YE.EHANDELINGEN, RAAIENDE BEN NATUUMLYEENek GE OPENBAARDEN i O D SDI E K S T, 1IITGEGEEYEN BOOE GOD GELEERD GENOOTSCHAP. XII, U JE JE X. te ha are e m ■by JOH. ENSCHEDÉ en Zoonen en j. tas VAL K É , m dcc xcii.  r  AANWYZING der. ANTWOORDEN IN DIT DEEL. overzee V r. a a ff , HEEFT KRISTUS IN ZYNE PREDIKING , HEBBEN DE EUANGELISTEN EN APOSTELEN IN HUNNE SCHRIFTEN, ZICHSOMTYDS NAAR DE TOEN HEERSCHENDE VOLKSBEGRIPPEN GESCHIKT? ZO JA, IN WELKE GEVALLEN, EN HOE VERRE? EN HOE ZEER KAN DIT DENKBEELD, WEL BEGREPEN, DIENEN TER VER-' KLARINGE DER SCHRIFTEN DES NIEUWEN VERBONDS? h Antwoord, door den hooggeleerden PAULUS van HEMERT, Hoogleeraar in de Wysbegeerte en Voorbereidende Wetenfchappen by de Remonflranten, te Amflerdam ; onder de Zinfpreuk : Non enim me cuiquam mancipavi, nullius nomen fero : multum ,magnorum virorum Judicio- ciedo, aliquid & meo tindice : nam Mi quaqite non inventa, fed qmerenda, nabis reliquerunt Seneca , Epist. XLV. Bladz. i II. Antwoord , onder den tytel van Proeve ter beantwoording , door ' den eerw. WILLEM de VOS, Leeraar der Doopsgezinden, te Amfterdam ; onder de Zinfpreuk: Adtffie Deze (*) Inleiding in de Schriften van het o. Test. r. d. bi, 358. en verv. Nederd. uitg. (**) Aangehaald door walton, l. 1. p. 382. zie hu mi' hrey prideaux, the old and new Testam. (OW wBed, P. II. vol. IV. Book VIII. p. fw,  j8 volksbegrippen hoe ver ingeschikt Deze twee ge fchriften, welker'nuttigheid, vooreenen uitlegger der heilige fchrift, allezins groot is, konnen derhalve , wat hunnen ouderdom belangt, hier gewislyk van dienst zyn. D e overige Targumim zyn kennelyk van eenen lateren tyd ; gelyk, deels uit den onzuiveren ftyl, deels uit den met beuzelingen opgevulden inhoud, duidlyk blykt. Echter fchynen 'er, in den Targum, over de Wet, welken fommigen aan Jonathan , den Zoon van Uzziël, ten ónregt hebben toegefchreven , en in den zoogenoemden Jeruzalemfchen Targum , eenige oude overleveringen , en fpreekwoorden bewaard te zyn , waarvan de fchryveren der boeken van het nieuwe Testament mede gebruik hebben gemaakt (*) ; en waaruit gevolglyk de nuttigheid dezer ftukken , voor den Bybeltolk, ligtelyk is op te maken. De geleerde philo, en josephus, leefden, als wy weten , toen de volksgebruiken, volkszeden, en volksbegrippen, welken ten tyde van Kristus heerschten , nog in zwang gingen. Philo was reeds een oud man, toen hy, in het jaar XXXIX. onzer gewone tellinge, en dus maar zes jaaren, na den dood onzes Heeren , aan het hoofd van een Gezandfchap , uit naam der alexandrynfche Joden , aan den romeinfehen Keizer cajus caligula, gezonden werd; gelyk uit zyn boek, over dit gezandfchap, blykt. J o z e- phus (*) Zie walton, en eicghorn, 1.1. IL  door DE e u a N g E liE l e E r. jf phus werd geboren , in het eerfte jaar van den gemelden Keizer, zynde het zevenendertigfte na de geboorte van Jezus (*). Aan geen' van beide deze Mannen konden derhalve, de joodfche volksbegrippen, welken ten tyde van den Kristus , en van de Apostelen , heerschten, onbekend zyn: waarom ook hunne fchriften , in het tegenwoordige onderzoek, van zeer veel belang wezen moeten. Dan, hoe waar dit zyn moge, moet men echter wel onder het oog houden, dat noch philo , noch jozephus, altyd, overeenkomftig met de algemeen e denkwyze van het joodfche volk , fpreekt: maar dat beiden, in tegendeel, dikwyls, naar hunne eigen byzondere gevoelens , of naar de begrippen der alexandrynfche Geleerden , en der Romeinen , fchryven. Philo deed , zoo veel hy konde, zyn best, om den joodfchen Godsdienst , met de griekfche wysgeerte, overeen te brengen (**). Inzonderheid was hy een groot liefhebber van plato, uit wien hy zeer veele denkbeelden overnam (***). Desgelyfcs fchikte zich jozephus , zoo veel hy dorst, naar den finaak, en de denkwyze der Heidenen van zynen tyd ; gelyk hy zelf (*) Vid. jozephus, in libro de vita fua, fub initium. ( * * ) Men leze b r u c k e r u s , I. c. p. 797 fm- vid. prater bruckerum : jo. clerici Epift. crit. Ep. • VIII. p. 210, & auétoress ouos Iaudat moshemius, in r.otis ad r. cub» wob.. Syitema intelleft. T. L p. 828 C 2  20 volksbegrippen hoe ver ingeschikt zelf niet onduidelyk te kennen geeft (*). Om de overeenkomst van zynen vaderlyken Godsdienst, met dien der Grieken aan te toonen , beweert hy , tegen apion (**), dat de verftandigften, onder de Grieken, aangaande het Opperwezen, even als de joodfche wetgever Mozes, gedacht hebben. Hier, en daar fchynt hy zelf zyne joodfche grondbeginfels merkelyk te verdonkeren. Zoo vergelykt hy Mozes met Minos , en andere wetgevers, wanneer hy, even voor de aangehaalde woorden Q***), dus fchryft: zoodanig een , nu, was in de daad onze wetgever , geen toveraar , geen verleider ; gelyk lasteraars hem, zonder grond, nageven : maar zoodanig een, als de Grieken zeggen, dat hun Minos gezveest is, en na hem de andere wetgevers. De voortrelfelykheid der wetten van Mozes , boven die der andere wetgeveren , fchynt de eenige reden te zyn , waarom hy, aan Mozes, den voorrang geeft. In ftede van , als Jood, de godlyke zending van Mozes te verdedigen , fchryft hy flegts in dezer voege (****): daar nu Mozes een goed voornemen had, en groote daden (*) Antiquit. L. I. in procemio. (**) L. II. contra ap io n e m , §. 16. T. II. edit. haverc p. 482. ToiVT» 5Têp< ®iOM (QgCVilV Oi COCpMTtHTOl 7[0t^ EAAlJCTll' X. t. A. (***) 1. c. ff. 16. Toiovroi |Uev d\j tt£ «vto? tj/jLW 0 vopoèiryj;, ov yovi?3 0L tok EA- A>js"iv civ^ovcriv tov Mivw •ytyottvoii, holi y>£T otUTOV tovj «AAgik vojweSeTaf. (**»*^ 1. c. K#A>j? ovv ir^ani^tcicai kou •n^a.^im [Myoihanr t7rnv~ J^«V0jUjV«v , «DCOTW £VCft(^£V J^êflOV» Ti KOU d^QVhQV $U0V IfólV X.T.h,  DOOR DE EUANGELIELEER. 21 den uitvoerde , bejloot hy billyk (*) , dat hy een' God, tot geleider, en raadgever had. En, by zich zeiven eerst overtuigd zynde , dat hy alles, naar deszelfs wil, beraamde, en ten uitvoer bragt, oordeelde hy, dat het vooral betaamde, het gemeene volk, in dit denkbeeld te brengen. Wat de gefchiedverhalen zeiven belangt; hierin volgt josephus wel het voetfpoor van Mozes ; doch laat echter niet na, zelfs by de gewigtigfte gefchiedenisfen, welken in de Mozaïfche fchriften voor handen zyn , deze, of dergelyke aanmerking te voegen : een yder denke hierover , naar goedvinden ; een yder lezer vatte dit op , gelyk hy kan. Ik voor my moet de dingen zoo verhalen, als zy in de heilige boeken befchreven zyn (**). Bayle, en anderen, hebben, uit het eene, en andere, reeds opgemaakt, dat josephus den ouden wetgever der Joden, voor even feilbaar hield, als de overige menfchen. Fabricius, warburton, en anderen hebben getragt, hem te verdedigen. Wat hiervan zy ; zoo veel is altans, mynes oordeels, zeker, dat josephus, zoo min, als philo, overal joodfche volksbegrippen voordraagt; maar zich, zoo veel hy kan, en durft, naar den fmaak der Grieken en Romeinen fchikt (***). Dit wilde ik hier, (*) Men fchynt te moeten lezen tMjtu$*: niet wpifof*. De oude vertaler, en het verband der woorden, begunftigen de eerfte lezing. (•*,) Antiq. Jud. L. II. c. 16. 5- 5- L. Ui, c 5. J. 2. (•**) Te regt fchryft ottius, in fpicilegio, five excerptis, ex u, c3 JOSE-  22 volksbegrippen hoe ver ingeschikt hier, in het voorbygaan, aantoonen, op dat men, in het lezen van philo, en josephus, nauwkeuriglyk agt geve, waar zy algemeene volksbegrippen, en waar zy die van anderen, of wel hunne eigen gevoelens voorftellen. Verzuimt men dit te doen; dan kan het niet misfen , of men verwart joodfche volksbegrippen, met alexandrynfche geleerdheid, of met byzondere gedachten van fchrandere Mannen (*). Ten opzigte der Heidenen, heeft men mede voorzigtigheid van noode , om begrippen van byzondere perfonen niet met volksbegrippen te verwarren. Laat my hieromtrend, flegts kortlyk, het eene, en andere aanroeren. i. Alles, wat de Digteren vertellen , moet men geenzins voor volksbegrippen houden. Ik beken, het driest'gemeen, welk, van alle befchaafdheid ontbloot, geheel niet nadacht, klapte de verfierfeleó der Digteren dikwyls na; even als het gemeen, by ons, de fprookjens naklapt, en zich met dezelven vermaakt. Maar hieruit volgt niet, dat de fabelleer der Digteren volksbegrip was. Cicero berigt ons (**), dat niemand , geen oud wyf zelfs, die fabelen eigenlyk geloofde. Geen wonder ; zy maakten wangedrogten van hunne Jofepho , p. m. 497. in defiribendis gravisjimis, & divinis miraculis, formulé frequenter utitur dubid ; quod ego quidem in gratinm Romanorum fecijje fentio. (* ) Vid. porro qua: ohfervat Cl. esnesti, in Interpret. N. T. c. VIIL (** ) Tusc. tjasft. l. I. c, 2if  door. de euangelieleer. 2$ hunne Goden, en mismaakte» hen, gelyk scaevola zich uitdrukt (*)., zo geweldig, dat zy, met geenc goede menfchen, mogen vergeleken worden; dewyl zy den eenen deden /leien, den anderen over/pel doen enz. Hoe ellendig de begrippen des geraeenen volks, ten aanzien van de natuur, en eigenfchappen der Godheid , ook mogen gefield zyn geweest (**) , fchynt men echter te moeten denken, dat het gemeen de ongerymdheden der Digteren, eerder befpot, dan geloofd heeft. 2. Ook moet men geenzins wanen , dat de ongeloovige taal, welke men, hier, en daar, by fommi* ge heidenfche Schryvers aantreft, algemeen volksbegrip geweest zy. Het is waar, Paulus zegt ons (***) , dat de Heidenen , zonder God in de waereld waren. Doch wie bevroed niet, dat hy alleen de kennis aan die volmaaktheid van de godlyke natuur bedoelt, welke wy, Eristemn., eerbiedigen (****), Wanneer men de boeken van Cicero over de natuur der Goden, en over de voorwikking, leest, bemerkt men rasch, dat de Grooten , onder de Romeinen , in den grond niet met al geloofden, en den geheelen Godsdienst, als een ft uk van Staatkunde, befchouwden. Ccefar (§), Cato (§§), Pli- (*\ Sic Deos deformant &c. apud Jugujlimim de civit. Dei L. IV. c. 27. (**) Zie de drie eerfte boeken der praiparat. Euang. van Eufebius. (***) Ephef. 11: 12. (***#) Zie de Prysverh, van j. d. michaelis , over den wederkeerigen invloed van de aangenomen begrippen enz. bl. 15. (5) Vid. sallustius, de bello Catilin. c. 50, (SS) ibid. c. 52.  24 volksbegrippen hoe ver ingeschikt Plinius (*), Juvenalis, en verfcheiden anderen (**), fpotten met de genen, die nog een' anderen ftaat, na dit leven, verbeiden. Echter was dit ongeloof geene algemeene volksziekte; gelyk zelfs uit de fpotternyen der ongeloovigen van dien tyd blyken kan. Evenweinig was de twyfelary algemeen volksbegrip. Cicero moge het nu eens onder de fabelen tellen , dat iemand, na den dood, de verdiende ftraffen der Goden lydt (***): op eene andere plaats (****), moge hy wederom ftellig fchry ven : hy is heengegaan naar de Goden, en zoude nimmer tot hen gegaan zyn, zo hy zich , hy zyn leven, den zueg daartoe niet gebaand had. Men wagte zich nogtans , om deeze, en gene proeven van een wankend en twyfelend gemoed (§) , tot een heerfchend ■• heidensch volksbegrip te maken. 3. In het onderzoek, naar heidenfche volksbegrip, pen, moet men mede zich niet geheel verlaten , op de fchriften der Kerkvaderen. Niet zelden hebben zy het zwak , om, ter meerdere verheffinge van den Kristlyken Godsdienst, dien der Heidenen , met valfche kleuren ? af te malen. Men leze flegts het gene CeU (*) ma. Nat. l. VII. c. 55(**) Juvenal. Satyr. 2. verf. 149. (***; Orat. pro Clusntio, c. 61. quid tandem HU mors mali attulit &c. (****) ïusc. quaBlt_ l. l c. 14. Abiit ad Deos: nunquam abiijftt &c. CS) Nefcio, guomodo, dum lego, ajjentior : cwn po/ui libtum, £f mecum ipfe de immortalitate animonm coepi cogitare, ajjenfio elabitur, zegt Cicero Ttisc. (juajft. l. I. c. 3.  DOOR DE EUANGEL1ELEER» 25 Celfus, by Origenes , ter verdediging' der Heidenen , hier, endaar, aanmerkt. Hierbykomt, dat de Kerkvaderen het fyne van den heidenfchen Godsdienst, de leer der verborgenheden, meen ïfoj niet kenden, en de zaken , flegts naar den uiterlyken fchyn , beoordeel* den (*). De verborgenheden waren, als men weet, in twee foorten , grooten en kleenen, verdeeld. In de kleencn , werd yder, die wilde, ingewyd. Hy, die zich niet liet inwyden , werd niet alleen voor een onbefchaafd, maar ook, voor een roekloos, mensch gehouden , en veracht als een', die zyne zaligheid in den wind floeg, en voor den burgerlyken ftaat gevaarlyk was. In deze verborgenheden , werden de elyfeefche velden, en de Tarthrus, der Digteren verklaard. Hier was het, dat de menfchen in de leer, aangaande eenen drieërleien ftaat, der loutering', der gelukzalig' heid, en der rampzaligheid, onderwezen werden. Hier werd de leer der opftanding', en des laatfïen gerigts, ontzwagteld (**). AH'wat eenigzins befchaafd was, had meer, of min kennis aan deze flukken, en geloofde dezelven , hoewel, over het algemeen , niet zoo zuiverlyk, en onvermengd, als fommigen fchynen te willen. Zoo min men, ondertusfchen , de leer der groote verborgenheden , welken, flegts voor zeer wei- ni- (•) Zie het werkjen van J. A. Starck , getiteld HcpMfiion f. 12 verv. (**) Zie, behalve Starck, op de aangehaalde plaats, Warburton's godJyke Zending van Mozes, 1. d. IV. Hoofdftuk, D  25 volksbegrippen hoe ver ingeschikt nigen , toeganglyk waren , voor volksbegrippen houden mag ; zoo luttel reden heeft men tevends , om het heidenfche volksbegrip in het gemeen, als geheel afgefcheiden, van de leer der kleene verborgenheden, zich voor te ftellen. TWEEDE AFDEELING. De groote hoofdzaak nader overwogen. Laat my, na de voordragt van deze aanmerkingen , nader ter zake treden, en onderzoeken, of Kris? tus , in zyne prediking , en of de Euangelisten, en Apostelen, in hunne fchriften, zich fomtyds, naar de toen heerfchende volksbegrippen, of valfche vooroordeelen (*), gefchikt hebben. Wanneer wy het oogmerk van de komfte onzes Heeren, en van den arbeid zyner Leerlingen, oplettend gadeflaan , konnen wy , zoo het my toefchynt, reeds van voren , de waarfchynelykheid bevroeden, dat Kristus , de Euangelisten, en Apostelen zich , in veele opzigten , naar fommige verkeerde begrippen , zullen gefchikt hebben. Het oogmerk der komfte van onzen Zaligmaker was niet, om de menfehen, tot den rang van Wysgeeren, en Geleerden, te verheffen; maar om ( *) Zie de tweede aanmerking der eerfte afdeclinge,  DOOR DÊ EUANGEL1ELEER. 2? om zondaars zalig te maken, de zonden der waereld weg te nemen , de werken van den duivel te verbreken (*) , dat is, met andere woorden , om de menfchen, op de bane der deugd, en der gelukzaligheid, te rug te leiden , waarvan zy nu geheellyk waren afgeweken. Ellendig was, dies tyds, de zedelyke ftaet der waereld gefteld. Alle vleesch had zynen weg bedorven. De gebeek waereld, Jood, en -Hei'den, was voor God verdoemelyk (**>. De geest van ongeloof, en bygeloof had hen beiden grofFelyk befmet. De vroegere verkeering der Joden in Egypte, het voorbeeld der Naburen, de invloed van het klimaat, de zinnelykhcid van hunnen aard , het blind', en onbepaald' vertrouwen op hunne geestlyke Leidslieden , — dit alles had hen, ten koste der ware regtfchapenheid, de beoefening der deugden van regtvaardigheid, barmhartigheid , en goede trouw (***), agter de uiterlyke waarneming van eenige, op (*) i Tim. I: 15. Joann. I: 20. 1 Joann. III: 5 en 8. (**) Rom. III: ip. (***; Gy laat na, zegt Jezus tot de Pharizeeuwen, en de Schriftgeleerden, Matth. XXIII: 2a, het zwaarjle der wet, het oordeel, en de barmhartighsid, en het geloof. Zoo lezen wy, in onze, nog zeer onvolmaakte, overzetting. Het moet zyn : de regtvaardigheid, en de barmhartigheid, en de goede trouw. K{««f beteekent hier, en elders, regtvaardigheid. - Zie het boek van Tobias, H. VII: 12. KXr* t„v x^ieriv; het boek der Wysheid, H. IX: ^ en Si het bock van Syrach's Zoon, H. XXXVI: 13; het eerfte boek der Machabeen, H. VII: 18, en VIII: 32. Urne beteekent hier geen geloof; maa goede trouw; gelyk de franfihe overzetting heeft: lafidélité. In dezen Zin, fchryft Faulus, 2 2'te/III: 2, om yoi% r#nuv n WKi welke woor- D 2 den  28 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT zich zei ven nietsbeduidende, plegtigheden, doen (tellen. Tervvyl de Pharizeeuwen den waren Godsdienst, door hun bygeloof, ondermynden ; deden de Sadduceeuwen hetzelfde, op eene andere wyze, door hun ongeloof, en door de ftoutfte ontkenning dergewigtigfte grondwaarheden van alle godsdienftige kennisfe. Met de Heidenen, was het niet beter gefchapen, De Grooten hielden den Godsdienst, voor loutere ftaatkunde , en dreven niet zelden den fpot, met de waaragtigfte leerftukken hunner verborgenheden. Het gros des volks daarentegen was bygeloovig; bleef niet dan te veel hangen, aan den uitwendigen luister van tempelen , offeranden, en feesten; en vergat daardoor te dikwyls die reinheid van hart, en wandel, om welke te bevorderen , de uiterlyke Godsdienst alleenlyk is ingefteld. Hoe zoude nu Jezus , hoe zouden vervolgends zyne Apostelen, dezen ellendigen ftaat der waereld verbeteren ? De ondervinding van alle tyden heeft geleerd , dat de pogingen der genen,. die dwaze vooroordeelen , op eenmaal willen uitroeijen , en de menfehen éénsflags, van hunne bygeloovigheden genezen, altyd kwalyk zyn uitgevallen. Een Hervormer moet een groot den daar niet beduiden : want het geloof is niet aller : maar alle (menfehen) zyn niet getouw. Deze vertaling wordt gebillykt, door het geen 'er vobt ynrv êt i?iv o xu£foj, maar de Heer is getrouw. Vergelyk verder Syrach XXII: 23. XLI: 16. j Mac, X: 27. XIV: 35- 1 Som. XXVI: 23, in de griekfche overzetting.  DOOR DE EUANGELIELEER. 2p groot menfchenkenner zyn, die zich weet te fchikken, te geven, en te nemen. Verftaat hy dit niet; hy zal gewis niet verbeteren , maar veeleer bederven. De omftandigheden der waereld , ten tyde van Kristus » en de Apostelen , maakten het, zoo 't fchynt, dubbel noodzaaklyk , om de voorzigtigheid der [langen, by de opregtheid der duiven te voegen (*). Men denke flegts, aan den hardnekkigen aard der Joden, — hunne hoogbejaarde gebruiken, — hunne zeer diep ingewortelde vooroordeelen, — het gezag der waanwyze Priesterfchaar, — de domheid en onkunde des volks, — de afkeerigheid der natie van alles, wat niet joodsch was, — haren haat, tegen alle uitheemfche letteren, en allen vreemden denktrant (**). Moet men, van de wysheid onzes Heeren, en zyner Leerlingen, niet verwachten, dat zy geenzins alles , wat zy zelfs , als waarheid kenden, zullen gezegd; maar flegts zoo veel allengskens zullen geleerd hebben , als de menfehen noodig hadden te weten , om door de beoefening van ware deugd , zich zeiven, en eikanderen gelukkig te maken ? Moet men niet verwachten , dat zy , die alleen het wezendlyke heil hunner medemenfehen bedoelden , zich altyd, naar de vatbaarheid, het karakter , de taal, de denkwys, daarin zigtbaar, zoo veel (») Matth. X: 16. (**) Conf. j. c. g. ernesti disp. de ufu vita> communis ad interpret. N. T. Lipf. 1779. p. 25. D 3  3Q volksbegrippen hoe ver ingeschikt zy, behoudends het groote oogmerk hunner zendinge, konden, zullen gefchikt hebben? In de daad, dit te ontkennen , zoude niets anders zyn, dan de wysheid van onzen geëerbiedigdert Meester , en van deszelfs eerfte Dienaren , verre beneden die van gewone Leermeesteren , te verlagen. Heeft men nu reden, om dit alles te verwachten, en wordt men, van agteren, uit onpartydig onderzoek der fchriften van het nieuwe Testament , gewaar , dat zy, aan deze verwachting*, volkomen beandwoord hebben ; dan mogen wy, mynes oordeels, mede gerust verwachten, dat zy zich, fomtyds, naar de heerfchende dwaalbegrippen, omtrend zaken van den Godsdienst, zullen gefchikt hebben. Doen, om dit gewigtig' ftuk , in een helder ligt te plaatfen , zal ik de volgende byzonderheden , onderfcheidenlyk overwegen. I. „ Kristus , de Euangelisten , en Apostelen moesten zich, in alle opzichten, naar de vatbaarheid, en de omftandigheden des volks fchikken: en dit deden zy ook werklyk, hy alle gelegenheden." Zoo doet immers yder verftandig Leeraar, die verdaan wil worden , en met zyn onderwys, iets goed ftigten (*), Hoe veel nauwkeuriger een Leeraar hierop acht (*) Nam nee femper, nee apitd omnes, nee contra omnes, nee pro omnibus, pee omnibus eodem modo 'dicendum arbitror. Is erit ergo eloquens, quiadid, quodcunque decebit, poterit accomodare orationem. Qjtod cum ftatucrit, turn, ut auidque erit dicendum, ita dieet : nee fatura jejune, nee grandia minute, nee item contra, fed erit rebus ipjis par £f aequalis oratio, zegt cicero, in orator  door de euangelieleer. 31 acht geeft, zoo veel meerderen lof verwerft zyn' wysheid. • De ondervinding leert, hoe zeer de menfehen , in geestvermogens , en vatbaarbeden , van eikanderen verfchillen. Het geen den eenen gemaklyk valt, om te begrypen, valt den anderen moeilyk. Een verftandig Leeraar zal des nimmer veel veronderftellen , wanneer hy tot het volk fpreekt. Jezus nam dit wonderlyk wel in acht, ten aanzien zyner Leerlingen. Die weinige waarheden, welken voor de deugd, en de gemoedsrust van yder bedaard mensch, gewigtig, en eerwaardig zyn , droeg Hy zoo duidlyk , zoo natuurlyk, zoo overeenkomftig hunne vatbaarheden , voor, dat zy dezelven, zonder veele moeite, verftaan konden. Zyn onderwys ving Hy altyd aan, met zaken, welken ligt om te vatten zyn. Wanneer Hy, om met de woorden van chrysostomus (*) te fpreken, verheven leerflukken ivilde behandelen , bedwong Hy vaak zich zeiven, om de zwakheid zyner hoor der en , en bediende Hy zich doorgaands niet, van zulke ivoor den, als met zyne heerlykbeid overeen kwamen, maar veeleer, van tore, ad marcom b ru t u m , J. 123. Aar-gaande de Redenaars zegt Hy, t. a, p. 5- 24: omnes enim, qtiiprohari voluut, voluntatem eorum, qui andiunt, intuentur, ad eamque, £ƒ ad'eorUm urMinum & nutum totos Je fingunt £? aceomodant. (*) Homil. in Joannem, homil. XXVII. T. 2. p. m. 147. MsAAMf « Ivj^t?^ov StciKiyiieei , ttots Si ud^Aorê^ov. Homil XL VUL in Mutth. c. XIII. t. i. p. m. 521. (***) De Sent. Dionyf. opp. vol. I. p'. 553- 554- AM» touto «S * E  g4 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT vliegende wyze, omtrend den perfoon van onzen Zaligmaker, dachten, beweerden tevends , dat de Apostelen,-m hunne, voordragt , ook ten dezen aanzien, »aar de zwakke begrippen , en geringe vatbaarheden der toenmalige waereld , zich gefchikt hebben. Uit dezen hoofde , prees chrysostomus (*) de toegevendheid van Petrus, in deszelfs fchoone redevoering tot de Joden (**). Van het zelfde, begrip was theodoretüs (***^ Desgelyks bewonderde chrysostomus het beleid van den .fchranderen Tarfer , wanneer deze, tot de Athenienferen fprekende, Jezus flegts eenen man noemde (****). Hy voegt daarby, dat deze menfehen eene verhevener leer onmooglyk zouden hebben kunnen dragen ; daar de leerlingen zelfs, hoewel zy daaglyks met Jezus hadden omgegaan , daardoor ontrust, en geërgerd zouden zyn geworden. Om deze reden , zegt athanasius (§), dat Kristus zich flegts, als een mensch, voordeed, en een/ ( *) In Joann. homil. II. vol. VIII. p. 20. Ai» tsvto xm « Ui- t{0?. «. t. A. (**) Hand. II. 22. (***) Opp. vol. II. p. 353» O ft«iK«giaj Utr^og lavSouols Sr^yo^uv tjAiT^fft t1jv JlioLCKOtAtOiV tt) Oiff6eVê, Hoe  44 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT dat Paulus eene gewone volksfpreekwys gebruikt, en een woord, uit de daaglykfche zamenleving overneemt. Zoo iemand dit tegen'/preekt, zegt hy, die zegge , hoe de valei der Titans, in de hoeken-der Koningen; Syrene, en de Ono centaur en, hy Efaja; het noord- en zevenge- ftarnte, „ Hoe utrum verum fit, nee ne, Deus vïdcrit. — Nunc iïliïd in caufa e(t, „ quod ex opinione vulgi fmnptum putamns exemplum , ut quomodo tenc„ ra 32!as noceri (ïicitur fafcino, tic etiam Galatce in Cbristi fide nuper na„ ti, & nutriti lade, & non folido cï'bo, veluti quodam fafeïnante, fint „ nociti , & ftomacho fidei naufeante, fpiritus fandi cibnm evomuerint. „ Quod fi aliquis contradicit, exponat quomodo de communi opinione fit „ fumptum vallis Titanorum, in Regnorum libris ; Syreno, &. Onocentauri , „ in Efaja ; jirBurus , & Orion , •& Pleiades in Jobo; & cetera his fimi„ lia ; quas utique vocabula Gentilium fabtilarum, & caufas, & origines „ habent. *' Van het zelfde- begrip was gjicorics n y s s e n ü s , in canticum canticorum , Hom.-IX. Opp. T. I. p. 614. Ed. Par;s • RM (a-yhts tt^os ro an&otvov fiXinw rav mot rov KHvupafjuv teyopauv) Sm^uKKiru rov hoyov, as ovu ex tuv #Aij=hoi> ^otruyovru tjj vvpfy rcv inea*ay. Oih yup jroAA*x*f n ctyi* y{*"ij xctt pvbovs tivms ex rm •«Tp«A«u/3«v£(v as rnv rov ,hcv mono» cw^ytuv, ku, Uvirrui^twras ex iy,s pv&mis irofMf nopetTm !W[Mvtvt» mm, iK (v^yè^xy nii^n toó jrpoKiiptvov vowutos. x. t. A. ■&"nemoad incredibilia attendens eorum , quae de cinnamomo (hoe loco) dicUntuf, orationem ( propterea ) reprehendat, ut quae ex iis, quae non fuut vera, fpo ifae laudem trihuat. Novit enim janUd Jcriptura Jaepe etiam fahulas Gentilium ad fcopum Juum efficacim promovendum adhihere, nihilque veretur ex hijlorid fabulofd nomina quaedam repetere, eo quidem confüio' ut propofita aliqua cogitatio hac ratione fiabiliatur. &c & paulo post • u rov itotyqUu* ns yeu^s ië«m%, rov ™07n3V rcv iiruw„ ^ ex rcv cyures, lus h ^Kusr^uhus Zu^tv tcurau. adeo ut qui confi- tm™.S*T?*Jfè aUii"' f°lUa laUdandi^pum e, nomine {Amaltheae) mtelhgat, fabulofas vero nugas valere jubeat.  DOOR DE EUANGEL1ELEER. 45 flarnte , by Job ; en andere dergelyke ivoor den, uit de heidenfche fabelen, kunnen genomen zyn. Wanneer wy, by Lukas ( *) > lezen , dat zeker meisje» eenen geest van Pytho, of Apollo bad ; fpreekt de fchry ver mede, volgends het bygeloovige volksbegrip. Het is hier de plaats nog niet, om over de leer der Daemonen te handelen : doch , by voorraad, kan yder, dunkt my, gemaklyk bevroeden, dat 'er nimmer een waarzeggende geest van Apollo beftaan heeft, en dat derhalve dit denkbeeld natuurkundiglyk valsch is. Zoo heeft men het, naar myn inzien, ook voor oud, bygeloovig , volksbegrip te houden, wanneer de woestynen gezegd worden, den Daemonen, ter woonplaatfen te verftrekken. Naar dit begrip, fchikken Jezus, en de fchryver van het Openbaringboek, zich uitdrukkelyk (**). In één woord: 'er zyn , in het nieuwe Testament, zoo veele beflisfchende bewyzen, voor de waarheid dezer ftellinge , dat het byna ongeloovelyk moet voorkomen, dat iemand dezelve, in goeden ernst, kan wederfpreken. Men waneniet, dat Kristus t de Euangelisten, en Apostelen, door zich, op gemelde wys, te fchikken, iets {*) Hand. XVI: 16. 7rxoSt niet door op, maar door by, of aan: in dezen zin: hy heeft de aarde aan de Zeeën gegrond , en aan de rivieren gevestigd. Zie d. c. c. knapp, die Pfalaien ueberfetzc, f. 53. dritie Auflage. Schoon het woord meermaien beze beteekpnis hebbe; geloof ik echter, dat de vertaling der onzen beter fcrookt, met de denkbeelden, weiken ons, in het eerlte hoofdftuk van Genefis, en elders, worden ingeboezemd, ( * ) Dat de dauiv van den hemel nederdaalt , is zoo min geziftkundig, als natuurkundig, waar. Vergel. MlCHAëLU, Prysverh. bi, f27 ~— 131.  door de euangelïeleer. 4? tuurkundige valschheid, en fpreekt overeenkomftig den bedriegelyken fchyn; niet overeenkomftig den waren aard der zaken. Wat zoude het dan den heiligen fchryveren baten, dat zy dezen fchyn altyd volgden ? Zeker niets meer, dan dat zy zich houden, aan overleveringen , en digterlyke verzieringen, of wel aan uitdrukkingen, die daaruit ontleend zyn. Zoo dan: Kristus, de Euangelisten, en apostelen hadden geene reden , om, ten aanzien van natuurlyke zaken, zich dan alleen, naar de heerfchende dwaalbegrippen des volks te fchikken, wanneer dezen, met de gezigtkundige waarheid ftroken ; doch zy konden zich ook daar fchikken , waar geene gezigtkundige waarheid , maar enkel overlevering, en valfche wysgeerte, tot zekere fpreekmanieren, aanleiding gegeven had. Ja, zy fchikten zich, gelyk wy gezien hebben , ook in deze gevallen werkelyk; zonder echter daardoor die verkeerde begrippen goed te keuren. IV. Ik ga nog een' ftap verder, en beweer „ dat Kristus, de Euangelisten, en Apostelen, zich fomtyds, naar de heerfchende dwaalbegrippen hunnes tyds, betrekkelyk eenige zaken van den Godsdienst, gefchikt hebben" Wil men weten, hoe Kristus, over't algemeen, omtrend de dwalingen, en valfche vooroordeelen der menfehen, in den Godsdienst, dacht; men leze, hoe hy zelf zich hierover verklaard heeft, in de gelykenis van dien mensen, in wiens akker men, tusfchen het goede zaad, onkruid gezaaid had. De dienstknegten G zei-  gO VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT zeiden tot hem : wilt gy , dat wy heengaan, en dat zelve vergaderen ? Maar hy zeide: neen : opdat gy, het onkruid vergaderende , misfchien, met hetzelve , ook de tarwe niet uittrekt Laat heiden , te zamen, tot den oogst opwasfen; en in den oogsttyd zal ik tot de maai/ers zeggen i vergadert eerst dat onkruid, en bindt het in busfelen, om hetzelve te verbranden : maar brengt de tarwe in myne fchuren by een (*). Hier ziet een nadenkend mensch den grondregel, welken Jezus zich, in zyne prediking , en in zyne gefprekken , beftendig voorftelde , en betragtte. Van geen ander begrip waren de Apostelen , die dezen verftandigen Meester, ten onderwyzer, en voorganger, hadden. Niemand legde dezen regel duidelyker aan den dag , dan Paulus. Den Joden, fchryft hy, aan de Korinthers (**), ben ik, als een Jood, geworden, opdat ik de Joden zoude winnen : den genen , die onder de zvei zyn (dat is, den Jodengenooten (***), cf liever, den Joodschgezinden Kristenen (****;, hen ik geworden, als onder de wet zyn de, opdat ik de genen, die onder de wet zyn, zvinnen zoude : den genen, die zonder de zvet zyn, (dat is, den Heidenen) , als zonder de wet zynde {zoo nogtans, dat (*) Matth. XIII: 28 — 30. (**) 1 Kor. IX: 20 — 22. Conf. semleri Paraphr. in I. Epist. ad Corinth. p. 926. L.qq. (***) Zie de vert'aiïng van den hooggeleerden mosbïim, op deze plaats, bl. 460. nedeid. vertal. (****) Couf. semljeri Paraphr.  DOOR DE EUANGELIELEER. 51 dat ik den -Godsdienst geenzins verhogende, maar, aan de leer van Kristus, getrouw bleef (*) , opdat ik de genen , die zonder de wet zyn, winnen zoude : den zwakken , ben ik, als een zwakke, geworden, om de zwakken te winnen: naar-eenen yder, heb ik my gefchikt (**), opdat ik, ten minflen, eenigen zoude behouden. Wanneer men, met fommigen,. beweeren wil (***), dat de Apostel hier niet fpreekt, van zyne leerwyze, maar alleen, van zyne gedragingen, onder Jood, en Heiden , ten aanzien van zaken, welken in zich zeiven onverfehillig zyn ; dan doet men , volgends mynen dunk, den nadruk dezer woorden zeer veel te kort,' en loopt men geheel bezyden de uitlegkundige waarheid. Ik beken, in het vorige gedeeldte van dit, en in het achtfle hoofdftük , had hy van zoodanige gedragingen gefproken: doch is het niet tevends waar, dat hy, in het voorgaande 16, en 18. vers, van het verkondigen der Euangelieleer gefproken had ? Is het derhalve niet, ten uiterften willekeurig, de meening van Paulus, in de (*) Mjj wv «vo,wof ©ew, «AA mopo; x^u- conf- kosenmulleri fcholia in N.Ti T. IV. p. 102. ÖóSor baiirdt drukt, naar myil inzien, den zin zeer wel uit: nicht, ah ob ich alle religion verleugnet hdtte, denn. ich blieb in grimde der christlichen treu. Neuften Offenbarungen Gottes , zweyter Theil, f. ~]o. (**) Tai? itaet ytyovx t* 7r«vret. Theohiylactus , p. m. 237. verklaart deze woorden : Toif vtasi eru>x*Tf/3>jv. (***) Zie , onder anderen , den meermalen aange7»aa!den Schryver der Ecmerkungen über die Lehrart Jefu, f. 302 —3cC. G 2  52 volksbegrippen hoe ver ingeschikt de aangetogen woorden , alleen tot onveiTebillige gebruiken te bepalen, en deszelfs leerwys geheel voorby te zien ? Eischt de taal, in het 19. vers : hoewel ik, in alle opzigten, vry was t heb ik my zeiven echter, aan allen, ten dienstknegte gemaakt; — eischt vooral de uitdrukking: naar eenen yder heb ik my gefchikt, (of, gelyk onze overzetting heeft : allen ben ik alles geworden) — eischt, zeg ik, deze uitdrukking, niet den ruimften zin (*)? Hy behoefde, zegt mosiieim, naar den geest, en den wil van geen" mensch, zich te fchik' ken : maar had zich vrywillig, aan de vooroordeelen, en meeningen der menfehen, onderworpen. Daarenboven , moet men zoodanige gebruiken, welken opzigt hebben, tot leerftukken van den Godsdienst, wel degelyk onderfcheiden, van niets beteekenende, en onverfchillige, gebruiken. Zo wy al konden toegeven , dat de Apostel alleenlyk ziet, op uitwendige gebruiken , en zyne handelwyze omtrend dezelven ; zoude de zaak, daarmede geenzins verloren wezen; naardien alle gebruiken , waarin hy zich naar de meening des volks fchikte, geheel niet onverfchillig waren. Of was, by voorbeeld , de befnydenis eene onverfchillige gewoonte , welke met de leer, in geen verband ftond ? Hoe moet ik Paulus dan verftaan, wanneer hy, met allen mogelyken ernst, aan de Galatiërs fchryft (**): ziet, (*) Roseu muller vertaalt deze woorden : popter omnes, incmnn me mutavi formas. («*) Gal. v: 2 — 4.  DOOR DE EUANGÈLIELEER. 53 ziet, ik Paulus zeg U, zoo gy U befnydeif laat, dat Kristus Ü niet nut zal wezen, en ik betuig wederom, aan yder mensch, die zich befnyden laat, dat hy verpligt is, om de geheele wet te betragten. Gy, die door de wet geregtvaardigd wilt worden, gy zyt van Kristus geheel vreemd geworden: gy zyt geene Kristenen meer. Is dit de taal van eenen man, die de bèfnydenis voor eene zaak houdt, welke, ten aanzien van het Kristendom, onverfchillig is ? En evenwel liet deeze zelfde Paulus zekeren Timotheus, dien hy, tot zynen medearbeider in het Leeraarambt, gebruiken wilde, werkelyk befnyden, om aan de vooroordeelen der Joden te gemoet te komen (*). Hy had zich derhalve, naar gebruiken gefchikt , welker welmeenende waarneming hy , voor den Kristlyken Godsdienst, zeer fchaadelyk keurde. Die zich, naar zoodanige gebruiken fchikt, wordt met reden geacht, zich ook, in zyn onderwys, naar de zwakke denkbeelden, en dwaaze vooroordeelen, der menfehen te fchikken; en ftelt zich, indien deze zaak geoordeeld wordt, dies tyds, ongeoorloofd geweest te zyn , veel meer onverandwoordelyk, dan hy, die, enkel met woorden , aan het bygeloof zyner eeuw', hier, en daar, iets toegeeft. Ik heb boven aangemerkt, dat men zich , of van ter zyde , of regtftreeks , naar volksdwalingen kan fchikken (**). Men fchikt zich, hiernaar, van ter zyde, (*) Hand. XVI. 3- f ** ) Zie ds eerfte Afdceling, bi. 9. ■ J G 3  54 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT zyde , wanneer men volksdwalingen , met ftilzwygen voorby gaac, juist dan , als men gepaste gelegenheid heeft, om dezelven tegen te fpreken. Dit nu deden Kristus, en zyne Leerlingen , fomtyds. Het was, gelyk men weet, een voornaam hoofdftuk , in het verfehil, tusfchen de Samaritanen, en de Joden, dat de eerstgenoemden de vyf boeken van Mozes alleen, voor godlyk hei kenden, en alle de andere fchriften des ouden Testaments, welken de Joden, voor heilig houden, verworpen. Gevallig raakte Jezus , met eene Samaritaanfche Vrouwe , in gefprek. Volgends haar nationaale begrip, fprak zy, met den haar onbekenden joodfehen Profeet, over de plaats der openbare aanbidding' van het Opperwezen, en beriep zich, op de mozaïfche boeken. Onze Vaders., zeidc zy (*) , hebben op dezen berg ( naamlyk Gerizim') , aangebeden.: maar gy lieden (Joden) , zegt, dat Jeruzalem de plaats is, waar men den openbaren Godsdienst behoort waar te nemen. De Samaritanen beweerden , dat Abraham, en Jakob, op den berg Gerizim , altaren , ter eere van den Allerhoogften , geftigt, en die plaats, boven alle anderen , tot deszelfs dienst geheiligd hadden (**). Zy wilden , dat God zelf dezen berg, uitdien hoofde, verkozen had, om daarop de Israëliërs piegtiglyk te zegenen (**-*}; en dat (*) Joann. IV: 20. (**) Vergel. Genef. XII: 6 en 7. (\è#') Dj!lt- XXVII. de twaalf cerfle verfen.  DOOR DE EUANGELIELEER. 55 dat derhalve Jofua, toen hy in Kanadn gekomen was, daar ter plaatle, Gods zegeningen had doen afkondidigen , en , na den overtogt over de Jordaan, een altaar , op dien berg, gebouwd had, van twaalf fteenen , welken hy, by zynen doortogt, uit de rivier genomen had, naar het bevel, welke God, aan Mozes had gegeven. Hierby moet ik nog herinneren, dat zy, om Gerizim te verheffen , alsof God gewild had , dat men het fteenen alcaar, op dien berg, ftigten zoude, den tekst vervalscht, en in plaats van Ebal, gelyk in alle hebreeuivfche affchriften ftaat ( *), Gerizim gezet hadden. Zoude men nu niet verwachten, dat Jezus, toen de vrouw zeide : onze Vaders hebben op Gerizim, hunnen openlyken Godsdienst verrigt: haar zoude tegengeiproken , en , by die gelegenheid , getoond hebben, uit de boeken der Kouingen , en der Chroniken, na voorafgaand betoog van derzelver heilige achtbaarheid , dat de tempel, te Jeruzalem, op Gods bevel gebouwd, door deszelfs hooge tegenwoordigheid geheiligd , en van i 11e godsdienftige Israëliërs , eertyds vlytiglyk bezogt was , totdat Manasfe , na de babelfche gevangenis , naar Samaria gevlugt was, en daar tempel, tegen tempel, en altaar, tegen altaar, hadopgerigt? Zoude men (*) peut. XXVII: 4. In het byvoegfel, welk men , in het Samaritaanjche Affchrift , agter het tiende geb d , Exod. XX. lee t , en welk uit het XI , en XXVII. hoofdftuk van Deuteron, ontleend is , ftaat ook Geri zint, in plaats van E.al.  56 volksbegrippen hoe ver ingeschikt men wyders niet verwachten , dat Jezus de vronw, aangaande de vervalfching van den oorfprongelyken tekst, met een enkel woord, zoude onderhouden hebben ? Voorzeker had Jezus , tot het eene, en andere , zeer goede gelegenheid ; dewyl de vrouw Hem juist, over de plaats der aanbidding'ondervraagde, en daardoor, zoowel de'uitfluitende achtbaarheid van den Pentateuchus, als de echtheid eener valfche lezinge, onderftelde : te meer, dewyl zy groot vertrouwen op Hem fcheen te ftellen, en Hem, voor een' Profeet, herkende , van wien zy de waarheid , onpartydiglyk vernemen wilde. Maar , wat deed onze wyze Meester ? Hy fchikte zich, ftilzwygend, of van ter zyde, naar de Samaritaanfche onregtzinnigheid', fchoon Hy vervolgends , in algemeene woorden , den Joden gelyk gaf. Hy vond het niet noodig, de verkeerde denkbeelden dezer vrouwe, welken zy, met hare geheele natie , gemeen had , ten dien aanzien , opzetlyk te verbeteren ; maar oordeelde het van meer belang, haar , op eene regt eenvoudige wyze, te beduiden, dat niet, de plaats, waar, maar de gemoedgefteldheid', waarmede men den Oneindigen vereert, den mensch, in deszelfs oog, behagelyk kan maken. Men weet, dat de Sadduceeuwen , hierin, met de Samaritanen, overeenftemden , dat zy de vyf boeken van Mozes alleen, voor heilig hielden. Om deze dwaling des Sadduceeuwfchen volks tegen te gaan , had Kristus zeer goede gelegenheid, in dat gefprek, welk ons,  door de euangelieleer. 57 ons , door drie Euangelisten (*) , is opgeteekend. Eenigen van deze Secle kwamen Hem eene zwarigheid voordellen, uit de mozaïfche wet genomen , tegen het leerftuk der opftandinge. Jezus, na hun getoond te hebben, dat dit bezwaar ongegrond, en uit misverftand gefpruten was, bewees hun de opftanding , uit de boeken van Mozes, welken zy vereerden. Hebt gy, dus vraagde Hy aan hun, niet gelezen het gene door God, tot ulieden, gefproken is : ik ben de God van Abraham, en de God van Izaak , en de God van Jakob ? God is geen God van dooden, maar van levenden. Zy, die met semler ( ** ) , en anderen , de leer van de eigenlyke opftandinge der dooden , voor eene fchikking naar joodfche volkstaal, en volksmeening, houden, mogen dit bewys van onzen Meester gepast vinden; dewyl daaruit blykt, dat Abraham, Izaak, en Jakob zich in eenen ftaat van leven, en werkzaamheid, bevonden , hoewel hunne ligchamen , tot ftof, waren wedergekeerd' Ik voor my kan echter , in dit bewys , die kracht niet vinden; naardien ik my, totnogtoe niet heb kunnen overreden, dat Jezus, en de Apostelen, wanneer zy de leer der opftanding' voorftellen, zich naar de (*) Matth. XXII. Mark. XII.. Luk. XX. (»•) Zi« semler's Paraphr. in Euang. Joan, XI: 25. De leer der opftanding' is, naar zyn gevoelen, niets anders, dan de leer der weder, vergelding' van de ziel, in het andere leven , welke leer Jezus , en de Apostelen, volgends het gewone fpraakgebruik vooritellen. H  58 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT de joodfche fpreek-, en denkwyze fchikken (*). Ik fpreek niet tegen, dat 'er, in de voorftelling van eenige omftandigheden, welken de opftanding vergezellen zullen, eenige fchikking plaats heeft (**): doch de zaak zelve meen ik, naar het oogmerk van Jezus, en van zyne Apostelen, voor zuivere waarheid , te moeten houden. Waarom dan bediende onze wyze Meester zich, van dit onvoldoende bewys (***)? 'Er was geen voldingend bezvys voor handen, zal men my mooglyk zeggen. Het zy zoo ! Ik ben van hetzelfde gevoelen (****) : doch^ tevends beweer ik , dat de Joden, ten tyde onzes Heeren, door bewyzen, welken ten minften meer fchyn hadden , uit andere heilige boeken genomen, dit leerftuk ftaafden (§). Ook zyn 'er, vooral in de Pfalmen ( § §) , bewyzen voor handen, welken, hoe onvoldingend ook, nogtans meer fchy- (*) Men vergclyke de taal van Jezus, Joan.V: 21— 29, en XI: 25. 26, en doederlein, inftit. Tbeol. Chrift. P. II. p. 425. & feqq. Zie ook Paulus, 1 Kor. XV: 20 — 22. Ook geloofden de Joden de opftanding des ligcbaams. Zie 2. Machab. VII: 9. 11. 23. 29. (**) 1 Kor. XV: 42 — 44. 1. Thesf. IV: 15 —17. (***) Uit de woorden, welken Jezus aanhaalt, kan men, naar rnyn inzien, volftrekt niets meer bewyzen, dan dat Abraham, Izaak, en Jakob leefden. Vergel. doederlein, I. 1. p. 126. f****) Vid. doederlein, 1. I. p. 417. feqq. (5) Vid. MENAssEHBENisRAëL, de refurrectione mortuortim, L. III. C. II. p. 339. (SJï pI XLIX: 15. 16. Pf. XVI: 10. ii. Vergel. ook Jef. XXVI: 19. cn Dan. XII. 2.  door de euangelieleer. 5$) fchynen af te doen. Waarom dan tragtte Jezus het valfche, en fchadelyke vooroordeel der Sadduceeuwen , tegen de overige fchriften , niet uit den weg te ruimen ; om daarna de leer der opftandinge, welke zy niet geloofden, uit dezelven, met de beste bewyzen, die voor handen waren , te ftaven ? Het behaagde Hem , zich , ook hier, van ter zyde, te fchikken, naar het dwaalbegrip der genen, met welken Hy fprak; niet ten opzigte van de leer der opftanding' zelve : maar van de heilige fchriften, welken zy verkeerdlyk , binnen den kleenen kring der vyf boeken van Mozes, bepaalden. Toen Salome, de vrouw van Zebedeus, met hare twee Zonen, Jakobus, en Joannes, tot Jezus kwam, met verzoek , dat de een', aan zyne regte, en de ander', aan zyne linke hand, in zyn koningryk, zitten mogten; zeide Jezus wel, tot deze onnoozele Moeder, en harë kinderen: gy lieden weet niet, wat gy begeert : doch fchikte zich tevends eenigzins > van ter zyde, naar dit geheel verkeerde volksbegrip van zynen tyd,'door'er bytevoegen (-*)-: het zitten, aan myne regte , en aan myne linke hand, ftaat by my niet te geven: maar het zal gegeven wórden , dien het, door mynen Vader , bereid js. Het is waar, dat Hy vervolgends, aan de Apostelen, die zich, over dit verzoek, zeer kwalyk hielden, te kennen gaf, dat in zyn ryk , geene (*) Matth. XX; 23. Vergel. den Wel Eerw. Heer j. c. baum, de Mesfias, Israëls Koning, bl. 81. enz. * II 2  go VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT geene heerfchappy, of overmagt te pasfe kwam, als in de koningryken dezer waereld. Doch het is tevends waar, dat Hy, volgends de aangehaalde woorden, de denkbeelden dezer vrouwe niet verbeterde. Dat de zielen van overledene menfehen, in dunne , of fyne ligchamen bekleed, zich aan de levenden, nu, en dan, verwonen konnen , was een volksdenkbeeld , welk de Joden, van de Heidenen, hadden overgenomen. De Leerlingen van Jezus waren mede, met dit bygeloof befmet: want, toen zy Jezus, op de baren der zee, zagen aanwandelen, begonnen zy, vol fchrik, te fchreeuwen : het is een /pook (*) / Ondertusfchen lezen wy niet, dat hu,n Meester, hun dit bygeloof zogt te ontnemen. In tegendeel, naderhand (**), gelyk wy in het vervolg zien zullen, fprak Hy, overeenkomftig dit kinderachtige bybegrip. De fecle der Pharizeen geloofde, volgends de getuigenis van josephus (***), dat de zielen van brave menfehen, in andere ligchamen overgingen. Van hier was het, dat fommigen der Joden Jezus hielden, voor (*) Matth. XIV: 26. of< cpwixep* s?<; het is waarlyk een fpook I Conf. wetstein ad h. 1,, rosenmulleri fcholia, fuprimis grot. in I. p. m. 272. add. beza, in 1. (** ) Luk. XXIV: 37 — 40-. J/U^>)V $i 7T#(T«V [MV «dpö^pTÖV, fjiiTClficilVilV Si it; STÉfOV otyuduv jUovijv, zegt josephus Bel. jud. L. II. c. 8. p. 116. ed. haverc. Conf. etiam Antiq. L. XVIII. c.' 1. p. 871. J. 3. Vergel. ook het Boek der Wysheid, H. VIII: 19, en 20.  door de euangel1eleer. ói voor Joannes den Dooper; anderen voor Elias ; anderen voor Jeremias , of voor eenen der Profeten (.*)« Toen de Leerlingen hunnen Meester verhaalden, dat dit het denkbeeld was, welk het Gemeen , omtrend Hem, koesterde, fprak Hy deze leer der zielverhui* zing' geenzins tegen: maar vraagde alleen aan hun, voor wien zy Hem hielden ? In tegendeel, zal ons, in het vervolg-blyken, dat Hy deze leer, veeleer zelfs bevestigd heeft. Wanneer wy de fchriften des nieuwen Testament*, met onbevooroordeelde aandacht, nalezen , bevinden wy, dat Kristus, de Euangelisten, en Apostelen, niet alleenlyk , van ter zyde, maar ook fomtyds, regelregt, naar valfche begrippen der menfehen , in geringe zaken van den Godsdienst, zich gefchikt hebben. Chrysostomus merkt ergends aan (**) , dat God zich, in veele opzigten, naar onze menfehelyke zwak- (*) Matth. XVI: 14. Luk. IX: 19. Vergcl. ook Matth. XIV: 1. 2. (**) Homil. III. in Titum. opp. T. VI. p. 638. kxi n tcuto Sxvpx?tH ; Auto? 7r£§» ï«utou XCpitjei èo'^xg irmY^xs xxi xvx^ievg £#utou cwio-ïxelxi, cxrog, — vxAiv on %xi(ii txk Swiacif, o7T£p y,v «AAaT^iov «utou, xxi §«m<*t* cp^yyitxi XTtxSovrx xv70v •xys opoAoyixs, xxi oix toixvrx. OvSxuov yxe, x£ixv o%x t»jv xuw, a\Ax 7rxvw%iv 70 upv xirWv- E' 5r*T'* OU?C,0«* T>JV T^ £«utou, «AAas cu^AAi^ TaüT ttxiSiok , xai Tfad)uv, xat tfco-pxrx, na* 7rau«t«, cu^ ïAAijVMOff avapatfi k*Aw», xhhx nxiSir.ti nvi xy[xxia. H 3  62 volksbegrippen hoe ver ingeschikt zwakheden, in zyn woord fchikt. Verwondert u hierover niet, zegt hy wyders, daar Hy zelfs toelaat, dat 'er, omtrend Hem, verkeerde, en onwaardige gevoelens worden voor gefield: als, by voorbeeld, dat Hy het eerfle ligchaam, dat Hy zïgtbaar is ; dat Hy, in offeranden , vermaak fchept, iets, welk, van zyne natuur, geheel vreemd is ; dat Hy dingen zegt, welken, met zyne verklaring, ftryden, en wat der gelyk meer is : want nimmer ziet Hy, op zyne eigen hooge waardigheid: maar overal bedoelt Hy ons nut. Indien een vader, onder de menfehen, niet op zyne eigen waardigheid ziet: maar met zyne kinderen medeftamelt, en voed fel, fpys , en drank, niet met griekfchc namen, maar met kinderlyke, en harbaarfche klanken benoemt; hoe veel ie meer zal God dit doen ? Overal zyn 'er, in de fchriften , voorbeelden van zulk eene infchikkelykheid'van God, niet alleen, ten aanzien van -ivoorden, maar ook van zaken. Niemand wane derhalve, dat de opgegeven Helling belëedigende zoude zyn , voor het karakter van Jezus, of deszeifs leerlingen. Zy moesten , gelyk wy zagen, in de volkstaal fpreken. Maar zoo haast zy dit deden , fchikten zy zich reeds, naar valfche begrippen , welken in de volkstaal doorftaken. Zy moesten , naar de vatbaarheid der menfehen redeneren. Maar dit konden zy niet doen , zonder tevends gebruik te maken , van fommige dwaze vooroordeelen der menigte. 'Er zyn waarheden , welken tuiten den gezigtseinder van daaglykfche verftanden liggen. Hoe zou-  DOOR DE EUANGELIELEER. 63 zouden Jezus, en de Apostelen, dezen hebben kunnen voordragen , zonder inmengfel van valfche, zinnelyke, denkbeelden ? Wie zoude anders hen verftaan , en geloofd hebben ? Alle waarheid daarenboven , kan by alle menfehen, niet altyd , en overal, voegelyk gepredikt worden. '£r zyn waarheden, welken een verftandige , in handen van het Gemeen , niet wel vertrouwen durft. Daarom bedienden de oude Wyzen zich gaarn, van verbloemde zegmanieren , en kleedden fommigen hunner leerftellingen , in zulke zinnebeelden , welken , naar de begrippen des Gemeens, gefchikt waren. Niet alleen de Egyptenaren , maar ook de Wysgeeren van'andere volken, verkozen dezen leertrant, zegt de geleerde klemens van Alexandrie (*). Sommige dwalingen hebben haare nuttigheid , voor den gemeenen man ; en dezelven tegen te fpreken , zoude onverftand , of wreedheid wezen. De naakte waarheid zoude , in de tegenwoordige gefteldheid onzer waereld, dikwylsaan den eenen kant, verachting, en aan den anderen, zorgelooze vadfigheid veroorzaken (**). Jezus, (») Stromat. L. V. c. 8. p 671. Ou jwavav Kiyvmoi a Mymaixroi, 7r§e? Si m twv ciAkw j3a^0*$wv oo-a» $tKoo-oW», en toimw i en de daaromtrend gebruikte fpreekwyzen, verftaan hebben : en dit hebben zy ook werkelyk gedaan5 als door sykes, farmer, en anderen (* * ), is aangewezen. Wie kan nu in ernst gelooven, dat de zielen van afgeftorven booze menfehen, ten tyde onzes Heeren, de magt hadden, om de levenden te bezitten, en dul te maken ? Loopt zulk eene ftelling niet regelregt aan , tegen het gezonde verft and ; tegen de volmaakte natuur van Hem, die aan het roer der waereld zit, en tegen de leer der kristelyke , zoo wel, als joodfche , openbaring ? Zal dit, naar het onderrigt van Jezus, en de Apostelen, het be- dryf (*) De belle judaico, l. VII. c. VI. 5- 3- t* yH **to»t™» U8VI* TOWT* Si TTOVtJgWV S5-IV OtV^UXUV mt\)[MLT#. K. T. K (**) Zie sykes Enquiry, p'. 70, en pakmer's verhand, over de Wonderwerken, en over de Bezetenen. K  74 VOLKSBEGRIPPEN HOE ver INGESCHIKT dryf der zielen van godlooze menfehen zyn ? Daarenboven , hoe ongerymd moeten de verklaringen wezen, welken men, naar deze ftellinge, aangaande de verhalen der Euangelisten, nopends de bezetenen, moet geven ? Hoe aliezins onverdedigbaar zal de gefchiedenis onzer openbaringe worden ? In de daad, men zal zich genoodzaakt vinden , om eindiyk , met rousseau, uit te roepen (*) ; jaste Dieu! la tête tourne : on ne fait, ou P on est. Men zegt my mogelyk : de Demons waren Duivelen ; geene zielen van afgeftorvenen. Hoe zoude men deze onderftelling konnen bewyzen ? '£r is zekerlyk geen fchyn van bewys, voor dezelve te vinden. In het nieuwe Testament, lezen wy flegts, van éenen Duivel , éen algemeen hoofd van zeer veele , onder hem ftaande, Engelen, meestal Demons genoemd. In de verhalen der Euangelisten , aangaande de Bezetenen, vindt men nergends het woord Duivel, of Satan: maar overal Demon; het welk onze Overzetters, zeer ten onregt, door Duivel vertolkt hebben , als of 'er in het grieksch a,*^ gelezen wierdt. Men leest wel, van menfehen , die door den Satan gebonden (* *) , ook van zulken, die door den Duivel overweldigd waren (***): doch dezen waren niet bezeten, niet krank- (*) Lettre III. de Ia Monta'gne, T. IX. p. 02. ed. Amfi. (*») Luk. XIII: u, en 16. Vergel. farmer over de Dem. Bezeten. bl. 52. (■•••) Hand. X. 38. Sykes brengt deze plaats, in zyn further En- quiry  door de euangelieleer. ^5 krankzinnig; gelyk sykes, farmer, en anderen, bewezen hebben. Ook is het gefchiedkundig zeker, dat de Ouden , ten tyde van Kristus, en nog naderhand , tot op den tyd van Juftyn den Martelaar, door de. Demons der Bezetenen, geene duivelen; maar menfphengeesten verftonden. Zoo zegt die Kerkvader (*) , dat de genen , die , van een Demon , bezeten , en dul waren , door de zielen van overleden menfehen, waren aangegrepen, en nedergeworpen. Naderhand, ja, heeft men de bezetenheden, aan de afgevallen Engelen, gaan wyten. Doch de Kerkvaders, die dit deden, waren geene bevoegde regters in deze zaak (**)» en hadden zekere redenen , welken hen bewogen, om het algemeene gevoelen , ten dezen aanzien , tegen te fpreken (***). Voords blykt, uit de wederfpraak van chrysostomus, die in bet begin der vyfde eeuwe leefde, dat het een heerfchend volksgevoelen, onder de Kristenen, zoo wel, als onder andere menfehen , tot dien tyd toe, geweest is, dat naamlyk de Demons zielen quiry into the meaning of Daemoniacs, p. 27, tot de geestlykc herftelfing' der menfehen door Kristus: doch, zoo ik ineen, verkeerdiyk. Vergel, Matth. IV: 23. (*) Oi ^v%cw ctffoS-MOKidv h»^»vojMV0i. x. t. A. Apol. I. p. 27. ed. Thirlby. (**) Eenige plaatfen, uit chrysostomus, welken hiertoe behooren, vindt men by oüé, comment. de Angelis, p. 244. (***) Zie farmer, over de Wonderwerken, bl. 176, en over dc Demon. Bezet. bl. 32. K 2  j$ VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT zielen van overleden kzvade menfehen waren. Op welken grond dan, zouden wy ons voordellen konnen , dat men door de Demons, in de fchriften van het nieuwe Verbond , aan de Duivelen denken moet ? Voorzeker, wordt de Duivel, in het nieuwe Testament, nergends Souytuv, of o s ('**3 Joann. XIII. 27. (*** , Nimis vero infulfe dclirant, qui d: abc lum fin gunt , effentialiter, ut hquntur, Judam intraffe, zegt kalvyn, ad 1. 1. K 3  ?8 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT ginfel, welk het beginfel des goeds allezins wederftreefde. In de babelfehe gevangenis, hadden de Joden mede kennis, aan hetzelve gekregen, en fchreven daaraan allerlei boosheid, en verleiding der menfehen tot zondigen toe. Zoo lezen wy, in de joodfche Chroniken (*) > de Satan porde David aan; en hieruit ontleende ook Joannes de gemelde fpreekwys , in de aangehaalde plaats. Desgèiyks handelde Jezus meer dan eens. Gy zyt uit den vader den Duivel, en wilt de begeerte uwes vaders doen; die was een menfehen-moor der van den beginne, zeide Hytot de Joden (**) : de Satan heeft ulieden zeer begeerd, om te ziften, als de tarwe: fprak Hy , tot zyne Leerlingen (***). Naar dit zelfde denkbeeld , noemt Paulus den Satan eenen geest, die in zynen tyd, in de ongehoorzame kinderen wrogt (****) • den God dezer eeuw , die de zinnen der otgeloovigen verblindt ($)• en Petrus verzekert, immersnaar fommiger opvatting', dat de Duivel, als een brullende leeuw, rondgaat, en zoekt, zvien hy verf inden kan (§§). Kort- (•) i Chron. XXL i. Deze boeken zyn gêfcHreeven, m iehtèlfche^ tangems. De boeken , die den naam van Samuel, aan het hoofd dragen vermoedt men gemeeniyk, dat voor dien tyd, gefchreven zyn. En bet is' opmerkelyk , dat hierin gezegd wo.de : niet , de Satan porde David a,n ; maar , Jehovah porde David aan. 2 Sam. XXIV. i. (**) Jomn. VIII; 44. (***) Luk. XXIL 31. (****; Ephef. II; 2. (5)2 Kor. IV. 4. UJ; 1 Pdr. V. 8. Petrus zeide , Ananias, wamm heeft de Satan uw hart  door de euangelieleep,. 79 Kortom : alle fpreekwyzen , in het nieuwe Testament, waarby, den Satan , als een , tegen God overgefteld , doch eenigzins zwakker , beginfel, magt wordt toegekend , moeten, volgends myn gevoelen, uit de oude oosterfche wysgeerte, verklaard , en voor fchikkingen, naar het heerfchende volksbegrip , gehouden worden. Hiertoe behooren mede de veelvuldige vermaningen , om zich, tegen den Duivel, te wapenen , welken by het licht der gezonde wysgeerte ingezien , den mensch flegts aanzetten , om op zyne hoede te zyn , tegen de verleidingen van booze menfehen, en tegen de ongeregelde lusten van 's menfehen ziniyke natuur. De Joden merkten den Duivel aan, als het Hoofd der Demons, die met, en door hen, den menfehen, allerlei kwaad toebragt. 'Er zyn Geleerden, die den Duivel, en zyne Engelen onderfcheiden willen , van Beëlzebul, of Beëlzebub , en zyne Demons , waarvan hy de overjle genoemd wordt. Doch ik meen, dat de Duivel, of de Satan, in de joodfche fabelkunde , dezelfde is met Beëlzebul; gelyk my, uit de redenering' van Kristus, tegen de Pharizeeuwen (*);, fchynt te blyken. De Joden hadden de leer der Demons , uit het Heidendom genomen , en van daar mede den naam ont- hart vervuld ? Hand. V. 3. Vooral behoort ook hiertoe het gezegde van Paulus , in zyne verandwoordinge , voor den Koning sJgtippa , Handel. XXVI. 18, om hunne, dat is, der Heidenen oogen te openen, en fan te hekeeren, van de duifiemiffe, tot het licht, en van de magt des Satans, tot God. (*) Matth. XII. Mark. III. Luk. XI.  80 volksbegrippen hoe ver ingeschikt ontleend van Beëlzebul, waarmede de Afgod der Philiftynen, die te Ekron zynen tempel, en zyne Godfpraak had , voormaals beftempeld werd. Dezen Beëlzebul, dat is, den Duivel, of den Satan (*) , of den Vyand (* *) , ftelden zy zich voor, als het Hoofd der Demons, en met dezelven, op het nauwfte vereenigd. Zy geloofden, naar de aloude leer der twee beginfelen, dat dit Hoofd, en zyne onderhoorigen , de veroorzakers van alle kwaad waren, en zich beftendiglyk, tegen God , en zyne Engelen , opftelden. Uit dit heerfchende volksgevoelen , moeten misfchien zeer veele uitdrukkingen van Kristus, en de Apostelen, verklaard worden. Weldadige verfchynfelen , welker natuurlyke oorzaken zy niet kenden, fchreven zy eerst, met alle oude volken, aan geesten, of verborgen krachten (***), naderhand, am Engelen, of onmiddellyk, aan God zeiven, toe : kwaade verfchynfels, aan den Duivel, of aan zyne Engelen, de Demons (****). Het (*) De Duivel is dezelfde met den Satan. Zie Openb. XII. 9, en XX. 2. (**) Luk. X: 19, wordt hy de Vyand, „ É^9-?0f genoemd; een naam, welke nagenoeg overeenkomt, met dien van Satan: welk helreeuwfch woord *ü\If> eigenlyk eenm vyand, of iemand, die eenen anderen,in den weg ftaat, be:eekent. Zie Nam. XXII. 22. 32. 1 Snm. XXIX. 4. 2 Sam. XIX. 22, en andere plaatfen. (***) Conf. qua; de voce ^ obfervat doederlein, inltit. Theol. Chrifl. P. I. p. 219. (****) IVIen noemde , in later tyd , de Demons , met den naam van Engilen. Vid. odé, Com. de Angclis, p, 747. feq.  door de euangelieleer. 8l Het is moeilyk te bepalen, welk kwaad de Joden, voornaamlyk aan den Duivel, en welk kwaad zy, meer byzonderlyk , aan zyne Demons, hebben toegeweten. Het fchynt, dat zy het zedelyke kwaad, wel voornaamlyk, aan het Hoofd, den Satan, het natuurlyke kwaad, aan hem, en zyne Engelen, hebben toegekend. Ten aanzien van het laatfte, fchynen zy geweldige bewegingen in de Natuur, en alle zware krankheden, aan den Satan ; de minder groote ziekten , en , met name , de krankzinnigheid, en de vallende ziekte, zm de Demons, te hebben toegefchreven. Dan , uit hoofde der nauwe vereeniging', welke zy zich verbeeldden, tusfchen den Duivel, en tusfchen zyne Engelen, plaatste hebben, verwisfelden zy vaak de namen met eikanderen , of voegden dezelven by één. Zoo doet Paulus, by voorbeeld , wanneer hy, in den brief, aan de Ephefers , fchryft (*) : wy hebben den ftryd niet, tegen vleesch, en bloed, tegen menfehen van gelyke beweging', als wy : maar tegen de overheden, tegen de magten, tegen de geweldhebbers dezer blinde vjaereld (**) , tegen de geest- (*) Hoofdfl: VI: 12. (**) Onze Overzetting, heeft: tegtn de geweldhebbers der waereld , der duiftemijje dezer eeuwe. Doch de woorden tou mcjvo; zyn , by de oordeelkundigen , verdacht. Rosekjioller vertaalt zeer wel: cum dominis mundi hujus teuebricofi, id eft, hominum in ignorantiat tenebris veifantium. ngof tov* jccirf«)cg«to£«? tsu «toTflUf toutou is het zelfde met y^.owrxs TP» Mf^OI T3V (NColoU TOUTSV , t. 6. TOV KQÏfAOV TOUTSV , TOV êV ffKOTSI Iti- tnraM*. Vid. &OSENMUL. 0« xas/*axg*7o{W zyn» meen ik, de De- L mons.  g£ VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT geest lyke (pylen) (*) van dat wezen, zuelk enkel hoosleid is, en in de lucht woont. Om niet éénen der vyanden te vergeten, zet hy hen allen, by eikanderen, en fpreekt, van de geheele legermagt, zoo wel, als van het Hoofd, naar de joodfche begrippen, daarmede ten hauwften verbonden. Toen onze groote Meester de zeventig Leerlingen, van welker diens* Hy, ter voordplantinge van zynen Godsdienst, gebruik maakte , reden gaf, hoe het toekwame , dat de Demons , hun onderworpen waren, zeide Hy niet: ik zag de Demons: niaar ik zag den Satan, als eetf blikfem, uit den hemel vallen (**). Trouwends, was de Satan gevallen; dan zouden zyne Engelen , de Demons, niet ftaande zyn gebleven ; en de Leerlingen , over de magt des Vyands, volkomenlyk zegevieren; gelyk Kristus, vervolgends hun belooft (***). Het bygeloof, de af- go- mons. Husir te-pzv rx >.tyojxivx ?ot%ux, o; koo-ixok^xIo^c rov xoo-y.ov tWod, zeggen de Demons , in Testamento Salomonis , apud Fabricium , Cod. pfeudepigraph. Vet. Teil. T. I. p. 1047. (*) rigaf rx irwpxliKX tjj? nov^ias. Sommigen nemen deze ivoorden voor rx -koi^x 7snvixoüx. Anderen, gelyk heinsius, voor roi? WivjAXWXi iron^x?- Maar het dunkt my, ruim zoo voegfaam te zyn, onder Ttnvpx-cnx, hier te verdaan rxypXTX, of nog liever /SsAjj; gelyk 'er, in het 16. vers, van t#/3êaij töu ttov^ov , gefproken wordt, 7rov»)fi«? is dan, volgends eene zeer gemeene hebreeuwfche fpreekinanier voor töv (axXisx novigov, tuu rov ircurw vovij^X!, sc«i kxkix; xgyyyav. (**) Luk. X. 18. (***) Luk. X. 19. Volgends het Openbaringboek van Joannes, Hoofdfh XII. 9, en 10. vielen; toen de groote draak; deeudejlang, de duivel, of de Satan,  door de euangelieleer. 83 «odery , en zedenloosheid , der waereld zouden nu al-, lengs beginnen te wyken , voor de reiner Godskennisfe, en de ware deugd, welken, door het Euangelie% bevorderd zouden worden. Deze laatfte plaats herinnert my, een ander volksgevoelen , welk de Joden insgelyks, van de Heidenen hadden ingezogen, naamlyk , dat de luchthemel vol Demons, of Spoken is (*). Ik durf, met geene zekerheid , bepalen, of Kristus, wanneer Hy zegt, den Satan, als een" blikfem, uit den hemel, te hebben zien 'vallen , zyne fpreekwys hieruit ontleend hebbe. Men kan berusten , in het denkbeeld eener zeer fpoedige , en diepe vernedering* van een wezen, dat te voren zeer verheven, en met groote magt voorzien was (**) ; gelyk tot den babelfchen Koning weleer gezegd werd : hoe zyt Gy, uit de lucht, gevallen , 0 Morgenjlar, Gy Zoon des dager aads ! Gy zyt ter aarde, neder gehouwen ! . . Ja , in de helle, zult Gy nedergejlooten worden, in bes onderSatan, uit den hemel, op aarde, nedergefmakt was; zyne Engelen, met hem, ei het koningryk kwam aan God, en de magt aan Kristus. (*) De Joden hadden deze himütrite menüs ''deliria waarfchynelyk , van de Chaldeên, geleerd; even als Pythagoras. Vid. dtogenes LAëRTius, lib VIII. fegm. 32. Zie voords h a r w o o d , introduétion to the ftudy and Knowledge of the new Teftami Vol. ï; p. 266. feqq. Ode, 1.1. p. 68?. feq. Whitbï, by Farmer, wonderw. bl. 132. ' Farmer, Bezet, bl 124. Haverkamp, ad tertullian. Apolog. p. 221. (**) Men denke, aan het zeggen van den Digter claudianus, — Tolluntur in altum, ut lapfu graviore mant. in Rufin. L. 1. L 2  84 volksbegrippen hoe ver ingeschikt onderfle van den afgrond (*). Hoe men de fpreekwys opvatte, dezelve blyft toch op volksvooroordeel gegrond ; naardien de Satan , als het Hoofd der Demons voorkomt, en het niet te gelooven is, dat Kristus werkelyk gedacht hebbe , dat de Duivel te voren zoo veel magt gehad heeft; met andere woorden, dat Hy het ongerymde gevoelen, aangaande twee tegen elkanderen ftaande beginfelen, één goed, en één kwaad, welk de grondflag der geheele oosterfche wysgeerte was, toegedaan geweest zy (**). Op verfcheiden plaatfen, bedient zich de Apostel Paulus, van uitdrukkingen, welken op het volksbegrip, nopends in de lucht zwevende , booze geesten , of kwade Demons, rusten. In de aangehaalde plaats (***) i uit den brief, aan de Ephefers, fchynt hy den Satan, in (*) Jef- XIV= I2- Ter tui, li anus, en anderen zagen , in den Tal der rVIorgenftar, reeds den val van den Satan, wien daarom den naam van Lucifer is bygebleven. Veterum hi lufus ipfis "reliquendi funt, non refellendi, cum nihil probabile fuadeant, zegt de beroemde vitrinca, com. in Jefaiam T. I. p. 435. Wat het denkbeeld, uit den hemel vallen, zelve betref. , vergelyke men Matth. XI. 23, en Openb. XII. 9, (**) De ongerymdheid van de leer der genen, die den menfch werkelyk, tot een' fpeelbal van een kwaadaardig wezen, den Duivel, maken is door veelen aangewezen : zelfs door zoodanigen, die niet bemerkten ' als het fchynt, dat zy in den grond, op dezelfde beginfels bouwden. De eer des Allerhooglten ; zyne zedelyk volmaakte natuur, als wys, en goed befcbouwd ; de voortreffelykheid van den menfch; deszelfs redenlyke, zedelyke, en dus vrywerkende natuur, loopt ten eenemale aan, tegen dit wandrogtlyke gevoelen der oofierfche wysgeerte. (***; Hoofdft. VI. 2.  DOOR DE EUANGELIELEER. 85 in de luchtftreken te plaatfen; 'ten zy men de woorden neme, voor t* wonjp» mv^a-rct.: in welk geval, de Demons, of kwade geesten echter in de lucht geplaatst worden (*> Op dit volksbegrip, ziet hy mede, wanneer hy, in denzelfden brief, fchryft (**) : in ivelke (misdaden , en zonden) , Gy eertyds gewandeld hebt, naar de eeuwe dezer waereld (der Heidenen ), naar den wil van den Overften der luchtmagt, te weten , van dien Geest (***), die nu werkt, in de ongehoorzame kind- (*) Ev roic tvwoeuw. De uitleggers, gelyk ik meen, doen verkcerdlyk, dat zy, om de heilige fchryvers, van bygeloof, te konnen vrypleiten , tot zeer gedrongen verklaringen vlugten , en niet genoeg plaats geven, aan fpreekwyzen, waarin de febryvers zich, naar het dwaze volksvooroordeel fchikken- Als Paulus hier zegt , £V rei? iiro^xnaig , is de natuurlykfte zin der woorden : in de lucht, onder den hemel, inam -rcv eu^vov, en deze verklaring komt overeen , zo wel , met het denkbeeld van zyn' tyd, als met het geen hy ellers fchryft. In weerwil hiervan, heeft men alles uitgedacht , om de woorden eene andere beteekenis te doen hebben. Zie eenige verfchillende uitleggingen, by heinsius , Exercit. facr. p 472. feq., waar hy de woorden vertolkt, en omfchryft : Sed adverjus diabolum, fed adverf.s fpirituales, quas in facris, aut divinis adhihere Met, nequitias, yefutiasqae. Teller vat, op eene nog vreemder wyze, 'de woorden iv to<ï £7TGUf*v10if, als of 'er ftond my «rxomu , of tv rco norit. Vergelyk hetnsius, over de aangehaalde woorden, Hoofdft. II: 2. De aanmerking echter, welke teller 'er byvoegt, Art. Luft, f. 341, is goed, en waardig hier nageflagen te worden, (**) Hoofdtt. II: 2. (***) Het woord geeft beteekent fomtyds gezindheid, geaardheid, als Rom. VUL IS- 2 Tim. I 7- Doch dit geeft geen regt, om met doddridge, en anderen 7rv2up<* hier in dien zin te verklaren. Waar wordt eene gezindheid gezegd te werken, evspj^v ? L 3  86 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT kinderen. Hier hebt gy eene geheele menigte fpreek-. wyzen, welken louter, op volksbegrip, gegrond zyn; eene luchtmagt, of booze geesten, die inwoners van het luchtgewest zyn, en tusfchen hemel, en aarde zweven (*) ; eenen overflen dezer bende , welke over dezelve het bewind voert (* *) , en die de ongehoorzame kinderen, of de ongeloovigen, tot zynen zuil, gevangen houdt, en in hen daadlyk werkt (***). In den brief, aan de roomfche Kristenen, gebruikt hy wederom eene fpreekwys, welke genomen is, van dit volksbegrip , welk, ten zynen tyde, nog in zwang ging (****), als hy zegt (§) : dat noch hoogte, noch diepte, hen, van Gods liefde, fcheiden zoude. De ouden telden veeïerleie foorten van Demons op, en verdeelden die, op verfcheiden wyzen. Orpiieus fprak , van hemelfche, lucht-, water-, aardfche, en onder aar dfche Demonen (§§). Paulus vat hen allen hier te zamen, en voegt (*•.) vldverfaria poteftctes dicuntur cfft cmlsjles , qua inter cwlum ttrymmm iiscurru-it, zegt hiekonyaius , ccm. in EJaiam, c. 50. opp. T. 5. p. 154. (**) O txhoi w?tw* Wm A<*/3oAoj — irt?l tc «{?as rcy KSi XXTMAMXTXI, T01V ff\JV XVTiO ixtpCYUY »? CpOIWV Sv T>) XITtfitlX t£c«- eixguv, cpxvTxnx; fxiv vyjn è' im xxtx tcv xigx znofAivou. (.5) Rom. VIII. 38, en 39. (55) In voto ad Uufaeim, verf. 32. 3;. Locum jam excitavit ODé, in com. de Ang. p. 386.  door de euangelieleer. voegt 'er nog, ten overvloede, by : noch eenig ander fchepfel. ttywju» fchynt, by hem , te beteekenen , de Demons, die in de lucht zyn ; /3*öoff de Demons , die in den afgrond zyn. In den afdrond der helle, waren s zoo wel als in de lucht, verfcheiden Demons, die de menfehen haatten. Dit denkbeeld hadden de Joden ook , van de Heidenen , genomen. Ga , Raphaël, en bind Azaël, knevel hem, aanbanden, en voeten , en werp hem, in de duisternis. Zoo leest men, in het boek van Enoch, welk waarfchynelyk, van eenen griekschfprekenden Jood, voor de tyden der Apostelen, is zamengefteld (*). Naar dit, onder de Joden, aangenomen , gevoelen , fchikten zich Petrus , en Judas (**), die volgends de meening van fommigen , zelfs op deze woorden , gezindoeld hebben. De Joden geloofden, dat de Engelen , zoo wel, als de menfehen, hunne gedachten, aan eikanderen onderling, door zekere fpraak , openbaren, en alle talen verftaan (***). Van dit volksbegrip, ontleent Paulus zyne fpreek- (*) Vid. EABRic. Cod. pfeudepigr. vet. Teftam. T. I. p. 179. en 191, waar men de aangehaalde plaats , uit het boek van Enoch , dus leest : mpv:v Va$xr,A, kcu it;ffov tov A%ccr,A, Ktfti, x*f irosi e-jpnoStcov xvtov , nm £f*S«As «utov ei» to crxoTor. e< georgii syncelli Chronographia , hsc verba adno'tavit fab.ricius, p. 194. Tolê 0 y^ifo? iKttewi toij etytw atxuyyttoH' m i^r'!rolv '"ouf wjtwv , xetj £/3<*Acv <*u- Tov; £'? Ttjv «.Swrirov, £w T>jf x^iaus. (**) 2 Pet. II: 4. Jud. veis 6. Vergel. mede Openb. XXI: 1—3. (*•*) Zie r. jehüda, in Com. ad Librum Cosri, p. 229.  88 volksbegrippen hoe ver ingeschikt fpreekwys, wanneer hy, in zyner egt verheven verhandeling', over de liefde (*), zyn onderwerp dus aanvangt: al ivare het, dat ik de talen der menfehen, en Engelen fprake, en de liefde niet hadde ; zo ware ik een klinkend metaal, of luidende fchelle geworden. Het geen de oude fchoolgeleerden, over de talen der Engelen, gebeuzeld, en uit het gezegde van den Apostel, opgemaakt hebben , verdient geene de minfte aandacht. Paulus wiide eenvoudig zeggen : al fprak ik alle talen der menfehen, ja zelfs de voortreffelykfte, de aangenaamfle, de welluidend* fle talen (**): doch dit denkbeeld verkoos hy, naar den joodfehen denktrant, uittedrukken \ dewyl de Joden , den Engelen , alles , wat voortreiTelyk is, in het byzonder ook welfprekendheid, toefchry ven (***). 3. Verder merk ik aan, dat de fchryvers van het nieuwe Testament zich niet alleen , van benamingen , en fpreekwyzen , bedienen , welken op val.ch volksbegrip gebouwd zyn : maar daarenboven de gebeurde zaken, welken zy verhalen, geheel, en al in- klee- (*) 1 Kor. XIII r 1. (»*) Over de beuzelaryen der Schoolgeleerden, ten dezen aanzien , lees onder anderen, j. e. gerhardus, in Thefauro Philol. Theol. T. I. p. 413. (***) Zyfchrevcn, den Engelen, wysheid, — uitnemende wysheid toe: myn Heer is wys, naar de wysheid van eenen Engel Gods enz. 2 Som. XIV: 20' Schranderheid, en moed: het aangezet van Stephanus was, als het aange:rfgt van eenen Engel, Hand. VI: 15; taalg'lcerdhAd , uitgenomen de hennis van het SyrijcW, of Arameejch. Vid. Pfeifferus, Theol. Jud. Exerg. 2, c. 2. thef. 12.  door de euangelieleer. 8$> kleeden, in den geest van hunnen tyd, en gevolglyk op zulk eene wyze fchryven, welke wel altyd, met de zwakke denkbeelden hunner tydgenooten, maar niet altyd , met de wezendlyke waarheid, overeenkomt. —Laat my, uit veelen, eenige voorbeelden aanvoeren. Slaan wy nogmaals even het oog, op de gefchiedenisfen der bezeten menfehen. De fehryvers fpreken niet flegts van Demons, en derzelver Overften; zy geven niet alleenlyk , aan de Demons, allerhande namen , naar de verfchillende uitwerkfels, welken zy, in de lyderen, zagen, volgends de denk-, en fpreekwys van hunnen tyd : maar zy rigten ook hun geheel' verhaal juist in, overeenkomftig met den aard van het toenmalige bygeloof. Zoo gewagen zy, by voorbeeld, van eenen man, die een legioen Demons had, dat is , omtrend zes duizend zes honderd; van zekere Maria, die zeven Demons , in zich huisvestte ; van waarzeggende Demons, en dergelyken. Wat zullen wy nu meenen ? Dat de heilige fehryvers , in ernst, geloofd hebben , dat Maria zeven , en dat de Gadarenen zes duizend zes honderd Demons , niet meer, en niet minder , in zich hadden (*) ? Hoe zeer ik , van alle bygeloof, belangends de woordlyke ingeving'der Euangelisten , denk verwyderd te zyn, kan ik nogtans niet befluiten, om hen tot zulke kinderen te maken. Ik ge- (*) Mark. XVI: 9. Luk. VIII: 2. Mark. V. en Luk. VIII. Vergel, harwood inuod. Vol. L p. 245. M  90 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT geloof, ja, dat zy , van afkomst, geringe , en onbefchaafde menfehen zynde, zeer diep, in de vooroordeelen ftaken (*) , en alle reden hadden, om zoowel in dit, als in andere opzigten, te zeggen (**): wy zyn menfehen, van gelyke heweginge, als gy. Maar, in hunne verhalen , aangaande de Bezetenen , dunkt my duidelyke fporen te vinden , dat zy zig flegts , naar den geest hunnes volks gefchikt, en geenzins alles , letterlyk genomen hebben (***). Tot nog toe altans , is het my niet mogelyk geweest, met eenige gerustftellende waarfchynelykheid , te bepalen, in hoe verre de Schryvers van het nieuwe Testament de dwaalbegrippen hnnnes volks al, of niet geloofden; en daarom neem ik de vryheid , om hunne verhalen, of gezegden, waarin volksdwaling doorfteekt, in 't algemeen te brengen, tot den artykel van toegevelyke fchikkinge, naar de denk-, en fpreekwys van hun Land. Toen het geloof aan de Demons , in de waereld heerschte waande men, dat deze booze geesten de zitplaats der zielen , by fommige menfehen , innamen , en de verrigtingen van derzelver ligchamen regelden. Zoo lang deze (*) Zie w aki field >s Effay on the infpiration , confidered chiefly with refpect to the' Euangelifts, p. 100, and foll. (**) Hand. XIV: 15. (•••) Markus, by voorbeeld, zegt, Hoofdft. V: 10, dat de bezeten menfch Jezus verfcheiden malen flerk verzogt, dat Hy de Demons niet bui. ten dat land zoude zenden : Trapwhit uvnv TtoKKa, ivx tp*}. k, t. A. Lukas zegt H. VIII: 31. dat de Dsmons dit verzogten.  DOOR DE EUANGELIELEER. pi deze inwoning duurde, begreep men den mensch, enkel lydelyk; den Demon alleen werkzaam te zyn. Volgends lüciaan (*) , zweeg de lyder, en de Demon andwoordde , op de vragen, zuelken men hem deed. Ailes , wat de bezeten mensch fprak, of deed, kwam met den algemeenen waan overeen , dat hy een* Demon, of wel Demonen, binnen in zich had. Hiermede ftemt het verhaal der Euangelisten, volkomen overeen. Wanneer wy, by Lukas, lezen (**) : de Sadduceeuwen zeggen, dat 'er geene opftanding, noch Engel, noch geest is, moeten wy, zoo het my toefchynt, deze woorden , naar het algemeene volksgevoelen verklaren. Eigenlyk gefproken, loogenden de Sadduceeuwen niet , noch konden zy loogenen, dat 'er Engelen, en geesten zyn. Immers , hoe zouden zy de boeken van Mozes hebben kunnen herkennen, waarin , van veele verfchyningen der Engelen, gemeld wordt? Ook is hun , op andere plaatfen (* * *) , alleen de ontkenning der opftandinge toegefchreven , en josephus, wanneer hy de gevöelens der drie beroemdfte joodfche Seclen befchryft , meldt ons niets , aangaande hunne ontkenning van Engelen (****). Daarenboven, zoude Jezus , die nimmer, uit niet toegeftane beginfelen, rede- (*) De plaats is aangehaald, door farmer, en voor hem, door o d é, L L p. 190. (**) Hand. XXIII: 8. (***) Matth. XXII: 23. Mark. XII: 18. Luk. XX. 27. (****) Eell. jud. l. 2. c. 2. ed. haverc. M 2  £2 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT redeneerde , tot de Sadduceeuwen , niet gezegd hebben : in de opftandinge, zyn zy Engelen Gods , in den hemel: indien zy , aan Engelen , geheel geen geloof geflagen hadden. Sommige uitleggers zyn daarom van gedachte, dat de woorden : noch Engel, ayy^ov: niet van Lukas zeiven oorfpronglyk ; maar van den éénen, of anderen , op den kant gefchreven , en vervolgends, in den tekst geflopen zyn (*) : te meer, om dat Lukas volgen laat : maar de Pharizeeuwen belyden het beide, welk dan, tot de woorden, opftanding, en geest betrekkelyk zyn zoude. Doch , het fchynt, dat dit vermoeden zeer los, en ongegrond is ; dewyl de uitlating der woorden : noch Engel: op geen gezag fteunt; en dezelven , in tegendeel, in de oude overzettingen, óefyrifcbe, dearabifcbe, en de etlnopifche, gevonden worden ; ja, ook door de Kerkvaders (* * ) worden aangehaald. Wat dan ? De Sadduceeuwen fchreven, aan de Engelen, geene blyvende during, geen beftaan, toe, maarftelden, dat de Engelen eene kracht van God waren, welke kracht God uitzendt, als hy wil, en wederom intrekt, wanneer het hem behaagt; gelyk de zon haar licht op het aardryk uitfchiet. Onze be- ( *) Vid. cl. cattenbtjrgius, in fpicil. Theol. Chrift. L.II. c. 20. ff. 2. (**) Altanszoo fchryft chrysostomus, homil. XLIX, in Aft. Apoft. opp. T. VI. p, 814- Kaa Tgix £5-,v. Uw ovv teyti *p; ar< vrve^se non xyysAo; tv  door de euangel1eleer. 93 beroemde h. de groot heeft het gevoelen der Sadduceeuwen dus regt verklaard , uit eene plaats van justyn den Martelaar (*), welke geheel verdient nagelezen te worden. Dit nu hield het Gemeen, voor eene algeheele ontkenning van het beftaan der Engelen ; en Lukas, die in den geest van zyne tydgenooten fchreef, volgde ook hier het aangenomen volksbegrip. Men weet, hoe veele gisfingen de Uitleggers ter bane gebragt hebben, belangends de gefchiedenis van dien Engel, die, volgends Joannes (**), op een bepaal» (*) Vid grótlus, com. ad Matth. XXII: 27. De plaats van justïnus is te vinden, in Dialogo cum Tryphone , p. 412- ed. thirby. AAA' £7T£I yiVMlTX» M THIXt 7rpeA£),EIV VXVTX @GvA0f«V0Vf , W fxeKW T»)» ivW[*l» * T. A. AT^TOV Si W XZ0>pWV TOV ÜXTfOg T*UT))V Tïjv Jvvosjw» »*«{XF* 1 01"reS TP07rov T0 T0U 'jA*aÖ ^atr' }iet Jpokenlied , in More Nevochim, Part. lil. c. 51: een naam, welke reeds in den Jeruzalemfchen Talmud voorkomt, cod. fchabbath. fol. VIII. co!, 2. n  VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT gends de valfche onderftelling', dat 'er waarlyk fpooken zyn; om hen gerust te ftellen, dat Hy altoos zulk een fpookfel geenzins wezen konde. Wat zyt gy ontroerd, zeide Hy (*) , en waarom ryzen 'er heangftigende overleggingen , in uwe harten , op ? Ziet myne handen , en myne voeten : want ik hen (Jezus) zelf. Betast , en hefchouwt my nauwkeuriglyk ; een geest, (of een fpook) immers heeft vleesch, noch heenen; gelyk gy my ziet hebben: zulk een geest, of fpook, wil Hy zeggen , moet immers , naar uw begrip , zich enkel aan het oog vertoonen. Dewyl ik nu kan betast worden, waarvan ik wil, dat gy de proef neemt, fpreekt het immers van zei ven , dat ik geen fpook ben, en dat gy u dus niet behoeft te ontftellen. D e Pharizeeuwen befchuldigden onzen Meester , van verftandhoudinge met Beëlzebul. Hy werpt, zeide dat lasterzugtige volk (**), de Demons niet uit, dan door Beëlzebul, den overften der Demonen. Om deze kwaadwillige deugdnieten te befchamen, nam Jezus de valfche onderftelling over, welke in hunne woorden lag opgefloten, en voegde daarby zelfs nog een ander valsch begrip, waarvan Hy ook party trok. Indien ik, fprak Hy (***), door Beëlzebul, de Demons uitwerpe, door wlen werpen dan uwe Leerlingen hen uit P Hy fchikt (*) Luk. XXIV: 37 — 39. (**) Matth. XII: 24. (***) Ibici vers 27.  door DE EUANGELIELEER. pr> fchikt zich das, in meer dan in één opzigt, naar hun dwaas begrip, en ydel voorgeven : want vooreerst onderftelt Hy het beftaan van zekeren Beëlzebul: ten anderen , neemt Hy aan , dat dit wezen eenig vermogen heeft; en ten derden, dat de leerlingen der Pharizeeu* wen de bezetenheid genazen, op foortgelyke wyze, als Hy die zelf genas (*). Hoe onwaaragtig deze Hellingen waren, was echter zyne redenering van die kracht, dat zyne vyanden verftomden. Toen Jezus de fchynheilige Pharizeeuwen , aan zyne Leerlingen, hoorde vragen, waarom hun Meester met tollenaren , en zondaren at , antwoordde Hy (**): die gezond zyn, hebben geenen medicynmeester noodig \ maar die ziek zyn. ■ Jk ben niet gekomen , om regtvaardigen , maar om zondaars te roepen, tot bekeering\ Hy verdedigde dus zyn gedrag, op hunne eigen, maar valfche, onderftelling, dat zy wezendlyk gezond , en zoo regtvaardig waren, als zy gaarn wilden fchynen te wezen. Wanneer }», in eene gelykenis (***), tegen dien luijen dienstknegt, redeneert, die zynen Heere durf- (*) Creditis difdpt'.os veflm daemonia ejicere vi divini ; tut de mi idem non ereditis ? Vid. rosenmulleri fcholia, in locum. Ondertusfchen verfchilde de geneeswys van Kristus hemelsbreedte, van die bygeloovige konftenaryen , welken het Pharizeeuwfch' gebroed in 't werk ftelde. Vid. quae notavit cl. wetsteis, T. L p. 39>. Zie ook farmee, wonderw. bl. 322. (**) Matth. IX: 12, en 13. (***\ Matth. XXV: 26, en 27.  lOo VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT durfde te gemoete voeren: ik kende u, dat gy een hard mensch zyt, maijende, waar gy niet gezaid hebt; nam Hy juist dit zelfde beginfel over, om hem daaruit te befchamen : gy, booze , en lutje knegt, fprak Hy , gy zvist, dat ik matje,, waar ik niet gezaid hebbe — ; zoo moest gy dan my'n geld, den wisfelaren, gedaan hebben , en ik komende zoude het myne wedergenomen hebben , met woeker. D e Joden waren dwaas genoeg, om zich te verbeelden , dat zy, uit hoofde hunner afkomfte van Abraham , in de oogen van het onpartydige Opperwezen, meerder innerlyke waarde hadden, dan andere volken. Dezen trotfchen volkswaan nam ^.mr te bate, om den overften der Synagoge, die het kwalyk genomen had, dat Hy, op Sabbath , kranken genas, tot bedaren te brengen. Deze , welke eene dog ter van Abraham is, moest die op den Sabbath dag, van dezen band, niet worden losgemaakt (* ) ? Ik weet niet, of ik het begin van die uitmuntende, en fierlyke, redevoering', welke de fchrandere Paulus, in den atheenfchen Areopagus, uitfprak , mede tot de argumenta ad hominem betrekken moge. Zeer zeker, was daarin veel fehikking', naar de godsdienftige begrippen der Mannen van Athene. Hy roemt hunne godsdienjligheid (**)•; ten blyke waarvan, hy hun altaar (•) Luk. XIII: 16. (**) Hand. XVII: 22, en 23. Non dubium eft, zegt rosekmuller, quin  DOOR. DE EUANGELIELEER. IOI taar aanvoert, op welk hy het opfchrift: aan een" onbekenden God: gelezen had. Tot dus verre, redeneert hy, uit beginfels, welken by hen heilig waren. Zy hadden , op den raad van Epimenides, toen te Athene, eene geweldige pestziekte woedde, een' onbekenden God, die hun deze plaag toefchikte , begonnen te offeren. Paulus ondertusfchen konde dit, volgends zyne eigen beginfelen , niet anders dan voor bygeloof houden. Nogtans fchikte hy zich, naar hunne begrippen , en nam daaruit gelegenheid, om hen met list te vangen , en hen op te wekken , om zyne prediking van den éénen waren God, met toegenegen aandacht, aan te hooren. Met het hoogfte regt altans mag ik de redenering van Paulus , over de noodzaaklykheid , of onnoodzaaklykheid, van het huwelykverbond , tusfchen menfehen, van welken de ééne Kristen, en de andere onkristen was, te breken , onder de argumenta ad hominem , rangfehikken. De Joden hielden , gelyk men weet, de Heidenen voor onrein , en mogten daarom geene nauwe gemeenfehap met hun hebben (*). De bekeerde Joden van Korinthe bleven , by deze ingewortelde meening, en duchtten, dat hun huwelyk met een' onbekeerden hen verontreinigen, en Gode onaangenaam quin Paulus hoe loco vocem iuttiicufim^wi fer.fu Uno acceperit, ut fub initium orationis bcnevolentiam Athenenfium capiaret. (•) Hand. XI: 3- N 3  jo2 volksbegrippen hoe ver ingeschikt genaam zoude maken. Hieromtrend, als ook over andere onderwerpen , of gevallen des gewetens, hadden zy, zoo het fchynt, Paulus aangefchreven (*). Deze wyze Apostel vond niet goed, om aan deze zwakke Kristenen, ronduit te zeggen, dat geen mensch onrein is (**). Hy wilde hen, naar zyne gewoonte, met melk, en met geene vaste fpyze voeden (***). Hy liet het gevoelen der Joden, aangaande de onreinheid van ongeloovigen, op zyneplaatfe, ja, nam hetzelve, voor een'tyd, aan. De ongeloovige man, zegt hy (****) ; is geheiligd, door het wyf, en het ongeloovig' zuyfis geheiligd , door den man; dat is, de geloovige Echtgenoot bevrydt zyne ongeloovige wederhelft, van vermeende onreinigheid. Wilt gy een bewys hiervan ? Want anders waren uwe kinderen onrein: maar nu zyn zy heilig. De bekeerde Joden geloofden, dat hunne kinderen , die zy, by ongeloovige vrouwen, gewonnen hadden , geenzins onrein waren , als de kinderen der Heidenen, naar het gevoelen der Joden, gehouden werden. Van deze meening, bedient zich Paulus, om hen te overtuigen, dat hunne echtelyke verbindenisfen met ongeloovigen hen geenzins verontreinigen, ofby God onaangenaam maken konden, en dat zy dus, om deze C*) i Kor. VII: I. (**) Hand. X: 28. (***) 1 Kor. III: 2. (****) 1 Kor. VII: 14. Zieden beroemden mosheim, over deze' plaats, bl. 333, nederd. vert.  door de euangelieleer. 103 deze reden, van eikanderen, niet behoefden te fcheiden. Gy gelooft, wil hy zeggen, dat uwe kinders heilig, en rein zyn. Hierin hebt gy ook groot gelyk: maar nu, hoe kondt gy dan de huwelyken , waarin die kinderen geteeld zyn , voor onrein aanmerken ? Indien uwe huwelyken onrein waren, moesten uwe kinders ook onrein wezen. 5. Ter ftavinge van myne hoofdftelling', merk ik voorder aan , dat Kristus , en de Apostelen zich, belangends geestlyke voorwerpen van den Godsdienst, naar den zinnelyken aard der menfehen, en derzelver grover bevatting' van zaken, gefchikt hebben. Wie is zulk een vreemdeling, in de gewyde fchriften des nieuwen verbonds, dat hy dit niet zoude weten, en met veelvuldige proeven konnen bevestigen? Het is in de daad fchier onmogelyk, om aan het gros des menschdoms, een denkbeeld van geestlyke zaken te geven , zonder tastelyke voorwerpen daaronder te mengen. Jezus was een te groot menfehenkenner , om het voetfpoor zyner voorgangeren, hier geheel te verlaten , en de waarheid zuiver, zonder eenig hulfel, tevertoonen. De Joden noemden, by voorbeeld, de plaats, waar de zielen der afgeftorven menfehen, onmiddellyk na hunnen dood, vergaderd worden, (*), en (*) ^INtëf proprie imum terrae fundum fignificat, uti obfervat , & erudite probat scheidius, ad Canticum Hkkiae, p. 20. feqq. Radicis primaria noüo fua effe ipfi jure videtnr in fidendo, mergendo, dis- feu-  104 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGCESHIKT en beuzelden daaromtrend, in denzelfden frnaak, als de Grieken, omrrend hunnen *oi. & T. VI. p. 284. Andere Kerkvaders waren mede van dit geloof. Te rcgt fchryft rosenmuller: fecitjefus, quod facere folent, &f debent dottous populares , qui erudiendi caufd verba ad populum facientes ad feculi fui mores, hominumque audientium opiniones defcendunt. (5) Luk. XX1IÏ: 43- (55) Luk. XVI: S2-3i.  10(5 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT en van de Engelen, in Abrahams fchoot gedragen zvierd. En de ryke ftorf ook, en werd begraven; en, als hy in de helle , zyne oogen ophief, zag hy , in depyne zyn de, Abraham, van verre, en Lazarus 9 in deszelfs fchoot. En hy riep, en zeide, vader Abraham, ontferm u my- her, en zend Lazarus. ■ Maar Abraham zeide : kind, gedenk, dat gy uw goed, in uw leven, ontvangen hebt enz. Men behoeft deze plaats, flegts oppervlak kiglyk te lezen, om volkomen overtuigd te worden, dat Jezus zich, op eene tastelyke wyze, naar de zinnelyke begrippen der Joden fchikte. I n het Openbaringboek van Joannes (*) , vinden wy de plaats der gelukzaligheid befchreven , als eene pragtige ftad, van goud, en edele gefteenten, gebouwd, en met twaalf poorten voorzien; door de llraten der ftad, loopt eene rivier van levend water, aan weerskanten met een' levensboom beplant, die twaalf foorten van vrugten draagt, en bladen van eene genezende kracht. Doch dit is niet het paradys , in de helle , waarvan de fchryver fpreekt: maar het opperfle Paradys , of de Hemel, werwaard de zielen vertrekken, na de' opftanding harer ligchamen , en waar zy , naar de meening' der Joden, nog grooter vermaken genieten zullen, dan zy te voren, in het lager Paradys, genoten hadden. Het is waar, de Esfeën, die de opftanding der dooden niet geloofden, hielden ftaande, dat de (*) Hooftlft. XXI, van het 10. vers af, en H. XXII.  door de euangelieleer. 10? de zielen der regtfchapenen, altyd, in het Paradys der belle, zouden blyven : maar de Pharizeeu-wen, die de meerderheid , onder de Joden, uitmaakten , ftelden , dat de deugdzame zielen , by de opftanding der ligchamen , naar nog heeriyker gewesten verhuizen zouden (*). En het zyn deze oorden van onverbeeldelyke gelukzaligheid, welken de fchryver van het Openbaringboek , op eene wyze , welke met de zinnelyke begrippen zynes volks overeenkwam, en met de oudfte denkbeelden der Joden ftrookte > fchynt te hebben willen affchilderen. Hoe zeerfchikte voords Jezus zich niet, naar ongegronde joodfche begrippen van zynen tyd, wanneer Hy, tot zyne leerlingen„ over zyn toekomfdg koningryk fprak ! Gy, die my, in de wedergeboorte, gevolgd zyt, q of mooglyk beter, gy, die my gevolgd zyt) zult ook, wanneer de wedergeboorte daar is, en de Zoon des menfehen, op den troon zyner heerlykbeid, zal gezeten zyn, op twaalf tronen zitten , en de twaalf gef achten van Israël (*) Vid. flav. josephus, de B. J. L. II. c. 8. f. II. & L. III. c. 8. 5- 4- De Ouden hebben altyd onderfcheid gemaakt, tusfchen het Paradys , en den Hemd. Niet alleen de Joden , maar ook de eerfte .Krifienen, en Kerkvaders ,-ftelden zich, onder het denkbeeld van den Hemel , eene geheel andere plaats voor, dan onder het denkbeeld van het Paradys, welk, met de Gehenna, de verborgen plaats, of de helle uitmaakte. Men zie den zeer geleerden wetstein , T. I. p. 820. In het lezen van den Bylel, is het van belang , dit op te merken , dewyl onkunde dit dikwerf deerelyk verwart. O 2  Ï03 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT Israël oordcelen (*). Aan de laatfte Paaschmaaltyd, zeide Hy, tot zyne leerlingen: ik zal, van de vrucht des wynftofa , niet drinken, tot dat het ryk van God zal gekomen zyn (**), of, gelyk Mattheus de woorden geeft (***) : tot op dien dag, wanneer ik, metu, dezelve nieuw zal drinken, in het koningryk van mynen Vader: en wederom (****).- gelyk myn Vader de koninglyke zvaardigheid, voor my gefchikt heeft ; zoo fchik ik (in zoo verre) , het koningryk voor U, dat gy eet, en drinkt, aan mynen tafel, in myn ryk, en op tronen zit, om de twaalf gef achten van Israël te oordeelen. Ik onderzoek thands niet, waarop onze Zaligmaker, in alle deze aangehaalde plaatfen, eigenlyk gezien hebbe, dat is, of Hy, op de zaligheid der zielen in het Paradys, onmiddellyk na den dood , dan wel, op de gelukzaligheid , welke, met de opftanding', in den hemel , eenen aanvang neemt, of op een ander tydsgewrigt, gedoeld hebbe. Het is my hier, tot myn oogmerk , genoeg, op te merken, dat alle de aangevoerde uitdrukkingen, om het even, waar men de plaats, en wanneer men den tyd, van het ryk onzes Heeren bepale ; overeenkomftig de ruwe, zinnelyke, denkbeelden der toenmalige Joden, geheel zyn ingerigt. Hiertoe (*) Matth, XIX: 28. (**) Luk. XXII: 18. f ***) Matth. XXVI: 29. (****; Luk. XXII: 19, en 30. Vergel. den Wel Eerwaardigen Heer j. c. bai'm, de Mesfias Israëls Koning, bl. i3r.  door de euangel1eleer. 100 toe behoort ook zyn gezegde (*) : veelen zullen komen , van het ooste, en zueste, en met Abraham, Izaak, en Jakob , in het hemelfche Koningryk aanzitten. Hem , die overwint, zegt Jezus, volgends den fchry ver van het Openbaringhoek (* *) ; zal ik, met my, in mynen troon , doen zitten; gelyk ik overwonnen heb , en met mynen Vader, in zynen troon, ben gezeten ; en het is, naar mynen dunk, met opzigt, tot dit koningryk van Kristus , dat Paulus , aan die van Korinthe ( * * * ) fchryft: weet gy niet, dat de heiligen de (heidenfche) waereld zullen oordeelen ? Weet gy niet, dat zuy ( Kristenen) , de Engelen (de kwaden naamlyk, die met hun Hoofd, zamenfpannen, om de heidenfche waereld in den ftrik te houden ) , rigten zullen f Gelyk (*) Match. VIII: li. Luk. XIII: 29. (**) Openb. III: 21. (***) 1 Kor. VI: 2, en 3. Paulus vertoont daar, zoo het fchynt, de Kristenen , als met, en benevends hunnen Koning Jezus , de Heidenen , cn de kwade Engelen , als wecrfpannelingen tegen het wettige ryk van den Zoon des A ierhoogften; zullende te regt Rellen. Deze verklaring, dunkt my, komt met andere plaatfen, en met de verwachtirg der Joden, aangaande hunnenVorst Mesfia, best overeen. Conf. cl. vitringa, obferv. Sacr, L. V. c. 6. 5- 12. Vergel. ook de aanmerkelyke plaats, in het boek der Wysheid, H. III: 8- De omfchryving van semler komt my eenigzins gedrongen voor, Paraphras. in I. ep. ad Corintk. p. 127. Ondertusfchen is zyne aanmerking niet ongegrond, wanneer hy fchryft : Lubrica, £ƒ incerta, quae hic multi folebant comminifci de hommum autloritate judiciali, non in malos Jolum, Jed fc? bonos Angelos. Ejus gencris imagines in Jpocalypfi extant , quas cjf Chriftus alicubi induxit. Sednemo e Chiftianis his imaginibus nunc operam dabit. Saltem non pertinent ifta ad revelationem divinam , quam reüe tueri, et commendare Heet. O 3  110 volksbegrippen hoe ver ingeschikt Gelyk Kristus, cn de Apostelen zich, in de voorftelling'der zaligheden van de volgende huishoudingen, bediend hebben , van de heerfchende denkbeelden des joodfchen volks: zoo fchikten zy zich tevends, op verfcheiden plaatfen, welken ik den kundigen Bybelvriend niet behoef te herinneren, naar de zinnelyke begrippen, welken dat volk zich gewoon was te vormen , met betrekkinge tot den ftaat der rampzaligheden, welken de onverbeterde zondaar te wachten heeft.* De Gehenna, of het dal van Hinnom ; het onuitblusfchelyk vuur; de zwavelpoel; het geween, en tandengekners, de eeuwigheid der pyniging', en dergelyken, zyn beelden , welken Kristus, en de Apostelen, onder de Joden vonden, en waaraan zy zich verftandiglyk hielden (*). Hoewel ik, als boven, in het voorbygaan (**), gezegd is, de leer der opftanding van het vleesch, voor zuivere waarheid houde ; geloof ik nogtans, dat onze gezegende Meester, en zyne Apostelen de fchilderyen der omftandigheden, welken, by de opftanding, plaats zullen hebben , cn de plegtigheden van het ïaatfte gerigt, overeenkomftig de heerfchende denkbeelden der zinnelyke Joden , gemaald hebben. Volgends Paulus (***), zal de Heer {Jezus naamlyk,), met een ge- roep, (*) Men zie de plaatfen, welken, door den hooggeleerden w£T. steik, worden aangehaald, T. I. p. 2gg. (**) Zie te rug, op bl. 57 en 5g, (***) i TheJJ. IV- rer.  DOOR DE E U A N G*E LI E L E E R» III roep ? met de ftemme van een Archangel, en met een zzuaar geluidgevende trompet (*), van den hemel nederdalen. De bazuin zal flaan, zegt hy ellers .(**), en de dooden zullen onverderflyk worden opgewekt. Wie gevoelt niet, hoe joodsch dit geheele denkbeeld zy ? By plegtige gelegenheden, werd het joodfche volk, door het trompet-, of bazuingeluid, byeengeroepen (***). De Godheid zelve, meende men, verkoos dit geklank, tot een teeken van hare ontzaglyke, en allerftaatlykfte tegenwoordigheid (****). J3y gewigtige voorvallen, in de joodfche gefchiedenisfe/z, vinden wy allerwege, van verfchynende , en daadlyk werkzame Engelen, gewag gemaakt. In de voorzegging' van Jeruzalems verwoesting, (* ) Ev c-aATriyyi ©éov , a very loud trompet, — Of God is the jéwish Jitpnlètiv*, zegt, en bewyst harwood, liberal translat. Vel. II. p. 162. ( **) i Kor. XV: 52. Paulus fpreekt ook daar, van de laatfte bazvne. De Joden geloofden, dat de bazuin herhaalde malen flaan zal. Judaica ejl image , zegt semi.er, in Paraphr. ad h. 1., imago, qnae rei modum ahquem f.c informat, ut Judaeis eft proprium. Conf. cl. WétsTEI K, ad locum 1 Kor. XV: 52. De Mohammedanen, die hierin de oude Joden volgen, zeggen ook, dat de trompet, herhaalde keeren, en wel drie reizen, zal geblazen worden. Zie c. sale, verhand orasdehiftorie , ftammen, zeden, en Godsdienst der Arabieren , nederd. uitg. p. 201. in de aanteekening. (***) Vergel. het IV. boek van Mêzes, Hoofdft. X. Jez. XXVII: 13* LVIII: 1. Jerem. IV: 5. (••#*) Even voor dat de wet dertien geboden afgekondigd wierd, warea 'er, behalve donder, en blikfem, op den berg, eene zware wolk, en het geluid van eene zeerjlerke bazuine, Exod. XIX: 16.  112 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT ting , komen mede Engelen , en eene zware bazuin voor (*). Wat wonder dan, dat beide die beelden ook hier gebruikt worden; dat zelfs Micbaël, die magtige Vorst der Engelen (**), met een.geweldig bazuingeluid , de geduchtige plegtigheid aankondigt; nu de Zoon des menfehen, in den grootften luister, ftaat te verfchynen, om over de geheele waereld van redenlyke fchepfelen, de hooge vierfchaar te fpannen. Be Engelen, zegt Jezus (***), zullen, uit zyn koningryk, alle vyanden der deugd (****), en de mrkers der ongeregtigbeid vergaderen, en ben, in den vuurigen oven, - werpen, waar weening, en tandgekners zyn zullen. Op dezelfde wyze, meen ik, omtrend de fchildery van het batfte oordeel, te moeten denken. De Zoon des menfehen zal, omftuwd van zyne heilige Engelen, op zynen glorietroon, in de wolken, gaan zitten. Alle volken zullen voor hem vergaderd, de goede menfehen, van de kwaden, afgefcheiden, en de eerften, aan zyne regte hand, de anderen, aan zyne linke, geplaatst worden. (*) Mrtth. XXIV: sr.' (**) Dan. XII: i. Michae'l beteckent: wie ,s, gelyk God! ^ (***) Matth. XIII: 41, en 42. ^J °' (****) t» «ojvW zy„ hier dgenlyk zulke menfehen, die anderen, in de uitvoering' van goede daden, verhinderen. Zie Matth. XVI- 23 Vergel, harwöod's liberal translation, vol. I. p. 48. Mogelyk bchooren , onder dezen naam, ook de genen , die anderen werkelyk verleiden en by de Hebreeuwen EPtVTWO heeten. Van zoodanig eenen' fpreekt Paulus , 2 Theff. U: 3. 0 u», t„? comK^c, Conf. schoetqk'. Plus, in Horis Hebr. p. 841.  door de eu angelieleer. den. Hierop zal de Koning het vonnis plegtig, en ten aarhooren van het Geheelal, uitfpreken, en de billykheid, zoo wel van zyne vryfpraak, als van zyne ver* oordeeling', aanwyzen (* ). De toefpeling fchynt te zyn, op het gene, in de joodfche Synagoge, plaats had; waar twee fehryvers zaten, één' aan de regte hand van het Gerigt, en één' aan de linke, van welken de eerfte de ftemmen, welken den gedaagden vryfpraken ; de andere de ftemmen, welken hem veroordeelden, opteek ende (**). Wanneer men by plat o naleest het geen' hy, aangaande de drie Rigters, Minos, Eakus, en Rhadamantus, verhaalt, ziet men duidlyk, dat dergelyke beelden, als hier by Mattheus voorkomen, reeds zeer oud , en waarfchynelyk , uit het ooste ontleend zyn, van waar dezelven, gelyk men onderftellen moet, den Joden zyn bekend geworden (***). De Ouden wilden het zinnelyk' Gemeen, door dergelyke beelden, leeren, dat God alle menfehen, met de onpartydigfte regtvaardigheid, en de grootfie nauwkeurigheid, zal oor- (*) Matth. XXV: 31 — 4ö- (**} Vid. Cl. vitringa, obferv. facr. L. II. c. 4. p. 68. (***) Zie den Hephdjlion, van j. a. stark, f. 39 — 41. Er is eene plaats , by plato, welke met de beeldenis, waarvan Kristus zich bebedient, vooral moet vergeleken worden, Lib. X. de Republica, p. m. "22. vol. VII. ed. Bipont. Amxsx? h piTXÏ-v twtm ««Srtjirtaf, jv w xy^xv ts jwm KötTW , K. t. P  VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT oordeelen, overeenkomftiglyk de waarde hunner oogmerken, en daden (*). En even dit is ook het gene Jezus, op eene wyze, welke, met de gebruiken, en denkmanier van het joodfche land, inftemt, de menfehen leeren wilde. De menigte van zaken ., welken het tegenwoordige onderwerp, ons ter befchouwinge, aanbiedt, verhindert my, om meer proeven by te brengen, ten bewyze, dat de Apostelen, gelyk Jezus , hun Meester, zich, ten aanzien van geestlyke zaken, naar den zinnelyken aard, en de grover bevattingen der menfehen , gefchikt hebben. Hoe veele uitdrukkingen, by voorbeeld, in de brieven der Apostelen, zyn van den ouden offerdienst der Israëliër en genomen (**) ! De fchryver van de redevoering' aan de Kristenen uit de Hebreeuwen is, in deze foort van godsdienftige fchikkingen, nog veel overvloediger, dan alle fehryvers van het nhuwt Testament te zamen. Zo deze Schryver Paulus zelf niet geweest zy ; gelyk klemens van Alexandrië, en anderen willen C***0: dan is hy ten minften een man geweest, die, even als Paulus, de konst zeer wel verftond, om den Joden, een Jood te zyn, en zich, naar yder een' te fchikken; op dat men altans eenigen behouden zoude (****). Dit fchynt my toe, zoo waar te wezen, dat (*) Zie starks Hephdjlion, f. 40 (**) Zie harwoöds new introduét. vol. II. fect. 17. (***) Apud eusebiüm, Hift. Ecclef. L VI. c. 14. i ^ör> ix; 20, en aa.  DOOR DE EUANGELIELKER, jI5 dat ik gemelde redevoering aan de Hebreeuwen, voor de beste uitbreiding houde van des Apostels veel berekenende woorden : den genen, die onder de wet zyn, (den joodschgezinden Kristenen^, ben ik geworden, als mder de wet zynde. Hoe gaarn trad ik hier, in byzonderheden ! Doch, naardien ik nog veele zaaken moet behandelen, beveel ik dit gewigtige ftuk, aan de overpeinzing' van den Lezer, en vergenoeg my, met hem het gebruik van teller's WUrtenbuch, tot een aanleidend hulpmiddel, om verder te denken, ernffig aan te pryzen (*). 6. VooiiDS' merk ik aan, als een bewys der waarheid myner hoofdftelling', dat Kristus, de Euangelisten , en Apostelen zich, in het aanhalen van de fchriften des ouden Verbonds, naar de toen heerfchende begrippen der Joden fchikten, en dus altans niet altyd, van die fchriften, zulk een gebruik maakten, als derzëlver oogmerk vordert. Men (*) Zie teller, Arr. Melchifedeck, f. 345 — 352- Art Opfer. f. 365»' Art. Prisfter. f. 376 — 381. In dit boek van teller, is zekeriyk zeer veel goeds : doch daarin zyn ook eenige onnauwkeurigheden, welken my doen gelooven, dat hetzelve , voor verbeteringen zoowel, als voor vermeerderingen, vatbaar is. Men kent de pogingen, welken g. h. lang hiertoe in het werk heeft gefteld , in zyn werk zur Befórderung des nutzlichen Gebrauches des Wilhelm Abraham Tellerifchen Wórtenbuchs des neuen Testaments. Doch wy verwachten nog veel meer goeds, uit de penne van een' bekwamen Godgeleerden in ons Land, die, zoo het gerucht wil, een dergelyk Woordenboek, onder handen heeft. P 2  Il6 volksbegrippen hoe ver ingeschikt Men weet, hoe zeer de gedachten der Geleerden, omtrend dit onderwerp, uit eikanderen loopen, en hoe heviglyk men hierover getwist, ja, de één', den anderen verketterd heeft. Zonder my in dezen twist te fteken , wil ik alleenlyk, zoowel tot verftand, als tot bewys, voor myn gevoelen, het eene, en andere, ter bane brengen. De fehryvers van het oude Testament werden , by de Joden , altyd , als auclores clasfici gehouden. Op dezen, beroepen zich de vroeger, en later Rabbynen, byna op elke bladzyde , en, daar zy groote liefhebbers van zinfpelingen (allegorien) zyn, en de fchriftuur van het oude Testament, in dien allegorifchen geest, reeds van ouds af verklaarden; pasfen zy de gezegden hunner heilige fchryveren ook zeer dikwyls, op die wyze toe, en geven zy zelfs aan den verborgen zin, den voorrang, boven den letterlyken (*). Byzonderlyk ook plegen zy aanmerkelyke gezegden, en byzonderheden van het oude Testament , in hunne fchriften , op den Mesjta , dien zy verwachtten, toe te pasfen (**)• Wat wonder nu, dat Jezus, en de fehryvers (*) Zie het voortreffelyke werk van den hooggeleerden g. surenhu. sius, Bifihof Kxr»XK«.yw, praefat. pag. fi numeres , XI. feqq. Legetiam r i c h. simoniüs, in Hift. Crit. N. T. c. 21. Zie voords, over de manier der Joden, om de fchriften des O. T., door zinfpelingen, uit te leggen , rHiLc, de vita contemplat. T. II. p. 475, de Allegorih, p. 135. Maimons Zoon, in More Nevochim, P. III. c. 43. Ah en Ezra, ad threnos Jeremiae, c. 1. (**) Vid. rambach 11 inil. Herm. facr. l. IL c. 4. p. 164.  DOOR DE EUANGELIELEER. II? vers van het nieuwe Testament, zich naar deze joodfche denk-, en handelwyze fchikten; daar zy niet alleen, van oorfprong zeiven, Joden waren , maar ook allernaast, voor Joden fpraken , en fchreven ; zich by de Joden moesten veraangenamen ; den Joden , Joden worden , om hen tot beter denkbeelden op te leiden ? Dat nu Jezus, de Euangelisten, en Apostelen zich fomtyds, naar den frnaak der Joden, in het maken van toefpelingen, en in het aanhalen van plaatfen uit het oude Testament, eeniglyk by wyze van toefpeling', gefchikt hebben , is zoo baarblykelyk, dat zy zelfs, die hieromtrend, van my, in gedachten, veel verfchillen, deze zaak echter niet ontkennen durven. Dit niet alleen , maar daarenboven moeten zy toeftemmen, dat de bekende , en in het nieuwe Testament dikwyls voorkomende , fpreekwys: opdat vervuld zoude-worden: op zich zeiven altans , geene deugdelyke reden inhoudt, dat de aangehaalde woorden eene daadlyke voorfpelling zyn, van dac gene, welk de fehryvers van het nieuwe Testament verhalen (*). En zeker, het kan niet geloogend worden , dat de Joden , en ook de alexan- dryn~ (•) Ik zal hier alleenlyk noemen den hooggel. t. g. hegelmai'er, ta Commentatione Hiftorico-Theologie» , de recta ratione ditfa Veteris Teftamenti in Novo allegata interpretandi, quam commentationern praefixrt i m m a n. hoffmanni Demonftrationi Euangelicae , cap. III. j. o. P,3,'cc cap. VI. 5. 7 P- 59, en den zeer geleerden ,. s t i n st ra , oude Voortellingen, aangaande den Metfa , en deszelven openb. II. D. bl. 638. 639- p ^  H3 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT drynfche fehryvers, deze fpreekmanier gebruiken , om eenige gelykheid , welke zy meenen te vinden , tusfchen de zaak, welke zy verhalen, en de woorden, welken zy bybrengen, den lezer te doen opmerken (*). Is dit zoo, waarvan taalgeleerden, die met deze foort van letteren bekend zyn,. niet onwetende zyn konnen; dan kan men het, den fchryveren des nieuwen Testaments, niet euvel nemen, wanneer zy eene plaats, uit de Profeten, of uit de Pfalmen , buiten bet oogmerk dier oude Godsmannen , by wyze van toefpeling", of toepasftug" (**>, aanhalen, en daarby de fpreekmanier gebruiken: gelyk gefchreven is; o? opdat vervuld zoude worden, enz. Dat zy dit daadlyk gedaan hebben, is mynes inziens, ontegenzeggelyk. Niemand van eenig gezond verftand zal, denk ik , in ernst, beweeren , dat Azapbs onderwyzing, of de acbtenzeventigfte Pfalm, op den Mes/ia ziet. Het is waar, Vader hierony- MUS (* ) Vid. doctifr, surenhushjsj cv /3 o'mmümen fidei, waartegen, onder anderen, onze jak. gusset gefchreven heeft. (*») Vid. hegelmaier , 1. 1. p. 18. feqq. S tinstra , O. V. I. D. bl. v, in de voorrede, en anderen. Q  122 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT de befpottingen der ongeloovigen bloot ( *) , wanneer men , in die aanhalingen, doorgaands, voldoende bewyzen wil vinden , en den Profeten, eenen zin aandicht, welken, noch hun oogmerk, noch de omftanftandigheden hunner tyden, gehengen. Jezus , en de Apostelen fpraken meest, tot Joden , en, wanneer zy dit deden , bedienden zy zich, van joodfchen bewystrant, welke, met de denkwyze, en gewoonte dezes vcrlks overeenftemde (**). Nu waren, gelyk wy weten (***), de Pharizeeuwen, by uitnemendheid, liefhebbers van den verborgen, of allegorifchen zin, welken zy, reeds lang te voren, hadden aangenomen , en trokken dezen , verre boven den letterleken, welken zy (zoo verbasterd was hun fmaak!) voor eenvoudige menfehen overlieten. In tegendeel, waren de Sadduceeuzven meer voor den letterleken zin, en hielden zich ook hierdoor , van verfcheiden bygcloovigheden des Pharizeeuzvendoms, onbefmet; fchopn zy niet zelden, tot een ander uiterfte, dat van ongeloof naamlyk, o vernoegen. Daar nu het gros des volks'Pharizeeuzvsch was, (*) Onder de Ouden , fpotten hiermede e ei. sus, tul ia kus, en forimiyrius : onder de lareren, inzonderheid de bekende collins, en anderen, behalve de oude, en later Joden. Conf. illuftris ri. croti vs, ad Matth. I: 22. (•*) Een aandachtig lezer van het nieuwe Tefiament zal bevinden, dat de Apostelen, wanneer zy tot Heidenen fpraken , de fchriften van het oude Testament minder aanhalen, en daaruit altans nimmer bewyzen ontleenen. (***) Leg. omnino cl. surenhusius, 1. c. Praef. p. 12, feqq. & njedikus, in Expofu. diéïorum S. S. ad Pfalmnm CX,  DOOR DE EUANGELIELEER. I23 was , fehikten zich Jezus, en de Apostelen, met alle reden, naar deze manier, om de fchriften uit te leggen ; om de Joden , langs dezen weg, te winnen, en, volgends derzelver eigen denkwyze , tot den edelen Godsdienst op te leiden, welken zy verkondigden, en door wonderen ftaafden. En , hadden zy zich, ook ten dezen aanzien, niet gefchikt, zoude het Pharizeeuwsch' Gemeen, naar hen gewis niet gehoord, maar hen, als Sadduceeuwfche letterkmgten veracht hebben. Het joodfche Volk (hierop moet men byzonderlyk acht geven ) wyd vervreemd, van alle ware wysgeerte, verkoos zulke foort van bewyzen, en redeneringen. Blinde navolging van hunne Vaderen, en werklyke Leermeesteren, deed het Jodendom hierin fmaak vinden, of liever, aan zulk eene verklaringwyze gelooven ; even, gelyk naderhand, in de krlstelyke kerk, het gezag der Kerkvaderen, met denzelfden Rahhynfchen geest bezield , duizenden verblind heeft, en de befpottelykfte verklaringen der Pfalmen , en andere gewyde Hukken (*), doen geboren worden. Zoude Jezus eenig nut, onder de Joden, ftigten, zo moest Hy, op deze wyze, handelen, en de tegenftanders, met hun eigen zwaard dooden. Ja, daar zy verfcheide Pfalmen, en andere digterlyke ftukken, uit hunne heilige boeken, gewoon waren, tot hunnen Mes/la te brengen (**), van (*) Conf. j. a starckius, i.i. p. 4"- feqq- & 451- feqq« (**) Vid. starckius, 1. I. p. 477- feqq. Q *  J24. VOLKSBEGRIPFEN HOE VER INGESCHIKT van wiens perfoon zy de grootften hunner oude Heiligen , tot voorbeelden maakten ; moest Kristus, moesten de Apostelen deze wys van toepasfing' der fchriften van het oude Testament volgen, ten einde het volk de aandacht, op Jezus, die wel geen Mesfia, gelyk de Joden zich verbeeldden , maar echter, in allen nadruk, een van God gezonden Leeraar was; bepalen, en naar Hem hooren zoude. Ik beken, die bewysredenen, welken in het nieuwe Testament voorkomen, en op de verkeerde uitlegging', en allegorifche toepasfing', der joodfche Meesteren rusten, verliezen dan, voor ons Kristenen, alle haare kracht. Maar , wat zwarigheid ? Hadden zy daarom geene kracht, voor de Joden, wien zy naast aangongen ? Moesten zy juist, voor ons, oorfpronglyk Heidenen, dezelfde kracht hebben ? Hebben wy dan geene bewyzen genoeg , in de wonderen, welken de Allerhoogfte, door Jezus, en de Apostelen, vorige heeft, voor de Godlykheid van het Gezandfchap onzes Heeren , en Zaligmakers ? Moeten wy, om de leer van Kristus opregtlyk te gelooven, en zyne godlyke aanwyzingen, tot hooger gelukzaligheid , wilvaardiglyk in te volgen , juist weten, dat alies, wat Hy geleerd , en tot ons nut gedaan, en geleden heeft, zoo wel in de Profeten voorfpeld , als door voorbeelden , afgeprent is ? Zouden wy dan, aan eenen Leeraar, gelyk Jezus was, die zoo leerde , zoo leefde , zoo magtig was in werken, en woorden, zoo ftorf, zoo glorieryk door God verhoogd werd; geen geloof, ja, niet al  DOOR DE EUANGEL1ELEER. 125 al ons vertrouwen geven , 'ten zy wy wisten , dat de oude Godsmannen , van Hem , gefproken hebben ? Hoe zullen wy de zaak dan verklaren , ten aanzien van de Heidenen, die de fchriften der oude Joden niet kenden , en nogtans zich gedrongen voelden , om het Kristendom aan te nemen ? Waarom bewezen dan de Apostelen de waarheid van het Mesfiaftbap onzes Heeren , niet veel meer, dan zy gedaan hebben , uit de voorzeggingen \ daar zy, zoowel , als Kristus zelf, de menfehen veeleer, naar de teekens wezen, welken zy verrigtten , en de voorzeggingen , by de Joden, volgends derzeiver gewone verklaring, flegts aanvoerden , om hen, die eenen Mesfia verwachtten, gerust te ftellen, en hun te toonen , dat zy ook , wanneer zy de zaak , in dit opzigt, befchouwden , alle reden hadden, om in den doorluchtigen Perfoon van Jezus, als Mesfia aangemerkt, te berusten ? De meeste aanhalingen , uit de fchriften des ouden Testaments, zyn gefchikt, om de genen, die reeds geloofden, dat Jezus de beloofde Mesfia was, in dit hun geloof te verfterken, door hunne aandacht, tot eenige byzonderheden, in het leven van Jezus , te bepalen , tusfchen welken , en eenige plaatfen , in de oude joodfche gedenkflukken, de geest des israëlfchen volks eene byzondere overeenkomst ontdekte, en welken dezelven, tot den rang van bewyzen verhief. Ook zyn veele aanhalingen enkel ingerigt, om bekeerde Joden, die nog te veel verkleefdheid hadden, aan de wetten van Mozes, daarvan te rug Q 3 te  126 volksbegrippen hoe ver ingeschikt te leiden, en hen hunnen ouden haat, tegen de Heidenen , voor wien zoowel, als voor de Joden , de Godsdienst van Jezus gefchikt was, te doen vergeten (*). Ik kan nu, over dit onderwerp, niet breeder fchryven ; dewyl ik nog meer te zeggen heb , en deze verhandeling niet gaarh, tot eene overftaldige grootte, wilde doen uitdygen. 7. De Schryvers van het nieuwe Testament hebben , aan den heerfchenden fmaak hunner joodfche tydgenooten , zelfs zoo veel toegegeven, dat zy niet alleen alle: leie perfonen, gebeurdenisfen , en plegtigheden , van de oude wet, tot Kristus, en zynen Godsdienst , by wyze van allegorifche toepasfing', gebragt hebben ; maar daarenboven ook joodfche fabelachtige overleveringen, als waarheden, vermeld, en, om zoo te fpreken , vergeestlykt hebben. Paulus, en de Schryver van de Redevoering', ten gebruike der Hebreeuwen gefchreven (zo de laatfte , van den eerften, waarlyk onderfcheiden is), bevestigen deze, in den eerften opflag, ftoute ftellinge. Dat de Joden, van vroege tyden af, de gefchiedenisfen des ouden Testaments , fomtyds zelfs kleene byzonderheden , by wyze van zinfpeling', verklaarden, en tot de toe- (*) Vergel. flegts de volgende plaatfen: Hand. XV: 14 — ï7. en Jmos IX: 11. 12. Gal. UI: 8, en Gen. XII: 3. Rom. XV: 9- I2', en Pfalm XVIII: 50. Deut. XXXII: 43. Pfolm CXVII: ï. fez. XI: 1. Hebr. X: 5-"7. 15- 16. en Pfalm XL; 7 — 9. Jerem. XXXI; 33.  DOOR DE EUAtfGELIELEER. lij toekomende waereld (*), of de dagen van den Mesfia, bragten , kan uit philo , op de boven aangehaalde plaatfen genoegzaam blyken. Zoo doet ook Paulus, wanneer hy, by voorbeeld , Sara, en Hagar, beiden wyven van den , by de Joden, zoo zeer geliefden Abraham , tot voorbeelden van den mozaïfchen , en kristelyken Godsdienst, maakt. Deze dingen, zegt hy, zyn by wyze van zinfpelinge te verftaan (**). P n i l o geeft hiervan eene andere verklaring op (***): doch hierin ftemmen Paulus, en philo overeen, dat Sara, en Hagar, met hare twee Zonen, eene andere bedui' ding hebben, of op volgende gebeurdenisfen zien. Hagar beduidde, volgends Paulus, het verbond van den berg Sin ai', welk tot dienstbaarheid baarde : maar Sara het Jeruzalem , welk boven, en vry is : gelyk hy , uit Jezaia (****) , naar den trant der Joden, bewyst: terwyl het gene hy wyders laat volgen, geheel in den joodfchen geest gefchreven is. Nog ftouter gaat de Schry- (*) N3H Ckiyïl ' ^at IS' naar ^e meenir,S ^er Joden, de tyd'der vcrfchyninge van den Vorst Mesfia, wanneer CQ3n , de Wyzen, of de tlN^y KIT^N ''l^y • ^e dienstknegten van den allerhoog ft en God , de KriQï'jT NnDïO •> ^at 's' ^e ziel van ^e 8,e' ' °^ ^e verborgenite 'neening van Gods woord verftaan zullen. Videatur antiquisfimus liber Zoar, fol. 288, col. 4. ed. Cremon. (**) Gal. IV: 24. (***) Zie de plaacs van philo, in de geleerde aantcekeningen van >y e t s t e i n. Jez. LIV: 1. Conf quae de hierosolymis fupernis , ex Judaeorum fcriptis, notavit wetsteiw, T. II. p. 229. feq.  128 volksbegrippen hoe ver ingeschikt Schryver aan de Hebreeuwfche Kristenen te werk, die dé geheele oude wet , tot eene fchaduw der toekomende goederen maakt, en de Bedienaars van het oude Heiligdom , tot voorbeelden onzes Heeren, Jezus Kristus ; terwyl hy het ééne, en andere , in zeer verfcheiden byzonderheden , volgends de gewoone joodfche denk-, en redeneerwyze, aantoont (*). Maar ik zeide daarenboven, dat de Schryvers van het nieuwe Testament joodfche overleveringen, als waarheden , doen voorkomen, en dezelven vergeestlyken. Zoo fchryft Paulus, by voorbeeld (**) : ik wil niet, Broeders, dat gy onwetende zyt, dat onze Vaders allen, onder de wolke waren, — en allen denzelfden geestlyken drank gedronken hebben : want zy dronken, uit de geestlyke fteenrotze, welke volgde : en de f eenrots was de Kristus. Ziet daar het gene de joodfche Schryvers, met zeer veel ophef, vertellen , en het gene tevends den fabelgeest van dat volk , ten fterkften verraadt ! De fontein Mirjam vergezelde het reizende leger, door de (*) In den brief aan de Kolo/fers, II. II: 17, noemt Paulus ook eenige byzonderheden van de oude wet eene fchaduw der toekomende dingen , waarvan Kristus het ligchaam is ; en 1 Kor. III: 13, fchryft hy, dat Mozes een dekfel op zyn aangezigt legde, opdat de Israëliërs niet ftaroogen zouden ,■ op het einde van het gene te niete wordt gedaan. Doch in de a ingehaalde redevoering', ten diende der Hebreeuwen, is de fchryver nog (louter, in zoo verre hy daar, in veele byzonderheden treedt, welken hy allen overbiengt. (* * ) i Kor X ; i — 4. Ejnvo* yx^ £jc 7Tf£VjH«Ti)C!Jf «MMAauflflUFJjj 5T£« TfOt;. n Si 7TiTfX ijV 0 J$«S"0f.  DOOR DE EüANGELIELEER. 129 de woestyn. Deze fontein was een rotsfteen, waaruit zvater vloeide. Overal, waarheen het leger gong, volgde dezelve, klom op, en daalde neder, naar den gang van het leger (*). Men moet niet denken, dat de Joden hierby, enkel zeggen wilden , dat het volk geen gebrek aan water had; of dat het volk het water , uit den rotsfteen, in vaten, met zich voerde; gelyk fommigen Paulus, in den aangehaalden tekst, zeggen laten, om aan deszelfs woorden , een' redenlyker zin te geven. Dit is , noch de meening van Paulus, noch die der Joden, die wel uitdrukkelyk den rotsfteen, by de ivolk-, en vuurkolom, voegen , en beweeren , dat de eerfte, zoo min, als de laatfte, van Israël week (**). Weshalve Paulus dit mede, letterlyk verftaan wil hebben ; even als de vorige woorden. Maar heeft dan waarlyk de rotsfteen de Israëliërs agternagewandeld , zich om-, en omwendelende, gelyk de Joden fchryven ? Is het mogelyk , dat fommige Kristenen ligtgeloovig genoeg ge- (*) De plaatfen der Joden vindt men, byden gel. wetstsin, T. II. p. 139. Habet hanc fabellam, zegt starck, 1. 1. p. 475 > auQor tm Tofephoth Jomthobh. Nemo autem fa.cüe dixcrit, hanc ejje authenticam explicationem: fed clarum eft, ad oiKWy eKonov hepe a Patrio accommodata ejfe, (•*) De Joden meenden letterlyk, dat de rotsfteen het leger nagewan. de'ld, of gevolgd heeft. Puteus, ex eo tempore, quo datvs ejl eis, dejeendit turn eis de torrentibus ad coüem, et de colle in vallem , quae eft in agris Moab, in verticem colUs , et profpicit contra Bethiefimoth. Onkelosi, Paraphr. ad Num. XXI • 18 -r 20. Et nubes gloriae , et puteus non profeUi funt, et non elevarunt Je fuper locum fuum , denee &c. Targum Hietofolymit. in Num. XIII' 1. Conf. 1. saui5ertu3, in palaeftra differtationum, p. 320,  Ï30 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT geweest zyn, om deze fabel aan te nemen , welke ons ondertusfchen , nergends, dan in de joodfche fchriften, onder eene menigte van dergelyke legenden, verhaald wordt ? En echter maakt Paulus van deze joodfche fabel zyn gebruik , ja, hy vergeestlykt den rotsfteen. De rotsfteen was de Kristus, zegt hy. Het fpreekt van zeiven, dat hy niet wil zeggen, dat de rotsfteen zelf de Kristus, de Mesfia was; gelyk fommigen gebeuzeld hebben : maar wel, dat de rotsfteen den Kristus beteekende. De rotsfteen , welke Israël vergezelde , behoorde dus, even als de perfonen , van welken Paulus , in den brief aan de Galatiërs gewaagt, tot die zaken van den ouden dag, welken eene andere, eene hooger , beduiding hebben. Dat de Apostel ons dit denkbeeld geven wil , blykt reeds , uit de voorgaande woorden : allen hebben zy denzelfden geestlyken drank gedronken. Waarom zoude hy dien drank geestlyk noemen, ware het niet, om daardoor, naar den fmaak der Joden, dien te maken, tot een afbeeldfel van een toekomend goed, en wel bepaaldlyk van het bloed onzes Heeren ? In dezen zin, noemt by ook het manna eene geestlyke fpys; daar hy hetzelve maken wil, tot een afbeeldfel van het ligchaam onzes Heilands (*). Op twee- (•) Het woord m^xrixov beteekent vaakwerf iets, dat een verborgen (myftiek) beduidfel heeft. Conf. suioerus, in Thef. Ecclef. T. HL p. 781. Dat het woord hier ter plaatfe de beteekenis hebbe van voorbedui, dend, of van iets, waaraan eene voorbeduidende, eene hooger, beteekenis toekomt,  DOOR. DE EUANGELIELEER. 131 tweeërleie wyze, derhalve, fchikt zich de fehrandere Apostel hier, naar het begrip der Joden: eerstlyk, door de fabel van den rotsfteen, welke het Israëlfche leger volgde , of vergezelde, als ware dezelve eene wezend1§ke gefchiedenis, te vermelden ; en ten anderen, door den rotsfteen te vergeestlyken. Wyze Paulus , hoe waar is uwe betuigiug , dat gy, den Joden , een Jood geworden zyt! Laat my hierby nog een voorbeeld voegen , uit de brieven van Petrus, en Judas. By den laatften, lezen wy : maar Michaël de Archangel, toen hy met den Duivel twistte, over het al, of niet hegraven van het lighaam van Mozes, durfde (tegen hem ), geen hard woord fpreken : maar zeide: de Heer ftraffe U (*) / . Wat komt, blykt uit het gene Paulus volgen laat : de rotsfteen was de Kristus: welk gezegde de verklaring van het woord geestlyk is. Wanneer wy, van het begin des hoofdftuks aan, lezen, bemerken wy vry klaar, dat de Apostel, die den Korintheren wil toonen, dat de oude Israëliërs, op dezelfde wy« se, als zy, beweldadigd waren, en dat zy dus, op deze voorregten, niet zeer verrrouwen , en zich zclven, tegen de verzoeking tot zondigen, niet {terk genoeg wanen moesten te zyn ; het nat worden der Israëliërs, door het water van de wolke , en van de zee, tot een voorbeeld, of allegorie, van den doop der Kristenen , en het eten van het manna, tot een voorbeeld van het avondmaal des Heeren , heeft willen maken, 's Mans oogmerk , dunkt my, maakt dezen uitleg noodzaaklyk ; fchoon de allegorie zeer ftout zy. (*) Jud. vers 9. Volgends oecumenius , bcfchuldigde de Duivel Mozes, wegens den manilag, aan den Egyptenaar gepleegd, en wilde hem daarom, door Michaël, wien God de begraving van het ligchaam van Mc&s had toevertrouwd, niet begraven hebben, Vid. wetstein, ad 1. Ra i»  132 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT Wat is dit weder anders, dan eene joodfche fabel, welke Judas ontleent, uit een apocryph boek, de opvaart van Mozes genoemd; gelyk ons door orïgenes berigt wordt ( * ) ? Wat 'er tusfchen Michaël, het Hoofd , of altans een' der voornaamften van de Engelen, en tusfchen Samaël, of den Duivel, zoude voorgevallen zyn, kan men in de 'rabbynfche fchriften, door den grooten wet s te in aangehaald, nalezen. Het gefchil was, zeggen zy, over het al, of niet begraven van het ligchaam van Mozes. Volgends wetstein, haalt Judas deze fabel aan , niet, om dezelve te bekrachtigen : maar om de joodfche-Kristenen, uit hunne eigen fchriften, te onderwyzen, dat men de heerfchappyen niet verwerpen, noch de Heerlykhedenlasteren mogt; daar de voortreffclyke Michaël, naar de eigen Mythologie, of fabelleer der Joden, den Duivel niet hard durfde bejegenen. Durfde nu Michaël den Duivel niet fchamperlyk behandelen, hoe zeer hy zulks aan Hem verdiend had ; clan moesten zy altans zich wel wagten, van lasteringen uit te braken, tegen de Engelen in het gemeen , gelyk zy werklyk deden (**). Op dezelfde fabel In de joodfche fchrifien, is hetgeen vreemd verfcbynfel, dat Michaël, ea Samaël, te zamen over hoop liggen. (*) Ay«/3«ir.? tqv Mawjwf. Vid. orïgenes, tt^ otfóuv, Lih. III. C. 2. Conf. WETSTEII. («*) Zy, die naderhand den naam van Gnofliken verkregen, droomden veel, van Aeons, of Engelen, die, in wederwil van den goeden, en hoogflen God, deze zigtbare waereld gefchapen hadden.  door de EUANGEL1ELEER. 133 fabel, fchynt Petnis het oog te hebben , wanneer hy fchryft (*) , dat de Engelen geen hard woord, tegen de Ileerlykheden, openlyk zeggen durfden, niet tegenflaande zyhen, in fier kt e, en andere vermogens, overtreffen. , 8. Nog wil ik aanmerken, dat Kristus , en de Apostelen, fommige valfche begrippen , nopends voorwerpen, tot den Godsdienst betrekkelyk, onaangeroerd lieten , ja, dezelven , in hunne gefprekken , nu , en dan overnamen , hetzy het geloof van zekere leerftukken , aan gewigtige waarheden , vermaagfchapt was,: hetzy hetzelve geene gemeenfchap had , met hunne menschlievende hoofdbedoeling', en de voordplanting' van den waren kristelyken Godsdienst, geenzins benadeelde ; hetzy, om andere redenen. Dat 'er, onder de Joden, zekere volksdwalingen heerfchen , welken , met gewigtige waarheden , in verband ftonden , is , myns oordeels, zoo zeker, als hét zeker is , dat 'er ook andere dwalingen , onder hen, plaats hadden, welken, met de eigenlyke leer, en bedoeling' van Jezus, weinig, of niets gemeen hadden. Zy zelfs, die over ons tegenwoordige onderwerp , geheelïyk anders denken, durven dit niet wederfpreken (**). Maar (*) 2 Pcir. II: ii. Over het onderfcheid , tusfchen de woorden .r^f,en ivwpts, vid. ammonius, «r«f« «fuxwv xoa Stu,$^m M^trn. p. 45, in voce £wvu[ak. (**) Zie den Schryver der Bemerkungen uber den Lehrart Jsfu, f, 148 — 262. R 3 x  134 volksbegrippen hoe ver ingeschikt Maar hebben Jezus, en de Apostelen welgedaan, dat zy zoodanige volksdwalingen, aan derzelver plaats lieten , ja, fomtyds in hunne gefprekken, dezelven uit» drukkelyk overnamen ? Ziet hier het gewigtige ftuk, welk wy, in ons volgende hoofddeel, gelegenheid zullen hebben, om opzettelyk te onderzoeken. Thands moet ik , naar myn bedek , my alleen , tot daadlyke proeven bepalen , en met voorbeelden bewyzen, dat zy fommige Godsdienstdwalingen gefpaard , ja zelfs 'overgenomen hebben. Ik zal niet herhalen 't geen ik boven (*) , reeds heb aangemerkt, noch de lyst van die voorbeelden vergrooten, waaruit gebleken is, fat Kristus, en de Apostelen , zich fomtyds, van ter zyde, naar de valfche vooroordeelen hunnes tyds gefchikt hebben. Ik wil liever, aanftonds proeven geven, ten bewyze, dat zy fommige volksdwalingen van hunne tydgenooten, daadlyk hebben overgenomen; zonder ook, ten dezen aanzien, dat gene te herhalen, welk ik, belangends het gebruik van valfche benamingen, en van verkeerde fpreek%vyzen, en andere, reeds te voren, door my aangeteekende, byzonderheden, heb te verftaan gegeven. Laat dan de volgende voorbeelden genoeg zyn. Onder de bygeloovige volksbegrippen der Joden % omtrend de Engelen , verdient vooral onze aandacht het gene die beuzelaars, van den Engel des doods, vertellen, (*) Zie te rug , op bl. 54.  DOOR. DE EUANGELIELEER. 135 tellen. Voor dezen Engel, dien zy nibn ^abb* of ook met den naam ^kcd , of ook, van wegen deszelfs bediening niDïy noemen (*), zyn zy ten hoogften bang. Geen wonder; dewyl Hy het, met de menfehen, zeer flegt maakt; zich by hen vervoegt, wanneer zy moeten fterven, en dan hen, op allerleie wyze, verfchrikt; en, door het gieten van galdruppelen in hunnen opert mond, den adem doet uitblazen. De honden zelfs zyn, zeggen zy, voor dezen Engel, geweldiglyk vervaard : en hiervan is het, dat dezen, wanneer zy hem een huis zien intreden, waarin iemand fterven moet, akelige treurklanken flaan. De vrees der Joden, voor dezen doodsgeweldiger is zoo groot, dat zy, by hem, alles, wat verfchrikkelyk is vergelyken (**), en hem, op allerhande wyzen, zich ten vriend , zoeken te maken. Ik behoef ondertusfehen, den Kristen niet te zeggen, dat deze vrees geheel ongegrond, en het beftaan van dezen Engel een valsch begrip der Joden is, welk mooglyk zynen oorfprong fchuldig is, aan verkeerde uitlegging' van het gene men in den eenennegentigen Pfalm leest. Dan , hoe valsch dit begrip zy, neemt (•) Vid. buxtorfius, in Synag. judaid, c. 35, & in Lexico Talmut'ieo , P- 1185. Add. lib. de morte Mofis , p. 46, ubi SamaShs cum Mofe moribundo exhibetur colloquium, Dit joodfche gevoelen , aangaande den doodsengel Samaël, is reeds zeer oud. Conf. Paraphr. Chal. Jonath. ad Gen. III: 6, & Paraphr. ad Pfalm. LXXXIX: 49, nee non XC1: 5. (**) Zy beroepen zich , op het zeggen van Salomo, Spreuk. XVI: 14. de gramfchap van eenen koning is, (als) Engelen des doods.  136 volksbegrippen hoe ver ingeschikt neemt de fchryver der Redevoering', ten gebruike der Hebreeuwen, hetzelve over, en zegt, dat Jezus, door den dood, den genen, die hei geweld des doods had, dat is, den Duivel, vernietigd, en , even hierdoor, alle de genen , die hun geheele leven door, uit vreeze voor den dood, als flaven doorbragten, verlost heeft (*). Volgends de aanmerking van alberti (**) , is deze geheele fpreekwys : ™ xp*™? t^ta, rov e«v*TOu: eene woordlyke overzetting van den naam- Asmoth, of Asmodi, welken de Joden, den Doods-Engelgaven (***), Hier bevestigt dus deze fchryver dit joodfche volksbegrip , en vernietigt hetzelve tevends, door het te bevestigen ; even gelyk een verftandig geneesheer een' ingebeelden zieken geneest, door aan deszelfs verbeelding' bot te vieren. Tot de joodfche volksbegrippen van denzelfden ftempel, betrek ik de gedachte, dat yder mensch zynen byzonderen Bewaarengel heeft. Dat de oude %den , voor, en omtrend den tyd onzes Heercn , iri dit gevoelen ftonden, lydt geene tegenfpraak (*), Van hier was het, ,dat de Leerlingen van Kristus, toen Betrus, (*) Hebr. II: 14, en 15. {**) Ze teller's Wörtenbucb, f. 272, Art. Gevalt (***) fOV, of Aa-uoSxio^ t« Trovifov Saiuonov % gelyk wy in het boek van Tobias lezen, H. IJl: 8. beteekcnt magt, fterkte, en jjjq Jen dood. De Schryver had ook kunnen zeggen : tcv Ao-poJociov. Zie shteïnbart-'s Wysgeerige Ophelderingen, 1. ftuk, bl. 99. (*) Zie Predik.-V: 5. Gen. XLVIIi: 16. Tob. V: 28, en 29.  DOOR DE EUANGELIELEER. Petrus, uit de gevangenisfe verlost, onverwagt aanklopte, zeiden: het is zyn Engel (*). Onze Zaligmaker nam dit denkbeeld over, en leerde niet duisterlyk, dat zelfs de kleene kinderen hunne Engelen in den hemel hebben (**) : waaruit veelen, niet flegts onder de zoogenoemde Kerkvaders, maar ook, onder de later Godgeleerden van verfchillende belydenisfe, befloten hebben , dat waarlyk yder mensch , van zyne geboorte af, zyn' Befchermëngel heeft: daar men deze woorden, gelyk veele andere gezegden, alleenlyk voor eene verftandige fchikking, naar het algemeene , en hoog bejaarde volksbegrip, fchynt te moeten houden. Desgelyks geloofden de Joden (***) , dat de Engelen , in de godsdienftige vergaderingen , byzonder tegenwoordig zyn : welk volksbegrip -Paulus, mynes oordeels , overneemt, wanneer hy zynen Korintheren gebiedt ( ****) , dat de vrouw een dekfel op het hoofd moet hebben, om der Engelen wille. I k heb boven aangemerkt ( § ), dat Kristus de leer der Joden, ten aanzien der zielverhuizinge, niet tegenfprak. Nu voeg ik daarby, dat Hy dezelve veeleer fomtyds bevestigde. De Joden geloofden, dat voor de komst van den Mesfia, Elias, de Thisbiter, op (*) Hand. XII: 15. (**) Matth. XVIII: 10. Conf. ode, com. de Angelis, p. 856. (***; Vid. ode, 1. 1. p. 884. & 811. feqq. (**••) 1 Kor: XI: 10., (J) Bl. 6i. -  ï;,c» VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT op de waereld veiTchynen zoude. Toen de Leerlingen hunnen Meester hieromtrend onderhielden , antwoordde Hy (*) : Elias zal ook eerst komen, en alles her(lellen : doch ik zeg u, dat Elias nu gekomen is. Wien Jezus, door Elias hier verftond, blykt uit het gene Mattheus volgen laat, toen verflonden de Leerlingen, dat Hy hun, van Joannes den Dooper, had ge/proken. Hoe konde nu Jezus leeren , dat Elias, in den perfoon van Joannes , verfchenen was ? Dit leert ons Lukas ( * * ) , wanneer hy Gahriel laat zeggen : hy (Joannes), zal het werk des Heer en waarnemen, in den geest, en in de kracht van Elias. Deze woorden betekenen niet flegts, gelyk chrysostomus fchynt te willen (***) , dat Joannes dezelfde bediening zoude hebben met Elias ; noch ook, dat Joannes, in betooninge van dien geest, en van die kracht, welken Elias onderfcheidden, komen zoude (****): maar dat de geest van Elias , in den perfoon van den Dooper, zoude huisvesten \ gelyk hieronymus zegt, dat door fommige (*) Matth. XVII: 10—13. Mark. IX: n —13. ( ** ") Luk. I: 17. Auto? 7rpa£toV(rsT#| muittiov «vtou sv mwpxTi v.sh SwXUil HAiou. f**#) Homil LVII, in Matth. laixvvifv B\ixv w.x\ijf J/#xov(«?, & Homil XXXI, in Matth. xpcponpoi yxg pteiy JiXXOH&V XViSit-XVIQ. (_****y Zv xmSu%u irmpxTc;, kok SvvxfMa; HA of fMTW*f*«™wif, of Myywut ; de Joden niüfiJ ^U1?* Vid> Praeter a!ios' bcne mu,tos' jac' carpzovius, in me'dit. exeget. de ficla refurrectionc JoannU Baptijïae, ad Matth. XIV: 1, & 2. p. 16. feqq. (*«*)] Matth. Xt: 14. • H*'*<»i * T- * (••**; Fuit ris nota, in gente Judaicd , non adfuturum Mesf.am, nifi poll adventum Eliae Prophetae. rW2» pWl c- 39- Loclim ïam citavit * S 2 jjlo se n-  140 volksbegrippen hoe ver ingeschikt woorden : zo gy het wilt aannemen:. komen, naar myn oordeel, niet te pas, zo Krism alleenlyk had willen zeggen , dat Joannes, uit hoofde der overeenkomfte van bediening', of geaardheid , of vermogens , een ander Elias mogt heeten : maar dan komen dezelven zeer wel te pas, wanneer Kristus heeft te kennen willen geven : zo gy het wilt aannemen, de geest van Elias is in dezen Joannes. Wanneer Kristus derhalve, tot zyne Leerlingen, zeide: Elias zal eerst komen —: doch ik zeg u, dat Elias nu gekomen is: wilde Hy, in denzelfden zin, verftaan zyn, waarin de Schriftgeleerden zeiden , dat Elias eerst komen moest Q *) , en waarin Herodes, tot zyne hovelingen, Zeide (**): deze (Jezus ) is Joannes de Dooper. Het is waar: alle Joden ftonden niet, in de verwachting', dat de oude Elias zelf zoude wederkomen , en dat zyne ziel, in het ligchaam van een' anderen , zoude komen huisvesten. 'Er waren 'er, die flegts een' gelyken perfoon, als Elias geweest was , dat is, een' man van denzelfden aard, en van dezelfde hoedanigheden, als hy , te gemoete zagen (*.♦*); even als virgilius, by voorbeeld , van aosüNMULL. in fcholiis ad Matth. XI: 14. Conf. etiam carpzovius, ad Schlckardum, de jure regio Hebr. p 452. (*) Matth. XVII: 10. Mark IX: n. (**) Matth. XIV: 2. Herodes wilde ongetwyfeld zeggen, dat de ziel van den door hem onthoofden Joannes, in Jezus, was overgegaan. Vid. laudata meditatio cakpzovii, j. fj-—3. (•*•) Vid. BERACHOT. fol. <5l. apud SUMMHÜSIvu, LI. p.230.  door de euangeliel eer. 14I van een' anderen Achilks fpreekt (*). Doch dit gevoelen fchynt altans niet algemeen geweest te zyn : maar flegts, onder de verftandigften, geheerscht te hebben. Het volk, dat de leer der zielverhuizinge vasthield , verwachtte Elias wederom , dat is, een' perfoon, in wien dezelfde ziel van dien ouden Godsman woonde. Anders had Joannes de Dooper, tot de afgezondenen uit de Priesterfebaar , onmogelyk kunnen zeggen ( * * ) , dat hy Elias niet zvas : maar had ja moeten andwoorden , op de vraag : zyt gy Elias ? dewyl'er, by Malachia, uitdrukkelyk gezegd was (***): ziet ik zend u den Profeet Elias. Men zal my mogelyk zeggen, dat, uit de aangehaalde woorden van Jezus : zo gy het zvilt aannemen ; by is Elias, die komen zoude : genoegzaam blykt, dat Hy de leer der Joden , aangaande de verhuizing' der ziele ( * ) Jlque itertim ad Trajam magms mittetur Achilles, EcTog. 4.. 36. (• *) Joann 1: 21, en zy vraagden hem; zyt g y elias? en hy zeide s keen Hy had ja konnen zeggen ; zo Hy zich, naar het volksbegrip, had willen fchikken. Men neme alle de hier aangehaalde plaatfen uit het nieuwe Testament, tezamen, en voege'er by Joann. IX: 1 — 6, en men zal bevinden , dat het gros des volks , aan de zielverhuizing', geloofde, en dus de wederkomst van Elias , naar dit beginfel, verklaarde. Zie harwood's introd. Vol. I. p. 291. Daarom leest men in bet boek van J'fus, Syrach'S 20on, H. XLVIII.-io, aangaande Elias: gy zyt ofgejehreven', om dan, wanneer het tyd zal wezen , te beftraffen , den toom van het oordeel des Benen te jlillen , eer 'denelfs grimmigheid uitbarst, het hart van den vader tot den zoon te rug te leiden, en de flammen van Jakob vastteft ellen, 0 rutxae^ayiK iv tXtyf«i; k. t. K. Dit wordt door den Engel op den Dooper Joannes toegepast. Luk. I: 17. ♦ (*»*•) Mal. IV: Si K J S 3  volksbegrippen hoe ver ingeschikt ziele van Elias, in den Dooper, geenzins overnam, en nog minder bevestigde. Doch laat ons eikanderen wel verftaan ! Ik beweer niet, dat Hy deze leer doorgaands overnam. De woorden : zo gy bet wilt aannemen , konden zekerlyk, uit hunnen aard , de menfehen , tot eenig nadenken, brengen; te meer, daar onze Zaligmaker 'er by voegde : wie ooren beeft, om te hooren , die boore (*). Nog veel minder beweer ik, dat Hy, in wien alle fchatten van wysheid verborgen waren, de fabel van de zi el-verhuizing, en in het byzonder van de verhuizing' der ziele van Elias in Joannes geloofd, en uit dit beginfel, bekrachtigd hebben zoude. Om ons hiervan te overreden , zyn de aangehaalde woorden : zo gy het wilt aannemen : alleen genoeg ; waarby men zyn voorzigtig' andwoord voege, aan zyne Leerlingen , betreffende een blindgeboren mensch , gegeven (**). Doch, dit beweer ik , dat Hy , fomtyds, de leer der zielverbuizing1, niet flegts zydelings, door te zwygen , waar Hy fpreken konde; maar ook regelregt bevestigde ; gelyk uit het gezegde, zo ik wel zie, klaar genoeg is. Indien de Apostelen zelfs, na de verhooging van Kristus, niet geloofd hebben, dat hun Meester, binnen korten tyd , ftaande hun leven , uit den hemel, zoude nederdalen, om zich aan de Joden te wreken, en tevends de geheele waereld te rigten ; gelyk veelen den- (*) Matth. xi: 15. (**) Jwnn. ix: 3.  DOOR DE EUANGELIELEER. j^g denken (* ) : dan hebben zy zich altans , naar dit , in de eerfte Kristenkerk, algemeene, denkbeeld, duidelyk gefchikt, ja hetzelve bevestigd. Wanneer Paulus , van den dag der verfchyninge onzes godlyken Rigters fpreekt, noemt hy zich zeiven, onder de genen, die levendig zullen overbleven (* *). Ellers zegt hy : ZVy zullen wel niet allen ontflapen : maar allen zullen wy veranderd worden (*.**). Ziet, de Rigter ftaat voorde deure, fchryft Jakobus {****). Ik kan niet gelooven , dat, door dergelyke gezegden, de onzekerheid van den dag onzes Rigters alleen, te kennen wordt gegeven : want, fchoon het waar zy, gelyk Paulus zelf leert ( § ) , dat de dag des Heer en , als een dief, in den ( *) Vid. grotius, com. ad i Theff. IV: 15, & de verit. rel. Chrift, L. II. c. 6. Omnino putavh Paulus, zegt rosenmuller, ad h. 1. fieri poffe , ut , ipfo adhuc vivente, Chrifius ad judicium e coelo redeat. In de eerfte Kristenkerk , was dit een algemeen denkbeeld. Ten tyde van tertulmanus , baden de Kristenen, dat God het einde der waereld, nog eenigen tyd, wilde uitftellen. Oramus, zegt hy , pro vwd finis , Apol. c. 39. (**) 1 Theff. IV: 15. Dit denkbeeld fchynt geboren te zyn , uit het gevoelen der Joden, die den tyd der verfchyninge van den Mesfia, aan de opftandinge der dooden, verbinden. Vid. tri cl and, in dilTert. de Karaeis , p. 122. (***) 1 Kor. XV: 51, en 1 Kor. VII: 29, zegt hy, dat de tyd voordt hort is , enz. ^****) Jak. V: 9. De Apostel bedoelt waarfchynelyk den tyd, waarOp de Mesfia verfchynen zoude, om zich aan de Joden te wreken, en tcvends den tyd, waarop Hy de geheele waereld zoude rigten. Deze denkbeelden hegtten de eerde Kristenen aan eikanderen , uit hoofde van het gene Kristus voorzegd had, Matth- XXIV, en XXV. CS) 1 Theff. V: z.  144 volksbegrippen hoe ver ingeschikt den nacht, zal komen; wist Paulus nogtans , met zekerheid , dat 'er, eer dezelve komen zoude, nog eenige dingen voorafgaan moesten. JVy bidden u, zegt hy daarom (*), dat gy u niet laat flingeren in het ver/land, of verfchrikken, — ah of de dag van Kristus op handen ware. De Apostelen konden derhalve, in de aangehaalde plaatfen , niet willen zeggen , dat de verfchyning van Kristus, alle dagen , te verwachten was, en dat men , omtrend den tyd wanneer, volftrekt geene zekerheid had : maar zy konden zeer wel te kennen geven , dat de verwachting der Kristenen niet ongegrond was, te weten , dat het tegenwoordige geflacht niet zoude voorbygegaan zyn (**'), als de Zoon des menfehen verfchynen zoude, en dat, gevolglyk , veelen ooggetuigen hiervan zouden zyn. Kristus zelf had het denkbeeld der verwoestinge van Jeruzalem , met dat van het jongde waereldgerigt verbonden (***), en zich , ook in dit opzigt, naar de verwachting der Joden gefchikt, die de opftanding van de dooden , ten zelfden tyde , te gemoete zagen , wanneer de Mesfia zoude verfchynen. o. Eindlyk merk ik aan , dat het geheele leven van Kristus, en de Apostelen, een aanhoudende fchikking is geweest, naar de heerfchende denkbeelden van hunne tydgenooten , omtrend den Godsdienst. Dit ftuk alleen vereischte eene afzonderlyke verhandeling. Ik (*) 2 Theff. II: 2. (**) Matth. XXIV: 34. <***) Matth. XXIV, en XXV.  door de euangel1eleer. I45 Ik moet my thands vergenoegen , met den Lezer flegts eenige ftof, tot verder nadenking', te geven. Jezus was een Jood, van afkomst, en hield zich uiterlyk, tot zynen dood toe, aan den Godsdienst zyner Vaderen. Dit is, uit zyne levensgefchiedenisfe, in de Euangelien , voor handen , onbetwistelyk zeker. Befneden, ten agftendage, opgevoed in de leerftellin» gen, en gebruiken van het Jodendom-, nam Hy deze laatften, met eene zeer ftipte nauwkeurigheid , altyd waar. Hy vierde jaarlyks de hooge feesten; was daarop tegenwoordig, toen Hy twaalf jaren oud was; onderhield den Sabbath, volgends de mozaifche inftelling; was zelfs, by minder feesten, tegenwoordig, by voorbeeld, by dat van de vernieuwinge des tempels (*) ; verbood het offeren niet: maar gebood het veeleer (**); y verde zelfs, voor de heiligheid van den tempel, dreef 'er de koopers, verkoopers, en wisfelaars uit (***); en vermaande , zoo wel zyne Leerlingen , als andere joodfche menfehen, om alles, wat de Schriftgeleerden, en de Pharizeeuiuen, die op den ftoel van Mozes zaten , hun zouden opleggen, te houden (****). Het was naamlyk het oogmerk van Kristus, om de joodfche Kerk in de Kerk zelve te hervormen. Om dit te konnen .(*) Joann. X: 22. (**) Matth. V: 23, en 24. (***) Matth. XXI: 12. (****) Matth. XXIII; 2, en 3. T  léfi VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT nen doen, moest Hy zyn oogmerk, voor het gros des volks, dat aan zyne vaderlyke inzettingen, ten fterkften , verkleefd was , niet ontdekken , en zich , zoo veel Hy konde , naar dezelven fchikken : anderzins voorzeker, ware het met Hem , en zyne leer, te midden van zulk een bygeloovig, en laagzielig volk, zeer fpoediglyk gedaan geweest; inzonderheid , dewyl dit volk toen den geheelen geest van den Godsdienst, in uiterlyke plegtigheden ftelde, en de genen, die, omtrent dezelven, in het allerminfte , in gebreke bleef, met Heidenen, en Tollenaren, gelyk achtte. Het eene, en andere kan, in de euangelifche gefchiedenisfen, aan eenen yder, klaarlyk blyken. De Apostelen van Jezus volgden ook zeer ftiptlyk, ten dezen aanzien , het voetfpoor hunnes Meesters. Niet flegts, in onverfchillige gebruiken , maar ook, in zoodanigen , welken met de leer, in een onmiddellyk verband ftonden, fchikten zy zich, naar de heerfchende begrippen hunnes volks, en werden, in dit, zoowel , als in andere opzigten , den Joden, als Joden , om de Joden te gewinnen ; den joodschgezinden Kristenen , als joodschgezinden; den Heidenen, als Heidenen , om, ten mlnjlen, eenigen te behouden (*). Dezelfde Paulus, die aan de Galatiërs fchreef: zo gy u befnyden laat, zal Kristus u niet nut wezen ; vierde echter, aan de vooroordeelen der Joden, zoo zeer bot, dat hy Tinm- (*) x Kor. IX: 20—22. Zie te rug, op bl, 49—53.  DOOR. DE EUANGELIELEER. f47 Ttmotbeus, werklyk liet befnyden, om den wil der Joden, die in de oorden van Lyftren, en Ikonië waren ( *). Dezelfde man, die zoo fterk yverde, voor de Kristelyke vryheid, vond nogtans, naar zyne eigen belydenis» goed, om den valfchen broederen, die de vryheid der Kristenen belaagden , voor eefien tyd, met onderwerpinge, te wyken (**) ; hetzy door Titus te laten befnyden , hetzy door andere plegtigheden der oude wet waartenemen. Dezelfde Schryver, die de mozaïfche wetten zwakke , arme, eerfte beginfelen der waereld (***)» en den ouden Godsdienst de bediening des doods, der verdoemenisfe ■> de doodende letter (****) noemde, gong, wanneer hy, met Joden, te doen had, in alles, als een Jood te werk ; onderhield dagen, maanden, tyden, jaren ; liet zich op de feesten vinden; liet voor zich offeren; reinigde zich zei ven; deed geloften, en volbragt dezelven, naar de wet van het Nazireërfcbap (§). Petrus, Jakobus, en Joannes volgden den zelfden regel. Naar de meening van Paulus , gong Petrus zelfs hierin te verre; waarom hy hem (*) Gal. V: 2 —4. i Kor. VII: 10- Hand. XVI: 3. (**) Dit gezegde fteunt, op de onderftelling', dat de woorden ,k 6v&1, of immers het woord ovSi, Gal, II: 5. onecht zyn; gelyk my hoogst waarfchynelyk voorkomt. Vid. m jl l i v s , ad h. 1. p. 429Gal. IV; 3, en 9. KolojJ. II: JJ. + 2 Kor. UI: 6. 7- 9> ($) Hand. XVIIi: 18, vergeleken met Num. VI: 18 — 20. Zie 00& Hand. XXI: 24—2Ö. T 9  I48 volksbegrippen moe ver ingeschikt hem vrymoediglyk beftrafte ( + ). Wel zegt chrysostomus (**): Petrus, Jakobus, en Joannes fchikien zich , ten aanzien der hefnydenisfe , naar de zwakhèid der geloovige Joden. Wanneer Paulus, onder de Pleidenen, predikte, behoefde hy deze toegevendheid, niet te gebruiken : maar, was hy in Judea, fchikt e hy zich , op dezelfde wyze. Ellers vraagt hy ( * * * ) : waarom kopen zy-, naar den tempel, om te biddenP Zyn zy dan , tot de joodfche zwakheid, te rug gekeerd? Dat zy verre ! Maar 'zy fchikken zich, naar den gang der zwakkeren, en vervullen dat woord van Paulus, als hy zégt: den Joden, ben ik een Jood geworden : zy fchikken zich, naar de zwakkeren, op dat dezen niet zwak hlyven zouden. Het grootfte gedeeldte myner take is afgedaan. Ik heb, zoo ik meen, bewezen, dat Kristus, de Euangelisten , en Apostelen , zich, naar de valfche vooroordeelen hunner tydgenooten, ook ten aanzien van den Godsdienst, in meer, dan in één opzigt , gefchikt hebben. (*) Gal. II: 11— 14. (**) In cap. I. ad Galatas, p. 710. 0/ mgi Uirfov, w Lwo/3ov, m laxntjv , k. t. A. (***) Homil. 12. T. V. p. 176. T* Tf%owiy «urs* us to legov crsu|x En, inde daad, niets fchynt meer gefchikt, dan zulk eene handelwys, om het getal der Deïsten te vermenigvuldigen, en de verlichting der Kristenen te vertragen: want, hoe konnen zy, die tot het Deïsmus overhellen, anders doen , dan lagchen , met de gedrongen verklaringen , welken zy fommigen zien geven, aan plaatfen, welken hun te regt voorkomen , geheel iets anders te zeggen ; en hierdoor, zoowel, als door het ligtvaardige uitfchrabben van woorden , zonder eenig gezag van goede handfchriften, en oude overzettingen ; zich zeiven , en anderen , in twyfelingen verfterken ? Hoe konnen Kristenen , die hunne oogen nog niet durven openen, voor het licht, welk thands, aan onze kimmen , begint te fchynen , fterker , van ons, worden afgefchrikt; daar men, op deze wyze, hoe langer, zoo meerder voedfel geeft, aan hunne meening, dat men het Kristendom zelve aantast, en de wysheid van Kristus , en de Apostelen, wil verbeteren. Behalve het onbetamelyke, welk'er in gelegen is, wanneer men, den heili- (*ï Zie onder anderen t. v a s h a m e l s v e l d , in orat. inaug. de ftatu rei Christianae hodiemo, laeto, an tristi ? Quidque in pofterum de eo fperare , vel timcre ciebeamus ? Traj. ad Rhen. 17&4. Aa 3  gOO VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT heiligen Schryveren, dat regt weigert, welk men, anderen , wedervaren laat; is dit waarlyk de weg niet, om de waereld der Kristenen te verlichten , en het licht van het zuivere Euangelie,' alom te doen, doorbreken ! 2. Eene tweede aanmerking is , dat dit denkbeeld , omtrend de fchikkingen der heilige Mannen , wel begrepen , duidelyk verklaard, en in goede voorbeelden aangewezen , zeer bekwaam is, om den kriste/yken Godsdienst, zeer veel voordeels toe te brengen. Gelyk het, den Kristen, en den Onkristen, niet anders , dan fchadelyk kan wezen , wanneer men de natuurlyke duidenis der woorden verdringt, en eene andere, in derzelver plaatfe fielt; zoo kan eene goede onderfcheiding van het gene, volgends het heerfchende volksgevoelen van dien tyd , verklaard moet worden , en van het gene zuivere waarheid is, niet anders, dan ten voordeele van het Kristendom, werken. Immers , zoo haast men begrypt, dat de heilige Mannen zich noodzaaklyk veelzins moesten fchikken , en dat byaldien zy dit niet gedaan hadden, onze Godsdienst, natuurlyker wyze , het hoofd nimmer zoude hebben bovengehaald; maar veeleer fpoediglyk verdwenen zyn: dan zal men de godlyke wysheid, welke in deze toegevelyke fchikkingen, zoo helder doorftraalt, dankbaar herkennen , en verheffen , en men zal het daarop toeleggen , om wel te leeren onderfcheiden , wat eene waarheid van alle tyden , en wat eene waarheid , voor een  DOOR DE EUANGELIELEER. 191 een zeker volk , een' bepaalden tyd , zy. Hoe veele bedenkingen der ongeloovigen zyn eeniglyk ingerigt, tegen zulke plaatfen, en fpreekwyzen , welken, naar de volkstaal, en het volksgevoelen, behooren verklaard te worden, en, indezen zin verftaan zynde, niemand ftooten zullen, die zich, in die tyden, weet in te denken, en verftands genoeg heeft, om te bevroeden, hoe de Grondleggers van den kristelyken Godsdienst zich wyslyk fchikken moesten, naar de volksfpraak, en naar zeer veelen der aangenomen vooroordeelen ; wilden zy anders , hunnen heerlyken Godsdienst, een' fpoedigen opgang bezorgen (*) ! Dit, dat men alles, voor loutere waarheid, opneemt; dat men niets, aan den tyd, wil toegeven; dat men de leer, en leerwys niet weet te onderfcheiden , geeft den Ongeloovigen ftof tot fpotten met, en verachten van onze leer :, gelyk het voorhenen aanleiding gaf, om den Bybel, op eene alk* (*) Ik kan niet voorby, bier eenige woorden van den fchranderen wetstein af te fchryven, uit zyne verhand, de interpret. N. Test. te vinden, agter zyn nieuw Teft. p. 882. H:s igitur omnibus diligente? perpenfis, ita Jlatuo : Ji eo tempore, quo libri N. T. fcripti funt, concilium virorum opthnorum, atque prudent :£imorum fuiffet eonvocatum, ut deliberarent, quo paUo religio excogitari pojjet, quae Judaeis, et Gentibus , doiïis, et indotïis, fud fe utilitate et fimplicitate commendarei, quae brevijjimo tempen magnam orbis terrarum in melitis converftonem ejficeret, quae idolatriae radicibus cum fruBu extirpatis dogma de uno Deo mundi reüore Jlabiliret, hominesque a feritate ad humanitatem et mutuam benevolentiam revocaret et ad fiudium virtutis vehementijfnne incitaret , non aliam meliorem excogitari potuijje ed , quae in libris N. T. cum minibus fuis partkulis, miraculis, tejlimoniis, parabolis &c. continetur.  192 VOLKSBEGRIPPEN HOE VER INGESCHIKT allegorifche wyze, te verklaren , en hierdoor, aan de befpottingen der toenmalige vyanden , bloot te ftellen. Indien men het dan waarlyk wel meent, met onzen kristelyken Godsdienst; dan leere men de menfehen, nauwkeurig te onderfcheiden : men toone hun , het verband van fommige waarheden , met eenige oude volksgevoelens , naar welken zich de Apostelen, in navolging' hunnes Meesters, om de waarheden zeiven te fparen, gefchikt hebben: men doe hen opmerken, dat zy zich, naar dezelven, wyslyk fchikten: men late hen den bewys -, en redeneertrant der Joden kennen , en tusfchen goede, en onvoldoende, bewyzen; tusfchen bewyzen , welken altyd {treek houden, en ar gum ent a ad hominem , onderfcheid maken : in één woord : men leere de menfehen , zich den kindfehen ftaat, en den manlyken ouderdom van den kristelyken Godsdienst, wel te vertegenwoordigen (*). Langs dezen weg, zal het ware Kristendom veld winnen, en over het ongeloof zegevieren. Doch, zoo lang men dezen weg niet wil inflaan, zullen de Verkondigers van het Euangelie reden hebben, om te klagen : wie heeft onze prediking geloofd ! en het getal der Ongeloovigen zal vermeerderen , naar mate de waereld , in kennisfe , en wetenfehap , toeneemt. 3. Verder (*) Zie het geen' teller, in zyne vorerinnêrungm, fchryft, f 55, uber da's nationell gewordne Chrijlenthum, oder das m&nnlhhe Alter dejfelben. Vergel. ook steinbart's wysgeerige ophelderingen, L ftuk, bl. 25.  door de euangelieleer. 193 3. Verder wil ik aanmerken, en als eenen goeden regel, uit het gene ik gezegd heb , afleiden, dat, naar mate iemand , meer bekend is , met de fpraak, de gewoonten , de fpreekwoorden , gelykenis* fen , begrippen , manieren van bewyzen , eener ftellinge , welken , by die genen , plaats hadden , onder welken Jezus, en de Apostelen verkeerden ; by ook, naar die mate, in de uitlegginge van de fchriften des nieuwen Verbonds, gelukkig flagen zal (*). Hebben Kristus, en de Apostelen zich, zoo veel zy konden, en mogten, naar hunne tydgenooten , in een, en ander opzigt, gefchikt; als wy gezien hebben : dan kan niemand , aan de deugdelykheid van deze gevolgtrekking', eenigzins twyfelen. Zy, die hun werk gemaakt hebben , om uitlegkundige regels voor te fchryven , hebben ook dezen doorgaands niet vergeten : doch denzelven niet, in alle zyne uitgeftrektheid , genoeg aangeprezen ; dewyl zy de fchikkingen der heilige Mannen , te nauw bepaalden. Laat dan dezen regel ons, (* ) Cl. wetstenius hunc canonem ita dat, p. 878, Si libros N. T. planius et plenius intelligere cupis, indue perfonam iilorum, quil us prlmum ad legenium ab Apojlolis traditi: transfer te cogitatione in Mud tempus, et in Mam rezionem, ubi primum leBi funt: cura, ut, quantum fieri poteji, UlorumhomU num ritu , mores r confuetudines, opiniones, fententias receptas, proverbia, patabohs , fermones quoiidianos , modum et rationem aliquid alteri p rfuadendi, ca fis fidem faciendi, cognofct s. Ad haec praecipue attende , ubi in locum iucider s , unde te per fyjlema ho^iernum , vel Theokgiae , vel Logicae, aut per oph triones hodie receptas, expediri r-'^ potes. Bb  194 volksbegrippen hoe ver ingeschikt ons , wanneer wy de fchriften van het nieuwe Testament onderzoeken, in alle deszelfs ruimte, fteeds voor den geest zyn ; en wy zullen geen gevaar loepen , om de gevoelens van onze Leermeesteren , of van onze Godgeleerden , in de plaatfe van die te ftellen, welken wy, in het nieuwe Testament, vinden. H e t zoude geene moeite kosten , dezen regel, in eenige byzonderheden, te ontwikkelen , en met voorbeelden te verhelderen; doch hierin zoude ik niets anders ter bane kunnen brengen , dan het geen' door rambach, ernesti, en artdere Mannen, die over de regelen der uitlegkunde, gefchreven hebben, reeds gezegd is. Het is waar, de wyduitgeftrekte zin, waarin ik gepoogd heb te toonen, dat de heilige Mannen zich, naar de denkwyze des volks, gefchikt hebben , zoude my een' ryken voorraad van ftoffe verfchaffen, en my in ftaat ftellen , om de aandacht des Lezers, tot byzonderheden , te' bepalen , welken men doorgaands overgeflagen , of altans, ineen ander licht, befchouwd heeft. Doch ik meen, dat de Lezer zelf de toepasfing gemakiyk maken zal, wanneer hy zich het boven verhandelde , en inzonderheid ook de merktekens , welken ik , ter onderfcheiding' van de leer, en leerwyze, heb voorgefteld , zal willen te binnen brengen. En waarlyk , ik zoude de aandacht van den Lezer , niet langer durven gaande houden. 4. Dit alleen moet ik nog aanmerken. Gelyk 'er geene waarheid is , welke niet misbruikt kan worden ; zoo  door. de euangelieleer. 195 zoo kan men ook de ftelling, welker waarheid ik, in deze Verhandeling', bepleit heb, misbruiken, S p 1noza ftrekke ons hiervan ten voorbedde, met betrekkinge , tot het gene men Godgeleerdheid noemt : M a l e b r a n c 11 e , ten aanzien van het gene, tot de Natuur, behoort. De eerfte wilde, dat wanneer wy, in de ! chrif'tuur, lezen, dat God onze daden kent, en beoordeelt, wy dit, volgends de fpreek-, en denkwyze van het Gemeen , te verklaren hebben (*).. De andere meende, dat God alleen de eenige oorzaak van alle beweging', en werkzaamheid is, en dat de Schriftuur , waar zy dittegenfpreekt, naar het volksgevoelen, moet worden uitgelegd (**). Dit is zekerlyk een grof misbruik van de waarheid, welke wy verdedigd hebben , en zoude ligtlyk konnen wederlegd worden ; naardien hetzelve, op geene reden, fteunt. Maar zullen wy nu, uit hoofde van die misbruiken, zwarigheid maken , om de ftelling aan te nemen ? Dit zoude voorzeker uittermate dwaas wezen. Laat ons liever de zaak onpartydiglyk, en met alle mogelyke nauwkeurigheid , onderzoeken, en den God der waarheid bidden, dat Hy ons onderzoek zegëne! V O O R D S , (*) Spinoza affirmat, Ep. XXV opp. p. 453. Sctipturam in ijlis etiam locutionibus, qutbus Deus dicitur de 'hokintm 1 Bietiibus cognofcere, Jlatucrs, judicare, fecundum recepas vulgi locutiones loqui , quia ip/ius intenium non fit, phi'ojbphiam docere, nee homines doüos', fed obtemperantes reddere. (**) Vid. MALEBRAWCHius , land. ad wetstènio, de inter•pret. N. T. p 877- F Bb 2  196 volksbegrippen hoe ver ingeschikt Voords, MyneHeereri, de eenige grond, waarop ik verfchoning vragen kan , wegens de uitvoerigheid dezer Verhandeling', is de rykheid van het onderwerp zeiven. Ik eindig, met de woorden van seneca (*): non enim me cuiquam mancipavi , nullius nomen fero : multum magnorum virorum judicio credo j aliquio et meo vindico: nam illi quoque non inventa, sed quarenda, nobis reliquerunt. (*) Epist. xlv.' NABE-  197 NABERIGT van de UITGEVERS. Na het afdrukken dezer Verhandelinge, is ons nog ter hand gekomen een Byvoegzel van den Hooggeleerden Heer van hemert, op de Antekening (**), Pag. 96 , het geen wy , om aan deszelfs verzoek te voldoen , hier (plaatzen : zynde dit Byvoegzel van dezen Inhoud : Zoo fpreken ook de perfonen , die in de verhalen voorkomen , fomtyds naar de dwaalbegrippen van anderen. De Duivel, zegt, by voorbeeld, Mattheus, Hoofdlh IV: 8 , nam Jefus mede op een' zeer hoogen berg , en als met de hand naar die gewesten wyzende , waar in de beroemdfte koningryken gelegen waren, beloofde by , Hem die allen te zullen geven , zo hy voor Hem nedervallen , en Hem aanbidden wilde. De geheele gefchiedenis fchynt my een verhaal te zyn , van zekere inwendige bewegingen en aanprikkelingen tot zonde, welken de heilige Jefus in zyne aUerzuiverfte ziel ondervond, maar welken Hy tevends manmoediglyk beftreed , en daadlyk overwon, door dien geest, waar van Hy alleszins vol was. Zie döderlein, aufer'.efene Theolog. Bibiioth. Th. II. f 68r. Jejus fchynt het verhaal hier van aan zyne Leerlingen te hebben medegedeeld in de oosterjehe beeldfpraak , waar van zy niet vreemd zyn konden. Maar hoe komt de Duivel hier voor, als of hy koningryken te begeven had ? Hy wordt hier , myns inziens , ingevoerd , volgends het denkbeeld der Joden, die het daar voor hielden, dat de Duivel (of Samaël) de beheerfchcr was der heidenfche waereld, en aller flegte menfehen. God had, meenden zy, over de zeventig volken der waereld even zoo veele geesten aangefteld , die allen onder Samaël ftonden. Toen de Israëliërs aan den berg beloofden, alles te zullen betragten, wat Jova fprak, riep, zeggen zy, God den Doodsengel {Samaël) en Bb 3  io3 en zeide hem, dat hy, fchoon tot beheerfcher der menfehen aangefteld, egter geene magt over het joodfche volk zoude hebben. Dus leest men in de joodfche Schriften. Conf. Cl. wettteivius , T. II. p. 259. Naar deze onderftelling , noemt J'fus den Duivel den overften dezer waereld. Zie Joann. XII: 31. XVI: n. enz. Paulus noemt de Demons en derzelver Hoofd, Eph. VI. geweldhebbers dezer blinde waereld. De Valentinianen hebben naderhand aan den Duivel den naam van Koa^o^ooesoi^ h'yvèn geven,- als blykt uit irenaeus , ad ver fus haerefes , L. I. $. 10. p, 26 , 09"êv tov Jixfiohov Ttjv ytvitnv e rr^itsv^ , ov nou KO&iAoxgonogt» KX\0VI7l , Y.OU TCi JollUOVtX , HCtf TGV," «J/J'SASVf , KCH TTHeOM TJJV TTVeUjUaS- rix.ytv ~.y,g ffo»8jv vitio vertendi ; namque ea Semper dodtorum popularium confuetudo & prudentia exiftk : Sin autem , eum comprobafle caleulo fuo errores ejusmodi, quibus cultus divini puritas commaculatur ac impeditur, fateamur ; periculum eft, ne omnis [.ejus inrtitutio in fufpicionem adduci posfit. Dqederleni inir.it. Theol. Chr. Tom. II. p. 212. 213.  DE EUANGELISCHE PREDIKING EN 'GESCHRIFTEN, VERG1ÏLEEKEN MET DE VOLKSBEGRIPPEN VAN DIEN TYD, ,..)•> ■ trP :? •■«.;.- - -iy ; T^rf toe - PROEVE TER BEANTWOORDING VAN HET VOORSTEL, OPGEGEVEN DOOR TEYLER'S GÓDGELEERD GENOOTSCHAP, HEEFT KRISTUS IN ZYNE PREDIKING , HEBBEN DE EUANGELISTEN EN APOSTELEN IN HUNNE . SCHRIFTEN ZICH SOMTYDS NAAR DE TOEN HEERSCHENDE VOLKSBEGRIPPEN GESCHIKT? ZO f A , IN WELKE GEVALLEN, EN HOE VERRE? EN HOE ZEER KAN DIT DENKBEELD, WEL BEGREPEN, DIENEN TER VERKLARINGE DER SCHRIFTEN DES NIEUWEN VERBONDS (.*;? EERSTE HOOFDDEEL. Behelzende eenige aanmerkingen over het ge-wicht der Vraag ; over de aanleidingen daar toe ; de bedoelde meening, en manier van oplosjing. §. i. Onder alle de Vraagen, door het. aanzienlyk Genootfchap volgens de ftichting van den Heere TE Y- (*) De Opfteller dezes Vertoogs hadt alles- reeds doen overfchryven, gelyk het Iiier wordt aangebooden. Hy was van oogmerk om het niet C c dan  202 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, teyler tot hier toe opgegeeven , is 'er misfchien geene , welke eenpaariger is toegejuicht!; en alomme voor belangryker is aangezien, dan de tegenwoordige. Zo niet de moetlykheid des onderwerps meenig een in zyne daar omtrent aangevangen poogingen doet bezwyken ; geeft dit reden tot de verwachting, dat daarop zeer doorwrochte Verhandelingen van veele zyden zullen inkoomen ; dat de beflisfing allerbezwaarlykst zal moeten weezen; en dat, met de bekrooning van eenige der uitgewerktfte ftukken, nog veele toegezonden Vertoogen van uitnemende waarde in het duister zullen moeten blyven liggen. Evenwel a i: . '."/."/::•!'] ti « 1 za* . av y..!t v.u/.'A-a . zi-mu >?'-'■ •-■3'■' dan tegen den bepaalden tyd van i. December in te leveren. Weinige dagen echter geleden kwaamen hem in handen de nieuw uitgegeven Verhandelingen des Haagichen Genootfchaps , met de treüyke beantwoording des fchicr gelykluidenden (doch certyds by my niet zo onderfcheidenlyk bekenden) Voorftels door den Eerwaardigen Heere j. heringa ili- ^A.s zoon. Deszelven leezing zal zeker voor ieder der Heeren Decifeurs in het tegenwoordige geval onvermydlyk zyn, Zekere verfcheidenheden van begrippen of bewoordingen , gevestigd op fchrif- tuurlyke gronden, zullen zich wel van zelve openbaaien. En het zal echter, geloof ik, niet onaangenaam zyn te verneemen, in welk derde ik het met den Heer heringa volkoomen eens zy , en tot het zelvde befluit op mynen weg voortgeleid zy. Om deze redenen ben ik te rade geworden de afgifte dezes eenige weeken te vervroegen , en ze met eene dagtekening te vergezellen , ten blyke dat deze Proeve (die toch waarfchynlyk op de eene of de andere wyze het licht zal zien) geheel,op. zich zeiven gellaan hebbe, en daar in geen gebruik gemaakt zy van het werk des Heeren heringa, welken ik alleen door zyne bovengenoemde Verhandeling heb leeren kennen en hoogachten. 4 November A. hdccxc.  VERGKLEEKKN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 203 zal ook dan de aangewende moeite niet geheel verloovm gaan, voor hun, die 'er zich toe oeffenden. Het verryken van de eigen denkbeelden zal voor hun altoos eene aangenaame belooning zyn. Deze bedenkingen bepaalden my, om het geen my over deze ftoffe te vooren kwam in order te brengen, en het ter uwer beproeving aan te bieden. §. 2. Die algemeene goedkeuring, waar van ik zo aanftonds gewaagde, ontflaat my reeds om iets te zeggen over de aangelegenheid en gepastheid des Voorftels, met betrekking tot de tegenwoordige tyden ; zy wettigt my om te onderftellen , dat het wichtige des Vraagftuks over bekend is, by allen die geene vreemdelingen zijn in den.ftaat der hedendaagfche Geleerd* heid en Uitlegkunde, zo als dezelve federt eenige jaa-ren, byzonderlyk in veele Protestantfche gedeelten van Duitschland, zich vertoond en bevonden heeft. §, 3, Uwe Verhandelingen fchynen evenwel het nut van den Nederlandfchen Lezer meer byzonderlyk doorgaans te bedoelen. Van daar maak ik het my tot eenen plicht, om iets vooraf te laaten gaan ter onderrichting voor de zodaanigen , wien by het inzien der Vraag, het groote aanbelang dezes onderzoeks te weinig in het oog mogt vallen ; waarom ik ook aan de Nederduitfche taal thans de voorkeur geeve booven de Franfche, welke anders ten nutte der buitenlanders verkieslyker waare. Doch het omftandige dezer Vertoogen zal ook het vertaaien minder aangenaam maaken C c 2 voor  204 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN', voor het Genootfchap. -— Het is nauwlyk in veele gefchillen over Schriftuur - verhaal, Schriftuur - redeneering, en daarop gebouwde Schriftuur-leer, midsgaders in de Véreffening dezer zaaken, met veele begrippen, welke aart zommigen volgens het gezond verftand onbetwistbaar fchynen, het is, zeg ik, ten aanzien van dit alles als de heerfchende mode onzer Eeuw geworden , byzonderlyk by de Hoogduitfche Schryvers , om in dit ftrydperk zeer vaardig by der hand te zyn, en zich den zegepraal over hunne tegenpartyen toetefchryven , of ook zich over het behaalen van denzeiven by anderen te beroemen, door het veelvuldig bybrengen van , en het beroepen op de volgende Machtfpreuk'en: „ Veele verkeerde denkbeelden en gevoelens „ droegen het kenmerk van grysheid ten tyde van Jezus „ en zyne Apostelen. Zy waaren overtuigd van de on„ mooglykheid om fommige dier verouderde begrippen „ met tak en wortel uit te rooijen. Daarom fchikten „ zy zich na dezelve'en lieten ze huisvesten. Het „ hoogstfchadelyke poogden zy alleen wegteneemen, „ en lieten voorts hunne tydgenooten den fchyn be„ houden , als of zy die gevoelens aankleefden. Dus „ behooren hunne gezegden uitdrukkingen of ftellin„ gen over alles wat hier toe gebragt kan worden, nu „ in meer verlichte tyden, nimmer eenig bezwaar uit „ te maaken tegen iets, dat op redeneerkundige gron„ den den ftempel der waarheid draagt, en als zodaa- .„ nig aan ons kenbaar is. Jezus en zyne Apos- „ telen  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. ZQ$ „ telen predikten buiten twydel eene alleruitnemendfte „ Leer, en de regte grondregelen om ons in het Gods„ dienftige wys, gelukkig, vry, en naar alle onze vat„ baarheden volkomener te maaken ; maar 't geen in „ het Nieuwe Testament hunnentwege tot ons is ge„ koomen behoorde men meer eigenlyk aantezien als ,, een onderwys voor die kinderen in 't verftand, wel„ ke hen in hunne Eeuw zo alomme omringden. —„ By dit alles werdt wel de vaste fpyze ook aan dezen „ niet onthouden, maar zy moesten echter veelal met „ melk gevoed worden, welke de volwasfenen nu wel „ ontbeeren moogen. Het is dus thans het werk „ van het fchrander vernuft en van eene opgeklaarde „ reden , om alleen die vaste fpyze uit te kippen, en de Christenen van alles, wat alleen tot dien tyd „ behoorde , los te maaken. — Zo zou de zuivere „ en redelyke Godsdienst eerst regt veld winnen, waar „ aan niet te hoopen is, zo lang deze groote en hoogst„ nuttige opmerking uit het oog verlooren wordt, en „ wy ons van daar inwikkelen in gefchillen en zwaarig„ heden , waar mede het eigenlyk Christendom niets „ zou te maaken hebben , indien wy het zelve leer„ den inzien in deszelvs waare gedaante , afgefchei„ den van alles , 't welk de eerfte Grondleggers aan „ de vooroordeelen op veelerlye wyze moesten toe„ geeven." § 4. Het zou niet moeilyk vallen voorbeelden by te brengen, waar in het aangevoerde niet alleen op en- Cc 3 „ kele  oO0- DE EUANGLISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, kele byzonderheden of afzonderlyke leerftukken in den Godsdienst toegepast wordt, maar ook wordt uitgebreid tot ganfche vernaaien van gebeurde zaaken, ja fchier tot al het gefchrevene noopens de wonderen en het leven des Zaligmakers of de bedryven der Apostelen. Men vindt 'er, die aan den eenen kant Jezus als een buitengemeen en zonderling menfch (ein auffer ordentlichen und aufgeklarten man) hemelhoog verheffen , die zeer fpeelziek zyn met de benaaming van Godlyk , die zy op zyne onderrichtingen wel willen toepasfen ; doch die van den anderen kant het onderzoek wegens het eigenlyk wonderdaadige , 'tgeen by hem mogt geweest zyn, vertoonen als van zeer weinig aanbelang , byna nutteloos, althans voor onze tyden allermoeilykst, en genoegzaam onbeflisbaar. En de zodaanigen voegen 'er dan niet zelden luchthartig by. „ De fmaak voor dit wonderbaare en voor „ zulk eene godlyke bevestiging, die meer op zinlyk „ getuigenis dan op eigen redelyk inzien fteunde, de j, fmaak hier voor lag diep in den geest der Natie, met „ welke Jezus te doen hadt; daarom hadt hy ook, „ zou hy nuttig weezen , zulk een character als een „ geheel onmidlyke zendeling Gods aan te neemeh ; „ en het ganfche verhaal, 't geen der toenmalige we„ reld zynentwege overhandigd werdt, moest natuur„ lyk daar toe uitloopen, om alles van den kant van „ het buitengewoone voor te ftellen ; terwyl 'er ech„ ter onder die geboekte gebeurtenisfen naastdenklyk „ veele  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 2Of „ veele zullen geweest zyn, welke iemand , verrykt „ met meer Phyfifche , Phyfiologifche, of Medicinaa„ le kundigheden, veel gemaklyker zou hebben kun„ nen verklaaren , en die hy, als in allen deele na„ tuurlyk , met geringe moeite zou hebben kunnen „ uitleggen." §. 5. Een maatig geoeffende oprechte met een natuurlyk gezond verftand zou zich op deze laatfte voordracht wel ligt geneigd gevoelen, om fpoedig dit befcheid te geeven. „ Zo wilt gy dan eigenlyk, in rond „ Hollandsen gefprooken , Jezus tot eenen bedrieger, „ het Euangelie tot een fabel maakenj en dan nog de „ wysheid , de uitneemendheid , en voorbeeldigheid „ roemen van den man , die zo arglistig zyne mede„ menfehen wist te vangen , en welken gy als eenen „ Leeraar van den weg der reine gelukzaligheid zegt „ te eerbiedigen ! Deze uwe wysheid houde ik „ veel eer voor blykbaare dwaasheid ! Het voor „ de vuist handelen fchynt gy weinig te beminnen , „ en 'er ook in den man, welken gy uwen Vriend wilt „ noemen , niet naauwziende op te weezen ! „ Met dusdaanige grond begin felen wensen ik geene ge., meenfehap te hebben, en hoop my veel eer te wachten voor de veelerlye ftrikken, welke op dezen weg „ zekerlyk verfpreid moeten weezen !" §.6. Zy evenwel, die een weinig dieper zoeken uit te vorfchen, vinden redenen , om zich hier mede nog in geenen deele voldaan te houden. «—- Zy be- mer-  20g DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, merken dat veele voorftanders van die gevoelens , wel-;, ke §.3. otnfchreeven zyn, juist niet altoos overgaan tot zulke uiterften , als daar op §. 4. volgden ; zy weeten hoe die voordragt fomwylen flechts bepaald blyft tot enkele ftukken, tot redeneeringen of gelprekken, over byzondere onderwerpen ; en hoe alles dan zeer wei plaats overlaat tot veele bedenkingen voor en tegen. , En hun ligt eindelyk al fchielyk by de Vraag : Is evenwel dat verklaaren van fommige zaaken, door het te rug zien op de tyden en menfehen, met welke Jefus moest omgaan, wel zo geheel en al verkeerdheid , dat hier over niet meer valle natedenken ? Steekt 'er toch niet eenige waarheid in het zeggen : dat veele vreemde en langgevestigde gevoelens, de tydgenooten van Jefus vervulden ? Kan en moet dit niet van zeiven invloed gehad hebben op alles wat hem betreft ? Ja is het niet dikwerf de eenige fleutel om vernaaien , zedelyke redeneeringen en gefprekken te verftaan , welke zeer ongerymd kunnen worden , wanneer wy ze niet opneemen in den Joodfchen zin ? Dit alles verdient dus zekerlyk nader getoetst te worcjen. Hoe wenfchelyk zou het niet zyn, in¬ dien ik hier over eenig nader licht verfpreiden, en my zeiven en anderen van dwaaling, die in dezen zo naa aan de waarheid grenzen kan , behoeden mogt! Het was daarom denk ik , myne Heeren , dat het door u hooglyk tyd geoordeeld werdt , en veelen daar in met u overeenfterarnen, dat alles, wat hier aan paalt, eens  VERGELEEKEN mit de VOLKSBEGRIPPEN vak dien TYD. 20cj eens bedaardelyk en als van den grond op werdt naargegaan, en dit geheele onderwerp in deszelvs wezenlyke uitgebreidheid en behoorlyke grensfcheidingen rechtmaatig werdt beredeneerd ; waar uit alzo moest gebooren worden dat algemeene voorftel, 't welk thans ter bearbeiding is opgegeven. §. 7. Maar hoe toch zal deze zo overryke ftoffe zich laaten inpakken in eene maatige Verhandeling , die redenen en ophelderingen geeven , en iets meer zal doen , dan louter beflisfen ? Deze zwarigheid zal door niemand fterker gevoeld worden , dan door die allen, welke zich gefchikt hebben om tot deze beantwoording mede te dingen. Hoe breed is n iet de enkele lyst der vraagftukken, waar in het voorftel zodaanig als het door u omfchreeven is, zich wezenlyk laat fplitzen ? Indien hier eene juiste uit een zetting noodig waare, kan men niet loogenen, dat 'er toe behooren alle deze volgende ftoffen : I. Wat zyn Volksbegrippen ? en als eene onderdeeling hier van : Hoe laat zich daaromtrent het oordeel opmaaken , en het rechte vonnis vellen ten opzichte van oude Natiënwelke wy alleen door de gefchiedenisfen kennen ? II. Welke is de eigene en bepaalde meening der uitdrukking : zich te fchikken naar heerfchende volksbegrippen? waar toe ook gebragt zóu kunnen worden: wanneer is dit pryslyk ? wanneer gaat 'er iets fchandlyks mede gepaard ? D d III. Wel-  *I0 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, III. Welke waaren de heerfchende Volksbegrippen by de Jooden eenigen tyd voor de verwoesting van hunnen Staat ? IV. Heeft Christus in zyne prediking zich ook fomwylen aldus gefchikt ? V. Wat valt hier over te zeggen nopens de levensbefchryvers van Jefus ? VI. Wat wegens de Apostelen in hunne brieven en redeneeringen ? VIL By aldien de drie laatfte artykelen N. IV. V. en VI. het gevraagde met Ja beantwoorden ; in welke toeftanden of omtrent welke onderwerpen deeden dit die Evangelieverkondigers ? VIII. Hoe verre gingen zy daar in ? IX. Hoe zeer kan dit denkbeeld wel begreepen dienen ter verklaaring van de fchriften des N. Verbonds ? waar by men nog als zeer naauwpaalende aan al het voorige zou kunnen voegen: X. Hoe zeer kan dit denkbeeld, flechts onbefchaafd en ruwelyk overgenoomen , dienen ter vervalfching van de waare Leer des Euangeliums en der gebeurde voorvallen ? XL En eindelyk : Was ook Jefus, waaren ook de Euangelisten en Apostelen met de toen heerfchende volksbegrippen niet meermaalen zelve bezet ? En hoe zeer kan enz. ? §. 8. Zulk eene fcheiding en rangfchikking der termen of Leden van het Problema (gelyk de Wis- kun*  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN vas dien TYD. 2II kundigen het noemen ) toont reeds by den aanvang het wydftrekkende der zaaken , die hier te befchouwen vallen. —~ Het toont den eigenaartigen loop der gedagten , welke iemand zich zou moeten afbakenen , die geneigd was hier zuivere waarheid te vinden, zonder om te zien naar de gevolgen , waar toe dit onderzoek hem leiden mogt. Het wyst den weg ter ontdekking aan, zo als wy dezen te bewandelen zouden hebben , byaldien de inval tot die overwegingen uit den grond van ons eigen hart waare opgekoomen en wy van alle gefchillen of misbruiken daaromtrent onkundig waaren. En het openbaart inzonderheid zeer vroegtydig en allerduidelykst, hoe 'er zeer lang en in 't breede geredeneerd kunne worden, enkel over de twee eerfte vraagen ; welke twee eerfte vraagen toch zodaanig den grooten grondflag van alles uitmaaken , dat deze wel met eene alle duisterheid verdryvende klaarheid dienen afgedaan en beflist te worden, ten zy dan dat alles wat 'er op volgt, zeer los en onzeker Zal moeten blyven. Om echter door dit pad inte- flaan in geene te dorre befpiegelingen te vervallen, zullen wy ons aan de voorgedraagene fnippering geenszins zorgvuldig verbinden , maar nu aanvanglyk ons vergenoegen met eenige voorloopige doch noodige aanmerkingen wegens die zaaken, welke volgens de opgave hier ten opzichte van Jefus en de zynen te beredeneeren ftaan. §. 9. Gelyk Volksgeaartheid ^dat byzondere aanD d 2 ' duidt  2Ï2 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, duidt, waar in het grootfte gedeelte van eenigen landaart zich van anderen onderfcheidt, en waar by het doorgaans kenlyk wordt; zo verftaat ook een ieder door Volksgewoonten , aUerlye uitwendige gebruiken , handelingen, en aangenoomen Zeden, welke iets characteristieksch opleveren , en die in taal, kleeding , levenswyze , verkiezing , uitfpanningen , bouwfmaak enz. by het gemeen de overhand hebben. Voor Volksbegrippen, zyn alzo te houden , of zulke afzonderlyke en befchouwlyke Hellingen , die goedgekeurd en aangenoomen worden ; of ook gewoonten en manieren van doen en handelen, in zo verre deze gewoonten uit zekere gevoelens en omhelsde denkbeelden voortfpruiten en daar mede verbonden worden ; het zy dan dat die begrippen en daar door veroorzaakte zeden goed en heilzaam , of ook kwaad en verderflyk te achten zyn. De gewoonte echter fchynt gewild te hebben , dat men voor Volksbegrippen veeltyds te leezen hebbe, en 'er bepaaldlyk door verftaan moete , Volks'dwa'dingen , (opinionum commenta quce dies dekt) zulke ongegronde , onverdedigbaare , en waarlyk ongerymde of nadeelige gevoelens, die of belachens of betreurenswaardig zyn ; waar in de menfehen veelal niet wys fchynen te willen worden , en die over eene ganfche Natie verfpreid zynde, alleen haaren fteun daar in vinden , dat niemand 'er over nadenke , dat elk ze van den man die naast hem ftaat onbeproefd overneeme , dat hy ze weder voortplante, en  VER GELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 21g en dat alzo, zelfs by het ganfchelyk vergeeten en wegzinken van den eerften oorfprong , de algemeene roep 'er niets anders van weete te zeggen , dan : dat dit van onheugbre tyden voor waar of piichtmaatig gehouden zy, en daar aan geen veranderen valte. Voorbeelden van het alhier bedoelde fchieten een ieder zo ten overvloede te binnen , dat het genoeg zy eenige weinigen aanteftippen. Zo laat het zich eene Volksdwaaling noemen, en het is-het heden by de Mahomedaanen : dat het ongeoorloofd zy zich tegen gevaaren en fchaden op eenigerlye wyze te beveiligen , door middel van dien tak des koophandels, welke by ons onder den naam van Verzekering bekend is 5 • eene Volksdwaalinge: wanneer 'er wegens de begrippen van Eer alomme zulke denkbeelden gekoesterd worden , dat dezelve niet dan door tweegevechten kunne verdedigd en gehandhaafd worden ; —.- of wanneer eene ganfche Natie in het gevoelen ftaat, dat de lotgevallen der menfehen door den ftand en betrekking der hemelfche lighaamen op den ftond der geboorte allenthalven bepaald worden, — dat by het uitftorten van gebeden zekere houding des lighaams noodzaaklyk zy, of de wending des aangezichts bepaaldlyk naar dezen of dien kant des hemels gericht moete zyn, — en wat'er meer van dezen aart met eene onberekenbaare verfeheidenheid kan gedagt en voorgedraagen worden. §. 10. Aangaande zulke Volksdwaalingen ftaat ook nog aan te merken , dat dezelve, naar maate van alle Dd 3 ftuk-  2I4 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, ftukken onzer kennis, in allerlye foorten kunnen verdeeld worden ; doch dat zy hier in 't algemeen genoeg onderfcheiden worden, wanneer men ze rangfchikt in de twee volgende clasfen. li Van dezulke, die geheel op zich zelve ftaan, of althans met niets anders te doen hebben dan met onze gezondheid , met de ftaatkunde , of den daaglykfchen en burgerlyken handel: 2. en ten anderen van de zodaanige, die met den Godsdienst en met de waarheden of bevattingen en gedraagingen daaromtrent in eenig verband ftaan en daar op invloed hebben. Ten opzichte des eerften foorts diene ten voorbedde : het wederkeerig verwyt van volksdwaaling tusfchen den Brit en den Hollander, nopens de toebereiding der dierlyke fpyzen, zo dat 't geen by den een behouding der best voedende fappen genoemd wordt, by den anderen te boek ftaa als te nabykoomende aan de raauwe verflinding, en men zich wederzyds verwondere over het halftarrige der blyven- de gewoonte. Zo kan het eene volksdwaaling van dien zelvden aart zyn, te gelooven, dat de eigen regeeringsvorm boven alle andere de beste, dat zy de eenige goede zy, en daarin nooit aan eenige verbetering gedagt moete worden. En zo laaten van den anderen kant de boven aangehaalde begrippen , over tweegevechten , over invloeden van Sterren , benevens alle verkeerde bevattingen , wegens zaaken , die met iets godsdienftigs met waarheid of plicht verbonden zyn, deze zeg ik , laaten zich van zekeren kant  vergeleeken met de volksbegrippen van dien tyd. gekant befchouwen, als hier door tot eene afzonderlyke clasfe behoorende, en als zodaanig de opmerking van den verftandigen vereerer Gods byzonderlyk tot zich trekkende. §. ii. In het opgegeeven voorftel fpelt men alleen het woord Volksbegrippen. Dit flaat gelyk wy zeiden zo wel op goede en aanneemelyke , als op het verwerpelyke. De aart des onderwerps fchynt ons anders hier zo baarblyklyk te bepaalen tot Volksdwaalingen , dat het fchier verwondering baare, waarom deze niet uitdrukkelyk genoemd zyn, en de zagtere bewoording van Volksbegrippen nu gebezigd zy. En deeze bedenking voorwaar kan alleen haare oplosfing vinden hier in: of dat men alzo verkoozen hebbe eenig voorbeeld van foortgelyke fchikking, als waar van in de vraag gefprooken wordt, aan de hand te geeven ; of ook dat men opzetlyk gewild hebbe ," dat hier meer uitgebreid over veele overeenkomften met de volksbegrippen in 't gemeen , ook daar dezelve richtig waaren , zou gehandeld worden. Doch dit als in het voorbygaan. §. 12. Hoe moeilyk valt het doorgaans te bepaalen of zekere denkwyzen den naam van Volksbegrippen , zekere ongerymdheden den naam van Volksdwaaling , onder eenige Natie te regt en naar waarheid verdienen ? Hoe allerbezwaarlykst althans laat zich dit vastftellen en met genoegzaame helderheid of eenpaarigheid beflisfen , ten opzichte van zulke, die wy. alleen  2I6 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, alleen door getuigenisfen der Oudheid kennen ? —Dit vveeten zy allen die ernftig gadeflaan het eigene van eens ieders bevattingen , het weinig overeenkomftige onder veelen , het veel op hebben met woorden zonder zin, waar over zy die dezelve gebruiken nimmer peinzen ; en die dan nopens deze dwaalingen nog boven dien opmerken , hoe zy nu eens geenen tegenftand dulden kunnen, dan wederom by de groote meenigte zeer oppervlakkig zyn en als geheel geen wortel gefchooten hebben in de ziel, zo dat het, van vooren befchouwd zynde , uitermate twyffelachtig worde, of het gemeen dezelve heftig aankleeven, dan of het 'er zich maar weinig mede bemoeijen , ja ze gaarne om iets beters vaarwel zeggen , en daar mede verwisfelen zal. Ik vraag my zeiven by voorbeeld : — Was de Leer der zielsverhuizing een Volksbegrip by de Romeinen , of was zy het niet ? Verftaande thans, om niet te ver verftrooid te raaken, door Romeinen, de inwooners van de Stad Rome op zeker gegeeven tydvak. En hoe weinig ben ik in ftaat 'er met grond op te antwoorden , vermits de Geleerden in zeer onderfcheiden partyen verdeeld waaren , en het niet duidlyk blyke naar welke zyde de meenigte 't meest overhelde ? Welk onbevooroordeeld denker zal zich zeiven fpoedig kunnen voldoen ter beflisfing, of aan anderen overtuiglyk kunnen aanwyzen: naar welke zyde de heerfchende volksbegrippen overhelden in die Staatsonlusten , welke de Nederlanden voor eenigen tyd  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 21J tyd beroerden ? Daar men by hoofden te tellen heeft, en nieuwe onderfcheidingen van rangen en ftanden hier niet kunnen toegelaaten worden , zal elk misfchien de uitfpraak voor twyffelachtig moeten houden. Hoe gemeen zyn by onze laagfte volksclasfen- de uitdrukkingen van Do of Bl kind ; de Du .... en zyn mo .. ? Hoe belachlyk waare echter de man, die aan deze uitdrukkingen nevensgaande denkbeelden hechten, en ze deswege aan het gros des volks toeëi- genen wilde ? Het gezegde diene alleen ten ftaal om toetezien, dat men wegens het oude niet dikwyls even dwaas redeneere ; het diene ten betooge, hoe bezwaarlyk men tot de regte beperking der zaak, die nu in 't algemeen beflist moet worden, doorgaans geraaken kunne (*) ? §•13- (*) In de laatere jaaren van 'sHeilands prediking was 'er by de Jooden in 'c gemeen , ook by lierodes een zeer zotte waan , dat Jefus de verreezene Joannes de Dooper waare. Dit echter zal toen by niemand den zin gehad kunnen hebben , dat de begraavene Joannes geene verrotting gezien hadt , cn het afgefcheiden hoofd weder met het lighaam vereenigd was. Niets was voor Herodes gemaklyker uiuevorfcben geveest. De Discipelen van Joannes zullen dit niet als verdichtzel hebben kunnen of durven uhftrooijen. Ook hadt Jefus reeds voorheen gepredikt. Zy die aldus van Jefus fpraaken en hem voorheen minder kenden, wilden 'er dus hunne gisfing mede aanduiden, dat de onthoofde Joannes, wat den geest betrof, nu een ander lighaam bezielde, even gelyk de Jooden in 't gemeen van Elias gezegd hadden, dat de Geest van Pinehas in hem gewoond hadt, en gelyk zy met de wederkomst van Elias voor de vérfchyning van den Mesfias waaren ingenoomen, niet in dien zin dat de E e  2I3 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, §. 13. Laat ons echter ten overvloede toegeeven, dat wy te handelen hebben over een zeker iets, waaromtrent alle twyffeling nopens de algemeenheid des in- vloeds geheel is weggenoomen. Stellen wy dat 'er te fpreeken valle over eene zaak, die openbaarlyk onder de volksdwaalingen van vroegeren tyd te rekenen is; zo dat 'er aangaande het beftaan of plaats grypen daar van niets te twisten valle; hoe waarachtig het ook mooge zyn dat eenige enkele fchrandere menfehen het verkeerde daar van wel begreepen en duidlyk inzagen. Neemen wy, om een voorbeeld te hebben, het volksgevoelen der Romeinen, wegens het elendig omzwerven van de fchimmen der gefneuvelden in den kiyg, welker lighaamen met geene ftaatlyke plechtigheid begraaven waaren. Wat toch zal de betekenis , welke de waare meening zyn der uitdrukking : om zich naar die heerfchende denkwyze te fchikken. Dit is de groote hoofdzaak, waar op zy die in dezen eenige waare voldoening erlangen willen , boven al te letten hebben, en by het over 't hoofd zien van dewelke de Propheet het reeds lang vergaane lighaam weder aan zou neemen , maar dat hy in een ander bekleedzel zich met de voorige bewustheden weder onder de levenden zou vertoonen. Zaaken alle die wel even onaanneemlyk blyven, doch die duidlyk doen voelen, hoe wy de vrocgtydige begrippen dan eerst in den regten aart aan ons zeiven vertoonen , wanneer wy ons de zaaken die 'er toe behooren in den veveischten fajnenhang en met dc nevensgaande cmltandigheden volledig vertegenwoordigen.  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 219 welke men niet anders dan zeer oppervlakkig worden moet. Zeer openbaar is het, dat dit fchikken geheel niet pasfen kan op hen, die zelve met dusdaanige dwaaling befmet zyn, en 'er mede voortgefleept worden. In hem die gezegd zal worden zich dus te voegen , wordt altoos een beter weeten een grooter verlichting en duidlyker kennis onderfteld. Even min kunnen zy 'er onder geteld worden, die het onverftandige te keer gaan , die het beftryden en openlyk voor de waarheid uitkoomen. Maar wanneer wy deze laatften aftrekken van de fom der zulken, die zich van de plaatshebbende vooroordeelen door goede redeneering ontfloegen, welk een verfcheidenheid laat zich dan niet terftond bemerken onder de nog overblyvende Bet-weeters ? Deze vindt de opgemerkte verkeerdheid van te weinig belang, hy rekent ze van te weinig nadeel om 'er zich tegen aantekanten. Geene is te winzuchtig of te vreesachtig. Een derde meent door het overftappen van dit ongerymde ander goed te kunnen bevorderen ; zo dat deze allen zulk een dwaalbegrip, hoe ongegrond zy het ook achten, niet onmidlyk verkiezen te beftryden; daarom willen zy het liever zynen loop laaten behouden , zich 'er niet mede bemoeijen , het althans niet tegenfpreeken, of den fchyn van daar in overeen te ftemmen aan zich laaten leunen. Terwyl een vierde zich van den heerfchenden waan regelregt bedient, daar op als eenen grondflag bouwt, en eigen belang of andere bedoelin- Ee 2 gen  DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, gen daar door zoekt te bevorderen en te ftevigen. 't geen hier boven al aanmerking verdient, is , niet loslyk heen te loopen over de veelvuldige en verfchillende wyzen, waar op dit fchikken, dit toegeeven en gebruik maaken van volksvooroordelen zich begrypen laat. Gefcbiedt het niet door enkel ftilzwygen ? Ook niet door flechts duistere aanwyzing ter berisping, ter befchimping , of wederlegging ? Voorts door redeneering en voordragt deswege, die op onnoemlyke wyzen kan veranderd en gewyzigd worden? Zulk een fchikken is het niet geheel iets anders by den Dichter, die van daar levendige en krachtige denkbeelden ontleent ter ontvonking der hartstochten, en ter verwekking van ideaale voorftellingen ? Geheel iets anders by den Gefchiedfchryver , die in 't voorbygaan van gebeurde zaaken of verwachtingen en gevoelens gewag maakt met bewoordingen , welke het gemeen daaromtrent bezigt, en over welke hy zich verder de eigen begrippen geheel niet aantrekt; hoe weinig hy ook met de daar mede bedoelde zaaken inge- noomen zy, of ze zelfs wel geheel veroordeele ? Is dat zelvde fchikken niet wederom geheel iets anders by den Staatkundigen en den Pvedenaar, welken ik my verbeelden kan, als zich van het boven aangeroerde begrip zyner tydgenooten , wegens de fchimmen der gefneuvelden, bedienende om de gemoederen ten ftryd aan te vuuren , om heldhaftigheid by de Soldaaten te bewerken , en hen ter herwinning eener Legerplaats  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 22l plaats of van een ongelukkig verhaten Slagveld te noopen, of fchoon hy ook voor zich gelooven mogt, dat met de uitgebluschte adem, dat geen 't welk wy Ziele noemen, voor eene ydele benaaming te houden waare , in den eigenlyken zin pulvis & umhra, ja fchoon hy ook zich verzekerd hieldt, dat de braaven naden dood terftond hemelwaards gevoerd werden ? Hoe geheel anders eindelyk wordt hier de betekende zaak , wanneer zy zien zal op iemand , die ten aanzien der begrippen van waarheid en Godsdienst niet alleen zulk eene ftelling , wegens de gekwelde fchimmen der onbegraavenen , liet doorloopen en als door de vingeren zag , maar die ook met al zyne betere wetenfchap •-, raakende het onverfchillige der behandeling, die onze doode lighaamen wedervaaren mogte, door redeneeringen , op dit begrip rustende , zich behaaglyk zogt te maaken, en daar uit aandringen wilde de noodzaaklykheid en het gewicht van plechtige lykdienttenals zynde zaaken, zonder welke de zielen der afgeftorve- nen nimmer waare rust konden fmaaken ? Hoe verfoeilyk zou niet boven al deze laatfte worden , by aldien hy , het hersfenfchimmige van dit alles bevroedende, zich als een gezant der Godheid wilde voorftellen , door zich op eenige fchynbaare gronden voortedraagen als iemand, die van de menfehen gewislyk hadt afgeweerd de deerlyke onheilen , welke op dit onbegraaven laaien zekerlyk volgen moesten ; wanneer hy ftofte dat deze nu door zyne tusfehenkomst en Ee 3 macht  »22 de euangéliscke prediking en geschriften, macht uit den weg geruimd waaren en de menfehen hem deswege dank verfchuldigd waaren ? Hoe ydel en dwaas alle zulke roem zyn zou, behoeft geene verdere uitlegging ! §. 14. Na al het voorige , het geen wy meenen dat zo veel wezenlyk lichts verfpreiden kan , neeme men nu eens het ganfche Vraagftuk als van nieuws op. . Zy die in de vergelykingen der Stelkonst eenige ervarendheid bezitten, erinneren zich lichtlyk, hoe machtig veel het tot de gemaklykheid en fpoedigheid der oplosfing aldaar diene , de termen eener /Equatie te veranderen en omtezetten in eenige andere , die van eene gelyke waarde moeten blyven , doch eene andere benaaming erlangen. Deze opmerking volgende, om te zien, wat men op het gevraagde zou kunnen zeggen, indien het tot een ander geval betreklyk was, plaatze men alzo voor Jefus, voor de Euangelisten , en Apostelen , eens andere perfoonen , andere Leeraars en Schryvers, die wy enkel naar waarheid begeerden te kennen, en omtrent welker verdediging wy voorts van alle vooringenoomenheid be- vryd zyn. Men leeze diensvolgens, in plaatze van de grondleggers van onzen Godsdienst, socra- tes, plato, livius, seneca, tac1tus, lucianus, locke, steele, voltaire, rous- seau enz. En men verbeelde zich dat iemand ons aan boord kwaame met de vraag, dat hy zich verlangend betoonde ter bekooming van antwoord : of deze hier  veroeleeken met de volksbegrippen vak dieh tyd. 22j. hier vermelden, ofte wel iemand hunner, in Leer en Schriften zich ook Jomzvylen gefchikt hebbe naar de heerfchende volksbegrippen van zynen leeftyd ? zo ja, in welke gevallen, en hoe verre? en hoe zeer dit denk-' beeld wel verftaan ter opheldering hunner fchriften dienen kunne. §. 15. Elk oplettende moet voorzeker bevroeden, dat het veranderde voorftel volmaakt eenzelvig is met het uitgefchreevene in de vraag, muiaio nomine. My kan niet ontkennen , dat de manier der oplosfing in het eene geval ook de maatftaf moet zyn der ontknooping in het andere. By het peinzen hier op zouden wy evenwel moeten toeftaan, dat de vraag nu veel te ruim , te onzeker , en te verftrooid waare om net beantwoord te worden ; behoorende onder die Probk* mata indeterminata, die verfcheiden folutien veelen kunnen , en die byzonderlyk zeer weinig kunnen afdoen ten opzichte van menfehen (hoedanige wy de Apostelen reeds by voorraad zeer wel kennen) die te doen hadden met perfoonen van allezins onderfcheiden Landaarten en gezindheden; die fpraaken, redeneerden en fchreeven tot vermengde genootfehappen, ten deele wel uit Jooden , doch ook dikwyls voor verre de meeste menigte uit Heidenen beftaande ; zo dat de vroegere volksbegrippen onder die vermengden, zelfs by hunnen tyd , machtig uit een liepen , en veeltyds regelregt tegen eikanderen overftonden. Om by de geopperde perfoonen, sociiates, plato enz. nog  2a^ DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, nog een weinig te blyven , zouden wy den Vraager gewislyk te gemoete voeren : Hoe ver hy Land» en Tyd - genooten toch al wilde uicgeftrekt hebben voor hun, wier fchriften terftond in veele werelddeelen ge- leezen werden ? Of hy hier onder ook wilde begreepen hebben het gebruiken van de taal en bewoordingen hunner Eeuw, zelfs daar die bewoordingen dikwerf ongepast mogten geweest zyn, en niet aan oor- fprong en afleiding beantwoordden ? Of het hem in den Historiefchryver mishaage (wanneer hy maar de verkeerde berichten tegengaat wegens daaden en handelingen, die zyne gefchiedenis eigenlyk betreffen ) dat hy de andere bykoomende zaaken , die tot zyn oogmerk niet dienden, verhaale, zo als zy gemeenlyk geloofd werden , zonder aanwyzing wat hy zelve 'er van geloove, of welk onderzoek hy daaromtrent gedaan hebbe ? —— Voorts zouden wy 'er by voegen: w By meest alle Schryvers van eenigen naam waaren „ toch altoos de volksdwaalingen eene ffoffe van onderzoek en navorfching , of ook wel het voorwerp van boertery en veelerlye gisping. Men kan ,, fchier geene van de aangehaalde zo wel als van eene „ menigte andere Schryvers noemen , of zy hadden al„ toos een eigen opzet, om volksgevoelens of ook wel begrippen van geleerden , die dezelve verdedig„ den, tegen te gaan, dezelve te beftryden, de zaa„ ken naar waarheid te beredeneeren, en alzo hunne „ Eeuw ten dienst te ftaan. Daar is 'er zelfs, „ wien  vergeleek en met de volksbegrippen yas dien tyd. 22% „ wien de zucht tot vermaerdheid, of de eigen voor„ oordeelen , wel eens vervoerden tot zeer licbtvaar„ dige fpotterny en befchimping van volksbegrippen, „ die geenszins verwerplyk waaren, en die by de fchran- „ derften geacht werden op reden te (leunen. „ Hoe zal dan het gevraagde , omtrent iemand dezer „ in 't byzonder, of allen in 't gemeen, zich zo met „ ja of neen laaten beantwoorden, dat dit als een als,, gemeen vonnis over hun gefchryf zou te achten „ zyn ; als iets, waar aan zy te kennen zyn en 't geen „ hun doorgaans eigen was." Hoe veele ge¬ vallen zyn 'er ten laatften niet, waar in het fchier onmooglyk te beflisfen zy , of eenige voordragt eens Schryvers den naam van fchikken naar de gevoelens zyner -tegenparty verdiene, dan of het veel eer befpotting van dezelve genoemd moete worden. De Aarts Bisfchop van Parys ( om thans van oude voorbeelden te zwygen) Mr. de beaumont hadt rousseau wegens zynen Emile als zeer onrechtzinnig voorgedraagen, om dat hy alle beweegingen en eerfte natuurlyke neigingen der kinderen als van natuure goed en nuttig hadt befchreeven , en alzo het Leerftuk der oorfprongelyke verdorvenheid openlyk hadt tegengefprooken. Hier op antwoordt rousseau als volgt: „ Wat „ doet dit Leerftuk af, ten opzichte van den Schryver van Emile ? Schoon hy zyn boek nuttig oor„ deelde voor alle menfehen, zo was het echter naast „ gefchikt ten dienfte van Christenen. Het was ge- F f „ fchikt  226 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN „ fchikt ten dienfte van menfehen , wegens de Erf„ zonde en derzelver fmetten gereinigd door het daar „ toe geftelde bondteken , althans wat de ziel betreft. „ Volgens deze Leer hebben wy allen in onze „ kindsheid de oorfprongelyke onfchuld wedergekree- „ gen. Wy zyn uit den Doop opgenoomen , „ even zuiver van hart, als Adam was, toen hy uit „ de hand van God te voorfchyn kwam. Wy „ hebben , zult gy zeggen , ons op nieuws bevlekt; „ maar dewyl wy begonnen in onzen loop, met daar „ van bevryd te worden, hoe dan hebben wy ons daar „ mede op nieuw bezoedeld ? " Zal ik dit den naam moeten geeven dat rousseau zich hier (ik zeg nu niet naar de volksdwaalingen rriaaV) naar de volksbegrippen naar de gevoelens des Aartsbisfchops, en die der gemeene Christenheid voegde en fchikte ? Of zal ik zeggen moeten dat hy ze tegenfprak ? Dit laatfte doet hy zekerlyk niet, ter aangetoogen plaatze. Zyne denkwyze kan wel niet onbekend zyn aan iemand, die de fchriften van rousseau met maatige opmerking heeft geleezen. ■ Doch hoe dikwyls moet niet om dezelvde redenen ons oordeel in veele andere gevallen uitermaate twyffelachtig en ongewis zyn ? Ten opzichte van hoe veele onderwerpen, die niet opzetlyk en in het breede verhandeld worden , moet niet een Aucteur nu eens den fchyn hebben van der gemeene gevoelens te zyn toegedaan, dan wederom voorkoomen daar van machtig te verfchillen, zonder  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 22~ der dat wy de reden van die verfcheidenheid en de eigen bedoeling in elk geval met mooglykheid ontdekken kunnen ? §. ió. Het waare eens zo , dat wy van eenigen Schryver livius, locke enz. konden zeggen „ In „ dit of dat ftuk wist hy wel beter, hy floeg 'er geen 't „ minfle geloof aan , en echter fchikte hy zich naar „ de heerfchende begrippen." Hy fprak eens geduurig van fpookende verfchynzelen en voortekenen , fchoon het ons van elders wel bekend waare dat hy dat alles voor loutere dwaasheid en inbeelding aanzag. Wat zal 'er dan evenwel worden van de vraag: „ in hos „ verre deedt hy dit ? " Zo lang wy het in dezen niet eens zyn wegens eenen gemeenen fchaal van bereekening en aanwyzing van de graaden der opklimming en nederdaaling ? Daar die gemeene fchaal ons nog ontbreekt, laaten zich ook de perken niet aanwyzen. « Over het beftaanbaare ten dezen aanzien met de eerlykheid fchynen de diepdenkers van onze Eeuw het nog op verre na niet eens te zyn. Ten befluite van alles zouden wy gewislyk tot den man , die ons alzo wegens eenigen anderen Schryver het nu op te losfen voorftel deedt, moeten zeggen : „ Ik weet u „ waarlyk ten opzichte van 't geen dat gy wenscht op„ gehelderd te hebben, geen beflisfend befcheid te gee„ ven, zo lang gy niet nader voet by ftuk zet. Gy „ zoudt u met meer onderfcheiding dienen te open„ baaren, of alles wat ik 'er op weet te zeggen, koomt F f 2 5, alleen  228 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, „ alleen daar op neer: dat wy den by u bedoelden „ Auóteur gezamenlyk voor ons neemen, dat wy zyn „ werk of gefehrift van vooren tot agteren doorloo„ pen, en dat gy dan bepaalder opgaaft, wat gy be- „ doelt, wat gy wilt hebben aangeweezen. Dan „ zouden wy ftukswyze moeten nagaan of eenig voor„ koomend verhaal, eenige ftelling of redeneering eene „ volksdwaaling van dien tyd geweest zy; wy zouden „ moeten zien , van waar het blyke dat de Schryver zelve daarover beter gedagt hebbe, en alzo moeten „ bepaalen of ook wel gisfen naar de redenen, welke „ hy gehad mogt hebben om zich tegen dien waan niet „ te verzetten , of om ze te fchraagen en te begunfti- „ gen En dan nog zou te bezien ftaan, hoe „ het met den aart der zaake gelegen waare , en hoe „ veel overeenkomst alles hebben mogt met de ge„ fprekken of zelfs redenvoeringen van eenen heden„ daagfchen Sterrekundigen, die in zyne onderwyzin„ gen zelfs, de uitdrukkingen wegens het op en on„ dergaan der zonne niet altoos fchroomachtig zal ver„ myden ; als wel verzekerd dat hy hier door Onder „ de befchaafden geene valfche begrippen zal koeste„ ren, en niemand hem daarom als een betwister van „ het thans aangenoomen Syftema der v/acreld ooit zal „ willen affchilderen." §. 17. Uit het gezegde volgt zo ik acht ten onwederfpreeklykften, dat ons onderwerp gelyk ftaat met veele andere ftoffen van befpiegeling, die zeer diepzinnig  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 229 zinnig fchynen, waar mede wy ons lang kunnen bezig houden, en die wy gaarne in het groote wenschten te omvangen , doch welker begeerde beflisfing , in dien trant ten minften, dat al wat daar by behoorde gedagt te worden , ons te gelyk voor den geest koome, onze vermogens niet zelden te booven gaat ; waar in wy aan onze bekrompenheid fteeds gedachtig moeten zyn ; waar in wy ons zeer ligt door bewoordingen, die in den grond altoos eenige duisterheid moeten hebben, laaten wegfleepen , en ons wonder verheugen over algemeene antwoorden, of ook ons beklaagen over het gemis derzelve, fchoon die antwoorden zo in 't algemeen eigenlyk nooit regt ter zaake gegeven kunnen worden, maar zich altoos alleen tot weinige byzonderheden bepaalen moeten. Zy die op het bemerken van eenigen misftand , van meenigertye taalfouten, op het ontdekken van eenige kwalyk gefielde of wanftaltige redeneeringen aldus befluiten : „ Daarom vindt „ men by dien Schryver niets goeds. Daarom is alles „ wat van hem afkomftig is verdacht, en kan ons „ nooit ten gebruike dienen." Zy zeg ik , die zulke algemeene vonnisfen alomme waar het hun gelust gelieven over te brengen , zullen niet lichtlyk de zodaanigen in de war brengen , die naar eenige wysheid vraagen ; vermits de minfle naadenking doet bevroeden , hoe onnozel en byster kinderachtig het zy , dus van het byzondere tot her algemeene zonder verdere tusfchenkumst op te klimmen. Ff 3 S- 18.  2o0 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, §. 18. Met deze behoedzaamheid toegerust ftaat my zekerlyk tot het regt verfland van eenig gefchrift en de beoordeeling van den Schryver , altoos naauwkeurig te letten op de Eeuw waar in hy leefde ; op het taalgebruik van dien tyd ; op den toeftand en de denkbeelden der geenen voor wien hy fchreef, of met welken hy fprak. Uit de eigen vergelyking zyner woorden heb ik den zin , waar in hy dezelve bezigde, op te fpooren, en my zo veel maar eenigszins mooglyk is gemeenzaam te maaken met alles, wat tot hem betreklyk is ; om alzo de voornaame hoofdzaaken, welke hem eigen waaren, met juistheid byeen te zetten en ten zynen opzichte te kunnen verzekeren. „ Hy was doorgaans geestig, of traag „ van verbeelding. Hy bezat over het geheel veel of „ weinig oordeel. Zyn flyl en voordragt is aanpry„ zenswaardig, of zy verdient luttel roems. Hy be„ zat goede trouw en eerlykheid , of men kan weinig „ flaat op hem maaken , en laat ons dikwyls in twyf„ fel, of hy fchertst, dan of hy in goeden ernst zy. „ Hy bedoelde waarlyk het heilzaame, of hy fchreef „ enkel om de kost, om zich een naam te maaken of „ te fchitteren. ■ Hy liet veele dingen die met „ zyn doelwit niets gemeens hadden onaangeroerd „ en wederleide ze niet, of hy was zeer behendig om „ zich behaaglyk voor te doen , om de menigte te lei„ den , waar hy ze hebben wilde, en er alles van te „ maaken , wat hy begeerde." §• 19.  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. tgi §. 19. Dat toch allen eihdelyk , die dit ftuk by der hand raogten neemen , niet vergeeten, dat de vraag zo als zy ligt , eigenlyk eene Qucejlio facli behelst, waar in het historisch • critifche van eenen machtig wyden omvang is , en waar in men van het eene ftuk of de eene byzonderheid niet licht tot de andere eenen gewaagden overfprong vermag te doen. Van wege de uitgebreidheid der denkbeelden , aan de ei* gen bewoordingen des opgegeeven voorftels verbonden , hebben misfchien veelen gezogt hetzelve merklyk te bekorten, en alles op eene andere wyze voor te draagen. ■ In de gefprekken althans, die ik daar over heb aangehoord , beweerde een geleerd man, dat de Vraag geheel en al deze was : Ontmoet men ook in het Nieuwe Testament zogenoemde argumen* ta ad hominem ? ■ Een ander hieldt ftaande dat het voorftel hier op nederkwam : Wat is de eigen Leer en Onderwyzing van Jezus en zyne Apostelen voor alle tyden , en wat behoort tot de enkele Leerwyze en manier van voordracht ? ■ Ondertus- fchen gelyken die opgaaven wel eenigszins naar het bedoelde; doch de eerfte bevat niet alles , en het thans gevraagde moet veeleer als eene voorbereiding worden aangezien ter ontwikkeling van het antwoord op de laatfte voortelling. ■ Zo ik meen moeten de gevraagde zaaken niet ligt met andere , hoe naa zy 'er ook aan grenzen , verwisfeit worden , vermits dit  232 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, dit de inrichting der geleerde Genootfchappen zeer verre van haar oogmerk doet ontaarten , als welker niet vorderen eenig in zyn foort uitnemend vertoog , maar alleen zulk een vertoog , 't welk zonder uit* weidingen over andere zaaken zich bepaalt tot niets anders, dan tot het gevraagde , waar aan de Schryvers moeten geacht worden gebonden te zyn , en waar buiten ook de treflykfte Verhandelingen allen aanlpraak op de bekrooning verliezen moeten. TWEEDE  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. »%a TWEEDE HOOFDDEE L. Jezus ten opzichte der Vraag in zyn doorgaand chara&er hefchoniud. §. i. In ons eerfte Hoofddeel zogten wy niet te bewceren dat alle navraag en onderzoek over het geopperde Voorftel van weinig waarde zyn moest, en dat daar over niets te redeneeren zou vallen; overtuiglyk meenden wy alleen te moeten toonen, hoe veel behoedzaamheids ons daar in geftadig moete byblyven; en hoe beflisfingen van dezen aart althans nooit gelegd behooren te worden tot vooruit onbeweegbaare gronden , waar op wy weder andere befluiten bouwen. « Zeer gelukkig gevalt het juist zo, dat wegens het gevraagde ten opzichte van Jezus en de zynen misfchien een ongelyk grooter en fchitterenderj licht te bekoomen is, dan omtrent één eenigen der perfoonen , welke wy voorheen als Schryvers of Leeraars in verfchillende eeuwen genoemd hebben, of die men buiten deze verder zou kunnen opperen. §. 2. De vraag of Jezus en de zynen zich fomwylen naar Volksbegrippen fchikten, fchynt wel, ik beken het, geheel aan zyne plaatze te laaten, ja zelfs G g bui-  2S4_ de euangelische prediking en geschriften, buiten te fluiten het onderzoek : hoe zy hier in doorgaans en gezvoonlyk te werke gingen, eisfchende alleen de opgaave der gevallen waar in dit bedoelde plaatfe vondt. Het verband echter, waar in wy voor- loopig toonden dat deze voorflelling nu ftaat tot het ganfche charaéter der Euangelie - Verkondigers, en tot eenen zekeren regel, die ter uitlegging der H. Schrift behulpzaam zou kunnen zyn ; dit verband , zeg ik, geeft ten klaarflen vryheid tot eene voorafgaande befchouwing van dat geene, 't welk buiten eenige betwiste Hukken , die als dan nader te beproeven flaan, hoogstblykbaar en ontegenzeglyk is. Dringende redenen zyn 'er ook boven dien, om dit algemeene, 't welk hier onder onze opmerking vallen moet, vooraf te laaten gaan en het volflrekt noodzaaklyk te achten \ ten einde wy alzo van het klaare en onbenevelde verders tot het duistere en meer twyffelachtige met de behoorlyke omzichtigheid moogen voortvaaren. , Ik bepaal my alzo vooreerst, om het gedrag van Jezus ten opzichte van de heerfchende begrippen zyns tyds uit de verhaalen zyner Levensbefchryvers onpartydig te beoordeelen, even gelyk ik wegens s o c r a t e s heb te vonnisfen uit het aangetekende deswege door plato en xenophon. §.3. In die overgeleverde verhaalen nu , is my fchier niets duidlyker, niets loopt my daar in fchielyker en beftendiger in 't oog , dan deze bemerking ; dat aan den Zaligmaker in 't gemeen zonder eenigen twyf-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 235 twyffel de Titel toebehoore , van de groote befiryder der volks dwaalingen, die bet Godsdienfiige betroffen onder de Jooden. §. 4. Ik laat voor als nog de getuigenisfen der gelyktydige Schryvers nopens het Joodfche Volk geheel onaangeroerd , vermits deze zelvde fchriften, die het Leven van Jezus vervatten , my in ftaat ftellen om de geaartheid des volks waar mede hy te doen hadt, en de veelerlye valfche Hellingen by hen voor goede munt aangezien , duidlyker en uitvoeriger te leeren kennen , dan my misfchien omtrent eenig ander gedacht van menfehen ooit gebeuren mag ; en om dat ik 'er tevens in bemerk , van welken wyden omvang die volksbegrippen waaren , welke diepe wortelen zy gefchooten hadden , en met welk een gezag dezelve gehandhaafd werden. L Niets befpeur ik klaar- lyk, was onder die tydgenooten dieper en algemeener doorgedrongen, dan die Nationaale trotschheid , waar door zy op den afkomst uit Abraham , en de zeer begunftigde Voorvaderen derwyze roem droegen , dat zy van hier met betrekking tot andere volken zich zeiven eenen hoogen voorkeur toefchreeven, en zich machtig behaagden met het denkbeeld van deswege zodaanig by God uitverkooren te zyn, dat alle anderen hun in een verachtlyk licht te vooren kwaamen , en zy dezen befchouwden, als by den Maaker des Heelals naauwlyks in eenige aanmerking koomende. Zo meenden zy dat fchier geene Heidenen deelen konden Gg 2 in  DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, in de gunst des Heere. Met dezen zo wel als met de Samaritaanen moest men geenerlyen omgang hebben , en zy vielen naauwlyks onder de voorwerpen aan wien men eenige gewoone menfchenliefde te bewyzen hadt. II. Nopens den aart en het regte weezen van den Godsdienst wyders,',. helden de Grooten zo wel als het gemeen over tot deze ftelregelen : Jerufalem was de eenige plaats van zuivere aanbidding , zo dat de elders woonachtige zich in den geest derwaarts te richten hadt, en de aldaar uitgeftorte gebeden van eene byzondere kracht en uitwerking waaren. —- De Tempel was zo heilig , dat flechts van verre iets wegens deszelven befchaadiging te gewaagen voor Godslasterlyk moest gehouden worden ; hoe zeer ook voorige verwoestingen ten klaarlTen getoond hadden , dat dezelve niet minder dan andere gebouwen voor aller- lye wisfelvalligheden blootftondt. Het plechtige van Mofes Wet zou van eene altoosduurende inftelling blyven en nimmer eenige verandering ondergaan. Zelden zeer zelden vestigde zich zo 't fchynt de aandacht op de uitfpraaken van David en de Propheeten , of op de aankondigingen Gods, ter vergelyking van de behaaglykheid des cerimonieelen diensts met de zedelyke gefteldheden des gemoeds. Daarom werden de offerhanden en al wat tot het uitwendige behoorde aangezien als de groote hoofdzaak , waarin een Israëliet geenszins mogt nalaatig zyn. Aan het waarneemen van den Sabbath werdt zo veel ge- wichts  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 33-, wichts gehecht, dat ook het weldaadige en hulpbetoo- nen aan anderen hier voor moest agter ftaan. De yveraar voor Mozes wet, meenden zy, behoorde nog veel minder op dezen dag den eigen nooddruft te vervullen , op eene wyze, die maar van verre de gedaante van daaglykfchen arbeid hebben kon ; zo als dus het zelv plukken van koornairen langs den weg op dezen dag, geacht werdt een zweem van gemeen- fchap te zyn met het werk der inoogfting. ■ Van daar moest ook de uiterlyke reiniging, het wasfchen en vasten den vroom en Hebreër ongemeen ter harte gaan ; en hy het aanzitten aan de tafel zonder voorafgaande reiniging als een gruwel befchouwen. . In het algemeen was 'er ten dezen opzichte eene bystere geneigdheid , niet flechts om op de bepaalde voorfchriften der wet te zien , maar ook om van dezen kant alles liever te ver te trekken dan het in 't minfte in te krimpen. Men zocht 'er zo al niet eene vergoeding in , althans eene meerdere vryheid ten opzichte van veele gebreken en neigingen der ziele, zo dat de overleveringen wegens het vertienen der geringfte moeskruiden zeer geëerbiedigd, de zulken die de gedenkcedels breed maakten en in alles dit flag van openbaar eerbetoon begunftigden , in hooge waarde gehouden werden. Waarom ook het markten en ver- koopen in den Tempel, wel verre van voor aanftootlyk gehouden te worden , den fchyn bekoomen hadt van heilige nuttigheid om de offeraars te gerieven , Gg 3 en  5^8 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, en als zeer aanleidlyk om den dienst des Heere te bevorderen, gemaklyk te maaken, en uit te breiden. III. Behalven deze Volksbegrippen , die het waare gevoel van den eigenlyken dienst Gods , om regt te doen weldaadigheid lief te hebben en ootmoediglyk te wandelen , zo geheel misvormd hadden ; behalven deze zeg ik, waaren hier nog bygekoomen veele zeer algemeen verfpreidde grondregels ten opzichte der zedelyke gedraagingen , welke aan zeer fchroomlyke misbruiken eenen fchyn van betaamlykheid en onzondigheid hadden bygezet. Men denke hier aan de vermeende geoorloofdheid , om wegens allerlye oorzaak fchier van lust en verkiezing aan de vrouwe eenen fcheidbrief te geeven: — aan den regel van oog om oog tand om tand: — aan de (pits vind ;gheden in het.zweeren , by Jerufalem, by den Altaar, by het hoofd, en den Tempel : —— aan het niet fchenden van kinderplicht , wanneer dat geen , 't welk den Ouderen ten nutte zou kunnen koomen, tot een Corban geheiligd werdt: aan den waan , dat de bezogte met eenig onheil dus geftraft werdt van wege eenige uitbrekende zonde ; dat op een blindgeboornen of zyne Ouders zekerlyk een vloek lag ; en zy die onder eene inftortende Toren verpletterd werden zekerlyk als van God ver- laatenen befchouwd moesten worden. IV. Ten opzichte van 't geen gebeuren zou na het fterven , fchynen de Sadduceen volgens hunne (tellingen zeer weinig geloofd of vast gefteld te hebben. . De groote  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 239 groote meenigte evenwel fchynt van iets toekoomends vry wel verzekerd, en hoewel ten onrechte, alomme in den waan of meening geweest te zyn , dat over een toekomftig eeuwig Leven hun geene verdere onderrichtingen behoefden medegedeeld te worden. Van daar was onder hen vry eenpaarig aangenoomen het begrip van zulk eene opftanding, of wederkeering ten leven hier op aarde, waarin alle zinlyke geneugten niet alleen hervat zouden worden, maar waar in ook de huwlyken ftandhouden, en het voortplanten des geflachts wederom een aanvang zoude neemen ; wordende van daar geweldig geleerde Quaeftien geopperd, zo ten opzichte der verftootenen, als ten aanzien der zulken , die hier by opvolging met verfcheide mannen of vrouwen in den echten ftaat geleefd hadden, V. Eindelyk heerschtten onder die afftammelingen Israëls fommige verwachtingen wegens de aanftaande tydlyke lotgevallen der Natie , en de komst van eenen grooten Godsgezant of Mesfias, omtrent welken wy de volksgevoelens, zo als zy waarheid en dwaaling hier zeer onder een vermengden , dezer wyze moeten opgeeven : Zy dagten aan eenen beloofden heerfcher en Koning, van welken zy zeiden dat hy te Bethlehem en uit Davids geflacht zou gebooren worden ; fchoon wy ook eens ontmoeten het begrip, dat niemand weeten zou van waar hy was. Misfehien verbeelden zy die alzo fpraaken zich, dat zyne vertooning zeer fchielyk en onverwacht zyn, en dat  2_|0 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, dat eene blymoedige aanneeming door allen hem ter- ftond zou kenmerken. Deze Vorst, geloofden zy , zou ongemeen luisterryk en machtig zyn in heerfchappy , zo dat hy met de grooten en aanzienlyken zich ongetwyffeld naauw zou vereenigen. . Israëls ftaat zou onder hem boven de tyden van David en Salomon verheerlykt worden ; 't geen althans het verjaagen der Romeinen infloot, en lichtlyk tot het uitbreiden van de paaien des gebieds werdt uitgeftrekt; waar mede zich geredelyk vereenigden allerlye verwarde en duistere uitzichten op alles, wat maar in eenigen zin volksgeluk heeten mogt, zo als onder anderen het duurzaam en onverganglyk by hen blyven van dezen Held en Leidsman. Zulk een ftelden zy vast zou zich althans niet vermengen met de verachtten onder hen, met de Heidenen en Tollenaaren. En by dat alles eindlyk fchynt; men nog in't gemeen geloofd te hebben , dat niet alleen Elias hem vooraf zou gaan, maar ook nog zeker ander perfoonaadie uit de vroegere Propheeten. Gelyk zonneklaar fchynt te blyken uit de vraag aan Joannes (Joann. I. f. 25.) waarom hy doopte, indien hy noch de Christus, noch Elias, noch de Propheet waare, vergeleken met Matth. XVI. f. 14. alwaar de Discipelen zelve, door Jezus over de volksgevoelens aangaande zyn perfoon ondervraagd, zeggen : dat fommigen hem hielden voor Joannes den Dooper; anderen voor Elias; anderen voor Jeremias of een der oude Propheeten, §• 5  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 2^f §. 5. Het doet zeer weinig ter zaake, of de bovenftaande naamrol van Joodfche Volksbegrippen de vereischte volkoomenheid bezitte. 't Geen 'er verder bygevoegd zou kunnen worden zal ons naderhand by- zonderer moeten bezig houden. Genoeg is het dat wy hier eene zo uitvoerige fchets van volksmeeningen voor ons hebben , als zich misfchien in eenig ander geval ooit laat tekenen. En wie die de Euangelien maar eenmaal met oplettendheid heeft doorgelezen , zal nu niet met de hoogfte overtuiging belyden moeten , dat 'er zekerJyk geen openbaarer laster, geene zichtbaarer dwaasheid en fchending van goede trouw kan worden uitgedagt, dan dat men Jezus in het algemeen het voorkoomen zou willen doen hebben van zulk een Volksvriend in dien verachtelyken zin , welke hem vertoonen zou als iemand , die het verkeerde fchroomde aan te tasten, die aan veele dingen , om dat ze geheiligd waaren en hem benadeelen zouden, niet durfde te raaken, die het diepgewortelde daarom alleen gedienftig plooide, het over 't hoofd zag en ongemerkt aan zyne plaatze liet. -— Onder al het bygebragte toch zyn maar zeer weinige (lukken, en dat alleen zulke welke eenige waarheid nevens zich hadden, welke uitgemonfterd moeten worden van het algemeene vonnis , dat de Zaligmaker de opgetelde dwaalingen als één voor één beftreedt en te keer ging , dat hy ze ondermynde , en 'er zich door zyn ganfche leven heen als in 't openbaar tegen aangorde ; zynde H h dit  2^2 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, dit alles derwyze ontegenzegbaar, dat het overtollig zyn zou , deze waarheid nopens ieder ftuk door aanhaalingen uit de Euaflgelifdhe verhaalen verder te bevestigen. Zo 'er in de bewyzen voor de waarheid des christelyken Godsdiensts anders eenige kracht is, ('t welk men nu moet achten geenszins betwist te worden maar veeleer toegeftaan te zyn,) en zo wy voorts over Jezus eenigzins naar billykheid oordeelen, kunnen wy dus niet afzyn om te erkennen, dat over het geheel zyn leven en leer de fterkfte en gcduurigfte tegenfpraak was tegen Joodfchen volkswaan, die fchier te bedenken is. De uiterlyke fchyn moest van zelve den oppervlakkigen fchoon al niet kwalykgezinden beoordeelaar van hem zeer afkeerig maaken ; en zich daar door niet te laaten wegfleepen was een waarachtig bewys van eene edele gezindheid ter dieper en onpartydiger navorfching; eene gezindheid , welke maar by weinigen onder de Natie te befpeuren was ; al het welk aan Jezus dus wezenlyk regt gaf om zeer nadruklyk van zich zeiven te zeggen: Zalig is hy die aan my niet zal geërgerd worden. §. 6. Hoe veel het gezegde ook fchyne aftedoen , zo verdient echter de wyze van dezen wed erfland nog wel in eenig duidlykcr licht geplaatst te worden , uit hoofde dat het zonderlinge en het zeldzaamè of characteristike daaromtrent veel te weinig naar behooren wordt nagedagt. Tekende Jezus zich in dit be¬ kende aantasten der volksvooroordelen, als de vriende-  VERGELEEKEN met de VOLKShEGRIPPEN van dien TYD. 243 delyke en beleefde man der wereld, gelyk wy het hier moogen noemen ? • Of was zyn voorkoomen van dezen kant niet veel eer uitermaate geftreng en weinig bezittende van dat infchiklyke, 't welk fommigen in onze dagen als zo behaaglyk gelieven voor te draageh ? Zonder dat wy aan Jezus iets begeeren te onttrekken van het uitftekend minzaame en toegeevende, met allen , wien eenig beginfel van oprechtheid eigen was , zo fchynt evenwel, op iets, deze byzonderheid betreffende, te liaan, het zeggen der Euangelisten : dat Jezus leerde als macht hebbende en niet als de Schriftgeleerden en Pharizeen (dewyl Hma, fchoon veeltyds op wonderen ziende, aldaar dien zin niet dulden kan). Zo vriendelyk als Jezus allen die eenige goede gefteldheid bezaaten onderging , zo weinig van het langzaamgeduldige, van het fchroomachtig - bezorgde, of welken anderen naam ik het ook geeven moest, bezat hy doorgaans, om toch den volksfmaak niet te beledigen , of zich van daar tegen de kwalyk gezindheid te hemwaards fchootvry te houden. Het was fchier zyne beflendige gewoonte eerst tegen den gemeenen waan als met geweld aan te druisfchen , en daar na eerst 'er ter zyner verdediging flechts weinige woorden by te voegen , welke zyn doen als in eens rechtvaardigen moesten by allen , die van den waaren geest des Godsdients iets hadden overgehouden. Zeer onverwacht, als zonder eenige voorbereiding, cn zo 't zich liet aanzien enkel met een aangemaatigd Hh 2 gezag,  2^4 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, gezag , dryft hy de koopers en verkoopers uit den Tempel: — en laat 'er terftond op volgen : Myn huis zal een huis des gebeds genoemd worden. Zonder voorafgaande ondervanging van hun die 'er zich aan ftooten mogten, laat hy eerst ongemoeid de zynen koornairen plukken , gedoogt het in zyn byzyn zonder berisping, en zendt de bedillers weg met een: De mensch is niet gemaakt om den Sabbath, maar de Sabbath om den mensch. Hy verricht openlyk eene genezing op dat zelvde feest, en voert de wederfprekers te gemoete : Gaat heen en leert wat het zy, ik wil bermhartigheid en niet offerhande. Zo ook na het eeten met ongewasfchen handen of het aanzitten met de Tollenaars , ging fteeds voor uit het bedryf 't welk opfpraak verwekte , en volgde daar na eerst de verhevener zedenleer: 't geen ten monde ingaat verontreinigt den menfche niet. De gezonden hebben den medicynmeester niet van nooden , maar die ziek zyn. —- Wanneer de menigte hem in grooten getale volgde , ontweek hy ze dikwerf en liet ze uit een gaan. * Wilden zy hem naar hunne begrippen daadlyk tot koning uitroepen en hem met geweld de macht in handen ftellen, waar door hy alles naar zyn genoegen zou hebben kunnen regelen, telkens was hy bedagt op middelen , ter betooning dat hy met deze aanflagen niets wilde te doen hebben en ze afkeurde. Geduu- rig was 'er by hem eene afwending om toch die volksbegrippen niet te koesteren, in zo verre zy tot gemoe- de-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN vak dien TYD. 245 delyke gehoorzaamheid en eerbiedenis voor hem en zyne leer niet betreklyk waaren. ■ Prees iemand het zalig lot dier Israëlitifche Vrouwe , welke zo gelukkig was geweest een perfoon ter wereld te brengen van zo veel verhevenheid en macht, hy bemoeide 'er zich niet verder mede, dan om 'er by te voegen : ja zalig is hy die het woord Gods hoort en het zelve doet. Verzogt men eindelyk hem , dien men Z) verftan- dig zo wys en doorzichtig keurde , om als een, die 'er het bekwaamst over oordeelen kon , beflisfing te doen over het deelen eener erfenis; of de ftraf aan te kondigen aan eene overfpeelige Vrouw (zaaken waar in hy toch zyne eigen gevoelen hadt kunnen uiten met zulke voorbehoudingen dat het de overheid niets beledigde) fchielyk was hy by de hand, om te laaten blyken dat hy den gemeenen waan zich niet aantrok , zich tot het verzogte in geenen deele leenen, en zich ganfchelyk niet als een gefteld Rechter daar toe wilde hebben aangezien. • Gelyk hy het dan ook fteeds als boven maate gelaaden hadt op, en zeer geduurig openlyk uitvoer tegen die aanzienlyke hoofden der Geestlykheid. welke by het gemeen wegens hunne vermeende Godsvrucht en kennis in blaakende achting waaren ; ftootende dezen als telkens voor het hoofd , en over hen bepaaldelyk en met naame het Wee uitfpreekende, op eenen trant en wyze zelfs, die (het geen zeer te verwonderen is) naderhand in de Apostolifche prediking te vergeefs gezogt wordt; toen het Hh 3 mis-  2/U5 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, misdaadige in het ombrengen van Jezus, aan Volk en Overften doorgaans gelykelyk vervveeten werdt, en Schriftgeleerden en Pharizeen nooit zo als met den vinger aangeduid werden. §. 7. Dus waaren de Volksdwaalingen niet alleen die zaaken waar tegen Jezus zich doorgaans ten fterkften verzettede , maar 'er is zelfs grond om wegens hem deze volgende ftelling te beweeren : Jezus maakte veelcyds geen gebruik van de Volksbegrippen. Hy eigende zich de voordeden, welke hy 'er uit getrokken kon hebben, geenszins toe ; zelfs dan niet, wanneer wy 'er niets belemmerends in zouden vinden ; zo dat hy 'er zich fomwylen geheel niet naar fchikte, ook daar wy dit nuttig, ja byna noodig zouden keuren. In eenige der aangehaalde voorbeelden zal de fcherpziende dit reeds hebben kunnen opmerken; doch wy dienen het nog wat omftandiger uit te haaien in twee opzichten , welke by de geleerden zelden de vereischte nadenking fchynen verwekt te hebben. §. 8. Volgens het bericht des Raads op de vraag van Herodes: waar de Christus zou gebooren worden ? als mede volgens den ganfehen inhoud der gefchiedenisfen , moet zekerlyk al wat^Joodsch was, vroomen zo wel als onvroomen in het ontwyffelbaar begrip geftaan hebben , dat de verwachtwordende Christus uit Davids Stad, en het vlek Eethlehem alwaar David was, zou te voorfchyn koomen. -— De gefchiedenis vermeldt ons dat dit ook dadelyk plaats gehad hebbe. De  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 247 De bewyzen hier voor moeten even duidelyk voor handen , en voor Jezus verkrygbaar zyn geweest, als het zeker is, dat'er toen nog Joodfche geflachtregisters gehouden zyn. Hoe geredelyk doet dit ons van vooren niet vermoeden , dat wy in de Euangelien en in de prediking van Jezus leer, alomme zouden- hooren gewaagen van Jezus den Bethlehemiter f Dit toch zou eene aanpryzing zyn geweest, die en naar waarheid was, en die noodwendig op .den geest des volks eenen zeer gunftigen indruk maaken moest. • En echter ziet! na dat Nazareth de plaats zyner opvoeding was, gaf men Jezus den bjmaam van Nazarener; dien gehaaten bynaam, die in zyn geval zo aanftootlyk was en tegen den volkswaan allenthalven aanliep. Zonder eenige wederlegging gedoogde hy dit. Hy onthieldt zich van allen tegenfpraak in eene zaak die hem zo van naby betrof, en die zo veel zwaarigheden tegen hem zou hebben knnnen oplosfen; en hy liet-den ongepaster! bynaam derwyze aan zich leunen , dat zelfs de Discipelen zo ver wy opgetekend vinden, over de regte verklaaring nimmer mondeling onderhouden werden. Ook Nathanaël, by wien dit zulk een groot beletzei was zien wy met de volledige ontdekking niet begunftigd. Op de taal der Soldaaten in den hof, dat zy Jezus den Nazarener zogten. antwoordt de Zaligmaker zelve : Ik ben het. Nimmer vervolgens vinden wy dit onderwerp naderhand aangeroerd door de Apostelen in hunne toefpraaken tot uit- of in- land-  2^8 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN landfche Jooden. ■—<• Ja 't geen nog vreemder is; Paulus geeft zyn verhaal wegens de hemelfche ftemme die hem by Damascus riep elders op in dezer voege: Ik ben Jezus de Nazarener dien gy vervolgt. Om thans by Jezus te blyven , valt van hem ongetwyffeld te zeggen : Waarlyk de man die van de volksbegrippen party hadt gezogt te trekken en die 'er zich geredelyk naar fchikte, zou zich van deze byzonderheid wel beter hebben weeten te bedienen. ■ Om welke redenen ondertusfchen die aanwyzing agterwege gebleven zy, welke na *t ons toefchynt zo veel wederfpraak in eens hadt kunnen opheffen , ftaat ons nu niet te onderzoeken als niet behoorende tot ons onderwerp (*). §. 9. Men vergelyke Matth. XXI. f. 11. „ De „ Schaaren zeiden deze is Jezus de Propheet van Na„ zareth uit Galilea" met het boven aangeroerde (pag. 38.) nopens de gevoelens wegens Jezus, als zynde of de Dooper, of Elias, of de Propheet, of iemand der oude Godsgezanten. — En dan geev ik in bedenking , of de Zaligmaker zich naar de volksbegrippen maar iets (*) Wilde iemand deze aanmerking omkeeren en aldus redeneeren : De onderftelde geboorte te Nazarcth was eene volksdwaaling; Jezus we. der ("prak ze niet ; dus een duidlyk Haal dat Hy 'er zich hier althans naar fchikte. Hoe baarblyklyk zou niet de zodaanige met woerden fpeelen ? Die waan immers werkte allen zynen invloed tegen en moest hem onbevoegd maaken om eenig gehoor te erlangen in de groote hoedaanigheid waar op hy fteeds zou aandringen Van zulk fchikken indien men bet alzo heeten, wil, brengen wy zelve een voorbeeld by Hoofddeel IV. §■ 7.  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 249 iets hebbende willen voegen, zyn ganfche doodvonnis niet ligtlyk zou hebben kunnen ontwyken , door in plaatfe van zich den Christus te belyden, zich alleen ftaande te houden in het characler van een waarachtig Propheet; en of hy alzo alle verdere twistredenen of onderzoek aangaande het byzondere zyner waardigheid niet ten eenenmaalen zou hebben kunnen affnyden ? §. 10. Genoeg is het, uit dit alles voorloopig ten duidlykften te bevroeden , dat de ganfche omvang van het leven des Heilands eene zeer openbaare eene geenszins bedekte maar allenthalven vrymoedige aankanting was tegen meenigerlye volksdwaaling , welke hy ftrydig oordeelde met den zuiveren Godsdienst, dien hy kwam verkondigen , en dien hy zeide in den naam zyns Vaders te prediken ; zynde dit tegenfpreeken en beftryden de groote , de voornaame , en wezenlyke aanleiding geweest tot dien geweldigen haat, welken hy zeer wel voorzag dat daarom tegen hem zou woeden ; dien hy over het geheel niet zeer bezorgd was te ontgaan , dan alleen in zo verre het aanbevoolen werk daar door te vroegtydig zou geftoord worden, en die hem eindelyk den verachtften dood berokkende, in fpyt van al de nutte lesfen en hartelyke bekommeringen ter verbetering van de ganfche Natie. Ii DERDE  2^0 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, DERDE HOOFDDEEL. Soortgelyke befchouzvingen als de voorgaande, toegepast op de Euangelisten en Apostelen. §. i. ïQuttig zal het zyn zulk een algemeen overzicht , als wy ten aanzien van den Zaligmaker óns voor den geest bragten en vooraf lieten gaan , ook werkftellig te maaken ten opzichte van hen, diewy inhetopfchrift dezer afdeeling genoemd hebben. Spreekt het ook hier niet van zelve, dat zy hunne huislyke rust, hun genoegen , niet zouden hebben laaten ftooren, by aldien zy met den gemeenen flenter mede gewild en zich daar mede vergenoegd hadden ? « In 't algemeen naamen zy deel in 't bedryf van Jezus en trokken met hem ééne lyn , ter beftryding van alle die volksbegrippen , welker uitrooijing zo zeer behoorde tot den bloeij en de vermenigvuldiging des waaren Godsdiensts. Dus moeten zy ook deelen in den zelvden lof, in het zelvde algemeene characler; zo dat men het tegendeel daar van , als iets dat by hen in alles door zou ftraalen, niet lichtvaardig mooge bevestigen. Na den dood van Jezus moest het volksgevoelen noodwendig daar heen loopen : dat Jezus , de  VERGELEEKEN m-et de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 251 de opgehangene, Gode gewislyk een vloek zynde, nu met geene mooglykheid de Mesfïas kon zyn; dat, zo hier toe voorheen al eenige fchynbaarheid geweest waare , dezelve nu geheel was omver geworpen, vermits de waare Mesfïas zich alzo niet zou hebben laaten vonnisfen ; God de Heere die fmaadheden over hem niet gedoogd , ja hy zelv zyne tegenftanders veel eer zou vernietigd hebben. Dit baarde alzo het befluit, dat het vonnis des Raads wettig moest zyn geweest, en het voorgeeven der opftanding niets anders dan een verdicht uitftrooizel zyn kon. Tegen dit alles ondertusfc.hen verzetteden zy , die wy nu beoordeelen, zich zeer geweldig. Zy beweerden dat ze alles naar behooren onderzogt hadden ; en hielden ftaande dat de Soldaatenby 't graf naderhand omgekogt waaren, ja dat 't geen dezen 'er van vertelden , zich zeiven ten blykbaarften tegenfprak. Den Joodfchen Raad maakten zy dus openlyk te fchande; openbaarden handelingen by het verhoor des Heere, en in den Tempel by het fcheuren des voorhangfels, welke men liefst bedekt wilde houden ; en kwaaraen 'er voor uit, dat zy alleen fchreeven en fpraaken, 't geen zy met hunne oogen gezien , met hunne ooren gehoord en met hunne handen getast hadden, en waaromtrent zy hunne kennis en óndervinding om geene fmaadheden hoe afzichtig, om geene wereld ook vol goud in 't minfte fmooren wilden. 2. Om wat byzonderer te gaan: Petrus leezen li 2 wy  DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, wy genas weinig tyds na het Pinkfterfeest eenen kreupelen. Dit deedt het verbaasde en ontzette volk al fpoedig op hem zien , als of hy dit door eigen kracht of godzaligheid verricht hadt. Doch terftund doet hy dien volkswaan zwygen , en brengt alles t' huis tot den onlangs gekruisten, dien men nu al fchier hadt begonnen te vergeeten, om dat alles zynentwege verfcheiden weeken ftil was geweest. Omtrent dezen echter legt hy hun nu het misdaadige niet zeer zachtelyk te last ; en erinnert daar over zo aan de hoofden als aan 't volk befchuldigingen, welke zekerlyk veele afgunftigheden tegen hem moesten gaande maaken. Zo verzet- teden de aanhangelingen van Jezus in het grootgewichtige waar op alles moest gebouwd worden, zich niet alleen tegen de gevoelens der menigte, maar ook tegen hen die op den ftoel van Mofes gezeten waaren, en welker uitfpraaken als zeer geheiligd werden aangezien , zeggende : men moet Gode meer gehoorzaamen dan den menfehen ! Wy moogen niet nalaaten deze dingen te fpreeken wat 'er dan ook het gevolg van zy ! §. 3. Een Paulus wyders , met al den trein der volksbegrippen , die zich hier verbeelden laat, byster ingenoomen , verlaat eensklaps zynen weg, flaat geheel om ; bekent dat hy voorheen dwaaslyk geyverd hadt; en ftaat nu aan de zyde, die tegen den volkswaan regelregt was aangekant, als de tegenparty van zyn eigen gedacht en raaagfehap, van wien hy nu in plaats van Eer  VERGELEEK EN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. nj«g Eer niets dan de vinnigfte benyding te wachten hadt. . By zynen overgang waaren onder de Christenen zelv nog zeer beneveld en. naauwlyks bekend de begrippen , dat deeze leer en gemeenfchap ook aan anderen buiten Israël moest worden aangebooden. Toen dit vervolgens zeker was , vinden wy dien zeivden man , fteeds bezig om deze zaak ter harte te neemen en te verdedigen, hoe zeer ook iets dergelyks voorheen nimmer by hem was opgekoomen; en hoe zeer ook die nieuwigheid een geweldig ftruikelblok was , niet flechts voor de oude geloofsgenooten, maar ook machtig ergerlyk voor veelen , welke reeds vroeger uit de Joodfche Kerk tot het Christendom waaren overgekoomen. 4. Op de Heidenfche plaatfen ontmoeten wy al wederom de Apostelen in den zelvden trant, als de dwaaze doch zeer geheiligde afgoderyen en de begrippen als of de Godheid goud zilver of ffeeen gelyk waare, zeer manmoedig beftrydende, cn openlyk met heftigheid te keer gaande. Zeer uitflekend is hier omtrent boven al het verhaalde wegens Paulus en zynen medgezel Barnabas te Lyftre. Den fchik- ker naar volksbegrippen, kortlings aaogekoomen om onder deze verduisterden eene edeler kennis te verfpreiden , kan men zich hier fchier niet anders verbeelden , of hy zou ten minften het werk der offering aan den gewaanden Jüpiter en Mercurius by voorraad zynen gang hebben laaten gaan. Dit eeren van li 3 eea  254 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, een mensch , zou hy hebben moogen zeggen , heeft althans nog meerdere voeglykheid, dan het toebrengen van zulk eene hulde aan .enkel herfenfchimmige Godheden ! Hy zou den berisper te gemoete kunnen voeren : dat hy dit alzo wyslyk gedoogen wilde, om vervolgens meer nut te bewerken en de misbruiken lang- zaamerhand re verbeteren. Dan de Euangelifche voorftanders, leezen wy , de toebereidzelen ziende , fcheurden hunne kleederen , fprongen met heftigheid van tusfchen de aandringende menigte , en befchaamden zo wel als beftraften hen, maakende zich ter zeider 'tyd zeer ongezien by veelen , door luidkeels te roepen : Mannen waarom doet gy deze dingen ? Wy zyn ook menfehen van gelyke bewegingen als gy en verkondigen u dat gy van deze ydele dingen u zoudt bekeeren tot den levendigen God enz. §. 5- Wanneer iemand zich naar volksbegrippen gaarne fchikkende en 'er zich vlytig naar voegende , wanneer zeg ik, zodaanig iemand eenige leer verkondigde, in plaatfen, zo onderfcheiden in zeden en denkwyze , als wy ons nu London en Conftantinopolen verbeelden kunnen, is het dan niet zeer vermoedelyk, dat het dagverhaal zyner verrichtingen in beide plaatzen geweldig uit een loopen, en by het eerfte inzien de deelen naauwlyks iets gemeens met elkander hebben zouden , hoe zeer ook het verband by een naauwkeu-- riger vergelyking te ontdekken waare ? Niets echter hier van befpeuren wy in de dagregisters der pre-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 355 prediking van Jezus Apostelen , offchoon ik niet geloof dat de verfcheidenheid der plaatzen , die zy bezogten, in het opgegeven voorbeeld te fterk gefchil- derd zy. Doorgaans zyn zy overal terftond en fpoedig gereed, met het verklaaren der groote hoofdzaak , die zy aan allen te melden hadden, en die een iegelyk , die der menfchelyke natuur deelachtig was, op gelyke wyze betrof. §. 6. Nuttig is het met het opgemerkte te vergelyken het bygëbragte door steinbart in de zesde afdeeling van zyne Leere der Gelukzaligheid , §. 8o„ Zyne woorden zyn deze : „ Men ftelle dat 'er uit „ alle oorden , uit het Oosten, Westen, Zuiden en „ Noorden, eenige menfehen naar een gelukkig gewest „ geleid zullen worden, is het dan wel mooglyk maar „ éénen weg te vinden , welken zy allen derwaards „ betreden moeten ? Moeten 'er niet verfchei- „ den groote wegen, en nog een aantal bypaden, die „ naar de hoofdweg leiden worden aangeweezen , in„ dien ieder Kolonist uit zyne byzondere woonplaats „ naar het land van welvaart en overvloed geleid zai „ worden ? Maar nu, de Apostelen waaren zodaani5, ge Leidslieden ; zy moesten dus allen aHes worden, „ den Jooden als Jooden, den Heidenen als Heidenen „ verfchynen om veelen te winnen enz. Indien „ men nu hier op acht geeft, voor welk foort van „ menfehen , Jooden , Hellenisten of Grieken , ieder „ Euangelie en iedere brief ailerwaarfchynlykst ge- „ fchree-  2-<5 DE EUANGELISCHE'PREDIKING EN GESCHRIFTEN» fchreeven en gefchikt zy, wordt men daar uit op her „ overtuigendst gewaar, dat in het Nieuwe Testament „ niet , gelyk in de Kerk algemeen is aangenoomen , „ flechts één weg, maar meer, ja zo veele byzondere „ wegen gebaand zyn, als de verfchillende gemoeds„ gefteltenisfen der eerfte lezeren vereischten, om al„ zo alle menfehen uit hunne voorige kundigheden „ tot verhevener denkbeelden, wegens den Godsdienst, „ en tot een gelukkiger gemoedsgefleltenis te brengen. „ — Deze nu is de waare fleutel tot het "regte verfland „ des Nieuwen Testaments, daar in tegendeel volgens „ den gemeenen uitlegkundigen regel van de overeen„ koomende gelykheid des geloofs (analogia fidei), „ volgens welke alle uitipraaken der Heilige Schrift in „ alle flellingen en begrippen overeenffemmig verklaard „ moeten worden , zeer veele plaatzen des Nieuwen „ Testaments noodzaaklyk geweld moet worden aange- ,, daan. ■ Twee wegen, die van verfchillende oor- „ den koomen, moeten noodwendig een geheel flrydige „ richting hebben, indien zy beide goed zullen wee- „ zen en ten laatflen in één punt zaamenkoomen. „ Op dezelvde wyze kan en moet dezelvde zaak, in „ de eene keten van voorflellingen bevestigd , en in „ de andere ontkend worden , wanneer ten laatflen „ even dezelvde uitkomst, om naamlyk meerdere rust „ des gemoeds en betere voorneemens aantekweeken, „ daar uit zal voortkoomen. " Welke onge- rymdheden laaten zich denken, welke het dezen Redenaar  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 25? denaar niet gemaklyk zou vallen goed te praaten en eenigen fchyn te geeven, by aldien het verkondigen derzelve hem waare opgelegd door zynen Landsheer, wiens gezag by hem altoos zo zottelyk eene fchrikbaa- rende vertooning maakt! Is de gelykenis van de verfchillende wegen niet wonder fraaij en vernuftig , wanneer zy wordt overgebragt op zaaken van kennis en plicht ? Zo zal Natuurkunde , Taalkennis, en Zangkunst aan de Zuidpool wel eindelyk geheel iets anders worden dan het hier by ons Europeaanen is ! —— Zy, die aan geene kerkwetten gebonden zyn, en geene Analogia fidei vooruit vast ftellen willen , maar verneemen willen, 't geen zy voor zich zullen zien, zullen toch vooraf onbevooroordeeld het daar voor moeten houden , dat het eenpaarig zyn in bedoeling en hoofdzaak alleen den verftandigen man kenmerkt; hoe zeer ook de redeneering over die hoofdzaaken onderfcheiden gedaanten aanneemen, en naar de geaartheid der toehoorderen op verfchillende wyze kan worden voorgedraagen : of zou 'er hier minder onderfcheid zyn dan in 't Geneeskundige, alwaar men den, kwakzalver, die. overal by de menigte t'huis is, en met dezelve fteeds verandert, gemaklyk onderkent van den kundigen Medicus , die alomme dezelvde beginfelen volgt en aankleeft, fchoon hy verfcheidenheid van klimaaten, levenswyze en opvoeding wel degelyk in acht neemt ? Hoe moet het niet elk onpartydigen verblyden, by de Apostelen alomme in de hoofdzaaken eenli k paa-  2g8 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, paarigheid te vinden , te Rome, in Griekenland, en in Judea ? §. 7. Ik bedwing my opzetlyk van uitvoeriger voordrachten , welke zo ligt te bekoomen zouden zyn. En is 'er eenige waarheid, welke uit de bygebrag- te historifche blykén zichtbaar is, het is zo ik meen deze , welke ik oordeel middagklaar betoogd te hebben , dat het het groote en doorloopende charatter, en als het hoofdwerk was van Jezus en zyne Apostelen , Volkswaan, die met het Godsdienftige in eenig verband ftondt, 'en der waare kennis en dienst van den Almachtigen hinderlyk was, zo veel zy konden tegentegaan en uitterooijen ; daar in geene menfehen, geen gezag der aanzienlyken, geene menigte, geene oudgewordene vooroordeelen of door langheid van tyd gevestigd gebruik te ontzien ; maar in alles te verkondigen de wonderdaadige tusfehenkomst Gods door Jezus, zyne gefchiedenis, zyne iesfen, en de genade, die door het aanneemen van hem te bekoomen was; leidende daar uit gevolgen af, die meest alle menfehen aan alle plaatzen ten hunnen .tyde onder de verplichting laagen , om de verouderde begrippen te laaten vaaren , om veele handelingen te verfoeijen welke zy weleer van wege de vooroordeelen als gewettigd hadden aangezien , en om alzo dat geen te doen, 't welk gewoonlyk bekeer en genoemd wordt, en 't geen zo wel verandering van leven infloot, als een hartelyk gelooven in, en aanneemen van het Euangelie als eene kracht Gods y  VERGELEEKEN het de VOLKSBEGRIPPEN van öien TYD. Gods, gelyk onder anderen blykt Handel. II. y. 36. en andere plaatzen. §. 8. En voor, en nog lang na het Pinkfterfeest, hadden de Apostelen zekerlyk veele verkeerde begrippen gemeen met de overige Geloofsgenooten. Het zelv befmet te zyn geweest, of gebleeven, kan zich misfchien over fommige zaaken meer dan men gewoonlyk denken zou , met eenigen grond over hun geheele character laaten beweeren. Doch zulk een fchikken, 't geen tegen de waarheid aan , eigenlyke gunst en aangenaamheid op zich zeiven zocht te bejaagen , kan niemand hun toeëigenen, die eenige waardy wil ftellen, ai waare 't maar alleen, op die veelvuldig voorkoomende betuigingen in hunne brieven , welke zo boven alle verbeelding fterk zyn wegens het ftuk hunner oprechtheid , en wegens het afkeerig zyn en gruwen voor al het geveinsde en bedrieglyke; zo dat het menfehen behaagen, en worden , van alles aan allen fteeds onderworpen moet zyn gebleeven aan het hogere behaagen aan God , die het harte beproeft. Men zie onder anderen 2 Corinth. h f. 12. als mede het affcheid te Ephefe Handel. XX. 2 Corinth. II. y. 17. Galat. I. y. 10. 1 Thesfal. IL y. 3 — 7: plaatzen allen, welker naleezing ik hier elk onpartydigen niet alleen verzoeken maar zelfs wel nadruklyk aanbeveelen mag. Kk 2 VIER-  Zq-q DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCriairrENr, VIERDE HOOFDDEEL. Opmerkingen op eenige lijkbaar e overeenkomften met heerfchende Volksbegrippen , in de redenen en handelingen zo van Jezus, als van zyne Leerlingen. geen wy dus ver ter nederftelden ; oordeelden wy dat noodwendig moest voorafgaan en in de behandeling dezer zaak (gelyk helaas te dikwerf gefchiedt) nimmer behoort ter zyde gezet te worden. Zouden wy hier uit echter befluiten, dat 'er nimmer gevallen voorkoomen waar op in eenen goeden zin toepaslyk zouden zyn de uitdrukkingen van : overeenkomst te hebben met, zich te fchikken naar, of gebruik te maaken van Volksbegrippen ? Dit waare misfchien even onbedagt en roekeloos! Dus hebben wy noodwendig in nadere overweging te neemen de zaaken welke hier toe behooren , en de hedenkingen die 'er over te maaken zyn ; vermits de Vraag ook eigenlyk ziet op dat geen 't welk fomwylen gebeurde. §. 2. De ftukken die hier onze aandacht roepen verdeden zich vry gemaklyk in twee Hoofdclasfen. Voor-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 261 Vooreerst naamlyk in zulke overeenkomften met volksbegrippen die zeer openbaar zyn en waaromtrent weinig verfchil kan vallen. En ten tweeden in zodaanige, die meer belemmerend moeten fchynen, waar over de onderzoekers verdeeld zyn en de meeningen zeer tegen elkander kunnen aangekant weezen. Tot deze laatfte onderwerpen , om ze maar vroegtydig te noemen , breng ik : I. Sommige redeneeringen , die meer byzonderlyk argumenta ad hominem genoemd kunnen worden. II. Zekere gezegden en befchryvingen nopens het wonderdaadige, met de gevolgen, welke daarop nu en dan door de nieuwverlichten in Duitschland gebouwd zyn. III. Het gebruik , 't geen Joannes mogt gemaakt hebben van den Aoyo; der Philofophen. IV. De voorftellingen raakende den dood van Jezus in de Euangelien, boven al in de Apostolifche Schriften. V. De wyze van redeneering over, en aanhaaling uit de Schriften des Ouden Verbonds midsgaders deszei ven voorzeggingen. VI. En eindelyk alles wat 'er voorkoomt raakende den Duivel en de Bezetenen. Veiligst ziet een ieder zal het zyn, al dit moeilyke en meer ingewikkelde nog voor een poos daar te laaten , om vooraf en aanvanglyk ftil te ftaan op zulke Kk 3 ken-  252 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, kenlyke overeeenkomften, die van zelve in het oog moeten loopen , en met welke het best zal zyn ons eerst gemeenzaam te maaken, om daar na tot het duistere doortedringen. §. 3. ' 's Heilands prediking raakte ongetwyffeld den gemeenen man. Hy was geen geleerde by opvoeding. In den uitneemendften zin was hy een Volksleeraar, overtreffende de fchranderften onder de geoeffenden, in het verwekken van overtuiging , zonder te vervallen tot dat laage , 't welk plebejisch of fixaattaal te noemen is. By het diepzinnigst onderwys moet de Leeraar zich altoos aanvanglyk als tot de onkundigen verlaagen ter verdere opleiding, en tot eenige gelykheid met hen nederdaalen. Over het geheel daarom worden de Schriften des Nieuwen Testaments veel te geleerd gelezen, daar de opftellers zelve dien toon toch nimmer aannaamen. Alleen aan het verloop des tyds is veele duisterheid toetefchryven, welke ook deze boeken met alle Schriften der Oudheid moeten gemeen hebben, zo dat wy in dezen Jooden zouden moeten zyn om alles ten duidlykften te verftaan. De voorafgaande geleerdheid der Schriftonderzoekers moet alzo voornaamlyk ten doel hebben, hen te verplaatzen in den ftand van die zelvde menfehen, met welken Jezus en zyne Apostelen geduurende hun leven te doen hadden ; maakende hen gemeenzaam met het charader dier tydgenooten , met hunnen denktrant, met hunne opvoeding, met hunne goede gefteldheden en  vergeleeken met de volksbegrippen van dien tyd. 263 en gebreken , met hunne wel Handige begrippen en dwaalingen , met het nationaale en byzondere, met hunne cserimonien , gewoonten, fpreekwoorden enz. Hoe noodig de kennis dezer dingen zy , is ook gewoonlyk door alle vèritandige Uitleggers ten overvloede aangedrongen, en behoeft hier niet herhaald te worden. Men kan 'er over nazien turretin , wetstein, ernesti en anderen (*). §. 4. Zo dan (om weder eerst by den Zaligmaker te bly ven ) noeme men het vry , zo men 'er behaagen in heeft, fchikken naar Volksbegrippen , dat de Heere Jezus allerwege de taal, de uitdrukkingen en zegswyzen zyner landgenooten bezigde, in alles wat met den Godsdienst gemeenfchap hadt; en dat hy over andere ftukken zich zodaanig uitdrukte , als ieder ander mensch; offchoon ook die uitdrukkingen onnaauwkeurig ja zelfs wel naar de woorden ftrydig met den waaren aart der zaaken zyn mogten. Zou eenig be- fcheiden oordeelaar zich ftooten aan de taal: dat God zyne Zon laat opgaan over boozen en goeden ? Even zo (*) Daar taal en zeden geduurig veranderen laat, zich geen gefchrift denken, dat voor alle tyden en landen even verliaanbaar zoude zyn , dus moet alhier populaire in Godsdienst en Rcgeerings gebruiken wyze van denken enz ieder een de ftof aanbieden wélke by als bewerkt ; en alles wat van ieder Schryver geldt moet ook hier waar zyn van Jezus , oin zyne; gedachten en (tellingen aan die Natie verftaanbaar voortedraagen. Van daar alleen, dat 'er Commentators nodig zyn waarvan de verbeelding zelfs belachlyk is omtrent een modern boek in onze moedertaal.  DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN zo fprak hy dan ook van het Paradys , van Abrahams fchoot, als eene plaats van geluk en veiligheid; of kon Abraham in een zinnebeeldig verhaal zeer wel voorftellen, als in dien tusfchenftaat eenig beheer en regeering ©effenende. Zo kwam de benaaming Gehenna hem zeer te ftade om eenen volgenden ftand van weedom aanteduiden. Zo kon hy eene toekoomende nog on¬ verklaarde waardigheid der Apostelen befchryven, door te zeggen : dat zy zouden zitten op twaalf throonen oordeelende de twaalf genachten Israëls. Zo gaf een gefprek over het Manna aanleiding om zich zeiven het brood des levens te noemen. Het zitten by een put verfchafte gelegenheid om zinnebeeldig te fpreeken van de aanbieding eens levenden waters , 't welk hem, die 'er zich van bediende, in eeuwigheid niet zou doen dorsten. ■ Zo was drie dagen en drie nachten zekerlyk niet te zeggen : drie volle etmaalen. Dan hadt men elders van opftanding ten vierden dage moeten fpreeken , maar het gaf alleen te kennen : van den eerften tot den derden dag toe. , Zo bediende Jezus zich van de uitdrukkingen : niet fchatten op de aarde maar in de Hemelen. Niet gekoomen om vrede brengen maar het zwaard. Niet offerhande maar bermhartigheid, om in deze allen, niet de ontkende zaak ganfchelyk buiten te fluiten , maar om volgens den gewoonen zin van dergelyke tegenftellingen, de meerderheid van het eene aangeweezene boven het andere aan een iegelyk bloot te leggen. —— Zo  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 265 Zo zyn veele woorden van wedergeboorte, rechtvaardigheid of rechtvaardiging en eene menigte van andere uit de Joodfche Schooien ontleend geweest, en laaten zich veelal uit de eigen vergelyking der Euangelifche Schriften zeer wel ontwikkelen. — Van eenen zekeren kant laat zich hier toe ook brengen de benaaming van Zoon Gods, ftaande in verband met de groote bedoeling van Jezus , van welke zo dikwerf gefprooken wordt, als daar toe gericht op dat wy kinderen , Zoonen , of NB. Erfgcnaamen en Mede- Erfgenaamen Gods met Christus worden zouden. Is het aangaande den titel, Zoon des menfche, niet zeer vreemd, dat wy ze nooit door vriend of vyand aan Jezus vinden toegevoegd ; dat hy ze alleen beftendig en met nadruk van zich zeiven bezigde, en dat dit nimmer eenigen aanftoot gaf? '■ Nuttig waare het zekerlyk altoos te kunnen bepaalen , hoe eenig gezegde oorfpronglyk in het Syro - chaldeeuwsch zy uitgedrukt geweest ; wat 'er by gedagt werdt; en hoe dit nu te gisfen zy uit die Griekfche befchryvingen, welke alleen tot ons gekoomen zyn. ■ Kundige Uitleggers der Heilige Schrift zyn federt langen hier op reeds bedacht geweest. Daarom houden zy het vergelyken van de Griekfche overzettingen des Ouden Testaments , byzonder van de LXX. en het beftudeeren der Apocryphen , voor den Godgeleerden ruim zo nuttig , dan een fchat van geleerdheid in de ongewyde Griekfche Litteratuur. > Ten overvloede kan men by hen L1 ftoffe  256 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, ftoffe vinden om onnoemlyk veel, *t welk enkel tot de taal des Nieuwen Testaments behoort, hier door opgehelderd , en de waare betekenis aangeweezen te zien. : . In dit alles echter dient het gezond verfland^ en zekere eigen beoordeeling altoos de leidsman te zyn, om niet geheel terftond te befluiten: zo en in diervoege was het Joodfche denkbeeld ; derhalven ook zo en zonder eenige verandering het doel van Christus. . Wanneer Jezus in Gethzemané zeide: zyn Vader zou hem twaalf legioenen Engelen kunnen byzctten , zo ligt hier zeker in opgeflooten het verwarde begrip eener krj'gsmacht van Engelen, als in ftaat om naar maate haarer talrykheid meer te verrichten dan een enkel hemelsch afgezant. Wie echter voelt niet het dwaaze om hier op als flilzwygen.de toeftemming of leering iets te bouwen ? By hoe veele gelegenheden zegt Jezus niet iets, 't geen , zo als de woorden liggen zelfs op zyn Joodsch een goeden zin kon hebben, doch waar in te gelyk eene andere bedoeling zeer klaar begreepen was ; zo dat men van zelve kan gewaar worden dat het algemeen gezegde eene byzondere en bepaalde beduiding heeft ? ■ Geeft het heilige den honden niet, noch werpt uwe paarlen voor de zwynen ; kon wel door een Jood verftaan worden , als eene les, om geene offerfpys den onreine dieren voortewerpen 5 of om geene Heidenen tot hunne gemeenfchap toetelaaten; niet minder duidlyk echter was het oogmerk der vermaaning, welke hier gegeven werdt, om  VERGELEËKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 26f om het Ieerryke niet nutteloos te verfpillen in de tegenwoordigheid der zodaanigen die 'er toch geen gebruik van zouden maaken. —- Over het geheel moet alzo de kennis van het joodfche ons alleen de materiaalen leveren, om naar den aart der fpreekende perfoonen in de Euangelien en uit alle de omftandigheden , den zin en de meening des vraagers, des on- derwyzers of vermaaners op te maaken. > Zeer genegen is men doorgaans, om de zedeleer van Jezus, ook daar men het leerftellige uit het oog verliest, met uitbundige loffpraaken te vereeren. Doch welke ongerymdheden zou men ook dat zedelyk qnderwys niet te last moogen leggen , indien men het gezond verftand hier niet liete werken , om 't geen de joodfche denkbeelden en woorden aan de hand geeven te verbruiken ter bevatting van dat geen, 't welk Jezus eigenlyk wilde te kennen geeven, en waar toe de vergelyking van zyne uitdrukkingen en woorden op verfchillende tyden ons geduurig moet behulpzaam zyn ? ■ Het uittrekken van oogen , het afhouwen van handen en voeten , het lichter doorgaan van een kemel door het oog van een naald , dan het intreeden van een ryke in het koningryke Gods; dit alles heeft even zo rugzicht noodig op joodfche fpreekwyzen , en heftigheid van gezegden , als de zinnebeeldige vergelykingen eens toekoomenden ftaats met een bruiloft, of met het aanzitten met Abraham , Ifaak en Jacob: doch in beide gevallen zal het voor den peinzenden LI 2 Chris-  2,53 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, Christen niet moeilyk zyn te bevatten , wat hem als plichtmaatig aangeweezen wordt, of welke denkbeelden en gevoelens door de voorftellingen van Jezus in hem verwekt moeten worden. Zeer breedvoerig en byzonder naauwkeurlg is over alles , 't geen hier toe betreklyk is, het Werkje eens ongenoemden Schryvers in den jaare 1788. te Offenbach aan den Main uitgegeven , onder den titel: Bemerkungen uber die Lehrart Jefu , mit Rukficht auf Judifche fprach - und denkungsart. 't Zelve is my niet ter hand gekoomen, dan na dat het opftel dezer Verhandeling reeds ten grooten deele zyn beflag gekreegen hadt. Daar veele zaaken reeds te vooren door my waaren opgemerkt, en ik de langwyligheid vreesde , kon ik ook niet befluiten ter verdere ineentrekking van verfcheiden daar in voorkoomende merkwaardigheden. Weshalven ik my ver« genoegen moet met den Lezer derwaarts te verwyzen. §. 5. Op den lyst dezer fchikkingen naar Volksbegrippen ftel ik het vervolgens, dat Jezus fommige zaaken , welke tot zynen Godsdienst en deszelven verkondiging behooren zouden, wel nu en dan duisterlyk aanwees en ze niet geheel verzweeg, maar echter die ftukken zodaanig in de fchaduw plaatste , dat veele welmeenenden daaromtrent langen tyd in het onzekere bleeven, en zich niet dan zeer bezwaarlyk uit de oude vooroordeelen redden konden. Hoe lang moest niet ten zynen opzichte de waan huisvesten , dat alles alleen tot de verloorne fchaapen van het huis Israëls zou „ • • be-  VERGELEEK EN met de VOLKSBEGRIPPEN va» dién TYD. 269 betreklyk weezen ? — Zelfs by de Apostelen gedoogde de Zaligmaker tot den uiteinde toe zeer onverhinderd verfeheide wangevoelens, zeggende kort voor zyn vertrek, met bedoeling hier op : dat hy nog verfeheide dingen hadt medetedeelen, welke zy toen niet draagen konden. Ten dezen opzichte mag men zeggen hadt hy zyne volgers nog maar als met melk gevoed ; echter zo, dat de hoogere kennis ook aan hun zou worden toegevoegd. Hy voorzag naamlyk , dat de dagen eerlang koomen zouden, waar in de verdere verlichting hun door den toeftand der tyden en de alsdan voorvallende gebeurtenisfen van zelve zou geworden. En't is zeer merkwaardig, hoe Jezus ten dezen einde zich opzetlyk bediende van-fommige by de Jooden welbekende woorden , die eenen zeer ruimen omvang van denkbeelden bevatteden , en welke hem zeer te ftade kwaamen , om derzelver betekenis op meer dan eene wyze aftewisfelen , om ze nu eens in dezen , dan in dien zin te bezigen , en fomwylen voorbedagtelyk zich zeiven als 't waare te verbergen. Het ryk of de dagen van den Mesfias , koningryk Gods, en der Hemelen (van waar dan ook die laatfte benaaming ontftaan mooge zyn) betekende by den Jood, alles, wat tot die Heerfchappy en beftuuring Gods over zyn Volk zou behooren. Dit nam Jezus derhalven gevoeglyk op , om zonder verdere ontwikkeling onder dien titel te fpreeken , van zich zei ven , van de aankomelingen tot zyne leer, van de LI 3 Chris-  S70 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, Christen Kerk , en derzelver lotgevallen , midsgaders van dien toekoomenden ftaat na den dood, welke alle onderdaanen dezes ryks op aarde, namaals zou te wachten zyn. -— De aart der gefprekken en de laatere gevolgen moeten ons nu van agteren alleen ter handleiding dienen , om in veele gevallen te gisfen , wat Jezus zelve by verfcheide redeneeringen wel voornaamlyk als een hoofddenkbeeld voor den geest gehad hebbe. By verfcheide gelegenheden vinden wy het moeilyk te beflisfen. Zeer dikwyls fchynen wy als van zelve te worden uitgelokt, om van 't geen hier op de wereld plaats moet vinden, over te gaan, tot het geen in een beter leven tot ftand zal koomen ; en 'er is in dat verband doorgaans gefchikte ftof om het ons tot verbetering des harte ten nutte te maaken. Hoe ongelyk meermaalen de toehoorers van Jezus zich in onzekerheden ten dezen aanzien bevonden hebben ,' kan voor niemand die eenige ervarenheid bezit verborgen weezen. —— De gemeene gevoelens mogten daaromtrent werken zo zy wilden , de welgeftelden zouden 'er altoos eenige onderrichting en heilzaame opwekking des gemoeds uit erlangen, 't Was Jezus genoeg, zo 'er maar dierbaare verwachtingen door aangekweekt, het regte gevoel wegens deze bedeeling Gods wakker gemaakt, de vroegere dwaalbegrippen allengs omgezet, en veelen tot eigen nadenken, peinzen en overleggen aangefpoord werden. §. 6. MisTchien , hoewel met mindere gewisheid, > laat  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN vaw dien TYD. ^fl kat zich tot dit inftemmen met de volksbegrippen ook brengen : de keuze des Zaligmakers, om het aantal zyner naaste leerlingen en beftendige medgezellen juist tot twaalf perfoonen te bepaaien en naderhand nog zeventig of twee en zeventig met byzonderen last uit te zenden. Zou 'er onder ook te tellen zyn, dat onze Heere by zyn leven de wettifche plechtigheden zelve bleef aanhouden; althans ze niet affchafte voor zyne volgeren , zo lang de openbaare dienst zynen ftand behieldt ? Nu zelfs laat zich , voor de verwoesting van Jerufalem , het eigenlyk tydftip niet onderfcheidenlyk bepaaien , waar in het aanneemen van Jezus moest geacht worden, voor geboorne Jooden een geheel ontflag van het Mofaifcbe mede te brengen en in te fluiten. —■ Onder andere redenen kan ook zulk een fchikken naar het gebruiklyke, één der oogmerken zyn geweest, waarom fommige genezenen, byzonderlyk de melaatfchen, nu en dan gelast werden zich den Priester te vertoonen en de geftelde gaaven te offeren. §. 7. Was het ook een Volkswaan, dat men op de bezweering des Hogepriesters ter aflegging van eenige verklaaring niet verinogt te zwygen ? Zo ja „ dan zou men in het antwoord des Heere, op de vraag van Cajaphas : of Hy de Christus waare , een voorbeeld hebben van zich hier in gefchikt te hebben, en dat wel NB. tot zyne eigen groote fchaade. Hier toch om een eigenlyk Regt te denken, waar door ieder aangeklaagde tot zyn eigen befcbuldiger kon ge-  272 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, gemaakt worden, is my altoos zo ftrydig toegefcheenen tegen den ganfchen vorm der Joodfche Regtsoeffening op getuigenis , dat ik het daarj mede geheel niet weet overeen te brengen ; te meer daar de oorfprong der inftelling van het Sanhedrin en deszelvs gezag in het Oude Testament zo duister is ; nergens fchier iets voorkoomt van deszelvs handelingen en vonnisfen ; noch ook eenigen der Propheeten voor zulk een Regtbank ter onderzoeking van hunne Credentiaalen waaren opgeroepen. De Zaligmaker fchynt my dus toe, hier aan vry willig voldaan te hebben, om de waarheid niet te verzwygen; fchoon hy juridice de ganfche vraag als niet te pas koomende billyk zou hebben moogen verwerpen. §. 8. Raakende 't geen Jezus betreft, loopt van zelve ook in 't oog en mag hier niet vergeeten worden : het bekleeden zyner leeringen met zodaanigen gelchiedkundigen voordracht, welke een ieder terftond voor byhangzel erkent, en waar door de gelykenisfen zich van de befchryving eener waare gebeurtenis doorgaans gemaklyk laaten onderfcheiden. Zeer bewysbaar is het dat dit Volksfmaak was, dat iets van dezen aart by de Joodfche Meesters althans in het kleine gebruiklyk was, en by hen als een aangenaame fraaiheid geoordeeld werdt. Moet evenwel by dat alles, onze Heer daar in niet iets zeer zonderlings en ongemeens gehad hebben ; iets zeer eigenaartigs , 't welk hem op ftaanden voet, by ieder voorval, geheel on- ■be  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 273 beftudeerde en allernatuurlykfte zedenprenten , dikwerf gepaard met iets Prophetisch , zo deedt voortbrengen , dat alles regelrecht aanliep op het doelwit ? ■ Oppervlakkige vernuften valt het maar zeer zelden in hier op ftil te ftaan. Meermaalen is het by my ftoffe geweest van diepgaande bewondering, dat niemand der Apostelen het ooit fchyne gewaagd te hebben , om Jezus in voorftellingen van dezen aart flechts van verre na te volgen. Was hier toe niet dikwerf aanleiding, zo by het prediken in veele plaatzen, als in de brieven en vermaaningen ? Echter ontmoeten wy 'er geheel geen blyk van, geen een zedelyke Parabel, in eenige der Apostolifche Schriften. Is het niet zeer te bevreemden dat de gaave der gelykenisfen geene plaats vindt op den naamrol dier wonderdaadige krachten in de eerfte Christen Kerk , welker onderfcheiding voor ons zo bezwaarlyk is ? Van eenen Romanfchryver althans , die den Held zyner gefchiedenis zo vaardig in fpreuken hadt weeten te maaken, als Jezus geduurig voorkoomt, van zulk een Romanfchryver althans, zeg ik, is het duizend tegen één te wedden, dat hy van dien bekoorlyken en nuttigen geest iets zou hebben doen overgaan op een dier twaalven, welke hy ons befchreeven hadt', als den omgang des Meesters een geruimen tyd genooten hebbende , en als allerwege gefchikt om naar deszelvs character gevormd te worden. §. 9. De boeken des Ouden Testaments., zo als Mm zy  274< DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, zy van tyd tot tyd byeengevoegdwaaren, werden by het leven des Zaligmakers erkend als de echte en waarachtige oirconden der openbaaringen Gods aan het nageflacht vanjacob, en van de beftuuringen des Almachtigen over de Natie. • Ook hier in kwam Jezus met hen overeen. Hy ftaafde dit geloof door geene nieuwe bewyzen. Hy hielde het mag men zeggen als voor toegeftaan, berispte hen deswege over geenerlye verkeerdheid, maar nam dit veelal aan als een vaste grondflag van redeneering, of gaf op meenigvuldige wyzen zyne hoogfte goedkeuring daar over, en de wettigheid van dit volksbegrip ten duidlykften te kennen. Zy die alles door overeenkomst met Volksgevoelens zo gaarne trachten uitteleggen , laaten hier niet zelden hun verborgen vermoeden uitfehynen, of niet wel de ganfche historie, dienst, en plechtigheden des Ouden Testaments, hier maar ten gevalle der Jooden als godlyke inftelling mooge zyn aangenoomen geweest, offchoon Jezus zeer wel wist hoe weinig aanneemlyk of onwaarachtig alles waare , wat men 'er zich van inbeeldde ? Ter verfterking hier van brengen zy wel eens by, hoe Jezus onder de Samaritaanen zich even zo gedraagen hebbe, als of hy door zyn ftilzwygen hunne meening wegens den enkelen Pentateuchus goedkeurde , en hen in 't begrip wegens de rechtmaatige verwerping der overige boeken verfterkte. ■ Zy die 'sHei- lands betrekking tot de Samaritaanen inzien , en die van hem niet vorderen P dat hy by elke gelegenheid alle  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van diew TYD. 575 alle gewichtige waarheden tevens voordroeg , zullen zich aan het gebeurde onder de inwooners van Sama- ria geenszins ftooten. Maar hoe ver zouden wy niet wel moeten uitweiden , indien wy met hun die deze bedenkingen kunnen bybrengen , op zich zelve moesten redenkavelen over den oorfprong en het gezag des Mofaifchen diensts midsgaders over de waardy der aangenoomen fchriften ? Hoe geweldig zou¬ den niet op die onderftelling 's Heilands Apostelen het fpoor verhaten hebben van eenen Meester, die omtrent het zeer verwerpelyke zo toegeevend was geweest ; daar zy dan even goed van de Heidenfche Eeredienften ongelyk meer hadden kunnen en behooren overteneemen ! 't Koomt ons voor dat wy hier in thans niet treeden moogen. ■ Genoeg is het thans het daar voor te houden, dat zonder de erkentenis der gebeurde zaaken en wonderen by de oprichting van den Joodfchen Staat, het ganfche beftaan zo wel, als de inftellingen dezer Natie , zo geheel onderfcheiden van die welke by andere volken plaats grypen , een volmaakt onuitlegbaar raadzel zyn zouden, en altoos zouden moeten blyven. Weshalven wy alle gronden van gefchiedkundige zekerheid vaarwel zeggen , Jezus zelve innerlyk op zeer laagen prys fchatten, en ons zeiven machtig behaagen moeten in onze eigen grillige uitfpraaken , of anders het voor zeer gewis moeten houden , datjezus het met alle oprechte Israëliten in het eerbiedigen van al wat in de Wet en de Mm 2 Pro.  <276 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, Propheeten gefchreeven was , daarom alleen eens was, en 'er als zodaanig dikwerf ftellig over fprak, om dat dit geloof op goede en onbedrieglyke gronden fteunde ; om dat in die Schriften wezenlyke gebeurtenisfen geboekt waaren ; om dat daar in de woorden en geboden Gods van vroegeren tyd tot dit volk bewaard waaren gebleeven ; en daar in boven dien voorkwaamen de vermaaningen gepeinzen en ftichtelyke opwekkingen van zulke Godvruchtigen , die in veele opzichten met blyken der Godlyke gunst en goedkeuring waaren verwaardigd geweest; midsgaders de toefpraaken dier buitengewoone Zendelingen , die op veelerlye wyze de toekoomende gebeurtenisfen in den naam des Allerhoogften onder hen verkondigd hadden. §. 10. Zo lang de bovengemelde onderftelling niet gewraakt kan worden, moeten dan ook alle voorftellen in het Nieuwe Testament, welke tot het Oude eene waarachtige betrekking hebben , zekerlyk minder haare oplosfing en uitlegging hebben in het fchikken naar volksfmaak, dan wel in gebruiken of verklaaringen, die onder de vroegere bedeeling reeds plaats vonden en zeer merkwaardig waaren ; zo dat het zeer mooglyk zy dat daaromtrent onder eene laatere openbaaring zeer gepast en eigenaartig geredenkaveld worde ; offchoon ook de aandacht der ganfche Natie van die (lukken ganfchelyk afgetrokken , en fommige bewoordingen zelfs geheel in onbruik waaren geraakt geweest; doch  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 2^7 doch hier van thans niet verder, dewyl 'er vervolgens nader over zal moeten gehandeld worden. §, ii. Zonder de duisterer zaeken voor als nog aanteroeren, ftel ik my de na-volgers van Jezus nog eens te vooren, in dat geen waar in zy overeenkomst met Volksbegrippen kunnen fchynen gehad te hebben, op dezelvde wyze als ik tot hier toe den Meester zelve in aanmerking nam. Het verftaat zich van zelve, dat alles wat van taal - gebruik en manier om zich te uitten gezegd is, ook hier zyne toepasfing vinden moet, dus wy hier op andere voorvallen denken moeten. Toen Paulus in den Raad het ganfche gefchil tusfchen de Christenen en de Jooden vertoonde als uitkoomende op het ftuk der opftanding en de onzekerheid of gewisfe bevestiging daar van , zo veroorzaakte hy daar door tweedracht tusfchen de Pharifeen en Sadduceen. Verkiest iemand dit fchikking te noemen naar Volksbegrippen , of fchrandere uitredding en beveiliging door een middel, 't welk geen eerlyk man zal wraaken, het is my om het even, en ik zie weinig nood om my tegen een van beiden ten opzichte de* bewoording te verzetten. §. 12. Een Altaar met het opfchrift aan den onbekenden God, gaf aan dien zelvden Apostel te Athene aanleiding, om hun te zeggen : dat hy hun dien God welken zy hem |niet kennende echter dienden nader hadt aantekondigen. Die altaar en dat opfchrift zal echter by het gemeene volk wel ganfchelyk in vergetelMm 3 *htid  27g DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, heid zyn geweest, en dus hier bezwaarlyk om volksbegrip gedacht kunnen worden. Doch gelyk hy hier in den Atheneren eenigszins te gemoete tradt , zo ontdekt-men ook zeer onloochenbaar by hem altoos iets aankleevende aan den Joodichen redeneertrant, eene bekendheid met de gefchillen der geleerden onder hen , waar in hy opgevoed en meer dan iemand der overige Apostelen ervaaren was Deze byzonderheid maakt van zelve, dat zyn gefchryf by het ovrige eenvoudige des Euangeliums eenigermaate affteeke, Dit doet by hem altoos overvloediger zyn overbrengingen en zinfpeelingen gevormd naar den fmaak der vroegere geloofsgenooten , en die noodwendig zekere bedrevenheid onderftellen in den geest der vroegere bedeeling, als den grondflag waar op alles rugzicht hadt. §. 13. Aangaande Apostel Petrus is ons bekend eene infchiklykheid naar het heerfchend begrip van fommigen der tydgenooten, welke niet ter zyner eere vermeld ftaat , waar over Paulus zegt, dat hy 't noodig oordeelde hem in de tegenwoordigheid van anderen tegen te fpreeken. Door dien Petrus, was Cor- nelius als de eerfte uit de Heidenen opgenoomen. — De ganfche toedragt dier zaak was door Petrus op de Jerufalemfche vergadering opengelegd. Naderhand nog eens van Antiochie verreisd naar de hoofdftad des Jwodfchen Lands, was hy zelve de man geweest, die ook toen naar het fchynt veel toebragt tot het befluit, dat de aankoomelingen uit de Heidenen  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 2*?p nen met de Joodfche Wetten en de onderhouding van het Casrimonieele niet bezwaard moesten worden. En evenwel kon hy van zich verkrygen , om naderhand (wy weeten niet klaar uit welke beginzelen) zich van de Broeders uit de Heidenen te verwyderen, en den onbelemmerden omgang met dezelve aftefnyden. Eene infchiklykheid , welke aan Paulus zo on- rechtmaatig en onbehoorlyk te vooren kwam, dat hy, die anders meest naar het Joodfche fcheen overtehellen, in de verdediging der Heidenen en in het ftryden voor hunne Vryheid zynen hoogen roem ftelde, ja zelfs beweerde : zo gy u laat befnyden, zo is Christus u onnut geworden zo doet gy de genade te niet • §, 14. Die zélvde Paulus echter, welken wy zo aanftonds derwyze yvrig zaagen, kon naderhand zeer wel goedvinden te befluiten om den jongeling Timotheus, hoewel van eenen Griekfchen Vader, aan de plechtigheid der befnydenis om der zwakgeloovigen wil te onderwerpen, betoonende ook zich by eene andere gelegenheid bereid om de gelofte des Nazireërsfchaps op zich te neemen, en zich de geftrengheden en onthoudingen daar aan verbonden te getroosten. Terwyl wederom op eenen anderen tyd hy dit met Titus ganfchelyk niet gedoogen, en ook niet eene uure met onderwerping wyken wilde aan hun, die van byzyden waaren ingekoomen , om de Christelyke Vryheid te befpieden, een fchoon gelaat te toonen, en alles daar toe te beleggen , dat zy van wege het kruis van  2g0 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN van Christus niet vervolgd werden , willende geheel het Christendom doen doorgaan voor eene gezindheid in de Joodfche Kerk. ■ Over byzonderheden , die ons in de omftandigheden zo weinig bekend zyn, is het zeker altoos loflyk , en ftaat het ons ten hoogften vry onderzoek te doen, en naar de ophelderende redenen te gisfen ; maar welk eene dwaasheid om daar uit doorgaande befluiten en algemeene regelen te willen opmaaken ? De openhartigheid waar mede alles wordt voorgedraagen is voor ons genoegzaame reden om te gelooven, dat Petrus op zyn eigen zwak niet gezien en 'er zich over gefchaamd zal hebben ; dat ook Paulus en in 't wederftaan , en in het toegeeven zyne goede redenen zal gehad hebben ; daar hy toch het verwerpen van de joodfche fabelen , het gezond bewaaren van de Leere die eenmaal was overgeleverd , en het y veren tegen allen eigen willigen dienst, die wel een fchyn van nedrigheid hadt, maar in zich zeiven verderfiyk was , by alle gelegenheden zo zorgvuldig aanprees. g. 15. Wie zal onderfcheidenlyk en beflisfend aantoonen , hoe Jezus en de Apostelen over flaaven en flaaverny ten opzichte van zedelyke geoorloofdheid ge- dagt hebben ? Schoon de Joodfche Slaaven ze- kerlyk met den ftand der Heidenfche oorfprongelyk niets gemeens hadden , zo is het echter te vermoeden dat de Joodfche Heeren , zich omtrent onbefnedene Lyfeigenen yeelal gehouden zuilen hebben aan het elders  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN vna dien TYD. 281 ders aangenoomen Jus vitte & necis. Dit alleen blykt, dat de Christen - predikers de gevoelens en handelwyzen hieromtrent weinig aanroerden; dat zy het gebruikelyke daaromtrent in het burgerlyke leven althans niet te keer gingen, even zo weinig als zy de misbruiken wegens andere goederen , in het koopen of verkrygen van derzelver eigendom , in de byzonderheden ■ ontkleedden. Ter zeiver tyd echter gaaven zy aan die gebruiken eene wending, welke alles ten goede moest doen keeren , en die al het onbeftaanbaare met de menfchelyke voortrefiykheid en met de algemeene liefde van zelve moest doen wegvallen. Terwyï zy in die gebruiken tevens aanleiding vonden , om Jezus als onzen Vrymaaker als onzen Loskooper aftefchetfen, om de Christenen als zyne dienstknechten of flaaven te befchry ven, doch tevens als zulke fiaaven, die door hem vrygemaakt, die beneven en door hem tot Zoonen waren aangenoomen en wat dies meer zy. Eveneens gelyk het denkbeeld van het heilige des Tempels , en van Jerufalem als de heilige Stad, zeer gevoeglyk deedt fpreeken van het Jerufalem dat boven is, en van de lighaamen der Christenen als van tempels Gods en tempels van den Heiligen Geest. §. 16. Het zy Paulus het zy een ander de Schryver zy geweest des briefs aan de Hebreen , wie befpeurt hier niet een duidlyken toeleg , om de zekere waarheden die door de ganfche leer des Euangeliums airede bevestigd waaren te vertoonen, als te zaamen N n uit-  g,g2 ■ DS EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN. uitmaakende en voorftellende eene beheerfching des Allerhoogften , zeer overeenkomftig met verfcheiden verordeningen Gods onder Israël, doch boven die voorafgaande nu in heerlykheid en gewichtige bedoeling zeer ver verheven ? Jezus noch iemand der zynen hadt tot hier toe , zo ver wy weeten , ooit op hem toegepast de benaaming van Hogepriester. — Een Jood die op woorden vitten wilde, kon daaromtrent zelfs beweeren , dat een Hogepriester zyn moest uit Aarons ftam en niet uit Juda. Dat deze nooit zich zeiven , maar altoos eenig genacht Dier uit bepaalde foorten offerde ; en dat dit flachten des Offers midsgaders die befprenging dan nog op en hy den Altaar, voor en op den zichtbaaren Verbondskist , binnen den omtrek des Tempels moest gefchieden. —— Echter ondernam de Steller van dezen brief om het gebeurde in de eene en de andere bedeeling als verordeningen van den zelfden Opperheer met elkander te vergelyken ; en wel zo te vergelyken, dat hy voor de gemoederen zyner tydgenooten nuttig worden kon , en worden moest, niet om vooroordeelen by hen te kweeken, maar om ze uit den weg te ruimen , en kunnende alzo van ongemeenen dienst zyn , zo voor hen die met het Israëlitifche waaren ingenoomen , en van daar reden meenden te vinden ter verwerping van den fmaadlyk geftorvenen; als daarbenevens voor de zodaanigen , die den eenvoudigen Godsdienst van Jezus, als waar erkenden , doch die van daar met hunne  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van üien TYD. 283 ne gedagten rugwaards gingen tot al dat omflachtige en vreemde, 't geen wel eer uit naam van dien zelvden God in Israël was vastgefteld, „ Het Joodfche „ Volk was door Mofes cn de Propheeten , als die„ naaren van God , in deszelvs minderjaarigheid, of 5, in zyne ruuwe en onbefchaafde zinlykheid beftuurd, „ en door eene menigte van enkele inftellingen en wil„ lekeurige ftraffen in een geftrenge tucht gehouden,' „ Hebr. III. y. 5. 6. Gal. IV. f. 1. enz. Maar nu „ verfcheen Christus als de Zoon van God, en hefte „ alle verordeningen op ; verbeterde de geheele denk„ wyze der Jooden, en verklaarde hen voor vrye meer„ derjaarige zoonen, die geene inftellingen langer be„ hoefden, Gal. III. y. 23. 24. IV. y. 1 enz. Hebr. „ VIII. f. 6. 7. Nu moesten de Jooden, welke aan „ Mofes en de Propheeten , als tot nog toe hunne Voogden geweest zynde, zo zeer gewoon waaren, door de Apostelen allerwege overtuigd worden, „ niet, dat de Leeraaren van hunne kindsheid het te„ gendeel geleerd hadden van den inhoud des Chris„ tendoms, maar dat die aanwyzingen even het zelvde „ bedoeld hadden; doch dat deeze onderrichtingen om i, hunne kinderlyke denkwyze niet dan zeer zinlyk en „ alzo onvolkomen fchaduwwerk geweest waaren, en „ dat deze voortreflyke mannen zelfs eene groote ver„ lichting en verbetering des volks in de kennis van den „ Godsdienst als aanftaande voorfpeld en verkondigd „ hadden , Col. II. y. 16.17- Hebr. VIII. y. 5. enz- Nn 2 „ IX.  234 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, „ IX. f. 9- enz." Op de aangehaalde wyze ( wie zou het fchier gelooven) drukt zich zelv de Heer steinb a r t te regt uit, Leere der Gelukz., 5. afdeeling, S- 74- §. 17. Uit alles wat onder dit hoofddeel is voorgedraagen , meenen wy al weder Jezus, de Euangelisten , en Apostelen te moogen befchryven als zulken, die wel naar de geaartheden van tyden en perfoonen zich zeiven en hunne leer uit verfchillende oogpunten bezichtigden, doch in wien wy tot hier toe niets ontdekken van die guichelaary met woorden of redenen, welke ftrekken zou om denkbeelden te verdonkeren, en waar aan het arglistige eener bedriegery , die zekere bedekzelen der fchande zoekt, zich gewoonlyk laat kenmerken ; blinkende fteeds in hen uit de zucht om op gewisfe en onbedrieglyke gronden een iegelyk mensch te dringen ter verlaating van alle wankele toevluchten of verbeeldingen , en ter aankweeking der vaste hoop, om door geloof en beftendige Godsvrucht van de befchuldigingen des geweetens ontflaagen, van de gunst Gods vergewist te worden , en eenmaal de onfterflykheid te verkrygen uit de handen van hem die na en van wegen het lyden des doods tot het Hoofd en de behouder der zynen verheerlykt, en aangefteld was tot de algemeene Rechter van levenden en dooden. §. 18. Wanneer men my vraagt: in hoeverre eesrig boek beantwoorde aan deszelvs tytel, zo begryp ik,  ver geleeken met de volksbegrippen van dien tyd. 285 ik, dat ik de beloofde hoofdzaaken , welker aanwyzing evenwel niet volgt, behoore optegeeven; en iets kan zeggen over de goede of gebrekkige uitvoering in die zaaken , welke daadlyk beredeneerd worden. ■ In hoeverre is de Man mildaadig ? ziet op zekere bekende regelen der plichtmaatige mededeelzaamheid, waaromtrent of de vervulling in alles, of zekere nalaa- tigheden te berde gebragt moeten worden. Maar hoe verbazend duifter wordt zelfs de wyze op welke geantwoord moet worden ! wanneer ik my zeiven opleg om by voorbeeld uitfpraak te doen over dit volgend voorftel: In hoe verre hebben l ut her en erasmus zich gefchikt naar de heerfchende begrippen of volksdwaalingen hunner Eeuw ? Hier zie ik wel eene zeer merkwaardige verfcheidenheid: doch my ontbreeken fchier woorden om gepastelyk uitte* drukken of te vergelyken die algemeene befluiten, welke de gefchiedenis dezer beide mannen , en het wikken en weegen hunner zo zeer verfchillende omftandigheden my voor oogen brengt. Van luther. moet ik zeggen dat hy zeer driftig geheel niet infchiklyk was; dat het volksgevoelen , wegens het bezwaarende der aflaaten, hem tot zyn oogmerk zeer te ftade kwam ; en dat hy de maatregelen die. hy begreep nuttig te zyn, te werk ftelde met eenen yver en vuurigheid, die op de gevolgen van dit zyn doen by anderen zelden bedacht, en die over 't geheel niet vry was van verbittering tegen de zulken die hem niet byvielen. — Nn 3 De  23(5 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, De ander, van eene zachtgeaarte en, niet min Godsdienftige gefteltenis, zag misfchien even zeer het verkeerde in de Roomfche Kerk als zyn tydgenoot. Hy beklaagde het ongemeen hartelyk. Hy wist het met het allerfynst vernuft te gispen, ten gevoeligften voor een ieder die fmaak hadt te befchimpen, en zich echter fchootvry te houden. De gevoelens van orde en geregeldheid fchynen hem zo te hebben bygelegen, dat hy altoos nog hoopte, dat veele verftandigen het werk der zuivering en verbetering op zich neemen en 'er de handen toe zouden in een flaan. Zwaar lagen hem op 't hart de verdeeldheden, waar toe de onderneemingen van luther zyns oordeels den weg zouden baanen. Hy kon van daar niet befluiten zich te voegen by eene party, alwaar hem alles ook niet behaagde; al. waar hy wel voorzag, dat hy zich ras gehaat zou maaken , indien hy al het lakenswaardige naar zyn inzien veroordeelde, en de waarheid zo als ze by hem lag zou voorftaan. Veele ingevoerde gebruiken, benaa- mingen en Hellingen ftietten hem ook zo geweldig niet voor 't hoofd, of hy meende, dat ze in een gevoeglyken en redelyken zin geduld konden worden, en dat men 'er altoos kon nevens voegen, hoe de eerfte Kerkleeraars zich daar over uitgedrukt hadden, en welke begrippen zy over veele zaaken, die federt andere be- naamingen gekregen hadden, gekoesterd hadden. Ik verneem hier dus niet dat uitwendig onderfcheid, dat de eerfte de gemeenfehap der Roomfche Kerk verliet,  VERG ELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 2g-/ liet, en de ander met dezelve vereenigd bleef. Doch beide kunnen zy fchier even ver vervvyderd zyn geweest van den volkstoon, en van de denkwyze der toen heerfchende Geestlykheid. Beide kunnen zy even eerlyk en onergerlyk in het geweeten zyn geweest. En wat voor verlichting zal ik dan van het verlangde antwoord kunnen verwachten ? §. 19. De naaste bepaalingen die men met mooglykheid nog zou kunnen verzinnen wegens het meerdere of mindere in dit fchikken naar, of hebben van overeenkomst met Volksbegrippen, zou myns bedunkens nog te haaien zyn uit de vergelyking van het gevraagde met eenig ander onderwerp ; waar toe ik het niet ondienftig oordeel te wyzen naar een gefchrift, te vinden in de Werken van plutarchus, en ten tytel voerende : Hoe men een Vriend van eenen Vlyer onderfcheiden-mooge. Deszelvs overziening is wel der aanpryzing waardig. Hy die daar uit leert te antwoorden op de vraag: Hoe verre heb ik dezen of dien voor eenen Vriend ; in hoe. verre voor eenen Vlyer aan te zien ? die zal dan ook kunnen antwoorden op de gelykluidende vraag : In hoe verre moet eenig Schryver of Leeraar gezegd worden zich te fchikken naar Volksbegrippen , of 'er zich weinig aan te laaten gelegen liggen. ——■ In gelyke toeftanden en daar de uiterlykheden eenzelvig zyn, hangt alles, even als in de waare en de fchynbetooningen der vriendfchap, af van de inwendige gefteldheden en. oogmerken, die door  288 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, door verfcheide beproevingen van gelykheden of ongelykheden in de openbaare gedraagingen zich wel doen kennen of zich voor den oplettenden verraaden. Begeerde iemand hieromtrent volftrekt bepaalings regelen, zo zou men kunnen zeggen, i. Dat de verfoeilykfte trap van fchikking naar volksdwaalingen die zy, waar in alle aanmerking van zedelykheid uit het oog verlooren wordt; zo dat men in alles deel neeme aan het gebruiklyke , ook aan het gruwlykfte , aan menfehen eeten, menfehen - offer, afgodery en dergelyke. 2. Dat hier aan volgen de zulken , die het zedelyke zeggen te eerbiedigen , en met eene wonderbaare fcheiding zich naar alle openlyke Eerediensten voegen , 't zy ze de waarheid voorflaan of ook in allerlye leugen overvloedig zyn. 3. Naast dezen zou ik den zulken plaatzen , die beweert , tusfchen de zaaken zelv die hy voorflaat wel een groot onderfcheid te maaken ; doch in 't minst niet keurig te zyn wegens de middelen, waar door hy de leeringen die hem waarachtig toefchynen, bevordert; zo dat hy ook ter bekooming van gunst, of uit vrees voor onheil, zyn zegel hangt aan het onwaarachtige en fchadelyke. 4. In eene nog andere clasfe zou ik rangfehikken die geenen , die om vredes wille , of om dat de zaak van te weinig gevolg zy, of doorgaans , of ook voor eenen tyd verkiest te zwygen, in de hoop en het ernftig voorneemen om naderhand gunfliger toeflanden ter verbetering aftewachten. 5. Naauwlyks zou ik den naam van Schikker naar Volksbegrippen  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dieN TYD. 2gp pen kunnen toeëigenen aan iemand , die de waarheid naar zyn eigen gevoelen voor't overige belydende, ook de volksgevoelens daar toe bezigde, om te doen zien datzy, die dezelve aanneemen, zyne betere gevoelens ook niet kunnen tegenfpreeken, zo zy eënigzins con- fequent aan zich zeiven wilden zyn. 6. En ein- "delyk zou alle reden dier benaaming by my ophouden, en alles zich verliezen , in het eigenlyk tegenftaan van alle valfche redeneering en begrip , wanneer iemand zich van de bewoordingen tot zulke Volksbegrippen behoorende wel bedient, doch wanneer hy te gelyker tyd de betekenis en het waare verftand dier woorden duidlyk genoeg te kennen geeft; wanneer hy door andere gezegden doet zien wat hy daar onder begreepen wil hebben, en onder welke bepaalingen zyne uitfpraa- ken daaromtrent moeten opgevat worden. Wat 'er van Jezus, van de Euangelisten en Apostelen hieromtrent in het groote te zeggen valle , hebben wy reeds in het breede beredeneerd. —- Dus wy nu te letten hebben op dat geen , 't welk tegen dit algemeen eharafter meer dan ons toen te vooren kwam , zou kunnen fchynen aan te loopen, Oo VYFDE  2QO DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, VYFDE HOOFDDEEL. Iets over de Argumenta ad hominem , zo ver het * niet onder de volgende Af deelingen vallen kan. M g. ii iTien past, gelyk bekend is, den naam .van argumentum ad hominem daar op toe, wanneer men iemand dringt met de gevolgen van zyne eigen beginfelen , en wanneer men bouwt op gronden , welke by hem als waar erkend worden , zonder eenigszins te treeden in het onderzoek dier beginzelen zelve, of deze in haaren eigen aart goed en ricbtig, dan of zy ook wel valsch en gebrekkig moogen weezen. ; Deze bepaaling fluit wel geenszins buiten allen wettigen grondflag, waar in wy het met anderen eens zyn. Doch men bedoelt 'er echter doorgaans mede zulke gevallen , waar in de fpreeker of redenaar zyne eigene gevoelens ter zyde zet, en beginzelen aanneemt, {tellingen toegeeft, die (hoe onrechtmaatig ook, zyns achtens) den geenen met welken hy te doen heeft eigen zyn ; bouwende daar op als dan eene redeneering, die (gelyk van zelve blykt) alleen haare kracht kan oeffenen, op hen, die met de gelegde beginzelen dadelyk bezield zyn; terwyl alles in duigen valt, en niets ter over-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 2pi overtuiging kan toebrengen voor hun, die deze grond- flagen zelve betwisten of in twyffel trekken. Zo zoek ik eenig wederfprooken gevoelen aanneemlyk te maaken by eenen Roomschgezinden , door hem het gezag der Oud vaders , of de uitfpraaken der Kerk by te brengen als myne meening ontegenzeglyk begunftigende. -— Zö heb ik voor my Zeer waarfchynlyke gronden tot ongunftige vermoedens wegens iemands charaóter en gedraagingen , welke vermoedens ik den Discipel van lavater, die ze my betwist, niet beter aanneemlyk weet te maaken, dan door hem de Silhoüette voorteleggen van den perfoon , welken ik wantrouw , om alzo volgens de regelen der zogenaamde Phyfionomiekunde , uit de grondtrekken des voor my liggenden af beeldzels , te betoogen den aanleg dezes menfche tot veelerlye boosheid. §. 2. Zo lang maar de uiterfte conclufie,, of dat gevoelen , 't geen ik eenen anderen alzo tracht inteboezemen, wel en wettig is , ziet men wel, dat hier uit over het geheel weinig kwaads kan voortvloeijen ten opzichte van de uitwerkzelen. Doch men be- grypt tevens gemaklyk, hoe weing het een deftig man een achtenswaardig Leeraar betaame , hier mede dikwerf voor den dag te koomen, en 'er als 't waare zyn hoofdwerk van te maaken. Vermits hy toch met de enkele aanneeming der waarheid op zeer bedrieglyke gronden niet gediend kan weezen, maar hy dezelve moet wenfchen omhelsd en erkend te zien op de O o 2 regte  2p2 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, regte beginzelen, en uit hoofde van zulke bewyzen., die in allen deele met elkander zamenhangen, die helderheid verfpreiden, en alzo het ganfche gebouw vair 's menfehen erkentenis en geloof hecht en onbeweeglyk kunnen maaken. Mishaaglyk zou by ieder Chris¬ ten zyn het geloov van iemand , die voor deze ganfche Leer geenen andéren grondflag hadt, dan zyn vast begrip dat de Godlyke tusfehenkomst in de tweegevechten altoos de zaak der waarheid, deedt boven dryven ; beneffens eene ontwyffelbaare verzekering, dat in -een kampgevecht, ten dien einde door eenen Heiden en een Christen aangegaan , de omhelzer van Jezus leer de overhand bekoomen hadt. §. 3. Ik heb voorheen gezegd , hoe ik een verftandig man aantrof, die ons geheele tegenwoordig voorftel meende te kunnen bevatten in deze enkele vraag : of ook Jezus en de Apostelen zich fomwylen van dusdaanige bewysredenen bedienden ? ■ Deze vraag fchynt althans met het geen wy thans onderzoeken zo veel gelykheids te bezitten, dat het wel der moeite waardig zal zyn daarop een weinig ftil te ftaan. • Echter zal dit thans niet zo gefchieden kunnen, dat wy ons nu reeds geheel inwikkelen in de behandeling van die onderwerpen, welke wy voorhadden nog meer onderfcheidenlyk te bezichtigen. Weshalven wy ons hieromtrent flechts met eenige algemeene aanmerkingen zullen moeten vergenoegen. $. 4. Indien men alles van dezen kant beginnen, en  VERGELEEK EN met de VOLKSBEGRIPPEN vajtdien TYD. 293 en over het wel of kwalyk voegen dier benaaming op de voordracht van Jezus en de Apostelen het vereisente onderzoek wilde doen, zo zouden dan toch de argumenta ad hominem nog in veel meer onderfcheiden clasfen dienen gefchift te worden , dan gewoonlyfe pleegt te gefchieden. —'— Vermits 'er zeer onderfcheiden ,gevallen plaats kunnen vinden , waaromtrent men doorgaans verre af is , van zich zo naauwkeurig uittedrukken als in dezen wel behoorde (*). Wanneer ik , gelyk boven gezegd is , tegen eenen Roomschgezinden de ukfpraaken der Oudvaderen en het (*) Clauke predikende op boyles Leftures , hadt zekcrlyk een ïindere ftyl en voordracht, en ontleende zyne bewyzen van andere gronden , of gaf ze eene andere wending dan wanneer by kinderen catechifeérde , echter zal.hy in beide wel dezelvde man gebleven zyn , fchoon het laatfte argumenta waaren ad puerot, als the Philofophy of Tops and bals, die echter niet ftrydt met de Mechanica der bejaarden Zo de vraag dit bedoelde, of Christus en de Apostelen naar den toeftand en bevattingen der tydgenooten fpraaken, was het niet de moeite waardig hierover te fchryven. De vraag is of zy waaren 't geen de Grieken noemden ivffy^Tit^cpo^i. Zie stephani Lexicon voce jr^iébsgw. Basilius drukt het wegens de ketters met een ander woord uit roie p^af rt]f Tnaw w? lot- TfCH »te^»)VT«« , Kt [A,éxzw>£ofAt\iai. Die Kerkvader fchynt alle gelykenisfen van de Geneeskunde en de handelwys der Geneesheeren afgeleid doorgaans zeer bemind te hebben. De Medicus kan zich zekerlyk ook machtig veel meer naar zyn patiënten fchikken dan de onderwyzer van Waarheid of Godsdienst. Genezing is alleen zyn oogmerk. Zo lang dit niet te leur gefteld wordt, Hoort hy zich niet aan grilligheid of inbeelding. Hy kan zelfs het ongeloof wel dulden dat zyn ganfche konst nieis om 't lyf heeft. Oo 3  DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, het gezag der Kerk aanvoere, zo redeneer ik met den man op zyne eigene gronden. Maar , wanneer de in dezen bygebragte getuigenisfen , wel verre van volledig te zyn, integendeel listig verdraaid en allezins onvoldoende zyn; wie bemerkt dan niet dat myn bewys zelve ( fehoon het Logice tot een zeker foort van redeneeringen te brengén zy) in zich zelve, voor valsch en geheel krachteloos verklaard moete worden? < - Sommigen fchynen zich te verbeelden dat zy aan de redeneeringen over of uit de voorzeggingen in het Nieuwe Testament eene merkelyke maate van opheldering hebben bygezet, wanneer zy beweeren of ftellen , dat alle de gezegden daaromtrent argumenta ad hominem waaren, gefchikt voor hun die de waarheid vasthielden , dat.de toekomftige lotgevallen des grooten godlykem Leeraars, die den Jooden te wachten ftond , alomme in het Oude Testament waaren aangeweezen. Maar dan immers behoorde ten minften alles wat uit dien grondflag was afgeleid , richtig en daar mede wel verbonden te zyn, Zo zy dit volledig töe- ftaan wilden, zouden zy de zaak voorwaar veel verder gewonnen geeven, dan te gelooven is, dat zy bedoelen kunnen. Het blyft dus altoos de vraag, of op het aangenoomen beginzel zelve , de' redenkaveling kracht en wettigheid bezitte; dan wel, of zy zelfs met zekere toegeevingen altoos verwerplyk blyvë. - Wanneer ik tegen eenen Jood aldus redeneer : „ Gy „ gelooft immers, dat oudtyds Mofes, en naderhand . » de  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 295 „ de Hogepriester en het Sanhedrin de opperfte be„ ftelling in Israël gehad hebben over de waare leer des „ Godsdiensts en de inrichting van het kerkbeftuur — „ -zo moet 'er dan ook onder de Christenen een zicht„ baare Stedehouder van Jezus, en eene hpogfte kerk„ vergadering zyn ter beflisfing." Zo is myne toe* fpraak in alle opzichten zo onwaarachtig , en in de voorafgaande Hellingen, en in de gevolgen die ik 'er aan verbind, dat zy nooit onder eenigerlye foort van bewyzen kan gerangfchikt worden. Derhalven, zonder de vereischte aaneenfchakeling van het geheel, ( van Major Minor & Conclujie) kan zelfs de naam van argument of bewys geen plaatze vinden. Zo lang deze gemist wordt blyft alles wartaal en ydelheid — maar zulk eene famenhang volledig daar zynde, kunnen dan nog de bewyzen, welke van dien kant niet gebrekkig zyn , in foorten gefplitst worden ; onder welke de zodaanige, die de gevoelens van anderen tot haare bafis of voetftuk hebben, met de benaamlng, waar van wy nu fpreeken , pleegen betiteld te worden. §. 6. Voorts ftaat ten opzichte van de zuivere argumenta ad hominem dit volgende optemerken ; dat naamlyk de eindelyke bedoeling van zulk eene redeneering op de aangenoomen gronden eens anderen, tweeledig zyn kan. 1. Naamlyk om den perfoon ? die dus wordt aangefprooken, tot eenige andere valsch» heid ; tot iets 't geen wy zelve verachten en verwerpen , voonteleiden ; 't geen doorgaans gemaklyk kan ge-  2g6 de EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, gefchieden , vermits elk verkeerd beginzel vruchtbaar is in veele andere dwaaze en fpoorloöze begrippen , als wanneer dit alles van eigenlyk en regelrecht bedriegen weinig verfchillen zal. Of ook 2 om (gelyk veeltyds kan gebeuren ) alzo , iets dat wy voor gewichtig houden, aanneemlyker te maaken, tegenftand afte weeren , ons zeiven te beveiligen , en alzo opmerkzaamheid en vatbaarheid ter aanneeming van zui- verer begrippen te weeg te brengen. In alle welke laatfte gevallen , het bezigen van-dusdaanige bewyzen te pryzen of te laaken is , naar maate hy die 'er zich van bedient ten oogmerke heeft, alles by den eens verwekten waan te laaten berusten ; of ook dit bereidde fpoor te doen dienen tot een middel om in redelyk onderwys en het zuiver aanpryzen van de waarheid verder voorttegaan. §. 7. Hoe bezwaarlyk eenig hedendaagscb gefchrift, tot eene beproeving van dien aart, als wy nu in deezen wenfchen, van ftap tot flap gevolgd zou kunnen worden ; laat zich door een ieder zeer gemald} k bezeffen. -— De briefftyl der Apostelen laat zich hier even min in 't gros beoordeelen, zo lang men hunne voordracht zelve niet eenpaarig op eenerlye wyze.begrypt. Vergenoegen wy ons derhalven om 't geen den Zaligmaker zelve raakt, hieromtrent ten voornaamften onderwerpe te neemen van onze befpiegelingen. §.8. De Euangelien leezende bevind ik, dat zyne onderrichtingen doorgaans minder liepen in den rede* . neer-  VEE.GELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 2p*r meerkundigen, dan wel in den gezaghebbenden en zo gy wilt meesterachtigen toon. • Zo wegens het plichtmaatige , als wegens de hoedaanigheden Gods » deszelfs oogmerken en handelingen, deelde Hy zyne uitfpraaken gemeenlyk ftellig mede, als ,uitfpraaken deiwaarheid — en hy vergezelde ze flechts van ter zyde met aanpryzende opmerkingen met korte bedenkingen, die wel eens den vorm van eigenlyke redeneeringen bezitten ; doch die al zeer dikwyls eenige aanvullingen behoeven , zonder welke aanvullingen zy door den bediller zeer wel in een ongerymd en belachlyk licht gefield kunnen worden. —— Jezus fchynt zich hier aan weinig bekreund en zich wel verzekerd gehouden te hebben, dat zy, die hem recht wilden doen, zyne meening niet misduiden zouden. ■—• Gelyk hy dan ook fchier nimmer goedvondt tot de eerfte gronden van alle redeneering te rug te treeden , maar zich alleen beriep op de gevoelens der menschlykheid wegens het pryswaardige en Godevoegende , of ook op zodaanige erkende begrippen van God en Godsdienst, welke hy zelv als goed en wettig befchóuwde, en die hem ten grondflage dienen konden om 'er verder op voort te gaan. Dit alles veroorzaakt wel nu en dan , dat wy den aandrang tot het een of ander of de bedoelde famenvoeging niet dan flaauwlyk en zeer van verre vatten, gelyk Matth. IX. f. 14 — 17. Doch by een weinig nadenken laat zich meesttyds de kracht zyner gezegden uit veele famenloopende bedenkingen P p gere-  298 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, geredelyk opmaaken. Zo redeneert Jezus uit de- geneigdheden .en bedryven der menfehen tot de zede- lyke verwachtingen wegens God. Matth. VII. f. 9 ia „ Wat mensch onder u zo zyn Zoon hem zou bid- „ den om brood enz. Indien dan gy die boos „ zyt weet uwe kinderen goede gaaven te geeven enz." ■ Wanneer by Matth. VI. y. 24. als een grondflag wordt ter nedergefteld: „ niemand kan twee Heeren „ dienen " brengt de wyze van opgaave dit ontegenzeglyk mede, dat wy ons twee Heeren van ftrydige geaartheden en verkiezingen vooiftellen . zo ook by de vraagen Matth. V. y. 46. 47. „ Doen ook niet „ de Tollenaars alzo ? " rust de kracht der vermaaning geheel niet op den volkswaan, „ Al wat Tollenaars „ doen en hun eigen is, is zondig; en daarom moet 35 men in alles hun tegenbeeld zyn. " Dit immers wordt in den eigen famenhang ten duidlyklïen tegengefprooken; maar veeleer wordt 'er dit by onderfteld : „ Gy zult het toch voor toegedaan houden 5> dat de kinderen van het ryk Gods niet flechts gelyk „ moeten zyn aan de gemeenlyk verachten en weinig „ naauwzienden in de Godsvrucht, maar dat zy deet „ zen verre overtreffen moeten in alles, wat men be„ merkt, dat ook by hen niet geheel verwaarloosd - wordt«" Matth. VI. y. 26-31. kan op zich zeiven als een zeer onvolledig befiuit worden aangezien. Doch hoe helder wordt alles, wanneer het die bedoelt te bewyzen; dat voor een fegeiyk fchepzel naar zynen  VERGELEEKEN meï de VOLKSBEGRIPPEN 9ih diejj TYD. 25)9 zynen aart, wanneer het de gefchonken vermogens niet ongebruikt laat liggen, en dus voor den mensch inzonderheid , ten overvloede zal gezorgd zyn; en dat dieshalven dat kwellende, 't geen door wordt aangeduid, alleronbetaamlykst is. Begeert iemand een volledig argumentum ad hominem , doch tevens zulk een , 't welk alle verftandigen in alle deszelvs byzonderheden zullen moeten goedkeuren , hy leeze Luc. XIV. % 26 — 33. §. 9. Andere gefprek ken van Jezus zyn 'er, die als zeer onvolkoomen redeneeringen zich kunnen voordoen ; doch welke even min haare oplosfing vinden, door ze met den naam van argumenta ad hominem te beftempelen, nademaal ook dan nog de kracht des onderhielden bewys , 'i geen men 'er in dagt te vinden, ontbreekt en agterblyft. Hier toe breng ik Matth. IX. y. 11 —13. vergeleeken met Luc. V. y. 30T-32. misfchien ook Matth. XXII. y. 16 — 21. •—- Ter opheldering van dergelyke gefprekken dient grootlyks de opmerking ; hoe Jezus de onder vraagingen en redenwisfelingen, waarmede men hem aanklampte, zeer dikwyls op de blykbaarfte wyze voorbedachtelyk ontweek ; zo dat hy veeltyds ganschlyk ongezind was om een ftellig antwoord te geeven op de vraagen die hem gedaan werden. Ook let men 'er veel te weinig op , hoe Jezus onnoemlyk veele maaien fprak op de inwendige gedachten en heimlyke overleggingen van anderen. —- Die bedoelingen gade te flaan en uitte» Pp 2 vor-  DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, vorfchen helpt inderdaad geweldig veel om famenhang en treffende leering te ontdekken in woorden, die anders naauwlyks eenig verband fcbynen te hebben. - En zo ook werden dubbelzinnige fpreuken, die meer dan eene opvatting dulden konden, meermaalen te berde gebragt, minder als redeneerkundige gronden of befluiten , dan wel , om in de toegefprooken perfoonen naar maate der onderfcheiden gefteldheden , of eene deemoedige hoop , of ook eigen overtuiging en befchaaming voort te brengen. §. 10. Luc. XI. y. 5 — 9. en cap. XVIH. y. 1 — 8. behelzen zekerlyk byster vreemde aanfpraaken , even als waare aldaar de toeleg om uit de handelingen van booze menfehen gevolgen te trekken, welke alzo overgebragt zynde op den allerhoogften, zeer onwaardige begrippen zynentwege zouden begunfligen. Van gelyken aart fchier in het zedelyke, is het voorbeeld opgegeeven Luc. XVI. y. 1 — 10. ter aanpryzing van het voorzichtige. ■ Echter zal een ieder die Jezus geene openlyke ongerymdheden wil aantygen, wel ras met alle verflandige uitleggers, zo als deeze hier zeer eenpaarig zyn , befluiten moeten , dat deze voorflellen buiten het eigenlyk bedoelde der gelykenis niet aangedrongen moeten worden, en dat de bewyzen enkel van dien aart zyn , dat zy ftrekken , om zekere opklimming van het mindere tot het meerdere voortedraagen in dezervoege : „ Schoon in het booze, be* » haagde echter aan den Heer het vooruitziend over-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. g0I „ leg des rentmeesters ; is het zo dat dit in den on.„ deugenden zelfs geprezen wordt, hoe veel meer is „ goed beleid te waardeeren en hoog te fchatten, wan-. „ neer het met waare vroomheid gepaard gaat" ? Of in de andere plaatzen : „ Is het zo, dat hy, die iets „ yvrig begeert, het niet by een enkel verzoek laat „ berusten ; maar gaat hy veeleer geduurig voort in „ het aandringen en Haagt men hier door veeltyds zelfs „ by de boosten; hoe zal dan niet veel meer de recht„ vaardige , de bermhartige het onrecht weeren van „ hen die hy niet verfmaadt, maar die hy bemint; en „ gunftig aanzien de fmeekingen der geenen om het „ nuttige, die hem nimmer lastig vallen kunnen , „ maar welker herhaalde voordragt hem zelfs welbe* „ haaglyk is," §. 11. Dat ook de redeneering Matth. XXII. % 31, 3.2. haare moeilykheid hebbe lydt geenen twyffek In de gevoelens echter van de Sadduceen, tegen welke hier gefprooken wordt, was niets , 't geen het bewys ten hunnen opzichte meer voldoende kon maaken dan voor anderen ; zo dat het niets ter opheldering baate te zeggen , dat Jezus zich hier van- zulk een bewys op Sadduceeuwfche gronden bediende. Dit alleen fchynt de Heiland gewild en in goeden ernst gemeend te hebben r dat het voor een eerbiediger Godsmerkwaardig was , hoe de Heere zelv zich betiteld hadt als de God en befcherraer van Abraham, Ifaak, en Jacob, langen tyd na. het overlyden dier perfoonen, Pp 3 die  £02 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, die geduurende hun leven ook zo veel aandeel gehad hadden in de kwellingen onder de Zonne. Dat zy alzo hier uit met waarfchynlykheid hadden moogen afleiden , dat zy 'er reden in hadden moogen vinden ter verfterking van de gemeene gevoelens der menfchelykheid , dat 'er na den dood iets van onze per- foonen overblyft. Bedenkingen alle die wel niet betoogden dat 'er in de fchriften van Mofes een toekoomend leeven uitdruklyk geleerd was, doch. die genoeg waren , om hen te befchaamen,en den, mond £e moeren, die op de dwaaste befpiegelingen zich . in dezen verlieten, en zich van daar tot tegen fpreeken en loochenen van dit ftuk gerechtigd oordeelden. §. 12 'Er is echter in waarheid by den Zaligmaker een zeer veelvuldig gebruik van dat foort van bewysredenen , naar welke wy thans onderzoek doen ; doch dan dienen zy niet zo zeer om eenig befluie te bouwen op bedrieglyke gronden , maar zy hebben ten oogmerk, om, na het.bevestigen van eenige waarheid door gewisfe redeneering of andere blyken , den tegenftander den mond te ftoppen , door hem het onbeftaanbaare te doen zien van zyn eigen gedrag 5 door hem te wyzen naar andere zaaken welke hy aanneemt, en die, daar hy't eene verwerpt, ook geene plaats by hem behoorden te kunnen vinden , zo hy gelyk aan zich zeiven weezen wilde. Dit is het, 't geen men noemt een ander te brengen , ad terminos non loquu Als dan behelst dit foort van bewyzen eene vol-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 3^ volkoomene eene alzins doorgaande en wettige redeneering , waar van elk verftandige gebruik zal maaken. En 't zyn deze zo ik meen alleen , buiten welke ik niet geloof, dat men lichtlyk eenig eigenlyk argumentum ad hominem in de Euangelien zou kunnen' aanwyzen. —— Zo verdedigt zich Jezus. Matth. XIIy. 3 enz. ook y. 11. en Joann. VIL y. 23. wegens zyn bedryf op den Sabbath , met het voorbeeld van David, met het werk der Priesters , met de befnydenis, en met de algemeene gevoelens wegens het byfpringen ter behoudenis van eenig beest. • Zois het Matth. XII. y. 24. 27. wegens den Satan den Satan uitwerpende, en met de vraag : Indien ik door Beëlzebul de Duivelen uitwerp , door wien doen het uwe Zoonen ? 1 Redenkavelingen van dezen aart zyn ook zo natuurlyk , dat wy ze ook daarom in de gelykenisfen zelve geduurig ontmoeten , en echter niemand de voorftellingen minder krachtig en overtuigend houdt. Men zie zulke argumenta ad hominem Matth. XXV". door den Heer der Talenten gebezigd tegen den luijen dienstknegt, voorts Matth. XVIII- y. 32. 33- XX. y. 13. en elders, §. 13. Eindelyk kan ik niet af, hier nog by te voegen , hoe iets zeer dikwyls den fchyn kunne hebben van een argumentum te zyn ad hominem, ja zelfs den fchyn van eene geheel valfche redeneering., enkel uit krachte der mui naauwkenrige uitdrukking of de op-  «£04 de euangelische prediking en geschriften, ' opvatting derzei ve; terwyl naar de bedoeling des fehryvers of fpreekers, en naar de betekenis welke hy aan die woorden hechten wilde , alles zeer welftandig en onberispelyk zyn kan. Dus lees ik i Timoth II. f. ï2. 13, „ Dat de vrouw niet over den man heerfche „ maar dat ze in ftilheid zy, want Adam is eerst ge- maakt daarna Eva." Zonder verdere byvoeg- zelen fchynt dit gewislyk geheel niet te fluiten ; ja omgekeerd aanleiding te geeven tot deze redeneering: By de fehepping verhieven zich de voortbrengzelen „ Gods by opklimming van de minfle tot de meer ,s volkoomene ; eerst de onbezielde; toen de groei-' „ jende 5 de levende j de redenlooze; Adam de laat„ fte als het beeld Gpds; Na dezen kwam nog Eva „ te voorfchyn % zo moet dan ook de man der vrou„ we onderdaanig zyn, even gelyk deze heerfchappy „ oeffende over het vroeger gefchapene." Hoe valt ondertusfehen al het dwaaze dezes voorllels ten eenenmaalen weg , zo' dra men maar gelieft optemerken, dat de fchryver hier door eerst juist niet zal ge. Zien hebben op enkele vroegheid van tyd , maar dat hy veel eer den Lezer zal hebben onderfteld, als wel bekend met de ganfche gefchiedenis ten dezen aanzien , weetende alzo , hoe de man alleen als eigenaar en bezitter van deze aarde door God op dezelve geplaatst was, en hoe daar na de vrouw, als jets 't geen uit hein ontleend was, hem ten behulp- zeï  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 303. zei toegevoegd , en deze als ten zynen behoeve ten zynen nutte voortgebragt waare ? Uit welke fchikking Gods wel eene zeer naauwe verbintenis der beide geflachten voortvloeide ; doch waar uit tevens blykbaar was die bedoeling des Almachtigen tot ondergefchiktheid , welke zo algemeen in de wereld ook buiten dit bekende goedgekeurd was. In eiken ongewyden Schryver zouden wy gewis genegen zyn om dus te verklaaren , en waarom zou men dan de Heilige Schriften alleen op dien voet dit zelvde regt niet laaten wedervaaren ? Qq ZESDE  g00* DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, ZESDE HOOFDDEEL. De verhaalen der Euangelifche wonderen van dien . kant, welke de vraag begeert, nader getoetst. M §. i. 1.VJL et Buskruid , Eleétriciteit, Magneet, Sterrekunde , en de Leer der Luchten , zal iemand zich ongetwyffeld machtig wonderbaar kunnen vertoonen by de bewooners der Sandwich en Pelew Eilanden , of by eenig ander volk, even onbedreven in de kennis der Natuur en natuurlyke Verfchynzelen ; zo dat de bezitter dier kundigheden zich den naam van een onmiddelyk Afgezant der Godheid met weinige moeite zou kunnen eigen maaken. Men kan zich iemand verbeelden , die met zyne ervarenhe;d omtrent de genoemde onderwerpen het beftek gevormd hadt, om zulk eene ruuwe Natie te verlichten, hen van God als hunnen maaker, en van het betaamlyke in het gedrag betere denkbeelden in te boezemen, en hen alzo uit den ftaat van woestheid, tot dien van be- fchaafde en gelukkige menfehen overtebrengen. ■ En dit gefteld zynde, laat zich de Vraag opperen : of het dien man zo geheel kwaalyk te neemen zy, dat hy den waan zyner hoogheid boven het gewoone mensch-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 30^ menschlyke aan zich laate leunen ? Dat hy byzonderlyk die aanpryzing zich laate welgevallen , van wege de heilryke gevolgen, ten einde de betere levensregelen en begrippen des te fterker te bekrachtigen en werkzaam te doen zyn ? Zou hy, kan men vraagen, berispelyk zyn, wanneer hy zeide: dat men om regt gelukkig te zyn in hem gelooven, hem voor den besten raadgeever en meester houden , zyner wysheid hulde doen , hem voor Leidsman en Wetgeever aanneemen , en hem volgen moest in 't geen hy deedt en leerde ? Zou hy hun niet moogen belooven, dat wanneer zy dit deeden , wanneer zy alle vermogens aankweekten , gezamenlyk naar het beste ftreefden, en daar in den hoogften trap zogten te beklimmen , zy hem dan ook gelyk worden, hun dan dezelvde ja nog grootere tekenen volgen zouden ? §.2. Onder de lieden van de tegenwoordige Eeuw, indien men ze uit hunne fchriften beoordeelt, is het te vermoeden dat veelen zeer zonderlinge perfoonaadien worden , en hunnen rol aartig zouden fpeelen , byaldien zy zich in zulk een toeftand als wy fchetsten bevonden. Iets van dien aart op Jezus overte.- brengen, en dan . nog den fchyn te willen behouden van hem aantekleeven en hoog te achten, dit is eene der wanluidendfte zamenvoegingen die men zich verbeelden kan. Men vindt ze echter in gefchriften, die voorts vol zyn van goede lesfen en juiste aanmerkingen. Ten voorbedde diene het Werkje van den Qq 2 be*  308 de euangelische prediking en geschriften, beroemden saltsman, tot zonderling opfchrift hebbende „over 's menfehen verlosfïng door Jezus. " — Bemerken zy die zulke dingen voorftaan dan niet, hoe zeer zy daar door wettigen de handelwys der Roomfche Geestelykheid in de middel-eeuwen, welke anders zo verfoeilyk wordt gehouden ? Ik voor my kan niet anders dan den man , die dit eenigszins op den duur uithoudt , die zulk een ydel luchtkasteel bouwt, en zich gezag wil toeëigenen op zulk een wankelen grondflag, voor eenen eigenlyken deugniet, voor een bedrieger van de ergfte foort houden , van wiens charaóter ik walg , en dien ik myne vriendfehap en achting in de uiterfte maate onwaardig keur. §. 3. De lesfen en redeneeringen van dien perfoon mogten my voorts behaagen zo veel zy wilden ; zyne aankondigingen mogten heilzaam weezen en nadenken verdienen; hy mogt voorts met den Heer steinbart (in het 3. ftuk zyner Wysgeerige aanmerkingen over de Leer der Gelukzaligheid) breed uitweiden over het bezwaarlyke van alle eigen wegen van kennis, en alzo kunftig koomen tot het befluit, dat eigen ondervinding en eigen redeneering bovenal moet verbonden worden met gezag, om het verkrygen van wysheid voor de menfehen gemaklyk te maaken. , Mét dat alles toch zou ik den man , die als boven gezegd is, gefteldt wordt te handelen , dit volgende te gemoete voeren : 1. Dat hy eene ondraaglyke hoogmoed bezit, daar hy weet dat alle anderen zyns gely- ken  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 309 ken zyn , en hy echter de verfbeilyke houding durft aanneemen van iemand, boven allen verheven en aan het gemeene zwak der dwaaling niet onderworpen. 2. Dat hy by uitftek dwaas te werk ging, vermits hy zich blootftelde om zeer befchaamd te worden , en alles tot de uiterfte afkeerigheid en zyn eigen fchade te doen overflaan, zo dra een ander, even behendig misfchien, met geheel andere oogmerken na hem kwam ; en vermits hy met alle wysheid wegens de toenadering -of overkomst van dusdaanig eenen nooit eenige zekerheid hebben kan. 3. Voorts zou ik hem ernftig onderhouden , over de verloochening van allen eerbied voor de Godheid , welken hy-dus te na koomt in dat hooge gezag, welk als het zegel is zyner oppermogendheid , om boodfchappen, die hy tot de menfehen mogt willen nederzenden, te bekrachtigen 5 en die van daar geenszins dulden kan , dat een ongelastigde het eigen cbaraéter eens gezants van zynentwege aanneeme, hoe veel goeds daar door ook mogt fchynen bewerkt te worden. 4, Eindelyk zou ik hem zeggen , dat zo hy waarlyk menfehen beminde, hy dan bovenal de waarheid moest liefhebben , en zich niet aldus beroepen op iets, 't welk deze zelvde lieden misfchien eerlang ontdekken zouden , op dezelvde wyze als 't tot hem gekoomen was. Nu toch zou ik 'er byvoegen , moet gy geduurig agterdochug zyn , hebt het bedekken en geheimhouden noodig om niet verraaden te worden ; en moet alzo buiteniluiten dat verQq 3 trou-  oio DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, trouwen, en dat openhartige, 't geen u zelv zo zou moeten behaagen byaldien gy eene meerdere kunde in den loop en de verfchynzelen der Natuur vrymoedig mededeelde, en het onbewimpeld zeide dank te moeten weeten aan de gelegenheden, waar in gy geplaatst waart, en aan de trapswyze vorderingen , waar mede gy door eigen beproeving en oeffening alles verder hadt uitgebreid. §. 4- Hoe men het ook neeme, het loopt elk bedaard onderzoeker vry fchielyk in het oog, dat iets, naar het voorbefchrevene zweemende, omtrent Jezus met geene mooglykheid onderfteld kan worden. Hoe zeer ook eenig konftenaar alzo door eene domme menigte mogt worden aangegaapt; dit alles vindt omtrent den Zaligmaker geene de minfte toepasfing, vermits hy veelvuldigen tegenftand ontmoetede en alomme befpied werdt door zeer arglistige perfoonen. Liet de aart zyner genezinge iets dergelyks toe? Winden te ftillen ; dooden levendig te maaken; blinden, kreupelen , ftommen, met één woord te geneezen ; met weinig voorraad duizenden te fpyzen ; deze alle voorwaar zyn zaaken waar over ieder vonnisfen kan. Het uiterfte der Geneeskonst, hoe men ze ook volmaake, zou den kreupelen van 's moeders lyve, nooit verder herftellen kunnen, dan tot dien ftaat der gezondheid, welke ook aan het jonggebooren kind eigen is. Even min als het kind, zou de afdus genezene den leiband ter verlaging van het heblyk evenwicht ontbeeren kun-  VER GELEEK EN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. gil kunnen. Terwyl nu dit heblyke hier, zo wel als by de kennis en het gebruik der nooit geleerde taaien , bovennatuurlyk werdt ingeftort, volgens het blykbaar getuigenis der geenen die deeze zaaken by- woonden. Van daar dat die voorvallen eenen verftomraende eerbied verwekken moeten ; zo door de eenvoudigften als door de geleerdfte mannen voor onloöchenbaare tusfchenkomften des Almachtigen gehouden zyn ; en de eigene grondflagen zyn, waar op Jezus zich de erkentenis van hem niet alleen liet welgevallen , maar waar op hy deze zelf eischte, en zich by onnoemlyke gelegenheden ftellig beriep op de kracht en fterkte van dit getuigenis. g. 5. In weerwil van dit alles behaagt fommigen zeer de inval, dat wel de zedeleer van Jezus veel lichts verfpreid heeft; doch dat nopens al het wonderdaadige in die Eeuw, en onder een volk als dat der Jooden, alles wel zo befchreeven en behandeld kan zyn geweest , dat wy althans nu de nette onderfcheidingen wegens het enkel natuurlyke en het wonderdaadige ganfchelyk misfen , en best doen hier aan zeer weinig gewicht te hangen. 't Is hier de plaats niet om over het wonderdaadige, en deszelvs noodzaaklykheid ter aanneeming van eenige leer als Godlyk, in den eigenlyk bedoelden zin te handelen. '< ■ Wy moogen de hoofdbewyzen zo van 'sHeilands wonderen in 't gemeen, als zyne eigene opftanding in 't byzonder, hier niet herhaalen. Ook zullen wy niet tree¬ den  gI2 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, den in de Vraag, dien men toch niet zou willen of weeten te beantwoorden : of men de Euangelisten en Apostelen wille affchilderen als medeftanders en deelgenooten in de misleiding; dan of men ze veel eer aanzie voor medebeguichelden met het gros der tydgenoo- ten ? j Dit alles aan een zyde zettende, hebben wy thans alleen dat weinige in aanmerking te neemen, 't welk voor zulk eene onderftelling, uit hoofde van ons tegenwoordig onderwerp , met eenigen fchyn kan worden te berde gebragt. §, 6. De geneigdheid tot het wonderbaare , zegt men, was toen zeer geweldig — alles waar van men den oorfprong niet ontdekt, hieldt men voor een onmidlyk werk der Godheid , en van daar was onder menfehen die nooit redeneerkundig onderfcheiden de overgang zeer natuurlyk, om in alles wat hunne bevatr tingen te boven ftreefde , terftond werking en eigen toetreeding van het Opperweezen te zoeken. Hier op valt in 't gemeen te.herzeggen, dat die zucht, waar van men dus ftellig verzekering bybrengt , zich allerbezwaarlykst ontdekken laat by de gelyktydige Schryvers josephus en philo. Niets minder dan dit is by hen zichtbaar. —— Sedert eenige Eeuwen was niet meer onder de Natie te vinden dat wonderdaadige, 'tgeen eertyds hadt plaats gegreepen, Ook met dat vroegere hadden deze zelvde Schryvers veel minder op dan men zou vermoeden. Wel verre van het te vergrooten, maaken zy het niet zelden •  vergeleeken met de volksbegrippen van dien tyd. gjg den deerlyk te zoek. By philo althans, is het enkel fcheering en inflag voor zyne allegorien. Dus moest het nieuwe 't geen Jezus betrof, of zynentwege werdt opgegeven, de gemeene navorfching geweldig gaande maaken, en elk een 'er op doen letten, of hier ook behulpzels van werktuigen of geheimen der Natuur by te pas kwaamen. Waarlyk zelden kan eene Natie die maar eenige befchaafdheid bezit, zo dom gefield worden, dat zy dadelyk in eenig ftuk van nieuwigheid belang ftellen en tevens van eenen goochelaar of geneesmeester niet fpoedig bemerken zou, of hy zich van natuurlyke hulpmiddelen bediende, en zich of geduurig , of alleen in zekere geftelde toeftanden , met ongemeene bekwaamheden vertoonen kan, —— Alle de wonderen van Jezus hadden iets 't geen voor veeier beoordeeling openlag. Zy gefchiedden op veele plaatzen, by allerlye voorkoomende gelegenheid, zeer in 't openbaar, en veeltyds was hy omringd van menfehen, die zyne befchaaming en verydeling geduurig op het oog hadden. Zelfs in enkele vermoedens en bykoomende aanpryzingen, fchynt fomwylen het gemeen zo goed geredeneerd te hebben , als wy ons zouden durven vermeeten. Uitnemende kennis te bezitten door verkreegen ftudie en geleerdheid, was by hen even min een wonder, even min eigenlyke Geest des Heere in den onderfcheidenden zin, ais het dit by ons zou weezen. Maar, boven allen in kennis uittemunten, blykbaar zonder eenig ontvangen onderwys; dit R r was  de euangelische prediking en geschriften, was het waar over zy zich zeer verwonderden» Dit maakte hen wel gefchikt om op Jezus nader acht te geeven \ doch het deedt hen echter wegens zyne Godlyke zending nog geen nader befluit opmaaken, zonder krachtiger bewyzen die van hem getuigden. §. 7. Men leest echter (wie kan het ontveinzen ? ) Joan. V. y. 4. wegens zekere periodicque beroering des waters te Bethesda: „ Want een Engel daalde neder „ op zekeren tyd in dat badwater en beroerde het wa„ ter,'* Op dezelvde wyze wordt Aelor. XII. y. 23. wegens Herodes gezegd: „ Van ftonde aan floeg hem „ een Engel des Heere, daarom dat hy Gode de eer „ niet gaf en werdt van de wormen gegeeten en gaf den £ geest." Is dit, vraagt men, voorzeker niet zo baarblyklyk volkstaal dat 'er geen twyffel over valle ? en dit zo zynde „ mag men dan niet even goed in den zelvden zin opvatten , dat een Engel des Heere tot Philippus fprak Aélor. VIII. y. 16 ? Zou het verfchynen van eenen Engel aan Zacharias, aan Jofeph in den droom,.en in veele andere gevallen aan anderen ; zou de vermaaning door Godlyke openbaaring aan de Wyzen uit het Oosten , niet wel geheel van den zelvden ftempel zyn ? Over het geval te Bethesda ten minHen , tekent de doorluchtige engeleerde de groot zelve aan : „ Niet .dat 'er een Engel wierdt gezien ,, „ maar dat dit gemeenlyk zo gelooft werdt, dat zulke ■, dingen van God door de Engelen gewrocht werden s jj zo befloot men uit de waterberoering de tegenwoor- » dig-  vergeleeken met de volksbegrippen van dien tyd. 315 „ digheid eens Engels , even gelyk uit de aardbeving „ het zelvde wordt opgemaakt Matth. XXVIII. y. 2." By Schryvers toch die alzo fpreeken en ftellen, is het zeer te vermoeden , dat zy geheel andere denkbeelden, dan wy nu bezitten , gehad zullen hebben, en dat alzo by hen aan het wonderdaadige eene gansch andere betekenis te hechten zy. g. 8. Ik ga met voordagt voorby dat Joan. V. y. 4. volgens wetstein geheel of ten deele ontbreekt in fommige handfchriften. Het voorbeeld van Aftor. XII. y. 23. als het duidlykfte en als genoegzaam aanneemende wil ik eens toeftaan , dat dit loutere volkoomene en eigen volkstaal geweest zy. Doch hoe zie ik dan evenwel by die zelvde Schryvers in alles wat Jezus betreft, niet alleen een hemelsbreed verfchil in den aart der zaaken , maar ook eene allerverbazendfte afwyking in den fchryfftyl? Indien immers de¬ ze Schriftftellers voor alles wat wonderlyk fcheen gereed gehad hadden de uitdrukking „ dit of dat deedt de Engel des Heere" waarom toch is dan die Engel des Heere by hen niet geftadig by der hand, om Jezus op de zee te doen wandelen, om hem de oogen der blinden te doen openen ? Waarom fchilderen zy ons geenen Engel Gods, die de wolken by de kruifiging zamenpakte, het voorhangfel fcheurde, of geftadig met Jezus fprak , zo als de verhaalen der laatere Jooden geduurig vol zyn van zulke inmengzelen ? Geeft dit ten minfte geene reden, om met grond te vermoe- Rr 2 den  3!(5 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, den, dat zy alles hieromtrent niet op éénen leest fchoeiden; en dat men alzo genoeg mooge afgaan op hunne naauwkeurigheid, om zaaken, die geene gemeenfchap met eikanderen hadden, ook zeer baarblyklyk en behoorlyk te onderfcheiden. §. 9. Men geeve ons vryelyk toe, dat Joan. V, y. 4. en Aftor. XII. y. 23. enkel van zeldzaame of toen onverklaarbaare natuurlyke gebeurtenisfen gehan- delp worde. ■ Men houde het 'er verder voor , dat misfchien fommige Godlyke aanfpraaken en vermaaningen , nu en dan voor niets meer genoomen moeten worden , dan voor eene zekere fterke aandrift, gepaard met zonderlinge omftandigheden. Doch hoe zal dit alles dan met mooglykheid verklaaren of ophelderen kunnen alle die gevallen, die 'er zo wyd van verfchillen , en die 'er geheel niet mede vergeleken kunnen worden ? die gevallen, alwaar de gedaante en het voorkoomen eens Engels niet fiechts wordt omfchreeven , maar ook de gehoudene redenwisfelingen opgegeven , de aangehoorde woorden naauwkeurig geboekt , de gevolgen aangeweezen worden, en waar in de uitkomften aan het bekendgemaakte] zodaanig beantwoorden , dat dezelve zonder eene waare Godlyke me* dewerking nimmer plaats gevonden zouden hebben , noch eenig geloof zouden hebben kunnen verwerven, dan by loutere dwaazen ? §. 10. Om van de toefpraaken aan de maagd Maria, aan Zacharias, by het graf enz. niet te fpreeken, be- paa-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN vak dien TYD. ^l? paaien wy ons eens by het geval met CoMelius te Qe- farea. Naar die opgegeven volkstaal verklaarende, zou ik dan aldus de zaak hebben te verftaan. — Die Heidenfche Hoofdman kreeg den allervreemdften inval, dat hy, ter zyner gerustftelling wegens het Godsdienftige, noodig hadt te zenden naar zekeren onbekenden perfoon te Joppe ; aangaande welken zyne verbeelding hem zeer toevallig deedt vinden , waar hy t' huis lag. 1 Hy belast met deze boodfchap zyne bedienden. De aangezogte vondt geheel geen fmaak in zulk een verzoek, — maar juist kreeg deze terzelvder tyd ook eene gansch verwarde aandrift om evenwel medetegaan. Toen de twee menfehen elkander hun wedervaa- ren verhaalden , was Petrus nog zeer huiverig om inteflemmen in het begeerde. Maar ziet zeer gelukkig deedt nu eene fchielyk opkoomende verbeelding hem befluiten , dat iets zeer waarachtig was, 't geen hy en zyne ganfche Natie nimmer hadt willen gelooven, en 't geen hem altoos geweldiglyk hadt tegen den borst gebooten. Zo ging hy eensklaps over tot het voorheen nooit aangenoomen gevoelen , dat de lesfen der hoogfte Wysheid aan allen volken moesten medegedeeld worden, en hy zich daar voor alles moest getroosten. ■ En dit verhaal zou voldoende geweest zyn voor allen die 'er belang by meenden te hebben. Zonderlinge gebeurtenis voorwaar ! Zonderlinger dan één eenige die ik in de Euangeliefche gedenkfehriften vind opgetekend. Rr 3 §•  £ïg de euangelische prediking en geschriften, §. 11. Hoe zal ik nog eens in dezen volkstoon het met mooglykheid opvatten, dat Aclor. XII. f. 7 enz. zulk een Engel des Heere , eene gewaande inbeelding , den gebondenert aan twee krygsknegten derwyze losmaakte , dat alles afviel; hy door de welverzekerde deuren werdt heengeleid; en dat die zelvde man , wien het overkwam, naderhand bekende dat dit alles gefchied was, terwyl hy niet wist, of hy een gezichte zag ; daar hy echter tusfchen het gevangen liggen in den kerker , en het onverhinderd wandelen buiten op de ftraat, zulk een allergeweldigst onderfcheid moest gewaar worden? Wat baaten my hier zulke dich- terlyke grootfpraaken of verbeeldingen , als hier zelfs door wetste in ïn locum uit Euripides en Ovidius (men kan naauwlyks gisfen met wat oogmerk) worden bygebragt ? • Moet ik alles op eenen leest fchoeijen , dan is zo zeker als wy leeven, de Schryver een volflaagen zót of dweeper geweest, of 'er is geen onderfcheid meer tusfchen -Almanachs- fprookjes en newton's Opties. • Waarom lees ik by 't geen te Philippi gebeurde wel van eene aardbeving en het afvallen der ketenen, maar niets van eenen Engel ? Tekenen deze Schryvers zich door dit alles niet duidlyk genoeg ? Hoe weinig behoorde het rechtftreeks tot het eigenlyke van de Christlyke gefchiedenis te melden , dat de godlooze Herodes fchielyk zeer onverwacht en op eene afzichtige wyze aan zyn einde kwam ? En wat 'er ook te Bethesda gewoonlyk voor-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN vaw dien TYD. gj^ voorviel, hoe zichtbaar evenwel is het, dat de genezing des kranken aldaar als een waarachtig wonder geheel op zich zeiven bleef ftaan , en van daar noch bekrachtigd noch verminderd werdt ? Dat dan de Heilige Gefchiedfchryvers in dergelyke geringere voorvallen, die tot hun groote oogmerk niets toe noch afdeeden , en die zy flechts als in 't voorbygaan verhaalen , vry zeker zegswyzen van het gemeene leventoen gevolgd hebben , dit kan ons geene aanleiding geeven, om zulke gevoelens ook toetepasfen op gevallen , alwaar de aart der zaake en de befchreeven omftandigheden die uitlegging in het minst niet dulden kunnen. §. 12. Wil iemand verder dringen , en begeert hy oplosfing waarom Lucas , die zelfs by den dood van Ananias en Sapphira geenen Engel terbaane brengt r daar van juist melding maakt by het fterven van Herodes ? Wenscht hy te weeten , wat Joannes Cap. V. y. 4. dan toch eigenlyk zogt te verbaalen ? Myn antwoord is: Davits [urn non Oedipus. Enkel aangemerkt als de fragmenten van een profaan Schryver zou my dienst gefchieden met eene regt aanneem- lyke verklaaring. Dat de Schryvers hier by het woord ayyitos- om eenen menfchelyken bode gedacht,, en zich dus geuit zouden hebben , heeft de blykbaar- fle zwaarigheden (*).. Hoe gaarne ik ook het ge- (*■) Actor. XII. v. 23. fchynt Engel des Heere naastdenkelyk te ftaan VOOï  £20 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, gevvoonlyk gebeurende te Bethesda, met zo veele uitleggers wil betreklyk maaken tot een Mineraal, bad , ook dan zelfs is my het verhaalde geweldig duister. Even zo vervreemd ik ben , van hier een jaar- lyksch of meermaalen herhaald wonder te willen vastftellen , even zo verlegen ben ik met een mineraal water vooe alle ziekten waar mede iemand bevangen was, voor blindheid , kreupelheid, verdordheid enz. (ook melaatschheid?) en dan wel nog van waar de kracht voor den eerst inkoomenden ? Van waar ten minften die verbeeldingen ? en waarom het bad niet gelyklyk zou werken voor allen , die binnen het eerfte quartier of half uur na de beroering zich daar in nederlieten 9 Dank zal de Schriftuurverklaarer hebben die my flechts zo ver te regt helpt, dat ik begrypen kan, hoe en van waar de waan tot het aangetekende mooge ont- ftaan voor even dat zelvde 't geen Actor. ,XIII. v. u. door Paulus tegen Elymas genoemd wordt de hand des Heere ; of waar voor wy i Corinth. X. v. 10. en Hebr. XI. v. 28. ontmo.tcn ; De Verderver , oAofyzvrtjs, en chofywm. r Volgens josephus zeiven moet toch het doodlyk toeval , 't geen Herodes overkwam , zeer fpoedig en allerzonderlingst geweest zyn. De benaaming van wonderdaadig daar laatende , moet het echter zeer zonderling , allerverbazendst en indruk verwekkend zyn geweest. Schoon niemand onzer nu van eigenlyk wonder zou willen fpreeken , wat evenwel zouden wy gevoelen ? wat al denken , indien eenig natuurlyk vërfchyhze! , de zwaare mist by voorbeeld van 3r December 1750, eens op een of meer plaatfen doodlyk geweest waare alleen voor eenen bepaalden rang van menfehen ; en alle de omgekoomenen door 't water geweest waaren , of Regenten, of Predikanten, Officieren, Gerechtsdienaars, enz.?  VERGELEEK EN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. ggj ftaan weezen. ■ Doch zo lang ik dit niet verftaa en 'er geene voldoende oplosfing by anderen van aantreffe, zy ook deze plaats onder die duisterheden, hoedaanige men by alle oude Schryvers aantreft, waar in zich de eigen meening van den fteller zeer bezwaarlyk Iaat gisfen, en waar uit ik. nooit eenigerlye gevolgen begeer afteleiden ! §. 13. Ik houde my voorts niet op met de Wyzen uit het Oosten, deels om dat het verhaal voorkoomt Matth. H, deels omdat een Christen zeer wel eenig zonderling beftuur zelfs over ongegronde begrippen toe kan ftaan , en echter in twyffel blyven, of hy dit onder het gewis wonderdaadige , of onder het daar aan naauw grenzende rekenen zal. Onder de verhaal¬ de wonderen in de Euangelien is het toch allerblykbaarst, dat het een van het andere in kracht van overtuiging voor ons merklyk verfchille, en dat fommigen veel minder blykbaarheid naar buiten deeden uitfchynen dan anderen. §. 14. 'Er zyn eenige weinige voorvallen waarin Jezus by de geneezing zich ook van nevensgaande hulpmiddelen fcheen te bedienen , zo als Mare. VII. f. 33. Mare. VIII. f. 33. Joan. IX. f. 6 enz. De Heer de groot tekent hier op aan „ dat Christus „ meermaalen zyne onzichtbre kracht als zichtbaar „ door eenig teken vertoonen wilde , om daar door ^ kenlyk te maaken, dat de heilzaame geneezing van p hem was uitgegaan , als zynde aan 't ontftelde lig- $ s. 9, haams-  j22 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, „ haamsdeel niets aangelegd, dan 't geen van Jezus af- „ komftig en hem eigen was." 't Zy dit iemand voldoe, 't zy men de reden hier van liever in het duister laate, men moet ,'er echter van zeggen : Dat dit veel eer aan het wonderdaadige de vertooning van het enkel natuurlyke fchyne bytezetten dan omgekeerd y zo als de loop der bedenkingen, die wy nu toetzen, anders zoude medebrengen. —— Op de aantyging ten minften als of het opgelegde flyk offpeekzel natuurlyk eenige kracht ter fpoedige geneezing zou hebben bygezet, meenen wy niet noodig te zyn thans eenig antwoord te geeven. §. 15. Jezus eindelyk weigerde volgens de verhaalen der Euangelisten fomtyds wonderen te doen, daar ter plaatze alwaar men in hem niet geloofde. Hy geboodt anderen fcherpelyk, dat zy het aan hun volbragte niet openbaaren zouden, waar van het gevolg doorgaans was dat zy het des te meer verfpreidden. ■—— Dit kan men in een licht ftellen, als of hy alleen als Wonderwerker befchouwd wilde zyn van hun , die reeds vooraf de gefteltenis bezaaten , om door zulke vreemde verfchynzelen als tusfchenkomften der Godheid getroffen te worden. Het zy eens zo dat dit alles naar waarheid zy voorgedraagen. -— Doch dan vraag ik en myns achtens met reden — was dit volksfmaak ? Was het niet veel eer eene geweldige tegenftreeving van denzelven ? Hoe dikwyls eischten zy wier wenfchen niet verhoord werden wondertekenen uit den hemel ? — Zo  VE RGE'LEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. . - Zo voldeedt Jezus dan althans aan dezen maar zeer foberlyks -r— En dit hier van genoeg, zonder de redenen dezer handelwyze nu verder te onderzoeken. §. i<5. Men moet voorwaar reeds ver gevorderd zyn in de geneigdheid , om geene toefpraaken der Godheid tot den mensch , (welke ondertusfchen zo zeer onze hoogheid aanduiden) , te willen toeftaan, indien men van zich kan verkrygen, om het eenvoudige zo geweldig te willen verdraaïjeir, en niet bemerkt, hoe Jezus alomme van zyne wonderen gewaagde, derzelver onderzoek zeer openlag, en hy 'er zich op beriep als op het groote getuigenis, zonder 't welk zyne tydgenooten vry waaren' van alle misdaadigheid in hem te verwerpen ; — hoe hy de onbuigzaame tegenftreevers zelden in weerwil van hunzelven zogt te overdringen ; zeker eigen gevoel van het boetvaardige voor God noodig keurde; en hoe het voorts ten overvloede blyke, dat hy het openbaare geenszins fchuwde, geene fchuilhoeken zogt, maar zich aan de wereld vertoonde met die vrymoedigheid, welke elk een bekooren moest, en die hem in den Raad aanleiding gaf, om van alle eigen verzekering en verhaal zyner levenswyze aftezien, en allen die zynentvvege begeerden onderricht te worden, daar op te wyzen, dat zy deze ophelderingen moesten gaai zoeken by de zulken, die hem fteeds vergezeld, die hem in de Synagogen en op de ftraaten aanfchouwd en gehoord haddenen die wisten wat hy geleerd, en iveike dingen hy gedaan hadt.- Ss 2 ZE-  324 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN* ZEVENDE HOOFDDEEL. Eenige gedachten betreffende de Apostelen in V gemeen , en byzonderlyk de benaaming van Aoyas door Joannes gebezigd. R §. i. UWaakende ai het wonderdaadige kan men genoeg bevestigd zyn in het geloove, om te kunnen zeggen, datjezus zich gewisiyk een man Gods betoonde door de ontwyfFelbaarfte krachten en tekenen; — en echter kunnen 'er dan nog veele bedenkingen overblyven , nopens het eigene en wezenlyke zyner leer; als zynde dezelve tot ons gekoomen door middel van menfehen , die gewisiyk veel behielden van de eigen bekwaamheden, eigen denkwyze, ftyl en voordracht, en die zekeriyk inzonderheid fchreeven ten dienfte der geenen, welke toen leefden ; zo dat bet van daar niet zelden moeilyk blyve te beflisfen hoe wy de voorkoomende zaaken nu te bevatten hebben. §. 2. Den Discipelen van Jezus kan men het noch van wege hunne ftand en bedrevenheid toefchryven, noch 'er is van elders grond om te gelooven, dat zy in de verkeering met hem geduurig eenig zakboek by der hand zullen gehad hebben om de medegedeelde leeringen op-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. ^1$ optetekenen. Zal dan alles wat wy van hun hebben , niet meer te betrouwen zyn dan de berichten van zulke Studenten, die drie jaaren lang de collegien van hunnen Hoogleeraar, zonder eenige aantekeningen te houden, hebben bygewoond, die zich daarna eerst tot fchryven begeeven ; en die ons dan alle hunne Hellingen en redeneeringen ais het eigenlyk fyftema van hunnen voorganger opgeeven ? Gelyk die Mees¬ ter zelv altoos reden zou vinden , om 'er van te zegcen : Ouam multa de me mentitus est adolescens (*) / zo moet ook alle zedeleer en Godsdienftige onderrichting verbazend waggelen, en het ganfche Christendom voor ons eigenlyk volmaakt niets worden , byaldien het zo met de zaak gelegen waare geweest. De oprechtften en welmeenendften zelfs , zou ik dan fchroomlyk wantrouwen ; ook die vroegfte optekenaars, waar op Lucas in zyne voorreden mogt gezien hebben. Gelukkig heeft Jezus den zynen uit- druklyk belooft het indachtig maaken van alles wat hy ge- (») „ Diogenkslaertius verhaalt Lib'. III. bet zeggen van s r> cr at es wegens plato, den man uit wien wy gedeeltelyk alles wat „ ons wegens de Socratifche Leerwys bekend is putten moeten , toen de„ zelve zyne opgefielde en nog voorhanden zynde Zamenfpraak over dc „ Vriendfchap , als daarin de gevoelens van socrates uitdrukkende, hadt voorgcleezen ; dat naamlyk socrates zelv daar op hadt uitge„ roepen • HpawAê»? ut mXK* jws xcnx^ivtefi' o nxviernat. En de Se" „ melde Schryver laat 'er terftond op volgen : ey» 0^iy» yuf m ovk {ijdjks Ss 3  g26 °E EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, gefprooken hadt. Deze Verfterking van geheugen , als bovennatuurlyk, zou ons op zich zelve reeds een groot deel wegs heen kunnen leiden. Doch hy voegde 'er tevens by, een geleiden in alle waarheid , zo ver ze naamlyk tot zyne leer behoorde ; 't geen bevestigd werdt door veele wonderen die in hen overvloedig werden. §. 3- Hier uit heeft wel zyne kracht ontleend het ftelfel wegens eene woordelyke en letterivke ingeeving; doch ook zo dikwerf en met zo veel bondige°redenen is het zelve iegengefbrooken , dat het onder de verftandigen naauwlyks meer eenige voorftanders vinde. • Hoe zeer ik ook van vooren verwachttede de grootfte welfpreekendheid, zuiverheid en fraaiheid der Griekfche taaie te zullen aantreffen, by iemand die de kennis der Griekfche fpraak wonderdaadig hadt ontvangen ; wanneer ik echter by de uitkomst bevind , dat deze fpraakkennis in zyne foort maar zeer middelmaatig is , zo gebiedt my de redelykheid te erkennen dat het dadelyk gebeurde geheel niet beantwoordt aan myne opgevatte verbeelding; - en ik behoef het Godlyke des wonders niet te loochenen, offchoon ook de ingeftorte taalkennis zeer gelyk ftond met die , welke door den perfoon die zy bezit, langs den weg van oeffening, in zynen ftand zou zyn verkregen geworden. _ 0f hoe zeer ook een Grieksch Grammahcus veeltyds reden mogt gehad hebben om tegen de Heilige Mannen te zeggen : Deze of die fpreek- wyze  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 32J wyze wykt af van het gebruik by de beste Schryvers i Zulk of zulk een gedachte zou zich in gepaster bewoordingen hebben laaten uitdrukken enz. §. 4. Maar was het zo met de taal gelegen, hoe ftaat de zaak gefchaapen ten opzichte van voorftellen 9 redeneeringen en medegedeelde ophelderingen of verklaringen nopens den aart des Christen doms , en vee- lerlye vroegere handelingen en beftellingen Gods ? Waar toch zal hier het Godlyke , waar het enkel men- fchelyke wel gewerkt hebben '? Deze lyn van affcheiding vreez ik zal ons nooit iemand kunnen verklaaren ; even min als ik my weet voorteftellen , in welken en hoedaanigen toeftand de'vroegere medegedeelde wonderdaadige vermogens zo aan de Apostelen* als aan de zeventig Discipelen zich wel bevondenTnoogen hebben , by en na het fterven van Jezus tot aan den Pinkfterdag. Hier zyn duisterheden , die wy vryelyk moogen nagaan en belyden, offchoon wy geheel geen kans zagen om ze optelosfen. §. 5. By de hoogverlichte en wonderdoende perfoonen weeten wy ftellig, dat jaaren lang eene groote dwaaling huisvestte wegens de betrekking der Christe- lyk'e Leer ook tot de Heidenen. ■ Wy merkten reeds boven iets misftandigs aan in het gedrag van Pe- lrus< , Paulus miskende den Hogepriester , en fchynt zelfs zyne al te groote driftigheid tegen de rechters in 't gemeen gevoeld te hebben. Gelyk zy in wereldfche wetenfchappen door veelen hunner tyd- ge-  g2g DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, genooten zekerlyk verre overtroffen werden , zo zal ook eene uitgebreide historiekennis hun naar alle gedagten maar zeer weinig eigen zyn geweest (*). Zouden 'er dus ook niet wel gevallen geweest kunnen zyn , waar in ik, my zeiven met myne tegenwoordige kennis verplaatzende in het gezelfchap dier Euangeliepredikers, reden zou gevonden hebben, om hun verkeerde gevolgtrekking , duisterheid van voorftel, of onnaauwkeurigheid van begrip te last te leggen. Dit alles laat zich zekerlyk, als zeer wel mooglyk op zich zelve, in enkele byzonderheden , niet ten eenenmaal ontkennen. Doch hoe weinig zulk eene twyffel of toegeeving toepaslyk zyn kan op het groote redenbeleid of den voornaamen inhoud hunner fchriften , in zaaken die zy gewichtig oordeelden , die zy met ernst aandrongen , waar in zy als Zendelingen van Jezus gehoor vorderden, en waaromtrent zy eenigszins eenpaarig en aanhoudend zyn, dit voelt een ieder, die iets gelooft van het wonderdaadige , 't welk de christelyke bedeeling zo zichtbaar heeft gekenmerkt. - Dit waare even ftrydig, als te erkennen , dat eenige taal wonderdaadig aan de Apostelen waare medegedeeld , ten (*) In het Geographifche Chronologifche en de gefchillen over veele gefchiedenisfen des Ouden Testaments, zullen zy zekerlyk weinig ervaaren zyn geweest. En onder dc Heidenen zullen naastdenklyk dikwyls voor hun geheel vreemd zyn geweest zelfs de naamen der vermaarde Mannen, Helden, Dichters en Wysgeeren, met welken en met wier lotgevalJen men aldaar zo veel op hadt.  V£RGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 339 ten einde in dezelve aan eenigen landaart de groote " werken Gods te verkondigen, en te gelyk te beweeren, dat zy zich in die zelvde taal nooit verftaanbaar wisten uittedrukken. §. 6. Indien 'er derhalven wegens Jezus iets waarachtig is, indien wy nu iets te maaken hebben , met eenige leer van Hem, die zelv geene gefchree ven boeken heeft agtergelaaten, en die echter zo duidlyk begeerde, dat de nakomelingen zynentwege onderricht zouden worden, zo moeten wy 't noodwendig daar voor houden , dat zyne eerfte opvolgers toegerust waaren met de noodige bekwaamheden , om zyne zaak over het geheel naar waarheid te handhaaven , bondig te beredeneeren , en dezelve zo voortedraagen , dat geene verftandigen reden konden vinden tot billyke wederfpraak in het doorgaand beloop hunner onderwyzin- gen. Zonder dit kan ook de Zedeleer zelve wel zeer verdraaid zyn, en moet dezelve (als prediking van den Zaligmaker) geheel op losfe fchroeven ftaan, vermits het regte verftand der voorkoomende fpreuken of redeneeringen , ook aldaar geweldig afhangt, van de omftandigheden, waar by zy werden te berde ge- bragt. ; Onder het leezen dier gefchriften moet alzo het gezond verfland wel altoos myn leidsman zyn. _ Daar ik den Schryver niet vat, mag ik het vrye- lyk belyden. Maar echter, zo ik eenmaal ben gekoomen tot eenige overtuiging wegens Jezus, moet my onder dat leezen fteeds vergezellen de gedagte, T t dat  330 de euangelische prediking en geschriften, * dat ik het werk voor my heb van de zulken, die nu in Gods naam licht en kennis over 't menschdom zouden verfpreiden ; van de zulken die ongemeene vermogens daar toe ontvangen hadden; en die van de kracht Gods, en van den Geest van Jezus in hen , zeer overvloedig getuigenis gaaven. Zo dat alle die gevoelens my behooren te bezielen , welke ik my nu als gepast kan vertegenwoordigen, byaldien ik in eigener perfoon het byzyn genoot van een of meer dier zeldzaame mannen, aan welken als dienstknechten van Jezus zo veel heeriyks en uitmuntends, ook in aarde vaten en met fommige zwakheden gelyk aan de onze, was toegevoegd, op dat in alles de heerlyke werking Gods en het welbehaaglyke van zynen wil aan allen openbaar worden, en tot aan het einde der wereld over bygeloof en zonde zou zegepraalen. § 7. Het heeft by veelen eenen genoegzaamen trap van waarfchyniykheid voor zich , dat Apostel Joannes (anders zulk een gemaklyk Schyver) van plato, van philo, of eenigen der Leerlingen uit die Schoole, ontleend hebben de benaaming van a»j,m of het Woord; pasfende die uitdrukking toe op Jezus in eenen zin, alzo door niemand der overige Heilige Schryvers gebezigd ; dewyl Luc. I. y. 2. en Hebr. IV. y. 2. daar toe zeer te onpas door fommigen gebragt worden. Zal ik evenwel van de gemeene Jooden gelooven kunnen , dat zy met eenige dier denkbeelden gemeenzaam zyn geweest ? Dit toch zal nie-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 33! niemand beweeren. Dus was hier zekerlyk geen fchikken naar Volksbegrip: — zo al iets, veeleer een fchikken naar de begrippen van fommige Geleerden. — En v/at zal dan hier uit te befluiten vallen ? Dat Joannes met het bezigen dezes woords beademt hebbe al het byster onverftaanbaare van philo, die misfchien zich zeiven even min begreepen heeft als hy onverftaanbaar is voor anderen, daar 's mans herfenen alomme, waar het op. juist denken aankoomt , zo fchriklyk ver van huis zyn ? Of zal men 'er niet veel eer uit moogen opmaaken , dat Joannes het gebruik dezes woords, offchoon te vooren nooit gebezigd , zeer gepast vondt om 'er tot het geen hy aangaande Jezus zeg.gen wilde , gebruik van te maaken ? Zo zal dan de vergelyking van alle gezegden , die hier op kunnen flaan , de waare betekenis dezes woords, zo als het by Joannes werdt opgevat, moeten daarftellen , of ook wel misfchien 'er ons voor altoos onzeker van laaten. Hoe veel gewichts men hier aan ten allen tyde, meer dan noodig was, gehangen hebbe, en welke gevolgen ook ter fcheuring 'er uit zyn voortgevloeid, leert de Kerklyke gefchiedenis ten overvloede. . Dat 'er in den ftand, tyd en verkeering van Joannes gelegenheid en aanleiding geweest zy, om zich zo gelyk hy gedaan heefc wegens Jezus uittedrukken , kan wel nie^ mand loogenen, zo dat men daaromtrent aan de voorbieden van grotius voor het Euangelie van Joannes wel zyn zegel hangen moet; en ook de ervaarendheia* Tt 2 in  332 de euangelische prediking en geschriften , in de Platonifche Philofopbie en de fchriften der Kaï> balisten grootlyks toelichte de reden, waarom de Heilige Schryver zich van zulke benaamingen bediende. Doch hoe weinig hy voorts met hunne droomeryen inftcmde en dezelve overnam, maar veeleer, met behoudenis van zekere woorden dezelve tegenfprak, en daar toe opzetlyk arbeidde, moet een ieder gewaar worden, die maar de aantekeningen van den zelvden geleerden Man over het ïfte Capittel van Joannes gelieft intezien. * » His omnibus ( zegt hy daarom te regt) occur- „ rendum videbat Joannes , ne post futura tetas in„ certo opinionum fluctuaret, pracipue Gnofticis , 5, qui inter fuos iEonas nominabant, item „ item pd*ayt\ni & trurtif», qu.£e omnia nomina etiam apud „ Proclum ad Platonis Timjeum invenias. Jugulatur „ & hic Gnofticorum fomnium &c." Voeg hier by we ts te in in zyn Voorreden : „ Satis porj, ro manifeftum est, Joannem non eo unice Confilio„ fcripfisfe EuangeMum ut, qure ab aliis in vita Christi n enarrarida prceterita fuerant, adderet; fed imprimis „ etiam, ut erroribus tune exortis obviam wei &c" „ qiuefi comparentur cum iis, qu?e Carpocrates, Me„ nander, Cerdo, Saturninus, Bafilides, Valentinus & „ Marcion , de angelis & ceonibus, inter quos erant „ Charis, Alethea, Monogenes, Logos, Zoë , item de „ Christo non vere fed mimi pasfo tradiderunt: fatis „ manifeftum est, Joannem fuam doótrinam Hts ita op* „ poijere utloquendi formulis apud illos receptis utatur. S. 8.  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TïD. 333 §. 8. Bekend ondertusfchen is het, hoe de grond zelfs van alle deze over genoom en bewoording, door anderen geheel in twyfïel wordt getrokken , en alzo nog veel minder eenige aantyging van fchikking naar de heerfchende Voïksdwaalingen,' in dien ongunftigen-zin waar in dit gemeenlyk verftaan wordt, kan worden goedgemaakt. Zie .onder anderen d. j. c. doederlein In- ftitut. Theol. Christ. p. 322. „ Sunt" (zegt hy) qui vocem **** e Platonis fchola vel Philone repe„ tant atque illuftrent, fatis refutati a Bruckero , in „ Hist. Phil. erit. T-1- P- 635. & III. 331. obliti fane „ fimplicitatis Johanneae & temporum rationis, quae , „ permixta .cum Platonismo religione Chriftiana, dep mum patres aufos fuisje docet, ^ Johannis cum xoya> Platonis componere. — Alii e Gnofticorum re' centiorum fyftemate illuftrare conati vocis ufum., ad„ verfarios habuere graviffimos C. C. Tittman de Vestïgiis gnofticorum in N. T. fruftra quasfitis Lipfia? . Liceat unum addere : Quisquis johannis diétioni paululum adfuetus , legerit frequente? formulas £«u 4>«f, fponte intelliget, eas commode verti autor vitte , autor veritatis , ac lucis ( vide C. 1. 4, 5- ö. 17, 3.) quomodo itaqu By zou het eeuwige leven geeven ! —— By zou uit de dooden opwekken! —■ By was daarom de op- Vv 2 ff au.  34C DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, ftanding en het leven ! Niemand kon tot den Vader koomen dan door Hem ! Hy zou tot dezulken , die op valfche gronden gemeenfchap met hem beweerden, zeggen : Gaat weg van my gy die de ongerechtigheid werkt! . Hy, de wonderdaadige Man, die nu reeds zo veele hartsgeheimen toonde te weeten, zou eenmaal het gerichte Gods houden, en moest alzo gerekend worden alle die daar toe vereischte hoedaanigheden te bezitten, waar in het gemoed ten dezen aanzien zich zo diep verdenken kan ! §. 8. De andere byzonderheid beftaat hier in, dat Jezus fomwylen in openbaare en duisterer gefprekken, doch meest in de nadere onderhandelingen met de Discipelen , van zynen dood gewaagde met bewoordingen , die allen aandacht verdienen , en die deze gebeurtenis voordraagen als iets, 't welk plaats moest grypen, en waar aan hy van zynen kant zich niet onttrekken moest, zo anders het plan dezer bedeeling nu tot ftand koomen , hy de heerfchappy over de welmeenenden aanvaarden , en hun al het van God toegedagte goed geworden zou. Hier toe behooren veele gezegden , dat Hy als de goede Herder zyn leven zetten zou voor de fchapen y zich zeiven geeven zou voor het leven der wereld ; tot een rantzoen voor veelen (wat ook AUrPo, hier betekene)—het gezegde naderhand tot de Emmaüsgangers dat Hy alzo in zyne heerlykheid moest ingaan. De vergelyking zyner verhooging met iets gelykfoortigs, aan de zo zonderlinge gefchiedenis der  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 34! der opgerichte kopere (lange. En eindiyk de woorden by het houden der Paaschmaaltyd : myn lighaam dat voor u verbrooken, myn bloed dat vergooten wordt tot vergeeving der zonden ; woorden, die of op Jezus eenen alleenpasfenden zin hebben , of die anders geheel niet wanluidend geacht moeten worden in den mond van elk martelaar voor de waarheid , wiens dood eenig goed bevordert. §. 9. Uit dit alles blykt zo ik meen aan de eene zyde wel, dat het oprecht christelyk geloov vroegtydig geheerscht hebbe by veelen , die zich in alles" op de toegezegde vergiffenis, zonder iets meer van Jezus te weeten , verlieten ; maar ook van den anderen kant, dat byaldien wy niets meer dan de Euangelien in handen hadden, het fterven van Jezus dan toch altoos eene gebeurtenis zou zyn van veelerlye onuitlegbaaren navraag. Hier moet toch een duidlyk verklaarde wil Gods geweest zyn, om de boosheid nu zelfs door geoorloofde middelen niet te ftremmen. (Zonder dit zou ik het gaan naar Gethzemane , alwaar hy wist dat de booze Judas hem zou zoeken, zo min als het ftilzwygen in den Raad en voor Pilatus voorbeeldig of navolgbaar durven noemen). En waar toe dit gebod ? op dat dit fterven de gepredikte leer zou bevestigen ? Maar is één enkel wel bevestigd wonder niet ongelyk overtuigender? en wordt van hier de waarheid der christlyke leer wel ooit aangedrongen in de Heilige Schrift ? Was het, om door de open- Vv 3 baar"  S42 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, baarheid des doods, de opftanding heefefc te maaken ? Hier mede zou eene verryzenis in de tegenwoordig- heid des ganfchen volks wonder wel ftrooken ■ , Of eindelyk om Jezus zelv in de toegefchreeven heerfc'iappy te vestigen ? Daar deze heerfchappy minder zyn genot, dan 's menfehen heil bedoelt, zou alzo dit fterven , voor een ieder die eenig belang ftelt in het geen Jezus verrichtte, reeds zeer gewichtig worden. ö §. 10. Zo weinige fpooren , als wy tot dus verre vonden van de overbrenging der begrippen wegens de gebruiklyke Offerhanden op de gepredikte Leer der Zondvergiffenis, even weinig ontmoeten wy iets dergelyks in dat verhaal der Apostolifche reizen en bedryven, 't geen Lucas in zyn tweede Boek heeft nagelaa, ten. Het denkbeeld van een verheerlykt Koning , van een Vorst des levens, van een Heer der heerlykheid , die nu gemachtigd was om alles goeds te vermenigvuldigen over zyne' gunstgenoot^, welken God tot eenen Heer en Christus gemaakt hadt, en die m m het bezit getreden , die na zynen dood en hemetart verhoogt was tot dat koninglyk beftuur, waar van oudtyds zo veel was gefchreeven; dit, en dit fchier alleen is het heerfchend denkbeeld 't geen wy alomme zien doorhalen Het op nieuw herleezen van het ganfche boek der Handelingen , zal elk zo ik meen hier van zichtbaarlyk ovemygen kunnen. Hun die Jezus naam aanriepen, zich lieten doopen, en waar- lyk  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. g^g ]yk geneigd waaren zich ter onderhouding van zyne leer te verbinden , werdt vergeeving , uitwisfehing,, of afwasfching der zonden beloofd ; zy zouden behouden worden van het verkeerd geflacht; zalig worden met hun huis. Deze naam was de eenige onder den ganfchen hemel om zalig te worden ; een iegelyk die gelooft zou alzo vergeeving der zonden ontvangen in zynen naam ; en 't moest een ieder bekend zyn , dat door dezen vergeeving van zonden verkondigd werdt, en dat van allen waar van men niet kon gerechtvaardigd worden (geene vergiffenis erlangen) door de wet van Mofes, door dezen een iegelyk die gelooft gerechtvaardigt wordt. — Gelyk de Discipelen van Jezus geduurende hunnen omgang met hem veelal toonbeelden zyn van alle Joodfche begrippen , zo zien wy ook uit al het befchouwde , dat nooit eenig Jood zich aan de Euangelifche prediking ftootede, uit hoofde van de afwezigheid van een zeker iets , 't geen geacht kon worden de plaats eener Offerhande te vervangen. Laat ons nu de gedagten eens naar eenen anderen kant wenden. §. ii. By alle toen bekende volken waaren te dier tyden Offerhanden gebruiklyk in den openlyken Eeredienst, {trekkende niet alleen ter bekooming van voorloopige gunst en veraangenaaming , zo als de gefchenken by de nadering tot de Oosterfche Vorften , maar ook ter vergoeding of boetdoening voor gewaande of we* zenlyke misgrypen. Over den oorfprong. en de on* uit-  DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, uitlegbaare algemeenheid dier inrichting verwondert zich zekerlyk een ieder in de gefchiedenis des menschdoms. — Byaldien de Joodfche Offerhanden even zeer het werk van enkele inbeelding en eigen verkiezing geweest waaren als onder alle de Heidenen, is het zeer vermoedelyk dat de Apostelen zich 'er nooit op eenige wyze mede zouden bemoeid hebben. —— Zo lang ook iemand al het Joodfche dezen aangaande voor menschlyke uitvinding gelieft te houden , zal hy niet kunnen nalaaten tegen veele uitdrukkingen in de Apostolifche Schriften eenen geweldigen tegenzin te verneemen. • Dan de Jooden in 't gemeen, zo ver ze eenigszins Godsdienftig waaren , en dus ook de Apostelen , hadden alle reden om de zaak anders intezien. Zy ge¬ loofden te regt, dat aan 't volk van Israël, 't zy van wege deszeivs geaartheid, 't zy om andere redenen, die befchreeven Offerdienst was opgelegd, en dat deze by het zedelyk gedeelte ook niet moest verwaarloost worden , zo lang hun geene nadere Godlyke last •toeftraalde, §. 12. By de oorfpronglyke verordening van dezen dienst was fchier geene de minfte opening gegeeven, wegens de eigenlyke redenen dier vastfteilingen. Ook in later tyd was hier over weinig met duidlykheid gehandeld. Het volksbegrip desaangaande zal dus wel nooit verder gegaan zyn, dan dat dit alzo gcfchieden moest. Hun die'er de ganfche Religie in fielden, was reeds voorheen door de Propheeten geleerd, hoe fmaad-  vergeleeken met de volksbegrippen van dien tyd. 345 fmaadlyk zulk eene gedagte waare voor hem, wien alle de beesten des velds toebehoorden , en die hun afvroeg , of hy ftierenvleesch eeten of bokkenbloed drinken zou ? zo dat ook het Gode ten aangenaamen en welriekenden reuk in eenen letterlyken zin by elk nadenkenden moest wegvallen. —- Men kan ook waarlyk de Apostelen bezwaarlyk te last leggen, dat zy dezen ' laagen volkswaan zouden begunftigd hebben, daar zy van dat alles veeleer fpreeken als van eerfte beginfelen, als van dingen die niet goed waaren, geboden daar zy niet by leeven zouden enz. s §. 13, Van zelve koomen wy dus tot de vraag: hoe de meer bedachtzaamen onder de Jooden over die vroegere handelingen Gods peinsden ? welken navraag zy 'er over deeden, en welke begrippen zy deswegen koesterden ? Dan ook hoedaanig is hieromtrent de gefehiedenis der Joodfche Geloofsleer ! Ontdekt men daar fpooren , als of vergifenis zonder offerhande onmooglyk geoordeeld, of deze daar toe noodzaaklyk geacht werdt ? Heerscht daar eenig denkbeeld van offerhande als betaalprys, die aan het zondige evenredig was en uit eigen aart de fchuld vernietigde ? ■ Te vergeefs flaat men hier toe zelfs alle de Rabbynfche plaatzen na van laateren tyd, door wetstein zo tot verveelens toe aangehaald. By josephus ont* moet men de Offerhanden geheel niet in zulk een licht. — En zy die zich verpynen om de'zo verwarde Godgeleerdheid van philo te doorgronden, ftaan zeer ver- X x won-  34Ö de euangelische prediking en geschriften, wonderd, van geduurig de hoofdzaaken, waar over hy fchryft, uit het oog verlooren te zien , in de allervreemdfte allegorien rondgeleid te worden, en onder dat alles gezegden te ontmoeten, welke hem althans niets aanftootlyks zouden hebben doen vinden in de leer van Gods ruimfte vergeeflykheid ook zonder eenige bloedvergieting. — Ten meesten nutte plaats ik hier eenige aanhaalingen, volgens de Latynfche Vertaaling van mangey. Van het Joodfche Volk fpreekende zegt hy Vol. Ik p. 15. „ Gens Deo gratiffima, „ quippe qua* mihi videtur vatum ac facerdotum mu„ nus agere, in ufum totius generis humani." Gelyk dus ook in de Verhandeling over het Offer'van Abel en Cain : „ Quod omnis fapiens Stulti eft redemptio, „ on w «« zicht van zulk een fchryfftyl als wy thans aanduiden, wel eenige gedeelten kunnen zyn overgenoomen, en dat 'er echter over het geheel een verbazende afftand met den gemeen gebruiklyken fleur plaats kunne grypen? -—. Geiykftaande gevallen kunnen zeer wel met eene goede keuze zyn bygebragt. Bedenkingen wegens vroegere gezegden kunnen zich wel ter fnede, of ook wel eens min gelukkig vertoond hebben voor den geest des fehryvers. — Hy kan dit alles ter nedergefteld hebben met de gewoone termen , van zo zegt de •Schrift. Zegt de Schrift niet ? - Hier in is vervuld, Dit is gefchied op dat vervuld worde &c. Maar zal dit alleen een rechtmaatige grondflag kunnen zyn, dat men hem daar om den lak zou kunnen aanwryven, dat hy in ■  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 3^ in 't algemeen gelyk gefteld moet worden met de lompften en onkundigften der geenen by wien het gezond verftand doorgaans zo geweldiglyk ontbrak? — Zon* der voor als nog in eenig nader onderzoek te treeden , mag men echter wel verzekeren, dat zy allen, die den Joodfchen redeneertrant in dezen met regt verachten, genoodzaakt zullen zyn toeteftaan, dat de fchriften des N. Testaments, ook van dezen kant lichtlyk te onderkennen zouden zyn, als verre weg de uitnemendfte en minst befmette, indien dezelve eens by toeval, en zonder dat derzelver inhoud ons voorts bekend was, voor ons lagen, verward onder eenen hoop van zulke boeken als Philo, Hermas en foortgelyke met eenen ftapel van Rabynen. §. 5. Bekend is het hoe alle redenaars en opflellers oudtyds gewoon waaren, zekere Verfen van homerus of andere bekende Schryvers of Dichters te pas te brengen , zich daar op te beroepen, of 'er ter verfraaying des verhaals of voorftels gebruik van te maaken. — Bekend is het niet minder, hoe by de Apostelen zelfs nu en dan voorkoomen zekere fpreuken van Heidenfche Dichters, en hoe men ook hedendaags niet geheel afkeerig zy, om het eene geval der gefchiedenis dikwyls in eenig voortloopend gefprek met andere te vergelyken. Even zo ook zal niemand kunnen loogenen dat de Schryvers van het N. Testament de vroegere zaaken dikwyls met de volgende faamengezet, en dat zy alzo met de woorden hier in is vervuld, dit is geZz 3 fchied  3^6 de euangelische prediking' en geschriften, Jchied op dat vervuld worde fomwylen ook in hun-eigen begrip naar den gewoonen trant van fpreeken niets meer bedoeld zullen hebben, dan: Hier op /laat; Hier by laat &ich denken aan; Hier van kan men'zeggen met de woorden van dezen of dien Propheet; alles met eene verfchei-denheid in de uitdrukkingen, zo geweldig, dat deze zich van vooren naauwlyks laat bepaaien, en men ter verkryging van het regte begrip diesaangaande diene doorteleezen het keurige werk van surenhusius ■/3 dat, zo lang men zich het denkbeeld van enkel menfchelyke fchranderheid of geestvervoering, die in het toekoomende toch altoos zo ftekeblind is, niet laat ontwringen , — z0 lang men, of van vooren uit den aart der Joodfche bedeeling hieromtrent niet meer Godlyke medewerking en toefpraak gelieft te erkennen, — of zo lang men van agteren door de handelwyze van Jefus niet verkiest hooger opteklimmen;— zy allen, die dus gefield zyn, dan zekerlyk nooit eenigen fcbynbaaren. famenhang, in dingen die er met geene mooglykheid voor vatbaar zyn, vinden zullen. — Al dat Joodfche moet hun niet alleen dwaasheid toeichynen. Maar ook Aaa ]Q'  £*70 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, j Jefus, die zich met al deze droomerye zo zeer bemoeide, moet hun noodwendig in hun eigen geest te voo'ren koomen, als iemand , wien men , met alle wysheid welke men hem voorts gelieft toetevoegen, dit volgende met alle Regt zou moogen te gemoet voeren : „ De berokkende Dood, het Lyden althans „ uwer Apostelen, was voor verre het grootfte ge„ deelte uw eigen fchuld. Het duidlyk en byna on„ vermydbaar gevolg van uw eigen dwaas beftaan. „ Gy wildet toch voorzeggingen te baat neemen, die „ geheel geenen grond hadden en dezelve als eeni„ gen fteun aangrypen. Maar ziet! Die verdwaasden, „ met welken gy u op den weg begaaft, begeerden „ volgens dezelve een doorluchtig koning, een Mo„ narch in den aardfchen zin; geheel niet zulk een 5, verachten als gy en de uwen waart: Daarom 5, hebben zy u wedergemeeten met dezelvde maate „ waar mede gy hen toedeelde. — Of mogten zy zich niet even goed als gy vasthouden aan hunne „ uitleggingen in zaaken , waar van eigenlyk geene „ verdere verklaaring kon gegeeven worden dan de „ loutere inbeelding ? Alles was toch inderdaad een ,, wasfchen Neus, die zich liet kneeden en fatfoenee„ ren naar welbehaagen. En waar zal de reden zyn dat zy hier hunne eigen verkiezing niet zo „ wel mogten volgen als gy de uwe? § 8. Zulke Christenen daarom , die zich zeiven niet ten geweldigften voor 't hoofd willen ftoo- ten,  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 371 ten, en hun eigen geloof zeer belachlyk en onverdedigbaar willen maaken, zullen het met de redelyke Jooden van alle- tyden daar in eens zyn, dat 'er doorgaans eenig wonderbaar beftuur Gods, fchoon op veelerlye ons niet geheel bekende wyzen afgewisfeld, hebbe plaats gehad over het Israelitifche Volk; waar door , zo ter opbeuring en aankweeking van hoop onder de vroegerleevenden, als ten nutte der nakoomelingen, in veele beloften Gods van vroege tyden af tot aan de laatere, met meer of mindere blykbaarheid van verre doorfcheen zekere bedoeling des Almachtigen, om in toekoomende tyden door eene wonderbaarlyke verheerlyking zyns naams in Israël, aan het zelve niet alleen herftel en meenigerlye heil te fchenken, maar ook alzo de overige volken te verlichten en zyne kennis en dienst uittebreiden en te vermeerderen óver de ganfche aarde. — Wordende dit alles gefchetst met eene verfcheidenheid van digterlyke beeltenisfen, of ook wel van zeer veel betekenende uitdrukkingen, welke het gemoed tot veelerlye nadenken persten en eene begeerte verwekken moesten , dat die tyd haastiglyk koomen en alzo elk by zynen leeftyd daaraan deel erlangen mogt. §. 9. Maar verneemen wy dan eenige eenpaarigheid nopens de byzonderheden, welke tot dezen indruk behooren , by ■ die Godvreezende Israëlieten waar van de kennis tot ons is gekoomen, of die in volgende tyden geacht kunnen worden daar naar eenig Aaa 2 re-  de euangelische prediking en geschriften, ' redelyk onderzoek gedaan te hebben ? —— Hieromtrent kan men niet ficht eenig algemeen antwoord op- geeven. Beftemder bericht van Jooden zelve vinden wy wel fchier nergens dan in Matth. II. wegens de geboorte te Bethlehem. — Verbazend gering is dat weinige 't geen hieromtrent by Jofephus en Philo te vinden is. — Van den laatften hebben wy boven reeds gezien hoe hy alles t'hiris bragt tot eene fchielyke bekeering en omwending. — Over Deuteronom. XVIII. 15. zegt hy alleen. # Docet enim non defore pietatis „ verae cultoribus futurorum pnefeientiam , fed exori„ turum repente Prophetam quendam, qui vaticinetur, „ correptus numine, nihil de fuo dicens. (Nee enim ,, feit quid dicat, qui vere divinat, fed qiiidquid intus f, docetur, quafi alio dictitante profert)" —» Van de Jooden der volgende Eeuwen is het boven dien genoeg beweezen, dat de geleerdfcen hunner ook zeer dikwyls op veele plaatzen, door de H. Schryvers behandeld, het oog floegen, als behoorende tot zaaken, die van> hunnen oorfprong af gerekend eene nadere vervulling erlangen zouden „ Non autem ideo (zegt maimonïdes) ,-, defiderandt funt dies Meffise, ut multiplicentur fru„ mentum et opes; verum eos optarunt Prophetae et „ avide exfpeftarunt, obillam, quae tune futura est, }t bonorum Soeietatem , Converfationcra probam , et „ Scientiam, Regisque Juffcitiam et infignem Scientiam, „ gradumque quo ad creatorem fuum est propinquus, 5, ücüt ipfi dixit: Tu es Filius meus, Quodque tota »» ieXi  vergeleeken met de volksbegrippen van dien tyd. gijrag „ lex , fine faftidio , perturbatione aut coactlone fit „ prreftanda, ficut promifit Jeremiae XXI. 34."— Terwyl by anderen wederom aan de weeldrigfte verbeeldingen daaromtrent plaats gegund werdt, en by hen zaaken voorkoomeu, die men naauwlyks gisfen kan van waar zy ze gehaald moogen hebben, gelyk in fommige aanhaalingen by wetstein „Si videris equum alligatum „in terraIsraelis exfpeéta pedesMeffiae."— „ FiliusDa-* „vidis non veniet nifiingeneratione,qu£eaut tota plena „ est juftis, aut tota plena peccatoribus."— „ Si cuftodie „ rint IsraelitJe Sabbathum vel uno die uti decet filius Daldis veniet."— Over het geheel fchynen de aardsgezinden alleen te hebben gelet op dat geen', 't welk zy bemerkten,dat naar den kant van overvloed,van overwinning en zegen des Konings over de vyanden kon getrokken worden. — Terwyl de fchetfen van wederwaardigheid van een nieuw Verbond en de eenerlye dienstverfpreiding over de aarde geheel onbewerkt ge» laaten werden ; deze by eenige zeer weinigen maar bleeven hangen ; en deze laatften dan nog zeer in verlegenheid bleeven, hoe zy dit alles zouden fa> menknoopen,' zo dat van daar wel de gedagten van eenen nedrigen en van eenen anderen [aanzienlyken en luisterryken Mesfïas ontftaan kunnen zyn. §. 10. En waarlyk, wanneer men nu van agteren, zonder eenige vergelyking met het Christlyke, het ganfche oude Verbond voor zich legt , en zich zeiven rekenfchap wil afvorderen, hoe en wat men Aaa 3 na  DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, nu enkel als Jood zou moeten denken van alles, wat ingevolge der vroegere aanwyzingen nog te wachten ffcond, zo moet men erkennen, dat hier fchier zo veele hoofden zo veele zinnen zyn. Elke grondflag die men kan aanvoeren heeft zyne betwisters zo wel als voorftanders , onder die allen zelfs, welke eenpaarig toeftaan dat 'er zekere aanwyzingen daadlyk voor han* den zyn; wordende dit alles veroorzaakt, zo door het duistere van veele bewoordingen, als door de verfcheidenheid der leezingen, het weiffelende van den famenhang en wat dies meer zy. — Hier van is het gevolg geweest, dat fommigen, toegeevende dat de letterlyke en eerfte zin altoos eenige andere betekenis dulden kon, hunne toevlucht naamen tot een geestlyker en verhevener zin; geloovende dat men om dien verhevener zin altoos denken moest, wanneer maar zekere uitdrukkingen in het O. Verbond op den perfoon van wien ge- fprooken werdt niet volledig genoeg pasten. Deze wyze van voordracht ondertusfchen is door anderen als loszinnig onverftandig en raadzelachtig zeer geweldig beftreeden, eisfchende deze van hunne partyen dat zy de regelen zouden opgeeven, langs welke die verhevener zin uitgevorscht en bepaald kon worden, 't zy door ons, 't zy door de vroegere of laatere Hebreeuwen. Van hier dat men in alle gefchil over het Propheetifche zich meestal bemoeye om zich voor 't een of ander de« zer gevoelens, die nu als kunst termen geworden zyn, te verklaaren en dat ook een ieder naar dezen regelmaat,  ver geleeken met de volksbegrippen van dien tyd. 375 maat, alles wat 'er over voorgeffceld wordt, vroegtydig gunftig of ongunftig beoordeele. Onder de zulken , die den zogenoemden enkel letterleken zin alleen willen laaten gelden, moet men ongetwyffeld erkennen dat de Geleerde stinstra der wereld een uitnemenden dienst heeft gedaan, met uit het O. Testament eenen reeks van aanwyzingen te famelen, welke hy fragments wyze befchouwt, en welke hy meent dat reeds vroegtydig en regelregt een vry uitvoerig en bepaald begrip konden leveren van alles wat te volgen ftond. — Jammer mag men zeggen is het maar, dat de Apostelen zelve niet zyn voorgegaan met die verbeteringen, veranderingen , en ophelderingen, van en uit den GrondTekst , welke by den geleerden man zo veel fchynen aftedoen. Zo zouden zy althans zekerlyk den navolgeren veele moeite befpaard, en ons ook nu eene gewisfer overtuiging bezorgd hebben. § 11. Zou het niet wel doorgaans een gebrek zyn dat men in dit ganfche ftuk van vooren al te veel duidlykheid vereifcht of daar aan poogt by te zetten,— dat met het bewys daaromtrent al te krachtig en op zich zelv ftaande maaken wil; daar het misfchien alleen eene bykoomende overreeding moest voortbrengen, en daar het ook, naar my voorkoornt, alleen als zodaanig altoos door de Apostelen by het verrichten hunner wonderen, of het beroepen op dezelve, werdt aangevoerd of voorgefteld (*)?—- Be- (*) Hoe gaarne zouden wy niet wenfchen zulke aanfpraa&en afzonde*-.  2*6 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, Bedenkt men in dezen wel genoeg, dat volgens den aart der Godfpraaken, dezelve noodwendig eene duistere zyde hebben, alleen een flaauw licht verfpreiden moesten, en dat als zoodaanig de Prophetie met de woorden althans van Petrus waarlyk mogt gezegd worden niet geheel van eigener uitlegging te zyn, maar zodaanig ingericht, dat zy zeiven, die ze voortbrachten, veel te onderzoeken en te vraagen hadden, wegens den tyd en wyze, misfchien wegens den eigen zin zelve, waar in de dingen die zy aankondigden, den Mesfias zouden overkoomen. — Wenfchelyk, dunkt my fteeds, waare het ten allen tyde geweest,dat zy, die over deze onderwerpen gefchreeven hebben, eerst den aart der Voorzeggingen nader hadden leeren kennen uit dat geen, 't welk geheel bepaald en op zich zelve te zeggen valt nopens de Prophetien van het Nieuwe Testament, dewyl zy hier uit geleerd zouden hebben, de meer beftemde en waare hoedaanigheid der aanhaalingen uit het oude. Ik verbeelde my dat het nuttigheid hebben kan myne gedagten hier omtrent wat uitvoeriger voortedraagen. §. 12. In het N. Testament dan vind ik vooreerst zekere ongemeen klaare en allezins verftaanbaare toezeggingen van aanftaande gebeurtenisfen, waaromtrent ge- derlyk en op zich zelve te moogen leezen , als 'er op drie onderfcbeiclen Sabbathen te Thcsfalonica in de Joodfche Synagoge gefchieden Handel. XVII. 2.  VERGELÊEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 37^ geheel geene misvatting plaats kan grypen. — Zo lees ik dat Jefus ftellig zynen dood en opftanding voorzeide, met aanwyzing van zeer naauwkeurige byzonderheden. Ziet wy gaan op naar Jerufalem &c. —— In den zelvden trant was het tot alle de discipelen : dat zy aan den meester geërgerd worden zouden: —- dat één van allen (naderhand bepaaldlyk Judas) hem verraden , ■ dat Petrus in dien zelvden nacht van 's Hei- lands overgaaf hem driemaal zou verlogenen. — Soortgelyke voorzegging ontmoet men wegens de voorbereiding tot den Paaschmaaltyd. Wegens de vervolgingen welke de Apostelen te wachten zouden hebben, &c. Van welke, gelyk men klaar bemerkt, fommige allezins van dien aart zyn, dat ook de vervulling, van de faamenloopende geneigdheid de vrywillige handelingen en dofheid der perfoonen,die 'er in betrokken waaren, af moest hangen. §. 13. Behalven deze echter vind ik ander fooit van voorzeggingen, welke ik niet minder zeker moet toeftaan dat op de volgende gebeurtenisfen vanjefus dood en opftanding floegen, hoe zeer ik ook de onmooglykheid, de volftrekte onmooglykheid gevoele om iemand van vooren en uit den faamenhang des gefpreks klaarlyk te kunnen bewyzen dat dezelve hier op doelden.—■ Dit is het geval volkoomen by de faamenfpraak van Jefus met de Jooden toen hy zeide: breek deezen tempel af en in drie dagen zal ik denzei ven opbouwen Joan. JI. 19, alsmede met de gelykenis wegens de Landlieden, Bbb die  2*8 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, die den tot hun gezonden zoon des Landheers, na veele andere kwellingen aan de dienstknechten, doodden Matth. XXI. 33. In de eerfte dier toefpraaken merkten ook de discipelen zelve niet wat de fpreeker wilde. Zy worden ook over hun misverftand niet berispt. • Dit doet althans allen grond wegvallen van het vermoeden, dat hier beflisfende gebaaren by plaats greepen , welke het kwaalyk verftaan moedwillig en ftrafbaar gemaakt zouden hebben. Waarom kon de letterlyke zin aldaar niet deze zyn: Dat het wonderdaadig herftellen en weder oprichten van het Tempelgebouw werdt aangebooden ten teken van Goddelyk gezag? — of was dit op zich zelve voor onmooglyker te houden dan het reeds betoonde doen herleeven van eenen dooden ? Kan men in de laatst bygebragte plaats Matth. XXI. 33. &c. de gelykenis niet voor zeer volledig houden, of fchoon de zelve geheel geene aanftaande gebeurtenis bedoelde en enkel zeer onwaardige Landlieden voorftelde? — Myns bedunkens lyden deze bedenkingen geene tegenfpraak. ■ Welk Christen echter kan zich onthouden, om op het voetfpoor der Apostelen te gelooven , dat Jefus in beide die voorvallen de aanftaande gebeurtenisfen zynent wege op het oog hadt, en dat hy 'er zyne bewoordingen voorbedachtelyk zo naar inrichtte, hoe weinigen hy ook verwachten kon dat daar op byzonder letten en ze als voorzeggende zouden aanmerken? Het fchynt hem genoeg geweest te zyn, by aldien eenig duister voor-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 379, voorgevoel, eenig gisfend gepeins, wat zulke uitdrukkingen al bedieden mogten , daar door by fommigen maar gebooren werdt, en zy hier uit naderhand bemerken konden, dat dit wezenlyk floot op het gebeurde, ■ als vooraf aan hem niet verborgen geweest zynde. — Ontmoeten wy niet daaglyks in het burgerlyk leeven iets gelyksoortig , 't welk wy door zekeren faamenloop van zaaken naderhand begrypen, te moeten 't huisbrengen tot iets, dat ons voorheen duister was, daar wy evenwel van verre naar gisten en waaromtrent wy den reg- ten fleutel wenschten te vinden. Ten voorbedde diene het volgende. — Met eenen geoeffenden Godgeleerden was ik fints eenigen tyd meermaalen in gezelfchap. — Hem heb ik ftellingen hooren voordraagen, gefprekken hooren levendig houden en vraagen hooren opperen, die zeer wel plaats hebben kunnen krygen in zynen geest, offchoonhy van uwe tegenwoordige vraag geheel onbewust geweest zy; bffchoon ook de gedagte nimmer by hem opgekoomen mooge zyn om daar over by u eene verhandeling in te leveren. De famen- voeging veeier afzonderlyke trekken doet het my echter eene hoogstwaarfchynlyke gisfing worden, dat hy zich onder de tegenwoordige mededingers bevinden zal. — Myne conclufie kan zeer ongewis zyn, en ik moet het allezins gewonnen geeven, dat hy eigentlyk' niets gefprooken heeft, waar door ik gerechtigd ben om het als zeker vast te ftellen. — Byna evenwel zou ik het durven voorzeggen. — En wanneer de uitkomst Bbb 2 het  380 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, het gegiste bewaarheidt (*), zal ik dan niet alle reden ter wereld hebben, om te gelooven, dat 'er in zyne geiprookene woorden reeds voorheen iets meer verborgen lag, dan die zelvde woorden naar eene letterlyke uitlegging konden gezegd worden aanteduiden, voor iemand, die zonder op deze gedagte gekoomen te zyn, alles hadt aangehoord? — Zal ik ook hier niet moeten toeftaan dat niet ieder gefprooken woord op zich zelve, maar dat alleen de faamenvoeging en overeenkomst van veele, myne fchynbaare onderftelling wettigde. — Nog eens, zyn alle redelyke uitleggers niet wel daar in eenpaarig, dat in de Antichristifche vervolgingen en gewetensdwang der laatere Eeuwen is vervuld geworden de voorzegging van Jefus: dat dit alzo onder de belyders van zynen naam gebeuren zou, zo als hy hier van propheteerde, en 'er gewisiyk op zag, in de gelykenis van het onkruid in den akker; in de daar in voorkoomende voordracht van fommigen, om al het onkruid uittewieden; en in zyn bevel om alles te laaten opwasfen tot den oogst. — Men neeme evenwel eens de moeite om zich deze gelykenis zo voorteftellen, gelyk dezelve Matth. XIII. 24—30 tot de Jooden werdt gefprooken, en zo als ze toen nog geheel niet verzeld ging van de laatere ophelderingen voor de discipelen f 36 &c. — En wie die 'er zo op peinst, zal niet belyden moeten, dat hy als Jood misfchien byfter verlegen (*) Gelyk gefcbied is; dewyl ik voorheen fchryvcnde, met dit alles den Heer P. van Hemett bedoelde.  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 381 gen zou geweest zyn om zelfs iets van ai dat gefprookene te vatten; zo dat hy 'er misfchien even min als de Apostelen eenige bedoeling, leering of faamenknooping in gevonden hebben, en gereed zou geweest zyn om aldus by zich zeiven te redeneeren : „ De voorge„ ftelde Landheer is in het menschlyke ongetwyffeld „ uitermaate dwaas. Hoe! Hy wil zaayen en inoog- ften en echter aan de noodige bearbeiding des- akkers „ zich niets gelegen laaten liggen! zyne dienaars heb- ben 't zekerlyk aan 't rechte einde, dat zy het on„ kruid niet in het wilde willen laaten voortfchieten. „ Daartoe immers waaren zy gehuurd, Hoe belachlyk „ waare het buiten dien op oogst te hoopen! — zön„ derling voorgeeven van den Heer, dat zy uit onkun„ de de tarwe mede zouden uittrekken! — Wist hy „ dan niet, dat ervaaren akkerlieden de noodige bedre„ venheid in dit werk geredelyk erlangen? waaren de „ zynen zo onkundig, dan voorwaar hadt hy eene zeer „ elendige keuze gedaan, en diende zich noodwendig „ betere dienstkechten,die zeer wel te bekoomen zyn, „ aan te fchaffen. En waar toch zal nu hier het „ tegenbeeld zyn eens Landbeers, die in het natuur* „ lyke zo onzinnig te werke gaat ? Hoe zal dit „ op God en Godlyke zaaken kunnen zien, en waar „ is hier iets welftandigs, dat ik aan den Almachtigen „ en alleen Wyzen op eefiigerlye manier zal kunnen „ toefchryven ? " 'tls thans de plaats niet dit alles optelosfen, of te toonen hoejefus ook hier de toehoorders voor het hoofd ftooten, het ftrydige des hemelfchen Bbb 3 ko-  go^ DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, koningryks met veele naar den mensch anders redelyke verwachtingen wilde doen gevoelen, en dezen Regel flaaven: van het enkel welvoeglyke of nuttige onder de menfehen geldt niet altoos het befluit ter beoordeeling van de wegen en maatregelen Gods, die verbazend verre daar van kunnen afwyken. Alleen zulk eene verplaatzing van ons zeiven onder de vroegfte toehoorders , zulk eene opwekking der vraag: „ Wat zouden „ wy by die woorden gedagt, welke bepeinzingen ons „ bezield hebben ?" en het vergelyken van alles met de welbekende voorvallen en gedraagingen van laater tyd zou misfchien veelen op den weg kunnen brengen, om zich het Prophetifche onder eene gansch andere gedaante te vertegenwoordigen dan het voorheen immer by hen was ingezien. §. 14. Nog verder gaat het dat wy in het N. Testament het gefprek vinden aangetekend van iemand, die met Jefus en zyn Euangelie niets in het minst op hadt, die zyn perfoon en leer zo vyandig was als zich fchier verbeelden laat, en dat deze evenwel aldaar gezegd word wegens hem gepropheteerd te hebben. •—- Ik bedoel de plaats Joan. XI. 49. alwaar wy gemeld vinden, hoe Cajaphas de Hogepriester in de vergadering zich .hadt uitgedrukt tegen die Raadsheeren, die met de zaak van Jefus reeds zeer verlegen begonden te worden en die gezegd hadden: „ wat „zullen wy doen, want deze „ mensch doet veele tekenen: Indien wy hem alzo „ laaten geworden, zy zullen allen in hem gelooven, „ en de Romeinen zullen koomen en wegneemen bei- » de  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 383 „ de onze plaats en ons volk " waar op Cajaphas hadt laaten volgen „ gy verftaat niets en gy overlegt niet, „ dat het ons nut is, dat één mensch fterve voor het „ volk en het geheele volk niet verlooren gaa." • Dit enkel als verhaal opgegeeven baart groote nieuwsgierigheid, dat wy de eigen woorden van Cajaphas,die wy misfchien maar in een kort begrip aantreffen, hier voor ons mogten hebben. — Dan zouden wy hem toch veele vraagen hebben te doen , waarom zyne amptgenooten, die immers de zaak met hem overleggen wilden , zo als onverftandigen en weetnieten door hem befchreeven verdienden te worden ? en wat hy toch wel meenen mogt met fterven voor het volk, 't geen toch op een verleider en bedrieger, waar voor zy Jefus hielden , niet meer pasfen kon, dan op den welverdienden dood van eenen Barabbas of anderen kwaaddoener. — Dan, dit aan eene zyde gezet zynde, de Euangelist voegt 'er nopens dien gegeven raad by „ en dit zei-. „ de hy niet uit zich zeiven , maar zynde Hoge„ priester deszelven jaars , propheteerde hy, datje» „ fus fterven zou voor het volk; en niet alleen voor „ dat volk , maar op dat hy ook de kinderen Gods „ die verftrooid waaren, zou byeenvergaderen."—,Woorden die wel verre van den H. Schryver onverhoeds als uit de pen te zyn gevallen , veel eer van dien nadruk by hem geacht werden dat hy 'er Joan, XVIII. 14. nog eens als met eene byzondere opmerking van gewaage. — Wat dan ? wilde Joannes verze-  384. m EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, zekeren dat Cajaphas hier in het beleid Gods eenig inzien gehad hebbe , zo dat hy het toepaste op Jefus al? eenen hoogbeminden des Almachtigen ? Hier voor fchynt weinige , zo eenige grond. -— Aanneemlyker is het volgende : dat onder het beftuur der Godlyke voorzienigheid de onzinnige raad des Priesters bevat werdt in bewoordingen , die tot zyn eigen oogmerk vry ongepast waaren, en die van den kant des Christens befchouwd zynde, als met zo veele woorden getuigenis gaaven aan de waare nuttigheden des lydens van Jefus. — „ Profani (zegt d. j. g. ro senmullr, Scholia in Euang.) „ id fieri dicunt 5J e£ f«vf9u quod aliquis Sponte facit, aliis non impel•„ lentibus — pp$*w«r igitur hic erit, dirigente Deo „ loqui aliquid , quod fimul aliam rem exprimit, „ alioque modo explicari potest. Dedit nempe a, Cajaphas confilium politicum , fed diregente Deo „ ufus est verbis , quibus firnul doctrina infignis de • „ Chrifto exprimitur." En zekerlyk iets van dezen aart mag te meer geloof verdienen, vermits Joannes anders veel minder bezigt de fpreekwyzen: op dat vervuld worde &e. en vermits hy zo gemeenzaam met Jefus was, dat hy als de byzonderfte deelgenoot zyner hartsgeheimen genoemd mooge worden. Hoe zonderling hier de Paraphrafe en Commentarie zy van semlePv, om zynen Aucteur als in alles geweld aan te doen, kan men zien in notis ad h. 1. r— Hoe verlegen moet men echter ook hier altoos bly- ven  VERGELEEKEN liarVbi VOLKSBEGRIPPEN vak dxzv TYD. 385 ven niet het directe bewys van vooren ? — Zo mag men dan indien de aanmerking van Joannes iets gelden mag , in den zelvden zin zeggen, dat Simeon propheteerde wegens veele der gebeurde lotgevallen van Jefus toen by tot Maria zeide: „ook een zwaard „ zal door uwe ziele gaan; want deze wordt gefield, „ tot een val en opftanding veeier in Israël," al waare het ook dat hy by deze bewoordingen geheel andere en nog zeer duistere denkbeelden , wegens de dingen die koomen zouden, voor zynen geest mogt gehad hebben. §. 15. Eindelyk nog wordt 'er in het N. Testament gewaagt van Prophetie door daaden. — Toen Jefus in de laatfte week zyns leevens te Bethania aanzat, koomt volgens alle de Euangelisten, Maria* de Zuster van Lazarus,.zy breekt eene flesfche met zalve boven het hoofd des gezegenden; giet van den Nardus ryklyk. uit over hals cn voeten, en verwekt daar door veelerlye gemoeds beweegingen by de aanwezcnden. — Jefus neemt daar uit gelegenheid om haar te verdedigen, en 'er verder bytevoegen „ Dit „ heeft zy gedaan tot eene voorbereiding voor myne „ begraavenis." — Onmooglyk is het niet geheel, dat Maria, die ten haaren huize zo veel hadt gezien en aangehoord, ook van de opwekking haars broeders en het daar by gefprookene getuige was geweest, in dezen tot eenig dieper vooruitzicht dan gemeenlyk, was doorgedrongen ; dat zy iets meer bedoelde dan Ccc en-  ggg DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, enkel eerbewys in den gewoonen zin. — Dit ecf!> ter in het onzeker laaiende, ftrookte het ganfche bedryf, waar toe zy zich gedrongen gevoelde, meei3 met den toeftand eens dooden dan met dien van een levenden. Daar nu Jefus wel ras een Lyk worden zou , waar aan die liefdedienst dan eigenlyk te pas zou koomen, zo fchynt, hy haarentwege als te willen zeggen: Hoe onmerkbaar voor anderen hier var* Se beweegredenen nu zyn moogen , hoe weinig zy zelve misfchien het gepaste hier van inzie, zo- verklaar ik echter dat haar hedryf Prophetisch is. Het is als eene daadlyke fchildery, eene onvoltooide fchets die U' nu wordt voorgehouden , om- te zien, om te gisfen, en zo gy 't kunt aanneemen, te verftaan, wat aan my haastig zal gefchieden. Daarom zal van haar en tot haarer gedagtenis gefprooken worden , overal waar het Euangelie zal verkondigd worden; zo dat gy als dan- zult moeten erkennen , dat hier eene beftuuring Gods hebbe plaats, gehad, om dit nu alzo aan my te laaten volbrengen: gy zult van agteren zien dat dit reeds een voorbeduidzel eene donkere aanwyzing was voor den diepdenkenden en alles veel overleggenden van 't geen 'er te volgen ftaat. ——- Is het zo gele» gen met gefprekken en gebeurtenisfen die geheel het N. Testament raaken, en omtrent welke het openbaar nodeloos is tot het oude eenig rugzicht te neemen; waarom moogen wy niet volftaan , waarom behooren wy zelfs niet den eigenften weg te betreeden en 'er ons me*  VERGELEEKEN k'èT de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 38^ mede te vergenoegen ten opzichte dier voorftellingen welke wy ontmoeten aangaande de vervulling der vroegere Prophetien in jefus ? Uit het naauwkeuriger beft udeeren althans hier van meen ik, dat men eerst de gronden en regelen der Prophetifche toepasfing, zodezelve voor ons volledig genoeg te vinden zyn, behoorde afteleiden, eer men zich veroorloofde om zonder deze voorbereiding terftond te willen vonnisfen over den aart van de overbrenging der oude Godfpraaken op ■het Christlyke. Het is hieromtrent althans geheel niet te verwonderen dat de zodaanigen vruchtloozen arbeid doen,die deruuwe fchetzen en onvoltooide ontwerpen des vroegeren tyds , welke flechts hier en daar de aanleiding tot een beter hoop verlevendigen moesten , willen veranderen in zeer helder lichtende fakkels, en onbedrieglyke wegwyzers, die dringende overtuiging moesten te weegbrengen by allen die ze gadefloegen, en die niet geheel onbeftaanbaar met zich zeiven wilden redenkavelen. §. 16. Eene andere hoofdzaak, welke by de overweeging des Prophetifchen woords gemeenlyk als geheel uit bet oóg verlooren wordt, en waaromtrent ik naauwlyks weet ergens de vereischte opmerkingen gevonden te hebben, is de vraag: Hoe is deze zaak van den aanvang der Euangelifche bedeeling af behandeld?—Hoe heeft Jefus zelve, Jefus in onderfcheiding van Euangelisten en Apostelen, zich over dit onderwerp uitgelaaten ? — En welke is hier de gefchiedenis Ccc 2 van  3Ö3 ÖE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, van dat onderzvys 't geen de Apostelen daar over genooten hebben? Deze vraagen zyn te gewichtig om 'er ons niet nog wat onderfcheidener by te bepaaien. g. Waare 'er in de daad a priori door de enke* le vergelyking des O. Testaments met zich zelve, eene volgens enkele redeneerkunde overtuigende fchets te vormen, wat 'er al in het characrer van den Mesfia» zou faamenloopen,. welke zyne lotgevallen, hoedaanig zyne leer, midsgaders de tyd en plaats zyner verfchyning, zyn zou, dan voorwaar fcheen ook niets voeglyker te verwachten, dan dat de Euangelifche prediking hier mede vroegtydig geopend waare. — Een voorafgaande geleerde, en wyze, of eenig perfoon-gelyk Joannes de Dooper, zou zeer gevoegïyk beftemd hebben kunnen zyn, omdit alles voor af te beredeneeren, en voor de toekomst des geenen die kooménzou, de wegen des Heere alzo voartebereiden, gelyk veelen dit werk (zonder op de latere, gebeurtenisfen te willen zien) naderhand ondernoomen hebben, teneinde de Jooden uit hunne eigen fchriften redeneerknndig vast te zetten, dat zy zulk een hemelfchen Leeraar verwachten moesten , als wy nu gelooven dat hun eenmaal gefchonken is. — Voor dat die perfoon zelve aanweezig was, zweegen immers nog alle die vooroordeelen, welke by en na zyne komst hier zo veel belemmering aanbragten. Alles zou, gelyk veelen het nu neemen, met gezonde criticq en beredeneering duidlyk zyn te bepaaien geweest. — Ten minften kan ik geene reden verzinnen waar-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 389 waarom Jefus zelve hier mede geenen aanvang zou genoomen hebben, althans voor zynejoodfche difcipelen, die hy zich tot zyn gevolg verkoos; waarom hy dan dit onderwerp niet dikwyls by der hand gegreepen hebben , en 'er trapswyze mede zou zyn voortgegaan — Hoe allerontwylfelbaarst intusfchen is het, dat deze methode, noch in het gemeen, noch in het afzonderlyk onderwys gevolgd zy? — Eene opmerking die reeds voor's hands doet vermoeden, dat deze ook nooit de eigenlyke weg zy die men hier te betreeden heeft, — vermits anders voor die Joodfche toehoorders , met welke Jefus en naderhand de Apostelen te doen hadden, niets eigenaartiger zou geweest zyn, dan hen ganfchelyk over te laaten aan deze op zich zelv ftaande vergewisfmg: zo en zodanig zal de Mesfias zyn, op wien Israël te hoopen heeft. Eene zaak die afgehandeld hadt kunnen worden, ook zonder eenig inmengzel van die andere vraag: Is deze Jefus nu die Mesfias, of hebben wy eenen anderen te wachten? Dit klaare bezef kan men' zeggen zou de uitvoering hebben kunnen hinderen , doch dit kon geen beletzei zyn geweest eenige jaaren vroeger. En wegens de tydgenooten-zelve denke men by dir alles, aan de toefpraak tot Petrus en de ovrigen, wegens de zo kort op handen zynde ergernis en vlucht. — Zulk eene kennis doet het onbezonnene niet geheel verdwynen. §.. 18. x\lle de Apostelen waar van wy eenige fchriften bezitten, zyn wel na het Pinkfterfeest zeer overCcc 3 vloe-  390 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, vloedig in meenigeriye overbrengingen, — van daar vinden wy wel dat zy die de Euangelien befchreeven, de een meer de ander min, by het verhaalen van 's Heilands levensloop, geduurige aanwyzingen doen op Prophetifche gezegden. Is het evenwel van deze laatften, de Euangelisten naamlyk, niet zeer merkbaar, dat zy gemeenlyk hunne eigen byvoegzelen ef aanmerkingen in dezen, van de eigen taal en bewoordingen des Zaligmakers vry zorgvuldig onderfcheiden.? — Merkt een ieder die iets weet te fchiften, niet vry fpoedig, dat in het verhaal van Jefus bedryven, hy als telkens de ingelaschte en laatere aanmerkingen der opftelleren, na Jefus verheerlyking, voor zich heeft; en dat 'er by het leven des Zaligmakers, in de gefprekken tot de zynen en de gemeene fchaare, doorgaans een gansch andere toon geheerschd hebbe, dan de uitgezondene Predikers naderhand aannaamen? Al wederom voorwaar een zeer inwendig blyk van die waarheid en oprechtheid die hen bezielde, dewyl de geest der verdichting den meester aan de Difcipelen ook hier in meer gelykformig zou gemaakt hebben. — Wel zetten wy 'er ons dan eens toe om uit de Euangelien voor een oogenblik weg te laaten, en als in onze verbeelding door te fchrappen , alle die aanmerkingen van Mattheus, Marcus, Lucas, en Joannes, waar in zy by hunne verhaalen voegen de woorden: dit is gefchied, dit zeide Jefus op dat vervuld zou worden &c. En wy zullen dan toch voor ons moeten hebben, dat af-  VEKGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. g^j. afzonderlyke *t welk Jefus zelve hier toe bygedraagen heeft en waar in hy de zynen is voorgegaan. §. 19. En hier zullen wy ons inderdaad verwonderen moeten over het weinig uitvoerige 't geen hier toe betreklyk kan gemaakt worden. De redeneeringen voorkoomende Matth. XXI. 42., Mare. XII. 35. Luc. XX 42. hoe de Mesfias en de Zoon en de Heer van David kon genoemd worden, zetten wy opzetlyk aan eene zyde, als iets dat eene meer algemeene aanmerking was , zonder voor als toen nog te toonen, dat dit op Jefus moest worden toegepast; en zullen dus alleen kortlyk doorloopen die weinige plaatzen, welke zich hier aan ons kunnen aanbieden. ■ Matth. XI. it 10—15 leezen wy, hoe Jefus van Joannes fpreekende zeide: „ want deze is het, van welken ge„ gefchreeven ftaat: ziet ik zend mynen Engel voor „ uw aangezichr die uwen weg bereiden zal voor u „ heenen, want alle de Propheeten en de Wet hebben „ tot Joannes toe gepropheteerd, en zo gy het wilt „ aanneemen, Hy is de Elias die koomen zou-: wie; „ ooren heeft om te hooren die hoore IV Matth XIII. 14. T5. voegt 'er Jefus wegens het fpreeken door gelykenisfen by: ,, En in hen wordt de Pro„ phetie van Jefaias vervuld: met het gehoor zult gy „ hooren en geenszins verftaan , en ziende zult gy „ zien en geenszins bemerken, want het hart dezes „ volks is dik geworden &c. Matth, XV. 7. en Mare. VIH. 6. ook nopens het ze- dm  gp2 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, denlooze des volks: „ Gy geveinsden , wel heeft Je* „ faias van u gepropheteerd, zeggende: dit volk ge„ naakt my met de lippen, maar hun hart houdt zich 5, verre van my," Matth. XXI. 42. Mare. XII. 10. Luc. XX. 17. By het voorftel van de fhoode huurders des wyngaards. „ Je„ fus zag ze aan en zeide: wat is dan dit, 't welk ge„ fchreeven ftaat ? hebt gy nooit geleezen in de fchrif„ ten? Hebt gy ook deze fchrift niet geleezen? De „ fteen dien de bouwlieden verworpen hebben deze is „ geworden tot een hoofd des hoeks. Van den Heere „ is dit gefchied en het is wonderlyk in onze 00» gen." Matth. XXIV. 15. Mare. XIII. 14. „Wanneer gy dan „ zult zien den grouwei der verwoesting , waar van „ gefprooken is door Daniël den Propheet ftaande in „ de heilige plaatze (in de plaatze daar het niet bes, hoort by Marcus) die het leest merke 'er op &c. Matth. XXVI. 24. „ De Zoon des menfche gaat wel „ heen gelyk van hem gefchreeven ftaat" (gelyk be,, flooten is) Luc. XXII. 22. y 3i- J5 Gy zult allen aan my geengerd worden in de„ zen nacht; want daar is gefchreeven: ik zal den her„ der flaan en de fchaapen der kudde zullen verftrooid w worden.'' y. 54. Tot Petrus en de ovrige Discipelen: ,, Meent „ gy dat ik mynen Vader niet kan bidden, en hy zalmy „ meer dan twaalf Legioenen Engelen byzetten : hoe „ zou-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 393 w zouden dan de fchriften vervuld worden, die zeggen „ dat het alzo gefchieden moet ? " y. 56. en Mare. XIV. 49. Doch dit alles is gefchied „ op dat de Schriften der Propheten vervuld zouden ,, worden.?' Luc. IV. y 16 &c. „ En hy kwam te Nazareth, „ alwaar hy opgevoed was, en ging naar zyne ge„ woonte op den dag des Sabbaths in de Synagoge, „ en ftondt op om te leezen. En hem werdt gegee- ven het boek des Propheets Jefaias, en als hy het ,, boek opengedaan hadt, vondt hy de plaatze, al„ waar gefchreeven was: De Geest des Heere is op „ my. Daarom heeft hy my gezalfd. Hy heeft my, „ gezonden om den armen het Euangelium te ver„ kondigen, om te geneezen die gebrooken zyn van „ harte, om den gevangenen te prediken loslaating en „ den blinden het gezicht, om de gevangenen henen „ te zenden in vryheid en te prediken het aangenaa- me Jaar des Heeren. En als hy het boek toege„ daan en aan den dienaar wedergegeven hadt, zat „ hy neder; en de cogen van allen in de Synagoge „ waaren op hem geflagen, en hy begon te zeggen; „ Heden is deze fchrift in uwe ooren vervuld." Waar op ook fchynt te flaan het foortgelyk antwoord aan de zendelingen van Joannes Luc. VII. 22. Luc. XVIII. 31. By de aankondigingen nopens het aanftaande lyden tot de discipelen, die ook by de andere Euangelisten voorkoornen, leest men hier onder- Ddd fchei-  394 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, fcheidenlyk. „ Ziet wy gaan op naar Jerufalem, en ,, het zal alles volbragt worden aan den zoon des „ menfche dat gefchreeven is door de Propheeten. Luc. XXIV. 25, 27." En hy.zeide tot hen, (de reizigers naar Emmaus) „ ó onverftandigen en traa„ gen van harte, om te gelooven al het geen de „ Propheeten gefprooken hebben, moest de Cristus' „ niet deze dingen lyden, en alzo in zyne heerlyk„ heid ingaan? En begonnen hebbende van Mofes en „ van alle de Propheeten, leide hy hen uit in alle de „ fchriften 't geen van hem was" (gefchreeven). y. 44 — 47. En hy zeide. ,, Dit zyn de woorden „ die ik tot u fprak als ik nog met u was, dat het alles „ moest vervuld worden wat van my gefchreeven is in „ de Wet van Mofes, en de Propheeten, en de Pfal- „ men. Toen opende Lly hun verfland op dat 5, zy de fchriften verftonden, en zeide tot hun: alzo „ is 'er gefchreeven en alzo moest de Christus ly„ den en van den dooden opftaan ten derden da„ge. &c. Joan. V. 39. „ Onderzoek de fchriften: deze zyn ;?,"het die van my getuigen. y. 46. „Indien gy Mofes geloofde, zoudt gy my J} gelooven, want hy heeft van my gefchreeven. Joan. VI. 45. „ Daar is gefchreeven in de Pro,„ pheeten: en zy zullen allen van my geleerd zyn. Joan. VIL 38. „ Op den laatflen dag zynde deir ,;, groote^ dag des feests ftond Jefus en riep: zeggen. • - de:  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. npg „ de: zo iemand dorst die koome tot my en drinke. „ Die in my gelooft, gelykerwys de fchrift zegt, ffcroo„ men des levenden waters zullen uit zynen buik „ vloerjen." Joan XII. 14. Kan.het eenigermaate twyffelachtig fchynen of Jefus by het ryden op eenen Jongen Ezel ook daar op zelve hebbe toegepast het zeggen: „ Vrees niet gy Dochter Zions. &c." joan. XIII. 17. By het wasfchen van de voeten der Discipelen. „ Ik zegge niet van u allen. Ik weet „ welken ik uitverkooren heb. Maar (dit gefchied) „ op dat de fchrift vervuld worde: Die met my het „ brood eet heeft tegen my zyne verfenen opgehee„ ven." Joan. XV. 24, 25. „ Indien ik de werken onder hen 5, niet gedaan had, die niemand anders gedaan heeft, „ zy hadden geene zonde; maar nu hebben zy ze „ gezien en beide my en mynen vader gehaat; maar dit gefchied op dat het woord vervuld worde dat „ in hunne wet gefchreeven is: Zy hebben my zon„ der oorzaake gehaat." Joan. XVII. 12". „ Vader die gy my gegeeven hebt „ heb ik bewaard, en niemand uit hen is verlooren „ gegaan dan de zoon der verderfenis, op dat. de fchrift vervuld worde." Joan. XIX. 30. „ Jefus dan den edik genoomen „ hebbende zeide het is volbracht." -§ 20. Wanneer wy deezen zo korten lyst nog* Ddd 2 maals  gQ6 de euangelische prediking en geschriften,- maals opmerkzaam overzien, leeren wy 'er dunkt my met gewisheid uit dit volgende, i. dat Jefus, naar gelang zyner overige reden geduurende zyne eigen omwandeling, de gemeene opmerking verbaazend weinige maaien gaande maakte op dat geen 't welk men van vooren uit de. Prophetien moest verwachten, en dat hy ook zeer weinig onderwys aan de Diseipelen daar over gewoon was uittedeelen • 2. dat hy echter zynentwege in die fchriften veele aanwyzingen onderftelde, welke nu door de bejegeningen van anderen aan hem bewaarheid zouden worden, en waar in hy den loop der boosheid en haare werkingen nu niet vermogt te ftremmen, noch zelfs allezins te ontwyken, drukkende dit bovenal zeer ongevergd uit in die laatfte uuren en benaauwdheden, waar in zich geene dubbel- ' zinnigheid of wereldfche bedoeling laat onderftellen, zonder zyn geheele charakter te bezoedelen, -j— 3^ Dat de Zaligmaaker in het onderwys na de opftanding hier over zeer breedvoerig gefprooken, hy zelve toen eerst als opzetlyk by der hand genoomen en daaromtrent in de Apoftolifche gemoederen moet ontftooken hebben eene verlichting, welke zy op veele plaatzen duidlyk te kennen geeven voorheen niet bezeeten te hebben, zich als 't waare fchaamende dat zy 'er de aandacht niet reeds vroeger ernftiger op gewend hadden. „ Heeft Jefus, vraagt hier over te recht de Heer Stinstra in zyne Nareden op het Il^e deel der 0. v. „ Heeft Jefus zelve hier niet beter geweeten en „ met  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van-dien TYD. g£* i, met de Jooden gedwaald; of heeft hy wel beter „ weetende zich flechts gefchikt naar Joodfche denk- „ beelden ? Dit kan men met geen fchyn ter we- i, reld inbrengen; naardemaal de Heiland hier niet be- zig was, met zyne wederpartyders, de Jooden, uit |; hunne eigen beginfelen te wederleggen, maar daar s, hy zyne leerlingen onderwyst en bevestigt in de ,-, gronden van dien Godsdienst, tot welks prediking ,, zy zouden uitgezonden worden. Zulk een on- derwys in dien tyd —— tusfchen de op- „ ftanding en Hemelvaart des Heere, moet men, — „ zo men dezen opregtlyk voor een Godlyken meesj, ter voor een Leeraar der waarheid erkent, — vastji, ftellen' dat in allen ernst en oprechtheid met alle ,, bondigheid * en kracht gefchied is. De Euan- gelist laat op deze woorden volgen: Toen opende j, hy hun het verfland, op dat zy de Schriften ver„ flondem Verflaat men deze, als men 'er meenin,, gen aan hecht, welke 'er niet mede bedoeld zyn? L,, Kan Christus gezegd worden der Apostelen ver* „ ftand geopend te hebben, Wanneer hy hun zulke „ ongegronde Joodfche vooroordeelen inprentte, en dus door zyn gezag hun yerfland nog meer toe„ floot voor het licht der waarheid?" Hoe vuurig zyn niet aller wenfchen dat het toen gehouden gefprek, zo als het na de opftanding werdt medegedeeld , voor ons uitvoeriger waare bewaard gebleeven ? Zy die de zaaken met ernst ter harte neemen treuD d d 3 ren  . gp8 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, ien over dit verlies, en zouden 'er veel voor willen opofferen. < Maar heeft dan de uitkomst zelve dit verlies niet eenigermaate vergoed ? Moeten die aanwy.zingen in de Apoftolifche fchriften, in alle die gevallen , welke niet zeer openbaar voor ftylverfieringen te houden zyn, moeten deze, zeg ik, ons niet doen denken: Hier hebben wy nu waarlyk de hoofdfom van dat onderwys, 't geen de verreezene Jefus heeft medegedeeld. Hy heeft hun toen op die gezegden en gedeelten der H. Schrift waarlyk geweezen, en hun die verklaaringen aan de hand gegeeven, waar van alzo veelen als regelregt geftaafd zyn met dien geest van Christus, die in de Apostelen woonde; hoe moeilyk het ons ook mooge vallen om alles nu zelfs nog geheel duidlyk te maaken. 4. Is 'er eindelyk in het ganfche beloop dier opklimmende onderwyzingen die wy vernaamen, niet ai wederom een duidlyke wenk, dat dit bewys nimmer op zich zelve ftaan moet; dat het geheel niet als een middel ter overtuiging des ongeloofs moet worden aangedrongen? Hoe geheel anders was hier alles, als met de wonderen, die de ongeloovigen overtuigen moesten. In de handelingen der Apostelen meen ik zal men ook zelden eenige redeneering over de. Prophetien kunnen bybrengen, waar in niet eenig wonder waar op zy zich beroepen konden was voorafgegaan, neemende hun buitengewoon Charakter te baate, om zich als juiste-verklaarders van het eertyds voorzegde voortedraagen. Met enkele woorden wilden  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 399 zy de ongeloovigen veeltyds alleen wekken tot dat nadenken, 't geen hen moest overlaaten aan het gevoel, dat 'er in de aangehaalde gezegden toch iets meer Lag opgeflooten, dan door de vroegere Schryvers, ten opzichte van zich zeiven of iemand der tydgenooten, kan bedoeld weezen; even gelyk Jefus in de Synagoge te Nazareth zich enkel vergenoegde met het gezegde van Jefaias voor te leezen, het boek toe te fluiten, alles aan de eigen werking des gemoeds over te laaten, en 'er by te voegen: heden is deze fchrift in uwe ooren vervuld. Gelyk 'er dan ook, zonder hier over te twisten met de tegenfpreekers, in de brieven aan de Christenen allerwege onderfteld wordt, dat zy het character der Schryvers en het onderwys, 't geen zy van den zo godlyk betoonden meester ontvangen hadden, wel eerbiedigen en 'er hun voordeel mede doen zouden. § 21. De gemaakte opmerkingen brengen ons nu zekerlyk tot twee zeer gewichtige vraagen, die nog wat onderfcheidener te beredeneeren ftaan. i. De eerfte is: Hoe zaf dan het bewys uit de Propheticn immer fteek kunnen houden, indien het zelve krachtloos is zonder den aangenoomen grondflag, dat Jefus zich betoond heeft een Godlyk Leeraar te zyn en alzo ook de geloofwaardige uitlegger der voorheen duistere gezegden in de voorzeggingen?" en 2. Ten anderen: Welke nuttigheid kan het aanbrengen, met dat oude, 't welk nu geacht mag worden reeds te zyn voorby gegaan, zich eenigszins te bemöeijen, voor hun, die al-  4qq de euangelische prediking en geschriften, airede geloofden, dat Jefus in den geest "en de kracht Gods gepredikt, en zich zei ven verklaard hadt de Christus te zyn? § 22. Met betrekking tot de eerfte vraag keer ik al weder te rug tot de dingen die gebeurd zyn onder de Christelyke bedeeling, als welke altoos haare meerdere duidlykheid hebben. — Matth. XVI. 4. en Luc. XI. 29. lees ik, dat Jefus zonder 'er iets meerder by te voegen zeide: „ aan dit geflacht zal geen teken gegeeven worden dan het teken van Jonas den Propheet." Dit kon ongetwyflèld doen vraagen: welk teken bedoeld werdt, of 'er gezien werdt op het verblyven in den Visch, — dan wel op het opfcbieten en verdorren van den Wonderboom? Ja of fchoon 'er ook Matth. XII. 40. op eenen anderen tyd dit werdt bygevoegd. „ Gelyk Jonas drie dagen &c. —- alzo zal ook de Zoon des menfche drie da„ gen en drie nachten weezen in het harte der aarde." Zo verlang ik echter (als Joodsch toehoorer) naar eenig betoog, dat dit noodwendig van dood en opftanding moest verftaan worden. . Van den dood van Jonas en zyne berleeving wordt immers geen letter gewaagd. Veeleer wordt zyn beftendig voortkeven in het harte der zee in de ganfche gefchiedenis onderfteld. — Dit ftrookt alleen niet zyn aangetekend bidden Jona 3. — Even zo kan dan hier wel op een levendig begraaven en onafgebrooken voortleeyen tot aan den vierden dag in het harte der aarde  VER GELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 401 gezien worden. De welbekende uitkomst doet my echter den Samenhang tusfchen de opftanding en den waaren zin dier voorzegging zo duidlyk gevoelen , dat ik allezins geneigd worde om te zeggen : die voorafgefprookene woorden hadden waarlyk haar opzicht op het laatfte! Wegens het afbreeken van den Tempel en andere gezegden is boven reeds iets foort- gelyks opgemerkt. En het fchynt ook hier, dat reeds vooraf iets van deze verwachtingen gegist werdt, zo dat zelfs van daar aanleiding kreeg het gerucht; Deze verleider heeft gezegd, dat hy na drie dagen weder op zal ftaan. Een gerucht dat zeker van de Discipelen niet afkomftig zal zyn geweest, en dus die zelvde zo duistere uitdrukkingen voor de fchaare alleen ten grondflag hadt. Dus fchynt het met het Prophetisch bewys in dezer voege gelegen te zyn. 'Er waaren in het O. Testament veele zeer blykbaare aanwyzingen, wegens dit algemeene, dat 'er een nieuw Verbond zou worden opgericht, 't geen zich eerst by de Jooden vestigen, van daar tot de overige volken doorgaan, en alle aanbidders Gods zonder onderfcheid van geflachten zou omvangen. Op het erkennen van Jefus Leer als Godlyk , op het bemerken van derzelver innerlyke geaartheid, en het gadeflaan van derzelver verbreiding en uitwerkzelen, vinden wy dat alles zodaanig beantwoordt, dat van hier aan den afloop dier voorZegde dingen, welke dus algemeen zyn, geen twyffel E e e kan  402 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, kan overblyven. Hier van werdt echter geduu- rende de prediking van Jefus minder gebruik gemaakt dan men van vooren wel vermoeden zou, om dat na den afloop van ruimere tyden hier van eerst ten vollen kan gevonnisd worden, fchoon onder de benaaming van Gods Koningryk, en het koomen van het zelve, die vervulling geduurig onderfleld en gepredikt werdt. Doch wanneer men buiten die algemeene afdaalt tot byzonderheden wegens lotgevallen ftand en mindere bejegeningen des toekoomenden verlosfers, zo kan daaromtrent van vooren niets zo beftemd en bepaald zyn, dat men 'er niet verfcheide bedenklykheden tegen verzinnen, dat men niet dikwyls zeer verlegen zyn konne , zo lang men by ieder afzonderlyk ftuk alleen in dien zin acht geeft op het letterlyke, dat men alleen vraage: wat deze woorden in den fainenhang zouden kunnen betekenen? zal 'er nooit een einde aan het twisten daar over koomen. — Men dient zich in dezen tot een hooger en algemeener gezichtpunt te verheffen , veele van die voorkoomende, en ieder op zich zelfs zo gy wilt betwistbaare aftekeningen in eenig verband byeen te famelen, op zulk eene wyze als myns oordeels ten uitnemendflen gefchied is in de verhandeling over Gods Koningryk door j. j. hess, welks herleezing byzonderlyk de IX<*e XII. XIII. en XVI^e afdeeling ik hier wel een ieder die over dit ftuk begeert te denken durve aanbeveelen. De gefchillen wegens gees»  VERG-ELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van bien TYD. 403 geestelyken en letterlyken zin zal men dan wel geheel ter zyde moogen zetten. Men zal wel bemerken kunnen hoe en van waar 't gekoomen zy, dat in de dagen der fchemering reeds veele uitdrukkingen een dieper nadenken veroorzaakten, en men zal zich by het eigen overzien gedrongen vinden om ook zelve te zeggen. — „ Hoe kwaamen deze hoo„ ge gedachten in uwe zielen, verlichte mannen! Wat „ beeld zweefde voor uwe oogen, wanneer gy met „ zulke ffcerke, overeenftemmende en nochthans ver- „ fchillende trekken éénen perfoon fchilderdet. „ Op welken perfoon en op welken tyd zag de Geest „ die in u was ? Buiten twyffel hebt gy voornaamlyk „ by zulke uitdrukkingen gevoelt, dat uw geest en „ griffel meer zeide, dan gy zelve in den aanvang „ gedacht hadt; en echter was uw geloof en uwe „ hoop zo groot, dat gy deze veelzeggende woor„ den niet weder doorftreekt, maar derzelver ver„ vulling in eenen grooteren Koning van een groot en „ beter Israël voorzaagt." hess. I. Deel. p. 368. Zulke famenzettingen byzonderlyk, als wy by gemelden Schryver pag. 374. en 375. ontmoeten , geeven dan gewisiyk reden om ook met hem te zeggen, pag. 376 &c. „ Van wien fpreekt de Propheet ? van „ den zelvden of van eenen anderen? —■ Indien het de „ zelvde perfoon is, welken ik uit blyder befchryvina) gen heb leeren kennen, moet ik my over deze trek„ ken, vergeleeken met de voorige, uittermaaten verEee 2 „ won-  404 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, „ wonderen : "(gelyk ook de geest zegt dat men zich „ wezenlyk over zyne uiterlyke geringheid zal verj, wonderen) : — Ik zou, al ftelde ik my in de plaats „ van den Propheet, niet eigenlyk kunnen zeggen , ,, waar op, en op welke tyden de geest die in my was 4, zag; ik zou zulks nafpeuren, en onder het nafpeu„ ren voor waarfchynlyk houden, dat het dezelvde i, perfoon was, die my meer dan eens in eene luister„ ryke en verblydende, maar hier in eene vermengde „ zedelyk fchoone, lydzaame, verfmaade, doch in„ nerlyk beminnenswaardige menfchelyke gedaante ,, voor den geest zweefde; — gedaante, in vergely„ king met welke de afbeelding des rechtvaardigen by „ den Griekfchen wysgeer, hoe fchoon en hoe gelyk ,, aan deze ten opzichte van eenige trekken, echter ,, flechts eene geringe aandoening in het gevoelig hart kan verwekken. — Zoonen der Deugd herleest dit „ zedelyk tafereel! — Welk een waardig denkbeeld van „ den besten knegt van Jehova, van den echtengrooten „ zoon van David; van den man, van wien toch ook # reeds in eene der voorige blyde fchilderingen ge„ zegd wordt. „ Die zyn leven niet acht, die door „ „ de volken verworpen, door de heeren als flaaf be„ „ handeld wordt." Doch ;onmidlyk daar na „ voor „ ,. welken de koningen wanneer zy hem erkennen van „ „hunne troonen opflaan." Hy zy ondertus- „ fchen wie hy zy, zeg my, gy die deze fchriften „ met hart" en verfland gelezen hebt, of gy daar in, „ naast  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYTj. „ naast het denkbeeld van Jehova, één waardiger „ denkbeeld of character vondt. — Doch ik moet de „ gefchiedenis niet voor uit loopen: — alleen bedien „ ik my van het licht, dat uit het voorgaande kan „ ontleend worden. Ik zag in alle Godlyke be- „ fchikkingen over dit volk zeer veel zedelyks; zeer „ veel waar uit ik met regt kon befluiten, dat het. „ ganfche ontwerp zich over het menschdom over tyd en eeuwigheid zou uitbreiden. — Dit zo zynde, „ moet ik in de befchryvingen van het toekoomende „ Ryk zekerlyk meer zoeken dan eene Israelitiefche „ heerfchappy op aarde. — Zo dra ik 'er nu meer in „ zoek, zodra ik my een verband van het zinnelyke „ met het zedelyke, geestlyke, en meer dan aardfche „ verbeeld; koomt dit tafereel van eenen lydenden, „ in valsch licht befchouwden, vervolgden perfoon, „ my zo vreemd niet langer voor, en ik zou eer „ zeggen dat het, zelfs met deze donkere trekken, „ voor niemand gepaster was dan voor den zoon „ van David. — Ondertusfchen wil ik gaarne afwach„ ten, hoe alles, wat in het Prophetifche tafereel „ zulk eene byzondere verfcheidenheid uitmaakt, vol>„ gens de gefchiedenis in hem zal famenloopen." Voor hem, die deze beeltenisfen dus eerst in het groote gelieft gadeteflaan, en die 'er dan de lotgevallen en Leer van Jefus mede zal gelieven te ver* gelyken, op zulk eene wyze als 'er in de volgende afdeelingen by den Heere hess over gehandeld Eee 3 wordt;  40<5 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, wordt; voor den zulken , meen ik, zal het niet bezwaarlyk vallen, alles als een waarlyk famenhangend ftuk te erkennen en eigen voldoening te erlangen: dat Jefus niet alleen voor een Godlyk Leeraar, maar ook voor den beloofden Christus des Heere te houden zy. Het zal hem van wege zekere aan het Prophetifche als noodwendig eigene onbepaaldheid, geenszins ftoöten,.dat het op zich neemen van onze krankheden nu eens wordt t'huis gebragt tot de geneezing van lighaamlyke ziekten, dan eens befchouwd wordt als voegende op zuivering en wegneeming van de kwaaien der ziele. Het zal hem genoeg zyn, zo maar zonder verzaaking van het gezond verftand, het flaan van veele gezegden by de Propheeten op toekoomende zaaken, by hem hoogst waarfchynlyk gemaakt kunne worden; waar toe hem van dien kant de arbeid van veele nadenkende verftanden, de laatere arbeid bovenal van den kundigen en fchranderen ■stinstra, een dierbaare fchat zal zyn. — En fchoon hy geredelyk toegeeve, dat veele kleinere toeftan den, waar op de Apostelen wyzen, hem zo duister blyven dat hy ze niet weete uitteleggen, zal hy zich van daar geheel niet gerechtigd waanen, om te gelooven, datzy hier, in het weezen der zaake, byster en op eene waarlyk belachlyke wyze gedwaald zullen hebben, of dat zy met eene betere kennis hier in opzetlyk en met eigen medeweeten het valsch vernuft ter bevestiging van hunne goede zaak, die geen bedrieg-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dién TYD. ^ lyken opfchik behoefde, te baate genoomen zouden hebben. — De groote hoofdgronden kunnen hier zeer wel haare vastigheid blyven behouden, hoe zeer wy zelfs ook nu en dan overeenkomften meenen te vinden, die wy zelfs niet eenmaal in het N. Testament uitdruklyk aangeroerd vinden, zo als by voorb. Genef. XLIX. 10. &c. De zeventig weeken van Daniël en anderen — en hoe zeer ook in andere enkele gevallen, de toefpeelingen ons zo algemeen kunnen voorkoomen, dat geene verftandigen zvvaarigheid maaken te erkennen , dat zy te houden zyn voor fpreekwyzen van den zelvden aart, als waar mede wy nu nog van de ongeloovigen gewoon zyn en vermoogen te zeggen: dat in hen de fchrift vervuld wordt: zich uitgeevende voor wyzen , zyn zy dwaas geworden. §. 23. En wat nu voorts de tweede vraag van §. 21. aanbelangt, de nuttigheid naamlyk van zulk een herzicht op het oude,zy is zekerlyk dezelvde, als die, van alle uitbreiding des geloofs en wyder bevestiging in de waarheid; doende ons inzien in het groote beleid des almaehtigen door veele tydperken; en die van daar ook uitneemend bekrachtigt de zekerheid, dat het buitengewoone in de handelingen Gods met de menfehen, afgeloopen zy met hem, die eenmaal verfcheenen is, en de dingen die koomen zouden zo tot ftand gebracht heeft, dat daar mede als geëindigd zyn, die ziehtbaare en bovennatuurlyke betooningen der Godlyke kracht en goedheid, welke hier den ftervelingen tot aan de vol-  DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, voleindiging van deze hemelen en deze aarde geworden zullen. Men heeft wel eens aangevoert als of de Apostelen deze dingen fteeds alleen tot de Jooden gefprooken , en in hunne prediking tot de Heidenen 'er nimmer van gerept hadden. Doch zonder thans op Handel. X. 43. te dringen, zyn zy, die dus fpreeken, dan wel bedacht op het groote beloop veeier brieven, die immers dienden ten behoeve van veele nieuwelingen onder de Christenen, niet Hechts uit de Jooden, maar ook in fommige plaatfen, misfchien verre weg voor het grootfte gedeelte, uit de Heidenen ? §. 24. Wy fpraaken voorheen ook ten opzichte van het enkel Euangeliefche over voorzegging door daaden. De vervloeking van den Vygeboom door Jefus mag men daar onder naastdenklyk niet ten onregte plaatfen. En dit doet ons wat nader letten op die vertooning van zinnen — en fchaduwbeelden, die door de fehryvers van het N. Testament nu en dan gemaakt worden ; ftellende den Israelitifchen Tabernakel en het heiligdom voor als eene affchaduwing van het he« melfche; de behoudenis door de Arke als een tegen* beeld des doops; fpreekende op eenen voorbedienenden toon wegens de gefchiedenis van Melchifedeck; en het bedryf van Abraham met Sara en Hagar of derzelver zoonen voordraagende als doelde het op Joodfche dienstbaarheid en Christehyke vryheid. ~ Ten aanzien van alle hier toe behoorende gedeelten der H. Bladeren , meen ik dit te moogen aanmerken,  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dietj TYD. 409 ken , dat het aan de eene zyde zeer onzinnig is , daar op zulk eene Typifche Godgeleerdheid te bouwen , als veelen, van de vroegfte tyden der Christenheid af, zich met eene onbedenklyke weeldrigheid des vernufts veroorloofd hebben. Hier door verdonkerden zy ongetwyffeld veelal de duidlyker waarheden en ontdekkingen des Euangeliums ; verwarden zich zelv in de grilligfte en ongezoutenfte fpi.tsvindigheden ; en verlooren den voornaamen inhoud der christelyke heilleer , om de menfehen tot Godsvrucht te dringen , meestal uit het oog. Doch ik voeg 'er dan ook van den anderen kant by, dat het niet minder roekeloos en onbefchaamd is, van hier den Schryveren des Nieuwen Testaments of blykbaar onverftand te last te leggen , of hen te befchuldigen wegens eene zeer bedrieglyke Omleiding en arglistigheid , met bedenkingen die by hen zelve geheel geene waardy hadden. -— Hoe ! zy zouden over het geheel de begunftigers zyn geweest van dat heerfchende en overgegeevene aan eenen allegoriefchen fmaak , waar van alle verftandigen fchier een walg hebben ? Hoe moet. men zich niet veeleer over het fpaarzaame hier van in hunne fchriften verwonderen , by aldien men weet, hoe zeer zy die de fchranderften geheeten werden , reeds in hunne Eeuw daar aan buitenfpoorig overgegeeven waaren , en op allerlye wyzen overal geheimzinnige betekenisfen zogten ? Zy die iets weeten van het oude, kunnen het niet loogenen Fff dat  ^10 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, dat ook de Apostolifche Schriften in dezen een geheel ander voorkoomen hebben zouden , zo zy bedoeld hadden ook hier in den fmaak huns tyds te be- gunftigen. Is evenwel daarom alles wat hier aan paalt zo vervverpelyk dat het nooit gehoor verdiene.? „ By de befchouvvingen wegens den geest der voor„ zegging", zegt de Heer hess. Deel I. pag. 372, „ vind ik wederom nieuwe aanleiding tot eene gedag„ te, die reeds by de Wetgeeving in my opkwam. Ik „ verbeelde my in dezelve , en in de geheele Godly„ ke regeering over Israël, in het klein iets gewaar te „ worden , waar aan 't eeniger tyd iets diergelyks in 't „ groote zou beantwoorden; eene denkbeeldige fchets „ van zodaanig eene inrichting , welke alles in geest „ en waarheid zou behelzeu, wat hier nog zo beperkt, „ nog zo nationaal, en echter in den eigenlyken zin „ Godlyke regeering was." Hoe ruim was hier voor den peinzenden geest niet al uitteweiden geweest ? Zyn inderdaad veele gebeurtenisfen , veele verordeningen in den Tabernakel en Tempel, geene wezenlyke ftukken , die een welgeiteld gemoed in veel nadenken en verwondering kunnen wegrukken l Wat al overbrenging op de christelyke bedeeling laat zich niet denken , by het over weegen van het bedryf van Abraham, by den last om zynen Zoon te offeren, als mede by de ganfche gefchiedenis van Jofeph. Is het hier omtrent zomwylen niet veeleer te verwonderen , dat de Heilige Schryvers /er van deezen kant niet breed-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. breedvoeriger op hebben ftilgeftaan?.— Zy die hier van de gevaarlykfte uiterftens niet onkundig zyn , en den gemaatigden middelweg verkiezen , zy zullen op eigen gezag, den lyst dier dingen, die op Jefus en de laatere bedeeling zouden zien , geenszins naar welgevallen en op losfe gronden, die zy niet genoeg bevestigen kunnen , begeeren te vermeerderen. Daar de zaaken ook in de Heilige Schriften hun minder overtuiglyk voorkoomen , zullen zy veeleer van hun onderwys nog eenige naleezing doen, om zich boven al op te houden met dat geene waar over zy het meeste licht verfpreiden kunnen. Zy zullen zich wel wachten om althans te beweeren , dat 'er vroegtydig eene duidlyke kennis der Euangeliefche zaaken geheerscht hebbe, dewyl dit nergens verzekerd maar veeleer wordt tegengefprooken. En even af- keerig zullen zy zyn om in alle vroegere verordeningen geheimzinnige beduidenisfen te zoeken, met uitpluizing van alle byzonderheden in kleeding, tempelfieraad , en wat dies meer zy. Zy zullen veeleer by zich zeiven zeggen : Weinig in getale en als ter loops zyn deze bybrengingen in de Schriften van hun , die ons den weg der zaligheid verkondigden. Zyn 'er enkele duisterheden van dezen aart in die eerbiedenswaardige Schriften, dat ik deze vry aan haare plaatze laate, en 'er my als zaaken van geringer belang niet over ontruste ! De Opftellers alleen zouden my 'er misfchien de regte verklaaring van kunnen ter hand- Fff 2 ftel-  ,412 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN ftellen ! Of zou dit ook wel behooren onder die dingen , die my even weinig moeten bevreemden als het min zuivere Grieksch , waar van wy boven handelden ? Hoe het zy, even gelyk daaromtrent de bovennatuurlyke inftaatftelling doorgaans niet betwist kon worden , zo is ook in het andere geval uit de onzekere en duistere meening niets afteleiden, 't welk hee algemeen character van oprechte lieden en wel onderweezen Leerlingen van Jefus eenigszins beftryden zou. Dat zy ook daarom hier over het geheel myne leidslieden en wegwyzers zyn ! als die ftoffen van dezen aart flechts by uitneemendheid fpaarzaam aanraakten ; in hunne groote befchouwingen van de vroegere affchaduwingen zeer verre af zyn van eenige ongeregelde toegeevingen eener winderige verbeelding ; en die voorts op het edelfte en gewichtigfte, 'tgeen wy nu hier te doen hebben om Gode te behaagen, geduurig en by aanhouden heid ftille ftonden. §. 25. Ten befluite eindelyk van alles wat over het Prophetifche des Ouden Testaments gezegd is , vergunne men my de gedagten voor te draagen, welke ten eenigen tyde my vervulden by de befchouwing van het prachtigfte onzer Nederlandfche gebouwen t het aanzienlyk Raadhuis van het volkryk Amfterdam! Opgetoogen over al het fraaije en konftige , 't geen daar myn oog verrukt hadt, niet flechts in' de doorgaande Schikking en Bouworde, maar byzonderlyk in de zo veelerlye Sieraaden , Standbeelden > af- ge-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dun TYD. ^3 gebeelde voortbrengfelen van Natuur en Konst, of ook werktuigen des burgerly ken levens, welke daar aan te pas zyn gebracht, en die zich vertoonen zo boven de ingangen en aan de wanden , als in de afzonderlyke nisfen en het keurig lystwerk der byzondere vertrekken : Opgetoogen zeg ik over dit allés , — zo verbeeldde ik my dat men my daar op toegang verleende tot eene verzamelplaats , in zich bevattende alle de vroegere en oorfpronglyke modellen, zo als het vernuft des konftenaars dezelve wel eer in kley of hout vervaardigd hadt, eer ze door de beitelkorist in marmer waaren uitgehouwen ; en zo als deze overblyfzelen in 't gemeen , nu eens duidlyke, dan eens min leesbaare merktekenen droegen, wegens den tyd hunner fatfoeneering. Welke en hoedaanig, zeide ik by my zeiven , zouden wel myne aandoeningen en denkbeelden geweest zyn , byaldien deze bewaarde fchat aan my vertoond waare geweest, buiten eenige kennis van de bedoeling , Waar toe het nu geftrekt heeft, en eertyds ftrekken zou ? Zou ik, uit het enkel vergelyken dezer dingen met eikanderen , wel fchier ooit den inval gehad hebben , dat deze mengelUomp van verfcheidenheden zich tot één fchoon geheel zou kunnen veréénigen ? Gefield zynde dat ik dit vry duidelyk in het groote had kunnen opmaaken , of dat ik van vooren ten fterkften waare vergewist geweest, dat alle deze deelen tot een geheel van de fchoonfte Symmetrie behoorden. Fff 3 Hoe  DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, ' Hoe verlegen zou ik dan echter (zo lang de uitkomst zelve my niet verlichtte) niet geweest zyn , om aan eene onnoemlyke menigte dier konstftukken haare regte plaats aan te wyzen ? —— Hoe zou ik in het duistere hebben omgedwaald , op welke en hoedaanige wyze veele fraaiheden , waar van ik naauwlyks eenig gebruik kon gisfen, gepasdyk, welftandig en met fmaak, gebezigd zouden worden ? Maar hoe gadeloos diep drong nu , van wege de blykbaare famenknooping , niet by my door de overtuiging , dat al dit verzamelde van den aanbeginne af tot één bepaald oogmerk gediend hadt; dat alles jaaren lang daar toe hadt medegewerkt; dat een goed gedeelte van den leeftyd des ontwerpers daar aan hefteed was ; en dat 'er tusfchen de aangeweezene Hukken , en dat geen \ welk myne oogen aanfchouwd hadden , een zamenhangend verband was, 't welk allen, die eenige ervarendheid in de Bouwkunde bezaaten , eenigermaate moest befchaamen , dat zy zelfs uit deze eerfte beginfelen het groote doelwit niet fpoediger en volkoomener ontdekken konden , of dat zy 'er, (gelyk wel eens gefchied was door hun , die zich geheel tot deze eerfte toebereidzelen hadden willen bepaaien) zo onverftandig over geredeneerd hadden. . Dus peinzende, verbeeldde ik my van nog andere mede aanfchouwers des bewaarden fchats omringd te zyn , en nu vonci ik my in den geest machtig bedremmeld door eenigen, welke thans nader bewys  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 4^ vvys vorderden van eenig voorafgaand doel. —■—— De bouwftoffen , zeiden zy , kunnen wei in het ruuwe en wilde heen zyn verzameld geweest. Zy kun» nen wel geheel behooren tot andere oogmerken. Zy kunnen nu wel maar gebezigd zyn , daarom alleen , dewyl zy voorhanden waaren en zich niet kwaalyk voegden. Met dezen kon ik my niet wel langer inlaaten , overmits zy een licht begeerden, 't geen ik niet hooger brengen kon, dan daar toe , dat in de groote ftukken alles zeer in 't oog liep , en dat ik voorts geloofde my op de welbevestigde erkentenisfen en overgeleverde ftaavingen van wege den Bouwheer zelve wel te moogen beroepen. Ook vond ik 'er eenigen zeer lastigen , die nu tot een geheel ander uiterfte vervielen , welke niet alleen alles als opleg tot den bouw wilden hebben aangezien ; maar die nu ook ftyf en fterk beweerden , dat zy zonder eenige aanwyzing en uitlegging, enkel by het overzien van dit alles den ganfchen toeleg duidelyk bemerkt, en aan alles tot in de geringfte kleinigheden zyne ftandplaats zouden hebben aangeweezen ; fchel- dende ieder een voor eenen domoor, die niet by de eerfte inleiding en de oppervlakkigfte bezichtiging terftond raamde, waar alles zyne plaatfe vinden zou. Onder dezen zelfs hielden fommigen zeer dwaas- lyk ftaande , dat de man, die het eerfte ftuk in de voorraadkamer hadt zien plaatzen , en die reeds veele jaa-  4l6 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, jaaren voor de oprichting des gebouws overleeden was , zo 't hem niet aan alle fchrariderheid ontbrak , zekerlyk daar uit een ontwerp hadt kunnen en moeten vormen van het geheel, en dat hy alle de voornaame afdeelingen daar uit zonneklaar hadt kunnen leeren. Dit zinnebeeldig verhaal (ik bemerk het zelv) heeft, zo als alle gelykenis , ongetwyffeld zyne zwakke zyde. Echter verbeeld ik my, is 'er machtig veel waarheids in gelegen , welke men myns bedunkens dikwerf in 't oog hadt moeten houden, by de vergelyking der vroegere inrichtingen Gods met het naderhand gebeurde. TIENDE  VERGELEEKEN met db VOLKSBEGRIPPEN van die» TYD. TIENDE HOOFDDEEL. Over dat geen , 't welk in het Nieuwe Testament voorkoomt ten opzichte van den Duivel en de Bezeetenen, §. i. Xl/indelyk zyn wy gevorderd tot dat zo byster moeilyke en ingewikkelde gedeelte van onzen taak, waar in wy de gezegden , de verhaalen en redeneeringen in het Nieuwe Testament, betreklyk tot de macht en werkingen der booze geesten beoordeelen , en ze naar den inhoud der opgegeeven Vraag ter toetze moeten brengen. —— Gelyk het altoos gemaklyker is, het zwakke en berisplyke van eenige oplosfing aantewyzen , dan zelve eene in alles voldoende verklaaring van het duistere aan de hand te geeven , zo moogen wy ook hier wel voorloopig belyden, dat elk bedachtzaame van deze waarheid de baarblyklykfte overtuiging zal gevoelen, wanneer hy, na het herleezen .en bepeinzen van al het zo veelvuldig gefehreevene aangaande dit betwiste ftuk , by zich zeiven gelieft neder te zitten om te vraagen : „ Heb ik „ dezen aangaande nu die begeerlyke voldoening ge„ kreegen, dat ik meen in ftaat te zyn , den mond G g g „ te  4ï8 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, „ te floppen aan den beflrydèr des Euangeliums, die „ het zelve, uit hoofde dezer inmengfelen, alleen als „ dwaas zegt te verwerpen ? Heb ik die gewisheid, „ welke my de infpraak bezorgt, van te kunnen zeg„ gen : „ Ja waarlyk , ik bemerk ook hier in , dat „ „ Jefus gebooren en in de wereld was gekoomen om „ „ der waarheid getuigenis te geeven , en bevind ik, „ „ dat ook in dit opzicht, het onderricht, 't geen „ „ door de Leer des Euangeliums tot my is gekoo„ „ men, nuttig is tot leering, tot verbetering, tot „ „ vermaaning en onderwyzing, die naar de Godza„ „ ligheid is?" § 2. De meesten toch die hieromtrent de Joodfche begrippen aangetast; en die getracht hebben aarttewyzen het onaanneemlyke om deze denkbeelden in eenige geopenbaarde Leer plaats te gunnen , waar toe bid ik u hebben zy zich meer bevlytigd, — dan om te betoogen, dat die begrippen niet alleen in zich zeiven ongerymd en aanflootlyk waaren , maar dat ze ook uit eigen aart de bronnen en, beginfelen zyn moeten van al dat bygeloovige, ai dat verleidlyke en God onteerende , waar door men in alle volgende eeuwen de menfehen beangfligd , en hen geleerd heeft den Satan fchier meer te vreezen , dan dien aanbidlyken Oorfprong , van wien wy niets dan alles goeds en wel- daadigs verwachten moesten ? Van daar dat men dien boozen by uitfleekendheid zich verbeeldt als een onzichtbren belaager en vyand, aan wiens macht  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 415 macht en weetenfchap wy geene perken ftellen kunnen ; die in ftaat is zulke omwendingen in de Natuur voorttebrengen , welke aller menfehen macht te boven gaan; omwendingen , die van wege haare boosaartige of nuttelooze ftrekking Gode nimmer kunnen worden toegeëigend , en die evenwel de grootfte wonderheden , ooit in de wereld door Godlyke kracht verricht, niet alleen zouden evenaaren maar veeltyds overtreffen. . Van daar dat men geloove , dat ook de mensch Verbonden met hem kunne aangaan , uit krachte van welke zyne gemachtigden allerlye onheil naar willekeur aanbrengen; wordende ook wel fommigen boven alle verbeelding door hem gepynigd met kwaaien , waar tegen alle natuurlyke geneesmiddelen vruchtloos zyn , en die alleen > of door andere ingewydden, of door geheime bezweeringen, kunnen op- geheeven worden. Terwyl eindlyk deze dwaaze meening medebrengt, — dat ook de liefhebbers van God en van het goede, die geheel niets met hem te doen willen hebben, door zynen invloed op eene voor andere veeltyds verborgene , doch voor hun naar den geest inwendig blykbaare wyze , geweldig zouden befprongen worden met zodaanige aanvechtingen , die willens of onwillens tot alle kwaad neigen , alle lust tot het Godlyk welbehaagen verdooven , en het ongelukkig deelgenootfchap aan alle verfoeilyke fnoodheid zo wel als aan deszelvs deerlyke gevolgen, noodwendig veroorzaaken moeten. Maar hoe! Ggg 2 Be-  42o DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, Bemerken zy, die bier over zo breedvoerig zyn , en die dit alles ten laste van de Joodfche volksbegrippen inbrengen , bemerken zy dan niet, dat, naar maate zy hier over ruimer uitweiden , zy in dezelvde maate en evenredigheid de krachtigfte bewyzen vermeerderen , ten betooge, dat elk braaf, elk wys, en oprecht mensch , wien de Godsdienst en 's menfehen geluk eenigszins ter harte ging, zich ook boven alle dingen moest laaten gelegen liggen aan de wederlegging van dit dwaalbegrip , 't welk aan den wortel aller Godsdienstigheid zo veel ftoornis toe moest brengen ? * Zien zy dan niet, hoe 'er uit hunne redeneeringen ten Maarften volge, dat elk rechtfehaapen Yveraar voor de Eere des Allerhoogften rekenen moest nog niets gedaan te hebben, zo lang hy zich hier tegen niet hadt aangegord ? > en dat het alzo wel degelyk de zaak van Jefus geweest waare hier van veel te zeggen ; ter vernietiging van dezen waan by aanhoudendheid te fpreeken # en zyne navolgers deswege betaamïyker gedagten in te boezemen , byaldien men hem nu op goeden grond zou houden voor den Verkondiger eener redelyke Leer, voor den verftandigen Wegwyzer tot waare gelukzaligheid ? §. 3. Gaat men ondertusfehen by deze lieden 3 die dus heftig tegen de Joodfche Volksbegrippen in dit ftuk uitvaaren, ter fchoole, om door hunne onderwyzingen te verneemen, hoe Jezus en zyne Apostelen zich daaromtrent gedraagen hebben, zo ontfangt men  VERGELEEKEN het de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 42 ï men doorgaans van hun tweeërlye antwoord. 1 Wanneer men het grootfle gedeelte dier Verhandelingen in aanmerking neemt, fehynen de uitleggingen van den beroemden balth. bekker, doch wel inzonderheid die van den Schryver des Verzuchs einer Bihlïfchè Demonologie , door semler. uitgegeeven , hier op neder te koomen .* „ Elk een, die de waarheid en „ het redelyk verfland bemint, moet toeflemmen , „ dat 'er uit de Schriften des Nieuwen Testaments „ geenerlye wettige gevolgen kunnen worden afge„ leid ,- ter flaaving der gevoelens wegens de werkin- „ gen des Duivels. Zy boezemden wegens de „ regeering en liefde Gods zodaanige grondregelen in, 3, welke die by de menigte erkende dwaasbeden , by „ allefchranderebeoordeelaars, ganschlyk moesten doen „ wegvallen Zy hebben alzo dat Joodfche by- „ geloof duidlyk genoeg te keer gegaan. Zy geeven „ genoegzaame wenken, dat de Demonifche menfehen „ niets anders dan gewoonlyke kranken waaren , en „ wanneer zy van verleidingen des Satans fpreeken 9 „ willen zy baarblyklyk daar onder niets anders ver5, flaan hebben , dan de gewoone verzoekingen ten „ kwaade , welke den mensch door de ongefteldheid' „ van zyn eigen hart of de boosheid van anderen be- „ jegenen." Maar indien het waarlyk zodaanig met de zaak gelegen is , moet dan niet alle verdere twist terflond wegvallen ? Kan 'er dan wel over iets anders te fpreeken vallen , dan over het gebrui- Ggg 3 keu  DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, ken eener hloote benaaming , waaromtrent men het beweert .duidlyk te zyn , dat Jefus en de zynen aan die benaaming geenen Joodfchen , maar een anderen redelyker zin gehecht hebben , welke tegen het Joodfche begrip vlak uit ftrydig was. Staat alles dan niet volkoömen gelyk , met de gebezigde benaamingen Mesfias , Ryk Gods, Ryk der Hemelen enz.; waaromtrent door de ganfche leer van jefus openbaar was, dat 'er niet zulk een tydlyk Vorst en heerfcher door begreepen werdt, als waar van de Jooden droomden; maar dat 'er het denkbeeld in lag opgeflooten , van een zedelyken Leeraar der gerechtigheid , een bewerker en aanbrenger van geestlyk heil. Zo zal dan het fchikken naar de onbetaamlyke begrippen , in het eene geval zo min als in het andere , hier met eenigen fchyn te last gelegd kunnen worden ; en ook in dit opzicht de leerling van Jefus geheel andere denkbeelden hebben moeten leeren vormen van die zelvde benaamingen , welke hy voorheen in eenen zeer onge- rymden zin gebezigd hadt. Dan ziet! Zo ongelyk evenwel zyn de beide aangehaalde Schryvers, zo wel als meest allen die met hun inftemmen, met zich zeiven. Zo zeer fehynen zy hun eigen zwak gevoeld te hebben , dat zy deze hunne verdedigde ftelling geenszins ten einde vol houden ; maar 't geen zy voorheen gegeeven hadden , nu wederom met de andere hand geheellyk tot zich fehynen te neemen. Die zelvde Schryvers naamlyk gaan by andere  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. ^% dere gelegenheden, zeer ongelukkig en ongelyk aan zich zeiven, opzetlyk handelen over deze vraag: „ Waarom heeft al het Euangelifche dan geen ander „ aanzien ? Waarom vertoont zich hier geen duidly„ ker en gewisfer tegenfpraak of yermyding van foort„ gelyke fpreekwyzen , in veele gevallen , daar wy „ het voegzaame zeer wel kunnen aanwyzen ? " En die zelvde Geleerden geeven dan daar op gewoonlyk ten antwoord : „ dat Jefus zich hier in naar de volks„ dwaalingen fchikte en ze onaangeroerd liet (*)." — Wat toch is dit anders dan dit volgende openlyk en volmondig toeteftaan : Onze voonge uitlegging mis„ haagt ons zeiven geweldig in de toepasfing ! Een „ ander welgeftelde en Godvreezende Jood , die in „ deze begrippen was opgevoed , tot het Euangelie „ overgaande, het zelve aanneemende „ en de deswe„ ge tot ons gekoomene Schriften doorleezende , zou „ aldaar geene reden vinden om zyne voorige gevoe„ lens te verlaaten. Hy zou die gevoelens aldaar niet „ als fchadelyk of enwaarachtig veroordeeld vinden ; maar ftaande zyne voorige begrippen en met behoud „ derzelve , zou hy Jefus eerbiedigen voor den Uit„ werper der Daemonen , en hem erkennen als den „ Verlosfer ook van de macht des Satans voor allen „ die in hem gelooven." — Eene toeftemming in der daad, welke des te aanneemlyker wordt , om dat veele geleerde Mannen onder de Christenen , wien * het (*) Biblifche Das'nonologie , door Semlïr uitgegeeveiï, pag. 281. enz. B e c k e & betoverde Wereld, zde Bock , Hoofdit. ixyin.  424. de euangelische prediking en geschriften, het vry en onbelemmerd denken in de hoogfte maate eigen was, een grotius, clarke, doederlein en anderen , na langduurig peinzen, met den laatst befchreevenen Israëliet eene vry groote overeenkomst bezitten. Vindende zy uit eerbied voor den Zaligmaker en voor de Heilige Schriften geene vryheid , om alles wat de Jooden hieromtrent dachten, zo men maar by het Joodfche blyft, en 'er geene vindingen van laater tyd nevens hecht, zo voor geheel hersfenfchimmig of althans fchadelyk aan de Godzaligheid te verkiaareri ; hoe waarachtig het voorts ook zy , dat die geleerde Mannen nog verre af gebleeven zyn om hunne gedachten wegens dit ftuk duidlyk genoeg openteteggen, of ze met het gezond verfland en de tegenwerpingen, die hunne ftelling drukken moeten, overeen te brengen. §■ 4. Die zelvde heftige beftryders, daarenboven, begaan doorgaans niet alleen deze dwaasheid , dat zy het niet aantasten van een gevoelen , 't welk zy als allerfchadelykst in het Godsdienftige befchryven, met den naam van wysheid en voorzichtigheid gelieven te beftempelen, in eenen man, weiken zy beweeren juist daar toe te zyn gekoomen , om de waare begrippen van Godsdienst in de groote hoofdzaaken althans, volkoomen en op onwrikbaare gronden aan den dag te brengen. —- Maar dat zy dan ook tevens dit geroemde voorbeeld der wysheid deerlyk fchandvlekken, door 'er zich in hun eigen gedrag ten alierfterkften van te verwyderen; het onbehoorlyke en verkeerde van zulk  "VERGELEEKEN met de 'VOLKSBEGRIPPEN van dien ffb. 425 zulk eene gemaatigdheid , als zy zeggen dat Jefus was eigen geweest, fehynen zy als door alle hunne poogingen te bekrachtigen. —- Reeds voor veele jaaren was my dit eene zeer geweldige tegenwerping en hindernis in bekkers fchriften. ■ Deze ftoor- nis is niet weggenoomen , door de thans hernieuwde ïeezing van dat werk , waar in anders zo veele gelegenheid is , om zich over de geleerdheid , over het doorgaand goed verfland, en over de welmeenendheid van den geachten Schryver te verwonderen, en hem over den bitteren tegenftand, dien hy ontmoette, te beklaagen. Jezus toch die Heer en Meester, wien hy allezins eerbiedigten bemint, (dit erkent hy openlyk) heeft zich om wyze redenen deze dwaalingen zyner Eeuw weinig aangetrokken en ze laaten vaaren onder zyne tydgenooten ! ;— Indien dit zo is, past 'er dan niet nadruklyk op : Wel hoe ! wilt gy dan in dezen boven hem uitmunten ? Zou zyn voorbeeld u niet wel een waarborg hebben moogen zyn van onfchuldig te blyven , zo gy u in dit haatverwekkend ftrydperk nimmer begeeven hadt ? Was dit by den Meester wysheid , waarom mag het dan dien naam niet meer draagen by de Leerlingen ? — Hoe kan het by u opkoomen fmaadheid en laster tegen u gaande te maaken , om eene zaak, waar in Jefus u is voorgegaan met ze zich geheel niet aan te trekken, met althans door deszelvs tegenfpraak de ongeneigdheid te hemwaards niet te willen vermeerderen ? Hoe zeer zoudt gy u H h h ook  ^5 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, ook hier hebben kunnen afmaaken met te zeggen 5 Ben ieder zy in zyn eigen gemoed ten vollen verzekerd ! Is 'er gefchil over een woord, en over naamen , ik wil over deze dingen geen Rechter zyn t En indien iemand begeert twistgierig te zyn , wy hebben zulk eene gewoonte noch de gemeente Gods l - Zo zou alles ten minften in verband met het ehristlyke van één ftuk hebben kunnen fehynen ; en 't geen men in Christus roemt, ook even zeer op dien , die zyne Eer tracht te verdedigen , toepaslyk weezen. §. 5- Den zulken wyders die beweeren, dat de Zaligmaker en zyne Apostelen zich in dezen allezins naar de volksbegrippen , hoe verwerplyk en verdertiyk ©ok , gefchikt hebben ; — den zulken zeg ik, moet men wyders zeer natuurlyk vraagen , zy vraagen liet doorgaans zich zeiven, waarom zulk een fchikken in dit geval plaats greep ? en zy zyn meestal eenpaarig in hun antwoord , dat dit gefchiede van wege dat ingewortelde en algemeen aangenoomene dier denkbeelden 9 waar door alzo veroorzaakt werdt, dat het twyffeleiT aan, of te keergaan van dezelve, terftond alle verder® aandacht zou hebben afgewend , en ganfchelyk afgefneden zelfs de genegenheid ter opmerking, op ie* mand , die dus tegen het aangenoomen begrip aandruischte. Maar waar of ten welken tyde is deze zo ftoutmoedige verzekering genoegzaam en naar behooren bevestigd ? ——- Wanneer ik de gefchiede* nisfert  -VERGELEEKEN mbt ds VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. '^f nisfen raadpleeg, vind ik my genoodzaakt te belyden dat deze ftelling my zo openbaar en ontegenzeglyk toefchynt valsch en onwaarachtig te weezen, dat ik hier bykans geenen raad weete met de oprechtheid of oplettendheid der geenen, die zulks met vertrouwen gelieven te verzekeren ; ftaande inzonderheid byster verfteld over de ftilzwygendheid van fommigen, die anders den fchyn vertoonen , van het voor en tegen ee- ner zaak volledig te willen beredeneeren. ■ Niets immers.blykt vooreerst klaarer uit het getuigenis van Lucas, Handel. XXIII. f. 8, dan dat de Sadduceeuwen geheel onbefchroomd zeiden : dat 'er noch Opftanding , noch Engel, noch Geest is. Behoorden dezen echter niet onder de aanzienleken des volks, en bekleedden zy niet verfcheiden Eerampten zo in de kerk als in den burgerftaat? Dit bericht des Heiligen Schryvers wordt niet alleen , gelyk men weet, bevestigd door josephus, maar het ftemt ook volmaakt overeen met justyn den Martelaar, aangehaald by grotius op Matth. XXII. f. 23. alwaar hy fpreekt van zekere Jooden, welke ten zynen tyde beweerden : dat Engelen niets anders waaren dan onverdeelde en onaffcheidbaare krachten Gods , welke krachten God, wanneer het hem behaagde, van zich deedt uitfchieten, en weder tot zich zei ven te rug trok; ttoij» , k*' t-M'" mx^KKti i't icwnv. ftaande deze meening dier Jooden aldaar over tegen het geloof der regtzinnigen, Hhh 2 welke  428 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, welke van oordeel waaren, dat men de Engelen voon fteeds blyvende en niet ontbindbaare wezens houden moest, üvai a.yyt\%g du fAtvovrat f*« «««Auc^scovf. ■ MaaF ten tweeden , hoe hoogst merkwaardig is, ten dezen opzichte, deze anders op zich zelv zo wonderlyk verwarde voorfteiling van philo , de Gigantihus. „ Quos „ alii Philofophi genios, Mofes folet vocare angelos, „ Hi funt anima?, volitantes per aëra c> «aao, „ Saiy.ma.iy dyyttevs Mw,f ituSriv övo^m. het Sa ^»Zon k«t« to» „ ftf* Nee eft cur quisquam hoe fabulo- „ fum exiftimet. Neceffum eft enim, uttotusmun„ dus in omnibus fui partibus animata habeat, „ yH oac, sx ihm tsv w/u, iW^whm) quando fingulje ejus „ partes primariae & elementares fibi apta continent „ animalia ; terra , terreftria ; mare ac amnes , aquati„ lia; ignis , ex igne genita; qualia feruntur plurima „ nafci in Macedonia ; coelum iterum fidera. - . „ Haec enim (intellïge fidera) in totum funt animae „ immortales divinaeque, & ideo moventur in orbem, ,, qui motus menti maxime cognatus eft. Haec enim „ fingula mentes funt integerrimaeproinde neceffa„ rio fequitur, ut & aër fit pienus fuis animalibus, r> Haec autem nobis funt invifibilia, cum & ipfe aër s, non fit fenfu vifibilis. Non tarnen ideo, quia non „ poffumus animarum figuras vifu .affequi, aër eis eft „ vacuus; comprehendere autem eas intelieftu neceffe „ eft, ut fimile contemplemur per fimile. Quod enim „ dicendum ? An non omnibus terreftribus aquati- » li-  VERGELËEKEN me* de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. ^2'9 libusque vita per aërem & fpiritum contingit ? Quid „ peftilentia ? Nonne aëre vitiato folet accidere, qui „ fingulos animat ? Idem quando illaefusefl & inno„ cuus, qualis folet effe flantibus auris feptentrionali„ bus , nonne haufïus purioris fpiritus multum ad lon„ gaevitatem proficit , & eredimus eum , qui alias „ aquatiles terreftresque animantes animat , carere & „ deftitui animabus propriis ? Imo contrarium credi„ bilius eft. , etiamfi reliqua elementa nihil animali„ um gignerent, folum aërem animalia parere , fin„ gulari Opificis gratia, acceptis animarum feminibus. ( 61 KXt SX XhKX TTXVTX fatOV X'yQVX JJV fJLOVO? OS!)? Ütyfte fyoTOXï In de ééne plaats echter moet men zeggen, dat dit laatfte denkbeeld meer bepaaldlyk is ingeflooten , terwyl het in de andere meer verwyderd is , ja zelfs geheel niet onder die bewoording kan begreepen worden. -— En dit niet te onderfcheiden, altoos het zelvde denkbeeld als heerfchend te willen behouden , heeft fomtyds zeer ongelukkige verklaaringen te weeg gebracht; — zo als daar gezegd wordt: geeft den Duivel geene plaats; wederftaat den Duivel en hy zat van u vlieden , en dergelyke, alwaar toch om het zvederftaan der vervolgers in 't geheel niet kan gedagt worden Wanneer men hier over in 't al¬ gemeen nadenkt, en vraagt: welk gebruik de menfehen konden maaken van deze en dergelyke vermaaningen : om ftaande te blyven tegen de listige omleidingen des Duivels ; om toetezien dat hy over hen geen voordeel kreege , zo lydt het geenen twyffel, dat zy hier toe geene andere behoedmiddelen begreepen noodig te zyn, dat 'er ook met geene mooglykheid hier toe eenige andere behoedmiddelen konden worden opgegeeven, dan even die zelvde, welke een ieder moet aanwenden, om zich te wapenen tegen alle wereldfche verleiding, zo -als wy ze nu noemen, de opkoomende lusten te bedwingen , dezelve door reden en door oeffeningen van ' Gods-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 44J Godsvrucht tot gehoorzaamheid te brengen , en daar toe alle behulpzels van gebeden , overdenkingen en waakzaamheid beftendig in het werk te ftellen. §. 14. Men moet bekennen , alle de bygebrachte bewoordingen ontleenden haaren oorfprong van , zy vonden in zo verre haar fteunfel in zekere erkentenisfen wegens een of meer booze weezens buiten den mensch aanwezig , die den oorfpronglyk voor hun van God befchooren ftaat deerlyk te fchande gemaakt hadden, en tot een onherftelbaar onheil veroordeeld waaren, uit hoofde waar van alles, wat tegen den wille Gods en zyn heilig welbehaagen is aangekant, genoemd mogt worden , het werk van zyne dienaars , helievers , broeders , medelanders, werktuigen en deelgenooten. Maar zou Jefus dit hoofddenkbeeld , van waar 't ook gekoomen zy , wel geheel hebben willen vernietigen ? Is 'er zwaarigheid in toeteftaan , dat hy 't veeleer bevorderen , en in zo verre wilde voortplanten , als het geen ftuk bleef van ydele nieuwsgierigheid en derzelver voldoening ; maar in zo verre het ftrekte ter geduchte aandenking, dat ook in andere gedeelten van Gods groote heerfchappy, eenigen met zeer voortreflyke bekwaamheden begunftigd, zich de blyvende liefde des Opperheers onwaardig gemaakt hadden; tot fnoode verharding in de boosheid vervallen waaren ; en zich eene ftraffe en toorn hadden op den hals gehaald , die ten allen tyde het regtvaardig oordeel Gods over het kwaade zeer openbaaren, en ook daar in zou medewerken Kkk 2 ter  444 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, ter zyner verheerlyking, als den hoogst heiligen, die een gruwel heeft aan de boosheid ? ■ Men kan wel niet zeggen, dat hieromtrent ergens iets als eigen leer en noodige onderrichtinge des geloofs in de Heilige Bladeren voorkomt. Doch is dit niet even zeer waarachtig ten opzichte van alles, wat de goede Engelen betreft P Even gelyk van deze laatfte wel geene uitdruklyke geloofsartikelen voorgedraagen , en echter hunnentwege van tyd tot tyd zodaanige kundigheden onderfteld en goedgekeurd worden , die van daar met het onderzoek en geloof der openbaaringen Gods, in een naauw verband fehynen te ftaan ; zo laat het zich ook niet loogenen (hoe weinig ook zulk eene voordracht tot de eigene kracht, en beoeffening der Godzaligheid fchyne by te draagen) dat onder alle de gezegden wegens den Duivel, (hoe en van waar ook die eerfte kennis zy opgekoomen) geduuxiglyk heerscht de voorftelling van een Opperhoofd en van medeleden eener zeer verachtlyke bende van de zodaanigen , die eenen uitneemenden ftaat deerlyk te niet gemaakt hadden , en tot welker affchuwlykften toeftand ook dit zelvde behoort, dat zy van God en zyne gemeenfchap verwyderd, in verwoesting en ellende , in zonde en godloosheid hun welbehagen hebben ; dat zy vyanden zyn en blyven van het rechtvaardige , reine, eerlyke en welluidende. Wy vinden hier en daar deswege befchryvingen, die toch by allen die de Heilige Schrift met eenige eerbiedenis lee-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 445 leezen, op iets wezenlyks zien moeten, als het vuur 't welk den Duivel en zyne Engelen, zyne medeftanders, vrienden en begunftigers, bereid is; midsgaders alle die plaatzen, die ons van hun misdryf of hunne ftraf zoodaanig iets melden , waar van wy wel een algemeen begrip van verharding en hardnekkige ongehoorzaamheid vormen kunnen, doch waaromtrent de byzonderheden altoos met duisternis omzet blyven. ■ Die hun beginzel niet bewaard , en hun eigen woonftede verlaaten hebben ; kan zeggen ; die de hun opgedraagen heerfchappy zeer flordig bediend, en het hun aanbevoolen werk ganfchelyk verwaarloosd hebben. Strik des Duivels, oordeel des Duivels, kan of aanduiden foortgelyke zonde , woestheid of hoogmoed ; of ook zien op een zelvde uiteinde en rampfpoed met hun , over wien daarom de macht der duisternis, en het geweld, de elendigfte flavernye der boosheid,.in den volledigften zin gekoomen is; zo dat zy in de hun verordende plaats geworpen zynde, den ketenen der duisternis zyn overgegeeven , of zo als elders gezegd wordt, met eeuwige banden tot het oordeel des grooten dags onder de duisternis bewaard worden. Zo kan de kennis welke Jefus bezat, wegens den toeftand dier rampzaligen in andere gedeelten der Godlyke heerfchappy, by hem zeer wel de aanleiding geweest zyn om die manieren van fpreeken goedtekeuren, en 'er anderen in voortegaan. Die gezeg* *den ganfchelyk afcekeuren , zou hem met de Saddu- Kkk 3 ceeu-  44.6 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, ceeuvven ééne lyn hebben doen trekken , 't geen hy in geenen deele wilde. Hy begeerde het denkbeeld te behouden van de gelykvormigheid der ongodsdienftigen in geaartheid en lotgevallen met zeer veroordeelde Engelen , en alles te doen ftrooken met zyne groote bedoeling om van het booze, de menfehen opteleiden tot heilige en waardige gezindheden, tot het eigen getuigenis dat zy met God vereenigd , en van het ryk der duisternis afgefcheiden waaren. §. 15. Al dat zelfde 't geen op boosaartig ongeloof, op zonde en tegenftand tegen de waarheid past, fchryft daarom ook Jefus veelal toe aan , en bevestigt het, of houdt het ftaande' van den Duivel, zeggende van hem : dat hy een menfehenmoorder is van den beginne; dat hy in de waarheid niet is ftaande gebleeven ; geene waarheid in hem is; dat wanneer hy de leugen (alle bedrog en valschheid) fpreekt, hy dan zyne geaartheid volköomen openlegt; zyne groote begeerte en wensch vervuld, als zynde een leugenaar en de Vader derzelve, zo dat alle tegenwerking tegen het goede tot hem t'huis gebracht wordt, en als het ge- ftrooide zaad zyns onkruids te befchouvven is. . En waarlyk wanneer ik hier niet flechts op de bewoordingen en derzelver herkomst of betekenis achtgeeve, maar ook de blykbaare gevoelens en indrukken der menfehen raadpleeg, zo ais zy in de gefchiedenis zichtbaar zyn, zo weet ik naauwlyks waar ik hier eenig misbruik , eenige fpoor van ydel bygeloof zoeken of vinden  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN va» dien TYD. ^ den zou. Hoe dikwyls doen wy zeiven het afgetrokken denkbeeld der boosheid in 't gemeen onder eene perfoonsverbeelding voorkoomen ? Alles wat daar onder kan begreepen worden, past op dien ^«/3oa05- of Satan, dien ik hier verneem, alleen met dit onderfcheid, dat hier veele boozen, een Ryk der boosheid, een booze hy uitnemendheid, niet als hersfenbeeldig, maar als dade- l3'k aanwezig zynde , voorgedraagen worden. —• Ontmoet ik in de Heilige bladeren of by de Jooden ooit iemand , die meende buiten zyne bewilliging van den Satan overheerd , en daar door verwerplyk by God te worden ? . Gelooft aldaar iemand van zyne gemeenfehap en zamenftemming met den zeiven , anders te kunnen oordeelen, dan uit de verkeerde be* weegingen en lusten die in hem woonden ? . Verbeeldt zich iemand een vriend of onderdaan des Satans te worden , op eene andere wyze, dan door de kwaade overleggingen des harte aantekweeken en te koesteren ? Waar lees ik in het ganfche Nieuwe Testament iets dergelyks ? By niemand vind ik zulkp gevoelens. De vermaaners bezielen gansch andere denkbeelden , en zy toonen alomme bewustheid, dat hunne toefpraaken ook in een beteren zin werden opgevat. Hoe openbaar is niet geduurig het Syno- nyme of - eenzelvige der betekenis , in uitdrukkingen die op het eerfte aanhooren geweldig fehynen te ver- fchillen. Zo zeiden de Apostelen, dat Jefus ge- koomen was om de werken des Duivels te verbreeken; even  448 DE EUANGELiS'C'HÉ PREDIKING EN GESCHRIFTEN, " even gelyk zy zeiden , dat hy zich hadt overgegeeven om ons te verlosfen van alle ongerechtigheid. Dat hy ons verlost heeft van de macht des Satans , of dat hy ons vrygemaakt heeft van de macht der duisternis , en wy overgebracht zyn- in het koningryk des Zoons Gods. Dat de Duivel het geweld des doods hadt; of dat de dood de prikkel is der zonde. • Wanneer Jezus zeide : ik zag den Satan als een blikfem uit den hemel vallen ! kan toch niemand, zelfs naar het Joodsch begrip, dwaas genoeg zyn, om den Satan perfoonlyk in den hemel te plaatfen. -Niemand der Toehoorers kon het met mooglykheid anders be-. grypen , dan : ik zag het geweld der boosheid , de macht der ondeugd, die nu als hemelhoog verheeven is , zeer fchielyk en als plotfelyk vernederd. — Wanneer Paulus aan de Romeinen fchryft Rom. XVI. f. 20. de God des Vredes zal den Satan haast onder uwe voeten, verpletteren. Wat kon dit in den eigen geert der hoorders anders aanduiden , dan „ de hul„ pe Gods zal u wel dra van den onzinnigen tegen- „ ftand bevryden." Zo ook 2 Corinth. XI. 14. de Satan zelv verandert zich in een Engel des lichts; en f. 11. zyne gedachten zyn ons niet onbekend, voor: „ dc boosheid zelve kan de gedaante der welmeenende „ Godsvrucht aanneemen. Ik ben wel onderricht , „ hoe het kwaade ons van alle kant zoekt aanteg^-pen, „ en wy daartegen als tegen eenen vyand, die allerlye „ listige aanflagen fmeedt, geduuriglyk te waaken hebben."  vergeleeken mot de volksbegrippen vax Mm tyd. ^ ben. -r-— By den raad om den Duivel geene plaats te geeven , of by het vermaan i Corinth. VII. f. 5. aan den gehuwden , zal toch wel niemand den inval gekregen hebben, om hier naar eenige byzondere behoedmiddelen te vraagen. 1 Timoth. IV. f. i* fchynt my toe eene voorzegging te behelzen wegens zulke tyden, waar in de menfehen van het geloove afvallen en dwaalgeesten navolgen, zeer fnoode verderflyke en duivelfche leerftellingen zouden aanhangen. Dan ik weet dat hier niet a/*«*a<* «f**,3oA«v maar fopan** gelezen word. Bekker brengt dit tot leere wegens de Duivelen ; even gelyk leere der doopen, leere wegens den doop aanduidt. Doch is bekkers boek dan in zyn zin zelve niet eene < Ö£cu té m $v„tcv. Dan eens fchynt dit woord byzonder tot de fortuin t' huis te hooren. In de verfchillende en uiteenloopende betekenisfen by lucianus zelfs, is dit merkbaar. Volgens het Lexicon van biel, voce vw e11 TW is iets derSelyks ook by de Zeventigen te vinden, welker Smimvm ^w^wt Pfalm XC. 6. zeer bekend is. • Op eenen anderen tyd fpreeken de levende menfehen van hunnen Demon of Genius , zo als de Demon van socrates, terwyl men even onzeker is, wat hy hier mede meende onderfeheiden van zyn eigen ziel. ~— En dan fchynt weder die benaaming te hechten op iets dat de afge- N n n ftor-  DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, ftorvenen raakt, en na het overlyden van hun is overgebleeven , byzonderlyk met opzicht op de Helden en vermaarde Mannen ; van daar de Genii, Manes, Lares , Penates , Larvae, Lemures , en wat ingebeelde benaamingen men meer heeft uitgevonden. ■ By josephus heet het: „ De Demons zyn Geesten „ van booze menfehen , welke de levende menfehen „ bezitten, en' hen die geen hulp krygen, doodden : — Beëlzebul, zoekt ons farmer, te bewyzen, was waarfchynlyk , en zelfs zeker, een Eernaam aan den God van Ekron, door deszelvs aanbidders toegeëigend. Enby wetstein lees ik op Matth. IV. i. „Judaeis „ veteribus idem Satan, Samaël, Asmodeus & Ange„ lus mortis appellatur, zeggende op Matth. XII. 25. „ Asmodeus Rex Demonum." Niets is natuur- lyker, dan dat men by de oude Schryvers geduurig onderlinge ftrydigheid ontmoet, over zaaken die zo geheel op enkele Phantafie berusteden ; zo dat voor en tegen allerlye gevoelens ligtlyk eenige getuigeniffen ter bevestiging gevonden kunnen worden. Naar myn gevoelen zal zich dit wargaaren nooit zo laaten ontwinden , of 'er moeten noodwendig zeer veele knoopen overblyven. Ik wil liever uit het geen ik in het Nieuwe Testament zelve ontmoet, zaaklykhedentrachten optegaderen. §. 20. Als zodaanig is het myne eerfte aanmerking,  VERGELEEKEN met db VOLKSBEGRIPPEN Van dien TYD. 46*-* king , dat geene Joodfche begrippen in het Nieuwe Testament daar heen loopen , om aan een Demon zulke wonderdaagige werken toetefchryven , die in laater tyd even dwaas en onzinnig, als Godonteerend, aan den Duivel zyn toegefchreeven , en waar tegen zo het gezond verftand als de beginzelen van den Godsdienst een genoegzaame waarborg zyn. Wy leezen daar niets van perfoonlyke verfchyningen der Demons aan iemand , laat ftaan aan welgeflelden en gezonden , niets van verbonden met hen, van dat betoveren of zegenen, van dat byeenkoomen en ten danze gaan, van dat befchadigen van Beesten, Gewasfen of Gebouwen, waar van laatere tyden gedroomt hebben. Alle de werking van den Demon die ik hier verneem , zou zich bepaaien tot zekere werklyke omftandigheden van ziel of lighaam by fommige ongelukkigen, wien wy nooit verneemen dat dit ongeluk zou zyn op 't lyf gejaagd door eenen anderen der medemenfchen, \ zy eenen boosaartigen, of eenen die zelv een Doemoniacus was. §. 21. Daarenboven befpeur ik in het ganfche Nieuwe Testament nooit een eenige trek, welke my kan onderrechten wegens het zedelyk goed of kwaad gedrag der geenen, die voorkoomen als Demonifche. , Ik wenschte gaarne te weeten , hoe de Jooden zelve naar het gemeen begrip hier over oordeelden ; of -zy zulk een , dien zy zeiden een Demon te hebben , hielden voor beter of voor flechter dan de rest Nnn 2 der  4<53 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, der menfehen. Of zy, gelyk by fommige andere Volken , het ook hielden voor een bewys van gemeenfchap met de Godheid; dan of zy het, gelyk men anders naar hunne ovrige denkwyze vermoeden zou, aanzagen voor een teken van zonde, van vervloeking en verwerping; of eindelyk geloofden , dat het zeer onver/chillig zo goeden als kwaaden kon bejegenen , en daar uit wegens het character niets te beflisfen viel. Hier in echter laaten niet alleen de voorkoomen- de gefprekken der Jooden my in 't onzekere ; maar ook hy de Euangelisten lees ik zo ver my bewust is nooit een eenige aanmerking, hoe het dezen aangaande, met hen die herfteld werden, gelegen was. In de toefpraaken van Jefus , ook na de uitwerping der Demons, is nooit zelfs eenig woord van opwekking , vertroosting of vermaaning , 't welk geacht kan worden rugwaarts te zien op voorig gedrag, om ons van daar eenige boosheid of ondeugd als de oorzaak te vertegenwoordigen. Ook daar het Christendom tegen alle ziekten niet beveiligde , zou het niet vreemd weezen , eenig geloovig en Godsdienftig navolger van Jefus, voor eenigen tyd met de Daemonifche kwaal behebt , en hem daar van wederom bevryd te zien. §. 22. Ik zeide zo aanftonds Daemonifche kwaal. Niets toch kan openbaarer en onloochenbaarer zyn , dan dat nooit, hy het lompfte volksbegrip , het in eenigen Jood opkwam, van Daemon of het Daemonifche te fpreeken, ten aanzien van iemand die een gezonde ziel  vergeleeken. met de volksbegripeen van dien tyd. 469 ziel omdroeg in een gezond lighaam. Schoonde gefteldheden der tyden het fomwylen noodig maakten hier over breedvoerig te zyn , en daarom de gefchriften van bekker, mead, farmer, timmerman enz. aanfpraak hebben op onze hoogachting, zo. is evenwel van zekeren kant, dit ftuk nu fchier al te omjlachtig behandeld , en daarby de ftaat des gefchils tusfen eenen hedendaagfchen Geneesheer, en eenen Joodfchen Medicus van den ouden tyd , te veel uit het oog verlooren. Deze laatfte toch, indien wy hem met zyne voorige denkbeelden die gefchriften des laateren tyds in handen konden geeven, zou 'er wel ongetwyffeld op geantwoord hebben : „ Deze moeite voorwaar hadt gy mynentwege wel kunnen fpaaren. „ Meent gy dan , dat ik ooit iemand, wien aan hoofd „ en ledemaaten niets haperde, een Damoniaeus zou „ noemen ? Vreemde denkbeelden zeker., die .gylie„ den in uwe Eeuw. u gevormt hebt van ons vroegere „ Geleerden 1 Juist de toevallen van woede, melan„ cholie, krankzinnigheid en dolheid, de zwakheden „ en de daarop volgende heftige fpanningen der Zei nuwen , de bystere ongeregeldheden in het hersfen„ geftel, in de zintuigen, in de verbeelding, en in de groote werkingen van ziel en lighaam. • Juist deze „ verfcbynzelen zyn het, die, wanneer zy daar zyn, 9, my doen zeggen dat de patiënt een Daemon heeft. . En wanneer die toevallen verdweenen zyn, t, wanneer alles op den duur geregeld blyft, zo is dit Nnn 3 het  470 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, „ het volledige kenmerk 't geen ons doet zeggen dat „ de Demon uitgevaaren is; dat hy den Lyder ver„ laaten heeft, en hy van zyne Demonifche ziekte „ ten vollen is geneezen." Zo moesten dan toch den Demon uittedryven en den zieken te geneezen , even zeer Synonymen of gelykluidende uitdrukkingen zyn, als zekere bewoordingen die nu by ons gemeenzaam zyn, om den ftaat van onbewustheid en ylhoofdigheid, of ook de wederkeering tot bewustheid en redelyk begrip te kennen te geeven, zeggende daaromtrent: De man ligt van zich zeiven, of: Hy is weder tot zich zeiven gekoomen. Hy is huiten zinnen en Hy is weder hy zyne zinnen. % 23. Vraagen wy voorts by ons zeiven, wat antwoord wy van den Joodfchen Medicus of van het gros des Volks zouden gekreegen hebben, op deze Vraag: Waar aan onderfcheidt gy dien toeftand, die u doet overgaan tot de uitfpraak, dat iemand een Demon heeft, van de gewoone toevallen in andere ziekten, in koorts, hevige ontfteeking, jicht, hoofd en kiespyn, welke den Lyder ook als radeloos kunnen maaken? Zo moogen wy het wel daar voorhouden, dat wy niets anders dan een zeer onvoldoend en onverftaanbaar bericht ontvangen zouden hebben, dat niets ligter zou geweest zyn dan den man vastzetten, en dat het, gelyk nu onder de geneesheeren veeltyds, niet alleen een hevig gefchil zal geweest zyn, welk een naam de ziekte draagen moest; maar dat  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. dat ook de omftanders en naastbeftaanden deswege veeltyds zeer geweldig zullen zyn verdeeld geweest. -— Zo veel alleen blykt echter duidlyk genoeg, dat de benaaming ten voornaamften toepaslyk werdt geoordeeld op alle ongefteldheid, die vergezeld ging met hevige vlaagen van ftuiptrekking, of merkelyke verzwakking des redelyken verftands, boven al met woede, zucht ter befchadiging, en zotte verbeelding, 't zy by aanhoudendheid 't zy by wederkeerende pa~ ioxysmen. 1 Dit alles brengt ons zekerlyk ten minften zo verre, dat de Jood, door zynen Demon, heeft willen aanduiden een onzichtbren bewerker der plaage, dien hy eigenlyk nooit hoorde, nooit zag of op zich zelv bemerkte, doch wien hy onderftelde aï dat ongeregelde te veroorzaaken; zo dat alle de gefprekken daaden en gewaarwordingen van den ongefielden gerekend werden woorden daaden en ondervindingen te zyn van den Demon , en alles wat van den Dcemoniacus gezegd kon worden, ook goldt van den Demon ~en omgekeerd. Ja naar 't my toefchynt werden zy, die den Demon gehad hadden en 'er van verlost waaren, wel eens Demons genoemd, zo dat Mare. II. f. 34« Hy liet de Demons niet toe te fpreeken, om dat zy hem kenden, als dan zou zien op een verbod aan deze misfchien zeer bekende ge* nezenen, om gelyk meermaalen, het geval niet te ruchtbaar te maaken. |. 24. Eer wy nu verder gaan, dienen wy de zaak wel  472 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, wel eens van den kant des Godsdienst te befchou- wen. Terwyl ik van mynen Joodfchen Vriend tot nog toe flechts onderwyzingen begeer te ontvangen , om van daar zyne gevoelens en wyze van denken optemaaken, betoon ik my nieuwsgierig om van hem te weeten, of hy dien onzichtbren werker van welken hy fpreekt,dan ook aanbidt, of hy hem eenig eerbewys toebrengt, of de angftige vrees voor den zeiven ook meent te verjaagen door zekere plechtigheden of opdrachten, die hy meent den zeiven behaag» lyk te weezen ? Zou het hier waar zyn 't geen ik by farmer lees p. 117. „De Jooden zelfs,toen „ zy de Heidenfche Leer van de Demons omhels„ den, brachten offerhanden aan Sammaël, om dus „ te verhoeden, dat dezelve hen voor God wegens „ hunne zonden befchuldigde. Vid. buxtorf m „ voce Sammaël (*)"? Ware dit zo geweest, dan dringt alles op Jefus aan, om 'er zich tegen te verzetten en het ftrookt hier weinig mede 't geen dezelvde Heer farmer naderhand beweert p. 254 &c. dat de Zaligmaker niet gelastigd was noch konde weezen om dit bygeloof te keer te gaan, ■ Niemand der Schry- veren over de Dctmoniaci heeft zo ver ik weet dit uit echte gedenkflukken beweezen. De meesten zwy- gen 'er ganfchelyk van. Indien al eenig enkel perfoon zich aan zulk een misdryf fchuldig mogt gemaakt (*) Uit het inzien van bustorf fchynt het gefielde geheel niet te olyKcn»  VERGELEEKEN met di VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. ^% maakt hebben, is het te denken, dat dit niet op rekening moet gezet worden van den geest der Natie. Alles faamgenoomen zynde, is het veeleer te gelooven, dat myn Jood, op het hooren des voorftels met fchrik en verontwaardiging vervuld, my zou te gemoete gevoerd hebben. „ Weet gy dan niet, „ dat al de zucht tot het afgodifche, waar naar onze „ voorvaders zo dikwyls overhelden, nu in Israël als „ geheel verbannen, en federt langen tyd een gruwel ? is? Zegt de Wet en de Propheten het ons „ niet, dat alle Goden der Heidenen, de Demons die „ zy eeren, nietigheden leugengeesten en verdichtze„ len zyn? Waarfchuwen zy ons niet als tegen zeer „ Godlooze bedriegeryen, tegen al dat guichelfpel „ dat by de Heidenen zo veelerleye benaamingen „ draagt, en waarvan het ons genoeg is flechts den „ naam te kennen om 'er afkeerigheid van te betoo„ nen. Neen zo is het met ons niet gelegen! Wan„ neer wy nu van Demons fpreeken, achten wy ze wel degelyk onderworpen aan, en beperkt door de „ macht van Hem die over alles heerst, wiens de He„ mei is der Hemelen, de afgrond, de aarde met alle haare volheid! Wanneer wy van deze Demons 'l handelen, houden en befchryven wy ze even zo als ,., gy zelve, wanneer gy fpreekt van plaage Gods: ' die weezens ftaan geheel onder het bewind des Heere , waar van Hy gebruikt maakt als zyne dienaars „ en de uitvoerers zyner beveelen, naar maate zy, O o o „ zich  474 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, „ zich in der menfehen geluk of in derzelver ram- „ pen verlustigen. Myne vrees om met den De- „ mon bevangen te worden, is dus van geenen ande„ ren aart, dan de bekommering, die ook u zou „ kunnen aangrypen, om met krankzinnigheid me„ lancholie enz. bezogt te worden, al het welke nie„ mand zekerlyk zonder de beftellinge Gods zal be„ jegenen.". §. 25. Zonder thans op de rechtmaatige gevolgen van dit toegeftaane te dringen, dien ik wel verder om onderrichting aantehouden: Wat men dacht van hun, voor hoedanige zy gehouden werden, en wat zy deeden of in 't werk fielden, die Demons uitwierpen; hoedanigen 't ook uit de Euangelien blykt, dat 'er fommigen zelfs buiten Jefus waaren ? Dezen zekerlyk zullen zich of van langzaam werkende geneesmiddelen bediend hebben, of onder het gebruik van geweldiger maatregelen, die nu en dan flaagden, en in de zenuwziektens veeltyds uitnemend dienftig zyn, ook zekere gebeden en aanroepingen van Jehova's naam hebben in 't werk gefield, op welke de geneezing nu eens iangfaam dan eens fpoediger volgde, of ook wel geheel agter bleef; en die van daar den naam gekregen hadden, zo niet van een Souveraine remedie tegen het Demonifche, althans van het naaste hulpmiddel om 'er van bevryd te worden. Maar wat zal het dan betekend hebben, wat zullen zy gemeend hebben, diefpraaken van Demons door Dae-  VER GELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 475 Demons uittewerpen. Dit fchynt inderdaad onuitlegbaar! Was 'er waarlyk wel eenige redelyke zin in? Waarom moeten wy ons toch vermoeijen om altoos zekere kracht, zekere fluitende aandrang te vinden in gezegden, die dikwerf niets dan brabbeltaal waaren, en fchier gelykluidend waaren met het voorgeeven, dat iemand haazen vong met haazen? hoe geduurig zyn de menfehen onbeftaanbaar met zich zei ven ? en moet 'er dan altoos eenige wezenlyke fterkte gelegen zyn in kinderachtige en zich zelf wederleggende tegenwerpingen P Zy die dit inbrachten konden misfchien dus redeneeren. „ Die booze wezens die de menfehen „ befchadigen ftaan wel onder hét beheer Gods, even „ gelyk alle booze menfehen ; en zy kunnen niet „ verder gaan dan hun wordt toegelaaten; doch even „ gelyk hier op deze Wereld de eene booze den an„ deren wel eens zeer in den weg ftaat, zyne maatre„ gelen ftöört, en zich met deszelvs buit verrykt, zo „ kan ook wel de eene Demon den anderen zyne „ prooy ontweldigen." Zonder verdere betwisting was het genoeg hier op te antwoorden, dat dan ten minften de kwaal door het inwoonen van den machtiger Demon verergeren moest, eh dat by de geheele ver- losfmg hier om niet gedacht kon worden. Over het geheel ook fchynt deze inval aan de menigte weinig gefmaakt te hebben;-dit alleen eene blykbaare uitvlucht der zeer kwaadwillige tegenftreevers geweest te zyn; en dat uitwerpen der Daemons, 't geen Jefus verrichO 0 o 2 te  4^6* DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, te op ftaanden voet en met een enkel woord, daar de kwaaien meest verouderd waaren , doorgaans befchouwd te zyn geweest als een der grootfte tekenen, dat Jefus van God gezonden was, en niemand dit zou vermoogen te doen ten zy dan dat God met hem was. §. 26. Heeft men, boven al het gezegde, in het beoordeelen van alle de begrippen der Jooden, wel genoeg acht gegeven op den verfchillenden ftaat der wysgeerige begrippen in 't gemeen, van dien vroegeren tyd, v^rgeleeken met de tegenwoordige ? Nu in onze dagen zyn wy byster gewoon, geworden aan benaamingen , welke aan de eigenlyk doode ft of krachten en eigen werkingen toefchryven. Zo dra wy van eenen Geest fpreeken, vallen ons oogenbliklyk by de denkbeelden van verfland, overleg, wil , verkiezing,9 en zedelykheid. De fcheikunde alleen fchynt het voorrecht te hebben om te fpreeken van Geesten, welken niets van dit alles eigen is. Hoe geheel anders was het hieromtrent oudtyds, en byzonder by de Jooden gefteld? By hen was het ook in alle vakken van geleerdheid, naastdenklyk, als een aangenoomen ftokregel, dat men, althans om te verklaaren, en optehelderen, van waar eenig verfchynzel oorfpronglyk was, nooit van uitwerking zonder eenen beftaanden werker fpreeken moest. . Wanneer zy van ons gehoord hadden, dat wy zeiden, dit of dat jgen uitwerkzel te zyn der Zwaarte - kracht of' Eleclri£ c O ci~  vergeleeken met de volksbegrippen van dien tyd. tf? citeit, zouden zy onzen hedendaagfchen Philofooph misfchien even befchaamd gemaakt hebben, als wy nu meenen hen te doen. Vraagende: wat dit enkele woord toch bedieden, en hoe 't iets voort kon brengen? of van waar ons de dwaasheid kon bevangen, om van het lighaamlyke , het lydelyke, en de altoos doode ftof in diervoege te fpreeken, als of daaraan op zich zelve, buiten de tusfchenkomst van eenig ander beginzel, kracht, leven en eigen veroorzaaking kon worden toegeëigend. Daarom dachten zy ook by hun woord Geest om geene andere hoedaanigheden dan alleen om de zulken, die tot het voortbrengen van het uitwerkzel noodig waaren, zonder iets meer van keuze en dergelyke (*). Byaldien een new¬ ton of franklin met alle hunne uitnemende bekwaamheden, eenige Eeuwen vroeger onder de Jooden geleefd, en dezelvde ontdekkingen gedaan hadden , die nu hunnen naam vereeuwigd hebben, al het door hun ter nedergeftelde en beweezene zou dan hoogstwaarfchynelyk tot ons zyn gekoomen, onder de- (*) Misfchien zo als veelen weinig nadenkenden onder ons den Dood zich gewoonlyk voordellen. Deze hlyft in hunne gedagten wel altoos een dienaar Gods. Doch echtereen niet min wezenlyk perfoonaadie. Nooit echter komt het by hun op, hem eigen overleg toetefehryven, of hy een Vriend of Vyand van God en menfehen genoemd zou moeten worden: dit is een inval dien zy nog nooit voelden by zich opryzen. Wie echter voelt ooit geneegenheid om hier in het zo weinig famenhangend Volksbegrfpte beftryden. O o o 3  .473 *>E EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN , deze voordracht: als het werk, de bediening, en bezigheid van den Engel der bezwaaring, of als uitfchitteringen van den geest des lichtenden vuurs. En wat zal men zeggen ,? Zy die het principium Vitale , of dat geen, 't welk het Leven uitmaakt in het lighaam, in onze dagen diep navorfchen , beginnen zy tot zulke voorftellingen niet al weder fterk te naderen, met hunne Animafenfn'wa en Nifus formativus? §. 27. Wanneer wy nu , na alle deze uitflappen', wederkeeren tot het groote onderwerp, waar over wy hier te handelen hebben*1, is het dan niet duidlyk genoeg, dat indien deze de ftaat der zaaken was, het in het geheel de zaak van Jefus niet was, noch tot zyn beroep in 't minfle behoorde, hier in tusfchen beide te koomen, of de gewoone fpreekwyzen en benaamingen eenigzins te veranderen, als paaiende geheel niet aan het Godsdienflige, maar zynde alleen betreklyk tot het Medicinaale en de ontvouwing van natuurlyke ver- fchynfelen. Zo het dit is, 't geen onder het fchikken naar volksbegrip moet begreepen worden , hebben wy voorheen in het Vierde Hoofddeel reeds getoont, dat het wegens veele dingen , die eigenlyk den Godsdienst geheel niet raaken , wel kan worden toegeflaan. Het oogenbliklyk .herftellen van alle die ongeneesbaare kwaaien met een enkel woord fpreekens en op flaanden voet, het doen wederkeeren der Zieken tot den ftaat van gezondheid, waar aan ieder het uitdryven of verjaagen van den Daemon onmidlyk ver- bondt,  TERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dién TYD. 479 bondt, was een ontegenzeglyk bewys zyner hooge macht, van den Alleenheerfcher ter liaaving van deszelvs medewerking ontvangen. Het was een onloo genbaar gedenkteken dat de Geest Gods in Jefus krachtig was boven alles. Dit ook ftaafde Jefus zelv geduurig, en 't was genoeg, zo dit flechts erkend, en, gelyk doorgaans gefchiede, zyn doen in zulk een licht befchouwd werdt; hoe men dan voorts over de oorzaaken der ziekten en verfchynfelen in de Natuur denken mogt. Zo met de byftanders als met de Zieken zelve viel niet anders te redeneeren dan op hunne eigen onderftelling. En 't is daarom dat zy gewoonlyk in hunne eigen taal toegefprooken worden, en ook de Euangelisten hunnentwege de verhaalen op den zelvden voet inrichten , als elk ander Jood deze dingen verhaald zou hebben. Vermoedlyk zelf zyn deswege weinige onderrichtingen door Jefus medegedeeld aan de Discipelen , althans geene andere , dan die het gemeene opzicht des Hemelfchen Vaders óver alles bevestigden , en die alzo het beginfel bekrachtigden , dat, het zy midlyk of onmidlyk , alles onder hem en zyne voorzorg gefchiede. Ten overvloede is het be- weezen, dat de Daemonifche menfehen allerwege blyken met zich brengen van zeer ontftelde herfenen. By het bidden der Daemons om in de kudde Zwynen te vaaren , kan men om het verzoek der Ylhoofdigen zeer gepastlyk denken. Alles laat zich ten besten uitleggen door het'daar voor te houden, dat of de on- ge-  480 ' DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, gefteldheid, de ziekte der dollïgheid zelve, overfloeg op de Beesten, of dat de Kranken zelve werdt toegelaaten de Kudde te verfchrikken en in. wanorde te brengen. En in al het toefpreeken der Daemonifche, in het gebieden der Daemons om uittegaan, was voor die tyden en plaatzen niet songewooner, dan daar in , dat wy leezen dat Jefus de koorts beftrafte , dat hy Winden en Watergolven gebood , zo dat ze hem gehoorzaam waaren. Wy fpreeken nu fomtyds nog van Maanzieken : dit neemen zy, die 'er geloof aan flaan, op, voor onderhevig te zyn aan zekere verflimmering, by fommige ftanden der Maan, zo dat die verflimmering als een uitwerkzel van zekere krachten der Maan te houden zoude zyn. Dat de Maan zelv in iemand woonen zou, verwekt nu terftond gelach. • De Jood, die onze krachten even min bevatten kon, zou misfchien by Maanzieken , aan eenen Geest der Maane gedacht hebben, zo als de oude Wysgeeren vry algemeen de hemelfche lighaamen ftelden bezield te zyn. En 't is my in dezen zin niet vreemd, dat ook Jefus in dien ftyl al licht dus. zou gefprooken hebben : Ik gebiede u, ó Geest der Maan, dat gy dezen mensch verlaat. Met dwaalingen , die dus geheel het Phyfique betreffen , op den Godsdienst niet dan allerafgelegenfte gevolgen konden hebben , en zo gewyzigd waaren , dat zy toen geen verder bygeloof nevens zich hadden , en aan geene vroomheid of geestlyke blydfchap hinderlyk waaren, behoefde Jefus zich even min  vergeleeken met de volksbegrippen van dien tyd. 431 min te bemoeijen, en kon 'er zich even weinig toe verledigen , als met het onderwys in alle andere wereldfche konften. §.28. Om evenwel voor de vuist te handelen, dienen wy fommige bedenkingen» die hier zwaarigheid verwekken kunnen, niet onaangeroerd voorby te gaan. Ten dien einde vestigen wy eerst onze aandacht op het voorkoomende Matth. XII. alwaar, na het genezen van eenen blinden en ftommen Daemonifchen , de Pharifeen zeiden : „ Deze werpt de Daemons niet uit, „ dan door Beëlzebul den overften der Daemons." En Jezus 'er op.liet volgen (by gelykenis zegt Marcus) ( cap. HL f. 23 ) : » Een ieder Koningryk, Stad of „ huis , tegen zich zeiven verdeeld , wordt verwoest „ en zal niet beftaan, En indien de Satan den „ Satan'uitwerpt, zo is hy tegen zich zei ven verdeeld, „ hoe zal dan zyn Ryk beftaan?" Sommigen hebben veele kracht gefteld daar in , dat 't geen in de tegenwerping Beëlzebul genoemd wordt, by Jezus in de beantwoording den naam draagt van Satan. Zo, zeggen zy, was dan waarlyk Beëlzebul deOverftede Satan , dan ook zyn de Daemons als zyne onderhoorif gen , in den eigen zin ji*j3o*m; en de onderfcheiding, die men voorheen beweerde , dat de Jooden maakten tusfchen Daemon en J;*/30a0? , raakt geheel te zoek, en moet onwaarachtig bevonden worden. Farmer antwoordt hier op , dat Satan hier zeer wel in den gemeenen zin van Tegenftreever kan gebezigd worden : Ppp in-  £g2 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, indien de Tegenftreever den Tegenftreever uitwerpt: is dit echter niet wat gedrongen ? De Jooden hadden gezegt Mare. III. f. 30. hy heeft een onreinen Geest, en wel zulk een Daemon, die andere Daemons verjaagt , en dezelve noodzaakt hunne plaats voor hem in te ruimen. Dit nu was zulk een vuilaartige uitvlucht om zich tegen alle overtuiging te verzetten , eene uitvlucht zo zeer aangekant tegen de gemeene gevoelens , dat het ophouden der kwaaie een openbaar bewys was , dat de Daemon was geweeken ; en een uitvlucht, zo zeer dienende om alle geloof in eenige wonderdaadige werking den bodem in te flaan ; dat van daar Jefus, ( Beëlzebul en wat hy weezen mogt daar laatende,) die tegenfpraak terftond fchynt overtebrengen , als waare ze regelrecht gefprooken niet alleen wegens zyne uitzinnigheid en het hebben van een Daemon , maar wegens de volledigfte overgaaf aan alle boosheid en overheerfching door den Satan , in dien verfoeilyken zin, waar over wy boven handelden. ■ . Maar hoe beantwoorde de Zaligmaker dit ? Doorgaans fchynt men van gevoelen te zyn , dat dit antwoord , zo als het enkel volgens de bewoordingen voor ons is, ongemeen krachtig en verftommend was. 't Koomt my echter voor, dat ook hier nog wel eenige denkbeelden by aantevullen zyn. Zjn 'er in het zogenaamde Ryk des Satans niet gewoonlyk veele tegen ftree vin gen van den eenen Dienaar des zeiven , met de poogingen des anderen ? 't Zy men het  VËRGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 483 het letterlyk , 't zy men 'f overdrachtlyk wil neemen, is het niet altoos en in den eigen aart een Ryk van verwarring ? Is dit alleen een bewys dat het moet te , gronde gaan , zo waare het zeker al lang vernietigd. Eene ziekte, die wy van God erkennen tot ons gekoomen te zyn , zou zy door Gods hulpe dan ook niet verdwynen kunnen ? By de voorftelling of de gelykenis van het verdeelde huisgezin of Stad , en van het verwarde Ryk des Satans, hoort misfchien nog deze Conclufm : „ Indien gy u zeiven door uwe zo tegen„ ftrydige en willekeurige befluiten daaraan gelyk fielt; „ indien gy u, in gelykftaande gevallen, nu eens ver„ meent zo, dan eens regt daar tegen overftaande, te „ vonnisfen; dan is het uit met alle zekerheid ! dan „ zyt gy onvatbaar voor alle overtuiging, in den ei-s s, genffcen zin dienstknechten van alle boosheid ! Dan „ zyn 'er nooit eenige kenmerken dat iemand van God „ koomt. Ziet op uwe eigen Zoonen! alles wat ftrekt „ om Gods eer te bevorderen is by my ; al myn bej, dryf ftrekt om het goede aantepryzen, en de wer„ ken van den Satan tegen te gaan. De eenvoudigften „ onder u zeggen: van waar koomt dezen die wys„ heid? Ik betoon eene macht ook over de Daemo„ nifche Ziekten die nooit gehoord is. En dan nog „ van uitzinnigheid , van eenen Daemon ,. en van 't „ uitwerpen van deze in den naam van eenen ande„ ren Daemon te fpreeken , 't geen niemand anders 9i ooit in 't hoofd kwam. ö Gy" wederfpannigen en Ppp 2 „ hard-  DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, „ hardnekkiger), hoe zult gy de helfche verdoemenis „ ontvlieden !" §.29. Barker (on the Damoniacs) heeft eene zeer fcherpzinnige tegenwerping aangedrongen. Hy laat de bekende aanmerking voorafgaan , wegens de zeer verdeelde gevoelens der Jooden omtrent Jefus , welken fommigen zeiden Elias te zyn , anderen voor Joannes den Dooper hielden , anderen voor Jeremias of een van de Propheeten , zynde daaromtrent doorgaans zeer twyffelachtig in hunne befluiten. Zouden wy , vraagt hy, niet dezelvde, zo niet nog veel meer verfcheidenheid, moeten verwachten by de Krankzinnigen ? Dan ziet, dezen bevinden wy juist zeer beftendig in deze of dergelyke uitroepen : Wy kennen u wie gy zyt, naamlyk de Heilige Gods ! deze menfehen , zo als de taal was der Philippifche Dienstmaagd ten opzichte der Apostelen , deze menfehen zyn dienstknechten Gods des Allerhoogften, die den weg der zaligheid verkondigen ! Of tot de Joodfche bezweerders : Jefus ken ik en Paulus weet ik, maar gy- lieden wie zyt gy ? Ja dit vreemde krygt nog een wonderlyker aanzien , wanneer wy by alle de Jooden die het gebruik hunner zinnen hadden, met het denkbeeld van den Christus den Mesfias fteeds verbonden zien , allerlye gunftige verwachtingen van heil, van overwinning en vertroosting 5 en daarentegen die gekrenkten van herfenen, tot den Man welken zy zeiden als den Christus te kennen, fteeds zien naderen, als  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. als tot een voorwerp van fchrik en de uiterfte ontzetting : Wat hebben wy met u te doen, Jefus, gy Zoon Gods des Allerhoogften ? Zyt gy gekoomen om ons te pynigen voor den tyd ? Ik bid, ik bezweer u by God , dat gy my niet pynigt. Byzonderheden alle , welke hem doen vraagen of dezelve het niet bedenklyk maaken , dat uit hoofde dezer eenpaarigheid, hier met geene mooglykheid gedacht kunne worden aan het enkel krankzinnige; en of de waare Spreeker zich hier niet van zelve kenmerke, als een wezen van gansch andere geaartheid , als bezield met tegenovergeftelde vrees en verlangen ? Men kan niet ontkennen , dat de aanmerking vernuftig en het verfchynfel vreemd zy. Alleen daar het gevoelen van de dadelyke inwooning eens onderfcheidenen geests in onzen zin des woords zo veele grootere zwarigheden nevens zich heeft, is het veel te zwakke grondflag om 'er iets op te bou- wer}< De Philippifche Gelukzegfter kan zeer wel iets dergelyks vernoomen hebben, en uit de vereeniging met menfehen , van wien zo groot geruchte uitging, winst bedoeld hebben. En de Lyders in 't Joodfche Land zullen ook by de hevigfte woede, gelyk doorgaans, hunne bedaarde ftonden gehad hebben ; zy zullen zonder veel keuze wel fchielyk het denkbeeld van den Mesfias , als het treffendfte, en waar van zy ook hulp verwachten konden , hebben aangenoomen. Misfchien hoorden zy iets van anderen , dié juist in de vlaagen van pyn en benaauwdheid Ppp 3 Sene"  ^86 de euangelische prediking en geschriften, genezen waaren , zo dat zy zich verbeelden, dat ook het uitwerpen met ondraaglyken angst en vreesiyke fmarten vergezeld ging. Want het is merkwaardig , dat wy nooit van eenen Daemonifcben leezen, die in de uur en der bedaardheid, voor altoos tegen de weder* • keering beveiligd werdt. Steeds werden de Lyders tot Jezus gebracht , en bekwaamen hulp 'terwyl zy met de deerlyke bezoeking worftelden. De Heer barker zal ook wel niet willen ,> dat de Leugengeesten, dit getuignis uit eigen beweging zouden hebben afgelegd. Zo zou hier dan bedwang gefield moeten worden. En dit waar toe ? Voor ons zeker kan het niet zeer gelden , en wil men het als eene noodzaake voor de Daemons zelve houden , 'er was dan een ander bedwang van . hen naamlyk te beletten, om nooit, gelyk men toen fprak, tot iemand integaan. % 3«* GeIvk dan Jefas dit geheele Joodfche begrip der Daemons aan zyne plaats liet, niet zo zeer om dat hy 'er zich opzetlyk naar fchikte, maar om dat het toen met de indrukzelen van Godsdienfligbeid niet veel te maaken hadt, en'er veel minder eigenlyk bygeloof aan verbonden was-, dan 'er federt aan gehecht is-; zo fchroomde hy niet van daar by zekere gelegenheid Matth. XII. f. 43 enz. en Luc. XI. f. 24. van het Joodfche volk te zeggen : „ dat het van het „ eene kwaad tot erger voortging, gelyk een Daemo„ nischzieke na eene korte poos verlosfing dezen flil„ ftand met des te heviger aanvallen boeten moest." Wan-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. ^ Wanneer de onreine Geest van den 'menfche uitgegaan is, zo gaat hy heenen naar dorre plaatzen zoekende rust enz. Want dat dit toch bedoelde om eenige eigenlyke leer wegens de Daemons mede te deelen , zal, zo ik denk , niet licht iemand onderneemen ftaande te houden. §. 31. Wy hebben boven gezien , hoe by Jefus van den Satan, als medewerker in het zedelyk kwaad, veeltyds gefprooken werdt. Dit geeft aanleiding om te vraagen , of ook de Daemonifche of andere Ziekten eene andere dan de gewoone benaaming verkreegen , wanneer dezelve door eigen verkeerdheid , door wangedrag en zedenloosheid veroorzaakt waaren ? Hier van zyn genoegzaam geene voorbeelden. Wy hooren Jefus Luc. XIII. f. 16. op eene wyze, die anders nergens fchynt voor te koomen, van de Vrouwe die geheel te zaamgeboogen was, en zich niet kon oprichten, zeggen: „ En moest deze, welke de Satan „ ziet nu agttien jaaren gebonden hadt , niet los ge„ maakt worden van haare band ?" Dit is geheel ee Daar hy echter fpreekt van het beletten des Satans in -zyne reize, is het aanneemlyker dat hy 'er wrevel, en kwaade wil van anderen , of ook eigen ongeffceldheid, met het voorige zamenloopende, door verftaan hebbe. En juist alzo moet ook het overgeeven aan den Satan tot verderf des vleeschs en behoud des geests , noodwendig ziekte by wyze van ftraf wegens hegaane overtreding aanduiden, gelyk de inhoud der woorden zelve ten duidlykften aanwyst. §. 32. De woorden hebben zekerlyk op verfchillende plaatzen zeer verfchillende betekenisfen. Van Daemons te fpreeken onder de Heidenen, deedt wel het zelvde woord behouden , doch doelde gemeenlyk op geheel andere zaaken. Wy hebben maar weinig bericht van de prediking in de Heidenfche plaatzen. Zo ver hier de voorwerpen van eeredienst Daemons genoemd werden, is het onmooglyk, dat de Apostelen dit ftuk onaangeroerd gelaaten hebben, Zy zullen 'er zich gewisiyk tegen verzet hebben , om hen van de ftomme afgoden (heeten ze nu ; 't geen eigenlyk de in hout of fteen gewerkte beelden waaren ) te bekeeren tot den levenden God. Lucas, die in zyn Euangelie zo veel van de Daemons heeft, bezigt misfchien daarom in de Handelingen der Aposïelen, fpreekende van de door hun verrichte genezingen , dezen naam niet; maar zet daar : dat genezen werden, die van onreine geesten gekweld waaren, •—.  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 489 Ja terwyl in de Brieven zo veel van J«*|3o>w en Satan wordt gefprooken, koomt Smpm en Sa^mn ( behalven driemaal in de Openbaaring van Joannes, Jacob. II. % 19, en 1 Timoth. IV. f. i.) nergens anders aldaar voor, dan alleen 1 Corinth. X. f. 20, 21. §. 33. Hoe veel is 'er ook niet geredeneerd over de laatstaangehaalde plaats 1 Corinth. X. jr. 20, 21. „ Ja „ ik zeg ,dat 't geen de Heidenen offeren , zy het niet „ Gode maar den Daemons offeren; en ik wil niet „ dat gy met de Daemons gemeenfchap hebt. Gy „ kunt den drinkbeker des Heeren niet drinken, en „ den drinkbeker der Daemons: gy kunt niet deelach„ tig zyn den tafel des Heere , en den tafel der Dae;, mons ;" in verband en vergeleeken met 1 Corinth. VIII. y. 4. » Wy weeten dat een sj«ao» niets is in de „ wereld," en 1 Corinth. X. f. 19. „ Wat zeg ik „ dan, dat een tiSm\» iets is , of, dat een afgodenof- „ fer iets is." Ter bevestiging van zeer ftry- dige gevoelens beroept men zich ook hier op, als bevattede alles zulke klaare grondftellingen , dat 'er geheel geen wederzeggen tegen overfchoot. De zulken die hier gemeenfchap met de Daemons, gemeenfchap met de Duivelen en de booze Geesten doen betekenen , bezwaart men te regt, zo met het vreemde der benaaming, die den it.»(io^ zyn moest, als ook daar mede, dat de Heidenen nimmer hunne eerbewyzingen aan die kwaade Geesten opdroegen, maar aan vermeende weldoeners en begynfb'gers. -— Doch wanneer Q q q men  490 DE EUANGELISCHE PREDIKING ÈN GESCHRIFTEN» men den Heer farmer, die hierover zo breedvoerig is , naleest, is dan ook alles wel zo helder, zo< beflisfend, en geheel afdoend als hy het voordraagt? Hapert 'er ook hier en daar niet veel aan zyne befluiten ? Zou Paulus by het zeggen: een is n"ets in de wereld , wel al dat geen gedacht hebben , \ geen hy 'er hem van doet zeggen ? . Was het althans niet noodig geweest deze uitdrukking te vergelyken met andere gezegden van dien zelvden Apostel : „ De Befnydenis is niets en de Voorhuid is „ niets: zo ik de liefde niet had zo waare ik niets. Ik 3, ben in geen ding minder geweest dan de uitnemend„ ft e der Apostelen , hoewel ik niets ben : het ver„ achte heeft God uitverkooren en 't geen niets is," En dan hoe fchraal laat hy het leggen op zyne voorige uitlegging met de eigenlyke conclufie cap. X. f. 20, 21. Waarom, zouden immers de Corinthiers hebben kunnen zeggen , is het niet mogelyk of betaamlyk gemeenfchap te hebben aan den Heere , aan zynen tafel en drinkbeker, en gemeenfchap aan den tafel, drinkbeker enz. van een onding van een louter niets. Schoon Paulus hier in 't gemeen gebruik zeer wel te verftaan zy wegens de opmerking, die te neemen ftond op de gevoelens van anderen in het aanzitten aan de Offermaaltyden ; zo is evenwel alles niet zo terftond van alle duisterheid bevryd, indien men f. 20, 21. è^mistt in eenen goeden zin opvat, en zegt, dat de Apostel hier niet naar zyn eigen gevoelen, maar naar dat der Hei-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 49 j Heidenen fpreekt. Hy heeft aan de Corinthiers toegeftaan dat een Afgod niets zy , of dat 'er zulke Goden niet zyn , als zich de Heidenen verbeelden. Hoe kon hy dan terftond daarna zeggen, dat de Heidenen inderdaad en waarheid den Afgoden offeren ! Een niets een dt oom eene verbeelding kan geen offer toegebracht worden. Alle verftandige Uitleggers moeten toeftaan dat hier eenige dingen agtergehouden zyn, of fchoon zy niet allen eenftemmig zyn, wanneer zy 't geen agter gehouden is zullen aantoonen ; en daarom behoorden zulke gezegden liever nimmer te worden aangedrongen als de groote bewysplaatzen aan de een of andere zyde. Over het geheel laat zich 's Apostels meening dus wel bevatten : „ Van zulke Goden als de „ Heidenen zich verdicht hebben , hebben zy nooit „ eenige aanwyzing of overtuiging wegens hun beftaan „ of beftuur ontvangen , het ganfche voorwerp van „ hunnen dienst is een ydel Phantome. Maar een „ Heiden is evenwel in de vaste verbeelding, dat zul„ ke Goden zich ergens bevinden , in de Tempelen „ zich onthouden, hunne gebeden hooren, en zy van „ daar gunst of ongunst te wachten hebben. Wan„ neer hy offert, vereert hy geenszins den grooten en „ eenigen God , maar verandert deszelvs, heerlykheid „ in de gedaante van veelerlye verfoeizelen. Zulk „ een doen en zamenftemming daarin , om dat het de kennisfe Gods geheel vernietigd , en dezelve niet „ naar behooren voorftaat, is onbetaamlyk voor hun Qqq 2 „die  492 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, „ die de werkzaamheden Gods jegens het menschdom „ in Christus erkennen. Of zou iemand , om dat ik „ zeg, dat een Afgod niets is, en een Afgodenoffer „ niets is , daarom dan ook wel zeggen willen, dat hy „ van niets is vrygemaakt, toen hy door het Euange„ lie van de ydele wandelingen der Voorvaderen ver„ lost, en van de ftomme Afgoden ( de nietigheden ) „ is bekeert om den levenden God te dienen ; ziet hoe „ gy u door woordenftryd misleiden kunt." §. 34. Eindelyk 't geen ik in de voorgaande %. heb aangemerkt, geldt ook ten opzichte van de overige plaatzen, welke of van Daemons of van den Diaboks handelen. In de meesten van dezelve bevindt men , dat fchier alle uitleggingen haare byster zwakke zyde hebben , zo dat men zich zeer buiten ftaat bevinde om zich zelv rekenfchap te geeven, welke denkbeelden toch by de Schryvers , toen zy dezelve op het papier ftelden , geheerscht moogen hebben. Ook dan wanneer ik de gedagte wil aannemen, dat zy met de gemeene taal gefprooken hebben in diervoege, dat zy 'er of mede behaagen, of mede vertieren , of 'er door aandringen wilden , door die begrippen ganfchelyk overteneemen , weet ik nog niet wat zy zelve daar mede bedoeld zouden hebben. Op de be¬ roemde plaats Ephef. VI. f. 12. lees ik by we ts te in „ Pefachim f. 112. 2. vetus eft traditio : Nemo folus „ noctu exeat, praecipue noctibus quarta? & feptimce „ feriarum; nam Agratfilia Machlat, comitata duode- » vi-  VERGELEEKEN mët dï VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 4^3 j, viginti myriadibus angelorum pernicioforum , turn „ vagatur, horumque fingulis plena nocendi eompetk „ facultas. Ex libro precum. Satanas princeps tenebca„ rum Jalbut Rubeni f. 5. 2. Quum Deus vocaret „ Lucem y dixit principi tenebrarum , qui fimilis eft „ bovi: recede a facie mea, nam mundum volo cre- „ are cum luce." Wat heldert het toch veel op, indien^ ik my verbeeld, dat de Schryver met zulke fraaijigheden het hoofd vol hadt, of hoe maak ik hem verftaanbaarer of achtingswaardiger by anderen , wanneer ik zynentwege ftaande houde: „ Hy dacht „ ik moet 'er maar iets van deze beuzelaaryen bylaps, pen, de goede lieden houden 'er zo veel van, hoo» „ ren 'er gaarne van fpreeken , en kunnen zo, per fas „ & nefas, immers wel vroom worden. Waarom mag 3, ik niet liever voluit onkunde belyden, en my verge„ noegen met de redenen optegeeven, waarom geene „ der uitleggingen my voldoen kan ? " §. 35. Die eigenlyke beroepingen of fchikkingen en deelneemingen in de Volksbegrippen , waar mede men dikwyls zo veel op heeft, en waar over wy dus verre gehandeld hebben, fehynen wel fomtyds in den eerften opflag aanneemlyk; doch hoe weinig wezenlyk lichts zy op de proeve aanbrengen, indien men daar mede wilde te kennen geeven , dat de Spreekef 'er iets als het zyne van overnam, meen ik hoe langs hoe duidlyker te bemerken. Men vergunne my hier dit volgende als eene opmerking, my voorkoomendé Qqq 3 in  494 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN , in de dagen dezer bezigheid , als ten flot van alles te plaatzen. By het aanhooren eener zeer gefchikte Leerreden over Joann. V. f. 14 : Ziet gy zyt gezond geworden , zondig niet meer op dat u niet wat ergers gefchiede ; merkte de Spreeker aan , dat Jefus den man , waar van hier gewaagd wordt, aan het Bad te Bethesda genezen hadt, en denzelven federt verlaaten hebbende, hem nu in den Tempel ontmoetede ; dat het reeds een welbekend begrip by de Jooden was , dat alle ziekten en ongefteldheden door eenige groove zonden veroorzaakt werden , en als eigene ftraffen Gods moesten worden aangezien, ■ Dat de Heiland zich derhalven daarna fchikkende, tot den genezenen zeide : zondig niet meer enz, Is het ondertusfchen niet even bekend, dat Jezus dit zelvde begrip veeltyds te keer ging ; en dat, zo hy het toegeftemd hadt, als dan de gevolgen , die zy uit zyne wederwaardigheden trokken , zeer wettig geweest zouden zyn ? Doch dit aan zyne plaats gelaaten zynde, wordt 'er de toefpraak zelve waarlyk eenigszins duidlyker of verftaanbaarer door ? Is alles niet klaar genoeg, wanneer ik my den toeftand van den man en van Jefus maar levendig erinnere, en my verbeelde hem, die altoos veel in weinig woorden bevattede, dus te hooren fpreeken : „ Gy hebt eene zeer groote weldaad „ genooten. Uw eigen hart. zegt u zeker in het er„ kennen van de zegeningen Gods zeer gebrekkig ge„ weest te zyn. Alle zonde is ondankbaarheid. Het j, nieuw-  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. ^ „ nieuwbekoomen heil zy u dan een prikkel, om „ voortaan al het zondige te fchuwen ; want voor„ waar , ik die u genezen heb zeg het u, den zul„ ken die 'er zich niet van af keeren, ftaan niet flechts „ zulke lighaamryke kwellingen als gy beproeft hebt, „ maar veel geduchter en erger dingen dan deze te „ wachten" (*). BESLUIT. Een groot veld, myne Heeren ! heb ik afgeloopen en moeten afioopen, zou ik aan het oogmerk van het zo gewichtig voorftel, myns inziens , naar eisch voldoen. Heb ik evenwel door al het bygebrachte geheel den bodem willen inflaan aan deze voorftelling, die by den Heer wetstein (w übro de Interpretatione S. S.) voorkoomt als de vyfde zyner Hoofdregelen ter uitlegging i „ Zulke plaatzen die ons „ toe» (*) Onder het afdrukken deser Verhandeling is den Schryver ook nog ter- hand gekoomen de Nieuwe Engelfche Overzetting der vier Euangelis ten, doorden zeergeleerden g e or g e cimpbih, met de daartoe behoorende Preliminary DlJJertations. Deze laatfte behelzen,een fchat van overheerlyke aanmerkingen ; byzonderlyk is der naaleezing overwaardig, alles wat by hem voorkoomt in de Vide Dijfertatie, over de woorden AatijUü!» e" A*»jwoviflv. Zyne verklaaring van i Corinth. X, v. 20. 21. fchynt eenvoudiger en aanneemlyker dan eenige andere , welke ik voorheen gelee, aen heb.  496 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN , „ toefchynen met eikanderen of met de waarheid te „ ftryden, laaten zich veeltyds gevoeglyk overeenbren„ gen door te zeggen : dat de Heilige Schryver niet al„ toos zyn eigen gevoelen ter neder gefteld , en het „ geen 'er van de zaak is geboekt heeft, maar dat hy „ fomtyds gefprooken heeft volgens de meening van „ anderen , of ook wel volgens de onzekere of val- „ fche begrippen van 't gemeen ? " Zy die my regt willen doen, zullen geloof ik niet beweeren, dat ik geheel geene gevallen genoemd heb, waar in dezelve gelden mag en gelden moet. Alleenlyk meen ik te hebben aangetoond, dat deszelven gebruik zeer tot den aart der zaaken bepaald moet worden , en door veelen zo lichtvaardig op de voornaame ftukken, welke de Heilige Schryvers behandelen, wordt toegepast ; dat ook daar mede de eigen nuttigheid van hun onderwys ten onzen opzichte zou verlooren gaan, en hun eerwaardig charaéfer van uitnemende Onderwyzers dier dingen, welke tot de Leer onzer behoudenis behooren, gansch en al zou wegzinken (*). Zeer on- (*) Men zou kunnen aanmerken , dat ik te onbepaald ben gebleeven op de vraagen : In welken gevalle en hoe verre ? Doch men dpnke om foortgelyke vraagen : In welken gevalle en in hoe'verre bedienden'de Schryvers des Nieuwen Testaments zich in hun Grieksch van Arabismen, Syriasmen enz, ; of in welken gevalle en in hoe'verre zien de woprdgn ê'9-v>j en ÉAA>jve? nu eens op Volken in 't gemeen , op Heidenen van Religie of een particulier foort , die Grieken genoemd werdpn. Na algemeene aanmerkingen laaten die vraagen geen byzondere op. gaaf van regelen toe. In ons geval zou, gelyk wy reeds vroeger zeiden, een doorgaande Commcntarius noodig weezen.  vergeleeken met de-volksbegrippen van dien ty.d. 49? ongelukkig en waarfchynlyk onbedacht is dien zelvden Heer wetstein (ter zelvder plaatfe p. 881 in folio) uit de pen gevallen : „ In zekere gevallen beweer ik, „ dat een nuttig Schryver niet alleen argumenta ad ho„ minem (hy meent hier zeker valfche fluitredenen ) „ mag, maar ook moet gebruiken. Want hoe zal hy „ anders zyne Lezers tot zyn gevoelen overhaalen ? Alle middelen nu, zonder welke een nuttig, recbtmaa„ tig, en tot V menfehen heil noodig einde niet kan ver„ kregen worden, zyn hier door zelfs nuttig, wettig, „ ja noodzaaklek. Dit verfchilt veel van de han- „ delwys der Sophisten, die willens en weetens nieu„ we dwaalingen invoeren of op de oude nieuwe bou- ^ wen. Maar hy, die zich van iemands aange- „ noomen meeningen, en zelfs valfche erkende grond„ Hellingen bedient , ter aanpryzing van heilzaame " waarheid , of ter ontvonking van yver ter deugd, „ hy is zo verre af van hem te benadeelen, dat hy eer „ geacht moete worden hem een grooten dienst te be" wyzen." Hoe eenige der hier gebezigde bewoordingen alleronaanneemlykst zyn, meen ik, loopt genoeg in het oog. • Hoe en wanneer andere in een goeden zin toepasfing vinden kunnen , is aangeweezen , toen wy over de redeneeringen op eens anders grondftellingen handelden. En wie ziet niet, dat alles hier zo los is ternedergefteld, dat het den weg openen moete tot alle dwaasheden , die men maar meent dat op iets nuttigs kunnen uiüoopen. Om 'er niet bytevoe- Rrr gen,  jjQ8 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, gen, dat ik geen kans weete om ooit de eigen meening van eenigen Schryver, hy zy ook wie hy zy, op eenigen vasten grond aan den dag te leggen , indien men naar dezen regel alles willekeurig gelieft te beoordeelen. Het zelvde, 't geen derhalven by iederen anderen Schryver om hem te verftaan noodig is, koomt ook hier by de Heilige Schryvers alleen te pas. Zo lang 'er geene regelregte en zeer waarfchynlyke aanwyzingen zyn , dienen wy alles voor zyn eigen meening, en een onderricht naar zyn beste weeten aantezien ; en die welbekende uitlegregelen te volgen, welke op den aart der zaake fteunen, die door vermaarde Mannen dikwerf by een verzameld zyn, en waar van deze wel de nuttigfte en voornaamfte is, die door denzelvden Heer wetstein in dezervoege is uitgedrukt: „ Wenscht gy de Boeken des Nieuwen Testaments „ ten duidlykften en volkoomenften te verftaan,' neem „ dan den perfoon aan van hun, wien deze Boeken „ door de Apostelen het eerst ter lezing overhandigd „ werden. Verplaats u met uwe gedachten in dat „ Land , in dien tyd, waar in ze eerst gelezen wer„ den. En draag zorg, om zo veel moogiyk bekend „ te worden met de Godsdienftige gebruiken dier „ menfehen , met hunne zeden, gewoonten en be„ grippen , met de by hen aangenoomen gevoelens, fpreekwoorden, gelykenisfen en zinnebeelden, met „ hunne daaglykfche redenwisfelingen, en met de ma- SJ nier  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. 499 j, nier en wyze, waar op zy de een den ander zoe-* „ ken te overreden , en 't geen zy voor goed houden „ trachten te verdedigen en geloof bytezetten." —Juist deze Regel kan en zal ophelderen ; zy zal aanwyzen , hoe alles geweldig aanliep tegen de gemeene opinien, en waar en in hoe verre gedacht moet worden om dat aftreden tot de bevattingen der onkundigen, 't wélk een aanvanglyk onderwyzer niet vermyden kan , doch waarby ook de oprechte en welmeenende Leeraar het nimmer kan laaten berusten. Eene opheldering, die ik nimmer van vooren , hoe waarachtig het ook zyn mogt, erlangen kan, maar die altoos en in elk byzonder geval, toch het gevolg alleen van eene juiste en regtmaatige beoordeeling zou moeten zyn. Zal deze Verhandeling misfchien geheel geene aanmerking by U verdienen , myne Heeren ! verre zal ik afzyn van my den daar aan opgeofferden tyd eenigszins te beklaagen. Zulke bezigheden plaatzen de onderwerpen der befchouwing telkens in nieuwe gezichtpunten , doen ons nooit bezochte ftandplaatzen kiezen, en verheugen ons, wanneer wy na veele onzekerheden en gisfingen, meenen de waarheid des te helderer te zien uitfchynen. Voor overtuiging altoos openftaande, wensch ik gaarne door anderen , in dat geen, waar in ik heb misgetast, beter onderrecht te worden. De regel uwer In- ftelling brengt wel, gelyk ik weet, dit mede, dat 'er van bekrooning tot uwe eigen goedkeuring niet te be- Rrr 2 flui-  g00 DE EUANGELISCHE PREDIKING EN GESCHRIFTEN, fluiten valle. Daarom deelde uwe onpartydigheid te meermaalen der geleerde Wereld het voor en tegen mede in zeer gewichtige en ftrydige gevoelens. Alleen hoop en vertrouw ik, dat in dezen, de belangen der waarheid ruim zo veel zullen weegen , dan het enkel konftige of geleerde der behandeling. Ook by veelen geldt het gezag van zulke uitfpraaken geweldig veel. Uwe beflisfing brenge dan ook hier in het haare toe, om na de onpartydigfte beproeving dat geen te helpen bevorderen , 't welk gy zult meenen wezenlyk te 'ftrekken tot dat groote einde, dat die Leere der Waarheid die naar de Godzaligheid is, in haare meeste zuiverheid gekend, dat zy wel begreepen , in oprechtheid hooggefchat, en van daar onze God en Vader , en onze Heer Jezus Christus atlenthalven verheerlykt worden. EENIGE  VEKGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN tan dien TYD. 50I EENIGE AANMERKINGEN BY WYZE VAN NASCHRIFT. ^Na het afchryven dezer Verhandeling, de vroegfte myner optekeningen hieromtrent naziende, bevond ik daar onder ook geplaatst te zyn, dat niet moest vergeeten worden nateflaan , of 'er over het onderwerp ook eenige opheldering te vinden waare by michael i s, in zyne Inleiding tot de Schriften des Nieuwen Testaments, daar toch deze Geleerde, fchoon men het niet altyd eens mooge zyn, den lof moet hebben, dat hy veele oorfpronglyke aanmerkingen voordraagt, en den eigen denker zeer behulpzaam is. • In den loop des Werks was hy als vergeeten geraakt, en nu denzelven doorbladerende , bemerk ik, dat over veele byzonderheden het nazoeken by hem zeer ter ftaavinge van onzen voordracht zou kunnen dienen. Byzonderlyk verzoek ik met het gezegde te vergelyken zyn fchryven over de ontleeningen en aanhaalingen uit het Oude Testament, en de Voorzeggingen , en niet uit de Apocrypha, §. 31 — 3& Rrr 3 Als  £02 de euangelische prediking en geschriften, Als mede §. 149, 150. over het oogmerk van Joannes, om, zo als irenaeus zegt, de dwaaling uitterooijen, welke cerinthus enz. uitgeftrooit hadden. Zie inzonderheid over het enkele woordgebruik van ^Cf, daar men Antithefen wil formeeren p. 371, 372, 373- van het II. Deel. Hoe veele fchoone aanmerkingen hebben wy wegens ons onderwerp ftilzwygend moeten voorbygaan, zo als zy voorkoomen in het aangeroerde Hoogduitfche Gefchrift: BemerkUngen uber die Lehrart Je/u mit Rukficht aufjudifche Sprach - und Denkungsart, Ofenbach am Main 1788 ? Dezelve zo aanteroeren, als zy daar in uitnemend licht worden voorgedraagen, zou ons genoodzaakt hebben een groot gedeelte dier Verhandeling uittefchryven, 't geen nu niet te pas kwam. — Wonder is het, dat onder zo veel andere Vertaalingen , niemand zich de moeite gegeeven hebbe hier aan te arbeiden. By het beoordeelen van het gepaste der Antwoorden , die nu uwentwege in het licht zullen koomen, zal het fchier onvermydlyk noodig zyn , dat de Nederduitfche Lezer niet onkundig gelaaten worde , wat hier over ook in Duitschland gefchreeven zy. Waar in ik van den geachten Schryver merklyk verfchillend ben, zal niet onbekend kunnen blyven. i Nopens al het gefprookene wegens den Satan en het Daemonifche, dringt hy zonder veel ontwikkeling, Afdeel. V. p. 123  VERGELEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD. gQg p. 123 enz. telkens geweldig fterk op dezen hoofdregel. „ Wanneer Jefus in zyn eigen naam voor zich zelv iets „ zegt, derwyze, dat zyne eigen meening en overtuU „ ging uit zyn gefprek zichtbaar is, zo moet dit zui„ vere waarheid en niet bloote toefpeling zyn op volks„ begrip. In dit geval is de uitlegkundige waare zin , „ even gelyk voor de eerfte toehoorders , zo ook nog „ voor ons, de dogmatisch waare zin." Dit willen wy niet beftryden , zo ver het zaaken betreft, die of onzen plicht raaken, of waar over het blykt uit veele toeftanden, dat Jefus waarlyk bedoelde onderrichting mede te deelen. Evenwel kan men niet zeggen, dat zulk een zeggen als Joann. II. .f. 20: Zesenveertig jaaren is over dezen Tempel gebouwd: indien het eens van Jefus waare, hoe waarachtig ook, iets met ons geloof zou te maaken hebben, even min als Matth. XIII. f. 56. een Propheet is niet ongeëerd dan in zyn vaderland en in zyn huis. En hoe zou hy het dan maaken met Matth. IX. f. 24. Vertrekt want het Dogtep. ken is niet dood maar flaapt. Joann. XI. f. 4. wegens Lazarus: „ Deze krankheid is niet tot 'er dood." En ^.11. Daar na zeide hy: Lazarus onze Vriend flaapt? In dit alles kunnen de bykooraende omftandigheden alleen opheldering geeven. En deze meenen wy ten opzichte der Volksbegrippen , die Satan en Daemons raakten, genoeg te hebben opgegeeven, Na  de euangelische prediking en geschriften, Na voleindigden arbeid dagt my ook niet onvoeglyk josephus nog eens opzetlyk by der hand te neemen, om by hem volksgevoelens der Jooden te verneemen,. wegens Offerhanden, Mesfias voorzeggingen, verwachtingen der Jooden zynentwege enz. Dan hoe fchraal is hier de voorraad ! volgens de Registers in de uitgaave van h a v e r c a m p, vindt men over deze zaaken zelfs verbazend weinig by hem gemeld. Byzonder zogt ik naar de gevoelens wegens de Daemons, het uitdryven door bezweering, en den invloed dezer gevoelens met. betrekking tot het Godsdienftige. —l Indien wy echter hier uit alleen zouden moeten vonnisfen over de volksbegrippen der Jooden, hoe bezwaarlyk zou het zyn 'er fchier iets beftemmends over optegeeven! Nu eens fchynt Saiuoviov in een zeer goeden zin genomen te worden, Deel II. pag. 134. daar Antipater door Herodes opontboden zynde , verfchillenden raad ontving , en 'er ftaat : „ Paruit his Antipater impel„ lente Dei numine, cumque inde mare transiiffet in Se„ baftum Caefareae portum vehitur" ™0£T«, TST0(? &^ yixz to Uipwov. Dan eens zyn het Alexandri & Ari- ftobuli manes omnem regiam circumeuntes. Ibid pag. 132. AXttjxvfyx m Api5-o/3auAc!u SaifAova. Dan eens in de befchuldiging van Antipater door Herodes voor Varus ib. p 136. zo veel als, Deus quidam infelix. „ Quan„ doquidem vero Deus quidam domum meam defo- „ lare VldetUr *AA ixti Jatpw «f e'le^uo/ tcv i^ov Óikcv." e|opKêiv t£opKifyv en i&wuats hebben de gemeene betekenis yan Juramento adducere vel obftringere. Vol.  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN Van dibn TYD. j-q- Vol. II. pag. 177. geeft dit verhaal: „ Caeterura „ praeter hos alia nefariorum turraa conflata eft, quibus „ manus erant a caede puriores, fed fceleratiora con„ filia ; quique non minus quam ficarii civitatis felici„ tatem perditum ibant ; nam homines feductores, & „ fallaciis pleni, fpecie divini afflatus novis rebus & „ mutationibus Studentes, vulgo ut infaniret perfua„ debant., & projiciebant in folitudinem. —— Con„ tra iftos milites tam pedites quam equites mifit Felix. SovÊftj Si n^as tsstovj fnfyw mpov Trcv^av, lt*£V *0&ctpt>m»ov , rxis yvü>[A,xis ci,,." Waarom ook Jonathan , ibid -, pag- 338. cap. XI. zynen Vader Saul dit onder de wel- daaden van David ontvangen erinnert, zeggende : . Nihil mali ei inferas, qui primum quidem nobis magnum beneficium prceftitit tuae falutis, cum tibi mali Spiritus & Daemones infiderent, illos quidem ejecerit, tuae autem anima? ab ifs liberatas tranquillitatem reftituerit. De bello Judaico, Lib. h cap. 17. Vol. II. pag. 95. Herodes per Hieruchunta ire contendebat, ubi fane ei mirabile quiddam & progidiofum accidit, ex quo prater fpem ereptus atque fervatus pasfim credebatur efTe vit Deo charus & dile&us. —— Conci debat nempe casnaculum poft coenam., 'm« ü, kdi ix^m u$è fixmt n(xs è| eu Tsx% ïkrnSx eufois xvS^o;, kstytesxiiv dww viyKXjo'. ' t Vol. II. pag. 101. 'Scu^é itXy:yA fatalis plaga SaiyAmf fatalis calamitas. ' d^umm « x«xov 4^ èxipnm neque malum quod ab hominibus illatum eft neque quod fato  VERGELEEKEN met de VOLKSBEGRIPPEN van dien TYD- gö? fato debetur. Pag. 256. tt^^ix Sx^onn alacritas Dei quafi afflatu militibus incidit, pag. 279. nifi divinum quoddam praefto fuerit auxilium. Pag. 301. mos St *xrx ixtpanm ètwr Titus vero divino impulfu a Gra?cia in Syriam navibus trajiciebat. Vol. II. pag. 417. de betto Judaico, lib. VII. cap. 6. wegens de Plant Baar as y waar van hy alleen zegt, dat zy de Daémons (befchreeven zo als wy pag. 269. aanhaalden ) verjaagt. Ipïa ftatim, fi modo aegrotantibus admoveatur , abigit rx yx% ««a^svik Sx^mx tx^m é|a- Axuvti 5 kxv jTpacEve^Otj fiovcv tois votratri. En dan eindelyk Antiq. Jud. Lib. VII. cap. 2. wegens Salomon : Concesfit ei etiam Deus, ut difceret artem contra Dcemones ad utilitatem & curationem hominum, &cum excantationes (éW*0 compofuifïèt, quibus Leniantur morbi ( IX VO!Tr,{AXTX ), etiam formas juramentorum reliquit, quibus vinéia Dsemonia ita ejiciunt, ut nunquam revertantur, atque hoe fanationis genus etiam num apud nos plurimum valet. Vidi enim ex popularibus meis quendam Eleazarum , coram Vefpafiano & filiis ejus & tribunis reliquisque militibus, a Daemonibus captos liberantem. Modus autem iftius curationis erat talis. Nafi Dremoniaci admoto annulo cujus palce una ex radicibus inclufa erat (w SxwKtav 'iypvtx u'sro tij eQqxyiSi qifav sf«y iatSn^t 1ah.oy.rn ) qU3S indica- verat Salomon , paulo poft, ex naribus odorantis extraliebat Dcemonem. Tum, homine ftatim collapfo, ad- Sss 2 jura-  5o& DE EUANGELISCHE PREDIKING ENZ. jurabat, ne in hunc poilea reverteretur, Salomonis interim mentionem faciens & cantationes ab eo con> pofitas recitans. Porro volens Eleazarus illis qui aderant perfuadere manifeflumque facere, quod hanc vim habuerit, non longe inde collocabat aut poculum aqua plenum aut polubrum, Daemonique imperabat ut homine egrediens illa evertat, atque faciat ut fpectantes intelligant quod hominem reliquiflet. Hoe autem fafto palam erat Salomonis fapientia & fcientia» Hoe weinig lichts ontvangt men uit dit alles , wegens verfcheide dier zaaken, waar naar ik over dit ondei* werp gevraagd, en die ik beredeneerd heb!