ii VOORBERICHT. flukken, die noch duisterder gemaakt wier den door de bewoordingen en fpreekwyzen, waarin zy dezelven voorfielden , zoodat zy eikanderen niet verjlonden; en om welken nochtans de een den anderen, elk op zyn beurt, in den ban deedt, en wreedlyk vervolgde: En aan den anderen kant, het Cara&er van Mohammed, het Samenftel zyner Leere, en de Geaartheid of den Toefiand zyner Landsgenoot en, en, in V algemeen van alle de geenen, die zyner Leere toegedaan waren, en hem volgden. Ons zeiven daarover, hier ter plaatfe , breedvoeriger vittelaaten, oordeelen wy onnoodig. De gemelde byzonderheden worden onderfcheidenlyk voor gefield in de vier Verhandelingen, die de Heer en Directeuren van Teyler's Nalaat enfchap en de Leden van deszelvs Godgeleerd Genootfchap, boven de overige ingekomen Verhandelingen 9 der Drukpersfe waardig geoordeeld hebben. Drie Verhandelingen , t. w. de Eerfie, Tweede en Vierde, in V Latyn gefchreven, zyn daaruit in 't Nederduitsch vertaald, en zoo gedrukt; doch zonder byvoeging van 't Oorfpronglyke, 't geen men befoten heeft alleen te voegen by zoodanigen, die, in eene andere Taaie dan de Neder duitfche gefchreven, den uitgeloofden Eerprys wegdraagen; doch welken Eerprys men den Hooggeleerden Schryver der Eerfie Verhandelinge niet heeft kunnen  VOORBERICHT. Ifl nen toewyzen; dewyl zyn Hoogeerwaarde niet in alles voldaan hadt aan de vereischten van het Genootfchap : waarom dan gemelde Heer en Directeuren deeze Verhandeling, gelyk ook de Drie andere Verhandelingen, met tenen Zilveren Eerprys, van dezelfde gedaante en grootte als de Gouden, hebben gelieven te vereeren. In 't vervolg hoopt men, dat de Schryvers van Verhandelingen naauwkeurig zullen achtgeeven op de vereischten van het Genootfchap; te vinden in een Programma, dat jaarlyks, by het voor feilen eener Vraage, wordt uitgegeeven by de Boekverkoopers, Enfchedè en van Walré.   Bladz. 3 VERHANDELI N G over den staat der christenheid, vooral in de oostersche kerk, by de opkomst van mohammed. ONDER. DE ZINSPREUK: 'dj rnrp M et welk een wys en heilzaam oogmerk die Godgewyde ftichtingen, welke, zelfs met eene natuurlyke aanprikkeling tot eer- en prys-behaalingen, zich beyverd hebben der menfchen vernuften op onderfcheidene wyzen wakker te maaken, optefcherpen en te ontvonken, ten einde de zaak van den allerbesten God, én den dienst aan Hem verfchuldigd, opteluisteren, te verdedigen en te handhaaven., zyn opgericht, bezefte reeds van ouds het fchrander oordeel van een ieder, op het allerlevendigst: hoe zeer, ter bereiking van dit doeleinde, ten fpyt der grynzende afgunst zelve, Ulieder Maatfchappy van Teyler's luisterryk gefticht A 2 toe-  4 DE STAAT DER CHRISTENHEID toeneeme, erkennen reeds alle welmeenenden : Hoe verltandig eindelyk, en met de offiftandigheden van tyden en godsdienst overeenkomflig, men van mieden, geletterde Manneg' voor het tegenwoordige dit vraagftuk hebbe: "hoedanig de flaat des Christlyken „ Godsdienst geweest zy, wel byzonder in de Oos„ terfche Kerk, ten tyde der opkomst van dien zoo„ genaamden Propheet Mohammed; en of dezelve „ iet, of wat, of zeer veel hebbe toegebracht ter „ eerfie voortplanting van het Mohammedaansch leer„ fleltfel", zal ieder zonder onderfcheid, ligtelyk befefFen. Derhalven zy het ook aan my, uit eenen afgelegen hoek der waereld, van waar ik fchryf, geoorlofd Ulieder befluiten optevolgen, en^indien ik -met het daarftellen van myn gevoelen Ulieder hoofdoogmerk ten volle niet bereike, werde het my voor het allerminst gegund den tweeden of derden rang te bekkenen. Het eerfie, dat my hier te doen flaat, is, den tyd na te gaan en te bepaalen, waarop Mohammed te voorfchyn is gekomen. Indien men daar door verflaat niet den tyd zyner geboorte, maar, volgens dein het algemeen aangenomene ftelling, den aanvang zyner zoo genaamde Prophetifche zendinge; zoo zal die invallen (V) in het eerfte jaar van de Hegira; dat is , in het. O) Dewyl ik den aanvang van Mohammeds ProfetiTche zendinge bepaale op het eerfte jaar der Hegira, wil ik er dat niet meê bedoelen, als of'hy toen eerst het ampt eens gevvaanden Propheets zoude aanvaard hebben; vermits het overbekend is, dat hy zich reeds dertien jaaren te vooren, dat is, in het negende der zevende eeuwe, en in het veertigfte zyns leei'tyds, voor een Propheet heeft ] . . uit-  by de opkomst VAN MOHAMMED. 5 het' zelv'de jaar, toen deeze gewaande Propheet Mohammed, door de Koreifchyten te vuur en te zwaard vervolgd, zich het eerst genoodzaakt vondt uit Mekka na Medina te vlugten. . En dus; zal die tyd overeenkomen met de zevende eeuwe na de geboorte van Christus, en wel bepaaldlyk, volgens de tydrekening van Scaliger, de emendaüone temporum, met het 52fte jaar der zevende eeuwe; fchoon de Gefchiedfchryvers ook hier, in hunne berekeningen, vry wat malkanderen verfchillen, gelyk dezelve, voor het grootfte gedeelte byeenvergaderd, kunnen nagezien worden by Gisb. Voetius, difp. hifi. theoL de Muhamedismo % 3. Hierom zullen wy ook den tyd van de opkomst van Mohammed een weinig vroeger bepaalen, en zoo wel het einde der zesde als de zevende eeuwe daarin befluiten: ja wy voegen 'er zelfs by, dat tot deeze gebeurtenis reeds verfcheiden jaaren te voren toebereidzels gemaakt zyn; (a) gelyk tot het Ari- ukgegeven; als wanneer men het allereerst voorgeeft, dat de Engel Gabriè'1, door wien ook de Arabieren den heiligen Geest verftaan, hem verfcheen, hem in hetbyzyn van eenigen zyner vrienden Gods Afgezant noemde, en hem den Alkoran, volgens 't verhaal van Abulpheda, overhandigde: maar, daar hy eindelyk in het twaalfde jaar, dat hy dat ampt aanvaard hadt, zich verbeeld heeft tot in den derden hemel opgetrokken geweesi te zyn, en dat wel, gelyk Abulpheda in navolging van 2 Cor. XII. 2. vertelt, onzeker, of zulks in 't lichaam, dan buiten 't lichaam gefchied zy; en daar hy daarna in het dertiende jaar, om het te vermetel ruchtbaar maaken van zyne Prophetifche bediening, uit zyn vaderftad Mekka verdreven zynde en naar Medina de vlugt genomen hebbende, zich, waar hy kwam, voor een Propheet heeft doen doorgaan; kan men niet ongegrond bepaalen, dat zyr.e Prophetifche zending in het eerfte jaar van de Hegira eenen aanvang genomen hebbe. (a) Ik moge my verbeelden, met reden te mogen en te kunnen zeggen, dat er tot het Mohammedaansch leerfteltfel reeds lang voor Mohammeds tyd toebereidzels gemaakt waren: eensdeels voor zo verre lang voor Mohammed de krachten van het R yk gefnuikt waren, naamlyk in de vierde eeuwe, toen de Got- A 3  6 DE LEER DER CHRISTENHEID Arïanismus reeds van de tweede, tot de Pauslyke leer van de vyfde, tot de gezegende hervorming van de twaalfde eeuw af, en tot andere omwentelingen meer ten allen tyde doorgaands dagelyks veranderingen vooraf gingen. Dó Gotthen, Wandaalen, Herulen, Hunnen en andere volken zo wel in 't Oosterfche als Westerfche gedeelte des Ryks waren ingerukt. Confi j. A.-Tü'rretini Comment. ad i Thef. H. 3 \ anderdeels, voor zoo verre de dwaalleeringen, die, als 't ware, den grondflag.tot het Mohammedismus.leggen, dat naamlykChristus Gods zoon niet is, wyl God nog vrouw, nog deelgenoot in zyne Godheid heeft, en dat die in de daad nog geleden heeft, nog geftorven is, maar alleen in fchyn en in de verbeelding, reeds overlang, te weten in de tweede eeuwe, door de Marcioniten en andere Ketters zyn verfpreid geworden: het geen onder anderen de beroemde Millius oordeelkundig heeft aangewezen, zoo in zyne oratio inauguralis de Mohammedanümo e Veterum Hebraeorum Scriplis magna ex parte compofito, als in de tiende zyner disfertationes feleEtae de Mohammedismo ante Mohammedem. Allernaauwkeurigst nochtans is dit ftuk behandeld door den voortreflyken Abt j. L. Mosheim, welke my voorkoomt, volgens zyne gewoonte, op eenen geleerden, cierlyken, en duidelykeu tram, tot volkomenei overtuiging toe, beweerden aangetoond te hebben, dat Mohammed met langzaame fchreden de voetftappén gedrukt zou hebben van den zeer beruchten be* drieger der derde eeuwe, Manes, of Curbicus of Cubricus volgens zyn gebooftenaam: waaraan zo iemand by geval twyfelen moge, neeme hy flegts de volgende hoofddpunten dier, anderzints onzekere, gefchiedenis in aanmerking. 1. ) Manes of Manicheus geheten, een Perfiaan van afkomst, wordt gezegd ernsthaftig in zyn voorkomen, uittermaate levendig en verheven van geest geweest te zyn: hetzelfde wordt van Mohammed door Elmacin, Hottingerus hift. oriënt, p. 241. en anderen verzekerd. 2. ) Manes, een zeker onderaardsch hol met een bron daarin ontdekkende, hield hy zich daar een jaar lang fchuil, naa zynen naavolgeren beloofd te hebben , dat hy naa verloop van dat jaar op eene zekere bepaalde plaats weder zou te voorfchyn" komen; maar in dien tusfchentyd ten hemel zou opklimmen: dan in dit hol vervaardigde en Helde hy zyn boek op, het welk de Oosterfchen Azenus öf Arzenk of Erteng, dat is, Euangelie noemen, en het geen hy met de fraaifte beeldtenisfen opfchikte: het jaar vervuld zynde, en hy uit dat hol te voorfchyn tredende, vertoonde hy zynen naavolgeren dat boek, als ware het eerst in den hemel opgenomen, en hem van daar terug gezonden. Dergelyke grillen vertelt men van Mohammed, van zyne fpelonk en hemelreis, in deszelfs levensbefchryving. 3. ) Manes was geen fnoever op wonderwerken, ook niet zyn naaryveranr Mohammed: zelfs zy, die hem het oor leenden, drongen by hem op gëbüt vreemde verfchynzelen aan. 4. ) Beiden hebben zy breed opgegeven van het invoeren eener openbaringe, hun door God zeiven ingegeven, ten einde den bedorven godsdienst der Christenen te hervormen, en tot zytie voorige zuiverheid te herftellen. 5.; Ma-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. f De ftaat doch der Christenkerke, waartoe de opgegeve vraag eene tweeledige betrekking van aanbelang heeft, is of kanalleen niet zyn, die, welken wy, meerder onderfeheidshalven, den uitwendigen gewoon zyn te noemen, en die, gelyk hy het meest in degefteld- heid 5.) Manes ontkende de godlyke zending van Christus, om het bedorven menschdom op eene buitengewoone wyze te leeraaren, niet; maarfielde ook, dat hy, voor dat hy den fchyn-dood onderging, de komst van hem zou voorzegd en beloofd hebben, onder den naam van srapaxAifTO?, dat is, Trooster. Joh. XIV, 16. XVI, 7. En dat het ontegenzeglyk blykt, dat ook Mohammed voor deezen ^xpccx^ra; heeft willen doorgaan, maakt de meergemelde Mosheim daaruit fraai op, om dat de Perfifche Gefchiedfchryver Condemir by Herbel ot, dans la Bibliotb, oriënt, euvel opneemt, dat Manes de woorden van Christus aangaande den Trooster op zich zeiven heeft toegepast, die zyns oordeels op Mohammed alleen zagen. Om er eindelyk niet meer van te zeggen, was Ten 6.) Manes van begrip, dat men den Christlyken Godsdienst met de Wysbegeerte der Perfen moest faamenpaaren, den eenen naar de andere verbeteren en vermeerderen, en dat men dus, eene nieuwe fchets van godsdienst uic beiden gevormd en -opgemaakt hebbende, den zeiven het menschdom moest voorhouden. In dit denkbeeld.gefterkt, leeraarde hy, eerst, dat Jefus Christus de leere der eeuwige zaligheid onvoltooid had agtergelaten, ten anderen, dat hy de afgezant of Apoftel van Jefus Christus was, van den Allerhoogften geleerd en gezonden om de geheele leere der zaligheid bekend te maaken; wat meer is, dat hy de Trooster zelfs was. Men raadplege dienaangaande J. Beausobre' in bijl. Manicb.; maar allerbyzonderst, die dien Manicheenfchen Schryver naar verdienfte in fqmmige Hukken hekelt, en hem daarin voorlicht, den Heer J. L. Mosheim in zyn werk, getyteld Commentarii de rebus Chriftianorum ante Conftantinum Magnum Sec. III. § XXXIX. et feqq.\ waaruit ten klaarfte blykt, dat Manes en Mohammed niet alleen twee bedriegers geweest zyn, en in bedriegeryen elkander zeer evenaarden; maar dat zy zelfs de een den anderen in dit fnood bedrog den weg gewezen en gebaand hebben. En waarlyk , hadden die opfchuddingen in het Ryksbeltuur, die zelfde vergiftiging en tweefpalt in den godsdienst der Christenen, die zelfde gevleidheid van tyden ere plaatfen ftand gegrepen en veld gewonnen by Manes zo als by Mohammeds leeftyd, ligt zoude geene deezen de eer vaiïhet {lichten eener nieuwe leere ontroofd gehadt hebben: dan dieaanleidingen hem ontbrekende, moest hy zelf daar jti te kort fchieten. Evenwel was er noch in de zevende eeuwe de aanhang, der Manicheen, welke in de negende eeuwe, op zyn beurt ten toneele verfcheen , onder eene nieuwe benaaming van Paulicianen. Waaruit dan volgt, dat er noch eenig geheugen van de daaden van Manes over moet gebleven zyn, die Mohammed zo dra niet ontdekt hadt, of hy was gereed om, de omftandigheden van plaats, tyd en zaaken het doel begunftigende, dergelyke dingen te orederneemen en naar wensch te volvoeren; zo dat men met recht zeggen kan* dat Manes de voorlooper van Mohammed geweest is, en het fpel eener dwaalteer voor. hejn begonnen heeft.  8 de staat der christenheid heid der Christenen gelegen is, niet ongevoeglyk, met betrekking tot de Christenen, het oog kan hebben en op de zigtbaare regeerders zeiven, en op de mindere leden of ingezetenen van eenen burgerftaat, waar onder het hun te beurt viel te woonen, als ook op derzelver verfchillende manier van denken omtrent de godlyke waarheden, en ook op de uitgebreidheid van aanhang en vermogen; maar fluit ook in dien anderen ftaat der kerke, welke, volgens recht van tegenoverftelling, onder de benaaming van inwendige voorkomt, en die, gelyk men hem eigenaartig de gefteltenis van den Christlyken godsdienst heeten moge, niet t'onpas gezogt wordt en aangewezen in den handel en wandel der geenen, die in de kerk voorzitten en het beftuur in handen hebben, in den aart der aangenomene leere, in de geftrenge oefening der befturing en der tucht, en in de vredelievende of rust verftorende hartstochten der ingezetenen. — Dan, na dit alles, in gevolg het eerfte gewigt der vraage, naar den rechten eisch gefchetst te hebben, zullen wy ons nu eenigfints gerechtigd rekenen om het tweede ftuk derzelve te ontvouwen en dienaangaande iet zekers te bepaalen. § 3- Byaldien wy dan k den uitwendigen ftaat der Christen-kerke Oostwaart, of, gelyk beter kan gezegd worden, den ftaat der Christenheid in het Oosten, ten tyde der opkomst van Mohammed, in overweging neemen, en dat wel A. Eer-  14 • de STAAT der CHRISTENHEID derlinge betrekking met hunne landsgenooten, en wel ten aanzien van het hartstochtlyke, waarmede deezen omtrent geenen zyn bezield geweest, waar zullen dan ten laatften de elendige onlusten des Christendoms van deezen tyd een einde neemen? Immers, dat de Perfiaanen den verouderden geest van het vervolgen der Christenen, dien zy reeds in de vyfde eeuwe, onder Isdegerdes den eerften, hadden ingezogen, noch niet hadden afgelegd, ja, wat meer is, dat zy van den naam van Christus nu noch onverzetlyker vyanden waren, kan men ook ten overvloede afleiden en opmaaken, uit het geen wy zoo even hebben meêgedeeld aangaande de uiterftens, die Chosroës tegen de Christenen gefmeed' heeft: dan dit zelfde ontvouwt ons noch uitgebreider: de moorddaadige gefchiedenis van den van Perfiaan tot Christen-monnik verheven martelaar Anaftafms, welk verhaal aan de hand geeft A ntonius Pagi ann. 621 n. 7. en Sigebertus in zyn kronyk, waarin men de klaarblyklykfte bewyzen van de kwaadgezinde gevoelens der Perfiaanen omtrent het Christendom middagklaar zien kan. De Arabieren bovendien en de Saracenen hebben niets onbeproeft gelaaten, waar door zy. maar dagten den vrede en gerusten ftaat der Christenen te kunnen beroeren en van één te ryten (V): dat leert ons het ze- (a\ Wat voornaamlyk de oorzaak geweest zy, dat de Arabieren tegen den Keizer Heraclius en tegen de Christenen'een wrok hebben opgevat, zal mogelyk niet onaangenaam zyn uiteen oud, eenvouwig, Hungarisch tydfchrift van Stephanus Stekeley, Chronica Mmdi getyteld, mede te deelen; daar. hy in zyne moedertaal zich dus uitlaat: "In het twaalfde jaar, dat Heraclius op den troon zat, was in Arabie, uit het geflagt der Hagarenen, een jongeling, met „ naa-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 15 zevenjarig beleg van Caefarea in Paleftina, waar van; Paulus Diaconus gewaagt, en naderhand de gruwlyke flagting van zevenduizend Christenen; dat leert ons die, yslyke moord, onder de Christenen aangerigt door de allerontmenschte Arabieren, toen gansch Armenië,ten tyde van Juftinianus den tweeden, als 't ware, door eene zee van hloed overftroomd wierdt; dat leert ons hét inrukken van den Saraceenfchen Koning Walid of Ulid in Damascus;, het verwoesten van de kerken der Christenen, en dat zielgrievend bevel om de gewyde fchriften niet met Griekfche, maar voortaan met Ara* bifché letteren te fchryven, het geen Paulus Diaconus insgelyks ter gedagtenis geboekftaafd heeft. Gewis, der. Saracenen wreedheid en tyranny tegen de Chris- ten- naame Mohammed, opgeftaan; inden dienst van eenen zeer gegoeden koopman zynde, trouwde hy naa den dood van deezen met deszelfs Weduwe, " die zich daartoe hadt laaten overhaalen door den zonderlingen geest, die " in .hem (tak; door welk huwlyk zyn gezag en aanzien merklyk vermeerder" den. . inmiddels was er op dat zelfde tydftip een oorlog tusfchen Heraclius " en den Koning der Perfen ontftaan; in welken de Arabifche of Sabefche Ha" garenen onder Heraclius {treden: dan de oorlog ten einde gebragt zynde, Z als de Keizer de hulp der Hagarenen niet langer behoefde, ftelde hy hen op " vrye voeten; deze zeer gebelgd, dat zy op zulk eene wyze uit den dienst " van Heraclius ontflaagen waren, begonnen door fteelen en rooven des levens " onderhoud te zoeken: ja zelfs op Heraclius gebeten, als zy van deszelfs onI' derdaanen vinden konden,fchuddeden zy dezelven naakt en bloot uit: 's Keizers onderdaanen, zulks ontdekt hebbende, befloten onder elkander eenpaarig " de Saracenen met geweld aan te vallen. Edoch dit voorneemen niet geheim " o-ebleveu zynde, vonden de Hagarenen van hunne zyde goed, om met mal" kanderen te raadplegen over het verkiezen van een nieuw opperhoofd; en, " daar zy Mohammeds rykdom en fchranderheid grondig hadden leeren kennen, " aarfelden zy geen een ogenblik om hem tot hunnen bevelhebber aanteftellen; ", en dit was wederom iets, dat niet weinig toebragt ter vermeerdering van Mo" harameds gezach en aanzien; maar, wyl Mohammed van eenen zeer onrus", tigen, troti'chen en heerschzuchtigen aart was, en fteeds naar hooger haakte, " begon.hy zich voor eenen Profeet uit te geeven. De Arabieren, een dom ,' en ligtgelovig.volk, hier door ingenomen en betooverd, i'chreven het hoogfte aan hem t.oe,. en hielden dienvolgens Mohammed voor hun Opperhoofd, Profeet en'Leeraar niet alleen, maai- zelfs voor een Godlyk Perfoon.  by de opkomst van mohammed. tot het verwoesten der Christelyke kerken, heiligdommen, omaren, en tot het yslyk folteren van de lighamen der Christen-belyderen een werktuig in zyne hand zou geweest zyn; laatftelyk, om kort te gaan, dat dat zelfde Joodendom, ten einde het geen fchyn zou kunnen hebben, dat iet aan de ontmenschte verwoedheid door hun ware agter wege gelaaten, by de negentig duizend Christenen, door Chosroës vrygekocht, naar het verhaal van Theophanes, zou hebben om hals gebracht. Meer andere kenmerken van wreedheid, tegen de Christenen gepleegd, brengt Hottinger by uit Elmacin en Zonaras, in zyne hifi. eccl. fee. VIL fecl. IV.. Spanheim uit Batricides en vervolgens. § 5- C. Ten derden, kan men ook een denkbeeld krygen van den uitwendigen ftaat des Christendoms deezer eeuwe, uit den aart des volks zeiven, en uit hunne onderfcheidene wyze van denken over de godlyke waarheden. Want gelukkig kunnen zich dan de Christenen rekenen, wanneer hun op dit waereldrond zulk een ftandplaats, en zulke medeburgeren ten deel vallen, met welker inborst en manier van denken over zaaken van godsdienst, ten minde in fommige leerftukken, zy overeenftemmen; ongelukkig daartegen, wanneer zy genoodzaakt zyn landffcreeken te bewoonen,welker overige bewooners, zoo wel in de hun van natuure aangeborene zeden, als in eene tegenftrydige denkwyze over godsdienftige leerfteltfelen, hemelsbreed, gelyk men zegt, van elkander verfchillen. Wat -C mo-  l8 de staat der. christenheid mogen die zelvde Christenen dan, gelyk het in 't waereldfche zich gemeenlyk toedraagt, anders voor zich verwachten, dan haat, nyt, laster, befpottingen, fchaade op fchaade en andere verfmaadheden en verongelykingen meer! Althans in dit laatfte geval verkeerden de beklagenswaardige Christenen deezer eeuwe in het Oosten, vermits de heftiger aart der Perfiaanen, der Saracenen, der Arabieren en van het geheele Oosten, hen zo verre van de Christenen onderfcheidde, als de zagtmoedige leer van Christus met mogelykheid kan begrepen worden van derzelver wanfehikkelyken eerdienst af te zyn. De Perfiaanen, Saracenen en Arabieren daarenboven, om nu van Jooden en anderen niet te fpreken, aan den afgodendienst hunner voorvaderen allerfterkst verflaafd, dienden met eenen zoo driftigen yver, als waarvan men fchier nimmer hoorde, deels hunnen Mithras, de zon, of het heilig vuur, deels de maan of Alilat, deels de overige Herren, gelyk ook geboomte, flangen enz.; volgens Hyde de zei. Perf. Seldenus^ Dus Syrif. Hotting. hifi. or. Eindelyk fchreven zy aan de ongerymdheden hunner zoogenaamde Sophi, Magi en die de konst van voorzegginge voorgaven te bezitten, zoo veel toe, als waren zy Goden in eene menfehelyke gedaante. De Christenen integendeel befpotteden en veroordeelden dit alles in den hoogden graad; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid? wat gemeenfehap heeft het licht met de duisternis? wat t' famenftemming heeft Christus met Belial? of wat deel heeft de gelovige met den ongelovigen? wat t' famen-  BY DE OPKOMST.VAN MOHAMMED. 19 menvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? 2 Cor. VI. vs. 14—16. Waaruit nauwlyks iets anders konde voortvloejen, dan dat deeze Magi, Sophi en geestlyken, bedugt zynde, dat, hunne bedriegeryen door middel van deeze Christgelovigen meer en meer ontdekt en aan het licht gebracht zynde, de gemoederen der ingezetenen ten eenenmaal van hun zouden verwyderen, en zy zeiven noch genoodzaakt worden om tegen de verontwaardiging van 't volk te ftryden, ja zelfs met honger en gebrek elendiglyk te worftelen dag aan dag moorddaadige raadflagen tegen het Christendom brouwden en aan de hand gaven; en dat wel ten eerden, aan hunne Philofophen, onder een fchoonfchynend voorwendfel, dat hunne wysheid, by deeze Christenen in de hoogde verachting was. 2. Aan hunne daatkundige regeerderen, onder voorgeeven van eene gegronde vrees voor partyfchappen, weerfpannigheden en oproeren, die hun zeer zeker over het hoofd hingen van wegen de onvertzaagde dandvastigheid der Christenen, waarmede zy zelfs midden onder de felde pynigingen hunne aangenomene leere aankleefden; laatstlyk droegen zy die moordbefluiten voor aan het gemeene volk, onder eene vervloeking der nieuwe opgeworpene leere, en onder voorwendfel van een godsdienst te zyn, waarin men het alleroudfte leerfteltfel met voeten tradt. Wat gedaante kon derhalven de toedand des Christendoms hebben in deeze eeuwe, midden onder een aantal menfchen, die met zulk eenen tegenftrydigen aart, met zulk eene verfchillende manier om over zaaken van godsdiendige C 2 be-  26 DE STAAT DER CHRISTENHEID van Gregorius den grooten, die zelv in een brief aan Eufebius bekent, in de Griekfche letterkunde onbedreven te zyn, ingevolge den regel door Ifidorus (van Seville) voorgefchreven, die den Monniken het leezen der boeken, van Heidenen en Ketters afkomftig, verboodt; ook leeren wy zulks uit de zeer weinige gedenkftukken, die tot ons gekomen en noch voorhanden zyn, wordende gevonden in de fchriften van Leontius van Byzantium, den Scholaftiek, van welken uittrekfels gemaakt heeft Josias Simlerus m Selecl. cap. hifi. eccl. fee, VIL cap. de fcript. graecis., vervolgens in die van Joannes Philoponus, een Wysgeer en Godgeleerden, van Theophylactus Simocatta, een gefchiedfehryver, van Sophonius, Bisfchop van Jerufalem, een fchryver tegen de ketters, en wel tegen de Monotheliten, van Andreas, Domheer van Creta van Maximus, een Monnik in Conftantinopel, van Hefychius, of liever Ifychius, een Ouderling of Bisfchop, die met veel roems aan de verklaaring der heilige bladeren gearbeidt heeft, en fchryver is van de kronyk van Alexandrie, en eindelyk in de fchriften van noch weinige anderen. In wat licht deeze fchryvers voorkomen, en in hoe verre zy den luister der letteren hebben bevorderd en uitgebreid, onderrecht ons het doorkundig tweemanfehap Cave en du Pin. Hoewel ook fommigen dier fchryveren door anderen tot vroegere of laatere eeuwen verfchoven worden. Met één woord, de waare geleerden, zoo in 't Oosten, als in 't Westen, zyn in dit tydperk ongemeen weinig in getal geweest; alle geleerdheid wierd verwaarloosd en ver-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 2? vertrapt, en dat wel om verfcheidene dringende oorzaaken; deels, om dat door een dikwerf herhaald gedruisch der wapenen, en door eene hier en elders over en weerflaande oorlogswoede, de wetten niet alleen , maar ook de wetenfchappen tot een diep ftilzwygen verwezen wierden; deels, om dat het voornaamfte onderwys in taalkunde en geleerdheid den Monniken was opgedraagen (a), van wien men reeds in (a) Waardig zyn ook naar myn oordeel de woorden van Josias Simlerus in Seleêl. capit. Hift. Eccl. Sec. PTT. c. 5. "Betreffende den ftaat der geleerdheid, „ (zegt de Man), geduurende deeze eeuw* dagt het ons goed eenige trekken „ by den aanvang van dit hoofddeel byeen te verzamelen; want, naar maate „ men den aart der geleerdheid naauwkeüriger kent, worden ook gelykerhand „ de Schryvers opgehelderd, zo omtrend derzelver gefteldheid, als omtrend „ het geen zy behandelen, yoor en boven alles durven wy hier (taande hou„ den, dat de vermeerdering van het getal der Monniken een pest geweest is ,, voorde geleerdheid, die zeker in de voorgaande zesde eeuwe nog bloeide. „ Volgden de Monniken de onderrichtingen en het voorbeeld' van Casfiodorus „ op, zy konden van alle geleerdheid en eene edele befchaving van den geest „ zo verre niet afwyken; vermits hy zelf in een boek, getyteld, de Injlitutiom „ divinarum Litterarum, ten gebruike en tot nut der Monniken gefchreven, „ hen vriendelyk en ernftig vermaand zich in de ongewyde letteren te oefenen, „ waardoor het menschlyk verftand ter betere bevatting der gewyde fchriften „ komen kan. In cap. 28 pryst hy den fchriftuur-uitleggeren onder de Monnik„ orde het verbeteren en hervormen der gewyde boeken, of liever van derzel„ ver affchriften aan, en deeze letterbezigheid geeft hy boven alle lichaamlyke „ oefening den voorrang. In cap. 30 legt hy den traagen en dommen, dien men „ nog in Godlyke nog in Menschlyke weetenfchappen eenige onderrichting „ geeven kon, handen-arbeid op. Maar tegen het begin deezer eeuwe berispte „ zelfs die groote befchermheer en voorftander der Monniken, Gregorius in zyne brieven ep. 48. /. IX. den Bisfchop van Vienne, Defiderius, dathy, als „ geestlyke, anderen de fpraakkunst leerde, en dat dus door eenen mond de „ God der Heidenen, Jupiter, geroemd, en de lof van Jefus Christus verbreidt „ wierdt. Dan wy weeten, dat elders de Bisfchoppelyke fchoolen niet gantsch ,, en al vervallen en buiten aanzien waren. Deeze fchynt hy nochtans geheel „ vernietigd te willen hebben, ten einde voor de zotte Monniken-dienden des „ te gemaklyker plaats te maaken. Ja die zelfde Gregorius getuigt van zich „ zeiven in de Griekfche letteren geheel en al onbedreeven te zyn, in Epift. ad „ Eufebium Tbesfalon. ep, l. IX. ep. 69. Baro n. ad a 601. n. 19. daar hy zegt, „ wy kennen nog Grieksch, nog hebben immer eenig werk in de Griekfche1 „ taal gefchreven : eu een weinig laager: Indien wy uit den ftaat der Monniken „ wil- D 2  34. DE STAAT DER CHRISTENHEID Ja ten zesden, kan men er by voegen, dat het-mengzel der Ariftotelifche wysbegeerte voor een groot gedeelte tot een hinderpaal verftrekt heeft voor de verdere uitbreiding van de zuivere leere des euangeliums, naardien derzelver zedelyke en bovennatuurkundige begrippen, in plaats van die eerst op eene verfchuldigde en billyke wyze te overwegen, en met de zetregelen van andere Philofophen te vergelyken, daadelyk gretig werden aangenomen ter uitbreiding van de kennis der godgeleerdheid,' en dienvolgens dé zuivere waarheden des Christelyken godsdienst bezwalkten. § 10. y Ten derden, doet zich de inwendige ftaat der kerke in het oosten zigtbaar en kenlyk voor in het bewind of kerkbeftuur: of zulks iet om het geluk en den bloei der kerke eenigzints te bevorderen, in deeze eeuwe toegebragt, dan veel eer er zich regtflreeks tegen aangekant hebbe, zal ieder ras begrypen, wanneer hy ernftig zal overwogen hebben, Ten eerften: dat het kerkbeftuur, zelfs in deeze eeuwe, berustte in de handen der geestlykheid, dat is, in de magt der geestlyke opzieners der kerke, van welken, zelfs in deeze eeuwe, zoo veele orders zyn geftigt geweest, dat zy, om my van het woord, dat Platina bezigt, te bedienen, het getal der vliegen evenaarden , wanneer het jaargety op zyn heetst is. Want in onderfcheidene ftreeken van het oosten hoorde men niets als het uitbazuinen der by uitnemendheid fkiatelyke eernaamen van Patriarchen, van Aartsbis- fchop-  by de opkomst van mohammed. 35 fchoppen, van Bisfchoppen of Superintendenten, van Syncelüten, van Chartophylakiten, van Sacellanen of liever Sacellariaanen, van Referendarisfen, van Pcriodenten of omzwervende drogredenaaren, van Vifitatoren, en welke andere benaamingen meer zyn, door Johan Caspar Suicerus, in zynen Thefaurus Ecclefiafticus graeco-latlnus, en door BinghaM, in zyne antiquitat. Ecckf. opgehelderd. Ja zelfs verzweeg men te Conftantinopel, ónder de eertytelen van den Patriarch, den bynaam van Episcopus Oecumenicus, dat is, algemeenen Bisfchop, niet, waar meê men leest, dat eerst in de acten en inftellingen der Conciliën van de VI eeuwe, gantsch anders als men door den bank beweerd en ftaandc houdt, begiftigd en vereerd zyn geweest de Patriarchen van Conftantinopel Johannes Cappadox, Eprphanius, Anthimus (Bisfchop van Trebizonde, na den dood van Epiphanius, Patriarch van Conftantinopel) Mennas; en offchoon deeze kerkvaders eene gansch andere uitlegging daaraan gaven, als de Roomfche Bisfchoppen zeiven naa verloop van tyden deeden, echter waren zy gantsch niet karig om deezen eertytel insgelyks aan andere Patriarchen toe te eigenen, mits zy deezen eernaam in dien onfchadelyken zin aannaamen en gebruikten, als geenen daaraan wilden gehegt hebben; beltaande in eene algemeene zorg, die zy, voorzoo verre hunne Patriarchaalebediening aanging, draagen moesten; of liever in eene getrouwe waakzaamheid voor het algemeen welzyn der kerke, in hunnen kerkelyken post: niettemin nam Gregorius degroote.dk zoo euvel en onbillyk op, dat E 2 hy  2,6 de staat der christenheid hy openlyk gezegt zou hebben, dat dusdanig een eertytel een onfeilbaar bewys en kenteken opleverde van den Antichrist, die zich in Gods kerk wilde verheffen als een God, gelyk Philips van Mornay in zyn myfteric. iniquit. aantekent. Ten tweeden: Dat onder de regeerders en opzieners der kerke zeer zeldzaam eenige geleerdheid en ervarenis heeft plaats gehad; .maar dat integendeel .derzeiver zedelyk character allerfterkst met euveldaden is bezoedeld geweest, zo als reeds hier boven § 8. gezegt is, roept ons de gantfche aloudheid met luider ftemme toe. Ten derden: Dat uit den ongehuwd en ftaat der geestlyken, waartoe men hen reeds in deeze eeuwe te.wreedelyk drong, gelyk uit het Paard van Troje ontelbaare onheilen, godloosheden en ergernisfen voortfprooten. Ten vierden: Dat de kerklyke tucht, offchoon die in 't oosten niet naar den wenk van een opperhoofd, of overeenkoniftig het welgevallen des Roomfchen Paus, gelyk in 't westen plaats hadt, maar naar zekere vastgeftelde canons beftuurd werd, nochtans fchandelyk verwaarloosd wierdt, en van voorgaande ftrengheid grootlyks afweek; ja dat zy, gelyk Venema, die wydvermaarde man, aanmerkt, in zyne Hifi. Eccl. deezer eeuwe, voor zeer veele zonden en ongeregeldheden eene wyde deur opengezet heeft, naardien men ftelde en geloofde, dat men zich van misdryven, van welk foort die weezen mogten, zelfs van de haatlykfte en fchreeuwendfte, met de ligtfte boetdoening zuiveren kon; want reeds in dien tyd werden de zonden in  $8 DE STAAT DER CHRISTENHEID baare rust te dooren, dan om eene goede orde in het kerklyke voorttebrengen en te vestigen; ja zelfs, fchoon de zevende algemeene kerkvergadering, die gemeenlyk den naam van' Quinifextum draagt, is belegd geweest, om het kerklyk beduur in deszelvs voorigen luister te herftellen; dat nochtans alles in haare canons doorgaans op vodderyen en onnutte kleinigheden is neergekomen , en het vastdellen en in acht neemen van betere befluiten belet heeft; door al het welk de kerklyke tucht geene aanzienlyker gedaante gekregen heeft. Ten zevenden: dat zelfs de waereldlyke regeerders het beftuur dei* kerke niet zelden even fchandelyk verward en ontrust hebben, dewyl zy, het zy in de zuivere waarheid der Christen:lee're geen naauwkeurig doorzicht genoeg hebbende, het zy door het een of ander onrechtzinnig gevoelen vooringenomen zynde > den zodanigen het beduur der kerke in handen gegeven hebben, die meer tegen dan voor het belang der kerke yveren zouden, of die uit eene bloote eenvou^ wigheid de onderfcheidene verdeeldheden zei ven, welken de geleerden en derzelver gevoelens veroorzaakten, naar hunne eigene zinlykheid zouden tragten te fmooren, gelyk uit het voorbeeld van het bevelfchrift van Heraclius, Ethefis geheten, en van dat door Keizer Condans, onder den naam van Typus, uitgegeven, blyken kan; alsmede uit het geen de Patriarch Athanafius, door Paulus Diaconus geboekt, verricht heeft. Men vergelyke hierby de Centur. der VII. eeuwe, pag. 62. 'tiibqo at» mo rr|s jaoovr*^ n^hhms^iilnsi .müaviAapo > 3 § 11.  BY.DE OPKOMST VAN MOnAMMED. 39 ■uil . : • . bi § ii- : i & 2 Ten vierden: hoe die zelfde inwendige flaat der kerke geweest zy, blykt ook ten klaarfte uit de meerdere of mindere overflemming of verfuhillende gevoelens der menfehen omtrent deeze en geene hoofdzaaken der Christelyke leere; want daar het eerfie ftand grypt, kan het niet anders zyn, of de kerk; moet bloeijen en gelukkig zyn, zelfs midden ondep ftaatkundige onlusten en beroeringen, gelyk de zinfpreuk leeraart, eendragt maakt magt; doch daar het ander de overhand heeft, daar is doorgaans zelden of nooit, hoe zeer het anders by eene zekere natie tot een fpreekwoord geworden is, de waare rust en de yoorfpoed der kerke lang van duur; door tweedragt immers moeten alle, zelvs de beste en grootfle zaaken, te gronde gaan. Dan, byaldien wy de handelwyze en bedryven van den tyd,. dien wy bedoelen, naauwkeurig nagaan, zullen wy ligtlyk en ten klaarflen ontdekken,, dat die heilzaame overeenftemming, welke de harten bindt niet alleen, maar zelfs de nuttigde gevoelens vQortkweekt;, in het oosterfche gedeelte van onder de Christenen geheel en al verbannen is geweest, en dat haat, tweefpalt, ketenen, kerkers,brandmerken, ballingfchappen en allerleie beulswerk, ja al wat de ontmenschtheid van menfehen heeft kunnen uitdenken, derzelver plaats vervangen hebben; in zoo verre, dat men ook op deeze tyden toepasfelyk kan maak en het geen Ammianus Marcellinus zeide, dat geen wild gedierte zich tegen het menschdom zoo verwoed en vyandig aanftelt, als veelen onder het Chris-  42 DE STAAT DER CHRISTENHEID kan men, zonder daaromtrent eenige verdere onderrichting van my aftevorderen, ligtlyk begrypen. § 12. Dan, na deeze hoogte bereikt te hebben, zal ik, om den aandacht, in eene allerduidelykfte zaak, niet te vergeefsch, te vermoeijen, het gezegde kortlyk byeentrekken. De inwendige ftaat der Christlyke kerke was, op den tyd, toen Mohammed in 't Oosten, als Propheet, opftond, ten aanzien van bekwaame geleerden, zeer fchraal, en, by mangel aan noodig voedfel, als uitgehongerd; ten aanzien vftn den aart der leere, bedorven; ten aanzien van het ftaatsen kerkbeftuur, verwaarloosd; en ten aanzien eener onderlinge eensgezindheid, verward en van eengefcheurd; en dus, hoe men dcnzclven ook befchouwe, elks medelyden ovenvaardig. Ja, geduurende deeze ganfche gefteldheid was het met den inwendigen ftaat der kerke zodanig gelegen, dat men dien, als aan eene in barensnood zittende vrouw zeer gelykende, bezwangerd zag ter voortbrenging van dien allerbefmettendften tweeling, den eenen en anderen Antichrist, welke hun gift over beide de gewesten zouden verfpreiden; en die door 's hemels wraak allerbillykst ftrekten tot geesfels der Christen-waereld; te weeten, Mohammed, en wie kan er aan twyfelen, wie de andere geweest zy? § 13. Na dan de beide ftaaten der Oosterfche kerke, in het  BY DE opkomst van mohammed. 43 het bedoeld tydgewrigt, op deeze wyze, te hebben leeren kennen, zullen wy nu hooger moeten opklimmen, en onze poogingen dienen aantewenden, om een meer of min beflisfend antwoord te kunnen geeven, op het tweede en wel het gewichtiglte ftuk der voorgeftelde vraage; of naamlyk de uit- en inwendige ftaat der Oosterfche kerke, zo als wy dien befchreven, iet of wat, en dat wel in hoe verre, hebbe toegebracht om Mohammed in de allereerfte voortplantinge zyner leere behulpzaam te zyn ? in welk geval, om ons niet aan eene onnoodige en gemaakte wydlopigheid fchuldig te maaken, wy, naar ons inzien , veele zaaken kunnen affnyden en met ftilzwygen voorbygaan. Dan, wie Mohammed, wat zyne afkomst, van wat huize hy geweest zy, verhaalt ons, behalven anderen, breedvoerig abulfereda, en abulfarage; en, van laateren tyd, gagnier vie de Mahomet, c hard in voyages en Perfe, boulainvilliers vie de Mahomet, prideaux V keven van Mohammed, van herbelot,de marigny en anderen ; van welken jo. albert. fabricius in zyn dele&us et fyilahus argumentorum pro veritate religionis chrijlianae eene nette naamlyst byéén vergaderd heeft. By deeze fchryvers evenwel, gelyk wy doorgaands zien by die eens anders leeven befchryven, kan men onder waarheden een mengfel van veele onwaarheden ontdekken; weshalven het ons zal geoorlofd zyn de navolgende (tukken, voor zo verre die, ingevolge de beste overreding, zich als waare gebeur ten isfen aan ons voordeeden, er uit te ontkenen en hier ter neF 2 der  44 DE STAAT DER CHRISTENHEID ' der te Hellen; als i. Dat Mohammed van afkomst een Arabier geweest zy, en wel van aanzienlyken huize, uit het vorstlyk geflacht der Koreifchiten oorfpronglyk, nochtans, wat den ftand zyns levens betreft, dat hy zich in zyne vroegfte jeugd in zeer bekrompen omftandigheden bevonden heeft. 2. Dat hy, met betrekking tot de innige vermogens van den geest, door de natuur is begiftigd geweest met een fchrander en doordringend vernuft, werkzaam en vol van yver om zaaken uittevoeren; dan of zulks ook met geestdryvery bezet ware (a) (algem. hedend. hifl% XIX. d. § 26.) durf ik, niet beflisfen. Zich op het befchaaven van deeze zyne vermogens hebbende toegelegd, was hy kundig in weetenfchappen geworden, en daar benevens begaafd met eene inneemende en overredende kracht van zeggen; het zy hy zulks, zoo niet door een huislyk onderwys, ten minften uit den gemeenzaamen omgang, en den handel, dien hy, zoo als het eens koopmans werk is, algemeen dreef met befchaafder volken van Egypten, Paleftina en Syrië, mogt hebben aangeleerd; het blykt ten minften daaruit, dat hy van eene meer dan middelmatige kundigheid moet voorzien geweest zyn. 3. Dat die zelfde Mohammed, door den afgodendienst van : zyn (a) Treflyk is ter opheldering van dit verfchil de brief van den wydbe■roemden simon urynaeus, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Balei, gefchreven aan den zeer vermaarden J. J. Zimmerman, waarin gevraagd en beflist wordt, of men uit Mohammeds levensloop duidelyk genoeg befpeuren kan, dat hy veel eer een doortrapte bedrieger en een eerzuchtig man, dan een dweeper geweest zy? deezen brief vindt men onder de werkjes van zimmkrman, getyteld, Opuicul. Tbeol. Pbil. et Hifi. torn. I. pars I. med. lil. de caufis incredulitaiis.  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 45 zyn eigen vaderland op het diepst is getroffen geweest niet alleen, maar zelfs dien verfoeid en ten fterkfte veroordeeld hebbe, met dat gevolg, dat hy op middelen bedacht was om dien invretenden kanker te geneezen. Daar hy ten 4, terwyl hy zich daar mede bezig hieldt,door zyne natuurlyke heerschzugt aangefpoord, toen zyne tydlyke middelen door het voltrekken van een huwlyk met eene ryke vrouw, Kadighe genaamd, tot eenen beteren ftaat gebragt waren, eindelyk dit middel, als het eenigfte dat voor. hem overig was, om, langs denzelfden weg, deels den godsdienst zyner voorvaderen te hervormen, deels zich eenen weg tot de opperheerfchappy over Arabie te baanen, hadt uitgevonden, te weeten, dat hy ylings van een koopman een Propheet wierdt. En dat ten 5. deeze geestdryvende ongefteldheid van ziel hem allereerst heeft ingeboezemd de ongerymde vertelüngjes der Jooden en Monniken, aangaande Mofes en Christus, van welken hy zich meermaalen, gelyk uit zeer veele kentekenen blykbaar is, ten ergften bediend heeft om zyne geheime ontwerpen te vormen en voorttezetten. Dan evenwel ten 6, dat hy zoodanig eenen voorfpoed in zyne bedryven noch voorzien, noch immer gedroomd heeft van eene zeer fehielyke en wyduitgeftrekte uitbreiding van zyn ryk en godsdienst, als de onbezonne en doldriftige yver zyner opvolgeren uitgewerkt heeft (a). En dit zyn (/?) Alle Chriftenen, gelyk men weet, zyn 't gantsch niet eens omtrent Mohammed en den door hem ingevoerden godsdienst. Daar zyn er, die . hem F 3  46 DE STAAT DER C H-RIS T E N HE ID wel in 't byzonder de voornaamfte ftukken, welke wy, ten grondflage, voor onlochenbaar, ja voor reeds uitgewezen mogen aanneemen en ons ten nutte maaken. § 14- Of hem voor een onwys, krankzinnig en heethoofdig man willen gehouden hebban zoo als verhaald wordt by p. bayle DiMmaire Hiftorique Critique v. Mabnmed casp. barthius in zyne Adverfaria l. X. c. VI. noemt ook het Mohammedaanscn fanyaiftel een mengelmoes van heifche en godverlochenende kunrtenaryen. De fehryver der Pbihfopbia vu/garis, dien men gelooft franciscus mercurius VAN helm ont te Zyn, en MATTHAEUS st-TLivius, een Engelsch Godgeleerde, zeggen uit eenen mond, dat men Mohammed onder den drekhoop der godlochenaars tellen moet, en kryten hem volftrekt voor een godverzaaker uit. Maar anderen, de zaak van Mohammed met opzet behandelende, hebben eene verdediging voor hem opgefteld, waarin zy getragt hebben zyne bedriegeryen te bewimpelen, en zyne leerüelhngen in een fchooner licht te plaatfen; onder welke fchryvers byzonder uitfteekt boulainvilmers dam la vie de Mahomet Am), ed. i/3i. Dien zelfden weg fchynt ook heen te willen de zeer geleerde l\ Roche Bibliotheque Angloife T. I. Part. II. art. X. fchryvende aldaar: "Na„ demaal de godsdienst der Mohammedanen ongemeen eenvouwig is zoo „ dunkt my, dat er onder de Mufulmannen minder Atheisten gevonden moe„ ten worden, dan onder de Christenen." Byaldien het volkomen waarheid ware, dat men onder de Mohammedanen minder ongodUten vindt, (fchoon zulks tot nog toe niet is uitgemaakt,) dan zou men zulks aan eene gansch andere oorzaak, dan aan het eenvouwïge van den Mohammedaanfchen godsdienst moeten toefchryven; zie J. J. Zimmennan 1. c. Derwaards wil ook eenigermaate heen de zeer beroemde j. d. mi chablis Biblioth Oriënt T VIII. c. XXIII. Wyl die van oordeel is, dat men Mohammed allen lof'niet weigeren moet, naardien hy eenen natuurlyken godsdienst, om een eenig en dat wel allesvermogend en eindloos Opperwezen te aanbidden, een godsdien.M, die zelfs van belooningen en ftrafFen in een toekomend leeven gewaagt, invoerde en op de puinhoopen eens uitgerooiden eerdienst van eene tallooze menigte Afgoden bouwde: ja dat hy ondeugden, die fchriklyker en veei verfoeiiyker waren dan de veelwyvery zelve, en meer ftrekten ten verderve van het menschdom, tegen ligtere verwisfelde. Om nu niet den zeer geieerden hadr. relandus bytebrengen, die als 't ware eene Apologie van het Mohammedanismus in een geleerd werk «5? Religione Mubammedana heeft ingeweven. In deeze itrydigheden van tegen elkander aanloopende gevoelens zal men allerveiligst, gelyk wy doen, den middenweg houden, tvant daar zy, die aan Mohammed alle veritaud, ja het gemeen befef van alie deugd geheel ontogen, in hunnen haat al te ver fchynen te gaan zoo moet men rekenen, dat zy vergeefsch zich afflooven en den Moriaan fchuurèSi die zich met hem te verdedigen en voortefpreeken te veel ophoud"nhet geen insgelyks bevestigt de beroemde Zimmerman \. c. iladrianus Relan! dus,  by de opkomst van mohammed. 4*7 Of men voorzigtig en veilig handele, mer over de leer van Mohammed te oordeelen uit het hedendaagfche boek der Mohammedanen, Koran genaamd; welk boek, gelyk met voldoende redenen overtuigend bewezen heeft de voortrcflyke millius in zyne geleerde disfertat. de Muhammedismo ante Muhammedem, een zamenltel is van allerleie gevoelens, van Joden, van Christenen (a) van Koreifchiten en Arabieren; uit dus, een man doorkneed in geleerdheid, zoude, volgens het oordeel van den vermaarden jacobus bruckerus in Hift. critica Pbilofopbiae TomAW. Per. II. P. I. L. III. C II. § 3. met zyne voorgangeren zich beter als eenen voorfpraak van Mohammed gedragen hebben, indien hy de tyden van Mohammed en van 'de Ommiaden van die der Abasfiden, in welken Mohammeds godgeleerd famenftel naar de regelen der wysbegeerte verbeterd is geworden, naauwkeuriger hadt onderfcheiden; want dat zommige aanhangen onder de Mahommedanen, en wel inzonderheid die der Afchariten en Motazaalen, op het wegwerpen van gemeene begrippen, en op het invoeren van philofophifche denkbeelden in hunne wysbegeerte fterk geblokt en gearbeid hebben, is onbetwistbaar zeker. (a) Het ontbreekt ook niet aan zoodanigen, die reeds overlang vermoed hebben, dat het gantfche Mohammedismus een werk der Jooden is; het geen j. a. fabricius in Salutari Luce Euangtlii c. XXV. § IV. wydloopig verklaart. Joannes Vafaeus zegt in de tydrekenkundige gefchiedenis van Spanje, in de fchriften, welke Nicolaus Genard, een doorgeleerd man in Africa hadt opgcfteld, toen hem eene onvermoeide zucht naar de kennis der Arabifche taaie derwaards gedreven hadt, om, zo als hy voornam, en waarvan zyne brieven, te Leuven 1561, te Hanover 1606 in 't licht gegeven, getuigenis draagen, een letterkryg tegen het Mohammedanendom te voeren, geleezen te hebben, "dat Mohammeds geheel iaraeriftel een verdicht ftuk van ,, tien Jooden zou geweest zyn, door hen alleenlyk verzonnen en uitge,, dacht, op dat zy den Christenen eenen by uitftek machtigen vyand zou„ den verwekken, en dat er dienaangaande een boek onder het Joodendom ,, aanwezig is." Een ander geloofwaardig man, die lang in Africa verkeerd hadt, heeft aan welgemelden Vafaeus verhaald, uit den mond van aanzienlyke mannen in Africa gehoord te hebben, dat een zeker fchalkfche Jood, die zich voor eenen Engel uitgaf, Mohammed des nachts, al gekfcherende, zou bepraat en overgehaald hebben, om zynen Alkoran met veele belachlyke ongerymdheden aantevullen, ten einde het Joodfche volk, ten fpot van eene zoo dwaaze wet, vau de Mohammedaanfche fefte wars en afkeerig te maaken. Add. piiilippi camerari Oper. fubfeciv. Centur. III. c. XI. jo. jacobi schujut 'Jfüdifcbe Merckwiiurdigbeden Tom. I, pag. 71.  48 de staat der christenheid uit de fchriften van Mohammed, of door Abubeker, volgens Georg. Elmacin in zyne tydbefchryving des Mohammedaanfchen Keizerryks, of door Omar, volgens Gabriel Sionita; of eindelyk door den fchryver van Othmans verzamelde gedenkfchriften wegens den Mohammedaanfchen godsdienst, volgens Bartholomeus Edesfenus, ongeregeld byééngeflansd, trekt niet zonder bondige rede de zeer kundige mosheim in infl. hifi. eccl. major, in twyfel; daar hy zich in zyne aantekening op de gezegde plaats Sec. VII. Part. I. c. II. § i. zeer fchrander, gelyk gewoonlyk,' dus uitlaat: "Dat boek, 't welk van de Mohammedanen Koran „ of Alkoran genaamd wordt, heiraat uit onderfchei„ dene gefchrïften en redevoeringen van Moham„ med, eerst na zynen dood ontdekt en byéénver„ zameld; en is in geenen deele die zelfde wet, wel„ ker voortrefiykheid Mohammed zelf zoo hemel„ hoog verheft." Immers my koomt het, ten minfte zeer waarfchynlyk, voor, dat de gefchriften in Mohammeds boekery naa zynen dood gevonden, zoo hy al diergelyke in waarheid hebbe nagelaaten, niet adders geweest zyn, dan korte aantekeningen, welke hy, uit den mond van die hem in het opftellen van zyn Koran hielpen, daadlyk hoorde en opfchreef, als by voorb. de Nestoriaanfche Monnik Sergius, Rohaëras, anders gezegd Ratiras, een Jacobitisch ketter; de Monnik Georgius, en insgelyks Kadighe's nabeftaande, met naame Waraha: of dat ze te hou'den zyn voor verdichte openbaaringen, of liever voor looze vonden en bedriegelyke uitvluchten, kon- flig  by de opkomst van mohammed. 49 ftig opgecierd om de ipitsvinnige nafpooringen der nieuwsgierigen, of de arglistige vitteryen der tegenftreveren te leur te ftellen en hun den mond te (toppen. Ook is de. leer zelve van Mohammed, behaiven het denkbeeld, dat hy van het toekomend oordeel, van de wederopftanding, van het paiadys en de helle vormde, en noch weinige andere leerftellingen, uit de openbaafingen van Mofes en Christus, of dat noch meer fch.yn van waarheid heeft, uit het een of ander onecht gefchrifr, ter kwaader trouwe ontleend, en aan het licht gebragt, niet anders dan de zeer bedorve natuurlyke godgeleerdheid van dien tyd. Eene zeer bedorve godgeleerdheid, zeg ik, welke de beroemde j. d. michaelis, in zyne Orientaüfche en exegetifche bibliotheek torn. VIII. -in recenf. Corani Boy/en, oordeelt plaats gehad te hebben onder eene oude Philofophifche fecle der Arabieren, welke van wegens haare leer eene diestyds haatlyke benaaming droeg, die naderhand aan de belyderen van éénen God en van de wederopftanding beter voegde. Eindelyk, dat het met het famenftelzel van Mohammeds geleerdheid dus gelegen zy, zal aan een ieder, die het aandachtig en yverig wil naarfpooren, duidelyk blyken, wanneer hy op de hoofdltukken der Mohammedaanfche godgeleerdheid , en op de hier aan vastgehechte belydenisfen zeiven een opmerkzaam oog vestigt; het zy hy daar toe neeme de korte fchets, die rel and in zyn lib. I. de Relig. Turcica, van Mohammeds godsdienftig ftelzel allereerst uit het arabisch in het latyn overgebragt heeft, het zy die G. leer-  50 de staat der christenheid leerftellingen, welke van hottingerus in zyne hifi. oriënt, worden opgeteld, of die van welke, behalven deezen, de zeer fehrandere venema in zyne hifi. eccl. gewaagt. Ook zal men, dit nafpeurende, bevinden dat zy, omtrent de geloofsartikelen, niet altoos met malkanderen overeenftemmen; naardien er onder hen gevonden worden,die, nevens den Koran, nog een ander geloofsbeginfel ftellen en aanneemen, te weeten, eene mondlyke wet, die by hen Sonna genoemd wordt: en waar van daan zy, die deeze wet, als naavolgers van Abubeker, by den Koran voegen, gewoon zyn den eertytel van Sonniten te draagen, om zich door deeze benaaminge van de Schiten, als aanklevers van Ali, te onderfcheiden. Wat meer is, daar ontbreken er niet, die van LXXII. onderfcheidene feéten of aanhangen onder de Mohammedanen gewag maak en, van welken hottingerus in zyne hifi. oriënt. I. II. cap. VI. p. 340. eenigen aanhaalt en optelt. § 15. Daar nu Mohammeds leer zulk een wanfchiklyk en flecht farnengeflanst ftelzel van godsdienst uitmaake, zoo kan het niemand vreemd voorkomen, dat braave en kundige mannen, reeds van oudsher, met de grootfte bezorgdheid onderzoek gedaan hebben na de waare oorzaaken van den zoo zeer fpoedigen opgang, welken deeze nieuwe godsdienst maakte; waar door die binnen korten tyd drie waerelddeelen doorreisde, zich wyd en zyd verfpreidde, en zich tot deezen tyd toe in die plaatfen beftendig gevestigd heeft.  DY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 51 heeft. Dit gaat zoo verre, dat, indien men, gelyk het zommigen goeddunkt, de geheele tegenwoordig bewoonde waereld, in dertig gelyke deelen fmaldeelde, men bevinden zou, dat vyf derzelven door Christenen, zes door Mohammedanen, en negentien door Heidenen beflagen worden. Ja wie zal zich verwonderen over de rechtmatige bezorgdheid van deeze onderzoekeren; daar zeer veele tegenftrevers, met naame Deïsten, en wat foort dier menfehen meer zyn , die ter beftrydinge van de godlykheid van Christus leer de pen hebben opgevat, by gebrek aan dusdanig eene naavorfching, en uit eene domme en fchandelyke onkunde, in de waare oorzaaken van eene zoo fchielyke en fterke voortplanting van Mohammeds leer, zich niet ontzien, met dat by uitftek fterk en overtuigend bewys voor de waarheid der Christelyke leere, 't welk van derzelver verbazenden voortgang wordt afgeleid, opentlyk te fpotten. Ze beweeren naamlyk, en bewyzen naar hunne gedachten met. Boulainvilliers, dien beruchten fchryver van Mohammeds leeven , ontegenzeglyk, dat men met dezelfde gemaklykheid, zoo niet eerder, in ftaat zou kunnen zyn om de godlykheid des Mohammedaanfchen godsdiensts, uit deszelfs voorfpoedigen opgang, te bewyzen, als men de waarheid en godlykheid der Christen-leere uit derzelver fchielyke voortplantinge gemeenlyk tracht afteleiden. § I*. Dan, wat in 't werk gefteld, om die listige konstgreep der vyanden van den Christlyken godsdienst te G 2 ont-  5*2 de staat der. christenheid ontzenuwen? onzes oordeels zou men ten overvloe-r de kunnen volftaan met eenvouwig eene vergelyking te maak en tusfchen de Christlyke leere en het Mohammedaansch leerftelzel, zoo als de eerwaarde stapfer in zyne Th. Pol t. III. c. XI. fect. II. % 85. die heeft ingericht, en de geleerde ditton in zyn gulden boek de veritate rel. chrift. part. I. § 20. Evenwel zal het niet ondienftig zyn, de redenen zeiven, welke hebben medegewerkt om Mohammeds leer eenen zoo fchielyken voortgang te doen krygen, hier in 't kort op te tellen. De eerfie van deezen oordeele ik hier in gelegen te zyn; I. Dat een man, gelyk Mohammed was, op het plegen van boosheden en bedriegeryen natuurlyk afgerigt, zynen godsdienst overal zoo zal hebben geregeld, dat er in zyn zamenflel de heerfchende begrippen van een ieder der aangrenzende volken en van alle godsdienften, die by dezelven heerschten, onderliepen, en dat het dus met deeze en geene godlyke waarheden zal doormengd geweest zyn; dewyl hy voorshands duidelyk konde bemerken, dat zonder dit de kunftenaryen en verdichte fabelen, die hy fmeden mochte, by niemand ingang vinden zouden; weshalven hy, om dat werk luister en kracht bytezetten, Mofes en Christus telkens met opzet hemelhoog prees en verhief; en Omar last gaf den Christenen te zeggen, dat hy op derzelver eeuwig en tydlyk belang zoo veel prys ftelde, -als op zyn eigen; met by voeging zelfs, doet den Coptifchen Christenen in Egypten goed; want zy behooren onder ons  by de opkomst van mohammed. 53 geflacht, en zyn aan ons vermaagfchapt (V). Van hier kan, om dit in 't voorbygaan aantemerken, joh. toland zelf fchynen gelegenheid genomen te hebben, om den Christelyken godsdienst te lasteren; dewyl hy in zynen Nazarenus ligtvaardig en in 't wilde heen gezegd heeft, dat het Mohammedanendom een Christen-fecte of aanhang was. II. De. tweede reden zal ik hierin mogen ftellen, dat hy, niet te vreden met de hulde, die men zyne leere bewees, zelvs zyn godsdienftig flelzel, zoo overeenkomftig met des volks algemeene denkbeelden , met de heerfchende neiging en met andere ondeugden, waar aan de Oosterfche volken uit eigen aart waren overgegeven,met één woord, zoo overeenkomftig met de génie zelve, die het land en de toenmaalige eeuw meêbragt, gefchikt heeft, dat al wat hy van plichten voorfchreef en afvorderde, gemaklykwas, en met het opvolgen der vleeschlyke lusten wonderbaarlyk ftrookte;waarom hy ook, geheel en al zorgeloos omtrent een inwendigen eerdienst, de gantfche godsdienstplegtigheid en derzelver natuur flegts tot eenige uitwendige bedryven bepaalde (F). III. De Ca) Hier toe (trekken de woorden van den Alkoran Sura II. 62. en Sara y n/L, 75, volgens de uitgaave van Marracius. Dan, vernuftig heeft ons hadr.' reland onderricht de Relig. Mohammedana l. II. § fi. dat Mohammed met deeze woorden hun geene volftrekte onverfchilligheid omtrent godsdienften wilde ingefcherpt hebbten, zoo als zommigen poogden te doen. Confer. 3. al bert. FAiiRicii Salutarem Euaiig. Lucem. c. XXV. § 2. et III. de Teftamento Muhammedh. (b\ Ten bewyze daar van (trekt die aanmerklyke plaats uit vincentiusbei.lov acensis in zyn fpeculum biftoriale XXXIII, 55- "In de daad' zo° Mohammed' op zynen Alkoran roem wil draagen, hoe veel te meer zouden zich eenige anderen beroemen kunnen, die ik niet denk der geleerde G 3  54 DE STAAT DER CHRISTENHEID III. De derde reden van den gelukkigen voortgang zyner geloofsleere kunnen wy vinden in die alleronbefchaamdfte bedriegeryen, van welken hy zich, als een mensen van een zeer doornepen vernuft, getrouwlyk bediende, zoo meenigemaalen de tydsomftandighèden en gelegenheden zich daar toe aan hem aanboden; het zy, om dat hy de Christenen zei ven reeds in deeze eeuwe godsdienftige kunstenaryen, zoo als men die noemde, ter bereiking hunner oogmerken, dikwyls zag gebruiken; het zy om dat hy het ligtgeloovig en onbedreven gemeen langs deezen weg te gemaklyker waande om den tuin te zullen leiden en meester te worden: tot al het welk de duif, geleerd zynde, zoo als men voorgaf, het zaad, in zyn oor gelegd, er uit te pikken, hem meest van dienst was; onder welk zinnebeeld alomme verfpreid, en ook hem ter oore gekomen was (a), dat de Christenen den Heiligen Geest zeiven verftonden. IV. „ waereld onbekend te zyn, als Mazeilna, Helaifi, de Ethiopiër Alabasbi „ en Calliata EHecedi, die, door naaryver om hem gelyk te zyn, aangedre„ ven, en tevens, om zich eenen naam onder de menfehen te maaken, ieder „ gelyktydig met hem, hunnen Alkoran gefchreven hebben, waar in zy „ veele meer eerbaare, ten minfte meer waarfchynlyke dingen gefchreven „ hebben; doch die, aan den anderen kant, om dat zy, gelyk men wenschte, „ der Qemperyen en wellustigheden den ruimen teugel niet vierden, zulke ,, domme en eerder naar beesten, dan naar menfehen gelykende troepen volks ,, niet achter zich krygen konden." O) Deeze gefchiedenis trekt de voortreflyke bayle in zyne Dictionaire Hijtorique Critique, v. Mahomet, in twyfel, om reden, dat grotjus in Fe. ritate Réitgionis l. VI, deeze en geene merkwaardigheden optellende, gedacht heeft aan de duif, die naar het oor van Mohammed vloog; waar over Pocock by Arabifche fchryvers geene de minfte melding hier. van vindende, vervolgens den beroemden de Groot geraadpleegd heeft, welke hem zeide, dit verhaald te hebben niet op het getuigenis en gezach der Mohammedisten; maar op dat van ons gelyken, en wel inzonderheid vau Scaliger, in wiens aaute- ke-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 55 IV. Heeft de voortplanting d.?r geloofftukken van Mohammed meer dan te veel helpen bevorderen die allerdiepfte onkunde, waarmede de Perfiaanen, Arabieren, Syriers en fchier alle Oosterfche volken in deezen tyd als met een nevel van duisternis overtogen waren; en van dien toeftand wist Mohammed, een man, op het uiterlyk aanzien, van veel vermogen, en boven dien begaafd met verftand en eene welbefpraakte tong, zich meesterlyk te bedienen, ten einde den rol van eenen ftouten bedrieger gemaklyker te kunnen fpeelen: men vergelyke hier by voornaamlyk Ditton op de aangehaalde plaats. V. Deedt tot de invoering van Mohammeds leer niet weinig, dat de gefteldheid van dien tyd, en de toeftand van de groote Ryken en Heerfchappyen eene zeer elendige en beklagelyke vertooning maakten; als zynde in 't Westen het zeer wyd uitgeftrekt gebied der Ro- keningen op Manlius het zelfde verteld wordt. Edoch ik zie niet, hoe men om die reden aan de waarheid eener gebeurtenis twyfelen kan. Zal men dan aan een gefchiedkundig verhaal van Mohammedanen, die de gebreken van hun hoofd, en de ftreeken van hunnen bedrieger listig verzwygen, meer geloofs moeten liaan, dan aan een bericht, dat Christenen ons geeven? of heeft Grotius zulks van Scaliger ontleend, kon Scaliger het niet op dezelve wyze van eenen Mohammedaanfchen, en by Pocock onbekenden fchryver, hebben overgenomen? Dan het fchynt, dat er fteeds het een of ander aan ontbreeken moet, om iets dat waarfchynlyk is, te bevestigen. Wat gedagt en gezegd, van het geen gabriel sionita en joannes hestonita in traclatu de nonnullis oriënt. Urbibus opentlyk voor de gantfche waereld fchryven? ''''Summa cnlumbarum copia iwoenitur (circa Meccain) &c. -dat is, „ (rondom Mekka) ontdekt men een zeer aanmerklyk getal van duiven, „ welke, om dat ze onder het foort en gedacht der duiven behooren, die, „ zoo als de Mufelmannen beuzelen, na het oor van Mohammed vloog, „ dit voorrecht hadden, dat het niet alleen voor eene onvergeellyke mis„ daad gerekend wierdt dezelven om 't leeven te brengen, maar zelfs te „ verftrikken of te verjaagen." Dit zelfde deelt ons meSe de reeds aange„ haalde Jiayle 1. c.  / 56 DE STAAT DER CHRISTENHEID Romeinen bitter verdeeld, en in zeer veele partyfcbappen vanééngereten; terwyl de Griekfche Vorften, met de Koningen van Perfie, wederzydsch oorlogen op oorlogen voerende, elkander het hart afftaken, het grootfte gedeelte van het Oosten met moord vervulden, en op 't laatst zoo verzwakten, dat er geen vermogen overbleef, het welk in ftaat was om den Mohammedaanfchen godsdienst, in deszelfs geboorte, te kunnen fmooren; en dat des te minder , naardien de onafhanglyke ftaat der Arabieren aan de voornaamfte perfonadien eene ontzaglyke macht en aan het-volk krachten en moed byzettede. Waardoor VI. Deeze by uitftek doortrapte bedrieger, in zyn hart bewust, dat hem de charaeters ontbraken, welke aan een hemelfchen afgezant voegen, vast by zich zeiven beraamde hen door het zwaard op zyne zyde te trekken; voorwendende, dat daar de Propheten, die tot hier toe zyne voorgangers geweest zyn, hun gezantfchap door wondertekenen en voorzeggingen geftaafd hebben, hy nu ten laatfte van God gezonden was, om zyne leer door moorden en bloedvergieten uittebreiden, en het ongeloof der menfehen door zyne wapenen te ondertebrengen: waar door hy ook, aan den anderen kant, die geen en met het allerfchoonst vooruitzigt en de ftrelendfte hoop van alle wezendlyk geluk te zullen erlangen vleidde, die het zwaard, als de fleutel des hemels, gelyk hy dat noemde, ter oorzaake van den godsdienst, zouden willen aangorden; tevens hun allen de martelaarskroon en een vleeschlyk paradys toezeggende, welke in den kryg het  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 57 met onverfchrokken moed het leeven er by infchoten. Sura II. X. en elders. VIL Om nu niet de mindere oorzaaken, die even eens tot deeze voor hem heuchelyke uitbreiding zyner leere dryfveeren mogen geweest zyn, ftuk voor ftuk wydlopiger optehaalen; daar ze toch den opmerkzaamen en fchranderen onderzoeker uit de omftandigheden van Mohammeds godsdienst zeiven terftond in 't oog loopen; zoo heeft voorzeker tot die voortplanting zeer veel toegebracht de op 't laatst bedorve en ongelukkige gefteltenis der Oosterfche kerke van dien tyd; om insgelyks, als een krachtdadig hulpmiddel, daar nu niet bytevoegen dien rampfpoedigen toeftand van het Joodfche volk, welke, deels uit derzelver verflrooijing, deels uit eene al te fterke, zelfs met verfmaading der gódlyke opénbaaringe gepaard gaande, yverzucht voor overleveringen, deels eindelyk uit de fchampere belediging, door zoo veele bedriegers en gewaande Propheten hun menigwerf berokkend, kan worden afgeleid. § 17. Naa dit alles blyft er niets anders over, dan het tweede lid der opgegeven vraage nog wat nader te overwegen; te weeten, of, en in hoe verre, de ftaat der kerke in 't Oosten iet of wat hebbe toegebragt, om de Mohammedaanfche leere intevoeren en voortteplanten ? Dat toch de eerfte tot de ïaatfte zeer veel hebbe meêgewerkt, hebben reeds overlang mannen van aanzien, en beroemd om hunne geleerdheid, erH kcnd.  58 de staat der christenheid kend. Onder deezen mag ik het voldoende rekenen met lof vermeld en bygebragt te hebben j. h. iiottinger in hifi. oriënt, frider. spanheim in hifi. eccl. joh. laur. mosheim in hifi. eccl. huivifrey prideaux in vita Muhammedis. joh. fred. stapfer in Theol. Pol. et joh. alph. turretin in Comm. ad Thesfal. Van welken wederom de laatfte ad i Thesfal II. 3. volgens zyne gewoonte by uitneemendheid fraai dus redekavelt: "Hadden dezelfde tydsomftan„ digheden te vooren plaats gegrepen; hadden de„ zelfde onlusten kerk- en ryksbeftuur beroerd; wa„ re er een ftoutmoedig, krygshaftig, arglistig, en „ bedrieglyk man, hoedanig Mohammed geweest is, „ onder de Arabieren eerder opgeflaan; buiten kyf „ zoude het Mohammedaansch ftelzel reeds vroeger „ ontftaan zyn: daar het aanwezen dier dingen zeer „ veel tot het Mohammedismus heeft toegebracht, „ daar zou derzelver afwezenheid C» den voortgang daar (a) Het fta my vry de zeer nadruklyke woorden van' den beroemden semler nogmaals hier wat breedvoeriger aantehaalen, daar hy over den nieuwingeyoerden godsdienst van Mohammed handelende, in Seleüh capp. Hifi. eccl. fee. VII. II. dus fpreekt: "Aan veelerhande gunitige gelegenheid ontbrak het Mohammed niet; gemerkt de Romeinfche heerfchappy, in het Westen wel eer zeer " verre uitgeftrekt, in veele partyfehappen vanééngefcheurd, en de magt der Oppergezaghebberen in Griekenland desgelyks aan 'tafneemen was. De eigenaartige hulpmiddelen, welke anderfints het krygsweezen verbeteren, en de orde in de famenleving konden herftellen, en doen ftand houden, waren ver„ waarloosd; goud en zilver werden, ten onnutte voor de pracht, zoo wel van " godsdienftige als byzondere oogmerken, aangelegd en verfpild; de bisfehop„ pen en de leeken hadden, deels door hunne zedenloosheid, deels door hun„ ne luiheid en bygeloovigheid, de macht der Overheden geknakt, ofbedor„ ven. Het gewaand gezag van den Christen-godsdienst, (zoo als't gemeen„. lyk op verfcheidene wyzen opgepronkt wordt), en de menigvuldige aanhang„ zeis van nieuwe kerkplechtigheden beroofden ). Maar, om nu niet te zeggen, hoe weinig die bekeeringen, over 't geheel, met den geest van het Christendom overeenkwamen; hoe zeer daar door de dwaalingen tevens wierden voortgeplant, en de waare belangens van het Koningryke Gods weinig bevordert, moeten wy immers veeleer, volgens geloofwaardige berigten van dien tyd, tot deeze vernederende bekentenis komen, dat het licht van die fchitterende vertooningen , door den verbazenden aanwas van het zedelyk bederf in deeze zevende eeuwe, byna geheel verdonkert wierd. A. de diepe onkunde B. heerfchende gezintheid C. de godsdienftige inrichtingen der geeftelyken, of voorgangeren in de kerk, en D. de verdeeldheden onder hen zullen dit ten duidelykfte doen zien, en de waarheid van ons gezegde zal daaruit ligtelyk. kunnen beoordeeld worden. A. De onkunde van die blinde leidslieden in taaien, weetenfchappen, byzonder in de befchouwende, uitlegkundige, en beoeffenende godgeleerdheid, was zoo groot, O) Kerklyke Gefchiedenisfen van Mosheim, lilde deels ifte hoofdftuk. Qb~) Idem ibidem.  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 215 groot, en zoo algemeen , dat 't byna ongelooflyk fchynt. Waaruit men dan ligtelyk bevroeden kan, hoe 't met de byzondere leden der kerke, ten deezen opzigte, moet gefield zyn geweeft. Reeds in de voorige zesde eeuw klaagde Paus Gregorius, toegenoemd de Groote, dat hy zelf geen griekfch verftond, en dat er te Conftantinopel niemand gevonden wierd, die 't latyn in 't griekfch kon overbrengen, (d) WTas 't zoo ~ gefield in de hoofdfleden van de waereld, hoe moet 't dan elders geweeft zyn? De Bisfchoppen waren, over 't geheel, niet in flaat, om de leerredenen, die zy moeiten uitfpreeken, op te flellen; maar deeze wierden voornamelyk uit de fchriften van Auguftinus en Gregorius, zonder oordeel, famengeflanst; waaruit men ook een kort begrip van de godgeleerdheid heeft opgemaakt. (7>) Zeer gering was het getal der fchry veren, die eenige kundigheid Of geleerdheid bezaten. Ja, het befte, dat voortgebragt wierd, was uit de fchriften van die twee kerkleeraaren gehaald. De ftukken, die nog voorhanden zyn, kunnen dat getuigen; en men vind allerwegen in de kerklyke gefchiedenisfen de overvloedigfte bewyzen van de onwetenheid en verkeerde denkwyze van die tyden; zie b. v. dekerklyke gefchiedenisfen van den Heere Mosheim in het boven - aangehaalde deel. Het kon niet misfen, of deeze onkunde moeft eene vrugtbre Moeder van allerleie dwalingen en bygelovighe- den nes ililtoria; Ecclefiatficai. li 3  254 DE STAAT DER CHRISTENHEID tegen de naauwkeurigfte wetten van menfehen, voor menfehen gemaakt, de maatfehappy nooit kunnen beveiligen, alhier alleen getrouwe wacht kan houden, alleen kan zorge draagen, dat niet geflaadig de dichtft ineengepakte drommen van euveldaaden, uit zulke diepdonkere fpelonken met een barft te voorfchyn komende, op het onverhoedft het menfchelyk geluk verftooren: welke Godsdienft, daar door den vrede onder allen bevorderende, terwyl hy allen doet nuttige leden der Maatfchappye zyn, met geene mogelykheid kan nalaaten, zoo wel het tydelyk als eeuwig welzyn van 't menfehdom te bedoelen. Neem deezen Godsdienft van de aarde weg; de uitneemendheid des menfehen boven de beeften zal haar beftaan verliezen: zegge ik, uitneemendheid ? De menfch zal zoo ver beneden de redenlooze dieren zyn, naar maate hy meer loosheid bezit, om alles zoo te beleggen, dat hy, bedekt en ongeftraft, allerlei fchelmftukken oeffenen, fteelen, rooven, bedriegen, hoereeren, plunderen en moorden kan. Alleen de Godsdienft doet den menfch het koftelykfte van Gods fchepzelen op aarde zyn, hy maakt hem der Goddelyke natuure deelachtig, hy vergoodt den menfch. Tantum Relligio potuit fuadere honorum! Deeze waarheid is zoo klaar, zoo taftbaar, en boven alle verzoeking van twyffelen dermaate verheven, dat alle Beftierders en Stichters van Burgerftaaten, zoo veelen er ooit met recht op de lyft der verftandigen zyn aangetekend, hunne Burgerlyke Maatfchappyen, die zy voorneemëns waren opterech- ten,  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 255 ten, op den grondflag van Godsdienft veftigden. Niet door een ftaatkundig bedrog; om de gemoederen der menfehen door zulk een bullebak te ligter gedwee en afhangklyk te houden: niets is valfcher, niets ongerymder; want 'tgeen ieder een zien en voelen kon, 'twelk een iegelyk als voor de voeten lag, en daar fchier niemand overheen kon flappen , namen zy flegts op om er zich van te bedienen; evengelyk alle volkeren den loop van zon en maan tot de afmeeting van tyd gebruikten, en voortgaan te gebruiken; niet flegts, om dat zulks hun willekeurig welbehaagen zy, maar om dat niemand, die oogen heeft, het gezigt van zon en maan ontduiken kan, en 't ganfeh heelal geene zekerer maate verfchaft. Dan, 't geen het geval was by het in achtneemen van deeze fterren, dat naamelyk de volkeren, naar maate zy naauwkeuriger derzelver beweegingen gadefloegen, zoo veel te verder van de echte berekening, of dichter by dezelve waren, is ook omtrent den Godsdienft gebeurd. Naar den verfchillenden trap van verftand en doorzigt, dien of de wetgeever bereikte, of zy, aan welken de wetten gegeeven wierden, en welker vatbaarheid de wetgeever, om zyn doelwit te bereiken, nooit uit het oog moeft verliezen, wierd den menfehen een meer of min zuivere, op meer of min waare beginzels fleunende, Godsdienft ingefcherpt: waaruit die verfchillende uitwerkzels zyn voortgevloeid, die hy gehad heeft in verfchillende Burgerftaaten. Terwyl ik aldus den Gbdsdienft, en zyne verfchillendfte uitwerkzels, 'tgeen ik kortheids halve niet ver-  256 DE STAAT DER CHRISTENHEID verder kan uithaalen, overweeg, kome ik tot de volgende ftellingen. Geene Burgermaatfchappy kan zonder Godsdienft beftaan ; de Godsdienft is of natuurlyk of geopenbaard; de geopenbaarde of waar of valfch. Beide, zoo wel de natuurlyke, als waare geopenbaarde, kunnen nooit nalaaten de welvaart van den ftaat te bedoelen. Een valfche geopenbaarde, zoo hy maar den natuurlyken niet ondermynt, hoewel er iets byvoegende van het zyne, kan het geluk van den Burgerftaat ook bevorderen. Maar zoo een valfche geopenbaarde den natuurlyken geheel omverftoot; of, zoo een waare geopenbaarde door de verkeerdheid der menfehen zoo zeer bederft en verbastert, dat hy alle kracht verlieze om het oogmerk, dat hy bedoelen moest, te bereiken; dan is, zoo wel de verbasterde waare, als valfche geopenbaarde godsdienst, voor den Staat allerverderfiykst.. Van den laatften neemt men dit gezegde gemakkelyk aan. Maar wanneer zal men den eerften zulks kunnen aantygen? L Wanneer hy van zyne' oorfpronglyke zuiverheid zoo verre is afgeweeken, dat hy in zyn beginzel van kennis niet langer eenftemmig zy met zich zeiven. II. Wanneer iemand voor zoo veel te vroomer en braaver gehouden wordt, naar maate hy zich vuuriger en driftiger voor de befpiegelende ftukken van den godsdienst, ten minften die men daar voor houdt, in de bresfe fielt; terwyl men zich weinig of niets aan zyn leeven of wandel kreune. HL Wanneer men de befpiegelende waarheden aldus  BV DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 25? dus beperkt, dat iemand, die door eene deugdzaame zucht gedreeven wordt om zynen godsdienst te verftaan, hoe fterker hy arbeide, om achter de betekenis van die bepaalende kunftwoorden te komen, alles dies te donkerer voor hem ziet worden; en wanneer men hem die evenwel opdringt als het eenigfte ric'htfnoer van geloof. IV. Wanneer door het een en ander, zeer verfchillende gevoelens, gelyk het niet anders kan zyn, gebooren wordende, de aanhangers van denzelfden godsdienst, in dezelfde Burgerlyke Maatfchappy, malkanderen wegens dat verfchil onverzoenbaar haaten, en vervolgen. V. Wanneer een verregaand bygeloof, den waaren godsdienst uit zyne plaats verftootende, zich meester van de harten der menfehen maakt. Zulk een, zulk een godsdienst, (of hoe zal ik het noemen?) is voor den Staat allerverderflyklt. Hy verwart het verftand in eenen ondoordringbaaren doolhof van verfchillende meeningen. Terwyl ieder voor zyn gevoelen en hemel en aarde beweegt, gelyk men verhaalt, dat de Reuzen Jupiter in 't Hemelryk beftormden, alzoo randt hy ook den waaren godsdienst aan, wiens eenigfte bedoeling is 's menfehen hart te verbeteren: recht of onrecht, daaraan ftoort hy zich niet, als hy zyn oogmerk maar bereike; allerleie fchelmftukken doet hy daartoe te voorfchyn komen. Hy maakt de ernftigfte en heiligfte zaak den huichelaaren tot een fpel, en veele vroomen en eerlyken tot een fteen des aanftoots. Terwyl hy de gemoedeKk ren  258 DE STAAT DER CHRISTENHEID ren der menfehen tegen eikanderen in 't harnas jaagt door eene bloeddorftige ongeftuimigheid, die van 't geringde vonkje terftond vuur vat, en in lichterlaayer vlamme raakt, verbreekt hy den vrede, den eenigften band der Maatfchappye. Hy veroorzaakt inlandfche oorlogen, het toppunt van aardfche rampzaligheden. Hy verfmoort alle redelykheid en zedelyk gevoel dermaate, dat men, of op de nietigfte dingen zyn hoogst vertrouwen ftelle, of met de oude inwooners van Mexico en met de Ketterdooders van gevoelen zy, dat de hoogstgoede God door de onmenfchelykfte wreedaardigheid, door het flagten van menfehen begeert verzoend te worden. Tantum religio potuït fuadere mdlorum ! Dat het nu (om tot de hoofdvraag weder te keeren) voor het grootfte gedeelte aldus gefteld was met de Christenheid in het Oosten, toen de valfche Propheet Mahomet zich vertoonde, wordt ons, voorwaar niet tot onze vreugde! door eene naauwkeuriger befpiegeling van 't geen er toen voorgevallen is, geleerd. Doch voor en aleer ik tot betooging daar van overgaa, wil ik den leezer dit ééne noch onder het oog gebragt hebben; dat ik, over den Christelyken Godsdienst van die tyden fpreekende, my flegts niet by ééne Kerkgemeenfchap, het zy Rechtzinnige, het zy Catholyke, het zy met trotzer naam pronkende, bepaale; maar onder den naam van Christenen, allen, die Christus voor den Zaligmaaker erkenden, bevatte; om dat de hoofdvraag zulks fchynt te vor- de-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 259 deren, en het gansch niet gemakkelyk valt, aan deeze, met donkere wolken betrokke lucht, eene dwaalfterre van eene vaste te onderfcheiden. I. Het beginzel van kerken, zoo als men fpreekt, was niet by allen het zelfde. Want behalven de heilige fchriften, onder welken zy echter niet allen dezelfde ftukken begreepen, omdat noch etlyke Brieven, als ook de Openbaaring van Johannes , van fommigen verworpen wierden, hielden eenigen, die zich evenwel ook voor Christenen uitgaven, eenige openbaaringen en Euangelien en Brieven, hoewel naar waarheid voor onecht gekeurd van de Catholyken, voor echte ftukken, en voor een beginzel om er uit te betoogen. En daarenboven eerbiedigden de Catholyken zelve de befluiten der Algemeene Kerkvergaderingen, en de meenigwerf zoo wyd van een loopende verklaaringen der oude Kerkvaderen als een richtfnoer van geloof, en een regel, om er de heilige fchrift naar uit te leggen; ingevolge het leerftelzel van de zesde eeuw, waarin Anaftafius de Sinaïet zeide in zynen Hodegus Cap. III. Al wie de Heilige Leeraars niet volgen , zeggen wy, dat verdoemd en van Christus vervreemd zyn; en Keizer Justinianus Nov. 131 verklaarde, dat hy de befluiten der Algemeene Kerkvergaderingen aannam als LIeilige Schriften. Hoe erbarmelyk, moet men derhalve niet denken, dat de menfehen gedobberd hebben in hunne gevoelens? terwyl de gidzen, die van hen gevolgd wierden, zoo dikwyls hemelsbreed van eikanderen verfchilden; die echter ieder een, als het hem gevoegKk 2 lyk  2ÓO DE STAAT DER CHRSITENHEID lyk was, kon te voorfchyn doen komen, ter bevestiging van zyn gevoelen. Wanneer ik, om te toonen, dat zulks waarlyk heeft plaats gehad, niet flegts Battaljons maar Legioenen van Ketters, ten minften van de fterkfte party aldus getyteld, of zelve ook, als zy het werk magtig wierden, anderen met dezelfde munt betaalende, op eene Ty ft wilde brengen; zou iemand dan in de taal der Poëeten niet kunnen zeggen, dat ik het zand der zee wilde tellen? En hoe vergeefs zou alle die moeite niet zyn? Dewyl men noch heden, na verloop van zoo veele eeuwen, na zoo veele fyne of grove gefchillen, 't zy over woorden 't zy over zaaken; terwyl men zou denken, dat alle hoofdzaakelykc ftukken van geloof zoo flipt bepaald zyn op de Synoden,.dat de geringde onrechtzinnigheid zelfs de kleinfle opening niet zou kunnen vinden, om in de Kerkgemeenfchap, die men aldus heeft opgericht, intedringen ; daar men, zegge ik, noch heden, met dit alles, ziet, dat zoo wel hy, die van de kerkgemeenfchap fchynt aftewyken, als hy, die derzelver gezonde leere gezegd wordt voorteitaan, de bepaalingen van dezelfde Synode aannaaien, om er hun gevoelen uit goed te maaken. II. De klagte van Juvenalis over de verdorvenheidvan zynen tyd, Protinus ad fenfus; de moribus ultïma fiet Quaftio; men vraagt, hoe welgezeten? om reden denkt men niet; zou iemand, met eene geringe verandering, op de Christenen van den tyd, die ons thans bezig houdt (en  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 2<5ï (en ach ware het flegts van dien tyd!) met het grootfte recht kunnen toepasfelyk maaken: Protinus ad fenfus; de mor ibas ultima fa&a ejl Qiiajlio. Men vraagt, hoe welgezind? om reden denkt men niet. Hoedenktge over Christus Natuur? Heeft hy er ééne of twee gehad? Hoe veel Willen meentge dat de Zaligmaaker hadde enz. ? Ei lieve ! antwoord my nu daar eens op, zoo als ik het liefst wilde hooren; en ik zal u voor een braaf en vroom Christen houden. Maar zoo ge het met my niet eens, dat is, een Ketter zyt; wee u elendigel Sequar atris ignibus abfens, Omnibus umbra locis adero, dabis improbe! poenas. Wat het leeven en de zeden betreft; men maakte wel algemeene regelen tot verbetering derzelven y maar zelden of nooit golden die anders dan tegen Ketteren. Al wie een ftroobreed van de bepaalde Rechtzinnigheid afweek, of maar fcheen aftewyken, dien wierden alle ondeugden en fchelmeryen , 't zy waar 't zy valsch, voor de fcheenen gefmeeten, en hy zelfs als een flinkend en verrot lid van de kerkgemeenfchap afgelheeden. Al wie het in gevoelens over deeze of geene zaak, daar hy dikwyls blinder in was dan een mol, met de heerfchende cabaal hield, kon, als het maar niet al te openbaar gefchiedde, veilig brasfen, veilig zuipen, veilig hoereeren, veilig rooven, veilig pionderen. Wat heerlyke voorrechten gaf dan de Rechtzinnigheid niet! Wie zou zulk eene genadige Godinne geene hulde bieden? Wie zou Kk 3 haar  2Ö2 DE STAAT DER CHRISTENHEID haar niet wierooken en brandofferen ? Foei weerfpannelingen! Rechtvaardig was uwe ftraf! De heilige verbolgenheid van de Opzieners der Kerke moest u den kop verpletteren! III. Maar hoe was het met het grootfte deel der Christenen, die zich Catholyken noemden, ten op* zigte van de befpiegelende hoofdleerftukken gefield? Verflonden zy, of zich zeiven, of de een den ander genoeg? Ik zal my klaarder uiten. Stel eens, dat een nieuweling in 't Christendom de Leeraars wat naauwkeurig gevraagd hadde naar de betekenis en kracht der woorden, waarmede zy hunne zoogenaamde hoofdleerftukken bekleedden; zouden zy hunne kunstwoorden dan wel genoeg hebben kunnen ontwikkelen, om deezen hunnen leerling de waarheden, die men noodzaakelyk, zoo als zy voorgaven , moest weeten en gelooven, intefcherpen ? Of zouden de Godgeleerden zelf, onder eikanderen over die waarheden famenfpreekende, de een den anderen zyne gedachten, zonder daar door in gefchil te komen, doorgaans genoegzaam hebben kunnen mededeelen? Ik vreeze, dat het een zoo wel als het ander ontkend zal kunnen worden. Men gae eens na de gefchillen over het leerftuk der heilige Drieënheid, de gefchillen over de vereeniging van Christus Menfehelyke natuur met zyne Goddelyke. Hoe dikwyls gebeurde het, terwylze omtrent het eerfte zich niet vergenoegden met woorden en fpreekwyzen der heilige fchrift, dat zy zei ven door al te veel te willen verftaan, ganfchelyk niets verflonden, en den gemeenen man, die af-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 263 afhing van de uitfpraak hunner lippen, door hunne fpreekwyzen en gelykenisfen aanleiding gaven, of tot Sabelliaanery, of tot een Driegodendom ? Wat het Iaatfte betreft, wat beroerten heeft Neftorius verwekt, terwyl hy zynen yver voor de Rechtzinnige Leere al te zeer den teugel vierde tegen den heiligen Apollinaris! Hoe zeer heeft Eutyches de Kerk verontruft! terwyl hy de klip, waarop Neftorius fcheen Schipbreuk geleeden te hebben , wilde ontzeilen , en hem een evengevaarlyke draaikolk fcheen wegterukken. Hoe hielden het de meeften der Catholyken, naar dat hen de drift van twiften vervoerde, ten minften met woorden en fpreekwyzen, dan met Neftorius en dan met Eutyches! En evenwel dorften zy van hunne zoo donkere bepaalingen van de diepft verborgene ftukken zeggen; (Tantctne animis coelestibus ir chaelis in bibl. oriënt. t.VII.c.IX, merkt op, dat dezelve reeds in de tweede eeuwe na Christus geboorte, tot eene aanzienlyke hoogte gedegen was; doch, wanneer de Christelyke godsdienst onder de Arabieren het allereerst zy voortgeplant geweest, kan men zoo zeker en gemaklyk niet bepaalen; evenwel kan men niet twyfelen, of hy is al vroeg derwaards overgevoerd. Immers, zoo men door de Oosterfche volken, tot welken Eusebius hifi. Eccl. I. V.c.X. op»eeft dat Pantenus, de opperfte Godgeleerde der Alexandrynfche Schoole, gezonden werd om het Euangelie te prediken, volgens de fchrandere aanmerking van Paul. Ern. Jablonski in zyne bijl. Eccl. jee. II. in notis, te verdaan hebbe de inwooneren van Arabie, die ook onder den naam van Indiaanen en Homeriten.by de Grieken bekend daan, zal het zeker, zyn, dat ook in Arabie reeds in de tweede eeuwe, het licht des Euangelïums eenigermaate ware opgegaan. Ta, zoo de Indiaanen, aan welken Eufcbius getuigt, dat Bartholomeus de Apostel, reeds te vooren den Christelyken godsdienst verkondigd heeft! of die meer inlandfche Indiaanen-of Homericen, gelyk Philostorgius in zyne bijl. Eccl. beweert, dezelfden zyn als de inwooners van het gelukkig Arabie, dan zal dit een doordaand bewys opleveren, dat zelfs in de eerde eeuw de Christelyke godsdienst reeds in Arabie is bekend geweest. Conf. Veis sier l a C r o c 11 e disf. bijl. j>. 12. Pocock fpeciem. bijl. arat. p. 136. Hotting.bijl. or. l. II. c. II. C 3  22 DE STAAT DER CHRISTENHEID clendig en ook in dit opzigt driewerf ongelukkig geweest is, naardien de gezanten en voortplanters deezer leer niet gelyk waren aan de oorfpronglyke leeraaren, welke de hemelfehe waarheid zuiverer verkondigden;, maar ten deele Nestoriaanen, ten deele Eutychiaanen, ten deele eindelyk lyfeigenen van Roomfche Paufen, ongeletterde monniken , veele van welken vooral van de laatften, als van den wenk hunner Heeren afhanglyk, niets meer bedoelden, nergens fterker op uit waren, dan om het Pauslyk gezach ten toppunt van geluk en eer te verheffen, en werktuigen te zyn ter voortzetting van het bygeloof; zich vleiende met eene zeer gewisfe hoop en verwachting van eindelyk de ftaatelykfte eerampten, te weten, Bisdommen en glansryke Aartsbisdommen te zullen erlangen; terwyl anderen, reeds vroeg allerleie ondeugende beginfelen in hunnen boezem koesterende, gelyk Leontius Byzantinus, of, volgens 't gevoelen van anderen, Cypiïus ontdekt heeft in zyne boeken tegen de Nestoriaanen, niet flechts met de Ariaanen, maar zelvs ook met de Mohaminedaanen heulden, en allerfnoodfte pluimftrykeryen bezigden, ja te gelyk met de Christen-leere zelvs den haat van de vyandige tegenparty over de hunnen brachten. En dus verfpreidden deeze allen, onder het masker van den Christelyken naam, enkel en alleen hunne eigene dwaal- en drogleeringen: waaruit men niet verkeerdlyk kan afneemen, hoe weinig ter goeder trouw, en met hoe weinig vooruitzigt op voordeelige gevolgen men dee- . ze Christlyke maatfchappy hebbe uitgebreid, en, aan den  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 23 den anderen kant, hoedaanig de uitwendige ftaat des Christendoms deezer eeuwe geweest zy. § 7- Indien wy dan al het gezegde byeentrekken en de hoofdfomme opmaaken, zal het ten allerklaarfte blyken, dat de uitwendige ftaat der Christenkerke in het Oosten ter deezer tyd, ten aanzien der uitlandfche Mogendheden, gedrukt lag, en zugtede onder het prangend juk van vervolging; ten aanzien zyner eigene Overheden of Christen-vorften, verwaarloosd en zeer na aan zynen ondergang; ten aanzien der landsgenooten, gehaat en geduurig ontrust wordende; ten aanzien van die gantsch andere gevoelens kweekten, verdacht en voor openbaaren hoon blootgefteld; ten aanzien insgelyks der voortplanting, fiordig en verre van onvervalscht, en gevolglyk in alle opzigten ongelukkig en overerbarmelyk. § 8. 3 Dan, na deezen loop kortlyk, wyl toch de langwyligheid ons niet geoorloofd is, en ook verveelt, reeds te hebben afgelegt, mogen wy ten tweeden overgaan ter befchouwinge van den tegenwoordigen ftaat der Christenkerke deezer eeuwe in het Oosten, en denzelven insgelyks in het kort affchetzen; met alleenlyk het hoofdzaaklykfte aanteroeren naardemaal het geen ons dunkt hier ordenshalve en tot eenen grondflag te moeten bybrengen, reeds vooronderfteld mag worden genoegzaam betoogd en uit andere Schryvers kenlyk te zyn, en dienvolgens, zoo wy « Voor  24 de staat der christenheid a Voor eerst letten op het zedelyk charakter der Christen-kerkvoogden deezer plaatfe en van deezen tyd, zal ons het gelaat der kerke geheel en al treurig ën bevlekt voordoen; immers indien wy de zeden der geenen, die in het kerklyke den hoogften rang bekleedden , met aandacht gadeflaan, voornaamlyk fïnts den tyd der Chalcedonifche kerkvergadering, in de vyfde eeuwe gehouden, zal men ontdekken, dat zy meer bezorgd waren om hun eigen aanzien en gezag te befchermen en grooter te maaken, dan voor het wezenlyk belang der kerke, en dat zy zich met den Roomichen Stoel in onophoudenlyke twistgedingen en oneenigheden inwikkelden. Eigenlyk was het hun te doen om de uitbreiding van hun geestlyk rechtsgebied , en men gaf het juist den glimp van godsdienftige pogingen. -De Bisfchop van Rome inzonderheid, uit een overmaat van macht, zich den tytel van Oecumenicus, dat is, algemeen Bisfchop, toegeëigend hebbende, wilde den Bisfchop van Conftantinopel onder zich doen bukken; de Conitantinopolitaaher daartegen weigerde hem dat recht volflrektlyk, en hield {taande eenen gelyken rang met hem te hebben: ja de Oosterlingen zelfs verfchilden in veele ftukken hemelsbreed van malkanderen : hiervan kwam het, toen Cyrus eerst Patriarch, en naderhand Bisfchop van Alexandrie, in 't jaar 633, volgens de eigene woorden van den Engelfchen Godgeleerden Cave, zyne belydenis van de leere van maar éénen wil in Christus met een Synodaal befluit geftaafd hadt, en Sophronius, Patriarch van Jerufalem, op de kerkver- ga-  by de opkomst van mohammed. 25 gadering te Alexandrie tegenwoordig zynde, Cyrus van eene dwaalleer openlyk befchuldigde, en alle gemeenfchap met hem volftrektlyk affheedt; dat Sergius, Patriarch van Conftantinopel, in eenen breedvoerigen en wel-uitgewerkten brief van den waaren ftaat des gefchils verflag gaf aan Paus Honorius, die in zyn antwoord de handelwyze van Cyrus goedkeurde, v. c. Dit is kortlyk eene ten klaarfte bewezene zaak. Maar wie durvt zich de bekwaamheid toeëigenen om de deugden of ondeugden der geestlykheid van den tweeden rang in deeze eeuwe met juister penfeel aftemaalen, dan, die doorfchrandere konstnaar in dit werk, de roemruchtige Abt Mosheim deedt, in zyne uitgebreide kerkelyke gefchiedenis, daar hy in de latynfche uitgave pag. 237 zegt: "Niet een Schryver van ,, eenig aanzien en van deezen tyd is 'er, of hy toont „ ten klaarfte aan, dat de geestlyken van laageren „ rang, ja allen, wien het beftuur en den dienst der „ kerke was toebetrouwd, zoo wel de Monniken, in „ kloosters gekerkerd, als de rest., meenigvuldige „ godloosheden pleegden. Overal zag men eene geest„ lyke eerbejaging, hebzucht, godvruchtige bedriege„ ryen, ondraaglyken hoogmoed, volksverfmaading, „ benevens andere nog fchriklyker ondeugden heer„ fchen, en dat wel op plaatfen, der heiligheid en .„ godvrucht toegewyd:" Maar b ten anderen, neemen wy de geleerdheid, de beoefening der weetenfchappen in aanmerking; hoe by uitftekendheid gebreklyk die geestlyken daarin waren, leeren. wy uit het voorbeeld en den eigen mond D van  23 DE STAAT DER. CHRISTENHEID in dien tyd niets uitftekends verwachten kon; ten derden, om dat zy, die gantsch niet van vernuft, van yver voor en liefde tot de weetenfehappeh zouden ontbloot geweest zyn , evenwel van de vereischte hulpmiddelen en aanmoedigingen, om.zich daarin te bevlytigen, verfteken waren; als hebbende Juftinianus: de tweede, naar het verhaal van Procopius, den leeraaren in de letteren en andere takken van geleerdheid de behoorlyke jaarwedde ontzegd; 't geen niet zelden oorzaak was, dat zy, ten aanzien van hun tydlyk beftaan, meenige maaien met behoefte en gebrek moesten worftelen; zo dat men, gelyk Gregorius, de tweede, zyn gezantfehap naar de zesde algemeene kerkvergadering afvaardigende, zich tegen den Keizer uitlaat, by menfehen onder de Heidenen levende, en met hunnen handen-arbeid hun best doende om het dagelyks kostje te winnen, naauwlyks eenige fchriftuurkennis aantreffen en vinden kon. Voeg hier eindelyk by, voor zo verre de Christen-Arabieren betreft, dat de geleerdheid der Arabieren voor Mohammeds leeftyd, meerendeels, naar het verhaal van Abulfarage, beflaan hebbe in hunne taal wel te leeren kennen, en zuiver uittefpreeken naar den eigen aart des „ willen oordeelen van de Christenen in het algemeen, dan moet men zeggen, „ dat onder hen de geleerdheid naauwlyks tot eenen middelbaaren trap is opge„ klommen, als gedrukt leggende onder den last, zo van verftandelooze gefchil,i len, als van nietsbeduidende en moeilyke vraagen aangaande godsdienfiïge „ leerftukken. By de Grieken hadden onder de Monniken, die gro*ote voor„ ftanders van veele gefchiütukken, de (tellingen van Ariftoteles bykans het „ grootfte aanzien, en dus door het geheele gemelde hoafdltuk." Men vergelyke hiermede L.Ofeerhaus in Hift.univ. L.PIL c.X/.§ 6. et c. XIII. §5. J. A. ïurretinus in Hifi. Eccl. Sec. VII. Spanhemius, Venema, en allermeest Matn«As Flauws Illyricüs in Catalogo tefiium Veritath L. Wl.g. m. 643.  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. des tongvals; in het lamenftellen van zangftukken, en in het in acht neemen eener nette aanéénfchakeling in hunne redenvoeringen; gepaard met de fterrekunde; voor zo verre zy die wetenfchap omtrent den open ondergang der fterren door de uiterfte oplettendheid en eene beftendige waarneeming, (om dat hunne levenswys tot de kennis dier zaaken hun alzints aanleiding gaf en dezelve noodzakelyk maakte) zyn magtig geworden, doch niet op eenen leertrant, gefchikt om hen tot eene gegronde kennis der fterrekunde te brengen. Maar wat de kennis der wysbegeerte aangaat, genoegzaam niets van die natuur hadt God in hun gelegd, nog hen bekwaame voorwerpen doen zyn om deeze wetenfchap met vrugt aan te kweeken; welk alles breedvoeriger aangewezen en geftaafd wordt door het geen Eduard Pocock wegens 'de beklaaglykfle verwoesting der bloeijendfte bibliotheek van Alexandrie, het eenigst fchat-trezoor, zo niet der geheele waereld, ten minften van geheel Oosten, mededeelt in zyne aantekeningen op de laatst-aangehaalde plaats van Abulfarage: "dat naamlyk Joannes Philoponus, „ toen dees zich by Amrou, een groot krygsoverfte „ der Arabifche legerbende, die Alexandrie vermees„ terd hadt, om zyne uitftekende geleerdheid, waar„ door hy was beroemd geworden, in groot aanzien „ gebragt hadt, aan hem verzogt zou hebben, hem „ den toegang te willen verleenen tot de boeken der. „ Wysgeeren, die in de Vorstlyke bibliotheeken ge„ vonden wierden: Amrou wel genegen zynde hem „ daarin te believen, maar evenwel, zonder verkreD 3 „ gen  30 DE LEER. DER CHRISTENHEID „ gen verlof des Kalifs Omar, zich zulks niet dur„ vende onderwinden, kreeg, na den Kalif zei ven „ met een brief geraadpleegt te hebben, van hem dit „ antwoord; dat gewis die boeken of met den Koran „ overeenftemden, en men dus die niet nodig hadt, „ nadien de Koran het gemis derzelven vergoedde, „ of dat zy iet ftrydigs tegen denzelven in zich be„ heisden, en om die rede geheel en al moesten weg „ gedaan worden; en uit kracht van dit vonnis zyn „ zy, in deelen verdeeld, ten voordeele der badftoo„ ven, om die daar mede, op 's Keizers bevel, warm „ te ftoken, eerst na verloop van een half jaar tyds „ door de vlam verteerd en vernietigd: en, waarover „ men zich niet genoeg kan verwonderen, hier voegt „ die zelfde Pocock by, als hebbende ligt uit de ge,. fchiedenis der Saraceenen zulks geleerd, dat te „ Alexandrie te dier tyd vier duizend badftooven ge„ weest zyn." Wat kan men uit dit alles klaarer opmaaken, dan dat de geleerdheid in het Oosten, byzonder in dit tydsgewrigt, in het duister lag en verguisd wierdt; dat de zeden ten ergften verbasterd, en dat de leeraars, van die beiden anderfints hun fieraad ontleenende, allerdunst gezaaid waren; en gevolglyk dat de inwendige ftaat der Christenkerk, by gebrek aan bekwaame en doorkundige geleerden, deerniswaardig was en fchandelyk. Hier verdient ook onze opmerking 't geen de voortreflyke Abt du Creux aangetekent heeftJn zyne kerklyke gefchiedenis deezer eeuwe. § 9-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 31 f3 Ten tweeden, befchouwen wy nu den inwendigen ftaat der Christenkerke van deezen tyd, ten aan^ zien van den aart der Christelyke leere; hoe verbazend verre zy van haare eerfte grondwaarheid en zuiverheid verwyderd, en hoe weinig zy gevestigd geweest zy op onwrikbaare gronden, blykt voor eerst, gelyk wy zo even ten duidelykfte hebben aangewezen, uit het groot gebrek, en aan geleerdheid en aan geleerden ; overmits die band van vereeniging tusfchen eene zuivere Christelyke leere en eene bondige kundigheid zoodanig is, dat nimmer geene zonder deeze op goeden en vasten grond kan gevormd en aangekweekt worden, en dat deeze altoos geene uit zich zelfs tot een zeker gevolg heeft. Ten tweeden: uit die van dag tot dag meer in hevigheid toeneemende, en voor zielen godsdienst allergevaarlykfte ziekte, het bygeloof; en hoe fterk dit, van de vyfde eeuw voornaamlyk af, in het Oosten aangegroeit zy, ftaaven ons met hunne getuigfchriften de Schryvers dier zelfde eeuw, Palladius in zyn gefchiedverhaal, dat van Laufus den naam heeft verkregen van Hiftoria Laufiaca, Simeon Stylites de oude, Simeon Stylites de jonge in de zesde eeuw, Johannes de Scholaftiek, Johannes, bygenaamd Jejunator, en anderen. Maar in de thans voor handen zynde zevende eeuw getuigen zulks Anaftafius de Perfiaan, en, dien Photius aanhaalt, Euftratius, een Priester van Conitantinopel; en, wat meer is, genoegzaame getuigen daarvan zyn zoo veele kruisfen, als er van hout, van goud, van zilver werden opgericht  32 DE STAAT DER CHRISTENHEID richt en openlyk ten toon gefield, om van het volk godsdienftig te worden aangebeden; zoo veele verdienflclykheden van menfchen, tot de grootfle verguizing der genoegdoening van den besten Jezus, ten top gevyzeld; de eerbewyzingen aan heiligen, aan martelaaren, aan beelden, aan het gewyd overfchot der afftorvenen, by aanhoudenheid godsdienftig toegebracht; de ongehuwde flaat, boven het wettig huwlyk verre den voorrang gegeeven niet alleen, maar zelfs met eene feller ftrengheid ogedrongen; eindelyk het verdichtzel van zuivering of het uitdryven van den boezen geest, met nieuwe en met telkens op nieuws uitgedachte vonden vercierd en opgefmukt. Ten derden: Uit gefchilftukken van te luttel aanbelang, of, gelyk ze Johannes Drufius geestig belacht, laffe, en fmaakloozë, daar meerendeels minder vrugts in frak, dan in eenen noot, die de kern mist; en waarmede nochtans groote vernuften hunne hersfenen afgefloofd hebben; als daar is dat gegispt onderzoek over het één- of driemaal indompelen in de doopvonte en over deszelfs. leenfpreukige betekenis cover den dag van het vieren van het Paaschfeest; over het fcheeren en wat dies- meer is. Ten vierden: Uit eene flerke vermenging van allerlei flach van gezindheden, en. van die tegenftrydige gevoelens koesterden, welke gantsch Oosten door op eene verregaande wyze in zwang ging, en waar door het niet wel anders weezen kon, of die vergiftiging leverde ook haare befmettende beginzelen zelvs aan de zuivere Christelyke leere over; want, uit de aan- han-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 33 hangen in voorgaande eeuwen ontftaan, hielden in het Oosten noch ftand zeer veelen der Ariaanen, een groot aantal der Manicheen, onder eene nieuwe benaaming van Pauliciaanen, eene tallooze door geheel Oosten verfpreide meenigte van Neftoriaanen, Euty chiaanen, van Acephali, van voorftanders van Petrus, bygenaamd Fullo, van Armeniërs, van Severiaanen, van Jacobiten, van Agnoëten (a), met de onlangs voortgeplante leere der Monotheliten. En hoe veele fchadelyke invloeden alle deezen op de zuivere Christelyke leere gehadt kunnen hebben, moet een ieder die niet moedwillens blind, of van zyn verfland beroofd is, duidelyk bemerken. Ten vyfden: Eindelyk, om nu niet van meer andere byzonderheden te gewagen; hoedanig de aart der Christelyke leere geweest zy, is baarblyklyk uit een fleeds vermeenigvuldigd mengelmoes van plegtigheden in den Christelyken godsdienst ingevoerd, waardoor de zinnen van het onbefchaafd gemeen, zelfs van anderen, van het waare wezen van den godsdienst afgetrokken wierden, zoo dat zy zich zeldzaam aan de naarfpooring der eenvouwige waarheid, waaraan de eeuwige gelükftaat verknogt is, met ernst konden overgeven; en dus moet hier van het noodwendig gevolg zyn, dat de zuivere Christelyke leer, geheel en al aan zich zelve overgelaaten, verflegtte, en een uitvaagzei wierd van noodlooze kerkgebruiken. Ja («) Hier van vindt men een breed en kundig verfiag in de geleerde verhan' deling, de Monopbyfith, vooraangevoegd in de Bibliotbeca orientalh van Jos. 'Sim. Assem.unnus, Tom. II. E  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 37 in verfcheide rangen gefchikt, en, naar dat ze min of meer.haatlyk waren, van elkander onderfcheiden; dies bepaalde men voor ieder wanbedryf in 't byzonder een zeker foort van genoegdoening, en dat wel onder eene volftrekte noodzaaklykheid, als of men zonder die geene vergifnis van zyne fnoodheden hy God erlangen kon: en dienvolgens is deeze kerklykeleere in de gedaante van eene konst hervormd, byzonderlyk door Gregorius, den grooten; gelyk. men in deszelfs boeken over de boetdoening, waardoor de oude regel der tucht wezenlyk vernietigd en geheel den bodem is ingeflagen, duidelyk zien kan: tot welk einde men moet naazien de CXX Capitula Ecclefiaftica van Theodorus, Aartsbisfchop van Cantelberg: waarin by voorbeeld gezegd wordt, dat hy, die aan een leek een manflag begaan heeft, drie jaaren lang de boete doen zal; enz. Ten vyfden: Dat ook de geest van vervolging of de trouwlooze yver, om de ketters te vuur en te zwaard te beftryden, in de oosterfche gewesten fteeds meerdere kragten gekregen heeft, waarvan die zelfde Venema uit Theophylactus Simocatta een aanmerkenswaardig voorbeeld aantekent in den Christen-bedrieger Paulinus en zyn zoon, welke beiden eene geweldige doodftraffe, op Mauritius bevel, ondergaan hebben, door opruijing van den Patriarch, die uit kracht van zyne Apoftolifche magt, ter dood eischte, al wie trouwloos van 't geloof afvielen. Ten zesden'. Dat de kerkvergaderingen en plegtige by: eenkomften eerder middelen geweest zyn om de openE 3 baa-  40 DE STAAT DER. CHRISTENHEID Christendom zich tegen eikanderen gedraagen. Immers, naar gelang, onder de Nedöriaanen, van de vyfde eeuwe af, die rampzalige gefchillen, uit fchandelyke luiheid, afgunst, en bygeloof ontdaan, in het oosten ftaag verder voortkropen, verkoelde allengskens de broederlyke liefde, en was de verdraagzaamheid van onder de Christgelovigen aldaar verbannen en ver te zoeken. Allermeest nochtans berstte het vergift van dit onheil kragtdadig uit, toen uit die, gantsch geen gundig vooruitzigt beloovende, oneenigheden, in de zevende eeuwe, een nieuwe twist ontdaan was, of er in Christus één wil, dan of er'twee in hem plaats hadden, en aan Theodorus, Bisfchop van Pharan, in het deenagtig Arabie, aan Cyrus, eerst tot Bisfchop van Phafis, naderhand tot Bisfchop van Alexandria verheven, aan Sergius, Patriarch van C onftantinopel, en aan anderen, die hen in derzelver waardigheden opvolgden, de nieuwe naam van Monotheliten gegeeven was, en zulks ongelukkig gevolgd werd van een jammerlyken dryd tegen de Monotheliten, welke, niettegendaande het voordaan en het ilaaven hunner leere door de Keizers Heraclius en Condans, oneindige onlusten en bewegingen gemaakt heeft: het geen naderhand noch meer verergerd en ondraaglyker geworden is; deels door de tweedragt, die tusfchen de Maroniten of bergbewooners, en de Melchiten of de Christenen der Griekfche kerke van de andere party over en weer plaats greep, deels door de groote oosterfche en westerfche fcheuring, of het verfchil der gevoelens over de kragt en den invloed van  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 41 van den Heiligen Geest, en over dè opperhoofdigheid der bisfchoppen.. Keizer Juffcinianus rekende het zich reeds op dien tyd voor eene oneer, als hy zich minder yverig fcheen te. toónen dan de kerkvoogden der vyfde en zesde eeuwe; weshalven hy zich aan eenen doodflag in 't minst niet fchuldig oordeelde, wanneer hy iemand, van zyn gevoelen verfchillende, op eene allerwreedfte wyze ter dood veroordeelde, het geen ten gevolge hadt, dat anderen, op hunne beurt, de kloosters der monniken belegerden , op kerken met het ftaal in de vuist aanvielen, in kerkvergaderingen het hevigst twistvuur ontftaken , dat van woorden op daden uitliep, en elkander om niets waardige' en ongerymde .gevoelens den blixem der vervloekinge deeden gevoelen; ja zelfs, dat zy door ■eenen verkeerden yver tegen de rechtzinnigen vervoerd, en met eene onverzetlyke halftarrigheid, den Neftoriaanen, Eutychiaanen en Jacobiten natuurlyk eigen, voorthollende, alles in wanorde brachten; tot dat zy ten laatften, hun oogmerk niet bereikt, maar handen op het hoofd gekregen hebbende, geene andere uitkomst voor zich overig zagen, dan, of zich met de vlugt te redden, of zich der befcherminge van meer vermogenden, wie die zyn mochten, aantebevelen. Wat dit alles omtrent den gelukftaat der kerke hebbe uitgewerkt, in hoe verre die verzwakt, wat zeg ik, het onderfte boven gekeerd zy, en hóe men uit dien hoofde den toeftand derzelve een mengzel van fpoorlooze driften, en een bron van allerleie, daar uit voortgevloeide, elenden noemen kunne, F kan  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 65 Christenen met die der overige Oosterlingen en derzelver willekeurige inzettingen ttrookten; zoo weinig gehoor oordeelden deezen te moeten geeven aan 't geen de Christenen tegen de zaak van Mohammed inbrachten; en naar maatc de Christenen by de Oosterlingen minder geloofd wierden, zoo veel meerder gronds moest de zaak van Mohammed by derzelver tegenftreveren aanwinnen;, zoo dat, wen de- Christenen voor . de rechtbank ,deezer quanswys billyke Rechters, om de ongelykheid van zeden en gevoelens, het pleitgeding verloren, derzelver moedige en toomloze party zegenpraalde en. met eene voordeelige uitwyzing van haare zaak bekroond wierdt; waar van de Christenen.geen gevaar, ten minfte zoo groot gevaar niet geloopen zouden hebben, hadden zy medeburgeren aangetroffen, wier zeden en leerftellingen van de hunnen minder verfchilden; want dan zouden deezen aan de heilryke lesfen van Christus eerder het oor geleend hebben, dan aan de verwarde en vleiende inftellingen van Mohammed. Doch nu moesten de Christenen, die door toedoen van den aanhang der Magi, der Wyzen, en der Geestlyken in 't Oosten, by de Wysgeeren en Staatkundigen, ja by het volk zelf, ter kwader naam en faam ftonden, en ook in zeden e n leerftellingen van dezelven hemelsbreed verfchilden, noodzaaklyk het tegendeel ondervinden, uit welk nadeel der Christenen dan een groot voordeel ter voortplantinge van het Mohammedismus voortvloeide. I § 21.  $6 DE STAAT DER CHRISTENHEID S 2I* DD. Ten vierde, hebben wy § 6 gezegd, dat het met den ftaat der Christelyke kerke in het Oosten ter deezer tyd zeer ongelukkig gefchapen ftont, uit hoofde van de onedelmoedige en trouwlooze voorts plantinge van Christus leere. Uit welken bron de Mohammedanen wederom boven al 't gezegde een nieuw voordeel, ter uitbreidinge hunner leere, getrokken hebben; vermits de Christenen, door onbekwaame Apostelen , de werktuigen van deeze voortplanting, bekeerd, en van de waarheid des Christlyken godsdienst niet genoegzaam onderricht en overtuigd, en bovendien met haatlyke beginzels bezet,, op verre na niet in flaat waren om den fnellen voortgang der Mohammedaanfche leere het hoofd te biesden , en met eigene wapenen te beftryden: terwyl zy integendeel, in de beginfelen van den Christlyken godsdienst niet vast genoeg geworteld, by geheele hoopen tot de party van Mohammed overgingen,, gelyk wy § 18 hebben aangemerkt. Hetzelfde dan viel hun te beurt, 't geen haitho in zyne hifi. oriënt, vertelt, dat eenige Vorften der Tartaaren in de dertiende eeuwe wedervoer; die na dat zy eerst door Armeniërs, naderhand ook door Monniken,, door den Paus' heimlyk daartoe afgezonden, tot den godsdienst der Christenen waren overgehaald, by gebrek aan eene genoegzaame overtuiging , zich kort daarna, met verwerping des Christen-godsdienst, aan het Mohammedaansch bygeloof als flaven overgaven. Of 't geen overbekend is, dat den zendelingen der Por-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 6} Portugeefen en Jefuiten in de Indien overkwam, die na reeds twee eeuwen herwaart en daarboven , ter bekeeringe der Indiaanen, onnoemlyke kosten gemaakt, moeilyke togten gedaan, en eindlyk na zoo veel geruchts veroorzaakt te hebben, ter naamvernood eenige vrugt van dat alles tegenwoordig kunnen aanwyzen. Zoude wel dat zelfde van de Oosterfche Christenen te wagten zyn geweest, indien men de hemelfche Euangelie-leer op eene wyze, die meer Oprechtheid ademde, en zoo als van de Apostelen en voorgaande Leeraaren gefchied was, met eene volle gemoedsovertuiging, tot hen hadde overgebragt? rechte kenners van zaaken beoordeelen dit ftuk ryplyk ! zouden dan niet de Christenen, van dien kant befchouwd, alle bitze verwytingen, alle knellende lichaams- en zielsfolteringen, ja zelfs den allerwreedften dood, voor den Christlyken godsdienst, met een lydzaam hart en taai gedult, gelyk in de eerfte eeuwen, ondergaan en doorgeftaan hebben? ja zouden zy dan niet hemel en aarde bewogen hebben , om den Mohammedanen het voortplanten van hunne befmettende leere te beletten? maar-nu was alles gantsch anders. Die ongelukkige uitbreiding des Christen-godsdienst gaf voedzel en voorfpoed aan de voortplanting van het Mohammedanismus. § 22. Wyl men dan , uit het geen wy tot hier toe flegts ter loops en in 't ruwe hebben gefchetst, genoeg kan afneemen, wat, en hoe veel de uitwendige kerkftaat I 2 in  68 DE STAAT DER CHRISTENHEID ! in 't Oosten ter eerfte voortzetting des Mohammedaanfchen godsdienst hebbe kunnen toebrengen, dunkt het ons nu 33 ten tweeden onze zaak te zyn, der opgegeve vraage eenigermaate te beantwoorden , voor zoo verre den kerkftaat van 't Oosten inwendig betreft: ook deeze immers hielp daar toe by uitftek; veel, zelfs in meer dan een opzigt. Hy hielp aa voor eerst, naar maate het met deezen elendig en ongelukkig gefchapen ftond, uit hoofde van gebrek aan braave en verftandige kerkvoogden, zoo-als § 8 is aangetekend. Want, als Gods fchaapen aan de zorge worden overgelaaten van zoodanigen , die nog door uitftekendheid van zeden nog door zuiverheid in de leere eenige achting en navolging verdienen, ik wil zeggen, die die fchaapen niet oprechte lyk en getrouwlyk willen noch kunnen weiden en hoeden; dan kan het niet anders, of die kudde zelve moet geheel en. al te gelyk met haaren herder een prooy van honden en wolven worden. Dit is meenigemaalen bewezen, zoo. onder de oude, als nieuwe huishouding, ja helaas! tot heden toe ziet men daar van de treurigfte bewyzen. Wat wonder derhalven , byaldien wy zullen gezegd hebben, dat het Christendom , aan welgeregelde en verftandige kerk-overften gebrek lydende, eerst wel, in yver voor God en godsdienst, verflauwde; doch daarna fchipbreuk leedt aan 't geloof, ja dat het door zyn voorbeeld, veele anderen tot dit zelfde kwaad verlokt heeft ? Dus wierdt de onwetendheid eene vruchtbaare moeder van allerleie gebreken. Dan, met welk eene kracht  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 6 kracht die kerkhoofden den voortgang der Mohammedaanfche ongodsdienitigheid zouden hebben kunnen veragteren, wat zeg ik, gehecllyk fluiten j deels door hunne eigene harten daar tegen te wapenen, deels door anderen den reeds ingeflagen weg te ontraden T indien zy geleerde en van liefde tot God blakende mannen geweest waren; begrypt yder ligtlyk en ten volle, die by zich zei ven overweegt, dat zulken in de daad de rechte fteunpilaaren en vastigheden voor de waarheid zyn, die, zoo lang zy pal liaan, het gebouw onderftutten, en ftaande doen bly ven; maar aan' 't wankelen geraakt, hetzelve doen vallen , en ten laatften op hunne eige ruïne ter neer doen ftorten. In de vierde eeuwe, gelyk den geletterden niet onbekend kan zyn, flonden er mannen op, zoo in hun fchryven als in hun fpreeken, cieraaden van godvrugt, en dier landen, waarin zy bloeiden; Athanafius, Hilarius, Phoebaïdes , Dazianfenus, Bafilius, Cyrillus, Epiphanius, Ambrofius, Hiëronymus, Auguflinus, die zich om ftryd verzetteden tegen den aanhang der Arianen, ten einde hun gevoelen den bodem in te Haan. Maar nu, o verbazende luiheid der Oosterfche leeraaren ! heeft geen één van de kloekmoedigfte kampvechters tegen de Monotheliten zich verwaardigd zyne pen op te vatten en te fcherpen, om deeze allerverderfelykfte bedriegery en arglistigheid manhaftig 'te bevechten; geen één onder die zeer fnedige boven-natuurkenners, die de wapenen opvattede, om den Christen-godsdienst te befcher^ men en te handhaven, of de aankleveren van Mo- I 3 ham-  fO DE STAAT DER C H RISTETM HE ID hammed, die reeds aan veele leerftellingen der Christenleere hunne toeftemming gegeven hadden, op den rechten Euangelieweg terug te brengen. Wat was toch van dat alles de gegronde reden? de godvrugt lag by hen vertrapt, en al het y ver vuur, om voor het wezenlyk belang van Gods heiligdom te waaken, was in hun verkoeld en ten eenemaal uitgebluscht (a). $ 23. Maar (3(3 ten tweede hielp ter verfpreiding van het Mo- 4»1 (a~) Het zelfde verz-èkeren ons de Centuriatoret Magdeburgenfes, cent VU. c. I. Naauwlyks, voor zoo verre wy uit de gefchiedenis kunnen opmasken, zal men den eenen of den anderen vinden, die de herfenfchimmen van Mohammed en deszelfs ydele en godlooze begrippen, te dier tyd, met ernst bedreden heeft, het geen meer byzonderlyk mathias flaccus illyricus in Catalogo teftium verit. &«yil. p. m. 653 bevestigt. De wydberoerade j. a. fabricius in Syilab. et deleüu argum. pro veritate Relig. Cbrijl. c. 50. heeft wel eenigen der Ouden en Grieken opgeteld, die tegen de Mohammedanen de pen hebben opgevat, te weeten , Joannes Damascenus , Theodorus Abucaras, Samorras Gajenfis , Nicetas By-zantinus, en den anderen Nicetas Choniates; maar deeze allen zyn gewis van laateren tyd, dan Mohammed. Abucaras is de eenigde, aangaande wiens leeftyd de geleerden niet volkomen eens zyn, gelyk te zien is in bayle DiSlion. Hifi. Crit. v. abucaras: egter is er nauwlyks één, die hern dellen mag eerder dan in de agtde eeuwe geleefd te hebben. Langs eenen anderen weg poogt eusebius renandotus in Hifi, Patriarch. Alex.p. 377. dit flof verzuim der fchryveren van die eeuwe te verontfchuldigen, met te zeggen, "alhoewel men zeldzaam vindt, dat Chris„ tenen in het Oosten zich tegen de Mohammedanen in gefchrift hebben aan- gekant, waren er evenwel voorheen, die zulks gedaan hebben , vryer en „ onbefehroomder, dan onder het Ottomannisch gebied pleegt te gefchieden; „ want zich eene dergelyke vryheld aantematigen, zou hun het leeven kosten." Nochtans zie ik niet, dat men ook langs deezen weg derzelver nalaatigheid rechtvaardigen kan; voor eerst, om dat de fchryvers daar aangehaald, Abraham Tinhanenfls, Elias Nifibenfis, Ifa Filius Zara, wederom jonger in leeftyd zyn dan Mohammed, gelyk men zien kan in Biblioth. Oriënt, jos. sim. assetvfANNi: ten anderen, om dat die wet van Mohammed, welke bet fpreeken en fchryven over alle gefchildukken verbood, de Mohammedanen meer dan de Christenen raakte. Ook waren by de eerde opkoomst van het Mohammedismus alle de Christenen van 't Oosten aan Mohammeds wetten niet aandonds dadelyk gebonden: waar by koomt, dat braave en weldenkende-Christenen der eerde eeuwen nimmer gefchroomd, maar het altoos hunnen plicht gerekend hebben de belangen der Christenen, zelfs met levensgevaar, te befchermen en te bevorderen.  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED, Mohammedismus niet luttel, dat de ongelukkige kerkftaat reden hadt om zich te bedroeven over rampzalige zetregels eener tegen zich zelve inwerkende leere, die men in deezen tyd zoo hadt weeten optefmukken, in haare zuivere ftelzels uit te mergelen, en tot zulk een verval te brengen, gelyk wy hebben aangewezen § 9, dat men duidelyk zag, dat er in die leere byna niets van haaren ouden roem, dan flegts de bloote naam overlchoot. Onder de Christenen zelfs was men het omtrent de voornaamfte hoofdpunten geheel oneens; en, al fi:emden zy er met elkander in overeen, nochtans gaven zy daar aan dezelfde uitlegging niet; voegende deezen eenige bygelovige plechtigheden en ter kwaader trouw byééngeflanste vertellingjes daar by, terwyl anderen oneindig meer zaaken aan dezelven onttrokken: (a) waaruit fV) De zeer geleerde thomas stockhausen drukt zich' 'm-Theol. Speen!. T. IV. c. III. § 2. mee ons hier eenftemmig, ten kragtigfte uit. Opgemerkt hebbende, dat er niets wonderbaars zy in den fpoedigen voortgang der leere van Mohammed; en dat men er gemaklyk reden van kan geeven, als men maar gadeflaat de omftandiglfedeu van tyden en zaaken, die zulks begunfligden,. vestigt wel byzonder ons oog, op de toenmaalige bedorven zeden der Christenen, hunne jammerlyke verdeeldheden, hunne diepe onkunde enz. Aan welke taal, om nu geen Spanheim, Hottinger, Mosheim en meer anderen optehaalen, de Polyhifton Fabricius een uitneemend gewigtbyzet, in Salutari Luce Euangelii c. XXV.; die onder de oorzaaken, dat Mohammeds nieuw-ingevoerdengodsdienst zulke voortgangen gemaakt heeft, en heeft kunnen- maaken, ook rekent "het veraarten der Christenen zeiven, reeds Voor langen tyd, van de„ eerfte zuiverheid hunner leere; het vermenigvuldigen van aanhangen en kerk„ gefchillen; der Christenen zeer onbetamelyké levenswyze, en den fteeds „ toeneemenden dienst van beelden en heiligen; een dienst die het heidensch „ bygeloof fcheen naby te komen." gottfr. arnold fchynt dit, in zyne Kerk- en Ketterhiftorie D. I. B. VU. c.. I. § 5. fterker dan naar behooren uittebreiden, als hy zegt: "Deeze omftandigheden hebben Mohammed de verdere „ gelegenheid aan de hand gegeeven tot opmerkingen; nademaalhy, gelyk „ men van hem fchryft, ook van natuure tot een diepzinnig nadenken en een- zaam leeven zeer genegen was., en daarentegen van alle afgodery een groo- ten:  22 de staat der christenheid uit elk, die wil, zelfs kan opmaaken, hoe gemaklyk de zegepraal over eene zoo onzekere en met zich zelve ftrydende leere voor het Mohammedismus gevallen zy. Het was zelfs geenzints noodig, dat Mohammed zyne eigene wapenen gebruikte, om tegen deeze leere te ftryden; immers de Christenen zeiven gaven en tegen zich zeiven en tegen hunne eige leere elkander wederzydsch de wapenen in de hand: ja terwyl zy door dit hun eigen doen den Christen-godsdienst de hartader afftaken , kreeg het Mohammedaansch ftelzel by des onkundigen een ontzaglyk vermogen en gezag. Weshalven Mohammed by zich zeiven gemeent heeft, het zy wel het zy kwalyk gedacht, op fchier geen anderen fterkeren grond de Christenen te moeten aantasten, dan op deezen, welken hy van derzelver onzekere en met haar zelve ftrydende leere aflei. Sura XIX. Mariae, zeggende, volgens de vertaaling van maraccus, discordes fuerunt Sectarii inter ipfos circa Jefum; atqui vae Wis, quï infideles funt, a confpe&u Diei magme, dat is, de Sectarisfen waren onder malkanderen omtrent Jefus verdeeld; wee des den ongeloovigen by de verfchyninge van den grooten dag des Heere; of om de woorden van clemens den alexandryner te ge- brui- „ ten affchrik heeft gehad. Om dat hy nu by de Christenen niets deugdlyks en van haare leer niets anders dan maar ydele woorden vond, en dat de Heidenfche grouwelen en dwaasheden hem ook niet aanitonden, en noch " veel minder der Tooden ellendige toeftand, zoo viel die arme mensch eindelvk op zyne eige uitvindingen." Zoodanig eene taal moet zekerlyk, wanneer men niet te veel aan Mohammed wil toefchryven, niet dan met een omzigtig oordeel opgevat en toegeftemd worden.  bv de opkomst van mohammed. 73 bruiken, ^ lïsiv 7rissveiv "hia thv liciCpoviccv r&u tzipsc?£cov, den Christenen behoore men in 't minst geen geloof te geeven, uit hoofde van de tegenftrydigheid der begrippen, die onder die feccen plaats heeft. Wyders hadt Mohammed reeds voorvegters, van wien hy het beftryden van de Godheid van Christus leeren kon; naardien hy een aanmerkelyk groot getal van Arianen en Photinianen in zyn gevolg hadt. Hem ontbraken zelfs niet zoodanigen, op wier gezag hy den Christenen ten laste leggen kon, dat zy drie Godheden, te weeten God, Jezus en Maria aanbaden, want daarin hadden hem de Collyridianen, of ook de leerlingen van Neftorius voorgelicht. Men vergelyke de bovenaangehaalde disfertatin van millius § XX7I. Ook kon hy reeds het-gebruik van wyn afkeuren en verbieden ; want naar alle waarfchynlykheid waren er te dier tyd- noch overblyfzels van de Encratiten en Aquarianen of Hydroparaften, welke by het Avondmaal water in plaats van wyn gebruikten. § 24. ; Byaldien wy vervolgens yy ten derde aandagtig gadeflaan, het geen § 10 aangaande het beltuur en de tucht der kerke door ons is aangemerkt, kunnen wy niet lang blyven twyfelen, of de voortzetting van het Mohammedismus heeft door de ongeregeldheid van het eerfte, en door de bedorvenheid van het ander, eenen nieuwen aanwas gekregen; want, gelyk in die vroegere ongefchondene eeuwen, toen, zoo als Hieronymus zich uitdrukt, het geplengde bloed van K ' on-  74 DE STAAT DER CHRISTENHEID onzen Zaligmaker noch rookte, en de harten der geenen, welke in de Christelyke gemeente waren aangenomen , van het versch ingeplant geloof vurig blaakte, niets zoo veel eerbieds, niets eene zoo groo^ te hoogachting voor de Christenkerke by de Heidenen verwekt heeft; wat meer is, niets zoo veel heeft meegewerkt om'derzelver voortplanting gelukkig te onderfchragen, dan dat zy allen, opgetogen, zagen, dat men onder het bondgenootfchap der Christenen het kerkbeftuur omzigtig en onfchendbaar handhaafde, en eindlyk de tucht in eene gepaste ftrengheid allerzuiverst uitoefende ; zoo heeft integendeel ter deezer eeuwe, niets de beftuurderen der kerke zoo veragtlyk, zoo haatlyk, gemaakt by 't gros der Christenen, dan dat deezen hebben waargenomen, dat dezelve, met het verwaarloozen eener naauwkeurige regeering en van de kerklyke tucht, den trotfen hoogmoed hunner eeuwe, om de woorden der Africaanfche kerkvaderen te bezigen in Cod. Can. Eccl. Afric*. ter Christenkerke invoerden, die anders voor de geenen, die God begeerden te zien, de nedrigheid en eenvouwigheid aanprees, en zelfs hun daarin voorlichtte; ja dat zy zich aan anderen als leidsmannen in eene zondige en ongebondene leevenswyze aanboden. En wat wonder dan, dat het dit en niets anders was, 't geen de Christenen zeiven over 't algemeen zoo zeer verlaagde, en by andere volken voor alLerleie fmaadheden bloot ftelde. Niets gevolglyk heeft den ondergang eener leere, ftrydig met die derMohammedanen, zoo fterk helpen bevorderen, dan dat  by de opkomst van mohammed. 75 dat men de Christenen, noch aan wetten, noch aan eenig kerkbeftuur gebonden, hier en daar verftrooid zag omzwerven. Hadden zy, gelyk het den beftuurderen der kerke voegde, met allen ernst overdagt, hoe men, volgens i Timoth. III. 15. in het huis Godsmoet verkeeren, het welk is de Gemeente des levenden Gods; waren zy indagtig geweest, dat zy, naar luid van Ephef. IV. 12. tot Herders en Leeraars gefteld waren, tot de volmakinge der heiligen, tot het werk der bedieninge, tot opbouwinge des lichaams van Christus; hadden zy, naar de leer des Apostels 1 Pet. V. 23. de kudde Gods geweid, en dat niet uit bedwang, maar gewillig het.opzigt daar over hebbende, noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed, noch als heerfchappy voerende over het erfdeel des Heeren, maar als die voorbeelden der kudde geworden waren; zy zouden de wegen Gods regt en effen gemaakt, de haatlykheden, alle tweefpalt, alle onzuiverheid, den geest van verkeerde jaloefy, van- vervolging, de heimlyk ingevoerde bygelovige plechtigheden, de onegte en valfche gefchriften tot den grond toe uitgeroeid, en te wege gebragt hebben, dat men ook de egte en zuivere Euangelie-leer van Christus, in de Arabifche taal gefchreven , voor handen hebben kon. Dan eerst zoude de Ottornannifche of Mohammedaanfche niet aileen, maar zelfs alle poorten der helle tegen Gods kerke hebben kunnen woeden, zonder"egter dezelve immermeer te overweldigen. De wydberoemde letterminnaar uit Gottingen j. d. michaelis vermoedt Ka we  76 DE STAAT DER. CHRISTENHEID wel in de Einleitung in die Gottl. Schrif des N. T. T. I. dat er reeds voor Mohammeds leeftyd eene Arabifche overzetting der boeken des Nieuwen Verbonds zoude geweest zyn. Edoch, daar hy dit zyn vermoeden tot noch toe met geen bondig bewys geftaafd heeft; integendeel daar het alom heerfchend gevoelen der Geleerden allerfterkst ftaande houdt, dat alle Arabifche overzettingen,, welke wy heden, het zy in handfchriften, het zy in boeken, door den druk gemeen gemaakt, hebben, van laateren tyd, dan Mohammed zyn, en dat men met geene mogelykheid kan aantoonen, dat er voor het tydvak, waar in Mohammed leefde, een eenig in het Arabisch overgebragt ftuk des Nieuwen Teftaments geweest zy; zoo zal dit alleen ten overvloede genoeg en voldoende zyn, om den kerkbeftuurderen deezer eeuwe van traagheid en eene verregaandfte zorgloosheid geenzints vrytefpreeken. En, het geen de hoofdzaak uitmaakt, door dit zelfde gebrek is de weg voor Mohammed, om zyne bedriegeryen allerwegen uittezetten, van den kant der Christenkerke, zeer ruim gebaand en wyd opengezet; gelyk zulks ten klaarfte daar uit blykt, om dat alle die volken, welke, voor Mohammeds tyd zich reeds met eene vertaaling der gewyde fchriften in hunne moederfpraake verheugden, als de Grieken, de Armeniërs, de Cophtiten en anderen, van de befmettende drogleer van Mohammed lang vry'en ontheven gebleven zyn. § 25.  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. § 25- Het geen ons ^ ten vierde en voor 't laatfte te bezien ftaat, in hoe verre naamlyk de Oosterfche kërkttaat, door aanéérigefchakelde verfchillen en onlusten deerlyk vanééngereten, gelyk wy dien § n befchreven hebben, dienzelven voortgang van het Mohammedaansch bygeloof niet weinig bevorderd hebbe, achten wy niet noodig wydloopig aantetoonen. De mond der waarheid zelf, onze allerheiligfte Zaligmaaker, deedt daaromtrent de allervolledigfte uitfpraak, als hy Matth. XII. 25. zegt: "een yder Ko„ ningryk, dat tegen zich zeiven verdeeld is, wordt „ verwoest, en een yder ftad of huis, dat tegen zich „ zelve verdeeld is,-zal niet beftaan." Derhalven, deeze alleronfeilbaarfte vraagbaak zich dus uittende, waren er gewis reeds zulke tyden geweest, in welke de kerk van de onderlinge liefde, dat ware kenmerk der Christgelovigen, verfteken, en door vuile twisten vanééngefcheurd, volgens Gods regtvaardig oordeel, ten ondergang helde. Dan het vuur van eene onuitbluschlyke wraaklust was reeds aan 't branden geraakt in de gemoederen dier geenen, welke door eenen magtiger aanhang, om de verfcheidenheid van denkbeelden, genoodzaakt geworden waren, den vaderlyken grond te verlaaten, en in den kerkelyken ban geflagen waren; waarom zy dan ook van hunne zyde, nergens meer op bedagt, nergens heeter op waren, dan om alle bekwaame gelegenheid om zich te wreken, waar te neemen. Dit alleen fcheen vereischt te worden, ten einde de een of ander onK 3 ver-  7^ DE STAAT DER CHRISTENHEID vertfaagde bedrieger zich tot een hoofd van deezen gistenden hoop zou kunnen opwerpen, den ftandaard opfteken, en hun wapenen in de hand geven, om de by hun gehate broederen te mogen vernielen. Zelfs wist die zeer doorliepen bedrieger, Mohammed, zeer wel, hoe groot een voordeel hy zoude kunnen doen met in dit troebel water te visfchen; hoe gemaklyk het vallen zou, den Christenen, door hun eigen toedoen onder malkanderen verdeeld, te overwinnen; en eindlyk, hoe fchoon deeze kans zou wezen, om een inkruipend verderf onder de Christenen voor te wenden, en hen eenvouwig te overreden, dat hy in 't midden deezer beroeringen, volgens deeze en gee-i ne voorgewende voorzeggingen, van God zeiven verwekt was, om de, door zulke hoog-gerezene verfchif> len van elkander gefcheurde, gemoederen der Christenen weder te vereenigen, en in denzelfden Mohammedaanfchen godsdienst als in flaap fusfen (a)ï het geen hy ook naar zyn bes,te vermogen manlyk uitvoerde. Immers leide hy deeze verwarde mee- WKBg^r-r' '?Ayyy: •■ ' :' ni& C\a) Van dit zelfde gevoelen is joan. forbesius in zyne Inftrultion: Hi~ ftorico-Theologicae /. IV. c. IV. zeggende: "dat tydvak, waarin Mohammed te „ voorfchyn kwam, was vol onkunde, en het ganfche Oosten was fchier van ,-, aanhangen overftelpt, gelyk blykt uit het verhaalde in het voorgaande boek, ,, aangaande der Monophyfitcn , Acephali, Tritheïlten, Jacobiten,. Armeniërs , „ Origenifteu, 'Aphthartodocetpn , fcorrup'ticolïften, aanklevers van Themirtius. ,, of Agnoëten, Door bewerking van den Conflantinopolitaanfchen Patriarch ,, Cyrus begon zelfs de Satan de zaden van eenen nieuwen aanhang, der'IYÏo- notheliten, alom te verfpreiden. En, om wel te begrypen, dat het fterk,, werkend gif van veele^ allerfchadelykfte aanhangen naa deezen eenen, als in ,, eenen algemeenen put is toegevloeid, hebbe men flechts eene vergelyking te „ maaken, en dan zal men bevinden , dat hy zich tegen den waaren en zuiveren „ regel des geloofs zoo Iterk' verzet heeft, dat men hem voor eenen valmaak,ï ten navolger der Gnostiken houdeu moet." ' "  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. ?Q nigte zulke lokaazen voor, waar door hy begreep,, dat zy gemaklykst en best zou te vangen zyn;fchoone beloften en de yslykfte bedreigingen wist hy met zulk eene zoetvloeiendheid zyner welbefpraakte tong, en met eene zoo deftige houding te matigen en onderéén te mengen, dat zy allen, wier harten uit haat tegen hunne beftryders noch onlangs zoo zeer waren verbitterd geweest, van zelfs gretig naar hem toevloden , en Zich met deezen ! wreeker blymoedig geluk wenschten. Weshalven Mohammed, met een volkomen vertrouwen, zich van die plechtige belydenis „ hem het allereerst, naar 't verhaal van Abunajarus,, door Pfeudo-Eremita ten lofrede nagegeven, bedienen kon,, "daar is niet meer dan één God, en die „ heeft' my tot zyn afgezant gezonden." Waar van ook dit het gevolg was, dat, na 'shemels allerbillykfte wraakoefening over die te hoogflygende oneenigheden onder het Christendom, drie der voornaamfte Patriarchen, te.weeten, die van Jerufalem in 't jaar offzes Heere 636, van Antiodfcie in 't jaar 638, en éindlyk die van Alexandrie in 't jaar 640, gevolglyk binnen den kring van byna flechts vyf jaaren, aan het juk van Mohammed zich onderworpen hebben. : fcj ai $ 26. Dan, nu fpoede ik my ten einde; evenwel, voor flat ik van de befchouwing der oneenigheden onder de Christenen afftappe, kan ik zekeren argwaan, die zeer veele geleerden voeden, niet onaangeroerd voorbygaan. Daar zyn. er , die meenen dat niets, van dern kant  8© dl staat der Cn-r'isteniieid • kant der Christenen, tot den gezwinden voortgang van het Mohammedismus meer heeft toegebragt, dan de alom in het Oosten verlpreide- Ariaanfche kettcry: over welk onderwerp de fchandlyke Apoftaat Neuferus weleer nadruklyk . en vry'uit gefproken heeft; met te zeggen, "die der Mohammedanen leer vermy„ den wil, fchuwe het Arianismus." Zie hieronymüs kromayer in Scrutïnk Relig. die. zelf /. c. Difp. 3: Thef. 7. zich noch breedvoeriger, in deeze woorden hier over uitlaat: "de reden toch, dat deeze „ Mohammedaanfche godsdienst zoo ligt by een aan„ tal volken geloof voor' zich heeft gewonnen , is „ klaar te ontdekken; aangezien verfcheidene aan„ hangen, als zoo veele voorloopers, de zaadcn er „ reeds van".verfpreid hadden, inzonderheid Arius, „ die ter onderfchraging zyner gevoelens de fterk„ fte fteunpilaaren voor hem waren; van waar dan „ dit gezegde zynen oorfprong kreeg, het Arianis„ mus heeft voor het Mohammedismus den weg „ gebaand." Noch wydlopiger zelfs bewyst die zélfde Leipzichfche Hoogleeraar zulks in 't vervolg, en allerbyzonderst voegt hy Thef. 63 er by: "de Arabie„ ren hebben mannen gehadt uitmuntend in geleerd„ heid, zelfs den Apostel Paulus, volgens Gal. I. 17. „ Het licht van het Euangelie ging glansryk onder „ hen op; doch, na dat de beroerende gcfchillen van „ Arius de kerken van het Oosten hadden beginnen „ te ontrusten en te verwyderen, begon aanvanglyk „ de Christenheid in Arabie naa haaren ondergang „ te neigen,in zoo verre, dat men flegts eene flaauwe „ fcha-  by de opkomst VAN MOHAMMED. 8l „ fchaduw van de kennisfe aan Christus overhielt." En, om dit gevoelen te ftaaven, en als op eene onwrikbaare rots te vestigen, vinde ik hier en daar vermeld, dat zelfs de Monniken Sergius én Georgius, desgelyks Kadighes bloedverwant Waraha, welken Mohammed tot raadsmannen en wegwyzers in het ftellen zyns Alkorans gebruikt heeft, met de Arianery zouden befmet en vergiftigd geweest zyn; ja dat Mohammed zelf, als die deezen zelfden aanhang te zeer liefkoosde, uit Byzantium zou verdreven zyn: dat daarenboven de leer van Mohammed, en die der Arianen, Photinianen, Socinianen, met één woord, der Antritinitarisfen, elkander zoo fterk gelyken, dat, gelyk de alomberoemde hottinger zich uitdrukt in zyne Hifi. or. I. II. c. III. "geen onderfcheiden zui„ vel of ey zich zeiven meer gelyken kan, dan het „ meerderdeel der geloofsftukken van die beiden, „ tegen de waare Christelyke leere zoo regtftreeks „ aangekante godsdienften" (a). Om kort te gaan, dat (V) Hieruit is voortgevloeid, dat mannen in geleerdheid niet onberoemd, met ronde woorden getuigen, dat Socinus, (lichter der Socinianery, zoo wel veele leerftellingen van Mohammed, als dees van Arius, het hoofd der Arianery, ontleend heeft: Een der beroemdfte geleerden van zynen tyd, andreas mullerus (van wien ik des te liever gewaag, om dat ik my geluk wensch, dat ik reeds, eer dit byzonder zeldzaam werk het licht zag, eenige uittrekfelen er van bezat) fchryft in zyne aantekeningen ad excerpta M. S. Turcici Azizi Nefephaei Tartari de cognitione Dei et fui ipftus. onder veele andere zaaken, tot dit ftuk behoorende, het volgende: "De voomaamfte oorzaak, waarom de „ Mohammedanen ons ongelovigen noemen, is deeze; om dat wy behalven „ de menschlyke natuur van Christus eene godlyke erkennen: Alkor. IV; want „ dit neemen zy in deezer voegen op, als of wy aan God eenen medegenoot „ toevoegden, en vervolgens drie Goden beleden, elmacin in zyne Hiftor. „ Sarac. II. 19. verhaald van eenen Hufeinius, een katoenwasfcher, dat dees „ in 't jaar CCCIX. van Mohammeds jaartelling gekruicigd wierd, om dat hy „ eeni- L  82 DE STAAT DER. CHRISTENHEID dat eenigen onder hen, ten einde hunne leerftellingen des te bondiger aantedringen, geene zwaarigheid gemaakt hebben om het gezag van den Alkoran bytebrengen, ZOO als FRANS DAVIDS Hl Op. foC. t. II. ill deezer voege gedaan heeft: "Gelyk immers niet ver„ keerdlyk in den Alkoran ftaande wordt gehouden, „ dat Christus zynen aanbidderen geene hulp kan „ toebrengen, om dat zy, tegen zyne eige leer en „ uitdruklyke verzekeringen aan, hem zeiven voor „ eenen God beleden hebben, daar hy nochtans zelf Tjh ai» né tb^tiimnf\(M rtev -tk ob n > ...;,V fee, „ eenige leeringen verfpreid zou hebben, welke volgens het oordeel der wy„ zen de doodftraf vorderden. Onder deezen was ook zyn lofzang geweest, „ eere zy God! die zyne menschlyke natuur geopenbaard, die zyne in hem „ vóortduurende Godheid onder ons verborgen gehouden heeft, zoo lang hy „ in zyn fchepzel verkeerde, onder de gedaante van iemand die fpys en drank „ gebruikte. Die zelfde Hufeinius, toen hy ter rechtplaatze gebragt de dood„ ftraffé ondergaan zou, voegde ër dit by: Myn medgezel in 't drinken, Heeft „ niets, dat naar onrechtvaardigheid zweemd, in zich: Hy heeft my een ge,, lyken drank, als hy gedronken heeft, te drinken gegeeven; hy heeft als „ vreemdling in den vreemdling geherbergd. Hoe dit gezegd- zy, valt gemak„ lykcr voor ons .te gisfen, dan het voor Elmacin geweest is, om er een ver„ keerden zin aan te hegten, daarhy, in Jiet Moharamedaansch Keizerryk, al „ te laauw in den Christelyken godsdienst was, dien hy beleedt. Wat lager „ voegt hy er by: Richard vooronderftelt cap. I. van Mohammed zeiven, dat „ dees eene godlyke beftaanbaarheid hadt , en de ziel van God was ; ook „ meldt die zelfde Richard, dat Mohammed zulks uit de bron van het Aria„ nismus zoude hebben afgeleid: 't welk waar zou kunnen zyn, byaldien Mo„ hammed den menfche Christus ook voor Gods ziel zelve gehouden hadt. „ Doch de Mohammedanen houden de ziel van God, gelyk zy fpreeken, voor „ geen fchepzel, zoo als Arius met zyn aanhang Gods Zoon heet: ook doelen „ de Mohammedanen geenzins op Christus, als zy van de ziel van God gewa„ gen, waar tegen zy hem wel den geest of het woord van God noemen. Mo,, hammed zal derhalven iets van de Arianen overgenomen, en dat nog erger „ gemaakt hebben." Tot hiertoe mulle rus. Ook hebben veele anderen den oorfprong van het Mohammedismus uit het Arianismus-afgeleid. Dan daar tegen ontbreekt het niet aan zoodanigen, welke de leerftellingen van Socinus uit het zamenftel van Mohammed afleiden. Het zal genoeg zyn maar één voor allen aantehaalen; te weten, den zeer vermaarden jo. franciscus buddeus , die zich in zyne Miscellan. factor* Part. II, in zyne Commentat. Hiftorico-Theologica de origine Socinianümi, ab Eccleftae emendatione non repetenda, dus hadt  by de opkomst van mohammed. 83 „ betuigd heeft Gods Zoon te zyn; zoo worden met „ recht die geenen beftraft, welke den Christus lee„ ren aantebidden en om byftand te verzoeken, daar „ hy zelf geleeraard heeft, dat men den Vader moet „ aanbidden." Dat ook zeer veelen dier Antitrinita* risfen tot het Mohammedismus zelf zyn overgegaan, als daar zyn Theodisculus, Bisfchop van Seville, de hoofdftad van Andalufië, gelyk verhaald wordt in de Continuatio Ildephonfiana van isidorus; van 's gelyken een tweede Aardsbisfchop van Sevilië, die, vol- laaten hooren: "Dat Michael Servetus, van afkomst een Spanjaard, te Tarra„ cona aan de grenzen van Oud-Kaftilie onder Arragon gebooren, wel degelyk „ de eerfte geweest is, die de doolingen aangaande de leere van de verborgen„ heid der Drievuldigheid, van over lang in de Oude Kerk veroordeeld, op „ nieuws op de baan gebragt en hernieuwd heeft. En hierop laat hy voorts in „ zyne aantekeningen volgen: zoo iemand my vraagt, van waar Servetus zyne „ dvvaalleere gehaald hebbe ? antwoorde ik hem; gansch niet uit de gefchriften „ dier geenen, welke door middel eener zuivere en waare Euangelieleere de „ Christlyke kerke tot eenen beteren flaat zogten te brengen; maar veel eer „ uit den Alkoran zelf, en uit de fchoolen der Mohammedanen." Een getuige hier van, die boven alle verdenking is, is stanislaus lubieniccius, die in zyne Bftoria Reformationis Polonicae, l. II. cap. V.p. 96. van Servetus fpreekende, zegt: "Dees, alles wat de oogmerken zyner verhitte verbeeldings„ kracht zoude begunftigen, van alle kanten byéénvergarende, zoog als eene „ yvcrige bye (op zyne wyze) het honigvoedzel, voor het zeldzaam flelzel „ zyner godgeleerdheid, uit het (lof op den dorsvloer des Alkorans. Een ge„ fchrift, dat, hoewel het de leerflellingen over de Drieéénheid, en over den „ gezegenden Verlosfer, den hoogften God, als den van alle eeuwen uit 'sVa„ ders zelfiïa#digheid gebooren Zoon, mitsgaders de Afgodery en de Mariola„ trie, of het godsdienftig aanbidden van Maria hevig aantast; des niettegen,-, ftaande aan Christus geene geringe eer toekent; als noemende hem het „ Woord en den Gezant Gods;eenen grooten Propheet; Licht aller Volkeren, ,, in deeze en in de toekomende eeuwen; en eenen Man met godlyke kracht ,-, bezield." Bondig eindlyk toond de zeer geleerde en arbeidzaame maturinüs veissierius la croze , in zyne Disfertations Hiftoriques fur divers fujets Tom. I. p. 1. feqq. dat den Socinianen geen onrecht gefehiedt, indien men de dwaalingen, die zy koesteren, van de Mohammedanen oorfpronglyk afleidt; wyl hy pag. 100 opmerkt: "dat de Ünitarisfen in Zevenbergen zich op den „ Alkoran, als op een der boeken van hunne geloofsleere beroepen hebben:" en dat wyders Fauftus Socinus, gelyk hy pag. 145. et feqq. meldt, toen hem zulks vvierdt tegengeworpen, zich gansch niet gelukkig hieruit gered heeft." • L 2  by de opkomst van mohammed. 85 § 27. Ik zal fluiten met den wensch, dat, offchoon in deeze tyden, welke wy thans beleven, de ftaat der Kerke zich op 't uiterlyk aanzien vreedzamer en bloeijender vertoont; terwyl hy evénwel, inwendig, onder het fchoonfchynend voorwendfel van meer lichts ontfangen te hebben, noch met zeer veele onlusten te worftelen heeft, en wel inzonderheid met dat meer en meer veldwinnend gebrek, dat deeze en geene hoofdtakken der oude aanhangen, en vooral dier affchuwlyke Ariaanfche kettery, wederom doet uitbotten, en oorzaak is, dat veelen van derzelver leeringen uit de diepfte kaaken des afgronds worden opgedolven, niet zonder merklyk nadeel aan de waarheid der regtzinnige leere; ik zal fluiten, zeg ik, met deezen wensch, dat in deeze onze dagen, nu wy van den dikbenevelden en naar zynen ondergang hellenden Mohammedaanfchen godsdienst, niets te vreezen hebben, geene andere veel erger en verderflyker pestleer heimlyk ter kerke influipe, die onze heilige godfpraaken bezoedelt, en de zuiver-geopenbaarde Euangelie-leer van Christus omverfmyt; of dat men niet ter deezer tyd met evenveel gronds moge vraagen: hoedanig is in de XVIII. eeuw de ftaat der Christelyke kerke in het Westen geweest, en hoe veel heeft die toegehragt tot eene zeer voorfpoedige uitbreiding van het Naturalismus en Deïsmus? Daar toch die tyden, van welken eertyds de zeer geleerde Wilhelmus sher.lock gefprooken heeft, wel haast zullen komen, dat het Socinianismus zich binnen kort in zyne volle L 3 uit-  86 DE STAAT DER CHRISTENHEID uitgeflrektheid op de waereld zal vertoonen, het welk eindlyk op niets anders, dan op eene volflage en allerblykbaarfte Deïstery zal uitloopen. VER-  by de opkomst van mohammed. 91 menschdomme meer nadeels toegebragt, dan immer uit de doos van Pandora, volgens de verzierfels der Oudheid, is voortgevloeid. Dat ik hier niet te ftout fpreeke, zal ieder, die den ftaat en het gedrag der Christenen van de zesde en zevende eeuw met eenigen aandagt nagegaan heeft, gereedlyk toeftemmen. Onder alle de leerftukken, die de kerk altoos in verfcheiden fecten verdeeld hielden, is er geen, dat met meerder gemoedsdrift, en fchandelyker uitflag voor de Christenen, beweerd is, dan het leerftuk, waarin de Godlyke natuur van Christus, en deszelfs vereeniging met den Vader en den H. Geeft, uitgeplozen wierd. Hierop hebben reeds by den eerften aanvang der kerke, van onheuglyke tyden af, de menfehen hunne verftanden gefpitst, daar elk voor zich zeiven de waare bepaaling dier zaake meende gevonden te hebben , van welke het anderen niet vry ftond een ftroo breedte aftewyken. En geen wonder waarlyk, dat er zoo lang en zoo hevig over den eigenlyken zin van dit geliefd leerftelzel getwist is, daar het zelve voor een der voornaamfte en het kenfehetzend leerftuk der waare Christelyke Religie gehouden wierd, zoo als dit onder anderen den grooten basilius toefcheen; (1. II. pag. 258. contra Eunomimn) van welken egter venema (Hift. Eccl. Tom. IV. pag. 17.) dit zonderlinge aantekent: "Dat hy (JBafiüus) zich wel gewagt heeft den „ naam van God aan den H. Geest te geeven, niet, M 2 om  p2 DE STAAT DER CHRISTENHEID „ om dat dezelve dien niet toekwam, maar om den ,, blaam, door partyen hem aangewreven, als of hy „ den H. Geest boven den Vader ftelde , weg te „ neemen, en om aan den anderen kant den zwak„ keren te hulp te komen, en een middenweg te „ houden tusfchen hem, die te veel of te weinig aan „ den H. Geest toekenden." Dit zoo zynde, waar aan geen twyfel valt, dan heeft Bafiüus een leerftuk als een ftuk van het hoogst belang voor den Christelyken godsdienst gehouden, waarover hy zich niet dorst uitdrukken, zoo als hy er waarlyk over dagt. Deeze alzins moeilyke wyze van zyne meening te verklaaren, waarop altoos, indien dezelve niet volftrekt met de woorden der Regtzinnigen uitgedrukt wierd, van anderen wel wat te berispen viel, ftiet zommigen zeer tegen de borst; die wel zagen, dat dit een loutere woordenftryd was , en dat de verfehillende manieren van voorftelling dikwyls op 't zelfde uitkwamen. Daar er intusfchen veelen waren, die hunne aanhangers in eene zaak van zoo veel aanbelang wilden verlichten, en zy dit nooit duidelyk doen konden, was het niet vreemd, dat zy zich nu eens van deeze, dan weder van die woorden, om zich verftaanbaar uittedrukken, bedienden. Als dan deeze eenmaal gebruikte woorden van veelen gewraakt wierden, zag die Autheur zich wel dra in een twist ingewikkeld; en wilde hy dien verder voorzigtig vermyden, dan vond hy zich genoodzaakt dezelven te herroepen. Dit wist Bafiüus ook wel, des hy, der meenigte pogende genoegen te geeven, de God-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 93 Godlykheid van den H. Geest liever met ftilzwygen voorbyging, dan dat hy er te veel of te weinig van zeide. Van daar treft men flegts op weinige plaatzen die eenpaarigheid van gezegden by hem aan, welke men met recht vorderen mag van iemand, die den naam hebben wil van zyn gevoelen over deeze of geene zaak duidelyk uitgedrukt te hebben. Billyk derhal ven zegt socPvATEs (Hifi. Eccl. I. VII. cap. 32.) van de Neftoriaanen en hunne partyen, "dat zy als de blinden in 't wild fchermden, nu dit, „ dan weder iets anders zeggende, en dus te gelyk „ dezelfde zaak ftelden en ontkenden." En nogthans heeft deeze verkeerde en dorre gewoonte van over woorden te twisten, die het omzigtigst gedeelte de vryheid van fpreeken benam, en den (routeren hoop allerlei gevaaren, nadeelen, ja den dood zelfs berokkende, in de kerk altoos plaats gehad, voornamelyk daar hef leerftuk der Drieéénheid ter baane gebragt wierd. Het zal, zoo ik agte, niet ondienftig zyn, de lotgevallen van dit verfchil wat uitvoeriger tc melden, nadien de verfoeilyke twisten, die hier uit onder de Christenen gerezen zyn, Mohammed niet weinig in de hand werkten, om den godsdienst, welken hy reeds begonnen had te verfpreiden, verder voortteplanten. Wat ook deeze zoo genoemde Profeet gefteld hebbe, altoos heeft hy, ziende, dat erin zyne dagen over de drie Godlyke Perfoonen en derzelver trapswyze afzondering of vereeniging onder de Christenen zoo hevig getwist wierd, zynen leerlingen als ingeftampt, dat er maar één God was. M 3 Naauw-  by de opkomst van mohammed. 95 Drievuldigheid onderfcheid in rang en waardigheid onderzeilen moest, zoo dat den Vader de voorrang boven den Zoon, en den Zoon boven den H. Geest toekwam: of, zoo als anderen zeggen, (zie Venema Tom. III. pag. 602.) hy ftelde dat er één God was, volftrekt onftoffelyk, maar twee opperfte uitvloeizels van hem, de Zoon namelyk en de H. Geest. Voorts meende hy, dat alle zielen door God vóór de waereld gefchapen waren, dat dus ook de ziel van Christus, vóór de fchepping deezer waereld met den Zoone Gods vereenigd, en naderhand ten zynen tyde in het vleesch verfcheenen was. Welk denkbeeld deeze man verder van de natuur der zielen, en den geest, die door eene zekere onderlinge fzsTSf^cofzaréaei in aternum, altoosduurende lighaamsbezieling, alle de rangen der redelyke wezens beurtelings en zelfs dikwyls ondervond, gehad hebbe, hier omtrent is wel waardig gelezen te worden guil. cave in zyne Hifi, Litt. Script. Eccl. pag. 114. Veelen hebben reeds ten tyde van Origines het leerftuk der H. Drieéénheid, door 't omhelzen van de denkwyze der oude Wysgeercn, en inzonderheid van Plato, getragt te verklaaren. Hier uit zyn dikwyls de ongerymdfte gevoelens ontftaan; welke allen hier te melden niemand, zoo ik vertrouwe, my vergen zal; waarom ik flegts voorgenomen hebbe alleen te gewagen van de zulken, welker betwistingen de kerk zeer lang geplaagd, en groote opfchuddingen in dezelve veroorzaakt hebben. Onder deezen hebben Neëtas en Sabellius veel oproers  96 DE STAAT DER CHRISTENHEID roers gemaakt; de eerfte was van gevoelen, dat God de Allerhoogfte, dien hy den Vader noemde, met den mensch Christus, welken hy den naam van Zoon gaf, zich zoo naauw verbonden had, dat diezelfde God, die de hemelen door zyne kragt daveren doet, in het gebooren worden en lyden met den Zoon het zelfde lot ondergaan hebbe. De ander meende dat men voorzigtiger deed met te ftellen, dat er zekere Godlyke kragt van den Vader uitgegaan was, die zich met den Zoon vereenigd en verbonden had, en dat de H. Geest niets anders dan een gedeelte der Godlyke uitvloeijinge was. Beide deeze gevoelens wierdeh van zeer veelen aangevallen: onder anderen kwam met veel yvers tegen de Sabclliaanen op Dionyfius de Alexandriner: doch deeze goede man verviel, daar hy die vyanden der kerke dagt te verflaan, in een ander wanbegrip. Hy wierd namelyk befchuldigd, dat hy den Zoon 7rofy,[za, fchepzel, noemde, en hem dus laater dan den Vader ftelde. Ziet zoo omzigtig en naauwkcurig moest men in deeze gefchillen te werke gaan; want zoo dra iemand zich in dit ftuk van een woord, dat niet algemeen in gebruik was, bediende, aanftonds kreeg hy handen op 't hoofd, en zag zich in eenen allerverderflykiten ftryd ingewikkeld. Daarop fchreef Dionyfius eene uitvoerige verdediging, waarin hy zegt deeze woorden flegts gebruikt te hebben, om van de menfehen des te beter verflaan te worden; en te toonen dat het een ander was, die den Heiland of Zaligmaaker der menfehen gezon-  BY DE opkomst van mohammed. 97 zonden had, en een ander, die gezonden was. En, om verder geen vermoeden van eenige kettery te geeven, betuigde hy uitdruklyk, dat hy aan alle drie de perfoonen dezelfde Godlyke natuur toefchrcef. In deezen tweefpalt is, zegt men, eerstmaal ontftaan het woord épóoureot;, waar voor anderen liever het woord êpoiouaios gebruikten, dat de groote oorzaak geweest is van de zoo meenigerleie rampen en twisten, die de kerk een langen tyd beroerd en geIcheurd hebben. En wat zal ik hier melden van het gevoelen van Beryllus, dien allerbraafften Bisfchop der Bostren in Arabien; waaromtrent Origines zich heeft konnen beroemen, dat hy hem van 't zelve afgetrokken, en tot de Regtzinnigen overgehaald had. Deeze man namelyk had durven beweeren, (zie g. cave Script. Eccl. Hifi. Lett. pag. 122.) dat onze Heer en Zaligmaaker , eer hy onder de menfehen verkeerde , niet beftaan had als een onderfchciden perfoon; maar dat de Godheid des Vaders alleenlyk zich in hem onthield. Niet minder, heeft ook omtrent dien tyd Paulus de Samofatenfer der kerke benadeeld, zoo door zyne uitzinnige verwaandheid en fchandelyke handelwyze, als door het openlyk verfpreiden zyner gevoelens over de natuur van Christus. Hy ontkende , dat Christus, het woord Gods, een beftaan had onderfcheiden van den Vader; en zeide, dat hy, by zyne verfchyning op aarde, niet meer dan een bloot mensch geweest was, die vóór Maria geen beftaan gehad, en N den.  98 DE STAAT DER CHRISTENHEID den naam van Gods Zoon alleen door zyne góede werken verdiend had. • Terwyl men intusfchen te dier tyd hevig twistede over de waardigheid en natuur der drie Perfoonen, was er in de kerke nog niets openlyk geleerd of bepaald omtrent derzelver onderlinge vereeniging, verwantfchap, of gelykheid. Dan, onder de regeering van Conftantyn den Grooten werd dit gefchil eindlyk met meerder yver ter baan gebragt. Alexander, Bisfchop van Alexandriën, op zekeren dag over de Drieëenheid handelende, beweerde ftyf en flerk, dat de Zoon niet alleen van dezelfde waardigheid en voortreflykheid, maar dat hy ook volkomen van dezelfde Godlyke zelfftandigheid was als de Vader. Dit kon de Ouderling Arius, een man van een doordringend verftand, niet dulden, zeggende, dat door zulk eene denkwyze de reeds veroordeelde dwaalingen van Sabellius weder ter baane gebragt wierden. Dan, terwyl hy Alexander tragtte te wederleggen, verviel hy, gelyk in zulke gevallen wel meer gebeurt, tot een ander uiterfte. Hy beweerde dat de Zoon in natuur, tyd, en waardigheid van den Vader verfchilde ; dat hy wel, onder alle de foorten van weezens, welken de Vader uit niets gefchapen had, het voornaamfte was; en dat de Vader zich , by de voortbrenging van dit heelal, van hem als eenen helper bediend, en hem voor het begin der eeuwen, uit de dingen die niet waren, gefchapen had; maar dat, daar de Zoon gezegd word gegenereerd te zyn, er dan ook, zyns oordeels, een tyd moet geweest zyn, dat hy niet beftaan had. Dee-  bv de opkomst van mohammed. 99 Deeze- kyvagien der kerkelyken, door geheel Egypten en de nabuurige Provinciën verfpreid geworden zynde, kwamen ook ter ooren des Keizers, die den kerkelyken vrede tragtende te bevorderen , eenen brief (te vinden by socrates in zyne Hifi. Eccl. L. I. C. 7) aan hun fchreef, waarin eene verwonderlyke voorzigtigheid, de tydsomftandigheden, in welke dezelve gefchreeven en opgefteld is, in aanmerking genomen zynde, doorftraalt. En hadden zy, die over dit leerftuk twisten wilden, aan de heilzaame voorfchriften,in deezen brief vervat, gehoorzaamd, nooit hadden de Mohammedanen zoo veel kans gehad om over de Christenen, wier ftaat dan ongelyk beter geweest zou zyn, té zegepraalen, gelyk wy in 't vervolg zien zullen. In deezen brief zegt Conftantyn, om aantetoonen, van hoe weinig belang de zaak was, waarover men twistte, onder anderen het volgende: "Hoe weinigen „ zyn er onder u, welker zaak het is, om den reg„ ten aart en kragt van zoo groote en moeilyke on„ derwerpen juist te bevatten, en naar waarde uitte„ leggen? en byaldien zich al eens iemand opdeed, „ die dit mogelyk oordeelde, hoe weinigen onder „ het gemeen zoude hy hier van konnen overtuigen? „ of wie kan, in het fyn en naauwkeurig behandelen „ van foortgelyke voorftellen, zich hoeden voor het ,, gevaar van zeer grove mistastingen?" Op eene andere plaats drukt hy zich deswegens aldus uit: "Het „ is waarlyk gantsch onbillyk, dat onder u, om gerin„ ge en beuzelagtige woorden- vitteryen, broeders teN 2 „ gen  100 DE STAAT DER CHRISTENHEID \ „ gen broeders opftaande, elkander in 't harnas jaa„ gen, en dat eene eerwaardige -vergadering door u, „ die over zulke nietige en noodenlooze zaaken „ twist, op eene godlooze wyze gefcheurd en ver„ deefd worde. Dit ware van het flegte volk, of een „ onkundig gemeen nog, maar nooit van het door„ zigt van geestlyken of mannen van oordeel te ver„ wagten." Dan deeze vermaaningen van Conftantyn mogten niet baaten. Van beide kanten wierd zeer vinnig geftreden, tot dat eindlyk, gelyk te over bekend is, in die voornaame algemeene kerkvergadering, te Nicaea in Bithynien aangelegd, om dit ftuk te beflisfen, na herhaalde twisten en gevegten onder de Bisfchoppen, het leerfteltzel van Arius veroordeeld, en Christus opooóaoQ (of van 't zelfde weezen als de Vader) verklaard wierd. Intusfchen wierd door het befluit van dit Concilie het* gevoelen van Arius niet geheel en al onder de menfehen uitgerooid; en 't vindt zelfs nog heden veele begunftigers. Hoe groote, onredelyke, en den Christenen volftrekt onwaardige gefchillen en moeilykheden uit deeze twisten tusfehen Alexander en Arius, en uit de oneenigheden onder de Ariaanen zeiven, ontftaan zyn, weet elk, die in de kerkelyke gefchiedenisfen maar eenigzins ervaren is. Want veelen hunner, die zich opdeeden om het gevoelen van Arius te wederleggen, kwamen, geljk toch het menschlyk vernuft altoos geneigd is .iets nieuws en ongehoords voor den dag te brengen, met andere Hellingen ter baane, die voor de  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED IOI de algemeene rust en vrede der kerke niet minder gevaarlyk waren. Om hier alle de twistpartyen der (Etiaanen en Eunomiaanen, ter verdeediging van hunnen meester, niet optehaalen, zy het genoeg, onder hun, aan welken Arius gelegenheid tot redentwisten gegeeven had, eerst het oog te flaan op Apolünaris Junior, Bisfchop Van Laodicaea, een man by veelen om zyne groote en uitftekende geleerdheid en kunde zeer bemind. Deeze beweerde dat de mensch Christus geen {$oW) verftandlyken geest had, maar dat de Godlyke natuur die plaats vervulde. In den aanvang leerde hy, zoo men zegt, dat Christus het vleesch als een kleed hadt aangetrokken zonder menschlyke ziel, en dat de Godlyke natuur dit zyn lighaam bezielde. Doch naderhand heeft hy toegefremd , dat Chritus v/el een wezenlyk en bezield lighaam gehad heeft, maar met geene reden begaafd, en dus, dat zyn vcrftaiidlyke geest de Godlyke natuur was. Men wil doorgaans dat hy in Jezus Christus maar ééne natuur erkende. Niet minder is ook onder hun, voor welken de gevoelens van Arius de deur tot twisteryen en dwaalingen openzetteden, te tellen Photinus, een Bisfchop van Sirmium. Deeze was van oordeel, dat Christus niet meer dan een bloot natuurlyk mensch geweest was, die voor zyne geboorte uit Maria niet beftaan had; dat zich met dit byzonder mensch zeker Godlyk uitvloeizei of ftraal, welken hy het woord noemde, vereenigd had; en dat om deeze vereeniging des N 3 woords  104 DE STAAT DER CHRISTENHEID voornaamlyk in Arabien, en daaromliggende landftreeken, fommigen op, .die ook over de natuur van Maria, des Zaligmaakers Moeder, met elkander over hoop lagen. Men vond er die beweerden, dat de Maagd Maria niet altyd maagd gebleven was, maar met haar man Jofeph , na de geboorte van Christus, in gemeenlchap geleefd had, waarom zy, als tegenpartyen van Maria, den naam van Antidico Marianitei&QÏ Mariategenftrevers verkreegen. Anderen integendeel eerden de Maagd Maria als eene Godheid, offerden vóórhaar, welke offerhande beftond in een foort van ftruif of ronde koeken, Collyridae geheeten, waarom zy Collyridiaamn genoemd wierden. Met deezen hadden de ligtgelovige vrouwtjes zeer veel op. Dan deeze a*l te bygelovige eerdienft aan Maria, welke in laater tyden meer en meer velds won in- de kerk , gaf weder nieuwe aanleiding tot twiften, en om met het Chriftendom den fpot te dryven. En gelyk voorts uit de eene kettery de andere voortfpruit, zo kwamen er, in dien oproerigen ftryd tegen'de Ariaanen, verder ook verfcheiden andere gevoelens voor den dag, die in 't algemeen voor ketterfch gehouden wierden. De Apollinariften beweerden, dat Cbriftus wel met een dierlyk bezield lighaam bedeeld geweeft was, maar geen verftandlyken geelt gehad had, en dat daar voor de Godlyke natuur in hem geplaatft was geweeft; en wilden hem, uit hoofde der verceniging van  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 105 van den menfch, zonder verftandlyken geeft, met God , die dezen geeft uitmaakt, niet menfch maar God genoemd hebben. De Oofterfche Leeraars drongen? er intusfchen op aan, dat in Chriftus twee Natuuren onderfcheiden en afzonderlyk geweeft en gebleven waren. In deezen onderlingen ftryd noemden de Apollinariften Maria, de moeder van Christus, QsoTÓKOS , God baarende; welk woord, in dien zin genomen, de Oofterfche, wilden zy zich zeiven gelyk blyven, niet dulden konden. Met veel drifts derhalven keurden deeze meefters, die het fteltzel van Apollinaris wraakten, en eene betere verklaaring van de Natuur van Chriftus poogden op te geeven, het gebruik van dit woord af. De vermaardfte onder hun was Neftorius, een Syriër van geboorte, Bisfchop van Conftantinopole'n, die, volgens eene algemeene toeftemming, voor den welfpreekendften wierd gehouden, en die, even gelyk Augujiinus van Peiagiüs getuigt, een vroom, goed en voorbeeldelyk man was. Zyne leer heeft der kerke, voornamelyk in het Oosten, eeuwen lang, veel werks verfchaft. Deeze vond eenen grooten tegenftander aan Cyrillus, Bisfchop van Alexandrien, een zeer driftig man, die in heeten yver tegen allen, die van hem verfchilden, woedende, zich in het beftryden van Nejlorius ook van zeer Oegte en iverfoeilyke kunstgreepen bediend heeft. • Op welk eene wyze eigenlyk het Neftorianismus in de waereld gekomen zy, blykt niet zeer duidelyk. O Daar  IOÖ DE STAAT DER CHRISTENHEID Daar zyn er die meenen, zoo als Mosheim en anderen, dat de Ouderling Anafta/ïus, die in eene openlyke redenvoering beweerd had, dat men Maria geen fasoTÓKQv, of Mosder Gods noemen mogt, en wiens gevoelen Neftorms, zyn gemeenzaame en byzondere vriend, ondernomen had te verdeedigen, oorzaak tot dit gefchil gegeeven hebbe. Maar onzes oordeels, merkt de geleerde Venema, die hier verder gezien heeft, zeer wel aan, dat men, fchoon de gemelde redenvoering van. Anajlafius aanleiding gegeeven hebbe aan Nefiorius, om die lieden openlyk tegen te fpreeken, die zulk eene naauwe vereeniging der Godlyke en menschlyke natuur in Christus gefield wilden hebben, den oorfprong van het Neftorianismus uit den toeftand van de Oosterfche kerk zelve, en uit de manier van redentwisten onder die Geleerden, moet afleiden. Niets is in deeze gantfche verhandeling, over het gedrag en den ftaat der Christenen, moeilyker, dan de oorfpronglyke gevoelens van iedere byzondere fefte op te geeven. Zy allen bykans, die over de waare natuur van Christus getwist hebben, zyn niet alleen duister, maar ook onbeftendig in hunne voorftellingen. De meesten vegten tegen fpreekwyzen, welker zin zy niet begrypen;. en leggen dezelven veeltyds uit regtdraads ftrydig met de meening van derzelver Autheuren. Men heeft des dikwyls meer moeite en oplettendheids hier aantewenden, om iets met grond vast te ftellen, dan alle die kyfpartyen der kerkelyken waardig zyn. Even zoo fchynt het gefield te. wee-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. lO? weezen met den oorfprong en aart van het Neftorianismus; dat zoo wyd en zyd onder de volken verfpreid geworden is, en van de Mohammedaanen zelf op eene byzondere wyze begunftigd wierd. Toen Neftorius en zyne medeftanders zagen, dat uit het gevoelen der Apollinariften, volgens welk de God der Christenen gezegd wierd gebooren, gekruifigd en geftorven te zyn, veele ongerymdheden, zeer gefchikt om de dwaalingen van Noëtus weder te verlevendigen, konden ontftaan, en zy de ftoutheid der Photiniaanen, die het beftaan van Christus vóór zyne geboorte uit Maria geheel ontkenden, ook niet goedkeurden , poogden die Oosterfche Leeraars een middenweg te zoeken tusfchen de Apollinariften en de Photiniaanen. Ten dien einde wilden zy Maria niet Qsotókov, of avhpuTroTQKOv, maar xPl^QT^mv genaamd hebben, om dat die eerwaardige Maagd niet gezegd konde worden God, of een mensch, maar Christus ter waereld gebragt te hebben; en deezen naam oordeelden zy der Godlyke en der menschlyke natuur van Christus tevens gemeen te weezen. Daar zy nu twee onderfcheidene natuuren in Christus fielden, konden zy niet verdraagen, dat hunne partyen, die beweerden dat er flegts ééne, te weeten de Godlyke natuur in Christus had plaats gehad, die natuur zoodanig met het vleesch vermengden, en daarin dermaate veranderden, dat al het menschlyke er geheel uit verdween, en dat dus de Godlyke natuur aan de fmerten der fier velingen en het lyden van rampen onderworpen wierd. Zy ftonden wel toe, dat het geheele O i ver-  I08 DE STAAT DER CHRISTENHEID " verfchil over deeze zaak onze bekrompene denkwyze en begrip verre te boven ging; maar zy ergerden zich daaraan, dat men, by het verklaaren der Godlyke natuur van Christus, dingen aan God toefchreef, die alleen op den mensch toepasfelyk zyn; als daer is gebooren te worden, fmerten te gevoelen en te lyden; al het welk de Apollinaristen fcheenen te leeren. Cyrillus de Alexandriner oordeelde in dit geval de party der Apollinaristen te moeten ftaande houden tegen Neftorius; waarfchynlyk gedreeven door nyd tegen den Conftantinopelfchen Bisfchop, om het groot aanzien en de achting, welke die zich had weeten te verwerven. Uit den tweefpalt dier mannen, naar waarheid afgemaald, leert men het zo fchandelyke van het gedrag van zulke menfehen, die, daar zy de allerbefte voorfchriften tot eenen heilzaamen en gefchikten levensregel voor zich hebben, om eene niet in 't zaaklyke, maar alleen in 't woordlyke, verfchillende uitlegging, zo groote beroerten verwekten, en hunnen tyd en natuurgenooten zulke verderflyke laagen berokkenden. Niemand toch kan het onbekend zyn, dat Neftorius en Cyrillus veel meer over de woorden en fpreekwyzen, welken zy ter verklaaring der Godlyke Natuur van Chriftus bezigden , dan over de waare gefchapenheid der zaake, met elkander over hoop geleegen hebben. Des ik het zegel myner goedkeuringe volkomen hange aan het zeggen van den Heer Venema\ die, na dat hy den aart en natuur van het Neftorianismus nauwkeurig ontvouwd heeft, zich  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. TI5 „ oordeelt eer men hetzelve regt en duidelyk be„ grypt; wanneer men reeds vooraf eene party ge„ maakt heeft, verwart men de gevolgtrekkingen „ met het gevoelen zelv; en het doldriftig voorrtaan „ eener byzondere fecte heet dan een regtmaatig yve„ ren voor het geloof en de waarheid." De eigenfte geneesmiddelen, welke men in het Concilie te Chalcedon gebruikt had, om de wonden der kerke te heelen, lieten lidtekens na, welker uitzweering den leden der kerke de allerbitterfte pynen verwekt hebben. De Eutychiaanen, of eerder de Monophyflten, zoo veel als de voorftanders van maar ééne natuur, want zoo wierden zy liever genoemd , gemerkt zy niet zoo zeer de leerftellingen van Eutyches, als wel die van Diofcorus, Barfumas, Xenaks, en Petrus Fullo, het hoofd der Theopafciten, beleeden, voerden tegen de befluiten van het voornoemde Concilie , en den daarin voorgeleezen en met algemeene ftemmen goedgekeurden brief van Paus Leo, meer dan gemeene burgerkrygen, welker verhaal niemand, die eenige liefde voor de menschlyke maatfchappy koestert, met drooge oogen kan aanhooren. Dus wierden door inwendigen haat de vriendlykfte genootfchappen der Christenen gefcheurd, en de onderlinge liefde, dat kostelyk kleinood en kenmerk der eerfte Christen-kerk, verbannen; terwyl dolle gramfchap de gemoederen deed blaaken, en de menfehen in woeste dieren als hervormde. Alles wierd met geweld, bedreigingen en wapenen doorgedrongen: veele Bis- p 2 fchop-  Il6 DE STAAT DEPv CHRISTENHEID fchoppen wierden afgezet, en anderen in hunne plaats gefield; de Kerk-leeraaren heerschten overal naar hun eigen goeddunken, en droegen wel zorg, dat zy alomme, daar ze de overhand hadden, de zoodanigen in het bewind fielden, die hunne gevoelens fterk toegedaan waren. Keizer Zeno floeg wel een foort van verdrag, Henotium, of befluit van vereeniging genaamd, voor, om de zoo onderling verdeelde gemoederen der Christenen weder te bevredigen, doch te vergeefsch: want dit deed niet alleen niets uit, maar verwekte zelfs nieuwe twisten. De Eutychiaanen zelve konden elkander niet dulden, en deeden, daar zy in verfcheiden partyen verdeeld waren , voornaamelyk in Egypten en Syriën, groote onlusten ontftaan ; en fchoon zy meer in woorden dan in de zaak met de Neftoriaanen, en de voorftanders der Chalcedonifche Kerkvergadering verfchilden, vervolgden zy hun echter met den bitterfte haat, en ftraften zelfs een ieder, die van een ander gevoelen dan zy waren, met den dood. \ Van de andere zyde wierd het ftuk ook niet zag- * ter behandeld. De Griekfche Keizers vervolgden de leerlingen van Diofcorus of de Eutychiaanen op de wreedfte wyze, en noodzaakten hen, ter ontkoming deezer elenden, na vreemde gewesten de wyk te neemen. Het was nu zelfs zoo verre gekomen , dat vreemde Koningen en Vorften nu deeze dan geene party koozen, naar maate zy door het begunftigen van de eene of de andere het Roomfch gebied de meeste afbreuk konden doen. Zoo  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 119 pen van Africa en Italië kantten zich hier tegen , en boven al Paus Vigilius, als van gedagten zynde, dat dus doende het Chalcedonfche Concilie veroordeeld, en die reeds afgeftorvene mannen zeer verongelykt wierden. Het is niet wel te befchryven, hoe groote bewegingen deeze zaak weder in het Ooften en Weften veroorzaakt hebbe, terwyl fommigen deeze drie hoofdrukken verdeedigden, anderen weder met Justinianus dezelve vernietigd wilden hebben. Daar nu deeze gefchillen door 'sKeizers afzonderlyke placaaten niet konden uit den weg geruimd worden, zo wierd in 't tweede Concilie te Conflantinopolen, op de vyfde algemeene vergadering, op last van Keizer Jufiinlanus belegd, deeze geheele zaak afgehandeld. Behalven de leerfteltzels van Origines, wierden de drie Hoofdftukken uit het Chalcedonfch Concilie, waarom het den Keizer eigenlyk te doen was, door de Oofterfche Bisfchoppen, daar er uit het Weften flegts weinigen opgekomen waren, als ten uiterfte verderflyk, en der kerke zeer fchadelyk verklaard. Terwyl intusfchen door dit Concilie de vreede der kerke niet herfteld, en den Neftoriaanen het vermogen om hunne leer voortteplanten , niet benomen was, zoo begonden de Monophyfiten integendeel ook in hunne eigene ingewanden te wroeten, en hun eigen verderf te berokkenen. In bykans dertig fecten, welken Jpemattnus, als hy van hun fpreekt, allen optelt, verdeeld, benadeelden zy zich zeiven. Hen bezielde namelyk eene by uitftekendheid groote lust om  120 DE STAAT DER CHRISTENHEID om tweefpalt te zaaijen, nieuwe gevoelens te verfpreiden, en daar door zich zeiven in byzondere genootfchappen te fmaldeelen. Er is in de gantfche natuur naauwlyks eene grooter vrugtbaarheid te bcfpeuren, dan men in de voortbrenging van verfchillcnde gevoelens over de natuur van Christus in die tyden aantreft. Toen de Phtardoceten en Aphtardoceten, met elkander twistten, of het lighaam van Christus, vóór het de fmarte des kruifes ondergaan had, aan dezelfde zwakheid en behoeften als onze lighaamen onderhevig geweest ware, kwamen er uit de Eutychiaanen eenigen op, die, na dat deeze twist naauwlyks geëindigd, en daar by gefield was, dat de menfch Christus niet zonder behoefte en ons dus volkomen gelyk geweest was, vraagden, of hier uit dan ook niet volgde, dat hy fommige dingen niet geweeten had, waar van zy meenden uit zyn leeven eenige gevallen te konnen bybrengen? Deeze noemden zich Agnoëten, en bragten niet weinig toe om de Eutychiaanen meer en meer te beroeren, en van elkander te fcheurcn, waar door het eindlyk zoo ver kwam, dat, door de geduurige twisten en oneenigheden onder de Eutychiaanen , derzelver maatfchappy niet alleen verftrooid, maar ook aan zoo groote onheilen blootgefteld wierd, dat zy den volflagen ondergang dier geheele fecte dreigden. Doch eindlyk wist Jacobus Baraddeus, in 't Grieksch Zantalus genoemd, Bisfchop van Edesfe, en leerling van Severus, den Patriarch van Antiochiën, het jammerlyk gevolg deezer onee- nig-  124 DÊ STAAT DER CHRISTENHEID " Sergius, den patriarch van Conftantinopolen, die dezelve goedkeurde. Des hy by Placaate vastftelde, dat dit ftuk op die wyze in de kerk opentlyk moeft 'geleerd en aangenomen worden , meenende dat op dien voet alle i oneenigheden zouden gedempt zyn. Maar geheel anders viel dit uit", onder anderen verwekte een Paljeftynfche Monnik, Sophronius , zo groote opfchuddingen, dat zo wel de burgerftaat als de kerk -in twee partyen verdeeld wierden. Zyn grootfte aanhang beftond uit Monniken , en Paus Honofius fcheen ook niet heel vreemd van zyn ge* voelen , niettegenftaande hy met de meeften zelfs niet regt wift wat hy geloofde. Dan daarop zond Sergius eenen wydloopigen brief aan Honorius, waar in hy hem fterk aanmaande, om toch te willen befluiten, dat het Leerftuk van die genen gezond was , die fielden, dat er in Chriftus één wil en ook ééne werkzaamheid plaats gehad had, en dat men over deeze zaaken dan niet meer mogt twiften. Om deezen kerkelyken vrede te bevorderen bood de Keizer aan Sergius de behulpzaame hand; en liet, om alle bewegingen voor te komen of weg te nemen, eene E&hefis, of geloofsbelydenis, door Sergius opgefteld, afkondigen, waarby hy alle difputen over dit point, of er namelyk ééne of tweederleie werking in Chriftus had plaats gehad, verbood, en met ronde woorden zeide, dat men maar eenerleien wil in Chriftus erkennen moeft. Deeze vreedes - voorwaarden wierden by de meefte Bisfchoppen, voornamelyk by de Oofterfche, aangenomen; maar Johannes de IVde tot Paus van  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 12J gen onder, die in andere zaaken al eens hun verftand wilden betoonen, zy hinkten egter al mede aan dezelfde zotheid, als te zien is in het leerftelzel van het zuiverend- of vagevuur, hetwelk dat vuur, waartoe alle Godlozen in het laatfte Oordeel door Chriftus zullen verwezen worden , moet voorgaan, om eenige zielen te zuiveren. Men fchikte dit gevoelen , waar van Augufiinus en andere voorheen ook niet zeer afkeerig waren, in deeze dagen met nieuwe grollen op; en, om de nieuwsgierigheid in alles te voldoen, gaf men eene nette befchryving der plaatfe uit den mond van hun , die getuigden , dat zy in vervoering van geeft aldaar geweeft waren. Het is bykans onbefchryflyk, met hoe groote bygeloovigheid, domheid en yverloosheid de Kerk toen is befmet geweeft; en welke harde gefchillen en vuile lafteringen alles in rep en roer bragten. De Leeraars verduifterden, door de allerfynft gefponnene onderfcheidingen en door ik weet niet welke, zo als zy meenden, wysgeerige ftelzels, de klaarfte en eenvoudigfte waarheden des Euangeliums, benamen hetzelve al zyne kragt, en veranderden het in eenen allerdomften en ongerymdften eerdienft aan het Opperwezen. De Bisfchoppen hakten met zwaarden en houwers elkander onderling na den kop over dingen van geen aanbelang; daar bet vuur van tweedragt onophoudlyk onder hun brandde, en zy alles uit haat of gunst, uit nyd en partyfehap, door wellust, ftoutheid, hoogmoed, onkunde en luiheid verbasterden en bedorven. De  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 133 de dat hy de komft van gifmengen geleerd had, voor ^yne eigene oogen had zien onthoofden, aan een paal gebonden, verworgd, en dus op eene deerlyke wyze om 't leven gebragt. . Allé deeze omftandigheden befchryft Theophyla&us op zodanigen trant, dat men zeer duidelyk zien kunne , dat hy die ganfche hiftorie geloofdt, en de Godlyke rechtvaardigheid in het ftraffen van zulk een' gruwelftuk erkend, heeft. Om nu alle twyfeling nog verder wegteneemen, of deeze fchryver in foortgelyke fabelen vermaak fchepte, en een zeer fterk medeftander van het algemeen bygeloof geweest zy, behoeve men flegts het twaalfde capittel van zyn vy'fde boek te doorbladeren, waarin hy met grooten ernst, en nadruk verhaalt, dat niet verre van Hiérapolis. zekere vrouw , Goünducha geheten, geleefd heeft, die in den geest de hemelfche belooningen en helfche ftraffen gezien, en, door dit gezigt . tot [.kennis : dér waarheid gekomen zynde, tegen wil eiy dank van haaren man, zich. by de Christenen gevoegd, had. De Heidenfche .Perfiaanen namen dit zoo euvel op, dat zy haar .in eene'diepe gevangenis flooten. Doch de Engelen, voor haar zorgende, voerden haar heimelyk daar, uit, en bragten haar op de grenzen van Jeruzalem; van waar zy, na Gods Weldaaden vermeld te hebben, de ftad introk; alwaar zy gezegd word aan' Koning Chosroës veele dingen yoorfpeld te hebben, die naderhand by de uitkoomst vervuld zyn. Zie ook het veertiende capittel van 't zelfde boek., waarin hy den brief van Chosroës, Kq* R 3 ning  4 134 DE STAAT DER CHRISTENHEID ning der Perfen, aan den grooten martelaar Sergius, te berde brengt. In dien brief bedankt de Koning der Koningen den martelaar'ten hoogften, dat hy aan hem in den droom had gelieven te verfchynen, en hem te verwittigen, hoe Chosroës op zyne bede van hem verkregen had, dat zyne vrouw zwanger wierd; waarom hy, ter betooninge zyner dankbaarheid, veele gefchenken na het heilig en eerwaardig huis van dien martelaar zond. Ook wil hy geen minder geloof 'geflagen hebben aan zyne vertelling (L. VIII. Cap. 13») alwaar hy verzekert, dat hy van zekeren Petrus, hem in den bloede beftaande, gehoord had, dat op dien dag, toen Mauritius te Conftantinopolen is omgebragt, de beelden in Egypten zich van hunne plaats bewogen en gefproken hebben. Het welk Theophanes ook uit hem ter nagedagtenisfe aangetekend heeft pag. 244. Eindelyk, en hier mede heeft hy veel op, willende dat alle liefhebbers der hiftorien dit weeten en in acht neemen, nadien zulke verhaalen, die de zielen der leezers met een Godlyken glans als verlichten, van veel nuts zyn, verhaalt hy zeer omftandig (Lib. VIII. Cap. 14.) dat er by zyn tyd iets niet minder wonderbaar is voorgevallen. Te Chalcedon, zegt hy, is een Tempel aan de H. Martelaaresfe Euphemia gewyd; deeze is, zoo ik my niet bedrieg, dezelfde die, reeds geftorven zynde, de artikelen van 't Chalcedonfche Synode in haar graf bevestigd heeft; waar over men kan nazien joh. zonara Annal. Libr. XIII. aan het einde. Schoon nu het heilig lyk deezer martelaaresfe reeds vierhonderd jaaren in een grafkei-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. I35 kelder gelegen hebbe, vergadert nogthans, op dien dag, dat zy den marteldood ftierf, de Bisfchop dier plaats 's jaarlyks eene groote hoeveelheid bloeds, dat hy met een fpongie van haar lighaam afftrykt, in glazen-vlesjes giet, en aan de vreemde reizigers uitdeelt: gaande dit bloed in aangenaamheid van geur de welriekendfte zalven, die men door konst maaken kan, te boven. Toen Mauritius, meenende, dat dit een loopje van een party bedriegers was, dit niet wilde geloven, ontdeed hy dit lyk van, alle deszelfs zilvere vercierzels, en liet den grafkelder verzegelen. Doch naderhand, toen het graf op den gewoonen dag geopend wierd, kwam dit bloed weder met een geheelen ftroom uit het lighaam vloeijen, en zelfs in grooter hoeveelheid dan voorheen. Het wonderwerk nu bewezen zynde, befchuldigd de fchryver den Keizer Mauritius over de traagheid en verregaande ftoutheid in zyn ongeloof betoond, God om genade voor hem biddende, die, fchoon hy van hem niet geloofd werd, daarom niet nalaat de menfehen zyne deugden en goedheid te doen kennen. Op deeze wyze bragt die martelaaresfe den Keizer tot bekeering, die by het druipen des bloeds gantfche beeken van traanen ftortte; en die vloeijende balfemgeuren met geheele ftroomen vogts, die uit zyne oogen vlietten , vergold , zeggende :"God is wonderlyk in zyne heiligen." Hoe nu iemand, die alzulke dingen in goeden ernst opgeeft als waare gebeurtenisfen by zyn tyd, toen hy de beuzelagtigheid deezer grollen en derzelver oorfprongen zeer gemaklyk ontdekken konde, en dit al-  1.3Ö DE 'STAAT DER CHRISTENHEID alles evenwel blyft geloven, hoe zoo iemand, zeg ik, een goed of egt faiftoricfchryvcr kan genoemd worden, betuige ik niet te begrypen, en echter heb ik nog onlangs gemerkt, dat het den geleerden Saxïüi§ in zyn letterkundig naamwoordenboek, dus toegefcheenen' heeft. ' • J - Dan waarlyk, werWaards men zyne oogen wende, in het Oosten zoo wel als in het Westen , overal wierden der menfehen ■ verftanden ten opzigte van den godsdienst onder een zwaar juk van onkunde of bygeloof gedrukt gehouden. • Indien ik alleen 'maar de dwaasheden van eenen Gregorius Magnus, Paus vart Romen, vernaaien wilde, dan zou men bykans een ftapel boeken byeen konnen brengen, die zoo zwaar woog als hy zelf; en nochthans heeft die algemeene haater van letterkunde of geleerdheid zoo veel gezags en aanziens verkregen, dat hy van Baromus, in dit ftuk evenwel een groot beuzelaar in het befpiegelen der hemelfche zaaken, voor een Engel gerekend is, die, buiten deeze' waereld geplaatst, als een Arend, uit naam der kerke, rondom vloog om de waereld te verligten. Zoo wordt hem ook van Ifidorus en anderen den lof toegezwaaid, dat men onder alle de Oudvaderen zyns gelyken niet vond, als die in heiligheid Antonius, in welfprekendheid Cyprianus, en in wysheid Augujiinus te boven ging ; ja die zelfs eertyds beftendig den naam had, dat de H. Geest in de gedaante eener duive tot hem nederkwam, en hem in 't oor fluisterde, wat hy fchryven moest. Wy .pryzen des goeden mans  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 137 mans barmhartigheid, en zyn vuurigen yver om anderen, inzonderheid den armen of elendigen, by te ftaan. Doch wy kunnen in hem niet billyken, dat hy aan de overblyfzels der heiligen zoo veel kragts toefchreef, dat hy geloofde, dat zy niet alleen de ziekten des lighaams maar ook die der ziele genezen, en door hun wonderbaarlyk vermogen de toegangen tot den hemel den menfehen gemaklyker maaken konden. Met deeze gedagten, zoo als uit zyne brieven blykt, zond hy aan Patladius, Bisfchop van Xanten, de overblyfzels der H. Apostelen, Paulus en Petrus, als ook van Laurentius en Pancratius; en aan Theodorus , geneesheer en vriend van Keizer Mauritius te Conftantinopolen, den fleutel van den H. Petrus^ waarin nog iets van 't afgevylde yzer der ketens van dien zelfden Apostel was. En, toen Conftantina Au~ gujla in haar paleis een kerk ter gedagtenis van den H. Paulus bouwen liet, en aan Gregorius verzogt, dat hy denzelven met het hoofd diens Apostels, of althans -met eenig ander gedeelte zfhs lighaams, geliefde te vereeren, fchreef hy wederom, dat men niet dan met den geheelen ondergang en het volflagen bederf der geenen, die zich zulk een gruwelftuk durfden vergen, tot het lighaam van dien Heilig naderen konde, en hetzelve in 't geheel niet mogt aangeraakt, maar in hooge waarde gehouden moest worden: doch dat hy, om eenigzins aan haar verzoek te voldoen, beloofde aan haar te zullen zenden den zweetdoek van dien H. Apostel, en een ftuk afgevyld yzer van de ketens, met welken deeze Apostel aan hals en S han-  138 DE STAAT DER CHRISTENHEID handen geboeid geweest was; waar mede hy verhaalt dat veele wonderen voor het volk zouden konnen gedaan worden. Hoe groote en uitfteckende deugd en kragt hy in alle deeze overblyfzelen ftelde, blykt verder uit zynen brief aan Ricaredus, Koning van Spanje, waarin hy zegt:: "Om u te beter voor de ftrikken en laagen „ des duivels te konnen hoeden, zende ik u hier „ een kleen Hemeltje, van wegens het lighaam des „ H. Apostels Petrus, wien gy daar by te danken „ hebt; hierin is nog eenig yzer van de ketens, die „ hem ook om den hals geboeid hielden, toen hy „ als martelaar ftierf; dit kan u van alle zonden ver„ losfen. Ook heb ik hier nog een kruis, waaraan „ iets van 't kruishout onzes Heeren is bygedaan, „ om het u toetezenden. Wyders nog eenig hair „ van den H. Johannes den dooper, waaruit gy altoos „ eenigen troost van onzen Zaligmaaker erlangen „ zult, door tusfehenkoomst van dien voorlooper." Maar nergens ftraÉb de natuurlyke geneigdheid van Gregorius Magnus, om alles blindeling te gelooven, meer in door, dan in zyne openbaare leerredenen of predikatiën, voor het volk uitgefproken. Hierin was hy gewoon, als hy zyne toehoorderen de broederliefde en wederzydfche infehikkelykheid inprenten wilde, hen met grooten ernst en nadruk deeze of diergelyke hiftorien voortedraagen. Er was eens een zeker achtenswaardig Monnik, Martyrius genaamd, die, vöorneemens zynde andere Monniken een bezoek te geeven, op den weg een man aantrof die  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 139 die melaatsen was, en op den grond lag. 's Mans lot beklaagende, deed hy zynen mantel af, fpreidde dien uit, wond den man daarin, en nam hem op zyne fchouders, met dat godvrugtig oogmerk, om hem dus na het klooster te brengen, Dan de Abt, hem van verre ziende aankomen, riep , doe open, doe open, daar komt Martyrius met het lighaam onzes Heeren op zyne fchouders! Doch toen hy dicht by de deur was, en de man, welke men dagt melaatsch te zyn, van zyne fchouders affprong, verfcheen terftond de verlosfer des menschdoms, de God mensch Jezus Christus voor hem, die, den Monnik aanziende, weder opvoer, zeggende tot hem deeze woorden; "Gelyk gy u myner niet gefchaamd hebt op aarde, „ zoo zal ik ook my uwer niet fchaamen in de he„ melen." Den Monnik in 't klooster binnengekomen en gevraagd zynde, waar de man was dien hy gedraagen had , antwoordde, dat hy hem niet had konnen houden, en dat, terwyl hy hem droeg, hy geheel geene zwaarte gevoeld had: en dit mirakel verklaard Gregorius op deeze vernuftige wyze: Hoe kon hy zwaarte gevoelen, die den draager droeg? Dan alle deeze beuzelaryen van dien Paus zyn veelal toetefchryven aan de overgegeeven domheid dier tyden, in welken het zuiver licht des Euangeliums als uitgedoofd, en der menfehen gemoederen met een dikken nevel van onkunde als omzwagteld waren. Veel liever luisterden zy na fabelen en grollen, die hunne zielen met fchrik vervulden, dan dat zy de S 2 heil-  I40 DE STAAT DER CHRISTENHEID heilzaame voorfehriften, om een goed en gelukkig leeven te leiden, aannamen. Hoe infchikkelyk wy intusfchen ook zyn, van in den Paus al dit foort van zotternyen te willen verfehoonen, daar niet alleen de tyd, dien hy beleefde, maar ook de ongeoeffendheid van zyn verftand, hem veel aanleiding gaven om hierin te berusten; zoo leert ons echter het gedrag deezes mans , hoe de domheid eene zeer vrugtbaare moeder is in het voortbrengen van veelerleie rampen, daar hy zich niet alleen de magt om eenige boeken te verbieden aangematigd , maar zelfs een groote meenigte van ongewyde boeken ten vuure gedoemd, en de gantfche hofbibliotheek, die Keizer Augustus verzameld had, in de asfche gelegd heeft. Voorts poogde ook deeze uitfpoorige man de Jooden met geweld te dwingen zich te laaten doopen; en hy heeft, door nyd tegen den ongelukkigen Mauritius vervoerd, om dat die in het vernietigen des titels van algemeenen Bisfchop zynen wrevel, dien hy tegen Johannes den Patriarch van Conftantinopolen voedde, niet genoeg mede in de hand gewerkt had, hem na zynen dood nog gefmaad, en zich niet gefchaamd zynen moordenaar over dat ftuk te pryzen. Want na dat Phocas, het wreedfte fchepzel aller ftervelingen, te regt van Theophylaélus een onbefehoft beest in een deftig en Vorftelyk gewaad genoemd, het ryk bemagtigd hebbende, Mauritius met zyne vyf zoonen had laaten ombrengen, heeft Gregorius aan dat wanfchepzel, op zulk eene wreedaartige wyze ten troon geftegen, en aan des-  14-2 DE STAAT DER CHRISTENHEID Twee zodanige perfoonen verdienen hier onze opmerking , Mauritius namelyk , en Heraclius. Want wat zullen wy van Phocas zeggen, die eigenlyk geen godsdienft had, maar alleen vermaak fchiep in wreedheid? Dat kan men van hem melden, dat, daar de twee andere Keizers door hun bygeloof, door hunne lafhartigheid, en door eene dwaaze zugt om zigh in het kerkelyke in te wikkelen en over leerftukken te disputeeren, aan Mohammed gelegenheid gegeven hebben om zynen godsdienft voort te planten, dat, zeg ik, deeze Tyran, door de magt van het Roomfch gebied te ontzenuwen, aan den veldheer der Saraceenen den weg gebaand heeft om zyn ryk volkomen te veftigen. Want, terwyl Chosroës ^ Koning van Perfien, den Euphraat overgetrokken zynde, geheel Syrien, Palceftine, en Phenicien ontvolkte en verwoeftte, haalde Phocas, van opperbevelhebber tot Keizer verheven, t'huis zyn hart op, met het ombrengen der aanzienlykfte burgers, zo dat het niet te zeggen zy, hoe veele en hoe menigeiieie rampen, door de affchuwlyke bedryven van dien Tyran, over het geheele Romeinfch gebied en grond verfpreid zyn; waar door de Romeinen dermate gedrukt en verzwakt wierden, dat, toen Heraclius, tot Keizer verkooren, eene nette lyft der Soldaaten liet opmaaken, hy van den ganfchen hoop, die in den opftand van Phocas tegen Mauritius aanwezig geweeft was, niet meer dan twee menfehen overig vond. Hoe bygelovig en zwak Mauritius van aart geweeft zy, waar door hy der kerke en den burgerftaat niet wei-  I48 de staat der christenheid gens denzelfden theophanes, door eene godlyke infpraak in den droom ook toegezegd; en ongetwyfeld is daar uit die onverfchrokkenheid voortgefprooten, welke hy by zyn fterven betoond heeft. Want, toen hy vier van zyne Zoonen voor zyne oogen had zien verworgen, en de minne den vyfden weggenomen, en haar eigen kind in de plaats gelegd had, wilde hy dit niet gedogen, maar diende zulks den. beulen aan, zeggende, dat het regte doodvonnis, door eenen zoon daar aan te onttrekken, niet volkomen verrigt, en diens volgens aan de ftraffen, welke hy op aarde verdiend had, te kort gedaan wierd; waarom hy by eiken (lag, die zyne zoonen fneuvelen deed, uitriep, Gy, Heere zyt rechtvaardig, en uw oordeel is hillyk. Theoph. Simoc. L. VIII. C. 11. Doch, na den dood van Mauritius, toen Phocas in 't bezit van 't ryk gefteld was, wierden de overblyfzels des Roomfchen ryks meer en meer verftrooid. Phocas, die zeer leelyk van lighaamsgeftalte was, bezat ook eene allerflegtfte ziel, waarin geen zweemzel van eenige deugd uitblonk; daar hy, aan de allerflordigfte wellusten verflaafd, dezelven met eene onhoorde ftoutheid involgde. Zonder trouw, zonder eer, zonder eenige letterkennis , en volftrekt onervaaren in krygskunde, leefde hy in zyn Hof, of liever in zyne vleeschhal, waar hy dagelyks onnozele menfehen als beesten deed flagten, meer als een affchuwelyk monfter, dan als een mensch. Chosroës, Koning der Perfen, als willende den dood van Mauritius, die hem veel dienst gedaan had, wree- ken,  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 149 ken, floot den gezant, welken de Tyran, nu ten troon verheven, aan hem gezonden had, in boeijen, en deed, alle onderhandelingen met Phocas verachtende, de Romeinen den Oorlog aan; verwoestte Syrien en Mefopotamien; en bragt uit die landen een vetten buit mede; zelfs zoo, dat geheel Afien, van den Tigris af tot den Bosphorus toe, een zeer bevolkt, vrugtbaar en ryk land, binnen kort het fchouwtoneel" wierd eener alleryslykfte verwoesting. Narfes, een zeer goed en bekwaam Veldoverfte, wiens naam zelf de Perfen deed beeven, was, om de wreedheid van Phocas, het Roomfche Ryk afgevallen. Deezen man intusfchen van kant te helpen was des Tyrans groote oogmerk; om dit te bereiken liet hy hem door zyn broeder Domentiolus , op 't woord van eer en by eede verzekeren, dat hy veilig binnen Conftantinopolen komen konde: maar naauwlyks was hy binnen de muuren, of Phocas deed hem leevend verbranden. Welk geval, gelyk het den Romeinen zeer griefde, ook de gemoederen van allen, die eene zoo verregaande valschheid en woede in den Keizer haateden, zeer verbitterde; des hierop verfcheiden zamenzweeringen tegen hem gefmeed wierden; dan derzelver ontdekking verfchafte den Tyran weder nieuwe floffe om zyn bloeddorst te verzadigen. Terwyl intusfchen Phocas, door het vermoorden der burgeren, in zyn eigen ingewanden wroet, en dus een allerflegtften kryg voert, beftooken hem de Perfen van buiten; die, zich meester gemaakt hebbende van Edesfe, Galatien Paphlagonien en Bi- T 3 thy-  150 DE STAAT DER CHRISTENHEID thynien innamen, en tot Chalcedon toe doordrongen. Om nu der benden, die al digt by Conftantinopolen kwamen, zynde de engten van den Thracifchen Bosphorus en de Stad nog maar tusfchen beiden, optehouden en tegen te gaan, zogt dit ondier Phocas zynen toevlugt by den godsdienst, en nam het allerongerymdst befluit van te verfpreiden, dat allen, die in den oorlog mogten fneuvelen, onder de martelaaren geplaatst zouden worden, waarin evenwel de Patriarch van Conftantinopolen hem met ernst te keer ging. ■ Doch, zou zulk een Vorst, wiens zedelyk gedrag zoo volmaakt aanliep tegen de leere van Christus, als dat van derzelver fterkfte haaters ooit doen kon, niet zorgen voor de kerk? Met dezelfde wreedheid en geftrengheid, als hy dagelyksch het Ryk van zyne burgers en inwooners beroofde, drong hy ook allen volken de gehoorzaamheid aan de wetten des Euangeliums op; gelastende, dat alle Jooden, die op zyn grondgebied woonden, gedoopt en willens of onwillens, op die wyze, het Christendom ingelyfd zouden worden. Gelyk dit natuurlyk allen Jooden een bitteren haat en wrok tegen de Christenen moest doen opvatten, zoo verwekte het ook onder andere volken, die eene andere feéte en leer toegedaan waren, de hevigfte oproeren; des men aan dat onbetaamlyk gebod deezes tyrans die allerjammerlykfte opftand der Jooden, te Antiochien ontftaan, toetefchryven hebbe, waarin de eerwaardige Patriarch Anajiafms zoo deerlyk vermoord is; wiens fchaamdeelen hem in den mond geftoken, en wiens gemartelde romp, na alle de  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 151 de flraaten der ftad doorgefleept en doorgefleurd te zyn, eindlyk verbrand wierd; om welk oproer te ftillen, Bonofus, die tot Landvoogd in het Oosten was aangefteld, door den Keizer afgevaardigd wierd. Deeze zyrte handen meermaalen met het bloed van braave lieden bezoedeld hebbende, en een dapper medeftander van Phocas in het uitvoeren zyner gruwelftukken geweest zynde, nam een geweldig middel ter hand, om de wreedheid der opgehitlle gemoederen door eene andere wreedheid te dempen: hy liet namelyk alle de Jooden te Antiochien, fchuldig of onfchuldig, ombrengen. Van deezen Bonofus vinden wy het volgende, wel waardig hier by te brengen, aangetekend: . In bedorvenheid van zeden Phocas genoegzaam gelyk zynde, wierd hy echter fomwylen door de wroegingen van zyn knaagend geweeten ontrust, en zogt, door vreeze voor ftraf beroerd, heul by de Bisfchoppen in hunne gebeden. Zoo zond hy-, als Proconful na het Oosten gaande, toen hy digt by 't Klooster, waarover de H. Theodorus, een man van naam, het opzigt had, gekomen was, een afgezant na hem toe, om te verzoeken, dat hy ter bidplaatze van den H. Gemellus geliefde te komen; nadien hy zelf, God daar willende aanbidden, den zegen van dien heiligen man verlangde te ontvangen. Theodorus kwam, en bad dcmoedig op zyne knien; maar ziende dat de Procunful overeind ftond, en hem hierin niet nagevolgd was, nam hy hem dit zeer kwalyk, greep Bonofus by 't hair, en fmeet hem tegen den  152 de staat der christenheid den grond. Zulks verdroeg dat woest mensch zeer geduldig, flaande, met een deemoedig gezigt na den Bisfchop, zyne hand op de borst, hem nedrig fmeekende, dat hy toch God voor hem bidden wilde, dat hy eenmaal van die pyn en wroeging, die hem geduurig van binnen knaagde, mogt verlost worden; waar voor Theodorus hem de allerheilzaamfte lesfen aan de hand gaf. Zie baron. Annal. Tom. VIII. p. 210. Phocas intusfchen, die, tot geen bekeering te brengen zynde, in zyne fchandelyke fchelmftukken bleef volharden, ging thuis zyn ouden gang, met de heiligfte wetten der natuur te verkragten, en den ingezetenen een wis bederf te berokkenen, laatende de omliggende landen den vyand ten prooi. Dan, de geduurige nadeelcn, welken de Perfen,'dus ongeftraft, aan het Romeinsch gebied toebragten, maakten den Tyran van dag tot dag gehaater. Zyn fchoonzoon Crispus, en andere Veldovcrften, voor hun leeven bedugt wordende, en den ondergang van 't Ryk dagklaar voorziende, begonden op middelen te denken om Phocas van kant te helpen, fpoorden voornaamelyk Heraclius den Bevelhebber van Afrika en Ly bi en, een zeer kundig Krygsoverften, door brieven aan, dat hy toch de Romeinen van zulken monfter, als Phocas was, wilde verlosfen. . Heraclius, door den Raad telkens aangemaand, zond des zynen zoon Heraclius met eene wel bemande vloot op Phocas af, terwyl te gelyker tyd zyn Stadhouder Gregores, een zeer braaf man, zynen zoon Nicetas met eenige ruiters en een talryk leger te land na Kon- ftan-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 153 ftantinopolen trekken deed, hebbende, zoo als men zegt, dit wederzydfch beding met elkander gemaakt, dat die zoon, die den Tyran het eerft verwon, in deszelfs gebied zoude gefield worden. De eerfie, die Konftantinopolen bereikte, was de jonge Heraclius met zyne Schepen, in welker vlaggen hy het teken der H. Maagd Maria voerde; en die, onder het geleide van Crispus, door de ganfche burgery, welke den Tyran verwenschte, met open armen ontvangen wierd. Er was weinig magts nodig om Phocas te overmeefteren, die zich wel dra genoodzaakt vond in zyn hof de wyk te nemen. Maar Photius, een Raadsheer, wiens vrouw door den fchelmfchen Keizer verkragt was, rukte met eenige Soldaaten in het Paleis, bonsde den Tyran fmaadlyk van den troon, en bragt hem, zyn keizerlyk gewaad uitgetrokken, en hem een zwart kleed aangedaan hebbende, voor den nieuwen Keizer Heraclius, die hem terftond handen en voeten, daarna de fchouders-en fchaamdeelen, en eindlyk het hoofd liet afhouwen; wordende deeze ftukken en brokken door de Soldaaten op de osfen-markt verbrand. Dusdanig was het uiteinde van Phocas, door wiens allergruwlykfte en met zoo veel burgerbloeds bevlekte heerfchappy, dat hy van alle volkeren vervloekt wierd, de magt der Romeinen zodanig was uitgeput, dat zyn opvolger Heraclius noch manfehap noch wapens had, en in de eerfte tien jaaren zyner heerfchappy, zo van de Avaren, die Italien afliepen, als van de Perfen, die geheel Afien bemagtigden, den vreede V als  154 DE STAAT DER CHRISTENHEID als afbidden moeft, en het hart niet had om op eenen Oorlog te denken. Deeze rampfpoedige en beklagenswaardige toeftand der Romeinen, welken Chosroës, die trouwlooze en wreede Koning der Perfen, een tweede Phocas genoegzaam , zich niet heeft konnen ten nutte maaken, moeft allen volken en natiën alomme in 't oog lopen. Het is des niet te verwonderen, als er onder de Arabieren , die fterken handel dreeven, en tot welken veele Chriftenen, uit de Roomfche kerk verbannen, overgelopen waren, iemand opftond, die, van den Romeinfchen kerk en burgerftaat niet onkundig, zich van de gelegenheid zogt te bedienen om by deezen algemeenen voor hun haglyken toeftand eene nieuwe onderneeming te waagen; voor al daar de werkeloosheid en traagheid der nabuurige volken hem een gunftigen uitflag beloofden. Dus verre hebben wy verfcheiden hiftorien opgehaald , uit welken de zo fchandelyke toeftand van kerk en ftaat te dien dage is op te maaken. En wie zou ooit hebben kunnen gelooven, dat het menfchlyk verftand zich tot zoo groote bygeloovigheid of affchuwelyke wreedheid kan laten vervoeren , zoo hy zulks niet als uit eenen monde by de gefchiedfchryveren aangetekend vond? Naauwlyks had Heraclius twee jaaren geregeerd, of zyne vrouw Eudocia ftierf, en wierd met groote ftatie begraven. Een vreemd dienstmeisje, boven uit het venfter liggende, om na de lykftatie te zien, fpuwt by ongeluk op het doodkleed, 't welk over de ; . zeer  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 155 zeer fraaije doodbaar gefpreid was. Hierop wierd zy aanftonds gevat, en na het eindigen der begravinge levende verbrand: zelfs zou het woedend gemeen haare Mevrouw, die eene zeer braave vrouw was, op gelyke wyze geftraft hebben, zoo zy zich niet fchielyk weggepakt, en voor altoos uit Conftantinopolen begeven had. Een fraai gedrag zeker van Christenen, waar van Dien by de allerwoeste en onbefchaafdfte volken naauwlyks de weergade vinden zou! want fchoon fommige volken ons wreeder van aart en ruwer van zeden toefchynen, zoo hebben zy echter ook dikwyls hunne byzondere deugden. Maar de Christenen, als zy zich,der onwetendheid overgaven, of hunne gevoelens over God, de Godlyke natuur, en deszelfs eerbewyzing ten nadeele van het menschdom misbruikten, dat dikwyls, zoo als wy gezien hebben, gefchiedde, waren de jammerhartigfte van alle ftervelingen. Indien immers iemand niet wilde toeftaan, dat die God, op wiens wenk alles bewogen wordt, van de Jooden verraaden, en met hunne bewilliging door de Romeinen gedood is; indien hy beweerde, dat die God geen lyden of kruifiging ondergaan kon; indien hy niet geloofde, dat het kruishout, waaraan Christus geftorven is, om andere werktuigen, met welken hy gemarteld of omgebragt is, hier voorby te gaan, na verloop van zeshonderd jaaren nog gaaf en goed konde getoond worden, ja zelfs dit niet aanbidden wilde; indien hy Maria flegts als de moeder van Christus, V 2 en  I56 DE STAAT DER CHRISTENHEID en niet als de eigenzelvige moeder Gods, die God zeiven ter waereld gebragt, en als zoodanig op aarde geleefd had, erkende; aanftonds ftonden pynigingen, ballingfchap, en zelfs de wreedfte ftraffen, daar alle Christelyke zedenpligten den bodem waren ingeflagen, hem te wagten; gelyk hy, die by ongeluk hoestende op een doodkleed fpuwde, verbrand, en hy, die onnozel een fchotel verkogt, waarin het bloed der martelaaresfe niet meer vloeide, geworgd wierd. Terwyl Heraclius ftil t'huis bleef, lieten de Perfen niet na alle de omliggende landen der Romeinen door hunne wapenen te vermeesteren: vielen voorts in Paleftina, en vernielden de heilige Stad, in welke men zegt dat zy tachtigduizend Christenen aan de Jooden verkogten. Deezen, om de folteringen, hen wegens de weigering van 't Christelyk geloof aangedaan, zeer op dezelven gebeten, verlangden niets vuuriger dan hunne halzen aan zoo wreed een juk, als het Romeinfche, te onttrekken. De Jooden derhalven, wien de onregtvaardige behandeling der Christenen nog versch in het geheugen lag, als die hunne Synagoge met geweld ingenomen hebbende, het beeld der moeder Gods, en het teken des H. kruifes daarin geplaatst, en hun te vuur en te zwaard gedwongen hadden deeze heiligdommen der Christenen aanteneemen, de Jooden, zeg ik, die Christenen nu in hunne magt gekregen hebbende, lieten niet na dezelven nu ook op hunne beurt met allerleie wreede ftraffen te pynigen en te martelen. Dan, het geen deeze verwoesting van Jeruzalem voor  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED 157 voor de Christenkerke het allergevaarlykst maakte, was, dat het zoo hoogwaardig kruishout met verfcheide heilige kostbaarheden, en een zeer groote buit, als mede eene meenigte van gevangenen, waaronder ook de Patriarch Zacharias, na Perfien wierden weggevoerd: want deeze zeer heilige Stad was altoos de bewaarplaats der hoogwaardigfte en kostbaarfte gedenkftukken geweest. By geluk kogt de Gemeensman Nicetes van zekeren Perfifchen Veldoverfte, voor eene groote fomme gelds, nog twee zeer waardige gedenkftukken weder in; de fpongie namelyk, met welke Christus aan het kruis gedrenkt, en de fpeer, waar mede zyne zyde doorfteken was. Deeze beide ftukken zyn ook na Conftantinopolen, gebragt, en hebben daar vier dagen lang in de kerk voor het volk ten toon gehangen, dat deeze heiligdommen aanbad en eerde en met hunne traanen befproeide. De Perfen, met deeze overwinningen of liever ftrooperyen nog niet voldaan, gingen verder voort, vielen in Egypten om te pionderen; namen Alexandrien in; en liepen tot op de grenzen van iEthiopien alles af; bekreunende zich in het vernielen en verwoesten aan geen recht des oorlogs of krygswetten. Eindelyk zond Heraclius, alle deeze dingen zeer fmertlyk verneemende, gezanten na Chosroës den Koning van Perfien, met last om, fciioon zelfs op onbillyke voorwaarde, den vrede met hem te treffen. Maar deeze , geheel en al vergeetende de dienften, hem, ftaande de regeering van Mauritius, door de Romeinen bewezen, die hem met hulptroepen tegen V 3 F+  158 DE STAAT DER CHRISTENHEID Jrarannus bygeftaan hadden, en wien hy alleen te danken had, dat hy den troon bekleedde, wees alle voorfiagen van vrede van de hand, zeggende, dat hy de Romeinen niet fpaaren wilde, ten. zy ze van de leer van Christus, welken zy hunnen gekruistenGod noemden , volkomen afftand deed en , en zich met hem tot den eerdienst der zonne overgaven. Zulk een ondraaglyke, zulk een verfoeilyke eisch, door een zoo vermetel mensch gedaan, moest noodwendig de gemoederen der Christenen des te bitterder grieven en kwetzen, daar diezelfde Koning, toen hem onder den byftand der Romeinen alles voor den wind ging, uit eige vry willige erkentenis betuigd had, dat de God, dien zy aanbaden en eerden, magtiger was dan alle anderen; hy, die wel eer den martelaar Sergius boven al geëerbiedigd, daaraan zyne gebeden opgezonden, en een gouden kruis met Indiaansen edel gefteente omzet, als het dankoffer voor «zyne overwinning, toegewyd had; ja, die eindlyk voor de moeder Gods, hem door Probus, den Bisfchop 'van Chalcedon vertoond, zich deemoedig vernederd en haar aangebeden had. Dan,, het is meermalen de ;beklagenswaardigfte gewoonte- der fchelmen, dat zy, geene pligten erkennende en alle natuur-wetten overtredende, tot die buitenfporige dwaasheid óverflaan, dat zy, hét zyze Christenen het zyze barbaaren zyn, niet weten wat zy doen ; en hun eigen geluk, daar zy meelt altoos door bygeloof worden vervoerd, in den weg ftaan en dwarsboomen. Want, ingevalle die zelfde. Pcrfifche Koning  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. I59 ning Chosroës, die het geluk gehad heeft van bykans veertig jaaren te mogen regeeren, zich onderwonden had om.de Romeinen, niet als een roover of moordenaar door wreedheid,, maar als een braaf vorft door dapperheid en beleid te overmeefteren, en indien hy zich van hunne magteloosheid , tot welke zy wel meelt door hunne beuzelagtige gefchillen over de natuur der Godheid vervallen waren, ten zynen voordeele bediend had, dan zou hy de ganfche wereld bykans aan het zoo bloeiend Perfifch ryk onderworpen, en alle andere volken de gelegenheid en het hart benomen hebben, van zich tegen hem te konnen of te durven verzetten. Dan laat ons nog zien, wat er vervolgens gebeurde. Heraclius, deeze overheerfching en plondering der Perfen, die telkens grooten buit uit het Roomfch gebied wegfleepten , niet langer konnende verdragen, geraakte eindlyk in beweeging, en trok, met de Avarcn, zoo als hy meende, nu den vrede getroffen hebbende, en door een godlyken yver voor de zaak der Chriftenen bezield, daar hy zyn Pafcha plegtig gevierd had, met zyn leger des anderen daags 'savonds tegen de Perfen op, hebbende tot dien veldtogt geld geligt uit de tempels en kerkelyke geftigten; terwyl hy intusfchen zynen zoon met den Patriarch Sergius en den gemeensmans Bonus t' huis liet blyven , om aldaar by zyn afwezen de zaaken te beftuuren. Op zyn vertrek ftaande fprak hy, zegt men, den Patriarch dus aan: Ik beveel mynen zoon en de Stad in de befcherminge van God, der Moeder Gods, en van u. Daar  ÏÓO DE STAAT DER CHRISTENHEID Daar na, in de groote kerk gegaan zynde, met zwartgemaakte fchoenen aan zyne voeten, viel hy ter aarde en bad. Heere God! en Jezus Chriftus! geeft ons om onzer zonden wille niet ten fpot over aan onze vyanden; maar ziet op ons neder, en ontfermt u onzer; doet ons over uwe vyanden zegenpraaien; op dat de boosdoenders zich niet beroemen, en met uw erfdeel den fpot dryven. Dit alles geeven wy hier op, zoo als het door Georgius Cedrenus befchreven is, die zich hier mogelyk van goede uittrekzels uit den eenen of anderen ouden kerkelyken fchryver bediend heeft. Na het eindigen van dit gebed trok Heraclius, het Chriftus-beeld, dat wy reeds gemeld hebben geen maakzel van menfehen handen geweeft te zyn, plegtig in zyne armen nemende, met Turkfche en andere vreemde hulptroepen, tegen de Perfen ten ftryde. Zo lang de Keizer t'huis gebleven was, had hy veel werks gemaakt om de vervallene krygstugt te herftellen, zoo door de Soldaaten dagelyks te oeffenen, als door hun op eene vriendelyke wyze onderling aan te moedigen, 'twelk hem veel dienft deed. Want hier door van de Soldaaten bemind zynde, beurde hy hunne verflagen gemoederen op. En zoo trok hy als veldheer, het hoogwaardig Christusbeeld in zyne hand houdende, hen voor, belovende, dat hy met de zynen tot den dood toe ftryden zoude; welk onwrikbaar vertrouwen zyns harte van die uitwerking was, dat hy de Perfen overwon, en het gantfche leger zyner vyanden, waar van flegts eenige weinigen het ontvlugtten, verfloeg. Dee-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. IÓI Deeze op de Perfen behaalde overwinning gaf den Romeinen zoo veel moed en fterkte, dat zy met opgeheven handen den hemel dankten, die hen deezen Keizer als eenen befchermengel gefchonken had, door wien de onlangs ontvangene breuke geheeld was, en de hoope op den aanftaanden welvaart hen nu toelachte. Chosroës, tegen Heraclius nu geheel niet beltand zynde, wendde het over een anderen boeg. Hy nam alle kerkelyke gefchenken en koftbaarheden, die onder de Perfen beruftende waren, weg, en dwong, om het den Romeinfchen veldheer moeielyk te maaken, alle de Chriftenen, die onder zyn gebied woonden, tot het aannemen der leere van Neftorius. Daarenboven hervattede hy telkens den Oorlog, en ftookte de Avaren, die den Romeinen waren afgevallen, en andere vreemde volken op, om Konftantinopolen in te neemen; welke ftad die barbaaren echter, na eene belegering van dertien dagen, weder moeiten verlaaten; zynde door het heilzaam beleid van den Patriarch Sergius, en den gemeensman Bonus behouden gebleven, niettegenftaande die behoudenis en verlosfing aan de H. Maagd, onder wier befcherming de veften ftonden, en ter eere van welke er dagelyks groote procesfien door de ftad omgingen, toegeschreven wierden. Heraclius, nu drie jaaren van huis geweeft zynde, verftond wel, dat, fchoon hy in dien tusfehentyd roemrugtige overwinningen op de Perfen behaald had, zyne Soldaaten evenwel daar door vry wat verminderd waren, en, door het uitftaan van twee winters, X en  \6l de staat der christenheid en daarby veroorzaakte ziekten en ongemakken, veel geleeden hadden; als mede dat de Turken, die de geduurige inbreuken der Perfen en de moeielykheden des Oorlogs niet verdragen konden, het Romeinfche leger verlieten: dan dit alles verhinderde den Romeinen niet op de Perfen de overwinning te behaalen. De Keizer namelyk verzekerde alle zyne Soldaaten, dat zy, fchoon alle de bondgenoten hem verlieten, met behulp van den èênen God, en der II. Maagd, die hem op eene wonderdaadige wyze ontvangen en ter wereld gebragt had, alle hunne vyanden verflaan zouden, cedren: pag. 328. En om dit buiten twyffel te ftellen toonde hy hun aan, dat hem van den hemel hulpe wierd toegebragd, nademaal er te midden in het gevegt eene zwaare hagelbui zoude vallen, die veele Perfen dooden zoude, terwyl het in het Romeinfche leger mooi weder zoude zyn. De Romeinen, hierop fteunende, vielen de Perfen wederom zoo moedig aan, dat niemand hen wederftaan konde. Veele overften der Perfen fneuvelden in dien ftryd» of wierden gevangen genoomen, en er wierd een zeer groote buit op den vyand behaald. Koning Chosroës zelf moeft zich door de vlugt redden, maar wierd, onder zyn volk reeds lang gehaat zynde, van zynen oudften Zoon, op eene wreede wyze, met pylen doorboord en omgebragt. Na den dood van deezen Koning hebben, binnen vier jaaren, zes of zeven Koningen of Tyrannen in Perfien geregeerd; welk magtig land, kort daar na van  16*4 de staat der christenheid aanduiding van het gedrag en den ftaat der Chrifte* nen, ook nog het volgende hebben op te merken. Gelyk de oude Romeinen gewoon waren in twyffelagtige zaaken de boeken der Sibyllen te raadplegen, en daar uit te verneemen, hoe zy alle onheilen op de befte wyze ontgaan konden; zo namen in deezen tyd ook de Chriftenen dikwyls hunnen toevlugt tot de H. Schrift, om daar uit te weeten, wat hun te doen ftond. Zo bevond Heraclius, toen hy zich wegens de winterqnartieren in Perfien niet kon bepaalen , en op den derden dag het leger monfterde, vervolgens, by het openflaan der heilige Euangeliebladeren, dat liem gelaft wierd, hetzelve in Albanien te doen overwinteren, c e d r e n : pag. 325.. Gelyk men wyders overat byzondere tekens van bygeloof onder de menfehen vind, zoo had men toen ter tyd boven al veel op met den eerdienst der H. Maagd. Toen de Romeinen met de Perfen, hunne bondgenooten, tegen Varannus, die een inval in het Perfisch Ryk poogde te doen, optrekken zouden, gaven zy hun ten geloofsleuze op , het gebed aan de moeder Gods en maagd, Xcupe Maptcc, weest gegroet Maria &c volgens theoph. sim. Hifi. L. V. Cap. 10. die er by voegt, dat er toen iets wonders gebeurd is, om dat de naam van Maria den Perfen ten voordeele ftrekte. Ook fchryft de opfteller van den Chronicon PafchaUs pag. 312. de verlosfing van Conftantinopolen aan God toe, door de zoo hartlyk aangenomen tusfehenkoomst der onbevlekte moeder onzer waare Koninginne, der moeder Gods en fteeds maagd  iC6 de staat der christenheid maaken, een tempel ter eere van Maria, de moeder Gods, doen fligten, volgens 't verhaal van procopius Lib. VI. Cap. 7. de JEdifico; nu wierd ook het Pantheon, of de tempel aller Goden, (op last van M. Agrippa, fchoonzoon van Augustus,) geftigt, het fchoonfte gebouw der Stad, met Corintisch koper vercierd, door Paus Bonifacius den VIden toegewyd aan de maagd Maria, en alle de heiligen; welk gebouw nog heden ten dage, om deszelfs ronde gedaante, Sancla Maria Rotunda genoemd word. Onnodig achten wy het op elk byzonder gedeelte der algemeene volksbygelovigheden lang ftil te ftaan: maar wat de eerbewyzing aan het kruis aangaat, hieromtrent konnen wy niet voorby het geen men by evagrius, Hifl. Eccl. L. IV. Cap. 26. vergeleken met procopius Hifl. Perf. L. II. Cap. 11. aantreft, te melden. Toen de Perfen met hun leger de ftad Apamea berend hadden, eischte het volk, dat Thomas, Opperpriester der ftad, het heilzaam en levendmaakend kruishout, op een buitengewoonen tyd, voor den dag haaien, en voor aller oog ten toon ftellcn zoude. Als dit gefchiedde, fchryft Evagrius, dan zou voor 't volk het gelukkig tydftip gebooren wezen, dat het hun zou vryftaan, het eenig heilzaam middel voor 't laatst te zien en te kusfchen, het welk hun voor 't allerbeste reisgeld na het ander leeven ftrekken zoude; dit waardig kruis namelyk hen tot een beter gelukftaat overvoerende. De Priester 's volks bede toeftaande, bragt dit kruis voor den dag, bepaalde . . ze-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 'l&7 zekere dagen, op welken*het ten toon zoude gelteld worden, ten einde allen, die daaromltreeks woonden, derwaards komen, en aan het heil, dat daaruit voortvloeide, deel erlangen mogten. Evagrius vermeld, dat hy, nog ter fchoole gaande, van zyne Ouders medegenomen wierd, ter bywooninge van deeze plegtigheid, welke dus toeging: Thomas droeg dit kruis, hetzelve om hoog houdende, 't welk het volk dan aanbad, door de kerk rond; een groote vlam volgde den Priester overal waar hy ging, doch deeze vlam verwekte geen brand, maar diende alleen tot verlichting, zoo dat de gantfche plaats, daar Thomas ftond om het hoogwaardig kruis te vertoonen, geheel vuur fcheen. Dit wonderwerk, één en andermaal herhaald zynde, ftrekte den Apamêërs ten gunttig voorteken van hun toekomend lot. Elk, die dit leest, moet zich verwonderen, dat onder menfehen, zoo woest van aart, de eerbiediging van dit kruis zoo verre ging, dat zy het teken daar van dagelyks om den hals droegen, kuschten, op 't voorhoofd tekenden, en aanbaden, en dat hetzelve in 's Keizers hand zoo veel vermogen gehad hebbe, dat hy daar door de neerflagtige Soldaaten konde opbeuren en aanmoedigen. Trouwens het moest zekerlyk wel voor een ftuk van groote waarde gehouden worden, daar het door den Keizer Heraclius zelf, op zoo verre afftand, niet zonder ftaatelyke plegtigheid uit zyne gevangenis gehaald, en weder teruggebragt was, gelyk wy te vooren gezien hebben. Gelyk de Vorften en het gemeen met verflagen har-  1(58 de staat der christenheid harten en gebogen kniën het beeld der H. Maagd naderden, en het kruishout aanbaden, zoo gingen zy ook, by het intreden der kerke, de beelden der heilige mannen niet zonder groeten voorby; ook eerden zy derzelver lighaamen en overblyfzels met een blinden yver, en fchreeven daaraan toe een byzonder vermogen van wonderen te konnen verrigten, zoo als uit de opgave veeier voorvallen van dien tyd te zien is. Gregorius Magnus, wel is waar, verwonderde zich , dat de Monniken na de Westerfche landen gingen om de beenderen der afgeftorven Heiligen te vergaderen, nadien hy meende dat het heiligfchennis was, zulke heilige overblyfzels met ongewyde handen aanteraaken. baron. Ann. Eccl. Tom. VIII. pag. 76. Maar hy was echter niet weinig verheugd, toen Domimcus, Bisfchop van Carthago , hem de overblyfzels van zekeren heiligen martelaar Agileus vereerde, ibidem pag. 159. En de Paus zelf was, gelyk wy te vooren gezien hebben, niet geheel vreemd van deeze overblyfzels ook aan anderen te zenden. Overeenkomftig met baronius Tom. VIII. pag. 152. zegt beda Hifl. Angl. Cap. 29. gewag maakende van de gefchenken, ■die Gregorius aan Auguflinus in Engeland gezonden had. "Hy zond alles, wat tot den dienst en kerkpleg„ tigheden behoorde, als de heilige vaten, de altaar„ kleeden, de kerk-cieraaden, de Priesterlyke klee„ deren en kerk-gewaaden; als mede de overblyfzels „ der H. Apostelen en Martelaaren." Zoo hebben ook in laatere tyden, toen , terwyl He-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. IÓQ Heraclius nog regeerde, de aanzienlykfte Oosterfche landen en fteden, als Alexandrien, Jeruzalem en Antiochien, door de Saraceenen veroverd wierden, de Christenen met allen yver en moeite hun best gedaan, dat toch vooral de lighaamen der heiligen, zoo martelaars als andere geloovigen, na het Westen overgevoerd , en op verfcheiden plaatfen , 't zy te Romen , Venetien, of elders geborgen wierden. Onder anderen zyn uit Antiochien na Romen, alwaar men den ftapel van overblyfzels had, die van rondsom derwaards gezonden wierden, de hoogwaardige overblyfzels van den martelaar Ignatius overgebragt. Men behoeft zich wyders ook niet te verwonderen, dat in dien tyd deeze overblyfzels der Heiligen onder de Christenen zoo geacht waren, dat zy geheele nagten met brandende kaarsfen daar by waakten; dewyl zy meestal geloofden, dat die afgeftorvene Heiligen, fchoon minder in gezag en waarde dan Maria, zeer veel konden toebrengen tot hunne geluksbevordering, zoo in dit als in het toekomend leeven, door dikwyls voor hun te bidden, en den post van middelaars en voorfpraaken tusfchen God en den mensch voor hun waarteneemen: welk denkbeeld naderhand der menfehen verftanden ook nog lang genoeg is bygebleven. Wat zal ik nu verder van de ftaatelyke gebruiken .der Christenen en van alle de onder hun ingevoerde kerkelyke byplegtigheden gewagen, in welke, te gelyk met het opzeggen eeniger formulieren, men oordeelde, dat de grootfte kragt en waarde van allen gods- Y dienit  170 de staat der christenheid dienft beftond. Een enkel ftaal, betreffende de wyze van het H. Avondmaal uit te deelen, zoo als Fleury die in zyne Hifi. Eccl. L. 36. affchetft, is hier genoeg ten bewyze, om aan te toonen, met hoe dikke en duiftere wolken van onkunde de gemoederen der menfehen omzwagteld waren. Het brood des H. Nagtmaals had, volgens het zeggen, ik weet niet welke kragten: het was, gelegd op het lighaam van iemand die geftorven en reeds begraven was, niet alleen goed om de waarheid te bewyzen, maar ook een zeer gefchikt middel op de reize na de Eeuwigheid; zoo om de booze geeften af te weeren, als om den weg na den Hemel ligt en gemaklyk te maaken. Ik zwyge hier van andere wonderen, die daar door verrigt wierden; als ook van die, welke door het wywater gefchiedden: hier mede mogt ik fommigen op hun zeer taften. Behalven de menigvuldige inftellingen en uitwendige plegtigheden, grepen ook de inwydingen der kerken en geheiligde plaatfen met nieuwe ftaatlykheden ftand in Italien. Buiten de plegtigheden der Misfen waren ook Litanien, Wafch-kaarfen, Bewierookingen en dergelyke dingen in gebruik, wel voornamelyk door Gregorius Magnus uitgevonden en ingefteld. venema: Tom. IV. pag. 684. Voorts ontbrak het ook in de Oofterfche kerken niet aan gefchenken; zoo meldt evagrius Hifi. L. VI. C. 21. dat Chosroës, Koning der Perfen, gouden wierookvaten aan de kerk van Conftantinopolen vfeifr eerd heeft. Nog heeft diezelfde Koning, zegt men, aan  by de opkomst van mohammed. 171 aan Sergius, den Perfifchen Martelaar, gegeeven een fchotel en beeker, ten Godsdienltigen gebruike, een kruis om op den heiligen Tafel te plaatfen, en een wierookvat, alles van goud; wyders een Hunnifch Choorkleed, (zoo genoemd om dat het by de Hunnen geweven was), met goud geborduurd, dat ter wêerzyde open ging, volgens het getuigenis van theophyl.'sim. L. IV. Cap. 14. Nog hing boven het altaar en de doopvonte een gouden of een zilveren duif, om den H. Geest te verbeelden. Uit al dit foort van heilig kerkelyk cieraad kan men genoegzaam afmeeten, hoe jammerlyk het toen met de menfehen gefteld was; die van meening waren, dat, daar zy de zorge voor hunne zielen dryven lieten , zy God genoeg eerden en dienden, met eene plechtige befchouwing en het aanzien van gefchilderde, gefnedene, of gegoten af beeldzeis der Godlyke Perfoonen, naar de gelykenisfe van nietige ftervelingen gemaakt. Wyders heeft in die dagen tot het algemeen zedebederf niet weinig toegebragt, dat veele Christenen verkoozen een afgezonderd, en etlyken zelfs een Monniks-leeven te leiden. Hier van daan is het, dat in Engeland, Spanjen en Frankryk veele kloosters geftigt zyn, die, door de mildaadigheid der Vorften en andere vermogenden ryk en vet gemaakt, veel toeloops kregen van allerleie flag van menfehen. De aanzienlykfte mannen en vrouwen kwamen van zelfs hier na toe, om, het zy tot boete hunner misdaaden, het zy om er den hemel mede te verdienen, hier hunnen leeftyd te flyten; terwyl deeze kloosters door liefde- Y 2 gaa-  172 de staat der christenheid gaaven, maakingen en befpreekingen by verfterving, en daarenboven door de Vorften en Bisfchoppen merkelyk bevoorrecht, onnoemelyk ryk wierden, venema Tom. IV. pag. 57. et feq. Hier door wierden gebouwen, weleer de kabinetten der fraaije letteren en konften, waarin de fchriften der Griekfche en Latynfche fchryvers bewaard wierden , zoodanige ftichtingen, waarin blind bygeloof, ydele eerzugt, belachlyke gewoonte om uit de heilige fchrift toekomende dingen te voorzeggen, en dwaaze yver voor uiterlyken eerdienst en plegtigheden van tyd tot tyd hunnen zetel vestigden. En met dit al wierd aan zulk een kïoosterleeven de hoogfte verdienftelykheid en deugd toegeëigend. Intusfchen beftond al het voordeel, dat hieruit fproot, alleen daarin, dat deeze menfehen zeer gefchikte voorwerpen wierden, om op gezigten en vreemde verfchynzelen te betrouwen, aan mirakelen of wonderwerken te gelooven, en den eerdienst van de overblyfzels der heiligen naauwkeurig waarteneemen. Doch, gelyk met het domst bygeloof veeltyds de fnoodfte gebreken gepaard gaan, zoo bezoedelden ook in dien tyd de-Monniken , die veelal gierig, trotsch, onbefchoft, en daarby van allen tugt en geleerdheid wars waren, zich door het involgen van allerleie flordige lusten; terwyl zy, om ter befchryving Tan'dit kwaad de woorden van Laclantws hier te gebruiken, in het voldoen hunner dierlyke lusten onder elkander, de geilfte vrouwen niet behoefden te wyken. Zelfs wierden de klooster-bedieningen te koop ge-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 173 gefield, voor geld gekogt en verkogt. En even zoo heerschte er een algemeen zedelyk bederf onder de Vorflen, Raadsheeren en Burgers; zoo dat zy, door de affchuwelykfte euveldaaden en fchelmflukken, door overfpel, hoerery en bloedfchande, zich zeiven en de hunnen eindelyk geheel en al bedorven. Hierom getuigen verfcheiden fchryvers van die eeuw, dat toen in het gantfche Roomfche Ryk bykans geen fpoor van deugd meer te vinden was, en dat het van allerleie ondeugden als van eene openbaare zee overftroomd wierd, venema Tom. IV. pag. 738. Men verbeelde zich nu eens zoodanigen kerk- en burgerftaat, waarin eerzugt, trotschheid, gierigheid, overdaad, allerleie wellusten, haat, nyd, wrok, twist, laster, wederkeerige geweldenaryen , en foortgelyke fnoode misdryven meer, in zwang gingen; een flaat, waarin de gantfche natie, geheel bygelovig en dom, allen eerbied voor God verlooren hebbende, zich tot gefchilderde of gefnedene beelden wendde, die aanbad, en al hun heil en hoop zogt in het eeren van lyken en andere onbezielde lighaamen ; een flaat, waarin de verderflykfte twisten , en de afgryslykfle oproeren over onverftaanbaare duistere zaaken ontflonden; waarin bykans dagelyks burgerkrygen voorvielen om het onderfcheid in denkwyze over Godsdienflige zaaken , die niets om 't lyf hadden; en om welke zy, die hier in by ongeluk van anderen verfchilden , verongelykt, gebannen, ja met den dood geflraft wierden; een flaat eindelyk, in welken zy, die het roer der regeering in handen had- y a deï*  174 DE STAAT DER CHRISTENHEID den, of moniters in wreedheid, gelyk Phocas, of nog dommer voorftanders des bygeloofs dan het gemeen, gelyk Mauritius en .Heraclius, waren. Terwyl Phocas t'huis door roof, moord, en doodflag het ryk van zyne burgers en inwooners beroofde, puttede een trouwlooze vyand deszelfs vermogen van buiten zoo veel mogelyk uit, door de vrugtbaarfte landen te verwoeften, de rykfte en aanzienlykfte fteden uit te pionderen, en een vetten buit daar uit weg te draagen. Heraclius, van een veel zachter aart en imborft, deed wel zyn beft om den vervallen ftaat des ry ks te herftellen, doch floeg daar toe den verkeerden weg in; werkende in dat ftuk meer als een yverig dweeper, of by toeval, dan met beleid en voorzigtigheid. De beide Ryken, zo wel het Perfifche als het Roomfche, waren toen inwendig magteloos en gedoopt. De Perfen haatten Chosroës, en de Romeinfche Soldaaten beminden Heraclius; en dit is wel de groote oorzaak, dat de Roomfche Keizer de overwinning behaald heeft. Maar Heraclius, deeze behaald hebbende, begon, daar hy had moeten zorgen, dat de Perfen den ftaat van eene andere zyde geen grooter nadeel konden toebrengen, mogelyk met een goed inzigt om den vrede der kerke te bewaaren, zich als Godgeleerde op te werpen; beweerende, dat men, na de vereeniging der twee natuuren in Christus, flegts één wil en bewerking van dien wil in hem erkennen moeft. Ook was hy van gevoelen, waar mede hy duidelyk aantoonde, door welken geeft hy ge- dree-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 1J$ dreeven wierd, dat zyn waare zegepraal hier in belfond, dat het hem, Jerufalem intrekkende, gebeuren mogt, Jezus Chriftus eenigermate na te volgen, en het heilige kruis op zyne fchouders te dragen. Van deeze dwaasheid des Keizers, van deeze doorgaande bygeloovigheid, onkunde en vadzigheid des gantfchen Romeinfchen volks, van deeze magteloosheid der overwonnen Perfen, en eindelyk van dit flordig zedclyk gedrag der. Christenen nu bediende zich Mohammed; wiens leeven en gedrag door veelen befchreven is, en die door het grootst gedeelte deezer fchryveren afgefchilderd word, als de fnoodfte bedrieger, de trotfte leermeester, de moorddaadigrte ftruikroover, het gulzigfte, wellustigfte en ongebondendfte fchepzel onder de zonne. Doch alles, wat men uit die fchriften kan opmaaken, koomt hierop uit, dat deeze fchryvers, die zeer yverige yerdeedigers der Christelyke leere zyn, de groote vorderingen niet konden verdraagen, welken die bedrieger, zoo als hy genoemd wierd, in het voortplanten'van zyne, en het verwoesten van der Christenen leere, binnen weinige jaaren door zoo veele landen en fteden maakte. Zeer gegrond merkt Hadrianus Relandus, wiens voortreffelyken geest, zoo ten aanzien van kunde als van fmaak, alle liefhebbers der Oosterfche taaien bewonderen, in zyne voorreden over den. Mohammedaanfchen godsdienst aan, dat het meest altoos het lot van alle godsdienst-feéten , die ooit op aarde ftand gegrepen hebben, of nog grypen, is, dat zy van hun-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. I7£ langer befchermen konden. Dit had vooral plaats toen hy, die over het ftaatsbeftuur gefield was, in plaats van voor deszelfs welvaart te zorgen, het ongeluk had van zich geheel en al overtegeeven tot het beteu gelen of byleggen van fommige kerkverfchillen over de natuur van Christus; uit welken toenmaaligen rampzaaligen en beklaaglyken toeftand der kerke zeer gereedlyk optemaaken was, dat dezelve op die wyze niet langer ftaande kon blyven; als die, gelyk Livius van de fteeds verbasterende leefwyze der Romeinen zegt, noch haare gebreken noch haare herftelling had konnen verduuren. Die godsdienst, die volgens de voorfchriften van zynen Godlyken Meester de voortplanter der bekoorlykfte deugden, en de uitdryver aller gebreken moest wezen; die van den hemel was nedergedaald om den vrede aantebrengen, den eenen mensch voor den anderen te doen zorge draagen, en langs dien weg het algemeen geluk der maatfchappye onder de ftervelingen te wege te brengen, die godsdienst was dermate verbasterd, en tot eene beuzelagtige bygeloovigheid overgeflagen, dat er niet alleen geen het minfte nut in ftak, maar dat daar uit integendeel twist, tweedragt, vyandfchap en de allerwreedfte oorlogen geduurig ontftonden, in welke het voornaamst gefchil, waar van de zegepraal of nederlaag afhing, liep over de natuur van God, van Christus, en van den H. Geest; mitsgaders over derzelver onderlinge vereeniging; en wyders, als of dit nog niet genoeg ware, Z over  I78 DE STAAT DER CHRISTENHEID over de bekwaamheid en magt in Christus om te willen en te werken. Wie intusfchen, zoo hy niet geheel en al onbedreeven zy, in 't nafpooren der menschlyke vermogens, moet niet gereedelyk toeflaan, dat hy geheel geen denkbeeld heeft van het verband of de wederkeerige werking tusfchen lighaam en ziel? en nogthans zullen wy, nietige aardwormen, het kwalyk neemen, dat iemand geen kennis heeft van de onuitfpreeklyke, en by geen eenen fterveling ooit bekende natuur van het Godlyk verftand, en deszelfs vereeniging met den menfche Jezus Christus: ja wat meer is, allen, die hieromtrent met ons verfchillen , als onze vyanden haaten, en tot de zwaarfte ftraffen en pynigingen verwyzen. Een afgryslyk beftaan zeker! waarover wy ons zoo fterk niet zouden uitlaaten, waren wy niet al te duidelyk bewust, dat het niet flegts in voorige, maar ook nog in onze dagen, niet ontbreekt aan menfehen , die van oordeel zyn, dat met de bepaaling van dit ftuk de gantfche Christelyke godsdienst ftaat of valt. Maar, wy hebben, en dit dient hier vooral in aanmerking genomen te worden, in den aanvang deezer verhandeling te eerder ons oog gevestigd op het leerftuk der Drieëenheid, om dat het nagaan der verfchillen desaangaande ons leerde, dat Mohammed, door die belachlyke gevoelens en gisfingen der Christenen over de natuur van God en Christus, voornaamelyk op het denkbeeld gevallen is, om eene nieuwe fecte uittevinden, en zich in derzelver voortplanting  l8o de staat der christenheid God. Zeg hen, wie zoude het Gode konnen beletten, indien hy Christus den zoon van Maria, en de moeder zelve, en alle de bewooners der aarde verderven wilde. En eindelyk Sur. IV. 169. geloof derhalven in God en zyne gezanten, maar fpreek niet van drie. Wagt u van zulks te zeggen, dit zal u veel beter zyn. Want God is één God, denk niet dat hy een zoon heeft; alles wat in hemel of op aarde gevonden wordt, is zyne en koomt hem toe; God, algenoegzaam, om voor zich zeiven te zorgen, behoeft geenen zoon. Van daar leest men ook op de Saraceenfche geldfpecien, waar mede zy het byzonder eigene aan hunne leer wilden uitdrukken: Er is geen God, dan de eenige God, hy heeft geenen zyns gelyken medgezel, volgens de aantekening van millius in Disfertat. de Mohammedismo pag. 36. Gelyk wy aan den eenen kant maraccius in Prodrom. ad refutat. Aicorani Cap. XI.p. 32. niet konnen toevallen, beweerende, dat de duyvel voornaamlyk dit door Mohammed en zyne Alcoran zou hebben willen bewerken, dat hy Chriftus van zyne Godlyke eere mogte beroven, waar in hy door middel van arius niet gelukkig geflaagd was; zo houden wy ons aan de andere zyde ook volkomen verzekerd, dat Mohammed in dit ftuk den regten zin der Christelyke leere niet wel begrepen heeft; en dat men dit geheel anders moet opvatten, dan hy het verklaard heeft, gelyk ieder Chriften ligtelyk zien kan. Doch, hoe zal men Mohammed, om dat hy den Chriftelyken Godsdienft zo als die by zyn tyd was, af-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. l8l afgekeurd heeft, van dwaasheid, hardnekkigheid, of bedriegery befchuldigen, als men weet, dat hy met de Chriftenen in Egypten, Syrien, en andere Oofterfche landen verkeerd heeft; onder welke veele Ariaanen, Neftoriaanen, en anderen zich bevonden, die elke hunne onderfcheidene gevoelens overJ de Natuur van God en Chriftus, waar door zy van de overige kerk verfchilden, zelve aan hem opengelegd, en verhaald hebben, met welken eenen dollen yver de Chriftenen hier over onder elkander ftreeden; ;a, die ruim en breed met hem gefproken hebben, hoe men de Maagd Maria in de kerke eerde en aanbad; welk eene hulde men aan de overblyfzels bewees; die dus hunne eigene zotternyen, welke zy zelve ingevoerd hadden, niet verzwygen konden, die eindelyk, alles by elkander genomen, daar hun verftand te ruw en te plomp was om te begrypen wat hun Godlyke Leermeefter Jezus Chriftus door zyn voorbeeld, leere, leven en fterven voor de menfehen heeft willen verrigten, het waare weezen van den Chriftelyken Godsdienft onkenbaar gemaakt, en in een beuzelagtig bygeloof misvormd hebben. Strookt het zelf niet volkomen met alle gezonde redeneering, dat, indien wy dien allerelendigften toeftand der Chriftenen, en het zoo ftomp verftand dier toenmalige kerkelyke leermeefteren in aanmerking neemen, zulk foort van menfehen Mohammed ommogelyk overtuigen konden dat hunne leer van Godlyke afkomfte, een gefchenk des Hemels, en alleen voor de waare en zuivere leere te houden was? Integendeel heeft Z 3 de  l82 de staat der. christenheid de uitkomft geleerd, dat die blinde leidslieden der blinden , door hunne ftrydende gevoelens over de vereenigde natuur van God en Chriftus te melden, aan Mohammed de wapens in de hand hebben gegeeven, om den Chriftelyken Godsdienft te beftryden. De Mohammedaanen immers komen 'er openlyk voor uit, dat zy dien God niet willen erkennen, die, gelyk in hunnen Alcoran, (Sur. V. 101) ftaat, wezenlyk eene moeder gehad hebbende, aan de wederwaardigheden deezes leevens onderworpen geweeft is, de fmarte des kruizes geleeden heeft, en foortgelyke dingen meer, zo als te zien is by venema Hifi. Eccles. T. V. p. 105. Dus hebben Mohammed en alle de opvolgers zyner leere het zoo hooggeacht leerftuk der Drieëenheid volftrekt verworpen, en het ten eenemale ongerymd geacht, dat men in het befchryven der Godlyke natuure zich van dit woord bediende. En gelyk dit aan de eene zyde gefchikt was, om de zulken zich toegeneegen te maken, die de onverdeelbaare Majefteit der opperfte Godheid gereedlyk erkenden, zoo verbitterde het fommige Chriftenen aan den anderen kant, die met Maraccius dagten, dat dit een konftgreep van den duivel was, om Jezus Chriftus door Mohammed, van zyne Godlykheid te berooven. Zo hooren wy onder anderen j. h. hottingerus, een zeer geleerd, en voor de Mohammedaanen een minder partydig man, na dat hy in zyne Hifi. Oriënt. L. II. Cap. 7 over de liefde tot God, alle de pligten jegens den naaften, de befchaving des gemoeds, den toe-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 183 toeleg op deugd, de befpiegeling niet alleen, maar ook de betragting van alles wat eerlyk is, het vlieden der begeerlykheden, het uitrooijen van allerleie gebreken, veele zeer fraaije fpreuken en lesfen uit de oude gedenkfchriften der Arabieren heeft bygebragt, ronduit bekennen, dat de Mohammedanen dikwyls in hun gedrag meer zugt tot het goede en afkeer van het kwaade, dan veele of de meeste kerkheilige Roomschgezinde Christenen hebben laaten blyken; zoo zelf, dat, indien men hier alleen op de verdienftelykheid der goede werken rekenen moest, de Mohammedanen den Christenen dan verre overtreffen zouden. Desniettegenftaande beweert hy evenwel, dat zy dwaaslyk gedaan hebben, die de éénheid in de drieëenheid, en de drieëenheid in de éénheid niet erkenden. In hoe verre die denkwyze fteek houde laaten wy liefst anderen beoordeelen; daar wy alleen maar begeerigzyn na die ftukken, uit welke men den waaren en regten aart der Mohammedaanfche leere zou kunnen befchryven. In dit ftuk worden wy meestal door de fchryvers misleid: daar de Christenen de leere van Mohammed te laag "en verachtelyk ter neder ftellen, vyzelen de Arabieren dezelve veel te hoog op. Het blykt althans, dat de Christen-fchryvers, vooral de kerkelyke, in het verklaaren der zeden en inftellingen van Mohammed aan partyen dikwyls aanleiding gegeeven hebben, om hunne domheid te belachen; daar de bygebragte redenen dikwyls meer dienden om hen in hun  184 de staat der christenheid hun gevoelen te ftyven, dan op goeden grond te overtuigen om er van af te gaan. Te regt fchryft derhalven Maraccius in zyne voorreden: "Indien ik hier de leevens-gefchiedenisfe van „ Mohammed, volgens de opgaave onzer fchryveren „ wilde verhaalen, dan zoude ik by de Mohamme„ danen, denk ik, een zeer befpottelyk figuur maa„ ken; want die befchryvingen loopen zoo lynregt „ tegen elkander in, dat men naauwlyks zoude ge„ looven, dat zy een en denzelfden man op 't oog „ hebben: waarom ik, de verhaalen van onze fchry„ vers, die ik alleen maar tot narigt van den leezer „ hier aangeftipt hebbe, overflaande, befloten hebben „ die van anderen te volgen, niet om dat ik de Mo„ hammedaanfche voor echt houde, maar om dat „ men hen, daar wy met de vyanden van onzen gods„ dienftte doen hebben, met hunne eigen wapens veel „ beter, dan met de onze,beftryden, en dus veel luis„ terryker over hen zegepraalen kan. Hierby komt „ nog, dat veelen onzer fchry veren dingen van Mo„ hammed verhaalen, waar over de Mohammedanen „ lachen moeten, en die hen dus in hunne bygeloo„ vigheid meer ftyven." Om ons een regt denkbeeld van den oorfprong en opgang van Mohammeds leere te vormen, oordeelen wy het niet nodig hier eene breedvoerige leevensbefchryving van hem optegeeven, daar veele anderen deezen taak voor ons reeds afgedaan hebben; onder welken geen van de minfte is ismael abul-feda; wiens werk uit een Pocockiaansch handfchrift allereerst  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. l8r de wyduitgeftrekte gewesten aller gemoederen met een heiligen eerbied vervult, en tevens wel byzonder in ftaat is om de menfehen tot zeer groote, moeielyke, en verhevene onderneemingen aantefpooren. Mohammed, in deeze verhittende landftreeken gebooren, onder een volk dat leevendig, aandoenlyk, en van een onderneemenden aart was; daarby zyne ouders vroeg verlooren hebbende, en aan zynen oom ter ppvoedinge overgelaaten zynde, gaf wel dra groote hoop, dat hy anderen in beleid en verftand voorby ftreeven zoude. Daar hy nu wel van hooge afkomst, maar middelmatig van tydelykc goederen voorzien was, wilden zyne voogden dat hy zich op den koophandel toeleggen zoude. Ten dien einde liet zyn oom Abutalib hem met een talryk en aanzienlyk gezelfchap, zoo als onder de Oosterlingen eene zeer lofiyke gewoonte is, eene reize door Syrien doen; op welke hy, daar hy zeer fpraakzaam en leergierig was, zich met menfehen van allerlei rang en ftaat gemeen maakte; en bovenal toen veel omging met Jooden en Christenen; onder welke, volgens het getuigenis van veele fchryvers ook geweest is Johannes van Antiochien, en Sergius de Ariaan of liever Neftoriaan, wien de Arabieren Boheira genoemd hebben. Toen hy, nu tot manbaare jaaren gekomen, reeds een grooten naam onder het gemeen verworven had, werd zekere adelyke weduwe, die zeer ryk was, en Chadiga of Chadizja heette, uit aanmerking van zyn verftand derwyze op hem verflingerd, dat zy hem Aa 2 eene  l88 DE STAAT DER CHRISTENHEID eene zeer voordeelige voorwaarde om met haar in Compagnie handel te dry ven, voorfloeg. Deeze bediende hy met zoo veel oplettendheid en infchikkelykheid, dat zy zich aan hem verbond, en hem, nog mtar vyfentwintig jaaren oud zynde , ten huwelyk nam, daar zy reeds den ouderdom van veertig jaaren bereikte. Spaarzaam in woorden , en groot in 't uitvoeren van zaaken zynde, was het hem geen werk zynen reeds verkregenen goeden naam te behouden. En een yverig doorgronder van het menschlyk harte zynde, wist hy zich by ieder een intedringen, en elks inwendige neigingen te ontdekken. Volgens het zeggen van Elmacinus was hy een mensch van een goede imborst, grappig, bevallig van fpraak, zeer gastvry met en by zyn volk, gelyk zy ook omtrent hem waren, mildaadig voor den noodlydenden, onderdanig jegens de overheden, veel omgang hebbende met jonge lieden, en zeer gereed om elk, die iets by hem te vraagen had, met raad of daad te helpen. Des het geen Nepos van Miltiades verhaalt op Mohammed ook toegepast moge worden. By zyn ongemeene deftigheid was hy zoo by uitftek vriendelyk, dat hy voor elk een, hoe gering ook, te fpreeken was. Terwyl hy by allen door dit zoo inneemend en minzaam gedrag zeer gezien was, zoo wist hy veeltyds aan de verwagting, die men in 't algemeen om zyn verftand en beleid van hem had, aan zyn's gelyken niet alleen te voldoen, maar hen zelfs te overtreffen. Toen  by de opkomst van mohammed. 189 Toen de Coreifchiten op zekeren tyd de Caba of Caaba, een vierkant gebouw in 't midden van den Tempel te Mecca, waar van Abraham en Ismaël voor de ftigters gehouden worden, hooger optrekken wilden, en zy met het nieuw gebouw, daar het oude tot den grond toe geflegt was, tot die hoogte gekomen waren, op welke zy den zwarten fteen, dien de voorbygangers gewoon waren te kusfchen, en waar van de Arabieren, als zynde een heilig gedenkftuk dat uit den hemel gevallen was, veele fprookjes vertelden, leggen moeiten, ontftond er twilt onder hen, aan welken ftam het namelyk toekwam dien zo heiligen fteen in den muur te leggen, wilt Mohammed dit verfchil uit den weg te ruimen. Hy raadde hen aan dien fteen in een groot wyd uitgeflrekt kleed te leggen; dat zy dan alle te famen, dus alle de ftammen te gelyk, een einde van dit kleed zouden nemen , en zoo eenparig met elkander den fteen op zyne hoogte brengen zouden. Men keurde dit gedaane voorftel goed, en, toen zy op de bepaalde hoogte waren, nam Mohammed den fteen uit het kleed, en lag dien met zyne eigene handen ter plaatfe daar hy leggen moeft; zo als Ismaël Abul-feda in Mohammed's leeven verhaalt. Van dien tyd af nam het gerugte van hem dagelyks toe; men verhief hem langs hoe meer om zyne wysheid en deugd; en van. dien tyd af lag hy het er byzonder op toe om zich met de zaaken van den Godsdienft te bemoeijen. Wy weten wel dat er fchryvers zyn, zo als le Aa 3 beau  100 de staat der christenheid beau Hifl. du Baf. Emp. L. VI., die meenen dat Mohammed, onder deezen dekmantel van Gods* dienft, om zyne ftaatzugtige oogmerken des te beter te bereiken, de fchandelykfte ondeugden verborgen heeft. Maar wy zyn van gedagten, gelyk wy reeds gezegd hebben, dat men niet zoo ligtvaardig maar met meer omzigtigheid over dien man oordeelen moet. Het ontbreekt ons juift aan zulke Arabifche fchryvers, die in dien tyd of daaromtrent geleefd hebben. Indien het Mohammed had mogen gebeuren, dat veele Roomfche Keizers en vermaarde mannen gebeurd is i, die verftandige en beroemde autheuren aangetroffen hebben om hunne levens-befchryving in 't licht te geeven, dan zou mogelyk zyne deugd zoo hoog gefchat zyn geworden, als zy met eenige woorden hadden konnen uitdrukken. Nu in tegendeel worden Mohammed's daaden en inftellingen doordeels beoordeeld naar de opgave van onervarene niet alleen, maar van nydige en ter kwaader trouwe handelende fchryvers, die op hem gebeten waren. Het wordt Numa Pompilius zeer ter eere gerekend dat hy, toen hy Koning geworden was, begreep dat de eerfie zaak, die hem te doen flond, beftaan moeft, in het dom en toen ter tyd zeer losbandig gemeen eene allerfterkfle vreeze voor het Godendom in te boezemen. „ Dat hy , wel begrypende , dat deeze „ vreeze zonder eenig wonderteken, in hunne gei, moederen geen poft vatten zoude, voorgaf met de „ Godinne Egeria nagt-gefprekken te houden; en dat „ hy daarom op hare aanmaaning eenige plegtighe- „ den  by de opkomst van mohammed. ioï „ den inftelde, die den Goden zeer aangenaam en „ welgevallig wezen zouden?" zoo als livius verhaald, L. I. Cap. IQ. Nog heeft ons diezelfde fchryver (Lib. XXXVI. C. 19) van P. Scipio Africanus het volgende nagelaten. "Scipio was niet alleen verwon„ derenswaardig om jzyne wezenlyke deugden, maar „ van der jeugd af ook gefchikt om dezelven te doen „ uitblinken: verrigtende zeer veel by de menigte „ door een foort van nagtgezigten, of hem voorge„ komen godlyke aanmaaningen; het zy dat hy zei„ ve bygeloovig ware, of zich daar van bediende, „ op dat, de Ryksbevelen, als door de Godfpraken „ by het lot gelafl, zonder uitftel te werk gefield „ zouden worden. Om hier toe van den beginne af „ aan, dat hy den mannelyken tabberd had aangeto„ gen, de gemoederen te bereiden, ging hy des daags „ nooit in het Capitool, om eenige byzondere of al„ gemeene zaak te verrigten, zonder vooraf in den „ tempel te gaan, en fomwylen een tyd lang alleen „ daar te vertoeven.- Deeze gewoonte, welke, hy „ zynen ganfchen leeftyd door uithield, het zy op„ zettelyk of by toeval, heeft veelen onder het ge„ meene volk doen gelooven dat die man van God„ lyke afkomfl ware." Men vergelyke nu de konftgreepen, door welke deeze mannen zich zulken zonderlingen naam van deugd en godsvrugt verworven hebben, by de zeden en gewoonten van Mohammed. Stemmen niet alle fchryvers hier in overeen, dat hy zich ook door eene godsdienftige vertooning byzonder onderfcheiden heeft, en van der jeugd af aan een  192 de staat der christenheid een maand in 't jaar voor zich zeiven afzonderde, waar in hy na de fpelonk van den berg Hara, niet verre van Mecca, vertrok, en daar in eenzaamheid by zich zeiven over die dingen handelde, welke in zyn harte waren opgekomen; alwaar Gabriël gezegd wordt den post der Godinne Egeria bekleed te hebben. Zullen wy nu de voorzigtigheid der Romeinen pryzen, die zelfs door afzonderlyke raadvraagingen hun best deeden, om door een foort van godsdienflige eerbewyzingen het Gemeenebest en de Maatfchappy te behouden; en Mohammed, die denzelfden weg infloeg, befchuldigen? Maar de Christenen zeggen, dat hy zich ook nog van andere loopjes bediend heeft, om zyn gezag en vertrouwen te vermeerderen. Zoo getuigen de Griekfche fchryvers Zonaras, Cedrenus, en anderen, dat hy de vallende ziekte nabootfle, waar van evenwel de Arabifche Christenen, als Abulfareghis en Elmacinus geen woord reppen. Hier konnen wy wederom de befcheidenheid, volgens welke de geleerde venema Mohammeds godsdienst beoordeelt, niet genoeg billyken, en pryzen, wanneer wy hem dus hooren: "De Arabie„ ren maaken niet alleen nergens eenig gewag van „ deeze ziekte; maar hebben dit ook nooit weder,, legd, of in eenen anderen zin verklaard; het welk „ zy waarfchynlyk wel zouden gedaan hebben, indien „ er maar iets waar aan was, of zulk een gerugt on„ der hun verfpreid ware geworden. Het getuigenis „ der Christenen bewyst hier niet genoeg, daar zy „ de  by de opkomst van mohammed 193 „ de gewoonte hebben van alles wat maar ongerymd „ is wegens Mohammed te verhaalen, en al zulk llag „ van dingen aantegrypen uit de verfchynzels en ge„ zigten, welken hy zegt zelf gezien te hebben, als ,, maar eenigzins in hunnen kraam dienen konnen „ om hem te lasteren." Belachlyk intusfchen, zegt men, zyn de wonderwerken, welken men wil, dat hy verrigt zou hebben. Zeer bekend is het, zegt men, dat hy de maan in twee ftukken gefneden heeft, dat de boomen hem te gemoete kwamen, en een duive hem in het oor fluisterde, om hier geene andere dingen meer bytevoegen. Dan deeze lastertaal zullen wy beantwoorden met de woorden van ockleius, by reland, over Mohammeds godsdienst, Lib. II. p. 260. " Wonderbaarlyke gedagten „ vormen zich de Europeaanen van Mohammed, waar „ van in de Arabifche fchriften geen fchaduw of fpoor „ te vinden is: zy nemen veele overleveringen aan^ ,, gaande hem voor egt aan, die op geen den minften ,, grond fteunen; waar door zelfs de onder alle let„ terkundigen zoo uitftekende H. Grotius is misleid „ geworden. Deeze immers heeft een boek, het „ welk de eeuwen zal verduuren, gefchreven over „ de waarheid van den Chriftelyken Godsdienft, waar „ van het zesde deel eene wederlegging der leere van „ Mohammed behelft; in 't welk hy onder anderen „ verhaalt, dat Mohammed eene tamme duif geleerd „ had om aan zyn oor te komen vliegen; door welk „ middel hy het volgziek gemeen dietsmaaken kon„ de, dat die duif de geeft Gods was, die in eene B b lig-  194 DE STAAT DER CHRISTENHEID „ lighaamlyke, gedaante van den hemel tot hem ne„ derdaalde. Dit is intusfchen volmaakt valfch en „ geheel bezyden de waarheid; immers zouden de „ Mohammedaanfche fchryvers zodanig iets niet met „ ftilzwygen voorbygegaan hebben ; daar zy niets „ fchroomen by te haaien, wat maar eenigzins die„ nen kan om het gezag van hunnen gewaanden pro„ pheet te ftaaven. Toen ik derhalven de Arabifche „ overzetting van dat gefchrift over de waarheid van „ den Chrrftelyken Godsdienft door Pocock las, ver„ wonderde ik my zeer, dat hy ook deeze byzon„ derheid niet in het Arabifch overgebragt had. Na„ derhand heb ik zyne proeve van de gefchiedenis „ der Arabieren geleezen, en aldaar gevonden, dat „ hy Grotius zeiven gevraagd heeft, of hy deeze fa„ bel uit de boeken der Arabieren dan uit die der „ Chriftenen had? en dat Grotius daar op had bele„ den, dat hy nooit iets dergelyks in de Arabifche „ fchriften gevonden, maar dit op goed geloof van ,, den Chriftenen alleen overgenomen had: des Po„ cock het veiligft achtte deeze plaats over te flaan, „ om van de Arabieren niet befpot te worden." Dan wat behoeven wy hier toe zoo veele woorden te gebruiken; allen immers, die met eenigen ernft en aandagt het leerftelzel van Mohammed onderzogt hebben, ftaan gereedclyk toe, dat Mohammed nooit eenige wonderen gedaan, of zich daarop ooit heeft willen beroemen, zy zyn in tegendeel verzekerd, dat hy gezegd heeft, niet gezonden te zyn om wonderen te verrigten; maar alleen om het gelove in den éénen God  by de opkomst van mohammed. IQ5 God en de deugd voort te planten; om den gelovigen het geluk van het Paradys toe te zeggen, en den ongelovigen de gehenna of hel te bedreigen, zie venema Hifi. Eccl. T. V.p. 146. Veelligt zouden wy dus de zaak van Mohammed wel wat al te fterk fchynen te verdeedigen, en dat niet zonder de Chriftenen telkens te berispen. Inmiddels behooren wy echter niet onder den rang der zodanigen, die onzen Godlyken leermeefter Jezus Chriftus eenigermate by Mohammed willen vergeleken hebben. Wy weten wel dat Mohammeds Alcoran van verfcheiden ftukken en brokken uit de fchriften der Jooden, Chriftenen, en Coreifchiten, by welken onder de Arabieren het meefte werk van de taaien gemaakt wierd, en waar uit Mohammed afftamde, te zamen geflanft, en voor het grootfte gedeelte, eenige fraaije gezegden uitgezonderd, een famenweefzel van grollen is: daar in tegendeel de geboden van Jezus Chriftus, zo die hy zelf gegeven heeft, als die wy van zyne Apoftelcn ontvangen hebben, volkomen waar en zeker, en allergefchiktft zyn, om den menfehen een goed en gelukkig leven te doen leiden op aarde, en hen in de eeuwigheid gelukkig te maaken. Dan, daar het ons niet onbekend is, hoe zeer die leere van Chriftus ten dage, toen die ftigter van 't Ryk der Saraceenen geboren wierd, door dwaaze leeraaren mishandeld is geworden, waar door zy zulk een deerlyk aanzien kreeg, dat zy den naam van Chriftus leere onwaardig was, kan het niemand vreemd Bb 2 . dun-  196 de staat der christenheid dunken, dat de leer van Mohammed door Afien, Africa, en Europa zelfs, zoo wyd en zyd ip verfpreid geworden. Die allerverderflykfte gefchillen over Godlyke zaaken, welken de Christen-kerk t' onderst boven keerden en van een fcheurden, en tegen welke Mohammed zyne difcipelen met allen ernft waarfchuwde, hebben toen maar al te groote en te gegronde aanleiding aan de menfehen gegeeven, om met de Chriftelyke voorfchriften niet in te ftemmen, maar zich veel liever van dezelven te verwyderen. Maar laat ik hier alle die bygelovige plegtigheden, die toen onder den Chriftenen in zwang gingen, en andere beuzelagtige zotternyen, te vooren reeds gemeld, niet weder ophaalen. Daarenboven was de leere van Mohammed zo dwaas en befpotlyk niet, als men gemeenlyk wel denkt; dezelve prees zich door een fchyn van waarheid aan, en had een byzonder vermogen om de menfehen tot zich over te haaien. Niet, om dat zy meer ruimte geeft om vry te leeven en de luften des vleefchs op te volgen, gelyk veele die uitleggen willen; of om dat zy, zo als maraccius in pmfat ad Alcor: p. 4 zegt, die verborgenheden onzes geloofs, die in den eerften opflag ongelooflyk en onmogelyk voorkomen, of wel voornamelyk die dingen, die voor de menfchlyke natuur te moeielyk geacht worden, geheel uitfluit; maar om dat zy alle de gefchillen, die uit de verklaaring deezer verborgenheden gewoonlyk ontftaan , verwerpt, en het beter deel der Chriftelyke leere aanneemt; eifchende dat de menfehen op de be-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 197 betragting van rechtvaardigheid, vroomheid, opregtheid, minzaamheid, en alle andere foorten van deugden zich toeleggen; het welk, gelyk het altoos zeer nuttig is, vooral in die eeuwe, van welke wy fpreeken, hoogftnoodzaaklyk was. Het is wel der moeite waardig dienzelfden Maraccius te hooren, daar hy, de Christelyke leere met die van Mohammed vergelykende, in zyne aangehaalde voorreden, ter wederlegging van den Alcoran pag. 9. zegt: "Ik ben altoos van gevoelen geweest, daar re„ den en ondervinding my zulks aanrieden, dat, in„ gevalle de Alcoran en het Euangelie te gelyk on„ der de menfehen verkondigd wierd, zy meest al„ toos den Alcoran en het Mohammedaanfch byge„ loof boven het Euangelie en den Christelyken „ godsdienst verkiezen zouden, mits zy vooraf we„ gens de waarheid van het Euangelie en de onwaar„ heden of bedriegeryen van den Alcoran niet gron,, dig onderrigt waren. Want die dingen, welke de „ Alcoran opgeeft, ftrooken in den eerflen opflag „ met de natuur, vooral daar zy bedorven is, en haa„ re infpraak veel beter, dan die het Euangelie voor„ fielt: als, dat er maar één God is, die almagtig, „ alweetend, de fchepper en onderhouder is van al ,, het gefchapene, en met de fchepzelen niets ge,, meens heeft. Dat men hem dikwyls en vuurig „ moet bidden; den armen aalmoesfen geeven; heili„ ge bedevaarten doen; het lighaam door vasten en „ onthouding kaflyden; recht en gerechtigheid be;, waaren, zedigheid, weldaadigheid, vroomheid en Bb 3 an-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 223 en wilde Natie, gelyk dat nog heden ten dage hunne geaartheid is. Eene Natie , welke boven dien zeer onkundig was. In die ftamme, waaruit Mohammed zynen oorfprong had, was men gewoon, ten opzigte van allerhande geleerdheid, in die zelve onweetenheid tot aan het einde van zyne dagen te leeven, waarin men ter waereld gekomen was (V). Ook waren de Arabieren zeer bygelovig in zaaken van godsdienst. Maar met dat al, moet men erkennen, dat zy een zeer ftrydbaar volk waren, het welk zyne vryheid, onder alle omwentelingen van andere Staaten en Ryken, en tegen alle, zelfs de gedugte aanvallen van de grootfte magten, fteeds heldhaftig befchermt had, terwyl de vermogenfte Waereld veroveraars nimmer geheel Arabie hebben kunnen t'onderbrengen, en dé inwoonders van dat land, in zekere ftammen verdeeld, nog op den huidigen dag, als een vry en onaf hanglyk voik beftaan, volgens het getuigenis van de Reizigers en Gefchiedfchryvers; juist overeenkomftig de oude voorzegging nopens Ismaël, hunnen ftamvader, die men vind Genef, XVI. en XXI. (£). Dan, zy waren niet alleen een onaf hanglyk volk, maar zy leefden ook te dier tyd in een foort van onafhanglykheid van eikanderen; waar door zy verpligt werden, eikanderen in veele dingen, byzonder ten aanzien van den godsdienst, te verdragen; terwyl er zeer ver- ( was hun aller zeggen,. ofte een Engel, en laat ons tegen God niet ftryden. Die zelfde menfehen, als Mahomet zich maar een weinig-je naar hen had weeten te plooien, daar hy7 voorwaar' dim genoeg toe was,, zouden luidkeels geroepen hebben : Mahomet is de groote Propheet van God/ Hoe veele menfehen , hoewel juist niet van de fchranderften,. zou men wel mogen denken, dat ziebj in 't begin van de zestiende eeuw, wanneer het verbasterd Christendom op veele plaatzen eene betere gedaante kreeg, wegens één of twee leerftukken, die; hun dwers in. de maag zaten, met de Proteftantei* vereenigd hebben; en ondertusfehen veele andere geMm 3, voe---  DE STAAT DER CHRISTENHEID voelens, die hen afzonderlyk veel binterder dan gal zouden hebben gefmaakt, allergreetigst als nektar hebben opgeflorpt? V. Mahomet fpreekt met de grootfte eerbiedigheid van 't Opperweezen; zyne wet heeft veele nuttige leevenslesfen, en de Mahometaanen, zoo oude als tegenwoordige, zyn, voor 't uiterlyke ten minften, niet ondeugender dan de meeste Christenen: en hoe ligt fluipt de gedachte in ons, dat God'de Braaven, zonder aanzien van gezindheid, bemint, en niet verdoemen zal? Schielyk zal iemand by zich zeiven dus redeneeren: "Wel, zoo ik als een vroom Mufelman, „ zoo wel zalig kan worden, als een Christen, waar„ om zoude ik dan het Mahometaandom niet om„ heizen? daar ik by hetzelve niet alleen hier na„ maals, maar ook thans op aarde alle voordeelen „ genieten-kan." VI. Befchouw het gantfche Christendom eens naderby, en verdeel het in vier partyen. Het eerfte en grootfte gedeelte zullen die uitmaaken, die den Godsdienst, welken ofte welks naam zy met de moederlyke melk hebben ingezoogen, zoo maar blindling volgen; even als of, gelyk een Edelman van een Edelman, aldus ook een Neftoriaan van een Neftoriaan, een Eutychiaan van een Eutychiaan moest gebooren worden: ja, als of zich daarin eene zekerebeltiering van God vertoonde, die hun die ouders gegeeven heeft. „ 't Is onze zaak niet (zoo zouden „ ze zich fchier laaten hooren) over zaaken van „ Godsdienst fcherpzinnig te redentwisten: onze „ huis-  BY DE OPKOMST VAN MOHAMMED. 279 „ huisfelyke, onze byzondere of 's lands zaaken gee„ ven ons bezigheids genoeg. Laaten de Godgeleer„ den, wier fchoorfteen hier van moet rooken, mal„ kander maar wat in de hairen zitten; ik zal my „ ondertusfchen gerust op mynen Godsdienst verlaa„ ten, dien myne eerlyke ouders, als van hand tot „ hand, hebben overgeleverd, en voor het overige „ vioolen laaten zorgen , tot dat de Godgeleerden „ ophouden van twisten. En wanneer zal men zoo „ gelukkig zyn? Dan eerst, wanneer zy aan praaten „ en kibbelen geene kostwinning meer zullen hebben." Het tweede deel zal uit die geenen beftaan, die in aanzien en ampten, het zy Burgerlyke het zy Kerkelyke , geplaatft, van die Rechtzinnigheid , welke 's Lands wetten by hen hebben vaftgefteld, al hun gewin, en voorrechten, en verheffing tot hooger, hebben, of verwachten, en daarom zich ook voor dezelve met hart en ziel in de fpitze ftellen, juift wel niet met woorden, maar met de daad zelve toonende, datze echte leerlingen zyn van Demetrius den Zilverfmit. Voor de derde party zullen we die kunnen houden, welker kleeding en houding voor het uiterlyke de deftigfte vroomheid in Schildery vertoont, die zich evenwel niet zelden, als er de Godloozen maar geene ooggetuigen van zyn, allerzaakelykft met het fchepzel verluftigen; die, hoewel ze den driekoppigen Afgod van deeze waereld in 't geheim dienen met hart en ziel, evenwel in 't openbaar tydig en ontydig, de grootsheid, welluft, en gierigheid met de def-