VEEHANDELINGEN, MAKENDE DEN MATUURLYKBN vis GE OPENBAARDEN III ï GE G E ETEN DOOE !TE HAASLEÜ by JOH. ENSCHEDE en ZO on en en J. vast 1TAL Jt Ei, GQIDGEI^EE^P GENOOTSCHAP. XVII.-D 35 -E Z,   VOORBERIGT. Onvoorbeeldig, tot benydens toe, gelukkig is ons Godgeleerd Genootfchap geweest in het ontvangen van Antwoorden op de uitgefchreevene Vraagen. Dan dit geluk wedervoer ons, by uit/lek, blykens de Antwoorden door ons in V licht gegeeven, ten aanziene van zodanige Vraagflukken, die eene meer of min rechtftreekfche flrekking hadden, tot de vryheid in godsdienst en burgerstaat. Ten voorbedde flippen wy üllem aan., de Beantwoordingen der Fraaie-' Hoe zal men den Gronaregei acr. Froteftanten , dat ieder Christen, zyns verftands magtig, geregtigd, en, naar zyne bekwaamheid, verpligt is, om in zaaken van den Godsdienst, voor zichzelven te oordeelen, duidelykst verklaaren, en deszelfs aanneemelykheid ten bondigften bewyzen? in het XI Deel voorhanden; als mede die wy bekroond en in druk gebragt hebben, op het Foorflel; in welken zin kunnen de Menfchen gezegd werden Gelyk te zyn; en welke zyn de Regten en Pligten, die uit deeze Gelykheid voortvloeit jen? in het XIII Deel te vinden. Hoe veel nuts wy, door het in 't licht zenden der Antwoorden op de laatst- * ge-  li VOORBERIGT. gemelde Prysvraage geflicht hebben, door over dit onderwerp nader te doen denken, te doen fpreeken, te doen fchryven, en de gelegenheid, welke dezelve gaf om het ons niet ingediend, maar naderhand door .Directeuren van teylers Fundatie vereerd Antwoord van den Burger pieter^paulus , tot een Handboek voor den Nederlander te maaken, lydt tegenfpraak noch twyfel. De Tydsomjlandigheden bewoogen ons weder eenè Vraag uit te fchryven betreklyk tot, of liever rechtftreeks raakende, een Onderwerp van veel gefpreks en gefchils in den Fader lande; Mag en behoort het Burgerlyk Beftuur eenigen Invloed uit te oeffenen op zaaken van Godsdienst? — Zo ja —- van welk een aart en uitgeftrektheid behoort die Invloed te zyn? Ovcroonhnnijliz niet onze Verwagting ontbrak het ons niet aan Antwoorden : en onder deeze niet aan de zodanige, die elk den Gouden Eerprys waardig gekeurd mogten worden. In deezen overvloed ter keuze droeg, hy meerderheid van fiemmen, den Gouden Eerprys weg, eene Proeve, ter Zinfpreuk hebbende, Non tali auxilio, non defcnforibus istis Numen eget. By de opening des Billets bleek derzelver Schryver te zyn de Burger b. van rees, Stads Secretaris en Leeraar der Remonftrantsch Gezinde Christenen te Lcydcn. — Een zeer uitgewerkt Stuk, en welks Schryver,  V O O R B E R I G T. ui ver, onder het bearbeiden der fiojfe, tot een ander gevoelen overging, dan hy eerst hadt meenen te beweer en. Naast deeze Proeve keurde de Meerderheid zeer plaatzens waardig de Verhandeling, ten Onderfchrift voerende aaa* ngj &c. Eer fchynt my een ftad geftigt te kunnen worden , zonder grondvesting , of geftigt zynde ftaande te kunnen blyven , dan een ftaat zonder den dienst der Goden ; deeze is de band der Zamenleevige en de Grondflag der Wetten, plutarciius adv. Colotem. Voor Schryver van dit net en in naauwkeurigheid uitfteekend Antwoord maakte zich eerlang bekend, de Burger gerrit hesselink A. L. M. Phil. Doet. Lid van de Holïandfche Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wysbegeerte by de Doopsgezinden, vergaderende by den Toren en het Lam te Amfterdam. Niemand twyfelde om in de derde plaats te /lellen het in een en meest er ly ken ftyl en vol gevoels gefchreeven Antwoord, ons toegefchikt onder de Spreuk De Godzaligheid is'tot alle dingen nut; paulus. Het verzegeld Briefje, volgens vergunning, geopend zynde, laazen zvy daar in den naam van Mr. rhynvis feith te Zwolle. Eindelyk vonden de Beoordeelaars, fchoon deeze drie Antwoorden reeds een meer dan gewoon Boekdeel zouden uitmaaken, in de korte Verhandeling, met het By fchrift, MynKoningryk is niet van deeze Waereld; jesus, zo * 2 veel  iv VOORBERIGT. veel genoegen, dat zy beflooten dezelve mede te doen drukken. Als Schryver ontdekte zich de Burger cornelius rogge, Leeraar der Remonftranten te Leyden, by ons voorheen met den Gouden Eerprys begiftigd. ■ Directeuren van teylePvS Stichting hebben aan elk der drie laatstge melden een Zilveren Eerprys toege weezen. . Naa dit beknopt verflag van het voorgevallene omtrent de Verhandelingen in dit Boekdeel te vinden, hebben wy niets te • berigten, en alleen den wensch te uiten; dat de arbeid deezer Schryveren ftrekken moge om de kundigheden onzer Landgenooten, wegens dit onderwerp, op te klaar en, te richten, en te verbeteren ! Of dit Deeltydig genoeg te voorfchyn zal komen om ook te kunnen voorlichten aan die Mannen in den Lande, die bezig zyn met, p.p.nPlan van Conflitutip-, opnieuw, te ontwerpen, zueeten zuy niet; doch, in zulkengevalle, zou 'het tot verdubbeling van ons genoegen ftrekken, indien 'zvy, door het ophangen der Vraage, gelegenheid gegeeven hadden tot Antwoorden, die, in een ftuk van zo ernftigen en aangelegenen aart, iets konden bydraagen tot het maaken van Vastftellingen ons en onzen Medevaderlanderen heilzaam. AAN-  AANWYZING der ANTWO ORDEN IN DIT DEEL. over de vraag MAG EN BEHOORT HET BURGERLYK BESTUUR EENIGEN INVLOED UITTEOEFFENEN OP ZAAKEN VAN GODSDIENST? — ZO JA, — VAN WELKEN AART EN UITGESTREKTHEID BEHOORT DIE INVLOED TE ZYN? L Antwoord, door den Burger B. van REES, Stads Secretaris en Leeraar der Remonftrantschgezinde Christanen, te Leyden, onder de Zinfpreuk: Non tali auxilio, non defenforibus istis ISumen eger. ..... BI. I II. Antwoord, door GERRIT HESSELINK, A. l. M. Philos. Doet., Lid van de Hollaudfche Maatfchappy der Weetenfchappen tè Haarlem, en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wysbegeerte, by de Doopsgezinden, vergaderende by der. Toren en het Lam, te Amfterdam; onder de Zinfpreuk: 'aaA« 7To'a<ï «v ^o» èomï fwZAAov x^i* Jra^Ttto int 7r£g)0êüv iol&t dwpSiiw Ttcmdvcut iums £yyihon'\ H' (ieifiKtlx fi é/wj evx t;w \n raO xsV^wov tov'toü. J E S U S.  VERHANDELING OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK BESTUUR OP GODSDIENST EN ZAKEN VAN GODSDIENST. ALGEMEEENE INLEIDING. § i Reden van het Schryven dezer Verhandeünge. Zonder my intelaaten in eene ftaatkundige befchouwing van de groote en aanmerkelyke gebeurdtenisfen, die.zedert eenige Jaaren op het groot Toneel der Waereld zyn voorgevallen, zonder my te begeeven in een Wysgcerig — Godgeleerd onderzoek over de voor- en nadeelen, die dezelven of reeds daadlyk hebben aangebragt, of die, naar het oordeel van den verftandigen, daar uit verwagt kunnen en moeten worden, is dit zeeker een van derzelver gevolgen, datzy ons geleegenheid geeven om verfcheiden Waarheeden van het alleruiterfte gewigt op nieuw te onderzoeken, onze denkbeelden daaromtrend vollediger te ontwikkelen en naauwkeuriger te bepaalen. En dan is het niet zelden den onbevooroordeelden Vriend der Waarheid gebeurd, dat dit nader beproeven zyner voorige gevoelens hem A 2 ook  4 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK ook gansch nieuwe uitkomflen gaf, en hem tot een befluit bragt geheel flrydig met zyne vroegere meening of ten minften daar van zeer aanmerkelyk verfchillend. Zoo althands is het my gegaan met het onderzoek van de allergewigtigfle Vraage, welke gy Medeburgers ! in het voorleeden Jaar ter oplosfinge hebt voorgefteld; en myne overdenkingen van uw VoorHel hebben my genoopt, niet alleen omtrend het daarin vervat onderwerp vry wat veranderingen te maaken in myn vroeger gevoelen desweegens, maar zy hebben my ook gebragt tot een gansch ander befluit omtrend andere Waarheeden, daar toe meer of min betrekkelyk. Hier mede wil ik egter geenzints gehouden worden, als of ik myne gedachten als geheel nieuw Wilde doen voorkoomen, of dat ik ze van dat belang oordeelde, dat zy daarom de opmerkzaamheid van een ieder behoorden tot zig te trekken, veel min om ze ook anderen, als nieuwe gedachten, op te dringen. Voor anderen zyn misfchien de gronden van myne befluiten niet nieuw, noch gegrond; veelligt hebben zy die reeds voor lang onderzocht, te ligt bevonden en verworpen. Dan, hoedanig myne naarfpooringen en derzelver uitkomflen ook mogen zyn, my zyn zy zodanig voorgekoomen; dan hoe meer ik myne gronden overdacht, hoe meer ik ze der Waarheid overeenkom-  bestuur op zaaken van godsdienst. 5 komftig bevond, en my verpligt achtede, om ze aan ulieden ter beoordeelinge aan te bieden. Wilt egter deeze Verhandeling aanneemen , zoodanig als ik die u aanbied; niet als eene volledige oplosfing van het door u opgegeeven Vraagftuk , maar als eene proeve van antwoord: zoo om dat myne andere bezigheden my niet vergund hebben, daar aan allen dien tyd te befteeden, welken het gewigt des onderwerps anders vordert, en ik daar aan anders zoude hebben willen toewyden, als om dat tot eene volkoomen waardige behandeling daar van Mannen worden vereischt van grootere bekwaamheid en van juifter en naauwkeuriger oordeel, dan ik my vermeete te bezitten. Overtuigd, dat uw voorftel een der gewigtigfle is, welke in deeze daagen gedaan konden worden, en welke oplosfing voor ons Vaderland, in den tegenwoordigen tyd, van het grootfte nut kan zyn, heb ik onder myn fchryven dikwerf gewenscht, dat een fcherpzinnige locke, een fchrandere noodt, een geleerde barbeirac nog mogten leeven, of andere even groote Mannen als zy, en zig verleedigen, om uw Voorftel in alle zyne uitgeftrektheid en naar zyne waarde te behandelen. Der zulken antwoorden zouden niet alleen het myne verre overtreffen en over deeze zaak geen twyfel meer over laaten; maar hunne Verhandelingen zouden tevens voor de hoogstgeftelde Magten van ons Vaderland en de te A 3 maa-  6 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK maaken Conftitutie en Wetboeken van de grootfte nuttigheid kunnen zyn. Deezen teegenwoordigen toeftand des Vaderlands in het oog houdende, heb ik myne gedachten voornaamelyk getoest aan zoodaanige gebeurden Qfacta') die de Vaderlandfche gefchiedenisfen ons aan de hand geeven, fchoon die van anderen Volken my dikwerf gepaster voorbeelden verfchaft zouden hebben; maar ik meende dat ik dan minder nuttig voor myne Landgenooten zoude gefchreeven hebben, indien deeze Verhandeling eenmaal onder hun oog mogt verfchynen. Dit is ook de reeden dat ik myne ftellingen dikwerf op onzen teegenwoordigen ftaat heb toegepast, en de gezegden van aanzienlyke mannen of in belangryke ftukken van deezen tyd voorkomende meer heb aangeroerd, dan anders wel tot ftaavinge derzelver zonder noodig geoordeelt kunnen worden. — Deeze erinnering achtte ik noodig hier voor af te laaten gaan. Bepaaling van het Voorftel. Daar het Antwoord op deeze Vraag grootendeels zo niet geheel zal afhangen van den zin waarin men dezelve opvat, en alzoo moeten verfchillen naar mate van dien zin, welke aan de geheele Vraag en  BESTUUR OP ZAAKEJST VAN GODSDIENST. ? en aan de voornaamfte daar in voorkomende zaken moet gegeeven worden; is het nodig, om deezen zin der Vraage vooraf te bepaalen; dat is, zoo wel in de eigenlyke beteekenis der enkele woorden, als in het verband, waar in zy hier voorkoomen, en in het oogmerk, welk de opgeevers zig daar in fchynen voorgefteld te hebben. De woorden nu, van welker beteekenis de zin der Vraage zal afhangen, en die alzo nader behooren bepaald te worden, zyn Burger lyk Beft uur, Invloed uitoefenen, en Zaaken van Godsdienst. Laat ons met het laatfte beginnen. Zeer verfchillend is de beteekenis, die aan het woord Godsdienst gegeeven wordt, niet alleen in het daagelyksch gebruik, maar ook in geleerden fchriften en redenvoeringen, die opzettelyk over denzelven handelen; vooral in dezulken, waar in de zaak ook in betrekking tot de Gezellige Zaamenleeving en Burgerlyke Maatfchappy wordt befchouwd; en die onderfcheiden betekenisfen worden in die gefchriften en redenvoeringen niet altyd behoorlyk in het oog gehouden, maar zeer dikwerf met elkander verward. De eerfte en natuurlyke beteekenis van het woord Godsdienst is die van Godsvrucht, en de tweede daar uit voorvloeyende is die van Uitwendigen Eerdienst der Godheid, ook wordt dit woord door fommigen nog in een derde betekenis gebruikt, naamlyk van den  8 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK den gantfchen omvang onzer begrippen over God, Godsvrucht en Uitwendigen Eerdienst. Godsdienst wordt dus tegenwoordig by ons Nederlanders gebezigd in de beteekenis van Godsvrucht Uitwendigen Eerdienst, en Godgeleerd zamenftelzel. (*) In den eerften zin verftaan wy daar door het practicaal geloof in eene eeuwige onzigtbare Oorzaak van alle dingen, waar van alles afhangt, door welke alles beftierd en geregeerd word, en van welke ieder fchepzel zyne eindelyke beftemming zal ontfangen of met andere woorden, het geloof in God, in zyne alles vergeldende Voorzienigheid en in een Eeuwig Leeven. Godsdienst beteekend dan in deezen zin eigenlyk: een doorgaand en beftendig deugdzaam gedrag, gegrond op de overtuiging, dat ons geluk, onze waare voortduurende beftendige zaligheid daar van afhangt (f) het zy dan, dat wy geloofd*) Deeze laatfte beteekenis is zo oneigen, dat men dezelve veilig had kunnen voorbygaan, ware het, dat dit verkeerd gebruik van het woord alleen in den dagelykfchen omgang plaats had. Maar men heeft het woord Godsdienst , te deezer tyd ook in dien zin gebezigd in gefprekken en gefclirifren, waar in die onnaauwkeurigheid en verwarring geen plaats had behooren te hebben. (t) Zodanig gedrag en zulke overtuiging moet noodzakelyk rusten op het Geloof in God, zyne Voorzienigheid en de Belooning onzer daaden tot in Eeuwigheid. Want zonder deeze is , zegt Mendelfobn te regt de gelukzaaligheid een d, oom , en de deugd zelf geen deugd meer, zonder God, en Voorzienigheid en toekomende leeven is Menfchenliefde een aangebooren zwakheid, en welwillendheid weinig meer als gekfeheeren, waar van men eU  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 9 loven dat dezelve geheel en al of ten deele afhangt van de ftellige befchikking der Godheid, het zy dat wy elkander veel ivys maakt, op dat de onnozele zig daar meede kwelle, en de looze zig daar over, ten koste van den anderen, kunnen verlustigen en bevoordeeien. Mendelssohn Jernfalem oder uber religiofe Macht and 'Judent* hum bladz. 20. Een klein Boeksken, waar in zeer veele fchoone gedachten voorkoomen — trouwens het is van mendelssohn — doch welk in ons Vaderland niet veel bekend fchynt te zyn. — Wy zullen meer gelegenheid hebben, om hetzelve in het vervolg aan te haaien. — De deugden, of goede daaden van den Ongodist zyn dien naam niet waardig, zyn gedrag is ook niet doorgaande en beftendig deugdzaam. Het beftaat uit enkele met elkander niet zamenhangende daaden, die ieder gebooren worden uit het belang van het oogenblik waar in zy bedreeven worden. Dat ik hier door Voortduurende beflendige Zaligheid verfta dat geen, 't welk men anders tydelyk en eeuwig geluk pleeg te noemen, behoeft geene waarfchouwing. Reeds voor veele jaaren had ik geene uitdrukking boven deeze verkoozen; en in dat gebruik ben ik bevestigd geworden door de volgende plaats in het zoo genoemde Werkjen van mendelssohn, welke ik niet kan nalaaten hier geheel overteneemen; zy is te vinden t>l. 15. 16. tf' " om naauwkeurig te fpreeken, is het noch met de waarheid overeenkomftig, noch met 's Menfch n welzyn beftaanbnar, om het tydelyke zoo fcherp van het eeuwige aftefnyden. Eigenlyk zal den ,, Mensch nooit een Eeuwigheid ten deele worden. Zyn Eeuwig is niet „ anders dan een niet ophoudend tydelyk. Zyn tydelvke neemt nooit een „ einde, en is alzo een weezenlyk gedeelte van zyne voortduuring, en „ met dezelve uit een ftuk. Men verwart de denkbeelden, als men zy„ ne Tydelyke welvaart tegen de Eeuwige gelukzaligheid overftelt. En „ deeze verwarring der denkbeelden blyft niet zonder practicale gevolgen, zy rukt den werkkring der Menfche!'ke bekwaamhecden uit zy„ ne plaat* , en trekt zyne vermogens buiten de grenspaal- n , welke de „ Voorzienigheid met zoo veele wysheid gefield heeft 1 op de duiftere paden," men veroorlove my, dat ik hier myn e'gen woorden aanha'a„ „ le " op de duiftere paden, welken de Mensch hier heeft te bewan„ delen, is voor hem juist zoo veel lichts befcliooren, als voor den B » »naas*  IO OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK wy meenen, dat die uit de eeuwige orde en het noodzakelyk verband der dingen voortvloeit, en dat onze Natuur daar naar is ingerigt. Doch deeze beteekenis fchynt dit woord niet te kunnen blyven behouden, althands niet zuiver en geheel alleen, als men fpreekt van zaken van den Godsdienst. Ten minften heeft het gewoon gebruik als dan daar aan altyd al dat geen gehegt, welk gereekend wordt „ „ naasten ftap, welken hy te doen heeft, nodig is. Meer zoude hein „ „ blind maaken, en ieder licht van ter zyde komende, in verwarring „ „ brengen. " Het is noodig, dat den mensch onophoudelyk erinnerd „ worde, dat met dit leeven alles voor Hem niet afgeloopen is; dat hem .een eindeloos toekomende te wagten (laat, waar toe zyn leeven hier „ op aarde eene voorbereiding is, gelyk als in de ganfche fchtpping „ ieder teegenwoordig eene voorbereiding is van het toekomende. Dit 5, leeven , zeggen de Rabbync-n, is een kleedkamer, waarin men zig alzoo moet aankleeden, als men in zyn huis wil te voorfchyn komen. Maar „ wacht u dan ook om en dit leeven en de toekomst langer tegen elkan„ der over te ftellen, en de Menfchen op het denkbeeld te brengen dat hunne waare welvaart in d;t leeven niet eenerlei is met hunne eeuwige „ gelukzaligheid in het toekomende; dat het iets anders is voor hun ty,, delyk, iets anders voor hun eeuwig welzyn te zorgen en dat het mo- gelyk is het een te verwaarloozen en het ander te behouden. De „ kortzigtige, die op fmalle paden wandelt, wordt door eene dergelyke „ vertooning der zake uit zyn ftand en gezigtspunt getrokken, en hy is „ in gevaar om duizelig te worden, en zelfs op een vlakken weg te ftrui„ kelen. Meenig een is bekommerd om de teegenwoordige weldaadender „ Voorzienigheid te genieten, uit vrees om namaals even zoo veel daar „ *an te verliezen , en meenig een is een liegt burger op deeze Aarde geweest, in de hoop om daar door des te beeter burger in den Hemel „ te worden."  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST, II wordt te behooren tot, of eenige betrekking te hebben op of Gemeenfchap met den uiterlyken Eerdienst en het Godsdienstig Onderwys. In de eerfte beteekenis , by voorbeeld, gebruikt men het woord Godsdienst als men zegt, dat de Godsdienst de grondflag is van het geluk en de welvaart, van een Volk ;• dat een Volk zonder Godsdienst niet beftaan, veel min gelukkig kan zyn, dat het belang van een Volk vordert dat Godsdienst onder hetzelve bloeije. Maar in dien eerften zin kan dit woord nimmer genoomen worden, als men zegt, dat de Godsdienst met den Staat niets gemeen heeft, dat Staat en Godsdienst van elkander behooren gefcheiden te zyn, en, men bezigt het, zo niet geheel, ten minften voor een zeer groot gedeelte , in een anderen zin, wanneer men z'egt: dat de Godsdienst moet gehandhaafd worden. Ook fchyndt dit plaats te hebben, als men fpreekt van Invloed te hebben en vooral van dien uitteoefenen op zaken van Godsdienst. Invloed uitteoefenen fchynt niet enkel aanteduiden dien onzigtbaaren, fchier onmerkbaaren, en zoo zelden opgemerkten, algemeenen invloed, welken bykans alle dingen, en byzonderlyk alle voorvallen en gebeurdtenisfen dezer waereld, op elkander hebben. Eenen invloed die enkel afhangt van het algemeen verband der dingen; en alzoo alleen ftaat onder het beheer der alles regeerende Voorzienigheid, eenen invloed welke door Menfchelyke hertellingen niet B 2 kan  12 over den invloed van het burgerlyk kan worden uitgeoefend ; waar omtrend dan ook door de befchikking van een Burgerlyk Beftuur niets kan worden daargefteld, en ook niets anders kan bewerkftelligt worden, dan het geen, welk ieder Mensch daar aan kan en behoort toetebrengen. Invloed te hebben op den Godsdienst, en wel dat het Burgerlyk Beftuur dien • hebbe, zoude dan beteekenen dat de Staatsgefteldtenis en de Regeeringsvorm zoodanig zyn, dat ieder Burger zig noodwendig op de kennis der waarheid en de betragting der deugd moet toeleggen: en dat alle wetten, beveelen, fchikkingen en inrigtingen, alle verrigtingen en ieder daad van het aanwezig Beftuur in den tyd daar naar gerigt zyn en daar op uitloopen; zoo dat onder den Zeegen van God en het Beftier zyner Voorzienigheid deeze oogmerken bereikt worden. Maar een Invloed, welke door Burgerlyk Beftuur op zaken van den Godsdienst wordt uitgeoefend beteekend geheel iet anders, en kan niets anders beteekenen, dan dat het Burgerlyk Beftuur alle zodaanige ftellige befchikkingen maakt , waar door de leden van een Burgerftaat van waarheid en deugd zodanige bevattingen krygen, en aan de Godheid zodanigen Eerdienst bewyzen, als naar het oordeel van het Beftuur best gefchikt zyn om het Volk die pligten, vrywillig , te doen betragten, by welken het algemeen welzyn (het Gemeenebest) het meest belang heeft, en welke pligten anders, op grond der burger-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 13 gerlykc gehoorzaamheid, zoo flipt, naauwkeurig, volledig en algemeen niet betragt zouden worden (*). Schoon wij zo even fcheenen te kennen te geeven, dat wy door Burgerlyk Beftuur niet alleen verflaan den Perfoon of Perfoonen, door welken eene burgerlyke Maatfchappy wordt beflierd, maar ook de gronden van.bellier, waar naar dat Lid of die Leeden der Maatfchappy zig moet of moeten . gedraagen, en de vorm welke aan dat Beftuur gegeeven is, meenen wy, dat het in deezen, by het bepaalen, wat wy eigenlyk door een Burgerlyk Beftuur verftaan, juist niet aankomt, om ons hier aan ftiptelyk te moeten houden, noch gehouden te zyn, om ons daar naar in onze volgende bepalingen te moeten gedraagen. Immers is hier de Vraag niet over de beste Staatsgefteldtenis, of den besten Regeeringsvorm (t) j maar over (*) Hier ligt de grond, waarom alle Gouvernementen van allerleien aart, ten allen tyden, zoo zeer op de noodzaakelykheid van den Godsdienst hebben aangedrongen en eenen Lands Godsdienst invoerden, of den vastgeftelden Godsdienst handhaafden. Zy handelden niet als waare Godsdienstvrienden, om het Ryk van waarheid en deugd uittebreiden, en alzo ware zedenlyke Gelukzaligheid onder hunne tyd- en landgenooten te bevorderen; maar om dat zy daar door des te ze^-kerer waren, dat de burgerlyke wetten te beter zouden naagekomen worden , en zy in hun beftuur te veiliger zouden zyn, en het werk der beheerfching voor hun te ligter zoude weezen. (_f) Te regt zegt mendelssohn, deeze vraag is zoo onbepaald, als de geneeskundige-vraag: welke is de gezondftc fpys? Ibid bl. al. B 3  14 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK over den Invloed , welken een tydelyk Burgerlyk Beftuur, by welke Staatsgefteldtenis, en onder welke Regeeringsvorm ook, mag en behoort .uitteoefenen op zaken van den Godsdienst. Gevolgelyk hangt het beantwoorden der Vraage niet af van den aart der Staatsgefteldtenisfe en de foort des Regeeringsvorms; maar daar van, welken Invloed een tydelyk Bellier onder iedere Staatsgefteldtenis en onder eiken Regeeringsvorm behoort uitteoefenen op zaken van den Godsdienst, uit den aart dier zaken , of van den Godsdienst zeiven : en zoo komt het in de bepaalingen wat wy door Burgerlyk Beftuur verftaan, alleen aan op den aart der zaken, waar op die Invloed uitgeoefend moet worden. Alzoo meenen wy aan onze bepaaling ook alleen die uitgeftrektheid te moeten geeven , dat wy fpreekende van den Invloed van een Burgerlyk Beftuur op zaken van den Godsdienst, door dat Burgerlyk. Beftuur verftaan dien Perfoon of die Perfoonen in wiens of in wier handen de bezorging van de belangen eener Burgermaatfchappy in den tyd is aanbevoolen en toevertrouwd , aan welke Staatsgefteldtenis ook dat Bellier gebonden , en welke Regeeringsvorm daar aan gegeeven mooge zyn (*), Want alhier ons te be- paa- (*) Deeze bepaaling rust op de Gefchiedenis. By verfcheiden volken heeft het Burgerlyk Beftuur geene geringe verandering gemaakt in den vastgefielden Godsdienst, hoe zeer de Staatsgefteldtenis en Regeeringsvorm. on-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 15 paaien by een Burgerlyk Beftuur over of van een Volk, welk, ofwel deszelvs grooter gedeelte, den Christelyken Godsdienst belydt, kan het oogmerk der Vrage niet zyn. Want de Magt en het Gezag, over Godsdienst en de Invloed op zaken van den Godsdienst, moeten over het Burgerlyk Beftuur van denzelfden aart, en van dezelfde uitgeftrektheid zyn, welke ook de Staatsgefteldtenis, Regeeringsvorm en Godsdienst van een Volk zy: naardien de Hoofdwaarheeden van alle Godsdiensten van alle Volken zyn het Geloof in God , in de Voorzienigheid en in een Eeuwig Leeven, hoedanig ook de wyziging van den vastgeftelden Godsdienst by een Volk en van de denkwyze van een ieder Burger mooge zyn. Dus den zin der woorden ieder op zig zeiven bepaald hebbende, zal het niet moeylyk zyn te ontdekken , wat zy in verband met elkander, zoo als zy in de opgegeeven Vrage voorkomen , beteekenen, en wat de Burgers Opftellers der Vrage zig daar in hebben voorgefteld. En dan komt het ons naa eene aandachtige overweeging van het Voorftel voor , dat hetzelve noch iet anders kan beteekenen, noch daar meede iet anders bedoeld kan zyn, dan dit: Is onveranderd bleeven. Men fchikte den Invloed op zaken van den Godsdienst, en maakte daar van gebruik, naar gelang het tydelyk Beftuur zulks nodig of raadzaam oordeelde.  l6 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Is het met den aart van echten Godsdienst, dat is, van zedenlyke Waarheid en Deugd , die de grondbeginzelen zyn van den Welvaart van een Volk, beftaanbaar, dat een Burgerlyk Beftuur eenige befchikkingen maake omtrent denzelven, zodanig dat het Volk, onder welke die befchikkingen worden ingevoerd en vastgefteïd, wegens God de Voorzienigheid en het Eeuwig Leeven, en de daar op gevestigde burgerlyke pligten , zulk eene denkwyze aanneemt, als dat Burgerlyk Beftuur inden tyd zal meenen noodig te zyn ter handhaaving van de belangen der Maatfchappy? — Zo ja, — Welken en hoedanigen behooren, die befchikkingen te zyn? 0f indien zodanige ftellige befchikkin- t gen daar meede niet kunnen beftaan; welke is dan de Magt van een Burgerlyk Beftuur , en welke Middelen mag en behoort het overeenkomftig den aart van echten Godsdienst, te bezigen , om, zo veel van het zelve afhangt, te zorgen, dat het Volk in het naarkoomen zyner Burgerlyke verpligtingen geholpen worde door de betragting van zedenlyke Deugd ? § 3- Verdeeling der volgende Verhandeling. > Indien dit zo als het my voorkomt niet alleen de zin is van het Vraagftuk voor ons, maar dat ook de Bur-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 17 Burgers Voorftellers daar meede geen ander oogmerk hebben gehad, en alzoo bedoelden dat dit zoo gewigtig onderwerp onpartydig onderzocht wierd, zonder in de door hun gebruikte woorden aan te duiden hoedanige antwoorden zy verlangden, zal niemand zig verwonderen, dat wy, na het aldus omfchreeven Voorftel onderzocht te hebben, met die onzydigheid, welke den vorfcher naar waarheid alleen voegt, en welke het groot belang der zaken zoo zeer vordert , bevonden hebben, dat: aan het Burgerlyk Beftuur alle Invloed op zaken van den Godsdienst moet ontzegd, en daar aan alleen toegekend mag en behoort te worden de verpligting om Godsdienst onder hunne Landgenooten aan te kweeken, door zoodanige middelen , als , overeenkomftig den aart der zake, daar toe gefchikt zyn. Onze volgende Verhandeling , waarin wy deeze ftelling zullen tragten te bewyzen, fplitst zig dus natuurlyk in twee deelen. In het Eerfte wordt onderzocht, wat een Burgerlyk Beftuur ter bevordering van Godsdienst kan en behoort te .doen ; en welke middelen het ten dien einde kan en behoort te bezigen. In het Tweede wordt nader aangetoond, dat een Burgerlyk Beftuur omtrend zaken van Godsdienst, geene Heilige befchikkingen kan nog mag maaken, C Het  l8 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERXYK Het Eerfte Deel bevat de volgende Hoofdftukken waarin gehandelt wordt: I. Van de Magt van een Burgerlyk Beftuur in het algemeen, en over het ftuk van Godsdienst in het by zonder. II. Over den Invloed van den Godsdienst op de Maatfchappy. III. Over de Middelen, door welken Godsdienst, onder een Volk, kan mag en behoord bevordert te worden. Het Tzveede Deel beftaat uit de volgende Afdeelingen. I. In de Eerfte wordt aangetoond, wat verkeer' delyk onder de zaken van den Godsdienst gebragt wordt. II. In de Tweede wordt het gevoelen wederlegd, welk aan het Burgerlyk Beftuur eenig Recht in Kerkelyke zaken toefchryft. III. In de Derde wordt het bewys voltrokken, door aantetoonen, dat de Godsdienst voor zig zelve geene befcherming van het Burgerlyk Beftuur noodig heeft; naar dien God zelf zorgt voor zyn Ryk Waarheid en Deugd, L DEEL Wat een Burgerlyk Beftuur ter bevordering van Godsdienst kan en behoort te doen; en welke, mid-  BESTUUR, ÖP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 19 middelen het ten dien einde kan en behoort te bezigen. EERSTE HOOFDSTUK. Fan deMagt van een Burgerlyk Beftuur in bet algemeen, en over het ft uk van Godsdiensten 't by zon der. INLEIDING. § 4- Hoe zeer het oogmerk van 't Vraagftuk niet daar heen flrekke , om eene Verhandeling te fchryven over den Oorfprong en het Oogmerk der Burger Maatfchappye, noch over de uitgeftrektheid van de Magt dier geenen, aan welken het bezorgen van de algemeene belangen is toevertrouwd; hoezeer een volledig Antwoord der voorgeftelde Vrage, ik laat ftaan eene Proeve van antwoord, de behandeling dier onderwerpen, niet volftrekt fchynen te vorderen , zal het echter nodig , althans niet ondienstig zyn, vooraf met alle mogelyke kortheid ons gevoelen daar over te verklaaren, op dat alzo des te klaarer blyke op welke gronden onze behandeling van het voorgefteld onderwerp ruste. Cl $ 5.  20 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK § 5- Oorfprong en Oogmerk der Gezellige Zamenleeving. Het oogmerk van alle Vereeniging van twee of meer Menfchen met elkander is geen ander, dan om dat geen te verkrygen, welk ieder op zig zeiven of in het geheel, of zoo volmaakt niet kon bekoomen. Dus ftaat te onderzoeken , wat de Mensch in den afgezonderden ftaat bezit, en waar aan hy gebrek heeft. Het eerfte behoeft hy niet elders te zoeken; noch daar van iets afteftaan, om het overige geheel te behouden. Tot het andere behoort niet alleen dat geen , waar aan iemand volftrekt gebrek heeft , en welk hy zig zonder meedewerking van anderen, volftrekt niet kan bezorgen; maar ook dat alles , welks bezit en genot voor hem in het byzonder hoogst nuttig en voordeelig is ; doch waar van het verkrygen en behouden zeer onzeeker, en ten uiterften moeilyk is. Weinig en gering in getal zyn wel die dingen, welken de Mensch van zig zeiven, uit kragt zyner Natuur , en dus ook in den afgezonderden ftaat, bezit, doch welker waardy en voortreffelykheid ook daar door des te grooter zouden worden , indien zy die anders in zig zeiven niet bezaten. Goederen die hy elders niet kan zoeken , niet kan bekomen ; welker bezit en behoud hem daarom des te dier-  béstuur. op zaaken van godsdienst. 21 dierbaarer moeten zyn en waar aan hy al het anderen moet opofferen. Goederen waar van hy aan anderen geen gedeelte kan afftaan, om het overige geheel te behouden; die hem daarom moeten vergezellen in iedere betrekking van zyn leeven ; en deeze goederen zyn het leeven en de vryheid. Na het Leeven en Vryheid komen hier het eerst in aanmerking de vermogens van Geest en Lichaam, beneevens derzelver voortbrengfels. Het ongeftoort genot daar van en de vrye befchikking (*) over dezelve komt ook wel den Mensch alleen en geheel toe; maar het is daarmeede reeds eenigfmts anders geleegen dan met het Leeven en de Vryheid. In den afgezonderden ftaat kan de Mensch zyn ■Lichaamlyke kragten wel oefenen en gebruiken; maar dit gaat niet verder dan zyne eigene Natuurlyke behoeften vorderen. Deezen zyn weinig, en overeenkomftig daar meede leert de gefchiedenis, dat Menfchen, zelfs Volken, die het naast by deezen afgezonderden ftaat grenzen, zwak zyn. Voor de oefening en het gebruik der Geests vermogens is in dien ftaat nog veel mindere gelegenheid ; en hoe elendig het met de befchaving des Verftands by zo- da- (*) In deeze vrye befchikking over zyne vermogens van Geest en Lichaam, en derzelver voortbrengfelen, als meede over zyn Leeven, is 'sMenfchen Betrckkelyke of Burgerlyke Vryheid geleegen, waar door hy in betrekking tot anderen van hun geheel onafhangelyk is. C 3  22 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK danige Menfchen en Volken geleegen zy, leert ons insgelyks de gefchiedenis. Deeze vermogens nu van Geest en Lichaam heeft de Mensch uit kracht zyner Natuur, zo wel als het Leeven en de Vryheid, in en by zich zeiven; doch geenzints de geleegenheid om dezelve te beoefenen en daar van alle mogelyk genot te hebben; hy behoeft en kan dus die vermogens niet elders zoeken of bekoomen; maar wel de geleegenheid tot derzelver gebruik en genot. Die geleegenheid kan hy alleen vinden in de vereeniging met andere Menfchen; en alzo moet een iegelyk Mensch in de Zamenleeving en Burgerlyke Maatfchappy aan de overigen afftaan niet een gedeelte zyner vermoogens van Lichaam en Geest, of van de befchikking over dezelven ( want dit is in zig zeiven onmogelyk); maar van de voortbrengfelen daar van, en wel maar een zodanig gedeelte, als volftrekt voor hem nodig is en vereischt wordt tot het bekoomen van de volledigfte geleegenheid, om het uitgeftrekt genot van die vermogens te kunnen erlangen. (*) Op dezelfde wys is het geleegen met de Zeedenlyke Vermogens van den Mensch: want, hoewel daar in (*) Hier uit volgt, dat hy die het meest behoeft, de zwakftë — ook het meest moet afftaan. En dat deeze afftand te vooren nooit bepaald kan worden, om dat dezelve afhangt van de inaate der behoefte zoo van het gmfche Volk, als'van een ieder Burger van den ftaat.  EESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 23 in de grootfte behoefte van den Mensch geleegen, en het voor hem de grootfte zaligheid zy, om door de betragting van allerleie deugd toeteneemen in zedenlyke volmaaktheid, heeft hy ter beoefeninge daar van egter geene geleegenheid, dan in de gezellige zamenleeving, en in de verkeering met zyne Natuurgenooten. Het verkrygen van die geleegenheid is derhalven voor hem veel waard en van het alleruiterfte gewigt, en ter bekooming daar van mag en moet hy ook zoo veel van zyne bezittingen, dat is van de voortbrengfelen zyner Geest en Lighaams vermoogens opofferen, als daar toe vereis cht wordt. Om deeze oogmerken te bereiken wordt niets meer ge vordert, dan dat den Mensch zynen afgezonderden ftaat verlaate, en zig nader met anderen vereenige; dat is, dat verre van elkander afgeleegen. gezinnen hunne wooningen nader by den anderen plaatfcn, en alzo maar één gezin uitmaaken. Dit algemeen gezin of deeze eenvoudige ftaat der gezellige zamenleevinge. deeze ftaat der Natuur-, — kent, op zig zei ven befchoud, geene andere Voor-, fchriften en heeft geene andere Leevensregelen, dan die de Natuur aan ieder Mensch voorfchryft, en die een iegelyk in welken ftaat of betrekking geplaatst, ten allen tyden, en onveranderlyk moet in acht neemen. En zo daar in eenig verdrag gemeend kan worden plaats te hebben, kan het niet anders zyn  24 OVER DEN INVLOED VAN PIET BURGERLYK zyn dan tusfchen den Man en zynen Naasten; de eenvoudige grond van alle verpligtingen: do ut des, fac ut faciam. Dit verdrag wordt, als het waare, by iedere nieuwe vervulling zyner behoeften herhaald , of is daar van altyd ftilzzuygend de grond. En dit verdrag is ook het eenigst, welk by het oprigten van eenen zuiveren ftaat der Gezellige zamenXeevinge, tusfchen de hoofden der afgezonderde Gezinnen, vereischt, — en daarom het Oorfprongelyk Maatfchappelyk Verdrag genoemd — kan worden. % Oorfprong der Burgerlyke Maatfchappye. Over den Oorfprong der Burgerlyke Maatfchappyen behoeven wy ons hier niet breed uittelaaten. Ook is het moeylyk zo niet onmogelyk daar over iets te bepaalen; om dat wy desweegens geene Historifche berichten hebben, welke de Natuur der zaake misfchien ook niet gedoogt dat gegeeven wierden. Want hoezeer de Oorfprong van de eene of andere Burgerlyke Maatfchappye uit de Gefchiedenis mogt opgedolven, en desweegens aangetoond kunnen worden, dat de eene haar beftaan aan de vrywillige vereeniging van ettelyke kleinere gezellige Maatfchappyen verfchuldigt zyn, en dat alzo een behoorlyk Maatfchappelyk Verdrag tusfchen de- zel-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 25 zeiven ordenlyk geftooten is; en dat anderen by hare overheerfching de wet van den geweldenaar hebben moeten aanneemen, en aan denzelven een zeer uitgeftrekte, zo niet onbepaalde magt afftaan. Zeeker is het, dat en de vrywillig vereenigde en de overheerde kleinere gezellige Maatfchappyen, voor het tydftip dier vereeniging of overheerfching, reeds een zeeker aanweezen hadden , min of meer overeenkomende met, of gelykende naer eene Burgerlyke Maatfchappy. De overgang van een eenvoudigen Gezelligen Staat tot een Burgerlyken is zoo onmerkbaar en in een gefmolten, dat derzelver grenzen, en alzoo het einde van den eenen en het begin van den anderen niet ligt zyn te ontdekken en aantewyzen. Het doet 'er ook weinig toe , of men deeze fcheiding en overgang kunne aantoonen ; noch ook of de eene Burgerlyke Maatfchappyen haaren oorfprong verfchuldigt zyn aan vrywillige verééniging en overeenkomst, anderen aan geweld en overheerfching: het komt 'er hier niet op aan om te weeten , wat gebeurd zy; maar om te bepaalen wat de Natuur der zaake leert, dat zyn moet; en dan moet het oogmerk van alle Burgerlyke Maatfchappyen overal en ten allen tyden, het zelfde zyn, en daar en booven het doel van den eenvoudigen Staat der Gezelligheid ten grondflage hebben. D § 7.  %6 OVER. DEN INVLOED VAN HET BUR.CERLYK Oogmerk der Burgerlyke Maatfchappye, Het oogmerk , derhalven , van den eenvoudigen Natuurftaat, om zig zeiven de beste en meenigvuldigfte geleegenheden te bezorgen tot het aankweeken van zyne Lichaams krachten, het in werking brengen en befchaven zyner Geestvermogens; en het uitoefenen van Zedenlyde Deugd, blyft dus wel voortduuren in eene Burgerlyke Maatfchappye; maar dit kan geenzints het eigenlyk doel deezer nadere vereeniging zyn (*), naardien 'er eene byzondere reeden moet zyn, waarom men de gedaante der Maatfchappye verandert, vooral wanneer daar aan door haare (*) Naauwkeurig is alzo de onderfcheiding van den Schryver der Inleyding voor de Verhandeling van locke en anderen over de Verdraagzaamheid (de Hoogleeraar van der meersch) noemende het tydelyk geluk der zamenleeving een byeinde of meede oogmerk bl. X. en zeggende op bl. XV de zaligheid onzer zielen is eene zaak, die geheel huiten den kring der Burgerlyke Zaaken is, Mendelssohn fchynt in zyn bovengenoemd Werkje hier van wel te verfchilien , naardien hy de opvoeding van den gezelligen mensch, (das noemt hy alles wat niet tot de Regeering behoort ) ftelt onder de einden der Burgerlyke Maatfchappye. Maar dus worden de oogmerken der Gezellige sn Burgerlyke Maatfchappyen niet genoeg van elkander onjerfcheiden, dit zoude aanleiding kunnen geeven om aan een Burgerlyk Beftuur eene mage toetekennen, of over zaken te beflisfen, welken tot de Burgerlyke Maatfchappy als zodanig niet behooren. Verg. Ontw. van Conft. voor 't Volk van Nederland Art. 704.  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 2? haare byzondere leden aanmerkelyke opofferingen of afftanden moeten gedaan worden. Het eenige nu welk den Mensch in den eenvoudigen ftaat der gezellige zamenleevinge ontbreekt, is de volkomen zeekerheid van het gerust en ongeftoord genot zyner goederen en eigendommen. Een gebrek, welk niet voortvloeit uit den aart dier Maatfchappye, noch uit den aart en kracht der verpligtingen waar aan de Natuur een ieder haarer kinderen onderwerpt; maar om dat niet alle Menfchen de reegelen der deugd volgen, en zeer veelen zig aan veelerleie ongereegeldheeden overgeeven , en daar door zeer dikwerf zulke daaden pleegen die voor anderen hoogst nadeelig en verderfelyk zyn. Daar teegen de nodige voorzieninge te doen en zig altyd veilig te {lellen, is, zo al mogelyk, althands zeer bezwaarlyk en lastig , indien die ongereegeldheeden dikwerf herhaald of van meer dan eene zyde gepleegd worden; en het wordt volftrekt onmogelyk, zo dra zulke kwaadwilligen zig met elkander vereenigen, om anderen met geweld in hunne bezittingen te verontrusten of daar van te berooven. Gevolgeryk kan het einde waarom eene eenvoudige zamenleeving in een Burgerlyke Maatfchappy verandert wordt, alleen zyn om van deezen overlast bevryd, en teegen deeze aanvallen verzekerd te zyn. D 2 § 8.  28 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK § 8. Oogmerk en Magt van het Burgerlyk Beftuur. Hier uit volgt, dat het oogmerk van het Burgerlyk Beftuur alleen daar in geleegen is, om dat geene daarteftellen, welk ieder Mensch of Gezin in den eenvoudigen ftaat der Gezellige Zamenleevinge zig niet kon verfchaffen: en welk te verkrygen de vereenigde magt van veele niet in ftaat was zonder met den andere desweegens een ftellig verdrag aantegaan, en de voorwaarden van dat verdrag naar vereisen der omftandigheeden interichten (*). Gevolgelyk is het eerfte en eigenlyke oogmerk van een Burgerlyk Beftuur alleen, om aan de Maatfchappy die rust en veiligheid te bezorgen, welke buiten dezelve of in 't geheel of zoo volkomen niet ver- (*) Hier uit volgt, dat een zelfde Regeeringsvorm niet voor alle Burgerlyke Maatfchappyen voegt, zelfs dat een zelfde Regeeringsvorm niet ten allen tyden voor hetzelfde Volk gefchikt is, zonder dat daar van in tyd van nood, voor een korten wyl zoude mogen afgegaan, of daar in naderhand, aanmerkelyke veranderingen gemaakt moogen worden. Hoe verftandig was daarom het gedrag der oude Romeinen , die in tyd van nood eenen Dictator aanftelden, waar aan zy zoo dikwerf het behoud van hunne Vryheid en hun Vaderland te danken hadden. Hoe gelukkig ware misfehien nu niet reeds het Bataaffche Volk, als men terflond na de Revolutie, welke om zeer veele reedenen volftrekt noodzakelyk was, een Commisfie van Conftitutie had aangefteld, en hec interregnum voor zeekeren tyd aan eenen Dictator opgedragen.  BESTUUR, OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. £9 verkreegen kon worden; en alzo is het Burgerlyk Beftuur ten beste der goeden ingericht teegen de de kwaaden , en daar aan alleen zynen oorfprong verfchuldigd. Derhalve bepaald de eigenlyke en oorfprongelyke Magt van een Burgerlyk Beftuur zig enkel daar toe, om de boozen te beteugelen en in bedwang te houden (*). — Word dit door het Burgerlyk Beftuur bereikt en daargefteld , dan beandwoord het volkomen aan zyne aanftelling. Het moet noodwendig daar toe alle Magt in handen hebben zonder welke dit einde niet bereikt kan worden. Bygevolg kan onder de Magt van het Burgerlyk Beftuur niet behooren zoodanig iets, 't welk tot dat oogmerk niet noodzakelyk vereischt , of zonder welk het zelve bereikt kan worden (*). § 9- Wat aan het Burgerlyk Beftuur tot dit einde moet afgeftaan worden. Alle Magt, welke een Burgerlyk Beftuur heeft, is ontleend, en aan het zelve door de gezamenlyke Le- (*} Verg. v. d. meersch t. a. p. bladz. 13 en 14. (f) Een volk welk volkoomen rust en veiligheid geniet is daarom in dit opzigt gelukkig, hoe gering, anders, zyne Zedenlyke Gelukzaligheid, door gemis van Befchaaving en gebrek aan Werkzaame Deugd, ook zyn inooge; en onder welke Staatsgefteltenis en Regeeringsvorm het leeve, D 3  30 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Leden van de Maatfchappy , als Burgerlyke Maatfchappy afgeftaan. Buiten dit kan het niets hebben. Uit en van zig zei ven heeft het geene magt, geen gezag hoegenoemd. Die afftand moet dus gelykfoortig zyn met, en geëvenredigd zyn aan die goederen , welker behoud of verkryging moeilyk of niet mogelyk is buiten eene Burgerlyke Maatfchappy, en welker behoud of verkryging men zig, by het aangaan van Burgerlyk Verdrag, voorfteld. 'Er kan geene reeden zyn , waarom iemand buiten dien iet het allergeringfte zoude afftaan. Het oogmerk der Burgerlyke Maatfchappy vereischt dit ook niet. Gevolgelyk is alleen door ieder Burger afgeftaan de zorg voor zyne byzondere rust en veiligheid, voor zo verre die in de algemeene zorg betrokken is. Want de gantfche Magt van zelfsverdeediging kan en behoeft hy niet afteflaan. Gevolgelyk behoort tot deezen afftand volledige onderwerping aan alle die fchikkingen , welken door het Burgerlyk Beftuur ter bezorging van de algemeene rust en veiligheid der Maatfchappye noodig geoordeelt en te werk gefield worden. Derhalven een afftand van zoodanig gedeelte zyner betrekkelyke Vryheid, zonder welken het einde der Burgerlyke Maatfchappy niet zoude kunnen bereikt worden. Dit, en niets meer, is het, welk ten gemeenen beste moet afgeftaan worden. Maar dit ftuk is wel waardig , om wat meer uiteengefteld te behandelen. Het  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 31 Het Leeven kan noch voor een gedeelte, noch voor het geheel, worden afgeftaan. De algemeene belangen der Maatfchappy kunnen fomtyds den Perfoonlyken dienst van haare leeden vorderen. Zoo lang die dienst duurt verliest de Burger de Magt over zynen eigen Perfoon , dat is, hy heeft geen recht van zelfs befchikking over zyn Leeven. Een zelfsmoord , in zoodanigen ftaat begaan , is een leed , welk der Maatfchappy wordt toegebragt; en deeze verkrygt daar door Recht, om het nadeel door het gemis van zyn Perfoon geleeden, zo mogelyk op de goederen van den zelfsmoordenaar te vernaaien. Maar verliest iemand in de.n dienst der Maatfchappy zyn Leeven of eenig Lid van zyn Lichaam ; dan is dit geenfints een Vrywillige afftand of opoffering aan het gemeenebest; het is een gevolg van den ftaat, waar in hy zig in dat oogenblik bevindt, en dus een gevolg van ftrikten en volmaakten plicht. Vryheid kan de Mensch niet afftaan. Zy is daar voor niet vatbaar. De Maatfchappy zoude daar by ook niets gewinnen. Alle de naadeelen daar van zouden op haar alleen nederkomen. Inteegendeel heeft zy het grootfte belang, dat ieder Burger het onbeperktst gebruik maakt van deeze Vryheid; want door haar zullen allen en een iegelyk beet er de algemeene belangen van den ftaat behartigen, dan door  32 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK door de dwingende Magt der Burgerlyke Wetten (*). Even eens is het geleegen met de Vermogens van Geest en Lichaam. Daar over heeft .het Burgerlyk Beftuur geen het allerminfte gezag. Deszelvs magt gaat niet verder , dan over zodanig gedeelte van de voortbrengfelen der vermoogen van Geest en Lichaam, als tot het eenig oogmerk der Burgerlyke Maatfchappy volftrekt noodzakelyk moet afgeftaan worden. Doch heeft de ftaat daar by belang, dat ieder Burger zyne Vryheid gebruikt en zyne vermogens beoefent, hy zelf heeft daar by nog veel grooter belang; om dat hoe beeter gebruik hy daar van maake, hoe grooter ook de voortbrengfelen daar van zyn; te minder heeft hy, derhal ven, anderen noodig, te meer blyft hy onafhangelyk, en te minder behoeft hy aan anderen afteftaan § 5. Godsdienst, als beftaande in het beste gebruik zyner zedenlyke Vryheid, en in het wel befteeden van alle zyne vermogens kan dus ook niet afgeftaan worden onder het bedwang des Burgerlyken Beftuurs, noch onder deszelvs Magt en Gezag behooren. — Dit volgt uit het voorgaande; maar verdient noch wat nader ontwikkelt te worden. § 10. (*) Zie mendelsshon bl. 5o, en volgende  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 33 § 10. De Godsdienst behoort niet tot die dingen, die aan 't Burgerlyk Bejluur moeten afgeftaan worden. Het oogmerk der Burgerlyke Maatfchappye vordert deezen afftand niet, zy eischt Hechts daaden, en bekreunt zig niet over de beginzelen waar uit die voortkoomen, noch over de gronden, Avaarop zy rasten. „ Als de Burger, om de woorden van ,, mendelssohn te gebruiken, het Vaderland niet „ wil verdedigen uit overtuiging dat hy daar toe „ gehouden is; dan wordt hy 'er toe getrokken „ door belooning, of gedwongen door geweld. In„ dien de Menfchen geen gevoel meer hebben van „ de innerlyke- waarde der Rechtvaardigheid, en „ niet meer gelooven dat reedenlykheid in hun „ gansch gedrag waare gelukzaligheid is, dan wordt „ onrecht en bedrog geftraft. Wel is waar, dat de „ Staat op deeze wyze maar voor de helft het ein„ de der Maatfchappy bereikt (*): want uitwendige „ beweegreedenen maaken hun, op welken zy wer„ ken, niet gelukkig. Hy, die uit Liefde tot Recht5, vaardigheid, het bedrog mydt, is gelukkiger dan ob.oste nM .i;' $i ... »hy, (*) De fchryver, gelyk wy reeds gezegd hebben, field het oogmerk van de eenvoudige gezellige zamenleeving ook tot een dadelyk oogmerk 4er Burgerlyke Maatfchappy. E  34 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK „ hy, die voor de willekeurige ftraffen, tegen be„ drog bepaald vreest. Maar het is voor zynen „ meedemensch om 't even, om welke beweegree„ denèn het onrecht agterblyft, door welke midde„ len zyne rechten en eigendommen beveiligd wor„ den. Het Vaderland is verdedigd; de Burgers „ mogen daar voor ftryden uit liefde, of uit vree„ ze voor ftellige ftraffen; fchoon zyne Verdedi„ gers in het eerfte geval gelukkig zyn, in het „ tweede ongelukkig. Wordt de inwendige gelukj, zaligheid der Maatfchappye niet ten vollen be„ reikt;' uitwendige rust en veiligheid wordt ten min„ ften in allen gevallen door dwang daargefteld. De „ Staat vergenoegt zig derhalven in allen gevalle „ met doode daaden , met werken zonder geest, „ met overeenftemming in doen, zonder overeen„ ftemming in gedachten. Ook hy die niet aan de „ wet gelooft, moet nochtans naar de wet hande„ len, zo dra die is vastgefteld. Men kan aan ie-. „ der Burger wel het recht overlaaten, om over „ de wetten te oordeelen; maar niet om naar hun „ by zonder oordeel te handelen, want daar van „ heeft ieder lid der Maatfchappy afftand moeten „ doen om dat eene Burgerlyke Maatfchappy zon- „ der dezelven een onding is. Niet alzo de „ Godsdienst "!(*). C*) ld. ib. S 25, u. ff.  BESTUUR- OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 35 .ei büér ^b/r.,>-p^ fin., >•! ' Zte Godsdienst kan .niet afgeftaan ; noch daar over te befchikken eenige. Magt aan het Burgerlyk Beftuur I opgedragen 'worden. Wat men ook door Godsdienst verftaan wil hebben deszelvs Natuur gedoogt geenen afftand aan anderen; noch opdracht van Magt, om daar over, naar willekeur te befchikken. * Godsdienst, als het Praktikaal geloof aan de vergelding onzer daaden, beftaat in gevoelens waar uit onze daaden gebooren worden, in beginzelen , volgends welken wy handelen, in gronden waar op ons gedrag rust, en hvreedenen waarom wy zoo en niet anders handelen, zonder dezen is Godsdienst een onding ; en de Mensch geen Mensch meer. Een ander kan my om een kwaad , of de daar teegen geftelde ftraffen te ontgaan, wel dwingen om zeekere daaden te doen of te laaten, maar niet te handelen volgends dezelfde gevoelens, die hem bezielen; noch uit die zelfde beginzelen, welken hy volgt; noch om zyne reedenen tot den grondflag myner daaden aan te neemen. Het Burgerlyke Beftuur kan my,door flrafwetten wel noodzaaken om brand te helpen, blusfchen; maar het kan my niet dwingen dat ik het doe uit het bezef van pligt, uit een -gevoel van goedwilligheid en Menfchenliefde; welk echter het eenig E 2 roer-  35 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK roerfel en kenmerk eener Godsdienstige daad is. Aan anderen kan ik niet overlaaten, welk het beginzel myner daaden zal zyn. Daar van ben ik zelf geen Meester. Het hangt van mynen wil niet af, welk beginzel ik moet volgen. Dit is geheel het eigen werk van myn Godsdienstig Geloof. Godsdienst laat zig niet dwingen ; zonder Vryheid is 'er geen Godsdienst. Verftaat men door Godsdienst den uitwendigen eerdienst, — dat is een fteliig bewys van myn inwendig geloof ook dit rust op beginfelcn en gronden, wordt beftierd door gevoelens en reedenen, en is met het inwendig geloof zoo naauw vereenigd dat ik het een zonder het ander niet kan behouden. Ook in deezen zin hangt de Godsdienst niet af van mynen wil. Myn verftand moet my zeggen., of God zodanig fteliig béwys van myn Geloof vordert; myn gevoel van pligt moet my leeren , of ik eenig ander blyk daar van, dan welk uit myne daaden zeiven kenbaar is, moet geeven; myne reden moet my onderrigten, hoe ik my hier in te gedraagen hebbe. En ander kan my daaromtrend geene voorfchriften hoegenaamd geeven; en dus kan ik den Godsdienst, ook in deeze betekenis van het woord, by geene mogelykheid aan anderen afftaan, noch overlaaten, om desweegens naar zyn willekeur te befchikken. Eindelyk; de befchikkingen en vastftellingen van een  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST, 3? een Burgerlyk Beftuur noopends den openbaaren eerdienst der Godheid moeten alle Burgers verbinden of niet. Zoo het laatfte, en kunnen die vastftellingen met geen verbindend gezag geftaafd worden; dan zyn alle die befchikkingen daaromtrend nutteloos en te vergeefsch. Zoo het eerfte; moeten allen en een eigelyk zig daar aan onderwerpen; zal niemand zig daar van mogen onttrekken, en zullen alzoo de nalaatigen door de dwingende magt van het Burgerlyk Beftuur moeten genoodzaakt kunnen worden om de openbaare Godsdienst-oeffeningen by te woonen, en alles, wat daar toe behoort, te verrigten? dan verlange ik te weeten, door welke magt dit zal kunnen verrigt worden"? Men zal my door, boeten of ftraffen wel kunnen dwingen, om de Godsdienflige verrigtingen by te woonen, maar niet om daar in deel te neemen. Met alle deeze befchikkingen zal men dus niet het ailerminfte goed kunnen te weeg brengen; maar een dubbel kwaad ftigten: men zal het gewisfen van den Opregten geweld aan doen; en de overigen zal men tot Huichelaars maaken. Met één woord; de Staat zal zich moeten vergenoegen met het uiterlyk vertoon, en nooit waare Godsdienftigheid verwekken; en alzoo zullen ftellige befchikkingen over zaken van den Godsdienst al dat "kwaad blyven veroorzaaken, welke ten allen E 3 ty-  38 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK tyde door de onverdraagzaamheid aan waaren Godsdienst is berokkend geworden (*). Al het zoo even gezegde betreft ook den Godsdienst in dien zin van het woord, als men 'er door verftaat het aanneemen van zeekere gevoelens betrekkelyk tot de waarheeden des geloofs. - Het is dus niet nodig hetzelve hier te te herhaalen, en wy meenen te moogen befluiten , dat alzo beweezen is: dat, wat men ook door Godsdienst verftaan wil hebben , deszelvs Natuur geenen afftand aan anderen gedoogt; noch opdracht om daar over naar willekeur te befchikken. § 12. Indien die afftand al mogelyk zuare; is hy echter voor de Burgerlyke Maatfchappy mateloos. En indien allen en een ieder Lid van een Burgerlyke Maatfchappy de vrye befchikking over Godsdienst en zaken van Godsdienst, al konden afftaan en opdragen aan het Burgerlyk Beftuur, welk wy egter zo even zagen, dat onmogelyk is ; dan* nog zoude de Burgerlyke Maatfchappy by dien afftand en (*) Het zoude niet moeylyk zyn, om aantetoonen, dat alle bewysreedenen teegen de Onverdraagzaamheid, door locke, noodt, barbevrac en anderen, zoo meesterlyk en overtuigend aangevoerd, even zeer klemmen teegen alle ftelligen eri regtftreekfchen Invloed van het Burgerlyk Be» ftuur op Zaaken van den Godsdienst. )  bestuur op zaaken van godsdienst. 39 en opdragt geen voordeel hoe genoemd hebben, maar dezelve zoude voor haar volkoomen nutteloos zyn. De Burgerlyke Maatfchappy heeft alleen met daaden, met doode daaden te doen, en het is voor haar als Burgerlyke Maatfchappy volkomen onverfchillig of de daaden der Burgeren op deeze of geene beginzelen dan wel in het geheel niet op eenig beginzel gebouwd zyn. „ De Staat, zegt zelfs men„ delssoi-in heeft zig van den Godsdienst geen hulp „ meer te beloovcn, zoo dra dezelve alleen door „ beloonen en ftraffen kan werken ; want daar dit „ gefchiedt komen de plichten jegens God niet meer „ in aanmerking , en de betrekkingen tusfchen den „ Mensch en zynen Schepper zyn buiten werking. „ Alle hulp welke de Godsdienst den Staat kan be„ wyzen, is Leer en en Vertroosten; door zyne God„ delyke leere den Burger algemeen nuttige gevoe„ lens inboezemen , en den elendigen, die als een „ offer aan het gemeenebest ter dood veroordeelt „ wordt, door deszelvs booven aardfche troostgron„ den optebeuren (*)." Voordeden dus, die dooiden Godsdienst bewerkt worden, niet voor den Staat ais Burgerlyke Maatfchappy , maar als eene eenvoudige zamenleeving van Menfchen, „ wien de „ zorg hunner zielen alleen toekomt en die door „ dooiende begrippen en onbehoorlyken Godsdienst „ het (•) ld. ib. — S. 27.  4-0 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK „ het Recht van anderen niet ichenden noch anderen „ door hun eigen bederf benadeelen (*)." § 13. Nimmer heeft eenig Burgerlyk Beftuur met zyne befchikkingen over zaken van Godsdienst iet anders bedoelt, dan overeenkomst in daaden. Overeenkomftig het oogmerk der Burgerlyke Maatfchappy om te zorgen voor de veiligheid van perfoon en goederen zoo in 't algemeen, als van ieder Burger in het byzonder, hebben alle wetten daar op betrekking; en ingevolge daar van zyn 'er nimmer eenige wetten geweest, en kunnen 'er niet zyn teegen zorgeloosheid, verkwisting of gierigheid. Een Burgerlyk Beftuur kan iemand niet beveelen ryk of gezond te worden. De Almagt zelve kan eenen onwilligen niet behouden. Het Burgerlyk Beftuur en de Geestelykheid welke zig van desfelvs magt bediende, hebben daarom, ten allen tyden by alle volken, begreepen, dat men flegts op de overeenftemming in daad moest letten, en dat het overige buiten hun bedwang was. De geftrengfte Inquifitie meesters, die hunnen vervolgzugt vernisfen met den fchyn van iever voor de (*) Locke Eerfte Brief over de Verdraagzaamheid.  bestuur op zaaken van godsdienst. . ' 41 de zaligheid der zielen, bekreunen zig der zeedenlykheid hunner tydgenooten niet: terwyl zy hunne Broeders, om de openbaare afwyking van de by hun aangenoomen gevoelens en kerkgebruiken op allerleie wyzen uit het gewaand eeuwig verderf poogen te redden , laten zy de grootfte zeedenloos- heid ongeftraft toe. In Engeland blyft men de onderteekening van Theologifehe Opinien vorderen van iederen Amptenaar, fchoon men weete , dat hy ze als de zyne niet heeft aangenoomen, en men die zelfs verwerpt. Het Formulier van onderteekening door de Synode van Dordrecht gevordert , eischt wel eene verklaring, wat iemand op dat oogenblik gevoelt en gelooft, en eene belofte van daar teegen nimmer, 't zy openlyk of heimelyk, directelyk of indirectelyk, te zullen leeren; maar niet eene belofte van altyd zodanig te zullen blyven gevoelen en gelooven, en dus vergenoegt het zig ook met daaden en vordert geene gevoelens. De Heer h. van alphen zegt daarom van haar, „ dat zy eigentlyk nooit in het „ afgetrokkene beflist heeft, wat waarheid was; „ maar alleen verklaard, wat de Hervormde Kerk, „ naar de gevoelens van calvin en zwinglius geif vormd, voor waarheid hield (*). (•) De waare Volksverlichting, bl. 118. F  42 " OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK § 14- De Befchikkingen van het Burgerlyk Beftuur hebben nooit waren Godsdienst voortgebracht, noch zulks bedoelt. -Even gelyk het Burgerlyk Beftuur niets anders bedoelde met zyne befchikkingen over zaaken van Godsdienst dan overeenftemming in daaden, zoo heeft het daar door ook nimmer waaren Godsdienst bevordert. Waarheid en Deugd, vooral Godsdienftige waarheid , zyn bykans altyd gebleeven in dien ftaat, waar in dezelven zig, by de eerfte vastftellingen van het Burgerlyk Beftuur omtrent het ftuk van Godsdienst bevonden; of zo die verbeterd is, kan zulks alleen daar aan worden toegefchreeven, dat het Burgerlyk Beftuur desweegens by oogluiking afwykingen gedoogde. Of is 'er in de Roomfche Landen, daar die vastftellingen het allerftrikst en naauwst beperkt zyn, meer onderzoek naa en kennis der waarheid dan in de Proteftantfche ? Wordt in geenen meer waare Christelyke deugd gevonden, dan in dezen ? Munten de Belyders van den vastgeftelden Godsdienst, in beide opzigten, uit boven hunne anders denkende Meedechristenen (*)? Hoe is het ten (*) Vergelyk 't Voorberigt voor het werkje Aan myne Prcteftantfci* Medechristenen inFrankryk, te Amfterdam by m. schalekamp 178%  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 43 ten deezen aanzien gefield in ons Vaderland (*)? Dat de Godgeleerden der Engelfche Kerk door hunne uitmuntende Schriften zeer veel nuts aan het ryk der waarheid en aan het Christendom hebben toegebracht , is juist daar aan alleen toetefchryven, dat het Beftuur zig vergenoegde van door de vastftellingen over den openbaaren Godsdienst van het Land op zynen zetel gevestigd te zyn; en zig weegens het overige minder bekreunde : terwyl de laatfte mislukte pooging, om de Onderteekening van de Artykelen der Engelfche Kerke door een Wet in te trekken misfchien ook de reeden is, dat, na dien tyd, die van de Heerfchende Kerk in Engeland, in het ryk der Letteren minder gefchitterd hebben dan de Disfenters ? — En de voortgangen van den geest der Duitfchers onder fredrik den eenigen hebben wy alleen te danken aan deszelvs groote Staatskunst, die verre booven deeze kinderlyke beginfelen verheeven was, en in 't ftuk van Godsdienst de onbepaaldfte Vryheid gedoogde. ' Door eenen vastgeftelden Godsdienst of deszelvs handhaving heeft een Burgerlyk Beftuur nooit waa- ren (_*) Het antwoord hier op is ten deele te vinden in bovengemelde Voorbericht; en geheel in een Schryver Aan den zig noemenden Advocaat der Vaderlandfcbe Kerk, geplaatst voor Be vryë en redelyke Godsdienst, ter weering van Bygeloof, Ongeloof, en Zedenloosheid. Leyden 1772. by v. D. eyk en vygh? Welk in dien tyd door fommigen is toegefchreeven, aan den Eerw. a. hulshoff. F 2  44 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK ren Godsdienst in den echten zin van het woord voortgebracht, noch bedoelt om dien te bevorderen en aantekweeken. Met opzet zegge ik, door eenen Vastgejlelden Godsdienst of deszelvs handhaaving; want ik ontken niet, dat 'er meenig Burgerlyk Beftuur, welk zyn vastgeftelden Godsdienst had en zig met zaaken van Godsdienst moeide, geweest is, door welk niet veel is toe gebracht tot de verlichting en befchaaving hunner Landgenooten. De Gefchiedenis der Volken, vooral in de teegenwoordige Eeuwe, geeft van derzelver poogingen en befchikkingen daar toe meenigvuldige bewyzen, en toont ons, dat veelen derzelven met eenen goeden uitflag bekroond zyn. Maar die zelfde Gefchiedenis leert ons ook, dat dit langs geheel andere weegen gezocht, door gansch anderen middelen is daargefteld; en wel door dien zeedenlyken onmerkbaaren Invloed, die van het algemeen verband der dingen afhangt; en welken alle menfchelyke befchikkingen en daaden, zoo wel als alle andere zaaken en gebeurdtenisfen op elkander hebben: terwyl door het maaken van ftellige befchikkingen in zaaken van Godsdienst nimmer iets anders bedoeld of uitgewerkt is, dan vastigheid te geeven aan den Staat, en aan die geenen, die het geweld in handen hadden (*). § 15. (*) Vergelykt noodt De Godsdienst vry van Heerfchappy, in de Ver. zameling van (lukken over de Verdraagzaamheid, bladz. 254. en aldaar barbeyrac in de aanteekening: Uitgaaf (van 1774.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST, 45 § 15. Aan het Burgerlyk Beftuur kan en behoort een zeekeren Invloed op den Godsdienst toegekend te worden. Onder dien zedenlyken onmerkbaaren Invloed die van het algemeen verband der dingen afhangt, behoort niet alleen de Godsdienst , maar hy is ook uit zynen aart gefchikt , om dien Invloed algemeener werkzamer en weldaadiger te maaken. Voor zoo verre nu de werking van dien Invloed afhangt van de rigting, welke Menfchen daar aan kunnen en behooren te geeven , voor zoo verre kan en behoort ook de Godsdienst te ftaan onder den Invloed van het Burgerlyk Beftuur; dat is, een Burgerlyk Beftuur kan en behoort zodanig ingericht te zyn, dat waarheid en deugd niet geftremd , maar op allerleie wyzen bevorderd en aangemoedigd worden; daar toe behooren alle befchikkingen van het Burgerlyk Beftuur te {trekken, en daar toe kunnen en zullen zy allen ook meedewerken, hoe weinig betrekking zy ook fchynen te hebben op den Godsdienst; terwyl ftellige befchikkingen noopends zaken van Godsdienst, niet kunnen, niet mogen gemaakt worden, en wanneer zulks al kon en en mogt gefchieden , egter van geen vrugt altoos zouden zyn. Eenen Invloed van welks noodzakelykheid wy met een ieder des te meer overtuigd zyn , om dat wy met F « hun  4<5 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK hun verzeekerd zyn dat een Maatfchappy zonder Godsdienst niet beftaan kan, dat een Volk zonder Godsdienst niet gelukkig kan zyn. Wy zyn het dus eens over het beginfel, maar verfchillen over de wyze en de middelen. De gegrondheid van ons gevoelen over den aart van den Invloed, welk het Burgerlyk Beftuur op den Godsdienst kan en behoort te hebben, is zo wy meenen in dit Hoofdftuk reeds klaar en volkoomen aangetoond ; en , zoo daar aan nog iets mogt ontbreeken, zal dezelve nog duidelyker blyken uit het Derde Hoofdftuk x waar in wy de middelen om dien Invloed te bezigen zullen voordraagen; doch waartoe wy het nodig oordeelen, om vooraf onze gedachten over twee zeer gewichtige en hier ten zaake diende Waarheeden voortedraagen. TWEEDE HOOFDSTUK. Over den Invloed van den Godsdienst op de Maatfchappy. § 16. De Burgerlyke Maatfchappy ftaat onder de hefcherming en het heftier der Goddelyke Voorzienigheid. Ik behoef my hier niet op te houden met een betoog van de Goddelyke Voorzienigheid in het al-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 47 algemeen. Deeze Waarheid is te zeeker en wordt te duidelyk erkend door allen die eenig belang in ons teegenwoordig onderwerp Hellen, dan dat wy dezelve hier niet als beweezen zouden aanncemen. Onze ftelling zelve zouden wy insgelyks als eene algemeene erkende waarheid kunnen aanneemen; ware het niet dat derzelver verklaaring zeer veel zal toebrengen, tot het wel verftaan van de volgende ftelling: dat een Volk zonder Godsdienst niet kan beftaan, noch gelukkig zyn: en dat te gelyk daar door eenige voorige gezegden nader opgeheldert zullen worden. Uit onze hier booven gegeeven bepaaling van Invloed, dat wy daar door liefst verftonden dien onzigtbaaren, fchier onmerkbaaren, en althands zoo zelden opgemerkten, algemeenen Invloed, wekle alle dingen, en byzonder alle voorvallen en gebeurdtenisfen deezer Waereld op elkander hebben; die alleen afhangt van het algemeen verband der dingen, blykt reeds duidelyk, wat wy daar door te kennen willen geeven, als wy zeggen, dat de Goddelyke Voorzienigheid ook waakt voor de Burgerlyke Maatfchappy, en dat derzelver Beftuur en Geluk daar van afhangt; naamlyk dat het behoud der Maatfchappy, de goede 'keus haarer Beftuurderenen het wel gelukken van deezer befchikkingen en werkzaamheedeh ten gemeene beste, afhangen van dien Invloed, welken alle dingen door derzelver verband  43 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK band op elkander hebben, en die niet afhangt van eenige Heilige befchikkingen van Stervelingen, maar alleen ftaat onder het beheer van den alweetenden God. Zonder dit bewind der alles regeerende Voorzienigheid kan geen Maatfchappy beilaan. Want welk ook het oogmerk der Burgerlyke Maatfchappye mooge geweest zyn, en hoedanig derzelver Regeeringsvorm en Beftuur, 'er moeten zeekere middelen beraamd , zeekere fchikkingen gemaakt worden , waar door dat oogmerk kan bereikt worden; en uit het gantfche Lichaam der Maatfchappy moeten eenigen gekoozen worden tot het uitvoeren en bevorderen van dat alles, wat tot het voorgefteld einde dienflig en noodzaaklyk is. Maar wie, die de zwakheid en naauwe perken van het Menfchelyk VeriTand kent ; wie die overdenkt , hoe weinig wy Menfchen tot het weezen der dingen kunnen doordringen, derzelver betrekkingen kennen en de gevolgen daar van bereekenen; wie, die den Mensch ooit heeft gadegeflagen en overweegt , hoe weinig wy over elkanders Avaare kundigheeden, Aveezenlyke bekwaamheid , veel min over het zeedenlyk charakter der Menfchen, uit derzelver uitwending gedrag en openbaare daaden kunnen oordeelen; wie dit alles aandagtig overweegt, en behoorlyk naardenkt , zal durven beAveeren, dat het beraamen van die Middelen, het kiezen van die Be- winds-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 49 windslieden , het ten juisten tyde uitvoeren van dat geen , welk zy voor de gemeene belangen nuttig en noodig oordeelen, het enkel werk is van nietige menfchen, of het blind gewrocht van louter toeval? Wie , die gewoon is acht te geeven op het verband van de dingen dezer Waereld , op de betrekkingen tusfchen den almachtigen, wyzen en goeden Schepper, die alles tot gepaste einden heeft voortgebragt, en tusfchen zyne fchepzelen, zal niet veel eer, met vrolyke dankbaarheid , erkennen, dat dit het werk is van dien algemeenen, onzigtbaaren invloed der eeuwige Wysheid en goddelyke Voorzienigheid , waardoor al het gefchaapene de door God verordineerde einden, waartoe het voortgebragt en gefchikt is, bereikt. Wie, maar eenigszins bedreeven in de gefchiedenis der Volken, zal niet blymoedig erkennen , dat de Volken het aan 't onnaarfpeurelyk beleid der alles regeerende Voorzienigheid te danken hebben , wanneer hunne Staat met wyze, deugdzaame, vroome, kloekmoedige Bewindslieden , met bekwaame en dappere Helden voorzien is ? Wie, maar eenigszins oplettend op de gebeurdtenisfen der Waereld, heeft daaruit niet overtuigend gezien, dat het ook door dat zelfde ondoórgrondelyk verband der dingen en derzelver onderlingen invloed gefchiedt, wanneer aan het hoofd der Volken geplaatst zyn ondeugende, fnoode leidslieden , wanneer derzelver belangen door oneerlyken en baatG zuch-  50 over den invloed van het burgerlyk zuchtigen beftierd worden, wanneer derzelver oorlogsmagten door onbekwaame en lafhartige, of eerlooze, bevelhebbers geleid worden? Maar dit is het niet alleen; want hoe uitfteekend een Volk, in dit opzigt, ook gezegend zy door eene zigtbaare fchikking der goddelyke Voorzienigheid; 'er zyn oneindig veele dingen, die door de Bewindslieden der Volken, hoe deugdzaam, fchrander, kloek en voorzigtig die braave mannen ook zyn mogen, nimmer voorzien, nooit bewerkstelligd of afgeweerd kunnen worden. Dingen van dien aart, dat, zo zy niet gebeurden, of zo anderen niet tydig waren afgeweerd, zy den ondergang van een Volk zouden bewerken of verhaasten; of zo zy anders waren aangelegd, of anders uitvielen, van de nadeeligfte gevolgen zouden zyn. Dingen egter, wy moeten het herhaalen, welken op het juist nuttig tydftip daar te ftellen, of van pasfe af të keeren, of te voorzien en te beftieren, niet in de magt is van zwakke nietige ftervelingen; die, zo dra zy, 't zy iet groots of gerings, verrigt, of flegts eene zaak begonnen hebben, zeer zelden, indien ooit, de gevolgen daar van in hun bedwang hebben. Zo de Heer het huis niet houwt, is daarom de fchoone taal der oude eenvoudige Dichtkunde ( Pf. cxxvii ) arbeiden deszelfs bouwlieden te vergeef sch daar aan; zo de Heer de ftad niet bewaakt, waakt  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST, 51 waakt de wachter te vergeefsch. Bet is te vergeefs cb dat gy vroeg op/iaat, en laat opblyft, en uwe ziel pynigt. De Heer geeft het zynen beminden als in den flaap. Geene menfchelyke wysheid en doordringend verftand, geene menfchelyke fchranderheid en beleid zyn in ftaat, om alles te voorzien. Het is eene gelukkige zamenloop van omftandigheeden, waar door dit alles zoodanig gebeurt; een zamenloop, die aan geen noodlot of enkel toeval kan toegefchreeven worden; die door menfchen niet daargefteld of beftierd kan worden; en alzoo alleen ftaat onder het beftier der eeuwige, alles bevattende, alweetende Voorzienigheid; het is God, wiens wyze Almagt dat heil voor de Volken bewerkt, dat onheil van dezelven afweert (*). Dit (*) Deeze waarheid is "geene theologifche of dogmatifche asfumtie; zy is zelfs het byzonder eigendom niet der Openbaaring, hoe duidelyk anders daarin voorgedraagen: zy is in de Natuur gegrond, en 'er is geen Volk, welks Gefchiedenis daar voor niet meenig dugtig bewys opleevert. Grotius noemt ons Gemeenebest daarom een respublica cafu facta, niet in betrekking tot God, maar tot de Menfchen. Noch Willem de Ifte, noch de Staaten van dien tyd bedoelden, om ons Vaderland aan eene Alleenheerfching te onttrekken. Geene werd toevallig vermoord, zoo als hy gereed ftond om de graaflyken Kroon op het hoofd te zetten; dezen booden te vergeefsch de oppermagt by beurten aan Engeland en Frankryk aan: 't was toevallig, dat beiden zig in zodanige omftandigheden bevonden, dat zy dat aanbod niet konden aanneemen.— de gelukkige Veldtochten van maurits en fredrik hendrik, en de onderneemingen ter zee ten tyde van de witt, zyn, in dit gezigtspunt, niet minder opmerkelyk, dan de dubbele Ebbe ten tyde eener voorgenomen G 2 lau'  52 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Dit Beftuur der goddelyke Voorzienigheid over de burgerlyke Maatfchappy zal ons nog duidelyker blyken, als wy haar van eene andere zyde, derzelver inwendige gefleldtenis naamlyk, befchouwen. Het oogmerk der burgerlyke Maatfchappy is rust en veiligheid: ter bereikinge daarvan heeft zy noodig, dat alle hare léden daaraan medewerken, of dit landing van den Vyand op onze kusten. Veelen der eerden gelukten door eenen zamenloop van omftandigheden, welken even min in ons bedwang waren, als een dubbele Ebbe-, zy flaan alleen onder het bellier der goddelyke Voorzienigheid. Indien zy, die den Burger lu- kas na de Kaap gezonden hebben, kunnen aantoonen, dat zy al, wat menfchelyke wysheid, voorzigtigheid, beleid en voorziening vorderden, te werk hebben gefield, en dat, voor zoo verre men iets te vooren kan bereekenen, de onderneeming moest gelukken, zoo dat dezelve dooreen ieder, met hun in gelyken ftaat geplaatst, insgelyks zoude bevolen zyn geworden, en het alzo pligtverzuim zoude geweest zyn, die onderneeming niet te doen; indien de Burger lukas, eer hy in Saldanhabaai is ingeloopen, al, wat zee-en krygsrnanfchap vorderde, heeft aangewend; dan is het verlies van zoo aanmerkelyk gedeelte van onze zwakke zeemagt hun niet te wyten, maar toetefchryven aan dien zamenloop van omftandigheeden, welken niet zyn onder het bedwang van Menfchen, maar onder het beleid der Voorzienigheid: en dan moet deeze ramp voor ons ook eenmaal heilzaam zyn, hoe zeer wy daarvan, voor het tegenwoordige, nog niets kunnen bevroeden, en dezelve thands voor ons zeer fmertelyk is. Dit is myn grond van troost zoo in de algemeene rampen, als in het niet vervullen myner wenfchen, en in het mislukken myner goede poogingen. Wie heeft zig niet wel eens beklaagd, dat zyne wenfchen niet vervuld werden, zyne oogmerken mislukten? wie, die dan altyd even vast in het Geloof in de Voorzienigheid gebleeven is? wie, die egter ook naderhand niet dikwyls gezien heeft, dat, waren zyne wenfchen vervuld„ hy veel ongelukkiger zoude geweest zyn, en dat die mislukkingen in de daad by de uitkomst voor hem heilzaam zyn geweest?  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 53 dit ten minften niet tegenwerken. Zy eischt dus daaden, pligten, waartoe zy den onwilligen kan dwingen, meer dan dit kan zy niet vorderen; deugd kan zy niet eifchen, om dat zy niemand daartoe kan dwingen: nogtans kan zy zonder deugd niet beft aan, en met enkele pligtsbetragting zoude zy in een altyd kwynenden ftaat blyven, zo niet te gronde gaan. Alle wetten en inrigtingen, alle fchikkingen en voorzieningen, welken de Maatfchappy tegen het kwaad kan maaken, blyken, by de uitkomst, daartoe meestal kragteloos te zyn; en zyn het uit haren eigen aart. Want, niets dan daaden vorderende, kan zy ook niets dan daaden ftraffen, welken erkend of beweezen zyn. — Maar wie zal niet toeflemmen, dat niet alle kwaad ontdekt wordt, en alzoo niet geftraft kan worden? Veelen weeten zig te verbergen , en de ftraf te ontwyken ; anderen ontduiken de wet en komen vry. Maar vervolgends; niet zelden is het kwaad vroeger dan de wet, en kan dus door de wet niet geftraft worden; of het kwaad is dikwyls zoo algemeen, dat, al waren allen, die het bedryven, bekend, het bedenkelyk zoude zyn, om het te ftraffen. Al verder; hoe veel kwaad is 'er niet, welk niet valt onder het bedwang der burgerlyke wet, en echter niet minder fchaadelyk en verder velyk is voorde Maatfchappy? Eindelyk; wanneer onverfchilligheid en losbandigheid in beginzelen en zeden , eigenbaat en listige aanflagen Qintrigues'), G 3 met  54 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK met verfmaading van de heilzaamfte en noodzakelykfte deugden voor het belang der Maatfchappye, een Volk algemeen befmetten; dan zyn 'er gene Wetten uit te denken, om al dat kwaad te ftraffen of te beteugelen. Maar nu; indien al dit kwaad ongeftraft konde gepleegd worden; of indien het burgerlyk Beftuur het eenigst was, welk voor de welvaart der Maatfchappye moest zorgen ; wat zoude 'er dan van de menfchelyke ' zamenleeving worden ? Ware het dan niet beter en verre weg te verkiezen, om in het midden der grootfte woestenye onder wilde dieren te leeven, dan onder zulke menfchen in zoodanige bedorven Maatfchappy? Neen; iedere daad moet hare natuurlyke gevolgen hebben, en dus ook het kwaad die elende bewerken, welke daar uit noodwendig, ook voor hem, die het bedryft, moet voortvloeyen. Het kwaad, welk de mensch als burger bedryft, en zoo veel te meer, welk door veelen, en wel door de ganfche Maatfchappy, bedreeven wordt, moet hier op deze Aarde, in het tegenwoordig Leeven, geftraft worden. De Maatfchappy is wel eene verzameling van zedenlyke wezens, waarvan ieder voor zyn zedenlyk goed en kwaad zyne vergelding by zig zeiven geniet, en eeuwig zal blyven genieten; maar als Maatfchappy heeft zy alleen haar aanwezen op deze Waereld, en gaat, als zoodanig, niet over in eene volgende huis- hou*  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 55 houding: maar daar zy, uit zedenlyke wezens beftaande, derhalven zelve een zedenlyk wezen is, en hare daaden alzoo vatbaar voor belooning of ftraffen zyn, moet zy de vergelding van haar misdryf, hoe zeer het ftraffen daar van niet in de magt is van het burgerlyk Beftuur , ook hier in dit Leeven vinden en ontvangen. Het kan zoodanige bedorven Maatfchappy niet welgaan; maar alle voorfpoed en geluk moet van haar wyken; tot dat zy eindelyk, zo zy van haren verkeerden weg niet terug komt, zal neederzinken in dien poel der vernietiging, waar in reeds zoo veele Volken door Gods Almagt geftort zyn (*). Aan den anderen kant is het even eens gelegen met het beloonen der deugd. Ook dit is meest al buiten het bereik van het burgerlyk Beftuur, en kan alleen gefchieden door de alles beftierende Voorzienigheid. Waneer de Burgers van eenen ftaat naarftig, arbeidzaam en oplettende zyn in het wel behartigen hunner eigene zaken; wanneer zy bezield (_*) De Waarheid, dat de goddelyke Voorzienigheid ook zorgt voor de burgerlyke Maatfchappy, en hare daaden vergeldt, is op de biddagen altyd befpottelyk gemaakt. Alle gebeurdtenisfen in de Natuur worden uitgelegd als zegen of ftraf, naar mate het burgerlyk Beftuur zulks te pasfe komt. Hongersnood, by voorbeeld, en de ziekte onder het Rundvee worden als ftraffen van God voorgedraagen; en de Heilige Schrift leert ons reeds in het voorbeeld van joseph , hoe een burgerlyk Beftuur hongersnood kan voorkoomen: de inenting of het terftond dooden van alle de runderen, die met het ziek geworden beest op denzelfden ftal zyn, hebben de behoedmiddelen teegen den voortgang dezer ziekte aangetoond.  5<5 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK zield zyn met die oprechte Vaderlandsliefde, die allen eigenbelang ter zyde fielt, als het op het behoud van het gemeenebest aankomt; wanneer niemand angftig bereekent, met hoe weinige opofferingen hy in zynen burgerpligt volftaan kan; maar wanneer goedwilligheid en dienstvaardigheid allen bezielt; wanneer algemeene broederliefde onder hen heerscht, en allen, even verre vervreemd van bygeloof en ongeloof, door mannelyke godsvrucht gedreeven worden; — dan doen allen, als Menfchen, niet meer, dan hunnen pligt; dan doen zy niet meer, dan dat zy hun eigen belang voor het tegenwoordige en het toekomende behartigen, en alzoo bereiken zy het oogmerk, waartoe zy zig met anderen in de zamenleeving vereenigd hebben, te weeten vermeerdering van hun eigen geluk; en dan zyn zy daardoor in geenen deele voorwerpen van belooning of dankzegging door het burgerlyk Beftuur: maar dan kan het ook, volgends het wys beleid der Goddelyke Voorzienigheid, niet anders, of het moet zoodanigen Volk wel gaan. § 17. Geen Folk kan zonder Godsdienst beftaan, noch gelukkig zyn. Uit het voorenfïaande blykt, hoe noodzakelyk de Godsdienst voor een Volk zy, en dat hy de grond-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 57 grondflag is van dcszelfs geluk. Dan dewyl deze, anders zoo waaragtige en. belangryke, ftelling aan zoo veele misvattingen onderheevig is, verdient dezelve ook nog wat naauwkeuriger ontwikkeld te worden. . Wat ts Godsdients? is eene Vraag, welke wy hier moeten herhaalcn; vooral wanneer dit woord gebezigd wordt door ftaatkundigen , of in ftaatkundige betrekkingen. Want als men zegt: een Volk kan zonder Godsdienst niet beftaan, noch gelukkig zyn : betekent dit woord iet anders, dan als wy zeggen: het burgerlyk Beftuur moet den Godsdienst handhaaven. Godsdienstzin den zuiveren zin, betekent het gevoel van de betrekkingen tusfchen het fchepzel en zynen Schepper; de overtuiging, dat het voldoen aan die betrekkingen de grootfte behoefte van den mensch, en alzo zyn hoofdbelang is ; en den wil, om alle de verpligtingen uit deze betrekkingen voortvloeijende, of daarop rustende te volbrengen. Deze Godsdienst is inwendig in den mensch, en werkt alleen naar buiten door zyne daaden: dezen alleen kunnen toonen, of dat gevoel hem bezielt, of hy door die overtuiging beftierd, en door dien wil gedreeven wordt: alle andere bewyzen, als de mondelyke belydenis, het bywoonen van vergaderingen, alwaar opzettelyk over deze betrekkingen gefproken wordt, zyn wel gefchikt voor den geen , die zig van deze pligten kwyt, maar geenszins vol- H doen-  53 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK doende voor anderen, om dat die verrigtingen zoo wel door den Huichelaar als den oprechten gedaan kunnen worden (*). Deze Godsdienst is de eenige grondflag van het doorgaand deugdzaam gedrag van den mensch , en rust op de verzekerdheid, dat daardoor alleen zyn beftendig geluk gevestigd kan worden. Deze Godsdienst is de eenige waarborg, dat ieder Burger aan zyne verpligtingen en betrekkingen voldoen zal; ook dan, wanneer hy door de wet daartoe niet gedwongen wordt; ja zelfs dan nog, wanneer hy de wet veilig zoude kunnen overtreeden , of de goede trouw vryelyk fchenden. Zonder dezen Godsdienst kan 'er dus zelfs geen volkomen burgerlyke pligt, veel min deugd betracht worden; zonder dezen Godsdienst kan dus geene burgerlyke Maatfchappy beftaan, noch gelukkig zyn; want het algemeen belang vordert niet zoo zeer ftrikten pligt; het eischt de zuiverfte deugd, zal het der Maatfchappye in 't algemeen, en eener iegelyk harer leden in het byzonder, welgaan. Goed vertrouwen en verzekerdheid, dat anderen (*) Daaruit, dat iemand geene godsdienstige Vergaderingen bywoont, of niet uitwendig iaat blyken, dat hy God bidt of dankt, blykt nog geenszins, dat hy geenen Godsdienst heeft: zoo min als het menigvuldig bidden en ter kerke gaan een bewys opleevert, dat iemand waarlyk godsdienftig is. Godsdienst en ongeloof behooren tot het practicaalé, en kunnen niet anders, dan uit het doorgaand en beftendig gedrag der menfchen beweezen worden.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 59 ren aan alle hunne verpligtingcn en betrekkingen voldoen, is de grondflag der gezellige verkeeringe. Maar dat vertrouwen kan niet gebooren worden dan door de gerustftellende overtuiging, dat ook anderen naar de gronden van Godsdienst handelen. Hoe zullen , by voorb., echtgenooten verzekerd zyn, dat beiden zig kuisch en eerlyk zullen gedraagen — dat beiden het huwelyks verdrag ongefchonden zullen bewaaren, indien niet beiden godsdienstig zyn; dat is oprecht gelooven in God, zyne voorzienigheid , en de eeuwige vergelding onzer daaden? Hoe zullen Ouders kunnen hoopen, dat de zorg en moeite waarmeede zy aan de opvoeding hunner kinderen, zoo veel mogelyk, arbeiden, het gewenschte einde zullen bereiken, ten zy die kinderen een leevendig gevoel hebben van den Godsdienst; dat is, dat zy, hoezeer aan het oog hunner ouderen onttrokken, egter bly ven onder het alziend oog van hunnen hemelfchen Vader, die alles ziet en alles weet? Op welken grond zal men van elkander vertrouwen, dat in den wederkeerigen handel een ieder zig oprecht en eerlyk zal gedraagen, geene van die bedriegeryen en misleidingen begaan , waartoe zooveele gelegenheid is, en die niet ligt te ontdekken zyn, dan nadat het bedrog reeds alle zyne fchadelyke werking gedaan heeft; waar op anders, dan op Godsdienst, dat is, dat allen gelooven, dat hunne daaden voor den Alweetenden niet verborgen zyn , maar dat die eenH 2 maal  6ö OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK maal geopenbaard, en naar waarde vergolden zullen worden? Hoe zal het burgerlyk Beftuur verzekerd zyn van de goede trouw en het pligtmatig gedrag der Amptenaaren, zoo dezen daartoe geenen prikkel vinden in den Godsdienst ( * ). Eindelyk ; waardoor zal een Volk de bezorging zyner belangen gerustelyk aan anderen kunnen opdraagen ; waar door zal het zig verzekerd houden, dat zyne Bewindslieden de algemeene belangen getrouwelyk zullen behartigen, die nimmer zullen verraaden, noch voor hunne byzondere belangen en oogmerken agterftellen ? waardoor anders, dan door den Godsdienst zyner Vertegenwoordigers en Bewindslieden ? Met één woord: hoe zal dit alles anders kunnen plaats hebben, dan dat allen en een iegelyk opregt overtuigd zyn, dat de naauwkeurigfte, volledigfte en meest naauwgezette vervulling, niet zoo zeer van ftrikten pligt, maar van al, wat waar, eerlyk, rechtvaardig, rein, lieflyk, welluidend, loflyk is , en maar eenigszins deugd genoemd kan worden, het eenigst middel is, om zyn waaragtig en beftendig belang te bevorderen, en van zyne {leeds voortduurende gelukzaligheid verzekerd te zyn? Door zoodanigen gedrag, welk geen (*) Het middel welk de burgerlyke Magten hiertoe hebben willen bezigen, en waardoor zy meenden regtftreekfchen Invloed te hebben op den Godsdienst der Amptenaaren, is daartoe geheel ontoereikende, en heeft meestal een geheel ftrydige werking. Zie § 25.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 6l geen anderen grondflag kan hebben, dan op het geloof in God en zyne alles vergeldende regeering van het Geheelal, moet het der burgerlyke Maatfchappye welgaan; en iedere afwyking daarvan ftrekt ter ondermyninge en verminderinge van haar en bloei en welvaart. Dezen Godsdienst te handhaaven, of op de menfchen, ten dezen opzigte, Invloed uitteoefenen, dat is, dat inwendig godsdienstig gevoel der deugd in hun optefcherpen, en hen aantemoedigen, dat zy daarnaar altyd handelen, is ongetwyffeld het hoogst belang der Maatfchappye, en alzoo een der voornaamfte pligten van het burgerlyk Beftuur. En gave God, dat de Beftierders der Volken dit altyd in acht genomen, en daartoe fteeds de beste middelen gebezigd hadden'. Hoe veel beter zoude het 'er dan niet met den Godsdienst uitzien, hoe veel gelukkiger waren dan niet de inwooners deezer Waereld! Dan helaas! Niets minder, dan dit, is ooit door hun bedoeld, niets minder ooit daargefteld. Over dezen Godsdienst hebben zy zig nimmer bekommerd. Een zekere zamenvoeging van lichaamelyke plechtigheden, of van befpiegelende bovennatuurkundige gevoelens, was het, welk zy Godsdienst noemden, met hunne ftaatkunde naauw vereenigden , en daarom op derzelver regtzinnige inftandhouding zoo zeer aandrongen; want met dezen hunnen Godsdienst ftond of viel—niet het Volk en deszelfs geluk, maar hun H 3 eiSen  62 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK eigen gezag en aanzien. Deze Godsdienst van Staat kan dus vastgefteld en gehandhaafd worden; maar hy is ook tot het Volks geluk niet noodzaakelyk : want de gefchiedenis leert ons, dat by verfcheiden Volken de vastgeftelde Godsdienst zeer aanmerkelyke veranderingen ondergaan heeft, zonder dat zulks eenigen zigtbaaren Invloed op deszelvs geluk gehad hebbe (*) — By dezen laatften hebben de Volken geen belang hoe genaamd, maar wel by den eerHen; maarby het burgerlyk Beftuur heeft meestal het omgekeerde plaats : zo dat wy, in de befchouwing der middelen, door welken een burgerlyk Beftuur den Godsdienst kan, mag en behoort te bevorderen, hier op naauwkeurig acht moeten geeven (f). DER- (*) Als wy dit gebeurde (factum') aandachtig befchouwen, en het vergelyken met een ander, dat naamlyk, by gewigtige Staatsomwentelingen, geene verandering gemaakt wordt in den vastgeftelden Godsdienst, wat wordt 'er dan van de met zooveel ophefs door den h. van alphen voorgedraagen ftelling ( zie zyne voorreden voor de waare Volksverligtiug Utrecht 1793) dat Godsdienst en Staat, om beider behoud, noodzakelyk met elkander behooren vereenigd te zyn? Toont dit niet, dat de ftelling volftrekt valsch is, en dat alle zyne bewyzen loutere drogredenen zyn? Deze zoo gezegde Godsdienst van den Staat noemt spittler in zyn Crundrhz der Gefchichte der Chris!. Kirche Frankf. u. Leipz. 1788. ( een der beste Gefchiedfchryveren, welken ik tot nog toe gezien heb, ) die Hof Theologie. (t) Dit fchryvende ontvang ik het Plan van Conjlitutie voor het Volk van Nederland. Weinig dacht ik daar in een titul over den Godsdienst te zullen vinden, en zie met leedweezen, dat kerkelyke deze zoo verfchillende en gansch onderfcheiden betekenis van het woord Godsdienst in hetzelve niet was op.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 63 DERDE HOOFDSTUK. Over de Middelen, door welken Godsdienst onder een Volk kan, mag en behoort bevorderd te worden. % 18. INLEIDING. De middelen, door welken Godsdienst onder een Volk kan, mag en behoort bevorderd te worden, zyn meenigvuldig en onderfcheiden naar den aart der zaken, waarop zy gegrond zyn. Zy behooren daarom afzonderlyk behandeld te worden. Dit Hoofdftuk verdeelt zig alzoo natuurlyk in twee afdeelingen. De eerfte behelst de middelen, die tot de Constitutie van een Volk behooren, of uit den aart der burgerlyke Maatfchappye voortvloeijen; de andere verklaart die middelen, welken, reeds in den eenvoudigen ftaat der gezellige zaamenleevinge, Invloed Op den Godsdienst hebben. opgemerkt. Als men het Nederlandsch Volk laat verklaaren, dat het den Godsdienst eerbiedigt, kan dit niet anders betekenen dan den uitwendigen eerdienst; want anders hadden die woorden in het geheel geen zin! doch in de volgende woorden, dien aantemerken als den eenige bron van eeuwig Heil enz. vervalt deze betekenis geheel. EER-  64 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK EERSTE AFDEELING. Middelen ter bevorderinge, van Godsdienst welken tot de Conftitutie van een Volk behooren , of uit den aart der burgerlyke Maatfchappye voortvloeijen. § 19- Eerfte Middel. Ieder Burger te befchermen by zyne Vryheid in het ftuk van Godsdienst. Godsdienst, zoo als wy dien reeds meermaalen befchreeven hebben, en dezelve het voorwerp onzer onderzoekinge is, is het eigendom van ieder mensch in het byzonder, welken hy met anderen niet in gemeenfchap kan bezitten , waarvan hy niets kan afftaan, en waarover te gebieden , of daaraan zelfs de allerzagtfte voorfchriften te geeven, aan anderen niet kan opgedraagen worden. Een eigendom, welks volkomen genot het oogmerk was zyner vereeniging met andere menfchen , en waarvan de geruste bezitting behoort tot het einde der burgerlyke Maatfchappye. Een eigendom, waarvan iemand geen gebruik hoe genoemd, ik laat ftaan volkomen genot, kan hebben, tenzy hy geheel en al aan zig zeiven is overgelaaten , en het licht van zyn eigen geweeten volgt. Het eerfte middel derhalven, ter bevorderinge van  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 65 van Godsdienst, is, dat het burgerlyk Beftuur zorg draagt, dat niemand een ander in het vry gebruik van dit eigendom in het allerminfte belemmert; naardien de minfte ftoorenis daarvan niet alleen aanloopt tegen de eerfte gronden van het burgerlyk verdrag; maar ook omdat geene daad den naam van godsdienjlige. daad kan behouden, wanneer de mensch daar in niet zoo volkomen vry is geweest , als hy uit de hand van zynen Schepper gekomen is , en God wil dat hy altyd blyven zal, om waare deugd te kunnen betragten. § 20. Tweede Middel. Het burgerlyk Beftuur maake geene ftellige befchikkingen omtrent het ftuk van Godsdienst. Godsdienst behoort niet onder die dingen, welken tot het oprigten en in ftand houden der burgerlyke Maatfchappye noodwendig moesten afgeftaan worden. Volgends deszelfs aart kan iemand denzelven niet afftaan, noch daar over te befchikken eenige magt aan anderen opdraagen, niet alleen; maar zodanige afftand enopdragt zoude ook nutteloos zyn voor de burgerlyke Maatfchappy. (§ § 10 u en 12.) Daarenboven hebben zulke befchikkingen nooit waaren Godsdienst voortgebragt, maar integendeel daaraan altoos het grootfte I • kwaad  66 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK kwaad toegebragt ( § 14.) Gevolgelyk is het tweede Middel, welk door het burgerlyk Beftuur ter bevorderinge van Godsdienst gebezigd moet worden, voor eerst: om geene ftellige befchikkingen over zaken van Godsdienst te maaken, of zoo die bereids ergends gemaakt zyn, dezelven geheel te niet te doen, en ten anderen: dat men als dan zig daarmede, in het vervolg , in het geheel niet inlaate ; naardien de Godsdienst overvloedig in ftaat is voor zig zeiven te zorgen , en altyd beter gebloeid heeft, wanneer hy minder was onder of geheel vry van allen beheer der Hooge Overheid (2de Deel, 3de Afd.) Dit Middel is te zekerer , om dat het geheel is in de magt van het burgerlyk Beftuur : ook wordt daartoe niet meer vereischt, dan dat het zig onthoude van eene zorg over iets, welk tot deszelfs beheer niet behoort; welk, onder de bemoeienis van menfchen, 'er zig daarby altyd flegt heeft bevonden, en waarmede het veel beter gaan zal , als het geheel aan zig zei ven wordt overgelaaten. § 21. ■ Derde Middel. Een ieder geniete in het fluk van , Godsdienst de onbeperklh Vryheid. liet moet dus eenen iegelyk vryflaan, om aan het Opperwezen eenen uitwendigen eerdienst al of niet, of  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 6> of op zoodanige wyze, te betoenen, als hy, volgends zyne overtuiging, in gemoede oordeelt verpligt te zyn. In deze Vryheid moet hy gehandhaafd worden door het burgerlyk Beftuur , en daarin volkomen ftaan onder de onkreukbaare befcherming deiWet, niet alleen tegen zynen Medeburger, die hem daarin eenige ftoorenis zoude willen toebrengen, maar ook tegen het burgerlyk Beftuur zelfs, indien dit de paaien van zyne magt zoude willen te buiten gaan. Ja door de Wet moet aan het burgerlyk Beftuur, zelfs aan de wetgeevende Magt, het vermogen ontzegd worden , om immer eenig Burger, om zyne denkwys in het ftuk van Godsdienst, moeilykheid aan te doen, of in zyne Godsdienstoefening te ftooren (*). Ik weet wel dat meest allen, die over de Verdraagzaamheid , of die voor of tegen de Magt der hooge Overheid in kerkelyke zaken gefchreeven hebben, aan het burgerlyk Beftuur de magt toewyzen, om toetezien dat geene Vergaderingen (onder den naam van Godsdienst) gehouden worden , welker inftellingen voet geeven, om zamenzweeringeh te fmeeden tegen het Gemeenebest, en om wanbe■ . V • ...^rrorf:-''. • • j . ■ dry- (?) Vergelyk Ontwerp van Conftitutie voor het Volk van Nederland. Art. 741. Het recht, om zyne gedachten te openhaaren door woorden, gefihriften of de dmkpert, mag door geene wetten veukort of bel:.t worden. . • I 1  68 OVER den INVLOED VAN HET burgerlyk dry ven tegen de Wet te pleegen (*). Maar , behalven dat toezien nog geen ftooren is, rust die pligt van het burgerlyk Beftuur op de Wet, en op het burgerlyk Verdrag zelve , om dat het houden van zoodanige Vergaderingen niet is eene uiting van gevoelens, maar eene daad, welke tegen de rust, veiligheid en welvaart der Maatfchappye zondigt, en, dus, even gelyk ander kwaad , opgefpoord en geftraft moet worden. Want, om hier de woorden van locke te gebruiken : „ deze dingen zyn in „ 't burgerlyk leeven niet geoorlofd, en daarom „ ook niet in den Godsdienst of in eenige gods„ dienftige Vergadering. Maar indien eene Gemeenste , tot een godsdienftig einde vergaderd, een „ Kalf wilde offeren , zoo ontken ik , dat men „ zulks door eene Wet moet [of mag] verbieden „ [of zodanige godsdienftige Vergadering uit een „ jaagen, en de Vergaderplaats fluiten.} De Vee„ herder, wiens kalf het is, mag in zyn huis zyn „ eigen kalf flagten, en zulk een deel, dat hy wil, „ van hetzelve verbranden ; niemand is daar mede „ verongelykt, niemands bezitting wordt 'er door „ verminderd; om dezelfde reden mag hy dan ook ,, in eene godsdienftige Vergadering zyn kalf doo- „ den. Of dit Gode behaage of niet, ftaat hun te be- (*j Noodt , De Godsdienst Vry van Heerfchappy, in de Verzameling van Stukken over de Vryheid van Godsdienst in de burgerlyke Maatfchappy» Amft. 1774. bl. 276.  bestuur op ZAAKEN VAN godsdienst. 69 „ bezien, die het doen. De Overheid moet.alleen „ zorg draagen, dat het Gemeenebest en eens anders „ leeven en goederen geene fchade lyden. 't Geen „ men derhalven aan een maaltyd mag te kost leg„ gen, mag men ook aan eene offerande befteeden. „ Maar indien mogelyk het Gemeenebest vereischt, „ dat het flagten van beesten voor eenen tyd nagelaa„ ten worde, om het Vee, welk door eene ongewoo„ ne befmettelyke ziekte merkelyk verminderd is, te ,, beter te doen toeneemen; wie ziet niet dat de Over„ heid, in zulk een geval, aan alle hare onderdaanen „ het dooden van kalven, tot eenigeiiy gebruik, mag „ verbieden. Maar in dat geval wordt 'er eene Wet „ gemaakt, niet van eene godsdienftige , maar van „ eene burgerlyke zaak , en niet het offeren maar ,, het dooden van kalven wordt verbooden (*)•'* Gevolgelyk worden zoodanige daaden, die den Burger met recht verbooden zyn , niet door het burgerlyk Beftuur verhinderd en geftoord als godsdiendienftige verrigtingen , maar door den rechter volgends de burgerlyke Wet opgefpoord en geftraft. Men heeft thands wel ten algemeenen regel aangenomen , dat alle godsdienftige Genootfchappen, in welken niets tegen goede zeden of burgerlyke wetten geleerd of verrigt wordt , Zyn Onder (*) Locire, eerfte Brief over de Verdraagzaamheid, in de Verzameling, zls boven bl. 44 I 3  •JO OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK der gelyke befcherming 'der Wet (*); en daaruit fchynt wel te volgen, als of derhalven zodanige godsdienftige Genootfchappen, in welken tegen goede zeden of burgerlyke Wetten iets geleerd of verrigt wierd, niet zouden zyn onder de befcherming der Wet: maar wie zal zulks beflisfen ? Zal dit ftaan aan de befcheidenheid en het goedvinden van de geconftitueerde Magten ? zullen de onderfcheiden godsdienftige Genootfchappen , welken nu reeds in ons Vaderland aanwezig zyn , en naderhand nog mogten opgerigt worden , tot het houden van Vergaderingen vryheid moeten verzoeken? zullen zy ten dien einde aan de wetgeevende Magt, of aan het departementaal of municipaal Beftuur, een berigt moeten geeven van hunne godgeleerde Leerftellingen 'en Kerkgebruiken ? Of zal men vryelyk een godsdienftig Genootfchap mogen oprigten , en Vergaderingen met ontflooten deuren moeten houden ? en zal de aangeftelde Magt zoodanige Vergaderingen mogen doen fluiten , uit kragt van die magt, welke aan dezelve, als burgerlyk Beftuur, is toevertrouwd ? Wie ziet dan niet, dat willekeur de plaats van recht zal inneemen , en dat eene meer dan venetiaanfche Staats-Inquifitie hier van het gevolg kan zyn ? Wie zal beflisfen, wat tegen goede zeden en burgerlyke wetten ftrydig in eene godsdienftige Vergadering geleerd CD Zie Ontwerp als boven Art. 707.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. /I leerd of verrigc wordt? Eene Vergadering van Godgeleerden ? maar uit welk Genoodfchap ? uit dat, welks leden 't talrykst zyn ? of van eenig ander daartoe bepaaldelyk gekoozen Genootfchap? Maar wie denkt hier dan niet aan de godgeleerde twisten en aan de gantfche Theologia pokmica , hoe de één de gevoelens van den ander, en allen elkanders gevoelens verklaaren voor ftrydig tegen goede zeden ? Wie denkt hier niet aan de twisten in ons Vaderland, zoo in het begin der voorige, als het in midden dezer eeuwe, gevoerd over het recht der burgerlyke Overheid in kerkelyke zaken , en hoe de een des anderens gevoelens verklaarde voor ftrydig tegen de burgerlyke Wet ?— Of zal de beflisfing ftaan aan het burgerlyk Beftuur ? Maar wie denkt dan niet aan het gebeurde in ons Vaderland voor en na het houden der nationale Synode van Dordrecht ? Wien is onbekend, dat de Vergaderingen der Contraremonftranten vóór , en die die der Remonftranten na het houden van die Synode, verklaard werden voor conventiculen, en als zoodanig werden verbooden en geftoord? Wie verzekert, dat iet dergelyks niet wederom kan en zal gebeuren ? waar is de wet en de magt, welken daartegen ten waarborg verftrekken? Neen; ieder Burger moet het onvervreemdbaar recht, als mensch, in 't ftuk van Godsdienst behouden, en daarin met al de magt van het Land, door de Conftitutie zelve, gehandhaafd worden; en ieder godsdien- ftig  7 2 over den invloed van het burgerlyk ftig Genootfchap moet zyne Vergaderingen kunnen houden op zodanige plaats, tyd en zvyze, als met deszelfs begrip van Godsvereering overeenkomt, 't zy dan dat men daartoe het open Veld , een Bosch, of een Heuvel verkieze, 't zy men zulks binnens huis, met geflooten of ontflooten deuren, wille verrigten. Wat Gode behaage, zegt locke , ftaat hun te bezien, die zig van den pligt van openbaaren eerdienst kwyten. Nimmer heeft aan de Maatfchappy of het burgerlyk Beftuur eenige befchikking nopends het ftuk van Godsdienst kunnen of mogen afgeftaan worden (§ n.); nimmer vereischte het einde der burgerlyke Maatfchappye zoodanigen afftand (§ 12. ); nimmer was dezelve nuttig of voor de burgerlyke Maatfchappy , of voor den Godsdienst (§ 12 en 14.) : gevolgelyk moet een ieder Burger, en zodanige Vereeniging van Burgeren, als zig tot een godsdienftig Genootfchap by een voegen , niet alleen de volleedigfte vryheid hebben, om zoodanige uitwendige blyken van het inwendig gevoel hunnes harten ten openbaaren eerdienst der Godheid te kiezen, en dien uitwendigen Godsdienst zoodanig interigten en uitteoefenen, als men zal begrypen te behooren • maar 'er kunnen nimmer eenige redenen zyn of uitgedacht worden, waardoor, ik zegge niet het burgerlyk Beftuur het recht heeft, want dit kan het nooit verkrygen; maar waardoor het belang der ganfche Maatfchappye zoude vorderen, om aan deze Vryheid,  bestuur. op zaaken van godsdienst. 73 heid, in allerminfte ftoorenis of belemmering toe te brengen. Het ganfche Volk kan my van dit recht niet berooven. Overftemming kan hier geen plaats hebben, zoo min als in de befchikking over myn Leeven. — Hoedanig ook myne gevoelens en beginzelen zyn in 't ftuk van Godsdienst, moet ik dezelven openlyk mogen belyden , . en my daarnaar kunnen gedraagen. Een Volk heeft wel het recht om eenen Vreemdeling, die openlyk het Atheismus belydt, niet aanteneemen in zyne Maatfchappy, en hem daaruit te weeren; maar dat Volk, waaronder ik gebooren ben, alwaar ik myne natuurlyke rechten heb, mag my, om myne gevoelens en belydenis in het ftuk van Godsdienst, niet uitftooten, of daarom eenig het allergeringfte leed aandoen. Het recht om zyne gedachten [dus ook over God en godsdienst] te openbaaren door woorden , gefchriften of de drukpers, mag door geene wetten verkort of belet worden: te l*egt; myne gevoelens gaan der Maatfchappye niet aan, maar wel myne daaden; myne daaden mag zy beoordeelen, niet myne gevoelens. Daaden, welken tegen de orde der Maatfchappye aanloopen,moet het burgerlyk Beftuur ftraffen; hier inftaat de theoretifche Atheist met den practicaalen gelyk. En helaas hoe veele practicaale Atheisten zyn 'er niet, zelfs onder hen, die zig beroemen Christenen te zyn ! Daar dus, voor af, geen onderzoek mag of kan gedaan worden , of de godsdienftige begrippen en gebruiken, K al  74 OVEPv DEN INVLOED VAN HET BURGERLY al of niet, flrooken met de burgerlyke Wetten; daar het burgerlyk Beftuur geen recht heeft, om eene byeenkomst van godsdienstig vergaderde Burgers te ftooren, of derzelver vergaderplaats te fluiten; vrage men niet, wat dan ? indien waarlyk in zoodanige byeenkomst iets tegen de burgerlyke Wetten geleerd of verrigt wordt? Want het andwoord is natuurlyk en eenvoudig. Het zy zoodanige byeenkomst den naam hebbe van godsdienftige of niet, dit doet 'er niets toe ; de daad is eene burgerlyke misdaad waar over de Wet uitfpraak moet doen: en hy, die zoodanig iet geleerd of verrigt heeft, en zy, die door hunne tegenwoordigheid daaraan deel gehad hebben, moeten deswegens onderzocht en geoordeeld worden naar het voorfchrift van de Wet, om 't even of dit gefchied zy in eene zoo genoemde godsdienftige Vergadering , in het huis van een byzonder Burger , in een zoo genoemd'publicq huis óf op de openbaare wegen en flraaten. Dus wat aangaat het leeren of doen van iet ftrydigs tegen de burgerlyke Wetten, is het uitgemaakt en zeker , dat de gewoone weg van rechten alleen kan en mag ingeflaagen worden. Maar moeilyker is het iets te bepaalen omtrend dat geen, welk aan loopt tegen goede zeden. Het is wel zeeker, dat de plaats en de perfoon 'er niets toe doen; en dat hy derhalve, die zig daaraan, in eene zoo genoemde godsdienftige Vergadering, fchuldig maakt, even zoo als  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. als een fpreeker en daader op eene andere plaats, en als een fchryver van zeden bedervende boeken, behandeld en geftraft moet worden. Maar hoe daaromtrend eenige klaare en zekere bepaalingen by de Wet gemaakt' kunnen worden , zoo dat de Rechter deswegens niet kunne mistasten, en de vryheid van fpreeken en fchryven nimmer gevaar loope, vermeete ik my niet te bcpaalen. Ik voor my zie geene mogelykheid van goede en uitvoerelyke Wetten tegen zedenbedervende gcfprekken en gefchriften, welker toepasfmg niet gevaarlyk is voor de waare vryheid van fpreeken en fchryven, dat eenigst bolwerk voor de burgerlyke Vryheid. Tot nog toe kenne ik daartegen geene andere voorzieningen, dan die, van welken wy nu, en vooral in de tweede afdeeling van dit hoofdftuk, 'moeten handelen. § 22. Eene uitweiding over het houden van Godsdienstoefeningen binnen de daartoe beflemde Gebouwen met ontflooten deuren. Dit recht, om zyne godsdienftige Vergaderingen te houden op zoodanige plaats, tyd en wyze, als een ieder begrypt te behooren, ftrydt wel tegen het algemeen gevoelen; — ook fchynt het wel tegengefproK 2 ken  JÓ over den invloed van het burgerlyk ken te worden door dat geen, welk daar omtrend, door de Nationale Vergadering repraefenteerende het Volk van Nederland, beflooten en vastgefteld is: maar ik voel. my ook gedrongen te verklaaren , dat, hoezeer ik de voorzigtigheid en wysheid van dat befluit pryze, hetzelve egter rust op convenientie, en geenszins op de Rechten van den Mensch , ja daartegen aanloopt, gelyk dit altyd'het geval is van befluiten en daaden , die op convenientie gebouwd zyn. Op welken grond tog van waarheid of recht rust eene Wet: dat de godsdienstoefeningen binnen de daartoe befiemde gebouwen, met ontslooten deuren moeten verrigt worden ? Is het zoo zeeker, dat de openbaare eerdienst der Godheid binnen de wanden van een gebouw, welk wy Synagoge, Kerk of Mosquée noemen, gevierd moet worden ? Is de waare wys van Goddelyken eerdienst dan al zoo zeker aangeweezen? — Dit zal geen Christen beweeren, die den uiteenloopende eerdienst der onderfcheiden fecten van de Christenheid gade Haat, en daar by overweegt, dat hieromtrend niets door onzen goddelyken Meester bepaald of voorgefchreeven is, en dat onze manier van onderwys of Gods vereering oneindig van de zyne verfchilt Is hier in geene de minfte verandering en verbetering te maaken? Zo ja; gelyk een ieder zal moeten toeftemmen ; dan vraage ik: is dan onder die verbeteringen ook niet mogelyk eene openbaare Gods-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 77 Gódsvereering in het open veld, gelyk niemand dit Zal ontkennen? Maar dan kan en mag een gansch Volk niet bepaalen, dat de Godsdienstoefeningen voortaan binnen daartoe beftemde gebouwen verrigt zullen moeten worden ; om dat ieder mensch voor zig zeiven, en dus alle met den ander in Maatfchappy vereenigde menfchen, verpligt zyn, om de beste Gódsvereering aan het opperwezen te bewyzen, en alzoo dezelve door verbeteringen te voltooijen. Gevolgelyk mag het recht tot het maaken van zoodanige veranderingen , door een Volk by verdrag, niet worden afgeftaan; zelfs niet voor een oogenblik. Waarom tog moet de goddelyke eerdienst beflooten worden binnen de wanden van een fomber gebouw, daar alles den geest verdooft ; daar niets de ziel kan vervullen met die vrolyke opgewektheid, door welke de mensch behoorde geftemd te zyn , als hy zyne ziel in dankbaarheid opheft tot zynen algoeden Hemelfchen Vader? Waarom zoude men den Schepper en Beftierder der Natuur niet vereeren in het open veld, in het midden der Natuur, daar alles ons zyn aanweezen, zyne weldadigheid , zyne Vaderlyke zorg aankondigt ? Waarom zoude dit den Christen , den mensch verbooden, onmogelyk gemaakt worden ? Waarom zoude het aan een gezelfchap van Burgers vry ftaan, op het open veld zig in de wapenen te oefenen, een concert te houden, of zig andere vergenoegens des geK 3 zei-  ?8 over den invloed van het burgerlyk zelligen leevens. te verfchaffèn ; en waarom zal een gezelfchap van godsdienftige menfchen zig niet in het open veld mogen verlustigen in de aanbidding van hunnen Schepper , die van ons geenen vreesagtigen {havendienst, maar de bly moedige dankbaarheid van kinderen vordert. Rom. VIII.15: 2 Tim. i. 7, (*).— Welke reden kan 'er zyn, om de godsdienstoefening, dat is, de vrolykfte bezigheid van den mensch , waartoe hy de meeste opgeruimdheid behoort te bezitten, voor altoos te bannen uit het midden der aanlokkelyke fchoonheden der verblydende natuure na het akelig verblyf van een fomber kerkgebouw ? Eene reden, welke niet op een tydelyk nut en convenientie moet gebouwd zyn , maar dié ten duidelykfte op het Recht der Natuur, of op het onveranderlyk algemeen belang moet gegrond zyn , zoodat hetzelve buiten deze zoo allergewigtigfte opoffering niet zoude kunnen bereikt worden. Zoodanige reden is 'er niet, en kan 'er niet zyn, want het einde der burgerlyke Maatfchappye vordert dien afftand niet, en de Godsdienst gedoogt hem niet ( § 10. § 11). Eene reden van convenientie ftrydt tegen de Rechten van den Mensch; zy kan dus nooit een ar- (_*) Ik verlange hierom zeer hartelyk , dat, op het Programma van eenige Vrienden van Godsdienst te Leiden, goede antwoorden inkomen, en dezen zeer fpoedig mogen bekend gemaakt worden.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 79 artykel van eene Conftitutie uitmaaken: zy kan flegts voor eenen tyd heilzaam zyn, en kan dus door de onveranderlyke Acte van Conftitutie niet vereeuwigd Worden. Zoo dra de reden van eene Wet ophoudt, moet ook derzelver werking een einde neemen. Zoodanige Wet te maaken is, derhalven, in den hoogften nood, het werk der Wetgevende Magt in der tyd, die ook dezelve moet intrekken, zoo dra de noodzakelykheid daar van ophoudt. Hoe kort ook de tyd van herziening en verbetering der Acte van Conftitutie naby mogte zyn, 'er werd eene onrechtvaardigheid bedreeven, indien zoodanige tydelylyke Wet, één oogenblik langer in werking bleef, dan noodig was. Zulk' eene Wet mag dus nimmer een deel der eeuwig verbindende Acte van Conftitutie zyn, daar eene tydelyke voorziening nuttig en noodzakelyk kan wezen. En dit is het geval van het Decreet der Nationale Vergadering van 5 Augustus, waar by het openbaar draagen van geestelyke Ordenskleeden verbooden , en de godsdienstoefening bepaald word en tot de daartoe beftemde gebouwen. Beide is eene noodzakelyke tydelyke voorziening , tegen baldadigheden en anderen onaangenaame voorvallen, die van een dom bevooroordeeld gemeen te vreezen, te verwagten waren, als de Roomfche Geestelyken met hunne plegtgewaaden in 't openbaar verfcheenen waaren, en hunne Procesfïen op 's Heeren ftraaten ge- hou-  80 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK houden hadden : welk zekerlyk gebeurd zoude zyn, indien daartegen door dit Decreet niet ware voorzien geworden. Ook hadden zy in de dagen der Gelykheid, tot het in 't openbaar verfchynen in hun geestelyk gewaad ,- een gelyk recht als de Leeraars van alle de andere godsdienstige Genootfchappen, die daarvan gebruik hadden gemaakt, zoodat of met uitdrukkelyke woorden het draagen van mantels , beffen enz. aan de Proteftantfche Leeraars had moeten verbooden, of den Roomfchen Geestelyken vrygelaaten worden, om ook in hunne Kerkklederen in 't openbaar te verfchynen. 't Eerfte zoude hard en partydig gefcheenen hebben ; 't laatfte had niet kunnen gefchieden , zonder een andere Wet, waarby voorzieningen gemaakt werden tegen die onaangenaame voorvallen, welken zouden hebben kunnen gebeuren. En het laatfte was zeer moeilyk voor af te bepaalen, en nog bezwaarlyker zoude het geweest zyn, om alle zulke voorvallen voor te komen. Maar daar nu het Volk van Nederland door het gebeurde in Frankryk tot zoodanig Decreet was voorbereid, daar een dergelyk Decreet van zeer veelen verlangd werd, was 'er niets anders op, dan mantels en beffen ftilzwygend voor een kerkelyk plegtgewaad te verklaaren , en alzoo het draagen van eenig geestelyk gewaad aan allen Kerkleeraaren te verbieden. Geene mindere gewigtige reden was 'er voor het ander gedeelte der Wet, waar by de godsdienstoefening  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 8l bepaald werd binnen het daar toe beftemd gebouw. Wanneer een Roomsch Priester het Viaticum, volgends het gebruik in andere Landen , ftaatelyk naar eenen zieken gebragt had; of wanneer onze Roomfche Broeders eene kerkelyke Proces/ie hielden, hadden alle weldenkende Proteftanten zig over deze vryheid verheugd, maar domme blinde yveraars zulks befpot. Verftandige Roomschgezinden zouden dit met een verachtend ftilzwygen behandeld hebben; maar ook zy hebben hunne blinde yveraars, die dit zoo geduldig niet verdraagen , maar dien fpot met fmaad zouden beantwoord hebben : van woorden moest het tot daaden komen, en de eene verbittering de andere voortbrengen, enz. Maar nu; dit ftaatelyk overbrengen van het Viaticum, dit houden van Procesfien en dergelyken kon met naame aangeweezen, noch verbooden worden. Want ook dit zoude haatelyk en partydig gefcheenen hebben. En daar het om bovengemelde reden niet kon worden toegelaaten , fchoot 'er niets anders over, dan zoodanige algemeene wet, welke maar voor eenen tyd noodzakelyk was, en welker werking eindigde zoodra die noodzakelykheid ophield. En deze noodzakelykheid moet eenmaal ophouden; want de Roomschgezinden zullen de beginzelen der Protestanten meer naderen , en deze uiterlyke plegtigheden, als niet behoorende tot het wezen der openbaare Gódsvereering, laaten vaaren; en de geest der L ver-  32 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK verlichting zal by het Menschdom en, met deze de verdraagzaamheid algemeener worden. Beiden moet gebeuren, indien Godsdienst, en Waarheid, en Christendom anders die hemelfche gefchenken zyn, waar voor wy ze met alle Godsdienftigen, met alle Christenen eerbiedigen. Voegt hier by , dat deze openbaare godsdienftige verrigtingen der Roomschgezinden op de gemeene wegen en ftraaten, met het grootfte recht, door de Nationale Vergadering hadden kunnen verbooden worden ; naardien de openbaare wegen en ftraaten het eigendom zyn van het algemeen, waar op door niemand iets verrigt mag worden, waardoor aan anderen eenig beletzel kan worden toegebragt. Maar zoodanig verbod zoude zig ook hier by hebben moeten bepaalen, en zig niet verder kunnen uitftrekken. Want gefteld dat de Roomschgezinden het houden eener Proces/te onder den blootenhemel noodig oordeelden, zoude dit hun, volgends de Rechten van den Mensch, volftrekt niet kunnen of mogen verboden noch belet worden; indien zy die godsdienftige plegtigheid wilden verrigten op eenen grond, welke hun door koop of huur in eigendom toekwam , en indien zy zig der waards in burgerlyk gewaad begaven. Indien by voorbeeld , de Roomschgezinden meester waren van het Larenfche Kerkhof in het Gooiland, of van de Willebords Put te Heilloo in Kenmerland, en van eenen behoorelyken omtrek gronds rondom dezelve, waarom zouden  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 83 den zy, in zoodanigen geval, aldaar geene Procesfien mogen houden, en alle zodanige plegtigheden verrigten, als zy, ter kwytinge van eenen godsdienstigen pligt, zouden noodig oordeelen? Indien de Joo- den, op hunnen grootenVerzoendagen, een Bok wilden Aagten en geheel verbranden , zoude dit hun niet betwist kunnen worden; maar wel om den anderen te laaten dwaalen langs de openbaare wegen, om dat het geenen Burger vryftaat zyn vee te laaten los loopen. In waarheid! Offeranden, Procesfien op eigen grond, al wierd zulks verrigt op het open veld, te verbieden, of daardan eenige belemmering toetebrengen , ware ftrydig tegen het maatfchappelyk Verdrag , en een aanflag tegen de Vryheid in het ftuk van Godsdienst, waarover eenige befchikking te maaken een vreemde geen recht of magt heeft. Eene ftellige wet, vooral eene altoos blyvende ftellige wet, mag deswegens nimmer gegeven worden ; en al, wat hierin zoude mogen gefchieden, is eene verbiedende wet, dat geene Godsdienstoefeningen op de openbaare wegen en ftraaten zouden mogen verrigt worden. Heeft dus een Volk geen recht, gelyk wy meenen bondig betoogd te hebben, om te bepaalen, dat de Godsdienstoefeningen verrigt moeten worden binnen de daartoe beftemde gebouwen ; even min heeft het de conftitueerende magt om te gebieden * dat de Godsdienstoefeningen met ontjlooten deuren L 2 moe-  84 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK moeten gehouden worden. Het is onnodig het voorgaande alhier te herhaalen , hoewel volkomen toepasfelyk : wy zullen daarom alleen aanmerken , dat het houden van Godsdienstoefeningen met ontflooten deuren , niet zelden , zeer weinig ftigting kan geeven aan hun, die zig daartoe opzettelyk na eene godsdienstige vergaderplaats begeeven. Waarom tog, vraag ik, moet de gewigtigfte , de ernftigfte bezigheid, welke de mensch in dit leeven te verrigten heeft, door eene altyd verbindende wet ieder oogenblik, afgebrooken, verftoord, ontftigt kunnen worden, door iederen nieuwsgierigen reiziger of ledigganger; waar van veelen zeer dikwyls zeer groote ergernis geeven aan de vergaderde Gemeente door hun onftuimig invallen in de vergaderplaatfen, door hun rondwandelen in dezelven , en het oneerbiedig gedrag , welk de zoodanigen aldaar dikwyls houden? Ik verklaar daarvoor geene reden ter waereld te kunnen vinden. Zekerlyk is my niet onbekend, dat de vrees of, wil men de mogelykheid, dat in zoodanige vergaderingen iets zoude kunnen geleerd of verrigt worden ftrydig tegen goede zeden of burgerlyke wetten; of dat men aldaar aanflagen tegen de veiligheid of welvaart van den Staat zoude kunnen maaken; dat zegge ik die vrees of mogelykheid de reden of het voorwendzel daar van is. Maar kan een Volk, welk zig zeiven eene Conftitutie heeft gegeven, welke niet dan  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 85 dan het geluk van den Staat in 't algemeen en van ieder Burger in 't byzonder bedoelt; een Volk, welk de geftelde Magten aan zoodanige voorfchriften van. gedrag gebonden heeft, dat zy niet anders dan goed doen kunnen; kan zulk een Volk wel by mogelykheid door zoodanige vrees gedreeven worden? Indien een Volk waarlyk vry en gelukkig is, kan het dan wel vreezen, dat eenige onveiiaaten na verandering zullen haaken ; of dat derzelver oproerige redenen eenigen ingang zullen vinden ? Leert niet niet de ondervinding, dat de maat van welvaaren, welk een Volk geniet, ook de regel is van vergenoegdheid met het tegenwoordig Beftuur; en dat de elende van een Volk al zeer groot en algemeen moet zyn , eer het tot den altyd hachelyken ftap van den heiligen opftand befluit? Zoodanige vrees is dan beneden de waardigheid van een vry en gelukkig Volk ; en het karakter van braave Volksvertegenwoordigers en verdere geftelde Magten onwaardig.— Wie waren het, die zoodanig iets ooit vreesden; en wanneer was het, dat zy zulks lieten blyken? Wie anders dan zy, die zig als Tyrannen van hun Vaderland gedroegen, wanneer zy zonder itoorenis onhandig wilden heerfchen, of hunne Medeburgers reeds in flaverny en elende gebragt hadden ; wanneer zy vreesden , dat eene getergde , te regt verbitterde Natie éénmaal wraak zoude neemen van de ongelyken haar aangedaan ? En wat kunden dan alle die L 3 arm-  86" OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK armhartige voorzorgen van geweld en overheerfching baaten? Niets Gods ter waereld! Erinnert u flegts, hoe in den jaare 1794 de zoogenoemde Leesgezelfchappen verbooden, derzelver vergaderingen geflooten, en op allerleie wyze uit een gerukt werden, en hoe zy desniettegenftaande vergaderingen hielden. Erinnert u alle de vervolgingen, welken in ons Vaderderland of elders, in vroegere en in laatere dagen, om den Godsdienst geleeden zyn: erinnert u herzeggen, dat het Moed der Martelaar en het zaad der Kerke is; en gy zult met my overtuigd zyn, dat alle die behoedmiddelen ydel zyn. Het zeggen van den flimmen gamaliel(*), hoe vol ook van Joodfche denkbeelden, is fchier op iedere gebeurdtenis en omwenteling in de zedenlyke en ftaatkundige waereld toepasfelyk. Maar nog ééne vraag , eer ik hier van afftappe: zyn de godsdienftige vergaderingen, uit haaren aart, meer dan eenige anderen gefchikt, om iets tegen goede zeden of burgerlyke wetten, of met de welvaart en veiligheid van den Staat ftrydig te leeren of te verrigten ? Of leert ons de ondervinding, dat aanflagen tegen den Staat, aanfpooringen tot oproer of muitery meer gefmeed of dat ftaatkundige onderzoekingen der burgerlyke Wetten en zedelooze gefprekken, meer gevoerd zyn in godsdienstige dan in andere vergade- rin- Hand. der Apostelen V. 38 39.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 8? ringen? Of dat zy aldaar gefmeed zynde het minst uitgelekt, 't zekerst uitgevoerd zyn? Moet men, gelyk ik meen, dat wy daartoe door de gefchiedenis gedrongen worden, deze vraagen ontkennend beantwoorden: dan vraag ik al verder, waarom zal dan het Volk by de Acte van Conftitutie, of naderhand eene wetgeevende Vergadering befluiten , dat alle Godsdienstoefeningen binnen de daartoe gefchikte gebouwen, met ontflooten deuren, moeten gehouden worden ? En waarom zullen alle andere vergaderringen en oefeningen, 't zy die dienen om het verftant te verlichten, 't zy om konsten en weetenfchappen te leeren, 't zy om zig te verlustigen in de muzyk, 't zy om den tyd in gefprekken of met een of ander foort van kaart of dobbelfpel te flyten, mogen gehouden worden met geflooten deuren? De redenen , waarom Godsdienstoefeningen zouden gehouden moeten worden binnen zekere daartoe gefchikte gebouwen, met ontflooten deuren , moeten ook van kragt zyn en gelden op alle andere oefeningen en vergaderingen; zoodat ook dezen , niet anders dan binnens huis, met ontflooten deuren, zouden moeten gehouden worden: of anders om; indien dit zoude ftryden tegen de burgerlyke vryheid en veiligheid, indien het Volk daarom geen recht heeft, om alle andere gezelfchappen tot zoo naauwen kring van verblyf, en des niettegenftaande tot deze publiciteit te dwingen; dan kan 'er ook geen recht altoos  88 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK toos zyn, om alleen de godsdienstige Genootfchaptot deze vernedering te brengen , en die van een der geheiligde en onfchendbaarfte rechten , zonder eenige gegronde reden, moedwillig te berooven. Dan, daar het gezegde genoeg is , om boven allen twyfel te ftellen, dat ieder godsdienstig Genootfchap zyne vergaderingen moet kunnen houden op zodanige plaats , tyd en wyze , als hetzelve overeenkomftig zyn begrip van Gódsvereering zal vermeenen te behooren ; kunnen wy van dezen uitflap te rug keeren , en voortgaan met de verdere befchouwing der middelen, welken een Volk of deszelvs Bewindslieden in handen hebben ter bevordering van Godsdienst. § 23- Pierde Middel. De burgerlyke Wetten moeten weinig, eenvoudig, klaar en de daarby bepaalde ftraffen duidelyk aangeweezen zyn; maar naauwkeurig ter uitvoer gehragt worden. De tot dus verre befchouwde middelen gaan flegts over het wegneemen van alle die belemmeringen en hindernisfen , waardoor de kennis en betragting van waaren Godsdienst tot nog toe zoo deerlyk is tegengewerkt, hoezeer de burgerlyke Magten waanden of voorwendden, dat zy deszelfs belangen daar-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 8q daardoor op de kragtdaadigfte en beste wyze behartigden en bevorderden. Dit fchynt in den eerften opflag wel van weinig gewigt te zyn , maar by nader inzien zal het blyken, dat zulks reeds van het uiterst aanbelang is. Want gelyk het zeker is , dat, wanneer de oorzaken , waardoor de wasdom eener plante belemmerd of vertraagd werd , weggenomen zyn , zoodanige plant des te weeliger moet groeijen; zoo is het ook zeker, dat reeds zeer veel voor den bloey van waaren Godsdienst zoude gewonnen zyn, wanneer zoodanige belemmeringen niet alleen niet gevonden werden, maar ook integendeel plaats had die onbeperkte Vryheid in het ftuk van Godsdienst , welker noodzakelykheid wy meenen bondig betoogd te hebben. Dan, hoeveel hier doorook te weeg gebragt kunne worden; een burgerlyk Beftuur kan en behoort nog meer te doen , het kan dadelyk werkzaam zyn ter bevorderinge van waaren Godsdienst. En alzoo komen hier het eerfte in aanmerking de burgerlyke wetten, en het ftipt uitvoeren van dezel- ven. Laat ons nu dan zien , welken invloed het burgerlyk Beftuur daardoor op Godsdienst kan hebben. Dat de burgerlyk wetten, fchoon alleen betrekkekelyk tot daaden, en zig niet bekreunende over de beginzelen , waaruit de menfchen handelen, echter zeer veel kunnen toebrengen, om het gevoel van M deugd  90 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK deugd in een Volk te verdooven en uitteblusfen, of leevendig te houden en optefcherpen , is eene algemeen erkende waarheid : en dat de wys , waarop de wetten ter uitvoer gebragt worden, daartoe nog meer kan bydraagen, is niet minder waaragtig. Het is dus geenszins onverfchillig, welke wetten aan een Volk gegeven worden, maar volftrekt noodzakelyk, dat dezelven, zoo veel mogelyk met de natuurwet overeenkomen, en rusten op gronden van billykheid ; zoodat allen en een iegelyk , zoodra eene wet ter hunner kennisfe komt, bezeffen het pligtmatige en voor hun zeiven belangryke, om zig naauwkeurig en fliptelyk naar dezelven te gedraagen. Nimmer geeve men aan een Volk eene wet, welke een eenig Burger op de gedachten kan brengen om te onderzoeken, of zelfs maar te twyfelen, of het voor hem niet voordeeliger zoude zyn , om dezelve niet te gehoorzaamen, en alzoo te zoeken na middelen om ze te onduiken , en zyne overtreding bedekt te houden. Dit moet vooral in acht genomen worden ten aanzien van alle belastingen, gelyk wy ftraks nader zullen aantoonen. Ten dien einde moet voornaamlyk en boven alles gezorgd worden , dat alle wetten eenvoudig en klaar zyn, zoodat zy nimmer of hoogst zeldzaam eenige uitlegging, opheldering of verandering behoeven te ondergaan; veel min, korten tyd na derzelver bekend- maa-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. QI maaking, wederom ingetrokken moeten worden: en men verhoede zorgvuldig, dat de eene wet niet ftrydt, of met eenigen fchyn verklaard kan worden te ftryden tegen eene andere wet, hoe oud dezelve ook moge zyn. .Men behelpe zig derhalve nimmer met alle die explicatie», interpretatie», alteratien, ampliatien, exceptie» en wat van dien aart meer is, hoedanige wy in ons Vaderland zoo meenigvuldig zien te voorfchyn komen. Men neeme uit de oude zoo veel over, als men daaruit wil of kan behouden , en voege dat geen daarby , welk nieuwe voorvallen noodzakelyk ten wet vereifchen ; men onaake alzoo eene nieuwe wet, die geheel in denzelven geest en toon gefchreeven is , en vernietige de vroegere, kragteloos of onvolledig geworden, wet. Daarom moet men zig , in het maaken van wetten, nimmer aan overhaasting fchuldig maaken ; maar alles te vooren wel wikken en weegen; de zaak, welke gebooden of verbooden wordt, klaar aanwyzen en duidelyk bepaalen, en de daartegen geftelde ftraf zeer juist en naauwkeurig uitdrukken. Maar dit moet voornaamlyk plaats hebben in zoodanige wetten, welken eene meer dan gewoone geftrengheid ademen, en allerbyzonderst in de zulken, uit wier ftrikte uitvoering eenig tydelyk nadeel of minder.voordeel voor eenige Burgers zoude kunnen voortvloeijen, doch wier doel ook geheel verydeld zoude zyn, indien de Wetgeever daarop uitzonderingen maakte, of de RechM 2 ter  92 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK ter des wegens eenige oogluiking gebruikte. Het algemeen belang is het hoofdoogmerk van iedere wet: dat men vooraf dan wel overweege, of het byzonder belang van deze of gene Burgers daarmede is overeentebrengen; zo ja, dat het gefchiede; zo neen, dan moeten zoodanige Burgers daarin berusten; hun byzonder belang moet aan het algemeene worden opgeofferd (*). Eindelyk behooren de Wetten maar weinig in getal te zyn; een ieder moet ze duidelyk kunnen bevatten en gemakkelyk naarkomen, zoodat van dezelven nooit zal kunnen gezegd worden : dit is een juk, welk zuy noch onze Vaders heh* hen kunnen draagen (f). Maar (*) Zoodanige gevallen-, die eene wet vereifchen. waarby een of meer Burgers benadeeld worden, of deze en gene voordeelen moeten laaten vaaren, kunnen 'er weinig zyn. Ook zullen dezulken uit andere wetten en.fchikkingen , niet zelden, dat nadeel door andere voordeelen vergoed yinden. Zo neen ; en is derzelver zeker verderf daarvan het onvermydelyk gevolg, dan eifchen rechtvaardigheid en het algemeen belang, dat zoodanige Burgers deswegens fchadeloos gefield worden. Ct) Hy, die eene nieuwe wet ontwerpt, moet wel bekend zyn met de zaak, waarover de wet zal handelen, en met den geest van denWetgeever niet alleen; maar hy moet ook zeer bedreeven zyn in alle de voorige wetten en in alles, war daartoe eenige betrekking heeft. Het ware te wenfchen, dat nimmer eenige wet vastgefteld , vooral niet aan het Volk bekend gemaakt werd , voordat dezelve door eene byzondere daar toe gefchikte Commisfie nader onderzocht was. — Dat in hem ook menfchenkennis en kundfchap van de geaardheid en geneigdheid des Volks vereischt warden, fpreekt van zelfs ; maar deze hoedanigheden behooren tot de algemeene verei^chten.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 93 Maar het is niet genoeg goede wetten te geeven, het komt 'er voornaamlyk op aan, om ze wel en naauwkeurig te doen onderhouden, flipt en zorgvuldig te doen naarkomen. Hierom moeten zy van dien aart zyn, dat zy voor den welgezinden Burger zeer ligt en gemakkelyk zyn te betragten; dat hy vooraf overtuigd zy, of anders wel haast door de ondervinding geleerd worde , dat hy, door zyne gehoorzaamheid aan de wet , ten vollen voldoet aan de infpraak van zyn geweten; dat hy, aan zig zeiven overgelaaten, niet anders zoude handelen, en dat hy alzoo, door zyn burgerlyk goed gedrag medewerkende aan het algemeen geluk der ganfche Maatfchappye, niets anders verrigt, dan zyne eigen waaragtige belangen te behartigen, en zyn wezenlyk geluk te bevorderen. Waren alle Burgers in eenen Staat dus welgezind, 'er was niets meer nodig, dan, wanneer het byzonder belang tegen dat van het Vaderland fcheen te ftryden, dezen tweeflryd door gepaste belooningen van eer, aanzien of vergelding wegteneemen, of den wankelmoedigen uit zynen onzaligen twyfel in de keus tusfchen goed en kwaad, door het bedreigen van zagte ftraffen, te redden. Doch zagte ftraffen en belooningen zyn niet gefchikt tegen hen, om welker wil men den Natuurftaat met eene burgerlyke Maatfchappy heeft moeten verwisfelen, en zoo veel van zyne betrekkelyke vry&eid afftaan. De Wet en de burgerlyke Magten zyn niet om de M 3 goe-  94 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK goeden, maar tegen de kwaaden ; dezen te beteugelen, binnen de paaien van pligt te houden, en, als tegen wil en dank, te dwingen om niets te misdryven; om dus het misdryf en de ftraf te voorkomen; ziet daar het oogmerk van burgerlyke wetten, en tevens de noodzakelykheid om die met zwaare ftraffen te ftaaven, en dezen, is het nodig, geftreng en onpartydig uitteoefenen. Want niets is zoo verdervelyk voor goede zeden, dan zoodanige ftraffen, die , verre van aftefchrikken van het kwaad, den overtreeder veeleer uitlokken om het telkens te herhaaien. Niets is zoo verwoestend voor alle gevoel van zedenlykheid, dan het vertrouwen, dat men de wetten ongeftraft kan overtreeden. Niets is gefchikter, om het volledigst zedenbederf onder een Volk te brengen , dan dat, in tyden van verdeeldheiden partyfchap, de rechtvaardigheid, niet zonder aanzien van perfoon, gehandhaafd, en dat het kwaad in den eenen geftraft, in den anderen niet opgemerkt, en in een derden zelfs beloond wordt, om dat, de een behoort tot de onderliggende , de andere tot de bovendryvende party. Ons Vaderland levert daar van helaas! te veele en te droevige voorbeelden, dan dat wy dit breeder zouden behoeven aan te toonen. Het is overboodig aantemerken, dat wy door zwaare ftraffen geenszins wreede of ontmenschte ftraffen verftaan, maar alleen dezulken, die, by eene behoorelyke waakzaamheid van den Rechter, in ftaat zyn, om  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 95 om van het kwaad aftefchrikken; want dit tog kan alleen het oogmerk zyn in het geeven en uitvoeren van ftrafwetten. Wanneer het ter Huik in- of uitvoeren van bela'sting onderworpen , of geheel verbooden, goederen met geldboeten is aftémaaken; of wanneer alleen die genen ftraf baar zyn , die daaraan voor hunne Meester de hand leenen, en deze geheel kan vryloopen , het zy door het betaalen van eenig geld, 't zy door zyne bedienden 'er aan opteofferen; wanneer hy, die op eene fchelmfche wyzc bankbreukig wordt, op gelyken voet wordt behandeld met den eerlyken ongelukkigen handelaar; dan noem ik die ftraffen te ligt, en niet gefchikt om het doel deiwet te bereiken. Hierom twyfel ik, of het welraad zaam zy, om de doodftraf geheel te vernietigen (*), hoe hartelyk ik anders met iederen menfchenvriend wenfche, dat doodftraffen, zelfs zwaare ftraffen, in de burgerlyke Maatfchappy, niet noodig waren.— En daar wy hier geene verhandeling fchryven over een lyfftsaffelyk Wetboek , behoeven wy ons ook niet optehouden met een onderzoek, of en in hoe verre een Rechter , in zyn oordeel over de misdaad, op verfchoonende omftandigheden moge achtgeeven; noch (*) Het wederom invoeren der te vooren afgefchafte doodftraffen in het Oostenryks gebied, het onbegrypelyk toeneemen van euveldaden in Frankryk, zekerlyk ien deele aan het vernietigen der doodftraffen, fchoon oofe ten deele aan andere oorzaken taetefchryven, bevestigt dit,  96 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK noch of een Wetgeever verzagting en ontflag van ftraf mag verleenen. Het is ons genoeg aangetoond te hebben, dat, ter voorkominge van misdaaden, het eenig oogmerk van lyfftraffelyke wetten zwaare ftraffen behooren gedreigd , en is het ongelukkig nodig, geftreng en onpartydig uitgeoefend moeten worden. § 24. Over de Belastingswetten. Een Wetgeever moet zorgen, om , zoo weinig magelyk, zoodanige wetten te geeven , waartegen gefraudeerd en contraventie gepleegd kan worden; want iedere fraude en contraventie tegen de wet is eene verzwakking in het gevoel van zedenlykheid: en hoe gelukkiger iemand is in derzelver vermeenigvuldigd bedryf, zonder ontdekt te worden, te meer is dit gefchikt, om dat gevoel te verzwakken. Wat denkbeeld van Godsdienst , van den eerbied voor een alweetend God, van het verband tusfchen overtreeding en ftraf, kan iemand hebben, die meent, dat hy zynen handel niet kan dryven zonder deze fraudes en contraventien te begaan? of hy, die door anderen daartoe gebruikt wordt, en die de middelen van zyn beftaan moet zoeken in het pleegen daarvan ten dienfte en bate van anderen ? Wat denkbeeld van goede trouw, eerlykheid en oprechtheid in  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 97 ïn hunnen handel met den naasten kunnen zy hebben , die meenen , dat zy door de wet zelve gedwongen worden, om ongetrouw te zyn in het vervullen hunner pligten jegens het Vaderland? En hoe veel moet de deugd by de zoodanigen niet van haare kragt verliezen; hoe weinig moeten de zulken beftand kunnen zyn tegen de verzoekingen? Maar nu; daar maar weinige menfchen, door echten godsdienst gevormd , zig in hun gansch gedrag overtuigd toonen, dat ook de ftipfte vervulling hunner burgerlyke pligten behoort tot hunne zedenlyke volmaaking; daar veelen gedreeven worden door het zigtbaare, en het belang van een tegenwoordig oogenblik ftellen boven het onzigtbaar toekomende; daar veele anderen zig in zulken bekrompen ftaat bevinden , dat zy, de menigte van belastingen ten vollen opbrengende, met hun talryk gezin naauwlyks kunnen beftaan ; of geene andere middelen om van te leeven weeten, dan door anderen in het fluiken ten dienfte te ftaan ; daar de ondervinding leert, dat zoo veele belastingswetten zoo gemakkelyk te overtreeden, en die overtredingen zoo moeilyk te ontdekken zyn; en daar alle burgers eener Maatfchappye aan de belastingswetten onderworpen zyn ; wat moet daar anders uit volgen, dan dat by een Volk, welk veele zwaare belastingen moet opbrengen, daar die belastingen niet alleen zeer menigvuldig, en eenigen daarvan drukkende zyn, maar, ook van veeler- N lei-  98 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK leien aart, de verzoekingen tot overtreding vermenigvuldigd, de gelegenheid daartoe gemakkelyk gemaakt, en daardoor de gronden van deugd in 't algemeen verflapt worden. Het geen zoo even van de wetten in 't algemeen gezegd is, is dus van byzondere toepasfing op de belastingswetten. Hoe groot ook de lasten van eenen Staat mogen zyn; hoe groot ook het aandeel, welk ieder Burger daarin moet draagen; de belastingen moeten niet menigvuldig, noch van veelerleien aart; en de belastingswetten duidelyk, eenvoudig en voor allen verftaanbaar zyn; met duidelyk bepaalde ftraffen geftaafd, en dezen geftreng en onpartydig uitgeoefend worden. Geene burgerlyke misdaad is zoo zeer gefchikt om verkeerde beginzelen en bederf in goede zeden aantekweeken, als het Huiken; geen kwaad kan 'er ook in de burgerlyke Maatfchappye bedreeven worden , welks werkend nadeel zoo algemeen is, noch dat minder verhinderd en tegen gegaan kan worden door hun, tot welker fchade het werkt, dan het fluiken (*): tegen niets derhalven moet het burger- (*) De fluikery, by zoo veele menfchen voor een gansch Hgte, of in 't geheel geene misdaad befchouwd, is bykans het fnoodfte wanbedryf en één der verfoeilykfte wandaaden tegen de Maatfchappy, welke kan bedreeven worden. Tegen huisdieven kan ik myne deuren fluiten, myn huis bewaaken, en hun het inbreeken beletten ; tegen roovers kan ik my verzetten , of hen ontwyken , ten minften tegen beide zulks poogen te doen, en fomtyds gelukt dit; maar teegen fluikeryen is voor ieder bur-  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 99 gerlyk Beftuur zorgvuldiger waaken en het misdryf geftrenger ftraffen, dan tegen het niet volkomen voldoen aan alle die belastingen, welken een ieder verpligt is optebrengen. Dit kwaad kan niet anders voorgekomen , en deze vrugtbaare bron van zedenbederf en ongevoelligheid voor waaren godsdienst kan niet anders weggenomen worden, dan door de middelen van belasting, hoe groot deze ook nioge zyn, zo mogelyk, tot een eenig , althans tot zeer weinigen te brengen (*); naardien dat middel, welk men tegen het fluiken heeft aangewend, niet alleen kragteloos is, omhet kwaad als eene burgerlyke misdaad te fluiten , maar daar en boven de banden der deugd heeft helpen losfer maaken. § 25' burger in 't byzonder geen middel van beveiliging. En het is niet het land of de pachter, die beftoolen wordt; neen ieder lid van de Maatfchappy , zelfs de armfte, de behoeftigfte, die zyne belastingen getrouw en eerlyk opbrengt, wordt daardoor op de ondeugendfte wys benadeeld. Want als alle menfchen hunne belastigen eerlyk opbragten, zouden dezen over het geheel veel minder kunnen zyn. Misfch/en zou dit wel een vierde bedraagen; althands 'er zyn gewesten in Nederland, alwaar men rekent, dat maar twee derden van de uitgefchreeven belastigen voldaan worden. ' (*) Behalven het zedenlyk voordeel, uit welk oogpunt wy dit ftuk hier maar kunnen befchouwen, zoude, door één éénig middel van algemeene belasting, nog vry wat befpaard kunnen worden in de kosten der heffinge. — Zoodanig middel is myns inziens zeer wel mogelyk en uitvoerelyk; en zoude zekerlyk niet onderhevig zyn aan alle die knevelaryen, waar aan nu de goede Burgeryen, zonder eenig nut voor den Lande, en alleen ten profyte van hongerige Bailluwen, zyn blootgefteld. [Dit heb ik in een ftuksken, na het fchryven en verzenden dezer Verhandelinge, uitgegeven onderden titel: Bedenkingen over eene algemeene Belasting «p de Inknmften, voor het Bataaffch Gemeenebest door B. B,, tragten aan te toonen.] N 2  lOO OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK S 25. Over den Eed. Het is ligt te zien, dat ik hier den Eed bedoek Doch daar in deze dagen zoo veel over den eed gefchreeven is kan ik hier kort zyn, en zal ik deswegens daarom alleen aanmerken , voor eerst: dat indien het afvorderen van eeden al eene onververfchillige, en geene godsdienftige, zaak en alzoo geoorlofd ware (*), zulks dan nog ten hoogften nutteloos zoude zyn. Want het doen van eenen eed geeft geenen nieuwen pligt. De plegtigfte aanroeping van God ten getuige der waarheid, geeft en neemt geen recht, welk zonder het zelve niets reeds daar was; en brengt den geen, die dit doet, onder geene nieuwe verpligting, waar onder hy , buiten dien, niet reeds te vooren was (f). Het doen van eenen eed is noch voor den man van gewisfe, noch voor den gewetenloozen deugeniet gefchikt. De eerfte weet, buiten dien , reeds en is daarvan volkomen overtuigd, dat de Alweetende alle zyne daaden ziet, alle zyne gedachten weet, en dat het afwyken van den weg der gerechtigheid niet onge- ftraftl kan blyven. En de gewetenlooze boos- wigt (*) Locke a. b. bl 39. (-f) Mendelssohn a. b. bl. 72.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 101 wigt,. die niets ontziet, vreest ook de Godheid niet (*). ^Maar ten anderen: het vorderen van eeden, vooral wanneer dit zeer vermeenigdvuldigd wordt, is zeer gefchikt, om de zagte indrukzelen van godsdienst te v^erftompen, en geheel kragteloos te maaken. Een eed, dat is eene zeer plegtige erinnering en voorftelling van eene der gewigtigfte waarheden van de godsdienst , dat de Godheid overal is, en dat voor dezelve niets is verborgen, kan, van pasfe gebeezigd, van het allergrootfte nut zyn, om den man van goede beginzelen op den weg der deugd te behouden, als hy te zwak van verftand is , om tusfchen twee ftrydende pligten te beflisfen, of wanneer hy zynen pligt met zyn belang in ftrydt vindt. De man van geweten, die door den Rechter bezwooren wordt, om der waarheid getuigenis te geeven; eene waarheid, by welker zekere ontdekking het Gemeenebest ten hoogften belang heeft, maar waardoor tevens eert ander , ftel zyn vriend, in de grootfte elende zoude geftort worden; deez' man zal in dat oogenblik beflisfen, hy zal der waarheid hulde doen , het algemeen belang boven dat van een byzonder burger ftellen, en zig zeiven be- vei (*) Hier uit blykt de onnaauwkeurlgheid der uitdrukkinge: eed en pligt !j als of de eed voor den pligt ging, en de eed geheel iet anders ware dan de pligt. N 3  i02 over den invloed van het burgerlyk veiligen tegen eene verkeerdheid, waartoe hy anders, zonder eed , misfchien zoude vervallen zyn. Een Amptenaar, die in het waarneemen van zynen post als geheel aan zig zeiven is overgelaaten, Aviens verkeerd gedrag niet ligt en fpoedig is te ontdekken, kan, hoezeer anders een man van braafheid en goede beginzelen, een oogenblik hebben van zwakheid en van verzoeking om zig ongetrouw te gedraagen; maar hy erinnert zig zyn voorgaand getrouw gedrag, hy klimt op tot het oogenblik, dat hy zynen post aanvaardde, hy denkt aan zyn voorneemen, belofte, verklaaring, eed (noem het, zoo als gy wilt) om zig eerlyk te gedraagen, dat is, hy denkt aan God en zyne vergeldende voorzienigheid; en deez' man is alzoo behouden. Maar ftel u nu eenen beëedigden Amptenaar voor, of hem, die den zoodanigen in zynen dienst 'gebruikt; die, iederen dag, zynen pligt overtreedt en zynen eed fchendt; die dien eed gedaan heeft met zoodanigen formulier, waarby hy de grootfte ver» vloekingen over zig zeiven doet, als hy daar tegen mogt handelen; die geen ander denkbeeld heeft van de tusfchenkomst der goddelyke voorzienigheid, dan met onmiddelyke zigtbaare ftraffen — by voorbeeld , het formulier welk den Jooden, Avordt voorgelezen; dat, als zy zig niet Avelgedraagen zullen, .of de waarheid gene hulde gedaan hebben, dan wenfchen, datzy met corah, dathan en abiram leeven-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 103 vendig door de aarde mogen ingezwolgen worden — die echter deze ftraffen noch by de eerfte overtreding, noch by alle de volgende overtredingen ziet gebeuren; wat moet by zoodanigen man anders het gevolg zyn , dan dat hy alle gevoel van godsdienst, eerlykheid en deugd langzaamerhand, verliest en tot de grootfte euveldaaden in ftaat wordt; want zyne denkbeelden van eed en ftraffende Gerechtigheid van God met de uitkomst vergelykende, kan deez' zinnelyk denkende mensch geen ander befluit daaruit opmaaken, dan dat de Godheid zyne daaden niet kwaad keurt, of niet ziet, of niet kan of wil ftraffen; en dat hy gevolgelyk kan voortgaan, indien hy zyn gedrag maar verborgen kan houden voor den waareldlyken Rechter. Daar dus de eeden geene waarborgen zyn tegen het overtreden der wet, maar veel eer gefchikt, om de banden van godsdienst los te maaken; en daar de oorzaak daarvan is, om dat de ftraf niet ogenbliklyk volgt op de misdaad, blykt ten klaarften de noodzakelykheid, om dezen bron van bederf weg te neemen, maar de geftelde ftraffen geftreng en onpartydig uittevoeren. § 26. Over de verkeerde Middelen tot het ontdekken en ftraffen van misdryf. Eene andere bron van verkeerde denk- en handel-  104 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK delwyze en daaruit volgende ongodsdienftigheid is gelegen in de manier, waarop de burgerlyke overheid zig tot nog toe gedraagen heeft in het ontdekken en ftraffen der misdryven. Men heeft tot nog toe niet nagelaaten de Overheid te befchouwen, als geheel afgezonderd van het overige lighaam der Maatfchappye; die gevolgelyk gansch andere belangen had dan de andere burgers, en aan welker behartiging dezen dus ook geen deel behoefden te neemen. De wetten werden befchouwd als zoo veele ftaketzels, tusfchen den een en den ander , gefchikt ten bate van den eenen tegen den anderen. Voor den Rechter heeft men ontzag en vrees, geen eerbied en liefde, en zyne bedienden worden op het diepst veracht. Men verheugt zich niet zelden als een overtreeder der wet de naarfpooring ontkomt, vooral wanneer het belastingswetten betreft; men helpt den overtreeder fomtyds in zynen tegen ftand tegen de aanbrengers en de gerechtsdienaars ; men beklaagt hem, als hy ontdekt wordt, en befchuldigt den openbaaren Aanklaager dikwerf, en ook niet zelden den Rechter, van medogenloos , en wreedheid. Van waar dit vreemd verfchynzel? De oorzaak ligt in de overheid, in de wet en in derzelver uitvoerders zeiven. De overheid en allen, die in eenig beftier zyn, houden tot nog toe eenen ondraagelyken afftand van de ove-<  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. I05 overige burgers (*)• Zy zeiven befchouwen zig als geheel andere wezens. Hunne houding kondigt reeds van verre de aankomst aan van den Regent. — Het zyn niet alleen de alleenheerfchers, die fpreeken van hun land-en volk; hunne legers en vlooten; hunne lasten en inkomften; hunne belangen en fchatkist; meer dan één gemeenebest, welks beftierders daar niet vry van zyn. — De wetten en belastingen zyn meestal zeer eenzydig, meer ten voordeele van hun, die, het beftier in handen hebben, dan van de overigen. — De uitvoering van die wetten is haatelyk. Eene menigte van befpieders waart dag en nacht langs de openbaare wegen, zoekende wie zy kunnen befpringen. Deze kaerels zyn dikwyls het uitfchot en de fchandvlek van het volk. — Veele belastingen zyn van dien aart, en de wetten daaromtrend zoodanig ingerigt, dat men naauwlyks weet, hoe of wat te doen, en ieder oogenblik ftaat men bloot voor de knevelaryen van den openbaaren aanklaager , deszelfs fuppoosten en een (*) In ons Vaderland was die afftand, voor dezen, het minfte in Friesland. De aanzienelykfte Stemgeregtigde had,1 meestal, de goedwilligheid zyner Medeftemgeregtigden noodig, om ten landsdage te gaan, of andere eereposten of oogmerken te bereiken. Belang dwong hem tot gemeenzaamheid met zyne medeburgers ; en deze werd allengs gewoonte. Doch dit had ook dat gelukkig gevolg, dat de inwooners van dat gewest geenszins voor die der overige gewesten behoefden onder te doen in goede zeden en nuttige kundigheden. O  IOÖ OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK een leger .van aanbrengers. De laagfte en ondeugendfte ftreeken worden fomtyds in het werk gefield, om eenen onnoozelen te verftrikken, terwyl de opzettelyke overtreeders openlyk vrykomen. De opzigters worden door dezen rykelyk betaald, die, om eenen Ichyn van waakzaamheid aanteneemen, nu of dan eenen onbedachtzaamen befpieden en aanbrengen. — En dat alles overtreft, en allen gevoel van verpligting, om, in dit opzigt, het zyne ten algemeenen beste en veiligheid by te draagen, is, dat men op het aanbrengen van misdryven den aanbrenger belooning en geheimhouding toezegt; fomtyds zelfs flraffeloosheid, indien hy een medepligtige is. Maar hoe? Heeft dan niet ieder burger, wiens welvaart zoo naauw met die van de Maatfchappy vereenigd is , belang , om de aanflagen tegen het Gemeenebest te helpen weeren, en de misdryven te ftraffen ? Moet men het beneden zig rekenen, om daaraan de hand te leenen; en dit overlaaten aan de fleeds verdachte trouw van de flegfle lieden? Is het noodzakelyk, dat de ftraffen van dien aart zyn en zoo onteerende, dat geen eerlyk burger die wil of kan helpen uitoefenen ? Moet het in zig zelf edele, om den Staat ten dienst te zyn in den fchuldigen te ontdekken, hem aan de wraak der wet overtegeeven en naar verdienften te ftraffen, door belooningen vernederd, — en onteerd worden door de uitvoering daarvan overtegeeven aan de verachtelyk- fte  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. IO? fte wezens , die men daartoe door kragt van geld moet beweegen ? Is het eene verongelyking jegensof een verraad van zynen medeburger , als iemand openlyk aankondigt, wie door zyne daaden van list, bedrog of geweld de gronden der algemeene welvaart ondermynt ? Verraadt een Staat integendeel zyne zwakheid niet in die groote menigte van verfpieders, welken hy met zoo veele kosten onderhoudt? Verliest de wet niet veel van haare kragt, als zy langs zoo bedekte weegen het bedreeven kwaad moet ontdekken? Moet het toezeggen van ftraffeoosheid van de burgerlyke ftraf, tusfchen welke en de goddelyke ftraffen by veelen geene geringe overeenkomst gefield wordt, ook by hen niet de verwagting verwekken , dat die misdaaden ook by de Godheid zeer ligt zullen behandeld worden ? Is dit niet een fterke prikkel, om in het begaan van euveldaaden flegts omzigtig te zyn ? En is het niet eigenaartig gefchikt, om de gronden van deugd hoe langs zoo meer te ondermynen , te verzwakken en eindelyk te vernielen ? Kan hierin by een burgerlyk Beftuur niet veel, zeer veel gedaan worden , om deze verkeerdheden tegen te gaan , en gevoelens van waare eer algemeener te verbreiden, en aan den godsdienst dienstbaar te maaken? Schoon moeilyk en langzaam in zyne werking, meen ik echter, dat zulks geenszins onmooglyk is. Ten dien einde is het in 't algemeen vooreerst nooO 2 dig,  Io8 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK dig, allen denkbeeld van onderfcheiding tusfchen het Volk en den Wetgeever, de hoogfte en alle andere Magten geheel weg te neemen, gelyk zy ook in de daad één zyn. De wet is de uitdrukking van den algemeenen wil van het ganfche Volk. Door zyne Vertegenwoordigers maakt het Volk dezen zynen wil bekend; en alle de geftelde Machten zyn daarvan de uitvoerders. Men kan aan het een niet denken , zonder zig ook het ander voor te ftellen. Ten anderen : daar de wet de uitgedrukte wil van het ganfche Volk is, en daar het Volk niets fterker kan willen , dan de algemeene welvaart van allen , moet dit ook het blykbaar doel van iedere wet zyn, zoodat geen redelyk mensch daar aan kunne twyfelen, en een ieder daarin ten klaarften zien, dat zyn belang niet minder beoogd is , dan dat der overigen. Hierdoor zal een iegelyk burger eerbied voor en verknogtheid aan de wetten krygen, en ten vollen bevatten, dat het zyn byzonder belang is, dat allen ftiptelyk gehoorzaamen aan de wetten; en dat hy, het zyne tot derzelver handhaaving moetende toebrengen , aan zig zeiven niet minder, dan aan het gemeenebest , verpligt is , om het kwaad te helpen weeren en ftraffen. Maar dit zal in het byzonder nog meer bevorderd worden, wanneer door betere belastingswetten, dat leger van de haatelykfte fchepzelen zal te niet gedaan zyn;  ■ BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 109 zyn; 'want het denkbeeld, dat een kwaaddoender te ontdekken een verraad is , en dat tegen hem volgends de wet, dat is volgends zynen eigenen wil, de geftelde ftraf te helpen uitoefenen , eene den mensch onteerende laagheid van ziel en wreedheid van hart aanduidt, zal met die gehuurde aanbrengers geheel verdwynen : en dan zal een ieder het achten , en zich eene eer rekenen, om alzoo aan zynen pligt het algemeen belang iets te moeten en te mogen bydraagen. Eindelyk of zoude het onmogelyk en met de gronden der burgerlyke maatfchappye onbeftaanbaar zyn , om in gebruik te brengen, 't welk met zoo goeden uitflag in den krygsftand bewerkftelligd wordt ? —j— men vernietige alle het onteerende, welke het vooroordeel toefchryft aan het uitvoeren van de, by vonnis van den Rechter bepaalde, ftraffen , en doe die door den eenen burger tegen den ander , gelyk dit. door den eenen- krygsman tegen den ander gefchiedt, ten uitvoer brengen. Dus meenen wy eenige oorzaken aangeweezen te hebben, waardoor de Godsdienst tot nog toe in de burgerlyke Maatfchappy, uit hoofde van derzelver gefteldtenis, ten fterkften is tegengewerkt; en alzoo meenen wy tevens getoond te hebben , door welke middelen het burgerlyk Beftuur invloed kan hebben op den godsdienst, en dien, fchoon nog maar voor een gering gedeelte, onder het Volk bevordeO.3 ren.  HO OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK ren. Want de oorzaken bekend zynde ligt in derzelver wegneeming tevens de eerfte ftap ter verbetering, Een ftap, die, hoe gering hy ook fchy- nen moge , echter de gelukkigfte gevolgen moet hebben, vooral wanneer dezelven onderfteund worden door het voorbeeldig gedrag van allen, die in eenig bewind zyn; welk het laatfte middel is, dat wy in deze afdeeling zullen befchouwen. § 27- Vyfde Middel. Het voorbeeldig gedrag van allen, die in eenig bewind, of in den dienst des Volks zyn. Leeringen wekken, voorbeelden trekken, is een gemeen, maar waaragtig fpreekwoord, en hier van byzondere toepasfing. Want, zonder het voorbeeldig gedrag van de hoofden des Volks, zal het zig weinig toeleggen op goede beginzelen en zeden. Dit heeft geen nader bewys noodig, en behoeft alleen op ons tegenwoordig onderwerp nog wat nader toegepast te worden. Hiertoe hebben wy niet veele , woorden noodig. Geene Regeeringsvorm is hiertoe zoo gefchikt, als een Volksbeftier by vertegenwoordiging. Zal het wel behandeld worden, kan aldaar niets by gunst gefchieden; maar alles moet het gevolg en de belooning zyn van verdienften. En daaromtrend is het  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. III het algemeen gevoelen meestal onfeilbaar. Hierop derhalven acht te geeven is, behalven andere voordeelen, voor het volk van het hoogst belang. Als het volk tot zyne vertegenwoordigers en verdere bewindslieden verkiest mannen van kundigheid en bekwaamheid, eerlykheid en beproefde trouw, van goede zeden en onbefproken gedrag in alle derzelver gezellige betrekkingen; dan zal 'er reeds zeer veel gedaan zyn tot bevordering en verbreiding deibeginzelen van zuiveren godsdienst. Want zoodanige mannen zullen niet zoo zeer ftrikt aan hunne roeping voldoen, maar hunnen dienst geheel aan het Vaderland wyden, en niets te dierbaar achten, om daaraan niet opteofferen. Zy zullen aan het volk het opwekkend voorbeeld geeven , dat mannelyke godsvrucht en waare vroomheid de beste fteunzels zyn in het volbrengen van alle zyne pligten. Het volk zal zyne leidslieden in derzelver deugden naarvolgen, en met hun tempelwaards vliegen, om de Goedertierenheid des Allerhoogften den opregtften en zuiverften lof te zingen; zonder dat het burgerlyk Beftuur zig over eenige beftellingen nopends zaken van godsdienst zal behoeven te bekommeren. En het gene alles afdoet, onder zoodaanige beftuurders zal wel begreepen eigenbelang een ieder dwingen om góed te zyn. Want ook door hun zal niemand in eenigen post gefield, of met een ampt begiftigd worden uit gunst. De man van  112 over. den invloed van het burgerlyk van goede beginzelen, van zuivere zeden en waare verdienften zal alleen hun vertrouwen hebben, en door hun, ten oorbaar van het gemeen, gebruikt worden. Met een woord:-wil een burgerlyk Beftuur de wetten gehoorzaamd , den godsdienst geëerbiedigt, en deszelfs lesfen betragt hebben; het ga zyne Medeburgeren daarin voor, en het zal zyn oogmerk bereiken. Ik kan dit niet beter eindigen dan met de volgende woorden van claudianus. In commune jubes fi quid, cenfesque tenendum, Primus jus/a fubi: tune obfervantior aequi Fit populus ; nee ferre negat, cum viderit ipfum Auctorem parere fibi. Componitur orbis Regis ad exemplum; nee fic inflecetere fenfus Humanos edict a valent, ut vita regent is (*). - fi.draf a. 'jh -jzv' .oTBfiw "Hé" ii\ji:t/?.hcz (*} Claudian. in quart. Conful. Honorii. vs. 205 et Seqq. TWEE-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 113 TWEEDE AFDEELING. Middelen, die reeds, in den eenvoudigen ftaat der gezellige Zamenleevinge, invloed hebben op den Godsdienst. % 28. INLEIDING. Daar het oogmerk der gezellige zamenleevinge voornaamlyk daarin beftaat , om het beste gebruik te kunnen maaken, en het uitgeftrektfte genot te hebben van alle zyne lighamelyke, verftandelyke en zedenlyke vermogen; daar dit einde van den zuiveren natuurftaat tevens de grondflag is van de nadere vereeniging in eene burgerlyke maatfchappy; en daar het wezen van den godsdienst gelegen is in het beste gebruik van alle zyne vermogens ( § § 5' 6. 7. en 11 ); volgt van zelf, dat het doelwit van een burgerlyk Beftuur moet zyn, om, ter bevorderinge van dit oogmerk, werkzaam te zyn, en daartoe die middelen te bezigen, waardoor hetzelve alleen bereikt kan worden. Stellige befchikkingen zyn daarvoor niet gepast ( § 14. ); de middelen, welken wy in de voorige afdeeling befchouwd hebben, zyn daar toe wel gefchikt, maar werken flegts op eenen zekeren afftand: 'er behoort P en  ï 14 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK en kan meer gedaan worden, en het burgerlyk Beftuur kan meer regtftreeks in dit opzigt werkzaam zyn , door gebruik te maaken van zoodanige middelen, welken met de natuur der zake overeenkomen. § 29. ■Algemeene Aanmerkingen. Niets is 'er in de waereld , welk niet in zekere betrekking ftaat tot al het overige; heeft alles eenen wederkeerigen invloed op elkander ; alles is door een naauw verband aan elkander geftrengeld : niets volftrekt niets is 'er, welk geenen invloed heeft op den godsdienst, en waarop deze niet weederkerig werkt (*). Het is daarom de eerfte pligt van een burgerlyk Beftuur, om de werking van dat verband optefpooren, en hetzelve daarin behulpzaam te zyn. De minfte ftilftand in het een veroorzaakt noodzakelyk ook eene zekere ftremming in al het overige; hoezeer wy menfchen zulks zeer dikwerf niet kunnen gewaar worden, ja hetzelve niet eer ontdekken , voor dat die werking zig al zeer verre heeft uitgebreid, en zeer 'veel kwaads te wege gebragt. Het is hierom van de allereerfte noodzakelykheid, dat niet één Burger zynen tyd in ledigheid doorbrengt; (*) Dat voorige afdeeling lever» hiervan reeds een zeer fterk bewys.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 115 ge; maar dat allen fteeds de gelegenheid hebben en als gedwongen worden, om hunne vermogens te oefenen en te voltooijen. Want dit is het eenig middel, dat iemand zyn aanwezen voor zig zeiven aangenaam en voor de maatfchappye nuttig maakt. Zonder oefening blyft de mensch fteeds in den zwakken ftaat der kindsheid, zoo wel met betrekking tot zyne lighaamskragten, als ten opzigte van de vermogens zyner ziele. Zelfs dan, wanneer zy te vooren al eenigen trap van volkomenheid bereikt hadden , en vervolgends niet blyven geoefend worden, neemen zy allengs weder af. Dat rust, dat roest. Eene burgerlyke maatfchappy , die veele lediggangers voedt , 't zy dit kome uit gebrek aan werk voor eenigen, 't zy 't gelegen zy in de groote rykdommen, overvloed en weelde van anderen, nadert tot haar bederf en ondergang. Nimmer moet het derhalven aan gelegenheid mangelen , om zyne vermogens te kunnen oefenen , en fteeds werkzaamheid te kunnen vinden voor zyne kragten van lighaam en geest. Dit zal nog nader blyken, wanneer wy meer byzonder ons oog vestigen op de gewoone en noodwendige gevolgen der ledigheid , en op den rampzaligen invloed, welken zy heeft op de zedelykheid dei* menfchen. Ledigheid is de voedfter van lusteloosheid, luiheid, traagheid. Zy kweekt niet alleen yverloosheid P 2 aan,  II<5 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK aan, om ooit iets goeds te ondeTneemen, zy maakt den mensch zelfs gansch ongefchikt om het uittevoeren. Meestal is volflagen werkeloosheid haar gevolg , of zy verlaagt den mensch verre beneden zynen ftancf, en maakt hem even verftandeloos als de dieren, of doet hem allen gevoel van zedenlykheid uitfchudden. Deze waarheid wordt door de dagelykfche ondervinding bevestigd. Zy leert ons dat men de minst verftandige en meest zedenlooze menfchen vindt onder de armfte en rykfte ingezetenen , dat is onder die rangen van burgers , alwaar men de meeste lediggangers vindt; zy leert ons, dat men daar de fterkfte mannen vindt, daar de zwaarfte arbeid verrigt wordt: niet om dat men daartoe alleen de fterkfte mannen bezigt; want men kan ze niet altyd vinden : maar om dat men ze daartoe bezigt, door den arbeid geoefend neemen derzelver kragten daardoor geftaadigtoe. De vreemdelingen, die herwaards komen om den zwaarften arbeid te verrigten, zyn daartoe alleen zoo gefchikt, omdat zy van jongs af aan, in hun Vaderland, tot zwaaren arbeid geoefend worden. Doorreis uw Vaderland en fpreek met hun, welken gy zwaaren, zelfs den moeilykften, arbeid ziet verrigten, en gy zult deze waarheid alleszins bevestigd vinden. Onder hen zult gy ook menigen Nederlander aantreffen; en deze zoo wel als de vreemdeling, zal u zeggen, dat het moeilykfte werk, van de jaren zyner kindschheid af aan, zyn taak was, Dit  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. II7 Dit heeft niet alleen plaats ten aanzien van de kragten van het lighaam, het houdt ook fteek met betrekking tot de vermogens van de geest. Bezoek de hooge fchoolen, en gy zult welhaast zien, dat gy derzelver burgers in ftudenten en academieloopers moet verdeden. Gy zult bevinden, dat verre het grootfte gedeelte der eerften behoort tot dien ftand in de maatfchappy, die zig door eigen vlyt en werkzaamheid middelen van beftaan moet verfchaffen (*). Bezoek den tempel, den pleit- en raadzaal, en zie, wie u aldaar het best behaagen, die enkel het geleiden van het gezond verftand volgen, of die hetzelve door oefening volkomener hebben gemaakt. Befchouw den ganfchen burgerftaat, ftaats- en regeerings-perzoon, koopman, winkelier, handwerksman en daggelder, den geneesmeester , pleitbezorger en kerkleeraar , flaa derzelver openbaar, burgerlyk en huislyk gedrag gade, en gy zult welhaast bevinden, dat die het best aan alle hunne betrekkingen voldoen , die zig, van vroeg af aan, op de meeste werk- zaam- (*) Geen reegel zonder uitzondering. Menig jongeling uit een ryk of sanzienelyk geflagt munt uit, doch dit beflait niets ten nadeele van ons gezegde. Om hierover naar waarheid en grond te kunnen oordeelen, moet men de natuurlyke geaardheid en de geneigdheid van zoodanige jongelingen kennen, en met hunne ganfche opvoeding wel bekend zyn. De ondervinding, dat kinderen van allerleie flanden, in de vroëgfte jaren en op de langere fchoolen, even vleitig en arbeidzaam zyn, bevestigd de juistheid myner aaninerkinge. P 3  II8 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK zaamheid hebben toegelegd. Werkzaamheid is de moeder der deugd; ledigheid de voedfter van allerleie verkeerdheid. § 3o. Zesde Middel. Zorg voor genoegzaame Werkzaamheid voor den gemeenen Man. Den ftaat der maatfchappye van vooren befchouwende, zoude men moeten befluiten , dat het in dezelve nimmer mangelen konde aan de gelegenheid tot lighamelyken arbeid, of dat gebrek daaraan ooit oorzaak van ledigheid kon zyn. De eerfte zorg; van den mensch is voor zyne natuurlyke behoefte; zyne eerfte werkzaamheid , om in die behoefte te voorzien. In den afgezonderden en in den eenvoudigen natuurftaat heeft hy daartoe ook altyd gelegenheid. Ter plaatfe, daar hy gebooren wordt, of daar hy zig in het vervolg nederzet, vindt hy altyd de voorwerpen , waaraan hy zynen tyd en arbeid kan befteeden, om zig daaruit het noodige tot voedzel en kleeding, dikwerf ook ter verkwikkinge, te bezorgen. In den ftaat der burgerlyke maatfchappye is alles van gedaante veranderd. Grondeigendom bezit hy niet , noch recht om dien te bearbeiden. Jacht en Visfchery zyn hem verbooden. Dezen zyn het erfdeel geworden der ryken en aanzienlyken. Door de burgerlyke maatfchappy is de mensch geheel uit  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 119 uit zynen fland gerukt. Men heeft andere middelen van beftaan voor hem uitgedacht; en die middelen zyn dikwerf niet toereikende, of aan veele wisfelvalligheden onderhevig; of worden door het burgerlyk Beftuur niet genoeg ter harte genomen. De inrichting der burgerlyke Maatfchappye en haar beftier zyn, dus, de oorzaak van gebrek aan arbeid, van de daaruit noodzakelyk voortvloeijende, ledigheid van den onvermogenden burger, en van alle derzelver zedenvenvoestende gevolgen. Wilt gy derhalven veel kwaad weeren by den gemeenen man; neem dan de oorzaken daarvan weg, en verfchaf hem werk ; wilt gy goede zeden by hem aankweeken, bezorg hem overvloedigen en geftadigen arbeid, en laat hem nimmer een geruimen tyd ledig. Wilt gy eindelyk ook zyn verftand verlichten, en zynen geest verfieren met nuttige kundigheden, bezorg hem eene zekere mate van welftand of overvloed (*), dat is , laat hem zoo veele belooning voor zynen arbeid genieten , of doe hem de noodwendigheden des leevens voor zoo geringen prys bekomen, dat hy niet noodig hebbe , om zonder op- (*) Men neeme dit woord in eenen goeden zin; ik heb daardoor het denkbeeld van het franfche woord aifance willen uitdrukken: door overvloed verftaa ik hier alleen, dat men meer heeft, dan men tot de eerfte noodwendigheden volftrekt behoeft , en dat men zig ook iets tot het veraangenaamen des leevens kan aanfchaffen.  120 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK ophouden, van den vroegen morgen tot den laaten avond , te zwoegen om zyn elendig leeven en dat van zyn kommerlyk gezin voorttefleepen, maar zynen zwaaren arbeid kan afwisfelen door rust en verlustiging (*). § 3i. Zevende Middel. Volksverlichting en hefchaaving. Veel heeft men, zederd geruimen tyd, hier en elders gefchreeven over verlichting en befchaaving; vooral in deze dagen , waarin een geest van algemeene hervorming heerscht. Niets is ook natuurlyker en meer overeenkomftig het oogmerk der maatfchappye \ want één der einden van de gezellige zamenleeving is ook de beoefening zyner verftandelyke vermogens en het vinden van genoegzaame gelegenheid, om alle zyne zedenlyke kragten in werking te brengen. Buiten de gezellige verkeering met anderen kan reden noch deugd beoefend worden. Dan hoe groote vereischten verlichting en befchaaving ook in eene burgerlyke maatfchappy zyn, men moet hierin omzigtig te werk gaan, wil men zyn oogmerk bereiken. Het is niet genoeg, dat (*) Over den eigenlyken en volftrekten pligt van een burgerlyk Beftuur, om voor de armen te zorgen, zullen wy in het vervolg ( § 36) handelen.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 121 dat men fchoolen oprigt, en die voorziet van zeer bekwaame en gefchikte meesters , dat men de fchoolboeken verbetert, en, dezen inrigtende naar de vatbaarheid der jeugd, het hart der kinderen poogt te vormen door de beginzelen van zuivere deugd en godsvrugt: het is niet genoeg dat men den meer gevorderden in jaaren gelegenheid geeft, en, gelyk maar al te dikwerf gebeurt, indien zy behoeftig zyn, dwingt om het godsdienftig onderwys by te woonen: neen, myns inziens, moet 'er vooraf nog vry wat gebeuren, eer men van zulke lofwaardige, in zig zeiven goede, poogingen eenig nut kan verwagten. Men moet, gelyk reeds in de voorige § begonnen is aangemerkt te worden, men moet vooraf zorgen, dat de ganfche burgerftaat eene zekere mate van welftand bereikt. Wat tog baat al het onderwys in de fchoolen, indien men te huis gene gelegenheid heeft, om het ontvangen onderwys nader te overdenken, en zig zeiven verder te oefenen ? Maar hoe zal daar toe gelegenheid zyn in een gezin, daar al, wat werken kan, werken moet, zoo lang de kragtelooze lighaamen van ouden en jongen den arbeid kunnen verduuren, om den foberften fpys en drank tot leevens onderhoud te kunnen koopen? Door welk wonderwerk zal men by zulk een gezin den lust verwekken, om zig met het leezen van een nuttig boek bezig te houden? Door welke Q mïd-  122 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK middelen zal men deze elendigen, die tog ook menfchen zyn, en alzoo vatbaar voor aangenaame gewaarwordingen, kunnen te rug houden, om hunne ledigen ogenblikken niet aan dat geen te wyden, welk zy voor zig aangenaam oordeelen ? Hoe zal men de kinderen aftrekken van het fpel, en de ouden daarvan, dat zy in hunnen ledigen tyd, uitrusten van hunne arbeid , en zig voorzien van dat geen, welk zy voor zig verkwikkelyk houden? Neen; men kent de menfchelyke natuur niet, als men meent, dat deze menfchen in ftaat zouden zyn, om de zorg voor de dierlyke genoegens te ftellen achter de genoegens des geestes. De dierlyke mensch begrypt niet de dingen, die alleen voor het verftand gefchikt zyn; hy houd ze voor dwaasheid, omdat hy ze niet kan bevatten; omdat ze niet van zynen fmaak zyn. Zoodanige dingen zyn alleen voor hem gefchikt, die zig boven hetzinnelyke en het aardfche kan verheffen. Is het dan een burgerlyk Beftuur in de daad ernst „ om het ganfche 'Volk te verlichten en te befchaaven, het beginne met den gemeenen man het leeven aangenaam te maken , en hem tyd en gelegenheid te verzorgen, om ook zyne genoegens te zoeken in de dingen des verftands en des geestes ; en het zal niet lang duuren , of men zal hierin eene zeer aanmerkelyke verandering ontwaaren (*). Naar (*) Welke is de reden van' het zoo aanmerkelyk verfchil in de verlichting  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 123 Nanryver en naarvolging zyn by den mensch twee zeer fterke driften , die onophoudelyk werken, en de ryke bronnen zyn van zeer veele zyner beste daaden, en zeer veel, misfchien wel het meest, ter zyner veradeling toebrengen. Deeze driften mogen op verkeerde voorwerpen werkzaam zyn, maar, in den behoeftigften zelfs, zullen zy nimmer uitgedoofd worden. Nimmer zal de gemeene man nalaaten met naaryverende hoogachting optezien tegen den meer kundigen, nimmer ophouden te wenfchen hem hier in naar te volgen en gelykvorming te worden. Maar helaas! ook nimmer gevoelt hy dezen wensch in zyne ziele opkomen, nimmer is zyn hart verrukt door verlangen, om ook éénmaal zoo veel van zynen zuuren arbeid te kunnen overhouden , dat hy zig daardoor den tyd kunne uitkoopen , om ook iets aanteleeren , of zyne kinderen te doen onderwyzen, of alle zyne vreugde wordt in de bitterfte droefheid veranderd , wanneer hy den kommerlyken toeftand van zig en zyn kroost aanfchouwt, en alle deze blyde uitzigten moet laaten vaaren. Rigt zoo veele fchoolen op, als gy wilt, fchryft zoo goede fchool- ting en befchaaving van de fmalle gemeente in verscheiden fteden van ons •Vaderland? waarom munt die van Haarlem, by voorbeeld, zoo verre, in dit opzigt, uit boven die van Leiden, welken beiden Fabriekfteden zyn? Schoon hierby vervolgends ook anders redenen gekomen zyn, is, myns Oordeels, de eerfte oorzaak daarvan te zoeken in de voordeeliger arbeid?loonen voor den werkman te Haarlem boven die van Leiden. Q *  I4t± U'Wl iiiT^w^^-. ' ■ — w»,.^.^.»,— ..... fchoolboeken, als gy kunt; en gy zult niets vorderen, zoo lang gy de bronnen der verkeerdheid (*) en de hinderpaalen der verlichtinge en befchaavinge niet hebt weggenomen, en het volk daartoe door het bereiken van zekere mate van welvaaren voorbereid. Onder die hinderpaalen is één der voornaamften die groote menigte van verftand- en zedenlooze volksliederen, die egter, indien men het zoo noemen mag, het eenigfte voorwerp van verftandelyk vermaak voor den gemeenen man zyn. Het burgerlyk Beftuur, gaat hun de godsdienftige toeftand der natie ter harte, banne van de openbaare wegen die fchaamtelooze predikers van onzin en zedenloosheid, en bezorge haar de zulken, waar door het verftand en het hart beiden gevormd kunnen worden. Waarlyk! zo eene cenfura librorum over deze foort van gedrukte papieren, zonder gevaar voor de vryheid der drukperfe, kon plaats hebben, dan behoorde dezelve daar over allergeftrengst te zyn, en geene openbaare ftraatzangers behoorden door de Municipaliteiten toegelaaten te worden, dan op op ene brieven van het departementaal beftuur. w , Een ander middel ter voorbereidinge en bevorde- ^?¥f1ffi'3 ' <.nc..bJ i";v uiL-nsvoo' r.u ,r. li-fti. (*) In 't vervolg zal nog wel eens geleegenheid zyn, om vaneen e» ander dezer bronnen te fpreeken.  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 125 ringe van volksverlichting is het aanleggen van goede volksgezelfchappen , waartoe een volksbeftuur by verteegenwoordiging, uit zynen eigenen aart, zoo uitmuntend gefchikt is. De mensch is van natuur geneigde tot gezelligheid; en verlangt, na het eindigen van zynen arbeid, om zig in gemeenzaamen kout met anderen te verlustigen. Dit is de onfchuldige oorfprong van die groote menigte van bierhuizen , fterkendrankwinkels, vaantjens, wynhuizen, koffyhuizen, collegien, focieteiten, en hoe derzelver naam meer is; maar die ongelukkig ontaart zyn, en oneindig veel tot het bederf van den fmaak en de zeden des volks hebben bygedraagen. Dezen te fluiten is misfchien niet mogelyk, ten minften zoude het weinig baaten, omdat men welhaast wederom andere byeenkomften, niet minder gevaarlyk, zoude weeten te vinden. Dezelven onder gansch zeer zwaare belastingen te ftellen, is misfchien het eenigst zeker middel om derzelver getal te verminderen , en ze zeldzamer te doen bezoeken, mits 'er te gelykertyd ' gelegenheid tot volksvergaderingen gegeven worde. Deze vergaderingen moeten gene gelykenis aan, of overeenkomst hebben met die grond- wyk- burger- en volksvergaderingen, die tegenwoordig zoo ontelbaar, in alle oorden van het Gemeenebest, gevonden worden. Behalven andere redenen zyn zy Q 3 te  Ï2<5 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK te talryk, en het verfchil van ftand in aanzien of rykdom, vooral van verftandelyk vermoogen en bekwaamheden , is te groot, dan dat daarvan immer iets goeds kan komen. Onder den fchyn van gelykheid liggen zy den grond tot de grootfte ongelykheid en ondraaglyke ariftocratie; zoo wel als tot het voortplanten en vereeuwigen van vooroordeelen ( dit in het voorbygaan). De volksvergaderingen, die ter bevorderinge van volksverlichting en befchaaving heilzaam kunnen zyn, moeten uit een klein getal van perfoonen beftaan, zoo na mogelyk van den zelfden ftand in de maatfchappy en van dezelfde verftandelyke bekwaamheden. De geleerde en fchrandere heeft lust noch gefchiktheid, om den onkundigen, dommen man te onderrigten en van eene waarheid te overtuigen. Hy, die veele bezigheden heeft, 't zy op zyn comptoir, boekvertrek of in zynen post, kan over zoo veel tyds niet befchikken, als tot zoodanigen ommegang vereischt wordt. De man van rykdom en aanzien is hiertoe geheel onbekwaam, om dat hy te veel gewoon is aan het gebieden, te weinig aan tegengefproken te worden. En indien dit alles al geene plaats had; al had de geleerde alle mogelyke gefchiktheid; de man van bezigheid den noodigen tyd; de ryke en aanzienlyke de vereischte nederigheid, om met den onkundigen dommen en gemenen man om te gaan: dat alles was vrugteloos, en zoude het voorgeftelde doel  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 12? doel niet bereiken; en al, wat men uitvoerde, zoude beftaan in de heilzaamfte waarheden als vooroordeelen voort te planten. Het verftand zelfs moet overweegen, onderzoeken; dan eerst kan het eene waarheid bevatten, en daarvan overtuigd zyn: zonder eigen' overtuiging is alles vooroordeel. Maar niemand, den verwaanden alleen uitgezonderd, waagt het om zyne bedenkingen , zwaarigheden en twyfelingen voor te draagen, dan onder zyns gelyken in rang , maar vooral in bekwaamheid. Hoe grooter de afftand, hoe minder moeds de gemeene man bezit, om openlyk met zyne gedachten te voorfchyn te komen. Aan zynen ftand is een nederig wantrouwen van zig zeiven eigen ; geleerdheid , integendeel, aanzien en rykdom hebben in zig zeiven iet verbluffends. Zoodanige volksvergaderingen moeten dus ten naasten by gefchoeid zyn, op den leest der patriottifche leesgezelfchappen voor de omwenteling ; uit niet meer dan twaalf of op zyn hoogst twintig menfchen beftaan ; ten minften tweemaal in eene week byeenkomen, zig bezig houden met het leezen van een nuttig boekske, en daarover met den ander gemeenzaaam fpreeken. Verdeel een ftad, dorp of gehugt, in zulke twaalf of twintig tallen , en gy zult in dien kring altyd een of meer aantreffen, die genoeg boven de overigen uitmunt of uitmunten, om den post van leezer en eerften fpreeker te bekleedén en de vergadering te bellieren , ^ niet  128 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK niet alleen; maar gy zult daar ook menfchen ontmoeten , die, wanneer zy in hunnen eigenen kring zyn, blyken geeven van uitfteekend goed verftand en gezonde begrippen over veele zaken : en deze menfchen zullen, met op hunne manier de zaken voortedraagen, hoe gebrekkig die ook zyn moge, meer nuts onder hunnen kring ftigten, dan de beste en volkomenfte redenaars. Het zyn deze lieden, die in hoogeren kring moeten ingeleid worden , opdat zy hun natuurlyk verftand oefenen, en de elders verkreegen kundigheden onder de hunnen verbreiden en in werking brengen (*), Tot (*) Verlichting moet van den eenen mensch op den ander overgaan, en van den eenen ftand tot den anderen nederdaalen. Hierom moeten deze grondvergaderingen met elkander in zekere betrekking ftaan , en een yder burger in alle dezelve vryen toegang hebben, nadat de huishoudelyke zaken afgedaan zyn. Ook wil ik geenszins de geleerden en de ryken daar buiten houden: in tegendeel in hunne eigen grondvergaderingen zouden zy moeten verfchynen, en anderen te bezoeken zoude voor hun niet minder voordeelig zyn, dan voor de overige burgers. De ondervinding zoude den geleerden toonen, dat alle zyne geleerdheid ydel en van geen nut is voor den mensch» en dat hy derhalven zig op een gansch ander foort van geleerdheid zoude moeten toeleggen, en daarvan een gansch ander gebruik maaken, om nuttig te kunnen zyn. — De ryke zoude zien, dat arbeid en fobere kost met een teug vaderlandsch bier niet alleen een fterk en gezond lighaam geven, maar ook meer vergenoeging van geest en vrolykheid van hart, dan zyne ledigheid, uitgezochte fpyzen en fyne dranken. En de aanzienlyke zoude dikwerf met befchaaming ondervinden, dat gezond verftand en goede fmaak geenszins aan zynen ftand , by uitlluitinge toegewezen, maar algemeen onder alle rangen en ftandap van menfchen verdeeld zyn.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 12$ Tot zulke vergaderingen, zeide ik, is eene Volksregering by vertegenwoordiging uitmuntend en eigenaartig gefchikt, dat is zoodanig , als die in de daad zyn moest; wanneer, naamlyk, de grondvergaderingen beftonden uit twaalf of, op het hoogst,twintig perfoonen, en niet uit de ftemgerechtigden uit vyf honderd zielen (*). De burgers uit zulk eene wyk moesten niet alleen by elkander komen tot het benoemen van Kiezers enz; maar ook te meermaalen vergaderen, om met elkander te fpreeken over de huishoudelyke befchikkingen in hunne wyk, en hetzelve te zamen ter uitvoer te brengen. Aldaar kon een iegelyk over ieder voorval zyne gedachten zeggen, en die naauwkeuriger leeren bepaalen , aldaar kon de een den ander over de gemeenfchappelyke belangen inlichten , en gelegenheden hebben, om zyne bekwaamheden ten toon te fpreiden; en wanneer de algemeene belangen van de wyk of gebuurte afgehandeld waren, kon de tyd der byeenkomst verder, zoo als wy reeds aangemerkt hebben, op een nuttige wyze befteed worden. Waarlyk! is het ons regt ernst, om het menschdomte verlichten en te befchaaven; dan moet men de menfchen by elkander brengen; men moet (*) Het is hier de plaats niet, om dit verder te ontvouwen noch om aantetoonen, hoe alle verkiezingen tot aan de leden der wetgeevende vergadering behoorden te gefchieden. Wy fpreeken ïhier alleen van die grondvergaderingen , voor zoo verre daardoor volksverlichting en befchaaving bevorderd kunnen worden. R  130 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK moet hen laaten handelen over zaken , waarby zy onmiddelyk belang hebben. Het is alleen in de maatfchappy, dat wy ons verftand kunnen befchaaven; het is alleen in de gezellige verkeering, dat wy onze deugd kunnen laaten werken; en het is alleen als het op ons belang aankomt, dat ons hart zig in zyne waare geftalte vertoont, en wy gelegenheid hebben om deszelfs zwakke zyde te ontdekken. En het hangt alleen van het burgerlyk Beftuur af, om aan deze Volksvergaderingen eene goede richting te geeven, en daardoor eenen gewigtigen invloed te hebben , om het Volk voor de indrukzelen van den godsdienst vatbaar te maaken. § 32. Jlgtfle Middel. Bevordering van nuttige Kunsten en Wieetenfchappen* Hoezeer zy, die in gelukkiger ftand geplaatst zyn, de zorg en oplettendheid van het burgerlyk Beftuur minder fchynen noodig te hebben, heeft egter de maatfchappy 'er geen minder belang by, dat ook de zulken, die voor hun leevensonderhoud niet behoeven te zorgen door lighaamlyken arbeid, zig niet overgeeven aan ledigheid, en daardoor voor de maatfchappy nutteloos of fchadelyk worden. Hun moet gelegenheid gegeven worden, om zig in nuttige kunften en weeten- fchap-  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 131 fchappen te oefenen; want dezen zyn het, die hen tot de waare befchaafdheid opleiden; dezen zyn het, waardoor zy nuttig moeten worden voor de maatfchappy en voor zig zeiven; dezen zyn het, die hen volkomen zullen vormen voor de deugd ; want zy ftaan allen in een naauw verband met elkander, en die band welke ze allen vereenigt, is de godsdienst. Maar dus kome ik tot een zeer moeilyk onderwerp; voor my des te moeilyker, om dat ik daar over met het gemeen gevoelen niet inftemme ; ik meen het Volks onderwys: deswegens zal ik kortelyk myne gedachten voordraagen. Zeer veel heeft men in deze dagen gefchreeven over nationale opvoeding en volks onderwys ; en dagelyks Zyn zy het onderwerp van de gefprekken in alle gezelfchappen. Men fpreekt daarvan als van één der eerfte pligten van het burgerlyk Beftuur, en dat hetzelve zig daarmede onmiddelyk moet bezig houden , en deswegens allerleie ftellige befchikkingen kan en behoort te maaken. My komt het zoo niet voor; en ik meen, dat het onderwys in alle kunsten en weetenfchappen even vry en onafhangelyk zyn moet van het burgerlyk Beftuur, als de godsdienst, en dat ftellige en regtftreekfche invloed voor genen niet minder fchadelyk en verderflyk zyn zoude, als voor dezen. Wanneer alle fchoolen van de laagfte tot de hoogfte, ftaan onder het onmiddelyk beftuur der burgerlyke Overheid; wanneer de Leeraars door haar ge- R 2 koo-  132 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK koozen en aangefteld, en uit de nationale fchatkist bezoldigd worden ; wanneer het burgerlyk Beftuur voorfchryft, wat en hoe onderweezen zal worden; wanneer dus aan het Volk geene leerboeken zullen gegeven worden, dan dezulken, die door of van wege het burgerlyk Beftuur zyn goedgekeurd: (gelyk het my voorkomt, dat de denkwys van veelen daar heen loopt) wat zal 'er dan tog van de waarheid worden"? Zal dan het Volk de waarheid kennen by eigen overtuiging; of door vooroordeel aanneemen? Zullen ftaatkundige en historiefche katechismen niet dezelfde plaats op de fchoolen inneemen, welke eertyds de godgeleerden aldaar hadden ? Zullen gefchied- en zedenkundige leerboeken niet gefchoeid zyn op den leest der heerfchende ftaatkunde? Zal het ondertekenen van de zoo genoemde formulieren van eenigheid niet vervangen worden door ftaatkundige verklaaringen ? Wat betekent het, dat de jeugd zal onderweezen worden in alle zulke kundigheden, welken de heftemming van den vryen burger meest kunnen bevorderen (*) ? Is dan de beftemming van den burger eene andere, dan die van den mensch? Is de beftemming van den mensch onder allerleie befttiuren, niet een' en dezelfde? Of heeft de mensch eene andere in eene volksregeering, eene andere in eene alleenheerfching ? Is waarheid niet overal waar- (*; Plan van Conftitutie Art. 711.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 133 waarheid , onder welke heemelftreek, by welk een volk, onder welken regeringsvorm ook? Moet wisnatuur- en fterrekunde niet overal volgends dezelfde gronden geleerd worden? Zoo ook genees- heelen vroedkunde? Behoort de leerwys in de taalkunde en oudheden aftehangen van ftaatsgefteltenis en regeeringsvorm? Veranderen de beginzelen van het natuur- en volkenrecht te gelyk met de ftaatsomwentelingen? Mag het burgerlyk Beftuur bepaalen, of het metaphyfike geleerd zal worden volgends de beginzelen van locke, wolff of kant? Moet de beftemming van den mensch als burger bepaalen, welken fmaak hy in de muzyk zal volgen, den italiaanfchen of den duitfchen ? Of hy na de wys der Engelfchen of Franfchen zal leeren danzen? En welke vragen van dien aart meer zyn (*). Be- (*) Hoe meer ik het denkbeeld van nationale opvoeding bepeinze, hoe meer ik bevestigd worde in het gevoelen, dat dezelve nergends minder past, noch meer ftrydt tegen de gronden van regeering, dan by een vry volk. Slaaven gehoorzaamen uit dwang; vrye mannen uit verkiezing. Onderdaanen zyn hunnen opperheer toegedaan uit vooroordeel; burgers ftaan hunne ftaatsgefteltenis en regeringsvorm voor uit overtuiging. Een despoot zoeke den geest zyner onderdaanen, onder den naam van nationaal onderwys en volksopvoeding te leiden zoo en werwaards, hy wil; maar een waar vertegenwoordiger van een vry volk acht dk beneden zyne waardigheid, en onbeftaanbaar met zynen pligt. Ook leert de ondervinding, dat een vry volk niet ligt iets op gezag aanneemt, welk met zyne denkbeelden niet ftrookt. Een vry volk moet men door andere middelen aan de gevestigde orde van zaken gewoon maaken en verbinden. (§22 bl. 85.) K 3  134 oVEVi DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Befchouwen wy den ftaat van het fchoolwezen, zoo als die in vroegere dagen onder ons was , dan zien wy, dat de zorg van het burgerlyk Beftuur zig alleen bepaalde tot de kerkelyke regtzinnigheid; alle leermeesters op de hoogere en laagere fchoolen moesten blyken daarvan afleggen, en in zommïge plaatzen moesten dezen hunne proef doen by het fchoolmeestersgilde; ook mogt niemand een fchool oprigten, dan op de genadige vergunning der regeering. Dan; deze zoo genoemde zorg bepaalde zig egter voornaamlyk tot de meesters der nederduitfche en latynfche fchoolen ; over franfche, engelfche en hoogduitfche meesters bekommerde men zig weinig of niets, behalven in eenige weinige fteden, alwaar men eenen franfchen meester of meesteres op ftads kosten beriep. In Araflerdam alleen ftond het eenen eigenlyk vry, om een fchool op te rigten, zonder proef te doen, en zonder blyken van rechtzinnigheid te geeven. Men bezoldigde overal de meesters der latynfche, en in enkele fteden die der franfche, fchoolen; maar in zeer verre de meeste fteden moesten meesters en meesteresfen der nederduitfche fchoolen uit de inkomften van hunne fchoolen leeven (*). — Maar nu meen (*) In Holland kenne ik niet eene ftad, alwaar een nederduitfche fchoolmeester van ftadswege eenige bezolding geniet, die van de arm- of diakonyfchoolen uitgezonderd. De bezolding, welke de fchoolmeesters ten plat-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 135 meen ik te mogen vraagen, of de fchoolen in Amfterdam flegter zyn, dan overal elders? Of de nederduitfche en latynfche fchoolen beter zyn ingerigt, dan de franfche, engelfche en hoogduitfche ? Of de jeugd op genen beter onderweezen en opgevoed wordt, dan op dezen ? Zo neen; gelyk ik dit meen te mogen aanneemen; waarom zouden dan nu alle de fchoolmeesters onder den invloed van het burgerlyk Beftuur komen, en ten koste van het ganfche volk bezoldigd worden? Waarom zullen niet alle fchoolen aan het beftuur der leermeesters zeiven worden overgelaaten, gelyk zulks plaats heeft ten aanzien van de meeste franfche , alle engelfche en hoogduitfche fchoolmeesters door het gansch Gemeenebest, en in Amfterdam in alle de fchoolen behalven de latynfche ? Ik wil niet beweren, dat 'er in het fchoolwezen geene leemten en gebreken zyn, die noodzakelyk behooren verbeterd te worden (*); maar wel dat deze verbetering niet zal 1 ! woi> platten lande uit de dorps kasfen genieten, wordt hun ook gegeven voor het onderwys van armen kinderen. Zoo is het waarfchy nelyk ook gelegen in die fteden (gelyk dit in fommige andere gewesten van ons Vaderland plaats heeft) daar de nederduitfche meesters van ftads wcge eenig tractament genieten. (*) Het Rapport der Schoolcommisfie aan den provifioneleu Raad der Gemeente van Leiden, door den kundigen van geuns, toont het tegendeel; maar het doet ons ook te gelyk zien, dat de oorzaak van hèt kwaad juist gelegen is in den invloed van de Regeering.t  X$6 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK worden daargefteld, door aan het burgerlyk Beftuur de zorg, toezigt en beftuuring van het nationaal onderwys in deszelfs 'ganfchen omvang aan te beveelen, en wel volgends een door den wetgeever vastgefteld plan (*). Bezorg aan het volk welvaart en voorfpoed; geef het tyd en gelegenheid, om zig toe te leggen om konften en weetenfchappen te oefenen; laat aan niemand eenige openbaare post toevertrouwd worden, waartoe hy zig vooraf niet de noodige bekwaamheid verkreegen, en daarvan blyken gegeven heeft; dwing alzo eenen iegelyk, om kundig en bekwaam te worden tot dien post, naar welken hy zoude willen dingen ; en laat de zorg van het onderwys aan zig zeiven over : en den ondervinding zal u leeren, dat alles zonder den ftelligen invloed van het burgerlyk Beftuur zal welgaan (§ 30).— Of heeft het den Vaderlande tot nog toe ontbroken aan kundige Kooplieden ? Hebben dezen gebrek gehad aan bekwaame boekhouders èn comptoirbedienden ? Heeft het tot nog toe gemangeld aan goede fcheeps- en huisbouwkundigen , fchilders en meesters in allerleie ambachten ? Had het Vaderland ooit gebrek aan kundige fabrikeurs, boeren en visfchers? Neen zeker; wel begreepen eigenbelang heeft ons altyd meer bekwaame lieden in veelen dezer takken bezorgd, dan men konde be- zi- (*) Zie ontwerp van Conftitutie Art 722. en 723.  EESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 13? zigen; zonder dat het burgerlyk Beftuur zig over een eenigen derzelven immer iet het allergeringfte bekommerd, ik laat ftaan, deswegens ftellige befchikkingen gemaakt hebbe. Den gemeenen man moet men verlichten, befchaaven en voor den godsdienst vatbaar maaken door gemeenzaamen ommegang ; voor den meer welvaarenden en den vermogenden moet daar het onderwys door gefchriften bykomen. Dit is tot nog toe ook altyd gefchied, zonder tusfehenkomst van het burgerlyk Beftuur, en zonder bezolding der fchoolmeesteren ten koste van het gemeen , wat voor het laatst de nederduitfche, en voor beiden nederduitfche, franfche, engelfche en hoogduitfche reken-, teken- en bouwkundige fchoolen, aangaat. Laat dan ook op dezelfde wyze een ieder, die zyne kinderen wil laaten onderwyzen in de latynfche en griekfche taaien, eenen bekwaamen leermeester daarvoor opzoeken, en denzelven daarvoor uit zyne eigene beurs betaalen. Dit is niet alleen overeenkomftig de natuur der zake , en eigenaartig gefchikt ter bevorderinge van waare kennis , weetenfehap en godsdienst; maar rust ook op de zuivere gronden der burgerlyke magt, die zig met de opvoeding, in genen dele regtilreeks en omniddellyk mag bemoeyen (*). Hoe (*) Het denkbeeld, dat het burgerlyk Beftuur zorgen moet voor de S op-  138 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Hoe vreemd en hard dit gevoelen ook fchynen moge, het is egter geenszins nieuw en ongehoord, noch zonder gezag. Het is geenszins het werk van den Vorst, zegt de welfpreekende, fchrandere noodt (*) de verflanden met geleerdheid te verjieren enz. Maar laat ik de ganfche plaats in haar geheel hier overfchryven. „ Gelyk de heerfchappy van den Vorst „ plaats heeft in die dingen, welken het oogmerk „ van den burgerftaat bevorderen; alzoo is 't geen „ daartoe niet ftrekt, buiten zyn gezag. Want tot „ wat nut zoude hy het gezag zyner magt verder „ uitftrekken , dan het noodig is ? Hebben zy, die „ hem het oppergebied hebben opgedraagen , zig „ zeiven willen berooven van die vryheid, tot welker „ behoudenis zy zig voornaamlyk aan wetten onder- wierpen ? Laaten wy dit ons niet inbeelden. De „ ontzaggelykheid der heerfchappye is niet uitgevon- „ den opvoeding, het onderwys en den godsdienst van het volk, rust op een ander even dooiend, maar nog ondraagelyker begrip, dat de volksbeftuurders zyn vaders des Vaderlands, burgervaders, befchreeve vaders, en welke titels met hun, zelfs in deze dagen, meer heeft gegeven. Ik ben geen woordenzifter , maar ik wenschte wel, dat deze woorden uit de taal van een vry volk, alwaar de regent en de amptelooze broeders zyn, voor altyd verbannen werden. Het geeft den regent het denkbeeld van vaderlyke magt en vaderlyke rechten , en die ftaatkundige vaders meenen deze volwasfen kinderen te moeten behandelen, als een natuurlyke jréder zig jegens zyn onmondig kroost gedraagt- Verg. v. d. meersch, a. h. bl. XLIII. aant. en van rees Zestal kerk. Redenv. bladz. 5. aant. (,*) Ter aang. plaats bladz. 254.  bestuur op zaaken van godsdienst. 139 w den om de vryheid te beletten , maar om ze te „ beftieren tot het gemeene nut van allen; die voor„ zeker met geene andere gedachten in het burger„ fchap zyn gekomen, dan om alles, 't geen dezel„ ve noch voordeel noch hinder konde toebren„ gen, overtelaaten aan eens ieders vrye willekeur. „ Mogelyk zult gy gelooven , Toehoores ! dat ik „ dwaale en buitenfpoorig worde, indien ik 'er „ byvoege, dat de eerlykheid en deugd, die groote „ en uitmuntende fieraaden van het menfchelyk ge„ flagt, niet altyd en in alle deelen , door de bur„ gerlyke wet gebooden worden, en het tegenllry„ dige verbooden wordt. Wat is 'er nogtans meer „ waar en billyker? als men acht geeft dat de pligten „ van deugd en eerlykheid door eenen Vorst niet „ aangemerkt worden in dat opzigt, waarin zy het „ fchoonfte zyn, en eerst aan den wysgeer behaa„ gen, die van de oefeninge der wysheid en de be„ fchaaving en volmaaking van het gemoed , door „ naauwkeurige voorfchriften zyn werk maakt. Neen: ,, 't is geenszins het werk van den Vorst de verflanden „ met geleerdheid te verfieren, de hardnekkige en too,,~ melooze beweegingen der driften door de wysheid te „ lenigen, of kwaade zeden door raadgeeving en reden„ kaveling tot de deugd te lokken. Deze zorg en „ eer is den geleerden overgelaaten (*)." En (*) Voor zoo verre ik hier van de fchoolen, in betrekking tot de natioS 2 na'  I40 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK En deze zorg en eer , die den geleerden alleen toekomt, hun alleen ook overtelaaten, hen daarin te befchermen, te handhaaven en de behulpzaame hand te bieden, is het eenig waar middel om konften en weetenfchappen te bevorderen en aantekweeken. De geleerden moeten in hunne onderzoekingen en naarfpooringen niet het allergeringfte bepaald of belemmerd worden, niet alleen; maar in het bekend maaken van hunne ontdekkingen en van den uitllag hunner onderzoekingen , de onbeperktfle vryheid , ja befcherming genieten. Geen leed mag iemand deswegens wedervaaren; ten zy hem, volgends den gewoonen loop van rechten » bewezen kan nale opvoeding , fpreeke , behoeve ik my hier ook niet uittelaaten over de hooge fchoolen. 't Was anders niet moeilyk om aantetoonen , i. dat de leeraars op dezelven volkomen vry moeten zyn, in de keuze der gronden en beginzelen, volgends welken zy meenen hunne weetenfchappen te moeten onderwyzen, en in de manier, welke zy voor hunne hoorders de beste oordeelen. 2. Dat op dezelve geene andere weetenfchappen moeten geleerd worden, dan waarby het algemeen belang heeft , b. v. geneeskunde met alle hare takken, plant-, natuur- en fcheikunde, niet alleen in betrekking tot de geneeskunde, maar ook tot den landbouw, trafriken en fabrïken; wis- en fterrenkunde, niet als een enkele tak van geleerdheid, maar in betrekking tot de zeevaart, enz. enz.; rechtsgeleerdheid, indien deze niet, zoo als ook de godgeleerdheid, welhaast in een dun kleen boekske bevat zal zyn; gefchiedenis, oudheid en taalkunde, als de bronnen van ftaatkunde, geleerdheid, welfpreekendheid en goeden fmaak vorming. Ea 3. Dat aldaar noch godgeleerdheid, noch eenig deel der bovennatuurkunde geleerd moet worden.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. I4I kan worden, dat hy iet ftrydigs tegen de wet verrigt heeft. Wat nu byzonderlyk ons Vaderland aangaat; hoeveel is door byzondere burgers en ganfche genootfchappen niet reeds daargefteld, om nuttige kundigheden te verbryden , kunften en weetenfchappen aantemoedigen , de zeden te verbeteren, verlichtte godsdienstkennis algemeen te maaken , en zoo door deze zydelingfche wegen, als regtftreeks zuivere godsdienstigheid onder onze landgenooten te bevorderen! Hoe weinige befcherming, veelmin onderfteuning hebben zy hierin van de hoogere en lagere regeeringen mogen ondervinden ! Welk een wyd veld is dan niet voor het burgerlyk Beftuur open , om langs dezen weg en door deze middelen den besten, den zekerften en uitgeftrektften invloed te hebben op den godsdienst der Ingezetenen. Het onderwys en de opvoeding der jeugd zy en blyve alleen het eigen, onafhangelyk werk van ieder daartoe gefchikt perfoon, of van een gezelfchap van private burgers , die zig uit eigen beweging 'er op toeleggen, om de Natie te verlichten en te befchaaven. Laat het burgerlyk Beftuur iederen fchryver van een nuttig boek, waarin gewigtige ontdekkingen worden bekend gemaakt, of waarin wel reeds bekende, maar algemeen nuttige zaken, op de volledigfte en bevattelykfte wyze worden voorgedraagen, voor zynen arbeid met eer en geld beloonen. Laat het S 3 zor-  142 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK zorgen, dat zoodanige werken onder het Volk algemeen gelezen worden. Hoe menig uitfteekend werk, waarin de heilzaamfte waarheden op de voortrellelykfle manier behandeld worden, blyft fchier geheel onbekend , of komt enkel in de handen van eenige weinigen, dien het 'er niet op aan komt, om hunnen boekfchat, jaarlyks, door aankoop, voor aanmerkelyke lommen te vermeerderen. Hoe veel nuts zouden onze geleerde maatfchappyen, door hare onfchatbaare werken , ter bevorderinge van kunften en weetenfchappen, ter vermeerderinge van zuivere godsdienstkennis en aankweekinge van goede zeden, niet meer geftigt hebben, en in het vervolg nog ftigten, indien die werken konden gelezen worden door hun, die ze behoorden te leezen. Maar hoe weinigen zyn 'er, die zig dezelven kunnen aanfehaffen. Dat dan het burgerlyk Beftuur alle die maatfchappyen in ftaat ftelle, om hare werken algemeen te doen gelezen worden. Dat het uit de werken van de haarlemfche en rotterdamfche maatfchappyen , by voorbeeld, laate byeenvoegen al, wat tot het vak van iedere kunst of weetenfehap behoort; dat het deze ftukken , de werken van de amfterdamfche maatfchappy van den landbouw, en die van de maatfchappy tot nut van 't algemeen en van andere geleerde genootfchappen, voor zoo geringen prys, doe verkopen, dat niemand zig daardoor bezwaard zal kunnen vinden, noch één oogenblik in twyf-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. I43 twyfel ftaan, of hy zig daarvan zal voorzien. Laat het het kweekfchool voor de zeevaart, de maatfchappy tot redding van drenkelingen, het inftituut voor dooven en ftommen , laaten onder het beftuur van byzondere burgeren, maar deze en alle dergelyke nuttige inltellingen, door geldelyke onderfteuningen en andere aanmoedigingen in ftaat ftellen, om derzelver weldaadige en menschlievende poogingen onbekrompen te kun- > nen volvoeren. Laat het iederen naarftigen en vernuftigen kunstenaar, fabrikeur en trafikant aanmoedigen, niet door hem uit zynen ftand te trekken, en te plaatzen in eenen post, waarin zyne kundigheden hem niet te ftade komen, waarop hy te voor en nooit gedacht, en zig alzoo tot denzelven niet bekwaam gemaakt heeft; maar door hem aantemoedigen, te onderfteunen, en, is het noodig, met 's lands geld in ftaat te ftellen, om dat geen te beproeven en te bewerkflelligen, waarvan hy anders, uit onvermogen, zoude moeten afzien. Alzoo zal het burgerlyk Beftuur kunften en weetenfchappen , nuttige kundigheden; heilzaame waarheden algemeen verfpreiden, en Op de kragtdaadigfte wyze werkzaam zyn ten nutte van den godsdienst, zonder zig daarop eenigen ftelligen invloed te willen aanmatigen. S 33- Negende en laatfte Middel. Belooning van braave daaden. Thands kome ik tot het laatfte, maar allerzeker- fte  144 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK fte middel, openbaare belooning, naamlyk, van braave daaden. Het klaagen over de groote menigte en het veelvuldig bedryf van zonden, in tegenftelling van de zeldzaamheid der deugd, is zoo ongegrond als algemeen. Dat is , wy ontkennen niet, dat 'er veel, veels te veel , kwaads in de waereld gepleegd, en minder goeds gedaan wordt , dan 'er kon en behoorde te gefchieden : dit erkennen wy en betreuren het van ganfcher harten; maar wy ontkennen de waarheid dezer klagte, zoo als men die dagelyks uit aller monden hoort voortkomen. Neen; dank zy der goede voorzienigheid ! 'er wordt niet alleen meer goeds bedreeven dan kwaad, maar het getal der kwaade daaden is , in vergelyking met de goeden, oneindig kleen. Men moet de menfchen niet leeren kennen uit de gefchiedenisfen, zoo als die tot nog toe altyd gefchreven zyn , noch uit de gebeurdtenisfen op het groot toneel der waereld, noch uit het dagelyks gispen van zynen naasten; want dan, zeker fchynt het onlogchenbaar , dat 'er honderd kwaade daaden, de eene fnooder dan de andere, bedreeven worden tegen ééne goede. Men moet den mensch leeren kennen, in zyne beroepsbezigeden , in den huislyken, in den kleenen kring den gezellige verkeering; men maake dan de vergelyking tusfchen het goede en het kwaade, en men zal met my het zeer groot overwigt van het goe-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. I45 goede boven het kwaade geredelyk erkennen. Het kwaad wordt meer gadegeflaagen en opgemerkt; het is uit zynen aart ook gefchikter, om meer gerugts te maaken en meer van zig te doen fpreken (*), dan de ftille en in het verborgen werkende deugd. Het kwaad wordt niet alleen verbreid , maar hoe fnooder het is, hoe meer het bekend wordt gemaakt. Het goede in tegendeel komt zeer dikwerf, ja meestal, niet ter kennisfe van anderen, zelfs niet in den kring der genen , onder welken het verrigt wordt. Of men is aan het goede te veel gewoon, om het optemerken; of als men het Avaarneemt, houdt men het daar voor, dat hy, die het gedaan heeft, niets meer verrigtte dan hy behoorde te doen: of eene goede daad is vergezeld met zoodanige omftandigheden, welken de bekendwording daarvan niet gedoogen; of zy, die het goede doen, of die de vrugten daarvan genieten, zorgen wel, en zulks te regt, dat het niet openbaar worde. Gelukkig! dat dit alzoo gefield is: het belang der deugd en het belang der menschheid vorderen dit onbekend blyven der deugd in het algemeen: want indien alle goede daaden' moesten bekend gemaakt worden (welk egter niet mogelyk zoude zyn) derzelver getal zoude zeer fterk verminderen, en het (*) 'Er zyn verfcheiden redenen dezer klagte; doch welkers voordragt hier niet te pasfe komt. T  14-6 OVER. DEN INVLOED VAN MET BURGERLYK het menschdom zeer veel daarby lyden. Maar zoo is het daarmede niet gelegen in betrekking van enkele braave daaden tot de burgerlyke maatfchappy en haare beftierders: dezen hebben 'er belang by, niet om in de geheimen der familien intedringen, maar het goede, welk verrigt wordt, naauwkeurig gade te flaan. Treffende voorbeelden van hulpbetoon, dienstvaardigheid, edelmoedigheid, belangeloosheid, menfchenliefde, grootheid van ziel, heldhaftigheid, en wat dies meer is, gebeuren niet zelden, maar komen fchier nooit ter kennisfe van het gemeen. Ik wenschte wel dat het burgerlyk Beftuur, in plaatze van dat leger van verfpieders en aanbrengers, niet had eenige daartoe opzettelyk aangeftelde perfoonen, maar zoodanige fchikkingen maakte , waardoor zulke daaden tot deszelfs kennis konden gebragt worden. De voorbeelden van ftrafoefening mogen gefchikt zyn ten affchrik van het kwaad , en hierin over het geheel gelukkig flaagen. Dit is wel genoeg voor de burgerlyke maatfchappy, maar niet genoeg voor de gezellige zamenleeving; flegts weinigen hebben het voorbeeld ter waarfchouwinge noodig, maar allen dat ter opwekkinge en aanmoediginge: ja zelfs onder de eerften zouden eenigen geene waarfchouwing behoefd hebben, indien zy op gepasten tyd en wyze tot het goede waren opgewekt. Eene braave daad, op de plegtigfte wyze, ter kennisfe van het geheele volk  BESTUUPv OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 14? volk gebragt, en op het ftaatelykst, 't zy door eene loffpraak, 't zy door eene of andere belooning erkend, zoude, vooral wanneer deze plegtigheid, door een toepasfelyk zedenlyk toneelftuk werd voorafgegaan, anderen tot naaryver verwekken, voor den ftaat van de grootfte nuttigheid zyn , en aan den godsdienst de wezenlykfte dienften doen. § 34- Aart en uitgeftrektheid van den invloed der voorgedraagen middelen., Bejluit van bet eerfte Deel. Dus hebben wy beproefd het eerfte gedeelte van het voorftel, voor zoo verre ons beftek in dit eerfte deel van onzer verhandeling vorderde, te beantwoorden ; en wy verbeelden ons beweezen te hebben, dat, fchoon een burgerlyk Beftuur geene ftellige befchikkingen nopends het ftuk van godsdienst kan noch mag maaken, en alzoo geenen rechtftreekfchen en daadlyken invloed op denzelven uitoefenen; egter, in eene wel gereegelde burgermaatfchappy, overvloedige middelen ter bevorderinge van godsdienst voor handen zyn. En hoewel wy dit onderwerp geenszins zoo volleëdig , als wy anders wel gewens cht hadden, behandeld, veel min uitgeput hebben , meenen wy nogthands ook zoodanige middelen te hebben voorgedraagen, welken by een vry volk, T 2 welk  I48 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK welk zyne waarde kent , onder eene goede regeering en onder gefchikte beftierders, die alleszins aan hunne beftemming poogen te beantwoorden, onder den zegen des Allerhoogften den godsdienst kunnen doen eerbiedigen, en deszelfs gelukkig maakende wetten doen betragten. Het andwoord op het twede gedeelte van het voorftel is, dus, ook in de oplosfing van het eerfte gedeelte reeds begreepen, en kan, daar het geen nader betoog behoeft, in deze weinige woorden bevat worden. Dat de invloed of werking dezer middelen , waardoor een burgerlyk Beftuur godsdienst onder een volk kan en behoort te bevorderen, geheel en al is van een zedenlyken aart, afhangelyk van dat algemeen verband der dingen , waardoor het één werkt op het ander; eene werking, die behoort tot het groote plan van den almagtigen Schepper, en alzoo alleen ftaat onder de alles regeerende voorzienigheid des alweetenden Heeren van 't gansch heel- al; een invloed derhalven, welke door onmiddelyke beflellingen en ftellige befchikkingen van nietige ftervelingen niet kan worden uitgeoefend; ja waaromtrend door alle de te zamengevoegde magt van alle de burgerlyke Beftuuren van de ganfche waereld, gepaard met de byeengefchaarde legers van alle volken der aarde, en met het vereenigd verftand van alle wyzen en geleerden uit het ganfche menschdom, nooit zoodanig iets kan worden daargefteld en te  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. I49 te wege gebragt, waardoor iets volftrekt de begeerde uitwerking zal hebben, en geene andere. Een invloed derhalven, wiens werking zig rigt naar ieder voorval in de waereld, naar iedere daad van alle menfchen in 't algemeen , en van een iegelyk in het byzonder ; gevolgelyk eene werking, welke goede of kwaade uitkomflen zal daarftellen , naar gelang het gedrag der menfchen met de wetten der zedenlykheid overeenkomt, of daartegen ftrydt: en alzoo een invloed, wiens uitwerkzelen allerheilzaamst moeten en zullen zyn voor eene burgerlyke maatfchappy , indien hare beftierders daaraan door de gepaste middelen eene rigting ten goede kunnen geeven. Een invloed eindelyk , die zig niet bepaalt tot het tegenwoordig, maar ook tot de volgende geflagten ; die aan de grenzen van een land niet kan worden tegengehouden, maar ook zynen loop daar buiten neemt en voortgaat, zoo lang hy voorwerpen vindt, waarop hy kan werken, en tegen welke werking zig geene burgermagt kan verzetten; met één woord: een invloed, die zig, als tot in het oneindige en in het veerst verfchiet van het toekomende, uitftrekt, naardien zyne werking perk noch paaien kent. Een invloed , wiens aanwezen, aart en uitgeflrektheid uit de gefchiedenisfen der waereld allerovertuigelykst blyken, en het ons zeer ligt zoude vallen die ten allerklaarften aantetoonen , oordeelden wy zulks niet geheel overbodig, daar T 3 de  I50 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK de franfche omwenteling, welke reeds zoo groote gebeurdtenisfen heeft voortgebragt, en zekerlyk van nog gewigtiger voorvallen in het toekomende zwanger is, daar van het fpreekendfte bewys oplevert. Ziet daar! Burgers, leden van Teylers godgeleerd Genootfchap! uw voorftel, naar ons vermoogen, ten deele beantwoord door eene uitkomst onzer onderzoekingen, die geenszins, in alle deelen, inftemt met de verwagting, welke wy ons daarvan hadden voorgefteld. Eer wy daarmede een aanvang namen, meenden wy, dat aan het burgerlyk Beftuur vry wat invloeds op zaken van godsdienst kon en behoorde toegekend te worden; maar hoe ernftiger wy het vraagftuk overwoogen, hoe dieper wy in de behandeling daarvan doordrongen , hoe meer wy ons over die onverwagte uitkomst verbaasden, en, als tegen wil en dank, het befluit moesten opmaaken, om allen daadlyken invloed op het ftuk van godsdienst aan het burgerlyk Beftuur te ontzeggen, gelyk uit het volgend deel onzer verhandelinge nog nader zal blyken. Hier door zyn wy wel te meermaalen in den wil geweest, om geheel aftezien van ons voorneemen,om onze kragten aan de oplosfing van uw allergewigtigst vraagftuk te beproeven; (en dit is de reden, dat deze verhandeling minder befchaafd en afgewerkt is, als zy anders onder uwe oogen zoude verfcheenen zyn) maar onze overtuiging, dat ons gefchryf, in  BESTUUPv OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. I5I in de eerfte plaats komen, zoude onder het fchrander en oordeelkundig oog van verlichtte mannen, die deze waarheid reeds veel beter hadden doorzien, en die in alle gevallen , getoond hebben onpartydig te zyn in hunne beoordeelingen , en onzydig in de uitgaaf hunner werken. — Deze overtuiging heeft my in myn eerfte voorneemen dóen volharden , en my bepaald om deze verhandeling zoodanig, als die is, aan u te zenden en aan uwe beoordeeling te onderwerpen. TWEEDE DEEL. Een burgerlyk Beftuur kan of mag omtrend zaken van den godsdienst geene ftellige befchikkingen maaken. § 35. Nadere bepaaling der vrage. Verdeeling van dit tweede Deel. Tot nog toe hebben wy het woord Godsdienst alleen gebruikt, in den echten en bepaalden zin van zedenlyke deugd, rustende op het geloof in God, zyne voorzienigheid en een eeuwig leeven : maar thands zuilen wy daaraan eene uitgeftrektere betekenis moeten geeven, daar wy nu meer bepaald moeten fpreeken van zaken van den Godsdienst, en  I '52 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK en onderzoeken of het burgerlyk Beftuur daarop eenigen invloed mag en behoort uitteoefenen, of daaromtrend ftellige befchikkingen te maaken. Door zaken van den godsdienst heeft men, in het algemeen, al dat geen verftaan , welk gerekend wordt te behooren tot , of eenige betrekking te hebben op, of gemeenfchap te hebben met den uitwendigen eerdienst en het godsdienstig onderwys; en door het nitoefenen van invloed op deze zaken van den godsdienst, omtrend dat alles te maaken zoodanige ftellige befchikkingen , dat het Volk, wegens deze hoofdwaarheden van den godsdienst en de daarop gevestigde burgerlyke pligten en zedenlyke deugden, zulk' eene denkwys aanneemt , als deszelfs burgerlyk Beftuur, in den tyd , zal meenen noodig te zyn, ter handhaavinge van de belangen der maatfchappye. En om dit nog bepaalder te verklaaren,. door invloed te hebben op, of beftellingen te maaken omtrend zaken van den godsdienst, heeft men nog meer byzonderlyk te kennen willen geeven , het aan en afftellen der leefaaren en alle verdere kerkendienaaren • _ het bepaalen van plaats, tyd en wyze der •openbaare godsdienstoefeningen, en in alle de onkosten daartoe noodig, zoo ter bezoldingc der kerkendienaaren en leeraaren, als tot onderhoud der ver- aderplaatzen , te voorzien , niet alleen j maar ook te bepaalen of te helpen bepaalen de zuivere leer van den godsdienst, en voor deszelvs regtzinnige in-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. in ftand houding te waaken, en wel met dat gevolg, dat de overheid niet alleen magt heeft, om onder zwaare ftraffen te verbieden de openbaare en geheime voortplantingen van alle zoodanige leerftukken, welken tegen de eer van God en zyn duidelyk fpreekend geopenbaard woord ftrekken, maar ook te bedanken en dimitteeren dezulken, welker dienst niet langer van nut kan zyn en, zonder ondienst der gemeente, niet verder van hun behoort waargenomen te worden: (leunende, naar hun oordeel, deze magt der overheid daarop , dat, daar zy het opperfle gezag in den burgerftaat in handen heeft, ook aan dezelve moet toevertrouwd zyn de bezorging van die middelen, welken tot bevordering van het welzyn van den ftaat dienen, en onder welke middelen de godsdienst de voornaamfte is ; als ook om dat het welzyn van de zielen der Ingezetenen, en dus ook de dienst van God voornaamlyk aan haar is toevertrouwd : en zyn alle de leden van den ftaat gehouden , zig aan die kerkelyke wetten gewilliglyk te onderwerpen (*). Eindelyk is hier toe ook gebragt de zorg voor het onderhoud der armen (f). • Wy (*) D. van alphen. Het Recht der Overheid omtrend de kerkelyke Bedienden. Leiden 1756, ifte Hoofdft. hier en daar, byzonderlyk bladz. 18 ■> 3i» 34> 37> 5°", 57: Uitenbogaart Ampt der hooge Overheid in kerkelyke zaken, 3de deel bl. 68 en vervolgens. (t) Van alphen a b, bl. 57. V  154 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Wy achten het niet noodig, om, tri onze verdere behandeling van dit onderwerp, deze bepaaling van den invloed op zaken van den Godsdienst zoodanig in het oog te houden, dat wy een ieder harer deelen, een voor een, zouden moeten wederleggen. Behalven dat dit voor fchryver en leezer zeer verveelende zou zyn, en deze verhandeling in eene zoort van twistfchrift verkeeren, welk geheel ftrydt tegen het oogmerk van het voorftel; zullen wy genoeg gelegenheid hebben, om over zommige zaken, waarover wy niet opzettelyk kunnen handelen, ter loops onze gedachten te zeggen : terwyl wy vertrouwen ons gevoelen zoo bondig te kunnen betoogen, dat de tegengeftelde meening daardoor van zelfs moet vervallen, zonder dezelve opzettelyk wederfproken te hebben. Wy zullen alzoo eerst aantoonen, dat in deze bepaaling dingen gebragt zyn, die tot de zaken van den godsdienst niet behooren; en ten anderen, dat het gevoelen van het recht der Overheid in kerkelyke zaken rust op valfche en onbehoorelyke gronden. En dit zal ons dan van zelfs brengen tot ons befluit, waarin wy zullen aantoonen, dat de godsdienst in geene zyner betrekkingen eenige befcherming, veel min ftellige befchikkingen van het burgerlyk Beftuur behoeft; maar zonder dezelven zeer wel kan, en beter zal bloeyen, wanneer het burgerlyk Beftuur zig met geene zaken van godsdienst be«  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 155 bemoeit; gelyk dezelve tot nog zonder die bemoeijenisfen , ja onder de verdrukkingen het best gebloeid heeft. EERSTE AFDEELING. Dingen, die verkeerdelyk onder de zaken van den Godsdienst gebragt zuorden. § 36-. Over de zorg voor de Armen. Indien het burgerlyk Beftuur al iet te zeggen had in zaken van den godsdienst, zoude men nog mogen twyffelen, of de zorg voor de armen dan nog wel kon behooren tot het departement van kerkelyke zaken : ja hoe naauw men het verband of de vereeniging van ftaat en kerk ook wille ftellen; 'er is zoo veel tegenftrydigs in de denkbeelden van kerk en armen, dat ik volftrekt niet kan begrypen, hoe men deze twee zaken immer vereenigd heeft. Uit de vereeniging van ftaat en kerk moest men veeleer, van vooren, verwagten, dat het burgerlyk Beftuur zig de zorg voor de armen , al waren het die alleen, die als beleiders van den godsdienst tot de heerfchende kerk behoorden, geheel aan zig zoude getrokken hebben, zonder de hulp der kerV 2 ken-  156 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK kedienaaren tot de beheering daarvan interoepen. Het belang immers van den ftaat,. zoo wel als dat van hun, die in het bewind van zaken waren, vorderde noodwendig , om zoo aanzienlyken aantal ingezetenen, niet te laten onder eenigen vreemden invloed, maar dezelven geheel en al aan het burgerlyk Beftuur ondergefchikt en daarvan alleen afhangelyk te maaken. Over de reden en den oorfprong van deze zonderlinge vereeniging kunnen en behoeven wy ons hier niet uit te laaten (*); maar daar het fchynt, dat men in ons vaderland deze vereeniging ( hoe gedrogtelyk die ook zy; want ze is zoo ongevoegelyk, als onftaatkundig en fchadelyk voor de welvaart der maatfchappye (t)) op den ouden voet zal laten (§)■; ■ . ■ zal (*) De gedachten van den burger c. rogge hieromtrend komen my niet onaanneemelyk voor, in deszelfs werkjen: de armen kinderen van den staat enz. (t) Vergelyk Proeve van Betoog, dat het den Gereformeerden mogelyk en raadzaam zy, om hunne Predikanten zelfs te falarieeren bladzyde 24. ( §) In maar zeer weinige advyzen in de groote menigte over het voorftel van den burger ploos van amstel, in de nationaale Vergadering voorgedraagen,wordt dit ftuk, en zelfs maar zydelings, aangeroerd. In het decreet der nationaale vergadering van 5 Augustus, betrekkelyk de fcheiding van ftaat en kerk, en in het ontwerp van conftitutie, word hiervan geen woord ge* rept. [Naderhand egter is hierin gelukkig voorzien geworden.] Uit het advys van den burger vitrinoa blykt dat hy de zorg der armen geheel wil laaten op den tegenwoordigen voet, of voor reekening der respective kerkgenootfchappen. En de burger van voorst, en andere fchryvers, die de pen tegeu de zo even aangehaalde Proeve vau Betoog hebben opgevat, zwygen hiervan ook geheeh  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 15? zal het niet ondienftig , noch te onpasfe gerekend kunnen worden, om daartegen, hier ter plaatze, een en ander gedachte in te brengen. De gedachten van de beide zoo even aangehaalde fchryvers aanneemende als myne eigene, zal ik daar alleen byvoegen , dat de denkbeelden van burgerlyke maatfchappy en armen tot elkander betrekkelyk (correlata ) zyn; dat die van kerk en armen elkander geheel buiten fluiten (*), en dat de daardoor betekende zaken geene gemeenfchap met, of betrekking op elkander hebben. Zoodra ik eenen armen zie, of van armoede hoor fpreeken, denk ik aan den burgerftaat, en wel van geene gunftige zyde; want de oorzaak der armoede huisvest, by zeer verre het grootfte gedeelte der armen, niet by hen, maar in de wetten of by het Beftuur van dien ftaat. Deze lieden hebben, om deze reden, geen belang by de maatfchappy, want zy genieten van dezelve niets, in vergelyking van dat geen, welk zy, zoo wel als de overige burgers, aan haar hebben afgeftaan: maar der maatfchappye en eenen iegelyk harer leden ligt 'er ten hoogften aan gelegen, om in de behoeften van deze lieden te voorzien, op dat zy niet met geweld dat geen neemen, waardoor zy hun elendig leeven kunnen onderhouden. De ftaat is verpligt tegen (/) Iemand is arm als burger, niet als mensch, veel min als godsdienftig mensen, als christen, noch als lutheraan of doopsgezinden. V 3  158 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK gen armoede te waaken , of in hare behoeften te voorzien: de arme heeft recht van den ftaat werk of brood te eisfchen; en wordt hem geen van beiden gegeven , het met geweld te neemen , zonder dat hy daardoor zondigt tegen de gronden van het maatfchappelyk verdrag. — Maar welke gemeenfchap met, of betrekking op dezen burgerleken toeftand van eenen lighaamlyk armen man, heeft nu tog de kerk ? De kerk; die eene vereeniging is van menfchen, die te zamen komen om in hunne geestelyke behoefte te voorzien, en door onderrigtingen en vermaninge op elkanders verftand en hart te werken, om hunne zielen te behouden ten eeuwigen leeven. De kerk heeft dus ook wel armen , maar geestlyk armen, die gebrek hebben aan onderwys, vermaning, waarfchouwing of vertroosting; en in deze behoeften te voorzien is het werk en de pligt van de kerk , even gelyk de zorg voor den lighaamlyken nood het werk en de pligt is van den ftaat: err deze zorg der kerke op te dringen is even onnatuurlyk en ongerynd, als den ftaat te belasten met de zorg, om te voorzien in den geestlyken nood. Voeg hierby: dat eenen naar het lighaam armen te dwingen, om onderhouden te worden by dat kerkgenootfchap, waartoe hy zig vry willig vervoegd heeft, eene dubbele fchreeuwende onrechtvaardigheid is, zoo jegens den behoeftigen man, als jegens de overige leden van dat kerkgenootfchap. Eene kerk of kerkelyk Ge-  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 159 genootfchap is eene vry willige vereeniging van vrye menfchen, om elkander zekere dienften te bewyzen; en niemand kan daarvan een lid zyn, die zig met het zelve niet vrywillig heeft vereenigd. Niemand word lid van eenige kerk gebooren; anders zoude de godsdienst der ouderen , even als hunne goederen , by verft erf op hunne kinderen komen; en elk zoude zyn geloof op dezelfde wyze bezitten als zyne landeryen, zegt locke (*). De doop, welken ouders aan hunne kinderen hebben doen toedienen, maakt hierin geene verandering, maar komt volmaakt overeen met het oogmerk der vereeniginge, te voorzien, naamlyk, in iemands geestlyke behoeften. Ook gaat deze verrigting, hoe heilzaam zy ook voor den gedoopten moge geoordeeld worden, hem niet aan : want naderhand zal hy zelfs moeten beflisfen, of hy in die kerk, door een van wier leeraaren die plegtigheid aan hem, buiten zyne toeftemming, verrigt is, dien geestlyken onderftand vindt, welken hy voor het behoud zyner ziele noodig oordeelt. Vindt hy dien aldaar niet, 'er is geen grond van verpligting, om zig daarmede te vereenigen. Ja zelfs een iegelyk, die zig reeds vrywillig met eene kerk vereenigd heeft, heeft ook het regt, om die wederom te verlaaten , zoodra hy zulks voor zynen geestlyken welftand noodzakelyk acht. Van dit (*) Locke. a. b. bladz. 14.  l6o OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK dit recht kunt gy den armen man niet berooven, zonder hem van zyne geheiiigfte bezitting, zoo dierbaar als het leeven, tevens te berooven. Dit fchreeuwend onrecht zoudt gy nogthans begaan, of hem, anders, onbarmhartig van honger en gebrek laaten vergaan, indien gy hem dwingt, om lighaamlyken onderftand te zoeken by eene kerk, met welke hy zig, als een eerlyk man niet langer kan vereenigen. — Even onrechtvaardig zoudt gy handelen tegen de overige leden van dat kerkgenootfchap; want hen zoudt gy dwingen tot eene daad, waartoe zy zig nooit verbonden hebben, en waartoe zy uit den aart hunner vereeniginge nooit kunnen gehouden zyn. Indien een ftaat recht heeft, om een kerkgenootfchap te dwingen tot het voorzien in den lichaamlyken nood van zyne armen leden en indien van derzelver kinderen; dan heeft ook de ftaat het recht, om ieder gezelfchap van burgers, die tot andere oogmerken vrywillig te zamen komen , te dwingen, om in elkanders nood en dien hunner kinderen te voorzien; welk de grootfte ongerymdheid is. Wel is waar; zy, die de opvoeding van het volk ftellen tot eenen werkelyken pligt van het burgerlyk Beftuur, zyn van oordeel dat het niet raadzaam is, dat de ftaat de zorg voor de armen geheel op zig neemt; om dat de mensch zyne waarde gevoelt, als hy mildadigheid oefent', en aanfchouwend waarneemt , hoe hy den nood van zynen broeder door  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. IÖI zyne gifte verligt, wanneer hy vrywillig geeft; maar dat hy alleen zyne banden gevoelt, als hy geeft, wanneer hy moet geeven (*). Maar deze zedenlyke bedenking, hoe juist en gegrond op menschkunde, neemt aan den eenen kant, niet weg de verpligting van het burgerlyk Beftuur , om voor de lighaamlyk armen te zorgen; noch toont zy, aan den anderen kant, de gehoudenheid daartoe van een kerkelyk genootfchap. Ja de zwaarigheid, die in deze bedenking ligt opgeflooten, wordt in 't geheel niet weggenomen door de zorg voor de armen te ftellen tot het deel van die kerk, waartoe zy behooren, of gerekend worden te behooren. Want het zy ik als burger, 't zy als gereformeerde of remonftrant, moet by draagen tot onderfteuning van lighaamlyk arme medeburgers, het is en blyft een dwang, en myne mildaadigheid verliest voor my zeiven alle hare waarde. Daar .en boven: hoe ruimfchoots de ftaat ook moge voorzien in den nood der armen, hy zal altyd maar voor de eerfte en noodzakelykfte behoeften kunnen zorgen; en buiten hen, die door den ftaat onderhouden worden, zullen 'er altyd nog wel enigen zyn, die zig insgelyks in kommerlyke omftandigheden bevinden. 'Er zal altyd overvloedige gelegendheid zyn, om zyne mildaadigheid te betoonen, en, door zig van dezen geringjlen der liefdedienften te kwy- (*} Mendelssohn a. b, bladz: 23. X  IÓ2 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK kwyten, zig te oefenen en te bekwaamen tot de verhevener en eigenlyke werken der liefde. Waarlyk het heeft my altyd ontftigt, als ik de kerkleeraaren hunne gemeenten hoorde vermaanen tot het rykelyk mededeelen van aalmoezen, op grond, dat het een liefdepligt is, een dienst Gode aangenaam en wel behaagelyk; en ik worde altyd geërgerd , als ik hen die vermaaningen hoor aandringen door de fraaifte gezegden der H. Schriftuure, maar van geheel andere daaden, dan het geeven van eenen elendigen aalmoes verklaard (*). Hoe; is het zoo groote verdienfte een zo jammerlyk klein gedeelte van mynen overvloed afteftaan, waardoor ik my zelfs niet van het allergeringfte gedeelte myner zinnelyke genoegens behoeve te onthouden? Hoe; zyn dan mildaadigheid en liefde niet twee zeer onderfcheiden dingen; en kan men niet alle zyne goederen tot onderhoud der armen uitdeelen en egter geene liefde bezitten (f)? Ik weet het, deze manier van aalmoezen aantebeveelen is allen kerkleeraaren niet eigen, maar zy weeten dit te temperen; maar ik weet ook, dat zeer veele menfchen op dergelyke aanbeveeling zeer gefteld zyn: en de ondervinding heeft my geleerd, dat naar gelang meer, of minder, op dezen toon gefproken werd, de aalmoezen vermeerderden of verminderden. Maar die zelfde ondervinding heeft my (•) i. Petr. IV. 8. tt) i. Kor. XIII. 3.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 163 my ook geleerd, dat deze verkeerde voorftelling der zake, als of mildadigheid te oeffenen een zeer gewigrig gedeelte, zo niet 't geheel, uitmaakte van menfchenliefde , zoo diepe wortelen by zeer veelen gefchooten heeft, en zoo vast in hun hart is geklonken, dat het zeer veele moeite en voorzigtigheid zoude vereisfchen, om ze tegen te gaan, indien de gemeenten moeten blyven belast worden met de voorziening in den lichaamlyken nood harer armeleden. En dit niet alleen; maar zy is ook de oorzaak en ryke bron van zelfsbedrog, en alzoo van een zeer groot zedenbederf: zoodat al waren 'er geene andere redenen, waarom de kerkgenootfchappen van die vreemde zorg moeten ontlast worden, dit alleen voor my voldoende reden zoude zyn, om het onderhoud en de bezorging der armen aan dezelve te ontneemen (§ 28). TWEEDE AFDEELING. Het gevoelen, waarhy aan het burgerlyk Beftuur een recht van befchikking in kerkelyke zaken wordt toegefchreeven, rust op valfche en onhehoorelyke gronden. § 35- Valsch bejluit uit eene waaragtige ftelling. Dat godsdienst, echte zuivere godsdienst, blykbaar door een aanhoudend braaf gedrag en voortduu- X 2 ren-  164 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK rende goede zeden , heilzaam en noodzakelyk is voor het beftaan en het geluk van een volk, is eene waarheid, welke wy niet alleen erkennen en eerbiedigen: maar daarom, dat wy ze erkennen en eerbiedigen; daarom dat wy belyden , dat zonder dezen godsdienst geen volksheil beftaanbaar , zelfs niet denkbaar is; daarom is het , dat wy gemeend hebben, onze gedachten, over deze gewigtige waarheid te verklaaren (§ § 16 en 17); en daarom is het, dat wy zoo zeer yveren voor de onbeperkfte vryheid, voor de volflagenfte onafhangelykheid van den burger in het ftuk van godsdienst , om dat godsdienst warsch is van allen vreemden invloed en afhangelykheid, en 'er zonder de volmaaktst mogelyke vryheid geen godsdienst by den mensch kan plaats hebben noch ftand houden. Maar hieruit blykt reeds vooruit de valschheid en ongegrondheid van alle zoodanige redenkavelingen y waarby men aan het burgerlyk Beftuur eenig gezag omtrend zaken van godsdienst wil toevoegen; omdat dat gezag een vreemde invloed is, welken de natuur van den godsdienst niet gedoogt. Wy zouden ons gevolgelyk ontflaagen kunnen rekenen, om ons daarmede langer bezig te houden , ware het niet, dat in dat zoo genoemd voldingend bewys het grondbedrog van alle volgende verkeerde redeneeringen, en daarop gevestigde verkeerde maatregelen, ligt opgeflooten, Jioe  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 165 Hoe gebrekkig is niet de fluitreden: het burgerlyk Beftuur is verpligt, om het heil der maatfchappye en alles, waarby dezelve belang heeft, te bevorderen. Maar eene zaak ftrekt zoo zeer tot heil der maatfchappye als de godsdienst, en by niets heeft zy meer belang dan by den godsdienst. Gevolgelyk ftrekt het gezag van het burgerlyk Beftuur zig ook uit tot zaken van den godsdienst , en derhalven kan en behoort het de noodige befchikkingen daaromtrend te maaken. Hoe veel is niet in het befluit, welk niet is in de voorafgaande ftellingen ; ja is 'er tusfchen dezelven wel andere gelykheid, dan, in de woorden; en uit hoe veele termen beftaat niet deze fluitreden ? Dat het burgerlyk Beftuur verpligt is, om het heil der maatfchappye en alles, waarby dezelve eenig belang heeft, te bevorderen, is veel te algemeen en onbepaald ter neder gefield, om daaruit een bepaald befluit te kunnen opmaaken. Ook zouden daarop andere befluiten zyn te bouwen , die zoo verderflyk voor de maatfchappye als ongerymd in zig zeiven zyn. Want voor eerst moet vooraf duidelyk bepaald en aangeweezen worden, wat tot heil der burgerlyke maatfchappye, als zoodanig, behoort; en dat die zaken, waarby zy belang heeft, niet tot haar behooren, als eene eenvoudige gezellige zamenleeving, maar als burlyk maatfchappy; en gevolglyk, dat de befchikking over die zaken aan 't burgerlyk Beftuur konden afgeftaan, en opgedraagen moesten worden. Ten anderen moest X 3 ook  l66 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK ook nog vooraf zyn gegaan, dat de manier en wyze van dat gene te bevorderen, waarby de maatfchappy belang heeft, moet gefchikt zyn naar den aart der zaken,welker belangen bevorderd moeten worden; maar noch van het een noch van het ander is hier iets te vinden. Ten derden: op even goede gronden kan men deze fluitredenen maaken. Het burgerlyk Beftuur is verpligt , om het heil der maatfchappye en alles, waarby dezelve belang heeft, te bevorderen. Maai' de koophandel ftrekt tot heil der maatfchappye, en daarby heeft zy zeer groot belang. Gevolgelyk ftrekt het gezag van het burgerlyk. Beftuur zig ook uit over de comptoiren der kooplieden, en behoort het zynen invloed uit te oefenen op de zaken van den koophandel, by voorbeeld over de wyze van correspondeerend, boekhouden enz; en derhalven kan en behoort het daaromtrend de noodige fchikkingen te maaken. Of anders: het burgerlyk Beftuur is verpligt, om het heil der maatfchappye en alles, waarby dezelve belang heeft, te bevorderen. Maar het belang der maatfchappye eischt den omloop van het geld, en haar belang vordert, dat het niet in de kisten van byzondere burgers ligt opgeflooten. Gevolgelyk ftrekt het gezag van het burgerlyk Beftuur zig uit over* de geldkisten der ryke burgeren, en het mag en behoort de noodige befchikkingen te maaken, om het in omloop te brengen. — Het ongerymde van deze en honderd dergelyke fluitredenen, welken men met even goed recht, op  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. l6? op deze algemeene ftelling zoude kunnen bouwen, al§ die in gefchil, is te zigtbaar, om het hier te willen aanwyzen ; en welke verderflyke gevolgen daaruit voor de maatfchappy zouden voortvloeyen, indien het burgerlyk Beftuur zig op zulke valfche gronden wilde bemoeyen met comptoir zaken of met het in omloopbrengen van het geld, is even overbodig om in het breede aan te toonen. Ten vierden: maar indien de fluitreden van dezen kant goed was, dan nog was zy redeneerkundig gebrekkelyk, want de voorafgaande (tellingen goed zynde, of toegeftaan wordende , had het befluit moeten geweest zyn: gevolgelyk is het burgerlyk Beftuur verpligt, den godsdienst te bevorderen. En alzoo had het befluit de manier en, wys, hoe den godsdienst te bevorderen, even onbepaald gelaaten, als de voorafgaande (tellingen die gefield hadden. Ten vyfden: het woord godsdienst wordt in deze fluitreden in verfchillende betekenisfen genomen. Indien dit woord in den minor al geene dubbelzinnige betekenis hebbe, welk nogthands waarfchynelyk is, kan 'er niets anders door aangeduid worden, dan het inwendig geloof in God, de voorzienigheid en een eeuwig leeven, werkzaam en blykbaar door een beftendig goed zedenlyk gedrag. Maar dezen zin kan dit woord niet meer behouden in het befluit, en aldaar niets anders betekenen dan den uitwendigen eerdienst; indien ook dit woord aldaar niet dubbelzinnig gebezigd wordt, en zoo wel de ver»  10*3 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK vereeniging van zekere gevoelens tot den godsdienst en eerdienst betrekkelyk, als den eerdienst zeiven, aanduidt. Eindelyk de onredenmatigheid en ongerymdheid der fluitreden zal een iegelyk in het oog loop en, als wy dezelve in alle hare gevolgen naakt openleggen. Zy is deze: Het burgerlyk Beftuur is verpligt, om het heil der maatfchappye en alles, waarby zy belang heeft, te bevorderen, NB. r. Men verwart de burgerlyke maatfchappy met de eenvoudige gezellige zamenleeving. 2. Men vergeet de manier en wyze, waarop het burgerlyk Beftuur dit moet bevorderen, aan te wyzen en duidelyk te bepaalen. Maar de burger maatfchappy heeft belang by een beftendig goed gedrag en duurzaame betragting van goede zeden , gegrond op het inwendig geloof in God, de voorzienigheid en een eeuwig leeven: want daardoor alleen kan zy beftaan en gelukkig zyn. Derhalve: mag en moet het burgerlyk Beftuur. 1. Omtrend de wyfe, den tyd en de plaats van uitwendigen eerdienst befchikkingen maaken. 2. Voorfchriften geeven, wat al, wat niet in de openbaare godsdienstige vergaderingen verrigt en geleerd wordt. 3. Toezien, dat van die bepaalingen en voorfchriften niet worde afgegaan , noch daartegen gehandeld. 4. De  bestuur. op zaaken van godsdienst, 169 4. De leeraaren en verdere kerkendienaar en aanen afftellen. 5. Hen allen behoorelyk bezoldigen, en in alle de verdere onkosten van den uitwendigen eerdienst voorzien. 6. Omtrend dit alles de noodige wetten maaken en uitvaardigen, en alle burgers daaraan, als aan burgerlyke wetten, onderwerpen. 7. Allen, die volgends de wetten niet handelen, naar den inhoud der wetten ftraffen: en alzoo de Leeraars en kerkendienaars , die zig niet gedraagen naar de hun gegeven voorfchriften, of welker dienst niet langer van nut is, of zonder ondienst der gemeente niet langer van hen behoort waargenomen te worden, beftraffen en van hunne posten verlaten. Zie daar ! het geen, welk niet uit deze fluitreden met geweld getrokken wordt, maar daarin waarlyk ligt opgeflooten. Zie daar het geen, welk niet zoo zeer wordt toegeftemd, maar ftyf en fterk beweerd wordt door twee in dit vak clasfyke fchryvers, uitenbogaerd en van alphen. En dit niet alleen; maar verfcheiden fchryvers bouwen op deze zelfden grond hunne ftelling wegens het recht van het vervolgen en dooden der ketters, gelyk uit den tweeden Brief van locke , uit de Aanmerkingen van barbeirac , en uit het zeldzaam werkjen van beza over het ketter dooden en bogermans Voomden geplaatst voor de nederland- Y fche  I70 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK fche vertaaling daarvan, ten duidelykften blykt. — Ziedaar! waartoe dezelve ook wederom in het vervolg zoude kunnen dienen; hoezeer ik 'er zeer verre af ben, en daartegen de fterkfte betuigingen doe, om dergelyke bedoelingen toetefchryven aan hun, die deze fluitreden tegenwoordig, zoo ik vertrouw, met gansch andere oogmerken bezigen. § 38. Verkeerd oogmerk aan de burgerlyke Maatfchappy toegefchreeven. Een tweede grond, waarop het recht des burgerlyken Beftuurs in zaken van godsdienst gevestigd wordt, wordt daarin gefield, dat het welzyn van de Zielen der ingezetenen , en dus ook de dienst van God, aan hetzelve is toevertrouwd. Met hoeveel ophefs en nadruks deze grond ook eertyds geflaafd zy, verwagt ik niet, dat er nog iemand, in deze dagen, zal gevonden worden, die denzeiven als den zynen zoude willen aanneemen, veel min verdedigen. Het is dus niet noodig, om ons met de wederlegging daarvan optehouden, en dit te minder, omdat de nietigheid van dezen grond van zelfs volgt uit dat geen, welk wy hier vooren reeds in het eerften deels eerften hoofdftuk, over de magt van het burgerlyk Beftuur , en byzonder in § §6. en  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. I?! en 7. wegens het oogmerk de eenvoudiger gezellige zamenleevinge en der burgerlyke maatfchappye hebben vóorgedraagen ; waarom wy daaromtrend hier alleen maar zullen aanmerken, dat dezelfde onnauwkeurigheid van uitdrukking en verwarring van denkbeelden in dezen grond heerfchen, welken wy in den voorigen hebben aangetoond , zoodat het geen deswegens is aangemerkt , alhier mutatis mutandis zoude moeten herhaald werden. § 39- Verkeerde gevolgtrekking. Maar, zegt men, als het burgerlyk Beftuur zig met alle deze zaken niet bemoeit, indien het burgerlyk Beftuur niet zorgt voor den vrede en welftand der kerke , maar die benevens derzelver beheering aan leeraaren, dienaaren en leden der kerke overlaat, zullen onderlinge twisten en verdeeldheden daarvan niet alleen het gevolg zyn; maar dezen zullen zig ook tot buiten de kerk uitftrekken, en voor de rust, zekerheid en welvaart van den Staat zeer bedenkelyk en gevaarlyk kunnen worden. En naardien 'er den Staat ten hoogften aan gelegen zy, dat zulks niet gebeurt, en het de pligt van het burgerlyk Beftuur is , om daartegen te waaken, volgt, dat hetzelve ook het recht en de magt Y 2 heeft,  1?2 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK heeft , om zig met de beheering der kerke te bemoeijen , en daartoe de noodige befchikkingen te maaken, die te handhaaven en te doen naarkomen. Deze gantfche redeneering rust op een onbeweezen en onbewysbaare onderftelling. Onbeweezen om dat de gefchiedkundige gebeurden (facta historica) , welken men ter ftaavinge daarvan bybrengt, niet gehaald zyn uit kerken, die van de opperheerfchappy des burgerlyken Beftuurs ontflaagen en vry, maar die daaraan onderworpen waren; onbewysbaar, omdat de kerk tot nog toe altyd met den ftaat is vereenigd geweest; zoodat de Disfenters zeiven dien invloed van het burgerlyk Beftuur, dikwerf, tot hun nadeel en fchade, ondervonden hebben. Daarenboven is de ganfche redenkaveling in alle hare deelen valsch, maar omgekeerd volkomen waar. Want juist , omdat, en nadat het burgerlyk Beftuur, zig gemengd heeft in de kerkelyke zaken, en daaromtrend ftellige befchikkingen gemaakt heeft, zyn de twisten en verdeeldheden in de kerk vermenigvuldigd , en hebben zy zig buiten de kerk uitgeftrekt, en niet zelden de rust, zekerheid en welvaart van den ftaat gefchokt. Hiervan 'bewyzen by tebrengen is noch doenlyk noch noodig. Zy zyn te menigvuldig, om daaruit eene keuze te doen ; ook zoude die keus het betoog verzwakken. De ganfche kerkelyke. gefchiedenis is daarvan, vooral zedert de kerkvergadering van Nice, tot op den tegenwoor^ di-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. I?3 digen tyd , het voldingend bewys. Ik zal daarom hier aanneemen, dat de Disfenters volkomen vry geweest zyn van allen invloed van het burgerlyk Beftuur; maar dan vraage ik: zyn die kerkgenootfchappen, welker kerkelyk godgeleerd zamenftel, in niet één land in de waereld, voor den vastgeftelden volksgodsdienst verklaard en aangenomen is, als daar zyn de Doopsgezinden, Remonftranten en Hehrnhutters, meer door twisten en verdeeldheden van één gereeten, dan de andere kerkgenootfchappen? Of hebben derzelver. verfchillen meer naar buiten gewerkt, of gevaarlyker invloed op den ftaat gehad, dan die deianderen ? Hebben die kerkgenootfchappen, die elders de heerfchende kerk uitmaaken, aldaar meer inwendigen vrede en welvaart genooten, en die landen door geene kerkelyke verdeeldheden ontrust en beroerd, dan die gemeenten hunner kerkbroederen, die in andere landen maar verdraagen en als disfenters behandeld werden? Hebben, by voorbeeld, deLutherfchen hier te lande meer met den anderen getwist, dan in Saxen, Zweeden en elders ? Hebben de Gereformeerden in ons vaderland , zelfs na het houden der dordfche Kervergaderinge, meer rust en vrede gehad, dan hunne kerkbroeders, de Presbyterianen, in Engeland ? En hebben hunne broeder - verfchillen alhier minder beweeging in den Staat veroorzaakt, dan die hunner broederen, die in Frankryk of elders flegts verdraagen Y 3 of  174 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK of by oogluiking gedoogd werden ? Zoo lang men dit niet kan bewyzen (en dit is onmogelyk) blyft ook deze redenkaveling onbewysbaar niet alleen; maar, daar ik meene uit de waereldlyke en kerklyke gefchiedenisfen te regt te moeten opmaaken, dat juist het tegendeel heeft plaats gehad: vrage ik al verder, van waar dit vreemd verfchynzel, dat in zoodaanig gedeelte van een en het zelfde kerkgenootfchap, welk elders flegts verdraagen werd, minder heftige krakeelen gewoed hebben, althands met minder geweld zyn uitgebarften, dan in zulk een, welk in een ander gewest de heerfchende kerk uitmaakte ? Kan hiervan een andere reden zyn, dan dat de getolereerde twistende partyen aan zig zeiven waren overgelaaten, en dat geen van dezelven eenigen fteun had in het burgerlyk Beftuur, gelyk zy dien vonden in het land, alwaar zy de heerfchende kerk waren ? Ik geloof niet, dat dit met eenigen fchynbaaren grond zal kunnen tegengefproken worden; ja ik houde my daarvan zoo vast overtuigd, dat ik de hoogte, waartoe de kerkelyke twisten in ons vaderland, in het begin der voorige • eeuwe, geklommen zyn, alleen daaraan toefchryve, dat het burgerlyk Beftuur zig het hoogfte recht in kerkelyke zaken had aangematigd, en zig met de herftelling van den vreede der kerke wilde bemoeijen. Want hoe opregt ook het doelwit, hoe welmeenende ook de poogingen en middelen, welken de Staaten van  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 17$ van Holland in dien tyd hadden en aanwendden, om de gefchillen te doen byleggen, en de broeders te beweegen, om elkander in christelyke liefde te verdraagen , mogen geweest zyn (en waaraan zekerlyk niet kan getwyfeld worden) toont niet alleen de uitkomst, dat alles te vergeefsch was ; maar van vooren befchouwd, moest dit noodwendig het gevolg zyn. De gefchillen hadden reeds te lang geduurd, en waren te hoog gereezen; de gemoederen waren al te zeer verbitterd, en te verre van elkander verwyderd, om daaraan niet een zeer groot gewigt te hegten, of te gedoogen, dat, naar hun inzien, de zaak van den godsdienst, door dergelyke polityke befchikking, benadeeld wierd: -— beide de twistende partyen hadden hare vrienden in de regeering, en bouwden op derzelver onderfteuning, en beiden ondervonden zy die beurtlings: de beflisfing was fchynbaar ten voordeele, althands overeenkomftig het gevoelen van de ééne party; en de andere party moest zig daardoor benadeeld, en het recht der kerke gefchonden rekenen: zy moest, daardoor te meer verbitterd, dit leed wel voor eenigen tyd verkroppen , maar niet langer, dan zy hare kans fchoon zag, om den hoon haar en der kerke aangedaan, te wreeken. Maar alle deze gevolgen, zouden geen plaats gehad hebben, noch kunnen hebben, indien men de kerkelyken onder elkander had laaten woelen; want twisten en kyvagien loopen dan het fpoedigst ten einde , als .n:K>.;oj.ojr;':. aio Mus Bjtslej ob n:u cl i' aisbuod rjsüux ist-si men  i;<5 over den invloed van het burgerlyk men 'er geen acht op flaat, en toont, dat zy der opopmerkinge niet waardig zyn (*). Men ziet derhalve ten klaarften, dat juist de oorzaak van het kwaad fchuilt in dat geen, welk men als het hulpmiddel tegen het zelve wil doen voorkomen; en dat twisten en verdeeldheden in de kerk vermeerderd , en voor den Staat zei ven gevaarlyker zyn geworden, omdat en nadat het burgerlyk Beftuur zig het beheer van kerkelyke zaken had aangetrokken, en zyn burgerlyk gezag en invloed in zaken van den godsdienst willen doen gelden. En in waarheid! indien de tusfchenkomst van het burgerlyk Beftuur zig, met goeden uitflag, in de kerkverdeeldheden wil mengen en rust en ftilte voortbrengen, dan is daartoe geen burgerlyk gezag genoegzaam, dan de magt van den despoot. „ Het Despotismus", zegt daarom te regt mendelssohn in het begin van zyn meermaals aangehaald wcrkjen bladz. 4. „ Het Despotismus heeft „ het voorrecht dat het bondig is. Hoe lastig des„ zelfs eifchen ook zyn voor het gezond menfchen„ verftand, zy hangen tog onderling zeer wel en in „ eene fystematifche orde te zamen. Op iedere „ vraag heeft het zyn bepaald antwoord. Over de grenzen behoeft gy u niet verder te bekommeren; „ want die alles heeft, vraagt niet meer, hoe veel » hy (*) Tegen deze befchouwing der zake kunnen wel zekere tegenbe» denkingen gemaakt worden; maar ik meen, dat zy, by nader inzien,, geen fteek zullen houden, 't Is hier de plaats niet om dit aantetoonen.  bestuur op zaaken van godsdienst. i?? ,, hy heeft. Zoo is het ook naar de roomsch- „ katholyke gronden, met de regeeringsbeftelling der „ kerke gelegen. In iedere omftandigheid is zy „ uitvoerelyk, en als uit één ftuk beftaande. Ruim „ alle haare eisfchen in; dan weet gy ten minften „ waar aan gy u te houden hebt. Uw gebouw is „ voltrokken , en in alle gedeelten van het zelve „ heerscht volkomen rust. Zekerlyk wel die yzely„ ke ftilte, gelyk montesquieu zegt, die des avonds „ heerscht in eene vesting, welke des nagts by ftorm ,, aan den vyand zal overgaan. Hy derhalven, die „ zyne gelukzaligheid ftelt in rust te genieten in leer „ en leeven, vindt die nergens zekerer, dan onder een „ roomfche katolyken despoot; of liever, dewyl ook „ hier de magt nog te veel verdeeld is, onder de „ despotyke heerfchappy der kerke zelfs." Dat geen derhalve, welk men handhaaven noemt van den godsdienst, kan niet ten vollen plaats hebben , noch zyne bedoelde werking volkomen erlangen, dan onder den yzeren ftaf van de ondraagelykfte dwingelandy over ziel en lighaam. Alle poogingen daartoe zullen, onder alle anderen regeeringen, eindelyk mislukken en vrugteloos afloopen, hoe naauw men de kerk ook met den ftaat wil vereenigen, en op die vereeniging het recht der burgerlyke overheid in kerkelyke zaken gebouwd heeft. Eene vereeniging, welke men vestigen wil op de magt van een volk, om den by hun aangenomen godsdienst Z als  1^8 over den invloed van het burgerlyk als den volks of openbaaren godsdienst van het land, vastteftellen; doch welk niet minder tegen den aart van den godsdienst dan tegen de natuur van de burgerlyke •maatfchappy aanloopt, gelyk wy zoo aanftonds nader zullen aantoonen, na alvoorens nog eene bedenking tegen de onaf hangelykheid der kerke opgelost te hebben. Men moet; naamlyk, het tegenwoordig gevoelen waarmede ik my van gantfcher harte vereenige , wegens de afzondering der kerke van den. ftaat, niet verwarren met en gelyk te ftellen aan dat geen, welk in vroegere tyden , altands, by verre de meeste kerkelyken, gekoesterd is; in ons vaderland, zelfs nog in het midden dezer eeuwe, zoo veele voorftanders heeft gevonden; en waartegen de bovengenoemde twee uitmuntende fchryvers, uitenbogaard en van alphen , zig zoo kloekmoedig verzet hebben ; en welk gevoelen, wat de onaf hangelykheid betreft, met het onze wel eenige overeenkomst fchynt te hebben. Want het gevoelen, welk toen gedreeven werd, was van dien aart, dat niet zoo zeer de kerk met den ftaat op het naauwst moest vereenigd zyn, als dat de ftaat der kerke moest ten dienfte ftaan; zoodat de kerkelyke verordeningen de kragt hadden van burgerlyke wetten niet alleen, maar ook, fchoon dat derzelver rechterlyk onderzoek en .uitfpraak alleen ftonden aan de kerkelyken, en het burgerlyk Beftuur zig met het geding niet mogt bemoeijen, vonnisfen egter door het burgerlyk Beftuur moesten ten uitvoer  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. I79 voer gebragt worden. Dit bepaalde zig niet enkel tot de huishoudelyke fchikkingen, maar ook tot de gevoelens en leerbegrippen; en men beweerde, dat de daaromtrend gemaakte bepaalingen vastteftellen en daar aan verbindende kragt te geeven, zoodat een iegelyk zig aan dezelven moest onderwerpen, of by afwyking en overtreeding daarvan de geftelde ftraffen ondergaan, zoo wel het werk was der kerkelyken, als het maaken van die bepalingen zelve; en al, wat daaromtrend aan het burgerlyk Beftuur werd overgelaaten, beftond alleen in alle ,die kerkelyke verordeningen met de ganfche magt van den ftaat nader te bevestigen, met al deszelfs gezag te onderfteunen, en die als zyne eigene wetten te doen eerbiediger en ter uitvoer brengen. Wat dus dit gevoelen aangaat, opzigtelyk tot der kerkelyken onafhangelykheid van de burgerlyke magt in het maaken en vastftellen van bepaalingen; het zelve was, in betrekking tot den burgerftaat, zekerlyk juister en meer overeenkomftig met den aart der zake, dan het gevoelen der andere party e, die de kerk met den ftaat wilde vereenigd hebben, en op grond daarvan alle magt en gezag in zaken van den godsdienst aan het burgerlyk Beftuur toekende. Te regt befchouwden zy de kerk als eene loutere godsdienftige maatfchappy, die, als zoodanig, met den burgerftaat niets gemeens heeft, en waarmede het burgerlyk Beftuur, als de hoogfte magt in de bur- Z 2 ger-  l8o OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK geiiyke maatfchappy in handen hebbende, niets te fchaffen heeft. Te regt beweerden zy in deze betrekking (*), dat de regeering der kerke alleen by de kerk ftaat: maar hier in weeken zy van hun eigen beginzel af, dat zy de gemaakte bepaalingen nopends het leerftellige vastftelden als formulieren, waarnaar een iegelyk zig moest gedraagen, en dat zy daaraan de verbindende kragt van burgerlyke wetten gaven. Ook daarin handelden zy regtftreeks tegen dat zelfde, in den grond goed,beginzel, als zy die kerkelyke verordeningen met burgerlyke, zelfs met lyfsftraffen ftaafden, en de overheid te hulpe riepen, om die ter uitvoer te brengen. Gelyk ook dan, wanneer zy beweerden, dat de Overheid daartoe gehouden was, zonder dat zy het recht of de vryheid had, om daarvan nadere kennis te nemen. Maar hoe veel verfchilt hiervan niet het thands by ftaatkundigen en kerkelyken aangenomen , en al vry algemeen geworden gevoelen nopends der kerke onaf hangelykheid van den ftaat. Volgends het zelve is 'er tusfchen den ftaat en de kerk gee- (*) Opzettelyk en by herhaaling zegge ik, in deze betrekking, naamlyk tot den burgerftaat; want in betrekking tot de kerk, de kerk van jesus, het ryk van waa'rheid en deugd, heeft geen mensch, noch eenige vergadering van menfchen, het recht om eenige de allerminfte bepaaling te maaken omtrend het leerftellige van den godsdienst, veel min anderen daar aan te onderwerpen, gelyk dit in de zeer uitmuntende verhandelingen van paulus van hemert en anderen in het XI deel der uitgegeven werken van Teylers godgeleerd genootfchap, onwederfprekelyk betoogd is.  EESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. . l8l geene meerdere gemeenfchap, noch enige andere betrekking dan tusfchen den ftaat en alle andere genootfchappen en maatfchappyen. De kerk heeft, in betrekking tot den ftaat, even, gelyk alle andere genootfchappen, het recht en de magt, om voor zig zelve alle zoodanige fchikkingen en verordeningen te maaken , als met den aart der zake overeenkomftig zyn: maai' dezelven hebben ook geene meer verbindende kragt, dan die der andere genootfchappen; en het burgerlyk Beftuur is even min gehouden om aan de kerkelyke fchikkingen eenig gezag van burgerlyke wetten by te zetten, of die door de leden der kerke te doen naarkomen , als die van de andere genootfchappen, veel min om de ftraffen, by de kerkelyke vonnisfen bepaald, zonder nadere kennisneeminge ter uitvoer te brengen — Met één woord ; de ftaat kent, volgends dit gevoelen, geene kerk; en het is, ten aanzien van den burgerftaat , even eens, als of 'er geene kerk ware; naardien de kerk is en blyft eene vrye en vrywillige maatfchappy, waaraan de burgerlyke maatfchappy geen nieuw recht kan geeven. § 40. Verkeerde magt aan het Volk toegefchreeven. Om nu het recht des burgerlykeii Beftuurs omtrend zaken van den godsdienst te ftaaven, heeft Z 3 men  l82 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK men aan het volk de magt toegefchreeven, om zekere bepaalingen en vastftellingen nopends het ftuk van godsdienst te maaken; en welken te handhaaven, gevolgelyk, in de magt is van het burgerlyk Beftuur, ja tot deszeifs voornaamfte pligten behoort. Maar hoe verre die magt zig uitftrekt , daarin komen derzelver voorftanders niet overeen. Eenigen bepaalen haar in 't geheel niet, maar meenen, dat niet alleen zoodanige vastftellingen moeten gemaakt worden omtrend alle godsdienftige en zedenlyke waarheden, maar zelfs nopends de wyze en manier, waarop die moeten geleerd worden. Anderen, gevoelende, welke zwaarigheden hierin liggen opgeflooten, krimpen deze magt vry wat in, en beperken dezelve tot de drie groote beginzelen van godsdienst, waarop de zekerheid en welvaart der burgerlyke maatfchappye gevestigd is: en naardien in den christelyken godsdienst deze beginzelen op de uitfteekendfte wyze geleerd worden, meenen zy, dat een volk, welk dien godsdienst eenpaarig belydt, ook het recht heeft, om denzei ven als den godsdienst des volks aan te neemen en vast te ftellen, wat die algemeene beginzelen aangaat, doch verder niet (*). Met het gevoelen der eerften , waarop , zo het fteek hield, eene volflagen hiërarchie gebouwd kon worden, behoeven wy ons niet op te houden. Ook zal het van zelfs vervallen, in- (*") Van der meersch, a. b. bladz. XX, XXIV, XXXIV en elders.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 183 indien anders onze volgende bedenkingen tegen het ander gevoelen gegrond zyn. Gaarne ftaan wy toe , dat ieder mensch de magt en het recht heeft, om voor zig zeiven zekere bepaalingen te maaken, waarnaar hy zig in het geeven van ftellige blyken van zyn godsdienftig geloof wil gedraagen. Ook ftaan wy even geredelyk toe, dat zy, die met elkander wegens die ftellige blyken overeenftemmen, zig te zamen mogen vereenigen in het openlyk vertoonen van die blyken, dat is in den uitwendigen eerdienst der godheid : maar dit recht en deze magt heeft een ieder als mensch, niet als burger, en vereenigd, niet als burgerlyke, maar als menfchelyke maatfchappye, of indien gyfzoo wilt, als kerk. Zy is en blyft altyd eene vrywillige vereeniging , die van het burgerlyk Beftuur zo min een nieuw recht kan ontfangen, als daar aan geeven (*). Doch deze bepaalingen vastteftellen, en aan die vastftellingen de kragt van burgerlyke wet te geeven, heeft geen mensch recht of magt; gevolgelyk ook niet de ganfche menfchelyke maatfchappy, al ware het, dat allen , tot één toe, in de gemaakte bepaalingen, met elkander allervolmaakst overeenftemden ; veel min, wanneer zelfs maar één lid der maatfchappye zig met het gevoelen der overigen niet konde vereenigen. Want tegen het recht, om voor zig zeiven zooda- (*) Locke. a. b. bladz. 20. ■  184 OVER. DEN INVLOED VAN HET BUR.GERLYK danige bepaalingen wegens den uitwendigen eerdienst te maaken, als men, ter verfterkinge van zyn godsdienftig geloof, oordeelt te behoeven, ftaat over de pligt, om in die bepaalingen zoodanige veranderingen te maaken, als men in 't vervolg zal bevinden noodig te zyn. Maar deze pligt geeft dan ook een recht waarvan niemand mag afftaan; en in het gebruiken van die magt mag men door niets hoe genaamd, zelfs niet door zyne eigene te vooren gemaakte bepaalingen, iet het allerminfte belemmerd worden; want zonder de onbeperktfte vryheid is 'er geen godsdienst. Maar, door deze bepaalingen te maaken tot burgerlyke vastftellingen , zoude men van dit recht niet allen afftand moeten doen, maar dat zelfs aan anderen moeten overdraagen; omdat de magt, om veranderingen te maaken in burgerlyke vastftellingen, niet toekomt aan een byzonder burger, noch aan een gezelfchap van byzondere burgers; maar aan het ganfche volk, of aan hun, welken het volk het behartigen zyner belangen heeft aanbevolen. Dit is zoo ontegenfpreekelyk waaragtig, dat de voorftanders van het recht der overheid in kerkelyke zaken het zelfs toeftemmen; die daarom aan dat gewaand recht geen beter plooi weeten te geeven, dan door een fchyn van twyfel, of alle menfchen, of wel derzelver meerderheid, uit zig zeiven, tot zoodanige godsdienftige vereeniging wel zouden genegen zyn. Dus laat één derzelven zig hooren: „ Indien het „ on-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 185 „ ontwyfelbaar ware , dat alle menfchen,, eenige „ weinige zeer verkeerden misfchien uitgenomen, „ door godsdienstige beginzelen zoodanig geleid wierden, dat het van zelfs fpreeke, dat zy uit eigen „ beweeging, zelfs in de reeds opgerigte burgerlyke maatfchappy, nimmer zouden nalaaten, de gemelde „ voornaame godsdienstige beginzelen kragtdaadig „ voorte ftaan en aan te moedigen, al werd 'er geene „ algemeene voorziening deswege, uit naam der „ geheele burgerlyke maatfchappye gedaan; indien „ dit ontwyfelbaar ware, gelyk fommige geleerde „ mannen vastftellen; zoo zou van zelfs volgen, dat ,, de hooge overheid, uit naam der burgerlyke „ maatfchappye, tot zoodanige voorziening, welke „• dan onnoodig was, geenszins was geroepen, en der„ halven ook niet bevoegd; maar dat zy alleen zulke ,, godsdienstoefeningen, als de leden zeiven, uit eigen „ beweging, tot handhaaving van godsdienst goed„ vonden te betragten, behoorde te befchermen (*)." — En dat zoodanige twyfel, als hier wordt aangeduid ongegrond is, zal in 't vervolg blyken; terwyl ik hier nog maar alleen dit zal byvoegen: dat, al ware het geoorlofd, om wegens zaken van den godsdienst vastftellingen te maaken, het belang der burgerlyke maatfchappye zoo wel, als van den godsdienst zeiven, als dan nog zoude vorderen, om het handhaaft*) Van der meersch a. b. bladz. XX Aam. Aa  186 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK haaven daarvan nimmer aan het burgerlyk Beftuur op te draagen, of over te laaten; omdat dit vroeg of laat wederom zoude moeten uitloop en op eene vereeniging van kerk en ftaat (*) : welk hoe gevaarlyk het zy , voor burgerlyk beide en godsdienstige vryheid , voor de bevordering van waarheid en deugd, is ,' in deze dagen, door de bekwaamfte mannen te duidelyk en overvloedig aangetoond, dan dat wy ons met een betoog daarvan hier nog zouden ophouden (f). Dan het maaken van zoodanige vastftellingen is ten hoogften ongeoorlofd, en ftrydig tegen de belangen van den godsdienst zeiven; want indien het eene volk daartoe de magt heeft, dan hebben ook alle volken een gelyk recht. Maar dan is het meer dan waarfchynelyk, dat dwaaling en bygeloof meer zouden vastgefteld worden, dan waarheid en echte godsdienst; en door de veel menigvuldigér vastftellingen van dwaaling en bygeloof zoude der waarheid en deugd meer nadeels^en grootere fchade worden toegebragt, dan door de vastftellingen van zuivere beginzelen by één en ander volk daaraan voordeel zoude kunnen toegebragt worden. Dit recht, allen volken gelykelyk toekomende, en het daarin voor waaren godsdienst opgeflooten gevaar, volgen zoo klaar uit deze ftelling, dat de yverigfte voorftanders van burgerlyke en ker- (*) Proeve van Betoog bladz. 15. (t) Rogoe de Godsdienst afgefcbeiden van den Staat.— Advizen van de leden der nationale Vergadering over het voorftel van den burger ploos van amstel .  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. l8? kerkelyke verdraagzaamheid, maar tevens ongelukkig voorftanders van het recht der burgerlyke overheid in kerkelyke zaken, niet hebben kunnen nalaaten hetzelve te erkennen. Geen wonder; 'er zit geen ontkennen op: maar hierover moet men zig verbaazen , dat zy aan het burgerlyk Beftuur liever de magt willen toekennen om dwaaling en bygeloof, door zyne vastftellingen, te vereeuwigen, dan hun geliefdkoosd gevoelen te laaten vaaren, en de zwakheid hunner gronden te erkennen (*). Misbruik yan den Godsdienst. Maar, zeg men, het burgerlyk Beftuur heeft het gezag en den invloed van den godsdienst, dat is van het (*) Zie barbeirac bladz. 349, van alphen bladz. 39 van der. meersch. bl. XXXII. (als mede jak. trigland, aangehaald by van alphen, bl. 3y.) Hoe komt het, dat men fomtyds gebragt wordt tot het aanneemen, en, des noods, verdedigen eener ftellinge, die anders zoo weinig ftrookt met zyne overige beginzelen? Hoe komt het, dat een barbeirac, van alphen, van der meersch en zeer veele anderen gekomen zyn tot het aanneemen van om deze ongerymde ftelling, dat de hooge overheid recht heeft om een valfchen godsdienst vastteftellen? Komt dit ook hier van daan, dat wy meer zoeken een ander te wederleggen of tegen te fpreeken, dan de waarheid op haar zelve te befghouwen, en haar alzoo te zoeken? Zouden deze geleerden, by voorbeeld, wel ooit zoo ver gekomen zyn, indien zy, zonder de gedrogtelyke gevoelens over het recht der kerken, welken eertyds gedreeven werden , in aanfchouw te neemen , het recht der burgerlyke overheid in kerklyke zaken onderzocht hadden? Aa 2  I8B over den invloed van het burgerlyk het geloof in goddelyke ftraffen , volftrekt noodig, om aan de wetten den noodigen klem te geeven, en het ganfche volk tot eene gewillige gehoorzaamheid aan de bevelen der hoge Overheid op te wekken; gevolgelyk is het burgerlyk Beftuur verpligt eenen godsdienst vast te ftellen, en die vastftellingen met al zyne magt en gezag te handhaaven. Waarlyk! een fchoone grond ; maar waarop een elendig gebouw wordt opgetrokken. Wie erkent niet de noodzakelykheid van het beginzel , maar wie doorziet ook niet het verkeerd ftelzel, welke daarop gebouwd wordt ? Overtuigd van de noodzakelykheid van den godsdienst voor den burgerftaat, roepen wy hier volmondig met den meermaals geroemden mendelsshon uit (*): „ Heil den ftaat, dien het „ gelukt, om' het volk door de opvoeding zelve te „ bellieren ; dat wil zeggen , hetzelve zoodanige „ zeden en gevoelens in te boezemen , die den ,, mensch van zelfs opleiden tot algemeen nuttige „ daaden , zoodat hy niet altyd door de fpooren „ der wetten behoeft voortgedreeven te worden. — „ De mensch moet in de gezellige zamenleeving „ van veelen zyner rechten ten gemeen en beste af„ ftand doen; of, zoo als men het anders kan noe„ men, zyn eigen belang aan de .welwillendheid op„ offeren. En het is gelukkig, wanneer hy deze opii offering uit eigen beweeging doet, en als hy iede- „ re- (*) Mendelssohn, a. b. bl. 20.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 189 „ re keer opmerkt, dat hy dezelve alleen ten bei, hoeve van de welwillendheid doet. Welwillendheid „ maakt in den grond gelukkiger, dan eigenbelang; „ maar wy moeten daarby een gevoel van ons zeiven „ en van de werking onzer kragten hebben. . Niet, „ gelyk eenige drogredenaars het verklaaren, omdat „ alles by den mensch eigenliefde is; maar omdat wel„ willendheid geene welwillendheid meer is, en waar„ de noch verdienften bezit, indien zy niet uit ei„ gen beweegïng van den welwillenden voortvloeit." Maar dit anders zo gezegend middel kan gansch kragteloos worden , en wordt het niet zelden; ja werkt dikwerf geheel ftrydig, wanneer het verkeerd gebezigd wordt. Zal de gewetenlooze booswigt, die geene menfchen ontziet, God vreezen? En zal men den mensch vatbaar en gevoelig maaken voor de indrukzelen van godsdienst, door hem bezig te houden met lighaamlyke plegtigheden te laten verrigten, en onverftaanbaare woorden in het geheugen te prenten , of hem de godsdienstige beginzelen door gezag en vooroordeel te doen aanneemen; gelyk het vastftellen en handhaaven van den volksgodsdienst daarin tot nog toe beftaan heeft? Neen; dit moge noodzakelyk geweest zyn en nog zyn by de oudfte en ruuwfte volken, die nog zyn in den ftaat der kindsheid , op welken gelyk als op kinderen , niet dan door vrees en hoop gewerkt kan worden: maar, gelyk dit ook het belang der maatfchappye vordert , de Aa 3 vol-  190 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK volken behooren door het burgerlyk Beftuur uit dien ftaat der kindsheid gebragt, en tot dien des mannelyken ouderdoms overgevoerd te worden: maar ook dan moeten de volken door edeler beginzelen geleid, door verhevener gevoelens beftierd worden; en dan moeten zy geregeerd worden door de gronden van redelyken godsdienst, welken zy, by eigen overtuiging des verftands, by eigene verkiezing des harten eerbiedigen, en als den bron van alle gelukzaligheid hoogachten en gehoorzaamen. Dan zal de godsdienst van zelfs de beste fteun van het burgerlyk Beftuur zyn; maar een godsdienst, die niet aan de veranderingen en wisfelvalligheden van de ftaatkunde onderhevig is, noch met iedere nieuwe ftaatsomwenteling , of ieder nieuw ftaatsbeftuur in derzelver lotgevallen deelt; maar die van geflagte tot geflagte zal overgaan en voortduuren. § 42- Een bewys, zuelk zyne eigen wederlegging medebrengt. De laatfte bedenking tegens ons gevoelen, welk, ik meen, dat alhier in aanmerking behoort te komen, is deze: dat dit alles zig zeer wel laat hooren, als men de zaak befchouwt zoodanig, als die volgends flrikte beginzelen zoude moeten zyn; maar geenszins , zoo als die zig werkelyk bevindt. Dat derhalven, zo wy den werkelyken ftand der zaken in acht  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. IQI acht neemen , en byzonderlyk in betrekking tot ons vaderland , alwaar wy.aan zulke ftellige befchikkingen eeuwen lang zyn gewoon geweest; en alwaar, wanneer, die geheel wierden vernietigd, de grootfte verwarring en ongodsdienftigheid zouden veroorzaakt worden; te meer daar de Nederlanders , waarop in dezen wel ftaat te letten, een zeer godsdienftig volk zyn, en daarin zeer ver boven andere volken uitmunten ; dat derhalve daarin behoort voorzien, en gevolgelyk door het burgerlyk Beftuur gezorgd te worden voor de noodige befchikkingen omtrend den godsdienst. Hierop zullende antwoorden, merken wy vooraf aan, eerftelyk: dat het in een onderzoek, zoo als het tegenwoordige, eigenlyk aankomt op den ftaat der zake, zoo als die behoort te zyn , en geenszins , zoo als die zig werkelyk bevindt. Als men eene zaak onderzoekt , volgends de gronden van het onveranderlyk recht der natuur en de eeuwige beginzelen der waarheid, is de vraag altyd, en zy kan nooit anders zyn: hoe behoort het volgends die gronden en beginzelen te zyn ; en geenszinds hoe ftaat het met de zaak door eene menigte van toevalligheden gefchaapen ? Want moest dit laatfte plaats hebben, dan was noch het recht der natuur onveranderlyk , noch de waarheid eeuwig dezelfde, en dan was alle zekerheid en veiligheid voor de menfchelyke zamenleeving verlooren; want dan hingen recht -\ en  192 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK en waarheid af van tyd en toeval, en waren aan even zoo veele veranderingen, als dezen onderhevig. Ten anderen : het is altyd een zeer flegt bewys, welk uit de gewoonte ontleend wordt, maar dan vooral, wanneer het aankomt op eene zaak van zoo veel gewigt, als ons tegenwoordig onderwerp. Het zy zoo; dat de gewoonte eene verkeerdheid of misbruik als geheiligd heeft, het is en blyft eene verkeerdheid of misbruik , welk behoort herfteld en weggenomen te worden ; en waaraan te minder eenige vertraaging mag worden toegebragt, naar mate de nadeelen en fchaden, daardoor veroorzaakt, grooter zyn geweest. Al, wat uit de gewoonte met recht beflootenkan worden, is dit: dat men in het tegengaan van dezelve altyd met omzigtigheid moet te werk gaan ; en wel met des te meerdere omzigtigheid, naar gelang de gewoonte dieper wortelen gefchooten heeft, en de zaken, waarop hare invloed heeft gewerkt, gewigtiger en tederer van aart zyn: welk ik gaarne bekenne, dat op het geval voorhanden volkomen toepasfelyk is. Maar om nader ter zake te komen. Het komt ons voor, dat deze ganfche redenkaveling uitloopt op een bewys, dat een volk niet godsdienstig zoude kunnen zyn , tenzy het burgerlyk Beftuur ftellige befchikkingen maakte omtrend den godsdienst. Maar dan meenen wy ook, dat dezelve reeds voldoende wederlegd is door onze bewyzen voor het te-  BESTUUR- OP ZAAKEN .VAN GODSDIENST. I93 tegengeftelde ; en , indien daaraan nog iets mogte haperen, vertrouwen wy, dat de twee volgende aanmerkingen, de zaak volkomen zullen afdoen. Want Voor eerst, "als een volk:. niet godsdienstig konde zyn, noch godsdienst onder het zelve kon bloeijen, tenzy het burgerlyk Beftuur omtrend denzelven, of ten minften omtrend deszelfs openbaare oefening ftellige befchikkingen maakte j dan vraage ik, van waar komt , dat de Disfenters in alle landen der waereld niet minder godsdienstig zyn, dan de leden der heerfchende kerke, en dat verlichting en goede zeden niet zeldzaamer onder genen zyn, dan onder dezen; daar zy, ten aanzien van hunnen godsdienst, nooit onder den invloed van het burgerlyk Beftuur geleefd hebben , of, zo zy dien al ondervonden hebben , is dit meest altyd gansch ten hunnen nadeele geweest ? Met één woord: indien, deze redeneering fteek hield, zoude daaruit regtftreeks , moeten volgen , dat onder een volk maar een eenig kerkgenootfchap geduld behoorde te worden; en dat zy, die zig daarby niet voegen, menfchen moeten zyn zonder beginzelen en zonder Maar ten anderen: de ondervinding fpreekt deze redenkaveling ook nog van eenen anderen kant tegen , en toont, dat de vrees van verwildering in beginzelen en zeden geheel ongegrond is. Ook de inwooners der tegenwoordig vereenigde Staaten van B b Ame-  194 0ver den invl0ed van het burgerlyk America hadden hunnen vastgeftelden godsdienst, en zy waren niet minder godsdienstig, dan de Nederlanders; zy hebben de kerk volkomen gefcheiden van den ftaat, en van deszelfs invloed gezuiverd, ïn het ftuk van godsdienst hebben zy geene de minfte ftellige befchikkingen van ftaatswege gemaakt; maar daar omtrend de onbeperktfte vryheid ingevoerd. En alles gaat by hen nu reeds twintig jaaren zeer wel. Eindelyk ten derden: wat aangaat den lof, aan het volk van Nederland zoo ruim fchoots toegezwaaid, dat het zelve godsdienstig is, en in dit opzigt verre boven andere volken uitmunt; het is 'er zeer verre van daan, dat ik deze loffpraak zoude willen logen ftraffen (fchoon paulus van een gedeelte misfchien zoude zeggen: k*t« 7r«V1<* «V «JWi^i^vs^ouf v>«f 9-««§») en fchoon ik myne verwondering niet wil te kennen geeven over hun, die zig des wegens zoo uitbundig hebben uitgelaaten, noch over de verfchillende oog merken, welken men zig met deze loffpraak voorftelde; noch treeden in een onderzoek, of deze loffpraak , ten opzigte van andere volken , billyk is, ik zal dit aanneemen , zoo als het ligt; want ik meen , dat het tegenftrydige in deze redekaveling : het volk van Nederland is godsdienstig; daarom moet het burgerlyk Beftuur ftellige befchikkingen omtrend den godsdienst maaken, die befchermen en handhaven: een ieder terftond in het oog zal vallen. Want indien het nederlandfche volk in de daad godsrl fl _ dien-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. IQ5 dienftig is; indien het opregt naar waarheid verlangt, en deugd wil betragtcn; indien het dus daadelyk toont den godsdienst te eerbiedigen, en dien te befchouwert als den bron van zyne voortduurende gelukzaligheid ; dan zal ook het volk van Nederland wel gelegendheid zoeken , om zig van zynen pligt van openbaare godsdienstoefening te kwyten, al is het, dat het daartoe niet uitgenoodigd en aangemoedigd wordt door het burgerlyk Beftuur; ja al ware het zelfs, dat, in plaatze van befcherming, vervolging het lot ware van den godsdienstigen: gelyk wy nu in de laatfte plaats zullen aantoonen, dat de godsdienst, vooral de christelyke godsdienst, den zwakken rietftaf van de burgerlyke Magt niet behoeft; ja zonder dezelve en onder verdrukking het best gebloeid heeft. DERDE AFDEELING. De Godsdienst heeft voor zig zeiven geene befcherming noodig van het burgerlyk Beftuur; maar God zorgt zelf voor zyn ryk van waarheid en deugd. § 43- Befchouwing van den mensch als een gezellig wezen. Wat is de mensch zonder zyne verftandelyke en zedenlyke natuur? is eene vraag, welker aandachtige Bb 2 over-  196 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK overweeging ons moet overtuigen, dat de goddelyke voorzienigheid, byzonderlyk in dit opzigt, voor ons zorgt en over ons waakt ; ja dat al het overige werk der goddelyke voorzienigheid aan deze zorg als dienstbaar is. Immers indien de mensch flegts gefchikt was, om rnet de overige inwooners dezer aarde dierlyk op te groeijen, eene zekere mate van lighaamlyke gezondheid en fterkte te genieten , en beftemd, om maar een zeker aantal van jaaren dierlyk voort te leeven, en tot het ftof weder te keeren : dan had hy niet meer drift ter gezelligheid noodig dan de dieren, en dan moest hy, even redeloos als de beesten, met al het overige lighaamlyke, alleen het voorwerp van Gods almagtige beftiering over de natuurlyke waereld uitmaaken. — Maar dit zoo niet zynde, en de mensch tot andere einden verordend zynde, waardoor dan ook andere betrekkingen tusfchen hem en den Schepper voortvloeijen, volgt, dat hy ook in die betrekkingen byzonderlyk het voorwerp der goddelyke voorzienigheid is; want ware de mensch alleen voor den ruuwen, woesten natuurftaat van de dieren gefchikt, dan behoefde hy dien trek tot gezelligheid niet, welke nu zyner ziele zoo diep, zo onuitwisbaar is ingeprent; ja dezelve was voor zyn dierlyk geluk hinderlyk, nadeelig, fchadelyk. Maar nu; deze trek tot gezelligheid? zoude die den mensch flegts by toeval eigen zyn; en, .zonder oogmerk van den  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 10? den Schepper en heer der natuure, aan hem zoo veel uitfteekender , fterker en beftendiger gegeven zyn, dan aan de overige dieren? Zoude de goede God het heerlykst zyner fchepzelen hier op deze aarde kwellen met eene gaaf, welke hy aan de overigen zoo wys en goedertieren geweigerd had? — Die God, wiens werken alle wys zyn, en wiens goedertierenheid gaat over alle de voortbrengzelen zyner almagt? Neen; deze drift ter gezelligheid by den mensch is, in het eeuwig plan der wyze almagt, hem alleen gegeven , ter beoefeninge zyner verftandelyke en zedenlyke vermogens, ten einde zig door de kennis der waarheid, door de betragting der deugd, te bekwaamen voor die zedenlyke gelukzaligheid, welke blykbaar zyne beftemming is. Buiten de gezellige verkeering met zyns gelyken zoude het verftand den mensch weinig of niets baaten; zyne redenlyke vermogens, anders voor zoo veele volmaaking vatbaar, zouden zeer weinig, misfchien wel in het geheel niets, toeneemen, en zyne zedenlyke verbetering , de eenige bron van alle waare menfchenlyke gelukzaligheid, kon nooit bereikt worden in den afgezonderden , op zig zelfs leevenden ftaat der natuure ; — en de mensch, ontbeerende alle de dierlyke geneugtens der overige fchepzelen, en in zyne natuur ontwaarende den prikkel van zedenlyke werkzaamheid, welke hy egter niet zou kunnen, noch weeten te gebruiken, was veel elendiger, dan Bb 3 al-  IQÖ OVER DEN INVLOED VAN" HET BURGERLYK alle de overige fchepzelen , ja het elendigfte van alle de voortbrengzelen der goddelyke almagt en wysheid. Heeft dan de almagtige niets te vergeefsch gedaan; heeft de alwyze den mensch voor de gezelligheid gefchikt , om hem door zedenlyke volmaaking te begelukzaligen; en zoude dan de beste vader het zynen geliefdften kind immer laaten ontbeeren aan de gelegendheid, om deze zyne beftemming te bereiken ? Zoude hy, die ons de liefde tot waarheid , de zucht tot deugd, de begeerte naar gelukzaligheid , en een verlangen, om deze onophoudelyk te genieten, heeft ingefchaapen; hy, die zoo goedertieren zorgt voor de behoeften van ons dierlyk leeven, die zoo weldaadig waakt voor alle onze waereldfche belangen; zoude die niet zorgen voor onze geestelyke behoeften? Zoude God, die waarheid en deugd gefield heeft tot de eenige middelen ter gelukzaligheid, derzelver belangen zoo weinig ter harten neemen , dat hy niet, in alle eeuwen en by alle volken, mannen verwekte , die naar waarheid wilden zoeken, en de deugd doen eerbiedigen; kundige, bekwaame, braave en eerlyke mannen, die zig aanbooden, om hunne land- en tydgenooten te verlichten, en op de paden der gelukzaligheid in te leiden ? Zoude God, by gebreke daarvan, kunnen gedoogen, dat de kennis der waarheid op den ganfchen aardbodem verlooren 'ging, en nergends deugd te vinden was? Of zoude God de-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. I99 deze zorg voor onze eeuwige belangens hebben afgeftaan , en het aan de wisfelvalligheden van een grillig noodlot overgelaaten, welke befchikking het der burgerlyke Overheden zoude behaagen omtrend den godsdienst te maaken ; en zelfs onverfchillig zyn, of die het beftendig voorwerp bleef van 's menfchen onderzoeking en betragtmg ? Zoude de vader deiliefde, die zoo veel gedaan heeft, om ons van de, duisternis te brengen tot het licht, van de dooling tot de waarheid, gewild hebben, dat zyne kinderen in gevaar zouden zyn, om door de ftellige befchikkingen van een burgerlyk Beftuur voor eeuwig van de waarheid ontzet, voor altoos tot de dooling gedoemd te zyn? Zoude hy, die alles van eeuwigheid voorzien, en in den raad zyner wysheid geregeld heeft, de vreemde, en dikwerf verkeerde, hulp vorderen van nietige ftervelingen, van koningen en vorsten, en derzelver dienaaren , waaronder niet zelden gevonden worden lieden zonder eenige beginzelen; en zulks ter handhaavinge van zyn ryk van waarheid en deugd ? — Zou de ontfermende God, die ons, zynen geliefden Zoon gefchonken heeft, om ons door zyn euangelic, de waarheid zoo eenvoudig en duidelyk aan te wyzen, de deugd zoo beminnelyk en nadrukkelyk voor te ftellen, door de kragtigfte drangredenen ter betragtinge daarvan aantemoedigen, en Gods heilryke oogmerken en vaderlyke handelwys jegens ons zoo Maaien opwekkend voor te draagen — Zoude God het in  ZOO OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK in de magt der volken gefield te hebben, om door burgerlyke vastftellingen te bepaalen , welke beginzelen van godsdienst men in het toekomende had te volgen; — en zoude God dus gewild hebben, dat de uitbreiding van de zaligmaakende leer des euangeliums daardoor bemoeijelykt zoude worden? — Neen het ryk van waarheid en deugd, het ryk van God, is niet van deze waereld , maar duurt tot in alle eeuwigheid. f . § 44- Godsdienst en Christendom kunnen niet verhoren gaan. Menigvuldig en. voldingend zyn de bewyzen, welken wy ter ftaavinge der waarheid: Godsdiensten Christendom kunnen niet verhoren gaan: uit den loop der goddelyke huishoudingen met zyne kerk , en uit de gezegden der heilige fchriftuure konden ontkenen; ware het, dat wy alleen ter ftigtinge van eene godsdienftige christelyke vergadering fchreeven. Maar thands meenen wy die onaangeroerd te mogen en moeten laaten, en onze bewysredenen alleen te moeten zoeken in de gefchiedenis van den mensch, zoo als die ons hier en daar door de gefchiedfchryvers, als by toeval, gegeeven wordt. Want, indien dit gefchryf der uitgave niet onwaardig gekeurd wordt, zal het ook gelezen worden door hun , die ook an-  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 201 andere gronden verlangen; en dan zullen misfchien eene en andere gedachten met nut gebezigd kunnen worden door hun , die in het beftuur van ons vaderland gefteld zyn : terwyl zy, die fchriftuurlyke bewyzen begeeren , dezelven genoeg uit den loop dezer verhandelinge zullen kunnen opmaaken, of die elders in overvloed aantreffen. Hoe akelig het 'er, ten dezen aanzien, zomtyds ook moge gefteld zyn geweest, godsdienst en christendom zullen nimmer verlooren gaan. Onkunde en bygeloof, domheid en dweepery mogen, voor eenige eeuwen, overal geheerst hebben, en hier of daar nog heerfchen — Losbandigheid en zedenloosheid mogen hare befmettingen verfpreid hebben onder alle volken Vrygeestery en fpotzucht met al, wat heilig en eerbiedwaardig is, mogen, in alle eeuwen en by alle volken, hare aanhangers gevonden hebben Waarheid en deugdlievende mannen mogen tegenftand en vervolging ontmoet hebben Inzonderheid moge dit, in verfchillende tydperken, het lot geweest zyn der christenen, omdat heerschzuchtige Overheden en Priesters, de leer des christendoms voor hun gezag gevaarlyk en nadelig hielden Het christendoms moge de grooftte verbasteringen ondergaan hebben, 't zy van fbitsvinnige drogredenaars, die hun vermaak ftellen, om den min fchranderen door hunne drogredenen te flingeren; 't zy van verwaaten wysgeeren , die het Cc zei-  202 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK zelve waanden te bevorderen, door de christelyke leer te plooijen naar den valfchen wysgeerigen fmaak hunner eeuwe; 't zy van zoo genoemde geleerden, wien het euangelie van Jefus te eenvoudig was, en daarom hunne onverftaanbaare bovennatuurkunde aan het christendom hebben opgedrongen; of het christendom moge grootlyks geleeden hebben door trotfche vorsten en heerschzuchtige ftaatsdienaars, 't zy zy meenden of voorwenden , dat zy de belangen van godsdiensten christendom bevorderden, wanneer zy het met hunne ftaatkunde vereenigden en daaraan dienstbaar maakten: — Dit alles moge gebeurd zyn, en des niet tegenftaande is waarheid en deugd niet geheel van de aarde verbannen geweest; dit alles moge plaats gehad hebben, en egter is het christendom tegen alle die vereenigde aanvallen ftaande gebleeven. Van deze belang en troostryke waarheid verzekeren ons de gefchiedenisfen der volken , hoe gebrekig, die in dit opzigt, ook mogen gefchreeven zyn; en die ons deze waarheid nog veel overtuigender zouden leeren, ware, het dat ze opgefteld waren , ten einde ons de gefchiedenis van den mensch j in zyne zedenlyke vorming, te geeven, en niet om ons te verveelen en te bedroeven met de berigten van de dappere daaden der helden, dat is : van de verwoestingen der waereld. — Dan hoe gebrekig die berigten dan ook mogen zyn, zy leeren ons de wysgeeren, de wetgeevers en hervormers van veele vol-  bestuur op zaaken van godsdienst. 20$ volken, de weldoeners hunner land- en tydgenooten kennen, en zy bewyzen, dat 'er nooit een tyd, zoo algemeen verbasterd, nooit een gansch volk tot één man toe zoo liegt en bedorven is geweest, waarin niet een of meer mannen, door de beftiering der goddelyke voorzienigheid, verwekt zyn, wier verlicht verftand de waarheid geene hulde deed, en den eenigen, eeuwigen oorfprong en beftierder aller dingen niet erkende, en wier gedrag niet uitmuntede door goede voorbeeldige zeden! Deze waarheid word nog klaarer en nader bevestigd door de joodfche gefchiedenisfen, waarin ook wat meer op de gefchiedenis van den mensch is acht gegeven. Dezen berigten ons, dat by de eerfte algemeene verbastering, henoch de kennis en den dienst van denAUerhoogften heeft gehandhaafd; dat de godsdienst in deszelfs geflagt is in waarde gebleeven, en door noach bewaard geworden; dat de kennis en dienst van den eenigen God heeft ftand gehouden onder alle drie de ftammen van noachs geflagt, uitwyzens de voorbeelden van abraham , uit den ftam van sem, van melchizedek, uit dien van japhet, en van abimelech , uit dien van cham afkomftig. — De gefchiedenis der Jooden, onder hunne Rigters of Dictators is een onafgebroken bewys van deze waarheid; en wanneer naderhand een vroom Israëliet klaagde, dat hy alleen aan God en deszelfs dienst was getrouw gebleeven, leert het geval van elia ons, Cc 2 dat  204 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK dat 'er nog duizenden waren overgebleeven, even zoo rein en onbefmet van de algemeene verbastering. Ja de menigvuldige opftanden der jood- fche en israëlitifche volken hebben alleen hunne oorzaak in de begeerte dier volken , om het zedenbederf, door hunne koningen en priesters bewerkt en aangekweekt, tegen te gaan en te herftellen. En het Christendom — wat ook deszelfs vyanden daarvan mogen zeggen wat is het anders, zoo in deszelfs voortplanting en uitbreiding in de eerfte eeuwen der kerke, als naderhand ten tyde van, en voor en na de gezegende hervorming, dan het voldingendst bewys van Gods vaderlyke zorge, dat waarheid en deugd by de menfchen geëerbiedigd en hare lesfen gehoorzaamd worden, zoodra die , behoorelyk, ter hunner kennisfe komen, niet alleen; maar ook dat daartoe geene ftellige befchikkingen van eene burgerlyke Overheid noodig zyn; ja dat derzelver tegenftand zeer dikwerf daaraan geen hinder, maar veeleer bevordering heeft toegebragt. Wie denkt hier met my niet aan alle de verdrukkingen en vervolgingen der christelyke kerke, welken zy in verfchillende tydperken heeft ondergaan ? Wie denkt niet met my aan die menigte van aanvallen , die dan eens meer zydelings en bedekt, dan eens meer regtsftreeks en openlyk tegen het christendom , in alle eeuwen, gedaan zyn? Wie roemt niet met my • de  bestuur op zaaken van godsdienst. 205 de nagedachtenis van zoo veele braave mannen, die de leer van jesus met mond en pen, met hunnen ftigtelyken wandel en met eenen voorbeeldigen dood verdedigd hebben ? Wie erkent niet met my, dat derzelver aanweezen en voortduuring tot op den tegenwoordigen dag niet is toetefchryven aan de befcherming en handhaaving der burgerlyke magten, maar aan het beleid der albeftierende voorzienigheid , die ons alle deze mannen ten dienfte van zyn ryk van waarheid en deugd verwekt heeft ? En wie verheugt zig niet met my in dat billyk vooruitzigt, dat die zelfde God,'wiens ryk duurt tot in eeuwigheid, die, in alle verloopen eeuwen en by alle volken, daarvoor tot nog toe zoo goedgunftig gewaakt heeft, ook deszelfs belangen genadiglyk zal blyven behartigen tot aan het einde der waereld. Ik verwagt niet, dat iemand zwaarigheid zal vinden , om met my dit befluit optemaaken , omdat ik gelyke gebeurdtenisfen in de gefchiedenis der menschheid aan gelyke oorzaaken, aan het zelfde beleid der godheid heb toegefchreeven; noch dat hy onderfcheid zal willen gemaakt hebben tusfchen verlichte en deugdzaame Heidenen, en Jooden of Christenen. Met hem zal ik niet twisten over de wcldaadige voorzienigheid des Almagtigen, noch over de bepaalingen , die nietige ftervelingen gemaakt hebben over de wyze van derzelver werking. Ik verklaar openhartig, dat ik alle die bepaalingen Cc 3 niet  206 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK niet begryp; dat alle die bovenatuurkundige geleerdheid voor my te verheven , te diepzinnig , te duister is, dan dat ik daardoor zoude terug gehouden worden, om, in gelyke uitkomften niet dezelfde werking van een en denzelfden vader van alle menfchen te erkennen en te eerbiedigen. Hoe gering ook myne gefchiedkunde zy, en zy is waarlyk zeer gering; hoe weinig ervaaring ik in de waereld nebbe, en deze is zeer klein; hoe weinig ik bedreeven ben in de godgeleerdheid, en ik telle my zelve geenszins, onder hen, die daarin uitmunten; hoe weinig ik ook bekend ben met de bovennatuurkunde, en die bekenne ik gul, dat myn begrip verre te boven gaat: hoe het met dit alles dan ook moge gefteld zyn, myne gefchiedkunde, waereldkennis , godgeleerdheid en bovennatuurkunde leeren my, en myne waarneemingen over oorzaaken en werkingen bevestigen my dagelyks in dat gevoelen, dat God alle dingen naar derzelver onderfcheiden natuur regeert , even gelyk hy alles naar zynen aart gefchaapen heeft. Alles overtuigt my , dat 'er in de zedenlyke, zoo min als in de lighaamlyke waereld, nooit fprongen gefchieden, dat het menfchelyk verftand nimmer zulken reuzeftappen, 't zy voor of agterwaards, doet, dat het in eens van de dooling tot de waarheid zoude komen, of van het licht te rug keeren tot de duisternis. Alles leert my, dat verlichting en verbastering langzaam en by trappen voortgaan,  bestuur op zaaken van godsdienst. 20? gaan, die ieder in eene voorgaande haren grond vinden , en op hare beurt de oorzaak zyn eener Volgende. Alles overtuigt my , dat verlichting het werk van God is, en niet van menfchen, waar dezelve zig ook in het ryk van waarheid en deugd vertoone ; en dat alle de geleerden met alle hunne fchranderheid, zoo min als alle de koningen der aarde met alle hunne vereenigde legers, niet in ftaat zyn, om eene waarheid of dwaaling te doen aanneemen noch afleggen, tenzy 's menfchen verftand daartoe alvoorens, door het beleid der goddelyke voorzienigheid, is voorbereid en ryp gemaakt. Deze myne Theorie, meen ik, is op de waarheid en op de gefchiedenis van den joodfchen en christelyken godsdienst gegrond, en overal vinde ik jesus uitfpraak: myn ryk is niet van deze waereld: bevestigd. Nooit heeft de Almagtige zyn ryk met onweerftaanbaar geweld ftaande gehouden noch uitgebreid. Nooit is Israël en Juda door de Almagt gedwongen tot ftandvastige aankleeving aan den dienst van den God hunner vaderen. Nooit is Mahomed door de tusfchenkomst van Gods wonderkragt verhinderd zynen Koran te verkondigen. Nooit zyn de vervolgingen tegen de christenen door goddelyk geweld afgeweerd noch gefluit. En van dit alles weetik geene anderereden, dan deze: dat God alles regeert naar zynen aart; en dat de natuur van waarheid en dwaling, van deugd, en ondeugd dit vordert ,  208 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK dert, hoezeer de wyze dier werkinge my geheel onbekend is: en alles noopt my, om hier met den Apostel in aanbiddende verwondering uit te roepen: O / ryke bron van Gods wysheid en kennisfe ! hoezeer zyne oordeelen voor ons ondoorzoekelyk, zyne wegen voor ons onnafpeurelyk zyn! § 45- De Godsdienst heeft dan het best gebloeid, als het burgerlyk Beftuur zig over denzelven niet bekommerde, ja dien zelfs tegenwerkte. Dus gezien hebbende, dat de godsdienst in geene zyner betrekkingen eenige bemoeijenis van het burgerlyk Beftuur behoeft; kunnen wy nu overgaan tot onze laatfte aanmerking, en aantoonen, dat dezelve dan ook het best gebloeid heeft, als hy, in plaatze van befcherming, aan zig zeiven werd overgelaaten, ja tegenftand ontmoetede. En dit bewys is niet moeijelyk; het vertoont zig in iederen tydkring der gefchiedenis van Gods kerke onder het oud en nieuw verbond, waarvan deze weinige gebeurden ten betooge genoegzaam zullen zyn. Want wanneer tog bloeide by het volk van Juda en Israël de dienst van den eenigen waaragtigen God? Wanneer werd deszelfs openbaare aanbidding by dezelven luisterryk herfteld? — Wanneer anders, dan,  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 209 dan, als godlooze koningen, door hunne verkeerde ftaatkunde, de afgodery met geweld ingevoerd, en door hun flegt voorbeeld de voorvaderlyke zeden verbasterd , geheel bedorven hadden; als dit den braaven in den lande begon te verdrieten, en zy die ondeugende vorsten van hunnen troon, en derzelver fnoode aanhangers uit den zetel des gewelds bondsden. Waar is het tydperk in de gefchiedenis der joodfche kerke, dat zy, eeuwen agter een , den dienst van Jehovah niet vermengden, veel min afwisfelden met eenigen afgodendienst, dan onder den tweeden tempel, toen zy zoo dikwerf te vergeefsch tot afgodery verlokt werden ? Wanneer hebben zy de verwonderenswaardigfte ftandvastigheid in eene getrouwe aankleeving aan hunne godsdienftige beginzelen getoond , dan nadat zy, juist om die beginzelen, by alle volken der waereld mishandeld zyn op eene wyze, welke woorden niet in ftaat zyn uittedrukken ? En wanneer heeft het christendom gebloeid in zuiverheid van leer, in reinheid van zeden; dan toen de vorsten en overheden der aarde het zelve niet kenden noch befchermden , maar het vervolgden en met wortel en tak wilden uitrooijen ? Wanneer heeft de eenvoudige, heilige leer van Jefus moeten wyken voor onheilige menfchelyke leeringen ; wanneer zyn de eerwaardige zeden der christenen verdweenen, dan na de zoo genoemde bekeering van Dd Con-  2IO OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Conftantyn den Grooten , toen hy en zyne opvolgers, kwanswys, het christendom befchermden? Wanneer en waar is het echte christendom zuiver bewaard gebleeven, toen het door gansch Europa de godsdienst van ftaat was geworden, en van dag tot dag, in leer en zeden, hoe langs hoe zoo meer verbasterde, dan by de onbekende, verdrukte Waldenzen , en by de jammerlyk vervolgde Husflten? Wanneer maakte de hervorming, waarnaar men reeds zoo veele eeuwen, zoo algemeen,maar te vergeefsch, verlangd had, eenigen opgang; wanneer ging zy met fnelle fchreeden voort, dan toen kerkelyke en waereldlyke dwinglandy zig vereenigden, om de christenen met de uitgezochtfte pynigingen daarvan aftefchrikken : gelyk het 'er verre van daan was, dat alle de Proteftanten in de Oostenrykfche erflanden en in Frankryk, door de eeuwen lang geduurd hebbende vervolgingen, waren uitgeftorven, blykends de veele duizenden , die zig terftond na de gebrekige tolerantie- edicten van Jofeph II en Lodewyk XVI in die ryken overal vertoonden? — Waar zyn, na de tyden der hervorminge, de christelyke zeden het zuiverst gebleeven, dan by de eenvoudige volgers van den vroomen Menno , nadat zy van de dweeperyen der Wederdooperen waren te rug gekomen, en voordat zy, in den loop dezer eeuwe, in de bedorven zeden der waereld zyn medegefleept? Waar heerscht thands zuivere christelyke broederfchap, op-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 211 ©pregte zucht en bekwaamheid, om het practicale christendom aan afgodifche volken te prediken, dan by de overal uitgeflooten Herhnhutters ? Welke godgeleerde gevoelens zyn, zederd bykans twee eeuwen, door fchier alle de proteftantfche kerken verfpreid en aangenomen, dan die, waarover niet één burgerlyk Beftuur zig immer bekommerde, die der Remonftranten ? Wanneer heeft in het Pruisfiesch gebied de echte geleerdheid en godsdienftige verlichting het meest toegenomen; toen Fredrik de Eenige zig niet met zaken van godsdienst ophield, of toen door zynen opvolger daaromtrend de naauwfte bepaalingen gemaakt zyn? Wanneer zyn de Proteftanten in Frankryk het meest te voorfchyn gekomen, dan toen het bur« gerylk Beftuur verklaarde zig in zaken van den godsdienst niet te zullen inlaaten?— Wanneer en waar?-— Maar wat behoef ik hier meer by te voegen, daar het bygebragte genoeg is, om ons te overtuigen, dat de godsdienst zonder befcherming, zonder ftellige befchikkingen nopends deszelfs belangen en betrekkingen , ja onder verdrukking, zeer goed ftand gehouden en gebloeid heeft, en dus ook dien invloed van het burgerlyk Beftuur in het vervolg niet zal behoeven; ja dat het zeer veel beter met den godsdienst gaan zal, als het burgerlyk Beftuur zig daarmede in het geheel niet fteliig inlaat; naardien alle die bemoeijenisfen niet anders dan ten nadeele van den godsdienst, moeten verftrekken. D d 2 Dit  212 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Dit is geene ydele vrees, geene vaifche gevolgtrekking. Neen de minfte bemoeijenis van het burgerlyk Beftuur ontrend de beftelling van den openbaaren eerdienst, is of dadelyk wederom eene doodelyke vereeniging van kerk en ftaat, of zal daarop welhaast weder uitloopen. Want hetzy het burgerlyk Beftuur zig menge in het beroepen van kerkleeraaren, of niet, men zal zeker of terftond, of anders al zeer fpoedig komen, om van hen aftevorderen het doen , misfchien wel het ondertekenen, van ftaatkundige verklaaringen en geloofsbelydenisfen (het gedrag van de provifionele Repraefentanten van het volk van Holland, en van deszelfs opvolgers in het provintiaal Beftuur, ftrekt ons, helaas! ten waarborg van deze bedroevende voorfpelling); en het zal niet kunnen misfen, of men zal al fpoedig komen tot eene kennisgeeving of eenen wenk, dat het dien van het hoogst bewind, of der municipaliteit aangenaam zoude zyn, indien men deze of gene waarheid voordroeg, of eene zaak op deze of gene manier voorftelde. Alzoo zullen de openbaare volksleeraars wederom , eerst, zoo men voorgeeft, met goede en heilzaame oogmerken, ten dienste van het burgerlyk Beftuur, gebruikt worden ; en in onze bedorven waereld zal het niet ontbreeken aan laffe vleiers en baatzuchtige flaaven, om het volk zoodanige beginzelen in te boezemen, als der tydelyke regeeringe aangenaam zyn. Hier door zal de flaat al fpoedig zynen ou»  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 213 ouden invloed op de volksleeraars herkrygen; en dezen band eenmaal gelegd zynde, zullen ook dezen niet ftil zitten, om zig wederom te doen gelden, en hunnen verlooren invloed op den ftaat te herwinnen. Met één woord; door deze zorg van den ftaat, dat het godsdienstig onderwys bevorderd wordt, dat over al gelegendheid is tot openbaare godsdienstoeffening, en dat alle kerkleeraaren behoorelyk betaald worden, is de weg geopend, om zulke leeraaren en leeken, die den ftaatkundigen gewilliger ten dienste zyn, boven anderen te begunstigen en voortetrekken: en alzoo zal men wederom of eene bevoorrechte, heerfchende kerk krygen, of, indien alle volksleeraars even ftaatszuchtig zyn, en even bevreesd, om hunne bezoldiging van ftaatswege te verliezen , zal hunne afhangelykheid van het burgerlyk Beftuur te grooter worden; en alzocv zal het met allen vryen onderzoek naar godsdienstige waarheid gedaan, en de burgerlyke vryheid in groot gevaar zyn, om geheel verlooren te gaan, zoo dra het tydelyk bewind dit voor zig nuttig oordeelt. Door deze zorg van het burgerlyk Beftuur over zaken van den godsdienst, vereenigd met de zorg voor het openbaar onderwys, zal het burgerlyk Beftuur zig de magt aanmatigen, om te bepaalen wat al, wat niet geleerd zal mogen worden. Iedere afwyking daarvan , iedere poging om meer verlichting te verbreiden, zal bedenkelyk, gevaarlyk gehouden worden voor de rust en de veiligheid van D d 3 den  len ftaat; het zal den volks- en kerkelyken leeraaren liet vryftaan, om in hun openbaar onderwys eenige verandering te maaken, zoo lang zulks van ftaatswege liet bevolen wordt. En tot zoodanige veranderingen, eert ons de ondervinding, wordt door een burgerlyk beftuur niet ligt beflooten, vooral zo het veelhooflig is: of gefchiedt zulks al eens, dan zyn zy zeer jebrekig, onvolledig, en der waare verlichtinge meer chadelyk, dan nuttig, blykends het gene wy door rerfcheiden vorften in onze dagen ten dezen op:igte hebben zien gebeuren. Wel verre, derhalve, van daar, dat de invloed van het burgerlyk Beftuur op zaken van len godsdienst, ter bevorderinge van waarheid en leugd , in ons vaderland, nuttig of noodzaaklyk :oude zyn, zal die daardoor veeleer en zeker beemmerd en geheel geftremd worden. Wel verre van laar, dat het door den Staat niet bezoldigen van de eeraars der godsdienftige genootfchappen ten gevolde zoude hebben , eene meer en meer toeneemenle ongodsdienftigheid , en daarmede naauw verjonden deugd- en zedenloosheid (*); zoude integendeel (?) Vitringa a. b. bladz. 23, die ook fpreekt vsn gevaarlyke twisten en chroomelyke beroeringen, die hieruit zouden voortvloeijen: maar waarom ly dit vreest, zegt hy niet, tenzy men het moet zoeken in zyne vollende redeneering , maar die zoo los is, als zy de leden van het gerebrmeerd kerkgenootfchap weinig vereert. Hoe gaarne wenschte ik hier Ie- gedachten des fchryvers van de Proeve van Betoog te kunnen ontwikkelen;  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 215 deel domheid , bj'geloof en bekrompen betragting van burgerlyken pligt het droevig noodlot van ons vaderland worden, indien de ftaat dat bezoldigen op zig nam. Want dat bezoldigen zoude thands het eenig middel zyn, waardoor de ftaat zynen invloed op de kerk zoude kunnen doen gelden en kragtdaadig handhaaven; en daarvan, ik herhaale het, zouden de nadeeligfte gevolgen voor waarheid en deugd, vroeg aflaat, eenmaal zeker, voortvloeijen. Want wat is tog de reden , dat zuivere godsdienst tot nog toe zoo weinig bekend is, reine deugd zoo fober betragt wordt ? Zyn de waarheden van den godsdienst zoo menigvuldig, zoo duister, zoo ver verheeven boven de bevatting van het gewoon men- fchen- len; zy komen my in den grond zeer goed voor, maar zyn niet genoeg uitgewerkt. Het geen daar tegen gefchreeven is door de fchryvers van de Rechten der Gereformeerde Gemeenten enz , te Utrecht gedrukt by de Wed. J. van ter Veen en Zoon, — van de Proeve van Betoog wederlegd enz, te Rotterdam uitgegeven by IV. Cornet', door dirk cornelis van voorst in zyne publieke Trouw enz. te Leiden by J. van Thoir, en ook door anderen , hebben , myns inziens , de gronden van den proeve - fchryver niet om ver geftooten, maar bevestigd,- en, het geen aaumerkelyk is , deszelfs berekening, dat het den Gereformeeden mogelyk zy, om hunne eigene Leeraars te falarieeren enz. is door den zig noemenden wederlegger zoo weinig wederlegd, dat de eerfte die onkosten ftelt op ruim twee millioenen (wel verftaande, als het onderhoud der armen komt voor rekening van den ftaat, gelyk die fchryver daarvan ook de noodzakelykheid aantoont; en dat de wederlegger wel veel ophefs maakt van de yerbaa* zende kosten, die daartoe zouden vereischt worden, doch by hem niet hooger loopen dan even tweeëntwintig tonnen goiids.  216* OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK fchenverftand ; is de deugd in zig zelve zoo weinig bekoorelyk, zoo moeilyk, zoo weinig voordeelig ? Of is deze niet de natuur der waarheid , deze de gefteldtenis van 's menfchen geest, dat wy alle waarheid wel niet zonder aanwyzing zeiven kunnen ontdekken, maar dat, wanneer zy ons aangeweezen wordt, een iegelyk dezelve ook kan bevatten; en is deze niet de werking der deugd, dat zy de goedkeuring van een ieder wegdraagt, en hem de nuttigheid doet gevoelen van haar te betragten ? Maar welke is dan de reden van dat vreemd ver-fchynzel, dat, niet tegenftaande den ernftigen wil van God, dat alle menfchen komen tot de kennis der waarheid, en door de betragting harer lesfen behouden worden; niet tegenftaande zyne vaderlyke voorzienigheid, in alle eeuwen en by alle volken, mannen verwekt heeft, die hunne tydgenooten op den weg der waarheid en der deugd wilden inleiden, en daartoe opzettelyk Mofes en de Propheten gezonden, en door Jefus en de Apostelen de volmaaktfte openbaaring aan het menschdom gefchonken heeft; dat, niet tegenftaande dit alles, de godsdienst tot nog toe zoo weinig geëerbiedigd is by alle volken van den ganfchen aardbodem ? Van dit, anders onoplosfelyk , raadzel kan geeen andere reden gegeven worden , dan deze: dat het burgerlyk Beftuur altyd gemeend heeft belang te hebben by de domheid, onkunde en het by ge-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. &i? geloof der menigte. Hierom heeft het zig altyd meester gemaakt van den volksgeest, door den invloed van priesters en predikers; hierom heeft het den godsdienst altyd vereenigd met den ftaat. — En dit is de eenige reeden , dat by alle volken, in alle tyden gehaat, zomtyds zelfs vervolgd en ter dood gebragt zyn allen en een iegelyk, die de ftoutheid hadden, om waarheid openlyk te verkondigen, en reine deugd, 't zy door hunne lesfen of door hun gedrag, aantepryzen. Dit is de reden van het yzelyk lot van zoo veele proprieten van Israël enjuda; en van den moord aan jesus en zoo veelen zyner naarvolgeren gepleegd. Hierom moest een socrates den giftbeker drinken, een seneca door het aftappen van zyn bloed het leeven laaten. Hierom werden op hunne beurt regtzinnigen en ketters vervolgd, ten vaderlande uitgedreeven, vermoord. Hierom werden huss en hieronymus ten vuure gedoemd, en poogde men de hervorming tegen te werken. Hierom vervolgden karel en filips hier te lande alles te vuur en te zwaard. Hierom veranderde jacobus de ifte van Engeland zoo dikwerf van godgeleerd zamenftel, en neigde hy eindelyk geheimlyk over tot het pausdom, welk door zynen kleinzoon opentlyk, om dezelfde reden, werd voorgefprooken. Hierom werd de gryze van oldenbarneveld op het hoffchavot onthoofd, werden en de door hem, uit ftaatkunde begunftigde, Remonftranten veroordeeld en ten lande uitgebannen. Ee Eti  218 over den invloed van het burgerlyk En hierom eindelyk zyn in onze dagen een kleman , van der mark en anderen zoo fchandelyk van hunne posten verhaten, of op een' andere wyze onwaardig behandeld. En even die zelfde redenen zullen, zoo lang de kerkelyke leeraars de fpeelballen kunnen zyn van ftaatszucht, daarvan de doodelyke gevolgen zyn. Deugd zal nimmer geacht, veel min naar waarde beloond; godsdienst nimmer bevorderd; verlichting nooit aangemoedigd worden: maar zy allen zullen, dan eens openlyk, dan eens bedekt, verfmaad, verwaarloosd, mishandeld worden. § 4 33 § li. De Godsdienst kan niet afgeftaan, noch daarover te befchikken eenige Magt aan het burgerlyk Beftuur opgedraagen worden. . . . . -35 % 12. indien die afftand at mogèlyk ware; is hy egt er voor de burgerlyke Maatfchappy nutteloos. . • 38' §s 13. Nimmer heeft eenig burgerlyk Beftuur, met zyne befchikkingen over zaken van Godsdienst, iets anders bedoeld, dan overeenkomst in' daaden. . . 40 § 14. De befchikkingen van-het burgerlyk Beftuur hebben nooit waaren Godsdienst voortgebragt, noch ztdks bedoeld. 42. § 15. Aan het burgerlyk Beftuur kan en behoort een zeke*: re invloed op den Godsdienst toegekend te worden. 1 45 II. HOOFDSTUK. Over den invloed van den Godsdienst op de Maatfchappy. ^ 16. De burgerlyke Maatfchappy ftaat onder de befcher- ming en beftuur der Goddelyke Voorzienigheid. . 46 § 17. Geen Volk kan zonder Godsdienst, beftaan noch gelukkig zyn . . • • 56 III.  INHOUD, 423 flfc HOOFDSTUK. Over de middelen, door welken Godsdienst onder een Folk kan, mag en behoort bevorderd te worden. § 18. Inleiding. . .... 63 EERSTE AFDEELING. Middelen ter bevorderinge van Godsdienst, die tot de Conftitutie van een Volk behooren , of uit den aart der burgerlyke Maatfchappy voortvloeijen. § 19. Eerfle Middel. Ieder Burger te befchermen by zyne vryheid in het ftuk van Godsdienst. . . 64 §20. Tweede Middel. Het burgerlyk Beftuur maake geene ftellige befchikkingen, hoe genoemd, omtrend het ftuk van ■ Godsdienst. ... . \ .65 - . § 21. Derde Middel. Een ieder geniete, in het ftuk van Godsdienst, de onbeperktfte vryheid. . . 66 5 22. Eene uitweiding over het houden van Godsdienstoefeningen binnen de daartoe beftemde Gebouwen met ontflooten deuren. . . <, - 75 § 23. Vierde middel. De burgerlyke Wetten moeten weinig, eenvondig, klaar, en de daarby bepaalde ftraffen duidelyk aangeweezen zyn; maar naauwkeurig ter uitvoer gébragt worden. . . . . . 88 § 24. Over de Belastingswetten. . . . . 96 § 25. Over den Eed. . . . . ... 100 TWEE-  V C24 I N HOU D. § 26. Over de verkeerde middelen tot het ontdekken tn ftraffen van het .misdryf.' . . . . 103 § 27. Fyfde Middel. Het voorbeeldig gedrag van allen, die in eenig bewind of den dienst des Volks zyn. 11 o TWEEDE AFDEELING. Middelen, die reeds, in den eenvoudigen ftaat der gezellige Zamenleevinge, invloed hebben op den Godsdienst. § 28. Inleiding. ± . . . . » . 113 § 29. Algemeene Aanmerkingen. . . . 114 % 30. Zesde Middel. Zorg voor genoegzaame Werkzaamheid voor den gemeenen Man. . . .118 §31. Zevende Middel Volksverlichting en Befchaaving. 120 § 32. Agtfte Middel. Bevordering van nuttige Kunsten en Weetenfchappen- 13° $. 33. Negende en laatfteMiddel. Belooning van braave daaden.i 43 § 34. Aart en uitgeftrektheid van. den invloed der voorge- draagen middelen. . Befluit van het eerfte Deel. 147 II. D E E L. Een burgerlyk Beftuur kan of mag omtrend zaken van den Godsdienst geene ftellige befchikking maaken. % 35. Nadere bepaaling der Vrage. Verdeeling van dit tweede Deel • l5l EEÏV  INHOUD zz5 EERSTE AFDEELING. Dingen, die verkeerdelyk onder de zaken van den Godsdienst gebragt worden. % 36. Over de zorg voor de Armen. . . . 155 TWEEDE AFDEELING. Het gevoelen, waarby aan het burgerlyk Beftuur eenig recht van befchikking in kerkelyke zaken wordt toegefchreeven, rust op valfche en onbehoorelyke gronden. § 37. Valsch befluit uit eene waaragtige ftelling . 163 § 38. Verkeerd oogmerk aan de burgerlyke Maatfchappy toegefchreeven. . ..... 170 % 39» Verkeerde gevolgtrekking. . . , , \yi § 40. Verkeerde magt aan het Volk toegefchreeven. .. 181 § 41. Misbruik van den Godsdienst. . . . 187 § 42. Een bewys, welk zyne eigene wederlegging mede- brengt. . ...... 190 DERDE AFDEELING. De Godsdienst heeft voor zig zeiven geene befcherming noodig van het burgerlyk Beftuur; maar God zelf zorgt voor zyn ryk van waarheid en deugd. § 43, Befchouwing van den mensch als een gezellig wezen. 195 Ff $ 44.  2a$ mKmm int irt^ï S-£«v efoi-ij? e*v<3tige9-£iVyj? itcMtolittm, ffifxrn A«l3£iv, »j KaftZe» •tr^cou? t5to f*£v to» o-uvêJCTixov dndem Koivovlxs k») vofM&ttlas ïgtirpoi. dat is: Eer Jchynt my een Stad geftigt te kunnen "worden zonder grondvesting, of geftigt zynde ftaande te kunnen blyven, dan een Stiat zonder den dienst der Goden; deeze is de band van alle zamenleeving en de grondflag der wetten. Plutarchus adverfus Colotem. Ex ed. Paris. 1524. P*g- "25> E, Aan welke Verhandeling, door DIRECTEUREN VAN TEYLERS NALATENSCHAP, deeerfteziLveren eerpenning is toegeweezen.   VERHANDELING TER BEANTWOORDING DER VRAAG: mag en behoort het burgerlyk bestuur eenigen invloed uitteoeffenen op zaaken van godsdienst? — zo ja, — van welken aart en uitgestrektheid behoort die invloed te zyn? INLEIDING. De loffelyke bedoelingen van teyler's godgeleerd genootfchap, welks arbeid door de ontfangst en uitgaave van eene menigte van voortreffelyke Verhandelingen, raakende de belangrykfte onderwerpen by aanhoudenheid bekroond wordt, kenfchetzen zig ook wederom in het voorgeftelde Vraagftuk. Veele fcherpzinnige en beroemde mannen hebben, in vroegere tyden, daaraan hunnen arbeid wel willen befteeden. By hen, die ooit dit ftuk, 't zy als belangryk onderwerp, 't zy als vak van letterkunde beoeffend hebben, zyn, ook ten dien opzigte met lof bekend de naamen van onzen beroemden landsgenoot h. de groot (*), s. puffendorf (f) , j. h. bochmer (§) en anderen. Men kon van hier ligt (*) De Imperio fum. Potctt circa facra, (t) Habit. Relig. ad Remp. C§) Jurispr. Ecckf. Protest.  228 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK ligt denken , dat deeze ftof als uitgeput was, en eene nieuwe opgaave daarvan overtollig moest geacht worden. Doch de nieuwe vorm van Burgerbeftuur, lang ontworpen door fchrandere mannen, thands daadelyk hier en elders ingevoerd, heeft aan deeze zaak eene geheel nieuwe gedaante gegeeven; zo dat dezelve, al mogt men ze anders voor afgedaan houden, ten minften een nieuw overzigt vereischt. Ten minften, de omftandigheden van tyden in aanmerking neemende, is het my voorgekomen, dat dezelve niet alleen aanleiding .tot de vraag, maar ook aan deeze eene naadere bepaaling gegeeven hebben. Ik maake hiervan niet zonder oogmerk terftond in den beginne gewag, dewyl dit op de wyze van myne behandeling invloed zal hebben. De vraag over den Invloed van 't Burgerlyk Beftuur op zaaken van Godsdienst, zonder opzigt tot den tegenwoordigen tyd, zou door my anders behandeld worden, dan ik nu voor heb te doen. Ik wil hiermede niet te kennen geeven, dat de beginfels merkelyk zouden verfchillen; maar een fchryver zou, myn's achtens, van andere byzonderheden moeten fpreeken, en in de toepasfingen andere bepaalingen maaken. Elk begrypt terftond, welk een tastbaar onderfcheid het maake , of 'er in den Burgerftaat eene afzonderlyk Kerkgenootfchap beftaat, 'twelk, als de Kerk van Staat befchouwd, 's Landswege beftuurd en bekostigd wordt, dan of alle Kerkgenootfchap-  bestuur op zaaken van godsdienst. 231 fchappen van den Staat gefcheiden zyn , of, misfchien beter, daarop eene gelyke betrekking hebben. Veele vraagftukken, waarover oudtyds hevige gefchillen ontdaan zyn, meen ik nu met ftilzwygen te moeten voorby gaan. Men zou anderszins niet voorby kunnen, de meest uiteenloopende gevoelens van Proteftantschgezinde Schryvers (om van de Roomschgezinden, die de geestelyke en wereldlyke magt in het Opperhoofd hunner Kerke vereenigd hebben, niet te fpeeeken) ter toetze te brengen, als van erastus , l. molinaeus , beza , voet en anderen. Dan ik achte my hiervan, als nu geheel overtollige, of niet te pas komende, zaaken thans geheel ontflagen , niet gemaaks- maar noodzaakelyks-^ halven. Noch beoordeelaars noch leezers zullen dit dus als eenig gebrek in het opftel aanmerken. Om dezelfde reden wil ik ook geenerlei gefchiedkundig verfiag dezer zaake mededeelen, dewyl ik acht, dat de Uitfchryvers der vraage zulks volftrekt niet gewild hebben; dewyl zy dit anderszins met een woord in de opgegeevene vraag zouden hebben te kennen gegeeven. Weshalven ik , vooral in min ter zaak doende omftandigheden, bekorting zal zoeken in acht te neemën, vast vertrouwende, dat ik in de nu vermelde zaaken omtrend de bedoeling van 't loffelyk genootfchap niet zal hebben misgetast. Be-  232 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Befchouivïng der Vraag. Ik verbeelde my dan, zeer aanzienlyke Beftuurders! dat gy u voorgefteld hebt eenen Burgerftaat, in welken allerleie godsdienstige Gezindten niet alleen burgerlyk verdraagen worden, maar ook dezelfde voorregten, dezelfde befcherming van de wet genieten, indien flegts, 't geen niet wel te veronderftellen is, het beleiden en beoeffenen dier gevoelens niet openlyk ftrydig is met de algemeene rust en veiligheid. Deze Gelykheid in Regten zou, op zig zelve, kunnen gehandhaafd worden in allerleije Burgermaatfchappyen, hoedanig een vorm van Burgerlyk Beftuur 'er ook plaats greepe, 't zy Moiiarchaale, 't zy Arijlocratifche, 't zy Gemeenebestgezinde of daadelyk Repraefentafm: ik zeg daadelyk Repraefentative, dewyl toch elke Regeeringsvorm, hoe ook ingevoerd, eigenlyk Repraefentaüf is; doch kan zy alleen den naam van daadelyk Repraefentatif draagen, wanneer het regt van Repraefentatie door het Volk werkelyk wordt uitgeoeffend. Het is eigenaartig te verwagten, dat in zulk een Regeeringsbeftuur deeze Gelykheid in 't Godsdienstige het best zal gehandhaafd worden. Doch over de nuttigheid en praktikaale moogelykheid van zulk een Beftuur hebben wy niet te fpreeken. Het is genoeg met een woord te hebben opgemerkt, dat alle Regeering, door wie en door hoe veelen zy ook worde uilge-  BESTUUR UP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 233 geoeffend, in haar en aart Repraefentatif is, dat is, vertegenwoordigende het geheele volk, en in deszelfs naam beftuurende. Door Burgerlyk Befluur, waarvan in uwe vraag melding gefchiedt, verftaa ik dan dat Ligchaam, uit veele of weinige perfoonen beftaande, aan 't welk de Oppermagt is toevertrouwd, in 't geen dezelve daadelyk uitoeffend. — Uwe Vraag is mag en behoort hetzelve Invloed te hebben op godsdienstige zaaken ? Het mogen veronderftelt eene vryheid van doen of laaten, zonder eigenlyke uitterlyke verpligting. Het behooren fluit zulk eene verpligting in zig, zodaanig dat men zonder fchending van pligt hierin niet kan in gebreke blyven. Gy hebt wyszelyk beide woorden verkoozen, om daar* door de aandagt der Verhandelaaren op beide voorwerpen te vestigen, met overlaating tevens van de noodige ruimte. Men zou naamelyk kunnen beweeren, dat het openlyk Beftuur wel Invloed zou mogen oeffenen op zaaken van Godsdienst, maar tevens vari meening zyn, dat de aart van den post van Beduurder of Regent, welke enkel Burgerlyk is, zulks juist niet medebrengt, zodanig, dat dit kan gevorderd worden. Ook zou men beide, het mogen en behooren kunnen ontkennen, ook het laatfte beweeren, zo dat zulks uit den aart van Burgerlyk Beftuur noodwendig voortvloeit; en dan valt de Vraag wegens het mogen weg. Vergunt my hierby nog een oogenblik ftil te ftaan. Het mogen komt, myns achGg tens,  234 0VER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK tens, omtrend daaden, welke eigenlyke voorwerpen van moraal zyn (want zaaken, die hier geheel buiten om loopen, 'komen hierin geene aanmerking) niet te pas voor den daader zeiven, in zo verre men daardoor zou willen aanduiden, dat hy het kan doen of laaten, en nogthands in beide gevallen wel handelen. Het is geoorlooft, ten opzigte van eenen anderen; en wordt daardoor aangeduid, dat deze den daader niet kan of mag bepaalen in zyne vryheid. Ten opzigte van de Consciëntie is 'er geen geoorloofd zyn in bovengemelden verftande; ook niet, wanneer de Vraag is omtrend uitwendige pligten, waartoe de de verpligte perfoon door de Wet kan genoodzaakt worden. Zodanig nu zyn de pligten, verknogt aan het Burgerbeftuur; zo dat, myns oordeels de Vraag alléén moet zyn „ is de Godsdienst in eenigen op9, zigte, een voorwerp van Burgerlyk Beftuur? Valt „ dezelve in deszelfs begrip of omvang ? Ja of Neen?,, Hier is geen midden, niets dat aan hun, die de oppermagt in handen hebben, of daadelyk uitoeffenen, wordt overgelaaten, zo dat zy naar hunne begeerte, al óf geen Invloed op zaaken van Godsdienst kunnen uitoeffenen. Zo Ja, dan. behoort het Beftuur daar op Invloed te hebben, en het mogen volgt van zelfs. Zo Neen, dan valt ook het mogen- weg. Ver-  BESTUUR, OP ZAAKEN' VAN GODSDIENST, 235 Verdeding. De Vraag is Tweeledig. Wordt het eerfte Lid, Mag en behoort het Burgerlyk Beftuur eenigen Invloed uitteoefenen op de zaaken van den Godsdienst, ontkennend, beandwoord, valt het laatfte Lid, 't geen den aart en uitgeftrektheid van dezen Invloed betreft, van zelfs weg. Ik fchroom niet op het eerste gedeelte der Vraage Ja te antwoorden; en dus fchikt zig myne Verhandelingen Twee Hoofdftukken. 't Eerste moet kort, en kan niet anders dan algemeen zyn, niet afdaalende tot byzonderheden, die het Vraagftuk in hoe verre raaken. Het Eerste Hoofddeel moet niet anders dan een algemeen betoog behelzen, dat het Burgerlyk Beftuur Invloed moet hebben op de zaaken Van den Godsdienst. Verwagt hierin dus geene aanmerkingen over den aart en bepaaling van deezen Invloed. Dit zal de bouwftof van het Tweede Hoofdftuk zyn, 't welk dus een meer bepaald andwoord op de Vraag, moet behelzen. Diesvolgens hebben men, in het beandwoorden van het Eerste Lid der Vraage, het Invloed uitoeffenen in eenen onbepaalden zin optevatten. Dit zelfde geldt ook omtrend zaaken van Godsdienst, ten einde alle byvraagen aftefnyden. Ik onderzoek hier allen,, is de Godsdienst een voorwerp „ van Burgerlyk Beftuur, omtrend welk het, volgens „ den aart en ftrekking van het zelve, werkzaam moet zyn, 't zy in 't algemeen, 't zy in byzondere gevallen ?" Gg2 EER-  236" OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK EERSTE HOOFDSTUK. Het Burgerlyk Beftuur heeft Invloed op den Godsdienst. De Godsdienst volkomen vry. 't Is zo klaar, dat hier alle dwang wegvalt, dat ik geenerleië moeite op my wil neemen , zulks te betoogen; 't volgende diene alleen ter herinnering. In den ftaat der Natuur (of 'er ooit daadlyk zulk een ftaat beftaan nebbe, is een vraag van enkel geJchiedkundigen aart, welker behandeling men gemakkelyk kan misfen, alwaar van regten en pligten, daaruit afgeleid, gefprooken wordt,) in den ftaat der Natuur, of in dien ftaat, waarin wy de menfchen buiten allen maatfchappylyken band ons aan het verftand voorftellen, zyn zy allen even vry; en niemand heeft eenig regt van dwang op eens anders gevoelens en daaden, wanneer hy daardoor niet in het uitoeffenen van zyn regt beledigd of verhinderd wordt. Dus kan en mag elk de Godheid vereeren op zulk eene wyze, als hy zig daartoe in gemoede verpligt acht. Het maatfchappylyk verband maakt daarin geene verandering. Geen mensch mogt zig door de meerderheid in deeze vryheid eenigerleië bepaalingen laaten voorfchryven. Indien zin kan de Godsdienst nimmer een voorwerp worden van Burgerlyk Beftuur. Dit is- door verfchei- : den  bèstuur op zaaken van godsdienst. 2$? den beroemde mannen, noot , locke , barbeyrac en anderen zo klaar getoond, dat ik van alle verder betoog afzie. Alleen merk ik nog aan, dat, volgens oogmerk van alle Burgerlyke inftelling, welke is de befcherming van elks Regten, ieder mensch by deze zyne Regten moet gehandhaafd worden. Uitwerkfels van den Godsdienst Tzveeleedig* Hier maaken veele hedendaagfchen een fprong, en befluiten daaruit terftond, dat de Godsdienst dus geheel geen voorwerp is van Burgerlyk Beftuur, of waarop hetzelve, buiten befcherming van de Wet, eenigen Invloed moet hebben. Dit befluit heeft fchyn, en wy moeten ons zetten tot duidelyker ontleeding. Het ftaat vast, dat geen lid van den Burgerftaat kan geacht worden meer van zyne natuur* lyke vryheid of van het uito effenen van zyne Regten te hebben afgeftaan, dan noodig was ter befcherming van algemeene veiligheid. Uit deeze grond-ftelling, welker waarheid wy geenszins in twyffel trekken , redeneert men aldus: „ Daar het eenige oog„ merk van alle Burgerlyke Maatfchappyen is, be„ fcherming van algemeene veiligheid, kan het Bur„ gerlyk Beftuur alleen zynen Invloed doen gelden „ omtrend zulke daaden , waardoor de algemeene ,, veiligheid benadeeld, en dus de maatfchappylyke „ band verbrooken wordt. Deszelfs voorwerpen Gg 3 ft zyn  i38 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK „ zyn dus alleen daaden en uitwerk/els , geene ge"9 voelens, veel minder godsdienftige gevoelens, die „ enkel God en ons zeiven raaken. Deeze vallen „ geheel niet onder eenig menfchelyk Contract, noch „ kunnen daarvan immer eenig voorwerp zyn. Air „ dus dan heeft de Staat geen Godsdienst. Het ftaat „ elk lid van Staat vry omtrend den Godsdienst te „ gelooven en openlyk te belyden, wat hy wil, of „ ook geheel geenen Godsdienst te hebben , zynde „ eene zaak, waarvan hy alleen voor God en zyn „ geweeten rekenfchap moet afleggen." In deeze gevolgtrekking is waar en valsch, of ten minften veel onbepaalds , onder eikanderen gemengd , 't geen wy moeten Tchiften. Ter duidelyker beandwoording wil ik den Godsdienst uit Twee oogftanden befchouwen; en ftel , overeenkomftig daarmede, deszelfs uitwerkfels Tweeledig. Men kan voor eerst den Godsdienst befchouwen als een natuurlyken pligt van den redelyken mensch jegens zynen Schepper, berustende op algemeene betaamelykheid, welks eigenaartige ftrekking is, om den mensch tot het genot van duurzaam en beftendig heil opteleiden. Doch gelyk dit niet te vinden is in de vlugtige goederen deezes kortftondigen leevens; zo is de eigenaartige bedoeling van den Godsdienst ^ om den mensch tot een hooger, voortreffelyker leeven opteleiden. Het ander uitwerkfel van den Godsdienst is de heilzaame Invloed, welken dezelve heeft  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 239 heeft op de tegenwoordige zamenleeving der menfchen , welke zo tastbaar is, dat de Godsdienst met het heil der Maatfchappyen in een allernaauwst verband ftaat. — De Burgermaatfchappyen zyn niet ingerigt, om kweekfchoolen voor den Hemel te zyn. Gelyk zy voor wereldburgers zyn ingerigt, zo is bok derzelver ftrekking, om onzen aardfchen welftand te verbeteren , onze veiligheid, bezittingen enz. te befchermen. In de eerfte betrekking derhalven ftaat de Godsdienst in geen verband met de Maatfchappyen, en heeft bedoelingen, welke geheel buiten dien kring vallen. Maar in het laatst aangeweezen opzigt heeft de Godsdienst eene zo naauwe betrekking tot de Maatfchappy, dat het doelwit van deeze zonder genen niet kan bereikt worden. 'Er ligt dus den gezamentlyken leden van den Staat ten hoogden aangelegen , dat de Godsdienst niet alleen, ten opzigte van vryheid, befchermd, maar ook, zo veel de aart der zaake het gehenge, zonder krenking van elks vryheid, gehandhaafd en aangekweekt worde; opdat deszelfs heilzaame invloeden zig over de gantfche Maatfchappy verfpreiden. Daar nu de belangen van het algemeen aan het gevestigd Burgerlyk Beftuur zyn toevertrouwd, zou hetzelve dan omtrend zulk eene gewigtige zaak, dit vaste fteunfel van den;Staat, kunnen onverfchillig zyn, of deeze daar van geen voorwerp uitmaaken ? Het Burgerlyk Beftuur mag niet alleen, maar be-  240 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK behoort, overeenkomftig den aaart van deszelfs inftelling, zynen Invloed uitoeffenen op zaaken van den Godsdienst. Over den aart en uitgeftrektheid van deezen Invloed redentwisten wy thans niet, maar hoopen daarvan nadere aanwyzingen te doen in het volgende Hoofddeel. De Staat heeft geen Godsdienst: wat dit betekene? Deeze fpreuk wordt misbruikt, of geeft ten minften aanleiding tot verkeerde opvatting, 't Kan zin hebben, als men daardoor alleen wil te kennen geeven , „ de Staat of het Burgerlyk Beftuur doet uit „ naam des geheelen Volks geene openlyke belyde„ nis van deeze of gene godsdienftige gevoelens; „ heeft geene afzonderlyke kerkgemeenfchap als de „ zyne aangenomen , zo als men zegt, Engeland „ belydt den Proteftantfchen, Spanjen den Room,. fchen, Zweeden den Lutherfchen Godsdienst. Kerk „ en Staat zyn geheel onvermengde Ligchaamen, „ welke ieder op zigzelve ftaan." De Staat heeft geen Godsdienst wordt van fommigen, zo het fchynt, met opzet en ter kwaader trouwe misduidt, als of men daardoor wilde te kennen geeven: „ in zaaken „ van Burgerlyk Beftuur hebbe men zig de belan„ gen van den Godsdienst niet aantetrekken. De „ Burgerftaat heeft dit fteunfel niet noodig. Het is „ niet dan Priesterbedrog, waardoor men eenvou- „ di-  ëestuur. op zaaken van godsdienst. 241 „ digen misleidt." Het is niet te ontkennen, dat fommigcn door overfpanning en onmaatige uitdrukkingen aanleiding gegeeven hebben, om tot deeze gevaarlyke uiterften voorttehollen. Indien het waar is , 't geen wy zo even gemeld hebben van de heilzaame Invloeden van den Godsdienst op de Maatfchappy , dan moet ook toegeftaan worden, dat de Godsdienst den Staat onontbeerlyk, en het heil van den laatften aan den eerften naauw verknogt is; in welken zin dus de Staat, buiten twyffel, Godsdienst beeft en moet hebben; omtrend welken waarborg van algemeene veiligheid het Burgerlyk Beftuur niet kan onverfchillig zyn. 't Geen volgen zal ter ftaavinge deezer ftelling kan overtollig zyn voor de zulken, die op goede gronden overtuigd zyn, dat zonder Handhaaving van Godsdienstige gevoelens geen duurzaam maatfchappelyk geluk kan genoten worden, Ten aanzien van deezen konden de volgende aanmerkingen achter blyven. Daar echter heden ten dage by niet weinigen, die zig wyzer achten, dan hunne voorvaderen en veelen van hun geflagte , de verdwaasde ftelling, de Staat heeft het fteimfel van den Godsdienst niet noodig, ingang gevonden heeft ; zo acht ik het vooral tot myne taak te behooren , hierover eenige aanmerkingen te laaten volgen; alles, ten naderen betooge, dat de Godsdienst wel degelyk een voorwerp is van het Burgerlyk Beftuur. H h Eene  242 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Eene Maatfchappy zonder Godsdienst moet zigzelve verwoesten. Godsdienst moet hier in den zuiverften zin genomen worden voor den eerbied en het ontzag voor eene Hoogere Voorzienigheid , welke de bedryven der menfchen gadeflaat , en zo in dit als in een toekomend leeven , het goede beloonen en het kwaade zal ftraffen. Hier toch moeten allen overeenkomen , die niet alle bezef van Godsdienst uit hun hart verbannen hebben. Wy befchouwen hier den Godsdienst alleen in betrekking tot de tegenwoordige famenleeving, als eene aanfpooring tot die deugden, welke voornaamelyk het welzyn der famenleeving kunnen bevorderen , waartoe wy bovenftaande aanduiding toereikend achten, fchoon wy, tot wegneeming van alle misduidieg in deezen, moeten opmerken, dat wy zulks voor eene zeer fchraale belydenis zouden houden van godsdienftige leerbegrippen met betrekking tot onze eeuwige zaligheid. Maar uit zulk een oogpunt hebben wy thans den Godsdienst niet te befchouwen. Stellen wy ons vóór eene Maatfchappy van menfchen, welke, fchoon niet allen, echter ten grooten deele, gemelde algemeene gevoelens verzaaken, en door geenen eerbied of vreeze voor eene beloonende of ftraffende goddelyke Regtvaardigheid geleid worden; moet niet de grondflag zelve van de Maat- fchap-  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 243 fchappylyke Verbintenis wankelen ? Zyn menfchen, by welke de algemeene grondflag van zedenlykheid wegvaït , wel gefchikt tot het aangaan van verbintenisfen ? Kunnen zy wel veronderfteld worden woord en trouw te zullen houden? Zyn niet de plegtigfte beloften ydele klanken, wanneer zy, zonder vrees voor regterlyke ftraf, kunnen verbroken worden? Waartoe is een hoop menfchen , welke het godsdienstig bezef als uitgefchud heeft , niet in ftaat voortehollen? Hoe kan hierby de rust en algemeene veiligheid , het fteufel en oogmerk beide van alle maatfchappylyke inrigting, befchermd worden? Onze Tegenflreevers , welke oordeelen dat het groote oogmerk van Burgerlyke famenleeving kan bereikt, en de Staat gevestigd worden zonder eenig inmengfel van Godsdienst , zouden zig op Twee zaaken kunnen beroepen; vooreerst op het algemeene Gevoel van deugd en eer, in de harten der menfchen ingefchreeven zonder eigenlyken Godsdienst; ten anderen op de Kragt der Burgerlyke Wet, als eene genoegzaame breidel van de, rust en veiligheid verftorende ondeugden. — Om niet te fchynen het geding door magtfpreuken te beflisfen, willen wy hen met bedaardheid tragten te wederleggen. Hh 2 'Er  244 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK 'Er is geene Zedenlykheid en genoegzaame aandrang tot deugd zonder Godsdienstige Grondbeginfels. ïk wil niet ontkennen, dat 'er eenige Deugdefykheid is zonder Godsdienst. Men kan zig den Ongeloovigen wel voorftellen als hebbelyk genegen tot het geen regt en eerlyk is, dewyl in elke menfchelyke ziel niet bedorven, een gevoel van betaamelykheid huisvest. Dit kan zommigen voor groote buitenfpoorigheden bewaaren, zo lang hunne driften influimeren, vooral, wanneer hierby de gedagte komt, dat zy daardoor hunne welvaart over 't geheel bevorderen. Maar hoe zwak een wagt is dit, wanneer 'er zig verzoekingen tot het ongeoorloofde opdoen, en daarby de hartstochten gaande gemaakt worden! Waarom zal zulk een mensch de voorfchriften hulde bewyzen, wanneer zy hem opofferingen van fterk begeerd vermaak of voordeel kosten? Waar toch is eenige verpligting, waar een wetgeever? Hy zelf is de wetgeever, die zig elk oogenblik van dezelve ontflaat. Welke is hier de verbintenis?,, De Achting voor het zedelyk goede. „ Deeze is de veilige wagt" — Maar die wagt zal fiaapen, en den vyand binnen laaten, zodra hy bedenkt, dat het befchermde goed een hersfenfchim is ; zodra het hem vermaak of voordeel ontzegt. De belooning kan niet tot deugd maaken, 't geen vooraf niet voor deugdelyk erkend is; en, valt deeze  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 245 ze belooning weg, houdt ook alle verpligting op. Men zegge niet: „ De Deugd vindt altyd haare Be„ looning, 't zy in uiterlyk voordeel, 't zy in de „ buwustheid van welgedaan te hebben." Ik ftem dit gaarne toe, wanneer men het Geweeten zyne kragt laat behouden, en het oog des Geloofs gevestigd houdt op eene waakzaame Voorzienigheid. Maar zonder die is het Geweeten een zwakke Trooster in weldoen , en een ydel Schrikbeeld in kwaaddoen. 'Er is dan geene eigenlyke Zedenlykheid, noch eenig vast fteunpunt der Deugd zonder Godsdienst. Eerzugt kan het gemis van Zedenlykheid en Godsdienstige begin/els niet vergoeden. De Deugd heeft zekerlyk in zig zelve iets fchoons iets edels , iets voortreffelyks, iets, 't geen alle welgeftelde zielen moet inneemen. Wy worden als gedwongen de deugd te eerbiedigen, de werken van Edelmoedigheid, Menschlievendheid , Eerlykheid, Opregtheid goed te keuren, hoog te achten; ook zonder, dat wy daarby aan hoogere verpligting gedenken. Hieruit wordt gebooren de zugt tot Eer en Achting van onze medemenfchen. Het is dit Beginfel, 't welk zommigen gewoon zyn zo zeer te verheffen, dat zy zig fchynen te verbeelden, dat van daar, ook zonder bezef van Godsdienst, de Deugd Hh 3  140" OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK de noodige fterkte ontleent. De Ecrzugt is zekerlyk niet alleen een zeer lofwaardig Beginfel, maar ook een zeer fterke breidel der ondeugd tot intoomen van veele ongeregeldheden, en een fterke fpoor tot het loffelyke en roemwaardige. Maar in de eerfte plaats kunnen wy opmerken, dat, volgens dit Beginfel de Deugd al haar waarde ontleent van, het oordeel of de gevoelens vart anderen, zonder eenige weezenlyke Verbintenis; en, in zoverre, kunnen hier de zo even gemaakte aanmerkingen herhaald worden. Doch deeze gevoelens, dit oordeel der menigte, zal veranderen, naar makte ongodsdienstigheid doordringt, en de banden der zcdenlykheid losmaakt. Het ongeloof kan niet op eens alle bmdfels verfcheuren, de Natuur niet op eens veranderen. Maar laat dit de heerfchende denkwyze by een volk worden, het ongeoorloofde zal van tyd tot tyd inkrimpen, en zonder de aanfpraak te verbeuren van een Man van Eer, zal men zig veel mogen vergunnen, waarvan de Godsdienstige een afkeer heeft. Men zou kunnen zeggen:,, De algemeen „ heerfchende Befchaafdheid ftaat ons borg voor " zulk een wanfmaak omtrend het lofwaardige." Ik andwoorde, dat toeneemende Befchaafdheid met verval in Godsdienstigheid het gevoel voor zedenlykheid moet verminderen, en de elende des te fpoediger op onze hoofden zal doen nederdaalen. Verfyndheid van.oordeel, gepaard met flegte inzig- ten,  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 24? ten, ontbindt behendig het ftelfel van zedenlykheid. Verfyndheid van fmaak, zonder Godsdienst, verflapt alle gevoel voor het edele en betaamelyke, en fchikt zig fpoedig naar de gebreken der Eeuwe. Het bederf zal in 't een en ander van de grooten tot de laagere ftanden afdaalen, als de kanker voorteeten , en den gantfchen Burgerftaat aanfteeken. Daarenboven kan ook de zugt naar Eer en Roem niet algemeen werken. Hoe veele bedryven, die niet binnen deezen kring vallen? Hoe veele bedekte wyzen van zondigen, waarvan de mensch niet zal worden terug gehouden , tenzy hy gewoon is uit hoogere verpligting te handelen. Voorbeelden van oude Volken. „ De Eerzugt" zegt men " heeft by veele Griek„ fche Volken en Romeinen eene verwonderlyke „ uitwerking gehad, zodat zy , zonder eigenlyken „ Godsdienst, in veel lofwaardigs hebben uitgeblon„ ken, en bloeiende Staaten hebben opgeleverd." Wy meenen dit beroepen op deeze, met regt geëerbiedigde , Volken , geheel in ons voordeel te hebben. De Leezer oordeele, wie het wettigfte befluit trekt. Zekerlyk werkte de Eerzugt by hen veel Loffelyks en Roemwaardigs. Zy was het, die hen aanfpoorde tot die uitfteekende proeven van edele grootmoedigheid, van bewonderingswaardigen moed, van  248 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK van yver voor het algemeene welzyn, en de roem van 't Vaderland, van grootfche bedryven, meestal betoond in hunne veel gerugt maakende oorlogen, welke zo zeer door de volgende Eeuwen zyn toegejuicht. Het is dit zelfde Beginzel, het geen niet alleen by deeze, maar ook by andere volken in alle Leefperken, met of zonder invloed van den Godsdienst, dusdaanige fchitterende verdienden deedt aan den dag leggen, deeze eigenlyke Heldendeugd fchepte. Maar door haar kan een Staat niet alleen beftaan. Men kan zig deeze, alom uitgebazuinde, verdienden door eene door geestdrift aangevuurde grootheid van ziel verworven hebben, en nogthans, in veele andere opzigten», een flegt Burger zyn. Ik heb my op geene voorbeelden te beroepen, daar zy overal voorhanden zyn. Verder: deeze Volken waren niet zonder bezef van Godsdienst, hoe zeer door Bygeloof misvoormd. 't Algemeen droeg eerbied voor de Goden, vreesde derzelver ongunst, en hadt een verward bezef van toekomende vergeldingen. Men moet deeze Volken ten dien opzigte ' in onderfcheiden tydperken befchouwan. Wanneer deeze verwarde Godsdienftige begrippen algemeen geëerbiedigd werden, vondt het eerlyke , het regtvaardige en betaamelyke eenig fteunfel. Nadat men het Bygeloof uitfchuddeen 'er niets beters voor in plaats ftelde, begon men met Godsdienst en Deugd te fpotten; en Athene en Rome, tot het toppunt  bestuur. op zaaken van godsdienst. 249 punt van befchaafdheid opgeklommen, vonden haaren ondergang in de alles befmettende zedenloosheid. De Burgerlyke Wet, zonder Invloed van den Godsdienst, kan den Staat niet befchermen, 99 Het is op de Wet alleen" zegt men, ( zie bl. 243 ) „ dat de veiligheid van den Staat berust. Gelyk hy „ van geheel menfchelyke verordening is, zo moet „ dezelve ook alleen beftaan door menfchelyke Wet„ ten, bekragtigd door menfchelyke ftraf; en alle „ beroep op Goddelyke ongenade komt hier niet te 99 pas." Ik weet wel, dat de Burgerlyke Wet, voor zo verre zy zulks is, te vergeefsch Goddelyke ftraf dreigt. Ook ftraft zy niet eigenlyk het kwaad als overtreding der zedenlyke wet of als zonde , maar voor zo verre het belediging is, welke de een den anderen aandoet, en het de veiligheid en goede orde verftoort. Wy beweeren echter, dat de Wet zelve, by eene algemeene doordringende verzaaking van Godsdienftige gevoelens, niet veilig is. Zy , die het Werk van warburton, getiteld , de Goddelyke Zending van Mozes geleezen hebben, weeten, hoe dit fchrander vernuft zyn geheel bewys gegrond heeft op deeze byzonderheid, dat in het Mozaïsch Wetboek de leer van toekomende vergeldingen met ftilzwygen wordt voorbygegaan, daar alle oude Wetgee- I i vers,  250 over. den invloed van het burgerlyk vers, zo hy meent, deeze leer den Volken hebben zoeken inteprenten, om aan hunne wetten de vereischte kragt te geeven. Ik breng dit niet by , om aan deeze wonderfpreukige ftelling , zo als ze daar ligt, myne toeftemming te geeven; ook is myn oogmerk niet, dezelve ter toetze te brengen. Zo veel blykt echter wel uit het geen zeer wydluftig door den Engelfchen Bisfchop daarover is bygebragt, en inzonderheid uit het geen door den geleerden a. perrenot , in zyne uitmuntende Verhandeling over de Volmaaktheid, door de Goddelyke Openbaaring aan de Zedekunde toegebragt (*) , meer oordeelkundig is aangevoerd, dat de oude Staatkundigen niet van oordeel waren, dat het famenftel van Burgerlyke Wetten, in zynen aart, buiten invloed van den Godsdienst, een fteunfel, kragtig genoeg, was, om den Staat te onderfchraagen. Men zegge niet, „ hun fa„ menftel van wetten was onvolmaakter , dan het „ hedendaagfehe." 't Mogt zo zyn: dan beweeren wy nog, dat zulks van de best uitgedagte Wetgeeving, in beiderlei betrekking, zo van Burgerlyk Beftuur , als van de handhaaving des Regts, niet te verwagten is. Wanneer een Volk gelooft, dat het buiten de bedreiging van de Wet niets te vreezen hebbe, noch in dit, noch in een volgend leeven, zal het niet fchroomen, de Wet te overtreeden, zo dik- (*) Verhandelingen van het Stolpiaanscb Legaat, Zedek. ifie Deel 1762.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 25 E dikwyls het gelooft (en dit zal hy, die tot het booze geneigd is , dikwyls gelooven,) dat het zyne misdaad kan verbergen. Hoe veel onregts wordt 'er door list en bedrog heimelyk gepleegd, terwyl men op allerhande wyzen de ftraf der wet weet te ontduiken ! Ik laat de uitbreiding daarvan den nadenkenden over, en herinner flegts met een woord, wat het geval zyn moet, wanneer de invloed van het Geweeten zyne kragt verliest, 't welk toch zonder Godsdienst voor een hersfenfchim of ydel nagtfpookfel moet gehouden worden. Maar verder. Hoe veele kleine bedriegeryen en onregtvaardigheden zyn 'er, welke voor den Regtbank ftraffeloos zyn ? Hoe veele ondeugden, welker beteugeling geheel buiten het bereik der Wet is, die echter de algemeene welvaart ondermynen, de banden der gezelligheid en goede trouw verbreeken ? De befmetting zal algemeen worden; en zy zeiven, die gefteld zyn, om over de Wet te waaken, en de oppermagt in handen hebben, loopen gevaar, om het regt te vertreeden, en de welvaart hunner medeburgeren opteofferen aan hunne ingebeelde grootheid of belang. Het zal niet ontbreeken aan de zulken , welke gereed zyn, om deezen ten dienfte te ftaan in het helpen uitvoeren hunner oogmerken. Verlegenheid maakt den mensch zonder Godsdienst, tot alles bekwaam. Een handvol gouds , een aanzienlyk ampt maakt hem, die op niets hoogers, dan op het aanzien li 2 der  252 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK der wereld ftaat, tot eenen flaaffchen vleier en eenen verachtelyken medehelper van boosaartige raadflaagen. Deeze noodlottige uitwerkfels ftaan wel niet terftond uittebarften. 'Er is tyd noodig, om zig van de banden van zedenlykheid en Godsdienst te ontdoen; doch zy zullen allengskens verflappen. Nooit wordt daarom een Volk op eenmaal ondeugend, maar, terwyl ongebondenheid en zedenloosheid de overhand neemen, verliezen de godsdienftige grondbeginfels allengskens hunne kragt, en naarmaate deezen verflaauwen, wordt de toegang tot alle ondeugden verder opengezet. De flegte voorbeelden, de eigen geworden gewoonte van zondigen en van zig onbekommerd aan de ongeregeldheden overtegeeven, de losbandige denkwyze, en het kleinachten of gantfchelyk verwerpen van den Godsdienst, worden ongevoelig van den eenen op den anderen, van grooten op kleinen, van ouders op kinderen voortgeplant. Wordt hierby de opvoeding verwaarloosd, zo zyn de zaaden van het bederf gelegd, welke tót rypheid gekomen, niet zullen misfen vrugten voorttebrengen. Dan gaat het naar het bekend zeggen van HORATIUS Aetas parentum, pejor a-vis tulit, Nos nequiöres, mox daturos Progemem vitiofiorem Carm. Lib. III. Od. VI. vs, 4.6. Uit  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 253 Uit al het verhandelde mogen wy dan wel met den Romeinfchen Redenaar befluiten, dat, de Godsvrugt weggenomen zynde , Regtvaardigheid vervalt, verivarring ontftaat, en alles tegenloopt (*). Dit moet zo zeker het gevolg zyn, als 'er zonder deugd geen geluk beftendig kan genoten worden. Zulk een volk moest zig zelve noodwendig verwoesten , en zy, die nog niet door de algemeene befmetting waren aangetast, zouden het onmooglyk onder zulk een volk kunnen uithouden, daar Regtvaardigheid moest bukken voor geweld en onderdrukking, die zig geene middelen ontzien ter bereiking hunner oogmerken. Uit alles meenen wy middagklaar te blyken , dat 'er den Burgerftaat ten uiterften aan gelegen ligge, dat de godsdienstige gevoelens onder een Volk aangekweekt worden ; 't welk zo zynde, daaruit van zelfs volgt, dat, voor zo verre het Burgerlyk Beftuur zulks door zynen Invloed kan bevorderen, hetzelve zeer zeker behoort tot den kring van deszelfs werkzaamheden. J)e Staat heeft geen Godsdienst. — De Staat heeft geene Weetenfchappen, — met elkander ver geleeken. De Staat heeft geen Godsdienst, kan dan niet anders betekenen, dan, „ Staatswyze is 'er niet het een of an- (*} De Nat. Deïr. Lib. I. Cap. II. Ii 3  254 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK „ ander Godsdienftig ftelfel aangenomen of vastge' fteld." In dien zelfden zin zou men ook kunnen zeggen: De Staat heeft of belydt geene Weetenfchappen; dat is, „De Staat heeft niet het Kartefiaanfche,. „ Leihnitiaanfche,Nezvtoniaanfche of.Kantiaanfcbe&el" fel van Wysbegeerte, of de ftelling van Ptolomeus, „ Kopemikus of Ticho aangenomen." Dus zyn ook Wysbegeerte en Staat niet aan elkander verbonden. Maar wie zou hieruit het dwaaze gevolg trekken: De Staat of Burgermaatfchappy kan zonder de beoeffening van kunften en weetenfchappen bloeien, en daarom heeft het Burgerlyk Beftuur geen regt, om daaromtrend zynen Invloed te doen gelden? Elk gevoelt hier het ongerymde. Maar waarom zou de gevolgtrekking ten opzigte van den Godsdienst -dan verftandiger of wettiger zyn? Schoon de Staat, in gemelden zin , geene Weetenfchappen heeft of belydt, is elk mensch toch overtuigd van derzelver heilzaamen Invloed op de algemeene welvaart, en dankt het Algemeen Beftuur, dat hetzelve werkzaam is ter regeling en vastftelling van de noodige fchikkingen, waardoor de Weetenfchappen, die de zéden befchaaven, en der menfchelyke famenleeving. nuttige kunften aangemoedigd worden. Staat en Godsdienst Verhanden. Uit al het verhandelde is dan, onzes achtens, duidelyk optemaaken, in welken zin Staat en Godsdienst  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 255 dienst kunnen geacht worden verbonden te zyn; in zo verre naamelyk de Invloed van den Godsdienst op het welzyn en Behoud van den Burgerftaat niet te ontkennen valt; en dus voor toegeftaan moet gehouden worden, dat de Godsdienst een voorwerp is, omtrend welk het Burgerbeftuur zynen Invloed mag en behoort uit te oeffenen; over de wyze van welken wy hierna hebben te fpreeken. Maar indien deeze ftelling zig zo klaar aan ons verftand vertoond, en niet minder door de ondervinding is bevestigd geworden, ontftaat hier natuurlyk de Vraag, waarom dezelve van zommigen zo zeer misduid wordt, en wederom anderen tragten van één te fcheuren, 't geen volgens zynen aart verbonden is. De oplosfing daarvan is, myns oordeels, eeniglyk te zoeken in het misbruik, 't geen men door alle eeuwen en onder alle volken, in mindere of meerdere maate, van den Godsdienst,, aan den Staat verbonden, gemaakt heeft; waarvan ik in deeze Afdeeling nog eenig beknopt verflag wil mededeelen, om daarna geregelder de Bepaalingen te kunnen opgeeven, onder welke de Invloed van het Burgerlyk Beftuur moet gebragt worden, ter voorkominge van het nu te ontvouwen misbruik. Misbruik der voorgaande Stelling. Zy maaken zig buiten twyffel verdagt van haat te-  256 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK tegen den Godsdienst, die door overdreevene aantygingen denzelven doen voorkomen als een uitvinding van Staatkunde en Priesterbedrog, om daardoor het gemeen aan hun fnoer te krygen; die de voorftanders van Godsdienst zomwylen met haatelyke kleuren afmaaien, als gedreeven door heersen- en belangzugt. Deeze blinde yveraars willen wy niet wederleggen , achtende het genoeg voor verftandigen op te merken, hoe men de beste zaaken tot fnoode einden kan misbruiken. Het valt echter niet te ontkennen, dat de Gefchiedenisfen der volken tot foortgelyke, fchoon veel.te losfe en onbepaalde, befchuldigingen aanleiding gegeeven hebben. Eenig algemeen overzigt deezer zaaken zal, hoopen we, den Leezer geene onaangenaame uitfpanning verkenen. Toen nog, vóór de oprigting van Burgerftaaten de menfchen in enkele huisgezinnen of familien verdeeld waren, befchikte natuurlyk het Hoofd des Huisgezins over den Godsdienst en deszelfs waarneeming. Wanneer deeze Huisgezinnen talryker werden, beftaande uit kinderen, kindskinderen en eene menigte van bedienden met derzelver aframmelingen, regeerde het Hoofd als Vorst, en was tevens Bedienaar van den Godsdienst. Dit moet by toeneemend bederf van zeden gevaarlyk worden. Oorfprongelyk is dus het algemeen Beftuur en de Godsdienst verbonden geweest; en het is van hier, dat de Vor-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 1^7 Vorften naderhand de befchikkingen over den Godsdienst aan zig gehouden hebben; fchoon zy daartoe afzonderlyke Bedienaars aanftclden, bleeven zy echter daarop hunnen invloed behouden, bepaalende den Godsdienst, toen meer in uiterlykheden dan in afgetrokken leerbegrippen beftaande , welke van hunne onderhoorigen moest gevolgd worden. Zo lang men by eenen eigenlyken Vader des Huisgezins blyft, is deeze fchikking allezins regtmaatig, dewyl kinderen door het Vaderlyk gezag moeten geleid worden. Maar dit Vaderlyk gezag houdt, in die betrekking, op, wanneer de kinderen tot die jaaren gekomen zyn, dat zy voor zig zei ven kunnen verkiezen. Dus kan ook de vergelyking tusfchen eenen Vader en zyne Kinderen niet overgebragt worden op een Vorst of Overheid en de overige Leden van den Burgerftaat. Zy zyn allen volwasfen , en hebben, ten opzigte van den Godsdienst, hetzelfde Regt, als de hooge Overheid. Het aangeftipte denkbeeld is veel misbruikt in vroegere en laatere tyden. Niet alleen bragt men den Godsdienst onder een bepaald opzigt der Oppermagt, maar de Staatkunde wist zig van denzelven, of liever van het gezag en den Invloed der Priesteren, listig te bedienen ter bereikinge van haare. oogmerken. Bygeloof en Staatkunde booden eikanderen dus meermaalen de hand. Het eerfte verzon eene menigte van verdigtfelen, die door het Volk geëerbiedigd K k wer-  258 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK werden ; en de laatfte verleende haare magt, om dezelve ftaande te houden, dewyl men vreesde, dat het beftryden van dezelve op eene gantfche uitroeijng van den Godsdienst zou uitloopen; zonder welken grondflag men achtte, dat het gebouw van den Staat zelve moest inftorten. Van hier verdween alle vryheid in zaaken van Godsdienst, en vervolgde men allen , welke den vastgeftelden Godsdienst des Lands openlyk durfden tegenfpreeken. Dus was de Godsdienst met den Staat geheel verbonden. Ook dit zelfde zien wy in den Israëlitifchen Burgerftaat plaats hebben; doch niemand,,die de zaaken naar waarde weet te fchatten , zal, onzes achtens, daaruit ongunstige vermoedens opvatten tegens hem, van wien de Voorzienigheid zig als den Grondvester van dien Staat bediende. Het eenig voorwerp van den Godsdienst der Israëlieten was de eene waare God; en, zou deszelfs vereering onder hen, terwyl alle volken tot eene fchandelyke Afgodery vervallen waren, tegen de algemeene befmetting gehandhaafd worden, was dusdanig eene imïgting ook volfterkt noodig; waarom dezelve ook op eene buitengewoone wyze door Goddelyke goedkeuring bekragtigd, en wonderdaadig bevestigd is. Mozes moest zig, op geleide der Goddelyke Voorzienigheid , fchikken naar het toen algemeen ingevoerd gebruik; en de Israëlieten, hierin geheel aan zigzelven overgelaaten, zouden van de algemeene befmetting ,  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 259 ting, zonder deeze fterke maatregelen, niet zyn vry gebleeven. Maar hieruit kan geenzins worden afgeleid, dat men, overeenkomflig dit voorbeeld, aldus den Godsdienst met den Staat mag verbinden. Het behaagde der Goddelyke Voorzienigheid zig, ten dien opzigte, te fchikken naar de behoefte der tyden. De voorfchriften van den Godsdienst, in zo verre zulks het uitwendige betrof, moeften te gelyk Burgerlyke Wetten zyn, opdat dus niets aan de eigendunkelykheid der Israëlieten werde overgelaaten. Doch dusdaanig eene Staatsgefteldheid heeft God nergens anders en op geene andere tyden gewild; en zy kan en mag niet, dan op uitdrukkelyk Goddelyk bevel worden ingevoerd. Hoe zeer ook ten dien tyde noodzaakelyk , komt zy echter niet overeen met den aart van den Godsdienst , welke uit het hart moet voorkomen, en door geene Burger wet kan bevoolen worden. Maar de Israëlietifche Burgerfchap moest toen, ter bereiking der gewigtige einden , onder zulk eenen ftrengen Tugtmeefter (Paedagoog) leeven (Gal. III. 24.) ; tot dat zy , van deeze Voogdyfchap ontflaagen in Vryheid gefield is door Jezus den Christus, die ook alle volken , welke zyn gezag willen erkennen, vrygemaakt heeft. De Godsdienst, door den Heiland der wereld gevestigd, hoe weldaadig ook deszelfs Invloed op het welzyn van den Staat zy, is echter daaraan niet verbonden , maar geheel onafhangelyk van alle Kk 2 Re-  sóo over den invloed van het burgerlyk Regeeringsvorm. Christus alleen heerscht, na zyne verhooging over zyne Gemeente; is van God aangefteld tot een Heer en Erfgenaam van dit Godsryk en heeft uitdrukkelyk betuigd, dat dit zyn Koningryk niet van deeze wereld is QJoan. XVIII. 36.) Dus is de Christelyke Godsdienst, fchoon deszelfs hoofdbedoeling zy, den mensch tot een zalig Hemelsch leeven opteleiden, geheel gefchikt naar de natuurlyke regten en vryheden van de menfchen, om dezelve van allen flaaf fchen juk te bevryden. Ook praalde hy eerst door zynen eigen luister, en was achtbaar in zyne eenvoudigheid , toen dezelve geenen valfchen glans ontleende van kroon en fepter. Konstantinus , bygenaamd de Groote , was de eerfte der Romeinfche Keizeren, die het Christelyk Geloof omhelsde, en, fchoon het nog een geruimen tyd leedt, dat het aanneemen van dien Godsdienst aan de vryheid der onderdaanen werdt overgelaaten, wisten van dien tyd de Staatsmannen denzelven aan hunne belangen dienstbaar te maaken. Men volgde de oude gewoonte. De Godsdienst van den Vorst werdt het onveranderlyk rigtfnoer, waarnaar zig de onderdaanen te rigten hadden. Dus werdt het Christendom de Godsdienst van den Staat. De Vorften echter , fchoon zy door het Christendom beter moesten onderrigt zyn, verdienen hierin, myns achtens, geene te geflrenge berisping. Met het veranderen van Godsdienst lieten zy niet de oude gewoonten en vooroor-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 2ÓI oordeelen vaaren; maar meenden nu hetzelfde gezag te moeten oeffenen omtrend de Dienaars van het Euangelie, als zy omtrend de Priesters van het Heidendom geoeffend hadden. Veele Kerkelyken, meer gedreeven door den geest der wereld, dan door den geest van het Euangelie, wilden niet ongaarne dien weg inflaan. Aldus fteegen de Bisfchoppen, die als getrouwe Herders gefield waren, om de kudde te weiden, niet, om over dezelve te heerfchen (i Petr. V. 3.) in groote magt en aanzien: en het was eindelyk, dat de Bisfchop te Rome den Keizer en alle Vorften van Europa boven het hoofd wies, het opperbewind der wereld geheel aan zyne heerfchappy onderwerpende. Nu was het gezag over den Godsdienst wel onmiddelyk gekomen in handen van het geestelyk opperhoofd der Kerk; doch hierdoor was de de toeftand nog verergerd, daar dit Hoofd, thans met eenen dubbelden, zo geestelyken als wereldlyken arm gewapend, alle tegenftand ter nedervelde, en alle zo Burgerlyke als Staatkundige Vryheid te gelyk verdelgde. De Hervorming, waardoor veelen, zo individueelen, als Vorften zig van den Kerkelyken als wereldlyken dwang van het Pausdom losrukten, werdt op eenen goeden grondflag begonnen, dat naamelyk in zaaken van Godsdienst ieder zyn eigen oordeel of geweeten te volgen hebbe; de regtmaatigheid van welken grondregel nog onlangs met veel bondigheid in verfcheiden keurige Kk 3 Ver-  2Ó1 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Verhandelingen, door dit Genootfchap bekroond en uitgegeeven (*), ontfouwd en geftaafd is. Maar in de meeste Landen ging deeze vermaarde Hervorming vergezeld van groote Staatkundige omwentelingen , zodat de Proteftantfche Leere wederom een ftuk werdt van Staatkundige inzigten en belangen. Men hegtte op nieuw den Godsdienst aan den Staat, en, fchoon men in die Landen , in welke de hooge Overheid de Leer der Proteftanten volgde, eene ruimere Burgerlyke verdraagzaamheid toeftondt, koos elk Vorst of Overheid zig één Leerftel uit de verfchillende Aanhangen onder de Proteftanten; 't geen by openbaar gezag gehandhaafd, en als de Godsdienst van den Staat werdt aangenomen. Men merkte dit aan als een zeker Contract tusfchen de Kerk enden Staat, en vefbondt zig onderling eikanderen te befchermen. Hoe veel twists 'er ook gevallen zy over de bepaalingen van het gezag der hooge Overheid omtrend het Beftuur der Kerke (van welke verfchillen ik echter, om redenen , in de Inleiding tot deeze Verhandeling opgegeeven, geene melding wil doen); de Overheid werdt nogthans vry eenftemming aangemerkt als de Befchermer van de Kerke ter handhaavinge der Leere, zo als zy op Conciliën en Synoden bepaald was, en ter afkeering van gevoelens, by monde of in gefchrifte verfpreid, wel» (*) Zie het XI. Deel,  BESTUUPv OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 2Ó3 welke voor de vastgeftelde Leere fchadelyk konden geacht worden. Echter moet men , zo over het geheel , als ten opzigte van het laatfte aanmerken, dat door verloop van tyden de denkbeelden daaromtrend veel ruimer , en opgeklaarder zyn geworden, terwyl in de meefte Proteftantfche Landen, gelyk ook zedert lange in ons Vaderland, eene ruimere vryheid werdt toegelaaten, en de klagten van enkele Godgeleerden, wel genegen, den wereldlyken arm interoepen, geen gehoor gegeeven werdt. Zo Politieken als Godgeleerden van onderfcheiden gezindheden hebben zedert lang eenen diepen afkeer van alle deeze grootere en kleinere vervolgingen. Hierin, gelooven wy, denken bedaarde Voorftanders van Burgerlyke Vryheid eenftemming , dat men de Kerk en den Staat wel eer te naauw aan elkander verbonden heeft, en, over het geheel, oudtyds de Overheden te veel magt in zaaken van Godsdienst hebbe toegekend, eene magt, welke niet uit den aart van Burgerlyk Beftuur voortvloeit. Dit echter, meenen wy, is hoogstbeledigend voor de menschheid , om hieruit algemeene befchuldigingen afteleiden. Wy zien uit de opgegeevene fchets, hoe de toedragt der zaake dezelve vry natuurlyk in dien vorm gegooten heeft. Den oorfprong en voortgang van het verkeerde hierin nategaan, en te vermyden, zal veel heilzaamer zyn, dan hetzelve met fmaadredenen te overiaaden. Inmiddels willen wy hiermede geens-  264 over den invloed van het burgerlyk geenszins een fluiër hangen over de fnoodheden der zulken, welke den Godsdienst, de allerheiligfte zaak, als een masker hebben durven misbruiken , van heerschzugt en geweld. Alles , 't geen wy hieruit te leeren hebben, is, dat, terwyl wy deeze godloosheden verfoejen, wy niet van het eene uiterfte in het in het andere loopen, en ook hier het gebruik van het misbruik leeren onderfcheiden, of door algemeen heen geworpen "befchuldigingen en onzinnig gefchreeuw geene aanleiding geeven, om den Godsdienst zeiven in eenig kwaad gerugte te brengen, of de Vryheid met losbandigheid te verwarren, den Burgerftaat zeiven aldus te onvoorzigtig beroovende van allen fteunfel van vastheid en veiligheid; zo als wy getoond hebben , dat noodwendig gebeuren moet, wanneer men een Burgerftaat zonder Godsdienst wil ftigten, zo men deezen naam mag geeven aan een hoop menfchen , by welke alle banden van zedenlykheid verbroken zyn, geene trouw heilig is. Op zulk een Staat zou de vloek van Dido tegen Eneas en zyne Trojaanen hegten: -— Nullus amor popuüs, nee foedera funto. Virgil. Jen. Lib. IV. vs. 624» Het komt *er dus eeniglyk op aan, dat de Invloed van het Burgerlyk Beftuur wyszelyk bepaald worde, ten einde dezelve niet fchadelyk zy voor den Godsdienst  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. £6§ dienst zeiven, om deezen dienstbaar te maaken aan den Staat; noch ook de Vryheid van den Staat in gevaar gebragt worde , door deeze of gene partyfchappen in den Burgerftaat te ftyven door middel van dezelve te verbinden met godgeleerde verfchillen. Met regt heeft dus het Genootfchap de aandagt der Verhandelaaren willen bepaalen, vraagende naar den aart en uitgeftrektheid van deezen Invloed; 't geen het onderwerp van het volgende Hoofdftuk zal uitmaak en. TWEEDE HOOFDSTUK. Over den aart en uitgeftrektheid van den Invloed des Burgerleken Beftuurs op zaaken van Godsdienst. Staat des gefchils. 'Er is veeï ftryds geweest over de magt der Overheid omtrend de Kerk; welk verfchil door beroemde mannen wederzyds gevoerd is. Zy die het algemeen Befluur ook toekennen het opperfte gezag over de Kerk en de befchikkingen over Kerkelyke Bedieningen en Dienaars, merken de Kerk aan als verbonden met den Staat, in zo verre als de Bedienaars van den , door publiek gezag gevestigden of heerfchenden, Godsdienst, te gelyk Dienaars van den Staat waren, als wordende ook deswegen, ge- T.1 ltrl-  266 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Iyk de overige Amptenaaren 's Landswegen bezoldigd. Dit v/as het gevoelen der voomaamfte Staatkundigen en van eenige beroemde Godgeleerden. Over 't geheel echter waren altyd de Kerkelyken genegen meerdere magt toetekennen aan de Kerk zelve , °en dezelve onafhangelyk te maaken van den Staat. Veel naams heeft zig in dit vermaarde gefchil verworven gysbert voet , Hoogleeraar te Utrecht, welke den Kerkelyken een vry onbepaalde magt en onaf hangelykheid toeërkende (*>; fchoon het hem geenszins aan tegenftreevers ontbroken nebbe , welke hem groote Kerkelyke Heerschzugt te last legden (f). Hedendaags heeft het wel den fchyn , als of zy , die zig thans als de yverigfte Voorftanders van Kerkelyke en Burgerlyke Vryheid voordoen , het meest inftemmen met de laatst opgegeeven gevoelens. Dan , fchoon dit in ééne by- zon- (*) Zie deszelfs werk de Politia Ecclefiastica. (t) Ludovicüs molïnaeus fchreef tegen hem, onderden verdigten naam van ludiomaeus colvinus, een Tractaatje, Papa Ultrajectinus feu Mjfté^ rium iniguitath redactum a CL Viro gisberto voetio * opere Poliuae Ecctefiastic*. Lond. 1668. Doch dit werkje komt fchaars voor, en is my onbekend; doch heeft molïnaeus zyne gevoelens breeder ontfouwd in een ander grooter werk, getyteld, /W# ad aedificatoret ïmfem in imperio, over welk een en ander de Schryver veel hants heeft op zig gelanden; waarvan de gefchiedenis te vinden is by thomashw in zyn Hiuaria Centent ionh inter imperium ei facerdotium; in Append. Cap. I. § 45 feil- Den Latynfchen Leezer, die meer van de twistingen over het Regt van den Staat en de Kerk gelieve te weeten, verwyzen wy naar het aangehaalde werk van thoiiasics.'  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 26/ zonderheid, in de Kerk onafhangelyk te verklaaren van den Staat, plaats heeft; is zulks in de daad meer fchyn dan waarheid , en loopen zy in de daad geheel in uiterften. Doch wy behoeven dit hier niet nader te ontfouwen; maar om regt te doen aan de kunde dier beroemde mannen, welke in dit bekende verfchil de pen gevoerd hebben , moeten wy hier aanmerken , dat naar de Staatkundige inrigting van de Burgermaatfchappy deeze dingen toen anders beoordeeld moeften worden, en van daar andere bepaalingen ontfangen. Wat de Kerk is. De Kerk, of beter een Kerkgenootfchap, is eene afzonderlyke Maatfchappy in den Staat, in oogmerk daarvan geheel onderfcheiden. De gemeenfchaplyke aanbidding en vereering der Godheid, en de bevordering van der menfchen eeuwigen heilftaat is haare bedoeling. Zulk een Godsdienftig Genootfchap kan zig, even als andere Maatfchappyen in den Burgerftaat , zulk eene gedaante geeven, en zig zulk een vorm van Beftuur uitkiezen , als het goedvindt. Het is geen Imperio in imperio {Gebied in een gebied) indien het zig niet aanmaatigt eenig gezag over zaaken , die het Burgerlyk Beftuur betreffen. Onder deeze voorwaarde is de Kerk geheel onafhangelyk van den Burgerftaat. Ook kunnen 'er zo veele dusLl 2 daa-  268 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK daanige Maatfchappyen opgerigt worden, als 'er verfchillende Gezindheden onder de Burgeren zyn ten opzigte van het Godsdienftige, mids geene derzetven eenigszins {trekken tot last van den Staat. Het zy genoeg dit flegts met een woord aanteftippen, Regten der Kerk, De Kerk, of elk Godsdienftig Genootfchap, heeft dus haare Regten. Zy ontleent ze uit haar eigen boezem ; en zy allen, die zig tot hetzelfde Godsdienftig Ligchaam vereenigen, ontwerpen zig zeiven Wetten. Het Burgerlyk Beftuur mag daarop geen Invloed uitoeffenen. Niet alleen geniet de Kerk dit Regt omtrend het bepaalen van het Leerftellige, maar ook ten opzigte van het uitoeffenen van Kerkelyke Tugt. Ten opzigte van het eerfte fpreekt dit van zelfs. De Burgerftaat befchermt alle Godsdienftige Gezindheden, en oeffent de grootfte Verdraagzaamheid. Doch juist daarom kan dezelve de Kerkelyke Verdraagzaamheid niet beveelen : deeze hangt af van het goedvinden haarer Leden, die daaromtrend vryheid genieten. De Overheid mag hier niet gebieden, dewyl zy de oorfprongelyke Vryheid , die de menfchen bezitten , zou wegneemen. Over het handhaaven van de Kerkelyke Tugt is oudtyds veel ftryds geweest, en de gefchiedenis daarvan beflaat menig boekdeel. Ook hierin moet de Kerk haar Regt  bestuur op zaaken van godsdienst. 269 Regt volkomen behouden. Zommigen hebben dit de wereldlyke Overheden willen opdraagen in die landen, alwaar het Christendom op den throon gevestigd is. Dit was het gevoelen van erastus (*). Men hadt eenig regt zulks te beweeren, voornaamelyk om twee redenen; voor eerst, om dat de Kerk onder het onmiddelyk Beftuur van den Staat ftondt. Ten tweeden , om dat men in het uitoeffenen van de Kerkelyke Tugt verder ging , dan behoorde, laatende het niet alleen by Ban of Affhyding, maar bepaalende daarenboven zulke ftrafwetten, welke van Burgerlyken aart waren, en op Burgerlyke misdaaden zagen. Aldus vestigde men een Staat in een Staat. Het volgt van zelfs uit den aart zo van de Burgcrmaatfchappy als van het Kerkgenootfchap, dat, gelyk de eerfte ten oogmerk heeft het beteugelen van openlyk onregt en geweld, het voorwerp des laatften is de verbetering der zeden. Of de Kerk ter betoominge van zedenloosheid van eenige, en van welke uiterlyke Tugt acht te moeten gebruik maaken, is geheel aan haar overgelaaten, mids zy zig onthoude van het ftraffen van zulke misdaaden , welke volgens de Burgerlyke Wet ftraf baar zyn , als mede van alle die ftrafoeffeningen, waardoor iemand in zyn Regt als Burger kan geacht worden (*) l'ide v15neha His'or. Eccfes. Tom. Ht 206 & feqq. et r. a, vm ser makck [.eet. Atad Fase. IU. Lect. XXXV. Linge i^ó, LI 3  270 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK den beledigd te zyn; als het welk tot den Burgerlyken Regtbank behoort. Elk Leezer kan zig gemakkelyk voorbeelden uitkiezen , en de noodige toepasfingen maaken, inzonderheid zo hy zig de Boetdoeningen, door de Kerk van Rome vastgefteld, voor den geest brengt. Geene Kerkelyke ftraffen, zelfs niet Ban of volkomene Affnyding maakt iemand Burgerlyk, in den ftrikften zin des woords, oneerlyk, of ongefchikt, om het volle Regt eens Burgers te genieten , ten zy het ware om zodanig wangedrag, om welk hy reeds by den wereldlyken Regter ftrafbaar of aanfpraakelyk is. Nadere Befchouwing van den Burger/laaf met betrekking tot den Staat der Kerk. Eer wy ter nadere ontfouwing van den Invloed van het Burgerlyk Beftuur op zaaken van den Godsdienst overgaan, moeten wy vooraf den onderfcheiden Staat der Kerke en derzelver betrekking tot den Burgerftaat affchetzen. Hier zyn veele gevallen mogelyk. In een Burgerftaat kan flegts ééne Kerk beftaan, of met andere woorden, alle Ingezetenen kunnen denzelfden Godsdienst omhelzen. Zodanig was de oude Israëlitifche Burgerftaat. Schoon 'er door den tyd verfcheiden Sekten ontftonden, deeze echter fchynen geene zo groote fcheuringen ten gevolge gehad te hebben , of zy allen hielden zig uit- wen-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 271 wendig aan de vastgeftelde openbaare Godsdienstoeffeningen. 't Zelfde hebbe men te oordeelen van de oude Griekfche en Romeinfche Gemeenebesten. Dus waren ook de Christenftaaten onder het Pausdom ; en dit is nog het geval van verfcheiden Duitfche en Italiaanfche Staat en , Spanjen enz. In alle deeze Staaten is dus flegts ééne Kerk, indien men daarvan uitzondere de Jooden, welke zig in zommige dier landen ophouden. Doch deeze zyn nergens erkend, als eigenlyk tot den Burgerftaat te behooren; en ook by hen, die de gronden van Gelykheid in hunne grootfte uitgeftrektheid meenen te erkenen, fchynt het nog geene afgedaane zaak te zyn, of de Jooden als Leden van den Burgerftaat, dan veeleer als een afzonderlyk Volk, alomme verfpreid, moeten befchouwd worden (*). Doch hiervan in vervolg met een woord nader. In Landen, alwaar Vryheid van denken en openlyk belyden gegeeven wordt, is wel niet te verwagten, dat de éénheid der Kerk altoos zal bewaard worden; ten minften getuigt de ondervinding van het tegendeel. Naderhand zal ons de gelegenheid weder voorkomen, daarvan nog iets te zeggen. Hier doen wy alleen opmerken, dat de Staat der Kerk zeer onderfcheidcn kan zyn, in den jt rad ffireteog oyivhténoxifi üpX -b jab i.QBcip. (*) Toen ik dit fchreef, was daarover by de Nationaale Vergadering nog niets bepaald. Men weet uit de handelingen dier Vergadering, hoe zy, die net in de algemeene grondftellingen eens zyn, in de toepasilng van dezelve op de Jooden verfchilden.  2^2 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGER.LYK Burgerftaat. Zulks zou in de daad eenige verandering kunnen te wege brengen in den Invloed, welke de Burgerlyke Regeering mag uitoeffenen op zaaken, welke den Godsdienst raaken. Eén Kerk in den Staat. Het Burgerlyk Beftuur wordt geacht uitteoeffenen den wil van 't algemeen. Wanneer wy ons eenen Staat vertegenwoordigen , beftaande uit Leden, die allen dezelfde Belydenis in het Godsdienftige zyn toegedaan, zou 'er flegts ééne Kerk zyn. De Kerk bleef ook als dan of moest afgefcheiden blyven van den Staat, dat is, beider Beftuur moest onvermengd zyn. 't Volk of de Kerk bleef het Regt houden, daaraan zulk een vorm van Beftuur te geeven, als het goedvondt. Maar de openbaare Godsdienstoeffening vereischt uitwendige fchikkingen, welke het Burgerlyk Beftuur betreffen, gelyk het vastftellen van dagen, den Godsdienst toegeheiligd met ftilftand van handel. Zy vereischt uitgaaven tot het ftigten en onderhouden van Gebouwen, Leeraaren enz. Hiertoe zouden 's Landspenningen, uit de gewoone heffingen voortfpruitende , kunnen gebruikt worden, zonder dat de Kerk afzonderlyke goederen bezat. Zulk eene inrigting hadt niets onbillyks , dewyl 'er geen gedeelte van de Maatfchappy eenig nadeel by leedt. Dit ftondt als dan gelyk met de bezolding van  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 27$ vati openbaare Leeraaren in algemeene Weetenfchappen, Hoogleeraars, Schoolmeesters enz. Ook het vastltellen van Feestdagen zou aan het algemeen Beftuur kunnen worden overgelaaten. De Vraag blyft echter over, of zulk eene Inrigting, zelfs in zulk een geval, wel verkieslyk zyn zou. Zo lang 'er eene volkomene eenftemmigheid van gevoelens blyft plaats hebben, pryst zig dusdanig eene fchikking aan , dewyl alles op eenen eenpaarigen voet kon ingerigt en beftuurd worden. Zy moet echter aan den anderen kant de Vryheid in het Godsdienftige noodwendig hinderlyk zyn, en zou by opkomend verfchil in gevoelens , aanleiding tot wanorde geeven. Nimmer was men verzekerd, dat de gantfche Maatfchappy eenftemmig zou blyven den1 ken en gevoelen; en zy, die van de algemeene Volks» godsdienst verfchilden , zagen zig van den openbaaren eerdienst verflooken, wilden zy zulks niet zei ven bekostigen , en zig daardoor boven hunne Medeburgeren bezwaaren. De Kerk van Rome ftrekke ons hierin ten voorbedde. Een Burgerftaat, uit veele Godsdienftige Gezind-* heden heftaande. Anders is het met de zaak gelegen, wanneer zig in den Burgerftaat onderfcheidene Kerken of Godsdienftige Genootfchappen bevinden , Roomfchen, M m On-  274 0VER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Onroomfchen \ deezen wederom verdeeld in Lutherfchen, Kalvinisten enz., Jooden. Dusdanig een Burgerftaat hebben wy ons hier te vertegenwoordigen; en het is zeker, dat 'er bebaaldelyk gevraagd wordt, op welk eene wyze het Burgerlyk Beftuur moet werkzaam zyn omtrend deeze en andere verdeelde Godsdienftige Genootfchappen. Het woord Invloed, van het welk men zig in het uitfchryven der Vraag bediend heeft, namen wy in het Eerfte Hoofdftuk in eene ruime en onbepaalde betekenis (zie bl .235) Hier moet het nader bepaald worden, daar wy over deszelfs aart en uitgeftrektheid hebben te fpreeken. Invloed is ook uit zig zeiven van zeer onbepaalde beduidenis en wyden omvang, dewyl de wyze. waarop dezelve uitgeoeffend wordt, zeer onderfcheiden kan zyn. Men hebbe zig, tot een voorbeeld, te herinneren den Invloed, welken Ouders of Leermeesters op Kinderen hebben, 't zy door hevelen, 't zy door vermaaningen en voorbeeld. Dit laat zig ook eenigermaate op het geval voor handen toepasfen. Ten minften is het my vóórgekomen, dat ik alles gevoegelyk onder Drie Afdeelingen zou kunnen begrypen, van Befcherming, Aanmoediging en Algemeene fchikkingen, EER-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 275 EERSTE AEDEELING. Het Burgerlyk Befluur moet den Godsdienst befchermen* Het verleent, de onderfcheiden Godsdienflige Gezindten gelyke Regten. Dit volgt zo klaar uit den aart en het oogmerk der Burgermaatfchappyen, dat wy ons met het algemeen bewys daarvan niet mogen ophouden. Zie ook, 't geen boven (bl. 235.) kortelyk herinnerd is. De ftaat verdraagt niet flegts alle Godsdienflige Ge* nootfchappen, maar moet ook zorgen, dat het eene het andere niet onderdrukke op eenigerhande wyze. Het maatfchappylyk verband brengt mede befcherming van elks Regten, Vryheid en Veiligheid. Hier toe nu behoort niet alleen Vryheid van Ligchaam en goederen, maar ook vooral, om God te dienen naar geweeten. - Geen mensch kr . derhalven , overeenkomftig den aart van dusdanig een Burgerlyk Beftuur, als wy ons hebben voorteftellen, uit hoofde van Godsdienftige gevoelens van eenige Burgerlyke Voorregten worden uitgefloten , 't zy deeze voorregten onmiddelyk voortvloeijen uit het Regt eens Burgers ; 't zy het Burgerlyk Befluur goed gevonden heeft, aan de Godsdienflige Genootfchappen eenige Voorregten te fchenken, in zo verre het Corporatien en heilzaame Inftellingen zyn; in welk geMm 2 val  276 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK val het allen gelykelyk zou moeten bevoorregten. Van de hiertoe behoorende byzonderheden zal ik nader fpreeken in de volgende Afdeeling. -«..'.i-v Jooden. De voorige gronden , algemeen daargefteld, zyn zeer klaar. 'Er zyn echter Twee Godsdienftige Gezindheden , by welke wy een weinig hebben ftil te ftaan. De eerften zyn de Jooden. Geen mensch, was de algemeene Regel, kan uit hoofde van Godsdienftige gevoelens van eenige Burgerlyke Voorregten worden uitgeflooten. Ten opzigte van de Joodfche Natie heeft men, na de jongfte omwenteling in ons Vaderland, by welke eene volkomene gelykheid in regten , zonder aanzien van Godsdienftige Belydenis, is vastgefteld, zulks in twyffel begonnen te trekken. Het verfchil fchynt zig inzonderheid bepaald hebben tot Amfterdam (*), alwaar die Natie zig in grooten getalen ophoudt. Op het vermeende nadeel, 't welk uit de toelaating der Jooden tot de Regten des Burgers zou voortvloeijen, hebben wy in deezen niet te zien, als' zynde zulks een (*) Na dat ik dit fchreef, is 'er naderhand breedvoerig in de Nationaal» Vergadering over geredentwist, en daarop een Befluit gevallen ten voordeele der Jooden; niet collective als een Folk befchouwd, maar als inclivlfiueelen, voor zo verre zy Zig willen inlyven in het Volk van Nederland.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 2^- een voorwerp van Politie. De Verdedigers van het gevoelen, dat de Jooden niet in dezelfde Regten deelen, beroepen zig inzonderheid daarop, dat men de Jooden als een afzonderlyk Volk moet befchouwen (*), welk zig flegts in dit, gelyk in andere Landen ophoudt, zonder zig ooit met die Volken, onder welke zy zig ophouden, te vermengen. Zy worden dus niet eigenlyk ingelyfd in den Burgerftaat, maar blyven eene foort van Emigranten, welke, hoe zeer over den aardbodem verfpreid, een afzonderlyk Volk uitmaaken, hoopende nog eens wederom optetrekken, onder het geleide van den Vorst Mesfias, naar hun Vaderland, of ten minften eenen nieuwen Staat te vestigen. Men hebbe ze dus aantemerken als Vreemdelingen, die hier inwoonen, welken wy alle goede behandeling verfchuldigd zyn, die op de befcherming van de Wet aanfpraak hebben , doch voorts niet als Burgers kunnen worden aangemerkt, noch in voorregten, daaraan verknogt, deelen. — Het voorftel verdient opmerking. Volgens deszelfs bedoeling komt Jood hier niet voor, als een Godsdienftige Sekte, maar als een byzonder Volk, aanduidende; 't geen zig met oogmerk afgefcheiden houdt, om zig ten eenigen tyde wederom tot een Volk of nieuwen Staat te vormen. Wy ftellen hier tegen de volgende bedenkingen. Schoon de - (*) Zie van swinden Rapport enz. Mm 3  2^8 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK de regtzinnige Jood zulk een gelukkige ommekeer van zaaken, by de komst des grooten Verlosfers, blyft verwagten;- gelooven echter alle overigen, 't zy voorftanders, (eenige weinigen uitgezonderd) 't zy verachters van de Christelyke openbaaring, dat der jooden verwagting aangaande de komst van zulk eenen Mesfias ydel is; en het is uit dien hoofde, dat deezen zig, volgens hunne eigene gevoelens, niet behoeven te bekommeren over deeze aanftaande gebeurtenis; zou men daarenboven ook iemand het Regt eens Burgers weigeren, die zig fteliig verklaarde voor verhuizing op onbepaalden tyd, wanneer 'er zig elders gunstiger gelegenheid voor hem opdeedt?-„ Dit-betreft flegts enkele Perfoonen, en geen volk ?" * Wy doen hier op de volgende vraag. Moeten de Engelfchen, die zig te Rotterdam en Amfterdam uit hoofde van den Koophandel met hunne huisgezinne 't zy voor hun Leeven 't zy voor een aantal Jaaren ophouden, en voorts Leden van de Engelfche of Bisfchoplyke kerk blyven, als Burgers van deezen Staat worden aangemerkt, ftaande ten dien opzigte op gelyken voet, als alle overige Ingezetenen? — Achten de Jooden, dat zy zig , uit hoofde van Godsdienstige begrippen, als een afzonderlyk Volk te houden hebben, en het hun dieshalven niet vry ftaat, zig, op uitdrukkelyke verklaaring, intelyven in eenige andere Maatfchappy, — dit is eene zaak, waar over zy, en niet anderen, hebben te oordeelen. Weer-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 279 JVeêrlooze Burgers. Ten allen tyde fchynen 'er onder de Christenen geweest te zyn, die het voeren van oorlogen zo geheel onbeftaanbaar achten met de Evangelifche Wet, dat zy geoordeeld hebben liever alles te verdraagen, dan zig door zulke middelen geweldig te verdeedigen. In ons Vaderland werden deeze gevoelens zedert lang omhelsd van die Christenen, welke zig byzonder kenmerken door zig te onthouden van zweeren en door het verwerpen van den Doop der jonge Kinderen. Schoon zy over 't geheel in 't eerstgemelde ftuk minder naauwgezet zyn mogen, dan voorheen, en zommigen zelfs geene zwaarigheid maaken de wapenen te voeren, fchynen echter verre de meesten hunner hiervan , in mindere of meerdere maate, afkeerig te blyven. Wanneer een Staat zig enkel bedient van eene gehuurde of bezoldigde ftaande Krygsmagt, maakt zulks geene zwaarigheid. Maar acht men het den pligt van elk Burger of Lid van den Staat, denzelven in perfoon door de wapenen te befchermen, moet natuurlyk de Vraag ontftaan, of zy, die verklaaren gemoedswege aan deezen pligt niet te kunnen voldoen, als Burgers moeten worden aangemerkt, dan alleen als Ingezetenen , van den Staat, die befcherming van de wet ontfangen, doch voorts, in alle overige betrekkingen, niet kunnen gelyk ftaan met de  280 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK de overige Leden van den Burgerftaat. — De Vraag zou hier zyn kunnen, wat men verftaan wil hebben door het gelyk gefteld worden, met de overige Leden van den Burgerftaat. Meent. men daar mede het bekleeden van aanzienlyke posten, raakende het Publiek Beftuur: het is bekend, dat zy zeiven, die zulk eene weerloosheid voorftaan, daar naar doorgaans niet begeerig zyn, verkiezende een ampteloos leeven boven het aanzien of voordeel der posten van eere. Doch dit doet eigenlyk minder ter zaake, daar de vraag eenvoudig hierop uit iehynt te komen, of het weigeren, van den Staat, vyandig aangevallen wordende, door wapenen te verdeedigen, hen belet, in eenen eigenlyken zin, Leden of Burgers van den Staat te zyn?: Het andwoord hangt wederom van de volgende Vraag af, of het oorlog voeren moet worden aangemerkt als een zo onaffcheidelyken pligt eens Burgers, dat zy, die meenen, uit Godsdienstige overtuiging, daaraan niet te kunnen voldoen, van het Regt eens Burgers verftooken zyn? Men zou kunnen aanvoeren, dat toch alle Leden van den Staat niet tot den wapenhandel kunnen gefchikt, en zy dus daarvan wel kunnen ontflagen geacht worden, mids zy zig bereidvaardig toonen, om, in andere gevallen, de lasten van den Staat in perfoon te helpen draagen, en, in tyden van nood, zig geene moeite of gevaar te onttrekken ten dienfte van het Vaderland, waardoor dit ontflag kon  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 281 kon vergoed worden. — Alles zou, onzes achtens, hier grootdeels afhangen van eigenlyk gemoedelyk bezwaar, waarvan eider voor zyn geweeten rekenfchap moet afleggen, boven welk, men toch moet toeflaan, dat niemand kan bezwaard worden. Buiten den Burgerftaat is het zekerlyk aan elks oordeel en geweeten overgelaaten, of, en in hoe verre, en door welke middelen hy het geoorloofd achte zig te verdeedigen. Ook die vryheid behoudt aan zig de geheele Maatfchappy. Beftondt dezelve geheel uit Kwaakers, by voorbeeld, gelyk de Staat van Penfylvanien grootdeels beftaat, of uit weêiiooze Christenen, niemand kon hun opdringen zig door Wapenen ftaande te houden. Werden alle andere middelen tot byleggen van verfchil met nabuurige Volken vrugteloos bevonden, en werden zy gewapend aangevallen, het ftondt hun zekerlyk vry, zig liever te laaten overwinnen, dan door wapenen te verdeedigen. Staat dit, zegt men, een geheel Volk, of deszelfs meerderheid vry, dan moet dit zelfde Regt, of dezelfde vryheid ook een gedeelte worden toegekend, dewyl de meerderheid niet kan beflisfen voor allen in zaaken van Geweeten met bekorting van Regten der minderheid.— Het aangevoerde ven dient opmerking; en men zal moeten toeftaan, dat de meerderheid, ook in zaaken van dergelyken aart, niet altyd voor allen kan beflisfen. De gewoonte wettigt by zommige Volken gebruiken in den oorN n log,  282 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK log, het vergiftigen van wateren, het ombrengen of verkoopen van krygsgevangenen, waarvan befchaafder Volken een afkeer hebben; doch zouden daarom , indien by deeze Volken anders vryheid van geweeten en gelykheid van Regten goldt, allen hierin moeten toeftemmen , omdat de meerderheid zulks wilde, of zouden zy daarom in hunne regten moeten bekort worden? Wie kan iemand, die zwaarigheid maakte, eenen dief met den dood te ftraffen, dwingen tot het ampt van Regter , omdat de Wet zulk eene ftraf op dit misdryf eischt. Als de meerderheid die Wet wil en bekragtigt , moet zekerlyk de minderheid zig daaraan onderwerpen , doch kan niet genoodzaakt worden dezelve goed te keuren, of daadelyk te helpen uitvoeren. Aldus moeten ook zy, die geweetens halven zig tegen het voeren van oorlog verklaaren, zig echter die orde van zaaken, die de meerderheid wil, laaten welgevallen, :en bereidvaardig zyn, ook de lasten te helpen draagen, aan welke die genen onderworpen zyn welke, om andere oorzaaken, van den dienst der wapenen ontflaagen zyn» Het Burgerlyk Beftuur verleent aan alle Godsdienstige Genootfchappen gelyke Befcherming. Deelt elk Godsdienstig Genootfchap in de zelfde Regten, het heeft ook de zelfde aanfpraak op de be-  EESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 283 befcherming der wet Elk Genootfchap heeft het Regt, om zig zelve Wetten of Artikelen voortefchryven, volgens welke het wil beftuurd worden, of het Leerftellige bepaald hebben; van welk Regt der Kerke boven in 't algemeen gefprooken is. (Zie bl. 231 , 233.) Het meer of min verdraagzaam zyn, ftaat aan het Genootfchap zelve. Het Burgerlyk Beftuur kan daaromtrend geenen anderen Invloed uit' oefFenen, dan de gemaakte Kerkelyke Wetten, ingevalle deszelfs gezag ingeroepen wordt, handhaa^ ven, en daaraan de noodige Befcherming verleenen. Deeze zaaken, fchoon reeds met een woord aangeroerd, vereifchen nog wel eene nadere befchouwing, daar te onbepaalde Magt of Invloed hieromtrend kan gevaarlyk en fomtyds verderffelyk worden voor den Staat en Kerk beide. Wy hebben dan te andwoor» den op de Vraag: Mag het Burgerlyk Beftuur zig met Kerkelyke Gefchillen hemoeijen. Zy, die maar eenigermaate bekend zyn, met de algemeene Wereldgefchiedenis, of met die van ons Vaderland in 't byzonder, weeten zeer wel, hoe een teder Vraagftuk dit is, dewyl ftaatkundige gefchillen zig ligtelyk met die Godgeleerde vereenigen, en daardoor meermaalen groote omwentelingen in Kerk en Burgerftaat veroorzaakt zyn. Bekend zyn de GodNn 2 ge-  284 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK geleerde verfchillen, welke in den aanvang der Zeventiende Eeuwe in ons Vaderland ontftonden, en waarmede zig ongelukkig de ftaatkundige belangen wederzyds vermengden. Staaten van Holland meenden toen het Regt te hebben, om den Geestelyken voortefchryven, met overleg dier Godgeleerden, welke de zaaken tot gemaatigdheld en verdraagzaamheid hoopten te fchikken, in hoe verre zy in hunnen openlyken voordragt van den Leerftoel van de betwiste Leerftukken te fpreeken hadden; fchoon anderen hun die magt in Kerkelyke Zaaken betwisten, die 'er zig echter op hunne beurt wederom van bedienden , om hunne tegenparty een geheel ftilzwygen opteleggen. Doch ik hebniet voor, daar over aanmerkingen te maaken. De, op openlyk gezag gevestigde, Kerk ftondt in naauwer verband met den Staat, als wy, volgens de erkende grondbeginfels, in deeze Verhandeling mogen veronderftellen. In zulk eene Maatfchappy, als wy ons hebben voorteftellen, is de Kerk van den Staat gefcheiden; en heeft daarom het Burgerlyk Beftuur ook niet te maaken met de Kerkelyke verfchillen, in zo verre zy zuiver Kerkelyk zyn. Ten tyde echter van verregaande beweegingen tusfchen Godsdienstige partyen mag het Voorziening gebruiken, in zo verre hetzelve de zorg voor goede orde en veiligheid, en de handhaaving van Regt en Billykheid is toevertrouwd. Daar Staat- en Kerkgefchiilen, gelyk wy zo even op-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 285 Opmerkten, zig fchielyk vermengen, en eikanderen de hand bieden, eischt de voorzigtigheid, dat de Invloed van het Ligchaam van Staat hier naauw beperkt worde, 't Volgt van zelfs uit den aart der zaake, dat het Burgerlyk Beftuur zig niet moge mengen in de verfchillen zelve. Het hebbe alleen te zorgen, dat de twistende partyen eikanderen niet onderdrukken of verongelyken. Het kan niet beveelen de twisten te ftaaken, noch eene of beide partyen het zwygen opleggen, doch wel, indien het noodig zy , vermaanen tot vreede , eensgezindheid en maatigheid. Zy daarenboven, die, uit welk eene oorzaak ook, de rust ftooren door onmaatigen yver, zodanig, dat zy zig van onregtvaardige middelen bedienen, zyn altyd gevaarlyk in den Burgerftaat, omtrend welke de Wet behoort waakzaam te zyn. Ontftaan 'er hoogloopende verfchillen, niet tusfchen onderfcheidene Gezindheden, maar in het zelfde Kerkgenootfchap, over de Leere, gelyk voor weinige jaaren het geval was in de Gemeente der Lutherfchen te Amfterdam, waarby zig huishoudelyke zaaken, aanfpraak op Kerkgoederen enz. voegen; dan is het verfchil vermengd. Wat de Leer betreft, deeze is van geheel Kerkelyken aart. Kunnen de verdeelde partyen dit niet vinden, 't Burgerlyk Beftuur mag vermaanen of fchikkingen voorftaan tot inroeping van fcheidsmannen uit andere Genootfchappen van dezelfde Belydenis, of iets derNn 3 ge-  286 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK gelyks; doch is alles vrugteloos, de wereldlyke magt mag geene uitfpraak doen. De twistenden moeten fcheiden. — Het verfchil over eigendommen en huishoudelyke fchikkingen ftaat gelyk met gewoone gedingen over dergelyke zaaken, en is van Burgerlyken aart. Kan het zelve echter door het inroepen van fcheidsmannen uit den weg geruimd worden, zo heeft het Burgerlyk Beftuur zig daarmede niet te bemoeijen. Doch kunnen de partyen het niet eens worden, zo dat men de hooge Overheid inroepe; wordt zulks een gewoon Regtgeding, behoorende tot den plaatzelyken Regtbank. Dit zelfde geldt ook van perfooneele beledigingen ten opzigte van eer of goeden naam, indien deeze zig daarmede mogten vermengd hebben. TWEEDE AFDEELING. ft Burgerlyk Beftuur moedigt den Godsdienst aan door deszelfs Invloed. Algemeene verpligting tot aanmoediging. De Godsdienst is zo noodzaakelyk voor de inftandhouding der Maatfchappy, zo heilzaam voor de bevordering van derzelver doeleinde om geluk en zegen onder de menfchen te verfpreiden, dat dezelve niet te zeer kan aangemoedigd worden. Wy be-  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 287 roepen ons op het geen daarover in het Eerfte Hoofdftuk gezegd is. Hieruit volgt dan van zelfs, dat zy, die uit naam des geheelen Volks den Staat beftuur en, en deszelfs heilzaame doeleinden, zo veel mogelyk, moeten helpen bevorderen, ook verpligt zyn, zo veel zy kunnen, zorge te draagen, dat de Godsdienftige beginfels aangekweekt, en de openbaare eerbied voor God en de Voorzienigheid aangemoedigd worden. Overeenkomftig hiermede mag en behoort het Burgerlyk Beftuur alle aanmoedigingen te verleenen tot inftandhouding of uitbreiding van den Openbaaren Godsdienst onder de verfchillende gezindten. Men zegt misfchien, „Op deeze wyze „ zullen 'er nog meerdere fekten ontftaan , waaruit „ toch niet, dan verwarring kan gebooren worden; „ en het ware niet wenfchelyker, dan dat het Burger„ Beftuur middelen kon aanwenden, om de fekten, „ en ook daardoor de haat, die uit den fektenyver „ ontftaat, te verminderen." De Overheid kan wel Burgerlyke, maar geen Kerkelyke Verdraagzaamheid invoeren; dus is het niet haar te wyten, dat 'er zo veele verdeeldheden ontftaan onder de Godsdienftige belyders. Te beveelen Kerkelyk eikanderen te verdraagen, zou dwang zyn. Daarenboven, hoe zeer men ook de Kerkelyke Verdraagzaamheid uitbreidt, eensgezindheid is , by zo veele inzigten, door opvoeding en onderwys verkreegen, niet te verwagten, of de menfchen moesten onverfchillig worden  288 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK omtrend den Godsdienst. Ik belyde een Voorftander te zyn niet flegts van Burgerlyke, maar tevens van Kerkelyke Verdraagzaamheid, maar zou my verzetten tegen bedoelingen, die verdraagzaamheid op onverfchilligheid zouden doen uitloopen. Intusfchen wensch ik van harten, dat de waare Verdraagzaamheid, by welke men andersdenkenden een liefderyk en Broederlyk hart toedraagt, en eenigheid des Geloofs onder hen, die den naam van Jezus belyden, meer veld winne, op dat wy eikanderen verdraagen, gelyk Christus ons verdraagen heeft, en, ongeacht verfchil van begrippen, tragpen te behouden de eenig* leid des Geestes door den band des vredes. Maar deeze Verdraagzaamheid moet niet door wereldlyke Overheid ingevoerd, maar door de Leeraars van het Christendom gepredikt en voortgeplant worden. >— De haat, uit fektenyver voortfpruitende, zal afneemen, wanneer alle Gezindheden in hunne burgerlyke betrekking op gelyken voet ftaan , en niemand zig om gevoelens van maatfchappylyke Voorregten ziet uitgeflooten. Alle gewaande meerderheid, en daaruit voortfpruitende ydele roem en afgunst zyn buitengeflooten. Ook ftaat het veeleer te denken, dat by zulk eene Burgerlyke inrigting de Verdeeldheden zullen afneemen , daar zugt tot heerfchappy dezelve fteeds voedfel verfchaft. Men heeft oudtyds geloofd , dat de rust der Maatfchappy flegts éénen Godsdienst in een Land duldde ; doch van dee-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 289 deezen verkeerden waan is men reeds lang te rug gekomen. Ons Vaderland en Engeland hebben door hun voorbeeld deezen onftaatkundigen regel reeds lang omvergeftooten. Wilt gy het belang van den Godsdienst handaaven, moedigt den nayver aan door eene onbepaalde Vryheid te verleenen, zonder welken de menfchen in eenen doodelyken flaap vallen', die voor den Godsdienst , Burgerlyke Vryheid en Maatfchappylyk geluk tevens verderflyk is. Hoe het Burgerlyk Beftuur de Qngodsdienftigbeid te keer gaa, Is 'er de Maatfchappy aangelegen , dat de Godsdienstigheid gehandhaafd en aangekweekt worde; zo ontftaat de Vraag , wat het Burgerlyk Beftuur te doen hebbe ten opzigte van het te keer gaan der Ongodsdienstigheid ? Ik beooge inzonderheid het verfpreiden van dusdanige gefchriften, waarin de algemeene gevoelens van Godsdienst beftreeden worden, en eene wyde deur wordt opengezet tot zedenloosheid. Moet het hooge Beftuur, volgens de verleende magt, alle dusdanige gefchriften kragtdaadig te keer gaan door dezelve ten geftrengften te verbieden, en te onderdrukken, als die ftrekken, om alle fteunfels der Maatfchappy omver te rukken? Misfchien zou men kunnen betoogen dat hunne magt zig zo ver uitftrekte, niet zo zeer, voor zo O o ver-  200 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK verre het God en den mensch onteerende gevoelens zyn (het beoordeelen en ftraffen van welke den opperften Regter toekomt); maar zy den band, welke de Maatfchappyen famenhegt, verbreeken; en een Burgerftaat, waarin dusdanige gevoelens de overhand namen , zigzelven op den duur zou verwoesten. Doch 'er is, onzes achtens, gevaar hier te veel toetegeeven. Te over bekend is het, om 'er op ftil te ftaan, hoe veele gevoelens, alleen om de gevolgen , welke anderen meenen hieruit noodzaakelyk voorttevloeijen, als hoogst fchadelyk en den Godsdienst ondermynend Veroordeeld zyn, terwyl de voorftanders daarvan op verre na niet overtuigd waren. Wie zal dan hier uitfpraak doen ? „ Men heb>, be het dus te bepaalenzegt men misfchien, „ tot zulke gefchriften, die klaarblykelyk uitloopen „ op vernietiging van allen Godsdienst, als waarin „ het aanweezen van God en deszelfs Voorzienig„ heid openlyk beftreeden worden." Maar hier mede fchynt de zaak niet geholpen. Slegts weini gen zyn, zo verbyfterd van hart en verftand , of zo onbefchaamd , om daarvoor openlyk uit te komen. Ook behoeft men niet eens deeze, in 't oog loopende, ongerymdheid ftaande te houden (welke ook zo tastbaar is voor het gewoon menfehengevoel, dat het niet te denken is, dat zy ooit grooten opgang zal maaken,) om allen Godsdienst te zoek te brengen. Al neemt men niet den opperften o O Ver-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 501 Veroorzaaker weg, maar maakt denzelven tot een ledig en onverfchillig aanfchouwer zyner werken, is alle fteunfel van Godsdienst omvergerukt (*). 'Er zyn in de daad zo veele trappen van ongeloof, zo veele wyzingen in het beftryden van ;die algemeene beginfels van Godsdienst , zonder welke zelfs alle Regtvaardigheid onder de menfchen wegvalt, dat het waarlyk ondoenlyk wordt, hier eene juiste fcheidslinie te trekken van het Burgerlyk verbodene en geoorloofde ; weshalven het te veel toegeeven aan de magt van Burgerlyke Overheden hier, myns inziens, hoogstgevaarlyk kan worden, dewyl zulks ligtelyk kan aanleiding geeven tot het befnoeijen van 's menfchen natuurlyke Vryheid in Godsdienftige zaaken, van welker gebruik hy alleen Gode rekenfchap verfchuldigd is. Dit zelfde geldt ook ongeveer van die fchriften, waarin men, op een fpottenden toon , Godsdienftige zaaken in een ongunftig licht tragt te plaatzen. Laag en verfoeilyk is , buiten twyffel, deeze handel wyze ; en elk verftandig mensch zal diep verachten den genen , die met ernftige zaaken durft fpotten. Wy M ^.trabteg rcsob stfbeefvril zlfox^jb -jb; r > voor (*) Sunt Philofophi et fuerunt, qni nullam habere cenferent humanarum rerum procurationem Deos; quorum fi vera fententia est, qua; potest esfe jpietas, qua: fanctitas, qu* religio ? Haec enim; omnia pure et caste tribuenda Deorum ita numjni funt, fi animadvertuntur ab his, et fi est ali<5uid a Diis immortalibtis hamano generi tributum. Cicero de Nat. Deer. .Ub. L Cap. II. ÏOQV il'U.l:lJ)hV ZOO Ut iliïhMU f»J Oo i  292 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK voor ons gelooven echter, dat van deeze fchriften, ter verbreiding des ongeloofs, meer onheils te wagten is, dan van dezulke, die den fchyn van juiste en geftrenge redenkaveling hebben, dewyl de gemoederen der zulken, welke inzonderheid voor deeze verleiding vatbaar zyn, doorgaans meer geftemd zyn op den toon van ligtzinnigheid , dan van afgetrokken peinzen. Hoe zeer wy dus van het fchadelyke en verachtelyke deezer fchriften overtuigd zyn; gevoelen wy wederom het moeilyke, om den Invloed der Burgerlyke Overheid zo ver uit te ftrekken, om op hoog gezag het veerfpreiden hiervan te voorkomen. Een juiste maatftok van het betaamelyk gispen en ligtzinnig fpotten is moeilyk te vinden. Ook zullen de oordeelvellingen over het Heilige en Eerwaardige der zaaken, waaraan de fpotlust zig zoekt te verzadigen, altoos uit één loopen; fchoon men erkennen moet dat fpotterny, toegepast op zaaken, welke anderen voor Eerwaardig houden , altyd iets beledigends heeft. „ Dus moet dan," maakt men veelligt het Befluit op, „het Burgerlyk Beftuur hier geheel ftil„ zitten zonder deszelfs Invloed te doen gelden." Ik geloof, dat hetzelve ook hier op eene nuttige wyze, indien zulks noodzaakelyk mogte worden, kan werkzaam zyn. In de eerfte plaats is het van de geleerde Genootfchappen, welke in den Burgerftaat, ten minften in ons Vaderland, voor handen zyn, waar  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 20$ waar onder de geleerde Maatfchappy, waar aan ik de eer heb dit myn opftel toe te zenden, met lof uitmunt, het is van deeze geleerde ftigtingen natuurlyk te verwagten, dat zy, overeenkomftig haare ruimere bepaalingen, werkzaam zyn zullen tot handhaaving van Godsdienstige waarheden, of wel tot opzettelyk wederleggen van fchadelyke fchriften. Ook kan, zo verre het de algemeene gronden van Godsdienst, de eenige fteunfels der maatfchappylyke welvaart betreft, het Burgerlyk Beftuur zig de zaak aantrekken, en den ftroom der Ongodsdienstigheid tegenwerken, door by gepaste gelegenheden zig te betoonen voorftanders van den Godsdienst te zyn; door te zorgen, dat zy, aan welken op laagere en hoogere fchoolen het onderwys der jeugd is toevertrouwd , de Godsdienstige gevoelens hulde doen door Leer en Wandel. Doch daarvan zal ik ftraks afzonderlyk fpreeken. — Ook zouden zy, die het algemeen Beftuur in handen hebben, kunnen zorgen, dat 'er opzettelyk werk gemaakt werdt van wederleggen, en naar gepaste middelen omzien, dat dusdanige boeken algemeen verkrygbaar werden. Door deeze en foortgelyke middelen zullen de fchadelyke uitwerkfels der verderf verftrooijende. fchriften beter, en, onzes inziens, ook kragtdaadiger worden te keer gegaan, dan door geweld en onderdrukking, zo men anders al toegave, dat het Burgerlyk Beftuur hiertoe, in zommige allerverregaanfte gevalOo 3 len,,  S94 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGURLYK len, regt mogte hebben; dewyl dit toch door de ondervinding geftaafd wordt, dat de zaak des onderdrukten doorgaans haare befchermers en heimelyke aanhangers vindt; en men ligtelyk in 't vermoeden raakt, dat het geen door openbaar gezag als verboden en onderdrukt wordt, van dien aart is, dat het wederleggen hier moeilyk valt. — Men voere hier tegen niet aan. „Een goed en voorzigtig „ Vader onthoudt zynen Kinderen zorgvuldig het " leezen van fchadelyke en zedenbedervende ge" fchriften. Zal dan ook niet eene voorzigtige " Overheid zorgen, dat ook der Maatfchappy de £ toegang tot dezelve geweerd blyve?" Ik heb boven reeds opgemerkt (zie bl. 256 en 257.) dat de betrekking tusfchen Ouders en Kinderen ten opzigte van zedenlyke opvoeding niet toegepast kan worden op de Overheden en de overige Leden van den Burgerftaat. Zie vooral de zo even aangehaalde plaats. Daarenboven zal een Vader zynen Kinderen het fchadelyke zo lang onthouden, als zulks gevoegelyk gefchieden kan; doch daar dit bezwaarlyk wordt, zalhy, verftandig handelende, hun het zelve niet met geweld ontrukken, weetende, dat zulks den lüst tot het verbodene des te geweldiger doet ontbranden. Hy zal dan liever toegeeven met aanwyzing van het gevaarlyke, voorziende tevens zyne Kinderen van goede hulpmiddelen, om de befmetting aftekeren. Dit laat zig van zelfs toepasfen op het Burgerlyk Befluur. Maz  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 295 Mag of moet de openbaare Godsdienst 's Landswegen onderhouden of bekostigd worden. Ik meen duidelyk getoond te hebben, hoe veel 'er de Maatfchappy aan gelegen ligge dat de Godsdienst in dezelve gehandhaafd en aangemoedigd worde. Hieruit volgt, dat het Ligchaam, 't welk de gantfche Maatfchappy vertegenwoordigt, ter bevordering dier gewigtige oogmerken alle gepaste middelen moge in het werk ftellen; al ware het ook, dat daartoe merkelyke uitgaaven vereischt werden, dewyl men moet vastftellen, dat zulks de wil des geheelen Volks is, of ten minften zyn moet; of fchoon 'er zig ook zommigen, die voorgeeven het bedoelde heil niet te erkennen, mogten tegen verklaaren, daar deezen toch in vergelyking van het geheel, flegts weinigen zouden zyn, die zig hierin, gelyk in meer andere zaaken, naar den wil der groote meerderheid moeten fchikken. De handhaaving van de openbaare Godsdienstoeffening, het onderhoud van Gebouwen, Leeraaren en andere Kerkbedienden vereifchen groote uitgaaven. Wanneer alle Leden van den Burgerftaat denzelfden Godsdienst volgden, zou zulks 's Landswegen kunnen bekostigd worden, zonder dat eenigen over onregt of onbillykheid hadden te klaagen. De Leezer gelieve zig te herinneren, 't geen daarover, in het begin deezes Hoofdiïuks (bladz .272.) gezegd is. Maar wy ftellen ons (t dbeJ! voor  206 over den invloed van het burgerlyk voor eene Maatfchappy, waarin zig onderfcheiden Godsdienftige Genootfchappen bevinden , gevestigd op grondbeginfels, waarop ik vastftel, dat de Stellers der Vraag het oog gehad hebben , welke wy hier hebben te erkennen (zie bl.232.). Volgens die aangenomen gronden moeten alle of geene der voorhanden zynde Kerkgenootfchappen uit 's Landspenningen verzorgd worden. Doch ik weet geen middel uit te denken, hoe het eerfte zonder de grootfte ongelykmaatigheid, partyfchap en verwarring ware ter uitvoer te brengen. En , hadt men zulks eens tot algemeen genoegen gefchikt ('t geen wy echter ondoenlyk achten); zouden 'er weldra nieuwe onlusten en verwarringen ontftaan door uitwendig verloop , inwendige onlusten en ontftaan van nieuwe gezindheden op plaatzen, alwaar dezelve voorheen niet waren. Ik zou hier meerdere onvoegzaamheden kunnen ter baane brengen, doch wil dit ftuk, 't geen in zig zelve geheel onuitvoerlyk is, niet verder aanroeren. 'Er fchiet dus niets anders over , dan dat het Burgerlyk Beftuur van dit middel ter aanmoediging van den Godsdienst moet afzien. 'Er is , ten deezen opzigte, een ander middel voorgeflagen in een naamloos Vertoog wegens de Vryheid van den Godsdienst (waarvan echter a. a. van der meersch , in leeven Hoogleeraar in de Godgeleerdheid by de Remonftranten, als Opfteller bekend ftaat,)  BESTUUR. ÖP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 2Qjr Haat,) 't welk in het jaar 1774 het licht zag en geplaatst is voor de laatfte uitgaave van de Verhandelingen locke, nood en andere beroemde mannen over de Vryheid van den Godsdienst in de Burgerlyke Maatfchappy. Ik acht het niet ongepast, dit gevoelen hier kortelyk voorftellen, en ter toetze te brengen. Na omftandig te hebben aangetoond, hoe de Christelyke Godsdienst by uitneemendheid gefchikt is, om tot den algemeenen Volksgodsdienst te worden aangenomen, als alle fcheuring uitdrukkelyk verbiedende, is het befluit, „ dat de Christe4» lyke Burgermaatfchappy, of derzelver Overheid, „ die haar verbeeldt, maar één algemeen Godsdien„ ftig Genootfchap heeft vastteftellen , de Christe„ lyke Kerk naarnelyk; en dit Genootfchap ten dien m einde te voorzien van .de noodige vereischten, om den Christelyken Godsdienst te handhaaven, „ by voorbeeld , van Tempels enz., inzonderheid „ van geleerde en bekwaame Bedienaaren, over wel„ ke, voor zo verre zy tevens Dienaars van den .„ Staat zyn , de Overheid zelve Befchikking moet „ hebben. Deeze Dienaars moeten, overeenkomen,„ de met den aart hunner aanftellinge, en den aart „ van den Godsdienst, welken zy voorftaan, niet „ twistgierig, maar vreedzaam en verdraagzaam zyn, .„ leerende vryelyk naar hun geweeten en beste ken„ nis. Op deeze wyze kunnen de Leden der Bur^ germaatfehappy, welke tevens Leden der -algemee- P p „ ne  2p3 over den invloed van het burgerlyk „ ne Kerk kunnen zyn, ieder naar zyn geweeten, „ byzonder begrip of fmaak , gelyk de Godsdien„ ftige Vryheid medebrengt, onderweezen en geftigt „ worden. Op deeze wyze komt de Overheid, zo „ veel als mogelyk is , alle verdeeldheden voor; „ want geene andere dan vreedzaame, en door on„ derlinge liefde verdraagzaame, Bedienaars van den „ Godsdienst aanftellende of duldende, voorziet zy „ tegens bittere twisten en fcheuringen." De Hoogleeraar fchynt zig echter niet ten vollen te hebben kunnen overtuigen , dat dit middel in alle opzigten voldoende zou zyn, om de ééne onverdeelbaare Kerk te doen ftaande houden; want 'er volgt naderhand ; „ willen echter zommige Burgers van „ den Staat, uit hoofde van den eisch van hun ge„ weeten, zig van deeze algemeene Kerk afzonde„ ren, zig verpligt oordeelende, tot beoeffening ,, van Godsdienstige byzonderheden in begrip of „ betragting, byzondere Godsdienstige Gcnootfchap„ pen opterigten, gelyk de Roomschgezinden, die „ geene andere Christelyke Gezindheden by zig „ dulden ; willen zy of anderen zig van de alge„ meene Kerk afzonderen, dit kan en mag hun, „ volgens de natuurlyke vryheid, geenszins door „ de Maatfchappy of derzelver Overheid belet of „ betwist worden; noch zy behooren daardoor eenig „ het allerminst nadeel als Burgers te lyden, " enz. Naar 't gevoelen van den Hoogl. van der meersch zou  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 299 zou dan die algemeene Christelyke Kerk 's Landswegen bekostigd, en aldus«als de Kerk van den Staat worden aangenoomen, terwyl zy, die zig daarmede niet konden vereenigen, op eigen kosten afzonderlyke Kerkgenootfchappen konden oprigten. (O Dusdanig een plan, dunkt ons, aan verfcheidene zwaarigheden onderhevig. Behalven dat zulk eene, door Burgerlyke Magt gevestigde en bezoldigde Kerk altyd afhangelyk is van den Staat, in den volftrekftcn zin, zo heeft zulks andere onwelvoeglykheden. Wy houden het met den Hoogleeraar en alle vreedelievende Christenen voor eene wenfchelyke zaak, dat men alle belyders van den Godsdienst van Jezus tot één onverdeeld Ligchaam konde verzamelen, en achten het pligt, vooral voor elk Christen Leeraar, om daartoe, voor zo verre hy zulks behoudens eenen gepasten yver voor de waarheid doen kan, mede te werken, waar over ik my reeds (bladz. 287.) verklaard heb. Doch de grootfte voorftander der onbepaalde Kerkelyke Verdraagzaamheid kan, myns achtens, indien hy een opregt voorftander tevens is van waare Vryheid in 't Burgerlyke en Godsdienstige, niet gaarne zien, dat zulk eene verdraagzaame algemeene Kerk door Burgerlyke Magt (*) Zie het gemelde Fertotg voornaamelyk bladz. 34. en eenige volgende. Pp 2  300 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Magt werdt daargefteld. Zo iets laat zig niet door geweld opdringen. Wy ftaan eens toe, dat ontzag voor Politieke Magt en vrees voor afzetting den Leeraaren zulk eenen fcherpen breidel in de mond legde, dat hevige twisten een nieuwe fcheurigen voorkomen werden. Op deeze wyze, zegt de Vertoogfchryver, kon ieder naar zyn geweeten, gelyk de Godsdienstige Vryheid mede brengt, onderweezen en geftigd worden. Dit zou misfchien het geval kunnen zyn in plaatzen, alwaar verfcheiden Leeraaren zyn: doch zulks heeft flegts in groote fteden plaats , en laat zig niet a[gemeen toepasfen. De Leden dier Gemeenten, welke flegts door éénen Leeraar bediend worden, zouden dit voorregt misfen. Hoe fpoedig zou zulks aanleiding tot klagten en wel nieuwe fcheuringen geeven, ten zy dezelve door eenen kragtdaadigen Invloed van het Burgerlyk Beftuur voorkomen werden. De Roomschgezinden, gelyk de Schryver zelve erkent, zagen zig geheel buitengeflooten, als welke geheel andere Grondftellingen en Kerkgebruiken volgen. En deezen toch maaken geen gering aantal uit in de Burgerftaaten. En zouden zig ook de navolgers van Luther tot Leden deezer algemeene Christelyke Kerk laaten aanfehryven? Van andere kleinere Gezindten wil ik niet fpreeken. De zaak bleef dan dezelfde in het voornaame opzigt, als zy geweest is, of werdt nog verergerd, 'Er was ééne bevoorregie Kerk in den Bur-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 301 Burgerftaat, die alleen 's Landswegen bekostigd en zeer naauw aan den Staat verbonden werdt, terwyl alle overigen, die zig daarmede niet konden of wilden vereenigen, zig zeiven moesten verzorgen; alles ftrydig met die Gelykheid en daarop gegronde Vryheid, welke in het gemelde Vertoog ter grondflag gelegd is. Daar dan zulk eene Inrigting niet zonder fchending van de natuurlyke Regten van den Burger kan ingevoerd worden, en men thans eene Gelykheid ten opzigte van alle Gezindten verlangt, is 'er geene mogelykheid, dat de onkosten voor de openbaare Godsdienstoeffeningen uit de algemeene kas van den Staat worden goed gemaakt; waarvan het gevolg is, dat, volgens dusdaanig eene inrigting, elke Gezindheid daartoe de noodige fchikkingen nebbe te maaken (*). Kan (*) 't Is een Vaaag, welke geheel buiten ons beftek ligt, wat meu nu ten deezen opzigte te doen hebbe met het Kerkgenootfchap, 't geen dus verre hét onderhoud uit de Geestelyke Goederen en voorts uit de gemeene Landskasfe genooten heeft, daar wy ons, volgens de Vraag des Genootfchaps, in algemeene woorden, opgegeeven, alleen by de algemee. ne grondftellin^en te houden hebben. Op welke wyze, en in boe verre men daarvan hebbe gebruik te maaken in Burgerftaaten, in welke dusverre andere grondftellingen hebben plaats gehad, ftaat ons niet aantewyzen. Pp 3  302 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Andere middelen, waar door het Burgerlyk Befluur kan mede werken ter bevordering van den openlykén Eerdienst van God. Kan dus, by zo veele vérfcheidenheid van gezindheden, het Publiek Beftuur 's Lands Penningen niet befteeden tot handhaaving van den openbaare Godsdienst; zulks belet echter niet, of het zelve kan, op onderfcheidene wyzen, deeze, voor het welzyn der faamenleevinge zo belangryke, zaak onderfteunen. Het zou de materiaalen tot opbouw en onderhoud van Godsdienstige geftigten , grond enz. kunnen ontheffen van alle bezAvaar. Insgelyks konden alle giften of donatiën van dergelyk bewaar Ontheven worden. Ook zou het Burgerlyk Beftuur voor ééns, op verzoek, vooral wanneer byzondere omftandigheden zulk een aanzoek wettigden, eene gift kunnen uitdeelen tot opbouw van Kerken, even gelyk men tot aanmoediging van andere heilzaame zaaken meermaalen dergelyke giften gewoon is te doen. Door deeze en foortgelyke middelen kan het algemeen Beftuur werkzaam zyn ter bevordering van den openlyken Eerdienst van God. Men zou kunnen vraagen; „ zou het niet goed „ zyn, dat, gelyk de Godsdienstige geftigten, zo „ ook de Bedienaars of Leeraaren van alle Gezind„ ten van het bezwaar van 's Lands gewoone be„ lastingen ontheven werden, even gelyk met de Leer-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 303 „ Leeraaren aan s'Lands Hooge Schoole te Leiden „ gefchied is." Zekerlyk zou zulks eene groote verligting zyn voor de Gemeenten, dewyl dan de Jaarwedden der Kerkbedienden veel geringer konden zyn. Dan zulks wint meer in fchyn, dan in de daad, dewyl de vermindering in de opbrengst in s'Lands Kas toch wederom zou moeten vergoed worden door verhooging van opbrengst. Daarenboven betreft dit ontheffen geene goederen maar perfoonen , 't geen eerder ftrydig zou geacht worden met die Gelykheid, welke onder alle Leden van den Burgerftaat, zo veel mogelyk, dient bewaard te worden. Dit zou al te zeer het aanzien hebben, dat de Geestelykheid, gelyk onder het Pausdom, alleen tot last van den Staat leefde; 't geen in verlichte tyden hun aanzien over 't geheel zou doen verminderen. Ook heeft men reeds goedgevonden daarin ten opzigte van 's Lands Profesfooren verandering te maaken. Het Burgerlyk Befluur kan echter de Godsdienstige Genootfchappen van een groot bezwaar ontflaan, naamelyk van het onderhouden der behoeftige Ledemaaten. Dit is een zeer groote last, van welken ontheven zynde, het Godsdienstig Genootfchap alleen te zorgen hadt voor de inftandhouding van den opcnbaaren Godsdienst; 't geen ook eigenlyk, volgens den aart der Godsdienstige Genootfchappen, het eenige doelwit is van derzelver poogingen. Men wer-  304. OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK werpe niet tegen, dat zulks op het zelfde zou uitkomen, daar 'er dan toch zo veel te meer aan den Lande zou moeten worden opgebragt, om daaruit de armen te onderfteunen. Schoon wy dit niet ontkennen , houden wy nogthans onze gemaakte ftelling ftaande, en achten, dat 'er zeer voldoende redenen zyn, welke voor zulk eene Inrigting pleiten. Voor eerst is by de gewoone Inrigting de opbrengst tot onderhoud van behoeftigen vrywillig, en doorgaans geheel, of ten deele verbonden met het gene het onderhoud van de openbaare Godsdienstoeffeningen vereischt, waardoor dus de laatfte merkelyk bezwaard worden, en enkel door vrywillige uitgaaven niet zo gemakkelyk tot ftand te brengen zyn. Worden de armen aan den Staat getrokken, zo komt het onderhoud voort uit algemeen ingevoerde fchattingen, welke niet van elks keuze afhangen. — Daarenboven worden de lasten dan ook eenpaariger gedraagen, daar nu zommige Godsdienstige Genootfchappen ten dien opzigte merkelyk boven anderen bezwaard zyn; al het geen in zynen aart onbiUyk is, en tevens nadeel toebrengt aan de handhaaving van den openlyken Eerdienst. Zonder dit bezwaar zou men gereeder te beweegen zyn, om de Jaarwedden der Leeraaren iets te vermeerderen, waardoor ook deeze Bediening in waarde zou ryzen, 't welk vooral noodig is, zal niet de Godsdienst zelf by het algemeen in kleinachting gebragt worden. Ein-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 305 Eindelyk pleit ook voor dusdanig eene fchikking de aart der zaak zelve. Niet de Godsdienst, maaide Burgerftaat heeft behoeftige Leden; en het is uit hoofde van het Maatfchappylyk Verdrag , dat wy verpligt zyn, de behoeftige Leden van den Staat te onderfteunen. De denkwyze in het Godsdienstige geeft daarop geene meerdere of mindere aanfpraak. Elk begrypt , dat 'er daarom overvloedige gelegenheid zou overblyven, om door edelmoedige en vrywillige giften den nood der elendigen te hulpe te komen. Invloed van het Burgerlyk Beftuur op boogere en laagere fchoolen, zo ver zulks kan ftrekken ter bevor~ dering van Godsdienftige gevoelens. Wy hebben hier niet te fpreeken van de Inrigting der fchoolen in 't algemeen , maar alleen met betrekking tot den Godsdienst. Vooreerst komen hier in aanmerking de hoogere fchoolen of Academiën. Volgens de nu gelegde Gronden van Burgerlyk Beftuur kan de Godgeleerde Faculteit niet meer ftaan onder het onmiddelyk beftuur van den Staat. Dit is een klaar gevolg van de ftelling , by welke men by voorkeur geene Kerk van den Staat erkent. Wilde men Staatswegen eenige Godgeleerden op deHoogefchoolen aanftcllen , zo zou men 'er van alle Gezindheden moeten plaatzen; waaruit niet dan Q q ver-  306 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK. verwarring konde voortkomen. Het zenden van Leeraars in de Godgeleerdheid aan de Academiën ter onderwyzing en opleiding van dezulken, die zig tot het Leeraarampt wenfchen bekwaam te maaken , met of zonder titel van Profesfor of Hoogleeraar (dat toch wel niet ter zaake zal doen,) blyft dan overgelaaten aan de afzonderlyke Godsdienftige Genootfchappen,- alles op zulke inftructiën, als dezelve zullen goedvinden. Voorts blyven de Hoogleeraars in de Wysbegeerte ,• gelyk ook nu gefchiedt, de algemeene gronden van den Godsdienst, bekend onder den naam van Natuurleken Godsdienst en Zedenkunde verklaaren. Mogte men echter goedvinden den Landswegen aangeftelde Hoogleeraaren in de onderfcheidene vakken van weetenfchappen, buiten de vastgeftelde jaarwedden, eenige voorregten te doen toekoomen, en acht men zulks niet ftrydig met de gelegde gronden van Gelykheid, zo zou men ook deezen den Hoogleeraars in de Godgeleerdheid kunnen doen toekomen (*). Wat de laagere fchoolen van onderfcheiden naam, door openlyk gezag daargefteld, aanbelangt; voor zo verre deeze eene inrigting van den Staat zyn, ftaan (*) Hoe in 'gevalle men verkiest dusdanig eene orde van zaaken intevoeren, deeze verandering werkftellig moete gemaakt worden, zonder de aanweezige Hoogleeraaren in de Godgeleerdheid is hun regt te bekorten; — hier over hebben wy ons om reden, boven Qbl. in de Aanmerking gemeld, niet uittelaatea.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 307 ftaan zy onder deszelfs Beftuur; 't welk te zorgen heeft, dat dezelve kwcekfchoolen zyn van goede en nuttigen Burgers. Ook het inprenten van zuivere beginzels van Godsdienst in de jeugdelyke gemoederen behoort tot derzelver onderwys. Doch dit kan zig aldaar niet, dan tot het algemeene bepaalen, dewyl de Staat geene belydenis doet van eenige gezindte. Zullen dus de fchoolen voor alle Burgers gefchikt zyn, waarop zy zekerlyk eene gelyke aanfpraak hebben, zo kan het niet anders, of de leerboekjes moeten zodanig ingerigt zyn ten opzigte van het Leerftellige in het Godsdienstig onderwys, dat allen daarin kunnen deel neemen. Dit echter zal niet beletten, dat dit onderwys, wel. ingerigt, veel zal kunnen toebrengen, om de Godsdienstigheid onder een Volk aantekweeken; en het is veelal aan de verwaarloozing hiervan toetefchry* ven, dat zo veelen omtrend Godsdienst en pligt geheel onkundig en gevoelloos blyven. Het zyn de openbaare fchoolen, alwaar verre de meesten hun eenigfte onderwys genieten. Dus kan het Burgerlyk Bnftuur niet te zeer daarop de aandagt vestigden, om dezelve nuttig te doen zyn; 't geen gedeeltelyk van wel ingerigte Leerboekjes, en voornaamelyk van welgefchikte Leermeesters afhangt. Omtrend beiden is men ook, zedert geruimen tyd, meer dan voorheen bedagt geweest. Men zou kunnen tegenwerpen; "dat het onderwys in den GodsQq 2 „ dienst,  308 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK „ dienst, zullen alle Gezindheden daaraan gelykelyk „ deelneemen, niet dan vry algemeen zyn kan, en „ dus niet beandwoorden aan de inftelling of be„ hoefte." Wy andwoorden, dat het aan de inftelling, zo verre deeze reikt, wel kan beandwoorden; doch ftaan toe, dat dit onderrigt ten dien opzigte niet volkomen kan zyn. Doch dit is het thans ook niet, vooral ten opzigte dier gezindheden, die niet kunnen inftemmen met die Godsdienstige gevoelens, welke aldaar geleerd worden. Het ruimer onderrigt in den Godsdienst blyft over aan de bezorging van de afzonderlyke Godsdienstige Genootfchappen, welke daartoe zulke inrigtingen hebben te maaken, waardoor dit verdere en noodzaakelyke onderwys op eene gemakkelyke en onkostbaare wyze kan verkreegen worden, 't zy dat zy deeze taak aan de gewoone Leeraars, 't zy aan daartoe aangeftelde Onderwyzers opdraagen; alle welke inrigtingen nu toch plaats hebben by alle Godsdienstige Genootfchappen, overtuigd, dat het gewoone onderrigt der fchoolen in liet Godsdienstige ontoereikend is. Volks Beftuur der s behooren Voorftanders van den Godsdienst te zyn. Thans achten wy het voornaame gezegd te hebben , hoe het Burgerlyk Beftuur zynen Invloed hebbe uitteoefFenen ter aanmoediging van den Godsdienst  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 2>°9 dienst onder allerleie Leden van den Burgerftaat. Hierby kunnen wy nog ten befluite voegen het eigen Voorbeeld, waardoor zy, die tot Beftuurders en Leidslieden des volks zyn uitgekoozen, zig by alle gepaste gelegenheden betoonen als Mannen, wien de belangen van den Godsdienst ter harte gaan, die daaromtrend als Menfchen, als Burgers en Beftuurders van den Staat niet mogen onverfchillig zyn, maar die boven anderen tot het openbaar voorftaan en handhaaven van denzelven verpligt zyn. Hoe veel het voorbeeld vermag, vooral van dezulken, die in hoogheid gefteld, even als een Stad op eenen Hoogen Berg aan aller oog bloot gefteld zyn; is te over bekend, om daarover uitteweiden. Weshalven wy de openlyke verachters van den Godsdienst dert aanzienlyken en gewigtigen post van Volksvertegenwoordigers onwaardig keuren. — Uit hoofde van al het verhandelde , inzonderheid in het Eerfte Hoofdftuk, meenen wy volkomen regt te hebben, zulks te befiuiten, hoe zeer ook veelen hedendaags oordeelen, dat de Burgermaatfchappy en de Godsdienst zo verre van elkander gefcheiden zyn, dat ook de Man zonder Godsdienst een goed Beftuurder van den Staat zyn kan. Ik weet wel, dat het te veel inbreuk op elks natuurlyke vryheid zou maaken, van de Beftuurders van den Burgerftaat eenige Godsdienstige Geloofsbelydenis te eifchen; in het afleggen van welke ook de Ondodsdienstige Q q 3 gee-  3io OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK geene zwaarigheid zou ftellen. Maar het is de pligt van hen, aan wien de keus te doen ftaat, dat zy, welke zy kiezen, behalven het geen een Volksbeftuurder niet ontbeeren kan, ook. bekend ftaan als Hoogachters en Voorftanders van den Godsdienst. ■ ii;; . ; ris 7-A'jr-:'d ïti; ,nsrrJtoL'I cla èdSppcnfeAb DERDE AFDEELING. Algemeene fchikkingen ter bevordering van den openbaaren Godsdienst. H3fioö qo bxr.»& fiov zLi nova l')&hüöh'0 s: ' AU  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. , 311 Algemenen Dag vastteftellen voor den openlyken Godsdienst. „ Moet 'er een algemeene Dag,.met ontflag van „ arbeid en ftilftand van Koophandel zyn, bepaald „ toegewyd aan de openlyke Vereering der God„ heid? — Moet hiertoe bepaaldelyk elke zevende „ Dag, en wel (gelyk in Christen Landen in ge- „ bruik is) de Zondag worden afgezonderd? • „ Mag, indien 4e Godsdienst van den Staat gefchei„ den is, het Burgerlyk Beftuur zulks door eene „ Wet vastftellen, of moet dit aan elks keuze wor„ den overgelaaten ? Of mag het Beftuur hierin ver„ andering.maaken, en, naar het voorbeeld der Fran„ fclien, in plaats van eiken Zevenden den Tien„ den tot eenen algemeenen Rustdag fchikken?" Ik zal deeze vraagen onderfcheidenlyk beandwoor- Al ftelden wy den Godsdienst , voor een oogenblik, geheel ter zyde , kan niet ontkend worden, dat het invoeren van eenen algemeen Rustdag nog eene, in veele opzigten, betaamelyke en heilzaame Inftelling zou moeten genoemd worden; dewyl zy den mensch, vooral denzulken, die van den morgen tot den avond aan bepaalden arbeid onafgebroken verbonden is, gelegenheid tot behoorlyke verkwikking en uitfpanning aanbiedt. Daartoe dienden de Feesten, die by oude Volken plaats hadden. Het  312 OVER. DEN INVLOED VAN HET' BURGERLYK Het waren algemeene Volksfeesten; hoe zeer naderhand verbasterd, oorfprongelyk echter ingefteld, om met vrolyke harten te deelen in de algemeene zegeningen, met welke de algemeene Vader des jnenschdoms hetzelve zo gunftig bejegend heeft. Aldus zou het Burgerlyk Beftuur vandaar reeds de magt hebben, om, overeenkomftig den ftilzwygenden wensch of uitgedrukten wil des Volks, zulk: eene heilzaame Inrigting vastteftellen. Maar het is: onze zaak niet daarop langer ftil te ftaart , daar wy. hier den Rustdag alleen uit een Godsdienstig oogpunt te befchouwen hebben. Wy beweeren, in de eerfte plaats , dat het Burgerlyk Beftuur het regt moet worden toegekend, om ten Godsdienftigen ge-. bruike eenen dag van algemeene Ruste vastteftellen. „ Maar alduszegt men , „ wordt immers den „ Godsdienst met den Staat verbonden; en het Bur„ gerlyk Beftuur gebiedt hier in zaaken, die enkel „ den Godsdienst raaken." Het gebiedt niet, maar maakt flegts fchikkingen tot het waarneemen van de openlyke Gódsvereering, als eene allerbetaamelykfte zaak in zig-zelve , en den Burgerftaat heilzaam, dewyl de Godsdienftigheid zelve zonder de openlyke handhaaving van den Godsdienst weldra zou te niete gnan. Wy hebben in 't begin der Verhandeling genoeg gezegd, in welken zin, naar ons begrip', de Godsdienst van den Burgerftaat gefcheiden is; waaruit, by geenen mogelyken gevolge, kan wor-  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 313 worden afgeleid , dat de Burgermaatfchappy daarby niet het grootfte belang, en dus ook niet derzelven Beftuurders het Regt zouden hebben, om te zorgen, dat de Godsdienst onder de menfchen worde aangekweekt. Ik acht het geheel overtollig, verder uittebreiden, 't geen daarover boven is voorgedraagen; uit al het welk ik meen regt te hebben te befluiten, dat het Burgerlyk Befluur de magt toekomt, om , overeenkomflig den wil en het verlangen des Volks , algemeene of meer bepaalde fchikkingen te maaken, tot handhaaving en uitoeffening van den Godsdienst, door eenen dag daartoe te bepaalen. Het Beftuur beveelt eigenlyk ten opzigte van den Godsdienst niet, maar geeft gelegenheid, door de algemeene beletfels uit den weg te ruimen. Even zo min het den Burger, zo min kan het een geheel Genootfchap , dwingen, dat hetzelve op dien bepaalden dag Godsdienflig moeten byeenkomen. Het maakt alleen fchikkingen tot ontflag van arbeid. Echter moet de Wet hier de noodige ruimte laaten. 'Er zyn bezigheden, die, zonder groot ongemak, niet kunnen verfchooven worden. Doch den fchraapzugtigen moet de gelegenheid benomen worden, om, onder allerleië voorwendfels, den daglooner of zynen bedienden , de rust en het bywoonen van de openlyke Godsdienstoeffeningen te onttrekken. Deeze openlyke Godsdienstoeffeningen kunnen , wel ingerigt, niet nalaaten van het gewigtigfle aanbelang te zyn v Rr voor  314 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK voor dezulken, die, van het onderwys van boeken verftooken, daaraan voornaamelyk het onderrigt in, en opleiding tot Godsdienftige zaaken verfchuldigd zyn, en van daar alle uiterlyke opwekking ter Godzaligheid ontfangen. Dit allerheilzaamst werk, waarby , zonder onderfcheid van denkwyze of uiterlyke Belydenis, allen zo voor zig zeiven, als voor het algemeene welzyn, het grootfte belang hebben, door gepaste inrigtingen te bevorderen; wie twyffelt, of de Beftuurders van den Staat daartoe magt en regt hebben? — De Tegenwerping , „dat men zulks geheel „ moet overlaaten aan elks keuze, en het Burger„ lyk Beftuur geene godsdienstige Vastftellingen te „ maaken hebbe," is ten deele reeds beandwoord, door opgemerkt te hebben, dat het Regeeringsbewind eigenlyk niets beveelt, en vindt haare volkoniene oplosfing in de aanmerking, dat hier die fchynbaar vrye keuze zonder die algemeene maatregelen van het Hoog Bewind in de daad, ten minften voor veelen, weinig zou betekenen. Ware 'er geen algemeen Burgerlyk bevel tot opfchorting der dagelykfche werkzaamheden voorhanden, hoe zouden alle dezulken, wier getal echter menigvuldig, ja verre het grootfte is, die in dienst van anderen zyn, gevoegelyk gebruik kunnen maaken van de "heilzaame inftellingen van den openbaaren Godsdienst, waarop toch elk mensch, zo wel de armen * als de ryke, de knegt als de meester, eene gelyke aan-  BESTUUR OT ZAAKEN VAN GODSDIENST. 315 aanspraak heeft? Zy hebben dus een regt van de Maatfchappy te vorderen, dat hun daartoe de vereischte tyd en gelegenheid gegeeven worde. Om al het welk 'er, myns achtens, geen twyffel overblyft, of zy, aan welke de algemeene Bezorging der Maatfchappy is toevertrouwd, hebben een volkomen regt, om op die dagen, welke, volgens algemeen goedvinden, den openbaaren Godsdienst toegewyd zyn, den dagelykfchen handel van markt en beurs te doen ftilftaan, en voorts te verbieden, 't geen de behoorlyke waarneeming van den Godsdienst kan ftooren. Byzonderheden behoef ik hier niet optegeeven. Voorheen deedt ik reeds niet een enkel woord opmerken, dat de wet hier niet te naauw moet zyn, maar de noodige ruimte moet verleenen. Ook ben ik niet van oordeel, dat het Burgerlyk Bewind, ofichoon het te Waaken hebben tegen de aan* leidingen tot dartele en ongebondene vermaaken, die 'er, helaas! te veel op de algemeene Rustdagen gepleegd worden, niet te zeer de geoorloofde openlyke vermaaken moet in korten, daar het zeker is, gelyk ik in de eerfte plaats heb opgemerkt, dat de Rustdag mede ingefteld is, om den geest te verlustigen door betaamelyke uitfpanning. Ik heb geacht, dit voorftel iets duidelyker te moeten ontwikkelen, dewyl uit den bekenden grondregel, de Godsdienst afgefcheiden van den Staat, ligt zou kunnen het gevolg getrokken worden, dat het Rr 2 Bur-  31(5 over den invloed van het burgerlyk Burgerlyk Beftuur alle Invloed omtrend het bepaalen van eenen algemeenen dag, tot Ruste en Godsdienstigen gebruike gefchikt, zou moeten ontzegd worden. Of hiertoe de Zondag moet worden vast gefteld? Met de verfchillen. der Godgeleerden over het vieren van den Zondag hebben wy hier eigenlyk niet te maaken , doch moeten 'er met een woord melding van doen. De Vraag, of de Christenen uit hoofde van een fteliig Gebod verpligt zyn tot het vieren van den eerften Dag der weeke of van den tegenwoordigen Rustdag, moet, volgens het gemeene gevoelen, met Ja beandwoord worden. „ De Rustdag," zegt men, „is oorfprongelyk van God „ ingefteld; de zevende dag is een dag, Gode toe„ geheiligd, en verpligt alle volken, welke kennis „ hebben aan dit gebod. Met de Evangelifche Be„ deeling is de dag wel veranderd, doch de verplig„ ting, om Gode van eiken zevenden éénen toete„ heiligen, is dezelfde gebleeven; welke verandering „ op Apoftolisch bevel is ingevoerd, om denzel„ ven tevens den Heer jezus christus toetewyden." 'Er is een tyd geweest, dat het 'er weinig van af fcheen te zyn, of men zou dit gevoelen onder de noodzaakelyke Geloofsartikelen gebragt hebben, toen dit verfchil ten tyde van coccejus , een beroemd Kerk-  bestuur op zaaken van godsdienst. 317 Kerkleeraar van Leidens Hooge School in de voorige Eeuwe werdt der baane gebragt. 'Er is 'er van den anderen kant, die meenen, dat 'er geene bewyzen voorhanden zyn, dat den Christenen op Appoftolisch bevel geboden is, den eerften Dag der Weeke Godsdienstig te vieren in navolging van den Joodfchen Sabbat; tot ftaaving van welk gevoelen zy zig, onder anderen, beroepen op alle die plaatzen, in de Brieven van paulus voorkomende, al waar hy yvert tegen de Joodschgezinde Leeraars, welke het onderhouden van Dagen, Maanden, Tyden en Jaaren den Christenen wilden opdringen (Gal. IV. 10), en den eenen hoven den anderen achten (Rom. XIV. 5); vermaanende voorts niemand te oor deelen in Spys, Drank of in het ftuk des Feest dags 9 of der nieuwe Maane of der Sabbatten (Kol. II. 6.)„ Dan fchoon ook deezen het daarvoor houden, dat de Mozaïfche Inftelling wegens het onderhouden van eenen Rustdag ter gedagtenis der fchepping de Christenen niet verpligt, noch deezen eigentlyk bevolen zou zyn, den eerften Dag der Weeke voor eenen Heiligen Dag te houden ; zo komen toch deezen met de voorigen, daarin overeen, dat de gewoonte, om deezen Dag Godsdienftige Byeenkomften te houden, al vroeg, en ten tyde der Apostelen, ftand gegreepen heeft (*)• Alle Christenen erkennen dus het (*) Zo veel meende ik 'er alleen van te moeten zeggen , als tot myn Rr 3 oog-  318 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK het pligtmaatige van het houden der Godsdienstige byeenkomften op den Zondag of eerften dag deiWee- oogmerk voldoende. Het is voor den, met deeze zaaken minder bekenden, doch des begeerigen Leezer, dat ik 'er het volgende byvoege. In den Brief van plinius den tweeden aan den trajanus vindt men, dat de Christenen gewoon waren op eenen bepaalden Dag des morgens voor het aanbveeken van den Dag byeentekomen. (Lib. X. Epiftola 07.) Dit was iu de Tweede Eeuwe. Doch of deeze Bepaalde Dag de Zondag geweest is, fchynt men niet wel te kunnen bepaalen, daar de Christelyke Gemeenten in Bithyniè' (alwaar plinius Landvoogd was,) gelyk elders veelal uit Jooden beftonden, welken de gewoonte langen tyd is bygebleeven den Sabbat in eeren te houden. Doch heeft men om het volgende het eerfte voor waarfchynlykér te houden. 'Er zyn in de H. Schrift twee plaatzeu voorhanden, waaruit men, met groote waarfchynlykheid belluiten kan, dat, reeds by het leeven der Apostelen, de gewoonte, om op den eerften Dag der Weeke Godsdienftig byeentekomen, is ingevoerd. Aangaande de Verzameling, leest men 1 Kor. XVI. 1. en verv. die voor de Heiligen (^behoeftige Christenen) %efchiedt, gelyk ik in de Gemeenten in Galatten order gefteld heb, doet ook Gy alzo. Op elken eersten dag der weeke ligge ieder van u by zigzelven iets weg. Eigenlyk wel tv t>j /ai» twv troijdSiixtm op één der Sabbatten , dat is der Week ; doch volgens den Hebraismus ftaat hier voor 7T£wt(j. jje Apostel fpreekt hier wel niet van het Godsdienftig byenkomen, maar alleen van het wegleggen van eenig geld tot eene algemeene Verzameling ter onderfteuninge van noodlydende Chiistenen; waaruit men mag afleiden, dat 'er op dien dag byeenkomften gehouden werden. — Hand. XX. 7. ftaat: Op den eersten dag der weeke, ah de Discipelen van Jezus byeetigekoomen waren , om het brood te breeken, ( om gezamentlyk maaltyd te houden, en voorts volgens 's Heeren inftelling door het breeken van Brood deszelfs Dood plegtig te gedenken), handelde Paulus enz. Nog vroeger fchynt men hiervan fpooren te vinden Joan. XX. 19 en 26. Echter blykt het ook, ten minften van de Jeruialetnfche Christenen, dat zy dagelyks eendragtig byeen kwamen, om te bidden en het brood te breeken. In het Openbaaringsboek draagt deeze Dag reeds den naam van Dag des Heeren, dat is van jezus Christus. (Hoofdd.I. 10); fchoon  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 319 Weeke, of als eene oude, zo niet door Apostolisch gezag gewettigde, ten minften eerwaardige Inflelling, De fchoon misfchien zommigen wel genegen zouden zyn uit deeze en dergely. ke kenmerken te befluiten, dat dit boek in veel laater tyd gefchreeven is. Dit is zeker, dat deeze gewoonte in vervolg van tyd algemeener geworden is; en het is wel waarfchynlyk, dat de Apostelen zeiven daaraan eenig gezag gegeeven hebben, hoe vreemd zy dan ook geweest zyn, om den Christenen het onderhouden van eigenlyk gezegde Heilige Dagen opteleggen. Ook blykt het niet, dat de eerfte Christenen deezen Dag, als eenen Heiligen Dag of Rustdag, even als de Jooden hunnen Sabbat, gevierd hebben, gelyk men veelal gelooft. Het is toch geheel niet waarfchynlyk, dat de Apostelen den Christenen, die in den Joodfchen, en ook in Heidenfche Burgerftaaten leefden, zouden bevolen hebben, zig op Zondag van den gewoouen arbeid te onthouden, daar zulks zeer veel onvoegelyks in den Burgerftaat zou veroorzaakt hebben; en zekerlyk van de Heidenfche of Joodfche Meefiers, die Christenflaaven hadden, zeer kwalyk zou genoomen zyn. Uit de voorheen bygebragte plaats van plinius blykt, dat zy reeds vroeg in den morgen hunne byeenkomften hadden ; 't geen het geheel niet waarfchynlyk maakt, dat zy geduurende deu geheelen dag zig van weken onthielden; waarvan de Landvoogd buiten twyff.-l melding zou gemaakt hebben. In de zogenaamde Conftitutioncs Apojlolorum, welke aan clemens worden toegefchreeven, leest men wel (Lib. VA1. 33). Wy Petrus en Paulus beveelen, dat de flaaven (of Dienstbaaren) vyf dagen werken, doch op den fabbat en den dag des Heeren rusten: want de fabbat is ingefteld ter gedagtenis van de fchepping, en de Dag des Heeren ter gedagtenis van Christus opftanding. Doch by geen oordeelkundigen heeft dit werk gezag, als zynde van laatere herkomst en valfchelyk verdigt op den naam der Apostelen. Ten minften is dit gezegde geheel niet in den fmaak van paulus , volgens wiens uitfpraak de eene dag niet heiliger is dan de andere. Ignatius , een Kerkvader van de eerfte Eeuvve, heeft ons het volgende nagelaaten: wy houden geen fabbat volgens de Joodfche wyze, ontflageii van de arbeid, want die niet arbeid zal niet eeten , zegt de Schrift. Maar een ieder onzer onderhoudt Sabbat op «ene Geestelyke wyze, ons verheugende in fligtelyke overdenkingen, (vid. ejus> Epist. ad Magnes.) Allengskens heeft echter deeze Dag door nadere Be- Paa"  320 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK De Burgerftaat, welken wy ons voorftellen beftaat, zo niet geheel, ten minften byna geheel uit Christenen, welke, van wat naam of Belydenis ook, met eikanderen in het Godsdienftig vieren van den Zondag overeenkomen. Waaruit dan van zelfs volgt, dat het de wensen, of liever uitgedrukte wil , des geheelen Volks is, met uitzondering flegts van eenige weinigen, dat het Burgerlyk Beftuur daartoe de vereischte fchikkingen werkftellig maake, ten einde de Openbaare Godsdienst ongeftoord kunne waargenomen worden. Uit al het gezegde blykt dan, dat het, ten opzigte van het Volk of de Leden van den Burgerftaat, geene onverfchillige zaak is, of hiertoe den Zevenden , of wel, naar het Voorbeeld der Franfchen, den Tienden dag verkieze. Het is bekend, dat het der Nationaale Vergadering des Franfchen Volks heeft goedgedagt eene geheel nieuwe ïydorde intevoeren, by welke elke Maand , uit een gelyk getal van dagen beftaande, in Drie Decaden, of Tientallen paalitigen van Bisfchoppen en Kerkvergaderingen meer de gedaante gekreegen van eenen eigenlyken Feestdag, wanneer het onderhouden van den Joodfchen Sabbat in onbruik begon te raaken, en men het verrigten der gewoone bezigheden heeft begonnen te verbieden, om zig des te{onbelemmerder met heilige zaaken en het bywoonen der Vergaderingeu bezig te houden. Het was echter niet eerder dan in de Vierde Eeuwe ( waarover kan nagezien worden venema fflstor. Eccles. Tom. IV. p 13&O öst men> met eeniSe uitzonderingeu, allen arbeid op deezen dag verboden beeft,- waardoor dezelve eenigszins de gedaante van den Joodfchen Sabbat heeft aangenomen.  BESTUUR Of ZAAKEN VAN GODSDIENST. 321 lén verdeeld is. Zag men meerder nut in dusdanig eene nieuwe Tydtelling, heeft het Burgerlyk Beftuur de magt, tot meer gemak voor de Maatfchappy dezelve intevoeren. Maar voor zo verre het eene bloot Burgerlyke Inftelling is, hebben wy ons over het bedoelde nut niet uittelaaten, en gaan zulks met ftilzwygen voorby (*). Maar voor zo verre men den openbaaren Godsdienst tot eiken Tienden, in plaats van den Zevendendag , zou willen bepaalen; zou, volgens het beredeneerde, het Burgerlyk Beftuur zulks niet vermogen; en, offchoon al zommigen omtrend den dag geheel onverfchillig mogten zyn, is het 'er echter verre van af, dat zulks voor het algemeene Volksgevoelen zou kunnen gehouden worden; aan welks begeerte wy, zonder te zeer de Democratifche gevoelens te begunftigen, in deezen wel mogen ftellen, dat het Publiek Beftuur gehouden is te voldoen; als zynde geen begrip, waartoe het door de hitte van eenige warme redenaars is opgewonden , maar een beftendig gebruik onder de Volken (f). — Uit al het het welk ons voorkomt *^^^éPi^JÖW^êe*ni,f?n" *M©? aRMaOrtigtlen i,r ^ [(*) Dit Stuk kan de Leezer behandeld vinden in myne Verhandeling ever de Tyttelling, geplaatst in het Nieuw Algemeen'Magazyn van Weetenfebap, kunst en fmattk, Amft: by de Erve P. Mtyer en • G. Wa nas, IV. de Deel N. V.] (t) Het fpreekt van zelfs, dat ik hier bepaaldelyk die volken bedoel, by welke hét Christendom gevestigd is, dewyl ik I alleen van het virren van den Zevenden Dag als een godsdienstig gebruik en niet als eene Durgtrlyke Ss In-  322 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK te moeten befluiten, dat 'er geen twyffel. is, of bet Burgerlyk Beftuur moet allezins zynen Invloed doen gelden, om de oude gewoonte te wettigen , en fchikkingen te maaken, dat de Godsdienstoeffeningen ongehinderd óp den Zondag kunnen worden waargenomen. Joodfche Sabbat; Roomfche en andere-. Vierdagen, t. ,r^,rrii !ho^ « 'Sitb"? -t?éb-- frftv^x&fcH Ten opzigte van het Godsdienftig vieren van den Zondag maaken de Jooden alleen eene uitzondering. Dat het hun moet vryftaan den Sabbat naar hunne wy- Jnrigting fpreek; want als Burgerlyke Inrigting waren ook andere oude volken gewoon by Zeven Dagen te tellen. Ik waag het niet te verklaaren, veel minder te beflisfen, van.waar dit overoude gebruik is afteleiden. Het is;bekend , hoe het in het Boek Genefis met de Schepping des Heelals verbonden wordt. Over het geheel fchynen de veranderingen des Hemels de eerfte aanleidingen gegeeven te hebben tot de grootere en kleinere Tydmeetingen. Terwyl de Zon den Natuurlyken Dag formeerde, heeft men naar den Loop'der Maane de grootere afmeetingen gemaakt, dewyl de Waarneemingen omtrend den Loop der Zonne minder in het oog vielen , en moeilyker te doen waren. Eene Maand bevatte den tyd vaneen Maans omloop, dat is den Tyd, welke 'er van de eene tot de andere Nieuwe Maan verloopt. Na Twaalf zulke Maaneftaanden waarneemende, dat ongeveer het zelfde Saizoen wederkeerde, heeft men dit voor een Jaar gerekend. Het is bekend, dat de oude volken geene Zonne-,maar Maanjaaren rekenden. De rter "ouartieren .der Maan, welkeün één Maansomloop, dat is in den Tyd van tZ naasten by 29 dagen voorvallen, geeven dan, naar deeze Analogie, de Afdeeling eener Week, welke eigenlyk 7 Dagen en een Vierde van een Dag zyn zou, doch voor Burgerlyke Telling (legts op 7 ™lle Dagen moest gerekend worden. Zie verder het Byvo.egzel agter deeze Verhandeling.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 3^3 wyze te vieren % behoeft geen betoog. Maar het Burgerlyk Beftuur kan, ten dien opzigte, geene fchikkingen maaken, welke de overige Leden van den Burgerftaat eenigszins hinderlyk zyn; en willen zy leeven onder Christenvolken, alwaar in plaats van den Zaturdag de Zondag gevierd wordt, moeten zy zig dit laaten welgevallen, 't Zelfde is het geval voor Proteftanten, leevèhde in eenen Burgerftaat, welke voor ver het grootfte gedeelte uit Roomschgezinden beftaat, die behalven den Zondag nog verfcheidene Feestdagen onderhouden, en zig, volgens Kerkelyke Inzetting, van hunne gewoone bezigheden onthouden. Het zou het Burgerlyk Beftuur in zulk een gewest vry ftaan, dewyl zulks de wil der Natié is , ook daar omtrend de noodige fchikkingen tè maaken , en de Proteftanten zouden zig daarnaar* voor zo verre het Burgerlyke Inrigtingen waren, moeten regelen. Om dezelfde reden, fchoon in een omgekeerd geval, kunnen in een Burgerftaat, alwaar verre de meesten zig niet houden aan de Roomfche Kerkgebruiken , geene maatregelen op publiek gezag worden ingevoerd, by welke de handel op de bedoelde vierdagen zoude ftilftaan. Het is een ieder geoorloofd dezelve te vieren; doch het Burgerlyk Beftuur, 't geen zig in zaaken van dergelyk een aart dient te fchikken naar de meerderheid, kan daarop geen opzigt neemen. Anders meen ik te moeten oordeelen ten opzigte Ss 2 van  324 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK van de overige Feesttyden ; ik bedoel Kerstyd,. Paasclr, Hemelvaart, Pinkfter. Deeze worden wederom door alle Christenen van alle Gezindte gevierd. Dus kan daarop hetzelfde worden toegepast, 't geen aangaande den Zondag gezegd is. Alleen zou het Feest van de Hemelvaart onzes Heeren in zommige Landen eenige uitzondering maaken. Dus mogen hier dezelfde algemeene Burgerlyke febikkingen gemaakt worden, welke omtrend den Zondag plaats hebben. Eindelyk fpreekt het van zelfs, dat het alle Gezindten moet vry ftaan op andere tyden en dagen, ook ■buiten den Zondag, Godsdienftige Vergaderingen te houden ,, zonder dat daarby. eenige vergunning behoeft plaats te hebben. De Godsdienstige Gezind^ Jieden ftaan ten dien opzigte gelyk met andere Ge*trootfchappen in den Burgerftaat. Mag de Staat Bede- en Dankdagen of Bedemtren uitfchryveih ïk heb my bediend van het woord uitfchryven* *t Zelve is dubbelzinnig; 't kan genomen worden voor beveelen, maar ook betekenen , ,>> het Volk daar„ toe ftaatelyk opwekken door j het vastftellen van „ den Dag, en het maaken van algemeene maatrege„ len-" Dit onderfcheid kan ons . te pas komen, 'Er zullen zyn, die, in beiderlei zin, dit Regt tot Uit-  BESTUUR, OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 3<25 Uitfchryven het Burgerlyk Beftuur ontzeggen, oordeelende , dat het alleen Godsdienftige handelingen zyn, volgens den bekenden Regel. Doch, zonder als nog het eene of het andere te beweeren, moeten wy deezen toch herinneren, hoe wy in het Eerfte Hoofdftuk van ons Vertoog duidelyk meenen getoond te hebben, hoe deeze Regel dikwyls kwalyk verftaan en verkeerd toegepast wordt. Niemand, die de zaaken bedaardelyk overweegt, zal ontkennen, dat.'er den Burgerftaat ten hoogften aan gelegen ligge, dat de Godsdienftigheid onder een Volk worde aangekweekt \ waaruit wy voorts het Regt hebben afgeleid, om dusdaanige fchikkingen te maaken , waardoor de Godsdienstige i gevoelens in eene Natie onderhouden of opgewekt worden ; waartoe ook zekerlyk kan medewerken het byeenkomen op zekeren, daartoe bepaalden dag, om, in tyden van byzonderen Zegen of Ramp , den Opperften Beftuurder der Wereld de algemeene belangen van Volk en Land op te draagen. Elk , die den Godsdienst op prys ftelt, en daarby flegts een oogenblik met zyne gedagten flilftaat, moet, myns achtens, zo zeer het allezins betaamelyke daarvan gevoelen , dat ik my verbeelde, vergeeffchen arbeid te ondemeemen met zulks omftandiger te ontfouwen. Wy gelooven hier uit te mogen befluiten, dat het de begeerte van elke Godsdienftige Natie is, of zyn moet, dat 'er plegtig door het ganfche Volk, daartoe ftaatig opgewekt, Ss 3 op  $26 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK op eene Godsdienftige wyze, aan de algemeene belangen des Vaderlands gedagt wordt. En dit oproepen, aan wie toch kan zulks gevoegelyker worden toegekend, dan aan hun, die uit naam des geheelen Volks, deszelfs algemeene belangen waarneemen? Hieruit echter volgt niet meerder, dan eene bevoegdheid by het Burgerlyk Beftuur, om daartoe alle Ingezetenen van den Staat door eene algemeene Uit■fchryving optewekken, en daartoe de noodige Burgerlyke fchikkingen te maaken; geenzins een Regt, om dusdanige Dank- of Bededagen in eenen eigenlyken zin te gelasten, dewyl de Leeraars geene Amptenaaren van den Staat zyn, en het Burgerlyk Bewind geen enkel Lid van den Burgerftaat, en even min een geheel Genootfchap ten opzigte van den Godsdienst iets te beveelen heeft. Maar welke Godsdienftige Maatfchappy zal niet gewillig deezen wenk van 's Lands Hooge Beftuurders eerbiedigen, indien zy van de betaamelykheid der zaak zelve overtuigd is? Echter is een Kerkelyk Genootfchap niet ftrafbaar naar de Wet, wanneer het zig ongehoorzaam betoonde. Hiermede moet ook de Inhoud der Uitfchryvingsbrief overeenftemmen. Het Hoog Beftuur kan eene algemeene fchets voordraagen van den toeftand der zaaken, met aanwyzing van de voorwerpen onzer Gebeden en Dankzeggingen, om te dienen tot Berigt voor ieder, en inzonderheid voor de openbaare Volksleeraaren; maai- het heeft daar-  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 32? daarom geen Regt te gebieden, om zig daaraan ftipteiyk te gedraagen. Niemand kan in het Bidden en Danken voor den Alweetenden gedwongen worden. Zommigen zullen misfchien vreezen, „dat zulks „ aanleiding geeve tot verwarring en onlusten, daar „ het dus den Leeraaren , aan geen Voorfchrift, „ door de Wet verbonden, zou vryftaan hunne ei„ gene inzigten te volgen." Doch deeze Vryheid kan niemand betwist worden. Hy geniet die in andere, grootere of kleinere, meer of min openbaare byeenkomften. Geeft de Leeraar zig te veel toe in onbefcheidenheid, in meer of min duidelyke, algemeene of byzondere befchuldigingen; met een woord, fpreekt hy tot de Gemeente, 't geen aanleiding tot oproerigheden kan geeven , of Burgerlyk kan geacht worden misdaadig te zyn; — hierin ftaat hy gelyk met elk ander Lid van den Burgerftaat; hy geniet geene meerdere, maar ook geene mindere vryheid; en het is der algemeene waakzaamheid van het Burgerlyk Beftuur aanbevolen, hieromtrend de noodige zorg aantewenden , om met de fchuldigen naar vereisch van zaaken en de Wetten van den Lande te handelen. Dit gevaar zou toch hetzelfde zyn , al gave men toe, dat het Burgerlyk Beftuur het Regt toekwame, om, by wyze van bevel, een voorfchrift te geeven, 't geen de Leeraars gehouden zyn te volgen, dewyl 'er toch genoegzaame middelen by de hand zyn, om dit door allerleie kunftige wendingen te ont-  328 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK ontduiken. Intusfchen, hoe zeer wy ook overtuigd zyn van het betaamelyke der algemeene Dank- en Bededagen , erkenen wy echter, dat zy, in tyden van verregaande Burger verfchillen en partyfchappen in den Staat, dikwyls gevaarlek en altyd hard vallen voor de zulken, welke in politieke denkwyze verfchillen van 't Publiek Beftuur; want, offchoon de Wet in deezen ook niemand eigenlyk iets beval, zou echter menig Leeraar uit vrees zyne openfyke Dankzeggingen voor deeze of gene Staatsomwenteling ten Hemel opzenden, waarvan zyn hard afkeerig is, welk dankoffer Gode Leen gruwel is. Om welke reden het in zulke gevallen en omftandigheden voorzigtiger is zulke openlyke Dankdagen natelaaten. Het is een Vraag, waarop bykans een gelyk andwoord past: „ Of de magt van het Burgerlyk Be„ ftuur zig ook uitftrekt, om openlyke Voorbiddin„ gen in de gewoone Godsdienftige Vergaderingen „ te beveelen?" Het eigenlyk beveelen ftaat, om gemelde reden, niet aan het Burgerlyk Beftuur: doch welk Godsdienftig Genootfchap zou niet van zelfs de les van paulus indagtig zyn, dat gedaan worden fmeekingen, Gebeden, Dankzeggingen voor alle (allerleië) menfchen, voor Koningen, en allen, die in hoogheid zyn, opdat wy een ftil en gerust leeven mogen leiden in alle Godzaligheid en eerbaarheid (i Tim II. i)? Een eigeilyk Formulier van voorbiddinge, volgens wel-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. ^2Ct welke de onderfcheidene Waardigheden en Bedieningen , naar derzelver rang , en met de daartoe behoorende Eeretitelen worden opgenoemd, 't geen met den aart des Gebeds, waarin men zig voor den Allerhoogften vernederd, weinig overeenkomst heeft, behoeft niet voorgefchreeven te worden, indien de Voorbidder zig aan algemeene bewoordingen gelieve te houden. Bedient hy zig van titelen en uitdrukkingen, welke tegen den vastgeftelden Regeeringsform aanloopen, zulks zou politiek misdaadig kunnen worden (*); en in zo verre zou het Burgerlyk Beftuur; wanneer zulks noodig geacht werdt, een eenvoudig voorfchrift kunnen geeven. Wat (•) Aldus werdt de zaak begreepen in den Stadhouderlozen tyd na den dood van frederik hendrik, wanneer zommige Leeraars openlyk in de Vergaderingen begonnen te bidden voor den jongen Prins van Oranje, naderhand willem de derde , opdat hy eens de Waardigheden van zyne Voorvaders met luister mogt kunnen bekleeden; 't welk men oordeelde 's Lands Staaten vooruit geloopen te zyn, daar deezen nog geen Befluit genomen hadden, om wederom eenen Stadhouder aanteftellen. Elk ftaat het buiten twyftel vry, in zyne binnenkamer zyn Gebed zoJanig tot God op te zenden, ook over zaaken van Regeeringe, als hy in geraoede overtuigd is. Doch anders is het ten dien opzigte gelegen met her Openbaar Gebed, 't geen in tegenwoordigheid, en in naam van de Gemeeme, gefchied. Zie over het zo even aangehaalde geval het Vertoog over het Publiek Gebed; 't welk, zo ik meen, aan den Raadpenfionarjs j. de witt wordt toegefchreeven. Tt Wat  330 OVER DEN INVLOED VAN HET BUR.GERLYK Wat Invloed het Burgerlyk Befluur hebbe op de zvyze van de Openlyke Gódsvereering. Alles, wat tot dusverre in deeze Afdeeling voorgedraagen is, ziet op den Tyd van het waarneemen der openbaare Godsdienstoeffeningen. Ten befluite heb ik nog iets weinigs voorteftelleix. aangaande de Wyze van waarneeming. Dat de wyze van den openbaaren Godsdienst waarteneemen in 't algemeen moet overgelaaten worden aan elke Gezindte , volgt zo klaar uit de natuurlyke Vryheid, volgens welke elk mensch , en dus ook elk Genootfchap, God volgens zyn geweeten kan en moet dienen , dat wy daarop niet hebben ftilteffcaan. 'Er is, myns weetens, in de Kerkplegtigheden niets, 't geen op de Burgermaatfchappy byzonderen Invloed heeft. Alleen het Huwelyk wordt van veele Christenen befchouwd als eene Kerkelyke Inftelling, ontfangende ook van daar zyne Wettigheid. Hun, die het daarvoor houden, ftaat het vry, hetzelve Kerkelyk te voltrekken ; doch deeze Verbintenis kan in het Burgerlyke van geen kragt zyn, ten zy het Hoog Beftuur goedvondt door eene byzondere fchikking het Regt tot het voltrekken van Huwelyken aan de Godsdienftige Genootfchappen afteftaan. Zonder dit heeft geen Genootfchap het Regt, om eenig Contract of Verbintenis te fluiten, 't geen  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 331 't geen in den Burgerftaat van kragt zyn kan. Alle verrigtingen der Godsdienftige Genootfchappen zyn zuiver Kerkelyk en hebben geenerleien Invloed, of liever uitwerking in het Burgerlyke. Men vergelyke 't geen boven (bladz. 268.) aangaande de Kerkelyke Tugt gezegd is. Voor zo verre het Huwelyk enkel Burgerlyk is , zou men kunnen vraagen, „ of het Burgerlyk kon geweigerd worden, indien „ iemand met meer, dan ééne Vrouw dusdanig een „ Contract geliefde te fluiten? of met andere woor„ den, of de Burgerftaat de Veelwyvery moet toe„ laaten?" Van die genen, die de geboden van het Christendom eerbiedigen, is daarvan geene zwaarigheid te wagten. Doch is het eene Vraag op zigzelve, of de Burgerftaat de Eénwyvery (Monogamie) door eene Wet mag vastftellen ? Geoeffenden weeten , wat 'er by Schryvers over het Regt der Natuur aangaande dit onderwerp gehandeld is, waartoe ik den desbegeerigen verwyze (*). Hoe zeer wy ons ook als Christenen overtuigd houden van de ongeoorloofdheid van de Veelwyvery ; zou ik ook van meening zyn, dat zy zelfs Burgerlyk kan verborg*) Zie onder anderen puffeniiorf Le Drvt de la Nat. et des Cens Liv. VI. Ch. I. § XVII. et fuiv. montes queu Efpiït des Loix. Liv. XVI Chap. IV. welke echter van MicuAëLis Mos. lecht. 2 Dl. § 96 wederlegd wordt, in 't geen by in Chap. li. gezegd heeft van het ongelyke getal van beider gollagt in de warme landen. Tt 2  332 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK boden worden; dewyl zy my fchynt inbreuk te maaken op der menfchen natuurlyke Gelykheid en daarop gegronde Regten ; want verbeelden wy ons eene Burgermaatfchappy, alwaar foortgelyke Huwelyken zeer algemeen waren , moet 'er noodwendig een groot aantal van minvermogenden overfchieten, welke zig van de gelegenheid tot het aangaan van Huwelyken verfteeken zien, daar volgens de geboorteorde, of op den tyd der Huwbaarheid, 'er een gelyk getal van beide kunne is; 't geen zo fterk pleit tegen de Veelwyvery, dat de Burgerftaat, tot handhaaving van de gelyke Regten van allen, dezelve , myns inziens, door eene Wet mag verbieden. De overige Kerkplegtigheden loopen buiten de Burgerlyke Inftclling om. De Godsdienstoeffeningen der Proteftanten bepaalen zig binnen de muuren der Tempels, zodat het Burgerlyk Beftuur daarop geenen Invloed hebbe uitteoeffenen. Anders is het gelegen met de plegtigheden der Roomschgezinden, welke in die Landen, alwaar de Wet zulks toelaat, ten deele met groote ftatie in 't openbaar verrigt worden, gelyk de Procesfien, het omdraagen der Hostie , het oprigten van Kruizen aan de openbaare wegen enz. Schoon men toegeeve, dat, alles Roomsch zynde, het Burgerlyk Beftuur zulks veilig kon toelaaten , zou in elke gemengde Maatfchappy zulks van nadeelige gevolgen kunnen zyn, en door de Wet niet moeten gedoogd worden; welke algemeen te be- vee-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 333 veelen heeft, dat alle Godsdienstverrigtingen zig binnen den omtrek des Tempels hebben te bepaalen. Dit zelfde geldt ook van de plegtigheden der Joodfche Kerk. Tt3 BY-  B Y VOEGSEL Behorende tot de Aanmerking bladzijde 322. Als een ftuk van oudheidkunde, lust het mij, bij wijze van Bijlage , daarover nog eenige aanmerkingen te maaken. Ik heb de moeite genomen, om de oude Schrijvers, die daarover eenig ligt kunnen verfprciden, zorgvuldig te raadpleegen; waarvan ik hier het voornaamfte wil optekenen, in het vertrouwen, dat zulks, fchoon niet tot het eigenlijk doelwit deezer Verhandeling behoorende, echter eenigermaate mag voldoen aan de nieuwsgierigheid of weetlust van zommige Leezers. Over het geheel, zijn de Oudheidkundigen van begrip, dat gemelde gewoonte, om bij Zeven Dagen te tellen, van Goddelijke inftelling is. Dit is, onder anderen, het gevoelen, van h. grotius de Vent. Relig. Christ. § XVI in notis, achtende, dat deeze Goddelijke Inftelling , bij wijze van aloude overlevering , tot bijkans alle volken zou doorgedrongen zijn. De geleerde j. clericus geeft echter met een enkel woord, in zijne uitgaave des gemelden Werks van grotius , in eene Aantekening te kennen, van meening te zijn, dat de Telling bij Zeven Dagen eerder haaren oorfprong verfchuldigd is aan het Zevental Planeeten , als waar naar de Dagen genoemd zijn, dan aan de Schepping der Wereld in Zes Dagen; doch maakt hij van de Vier Maaneftanden, als aanleiding gegeeven hebbende tot de Telling bij Zeven Dagen geen gewag; 't geen toch veel meer fchijns zou hebben, terwijl het getal van Zeven, overeenkomende met dat der Planeeten, flegts aanleiding fchijnt gegeeven te hebben tot de benoeming der Dagen naar de naamen, welke men den Planeeten hadt toegevoegd. — Zeker is het, dat de oude volken, ten minften de meesten, bij Zeven Dagen geteld hebben; maar niet even zeker, of zij eiken Zevenden voor eenen Heiligendag gehouden hebben; een verfchil, waarop men wel te letten hebbe, dewyl het op deeze bijzonderheid voornaamelijk zou aankomen, om daaruit optemaaken, dat dee-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 335 deeze gewoonte van de Schepping en van de Inftelling eens Rustdags moet worden afgeleid: welke Twee Zaaken, het tellen naameiijk bij Zeven Dagen, en het vieren van den Zevenden, in de daad onderfcheiden zijn; doch, zo ik vinde, doorgaans met elkander verward. — Dat deeze gewoonte reeds van over oude tijden bij de volken zoude ingevoerd zijn geweest, meent men te kunnen bewijzen uit de oudfte Griekfche Schrijvers, welke tot ons overgekomen zijn, gelijk homerus, hesiodus, callimachus. Bovengenoemde geleerden hebben, zo ik in het naarfpooren deezer dingen gemerkt hebbe, in het aanhaalen deezer getuigenisfen gevolgd het gezag van clemens van Alcxandrië , een bekend Grieksch Kerkvader, welke eenige afgebrokene of enkele gezegden zonder aanwijzing van plaats uit gemelde Schrijvers aanhaalt, 't welk het naflaan moeilijk maakt. Zij komen voor bij clemens Stromat. Lib. V. Ed. Oxon. p. 713. De voornaame plaats, waarop clemens en zij, die hem hierin gevolgd zijn, waar onder ook bevoregius Jnst. Choron. Lib. I. Cap. VI. zig beroept, vindt men bij hesiodus, welke HMEPAI vs. 6. zegt: jrgwrov hh «Tg«V f$ nou i^ov ?f**f, d. i. Be eerfte Nieuwe Maan, en de Pierde en de zevende is een Heilige Dag ; welke plaats ik echter geVonden heb, dat niet ter zaake doet, dewijl het klaar is, dat hesiodus niet fpreekt van den Zevenden Dag der Weeke, maar der Maand. — 't Geen voorts uit homerus wordt aangehaald, heb ik gevonden in Fragm. 190; doch is vrij duister, en blijkt geheel niet, waarvan gefproken wordt. Nogthans is het mij eenigszins opmerkelijk voorgekomen, dat gemelde Dichter het een en andermaal Zes Dagen laat ftormen, of de fchcepclingen met tegenwind worftelen, en op den Zevenden bedaaren. Vide Od. K. 81. M. 399. O. 476. ook in oude zaaken is hij gewoon doorgaans bij Zeven te tellen. Vide. Iliad. r 117- o 399- H 248. &. Od. * 252- Wat de plaatzen, uit callimachus aangehaald, betreft, wij zijn, mijns achtens, niet in ftaat, daarover met de vereischte juistheid te oordeelen. Het zijn flegts losfe Fragmenten, waaruit, fchoon 'er wel het getal van Zeven gefpeld wordt, naauwelijks is optemaaken, waarvan gefprooken wordt. De aangehaalde plaatzen komen niet voor  33Ó OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK voor in het geen van deezen Schrijver tot ons is overgekomen. Ik heb wel bevonden, dat deeze Fragmenten in de uitgaaven van bentley en spanheim voorhanden zijn , doch deezen hebben ze als losfe Hukken uit clemens overgenomen. De plaatzen zelve gaa ik ftilzwijgend voorbij, laatende zulks verder over aan het nieuwsgierig onderzoek der Geleerden, welker aandagt ik hier mede daarop heb willen vestigen. Meer dan het geen gemelde Geleerden, volgens clemens aanhaaien , fchijnt hier ter zaake te doen het volgend Distichon van ovidiüs Art. Amandi Lib I. vs 415. Quaque die re deunt rebus minus apta gerendis Culta Paleflino feptima festa viro. «iet, om'daaruit te bewijzen, dat de Romeinen ten tijde van dien Dichter bij Zeven Dagen telden (want dit is overbekend): maar voor zo verre daaruit zou blijken, dat zij dien, naar het voorbeeld der Jooden, eenigermaate voor Heilig gehouden hebben. Ovidius zegt, „dat het Zevendaagfche Feest, door den Jood „ gevierd, min gefchikt is tot het uitvoeren van zaaken;" fchoon anderen zulks van de Saturnalia willen verftaan hebben, Vide Bürmannum in Notis. Waarbij kan gevoegd worden het volgende van tibullus Lib. I. Eleg. III. vs. 18. Satumi aut facram me tenuisfe dient Berardinus Cyllanius Feronenfis leest timuisfe, en voegt 'er bij; Qui dies itinerantibus exitiabilis est, namque ftella Satumi fecundum Astrologorum ratiocinationem nociva est. De voornaamfte hiertoe behoorende plaatzen zijn echter te vinden bij de Twee Joodfche Schrijvers, phllo en josephus. De eerfte, na gezegd te hebben, hoe elk volk een afkeer heeft van de Inftellingen en Wetten van andere volken, gaat aldus voort ( TtiKi Mwwf /3i/3 j3. Ex. Ed. TH: mangey ado vol. p. 137. mak toh t« ^êTf'g* é-£H. k. A. d. i. Dit is echter het geval niet  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 33? niet van onze Wetten: want zy lokken en trekken alle menfchen tot zig, Barbaar en, Grieken, en Bewooners van het vasteland, eilanders , Oosterfche, Westerfche Volken, Europa, Afia, eindelyk de gantfche Aarde van het een tot het ander einde: Want wie vereert niet den Heiligen Zevenden Dag, vergunnende zig en den zynen, en dus ook den werkdieren ontjlag van arbeid, en vryheid. Van 's gelijken josephus contra Apionem Lib. II. Cap. 39. a' jt*«v *K\d %ou ifhfowi %£ti 7roAuV ^Aof. x. A.. Reeds lang is de begeerte, om deeze gebruiken natevolgen in het vereeren van God by zeer veelen doorgedrongen; want ,er is geene fiad of van Grieken, of van Barbaaren, noch eenig Volk, tot welk niet gekomen is de gewoonte , om den Zevenden Dag te vieren, welken wy in rust doorbrengen. Deeze beide getuigenisfen van Twee zeer geachte Joodfche Schrijvers zijn beflisfend en vrij eenftemmig, dat het eene algemeene gewoonte geweest is, om den Zevenden Dag te vieren, en wel als een Rustdag, daar men, volgens philo , vrijen en flaaven ontflag van arbeid vergunde; 't welk zo zijnde men gedwongen wordt deeze herkomst afteleiden uit eene algemeene overlevering wegens het heiligen van dien Dag ter gedagtenis van de Schepping. -— Doch zou het ook kunnen zijn, dat deeze beide Joodlche Schrijvers door zugt en te groote ingenoomenheid voor hunne Vaderlijke Inftellingen te overdreeven zijn in hunne uitdrukkingen? Zouden zij ook het bloot tellen bij Zeven jDagen voor een bewijs van eenig Godsdienstig vieren kunnen gehouden hebben? — Ik wil hier niet beflisfen; doch moet hier nevens ftellen een getuigenis 't geen ik gevonden heb bij een Heidensch Schrijver, met naame dion cassius; 't welk zig met de zo even aangehaalde berigten bezwaarlijk laat overeenbrengen. Hij zegt dan ( Hist. Rom. Lib XXXVII. Cap. 17. in fine. Ex Edit H. S. reimari ï75°- ) t>iv uVé^atv ti}» t* x^cvs. k. a. Zy (de Jooden) hebben den Zaturdag geheiligd; op welken ,t geen zy verrigten, zeer byzonder is, en zy zig voorts onthouden van allen werk; 't welk dus van Dion, als eene bijzonderheid, alleen den Jooden eigen, wordt aangemerkt. Hij geeft dit op bij gelegenheid van zijn verhaal we- Vv  3^8 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK. gens het .inneemen van Jerufalem door de Romeinen; 't geen hij voornaamelijk aan deeze bijzonderheid toefchrijft ; waarover hij zig een weinig te vooren Cap. 16 aldus hadt uitgelaaten: kou tiyi t» 7ra.sot.1s rouf tiptfcuf. x. K. Indien de Jooden hetzelve naar behooren verdeedigd hadden , zoude het niet veroverd zyn geworden. Bock naardien zy op de Zaturdagen zig van tegenweer onthielden , op welke dagen zy zelfs alle bezigheid ftaaken , gaven zy op dien tyd den Romeinen gelegenheid, om de 'muuren te beftormen. Wanneer deezen bemerkten die gewoonte der vyanden, hebben zy op de overige dagen niets van belang uitgevoerd; doch zo dikwyls de Zevende of de Zaturdag te rug was gekeerd, hebben zy met alle kragten den Tempel beftormd. En dus zyn eindelvk de Jooden , op Zaturdag , wanneer zy geenen tegen/land hooden, in de magt der Romeinen gekomen. Voorts Voegt gemelde Schrijver 'er nog dit in 't algemeen bij , Cap. 18. «' Si &n is *§s «Vsgar »• &at de Dagen naar -de zeven Starren , welke den naam van Planeeten draagen, genoemd worden, is, van de Egipti'èrs ingefteld zynde, van daar tot allen, niet zedert tang, zo ik gis, overgegaan; want de oude Grieken hebben, zo ver tny bekend is, deeze gewoonte niet gehad; doch heeft dezelve fiu overal, zo hy alle overige volken, als voornaamelyk by de Romeinen, even gelyk eene Faderlandfche gewoonte, plaats gegreepen. VER-  VERHANDELING ter beantwoording der VRAAG: MAG EN BEHOORT HET BURGERLYK BESTUUR EENIGEN INVLOED UITTEOEFENEN OP ZAKEN VAN GODSDIENST ? — ZO JA, — VAN WELKEN AART EN UITGESTREKTHEID BEHOORT DIE INVLOED TE ZYN? Door Mr. R.HYNVIS FEITE onder de zinspreuk! De Godzaligheid is tot alle dingen nut. Paulus. Aan welke Verhandeling, door DIRECTEUREN VAN TEYLERS NALATENSCHAP, de tweede zilveren eerpenning is toegeweezcn.   ANT WOORD OP DE VRAAG: MAG EN BEHOORT HET BURGERLYK BESTUUR EENIGEN INVLOED UITTEOEFFENEN OP ZAAKEN VAN GODSDIENST? — ZO JA, — VAN WELKEN AART EN UITGESTREKTHEID BEHOORT DIE INVLOED TE ZYN? Indien wy de Gefchiedenisfen der byzondere Volkeren , die beurteling eene hoofdrol op het Tooneel deezer Waereld gefpeeld hebben, nagaan, zullen wy fpoedig ontdekken , dat hunne grootheid en magt op het naauwst aan den Godsdienst, dien zy beleeden, verbonden was, en dat daarom het Burgerlyk Beftuur altyd met den grootften yver, boven alles zorg droeg, om deezen Godsdienst in zyne oorfpronglyke zuiverheid, dat is, zo als hy eenmaal in de belangens van den Staat geweeven, en het meest aan denzelven dienstbaar was, te bewaaren en te befchermen. By de Romeinen, om hier terftond een Volk tot een voorbeeld te nemen, dat eenmaal byna de geheeIe-, toen bekende, Waereld voor zyne zegevierende wapenen zag nederbukken, en deeze overwinningen V 3 aan  342 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK aan zyne grenzenloofe Vaderlandsliefde en nationaalen hoogmoed verpligt was, rustten beide deeze eigenfchappen voor het grootfte gedeelte op den Godsdienst van den Staat. Wie het Volk de vleiende gedachte had kunnen ontnemen, dat de Stichter van hun_ Gebied geen Zoon van Mars, dat de gewyde Schilden niet uit den hemel nedergedaald waren; wie hun'aan 't verftand had weten te brengen, dat hunne Wigchelaars en Priesters met de voortekenen fpeelden, en deezen, op den wenk der Regeering, altyd louter aan de Staatkunde dienstbaar maakten; in één woord, wie de Romeinen had weten te overtuigen, dat hunne verbeelding, als of Rome eene gewyde Stad w4re, aan welke de Goden het oppergebied der Aarde beloofd hadden, onder de menigvuldige kunftige herfenfchimmen behoorde, die eenige weinigen hadden weten te fcheppen, om te veiliger over den wil en de vermogens der menigte te heerfchen; zou teffens in aller harten het hevigst blaakend vuur van dien enthufiasmus uitgebluscht hebben, die hen voor de eer van Rome allen gevaar deed verachten; ook in den diepften nood , door een enkel gelukkig voorteken verfterkt, aan de overwinning zelfs niet dèed twyffelen, en eindelyk in de daad tot die gcdrochtelyke grootheid verhief, daar de overige Volkeren des Aardbodems onder verpletterd wierden. Van hier dus de yver, die het Burgerlyk Beftuur by alle Volkeren voor de inftandhouding van den Godsdienst des Lands  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 343 Lands betoonde; van hier, dat de Romeinen nimmer nalieten, om alles, wat den minften inbreuk op den hunnen kon maaken, al ware het ook eene loutere fpotterny, altyd als eene misdaad van Staat te befchouwen en te ftraffen. Intusfchen is het niet minder waar, dat deeze Volksgrootheid altyd ten kostte van het overige merischdom verkreegen wierd, en dat het gevoelig en menschlievend hart, by het doorbladeren der Romeinfche Gefchiedenisfen, ook onder hunne grootfte triumfen, niet na kan laaten hen als eene bende van Struikroovers en Geweldenaars aan te merken, wier beste lauwren met het bloed der onfchuld bevlekt waren, wier blinkendfte zegetekenen, befproeid met de traanen der wanhoop van tallooze Volkeren, opgericht wierden; en eene grootheid te vervloeken, die aan het menfchelyk geflacht nadeelig was, en op den ondergang van den halven aardbodem gevestigd moest worden. De naam van Vaderlandsliefde, door alle Godsdienften, waar immer de Kerk en Staat met elkander vereenigd waren, geheiligd, klinkt hem in deeze betrekking als een, de menschheid onteerende, wanklank in de ooren, en is hem in de daad niets anders dan de leus der Staatkunde tot moord, verwoesting, en onderdrukking, 't Is deeze rampzalige Vaderlandsliefde, die ieder Volk, naar maate hetzelve ze bezeten heeft, meer den overigen Volkeren tot een' vloek maakte; die Natiën tegen Natiën in 't harnas joeg; de bron  344 0VER ^EN INVL0ED VAN HET BURGERLYK bron diens eeuwigen haats van Landen tegen Landen is, en het meeste menfchenbloed heeft doen plengen, dat de Aardbodem , federd zo veele eeuwen , tot fchande van zyne redelyke Bewooners, heeft moeten verzwelgen, 't Is deeze rampzalige Vaderlandslefde, die beurteling het eene Volk op de puinhoopen van het andere heeft doen voortkomen en blinken, om, op zyn beurt, onderdrukt en vernietigd, voor een ander Volk weder plaats te maaken, dat flechts weer zynen roem verving, om in zyn noodlot te kunnen deelen. Dan de Christelyke Godsdienst, gewis deeze heeft, federd hy met de byzondere Staaten is vereenigd geworden , het Menschdom aan deeze rampfpoeden en ellenden ontheven, en geene maatfchappy van menfchen , ten kosten van het bloed en traanen der overigen , naar vermeerdering van magt en grootheid doen ftaan? — Myne Medechristenen ! myne Broederen! hoe hartelyk gaarn wenschte ik hier, in het aangezicht van alle de Beftryders van onzen gezegenden Godsdienst, deeze verpletterende vraag met een oprecht, volmondig, ja te kunnen beantwoorden! Dan fchaamte, treurige fchaamte, bedekt hier myn gelaat, en terwyl ik my de menigvuldige bittere traanen herinner, die my zo dikwerf onder het lezen der Kerkelyke Gefchiedenisfen, myns ondanks , uit de oogen gefprongen zyn, de en innige onuitfpreeklyke aandoeningen myns harten, op het zien, dat byna elke bladzyde van dezelve met ver-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 345 verraad, gruwelen en bloed bevlekt is, zou de enkele ontdekking van Amerika, en de onmenfchelyke wreedheden, door Kristenen daar aan de onfchuldige Volkeren eener halve Waereld uitgeoeffcnd, zou de enkele herinnering aan de Inquifitie, en de moorden, door den geest van dezelve, onder den yferen Septer van eenen Filips den tweeden, in ons Vaderland gepleegd , elk bevestigend antwoord op myne lippen doen lierven. Dan, waartoe de eeuwen, die verloopen zyn, te rug te roepen? Waartoe haar op nieuw onder de gruwelen , die ze getorscht hebben, te doen zuchten ? Terwyl ik dit fchryf drinkt Europa federd weinige jaaren, maar die in woede en moorddaadigheid eene halve eeuw onder 't Heidendom overtreffen, by volle teugen, het bloed, dat Kristenen van Kristenen, met eene razerny, die de menschlykheid verdelgd heeft, doen vloeien, en de eigen gruwelyke Vaderlandsliefde vindt in den Kristelyken Staatsgodsdienst geen minder Iteun, dan zy eertyds in de Befchermgoden der Romeinen aantrof^ om het hart in woede en wraakzucht tegen ieder ander Volk, wiens beteugeling of teronderbrenging de Staatkunde vordert, te doen ontvlammen. De God van Nederland verdelgtBrittanje nog, terwyl die van Albion de zege aan de wapens der Britten verleent, en het overwinnend Volk, ach! zo dikwerf de overwinnende Geweldenaar, na alle de eerlooze middelen, die trouwloosheid, verraad, baat- X x zucht  34Ö OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK zucht, woede, en welke driften meer het vuur deiHelle immer in het menschlyk hart ontftak, tot verwoesting aangewend te hebben, en niet dan te voorfpoedig geflaagd te zyn, zingt, nog druipende van het bloed zyner Medechristenen , om als het ware de gepleegde gruwelen te heiligen , een plegtig Te Deum, of houdt eenen ftaatigcn dankdag, als of de Godheid zelve voor haar byzonder Land en Volk geftreeden had; fchoon met die gevloekte dankzeggingen en lofgalmen de traanen en zuchten van duizenden van Weduwen en Weezen , en het angftig gekerm der verdrukte of vermoorde onfchuld teffens tot den troon der hoogfte Rechtvaardigheid opftygen en de verworvene zege vaak op den kop van eiken fchender der menschheid ten vloek doen nederftorten. Neen, ik belyde het openhartig en ik zou my zeiven verachten, indien ik der waarheid hier geen hulde deed, de Kristelyke Godsdienst heeft in de hand der Staatkunde geen minder gruwelen gcfticht, dan die der Heidenen of eenige andere, welk ooit by eenig Volk een Staatsgodsdienst geweest zy. Overal heeft ,. dezelve de fnoodfte ondaaden eenen fchyn van Godvrucht en deugd weten te verleenen, en eiken Dwingeland gelegenheid gegeven, om de oogen des Volks te verblinden, en ftraffeloos aan zynb heerschzucht of gouddorst den ruimen teugel te kunnen vieren (i). Ik CO Het eenig onderfcheid, dat zich hier tusfchen Volk en Volk opdoet, is  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 34? Ik begryp dus zeer wel, dat de menschlievende, maar oppervlakkige Wysgeer, die den verheven, maar eenvouwigen Godsdienst van Jefus niet anders kent, dan onder die menigvuldige byvoegfelen of bekleedfelen, waarmede dan eens de valfchelyk zo genoemde Wysbegeerte, dan eens de kerkelyke Heerschzucht en het Priesterbedrog, dan eens het dweepziek Bygeloof, dan eens de fpitsvindige Schoolgeleerdheid, dan eens de looze Staatkunde den zelveh van tyd tot tyd omhangen en befmet hebben, de groote vraag: Mag en behoort het Burgerlyk Beftuur eenigen invloed uit te oeffenen op zaaken van den Godsdienst ? ontkennend kan beantwoorden; en in waarheid ware 'er geenen anderen Godsdienst van Jefus, dan zo als hy in de byzondcre Landen door de Geestelykheid verdorven , of tot eenen verfchillenden Staatsgodsdienst misvormd is geworden, ik zou deeze uitfpraak met een gerust hart byvallen. Dan, is enkel in de mindere of meerdere verbastering van de leer des Euangeliums tot eenen Staatsgodsdienst gelegen. Zo hebben de Proteftanten zich gewis die onmenschlykheden en al dat bloed vergieten niet te verwyten, daar zich de Roomschgezinden aan fchuldig gemaakt hebben, alleen om dat by geene Secte van Christenen de Godsdienst van Jefus meer tot eenen Staatsgodsdienst misvormd was, dan by de laatften en de Geestelykheid daar zelfs geftaadig tot hooger eerambten kon opklimmen, die, by de luisterrykfte tytelen, tydelyke en geestelyke magt in denzelfden perfoon vereenigden, en hem eindelyk zelfs ten minften met de Koningen en Vorsten gelyk Helden. Hier vooral hing de troon van *t ontet, en 't outer van den troon af. • Xx i  348 OVER, DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Dan, daar ik uit de natuur der zaak overtuigd ben ? en wie die eenigzins over de byzondere lotgevallen der Volkeren, over de opkomst en ondergang der verfchiilende Ryken, over den beurtelingfchen toeftand der Vryheid in fommige gedeelten des Aardbodems, nagedacht heeft, is het niet met my , dat 'er geen maatfchappyelyk geluk, geen wezenlyke Volksvoorfpoed, en vooral geene waare Vryheid, de grondflag van die beide, mooglyk zy, zonder zeeden; zal de waare Wysgeer, die zyn Vaderland en het geluk des Menschdoms van harten bemint, altyd nog boven dien verzekerd moeten zyn, niet flechts dat 'er goede zeeden zonder godsdienftige begrippen , op den duur kunnen gevonden worden; maar teffens dat de invloed dier begrippen, naar het voorfchrift der Kristelyke Leer, meer fchade dan voordeel aan de zeeden toebrenge, zal hy immer zyn zegel aan het ftraks gegeven antwoord hangen. Zo hy in tegendeel volkomen overtuigd is, dat 'er nimmer zeeden zyn kunnen, althans zulke zuivere en geftrenge zeeden, als de waare Vryheid , zal ze immer onder een Volk beftendig bloeien, vereischt, zonder Godsdienst, zal hy zich altyd voor den Godsdienst in 't algemeen verklaaren, en wat den Christelyken Godsdienst in 't byzonder betreft, het zal 'er op aankomen, in hoe verre dezelve de zeeden meer dan alle andere Godsdiensten in de hand werkt, om de waarde van zynen invloed op de Vryheid , en het hieruit voortvloeiend geluk eens Volks  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 349 Volks te kunnen bepaalen. Zien wy, om dit alles in het duidelykst daglicht te ftellen, welke zeeden 'er vereischt worden, om de waare Vryheid onder een Volk te bewaaren; en dan, welk eenen invloed de Leer van Jefus , naar het eenvouwig voorfchrift van 't Evangelie, op dezelve hebben moet. Ik begin met aan te merken, dat de waare Vryheid onmooglyk onder een Volk bloeien kan, waar zy op de Gelykheid niet gegrond is. Ik fpreek niet van die dwaaze, en alle verlichting in haare geboorte fmoorende Gelykheid, die een Robefpierre in Frankryk predikte, en die, ver van de zeeden te bevorderen, dezelve in den grond meer dan de uitfpoorigfte weelde zelve verpesten moest, dewyl ze, vyandig tegen alle uitftekendheid van verdienfte, talenten en deugden, de meer verlichte en door de kunften en wetenfchappen befchaafdere Klasfe van Burgers noodzaakte om tot het domme, en byna van alle menschlyk gevoel ontblootte gemeen afteklimmen, en ook in de daad, ver van de Vryheid te bevorderen, in de hand van het Gedrocht, dat ze voorftond, enkel dienen moest, en werkelyk eenige rampzalige maanden gediend heeft, om Frankryk onder een juk te brengen, zo als het nimmer getorscht had, en hem zeiven, door het fchandelyk maar verblindend misbruik van de heiligfte naamen, ftraffeloos het onbeperktfte Despotismus te doen uitoeffenen. Ware deeze Gelykheid algemeen aangenomen geweest, het Menschdom zou fpoedig Xx 3 tot  350 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK tot de barbaarschheid en gruwelen der middeneeuwen wedergekeerd zyn. Neen} ik doele op die waare Gelykheid , volgens welke de ydele, en zo dikwerf onrechtvaardige, voorrechten , uit geboorte, tytelen, en rykdommen ontflaande, en die zo menigwerf den eerloozen dwaas boven den kundigen man van verdienfle verhieven, verdwynen,' en alle menfchen, van natuur gelyk door geboorte, naar hunne wezenlyke menfchenwaarde gefchat worden. Zeer duidelyk is deeze waare gelykheid in den eerften artiekel van de Rechten van den Mensch en Burger, zo als ze in Frankryk verklaard zyn, uitgedrukt: Alle menfchen zyn gelyk: deugd en verdienfte alleen onderfcheiden ze van eikanderen; en het eerfte groote nut, dat deeze gelykheid aan een Volk toebrengt, is, dat de Wetten eene algemeene kracht bekomen, en zonder onderfcheid van perfoonen werken. Dat dit laatfte nu de zekerfte en eenigfte waarborg van de Vryheid zy, ontaartende dezelve juist altyd naar de eigen maate, dat de Wetten haar gezag verliezen, in Regeeringloosheid , zal duidelyk Worden, zo dra men zich het tegenovergeftelde eenige oogenblikken voor den geest brengt. Wat zyn Wetten in een waarlyk vry Land ? De vereenigde Wil van het geheele Volk , naar het hoogst mogelyke algemeen belang berekend. Maar wat zeggen de beste en meest algemeen goedgekeurde Wetten, wanneer de man van geboorte, van rang, de ryke.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 351 ryke, en welke uitwendige voordeelen; meer tot hier toe de vermogende ondeugd en nutteloosheid over magtlooze deugd en bekwaamheid eenen gemaklyken triomf verzekerden, zich door zynen invloed, aan deeze wetten onttrekken, en dezelve voor hein krachteloos kon maaken ? Kan 'er op die wys immer het algemeen belang door bereikt worden? Zullen de begunftigden door het lot 'er niet enkel de voordeelen, het Volk daar en tegen louter het harde van fmaaken ? De Wet zelve wordt dan immers een willekeurig dwingeland, die, terwyl hy de grooten naar de oogen ziet, het Volk verplettert, en elk bevoorrechten ftand de magt in handen geeft om te onderdrukken en alle Volksvryheid met voeten te treden. De onbepaaldfte Alleenheerfcher aan het hoofd eens talloozen legers is zo gevaarlyk niet voor de Vryheid, als de ongelykheid, die tot hier toe onder de befchaafde Volkeren plaats gehad heeft. In 't eerste geval weet men ten minften dat men flaaf is, en ft is enkel het onvermogen dat ons belet vry te worden; terwyl intusfchen het gevoel van Vryheid in het hart kan woonen, en men eene waarlyk vrye en .verheven ziel kan bezitten ; maar in het laatfte werpt de Staatkunde een ondoordringbaar floers op het gezicht; het zyn de Wetten zelve, die ons verraaden, en aan fommigen onzer bevoorrechte medeburgeren verkoopen. Wy ftaaren op dezelve, en daar ze in de bepaaling algemeen zyn, verbeelden wy ons waarlyk vry te zyn , en ver-  352 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK vergeten , dat het aan den vermogenden ftaat, om 'er zich zeiven zo dikwerf aan te onttrekken, en ze louter tegen de mindere klasfen te doen werken, als hy goed zal vinden. Waar deeze ongelykheid plaats heeft, moge men vry de beste Wetten maaken; zy zullen nimmer de Vryheid in een Land waarlyk bevorderen. Zy zullen enkel de rampzalige uitwerking hebben, dat een Volk flaaf zal blyven, zonder het te weten, zonder het te gelooven; dat het ten zelfden tyde voor de Vryheid met de lippen zal dweepen, en teffens geduldig het meer gepolyste juk draagen, daar de fynere Staatkunde der aanzienlyken, altyd door eene kruipende en louter op haar belang ftaarende Geestelykheid gerugfteund, het onder verkiest te doen bukken. Hoe zeer, en hoe lang is dit in ons Vader-, land het geval geweest! Van hier ook, dat men de denkwyze omtrent de waare Gelykheid voor het zekerfte kenmerk kan houden, of iemand der waare Volksvryheid in zyn hart toegedaan of heimelyk vyandig zy, hoe zeer hy uit eigenbelang en om de tyden aan haar fchyne te offeren. Gewis , wie voor vryheid yvert en de gelykheid poogt te weeren, .heeft of nimmer over de eerfte grondig nagedacht, of verbergt oogmerken in zyn hart, aan welke haare zuivere daarftelling ter hinderpaal zou verftrekken. Maar deeze echte Gelykheid nu, zal zy in de daad onder een Volk plaats hebben, onderftelt verfcheiden edele hoedanigheden. Voor  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 353 Voor eerst, een levendig gevoel voor re-eele menfchenwaarde, afgezonderd van alles, wat geboorte en de overige goederen der fortuin kunnen fchenken. Onze geheele eerzucht moet zich dan bepaalen om altyd liever een edel, dan een vermogend; liever een nuttig, dan een ryk Burger te willen zyn. Zonder zeiven zo te denken, zullen wy nimmer in ons hart den rang aan nederige en armoedige verdienfte boven aanzienlyke en ryke onkunde of eerloosheid geven, en dus -altyd door ons gedrag de valfche ongelykheid der menfchen in de hand werken. Want juist door de eer, die men geboorte, rykdommen, en andere toevallige uitwendigheden, aandoet, zyn ze de wortel van alle kwaad. Welk een' graad van verlichting onderftelt dit"gevoel niets reeds onder eene Natie, vooral in onzen tyd, na dat zo veele eeuwen den blinddoek, die de oogen der Volkeren bedekt, geduurig ondoordringbaarer gemaakt hebben! Al de ingebeelde en dwaaze voortreffelykheden, die zo lang het voorwerp van aanbidding en naaryver onder de menfchen geweest zyn, moeten op haare niets betekenende waarde gefchat worden, en men moet in zyn hart overtuigd zyn, en door zyne daaden deeze overtuiging ftaaven, dat de rang hier aan die hoogere voortreffelykheden toebehoore , welke van den mensch niet gefcheiden kunnen worden, en die tot hier toe op een verlooren plekje gronds eenzaam omdoolden, en, ver van begeerd en gezocht te worden , dikwerf gefchuuwd en vervolgd wierden. De item der Natie Yy moet  354 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK moet zich, in één woord, met zeker voortrefflyk Schryver volkomen kunnen vereenigen en hem nazeggen: „ In bloed, in eertytels, in waardigheden, is „ niets moreels of zedelyks; de daaden alleen, en „ de oorzaaken, die ze voortbrengen, zyn zedelyk. „ Hy is de beste derhalven, wiens gedrag uitmunt. „ Adelyk bloed beveiligt voor dwaasheid, krankzin„ nigheid en misdaaden niet, maar veroorzaakt en be„ vordert ze dikwerf. Edelen, die fchandelyk lee„ ven, ontleenen geen eer en luister van deugdzaame „ Voorouders , die zy door hun gedrag onteer en. „ Die lafhartig te werk gaat, is niet edel, die laage „ dingen doet , geen groot Man. Een matige en „ arbeidzaame Boer is waardiger dan een groot heer, ■„ die den ongebonden ligtmis fpeelt, en een eerlyk „ Handwerksman beter dan een hoveling, die een „ guit is. Het ftaat niet aan ons, om meer natuur„ lyke voordeelen dan andere menfchen mee ter wae„ reld te brengen; maar 't ftaat aan ons, om meer „ deugd , dan wy doorgaans doen, te verkrygen. „ Groot te zyn, is in ieders magt niet, maar 't is „ in aller magt goed te zyn. Daar in kan yder „ mensch met alle anderen, de laagfte met den hoog„ ften, gelyk worden, en kunnen dus alle menfchen, „ zedelyk zo wel als natuurlyk, van dezelfde voor„ trffelykheid en waarde zyn (2)." Maar (*) Briev. over de Vryh. en het geluk des Volks,- uitgegeven op den saam van Cato; I. D. 203. bladz.  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 355 Maar om tot deeze zedelyke hoogte te kunnen klimmen, worden 'er weer vooraf verfcheiden andere deugden vereischt. Wy willen 'er flechts twee voornaamen van aanftippen, die elk een aantal anderen in zich befluiten. De eerfte is eene zuivere belangeloosheid voor ons zeiven, voor zo ver ons belang niet teffens aan dat van het algemeen ondergefchikt is. Zo dra wy ons immer door een verachtlyk eigenbelang laaten leiden, zullen 'wy altyd gereed zyn om voor de vermoogenden, die ons befchermen, voor de ryken, die aan onze zinnelyke behoeften voldoen kunnen, te bukken ; en wat zal ons de verdienstelyke onvermogende of arme zyn, zo dra hy onze byzondere omftandigheden in niets verbeteren kan ? De andere, eene uitgeftrekte heerfchappy over onze zinnelykheid, die ons de armoede geen we^zentlyk onheil, den rykdom geen wezentlyk heil doet fchatten, of aan de bezitters van den laatften eene grootheid leenen, die deugd en verdienften den ftervling alleen fchenken kunnen. Zo dra wy ons eens aan de weelde overgegeven hebben, die, even als de kanker, dikwerf uit de kleinfte beginfelen ontftaat, maar geduur ig toeneemt, en eindelyk eenen gewisfen dood met zich fleept; zal de zinnelykheid ras met een onbepaald geweld over ons heerfchen, en daar ze ons van lieverlee van dien moed en beflotenheid, welken 'erlot groote en deugdzaame daaden vereischt worYy 2 den,  356 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK den, berooven zal, ons altyd den hoogden prys or> goud en voordeelige bedieningen doen ftellen, als op even zo veele middelen, om aan onze weelde bot te kunnen vieren, en onze geduurig meer vorderende zinnelykheid te voldoen; fchattende op het laatst alle pogingen en daaden gelyk , om rykdommen te verzamelen en door dezelve behoeften te ftillen. 't Is onmooglyk, dat die Gelykheid, die de eenige grondflag der waare Vryheid is, immer onder eene Natie bloeien, wat zeg ik ? post kan vatten , die door de weelde aan de zinnelykheid het gebied over de hoogere vermogens en edeler behoeften van den geest heeft afgeftaan. Ieder fterveling wordt toch door eene onweêrftaanbaare begeerte gedreeven, om inet alle krachten dat geene natejaagen, wat hy voor het hoogfte goed houdt. Is het dus mooglyk dat de Haaf zyner zinnelykheid de menigvuldige verzoekingen zal kunnen wederftaan, daar heerschzucht, geweld en rykdom niet nalaaten zullen hem, ten koste van de vryheid en het geluk zyns Vaderlands, in te brengen? Zal de man, die zyne zaligheid in eene prachtige wooning, overdaadige tafel, weidfche bediening en fchitterende nafleep ftelt, de vriend eener gelykheid zyn, die door niets dan door deugd en verdienfte verbrooken wordt, menigwerf behoefte en armoede in haar gevolg heeft, altyd groote zinnelyke opofferingen vordert ; geen eer, geen wezenlyke waarde aan fchatten en vertooning hecht, en hem „ zo  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 35? zo hy geene hoogere verdienden bezit, tot de laagde klasfe der menschheid verwyst ? Of zal hy de voordander en verdediger van een ieder Dwingeland zyn , die zyn recht door zyne magt bewyst, de oorfpronglyke rechten van den mensch met voeten treedt, en tallooze duizenden ongelukkig maakt; om eenige weinigen in overvloed en weelde hunne dagen te doen doorbrengen; zo dra hy kans ziet om onder die weinigen te behooren ? Welke middelen zullen hem hier nog ongeoorloofd fchynen! Genoeg ; zo hy zyn wit bereikt, zal hy aan zyne heerfchende begeerte voldoen kunnen , en het zal aan hem daan om op het overige des Volks, als op zo veele wormen, nedertezien, die hy genade bewyst, wanneer zyn voet ze niet verplettert. De Vorden waren ook ten allen tyde zo zeer van deeze waarheid overtuigd, dat ze altyd in de weelde en zedenverbastering, die 'er natuurlyk uit voortvloeit, den besten deun hunner willekeurige onafhanglykheid gefteld hebben. Van daar hunne prachtige hofhoudingen en de menigvuldige verftrooiende en zedenlooze vermaaken, die de vleiery, ten koste der deugd, hun geftadig veroorloofde. Zo de Vorst is, word eerlang de Natie. . De befmetting begint met den kring, die hem omringt. Ook deezen vindt navolgers, en het voorbeeld der Grooten werkt eindelyk op den geheelen geest des volks. Deugd en verdienfte verliezen haare waarde; zy helpen tot niets, en verhinderen alYy 3 tyd,  35^ OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK tyd, als zy van den echten ftempel dat is, geene blinkende ondeugden zyn. Rykdommen alleen worden noodzaakelyk, en de begeerte naar dezelve ontvlamt met onweerftaanbaar geweld in het hart. Door dezelve toch kan men op den voet van het Hof, van de Grooten leeven, en op zyn beurt duizenden voor zich in het ftof zien knielen. Hoe vast ftaat nu de Troon en door denzelven elke bevoorrechte Stand! Al wat aanzien , vermogen en fchatten bezit en begeert, is 'er aan verbonden, vindt zyn' ondergang in den ondergang des zetels, en wat zeggen de traanen en jammerklagten der tallooze Ellendelingen, die verdrukt, beroofd, of vermoord worden, om, in nood denzelven te ftaaven, of zelfs maar meer te doen fchitteren? Hun noodkreet dringt zelden door de lyfwacht der Koningen, en kan vaak nog minder in de prachtige vertrekken der Grooten gehoord worden; of zo hy 'er te met doordringt, hoe ligt zal hy 'er door het gedruisch der verdoovende vermaaken, en de vereenigde ftemmen der vleiery verdoofd worden ! O 't zyn flegts Curiusfen, Fabritiusfen, Cincinnatusfen, die, ten koste van rykdom en pracht, hun Vaderland en Medeburgeren getrouw blyven, en zelfs in den grootften en mildaadigften Alleenhcerfcher eenen vyand zien, zo dra hy derzelver heil poogt te belaagen. Maar om met hun in deeze grootheid te kunnen deelen, moet men eerst geleerd hebben, om, even ais zy, met eenige weinige moeskruiden, de vrucht van eigen arbeid, een vergenoegd maal te doen. In-  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 359 Intusfchen waane men niet, dat deeze denkwyze, dat de verlichting op zig zelve, immer op de nationaale deugd van een Volk in zal vloeien ( want misleiden wy ons niet; men kan voor de edelfte gevoelens fchynen te dweepen, zonder dat deeze gevoelens onzen wandel bellieren; en dikwerf heeft de deugd een vermogen op ons verftand, zonder dat ons hart zich aan dat vermogen onderwerpt) indien 'er alle de huifelyke en byzondere deugden niet bloeien, die enkel tot eenen ftevigen en duurzaamen fteun aan de eerfte kunnen verftrekken. Zy vloeien ook byna allen uit eikanderen voort. Noemen wy. 'er eenigen van op. 1. Achting voor de heiligheid des Huwelyks en geneigdheid tot het zelve (3). Ik zal niet zeggen (hoe zeer de waarheid 'er haar zegel aan hangt) dat een Volk reeds diep genoeg gezonken moet zyn, om met zyne beloften en eeden te fpeelen , en geen eigendom onder het zelve eenige veiligheid meer kan bezitten, zo dra de begeerten en driften ontbranden; niet zeggen , dat het algemeen verval der zeeden reeds zo groot moet zyn, dat de wetten niet meer vermogen het zelve te beteugelen, en de uitgeftrektheid der over- (3) Une des vernis, qui fe perd chaque jour et qu'il faudroit ranimer, est ce doux penchant de la nature, cetté affection fi puisfante, qui unisfant les Peres et lesEnfans, les Epoux, les Frères, les Parens, forme autant de liens qui les attachent a leur Patrie. Mathon de la cour , discours fur iet meilleurs moyens de faire nattre et d'encourager le Patriotisme.  300 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK overtreding de wet zelve krachteloos maakt, waar het Huwelyk zyne heiligheid verlooren heeft, en overfpel onder de befchaafde gebreken van den dag gerangfchikt ftaat; ik zal de gcfchiedenisfen van alle eeuwen niet bybrengen, om te ftaaven, dat afkeer van het huwelyk (die zaligfte van alle verbindtenisfen voor het onfchuldig en deugdzaam hart) overal altyd het gevolg der weelde was; wanneer 'er naamlyk eensdeels buitengewoone rykdommen vereischt wierden , om eene huishouding op den prachtigen voet ftaande te houden, waarop men gewoon is alleen leeven, en waartoe reeds al het inkomen hefteed wierd, terwyl men, voor de hoogere genoegens des huwelyks verftompt, voor geene enkele zinnelyke opoffering of bezuiniging meer bekwaam is; en anderdeels de deugd der Vrouwen zelve reeds zo ten eenemaal vervloogen is, dat men voor goud, gezag of wellust, ook buiten het huwelyk, verkrygen kan, wat enkel aan de liefde geheiligd, en in den echt te verkrygen moest zyn. Ik zal riry alleen by het aantal en de opvoeding der kinderen bepaalen. Waar het huwelyk zyne heiligheid en de jeugd haare geneigdheid tot het zelve verlooren heeft, wat kan daar het Vaderland , wat de Vryheid van het volgend geflacht verwachten ? Gebrek aan Burgers, en verfiapping, zo van de krachten en vermogens van het ligchaam , als van die van den geest, by de geen, die 'er nog bevinden; zie daar-het eerfte gevolg van deezen euvel. Of zou men een tal-  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 3ö*I talryk en Spartaansch nakroost kunnen verwachten, waar de huwelyken zeldzaam zyn, en dan nog byna nooit voltrokken worden, dan na dat de ongeregeldfte zeden, en tallooze foorten van verfynde wellusten de krachten afgeftormd, en alle zenuwen en peezen verzwakt hebben? Of eene deugdzaame en naar de behoeften des Vaderlands berekende opvoeding, waar hoogmoed of gouddorst den huuwlyksband ftrengelde, het aantal kinderen als een vloek befchouwd wordt, en de beide Echtgenoofen zich, of in de armen van anderen, of door de rustelooze afwisfelingen van vermaaken buiten 's huis, van het verdriet troosten , dat ze binnen de muuren hunner rampzalige wooning verduuren moeten ? 't Is liefde alleen, die huifelyke deugd kweekt, en huifelyk geluk geeft, en zonder beide is de opoevding der kinderen onmooglyk. Herftel de huwelyken onder eene Natie, en gy legt den eenigften hechten grondflag voor een beter nageflacht en geeft teffens aan het zelve hoop op meer bloei en grooter geluk. 2. Nyverheid, arbeidzaamheid en wyze fpaarzaamheid. De beide eerfte deugden zullen elk Burger, naar maate hy ze bezit, onafhanglyker van rykdom en gezag maaken; hy zal van zyne vlyt ontvangen, wat de luiaart en lediglooper aan de gunst van anderen verpligt moeten zyn. Zyne gezondheid zal bloeien als de roos, en na den volbragten arbeid zal een eenvouwig vaderlandsch maal, door vrolykheid en ver-* Zz ge-  362 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK genoegdheid befprengd, hem beter fmaaken, den Lu> cullus zyne fmaaklooze lekkernyen. Onder zyne bezigheid zal zyn hart voor de vervoeringen van weelde en wellust geflooten blyven, die toch gewoonlyk by een lui en ledig leven de gretigfte ooren vinden; en eene wyze fpaarzaamheid zal zyne onafhanglykheid vermeerderen, hem onder ziekte of andere rampen onderfteunen, en voor dien nood dekken, welke ons, zonder eene deugd, zo als ze flechts by enkele doorluchtige ftervelingen gevonden wordt, in de magt van anderen brengt, en altyd belet verfcheiden edele, en de maatfchappy in ftand houdende, deugden omtrent onzen evenmensen te kunnen uitoeffenen. 3. Onbepaalde eerlykheid en ongefchonden verkleefdheid aan zyn eens gegeven woord. Wat zal het geluk eener maatfchappy meer verwoesten, dan wanneer derzelver leden in die menigvuldige gevallen, in welke men geene voorzorgen met mooglykheid nemen kan, op eikanderen niet vertrouwen kunnen ? Hoe veele pligten van mensch omtrent mensch, van burger omtrent burger, worden hier door reeds vernietigd? Hoe zeer boeit alle oneerlykheid, naar maate zy meer onder een Volk veld wind, de armoede en bekrompenheid aan het misdryf, en welke middelen geeft zy in de hand der ryken om alle gelykheid te verbreken, en zich zeiven een duurzaam en onbepaald bewind te verzekeren ? Waar de eerlykheid haar graf gevonden heeft, zal het eigenbelang altyd den fepter zwaaien, de  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 363 de omkooping bloeien, en goud en ambten de maatftaf van alle deugden en verdienden zyn. Welke wetten zullen daar nog eenige heiligheid bezitten, zo dra ze ftraffeloos en met voordeel overtreden kunnen worden? En wat de trouwloosheid in het houden zyner beloften betreft, wat wordt van de beste maatfchappy zonder deeze hoofddeugd! Op welke bouwvallige pylers rust zy, beroofd van dezelve? Wat wordt van alle onze , ook gewigtigfte , en op het naauwst aan ons geluk verbondene , buitenlandfche verbindtenisfen ? En ftaat onze bloei in betrekking tot den koophandel, dan zyn het deeze deugden alleen , die ons op den duur van denzelven verzekeren. Wrat Nederlander , wien de voorouderlyke deugd nog een traan uit de oogen kan persfen, herinnert zich niet met aandoening aan den verloopen tyd, toen het deeze beide deugden waren, die, terwyl geheel Eu? ropa ze in ons erkende, onzen koophandel tot een toppunt hieven, 't welk geen Natie van dezelfde uitgeftrektheid immer bereikte; toen vreemdelingen de verfchillende waaren liever uit de handen der Nederlanders ontvingen, dan lynrecht van de volkeren zelve, daar ze oorfpronglyk gevonden wierden. Mogt, zo waar deeze voorouderlyke roem. is, even zo valsch de befchuldiging van Raynal omtrent het Nakroost zynl Intusfchen, waar men gelukkige huwelyken aantreft zullen gewoonlyk deeze deugden ook gevonden worZz 2 den.  364 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK den. Zy vloeien 'er byna van zeiven uit voort. Met welk een vlyt zal de Echtgenoot en Vader arbeiden, waar het loon van dien arbeid zyn huisfelyk geluk lchraagt, hem in ftaat ftelt om zyne Gade te kunnen verkwikken, en zyn kroost onder zyne oogen tot nuttige leden der Maatfchappy, en edele burgers voor zyn Vaderland te vormen! En wat zou hem tot oneerlykheid aanfpooren, daar hy geene behoeften kent of zyne vlyt en arbeidzaamheid kunnen ze vervullen, en vreede en zalige vergenoegdheid in zyn huis en hart woonen? 4. Menschlievendheid en weldaadigheid; deugden, die even zeer onder de, het gevoel verftompende en alles alleen tot zich zelve in betrekking brengende, overdaad der weelde uitgebluscht, als zy door nyverheid, arbeidzaamheid en eene wyze fpaarzaamheid aangekweekt en bevorderd worden. Hier is het volkomen waar, dat de winnende hand mild maakt, en wat Nederlander ziet nog niet met vreugd en eene genoeglyke zelfverheffing op die gelukkigen tyden te rug, toen onze voorvaderen voor het nyverfte, arbeidzaamfte, fpaarzaamfte volk des aardbodems by nabuur en vreemdeling bekend ftaande, teffens het menschlievendfte en weldaadigfte waren. Mooglyk was 'er toen geen Land, daar meer in de nooden van den behoeftigen Natuurgenoot voorzien, meer voor het onderhoud van weduwen en wezen en van den ouden flok gezorgd wierd. Wie kan nog tot op dit oogen- 1 I  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 365 oogenblik door de ryke ftraaten en langs de prachtige grachten van het handeldryvend Amfteldam gaan, zonder telkens op de gedenktekenen te ftooten, die deeze deugden aan den lof van het voorgedacht overal opgericht hebben? Ja, het zyn deeze deugden in de eerfte plaats, zonder welke men zich geene waare Gelykheid onder een Volk voor kan ftellen. Of is het aan den eenen kant mooglyk , in den mensch zyne wezenlyke waarde, afgezonderd van alles wat geboorte en fortuin geven kunnen, te erkennen, en hem teffens, by het gemis van deeze goederen, tot gebrek, ellende, en de verlaaging zyner natuur, de uitblusfing zyner vermogens, die 'er gewoonlyk 't gevolg van zyn, te doemen; aan den anderen kant, dat het behoeftige en gebreklydende gedeelte der Natie belang by den voorfpoed van het algemeen kan nemen, daar toch hun toeftand in niets door verbeterd wordt? Men heeft gezien, hoe zeer aan de eene zyde overmatige rykdommen, aan de andere, ongeoorloofde armoede en gebrek in alle landen, waar deeze doodlyke kentekenen zich ten zelfden tyde opdeeden, het algemeen belang voor louter personeel eigenbelang en baatzucht deden wyken en welke grondflag blyft er voor de Gelykheid onder een Volk over, waar geen Efprit publicq meer heerlcht, en enkel de ryken en vermogenden aan het welzyn des Vaderlands, of liever aan hun eigen welzyn, dat met het Vaderland verlooren zou gaan, verbonden zyn, Zz 3 Doch  366 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Doch genoeg hiervan. Elk zal door dit weinige, maar, zo ik my verbeelde, tastbaar waare, en dooide ondervinding alom bevestigde, overtuigd zyn, dat 'er zonder Gelykheid geene waare Vryheid, en zonder deugd en zeeden geene waare Gelykheid mooglyk zy. Zien wy nu, in welk verband de Leer van Jefus, naar het eenvouwig voorfchrift van 't Evangelie, tot de zeeden en tot de deugd ftaat, en welk volksheil zy, eenmaal ter goeder trouwe in praktyk gebragt, vermeerderen; welke volksrampen zy daadlyk vernietigen zou. Men behoeft over de Leer van Jefus en van zyne Apostelen Hechts oppervlakkig, maar zonder vooroordeelen of voorafmgezogen begrippen, nagedacht te hebben, om terftond overtuigd te worden, dat zy overal de waare Gelykheid der menfchen predikt, en juist alle die deugden beveelt, die dezelve natuurlyk voort moeten brengen; alle die ondeugden in den wortel beftrydt, die ze immer zouden kunnen verhinderen of ftremmen. Zy leert ons het Menschdom aanmerken als alle kinderen zynde van denzelfden hemelfchen Vader; en by dien Vader is geene aanneming des perfoons; integendeel, wie hem vreest in gerechtigheid werkt, is hem uit allen Volke aangenaam (4). Hy heeft uit eenen bloede het gantfche geflacht der menfchen gemaakt (5). Alle Kristenen zyn broeders, die flechts eenen (4) Handl. 10. vs. 34-35- (5) Handl. 17. vs. 26.  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 367 eenen Meer hebben, naamlyk Christus (6). Rykclom en aanzien geeft hun geene voortreffelykheid den eenen boven den anderen; in tegendeel het jaagen naar fchatten wordt hun fteliig verboden: Vergadert u geene fchatten op de aarde, daar ze de motte en roest verderft, en daar de dieven doorgraaven en fteelen (7). En de rykdom wordt overal als eene zorgelyke gezellin voor de deugd afgemaald: Die ryk wiüen worden, vallen in veele verzoekingen en in den ftrik, en in veele dwaaze en fchadelyke begeerlykheden, welke de menfchen doen verzinken in verderf en ondergang (8); terwyl het bezwaarlyk is, dat een ryke in 't koningryk van God gaa (9); en om deeze zucht naar goud zo veel doenlyk in den oorfprong te fmooren, worden wy geleerd ons op de zorg des Hemelfchen Vaders te verlaaten, die weet wat wy noodig hebben, en zeker voor ons zorgen zal (10). De armoede integendeel fchynt overal den rang boven den rykdom in het Evangelie te bezitten. Jefus verhief haar tot geene geringe waarde door ze voor zyn eigen ftand te verkiezen. Overal trekt hy zich het behoeftigfte gedeelte des menschdoms allerbyzonderst aan. Wat wy aan hun doen, wil hy rekenen aan zich zeiven gedaan te zyn, en in zyne geheele omCO Matth. 23. vs. 8. (7) Matth. 6. vs. 19. (8) 1 Tim. 6. vs. 9. (9) Matth. i<). vs. 23. (10) Matth. 6. vs.25 en volg.  36*8 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK omwandeling op aarde waren het byzonder deezen, daar hy het meest mede verkeerde, deezen, die hy verkoos om zyne Leer over den aardbodem te verfpreiden. Aanzien en uitwendige luister leenen hier nergens waarde aan den mensch. Integendeel het wordt den Kristen verboden 'er naar te ftaan, of 'er iets wezenlyks in te vinden. „ Gy weet, zegt Jefus fteliig, dat de Overften der Volkeren heerfchappye over hen voeren, en de Grooten magt over hen gebruiken, doch alzo en zal het niet onder u zyn, maar zo wie onder u zal willen groot worden, die zy u dienaar, en zo wie onder u zal willen de eerfte zyn, die zy uw dienstknegt (n)." Deugd en wezenlyke verdienfte alleen onderfcheiden in het Evangelie menfchen van menfchen. De nederigfte is daar de grootfte; de deugdzaamfte de aanzienlykfte. Enkel hy, die.de zedeleer des Euangeliums betracht en geleerd zal hebben, zal onder de Christenen groot genaamd worden O2) '•> en de Apostel Jakobus is zo wel overtuigd, dat het onmoogelyk zy, den naasten, volgens het voorfchrift van 't Evangelie lief te hebben, zo lang de waare Gelykheid onder 't menschdom geen plaats vindt, dat hy de Christenen, op de nadruklykfte wyze, waarop dit zou kunnen gefchieden, tegen de ongelykheid in de vol- (ïi) Matth. 20. vs. 25. 26 en 23. vs ,11 (12) Matth. 5. vs. 19.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 36*9 volgende verfen ven zynen brief waarfchouwt: „Myne Broeders, zegt hy, en hebt niet het geloove van onzen Heere Jefus Christus, des Heeren der heerlykheid, met aanneminge des Perfoons. Want zo in uwe vergaderinge kwame een man met eenen gouden ring aan den vinger, in eene fierlyke kledinge; en daar kwame ook een arm man in met eene flegte kledinge: en gy zoudt aanzien den geenen, die de fierlyke kleedinge draagt, en tot hem zeggen: Zit gy hier op eene eerlyke plaatle; en zoudt zeggen aan den armen: Staat gy daar, of, zit hier onder myne voetbank. En hebt gy dan niet in u zeiven een ortderfeheid gemaakt, en zyt rechters geworden van kwaade overleggingen? Hoort, myne geliefde Broeders! en heeft God niet uitverkooren de armen deezer Waereld, om ryk te zyn in het geloove en erfgenaamen des Koningryks, 't welk hy belooft den geenen, die hem lief hebben ? Maar gy hebt den armen oneere aangedaan. En overweldigen u niet de Ryken, en trekken ze u niet tot de Rechterftoelen, en lasteren zy niet den goeden naam, die over u aangeroepen is ? Indien gy dan de koninglyke Wet volbrengt na de fchrift: Gy zult uwen naasten lief hebben als u zeiven; zo doet gy wel; maar indien gy den Perfoon aanneemt, zo doet gy zonde, en wordt van de Wet beftraft als overtreders (13)." Zelfs (13) Jacob. a. vs. 1. — 9. Aaa  370 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Zelfs wordt het eere nemen van menfchen, om welke uitwendige voortreffelykheden ook, als eene hinderpaal aangemerkt, die het geloof onmoogelyk maakt; ten minften de Zaligmaaker zelf vraagt aan de trotfche en hoogmoedige Pharifeên: Hoe kunt gy gelooven, daar gy eere van menfchen aanneemt? (14). De huuwlykstrouw ontvangt door het Evangelie de hoogfte heiligheid. Behalven dat Jefus zelf bevestigd , dat men Vader en Moeder verlaaten zal en zich onderling aanhangen, en beveelt, dat de twee Echtgenooten één zullen zyn (15), vordert hy nog zodaanig eene zuiverheid in de trouw, dat zelfs het aanzien van eene andere vrouw, om haar te begeeren, voor overfpel door hem verklaard wordt (16); en de Apostel keurt deeze verbindtenis voor heilig genoeg, om 'er de vereeniging van Jefus en zyne Kerk mede te vergelyken (17). Alle de ondeugden, die gewoon zyn de huwelyken onder een Volk zeldzaam te maaken, als de weelde en de zinnelykheid, worden tot in den wortel toe aangetast, terwyl matigheid , vlyt, arbeidzaamheid, en welke deugden meelden echt bevorderen en gelukkig maaken, daarentegen , fteliig ingefcherpt en bevoolen worden. Schoon het ongeloof in het Evangelie met de zwartfte koole getekend ftaa, zegt Paulus echter, dat hy, die zyn ei- (14) Joh. 5. vs. 44. (15) Matth. 19. vs. 4. en volg. (16) Matth. 5. vs. 27 — 28. (17) Eph. 5. vs. 22 — 23.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 371 eigen huishouding verzuimt, erger dan een ongelovige is (18). De verzoenlykheid, verdraagzaamheid, weldaadigheid en barmhartigheid worden door Jefus geboden, zo als ze nergens ooit geboden zyn. Nimmer kan ik de aanbeveling der beide eerfte deugden, en vooral den beweeggrond, die 'er bygevoegd wordt, in het Evangelie lezen, zonder dat my een traan in de oogen fchiet, en ik over de menigvuldige ellende zucht, daar het menschdom, enkel door de verachting van deeze les, zo veele eeuwen aan ten prooi geftrekt heeft: Hebt uwe vyanden lief, zegent ze die u vervloeken, doet wel den geenen die u haaten, en bidt voor de geené, die u geweld doen, en die u vervolgen. Op dat gy moogt kinderen zyn uwes Vaders, die in de Hemelen is. Want hy doet zyne zonne opgaan over boozen en over goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (19). — En de twee laatften, het geheele Evangelie is 'er vol van. „ Zalig zyn de Barmhartigen, want hun zal barmhartigheid gefchieden;" behooren mee onder de eerfte woorden van onze godlyken Leermeester (20). Op elke bladzyde worden ons die hoofddeugden des Christendoms herhaalt; maar 't geen alles nog overtreft, deeze deugden worden in het beflisfend oogenblik , waarop in 't aanzien van 't Heelal alle Volkeren yoor (18) 1. Timoth. 5. vs. 8. (19) Matth. 5. vs. 44 — 45. (20) Matth. 5- vs. 7. Aaa 2  372 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK voor den Rechterftoel der Alwetenheid verfchynen zullen, als de eenigen, en alle andere deugden in zich behelfende, vertoond, die ons de zalige gewesten der onfterflykheid ontfluiten kunnen : „Wanneer de Zoone des menfchen komen zal in zyne heerlykheid en alle de heilige Engelen met hem, dan zal hy zitten op den Troon zyner heerlykheid. En voor hem zullen alle de Volkeren vergaderd worden, en hy zal ze van malkanderen fcheiden, gelyk de Herder de fchaapen van de bokken Tcheidt. En hy zal de fchaapen tot zyner rechterhand zetten, maar de bokken tot zyner {linkerhand. Als dan zal de Koning zeggen tot de geene, die tot zyne rechterhand zyn: komt gy, gezegenden myns Vaders ! be-erft dat Koningryk, 't welk u bereid is van de grondlegging der waereld. Want ik ben hongerig geweest en gy hebt my te eeten gegeven; ik ben dorftig geweest, en gy hebt my te drinken gegeven; ik was een vreemdeling, en gy hebt my geherbergd; ik was naakt, en gy hebt my gekleed; ik ben krank geweest, en gy hebt my bezocht; ik was in de gevangenis, en gy zyt tot my gekomen. Dan zullen de Rechtvaardigen hem antwoorden: Heere! wanneer hebben wy u hongerig gezien, en gefpyzigd? Of dorftig, en te drinken gegeven? En wanner hebben wy u een vreemdeling gezien, en geherbergd? Of naakt, en gekleed? En wanneer hebben wy u krank gezien, of in de ge vangenisfe, en zyn tot u gekomen ? En de koning zal ant-  . BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 373 antwoorden en tot lien zeggen: voorwaar zegge ik u, voor zo veel gy dit een van deeze myne minfte broeders gedaan hebt, zo hebt gy dat my gedaan (21)." Ja waarlyk, hier roemt de barmhartigheid tegen het oordeel (22), en welk eene edele, naar alle nooden der lydenden zo zeer berekende barmhartigheid! Het is niet die ydele vertooning van weldaadigheid, die den Ryken eenige luttele opofferingen van overbodige penningen kost, terwyl ze. de armen, onder het ontvangen, over de vernedering en verachting, die de gift verzelt, doet zuchten; neen! 't Is de waare liefde tot den ongelukkigen Evenmensen zeiven — het bezoeken, het vertroosten, het wezenlyk verkwikken der Ellendigen —- en dat, zonder vertooning , zonder zucht naar lof —- in welke beide gevallen de loon weg is (22*) — enkel uit liefde tot God en tot den naasten — om kinderen van den hemelfchen Vader te zyn -— om zich zeiven in zyne broederen te verkwikken — om volmaakt te zyn, als God volmaakt is! . . - r Onmooglyk kon de wyze Infteller van onzen Godsdienst met zulke onbepaalde oogmerken om algemeene menschlievendheid en welwillendheid voor te ftaan en alom te verfpreiden, en het menschdom zich onderling, over den geheelen aardbodem, als kinderen van den zelfden Vader te leeren befchouwen, die uit- ' (21) Matth. 25. vs. 31.40. C22) Jac. 2. vs. 13. (22*) Matth. 6. vs. A a a 3  374 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK fluitende liefde voor 't Vaderland prediken of aanbeveelen, die ten eeuwigduurende fcheidsmuur tusfchen Volkeren en Volkeren verftrekt, en ten allen tyde zo veel menfchenbloed gekost heeft. Verblind door de looze drogredenen eener listige ftaatkunde, die deeze Vaderlandsliefde zo meesterlyk aan haare oogmerken wist dienstbaar te maaken, en altyd als de hoogfte deugd bewierooken deed, heeft men het'meer dun eens als eene befchüldiging tegen de zedeleer van 't Evangelie ingebragt, dat dezelve 'er nergens in aanbevoolen, of zelfs onder het getal der deugden geplaatst wordt; en dus de grootfte voortreffelykheid' van de Leer van Jefus als een gebrek doen voorkomen, daar mindoorzienden over ftruikelden. In de daad, voor zo ver' de Vaderlandsliefde met het waare Patriottismus één is (23), vinden wy alle ; it urn to-isbi m - de (23) Veelal heeft men de Vaderlandsliefde met het Patriottismus verward. Intusfchen zjn ze zeer van eikanderen onderfcheiden. Ik kan dit niet duidelyker maaken, dan door de woordeii van eenen voortreffelykeii Franfchen Schryver, uit eene Verhandeling, die in 1787 door de Acad. van Chalons- fur- Marne bekroond is, hier by te voegen. Zy verfpreiden een volkomen ligt over dit onderwerp. La rapport de ces deux fentimens (zegt hy) les a fouvent fait confondre; mais il ne fuffit pas d'aimer fa patrie pour être un Patriote. 1'Amour de la Patrie est ce penchant naturel et généralA qui attaché tous les hommes au fol q\ii les a vu naitre. 1II est fondé a la foi's fur 1'amour de nos propriétés, de notre bonheur, de notre fortune, de tout ce qui compofe notre existence, des lieux ou ont vecu nos ancêtres, nos amis, et qui nous rappellent les doux fouvenirs de notre enfance et de notre jeunesfe; il est fondc fur nos lisiifons de parente , d'amitie ou d'aUiancè ,'fuYle plaifir de vivre eutourés de ceux  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 375 de deugden, die den echten Patriot uitmaaken , gelyk wy gedeeltelyk reeds gezien hebben, en verder zien zullen, in het Evangelie ten fterkften aangepreezen; voor zo ver het daar en tegen een vooroordeel, of, op zyn best, eene natuurlykc geneigdheid is , die den bewooner van Groenland even zeer voor zynen killen en onvruchtbaaren grond bezielt, als ecrtyds de weelderige Grieken voor de bloeiende en gelukkige' valleien van klein Afiën, wordt het zeker nergens aangevuurd. De groote Vriend der menfchen wist te wel, hoe ligt dit plantje (op zich zeiven heilzaam en tot geluk van een menschdom, dat, in fchöonheid en vrucht- ceux qui nous ont (toujours connus, qui nous estiment, de revoir les perfonnes qui nous ont fait du bien. Tous ces intéréts, ces habitudes fi puisfantes, fe xeunisfent pour nous attacher aux lieux ou nous fommes nés; ainfi 1'on ne doit pas s'étonner ii 1'amour de la Patrie est;uu fentiment commun a tous les hommes, fans en excepter les peuples les plus grosfiers, ni les climats les plus fauvages. Le Patriotisme, plus rare, paree qu'il est plus defintéresfé, est un defir ardent de fervir nos compatriotes, de contribuer a leur bien- é.tre, d'asfurer leur repos et leur bonheur. Ce defir tient a 1'amour de la Patrie pour ellemême, comme 1'eprouvent les ames nobles et pures; et tandis que les Egoïstes les plus vils n'aiment leur Patrie que pour leur interêt; les vrais Patriotes font toujours prêts a facrifier pour elle leurs intéréts les plus chèrs et jusqu a leur vie. L'Amour de la Patrie est donc un penchant naturel et le Patriotisme une vertu. Pour aimef fa Patrie il faut y étre content de fon fort; mais n'espérez pas faire des hommes heureux fans leur donner des moeurs. Dhc furies meill. moyens de fair. naitr. et d'encourag. le Patriotisme par mathojS de la cour.  376 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK vruchtbaarheid van elkander hemelsbreed verfchiilende, Landftrceken bewoonen m oest, in 't hart geplaatst) door aankweeking in onkruid kon ontaarten, om het ergens als eene deugd byzonder aan te beveelen. I Iet Menschdom, en geen byzonder Volk ten koste der overigen, gelukkig te maaken, zie daar het groote doel van Jefus. Alle byzondere betrekkingen en pligten worden dus dubbel verfterkt en bekrachtigd, maar altyd ondergefchikt aan de grootere pligten omtrent het geheele menschdom. Op deeze wyze geeft het Christendom aan het waare Patriottismus zyne wezenlyke fterkte, maar weert van de onverlichte Vaderlandsliefde alles af, wat haar tot een geesfel en ondergang van alle andere Volkeren zou kunnen maaken. Doch 't geen ik tot hier toe zeide maakt nog den voornaamften Invloed van dert Christelyken Godsdienst op de zeeden en' deugd niet uit. 't Geen denzelven den hoogften nadruk geeft, en de Gelykheid der menfchen teffens op de fterkfte wyze doet bevorderen , is,' in de eerfte plaats, dat deszelfs voorfchriften algemeen zyn; en ten anderen, dat ze uit bronnen afgeleid, en door beweegredenen onderfteund worden, die hen boven de driften, en valfche uitleggingen, van het eigenbelang, boven de verzoekingen der ryke of vermogende ondeugd verheffen, en tot zo veele Godvereeringen maaken. i. De zedekunde van het Evangelie is algemeen. Zy  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 377 Zy verpligt alle menfchen op dezelfde wyze. De Koning op den troon en de Daglooner in zyn hut moeten dezelve betrachten, en van alles afftand doen, wat'er mede ftrydt, indien ze Christenen willen zyn. Het loon is overal aan den betrachter, de ftraf aan den overtreder, wie zy ook zyn mogen, gedreigd. En zie daar juist waarom het onmooglyk is, zich eene -Maatfchappy van menfchen, die in waarheid naar de •onverbasterde zcdeleer des Evangeliums leveny te verbeelden, zonder dat de waare Gelykheid onder dezelve plaats hebbe. Want daar het Christendom alle menfchen van natuure gelyk ftelt, en enkel deugd en verdienfte als het onderfcheidend kenmerk hunner waarde aanneemt, tot welke zy gelykelyk verpligt worden, is 't onmooglyk, dat 'er Koningen, Vorsten, Edelen, en welke uitwendige voortreffelykheden meer onder het menschdom tot hier toe plaats gevonden hebben, onder dezelve bekend zyn, zo min als eenige magt, die of op het recht des fterkften, of op erfelyke opvolging , of op iets anders dan op den vryen wil van alle de medebroederen rust. Het Christendom zelf is, als ik het zo uit mag drukken, een Gemeenebest, waarin de hoogfte Gelykheid onder alle deszelfs leden plaats heeft; waaide zedewetten van 't Evangelie de eenige ftaatkunde van uitmaaken, en daar de .deugdzaamften, en verdienftelykften, naar de vrye keus der Leden, de uitvoerende magt in handen hebben, terwyl altyd de Bbb op-  378 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK oppermagt zelve in den fchoot- der Leden gezamentlyk blyft berusten. Dat het in den eerften en zuiverden tyd van het Christendom ook waarlyk zo begrepen zy, kan ons de Kerkelyke Gefchiedenis overvloedig leeren. Het oppergezag bleef altyd by het Volk berusten, en tot welk een ambt, het zy van Diaken, van Ouderling, van Leeraar, of naderhand van Bisfchop, een lid verkooren wierd, hy voerde het als Dienaar der Maatfchappy uit, bleef Broeder met de Broeders , en keerde, zyn post volbragt of'er door het Volk van ontflagen zynde , tot den fchoot der Gemeente weder. Men dulde dat ik myn gezegde hier met het getuigenis van Mosheim (24) ftaave: In die vroegfte tyden (ifte Eeuw) beftond, zegthy, elke Christelyke Kerk uit het Volk, de Voorgangers en de Dienaaren of Diakenen. Het hoogfte gezag berustte, ongetwyfeld in het Volk; want de Apostels toonden, door hun eigen voorbeeld, dat 'er niets van aangelegenheid moest bepaald worden, zonder de toeftemming deivergaderingen. Het was derhalven de Vergadering des Volks, die haare eigene Regeerders en Leeraars verkoos, of ze, door eene vrye en gezaghebbende toeftemming, ontving, op de aanbeveeling van anderen. Dat zelfde Volk verwierp of bevestigde, door ftemmen, de wetten van de Regeerders der Gemeente voorCs^ Kerk. Gefch. 1. D. 1. Eeuw ade Deel sde Hoofdft.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 37'9 voorgefteld; het deed fnoode en onwaardige Leden in de ban; herftelde de boetvaardigen in hunne verbeurde voorrechten; velde het oordeel over de gefchillen en oneenighedcn, die in hunne Gemeente reezen; onderzocht en befliste de twisten tusfchen de Oudften en de Diakenen ontftaande; met één woord, het Volk had al 't gezag in handen, 't welk den geenen, die met de oppermagt bekleed zyn, toekomt." En 't was naderhand eerst, toen, de zuiverheid der zeeden verbasterende , hoogmoed en eigenbaat, de lesfen van Jefus en zyne Apostelen voor de uitfpraak van Synoden en Conciliën ter zyde Hellende, zich zeiven by uitfluiting toekenden, wat eigentlyk aan het geheele Volk behoorde, en zie daar den eerften oorfprong van de magt en het gezag der Geestelykheid in haare verfchillende rangen. Men hoore hier Mosheim weer: „De Kerkvergaderingen, door de Grieken Synoden, door de Latynen Conciliën genaamd , en van welken wy vóór het midden van de tweede eeuw geene voetftappen vinden, veranderden de gedaante der Kerk zodaanig, dat ze een geheel nieuw voorkomen hadt. De oude voorrechten des Volks werden daardoor niet weinig verminderd, terwyl 't gezag en de achtbaarheid der Bisfchoppen grootelyks toenam. Deeze Kerkvoogden matigden zich niet op eenmaal al die magt aan, met welke zy vervolgends bekleed wierdeik By hun eerfte verfchynen op deeze algemeene Vergaderingen, erkenden zy, Bbb 2 niet  380 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK niet meer wezen, dan afgevaardigden hunner byzondere Kerken, alleen te fpreeken en te handelen in den naam des Volks, en op last daar van. Doch welhaast verleerden zy dien nederigen toon ; ongevoelig de grenzen hunner achtbaarheid uitbreidende, veranderden zy hunnen invloed in overheerfching, hunne raadgevingen in wetten, en verklaarden, eindelyk, openbaar, dat Christus hun magt gegeven had, om den Volke gezaghebbende regels van geloof en leeven voor te fchryven (25)." Ik voorzie hier twee tegenwerpingen, die uit het Christendom, tot eenen Statsgodsdienst misvormd, genomen zyn; die het intusfehen wel der moeite waardig zyn zal, op te losfen, dewyl van de volkomen overtuiging, dat 'er geene Gelykheid, geene Vryheid, geen Volksgeluk (allen in dien verheven zin, als wy thans die woorden nemen, en in welken ze de oude Republieken gewis niet gekend hebben) zonder den byftand van den zuiveren Godsdienst van Jefus mooglyk zy, de beantwoording van het eerfte gedeelte deiopgegeven vraag volkomen afhangt. In de eerfte plaats, zegt men, verklaart Jefus zelf, dat zyn koningryk niet van deeze waereld zy. De Godsdienst van Jefus heeft dus niets met de regeering, met de ftaatkunde te doen. De eerfte ftaat in betrekking tot ons geluk na dit leven; de tweede tot ons geluk en tot onze welvaart in dit leven. Maar (25) 1. c. 2de Eeuw 2. d. 2. h.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 381 Maar wie voelt niet, dat deeze geheete tegenwerping op het vaisch denkbeeld rust, dat de Godsdienst van Jefus een byzonder vak van ons leven uitmaakt, en niet ons geheel leven en alle onze daaden bellieren moet? Is men Christen, wanneer men eenen zekeren tyd van den dag aan den Godsdienst toewydt en voor het overige zich niet meer met denzelven ophoudt ? Is men Christen, wanneer men enkel aan hemelfche en geestelyke dingen denkt, maar nalaat nedrig, matig, rechtvaardig, barmhartig, hulpvaardig godzalig te zyn in zynen geheelen wandel? Is men eindelyk Christen door befpiegeling en gebeden, of door zyne daaden, en den invloed, die onze Godsdienstoeffeningen op dezelve, in welke betrekking tot de maatfchappy wy ons dan ook bevinden, en hier door op het geluk van den evenmensch hebben; en leert Jefus niet zelf (26), dat men het altaar verlaaten moet, om zich met zynen Broeder te verzoenen, en dan, na den volbragten pligt, offeren ? Maar toegeflaan dat het Christendom enkel in betrekking tot ons eeuwig geluk ftond — wat wint dan nog de ffaatkunde hierby? Of zy moet zich door de Zedeleer van Jefus laaten beftieren , en dan wordt zy met dezelve één; of zy moet 'er tegen ftryden. Maar zullen wy dan, door hier goed te keuren en te volgen, wat tegen de Leer van Jefus ftrydt, en ons dus voor (26) Matth. 5. vs. 23—24. Bbb 3  $82 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK voor de eeuwigheid ongelukkig maakt, immer tydelyk en eeuwig gelukkig kunnen worden ? Of ftrydt ons tydelyk en eeuwig geluk volftrekt met elkander? En dweepte Montesquieu (27), wanneer hy van de leer van Jefus zeide: „ Verwonderlyke zaak! de Christelyke Godsdienst, die geen ander voorwerp fchynt te hebben, dan de gelukzaligheid des volgenden levens, maakt ook nog in dit leven ons geluk uit! " Of dwaalfpraakte J. J. Rousfeau , toen hy betuigde, dat de zedeleer van 't Evangelie een waar gefchenk voor 't Menschdom zou zyn, al bezat zy ook geen ander voordeel, dan dat ze den mensch, die naar heure voorfchriften leeft, hier reeds zo gelukkig maakt, als hy op aarde worden kan? Men ziet dus, dat deeze tegenwerping eindelyk juist zegt, wat ik gezegd hebbe, dat naamlyk de ftaatkunde door het Christendom veroordeeld wordt. Want of het tydelyk en eeuwig geluk moeten in betrekking tot eikanderen ftaan, of de Christen is verpligt het eeuwige ten koste van het tydelyke te zoeken ; of het moet het zelfde wezen hoe wy leeven, indien wy maar zekere plegtigheden van den Godsdienst op zyn tyd waarnemen, en wy kunnen hier verraaders, gierigaarts, hoogmoedigen, wraakzuchtigen, onverzoenlyken; en hier namaals, waar een iegelyk naar zyn werk vergolden zal worden, waar hy maai- (27) Espr. des Loix Tom. 3. Liv. 34. Ch. 3.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 383 maaien zal, wat hy hier gezaaid heeft (29, eeuwig gelukkig zyn. Intusfchen heeft deeze dwaalende gedachte meer nadeel aan den Godsdienst van Jefus, en aan de deugd en het geluk der menfchen, dat 'er op gegrond is, gedaan, dan eenige andere, en nimmer zou het der ftaatkunde, zonder dezelve gelukt zyn, om de weldaadige en overal menfchelyk geluk bevorderende leer van 't Evangelie tot een werktuig in de hand der Heerschzucht te maaken, en, by het fteliig gebod: Hebt uwe vyanden lief enz. het oorlog eene geoorloofde gedaante te leenen, en Christenen Christenen te doen vermoorden; by de ftellige uitfbraak: Zweert ganfchelyk niet (30); de eeden onder Christenen als geoorloofd te doen voorkomen, en het noodloos verdubbelen van, en fpelen met dezelve zelfs te doen goed keuren; nimmer gelukt zyn, zeg ik, om grootheid aan rykdom en magt; verachting en onderdrukking aan armoede en ellende te hechten; om ondaaden door goud, gruwelen door uitwendige plegtigheden te doen uitwisfen, en eenen Flips, na overfpel, kindermoord en meineed gepleegd, en het bloed van tallooze duizenden van Christenen en Indiaanen vergootente hebben, eene valfche rust in zyn geweten te doen fmaaken, door de gedachte aan de menigvuldige uuren, die hy in zyne bidcel doorgeknield had. Kan (29) Galat. 6. vs. 7. (30) Matth. 5- vs. 34 e» 44-  384 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK. Kan dit nu de zin van Jefus gezegde zyn ? Neen, gewis het is het niet. Wat wilde Pilatus met de vraag: Zyt gy een Koning "? weeten? Eenvoudig of Jesus, onder den naam van Koning, eenen aanhang onder de Jooden zocht te maaken, magtig genoeg om eenen opftand te verwekken ter affchudding van het juk der Romeinen. Hier alleen had de Landvoogd belang by, en zodanig was ook de befchuldiging der Jooden. Jesus ftelt hem gerust, door te verklaaren, dat zyn Koningryk niet van deeze waereld was, dat is, dat hy, noch Tiberius, iets van zyne onderneming te vreezen hadden, dewyl hy geenen aardfchen luifter of heerlykheid zocht, ook geene krygsknechten verzamelde, die zyne onderneeming onderfteunen, of t hem in 't gevaar dekken konden. Nimmer kan Jesus gemeend hebben, dat zyn koningryk geen invloed op deeze waereld had, dewyl hy overal wel degelyk toont, dat van het welbefteden van deezen tyd het loon in de eeuwigheid af zal hangen , en fteliig leert, dat dit en het toekomend leven op het allernaauwst aan eikanderen verbonden zyn. Ook ziet een ieder, dat, om waarlyk Christen te zyn, het in elke betrekking en altyd moet zyn. Als Regent , als Burger; als ryke als arme; als aanzienlyke als geringe; in de kerk en onder mynen bezigheden; in myn bidvertrek en onder myne vermaaken; in en onder alles moet ik een Christen zyn; de eigen beginfelen moeten my overal bellieren, 't eigen wit my over-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 385 overal voor oogen zweeven. En indien de Godsdienst van Jefus, in den opgenocmden zin, niet met de Staatkunst te doen had, zouden de Koningen en Regenten, als zodaanig, geen Christenen behoeven te zyn. Dat ze het zeldfaam waaren, bevestigt de Gefchiedenis ; maar of ze het hadden behooren te zyn, zal de groote dag der dagen kennelyk maaken. De tweede tegenwerping fchynt, in den eerften op•flag, van meer gewigt te zyn. De Apostelen, zegt men, leeren op verfcheiden plaatfen, zelfs eene lydelyke gehoorzaamheid aan Koningen en Overheden. Zo beveelt Paulus (31): dat alle ziele den Magten, over haar gefteld, onderworpen zy; en Petrus (32): dat men Koningen en Stadhouders eeren en gehoorzaamen zal, en zelfs, dat een huisknecht met vreezc den harden Heer onderdaanig zal zyn. Dan, dat deeze lesfen, die zo menigmaal fchandelyk misbruikt zyn, in den eerften opflag zelfs, reeds groote uitzonderingen dulden, ziet elk. Zo moet het gehoorzaamen altyd zekere grenzen hebben , of de Apostelen zouden met zich zeiven itryden, dewyl de eigen Petrus leert, en met zyn voorbeeld ftaaft, juist toen hy een bevel van de Overigheid ontving, dat men God meer moet gehoorzaamen, dan de menfchen (33), en de Christen toch altyd verpligt blyft, om de lesfen van Jefus op te volgen, en, voor de waarheid, armoe- (31) Rom. 13. vs. 1. (32) li Petr. 2. vs. 13 en volg. (33) Hand. 4. vs. 15-20, Ccc  386 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK moede, verdrukking, en den dood te lyden. „ Zalig zyn zyn, die vervolgd worden om der gerechtigheid wille, want hunner is het Koningryk der Hemelen " enz. (34). Deeze Apostolifche lesfen kunnen dus niet anders betekenen, dan eene gehoorzaamheid omtrent rechtvaardige en deugdzaame bevelen, allezins overeenkomftig de zedenleer 't Evangelie, en, daar alles wat niet uit den geloove is, zonde is (35) (dat is: alles wat ik waarlyk voor zonde houde, voor my zonde is) de uitfpraak van myn eigen geweten. Weinig voordeel zou 'er dus voor Heerschzucht en Geweld in deeze woorden liggen, indien ze al waarlyk op onze tyden toe te pasfen waren, en geen gezond verftand zou zich immer op hebben kunnen dringen, dat de wyze en zo vrye Apostel Paulus bedoeld had, door dezelve aan een' Nero, die toen den Romeinfchen Scepter in handen had, en door wiens beveelen daaglyks de verfoeilykfte ondtfaden en wreedheden, vooral ook ter uitroeiing van den Christelyken Godsdienst , gepleegd wierden, eene flaaffche onderwerping en gehoorzaamheid te verzekeren. Dan het is 'er zo ver van daan, dan ze op onze tyden eenige bétrekking zouden kunnen hebben, dat ze zelfs onder Christenen onaanwendbaar zyn. Mooglyk zal deeze gedachte veelen, als zeer vreemd, voorkomen. Ik zal my dus nader verklaaren, wyl het der moeite waar- (34) Matth. vs. 10. (35) Rom. 14. vs. 23.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 38? waardig is; laatende aan ieder onpartydigen over, om te beflisfen , of zich de waarheid aan myne zyde bevinde; Naar myne gedachten, zien de gegeven beveelen der Apostelen, en kunnen alleen zien, op den tyd, waarin zy leefden, en in welke alle de Koningen en Overheden nog Heidenen, of althans afhanglyk van Heidenen (zo als de Joodfche Regeering in Palestina) waren. Zulk een raad of bevel vorderde toen de toeftand van het Christendom, en de verdere onbelemmerde uitbreiding van Jefus Leer : Want wat was de de hoofdbefchuldiging tegen de eerfte Christenen? Dat het Oproermaakers waren, die het Volk aan de gehoorzaamheid van hunne wettige Overigheid ontrukten. Jefus zelf was, onder den tytel van een' opgeworpen Koning en Oproermaaker , die den Keizer verbood fchatting te geven , gekruist. „ Indien gy deezen loslaat , zo en zyt gy des Keizers vriendt niet (36);" was de laatfte drangreden der Jooden by den eerzuchtigen en zwakken Pilatus. De oogen van allen, die in aanzien en bewind geplaatst waren, vestigden daarom ook zulk eenen fcherpen blik op de eerfte verbreiders van het Christendom, de eerfte groote verlichters van het Menschdom, en elk, die eenigzins met de Kerkelyke Gefchiedenis bekend is, weet, hoe alle de tegenwerpingen, daar men in onze (3*0 Joh. 19. vs. 12. CCC 2  388 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK ze dagen de verlichting mede heeft poogen te beftryden, tot walgens toe tegen de eerfte Christenen gebruikt zyn (37). Zouden nu de Apostelen mee moog- (37) Zo waar is het, dat het Despotismus, en deszelfs fterkfte ftexm, de Staatsgodsdienst, deZeedenleer van het Christendom, ten allen tyde, als hun beider ondergang met zich brengende, befchouwd hebben. De Romeinen, wier verdraagzaamheid zich anders tot alle Godsdienften, die der Jooden niet uitgezonderd, uitbreidde, waren de woedendfte Vervolgers der Christenen, en hunne Keizers, Grooten, in een woord allen, die by de algemeene verblinding hun voordeel zagen, zo als de Zilverfmeden te Efezen Handl. it> vs. 23 en volg. gaven hier altyd den toon. En zo men der waarheid hulde wil doen, zal men moeten belyden, dat de zogenaamde Christen-Koningen en Grooten, met al hunnen yver elk voor zynen eigen, naar zyn belang berekenden Staatsgodsdienst, even onverdraagzaam zouden zyn, en tot hier geweest zyn, voor elk, die de zuivere Zedeleer van Jefus in praktyk zou willen brengen, en alles affchaffen, wat 'er mede ftreed. Dit zou, met betrekking tot alle Staatsgodsdiensten de hoogfte onregtzinnigheid, en met betrekking tot den troon het oude: deeze zet het Volk tot oproer aan! zyn; en wat zou in de daad van de Koningen, zonder den wil des Volks; van de Grooten zonder deugden verdienfie; van het oorlog, van den flaavenbandel, van het gezag der Geestelykheid enz. worden, van het oogenblik, dat de weldaadige voorfchriften van het Evangelie ten eenigen richtfnoer aan. Landen en Volken verftrekten ? Men draaie hier toch zo veel men wil, men zal aan 't einde belyden moeten, dat de onverbasterde Zedeleer van Jefus alleen eene zuivere Republikeinfche Staatsgefteldheid, op vryheid, en eene gelykheid, die enkel door deugd en verdiende verbrooken wordt, gegrond, in de hand werkt, en allen Despotismus, juist door het valfche onderfcheid van geboorte en andere onechte voortreffelykheden, die in geeue betrekking tot wezenlyke menfehenwaarde ftaan, en altyd door geweld en onrecht verkreegen kunnen worden, wegteneemen, tot in den wortel poogt te verdelgen. En zeker is het Christendom in die Landen nog van zynen invloed beroofd, al vloeiden ze ook voor 'toverige van Tempels en Geestelyken over, waar de Menfchen vriend, rond ziende, met Salomon zeggen moet: „ Daar na wende ik my, en zag aan alle de onderdrukkingen, die onder de Zonne  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 389 mooglykheid eenen gelukkigen uitflag van hunne onderneming verwachten, zy moesten op eene dubbele wyze zorgen, dat 'er nergens zelfs een fchyn van voedfel aan deeze befchuldiging gegeven wierd, op dat de Koningen en Overheden, die de magt in handen hadden, verzekerd, dat hunne leer niet in eene lynrechte betrekking tot hunne hoogheid en gezag ftond, derzelver verkondiging niet meer verhinderden, maar overal eenen vry en loop lieten. Wat konden de Apostelen hier anders doen? Aan de leer van Jefus geloofden de Grooten niet. Zy konden hen dus met de Zedeleer der Christenen .niet bewegen, en zo ze ooit Christenen wierden, zouden ze zich immers van zelfs aan dezelve onderwerpen, en afftand doen van alles , wat 'er mede ftreed. Eigentlyk poogden de Apostelen ook niet, om de Koningen van hunne troonen te ftooten, als of daar de zaak mede afgedaan geweest ware; maar om de waarheid , die het menschdom gelukkig moest maaken, en tot één gezin van broederen vereenigen, alom te verfpreiden, en juist deeze moest eindelyk, niet door eene geweldige* omwenteling, maar door verlichting en overtuiging, door van lieverlee de ketenen van allerlei foort van flaverny te verbreken, dit heilzaam einde bereiken (38). Maar gefchieddeti. En ziet, daar waren de traanen der Verdrukten, en der geer.e, die geenen trooster hadden, en aan de zyde haarerVerdrukkers was rnagt, zy daar en tegen en haddei: geenen vertrooster, Pred. 4. vs. (38) Het Christendom mag geen geweld gebruiken; deszelfs eeuigfte waCcc 3 Pens  390 OVÈR DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Maai' waarom kunnen deeze lesfen nu op onzen tyd niet zien? Om dat ze onder Christenen geen plaats kunnen hebben. Zo dra immers een Heidensch Koning Christen wierd, onderwierp hy zich aan eene leer , en behoorde hy tot eene Maatfchappy , die, gelyk wy gezien hebben, de volkomenfte Gelykheid, buiten het onderfcheid, dat deugd en verdienfte maakt , van alle haare belyders en leden vordert; waarin geen eer van menfchen genomen mag worden , en het fteliig verboden wordt, om, als de Overften heerfchappy te Voeren over de Volken, en als de Grooten magt; waarin hy, die groot zou wiblen worden, aller dienaar zou zyn. Dan immers werd hy broeder met alle de broeders , die flechts Christus voor Meester erkenden. Ten ware men bé* greep, dat niet de Troon en de belangens deezer waereld zich naar de Zedeleer van 't Evangelie; maaide Zedeleer van 't Evangelie zich naar den Troon en de pens zyn verlichting en overtuiging. Het begeert ook geene anderen, dewyl het op duurzaamheid, rust, en geluk mikt. Nu is het onmooglyk, dat eeaige omwenteling, al is het van de dwaling tot de waarheid zich zonder geweld (en dan is en blyft het llaverny \ behalven dat zulk eene omwenteling fchaarsch beftendig was) ftaande kan houden zonder geuoegzaame algemeene verlichting en overtuiging. De ondervinding zal leeren, dat van alle de omwentelingen onzer dagen die beginfelen alleen bly ven zullen, die den graad der algemeene verlichting niet overfchryden. De overigen zullen, of van zeiven vallen en verdvvynen, of door magt en geweld (en dan blyft het, fchoon onder eenen anderen naam, toch altyd het oude Despotismus) ftaande moeten gehouden worden.  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 3QI de belangens van aardfche grootheid en luister had moeten fchikken, gelyk het helaas! niet dan te zeer het geval geweest is. Ik wil myne gedachte hier met een voorbeeld duidelyker poogen te maaken. Men onderftelle dat ik Heer van een grond-ben, op welken zich een Klooster bevindt, dat onder zynen regel , by het ruuwfte hairen kleed , Hechts brood en water tot voedfel bepaalt. Zo lang ik geen lid van dit Klooster worde, zal men my als Heer eerbiedigen, dat betekent, men zal alles voorkomen, wat my zou kunnen aanzetten om hen van mynen grond te verdryven, en ik zal myn prachtig kleed en welvoorziene tafel gerust kunnen behouden; maar van het oogenblik, dat ik my onder de broederfchap begeve, onderwerp ik my van zeiven aan de regel, die het verbiedt, en al ware ik Koning, Prins, of Hartog geweest, zo dra ik myne gelofte gedaan heb, ben ik flechts broeder (39). Ik (39) Men denke hier nog een oogenblik na, wat de eerfte Christenen waren, en ftelle zich hunne byzondere inrichting en huishouding voor. Zou 'er onder hen een Koning hebben kunnen ontftaan? Onmooglyk, wyl, gelyk wy uit Mosheim gezien hebben, de magt altyd in den fchoot des Volks bleef, en elk, hy ware dan wie hy ware, die ter uitvoering der belangens van de Maatfchappy veikoorèn wierd, nooid anders befchouwd kon worden, dan als de Dienaar der Gemeen.e of des Volks, die na volbragren last, of by elke terugroeping, tot den fchoot des Volks wederkeerde, en weêr broeder met de broederen was. Zo het Christendom dus in zyne eerfte zuiverheid gebleven ware, had 'er nimmer een Koning onder kunnen ontftaan, en een Heidensch Koning, Christen wordende, hadt van zyne aard-  392 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Ik weet wel dat Conftantinus de Groote,..de eerfte Heidenfche Keizer, die tot het Christendom overging, het zo niet begreepen heeft; maar ik weet ook dat toen reeds de Christelyke Godsdienst haare eenvouwigheid en verbindende kracht voor een groot gedeelte verlooren had; dat ze onder zyn bewind het eerst tot eenen Staatsgodsdienst misvormd wierd, en, in plaats dat de leer van Jefus den Keizer en de Staatkunde beftieren zou, het de Keizer en de Staatkunde waren, die den Godsdienst beftierden, en ze volkomen naar hunne waereldfche oogmerken wisten te doen verftrekken. Sins heeft men veilig Christus en den aardfche heerlykheid moeten afzien , en ware mede eenvouwig broeder geworden. 'Er ware geen Kerk en Staat, afgezonderd van elkander, ouder hen geweest, wyl de Staatkundige wetten der Maatfchappy geene andere dan de Zedewetten des Christendoms zeiven konden zyn, en het den Christen gewis niet vryftond , om hunne onderlinge verfchillen door andere Overheden, of naar andere wetten, te laaten beflisfen. „Zo gy gerichtszaaken hebt (zegt Paulus duidelyk i Cor, 6. vs. 4 en volg.) die dit leven aangaan, zettet die daarover die in de gemeente minst geacht zyn. Ik zeg u dir tot fchaamte. Is 'er dan onder u geen die wys is, ook niet een, die zoude kunnen oordeelen tusfchen zyne broeders ? Maar de eene Broeder gaat met den anderen broeder te recht, en dat voor Ongeloovigen!" Thans nu het Christendom algemeen verbasterd is, en daaglyks van zynen invloed meer verliest, is- 'er geen ander middel om het eens weder tot zyne oude eenvouwigheid en zuiverheid te rug te brengen, dan de Kerk van den Staat te fcheiden; maar zo het immer waarlyk tot zynen ouden luister wederkeert, en de Leden der Burgermaatfchappy in de daad Christenen zyn, is de Kerk en Staat weêr één, of, met andere woorden, de Burgers dier Maatfchappy blyven in alle hunne betrekkingen Christenen, en volgen geene andere wetten, dan de Zedewetten van 't Evangelie,  BESTtfCR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. S93* den Mammon kunnen dienen. Maar ik vraag eiken onpartydigen waarheidszoeker, die boven alle vooroordeelen genoeg verheeven is, om den geest van Jefus leer in zyne eenvouwigheid te kunnen vatten, o£ het mooglyk zy, dat 'er Koningen en Grooten, in den zin van onze Eeuwen, onder eene Maatfchappy van Christenen, dat is, van menfchen, die waarlyk het Evangelie tot een rigtfnoer van hun hart en wandel ftellen, kunnen gevonden worden? Men zal toch boven de beuzelachtige uitwendigheden, daar men de wezenlyke pligten des Christendoms mede vervangen heelt, verheeven zyn, en het, by voorbeeld, voor geen opvolging van het bevel van Christus, om eikanderen de voeten te wasfen , houden , wanneer de Paus dit, onder alle de pracht en praal, die aardfche grootheid geven kan, eenmaal in 't jaar verricht. Op zulk eene wyze kan men zeker Koning en Christen zyn; op zulk eene wyze kan men voor de zuivere Kerk waaken, en teffens tegen het ftelligfte gebod van Jefus honderd duizend menfchen, en zelfs Christe» nen, onder het oorlogszwaard doen vallen. Dan gaan Godsdienst op de lippen, en heerschzucht, geweld, en gouddorst in het hart, zeer goed te zaamen; maar dan zyn het ook geene Christenen in den zin van 't Evangelie; dan zyn het, op zyn best, witgeplaasterde graaven, die van buiten wel fchoon fchynen, maar van binnen vol doodsbeenderen en alle onreinigheid zyn. Dan fchynen zy wel den menfchen, die D d d zich  394 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK zich eenmaal door eene vertooning van Rechtzinnigheid en door Priesterbedrog hebben laaten verblinden, van buiten rechtvaardig, maar van binnen zyn ze vol geveinsdheid en onrechtvaardigheid. 2. Maar ik zeide, in de tweede plaats, dat de voorfchriften van den Christelyken Godsdienst uit broncn afgeleid, en door beweegredenen onderfteund worden , die hen boven de driften en valfche uitleggingen van het eigenbelang, boven' de verzoekingen der ryké of vermogende ondeugd. verheffen , en tot zo veel Godsvereeringen maaken. Gy zult den Heere, uwen God, liefhebben met alle uwe krachten en vermogens, dit is het eerfte Gebod ; maar het tweede, aan dit gelyk, is: gy zult uwen naasten liefhebben als u-zelven (40). Dus is de liefde tot God zeiven de bron van de liefde tot den naasten , wat zeg ik, het denkbeeld aan God onaffcheidelyk verbonden aan alle de pligten , die wy omtrent onze naasten te volbrengen hebben, en deeze naasten zyn alle menfchen ! De Zedekunde van Jefus kent geene Jooden of Samaritaanen, geene vrienden of vyanden, wat de uitoeffening onzer plig ten omtrent onze natuurgenooten betreft. Gy zult, wie ze ook zyn, uwe naasten liefhebben als u-zelven. Algemeener kan men zich niet uitdrukken; en dit gebod is gelyk aan dat van God lief te hebben; aan deeze twee (40) Matth. 22. vs. 37-4°'  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 395 twee geboden hangt de gantfche wet en de propheeten! Alle de pligten dus, die Jefus ons omtrent onze evenmenfehen leert, ontvangen hier het onbepaaldst gezag; zy worden allen tot de waare Gódsvereering betrokken, en liefde, algemeene goedwilligheid en hulpvaardigheid , wordt de vervulling der gantfche wet (41). En dat deeze naauwe onaffchcidelyke vereeniging tusfchen onze liefde tot God en onze verpligting omtrent onze medemenfehen, de eenige grondflag van alle Christelyke deugd en Godsdienst zy, bevestigt de geheele rolle des nieuwen verbonds. „ Indien iemand zegt, dus fpreekt de (41) De echte Godsdienst der Christenen is geene bloote Theorie, maar louter praktyk, en beftaat eigentlykin daaden, die uit de zuiverde begiufelen ontfpruiten. Men heeft niet dan te lang den Godsdienst meer, omzo te fpreken, in de middelen om deugdzaam te worden, dan in de deugd zelve gezocht. Zeker zyn de uitwendige Godsdienstoeffeningen, als middelen, voor zinlyke menfchen noodzaaklyk, en die ze ligtvaardig verwerpt, hy mooge in zyne eigen oogen dan ook nog zulk een groot Wysgeer zyn , kent de behoeften van het menfchelyk hart weinig; maar die enkel bidt, de Kerken bezoekt enz. is met dat al nog geen Christen, zo lang hem deeze middelen, want meer zyn het niet, niet werkelyk tot de uitoeffening van algemeene liefdeen hulpvaardigheid aanfpooren; en ze zyn nadeelig, van het oogenblik dat men 'er in berust, of'er door aan de wezenlyke pligten van van het Christendom meent onttrokken te zyn. Dit leert Jefus duidelyk Matth. 5. vs. 23 , 24: „ Zo gij uwe gave zult op den altaar oferen (dat is naar onzen ftyl: wanneer gy gereed ftaat om eenige Godsdienstige handeling, eenigen pligt van den uitwendigen Godsdienst, te verrichten) en aldaar gedachtig wordt, dat uw Broeder iets tegen u heeft, laat daar moe gave voor den altaar, en gaat beenen, verzoent u eerst met uwen Broeder, en komt dan, en offert' uwe gave,''' * • ■ - . Ddd 1  396 OVER, DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK de byzondere Vriend van Jefus (42), ik hebbe God lief, en haat zynen broeder, die is een leugenaar;, want die zynen broeder niet lief heeft, dien hy gezien heeft, hoe kan hy God lief hebben, dien hy niet gezien heeft? En dit gebod hebben wy van hem, dat die God lief heeft, ook zynen Broeder lief hebbe." En de Apostel Jacobus verklaart: „ dat de zuivere en onbevlekte Godsdienst voor God gelegen zy, in wezen en weduwen te bezoeken in haare verdrukking (43)." Welke beweegredenen dus Om onze evenmenfchen te beminnen, en de uitgebreidfle en onbepaaldfte liefdaadigheid, daar de ge> heele Godsdienst van Jefus als mede doorweeven is, omtrent dezelve ieder oogenblik uit te oeffenen! Wie God wil lief hebben, moet zynen evenmensen beminnen. God rekent het aan zich gedaan, wat aan den armen, lydenden Naatuurgenoot gedaan wordt, en deeze God is alwetend; hy ziet in 't verborgen ; ziet en kent de geheimfte oogmerken onzer daaden , de geringfte overleggingen onzes harten , en zal eens in 't openbaar vergelden! Onze geheele zaligheid kiemt hier uit de pligten, die wy omtrent onze naasten volbrengen, voort. Het lot, dat wy hun deeden ondervinden, zal op den grooten beflisfenden dag ons lot worden. Met de maate, daar wy mede meeten, zal ons gemeeten worden (4a} 1 Joh. 4. vs. 20. (43) Jacob. I. vs. 27.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 39? den. Die barmhartigheid bewyst, zal barmhartigheid vinden ; die vergeeft, zal vergiffenis ontvangen; in een woord (44), alle de beweegmiddelen, die ons het Evangelie opgeeft, ftaan in het naauwst verband met alles , wat ons dierbaar moet zyn, zyn uit het diepfte en heiligfte der menschheid ontleend, en zo lang wy aan de alwetendheid van God gelooven, en het gezag van ons geweten niet overweldigd is, kunnen wy nimmeer ons oor voor dezelve floppen, zonder ons vertrouwen op God, de rust en kalmte onzer ziel, alle onze uitzichten op eeuwig geluk te verliezen, zonder daadlyk in alle opzichten ongelukkig te zyn. Geen menfchelyk gezag kan hier ooit het geloof aan eenen alomtegenwoordigen God, belooner van het goede, en flraffer van het kwaade; geen menfchelyke ftraf de waarfchouwingen, kloppingen, en wroegingen van het geweten vervullen. Alle beweegredenen , buiten die van den Godsdienst, zullen op zyn best, tot die uitwendige daaden aanfpooren, die in het oog loopen, of wier verzuim aan ftraffen verbonden is; die van den Godsdienst alleen maaken algemeen (44) Matth. §. 6. eii ?. geheel. Men voele zelf, deeze Goddelyke Hoofdftukken nalezende, welk een Invloed derzelver betrachting op het ge. luk der Maatfchappy hebben moet, en op alle de byzondere betrekkingenvan ons, ais mensch, burger, regent, kind, echtgenoot, vader enz. Dan, en dan ook alleen, zouden'er die zeeden gebooren worden, zondef welke geen volk op den duur ooit vry of gelukkig kan zyn, en die de Wetten wel Vooronderftellen, maar nimmer bewerken. Ddd 3.  398 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK meen deugdzaam; in het verborgen en in 't openbaar; in het hart en in den wandel. Zy fpooren niet Hechts tot goede daaden, maar zelfs tot zuivere, edele gedachten, overleggingen , neigingen aan. Zy vormen, in één woord, den geheelen mensch. En thans durve ik veilig vraagen aan ieder, die waarheid zoekt, en waar ze is , dezelve gevoelen kan , of hy van onze tyden iets goeds verwacht voor de waare Vryheid en het Geluk des menschdoms, dat 'er onaffcheidelyk mede verknocht gaat, zonder' den invloed van den Christelyken Godsdienst ? en ik ben verzekerd , dat, zo hy aan den eenen kant in aanmerking neemt, hoe het heilig vuur der Vryheid (in tegen overftelling van het Despotismus, dat enkel met uitwendige daaden te doen heeft, en zich, zo lang de flaaf gehoorzaamt, over deszelfs beginfelert en hart niet bekommert) flechts door zuivere handen en edele harten onderhouden kan worden ; en aan de andere zyde, dat men nimmer, dan in onze dagen, die opgeklaarde denkbeelden over de waare vryheid, zo als ze op gelykheid rust, en de rechten van den mensch ten grondflag heeft, bezeten ; nimmer Gemeenebesten op deeze beginfelen heeft poogen te gronden; ik ben verzekerd, zeg ik, dat hy, dit alles in aanmerking nemende, deeze vraag met een fteliig: neen! beantwoorden, en volkomen overtuigd zyn zal, dat, zonder den invloed van den Godsdienst van- Jefus, ook' de beste pogingen  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 399 gen nimmer tot ftand komen, maar het lot van duizend verbeteringen zullen ondergaan, die, blinkende in de theorie, in de praktyk onuitvoerlyk worden bevonden. Zien wy dit flcchts in drie byzonderheden, maar die op al het overige de onaflcheidelykfte betrekking hebben. i. Men geve, in de eerfte plaats , buiten den Christelyken Godsdienst, een middel op, waar door het eigenbelang voor het algemeen belang onder een Volk meer zwichte ; een middel, waar door het groot aantal menfchen , dat in het zweet hunnes aanfehyns hun brood eet, en alle de genoegens des levens naar een gering, dikwerf nog onder moeite en ellende verworven , loon , bepaalen moet, naar deszelfs evenredigheid het zelfde belang by 't algemeen welzyn vinde, als die gelukkiger leden van de eigen maatfchappy, welke, of zonder arbeid en moeite, of ten minften onder eenen zeer dragelyken, alle de genoegens en vermaaken in de ruimfte maate fmaaken kunnen, zullen dit menfchelyke wetten en voorfchriften , of ftaatkundige berekeningen alleen vermogen ? Zullen die de kracht bezitten, om de fterkfte driften te doen zwygen, en hen de inrichtingen der maatfchappy te doen eerbiedigen en voorftaan, hoe zeer zy het lydend gedeelte dier maatfchappy zyn, en op hunnen arbeid, en byftand de inkomften, der ryken eigentlyk gegrond zyn? Zullen die hen, in  400 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK in oogenblikken, in welke men ftraffeloos de rust en orde der maatfchappy verbreken, en door een oproer ryker, en, in fchyn, gelukkiger kan worden, terug houden, om van het recht des fterkften gebruik te maaken , en eer doen verkiezen om arme , maar deugdzaame Burgers in hunne eigen oogen te blyven, dan zich door eene enkele poging voor altyd aan de armoede en ellende te ontrukken ? Maar men zal hun het wyze evenwigt tusfchen meer en min vermoogenden, en het hoogst mooglyk gelukkig Geheel, dat daaruit ontftaan moet, doen begiypen. En den ftorm der driften, die 'er zich in het hart tegen verheft door eene redekaveling doen bedaaren ? het werkelyk gevoel van gebrek, by ontvlamde begeerte naar genot, door eene afgetrokkene befpiegeling doen verdwynen? —. „ Wat zal toch, vraagen wy hier te recht met Necker (45), op den geest van 't Volk eene wysgeerige overeenkomst van het geheel vermoogen, by de vlottende begrippen van onrechtvaardigheid en ongelykheid, die noodzaaklyk op de befchouwing van de byzondere deelen der maatfchappy, en derzelver gefteldheid , ontftaan moeten, zo dra men die op hun zeiven en enkel oppervlakkig bezit? En hoe gering is het aantal der geenen, die geestvermogens genoeg bezitten en te werk ftellen, om onophoudelyk alle de uitgebreide fchakels dier groote keten tot elkander te brengen?" Maar (45) IpportancedesOpin. Relig. Tom. 1 Chap. i  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 401 Maar dat de Christelyke Godsdienst op deeze Maatfchappy invloeie, en naar maate zy meer geloofd en beleefd wordt, naar maate zal ook de behoeftigfte, reeds minder behoeftig door den invloed zyner bevelen op de Ryken, meer met zyn lot te vreden, meer getrouw aan alle zyne pligten en betrekkingen zyn. Het geloof aan God, den Vader der menfchen, die een iegelyk zyn befcheiden deel geeft, en de lotgevallen der ftervelingen met de grootfte wysheid en goedheid regelt; de overtuiging, dat het geluk niet in den rykdom, maar in de bezitting van een gerust geweten, door de getrouwe volbrenging zyner pligten verworven, gelegen, en dat zelfs het genot niet. van de goederen zelve, maar van den Goddelyken zegen afhanglyk zy; dat de rykdom dikwerf eene groote hinderpaal voor de deugd, en de onmaatige begeerte naar denzelven eene zonde , dat het de pligt eens Christens zy, niet te zoeken wat zyns zelfs, maar wat des anderen is (46); dat dit leven kort en ras voorbygaande zy, en door eene eeuwigheid op ftaat gevolgd te worden , waarin de deugd haare beloo* ning, de ondeugd haare ftraffe zal vinden; dat dan eigentlyk het ware beftaan van den mensch eerst aan zal vangen , zynde hier alles niet dan leerfchool en proefperk geweest; zie daar, wat hem, zonder diepe en afgetrokken redeneeringen, die doorgaans bo- ve# (46) 1 Cqr, 10, vs. 24, Ece  402 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK ven zyn vermogen zyn, met zyne plaats in de maatfchappy verzoenen, en aan het algemeen belang verbinden zal. En dit zullen geene bloote befpiegelingen zyn , die hem in de gevallen verlaaten ; het zal altyd zelfs onmerkbaar, op zyn gedrag invloeien, wyl 'er de rust van zyn geweten, de rust van zyn doodbed, en zyne dierbaarfte uitzichten op het naauwst aan verbonden zyn. 2. Men neme den Invloed van den Christelyken Godsdienst weg, en geve 'er iets voor in de plaats, dat de waare Gelykheid der menfchen zoodaanïg fchraage en bevordere , als de Zedeleer van Jefus doet. Ik zal niet herhaalen, wat ik hieromtrent reeds gezegd heb. Een Godsdienst, die overal alles, wat hier gewoon is eene valfche ongelykheid onder de menfchen in te voeren, of fteliig veroordeelt, of op zulk eenen geringen prys ftelt, en onder zulke bepaalde voorwaarden veroorlooft , dat 'er nimmer dit heillooze einde door bereikt kan worden, en daar en tegen wezenlyke, van alle uitwendige omftandigheden onafhanglyke, menfehenwaarde lynrecht in de hand werkt, en op de puinhoopen van geboorte rykdom , eertytlen verheft; zeker zulk een Godsdienst , eenmaal met het hart aangenomen , en tot rigtfnoer onzer daaden geworden, moet, door haar verborgen gezag op het geweten, hier vermoogen, wat buiten denzelven niets vermag. Maar ik wil voor een oogenblik eens toegeven, dat eene loutere  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 403 re Staatkundige Wysbegeerte (47) het vermogen zou bezitten, om het groot aantal meer en minder verlichte (47) Dat 'er binnen eenige jaaren zeer veel ligt over de gewigtigfte en het meest tot ons geluk in betrekking ftaande onderwerpen verfpreid is, erkenden wy van harten en danken 'er eene goede Voorzienigheid voor; maar dat, teffens het ongeloof en de zedeloosheid onder het masker van verlichting hunne te vooren onderhandfche pogingen openlyk tegen den Godsdienst' van Jefus gewend hebben, en het menschdom hier door van zynen laatften en veiligften fteun hebben trachten te berooven, is niet minder waar, en wordt door den oprechten incnfchenvriend hartelyk betreurd. Zo heeft men in onze dagen de voortreffelykheid eener Staatkundige Wysbegeerte boven die van den Godsdienst poogen te betoogen ,• maar behalven dat men overal voorden Godsdienst van Jefus gehouden heeft, wat niets dan eene Staatsgodsdienst, dat is, niets dan eene verbastering van de eenvouwige, de zuiverv fee en verhevenfte zedekunde behelzende, leer van 't Evangelie, was, in alle landen, meer of min, door burgerlyk gezag en kerkvergaderingen, naar 't belang des Troons bepaald, en in leerftelfels, vol byvoegfelen en rnagry fpreuken befiooten; zo vraag ik het gezond verftand, wat de uitwerkingen en gevolgen van eene Staatkundige Wysbegeerte, die, om ze in haar geheel te vatten, door te denken, en 'er in te berusten, reeds zulk een geoeffeni verftand en deugdzaam hart veronderftelt, als van de duizend geen één bezit, voor de Grooten en het Volk zullen moeten zyn, die toch altyd louter van eene reden afhangen, op welke de driften, en het byzonder belang zulk eenen verbaazenden Invloed hebben; indien zelfs de eenvouwige, duidelyke, en aan Godlyk gezag verbonden Leer van Jefus niet voor de aanranding en verbastering der Heeischzucht veilig is geweest? Zal valfche eerzucht, door magt en goud onderfteund, meer moeite vinden, om een menfchelylc ftelfel van Zedekunde, dat toch altyd aan tallooze uitleggingen en verydelingen onderhevig is, en uit honderd oogpunten kan befchouwd worden, tot haare heillooze oogmerken te doen dienen, dan zy poogingen heeft moeten aanwenden, om den Christelyken Godsdienst van menfchelyk gezag te doen afhangen? Doch ftellen wy dit eens voor een oogenblik gelyk; wat zal dan in de Staatkundige Wysbegeerte de graote denkbeelden van de Alwetendheid Gods en de naderende Dag eener algemeene Vergelding, en l:e: Eee 2 bier  404 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK lichte menfchen, die te zaamen dezelfde maatfchappy uitmaaken, getrouw aan hunnen pligt te doen zyn; ik wil toegeven, hoe ongerymd het in zich zeiven ook zy, dat zonder de verheven lesfen van 't Evangelie, onderfteund door de uitzichten van een leven na dit leven; zonder de groote gedachte van een rechtvaardig en alwetend Richter, die de oogmerken, de verborgen fte overleggingen des harten kent; de arme en behoeftige, onder den drukkenden last zyner geesten ligchaams - krachten verdoovende rampen, onder de duizend en duizend moeiten en zorgen, die hem telkens herinneren, dat hy hier van tallooze genoegens des levens beroofd , en aan niet min talloozen kommer blootgefteld is, daar de vermoogende, daar en tegen, de eerften geniet, en van de laatften vry blyft; nimmer zyne wezenlyke menfehenwaarde vergeten zal, nimmer zelf aan eene valfche ongelykheid offeren, en de uitwendige goederen deezer aarde voor de waare maatftaf van menfchelyke voortreffe- lyk- hier op rustend gezag van 't Geweten vervangen? In den Christelyken Godsdienst, hoe verbasterd, zyn deeze denkbeelden heerfchende gebleven, en hebben tallooze ondaaden in 't verborgen geweerd, die geene Wetten, geen menfchelyk gezag, hadden kunnen weeren. Maar zo nu de Staatkundige Wysbegeerte eens verbasterde, eens de flaavin van eigenbaat en driften wierd — wat dan? Ik geloof, dat elk eerlyk en oprecht hart, dat de zaak vermag door te zien, hier op de enkele gedachte beeven zal, en volmondig erkennen, dat hy zyne eenige veiligheid, in deeze oogenblikken, aan de Indrukken. die de Christelyke Godsdienst nog op een aantal harten heeft, verpligt is.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 405 ïykheid houden zal; de iyke nimmer zyne verdienften in zynen rykdom zal ftellen, en zich op denzelven eene meerderheid aanmaatigen, die aan deugd en verdienfte alleen behoort, en nooit nalaat alle waare gelykheid den hartader af te fteken ; ik zeg, ik wil dit voor een oogenblik eens toegeven ; maar dan nog, wat zal den invloed, die de ongelyke bedeeling der aardfche goederen altyd op eene valfche ongelykheid in de maatfchappy , uit haare natuur hebben moet, beteugelen, en zelfs den hoogmoed, die zo ligt de gezel van uitftekende geestvermogens en talenten wordt, beletten, om zich een gezag aan te matigen, dat, fchoon oorfpronglyk op wezenlyke menfchenwaarde rustende, echter niet nalaat, op zyn beurt, de gelykheid te'verbreken? Hier zie ik, bui* ten den. Godsdienst van Jefus, volftrekt niets. Zonder de overtuiging, dat aardfche goederen geen wezenlyk geluk kunnen geven; zonder het eenigfte waare genot der rykdommeh in de uitoeffening der pligten van weldaadigheid en mededeelzaamheid te zoeken ; zonder met dat alles den armen in ftaat te ftellen, om dezelfde, en dikwerf grooter deugden, dan de ryke, uit te oeftenen, en allen hoogmoed, van wat natuur of waarop gegrond, tot in de eerfte opkomende beweging voor ongeoorloofd , ert alle deugd vernietigend, te keuren; zullen altyd rykdommen en vooitrclfelykheid van vermogens die gelykheid der menfchen verbreken., buiten welke 'er op Eee 3 den  406 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK den duur geene waare vryheid gevonden wordt. De groote Infteller van onzen Godsdienst was zo zeer overtuigd, dat de rykdommen zeer ligt eene rampzalige ongelykheid in de hand werken , en dikwerf het hart verftompen voor de edele gevoelens van medelyden en weldaadigheid, dat hy juist daarom de liefde tot den naasten aan de liefde tot God zeiven onaffcheidelyk verbonden heeft; en aan den anderen kant, de armen, ook met hunne armoede, overal in ftaat ftelt, om dezelfde, en zelfs grooter deugden te gunnen uitoeffenen, dan de ryken. Eene arme Weduwe kan met haare twee penningskens in het oog van God eene daad verrichten, die de ryken over hunne weldaadigheid doet bloozen (48); en om hier niet alles te herhaalen, wat wy reeds van. de Zededeleer van 't Evangelie gezegd hebben , welke nadeelige gevolgen kunnen de ongelykheid der rykdommen, of de voortreffelykheid der zielvermogens, op het geluk en de gelykheid der maatfchappy hebben , zo lang derzelver leden de volgende verheven, algemeene, en altyd gebruikbaare lesfen volgen: „ Wat gy wilt, dat u de menfchen doen, doet hun alzo (49)." —„ Wat hebt gy, dat gy niet ontvangen hebt? en zo gy het ontvangen hebt, waarop roemt gy (50)?" Ik weet wel dat fommigen, ziende hoe moeilyk het zyn (48) Luk. 21. vs. 1-4. (49) Matth. 7. vs. 12. (50) 1 Cor. 4. vs. 7.  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. AO? zyn zoude eene waare gelykheid onder het menschdom te bewaaren, zo lang de rykdommen op zulk eenen ongelyken voet verdeeld bleeven , zich voor eene gelyke verdeeling der rykdommen verklaard hebben ; maar ik weet ook, dat deeze gedachte, waar ze geene ftrafwaardige hebzucht ten grondflag heeft, op de diepfte onkunde omtrent de waare belangens eener natie, en vooral eene handeldryvende natie, rust en daarom ten allen tyde door alle wyzen eenpaarig verworpen is (51). Want om nu niet te zeggen, dat deeze ongelukkige gelykheid allen geest van yver en onderneeming in de kiem verflikken , en den luiaart het eigen onbekrompen brood met den vlytigen en arbeidzaamen burger zou toereiken , is het toch altyd zeker, dat dezelve flechts eenige weinige oogenblikken mooglyk ware, dewyl aan 't einde van 't eerfle jaar de vlytige , die eens zo veel gearbeid had, altyd weer de helfte meer gewonnen zou hebben, dan de traage of broddelaar, die zynen tyd verbeuzeld of aan eene noodlottige ledigheid gewyd had. Waarlyk als ik nadenk, wat de Godsdienst van Jefus , (51) Niemand zal zich hier, denk ik, op het voorbeeld van Lykurgus omtrent Spana beroepen ; want om in geen onderzoek te treden, of het in de daad voor 't menschdom begeerlyk zou zyn, dat 'er op nieuw een Volk ontftond, dat, als de oude Spartaanen, enkel door ruuwe oorlogsdeugden groot ware, kan men 'er ten minften van zeggen , dat het voor onze tyden onaanweudbaar, en voor allen handel doodlyk zy.  |08 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK fus , ook voor deeze aarde, voor den mensch , ift alle zyne betrekkingen en behoeften , zou' kunnen zyn, en' ik de arme, bedroogen Stervelingen dan zo angftig naar andere middelen, om gelukkig te worden , zie zwoegen , en hun verftand , als 't ware, uitputten om ze te vinden , dan zweeft altyd de beeldtenis eens ouden , welfprekenden Volkleeraars voor myne oogen, en ik roep hem onwillig na: Zy hebben den fpringader des levendigen waters verhaten , om zich zeiven bakken uit te houwen, gebrooken bakken, die geen water houden! 3. Maar eindelyk, ten derden, wat zal onder een vry Volk de Wetten doen eerbiedigen , in die menigvuldige gevallen , waarin de ftraf niet onmiddelyk de overtreding treft, en men zich zelfs door list dikwerf geheel aan dezelve onttrekken kan, zo als 'er, helaas ! ook by de beste wetten , niet dan te veel voorkomen , indien het de Invloed van den Christelyken Godsdienst niet is? Onder eenen Dwingeland of eenhoofdige Regeering, waar de wetten menigmaal niet anders zyn, dan de willekeur van den Despoot, en gemeenlyk alleen naar het byzonder belang van eenige weinigen berekend , lynrecht tegen het belang van 't algemeen inloopen, kunnen dit magt en geweld. Eene willekeurige ftraf, de bewustheid ■, dat de minfte verdenking reeds voor de misdaad zelve verklaard zal worden, de zekerheid dat 4e wet in de hand van loontrekkende en  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 409 en bevreesde Rechters, op eenen enkelen magtwenk, zelfs voor de min, voorzichtige onfchuld dood en verderf zal baaren ; dit alles geeft 'er eene zekere kracht aan , die ze onder een vry Volk nimmer hebben kunnen , zonder die vanzelfheid in 't gehoorzaamen , als ik my zo uit mag drukken, die eene hooge trap van verlichting , een aantal van de verhevenfte deugden, en altyd over 't algemeen zeeden en het. geluk. des Volks vooronderftelt. ïntusfchen zyn het de Wetten alleen , die onder een waarlyk vry Volk den eenigften Souverein uitmaaken, en 'er is geene andere reden, die de menfchen aandreef om zich Overheden te verkiezen, dan derzelver inftandhouding en uitvoering. Deeze wetten behelzen den vereenigden wil van allen. De ftipfte gehoorzaamheid aan dezelve vormt het eenig karakteristiek onderfcheid tusfchen Vryheid, den grootften zegen , en regeeringloosheid , den grootften vloek op deeze aarde. Maar eene gehoorzaamheid uit vrees voor de ftraf, op de overtreding gefteld, voldoet hier niet; zy moeten uit overreding van nuttig te zyn , uit getrouwe verkleefdheid aan onzen pligt gehoorzaamd worden; want behalven dat men talloofe maaien den geest van een Wet overtreden, en dus werkelyk. het nadeel aan de Maatfchappy toebrengen kan, waar tegen de Wet wilde waaken , zonder den letter te fchaaden , en dus zonder voor ftraf bloot te ftaan , is het ook Fff on-  410 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK onmooglyk , dat 'er wetten tegen talloofc overtredingen gemaakt kunnen worden, die toch alle den grondflag van alle Volksgeluk ondermyilen , en op wiertegenovergeftel.de deugden de Wetgever ,'- toen hy zyne wetten bepaalde, rekende, en, van de groote waarheid overtuigd , dat wetten zeden veronderftellen, en zonder dezelve nutteloos zyn , rekenen moest. Het is onmooglyk om hier meer licht over te verfpreiden dan Necker gedaan heeft; ik wil zyfie woorden nog de myne maaken : „ Ik moet herinneren (zegt hy (52)) dat de ftrafwetten zich niet kunnende uitftrekken, dan tót bekende, en wel beweezen misdaaden , - deeze eerfte voorwaarde derzelver vermoogen reeds oneindig bepaalt. Intusfchen Zyn het de heimelyk gepleegde misdaaden niet alleen, die buiten het bereik der Wetten zyn; meri moet nog in den eigen rang plaatfen alle die berispenswaardige bedryven, welke, by gebrek van een onderfcheidend karakter, nimmer juist uitgedrukt en bepaald kunnen worden; het aantal is 'er verbaazend groot van: de hardheid der ouderen , de ondankbaarheid der kinderen, de onmenfchelyke verlaating van de oude dienstbooden , de verraaderyen in de vriendfchap, dé fchending der huifelyke zeeden, de tweefpalt in 'den fchoot der huisgezinnen gezaaid, de ligtvaardigheid der grondbeginfeien omtrent alle rr, rrj'. rbi ttf rjrry noh iry :~[ '\ , -''-!dé (52) L c. Tom. u Ch. a,  BESTUUR OP ZAAKEN -VAN GODSDIENST. 411' de banden maatfchappy,, de trouwlooze raadgevingen , de listige en valfche inboezemingen omtrent den goeden naam van den evenmensen, de geftrenge uitoffening zyner rechten, de gunst en partydigheid onder de Rechters, hunne onoplettendheid, hunne Luiheid, hunne hardheid , .het ftaan, naar ambten van gewigt .met het gevoel van zyiié onbekwaamheid, dó verpestende en logenaclitige Vleieryen aan Vorsten en Ministers verkwist, de onverfchilligheid voor het. algemeen welzyn van de zyde der Staatsdienaaren , i derzelver laage en. verderfelyke afgunst en naaryver r de ftaatkundige verfchillen, louter verwekt om zich noodzaaklyk te maaken ; de oorlogen, uit eerzucht befloöten; de onverdraagzaamheid: onder liet masker van eenen valfchen yver ; in een> woord, zo veele andere noodlottige gevoelens.iJeti* t-iments), die de Wetten.noch volgen, noch naauw* keurig opgeven kunnen , en die reeds zeer veel kwaads gedaan hebben , eer ze eenigen vat op ziek geven aan de openbaare tucht, Meninioet' zelfs niet wenfchen , dat deeze tucht zekere grenfen overfchryde, om dat, alle magt, toegepast om min duidelyke. of aan velschillende uitleggingen onderhevige feilen, zeer ligt in dwinglandy ontaart; endaar 'er niets zo viugtig is als de.gödachte, daar 'er niets zo verborgen.is als onze gewaarwordingen-, ikan.'er ook Qechts» eene onzichtbaare magt zyn; wier gezag-in den God** lyken invloed fchynt te deelen,- die het recht hebbe F ff 2 om  412 OVER, DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK om tot in de geheimen van ons hart door te dringen. 't Is dus alleen voor de vierfchaar van zyn geweten, dat de mensch over eene menigte van handelingen en voornemens ondervraagd kan worden, die aan de waakzaamheid van het Burgerbewind ontfnappen. Wachten wy ons , van het gezag eens zo werkzaamen en verlichten Rechters om ver te werpen; wachten wy ons, van het willens te verzwakken, en laaten wy niet onvoorzichtig genoeg zyn van enkel ons vertrouwen op de maatfchappyëlyke tucht te ftellen. Ik waag zelfs te zeggen, dat het gebied van 't geweten mooglyk nog onontbeerlyker in de eeuw, die wy beleeven, is, dan het in een der verloopen tydkringen immer geweest is, fchoon de faamenleving het fchouwfpel dier ondeugden en misdaaden niet meer aanbiedt , die door hunne mismaaktheid te rug ftooten; maar als- de vryheid der zeeden en de verfyning der levenswyze tot die hoogte gefteegn zyn, dat ze het goed en kwaad, de ondeugd en en betaamlykheid , de leugen en de waarheid , de eigenbaat eiï eene uitwendige edelmoedige vertooning, dikwerf door onmerkbaare overgangen, als in één weten te doen loopen , is het van meer aanbelang dan ooit, om tegen deeze onmerkbaare verbastering een inwendig gezag te ftellen, dat tot in de verborgen fchuilhoeken van onzé vermommingen waakteen welks werkzaamheid even -zo doordringende is, al onze veinzery behendig en welberaamd fchynt." Wat  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 431 Wat zal nu immer meer in ftaat zyn, om de Wetten in de hand te werken , of die zeeden voort te brengen, zonder welke de Wetten krachteloos zyn; wat zal immer de menigvuldige driften, die zich beurteling van 't menschlyk hart meester maaken, en telkens , om voldaan te worden , de overtreding van de eene of andere Wet, althans van ter zyde, vorderen , weêrfland kunnen bieden , beteugelen , en zelfs volkomen overwinnen, dan het geloof aan eenen Godsdienst, die, terwyl hy alle deugden beveelt, en zelfs zodaanig onbepaald naar elks vermogen en gelegenheid beveelt, dat het elk, die goed weet te doen, en het niet doet, voor zonde aangerekend wordt (53) , tevens den fterveling, by eiken ftap, aan de kortheid deezes levens, aan het vlugtige der aardfche genoegens, aan de alwetendheid Gods, aan den grooten dag der algemeene vergelding, waarin al het verborgene openbaar, en de oogmerken en doeleinden onzer daaden gekend zullen worden, herinnert , en overal door 't geweten , die verborgen, maar onomkoopbaare Richter, onderfteund wordt? De doorluchtige Montesqieu, hoe zeer hy in de daad niet dan een' Staatsgodsdienst kende, was hier echter zo zeer van overreed , dat hy 'er het volgende getuigenis van'afgelegd heeft (54): Des veritables Chretiens feroient des Citoyens infiniment éclairés fur leurs <53) Jacob. 4. vs. 17. (54) De I'Espr. des Loix livr. 24. Chap. & Fff 3  414 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK leurs devoirs , et qui auroient un trés grand zéle pour les remplir; ils fentiroient trés bien les droits de la défence naturelle ; plus ils croiroient dévoir h la Religion, plus ils penferoint devoir & la Patrie. Les principes du Christianisme bien gravés dans le coeur, feroient infiniment plus forts que ce faux: honneur der Monarchies , ces vertus humai»s des Républiqnes , et cette crainte fervile des Etats despotiqües. Ook ziet men , zelfs onder al het gebrekkige eener heillooze vereenigiug van Kerk en Staat, en dit is eene gewigtige aanmerking en bevestiging van ons. gezegde, dat juist onder alle Volkeren de Zeeden geacht waren, en het fterkst op den welvaart en bloei des Lands invloeiden, naar maate 'er de Godsdienst van Jefus het meest ert het onvermengdst bloeide. In ons Gemeenebest ten minften is dit zeer in 't oog loopendè geweest. Toen wy het hartelykst aan den Godsdienst verkleefd waren, bezaten wy juist alle die deugden , die de Vreemlingen in ons bewonderd hebben, en daar onze gefchiedenisfen zo vol van zyn. ■ Onze grootfte Zeeheld, ik bedoel de Ruiter, was .een onzer beste Christenen. De liefdaadige Geftichten, die ons Land tot zo veel eer verftrekken, zyn toen meest gegrond geworden. De Godsdienst 'heeft zyne waarde onder ons verlóoren en de voorouderlyke deugden zyn met denzelven verdweenen. Naauwgezette eerlykheid en belanglooze gemoedlykheid ook. omtrent den  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 415 den kleenften pligt, zyn trouwens zonder den Godsdienst onmooglyk. Dan ik zou dit alles maar ten halven betoogd hebben, indien ik hier niet voor 't laatst de aandacht bepaald voor, onze tyden en zeeden vorderde. Ja, ook in alle tyden en by. alle zeeden zou 'er geen waare Vryheid en Gelykheid onder een Volk kunnen plaats hebben, zonder den Invloed van den Christelyken Godsdienst; maar veronderfteld dat dit anders ware, dan nog durve ik den ftoutften tegenftreever vrymoedig vraagen: of dit voor onzen tyci eenigzins mooglyk zou zyn? De groote omwentelingen in Europa beginnen in eenen tyd, in welken alle die gebreken, die de weelde, een lang despotismus, en een naar het zelve, en naar duizend waereldfche belangen misvormd Christendom gewoon zyn voort te brengen, den hoogften trap van volkomenheid onder ons bereikt hebben. Het licht-is opgegaan; maar 'er zyn noch phyfiefche noch moreele krachten om in het zelve te wandelen, De meesten ftaaren 'er zich blind aan, en ftorten, dwenpende voor herfenfehimmen, in afgronden; en die het op hun pad wenfchen te volgen, voelen 'er zich magtloos toe, of worden 'er door anderen in verhinderd. Duizend edele gevoelens en grootmoedige opofferingen blinken in boeken en gefchriften, en rollen daaglyks van duizenden van lippen; maar het eigenbelang, en dat rampzalig egoïsmus , dat de weelde nooit nalaat voort te brengen ,  416 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK gen., en dat dikwerf voor een klein fchynbaar eigen voordeel een geheel Vaderland in de waagfchaal fielt; heerfchen in de meeste harten. De driften zyn door lange toegevendheid toomloos geworden, en voldoening van zinnelyke behoefte is de eenigfle zaligheid. Wat zal, ik herhaal het, in onze ten eenenmaal bedorven faamenleving die deugden doen gebooren worden , zonder welke de Vryheid niet bewaard kan blyven; die getrouwheid in het gehoorzaamen aan de wetten voortbrengen, zonder welke wy in alle de ysfelykheden der Regeeringloosheid vervallen moeten; die menigvuldige opofferingen met vreugde doen volbrengen , zonder welken wy nimmer eene waare Gelykheid onder ons zullen zien bloeien; zo het de Godsdienst van Jefus niet is? die Godsdienst, welke hoe verbasterd, nog duizend deugden onder 't Menschdom heeft voortgebragt, en tallooze ondaaden verhoed ; die in de verfchillende landen, daar hy aangenomen was, den graad van zedelykheid onder de menfchen, naar zyne meer of mindere verbastering bepaalde , en wiens geheele verlaating in het nabuurig Frankryk gruuwelen veroorzaakt heeft, daar de menschheid van te rug beeft, en die het Nagedacht met moeite gelooven zal. Ik mag dus dunkt my met grond het eerfte gedeelte der opgegeven Vraag met: ja; beantwoorden. Ja , het Burgerlyk Beftuur, dat de verbetering van de zeeden des Volks voor het eerfte hoofddoel zy-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. AI? zyner zorgen moet ftellen, mag en behoort ook op zaaken van den Godsdienst in te vloeien, als zynde het laatfte het eenigde middel, althans voor onzen tyd, om het eerfte te bereiken. Zien wy nu van welk eenen Aart en Uitgeftrektheid deeze Invloed behoort te zyn; hier zit eigentlyk de grootfte zwaarigheid, en zy maakt het tweede gedeelte der opgegeve Vraag uit, daar wy thans toe overgaan. Payne heeft betoogd, dat de zaak van 't Geloof eene zaak is, die niemand raakt, dan 't hart van ieder individu , en de Alwetendheid , die dat hart kent. In zo ver als de zuivere of min volmaakte Zedekunde altyd onder een Volk in de naauwfte betrekking ftond tot de meer of min verlichte denkbeelden, die men 'er van het Opperwezen vormde (55), en elke Maatfchappy wel degelyk het hoogde belang by de Zedekundige gevoelens heeft, die onder derzelver leden gevonden worden, zou deeze ftelling, gelyk ieder ziet, aan groote uitzonderingen onderhevig kunnen zyn. Maar verftaat men door de zaak van 't gc- (55) De Christelyke Zedekunde is juist daarom de volmaakfte, wyl ze op de verlichtfte en zuiverde denkbeelden omtrent God rust; denkbeelden, die het Menschdom alleen aan Jefus Christus te danken heeft. Wy weeten, zegt de Apostel Johannes c. 5. vs. 20, dat de Zoane Gods gekomen is, en beeft ons het verftand gegeeven, dat wy den Waarachtige» kennen. Gewis zo als de verlichtfte Heiden of Jood, zo als Socratas of Abraham, God niet gekend hebben. Ggg  413 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK geloof de byzondere begrippen omtrent alle die leerftellige ftükken, die op eene verfchillende uitlegkunde rusten, en ten allen tyde door deezen dus, door geenen weer anders begreepen zyn; of wil men door de ftelling : dat de zaak van 't geloof Hechts ieder byzonder mensch voor zich en God raakt \ eenvouwig te kennen geven, dat geen gezag, en nog veel minder geweld hieromtrent iets beflisfen, ik laat ftaan , tot iets dwingen mooge , dan zou, ook waar Payne zweeg, het gezond verftand dezelfde uitfpraak doen, en het heeft dit voor den waaren Wysgeer en verlichten Christen in de daad lang gedaan. In geene betrekking, hoe genaamd, kan myn evenmensen, hy zy, wie hy zy, van my vorderen, dat ik, wat het leerftellige van den Godsdienst betreft, geloove, wat hy gelooft; voor eerst, wyl het niet van my afhangt om te gelooven wat ik wik Dezelfde bewyzen, die voor den eenen mensch de volle overtuiging zullen medefleepen,- zullen voor den anderen flechts zyne twyffelingen vermeerderen, of hem zelfs in een tegenovergefteld gevoelen verteken. Ten anderen , om dat alle geloof, door ieder redelyk en rechtfchapen mensch, die het aanneemt, als het beste middel befchouwd wordt, om God te gehoorzaamen en te behaagen, en hier door hier en hiernamaals gelukkig te zyn. Hem met gezag hierin voorfchriften te willen geven, is de grootfte dwinglandy, die men zich voor kan ftellen, om dat  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 4Ip dat ze hem niets minder poogt te ontrooven, dan, of zyn geheel aards ch geluk , of de rust van zyn hart in zyne uitzichten op eene eeuwige zaligheid; want, of hy blyft aan zyne overtuiging getrouw, daar geene magtfpreuken op in kunnen vloeijen, en dan berooft gy hem van zyn leven , van zyne bezittingen , van zyn vaderland f van alle uitzichten op een ambt of andere voordeelen der Maatfchappy, daarhy een lid van is; al na dat het Burgerlyk Beftuur, waar onder hy leeft, meer of minder verdraagzaam is; maar altyd even onrechtvaardig; — of de vrees, de eerzucht, het eigenbelang , welke hartstocht gy wilt, overmeestert zyn hart; hy wordt een huichelaar, onderwerpt zich in fchyn aan uw voorfchrift, en mist voortaan alle rust van zyn geweten, elk uitzicht op eene gelukkige eeuwigheid. En wat hebt gy gewonnen ? Gelooft hy in waarheid wat gy gelooft ? Geenzins, dit hangt van geen gezag af. Onder de folterendfle pyniging kan ik belyden, dat het op den helderen middag, wanneer de zon my in de oogen flraalt,-middernacht is; maar gelooven, al wilde ik ook, kan ik het niet. Gy hebt flechts een Huichelaar van hem gemaakt; de Godsdienst, dien hy nog had, hebt gy hem medoogeloos ontroofd. De gedachte aan God, die hy na zyne overtuiging diende, welke hem onder alle de wederwaardigheden deezes levens vertroostte , hebt gy hem tot eenen ondraaglyken last gemaakt. In zyn oog heeft hy dien God verloochend, en, Ggg 2 waar  420 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK waar hy te vooren hem hartelyk aanbad, en zyne nod* den vertrouwelyk in zynen fchoot ftortte, ontvlugt hy nu zelfs het denkbeeld, aan hem, en is zonder Godsdienst, althans zonder al het troostrykc van denzelven. Maar behalven het leerftellige en de zogenoemde lynrechte geloofsftukken, bezit de Christelyke Godsdienst eene algemeene Zedekunde, en het raakt ieder Lid van de Maatfchappy wel degelyk, hoe zyn medeleden omtrent dezelve denken, en of zy deeze tot een richtfnoer van hunne handelingen en daaden al of niet ftellen. Ik heb , zo ik meen, in het eerfte deel deezer Verhandeling betoogd, dat 'er zonder de aanneeming der Christelyke Zedekunde , met haare beweegredenen en uitzichten , juist zo als Jefus ze aan het Menschdom medegedeeld heeft, geene waare Vryheid, op Gelykheid rustende, en door ongeveinsde Broederfchap werkende, mooglyk , althans zeker niet voor deezen tyd, mooglyk zy; en dat zy alleen die ondeugden, weeren zal, die de vryheid in wet- en regeeringloosheid , de gelykheid in de domheid en barbaarsheid der middeneeuwen, en de broederfchap in een verfynd zelfbelang, dat beurteling den wierook en den dolk gebruikt, misvormen; en daar en tegen die deugden en zeeden voortbrengen, buiten welke de vryheid een herfenfehim, de gelykheid een ydele klank, en de broederfchap geene hinderpaal zal zyn, om de fchreeuwendfle onrechtvaardigheden meer dan ooit te pleegen; buiten welke,  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 421 ke, in één woord, de wetten altyd of draaden eener fpinnewcbbe voor den magtigen en ondraaglyke ketenen voor den zwakken, of voor allen niets zullen zyn.. Ik zal myn.gezegde hier niet herhaalen. Liever wil ik hier doen opmerken, dat alle de rampen, die uit de heillooze vereeniging van den | Christelyken Godsdienst met de Staatkunde zyn voortgevloeid niet in betrekking tot de Zedekunde van 't Evangelie, die wel degelyk ten grondflag aan een' Staat moet ftrekken, . zullen deszelfs leden gelukkig zyn; maar enkel tot het leerftellige ftaan. Jmmers 't was het leerftellige alleen, dat de ftaatkunde veilig tot haare heillooze oogmerken misbruiken kon, Hier alleen vond men duifternis en verfchillende gezichtpunten ; hier alleen verfchilde men ter goeder trouwe. Wat de een duidelyk in de Openbaaring meende te vinden, fcheen dikwerf den anderen 'er in tegengefproken te worden. Het Priesterbedrog, eenmaal aan het Despotismus toegewyd, vond hier een ruim veld om dikwerf van eene verfchillende verklaaring, die in geen verband met eigenlyke Godsdienst, hoe genaamd, in geene betrekking tot eene eenige deugd ftond; om dikwerf van eene metaphyflefche fpitsvinnigheid en beuzelaary de zaligheid of verdoemenis der verblinde menigte, naar, hunne gedachten te doen afhangen. Nu verving de Godgeleerdheid, die enkel haar en zetel in het hoofd heeft y de plaats van den • eigenlyken Godsdienst, die alleen in het hart Ggg 3 woont;  422 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK woont; nu ftelde men (tegen de duidelyke leer van Jefus en zyne Apostelen (56) ) meer prys op het gelooven van zekere begunftigde gevoelens, dan op het betrachten der Geboden Gods zeiven, en van dit oogenblik was het oorlog, de haat, de vervolging, en duizend rampzalige hartstochten, die uit eene verfchillende denkwyze, omtrent het leerftellige in den Godsdienst, ontftaan, of waar deeze laatfte tot momtuig aan verffcrekt, verdeedigd, en dikwerf geheiligd, hoe zeer ze ook tegen den letter van Gods geboden, in de voorfchriften des Euangeliums vervat, inliepen. Niet de deugdzaame, de Godsdienftige, maaide rechtzinnige Christen was de waare. Gruwelen konden met den mantel der Rechtzinnigheid bedekt worden, terwyl de nuttigfte burgers, de deugdzaamfte menfchen, zo ze ongelukkig in alles met de Rechtzinnigheid niet inftemden,. veracht, vervolgd., beroofd, dikwerf vermoord, en hun altyd de zaligheid ontzegd wierd. De Geestelykheid was over 't algemeen onder alle Secten van Christenen laag genoeg gezonken, om de menigte, die aan hun onderwys en zorg toevertrouwd was, te achten of te verachten, voor heiligen of-voor onheiligen te verklaaren, naar maate zy hunne byzondere Godgeleerde gevoelens al of niet toegedaan waren. En deeze Recht- (56*) Men zie onder anderen Matth. 7. vs. 21» Luc. 6. vs. 47, en vooral het g^heele 5de Hoofdft. van den brief aan den Romeinen.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 423 Rechtzinnigheid — wat was zy? Oorfpronglyk een kunstgreep van Oespooten, die, door over de gewetens der menfchen te heerfchen, hen aan hunne heerschzucht wisten dienstbaar te maaken \ want altyd ftond de rechtzinnigheid in betrekking tot de Regeering van ieder byzonder Land, en de eigen gevoelens , die in het eene gewest voor rechtzinnig verklaard, en als zodaanig door den Troon, of welk een bewind 'er anders ook plaats had, befchermd wierden, maakten in het andere den Ketter uit, en wierden. daar weder door het Opperbewind tegengegaan en vervolgd (57). Men had eene landkaart van (57) Naar maate de Regeering despotieker in een land was, was dit tegengaan en vervolgen zeker geweldiger. Echter ook onder de zachtfte regeering was het altyd een tegengaan en vervolgen. Natuurlyk moest in een land als het onze, dat met den handel ftaat of v<, en dus altyd den vreemdeling zo veel mooglyk te vriende houden, en als 't ware tot eene algemeene toevlugt en wykplaats moest vertrekken, eene grootere Verdraag, zaamheid gevonden worden. Zy wierd 'er dit gewis ook, als men het by andere landen, en vooral by de zulken, daar de Roomfche Godsdienst en e.en zuiver despotismus heerschce, vergejykt. Met dat alles waren alle burgerlyke voordeelen, en verfchillende Godsdienitigen aan de belydenis van den heerfchenden Godsdienst verbonden. Schoon minder wreed, dan in andere gewesten, bleef het niet te min onrechtvaardig en hard, dat niemand, dan die den heerfchenden Godsdienst toegedaan was , admisfibel tot eenige ambten of andere voordeelen der maatfchappy ware,, fchoon hy in alle derzelver lasten deelen moest. En hoe dubbel onrechtvaardig werd die niet, als men in aanmerking nam, dat de anders denkende Christenen, even als de overigen, hunne bezittingen en bloed opgeofferd hadden om dit land van onder het ondraaglyk juk van Filippus den Tweeden te he- vry-  424 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK van Europa noodig, en zelfs van dat gedeelte van Europa, wier bcwooners den naam van Christenen draagen, om te weeten , wat beurtelings rechtzinnigheid en kettery was. En leeft men met de Gefchiedenis raad, men zal zien, dat alle Conciliën en Synooden, waarin immer eene rechtzinnige leer der kerk bepaald wierd, hunne geboorte en geheelen geest aan de heerschzucht der Vorsten en Priesters verpligt zyn. Om den Moedigen en reeds zo ge- duch- Vryden , en tot dat geene te maaken, wat het door het gelukken dier pooging eindelyk geworden is. Ook verbeelde, men zich niet, dat onze grootere verdraagzaamheid hoe genaamd in betrekking tot onze meerdere verlichting of deugd ftond; onze ftaatkunde alleen vereischte ze. Nimmer heeft het Stadhouderfchap in gevaar geweest en is hierdoor eenen anderen maatregel, door de Regenten, die 'er belang by hadden, gevorderd geworden, of men heeft'er zeer wel van weeten aftegaan. De geweldige maatregelen eertyds omtrent de zogenaamde Coccejaanen genomen, en dus eene vervolging in de heerfchende Kerk zelve, om byzondere, niets betekenende godgeleerde verfchillen, van het oogenblik dat de Voetlaanen meer lynrecht de Steunpilaaren van het Stadhouderlyk gezag by het gemeen vvierden, zouden hier groote bewyzen van kunnen opleveren; maar na de vreésl^ke 'omwenteling van 1787. behoeft men hier, denk ik, geene bewyzen vóór aan te voeren. ' Ons Land was toen gewis geene wykplaats meer voor vervolgden of onderdrukten; 'er heerschte toen geene meerdere verdraagzaamheid, dan in eenig ander land, ten ware men dit wilde uitftrekken tot eiken gezwooren vyand van vryheid en verlichting, en zelfs van die onbeëedigde Roomfche Priesters, die uit kracht' van hun geloof vyanden vair onzen Godsdienst en vryheid moesten zyn, en nu voor 't eerst hier eene te vooren nimmer e.an den Roomfchen toegeftaane vryheid en befcherming vonden. Zo waar is het, dat de eer van onze verdraagzaamheid aan de Staatkunde, en niet aan eene meerdere verlichting en deugd toebehoorde-.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 425 duchten troon van eenen Filippus den 2dcn eene grootere magt en fteviger zuilen nog by te zetten, en om tevens het albewind van eenen heerschzuchtigen Paus te vermeerderen, kwam het beruchte .Concilie van Trente tot ftand; om eenen Maurits, die naar onbepaald gezag ftond, van den rechtfchapen tegenftand eens edelen Barnevelds te verlosfen, het Synode van Dordrecht; en dus met alle de overigen; zonder dat immer het belang van den Godsdienst, of het tydelyk en eeuwig geluk van de menfchen 'er voor één oogenblik by in aanmerking kwam; wat zeg ik, in aanmerking? men bepaalde alom de rechtzinnige leer, zo als ze nu bepaald is geworden, om dat het belang van den Troon of van de Regenten het op dien tyd zo vorderde, en men zou juist het tegengeflrelde voor rechtzinnig hebben gaan verklaaren, indien het zelfde belang het gcëischt had. Het Volk, de Godsdienst zelf, de ftellige voorfchriften van 't-Evangelie — wat kwam dat alles in aanmerking, en wie twyffelt, of de nu veroordeelde gevoelens der Remonftranten zouden voor de eenige rechtzinnige Leer verklaard zyn geworden, indien Barneveld zich zo wel aan de heerschzuchtige oogmerken van Maurits had willen dienstbaar maaken, als hy ze nu lynrecht poogde te verydelen (58)? In- (58) De rampzalige gevolgen van deezen Godsdienst-twist zyn voor ons Gemeenebest doodlyk geweest. Het belang, niet van het Vaderland, H h h maar  426 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK . Intusfchen vloeien twee rampzalige gevolgen uit deeze handelwyze, en zullen 'er, uit de natuur deizaak altyd uit voort moeten' vloeien, zo lang het Burgerbewind, onder wat voorwendfel ook, zich met godgeleerde gevoelens of het leerftellige van den Godsdienst bemoeit, of 'er eenigen invloed op uitoeffent. Het eerfte raakt den Godsdienst zeiven; het ander het geluk der menfchen. Voor zo ver wy Christenen zyn, gelooven wy, dat 'er eens een tyd aan zal breeken , waarin 'er Hechts ééne kudde en één Herder zal zyn (59); Waarsnaar van het Stadhouderfchap, raakte na de opoffering van Barneveld, en den beruchten Gomrnerfchen en Armynfchen kerktwist, zo naauw aan het belang der zogenaamde Rechtzinnigen verbonden, dat Maurits zelfs, om deezen voor altyd aan zich te fnoeren, by de gewelddaadige omwenteling van 1618. de kundigfte, ervarende en deugdzaamfte Regenten uit hunne Posten zette, om ze met Rechtzinnigen, dat is, met dezulken, wier gevoelens hy alleen met gezag voor rechtzinnig had doen verklaaren, maar die hun voor 't overige noch in deugd, noch in kunde, noch in ervarenheid opwoogen, te laaten vervangen, en gewis zyn federd dien tyd het belang van 't Stadhouderfchap en dat van Nederland twee zeer verfchillende, en niets met elkander gemeens hebbende dingen geweest. Ook vindt men, na dien noodlottig'en tyd, gewis verfcheiden aanmerkelyke verbeteringen omtrent het eerfte, daar de erfelykverklaaring, en zelfs in de vrouwelyke linie, niet van de minften onder zyn; maar welke wezeajyke verbeteringen, tot heil des Vaderlands, vooral welke Redubliekeinfche verbeteringen, die ook van verre maar de vryheid en het geluk des volks ten doel hadden, 'er federd'dien tyd in Nederland immer tot ftand gebragt z>n, wat zeg ik? wanneer ze voorgeflaagen wierden, door de Regeerïng niet tegengewerkt en verydeld zyn geworden, mooge de Gefchiedenis beflisfen. i^i-t% A - O'- t*in v 1»;,.-! lall .i;aowss jlvlboob ji'*C);.sin. ■■ ■• <• (59) Joh- 10. v. !(>.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 42? waarin de Christenen waarlyk broeders zullen zyn, die geenen anderen Heer erkennen, dan Christus; en als redelyke wezens zyn wy overtuigd , dat de waarheid Hechts één is, en dat, fchoon wy gebrekkige en kortziende ftervelingen hier tallooze maaien de dwaaling' ter goedertrouwe voor de waarheid omhelzen, de kortfte en. gefchiktfte weg, zo niet de eenigfte, om tot de waarheid te komen, die van een vry en onbelemmerd onderzoek zy; zonder dat 'er aan de dwaaling immer eene andere ongelegenheid, ik zwyg ftraf, verbonden is, dan die uit haare eigen natuur voortvloeit, en haar eindelyk als dwaaling doet kennen; aan de waarheid geene andere belooning , dan die dezelve nooit nalaat aan het hart te geven, dat haar vindt.. Maar kan dit heilzaam einde ooit bereikt worden, zo lang het Burgerbewind door zekere gevoelens en leerftellingen in zyne byzondere befcherming te neemen, op gezag voor waarheid te verklaaren , en aan derzelver toeftemming voordeelen', aan derzelver ontkenning nadeelen te hechten; alle vry en. onbelemmerd onderzoek tegengaat, en tallooze driften by den mensch in 't harnas jaagt, en' zelfs zyn belang aan een zeker begunftigd gevoelen weet te verbinden, om het voor waarheid te houden, eer hy nog tot een grondig onderzoek overgegaan is ? Of kan ik geheel vry in myne naipooring dei* waarheid. genoemd worden, wanneer ik vooraf weet, dat. ik, de leer der Hervormden, by Hhh 2 voor-  428 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK. voorbeeld, voor waarheid houdende , aanfpraak op alle ambten en voordeelen der Maatfchappy zal hebben , terwyl ik van dat alles ten eeuwigen dage verftoken zal blyven , zo ik ongelukkig genoeg ben hierin met de Regtzinnigen te verfchillen? Hoe ligt, hoe zeer ligt, zal de zwakke, zinnclyke fterveling hier de waarheid zien, waar hy zyne tydelyke belangens ziet ! Dan dit is nog het minfte nadeel; door dat ieder byzonder Land en Volk byna eene rechtzinnigheid op zyn eigen hand heeft , en die te vuur en te zwaard , zo als men zegt, voorftaat, wordt hierdoor die rampzalige Sectenhaat gebooren, die .ons redenloos aan onze eigen gevoelens doet vastkleeven, en even redenloos die van anderen verdoemen. Nu wordt enkel Godsdienst van Jefus, en waare Kerk , wat by elk in de zyne geleerd wordt. Het vooroordeel werpt een ondoordringbaar floers over 't gezicht; men ziet geene tegenftrydigheden meer in zyne eigen gevoelens ; geen grein gezond verftand meer in die van anderen ; voor de nadeelige gevolgen , die uit onze leerftellingen voortvloeien, is men ftomp; maar geestig, en vernuftig zelfs, in de affchuuwlykfte gevolgen uit die van anderen afteleiden, hoe welmeenend deezen ook op hun beurt weêr derzelver juistheid loogchenen. Nu is 'er eene eeuwige muur des affcheidfels tusfchen Secte en Secte opgericht, en hoe moeilyk wordt het voor den enkelen redelyken, om dien te overfchryden, daar  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 429 daar laster , haat , vervolging , eenmaal galgen en brandftapels, de wapenen waren, daar elk zyne rechtzinnigheid mede verdedigde, en het eeuwig verderf de minfte ftraf was, daar de . eene Secte de andere mede bedreigde , en gewis dikwerf mede geftraft had, indien het aan haare magt ware overgelaten geweest. Uit deeze rampzalige bron zyn alle de gruuwelen en ondaaden, alle die ttroomen bloeds voortgevloeid, daar de Kerkelyke Gefchiedenis overal zo zeer mede bevlekt is, en zy liggen, niet voor rekening van het verblinde en beklagenswaardige Volk, dat 'er beurteling het werktuig en het flachtofFer van was ; maar voor die van hunne Dwingelanden en Priesters, die 'er hunne vervloekte heerschzuchtige oogmerken mede wisten te bereiken , en hiertoe, als 't ware om God te vereeren, Volkeren tegen Volkeren , Christenen tegen hunne evenmenfchen, en zelfs tegen hunne Medechristenen, die met hun één Zaligmaaker beleden, wisten op te ruien rj zy liggen, niet voor rekening van den Godsdienst van Jefus, die niets dan algemeene menfchenliefde en goedwilligheid ademt, maar voor die van de heerschzucht en gouddorst der ftervelingen, die denzelven wisten te misvormen. Het belang van den Christelyken Godsdienst zeiven vordert dus , dat het Burgerlyk Beftuur nergens op het leerftellige van den Godsdienst invloeie, en tot welk eene Secte van denzelven ik ook behoore, zo dra ik geloove, dat de Hhh 3 waar  430 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK warheid aan myne gevoelens verbonden is (en wie, die ter goeder trouwe een Godsdienstftelfel aankleeft, gelooft dit niet?) vordert myn belang, dat de waarheid onbelemmerd haaren eigen voortgang hebbe, en door gezag voorgeftaan noch verhinderd worde. Want behalven dat de waarheid geenen menfchelyken byftand noodig heeft, dewyl ze, aan haar zelve overgelaaten, zich eindelyk door haaren volkomen triumf over de dwaaling altyd vroeg of laat als waarheid kennen laat; kan ook nimmer het eerfte gefchieden, zonder dat teffens het laatfte gefchieden zal. Staat een gevoelen met gezag voor, en allen, die belang hebben om het te onderdrukken , zullen het met geweld tegenftaan. Maar ook het geluk van 't Menschdom lydt, zo dra het Burgerbewind zich met het leerftellige van den Godsdienst bemoeit, en wel juist in de eigen maate, dat dit bemoeien meer of minder geweldig is. Van alle de oorlogen, die immer de aarde verwoest hebben , zyn de zogenaamde Reliegie-oorlogen de wreedften en verderfelykften geweest. In alle de overigen temperde of het Godsdienftig fentiment des harten, of ten minften het natuurlyk menfchengevoel i de hartstochten van woede en wraak , die in de ziel der ftryderen ontftooken waren; in den Godsdienst - oorlog alleen wordt de woede en razerny een pligt; men juicht zich in zyne onmenfchelykheden toe, verflikt de natuurlyke goedheid I des  BESTUUR, OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 431 des harten als eene misdaadige zwakheid, noemt den grootften Barbaar den eerften Christen, en waant God gedient te hebben, naar maate men ter zyner eer het bloed zyner medemenfehen medogenloozer vergooten hééft! 't ls waar, die donkere tyden zyn waarfchynlyk afgedreeven, om nimmer weder te keeren; ik "zeg waarfchynlyk; want ook in den oorlog, die thans het bloed van Europa's bewooners zo ruimftrooms verzwelgt, heeft het Despotismus, zo waereldlyk als kerkelyk, dat nimmer een middel, daar zegepraal aan verbonden fcheen, voor te eerloos of te wreed keurde, den Godsdienst poogen te mengen (66), en het is, ja aan het licht der tyden, maar C6o) Elk zal zich nog genoeg herinneren, hoe menigmaal men in ftaatkundige Gefchriften en van den kanfel den oorlog der verbonden Mogendheden tegen Frankryk heeft poogen te doen voorkomen als een oorlog van den Godsdienst tegen het Atheïsmus. Dat het Atheïsmus zeker eenen verbaazenden opgang in Frankryk gemaakt had, bevestigt het gebeurde aldaar niet dan te veel. Maar was den oorlog daar tegen ondernoomeu? Waren de Adel en Grooten, die Frankryk in >t begin verlieten en eerst overal met open armen ontvangen wierden, dan minder met dat euvel befmet? Was dit Atheïsmus een gevolg van de omwenteling, en werd het in de hutten der armen gevonden, of was het eene vrucht, die in de fchaduw van den Throon gedoofd was geworden? Waar hoorde men van eene verbindtenis van Mogendheden, toen Diderot, de la Metrie, Voltaire en anderen opentlyk het ongeloof predikten! Wat het niet juist in de fchaduw van Throonen, dat ze befcherming vonden en vergoding omvingen? En toen geene enkele pooging van dien kant om het kwaad te fluiten! integendeel byna overal, hoe nader aan den Throon, hoe minder Godsdienst! En wat heeft Frankryk aan zyne eerfte Emigranten, dat meestal Grooten waren, van den kant van Godsdienst en Zeeden verloorën? M elk die ge-  432 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK maar mooglyk even zo veel aan eenige gunftige omftandigheden toetefchryven, dat dit heilloos oogmerk verydeld is geworden; maar fchoon men ook om verfchillende Godsdienftige gevoelens niet meer oorloogt , blyft de affcheiding, verdenking, haat, veroordeeling, zelfs aan geene zyde des Grafs, die tot op dit oogenblik de harten van het, in 't ftuk van Godsdienst verfchillend denkend Menfchdom van een fcheurt, en. zo lang de ftaat op de Leerftukken invloeit, van een zal blyven fcheuren, minder een bron van tallooze rampen en ellenden, en beletten zy niet in allen geval, dat de menfchen eindelyk eens één gezin van Broederen worden, 't welk door onderlinge toegevendheid en hulpvaardigheid duizend rampfpoeden en onheilen, daar nu de lydende menschheid onder zucht, van de aarde zou kunnen verbannen, en haar, naar het groote oogmerk van den Goddelyken Infteller van onzen Godsdienst, tot eene woonplaats van vrede en geluk maaken ? Het Burgerlyk Befluur mag zich dus in geen opzicht, onder geen voorwendfel, hoe ook genaamd, met het byzonder leerftellige van den Godsdienst bemoeien , en waar het dit immer doet, is het zeker, dat ieder Dwingeland den Godsdienst weer naar willekeur misbruiken, ieder Priester denzelven weer naar willekeur misvormen kan. Met gelegenheid gehad heeft van dezelve te leeren kennen, zich dit ter goeder trouwe beantwoorde,  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 433 Met de Zedekunde van 't Evangelie is dit geheel anders gelegen. Zo het waar is, gelyk wy meenen betoogd te hebben, dat zonder derzelver aanneming en betrachting, uit die oogmerken en met die uitzichten, die het zelve overal duidelyk aan de hand geeft, nimmer die zeeden en deugden onder een volk zullen gevonden worden, welke deszelfs waare Vryheid, op Gelykheid rustende, en door ongeveinsde Broederfchap werkende, en hier door deszelfs wezenlyke gelukzaligheid op den duur alleen tot grondflag kunnen verftrekken; dan is het zeker dat het Burgerbewind op dit gedeelte van den Godsdienst wel degelyk in moet vloeien, en alle zorgen aanwenden , dat deeze Zedeleer in hare oorfpronglyke zuiverheid geleerd en betracht worde. Dit toch alleen zal waaken voorde Vryheid, waaken voor den bloei der maatfchappy, waaken voor het geluk des Volks zyn. En hoe veilig kan dit gefchieden! Geen der gevaaren, zo voor de Vryheid, als voor den Godsdienst zeiven, die wy gezien hebben, dat altyd aan den Invloed der Regeering op het leerftellige of de zogenoemde byzondere geloofftukken verknocht zyn, worden hier, ook van verren zelfs niet, gevonden. De Christelyke Zedekunde is zo duidelyk, zo weinig aan verfchillende uitleggingen onderhevig, dat het Priesterbedrog 'er voor bezwykt, en men geen gevaar loopt van hier door immer eenen heerfchenden Godsdienst, van dien der Christenen in 't algeIii meen,  434 0VER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK gemeen, of met andere woorden, dan dien van 't algemeen geluk des Menschdoms, op nieuw op te richten; want hoe verbaazend de Christenen in 'tbyzondere leerftellige ook verfchillen moogen, en na de helfche kunstgreep en, daar het Despotismus en Priesterbedrog mede op het zelve ingevloeid hebben, natuurlyk verfchillen moeten; over de Zedekunde van 't Evangelie is men het eens, in geene Secte zelfs, welk een byzonder Godgeleerd gevoelen zy ook aankleeft, of de braaven 'er onder meenen door het zelve ter goeder trouwe deugdzaamer, dat is, gefchikter te worden, om de zedelyke geboden van 't Evangelie te betrachten. Verkondig, in welke Christelyke Gemeente gy wilt, eene leer, die lynrecht tegen een der voorfchriften van Jefus in Matth. 5. 6. en 7. aanloopt, en gy zult allen tegen u hebben. Van hier ook, dat de Staatkunde het nimmer heeft durven waagen om zich aan het Zedekundige gedeelte van den Godsdienst te verbinden. Het was te duidelyk, te zeer in de minst verlichte oogen ftraalende, en het werkte haar te lynrecht tegen; de geheele Christelyke Zedekunde daar te laaten, te verdonkeren, en overal ondergefchikt aan duistere en dorre leerftellige begrippen te maaken, zie daar het eenige dat haar overig bleef. De al te groote prysftellingtoch op het geloof aan zekere leerftukken, 't zelfde hoe men handele, kan alleen de Christelyke Zedekunde, of de ftellige geboden van 't Evangelie be-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 435 bcnadcelen. De mensch, eenmaal ingenomen met de gedachte, dat zyne heiligheid en gelukzaligheid in zyne rechtzinnigheid geleegen zyn, overtreedt voor deeze rechtzinnigheid gemaklyk de geboden Gods zelve, en lastert, haat, vervolgt, en moordt zelfs, uit blinde godvrucht, zynen onfchuldigen, deugdzaamen, maar anders denkenden broeder ! Men brenge hier niet tegen in, dat het Burgerlyk Beftuur dan eigentlyk niet op den Christelyken Godsdienst, maar alleen op de Zedekunde over 't algemeen behoeve intevloeien, daar toch alle redelyke menfchen, ook dezulken, die aan de Openbaaring niet gelooven, de waarde eener gezonde Zedekunde, enteffens de noodzaakelykheid erkennen, om dezelve ten grondflag van allen maatfchappyëlyken welvaart en geluk te leggen; want behalven dat ik zeer overtuigd ben, dat de Leer van 't Evangelie haar licht tot in de leerftelfels van derzelver tegenwoordige verachters heeft verfpreid, en de Zedekunde dus nimmer tot die volmaaktheid gekomen zou zyn, indien Jefus Christus nimmer de Leeraar van 't Menschdom was geworden; waarom 'er volftrekt geen reden zoude zyn om de oorfpronglyke bron te verlaten en toevlucht tot afgeleide beekjes te nemen; zo heb ik ook nimmer de Zedekunde van 't Evangelie, afgezonderd van derzelver bronnen , drangredenen en uitzichten, alleen als noodzaaklyk of voldoende op* gegeven. lii i De  43<5 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK De voortreffelykheid van den Christelyken Godsdienst toch, beftaat niet zo zeer daarin, dat ze ons de deugd in haare volle waarde en noodzaaklykheid, zo tot het geluk van ieder individu , als tot dat van de geheele Maatfchappy, leere kennen, fchoon ze ook hier alle Godsdienstftelfels verre achter zich laat, maar vooral in de middelen, die hy het zedelyk verdorven Menschdom aan de hand geeft, om waarlyk tot die deugd , in weerwil van allen tegenftand, die zinnelykheid en een aantal verkeerde neigingen en driften verwekken, te geraaken. Veele Wysgeeren toch hebben geleerd, dat 'er zonder deugd geen geluk was; ook is het menschdom hier genoegzaam ten allen tyde van overtuigd geweest; de hoofdzaak blyft maar, hoe waarlyk deugdzaam, van harten deugdzaam te worden. En juist hieromtrent heeft Jefus Christus gefproken, zo als nooit een mensch gefproken heeft, 't Zal, hoedaanig het met onze Nederlandfche Maatfchappy ook loopen mooge , nimmer aan de zulken misfen, die in de belydenis der deugd volkomen recht laaten weder vaar en, en wien het gewis aan geene groote en treffende woorden hapert. Het einde der achttiende Eeuw is 'er ryk mede; maar zullen wy immer gelukkig worden, zal onze Omwenteling geen louter Staatkundig Googchelfpel zyn, dan zal het toch eindelyk alles op de betrachting (61) aan moeten ko; men, (61) Die 'er tot hier toe over 't algemeen mist, meer mist dan onder't Pa-  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 437 men, en wat van. deeze, zonder behulp van.den geest des Christendoms komen zal, kan men gemaklyk vooraf bepaalen. Ook ben ik nog niet ten vollen overtuigd, dat dezulken, in de daad toch de zeer weinigen, die by een volkomen ongeloof en verwerping van den Godsdienst , echter deugdzaame menfchen, en hoogachters van eene gezonde Zedekunde fchynen te zyn, hunne liefde voor de deugd en zedekunde en hunnen gevestigden goeden wandel oorfpronglyk aan den Godsdienst niet verpligt zyn. „ Allen (zegt Necker (62), en my dunkt zeer menschkundig) die zich op zekere jaaren aan het juk van Godsdienftige begrippen onttrokken, zyn door dezelve niet minder voorbereid geworden om de deugd te eerbiedigen. De beginfelen , in de eerfte jeugd ingezoogen, hebben eenen grooten invloed op het hart van den mensch, ook nog lang na dat zyn geest de redekavelingen verworpen heeft , die tot grondzuil aan die eigen beginfelen verftrekten. De ziel, vroegtydig tot de liefde voor de order gevormd , en door de magt Patriottismus in den voorigen Engelfchen Oorlog; fchoon men 'er op gerekend had, en gewis zeer Veel dingen> door deeze misrekening, nu te hoog gefpannen zyn geworden. Sederd dat men zo veel op gehad heeft met dealgemeene Zedekunde, zonder Christendom, is men geduurig, ja, meer welfprekend o^er de deugd, maar in de gevallen, vooral by het geringde eigenbelang, minder deugdzaam geworden. .(6a) 1, c. Chap. 4» Iii 3  438 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK magt der gewoonte in deeze gefteldheid onderhouden, ontaart niet ligt ten eenen maale. Dus, welke de begrippen ook zyn moogen, die men in de jaaren, in welke ons oordeel gevormd is, aanneemt, 't is niet dan langzaam en by trappen, dat die begrippen op het karakter werken, en den mensch in zyne daaden bellieren. Maar behalven dit, zo lang de Godsdienftige denkbeelden onder het grootfte aantal menfchen een diep gevoel voor het zedelyk fchoon onderhouden, weeten die geenen, welke deeze denkbeelden verwerpen, toch altyd, dat de eerlykheid tot de achting, en tot de verfchillende voordeelen, die 'er van afhangen, leidt, en dns herinnert ons een deugdzaam Godverzaaker alleen, dat de Zedekunde rondom hem vereerd wordt, en 't is niet de nutteloosheid, maar in tegendeel de min rechtftreekfche invloed der Godsdienflige begrippen, die zyn gedrag my betoogt. Ik verbeelde my in een fchoon meesterftuk van werktuigkunde een deel te zien, dat uit zyn verband geraakt is, maar dat zich op zyn plaats behoudt door het nog voor handen zynde vermoogen van het algemeen evenwigt. " Waarlyk men behoeft fjechts eene oppervlakkige kennis van den mensch en van de gefchiedenis. des, Menschdoms te bezitten, om in allen geval, met den Burger Zillcfen (63), te befluiten," dat de 'Godsdienst (63) Wysbegeer. Verkl. der pligt. van den Mensch en Burger; bi.- 57.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 439 dienst de fterkfte teugel zy, om den mensch op het pad der deugd te houden, en daarom in de Staatkunde onontbeerlyk." De achting voor den Godsdienst is toch in elk Land de maatftaf van de zeeden en deugdzaamheid der inwooners van hetzelve. 't Is waar, overal is de Godsdienst van zyne oorfpronglyke waarde afgeweeken, maar dewyl juist naar maate deeze afwyking onder de verfchillende Volkeren grooter of minder groot is, de zeden altyd meer verbasterd, of zuiver zyn, zo. geldt, dunkt my hier weer volkomen de aanmerking van Necker (64), wanneer hy zegt: „ Men zou ongelyk hebben met ons de algemeene verzwakking van den geest van Godsdienst als een bewys voor te werpen, dat die geest in onze dagen zeer weinig invloed op de Zedekunde heeft. Men zou veel eer in aanmerking moeten nemen, hoe krachtig een vermogen niet zyn moet, dat zelfs by de geduurige afneming zyner fterkte, nog toereikende is, om tot de inftandhouding der openbaare orde mede te werken. Men zou gerechtigd zyn te zeggen: Wat is, een geheel niet waardig, indien men zo veel voordeel van een enkel gedeelte ontvangt!" Maar op welk eene^vyze zal de Overigheid of het Burgerlyk Beftuur nu op het zedelyk gedeelte van den Christelyken Godsdienst., zo als wy het bepaald hebben, invloeien? £er C«0 <•  44-0 OVËR DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Eer ik myne gedachten hier ter nederftelle, moet ik vooraf echter doen opmerken, dat ik de hoofdzaak meen betoogd te hebben , dat naamlyk het Burgerbewind verpligt zy, zich der zaak en der bevordering van den Christelyken Godsdienst aan te trekken, en dat dus deeze ftelling altyd op zich zelve ftaande blyft, fchoon men ook met my in de byzonderheden, die ik als middelen hier zal laaten volgen, verfchillen, of dezelve minder voldoende mogt vinden. Ik bezit geene eigenliefde genoeg, om eenig zwak op myn eigen denkbeelden hier omtrent te hebben; in tegendeel ik ben'huiverig geweest om iets te bepaalen; en daar myne hartgrondige overtuiging vatl de noqdzaaklykheid der inftandhouding en bevordering van den geest dés Christendoms, door het Burgerlyk Beftuur in Nederland,.indien men onze zeeden niet ten eenenmaale'wil laaten verbasteren, van lieverlee misdryf op misdryf onder ons doen gebooren worden, en alle: rust' en orde op den duur van ons geweerd'houden; my alleen de pen in handen gaf, zal ik my hartlyk- verheugen, indien men gefchikter middelen opgeeft, door welke de Regeering met meerder, of ten minften met gelyke uitwerking, den Godsdienst onder ons kan handhaaven en bevorderen , zonder 'er op nieuw eenen Staatkundigen Godsdienst van te maaken. Wie toch het einde hartlyk begeert, zal de beste wyze, om het te bereiken , nooit nalaaten welmeenend toe te juichen. ; In  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 441 In dit gezichtpunt dus, biede ik de volgende aanmerkingen aan. De Nederlandfche Maatfchappy blyft eene Christelyke Maatfchappy, en kan geen ander Burgerlyk Beftuur dan een Christelyk toelaaten; of met andere woorden, niemand kan tot het ambt van Overig heid opldimmen, ten zy hy zich belydt een Christen te zyn, 't zelfde dan welk eene Secte onder de Christenen hy toegedaan zy. De zulken, die ook dit eene foort van dwang mogten rekenen, herinneren zich, dat men de eigen bepaaling omtrent de rechten van den Mensch gemaakt heeft, fchoon dezelve, hoe onrechtvaardig dan ook, niet minder door een groot aantal menfchen tegengefprooken wordt. Wetten, die orde, rust, betaamlyke ondergefchiktheid beoogen, hebben en zullen nog lang bet eigen noodlot hebben , zonder dat een eenig redelyk mensch het bepaalen en handhaaven dier Wetten daarom voor eenen ongeoorloofdcn dwang zal keuren. Dat de ondeugd flaaf van de deugd, of van deugdzaame Wetten zy , zo lang zy ze niet uit eigen keus en dus gewillig betracht, is de hoogfte zegen der Vryheid en het eenigfte, dat vrede en geluk aan eene Maatfchappy verzekeren kan. Maar ten tweeden, daar de Christelyke Zedekunde met eenige algemeene grondwaarheden , die alle Christenen, tot wat Secte zy ook behooren, erkennen, onaffcheidbaar verknocht is, en door dezelve Kkk haa-  442 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK haare voornaafte fterkte ontkangt, gelyk wy reeds hebben doen opmerken, fpreekt het van zei ven, dat het Burgerlyk Beftuur verpligt zy deeze grondwaarheden te handhaaven, zonder echter daarom iemand in het byzonder tot erkentenis daarvan te noodzaaken ; en deeze grondwaarheden zouden naar myne gedachten zyn: i.De hoogheid van God als den eeuwigleevenden Schepper en Regeerer van alles. 2. Het gezag van de Openbaariug in het gemeen , en van Evangelie in het byzonder. 3. De heerlykheid van Jefus Christus , befchouwd als de Zaligmaaker der menfchen , de Leeraar van de Opftanding en van eene Onfterfiykheid, waarin de deugd beloond , en de ondeugd geftraft zal worden; zonder eenige nadere bepaaling. Met deeze hoofdwaarheden valt, naar myn inzien, de geheele Christelyke Zedekunde. Zy wordt zonder dezelve een levenloos geraamte, dat mooglyk bevallig opgefierd kan worden , maar nimmer vrucht zal voortbrengen, nimmer de leden der Maatfchappy getrouwer in het volbrengen hunner pligten, nimmer dus beter, edeler , gelukkiger maaken zal; daar het hier toch alleen om te doen is. Van hier ook, dat ik begryp, dat het Burgerlyk Beftuur verpligt is, om met kracht te weeren alle openbaare en de Christelyke orde ftoorende maatregelen en inrichtingen, die deeze hoofdzaaken zouden willen vernietigen, verachten; fchoon het zich niet te bemoeien hebbe met het geen in afzondering ge-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 443 gefchiedt, en ook geene vrymoedige onderzoekingen en bekentenisfen van het tegendeel, in rustige, niet lasterende gefchriften, beletten mooge. Maar daar de ondervinding geleerd heeft, dat zonder openbaar onderricht het Volk zeer ligt de groote beweegredenen en heerlyke uitzichten, daar de Zedewetten van Jefus mede aangebonden zyn , en voor 't menschlyk hart, als 't ware, heure byzondere kracht door ontvangen , uit het oog verliest, en dus nalaatig in zyne groote , en voor de Maatfchappy zo heilzaame pligten wordt, begryp ik, dat de inftandhouding en befcherming van den openbaaren Godsdienst hier terftond in aanmerking komt. Het Burgerlyk Beftuur zorge dus, dat 'er eene openbaare Godsdienst zy, en Geestelyken of Volksleeraars, die eenen genoegzaam beftaan hebben, om hunnen geheelen tyd zorgloos aan hunnen gewigtigen, en voor de Maatfchappy onontbeerlyken post te wyden (65). Ik wil hier niet mede te kennen geven, dat (65) Maar heeftTde Geestelykheid niét meer dan iets medegewerkt, om den Godsdienst te verbasteren, en van deszelfs waarde en achting onder het Volk te berooven? — Schoon deeze vraag niet dan te gegrond zy, neme men 'er echter by in aanmerking, dat dit in een' tyd gefchiede, toen de Staatkunde met den Godsdienst nog fpeelde en deszelfs leeraaren naar willekeur bezielde; in eenen tyd, toen de Geestelykheid by ieder heerfchende Gezindte haaren lof en achting nog ontving, naar maate zy aan een zeker Leerltelfel, dat met openbaar kerkelyk en waereldlyk gezag bekleed was, toegedaan ware. Van het oogenblik, dat een Leeraar aan zyn eigen waarde of onwaarde wordt overgelaten, zal dit gevaar van zeiKkk 2 ve»  444 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK dat het Burgerlyk Beftuur hoe genaamd op de keuze der Leeraaren invloeie ; geenszins , dit behoort geheel aan elke Gemeente, tot welk eene gezindheid van Christenen zy dan ook behoore; alleen wil ik, dat de Overigheid zorge, dat 'er Leeraars zyn, en dat zy een genoegzaam beftaan hebben. En dit laatfte zal ik begrypen hoofdpligt te zyn , zo lang ik overtuigd ben, dat het voor ieder rechtfchapen Regeering hoofdpligt blyft voor de zeeden en voor de verlichting des Volks te zorgen. Nu ben ik voor my zeiven verzekerd, en gave God, dat ik het minder ware! dat, zo het al aan eene Christen - Overheid geoorloofd ware , de geheele zaak van den Godsdienst daar te laaten ('t geen, naar myn inzien , uit de natuur der zaak, zeer ongeoorloofd zyn ven minderen en eindelyk geheel verdwynen. De waarheid heeft toch altyd dat vermoogen, dat zy uit haar eigen natuur, als men dezelve niet willens verzwakt, over de duisternis, en de dwaaling zegepraalt. Nu de uitwendige vertooniug van de Geestelykheid afgenomen wordt, en geen Synodaal gezag haar nonfens meer onderfteunen of eene zekere toverkracht by kan zetten, zullen hunne trotfche magtfpreuken van zeiven tot hen weder keeren; is de tyd juist daar, dat de verlichte, kundige, en deugdzaame Leeraars van dag tot dag in prys zullen toeneemen; terwyl de verachtelyke, aan hun hoogmoed en gezag, maar niet aan den Godsdienst van Jefus verbondene Geestelyken, het zy dan, dat ze Fanatieken of Booswichten zyn, van zeiven zinken zullen, en niemand in 't vervolg de lust zal aanwandelen, om zyne oogen moedwillig voor het licht te fluiten, en het getal der laatften te vermeerderen. Van deeze zyde befchouwd, zyn 'er dus vleiende uitzichten voor een beter, kundiger en meer rechtlchapeiï Geestelykheid.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 445 zyn zou (66)) de ongodsdienftigheid, en de hier altyd zeker mede verbonden zedenloosheid van onze dagen groot genoeg is , om op veele plaatfen den openbaaren Godsdienst eerlang geheel te zien vervallen , zo het Burgerlyk Beftuur voor deeze hoofdbehoefte des Volks en der Maatfchappy niet zorge. Men (66) Daar ik my in deeze geheele Verhandeling bepaald toegelegd heb, om de' noodzaakelykheid der handhaaving van den Christelyken Godsdienst, door het Burgerlyk Beftuur, van den kant dier zeeden te betoogen, buiten welken 'er geene duurzaamé Vryheid mooglyk is, en dit in de daad ook genoeg afdoet, om een Bewind, 't welk het met de Vryheid en het geluk des Volks, en met de verklaaring van de Rechten van den Mensch waarachtig ernst is, in de eerfte plaats zyne toevlugt tot de inftandhouding en bevordering van den Christelyken Godsdienst te doen nemen; onthoude ik my willens, om dit Ongeoorloofde uit de natuur van den Christelyken Godsdienst zeiven nader te betoogen. Zou het voor den Christen ook nog betooging behoeven? Zo dra de geest vau het Christendom den geheelen mensch vormt, en ieder, die de Leer van Jefus Christus aanneemt, verpligt is, om in alle zyne betrekkingen altyd Christen te zyn, zie ik niet, dat men hier eene uitzondering voor de Overigheid in vinden kan, of dat ik, in eene Maatfchappy van Christenen, als Lid van het Burgerlyk Beftuur minder verpligt zou zyn een Christen te wezen, dan als Burger, als Echtgenoot, als Vader enz. Doch, gelyk ik zeide, ik heb dit betoog niet noodig gehad. Zo dra ik overtuigd ben, dat de Christelyke Godsdienst die zeeden, welke de waare Vryheid, op de rechten van den mensch rustende, op den duur alleen mooglyk maaken, meer dan eenige andere in de hand werkt, en daarftelt, ftaat het niet meer aan my, zo lang ik aanfpraak op den naam van een eerlyk man maak, om denzelven niet voor te ftaan, en ik laat het aan het onpartydig gezond verftand over, om te beflisfen, of deeze verpligting voor de Overigheid, die toch alleen aangefteld, en daar is, om den waaren bloei en het wezenlyk welzyn der gantfche Maatfchappy te behartigen, en naar vermoogen te bezorgen, met mooglykheid minder zyn kan? Kkk 3  4.46 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Men zal over 't algemeen weinig voor de inftandhouding van den openbaaren Godsdienst overig hebben , vooral in dagen, in welke men groote en gewigtige offeranden aan het Vaderland moet opbrengen ; op de eene plaats zal men een Leeraar aanftellen, op de andere zal men alle openbaar onderwys prys geven. Het getal der geenen, die zich tot het ambt van Volkleeraars in den Godsdienst bekwaam poogen te maaken, zal daaglyks minder worden, en die 'er zich nog toefchikken, zullen de kundigheden niet verzamelen, die 'er waarlyk toe vereischt, en in onze dagen, waar in zeker het Bygeloof valt, maar niet minder het Ongeloof, onder den fchoonen en uitgebreiden tytel van verlichting openlyk veld . wint (67), meer dan ooit toe vereischt worden. En wat zal van dit alles het gevolg zyn ? Eenè verbastering van zeeden, die eerlang voor geene herftelling meer vatbaar zal zyn, en dat in een tyd, in welken men de grondflagen poogt te leggen tot eene Conftitutie, die op waare vryheid rusten zal, op waare vryheid, zeg ik, die zonder zeden nooit nalaat in Regeeringloosheid te ontaarten. Men (67) Zo de aanmerking, welke de ondervinding van alle tyden fchynt bevestigd te hebben, waar zy, dat men, naamlyk, nooit meer tegen het Ongeloof fchreeuwt, dan wanneer het Bygeloof op den troon zit, en omgekeerd , dat men nooit flerker tegen het Bygeloof yvert, dan wanneer het Ongeloof heerscht onder wiens gebied behooren dan onze dagen go- ranefchikt te worden?  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 44? Men werpe hier niet tegen, dat de Regeering dan op nieuw de Geestelykheid bezoldigen zou. Zo dra dit niet met uitfluiting van de eene Christelyke Gezindheid boven de andere gefchiedt, (dan toch alleen zou het weêr naar eene heerfchende Kerk zweemen) zie ik hier geene zwarigheid in; ten minften niet meer dan in het betaalen van alle andere ambtenaaren. Maar indien men ook al niet verkiezen mogt, dat de Leeraaren van den Godsdienst uit 's Lands kas betaald wierden , men zorge dan, dat 'er door elke Gemeente (68) eene fomme opgebragt worde, om hunne Leeraars te betaalen, en men zorge teffens dat zy eenen Leeraar, of meer, aanftellen. Beide middelen zyn, dunkt my, vry gelyk, want zo ze al niet uit 's Lands kas betaald wierden, zou 'er toch eene zekere algemeene belasting op de verfchillende Gemeenten van Christenen gelegd moeten worden, daar deeze fom uit voort zou moeten komen (69). Alleen fchynt my het eerfte middel meer dan (68) Het aantal der Leden eener Gemeente, die een' Leeraar kunnen vorderen, moet door de Wet of Constitutie nader bepaald worden, om het aantal der Leeraaren niet noodloos te verdubnelen. Waar dit getal niet gevonden wordt, moeten twee Gemeenten of meer zich by één voegen. (69) Ik wil my hier in de zwarigheid omtrent de verdeeling der kerkely.ke goederen niet begeven, fchoon my dezelve over 't algemeen niet zeer gewigtig voorkomt, indien het eigenbelang zwyge, en men rechtvaardig en billyk wil zyn. De reden, dunkt my, beflist van zelve, dat die goederen, welken de Roomfchen met geweld ontnomen zyn, 't zelfde wanneer of tot hen, zo ze bewyzen kunnen, dat het wettig verkreegen ei- gen-  448 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK dan het laatfte tot de goede orde te behooren, en regelmaatiger te zyn. Of zou men ter goedertrouwe waanen, dat zulk een invloeien op de algemeene zaak van den Christelyken Godsdienst tegen de Vryheid zou ftryden? Dan immers zou het ieder wet tegen de Zedenloosheid, ieder wet ter inftandhouding van de eene of andere nuttige, en voor den Lande heilzaame inrichting tevens moeten doen. Ook zie ik niet, gelyk ik reeds gezegd heb , dat men meer tegen de waare Vryheid zondigt, wanneer men de rechten van den Christen, dan wanneer men die van den mensch en burger handhaaft; om nu niet te zeggen, gelyk wy meenen betoogd te hebben, dat het laatfte zonder het eerfte herfenfchimmig zy , en nimmer op de praktyk zal invloeien. Maai* behalven dit, wie toch zal het Burgerlyk Beftuur de magt en zelfs de verpligting ontzeggen, om zich met de opvoeding der jeugd, met het fchoolwezen te bemoeien; en nu beflisfe men, of het openbaar Volksonderwys van eene andere natuur of van minder aanbelang zy? Dan, gendommen waren, of, daar dat niet bewezen kan worden, in den fchoot der Natie wederkeeren, en dus ter algemeene onderhouding van alle Leeraars dienen; terwyl die goederen, die aan elke byzondere Godsdienftige Secte by donatie of by testament gegeven zyn, aan dezelve als een rechtvaardig verkregen eigendom verblyven, en in de opbreuging der gelde» om hunne byzondere Leeraars te .betaalen, gebruikt kunnen worden. Op deeze wyze, dunkt my, zou geene Secte eenige billyke reden tot klaagea hebben.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 449 Dan , ik meen ook overredend beweezen te hebben, dat de zaak der waare Vryheid in de naauwfte betrekking met die van den Christelyken Godsdienst ftaat; hoe zou dan immer de zorg voor de inftandhouding en bloei van den laatften met de eerfte kunnen ftryden? Ja, met het eigenbelang, met alle de aangemaatigde voorrechten , die op geen deugd en verdienften rusten, met de kwaade trouw , met de heerschzucht en weelde der Grooten, met de Weten Zedeloosheid des Volks, ftrydt deeze inftandhouding, deeze voorzorg zeker; maar gewis niet met de waare Vryheid, die altyd op zedelyke grondbeginfelen rust. Belyden wy het openhartig, 'er zyn twee foorten van Patriotten onder ons, die, fchoon in fchyn het zelfde beeöogende, en dikwerf de eigen woorden op de lippen voerende , echter uit ten eenenmaal verfchillende beginfelen, en met oogmerken, die volftrekt niets met elkander gemeens heb», ben, handelen. De eerften zyn de zulken, die zonder eenige ontevredenheid over het voorig Gouvernement omtrent hun zeiven; zonder eenige aanmerking te flaan op ambten , die hun alleen by gelegenheid eener omwenteling zouden kunnen te beurte vallen ; het Licht , dat eene goede Voorzienigheid voor het Menschdom deed opgaan , ter goeder trouwe hebben ge-eerbiedigd , van het oogenblik , dat zy het voor licht erkenden, en de beginfelen, die de Pa- L11 triot-  450 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK triotten beleeden, met een ongeveinsd hart, en zonder acht te flaan of zy 'er in hunne tydelyke omftandigheden mede reezen of zonken, hebben aangekleefd , alleen om dat zy geloofden , dat 'er meer verlichting en deugd, en dus meer geluk, voor het Menschdom uit moest gebooren worden; deeze y verden voor de Vryheid, om dat zy alleen de menigvuldige kluisters verbreeken kon, waarmede de Volkeren , uit vooroordeel. beurtelings blind , dwaas , eerloos, bygeloovig, lafhartig, wreed, en altyd voor hunne waare belangens ongevoelig , aan het belang van eenige weinige bevoorrechte ftervelingen verbonden waren, zonder dat de Godsdienst van Jefus dien noodlottigen band van hunne oogen vermogt op te ligten , dewyl de menigte het een of ander kerkelyk leerftelfel, naar 't belang der bevoorrechte ftanden gefchikt, en op louter menfchelyk gezag gegrond , voor de Leer zelve van Jefus hield, en dus nooit naliet, in hunnen yver den echten geest van die weldaadige leer, de algemeene goedwilligheid en broederfchap namelyk, die ze overal poogt te bevorderen, rusteloos tegen te werken , door eindelooze partyfchappen, haat en vervolging, die de Oppermagt altyd even listig wist te verwekken, als zy ze kunstig tot haare byzondere oogmerken wist te doen dienen. Voor deeze foort van Patriotten was de bevordering van den geest des Christendoms eene hoofdzaak by de omwenteling, om dat ze overtuigd  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 451 tuigd waren, dat uit deszelfs onbelemmerden Invloed op&het hart der ftervelingen die deugden en zeeden alleen gebooren konden worden, welke aan de Vryheid, de Gelykheid en de Broederfchap tot de eenige hechte en onwrikbaare grondflagen zouden verftrekken, en dien gelukkigen tyd helpen aanbrengen, dien het Evangelie belooft, en in welken het Menschdom één gezin van Broederen zyn zal, dat geene andere Staatkunde, dan de Zedewetten van Jefus zal bezitten en volgen, en eene ongeftoorde vrede over den aardbodem zal zien heerfchen. Het Patriottismus van deezen rust dus, even als de waare Vryheid zelve, op moreele gronden, en fielt zich louter het geluk der Maatfchappy, en eens het geluk van 't Menschdom, voor. De andere zyn dezulken, die of uit ontevredenheid over het voorig Beftuur, om-perfooneele beledigingen, of dewyl de toegang tot ambten en andere voordeelen der Maatfchappy voor hun geflooten was, of dewyl hunne ongeregelde driften en zeden zich aan alle orde en wetten poogden te onttrekken, of ook, en van deezen is 'er mooglyk een grooter aantal dan men denkt, om dat men het op den Christelyken Godsdienst geladen had, en men zich verbeeldde denzelven, by gelegenheid eener omwenteling als de onze, wanneer zeker veel Systematieks en menfchelyks zinken en de Geestelykheid, door eigen fchuld, veel van haare, hier aan verknochte, waarde verlieLll 2 zen  452 OVEPv DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK zen moest, den doodelyken flag te zullen toebrengen en door het Naturalismus te doen vervangen worden ; naar eene omwenteling ftonden, die hun of wraak, of de voordeelen, daar zy op oogden, of wet- en ftraffeloosheid, die men onder den heiligen naam van Vryheid alleen voorftond, of eindelyk den val van den Christelyken Godsdienst beloofde. Uit deeze vuile bronnen voegde men zich by de Voorftanders der verlichting, verklaarde zich voor de beginfelen der waare Patriotten, en fpeelde met de eerbiedwaardigfte woorden, als met zo veele klanken, die eigentlyk niets betekenden, maar daar men altyd zyne waare dryfveeren en oogmerken onder bedekken kon. Deeze foort van Patriotten heeft geen belang, hoe genaamd, by de inftandhouding en bloei van den Christelyken Godsdienst, om dat ze geen belang by de zeeden heeft, en, geheel door een geïfoleerd egoïsmus bezield, zich weinig over het geluk des Volks, over het heil der Maatfchappy, bekommert. Integendeel, in zo ver het Christendom zuiverheid des harten en reinheid der zeeden, orde, wet, belangloosheid predikt, en lynrecht in de hand werkt, ftaat haar deeze foort van Patriottismus, deeze foort van Vryheid volmaakt tegen. Ik zal wel niet noodig hebben te beflisfen, wie van deeze beide Clasfen in waarheid de naam van Patriotten toekomt, en aan wier poogingen het heil des Vaderlands, het geluk des Volks, tot laatfte doel  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 453 doel verftrekt; maar dit is intusfchen zeker, dat zo de Christeiyke Godsdienst over 't algemeen , niet voorgedaan wordt, een aantal van de eerfte foort van Patriotten van eene omwenteling en bewind afgefchrikt zal worden, daar ze zich eens zo veel deugds en heils voor de Maatfchappy van verbeelden, maar die hun nu op goede gronden eene verbastering van zeeden, eene wet - en ordeloosheid te gemoet laaten zien, daar het eerlyk hart voor te rug beeft, en die mooglyk in de uitwerkfelen de rampen van het Despotismus, ten minften in dien graad, als wy het gekend hebben, oneindig zullen overtreffen. Men droome niet van eene verlichting en deugd, die 'er tot nog toe onder het Menschdom niet gevonden worden; maar men pooge ze ter goeder trouwe te bevorderen, en leeve met de ondervinding raad, die ons, zo wy de waarheid erkennen willen, genoeg zal doen zien, welke uitwerkingen de onverfchilligheid omtrent den Godsdienst, en de ylingfche losmaaking van alle moreele banden, nu reeds op de zeeden gehad hebben. En over 't algemeen, wat zouden de eerlyke en belanglooze Patriotten, of wilt gy liever, want dit is hier het zelfde, wat zou de waare verlichting, en het geluk van Neerlands Volk, het geluk van 't Menschdom \ by alle omwentelingen winnen, indien het Tooneel Hechts veranderde , maar de eigen driften, onder eenen anderen naam, 'er hunne oude rol op bleeven fpeelen; inLll 3 dien  454 ovER DEN 1NVL0ED VAN I1ET BURGERLYK. dien 'altyd dezelfde Staatkunde, maar in een nieuw gewaad gedost, aan 't roer bleef zitten , en het Volk, fchoon op eene verfchillende wyze, verder dan ooit, van zyn waar geluk verwyderde. Maar mooglyk, dat hier de een of ander over «myne eenvouwigheid mcdelydend de fchouders ophaalt. „ Wat komt hier Godsdienst, wat komt hier deugd, in aanmerking ? hoor ik hem vraagen; de hoofdzaak voor ons Vaderland was, of wy langer onder het juk van Engeland zuchten, en door dit Ryk onzen koophandel en zeevaart, de eenige bronnen van ons beftaan, verder zouden zien verwoesten, en eindelyk zelfs geheel in den grond booren; dan of wy ten laatften door eene moedige pooging ons aan dat juk onttrekken, en hier door de oude bronnen van onzen welvaart weder voor ons openen zouden. Zonder de jongfte omwenteling was dit laatfte oogmerk nooit te bereiken geweest. Gelukt het ons , dan, en dan ook alleen, heeft dezelve volkomen haar wit befchooten, en alle de opofferingen zullen 'er volko men door vergoed worden." Dus zyn dan alle die heilige naamen van Vryheid, Gelykheid en Broederfchap; die eeuwige en onvervreembaare Rechten van den Mensch en Burger, die men openlyk beleeden , openlyk aangenoomen , en zelfs bezwooren heeft, ydele, ftaatkundige kunstgreepen geweest (70), die (70) En wat moet de natuurlyke invloed hier van op de Natie zyn? —  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 455 die op dat oogenblik noodig waren om het Volk, en zelfs het beste en deugdzaamfte gedeelte des Volks, op te winden, en tot zyne oogmerken te doen medewerken, en men heeft juist met den Godsdienst en met de Deugd geleefd, om niets flimmers te zeggen, als het voorig Bewind, als het Despotismus altyd gedaan heeft, men heeft ze tot zyne ftaatkundige doeleinden misbruikt. Ja, ik ben meer dan iemand overtuigd, dat ons Gemeenebest de gevaarlykfte wonde, zo niet den doodfteek, van Engeland ontvangen heeft; ik ben overtuigd, dat 'er geene redding voor ons mooglyk was, indien wy ons aan het juk van dat Ryk niet onttrokken, indien wy buiten ftaat bleeven, om onze oude, onbelemmerde rol op de Noordzee te fpeelen; en niemand zal God vuuriger danken, wanneer wy gelukkig genoeg zyn; om dit oogmerk volkomen bereikt te zien; maar ik ben even zeer overtuigd,, dat de enkele rykdommen geen Volk immer op den duur gelukkig kunnen maaken , Ik beef te rug, als ik 'er aan denk! Dat ze door dit groote voorbeeld geleerd zal hebben, om meer dan ooit met de deugd, de goede trouwe, de eeden, de heiligde pligten, waar het belang dit vordert, te fpeelen; om alles voor geoorloofd te houden, zo dra men 'er zekerer of veiliger zyn wit mede befchieten kan. Eertyds vereerde men een God van liefde door onderdrukkingen en moord; thans zal men met den naam van de Rechten van den Mensch en Burger op de lippen, alle rechten van den Mensch eerloos vertreden. Volkeren, wien de Godsdienst van Jefus tot vryhèid, deugd, en geluk roept, beflist, wat gy op deeze wyze by de omwentelingen van onze eeuw zoudt winnen?  45Ó OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK ken, dat dit deugd en zeeden alleen vermoogen, en datwy, omeven groot als onze Voorouders te worden, beginnen moeten met even deugdzaam, en, by onze meerdere verlichting, zelfs deugdzaamer te zyn, ik ben overtuigd, dat wy, zonder deeze voorwaarde, nimmer vry . en gelukkig kunnen blyven; dat vroeg of laat alle de oude gebreken der Regeering, onder andere naamen, weer in zullen fluipen; in één woord, dat het geluk des Volks by de omwenteling, zy mooge dan voor 't overige de gevolgen hebben, die men wil, niets zal gewonnen, zo niet nog verlooren, zal hebben.. Maar om Hechts by onze bevryding van het juk van Grootbrittanje te blyven; zal ook dit einde bereikt kunnen worden, zonder dat waare Patriottismus in de harten van Neêrlands inwooners te onderzeilen , 't welk, zonder verfchèiden groote deugden niet beftaan kan? Wat kan het Gouvernement hier, zonder de grootfte opofferingen der Inwooners? En nu, nu reeds hoort men over de menigvuldige belastingen klaagen, terwyl de oude weelde over 't algemeen nog in Nederland heerscht; nu reeds ziet men in de geldheffingen, wat de eed wordt zonder 't gezag van het geweten; dat aan 't Godsdienftig gevoel ten naauwften verbonden is; en dit euvel zal, naar maate de Godsdienst meer in minachting geraakt, van dag tot dag toeneemen; alle zekerheid en veiligheid zal geduurig der Maatfchappy verder ontwyken; men  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 457 men zal zich meer en meer aan meineed gewennen; de geldheffingen zullen telkens minder opbrengen, en het gevolg hier van zal zyn, dat het Land ongered blyft, terwyl de eerlyke en den eed in waarheid eerbiedigende Burgers, door geduurige nieuwe belastingen , die zy in gemoede blyven opbrengen, en welke noodeloos geweest waren, indien 'er telkens algemeen aan de voorigen eerlyk voldaan ware geworden , zich in 't einde arm en hooploos zien. Hoe veelen, die nu nog daaglyks de overdaad in hunne huizen en op hunne tafels zien; zouden, indien de oorlog, en dus de belastingen nog eens, 't geen God ■verhoede! eenige jaaren duuren mogten, enkel voor de vermindering hunner noodlooze fchatten bevreesd, gaarn weder onder het juk van Engeland te rug keeren, zo zy hun leven Hechts in de gewoone weelde ten einde konden brengen! Om niet zo zeer op zich zeiven, als op 't belang van 't algemeen te zien, moet men waarlyk deugdzaam, waarlyk groot, in jéén woord, een Christen zyn. Maar heeft de Christelyke Godsdienst menfchelyken byftand noodig? Gewis niet in dien zin, als ,de Staatkunde denzelven tot hier toe byftand beweezen heeft — en voor zich zeiven ook in 't geheel niet, even weinig als de Zon, om de Waereld te verlichten. Hy, die van zynen Godsdienst gezegd heeft: de poorten der Helle zullen u niet overweldigen ; zal zyn woord geftand weten te doen, in weerM m m wil  458 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK wil van alle list en geweld, dat 'er zich tegen verheffen mogt. Ik vrees dus voor den Godsdienst als Godsdienst niets; in tegen deel te midden van alle verwarring en tegenftand, zie ik het oogenblik aanbreeken, waarin het menschdom, moede van ellende, en eindelyk door ondervinding wys geworden, na alles beproefd te hebben, ten laatften zyne toevlucht tot dien eigen troostryken en naar alle deszelfs behoeften berekenden Godsdienst zal nemen, en in de aankleeving en onderhouding van denzelven eindelyk duurzaame rust en onafgebroken geluk zal vinden; maar, is het onverfchillig, voor de arme menschheid onverfchillig, of wy ons door de reden op eene zachte en der menfchelyke natuur waardige wyze hier heen laaten voeren; dan of wy door de ondervinding, dat is, door het gevoel van alle de rampzaligheden, die ongodsdienftigheid, zedenloosheid en ondeugd nooit nalaaten voort te brengen, eindelyk wys geworden, na jaarcn ellende, ten laatften den eigen weg inflaan ? Zullen wy de deugd niet prediken, in haare waare voordeelen niet fchilderen; maar de ondeugd eenen vryen loop laaten, om dat de ondervinding der ondeugd in haare gevolgen, toch eindelyk de deugd in haar bekoorlykst daglicht zal ftellen, en den misleiden, geftraften fterveling zyne toevlucht tot de laatfte zal doen nemen? En wat eisch ik meer, als ik van het voorftaan van den Godsdienst door het Burgerlyk Beftuur fpreek, dan juist het  I BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 459 het zorgdraagen, dat 'er overal openlyke Godsdienstleeraars zyn, op dat het zinnelyk Volk ongedwongen gelegenheid hebbe, om de voordeelen van den Christelyken Godsdienst, en deszelfs heilzaamen invloed op de vryheid en het geluk van de Maatfchappy te hooren voordellen, ten einde in tyd van verzoeking, wanneer het misdryf hun aanlagcht, en zy gereed zyn het geluk en de rust der Maatfchappy te verftooren, een tcgenwigt in de nuttige herinnering te vinden, dat hen by hunne deugd bewaart, en op den duur braave menfchen en nuttige burgers doet zyn ? Mogt het voorbeeld van Frankryk, dat zo ryk voor ons in lesfen is, maar dat tot hiertoe zo zeer voor ons verlooren fchynt, ons nog tydig leeren, door welke ellenden men onder alle omwentelingen heen moet worstelen , wanneer men het menschlyk hart aan zyne driften en neigingen alleen overig laat! Maar behalven de zorg voor den openbaaren Godsdienst , of voor het onderwijs des Volks in denzelven , begryp ik, dat het Burgerlyk Beftuur nog verpligt is, om hieromtrent ook op de opvoeding der jeugd in de openbaare fchoolen in te vloeien. Hier toch alleen kan men den waaren geest van het Christendom met het gelukkigfte gevolg verfpreiden, en door denzelven van het volgend gedacht edele menfchen en nuttige leden van de Burgermaatfchappy maaken, en dus. den tyd verhaasten, waarin de Vryheid, daar wy de eerfte ftraalen naauwjyks van aan de Mmm 2 kim-  4<5o OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK kimmen zien bloozen , waarlyk in Nederland woonen , en de rechten van den mensch, die nu ontwikkeld zyn en pas beleeden worden, in de harten geëerbiedigd en met de daad beleefd zullen worden. Tot deeze taak is het Burgerlyk Beftuur dus in de eerfte plaats verbonden. Het onderwys des Volks in den Godsdienst acht ik noodig, om eeh grooter verderf van zeeden voor te koomen ; maar dat van de jeugd in de openbaare fchoolen, fchat ik onontbeerlyk om eindelyk eenmaal een geflacht daar te zien , dat vatbaar voor de waare vryheid zal zyn, en waarlyk geneigd om de groote Evangelifche les, de bafis van alle maatfchappyëlyk geluk te betrachten: wat gy wilt dat u de menfchen zullen doen, doet hun ook alzoo. r De zorg van de Regeering voor de publieke opvoeding der jeugd zou weinig betekenen, zo deeze zich enkel tot het verftand en niet tevens tot het hart bepaalde. En van het oogenblik, dat zy dit laatfte doet, zal altyd de Godsdienst, met de daar aan verbonden magt van 't geweten, de eerfte grondflag van alle moreele opvoeding moeten uitmaaken , indien men met eenige reden zal kunnen verwachten, dat dezelve in het volgend leven waarlyk vruchten zal voortbrengen en den deugdzaamen man werkelyk daarftellen. Dan, op welk eene wyze zal dit gefchieden (71)? Ge- (71) Daar ik hier alleen van den rechtftreekfchen Invloed der Regeering  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 461 Gewis niet door het gebruik maaken van het een of ander Kerkelyk lcerftelfel, in vraagen en antwoorden gewrongen, en overal met uit hun verband gerukte i fchrif- ring op den Godsdienst fpreek, begreep ik my enkel te moeten bepaalen tot een zeker algemeen onderwys in denzelven, voor zo ver dit door kinderen van Christenen van alle gezindheden gebruikt kon worden. Voor het overige ben ik zeer overtuigd, dat een groot gedeelte van het gantfche Schoolwezen (dat reeds de aandacht der Nationaale Vergadering tot zich getrokken heeft, en, zo als ik vuurig hoop, by de Constitutie als een der allerbelangrykfte ftukken, na onze omwenteling, befchermd en in nadruk verbeterd zal worden) hierin aanmerking komt. Zonder toch dat men Godsdienftige, deugdzaame, en genoeg verlichte Schoolmeesters weet daar te ftellen, zal het onderwys altyd gebrekkig zyn, en alleen weinig vrucht voortbrengen. In de eerfte jaaren des levens kiezen wy ons meer dan ooit voorbeelden uit, en vormen ons zelfs onmerkbaar, naar dezelve. ■Mooglyk is 'er geen Land, daar het omtrent dit gewigtig ftuk over 't algemeen Hechter gefteld is. Van de eerfte fchoolen af, daar onze kinderen in hunne moedertaal onderwezen worden, en de meesters gewoonlyk geenen enkelen regel van dezelve weeten, en zelfs geen vatbaarheid genoeg bezitten, om gebruik te kunnen maaken van de nuttige Gefchriften, hier omtrent door de verdienftelyke Maatfchappy: Tot nut van V Algemeen , uitgegeven; tot op de laatften toe, komt het zedelyke gedeelte van de opvoeding byna zelfs niet in aanmerking. Integendeel, de weinige kundigheden , daar onze kinderen hun verftand nog mede verryken, worden gewoonlyk ten koste van 't hart en van de goede indrukken, die fommigen by hunne Ouders mogteu ontvangen hebben, verkreegen, en hoe duur worden ze dan betaald! Doch gelyk ik zeide, dit alles behoort thans niet tot myn taak, God geve, dat het Burgerlyk Beftuur eerlang hier de noodige, en door alle rechtfehapen Ouders zo lang, en zo vuurig gewenschte verbetrering in mooge maaken! ïn veele opzichten zou men mooglyk by ons van de inrichtingen hier omtrend in 't Hannoverfche groote party kunnen trekken. Ten minften ik weet geen Land, waar het Schoolwezen op een beter voet is, en waar meer gezorgd is om altyd goede Schoolmeesters uit de Landskinderen zelve te kunnen bekomen. Mmm 3  462 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK fchriftuurtexten doorweeven; zo als tot hiertoe gefchiedt, en dat, al deed het geen ander nadeel, dan dat het de herfenen der kinderen met onverftaanbaare klanken vervuld , en hen voor Godsdienst van Jefus doet houden , wat eigentlyk geen Godsdienst in 't geheel is, reeds hooglyk af te keuren zou zyn. Maar, behalven dit, is deeze handelwyze het gefchikfte om hen voor 't vervolg voor allen waaren Godsdienst onvatbaar te maaken. Zy hebben toch eenmaal met een doodlyk verdriet eenige onverftaanbaare, en voor hunne toenmaalige behoeften weinig berekende leerftukken van buiten moeten leeren, en men zeide hun, dat dit de Godsdienst ware, Hun gevoel is hier ten eenenmaal door verftompt geworden. Zo dra men in 't vervolg dien eigen toon aanflaat, herinneren zy zich natuurlyk aan de doorgeworftelde verdrietige uuren, en walgen vooraf reeds van een onderzoek, dat hun by louter moeilyke infpanning geen heil, en zelfs geen begrip ter waereld voorfpelt. De Godsdienst blyft hun dus verachtlyk, en, voor allen onderzoek, ontwyken zy 'er zelfs de gedachte van; of, waar dit verfchynfel niet gevonden wordt, doen zy hunnen geheelen Godsdienst in eene blinde verkleefdheid aan het eenmaal ingezoogen leerftelfel beftaan; veroordeelen, zonder onderzoek, alles wat 'er van afwykt, en waanen zeer veel Godsdienst te bezitten , fchoon dezelve in niets op hun hart en op hunnen wandel invloeie. Ook is het 011- moog-  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 463 mooglyk , dat het treffende en innemende van den Godsdienst vervolgens eenigen indruk op hunne harten zou maaken, daar ze van jongs af aan de heiligfte en verhevenfte waarheden, toen het voor hun nog loutere klanken, nog woorden zonder zin waaren , gewend zyn , en reeds vroeg geleerd hebben, de naamen van God , van Jefus Christus, van onfterfiykheid, van deugd en ondeugd enz. met de eigen onverfchilligheid en gedachteloosheid te noemen, als die van hunne fchoolmakkeren, of van elk nietsbetekenend voorwerp , dat hen omringde. Ik zou, onder verbetering, van oordeel zyn, dat 'er eene Christelyke Zedekunde diende vervaardigd te worden, die naar de vatbaarheid der kinderen gefchikt , niets behelsde , dan dat geen , waaromtrent alle gezindheden van Christenen het eens zyn , en dat men op hoog gezag verpligt moest zyn, dit leerboek in alle oppenbaare fchoolen te gebruiken. In het zelve zoude ik enkel de zedelyke geboden van 't Evangelie plaatfen, met een betoog 'er by, hoe de onderhouding 'er van hier reeds den mensch in alle omftandigheden zo gelukkig maakte, als zyn tegenwoordige toefland veroorloofde; terwyl elke afwyking, ook hier reeds, haare eigen ftraf met zich voerde. Ik zou 'er de groote en troostryke waarheid onzer on fterfiykheid, en van een leven na dit leven, waarin de deugd beloond, en de ondeugd geftraft zal worden, by voegen, en 'er Jefus Chrisi tus  464 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK tus in doen kennen, als den van God gezonden Leeraar der menfchen, aan wien wy de beste Zedeleer, de troostrykfte uitzichten in een leven na dit leven, en de zekere toezegging, dat God, op waar berouw en verbetering , de zonden vergeven, en aan elk, die het om waarlyk deugdzaam te worden te doen is, zynen byftand hier toe verleenen wil, alleen ver^ pligt zyn (72). Maar behalven deeze meer lynrechte middelen zyn 'er ook nog andere meer algemeene, die, door het Burgerlyk Beftuur aangewend, mooglyk niet minder krachtig en vruchtbaar op den geest des Volks zouden zyn , om denzelven tot ongeveinsde Godsdienftigheid te ftemmen. En hier toe zoude ik het volgende brengen. Dat het Burgerbewind in de eerfte plaats geene gelegenheid laate voorby gaan, om deszelfs (72) Behalven het nut, dat zulk een algemeen, maar redelyk onderwys in de jeugd ontvangen, op zich zeiven natuurlyk doen moest, zou het altyd ook ten tegengift verftrekken aan het al te vergedreevene van elk Secte Systema, zo dra dit eenigen invloed op de zeeden en wandel mogt kunnen veroorzaaken. En juist hier door zou het mooglyk den eerften grondflag van Vereeniging onder verfchillende Secten kunnen leggen; ten minften het ftelde onze jeugd in ftaat om eerst met het algemeene Christendom, ik meen met die Leerftukken, daar alle Christenen het eens omtrent zyn, bekend te worden , eer ze vervolgens met de gevoelens der hunnen omtrent eene byzondere Secte ingenomen wierden, en dit reeds, dunkt my> moest hun oordeel veel vryer maaken om het wezenlyke van de byvoegfelen te kunnen onderfcheiden, en zy hier door gefchikter voor eene algemeene vereeniging worden.  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 465 zelfs ongeveinsde hoogachting voor den Godsdienst en voor deszelfs voortreffelykften Leeraar , Jefus Christus , openlyk ten toon te fpreiden. Dat elk Regent, tot welk eene gezindheid van Christenen hy dan ook behoore, de openbaare Gódsvereering, zo veel hem mooglyk is , bywoone , en in de onderhouding der geboden van 't Evangelie het zelfde voorbeeld geve, dat men in de betrachting der Burperwetten van hem eischt. Dat men, ten anderen, de Zondag zo plegtig maake , als doenlyk is; zo dat hy, als 't ware, de uiterlyke kenmerkeen draage, dat hy bepaald beftemd zy tot eene openbaare en algemeene Godverëering. Dit zal meer dan iets op de Godsdienftigheid, en hier door op de Zeeden des Volks invloeien. De ondervinding toch heeft geleerd, dat de eerfte beflisfende ftap van zedeloosheid by het zelve gekenfehetst wordt door het verzuimen, en vervolgens verlaaten van den openbaaren Godsdienst, en de verachting van den dag, aan denzelven toegewyd, en dat deeze eens gewaagd zynde, de weg tot eene geduurig voorthollende verbastering , en zelfs tot het misdryf voor hun gebaand is. Ik herinner my ergens in een Engelsen werk van naam gelezen te hebben , dat een aantal misdaadigers , die ter dood veroordeeld worden, voor hunne Rechters belyden, dat zy hunne geheele rampzaligheid aan hunne verachting van den Zondag toefchryven, dewyl ze nog altyd door nagedachNnn ten  4<56* OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK ten belemmerd en te rug-xgehouden wierden, zo lang hun geweten hen dien dag deed eerbiedigen, en zy op denzelven hunne pligten hoorden voorftellen; maar dat zy eenmaal dit juk afgefchud hebbende, en hier door zich buiten de gelegenheid bevindende, om eenig godsdienftig onderricht te ontvangen, en aan eenige, voor de ondeugd geduchte, waarheden herinnert te worden, als van zeiven en onmerkbaar van Zedenloosheid tot Zedenloosheid vervielen, en eindelyk tot ondaaden geraakten, die hen thans het Schavot deeden beklimmen. Wat hier van zy, de zaak zelve is ten minften menschkundig zeer waar. Een dag , waarop wy gewoon zyn geweest, meer bepaald aan God en aan onzen pligt te denken, zal op ons hart een gedeelte van zyne uitwerking blyven behouden, ook nog lang, na dat wy in gebreke gebleeven zyn, denzelven daar toe te hefteden; zo zelfs , dat hy ons, in weerwil van ons zelveh, dc gedachte aan God en aan onzen pligt by zal brengen , en hier door van menige ongerechtigheid, die wy ons mooglyk anders veroorloofd zouden hebben, te rug zal houden. De fchrandere, en in het menfchelyk hart zo zeer ervaaren fchryvers van den Engelfchen Spectator waren zo zeer van de nuttigheid van den Zondag overtuigd, dat zy niet fchroomen te zeggen (73), „ dat, zo het vieren van den *f*pSL-föb nov gfbtfbirtèv 'jfinurl nrü; pïjfiplHxmr.rzei (73) 2de D. 37fte Vert.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 467 zevenden dag al niet dan eene menfchelyke inftelling ware, zy dan nog van gevoelen zouden zyn, dat zulks het beste middel van de waereld zou zyn, om menfchen te polysten en te befchaaven; en dat het onder'anderen zeker is , dat het . Landvolk wel haast tot eene woestheid en barbaarschheid zoude ontaarten, indien 'er niet zulke gezette tyden waren, in dewelke alle de dorpelingen met hunne beste troniën , om zo te fprekén , en met hunne nieuwfte kleeren te zaamen komen, om te hooren wat hunne pligt is, om hunne gebeden te vereenigen, en het overige van dien dag met elkander te verkeeren en over hunne belangens te fpreken. De Zondag neemt den roest van die geheele week weg."— Mochten onze moderne Wysgeeren , die daaglyks in hunne magtfpreuken en vonnisfen, by zo veel hoogmoed, zulk eene geringe kunde van 't menschlyk hart en deszelfs menigvuldige behoeften veraaden , mogten ze, wanneer ze al het zinnelyke maar zo ylings uit den Godsdienst willen verbannen hebben, zich toch herinneren , dat het ten allen tyde zeer gemaklyk ware om neder te werpen, maar zeer moeilyk, ook voor de grootfte mannen, om weer op te bouwen, en dat de mensch in alle geval niet. louter uit verftand beftaa. Maar , in de derde plaats , en vooral, dat het Burgerlyk Beftuur in zyne wetten en voorfchriften duidelyk toone, zelf aan de verbindende kracht der Nnn 2 Ze-  468 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Zedewetten van 't Evangelie te gelooven, en die te eerbiedigen. Dat het openbaar gezag waake, met alle de hun toevertrouwde magt waake, tegen elke zedeloosheid , onder welk eenen tytel zich dezelve ook pooge intedringen, die lynrecht tegen eene Heilige Zede wet van Jefus inloopt, en in geval van Ambten, dat men dan (om de gelykheid, die men met de lippen belydt , met de daad te betrachten) van de twee, tot het door hun begeerde ambt even kundigen , de deugdzaamfte, om dat hy de deugdzaamfte is, verkieze. Hartlyk gaarn zoude ik hier het uitfchryven van eenen algemeenen dank- en bede - dag nog by voegen. Niet om op den ouden voet den Godsdienst tot eene Staatkundige fpeelbal te laaten misbruiken; niet om ieder Predikant gelegenheid te geven, zyne byzondere Staatkundige gevoelens voor het Volk ten toon te fpreiden; in tegendeel, dit laatfte zoude ik fcherp verbieden , en by de gringfte overtreding ftraffen; maar om openlyk te toonen, dat men geloofde den Godlyken byftand noodig te hebben, en hier door het Godsdienftig gevoel in het hart des Volks levendig te houden. Alle gegronde tegenwerpingen, die ik hieromtrent heb hooren inbrengen , zouden dunkt my vervallen, wanneer men in algemeene uitdrukkingen, zonder immer op byzondere gebeurtenisfen of partyfchappen te doelen , den Volke vak noodigde, om, op eenen daartoe bepaalden,dag, den hoo-  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST, 469 hoogen God voor bewezene weldaaden te danken, en zynen zegen en byftand over het land , en de poogingen, tot deszelfs heil door het Bewind aangewend, af te fmeeken. Zou men op die wyze geen Biddagsbrief zo eenvouwig Christelyk kunnen inrichten , dat allen , die eenig wezenlyk godsdienftig gevoel bezaten, tot welk eene denkwyze ze voor 't overige in 't ftaatkundige ook mogten overhellen, zich hartlyk verheugen, en, in dit ftuk ten minften, met een oprecht hart vereenigen zouden? Waarom den deugdzaamen mensch zyn' moed en troost te ontnemen, dien hy beiden aan den Godsdienst ontleent , om dat de Staatkunde 'er eenmaal misbruik van maakte? Of behoort het tot eenen Staatkundi■ gen Godsdienst, wanneer een Volk , op bevel van zyne Vertegenwoordigers, eenmaal in 't jaar, God openlyk en plegtig voor zyne duurfte belangens bidt? Is dit niet betaamlyk? Is het redelyker, en zal het voor den Volke heilzaamer zyn, wanneer het Burgerlyk Beftuur in alles toont, den Goddelyken zegen en byftand niet noodig te hebben? Wat zal, wat moet op den duur het gevolg van zulk eene handelwyze op het Volk zyn? Hartlyk gaarn zag ik hier in onze braave Voorvaderen nagevolgd. Zy erkenden den Goddelyken byftand noodig te hebben , fmeekten dien af, en werkten dan met verdubbelden moed. Met onze verlichting zyn wy nog niet, wat zy geweest zyn. O, verbeteren wy, wat in hunne begripNnn 3 Pen  470 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK pen nog duister was, en, hun tyd in aanmerking genomen, duister moest zyn; maar werpen wy niet alles weg, vooral dat dierbaar gevoel des harten niet, dat ons met God doet beginnen, om moedig groote en gcwigtige ondernemingen ten einde te brengen; niets zou dit edel gevoel, dat voor hun de bron van alle die deugden geweest is, die vreemdeling en vyand in hun bewonderen moesten, zo wy het eenmaal misten, vervangen kunnen; mooglyk is ons Volkskarakter 'er naamver aan verbonden, dan men denkt, en zeker zou Neerland met het zelve, in plaats van de voorouderlyke deugd in zich te doen herleeven, de weinigen, die het nog overig gebleeven zyn, ten eenenmaal verlooren zien gaan. Dit, of iets foortgelyks, is, zo ver ik omtrent een onderwerp, dat van alle zyden zyne zwarigheden heeft, tot nog toe zien kan, de eenige wyze, op welke het Burgerlyk Beftuur op zaaken van den Godsdienst, of liever op de zaak van den Christelyken Godsdienst in 't algemeen, kan en moest invloeien. Mooglyk waren 'er meer middelen aan de hand te geven; mooglyk kon men ook deezen misfen; maar tot beiden fcheen my de graad van verlichting en van deugd onder ons, en zelfs onder 't Menschdom over 't algemeen, nog niet geklommen te zyn, en ik ben te wel overtuigd, dat omwentelingen en verbeteringen, die niet in betrekking tot den graad van verlichting by een Volk ftaan; dat in-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 471 inrichtingen, die kundigheden en deugd by eene Natie veronderftellen, welke zy niet bezit, verwoesten, waar zy op moesten bouwen, en de verblinding , zedeloosheid, en barbaarschheid even zeer, zo niet meer nog, dan het Despotismus zelfs, dat 'er ook altyd weer uitgeboren wordt, in de hand werken ; om my in ideaalen te verliezen, wier mooglykheid in de uitoeffening door de ondervinding terftond gelogenftraft zou worden. Ik heb het myne toe willen brengen, ter beantwoording eener Vraag, zo gewigtig in myne oogen voor 't geluk van 't Menschdomals 'er immer een gedaan wierd, en zal my hartlyk verheugen, wanneer een beter befneden pen, met de eigen zuivere oogmerken, iets voortreftelykers, dat tevens uitvöerlyk zy, aanvoere. Als Christen heb ik gefproken; dit rekende ik myne duurfte verpligting, en gelukkig, dat ik 'er teffens mynen hoogften roem in ftel. Gave God, dat de ondervinding den Nederlander leerde, dat men by hem niet te fchielyk, niet te veel, op eens had willen hervormen! Dan, terwyl ik dit fchryf, begrype ik, dat de geheele beantwoording der opgegeven vraag nutteloos en voor Nederland verlooren zy, nu daar niet alleen de Kerk van den Staat ten eenenmaal is afgefcheiden, waarmede ik het ten vollen eens ben; maar het ook geen noodzaaklyk vereischte meer is tot het Ambt van Overheid, dat iemand de Chris- te-  47 2 over den invloed van het burgerlyk telyke Openbaaring aanneme en belyde, of een Christen zy; en dus ook Jooden en Naturalisten tot het Burgerlyk Befluur kunnen toegelaaten worden; wanneer de zaak geheel van gedaante verandert; terwyl het Nederlandfche Volk nu geene Christelyke Maatfchappy meer kan genoemd worden, en zyne Overheid geene zuivere Christelyke Overheid meer is. Ik voot my kan nog niet doorzien, waarom men in Nederland niet even zo wel de rechten van den Christen, als van den Mensch en Burger gehandhaafd heeft. Zou de verpligting 'er minder heilig toe zyn? O zo het eenmaal bevonden wierd waarheid te zyn, dat de beste Conftitutie, de wyste Regeering, noodig hadden, om door den invloed yan de onzichtbaare fpringveer, die in 't verborgen op de gewetens werkt, onderfteund te worden, indien derzelver toch altyd flechts algemeene zorgen de duizend en duizend verborgen ongerechtigheden, en overtredingen van wetten, die, hoe volmaakt, toch enkel op daaden, en flechts op duidelyk beweezen daaden, toepasfelyk zyn, zullen verhoeden; daaden, die door zich in de duifternis te verfchuilen, niet minder de rust, de goede order, en de veiligheid der Maatfchappy onophoudelyk verbreken; — Zo het eenmaal bevonden wierdt waarheid te zyn, dat het geweten al zyn gezag, al zy invloed, aan den Godsdienst alleen verpligt ware, terwyl de middelen, daar men in 't Burgerlyk Beftuur den Gods-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDffiNST. 473 Godsdienst mede gepoogd had te vervangen (74), zwak, en by denzelven te vergelyken, ten eenenmaale onvoldoende waren; — eindelyk, en myn hart beeft, terwyl ik het fchryf, zo. het eens bevonden wierd waarheid te zyn, dat de Wysgeeren van onze eeuw, om zich te zekerer aan het knellend juk van ongeveinsde deugd en hartgrondige eerlykheid te onttrekken, onder fchyn van flechts het Bygeloof te keer te willen gaan, maar de deugd en zedekunde te bevorderen, derzelver voornaamfte dryfveer, den Godsdienst zeiven, voor de behoeftige menschheid, hadden poogen te verlammen, en hier toe den wreeden arbeid op zich genomen, om, gelyk Nécker zich uitdrukt, de verfchillende afwykingen van de verbeeldingskracht en van den hoogmoed , daar de geest van losbandigheid en lichtvaardigheid , en de voorfchriften van den zogenaamden goeden toon de Maatfchappy van tyd tot tyd mede vergiftigden, met elkander te verbinden, en, als 't ware, tot een aan een gefchakeld Lecrftelfel te (74. En welke kunnen deeze middelen zyn, dan geftrenge ftrafwetten tegen de overtreders, die, Revolutionair toegepast, zo als in Frankryk, wel ras de Guillotiene noodzaaklyk zouden maaken en Neêrlands bodem met het bloed zyner bewooners drenken; of, rechterlyk gebruikt, de verborgen onrechtvaardigheden en aanflagen tegen het heil der Maatfchappy niet bereiken zouden. Behalven dat het altyd eene meer wyze en goede regeering is, die, in plaats van zich daaglyks in de wreede noodzaaklykheid te bevinden van het kwaad te moeten ftraffen, hetzelve weet voortekomen en te verhinderen, Ooo  474 0VER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK ENZ. te maaken; wat zou dan het Volk van Nederland, dat tot hier toe, te midden van zyn verval, by andere Volkeren vergeleken, toch nog altyd op zyne deugd en zeeden roem kon draagen, en, in de daad, ook niet volkomen ongelukkig was, wat zou het, wanneer het zyne Maatfchappy eens in eenen eeuwigen bajert van wanorde, ondeugd en eerloosheid herfchapen zag, van dit niet handhaaven der Rechten van den Christen oordeelen? — Dan dit alles ligt niet ter myner verantwoording, even weinig als de vraag, of het Burgerbewind, zonder voorkennis en goedkeuring des Volks, tot deezen gewigtigen, en de onberekenbaarfte gevolgen na zich flëependen ftap berechtigd zy geweest; ik heb aan den my opgelegden taak voldaan, en leg hiermede de pen ter neder. De Godzaligheid is tot alle dingen nut. PAULUS. BY-  B Y L A G E. Daar mijne Verhandeling met eenige overhaasting , door de omHandigheden des tijds veroorzaakt, ten einde gebragt wierd , had ik, na de uitfpraak des'Genootfchaps, gaarn dezelve nog eens nagezien en 'er eenige bijvoegfelen ingevlogten , door mij , na de verzending, vervaardigd. Doch de Wetten dit, en niet geheel ten onrecht, verbiedende, plaatfe ik dezelve, met vergunning des Genootfchaps, hier als eene Bijlage, zo als ze zich in mijn oorfpronglijk affchrift volgen, zullende ieder Lezer mijner Verhandeling gemaklijk begrijpen, tot welke gedeelten van dezelve elk in t bijzonder hunne betrekking hebben. Dat over 't algemeen de ijver voor den Godsdienst, bij de oude Volken, op geene ijdele harfenfehim rustte, blijkt reeds genoegzaam daaruit, dat elk hunner telkens die deugden, welken het in nood ftaande hielden, en tegen andere Volkeren deeden opweegen, aan denzelven voor 't grootfte gedeelte verpligt was. Maar ik geloof ook, dat men overredend zou kunnen betoogen, dat 'er, zonder Godsdienst, geene Maatfchappij, die in waarheid deezen naam maar eenigzins verdiende, beftaan kunne, dewijl die altijd in zekere tijden van fommigen haarer leden opofferingen vereifchen moet, die dikwerf aan niets minder, dan aan het gelieele geluk hunnes levens, en aan hun leven zeiven, verbonden zijn, en dus door niets opgewoogen kunnen worden, dan door verwachtingen na dit leven, hoedaanig die dan ook zijn moogen, en de gunst der Goden, hoe men zich deezen dan ook voor mooge ftellen ; genoeg , dat de eerften in betrekking ftaan met iets, dat men zich als het hoogfte goed wenscht , en men zich de laatften verbeeldt als het te kunnen fchenken. Immers, indien het beginfel waar zij, en wie, die .de zielkunde maar oppervlakkig nagedacht heeft, twijffelt 'er aan? dat de mensch zodaanig ingericht is, dat hem altijd dat goed het grootfte, het begeerlijkfle zal zijn , 't welk hem voor het tegenOoo a woor-  4?<5 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK woordige het grootfte genoegen veroorzaakt-(*), dan zou elke Maatfchappij, zonder Godsdienst, natuurlijk uit listige, en naar goud en gezag dorstende Baatzuchtigen beftaan , die aan zich zeiven, en aan het tegenwoordig oogenblik Vaderland en Medeburgers, zo dra het veilig gefchieden kon, zonder beraad op zouden offeren, en wie zou, waar de inftandhouding of bloei der Maatfchappij het geluk of leven van eenige leden vorderde , met Codrus Athenen willen redden , of met eenen Curtus Rome's Gemeenebest willen vereeuwigen ? Ik beken , de roemzucht heeft mooglijk ook eenige van deeze wonderen verricht, maar behalven dat ik voor mij zeer overtuigd ben , dat men , bij eene naauwkeurige ontwikkeling, bijna altijd vinden zal, dat dezelve, bij daaden , daar hier geen genot meer voor te hoopen was, op een meer duister of meer opgeklaard denkbeeld van een toekomend leven rust; onderftelt toch deeze roemzucht, waar ze in 't bedrijven van waarlijk groote daaden voldoening zoekt, dat deeze daaden de algemeene achting is oorfpronglijk weer een gewrocht van tien Godsdienst (*) Naar maate de Mensch zinljjker is, fchijnt hem liet tegenwoordig goed groo. ter, naar maate zijn reden wint en zijne hoogere zielskrachten over dc laageren beginnen te heerfchen, weegt hij meer dc innige waarde der goederen, onafbangKjk van het tegenwoordig oogenblik des genots. Zo verkwist een Kind voor het zalig heden genoegens , daar hij maanden mede had kunnen gelukkig zijn ; zo ontflaat iet voor een tol of hoepel, die liet ziet, en waaraan oogenblikkelijk vermaak verbonden is, zijne ouders van eene gedaane belofte, daar weeken van veel grooter gei noegen aan verbonden was , maar die over eenige dagen haare vervulling eerst zou beginnen te krijgen. Naar maate zijn verftand toeneemt, weegt bij ook meer de genoegens, naar derzelver innerlijke waarde, tegen eikanderen op , en eens zal de wijze Bcfchouwer, ziende wat bij hem op den duur liet hoogde goed blijft, zeker naar htt zelve tot den graad van zijne hoogere en laagere zielskrachten kunnen belluiten. Uit deeze aanmerking vloeit, zo ik mij niet bedrieg, reeds duidlijk voort , dat hij, die 't meest en 't gemaklijkst voor de reëel waardiger goederen der toekomendheid, welke een Godsdienst belooft, de, naar de tegenwoordige gewaarwordingen grooter, maar in de daad minder inwendige waarde bezittende, genietingen des levens kan opofferen, de grootfte Man zij. De Godsdienst verheft dus altijd den mensch reeds door zijne zinnelijkheid te ver. zwakken , en zijne beste zielskrachten in de hand te werken , en, als 't ware , een oieuw fteunfel aan te bieden.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 477 dienst geweest. Van hier, dat het verval van den Godsdienst bij alle Volkeren altijd maar eenige weinige jaaren de vermindering, en eindelijk de geheele verdwijning van groote daaden voorafging. Men vindt dan van lieverlee geene belanglooze opofferingen meer, geene opofferingen vooral , daar alle uitzichten in dit leven mede verdwijnen. Zo men door fchijnbaare edele daaden de achting der menigte nog zoekt te winnen , is het oogmerk den wijzen aanfchouwer reeds terftond zo duidelijk , dat hij 'er geen oogenblik behoeft naar te gisfen, en, bij de uitkomst, wordt het dit, fchoon te laat, zelfs den dwaasten. Zo moogen duizenden op de grootheid van eenen Cefar geftaard, en hem bij de eerfte Helden van 't vroegere Gemeenebest vergeleken hebben, een Cato, een Cicero, zagen gemaklijk door den valfchen luister, daar hij zich in hulde, heên, en de minfte Romein zag het eindelijk ook , toen hij zijne rol befloot met den troon der waereld op den hartader der reeds zieltogende Vrijheid te vestigen , en zijne Medeburgers voor zich in het ftof te doen nederknielen. Van hier , dat men bijna altijd veilig onderftellen mag, dat hij, die onder een Volk, 't welk met allen Godsdienst fpot, en voor de voorouderlijke Zeeden, die hij eenmaal deed gebooren worden en befchermde, geen of luttel achting meer koestert, door luidruchtige en der voorige grootheid naarbootfende daaden naar roem, en de vergoding der menigte angelt, zeker een verborgen toeleg, dat op louter eigenbelang rust, en eenmaal op de berooving of onderdrukking zijner Medeburgeren uit zal loopen, verbergt. Wilde ik hier de Gefchiedenis doen fpreken, op hoe veele plaatfen en bij hoe veele Volkeren zou zij mijn gezegde bevestigen! Waar ging immer de Vrijheid verlooren, daar de eerfte openbaare Dwingeland de laatfte aangebeden Held des Volks niet geweest zij, en de groote daaden, die hij eertijds zo belangloos fcheen te verrichten, hem niet tot trappen verftrekt hebben, waar langs hij veilig den troon bereikte ? Maar men ftelle nu een' Godsdienst, en van dat oogenblik zullen 'er zulke daaden gebooren worden, welke die Godsdienst als deugden aanprijst, waaraan de gunst der Goden en het hoogfte goed na dit leven verbonden zijn , en juist naar maate men meer BurOoo 3 gers  4?8 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK gers vindt, die aan deezen Godsdienst gelooven, en kracht vaiï' ziel genoeg bezitten, om een toekomend goed van een grooter inniger waarde, boven een, wezenlijk minder, dat enkel naar onze tegenwoordige gewaarwordingen het hoogde is, te verkiezen. Ik zeg met oogmerk: zulke daaden, als de aangenomen Godsdienst tot tot deugden verheft, om dat alle oude Godsdienst in de daad louter Staatsgodsdienften waren , die juist zulke hoedaanighedeil en zeeden in hunne aankleevers, vorderden , als den Staat tot dat geene maaken moesten, wat men begeerde dat hij zijn zonde, zonder een verder gewigt aan de zedelijkheid der daaden zelve te verbinden. Dus moesten bij een heerschzuchtig Gemeenebest als Rome, dat door zijne wapenen en grootmoedigheid alleen zich den aardbodem onderwerpen kon, dapperheid, edelmoedigheid en goede trouwe de hoogfte deugden zijn, en het moest aan de Priesteren ftaan, om, naar 't belang des Staats, over den moed der Burgeren te kunnen beflisfen; 't moest aan de Priesfteren ftaan, om altijd , met een enkel kwaad voorteken, hun de wapenen uit de magtlooze handen te doen zinken, of, door gunftige voorfpellingen hen tot razernij toe te ontvlammen, en gevaar en dood te doen verachten. Bij alle oude Volkeren was dit in wezen het zelfde. Hoe zeer hun Godsdienst verfchillen mogt, allen beloofden zich het hoogfte geluk ('t zelfde dan of men dit ftelde in met Romulus een God te worden, of in na zijn' dood, als een Fingal, in de gezangen der Barden te leeven, en onder de fchimen van het voorgedacht, bij maanefchijn, op de heuvelen te waaren) voor die daaden, die den Vaderlande , elk het zijne , het heilzaamfte en roemruchtigfte waren, en hunne Wijzen en Wetgevers kwamen in dit ééne punt allen overeen, dat 'er geene Maatfchappij zonder Godsdienst, dat is , zonder een evenwigt in een ander leven , tegen opofferingen voor dit geheele leven, te denken, althans op den duur in ftand te houden ware. 't Is hier de plaats niet, om dit met getuigenisfen te ftaaven. Mozes, Lijkurgus, Solon, Numa enz. vereenigen zich allen hier, en zij, die met de fchriften van Plutarchus, Cicero, en de overige beste koppen der Oudheid, maar eenigzins bekend zijn ,  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 479 rijn, weten, hoe zeer eenftemmig zij omtrent dit hoofdpunt gedacht hebben. De volgende plaats, uit het voortreffelijk Boekje van Plutarchus tegen Colotes , mooge hier voor alle anderen ter ftaaving dienen : „ In de faamenftelling der Wetten (zegt die wijsgeerige Schrijver) komt niets eer en meer in aanmerking , dan het denkbeeld omtrent de Goden. Waarom ook Lijkurgus de Lacedemoniërs, Numa de Romeinen, en de oude Jon de Atheners, en Deucalion bijna alle de Grieken, aan de Goden toegewijd hebben; hen door geloften, eeden, voorfpcllingen en tekens, door hoop en vrees aan gunstige of ongunftige Goden verbindende. En zo gij rondreist, zult gij fteden kunnen aantreffen zonder muuren, letteren, koningen, huizen, rijkdommen; die geen geld behoeven, geen worstelperken, geen fchouwburgen kennen. Maar niemand was 'er of zal 'er ooit zijn, die eene ftad zag zonder heiligdom en G°den , geen geloften, eeden , of orakels kennende , niet offerende voor verworven zegen, of om rampen af te wenden. Doch ik geloof, dat eene ftad eer zonder grondvest gedicht zou kunnen worden, dan dat eene maatfehapij, zonder eenig denkbeeld van Goden, zou kunnen opgericht worden, of, opgericht zijnde, beftaan, daar dit de band van alle faamenleving en de grondflag der wetten is." Ëene gelijkheid te willen invoeren , waar de Natuur zelve eene ongelijkheid daargefteld heeft, is eene pooging, niet om het Menschdom gelukkig, maar ora het rampzalig te maaken , dewijl de Natuur altijd met wijze en weldaadige oogmerken werkt. Voor de Wet zijn zeker de kundige en de onkundige Burgers gelijk, maar zij houden dit op te zijn, van het oogenblik, dat beiden naar een ambt ftaan, dat kunde in zijnen waarnemer vordert. Zo lang 'ef verfchillende bekwaamheden en talenten onder de menfchen gevonworden, zo lang leert het gezond verftand even zeer, dat men dezelve, naar hunne verfchillende -gefchiktheden, en de verfchillende Behoeften der Maatfchappij, gebruiken moet, wil men het geheel zien bloeien en gelukkig doen zijn, als het ons leert, geen week en  480 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK en buigfaam hout te gebruiken, maar naar eenen ftevigen eik int' te zien, waar wij een' pijlaar, ter torfching eenes zwaaren lasts, noodig hebben. Voor de Maatfchappij is het even fchadelijk, of men eene valfche ongelijkheid invoere , door waarde aan geboorte, goud enz. te hechten, of eene valfche gelijkheid, door bekwaamheden, deugden, verdienden, de magt te ontzeggen, om den eenen mensch eene wezenlijke waarde boven den anderen te verleenen. Het eerfte was de kunstgreep van het Despotismus; het laatfte die va» de Jacobijhen en allen, die in hunne voetftappen treden. Elke omwenteling laat nooit na , eene kortere 'of langere Zedeloosheid met zich te fleepen, die van alle mooglijke rampen, welke haar kunnen vergezellen, in de gevolgen de grootfte is. Treffend waar zegt hier een ongenoemd Fransch Schrijver: La fuite Ja plus dangereufe des crifes rèvolutionaires n'est pas le dènuement de finances n'i tnême le deperisfement de la culture, et du commerce, ni même encore la diminution d'hommes; tout cela fe répare avec le temps, qui répare tout. Mais ce que le temps ne répare pas, ou du moins répare trop lentement, " c'est la dêmoralisfation, qui [uit nécesfairement le ftlence ou la confuflon des loix; c'est roubli ou le mépris des rertus privées, fuite necesfaire du dèfaut dlnfiruction pour Venfance et pour la jeunesfe; c^est le reldchement de touts les Hens de familie et de fociété, fuite inèvitahle du desordre focial; c'est enfin la corrupt ion morale , cent fois plus funeste que la confommatien des hommes et des chofes. Manuel revolutionaire ou Penfées morales fur Petat politique des peuples en revolution. Al dat geene dus , wat bij eene omwenteling de zedeloosheid voorkomen , of dezelve, reeds veld gewonnen hebbende, beteugelen kan, verdient boven alles, in de eerfte plaats de oplettendheid van het Burgerlijk Beftuur. Ik heb in mijne Verhandeling gezegd, hoe het te voorzien ware,  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 481 re, dat, van het oogenblik dat het Burgerbewind zich niet meer omtrent de Leeraars bekommerde , de openbaare Godsdienst ten eenenmaale in verval zou geraakcn , en dit laatde natuurlijk eene verbastering van zeden moest na zich fleepen , die eerlang voor geen herdel meer vatbaar zou zijn. Thans ben ik even zeer overtuigd, dat het boven dien eene toeneming van het allerrampzaligst Bijgeloof zou veroorzaaken. Het groot aantal van menfchen, dat nog altijd eer door het vreeslijke getroffen en bedwelmd, dan door het redelijke en liefderijke geroerd en bewogen wordt, en dus het liefst een Godsdienftig ftelfel aankleeft, waarin de hardfte, en den meesten fchrik aanjaagende denkbeelden van God, van de moeilijkheid om zalig te worden , van de eeuwige verdoemenis gevonden worden, maar dat nu door de achting en het vertrouwen , 't welk een oordeelkundiger Leeraar bij hen verwekt, en door de betere begrippen , die zij af en toe omtrent het Evangelie van den Kanfel hoQren voorftellen, bedwongen, en van de noodlottige gevolgen, die int hunne beginfelen voort zouden kunnen vloeien, te rug gehouden wordt, zal, van het oogenblik, dat 'er, of 't geheel geen openbaar, of een verkeerd en van het geval afhangend, onderwijs zijn zal, natuurlijk eiken Dweeper naloopen, die het voor zijne harde en ongerijmde gevoelens aan wil vuuren, en het gevolg zal zijn (zo als het, helaas! onlangs reeds in eene ftad van ons Va. derland plaats gehad heeft, eene treurgebeurteuis , die mij aanleiding gegeven heeft , om over dit punt meer bepaald na te denken) dat men van zelfmoord, en andere, de menschheid en het Evengelic onteerende , gruwelen hooren zal. Wat zal dan het Burgerbewind doen , als de geduchte voortgang van het kwaad een 'daadlik en fpoedig hulpmiddel vcreifchen zal ? Het bijzonder godsdienftig onderrichtgeven verbieden ? Dit zou het ten eenenmaal ongelijk aan zich zelvcu maaken, en echter zou men 'er toe moeten komen. De geheele Zedekunde rust op gezonde denkbeelden van God; van het oogenblik, dat de laatften verbasteren, zal de eerfte nadèeÜs worden, en te nadeeliger, om dat de rampzaligfte daaden dikwerf uit de edelfte beginfelen ontfpmiten zullen. Liefde tot God , zucht tot volmaaking — zje daar waarlijk prijzensPpp waar-  4Ö2 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK waardige beginfelen', eri echter, hoe menig onkundig Dweeper dreeven deeze edele beginfelen tot de rampzaligde daaden aan (*)? Gods- (*) Het Bygeloof fjzegt c'e voortreffelijke Abt jerusalem fn zijne Verhand. ie Godsdienst, het dngeloof, en bijgeloof', onderling vergeleken , zijnde de 10de van het ifte D. zijner Verhandelingen over de voornaamde W.iarh. vau den Godsd. en verdiende hier geheel nagelezen te worden) beneemt ons liet gc-vool, niet van eenen Godsdienst; het heeft zijne heiliging en gcrustdelling ; maar, wat baat dit blind gevoel, zo lang wij, door onze blindheid, in gevaar zijn om ons met zulke Hellingen te laaten bczwaaren , die ons door haare verlichting weldaadiger noch geruster manken?— Alle uitzinnigheid der afgoderij, alle gruwelen der dweeperij , zijn uit dit blind gevoel oorfpronglljk. Het goede oogmerk baat hieromtrent niets. Nooit is het bijgeloof, zelf niet het uitzinnigfte, uit een kwaad oogmerk verdicht; het bedrog komt'er eerst bij, wanneer de hoogmoed en eigenbaat hun voordeel daarin zien, en het zelve willen verdedigen. — Bijvoegfelcn kunnen in den beginne met het beste, met het onfchuldigfte oogmerk uitgedacht worden ; maar de Godsdienst blijft niet te min in gevaar dat hij, tevens met de gelukkige overdéndemming van zijne pligten , zijn wezendlijker voorrecht zal verliezen. God blijft de g;rond van alle mijne pligten. Dj Godsdienst beveelt mij, dat ik, in allo de bezigheden mijns levens , aan. dit hoogde Wezen zal denken — maar ik wil nog heiliger zijn: ik wil alle mijne aardfche be. zigheden- verlaatcn, alle verbindtenisfen met de fumenleving verbreken. — De Godsdienst beveelt mij, weldaadig te zijn maar ik wil nog heiliger zijn : ik wil ten koste der opvoeding mijner Kinderen al mijn vermogen aan milddaadige verordeningen bededen.— De Godsdienst zegt mij, dat ik geene pligten tot God of tot mijne naasten lian vervullenj indien ik mijne begeerten niet matig', indien ik in het gebruiken vau de waereld niet behoedzaam ben; maar il; wil nog heiliger zijn; ik wil zelfs mijne natuurlijke neigingen verzaaken, mij in woestijnen begeven, van liet eerde voorrecht mijner menschhckl afftand doen en niets anders dan, memento mori fpreken, graven maai ken. — Wat zal 'er dan uit zulk eene Godsdienstigheid worden? Een Godsdienst, die niet algemeen kan zijn ; een Godsdienst, bij wien , indien hij 't zou kunnen worden, geene mnatfehappij zou kunnen beftaan ; een Godsdienst , waarvoor eene verftandige Overheid moet aorgen, dat hij niet algemeen worde. —• 't Is niet genoeg, dat men deeze bijvoegfclen voor willekeurig opgeeft ; zij bekooren altoos de geestdrijverij; en wat is befmettelijker dan deeze krankheid? Het al te verre getrokkene , het onnatuurlijke, neemt het grootdc gros des menschdoms hét meeste in, en niets doet zulks meer dan eene veel te verre getrokkens zedenleering. Deeze verhit de verbeelding, vleit de'n hoogmoed, en houdt het hart altoos fchadeloos. Want, alle wetten, die het onverfchillige wezendlijk maaken, maaken het wezendlijke onverfchillig; en alle Zedenleering, die aan willekeurige te verre gedreevene deugden eene al te hooge waarde geelt, doet de waare eenvouwdige deugd in dezelfde graaden in onze achting daalen, en vermindert te. 'vens den afkeer voor werkelijke ondeugden.'  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 48^ Godsdienstijver , zonder kuilde , is een op zich zeiven , en tot het waare oogmerk gebruikt, wcldaadig fcherpfnijdend zwaard in de hand van 'een'kind of zinneloos mensch. Ook is de Godsdienst zelf nooit iets onverfchilligs in een' Staat, en moet daarom altijd, om de zekere, hij zij dan voor- het zij na-deelige gevolgen , die hij nimmer nalaat voorttebrengen, in de eerde'plaats de aandacht van het Burgerbewind tot zich trekken. Want even als het waare Christendom hunne hcilzaame poogingen, de wetten, de rust, de goede orde in de hand zal werken , en alleen op den duur met de 'gewensehte gevolgen bekroonen , zo zal een verbasterde Godsdienst hun tegenwerken , en zonder dat zij het door gezag of ftraffen zullen kunnen weeren, hunne beste pooggingen nutteloos en ijdel maaken. ' De ondervinding heeft, 'na de omwenteling geleerd, dat de dweepziekfte Leeraars de meeste menfchen tot zich trekken. ' Doör op den duur te zorgen, dat 'er kundige en verlichte Leeraars gevonden worden, moeten de menfchen natuurlijk op den duur wijzer worden, en dus meer gefchikt, om het goede van het kwaade te kunnen onderfchéiden , en voor zich zeiven en voor de' Maat* fchappij dat nut van den weldaadigen Godsdienst van Jefus te trekken, dat hij elk zo mildt aanbiedt, die hem onvermengd, en zo als hij in 't Evangelie gevonden wordt, aanneemt. Door dit te verzuimen, en aan 't geval overtelaaten, zal het Bijgeloof, vooral niet minder dan het Ongeloof, van dag tot dag veld winnen, en eindelijk gevolgen hebben , die het Burgerlijk Beftuur te laat 'zullen doen ziert, dat ze het oogenblik verzuimd hebbe, waarin men eene redelijke, cn met de. Vrijheid volkomen overeenftemmende richting aan het Godsdienftig onderwijs had kunnen geven., en dat men, om dan dit verzuim te herftellen, zijne toevlugt zal moeten nemen tot middelen, die oneindig minder met de vrijheid ftrooken, maar die de grootheid van 't kwaad noodzaaklijk zal gemaakt hebben. s!d e nsifóiflSfil ;>•> ic-J ^:::;T;h7?Ü4ii JarroijjeboO nob risibteul na no t«iis gbWybg lalii \iqaj:ttolit,i.lZ onnml fes fn3vsorbu asvt-jsn b De gehcele onnaauwkeurige uitdrukking : de Godsdienst moet Ppp a af-  484 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK. afgefcheiden worden van den Staat;1 heeft tot de ongerijmdfte gedagten aanleiding gegeven, en de zaak,, die men eigentlijk zeggen wilde, in een geheel valsch daglicht geplaatst. De Staat kan zo weinig van den Godsdienst gefcheiden worden , als van de deugd en goede zeden. De eerfte vindt zijnen hechtften zuil in den laatften, en zou fchielijk zijnen bloei, en eerlang ook zijn geheel beftaan, zonder denzelven, verliezen. De Wijzen hebben 'er oorfpronglijk ook niets anders mede willen zeggen, dan: 'er zullen geene bevoorrechte Godsdienftige Genootfchappen , 'er zal geene heerfchende Kerk in den Staat zijn. Mogt men zich toch, vooral in onze dagen, in welke zo veele beginfelen, waaraan het geluk der menfchen zo naauw verbonden is, onderzocht worden, van alle onnaauwkeurigheid in woorden en uitdrukking zorgvuldig wachten. Zij kan de rampzaligfte en onberkenbaarfte gevolgen na zich lleepen , en gevoelens in eene ftelling doen vinden , en voortplanten, daar de eerfte bepaaler van dezelve niet alleen niet aan dacht, maar .zelfs , zo hij 'er aan had kunnen denken , voor gegrauwd zou hebben. Deeze aanmerking is in Frankrijk niet dan -iidóhno ^.mAwuv^i oxryr v laaf- (*) Men zoude hier kunnen vraagen, of, met deeze woorden, niet de zogenaamde politie bedoeld werdt,' of anders die tak van het beituur, welke alleen voor de Burgerlyke rust en veiligheid waakt. Dan wy oordeelen, dat op deeze bier niet gezien kan worden, alzo zy eene ondergefchikte magt is, die meer tot de uitvoerende dan tot de wetgeevende behoort. Qqq 2  492 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK anders verftaan, dm.de hoogfte Wet geeven de r Magt, 't zy in een Ryk, 't zy in een Gemeenebest. Duidelyk is het dat hier in een afgetrokken zin gefproken wordt van een beftuur, zodanig ingericht als het behoort te wezen: welks magt door die grenzen beperkt is, welken de onvervreemdbaare Oppermagt des Volks aan hetzelve ftelt; en waar van men nimmer hoort Sic volo , fic juheo , ftat pro ratione voluntas: ■ .■ maar dat zich in alle zyne gedraagingen, of de uitgedrukte, wet, of, waar deeze ontbreekt, de rechten van den Mensch en burger en 's Volks heil , als zyn eenig Wetboek voorftelt en volgt. Verfchillende zyn de wyzen, waar op dit beftuur zynen invloed uitoeffend. En dit moet wel naauwkeurig onderfcheiden worden, om vervolgens ook even juist te kunnen bepaalen den aard en de uitgeftrektheid van den invloed dien het op zaaken van den Godsdienst behoort uit te oeffenen.— Het beftuur geeft bevelen, wetten, maakt verordeningen, die de daad en haare wyze naauwkeurig omfchryven. Dit zouden wy een reebtftreekfehen, verpligtenden invloed noemen, om dat niemand zich aan de gehoorzaamheid of onderwerping aan die bevelen mag onttrekken. — In hoe verre deeze hier in aanmerking kan komen, zullen wy ver volgends zien. — Dan, het Burgerlyk be-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 493 beftuur oeffent ook wel eens een zydelingfchcn en zachter en invloed, meer van eenen zedelyken aard , en waar aan het even zedelyk onmogelyk is zieh te onttrekken, als van het eerfte in eenen natuurlyken zin kan gezegd worden. Deeze invloed is zoo ingewikkeld en duizendvoudig, dat het ondoenlyk is, ter deezer plaats, een onderfcheidend denkbeeld van denzelven te geven. Daardoor zouden wy u in de duistere doolhoven der Staatkunde moeten rond leiden; iets, waarvoor onze kring van kundigheden niet berekend is. Iets, hoe gebrekig dan ook, van deezen invloed te zeggen, zal echter nodig wezen, daar het juist die invloed is, welke hier het meest in aanmerking zal komen. Onder deezen, dan, betrekken wy alles , waardoor het Beftuur op den Geest Volks werkt. Raadgevingen, vermaaningen, aanmoedigingen, vereerende ondcrfcheidingen, verordeningen tot publiek onderwys, zoo wel van bejaarden als van de jeugd — met één woord, alles, wat den Geest des Volks kan ftemmen op dien toon, waarop het Beftuur denzelven wil brengen. — Het Volk fchynt dan wel volgends zynen eigenen wil te handelen, en zyne eigen verkiezing te volgen; maar die wil en verkiezingen zyn reeds alvoorens door het Beftuur gewyzigd. — Alle invloeden, oordeelen wy, kunnen tot één deezer beide hoofdzoorten gebragt. worden. De woorden, zaaken van den Godsdienst, zyn by Qqq$ ons  494 OVER DEN INVLOED VAN HET BÜRGERLYK ons van eene uitgeftrekte betekenis. Het is zoo; men wil thans , in gelykfoortige gevallen , als uwe Vraag veronderftelt, onder Godsdienst- alleen den eerdienst aan het Opperwezen begrypen, omdat men het als beflist aanmerkt, dat het Beftuur geen het minfte recht van bepaaling heeft, op de vryheid des gewetens of den eigenlyken Godsdienst. Dan wy voor ons , durven die onderfcheiding niet onderfchryven. Alles is by ons Godsdienst, eene zaak des gewetens , en wy zouden even weinig het beftuur eenige magt durven toekennen ter bepaaling van den uitwendigen eerdienst, als van eenige geloofsleering. Zal de Vasten der Katholyken niet zoo heilig zyn , als de pligt van Liefde tot God. Gy, die het beftuur geen recht toefchryft, om hem te beletten, God te beminnen, hoe zult gy door het beftuur hem laten dwingen, om op den vastendag, vleesch te eeten? Als hy gelooft, dat hy, door de onderhouding van het vasten, Gode even aangenaam kan worden, als door de armen rykelyk te begiftigen, wie geeft dan het beftuur het recht, om te verbieden , dit te gelooven, of volgends dit geloof te handelen ? — Godsdienst — dan is by ons alles, waardoor de mensch begrypt, aan het Opperwezen die hulde te kunnen toebrengen , welke hy oordeelt aan hetzelve verfchuldigd te zyn. 'tZy nu die hulde zich werkzaam betoont, door de beoeffening van Zedenpligten , of van de plegtigheden van den openbaaren eerdienst,  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENTS. 495 dienst, beiden is by ons Godsdienst. Zaaken van den Godsdienst zyn by ons alles, wat denzelven aangaat, de geloofsleeringen, die bepaalen, wat men van God móet denken, de voorfchriften van den eerdienst — met één woord, alles wat tot het famenftel van ieders Godsdienst behoort. Wy althans weeten niet iets, dat hiervan uitgezonderd mag worden ; alles is hier wigtig, heilig. Zekerlyk , het is ons niet onbekend, dat welëens, in vroegere dagen, onder zaaken van den Godsdienst, zoodanigen betrokken zyn, die indedaad alleen menfehenrechten, en burgerrechten betroffen. Dienaars van den Godsdienst hebben zich welëens vermeten, zich te plaatfen in de ftoelen der bewindslieden en rechters , om gefchillen te beflisfchen, wier uitfpraak alleen voor de rechtbank van deezen behoorde. Dan , gelyk wy hopen , dat deeze ongelukkige verkeerdheden van den menschlyken Geest Verdwenen zyn, met de eeuwen , die haar voortbragten, en, gelyk deezen nimmer zullen terug keeren; even zoo ook oordeelen wy het onnoodig, voor uw geoeffend oordeel te betoogen , dat zoodanige zaaken, niet dan door dweepers en geestlyke dwingelanden, als tot den Godsdienst behoorende, befchouwd kunnen worden. Deeze weinige ophelderingen oordeelden wy noo* dig vooraf te zenden, om ons , des te ongeftoorder, by het onderzoek uwer Vraag te kunnen bepaalen. Het geen ons dan thans te overweegen ftaat, is.,  49Ö OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK is, mag het burgerlyk beftuur invloed hebben op zaaken van den Godsdienst; met andere woorden; welk een recht heeft de Wetgeevende magt, in eenen ftaat, om zich met den Godsdienst, benevens alles wat den zeiven betreft, te bemoeijen, 't zy rechtftreeks, 't zy zydelings. Twee zaaken komen by dit onderzoek in aanmerking, de daaden en de gevoelens: op beiden kan het beftuur invloed hebben, zo wel zydelings als rechtftreeks, fchoon het laatfte meer tot genen, het eerfte tot deezen behoore. Wy zullen op beiden onze befchouwingen vestigen. Om de hoogfte onzydigheid by het onderzoek deezer Vraage in acht te neemen, zullen wy eerst voordraagen, het geen wy oordeelen de ftelling het meest te kunnen bevestigen , en vervolgends overweegen, wat voor de ontkenning kan ingebragt worden. Het fterkst bewys , dat voor de ftelling pleit, is, naar ons inzien, het geen uit de voordeeligheid van den Godsdienst voor den Staat word afgeleid. Verfcheiden beroemde pennen hebben zich verledigd, het wigtige, het belangryke van Godsdienftige begrippen voor eene Maatfchappy aan te wyzen (*). .[ . In- (*) Wy oordeelen het onnodig, hier eene breede optelling te geven, van Schryvers, die dit onderwerp naar waarde behandeld hebben. Genoeg zal het zyn, een necker te noemen, wiens voortreflyk werk, over bet mgtigë van Godsdienstige begrippen, wel eens een nieuwe en betere vertaaling verdiende; en niet minder uitmuntend is ueber das verdienst des Cbristenthiims »»;, den Staat van j. h. meyer, Erfurt 1793.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 497 Inzonderheid, hebben zy ons hier in de uitmuntendheid der Kristelyke leere doen kennen. Zy hebben voldingend betoogd, dat eene Maatfchappy van Godlochenaaren, een broeinest van gedrochten zou wezen, welken eikanderen zouden verwoesten en verfcheuren. Gy zult my wel van de moeite ontflaan, om deeze waarheid thans te betoogen, daar ik flechts de bewysredenen van die mannen zou moeten affchryven. Boven alles , hebben zy zich toegelegd, om te bewyzen, dat de Godsdienst de band van gehoorzaamheid en onderwerping aan de vastgeftelde magten onverbreeklyk famenknoopt (*); dat zyn invloed aan de plegtige verzekeringen en beloften, heiligheid en waarheid byzet; dat hy de grondflag is van eerlykheid en goede trouw. Slechts ééne byzonderheid, die vooral den Christelyken Godsdienst op het vereerendst onderfcheid , fchynt by hen in weinige aanmerking te zyn gekomen ; ten minften het heeft my niet mogen gebeuren, dezelve by hen aan te treffen, dat de Godsdienst den menscb zyne verhevene zvaarde leert kennen eene waarde waarin hy met den grootften der aarde gelyk ftaat, en welke gelykheid de grondflag is van alle rechten en pligten tusfchen vorften en onderdaanen, beftuurders en beftuurden. De naauwfte betrekking, tusfchen het Opperwezen 3$ ]tt.z' ïqov m±hir.~3 :giQs ob nar, rtois cvLsjMC (*) Zie boven alles den laatstgem. meyer bl. 121 en volg. Rrr  498 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK en den mensch, is toch de ziel van allen Godsdienst, zelfs van de afgodery, en is tevens de grondflag van het denkbeeld onzer verheven waarde. — Ook hebben die Schryvers te weinig aangedrongen , dat het niet Godsdienst als Godsdienst, is, die voor de Maatfchappy dit groote heil bewerkt , maar voor zoo ver hy de hechtfte grondflag is van zuivere ftand vastige Deugd. De deugd alleen is het, waarvan de Maatfchappy voordeel trekt, en de Godsdienst is haar alleen dierbaar , voor zoo ver hy voor deugd noodzaaklyk is. — Met één woord dan, Godsdienst is de bron van eerlykheid en goede trouw, de gronflag. van deugd en goede zeden, van orde en regel, en dus ook de bron van al dien voorfpoed en dat welvaaren, het welk door de betrachting van de voorfchriften der deugd verkregen kan worden. En? fchoon de zuiverfte Godsdienst ook hier in het werkzaamst is, durven wy echter wel erkennen, dat zelfs bygeloof, zelfs afgodery (zoo zy maar niet zedenloosheid opzettelyk voorfchryft) veel voordeeliger voor eene Maatfchappy is , dan volftrekte Godverzaaking. En waarom nu, zegt men, zou het burgerlyk befluur geenen invloed mogen uitoeffenen op zaaken van den Godsdienst, van welken het welvaaren der Maatfchappy zoo grootlyks afhangt ? Waarom zou hetzelve zich aan de zorg onttrekken voor iets, dat eene ryke bron is van.alle die zegeningen, welken een  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. een ftaat doen bloeien ? Het beftuur is immers gefteld , om alles te behartigen , wat het heil des Volks kan vorderen: dit is zyne hoogfte wet. Wien verkort het door die bemoeijing in zyne rechten? De Godsdienst is immers voor den geheelen Staat , dus voor ieder afzonderlyk burger, voordeelig. Waarom zou dan ieder niet wenfchen , dat het beftuur ook zyne zorgen over den weldaadigcn Godsdienst gaan liet? — Een ander zal hier mooglyk by voegen, dat het beftuur Gods Stedehouderes hier op aarde is, en dus de rechten van het Opperwezen op de , aan hetzelve verfchuldigde, hulde moet handhaaven: — Dat het hiertoe van God zelf verordineerd is, van God zelf zyne magt heeft ontvangen. Dan , eene ernftige overweeging van dit bewys zou, vreezen wy, eene beleediging voor uw verftand, zelfs voor het Opperwezen, zyn, dat de zwakke hulp van men* fchen niet behoeft, om zyne rechten te doen gelden, even weinig, als om zyne gefchondene eer te wreeken ; en dat den Vorst niet meer aanftelt om te heerfchen, dan her Volk verordent, om zyne dwing* landy onderworpen te verdragen. Laaten wy nu even onzydig befchouwen het geen tegen deeze gronden kan ingebragt worden. Welke zyn de rechten van het beftuur ? Deezen kunnen uit geene andere bron hergeleid worden, dan uit de behoefte. Neemt deezen weg, en het geheele beftuur vervalt. Waren alle menfchen wys en deugdzaam., P rr o ZY  500 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK zy zouden geene befluurers noodig hebben. Behoefte dus van al dat gene, wat voor ieder individu afzonderlyk onverkrygbaar is , of niet gemaklyk verkregen kan worden, is de grondflag van het beftuur, en wyst hetzelve de uitgeftrektheid van zyne rechten aan. En even zoo is alles, wat voör ieder individu gemaklyk verkrygbaar is , of wat hy reeds bezit, een goed, over het welke geene rechten aan het beftuur zyn opgedragen , ten minften niet , dan by een, door beide partyen vrywillig aangegaan verdrag. Dus behoeft de mensch geen beftuur, om eigendom te verkrygen , maar wel om hetzelve te beveiligen; hy heeft hetzelve niet noodig, om rust en orde in Zyn huisgezin te brengen, maar wel, om alles af te weeren, wat, van buiten komende, dezelve zou verftooren; hy heeft hetzelve niet noodig, om het leven te erlangen, maar wel, om hetzelve tegen alle aanvallen te befchermen, — niet, om vryheid te verwerven , maar om te behouden. —• De mensch, afzonderlyk leevende, befpeurde weldra, dat aan zyn geluk iets ontbrak, dat hy niet, dan in eene Maatfchappy, zou kunnen aantreffen; en in de Maatfchappy ondervond hy weldra, dat, zonder een beftuur, hem dit nimmer zou geworden. Maar al het overige, dat hy zonder beftuur kan genieten en behouden , daar omtrend heeft hy geene bemoeijingen van hetzelve verlangd. Het is deeze eenvoudige waarheid , die ons tot de rechte oplosfing der Vraag moet  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. $01 moet geleiden; want, dit op de zaak in gefchil toe* pasfende, valt terftond in het oog, dat alle zaaken van den Godsdienst , voor zo verre zy in geene collifie of tweeftryd komen, met die goederen, waar over de Maatfchappy aan het beftuur eenig recht heeft opgedragen, onder die genen behooren, welken alle de Leden der Maatfchappy zich zeiven hebben voorbehouden, en waarover zy geen het minfte recht aan het beftuur hebben opgedraagen. Het grondartykel van het Maatfchappylyk verdrag , is de bewaaring der Maatfchappylyke orde en rust. Daarover is aan het beftuur de magt opgedraagen. Zo eenige openbaare Godsdienstpligt, met die orde en rust ftrydig ware , zou het beftuur recht hebben, om deszelfs uitoeffening te beletten; en in zoo verre' zou het zich met zaken van den Godsdienst mogen bemoeien. Men vergeete toch nimmer, dat de beoeffening van den uitwendigen Godsdienst, voor zoo ver zy openlyk gefchied, eene openbaare daad is, en als zoodanig gefteld onder de zorg , de befcherming en wacht van het beftuur, even gelyk alle andere openbaare daaden, als Beursgang, Schouwburgen, Volksvergaderingen. Dat de gelykheid en vryheid*aan hetzelve de wet voorfchryven, van nimmer iets toe te laten, dat de rechten van eenig burger benadeelt. Dus kan men het eene bemoeijing met de zaaken van den Schouwburg noemen, wanneer het beftuur zorgt , dat niemand in denzelven Rrr 3 be-  502 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK beleedigd of ontrust worde, of dat men die byeen* komften en de tooneelvertooningen niet misbruikt, om muitery en oproer te ftooken; fchoon het nimmer het recht kan hebben , om te bepaalen , welk tooneelftuk gefpeeld zal worden. En in zoo verre mag en moet het beftuur zich ook met zaaken van den Godsdienst bemoeijen; als de handhaaving der menfchen en burgerrechten, van ieder lid der Maatfchappy, zonder onderfcheid, betreft. Schoon dit echter, oneingenlyk, dus genoemd wordt , dewyl het in den eigenlyken zin , niets anders is, dan de handhaaving. van de rechten , de orde en rust der Maatfchappy. En hier door vermeenen wy, vervallen alle Vraagen, die wel eens ten deezen aanzien gedaan zyn, als, mag het beftuur zich bemoeijen met het prediken, of met kerkelyke gefchillen^ Ja, zoo dra een oproerfchreeuwer de Godsdienstige Vryheid misbruikt , om de vastgeftelde orde van het beftuur aan te randen, een onderwerp, dat zelfs geheel tot den Kanfel niet behoort. — Ja; zoo dra zy de rechten van myn geweeten betreffen. Want, heb ik aan het beftuur zelve , geene de minfte magt over die rechten opgedraagen, of kunnen opdraagen; (gelyk wy vervolgends zien zullen) hoe veel minder dan aan eenig byzonder perfoon, of byzonder lichaam, dat geen geconstitueerd gezag heeft.' Dan, deeze zaaken uitgezonderd, is het onbetwistbaar, dat de Maatfchappy, een beftuur aanftellende, eene  BESTUUR OE ZAAKEN VAN GODSDIENST. 50$ me onbepaalde vryheid in den Godsdienst'zich heeft Dor behouden. Men klimme zoo vroeg op, als men wil; eer de Ienfchen zich in Maatfchappyen vormden, of een ïftuur aanftelden, hadden zy reeds Godsdienst, dat het gevoel van verpligting om het Opperwezen ïkere hulde toe te brengen. Zy wisten , dat hun ligten opgelegd waren, die zy zeiven moesten vol•engen en voor welker overtreeding niemand voor m zou kunnen of mogen verandwoorden. Welk ;n recht over zaaken van den Godsdienst,. konden, ogten of behoefden zy aan het beftuur op te draa?n? Dat van den Godsdienst te leeren? maar zy mden denzelven. Dat van denzelven te handha;n ? maar dit deeden zy zeiven. Dat, van deszelfs jorfchriften te doen in acht nemen? maar daartoe idden zy zich reeds verbonden, eer zy het beftuur >rmden; daartoe reekenden zy zich zelVen verandoordelyk. Of zou de Godsdienst, zonder de zorg m het beftuur , vervallen ? maar dit kwam geheel >or hunne rekening. Het beftuur zou hiervoor et verantwoorden. Even weinig , als zy dan een ;ftuur behoefden , om hen te leeren , en aan te ingen om te eeten , als zy honger hadden, even sinig behoefden zy hetzelve, om voor zaaken van :n Godsdienst te zorgen. — Op dien zelfden grondig rust ook de vryheid des geweetens. De mensch ch heeft in eene Maatfchappy geen grooter gè- dpeL  504 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK deelte van zyne Vryheid afgeftaan, dan tot algemeen geluk gevorderd wordt. Maar daarop heeft het denken en gevoelen geene betrekking. Eer hy Lid eener Maatfchappy werd , had hy vryheid van denken. Wat bedoelde hy, met in de Maatfchappy te treden? Befcherming , veiligheid , vermeerdering van geluk. Wat werd hier toe gevorderd? Dat hy zich verbondt, om tot verzekering dier goederen van anderen mede te werken, gelyk dezen zich verpligtten, om zyne belangen hier in te behartigen. Tot zoo ver offerde hy zyne Vryheid op. Maar , dit was alleen zyne Vryheid van werken, en dan nog maar bepaald met betrekking tot die voorwerpen. Doch de vryheid van denken is hier geheel buiten gefloten, en blyft even volledig, als de vryheid der lucht. Het is ook eene onbetwistbaare waarheid , dat de Mensch aan het beftuur al vast niet meer heeft opgedraagen, dan het geen hy kon opdraagen. Zoodanig iets, waar over hy zelf geen magt heeft, kon hy geenszins aan anderen ter beftuuring toevertrouwen. En hier onder behoort juist de Vryheid van Godsdienst in den uitgeftrekften zin. De mensch is geen meester van zyne overtuiging. Het behoort niet tot onsbeftek, thans te onderzoeken, waar door de overtuiging gewerkt wordt. Maar dit is zeker, dat de vryheid van den mensch zich niet verder uitftrekt, dan om al of niet volgens zyne overtuiging te handelen, Maar ver is het 'er af, dat hy zou kunnen ge-  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 5°5< gelooven, wat men hem beveelt, of wat hy zelf verkiest. Het geen voor my waarheid is, kan ik niet nalaaten te gelooven: en alle magten der aarde kunnen my nimmer dwingen j dit niet te gelooven. Daar nu de menfchen reeds iets omtrend een Godsdienst geloofden, eer zy een beftuur vormden, hebben zy nimmer aan hetzelve opgedraagen, of kunnen op draagen de magt, om voor hen te bepaalen , wat zy zouden of moesten gelooven. En, daar alle Godsdienftige handelingen uit dit geloof voordvloeien, op hetzelve gegrond zyn en onverbreeklyk met hetzelve famenhangen, volgt hieruit van zelve, dat het beftuur hieromtrend geene bepaalingen kan maaken. Niet minder blykbaar is het, dat het recht des beftuurs zich niet verder kan uitftrekken, dan tot dat geen, waar omtrend het werkzaam kan wezen. Het kan de Zon niet beveelen , het aardryk te koesteren , of den vruchtbaarmaakenden regen, hetzelve te bevochtigen. Maar even weinig kan het my beveelen, iets te gelooven of te verzaaken. Het gevoelen belacht alle wetten en bedreigingen; het is boven banden en kluisters verheven. De wreedfte folteringen mogen mynen mond eene belydenis afpersfen, maar wie doorgrondt myn hart, of deszelfs gevoelens, met die belydenis inftemmen? Ik kan my zei ven hier in niet eens dwingen , en wat zullen dan werkingen van buiten vermogen ? De grootfte dwingeland derhalven , de willekeurigfte despoot , heeft geene verdere magt, S s s dan  505 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK. dan op alles, wat lichaamlyke bewegingen zyn, maar de werkingen der ziel liggen geheel buiten zyn gebied. Eindelyk, voor en aleer het beftuur gevormd is, beftaat 'er geene betrekking, dan die van volkomen/Ie gelykheid. De éénige onderfcheiding , in de natuur gegrond, is alleen God en de Mensch. Alle leden der Maatfchappy zyn aan eikanderen gelyk : allen ftaan zy in betrekking tot God, als Kinderen tot hunnen Vader, wiens bevelen zy moeten trachten te kennen en te volbrengen. Verandert deeze betrekking door de vorming van een beftuur? Volftrekt niet. De beftuurers zyn en blyven aan de gehoorzaamheid van de bevelen diens Vaders even zeer verbonden, als de geringfte hunner onderhoorigen. Niemand heeft hen boven die wetten verheven, — niemand hen het recht gegeven, om voor anderen te bepaalen, wat God wil. Het beftuur is immers alteen door het Volk verkozen; van het volk heeft het alleen zyne magt — het is alleen verkoren, om des Volks belangen te behartigen. Ware het door God aangefteld , en wel gefteld , om zyne belangen te handhaaven , dan voorzeker zou aan hetzelve de befchikking over zaaken van den Godsdienst behooren (*). Maar nu zou het zich vermetel in den rech- ter- (*) Men Ieeze de Gefchriften van de voorige eeuw, die het recht der Overheid in Kerklyke zaaken bepleiten. In alle dezelve zal men dat recht yoornaamlyk gegrond zien op de Godlykheid der aanftelliog, waardoor d& Overheid haare magt alleen yan God heeft verkregen.  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 50> terftoel van God plaatzen, zich in zyne rechten dringen, en zoo wel Godlyke als menschlyke rechten uit/preken? Het bekwam zelfs den Joodfchen Uzias zeer kwalyk; die evenwel by zyn Volk, eene Godlyke aanftelling als Koning kon voorgeeven, toen hy de Priesterlyke waardigheid met de Vorstlyke wilde vereenigen (*)» maar> hoe veel ël'00tei' vermetelheid zou het zyn, als een burgerlyk beftuur, alleen gefield, om des volks wil, in wetten uitgedrukt, te handhaaven , en dat, buiten dien geen gezag ter waereld heeft, eenigen invloed op zaaken van den Godsdienst wilde hebben, daar deezen volftrekt geene onderwerpen van burgerlyke wetten kunnen wezen, en zich daar door een recht aanmatigen , dat God zich zeiven heeft voorbehouden, of dat alleen toebehoort aan hun , die hy buitengewoon zendt en volmagtigt, om Zynen wil te verklaaren? DE VERPLIGTING Vx\N HET BESTUUR OMTREND DEN GODSDIENST. Daar wy ons ten regel gefteld hebben, ten einde ons zeiven niet vooruit te loopen, omtrend uwe Vraage niets te beflisfen , alvoorens dezelve naauwkeurig getoest te hebben,, zullen wy ons onthouden, om nu reeds te bepaalen, of het beftuur recht heb- (*) 2 Chron. XXVI, 26. en volg. Sss 2  508 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK hebbe, om zich met zaaken van den Godsdienst te bemoeien; hoezeer wy oordeelen, dat de bellisfing reeds aan de ontkennende zyde fchynt te vallen. —• Wy zullen, dan, op even dezelfde wyze met ons onderzoek voortgaan en thans het tweede gedeelte uwer Vraage befchouwen; t. w. behoort het Burgerlyk beftuur eenigen invloed uitteoejfenen op zaaken van den Godsdienst? Wy kunnen aan het woord behoort , geene andere betekenis hechten, dan die van verpligting, en wel eene onvolkomene, zoodanig, als uit nuttigheid of welvoeglyheid voordfpruit. Wanneer men toch eene volftrekt e verpligting, op onvermydelyke noödzaaklykheid gegrond, bedoelt, fpreekt men van moeten. De vraag is dan, is 'er eenige verpligting voor het beftuur, uit de nuttigheid , de voordeeligheid van den Godsdienst voordvloeiende, om zich denzelven aan te trekken? Zy, die deeze Vraag fteliig beandwoorden, redekavelen op deeze wyze: De ondervinding leert ons, dat, welke zaak het beftuur zich ook aantrekt, om haare voordgangen te bevorderen, deeze altyd voorfpoediger flaagt, dan wanneer zy alleen aan de zorg van afzonderlyke perfoonen wordt overgelaten. Verdeeld in belangen en inzichten, bcftreden door hinderpaalen, die fomtyds nyd en wangunst ftellen, fomtyds uit gebrek aan vermogens voordvloeiën, moeten zy niet zelden de gemeen nuttigfte ontwerpen laten fteken, dewyl zy on-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 509 onmagtig zyn , om dezelven tot ftand te brengen. Dan, zoodra het beftuur zich met dezelven inlaat, dat in veele opzichten alles kan , wat het ernftig wil, ziet men die beletzelen verdwynen; alles krygt veêrkragt , en nadruk , en de moeilykfte plannen flaagen naar wensen. Men bepaale zich flechts tot ons Vaderland, dat wonder van naarftigheid, en werkzaamheid in de oogen des vreemdelings ; en men vraage zich, ofwel immer die dyken opgeworpen, die moerasfen opgedroogd, de handel en zeevaart, tot die hoogte van bloei en welvaaren (welken zy ten minften in voorige tyden hadden) opgevoerd zou zyn geworden, indien het beftuur alles aan de zwakke poogingen van enkele welmeenenden had overgelaaten. Men fpoore naar de oorzaaken van het diep verval, dat in veele zaaken wordt gevonden; hoofdzaaklyk zal men dezelven aantreffen in die verkeerde ftaatkunde, welke het beftuur ontraadde, om zich met dat zoogenaamd huishoudelyke eener Maatfchappy te bemoeien, en hetzelve van allen fchyn- baar overtolligen arbeid afkeerig maakte. Is het nu eene waarheid, dat de meefte zaaken , waarover het beftuur zyne vaderlyke zorg niet laat gaan, moeten vervallen, hoe byzonderlyk geldt zy op zaaken van den Godsdienst ? Zonder handhaaving van het beftuur, kan de Godsdienst niet bloeien. Men doorbladere de gefchiedrollen van alle eeuwen, overal zal men den Godsdienst, door het beftuur gehandhaafd Sss 3 vin  5IO OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK vinden, hetgeen duidlyk bewyst, dat men, in alle eeuwen, in het begrip van de noodzaaklykheid dier handhaaving geftaan heeft. Men raadplege den Mensch, zyne zinlykheid, zyne aardsgezindheid, zyne zucht tot losbandigheid , zyne afkeerigheid van alle banden en bepaalingen; hoe kan men verwachten, dat hy , aan zich zeiven overgelaten, den Godsdienst, die geheel met het zinlyke ftrydig is, die hemelsch, zedenlyk en geestlyk is, die orde en regel vordert, en aan alle afwykingen paaien ftelt, zal beminnen en aankleeven ? Neen, zonder de handhaaving van het Beftuur moet de Godsdienst kwynen, en geheel en al vervallen , en het menschdom tot die barbaarfche woestheid terugzinken , waar in het zich bevondt, aleer het zich in Maatfchappyen vereenigde, en door het weldaadig licht van den Godsdienst beftraald werd. Weinig behoeft hierby gevoegd te worden, wanneer men het in deeze hoofdzaaken eens is, om overtuigd te worden, dat het beftuur den Godsdienst behoort te handhaaven. Want de nuttigheid en nood-, zaaklykheid van denzelven, voor het heil der Maatfchappy , hebben wy in het voorgaande reeds ontwikkeld , en 'er is niemand , die hier tegen , met grond, iets kan aanvoeren. En nu zou dan het beftuur zich aan zoodanige eene heilzaame inrichting niet laten gelegen liggen ? Zou het dit niet onder zyne duurfle verphgtingen rekenen ? Het zwoer immers.,  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 511 mers, toen het de teugels aanvaardde, dat het alles zou bezorgen , wat het algemeene best kan bevorderen , dat 's Volksheil zyne hoogfte wet zou wezen. Het volk gaf ook, ingewikkeld, dien lastbrief, toen het een beftuur aanftelde , ter bevordering van het algemeen geluk. Met één woord, is de Godsdienst voor den Staat voordeelig — vervalt hy zonder handhaaving, — is het beftuur verpligt alles te bezorgen, wat het algemeene best bevordert, — dan is het één zyner hoogfte pligten, voor den Godsdienst te waaken. _ Dan behoort het ook invloed te oeffenen op zaaken van den Godsdienst. Ligtlyk ziet men, op welke grondftellingen deeze ganfche redeneering rust. Deezen ten fcherpften te toetzen, kan alleen het pleit voldingen. Kunnen zy den toets doorftaan , dan zal de beflisling ten voordeele der Vraage uitvallen. Zekerlyk, men zal dan verlegen zyn, van waar het beftuur het recht te bezorgen, om zich in Godsdienftige zaaken te mengen, een recht, waartegen reeds in het voorgaande de dugtigfte gronden zyn aangevoerd. Dan, zo ooit, hier mag dan de regel gelden Sr Volks heil de hoogfte zvet, en tot het zwaard verftrekken, om den knoop des rechts door te hakken. Want het is ontegenzeglyk , dat men , in uitgeftrekte Maatfchappyen, waar zich zoo veele ftrydige , verwarde en duistere belangen aantreffen , al veel in de beoeffening moet agterlaten, het geen in de befchouwing gepredikt wordt,  512 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK wordt, wil men niet de fchroomlykfte verwarringen en verwoestingen aanrichten, en dus, al ware 'er ai eens niets, dat aan het beftuur recht gaf, om zich met den Godsdienst te bemoeijen, echter zou ieder die bemoeijing wenfchen, en zich zeer wel met dezelve kunnen verdragen , zoo dra zoodanige gewigtige gronden, als wy aangevoerd hebben , voor dezelve pleitteden. Men ziet dus, dat alles afhangt van den toets dier gronden. Welaan, laat dan ook hier de onzydige reden beflisfen. De eerfte grondregel, die zich hier ter toet-ze aanbied , is; alles, wat door het beftuur niet gehandhaafd wordt, vervalt. Kan men deezen regel wel als eene algemeene waarheid aannemen ? Laaten wy denzelven eens, op een der voornaamfte bronnen van het Maatfchappelyk welvaaren, de bevolking, toepasfen, en op welke hy boven alle anderen nog wel het meest fchynt te gelden. Zou deeze zonder handhaaving des Beftuurs vervallen ? Kan het heveelen, zich in het Huwelyk te begeeven ? Kan het beveelen, met de ftem eens Scheppers; Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt? Bepaalt de gcheele magt des beftuurs zich niet enkel tot zoodanige inrichtingen, die het Huwelyk gemaklyk maaken, de weelde en ontucht paaien ftellen? Moet het al het overigeniet geheel aan de natuur overlaaten? Voorzeker — By ons voorig onderzoek , is dit reeds ten grondflage gelegd, dat het recht en de magt des beftuurs, zich niet  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 513 niet verder uitftrekken , dan over dat geen , waarover de Maatfchappy een beftuur verlangt en behoeft. Wat de hulp des beftuurs niet noodig heeft, zal zekerlyk niet vervallen , fchoon het deszelfs invloed misfe. Dit is eene tastbaare waarheid. Ieder mensch is bezield met de hoofddrift, zucht tot geluk; wordt deeze flechts wel geleid, en worden haar geene belemmeringen in den weg gelegd , dan kan het beftuur , aan deeze' alles overlaaten. In den algemeenen zin, derhalven , kan men deezen regel niet aanneemen. Even dit zelfde geldt ook op den volgenden grondregel : het beftuur is verpligt alles te handhaaven, wat het gemeen nut der Maatfchappy bevordert. Want, zoo draa eene zaak tot den rang der zoodanigen behoort, die de mederwerking des beftuurs noch verlangen, noch behoeven,'dan, hoe gemeen nuttig zy ook moge weezen, ligt derzelver behartiging geenszins voor rekening van het beftuur, maar is blykbaar buiten den kring van deszelfs verpligtingen. Dat de Godsdienst, voor het heil der Maatfchappy, noodzaaklek is , is een grondregel, die door beide partyen erkend wordt; en deeze is de éénige , dien wy, zonder toets, als waar en zeker, kunnen aanneemen. Intusfchen, of hy hier wel van veel gebruik zal wezen , twyfelen wy zeer. Waarom is, toch, het nut van den Godsdienst, voor de Maatfchappy, niet zelden, door huurlingen van het beTtt ftuur,  514 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Huur, zoo hoog opgevyzeld? Is het om deszelfs gezegenden invloed , op de zeden, op deugd en braafheid, die uit gevoel vanmenfchenwaarde, voordvloeit? Neen; het was alleen, om dat hy gehoorzaame onderdaanen maakt, om dat hy de Volken, met alle formen van beftuur, bevredigt en hen, in de ftem hunner leiders, de ftem Gods doet hooren; om dat hy, door de banden des eeds, het Volk aan den troon verbindt. Maar dit is juist het fchandlykst misbruik van den Godsdienst, tot welks voorftand, thans , geen waar vriend van denzelven , zich zal opwerpen, en daarom geene aanmerking verdient. Zoo de Godsdienst, om geene andere reden, door het beftuur behoort gehandhaafd te worden, dan is het belang van ieder eerlyk en vry man, om hem aan dien invloed te onttrekken. — Neen, het beftuur behoeft den invloed van den Godsdienst, voor zyne verordeningen, even. weinig, als deeze het gezag van den Staat , voor zyne voorfchriften. Het beftuur geeft Wetten , die voor allen gelykelyk voordeelig zyn: ieder, die zyne belangen, in derzelver naauw verband , tot de algemeenen, kent en doorziet, gehoorzaamt dezelven, om dat het zyn voordeel is. Of de Wetten deugen niet , en dan moet men dezelven trachten te verbeteren: of de Burger deugd niet, wanneer zy niet gehoorzaamd worden, en voor hem is de ftraf. Deeze moet, in eene welingerichte Maatfchappy, ftreng genoeg zyn, om hem van  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 515 van de overtreeding af te fchrikken. Wat de Eeden betreffen, men beproeve eens zwaare lyfftraffen, met fchande verenigd , op den meineed te ftellen ; en men zal zien, dat zy oneindig meer uitwerken, dan het Godsdienstig gevoel; daar zoo veelen zich met het fpreekwoord behelpen, gedwongen eed is God leed; daar zoo zeldzaam de eeden vrywillig gedaan worden , en, by den minften dwang tot den zeiven, de verandwoording voor hunne verbreeking, by zeer veelen, voor reekening van het beftuur wordt gelaaten. ? ■ Het komt dan nu maar aan op de toepasfing der gelegde gronden — op het onderzoek, of deeze zich op den Godsdienst al of niet laaten tehuis brengen? Met één woord , of de Godsdienst onder zoodanige zaaken behoort, die de handhaaving des beftuurs behoeven, ('t welk in de aangehaalde redekaveling beweerd wordt) dan of hy aan zich zeiven mag, en behoort overg-elaaten te Worden? Raadpleegcn wy de Gefchiedkunde en den aard van den Godsdienst, of hy, zonder handhaaving des beftuurs, noodwendig moet vervallen. De Gefchiedkunde is hier een verleidende gids, op wier - aanwyzingen wy ons niet onfeilbaar durven verhaten. Zy heeft ons reeds doen zien dat, in alle eeuwen en in alle Staaten, het beftuur zich met den Godsdienst bemoeid heeft, en ons daardoor op het befluit van de noodzaaklykheid dier bemoeijinge Ttt 1 ge-  5l6 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK gebragt. Maar is dit befluit wel juist? Zouden voor die zorg der Vorften en Regenten, voor den Godsdienst, in de eeuwen der menschlyke kindsheid, geene andere reden kunnen gegeeven worden,, dan juist ontleend van de noodzaaklykheid dier zorgen, ter handhaaving van den Godsdienst? Zouden zy hierin niet meer voor het behoud van hun, meest al onwettig en overweldigd gezag, gezorgd hebben? Zouden zy wel altyd den Godsdienst, om den Godsdienst , en niet meestal, om, door denzelven den troon ie beklimmen, en te behouden, gehandhaafd hebben? En het veronderftelde zy al eens waar, in de eeuwen der kindsheid, hoe veel geldt hiervan, in den tegenwoordigen tyd, die voorzeker de manlyken ouderdom wel genaamd mag worden? Hieromtrend beflischt de gefchiedkunde niets; vertoont zy ons het beftuur overal werkzaam, in de handhaaving van den Godsdienst, zy vertoont ons ook wel eens den Godsdienst, bloeijende, zonder hulp, ja zelfs met alle tegenkantingen van de zyde des beftuurs. Hiervan biedt zich onzer befchouwing aan, eene geheele Natie, in vreemde landen verplaatst, ver van den vaderlyk en grond en Godsdienst, in landen, waar de afgodery, met al den luister en de befchaaving des rykdoms en der weelde, met alle de behaaglykheid van zinnelyken wellust, verleidend fchittert — waar zy, om hunnen eenvoudigen zedenlyken ftreegen Godsdienst, de grievendjte befpottingen, en befchaa- mend-  bestuur. op zaaken van godsdienst. 517 mendfte vernederingen, zo niet iet ergers, moeten dulden: — en evenwel zien wy die Natie, in een tydverloop van eeuwen, hunnen Godsdienst ftandvastig aankleeven, terwyl in hun eigen Vaderland, in de nabyheid van den fchitterenden Tempel, de werkzaamfte zorg des beftuurs haar, niet altyd, voor de verleidingen der afgoderye kon beveiligen. Diezelfde getrouwheid en ftandvastigheid, ja nog veel heerlyker bloei van waaren Godsdienst, buiten medewerking van het waereldsch beftuur; wat zeg ik? onder de geweldigfte tegenkantingen, en de ver? leidendfte verzoekingen van hetzelve — zien wy, in de drie eerfte eeuwen der Kerkelyke Gefchiedenis. En men vertoone ons een bloeiender tydperk, na dat het beftuur zich met de zorg voor dien Godsdienst belast heeft! Volgen wy haar geleide, in laater tydperken, welke voorfpoedige en fnelle voordgangen der gezegende hervorming kunnen wy dan befpeuren! En waarlyk luther en kalvyn, het zy tot hunne eeuwige eer gezegd, hebben, in hun eerfte tydperk, zeer weinig aan den invloed van het beftuur, ter bevordering hunner poogingen, te danken. Eindelyk wendt zy ons gezicht , naar verafgelegen waereldftreeken, naar eene nieuwe waereld, door breede Zeeën van ons waerelddoel afgefcheiden; daar vertoont zy ons, in de vereenigde Staat en van Noord- Amerika, eene geheel nieuwe en aan ons nog onbekende huishouding , eenen Ttt 3 Gods*  518 OVER, DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK Godsdienst, geheel aan zyne eigene handhaaving overgelaaten, en dien Godsdienst, bloeiende, door ieder vereerd, en algemeen geëerbiedigd. Verlaaten wy dan deeze bedrieglyke leidsvrouw, die althands ons nog geenen Godsdienst in zyn verval vertoond heeft, omdat hy door het beftuur niet befchermt werdt, om den aart van den mensch, in fiimenftemming met de natuur van den Godsdienst, te 'befchouwen, ter toetfe van den regel; of de Godsdienst de hulp des beftuurs behoeve. Alle Godsdienst kenmerkt zich, door deeze drie hoofdwaarheden , die de grondflag zyn van allen eerdienst, 'er is een God; 'er is eene Voorzienigheid; 'er is een Staat van helooning en ftraf, na dit leven. Hoe duidelyk fprcken deezen tot het menfchelyk verftand, hoe levendig tot het menfchelyk hart. Zyn alle de menfchen zeiven niet, door hun eigen redenslicht, tot derzelver kennis gekomen, dan voorzeker, moeten zy reeds aan het eerfte menfchen - paar geopenbaard zyn, alzoo de nafpooringslust nog geen, eenigzins befchaafd volk ontdekt heeft, dat met deeze grondwaarheden niet bekend was. Wetgeevers, Volksleiders , Staatkundigen, hebben dezelven niet uitgedacht; zy vondenze, waar zy kwamen en hun fchoot niets over, dan een fchrander gebruik van dezelven te maaken. En waarlyk, de ftelregel; niets zonder oorzaak, dus moet dit Heelal eenen God hebben, is ééne van die waarheden , waar aan de men- fche-  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 5IQ fchelyke reden, van alle eeuwen, haare eerfte kragten gewaagd heeft. Van deeze tot de andere, 'er is eene Voorzienigheid, over te gaan, was voor haar flechts eene kleine fchreede. Een God, Schepper van het heelal, en die alles, na dat het eenmaal beftaat, geheellyk aan zich zelf overgeeft , zonder eenig verder toezicht, zonder zich eenigzins te bekreunen aan de oogmerken , waartoe hy alleen had kunnen Scheppen, is eene van die tegenftrydigheden, waarmede zy zich nimmer, kon vereenigen. Maar nu, zonder eene andere Waereld , waarin deugd beloond en ondeugd geftraft wordt, wist zy geenen raad voor de menigvuldige wanorden, die zy in de zedelyke Waereld meende te ontdekken. Deeze was het juist, die alle raadzelen moest ontbinden. En welk eenen fterken fteun vonden deeze eerfte uitfpraaken van het menfchelyk verftand, in de aandoeningen en driften des harten; zo al de Godsdienst niet het werk der menfchelyken reden ware, zou hy het gewrocht van dankbaarheid, van hoop en vrees worden. Zou de mensch zoo veele weldaden genieten, en den fchenker niet zoeken, om hem zyne hulden te bewyzen? Zou hy hoop koefteren, en zou deeze zich niet tot aan geene zynde des grafs uitftrekken ? Zou hy het gevoel zyner zwakheid omdragen, en niet eene onzichtbaaren magt eerbiedigen ? Ontneem den mensch zynen God; en fpooken en geesten zullen zynen verfchrikkers we-  520 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK wezen. Een onzichtbaar vermogen te vreezen, is dermaate een grondtrek der menschlyke natuur, dat ftoutmoedige ongeloovigen, met eene Voorzienigheid fpottende, flechts van voorwerp hunner vreeze verwisfelden, en fpooken en geesten in de plaats eener Godheid fielden! — Men heeft zich dus weinig te verwonderen, dat de Godsdienst reeds vóór allen beftuur ging, en, buiten zyne medewerking, deszelfs zaligenden invloed uitoeffende, daar hy met de geheele menfchelyke natuur zoo volkoomen ftrookt. Tot naderen toets van den grondregel, dat de Godsdienst de hulp van het beftuur zou behoeven, ftrekt het onderzoek, of deszelfs medewerking immer van eenigen invloed geweest zy"? Wy zullen hier weder dezelfde gidzen tot Leidsvrouwen moeten aanneemen, Gefcheid- en Menfchenkunde. Zekerlyk , indien het hier alleen om een uitwendig vertoon van Godsdienst te doen ware, dan kan men niet nalaaten, aan het beftuur eenen verbaazenden invloed toe te kennen. Het heeft de middelen in de hand, die op de krachtigfte dryfvecr der menfchelyke werkzaamheid, het eigenbelang, onfeilbaar werken, — belooning en ftraf. Maar de Godsdienst is, immers, alleen voor de Maatfchappy dierbaar, uit hoofde van zyne -werking op de zedenlykheid. Een huichelaar, met bedorven zeden, is het fchaadelykst wezen in eene Maatfchappy. Maar, hoe zal het be-  bestuur. op zaaken van godsdienst. 521 beftuur, door den Godsdienst, op het hart en de zeden werken; door den eerften, de laatften zuiveren en verbeteren? Daartoe moeten de waarheden van den Godsdienst, eerst van ganfcherharten geloofd worden. Maar, het beftuur kan geen ééne waarheid doen gelooven, noch door beloften, noch door bedreigingen. Het geweeten is, boven het eigenbelang, ongenaakbaar verheven. Dit is in het voorgaande reeds breeder betoogd. Wat zullen belooningen en ftraffen derhalven uitwerken ? Niets anders, dan huichelary en flaaffche volgzucht aan te kweeken, waarby de mensch Godsdienstig fchynt, terwyl hy zich alle de losbandigheden der zedeloosheid veroorlooft. Slaan wy nu de Gefcheidboeken open, zy bieden ons geen één doelmaatig uitwerkzel van de bemoeijingen des beftuurs aan. Welken invloed op de zedelykheid had de zorg des beftuurs voor den Godsdienst, by Heidenfche Volken? Nog fchrikken wy voor de tafreelen van Zedeloosheid, die de afgodery verzelde. Welke voordeelige uitwerkfelen voor de betrachting van de deugdademende lesfen des Evangeliums, heeft de omhelzing van den Kristelyken Godsdienst van constantyn den grooten voordgebragt ? Geraakte dezelve niet byna geheel verlooren, onder de bitterheden der kerktwisten, en de beurtlingfche vervolgingen van ketters en rechtzinnigen, onder den last van opeengehoopte plegtigheden ? Wat hebben de heillooze Vvv kruis-  522 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK kruistochten naar het heilige Land ? -— Wat de verwoestingen der Spanjaarden in Zuid America uitgewerkt ? Wat de Franfche dragonades ? Hebben deugd en zeden daar veel by gewonnen? Ja, ik durf meer vraagen; hebben zy wel eens hartlyke liefde en eerbied voor den Godsdienst kunnen voordbrengen ? Vraagt dit aan alle vervolgden, aan alle die onfchuldige flachtolfers der gouddorst, heerschzugt en bloedgierigheid, met het masker van den Godsdienst getooid. . . . Wy fchrikken om het te herhaalen, om niet de yslykfte lasteringen tegen het beste gefchenk des Hemels, den Kristelyken Godsdienst, te hooren uitbraaken. En echter, hoe ongaam ook, moeten wy ons met dit onbehaaglyk onderwerp nog een wyl bezig houden. Het behoort tot den volledigften toets van den geitelden grondregel. Wy moeten naamlyk onderzoeken, of die bemoeijing van het beftuur, met zaaken van den Godsdienst, niet zelfs, in andere opzichten, hoogst fchaadelyk en gevaarlyk is. Hier zullen wy ons kunnen bekorten, dewyl verfcheiden beroemde mannen hierin de zaak der burgerlyke en godsdienftige vryheid onnavolgbaar verdedigd, en de heillooze uitwerkfelen van kerklyke dwinglandy, onverdraagzaamheid en vervolgzucht, meesterlyk gefchilderd hebben (*). Zy (*) Wij hebben ons ten deezen aanzien flechts te beroepen: op verfcheLden manlyke en uitmuntende advyzen, uitgebragt in de Nationaale Vergadering, ter zaake van de affcheiding van Kerk en Staat.  BESTUUR. 01? ZAAKEN VAN GODSDIENST. 523 Zy hebben voor ons bewezen, dat dwinglandy in den Godsdienst niets beters voordbrengt, dan domheid, huichelary, dweepzucht en zedeloosheid, — en lynrecht geleid tot Burgerlyke flaaverny, waarby zelfs de geringfte zucht, tot vryheid , in haaren eerften kiem, verfmoord wordt. Dan het geen hier te onderzoeken ftaat, is het gebruik van den regel; het misbruik neemt het gebruik niet weg; een welgeregelde invloed van het beftuur, op zaaken van den Godsdienst, zegt men, zal nimmer die fchadelyke uitwerkfelen voordbrengen. Dan tot hier toe vind ik nog de grenfen niet aangewezen , die dien welgeregelder invloed van dwingelandy afperken. Buiten deezen, moet het altyd aan ieder opmerkzaamen beminnaar der Vrijheid hoogst gevaarlyk voorkomen , het beltuur eenigen invloed, in zaaken van den Godsdienst, toe te vertrouwen , dewyl het geen in den aanvang nog niet is , in het vervolg zeer wel kan worden. Heerschzucht, drift tot uitbreiding van gezag, is den mensch even natuurlyk, als zucht tot vrijheid; mogelyk is het wel dezelfde drift, onder eene andere gedaante. Van den anderen kant, is de Godsdienst één der vermogendfte hulpmiddelen, waar door het Beftuur op den Volksgeest kan werken. Hy ftrekt zyn gezag uit tot de innerlyke beweegingen des harten _ Zelfs tot aan gene zyde des grafs. Gelukt het eenen ftaatsman, zelfs over hel en hemel te kunnen befchikken, wat behoeft hy meer, om zich van eene Vvv 2 bliii-  524 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK blinde onderwerping aan zyne uitfpraak te verzekeren? De zorg van den Godsdienst aan het beftuur te vertrouwen, is dus, aan hetzelve de vermogendfte kluisters aan te bieden, die, naar maate zy minder knellen, drukken en prangen, naar maate zy minder gevoeld en bemerkt worden, des te bezwaaiiyker zyn om te verbreken. Indien een Volk eens dwaas genoeg ware, om zich de oogen te laaten uitfteeken, om des te beter zyne leidslieden te volgen, hoe zou men het kunnen bewyzen, dat het op verkeerde wegen'gebragt werdt , dat 'er anderen beteren waren, die het moest bewandelen, dat het een ander geleide moest volgen; hoe zou men het aanfpooren, om dien raad te hooren en aan te neemen? Een enkele wenk hunner geleiders zou hetzelve op den ouden verkeerden weg doen blyven. Men toetze deeze gelykenis aan het onderwerp voorhanden , en men zal zien, dat het altyd gevaarlyk is, voor deugd, Godsdienst en vrijheid, aan het beftuur eenigen invloed, op zaaken van den Godsdienst over te geeven. Bepaaling van den invloed van het. Befluur, op den Godsdienst. Met alle ons mogelyke oneenzydigheid, meenen wy thans de gronden opgegeeven te hebben , die voor een fteliig en ontkennend andwoord , op uwe Vraag pleiten. En nu zal het 'er op aan komen, om in dit ge-  ■ BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 525 gefchil uitfpraak te doen , en te beflisfen , of het Burgerlyk Befluur eenig recht op zaaken van den Godsdienst toekomt, of dit in den kring zyner pligten behoort? Niet flechts behoort dit tot de beandwoording van het reeds befchouwde gedeelte uwer Vraag; maar dit moet ons ook inflaat ftellen; om het laatfte gedeelte te beftemmen. Het is niet dan met zekere huivering, dat wy ons in den rechterftoel plaatzen, om een gefchil te beflechten, dat zoo ingewikkeld is, en waar, van wederzyden, zulke duchtige gronden kunnen aangevoerd worden. Zien wy eerst, waarin beide partyen met eikanderen inftemmen. .. De Godsdienst is der Maatfchappy voordeelig. Hier in zyn beiden volmaakt eenftemming. Het verfchil nopens de wyze hoe, of de betrekkingen, waar in, doet hier niets uit. En zelfs dit verfchil is meer fchynbaar, dan wezenlyk; beiden erkennen, dat de Godsdienst braave Burgers vormt. Het rechtmaatig gevolg, hier uit getrokken, is, en daarin zullen beiden ook inftemmen, dat de zuiverfte Godsdienst ook de voordeeligfte is. Hoe meer hy in 't hart geprent ftaat, hoe meer hy werkzaam is in het bevorderen van deugd en goede zeden, zoo veel te meer is hy der Maatfchappye. dierbaar. De Maatfchappy heeft dus het hoogfte belang by den ■bloei van zuiveren Godsdienst, of een algemeen heerfchenden geest van werkzaame Godsdienftigheid. Dit Vvv 3 is  525 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK is het befluit, dat hier uit rechtmaatig kan getrokken worden. Maar nu is de Vraag, welk is het middel, om dien Geest te verfpreiden, voord te brengen waar hy niet is, te verfterken waar hy zich bevindt? Hier zullen wij grooter verfchil aantreffen. De rechten des gewetens zyn heilig, en dulden geene inbreuken. Deeze regel zal door beide partyen niet Ontkend worden. Hier uit volgt, dat noch individu, noch Beftuurer, magt heeft, om ' der Godsdienstige vryheid eenige paaien, hoe ook genaamd, te ftellen. Het beftuur handhaaft en befchermt de vrijheid, zonder eenige uitzondering; gevolglyk is het één zyner hoogfte pligten, ook de Vryheid in den Godsdienst, voor allen te befchermen. Dit wil zeggen; dat het, aan de oeffening van allen Godsdienst, de* zelfde volledige Vryheid fchenkt, en niet duldt, dat, of eenig afzonderlyk perfoon , of eenige Corporatie, aan dezelve paaien fielt, of dezelve belemmert. By de befcherming dier Vryheid, behoort ook de zorg, voor de handhaaving der orde, rust en veiligheid in de geheele Maatfchappy. Deeze fchynt wel der Godsdienstige Vryheid paaien te ftellen; maar, daar de Wet voor allen gelyk is, heeft niemand zich te beklaagen. De handhaaving der orde, en de onderwerping aan dezelve , is het grondartykel van het Maatfchappelykverdrag. Die zich daar aan niet wil onderwerpen, verbreekt hetzelve; hy wordt geoordeeld.  BESTUUR OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 527 deeld, geen Lid der Maatfchappy te zyn, en moet zich uit dezelve , tot eene andere vervoegen, waar zoodanig eene orde vastgefteld is, die met zyne gevoelens volkomen ftrookt. Indien de Katholyke de rechten van zyn geweeten gekrenkt oordeelt, om dat hy zynen eerdienst niet op de openbaare wegen mag uitoeffenen, en het beftuur, ter handhaaving van de orde, het noodig oordeelt zulks aan ieder te verbieden , en dit ook , zonder ftooring der orde en rust, niet kan toegelaaten worden, dan mag en moet hy die maatfchappy verlaaten, en zoodanig eene zoeken , waar hem deeze Vryheid verleend wordt. De LIeiden, die zyn Kind in de armen van den Moloch offerde, ftoorde de orde der Maatfchappye niet; maar, in eene Maatfchappy van Kristenen, zou hem zulks mogen en moeten belet worden. Alle deeze ftellingen worden door beide partyen volmondig erkend, en daarop bouwen wy deeze waarheden, waarop wy mede eene volkomene goedkeuring verwachten. Het Beftuur befchermt allen Godsdienst en handhaaft denzelven by zyne Vryheid het zoekt denzelven te bevorderen, zonder de rechten des gewetens te beledigen, — het waakt voor de orde, rust en veiligheid der Maatfchappy, en vindt alleen hierin de grenfen, die aan die Godsdienstige Vryheid en rechten paaien ftellen. En nu mogen wy ons gerechtigd oordeelen, om, op  528 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK op uwe Vraage, dit ten antwoord te geeven; het burgerlyk beftuur, heeft noch recht, noch verpligting, om eenen rechtftreekfchen verpligtenden invloed op zaaken van den Godsdienst, uit te oejfenen, die verder gaat dan tot de befcherming van elks vryheid in denzelven , en deeze weder gaat niet verder, dan tot de handhaaving van de openbaare rust en orde der Maatfchappy, Dan, wy hebben den invloed in eenen rechtftreekfchen en zydelingfchen onderfcheiden. ~ Wy hebben het reeds als door beide partyen erkend aangenoomen, dat de •zuiverfte Godsdienst de voordeeligfte is. Dit doet natuurlyk de Vraag geboren worden; mag en behoort het beftuur geenen zydelingfchen invloed te hebben, op zaaken van den Godsdienst, met oogmerk , om denzelven by zyne zuiverheid en werkzaamheid te bewaaren ? Om deeze waarlijk allergewigtigfte Vraag te beandwoorden, en tusfchen de voorftanders van eene ftellige of ontkennende beflisfing rechtmaatig te vonnisfen, moeten wy flechts de reeds erkende beginfelen te baat neemen. ' De rechten des gezveetens zyn heilig — toegeftaan. Maar by wien is nu de zuiverfte en werkzaamfte Godsdienst; by het beftuur, of ieder onderhoorigen , hoofd voor hoofd ? Hier moet perfoonlyk' geandwoord worden. Beiden, die van het beftuur en van de onderhoorigen , zyn onderzuerplyke redens; . , maar  BESTÜUR OP ZAAKEN VAN* GODSDIENST. 52£ maar wie is gerechtigd, om te beflisfen, of zy met de voorzverplyke reden overeenltcmm.cn ? Is dit recht by het befluur, of by verre de grootfte meerderheid der Maatfchappy ? By geen van beiden. De reek* ten des gezueetens zyn heilig. Eu dus komt de magt der beflisfing ook den geringflen Burger toe — hy heeft magt te zeggen; myn Godsdienst is de werkzaam ft e en zuiverfte, en dus moet het heft uur voor deszelfs voordduuriug en uitbreiding zorgen, of het is gedaan met het heil der Maatfchappy. —- En hieruit' volgt dan deeze waarheid; dat het beftuur, zelfs geenen ZYDELiNGsciiEN, invloed, mag of behoort uitteoejfenen op zaaken van den Godsdienst, die aan denzelven eenige wyziging kan geeven. Thans, dunkt my, hoor ik den bekommerden Godsdienstvriend, die zich by eenen Godsdienst, aan zyne eigene befcherming overgelaaten, daadlyk reeds het diepst verval van denzelven voorftelt, met eene angstvallige vrees vraagen; is 'er niet eenige genade, niet eenig voorrecht meer voor den Godsdienst? Zo hy al, als een pas mondige Wees, in de wyde waereld moet gezonden — en aan alle voogdy onttrokken worden — zo hy zich zeiven moet befchermen tegen aanvallen van baldadigen, en , door eigen verdienften , de gunst der braa- ven tot zich trekken zou het beftuur niet eenig onmerkbaar toezicht op hem mogen hebben, die het hem gemaklyker maakt, om zich in de Xxx gunst  530 OVER DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK gunst der menigte te dringen, en in dezelve te blyvén? Schep moed, myn Vriend! ja, het beftuur mags en behoort, allen invloed op zaaken van den Godsdienst oeffenen, die de rechten des geweetens niet beledigt: of aan deszelfs zuiverheid niet fchaadelyk is. Onder deeze voorwaarde, mag en behoort het alle middelen te bezigen, om den geest van Godsdienstigheid aan te moedigen, en algemeen te doen heerfchen; door zelf een voorbeeld van zoodanige gezindheden te geeven , door, in zyne eigen handelwyze, den weldaadigen invloed van Godsdienst, op goede zeden te betoonen. Een Godsdienstig Vorst, of Regent, zal daardoor oneindig meer goeds uitwerken; dan door Tempelen te flichten, en rykelyk te begiftigen, die hy zelf nooit bezoekt, de Godsdienstige dagen te vermenigvuldigen, terwyl hy zelf iederen dag, door een zedeloos gedrag, ontheiligt. Dus zal ook het befluur den Geest van Godsdienstigheid onderhouden, door alle Schandfchriften tegen den Godsdienst, alle Zedenbedervende Boeken te verbieden, en derzelver maakers naar verdienste te- ftraffen. Wy fpreeken hier niet van zedige, befcheidene nafpooringen, maar alleen van gefchriften, wier kennelyk doel is, het hart te bederven. Deezen, hoe zeer wy voorftanders zyn van eene onbepaalde Vryheid van de drukpers, tellen wy onder de perfoonlyke fcbimpfchrift'en, welken, in eene  BESTUUR. OP ZAAKEN VAN GODSDIENST. 531 eene welgeordende Maatfchappy, nimmer ftrafloos geduld worden. Ja, zyn zy niet nog misdaadiger? Myne eer kan ik zelf verdedigen en handhaaven; maar wie zal den Godsdienst handhaaven, dan de Vertegenwoordiger dei* geheele Maatfchappy, het Beftuur, daar hy een algemeen goed is? Myne eer is my dierbaar; maar waarom mag ik dan den Godsdienst niet dierbaarer fchatten ? waarom moet ik zien verguizen, het geen my heilig is, daar ik myne gefchondene eer mag wreeken? Het Beftuur zal de orde en rust der Maatfchappy handhaaven, dus ook waaken voor de goede zeden, welke zorg de wandaaden voorkomt , maar moet het dan gedoogen, dat de invloed van den Godsdienst door fpotterny verlamd, en de Maatfchappy, in nog erger toeftandgebragt wordt, dan of alle Godsdienst ontbrak? Eenen zedigen Ongodist kan ik dulden; ik kan veronderftellen, dat de dooling alleen in zyn verftand heerscht; maar een fpotter met den Godsdienst is my ondraaglyk, daar hy een bedorven hart verraadt,-r even bedorven, als dat van den huichelaar; hy is by my gevaarlyker, dan de laatfte, om dat zyn invloed algemeener is. — (*) Eindelyk, zal het voor (*) Men kan deezen regel misbruiken, en dus op de heilige vryheid der drukpers eene duldelooze inbreuk maaken. Dan, het behoort hier niet tot ons bedek, te onderzoeken, welken de rechtmaatige greufen dier Vryheid zyn — waarlyk, dit zou eene allergewigtigfle prysvraag, op zich. delven kunnen opleveren. Genoeg oordeelen wy het, hier alleen byteXXX 2 voe'  532 OVÊR DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK voor den Geest van zuivere werkzaame Godsdienstigheid het best zorgen, door het ryk der deugd en, waarheid, zoo ver mogelyk, uittcbreiden. Konsten, Weetenfchappen, Geleerdheid, en Verlichting, Burgerdeugd en goede Zeden aantekweeken, te bemoedigen, door gepaste verordeningen en inrichtingen; dit is één der duurfle pligten van het beftuur, en deeze weg geleid lynrecht tot den Tempel van zuiveren Godsdienst. Hier voor ftaan ons borg de gefchicdenisfen van alle eeuwen. Naar maate een volk dommer en zedenloozer is, naar maate ishet bygelooviger, dweepzuchtiger en van den waaren Godsdienst, die met de uitfpraaken eener ..geoeft fende reden overcenftemt, verder verwyderd. Toen de wysbegeerte en letteren herleefden, en, door behulp der Drukkunst, ook tot de ftülp. des landman» begonnen doortedringen, zag men de hervorming overal veld winnen. En, by het toeneemen der kundigheden en inzichten, is de Godsdienst al verder gezuiverd. — Men zal ons, mogelyk, de afgodery der befchaafde Grieken en Romeinen tegenwerpen. Maar, bepaalde zich hunne geleèrdheid niet enkel tot de fchoolen? Socrates trachtte wel de Wysbegeerte van den Hemel op Aarde te brengen, ih.-r-.M-/ n-UVid vb qo »u!>«o~,teJÜ»rtatfta H&n :msth mi iplk (en, voegen, dat wy, onder fpotten met den Godsdienst, niets meer verftaan, dan zoodanige waarheden, welke als heilig en deugdbevorderend, in de Maatfchappy geëerbiedigd worden, in een belachlyk licht vocrtefteHen» En deeze algemeene omfchryving ;'.y hier 'voldo-snde,  bestuur op zaaken van godsdienst. 533 eit, door haare draaien, ook de hut van den geringden Burger te verlichten; dan, hoe weinig hebben zyne leerlingen zyn voorbeeld gevolgd! Ook ftelde het beftuur zelf onoverkomelyke hinderpaalen, dat de verlichting zich ook tot den Godsdienst uitftrektc, door met de achterdogtigfte naauwlettendheid, voor de handhaaving van den vaderlyken Godsdienst te waaken. Dit iii aanmerking'neemende, hebbe men zich weinig te verwonderen , dat het licht van den waaren Godsdienst hen zoo flaauwlyk beftraalde. Intusfchen, kan men toch de weldaadige uitwerkfelen der befchaaving ook onder hén' niet lochenen, daar hunne afgodery, by die van andere volken vergeleken, op vérre na, door die woeste en onmenschlyke buitenfpoórigheden niet bezoedeld wass en de fchriften hunner Wysgeeren de verhevenfte Godsdienstige waarheden bevatten, Indedaad, men rieeme de proef" met/ de; "opvoeding eenes kinds eil het zelfde geld ook op de opvoeding van gchecle volken; — men oeffene en befchaave zyn .verftand, van de vroegfte jeugd af; men verryke het met waare en juiste begrippen; men vorme zyn hart, en maake het de beoeffening zyner pligten gemaklyk; — als zoodanig gefteld, leide men het tot den Godsdienst, en tot het bygeloof.——- men laate het de 'Keuze vry, en wie* zal dan nog een oogenblik twyffelen, of het niet den eerften zal verkiezen, en van ganfcher harte aankleeXxx 3 ven?  534 OVER. DEN INVLOED VAN HET BURGERLYK ven? Wie zal vreezen, dat hy, verlicht in alle andere opzichten , alleen omtrend den Godsdienst, dom zal blyvcn, — dat hy, gevormd tot manlyke deugd, tot een helder oordeel, gevaar zal loopen-, een onnozel bygeloof te volgen, of, door de hitte der dweepzucht, tot fpoorloosheden zal vervallen?-— Somtyds, dit erkennen wy, was de verlichting gevaarlyk voor den Godsdienst; maar alleen by zoodanige volken, die eensklaps, uit den ftikdonkeren kerker des bygeloofs, in het zonne-licht der opklaaring: oVer gebragt werden. O 'er zyn zo veele waarheden, :die niet ieder kan draagen! Hoe fchrander handelde Mozes, die zyne ruwe horde, die in Egypte verweekt, in de wostyhe 'geheel ontaard, en dus voor het Maatfchaplyk leven gantsch en al ongefchikt was , byna geheel liet - uitfterven, om een nieuw ,geflacht in het beloofde Land te brengen !1 Ach, dat zyn voorbeeld gevolgd wierd! — De gevolgen eener verblindende verlichting zouden zich fchierlyker bepaalen. Maar een volk ,- dat tot Waarheid gevormd wordt, wordt ook tevens voor den Godsdienst opgevoed; en een Befluur, dat alle middelen bezigt, om der eerfte Tempelen te flichten en haar gezag overal te doen eerbiedigen, heeft'zich verdienstlyk gemaakt omtrend den waaren Godsdienst; voor denzelven alles gedaan, wat het kon, magt en moest. a »H 'm DRUK-  DRUKFEILEN. Bl. 4.reg. 2, v. 0. i dan lees , dat — 5. — 16. welke — welks — 6. — 17. zonder — zoude» — 7.— 2.v. o. , ook — . Ook — 8. — 3. v. o. aant. , zonder — . Zouden — 5, — —_ my t dat — my, " die vervolgt Mendek- föhn," dat — 15. — 16. over — voor — 17. l.r. nog — noch — si. — 8. v. 0. uitgeftrekt — uitgeftrektfte —• 25. — r. geftooten — geflooten — 30. —- 9. van — van het — 34. — 14. , zonder — . Zonder — 36, — 7. v. o. En — Een — 40. aant. voeg by: bl. 56 en verg. bl. 29. uitg. van 1774. — 46. r. 15. ten zaake diende — terzake dienende —- 62.— 6. v. o. aanu beste gefchied- — beste kerkelyke gefchiedfchry veren fchry veren — — 2. • dat kerkelyke deze— dat deze — 66. — 18. 'er zig — zig — 72' — '« in "— de — 79. — 8. v. o. word en — wordt — 83. —12. daar dan — daaraan — 97.—io.v.o. zyn — moeten zyn — 109.— 7. het achten — het zynen pligt achten — 8. aan zyne pligten het— aan het — 112.—14. inflecetere — inflectere — 114. r. 8. heeft alles — alles heeft — aant. Dat — De — 137.— 7.V. o. de natuur — met de natuur — 165. — 4. eene — geene — 178.— 4. v. 0. dat derzelver — het — — 3. kerkelyken — geestelyken _ 2. en het — dat het _ —— 2.— niet mogt bemoei-— niet verder mogt bemoeijen-, jen, vonnisfen eg- dan dat de kerkelyke vonnister door het bur- feu door hetzelve gerlyk Beftuur — 1R7. —■ B.v.o.aant. van om deze — van deze — 217.— 2.v.o. werden en — en werden — 218. — 6. daarvan de — dezelfde — —. — 7. zyn — hebben De overige Drukfeilen, door een min naauwkeurig affchrift veroorzaakt, gelieve de billyke leezer te verfchoonen.   ■