. Doch met dit alles beroövt het ons oordeel niet van deszelvs rechtmatig gezach. Dit kan en moet dien verwarden hoop van denkbeelden in orde brengen ; derzelver aanbelang , waarfchynlykheid en zekerheid bepaalen; derzelver overeenkomst en verfchil ontdekken , en over de kracht van overtuiging , welke zy op onzen gee^t zullen hebben , uitfpraak doen. Hieruit volgt derhalven van zeiven , dat het berusten in het gèzach van anderen, in veele zaaken, welke den Godsdienst betreffen , in 't geheel geene krenking is van den Grondregel der Protestanten ; mits maar de uitfpraaken van het oordeel, door dat zelvde gezach of enig ander dwangmiddel, niet belemmerd , of onderdrukt worden. Ook blykt hieruit, (om 'er dit noch met een enkel" woord by te voegen) dat het vergryp der Rooms chgezinden , tegen dit Grondbeginzel, niet daarin beftaat, dat zy veelal in het gezach der Paufen , Kerk - vergaderingen en Overleveringen berusten , maar dat het hierin gelegen is, dat zy zich aan dat gezach blindelings en gedwongen onderwerpen , zonder van hun oordeel, omtrent de ftukken , daardoor voorgefchreven , enig gebruik te moogen en te durven maaken. 4. Men  1312 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING 4. Men zoude verders, in de vierde plaatze, onze Grondftelling zeer kwalyk begrypen , wenn' men dezelve als eene vyandin van alle broederlyke. zamen- .ftemming , en, van alle Godsdienftige verbintenisfen affchilderde , onder voorwendzel, dat de onderfcheiding in verfchillende Genoodfchappen altyd aan wangunst, party-zucht en vooringenoomenheid voedzel verfchaft , en dus tot het belemmeren van het menschlyk oordeel, in het ftuk van den Godsdienst, aanleiding geevt; zoo dat dus de Christen, om aanditGrondbeginzel volmaakt te beantwoorden, zig van allethands ingevoerde Genoodfchappen affcheiden , of, om zyn oordeel vry te houden , met alle eene,. even groote, gemeenzaamheid onderhouden moest. -?mxi 72& itib ; navfos nsv as '.sL-M t^^ïm^ïH,, Ik erken, het klinkt fchoon en edelmoedig, alle menfchen , hoedanig ook hunne Godsdienftige begrippen zyn , indien zy flechts eerlyk en naar het licht van hun geweten te werke gaan , als broeders liev te hebben ; hen , ondanks hunne afwykingen van ons ge- ■ loovs - ftelzel, uit hoovde van het onbetwistbaar recht van vrymoedig onderzoek , het welk zy met ons gemeen hebben , gaarne in onze gemeenfchap te dulden; alle blyken van verdeeldheid en alle onderfcheidings tekenen uit 'sHeilands Gemeente te verbannen , en dus , door wederzydfche Verdraagzaamheid aangefpoord , flechts één nauw verbonden Ryk van den ,Mesfms op aarde te ftichten. m'toaooui uj jliiJidsj) ^na t risv^ri'ito&ioov.' -K^imia Ook  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIËNST. 313 Ook kan ik niet ontkennen, dat onze Grondftelling op alle Christenen waarfchynlyk deeze uitwerking zou hebben , indien zy allen in hunnen yver voor het Euangelie oprecht, onbaatzuchtig en vry waren van alle nevens - oogmerken ; indien zy zich van alle vooroordeelen geheel konden ontdoen ; indien zy door eigenlievde en andere heftige bewegingen der ziele nooit meer overmeesterd wierdén; indien by allen de rechtfchapenheid des harten ten minften zoó veel gold als de veelheid en zuiverheid" der kennis ; indien eindelyk aan het één Godsdienftig ftelzel, op den geheelen aardbodem, géén meer uitwendig voordeel-of aanzien gehecht ware dan aan het andere. Menig een verbeeldt zich daaróm de Godvruchtige Schaare der Hernfellingen -veellicht als eene enkele, -voor eeuwig verbondene , geméenfchap der Heiligen , van welke onze Grondftelling de eerfte, jaa déetógfte:,'Grondwet uitmaakt. «. üvoorl toov b /ood , mvt'vuD 'isbrroxTdjfta 3sb . Aoq Maar is dit omwerp-, alleen voor volmaakten gefchikt, onder een bedorven menschdom wel uitvoerlyk ? Moet men'op de gebreken der Stervelingen , ingevalle meh hunne verbetering waarlyk wenscht uit te werken , niet een weinig , jaa'zeer veel toegeven, om niet alles te verbrodden ? Is de Wysgeer, die zich op de befchaving van het menschlyk hart en zeden, met yver, toelegt, niet altyd gewoon , de dwaasheden en verkeerdheden , welke deeze aarde , in ■ de oogen der vlekkelooze Heiligheid , affchuwlyk maaken , aan te merken als een fnel • vlietende Riviere , welke hier R r harde  314 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING harde banken aanvoert, en elders gruwzaame kolken delvt; derzelver loop en fchadelyke werking , laaten zich wel door een aanhoudend betoon van vlyt en Jydzaamheid allengs vertraagen, maar, wilde men haar, in een ogenblik, in haare fnelheid en gewoone bewegingen fluiten, dan zou zy door dyken en dammen heen breken; het omliggend land wyd en zyd verwoesten , en het nadeel onherftelbaar maaken: En even zoo ongelukkig zou hy flaagen , die, onder begunftiging van dit Grondbeginzel der Protestanten, al het onderfcheid van gezindheid, openbaare belydenis en Kerk* befluur, by de Christenen , wilde doen ophouden. Zoo min nu als deeze zoo groote Hervorming onder de Belyders van het Euangelie in 't gemeen verwacht , of, in een' gezonden zin , met onze Grondles , bedoeld kan worden ; even zoo onmooglyk is het ook , dat elk byzonder Christen , hoovd voor hoovd, dit zonderling blyk van gewetens - vryheid en onpartydigheid oplevere. Immers hy kan , om dit te doen, flechts een' van deeze twee wegen inflaan. Hy moet, of zich van alle byzondere genoodfchappen geheel affcheiden , of hy moet -met allen dezelvde broederlyke gemeenfchap oeffenen : Beide kan even weinig gefchieden. In het eerfte geval, zal hy tusfchen de gevoelens , welke met de zyne geheel of ten naastenby overeenkoomen , en tusfchen die, welke verst van zyne begrippen afwyken,, eene volmaakte onzydigheid moeten bewaaren : Hy zal zyne natuurlyke trek , om •i R met  tot eigen oordeel in den godsdienst. 3*5 met lieden van zyne denkwyze eene gemeene zaake te maaken , moeten onderdrukken : Hy zal alle voordeden van eene gemeenfchaplyke Godsdienst - oeffening moeten misfen: Het opzicht en de onderrichting van de Herderen en Leeraaren, welke jesus over zyne Kudde gefield heeft, zal hem in geen ding te ftade komen jj zyne afzondering zelve zal aan zyne eigene vooroordeelen , ter beneveling van het licht zynes oordeels , eene dubbele kracht byzetten; en hy zal, boven dit alles , het grootst gevaar loopen , om de lesfen der Christelyke lievde en infchikkelykheid dagelyksch te buiten te gaan , en geheel te ontwennen. — In het ander geval zal hy op zyne eigen-lievde een, meer dan menfchelyk, geweld moeten oeffenen : Van alle zyden door de tegenftrydigfte gevoelens en belangens aangevallen, zal hy eene, meer dan menfchelyke , wysheid en flandvastigheid noodig hebben , om voor eene volftrekte twyffelary bewaard te blyven: In veele gevallen zal hy eene infchikkelykheid moeten betoonen , welke met de voorfchrivten van eerlykheid en waarheids - lievde niet wel is over een te brengen: Aan de menfchen en hunne geloovs - belydenisfen zal hy eene , te groote , eene louter ingebeelde, waarde moeten toekennen : En bovendien zouden de meeste Gezindheden van Christenen hem nooit, op dien voet, als haaren Broeder tot haare gemeenfchap toelaaten; en dus moest zyn ontwerp even daardoor onuitgevoerd blyven. LW38GGC gfiilbf^uoiO ■jsa., -2ol übh-jüft nav ^jnqhocv vMvsfl vb ik \s ' Rr 2 j» Be-  316 HEf REGT OP EN DE VERPLIGTING „ Begunftigt dan" (vraagt iemand mogelyk) „ dee„ ze Grondftelling der Protestanten , de veelvuldige „ verdeeldheden , welke noch onder de Christenen in „ zwang gaan ? Spreekt zy de partyzucht en het we„ derzydsch verketteren der Broederen voor ; terwyle „ zy tegen de ketter -maakery en den geloovs-dwang „ der Roomfche Geestelykheid rechtftreeks aangekant „ is ? " Ik antwoord : Neen. Maar zy merkt deeze onderfcheidingen aan als onvermydelyke gevolgen van der menfchen bekrompene kennis , onbedwingbaare hartstochten en verknochtheid aan alles , wat op de zinnen werkt: Zy fchroomt dit geducht gevaarte rechtftreeks te beftor,men ; zy ondermynt het, met het vuur der. Godgeleerde gefchillen te verzwakken , . met ..het gezond, verftand , by alle Gezindheden, aan te kweeken; met de rechten van ieder mensch fteeds nader op te. helderen ; en met den invloed, dien Mannen van grooten naam tot hier toe op het oordeel van hunne aanhangeren hadden , krachtig tegen te werken. Onze Grondftelling is dus met de menigvuldige gezindheden van Christenen , welke noch gevonden worden , wel beftaanbaar , mits iemand in de keufe van het genoodfchap, by het welk hy zich voegen zal, noch door uitwendig geweld, noch door enig gezach bepaald of belemmerd worde. 5- Geene erger fmette kan, in de vyfde plaatze, ohze Grondftelling aangewreeven worden., dan wanneer zy, als de fterkfte voorfpraak van allerleie losc L^ ban-  tot eigen oordeel in den godsdienst. 31/ handigheid en harsfenfchimmige gevoelens over den Godsdienst, wordt afgefchilderd ; even als of allen , die zich het oordeel over den Godsdienst aanmaatigen, zonder daartoe de vereischte bekwaamheden te bezitten , die daarby nauwlyks éénen regel van eene gezonde redeneer- en uitlegkunde te hulpe roepen , en zich wel wachten zouden , van immer met de fchrivten van cicero en virgilius zoo onbcfcheiden te werk te gaan ; die uit de Heilige Schrift alles weeten af te leiden , wat hunne verbeeldings-kracht opwekken , hunne lusten bevredigen , of ('t geen noch erger is) aan hunne fpotlust voedzel verfchaffen kan 3 — als of dezulken , zeg ik , juist om dat zy tegen de heerschzucht der Geestelyken, tegen dweepziek bygelove en laffe vooroordeelen heftig uïtvaaren , aanftonds hun oordeel, in zaaken van Godsdienst, zoo als 't behoort, en beter , dan anderen , gebruikt, en recht hebben , om zich , ter verdeediging van hunne onbedachte aanvallen op het eerwaardigst Gefchrivt der wereld , öp den Grondregel der Protestanten, te beroepen. Voorzeeker tusfchen eene fiaavfche onderwerping aan het oppergezach van anderen in geloovs - zaaken, en eene losbandige verfmading van alle wet en regelmaat , is een veilige middenweg, en dien bewandelt dé waarheid - lievende Protestant. Naar zyn inzien gebruikt men . zyn oordeel even weinig , 't zy men alle oordeelkunde verfmaadt, de regels van voorzichtigheid Rr 3 en  3l8 HET REGT' OP EN DE VERPLIGTING en befcheidenheid verwaarloost, eniglyk naar het geroep van woedende hartstochten en onverzaadelyke begeertens luistert, en ernftige zaaken als grollen en beuzelingen behandelt; 't zy men zyn oordeel aan dat van anderen blindelings onderwerpt, in dingen, welke de eeuwige Zaligheid betreffen , liever met de oogen van anderen dan met zyne eigene ziet, en dus van het uitmuntendst voorrecht eenes redelyken wezens lafhartig afftand doet. Onze Grondftelling vereischt dan alleen zulk een onbelemmerd oordeel over zaaken van den Godsdienst', het welk den naam van redelyk kan voeren, en waarom geen mensch zich ooit zal behoeven te fchaamen. Vraagt men : „ Wanneer bezit het menschlyk oor.„ deel dit noodzaakelyk vereischte ? " Ik antwoord; Dit heeft plaatze , zoo menigwerv de mensch zich tegen de regelen eener gezonde oordeelkunde, in het verzaamelen van zyne Godsdienftige begrippen, niet voorbedacht, bezondigt: Zoo menigwerv hy tegen den invloed des gezachs , de verbysteringen der drivten en de bekoringen van het wereldsch belang, in het onderzoeken van Gods Openbaringen , zorgvuldig op zyn hoede is : Zoo menigwerv hem geene andere zucht, dan lievde tot waarheid, bezielt en aandryvt tot het doorbladeren des Bybels: Zoo menigwerv hy zich het aanbelang en de dierbaarheid van alles , wat hy daar, als zeker en Godlyk, aantreffen zal, levendig kan vertegenwoordigen : " Zoo menigwerv- zyne  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. %ï9r zyne misvattingen , als eigenaartige gevolgen van zyne beperkte kennis en zwakke geest-vermogens, onfchuldig en onvermydelyk heeten mogen. Met een woord, de mensch, wiens uitfpraaken over Bybelfche onderwerpen juist beantwoorden aan de maate van kennis , welke hy bezit, aan de gelegenheid, waarin hy zich bevind, om zyne kundigheden te zuiveren en uit te breiden, aan den trap van zedelykheid, dien hy bereikt heeft, en aan den ftand, dien hem Gods wyze voorzienigheid op deezen aardbodem heeft aangeweezen , mag.te recht gezegd worden, over zaaken vans den Godsdienst,. voor zich zeiven , te oordeelen; en het zyn alleen zulke uitfpraaken , welke de Grondregel der Protestanten , als het onvervreemdbaar eigendom , en de onflaakbaare verbintenis van alle Christenen , affchildert. Het is derhalven een valsch en allernadeeligst licht,, waarin vroegere en laatere beftryders van de Protestantfche Godsdienst - begrippen deeze Grond-wet der Hervorming , met woorden of voorbeeld ^ vertoond hebben; als of zy alle willekeurige verklaaringen van den Bybel, alle ver - gezochte harsfenfchimmen, daaruit afgeleid, voor haare rekening nam, en als een edel genot van gewetens - vryheid aanmoedigde. Neen, zy is geen verbysterend dwaal • licht voor het menfchelyk vernuft; zy is de voorfpraak niet van feilen en losbandigheden , welke 's menfchen rede onteeren, en zyn hart geheel bederven; zy is eene bedaarde Leids - vrouw >,  320 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING vrouw, en billykt alleen bezadigde flappen , om tot de kennis der waarheid te geraaken ; zy handhaavt enkel het heiligst recht des gewetens, en flegt geene dammen , welke den inbreekenden ftroom van drivten en vooroordeelen alleen afleiden kunnen. 6. En hiermede vervalt dan van zelve een allervinnigst verwyt, het welk tegen onze Grondftelling door de Roomschgezinden wordt opgeworpen, en waar van ik noch, als eene zesde misvatting van ons onderwerp , met weinige woorden wilde melding maaken. Het komt hoofdzaakelyk hierop uit: Dat dees vond der Protestanten , enkel uitgedacht, om zich onder enig fchoon voorwendzel aan het gezach van den Heiligen Vader en zyne werktuigen te onttrekken , nergends anders toe gediend heeft, dan om den geest der menfchen met eene gevaarlyke zucht naar nieuwigheden te vervullen , om al, wat oud en door ouderdom eerwaardig was, in verachting te brengen ; om , in ftede van de , door veele Paufen en Kerkvergaderingen beoordeelde en bekrachtigde , Leerftukken , anderen uit te denken , welke, behalven het verleidend vermoogen , van het gene nieuw eh byzonder is, niets bezaaten , 't welk haar aanbevelen , of de.beproevde oudheid der verzaakten, opweegen kon:. Dat men dus van deeze Grondftelling, als een gevaarlyk middel , om al, wat zeker was-, op losfe fchroeven te ftellen , den fterkften afkeer moet hebben, en met geen zweem' van waarfchynlykheid kan verwachten , dat,  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. j2i dat, volgends deezen regel, ooit een vast en duurzaam ftelzel van Godsdienst zal uitgevonden worden. De weerlegging van deeze misvatting is aanftonds reeds aangevoerd •• Ik zal nu flechts eene , tot dit ftuk betrekkelyke , waarneeming mededeelen , welke, ook in andere gevallen , van nut kan zyn. Het is zeer opmerkelyk, dat de mensch , by alle zyne ongeftadigheid en veelvuldige tegenftrydigheden, aan zich zeiven zoo gelyk blyvt, en dat dezelvde gebeurtenisfen, ondanks al 't verfchil van tyden, plaatzen , perzoonen en onderwerpen, doorgaands dezelvde verfchynzelen opleveren. Toen de groote jesus zelve zyne leere aan zyne tydgenooten bekend maakte , vonden zy , wier belang het was , dat licht te verdooven , geen gefchikter wapentuig , dan dien Leeraar der gerechtigheid ten laste te leggen , dat hy den vastgeftelden Godsdienst het onderst boven keerde , de zekerfte oudheid tegenfprak , met fchadelyke nieuwigheden den Geest der menichte bekoorde, en de hechtfte fteunzels van gelove en zeden deed waggelen. En offchoon men al klaar kan nagaan , dat deeze verwyten flechts uitwerkzels van eene onbeteugelde heerschlust en blinde vooringenomenheid waren , zy deeden echter , voor een poos, de begeerde werking op het ras wantrouwend Volk: Jesus wierd, als een Verfpreider van wettelooze nieuwigheden , van al de menichte (weinigen flechts uitgezonderd) verlaaten en S s gelas-  322 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING gelasterd. Zoo ras de Apostel paulus, te Jeruzalem , te Athenen en elders , zich tegen de geheiligde wanbegrippen en Godönteerende gewoontens van zynen tyd moedig begon te verzetten, en allen , die hem hoorden , onzen Grondregel voorlag, hen vermaanende : Alle dingen te onderzoeken, en het goede te behouden , begonden zyne Tegenftanders weldraa dezelvde wapenrusting, van welke men zich voorheenen tegen zynen hoogen Zender bediend had, tegen hem te wenden ; hem eene gevaarlyke zucht, om het oud gelove te verwoesten , en onzekere nieuwigheden in derzelver plaatze te Hellen, jaa den Godsdienst van elks byzonderen imaak af hanglyk te maaken, ten laste leggende. En wien kan het onbekend zyn , dat veele door dit middel zelvs van het hooren en overpeinzen van des Apostels redevoeringen , te rug gehouden wierden. Toen de Hervormers dit, achter den bank ge- fchoven, Grondbeginzel weder te voorfchyn brachten, en zich van hetzelve begonden te bedienen , om menig ongerymd leerftuk van de Roomfche Kerk te toetzen en uit te monfteren , hoorde men weder hetzelvde verwyt, als in de dagen van jesus en paulus, gelyk ik aanftonds getoond heb. De uitkomst was , ten opzichte van veelen , weder dezelvde als voorheen. Het woord nieuwigheid-zoekers klonk hun zoo byster door de ooren , dat zy , wars van alle verbeteringen , hunne lievde tot het oude verdubbelden , en geene verwenfchingen, en daadelyk geweld ontzagen tegen zulken , die hen, onder voorwendzel van de natuur-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 323 tuurlyke rechten hunnes oordeels te herftellen, langs allerleie ongebaande wegen , gelyk zy meenden, zochten om te leiden. En ó hoe verfchrikkelyk is het woord nieuwigheid zoeken , door alle volgende tyden heen, voor alle menfchen geweest! Hoe kundig heeft men zich deezen fchrik weeten ten nutte te maaken , om Hervormingen, waar tegen het eigen belang opkwam , te verhinderen, en, door oudheid gewettigde, misbruiken te vereeuwigen ! Hoe is men doorgaands in zyn fchik, wanneer men de overëenftemming van zeker byzonder gevoelen met de Leere der Vaderen aantoonen kan ! Welk eene moeite moet het doorgaands kosten , om de menfchen te overtuigen , dat een voorftel, het welk iets nieuws bevat, zeker en belangryk zyn kan! Dit tafereel van gefchiedkundige ftukken wyst derhalven overvloedig uit, dat het denkbeeld , het welk veelen van onze Grondftelling opgevat hebben, als of zy enkel eene gevaarlyke zucht naar iets nieuws en buitengemeens te kennen gav en begunftigde, niets anders dan de gewoone uitvlucht van een , in engte gebracht, bygelove is. Tot hier toe heb ik myn onderwerp flechts ontkennender wyze behandeld , en den Lezer voor menige fchroomelyke klip gewaarfchuwd , waarop hy, in het vormen van zyne denkbeelden daar van , licht vervallen kon: Welk eene vryheid den mensch door den Ss 2 Grond-  324 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING Grondregel der Protestanten niet toegeftaan worde ; welke daaden men, met geen recht altoos, als plichten , door denzelven gevorderd , aanmerken kan , is uit de medegedeelde byzonderheden, ten minften enigzins , gebleken. En hoe veel zulk een voorbehoedzei reeds toebrenge , om , voor den min bedrevenen Reiziger, het vinden van den rechten weg gemakkelyk te maaken, is van zelve blykbaar. Men is echter den naam van een' volmaakten en getrouwen wegwyzer niet eerder waardig, dan wanneer men den doortrekkenden vreemdeling het rechte fpoor, het welk veelal tusfchen alle bypaden in het midden ligt , als met den vinger toont; jaa hem genoegzaame middelen aan de hand geevt, om dien veiligen middenweg, zonder enig gevaar van dooien , altyd weder te vinden. Ik moet dan , om aan het opfchrivt van deeze Afdeeling geheel te beantwoorden , myn onderwerp , noch wat meer van naby, befchouwen , en opzettelyk aantoonen , welk eene vryheid , door deeze Grondftelling der Protestanten, den Christen al toegeflaan worde ? Wat hy als zynen , door deezen regel al voorgefchreven', plicht, aan te merken hebbe ? Van dit alles moet hy zich een duidelyk en volledig denkbeeld verkregen hebben , voor wien de mening en toeleg van ons Grondbeginzel genoeg zal opgehelderd zyn. Naar myn inzien , worden hem door onzen Grondregel  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 325 regel de volgende voorrechten en plichten toegeftaan en voorgefchreven. 1. Vooreerst : Is elk Christen daardoor tot een menigvuldig , oplettend en onbelemmerd leezen en onderzoeken van Gods Heilig Woord en van de geiuysdens der gezonde Reden gerechtigd en verbonden. Immers hy mag en moet, volgends het voorfchrivt der Protestanten, in zaaken van den Godsdienst, voor zichzelven oordeelen. Maar hoe dit zonder een geftadig, opmerkzaam en ongeftoord onderzoek, vooral der Godlyke Schriften , moogelyk zy, begrypt zeker geen verftandig man. De Heilige Schrivt toch is , ondanks alle haare beknoptheid en veelvuldige duidelykheid , een zeer uitgebreid en zinryk boek : Zy vertoont ons den mensch onder alle verfchillende gedaantens , welke hy kan aanneemen : Zy doorloopt een veel grooter aantal van jaaren en eeuwen , en verhaalt ons uit elk tydvak veel merkwaardiger en zekerer gebeurtenisfen , dan enig ander gefchiedkundig boek : Zy klimt tot den hoogften ouderdom der wereld , tot het begin der wording aller wezens , op , en heeft zelvs berichten uit den eeuwigen Nacht, welke de dag - telling der werelden en volken vooraf ging , tot ons overgebragt: Zy geevt ons van den oorfprong der menfchen , van de eeuwige wet hunner voortplanting , en van des Maakers tedere bezorgdheid voor het pas gefchaapen paar een waarachtig en verheven Ss 3 denk-  32(5 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING denkbeeld : Zy lost het raadzel van het zedelyk bederv der menfchen , en van de natuurlyke onheilen, welke daaraan, door alle tyden heen, beantwoord hebben , alleen naar waarheid en Gode - waardig op : Zy melt ons veele gevallen , welke nergends elders befchreven worden , en doet ons de natuur en aangelegenheid des menfchen in allen duidelyk opmerken. De Mensch , die Edens lievlyke beemden met een fchuldloos gemoed doorwandelt, en wien het wroe* gend gewisfe voor de wraake des Alzienden , in het belommerd woud doet wegvluchten ; die uit wangunst zynen Broeder doodflaat, of dien aan vreemden verkoopt ; die zyn Kind Gode tot een offer aanbiedt, of de Godsdienst - fchennis zyner Zoon en ongeftraft aanziet; die Gods aangekondigde gerichten in den wind flaat, of die door een tydig berouw poogt af te wenden ; die , door Gods wonderbaar beftel , alle zyne Tyd - en Stad - genooten , flechts met weinigen , overleevt, of alleen de moordlust van zyne Landslieden met zyn onfchuldig bloed moet tot bedaaren brengen; is in de Heilige Schrivt altyd Mensch , altyd een leerzaam voorbeeld voor de fpaade nakomelingfchap , en eene gepaste aanleiding voor den wysgeerigen Lezer, om zyne Mensch-kunde te volmaaken. Gods Heilig Woord ontvouwt ons het wonderbaar ontwerp van menfchelyke opvoeding tot eene hoogere gelukzaligheid , het welk de Vader der Eeuwen , reeds kort na het uitfpreeken van deeze woorden : Laat  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 32? Laat ons menfchen maaken naar ons beeld en gelykenis , begon in het werk te ftellen , 't welk by den afloop der eeuwen , ondanks de groote veranderingen, welke deszelvs uitwendige gedaante onderging , het zelvde Godlyk plan gebleven is ; 't welk noch wordt achtervolgd , en eens, in de voleinding der tyden, door den besten uitflag bekroond zal worden. Slechts weinige ftukken kennen wy thands van deeze groote taak des Almachtigen , maar eerlang zullen wy, uit de gebrookene ftukken , welke ons nu wel eens in verlegenheid brengen, een Godverheerlykend geheel kunnen zamenftellen. Gods Heilig Woord leidt ons niet flechts veel verder , dan eenig ander gefchiedverbaal, in het voorledene terug , maar het heldert ook onze begrippen van het toekomende , meer dan enig ander gefchrivt, op ; van gedenkwaardige gebeurtenisfen , welke deeze aarde , lange naar het tegenwoordig tydftip , opleveren zal, geevt het ons wel een duister en onvolkomen , maar tevens zulk een denkbeeld, het welk ons van de volmaaktheid en eenvormigheid der Godlyke bedoelingen , in alle tyd - vakken volleedig kan overtuigen. Het doet ons de ftraalen van een eeuwig licht, waarin wy namaals wandelen zullen , reeds aan deeze zyde van het donker graf, ontdekken , en fchildert ons den Hemel, de nabyheid aan Gods onbenevelden luister , welke wy ons nu niet eens verbeelden kunnen , als het aanftaand tooneel van werkzaamheid en vergenoeging voor allen , af, die den wille des Hemelfchen Vaders op aarde volbracht hebben. Gods Heilig  328 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING lig Woord draagt eindelyk alle deeze en andere, niet min gewichtige , onderwerpen voor , aan den eenen kant met eene klaarheid en eenvouwigheid , welke ons te recht verbaazen , aan den anderen kant met eene beknoptheid , zeggens - kracht en natuurlyke welfprekenheid , welke niet, dan naar eene rype overweging, gevat en , als 't ware , gevoeld kunnen worden. Men geve nu den Christen dien dierbaaren fchat van vtuuijtvv. ïï^juuu ui uanucii , uiiuci uccxc UIC- drukkelyke voorwaarde , dat hy zyne Godsdienftige begrippen daaruit, in dier voege, afleiden en verbeteren zal, dat zyn eigen oordeel daarby niet een ledig aanfchouwer blyve. Zal hy dan den inhoud der Schrivt niet oplettend moeten naargaan ? Zal hy niet menige plaats , om haare mening volkomen te vatten , meer dan eenmaal moeten lezen ? Zal hy , tot recht verftand van eene beknopte of dubbelzinnige uitdrukking, niet menigwerv tot zulke Texten zyne toevlucht moeten neemen , waarin dezelvde leere met eene meerdere uitvoerigheid en eenvouwigheid behandeld is ? Zal hy , by eene herhaalde lezing der Heilige Schrivt , niet dikwyls ontwaar worden , dat veele aangelegen e by zonderheden , welke hem de eerfte reize ontfnapt waren, nu eerst aan den dag koomen ? Zal hem dit, by elke herhaaling van deezen nuttigen arbeid , niet in het één of ander geval gebeuren ? Jaa loopt hy geen gevaar , om, zoo ras hy dit onderzoek , een' geruimen tyd , achterwege laat, dingen uit zyn geheugen te ver- lie-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. ' 329 liezen, welke voor onftervlyke zielen van het uiterst aanbelang zyn ? En moet dit alles ons van de nuttigheid en onvermydelyke noodzaakelykheid van eene geftadige overpeinzing der Godlyke Schrivten niet volkomen overtuigen ? Zal de Christen, aan deezen arbeid zyn' tyd befteedende , niet ras ontdekken , dat zyne vorderingen in de nuttigde wetenfchap aan de maate zyner oplettenheid en onpartydigheid altyd evenredig zyn ? En kan men van de pogingen der zulken, die zich met een onbezuisd en vooringenomen gemoed tot het leezen der Heilige Schrivt fchikken , of daarin door van buiten aankóomend gezach of geweld geftaag belemmerd worden , wel ooit een gunftigen uitflag verwachten ? Het is dan , dunkt my , onbetwistbaar zeker, dat het Grondbeginzel der Protestanten aan eiken Christen eerst en vooral , dit voorrecht opdraagt en deeze wet voorfchry vt: Dat hy , in het onderzoek der Heilige Schrift aanhoudend > oplettend en onbelemmerd zy. Eene wet, welke , niet flechts tegen den willekeurigen dwang van de Roomfche Geestelykheid , maar ook tegen de lichtzinnigheid en dweep - zucht van anderen , rechtftreeks aangekant is. De oplettende Lezer zal van zelve begrypen, dat het gene ik hier van het onderzoek der Heilige Schrivt -gezegd heb , ook plaatze moet grypen omtrent alle Godsdienftige kundigheden , welke niet zoo zeer, ten T t min-  330 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING minften niet enkel en onmiddelyk uit de Heilige Schrivt, maar uit de gewysdens der gezonde Rede , en uit de dagelykfche Ondervinding opgemaakt worden. Ook daaromtrent mag en moet de Christen met de meeste oplettenheid en onpartydigheid verkeeren , zal hy gezegd kunnen worden, in zaaken van den Godsdienst, zyn eigen oordeel te gebruiken. En myn verzoek by deezen is, dat de Lezer zich deeze aanmerking , ook by de volgende ftukken , welke noch tot deezen Grondregel gebracht zullen worden, gelieve te herinneren. 2. Ten tweeden. De Christen mag en moet in alk zaaken , welke geheel onder zyne bevatting vallen , bet licht van zyn eigen oordeel eniglyk volgen. Veele dingen , welke onmiddelyk op onze zintuigen werken , gelyk mede veele zedekundige onderwerpen , zyn van die natuur , dat zy by den onbevooroordeelden en oplettenden man geene twyffeling kunnen achter laaten of verwekken, welke, door den gezach - voerenden toon van anderen, behoeve weggenoomen te worden. Dus heeft geen mensch, by voorbeeld , enige onderrichting nodig, ter bepaaling van het onderfcheid tusfchen de gemeenzaamfte voorwerpen , als brood, wyn, een menfchelyk lichaam, enz. Niemand , die zynes verftands machtig is , zal ooit omtrent het verfchil deezer dingen, wanneer hy ze van naby en met bedaardheid mag befchouwen, zoodanig  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 331 danig mistasten, dat hy het een voor het ander noeme. Even zoo worden alle menfchen van de wezentlykfte eigenfchappen, welke alle lichaamen met eikanderen gemeen hebben, als deelbaarheid, ondoordringbaarheid en zoortgelyken, door eene dagelykfche ondervinding, overtuigend onderricht: Het gezach van alle Wyzen en Geleerden kan aan dit onlochenbaar onderwys der ervaaring noch duidelykheid noch geloov - waardigheid byzetten ; het kan alleen den geest des menfchen uit zyne gewoone verftrooing terugge roepen , zyne aandacht op deeze werken der Natuure vestigen , en aan zyne weet-lust geftadig een nieuw ert nuttig voedzel verfchaffen. — Met de eerfte beginzelen der Zedekunde is het even eens gelegen. Het eeuwig en groot verfchil tusfchen zedelyk goed en kwaad , aller menfchen duure verplichting, om hunnen Maaker en Onderhouder met een ongeveinsd hart ten dienfte te ftaan, de beminnelykheid der Deugd , en de lelykheid der ondeugd , de onmooglykheid om den Schepper , zelvs met onze uitfteekende deugden en vergevorderde Godsvrucht , aan ons zeiven of anderen te verplichten. Dit zyn geene diepe Verborgenheden , of, boven den gemeenen kring verhevene , Leerftukken; maar eenvouwige Waarheden , van welke de mensch , die zyne redelyke vermogens bezit en te werk ftelt, met eene geringe moeite, een duidelyk en voldoend denkbeeld verkrygen kan. In alle deeze ftukken, voor zoo verre zy op den r Tt 2 Gods-  332 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING dienst betrekking hebben , is nu de Christen gerechtigd en verplicht, om het licht van zyn eigen oordeel en geweten te volgen , juist dat geen daaraan toe te fchryven , daaromtrent te geloven , en daarvan opentlyk te belyden , 't welk hem door zyne zintuigen , de ondervinding en het gezond verftand , als waarachtig en aanneemelyk , wordt voorgefchreven, zonder dat hy zich van zyne , dus vergaarde, gevoelens, door anderer tegenftrydige berichten of buitenfporig gezach laat afbrengen. De Wet der Protestanten belet ons dan niet, de wydverfchillende en , dikwyls van allen fchyn ontbloote denkbeelden der menfchen , zelvs over de gemakt kelykfte ftukken van den Godsdienst, te leezen , te overpeinzen , met eikanderen te vergelyken, en tot derzelver oorfprong op te klimmen : Hieruit kan voor den weetgierigen fterveling een menigvuldig nut voortvloeien. Zy belet ons ook niet, met verbaazing flille te ftaan by den heilloozen dwang, dien de voorftanders van de grootfte ongerymdheden zich , niet zelden , over het geweten van hunnen vreesachtigen of lichtgelovigen medemensch hebben aangematigd, en door allerleie laage konst - grepen , eeuwen achtereen, hebben weeten te behouden. Veelmin verhindert zy ons de Schrivten van zulken te doorblaaderen, die de uitfpraaken der gezonde Rede, over dergelyke onderwerpen , geftaavd met onlochenbaare getuigenisfen der Heilige Gods-mannen , met veel klaarheid en in eenen  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 333 eenen bevalligen ftyl hebben opgeteekend. Trouwens het nut, het welk , vooral door eenvouwigen , uit deezen arbeid van geleerde Voorouderen of Tydgenooten getrokken kan worden , is te duidelyk en te menigvuldig , om niet by alle onpartydigen in het ooge te loopen. Maar deeze wet verbiedt ons volftrekt, onze overtuiging in dit flag van zaaken , anders dan op de uitfpraaken van ons eigen oordeel te grondvesten : Zy wil niet, dat enig menschlyk gezach , in zulke gevallen s iets meer uitwerke , dan dat het ons gelegenheid geve , jaa uitlokke , om voor ons zeiven te oordeelen , en om de onnauwkeurigheden , welke tot hiertoe in onze gevoelens en redeneeringen ovér deeze zaaken waren overgebleven , door een onpartydig naardenken weg te neemen : Zy veroordeelt volftrekt alle onderwerping aan een' invloed of eene overmacht , waardoor het getuigenis der zinnen en der dagelykfche ondervinding wordt tegengefprooken ; het licht des oordeels beneeveld % de Item van het achtbaar geweeten verkracht, en de zekerfte beginzels van gelove en zeden worden aangevallen. Met een woord. Zy wil eiken Protestantfchen boezem vervullen met het innigst medelyden jegens die ongelükkigen , die voor zaaken, binnen hunnen gezichts-kring geplaatst,/ uit ontzach voor anderen hun eigen oordeel wantrouwen , en tegenfpreeken , de onbegrypelykfte Hellingen blindelings als Godlyke geheimen eeren , de ftraalen der onderdrukte waarheid hardnekkig afkeeren , en dus een droevig blyk opleveren van de zwakheid Tt 3 en  334 HET REGT ÓP EN DE VERPLIGTING en lichtgelovigheid , tot welke de mensch , door eene averegtfche leerwys , vervallen kan. 3. In zaaken , ten derden , welke meer of min duister en twyjfelachtig zyn , mag en moet wel de meerdere belezenheid en het fyner oordeel van geleerde medemenfchen door den Christen te hulp geroepen, maar nooit hun gezach blindelings tot een richtfnoer des geloovs worden aangenoomen. Van alle menfchelyke kundigheden zyn die ongetwyffeld de geringfte in getal, welke zeer eenvouwig eh van alle zyden duidelyk zyn : Gelukkig dat deeze tevens de voornaamfte van allen zyn; jaa den onwankelbaaren grondflag leggen van alles , wat de mensch op aarde weeten en gelooven moet. Ver de meesten vereifchen vry veel naardenken, om in derzelver waaren aard en onwrikbaare zekerheid gekend te worden : Zy moeten veelal eene nauwkeurige ontleeding ondergaan , en tot derzelver eerfte beginzelen gebracht worden. De moeite , hiertoe gevorderd, is natuurlyk grooter , naarmaate de denkbeelden , waaruit eene zekere ftelling zamengefteld is , meerder in getal zyn ; naarmaate het verband der denkbeelden ingewikkelder, en derzelver afftand van de eerfte en eenvouwigfte beginzelen der menschlyke kennis grooter is; naarmaate de mensch van een grooter aantal denkbeelden, tot het onderwerp behoorende, onkundig is, en naarmaate eenmaal aangenoomene begrippen of onftuimige harts-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 335 hartstochten de bedoelde ontwikkeling moeilyker maaken. In alle vakken van menfchelyke wetenfchap ontmoet de mensch dan natuurlyk zulke byzonderheden , van wier waaren aard, eigenlyk doelwit en nauw verband met zyne overige kundigheden hy of geheel geen of flechts een onvolkoomen denkbeeld heeft, en welke , als zoo veele donkere wolken en ongenaakbaare fchuilhoeken zich aan zyn oog vertoonen. Dat dit meermaals plaatze vindt in zaaken , welke Gods Heilig Woord en de , daaruit afgeleide , kennis van den Godsdienst betreffen , blykt aan elk een , die over de verfcheidenheid , de verhevenheid , en het onderling nauw verband der waarheden , welke de Bybel leert, immer behoorlyk naargedacht; en tevens op de oudheid en den , dikwyls ongewoonen en afgebrookenen «,, ftyl der Heilige Schrivt gelet heeft: Jaa zulk een zal gaarne toeftemmen , dat eene volmaakte klaarblykelykheid, zelvs voor den eenvouwigften, met betrekking tot alle , zelvs de geringfte, uitdrukkingen , in een boek van die oudheid en uitgebreidheid , met geen fchyn van billykheid, kan worden geëischt. De zoo even genoemde regel wyst het fpoor aan 9 't welk de Christen, om ook in zaaken van dien aard tot rechte kennis der waarheid te koomen, zonder zyn oordeel lafhartig aan het gezach van anderen te verflaaven, betreeden moet. Het zou de grootfte dwaasheid zyn , dat de Christen , om zyn gewetens - recht te handhaaven , omtrent alle zulke ftukken uit Gods Woord,  336 HET PvEGT OP EN DE VERPLIGTING Woord , of zyn oordeel altyd opfchorten , of beftendig gevaar wilde loopen , om in zyne onwetenheid den bal grovelyk mis te flaan, en dus zyn ftelzel van Godgeleerde kundigheden met alleiieie lompe misvattingen op te vullen. Billyk neemt hy dan tot den arbeid van anderen zyne toevlucht, van zulken namelyk , die , door het ontleeden, ophelderen of betoogen van menige ingewikkelde of duistere byzonderheid , opzettelyk hunne pogingen aangewend hebben , om aan menig moeilyk zeggen der gewyde Schryveren het nodig licht by te zetten. Gewis men doet van een onbelemmerd gebruik zynes oordeels geen afftan# , wanneer men flechts de narichten dier mannen omtrent zulke zaaken oplettend leest; de bronnen, waaruit zy hunne verklaaringen afgeleid hebben , zoo veel tyd en gelegenheid toelaaten , onpartydig ter toetze brengt; de toepasfing , welke zy daarvan op de gewyde Schrivten maaken , in rype overweging neemt ; de plaatzen , waaraan zy door dit middel enig licht byzetten , aandachtig naarleest; op de zwarigheden , welke door anderen tegen hunne verklaaring ingebracht worden, desgelyks het ooge vestigt; de verfchillende uitleggingen, door onderfebeidene Geleerden over denzelvden text uitgebracht, zorgvuldig vergelykt; en eindelyk aan eene , boven alle overigen , vrywillig en ingevolge eener herhaalde overweging , de voorkeur geevt. In dit alles is de uitfpraak van het oordeel aan het meer of min klaar inzien , het welk men in enig onderwerp heeft, aan de kracht, welke de bygebrachte bewyzen  TOT EIGEN OOPvDEEL IN DEN GODSDIENST. 33? zen op den Geest uitoeffenen , en aan de moeite , welke aan dit onderzoek hefteed is , evenredig; derhalven vry en onbelemmerd. Maar zoo ras men aan de eerfte verklaaring van deezen of geenen Bybel - text, welke men hoort, of in handen krygt , onbedachtzaam zyne toeftemming geevt; zoo ras men in het werk van den eenen Redenaar of Schryver , enkel om dat hy tot zekere party behoort, een meerder genoegen neemt, dan in den arbeid van een ander, die den begunftigden aanhang min geneegen is ; zoo ras men aan deezen of geenen Schryver , alleen om zyne groote vermaardheid in Godsvrucht en Geleerdheid , een blind vertrouwen fchenkt; of, 't geen noch verder gaat, zoo ras men, in duistere en twyffelachtige gevallen, al het eigen onderzoek verwaarloost, ehiglyk op de kundigheden of den veelvermoogenden invloed van zyne geestelyke Leidslieden fteunt, en hunne voorfchrivten , als eene kinderlyke les, zonder enig overleg , van buiten leert, — dan verzaakt men ongetwyffeld het gebruik van zyn eigen oordeel in zaaken van een eeuwig aanbelang , en men handelt rechtftreeks ftrydig met het Grondbeginzel der Protestanten. Met een woord. In alle gevallen , waarin het raadplegen met anderer kundigheden en ervaarenheid in de Schrivten , niet een juk is ter onderdrukking van ons eigen oordeel, maar integendeel een hulpmiddel, om deszelvs uitfpraaken op duidelyke en zekere gronden te vestigen, wordt V v het-  333r HET REGT OP EN DÉ VERPLIGTING. hetzelve door onzen Grondregel, gebillykt, jaa zelvs; aangepreezen... 4. Edoch daar 'èr, zelvs in den Godsdienst , veele zaaken voorkoomen , welke wy op het getuigenis van andere menfchen aanneemen , en waaromtrent wy. dus met een meer of min ingewikkeld gelove te vrede moeten zyn; fpreekt het van zelve, dat het Grondbeginzel der Protestanten ook moet zorgen , dat wy daarin mede een vry gebruik van ons eigen oordeel behouden. Het fchryvt ons daarom, in de vierde plaatze , de volgende wet voor: In zaaken , welke de Christen op het getuigenis van anderen moet aanneemen , is hy gerechtigd en verplicht, om de gronden van zekerheid, waarop zulk' een' getuigenis rust, nauw* keurig te toetzen, en de overtuiging, welke dit onder* zoek te wege brengt, in zyne uitfpraaken over zulkedingen eniglyk te volgen. ■ Boven heb ik reeds (bladz. 307' enz.) enige voor* beelden van zulke ftukken bygebracht, waaromtrent wy noodwendig in het gezach van anderen berusten moeten , en tevens aangetoond, dat de Grondregel' der Protestanten met deeze onze gefteldheid zeer wel overeenftemmen kan. Nu moet bepaaldelyk aangeweezen ■. worden , waartoe hy den Christen in zulke gevallen,, verplichte. En dit zal mede door een en ander voorbeeld ,. beter dan door eene. aaneengefchakelde redeBeering aan.den dag koomen,. De,-  .TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 339 De Natuurkundigen onderrichten ons , dat in alle werken der Natuur, vooral in zulken, welke van wegens derzelver zeldzaamheid of kleinheid het oog van den ongeoeffenden mensch veelal ontfnappen ; waarvan duizenden , flechts door middel van vergrootglazen , onderfcheiden kunnen worden waargenoomen , dezelvde konst, fchoonheid en overftemming met het groot oogmerk van den Schepper aller dingen te ont-dekken is : zoo dat de kleinfte Zandkorrel met zynen onzichtbaaren bewouucr , zoo wel als de verbaazende Oliphant en de tfi Mensch een overtuigend blyk van de wysheid en het oneindig vermoogen des Allerhoogften oplevere , en dus de Maak er der Natuur , door geen deel der ftoflyke wereld , hoe gering ook , te misvormen of te verachteloozen , zich in alles oneindig groot vertoonc. Den ecnvouwigen Christen •ontbreekt het doorgaands aan genoegzaame gelegenheid , om van de juistheid deezer aanmerking , door -zyne eigene zintuigen, overtuigd te worden. Wat zal hy dan , dit ergends lezende, aanvangen ? Zal hy zyn oordeel opfchorten, tot dat hy de kleine Kaas myt en zoortgelyke voortbrengzels der Natuur, met een gewaapend oog , befchouwe ? Het is mogelyk , dat hem dit, eerst lang naderhand jaa nooit, gebeure: En intusfehen kan het vuur van zyne Godsvrucht, door deeze twyiTeling, merkelyk verzwakt worden ? Zal hy deeze aanmerking, enkel om dat zy uit de pen van deezen of geenen vermaarden Schryver gevloeid is, ftraks zonder omdenken voor zeker houden ? Of Vv 2 zal  340 het regt op en de verpligting zal hy ze voor goede munt aanneemen , alleen om dat zy met de bekende denkwyze en geëerbiedigde overleveringen van zyne gezindheid overeenftemt ? Dan zoude hy ongetwyffeld zyn oordeel aan 't gezach van anderen te zeer onderwerpen. Neen , hy zal deeze aanmerking met het geen hy zelve, van de Godlyke werken reeds by ondervinding weet, nauwkeurig vergelyken : Hy zal daarop de heerlyke getuigenisfen 9 welke van God , als den Maaker van het Heelal , in zyn onfeilbaar Woord gegeven worden , oplettend toepasfen : De kunde en waarheids-lievde van den Schry* ver deezer aanmerking zullen ook by hem in overweging koomen, gelyk mede het overeenftemmend bericht , het welk door anderen , die even als hy de geheimen der Natuur hebben uitgevorscht, daaromtrent gegeven is: En alle deeze byzonderheden zullen hem eindelyk eene zekerheid aanbrengen , welke het onmoogelyk maakt, dat hy zyne toeftemming langer terug houde. Het opfchorten des oordeels, onder voorwendzel, dat men in geen menfchelyk gezach berusten mag , zou , in zulk een geval, een redelooze dwang en te ver getrokken wantrouwen zyn (*). Josephus en andere Gefchiedfchryvers verhaalen ons, dat Jerufalem , de Hoovdftad der Jooden, met de (*) Dit voorbeeld heb ik uit den Natuurlyken Godsdienst ontleend, om overtuigend aan te toonen , dat myne ophelderingen niet Hechts op den , in de Heilige Schrift geopenbaarden , Godsdienst , maar ook . op de gewysdens der Rede, moeten toegepast worden, zoo veel noodig k.  tot eigen oordeel tn den godsdienst. 34"' tic kostbaare gebouwen , welke zy in haaren omtrek begreep , zelvs den wyd-beroemden Tempel niet uitgeflootcn , eer noch ééne eeuw naar 's Heilauds geboorte was afgeloopen, door de overwinnende Romeinen is verwoest; dat haare talryke bewooners , deels docr hongersnood en fterfte , deels door het zwaard des vyands en door onderlinge partyfehappen zoodanig zyn weggefmolten , dat flechts een ellendig overfchot in het leven bleev , om de zegepraal des Overwinnaars te vergrooten, en de rampzalige berichten dee^ zer ysfelvke verftooring op het omzwervend nakroost over te brengen. Het is voor- den Christen van vee? belang , dat hy van de valschheid of geloovwaardigheid van dit bericht volkomen overtuigd is , wyl eene der merkwaardigfte voorfpellingen van jesüS' christus daarin haare onlochenbaare vervulling virr-' dëri moet: -Zonder derhalven aan den eenen kant den onredelyken èiscb' te' doen , om in eigen perzoon de puinhoöpéri "van het prachtig Jerufalem te bezichtigen , zonder ook aan den anderen kant op den naam ende vermaardheid van j o s e p h u s , of enig ander Schryver, zyne .geheele toefremming te bouwen , zal de Christen op alles , wat hem van de waarde en zekerheid deezer berichten overtuigen kan , behoorlyk acht geven , zyne toeftemming terug houden , tot dat hy de redenen, welke voor het tegendeel mochten opkoomen , onderzocht en te zwak bevonden zal hebben en dan eerst aan josephus en anderen gelove geven, wanneer hy zich zeiven geweld zou moeten aandoen , om langer ongeloovig te zyn. Ein*  , 34^ HET REGT OP EN DE VERPLIGTING .Eindelyk van de Heiligen verhaalen de Roomscb.gezinden veele zeldzaame dingen, welke in hunne Legenden met veele wydloopigheid en verzeekering zyn ter nedergefteld : Zy befchouwen ze daarom als wezens van eenen hoogeren rang , dan andere menfchen: Zy ftellen 'er een meerder vertrouwen op , en ftaan hun de eere van aanbidding gereedelyk toe. De Protestant verwerpt deeze Legenden en verfoeit alle teekenen van eene te ver gedrevene achting jegens afgeftorvenen , tot welke zy maar al te dikwyls aanleiding gaven : Hy verwerpt ze (zeg ik) niet om dat hy zelve geen ooggetuige was van de wonderen, door de Heiligen verricht; ook niet, om dat deeze ongehoorde ftukken juist in Roomscbgezinde Schrivten vermeld en hoog opgevyzeld worden; maar om dat alle noodige blyken van zekerheid, zelvs van waarfchynlykheid, aan deeze verhaalen ontbreeken ; om dat men van de kunde en oprechtheid van derzelver Opftelleren geene gunftige gedachten kan voeden; om dat het gezond Verftand , jaa zelvs het Woord van God , tegen deeze gewaande wonderen , en de , daaruit gefprootene , bygeloovigheden , baarbfykelyk opkoomt; met een woord , om dat men zich zeiven geweld aandoen , en zyn oordeel moedwillig aan het gezach van feilbaare menfchen zou moeten onderwerpen , om een bewonderaar en aanbidder van de Heiligen te worden. Het blykt dus uit de bygebrachte voorbeelden , dat men s  tot eigen oordeel in den godsdienst! 343 3 men , zelvs in*zulke ftukken, welke men op het gezach van andere menfchen aanneemt, zyn eigen oordeel mag en moet gebruiken , en enkel zyne eigene- overtuiging tot een grondflag zyner uitfpraaken leggen. 5. Zelvs omtrent die onderwerpen, welke wy, flechts uit kracht van Gods eigene Openbaring , geheel of ten deele kennen , welke wy dus , eniglyk op Gods onfeilbaar gezach kunnen en moeten aanneemen , beveelt de Grondregel der Protestanten een menigvuldig gebruik des oordeels aan den Christen aan. Daaromtrent toch hebben wy, in de vyfde plaats, dit voorfchrivt De Christen mag en moet in zulke zaaken ,. welke hem , door Gods Woord alleem , meer of min ontdekt zyn , en daarin uitdrukkelyk , als geloovspunten opgegeven zvorden , van zyn eigen oordeel een omzich'tig en veelvuldig gebruik maaken. Het is wel zoo. Hy mag Gods onwraakbaare getuigenisfen , in geen ding.., ooit in twyffel trekken , of tegenfpreeken. Zoo menigwerv het zynen goedgunftigen Opperheer behaagt, hem met zyne ontdekkingen , bevelen of belovten te verwaardigen, moet hy nedrig uitroepen : Spreek Heere ! Uzv knecht is bereid om te hooren. Volftrekt, en ten allen tyde , moet hy zich aan het gezach des Eeuwigen onderwerpen: 't Zy hem de Heere den onbegrypelyken oorfprong van Hemel en aarde , ten minflen voor een deel, ontvouwt; 't zy hy met adam zich, op Gods bevel9  344 het regt 0p en de verpligting bevel, van de begeerlykfte fpyze, en het hartftreelendst vermaak moet fpeenen ; 't zy hem zyn eniggeboorene, .zyn isaak, in den bloei zyner jaaren, door eene deerniswaardige noodzaakelykheid dreigt te ontvallen ; 't zy eindelyk de onfeilbaarfte tolken van Gods heilig welbehaagen hem het .geheim der Verzoening en het eeuwig Loon der oprechtenals in een verlchiet verwonen ; nooit weerfpreekt hy deeze achtbaare Gods fpraaken : Derzelver verhevenheid en afwyking van den bekrompen denktrant der zwakke fier vel ingen , de " dieptens van Godlyke wysheid en kennis , welke hy daarin ontdekt, en grondeloos bevindt, het klein gedeelte van Gods ontwerpen , het welk hy dus enigzins bevat, vergeleeken met het veel grooter deel , het welk nu noch voor zyne oogen verborgen , en de geflaadige bronwel is van ontelbaare nieuwsgierige ^vraagen , en van eene ontrustende tegenfpraak der ongelovigen. Dit alles verfchaft hem geen voorwendsel , om zyne toeflemming aan Gods vaderlyke ontdekkingen in te houden. Maar zoude hy daarom , met betrekking tot deeze zaaken , min oordeelkundig handelen , dan met betrekking tot anderen, welke hy, geheel, of ten minflen volleediger dan deeze, begrypen kan ? Zoude het berusten van den Christen in deeze zekere Gods-fpraaken eene fmooring van de flem des geweetens , eene krenking van onze natuurlyke rechten heeten kunnen ? Neen. Hy volgt in tegendeel de eerfte wet een er ge- ^zon-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 345 zonde oordeelkunde ftiptelyk op. Deeze toch verplicht den redelyken mensch , om , in het opmaaken van zyne Godsdienftige gevoelens , zonder aanzien van per* zoonen of omftandigheden , alleen op de fterkte der voorhanden zynde bewyzen acht te geeven , zich tegen derzelver beflisfende overmaeht nooit aan te kanten , maar zich aan dezelve , zelvs in die gevallen, waar tegen zich onze zinlykheid of aardsch belang gaarne verzetten zoude , volvaardig te onderwerpen. Zoo ras derhalven God in zyn Woord aan menfchen enige ontdekking doet, of enig bevel voorfchryvt, dat is met andere woorden, zoo ras eenige waarheid of wet de grootfte klaarblykelykheid bezit, welke immer door de fterkfte bewyzen kan worden te wege gebracht, moet de uitfpraak van het oordeel datelyk volgen , en het is de gezonde oordeelkunde zelve, welke de hartelykfte en volleedigfte toeftemming van van deeze of die vermaarde Vergadering, blindelings aan te neemen, zyne eigene en anderer twyffelingen, daar tegen opkoomende, met het bekende zoo niet te ontzenuwen, ten minften te rugge te dry ven; zoo lang hem al het eigen onderzoek der Heilige Schrivt en der Godgeleerde Schryveren, van allerleien naam en gezindheid , als eene overtollige moeite of onberaadene vermeetelheid, zoo niet uitdrukkelyk verbooden, althands ernftig afgeraaden wordt; zoo lang de zulken, die, deezen raad verwerpende, lievst zelve meesters en beoordeelaars van hunne Godsdienftige gevoelens willen zyn, hem een hoop  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. hoop losbandige zielen en gevaarlyke Nieuwigheidzoekers toefchynen: zal hy zich geene moeite ter wereld geven, om 'zynen Godsdienst recht te verftaan, deszelvs Grondflagen te toetzen en te verfterken, deszelvs vyanden te kennen, en met het wapentuig der Rede te keer te gaan. Dit alles zal hy van zyne geestelyke Leidslieden niet flechts verwachten, maar Ook gerustelyk op hen laaten aankoomen. Zyne redelyke vermoogens zullen kwynen, en hem nauwlyks te ftaade koomen in eene zaak, om welke te onderzoeken en te beöordeelen, hy vooral met redebegaavd is. Aan de leiband des vooroordeels gaande, volgt hy telkens de richting, welke zyne geestelyke Bewinds - mannen aan zyne onwisfe treden poogen te geven, even als de waggelende Zuigeling zich aan de kracht en behoedzaamheid van eene tederhartige Moeder , zonder enige bezorgdheid , toevertrouwt. Maar de Grondregel der 'Protestanten verhelpt dit deerniswaardig ongemak: Hy breekt deeze verdooving van 's menfchen redelyke krachten gelukkig af; hy poogt ze by allen voor te koomen: Hy wil niet dat de mensch, door allé tydvakken van zyn leven heen, een zwak en onervaaren zuigeling zy. Met hem den Godsdienst, als het waardigst voorwerp eener ernftïge overpeinzing en onpartydige beoordeeling , af te fchilderen, moedigt hem onze Grondftelling "tot eene'geftadige oplettenheid op zyne eeuwige Ccc 2 be-  3.SS ' HET REGT OP EN DE VERPLIGTING belangens aan: Zy maalt hem het oneindig groot verfchil tusfchen eene ingewikkelde toeftemming aan al, wat door een zeker menfchelyk gezach wordt voorgefchreven, en tusfchen eene redelyke overtuiging van, 't geen wy zelve, als waar en gewichtig, bevonden, hebben, met zulke verwen af, dat daardoor zyne zucht tot eigen onderzoek, zyn affchrik van al het overmeesterend gezach en vooroordeel, en zyne blydfchap over elke afbreuk, welke hy daaraan, of by zichzelven, of by anderen, toebrengen kan, den hoogften trap beklimme: Zy bezielt de leerzaame jeugd met eene nuttige weetgierigheid! Zy leert den moedigen jongeling zyne uitzichten in den Godsdienst, verder dan het voorouderlyk ftelzel uitbreiden: Zy wapent bezadigde mannen met beleid en onverfchrokkenheid, om geheiligde dwaalingen aan te tasten; zwakke bewyzen voor de Godlyke waarheid uit te monfteren, en de oorfpronglyke zuiverheid en eenvouwigheid van het Euangelie, zoo veel mogelyk, te herftellen: Zy ftelt den fïervenden Grysaart gerust, dat hy zich, in 't ftuk van den Godsdienst, op niets, dan op Gods onfeilbaar gezach en op zyn eigen gezond verftand, verlaaten heeft: Zy brengt dus des menfchen redelyke vermoogens in eene altoosduurende werkzaamheid, en biedt hem tevens het aller verheevenst ontwerp van gelukzaligheid a ter beoordeeling en omhelzing aan. 4. Reeds heb ik met een woord te kennen ge- gee-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 2>%9 geeven, dat onze Grondregel eene der eindpaalen aanwyst, welke het Oppergezach van den mensch over zynen Natuurgenoot nooit verzetten of overtreden mag: En dit is mede een allerheerlykst voorrecht, te meer daar deeze Grond-wet tevens de grenzen af baakent, welke onze onderwerping en infchikkelykheid , jegens aardfche Machten, nimmer moet te buiten gaan. Het oud zeggen, usque ad ar as heeft op dit geval eene zeer byzondere betrekking. In veele dingen , welke het tydelyk leven betreffen , kan eene wettige Overheid eene ftipte naarkooming van haare bevelen van eiken onderdaan afvorderen, en, in dit geval, zoude het hoogst misdaadig en oproerig zyn, indien de laatfte, louter uit een beginzel van eigenzinnigheid of ongebondenheid, tegen de uitdrukkelyke begeerte der eerfte zich verzetten wilde. Maar zoo ras eene Overheid of Oppervorst tot de dwaasheid verviel, om iemands Godsdienftige gevoelens zoodanig aan te randen, dat hem het ongeftoord gebruik van zyn eigen oordeel, over zaaken, van den Godsdienst, benoomen wierd; zoo ras deeze zich het recht aanmaatigde, om, zelvs over het geweeten en denk - vermoogen van zynen redelyken medemensch te heerfchen, jaa hem een zeker Godsdienst • ftelzel r als alleen Waarachtig en Godlyk, onder zwaare bedreigingen van dood of ballingfchap, van eerloosheid of allerleie ellende, op te dringen: Zou zy ftraks Ccc 3 de  390 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING de Grond - wet onzer Zedelykheid aan tasten; zy zou zich te onrecht met de gehoorzaamheid van braaven en verftandigen vleien; alle man zou billyk tegen dien eigendunkelyken dwang zich, op het moedigst, verzetten; elk rechtfchapen onderdaan van God en den Koning zal liever een geweldigen dood fterven, dan den laatften, in eene zoo onrechtvaardige zaak, te wille zyn; flechts het ruwst, onkundigst en bygelovigst uitfchot zal in eene maatfchappy, waar deeze Grondftelling is aangenoomen,dienwillekeurigen fchepter kusfen, en met dweepziek geweld onderfchraagen. Welk eene veilige Leidftar is dan dit Proteslansch Grondbeginzel voor de Gebieders deezer aarde! Het boezemt hun een heilzaam ontzach in voor de rede en het geweeten, zelvs van den geringften mensch. Hierin heeft de Godheid, even als aan de golven der zee, in dichte zand-duinen, een zichtbaar perk gefield voor alle menfchelyke macht: Hier houdt de onderwerping aan aardfche Heerfchappy - voerers op eene Deugd, eene plicht, eene pryslyke daad, te zyn: Zy wordt welhaast eene haatelyke ondeugd, eene eerlooze lafhartigheid, of Hemeltergende Godslastering. 5. Meermaals heb ik onze Grondftelling reeds als de krachtigfte voorfpraak van het recht des geweetens afgefchilderd. En waarlyk zy is het, waardoor het geweeten zyn verlooren gezach weder luygt, en waardoor deszelvs loffpraaken en verwytingen de noo-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 391 noodige kracht op het menfchelyk hart bezitten. Zy ftelt ons aanfpraakelyk over elk onnoodig tydverzuira, en over al het misbruik van onze redelyke vermoogens: Zy verwekt in ons een gevoelig hartzeer over elk vooroordeel, waaraan wy ons gezond verftand voorheen verflaavden, en waardoor onze vorderingen in gegronde Godsdienst-kennis verhinderd wierden: Zy overftroomt ons hart met de zuiverfte vreugde en dankerkentenis over elke zegepraal , welke wy op de beletzelen van onze zedelyke wysheid bevechten, over elke fchrede, welke wy op den -Koninglyken weg van waarheid en gerechtigheid vorderen moogen, over elke ontdekking, vertroosting of drangrede tot een heilig leven,- welke wy, als eene vrucht van onze eigene naarftigheid en overpeinzingen , aanmerken kunnen: Zy ftelt ons licht gerust over den engen kring van onze kundigheden , in vergelyking van de uitgebreide Godgeleerdheid van anderen, zoo ras deeze, gelyk het doorgaands gaat, niet hun eigen werk, maar het uitwerkzel van de begrippen. en denk-trant hunner Leermeesteren is. Meermaals perst zy ons een traan van medelyden uit de oogen, op het aandenken aan zoo veele duizenden, die, daar 't hunnen eeuwigen vrede geldt, zich liever op blinde leidslieden en verbysterende dwaal - lichten, dan op hunne eigene rede en Gods duidelyke ontdekkingen, verlaaten. Onze Grondftelling opent dus voor het geweeten een ruim vak, om zyne geheele kracht, op ontallyke wyzen, uitte oef-  392 het regt op en de verpligting oeflènen; terwyle zy ons tevens het heilzaamst fpoor aanwyst, om een recht gevoelig en menschlievend hart te verkrygen. 6. En ö! wierd eens deeze Grondregel door alle Christelyke genoodfchappen, en door alle leden der gevestigde maatfchappyen, aangenoomen; gunde men aan ieder die edele vryheid, van onderzoek en keufe in geloovs - zaaken , welke men voor zich zeiven begeert, wierd niemand voortaan, omdat hy de ftem van zyn geweeten eerbiedig opvolgt, met de haatelykfte naamen gefchandvlekt, met de vinnigfte vervolgingen gedreigd, of aan een dweepziek grauw ten prooie gegeeven; ö! Welk eene gezeegende verandering zou dan op deezen aardbodem beleevd worden ! De fchepter van den Antichrist lag dan in ftukken- gebrooken, aan den voet van 't heilig reuk-altaar der gelovigen, waarop men voortaan den naam van god en je zus alleen zou fpellen. De gruwelyke Inquifitie - Hoven, door welke menig Hemel - tergend doodvonnis geveld, en ten uitvoer gebracht is; van wier bygelovige ftaat-zucht de verlichtfte en deugdzaamfte menfchen het meest te vreezen hebben, en die altyd middel weeten, om lieden, welke hunne heersch • zucht in den weg ftaan, zelvs onder de ongerymdfte voorwendzelen, van goed en leven te berooven, naamen dan voor eeuwig de wyk naar het Ryk der duisternis, waaruit zy eerst te voorfchyn kwamen: De geest van wantrouwen  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 393 wen en vooringenomenheid, zoo klaar te ontdekken in de daaden en gefprekken van zulken, die nu flechts een verfchillend menfchelyk gezach eerbiedigen, en zoo, naadeelig voor alle vorderingen in kennis en deugd, wierd dan welhaast naar een afgrond verzonden, van waar hy nimmer zou wederkeeren, om het ongelukkig menschdom te martelen: Heerschzucht en eigenbaat, geen kans meer ziende, om, door het voorftaan of bedryden van zeker leerdelzel , alle macht en fchatten der aarde aan zich te trekken, zouden ophouden, van, in het veld der Godgeleerdheid, heur Leger-plaats af te deeken, of enige derktens dormenderhand te overweldigen. En ó hoe vreedzaam moet de oord, hoe gezeegend moet de maatfchappy zyn, waarin deeze beide geweldenaars den fchepter niet meer zwaaien ! De heilzaamfte leeryver en de nuttigde onderwyzings - lust zouden, als bevallige tweelingen, te gelyk voor den dag treeden, eikanderen alomme verzeilen, en onderdennen, en gezamentlyk, ter uitbreiding van het Ryk der Waarheid en Godsvrucht, in weinige jaaren, meer uitwerken , dan alle menfchelyke bepaalingen, bevelfchrivten en geloovs-opdellen ooit konden, of ooit zullen doen. De ontworteling van een gelievd, een in 't gemeen, omhelsd vooroordeel baarde dan dezelvde, zelvs eene grootere vreugde als de uitroeing van eene gehaate en eene zede - bedervende Kettery: De vermaardheid van den Leeraar hing dan in de Kerk alleen af van zyne gegronde kennis van des Zaligmaakers eenvou- D d d wi-  394 HET REGT 0P EN m VERPLIGTING wige Heil-leer, en van zynen ongeveinsden yver tot ongemaskerde Deugd, ten minften hy, die in beide deeze opzichten boven anderen uitftak, zou dan niet langer door den twistgraagen Ketter - beftryder, en vervolgzieken vyand van alle hervorming gedwarsboomd, overfchreeuwd en uitgebannen worden: De eenvouwige Christen had zich dan over niets, dan over waarheid, te bekommeren: Veellicht zou hy wenfchen, dat elk ander de waarheid juist zoo kende en beleed, als hy; niet om het hoovd eenes machtigen aanhangs te worden; maar enkel uit een onbaatzuchtig verlangen naar zynes naastens behoudenis: Hy zou ten dien einde alle moogelyke middelen van overtuiging, welke in zyne macht zyn, gaarne bezigen; zich hartelyk verblyden, zoo menigwerv hy de onweetenheid of het vóóroordeel van zynen broeder overwon: Het zou hem fpyten wanneer zyne poogingen vruchteloos afliepen: Doch nooit zou hy zich tegen de gewetens - vryheid van zynen broeder enigen dwang veroorlooven; nooit hem door belovten of bedreigingen van zyn ftuk brengen; maar altyd in de lievde en trouwe, zelvs jegens den dwaalenden Natuurgenoot, volharden,en, zelvs in de groote verfcheidenheid van menfchelyke gevoelens over Godsdienftige onderwerpen, veel liever Gods onnagaanbaare wysheid en verborgene oogmerken eerbiedig bewonderen, dan eene gedwongene en tegen-natuurlyke overëenftemming in de uitwendige belydenis, by allen, met geweld of list doorzetten, ó! Welk een  TOT EIGEN OORDEEL !N DEN GODSDIENST. 395 een fchoon gelaat zou dan de menfchelyke maatfchappy vertoonen! Met welk eene gerustheid, openhartigheid en blymoedigheid diende dan elk zynen God! Hoe leerzaam ware dan de verkeering met allen, die wysheid bezitten! Hoe zou elk zich toeleggen op de befchaaving van zyne redelyke vermoogens, en op de beoeffening der Heilige Schrift! Immers hier door alleen zou men tot begrypen, verdeedigen en voortplanten van de Zaligmaakende waarheid geraaken kunnen. 7. Noch is 'er een voordeel van onzen Grondregel te wachten, het welk om deszelvs aanbelang billyk de eerfte plaatze verdiend zou hebben: Doch het welk ik, juist daarom, tot op het laatst verzwee* gen heb, op dat het den Lezer van onze Verhandeling dus te minder ontgaan mogt. Het is namelyk bekend, dat ons de Waarheid boven alles moet dierbaar zyn, en dat wy ons van dezelve door niets, hoe voordeelig of vreeslyk ook, moogen laaten aftrekken. Ook is 't bekend, dat de zedeleer des Euangeliums ons tot lievde, zachtmoedigheid, medelyden en verdraagzaamheid jegens alle menfchen ten fterkften aanport, zoodat wy, deeze plichten moedwillig en op den duur verfmadend, van alle hoope op het eeuwig Hemelryk gewis verfteeken zyn. Elk weet eindelyk, hoe weinig de voorftanders van het menfchelyk gezach, in het ftuk van den Godsdienst, zich doorgaands aan deeze uitmun- Ddd 2 ten-  39<5 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING tende voorfchrivten van je z us gehouden hebben jegens zulken, die over een of ander Godgeleerd onderwerp, anders dan zy, dachten, jaa zelvs maar met het feilbaar gezach van den Paus of de Kerk-vergaderingen, minder dan zy, ingenoomen waren: Voor deezen was doorgaands het lievderyk hart geheel gefloten: De ftem der menfchelykheid verftomde, en de christelyke toegevenheid en verdraagzaamheid wierden met de haatelyke naamen van yverloosheid en onverfchilligheid omtrent de zaake Gods beflempeld. Dit alles gefchiedde weleer, het gefchiedt noch, fchoon op eene min geweldige wyze, onder het misleidend voorwendzel van heiligen yver voor de waarheid. Dit bedrog fleept duizenden weg, en het is by veelen een vast geloovs - artykel, dat waarheid en lievde nauwlyks iets met eikanderen gemeen hebben; dat de laatfte altyd voor de eerfte moet zwichten; dat de yver voor de waarheid zelvs de ergerlykfte lievdeloosheid en het verfoeilykfte geweld tegen dwaalenden, verfchoonen, zoo niet wettigen, kan. Dan, ó! hoe gelukkig gaat onze Grondftelling dit onchristelyk, dit helsch, vooroordeel te keer! Zy eindigt deezen ftryd, op eene wyze, welke voor waarheid en lievde beide zeer voordeelig is. Met de rechten van elks geweeten te verdeedigen, met alle dwangmiddelen, om- den mensch aan het gezach van zynen Natuurgenoot, in zaaken van een eeuwig belang, te onderwerpen, af te fchaffen, beneemt zy aan de  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 397 de list haare fchuilhoeken, en aan 't geweld zyne wapenen: Zy fchryvt aan 't ganfche menschdom deeze twee Grond • wetten voor, of liever zy brengt ze uit den ftaat der vergeetelheid, waarin zy verfchooven lagen, weder voor den dag. De eerfte is: „ Nooit moet de zucht tot waarheid door onze „ Naasten - lievde en infchikkelykheid jegens anderen „ overmeesterd worden in zulke gevallen, waarin het „ op onze eigene Godsdienftige denk - wyze en ge„ loovs • ftelzel aankoomt." En dus verzeekert zy onze eigene geweetens - vryheid tegen allen indrang van menfchelyke gezach, van aardfche vooruitzichten , van vleefchelyk eigenbelang, en fchaadelyke befchroomdheid. Haare tweede wet is: „ Nooit moet „ de yver voor de waarheid het vuur van Naasten„ lievde verzwakken, veelmin uitbiusfchen in zulke „ gevallen, waarin anderer Godsdienftige begrippen „ en geloovs-regels afgekeurd en beftreedèn worden." En hiermede weerhoudt zy ons van allen onchristelyken geweetens • dwang i Hiermede legt zy de Naasten-lievde zelve tot den waaren grondfiag en het enigst rechtfnoer van onzen yver tegen rondgaande dwaal-begrippen.* Hiermede bewaart zy, zelvs den onbedreevenften, voor het gevaar, van immer door een onbezonnen geest-drivt, tot de fnoodfte heiligfchennis, en gruwelykfte verkrachting der Euangeliewetten, de hand te leenen. De Grondftelling der Protestanten is dan (dit Ddd 3 blykt  393 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING blykt uit al het bygebrachte) ontegenfpreekelyk waar: — Zy is hoogst - belangryk: — Zy levert veele onwaardeerbaare voordeden op: — Zy is dan de aanneeming van eiken onpartydigen waarheids • vriend dubbel waardig. Edoch de Roomsgezinde en elk ander wederftreever van een vry geweeten en onbelemmerd onderzoek, in 't ftuk van den Godsdienst, zal .tegen al 't gezegde, vooral tegen het voordeel, het welk wy aan onzen Grondregel toegeftaan hebben, veellicht iets inbrengen, het welk wel verdient gehoord, en noch, eer wy deeze Afdeeling fluiten, bondig wederlegd te worden. „ Is 'er (zal hy zeggen) dan geheel geen nadeel „ van deeze Grondftelling te vreezen ? Moet men „ niet yzen, op het aandenken aan alle verwarring „ en wanbegrippen, welke van deeze verderflyke „ nieuwigheid het onvermydelyk gevolg zullen zyn? „ Legt men den gemeenen man niet iets onmoog„ lyks op, wanneer men begeert, dat hy, voor zich „ zeiven, zonder door enig gezach geleid te wor„ den, een zamenftel van Godsdienftige waarheden „ zal byeen zoeken? Heeft men dan niet zeker te „ wachten, dat hy in weinige oppervlakkige dingen „ berusten, zich op de zwakfte bewyzen verlaaten, ,, door de geringfte tegenfpraak in verleegenheid ge„ bracht worden, het geen hy gisteren, als onwaar » en  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 399 „ en onbetaamelyk, verwierp, heden, als waarachtig „en rechtmaatig, aanneemen, en morgen weder, 3, als voorheen, afkeuren zal? Heeft men, wanneer „ die Grondregel eens algemeen wierd aangenoomen, „ van den wispeltuurigen aard van 't gros der menfchen niet te wachten, dat het, naarmaate de on„ ftuimige drivten het vereifchen, naarmaate de wind „ van aardsch belang en winzucht waait, nu eens a> „ les gelooven, dan weder alles tegenfpreeken, zom„ wylen door ligt - gelovigheid, dan weder door onge„ love en twyffel * zucht, tot de fchandelykfte uiter„ ftens vervoerd zal worden? Is 't niet gemakkelyk „ te voorzien, dat de broederlyke eensgezindheid 5, dus geheel zal uitgeroeid , dat de Godgeleerde za„ men - ftelzels, tot in het oneindige, zullen verme„ nigvuldigd, dat de Christelyke Kerk in een on„ hebbelyk Chaos zal herfchaapen worden, jaa dat „ wy welhaast zoo veele onderfcheidene geloovs-be„ lydenisfen, als menfchen, in de Christen - wereld „ zullen tellen? Is 't middel, 't welk de Grondftel„ ling der Protestanten tegen den voortgang van on^ „ gerymde begrippen en nadeelig bygelove ftelt, niet „ doorgaands onnut en krachteloos? Verdient niet „ een enig gezach , door de Burgerlyke overheid „ gewettigd, en naar zekeren rechts-vorm ingericht, „ in geloovs-zaaken de voorkeur boven eene volj, ftrekte bandeloosheid? Voegt de zoo hooggeroem„ de vryheid van onderzoek, welke dees Grondregel * aan allen toekent, niet beter voor een .Platonisch * Ge-  40O HET REGT OP EN DE VERPLIGTING .„'Gemene-best, waarin men alles naar zyn zin kan „ hebben, dan voor eene wereld, als de tegenwoor„ dige, waarin het kwaad en de drivten over xede „ en geweeten den meester fpeelen ? En wat zal ein„ delyk van den invloed der Leeraaren op de ge,, meentens worden, wanneer hun door deeze Grond„ ftelling al 't vertrouwen by hurme Hoorderen be„ noomen is? Zullen deeze niet alles, wat de gees„ telyke voortbrengt, hoe zeker en nuttig ook, in „ twyffel trekken? Zullen zy, wanneer zy op zyn „ perzoon iets tegen hebben, niet alle zyne gezeg„ dens eigendunkelyk in den wind flaan? Ziet op „ de Liefhebbers van deezen Grondregel; zelvs de „ onbedrevenfte onder hen werpt zich tot beoordeel„ aar van zynen Predikant op: De meesten hunner „ gaan eer ter kerke, om, 't geen zy hooren, te „ toetzen, te berispen, jaa zelvs te befpotten, dan „ om onderweezen te worden. Is dat ftichtelyk? „ Mag dat nuttig heeten? Kan men den Godsdienst „ gezegd te worden voor te ftaan, te zuiveren, en „ tot deszelvs oorfpronglyke eenvouwigheid terug te 3, brengen, als men dus deszelvs bedienaaren, met „ zyn eerst geloovs - artykel, van allen invloed en „ gezach beroovt?" Van ftuk tot ftuk zal ik deeze redeneering van de - voorftanders der oude gezach - oeffening, in 't ftuk van den Godsdienst niet wederleggen : Het zal genoeg zyn , dunkt my , dat ik 'er eerst enige algemeene  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 401 ne bedenkingen tegen ftelle, en daarna flechts de voomaamjle grieven afzonderlyk beantwoorde. In 't gemeen mag ik hier tegen met recht inbrengen: Vooreerst, dat alles, wat van het menigvuldig en fchandelyk misbruik onzer Grondftelling gezegd kan worden , niet in ftaat moet zyn, om derzelvs onpartydigen Verdeediger enigzins te verzetten. Immers het is zeer moeilyk , zoo niet onmooglyk , de juiste maate van verkeerdheid of wanorde.te bepaalen , tot welke enig Grondbeginzel aanleiding geevt, zoo lang hetzelve , niet zuiver en afgefcheiden van alle andere oorzaaken, op het menfchelyk harte kan werken : Dat is , zoo lang de misbruiken , waarover men zich beklaagt, mede uit andere oorzaaken , of uit derzelver vereeniging met zulk een Grondbeginzel, voortvloeien kan. En zoodanig is juist hier 't geval. Onkunde, vooroordeel, party-zucht, bygelove, twyffel-zucht, aardsch belang enz. hebben wel allermeest den weg gebaand tot die ongeregeldheden, welke door de beftryders van onzen Grondregel op rekening van een eigen en onbelemmerd onderzoek, in 't ftuk van den Godsdienst, gebracht worden : En men zal waarfchynlyk tot hier toe geen mensch hebben aangetroffen , by wien men de wezenlyke, of zelvs de moogelyke, nadeelen, van onze Grondftelling alleen, waarneemen en bereekenen kan. E e e Dan  40$ HET REGT OP EN DE VERPLIGTING Dan de moogelykheid eener juiste opgave eens vooronderfteld zynde, zyn het de geflagene tegenItreevers van eene zekere zaak of verbeetering vooral niet, van wien men eene getrouwe voordragt van de nadeelen , daar uit voortvloeiende, verwachten kan. De Party - zucht beneevelt het verftand van zulken : Dees nevel bezit het zonderling vermoogen , om de nadeelen te vergrooten en het nut te verkleinen van Iets , waar tegen de menfchen eenmaal vooringenoomen zyn , en men heeft zich in- geenen deele te verwonderen , dat de dierbaarfte zegeningen , in het oog van zulken , de ftrengfte geesfelroeden , en de beste verbeeteringen verdervlyke nieuwigheden zyn. Jaa laat ons alles toegeeven, wat men eifchen kan i Het misbruik , 't welk van onze Grondftelling gemaakt kan worden , zy zoo groot en menigvuldig, als het door het ergfte vooroordeel kan worden afgefchilderd; zal dan aanftonds dit befluit: „ Bygevolg is „ dit Grondbeginzel valsch en verwerpelyk ," rechtmaatig zyn ? Zou men deeze redeneering niet met het zelvde, jaa met veel meerder, recht tegen de Staatkunde der Paufen , en van andere Geweetens overweldigers kunnen aanvoeren ? Zou men op dien voet niet de nuttigfte ontdekkingen , de heilzaamfte zetregels, jaa den Bybel zelve kunnen veroordeelen? Gewis, wanneer de zekerheid van enig Grondbeginzel gebleeken is, en zoo ras men betoogen kan, dat het, uit zynen eigenen aard, niet gefchikt is, om 't mensch-  t TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 403 menschdom te benadeelen, mag en moet men het, ondanks al 't vergif, 't welk de menfchelyke verkeerdheid daaruit zuigt, als waar en billyk aanneemen. Ten tweeden. De ondervinding heeft in menig geval geleerd, dat niets aan iemands goeden naam een zwaarer flag toebrengt, dan de al te hooge gevoelens, welke men, of van zyne geleerdheid, of van zyn zedelyk beftaan aan het gemeen, of aan byzondere perzoonen, heeft ingeboezemd. By den uitkomst moet zulk een, den onpartydigften zelve , uit de hand vallen : De opgetoogenheid verkeert wel ras in onverfchilligheid, en baart, binnen korten, afkeer en verfmaading. Even zoo is het ook met alle Grondregels, waarmede men ingefloopene verkeerdheden poogt te verhelpen , geleegen. Eene te hooge gedachte daaromtrent is even fchaadelyk als eene kwaadaartige vooringenomenheid: De eerfte kent aan deeze Grondregels volmaaktheden en vermoogens toe , zy doet 'er uitwerkzels van hoopen, welke met den gebrekkigen ftaat van een onvolmaakt menschdom te weinig overeenkoomst hebben , om immer op den aardbodem zoodanig plaatze te vinden : De laatfte neemt deeze fraaie fchilderingen in den fterkften zin en naar de letter op; zy vergelykt 'er den flechten uitkoomst mede ; verwerpt ftraks den Grondregel, als het verfoeilykst bedrog , en belacht deszelvs Voorftanders , als onrustige dwaazen. Eee 2 Wy  404 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING' Wy moeten derhal ven, om van de aanvallen van hun , die ons Grondbeginzel afkeuren , te minder te vreezen te hebben , van den Grondregel der Profes*tanten nooit te hoog opgeven, nooit verwachten, dat hy, in deezen onvolmaakten ftaat, menfchen in Engelen , de aarde in een Hemel herfcheppen , dat hy alle bronnen van dwaling, party-zuchten verkeerdheid by een zondig menschdom verftoppen , en alle klachten over der menfchen ongelove , twyffel - zucht en lichtgelovigheid wegneemen zal. Neen hy poogt dit kwaad flechts te verzachten , den flroom der verkeerdheden af te leiden , en, ter ontdekking en beleeving der zaligmaakende Waarheid , een gereeder weg te baanen , en een natuurlyker hulpmiddel aan te bieden , dan van eene blinde, onderwerping aan enig menfchelyk gezach ooit gehoopt kan worden. Uit dit oogpunj alleen moest onze Grondregel altyd befchouwd ,. befbreeden en verdeedigd zyrk Eindelyk , ten derden , hetzelvde, 't welk men in alle gefchilftukken ziet gebeuren, vindt hier ook maai? al te zichtbaar plaatze. Men verflaat het ftelzel niet door en door, waar tegen men de wapenen opvat: Men verklaart aan de Protestanten , Voorftanders van eene redelyke geweetens - vryheid , den oorlog, maar men fchérmutzelt tegen hulpbenden , welke wy reeds voorlang uit onzen dienst ontflagen hebben , of men voert troepen aan , welke tegen ons onbruikbaar zyn; Men verdeedigt de nuttigheid en de noodzaakelyk- "heid  TOT EIGEN" OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 4&5- Beid van een Godsdienftig onderwys , van een betaamelyk gezach en invloed der Leeraaren op hunne Gemeentens , tegen ons , die niets van dit alles ooit ontkend hebben. Men legt ons een onverwinbaaren afkeer van al, wat oud is, eene gevaarlyke gehechtheid aan het nieuwe , eene fnoode overhelling tot eigenzinnigheid en losbandigheid, en een' bedrieglyken toelegt om zelve den ziels-dwang in handen te krygen,.ten laste; offchoon wy ons van alle deeze gruwelen r voor de vierfchaar van God en ons geweeten vrykennen. Men fchildert ons af, als muitelingen, die, der heilzaamfte heerfchappy moede , louter om beufelachtige redenen , en om ons aardsch belang te beter te bejaagen, uit den fchoot der Kerke geweeken zyn: En alle onze betuigingen van het tegendeel hebben tor hier toe niets geholpen , om ons van deezen blaam te zuiveren. Is dit geen doorflaand bewys , dat men onze zaak tot hier toe partydig opgevat , den ftaat tles gefchils verward , en onze handelwyze , met haare beweegredenen , of niet geweeten , of opzettelyk verdonkerd heeft ? Niets hebben wy dan van eene tegenweer te duchten, welke, niet zoo zeer tegen onze goede zaak, als wel tegen dé harsfenfchimmen van onze partyen gericht is. De Christelyke lievde en het onbaatzuchtigst medelyden dryven ons in tegendeel aan, om hun den raad te geeven, dat zy om ftelzel trachten te kennen, eer zy 'er, met hunne bewyzen en verwytingen, weder tegen opkoomen. Eee 3 De  40Ö HET REGT OP EN DE VERPLIGTING De juistheid van deeze drie bedenkingen zal, zoo ik meene, nader blyken , als wy op de fterkfte befchuldigingen, welke tegen ons ingebracht worden, noch maar weinige ogenblikken, in 't byzonder ftille ftaan. t. Men werpt ons tegen, dat de meeste menfchen, met onze Grondftelling te volgen, „ flechts „ oppervlakkige en algemeene denkbeelden van den „ Godsdienst zullen krygen." Ik ontken dit, voor zoo verre het als een natuurlyk gevolg van onzen Grondregel wordt opgegeven : Dezelve beneemt aan niemand de middelen, om tot eene gegronde en uitgebreide kennis van den Godsdienst te geraaken: Hy verfchaft en vermenigvuldigt ze veeleer. Daarenboven het zy zoo : Laaten de Godsdienftige denkbeelden van den gemeenen Protestant flechts oppervlakkig en algemeen zyn : Het zyn toch zyne eigene denkbeelden, door middel van een eigen onderzoek, uit het gezond rede-licht en Gods onfeilbaare openbaaringen, opgemaakt, en even daarom zyn ze oneindig veel meer waard, dan de zulken, welke eniglyk op gezach en willekeur rusten, en welke, buiten dien, geene zekerheid of aanneemelykheid bezitten. 2. Men befchuldigt ons: „ Dat wy, met een „ vry gebruik van ons eigen oordeel, in zaaken van den „ Godsdienst, voor te ftaan, tot het vermenigvuldi„ gen van ongerymde wanbegrippen aanleiding geven." Men  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 407 Men vergeet hier by te voegen, dat wy daar mede ook tot het vrymoedigst en heilzaamst onderzoek der waarheid den weg baanen. Men fielt hier weder iets op rekening van onzen Grondregel, waartegen hy intusfchen ernftig waarfchuwt, en de beste behoedmiddelen aanwyst. Men zoekt de oorzaak van de menigerleie wanbegrippen, welke noch in zwang gaan, juist in onzen Grondregel; daar dezelve (getuige zy hiervan de Roomfche Kerk) ook , by de onbepaaldfte onderdrukking van de vryheid des oordeels inkruipen en zeer vermenigvuldigen kunnen. 3. Men vreest: „ dat onze Grondregel, alge„ meen omhelsd, een mengelmoes van begrippen in „ de Christen - kerk zou invoeren r waaruit nimmer „ een beftaanbaar geheel kan worden opgemaakt, „ en 't welk vooral geen grondflag van eene heilige „ eensgezindheid kan zyn." Men verwart hier weder de ongelukkige gevolgen , welke de menfchelyke lichtzinnigheid uit onzen Grondregel trekken kan, met deszelvs eigenaartige uitwerkzelen: Men vergroot deeze nadeelen uit loutre party- zucht: Men ziet de hulpmiddelen, welke de Grondregel der Protestanten tegen zulk een mengelmoes opgeevt, onbezuisd of voorbedacht over rt hoofd: Men kent, noch het oordeel van den ongeletterden doch verflandigen mensch, noch den aard der Christelyke eensgezindheid. En waarom toch  408 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING toch zou de verwarring grooter zyn, wanneer elk Christen het licht van zyn geweeten, en 't ftuk van den Godsdienst, eniglyk volgde, en wanneer elk zich, zonder enige party-zucht of dwang by zulken voegde, wier begrippen met de zynen best overeen kwaamen, dan wanneer de macht-fpreuken der geleerden alleen geloovd en beleeden, de belydenis der vaderen alleen omhelsd, en de plichten der broeder - lievde alleen jegens zulken, welke niet wy, maar anderen voor ons, uitgekoozen hebben, vervuld moogen worden. 4. Men legt ons eindelyk ten laste: „ Dat „ wy, met onzen Grondregel, de Bedienaaren des „ Woords van alle achting en invloed by hunne Ge„ meentens berooven." Naar ons inzien, doen wy deeze achting op veel redelyker en duurzaamer gronden rusten, dan de Roomschgezinden en zoortgelyken. Wy draagen den Bedienaaren des Woords den last op, om onweetenden te onderrichten en dwaalenden te recht te brengen, om door allerleie gepaste overreedings - middelen de kennis en beoeffening der < zaligfte waarheden uit te breiden, en den gemoeds- vrede van hunne Mede-Christenen te verzeekeren. Zoo lang nu zulke poogingen haare waarde behouden; zoo lang 'er menfchen zullen zyn, die derzelver groot belang en menigvuldig nut erkennen; :zal het ook den rechtfchaapen Leeraar aan geene achting en invloed, by weidenkenden, ontbreeken kun-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 409 kunnen. Hoe meer het Licht der kennis doorbreekt, zal niet, gelyk anderen te wachten hebben, zyn bedrog uit koomen., zyne heerfchappy verfoeid, en zyne trotschheid. en laagheid van geest belacht worden; maar zyne openhartigheid, zyn lievderyke yver en ootmoed zullen aan .den dag koomen. Elk, behalven den dwaas en deugniet, zal hem recht doen. „ Welaan dan, Protestmtsche Medebroeders! dat „ dees Grondregel voortaan een. onfchendbaar Hei„ ligdom voor ons zy! Hy billykt overvloedig on„ ze affcheiding van de Roomfche Kerk: Immers „ hy handhaavt en herftelt de rechten van het vry „ gefchaapen gewisfe. Dat. wy deeze Grond-wet, „ zoo dierbaar aan ons eigen hart, nooit overtree„ den, met ons over anderen, wie zy ook zyn, „ een onbillyk gezach aan te maatigen: Dus wet„ rigden wy de Pauslyke willekeur, den Priesterlyken „ dwang en de Kerkelyke Anathema's, welke wy 9, met recht vervloeken. Onderwyzen moeten wy: „ Overtuigen moogen wy: maar alle dwang is hei„ lig-fchennis. Bezoedelt den luister deezer Grond„ ftelling nimmer met enige onbeftaanbaarheid van „ uwe leerwyze en gedragingen met dezelve: Geevt „ nooit moedwillig aanleiding; tot fmaadelyke verwy„ tingen en onwettige bezwaaren, welke, wel is waar, „ deeze borstweering onzer vryheid niet verwoesten, „ maar evenwel den oprechten bedroeven, den on„ bedreevenen wankelmoedig maaken, den twyffeFff ' » laar  4IO HET REGT OP EN DE VERPLIGTING „ laar affchrikken, en den vyand noch meer verbit» „ teren kunnen. Laaf ons gezamentlyk daarnaar „ ftreeven, dat wy dit pand, de vryheid des gewee„ tens, als het dierbaarst erfgoed, onzen kinderen „ ongefchonden achterlaaten, en reeds by ons leven „ aanbeveelen, op dat het, zelvs tot de laatfte na„ komelingfchap overgebracht, door alle eeuwen „ heen, eene onverganglyke gedenk * zuil zy van on„ zen pryswaardigen yver, en vooral van de God„ lyke waakzaamheid voor 's menfchen eerfte en on„ betwistbaarfte Natuur-rechten." VIERDE A F D E E L I N G. Behelzende zommige Gevolgen uit het Ver* handelde afgeleid. De Gevolgen, waarop ik thands het ooge hebbe, zullen wel uit myne voorgaande gezegdens voort-: vloeien, maar tevens uit zulke waarneemingen beftaan, waarvan wy, ook in andere gevallen, een nuttig gebruik kunnen maaken, en waarmede wy thands aan deeze Verhandeling een voegzaam flot kunnen geven. Zy zyn de volgende. Ti Moogen wy, uit het geheel beloop van dee^ ze Verhandeling, veilig befluiten, dat God de dierbaar-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 411 baarfte rechten der Natuur, niet te vergeevs, aan den redelyken mensch gefchonken, of aan zyne willekeurige befchikking heeft overgelaaten, zoodat het aan des menfchen keuze zoude ftaan, deeze rechten te handhaaven of te verwaarloozen, dezelve aan anderen af te ftaan, of aan zich te behouden. Neen, 't geen een onvervreemdbaar recht is, moet tevens, als een onvermydelyke plicht des menfchen worden aangemerkt. Hy kan, noch mag zich aan deszelvs bewaaring en verdeediging onttrekken: Doet hy zulks, uit aardfche inzichten of menfchenvrees, gelyk men hiervan veele voorbeelden doorgaands vinden kan, hy zal ongetwyffeld een talent moeten verantwoorden, het welk hy, niet in den grond begraaven, maar, als eene beufeling, weggeworpen heeft. Ik verzoeke daarom den Lezer nochmaals ernftig , dat hy het onderwerp van deeze Verhandeling, om 'er een volleedig denkbeeld van te hebben, uit beide deeze oogpunten vooral befchouwe, en de vryheid van Godsdienftig onderzoek en gevoelen, niet flechts als een recht, maar ook als een plicht van allen aanmerke, ten einde hy zich niet verbeelde, dat men, van deeze vryheid afftand doende, wel benadeeld, maar niet fchuldig, wel ongelukkig, maar niet misdaadig wordt. Jaa deeze waarneeming ftrekt, dunkt my, tot de beste verantwoording van allen, die zich tegen den indrang van vleefchelyke Heersch - zucht op hunne Fff 2 hei-  4.12 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING heiligfle Natuur-rechten, vooral in 't ftuk van den Godsdienst, aangekant, en denzei ven kloekmoedig afgeweerd hebben. De ontdekking, dat hunne" dierbaarfte voorrechten 'gefchonden of vertrapt wierden, baarde ftraks eene vaste overtuiging, dat het hun plicht was, zich tegen dat geweld te verzetten, en, door beiden aangevuurd, verbryzelden zy gelukkig den fchepter der verfoeilykfte dwinglandy. Dit Grondbeginzel volgden, en dit fpoor betraden de vermaardfte Kerk - hervormers in de festiende eeuw: Dus verdeedigen wy te recht die vryheid - lievende voorvaders, die uit een onbaatzuchtig beginzel, den algemeenen opftand der Nederlandfche gewesten tegen den SpaanfchenKoning, gewenscht, bewerkt, onderfteund, en tot een gelukkig einde gebragt hebben. 2. Vinden wy eene der voornaamfte en algemeenfte bronnen van veeier onweetenheid en onverfchilligheid, omtrent den Godsdienst, in deeze Verhandeling aangeweezen: Een bron, die wel waardig is om van allen gekend te worden, op dat allen haatte beter vermyden moogen. Zy beftaat in eene verregaande onachtzaamheid omtrent en in eene volftrekte verzaaking van den Grondregel der Protestanten, welke, by ontelbaare menfchen helaas! te diepe wortelen gefchooten hebben. Men gewent zich, namelyk, van jongs af aart, om zyn oordeel over Godsdienftige onderwerpen, laf- har-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 413 hartig, aan de uitfpraaken van deezen of geenen te verflaaven; om belangende het geen waar of valsch, Hemelsch of aardsch is, de bepaalingen van den een' of ander beroemden meester of vermoogenden Bisfchop blindelings te volgen: Het hoog gezach dringt deezen; het voorbeeld van ouderen, meesteren en bloedverwanten dryvt anderen aan; wereldfche inzichten en baatzuchtige oogmerken bewerken een derde zoort, om het beftuur over zyne Godsdienftige gedachten en gevoelens, flechts aan éénen mensch of ééne vergadering over te geven, en alles, wat van deezen gebillykt wordt, als eene Godsfpraak te omhelzen, en als den ingang van het Hemel-hof te bewaaken, alles daarentegen, wat deezen afkeuren, als een ziel verdervend vergif te fchuwen: 's Menfchen redelyke vermoogens hebben dan, by dit alles, nauwlyks iets te doen: Zy verliezen haare veerkracht: Men verlaat zich op zyne geestelyke Leidslieden: Men verwacht de zaligheid van zekere wonderfpreuken, welke men niet of nauwlyks verftaat, doch waaraan men, juist om derzelver onbegrypelykheid en geheimzinnig voorkoomen, eene Godlyke toverkracht toekent, om den Hemel voor allen, die dit fchibboleth bezitten, onfeilbaar open te zetten. Zy, die 't geheugen te baate hebben, krygen, met eene geringe moeite, een Godgeleerd zamenftel in 't hoofd, waarvan zy flechts het kleinst gedeelte begrypen, welks grootfte gedeelte voor hun eene óndoorgrondelyke verborgenheid is, en van welks invloed op het Fff 3 hart  / 414 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING hart en de zeden der menfchen zy dikwyls niet of kwalyk onderricht zyn. Enige afgebrokene, kwalyk aan een hangende en van het gemeene leven geheel afgefcheidene, brokken maaken noch het Godgeleerd zamenftel van zeer veele Christenen uit, die dus in de onmoogelykheid zyn, om van de eenvouwigheid, de verhevenheid, de volkoomenheid en de gefchiktheid van den Christelyken Godsdienst naar de menfchelyke zwakheid, fland en behoevtens zich enig denkbeeld te vormen. En wat kan dit anders uitwerken , dan onkunde van het weezen der zaligmaakende waarheden, wat anders, dan eene fteeds - toeneemei:de onvatbaarheid, zelvs voor de heilzaamfte verachting , wat anders, dan eene geheele verfmaading van eene wetenfchap, welke meestdeels in hartstochtelyke uitdrukkingen en onverflaanbaare konst - woorden beftaat, wat anders eindelyk, dan den fterkften afkeer van allen Godsdienst by zulken, wien men in* den ongerymden waan gebragt heeft, dat zy, uit hoovde van hunne geringe vatbaarheid en zwak geheugen, of tot allen Godsdienst ongefchikt zyn, of zonder infpanning van hunne redelyke vermoogens, wel goede Christenen kunnen worden ? Men verwondere zich dan nu niet langer, over 't groot getal van zulken, die den aard van 't Christendom niet kennen, daar tegen met de onverwinlykfte vooroordeelen bezet zyn, jaa zich fchier fchaamen, om, voor het oog van hunne bekenden, enig deel aan  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 415 aan de Godsdienst - oeffeningen der Christenen te neemen. De laagheid van veele Christenen, de heerschzucht van anderen, de krenkingen van veeier geweetens-recht, en hunne onbegaanbaarheid met hunne eigene beginzelen boezemen natuurlyk veelen zeer nadeelige gedachten van het Euangelie en deszelvs aankleeveren in. 3. Herinnert ons het tegenwoordig onderwerp aan eene waarheid, welke ik, om haare groote aangeleegenbeid, hier niet ongemerkt voorby kan. Zy is deeze: „ Dat zaaken, welke men oppervlakkig be„ fchouwt, ons dikwyls toefchynen zekere voor-of „ nadeelen te zullen opleveren, terwyl wy, naar een „ ryper overleg, juist het tegendeel van dezelve te „ wachten hebben." In den eerften opflag zou men zeggen, dat de Roomschgezinden met recht beweeren, dat de eenheid des geloovs door niets beter bewaard kan blyven, dan door een algemeen en opentlyk erkend gezach, het welk alleen de regelmaat des geloovs voorfchryvt, en waaraan elk Lid der maatfchappy genoodzaakt is, zich te onderwerpen; dat de invoering van onzen Grondre^ gel, het toeftaan van eene volftrekte geweetens-vryheid aan allen, in zaaken van dén Godsdienst, op niets dan ontallyke valfche en ongerymde begrippen, eindelooze gefchil - ftukken en de uiterfte wanorde kan uitloopen. Doch zoo ras wy de zaak, wat meer van  4IÓ HET REGT OP EN DE VERPLIGTING van naby en zonder party digh eid, inzien, zullen wy bevinden, dat zulk een gezach echter niets anders is, -dan de fnoodfte heiligfchennis; dat het moogelyk is, dat de eenheid des geloovs, door zulk een gezach bewerkt, eene ongelukkige overëenftemming in de heillooste dwaalingen zy; dat het niet waarfchynlyk is, dat zulk een gezach geene, dan Gode - welbehaaglyke, leerftukken voorfchryven zal; dat zulk een gezach in geenen deele boven de ftrikken van ftaatzucht, vleiery en omkooping, en boven het geweld van andere booze hartstochten verheeven is; dat het met den geest van 't Christendom, het welk den dienst van eenen onbekenden God heeft afgefehaft, niet overeen gebragt kan worden; dat hetzelve bovendien (getuige zy hiervan de gefchiedenis van de Roomfche Kerk) een machteloos hulpmiddel is tegen fcheuring en verdeeldheid; dat het, aan zichzelven zeerongelyk, dikwyls naderhand afkeurt, het welk het voorheen bekrachtigd had, en dus tot ongeloove en twyffelaary den gevaarlykften weg baant. Men zal bevinden, dat de geweetens - vryheid, eene onmiddelyke givte van God zynde, aan geene, flechts moogelyke, gevaaren mag opgeofferd worden; dat zy by elk een, die het wel met zyne belangens meent, nooit in eene gevaarlyke losbandigheid ontaarten kan; dat de verkeerdheden, welke, veelal zeer vergroot, op haare rekening gefield worden, meest uit andere vuile bronnen opwellen; dat zy het verfchil van denkwj'ze, 't welk zy niet wegneemt, en de nadeelen, welke daar uit voort vloeien  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 417 en kunnen, door eene gegronde kennis en vaste overtuiging van den Godsdienst, tot welke zy den weg baant, en door den geest van billykheid, zachtmoedigheid en Naasten-lievde, dien zy aankweekt, rykeiyk vergoedt, en dus, ondanks alle lasteringen, tegen haar uitgefpoogen, verre de voorkeur verdient boven alles, wat voor het willekeurig gezach van ftervelingen, in zaaken van den Godsdienst, pleiten kan. Laat dit voorbeeld ons dan leeren, hoe onredelyk het zy, in eene oppervlakkige kennis van belangryke onderwerpen te berusten! Hoe raswy, ondanks ons zeiven, onbillyk kunnen worden tegen zulken, die de waarheid en het recht aan hunne zyde hebben! 4. Het is echter verre van my te ontkennen, dat de Protestanten deezen Grondregel nooit misbruikt 9 en dus geene moedwillige aanleiding tot de vinnigfte befchuldigingen hunner tegenftreeveren gegeeven hebben. De erkentenis van dit allerfchandelykst en menigvuldig misbruik is zelvs het vierde gevolg, het welk ik uit het afgehandeld ftuk wilde afleiden. •ó Jaa! Dikwyls hebben wy onze vryheid door losbandigheid onteerd. De Godheid ftond ons allen het recht toe, om den Godsdienst voor ons zeiven te on„ derzoeken, en, 't geen ons by zulk een onderzoek waar en nuttig toefcheen, zonder naar de ftem van party-zucht en willekeur te luisteren, aan te neemen, Ggg en  418 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING en het tegendeel, door welk een gezach ook onderfchraagd en aangepreezen, te verwerpen. Dan ö ! hoe dikwyls waren onze uitfpraaken , over den Godsdienst, niet het gevolg van een onpartydig en vrymoedig onderzoek ! Hoe dikwyls zyn zy de vrucht geweest van eene flaavachtige toegevenheid jegens zommigen, van een' onverzoenlyken wrok tegen anderen, van eene dwaaze gezetheid op onze eigene begrippen en grilligheden! Hoe dikwyls ontbrak aan onze bepaalingen over den Godsdienst die geest van zachtmoedigheid, befcheidenheid en overtuiging van het even gelyk recht onzer Natuurgenooten, welke de vryheid van den Christen alleen behoort te onderfcheiden! Hoe veele dweepzieke begrippen, zoutelooze gefchillen, fcheurzieke gemoederen en haatelyke gruwelftukken zyn de uitwerkzelen en fchandvlekken van onze misbruikte vryheid geweest! Geen ding is 'er dan, myne Medebroeders! Waar tegen wy voortaan zorgvuldiger op onze hoede moeten zyn, dan tegen het misbruik van onze onvervreemdbaarfte rechten. Wat derzelver herwinning uit de handen des gewelds moet kosten hebben vroegere dagen reeds overvloedig geleerd: En niets brengt dezelve in een grooter gevaar, om weder in de vorige, of noch ergere handen te geraaken, dan misbruik en losbandigheid. Zy, die op derzelver onderdrukking toeleggen, zullen nimmer nalaaten, deeze wandaad breed uit te meeten, met het afzichtigst tafereel van bui-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 419 buitenfporigheid en wanorde de ldeinmoedigen te rugge te dry ven, en den lichtgelovigen te verblinden: Zy zullen, langs bedekte wegen, wel eens een ipoorflag geven tot ergerlyke uitfpattingen, welke hun vervolgends eene ryker ftof tot zwaare befchuldigingen kunnen aanbieden; en dus zal het gebouw van onze geweetens - vryheid altyd, niet flechts door openbaar geweld, maar ookxdoor heimelyke listen, en, 'tgeen het ergst van allen is, door valfche vleitaal en ergernis baarende ophitzingen beftreeden worden. Onze ingetoogenheid zy derhalven aan onze voorrechten, onze bezadigdheid aan de maate van onze vryheid en onze voorzichtigheid aan het getal en vermoogen van onze benyderen altoos, evenredig. 5. Het is zoo, ik heb in deeze Verhandeling vast voorgenoomen, my zorgvuldig te onthouden van aanmerkingen, welke Burgerlyke zaaken, of den invloed van het Politiek - beftier op den Godsdienst betreffen. Doch dit belet niet, dat ik aan hun, die thands de Geestelyke en Wereldlyke macht in handen hebben, wel een Gevolg mooge onder het ooge brengen , het welk, naar myn inzien, uit het verhandelde zeer natuurlyk voortvloeit. Het is dit: Dat zy 'er een allergrootst belang by hebben, om van den waaren aard onzer Grondftelling, en, in het algemeen, van alle Grondbeginzelen, welke, fchoon van het uiterst aanbelang, van den eenen beweerd, en van den andeGgg 2 ren  420 het regt op en de verpligting ren tegengefprooken worden, volkoomen en zonder inmengzel van partydigheid, onderricht te zyn. En waarlyk van hunne begrippen daaromtrent hangt de ru_rt en veiligheid, het goed en leven, en niet zelden de zaligheid van duizenden af. „ Machtigen der aarde! Met dit gevolg toe te „ ftemmen, en u daar naar te gedraagen, zult gy ontel„ baare heillooze misbruiken van uw gezach ontwy,, ken. Gy zult de grenzen van uwe macht en wil„ lekeur duidelyk ontdekken, hartelyk eerbiedigen, „ nooit te buiten gaan. De Wetgever van alle men„ fchen, die ook u de wetten ftelt, en aan wien gy „ rekenfchap van uw gehouden befluur zult geven, „ zal u dan, zelvs in uwe fchitterende hoogheid, en ,, by uwe geduchtfte macht - betooningen voor de geest „ zweeven: Den band, die u met den geringften uwer „ onderdaanen vereenigt, en de oorfpronglyke gelyk9, heid, tusfchen u en den armen lazarus, zult gy „ dan nooit verzaaken. Van de rechtmaatigheid uwer „ gevoelens overtuigd, zult gy naar de verleidingen „ van gulzige vleiers nimmer luisteren, noch ooit door „ ontrustende volks - beweegingen van uw ftuk ge„ bragt worden. Midden in den hevigften ftorm zult „ gy pal ftaan, zal het goed gewisfe u bemoedigen, „ en zult gy uwe zaake aan den Opper-Rechter van „ werelden gerust aanbeveelen. Misleide en omge„ kochte tydgenooten moogen u dan, voor een poos, ö om uwe. verkleevdheid. aan de eerlykfte grondbe,- m gin-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 421 „ ginzelen, haaten, vervloeken, en een woest geweld „ tegen u en al het uwe pleegen: Bezadigde lieden en vooral de onpartydige nakom elingfchap zullen „ echter uwe braavheid erkennen, uwe ftandvastig„ heid bewonderen, u op de lyst der nooit volpree„ zene salomons en titussen plaatzen, en met , uwe beginzelen, hoe fel ook beftreeden, hoe vin„ nig ook vervolgd, geheel doortrokken, u naar „ ftreeven op het fpoor van onfterflyken roem en „ eeuwige geweetens - rust."   ANTWOORD op de V R A A (r, HOE ZAL MEN DEN GRONDREGEL DER PROTES TANTEN, DAT IEDER CHRISTEN, ZYNES VERSTANDS MAGTIG , GEREGTIGD , EN , NAAR ZYNE BEKWAAMHEID, VERPLIGT IS , OM , IN ZAAKEN VAN DEN GODSDIENST, VOOR ZICHZELVEN TE OORDEELEN , DUIDELYKST VERKLAAREN, EN DESZELFS AANNEEML YKHEID TEN BONDIGSTEN BEWYZEN ? door. den eerwaarden heer , WILLEM de VOS, LEERAAR DER DOOPSGEZINDEN TE AMSTERDAM. Aan wien de Derde zilveren eerprys, door de Beo ren Directeuren van TEYLER'S N ALAATENSCHAP , is toegekend.   Bladz. 425 VERTOOG ï , ;as2o*i ib tmstóc>v 33 .va «taart ^ ^ \ i& „ OTKR DE V R A A G , hoe zal men de.n GRONDREGEL der PROTESTANTEN, DAT IEDER CHRISTEN, ZYNES VERSTANDS MAGTIG, GEREGTIGD, EN, NAAR ZYNE BEKWAAMHEID, VERPLIGT IS, OM, IN ZAAKEN VAN DEN GODSDIENST, VOOR ZICHZELVEN TE OORDEELEN , DUIDELYKST VERKLAAREN, en j DESZELFS AANNEEMLYKHEID ten BONDIG STEN BEWYZEN? oe begreepen de eerfte Hervormers dit Recht en deze Verplichting? Waaren zy daarin fteeds gelyk aan zich zeiven? Wat bedoelden zy met het beroep op algemeene Kerkvergaderingen? Zyn de heerfchende handelingen der Protestanten altoos eenftemmig met dit aangenoomen beginzef? Öf hoe trachten zy anders den aangenoomen Stelregel met hun gedrag beftaanbaar te maaken ? Op ee- nigen dezer ftukken rugwaards te zien in het beantwoorden van de voor my liggende Vraag, waare even zo vreemd , als of ik my gefchiedkundige uitweidin- Hhh gen  4.2Ö HET RËGT OP EN DE VERPLIGTING genen beoordeelingen veroorloofde op het Voorftel; „ Om den^rorQregéPalléf-^taatkundigen/ dat het Heil „ des Volks de hoogfte Wet zy t te verklaaren en deszelvs „ aanneemlykheid te ftaaven." Een onderwerp voorwaar, welks blykbaarheid/aan den *eenen kant, en welks ingewikkeldheid van eene andere zyde eénigermaate gelyk te achten is, en met de gewisheid der zaak, die wy nu te b'eredeneeren hebben, en met den veelvuldigen tegenfpraak, die daar omtrent kan geopperd worden. Zou het woord Christen alles derwyze beperken tot den Christelyken Godsdienst, dat alle bedenkingen, uit de natuur der zaak ontleend, werden buiten geflooten? Indien ik my niet vergisfe, hadt men dan ook billyk eene andere Opgaaf moo- gen verwagten. Ik houde dit dus alleen voor eene aanduiding, dat, by de overige gronden, ook de Christelyke Godsdienst, als mede de aandrang of de zwaarigheden welke van daar ontftaan, geenszins vergeeten moeten worden. Dit gepeins, Myne Heeren, bragt my wel ras tot eene volgende bedenking eer ik hand aan 't werk floeg; de beraadflaging naamelyk, welk onderfcheid 'er zyn mogt tusfchen het tegenwoordig Voorftel, en dat van den jaare 1785 ? (*) —— Zonder nu dedaarjruurw ' ajwra \ ; v ov ris • r. '. over { * ) De opgaaf was toen: Te betoogen hét1 ohrédetyW der Onveri fchil;  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 42? over uitgegeeven Verhandelingen te herleezen, verlevendigden zich in mynen geest de denkbeelden, die ik my erinner dat 'er eertyds, nopens het daar in gevorderde by my heerschten. „ De verplich- ,, ting van een ieder om naar maate zyner bekwaam" heden in zaakén van Godsdienst voor zich zeiven te oordeelen, " zo als het nu wordt uitgedrukt, en, „ het onredelyke der Onverfchilligheid omtrent „Godsdienftige waarheden" gelyk toen gefprooken werdt, is dit niet allenthalven dezelvde zaak, met andere woorden voorgedraagen? — Nu fchynt het dat 'er alleen te handelen valle over eens iegelyks Recht en Plicht ter eigen Beoordeeling. Het Recht tot eigen beoordeeling, is zekerlyk eenigszins onderfcheiden van het Recht ter vertreiding en openbaaring van Jat Oordeel, of, om in gevolge daar van zich in alles te gedraagen-, even gelyk men het Recht om te fpreeken denkbeeldig kan afzonderen van het Recht om te fchryven. — Het Plichtlyke ter mededeeling van het geen iemand voor waarheid houdt, beeft onge- twyffeld; zyne byzondere bepaalingen. I Doch kan het Recht van eigen beoordeeling, zo men het in dien ftriktften zin wilde neemen, wel ooit in de daadlyke oeffening bedwongen worden? a En hadt hy on- dertusfchen, die in het Voorftel van den jaare 1785, hét verftanding yveren voor de waarheid zou befchry- ven fcHlligheid omtrent Godsdienftige Waarheden, met aanwyzing hoe men in het voorftaan der waarheid verftandig hebben te yveren? Hhh 2  4^8 . het regt op en de verpligting ven en aandringen,; daar in ook niet te fpreeken, van het kennen, van het eerbiedigen, van het handhaaven^ en niet verkorten des Rechts, 't welk den naasiten toebehoort om zyne eigen beflisfing voor zichzel- ven te laaten gelden? Hoe zeer ik my vleyde. langs dezen weg eenig nader licht te ontvangen, aangaande het bepaalde inzicht der Opgeeveren, 't welk in vraagen van dezen aart van zo groote aangelegenheid is, ik vond daar in, na alles overwoogen te hebben alleen dubbelen aandrang, om, zonder dit overblyvend geheim verder te willen ontwikkelen, my aan den Ietter des Voorflels zorgvuldig te houden, en 'er niets van aftewyken. -PO 8f"l.-r^inS3 jfymfjfos EX t^U\\;V.YtöOS»^ «nu vx\ v. ■ i\ Hebben de alom beroemde Schriften van eenen locke, noodt, barbeyrac en eene meenigte anderen het voorgeftelde niet alreeds voldongen? Mag men elk begeerigen naar onderrichting niet veilig derwaards verzenden? Zyn 'er federt nieuwe zwaarigheden of wederleggingen dier bewyzen opgekoomen? -— Kan alzo het onderwerp den Leeslust der verftandigen opwekken, of iemand bevangen met de zucht om het op nieuw te roeren ? Ook deze Vraagen, Myne Heeren, dacht ik moesten my niet geheel affchrikken. Gy begeert gewislyk geene bloote herhaaling van het elders gefchreevene. Volgens den uiterften wil van den Grondvester uwer Maatfchappy, oordeelde Gy het nuttig hier aan te laaten arbeiden en als van vooren af alles te doen overzien. De  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 429 De omkleeding kan daar in misfchien ook een anderen vorm aanneemen. De gemeene aandacht laat de bekende toegangen veeltyds onbezogt. Zy kan op nieuw wakker gemaakt, en aan alles eene inrichting gegeven worden welke tot veel goeds kan medewerken. . Recht en Plicht zyn in de aangehaalde gefchriften niet zelden te veel van een gefcheiden. De door u gefielde faamenvoeging doet vermoeden dat gy hier in misfchien byzonderlyk op de behoeften onzer tyden zult gezien, en alles daar na wenscht behandeld te hebben. Het Plichtlyke des onderzoeks, rechtftreeks en in de eerfte plaatfe by de hand te neemen, zou veele gefchillen bekorten kunnen wegens het Recht tot de nafpoo- ring. Echter kunnen beide deze zaaken afzon derlyk beredeneerd worden. Een gekoesterde waar wegens het onrechtmaatige des eigen oordeels, kas veelen terug houden, om aan bet plichtlyke zelfs immer te denken. Dus moet de wyze uwer voordacht als tot een beftuurend voorfchrift verftrekken vooi hun die aan uwe begeerte wenfchen te beantwoorden. Ik begeef my na dit korte Voorbericht terftond tei zaake; en betrek alles, in gevolge den duidlyk aangeweezen weg, tot de twee groote afdeelingen. I. He! Recht tot eigen beoordeeling in zaaken van Godsdienst. II. De Plicht van eigen onderzoek en bellisfwg in het Godsdienftige. Hhh 3 EER-  430 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING EERSTE AFDEELING. Handelende over het Recht tot eigen beoordeeling in zaaken van Godsdienst. Zeer zonderling is het verfchynzel, dat Hellingen, die by den een voor van zelf blykbaare en fchier geen bewys behoevende Grondregelen worden aangezien, by den ander of geheel verworpen, of gehouden worden voor een uiterst befluit, waar toe men niet dan door veele omwegen en lang gerekte redeneeringen ge- raaken kan. Onder de oorzaaken dezer vreemdig- heid is ook te tellen, het misvatten van elkanders waare bedoeling; het onbedachte en gebrek aan naauwkeurigheid ten opzichte van de betekenis der gebezigde woorden, en alzo ook van de begrippen, welke een ieder met die bewoordingen zoekt aan te duiden. Van daar dat de gefchillen der Geleerden het veeltyds noodig maaken, ophelderingen te geeven, en bepaalingen te maaken nopens den zin van woorden en Hellingen, waar in anders het eenvoudig gezond verftand naauwlyks ooit gevaar loopt mis te tasten. In het gemeene leeven behoeft het geene omfchryving, wat wy meenen, wanneer wy van iemand ipreeken, als van een Man van zeer groote verdienften. — Hoe onvermydlyk is echter de nadere verklaaring, wan-  tot eigen oordeel in den godsdienst. 415 wanneer men van het woord verdienjle in de leerftellige Godgeleerdheid gebruik maakt! Daarenboven is de terugleiding onzer zo verfcheidenlyk en op zo verfchillende wyzen faamgeftelde denkbeelden, op zich zelve zeer bezwaarlyk, en het gebrek aller menfchelyke taaien, om ieder, woord flechts eene elkele .betekenis te doen hebben, is zo geweldig groot, dat van daar de diepzinnigfte Wysgeer geduurig verleegen flaa, om zyne eigen gevoelens zo te uitten, dat hy alle misbegrip by anderen allezins voorkoome. Dat zy die 'er gelegenheid toe hebben, hier herleezen, of met hunne gedagte terug gaan tot de fchriften van eenen puffendorf, grotius, barbeyrac, burlamaqui, dat zy 'er in na zien de onderfcheiden bepaalingen van de woorden Recht Plicht, Wet, &c. en het zal niemand bevreemden, dat 'er wegens zaaken die hier toe haare betrekking .hebben, onnoemlyk veele gefchillen plaats kunnen grypen, enkel afhangende van de oneenpaarigheid deitwistenden in hunne bewoordingen, of van den eerften ftand welken zy zich verkiezen, als den grondflag van waar zy hunne redeneeringen aanvangen. —• Tot klaar onderwys en duidelyk betoog zou het misfchien dikwerf hoogst nuttig zyn ganfchelyk uit onze redekaveling te verbannen zekere bewoordingen, waar aan wy ons van jongs af gewend hebben, en die echter zo weiffelende zyn in hun gebruik, dat zy nu eens dezen, dan geenen zin aanneemen. Wie echter gevoelt daar van niet het moeilyke? Plicht, Voor*  432 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING Voorzienigheid, Geweeten fchynen nu woorden, welke in het onderwys nopens den Godsdienst met geene mooglykheid te ontbeeren zyn. Wy treffen ze echter geen van allen aan in het onderwys des Zaligmaakers, en men zoekt ze te vergeefs in de meesten der Heilige Schriften. Dit Vertoog duldt niet, dat wy ons thans verder verledigen, tot het bezien van de eerfte gronden, welke by alle Leere des Rechts, by alle Gefprek over het zelve, als bekend onderfteld worden; het duldt niet dat wy ons inlaaten tót het toetzen der onderfcheiden bepaalingen, welke men daar omtrent by de Geleerden aantreft Door gepaste opmerkingen, ontleend uit die gevoelens der menfchen welke zich in den daaglykfehen omgang geduurig openbaaren, hebben wy nu alleen zichtbaar te maaken, wat het zy, waar op in de Hoofdftelling der Vraag eigenlyk gedoeld worde; om alzo van de redenen welke die ftelling bekrachtigen, ver- flag te doen en overtuigende rekenfehap te geven. VGeen wy meenen dat daar omtrent te zeggen valt, oordeelen wy best te zullen kunnen bevatten in eenige voorloopigen ophelderende Aanmerkingen, om alsdan het Betoog van de verklaarde meening des geftelden Grondregels daar op te laaten volgen, en alles met de daar by öehoorende Waarneemingen te vergezellen. EER-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 433 EERSTE AANMERKING. De Stelregel der Protestanten heeft niet ten oogmerke s de verfchillende zvaardy der menfchelyke oordeelen tegen te fpreeken. Wie bezigt, wie aanhoort niet daaglyks deze en dergelyke gezegden : De Man heeft waarïyk recht om hier van mede te fpreeken. Hy is een bevoegd Rechter in het ftuk-van zyn eigen bedryf. Of omgekeerd : Hy heeft even weinig recht om hier in gehoord te worden, als een blinde , om uitfpraak te doen over de couleuren. Zo dat men op het niet gerechtigde om zich met iets te bemoeijen, of daar in als oordeelaar of beflisfer tusfchen beide te koomen, zeer gereedlyk toepasfe het bekende, Ne futor ultra crepidam. Verzoek iemand, die van de Chineefche fpraak geene de minfte kennis bezit, om over het goede of flechte eener vertolking uit die taal te willen oordeelen. Stel de uitfpraak over een Geneeskundig verfchil, of over een Algebraisch betoog, aan eenen gansch onervaarenen in de Stel- of Geneeskonst. Dring iemand zonder fmaak of geoeffendheeid in de fchoone Konften, om zyn gevoelen te uitten over het fraaije, of met de regelen der Muzyk overeenkomftige- van eenig Zangftuk; over het wel uitgevoerde en fchoone van een Iii Tafe-  434 KET RZG? op EN CE VERPLIGTING Tafereel; over het gelykende van eenige afbeelding 9 en in dit alles zult gy onnoemlyke maaien of het recht om deswege te oordeelen, hooren betwisten, of van den gevraagden zelve de belydenis bekoomen, dat hy zich in geenen deele gerechtigd acht, om daar over te vonnisfen. Een weinig nadenken is genoeg * om de hier toe behoorende gevallen fchier in 't oneindige te vermenigvuldigen ; ja zelfs, om de voorHellen, welke van daar ontfpruiten, zo ingewikkeld te maaken, dat dezelve ftukken• fchynen te worden, welker bepaaling de menfchelyke vermogens als geheel te boven gaat, en die nooit met zekerheid beflist kunnen worden. Ten voorbedde hier van diene alleen deze navolgende Vraag : Wie heeft het meeste recht om over het gebrekkige of uitnemende van een Schilderftuk te oordeelen ? Zyn het de Werk¬ meesters zelve, dezulken zich met het vervaardigen der Konstwerken als hun beroep bemoeijen ? Of zyn het die Konstrichters, die hunnen fmaak naar de Natuur en de groote Meesters, welke allen behaagen, gevormd hebben ; fchoon zy fomwylen, noch eenige regelen der Doorzigtkunde verftaan, noch zelve in ftaat zouden zyn eenige Verw te temperen ? — Of moet eindelyk het meeste Recht tot die uitfpraak toegeweezen, en de voorrang gegund worden aan de zulken, die maar niet beroofd zyn van de gemeene en in dezen onontbeerlyke bekwaamheden > die enkel den natuurlyken indruk, zo als deze van zelve by hen verwekt wordt, raadpleegenen die dus aan gewoonte of  TÓT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 435 of vooroordeel niet gebonden, als onbedorven en onpartydige Rechters moeten worden aangemerkt ? Wordt 'er in de bygebragte gefprekken gedacht om eenig burgerlyk Recht, of ook fchier om iets, 't welk tot zedelykheid te betrekken is ? Deze beide denkbeelden blyven voorwaar in alle dergelyke verzekeringen of ontkenningen meestal zo geheel buiten geflooten, dat zelfs in langduurigegefchillen van dien aart, de aandacht zich veeltyds naar geen van deze beide kanten wende. — Men heeft in dit alles op niets anders het oog dan op waarheid, verftaande daar door, of de wezenlyke gefteldheid en betrekkingen der zaaken tot elkander, of de overeenkomst van denkbeelden , uitdrukkingen en afbeeldingen, met de buiten ons plaatsgrypende toeftanden en betrekkingen; mer* kende dit waare aan * als de grondflag , waar op een ieder wenscht te bouwen, en waartoe hy geduurigvan zelve verkiest rugwaards te zien. — • In de meeste gelegenheden , by welke men in dezen zin zich telken dage van het woord Recht bedient, koomt dat waare dan niet zoo zeer te vooren, als eene zaak van eigenlyken plicht , dan wel als iets welftandigs, iets voeglyks , waar van het afwyken dwaas en onbehaaglyk, waar van het vasthouden een teken van wysheid is, en alzo eigenaartige grond oplevert ter verwekking van hoogachting en goede gevoelens by anderen. —Dé betekenis van het woord Recht fchynt dieshalven in alle dusdaanige voorftellen best omfchreeven te wor; Iii 2 den,  43^ HET REGT OP EN DE VERPLIGTING den , door de bevoegdheid of gefchiktheid, om aan onze uitfpraak eene waardy by te zetten, welke ons van daar gehoor en opmerking doet erlangen by de zodaanigen, die naar de uitbreiding of naar het rechtmaatige hunner kundigheden eenigszins begeerig zyn. Blykbaar is het voorts: I. Dat het Recht om te oordeelen , dus opgevat zynde, vernietigt wordt door eenig natuurlyk onvermogen van ziel of lighaam 7 dat alle aanfpraak des onnoozelen in 't verftand in zaaken van redeneering geheel verlooren gaat, even gelyk . alle recht om over een fchildery te vonnisfen, by den geenen, die van het gezicht beroofd is. ■ IL Dat ook op dezelvde wyze, afwezigheid van oeffening en verkregen kundigheden veeltyds met een natuurlyk onvermogen in allen deele gelyk te ftellen is; zo als de voorbeelden , van Taal - en Wiskonst ontleend, ten overtuiglykften leeren. . III. Dat wyders dit Recht of deze bevoegdheid tot het welftandi^ oordeelen , vatbaar is voor aangroeijing en als deszelvs geduurig toeneemende trappen heeft; zo dat van daar de gemeene gevoelens den geenen 't meest gerechtigd keuren, ter beoordeeling, die by de hoogfle maate van natuurlyke begaafdheden , ook de meeste hulpmiddelen opgezameld , alle onderwys te baat genoomen, en zich van de getuigenisfen en begrippen van anderen met het meeste voordeel bediend heeft. — IIH. En eindelyk dat dit Recht, in deszelvs betaamlyke uit'öeiTening, gebonden is aan zo veele onderfcheiden rege-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. regelen, als 'er verfcheidenheid bedacht kan worden van onderwerpen onzer kennis, of van aandoeningen, die op eene onderfcheidene wyze moeten in aanmerking genoomen worden. Zeer in 't oog loopen- de is de wanftalligbeid , wanneer iemand Recht beweerde , om over ons Wereldgeftel te willen vonnisfen volgens enkele redeneering of verbeelding, zonder zich op waarneemingen te willen gronden. En even duidlyk voelt een ieder het ongerymde, wanneer ik , buiten alle rugzicht op taalkennis en feitlykheden , uitfpraak wilde doen over gebeurtenisfen van den voorigen tyd, en de daar by plaats gehad hebbende omllandigheden ; — of wanneer ik my geheel tot eigen befpiegelende redeneeringen begeerde te bepaalen, in een geval, waar by het alleen te doen is.., om uit eenig overgeleverd Gefchrift of aangekondigde Wet, de waare meening des Schryvers, of het welbehagen en den wil van den Gebieder te verftaan en open te leggen. ïn zo verre het Recht ter beoordeeling in het Godsdienftige , zien kan op deze bevoegdheid of betreklyke waardy, laat zich daarop volledig alles toepasfen, wat in andere gevallen plaats kan vinden. Ook hier zyn de gevoelens ongetwyffeld van eene zeer verfchillende waardy. Het eene verdient grootlyks de voorkeur boven het andere; en veele befpiegelende ftukken worden daar toe niet zelden betrokken, tot welker beflisfing veelen in dien zin naauwlyks gezegd' lii 3 kun-  /' 43^ HET REGT OP EN DE VERPLIGTING kunnen worden eenigszins gerechtigd te zyn, om dat dezelve of een nadenken en oeffening vereifchen, waar aan de meesten nimmer eenig deel hadden ; — of om dat zy zaaken van Taal - Historie-en Uitlegkunde betreffen , waar mede zy zich nimmer zelfs van verre bemoeiden. Daar deze dingen dus onbetwistbaar zyn, zou het de grootfte ongerymdheid teffens en onedelmoedigheid zyn , het beweerde wegens eens ieders Recht om voor zich zeiven te oordeelen, te willen opvatten in eenen zin, of deszelvs Verdedigers zulk eene meening te willen aantygen, als bedoelden zy, om van dezen kant het meer bevoegde van den kundigen boven den onbedreevenen in het geringfte tegen te fpreeken. Gelyk in andere gevallen, zo kunnen ook hier meenigerlye gefchillen plaats grypen over den aart der noodige kundigheden , welke die meer of mindere bevoegdheid veroorzaaken , waar omtrent wy ter zyner plaats de noodige aanmerkingen hoopen mede te deelen. —— Alleen was het noodig van dit alles melding te maaken, om die verwarringen te verhoeden , welke het niet gedachtig zyn hier aan, meermaalen in de gefprekken over dit onderwerp heeft voortgebragt; Het was noodig om te doen opmerken, hoe men in dezen zo gebruiklyken zin, iemand veel minder gerechtigd kan achten tot zekere uitfpraak, dan een anderen tot een tegenoverftaand gevoelen; en hoe men echter in eene andere betekenis, welke zich vervolgens zal moeten ontwikkelen, het Recht des eerften kan verdedigen, om voor zich zeiven alzo te oordeelen , als de zaaken hem waarlyk toefchynen te zyn. TWEE-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 439 TWEEDE AANMERKING. iftj Voorftel, *t geen te bewyzen ftaat, bedoelt even min, om het afgetrokken denkbeeld, wegens de Éénheid der Waarheid, en van 's menfchen Zedelyke Verplichting te beftryden. Op die wyze als wy tot dus verre deeden, voor tredeneerende , kan men als van zelve koomen tot een befluit: dat 'er nooit eenig Recht, nimmer eenige bevoegdheid tot eenige oordeel zyn kan, dan alleen, in zo verre dat oordeel met het wezenlyke der zaaken overeenkomftig is, en daaraan volledig beantwoordt; vermits zulk een Recht, met andere woorden, op eene bevoegdheid om te dooien zou nederkoomen y en dit onzinnige zou ftaaven : Ik houde my, of ik ben 9 gerechtigd, om de dwaaling voor waarheid aantezien. Men kan in 't afgetrokkene zeggen: Daar is onder alle verfchillende vonnisvelHngen maar één enkeï oordeel waarachtig, 't welk zich laat voorftellen als de eenige mooglyke rechte en kortfte lyn tusfchen twee gegeven punten, waar van alle kromme noodwendig, afwyken, fchoon de meenigte van dezen zich nooit laat bepaalen. De waarheid, kan men alzo ftaande houden , is ten minften flechts eenerlye ; zy is beftendig en onveranderlyk in alle Wetenfchap, die of de  440 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING de gefteldheden betreft van de voortbrengzels der Natuur , of op haare werkingen en Wetten ziet, of die opzicht heeft op gebeurde zaaken ; die de waare meening van eenig gefchrift of gefprek ten doelwit heeft; of die eindelyk een voorwerp is van het loutere verftand en bloote redeneering. In dit alles kan van twee tegenoverftaande begrippen flechts één gevoelen waarachtig zyn ; het andere moet noodwendig valsch en verkeerd zyn; en dieshalven kan het Recht om te oordeelen alleen huisvesten by hem, wiens gevoelen van den wezenlyken ftaat der zaaken op geenerlye wyze afwykt. Dit Iaat zich gemaklyk overbrengen tot den Godsdienst , 't zy men ze blootlyk befchouwe als een voorwerp van menfchelyke nafpóoring; 't zy men ze van dien kant befchouwe, dat het zedelyk plichtmaatige en het geheiligd welbehagen eens opperften Wetgee- vers daar mede vereenigd zy. Men doorloope maar met een vluchtig oog deze en dergelyke Vraagen : Heb ik Recht om eenig dier te (lachten en het tot myn voedzel te nuttigen ? — ftaat het my vry om mynen Vaderlyken Godsdienst te verlaaten ? — of om alle menfchelyke getuigenis in het ftuk van Godsdienst geheel aan eene zyde te zetten, en my alleen te houden aan dat geen, 't welk my volgens het natuurlyk begrip 't aanneemlykst toefchynt ? Ben ik gerechtigd , om, daar ik weet of erken, dat de Godheid gefprooken en haar welbehagen heeft ontdekt t  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 441 dekt, wegens den zin en de meening dier toefpraak met myn eigen verftand eenigszins werkzaam te zyn ? Ook hier kan men van alle de antwoorden, welke op deze vraagen gegeeven kunnen worden, zeggen: dat de waarheid en het welbehagen Gods eenzelvig en onveranderlyk is; dat alzo dit welbehaaglyke voor God, de eenpaarige en aan zich zelv fteeds gelyke regelmaat is, van 't geen wy te gevoelen, te gelooven, of te verrichten hebben. Men heeft daar omtrent wel eens aangemerkt, hoe de regel, wegens het ééne waare, en het valfche van alle afwyking, weinig toepaslyk kan weezen op dat ganfche vak van voorwerpen, waar in de aandoeningen der zintuigen, of de bevattingen van het fchoone , het roerende, het edele en welftandige gemengd zyn ; vermits alles daar minder ziet op iets beftendigs en onveranderlyks buiten ons, dan wel op de indrukken deswege in de menfchelyke ziel; indrukken die, wanneer wy ons tot enkele byzonderheden bepaalen, door het maakzel en den toeftand van ieders lighaamsgeftel oneindig verfchillen, en aanleiding kunnen geeven tot tegenoverftaande befluiten , welke ieder haaren grond van waarheid hebben in de byzondere gefteldheden ; zo dat hier omtrent het zeggen : dat de Waarheid flegts één is, als gelyk ftaa"inet eene andere Machtfpreuk, welke echter niemand voor een Stelregel van diepzinnige wysheid zou willen doen doorgaan : „ Dat 'er onder alle foorten van voedzel voor den K k k jtnensch  ^42 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING mensch maar ééne fpyze zy, of maar ééne mengeling en maate van foorten, welke voor hem beftendig en op den duur het gezondst en heilzaamst is." Sommigen hebben daarenboven in bedenking gegeeven , of 'er in de menfchelyke zielen ook niet zulk eene gelykfoortige verfcheidenheid, even als in het zintuiglyke heerfche, ten opzigte der oorfpronglyke vatbaarheden, om over zuivere waarheid en zedelyke verplichting, zo als zy door het enkele verftand erkend moeten worden, te oordeelen ? Zonder ons hier omtrent verder intelaaten, merken wy alleen aan , dat dit onveranderlyke van alle waarheid en van alle verplichting, zo als wy in het afgetrokkene kunnen zeggen, dat het in zekere geftelde omftandigheden altoos plaats vindt, wel zyne nuttigheid heeft, om 'er aanfpooringen tot eigen bedachtzaamheid, en vermaaningen tegen vooroordeelen en onberaaden vonnisfen uit afteleiden ; doch dat het, na 'er deze nuttigheid aan verbonden te hebben, voorts geheel onbruikbaar wordt in alle die gevallen, waar in de eene mensch tegen den anderen overftaat in de overtuiging, dat hy alle verzuim en verkeerdheid, gezogt hadt af te fnyden ;t waarom ook alsdan, gelyk wy boven zagen , de daaglykfche uitdrukkingen en gezegden geduurig Zulke fpreekwyzen en toeeigeningen van Recht veroorlooven , welke zeer dwaas en ongerymd zouden worden, byaldien men fteeds alles wilde afmeeten naar den regel: dat van alle oordeelen maar één waarachtig zyn krrn. Dus mag alles wat hier omtrent is by te  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 443 te brengen, gerekend worden, als thans geheel buiten het gefchil, en als zynde vooruit als zeker vooronderfteld en aangenoomen ; even zeker aangenoomen, als het geloof, dat een ieder hoofd voor hoofd van zyne handelingen en van het gebruik der middelen, die binnen zyn bereik zyn, om de waarheid te kennen , en zich van zyne verplichtingen te kwyten, aan den Alweetenden Hartenkenner verantwoording zal moeten geeven; vallende 'er nu alleen te fpreeken over die gedraagingen, welke de menfchen onderling betaamen, in den toeftand waar in zy zich bevinden; byzonderlyk dan, wanneer de verfchillend denkenden, aan de een en de andere zyde, hun gevoelen als het eenige waare blyven aankleeven; wanneer zy betuigen, of zich verbeelden, dat alles wat tot nafpooring dienen kan, alreeds den volkoomenflen invloed op hen gehad hebbe. Het is wel ontegenzeglyk, dat 'er, onaf hanglyk van onze kennis flechts ééne daadlyke ffcand , plaatzing en loop zy der hemelfche lighaamen, die naamlyk, welke daar aan wezenlyk toebehoort. Dit is het beginzel, 't welk allen , die zich met eenig onderzoek des aangaande bemoeijen , aanfpoort om dien waarac.litigen toeftand der dingen te ontdekken en na te vor- fchen. Doch wat kan deze uitfpraak geeven of neemen ? Wat kan zy beflisfen of ophelderen in de gefchillen van Sterrekundigen, die de tegenflrydige gevoelens deswege op waarneemingen en daar uit voort- Kkk 2 fprui-  444 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING fpruitende gevolgen wederzyds gegrond achten ? Niets in het minfte, voorwaar ! —- Even min gevolglyk kan dan ook, het beweeren van eens ieders Recht tot eigen oordeel in 't Godsdienftige, ooit bezwaard worden met eenig verwyt, als of het waarheid en zedelykheid op losfe fchroeven ftelde, en het zelve zo veranderlyk waande als eens ieders uitfpraak medebragt. De gemeene erkentenis, dat onze denkbeelden de wezenlyke natuur der dingen niet veranderen , doet elk een poogen, om zyn oordeel daar omtrent met juistheid te regelen. Doch wanneer deze poogingen haare werking gehad hebben, en de verdeelde begrippen fland blyven behouden , dan kan voorts die algemeene bevatting even weinig van eenige de geringfte nuttigheid zyn, als het den ftuurman op zee iets baat te weeten, dat zyn fchip zich zekerlyk bevindt op eene vast bepaalde Lengte, Oost of West van de have zyner afreize, terwyl hem of de middelen ontbreeken om zich volledig van zyn tegenwoordig flandpunt te verzekeren, of terwyl zyne gisfing deswegen wordt tegengefprooken, op beginzelen , welke een ander meer overeenkomftig met de waarheid toefchynen, en die de berekening, welke de eerfte daar omtrent verkoozen hadt, voor onaanneemlyk verklaaren. DERDE  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 445 DERDE AANMERKING. De Grondregel in het Foor/lel omfchreeven , bevat voor eerst deze ontkenningen in zich : Dat niemand der ftervelingen, zonder eene Godlyke aanwyzing , op enkel redeneerkundïge gronden zich zeiven van alle dwaaling en misvatting vry kan kennen, of daar voor by anderen als zodanig te houden is. Dat ook. dit zelvde waarachtig zy ten opzichte van de meening en het verf and eener geopenbaarde Leer, onder field zynde dat 'er eene zodaanige van den Hemel tot ons is gekoo- men. En dat eindelyk, ten aanzien van het Christendom, geene zulke Opvolgers des Zaligmaakers nu beft aan , en ze der t veele Eeuwen beft aan hebben , . welke zich beroepen kunnen op eenige blyken , die hunnentwege van God getuigen: Dezen zyn myne Geliefden , in welken ik myn welbehaagen heb, hoort hen. m Wanneer wy het als mooglyk onderftellen, dat de aanfchouwelyke kennis wegens alle Godsdienftige waarheid , en de verzekering van onfeilbaarheid in dezen, aan iemand onmiddelyk werdt ingeftort, op eene wyze , die geenerlye redeneering daar over toeliet ; dan toch zou alles zich alleen tot dien verlichten bepaalen Kkk 3 moe-  446* HET REGT OP EN DE VERPLIGTING moeten , en zou 'er geene gelegenheid voor handen zyn , om de overtuiging te doen overgaan tot anderen , welke zich alleen van hunne redelyke vermogens in het nafpooren bedienen moesten. -— Konden wy ook, het zy door onmidlyk inzien, het zy door voldoende bewyzen geraaken tot die zekere overtuiging , dat 'er ergens eenige Godfpraak te vinden was, tot welke wy flechts te naderen hadden, om met alle waarheid door dezelve zo onbeneveld beftraakl te te worden, dat 'er geene misverftanden konden overbly ven, dan is het niet minder middagklaar, dat daar na alle eigen beoordeeling ganfchelyk zou moeten w-yken en te onpas koomen —: ook zouden de aanwyzingen van het nieuwe licht zich zeer openbaar maaken , en bekrachtigd moeten worden , door de gelykvormigheid in alle deszelvs uitwerkzelen op de daar mede. begunftigden. Dat 'er eenig hemelsch onderwys daadlyk aan de menfchen is medegedeeld, wordt eenpaarig erkend door hen die zich Christenen noemen. Ook by Volken hier van onkundig, wordt het mooglyke en daadlyke van zulk eene mededeeling altoos beweerd, ten opzichte van de by hen in zwang gaande Eeredienften, Het waare de blykbaarfte ftrydigheid, ftaande te houden, dat het wettig aangenoomene en erkende in dezen, by hen die zulk eene overtuiging koesteren, niet het richtfnoer hunnes oordeels zyn moest, in alle gevallen, waar in zy van de waare meening dier Goddelyke toe- fpraak onbetwistbaar verzekerd zyn. Dit zou op het  tot eigen oordeel in den godsdienst. 447 het zelvde uitkoomen als zich te beroemen op gefchonken onderwys en hulpmiddelen, en ter zelvde tyd voor te geeven, dat men van onderwys en van die hulpmiddelen geenerlye gebruik te maaken hadt. — Dan daar het Christendom by de oprichting alle eigen overweging der bewyzen, die het zelve onderfchraagden niet vernietigde ; daar het ook tot eenige werkzaamheden van den geest daar omtrent plaats overliet; en daar de groote zaaken die het zelve betreffen, federt vervat zyn in Gefchriften, waar omtrent het nu ook het werk is des menfchelyken oordeels bezig te zyn, zo ter overtuiging, dat de daar in vervatte zaaken geene verdichte fabelen gelyk zyn, als ook ter rechte bevatting van de hoofdleeringen, en ter overbrenging van veele byzonderheden, op de nu betaamende gevoelens en gedraagingen van hun, die jezus als den Godsgezant eerbiedigen ; zo moet ook hier omtrent dat zelvde zyne plaats blyven behouden, 't geen door de algemeene ondervinding in eens ieders eigen overtuiging zo hoogst onbetwistbaar is ; dat naamlyk, niemand zich van alle dwaaling vry mag kennen, en dat een ieder alzo door geene andere dan door redeneerkundige gronden en duidlykheid van bewyzen , het rechtmaatige zyner begrippen aan anderen kan doen blykbaar worden. Het eenige geval, 't geen hier in uitzondering zou maaken, zou alleen kunnen zyn, by aldien die zelvde blykbaarheid, die ons van de Leeringen en het God-  448 het regt op en de verpligting Coddelyk gezag des Zaligmaakers overtuigde, ook met zich bragt eene evengelyke zekerheid , dat 'er van zynentvvege zich altoos gevolmachtigde Leermeesters en van alle dwaaling bevryde Leidslieden in de wereld bevinden , en deze door onbedrieglyke kenmerken van alle verleiders of zelv verblinden zeer gemaklyk zouden te onderfcheiden zyn. In dezen ftaat der zaaken toch, zou de eerbiedenis voor den Hemelfchen Koning , het eerbiedigen van zyne blykbaare Gemachtigden, zo onmidlyk ten gevolge moeten hebben , dat alle liefhebbers van jezus ook alleen naar dat blyvend licht hun oog te wenden zouden hebben , en de ontvangene uitfpraaken in alles met gewilligheid zouden moeten erkennen en opvolgen. «— Bekend is het, welke en hoedaanig hier omtrent de leerwyze en de aanmaatiging der Roomfche Kerk geworden zy; Eene aanmaatiging, gegrond op gevolgtrekkingen uit gezegden des Zaligmaakers , of op bykoomende redeneeringen , welker ongenoegzaamheid by herhaaling ten overtuiglykften beweezen is. ■ Het kan ze- kerlyk niet behooren tot het oogmerk dezer Verhandelingen, dat wy ons op nieuws verledigen, om die enkele Schriftuurgezegden, welke hier toe getrokken kunnen worden, ftukwyze te ontleeden- Ook het eigen onbeftendige dier gewaande gidfen is door het verloop der Eeuwen openbaar genoeg geworden; en wordt ten opzichte van de Kerk van Rome als eene ten overvloed bevestigde waarheid toegeftaan onder allen, welke van dezelve zyn afgefcheiden; 't zy ze voorts  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 449 voorts als niet verbonden aan eenige Godsdienst-leer befchouwd moeten worden; 't zy ze bepaaldelyk behooren tot die Christenen, die in onderlcheiding van —. Hoe fterk waaren van daar hunne vermaaningen tot de Christenen om zich als vryen met zulk een juk niet te laaten belasten ? — Waarom zy ook de gefchiktheid tot zachtmoedig onderwys , om de kwaaden die tegenftaan te verdraagen, en allen twist en toorn deswege afteleggen, met zo veePpp 2 le  484 het regt op en de verpligting le woorden telden onder de uitneemendfte verfierfels der geenen, die als opzieners, leeraars en voorgangers na hen koomen mogten. Welk een byster, doch ook welk een beflisfend onderfcheid tusfchen saulus, den hittigen Vervolger, en paulus, den nu wel yvrigen, doch tevens zachtmoedigen en liefderyken Leeraar des Evangeliums, wien het als aan woorden ontbrak, om het onzinnige zyner voorige handelwys fterk genoeg naar zyn eigen begrip uittedrukken \ In dien paulus toch (zo het anders ooit loflyk zyn kon in eenen aardfchen zin anderen te dwingen om in te gaan) zou het nalaaten hier van hoogstberisplyk moeten geweest zyn, om dat hy in eene kwaade zaak alzo geyverd hebbende, niets van dit alles hadt laaten blyken of nagejaagd, toen hy met overtuiging wist, zich aan eene betere en hemelfche Leer verbonden te hebben; betoonende alzo dat yveren, 't geen dus onzinnig en zonder verftand gefchiedt, alzins af te keuren , en nu van gevoelen te zyn, dat de waare Wysheid zich aan haare befcheiden vruchten kenlyk moest maaken, en dat de eenigheid des geests door den lieflyken band des Vredes en door het gefaamenlyk en vrywillig betrachten van de waarheid in de liefde moest gezogt en bevorderd worden» vier-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 483 VIERDE BEWVSGROND. De erkende Beginzelen der Protestanten. Alle bewys, van dien aart, dat het alleen uit de eigen begrippen der geenen tot wien men fpreekt, ontleend wordt, fchynt doorgaans van minder wezenlyke kracht, dan zulke betoogingen, welke deze behulpzels geheel niet behoeven. Echter moet men toch altoos eerst in zekere beginfelen eenftemmig zyn , en befpeurt men gemeenlyk , dat men zich hier van eene veel gewenschter uitwerking kan belooven — ook is zulk redeneeren te minder verwerpelyk, in gevalle die begrippen niet flechts op eenen loslyk opgevatten waan fteunen , maar wezenlyk met de waarheid ten vollen overeenkomftig zyn. Zodaanig is het gelegen met den Bewysgrond, welken wy thans aanvoeren. Welk nadenkend gemoed kan de Kerklyke Gefchiedenisfen hebben ingezien, zonder 'er ten minften dit uit geleerd te hebben, van hoe weinig vrucht het geweest zy, dat geen 't welk men voor waarheid hieldt, zonder voldoend bewys aan anderen door enkele befluiten en machtsbepaalingen te willen voorfchryven ? Zonder 'er uit geleerd te hebben, welk een ver- bazenden rol tydlyke bedoelingen en menfchelyke drif- Ppp 3 ten  486 het regt op en de verpligting ten fpeelden onder de ftrydende partyen ? . Welke elendige verwarringen daar door te weeg gebragt werden, en hoe daar door de uitwendige toeftand des Christendoms eene gedaante hadt verkreegen, van dat geen 't welk je zus en de Apostelen geleerd hadden, zeer verre afwykende of 'er vlak uit tegen ftrydende? —- Dit juk was zo ondraaglyk geworden; alle menfchelyke kundigheden en behaaglyke wetenfehappen hadden 'er zo geweldig een neep door gekregen, dat de barbaarsheid en onkunde allerwege doorgedrongen was. De herleefde Letterkunde baande eindelyk eenigszins den weg tot die gelukkige dagen der Hervorming, waar in op verfchillende plaatzen eenige liefhebbers der waarheid het waagden, zich van alle menfchelyke banden los te maaken; de van ouds aangenoomen en bekende Schriften der eerfte Grondvesters van het Evangelie met allen lust ter bekooming van kennis te onderzoeken; de waarheid te verftaan; zich het oordeel wegens de overeenkomst of ftrydigheid der heerfchende begrippen met dezelve aan te maatigen; en aan de overtuiging welke zy alzo bekwaamen, met alle mooglykheid getrouw te zyn. Rekenfchap en verantwoording van hun Geloof te geeven was hunne naaste bezigheid, en fchoon zy ook (gelyk niet anders weezen kon) hunne verfcheidenheden hadden, vonden zy evenwel genoegzaamen by val onder allen, die maar tot het leezen of begrypen der Heilige Schrift in de eigen moedertaal aanleiding hadden, om de verkeerdheden van het Pausdom  tot eigen oordeel in den godsdienst. 487 dom te doen bemerken, waar toe ook het eenmaal opgewekt gezond verftand genoegzaam kon gerekend worden. Zy die zich in dit licht verblydden, verdeelden zich zints weder tot kleindere Gezindheden en verlooren helaas! den eenigen grondflag huns beftaans maar al te veel uit het oog. Voor deze allen evenwel is het onloochenbaar, dat 'er twee zeer beroemde en wyd van een gelegen tydvakken zyn geweest, waar in het verlaaten van, en uitgaan uit die Gezindheid, waar in men opgevoed was, heerlyk en allerrechtmaatigst was, in weerwil van den haat, waar mede zulk eene verandering doorgaans en ook nu nog niet zelden belasterd wordt. . Zy die als Jooden of Heidenen de vaderlyke inzettingen vaarwel zeiden, en niet bleeven by 't geen zy geleerd hadden, daarom om dat zy het verwerplyk bevonden en zich iets beters aangeboden zagen, zy werden Christenen; en byaldien wy hen hier toe niet ten vollen gerechtigd houden, omhelzen wy eene ftelling, by welker opvolging zekerlyk alles wat het Christendom raakt, zeer fchielyk zou hebben moeten uit- fterven. Zy die als Leden der Roomfche Kerk voorheen aan deszelvs Leer onderwerping beloofd hadden, begreepen een hooger Meester te moeten volgen, en de Leer van je zus alleen te moeten vasthouden , zo als dezelve in de oorfpronglyke Schriften huns oordeels vervat was. Ook tweemaal is dus de proef genoomen, dat de waarheid zich zelve wel den  483 het regt op en de verpligting den weg weet te baanen; dat zy toegang kan vinden tot de gemoederen der menfchen; dat deze het afwykende wel weeten te onderfcheiden, en dat ook op den doorgaanden toeftand der menfchen ter verkryging van kunde en waarheid zeer toepaslyk mag gemaakt worden, de fraaye gedagte van xenophon, waar mede hy zyn gefchrift begint wegens de opvoeding van cyrus. Hy verwondert zich aldaar over de onbeftendigheid aller Regeeringsvormen, en vraagt hoe het bykoome, dat de mensch doorgaans zo onhandelbaar zy tegen de geenen die hem beheerfchen; daar alle dieren zich hier toe zo gemaklyk vlyen, en zich het gewilligst en vriendlykst betoonen jegens hunne eigenaaren, welke zy zelvs van allen hunnen opbrengst voordeel laaten trekken? En hy befluit 'er over, dat dit onhandelbaare minder te zoeken zy in de beheerschten, dan wel in het eigen verkeerde der heerfchers en in de wyze waar op zy zich jegens anderen gedraagen. Ook alzo zou men misfchien over de traagheid en het dwaaze der menfchen in dezen minder te klaagen hebben, indien maar zy die het onderwys op zich neemen, dit naar de behoeften der meesten wyslyk regelden; hen tot eigen beoordeeling allerwegen opfcherpten, de waarheid eenvoudig voordroegen, ze met goede bewyzen ftaafden, ook tegenfpraak duldden, en in zekere maate aanmoedigden, de onkunde in het onzekere belyden, en het min blykbaare of alleen waarfchynlyke van  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 489 van het gewisfe, het min gewichtige van het noodige -onderfcheiden wilden. q 'ï. ■>;■.■>.; jdocihqO ètifë. oiji jaa t 2 usbciüoïocl Den geenen, die by dit alles nog eenig gezag der Oudheid verlangen mogt, mag men,iverzenden naar de plaatzen aangehaald door den geleerden barbeyrac in zyne Aanmerkingen over de Verdraagzaamheid pag. 36 en 37. Byzonder uitftekend boven allen is inzonderheid het gezegde van tertullianus. — „ 't Is een foort van Ongod-sdienftigheid de menfchen in zaaken van den Godsdienst van hunne vryheid tc berooven; hen te beletten dat zy zich eene Godheid verkiezen, hun dien geenen, dien zy wijlen, niet te laaten aanbidden; en hen te dwingen, dat zy dien aanbidden, dien zy niet willen. Geen God, geen mensch zelfs zou hebben willen, dat iemand hem tegen zynen wil diende alle menfchen hebben. een natuurlyk Recht om zulk een Godheid te dienen als hun behaagt; en de Godsdienst des eenen doet den anderen noch goed noch kwaad. Ook voegt het den Godsdienst niet de menfchen te dwingen, dat ze deezen meer dan een anderen omhelzen, om dat alle Godsdienst vrywillig is en niet door geweld moet worden aangenoomen." (*) Het onbeftaanbaare van it'; > \%a r'-*Wv,t , ee& (*) Hier laaten zich byvocgen eenige fchoone gezegden, welke men •ginds en elders verfpreidt vindt. Zy die den dienst Gods niet als.bywerk behandelen, worden ook in het menschlyke de besten be- •ilanj 1-'jj .Sqi bmèLhi b aatirm i ■ 1 - .... vofl-  490 het regt' op en de verpligting een tegengefteld gedrag voor hun die zich Protestanten noemen, wordt op het geestigst gegispt door den beroemden steele in zyne Opdracht aan Paus clemens den 'XPm En waarlyk, hoe noodig het ook foms geworden zy hier over wydloopig te handelen, langs eenen zeer korten weg zal elk Protestant, die-het Evangelie leest, hier toe koomen, en van de vooroordeelen die hy hebben mogt terug gebragt moeten .worden, indien hy maar op deze weinige bedenkingen nadruklyk peinst. My is geboden je zus na te volgen, ziende in die navolging ook op de levens- wy- Tonden oVoj to Gaov iv ira^yu cifioviriv t* wgóV «vögaWy 'fgwtm luc i anus de Imaginibus. In 't leven van josephus den Joodfchen Gefcbiedfchryver leest men', hoe hy aan zyne Geloofgenooten, die fommige aanzienlyke vreemdelingen de befnydenis wilden opdringen, den raad gaf, dat eenieder God naar zyne verkiezing, niet naar dwang dienen moest. Auv ïxxsov Kotïct ﻫt5 ir^oai^iv Qiov sWe/Btiv «MoL pij f*n* /3i*f. athanasius zeiv, wiens gedrag in dezen met zyne redeneering niet altoos ftrookte, verweet den Ariaanen dat zy 't eerst tot de burgerlyke macht toevlucht genoomen had- «jen. Elders fchryfe hy y*i » *utoV » &x£óptvo( dKh» *g Tc^wti StS*c, tMyi W jwev, 'ux)i fl&« om5 w\ Jptk &ikn* «3r«^>» Epift- ad fclitar- agent: Non est autem prudentis, errantes odisfe; alioquin ipfe fibi odio erit. Seneca de ha lib. ï. cap. XIV. m'aecus ANToarrrius h pjv Swami, pW^ Alles blyft hier blootelyk by eene aanwyzing van kunde, welke de ingezetenen geheel onverplicht laat om 'er gebruik van te maaken, of eenen weg die hun beter aanflaat inteflaan. Niemand wordt 'er door bepaald om de aange- bo-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 511 boden hulp niet te moogen weigeren. De par- tyfchap klimt hier voorts zelden tot eenige hoogte. En dan nog is de bevordering tot zulk een meesterichap nimmer verbonden aan eenige byzondere leerwys of behandeling. Onder de bevorderden vindt geene mindere verfcheidenheid plaats, ten aanzien van het byzondere van veelerlye geneeswyzen. De titel of waardigheid ter aanpryzing laat zich lichtelyk bekoomen, als gaande het onderzoek over niets meer, dan over de noodige en algemeene gronden. Zy wordt gewoonlyk alleen geweigerd aan de zulken, die van alle kennis der eerfte beginfelen ontbloot zyn, En dan nog, hoe wonder vreemd zouden niet alle burgers ophooren, wilde men hun de vryheid betwisten, om onder die bevorderden naar eigen welbehagen den geenen wien het hun gelieft uittekiezen! Een oordeel voorwaar, 't welk een ieder zich om het zeerst aanmaatigt en voorbehoudt, fchoon men ook hier die keuze veel al als zeer ongegrond befchouwen, en naar waarheid zeggen mooge, dat van de duizend naauwlyks één de vereischte bekwaamheden bezitte, om nopens die beflisfing zich rechtmaatig voor zich zeiven te verantwoorden. Hoe weinig reden van klachte waaren 'er, indien de Godsdienst nimmer verdere bepaalingen ondergaan hadt dan in dezen plaatfe grypen! Eindelyk behoort hier nog toe de bedenking wegens geldboeten en bezwaaren, die in het burgerlyke veel at  512 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING al als zeer rechtmaatig, althans verre af van eenige onbillykheid geacht worden ; en die niet zo zeer voorkomen als ftraffen wegens misdaadigheid, dan wel als wettige en geenszins verwerpelyke lasten, opgelegd aan hun die van hunne natuurlyke vryheid op zekere wyze gebruik gelieven te maaken. Ieder heeft Recht voor zich zei ven te beflisfen, of hy den echtenftaat, of den ongehuuwden voor zich verkieze; of hy op zekeren weg gelieve te reizen, of denzelven niet te betreeden. Doch zou eene belas¬ ting op de ongehuwden of op het gebruiken van een toebereiden weg daarom als eene fchending van het Recht der Natuur berispt kunnen worden ? Laaten 'er zich zo ook niet veele beroovingen van Eer of andere onaangenaamheden, 't zy van mindere befcherming, 't zy van eenig daadlyk nadeel uitdenken, welke in dezen nuttiglyk te bezigen zyn ter voortplanting van de waarheid en ter uitrooijing van het verkeerde? Hoe vreemd deze bedenking ook hier ter plaatfe fchynen mooge, des kundigen kan het niet onbekend zyn, hoe zulk een voordracht ook by veelen zeer aanneemlyk voorkoome, en hen beguichele, die wel van de vervolging ter dood zich afkeerig betoonen, doch die de by hen vermeende waarheid, gaarne door foortgelyke zachtere middelen, gelyk zy ze gewoonlyk noemen, gehandhaafd zagen, en zich van daar eenig goeds belooven. Hoe blykbaar ondertusfchen is niet in de bygebragte voorbeelden, liet geheel bepaalde oogmerk, om de noodige uit- gaa-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 513 gaaven der Maatfchappy met des te meer evenredigheid te doen draagen, zonder eenig uitzicht om aan denkwyze of verkiezingen het minfte bedwang toete- brengen? En hoe volkoomen zeker is het van den anderen kant, dat alles wat van dien aart is, in den Godsdienst alleen werken zal op de lichtvaardi- gen en onbezonnenen ? Al waare het ook dat hier ooit iets goeds uit voortkwaame (gelyk een anders doodlyke fteek by toeval redding in eene borstkwaal kan te weeg brengen) volgens den aart der zaak kan 'er nimmer iets anders dan verderf uit voort- fpruiten. De liefhebbende menfchen - vriend kan voor veel verleiding by de onftandvastigen hartelyk fchroomen. Doch hoe veel ander kwaad is in de wereld 't geen niet te fluiten is. Wie ook zal hier de maat bepaalen kunnen? 't Geen u van weinig aanbelang in het bezwaar toefchynt, zal het niet by eenen ander hard genoemd worden, en omgekeerd? Zy die de voorige bedenkingen wegens den Godsdienst in 't gemeen en den Christelyken in 't byzonder hebben nagedacht, en ze nogmaals herleezen, zullen, naar wy vertrouwen, ook in dezen het waarlyk onvoldoende en onregelmaatige bemerken, en het edelmoedige, het redelyke erkennen van hun, die allen byftand des uiterlyken dwangs te laag keuren, om 'er hunne goede zaak mede te bezoedelen ; en die nedrig genoeg zyn om eenige voorbaarigheid of misflag in hunne eigen redeneering te vermoeden, byaldien kundige en eerlyke lieden hen T11 niet  514 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING niet met hunnen by val vereeren; laatende de te rechtbrenging der onwilligen, na de voordragt hunner bewyzen gaarne over aan dien Heerfcher in den hooge , wien het kennisneemen daar van alleenlyk in den uitnemendften zin toebehoort. TWEE AFZONDERLYKE TEGENE-EDENKINGEN» Een zeker foort van Leezers zou kunnen vraagen ï Volgt niet uit al het bygebragte, even gewis als het ovrige, dat alle kastyding, hoe ook begreepen, nutteloos is om het verftand te verlichten of den wil te buigen ? Past uwe redeneering wegens alle begrip van het plichtmaatige en waare, niet even zeer op den eerften aanvang en de beginfelen onzer kennis en neigingen, als op den verderen voortgang? Maakt de redeneering dus niet alle dwangmiddel zelfs in de kindfche jaaren verwerplyk? En is echter het niet onthouden van de roede, om den jongen te tuchtigen, niet als een der eerfte lesfen, welke de Natuur aan den rechtfchaapen vader geeft om de buitenfpoorigheden te beteugelen ; eene les die ook door den Godsdienst ten hoogften bekrachtigd wordt ? — —— Wy hebben vooraf reeds aangemerkt, dat het vroegfte tydperk des Levens thans niet behoorde tot onze befpiegeling, als vorderende doorgaans andere regelen dan die, welke op de volwasfenen toepaslyk zyn. Onder dezen is toch nooit iemand, die zich over de medemerifchen een  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 515 een gelykftaande macht met die der ouderen over de kinderen te recht zal kunnen aanmaatigen. Doch om nader te koomen; ook hier kan-de ouderlyke teugel nergens anders roe werken, dan om zulke buitenfpoorigheden in het daadlyke te bedwingen, welke min af hanglyk zyn van een befluit des oordeels, dan wel van het weerbarflige en wufte der neigingen, die zonder eenig nadenken worden ingewilligd. En op het oordeel of begrip enkel door kastyding werkzaam te zyn, of deze zelfs daar toe te bezigen, ziet een ieder hoe belachlyk het zy. De ondervinding toont ook daar van dikwyls de deerlyke gevolgen; zo dat zelfs in dezen alle verftandigen het verre weg eens zyn in het verkieslyke, om de jeugdige gemoederen door eigen bedenking en gepastlyk overreedende famenfpraak , meer dan door enkel gezag te leiden. De over¬ brenging op den volwasfenen ftaat der zulken, die in allen opzichte geacht moeten worden aan' zich zeiven toevertrouwd te zyn, is derhalven hier in allerongelukkigst, en kan geene verdere aanmerking verdienen. Nog anderen eindelyk mishaagt, wel de zaak zelve , niet; zy zien wel het overeenkomftige der verdedig.de ftelling, met de waarheid, met gezond verftand en Godsdienst. Maar 'er blyft altoos by hen over eene afkeerigheid, ten opzichte van het openlyk verdedigen en voorftaan van zulke waarheden. Zy vrezen dat het hier mede in de daad al veel op dezelvde wyze gaan zal, als met de opvyzeling van andere Ttt 2 Rech-  5l6 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING Rechten, met het recht by voorbeeld der zulken, die tot jaaren van onderfcheid gekoomen en hunnen zinnen machtig zyn, om in zaaken des huwlyks voor zich zeiven te kiezen. Ook bier kan men zeggen, dat het onderwerp verbaazend gewichtig zy; dat het 't naaste raake en geheel voor reekening ligge van den kiezer, die over het behaaglyke en mishaaglyke, over zyn eigen gevoel en welzyn best kan raadpleegen; terwyl men een breeden lyst kan ophangen van by-oogmerken welke de ervaarnis leert, dat ouders en opzieners te deerlyk bezielen kunnen; weshalven ook zulke breede opgaaven wegens het Recht van eigen keuze den jongen van jaaren meestal uitftekend pleegen te behaagen. » Laat 'er zich evenwel, kan men vraagen, niet eene zeer groote rneenigte van dwaaze en ongelukkige echtverbintenisfen aanwyzen, welke nimmer plaats gevonden zouden hebben, indien die zogenaamde Rechten der minder- jaarigen hun nimmer waaren voorgedraagen ? En geraakt iemand zelve eens daadlyk in het ongeval, dat hy zich gegriefd voele door de onzinnige driften en vooroordeelen, waar mede in dezen gehandeld wordt, en die hem doen zien, hoe duizenden den goeden raad verwierpen en hun eigen blykbaar onheil met oopen oogen in den mond liepen; Hoe fchielyk helt hy dan over, om de Predikers van dit Recht geduurig te voorzeggen: dat zy het zich misfchien geweldig beklaagen zullen? Hoe duidlyk bevindt hy dan veel al, dat de daadlyke beteugeling fchier het ee-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN. GODSDIENST. $lf eenig middel zy tot behoud; -het eenig middel, om alzo nadenken en inzien te weeg te brengen, en mooglyk naderhand de tegenwoordig zo hard fchynende kwelling in een bron van verheuging te doen veranderen ? In het geval waar op hier gedoeld wordt, kunnen voorwaar toeftanden voorkoomen en handelingen te voorfchyn gebragt worden, welke beide den ouden en den jongen veeltyds tot fchande ftrekken. De verfcheidenheid van gedachten kan hier wederzyds gedreeven worden tot eene hoogte, waaromtrent de uitfpraak twyffelachtig en met een> verfchillend oog moet worden ingezien door gemaatigde en bedaarde perfoo* nen, die van buiten worden ingeroepen. 'Er is derhalven niets anders over, dan beide niet alleen hunne Rechten, maar ook hunne Plichten te leeren kennen. Zo gewichtig als het is wegens het ééne vry uit te fpreeken, zo ontzaglyk belangryk is het niet minder, wegens het andere ingefpannen te denken, om de bekoomene vryheid niet te doen ontaarten tot eene losbandigheid, waar mede de betaamlyke verdediger en gebruiker zyner Rechten geenerlye gemeenfehap verkiest te hebben. Even zo is het met de zaak van den Godsdienst gelegen. Wyslyk is daarom het tweede gedeelte van onzen taak nu dervvyze beperkt, dat ook daar omtrent en ten opzichte van dat plichtmaatig gebruik het noodige nu aan te wyzen ftaa, op dat de kenner van zyne beftemming eh van zyne Rechten dezelve in zyne handelingen allezins tot de waare bedoe- Ttt 3 ling  5l8 het regt op en de verpligting ling doe uitloopen. Eer wy ons evenwel hier toe begeeven, voegen wy ten befluite hier nog iets by, 't welk'in dezen wel verdient te worden gade geflagen. eenige tot dit onderwerp behoorende opmerkingen. Niets is gemeener onder de menfchen, dan dat men de Characters en geheele denkwyze van anderen beoordeele , en 'er gunstig of ongunstig over vonnisfe, alleen uit hoofde van zekere enkele ftukken, die men of als pryslyk of als verachtlyk houdt; die ons ten minften op eene uitftekende wyze behaagen, of waar tegen wy ongemeen zyn vooringenoomen. — En deze afkeer of goedkeuring vestigt zich hier veel al, zo wel op aanftootlyke en vreemde, of by ons geliefkoosde gevoelens of begrippen, als op uitwendige daaden, die in fommige gevallen veel beflisfender de gefteldhe- den des gemoeds aanwyzen. Alle voorftanders van het Recht eens iegelyken, om in zaaken van den Godsdienst te oordeelen, worden dus by fommigen gehouden, even als moesten ze daarom alleen voor uitftekende in Godsvrucht worden aangezien; en als waaren allen die eenig bedwang goedkeurden of begunftigden, daarom alleen de fnoodfte huichelaars en deugnieten. En het ftaande houden van dit Recht als in, zyn eigen natuur onbepaald, doet wederom p . iT an-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. §19 anderen aangaande deszelvs verbreiders fpoedig oordeelen, dat zy met het zuiver en onvervalscht bewaaren van de oorfpronglyke Leer des Evangeliums byster weinig moeten ophebben. --— Onze gepeinzen over het onderwerp dezer Verhandeling bragten ons hieromtrent meermaalen aanmerkingen te binnen, waar van wy meenen dat de mededeeling nuttig zyn kan, en flof tot gemaatigdheid in dit beöordeelen zal kunnen opleveren, aan allen die 'er met hunne gedachten ernftig op ftil ftaan. Hoe zonderling verfcheiden in werkingen en gevolgtrekkingen vertoonen de zulken zich fomwylen, die het in beginzel eens zyn , althans zeer weinig van eikanderen verfchillen ? —— De Gezindheid der Kwaakers gelooft zich in het Godsdienstige door de eigen werking en onmidlyke verlichting van Gods Geest allenthalven geleid. Zy kent zich misfchien in het wezenlyke der verbeelding .geene mindere onfeilbaarheid toe, dan waar op de Kerk van Rome immer boogde. Met eene zachtaartige gefteldheid evenwel, en misfchien met eenige redenkaveling, bekommeren zy zich fchier nimmer om eenigen invloed te verkrygen, veel min om hunne gevoelens door redenen aantepryzen. Zeer beftaanbaar met zich zeiven, moet men zeggen, berusten zy met eenige wysheid in het werk des meervermogenden oorfprongs; aan dewelke zy het gerustlyk toebetrouwen, dat dezelve ter bekwaamer tyd zyn beftek volvoeren en het zelve volkoomen tot ftand  520 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING ftand zal brengen. Waarom verwekt dit voorbeeld niet een grooter eenpaarigheid in het gedrag van hun, tot welker Hellingen het behoort, dat de mensch van natuure tot het begrypen van alle Goddelyke zaaken dood en ganfchelyk onbekwaam is ? Zy die zelfs de prediking des woords, en alle poogingen van 's menfchen zyde als geheel krachteloos befchryven; en die meteen ander woord, van de Goddelyke Genade, daar aan alles wat de Godsdienst in ons ten goede kan voortbrengen, willen hebben toegeëigend? Hoe be- weeren dezen echter veeltyds in eenen adem, het vruchtelooze van alle eigen werking ten goede; en hoe zoeken zy des niettemin te gelyker tyd, zo door het begunftigen van verfcheidene geiirengheden, als door redenen waar aan zy eene overtuigende kracht willen gehecht hebben, zich te bevlytigen, om hunne {tellingen de overhand te doen bekoomen? . De Kerk van Rome aan den anderen kant, houdt het daar voor, dat haare Rechten des oppergezags zeer bewysbaar en bevatlyk zyn en echter vergenoegt zy zich niet, met de kracht dier bewyzen; maar wil het onderzoek alleen in zo verre toeftaan, als 'er de door haar begeerde onderwerping opvolge; pleegende anders haaren banblikzem uit te fpreeken, of doorgaans haare geweldaadigheid te doen gevoelen aan hun die zich het tegen fpreeken onderwonden. Meest alle vervolgers onder de Christenen zag men tegen de verfchillende medebroeders woeden, en voor een groot gedeelte fcheenen zy de Jooden ongemoeid over te laaten aan hunne over-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 521 overtuiging; even als bezaten dezen een uitfluitend voorrecht ter verwerping of befpottkig, waar aan zich niemand behoefde te ergeren. (*) De zulken die het Recht van anderen tot eigen oordeel betwistenden, gaaven in hun ganfche gedrag en levenswyze in zeer veele gevallen blyken, dat zy aan den Godsdienst weinige kennis bezaaten, noch met den zei ven fchier iets anders bedoelden, dan alleen de vertooning , en het genieten of vermeerderen van de tydlyke voordeden daar aan verbonden. —- Mag men echter van hier wel befluiten, dat allen die hier in dwaalen van den zelvden ftempel zyn? Ook dit be- fluit heeft zyne tegenbedenkingen, zo in den onverftandigen yver van eenen saulüs, als in de onpartydige befchouwing van de levenswyze van eenigen der zulken, van wien het zich laat gelooven, dat de bekommering, voor het geen zy heilzaamst en ter zaligheid leidend keurden, hen ook van daar daaden deedt verrichten, waar omtrent zy door de kracht der vooroordeelen den aart van het verderflyke niet genoeg doorzaagen, en aan de andere zyde overdachten. Deze toeftemming baare dan ook geneigdheid, om het '(*) Zonderling was hieromtrent een Canon van het TV de Concilie van Toledo, de Judceis autem prcecipit fancta Synodns, nemini deinceps ad credendum vim inferri. Cui enim vult Deus, faiferetw, en qiiem vult, induwt, Vvv  522 het regt op en de verpligting het oog te vestigen op zo veele uitneemende voor» ftanders van waare Deugd, zo wel als van Christelyke Rechtzinnigheid, gevormd naar de eigen Leer van jezus, welke zich betoonden van alle onverfchilligheid verre te zyn afgefcheiden, en de vuurigfte zucht te koesteren tot alles, wat hen de Leer der Zaligmaakende Genade te recht leerde kennen, en die evenwel te gelyker tyd voor het onvervreemdbaars Recht van een ieder om in zyn oordeel vry gelaar ten te worden, yvrig in de bresfe fprongen. • En verwonderen wy ons voorts over die ftrydigheden en onbeftaanbaarheden der grootfte mannen met zich zeiven, welke nu eens de beroemdfte verftanden en uitnemende handhavers zo 't fcheen van waarheid en billykheid, hervormden in goedkeurers der bysterfte onzinnigheden in 't Godsdienftige, wanneer ze maar door gewoonte geheiligd waaren; Dan wederom den Rechtmaatigen verdediger van eens iegelyks wettig Recht om voor zich zeiven te onderzoeken en te vonnisfen, aan ons vertoonen, als in de waarheid geen belang ftellende, en daar omtrent in de onverbeeldlykfte maate onverfchillig. Met twee voorbeelden zal ik my hier omtrent vergenoegen en daar mede deze Afdeeling fluiten. Van dien beroemden cicero, welken wy boven aanhaalden, hoe hy de zucht naar waarheid, als 'smenfchen hoogfte volmaaktheid befchreef, kan men veeIe andere heerlyke plaatfen uit zyne fchriften bybren-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 523 gen, welke den wyzen affchetzen, als zich in alles door reden, orde, fchoonheid en welvoeglykheid laatende beftuuren; achtende zich niet tot enkel fpel en jok, maar tot verhevener en ernftiger zaaken gefchaa- pen. De zulken, die zich enkel aan lust en zin- lykheid overgeeven, wilde hy veel eer tot den rang der dieren om onder dezelven te leeven, vernedert hebben, dan toegelaaten tot eenige wichtige onderhandeling; zeggende, dat de rechtvaardigheid haarengrondflag heeft in de goede trouw, of de overeenkomst van daaden en gefprekken, en dat geene ongerechtigheid grouwlyker is dan der zulken, die wanneer zy het meest op bedrog uit zyn, dan nog braaf-willen fchynen. Hy wilde de dapperheid of grootmoedig¬ heid met waarheid - liefde gepaart doen gaan. ——. Weigerde den naam eens grooten mans aan hem, die alleen op het oordeel en den lof der onkundige meenigte zag; deedt den aanfpraak op dezen naam beftaan in het bewerken van het moeilyke en nuttige, en verbande daaruit alle gelykenis met die laf hartigen, die hun gevoelen daar het alleraanneemlykst is, uit vrees voor afgunst niet durven voortedraagen. Hy vertoonde den plicht der goedwilligheid, als alle menfchen omvangende, maakende die geenen gelukkig, wien wy iets van het onze leenen, en daar door nuttig kunnen zyn. -— En hy fprak van de vriendfchap, welke hy zo hoog verhief, als geheellyk de waarheid zoekende, geenerlye geveinsdheid duldende, en geen beftaan kunnende vinden , ten zy vrienden onderling voor eikanderen het . - Vvv 2 hart  52;}. het regt op en de verpligting hart open hebben, en wederzyds alle bedekzelen fchn- wen. En echter was 'er by dien zelvden man, in alles wat den Godsdienst raakte, als een ganfche ftilftand ten opzichte van alle deze werkzaamheden, om 'er van zyne nafpooringen en fomwylen treflyke gedachten eenig gebruik by te maaken. In dit alles nam hy even als de onkundigfte deel in al het befpotlyke» 't geen toen plaats greep, en het geen hy zelv belachtte;, en was daaromtrent zyn ganfche gedrag als eene beleeving van dien, elders door hem onder den naam van cotta uitgedrukten, en gewis zeer verfoeilyken ftelregel: „ Ik verdeedig, en zal altoos verdedigen de ftatelykheden en Godsdienftigheden die van de Voorouders zyn overgeleverd;, en zal my daar van door geene gefprekken eens geleerden of ongeleerden immer laaten afbrengen; oordeelende dat ik die Voorouders ook zonder eenige rekenfchap van hun te vorderen geloof moet geeven; en dat die achtbaare mannen, die aan het vaderland zo veel dienst gedaan hebben, op die ingevoerde heiligdommen de grondflagen gevestigd hebben van eenen flaat, die voorwaar zonder de gunst der Godheid nooit tot zulk een bloey zou gekoomen zyn." Het ander voorbeeld is dat van dien zelvden fred rik den IIden dien wy voorheen over de Rechten des menschdoms zo gegrond hoorden redenkavelen± • Hoedanig evenwel was zyne oprechte belangnee- ming in Godsdienftige kennis! althans het denkbeeld dat eenig fterveling uit den gemeenen hoop, daar uit eenig  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 525 eenig voordeel zou kunnen trekken, fchynt verre van bem geweest te zyn: zo dat de verachting des menschdoms van dien kant, om zich eenigszins redelyk en verftandig te gedraagen, als een Hoofdtrek zyns Characters fchyne te hebben uitgemaakt, zo als veele en onderfeheiden plaatzen in zyne gemeenzaame Brieven ten duidlykften aanwyzem „ Wat al domkoppen (dus fchryft hy) die niet denken! hoe veelen die aan hunne vermaaken zyn overgegeven, en wien het redeneeren vermoeit! wat al eerzuchtigen die enkel met hun doel zyn ingenoomen! hoe weinigen onder de groote meenigte die wenfchen onderwezen en verlicht te worden I De dikke mist die van de Xde tot de XIII1e Eeuw het menschdom verblindde, is geweeken; evenwel zyn de meesten byziende; by fommigen zyn de oogleden als toegekleefd. By aldien de Wysgee¬ ren eenen ftaat konden oprichten, geloof my, binnen een halve Eeuw zoude het Volk nieuwe bygeloovighe- den zoeken. Dit is het zwak der menschheid; het ligt in het weezen van den mensch, het is 'er altoos geweest en zal 'er altoos zyn. Het voorwerp van eerbewys kan veranderen, zo als de mode van E*-ankryk; maar wat fcheelt het my, of men zich nederbuige voor een ongeheveld Brood; voor den God Apis; voor den Verbondskist; of voor een Standbeeld ? 't Is niet de moeite waard daar in te willen kiezen! , Ten opzichte der Vraag: of het volk fabelen misfen kan in een Godsdienftig famenftel;- ben ik van een ontkennend gevoelen, vermits die fchepzelen, Vvv 3 welr  526" het regt op en de verpligting welke men in de fchoolen redelyke noemt, in de daad weinig reden bezitten. —— Wat zyn eenige verlichten tegen de onnoemlyke meenigte die den ftaat formeert ! ■ Hoe de met de melk ingezoogene vooroordeelen te overwinnen! Hoe tegen de gewoonte , het bolwerk der dwaazen te redeneeren! Hoe dat zaad des bygeloofs te ontwortelen, 't welk de Natuur in 't menfchelyk hart gelegd heeft! Zy die oprechtlyk ten nutte des gemeenen menschdoms werken, zyn by my gelyk, aan wylen den Abt de sain t pierpvE, eerlyke droomers! Geloof my, de uitvinder der konst om de fpyzen wel te doen verteeren, zou nuttiger voor de wereld zyn, dan een wysgeer die alle vooroordeel verbande! Gedenk aan dit zeggen van fontenelle: zo ik de hand vol hadt van waarheden, ik zou my lang bedenken eer ik ze opende. Het gemeen verdient niet verlicht te worden. Gefield dat gy het menschdom uit alle dwaaling trekken kondt, is het nog eene zaak van navraag, of dit der moeite waardig waare! Ook wanneer het gebeurd mogt zyn, zou misfchien eene nieuwe bygeloovigheid op de oude volgen; want ik houde my verzekert dat de neiging hier toe den mensch is aangebooren. ■ Maar wat dan te doen ? . De Zedenkunde in fland te houden, en daar •omtrent het noodige te hervormen. Hen die eenig aanzien bekleeden, en invloed hebben op het Staats- beflüur, te verlichten. Het bygeloof als met volle handen met fpot te overlaaden; de leerftukken uit  tot eigen oordeel in den godsdienst. ^7 uit te jouwen; en valfchen yver te verdooven; om alzo'de geesten aan eene algemeene verdraagzaamheid te gewennen. Wat ligt 'er voorts aan gelegen welk een dienst het volk aankleeve?" Zie daar twee voorbeelden van eigen ftrydigheid met zich zei ven, welke ons doen zien hoe de aart der zaake in dezen, de overleggingen der bedachtzaamen alzins regelen moete; en hoe men in het beöordeelen van eenen Grondregel als die, waar over wy ons bezig hielden, zeer weinig in aanmerking te neemen hebbe de verdere toeftanden of handelingen der perfoonen, die ze begunfligen, die ze aankleeven of ook dezelven afkeuren. Hoe weinig zou men zeggen, was 'er noodig geweest om eenen zo doorkundigen en edeldenkenden man als cicero, zynen roem te doen ftellen in het affchaffen en beftryden van de bysterheden zyner Eeuw? en echter was hy deswegen in zyn daaglyksch leven even verachtlyk, of liever veel verachtlyker dan de domme meenigte, welke zyn gezag kon aanzien als eene genoegzaame verdediging om de fpoor*- •looste dwaasheden te heiligen. Hoe licht van den, anderen kant zouden de gevoelens van eenen fredrik, hem toteenen wraak ademenden Bisfchop van, Rome hebben kunnen maaken, indien maar eenige wending van omftandigheden die tot Staatsbelang gemaakt hadt? Naar het zich laat vermoeden, zouden zyne nu heldere denkbeelden van het Recht tot eigen oordeel, dan ook fpoedig beneveld of door andere voor-  §23 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING voorftellingen en uitzichten over ftag zyn geworpen. —- Gelukkig zy, die in dezen den eerbied voor het Opperweezen, met rechtfchapene liefde jegens de naar hun begrip verdoolden zo weeten tepaaren, dat zy by het bewaaren van eens ieders Rechten, ook elk een door reden en voorbeeld trachten te bewegen, tot dien eigen Plicht der nafpooring, waar van wy nu in onze tweede Afdeeling breedvoeriger fpreeken moeten. TWEEDE AFDEELING. De Plicht van eigen nafpooring in het Godsdienflige. Wy zaagen reeds, dat het Recht tot eigen beoordeeling in 't Godsdienftige driftig kan beweerd worden, ook door zulken, die niet voorneemens zyn 'er ooit eenig meer gebruik van te maaken, dan van hun Recht om Grieksch of Arabisch te fpreeken, of om de Aziatifche gewoonten van kleeden en zitten voor zich zeiven te verkiezen; fchynende het dezen voegzaam toe, in het een zo wel als in het andere geval zich naar de plaatshebbende gebruiken, overal waar zy zich bevinden, te voegen; terwyl zy van alle voorkeur voor zich zeiven wegens het beoaaglyke of nuttige ledig zyn. An-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 529 Anderen, hun onvermogen gaarne erkennende, bezien mogelyk alles wat 'er ter verdediging hunner vryheid tot eigen keuze kan worden bygebragt, van den kant dier burgerlyke Rechten, die men aan anderen kan overdraagen, en waar van altoos vry willig afftand mag gedaan worden. Even gelyk ten aanzien van de gezondheid des lighaams, waar voor zy den besten geneesmeester hunner nabuurfchap laaten zorgen, zo waan en zy het ook veiligst, en achten althans niemand te beledigen of eenigszins berisplyk te zyn, wanneer zy alles wat den Godsdienst raakt, aan de beftelling van anderen aanbeveelen; wel verzekerd, dat zy hier in best moogen afgaan op de zulken, die een qngelyk hooger trap van bekwaamheid bereiken, dan zy zich kunnen voordellen immer te beklimmen. «— Zouden fommigen ook deze hunne traagheid gewettigd achten, door het gebruiklyke onder de ervaarnen zelve in de Geneeskunde, die in geval van ziekte, en wanneer 'er hun eigen toeftand in betrokken is, zich zeiven gewoonlyk wantrouwen en de hulp van anderen inroepen? Over het plichtlyke in dezen, en over het ongeoorloofde van zulk een overdracht, als waar van wy melding maakten, hebben wy nu volgens de opgaaf der Vraag te handelen, zo ter verklaaring als ter bekrachtiging. En hier befchryf ik dezen plicht, zo als die in 't gemeen tot allen betreklyk is, als eenvoudiglyk Xxx hier  530 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING hier in beftaande: dat een ieder naar zyne bekwaam* heid en toeftand zulk een navraag doe, en zo veele werkzaamheden van zyn eigen geest toebrenge, tot het bezichtigen en overweegen van de waarheden, die tot den Godsdienst behooren, als waar toe hy zich van zeiven gedreeven gevoelt, en als hy gewoonlyk bezigt in iedere zaak van tydlyk belang, welke hem recht ernftig ter harte gaat, en waar in hy het zyne wenscht aan te wenden, ten einde het waarfchynlyke en zekere door eigen overleg te bepeinzen of uit te vinden. De mensch die dus gezind is, is geheel verlangend om zich van het dwaalende in alles wat hy kan te ontflaan. Hy vermydt zekerlyk voor eerst het gebrek, om het onbekende voor bekend te houden, en daar aan lichtvaardig toe te flemmen. Hy befteedt alzo ter overweeging tyd en naarftigheid; en hy houdt niets roekeloozer en minder overeenkomftig met de achtbaarheid en gezetheid eens wyzen mans, dan het valfche aan te kleeven, of het duistere en niet genoeg beproefde hardnekkig te verdedigen. 2. Vervolgens is zyn poogen daar toe ingericht, om in zyne nafpooringen wegens het wetenswaardige bedachtzaam te raadpleegen met den aart der onderwerpen , en derzelver duisterheid en moeilykheid, of ook noodloosheid en geringe nuttigheid; ten einde alzo geen verkeerden gang te neemen, en zich met de moei- lyk«  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 53t ïykfle voorftellen niet te verblinden, eer hy de gemaklyker en meer openbaare wel begreepen, en zich daar door ter oplosfing van de meer ingewikkelde den Weg gebaand heeft. 3. Verders vermaant hy zich zeiven, dat in dit onderzoek alle drift en partyzucht zwygen, en hy van alle andere begeerten, behalven die tot het heerlyke en treffende der waarheid, ledig zyn moet. Het wereldsch beloop leert hem genoeg, hoe zy ter ontdekking van den wezenlyke toeftand der zaaken zich niet verheffen kunnen, die of door haat, of toorn, of door eigen waan en bewondering, of ook door pyn, droefheid, of eenige geweldige gemoedsbeweging herwaards en derwaards geflingerd, en door de beroerde driften als buiten zich zeiven pleegen vervoerd te worden; maakende zulke gefteldheden hier veeltyds traag tot het aanneemen van dat geen, 't welk bedwang van lusten baaren zou, en neigende de vrees en bekommering het gemoed, om dat gevreesde niet van naby te durven bezichtigen. Ziekten alle der ziele,die dikwerf belachlyk, fomtyds zeer fchadelyk zyn in het tydlyke, doch die nooit verderflyker kunnen weezen, dan waar het den Godsdienst raakt; vermits zy, die aan deze befmettingen onderhevig zyn, eindelyk zo ver kunnen vervallen, dat zy de tot hen naderende waarheid fchuwen en ontloopen; ze van zich ftooten, daar dezelve haare vriendfchap aanbiedt, en haare Xxx 2 fchit-  53^ HET REGT OP EN DE VERPLIGTING fchitering uitdooven, wanneer deze hen met haaren glans poogt te omftraalen. 4. Eindelyk zal deze plicht des onderzoeks by allen, die de Godheid eerbiedigen, zich noodwendig vereenigen, met het opzenden van hartelyke fmeekingen en verzuchtingen tot den Allerhoogften, om hen allen fchadelyken weg te doen myden, en hun die verlichting te doen bekoomen, welke ons het behaagïyke voor hem doet begrypen, en ons omtrent zynen dienst of den grooten inhoud zyner openbaaringen niet onkundig zal laaten.. Behoeven wy thans de zulken te beantwoorden, die wegens den Godsdienst alles met kleding en burgerlyke gewoonten gelyk ftellen? Is het niet reeds van zelve blykbaar, dat volgens de eigen natuur van den mensch, en volgens die voorheen bygebragte aanmerking: dat zonder eigen overtuiging geen Godsdienst plaats kan vinden, de enkele mooglykheid der zaak hier genoeg zou moeten afdoen om elk een tot navraag te dringen; al waare het dat hier by flot van zaaken niets zekers te bemerken waare? dewyl het dan nog den wyzen en verftandigen allezins zou betaamen, te ftaan naar de overtuiging, dat hy deze onzekerheid niet loslyk aangenoomen, maar daar over na ryp beraad gevonnisd hadt. Wy houden het tegenwoordig voor toegeftaan, dat  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 533 zy, tegen wien wy redenkavelen, het hooge en verhevene eerbiedigen van eenen wyzen en machtigen Oorfprong en Maaker des Heelals; als mede dat zy in den mensch veronderftellen eenige verantwoordlykheid, eenige plicbtfchuldigheid jegens dien goeddoenden en rechtvaardigen Opperheer. Dit gefteld zynde; hoe moet het bedaarde gemoed dan niet van zelve neigen om de kennis wegens den grooten Formeerder en zynen wil zeer begeerlyk te achten; en te gelooven, dat het noodige daar omtrent voor den nadenkenden wel verkrygbaar zyn zal zonder veel diepzinnigheid; mids hy ook hier maar het goede waarlyk zoekt; daar toe eenigen arbeid wil befteeden, en geene begeerlykheden kweekt om zich door vervalfching in flaap te wiegen? Die God verleende ons voor de lig- haamlyke behoeften en tot de daaglykfche bedryven het licht der zon en eenige krachten! Hy begiftigde ons met redelyke vermogens, die ook hier wel niet voor alle misvatting beveiligen, niet voor alle gevaar waarfchuwen, of alle wenfchelyk goed onmidlyk voor ons ftellen; maar die evenwel in den tegenwoordigen toeftand veele behulpzels aanbrengen, en wanneer zy naar eisch geoeffend worden, meenigerlye voordeel en genoegen bezorgen kunnen. Hoe natuurlyk is van daar niet het vertrouwen, dat de aangelegde moeite ook omtrent het Godsdienftige niet vruchteloos zyn zal; en vergolden zal worden met het bekoomen van zulk eene gemaatigde blykbaarheid, die ons het waare en beste doet bemerken, met eene overtuiging, hoeXxx 3« daa-  534 HET REGT op EN DE VERPLIGTING daanige in alle andere gevallen gerustheid aanbrengt; hoedaanige ons tot werkzaamheid aanfpoort; en ons ten regelmaat van onze bedryven verflrekt? Dus zal de oplettende gelooven, dat byaldien de Godheid eenige nadere aankondigingen of wilsverklaringen onder de ftervelingen heeft bekend gemaakt, welke hen in % gemeen raaken mogten, als dan de blyken daar van, midsgaders het rechte verftand en de meening dier bekenkmaakingen, ook wel bevatbaar zullen weezen voor hun, die de valschheid fchuwen en die daar aan foortgelyken arbeid en onpartydigheid, als tot andere zaaken vereischt wordt, gelieven te kost te leggen. (*) Zulke gepeinzen zyn genoegzaam aanmoedigend, om elk die in flaat is ooit eenige verplichting te bezeffen op te wekken, om ook hier hand aan 't werk te flaan, en oprechtlyk te beproeven hoe ver de zaak (*) Dezulken die hier zeer ongerymdelyk vorderen die volledigfte overtuiging, welke alle duisterheden ganfchelyk wil vernietigd hebben, zy het nu genoeg te wyzen naar het zeggen van seneca, de Bene fic iis Lib. IV. cap. 33, Huic refpondebimus, nunquam exfpectare nos certisfimam verum comprehenfionem, quoniam in arduo est veri explorat'io; fed ea ire, qua ducit veri fimilitudo. Omne hac via procedit officium. Sic fcrimus, fic navigamus, fic militamus, fic uxores du- cimus, fic liberos tollimus, quam omnium horum incertus fit eventus. Ad ea accedimus, de quibus bene fperandum esfe credimus. Quis enim polliceatur ferenti proventum; naviganti portum; miiitanti victoriam,inarito pudicam uxorem ; patri pios liberos? Sequimur qua Ratio, non qua Veritas trahit! Exfpecta, ut nifi bene cesfura, non facias; et, nifi comperta Veritate, nihil movearis, Relicto omni actu vita conjïftit.  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 535 zaak in zyn geval te brengen zy. Dan toch moet hy denken behaag ik my zeiven 't meest, dan handel ik redelykst en overeenkomftigst met mynen fland, wanneer ik in alle andere zaaken oordeel en opmerking gebruik; rondom my heenen zie; en acht geef op 't geen my en anderen aangaat! En zou ik dan in het belangrykfte van alles nalaatig en werkloos blyven? • 'Er is baarblyklyk veel kwaads in de wereld, en de handelingen der menfchen zyn in dui- zende gevallen zeer ongeregeld. Hoe fchadelyk zou het kunnen zyn, hier op zelv'dwaaiende of op bedrog uit zyne leidslieden te betrouwen, derwyze dat ik alle eigen gedagte wegens hun onderwys verdoofde; alle eigen gedagte wegens de manier waar op zy van my willen gehoord zyn; of nopens de rechtmaatigheid hunner begrippen, en de waarachtige fpringveeren hunner bedryven? — Zonder menfchelyk getuigenis, zonder medehulp, of zo men wil zonder iets overteneemen van de geoeffenden en verftandigen, zal ik wel hier even min kunnen flaagen, als in eenig ander ding fchier ter wereld waar omtrent dit geduurig te pasfe koomt doch ik zal my ook hier van de opmerkzaamheid op het waare geleerde en verftandige en op de enkele gedaante deszelven bedienen den aart der getuigenisfen of de flrydigheid daaromtrent bepeinzen; en my zeiven kunnen vryen van dat dwaas lichtgeloovige of hardnekkig twyffeiende, 't welk beide in dit menschlyk leven zo zeer tot buitenfpoorigheid aanleidlyk is; en waar in de tusfchen beide liggende mid-  53<5 HET REGT GP EN DE VERPLIGTING midden weg, door het befcheiden oordeel gewoonlyk pleegt gevonden te worden. By gebreke hier van is het ten minften zeer openbaar, dat ik fchuldig zou kunnen ftaan aan plicht verzuim, 't welk allezins in myne macht geweest was te voorkoomen. Befchouwen wy een weinig nader de zulken die Protestanten heeten, en die gefamentlyk erkennen dat 'er een Godlyk Leermeester hier op aarde is verfchee- nen die alle geloof verdiende. Zy hebben de overtuiging, dat deszelvs bedryf en het onderwys van hem en van zyne uitgekooren Leerlingen vervat is in uitftaande fchriften; de overtuiging, dat die overgeleverde boeken al het gemeen noodige behelzen, om met dat onderwys voordeel te doen; zo dat geene onmidlyk gelastigde uitleggers of nadere hemeltolken, die op deze fchriften hun gezag zouden gronden, kunnen worden toegelaaten. —— Van daar zien zy ook de fchriften des Ouden Testaments aan als zeer geloofwaardige berichten wegens de handelingen Gods met het Joodjcbe Volk, gepaard met veele andere onderwyzingen, oudtyds als dierbaare gedenkftukken bewaard gebleven, en door den Zaligmaaker en de zynen in dien zin gewettigd, dat dezelve ten grondflage van veele redeneeringen over gebeurtenisfen en plichten in 't Godsdienftige gelegd werden. Zonder thans te treeden in de wyze waar op die overtuiging plaats gekregen hebbe, behoeft de omhelzer van dezelve alleenlyk op te merken, hoe door den ganfchen Bybel heen, en  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 53? en van ouds af, de eigen nafpoorers en overdenkers van des Heeren Wet gepreezen, aangemoedigt,-en hun veelal beloofd wordt dat zy licht en klaarheid vinden zullen. Waarom wy ook gemeenlyk by hen die 'er zich aan overgaaven ontdekken, dat zy zich het werk geheel niet beklaagden; noch zich ten befluite door allerlye verftrooyingen bedwelmd vonden; maar veel eer dat zy met aandoenlyke blydfchap betuigden, hoe zy daar in een hoogst vermaak genooten hadden, en hoe zy, even gelyk in de nafpooringen der Natuur, geduurig verder en verder waaren opgeleid ter ontdekking van heerlyke wonderen; ja dat, daar zy in het eene geval, zowel als in het andere fluiten mogten, 'er alomme floffe voor hun was tot heilige eerbiedenis en ter aankweeking van een reikhalzend verlangen naar de hoogere ea nadere gemeenfchap des geenen die alle fchatten van wysheid en kennis gewislyk in zich bevat. Was ook onder de Jooden het leezen, het overdenken en bepeinzen van het door God gewrochte of bekend gemaakte niet ten flerkflen aanbevoolen ? Was ook daar niet. eene in vroegere tyden voorgevallene gebeurtenis, het daadlyk uitleiden uit Egypte, de groote fpil waar op alles draaide? welks gedenken aan alles kracht moest geeven; en waaromtrent gevolglyk alle bevestiging, alle in 't lichtftelling, bekrachtiging en nafpooring, als een gedeelte van onvermydlyke Godsdienst plicht moest gehouden Y y y wor-  538 het regt op en de verfeioting worden? —— Voor hun die eenige bekostiging dulden, of eenigen tyd konden uitbreeken, waaren ongetwyffeld de affchriften van het Wetboek dierbaar en naastdenklyk niet moeilyk te bekoomen. Staa- telyke inrichtingen zelfs waaren 'er om de laagere gemeente geenszins onkundig te laaten. • Wel verre van alles op fommige hoofden te laaten aankoomen, wordt in tegendeel het ganfche Volk by de veelvuldige verbasteringen meestal vertoond, als zeer fchuldig aan het misdaadige, om dat zy de fchroomlykfte afwykingen in Koningen of de Bedienaars van het Heiligdom, geduld, dezelve flilzwygend en zonder nadenken goedgekeurd, en geheel onbezonnen hadden nagewandeld alles ten gewisfe betooge, dat zy voor zich zelv hadden moeten toezien, de flechtigheden zeer wel hadden kunnen opmerken, en onverantwoordlyk waaren in het medeloopen tot misbruiken en begrippen , die nooit door eenig gezag der zulken die op den ftoel van mozes gezeeten waaren, en eenige burgerlyke of kerklyke waardigheden bekleeden, gewettigd konden worden. Het oprechte onderzoek zou ook hier den valfchen Propheet wel doen onderkennen , en het fprak van zeiven, dat na het aanneemen van de met Gods gezag geftaafde Wet, al het ovrig oordeelen wegens aart, bedoeling en redenen van offerhanden, van burgerlyke inrichting, of zedelyke beveelen, wel aanleiding kon geeven tot veelerlye gisfende bedenkingen en navorfchingen; doch dat die bedenkingen door het wel geplaatst gemoed nooit kon-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 539 konden worden ingebragt ter onttrekking van gehoorzaamheid aan het duidlyk voorgefchreevene; moetende het duidlyke en meer onbetwistbaare hier boven het duistere terftond de overhand hebben; zo dat, gelyk de ondervinding ook bewees, het uitneemende der heilige gezindheden en zedelyke Gemoedsgefteltenisfen, hier elk een in de oogen ftraalen, en hem als de ziel van alle plechtlyke ftatelykheden moest te vooren koomen. Wat was wyders het geval by de prediking des Heilands? Hy vervoegde zich gelyk wy reeds aanmerkten tot de tydgenooten in 't gemeen. Hy zonderde de lieden van het geringst beroep, ook die van het vrouwlyk geflacht in 't minst niet uit. En hy begeerde van hun, dat zy zich aan het oordeel der bedorven voorgangers geheel niet gebonden zouden rekenen; maar dat zy zelve op alles acht geeven, alles beproeven, en onderzoeken zouden met eene zucht tot waarheid, waar in het gemeen gezond verftand ten opzichte van zyn bedryf hen fpoedig zou te hulp koomen; indien men maar het te rugzicht op dwaaze Eer of verfchrikking voor menfchen die hier zo zeer konden in den weg ftaan geliefde afteleggen. Van daar dat jezus zich ge- ftadig beriep op dat blykbaar afgefcheidene van alle bedrog en op dat openbaar wonderdaadige en grootheerlyke 't welk in hem fchitterde, en 't welk van Gods zyde ten onvermydlyken grondflage dienen Yyy 2 moest,  540 het r.egt op en de verpligting moest, ten einde deszelvs nadruklyke bepeinzing de overtuiging wegens zyn koomen in den naame Gods vestigen mogt; en de zulken niet te verontfchuldigen zouden zyn, die de waarheid in ongerechtigheid onderhielden , en op zo groote zaligheid geen acht gaa- ven. Hy ftelde het aan de uitfpraak van elk, die zich in het oordeelen over hem naar eisch gedroeg, of hy geloof verdiende, dan of hy eigen eere zogt: en hy beweerde allenthalven, dat allen die God tot hunnen Vader hadden, die een eerlyk en oprecht gemoed bezaaten, zich van de beguichelingen der vaschheid los maaken en in hem gelooven zouden; zo dat hy dit als het oordeel voorftelde, dat het licht in de wereld was gekoomen, en de menfchen de duisternis liever gehad hadden dan het licht. Een iegelyk, was zyne taal, die de waarheid doet, koomt tot het licht. Allen die my haaten, haaten ook mynen Vader. 't Wordt doorgaands nopens dit alles veel te weinig in aanmerking genoomen, hoe deze uitfpraaken van jezus plaats vonden in eenen tyd, waar in men ook van zekeren kant de zaaken in een zeer bedenklyk licht kon plaatzen; byaldien men alles van de zyde der mooglyke tegenwerpingen befchouwen, en den gemeenen man wilde inleiden tot de netelige en uiterfte uitpluizing van alle gefchilftukken die 'er geopperd konden worden. . Zalig, zeide jezus zelve, is hy die aan my niet geërgerd wordt. . Hy bemerkte volkoomen, hoe veele zydelingfche ftukken, als zeer  tot eigen oordeel in den godsdienst. 54I zeer gewichtige zwaarigheden tot het beöordeelen van hem betrokken konden worden als daar waaren de veroordeeling en de afkeerigheid van veele geleerden en machtigen het nedrige van zynen ftand — de opfpraakbaarende verkeering het duistere zyner geboorte, het alom aangenoomene en niet tegenge- fprookene wegens den afkomst uit. Nazareth het fchynbaar afwykende van, of ftrydige met het Mozaïjche de geringheid en onaanzienlykheid niet beantwoordende aan de gevoelens wegens den Mesfias — en eindelyk de kruifiging als het groote ftruikelblok. i Dit alles, zou men zeggen, kon ook toen den koelzinnigen onderzoeker langen tyd te rug houden van eenige bepaaling 't kon hem dryven, om zich niets flelligs aan de een of andere zyde te veroorlooven, en om alle beflisfing tot aan den eiiidelyken afloop van alles uit te ftellen. • Evenwel beweerde jezus, dat die dingen welke den wyzen en verftandigen zo verborgen fcheenen, zich zeer gemaklyk openbaaren en met genoegzaame voldoening verftaan zouden worden door hun, die in den plicht van eigen nadenken en zoeken naar de 'waarheid, met eene blaakende zucht om ze te eerbiedigen zich loflyk kweeten. Hoe blykbaar is niet voor een ieder, die zelvde handel wys in de Apostelen, beroepende zich op het vonnis van elks eerlyke beflisfing wegens de dingen, die 'er toen in de wereld gebeurden; pryzende de zulken die daaglyks onderzogten, of de gepredikte zaaken ook Yyy 3 met  542 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING met eenig bedekzel der fchandelyke arglistigheid bezet waaren? Zo tot Jooden als Heidenen, laat zich hunne ganfche Leer hoofdzaaklyk begrypen, in het ernftig vermaan tot allen, om toch de deerlyke traagheid te verbannen, die het menfchelyk verftand als geketend hieldt; en waar door zy alles door wereldfche lusten en belangen lieten beheerfchen; waar door alle nadenken wegens den Godsdienst als geheel ter zyde was gezet een vermaan om dit onderwerp nu met lust en yver te behandelen, 'er zich hartelyk aan gelegen te laaten liggen, en 'er met allen ernst onderzoek naar te doen; wel verzekerd dat alsdan allen die ooren hadden, tot de erkentenis en gehoorzaamheid der waarheid die zy voordroegen, getrokken zouden worden en hun Evangelie geene bedektheid zou kunnen overlaaten by hen , die in de naaste beoordeeling van het welbehaagende zich Gode en hun eigen geweeten beproefd wilden voorftellen. Daar de prediking van jezus als by den weg gefchiedde en de Heilige Schriften ons den leerenden Heiland, als zelv fpreekende veelal vertegenwoordigen, zo zal hy die dit bemerkt door eigen vergelyking zich de toeftanden en geaartheden dier toegefprookenen trachten voor den geest te brengen; en zonder veel omflags dien eigen zin na te fpooren, welke zich aan de hoorders van zelve openbaaren moest; brengende alles inzonderheid 't huis tot dat geen, 't welk de hoop verlevendigen, den God en Va-  tot eigen oordeel in den godsdienst. 543 Vader van alles in een beminlyk licht vertoonen, de kinderlyke eerbiedenis en gehoorzaamheid aankweeken, den yver in de Godsvrucht bevorderen, en alles tot gelykvormigheid in gevoelens en gezindheden met den grooten Meester kan doen famenloopen. Ook by het leezen der Brieven zal hy even zo doen, als hy ten opzichte van allen anderen brief over eenig onderwerp zich gedraagen zou. Hy zal trachten den perfoon aan te neemen van eenen lidmaat dier Christelyke Gemeente, of den perfoon van hem aan wien dezelve gefchreven was. Door herhaalde leezing zal hy zich de gefchillen, de toeftanden en vraagen van dien tyd trachten te vertegenwoordigen over het geheele beloop, over aanleiding, inhoud, befluit en algemeene ftrekking, eenige naast waarfchynlyke bepaalingen maaken; en fteeds gedachtig zyn aan de gewisfe overeenkomst, en het eenzelvige der groote hoofd zaaken met de eigen bedoelingen van jezus in de Evangeliën, en met dieblykbaare gedraagingen der Apostelen, die in het verhaal van hunne Handelingen allerwege voorkoomen. Van daar kan het niet uitblyven aan hem kenlyk te worden, hoe veelvuldig de vermaaningen waaren der eerfte Grondvesters van het Evangelie aan de Geloovigen, om zich zeiven op te bouwen, om te ftaan in de aangebragte vryheid, en om zich met geen bezwaarend juk van menfchelyk gezag weder te laaten be-  544 iiet regt op en de verpligtjng bevangen. Het kan niet uitblyven kenlyk te worden , hoe veelvuldig de voorzeggingen waaren, wegens aanftaande verbafteringen onder de Christenen zelve : en wegens de toekomst der zulken, die de confciëntien deerlyk overheerfchen en de gedaante der Godsvrucht weder met de kracht derzelve verwisfelen zouden. Het kan niet uitblyven zyne opmerking te treffen, hoe volgens het getuigenis van den Heiligen petrus, de Schriften van den Apostel paulus, aan de eene zyde wel waarlyk eene ongemeene opwekking tot leering en verbetering die naar de Godzaligheid is, in zich bevatten, maar hoe zy ook aan den anderen kant in fommige ftukken zwaar om te verftaan zyn, en door de onvasten tot eigen verderf verdraaid kunnen worden. Wes- halven de waarheidsminnaar den aart dezes mooglyken verderfs opfpooren, en zich van die zyde alwaar het zou kunnen befchadigen, wapenen zal; ten einde alzo zulk een inzien te verkrygen, dat hy gemoedelyk zeggen mooge, in het overleggen wegens, en in het aanneemen van het in de wereld gepredikte Geloof, niet gebrekkig geweest te zyn. Omtrent al dat geen 't welk iemand dus erkent in de Christelyke Leer begreepen te zyn, zal dan nog wel vcelerlye navraag, veelerlye gepeins en beoordeeling plaats kunnen en moogen grypen. Doch even gereedlyk ook als in alle andere uitfpraak, die wy van de fchranderen en hoogstkundigen onder de menfchen  tot eigen oordeel in den godsdienst. 545 In veele gevallen laaten gelden, zullen dan hier in geëerbiedigd moeten worden de taal, de beflisfmgen, de verzekeringen en beloften van Hem, wiens inzien wegens deze dingen boven alle kunde, die ooit onder de menfchen zich verfpreidde, zo hoog verheven en onloochenbaar was ; mitsgaders de ontwyffelbaare begrippen van hun die zyn onderwys onmidlyk genooten hadden. En de eigen aart dezer nadenkin¬ gen zal voorts zeer gemaklyk aanwyzen, dat het verder twyffelachtige of geteld moete worden onder die dingen waar van wy hier onkundig kunnen blyven, zonder 'er in de groote opleidingen tot een eeuwig leven door geftoord te worden; of dat het zaaken zyn, waar in wy den vinger op den mond behooren te leggen, ons met het zekere der geopenbaarde Leer vergenoegen moeten, en althans niet moeten begeeren wys te zyn, in zulk eene maate, dat onze twyffeling de zaak zelve daarom eenigszins verwerpen of ons van de aangekondigde Leer zou aftrekken. Hoe moet dit alles niet den geenen die nu onder de Proteftanten leeft of tot eenige Gezindheid onder dezelve behoort, geweldig dringen om op deze wyze by zich zeiven te redenkavelen: — „ Schoon ik geene wonderen zie, geene zulke geneezingen aanfchouw die my ten waarborg van eenig Godlyk onderwys verftrekken, zo kan ik echter 't geen wegens jezus is nagelaaten, gemaklyk uit den eigen inhond beöordeelen, en 't geen tot deszelvs aanpryzing wordt Zzz voor-  5 \C> het regt op en de verpligting , voorgedraagen, lichtlyk bevatten, als eene daadlyke aanneeming ten vollen waardig zynde. Het tegenwoordig beftaan der Christenen wyst my van zelve tot den gemeen erkenden oorfprong. Ik kan zeer wel iets te weeten koomen 'raakende de meniger- lye volken des aardbodems en hunnen Godsdienst. - Ik kan fchielyk verneemen, hoe onwaarachtig, hoe Verre het 'er af zy, dat, gelyk men zou verwachten, de wereld vervuld zou zyn met eene verbazende menigte van geheel afzonderlyke famenftellen wegens het Godsdienftige; daar 'er nu byna geene fchriften uitftaande zyn, of ooit geweest zyn, welke den oorfprong en waarheid der zo veelvuldige inftellingen in dezen ter beoordeeling voordraagen. Ik kan iets te weeten koomen van de Jooden, derzelver herkomst en gevoelens. Ik kan door de drukkonst en door veelerlye openbaar onderwys, by alle Gezindheden der Christenen onderrichting bekoomen wegens de groote hoofdzaaken, op eene wyze waar aan in vroegere tyden fchier niet te denken was. Hoe fterk verplicht my dit, om ook hier niet ledig te zitten wegens de keuze der dingen, die tot den Godsdienst en deszelvs groote waarheden behooren! , Ik moet ook hier doen, wat ik kan, en de zaak geenszins ter loops behandelen! met alles öp de geleerdheid of het begrip van dezen of dien, die my wil beheerfchen, of die myn Meester in christus tracht te zyn, laaten aankoomen! Ik heb voor my de gronden waarom ik het Euangelie niet onder de  tot eigen oordeel in den godsdienst. 54? de oudwyffche fabelen reken ! dus heb ik ook daarby van dit Godlyk gefchenk my te bedienen, om rekenfchap te kunnen geeven van het Geloof en de Hoop die in my is! Van je- zus en zyne Apostelen heb ik te leeren, wat my als Christen te gelooven en te doen ftaat ! De Leer der Kerk waar in ik ben opgevoed, heb ik daarmede te vergelyken! — de afwykingen en overeenkomften in haare groote ftrekking gade te .flaan! en het is alzo wel te vermoeden, het is volkomen zeker , dat ik hier in verfcheide regelen die myn gedrag nader beftuuren moeten, ontdekken zal; midsgaders onnoemlyk veele ftukken waar over met menfchelyke geleerdheid, die haare nuttigheid en fchadelykheid aan alle zyden gehad heeft, gefchillen gevoerd zyn, met welke ik my niet behoeve op te houden; gefchillen welker uiteinde nooit eenige' ftichting kan voortbrengen, waar in de meer gevorderden zo 't hun lust, zich vermengen moogen, doch die ik met onbenevelde klaarheid bemerk dat in mynen fland niet behoeven aangeraakt te worden, en die op de verdeeling of verkoeling der Liefde, onder hen die gefamenlyk naar één doelwit ftreeven , geenen invloed behoorden te hebben. - Dit welbevestigde zelfs wegens den aart van jezus Godsdienst zal my, met weinig overbekende zaaken, genoeg kunnen leeren, of ik my veele moeite hebbe te geeven wegens de geruchtmaakende en zo algemeen verfpreide inftellingen van mahometh; oordeelende deswege met geZzz 2 noeg.  54^ HET REGT OP EN DE VERPLIGTING" noegzaame voldoening, uit eenige niet ver te zoe* kene blykbaarheden, vergeleken met de aanwyzingen van Hem, die van Gods wege verklaard wordt die geen te zyn, wien de menfchen hooren moeten." Hoe eindelyk wordt de verplichting die wy thans behandelen niet vermeerderd en aangedrongen, ter zaake van de heerlyke vruchtgevolgen , zo op de eigen betrachting, als op den gemeenen ftaat der Christenheid en der menfchelyke kennis? Wat zou 'er ieders Godsvrucht niet by winnen, indien hy het groote en uitnemende zelve op eene redelyke wyze inzag? over het dierbaare van het Godlyk onderwys met zich zeiven famenfpraak hieldt? en zich alzo neigde om alles by zich zeiven leven en wakkerheid te doen worden? « Is niet de afweezig- heid van rechtgeaarte oeffening in dezen veelal de vergiftigde bron der beklaaglykfte oneenigheden ? — Ook onder Christenen , die het hoofd vol hebben met fpitsvindigheden wegens Kerkgebruiken of Rechtzinnigheid , met bewyzen of wederleggingen van enkele plaatzen der Heylige Schrift, die zonder famenhang, zonder bedoeling, dikwerf buiten aanmerking van den fchryver of fpreeker, of geheel ftrydig met het gebruik 't geen hy 'er zelv van maakte, by het het hoofd vatten, ook onder dezen, hoe veelen zyn 'er niet, by wien de vraag fchier nimmer bedachtzaam overwoogen wordt , waarom zy den ganfchen Bybel in eenig meerder aanzien houden , dan  tot eigen oordeel in den godsdienst. 549 dan elk ander gefchrift , of die op de wyze, waar op deze Boeken in de wereld kwaamen, byna nimmer het oog lieten vallen? Beklaaglyk on- verftand en traagheid des harte voorwaar van veelen! Zo lang deze plaats blyven grypen , mag men wel vermoeden, dat de ftaat der Christenheid nimmer haaren eigen luister, dien zy hebben moest, verkrygen zal. By de uitfterving van dit plicht¬ verzuim zou gewislyk alles eene gedaante erlangen, die hoogst bekoorlyk zyn moet voor alle liefhebbers der waarheid, voor alle eerbiedigers van jezus, die gelooven, dat de kracht van zyn Euangelie tot zaligheid zich alzo aan alle Deugdminnenden openbaaren, en hen ganschlyk zou moeten beheerfchen. Dienstknegten van jezus christus! Afgezanten van den Vorst des vredes! of met welken anderen eerwaardigen naam gy ook wilt betiteld zyn, die op uwe waardigheid of aanzien roem draagt om de Leden zyner Kerk te hoeden, het Gdoove zuiver te bewaaren en tot opbouw en volmaaking der Heiligen mede te werken, wat ligt 'er van dezen kant al voor uwe rekening, om niet befchuldigd te worden, van den fleutel der kennis weggenoomen en het ingaan aan veelen belet te hebben! Ach, vertraag toch in dezen nimmer in het plichtmaatige, om dat eigen beöordeelen in de groote en voornaame grondflagen des geloofs , en in het zekere der Gebeurtenisfen die 'er zo onvermydlyk toe behooren Zzz 3 aan-  550 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING aantekweeken! Om elk een te doen gevoelen, dat hy niet van u, maar van zynen grooten Meester en deszelvs Apostelen de waarheid leeren en dezelve verftaan moet; zynde hun hier in behulpzaam door de aandacht fleeds derwaarts te wenden! ; Draag hun uwe gevoelens voor met befcheidenheid! Zyt ongeveinsd in het aan wyzen van den fterkften aandrang, daar gy eenige gemoedlyk overleg befpeurt! en draag eindelyk alles zo voor, dat gy het haatlyke aan eene zyde legt, en de toeftemming aan uw gevoelen als laag en bèrisplyk befchouwt, indien dezelve niet door eene oprechte beproeving aan het gezond verftand, of aan het woord* der waarheid gebooren wordt, of daar mede vergezeld gaat! zynde blyde in de hoop, dat ook het uwe vergaan mooge, in zo verre gy der gemeene feilbaarheid in eenige ftukken onderworpen waart. Toon uw Christelyk geduld, ook zelfs omtrent de ongeloovigen, te gelyk met uwe ernftige bekommering wegens hen die zulk eene verkeerdheid aankleeven! En houd u wel verzekerd dat gy aldus gefield zynde, zelfs daar gy mogt gedwaald hebben, den verheerlykten Meester meer behaagen, en zyn Koningryk meer wezenlyken dienst zult toebrengen, dan of gy van alle verborgenheid kennis bezittende, en dezelve voortplantende,het eigen Onderzoek verdoofd , en een blind Geloof zonder wortel vermeenigvuldigd hadt, waar van nimmer eenige vruchten kunnen worden ingefameld, dan mis-  TOT EIGEN OORDEEL IN D^N GODSDIENST. 551 misfchien alleen de zulke, .die tot dezen tyd betrek-, lyk zyn, en waar voor gy uwen loon zoudt weg hebben. Zo zou het toeneemende der verplich¬ ting, naar maate van ftand, gelegenheid en vermogens, van zelve door een ieder worden ingezien en van hier, zo anders van eenig ding ter wereld, verwagt moogen worden dat de noodelooze en hevige gefchillen van zelve uitflyten, dat het gewisfe en aanneemlyke met eenpaarige ftemmen erkend, en de Geever alles goeds ook daar in verheerlykt zou worden! Wonderbaar vindingryk kan het menfchelyk vernuft zich betoonen, om het mooglyke van de volbrenging dezes plichts derwyze te bezwaaren en in het ongerymde te trekken, dat van daar alle beoeffenaars deszelven voorkoomen, als in eene geduurige verlegenheid, van waar te beginnen en waar te eindigen; en als bevindende zich in den droevigen toeftand, van altoos te zullen leeren , en nimmer tot de kennis der waarheid te zullen geraaken, of zich daarvan langs hoe meer verwyderende. Hier toe worden bygebragt lang gerekte redeneeringen over de kortheid des menfchelyken levens , en het bekrompene van dien tyd, waar in wy ons oordeel flypen, en het zelve tot eenige volmaaktheid brengen kunnen; midsgaders gefprekken over het moeilyke en tydver- vullende van beroep en kostwinning; over het gemis by onnoemlyk veelen van de eerfte beginzelen eener verftandige redenkaveling; zo dat het nadenken ver-  552 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING vermoeijend zy, en hy die 'er zich toe begeeft, zich waage op een zee van twyffelingen, waar in hy gewislyk rond moet dobberen, zonder ooit eenigen voet aan land te zetten, boven al wanneer men hem eerst omtrent alle gidzen en leidslieden waantrouwend heeft gemaakt, en waarin 'er van de duizend niet een zal zyn, die het zich niet beklaage, dat hy niet maar allen raad om van wal te fteeken, verworpen , en zich met een ingewikkeld Geloof gehouden hebbe aan hun, die hem de reistocht ten fterkften afrieden, of die hun byzonderen uitfpraak wegens den te houdenen koers ook zonder reden den voorkeur gegeeven wilden hebben. Zo kan men den mensch die zich van zyn eigen oordeel wil bedienen, het voorkoomen doen hebben, als noodwendig vol moetende zyn van verwaandheid, dat hy 't zich wil toevertrouwen, zaaken te beflisfen, die van oneindig veele kanten bezien kunnen worden, en waaraan geleerde vernuften al'hun tyd befteed hebben. De befcheiden oordeelaar, kan men zeggen, zou in zaaken van den Godsdienst niet flegts een zeer gefleepen oordeel moeten bezitten , maar ook in alle taaien en gefchiedenisfen door en door ervaaren moeten zyn. Zal hy zich naar billykheid ten regel ftellen, om te hooren en weder te hooren; dan moest hy om op dezen grond enkel de waarheid der Christelyke Openbaaring als eene eerfte hoofdzaak te beflisfen, alle de droomeryen en onzinnigheden, zo wel als het heerlyke der vroegere en laatere Wys- gee-  tot eigen oordeel in den godsdienst. 553 geeren hebben doorgekroopen, hy zou alle de jaarboeken van alle volken in zyn geheugen moeten hebben; alle andere Godsdienften in hunnen oorfprong moeten kennen; alle bewys voor, of alle tegenfpraak tegen dezelve, die 'er ooit geopperd is, voor zynen geest dienen te hebben; en dan nog de verfchillende uitleggingen van ieder Godsdienftig famenftel zeer aandachtig moeten vergelyken, en het beuzelachtige der overleevering daaromtrent zorgvuldig van het wezenlyke moeten kunnen affcheiden. Dit kan aanleiding geeven om den Christen, die enkel zyne moedertaal verftaat, te vertoonen als ingewikkeld in de moeilykfte befpiegelingen, zo draa hy het waagt om het oordeel over zynen Godsdienst aan zich te trekken in befpiegelingen, by voorbeeld, wegens de echtheid zyns tegenwoordigen Bybels, wegens de verfcheidenheid der leezingen , de getrouwheid der vertaaling, —— en de eigen meening der woorden in 't oorfpronglyke. —- Het kan voorftellen baaren, wegens den plicht des onderzoeks, zo als dezelve geeischt wordt van den geenen, die zich in landen en ftreeken bevindt, al waar hy van jongs af de afgodery zag plaats grypen; of zo als het plichtlyke betaamlyk en uitvoerlyk zou zyn voor den eenvoudigen en welmeenenden landman, dien wy ons verbeelden kunnen, zo als hy in Italië woonachtig, niets anders dan een ontegenzeglyk won'; der fchynt te kunnen vinden, in het vloeibaar worden des bloeds van den Heiligen j a n u a r i u s, 't welk Aaaa hy  554 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING hy jaarlyks iti 't openbaar pleeg te aanfchouwen , ten bewyze, zo men hem verzekert, dat de uitfpraaken des Heiligen Stoels als eene onfeilbaare Godsfpraak te eerbiedigen zyn, en dat alle beoordeeling daar tegen, als een ftryden tegen God is aan te merken, zo dat hy in het handelen daar na, en in het fchuwen van alles, wat 'er tegen aanloopt, het ernftige en overvloedige zyner Godsvrucht te betoonen hebbe. Laaten zy die dit bybrengen nog tot het oneindige vermenigvuldigen de gevallen, waar in de omringende hinderpaalen het onderfcheiden der waarheid moei- lyk maaken. Waar toe zal al die ophef dienen moeten ? zal zy ten oogmerke hebben, te bewyzen dat het gros der menfchen over de waarheid eener Godlyke Openbaaring niet in ftaat is te oordeelen ? Hoe daalt dan dit tegengeworpene even krachtig neder, op alle menfchelyke kennis, welks wezenlykheid ik nu meen dat geheel voor toegeftaan gehouden wordt? Hoe zou dit ten gevolge moeten hebben, dat hier geen bezef, geene overtuiging in eenige menfchelyke wetenfchap met zulk eene voldoening, waar na men zich regelen kan, te bekoomen waare; vermids 'er gevallen zyn uittedenken, waar in de zwaarigheden zich zo vereenigen kunnen, dat 'er voor fommigen in hunnen ftand fchier geene mooglykheid overblyve, om van de diepfte onkunde zich immer te bevryden? Even zeer immers en met dezelvde fterkte kan men al dat bezwaaren- de  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 555 de doen gelden tegen den enkel Natuurlyken Godsdienst, en het ten fteunzel doen dienen voor de zotfte bygeloovigheid of den fnoodften afgodendienst? — Waarom toch laaten deze beftryders de kracht hunner bedenking niet even zeer gelden, ten opzichte van de Genees-,de Natuurkunde, de Rechtsgeleerdheid, &c? Waarom neemen zy niet liever maar in 't gemeen deze ftelling aan, dat alle nadenken dwaasheid zy; en dat 'er geen goed is, dat boven het kwaade verkieslyk is; geene deugd die boven de verfoeilykfte ondeugd eenigszins te pryzen en te eerbiedigen is ? Doch zy duiden het dan ook niet ten kwaade, dat hun gebrom geen antwoord ontfange; dewyl het plichtlyke voor allen die eenigzins in ftaat zyn het zelve te beoeffenen van waarde blyft, hoe waarachtig het ook zy, dat fommige toeftanden de vervulling dier plichten zeer bezwaarlyk zou kunnen maaken. Is 'er dan geene waarheid, om dat 'er gevallen zyn waar in over het daar mede overeenkomftige twyffeling vallen kan? Is 'er dan geene deugd van milddaadigheid, en valt daar over niets te zeggen, om dat de juiste maate derzelven in de byzonderheden by wyze van fpecietafel niet is op te geeven; en om dat 'er duizende onzekerheden bedacht kunnen worden, raakende den voorkeur dien ik aan het eene voorwerp myns me- delydens boven het andere te geeven heb? Is 'er eindelyk geen kuisheid en eerbaarheid, en is het plichtmaatige in dezen moeiiyk te bezetten, om dat Aaaa 2 ik  55G" HET REGT OP EN DE VERPLIGTING ik niet onderfcheidenlyk kan afTchilderen al dat byzondere, 't geen daar omtrent te werk gefield zou kunnen en moeten worden, en zo als het aangevangen en nagejaagd zou moeten worden, door zulk eene, die ik my verbeeld, als van jongs af in de flrikken der beestachtigfte wellust verward, als opgevoed in de wooningen der fnoodheid, en als naauwlyks ooit gelegenheid gehad hebbende, om van de natuurlykfte gevoelens der menschlykheid eenige denkbeelden of gewaarwordingen te kunnen bekoo- men? Elk menfchenvriend zal hier dikwyls op het bezwaarende voor veelen met een treurig aandenken flille ftaan. -— Hy zal niet zeer lichtvaardig zyn in het oordeelen over hen, die misfchien meer barmhartigheid dan wy vermoeden, by den Heer wiens wil zy niet geweeten hebben, ondervinden zullen. Doch zeer verre evenwel zal de be- dachtzaame afzyn, van hun die de befchouwing van deze vonden en bezoedelingen der menfchen misbruiken, om 'er het kenlyke Gods en van zynen wil door in verachting te brengen. Het zal hem veel eer ten fpoore gedyen, om, daar hy gelukkiger toeftanden beleeft, 'er hartlyk dankbaar voor te zynen dit moeilyke voor anderen nimmer te doen gelden als eene reden, om van daar het plichtlyke des onderzoeks voor allen, die 'er maar gelegenheid toe hebben, te verkleinen, of het den menfchen in 't gemeen als onmooglyk of dwaashartig voor te draagen Ci-  tot eigen oordeel in den godsdienst. 55? Cicero maakte reeds ten zynen tyde deze bedenking, en zy ligt nu nog bloot voor eens ieders opmerking: dat de keuze wegens de ons meest pasfende, de voor ons gefchiktfte en genoeglykfte levenswyze, de keuze wegens beroep, omgang en verbintenisfen, aan een ieder ten klaarften door de reden werdt aangeweezen; dat de bedachtzaamheid daar in van het grootfte belang zy, en dat het goede of het kwaade daar in te omhelzen de grondflag van de heerlykfte geneugten of van de droevigfte elenden worden kan; doch dat de Natuur zelve ons in de noodzaaklykheid heeft gefteld, om die gewichtige keuze te doen te dier tyde, en in die jaaren , waar in het kiezen allerbezwaarlykst , en de ervaarenheid zeer gering is om te beflisfen , van hoedaanige leidslieden men zich bedienen en in welken men het noodige vertrouwen ftellen zal. Indien het naar den wensch ging der geenen die wy zo aanftonds hoorden, zouden zekerlyk alle wyze en verftandige jongelingen , zelfs wegens dit aardfche, alle bepaaling moeten uitftellen tot zo lang zy tyd gehad hadden alle menfchen te leeren kennen, alle beroepen te doorgronden, de baaten en fchaden van eiken toeftand op te tellen , en fommen te bereekenen, die zy nooit met mooglykheid omvatten zul- len> terwyl onder dit alles hun leeven afloo- pen, en de tyd hunner werkzaamheid geheel vervliegen zou. Zie daar de gevolgen en verwarringen, waar toe zulk gehoorgeeven en in het burgerAaaa 3 lyke  558 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING lyke en in het Godsdienftige gewislyk zou moeten uitloopen! Gelyk in het eene geval, zo zeg¬ ge men dan ook in het andere, dat het raadpleegen mét zynen fland, en het bedachtzaam letten op de regelen des gezonden verftands, den welmeenenden meesttyds tot zeer veel goeds zal te ftade koomen; hoe waarachtig het ook zy, dat het ingewikkelde fomwylen verbaazend zyn kan en zo in de Natuur als in den Godsdienst meenigte van voorwerpen gevonden worden, die van zekeren kant onuitputlyk fchynen, en waaromtrent het mooglyke des geduurigen voortgangs zelfs blyken oplevert van 's menfchen hooge verordening. Een zekere landftreek, of een woud van eenige uitgebreidheid kan in alle de openbaare wegen volmaakt openliggen voor de reizigers, het kan op alle de zypaden en verdeelingen duidlyke aanwyzingen, en dat wel in verfchillende taaien, behelzen van de ftrekking naar onderfcheiden flreeken en gehuchten; zo dat 'er niets ontbreeke, om elk een, die onderrichting begeert, dezelve duidlyk te laaten toekoo- men. Met dit alles kunnen de zulken die wel- voeglyke aanvvyzing loochenen, of'er over klaagen die in de duisternis van den nacht verkiezen te wandelen , of die hunne oogen niet gebruiken willen , om ze te richten tot dat geen 't welk op te merken valt. Men kan in de kleine kreupel- bofchen eenen mensch fplaatzen, derwyze verward in  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 559 indeftruiken, dat hy zich al zyn leeven lang daar in bekneld zal vinden, indien hy geenen uitflap durft te waagen, zonder voor af zekerheid te hebben werwaards dezelve hem zal doen geraaken, indien hy niet eenmaal eene vermogende proeve tot uitkomst wil onderneemen; en eeuwig blyft twyffelen, of het best zy zich naar het Ooften, dan wel naar het Westen te bepaalen; beweerende dat alle kanzen hier onzeker zyn, en hy alomme even weinig vastigheid vindt, om te befluiten dat zyn voorneemen ter redding hem gelukken zal. Ook kan men fommigen zich verbeelden , als aan gevaarlyke leidslieden vast gekluisterd, die geduurende den reistocht zeggen, dat men nimmer naar einde of middelen vraagen mag; die terwyl zy den reiziger dus geduurig rond voeren, fteeds verzekeren, dat zy u gewislyk ter begeerde plaats zullen doen aanlanden; en die tevens den dood dreigen aan allen, die eenig eigen overleg zouden willen opperen. On- gelukkigen zeker zy die dus beftreeden worden, of die door de meenigte der zulken die zich op den weg' bevinden, zich derwyze laaten ophouden; die door eigen yadzigheid zich van den een naar den ander laaten flooten; of die eindelyk zelve verkiezen, al hun tyd met twistredenen over den waaren zin en de vertaaling der opfchriften ganichelyk te fpillen! — Wie evenwel zal dit aan het gebrekkige der aanwyzin- gen zelve wyten kunnen? Wie zal de gedagte hier naar iets anders wenden, dan alleen naar den eigen onbeftendigheid of naar de verkeerdheid der geenen,  5&0 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING nen, die de reizigers geweldig verhinderen, en door welke zy zich dwaaslyk laaten overheeren ? "c Geen in de inrichtingen Gods in de Natuur, en ten opzichte van den geheelen toeftand des menfchen plaats vindt, dat zelvde fchynt ook in de buitengewoone beftellingen, als het werk van den zelfden oorfprong doorgaans te zyn in acht genoomen. Hoe zeer ook de honger fommigen wegneeme, en het kwaade door booze menfchen onbegryplyk is vermeenigvuldigd, zo is evenwel de goedheid Gods in het geeven van fpyze, en het toereiken van veel heilzaams aan de levenden allerwege zeer openbaar. Zyne zon fchynt daaglyks helder, offchoon de maate van licht en duisternis haare afwisfeling hebbe; en boven dien nog toevallige hindernisfen den eenen dag van den anderen zeer verre onderfcheiden. Even zo ook flraalt het verkwikkend licht van kennis zo helder voor allen, die de noodige gefchiktheid en eerlykheid van hart bezitten, dat geene welgezinden het zullen kunnen loochenen , Dit maakt de verplichting onvermyd- lyk, om deswege dat geen te doen, 't welk zuivere lust en begeerte in alle andere gevallen zou gebieden! De verplichting om in het luisteren naar de aangeboden hulp het redelyke der eigene Natuur nimmer af te leggen, en van daar met eigen bepeinzing te verneemen, wat de Godsdienst gebiede; wat zy ons verzekere; wat zy gefchuwd en nagelaaten wil hebben. Zonder te willen nafpooren, wat het uiterfte zy, boven het welke niets zal gevorderd wor-  tot eigen oordeel in den godsdienst. 561 worden van hun, die zich bevinden in belemmeringen, waar van wy de reden der toelaating niet bevroeden kunnen, hebben wy alleen te gedenken, hoe misfchien veelen van dezen, eenmaal in het Oordeel zullen opftaan tegen hen, die zich beroemden kinderen des Koningryks te weezen, en die alsdan, of van wege hunne traagheid in 't waardeeren der gefchonken voordeden, of van wege hunne afwyking van de geaartheden der echte Onderdaanen van Heiland jezus, in het verhinderen van anderen, buitengeworpen, en als nooitgekenden afgeweezen zullen worden om in te gaan in de vreugde, beloofd aan hun, die ook in dezen het betere nagejaagd, en 'er als hongeringen en dorftigen naar gereikhalsd hebben. Veel zou hier nog bygevoegd kunnen worden , over de waardy van de uitfpraaken der zogenoemde Kerkvergaderingen , die zich wel aanvanglyk vertoonen, als famenroepingen der kundigften en braafflen, om over den Godsdienst te oordeelen; doch waar van de ondervinding die verwachting zo deerlyk te leur ftelt, en waar van men met de woorden van den grooten montesquieu zeggen mag, " 'tfchynt dat de hoofden van groote mannen omloopen, wanneer zy by elkander zyn, en dat daar waar de meeste wyzen zyn, de minfte wysheid word gevonden. Groote ver¬ gaderingen blyven aan kleinigheden en ydele gebruiken hangen en het wezenlyker koomt altyd agter aan," Alles wat gezegd is, zou nog byzonder Bbbb kun-  562 het PvEGT op en de verpligting kunnen worden toegepast, op die enkele diepzinnige Leerftukken des Christendoms, aangaande welken nieuwe zwaarigheden kunnen opryzen, nopens den plicht en het gebruik des eigen oordeels in zaaken, derwyze boven onze tegenwoordige bevatting verheven, dat zy niet dan flaauwlyk met figuurlyke beeltenis- fen konden worden voorgefteld. Doch waar zouden wy dan een einde vinden! Het opge¬ geven Voorftel geeft hier omtrent geenerlye byzondere aanwyzingen. Weshalven ik meen het by die algemeene befchouwingen te moeten laaten berusten, welke zich door den eerlyken Christen lichtelyk op alle byzondere gevallen zullen laaten overbrengen. Dus, Myne Heeren, heb ik deze Verhandeling ten einde gebragt, in diervoege ais ik meende aan uwe tegenwoordige Opgaaf best te beantwoorden. —Had ik alles in den perfoon van een ander willen voordraagen, had ik iemand ten tooneele willen voeren, met wiens toeftand en levenswyze al het voorgedraagene eene zonderlinge overeenkomst hadt; gelyk dit veeltyds in den fmaak der Ouden viel, en aan alles niet zelden eene behoorlyke levendigheid kan byzetten, cornelius van Cafarea zou dan voorwaar de man geweest zyn, dien ik, zo als men zeggen mag, over zyn eigen zaak, en over dat uitneemende, waar in al zyn lust was, en waar in hy zo heerlyk uitblonk, zou hebben doen fpreeken. Hy  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 563 Hy toch was het, die midden in de blindheid zyner afgodifche Landgenooten, midden in een beroep waar aan het losfe en onbedachte gewoonlyk zo heftig aankleeft, zich wist tn verheffen boven de dwaaze gewoonten en denkwyzen zyner Eeuw, boven het kinderachtige der Wysgeeren, die met ftaatigheid in de fchoolen konden redenkavelen, en die by de wichelaaryen en eeredienften als dwaazen of liever als verachtlyke fpotters zeer verfoeilyk waaren, Hy bemerkte het dwaaze des bygeloofs, te gelyk met alle de bewustheid zyner veelvuldige onkunde. Met al het gevoel zyner behoefte, eerbiedigde hy zo het kenbaare Gods in de Natuur, — verkeerde hy zo in den geest met den onbekenden Maaker, Was hy zo voorbeeldig in gedrag onder bedienden en huisgenooten, — was zulk een liefhebber van het braave en weldaadige, en tevens zo verlangend naar meerdere opheldering, dat hy in de Euangelifche Gedenkfchriften, ook in zynen Heidenfchen toeftand, met den naam van Godvreezend en Godzalig vereerd wordt, en zyne aalmoesfen en gebeden befchreeven worden, als in gunstryk aandenken by den Allerhoogften zynde opgeklommen. Hoe zal ook deze niet veeltyds veroordeeld! ■ van verwaandheid befchuldigd ! misfchien verguisd 1 voor een fchender der Godsdienftigheden uitgemaakt! of geteekend zyn geweest als een voorbaarig beflisfer van zaaken, waar mede men hem Bbbb 2 zeide,  564 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING zeide, dat hy zich niet te moeijen hadt, en die hy nimmer zou ten einde brengen! Zo te vreezen en gerechtigheid te werken was den Heere echter aangenaam. En ach! dat zy dit nimmer dwaashartig op zich zeiven mogten toepasfen, die voorwenden zich met enkele Zedenkunde te vergenoegen , , die van daar fchier allen vorm van Godsdienst voor onverfchillig aanzien en daar uit grond ontleenen tot het befluit,als of'er geheel geene noodzaake waare, om zich met de nafpooringen en leeringen des Christendom te bemoeijen. Juist dit ondertusfchen was het onderfcheidende van den grooten man, dat hy dit zedelyke niet alleen bepaalde tot de daaden des burgerlyken levens, maar dat hy het ook liet werken omtrent het betaamlyke, in het aanneemen van beprippen, die van wege de waarachtige of valschlyk voorgewende toefpraaken Gods, tot erkentenis, tot dankbaarheid en meenigerlyen anderen aandrang, ook op de zeden, eenen wederkeerigen invloed moesten hebben. Zo kon hy geen deel neemen aan iets plechtigs dat hy moest verfoeijen! zo zonderde hy zich af van het onreine, 't welk de heerlykheid Gods in verachting kon brengen! Zo aanbadt hy in geest en waarheid, met het zuchtend beginzel dat hem het noodige verder ontdekt, en hy befïraald mogt worden met eene kennis,die hy verlangde, — die, fchoon in haare" byzonderheden nog onbekend, echter naar zyne gedagten zeer heilzaam voor hem weezen kon; — en om welks geaartheid en dierbaarheid naar behooren in  tot eigen oordeel in den godsdienst. 565 in te zien. hy alreeds de vereischte gefchiktheden bezat. En 't was uit hoofde van dit alles, dat hy als de Eerfteling der Geloovigen uit de Heidenen, op zulk eene zonderlinge wyze tot de begeerde kennis gebragt, en verwaardigd werdt met eene toefpraak en en ontdekking, waar in het Goddelyke en het menfchelyke van alle zyden allerzonderlingst famenloopt — Welk eene ftof verfchaft dit niet tot ernftig nadenken, wat cornelius daaromtrent naderhand al verhaald, — welke byzonderheden van zyn leven hy vermeld, en welke raadgeevingen hy na zyne bevestiging in het Christendom, aan allen die hem omringden ten opzichte van dit nafpooren der waarheid, en het gebruik maaken van het eigen oordeel in zaaken van den Godsdienst zal gegeeven hebben! . Verftrek- kende hy alzo ten helderen toonbeelde voor alle volgende tyden, wat heilzoekende beproeving ook in den dikften nevel die zich fchier verbeelden laat, vermooge; en hoe het te gelooven zy , dat de zulken, die daar in met oprechtheid te werk gaan, ook door zonderlinge beftuuringen geholpen, en met de allerheerlyklte gevolgen bekroond zullen worden. Heb ik, Myne Heeren, in uwe voornaame bedoeling misgetast, ik houde my ten vollen overtuigd, hoe zeer de behandeling in dezen verfchillen , en van daar het eene Vertoog boven het andere ver- kieslyk worden kunne. Ik voor my ben niet in ftaat anders te zien, of alles zal hier op het beBbbb 3 re-  566 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING redeneerde moeten nederkoomen, in zo verre men zich niet tot het enkel oppervlakkige bepaalen, maar tot eenige dieper doorgronding zich verledigen wil. — Met allen die zich in dit ftrydperk hebben ingelaaten, befluit ik aldus: fincerum mihi Candore noto reddas judicium peto. 1  ANTWOORD op de VRAAG, HOE ZAL MEN DEN GRONDREGEL DER PROTESTANTEN, DAT IEDER CHRISTEN, ZYNES VERSTANDS MAG TIG, GEREGTIGD, EN, NAAR ZYNE BEKWAAMHEID, VERPLIGT IS , OM , IN ZAAKEN VAN DEN GODSDIENST, VOOR ZICHZELVEN TE OORDEELEN, DUIDELYKST VERKLAAREN, EN DESZELFS AANNEEM EYKHEID TEN BONDIG STEN BEWYZEN? door den eerwaarden heer, PETRUS WEILAND, LEERAAR DER REMONSTRANTEN TE ROTTERDAM. Aan wien de Vierde zilveren eerprys, door de Hcercn Directeuren van TEYLER'S N AL AA TENSCHAP, is toegekend.   Bladz. 569 ANTWOORD OF D E V R. A A G , HOE ZAL MEN DEN GRONDREGEL DER PROTESTANTEN, DAT IEDER KRISTEN, ZYNS VERSTANDS MAGTIG, GEREGTIGD, EN, NAER VERMOGEN VERPLIGT IS, OM, IN ZAKEN VAN DEN GODSDIENST, VOOR ZIGZELVENTE OORDEELEN, BEST VERKLAEREN, EN DESZELFS AENNEEMLYKHEID BONDIGST BEWYZEN ? H oe verfchillend de menfchen in zaken van den Godsdienst denken en oordeelen; 'er is egter maer één Waarheid, en dus ook maer één Godsdienst. Deze is eeuwig, onveranderlyk en grondt zig, ten aenzien van ons menfchen en ons tegenwoordig leven, op eenvoudigheid, duidlykheid en noodzakelykheid. Hoe zamengeftelder de gronden en leeringen van eenen Godsdienst — hoe onduidlyker derzelver voordragt en bewyzen hoe onverfchilliger en willekeuriger vele, daerin voorkomende, zaken zyn, Cccc wel-  5?0 het regt op en de verpligting welken men den fchyn van wezenlyk en gewigtig tragt te geven; destemeer verfchjlt zulk een Godsdienst van den waren. Hoe eenvoudiger, daertegen , een Godsdienst zy hoe duidlyker en noodzakely- kerde leeringen zyn, welken daerin worden voorgedragen; des te grooter is de zekerheid, dat zulk een Godsdienst zooveel te nader aen de eenige, eeuwige Waerheid grenst. Van zulk eenen aerd was, by voorbeeld, de Godsdienst van henoch, noach, abraham, en anderen. De eenvoudige, duidlyke en noodzakelyke Waarheid moet volflrektlyk, volgends hare natuur, zoo gefield zyn, dat ieder zinnelyk redelyk wezen zyne zinnen en zyne rede alleen behoeft te gebruiken, om haer te vinden om haer te gevoelen. Een fchriftelyk een mondeling onderrigt kan, derhalve, overtollig geoordeeld worden, zoodra men vooronderfielt, dat van de zinnen en de rede werklyk gebruik gemaekt, en het inwendig gevoel, of het geweten, als het gevolg daervan, niet verwaerloosd wordt. En alleen dan wordt het onderrigt in den Godsdienst voor het menschdom noodzakelyk, wanneer hetzelve zyne eigen waerde begint te verloogchenen zyne vatbaerheden en vermogens ongebruikt te laten' en zyne pligten, welken met zyne gelukzaligheid on' affcheidbaer verbonden zyn, te verroekeloozen. Maer dan ook wordt dit onderrigt eene weldaed, wanneer het  tot eigen oordeel in den godsdienst. 571 het door menfchen gegeven wordt, die bekwaemheden van geest genoeg hebben, om zeiven de Waerheid te kennen, en regtfchapenheid van hart genoeg bezitten, om hun eigen belang uit het oog te fchuiven en te vergeten, en alleenlyk de, door henzelven gekende, Waerheid voortedragen, en aan anderen bekend te maken. Moses was de ftigter vaneenen zeer zamengeftel» den Godsdienst; en even daerom moest hy ook eenen byzonderen ftand, naemlyk den priesterftand, invoeren. Had moses, alleen, de Leeraer van zyn volk kunnen en mogen wezen, dan zoude hy zig, hoogstwaerfchynlyk, enkellyk aen de eenvoudige, duidlyke en noodzakelyke waerheden der Nature gehouden hebben. Dan, de omftandigheden, waerin hy en zyn volk leefden de verbindtenis met andere'vol¬ ken, die, reeds lang, den Godsdienst der rede verlaten hadden , en verfcheiden andere oorzaaken verhinderden hem, om Leeraer alleen te wezen. Hy moest ook als Staatsman denken en handelen , en de eenvoudige waerheden van den Godsdienst in vele, op zich zei ven en in andere omftandigheden, geheel onnoodige, nuttelooze en overtollige plegtigheden inkleeden. By dit alles egter, bleef de eigenlyke Waerheid altyd en alleen Waerheid; hoewel men geenszins kan ontkennen, dat, door langduurigheid van tyd Cc cc 2 door  572 iilt regt op en de verpligting door de onwetendheid der menfchen door het belang der Priesteren, veroorzaekt werd; dat het min* gewigtige en onverfchiüige de gedaente van wezenlyk en noodzakelyk aennam. De eigenlyke Godsdienst is voor ieder mensch, als mensch befchouwd, een volmaekt vrye zaek. Zoodra egter een Leeraer des volks tegelyk deszelfs Opperrigter is, dan houdt de vryheid in zoo verre op , als ieder , als lid van den ftaet, verpligt is, om alle die Godsdienftige handelingen te verrigten, waertoe hy, door ftellige wetten van zynen Godsdienst, welken, in dit geval, enkellyk als ftaetkundige wetten kunnen befchouwd worden, verbonden en verpligt wordt. Intusfchen kan deze verpligting niemand verhinderen, by zig zeiven, over de gefteldheid van zynen Godsdienst natedenken het wezenlyke van het nietwezenlyke te onderfcheiden, en zig in zyne eigenlyke Godsdienstoeffeningen, alleen aen het eerfte te houden. Wordt dit algemeen verwaerloosd; dan zyn eene fteeds toenemende onwetendheid des volks, en willekeurige voorfchriften der Priesteren, daervan de natuurlyke gevolgen. Het duidlykfte bewys hier voor levert ons, onder anderen, de gefchiedenis van moses Godsdienst. De, door hem ingeftelde, plegtigheden, en eene, naer de denkwys der Priesteren ingerigte verklaring der daertoe betrekkelyke wetten, was  tot eigen oordeel in den godsdienst. 573 was alles, en het, eenige, waertoe deze Godsdienst zig, ten tyde van jesus bepaelde. ■ Maer nu verfcheen het licht der wereld! nu zouden de menfchen hunnen Vader regt leeren kennen, om hem , naer zyn welbehagen, dat is, in geest en waerheid te dienen. En hier vinden wy den ganfchen grondflag van den Kristelyken Godsdienst! hier verdwynen de wacr- de der plegtigheden en gebruiken, de roem der fchynheiligheid, en het aenzien eener trotfche, opgeblazen onwetendheid! Dit alles had een einde, of zoude een einde nemen, zoodra het licht der Waerheid verfcheen, en zyne weldadige kragt ter verlichtinge van het menschdom begon te oeffenen. Het bygeloof aen de eene, het ongeloof aen de andere zyde, en de uit beide deze, bronnen natuurlyk ontfpringende bedorvenheid der zeden, nodigden jesus, om zyne prediking zoo interigten, als hy dezelve ingerigt heeft. Dan, al dat geen, welk alleen op deze ontaerding der menfchelyke nanature betrekking heeft, of waertoe dezelve aenleidlyk geweest is ■ en, in het algemeen, dat geen, welk enkellyk voor jesus Tydgenoten, uit aenmerking hunner vooroordeelen, dwalingen, eu valfche Godsdienstbegrippen, goed, nuttig en noodzakelyk was, is egter zoodanig niet voor alle menfchen, en in alle tyden. Ook moesten de Apostelen, gelyk hun Heer en Meester, hunne mondelinge en fchriftlyke voordragt naer de gefteldheid hunner Tydgenoten inCccc 3 rig- i  574 «et regt op en de verpligting rigten. Dat geen, 'twelk wy, zoo even, in opzigt tot den Godsdienst van jesus, in het algemeen, beweerden, geldt derhalve ook ten aenzien van hunne fchriften. Had men nu, ten dien tyde, toen de Kristlyke Godsdienst reeds merkiyk uitgebreid was, , toen de aenwas van denzelven uit Joden en Heidenen begon te verminderen, en Kristenen uit Kristenen geboren werden, had men toen reeds, te gelyk , een' aenvang gemaekt, met het wezenlyke der leere van je s u s en deszelfs Apostelen van het niet wezenlyke te onderfcheiden, en alleeniyk de,y door onzen Godlyken Leeraer gepredikte eenvoudige, duidlyke en noodzakelyke ge- loofsleeringen en leefregelen voortedragen: en hadden, daer door, alle fcheuringen, oneenigheden en dwalingen onder de Kristenen gelukkiglyk kunnen voorgekomen worden, dan ware deze begelukzaligende Godsdienst nimmer in eene befchouwende wetenfchap ontaerd : . dan ware dezelve nooit bïootge- fteld geworden aen de willekeur van heersch-en baetzuchtige Leeraren, die, door de zonneklare waerheid opzetlyk te verdonkeren, den zwakken Kristen het harde juk der geestlyke tiranny, op de onbermhartigfte wyze, op den hals wierpen , met oogmerk, om op de algemeene onwetendheid der menfchen hun eigen onbepaeld belang en grenzenloos voordeel te bouwen. Dan, fchoon de ondervinding nog niet leerde, dat het  tot eigen oordeel in den godsdienst. 575 het menschdom, of flegts een gedeelte van hetzelve, de zuivere, ongekunftelde Waerheid in hare oorfpronglyke reinheid lang bewaerd heeft, zoo bewees tog altyd het vervolg, dat de onwetendheid, en de, door onwetendheid, of met opzet, onderdrukte Waerheid ook maer flegts tot eene bepaelde hoogte geklommen, en binnen de grenzen van zekeren tyd beperkt was. Want de Waerheid kan onmooglyk geheel verloren gaen, noch aen alle navorfching van weetgierige zielen onttrokken worden; zoolang de God der Waerheid leeft, en de Vader der menfchen voor der menfchen heil en geluk waekt. De Hervormers der XVlde eèuwe zyn, onbetwistbaer, als werktuigen te befchouwen, waer van de goede en wyze Voorzienigheid zig bediende, om den Kristlyken Godsdienst van deszelfs grootfte gebreken te zuiveren, en de, van tyd tot tyd ingeflopen zigtbare, en ten deele zeer fchadelyke dwalingen kragtdadiglyk uit den weg te ruimen. Maer was het den grootften, besten en wysften der menfchen was het jesus kristus niet mooglyk, zynen Tydgenoten alle dwalingen te benemen — hun enkel vrye, gezuiverde begrippen inteboezemen % en hen van de Waerheid, als Waerheid, te overtuigen; hoe kan men dan, op eenigen grond van waer- fchynlykheid geloven, dat die Hervormers, die zeiven zwakke, aen dwaling onderworpen, ja zelfs, dikwerf, naer-  5?6 -het regt op en de verpligting naer hunne byzondere hartstogten en driften handelende menfchen waren, en tot hunnen dood bleven —r- dat zy iets volmaekts zullen hebben agtergelaten dat de door hen hervormde Godsdienst voor geene verdere hervorming, of verbetering, meer vatbaer, maer de geheel zuivere Godsdienst van j e s u s is! Het ftrydige in hunne leerftellingen, en de verfchillendheid hunner meeningen bewyzen reeds het tegendeel; terwyl iedere party hare goede gronden en tegengronden aenvoert. 'Er zullen ook, gis ik, tegenwoordig, niet vele Leeraers. der Protestantfche Kerk meer gevonden worden, die in ernst beweeren, dat alle de leeringen, uitleggingen en gevoelens van eenen l ut her of kalvyn van Godlyken oorlprong, en derhalve onveranderlyk, onverbeterlyk zyn. Het zy verre van my, dat ik zoo flegtdenkend en zoo ondankbaer zoude wezen, van de groote waerde dezer alleszins verdienstlyke mannen te miskennen. Het is ieder, die niet in de allergewigtigfte zaken geheel onervaren is, genoeg bekend, wat de wereld aen derzelver yver voor de Waerheid aen derzelver loflyke pogingen, om de menfchen te verlichten, te verbeteren en aen derzelver kloekmoedige beftryding van het ryk der duisternisfe en der menschlyke ellende, te danken hebbe. Onder eene mee-  tot eigen oordeel in den godsdienst. $77 mcenigte van de grootfte en gewigtigfte weldaden, heeft men hun de herftelling van de verfchillende ftaten der menschlyke maatfchappye in hunne verloren regten toetefchryven. De Vorsten werden wederom de geëerbiedigde Vaders hunner volken; men rekende het den Leeraren niet meer als eene misdaed toe, een opgeklaerd verftand, algemeene kundigheid, doorzigt in de natuur, taelkunde, menfchenkennis, en, in 't algemeen, zulke eigenfchappen te bezitten, welken men, naturelyk, by ieder moet vooronderftellen, die hunne Natuurgenoten in de, voor hen, allergewig- tigfte zaek ■ de zaek van den Godsdienst, wil leiden en verlichten. Zy {tonden ieder, -wie hy ook ware, het Regt toe, ja hielden elk daar toe verpligt, ten aenzien van den Godsdienst, zelf te denken en te oordeelen. En dit was één hunner Grondregelen, waeruit zy hun voornemen, om hunnen medemenfchen de oogen te openen, hen van de knellende boeijen des verftands en des gewetens te bevryden, en tot de edele eenvoudigheid van den zagten en gelukkigmakenden Godsdienst van je sus terugtevoeren, afleidden, en tegen de tegenwerpingen van de vyanden der Waerheid regtvaerdigden. De Bevorderaers der Hervorminge moesten den aengevoerden gewigtigen Grondregel zooveel te meer aennemen en volgen, dewyl zy zeiven, zoodra zy D d d d zig  578 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING zig aen het wederregtelyke gezag des Roomfcben Bisfchops, en deszelfs opgelegde juk, gelukkiglyk onttrokken hadden, als byzondere perfonen moesten befchouwd worden. Dan, gelyk zy het Regt hadden, en zig van hetzelve ook bedienden, om, zonder dat zy op den chaos der Pauslyke dwaelleere acht gaven, naer rede en geweten te denken, te leeren en te leven, zoo ftonden zy ook een' ieder, zonder onderfcheid, gaern een gelyk Regt toe; dewyl zy anders niet ligtlyk de tegenwerping zouden hebben kunnen ontwyken, dat zy de, om vryheidzuchtende Kristenen uit de eene dienstbaerheid in de andere gevoerd, en flegts den naem van Paus voor dien van LUTHER,KALVYN,of een' ander, verwisfeld hadden. Doch zy waren zoover af, van hunne, door God gefchonken bekwaem - en vatbaerheden, op zulk eene wyze, te misbruiken, of de gelegenheid, welke de Voorzienigheid hun ter gelukkige volvoeringe van de heilzaemfte oogmerken aenbood, daertoe aentewenden, om zig een overdreven gezag aentematigen, of den roem der onfeilbaerheid voor zig te verkrygen, dat zy veelliever alles te werk fielden, om het tegendeel daer van te bewyzen. Hier toe be¬ hoort, inzonderheid, de overzetting van den Bybel in zulke talen, welken ook ongeleerden verflaen kunnen; waeraen zy, ontwyfelbaer zeker, nimmer zeiven de hand zouden geleend hebben, wanneer zy niet gewild hadden, dat alle Kristenen, door het lezen en hoo-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 5/9 hooren der Heilige Schriften, en, door een daeraen verbonden eigen nadenken en overwegen, in zaken van den Godsdienst, voor zig zeiven zouden oordeelen. Dan, fchoon deze, door de Hervormers aengeprezen, en onder de Protestanten geldende Grondregel geenszins ingewikkeld, maer, integendeel, zoo duidlyk zy, dat hy door ieder, op het eerfte gezigt, gemaklyk verftaen, en zyne ware bedoeling ligtlyk ingezien kunnen worden; is het egter noodig, ter nadere verklaringe van denzelven, eenige weinige bepalingen te maken, eer deszelfs aenneemlykheid bewezen worde. Het fpreekt van zelfs, dat alleen zulke menfchen geregtigd en verpligt kunnen zyn, om, in zaken van den Godsdienst, voor zig zeiven te oordeelen, die genoegzame geestvermogens bezitten, om over zaken van zooveel gewigt en belang, als die van den Godsdienst, met vrugt natedenken en een billyk befluit optemaken. Dit vereischte wordt, derhalve, naturelyk onderfteld, in iemand, die tot eigen onderzoek en keus, ten aenzien van den Godsdienst geregtigd en verpligt kan geoordeeld worden. Ook is het niet minder zeker, dat de verpligting daer toe geëvenredigd moet wezen naer de kragten en vatbaerheden, welken men bezit, om over den Godsdienst te denken , te oordeelen, en zyne keus omtrend den zeiven te bepaelen. Dddd 2 De  580 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING De gaven en bekwaemheden van den geest zyn den menfchen niet in eene gelyke mate toegedeeld ï uiterlyke omllandigheden, opvoeding en andere van buitenkomende oorzaken, dragen, ook, doorgaends, niet weinig toe, ter vorminge, befchavinge en verlichting van het verftand en doorzigt der menfchen, zoo wel als ter verwaerloozinge en onderdrukkinge van derzelver naturelyke gefchiktheden. Derhalve, fchoon deze veelmeer natuurlyke en verkregen bekwaemheden bezitte, om in alle, en dus ook in zaken van den Godsdienst te oordeelen, dan gene ontflaet dit egter geenszins den laetften van de verpligting, om alleen in zoover als zyne vatbaerheden reiken, zelf de Waerheden van den Godsdienst te onderzoeken, en dus voor zig zeiven te oordeelen. Van dezen Grondregel der Protestanten, dus befchouwd, zyn derhalve alleen die geenen uitgezonderd, die, ter beandwoordinge aen denzelven, de vereischte zielvermogens misfen. In alle Godsdienstige Genootfchappen worden menfchen gevonden, die niet in ftaat zyn, om de waerheid of valschheid van hunnen Godsdienst te onderzoeken en te beöordeelen, en die zig dus, noodzakelyk, aen het geleiden van anderen overgeven, dat geen als waerheid aennemen, welk hun van diegenen, in welken zy geloof en vertrouwen ftellen, wordt voorgedragen, of zonder overtuiging dat geen omhelzen welk hun, in den loop hunner  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 58* ner opvoedinge, is medegedeeld; en welken het derhalve niet kan toegerekend worden, wanneer zy eenen valfchen Godsdienst belyden. Immers hunne dwaling is geen zedenlyk gebrek: zy kunnen geenen anderen Godsdienst omhelzen, dan dien, waerin zy geboren en opgevoed zyn; en men kan daeruit niets anders afleiden, * dan dat zulke menfchen voor eenen zoo hoogen trap van Godsdienst en gelukzaligheid, van nature, niet gefèhikt zyn, als anderen, die meer vermogens bezitten, en voor een vry onderzoek en eene onpartydige beoordeeling vatbaer zyn. On- getwyfeld zullen wy, in het andere leven, duidlyk bezeffen, dat de wysheid van God, ook in dit opzigt3. alles goed gemaekt heeft. Maer dat zy, die met een redelyk menfebenverftand en natuurlyk doorzigt verfierd zyn, fchoon zy zoovele bekwaemheden en voorregten van den geest niet bezitten, als anderen, die, meer door het geluk begunstigd, tot de kennis der talen en andere voortref- felyke wetenfehappen zyn opgeleid dat ook zy van dezen Grondregel niet zyn uitgefloten, blykt, onder anderen, daeruit, dat de eigendomlyke Waerheden van den Godsdienst, in 't algemeen, en van den Kristlyken Godsdienst in 't byzonder, van zoodanigen aerd zyn, dat zy door den ongeoefendften zoo wel, als door den geleerdlïen kunnen gekend en beoordeeld worden. De ware Godsdienst moest, naer het oogmerk van Dddd 3 God,  582 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING God, noodzakelyk, een algemeene Godsdienst, dat is, voor alle menfchen, voor alle tyden en plaetfen gefchikt wezen. Hier uit volgt, onloogchenbaer, dat deze Godsdienst onmooglyk zulke zaken kan behelzen , om welken te kennen groote geleerdheid, diepe taelkunde en andere verkregen fleraden van den geest, noodzakelyk gevorderd worden: —>— dat derhalve, nog veel minder, zulke zaken kunnen gerekend worden, daertoe te behooren, welken niets anders, dan voorwerpen van eeuwigdurend hairkloven en onophoudlyk twisten in zig bevatten. Wanneer men een billyk onderfcheid maekt tusfchen Godsdienst en Godgeleerdheid, of tusfchen de waerheden van het Krist endom, welken op ons hart en onzen wil een regtftreekfchen invloed hebben, en door alle Kristenen, zonder onderfcheid, omhelsd en aengenomen worden, en tusfchen zoodanige leeringen en gevoelens, welken by de verfchillende Genootfchappen der Kristenen betwist door den eenen met yver Verdedigd, en door den anderen geheel verworpen worden; dan kan men ligtelyk opmaken, dat de duidlyke en noodzakelyke, of de eigenlyke waerheden van den Godsdienst, waerover ieder Kristen het Regt heeft en verpligt is, voor zig zeiven te Oordeelen, flegts weinig, en alleszins gefchikt zyn voor de vatbaerheden •der menfchen, in 't algemeen, zoowel voor hem, wiens kennis het gebrekkigst, het onvolledigst is, als ivoor hem, die in allerhande takken van geleerdheid de «aenmerkelykfte vorderingen gemaekt heeft.  tot eigen oordeel in den godsdienst. 583 't Is waer, behoorde dat alles tot de zaken van den Godsdienst, waerover een Kristen verpligt is, voor zig zeiven te Oordeelen, het welk daervoor door fommige Godgeleerden wordt uitgegeven, die hunne uitleggingen en bepalingen van dat geen, welk een Kristen , naer hun gedagte, noodig heeft, tegeloven en te betragten, in verfcheiden groote en zware boekdeelen oefchreven hebben, om welken met aendagt te lezen, meer dan de helft van een menfehenleeftyd gevorderd wordt; dan voorzeker zou de voorgedragen Grondregel der Protestanten flegts ten aenzien van weinigen gelden en als verbindende kunnen befchouwd worden. Maer neen! de eigenlyke Godsdienst van jesus beftaet in zulke louter eenvoudige, duidlyke en noodzakelyke Waerheden, betreffende liet geloof in God, als den weldadigen Vader van het ganfche menschdom, enz. Het geloof in jesus, als den door God gezonden Leeraer en liefderyken Ver- losfer der wereld, enz. Die volmaking, welke jesus, op bevel van God, den natuurlyken Godsdienst heeft aengebragt; als de leer van de vergeving der zonde, op eene voorafgaende opregte bekeering, ; de leer der opflandinge uit den dood, enz. • Als mede de door jesus voorgefchreven regelen van deugd en Godzaligheid, door welken op te volgen het menschdom zyn waer en beflendig geluk noodzakelyk bevestigt, en door welken moedwilliglyk te ver- waerloozen, het zig volftrekt ellendig maekt: De eigenlyke Godsdienst van jesus, zeg ik, beftaet in zul-  584 «ET REGT OP EN DE VERTLIGTIKG zulke louter eenvoudige, duidlyke en noodzakelyke Waerheden, dat de ongeoefendite, zoowel als de geleerdfte, zig, met weinig moeite, op eene bevredigenen gerustftellende wyze, daer van kan overtuigen. - Ur der Kristen, derhalve, is, volgends den voorgedragen Regel dér Protestanten, geregtigd en verpligt, zooveel over God en Godlyke zaken natedenken, en daerover in zoo ver voor zig zei ven te oordeelen, als hy daertoe vermogen, hulpmiddelen en gelegenheid heeft. Dan, om dezen Grondregel nog eenigzins nader te bepaelen, moet ik aenmerken, dat men, in het, onderzoeken en beöordeelen van den Godsdienst, of van die zaken, welken een Kristen noodig heeft, te weten , te geloven, te beoefenen, alleen door zucht naer Waerheid moet gedreven worden, en geenszins door eene begeerte, om nieuwigheden voorteftaen, of zonderling te weezen. De ondervinding leert, helaes! te overvloedig, dat fommigen onder de Protestanten van den aengevoerden Grondregel der Hervorminge een fchandelyk misbruik maken, denzei ven voorwenden, in overyünge oordeelen , zich trotschlyk opwerpen, als de eenige en ware verdedigers der Kristlyke Vryheid, en intusfchen zig om niets minder, dan de Waerheid bekommeren; terwyl zy zig niet fchaemen, hunne verminkte denkbeelden , op hunne wyze te regtvaerdigen, door valschiyk yoortegeven, dat zy, in zaken van den Godsdienst,  "TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 585 dienst» voor zig zei ven oordeelen, en geene flaeffche volgers van anderen zynJ Neen! zucht tot Waerheid en Deugd moet de dryfveer onzer onderzoekingen en beoordeelingen wezen; en het gevolg daervan zal gewislyk, zo het op de regte wyze en met het ware oogmerk gefchiede, de uitbreiding onzer kennisfe in de gewigtigfle en heilzaemfle waerheden, en de bevordering onzer wezenlyke gelukzaligheid zyn. Intusfchen moeten wy niets voor valsch houden, alleen daerom, dat wy deszelfs waerheid niet kunnen doorzien; maer alleen dan, als wy de echte kenmerken van deszelfs valschheid, of onbeflaenbaerheid, gewaer worden. Vinden wy, derhalve , de eene of andere leering, waervan wy noch de gegrondheid, noch de ongegrondheid kunnen ontdekken, dan moeten wy ons oordeel, in zulk een geval, opfchorten, en zoodanige leer noch aennemen, noch verwerpen, tot dat wy beter inlichting en dieper doorzigt van dezelve verkregen hebben. Wyders behoort tot het beweerde pligtmatig eigen onderzoek van- en oordeel over zaken van den Godsdienst, datwy, alvorens, ons verftand, zooveel mogelyk, van het juk der vooroordeelen verlosfen, en het zelve in eene ware en volledige vryheid tragten te ftellen. Van der jeugd af, worden ons zekere Godsdienst!Eeee ge  5&5 HET REGT GP EN DE VERPLIGTING ge begrippen, door onze Ouders of Leermeesters ingeboezemd; en velen blyven, onophoudlyk, den leiddraed van het eerfte onderrigt blindelings volgen, welk zy, in hunne kindfche jaren, reeds genoten; en zyn daeraen, dikwerf, zoo gehegt, dat zy, welke dwalingen zy ook voorftaen en omhelzen, hunne oogen terftond fluiten, zoodra zig eenige nadere ontdekking aen hen opdoet, en eindelyk niet gefehikt fchynen, om het zuivere licht der Waerheid van den Godsdienst intezien. Het is duidlyk genoeg, dat de aengevoerde Grond* regel der Protestanten het tegendeel van zulk een ge* drag vordert; ja, volgends denzei ven, zyn alle Kristenen verpligt, om, zoodra zy zoover in verftand en kennis gevorderd zyn, dat zy over wereldlyke zaken kunnen denken, redekavelen en oordeelen, dit hun vermogen, vooral in opzigt tot de gewigtigfte en be- langrykfte zaken de zaken van den Godsdienst, werkftellig te maken; dat geen, welk zy, in hunne jeugd 9 op de voordragt en het gezag van anderen hebben aengenomen, aen den proeffteen der gezonde rede en der nadere openbaringe te toetfen, ten einde dus, door eene opregte liefde tot de Waerheid gedreven, langs den weg van onpartydig onderzoek en nadenken, tot eene gerustftellende zekerheid en overtuiging van dat geen te geraken, welk latin boven alles dierbaer moet wezen. ..:} jjO aisji js 2üO ftouiow t«5 b^u^i vjU n*/ Het  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 587 Het dusver aengevoerde ftrekt alleenlyk ter ver* klaringe1 van den Grondregel der Protestantfche Kerk, volgends welken, ieder Kristen, zyns verftands mag* tig, geregtigd, en naer vermogen verpligt is, om in zaken van den Godsdienst voor zig zeiven te oordeelen-. Dan, daer deze Regel eene zaek van het grootfte gewigt in zig bevat, is het ook noodig, dat dezelve ep de hondigst mooglyke wyze geftaefd en aenneemlyk gemaekt worde. Ik zal daerom van de menigvuldige, hiertoe betreklyke, bewysredenen alleen de gewigtigfte en meest afdoende aenvoeren. . Denken en oordeelen is het algemeene Regt van alle menfchen, die denken en oordeelen kunnen. Ja, het is het grootfte voorregt, dat den mensch, ten aenzien van zyne waerde, boven alle fchepfelen des aerdbodems verheft, en hem, eigenlyk, tot een' mensch maekt. Daer geen fchepfel, in eenig geval, zyne natuur kan of mag verzaken ■, zoo kan men dit ook van geen mensch vorderen, of hem van zyn oorfpronglyk, natuurlyk Regt berooven. De vryheid van zelf te denken en zelf te oordeelen ftrekt zig derhalve tot alles uit, wat in de wereld is, zonder eenige uitzondering. Hierby egter moet men niet vergeten, dat de tegenwoordige inrigting der menschlyke maetfchappy, en de, volgends diezelfde inrigting, noodzakelyke verfcheidenheid derftanden, Eeee 2 en  588 PIET REGT OP EN DE VERPLIGTING en de daermede verbonden ondergefchiktheid, de naturelyke vryheid in zooverre bepaelen, dat het niet immer geoorloofd is, zyn gedagte en oordeel te openbaren, dewyl zulke eene openbaermaking niet altyd goed en nuttig is, ja zelfs dikwerf beledigend voor eenige enkele perfonen, of wel voor ganfche gezelfchappen zoude wezen; waertoe tog niemand regt of vryheid heeft. En hiernaer moeten de gevallen beoordeeld worden, welken het noodzakelyk en ten pligt maken, zyne gedagten en meeningen voor zig te houden. Dit geldt niet alleen ten aenzien van de burgerlyke inrigtingen en de flaetkundige onderlinge verbindtenis der menfchelyke maetfchappye, maer ook in opzigt tot den Godsdienst, waervan ieder mensch, in 't byzonder, belydenis doet. Zoolang zyne voorftellingen met de voorftellingen van alle anderen overeenkomen, kan en mag hy, gerustlyk, zyne gedagten en oordeelvellingen openlyk bekend maken, en beledigt daerdoor niemand; dewyl hy de ware of valfche gevoelens van het ganfche gezelfchap voordraegt, waervan hy een lid is. Dan, de vraeg: wanneer, en in welke omllandigheden, heeft een mensch het Regt, en is hy verpligt, om zyne gedagten en meeningen over den Godsdienst, fchoon dezen van zyne Kerk geheel verfchillen, openlyk, mondeling of fchriftlyk te uiten? — Deze vraeg verdiende wel een nader onderzoek en eene naeuwkeurige be-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 589 bepaling; doch derzelver beandwoording wordt thands niet gevorderd, daer hier de vraeg alleen deze is: of ieder Kristen het Regt hebbe en verpligt zy, om in zaken van den Godsdienst voor zig zeiven te oordeelen. En dit kan", even zoomin met grond ontkend worden, als men daeraen kan twyfelen, dat de ziel van ieder' mensch der menfchen werklyk eigendom is en wel een eigendom in den waren en verhevenflen zin des woords. Welk redelyk wezen zal het nu ooit in de gedagten komen, een' ander het beste gebruik, of, in 't algemeen, het gebruik des onloochenbaerften, onafhanglykften, regtmatigften eigendoms te betwisten; daer niemand zoo onbillyk is, dat hy het Regt van een' ander zoude in twyfel trekken, om zyn eigendom, in zoover dit in uiterlyke bezittingen beftaet, naer zyn' vryen wil aentewenden, en overeenkomstig zyne wys van denken te gebruiken? Immers, laten de beste voorflagen gedaen de voordeeligfte ontwerpen ter bevorderinge van het belang des koophandels beraemd en algemeen goedgekeurd worden ; dit zal egter niet. verhinderen, dat ieder koopman dé zaek zelf onderzoeke, nadenke en beoordeele, eer hy» op den voorgeflag'^n voet, zyne bezitting waege. Wie kan hem daerin verhinderen, of daerover berispen, dewyl het zyn eigendom betreft? En zoude een Kristen, ten aenzien van een veel Eeee 3 ge-  ;590 het regt op en de verpligting gewigtiger eigendom, niet het zelfde Regt hebben, dat ieder, in opzigt tot een veel geringer eigendom heeft? Daerby; hoe kan men een' ander' zulk een Regt weigeren, zonder het zig zelf te ontzeggen ? Want geldt het ten aenzien van één', dan geldt het ook ten aenzien van allen; en zoo zal daeruit moeten volgen, dat niemand het Regt heeft, om den Godsdienst te onderzoeken, en daerover voor zig zelven te oordeelen. En welke ongerymdheden fluit den kunnen worden. Zoo zyn 'er velen onder de Kristenen, die zig ophunne Bybelkennis veel laten voorflaen, die ook van  tot eigen oordeel in den godsdienst. 6l$ van anderen dikwerf voor zeer geleerd gehouden, en door den zei ven, om verklaringen en ophelderingen in het een of ander, aengezogt worden. Menigmael zelfs daegen zy anderen uit, en nodigen dezelven, om zig met hun in men Godsdienstig gefprek intelaten. En dan komt dikwyls de verftandigfte man te kort, naerdien hy vele vragen niet kan beandwoorden, welken zy zeer vaerdig oplosfen; by voorbeeld, hoe lang, hoog en breed de Ark van noach geweest zy? hoe vele werklieden aen den Tempel van salomo gearbeid hebben? enz. enz. Zoo kennen fommigen het geheele Boek van ruth, het Hooglied van salomo, en anderen, genoegzaem van buiten; maer de inhoud des vyfden hoofddeels van het Evangelie van matth e u s, gelyk ook het zeventiende en volgende hoofddeel van het Evangelie van joannes is hun grootftendeels onbekend, naerdien menigmael hunne ganfche kennis, ten aenzien van het Nieuwe Testament, zig enkellyk tot de Openbaring van joannes bepaelt. Ik zoude deze gerïngfchynende byzonderheid niet aengevoerd hebben, wanneer ik niet, na rype overweging, bevonden had, dat dezelve veel gewigtiger is, dan men gemeenlyk denkt, dewyl daerdoor, juist, het valfche denkbeeld veroorzaekt wordt, dat de eigenlyke Godsdienst in eene gefchiedkundige kennis van dat geen gelegen is, welk de Bybelfche Boeken in zig bevatten; en dat iemand een goed of flegt Kristen is, naermate hy meer of minder uit den Bybel weet te redeneeren en te verhaelen. Hhhh 3 De-  6l4 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING Deze fchadelyke dwaling moest men vroegt}'dig tragten voortekomen, door den Kristenen met duidlyke woorden te zeggen, dat niet alles, wat in den Bybel ftaet, eigenlyk Gods woord genoemd kan worden: dat alleen die Waerheden der Bybelfche Böfeken dezen naem verdienen, waerdoor de menfchen tot eene betere kennis van God, van deszelfs heerlyke eigenfchappen, voortreflyke werken en gelukkigmakenden wil kunnen geraeken; waerdoor zy tot verbetering hunner harten aengedreven en tot alles, wat goed, edel en lofwaerdig is, bemoedigd waerdoor zy in lyden getroost, en by de nadering des doods, met moed en hope kunnen vervuld worden. Of nog korter: dat alleen datgeen in den Bybel Gods woord is, welk den mensch werklyk wyzer en.beter, derhalve Gode gelyker, en by gevolg gelukkiger maekt. Heeft men de menfchen van deze noodzakelyke onderfcheiding eens ingelicht, en hen daervan overtuigd, dan zal hun valsch begrip, in opzigt tot het lezen van den Bybel, van langzamerhand verdwynen; zy zullen opmerkzamer op de eigenlyke Waerheid van den Godsdienst worden, en door een regtmatig gebruik van den Bybel de poogingen van verftandige Leeraren verligten. In de daed, het ware alleszins te wenfchen, dat de eensgezindheid der verfchillende Godsdienftige Genootfchappen in de Protestantfche Kerke, eenmael, ten minften, zoo groot mogte wezen, dat eene betere Overzetting van den Bybel gemaekt en algemeen aenge- no-  tot eigen oordeel in den godsdienst. 6f$ nomen wierd! De, in onze dagen, aenmerklyk verbeterde taelkunde; de ongemeen groote vorderingen in de natuurkunde en in de gefchiedenis der nature; de vollediger en uitgebreider wereldkennis, en andere, daertoe dienende, voorregten, welken wy thands bezitten, in aenmerking genomen zynde, mogten wy, in de daed, eene Overzetting van den Bybel verwachten, welke met veel meer vrugt, dan de tegenwoordige , door elk zoude kunnen gelezen worden, en waerdoor derhalve iedere ware menfchenvriend zynen edelen wensch zoude vervuld zien. Het mangelt ons wel niet aen geleerde mannen, die door hunne voortreflyke uitlegkunde hen, die zig in de Godgeleerdheid oefenen, in ftaet fielden, of nog ftellen, om helderer en bétere begrippen van den inhoud des Bybels te erlangen. Maer laet de ganfche Bybel door eenen schultens, semler, of michaelis, of door eenen anderen man van gelyke verdienften, vertaeld en verklaerd zyn; gefield, dat hun werk de regtvaerdige goedkeuring en toeftemming van ieder redelykdenkend Kristen wegdrage; zoo zal daerdoor egter nog nimmer, in de tegenwoordige omllandigheden , aen den wensch ten beste van het algemeen voldaen worden. Want, vooreerst, komen ook deze geleerde en fchrandere mannen, in hunne voorftellingen, niet volmaekt overeen; zoodat dikwerf de verfcheidenheid van één  6l6 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING één eenig gronddenkbeeld de verfcheidenheid van zeer Vele anderen ten gevolge heeft, en den eenigzins zwakken Na vorfcher in twyfeling en onzekerheid laet. Doch, wanneer ook deze zwarigheid geen plaets had, zoo zouden nog anderen de uitgeftrekter nuttigheid daervan verhinderen. Want hoe weinig ook de Werken van zulke geleerde mannen kosten, aengezien derzelver innerlyke waerde, zyn zy egter te duur voor menfchen, die niet veel vermogen bezitten, en ryke Lieden zyn grootftendeels zulken, die zig aen den Bybel en deszelfs grondige uitlegging het minst laten gelegen zyn. Maer de hoofdzwarigheid is wel inzonderheid deze, dat zelfs de beste Overzetting van den Bybel, zoolang zy flegts het afzbnderlyke werk van eenen geleerden is, altyd nog zonder openbaer en algemeen gezag blyft, en dat derzelver gebruik zig alleen tot de huisgodsdienstoefening van eenige weinige Kristenen bepaelt, terwyl men voordgaet, by de openbare Godsdienstoefening, en by het onderwys der jeugd, zig van de eenmael ingevoerde Overzetting te bedienen. Doch de vrienden der Waerheid hebben, tot nog toe, veel redenen, om te twyfelen, of zy wel ligt aen hunnen heilzamen wensch zullen voldaen zien; ten zy wyze, en met waerheid - liefde vervulde Protestantfche Vorften en Staten zig ter bevorderinge van een verlicht Kristendom vereenigen, en on« der hun opzigt en gezag, geleerde, brave en onpar- ty-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 6l? tydige mannen eene met den inhoud en het oogmerk van het oorfpronglyke meer overeenkomftige Overzetting van den Bybel laten vervaerdigen. Dat zulk een werk van eene groote en uitgebreide nuttigheid zoude wezen, kan alleen door hem ontkend worden, die met de verlichting der wereld niet gediend is die liever de oogen zyner medemen- fchen zou willen toebinden, dan openen, en die, over het algemeen, in de wezenlyke welvaert der menschheid weinig belang ftelt. Maer de menfchenvriend zoude zig hartelyk verheugen, wanneer hy zulk een heerlyk middel ter algemeene verlichtinge mogte beleeven; hy zoude reeds, by voorraed, de nakomelingfchap geluk wenfchen met de ongemeen groote vorderingen, welken men in de kennis der gewigtigfte Waerheden zoude maken; inzonderheid, wanneer met een gelukkige Vertaling der Heilige Boeken, een even gelukkig Uittrekfel van dezelven verbonden wierd. Zulk een Uittrekfel fchynt nog nuttiger en noodzakelyker te wezen, dan eene nadere Overzetting van den ganfchen Bybel zelve; vooral wanneer het alleenlyk het wezenlyke van de Boeken des Ouden, en byzonder van die des Nieuwen Testaments in zig behelsde. De voordragt daervan moest niet enkel- lyk in eene woordlyke vertaling, maer in den waren zin der fprekers beftaen. Het oogmerk, by het vervaerdigen van zulk een boek, zoude geen ander moeli ii ten  6l8 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING ten zyn, dan het beter verftand en de overtuiging van de eenvoudige, duidlyke en noodzakelyke waerheden des Kristlyken geloofs; en derhalve konde men het feillyk den titel van: het eigenlyke woord Gods; of: de Bybel voor ongeleerden geven. Ook dit boek moest, op het gezag der Overheid vervaerdigd, algemeen aengenomen, en by den openbaren Godsdienst, zoowel als in de Scholen, gebruikt worden. Eene andere oorzaek, welke verhindert, dat het Regt om in zaken van den Godsdienst voor zig zeiven te oordeelen, een algemeen weldadig regt zy, is, ontwyfelbaer zeker, in het gebrek aen wel ingerigte Scholen gelegen. Ten tyde der Hervorm inge, en lang te voren, was deze gewigtige zaek, op de gewetenloosfte wyze verwaerloosd. 'Er was niemand, die zig het lot der arme jeugd aentrok, die haer flegts eenige gezonde begrippen van den Godsdienst tragtte inteboezemen; dewyl men geene ware Kristenen, maer flegts flaven der geestlyke overheerfchinge verlangde. De herftellers der Kristlyke vryheid waren van het onvergoedbaer nadeel, dat uit de verwaerloozing der jeugd ontftaet, te zeer overtuigd, om in opzigt tot zulk een groot verderf onverfchillig te zyn en te blyven. Zy voerden derhalve het onderwys in den Godsdienst by de jeugd in; ja, onaengezien de groote en menigvuldige bezigheden , welken de uitvoering van hun gewigtig ontwerp vor-  TOT EIGEN OORDEEL IN DEN GODSDIENST. 6lQ vorderde, leenden zy zig zeiven nog tot het onderrigten van de jeugd, en vervaerdigden boeken, die beftemd waren, om den minverlichten Leeraren 'eene aenwyzing te geven, hoe zy zig in het onderwyzen der kinderen te gedragen hadden. Deze ter bevorderinge van het gewigtigfte oogmerk uitgegeven leerboeken waren, voor die tyden, aengezien de alomheerfchende, byna dierlyke onwetendheid der menfchen, zeer goed en lofwaerdig, en behelsden, naer de overtuiging der Hervormeren, de eenige zuivere Waerheid van den Godsdienst. Maer wie kan met eenig regt beweeren, dat de overtuiging van eenige weinige, regtfchapen, en, in hunnen tyd, zeergeleerde mannen, of zelfs de overtuiging van eene ganfche geleerde vergadering, de overtuiging van alle volgende gedachten moet zyn en blyven ? Ik geloof niet, dat 'er één wetenfchap is, waerin dezelve ook beflaen moog, van welker uitvinder of verbeteraer, hoeveel verdienften die anders ook nebbe, men zoo iets zalaennemen en verzekeren. En waerom zou de Godsdienst, die het edelfte en beste van alles, wat wetenswaerdig is, in zig bevat waerom zou die alleen aen zulk eene afhanglykheid van het aenzien en de meeningen van anderen onderworpen wezen? De trapswyze verlichting der wereld heeft ook de kragt van dit vooroordeel niet weinig verzwakt. Men heeft leeren inzien, dat niets in de wereld van alle Iiii 2 moog-  C>20 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING mooglyke verbetering is uitgefloten. Ingevolge daervan leenden zig vele waerheidlievende en voor het welzyn hunner medemenfchen bezorgde mannen, om de hinderpalen, welken de verlichting in alle zaken, en byzonder ten aenzien van den Godsdienst, in den weg ftonden, zorgvuldig natefpooren, en de ontdekking, door hunne pogingen gemaekt, was deze: dat één der voornaemfte en magtigfte hindernisfen in de verwaerloozing der jeugd, en in het flegt onderwys, welk dezelve wordt medegedeeld, te zoeken en te vinden zy. De zorg, om de Kristenheid, en byzonder de Protestantfche Kerk daervan te overtuigen, en, zooveel mooglyk, den fepter der onwetendheid te verbreken, was het eerfte, waermede de harten der genen vervuld waren, wien het geluk hunner Medemenfchen, op de fchael der geregtigheid te zwaer woog, om niet alles aentewenden ter uitbreiding der Waerheid en ter bevordering van het wezenlyke geluk der menfchen. De menigvuldige en loflyke voorflagen, ter verbeteringe van de algemeene en byzondere opvoeding, zyn daervan de fprekendfte bewyzen. Dan, goede en de vorming en veredeling van het menschdom bedoelende voorflagen en ontwerpen, moeten niet flegts gebillykt en geprezen, maer ook werklyk aengenomen en in oefening gebragt worden, wan-  tot eigen oordeel in den godsdienst. 621 wanneer zy iets meer, dan flegts blyken van fommiger verftand en doorzigt zullen wezen. En hier moeten wy toeftemmen, dat, in vergelyking van de groote menigte van verbeteringvoorflagen, de eigenlyke verbetering van het fchoolonderrigt nog zeer gering is. Het is waer, dat in fommige landen, en byzonder in Duitschland, zeer lofwaerdige inrigtingen ten dezen aenzien reeds gemaekt zyn, en nog dagelyks gemaekt worden; doch over het geheel genomen, is de Protestantfche wereld van heur ware belang, dat is, van de beste middelen ter bevordering van waerheid en deugd, en van de werkzaemfte aenwending derzelven, nog verre na niet genoeg overtuigd; ten minften fchynt het getal der genen, die daervan overtuigd zyn, nog veel te klein, om eene algemeene verandering in dit gewigtige ftuk te weeg te brengen. En egter zal en kan geen redelyk denkend man ontkennen, dat ten aenzien van de leerboeken, en de bekwaemheden der genen, die de jeugd in den Godsdienst onderwyzen, zulk eene verandering volflrekt noodzakelyk is. Want zoolang de Heidelhergfche Catechismus en die van l ut her de Grondboeken blyven , waeruit men de jeugd in den Godsdienst onderrigt, zoolang zullen zelfdenkende en zelfoordeelende Kristenen onder beide partyen iets zeldzaems blyven; en het grootfte gedeelte derzelven zal uit naem Iüi 3 Kris-  622 het regt op en de verpligting Kristenen, die in 't geheel niet denken, of uit Twyfelaers en Ongelovigen beftaen. Men moet zig bedroeven, wanneer men weet, op welk eene wyze, doorgaends, der jeugd het eerfte onderrigt in den zagten en beminlyken Godsdienst van jesus worde medegedeeld! In plaets van haer de allereenvoudigfte, de allerduidlykfte en allernoodzakelykfte waerheden, op eene liefderyke en treffende wyze, voortedragen, wordt hun geheugen met een chaos van woorden overladen, van welken dikwerf hy, die onderwyst, even zo weinig begrip heeft en kan hebben, als de leerling, die op eene zeer verkeerde wys behandeld wordt. *s Menfchen zielkragten hebben hare trapswyze ontwikkeling. Van de gronddenkbeelden, welken, in den aenvang dezer ontwikkelinge, der tedere zielen worden ingedrukt, zal, grootftendeels, de ganfche ry der volgende denkbeelden, en dus de ganfche wys yan voorftellingen te maken en het daermede verbonden karakter der menfchen afhangen. , Dit is eene zaek, waervan ieder, die de menfchelyke natuur en derzelver edelst deel eenigzïns wel kent, volkomen overtuigd moet wezen; en even deze waerheid toont de noodzakelykheid aen, van de jeugd beter te onderwyzen, dan tot heden plag te gefchieden , en haer alleen met zulke Godsdienftige waerheden bezig te houden,  tot eigen oordeel in den godsdienst. 623 den, welken voor haren ouderdom en voor hare vatbaerheden gefchikt zyn, en welken haer in ftaet Hellen , om, naer mate harer toenemende jaren, de Waerheid beter te kennen, en derzelver kragt aen haer hart te gevoelen. Zyn wy eenmael zoo gelukkig, van deze heilzame wenfchen vervuld te zien; wordt eenmael het onzekere fundament, waerop de Godsdienst der meeste Kristenen gegrond is, door bekwame bouwmeesters veranderd en verbeterd; worden de bronnen, waeruit volwasfen Kristenen hunnen dorst naer waerheid moeten lesfchen, gezuiverd, en meer overeenkomstig met derzelver behoeften gemaekt; —— dan, maer dan ook alleen, hebben wy de gelukkige tyden te verwachten, waerin het wezen van den Godsdienst niet meer in een zwerm van onverftaenbare woorden en fpreek wyzen niet meer in eene doode kennis der gefchiedenisfe van den Godsdienst niet meer in eene ydele verbeelding van het, meestal, kwalyk begrepen woord, Geloof, en, over het algemeen, niet meer in dubbelzinnige en wezenlooze dingen gefield; maer waerin dadelyk gelukkigmaken, de waerheden algemeener worden, en de eigenlyke geest van jesus Godsdienst, ter bevorderinge van ware deugd en duurzaem menfchen geluk alom zal beginnen te heerfchen. Want de Waerheid, en, in 't byzonder, die waerheid, waerop het gezamenlyke ge-  624 HET REGT OP EN DE VERPLIGTING ENZ. geluk der menschheid rust, moet niet van het gezag van eenig' mensch, welken naem hy ook moog voeren, afhangen, maer zy moet, door haer eigen gezag, en door hare innerlyke waerde en voortreflykheid, zoo onderfteund worden, dat het Geloof in zaken van den Godsdienst niets anders dan het gevolg eener duidlyke en zekere overtuiging, en deze alleen het uitwerkfel van een goed en redelyk onderwys, gepaerd met eigen vlyt, onderzoek en beoordeeling, kan wezen. EINDE.