SCHETS OVER DE RECHTEN VAN BEN MENSCH, HET ALGEMEEN KERKENSTAATS- en VOLKERENRECHT, TEN DIENSTE DER BURGER^ ONTWORPEN; ALS MEDE TAFEREEL VAN DEELEN, AF DEELING EN EN H O OFDSTUKKEN, TOT EEN ALGEMEEN BATAAFSCH WETBOEK, BEKNOPTELYK GESCHETST DOOR F. A. VAN DER MARCK. Te GRONINGEN, By de Weduwe JACOB BOLT. /  ( v ) zonder te worden, om dat Uwe metgezellen verfoeilyke zondaars zyn. Weest veel meet fleeds indagtig, dat Gy WEERELDBÜR- GERS gehoren en dus verpügt zyt, den voorfp ied en het waare geluk van het ganfcht menfcHyke gejlagt, zo veel in Uw vermogen is, en voorbehoudens de naauwere verpligting jegens Uw Vaderland geschieden kan, ieverigst te bevorderen. SCHEPZELEN VAN GOD! Leert uit het zienelyke van dit heelal den Onzienlyken kennen; overweegt Uw eigen beflaan, het daar- zyn van alles, wat buiten U, dog rondsom U, is. Gy kunt daaruit bejluiten, dat dit onmeetbaar gevaarte der wyde weereld niet noodwendig van en uit zig zeken is, maar eene eer[ïe oorzaak aller oorzaaken van het gewrogte der natuur moer zyn, die door en van zig zelve, zonder begin en zonder einde, noodwendig heftaat, die wy GOD noemen, en de Schepper en Formeerder der natuureii * 4 (*?-  ( vi ) êller dingen in dit heelal is ; die alles naar zyne hoogjle Goedheid, met de groot ft e Wysh'eid, geordend en door zyne Almagt tot daadelykheid gehfagt heeft; die volgends zyne onbevlekte Heiligheid zig zeiven tot eme Wet is en niets doet, als overéénkomftig met de regelen zyner oneindige Volmaaktheden; die alles naar zyne Algoede en Alwyze Voorzienigheid beftuurt; die het lot der Volken en aller Stervelingen niet willekeurig of uit wraak, gelyk in menfchen her sfenen kan opkomen, maar met de zuiverfte 'Rechtvaardigheid, dat is, naar louter Goedheid met de diep fte Wysheid gepaard, ter bereiking van het oogmerk der Schepping, dat is, ter bevordering van het algemeen wehyn en waare belang aller Schepzelen, Majestueus beftist. Dien Gy der halven, als het allervolmaakst ivezen, boven alles moet eerbiedigen en met wiens verheerlyking Uw ivaare en beftendig geluk onaffcheid- laar verknogt is. Dseze verheerlyking of «ff-  ( vu 3 uitbreiding der kennis van Gods VolmaaktUden is ü de hoogfte Wet der Natuur, op dat Gy in naarvolghg der Goddelijke Eigenfchappen volmaakt moogt worden, gelijk Uw Hemeljche Vader volmaakt is. Hierdoor wordt d& Deugd, die immers niets anders is, dan eene overéénkomst van Uw vrywillig Doen en Laaien met de Wet der Natuur, op een verhevener trap gefield. De Algenoegzaame heeft Uwen dienst en hulp niet noodig. Zijne alles, wat er beftaat 9 overtreffende en Uwe hehoejtige Natuur heeft een verband tusfchen Hem en U onlosmadkbaar faamengefirengeld. Dit verband vestigt eene ALGEMEENE NATUÜRLYKE MAATSCHAPPY tusfchen den Schepper en zyne Redemagtige Schepzelen, op de geheiligde Wetten der Natuur gegrond. Naar deezey Wetten, zegt Uw Oppergebieder door de ftemme der Natuur, kunt Gy myne oneindige Volmaaktheden, by zonder myne Almagt, * 5 AU  ( ix ) m alk eeuwigheid zal ONBELOOND haten hlyven. Maar, helaas! de mensch, dat ontaard Schepzel is van het pad der Deugd afgeweeken en ondankbaar geworden jegens zynen overheerlyken Weldoender. Een Osfe kent zynen bezitter > een ezel de kribbe zynes heeren; dog dc verbasterde fterveling heeft geene kcnnisfc van zynen grootften Weidocndcr, en is dus nog erger, als een redeloos dier geworden. Dc Stemme der Natuur roept hem cgter van Godswege toe: VERDWAALDEN ! Keert weder op den weg der Deugd, waar van Gy afgeweeken zp. De Wet der Natuur is eene lampe voor Uwe voeten en zal U op een effen haan te rug brengen. Volgt deeze getrouwdfte leidsvrouwe en Gif zult behouden blyven. Ziet daar, myne Vrienden! een Tafereel onzer aangeboorene pligtenen daar  { * ) daar uit vloeiende geheiligde rechten •van den menfch. Deeze rechten zyn altoos onvervreemdbaar, in wat voor toevalligcn ftaat zig de menfchen ook mogen begeeven. Gy hebt eene burgerlyke maatfchappy ingegaan, niet, om afftand te doen van uwe aangeboorene Natuurlyke Vrybeid, maar om U te beveiligen voor alle rustverftoorders van buiten, en van binnen aan eiken goed recht te bezorgen, als mede ook meerdere gelegenheid te verkrygen, om aan Uwe natuurlyke pligten in 't bevorderen van een redelyk, gezellig en Godvereerelid leeven te kunnen voldoen; en dus doende een befchaafd en agtbaar Volk met veréénigde kragtcn te helpen vormen. Overal niet alleenlyk van buiten, maar ook voornaamelyk mede van binnen, vindt men gevaarlyke tegen- ftre-  ( XI ) ftrevers onzer beste oogmerken, die zig daarop toeleggen, om de aangeboorene natuurlyke Vtyheid van den meiischy 'rzy door listen of door geweldenaaryen te onderdrukken, en de meerdere verlichting van een Volk tegen te gaan, op dat zy over een blinden troep des te meer konden heerfchen en een flaafsch volk geleiden, waar zy her heen wilden hebben. Natuurrechrsleeraars hebben zig, d'een wat meerder, de ander wat minder, daar tegen verzet en voornaamelyk in de twee groote menfchelykegenootfchappen, te weeten, in 'tbeftuur derfórkelyke en Burgerlyke maatfehappyen, altoos een oog in 't zeil gehouden. De GELYKHEID en VRYHEID der menfchen in hunne aangeboorene rechten hebben dë beroemdfie Natuurrechtsleeraars al voor lange open- lyk  ( xn ) lyk gepredikt, en is dus geen nieuwe leere van onzen tyd. Ja, zo verre de toepasfing alleenlyk op de onrechtmaatige Kerkelyke Hiërarchie of Overheerfching der zogenaamde Geefieiyken over de Leeken gemaakt wierdt, waren de Politieken of Regenten des burgerftaats daar mede wonderlyk wel in hun fchik, terwyl zy aldus van deeze laftige woelgeesten ontheven bleeven; dog, zo rasch het eigenbelang en grootschheid der looze Politieken medebragt, om de party der Kerkelyken te kiezen, wierden Pilatus en Herodes vrienden met malkanderen, en dan moest de Natuurrechtsleeraar een onfchuldig flagtoffer der opftuivende Kerkelyken woede worden; zo dat zyn geroep van GELYKHEID en VRYHE1D der rechten van den menscb, als eene ftemme in de woeflyne blyft. Ik  { XII ) Ik zal, om alle haatelykheid te vermyden, geene voorbeelden, olfchoon ik 'er eene menigte van kon optellen, van dergelyke deerniswaardige gebeurenisfen aan haaien. Dit mag ik egter, dunkt my, wel met een woordje melden, dat het altoos een kenmerk van eene zwakke burgerlyke Regeeringe is, wanneer Staatkundigen den Kerkelyken te veel naar de oogen moeten zien. Nergends heb ik derhalve meerdere vryheid in het openlyk leeraaren der rechten van den mensch gpnooten, als te Uiige» 9 onder het beftuur van Frederik den Grooten, Koning van Pruisfen, giorieufer gedagrenisfe. Die wyze Monarch wist de Kerkelyken zeer wel buiten het Politieke bewind te houden, en Kerken burgerftaat geheel en al van eikanderen te fcheiden. Hy regeerde zeiver,  ( XIV ) Ver, en liet zig ook van Arhtocraatefjy anders doorgaands Monarchagoogen, niet om den tuin leiden. Hy konde lafïe vleiers, verdervers der Regenten , niet voor zyne fchrandere oogcn zien. Hy was onderrecht van het gewoel der Kerkelyken over de my aangetygde onrechtzinnigheid myner gevoelens in het Natuurrecht, en myn ongeval, 't welk is dieswegends op deeze Hooge School voorheen met geduld, dog zonder laagheid van herroeping, had ondergaan. Hem waren mede niet onbekend de verfchillen, die ik voorheen insgelyks op deeze Hooge School had gehad met verfcheidene Academifche Hoogleeraars in de Rechten, op Neêrlands Univerfiteiten, over het gezag van het Romeinfche Wetboek in onze vierfchaaren. Alle deeze zonderlinge omftandighe- den  ( xv ) den maakten den doorzigtigen Monarch oplettend op mynen geringen perfoon. Hy verzekerde my van zyne byzondere gunst jegens my en vergunde my, onmiddelyk by voorkomende verdere gevallen aan Hem vrymoedig te mogen fchryven. Dit deed ik by verfcheidene ontmoetingen, en fteeds heeft die groote Monarch by alle tegenftribbelingen my de hand boven 't hoofd gehouden en kragtdaadig befchermd. Voorts wierd ik mede door eenen zyner eerften Staats-dienaaren allervriende« lykst aangemoedigd, om tog de grenzen des Ryks der waarheden des Natuurrechts , byzonder in het Staatkundige gedeelte daar van, zonder menfchen vreeze, te helpen uitbreiden , zo veel in myn vermogen was. Nu dagt ik by my zeiven, wat is tog * * wel  ( xix ) zuiver afgewreeven, en ons redemagtigen tot zelfs onderzoek der Waarheden aangemoedigd. Zy hebben in Venetien, alwaar niemand over politieke zaaken een woordje kikken durfde, zonder gevaar te loopen, om dieswegends in den allerakeligst diep onderaardfchen Kerker, waarin geen Zon en Maan konden doorftraalen, gedompeld te worden , dit fchrikbeeld in eene betere gedaante veranderd. Zy hebben ons doen begrypen, dat, gelyk de Religie aan geen menfchelyk gezag onderworpen was, zo ook de Kerken daar van moesten ontheven worden, en dus gcene burgetlyk bevoorrechte Kerk behoorde ftand te grypen, maar onder allen eene volkomene Gelykheid plaats hebben. Het geraasch van Bogermam hamerflag beteutert ons dan niet langer, terwyl de * * 2 be-  ( xx ) bedaarder ftem van Ruben Duifhuis ons wederom uit die bedwelming opWekt. Te Rome, vertelde men ons, zat de Antichrist op zeven bergen, maar men vergat, dat dit beest, wanneer het tog op zeven moet aankomen , in onze voormaalige zeven Provinciën genefteld hadt. Het onderfcheid beftaat maar hierin, dat gints hetzelve onder een Eenhoofdige, en hier onder eene Ariftocraatifche gedaante, zyne klaauwen uitftrekt. In het wezentlyke komt het op één en hetzelve uit. Te weeten, het Kyk der Goddelykë Waarheden aan menfchelyk gezag te onderwerpen. Wanneer dit fchrikdier zig onvermogend vindt, om verder te kunnen vernielen, wordt het woedend en zyn gebrul barst dan van fpyt uit in een banblikzem, welkers taaien egter, na dat Kerk- en burger- ftaat  ( XXI ) fraat thans gelukkig van eikanderen afgefcheiden zyn, niemand meer hier op Aarde verzengen, en in den Hemel laat de rechtvaardigde en hoogfte Rechter, die het binnenfte onzer harten doorgrondt, daarnaar ons volgends zyne onfeilbaare inzigten beoordeelt, en de beste Uitvoerder van zyn gellagen Ordel is, door dit getier van verwaande en heerschzugtige ftervelingen, of zal ik liever zeggen, door wanftaltige Reprefèntative Kerken, zig zyn Op. pergebied niet ontwringen. Zo dat tegenwoordig by onze verlichte eeuw de Kerkelyke ban een belagchelyk gochelfpel is geworden, waaraan zig geen wys man verder kreunt. Nu, terwyl ik dit fchryve, zyn de Franfchen in Duitschland, om aldaar te Ra/iadt eerst te beproeven, van den boel door Vreedes Onder* * 4 han-  ( XXV ) Wees verzekerd, myne Vrienden1, dat ik, zonder menfchen vreeze, onverfchrokken zal voort vaaren, de Goddelyke Rechten der Natuur openhartig te leeraaren en derzelver grenzen uittebreiden, zo veel in myn vermogen is. Inmiddels moet ik ter myne verfchooning nog melden, dat ik in myn tegenwoordig Schets hier en daar de woorden: Provhiciaale gewesten en Kwartieren en wat dies meer is, nebbe gebruikt; welke woorden thans, na den 22 January I. 1. in onze Eene en Onverdeelbaare Republiek niet verder gebruikelyk zyn. Edog een gunftig Leezer dient dienaangaande te weeten, dat reeds veertien vellen van myn Schets voor den 22 January 1. I. waren afgedrukt. Stoot zig nu iemand aan deeze van my gebruikte woorden; hy  ( XXVI ) hy gelieve ze dan naar zyn fmaak te veranderen of 'er by te voegen: zo genaamde, gewezene, voormaalige of iets dergelyks. Ik. verwagte niet, dat iemand in onze Bataaffebe Republiek zig met woordenvitteryen zal ophouden, maar liever op het wezen der zaake letten; waarnaar ik de vechten van den Mensch en den Burger heb getragt af te meeten. Begunftigt derhalve myne poogingen, en ik betuige, onder hartelyke toewenfching van Heil en aanbod van Broederfchap fteeds te blyven BURGERS en zeer WAARDE VRIENDEN! UL. dienstvaardigfte Medeburger t. A. VAN DER MARCK. Groningen in Maart "1798. DRUKFOUTEN TE VERBETEREN. In de Voorrede Bladz. xi v. Reg. 9 ftaat en myn lees en van myn. Bladz. 178. Reg. 12. itaat drie lees vier. —- 203. laatfte Reg. — knoot *— hmop.  ( s ) vergaderings plaats, de orde van (temmen , het voorzitrerfchap in zulke volksvergadering, het ambt van geheimfchryver, om 's volks befluiten op te teekenen, de tyd van 'svolks oproeping, dehoedaanigheid der ftemgerechtigde perfoonen, en wat dies meer is, wel geregeld worden, Ofte, by aldien 's volks meerderheid goedvondt, raadzaamer te zyn, de befchikking aller noodwendige middelen, om het doeleinde'der veréénigdeburgerlyke faamenleevinge te verkrygen, aan het oordeel der Besten en Wysten uit haar midden over te draagen; of mogelyk beter te zyn, zulks alles maar aan Eenen uit haar midden toe te vertrouwen en over te geeven; of eindetyk,de rechten ter beraaming der middelen van eikanderen te fplitzen en een gedeelte daar van aan Eenen of aan de Vootnaamflen * 3 en«  ( 6 ) en een ander gedeelte voor zig te behouden : zo ontftonden hieruit de geregelde Regeeringsvormen van zuivere Democratie, Aristocratie, Monarchie of Gemengde Regeering des ingegaanen burgerftaats. En dit was het tweede verdrag der burgerlyke faamenleeving, waarby men zig over het recht ter beraaming van de noodzaakelyke middelen ter verkryging van het bedoelde oogmet k veréénigde; welk tweede verdrag, offchoon terftond met heteer/ïe onaffcheidbaar gepaard gaat, nogthands omtrent oogmerk en middelen wezentlyk van elkander verfchilt. Ik bedroeve my dan, «lat men in onze verlichte eeuw onder de Bataaven noch hoort praaten van eene volfirekte volksregeering, die nimmermeer in de Weereld is geweest, npch ooit beftaan kan, terwyl het tog gpzinnig zoude zyn, een oogmerk te wil-  ( 7 ) willen bereiken en daartoe de noodzaakelyke middelen niet in 'twerk te ftellen. Het komt my daarenboven, ja het zal allen, die in het Natuurrecht bedreeven zyn, zeer vreemd voorkomen, dat men het onder fcheidend kenmerk van eene zuivere Volksregeering wil zoeken, dat ze zy By Reprefentatie; gelet geen eene geregelde Regeerings-vorm, die niet door geweld beftaat, mogelyk is, als By Reprefentatie. Monarchen en Avistocraaten voeren dus hun bewind zo wel hy 'sVolksreprefèntatie, als in eene zuivere Democratie plaats heeft. Het kenfchetzend onderfcheid beftaat voornaamelyk hier in, dat by eene welgeordende Volksregeering de wetgeevende magt by den Volke berust, opdat hunne inwendige burgerlyke Vryheid ongekreukt ftaande blyve, * 4 En  ( 8 ) En vermits nu by onzen tegenwoordigen ryd het voormaalig Voeaetalisme Vernietigd, de Aristocratie gefnuikt en de zuivere Democratie, zonder inmengzei van Aristocratie, tot een grondQjg van onze Eene en Onver deelbaar e Bataaf fihe Republiek gelegd is; zo zult Gylieden ligtelyk vooruitzien» dar het mede benevens andere ftemgerechtigde Burgers der ganfche Bataatfche Hepubliek uw beurt zal worden, om over een Ontwerp van een a/gemeen Bataaf'sch Wetboek, zo wel in Civiele, ah Crimmeele maken, Uw welberaaden oordeel aan de Bataaven open te leggen. Ten dien einde heb ik gemeend, mynen pligt te zyn, dat, daar Gylieden de goedheid hebt gehad, my in mynen voorigen post, als Profeslor in Jiet Natuur-, Staats- en polkerenrecht, op deeze Hooge School te her- flei-  ( 20 ) heiden de volkomene verpligting van den anderen mag eisfchen, of by moet eerst gereed zyn, aan zy' ne verpligting promptelyk te voldoen, of kunnen aantoonen, reeds voldaan te hebben; en derzelver formen, naar den aart hunner verfcheidene foor ten bepaald. ZEVENDE HOOFDSTUK. Over de gelykheid, in allerhande, by zonder in belastende, contracten waar te moeten neemen, of anderszins het ingegaane contracl, waarby d'een voor den 'anderen bevoordeeld is, en hy het nadeel niet wil vergoeden, wederom te mogen vernietigen. Zynde hierby de begrooting des nadeels, over de helfte der waardye des goeds, by zonder in koop en verkoop, ep een gelyken voet berekend. ACHTSTE HOOFDSTUK. Over Wisfelbrieven en derzelver formen. NEGENDE HOOFDSTUK. Over Zee-rechten van Strandrecht, Bodemary, Havery of Avary* Asfurantien en Reasjurantien, Po-  p j$ Schets o v e k. §. ir. Men kan dieswegends niet aan de dieren veelmin aan andere dingen 5 die met geene zinnen voorzien zyn , een Recht der Natuur in een zsdelyken zin toefchryven. §. 12. Zedelykheid heeft Vryheid tot een grondt ilag. Vryheid is een vermogen, om het tegenovergeftelde van zyn doen te kunnen laaten en het tegenovergeftelde van zyn laaten te kunnen doen; anders konden de gevolgen van een daad of agterlaating van een daad aan niemand, als die de vry willige oorzaak van een zulk onvermogen was, zedelyk en rechtvaardig toegeweeten worden. $• 3 3- Deeze Vryheid gaat met Redelykheid ge? paard en is dus aan wetten der Rede gebonden ; anders wierdt Vryheid bandeloosheid en ongebondenheid, die in geen redelyk wezen valL |, i^.  de Rechten enz. f Alle wezens der dingen en van den mensen, waaruit natuurwetten moeten afgeleid worden, zyn van eeuwigheid in de denkbeelden van het oneindig en onfeiibaar verftand Gods gevestigd, en hebben in den tyd der Schepping door den wille des Almogenden haar uiterlyk.beftaan gekregen. God is alzo en door zyn onfeiibaar verftand en door zynen allerheüigften wille de oorfprong der natuurwetten. S- '5- Te zeggen: Natuurwetten zyn ons ingefchapen en by gevolg was het overtollig, daar in onderweezen• te worden; is eene vadzige lompheid in 't redeneeren. 'Tis waar-; de vatbaarheid der natuurwetten is ons door het verftandelyk vermogen ingeschapen maar juist daarom moeten wy er ons op toeleggen, om eene grondige kennis en overtuigende weetenichap dier wetA 4 ten 3  d Schets qvex. ten, die tot heil van 't menschdom 't beste gefchikt zyn, by aanvangen voortgang, te verkrygen. Wy bezitten maar een vermogen , om van tyd tot tyd tot kennis der eene waarheid tot de andere te geraaken en verkrygen allengs door geduurige oefeningen eene verftandelyke heblykheid, om den faamenhang der waarheden uit vaste grondbeginzelen te betoogen. Onze natuur vereischt alzo eene ontwikkeling haarer kragten, dje wy niet zonder behendige oefeningen kunnen bewerken. §• iö. Zedelyke natuurwetten zyn of gebiedende 9 of verbiedende, of ook wel toelaatends Gebiedende behelzen mede een verbod van het tegendepl. B. V. Een wet, dje kuischheid gebiedt, verbiedt mede echtbreuk en andere onkuischheden. Dog een wet, die echtbreuk verbiedt, gebiedt dies wegen d$ niet, ajle kuischheid jn den ongehuwden ftsat te bewaaren. |. ij0  12 Schets over. ten einde een grooter kwaad voor te komen. Neen! beiden kunnen en moeten wy nalaaten. De regel, uit twee kwaaden het miafte te kiezen, heeft alleenlyk in het phyzieke, maar niet in het moreele plaats. § 20. Tot onmogelyke dingen kan niemand verpligt worden. Er ligt dan in de zedeleere en natuurrecht veel aan gelegen, om naauwkeurig te onderzoeken; wat den mensch mogelyk zy of niet ? Wat den eenen mensch mogelyk is, zal misfchien den anderen onmogtlyk zyn. En wat den mensch voor zig onmogelyk is, kan hem waarfchynelyk door behulp van anderen mogelyk worden. Ja, by gebrek van alle menfchelyke hulpe, zoude hy misfchien de Goddelyke hulpe mogen inwagten. Dit is een belangryke ftorfe in de menfchelyke faamenleeving en ons zedelyk beftaan; by gevolg onzer overdenkingen dubbel waardig. 5- 21,  de Rechten enz. 13 §. 21. Er is wel geene tegenftrydigheid in de natuurwetten, maar overal derzelver beste harmonie, zelfs tusfchen phyfieke en moreele wetten. Evenwel kan in 't afgetrokkene eene bootzinge van dezelve tegen elkanderen fchyften plaats te hebben welke men nogthands door goede reduieeringen over den faamenloop van meerder en minder pligt, van gebiedende, verbiedende, toelaatende en volmaakings wetten zeerwel kan vereenigen en tot duidelyke denkbeelden van de volmaakfte overeenkomst der natuur brengen. i 22. Deugd is een vrye daad overeenkomftig met de wet der natuur of agterlaating van dezelve ftrydig tegen de wet der natuur 5 en ondeugd is een vrye daad tegen de wet der natuur aanloopende. Een daad is of uitwendig, in de zinnen vallende, of in- wen-  Ï4 Schets over ' wendig, in de gedagten beftaande, zo weï deeze , als geene moet naar de wet der natuur geregeld worden. Zonder wet der natuur, die zig zo verre uitftrekt, als vryheid plaats grypt, is dus geene deugd of ondeugd onder de ftervelingen te vinden. En wat was dan de mensch zonder zedelyke natuurwet ? % 24. Het woord Recht wordt of voor de weé zelve genoomen, en in deeze betekenis is het reeds klaar uit de voorgefchrevene ftellingen. Of men neemt het Recht voor eene bevoegdheid, aan eenen perfoon toegeëigend, zo hy bezit of op zaaken of op zyr.en en andere perfoonen, om te mogen handelen ter handhaaving van deeze zyne bevoegdheid. § 25. Dit recht is of allen aangcbooren of door elks  de Rechten enz. 15 elks of eens anderen doen verkreegen, In den eerften zin is het algemeen, als vloeiende onmiddelyk uit het wezen van den mensch; en in het tweede geval vooronder fielt het eene vrye daad, aie by zonder zynde, ook het recht, daaruit verkreegen, byzonder blyft en niet allen kan toegeëigend worden. $• 26. ' Deeze bevoegdheid, aan eenen perfoon toegeëigend, is of volkomen of onvolkomen. Volkomen wordt ze genoemd, wanneer iemand ter handhaving van zyn recht dwangmiddelen mag gebruiken en anderen wederftaan, die hem in de uitoefening van zyn recht trachten te verhinderen. § ?7« Een onvolkomen recht noemt men, byaldien men niet bevoegd is, daar toe dwangmiddelen in 't werk te flelJen 5 maar enkel aan eens anderen menschlievendheid vor-  ï6 Schets over' moet overlaaten, of by aan ons, offchoon wettig, verzoek wil voldoen , dan niet? §. 28- Alle aangeboorene rechten zyn völkomene rechten , tot welker handhaaving ieder mensch, die zyne waardigheid kent, wel op zyne hoede mag zyn en zig verzetten tegen de verftoorders en onderdrukkers dier geheiligde rechten'. Recht, voor een faamenftelzel of weetenfchap van rechten gebeezigd, wordt of in een engeren of uitgebreideren zin genomen. P.ufendorf en die hem navolgen, hebben maar de bevoegheden van te handelen, aan den perfoon toegeëigend, in hunne faamenftelzels over Natuur- enVolkeren recht ons opgedischt. En dit noemt men een Rechts* geleerd Natuurrecht; hetwelk zekerlyk zyne nuttigheid heeft, en waaraan Pufendorf naar tydsomftandigheden door degewoone zo  de Rechten tfiz. ff zo genaamde Faculteiten, die men op Academiën heeft ingevoerd, te naauw bepaald was s om den Godgeleerden en Wysgeeren niet in het vaarwater te komen. Edog by onzen tyd, waardergelyken Faculteits heerfchappyen in het Ryk der Waarheden gelukkig ophouden,- behoorde men naar den aart der weetenfchap des natuurrechts deszelfsfaa* menftelzel op te maaken, en dus niet enkel dc bevoegdheden, aan den perfoon toegeëigend, om zo en niet anders te mogen handelen , maar vooral den faamenhang der Zedewetten, naar de regelen van gezonde Rede betoogd, voof te draagen. En dan wordt natuurrechfreen JVysgeerig faamenftelzel der ons uit de befchouwing van 'theelal en de doeïeindens der dingen voorgeftelde Wetten der natuur, welke ons de allerheilzaamfte en verhevenfte waarheden verkondigen.  i8 Schets oveïl §• 30- Onkunde van en dwalingen in deze Welkten lleepen louter jammer en ellende onder de menichen na zig. Ingewortelde vooroordeelen, die wy allen, de eene minder, de andere meer van zyne ouderlyke opvoedinge, van zyner Leermeesters onderwyzingen, van zyner Kerkelyken Catechifatien en daarop gevolgde Belydenisfen, van zyne Vaderlandfche gewoontens, van der jeugd af, hebben ingezogen, hinderen zeer den voortgang deezer edele Weetenfchap. Wy moeten ons daar van ontdoen , zullen wy gelukkig daar in flagen. TWEEDE HOOFDDEEL over de aangeboorene onvervreemdbaar e rechten van den mensch. i- 3i- Aangeboorene rechten noemen we, niet als of derzelver kennis door ingeftorte heb- lyfc-  bi Rechten en 2. t§ ïjrkheid ons was ingeblazen, maar alleenlyk dieswegends, om dat ze onmiddelyk üit onze aangeboorene verpligtingen , door óns wezen van den Schepper ons opgelegd, voortvloeien. De wezens der gefchapenö dingen onveranderlyk zynde, kunnen wy Ook niet van de verpligtingen, die daarin onmiddelyk haaren grond hebben, ©nS ontflaan, of wy zouden ons moeten ontmenfchen, 'twelk ongerymd was. Wf kunnen derhalven Ook niet de volvoering deezer onzer pligten aan anderen overdraagen, èn by gevolg Zyn onze rechten, die daarmede ter voldoening onzer pligten onlosmaakbaar verknogt zyn, telFens en ten allen tyden onvervreemdbaar. Den mensch kan en moet men in zyn© drieërleie wezens-bepaalingen befchouwen, Te weten, eerftelyk als redemagrigj tweedens, als een inboorling van 't heelal, en B 2 tm  de Rechten enz. 27 Men onderfcheidt ook wel degelyk den natuurlijken van den kirgerlyken ftaat der menfchen. Ja, men kan en moet daarenboven aan alle kleinere, zo wel eenvruwige als faamengefteldemaatfchappyen, in de grooteburgerlyke maatfehappy veréénigd, byzondere moreek ftaaten toelchryven. Dus moeten wy dan eerst den moreelen Huwelyhen, Vaderlijken, Huhlyken en Kerkdijken ftaat en wel eiken naar zyne by zondere pogmerken , verpligtingen en rechten , naauwkeurig naar de wetten der natuur pverweegen en bepaalen, om des te duidelyker den waaren aart des burgerftaats te Jeeren kennen en wyslyk te kunnen beftuuren, door de beste middelen te beraamen. ter bereiking van de heilzaamfte doeleindens van elke byzondere maatfehappy, ja van ieder mensch voor zyn individu ter verkryging zyner beftemming, waarom hy door den alwyzen en algoeden Schepper in de  28 Schets over,* de orde der gefchapenheid op deeze aarde geplaatst is. , §• 42. Daartoe is ten hoogften noodzaakelyk, om de onvervreemdbaare en eiken aangeboorene rechten van den mensch met alle magt te helpen handhaaven. Veelen komt het befpottelyk voor, dat men deeze rechten aangebooren noemt en aan allen , zelfs aan jonggeboorene kinderen, gemeen maakt. Edog bedilzugt is aan laage zielen eigen, die den faamenhang der moreele en phyfieke dingen in de beste orde der gefchapenheid nooit met behoorlyke aandagt hebben overwogen en nogthands verwaand genoeg zyn, van te oordeelen over zaaken , die ze niet kennen. 'T is waar; een jonggebooren kind bezit nog niet het gebruik zy-r ner rede-vermogens en heeft ook nog geene ontwikkelde ligchaams-kragten, om de hem aangeboorene rechten te kunnen uitoefenen j  öe Rechten enz. 29 nen; maar evenwel bezit het een recht, om zig te verdeedigen, een recht, om te mogen trouwen en alle andere aangeboorene rechten. Men moet dan een onderfcheid maaken tusfchen recht en deszelfs uitoefening. Kan ik myn recht wegends gebrek van zielvermogens en ligchaams kragten ot andere hindernisfen niet uitoefenen ; ik verlieze egter dieswegends myn recht zelve niet, maar anderen zyn verpligt, hetzelve voor my waar te neemen, in zo verre ik daardoor hetzelve oogmerk kan bereiken, ten zy ik zulks in eigen perfoon moet verrigten. $• 43- De aangeboorene rechten dan, den mensch als een rede-magtig wezen, meteen ligchaam vereenigdj tceftendig, beft aan hierin: a, om zyne zielvermogens naar regelen van een gezond verftand tot werkzaamheden te brengen; b, daartoe van zyn eige Re-  gjö ScKets over. Rede gebruik te maaken c, zig van anderen- geene waarheden, die men zelve niet onderzont heeft, gebiedender wyze te laaten voorlchryven d, geene van anderen door menfchelyke verwaandheid verbodene boeken te laaten uit de hand wringen; zynen goeden naam en faam tegen alle lasteraars en kettermaakers vrymoedig by openly ken gefchrifte te mogen verdeedigen; f, zyn ligchaam in gezondheid te bewaaren en alles, wat tot deszelfs vernietiging of verlamming verftrekt, zorgvuldig af te weeren; g, zyne kuischheid tegen alle aanvallers op alle mogelyke wyze te befchermen. Met een woord: h, zyne natuurlijke Vryheid, in het wezen van den mensch onuitwischbaar gegraveerd, tegen alle onderdrukkers flaande te houden. §. 44- Befchouwt men den mensch, als Inwooner van heelal, op deezen aardbodem geplaatst, met  de Rechten enz:. 31 met ziel eti ligchaam voorzien, zo vindt hy zyns gelyken benevens hem gefteld. Hy ontmoet daaronder tweeërleie kunne, de mannelyke en vrouwelyke ; gefchikt, om het menfchelyke geflagt voort te planten. Hy ziet zon, maan en fterren aan 'c gehemelte. Hy ondervindt dag en nacht, koude en warmte, nat en droog, vast land en wateren, Rivieren, Meeren en Zeeën; een menigte dieren op het land en visfchen in de wateren. De aarde brengt niet van zelve alle vrugten voort, die tot onderhoud der menfchen en dieren noodig zyn. De wateren overftroomen de landen en vernielen of bevorderen de gewasfen der aarde. Alle gewesten der aarde hebben niet dezelfde voortbrengzels; het eene gewest bezit in overvloed eenige voortbrengzels der natuur, waar aan het andere gebrek lydt. Het eene gewest kan derhalve, zonder toevoer van het andere gewest, niet alles deel- ag-  32 Schets over. agtig worden, wat tot noodzaakelyken on* derhoud, gezondheid, gerief en gemak zy* ner ingezetenen vereischt wordt. En zou* de dan een rede-magtig Inboorling van 't heelal by allen deezen onverfchHlig kunnen of mogen zyn? Neen ! Hy is volgends zyne wezens-bepaalingen verpligt, a, zo rasch hy door ontwikkeling zyner ligchaams kragten de bekwaamheid van voortteeling, en door oefening zyner zielvermogens de bekwaamheid tot eene goede .opvoeding van zyn voortteteelen kroost verkreegen heeft, te moeten trouwen \ en tot voldoening deezer pligt heeft hy ook een aangebooren recht, in welks uitoefening hem niemand mag hinderen, b, als rede-magtig Inboorling van 't heelal is hy zekerlyk verpligt te befchouwen de aanéénfchakeling der ganiche weereld, waarvan hy een gedeelte is. Hy mag dan wel naar zyn eigen oordeel het Copernicaanse^ of Tychonïsch faamenflelzel over  d b Rechten enz. 33» ötfer het flilftaan of omloop der zonne of aarde, met andere planeeten, aannecmen en ook e^ wel naar de regelen van waarfchy-nelykheid redelyke inwooners in de planee* ten, buiten deeze aarde, (tellen; d, voorts mede onderzoeken: of dit heelal eerst zyn begin genoomen heeft met het tydvsk, 'C welk ons Mofes van de Schepping verhaald heeft, of dat voor dit tyd vak een ar.dera aarde heeft beftaan > die nu van gedaante veranderd is ? zonder dat hem iemand daar over van onrechtzinnigheid mag agterhaalèn. e, Naar maate van koude en warmte heeft hy het recht zyne kleedingen en huizen ter inwooninge in te rigten. f, Van de dieren op de landen tot zyne voeding , dekking, ploeging der aarde, vervoeri; g der vrugten , als anderszins tot zyn gemak gebruik te maaken , zonder egter wreedheden over de dieren te pleegen. g, Visfchen in de wateren te vangen, te eeten of tot C an- f  34 Schets, over andere nuttigheden aan te wenden, Tuinen aanteleggen , akkers te ploegen, boomen te planten £ alles tot genot en vermaak van de menfchelyke■faamenleevinge. i, Doorfnydingen van Wateren te maaken, watermolens aanteleggen ,, om de natte landen op te droogen, kanaalen te graven s om de vrugten, turf en hout} en andere waaren en menfehen van eene plaais naar de andere met fchuiten en fchëepen over te brengen, k, Wind en watermoolens tot fabriek van goed papier; ja 1, alle fabrieken en trafieken tot bewerking van allerleie ftoffen, als zyde, kattoen enz. voorts mede m , zeep en zoudziederyen, bier en azyn brouweryeö, 2üiker'-rafinaarderyen, looieryen en leërteüweryen, touwflageryen, linnen ï pellen, damasten, bombazynen, marfeillèn, zeildoeks, everlest, florei tynen, fatynen, wollenweveryen te bevorderen. n5 Metaal en, als yzer- tin-koöper-zilver-gout- loot»  de Rèchtén enz. $3 loot-en drukletters gieteryen in goeden ftaat te brengen, o, Boutzagemoölens aan te leggen, om timmerhout in voorraad te hebben $ p , goede fehëepswerven op te rigtenj om grootë en kleine fchepen te bouwen, en de onttakerdcte kalfateren: q, allerleiehanden kunstwerken tot meerdere volmaaktheden te helpen brengen, r, Veefokkeryen vaii paarden , koeien, osfen en fchapen van de beste foort aan te kweeken. s, Den militairen ft and, zo ter zee, als te lande, in eenen ontzaggclyken-ftaat te ftelien. t, De vrye fcheepsvaart ter zee naar alle gewesten der aarde met alle magt te handhaaven. u, vei* lige haavens voor aankomende en uitioopende fcheepen aanteleggen, v, Den koophandel te doen bloeien, en vooral daaronder den boekhandel te begunftigen é als mede het onrech cv aardige van den flaavenhan* del af te fehaffcn. w, Vestingen en fortificatiën ter beveiliging der inwooners op c» u  Schets over te bouten, x, Het postwezen te verbeteren y, Genootfchappen ter uitbreiding van kunsten en weetenfch ippen in haare vryheid te befcheruien en aan te moedigen, z, Deallernuttigfte Kweekfcboolen tot onderwyzing van Dooven en Stommen in goeden ftand te helpen houden. Jaa, de redelyke inboor* ling van 't heelal is verpligt, zyne kundigheden en weetenfchappen aan anderen, zyns gelyken, ter volmaaking van'tmenschdom, gezellig mede te deel en. Dit kan hy aan afwezenden niet gefchikter doen, als door middel van de drukpers. De vryheid van de drukpers, zonder belemmering van iemand, moet men dan aanmerken, als het beste middel ter uitbreiding van kundigheden en weetenïchappen, en ter beteugeling van alleonrechtmaatige heerfchappye. Elk heeft dan een aangebooren recht, om van de vryheid der drukpers gebruik te maaken, zon der dat hem een ander daar in mag hinderen. Vindt een  de Rechten enz. 37 een ander egter, dat hy daardoor beleedigd is, hy mag dan zulks aantoonen en een e srenredig herftel daar van eisfchen, 'r welk* de beleediger, die misbruik van zyne vryheid, tot nadeel van een anderen gemaakt heeft, ook verpligt is, fpoedig te herftellen. Ziet daar een ruwe fchcts der verp^igtingen, tot welker uitvoering een redemagtig Inboorling van 't heelal op deeze aarde ter befchaaving van 't mensebdom gezellig moet medewerken en ten dien einde een aangebooren volkomen recht bezit. § 45. Befchouwen wy nu den mensch, alsmfchepzelvanGod, 0! welke verhevere gedagten boezemt ons dit denkbeeld in. Natuur moet men nooit tbt eene Godheid maaken, die van zig zelve noodzaakelyk van alle eeuwigheid tot eeuwigheid, zonder begin en eirde, beftaat. Natuur is toevallig en heeft een begin met de Schepping van \ heelal. Zy is een C 3 ge-  4© Schets over deugd, a, Onder alle natuurlyke verpiig? tingen, hem door den Schepper opgelegd, is die tot de religie de fterkfte en daarom heeft hy ook het grootfte recht, daaraan te moeten voldoen, b, Duivelyen, hexeryen, tooveryen en fpookery en bezwalken den redelyken Godsdienst, van welke vooropger vatte vooroordeeler men de Religie moet zuiveren, c, Religie vereischt, den Schepper boven alle fchepzelen te eerbiedigen, en daarom kan een religieus mensen geen snder gezag in 'tftuk van religie aan neemen. d, Alle nienfehen hebben in 't punt van reiigie dezelfde verpligtingen en dus •oofe dezelfde evengelyke rechten, e, Deeze gelykheid geeft hen allen in de religie de grootfte vryheid. f, Elk is wel volgends de wet der ratuur vcrpligt, alleen de waa« re religie te omheizen en alle valfche religiën te vermyden $ dog in ?t Ryk der waarr |}cde.n heeft geene nienfchelyfee. beihsfing plaats. ï  42 Schets over genaamde heerfchende kerken zyn alzo monfters in den burgerftaat en nadeelig zdfs aan den waaren aart der'religie, m, Alle vervolgingen om de religie zyn wreedheden en doen der waare religie fchande aan, als ftrydende tegen de aangeboorene giheilig* fte rechten aller menfchen. n, God heeft zyn Oppergebied voor zig behouden en aan geene ftervelingen overgedraagen. 'T is dus eene der zotfte verwaandheden, iemand door kerkelyken ban wegends vermeende onrechtzinnigheid van het hemelryk te wik len uitfluiten, o, Kerkelyke ban moet nooit nadeelige gevolgen in de menfchelyke faamenleeving hebben, p, De kerk bezit geen meerder recht, eenen haarer ledemaaten in den ban te doen, als elk lidmaat heefr, om de kerk te bannen, d&t is, om van de ker^ kelyke maatfchappy zig te onttrekken, gelyk de kerk ook volgends haare verdragswetten iemand van haare gemeenfehap kan uit-  de Rechten enz. 43 altfluiten, q, Religie vooronderftelt onfterffelykheid onzer ziele; deeze kan men niet alleen uit derzelver onftoffelykheid, maar vooral uit de oogmerken des Scheppers in de aanéénfchakeüng aller dingen ter onze befchouwing befluiten, om daaruit de Goddelyke volmaaktheden meer en meer te leeren kénnen ter verkryging, bevordering en uitbreiding van ons waare, duurzaam en beftendig geluk. In ons aardfche tydelyk leeven leeren wy van de ganfche gelchapenheid aller dingen niet het duizendfte gedeelte kennen; daartoe behoort eene oneindige eeuwigheid en dus mede de onfterffelykheid onzer ziele. Behalven, dat deugd eene flegte belooning op deezen aardbodem in ons tydelyk leeven zoude vinden, en ondeugd doorgaands by het ontaart menschdom voorfpoedig is Hetwelk by loochening van de onfterffelykheid onzer ziele met de Heiligheid, Rechtvaardigheid, Wys- heid,  de Rechten enz. 45 vreemdbaare rechten van den mensch, ik meene die van Gelykheid en Vryheid, wil toeftaan ? $• 47- Tot uitbreiding der kennis van de ons allen aangeboorene rechten mag ik tegen anderen geene dwangmiddelen ter myne meerdere volmaaking gebruiken, maar te* gen arderen, die my in de uitoefening deezer rechten, zo naar ziel als ligchaams vermogens, verhinderen en daardoor mynen ftaat onvolmaakter tragten te maaken, mag ik my wel, als tegen verwoestende dieren, met geweld verzetten, om aile onvolmaaktheden van my af te keeren; f §. 28.Jook anderen , die niet by magte zyn, zig tegen dergelyke onderdrukkers te verdeedigen, nit menschlievendheid wel te hulpe komen , zo veel myne eige kragten en vermogens zulks toelaaten. i &  46 Schets over §. 48. . In de aangeboorene rechten van des mensch hebben alle verkregene rechten onder de menfchen haarcn eerften grondflag. En terwyl geene onvervreemdbaar zyn (§• 3 O > 20 moeten deeze daarnaar beoordeeld en gefchikt worden. Welke overeenkomst der menfehelyke vrye handelingen in hunne faamenleevinge, by zonder in de burgerlyke maatfchappy zeerbelangryk is, gelyk in 't vervolg hierna zal bflyken. §fim t tföiafim s: B3f$s*J tan ismhvno i&&5i DERDE HOOFDDEEL over de rechten van eigendom der dingen. S- 49- Onze eerde Voorouders, Adam en Evs hebben in gemeenfchap der goederen, dog niet in eene ftellige, gelyk zommigen meenen, maar in een, ontkennende gemeenfchap geleefd, waarin niemand een eigendom der gelchapene dingen, met uitfluiting van an- de-  de Rechten enz. 47 deren hadt en dus ook Adam met uitfluiting van Eva of zyner nakomelingen geen eigendom der dingen bezat. Elk hadt in dien tyd wel het recht tot gebruik der dingen tot zyn onderhoud., gemak en vermaakelykheid zyns leevens, dog geen recht van eigendom. 5- 50. . Men verbeeldt zig in den ftaat der rechtheid onder de menfchen een lui lekkerland, waarin de aarde, zonder beploegd, geëgd en bezaaid te worden, en de vrugtdraagende boomen, zonder inëntinge, by gevolg zonder eenigen arbeid, de beste vrugten tot gerief der menfchen voortbragte. Edog, dit eens zo zynde, gelyk het my nogthands niet toefchynt, zouden dan de rypgewordene vrugten van allerleie koorn, van gras, van boomen, zonder afgemaaid en geplukt te worden, van zelve door de natuur in onze fchuuren en huizen ter bewaaring en ' ' ge-  48 Schets o v e k gebruik voor menfchen en beesten komefi huppelen ? En hoe zoude het koorn i zonder arbeid van afdorsfen en wannen der airen , en zonder arbeid van het te maaien en te kneeden, ja, zonder arbeid van het te bakken, den menfchen tot brood kunnen dienen en tot voedzel verft rekken? 'T is waar, de geloofwaardige Gefchied-Schryver Mofes telt Genef. III. vs. \6. ip, onder de gevolgen van den zonden val : Met smerte zult gy kinderen baaren. In bet zweet uws aanfehyns zult gy iroodeeten; maar evenwel dunkt my, dat deeze woorden: met smerte , in het zweet, niet zo zeer phyfiek van ligchaamelyk fmer* telyk gevoelige aandoeningen, als wel moreel van ongeruste, kommerlyke gemoeds aandoeningen moeten verftaan worden. Dit ondervondt Eva al rasch na den zondenval in haaren zoon Kaïn by den broedermoord aan Abel gepleegd, Het vrouwelyk Iig- chaams  de Rechten ei»z. 49 cbaams geftel is immers na den zondenval niet veranderd en dit brengt mede fmerte by het kinderbaar en. Verder is arbeid deugd9 luiheid ondeugd , en men kan alzo deeze laatfte hoedaanigheid niet tot den (laat der rechtheid brengen. Ligchaaroelyke arbeid, door veele beweegingen uitgewerkt, perst zweet uit; 't welk voor 't ligchaam gezond is, De heb- en roofzug-t der ontaarte menfchen , om van andermans arbeid in dartelheid te leeven,' zonder iets tot algemeen nut mede te werken t brengt by den yverigen arbeider, die zynen pligt doet, be-^ kommering te wege, dat hy niet ongeftoord de vrugten van zynen arbeid zal genieten, maar de luiaarts hem dezelve listiglyk of geweldig zullen ontneemen. Dus doende wierden de deugdzaamlie en yverigfte menfehen, die in het arbeiden 't meeft hunnen pligt betragtteden, by de ontkennende gemeenfchap, waarin een ieder naar zyne be^ D kwaam-  5<3 Schets over kwaamheid tot algemeen nut moeite medewerken, eindelyk flaaven van luie, darte-e, wellustige, geweldige en ondeugende menfchen , die in deezen hunnen pligt verzuimden. §. 51. En juist deeze or taartheid der menfchen heeft redemagtige Inboorlingen van 'theelaï op deeze aarde bewogen, om de ontkennende gemeenfchap der dingen, waar in ze in den beginne geplaatst waren, al fpoedig te verlaaten en eigendommen intevoeren. Hetwelk egter niet kon gefchieden , als voorbehoudens elks aangeboorene onvervreemdbaare rechten; en dus zyn alle verkregene eigendoms- rechten daar door naar de wet der natuur bepaald en omfchreeven. $. 52. In geval van nood, als ik zelve niets bezitte, om my te kunnen onderhouden, heb ft dan een aangebooren recht tot gebruik en  de Réchten enz. 6/ êene ei>enaaren te vergoeden, naar de re-* gel der natuurwet: dat van allen moet herfteld' borden de fcbade van hts, 't welk tot nut van Wen is verwendt. En deeze regel heeft niet alleen plaats by Êbdrye,, Êaverge, maar ook b, by ortftaanc brand in eene ftad, wanneer geoordeeld wordt, 's buurmans huis neder te moeten werpen , om den brand te fluiten, op dat niet de geheele ftad door de vlammen vernield werde 5 in welk geval zyne medeburgers hem den prys van 't huis en daarin bevondene meubels, die zo fpoedig niet hebben kunnen in bewaaringe gebragt worden, moeten vergom den. c, De goederen der fchipbreukelingen, door ftorra aan ftrand gedréevén , mogen wel van de ftrandbewooners geborgen en bewaard worden, oih ze aan de eigenaaren die daarvan bewys brengen, weder uit te keeren, waarvoor de ftrandbewooners voor hunne moeite en daartoe aangewende kösE % tea  <58 Schets over ten berge geld kunnen eijsfchen ; edog het" fi'randrecbtf by zommige volken gewoonlyk, om de goederen der fchipbreukelingen verbeurd te verklaaren, is onrechtvaardig, d, Naar de wet der natuur' is ieder een, die eens anderen goed bezit, verpligt, hetzelve aan den waaren eigenaar weder te geeven;dog de bezitter wel weetende, dat het goed niet het zyne is, maar nogthands den waapeft eigenaar niet zo fpoedig kunnende uitvors-fchen, blyft het goed voortduurende bezitten en doet daaraan onkosten, welke hy namaals, de eigenaar ontdekt zynds, van denzelven by de wedergeevinge kan afeisfchen of zulke zonder wettige oorzaak geweigerd zynde, mag hy hetzelve zo lange behouden, tot dat hy daarvan voldaan is, om dat eene weldaad naar de wet der natuur niemand moet fchadelyk wezen, e, Naar de wet der natuur moet zig ook niemand met eens anderen fchade verryken. Nu heb ik by  de Rechten enz. 6$ by afwezendbeid van myn Vriend, die niemand tot beftuur zyns boedels gemagtigd hadt, zyne zaaken uit vriendfchap waargenoomen, brand, in zyn huis door een blikfcmflag ontdaan, gedaan blusfen en tot een en het ander onkosten aangewend. Vervolgends myn Vriend te huis wederkeerende, verweigert, zodaanige kosten my te vergoeden, zeggende, dat hy my daartoe geen magt hadt gegeeven. Waarop ik hem andwoorde, dat de wet der natuur my daartoe gemagtigd hadt en zonder dit natuurrecht zouden alle vriendfchaps-pligten ophouden. De natuur dan maakt door haare wetduiding den mensen gezellig, zelfs in zaaken, waarin zommigen onnatuurlyk zyn. En deeze handelinge wordt Onderwind genoemd, f, Om dezelfde redenen heeft ook Weder ei sfehing plaats i, Van iets, 't welk iemmd onweetende als fchuld heeft betaald, ivaartoe hy niet fchuldig zvas. Insgelyks i, InE 3. trek.  yo Schets over trekking van toezeggirjge, gedaan zonder reér lyke oorzaake. Voorts 3, Weder eisjciiing va% al het geen iemand aan een anderen zonder rechtelijke oorzaake heep gegecven. Verder 4, Van 'al het geene anderszins zonder geeven, het aaien of belooven, aan iemand is gekomen uit eens anderen goed buiten rechtelyke oorzaak. Ziet daar, hoe treffelyk de natuurwet den mensch tot eene redelyhgezelligheid aan^ dringt. Meerdere ft aaitjes zal ik 'er thands. niet van by brengen. Tot de weldaadige contracten behoort a, Borgtogt, b, Bewaargeeving, c, Bruikleemug, d, Verbruikleening, waaronder mede geld, dog zonder beding van renten; want e , Geldleening, waarby renten bedongen zyn, kan niet tot de voeldaadige, maar moet tot de onereufe verruilings contracten gerekend worden (§. 6y. lett. d.). By de uitlening van geld is de fomme of de munt- foor-  fó Schets over was ten Recht, wegends Eva's wanbedryf aan Adam toegeëigend, hoe zal men dit op de nakomelingen toepasfen? Onze dogteren zyn immers zo wel afstammelingen van Adam, als onze zoonen van Eva, en dus zoude het Recht van Adam tot heerfchappy en de verpligtlng van Eva tot ondetdaanigheid, als twee tegenftrydige zede'yke hoedaanigheden op hen overerven. Waar zal dit heen ? §• 79- Het huwelyk tot een hoofdoogmerk hebbende voortteelinge van kinderen, is daarmede onlosmaakbaar verknogt de goede opvoeding van het voortgeteelde Kroost. Tot het eerste behoort verééniging der ligchaams kragten van man en vrouwe, en tot het andere vereeniging der zielvermogens van beiden. Een goede opvoeding moet met de natuur van 't voortgeteelde Kroost overeenstemmen en bestaat in ontwikkeling der werkings-kragten. De mensen be*  de Rechten enz. ff beftaat uit vereeniging van ligchaam met een redemagtige ziel. De pbyfieke opvoeding van het voortgeteelde behoeftig Kroost hebben wy met de meefte dieren gemeen, maar de moreek opvoeding van een redemagtig Kroost is alleen aan menfchen, die reeds tot het recht gebruik van gegronde Rede gekomen zyn, eigen. Wat helpt het kinderen voortteteelen en hun geene goede moreek opvoeding te geeven? Daardoor wordt het menschdom niet gelukkig; in tegendeel, meerendeels zeer ongelukkig, wanneer men Nero's, Cartouches en dergelyke foort van wanfchepzels heeft in de wcereld gebragt. Er is dan ten hoogften aan gelegen, dat men by de huwelyks bevoegdheid niet alleen de pbyfieke, maar vooral mede de moreek bekwaamheid daartoe moet gade flaan.  7§ Schets over I 80. Tot de pbyfieke bekwaamheid tot een h un wrlyk behooren de jaaren , tot voortteelinge vereischt. in één klimaat des aardbodems is men wegehds de warmen luchtftreek vroeger huwbaar, als in het ander van kouder lucht. En hierop diende men ook te letten. i 81. De jaaren van ouderdom maaken ons ook phyfiek onbekwaam tot de huwelyks-pligtert ter voortteeling. En waarom zoude tot de huwelyks onbevoegdheid de hooge ouderdom niet 20 wel, ja nog meer, als de vroegtydige jeugd in aanmerking komen? Terwyl tog de vroegtydige jeugd tot voortteelinge ten tyde des ingegaanen huwelyks onbekwaam zynde, allengs met den tyd daartoe bekwaam wordt, daar in tegendeel oude lieden by vervolg van tyd, hoe langer hoe meer, die natuurlyke bekwaamheid ver-  DÉ R E C II 7 EN EN Z. ff verliezen. Men wcrpe my niet tegen, dat op zulken wyze elk wettig ingegaan huwelyk door hoogen ouderdom der echtelieden zoude ophouden , een wezenlyk huwelyk te zyn, byzonder, indien de daaruit voortgeteelde kinder reeds eene goede opvoedinge verkreegen hebben $ want dit ftaa ik gaarne toe, maar meene nogthands, dat het huwelyk dus in een huislyk genootfehap overgegaan zynde, hetzelve als een onverbreeklyk verband van naauwe vriendfehap., tot den dood van eene der echtelieden moet blyven voortduuren. En wil men evenswel dit huislyk genootfehap en onverbreeklyk vriendfehaps- verbond een huwelyk noemen, ik mag zulks lyden; dog woorden veranderen het wezen der zaske niet. % 83. Alle menfchen bezitten niet zo groote moreek bekwaamheid, om hun voortgeteelde Kroost tot zulke eindens zelve op te voeden,  &o Schets o r Ei den , als waart oe een redemagtig wezen $ een inboorling van 't heelal en een fchepzel van God beft ere d is, om redelyk, gezellig en godzaslig te leeven. Die zodaanige bekwaamheid dan niet zelve bezit, moet daartoe de hulpe van anderen, welke daartoe gefchikt Zyn , gebruiken en daarin een goede keuze kunnen doen, of anders was hy niet bevoegd, te mogen trouwen, maar ftelde zig in de voortteelinge den dieren gelyk. §• 83. De dieren hebben geene opvoeding noodig, als alleen ter behoudenisfe van haar dierlyk leeven. Is het wyfken daartoe alleen gefchikt, men ziet dan geen inftincl: jegens haare jongens by het manneken é als b. v. by de honden en andere viervoetige dieren; maar byaldien daartoe de hulpe van het manneken vereischt wordt, heeft de natuur deezen prikkel ook in het man- ne-  Schets over Een onberaaden huwelyk fleept veele onheilen na zig naar het fpreekwoord: Rascb getrouwd. Lang berouwd. % 85. Wy moeten nogthands met zommigen ons niet verbeelden, als of de ongehuwde ftaat heiliger zy, dan die der huwelyken. Wonderlyke verbeelding van heiligheid I Heiligheid vordert immers, om aan de natuurwet te voldoen en daartoe is een welberaaden huwelyk een der voornaamfte daaden. Edog een huwelyk bedoelt voortteelinge van Kinderen en met het voortgeteelde behoeftig Kroost is onaffcheidbaar verknogt een goede opvoeding, met de menfchelyke redemagtige natunr overeenkomstig. Stel nu eens, dat ty den van vervolgingen deeze opvoeding verhinderen , of dat een grooter pligt, om der menfchen wan re welzyn te bevorderen, ons van een huwelyk te rug houden, dan, en dan eerst* kan  de Rechten enz. 85 kan men zeggen, dat het in zulke gevallen, waarin men het oogmerk des huwelyks ter goede opvoeding niet kan bereiken, beter zy, niet te trouwen. §. 85. Verbooden huwelyken zyn naar het natuurrecht geene, als tusfchen ouderen, of die, welken men kinderlyken eerbied fchuldig is, en hunner beiden afftammelingen. En een huwelyk, daartegen ingegaan, is bloedfchande. Hieromtrent moet men wel onderfcheiden , wat natuurïyk of burgerlyk bloedfchande zy; vermits by het laarfte geval in den burgerftaat dispenlatie plaats vindt, maar niet by het eeifte, § 87. Een huwelyk tusfchen broeders en zusters voltrokken , is natuurïyk geen bloedfchande; of men zoude moeten ftellen, dat het ganfche menfchelyke geflagt uit bloedfchendige huwelyken, ftrydig tegen het F 3 on-  S o Schets q v e s. pnveranderlyk Goddelyk natuurrecht, was vöortgeteeld. Dit is ongerymd, om dat God zelve aan onze voorouderen de verme* mgvuldlg'mg van 't tnenfchelyke gejlagt (§. 73.J geboden heeft. Des niet te min is het raadzaam, na dat nu het jnenfchelyke geflagt «eer vermenigvuldigd is, dergelyke huwelyken tusfchen broeders en zusters door burger wetten te verbieden, om alle huislel yke onkuischheden te vermyden. |. 88. Namaals heeft men de Mofaifche huwelyks wetten Levit. XVIII. en XX. genoegzaam in 't algemeen by de Chriftenen ingevoerd en daaruit is zeer veel niis verft and dier wetten over yerbpdene huwelyken ^ zelfs by onze Vaderlandfche rechten , ontdaan; terwyl de Rechtsgeleerden en Wetgeevers, door vooroordeelen, uit het Ka-> en-Romeinfche Recht of deszeifs uitWtfêÊè overeenoomen, hebben goedgevon- • v 1 den3  ds Rechten enz. So i 90. Veelwyvery is naar het voJflrehte natuurrecht wel niet verboden, maar vooronderfteld zynde een gelyk getal van geboorene meisjes en jongentjes, zoude het beleedigend voor de vrouwelyke fexe worden, in ?t algemeen de veelwyvery in te voeren. De volmaahngs wet f§. 18) vereischt dan, dat ieder man maar ééne vrouwe heeft. Edog dit hindert niet, dat men in een of ander fingulier geval daar van mag alwyken, byzonder, als dit gefchiedt met toeftemminge van de eerfte vrouwe. Trouwbelofte gaat gemeenlyk, ten minften in onzen tyd, een huwelyk vooraf By Adams huwelyk met Eva was geen vrye keuze en alzo ook trouwbelofte onnoodig. Het wyf wierdt den man van God toegevoegd. Maar in onzen tyd, na dat het menschdom vermenigvuldigd is, is men niet F 5 aan  go Schets over aan éénen perfoon gebonden. Elk heeft zyne vrye keuze, met wien hy een huwelyk wil ingaan; waartoe trouwbelofte vereifcht wordt. Men maakt een onderfcheid tusfchen trouwbeloften met woorden van den tegenwoordigen of toekomenden tyd gedaan; b. v. Ik neem u tot myne echtgenoote of ik zal u tot myne echtgenoote neemen; dog dit onderfcheid, uit het Kanonïeke recht fpruitende, komt met het natuurrecht niet overéén. §. 92, Trouwbeloften brengen naar het natuurrecht geene zwaagerfchap te wege en dus is er geene reden, dat, na vernietiging der ingrgaane trouwbelofte, 't zy door dood van eene party of door wederzydlche inwilliging , wegends natuurlijke eerbaarheid een huwelyk zoude verboden zyn tusfchen een kind en zyner ouderen bruid of bruidegom en tusfchen een ouder en zyner kin» deren bruid of bruidegom, j. 03  de' Rechten enz. oi ■ 5- 93- Trouwbelofte is een verdrag tusfchen twee perfopnen ingegaan ter voltrekkivg van een onderling huwelyk, waardoor beiden een verkreegen recht ten dien einde bekomen. Een verdrag mag niet verbroken worden, als met wederzyds inwilliginge. By gevolg mag ook geen van beiden, ftaande dit verdrag, zig aan een anderen perfoon ten, huwelyk verlcoven , maar zulks evenwel gefchied zynde , moet de eerfte trouwbelofte voorgaan en de andere yoor kragteloos gehouden worden. fy 94- = ' Na voltrokken .huv.vlyk volgt faamenwooninge der echtelieden, waartoe een ger jneene huishouJing ncodig is; en zulke verr eischt kosten, welke alzo maatfchappelyk moeten worden bezorgd. Indien dan jonggetrouwden zelve niet in ftaat zyn, alle -zulke koften optebrengen, zyn derzelver ou-  de Rechten enz. $7 Van tafèl en bedde alleenlyk moet plaats vin* den in gevallen, by welken geene rechte* lyke oorzaaken tot eene ganfchelyke echtfcheidinge voorhanden zyn, als b. v. by ontilaane huislyke oneenighedenj die met den tyd nog kunnen vereffend worden j maar in andere gevallen van beweezene rechtelyke oorzaaken tot eene geischte ganfchelyke echtfcheidinge is de fcheidinge enkel van tafel en bedde onrechtvaardige % 98. Het huwelyk moet in volle waarde ge* houden worden , en bevat geenszins een onderling genootfehap tot misdaaden in zig, Een der echtelieden dan misdaadig wordende , zodaanig, dat de burgerftaat goed vindt, dieswegends alle deszelfs goederen verbeurd te verklaaren of een gedeelte daarvan tot zig te trekken, moet de onfchuldige echtgenoot en kinderen daardoor niet het mmfte nadeel iyden. Dit zoudê G ©n*  p3 Schets over' onrechtvaardig zyn. Rechtvaardigheid i* nogthands de iierkfte fteunpylaar der burgerlyke maatfchappy, welken Wetgeevers en Rechters altoos onwrikbaar en ftandvastig in alle getallen moeten ftaande houden. ZESDE HOOFDDEEL van de Qudertyh maatfchappy. S- f9* Bereikt de huwelyks maatfchappy haar oogmerk door voortteelinge van kinderen 5 zo ontftaat van zelve daaruit een gemeen genootfehap vaa pligten en rechten tusfchen ouderen en kinderen. De natuur heeft met de voortteeling ©raffcheidbaar verknogt de opvoeding van het voortgeteelde behoeftig Kroost. Ik herzegge, behoeftig Kroost; want als het zo met den mensch gefield was, dat het jonggebooren kind terftond, zonder behulp van anderen, zyn voedzel en alles, wat tot het phyfiek be-  ?c?4 Schets over Christenheid plaats, zo dat iemand, tot ge- zunu vtTitanu, u;u acivg ie jtuiuicu wuücu^ ^gekomen zynde, wel zyn eatechefatie boek- jen mag wegwerpen en uit alie gezindtens naar zyn beste weeten en geweeten de zuiverfte waarheid omhelzen, of by allen nog eenige dwaalingen vindende, daarvan vrymoedig afgaan; Kerkformulieren immers doen in 't Ryk der Waarheden niets af, of anders zoude een Mufelman, dat is, orthodoxe Turk zig met hetzelfde recht mede op zyne Kerkelyke voprfchriften tot verfchooning zyner dwaalingen mogen beroepen en dan bleef ieder by zyne vooropgevatte verouderde vooroordeelen hangen, zonder dat het menschdom ooit tot eene waare ver* lichting geraakte, §. Ï02. De ouderlyke magt over hun Kroost ftrekt zig niet verder uit als de behoeftigheid hunner kinderen dezelve noodzaake- ■  d e Rechten enz. 105 lyfc maakt, Kunnen dan de kinderen zig zelve géneeren en kunnen zy, tot gebruik hunner Rede gekomen zynde, hunne vrye handelingen naar de wet der natuur zelve bepaalen, als dan houdt de ouderlyke magt op. Hun gebied of volkomen recht, van te dwingen, veranderd in een onvolkomen recht, om hunne kinderen, zonder dwang, . getrouwelyk en minzaam tot iets te raaden of van iets afteraaden. § 103. De moeder heeft in de magt over haare kinderen hetzelfde recht, als de vader, om dat haar dezelfde verpljgting tot opvoeding van het behoeftig Kroost door de natuur j; opgelegd, als den vader. En daarom heb ik deeze maatfchappy niet, zo als de meeften zeggen, Vaderïyke., maar liever Ouder* ■tyke. genoemd. 9- B §. 104.  2T4. Schets o V' è e geraaken. Te zeggen: ik ben van de waar-* heidovertuigd, om dat ik overtuigd ben, zonder de reden van zyne overtuiging te kunnen opgeeven, is dweepertaal, aan een redelyk wezen onbetaamelyk. f, In 't punt van religie moet men den kinderen kiaare en duidelyke begrippen by brengen van het recht van velkomene Gelykheid en greotfle Vfyhtid, in de religie onder de menfchen plaats grypende, om eenen affchrik te krygen van alle vervolgingen onder voorwendzel van religie, die nogthands geheel ftryden tegen de religie, g, Het verkeerde denkbeeld van Tolerantie der religiën, welke niet ftrydig zyn tegen het oogmerk des burgeiftaats, moet men uit de gemoederen der kinderen verdryven. Tolerantie tog van allerleie religiën y niet ftrydende tegen den aart der burgerlyke maatfchappy, is geene vergunning van den Soeverein des burgerftaatSy die in.'t ft uk van religie met alle menfchen even-  dè Rechten enz. 125 èvengelyk is en alzo ophoudt Soeverein ts zyn, by gevolg, niet kan gezegd worden «j gelyk men fpreekt, by connivemie zulke lerantie toe te ftaan. Neen ! 't is een hefrtóÖ gefchenk, aan alfèft evergelyk medegedeeld; en d e daaf in onder de ftervelmgca' eene oppermagt zig uanmaatigd j fchendt 'Gods oppergebied en verdient, dat alle menfchen, welker volkomen recht van gelykheid by met voeten trapt, zig tegen hem met magt verzetten, i, Óm de waards van den Christelyken Godsdien.'t te vestigen en onzen kinderen in te boezemen f moet men de natuurwetten tot een grondflag feggërï en fb.ande houden , dat 'ëë Christel)* ke Zedeteere van het Natuurrecht niet verichdt, maar fió| fterkere bewtegreden efn tot ord .rhouding der natuurwet* ten bybrengt en dus de Christenen aandringt, om in uitoefening der natuurwetten, nog meer, dan andere menfchen, die H a bui-  n6 Schets over. buiten hen zyn , uit te munten, k, Omtrent de verfchillende leerftellingen der ver•fcheidene Christelyke gezindtens mag men zynen kinderen wel in bedenkinge en ernftige overweeging geeven, dat 'er geen eene gezindte onder de Christenheid is, welke alle waarheden der Christelyke religie, zonder dwaalingen, in zig vervat, en dat 'er geen eene gezindte is, welke niet veele waarheden omhelst; ja.dat alle gezindtens, faamen genoomen, ten tyde van haaren oorfprorg, in kennis der waarheden niet zo verre zyn gevorderd, dat haare aanhangers daarby gerust moeften berusten , zonder zig te bevlytigen tot meerdere kennis te komen. Dit zoude ftryden tegen de natuur onzer ziele, welker vermogen beftaat niet in doorzigt aller waarheden te gelyk, maar in opvolging van kennis tot kennis. Én daartoe moeten wy by voortgang geduurig werkzaam zyn. Men kan alzo de ver-  de Rechten enz. 117 verdiensten der verfchillende Christelyke gezindtens wel in waarde houden, maar wy moeten ons door haare kerkelyke voorfchriften geene paaien, om niet verder te gaan, laaten zetten. Voor 't overige mag men die leerftellingen wel voor de beste houden, welke ons 't meefte aanzetten tot den praktika:Ien Godsdienst, overeenkomende met de geheiligde wetten der natuur. Edog 1, of men daarin wel de beste keuze gedaan heeft, dat men ons de tien geboden, als een rigtfnoer van ons praktikaal Christelyk gedrag voorgefehreeven heeft, is dieswegends bederkelyk, om dat dezelve meer als Staatswetten, den Israëliërs afgekondigd, dan als volledige eeuwigduurende zedewetten kunnen befchouwd worden, zynde de drangredenen van Egyptenland, uit welks diensthuize God hen uitgeleid en van het tydelyk welzyn in den lande Canadn, *t welk de Heere hen gegeeven hadt, daarH 3 by  jï8 Schets ovei by voorgedraagen, zonder van de onflerffeiykkid der ziele of een eeuwig levjn iets te gewaagen Beide ouderen ftervende, eer dat hunne kinderen zyn opgevoed, wordt de ouderlyke maatfchappy ontbonden. Ik herzegge, lelde ouderen; want de vader overleden zynde , biyft deeze ouderiyke maatfchappy tusfchen moeder en kinderen naar het natuurrecht , niet minder voortduwen , als dat de moeder geftorven zynde , dezelve met den vader voortduurt, terwyl beide ouders in deezen hetz-'lfde recht hebben (§■ I03> Onze Vaderlandfche wetten fidlen wel, dat de vrouw door het huwelyk komt onder de voogdyfehap van haaren man en dus geeven zy eene pngelykheid yan rechten tusfchen man en vrouw te kennen, dog uit fiellige menfchelyke inzettingen moet men het natuurrecht niet afleiden 83-  de Rechten enz. 119 Behalven, dat onze Vaderlandfche wetten beiderzyds ouderen en dus zo wel moeders, als vaders toeftemminge tot het ingaan v an een huwelyk hunner kinderen vereisfehen en alzo ten deezen opzigte wederom eene gelykheid der rechten van beiden vooronderftellen. Hoe het zy; onze burgerij ke wetten zyn van de mannen ingefteld, waarin mogelyk wel wat heerschzugt over hunne vrouwen kan tusfchenloopen (§ Ik zal my daarmede niet ophouden , maar alleenlyk naar het natuurrecht de zaak beoordeelen, en dan is het buiten kyf, dat de langstlevende der ouderen, moeder zo wel, als vader, kinderen, die onmondig en ( nog niet opgevoed zyn, nalaatende, verpligt zyn, zorge te draagen, dat na hunnen dood de opvoeding voltrokken en het bewind over de goederen, die na doode der ouderen op de kinderen vervallen CS- 1050 of van elders op hen in eigendom H 4 ge-  ?2ö Schets qy es gekomen zyn , wel ten hunnen meeften nutte beftuurd worde. By gevolg zyn ouderen van den eerften graad verpligt, daartoe Voogden over de perfoonen hunner onmondige natelaatene kinderen en over het bewind derzelver goederen Bezorgers aan te ftellen. Wy maaken nar.r het natuurrecht geen onderfcheid in deezen tusfchen Voogden en Bezorgers en djt doen pok niet onze Vadeiiandfche wetten, maar Jadten hetzelve aan de Romeinfche rechtsgeleerdheid over, welke ons niets raakt, als in zo verre dezelve op het natuurrecht gegrond, of met onze Vaderlandfche wetten pveréénkomftig is De ouderen intusfchen verzuimd hebbende , hierover by verdrag pf uiterfte wille, de noodige befchikkinge in te rjgten, 20 zyn de ouderen van den tweeden of derden graad, ik meene, Groot- en Overgroot-Ouders zo wel van moeders, als van vaders zyde de natuurlyle Voogden, Voor-  de Rechten enz. 121 ¥oorftandcrs en Bezorgers hunner Kindsen Kindskinds Kinderen. Edog zyn zy zo min, als de Ouderen van den eertf cn graad yerpluit, dezelve, byaldien de kinderen, kinds- en kindskinds kinderen zelve e^gendommelyke goederen bezitten, op hunne eige kosten op te voeden. Paleer zal ik thands hiervan niet zeggen, maar deeze Heffe liever verfpaaren , tot dat wy tot overweeging van 't algemeen Staatsrecht gekomen zullen zyn, alwaar hierover tog zal moeten gehandeld worden. ZEVENDE HOOFDDEEL van buisgezin of huislyke maatfchappy. §. in. De ouderen het bewind hunner zaaken, tot een huislyk beftaan noodig, en de opvoeding hunner kinderen , zonder hulpe van anderen, niet naar b< hooren kunnende waarneemen, hebben dienftig en noodzaaH 5 ke-  124 Schets over heim en anderen naar het recht der natuur getoetst en vrymoedig beoordeeld. Ik zal my thands daarover niet zo breedvoerig uitlaaten, maar alleenlyk aanmerken, dat Godsdienst in het leerftellige van aller menfchen gezag onafhanglyk is, by gevolg ook alle kerken daaromtrent van de burgerftaaten moeten geheel afgefcheiden zyn en bly ven. Edog aangaande het uiterlykebeftuur derzei ver, die men kerkelyke discipline noemt, mag de burgerftaat wel toezien, dat daar van geen misbruik tot nadeel van hunne burgerlyke maatlchappy gemaakt worde. 115. Is 'er Gelykheid van religiën , zo als ze naar het toelaatend uitwendig natuurhcht ze* kcrlyk onder de menfchen is en moet zyn C§ r7 )'■> alsdan is en moet mede Gelykheid van alle kerken, van wat gezindte zy ook mojen zyn, in den burgerftaat plaats vinden (§. 109. f. en gj. By gevolg is de burger-  de Rechten enz. 125 gerftaat wel degelyk verpligt, ter afweering van onrechtvaardigheid, onderdrukking en vervolgingen, zorgvuldig de Gelykheid van alle kerken, hoe genaamd, mits niet ftrydende tegen het oogmerk der burgerlyke maatfchappy, in haar midden te handhaaven. Een Staatsman moet zig in deezen tot een zetregel (tellen: Bewaar eene volkomene gelykheid der rechten van alle 'kerkelyke gezindtens, dat d' eene d' andere niet onder drukke, noch verfchalks; en gy zult onder allen kalmte en vreede fligten ter bevordering van 't algemeen welzyn. Een goed Historiën Schryver, zegt men, moet geen Vaderland hebben , om niet door partydigheid weggefleept ie worden; even eens kan men ook van een goed Staatsman zeggen, dat die geene religie moet hebben, dat is, hy moet zig niet door zyne eige kerkelyke gezindheid tot eenige partydigheid laaten overhaalen, om de gelykheid onder allen te ftooren. $. 116.  H6 Schets 0 v e & % 116. H'erf.hends kerken, welke een burgerlek voorrecht boven anderen genieten, ftryden tegen de gelykheid van allen en moeten derhalve in eenen welgeordenden burgerftaat afgefchaft worden. Zy komen ook niet met den aart des Christendoms, 'ê welk niet van deeze weereld is, overéén, 5. im Behalvers , dat de ondervinding l^erf, dat, wanneer aan eene kerkelyke gezindte een burgerlyk voorrecht verleend wordt, om aan niemand, als van die gezindte zynde, ambten te mogen geeven , als dan elk, om een brokje broods meer in den mond te krygen of over anderen te kunnen heerfchen, maar een lleurbelydenisfe naar de kerkformulieren en ingevoerd Katheehefatieboekje doet, zonder zig op een vry onder-  de Rechten enz. 133 deeze burgerlyke maatfchappy veréénigde menfchen zig kan opdoen, welke niet, of door eigen aart op zig zelve of naar omftandigheden befchouwd, tot dezelve eenige betrekkinge zoude hebben. Zy is dus- ook de bclangrykfte maatfchappy van allen ; terwyl tog elke kleinere maatfchappy in eeoc grootere en faamen in deeze grootfte zyn overgegaan, om haare oogmerken des te beter te bereiken, ja alle menfchen, op zig zelve befchouwd, om aan hunne bëftelötóflg door veréénigde werkingskragten te kunnen voldoen. De burgerftaat immers, hebben zy allen vooronderfteid, zal daartoe de beste middelen beraamen, dat een ieder, wanneer hy maar wil, in dit genootfehap kan gelukkig worden, en byajdien hy dit niet wil, nogthands door zyne halftarrigheid aan anderen, die hun waar belang beter behartigen, geen nadeel mag toebrengen. %Y allen hebben by ondervinding geleerd, I 3 dat  134. Schets o v e i $3at de menfchen, tot zonden, dat is, tot afwykingen van de heilzaamfte doeleindens der natuur, vervallen zynde, geene zekerheid voor hen op deeze bedorve weereld te vinden ware, zonder zig in eene grootere burgerlyke maatfchappy te veréénigen, ten einde, recht en. recht vaardigheid onder eikanderen te haudhaaven en van buiten voor alle overweldigers veiligheid te bezorgen. Overdenkt men dit alles in zyne byzonderheden en befchouwt men den mensch naar zyne wezens-bepaalingen , in zyne pnvcrvrcemdbaare rechten, alsdan zoude men billyk vermoeden, dat de burgerlyke maatfchappy, van redemagtige, tot het ge-r bruik vajii Rede gekomen zynde, van inboor^ lïngen van V heelal en van fchepzelen Gods opgerigt, een meefterftuk van vlug vernuft, dwrlncsdOordeel en opregteDeugd moefte uit-. Ipverem .  de Rechten enz. 135 § 125. Manr, helaas! onderzoeken wy gefchiedkundtg den oorfprong der burgerftaaten $ zo vinden wy byna niets, dat daarnaar zweemt. Mofes teekent den oorfprong der burgerlyke maatfehappyen,(dog zuikezyn zy wezenlyk niet of kunnen by gebrek van een onderling vrywillig verdrag ten minften niet wettig aldus zyn_) met zulke zwarte kooien af, dat een ieder weldenkend mensch 'er een affchuw voor moet krygen. Men leeze de Gewyde Gefchiedenis, Genef. Kap. VI. vs. 4. Kap. X. vs 8 en 9. Kap. XXXVI en Deuter. Kap. II. vs. 12. en men zal daarin vinden geweldige mannen van naam, Nimrod enEfau, ftigter des ryks van Fdom. Om nu niet eens van den misfelyken oorfprong der meefte burgerftaaten van andere Volken iets te gewaagen. Dog alle dergelyke burgerftaaten verdienen den eerwaardigen paam van burgerlyke maatfehappyen zo min, I 4 als  ijd* Schets over als gezelfchappen van roof- en plunderbenden* §. J2Ó. Het Natuurrecht moeten wy niet uit de 'daaden der menfchen afleiden, maar de daar den naar de onveranderlyke wet der natuur e beoordeclen en dus den oorfprong der bur? gerftaaten niet enkel gefohiedkundig , noch ook uit de oorzaaken , welke de menfchen hebben aangedrceven, om burgerftaaten opterigten, want die behooren mede tot de ■daaden en alzo zyn ze tefFens gefchiedkundig, die zo wel kwaade als goéde, onrechtvaardige als rechtvaardige hebben kunnen zyn; waaruit wy alzo niets zekers kunnen befluiten Weshalyen wy vooral, byaldien wy een juist denkbeeld van den rechten aart der burgerlyke maatfchappy zullen verkrygen , ons daarop naarftiglyk moeten toeleggen , om de waare doeleindens dier voortreffer lyke maatfchappy naar de wetten der nar tuut I  du Rechten enz. 137 tuur te betragten, en dan is in den voorhandenen burgeriiaat de vraage niet: wat 'er gefchied zy, maar wat 'er hadt moeten geschieden? op dat wy piet door misbedryvens van geweldenaars, door listen van looze, hun eigen belang zoekende, planmaakers en door dweepzieke dwarlkoppen misleid en heen en weer in kerkelyke en burgerlyke factiën geflingerd worden. %. 127. • Bet waareoogmerk, waarom redemagtige bewooners deezer aarde, bezitters van eigendommen j ouders van nog onopgevoede kinderen en vereerers Gods zig saamen in pene burgerlyke maatfchappy hebben veréénigd, js en kan geen ander zyn, als dat ieder daar door zo veel meerdere gelegenheid bekome, om naar zyne wezensbepaalingen in uitoefening zyner pligten werkzaamer te kunnen zyn en zyne aangeboorene en verkreegene rechten kragtdaadiger I S te-  ö e Rechten enz, 145 bepaald. Het oogmerk deezer maatfchappy is, om het algemeen welzyn der gezamentlyke leden te bevorderen (§. 124. en 127.), Een oogmerk kan niet zonder middelen be^ reikt worden; en in het recht van de middelen ter bereiking van dat allerheilzaamst oogmerk te beraamen, beftaat juist het Oppergebied, waaraan allen j in die maat* fchappy zynde, moeten gehoorzaamen (§. 129.). Het Volk dan dit recht, om die middelen te beraamen, aan Eenen hebbende övergedraagen , die zulke overdragt ook heeft armgenoomen, zo is 'er eene monarchaale regeeringsvorm voorhanden en wel op zu'ke bedingen, als het Volk aan hem heeft willen, of kunnen toeftaan. Het willen van het Volk moet blyken uit de Grondwetten by de overdragt voorgefchreeven, en het kunnen is door het Natuurrecht bepaald, te weeten, wat niet in 's Volks magt is, als aangeboorene rechten Cj. 129.), heeft hetK zei- '  Schets o y e k zelve ook niet overgegeeven. Voor 't overige, betreffende de wettig overgedragene rechten, voldoet hy in derzelver uitoefening aan 's Volks wille en dus is hy daarin waarlyk 'i Volks Reprefenfant. Er is alzo geen reden voor, waarom men in de monarchaale regeeringe eene meer uitgeflrekte magt fielt, dan in eene zuivere Volksregeering. §. 134. Des niet te min beroepen zig vleiers der Vorsten op 'sKonings recht, 't welk Samuël den Israëliërs, eenen Koning begeerende, I. Sam. VIII. vs. 11. en volg. zoude vöorgefteld hebben-, maar wie zal tog zo zot zyn, om uit de wyze of daaden der Koningen , hoe die doorgaands wel pleegen te regeeren, een recht des Konings op te ma aken ? Wy moeten immers niet uit de daaden der ftervelingen, maar uit de doeleindens der dingen het natuurrecht afleiden (§. 126.). Be-  b ê Rechten en z*. 14? Behalven , dat den Israëliërs geheel andere pligten en rechten omtrent de regeeringe hunner Koningen door God zei ven waren voorgefchreeven , als blykt Deuter. Kap. XVII. vs. 14 tot vs. 20. S- J35- Het oogmerk des burgerftaats blyft altoos hetzelfde, hoe men ook de regeeringsvorm ftelle. Wil het Volk van de Oppermagt, welk oorfpronglyk by hen berust en 's Volks eigendom is, zig ontdoen en aan eenigen uit haar midden overdraagen, dit kan gefchieden of op zekere bedingen of onbepaald, zo als het Volk die oppermagt zelve ten vollen bezeten heeft, mits altoos uitgezonderd de aangeboorene onvervreemdbaar rechten van den mensch, die het Volk nooit in zyne magt heeft gehad, noch ooit daarin kan verkrygen (§. 31.), zo ontftaat by zulke overdragt van 's Volks Oppergebied eene AriHocratifche regeeK 2 rings-  154 Schets o v e k. bezit die kundigheden in eene monarchaale regeeringe ? Alleenlyk uitgenoomen Frederik den Grooten, wylen Koning van Pruisfen, en die wordt ten deezen en anderen opzigte zyner fchitterende Staatsdeugden te recht de Eenigste genoemd. Men maake dan eene Commisfie van de kundigfte wysgeerige Rechtsgeleerden, om een naar de rechten van den Mensch en den Burger gefchoeid algemeen Bataafsch Wetboek te ontwerpen en hetzelve den Volke voor te draagen ter goed-of afkeuring, niet metjfa of Neen, maar op elkert artikel, zelfs naar bevind met by ge voegde veranderingen. En men zal alsdan ontwaaren, dat het Volk lange zo onkundig niet is, als men zig mo• gelyk verbeeldt, §• 139- Wy hebben tot nog toe van de eenvouwige regeeringsvormen gefproken. en ligtelyk zullen 'er veele daarover nadenkende man-  158 Schets over niemand van hen toelaaten, als welke kundigheden genoeg bezaten, om een Volk te helpen beftuuren. In de Kerk neemt men niemand, als Lidmaat, aan, of hy moet vooraf zyne belydenisfe hebben gedaan. Evenwel lyde ik geen nadeel daardoor, dat ik eene menigte onkundige mede-Christenen heb, dog in de burgerlyke maatfchappy van eene Volksregeering kan ik door éénen onkundigen Medeburger overftemd worden tot myn en des geheelen Volks grootfte nadeel. En zal men dit onverfchillig moeten aanzien ? Ik zoude derhalve wenfchen § dat, eer men iemand tot flemgerecbtigden medeburger aannam, hy vooraf zyne politieke belijdenis moeite doen, om daaruit zyne verkreegene kundigheden tot eene Volksregeering te kunnen beoordeelen. Het zoude egter onrechtvaardig zyn, dit van de burgers te willen vergen, wanneer men niet aan hen genoegzaame gelegenheid hadt gegee- ven,  dé Rechten enz. 159 ven, om zig de vereischte kundigheden te kunnen verwerven ; en daarom behoorde men Volksleeraars, voornaamelyk in groote Steden, aan te (lellen, en te Lande zoude men daartoe eenige Predikanten, of Doótooren in de medecyn, die in de weetenfchap des natuurrechts wel bedreeven waren,kunnen verkiezen. Dus doende zal Neerlands Volk in korte jaaren ongemeen verlicht en zeer agtbaar onder de Volken van Europa worden* ELFDE HOOFDDEEL Over de Rechten van Oppermagt of Majefleït en derzelver gedeeltens. §• 14*. Gebieden en Regeeren moet men zeer wel onderfcheiden. Gebieden kan ock een Geweldenaar en Tieran , en hy , door eene* ontzaggelyke Krygsbende, die van zynen wenk afhangt, magtig ondérfteund, weet teffens aan zyne geboden eene prompte uit- voe-  160 Schets o v ê r- voering te geeven , dog daarom regeert hy nog niet 5 want Regeeren beftaat niet in geweld , maar in een Recht,• 't welk door 's Volks overdragt by verdrag is verkreegen, om de beste middelen, naar zyn inzigtj te beraamen ter verkrijging van '/ heilzaamst oogmerk der burgerlyke maatfchappy, dat is * het algemeen welzyn te bevorderen C§. 13 3-)« Dit algemeen welzyn van het veréénigde Volk is de hoogfte wet aller leden des burgerftaats (§. 128.), waar aan allen en by gevolg ook de Regenten moeten gehoorzaamen. Byna elk verlangt, om 's Volks Regent te worden, zonder te overdenken , wat voor moeilyke, wat voor verandwoordelyke post dit zy; en vaart evenwel dien post gewillig aan, zonder zig daartoe bekwaam gemaakt te hebben. Trouwens! 'er is in de wyde weereld niets zwaarwigtiger, als gemoedelyk te regeeren ; en die dit meent te kunnen doen zonder diepe kennis-  6 e Réchten ênz. itfï ftisfe der natuurwetten, weet niet, wat hy doet 5 de burgerlyke maatfchappy tog, waarvan hy zig aan 't hoofd ftelt, is de grootfte en belangrykfïe van alle maatfehappyen op deeze aarde ('§. 124.), 14-. [ Tot de pligten en rechten van de burger* lyke Oppermagt moet alles gebragt worden, 't welk ter bevordering van 's menfchen waare geluk kan verft rekken. Dit is het oogmerk der Schepping (§. g.) > waaraan alle burgerftaaten ondergefchikt zyn( % 127}. Recht en Gerechtigheid zyn de fterkfte fteunpylaaren van eenen burgerftaat en daarom is het een hoofdzaak, om een algemeen burgerlyk goed Wetboek in 't Civkle en 't Crimineele, duidelyk en niet te omflagtig te ontwerpen en intevoeren, waarnaar de Rechspleeging moet uitgeoefend worcien, op dat ieder burger kort en onvertogen recht, zonder veelekosten, moge kunnen verkrygen. L $. 143.  i(52 Schets over §• M3- De opvoeding der jeugd moet mede op het zorgvuldigfte behartigd worden , zonder welke de bcfehaafdheid van een Volk rafch wederom tot barbaarfchheid zoude vervallen. Men mag dezelve wel in drie Klasfen, te weeten in eene laagere, middel en hoogere Klasfe, verdeelen en tot de eer ft e brengen prompt leezen, fchryven, de vier zo genaamde feeks van de Rekenkunst, vo-'-ts de eemvouwigfte begrippen van de rechten van den Mensch enden Burger, de, aardbefchryving, ten mjnften van de gewesten onzer Republiek, en een kort uittrekzel onzer , Vaderlandfche hiftone.. In de tweede Klasfe-moest men zekerlyk wat; verder gaan en wel tot meerdere kundigheid in de fpraokkunst onzer moedertaal en in :de naar onze tegenwoordige omftandigheden tot beoefenen der Franfche taal, voorts ook m de rekenkunst de regel van drieën:  DE RÉCHTEN ÉNZ\ l6*| drieën cn van 't gebrokens zig- eigen maaken, waarby men de kunst van 't Italiaansch boekhouden zoüde kunnen voegen j en daarenboven eene uitgeftrektere Aardsbefchryvinge en uitgebreidere Vaderland]"che hU fiorie; gelyk ook meerdere kundigheden in 't Natuurrecht en Zedekuude. En wat de derde of hoogeré Klasfe van ö$#pe$ng der/ jeugd aanbetreft, daartoe behoort eene goede inrigtmg van Academiën,. waarin al vry wat verbeteringen konden en moefteis geniaakt worden. : Wy hebben opor ze FïoogeSchooien vief zo genaamde Faculteiten, welken men, ieder in den haaren, het recht van Doóloraale promotie heeft toegevoegd; zynde de .Hoogleeraars in de Litteratuur, zo wel Latynfcne, Griekfche als Oofterfche Letterkunde, onder de Wysgeerige Faculteit geplaatst, zonder aan hen een byzor-uer L 2 recht  i&f Schets övér' recht vaft Doótoraale promotie te verleeneii Maar wilde men de Academiën Faculteitswyze inrigten zoude het mogelyk niet onraadzaam zyn, om van de Hiftorien en Litteratuur, voornaamelyk Latyrdche en Griekfche Letterkunde eene byzondere Faculteit, met het recht van Doftoraale promotien in den haaren, te maaken, op dat men als dan gefchikte perfoonen kon hebben, om op Latynfche en Griekfche Schoo-* len voor te ftellen. Of anderszins zoude men ten minften de hoogere Faculteiten kunnen verpligten, om geenen van de Studenten onder haare toehoorderen te laaten teekenen, veel min te doen promoveeren, die niet vooraf een getuigenis hadt bygebragt, dat hy in de Litteratuur, Wysbegeerte en Wiskunde wel bedreeven was. $• H5- In onze Godgeleerde Faculteit moet men tegenwoordig, daar gelykheid van kerken is-  de Rechten enz. 165 is vastgefteld, zekerlyk verfcheidene veranderingen maaken en mede Hoogleeraars van andere Gezindtens, als die voorhoen van de heerfchende of voor anderen bevoorrechte kerke waren, aanftellen en hen het Recht van Doótoraale promotien terTens toeeigenen, ja hen 20 wel, als der zo genaamde rechtzinnige kerk , toeflaan , om het Leerftellige van haare Gezindte openlj k voor te draagen ; mits aan niemand d*.r Boogleeraaren vryftaat, anderen wegends hunne gevoeler.s te verdoemen, klein te agten of te verguizen , met bygevoegde ftraffe , dat die geenen , welke zo onbefcheiden is, om daartegen te handelen, van zyn Hoogleeraars ambt zal vervallen verklaard worden. Misfchien zoude men, om de algemeene rust op Hooge Schooien te bewaartn, beter kunnen vinden , liever al het Letrjïeihge m L 3 de  de Rechten enz. 169 weke en Romeinfche Rechten, En dit voltrokken zynde ,krygt de Gepromoveerden daarvan eene Bulle, door onderteekening van den Rector Magnificus, zyneu Promotor en Secretaris bekragtigd en met het groot Academisch Zegel gemunieerd. Deeze Bulle geeft hem de uiterlyke bevoegdheid , om alle juftitieele ambten, zelfs in den Provinciaalen Hove van Juftitie, wanneer hy daartoe verkozen wordt, te mogen bekleedenj terwyl niemand als Raad in voorfz. Hove van Juftitie mag verkozen worden, als een gepromoveerd Rechtsgeleerden. Dit Hof van Juftitie oordeelt over civiele en crimineele zaaken. Hoe zal nu een Vry Volk wel bewaard zyn met dergelyke promotien •in vreemde Rechten ? In Rechten , die by ons nooit als behoorlyk afgekondigde Wetten zyn aangenoomen, noch ook wegends de vreemde taal, waarin ze befchreeven zyn, hebben kunnen afgekondigd worden ? Om L S niet  'i'ro Schets' over. niet eens te melden, d3t het Kanonieke Recht in 't geheel niet op onze Academiën verklaard en daarin ook niet geëxamineerd wordt en nogthands gefchieden onzeDoctoraale Promotien mede in dat Recht, om den zwierigen tytel van Beide Rechten te verkrygen. Ja met omn Dotloraale Promotien in Beide Rechten heeft men al voor lange de hand zo beginnen te ligten, dat men buiten Lands, byzonder met óel-Jardcrwykfche, den fpot dryft; edog maaken het de overige Neerlands Hooge Schooien in deezen wel beter ? De agtbaarheid derhalve van onze ,'Voadcmien vereischt, hierin hoogstnoodige verandering te maaken ter bevordering van 't algemeen welzyn. f- M9- Men zoude, om niet de oldc paaien (§• ]°9 ) ts veel te. verzetten, den tytel van Biids Rechten voeglyk kunnen behouden , mits dat men daaraan een goede bete- c J ke-  Schets, o v e % zoude men hem een tyd ten minnen vaö agt dagen kunnen toeftaan. Dus doende z-w men eind el yk eens Gepromoveerde Rechtsgeleerden op Neerland» Hooge Schooien ten vooifdiy nabrengen, op welker kundigheid hcL 3a taatsen. Volk kan ftaat maaken. Ik heb nu de Academifche zo genaamde Tchoolen wel iets goeds te vinden ? Dc Wcetenfchappcn zyn zo na au w met eikanderen verknogt, dat d' eene buiten behulp van d' andere niet kan beftaan. . En nogthands door.de Faculteits-verdeelingen komen de Jongelingen , die den naauwen faamenhang der Weeterfchappen nog niet kennen , ligtelyk op de gedagten, dat zy wel deeden, om niet buiten den knng van hunne Faculteit, waartoe zy meeoen te behooren, aftegaam Yeelen yergaape-n zig ook  be Rechten enz. 175 ook enkel aan een woord. Voegt-men het woord Recht daarby; dan verbeeldt zig een lïudent, die aan dc Godgeleerdheid toegewyd is, daarmede niets te doen te hebben, maar laat dit aan de Rechtsgeleerde Faculteit over; en een lïudent, der Geneeskunde toegedaan , houdt zig alleen met de ligchaams gefteldheid op, zonder op de ziels vermogens veel te denken, om die in goede orde te brengen ja een wysgeerig lïudent fchuwt voor dwangmiddelen, die behooren, meent hy, alleen tot het Rechtsgeleerde Vak, Wat zyn de gevolgen hiervan? Niemand hunner bekommert zig om het Natuurrecht', daar evenwel deeze weetenfchap aan allen gemeen is. Zy is Goddelyk en in zo verre behoort ze tot de Godgeleerde "Faculteit -7 zy beft uur t de zielsvermogens in harmonie met de ligcha'ams werkingen; en in zo verre kon zy tot de M^difche Faculteit gebragt worden • zy is louter Wysgeerig en daar-  176 Schets övèk. daarom behoort zy eigentlyk tot de Wys* geerige Faculteit. Maar om dat de fiellige Rechtsgeleerdheid naar de Wysgeerige of de byzondere naar de algemeene Rechtsgeleerdheid -moet beoordeeld worden, en in de groote burgerlyke maatfchappy zig alle kleinere maatfehappyen hebben veréénigd, om haare oogmerken te bereiken (.§. 124.); zo is deeze weetenfehap des natiiurrechts zeer voorzigtig by de Staatkundige of Rechtsgeleerde Faculteit geplaatst. Befchouwen wy nu al verder nog eenige andere gedeeltens der weetenfehappen; zo is 't twyrTelagtigj of b, v. het leeraaren der Natuurlijke Hiftorie aan de Medifche, dan wel aan de Wysgeerige Faculteit 't voeglykfle zoude kunnen overgedraagen worden? Ja, onder welke Faculteit men de Leerambten van de gefchiktfte middelen a. ter goede inrigting van het Financie wezen; b. ter bevordering van den bloei der Commercien j 0. ter  de Rechten enz. 185 wendzel van armoed gaan bedelen. Om dit lamentabel fpeciaki 1 voor te komen, moet men werkhuizen oprigten , waar in bedelaars, die nog ligchaams fterkte bezitten, om te kunnen arbeiden, geplaatst en voor den arbeid hunner hai.Jtn beboorlyk onderhouden worden. Voor 't overige is de tëurgerftaat verpligt, om ellerdigen, die r.iets bezitten er. wegéns ligchaams zwakheid of krankzinnigheid niet in ftaat zyn, zig zelve te kunnen orderhouder., hen het noodige tot onderhoud en geneezinge te bezorgen en ten dien einde armen- en geneeshuizen wel in te rigtcn. $. 150-. Staatkundigen hebben reeds opgemerkt, dat, zo rasch Vorften op den inval zyn gekomen , om eene loontrekkende en ftaande krygsbende'ópde been te houden, 'sVolks •Vryheid gefnuikt is geworden ; en daarom is in eene Volksregeering hoogstnoodzaakeIVJ 5 ",. iyk,  lOd Schets over lyk, om de burger krygsmagt in goede orde te brengen en behoedzaam te onderhouden, $• W Hoe zeer ook de bloei van commercien tot voordeel van Neerlands Gewesten verftrekt; zo moet men tog daarby nimmer Rechtvaardigheid uit het oog verliezen. Recht en Gerechtigheid zyn en b!y ven beft end ig de fterkile fteunpylaaren van eenen welgeordenden burgerftaat. En hoe men daarmede den Slaavenbandel zal overéénbrengen , weet ik waarlyk geene toereikende redenen uit te vinden. Elk die weet, wat een mensch is, zal ligtelyk bevroeden, dat geen mensch een recht van eigendom over zyn b.gchaam heeft, om daarmede vryelyk naar zyn eigendunkelyk weibehaagen te moger. handelen; veel minder hebben oude .vi een recht, om over hun voortgeteeld of nog voort te teelen kïoost, als hun eigen-  ipo Schets over. geen mes in de handen moet geeven, om zig zei ven en anderen te benadcelen, Memchlievendhdd is zekerlyk de grondflag van eene goede Regeeringe des burgerhV ats. Wil men dan op menschlievendheid in deezen roemen, was het gewis menschlievend, jlaaven van barbaaren, die hen geplunderd en van allen eigendom, ja van de hen aangeboorene natuurlyke vryheid geweldig beroofd hebben, te koopen , om die ellendelingen door eene goede opvoeding tot d&adelyke menfchen te vormen, hen de waardigheid van den mensch in zyne dneërleie wezens bepaalingen (' 32.) te leeren kennen. En was 'er dan wel aan te twyffelen, of die ellendelingen zouden hunne kooters, als hunne grootfte weldoenders, geduurig in zegeninge houden en door hunnen noeftigen arbeid den uitgelegden koopspen'ning, met hooge renten daarop gerekend, gaarne dubbel tragten te vergoeden. Maar hoe m  dé Rechten enz. 191 hoe handelt men thands met die ellendelingen, die zonder twyff-1 tog onze natuurgenooten zyn ? Ik zal h.erover in geene byzonderheden treeden. TWAALFDE HOOFDDEEL Ovc-r de natuurlyke leerftellit,gen, ter handleidinge tot fiellige wetgeevinge in civide en crimineele zaaken. % 158. Recht en rechtvaardigheid is de fterkfte fteunpylaar van een welgtoidentkn burgerlyke maatfchappy. Er is geen ééne maatfchappy, of ze heeft ten gemeen oogmerk, 't welk de deèïgenóoten fuamen bereiken willen. Geen oogmerk kan bereikt worden, zonder daartoe ftrekkende middelen in 't werk te ftdlen. De burgerlyke maatfchappy is de grootfte en belangrykfte van allen, vervattende in zig alle andere kleinere maatfehappyen , welker doelein- dens,  ip2 Schets over dens, ja mede de beftemming van ieder mensch , zy , zo veel, als in haare magt is, behoorde te bereiken of daartoe ten minIten de beste gelegenheid moefte verfchaffea C§ 124.). De beraaming der middelen ter bereiking van 't bedoelde oogmerk in deeze groo.e maatfchappy leveren ons de burgerlyke inzettingen op, waaronder voornaamelyk mede behoóren bepaalde wetten, waarnaar men zyne burgerlyke handelingen zal moeten inrigten ; voorts wetten , die ons beveiligen voor beleediging van anderen of de beleediging gedaan zynde, ons de herfteliing daar van verzekeren en die niet kunnende verkrygen, den boosaartigen beieediger opentlyk te ftraffen. De natuurftaat der menfchen , eer da.t zy in eene burgerlyke maatfchappy veréénigd waren, w£>s wel niet wetteloos, maar alle hunne vrye handelingen waren, gelyk ze  $oo Schets over en dus ophouden, den naam van wetten te verdienen. §• 162. Waar geene wet is, kan ook geene over* .trceding of toewytirg derzei ver plaats vinden. Rechters zyn in den burgerftaat aangefteki, om de ontftaane verfchillen niet willekeurig, maar naar wetten te beoordeelen en te beflisfen. Hunne vonnisfen zyn immers niets anders, dan kragtdaacige toer pasfin gen der wetten op de vrye handelingen der menfchen (§• i59-> By gevolg mag een Rechter niet vonnisfen naar vreemde fiellige wetten, in eene vreemde taal befchreeven, die nooit in onzen burgerftaat afgekondigd zyn , »och wegens de voor onze burgers pnverftaanbaare taal hebben kunnen afgekondigd of ter hunne kennis gebragt wprdeni en die by nader gevolg den naam van onze wetten niet verdienen  du Rechten enz. 201 5- 163. By zulke klaarblyke waarheden is het te verwonderen, hoe het mogelyk gewest zy, dat befchaafde Volken het vreemd Romein fche Wetboek in de latynfche en dus aan Nederlanders en Duitfchers vreemde .taal befchreeven , in hunne vierfchaaren hebben kunnen invoeren en mede derzei ver Rephters in de verpligting brengen , om daarnaar pleitzaaken te beflisfen. Dit is my altoos een raadzel geweest, 't welk my nog niemand heeft wecten op te losfen. Men werpe my niet tegen, dat onze gepromoveerde Rechtsgeleerden tog de Latynfche taal verftonden en in dat vreemde Recht wel beflagen waren, welken alzo des onkundigen by voorkomende gevallen raadpleegen konden. Maar is daarby de burgery wel bewaard? Men neeme de proef by verfcheidene Rechtsgeleerden, om adviezen over een verfchilit.uk intehaalen en N S men  2oi Schets over. men zal ondervinden, dat dezelve zeer on•der zig- in .deszelfs beflisling oneens zyn. "V\ ien zal dan de geadvizeerde volgen? Behalven , dat het tot kleinagting van den Rechter verftrekt, om hem een advies van andereRechtsgeleerden voor te leggen, ten einde hy zyn vonnis daarnaar nu efte opmaaken. En zo lange de Rechter d araan niet gebonden is, kan mén de burgers niet aanraaden , om Rechtsgeleerde adviezen over hunne verfchilpunten intehaalen •■ ten ware, dezelve de kr'ugt van authentieke interpretatie der wetten hadden; edog dit was tot vei'fmaading-van den Wetgeever! Men keere en wende zig dan, hoe men wiJ; men zal altoos onhebbeiykneden by de invoering van dit vreemde Romeinfche Wetboek in onze pleitZaalen ontmoeten Dit Wetboek is zo'min voör eèr.e monarchaale, als voor eene Volksregemng'^ch±x., maai' meeftendcels naar ariftocmifehe grondbeginr, Yl zeis  de Rechten enz. 203 zeis geplooid. De Patriciërs by de Romeinen of , zo als wy tegenwoordig fpreeken, ariftocraaten begreepen wel, hoe grooten invloed burgerlyke handelingen in het msatfchappelyk beftuur hadden. Zy wisten dus door hunne rechtsformuliertjes de zaaken Zo te draaien, dat ze den plebejers of, zo wy nu zouden zeggen , den Volksgezinder. den duim altoos op de oogen hielden en blinddoekten, die alzo, wilden ze -veilig gaan, hen fteeds by alle voorkomende ger vallen van gewigt, om raad moeften vraagen. Dus doende konden de patriciërs in de meefte zaaken de, plebejers leiden, waarheen zy het Volk hebben wilden. Zouden wy dan nog dien ouden anjlocratifchen deun zingen : Het Voik moei met Rechtskundigen raadpleegen ?. Frederik de Groote, die Staatkundige Koning van PruisJen, heeft den Knoot op een-  204 Schets over eenmaal doorgehakt, doordien die wyze Monarch by Refcript voor zyn nieuw Wetboek geplaatst, opentlyk betuigt, dat „ By bet zeer onschikkelyk vondt, dat Wetten in een taal befcbreeven waren, welke die geenen niet verft onden, dien zy tog tot een rigtfnoer zouden dienen. En even zo ongerymd was bet, dat men in eenen burger/laat, die tog ongetwyffeld zynen eigen Wetgeever hadt, wetten konde dulden , welke door haare donkerheid en dubbelzinmigheid tot wydloopige pleitgedingen der Rechts? geleerden aanleidinge geeven. 165. Het zy my vergund, hierover de woorden aan te haaien van Gilatti in zyne Reize I. D. bl. 9c. fchryvende van de Pruisfifche landen aldus: De Roomfche ivetten, of om beter te zeggen, de ingevoegde ft ukken,, het kunst* werk van Jujliniaan, hebben hier, gelyk billyk is, geen het minfte gezag ; vermids.de Koning, een Filofoof zynde, bevindt, dat bet de grootfte 1 trap  de Rechten enz. 205 trap der menfchelyke zotheid is, dat Volken der agttiende eeuw geregeerd worden door afgehooke ftukken, zender eenige orde, en zonder het minfte oordeel getrokken uit twistgierige en beuzelagtige werken van eenige pleitbezorgers van het aloude Rome. En verder zegt die Schry ver in II. D. bl. 201. De onkunde der Noordfcbe Volken heeft de burgerlyke wetten van den ligtvaardigen en onnoozelen Jufliniaan, de bron der affchuwelykfte hairklovery, aangenoomen. $. 166. Niemand, hoop ik, zal egter hieruit de onbillyke gevolgtrekking opmaaken, als of ik een aaater des Romeinfchen Wetboeks, zo als hetzelve door Juftiniaan is in de weereldgebragt, zoude zyn. Neen, waarlyk nietl Hetzelve vervat, naar myn inzien, 1. een Schat van Romeinfche, ja ook Griekfche Litteratuur. Het behelst, 2. eene menigte Wis • en Redeneerkundige waarheden. Het dient zelf mede 3. tot opheldering van 't Na-  au Schets over leeven, geduurig voltrokken worden, zör> den zo veele pleitgedingen ontftaan, vdat ze tot ruïne van den burgerftaat moeften afloopen. Waarom de Wetgeevers ter bevordering van rust en burgerlyke eendragt daartegen wysfelyk hebben voorzien, met te bepaalen, dat niemand eenen wettigen eisch in onze vierfchaaren dieswegends moge doen, ten zy hy bewysfelyk kan aantoonen, dat hy by het ingaan van zyn eontracl; over de helfte bediept of benadeeld was. Over welker berekening nogthands, byzonder in andere Provinciën van onze Nederlanden, zeer verfchillende meeningen zyn, die alzo by een Vaderlandsch algemeen Wetboek eenvormig behoorden gemaakt te worden, om alle haatelyke krakeelen daarover uit den weg te ruimen. Een Wetgeever vermindert niet alleen in zommige gevallen, om het algemeen welzyn,  de Rechten enz. 113 zyn, de ftrengheid der natuurwetten (§. 169.)-, maar is ook om dezelfde reden bevoegd , daar voor te zorgen, dat niemand zyne aangeboorene natuurlijke vryheid (§. 43. lett h ) misbruike of in derzelver uitoefening onberaaden te werk gaa. Waarom hy dan by de natuurwetten, in zaaken van belang iets fielligs toedoet, met de verklaaring , dat zulks niet waargenoomen zyndede handelinge in de uitcrlyke vierfchaar der menfchen van geen er waarde zal worden gehouden. Dus doende wordt de natuurwet zo veel fterker aangedrongen en tot een fiellige burgerwet gemaakt. Hierop mag men zeer wel letten, om dat naar deeze redenen de wysheid, billykheid en rechtvaardigheid van verfcheidene inzettingen of fiellige wetten in den burgerftaat kunnen en moeten beoordeeld worden; als, a.) naar het natuurrecht is genoeg ter verkryging van eigendom eens goeds, 'tj welk O 3 d'een  3i4 Schets o v e * d9 een eigendpmmelyk bezit en d' ander voor zig wil oveineemen, een wederzyds vrywillig verdrag 59, lett. a.j); maar de Wetgeever in den burgerftaat bepaalt tot Overdragt van eigendom eens onbewecgly* ken goeds eenige plegtigheden van fiuitlegging , Tramprt voor Eigener/dens, regijlrapure in H eigcndoms-pro-ocol en wat dies meer is. Volgends het natuurrecht is een Tefhmcnt of uiterfte wille bcftaanbaar, wanneer een bezitter van eigendommelyke, aan geen fideicommis onderhevige goederen, bewysfelyk verklaart en den perfoon of perfoonen benoemt, wie na zynen dood dezelve, of voor 't geheel of voor een bepaald gedeelte, ja eigendom zal of zullen mogen aanvaarden. In het laatfte geval verftaat het zig yan zelve, dat het overige gedeelte der nugelate-ne goederen door de inteftaaterfgmaamen raag worden aanvaard Dog de Wetgever in den burgerftaat bemerkende, dat mo-  ds Rechten enz. 215 mogelyk geen eene ftoffe tot zo veele pleitgedingen aanleidii g geeft, als wel de Teftatnentmaukinge; 't zy, dat dezelve ontdaan of uit de ongelukkige vermenging der Romeinfche met onze VaderlandIche wetten.; 't zy, zelfs uit verkeerde verkluanngen dei natuurrechts; 't zy mele uit de oude g-ewoontens der Duitfchers, naar welke de Jtfamentmaak-'nge onbvkend en aan derzdver plaats de erfopvolging by verdrag ingevoerd was om deeze en meer andere redenen , herzeg ik, moet de Wetgeever in deezen alle omzigtigheid gebruiken en de forme van een Testament, 't zy , dat betZelve eene fchriftelyhe of eene morJelyke verklaaring van des testateurs uirerfte wille over zyne erfopvolging behelst, in alle dcelen naauwkcung bepaalen en tevens omfchryven de bevoegdheid der geenen , die een testament willen maaken, als mede der geenen, welken hytot zyne erigcr>aaO 4. men,  2jc? Schets over. men, of voor 't geheel, of voor een gedeelte zyner natelaatene goederen zal mogen by uiterfte wille inftellen. Om alle vit? teryen daarover zorgvuldig te vermyden, O Het Natuurrecht eischt tot beftaanbaarheid van Huwelyks Voorwaarden niets anders, dan een vrywillig vprdrag van Bruidegom en Bruid , met toeftemming van wederzyds Oucleren ingegaan inaar de Wetgeever in den burgerftaat ondervindende, dat Brui? degom en Bruid, op eikanderen zeer verliefd, te losjes veeltyds naar hevige driften daarin te werk gaan en de ouderen van d' eene of d' andere zyde zomwylen hun eigen belang zoeken , bepaalt wysfelyk de jorme van Huwelyks Voorwaarden , doormeprdere plegtigheden daarby te voegen, en, zulke daarby niet waargenoomen zyn^ cle, verklaart dezelve voor nietig en van geener waarde, d.) Volgends de Natuurwet js een wettig huwelyks verbjtncj voorhanden,  2i3 Schets o v e st geteelde kroost, overéénkoraftig met onze redemagtlge natuur , vooral gade te flaan (§ -g.). En of hiertoe de meisjes-wel eerder, als de jongelingen bekwaam zyn, daaraan zoude ik zeer twyffelen. Een vierkante kinkel is mogelyk tot voortteelinge meer bekwaam, als een befchaafJ jongeling, maar heeft hy daarom de moreels huwelyks bevoegdheid ? Door prikkel der natuur ge. dreeven, zorgt hy alleenlyk, als-hetredelooze vee, ter vervulling van het behoeftig d^erlyk leeven van zyn kroost',, dog, wat een redemagtig mensch vereischt, daar denkt hy niet eens op. Ter naauwer nood gaat hy vlytig ter Kerk en wordt de weerklank van den Priester of Dominé van alles, wat die mannen hem voorprevelen; en naar dien leest fchoeit hy ook zyn kroost. Hoe-het zy; de goede opvoeding van de jeugd maakt de befchaafdheid van een Volk. En in or.ze befchaafde eeuw de jaaren van meerderjaa- rig-  de Rechten enz, 229 Tigheid zo lange iiitterekken, als in oude barbaarfche tyden, zoude weinig ter eere van onze Bataaven verftrekken Vorflen hebben gezorgd, dat zy met agttien jasren meerderjaarig zyn verklaard , alleenlyk, om dat zy betere opvoeding genooten, dan de zo gewildegemeene burgers. Dog, eilieve! laaten wy ons zulks niet doen diets maaken , maar vooral een betere opvoeding onzer jeugd zorgvuldig in 't werk ffelleö; en dan zal men ook met agttien jaaren wel wys genoeg zyn, om onze kleine boedeljes zelve, zonder Voogden, te beheeren, oaar een Vorst met die jaaren wys genoeg gehouden wordt, om den publieken boedel der ganfche uitgeftrekte burgerlyke maatfchappy te beftuuren. §. 170*. Een goede, duidelyke en voor elk vatbanre proces-orde doet veel af tot verkorting van pleitgedingen. De Romeinfche PatriP 3 eters  2gq Schets o v e s. cïers hebben de manier van pleitgedingen, te behandelen, door hun uitgevonden For-, mulierrecht te zeer ingewikkeld voorgedraagen (§. 163.). Waarby het voor den Gedaagden ligtelyk was, daartegen eene uitvlugt van informaliteit optewerpen. Dan ging de zaak om één kwalyk geplaatst letterje geiieel verlooren en de Gedaagde wierdt van de gedaane aanfpraak vr}' ger fprooken, zo dat de aanlegger, des goedvindende, na vergoeding der kosten, wederom van nieuws, en wel beter overeenkomdig met het formulierrecht, zynen f/ehuldenaar moede doen dagvaarden. Ik zal nu niets meer daar van opnaaien, maar alleen in. bedenkinge geeven: of men by plle andere uitvlugten, die men declinatoire, filatpire, en peremptoire noemt, zal mogen daarop aandringen, dat 'er eerst op ieder yan dezelve moede reehterlyke uitfpraak gedaan worden ? eer cje Gedaagde gehouden zou-  334 Schets over de haatelyke gevolgen van een pleitgeding daarover wederzyds ter gemoedelyke overweeging. Hy houdt daarvan naauwkeurige aantekeninge en laat dezelve door beide partyen onderfchryven. Eene of beide partyen naar de gedaane vreedes voorfhgen niet luifterende en de eisfcher zyne zaake voor den gerechte willende vervolgen, moet hy authentieke copie der niet tot (land gekomene vreedes-onderhandelingen by zyne aanfpraak ter zyne bevoegdheid tot een pleitgeding overleggen, voorts alle bewyzen ter ftaaving van zynen eisch daarby voegen. Waarop. de verweerder gedagvaard wordt, met by voeging van des aanleggers aanfpraak ea daartoe behoorende {tukken en bewyzen. De Gedaagde daartegen zyn andwoord, met alle bewyzen geftaafd, op den dag rechtens, ingediend hebbende en vervolgends de zaak wederzyds afgepleit zynde, bevindt de Rech-  ds Rechten enz. 235 ter het verfchilpunt aan d'eene of d'andere zyde ontwyffelbaar in Rechte gegrond} of hy oordeelt, de zaak nog zeer twyffelagtig in Rechte te zyn. In het eerde geval doet hy naar het openbaar recht uitfpraak en veroordeelt den geenen, die daartegen wederftand heeft gedaan, in alle kosten des pleitgedings; maar in het tweede geval, 't welk doorgaands plaats heeft, oordeelt de Rechter naar gronden , die hem 't meest waarfchynelyk voorkomen, en daarnaar geeft hy triomfante fententie j edog bemerkende, dat juist de triomfeerende party de halftarrigfte in de vreedes onderhandelingen is geweest en aan geene billyke voorflagen tot een minzaam vergelyk heeft willen gehoor geeven, moeite haar, by de overwinning, nogthands enkel wegends haare ftyf hoofdigheid, altoos ten minden in twee derd^deelen der pleitkosten verdoemen. Dus doende zal 4e ondervinding leeren, dat de pleitge- din-  236 Schets over dingen in onze vierfchaaren, ruim voor de helfce verminderd , en vriendfchap , eendragt en broederfchap onder onze braave burgers meer en meer aangekweekt worden. $. 178. Het zo genaamde Recht van Gewoonte of, gelyk de Duitfehers fpreeken, altes Herkommen, brengt oneindige verfchillen in de weercld en verwarringen in den burgerftaat. Hoe zal men dit Recht bewyzen ? Rechtsgeleerden pleiten daarover en weeten niet, wat ze zeggen. Men beroept zig op fententien, in pleitgedingen by Rechters en Hoven van Juftitie uitgcfprooken. Maar, eilieve! zal men daaruit opmaaken, wat Recht is? Dan moest men aan onze Rechtsbanken eene wetgeevende magt toefchryven. By ons egter is de Rechter!yke van de Wetgeevende magt zeer wyslélyk'onderfcheiden. Geen Rechter kan derhalven door zyne geflagene vonnisfen nieuwe wetten  De Rechten en 2. 23/ ten vormen. Dit is buiten zynen kring. Hy moet naar en niet boven de Wetten oordeeien. En hoe zal men in onze Volksregeering bewyzen , dat die fententien , waaruit men een recht van gewoonte wil afleiden, ter kennis van onzen Wetgeever gekomen zyn. Onze Wetgeever is tog ééne uit veelen faamengeftelde moreek perfoon, die niet beftaat, of zy moet eerst wettig faamengeroepen zyn; en buiten voorkennis en toeflemming der meerderheid der geenen, die faamen des Wetgeevers moreelen perfoon uit^aaken, kan geen wet voorhadden zyn. Zal men nu een flilzwygernt confent des Wetgeevers by het recht van gewoonte veronderilelleu ? Dat was by eene Volksregeering zig eenen Wetgeever te verbeelden , zonder voorafgaande beraadfbgingen met eikanderen , dat is , zonder verfcand. Waar wil dit heen 1 Niets is derhalven by eene Volksregeering, die im-  de Rechten enz. 23$ $. 180. Nu heb ifc myne gedagten tot hervorming der burgerwetten en tot het opmaaken van eea algemeen verbeterd Vaderhndsch Wetboek, omtrent civiele zaaken, aan U, myne Vrienden! openhartig medegedeeld. Ik weet wel, dat ik dwaalen kan; maar oordeelt zelve daarover vrymoedig, zonder vooropgevatte vooroordcelen ; en dan houd ik my in gemoede verzekerd, dat ik niet overal den bal zal misgeflagen hebben.- Edog des niet te min begryp ik zeer wel, dat de grootfte zwaarigheid by het opmaaken van een algemeen Bataafsch Wetboek voor onze ganfche Republiek in civiele zaaken zal ontftaan uit de veele en zeer Verfchillende burger wetten, aan ieder gewast eigen. Er is mogelyk geen een land in Europa, 't welk by een zo kleinen omtrek zo menigvuldige onder zig verlchiilcnde burgerlyke wetten heeft, als onze Bataaf-  A4Ö S e. H E T S O' V E R- taaffche Republiek. Niet alleen iedere voormaals zo genaamde Provincie ; maar genoegzaam elk landftreek, ]a;elke Stad in dezelfde Provincie, bezitten haare eigene wetten, hn hoe zal men die allen tot een© eenvormigheid brengen? Dit moet zekerlyk een nicefterftuk uitleveren. Gelderland in 't byzonder en mede onze gewezene Provincie van Stad en Lande zyn opgepropt met verfcheidene en onder zig verfchiliende Vaderlaodlche Wetboeken; dog munten ook daarin voor andere geweften van Neerland uit, dat zy in veelen opzigte met de besten kunnen pronken. De Gelder[che, hand en Stadrechten in 'f Over Qiartter van Kuremonde zyn. opgevuld van oorfprongJykheden onzer oude Vaderlandfehe Gewoon tens. Het Landrecht van Velimen en Feluwenzoom vervat al mede verfcheidene byzonderheden en oude gewoontens onzer Voorvaderen in zig. De Landrechten, Ge- hruyc-  de Rechten enz. 247 te deelen, onder belote, van die geenen , welke het beste daarin flagen mogten, naar verdienden te zullen bevorderen. En zouden de Bataaven in hunne Volksregeering zulke by uitftek rnenschlievende handelingen van monarchaale Wetgeevers niet gaarne willen overtreffen of ten minften naar hunne wysheid evenaaren ? Dit verwagt Neerlands Volk; dit eischt 'sVolks heil en algemeen welzyn dit vorderen mede de luifter, roem en agtbaarheid der Bataaven. $. 181. Edog hoe zwaarwigtiger het werk tot een Ontwerp van een goed algemeen Bataafsch Civiel Wetboek aan elk kundigen , overal 'oplettenden en diep nadenkenden Rechtsgeleerden zal voorkomen; zo veel gemakkelyker zal het vlotten met het ontwerpen van een algemeen Bataafsch Crimineel Wetboek. Hierin wordt men door fiellige , meest wreedheden hygende, wetten Q 4 niet  de Rechten enz. 251 te erlangen (§. 127). En dit recht van zyne veiligheid te zoeken en tegen allen, die ons in den ftaat van onveiligheid tragten te brengen, zig kragtdaadig te verzetten, en de onveiligheid van zig af te keeren, dat is, zig ter bewaaring van zyn goed en bloed te verdeedigen, is in het wezen van den mensch gevestigd en dus een natuurlyk aangebooren recht. En dit recht, of liever de uitoefening van dit recht ter beveiliging van den burgerftaaten by gevolg, het recht van verdeediging tegen alle verftoorders der veiligheid heeft het Volk, en geenszins een wil» lekeurig recht over leeven en dood, 't welk het Voik zelve niet bezat, aan zyne Repraefentanten of Beftuurders van de burgerlyke maatfchappy overgegeeven. Uit dit recht van verdeediging der veiligheid van den burgerftaat moet het recht van aan den lyve te firaffen alleenlyk, en niet uit het xecht van oppermagt, gelyk Pufendorf en an-  2fz Schets over. anderen zoeken te beweeren, worden afgeleid } en gevolglyk is het recht, om de toekomende wegends misdaaden gedreigde gevaaren door de misdaadigers aan den lyve te firaffen, van den burgerftaat af te wenden en de burgerlyke Maatfchappy dus in den flaat der veiligheid te bewaaren, aan dezelfde bepaalingen door de wet der natuur omfchreeven, als het recht van verdeediging tot afwending van het tegenwoordig voorhanden gevaar. Naar deeze grondbeginfelen des natuurrechts zal ieder ligtelyk begrypen, dat, byaldien de veiligheid des burgerftaats niet anders kan bewaard worden, dan door lyfs- of doodftraffen, en dus deeze fchrikkelyke ftraffen de eenigfte en noodzaakelyke middelen zyn, om zig in't ••genotlzyns leevens en goeds tegen alle verftoorders te beveiligen, alsdan, ja alsdan alleen de lyfs- of doodftraffen geoorloofd, ja tevens pligtig zyn. Maar in geval de burger-  de Rechten enz. 253 gcrlyke maatfchappy door andere zagtere middelen, haare veiligheid genoegzaam kon bewaaren5 zo zoude men de door de wet der natuur bepaalde grenzen der verdeediging te buiten gaan, wanneer men, buiten noodzaake, tot die uiterften wilde overfchryden. Het blyft alzo een politiek probleem: Of zonder doodstraffen de veiligheid des burgerftaats niet zoude kunnen bewaard worden? Welke vraage ik niet zal beflisfen. Daartoe behoort een langduurende ondervinding. Door proefneemingen komt men in 't phyfieke eindelyk tot meerdere zekerheid} dog in 'tmoreele kan men zulke proeven zo gemakkelyk niet in 't werk ftellen, of ze gaan dikwyls met gevaar vcrzeld. * 183. Evenwel kan men zeer wel bevroeden, dat ééne en dezelfde misdaad op de eene plaats ftrenger, dan op de andere mag worden geftrafd. Dit hangt van de voorhan- dene  2f4 Schets over dene om handigheden af; waarnaar het recht van verdeediging en dus ook het recht van ftrafFen, en derzelver grootheid of ftrengen zagtheid (§. 182.) ter afkeering van het dreigend gevaar voor de veiligheid van de menfchelyke faamenleeving moet worden bepaald. Diefjial b, v. zal zekerlyk te Amfterdam ftrenger moeten geftrafd worden, dan in een klein landftedeken of dorp in Neerlands gewesten aan de Munfterfche grenzen gelegen, anders zoude in die groote weidfche handeldryvende Stad geene veiligheid voor de commercie ftand grypen kunnen. Paarden-, Osfen of Koeien-, Schaapen- enploegdieven moeten ook veiligheids halven een ftrengere ftraffe ondergaan, als dieven van andere kleinigheden, om dat de veeteelt en akkerbouw vereifchen, dat 'snagts die dieren in de weiden of fchapen op de ftoppelen blyven grazen en de ploegen op den akker blyven ftaanj en dus daar in door ftrengere ftraf-  26*2 Schets over. hy noodwendig heeft ter zyne kostwinning, verlamd of afgehakt worden, voldoen niet aan derzelver oogmerk, noch tot verbetering van den misdaadiger, noch ter beveiliging van den burgerftaat j vermits de aldus geitraften buiten ftaat van te kunnen arbeiden gefteld, en alzo tot luiheid, waar van tog niets goeds te verwagren is, genoodzaakt wordt. Hy dan door arbeid zyn kost niet kunnende verdienen, zoekt door dieveryen, rooveryeri en andere ongeoorloofde middelen, Zynen nöodzaakelyken leevensonderhotid te verkrygen. De ftraffe des meineeds, van den meineedigen de rechte hand afcehakken, is, dunkt my, niet evenredig aan haar oogmerk; vooral, wanneer men daarenboven hen nog eerloos, dat is, verftooten van al het gezellig leeven der menfchen , verklaardt. Wat zullen zy dan nog langer doen onder de inboorlingen deezer aarde? Bedelen! Maar niemand ontfermt zig over eereloozen, die der ge-  de Rechten enz. 269 de wreedfte pyningen afgemarteld, belydenis hebben gedaan van haare bralferyen, nagtballetten, huwelyken met den duivel aangegaan , van fchandelyke wellust met hem gepleegdt ja van hunne of haare veranderingen in beesten en dergelyke zotte vertellingen, welke raaskallende wyven uitflaan, en op zulke afgeperfte en door de pynbank ten halze uirgewrongene bekentenis, in plaats dat men hen tot herftellinge van zulke mymeringen gepaste geneesmiddelen hadt behooren te geeven, als ongelukkige ffagtoffers der menfchelyke wreedheid ten vuurc gedoemd zyn. Te recht heefc dan de wydberoemde Jakob Wittich, Leidsch Hoogleeraar in de Wysgeerte en Wiskunde, (van dien wysgeerigen kant moet men tog de beste verbeteringen in onze door bygeloov en vooroordeelen mismaakte crimineelè rechtspleeging verwagten) eene van den gemeenen fleur afwykende Redenvoering Over de en-  2-jo Schets over onbillykheid en de onnutheid der pyningen, weU ke in de Rechtbanken gebruikelyk zyn, in den jaare 1736. den 8. van Sprokkelmaand openlyk gehouden, door Mr. Daniël van Lamme, J. ü. Dr. uit het Latyn in 't Nederduitscli overgezet. Wil men nog meerdere voorbeelden van onfchuldige flagtoffers der wreede pynbank, byzonder in ons Land, opzoeken van luiden, die alleenlyk uit vreeze voor de pynbank fchuldig te zyn, hebben bekend aan eene misdaad hen aangerygdj waar van zy nogthands geen part of deel hebben gehad, en welker onfchuld namaals, na dat zy reeds met den dood geftraft waren , ten vollen gebleeken is. Men kan daarvan eene menigte vinden in Dan. Jonktys Pynbank wederfproken en gemaatigd, meestendeels reeds aangehaald door Jo. Graevius in zyne uitmuntende Verhandeling over de Tortuur. Zouden dan de befchaafde Bataaven in onze verlichte eeuw nog langer op die ys-  de Rechten1 enz. 271 yflelyke wreedheden blyven ftaan? Elk is rog geen Jacob de Witt, die de vreeslykfte pyningen, zonder te bekennen, ftandvastig heeft uitgeftaan- en wat heeft het hem evenwel geholpen? Hy moest, des ongeagr, narnaals een fchreeuwend flagtoffer worden van een woedend gepeupel. Niemand egter zal durven ontkennen, dat de tortuur eens he* vig phyjiek kwaad', en dus groote ftraffe is; en zal men dan ftraffe aan iemand opleggen, eer men van zyn moreel kwaad of misdaad nog overtuigd is? Kan men dit rechtvaardigheid noemen, waaraan tog alle Rechters gebonden zyn, om recht en gerechtigheid, als de fteunpylaaren der burgerftaaten, kragtdaadig te helpen handhaven? §• 196. Mogelyk is het ook een overblyfzel van Filips ftaatkunde, dat men naar zyne politieke inftruttie in zommige gewesten van Nederland het crimineel proces van 3gteren hy CXC'  272 SC H EtS OVER executie of apprehenfie des perfoons van den beklaagden begint, eer nog een volledig of ten minften meer als half bewys der aangetygde misdaad voorhanden is, hem op de crimineele rolle brengt om in perfoon te moeten compareeren, en dus den beklaagden noodzaakt, zig uit de' gevangenis te moeten verdeèdigen. Ja offehoon hy een Salvus Conductus of vry geleide verzoekt, ten einde, in perfoon te kunnen verfchyncn, zonder hem in gevangenis te werpen} en daarenboven nog toereikende borgen wil ftellenj dat hy zig óp de dagen regtens in perfoon zal fijleereny mits hy ter voortzetting zyner Commercie of andere noodzaakelyke verrigtingen vryelyk mag pas - en repasfeeren, nogthands hem zulks wordt afgeflagen. 5. 197. Ik weet ook niet, of het met de goede orde van zaaken wel overéentebrengen is, dat Hoven van Juftitie in geheel twyfelag- tige  DE* R Ei C li T Ë N ENZ. Fiscaal of Procureur Generaal op hün verzoek authorifeeren , om in crimineele zaaken, wegends eene voöronderftelde misdaad, ie* mand, op enkel agterdögt, van Landswe*gen te mogen dagvaarden; vermits tog Hö^ ven van Juftitie dus doende concurreerêri veeltyds tot vervolging van örifchuldigeri. Immers, byaldien er geen half bewys vaii de voöronderftelde misdaad voorhanden is, kan enkel agterdögt den beklaagden nieÉ misdaadig maaken, Agterdenkert kan zo wel ongegrond als gegrond zyn. In 't eer?fte geval is het een kwaad vermoeden, 'Ê welk niemand, veel minder een Hof van Juftitie, van iemand moet hebben, ik zwyge, door Gerechtelyke authorifatie opènlyk tö kennen geeven. Stel nu eens, dat de op enkel agterdögt door den daartoe fpectaal geauthorifeerden 's Lands Fiscaal ter crimineele rolle Gedagvaarden by nader onderS zoek  274 Schets over zoek geheel onfchuldig wordt bevonden 5 wie zal dan de kosten van 't proces betaalen ? De Beklaagde ? Dit was onrecht. 'sLands Fiscaal? Die is daartoe [pedaal geauthorijeerd en mag alzo uit dien hoofde van 's Hoves Raaden, als zyne lastgeevers, de kosten van zyne gedaane verfchotten en verdiend honorarium rechtmaatig eisfchen. Maar, waaruit zullen die kosten voldaan worden? Uit 'sLands Kasfa; zal men zeggen. Dog, dan moet men het Bataafech Volk vooronderftellen, iets goed te keuren, dat ftrydig is tegen de rechten van den mensch, volgends 't welk een ieder in de uiterlyke faamenleeving het aangebooren recht heeft, van alle zyne medemenfchen en dus ook van alle welgeordende burgerftaaten te vorderen, dat hy voor een eerlyk man en geen misdaadiger gehouden worde, zo lange hy door ongeoorloofde daaden niet het tegendeel heeft aan den dag gelegd. — Stel nu * nog  DË RECHTÊN ENZ. nog eens verder, dat de onfchuldig aangeklaagde een vreemdeling of onderdaan van eene andere Mogendheid is, zal die by zul* ke manier van procedeeren onverlchillig zyn * vooral, wanneer wederzydfche commercie daardoor wordt geftremd ? Men ziec hieruit, welke omZigtigheid men in crimi* neele zaaken behoorde in agt te neemen. Eindelyk moet ik nog erinneren, dat nie1^ mand der misdaadigers, al heeft hy zyn wanbedryven bekend, byzonder in uitvoering der lyfftraffen, moest veroordeeld worden , ten zy hem vooraf een in het Natuur» recht en Praktikaale Wysgeerte welbedreeven Advocaat ter zyner verdeediging, al was het ook tegen den wil des reeds fchuld bekend hebbenden misdaadigers, verleend zy geworden. Niet altoos, om hem van fchuld vry te pleiten, maar evenwel ter verzagting der by fiellige wetten bepaalde S 2 lyfs-  276 Schets o v e k lyfs- of doods- ftraffe,' En die Verdeedigef der ellendelingen behoorde zekerlyk uit 's Lands Kasfa voor zyn honorarium rykelyfc voldaan te worden, op dat de Bataaven by een algemeen crimineel Wetboek hun edelmoedig charakter tot menschlievende zagtwoedigheid aan gansch Europa te kennen gaven. §. 199. Voor 't overige geeve ik in bedenkinge, wat nut het heeft, galgen en rad tot een fpektakel aan publieke wegen te plaat zen en de ligchaamen der gefchavotteerden daaraan of daarop te laaten verrotten. Deeze gewoonte , weete ik niet, of men dezelve niet barbaarsch en ftrydig tegen de rechten van den mensch mag noemen. Ten minften de befehaafde Romeiien hebben ' daaromtrent geheel anders gedagt en aan eiken, die zulks verlangde, de vryheid gegeeven, om de ligchaamen der gefchavot- teer-  278 Sciïets oves. ren onderfcheiden zyn; en alzo kon men. het recht van begrafenis, 't welk mede tot de rechten van den mensch behoort, aan hunne overgeblevene ligchaamen voeglyk toeflaan, zonder egter eere-tombes, die alleenlyk aan .uitmuntend verdienltclyke burgers ter hunner gedagtenis moeten toege wyd worden, voor hen dieswegends op te rigten. Behalven dat de welvaart der Jevendigen vordert, dat men zorge voor derzelver gezondheid draagc en niets in »t werk ftelle, hetwelk daaraan kan nadeel doen, Nu zal tog niemand kunnen ontkennen, dat de verrotting der ligchaamen, byzonder 's zomers aan de hitte der zonne jbloot gefteld, de zuiverheid der lucht befraet en daardoor zii.;ktcr.s, ja zelfs epidemi.jiie onder het Volk kannen ontflaan, Waarom düh toch de barbaarfche gewoon-? te, van galg en rad aan 's Lands wegen Ie plaatzen en d^ar aan de gefchavQtteeiv? de  de Rechten enz. 279 de ligchaamen te laaten verrotten, nog langer onder een befchaafd Volk naar te fleuren? Liever zoude men aan derzelver plaats op publieke Lands Wegen prc.gr.ige' alléén , keurige boomen en welriekende ft ruiken planten, om de wandelingen der ingezetenen en doortogten der reizigers aangenaamer te maaken. En om deeze pbyfieke reden zal men zeggen, is het even min loffeiyk, dat men de doode ligchaamen in beflotene Kerkgebouwen ter begravenis brengt , waardoor de lucht in die gebouwen bedorven wordt. Dit ftaa ik gaarne toe en weete zeer wel, dat deeze mislyke gewoonte in de duistere tyden der Christenheid haaren oorfprong heeft genoomen, wenfehende, dat men in onze meer verlichte eeuw ook hierin op verbetering wat ernftiger begon te denken, op dat de dooden, die in hunnen leeftyd misfchien veel onheils in de verftandelyke en S 4 ze-  H8o Schets over zedeïyke weereld hebben te wege gebragt» ophouden, na hun overlyden de levendi, gen verder te benadeelen. Kunnen Voor*: beelden uit nabuurige Landen ter verbeten ring van onze Bataaffohe geweften iets bydraagenj Welaan! dan, befchouwt de Kerkhoven te Lingen% ja zelfs te Munfter buiten Stads kring in open lucht geplaatst, yindt Ge op de laatfte plaats het beeld yan Chriftus, aan een Kruis verheven , en hoordt Ge daarby vertellen, dat de Kerkhof met heir lig water was ingewyd, wat zwaarigheid! ejk zyn vryheid naar zyne Kerkelyke Gezindte, Pip benadeelt den burgerftaat niet. Vergeeft my intusfchen deezen uitftap na Kerkhoven buiten de Stad, lk bevroede wel, dat dit piet kan in aanmerking komen by het opmaaken van een algemeen Crimineel Wetboek der Bataaven, maar nogthands. b,hoqrt dit ftuk yan afweering der begravjnge in bef)o^ene. Kerkgebouwen tot een goede pelitfa s §. 209.   61 1064 8987 UB AMSTERDAM  Draagt peds een charakter eens menfcben waardig. Verre zy van U alle laagheid, alle /laafHügbeid en vleier?. Bemind de VRYHEID* „ alleen bewaardt den mensch by de waardigheid, die de N ATUUR hm gaf. Onze eerjle, Wze vereer enswaardige hoedaanigbeid, is, DAT WY MENSCHEN ZYNi en dit maakt $ns allen GELYK. Leev. van Altem. btt 902. II. D.  ( I ) BURGERS en zeer WAARDE VRIENDEN! D e flemme der "Natuur is Gods flem, Veelen zeggen wel : De flemme des Volks is de flemme Gods. Maar, neen l *s Volks ftem is wispeltüurig en bazuint voor een korte wyl: Hofinna! uit, terwyl het op een anderen tyd overluid Ichreeuwt: Kruist hem! Zoude dit nu Gods flemme, de ftem van een onveranderlyk allervolmaakst Opperwezen zyn? Dan fchrikke ik daarvoor. Dog de flemme der Natuur is zo wispeltüurig niet; zy is beftendig, lieffelyk en dringt tot de eeuwigheid in, ons geduurig toeroepende: REDEMAGTIGEN! verheft ü hoven fa klasfe der dieren; onderzoekt de Waarheid', die onaffcheidbaare gezellin der Rechtvaardigheid; luistert aandagtig naar haare ernfiigs en tevens lieffelyke, niets als heil aankondi* 2 gmdsy  ( 11 ) gende, flemme; legt af alle vooropgevatte vooroor deelen, zy zyn wel Uwe troetelende, dog meest verleidende voorkopen op de wegen der zuivere waarheid. Gebruikt Uwe gezonde rede. Be dieren zyn daar van ontbloot en kunnen niet anders, als de prikkelingen der natuur naar hunne ligchaams gefieldheid zinnelyk opvolgen; dog Gy zyt wel met een dierlijk Ugchaam voorzien, maar tevens met rede-vermogens begaafd. Smoort dan wd wet de hgchaamelyke inftin&en; zy zyn de eerftelingen der natuur, die U tot werkzaamm aandrymn, zonder welken Gy niet tot het gebruik Uwer redevermogens zoudet gekomen zyn. Dog laat nu dit edelfle gedeelte Uwer Natuur, de Rede, fleed* d° omrhand behouden en Uwe driften tot haare heüzaamfle oogmerken befluuren. Gy kunt het tegenwoordige met het verledene en het toehmenie gemoedelyk vergelyken; de doeleindens der ligchaamlyke inftiniïen juist, beoordeelen, daar  ( "I ) daar mede Uwe vrije handelingen verèênigen, in die verèèniging Uwe volmaaking zoeken, uit de doeleindens Uwer zielvermogens en ah Ier anderen dingen, die rondsom U zyn, Uwe eige beflemmivg opmaaken, in derzelver eruftjge najaaging Uw duurzaam geluk vinden en dus Uw waan belang behartigen, zonder U aan klaatergoud en fcbynbelang te vergaapen. INBOORLINGEN VAN DIT HEELAL! Hefchouivt de wyze aanèênfchakeling aller din. gen, waar in Gy, als Koningen op deezen aardbodem geplaatst zyt. De dieren doen U hulde: Alles is ter Uwe meerdere befchaaving, by aanvang en voortgang, uitneemend wel verordend; alles is ten dienfie van vermaak, gemak en noodwendig onderhoud Uws leevens gcfchikt. Gy ziet Uws Gêyken en ontmoet daaronder tweeërleie kunne, welker onderlinge jlerke geneigdheid U aandryft tot voortteelinge van n menfchelyk geJJagt; onder* 3 fcheidt  ( iv ) fcheïdt U ook hier in van de dieren, volgends JJwe redelyke natuur, voornaamelyk in de opvoeding van 't voortgeteelde kroost. Ontfermt U over de dieren, dat ze niet onder Uwe iedele wreedheden zugten. Leeft altoos gezellig met Uws Gelyken en bevordert aller wek zyn, zo veel in uw vermogen is en de pligten jegens U zelven toelaaten; bemindt mede Uwe vijanden, als Uwe natuurgenooteru j-lelhen zij hunne pligten jegens U gefchonden, dit kan U niet ontflaan van Uwen pligt, welken Gij aan hen, als menfchent verfchuldigd xyt. Gy, REDEMAGTIGENI Gy GEZELLIG EN! kunt immers niet zo ongerymd denken, dat, om dat Uwe Vyanden de wet der natuur, ten Uwen opzigte, hebben overireeden, Gy diesvoegends ook U zoudt mogen her oor hoven, om mede die geheiligde, die onl heuléaare en eeuwigduurend onveranderlyke, 'wet, ten hunnen aanzien, te cvertreeden of, het welk op het zelfde uitkomt, een ellendige zon'  { vin ) Algoedheid en hoogfte Wisheid beoordeelen en Um vertrouwen ten vollen op my ftellen, die WAARAGTIG en ONFAALBAAR hm Myn gebied is niet WILLEKEURIG; Ik hdoge daardoor geenszins myne meerdere GROOTHEID, ds iets behoevende, maar bedoek alken Uwer allen HEIL. En zoudt Gy, REDEMAGT[GEN! U daarvan willen onttrekken; dan, ja dan berokkent Gy Uw eigen m,ehk, door het SCHYN belang, dat op Clelheid uitloopt, voor het WAARE goed, dat duurzaam is, te verhezen. Uwe verdiensten in deeze allerheilzaam fte natuurlyh MaatJ'cbappy, die Ik met Ulieden, door de Schepping, heb ingegaan, beft aan wezentlyk in- uitoefening van verftandelyke en zedelyh Deugden, welke de beste belooning van een »erust gemoed en innerlijk vergenoegen met lig voeren, en die Ik, die myn welgewrogt ®m ™*cemnt ëdesd'nlet m V6r' me®», nimmer, ZO WAAR IK LEEVE, in  ( xvi ) wel eene zo genaamde VRYE Republiek, waarin Ariftocraaten den meester fpeelen en de Stadhouder zwak genoeg is, om der heerfchende Kerk den teugel te vieren ? Onder een wyzen Monarch, als Frederik de EENIGSTE is, kan immers een Natuurrechtsleeraar in het ontvouwen der onvervreemdbaare rechten van den mensch onbefchroomder openlyk voor den dag komen, en dus gemoedelyk aan zynen pligt voldoen. Edog thands herinnere ik my, by eenen der besten Uitleggers der natuurwetten geleezen te hebben , dat naar zyn gevoelen de luister van het Natuurrecht in zyne volle waarde niet eerder onder de Stervelingen zoude doorfchitteren, tot dat eene Magtige Natie opftondt, en met de wapenen in de vuist de geheiligde onvervreemd- baa-  ( XVII ) bsare rechten van den mensch tegen alle derzei ver onderdrukkers handhaafde, j cuo Deeze gelukkige ^yden beleeven wy tegenwoordig, na dat de Franfchen, onze getrouwe Geallieerden, de wapenen hebben opgevat, om zig zeiven niet alleen, maar ook ons, ja mede allen, die zo lange onder het juk, he£ ondraaglyk juk van geweldige overheerfchers hebben gezugt, in den ftaat der Vryheid, en dus in het genot der onvervreemdbaare rechten van den mensch te herftellen, verklaarende aan allen, die zig daartegen verzetten, den Oorlog. Een der merkwaardigften, der rechtvaardigften Oorlogen, die ooit onder de Volken van Europa gevoerd zyn. Zy, onze Franfche Broeders, hebben eerst hun eigen huis zoeken fchoon ** 2 te  ( XVIII ) te maaken, door 'ódBaflille, dat pragtig, dog voor de-Vryheid allergevaarlykst gebouw, om verre te werpen. Zy hebben de tóndftapels der SpaanJc'he Inquifitie, wélke de vryheid van denken en fchryven, dat onwaardeerbaar Hemelsch gefchenk, in vlammen deeden opgaan en door hunnen dikken damp verfmooren, ten eenemaal Weeten uitteblusfchen. Zy hebben het Portugeesch Auto De Fe, dat ysfelyk bloedgerecht, de fchandvlek der menschheid, dat monfter in den burgerhaat ontzenuwd. Zy hebben van het register der verbodene boeken, 't welk men te Rome opgemaakt, en waarop men mede ter ttremming van de uitbreiding der kennisfe van de geheiligde rechten van den mensch, Huig de Groots Boeken over het Recht van Oorlog en Vreede gefield hadt, de zwarte kool / zui-  ( XXII ) handelingen te klaaren of anders tegen verwagting wederom de wapenen ter bevordering van 't Heil des menschdoms aantegorden. Daar in zyn onze Franfche Broeders, die edelmoedige Republikeinen, zo vol moeds en zo roemrugtig zegepraalende, dat aller menfchen verwagtinge te boven gaat, en hunne vyanden zulks ondanks moeten erkennen Zy zyn Overwinnaars, ö verhevene deugd ! zonder wraak , betoonende zelfs aan de Overwonnenen hunne menfchenliefde,laatende zy de wraakzugt aan laage zielen over, waarvoor een grootmoedig hatt niet vatbaar is. En zouden wy, Bataaven! dan nog flaapen, en de handen in den fchoot leggen, om maar vadzige aanfchouwers van dit luisterryk 's weerelds toneel, te blyven, zonder ter uit-  ( XXIII ) uitbreiding van 't geluk des menschdoms iets te willen medewerken? Dit kan, dit mag ik van ULieden, myne braave Medeburgers! niet denken. Gylieden hebt my, by deeze gelukkige omwenteling van zaaken, in mynen voorigen post, als Natuurrechtsleeraar op deeze Hooge School, waarvan ik op eene wyze, die aan Ulieden bekend is, onrechtvaardig ontzet, van myne wettige bezolding daar van over twee en twintig jaaren beroofd was, wederom herfteld en my by verfcheidene gelegenheden, en byzonder by myn beroep naar Utrecht, als Raad in den Hove van Juftitie, door eene plegtige deputatie, waarvan wylen Profesfor Chevallkr aan 'c hoofd was en aan my de treffen» de aanfpraak deedt, te kennen gegeeven, dat Gylieden begeerig waart-, om  ( XXIV ) om wel eenige Lesfen over de Verklaaring van 't Natuurrecht van my te willen hooren, en dieswegends wenschten, dat ik het beroep naar Uitrecht mogte afflaan, en by U Lieden blyven vertoeven. Hieraan heb ik, naar Uwe begeerte, voldaan. Dog geen leiddraad daartoe vindende, heb ik geoordeeld, mynen pligt te zyn, om Ulieden een Schets daartoe aan te bieden. Ontvangt dit Ontwerp met met oprechte vriendfchap, en oordeelt daarover vrymoedig. Ik heb my zo duidelyk daarin verklaard, als my mogelykwas. Indien 'er egter nog eenige duifterheden in gevonden wierden, ik ben bereidwillig, dezelve, des behoorlyk verzogt zynde, ten Uwen dienfte optehelderen, en myne {tellingen, over één en ander belangryk (luk, breedvoeriger te verklaaren. Wees  TAFEREEL VAN DEELEN, AFDEEL1NGEN EN HOOFDSTUKKEN, TOT ON T W E R P van een ALGEMEEN BATAAFSCH WETBOEK in CIVIELE en CRIMINEELE Z A A K E N, TEN DIENSTE DER BURGERT, beknoptelyk geschetst DOOR F. A. van der MARCK.   ( 3 ) BURGERS en zeer WAARDE VRIENDEN. N u hebt Gylieden myn voortaande Schets over de rechten van den mensch enz. zo ik vertrouwe, met oplettendheid geieezen. Gy, myne Vrienden! zuït daarin §. 13 8. hebben gevonden » dat ik als het voornaam/Ie Kenmerk van ee~ ne zuivere Volksregeering r heb gefteld de Wetgeevende magt. Veelen hebben den mond vol van eene Volksregeering bj Reprefentatie, om eene volfirekte Volks* regeering af te keuren; en met deeze uitvinding, meenen zy, hadden ze zig wonderlyk wel afgefloofd. Maar, eilieve ! is dit niet louter wartaal ? Eene volfirekte Volksregeering is nooit in de Weereld geweest en zal, ja kan 'er ook nimmer in koomen. Natuurrechtsleeraars , hebben daar van gewag gemaakt , om den aart en het wezen des * 2 bur-  ( 4 ) burger ftaats zo veel duidelyker te befchryven. Zy hebben zig een troep menfchen voorgefteld, uit den natuurlyken in den burgerlyken ftaat overtreedende met het oogmerk, om zig niet veréénigde kragten gelukkiger te maaken en hunne veiligheid te handhaaven. Dit was alzo het eer/te verdrag en grondflag hunner burgerlyke faamenleevinge; maar elk begreep tog wel, dat men een oogmerk zonder middelen daartoe te beraamen, niet kon bereiken; en by gevolg moefte men terftond tot ftandhouding der burgerlyke maatfchappy zig teffens daarover veréénigen: ot die volks menigte de bepaaling dier noodzaakelyke middelen ter bereiking van haar oogmerk aan haare eigene, by meerderheid der Memmen , te doene keuze voor zig zoude behouden ? En daartoe moeste dan de ver-  ( 9 ) ftellen, ik, zo veel my in myne klimmende jaaren mogelyk was, mee allen yver my bemoeidde, om U, myne waarde Vrienden! in deeze voortreflyke Weetenfchap voor te lichten. Ik overhandige ULieden dan hiernevens een Schets over de rechten van den mensch enz. waar in Gy by het twaalfde Hoofdfluk myne gedagten over het ontwerpen van een Wys Wetboek zult ontwaaren, en, om daar in een goede orde van zaaken te houden, voege ik een Tafereel daartoe hierby. Ik heb hetzelve maar enkel in Deelen^ Af deelingen en Hoofd/lukken gefchetst, zonder ieder Stuk uittebreiden, eensdeels, om niet vermetel te fchynen,als of ik eener Commisfie, die tot het vormen van een Ontwerp van een algemeen Bataafsch Wetboek zal worden benoemd, wilde vooruitloopen, * $ 'twelk  ( io ) 't welk immers louter verwaandheid zoude weezen, doordien tog zulke Gommisfie zekerlyk uit mannen zal beftaan, die naar hunne verhevener wysheid myne geringe toelichting niet behoeven. Des niet te min heb ik ander endeels gemeend, aan UL. een beknopt Tafereel daartoe te moeten in handen ftellen, om een leidraad te hebben, waar naar ik, desverzogt zynde, aan ULieden myne verklaaringen en ophelderingen mondelyk te kunnen mededeelen. Vaart alzo wel, oordeelt vrymo'edig over myne (tellingen, begunftigd myne poogingen en weest verzekerd, dat ik fteeds oprechtelyk blyve BURGERS en zeer WAARDE VRIENDEN! UL. dienstvaardigfte en heilwenfchende Medeburger F. A. van der MARCK.  TAFEREEL van DEELEN, AFDEELINGEN en HOOFDSTUKKEN, tot ONTWERP van EEN ALGEMEEN BATAAFSCH WETBOEK in CIVIELE en CRIMINEELE ZAAKEN. **************************** EERSTE DEEL in 't gemeen, EERSTE HOOFDSTUK. Over den rechten aart der flellige Wetten in Civiele zaaken, en derzelver nuttigheid, ja noodaaakelykheid, om het oogmerk der burgerlyke maatfchappy te bereiken. TWEEDE HOOFDSTUK. Over de uitgebreide kundigheid, die vereischt wordt  ( 12 ) wordt, om wyze flellige Wetten in Civiele zaakei» te maaken. DERDE HOOFDSTUK. Over de voortreffelykheid der wetgeevende wysheid in Crimineele zaaken, tot behoud en noodzaakelyke verdeediging der Heiligheid van de burgerlyhe maatfchappy. TWEEDE DEEL in V byzonder. EERSTE AFDEELING. EERSTE HOOFDSTUK. Over de burgerlyke zoetten, raakende het recht der per/bonen en derzelver aart. TWEEDE HOOFDSTUK. Over het waare oogmerk des huwelyks, om daar naar de burgerlyke huwelyks Wetten wysfelyk in te rigten. DERDE HOOFDSTUK. Over het vaderlyk of ouderlyk genootfchap tot op- voe-  ( '3 ) voeding der voortgeteelde kinderen, om dezelve als redemagtige menfchen, als gezellige burgers en als ongeveinsde Godsvereerers zorgvuldig te vormen, VIERDE HOOFDSTUK. Over een buisgezin en de pligten en rechten van dienstboden. VYFDE HOOFDSTUK. Over Poogden van onmondigen en minderjaarigen, der zeiver pligten en rechten, als mede over de rechten van hunne onderhoorigen tegen de Poogden tn Oppervoogden, na dat zy meerderjaarig zyn geworden. ZESDE HOOFDSTUK. Over de groote burgerlyke maatfehappy, derzeiver Eenheid en Onverdeelbaarheid', als mede over de Omveerftaanbaarheid van de Rechtmaatige Oppermagt in alle haare wettige befluiten , die ter bevordering van 't algemeen zuelzyn en ter beveiliging van den burger/laat beraamd zyn. Poorts nog over den onderfcheid tusfehen ingeboorene en nieuw aangenoomene burgers, als mede over het recht  ( "4 ) vecht der vreemdelingen, die niet verlangen onze medeburgers te worden, maar in den natuurleken fiaat willen verblyven. TWEEDE DEEL in V byzonden TWEEDE AFDEELING. EERSTE HOOFDSTUK. Over flellige wetten, raakende het recht in of tot de zaaken of dingen der gefchapenheid, ter onderhouding en noodwendig gebruik of meerder gemak en onfchuldig vermaak der menfchen op deeze» aardbodem voorhanden; voornaamelyk over het recht V welk men IN de zaak zelve noemt, onderfcheiden van het recht TOT de zaak. TWEEDE HOOFDSTUK. Over het recht van eigendom en de zvyze, oni hetzelve oorfpronglyk te verkrygen, zo wel in ort* ligchaamelyke, als ligchaamelyke dingen. DERDE HOOFDSTUK. \ Over het recbt van Aanfpoeling, Aanwas, Af- fcheu-  ( 15 ) fcheuring van eens anderen ftuk lands aan het onze geworpen, verdroogde Stroomgronden, ontftaane onbeheerde Eylanden, Kribwerken, Rysweerden, Bandyken, Zoomer - Kaden. VIERDE HOOFDSTUK. Over de afkomende wyzen, om een eigendomsrecht, met uitfluiting van anderen, te verkrygen; als mede over de verfcheidene formen daartoe, voornaamelyk ten opzigte der onroerelyke goederen, bepaald. VYFDE HOOFDSTUK. Fan de fchade, welke andermans beesten op onzen grond hebben gedaan, door den eigenaar der leesten te vergoeden, of zyne fchade gedaan hebbende beesten ter onze befchikkinge over te geeven. ZESDE HOOFDSTUK. Over het Wild, grof of Klein, zynde geen vrugt van den bemagtigden akker, heeft de eigenaar van den akker of weide, om dat het over zynen grond hopt, geen meerder recht, van hetzelve te vangen of dood te fchieten, ah ieder ander mensch. De Wet-  ( »« ) Wetgeever in den burgerflaat is der halven bevoegd, om alle verwarringen voortekomen, den Vogelvangst, het Jagd- en Visfchery - recht, in zyn territoir der Bataaffche Republiek, op een gelyken voet, omzigtig te bepaalen, zonder iemands eigendoms - recht, ter verdeediging of bewaaring Zyner tuin - en veldvrugten, daardoor te benadeelen. ZEVENDE HOOFDSTUK, Over Servituuten of dienstbaarheden en derzelver enderfcheid tusfchen Huis- en Veld-dienstbaarheden in haare verjcheidene foorten. ACHTSTE HOOFDSTUK. Over de rechten van verpandingen en 'hypothee* keny naar derzelver aart in haare formen bepaald. NEGENDE HOOFDSTUK. Over de erfopvolging by Verdrag, waaronder mede begreepen zyn Een- Kindfchap en Oevelgank, gelyk ook Gif te ter OorZaake des doods, onder beding van onberroepelykheid. TIENDE HOOFDSTUK. Over het Recht der Erfopvolging by Testamenten en  C 17 ) en andere uit er ft e Willen, naar de bepaalde bevoegdheden des Erflaaters en Etfopvolger s, als mede in de voorfchrevene forme gemaakt of verklaard. ELFDE HOOFDSTUK. Over Erfenisfen by Verjlerf of het Recht van inteftaate erfopvolgingen, het zy in 't geheel of den deele, zo ten opzigte der verfchillende, by zonder onroerlyke goederen, als ten aanzien der verf/bei' dene perfoonen of naastbeftaande aanverwanten des Overledenen, naauwkeurig bepaald. TWAALFDE HOOFDSTUK. Over de wettige oorzaaken van ontervinge der Kinderen, der Ouders, en der Broeders of Zusters, om dezelve by uiterjle Wille uitdrukkelyk te benoemen ; of dat anders het Testament of uiterfte Wille, waar by zulke ontervinge gefield is, nul en van geener waarde zy. DERTIENDE' HOOFDSTUK. Over de erfopvolging in de goederen der afwezenden, wier dood vermoed wordt, dog niet beweezen is. * * VEER-  ( 18 ) VEERTIENDE HOOFDSTUK. Over de inteftaate erfopvolging der Echtelieden in de goederen des eerstftervenden, die geene naastheftaanden heeft nagelaaten; en in hoe verre het fibtal der aanverwantfchap, tot, vit fluiting van het erfrecht des langstlevenden der echtelieden, moet gerekend worden. - VYFTIENDE HOOFDSTUK. Over de erfopvolging der onechte Kinderen in de goederen hunner Ouderen, zonder nadeel der echte Kinderen bepaald. TWEEDE DEEL m 't hyzonder. DERDE AFDEELING. EERSTE HOOFDSTUK. Over Verdragen, Overéénkomflen en ContraSlen in 't gemeen, en derzelver rechtsbeflaanbaarheid in onze vierfchaaren, mits dezelve van meer derjaarige perfoonen, haar es verft andes wel magtig, ter goede trouwe, op eerlyke en mogelyke bedingen zyn gemaakt. TWEE-  ( 19 ) TWEEDE HOOFDSTUK. Van Huwelyks Voorwaarden, derzelver mater iê en forme. DERDE HOOFDSTUK. Van Magenfcbeiden of erf ver deelingen en derzel^ ver forme. VIERDE HOOFDSTUK. Van weldaadige handelingen en wel zodaanigen\ die terftond zonder voor afgedaan e belofte door vry willige giften onder leevenden voltrokken worden £ waaruit geen onderling volkomen recht ontfpruit, VYFDE HOOFDSTUK. Van weldaadige contra&efl, na vooraf gedaans belofte, van iets ten behoeve van een anderen, zon* der vergeldinge, te zullen doen of geeven, en derzelver formen in de verfcheidene foorten, waar aan een volkomen recht gehecht is. ZESDE HOOFDSTUK. Van belastende contra&en, waarmede wederzyds een last verknogt is, zodaanig, dat niemand van ** a bei'  ( %! ) Polices, Medereederfchap , Brieven van Marquen tn vaat dies meer is. tiende hoofdstuk. Van Onderwind en andere handelingen, die men hy natuurwetduiding kwanswys Contra&en noemt, als waarneeming of befliering van eens afweZenden, goed, zonder daartoe gelast te zyn; wedereisfching van iets, 'twelk iemand onweetende als fchuld heeft betaald, waar toe hy niet fchuldig was; voorts van al het geen iemand aan een anderen zonder rechtelyke oorzaak heeft gegeeven; insgelyks Intrekking van toezegginge, zonder redelyke oorzaak gedaan, en wat dies meer is. TWEEDE DEEL m V byzonder. VIERDE AFDEEL1NG. eerste hoofdstuk. Van de rechtmaatige wyzen, hoe iemand zig van zyne fchulden kan ontdoen. 'tweede hoofdstuk. Over het recht van verjaaringe, waar door de * * 3 be-  ( ** ) bezitter van een goed een eigendom verkfygt of eetf fchuldenaar van zyne fchuld ontheven wordt. TWEEDE DEEL in 'tbyzonder. VYFDE AFDEELING. EERSTE HOOFDSTUK. Over de wyze van zyn volkomen recht in de vier* fchaaren te vervolgen tegen die geenen, welken hetmelve verweigeren te voldoen; edog moet de eisfcher eer hy daar mede in de vierfchaaren treedt, vooraf hy Vreedes rechters zyn belang voordraagen, om te ieproeven; af en in boe verre hy met zyne party bet Qntfiaane verfchil in der minne kan vereffenen. TWEEDE HOOFDSTUK. Over de manier van procedeeren in de vierfchaaren, eenvouwig naar bet natuurrecht en aart der ■saaken, zonder formaliteiten, bepaald. DERDE  ( *l ) DERDE DEEL w V^MW&r. EERSTE AFDEELING. EERSTE HOOFDSTUK. Over den waaren aart der menfchelyke ftraffen en derzelver oogmerken. TWEEDE HOOFDSTUK/ Over zo genaamde Kerkelyke misdaaden, als Kettery, Ongodistery , Deiftery, Naturalistery, Separatiftery, Godslastering, Waarzegginge , Toovery, Hexery en wat dies meer is, welke allen aan geene menfchelyke ftraffen onderhevig zyn. DERDE HOOFDSTUK. Over den onderfcbeid tusfchen militaire en zo gejioemde commune delitKen en derzelver afzonderlyke Vierfchaaren. «• 4 1 DERDE  ( 24 ) DERDE DEEL in 't byzonder; TWEEDE AFDEEL1NG. EERSTE HOOFDSTUK. Over misdaaden, die of de volkomene rechten van hyzondere perfoonen beleedigen, of de ganfche Republiek verontrusten, naar omflandigheden of flrenger of zagter te flraffen. TWEEDE HOOFDSTUK. Over de flraffen der misdaaden van vleesfchelyke •wellust, als hoer ery, ontfchaking van een ongehuwde dogter, geweldige verkragting van een meisje of onteering van een getrouwde vrouw, enkele en dubbele echtbreuk, ftomme zonden en andere onkuischheden meer, om dezelve in haare bepaalingen te verzagten. DERDE HOOFDSTUK. Fan de ongerymdheid en tegen het Natuur'- en Volkeren-recht ftrydenden ftraffen des hans, buiten 's lands met infamie, als mede der afhakking of verlamming van leden, zvelke den misdaadiger tot zyn  ( *S ) zyn levens onderhoud of kostwinning hoogst noodzaakelyk zyn, dezelve in 'tgeheel af te fchafen en door opjluiting in werkhuizen te veranderen, om met de handen zyn kost te verdienen. VIERDE HOOFDSTUK. Over geldboeten zvegends misdaaden, waardoor alleenlyk privaate perfoonen in hunne volkomene rechten beleedigd zyn, den beleediger en overtreeder der verbiedende wet op te leggen, niet ten profyte van den Fiscaal, maar ten behoeve van den beleedigden. Eaog, indien de Republiek in haare Repréfentanten daardoor gehoond is, alsdan de geldboete te brengen in ""sLands kasfe, zonder dat de Advocaat Fiscaal of Procureur Generaal daar van een gedeelte voor zig geniete, moetende die enkel met zyn honorarium zig wel te vreede houden. Het verfiaat zig ook van zelve, dat zoodaanige geldboete moet worden bepaald naar de uiterlyke omfiandigheden van de misdaadigers of overtreeders der wet, en dus voor alle perfoonen niet op een gclyke fomme kan worden gefield. Immers wat honderd guldens voor eenen bchoeftigen een groote geldboete fchynt, n voor een fchatryken een kleine bagatelle. VYr-  ( ^ ) VYFDE HOOFDSTUK. Ver beurtver klaaring van alle goederen des misdaadigers, jaanneer hy Vrouw en Kinderen heeft, dis aan de begaane misdaad onfchuldig zyn, is onrecht' vaardig, en moet der halven in de Bataaffche Republiek geen (land grypen. ZESDE HOOFDSTUK. Het gewaande recht van wedervergeldinge in 's bepaalen der ftraffen loopt op wraak uit, waaraan geen Rechter zig moet Jlhuldig maaken; ja veeltyds zou wedervergeldinge met ftraffen de grootfte ongerymdheid na . zig fttepen. Wie zoude tog durven zeg' gen, dat, als een ander tegen my iets misdreeven heeft, ik daardoor by wedervergelding het recht had gekreegen, om hetzelve misbedryf tegen hem te begaan? zelfs manftag kan uit dien hoofde, indien "er geen andere redenen voorhanden zyn, niet met den dood geftraft worden. Men moet van doodftraffen altoos een affchuw hebben en daartoe niet overgaan, als in de uiterfte noodzaakelykheid, wanneer de veiligheid der Republiek niet anders kan bewaard blyven. ZE-  ( n ) ZEVENDE HOOFDSTUK. Over de pynbank, onder befchaafde Volken af te fchajfen. Niemand kan tog ontkennen, dat de pynbank een alleryffelykst pbyfiek kwaad is, en veelen liever onfchuldig willen ft erven, als de pynbank on~ dergaan. Pynbank is dan een hevige ftraffe; men moet egter niemand ftraffen, wiens misdaad niet klaarblykelyk beweezen is. Pynbank is ook geen gefchikt middel, om de waarheid te ontdekken. De pynbank heeft dus geen het minfte nut ter beveiliging van den burger ft aat, als enkel in dit eenigfte geval, wanneer een misdaadiger zyn wanbedryf reeds heeft bekend en de misdaad zodaanig is, dat hy ze alleen zonder anderen niet kon bedryven; hy evenwel zo halftarrig is, dat hy zyne medepligtigen niet wil benoemen', en nogthands de veiligheid der Republiek vordert, om de medefchuldigen te ontdekken. B. v. In hoog verraad. In zulk één geval was het niet onrechtvaardig, om den fchuldigen misdaadiger wegens zyne halftarrigheid. op de pynbank te brengen, op dat hy zyne medepligtigen benoeme. En offchoen de aantyging van den gepynigden de benoemde perfoonen niet aan de toegeweetene misdaad on-  ( *8 ) onderhevig maakt; zo geeft tog deeze benoeming aanleiding tot eene confrontatie, waaruit een Rechter ligtelyk zal kunnen opmaaken: of de gezegdens van den gepynigden verdigtzels of waarfchynelyk zyn ? ACHTSTE HOOFDSTUK. Over de manier van procedeeren in Criminech zaaken.  SCHETS OVER de Rechten van den mensch, het alcë% meen Kerken-, Staats-en Volkerenrecht, ten dienste der burgery, ontworpen door R A. van der MARCK. eerste hoofddeel. behelzende algemeene grondbeginzéls over natuur , wetten, verpligtïngtn, rechten en faamenftelzel des natuur - rechts. i i. ffl r\TL^atulir 1S een wei'kingskragt, door r1pj$-^^l| ^et wez^n van dén meiiscli en SsèP^L-aS der dingen, waar aan ze gehecht is, regelmaatig bepaald. A §. 2,  2 Schets over % 2. De werkingen dor natuuren aller dingpn* in de gefchapenheid voorkomende , zyn met elkander verkrmgt en gefchikt, om een zeker doel te bereiken, zodaanig, dai het eene doel verftrekt tot een middel ter verkryging van het andere en allen faamen uitloopen ter volmaaking van 5t heelal. § 3- Er kunnen dus geene tegenftrydigheden in de natuur plaats vinden, maar een ding is in werking aan her, ai der ondergefchikt; anders zoude het ganfehe gevaarte der gefchapenheid zig zelve vernietigen en een mengelklomp uitleveren van de onbegrensde Almagt des Scheppers, waar aan nogthands Wysheid en Goedheid ontbrak. !• 4- Het oogmerk des Scheppers kan niet zyn, om door dit onmeetbaare gevaarte zo veeier talloozen, onder zig verfchillenden en  de Rechten enz. g èn evenwel in faamenhang werkenden dingen zig 7élven te Jeeren kennen of zyne eige volmaaking te bedoelen5 vermits het allcrvolmaaktfte Opperwezen zig zclven van alle eeuwigheid ten allerduidelykfteri gekend heeft, en voor geene verdere volmaaktheid vatbaar, noch aan eenigé onvolmaaktheid onderhevig is. % 5. Waaruit men wel mag befluiten, dat de Alvermogende Opperheer naar zyne Al-> goedheid en Alwysheid aan wezens buiten hem, dog door hem beftaande, zo veel goeds heeft willen mede deelen, als waar Voor, behoudens zyne boogfte Wysheid* elk ding naar zyn wezen vatbaar is. $. Naar het inwendig natuurrecht is geen eene zedefake handeling onverfchillig, maar alle vrye handelingen der menfchen zyn op zig zelve befchouwd of door betrekking tot de bykomende omHandigheden of goed of kwaad. Edog het uitwendig Natuurrecht heeft Gelykheid van aangeboorene verpligtingen, in het wezen van den mensch geëtscht, ons allen opgeJegd, waar aan wy van Godswege moeten voldoen; en daar uit krygt elk een recht, A 5 ja  io Schets over ja een volkomen recht, om in de uitoefening deezer zyne pligten naar zyn geweeten, onafhanglyk van alle menfchelyk gézag, vvy en ongehinderd te mogen handelen , zo lange hy niemand zyner medemenichen daard )or beleedigt. De innerlijke zedelykheid dier handelingen doet hier «iets af, maar behoort allcenlyk in de vierfchaar Gods en niet der menfchen, om dat God geenen Stedehouder in deezen onder de ftervelingen op de aardi gefield heeft, aart wiens geboden wy zouden moeten gehoorzaamen. Dit kon niet zyn, of wy wierden van het onmiddelyk oppergebied des Allerhoogften afgetrokken en tot menfchendienaars gemaakt, waarin wy alleen dienaars Gods naar ons wezen gemoedelyk moeiten zyn. Uit deeze Gelykheid van aangeboorene verpligtingen en aangeboorene onvervreemdbaare rechten van den mensch, volgt Vryheid van handelingen onder alle tnën-  de Rechten enz. ii jnenfchen, met redevermogens begaafd, in weiken toevalligen ftaat zy ook zig mogen bevinden. En uit 4eeze Gelykheid en Vryheid moet het t Gelaat end Natuurrecht worden afgeleid; hetwelk zeker!yk, voornaamelyk by onzen tyd, van groot belang is, zo als namaals breeder zal blyken. §. 18. De mensch heeft niet in zyn magt, om altoos alle goede daaden, naar de wet der natuur geboden, te gelyk te kunnen verrigten. Van twee, drie of meerdere geoorloofde daaden, die hy niet allen kan voltrekken, moet hy naar de omftandigheden, waar in hy zig bevindt, dc beste kiezen. En dit noemt men de volmaahngs voet, die inr c& natuur gegrond is. Men moet egter deeze wet nooit tot twee zedelyk kwaade handelingen uitftrekken, pm daar van het minfte kwaad te kiezen, ten  2'0 Schets ö v e b. ten derden, als een fchepzel van God. En hieruit vloeien de pligten, jegens zig zeiven, %% jegens anderen, zyns gelyken, en 3'£ jegens het Opperwezen. En tot waarneeming deezer pligten hebben wy ook een onbelemmerd recht, in welks uitoefening ons niemand der ftervelingen mag hinderen, of zulks doende, mogen wy hem wederftaan en met geweld af keeren. § 33- Als redemagtig zyn wy verpligt, onze rede-vermogens meer en meer uit te oefenen en altoos redelyk, dat is, naar de regels van een gezond verftand te werk te gaan. Hiertoe behoort Redeneerkunde, welke alzo mede onder de natuur-pligten moet gefteld worden. $. Tot befchaaving van ons verftand draagt ook veel by Reken- Wis- Sterre- en Natuurkunde, als mede de natuurlijke Biftorie, om uit  de Rechten enz. h uit de befchouwing van dit heelal en kennis van den aart der dingen in de aanéénfchakeling der gefchapenheid tot verhevener gedagten te komen. Elk moet in deezen zyn eigen en niet eens anderen oordeel opvolgen. Wat konde het my tog helpen, dat een ander voor my waarheden geloofde, voormy kundigheden verkreeg en voor my een redelyk mensch wierde, terwyl ik zelve intusfchen een dom beest bleev ? $■ 3*. Metaphyjiek of Bovennatuurkunde is by veelen een haatelyke naam, en, wanneer men de gefchiedenis van deezen tak van weetenfchap nagaat, kan men niet ontkennen, of dezelve is met veel grilligheid aangevuld en heeft tot duizenderlei verwarringen in 't Ryk der waarheden aanleidinge grgeeven-, edog by onzen tyd is de metaphyfiek van derB 3 ge-  12 Schets o v e b. helyke onheblykheden gezuiverd en vervat niets in zig, als grondwaarheden, uit de befchouwing van de weereld, de ziele der menfchen en de volmaaktheden des Scheppers betoogd. En. wie zoude dan aan de nuttighe'd van deeze weeter-fchap kunnen twyfelen ? Zy baart ons den weg tot yoprtreffelyker Zedeleere, 5- 37- Daarenboven moet men ook de Hijforifche kundigheden niet verzuimen in onderzoeking en vrye beoordeeling der Politieke, Geleerde en Kerkelyke weereld; waardoor wy van veele vooroordeelen , die wy anders Jiebben opgevat, zullen geneezen worden. Sr 3B. Ik wil wel niet beweeren, dat alle burgers deeze kundigheden en weetenfchappen jrt den hoogften graad moeten bezitten; edog in eene zuivere Volksregeering, niet gemengd met andere regeerings vormen, is I • -de  de Rechten enz. 23 de Oppermagt alleen by het Volk, het welk alzo over alle deelen, tot een goed Staatsbeftuur behoorende, en dus niet enkel over ploegen en eggen , dyken en waterdoorfnydingen, koophandel en financien, maar ook over eene prompte rechtspleging in 't civiele en 't crimineele, over wetgeevinge en over eene uitmuntende inrigting van Hooge Schooien de noodige befchikking moet maaken, behoorde men een veel kundiger Volk te Hellen, als in een andere regeerings-vorm, En dit zal niemand ontkennen en daarom zal my [ook geen braav burger kwalyk duiden, dat ik in deezen openhartig myn gevoelen zegge, §■ 39- Een goed hart of verbeterde wil wordt by een kundig verftand vereischt, om ons waare geluk te verkrygen en uit te breiden. Voorfpoed en geluk moet men wel onderscheiden. Voorfpoedig kan iemand zyn B 4 door  jjg Schets over door loosheid van zyn verftand, den mantel naar den wind hangende. En dit ge-, beurt dikwyls naar het fpreekwoord: Hoe krommer hout, zo heter kruk; Hoe grooter guit, zo meerder g'luk. Dog waarlyk gelukkig kan niemand zyn zonder deugd. En daar toe moet ons de wet der natuur en eene welberedeneerde redekunde geleiden. §. 40. De mensch bezit niet alleenlyk zielvermogens , maar is vereenigd met een ligchaam, welks natuurlyke werkingen niet altoos van zyn vryen wil afhangen. Ik kan wel . wandelen of ftilzitten, zo als ik wil, maar de omloop van myn bloed, de verduwing van de fpyze door myn maag en wat dies meerder is, blyft in zyne werkingen onafhanglyk van mynen wille. Deeze ligchaams-werkingen zyn dan noodzaakely k en veritrekjien tot onderhoud van myq  de Rechten enz. 25 myn ligchaam en bewaaring van dcszelfs gezondheid- Wy moeten alzo onze vrye handelingen naar de phyfick noodzaakelyke werkingen der natuur en derzelver oogmerken inrigten, om de overeenkomst der moreele met de phylieke dingen in de orde der natuur wyslyk tot onze volmasking te bewerken; by gevolg, niet meerder eeten of drinken , als de maag kan verduwen. Maatigheid in deezen is derhalve deugd j en gulzigheid en dronken fchap zyn ondeugden. % 41- De ftaat van den mensch is of phyfiek of moreel Het phyfieke hangt niet altoos van zyn vryen wille af, en deeze ilaat is een faamenloop van phyfieke gevleidheden, waarin de mensch gezond of ziek, fchoon of mismaakt enz. bevonden wordt. De moreele Haat is met vryheid verknogt en beftaat in de bepaalingen van verpligtingen B 5 en  ?6 Schets over. en rechten, die of aangebooren of verkreegen zyn. Aangeboorene maaken den oorfpronglyken, en verkreegene den toevalligen ftaat van den mensch uit. Naar den oorfpronglyken ftaat de mensch beoordeeld , is hy of verftandig en deugdzaam of onvcrftandig en ondeugend. Deeze zedelyke hoedaanigheeden zyn in zyn gemaed Vervat en ftellen dus zynen inwendigen ftaat voor. De toevallige ftaat van den mensch behelst verkreegene rechten van eigendom, of door eige bezitneeming der dingen, die aan niemand toebehooren, of door uiterfte wille of door verdraagen en overdragt der dingen van anderen, aan welken dezelve reeds toeftendig waren. En naar deeze befchouwinge behoort rykdom tot den uit* wcndigen ftaat, die, wanneer de bezitter van veele goederen dezelve door eige induftrie op eene eerlyke wyze verkreegen heeft, hem agtbaar maakt; anders niet. I  Schets over gewrcgt van God, door zyne onbegrensde Almagt voortgebragt, en naar de hoogfte Wysheid en grootfteGoedheid geregeld God ïs volgends zyne onwrikbaare Heiligheid zig zeiven tot eere wet. De Almogende kan phyjiek alles doen, om dat niemand hem kan tegeniïand bieden en tot verandwqording trekken, dog de Allerheiligfte kan moreel niets doen, als overeenkomftig met zyne Goddelyke volmaaktheden. En dit drukt ons een diepen eerbied voor het Opperwezen in en beneemt ons het fchrikbeeld van een vrymagtig welbehaagen Gods; het welbehaagen Gods is immers niet willekeurig ? maar met louter rechtvaardigheid gepaard. Rechtvaardigheid js goedheid , naar wysheid gefchikt. De Schepper van 't heelal deelt uit den, fchat zyner algenpegzaamheid aan wezens, buiten hem, dog door hem beftaande, zp veel goeds mede, als waar voor elk vatbaar is? in zo verre naar zyne Wy sheid gefchie^ den  de Rechten enz. 39 den kan (§. £> De Albeu uurder heeft ons op dceze aarde geplaatst en befchikt naar zy ne Voorzienigheid al het kwaad en tegenfpoed, 't welk ons bejegend, eindelyk ten "beste. Hy heeft ons eene vooruitzigt in de eeuwigheid gegeeven, waar alle rampen zullen ophouden. Wie zou dan nog klaagen over de wegen zyner algoede Voorzienigheid, die hy wyslyk met ons inflaat? De mensch moet zig zeiven en den Formeerder der natuur leeren kennen. Dit zienelyke leidt hem op tot overpeinzing der onzienelyke volmaaktheden des Scheppers en hy wordt hoe langer, hoe meer oprechtelyk Godsdienstig. Een redelyke Godsdienst of zuivere en waare religie is hem lieflyk, drukt hem vooral eene ongeveinsde waarheids- liefde in 't gemoed , maakt hem in de openbaare belydenisfe en uitbreiding der waarheden onverfchrokken en fielt hem op een verhevener trap van C 4 deugd.  de Rechten enz. 41 plaats 5 en daarom moet hier in elk zyn eigen weeten en geweeten opvolgen, g, Valfche religie heeft derhalve naar het uitwendig natuurrecht, het welk onder menfchen Hand grypt, dezelfde rechten, als de waare. De innerlyke zedelykheid eener vrye handeling doet hier niets af, maar bs-hoort in de vierfchaar Gods en niet der menfchen (§ 17). h, De verlchillende fekten der religiën , door verwaande ftervelmgen ir. gevoerd , geeven hierin aan redemagtige fchepzels Gods geen rigtfnoer hunner keuze en vrye handelingen, i, Elk blyft des te min vry en onafhanglyk van menfchelyk gezag, k, Deeze gelykheid en vryheid van alle religiën en kerken is in den oorfpronglykcn ftaat der menfchen gevestigd, in zo verre niemand daardoor beleedigd wordt. Weshalve ook dezelfde in den toevalligen ftaat van burgerlyke maatfchappyen niet mag ppgeh.even of belemmerd worden. 1, De zo £ ë ge-  44 Schets over feeid en Goedheid Gods niet wel zoude overeen te brengen zyn. Nn heb ik naar de clrieérleie wezens-bepaalingen van den mensen onze aanboorene rechten kortelyk afgefchetst en daarnaar de pligten jegens ons zeiven, jegens anderen en jegens God meer Jerer duidelykheidshalve van eikanderen onderfcheiden j edog dezelve zyn zo naau w met malkandei en verknogt, dat de eene zonder de andere niet beftaan kan; want wie redclyk is, moet ook gezellig met anderen zyns gelyken leeven? of gezelligheid was onredely k En wie goJzalig of godvereer end is, moet ook alle gebo-> den zyns Oppergebieders zoeken op te volgen en dus fteeus de wetten der natuur in 't oog houden. Die zegt, God lief te hebben en zynen naasten haadt, is een leugenaar. En hoe zal men zynen naasten lief hebben, als men hem niet eens de onvervreemd-  DE RECHTEN ENZ. £l ën wegneeming van eens anderen goed, ft welk hy misfen kan, ter myne noodzaake* lyke bëhoudenisfe, i 53- De wyze, om een by zonder eigendom^ recht te verkrygen, is of oorfpronglyk of afhtnende. De oorfpronglyke wyze van eigendommen te verkrygen, noemt men van zulke dingen, die nog ledig van eigendom zyn en aan niemand toebehooren. De afkomende verkryginge des eigen doms erlangen wy van dingen, die reeds aan een anderen toebehooren. De oorfpronglyke wyze gefchied alleen doof bemagtiging en niet, gelyk zouimigen inlenen , door verdeeling. Tot bemagtiging is niet genoeg eene Willens verklaaring van de bemagtiger, dat iets, 't welk aan niemand toebehoort, het zyne zal zyn, maar hy moet datzelfde ding, *c welk hy bemagtigen D 2 wil,  52 Schets over/ wil, in dien ftaat brengen, dat hy hetzelfde vry beheeren kam !• 5£- Alle dingen worden bemagtigd , om 'er gebruik van te hebben* Indien nu een ding zo gefchapen is, dat het aan alle menfchen van algemeen nut kan zyn, zonder dat het gebruik van den eenen aan den anderen eenigen fchade toevoegt of nadeel doet, zo is geene rede, om zuiks zig toetceigenen met uitfluiting van anderen , en daarom blyft zulk een ding tot algemeen nut van 't menschdom in de ontkennende oorfpronglyke gemeenfchap aller gefchapene dingen, zonder een byzonder eigendoms recht. B. V. de Zee; waarover zig dus geen Volk de heerfchappy mag aanmaatigen. • i 56. Ja, over alle dingen, daar myn gebruik aan den eigenaar aan het zyne geen nadeel doet, heb ik een aangebooren recht tot het  de Rechten enz. 53 myne, waarin my niemand mag hinderen. 13. V. Tot een onfchadelyken gang over eens anderen onbeploegden, onbezaaiden en n.et geen koorn bewasfenen akker. En deeze aanmerking moet volgends de wet der natuur ftand grypen by het Jagdrecht; ja ook onder Volken by doortocht van krygsbenden over eens anderen territoir, mits de territoriaal bezitter by den doormarsch van vreemde troepen voor alle Vreeze van nadeel en befchaadiging op eene toereikende wyze ten vollen verzekerd werde. * 57- De akkers worden oorfpronglyk bemagtigd om de vrugten, die dezelve kunnen voortbrengen. Tot de vrugten van een akker of weide kan niet het wild gerekend worden 5 en alzo heeft een eigenaar of bezitter van een akker of weide geen uitfluitend recht van Jagd op zynen grond. D 3 $. 58.  Schets o v e b. % 58. Onligchaamelyke dingen kunnen zo wel, als lïgchaamelyke oorfpronglyk bemagtigd én in eigendom gebragt worden, en alzo wordt tot de beraagtiging geen HgcJjaamelyh §angryfmg vereischt. fiofe §. 59. I De afkomende wyze om een eigendomsrecht te verkrygen van dingen, die reeds aan een anderen toebehooren , moet by willens verklaaring van den eigenaar en onze daarop gevolgde vrye aanneeming van dien gefchieden. En dit gebeurt a, by verdrag, b, by uiterfte uitdrukkelyke wille of testamentmaakinge of c, by ftilzwygend en naar de wet der natuur vermoede wille van den eigenaar, alle deeze drie afkomende wyzen, van eigendom te verkrygen, zyn, j| *j Natuurrecht gegrond. j. é»  de Rechten enz. 55 5. 60. Niemand behoeft langer eigenaar van een ding te blyven, als hy wil. Elk kan dan zyn verkregen eigendom wederom vrywillig verlaaten en door deeze verlaating wordt het ding heereloos en vervak weder in den {laat van ontkennende gemeenfehap, waarin ieder het recht heeft, om hetzelve voor zig te bemagtigen, ten zy een ander reeds in 't bezit van het verlaatene ding is. Deeze verlaating gefchiedt of by uitdrukkelyken wille des eigenaars of door zynen ftilzwygenden en naar de wet der natuur vermoeden wille In dit laatfte geval kan men de prafcrlftie of verjaaringe volgends het natuurrecht zeer wel verdeedigen. §. 6*1. Wy hebben of een vollen eigendom der dingen, die ons toebehooren, of daarvan een gebrekkelyken, dat is, minder vollen eigendom. In het eerfte geval bezitten wy D 4 al-  5^ Schets over alle gedeeltens van den eigendom , maas biet in het laatfte geval, waar een of meerdere gedeeltens van eigendom aan anderen zyn óvergedraagen en dus ons eigendom daardoor verminderd is. En hieruit kan men het recht van hgpotbeekeft, fervituuten, die of reëel of perfoneel zyn , als mede fideieommisfen by erfopvolgingen enz. zeerwel paai de wet der natuur begrypen. VIERDE HOOFDDEEL ever Verdragen en Contra&en. % 0*2. Verdragen en Cont.ra6t.en verfchillen iq het natuurlyk recht niets van eikanderen. Beiden vervatten in zig eene belofte, om iets te doen of te laaten of wat te geeven. 'J 0*3. Die belofte is of wederzyds der contrahent^n, om wat te doen voor wat weder te doen, of wat te geeven voor wat weder " te  de Rechten enz. 57 te geeven, of te doen voor wat weder te (doen. Of de belofte is maar aan eene zyde der contrahentcn, om wat te geeven of te doen, zonder dat de ander volkomen verpligt is, om daartegen iets weder te geeven of te doen. In het eerfte geval worden de contraéten omreufe en in het ander geval weldaadige genormd, beftaande de last by het eerfte foort in eene volkomene verpligting ter voltrekking van zyrie tegenbelofte, welke by mldaadige contracten geen plaats heeft, als zynde de verpligting tot dankbaarheid jegens den weldoen der of gcever maar onvolkomen', terwyl debeweldaadigde pf begiftigde daartoe in de menfcbelyke vierfchaar niet kan gedwongen worden. ■ By alle verdragen en contraéten wordt vereischt eene vrywillige toeftëmminge en by gevolg, dat de eontrahenten haares yerftands wel magtigzyn. Kinder derhalve, D 5 die  ^8 Schets over die nog niet het gebrvik der Rede bezitten s onzinnigen en dronkere lieden kunnen gee» ce rechtsbeftaanbaare contraden ingaan, i j. 6jf, Dwaaling, bedrog, geweld en vreeze fluiten mede eene vry willige toeftemminge uit en maaken dus het aangegaan contraót nietig en van geener waarde. $. 66. Niemand kan zig ook tot iets verbinden, 't welk niet in zyne magt is, onmogelyke dingen zyn buiten menfchelyke magt. Iets is of pbyfiekoï moreel onmogelyk. Het pbyfiek onmogelyke te beloven, was zotheid, en het moreel onmogelyke, ftrydig tegen de wrtten der natuur, te willen voltrekken, was fchandelyk voor 't menschdom, terwyl de belover, tot inkeer gekomen zynde, gehouden is en d jartoeeen recht hectt zyne fchandelyke belofte te herroepen, en de eisfcher tot voltrckkinge dier cnbezonne  de Rechten enz. 59 frelofte ook nimmer een recht verkreegen heeft, Contraéten moeten dan altoos op eerlyke en mogelyke bedingen berusten of anders zyn ze onguldig. $• Contracten, die men onereufe noemt, en inet geene weldaadige gemengd zyn, vooronderstellen eene gelykheid der waardye der goederen, welke tegen eikanderen wederzyds overgedraagen zyn dat is, dat ieder na het voltrokken contraét in waardye des verkregenen goeds juist zo veel be-r zit, als hy voor het ingegaane contraét in waardye des overgedraagenen goeds beze» ten heeft, en alzo de eene van den anderen door het gefloten contraét niet verrykt is. Edog deeze naauwkeurige gelykheid der onder zig verwisfelde goederen zoude byna in geen een contraét te vinden zyn en hierover moeften dan geduurige pleitgedingen Cmtilaan. Weshalve de Wetgeevers in den bur-  6o Schets over. burgerftaat hebben goedgevonden, dat de contrahenten dieswegends geenen eisch in de vierfchaar tot fchadelooshoudinge of vernietiging des verdrags zouden mogen inftellen, ten zy iemand van hen over de helfte der rechte waardye des goeds mogte zyn behaald of bekort. Over welker berekening nogthands, byzonder in koop en verkoop, onder de Rechtsgeleerden groot verfchil is. S. 68. Eer het geld, waardoor men alle dingen en handelingen, die geoorloofd zyn, kan waar ieeren, onder de ftervelingen is uitgevonden , waren maar twee contracten ter voltrekking? der gedaane belofte mogelyk. Te weeten, verruiling en fchenk'mg; want gifte, zonder voorafgaande belofte terftond uitgevoerd, is eigenlyk geen contract, maar enkel eene menschlievende daad. By de verruiling moest alzo de waardye des, roe-?  de Rechten enz. 6t toerelyken of tilbaaren goeds naar deszelfs meerdere of mindere nuttigheid volgends tyds om Handigheden tegen eikanderen berekend worden. B. V. Een fchepel haver tegen een fchepel tarwe, een fchepel graauwe of groene erweten tegen een lchcpel paardsboonen enz. naar gelyke maate gefield , zoude niet evenredig zyn aan de gelykheid van 't gebruik; en daarom kon de phyfieke gelykheid van maate de gelykheid , die onder contrahenten by verruiling moest ftand grypen, niet uitmaaken. Behalven , dat de nuttigheid of gebruik der dingen veeltyds in verbeelding beftaat. De eene zal juweclen, de andere paarle fchul^ pen enz. in groote waardye houden. Edog, na dat het geld is uitgevonden, heeft dë verruiling verfcheidene naamen van onder zig verfchülende contracten bekomen ; als, a , wanneer ik den eigendom myns  62 Schets ovèrL myns goedsj k zy roerlyk of onroerlyk*voor betaaling van zekere fomme gelds verruile, noemt meri het hop en verhop, b $ Byaldien ik het gebruik van myn goed of de bepaalde werkingen myner vrye handelingen jegens zekeren prys van geld aan een anderen tot zyn nut of dienst verruile, wordt het contract Huuringe en Verhuuringé genoemd. Ofte c, als ik myn geld jegens eens anderen geld vobr zeker agio verruile, om aan my die fomme elders door een anderen te doen betaalen, noemt men het een Wisfelbrief. En d, indien een ander het; gebruik van zyn geld jegens zekere renten. Voor 't gemis van 't gebruik zyns gelds , aan my verruilt, krygt dit contract den naam van Rentebrief of in de wandeling Obligatie, voorts e, byaldien in dit geval ik myn goed, waarvan vrugten komen, ter verzekering aan den anderen voor zyn Capitaal en renten verpande en hem hetze!-  De Rechten enz. 6*3 2elve in handen ftelle, om het genot det vrugten te trekken ter voldoening zyner bedongene renten , wordt Rentebrief Pand* gevinge genoemd} waarby het zig van zelve verftaat, dat de pandaanvaarder de winst der meerdere vrugten, als de bedongene renten bedraagen , moet uitkeeren of ia mindering van 't Capitaal of hoofdfchuld Verrekenen, f, Verruiling van 't gebruik van zyn geld jegens bedongene renten voor het gemis van 't gebruik zyns ge'ds, aan een fchipper op de kiel van zyn fch.p overgedaan, met beding, zo 'tichip vergaat, de uitleener zyn Capitaal kwyt raakt, - wordt Bodemerye genoemd, waarby zekerlyk de uitleener naar maate van 't grooter gevaar ter zee, 't welk hy met zyn Capitaal ondergaat, ook grooter winst, dat is, hoogere renten daarvan voor zig mag befpreeken. g, Lastgeeving of mandaat kan tegenwoordig niet meer, dan zeer zelden, on-  6"4 Schets over onder de weMaadige verdragen gerekend worden; vermits de lastgeevers hunne gemagtigden voor de gedaane diensten met geld of anderszins moeten betaalen, en dus is lastgeeving eene dienstverhuuringe, als hier vooren onder bgezegd is. 'T is wel waar, dat Profesforen, Leermeesters, Advocaaten en Pleitbezorgers onder de loontrekkers niet willen gefield worden , offchoon ze wel een honorarium voor hunnen arbeid eisfchen, maar zeggen ze, zulks was geen loon, 't welk in beoefening der vrye kunsten" en weetenfehappen niet te pas kwam. Edog woorden zyn willekeurig en veranderen het wezen der zaake niet. g , Assurantie kan mede tot de gedaante vanverruiling gebragt worden; terwyl de asfuradeur voor de verzekerde.goederen geld bedingt, en in geval van 't verongelukken der verzekerde goederen aan den geasfureerden derzei ver waardye, by police of as-  de Rechten ënz. 6$ a?lurantie-contract vastgefteldi moet betaaien } kunnende niet alieen fchepen Op Zee en derzei ver lading, maar ook huizen, in en buiten de ftad, lynbaanen, rafinaardcryen , branderyeh , molens en andere gebouwen , tot fabrieken dienende en gereëdfchappen daar toe behoorende, voor 't rilico van brand geasfureerd worden. ■ Meerdere byzonderheden, van het oudfte contract van verruümge afftammende, zal ik nu niet aanhaalen. De gemelde zyn toereikende genoeg, dat alle verdragen of contracten in haare wezens iets met eikanderen gemeen hebben en afhangsn van het recht gebruik onzer natuurlijke vrijheid, j §• 7o. Maar 'er zyn evenwel verbindtenisfen onder de menfchen, die niet zo zeer van onze vrywillige en uitdrukkelyke toeftemminge , als wel door de natuurwet zelve haare rechtsbeftaanbaarheid verkrygen en E even  66 Schets o v e % even zo fcragtig zyn, als of ze door eetï uitdrukkelyk ingegaan contraét waren ingevoerd terwyï redemagtige inboorlingen gehouden worden volgends de wet der natuur zig onderling te hebben toegezegd, wat tot algemeen behoud noodzaakelyk is, en waarin hunne afkeuring niets kan helpen. «Tot deeze ftilzwygende verdragen , door wetduiding ingevoerd, behoort apAvarye, of Haverye, in geval een fchip op zee, buiten fchuld van den Muurman, in gevaar van te zinken en met man en muis te vergaan, geraakt en hy met zyne fchipsgezellen tot afwending van 't gevaar noodzaakelyk oordeelt, om eenige goederen uit het fchip buiten boord in de zee te werpen? zo zyn de andere bevragtcrs, wier goederen daardoor behouden zyn gebleevén, na dat het fchip dus in behouden haven is gekomen , _verpligt, de waardye der uitgeworpene goederen eftiwaaren aan de gewe- ze-  de Rechten enz, 71 foorten bepaald; jn beide gevallen moet aan het contract op den geftelden tyd voldaan worden, offchoon de munt naar de innerlyke of uiterlyke waardye des gelds immiddels veranderd js. § 72. De rechten van eigendom en deszelfs gedeeU ten, als mede de eorfprongtyke en afbmende zvyzen, om hetzelve te verkrygen voorts de Verdragen en Contrafftn en derzelver verfchillende foorten van omreufe en weldaadige handelingen der menfchen hiervooren kortelyk voorgedraagen en maar als in 't voorby gaan ter loops met een vinger aangeftipt hebbende, zal ik nu tot nadere overweeging van het maatfchappelyk natuurrecht my bedaard nederzetten; hetwelk gezellig recht der natuur van het grootfte belang is in de menfchelyke faamenleeving, zo als hierna zal blyken. E 4 VYF-  7$ Schets q v e h' VYFDE HOOFDDEEL van de Huwelyks- maatfchappy. %• 73- Toen Adam gefchapen was , fprak de Heere God volgends 'c verhaal van Mofes Genef, II. vs. 18 : Het is niet goed, dat de niensch ailten zy; 'ik zal hem eene hulpe maaken, die als tegen hem over zy. Te weeten, eene hulpe, gefehikt tot voortteelinge van het menfchelyke geflagt en daarom zegende God man en wyf, zeggende tot hen: weesp vrugtèaar en vermenigvuldiget en vervullet de aarde, GeneC I. vs, 28. Men moet alzo door het woord: Hulpe; hier niet verftaan eeno huislyke hulpe van keukenmeid of iets diei> gelyks; want waartoe anders het onderfcheid der kunne ? 'T welk genoegzaam het oogmerk der voortteelinge by het hu,7 welyk te kennen geeft.  de Rechten enz. 73 . §• 74- Er is geen eene maatfchappy onder de menfchen, of er wordt vetcéniging van, Werkings-kragten ter bereiking van een gemeen oogmerk en by gevolg onderlinge hulpe vereischt. Het hoofd-oogmerk bepaald deeze hulpe en dus moet de man zo wel tot hulpe van de vrouw, als de vrouw tot hulpe van den man zyn, anders zoude het gemeen oogmerk niet kunnen bereikt worden. $• 75- Het huwelyk is derhalve naar het natuurrecht eene ge'yke maatfchappy, dar. is, dezelfde verpligtingen en dezelfden rechten, uit deeze maatfchappy volgende, zyn man en vrouw gemeen, zonder dat d'eene over den anderen een voorrecht van te gebieden heeft. % 7ö. 'T is wel waar, dat de meeste natuurrechts leeraars hier in een voorrecht aan E 5, den  f4 Schets over den man toefchryven, om, dat Adam eesh> der.gefchapen is, als Eva; maar dieswegends een voorrecht van gebied aan den man over de vrouw toe te eigenen, dunkt my, ftrookt niet met de wet der gezonde Rede. En wat zoude het gevolg hiervan by de nakomelingen zyn ; terwyl veeltyds een vrouw eerder gebooren is, als de man, kan zy dan uit dien hoofde een recht van gebied over haaren man eisfehen?. $■ 77- Verder zegt men, de man is voortrefFelyker van verftand en fterker van ligchaam, en daarom moest hy ook een voorrecht van gebied over de vrouw hebben. Edog meerdere verftandelyke vermogens en fterkere ligchaams kragten geeven geen recht van te gebieden over minder verstandige en zwakkere perfoonen, Behalven , dat de ondervinding leert, dat veeltyds de vrouw verftandiger als de man, en zy daarenboven.  de Rechten enz. 75 yen fterker van ligchaams kragten, als haar man is, zoude zy dan dieshalve een voorrecht van te gebieden over haaren man bevitten ? i 78. Ja, eindclyk beweert men, dat de manpelyke heerfchnppy over de vrouwen een rechtmaatig gevolg van den zondenval onzer eerfte ouderen zy; dewyl Eva eerst en voorts ook Adam gezondigd hadt en uit dien bedorven aart der menfchen zoude vloeien de heerfchappg des mans over zyne vrouwe Genef. III. vs. 16. Alwaar tot Eva gezegd wordt: Hy (Adam) zal over p heerfchappy voeren. Dit, fchynt my toe, eene veorzeggwge te behelzen, dat naamelyk uit den bedorven aart der menfchen heerfchappy zoude ontdaan, maar geenszins kan daartoe een Recht, 't welk op het wezen der zaake fteunt, als van God gevestigd, afgeleid worden, En Hel eens, dit was  DE RECHTEN ENZ. 8l tféken gelegd, als b v. by de vogels. Eri wanneer het voortgeteelde terltónd zig zelve kan onderhouden, befpeurt men deeze a in prikkeling der natuur zo min by het Wyfken als by het manneken, als b. v. in de visfcrieh; daarenboven houdt dit inftincTfc by allé dieren op, zo rasch haare 'jongens in ftaat zyn, om haar voedzel, 't welk de aarde ópdiscjit $ zelve te kunnen zoeken. Edog by den mensch blyft deeZe aanprikkeling der natuur jegens zyn Kroost voortduuren van ouderen, tot grootouderen en overgrootouderen en is zo wel aan moeders-, als vaders zyde ingefchapeh ; ten bewyze, dat de Schepper naar zyne Algoedheid het welzyn var de menfchen meer, dan dat van de dieren bedoelt. Men voege hier nog by, dat de diere^ op eenen gezetten jaarstyd deeze aanprikkeiing der natuur tot voortteéling gevoelen, maar de mensch is hierin aan gtenen jjarstyd gebonden. L»it F is  8z Schets over is door den Formeerder der natuur wyslyfe zo gefchikt % want waren wy daarin den dieren gelyk, dan zouden onze vryagien ook maar op eenen gezetten jaarstyd gefehieden, en welke wanorde zoude daaruit ontftaan? Ja, onze vfouwen zouden alsdan mede alle op eenen en denzelfden tyct baaren, en waar zoude men tot haarer hulpe alsdan zo veele Vroedvrouwen bekomen? Zekerlyk heeft ook hierin de Schepper zyne Algoedheid aan het menschdom naar zyne' Alwysheid betoond. 5. 84. Dit blykt nog al verder, om dat de natuur van .de menfchen fterker tot voortteelinge gedreeven wordt, als die van de dieren. Deeze fterkere drift is by den menschop deeze aarde van groot belang-, want de xedemagtige kan de bezvvaaren en gevolgen van een huwelyk vooruitzien, 't welk dieren by gebrek van redeneeringen niet kunnen  de Rechten enz. 83 fien doen. De redemagtige moest alzó eend fterkere drift tot voortteelinge bezitten j of anders zoude hy mogelyk door zyne redeneeringen de gevolgen van een huwelyk in zyne bezWaaren inziende daar van afgefchrikt worden. Dé Alweetende kende het zwak der menfchen en wist, wat maakzel Wy zyn. IJy wist, dat dé weintgften zö edelmoedig waren, om uit zuivere gevoelens van pligt ter bevordering van het meen welzyn des menschdoms, waartoe zekerlyk het huwelyk den eerden grondflag legt, een echtverbond in te gaan; en daarom heeft hy een fterkere drift daartoe in hunne natuur geprent. Men moet egter' hieruit niet befluiten, als of We iöaWr zo losjes tot een huwelyk raoeften o ergaan. Neen! hoe fterker de aanprikkelirigen'der natuur daartoe zyn, zo meer moeten wyoverdenkeh, om de algoede oogmerken des Formeerders der natuur daarin te berejk: ^ F 2 Ërft  de Rechten enz. Sf èen, de berekening van zo genaamde graaden van bloetverwantfchap en zwaagerfchap ter verklaaring en uitbreiding der voorzeide huwflyks wetten van Mofes toe te pasfen. Edog het zy my vergund, daartegen aan te merken , dat deeze berekening van graaden ten tyde van Mofes geheel onbekend geweest en eene menfchelyke uitvinding is. Hoe zal men dan veel vroegere en wel Goddelyke wetten naar laatere en menfchelyke willekeurige inzettingen voegJyk uitleggen, verklaaren en uitbreiden? Ik meene dan, dat men in de Mofaifche huwelyks wetten en verboden alleen moet letten op de daarby uitdrukkelyk benoemde perfoonen, en niet op derzelver graaden van bloedverwantfchap en zwaagerfchap, die "by Mofes onbekend waren, maar nogthands mag men wel letten op de waare reden van 't verbod, die men egter niet uit de berekening van zo gewilde graaden van F 4 bloet-  88 Schets over bloetverwantfchap en zwaagerfchap kan ppmaaken, $• 89. Uit misverftand van de Mofaifche huwelyks wetten heeft ook zynen ooriprong het verbod in onze Vaderlandfche rechten van een huwelyk met zyner overledene vrouwe zuster en nagelaatene broeders weduwe. Het fpyt my, dat al mede deeze eerlyke huwelyken als bloedfchendig zyn geteekend en bedreigd, de overtreders aan lyfen goed te zullen worden geftrafd. Zoude het nog in onze verlichte eeuw geen tyd wezen , pm zulke wreede wetten, die uit onkunde van voorige tyden ontftaan zyn, naar de rechten van den mensch, waartoe vooral huwelyken behooren, te veranderen en een vryen burger in derzelver. uitoefening niet, verder willekeurig te belemmeren ?  $2 Schets over ouderen verpligt, hen tot onderfteun van 't huwelyk een jaarlykfche medegifie naar hun vermogen toe te voegen Edog kinderen zonder voorkennis en inwilliginge hunner ouderen trouwbelofte ingegaan er, het huwelyk voltrokken hebbende, vcrklaaren daardoor genoegzaam, zelve in ftaat te zyn, om de huwelyks kosten te draagen, en kunnen derhalve geene huwelyks medegifte van de ouderen eisfchen. $• QfHet huwelyksverbond is van natuure onverbreeklyk en moest voortduuren tot den dood van eenen der echtelieden. (§ 81.) Edog een der echtelieden het huwelyks verbond moedwillig verbreekende, is de ander niet verpligt, hetzelve onverbrooken te houden, maar kan dieswegends echtfcheidinge eisfchen. Er worden doorgaands niet meer, dan twee oorzaaken dier fcheidinge opgegeeven, te weeten, echtbreuk en boos* mr~  de Rechten enz. 93 aartige verïaatinge van man of vrouw. Evenwel fchynt het my toe, dat daaronder wel mede mogen geteld worden a, hagen, die de man naar het keven van zyn vrouwe of de vrouwe naar het leeven van haar en man gelegd heeft, voorts b, eene aanfleekende ongeneeslijke ziekte, van een der echtelieden die de faamenleevinge en byflaap voor den anderen gevaarlyk maakt, verder c, eene hardnekkige verweigering der huwelyks pligten, als mede d, eene door eigen fehuld van den man zig zeiven toegebragte voortduurende onmagt ter voortteelinge, maar niet dergelyke onmagt s die eenen man in het uitoefenen van zynen ambtspligt by toeval is overgekomen b. v, Eenen officier worden op het flagveld de teelleden afgefchooten De vrouw, weetende, dat zy met eenen officier getrouwd is, kan wegends dit ongeval geene echtfcheidinge eislchen, maar moet met deeze onmagt van haaren man en dapperen krygs-  $4 Schets over krygsheld geduld hebben en zig verblyden^ dat zy hem nóg in 't leeven behouden heeft. Ja, e, eene eeuwige gevangenis van een misdaadigen man geeft aan eene onfchuldige vrouwe rechtmaatige oorzaak tot echtfcheidinge-, terwyl zy tog niet gehouden is, dien onwaardigen echtgenoot in de gevangenis te volgen. Geheel anders is het egter in deezen, wanneer een braav en eerlyk man , enkel uit - politieke faótie vervolgd , ter eeuwige gevangenis gedoemd wordt Dit wist de edelmoedige Maria Reigersbergen , die waardige huisvrouwe van Huig De Groot ook zeer wel en volgde dus met alle liefde haaren uitmuntenden man naar Loeveftein. Het huwelyk gefcheiden zynde, hebben de gewezenc echtelieden , ten minften de onfchuldige, een natuurlyk recht, om wederom met eenen anderen perfoon te mogen her-  DE R Ë C Hl £ N ENZ. Q£ hertrouwen. Ik weet wel, dat onder de Christenheid eene kerkelyke gezindte is , die het huwelyk voor een Sacrament houdende, hetzelve onder levenden onfeheidbaar Helt. Edog kerkelyke gevoelens moeten geenen invloed in den burgerftaat: hebben en by gevolg blyven bwgerlyk de huwelyksfeheidingen rechtsbeftaanbaar en by nader gevolg mogen de gefcheidenen, al waren zy leden van die kerkelyke gezindte , wederom hertrouwen , zodaanig, dat hun huwelyk, naar voorfchrift der burgerij ke wetten voltrokken , in de burgerlyke maatfchappy ten vollen wettig is en hunne daaruit voortgeteelde kinderen als wettige erfopvolgers hunner ouderen moeten gehouden worden, ja als leden des burgerftaats benevens hunne medeburgers tot alle ambten naar verdiensten kiesbaar zyn. Wil intuslchen de kerk naar haare begrippen het huwelyk door eenen priester doen in-  g6 Schets ovér inzegenen , daarmede bemoeit zig de bufgerftaat niet. Ja* wil de kerk namaals wegends de echtfcheidinge de ouderen, als overtreeders der wetten hunner kerkelyke gezindte in den ban doen, daaraan behoeft zig ook de burgerlyke maatfchappy niet te kreunen, mits die ban, zo weinig als alle andere kerkelyke handelingen, eenigen invloed tot nadeel van de gezellige faamen^leeving moge verkrygen. $i 97- Wanneer wettige oorzaaken tót eene ganfchelyke echtfcheiding, zo als hier vooren (§• 95) aangehaald, voorhanden zyn, behoorde men niet er kei eene fcheidinge van tafel en bedde te beraamen. Deeze heeft haaren oorfprong uit de voorohderftellinge van een huwelyks - facrament en alzo uit gevoelens der kerkelyken , welker invloed men van den burgerftaat moet afkeerett. Dus dat deeze fcheidinge der echtelieden van  dè Rechten enz1.  de Rechten enz. 109 tusfchen het goede en het kwaade komende, zyn dan eerst vatbaar voor religie en als dan zyn ze den ouderen in de aangeboorene onvervreemdbaare rechten volkomen gelyk; en kunnen , mogen, ja moeten dus hun eigen oordeel opvolgen, zonder aan de ouderlyke vooroordeelen verflaafd te zyn. 5. 108. Wy maaken daarenboven te veel onderfcheid in de opvoeding tusfchen zoons en dogters tot het gezellig leeven- der menfchen. Onze zoons worden tot verhevener weetenfchappen van Natuurlyke en Burgerlyke Rechtsgeleerdheid, Wysgeerte, Gtnees-en Letterkunde, Natuurlyke, Politieke , Geletterde en Kerkelyke Hiitorie, Poèfie, Aardsbefchryvin.g, Schilderkunst, Staatsweetenfchap, ja tot uitgebreiden Zeehandel of andere Groote Commercie, allerleie trafieken en fabrieken en de nuttigde hand-  iio Schets over handwerken opgevoed; dog onze dogteren; om haar eene zo genaamde fatzoenelyh opvoeding te geeven, zenden wy naar Franfche Schooien en wat leeren zy daar? Eene gemaakte houding naar den bonton en eenige zo genoemde huishoudelyke kundigheden van lekkerny en wel te bereiden en vrouwelyke handwerken naar den zwier , als optooizels van mutzen , fraai floppen , breyen, flikken , borduuren en wat dies meer; maar kan deeze opvoeding der dogters aan die der zoonen evenaaren ? Mogelyk verbeeldt men zig de meerdere voortreffelykheid der mannelyke boven de vrouwelyke fexe en dan zoude 'er nog al wat heerschzugt onderloopen. De vrouwen zyn nogthands zo wel, als de mannen redemagtige wezens, inboorlingen van dit heelal en fchepzels van God. En waarom zoude men dan naar deeze verhevene doeleindens de opvoeding der vrouwelyke fexe niet mede in-  © e Rechten enz. ttt Inrigten? ïk zal hierover in 't vervolg by voordragt van 't algemeen Staatsrecht breeder moeten handelen. De opvoeding van kinderen is het voornaamfte doelwit der ouderlyke maatfchappy. Tot de pbyfieke opvoeding behoort, a, dat men de kinderen aan gezonde fpyzen moet gewennen en door lekkerryen hunne gezondheid niet bederven, b, De kinderen tot arbeidzaamheid aan te houden en by eene foort van werkzaamheid, 't welk een zittend leeven vereischt, hen de noodige ligchaams beweegirgen in wandelingen als anderszins te bezorgen, c, Hen vooral in te boezemen de fchrikkelyke gevolgen van eenige onkuischo-eden ten verderve der ligchaams fterkte d, Hen van brasferyen af te houden, e, Alle gulzigheid in 't eeten en drinken hen te verbieden en tot foberheid, nugterheid en maatightid te vermaanen. Voorts  nat Schets o veie Voorts aangaande de moreek opvoeding, a, moet men dén kinderen inprenten, dat zy niet als burgers van deezen of geenen bur-1 gerftaat, dien de ouderen ter hunne inwooninge voor zig in 't byzonder naar derzeiver omftandigheden verkoren hebben, maar als weereldburgers gebooren zyn en dus het welzyn van 't ganfche menfchelyke geflagt, zo veel in hun vermogen is, moeten behartigen. By gevolg bt allen haat en afkeer jegens vreemdelingen afleggen en c, niet door verouderde vooroordeelen der inwooners van den plek gronds, waarop zy gebooren zyn, 't welk men Vaderland noemt ^ zig te laaten wegfleepen, om naar het Groningsen, fpreekwoord te zeggen: Men moet de O (de Paaien niet verzetten, of gelyk de Deventerfchen fpreeken: Men moet by den OU den Broeke bluven-, want dit vast ftaande, is er geene Volks-verlichting en verbetering der burgerlyke maatfchappy te hoopen ; ter-  de Rechten enz. 113 tmvyl ieder dan aan zyne Vaderlandfchë vooroordeelen onverzettelyk blyft banjert, d, Vooral dient men nok den kinderen in te fcerpen eenen diepen eerbied voor de* Goddtïyke natuurwetten en hen eenen affehrik te geeven van het affchuwelyke denkbeeld, als of natuurwetten maar eene Jbhidenfche moraal behelsden} vermits alsdan de aUerwenfchelykfte verlichting van t menschdom in en tot Waarheidsliefde en deugds oefening maar een herfenfehim en ons patriotisme een woordenklank zonder zin was. e, Om onze redemagtige kinderen allengs tot gebruik hunner Rede te geleiden, moet men' hen aanraaden, om niets fe gelooven, zonder toereikende reden daarvan te kunnen geeven.' Weeten zy die reden zelve niet te vinden, zy mogen dan hunne ouderen of anderen deskundigen daarnaar vrymoedig vraagen, en zo doende zullen zy meer en meer tot bondige redeneeringen H ge-  122 Schets over. kelyk geoordeeld, een huisgezin op te rigten en daartoe knegten en meiden te huuren, ja zomwylen een leidsman en leermeefter hunner kinderen te verkiezen. En hier uit ontftaat een huislyke maatfchappy , ■waarin de vader en moeder, als heer en vrouw, een gelyk recht van te gebieden Jiebben. § 112. Edog kunnen ouderen daardoor, dat ze een leidsman of leermeefter over hunne kinderen gefteld hebben, zig van hunne verpligtingen ter goede opvoeding van hun Kroost niet onttrekken, maar moeten altoos wel toeverzigt hebben, dat hunne kinderen geene wanbegrippen ingeboezemd '„ ïioch ook door knegten en meiden misleid of hen door oudwyffche verteldzels van fpookeryen fchrikbeelden by hunne tee» dere jeugd ingejaagd worden, die men na- maals  de Rechten enz. 123 maals door betere redeneeringen uit hunne gemoederen naauwlyks kan delven. Slaaven in zyn huisgezin te voeden, onteert de waardigheid der hUiSlelyke maatfchappy, als ftrydende zulks tcgfcn de rechten van den mensch, zo als ik hier na by de Verhandelingen over het algemeen Staatsrecht zal betoogen. ACHTSTE HOOFDDEEL Over het algemeen Kerkenrecht. % 114. Te Lingen leeraarende heb ik myne hier te Groningen voorheen gehoudene Academifche Lesfen over het algemeen Kerkenrecht in 't licht gegeeven en daarby de verfchillende gevoelens der Christenen , byZonder van de Roomsen- Katholieken en onder de Proteftanten voornaamelyk van GysbertVoet, trastus, Molinaeus, Mos- hcim  de Rechten enz. 127 derzoek der waarheden naarftig toe te leggen- En dus is ligtelyk te vermoeden, dat in eene heerfchende of burgerlyk bevoorrechte kerk meerdere onkundige naamchristenen , veinzers en huichelaars zig opdoen, dan in Christelyke kerken, welke van dergelyke voorrechten verftoken zyn en waar in men uit zuivere overtuiging van de htilzaamfte waarheden overgaat. Zouden dan nog heerfchende kerken ter bevordering van het waare Christendom dienstig zy*i ? § i'Q. Alle kerkelyke maatfchappyen hebben haare verdragswetten, waarnaar zig haare Ledemaaten, zo lange zy in die gezindte willen blyven, moeten fchikken, en waaraan mede de kerk gfbonden is, oniftaat 'er dan twist over tusfchen de kerk en eenen derzelver lidmaaten, of die verdragswetten overtreeden zyn, dan niet.? moet niet de k^rk, maar de burgerlyke magt het verfchil beflisfen. §. 120.  128 Schets q v é k. §. 120. Alle menfchelyke, by gevolg ook de kerkelyke verdragswetten moeten naar het Goddelyk natuurrecht getoetst en beoordeeld worden. Hoe meerder de menlchelyke wetten daarmede overéénkomen , hoe beftaanbaarer dezelve zyn, edog ftrydende daar tegen, dan is het oirbaar, ja zelfs pligtig , zulke of geheel af te fchafFen of ten minften te verbeteren. De kerkelyke maatfchappy heeft tot haar oogmerk, om de menfchen, afgeweeken van de doeleindens der dingen, die hen tot wetten verftrekken (§. 7O, wederom tot zyne oorfpronglyke beftemming in kennis der waarheden en uitoefening van deugden te rug te brengen, en; dus doende de ftervelingen voor te bereiden tot een eeuwigduurendegelukzaaligheid, doorbefchou* wing, overweeging en op zig zelve gemaak-  d ë Rechten enz. np maakte toepasfing der hun zo wel in de Natuur ; als in de Openbaaring verkondigde waarheden. Dit heilzaamst oogmerk bepaalt de verpligtingen en daaruit vloeiende rechten deezer agtbaare maatfchappy. flieruit ontftaat het ondedcheid tusfchen aangeftelde Kerkelyke Leeraars en derzelver Leerlingen of Toehoorders. En dit fluit allen dwang uit; waarheden tog kurnen niet door dwangmiddelen, maar alleenlyk door overtuiging van vriendelyk bygebragte bondige redenen aan de Leerlingen of Toehoorders ingeboezemd worden, met verklaaring » om aan deezen een vrymoedig onderzoek daarvan overtelaaten en niet te willen, dat zy in de woorden van hunne Leeraars zouden zweeren 3 zulks zoude laage zielen vormen. Dog wat doet men nogthands in deeze anderszins zo heilzanme kerkelyke msatI fGhap-'  J30 Schets ovïfc. fchappy ? Leeraars, om hun gezag in ft Ryk der waarheden, 't welk evenwel eene volkomehe gelykheid van allen vordert, ftaande te houden komen met het gerammel der flcutelen van ft hemelryk, ik meene de banbliklems,'ten voorfchyn,- om die geenen, welke van hunne leerftellingen afwyken, uit het hemelryk te fluiten. Staatkundigen hebben by dit verfchynzel, onder' voorwendzel van yver voorden Godsdienst vertoond, al voor lange opgemerkt, dat daarby een flange in 't gras verborgen lag en niets, als kerkelyke heerschzugt daaronder fchuilde. §• 123. Om alle dergelyken inkruipzels van heerschzugt af te keeren , moet men aan de kerkeiyke maatfchappy geene afzonderly ke regeeringsvorm, 't zy, dat men ze Democratifche, Ariftocratifche, Monarchaale ©f Gemengde wil noemen , toefchryven f maar  ö È Rechten enz. !}i fiia*f dezelve in geval van verfchil tusfchen Kerk en derzelver Ledemaaten over haare verdragswetten, voorts aangaande hetbëwind der kerkelyke goederen, ja medé betreffende den kerkelyken ban, aan de burgerlyke maatfchappy, waaronder zy gefield is, onderwerpen, blyvende nögttiandS de religie in 't punt der kerkelyke Ieérftellingen van den burgerftaat, ja van alle men* fchelyke magt fteeds afgefcheiden, zonder' ooit van ftervelingen beilist te kunnen wordem < NEGENDE HOOFDDEEL Over den Oorfprong der burgerlyke maatfehappyen. % 124. Alle ihgegaane maatfehappyen vereisfchen een verdrag (§. 100.). En zekerlyk, hoe grooter en belangryker eéne maatfchappy is, hoe meer béraaden men met i 2 ori-  132 Schets 0 v é r onderlinge' toeftemminge daarinne moefte' te werk gaan. Geweld maakt geen recht* Geene maatfchappy kan derhalve met ge^ weldenaars beftaan vermits eene vry willige toeftemminge daarin ontbreekt, by welker ontftentenis het verdrag zelve niet kan voorhanden zyn, maar altoos nietig en van geelier waarde blyft; ten zy, namaak dit gebrek door een welberaadene wederzydfche toeftemminge herftcld en het gepleegde geweld verbeterd worde. De burgerlyke maatfchappy is trouwens! de grootfte en belangrykfte van allen. De grootfte herzegge ik, om dat ze alle andere maatfehappyen, zo wel eenvouwige, als faamengeftelde en deeze zo-wel kleinere, als grootere, welker aart wy hiervooren en wel eiker by zonder naar haare doeleindens hebben verklaard, ja een ieders beftemminge in zyn individu onder zig vervat, zodaanig, dat'er geen eene uiterlyke handeling der onder zig in dee-  138 Schets o v e r tegen alle verftoorders veiliger te handhaaven, op dat dus doende het algemeen wek zyn van hunne ingegaane maatfchappy > ja, zo veel mogelyk, van'tganfche menschdom bevorderd worde; ten welken einde zy van hunne natimrlyke vfihid zo veel, en niets meerders, hebben afgefcaan, als ter bereiking van dit heilzaamst oogmerk noodzaakelyk vereischt wierde. Van aangebcorene onvervrecmdbaare rechten egter kon niemand hunner eenigen afftand doen, en dus heeft elk dezelve geheel en al vryelyk voor zig behouden en geen ander recht daarover aan de burgerlyke maatfchappy overgedraagen , als de veréénigde magt, om daarin onder allen de volkomene gelykheid en vryheii te b: (chermen en derzelverfchenders voorbeeldig te ftraffen. % 128. - Dit algemeen welzyn van het veréénigde volk is en blyft altoos de hoogfte wet des bur-  be Rechten enz. 139 burgerftaats, welke, in het wezen van dien gegrond zynde, als Goddelyk moet geëerbiedigd worden, verbindende niet alleen de burgers, die geregeerd worden, maar ook ten kragtigften derzelver Reprefentanten of Regenten in alle regeerings-vormen , vooral in eene zuivere Volksregeering. Men maakt doorgaands een onderfcheid tusfchen Volk en deszelfs Regenten, byzonder in eene monarchaale regeeringsvorm; maar dit behoorde evenwel niet zo te zyn, terwyl Regenten medeburgers en gedeeltens van 't Volk bly ven, al heeft men hen tot .Hoofden of Vertegenwoordigers van 'tVolk ver-, kozen. Zy ontleenen tog alle hunne waardigheid van 't Volk en moeten dieshalve het Volk in agting houden of zy brengen zig zelve in kleinagting. $■ 129. Regeering der burgerlyke maatfchappy is oorfpronglyk 's Volks eigendom jj gelet geen  140 Schets over geen burgerftaat zonder Regeeringe en geene Regeeringe zonder gebied kan beftaan. Dit gebied moet ter uitoefening kunnen gebragt worden , om anderen van dezelfde maatfchappy daaraan te doen gehoorzaamen en dus moet hetzelfde onweerftaanbaar zyn, of anders was het een woordenklank zonder zin en de geheele maatfchappy wierdt dan wederom van eikanderen gefcheurd. Dit gebied is derhalve oorfpronglyk by 's Volks meerderheid, waaraan de minderheid onderworpen is. Men moet egter dit Volksgebied niet willekeurig maaken en daaronder de aangeboorene onvervreemdbaare rechten vervatten, waar in geene meerderheid ooit kan in aanmerkinge komen; vermits deeze onvervreemdbaare rechten fteeds buiten 't menfchelyk gebied op zig zelve ftaaude en ongefchonden moeten bly ven, al was het ook by éénen tegen honderd- ja duizenden en duizend-? maal duizenden. §•  de Rechten enz. 141 §• 130. Naar deeze 's Volks oorfpronglyké oppermagt is de meerderheid deszelfden Volks gerechtigd, een vaste regeeringsvorm te beraam en en alle opperffiagt of aan zig te behouden of aan anderen, 't zy in 't geheel of 't zy voor een gedeelte over te draagen, en wel op zulke bedingen en met zulke bepaahngen, als het overdraagende Volk naar zyne wysheid ter bevordering van 't algemeen welzyu zal vermeenen te behooren; aan welke bedingen en bepaalingen dan ook die geenen, die de overdragt van 's Volks gebied tot zig neemen, ftiptelyk gebonden zyn. TIENDE HOOFDDEEL Over de verjcheidme Regeringsvormen. §• lV> Staatkundigen verlustigen zig doorgaands met overweeging en tefltèfiag der vraage: Wel*  142 Schets over Welke is de beste regeeringsvorm? En dan ziet men , dat de raeeften zulke regeeringsvorm voor de beste houden, waar onder zy gebooren en getoogen zyn, of waarin zy het bewind van zaaken verkreegen hebben. Het gaat hierin, als met de vraage: Welke religiè de beste zy ? Elk houdt de zyne, waar in hy gebooren en opgevoed is, voor de beste.Myns oordeels waren alle regeerings vormen zeer goed, wanneer de Volksvertegenwoordigers ten vollen aan hunne pligten beandwoordden. Dog daaraan hapert het; en daarom blyft enkel de vraage overig: hoe men de Volksvertegenwoordigers 't beste tot vervulling hunner pligten in 't bevorderen van H algemeen, dat is3 Volks welzyn kan aandringen? En hiertoe behóoren zekerlyk nog al veele bedenkingen. In 't gemeen kan men wel zeggen, dat die regeeringsvorm de beste is, welke het naafte by den natuurlyken ftaat van vryheid komt, dat is, eene zuwera Volks-  DÉ R È C H ï È N* ENZ. 143 Volhregeering, niet gemengd met Ariftocra* tie of Monarchie, mits men de onheilen , die daaruit ligtelyk ontftaan kunnen, be^ hendig weete uit den Weg te ruimen. En dit vereischt een meeiierftuk van gezonde Staatkunde , waarin ik hoope, dat onze Burgery met uitneemendheid zal vorderen. § 132. Pufendorf meent, dat de zuivere Voïksré* geering de oudfte van allen zy; dog dit gevoelen ftrydt tegen de gefchiedenis c §. 125 >, want offchoon de zuivere volksregeern;g met den ftaat der natuurlyke vryheid ft meest overeenkomt en uit dien hoofde wel de beste kan genoemd worden f § 131.); zo is dog het menschdom, 't zy uit onkunde, 't zy uit andere redenen, niet zo gelukkig geweest, on dezelve naar behoorca in te voeren en ftaande te houden. De Monarchale regeeringe wyze heeft de overhand gekreegen, eerst door geweld (125.); en na*  144 Schets o v e r: namaals die geweldenaars bemerkende, da! zy op den duur zulke regeeringswyze niet zouden kunnen ftaande houden, zyn zommigen van hen veel gemaatigder gewordenen hebben dus doende zig gehandhaafd 5 maar anderen, de krul eenmaal in 't hoofd opgevat hebbende, zyn in die grilligheid gebleeven volharden ; waardoor dan , het Volk eindelyk daarover misnoegd en tot opftand gedreeven wordende, vervolgends of Ariftocratien of Democratien zyn ontftaan, zo als de gefchiedenisfen der politieke weereld zulks met meerderen aan wy zen. §• 133- i De oppermagt in den burgerftaat is geenszins willekeurig. Dit zoue ftryden tegen het onveranderlyk natuurrecht. Magt is alleen ter uitoefening van recht. Het recht van Oppergebied in den burgerftaat vloeit uit en is door bet oogmerk der by verdrag ingegaane burgerlyke maatfchappy be-  ï43 S C H Ë T S O V Ë K ringsvorffi. Ariftocraaten worden dan' 1 Volks Reprefentanten'j dog op zekere bedingen aangefteld zynde, moeten zy aan hunne inftruótie ftiptelyk voldoen. Hierin geldt onder hen geene overtemming doof de meerderheid, maur elk is aan zyne'vol-magt bepaald gebonden, om- die ter uitvoeringe te brengen, op dat het Volk anderszins door de meerderheid hunner gemagtigd den niet moge verfchalkt worden. In geval egter geene byzondere bedingen in de lastgeeving door het Volk hen voorgefchreeven zyn, mag en moet de meerderheid wel de minderheid overflemmen. Voor 't overige maaken de Ariftocraaten faamen genoomen maar eenen moreekn perfoon uit en ieder van hen blyft dus buiten hunne wettige Vergadering particulier burger, zon* der te kunnen of mogen gebieden. §. 136.  de Rechten enz. 149 $. 136. In geene van beide regeeringswormen zo Klin Ariftocratifche, als Monarchaale, kan de inwendige burgerlyke vryheid beftaan. Ik herzegge de inwendige; want de uitwendige volks vryheid ten opzigte van uitheemfche Mogendheden heefc plaats by alle regeeringsvormen, zo lange het Volk van andere Volken in hun Oppergebied onafhanglyk is. Ten dien aanzien heeft Spanje by de Munfterfche Vreede, in 't jaar 1648, met de Vereenigde Nederlanden gefloten, onze Landen en Steden, met dezelve verbonden, erkend voor Vrye en Soevereine Staaten en Landen. Dog dit raakt alleenlyk maar de onafhanglykheid of uitwendige Volks VryMd en daaromtrent zyn alle onafhanglyke Volken zoweljPry, als onze Nederlanden. Dit doet alzo niets af, aangaande onze inwendige burgerlyke Vryheid. Ik zoude ook jiierby, betreffende de onafhanglykheid K 3 van  i5o Schets over. van onze gewesten ten opzigte van andere Mogendheden, nog kunnen aanmerken , Koe dat onze Landen voorheen aan 't Duitfche Keizerryk zyn Leenroerig geweest en wanneer dezelve van dit Leenverband zyn ontüagen geworden i dog zulks uit vaste gronden op te haaien, zoude te omflagtig en misfehien verveelend zyn voor onze Burgery. Ik zal dan liefst hier van niets zeggen, als alleenlyk erinneren, dat Leenroerigheid geen recht van Oppergebied aan den Leenheer op zyne vasallen toeeigent. §• 137. Men maakt ook nog een onderfcheid, of het Volk by overdragt van de regeeringe aan anderen, 't zy Ariftocraaten of Monarchen , dezelve in vollen eigendom &spaïr& monieel goed, of maar enkel in vrugtgebruik heeft overgegeeven. In 't eerfte geval, Zegt men, kunnen de Regenten daarmede, als hun eigendommelyk particulier goed,  ds Rechten enz. 151 handelen naar welgevallen, ja Zelfs het Land onder twee of meerderen verdeelen, zonder 's Volks toeftemminge daartoe noodig te hebben; dog in 't laatfte geval, beweert men, bleef het Volk den eigendom behouden en de Regenten waren dan maar vrugtgebruikers, die niets tot nadeel van den eigenaar, dat is, het Volk en zonder deszelfs toeftemminge, daarin mogten onderneemen. Myns eragtens egter is het voorzeide onderfcheid in het wezen der zaake niet gegrond, dewyl de Regeering zodaanig 's Volks eigendom is, dat de burgerlyke maatfchappy. zoude van eikanderen gefcheurd worden , byaldien de Regeering als patrimonieel of particulier eigendommelyk goed aan anderen kon de overgedraagen of onder veelen verdeeld worden; want alsdan hielde het Volk op een Volk te zyn en liep allengs by verdere verdeelinge geheel te niet. Men werpe my niet tegen de daad van Keizer K 4 Theo-  JC52 Schets gver Theodofius den Grooten, die zyn Ryk om? der zyne beide zoons verdeelde, zo dat Arcadius het Ooftelyk en Honorius liet Westelyk gedeelte daar van kreeg; noch ook de daad van Keizer Lodewyk, den Vroom en , die het Ryk onder, zyne drie zoonen verdeelde en aan Lotharius italien, aan Lodewyk Duitschland en aan Karei Gallien toeeigende; want uit daaden moeten wy geen recht der natuur afleiden f §. 126.J; of onze weeten fchap zoude eene zulke misfelyke en wangedrogtelyke gedaante bekomen , dat elk weldenkend mensch daarvoor een affchuw moest hebben. Men kan derhalve eene Staatsregeeringe niet als een patrimonieel goed aanmerken, welke in den eigendom der Regenten ter hunne vrye befchikkinge, zonder 's Volks toeftemminge, zoude berusten, neen! dezelve is en blyft 'sVolks eigendom, zolange het Volk niet pphoudt Yolk te zyn.  de Rechten enz. 153 $. 138. In een zuivere Volksregeering beftaat, behalven de uitwendige 's Volks vryheid-ook deszelfs inwendige burgerlyke vryheid (§ 136.). Tot deeze behoort, als het voornaamfte kenmerk, de wetgeevende magt, die het Volk, willende zyne burgerlyke vryheid bewaaren, vooral wel voor zig mag behouden; want zo rasch het Volk de magt, om burgerwetten hen voor te fchryven , aan anderen overdraagt, houdt 's Volks inwendige vryheid op, die immers nergends anders in beftaat, als dat het Volk naar zyn eigen vryen wille te werk gaat en niet van eens anderen wille afhanglyk is. En hierop moet een vry oppermagtig Volk, tot handhaaving eener zuivere Volksregeering wel degelyk letten. Edog men zal daartegen inwerpen, dat een Volk geene kundigheden genoeg bezit, om een goed Wetboek, zo in civiele, als crimineels zaaken, te vormen; maar wie K 5 be.  de .Rechten enz. 155 mannen zyn , die verfcheidene gebreken Delen. Deezen dan zullen de ngde regeeringsvorm aanpryzen. Ik bekcnne gaarne, dat ik zelve, na dat ik den uitmuntenden Engelsman , Algernon Sidney, daarover geleezen en herleezen heb, n Voorftander der Gemengde regeeringswfm geweest ben} dog by nadere overweeging vind ik in de menging van de gedeeltens der burgerlyke Oppermagt zo veele zwaarigheden, dat ik vreeze, byaldien die.menging niet op de allervoorzigtigfte wyze wordt ingerigt, dat alsdan het eene gedeelte van Oppermagt het andere gedeelte kan en zal in zyne werkingen onderdrukken en daardoor de grootfte verwarring in den burgerftaat opryzen. Ik wenfche derhalven, dat onze zuivere Volksregeeringe in de Bataaffche Republiek zig,zal kunnen ftaande houden 't welk egter niet mogelykis, of men moet alleszins eenStaat- kun-  156 Schets oveh. kundig, verlicht en waarlyk deugdzaam Volk vooronderftellcn, en daartoe moet ons eene grondige kennis der natuurwetten geleiden. Men is in onze Bataaffche Republiek tegenwoordig niet wel te vreede met eene erfopvolging in de Regeering by geboorte; en zekerlyk, wanneer niet alle zorge voor de goede opvoeding der erfregeerings opvolgers gedraagen wordt, heeft het Volk daarvan veele onheilen te vreezen. Ik zal de verfchillende foorten van de erfopvolging in de regeeringe hierby niet aannaaien , maar alleenlyk aanmerken, dat een zuivere Volksregeering tog niet anders kan aangezien worden, dan eene erfopvolging in de regeeringe by geboorte. De eene immers fberft en zyne zoonen, tot de daartoe bepaalde jaaren gekomen zynde, volgen hem in de St eniger echtigheid op by geboorte. En  be Rechten enz. 157 Ên wat is dit anders, als een erffelyke regeeringe by geboorte? Waarop men egter in andere gevallen zeer gebeeten is. Dog zoude men wel ter goede trouwe durven ftaande houden , dat deeze by geboorte erffelyk opvolgende Stemgerechtigden, die nogthands by meerderheid 's Volks beftuui? verkrygen , meer verdienftelyke mannen tot de regeeringe opleverden, dan wel voorheen de Ridder!yke erfopvolging in de regeeringe? Hoe zal men dan deeze regeeringswyze, wil men niet tegen zyne eige grondbeginzelen aan druisfchen, wel ooit kunnen goedmaaken ? Mogelyk kon men deeze tegenftrydigheid 't beste voorkomen, byaldien men een onderfcheid ftelde tusfchen Kostwinnende en Stemgerechtigde burgers. Tot de eerfte Klasfe behooren alle burgers, volgends de onvervreemdbaare rechten van den mensch, maar tot de andere XClasfe van Stemgerechtigden moese men nie-  166 Schets ovek. de Godgeleerdheid van verfchillende Gezn dtens ter zyde te Hellen en allcenlyk te jSatuurlyh Godgeleerdheid te leeraaren; m^ar dan fehynt hetmy toe, dat Neerlands 'Booge Schooien nimmer op eene ge wensende hoogte zullen komen, en daarenboven de party,ii^'heid onder de verfchilïende Ge£;ndtens der religie eerder zal vermeerderd, 0an verhinderd worden vermits tog ieder aanibande Kerkenleeraar het leerftelljge , aan zyne Gezindte eigen, moet weeten en alzo genoodzaakt wordt, hetzelve by eenen Of r.ndercn Kerkleeraar zyner Gezindte zig te laatcn ontvouwen , die doorgaands met vr.üropgevatte vooroordeelen in gen oom en, liever den fek-ten geest, als der zuivere waarheid hulde doet; waardoor by gevolg de menfchen, die "om hét verband der waare religie met eikanderen wezentlyk moeiten verenigd worden, om de fe'k'tarifclïe religiën van eikanderen worden gefcheurd, veel-  de Rechten enz. ictj veeltyds tot ontrufling van den burgerftaat. Daar in tegendeel, wanneer gelykheid van alle Gezindtens, omtrent het vrymoedig verklaaren van het leerflellige van haare gezindtens , op onze Hooge Schooien ingevoerd en kragtdaadig gehandhaafd wierde, voorts de Studenten gehouden waren-, zig op Wysgeerige Weetenfch I5i. In geval men egter begreep, beter te zyn , de Faculteit s-verdeel'wgen op Kooge Schooien af te fchaffen ; 20 zouden nogthands de Dobloraale Fromotien moeten bly- vem mm  De Rechten enz. irp ver?. Dog daar in konden als dan wel eenige veranderingen gemaakt worden én wel, onder verbetering, öp de volgende wyze* Dat • A. In de Godgeleerdheid niemand tot DoBor gepromoveerd wierde, die niet vooraf twee dagen, 'sdaa^s twee uuren , openlyk niet alleen in de Stellige Godgeleerdheid zy ner gezindte, en in de Oofterfche en Griekfche taaien , daartoe bt hoorende, maar vooral mede in de JSatuurlyke Godgeleerdheid, aan allen gemeen, ftrcngelyk geëxamineerd en daarin kundig bevonden was B. In de Rechtsgeleerdheid zoude het met de jy-i&oraak pronwthn kunnen blyven, zo als hier vooren O 49-) befchreeven is, C In de Medifche kunst of weetefjfchap behoorde men insgelyks, om de gelykmaati::hud waar t? neemer, een païïr dagen, 's daags twee uuren, een opentlyk examen voor de Dotïoraa1". promotien laaten. vooj afM 2 gaaa  i8o Schets o v è r gaan. En dan wcs verder daarin niet vee! te verbeteren; ten zy men de Geneeskunde van Veeziehens, by zonder van paarden, beer flen en fchapen, waar aan onze Geweften veel gel 'gcn legt, daar by wilde voegen. 3- n Waarom zoude men dan ook riet Vee» jyo&oorën te lande mogen aanfteHen.? Waartoe thands tot nadeel van 't algemeen nut veeltyds lmits of andere onkundige lieden worden gebruikt. D. In de TVysgeerte en Wiskunde* is alles Sn goede orde uitgenoemien , dat ons nog ontbreekt een gelchikt Objervatormm aftrofiomcum, om de Stemkunde beter te kunnen behandelen. Ja onze geweiten, welken aan de Zeevaart veel gelegen is, vereisfchen med -, dat de Stuurmanskunst op onzeHooge Schooien geleeraard werde. En waarom zoude men hierin niet zo wel mogen promo■veeren, als in de Ingenieurs kunst, daar tog Bataaven by de veiiige Zeevaart ruim zo veel  I de Rechten enz. t$i veel belang hebben, als by goede Veftingswerken te lande. Dog hoe nu gemaakt met de prematen in andere kundigheden, welke tot bevordering van 't a'gemeen welzyn wel degel) Ic behooren? ïn andere nabuurrje >a:i ion heeft men titulair Flnancie-Rajden , to rmircleRaaden ena maar dergelyke lytdi'jis firooken niet met den geest onzer Natie. En om die in Do&ooren te fche; pen, «#as >e vee! nieuwigheid; ik laate dan dit ft uk aaft deren ter nadere over we-.ging over. S- «52. Nu heb ik, dunkt my, genoeg gezegd ter verbetering van Opvoeding der A a* mea,e naar Rechten niet begaanbaar. Ovcrweegen wy eindelyk de rechten van den mensch, die onvervreemdbaar  de Rechten enz. 18? baar zyn (§. %u)-f eilievel hoe zal daarmede de jlaavenhandel ftrooken? De zo genaamde jlaaven zyn immers zo wel als wy, redenmagtige wezens, inboorlingen van dit heelal en Gods fchepzelen. Zy zyn in deeze onvervreemdbaar rechten or.zes gelyken en hebben het recht, hunne kuischheid te befchermen en die hen aargeboorene natuurlyke Vryheid tegen alle onderdrukkers ftaande te houden (%. 43- lett. g. en h ). Zy hebben het recht, om naar hunne viye keuze te mogen trouwen CS 0- lett a)' Wat verftaat men dan door flaavenjokhry of behooren zy onder de Klasfe van redenloos vee, dat hunne huwelyken gelykftaan met paardenftoeteryen ? 'T is waar, dut de flaaven wegends gebrek van goede opvoeding nog niet vatbaar zyn voor waa're vryheid en alzo niet anders als kinderen, die hunne rede nog niet weeten te gebruiken, kunnen aangezien worden, welken men geen  \ de Rechten Etfz. ïpg êe nog zyn, door de wetten der natuur bepaald $ dog deeze ftaat was een .ftaat van gelykheid, waarin elk zyn eigen Rechter en Uitvoerder van zyn Ordel was. De tegenparty egter daarnaar niet luifterende ^ kon hy geen ander middel gebruiken $ om zyn recht te verkrygen en zig voör verdere beieedigingen te beveiligen , als zyne party door geweld daartoe te dwingen en zelfs de kwaadaartigehalsftarrigheid te ftraffen, Deeze Verzettede zig daar tegen^ Hier uit ontftondt Oorlog, hetwelk immers niets anders is, dan een ftaat, waar in twee of meerderen met geweld tegen eikanderen ftryden, om zyn geeischt recht te verkrygen en aan de andere zyde zulks met geweld wordt afgeweerd. Een der gewigtigfte redenen, derhalve i waarom de menfchen den natuurftaat hebben verlaaten en in den burgerftaat zyn overgegaan, is mede zekerlyk deeze, op dat zy de geduurige N Oor-  194 Schets over Oorlogen tusfchen byzonder perfoonen en familien , die voor het menschdom vernielend waren, mogten vermyden, en geheel en al opheffen. En dus zyn in den burgerftaat Rechters aangefteld, die de ontliaane verfchillen moeten bellisfen, hunne vonnisfon ter uitvoer brengen, de aangedaar.e beleedigingen herftellen en misdaadigers te ftraffen. Recht en gerechtigheid is niet willekeurig, maar eene werkelyke of kragtdaadige toepasfmge der wet op de vrye handelingen der menfchen en kan alzo niet worden uitgeoefend, als naar wetten. By het eerfte opkomen van den burgerftaat waren geene andere en konden ook geene andere wetten zyn, als wetten der natuur-, dog by voortgang heeft men ondervonden, dat natuurwetten niet toerei* kende waren, om de leden der burgerlyke maatfchappy ter bereiking van derzelver/»weudige orde te beftuuren ten zy men ft er-  de Rechten ênz. ig§ kere drangredenen ter onderhouding dier geheiligde wetten daarby voegde. En hieruit ontltaan jiellige wetten, welker mmighetd en noodzaakelykkJ van niemand, die de burgelykgezellige faamenleevinge rypeiyfc overwogen heeft, zal kunnen ontkend worden. % 16*0. Burger wetten zyn of algemeen' oftyzonden De algemeene vloeien uit het wezen der burgerftaaten en de byzondere zyn aan dien burgerftaat eis;en, waar in ze gegeeven worden. De algemeene zyn niets anders „ dan natuurwetten, toegepast op het wezen van eiken burgerftaat, welke, wanneer 'er nieuwe én fterkere drangredenen toe derzelver betere waarneeminge, naar de plaatzelyke omitandigheden , by gevoegd zyn, in Z) verre jiellige wetten worden. En in zo verre zyn ze. dan byzondere inzettingen. Geene jlJlige wetgeevmg, zo min Godüelyke N 2 als  iod Schets ovêbl als menfchelyke, kan algemeen zyn. Van men* fchelyke Jiellige wetten verftaat zig zulks van zelve, terwyl geen jiellige wet zonder wetgeever kan zyn en een wetgeever in de burgerlyke maatfchappy buiten zynen lering der weereld geene wetgeevende magt bezit. Maar God is de oorfprong der natuurwetten (§ 14.) en de Oppergebieder van 't heelal Ï7-); waarom veele beroemde Natuurrechts leeraars ook een alge* meen ftellig Goddelyk recht, waaraan alle menfchelyke wetgeevers, tot wier kennis hetzelve gekomen is, zodaanig gebonden waren, dat zy daarvan aan hunne ingezetenen geene ontflaginge mogten verleenen. Edog, myns eragtens, kan men dit gevoelen op geene vaste gronden ftaandehouden; want 'er is geen wet zonder reden; Jiellige wetten moeten insgelyks op redenen gegrond zyn. Wat was anders eene jiellige wet zonder reden ? Een redenlooze of, durv  de Rechten enz. 197 durv ik het zo uitdrukken, een onzinnige willekeurige rigtihoer onzer vrye handelingen En dit mag men van een wyzen wetgeever niet vermoeden. Veel minder kan met dit bewceren van de Opperfte Wysheid. Weshalven daaruit moet volgen, dat, byaldien 'er een algemeen fteilig Goddelijk recht. van het algemeen Natuurrecht onderfcheiden, voorhanden was, ook alsdan algemeene redenen daarin opgeiloten waren. Deeze algemeene redenen konden niet a-'ders, dan in het wezen van den mensch en der gefchapene dingen of, hetwelk hetzelfdeds, in de aanéónfchakeling der weereld, dat is, in de Orde van 't heelal verborgen zyn; en by gevolg waren dan deeze algemeene ftelige Goddelyke wetten waarlyk niets anders, dan wetten der natuur. Waaruit ik beiluite, dat 'er geen algemeen Jlellig Goddelyk recht, onderfcheiden van het natuurrecht, voorbanden is. En dit gevoelen kan niet onverN 3 fchiU  ï£8 Schets over fchülig in de burgerlyke m: atfcharpy blyyen, om dat de gefchi ZoudtGydan, waarde Burgers! die eene zuivere Volksregeering wilt ftaande houden, nog agterlaatig bly ven , orn UI. een noodwendig doorzigt in de vereischten van een goed Wetboek, op de Rechten van den mensch geveftigd en naar de Rechten van den Burger gefchoeid, te willen verfchaffen ? Neen I Dit was een doel zonder behoorlyke middelen te willen bereiken. Gy zult alzo van my billyk verwagten, dat ik naar myne geringe inzigten UI. verder in deezen tragte toetelictiten. Welaan! dan, ik heb 'er reeds veel van gezegd en zal nu nog daarby voegen, dat het belang van den burgerftaat vereischt, hypotheeken op eens anderen goed of goederen, 't zy generaale of Jpec'iaale, 't zy uitdrukkelyke of (lilzwygendi, 't zy gerechtelyke of enkel by onderhandfche onderteekening van den fchul* denaar, wel te leeren kennen, op dat niemand  222 Schets over mand door eens anderen credit, om dat hy veele vaste goederen bezit, misleid en benadeeld worde. Er behoorde derhalven, myns eragtens, een naauwkeurig eigeniomsen hypotheken- protocolm ieder diftriót, waar de vaste goederen gelegen, voorhanden te zyn, om daarin alle eigendommen, 't zy by overdragt, magenfcbeid, erffenisfen of anderszins verkreegen, en alle hypotheeken, zo wel Bilzwiigende als uitdrukkelyke ,' ja alle huwelyks voorwaarden, zo verre ze de erfopvolging in vaste goederen of uitfluiting der algemeent gemeenfehap der goederen onder de Echtelieden betreffen, moeften geregiftreerd worden, of by gebrek van dien niet tot nadeel van een derden konden verftrekken. In Gelderland zyn dergelyke protocollen van Eigendom en bezwaar en al vry wel ingerigt, dog nergends, myns weetens, beter, dan in de Pruisfifche landen, waaruit men met een opflag van een oog elks bezittingen van  de Rechten enz. 223 van vaste goederen en daarop gevestigde bezwaaren en hypotheeken, zelf van fiUzwygende, b. v. van een Voogd, terflond kan zien, zo dat geen bezitter van veele vaste goederen misbruik van zyn credit kan maaken. $. 172. Naar deeze hupotbeeken-Orde, 't zy, dat dezelve generaal of[pedaal, 't zy, uitdrukkelyk of ftilzwygend, 't zy, gerechtelyk of byonderbandfche onderteekening van den fchüldenaar zyn, moet naar den tyd der gedaanc regiftratuure gerekend, de regel plaa*s grypen: H/e eender in den tyi, boe beter in zyn recht; mits die geenen , welken benevens hunne fpeciaale nog eene generaale hypotheek verfchreeven en gereguleerd is, wegends hunne generaale hypotheek geen voorrecht voor andere gevenigde fchuldeisfchers hebben , als alleen uit hoofde'der tekort fchietende fom, na verkoop van huntie/pedaal hypotheei . J. 173.  224 Schets o v e & §• i73. De overige verhypothekeerde, dog niet ten protocolle van bezwaar geregiftreerde fcbulden moeten enkel onder de handfchriftelyke jchuldeisfchers gefield worden; onder welken evenwel nog wel eenig onderfcheid kon ftand grypen, zodaanig, dat a.) begravenis kosten van den overledenen ; het honorarium van den Geneesheer en geleverde medecynen van den Apothekar by de laatfte ziekte voorts e Rechten ënz.* aaf een verdrag te mogen ingaan, een huwelyks verbond te fluiten, testament te maa« kenen erffenisfen te aanvaarden. Alle dee"ze handelingen behóoren tot het toelaatend 'natuurrecht (§. 17.J. Tot de bevoegdheid '■egter dier handelingen wordt het gebruik der Rede vcreischt en hierover de beflisfen naarelks bekwaam-of vatbaarheid, zouden de twisten , des aangaande, in het oneindige loopen. De burger Wetgeever derhalven moet zulks naar de vatbearheid der -meefte menfchen, en daarnaar de meerderen minderjaangheid. bepaalen, Tot een huwelyk , zegt men wel, waren de meisjes wegends haare ligchaamsgefteldheid eerder bekwaam, of huwbaar, als de jongelingen. Dit kan wel waar zyn omtrent de phyjieks -huwelyks bekwaamheid, die wy met den dieren gemeen hebben, maar by den mensch •behoorde men de moreek bekwaamheid tot een huwelyk ter goede opvoeding van het P 2 voort-  de Rechten enz. 231 zoude zyn, op den eisch ten pr'mc'ip aaien, gelyk men in de praktyk fpreekt, te andwoorden? Myns oordeels, hoe eenvouwiger, natuurlyker en eenvormiger de manier van pleitgedingen in onze Bataaffche Republiek gevormd wordt; zo veel heilzaamer zal dit werk voor onze Burgery zyn. En dan komen zekerlyk hierby in aanmerkinge de zo genaamde Ingangen rechtens, die men voornaamelyk in Gelderland ten Landrechten, op eene verfchillende wyze, heeft ingevoerd. Voor 't overige komt my , hoewel ik uit vooroordeel hierin kan dwaaien , de manier van procedeeren, voor den Hove van Gelderland gebruikelyk, al vry goed voor; en kon ligtelyk in eenige artikelen nog wel wat verbeterd worden. $• m>. Hoe onbefchaafder een Volk, zo vervolgzieker en ketterdoemender in den kerk- en pleitzugtiger in den burgerftaat hetzelve is. P 4 Wy  |a$ Schets over Wy zien met verlangen eene aannaderende verkwikkende Volks verlichting vooruit, waarvan aan den dageraad der nieuw op komende Bataaffche Republiek zig reeds een aangenaame fchemeringe vertoont. Van den kerk ftaat, deszelfs gebreken en verbe? teringen heb ik hiervooren reeds gefproken (Hoofdd. En om de pleitzugt te beteugelen en dit verderffelyk, haatverwekkend en geldverfpiilend euvel in onze burgerlyke jmaatfohappy uit den grond te geneezen , was mogelyk het beste middel, Vreedes rechters in alle landftreekeu, waar een gerechtsbank gefpannen wordt, aanteftellen, voor. welken partyen , onder die rechtsbank beboerende , vooraf, zonder byftand van pleitbezorgers, moeften verfchynen-, om te beproeven, of haar verfchilftuk in der minne kon woeden vereffend, eer zy tot een formeel pleitgeding bevoegd waren. Ten welken einde de fchuldeisfeher voorheen i 1 by  de Rechten enz. 233 by eene fchriftelyke fommatie door een gerechtsdienaar zynen fchuldenaar moefte laaten afvraagen: of hy aan zynen eisch wilde voldoen? Waarop geen voldoenend andwoord krygende, moest de fchuldeisfcher zig by den Vreedesrechter vervoegen, hem zyne gedaane fommatie en daarop bekomen 011 voldoenend andwoord , voorts den grond van zynen eisch, met de daartoe behoorende bewyzen, overgeeven 5 die dan gehouden was, den gefommeerden te dagvaarden, om voor hem te verfchynen, de redenen van zyn gegeeyen andwoord open te leggen en dezelve met bewyzen te ftaaven. Hierdoor de Vreedesrechter in ftaat gebragt zynde , om over het ontftaane verfchilftuk te kunnen oordeelen, laat hy beide partyen tot zig ontbieden en doet hen billyke voorilagen tot een minzaam vergelyk, dringt daartoe op het allervriendelykfte aan en brengt hen P 5 de  238 Schets o v e £ immers kennelyk haaren byzonderen Wetgeever heeft, ongerymder en onzekerder, als uit het flilzwygend confent des Wetgeevers de kragt van een recht der gewoonte te willen afleiden. Om alle deeze onzekerheden , die aan haatelyke pleitgedingen tot verderf van den burgerftaat aanleiding geeven, voorzigtiglyk voortekomen, behoorde men, dunkt my, het zo gewaande recht van gewoonte in onze burgerlyke maatfchappy uitdrukkeiyk af te fchaffen of liever voor nietig te verklaaren. §• 179. Het recht van naafting of naarkoop ft remt-geer de vr37heid in koop en verkoop en brengt vee;maalen pleitgedingen te wege. In een land van vryheid en commercie verdient het alzo geene aanpryzing, maar behoort al mede geheel afgefchaft te worden. $. 180.  de Richten enz. .241 hruycken und gewoontheyden der Graeffchap .Zutphën mag men tevens wel mede in ernftige overweeginge neemen. Hierby komen nog de Landrechten en Geiwontens van het Ryk van Nymegen, van de ambten tusfchen Maes en Wael> Over- en Nederhetuwen;. waarvan alle byzonderheden hier aantehalen, al te omflagtig zoude zyn. In 't algemeen kan men zeggen, dat dit Landrecht zyne hervorming heeft ondergaan na den tyd, dat Huig de Groot zyn uitmuntend Saamenftelzei over het Recht van Oorlog en Vrecde reeds in 't licht hadt gegeeven en daaruit fchynt de kundige opfteller veel genoomen te hebben. Ja in de nieuwe Verzameling onzer Stads rechten No. XIV. vinden wy de voortreffelyke Ordonnantiën op allerhande Conven» tien en Contratlen, welke de klaarfte blyken aan den dag leggen , dat de infteller het voornoemde weergaloos Saamenftelzel van den onfterflelyken Huig de Groot dóór en Q dóór  242 Schets over. dóór heeft gekend. Wy moeten hier vooral byvoegen het Landrecht van Hunftngo, Fyvelmgo en het Wefter-Quartier, *t welk zekerlyk alle attentie verdient. Eier komt nog by het Oldambfter Landrecht, het Welvoerder Landrecht, het Landrecht van Wedde, het Bellingewolder Recht. Hoe zeer verfchillen dan de Vaderlandfche wetten, voornaamelyk aangaande de Testamentmaalinge en Intestaat e erfipvolgmge ? In Zutphen vindt -men een groot onderfcheid tusfchen erftaatige of patrimoniaal en aangewonne goederen. In Eymegen zyn Ryksgoederen. In 't Oldambt Retourgoederen. In Braband Stok- en Stamgoederen. In Holland is het Aas dom s - en Schependomsrecht. In eenige plaatzen erven Halve met Volle Broeders en Zufiers in gelyke portien, in andere Geweften of Steden niet. Het Recht van Reprafentatie is ook by de erfvolging niet overal gelykvormig. Huwelyks Voormaarden verfchillen veel niet alleen  de Rechten enz. 243 leen in forme, maar ook materie naar de verfcheidenheid der Gewesten j en de VerdragsTestamentaire en Intestaat e erfopvolging der echtelieden onder zig in de nagelaatene goederen des eerstftervenden zyn niet overal op gelyken voet gefteld, In onze voormalige Provincie van Stad en Lande is zelfs de intestaate erfopvolging van Kinderen ia de Ouderlyke goederen niet in gelyke portien gefteld, terwy 1 de Zoons, zo men fpreekt, met twee handen toetaften. De redenen van deeze verfchillende Vaderlandfche Wetten moet men opzoeken uit de Oude gewoontens der Duitfchers, byzonder der Saxers^ Saüërs, Burgondiers en anderen. 'T is dan, trouwens! zo gemakkelyk niet, als men zig mogelyk wel verbeeldt, in eene Republiek, waarin zoo veele verfchillende fkllige Witten reeds voorhanden zyn, een algemeen Wetboek voor alle Gewesten in civiele zaaken te ontwerpen. Daartoe behoort Q 2 eene  244 Schets over eene Hiftorifche kundigheid van alle Vaderlandfche Stad- en Landrechten, met derzei ver redenen, uit de Oudheid der Duitfche Gewoontens en mede hier en daar der Mofdifche inzettingen, en dan in laatere tyden uit de toepas [mg dos Romeinfchen Wethoeks op te delven, voorts eene Wysgeerige vaardigheid , om de algemeene grondbeginzels tot de byzonderheden voeglyk over te brengen. En dan zal moeten blyken : of die redenen naar de tegenwoordige orde van zaaken nog ft and grypen, of niet? In het laatfte geval behoorde men zulke wetten, waar de redenen van ophouden, geheel af te fchaffcn, om dat redelooze enkel willekeurige wetten op despotisme uitloopen; maar in tegeedeel by het eerfte geval mogen redemagtige Inboorlingen onzer Republiek de Vaderlandfche wetten, op toereikende redenen gevestigd, wel eerbiedigen. Hoe het zy; een algemeen Bataafsch Wetboek in civiele zaa-  de Rechten enz. 245 zaaken te ontwerpen, is geen werk, om zig daarmede te overhaaften. Waarom zoude men by een algemeen Wetboek niet eene of andere uitzondering van eenige byzondere wetten, aan een of ander gewest van Neerland eigen, mogen maaken en dezelve mede by het algemeen Wetboek inlasfehen? Hoe minder egter, hoe beter •, want hoe meer de verfcheidenheden tot éénheid kunnen gebragt worden, zo veel volmaakter zal het Ontwerp van een Wetboek ten voorfchyn komen. Zulk Ontwerp mag ook wei een tydlang ter beraadflaging van de Volken der verfcheidene geweften van Neerland of het ganfche Volk der nu gelukkig vastgeftelde Eenheid en Onverdeelbaarheid der Bataaffche Republiek gebragt worden, eer hetzelve eene wet verbindende kragt verkrygt. De Chineefche Keizer Ven-ti, wanneer hy een Staatsbefluit of een nieuwe wet wilde maaken, verwittigde vooraf zyn Volk q 3 daar-  246 Schets over. daarvan en gaf aan elk de vryheid, om zyne aanmerkingen daarover intebrengen, naar het Verhaal van Jan Baptifta Du Halde in zyne Befcbryving over het Chineefche Ryk m groots Tartary, II. Deel, by de Hoog* duitfche Overzetting met eene Voorrede van Jan Laurens van Moshelm verfierd , III. Afd. III. en IV. Stuk. Dit doorlugtig tVoorbeeld heeft Fredtrik, de ^/^"Wetgeever der Pruisfen , niet alleen opgevolgd , maar hetzelve nog veel luifterryker gemaakt , doordien die Groote Monarch aan zyn ontworpen Wetboek niet terftond, gelyk hy tog hadt doen kunnen , eene wet-, verbindende kragt heeft toegevoegt, maar hetzelve gedaan door den druk gemeen maaken en niet enkel alle zyne Juftitie-Kollegien, maar ook alle particulieren en zelfs nitheemfche Rechtsgeleerden aangemoedigd, om hunne vrymoedige bedenkingen en aanmerkingen daarover aan hem mede te  34* Schets over niet geftremd. Hoe meer iemand in het Natuurrecht, in die geheiligde rechten van den mensch, bedreeven is, hoe beter hy in het opmaaken van een Crimineel-Wetboek zal flagen. Een diepdenkend Wysgeer zal daartoe gefchikter bevonden worden , als een in louter fiellige wetten verouderd Rechtsgeleerden. Hoe het zy; men moet eerst eenige hoofddwaalingen, die men uit fiellige wetten of uit onkunde in het Natuurrecht , en dus uit vooropgevatte vooroordeelen voor vaste waarheden ongelukkig heeft aan genoom en, ten eenemaal afleggen, eer men met een goed Ciimineel Wetboek in orde te brengen, zig wil bemoeien. J. i8j. Men ftelt doorgaands vast: De overheid heeft het recht over leeven en dood. Dit is egter een hoofddwaaling en zeer verderffefyk vooroordeel. De Overheid immers is niet willekeurig en heeft geen ander recht,  de Rechten enz. 249 recht, als hetwelk haar door het Volk is overgegeeven. (_§. 133). Het Volk kan nogthands niet overgccven, *t\velk niet in hun magt is5 aangeboorene rechten, die uit elks aangeboorene pligten vloeien, zyn altoos onvervreemdbaar (§. 31 j 5 en bygevolg hebben die nooit aan eenig menfchelyk gezag kunnen onderworpen, of aan de meerderheid des Volks overgedraagen worden» CJ. 129). Heeft nu het Volk zulke aangeboorene onvreemdbaare rechten niet bezeten, noch kunnen bezitten, zo heeft ook de Overheid in den Burgerftaat dezelve nimmer rechtmaatig kunnen .verkrygen; vermits tog elk mensch een onvervreemdbaar aangebooren recht heeft, zyn ligchaam in gezondheid te bewaaren, en alles, wat tot deszelfs vernietiging of verlamming verftrekt, zorgvuldig af te weeren (§. 43. let. f.) • en by nader gevolg heeft geen mensch, tegen dit zyn aangebooren recht, 'twelk uit aangeboorene on veranderen 5 lyke  2go Schets over lyke pligten vloeit, aan geen fterveling, 'tzy Volk, Vorst of hoe ook genaamd, kunnen of mogen overgeeven een recht over zyn leeven en dood. Dit nu zo zynde; hoe zullen wy dan het recht aan den Lyve te ftraffen, ja zelfs doodjirafen te beraamen, uit zuivere bronnen afleiden? En kunnen wy dit recht van ftraffen niet op vaste gronden ftaaven, dan begint de geheele burgerftaat te waggelen» Deeze groote maatfchappy eg» tet vervallende of te niet loopende, wat zal dan van de kleinere maatfehappyen, onder haar begreepen, om aller oogmerken te bereiken, (§• 124.),tog eindelyk worden? Geen veiligheid ter weereld voorhanden zynde, zullen de menfchen, één den anderen, als verwoestende dieren , verflinden. Wy zyn derhalven in den burgerftaat getreeden, om onze veligheid in het uitoefenen onzer natuurlyke pligten en rechten tegen alle verftoorders derzelver met veréénigde kragteit te  ds Rechten enz. 25? ftrafFen meerdere veiligheid moet worden bezorgd. Insgelyks nagtelyke diefftal, met huisbraak begaan, verdient mede om dezelfde reden, van veiligheid te bewaaren, grootere ftraffe, als een diefftal, zonder huisbraak gepleegd» Naar deeze en andere voorkomende omffandigheden moet een Wetgeever by een Crimineel Wetboek de bepaalingen der ftrafFen zeer omzigtig ftellen. My heeft altoos ongcmean wel bevallen, dat by'toude gefchreevene Stadsboek van Groningen ïn den jaare 142^. wegends de ftrafFen te verzagten of ftrenger te maaken, aldus is vastgefteld: Unde dat mach die Raedt toe allen tyden van vryheyt unde older uuoonheyt hoogen unde fyden, dat Jal men dlfoo verfiaan, fwaeren, daert hun toe lichte duncket, unde lichten, daert hun toe fwaere duncket, alfoo fonderlinge geen man dat aengaet* SI 184. De onmenfchelyk wreede ftrafFen, wegends  2f6 Schets over. gends doorfteeken van dyken, by de oude wetten van Gelderland en elders voorkomende, moeten gelenigd, dog niet al te zagt gefteld worden. S. i8f. Alle de zo genaamde Ordeh Gods, als mede de barbaarfche hexen* proeven, voorts de kerkelyke duivelsbannen moeten niet alleen geheel afgefchaft, maat zelfs naar bevind van omftandigheden ernftig geftraft worden. §. 186. De grootheid der misdaad moet men beoordeelen, niet, naar haare innerlyke fchan» delykheid volgends de wet der natuur, maar naar het uitwendig volkomen natuurrecht, 17 en 26); hetwelk aan de menfchen de bevoegdheid toeeigent, om alle belecdigingen door dwangmiddelen van zig aftewenden. En hierin beftaat mede het recht van ftrafFen wegends ons of onzer maatfchappy aangedaane beleedigingen, om door dit  de Rechten enz. 2^7 dit noodzaakelyk middel van ftrafFen ons en onzen burgerftaat in een ftaat van veiligheid voor alle uit misdaaden te vree2ene gevaajen (§. 182). tebewaaren. Naar dit oogmerk alleen, moet men in menfchelyke vierfchaa-; ren den aart der misdaaden wel wikken en weegen, om naar maate van het daaruit te ontftaane gevaar van beleediging derzei ver grootte af te meeten en daarnaar de ftrafFen te bepaalen. Waar alzo geene beleedingen of benadeelingen van eens anderen volko-' men recht voor handen zyn, daar behooren ook onder de ftervelingen geene ftrafgcrechten ftand te grypcn. Naar deeze grondbeginzelen des natuurrechts zoude ik oordeelen, dat atheïst ery, deiitery en naturalist ery , ja zelfs godslastering met geene menfchelyke ftrafFen moesten belegd worden, offchoon deeze misdaaden, naar de wet der natuur befchouwd, mogelyk de grootften zyn, die ooit van redemagtige en afhangelyke fchepR zelen  258 Schets over zelen tegen het algoedertieren en allerwyst beftuurend Opperwezen kunnen begaan worden j of ten minften beklimmen deeze misdaaden den hoogften trap der menfchelyke zotheid, die ooit in verwaandeen verwarde heïffenen kan opkomen (§. 45-) $. 187. Veel minder moet men misdaaden verzinnen , die zelfs naar de wet der natuur geene de minfte fchandelykheid in zig vervatten, en die tevens in het gezellig leeven der menfchen geene onheilen te wege brengen. Natuurlyke bloedfchande te ftellen in een huwelyk met zyner overledene vrouws zuster of broeders weduwe, is onkunde in het natuurrecht en misverftand der Mofaifche huwelykswetten f$ 86. 87. 88. en 89 j van dergelyke dwaalingen onzer Voorvaderen, moet men zig in onze verlichte eeuw ontdoen en in een nieuw Bataafsch Wetboek zig wel daatvoor wagten. Den Friezen ver-  de Rechten enz. 259 verftrekt het zekerlyk ter eere, dat zy onder de Bataven de eerfte zyn geweest, die •by Publicatie van den 15 Febr. des jaars 1797. dit eerlyk huwelyk zo wel met een broeders weduwe, als met eener overledene vrouwe zuster van den door voorige Vaderlandfche wetten aangewreevenen fchandvlek gezuiverd hebben. S. 188. Edog, offchoon zelfs byeen hiiwelyk tus« fchen broeders en zusters geen natuurlyke bloedfchande is (§. 87.)$ zo is evenwel hetzelve door burgerwetten, om alle huiflelyke onkuischheden te vermyden, wyffelylc verboden ; hoewel de flraffe, daarop gefteld, al te hard is, en dus behoorde verzagt te worden.' $. 189. De misdaad van gekwetfte Majefteit is de fpeelbal doorgaands van Overheerfchers, om hunne kundigfte tegcnftrevers van kant te helpen. Men moet dan een goed denkbeeld R 2 van  2ö"o Schets over van Majefieit zig weeten te vormen, en zig door een enkelen woordenklank van Kofrwg, Prins, Staaten, 's Volks Alvermogen, en wat fiergelyke fraaie toonen meer zyn, niet in de war Jaaten brengen , eer men de misdaad ran gekwetftê Majefteit zal kunnen bepaalen. Hierin zal men dus by een algemeen Bataafsch Crimineel Wetboek, vooral eer nog een nieuwe Conftitutie of Staatsregeling van eene en onver'deelbaare Republiek gevestigd is, alle omzigtigheid moeten gebruiken. Hoogverraad, tegen het ganfche Vaderland gepleegd, is ligter, dan de misdaad van gekwetflè Mayfteit, (§. 189.; byzonder in eene zuiverè Volksregeering, te bepaalen, en myns eragtens is hoog verraad de grootfte misdaad, die ooitin den burgerftaat kan worden begaan; by gevolg moet ook de grootfte ftraffe, naar evenredigheid (ƒ.186;, tot afwending vaft den ganfehelyken ondergang des  de Rechten enz. 261 des burgerftaats, wel op deeze misdaad worden vasrgefteld. Edogs offchoon ik my van de zuivere waarheid deezer Helling in gemoede verzekerd houdej zo wil ik nogthands wel bekennen, te yzen over de barbaarfche wreedheid der ftraffe, welke in hec gefchreven Stadsboek van Groningen by Appendix van het Acht f te Boek Cap. 2. in den jaare 1505. door Burgemeester en ende Raedt, Hovetmans, Swoorne Meent e, Bouwmesteven van de Gilden ende de Wphejt van der Stadt op Verraeders en Verraeder fchen , ende haere Boden unde Hulpen hebben vastgeffeld. Te weeten, dat men hun het harte leevendich uit den lyve winden fal, en warpent haer leevendich voor haer aange[ïchte, en vierendelende, unde hengen voor elcke poorte een vierendeel, en dat hooft zal men fetten op een jlaeck ter poorten uyt s daerfe dat verraedt wolden gedaen hebben. . 191. De ftrafFeny waardoor iemands leden, die R 3 hy  de Rechten enz. 265 gezelligheid onwaardig, zelfs door de overheid, openiyk zyn verklaard. Om welke redenen ik zoude meenen , dat deeze , durv ik het zeggen, ongefchikte ftraffe by een nieuw op te maaken Crimineel Wetboek wel mag worden veranderd, om beter aan haar oogmerk ondergefchikt te beraamen} te meer, terwyl het fchynt, dat de tegenwoordige bepaaling dezer ftraffe uit bygeloof haaren oorfprong ontleent, als of iemand aan dat lid of leden, waarmede hy gezondigd heeft, ook moet worden geftraft. Zal men deeze ftelling tot een grondflag van ftrafFen in den burgerftaat leggen, wat voor ongerymdheden zouden daar uit volgen ! De ftraffe van bannisfement met infamie is ook zeer onheusch jegens andere volken: Zoude het niet tegen de menfchlievendheid ftryden, dat ik een verderfFelyke flak in mynen tuin vindende, dezelve opraapte en wierp R 4 ze  264, Schets over ze in myns buurmans tuin? En is het be. ter hier in gefteld met de ftraffe van bannisfement buiten onze grenzen en wel van eenen eereloos verklaarden? Andere Mogendheden maaken te recht een groot onderfcheid tusfchen gebannenen of ook wel uit hun Vaderland wegends hen dreigend gevaar van apprehtnfie gevlugten om eene hen aangetygde misdaad, tegen het natuurrecht, of enkel tegen de door politieke faffitn verontrustten burgerftaat, of tegen eene ftelüge wet zullende begaan zyn. In alle deeze gevallen houden zy naar de rechten van den mensch zig verpligt, de aangetygde misdaad zelve te onderzoeken en in het eeffte geval naar bevind van fchuld of onfchuld daarover te oordeelen,zoals zy naar omftandigheden meenen te behooren. In het tweede geval egter verkenen zy hunne kragtdaadige befcherming aan de uit hun Vaderland gebannenen of gevlugten , zonder dat zy dezelve ooit  de Rechten enz. 26f ooit willen overleveren aan de woede der Factie- dry vers. En in het derde geval onderzoekt men vooraf de ftellige wet en bevindende, dat die uit openbaare dwaalinge b. v. van natuurlyke bloedfchande in een huwelyk met eene overledene Vrouws Zuster of broeders Weduwe, ontfprooten is; zo geeft men hen niet alleen befcherming, maar nog daarenboven de vryheid, om zodaanig huwelyk te mogen voltrekken. Waar toe hel pen dan alle zulke banniffementen of wetten , wier uitvoering men niet kan ftaande houden? Of verftrekken mogelyk tot nadeel van onzen eigen burgerftaat! De ftraffe der verbeurtverklaring der goederen des geenen, die uit hoofde der misdaad van gek™ et [te Majefteit gedoemd is, komt my voor, onrechtvaardig en eene uitvinding van geweldenaars te zyn (§. 189.) Deeze ftraffe is uit het Wetboek van Keizer Juftiniaan R 5 over-  166 Schets over overgenoomên en mede in de Goude Bulle van Keizer Karei IV. Tit. XXIV. ingeflopen. Dog de beroemdfte Leeraars van het Duirfche Staatsrecht, waaronder Jó. Petr. Lude-wig, fchroomen evenwel niet, deeze ftrafwet, als tieranniek, openlyk te verklaaren 4 en zouden wy dan in eene vrye Republiek nog zo iaage zielen wezen, daaraan hulde te doen ? De Gelderfchen zyn daarin al voor lange zo edelmoedig geweest, om dezelve af te frhaften. §• 194- De ftrafFen van geldboete kunnen niet in een en dezelfde plaats, veel minder in alle gewesten van Nederland, op eenen gelyken voet gefteld worden» Gelykheid van ftrafFeu met geldboeteu beftaat niet in eene gelyke arithmetifthe fomme, maar moet geproportioneerd zyn, naar omftandigheden der perfoonen, welken men dteze ftraffe oplegt. Men ftrafc een ryken mogelyk minder met geldboete  de Rechten enz. 267 boete van honderd ducatons, als een armen met ééne ducaton. Hierover moet men naar de omftandigheden van de perfoonen der misdaadigers volgends den aart des verdeedigings-rechts ter beveiliging van de algemeene rust vonnisfen, en dan eens hooger, dan eens laager, de ftraffe bepaalen. (§. 183.) En hierin is men wel genootzaakt, veel aan de eerlykheid van een in het Natuurrecht door en door kundigen Rechter over te laaten, zonder dat men in deezen fiellige wetten , op alle voorkomende omftandigheden evengelyk en juist ten allen tyden toepasfel yk, kan beraamen, S. 195. Ik heb reeds genoeg en misfchien, naar eenige vooropgevatte verouderde vooroordeelen, te veel gezegd tot verbetering van onze crimineele rechten. Nu zal ik nog iets ter loops moeten melden van de manier der onderzoeking en der bewyzen van misdaaden. Gods  263 Schets o v e *. Gods Ordels, Hexenproevett en Buivelsbannm (§. 185 ) zal ik. rer zyde ftellenj want die barbaarfche tyden vertrouwe ik, beleeven wy. niet meer. Inmiddels herinnere ik my, dat men in Overyflel nog al veel van de Stille Waarheid fpreekt, dog, myns inziens, is dit gerecht een Overblyfzel van het befaamde Westfaalfche Veemgerecht, 't welk in een land van Vryheid onder befchaafde Volken geen ftand behoorde te grypen. Daarenboven zyn veelen onzer Rechtsgeleerden nog van gevoelen , dat de Pynbank tot veiligheid onzes burgerftaats noodzaakelyk zy. Edog, myns eragtens, is de pynbamt geen middel om de waarheid te ontdekken. In tegendeel bewyst de bekentenis van een gruwelyke misdaad, den gepynigden aangetygd, geenszins zyne fchuld. Wie weet immers niet, dat in voorige barbaarfche tyden genoegzaam door geheel Europa duizend, ja ontelbaare voorbeelden zyn van onfchuldigen, die, door de  ' de Rechten enz. 277 teerden ter aarde te befteeden. Ja, de Jooden droegen zo groote zorge voor de begraven! n ge der gefchavotteerden, zeifs der geenen, die aan de galg, st welk by hun volgends het verhaal van Mofes DeuterXXI. vs. 23. een zeer fchandelyke ftraffe was, waren opgehangen, dat ze derzelver ligchaamen, deszelfden daags, moesten begraven. En uit deeze loffelyke gewoonte kan men verklaaren de gebeurenis der bebegravinge van het ligchaam des gekruisten Jefu, waarom Tilatus de Romeinfche Stadhouder, aan jfofeph van Arimathea,begeerende het ligchaam Jefu, zulks terftond heeft toegeftaan, als te zien in het Evangelium Matthei Kap. XX VII. vs. 57 en volg. Deeze gewoonte mogtcn Wy in onze befchaafde Republiek wel volgen, om dat het tog eene eeuwige waarheid blyft, dat misdaadigers, offchoon niet in hunne daaden, evenwel naar hun wezen, van de dieS 3 ren  de Rechten enz. 281 §. 200. En hiermede meene ik genoeg gezegd te fiebben , wat by het ontwerpen van een algemeen Bataafsch Crimineel Wetboek hoofdzakelyk dient in overweeging te komen. Ik heb egter niets gezegd over de ftraffe van zelfs - moord; maar waartoe ook die ftraffe? als alleenlyk, om ouders, vrouw, kinderen of naastbeftaanden van den zelfs moordenaar in hunne droefheid nog meerder te kwellen; immers de zelfs moordenaar heeft daarvan geen gevoel en laat zig, gelyk de ondervinding leert, ook daardoor van zynen euvelmoed niet affchrikken. Onnutte ftrafFen zyn dan niet anders, als pienfchelyke wreedheden. $ S DER.  282 Schets over DERTIENDE HOOFDDEEL Over het-algemeen natuurlyk recht der Volken. . e lia §. 2or. Na dat de menfchen in verfcheidene burgerftaaten zig hebben veréénigd, maakt elk burgerftaat een Volk uit. Ieder Volk kan en moet men dus befchouwen, als éen zedelyken perfoon, in den natuurftaat leevende, onafhanglyk in zyn Doen en Laaten van het oordeel en den wille der zedelyke perfoonen aller anderen Volken, zo lange een den anderen niet beleedigt. ,p -[ §. 202. > • Het algemeen Volkerenrecht is derhalven niets anders, dan het oorfpronglykNatuurrecht, eiken mensch, volgends zyne drieërleie wezens bepaalingen ("§. 32.j toeftendig. By gevolg , wat een mensch zig zeiven, anderen, zyns gelyken, en Gode'verfchuldigd is, zulks is ook een Volk zig zel.:. . d l 3 ven,  de Rechten enz. 283 ven, anderen Volken en Gode verpligt. Uit welke grondftelling veele verhevene overdenkingen ter befchaaving aller Volken vloeien. i 203, De mensch is befcnaafd en deugdzaam, die zyne vrye daaden naar de wetten der natuur infchikt en die opzettelyk daartegen handelt, is barbaarsch en ondeugend C§. §. 22. en 23). Maak dit nu op Volken toepasfelyk, dan moet men zeggen, dat een Volk befchaafd is, 't welk de wetten der natuur eerbiedigt in tegendeel barbaarsch en ondeugend, 't welk met zyne daaden opzettelyk daartegen werkt. §• 204. Het natuurrecht is of volkomen of onvolkomen (§. 27.) > zo is ook het Volkerenrecht of volkomen, tot welks verkryging het recht van Oorlog, als het eenigfte dwangmiddel onder de Volken, mag worden  284 Schets over den uitgeoeffend \ maar niet ter bereiking van een onvolkomen recht, 't welk in 't bewyzen van Vriendfchaps pligten moet berufteiii en hierin kunnen de Volken hunne meefte befchaafdheid door edelmoedige handelingen betoonen. S- 205. Dog aangeboorene rechten zyn volkoïnene (§. 2 BY gevolS» moet dit ook in - al~ gemeen Volkerenrecht, als een grondregel, wel gefteld worden, dat een Volk gerechtigd , ja verpligt is, andere Volken door dwangmiddelen te noodzaaken, de onvervreemdbaar rechten van den mensch in hunne burgerftaaten niet langer te fchenden , maar eiken ingezetenen daarin by  28c» Schets o vèü Zyne natuurlyke Vryheid ongeftoord te laaten blyven en de ovêrheerfchers, al verfchynen zy in een zo genaamd heilig kerkelyk gewaad, kragtdaadig te beteugelen. Thands is 'er een magtig en edelmoedig Volk opgeftaan, ik bedoele onze Franfche Broederen en Geallieerden, die deeze grondwaarheden niet alleen wel hebben begreepen, maar tevens zo heldenhaftig zyn, om met gedugte wapenen dezelve tot heil van'tmenschdom, der menigte tegenftreevers ongeagt, onverfchrokken te handhaaven. En nu is 'er hoope, dat eene verhevener kennis des Natuurrechts, in zynen geheelen omtrek, hetwelk zo lange onder de ftervelingen is verguist geworden, luisterryker in alle oorden der weereld zal worden verfpreid ter bevordering van het waare geluk der menfchen. §. 20(5.  de Rechten enz. 287 §. 206. Volgends het Natuurrecht kan niemand een eigendom over de Zee verkrygen (§• 55* > Het gebied van een Volk is, ten opzigte van verkregene rechten, ingefloteti aan zyn territoir en mag zig buiten deszelfs grenzen niet uitbreiden. De Zee egter kan nooit tot een territoir worden gemaakt en alzo blyft de Zee ook buiten gebied; zo dat geen Volk het recht van Oppermagt op de Zee kan ftaande houden. Gevolglyk is de Zeevaart aan alle Volken, ja aan alle menfchen evengelyk gemeen; in welks gebruik niemand mag worden verhinderd. , §. 207. De onfchadelyke gang over eens anderen eigendommelyken akker moet naar het recht der natuur aan eiken mensch ongehinderd worden toegcftaan (§. 56). Dus mag men ook aan een Volk niet verwei-  288 Schets o v e è weigeren den vryen doortoaht van Krygs* benden over eens anderen Volks territoir, mits de territoriaale bezitter voor alle,, daaruit mogelyk te vreezene benaadeling, door dieswegends geftelde gyzelaars of anderzins, ten vollen is verzekerd. In geval van weigering zoude daaruit een rechtmatige oorzaak van Oorlog worden gebooren, om dat de rechten van den mensch onder de Volken ongefchonden moeten blyven (. 205.). , §. 3 08. Er is geen rechtmaatige oorzaak tot Oorlog voorhanden, als reeds aangedaane, of nog vast aan te doene blykbaare beleediging. Het Oorlog is of aanvallend of vermerend of flrafoefend; in alle drie gevallen is naar het Natuurrecht en by gevolg ook naar het algemeen recht der Volken ,• het welk alleenlyk naar de'Wetten der natuur moet worden beoordeeld (§. 202.), tot des-  De Rechten enz. 289 deszelfs rechtvaardiging is geene voorafgaan* de plegtige Oorlogs ver klaar ing noodzaakelykj 'Tis wel waar, dat, als een ander myn goed bezir, ik hetzelve vooraf ernftig te rug eisfchen en om vergoeding aanhouden moet, eer ik hem in den natuurftaat met geweld ter wederkryging van myn goed overvallen mag ■ maar als de bezitter op myne vriendelykc aanmaaninge een volftrekt weigerend andwoord heeft gegeeven, is 'er niets anders op, dan rot verkryging van myn goed dwangmiddelen te gebruiken. Onder onafhanglyke Volken is geen ander dwangmiddel als Oorlog. Zoude dan een Volk, het welk van eens anderen Volks vyandlyk voorneemen uit de gedaane verweigering genoegzaam onderrigt is, om zyn goed weder te krygen, vooraf door een plegtige Oorlogsverklaring den vyand moeten waarfchuwen, van zig in eenen gedugten ftaat van tegenweer te fiellen ? Dit was tog het middel tec T be«  2$o Schets over bereiking van zyn oogmerk op eene onvoorzigtige en onverandwoordelyke wyze moeiiyker te maaken en daarenboven niet menfchlievend} om dus doende een grooter getal van 's vyands onderdaanen, die wy, als onze natüurgenooten, al zynzeonze vyanden, ook moeten liefhebben, aan de ysfelyke rampen des Oorlogs bloot te Keilen. Ik ben derhalven van gevoelen, dat men mede in dit geval, zonder voorafgaande plegrige Oorlogsverklaaring, wel tot de geweldige Oorlogsbedryven mag overgaan. En betreffende de verweerende oorlogen, daar een ander Volk reeds door vyandlyke bedryven geweld gepleegd heeft, zoude het de zotheid zelve zyn, om aan het dus beleedigde Volk geen recht van verweering tot behoud van leeven en goed te willen toeftaan, of hetzelve moeste vooraf ter zyne rechtvaardiging van afgeperfte noodzaa- ke-  de Rechten enz. ij\ kelyke verweering eene plegtige Oorlogsverklaring daartoe hebben gedaan. Voorts, aanbelangende de Jlrafoefende oor-, logen, welke veelen der natuurrechtsleeraars, onder de Volken ontkennen, moet men dezelve, gelyk alle ftrafFen in den burgerftaat niet uit een recht van Oppermagt, 't welk onder onaf hanglyke Volken geen plaats kan grypen, maar alleenlyk volgends het natuurrecht , waarin het algemeen Volkerenrecht gegrond is (§. 102.), uit het aangebooren recht van verdeediging afleiden} en gevolglyk kan men deeze voéglyk onder de veri weerende Oorlogen rekenen, tot welker recht-' vaardiging geene plegtige Oorlogsverklaaring noodig isj zo dat een Volk ter zyne beveiliging wel de wapenen mag opvatten, zo rasch hetzelve van het dreigend gevaar genoegzaam verzekerd is. Men beroept zig wel in alle deeze gei vallen op de Gewoonte der Volken 5 maat T 2 ge-  392 Schets over. gewoonte beftaat uit menfchelyke daaden, die altoos byzonder zynde, ook daaruit geen algemeen recht f§. 25;, waaraan alk Volken zouden gebonden zyn, kan voortvloeien. Behalven, dat daaden zo wel kwaad, als goed kunnen zyn, en dus derzelver zedeIykheid naar de Wet der natuur (§. 22) en niet de onveranderlyke natuurwet naar de véranderlyke daaden der menfchen moet worden beoordeeld. Ik zwyge, dat de Hiftorie der Volken van Europa veele voorbeelden oplevert, dat zy de voorafgaande Oorlogsverklaaring tot deszelfs rechtvaardiging naar omftandigheden van zaaken en tyden geheel onnoodig houden. §. 209.' Het recht van wederkeeringe der perfoonen en goederen, die door de vyanden gevangen of genoomen zyn, om wederom in hunnen voorigen ftaat herfteld te worden, moet men niet naar het Romeinfche, maar enkel  de Rechten enz. 293 enkel naar het Natuurlyk recht beoordeelenj" En hetwelk in deezen van particuliere perfoonen plaats vindt, moet vooral ook, betreffende de zedelyke perfoonen van onafhangïyke Volken, door een Bondgenootfchap onder zig veréénigd, ftand grypen. Wy hebben daarvan een zeer merkwaardig voorbeeld in Neerlands voormaals vereenigde Republiek* terwyl in den jaare 1672. de Koning van Frankryk, Lodewyk de XIV. met behulp van den Keurvorst van Keulen, en den Bisfchop van Mnnfter, in korten' tyd drie toenmaalige Provinciën onzer Republiek, te weeten, Gelderland, Utrecht en Overysfcl door wapenen hadt veroverd. Dog 's anderen jaars 1673. die overheerde Provinciën van de vyanden wederom verlaaten zynde, wierdt voornaamelyk by Holland en ten deele ook by Friesland zwaarigheid gemaakt: of de drie door den vyand veroverde, maar door denzelven wederom verlaatene gewesten van T 3 't ver-  29+ Schets over *t veréénigde Nederland naar het algemeen Recht der Volken moesten geagt worden, volgends het recht van wederkeering geraakt te zyn in den ftaat en rang, waar in 2y te vooren geweest waren ? Rechtsgeleerden, die gewoon zyn, het algemeen Recht der Volken niet naar het Natuurrecht, zo als het tog behoorde {§. aoai), maar naar de grondbeginzels van het (iellig recht der Ro» meinen, 'twelk nogthands meestendeels naar de denkwyze der Ariftokraaten gefchoeid is (§§. 163. en 176.), te beoordeelen , kunnen daaraan twyffelen, maarniet, die het Recht der Natuur dóór en dóór kennen. Intusfchen wierdt in 't jaar 1674. door bemiddeling van den Prins Stadhouder, Willem 111, dit verfchil nog al taamelyk ten voordeele der overheerde geweften bellist • evenwel met dit gevolg, dat hen de drie bekende Regeeringsreglementen wierden opgedrongen. Meer zal ik 'er thands niet van zeggen. §. 210.  de Rechten enz. 295 §. 210. Het evengewigt onder de Magten van Europa te bewaaren, is een tydlang de fpeelbal der Staatkundigen geweest, maar evenwel hebben zy veeltyds den bal deerlyk misgeflagen, ten bewyze, hoe wispeltuurig dit fpel is. Ten minden kan hetzelve voor geene rechtvaardige oorzaak des Oorlogs worden gehouden , om de aanwalTende kragten van een nabuurigen Koning of Volk met geweld te fnuiken -t want het ftrydt tegen de Natuur, dat, wanneer de magt van een nabuurig Koning of Volk op eene rechtvaardige wyze aanwast, men dieswegen Oorlog wilde voeren , om deszelfs rechtmaatige bezittingen weg te rooven, op dat men van den aanwas der nabuurige magt niets te vreezen hadt. Dit was immers door onrechtvaardigheid, uit eene gewaande vreeze, zyne veiligheid te zoeken, en alzo door verkeerde middelen een oogmerk te willen T 4 be-  2$6 Schets over bereiken; by gevolg ongeoorloofd (*§. 19.).' Rechtvaardigheid moet de grondflag aller welgeordende burgerftaaten (§. 153.) en mede ook aller befchaafde Volken (§. 203.) zyn. Of wat zal men anders van Staatkunde maaken? Elk weet tog, dat waar geene aangedaane beleediging is, niemand recht kan hebben , eene herftelHng daaryan te vorderen} of zo hy vreest, dat een ander hem beleedigen zal, moet die vreeze klaarblykelyk zyn uit de handelingen des geenen, van wien hy de hem aantedoene beleedigingen vreest, anders was de vooropgevatte vreeze onrechtmaatig, die nooit tot eene rechtvaardige oorzaak van Oorlog kan verftrekken; even zo min als of in den natuurlyken ftaat der menfchen men den armeren het recht wilde toefchryven, om de rykeren van hunne rechtmaatig verkrcegene (§. 41) bezittingen met geweld te berooven, en hun te plunderen, op dat Gelykheid van allen in den ui-  de Rechten enz. 297, tiiterlyken ftaat des te beter bewaard bleeve. "Waartoe kunnen niet de ftervelingen uit verkeerde denkbeelden over, en onkunde in het Natuurrecht vervallen? Ik zwyge, dat een ieder een volkomen recht bezit, van alle anderen te eisfchen, hem voor een eerlyk man te houden, zo lange hy het tegendeel door woorden of werken niet heeft te kennen, gegeeven. En zoo moet ook elk Volk, al wordt het op eene wettige wyze nog zo magtig, naar de Wet der natuur worden vooronderfteldc zyne magt tot nadeel van anderen niet te zullen misbruiken, tot dat het tegendeel daar van openbaar blykbaar is. En komt dit te blyken, dan, ja dan alleen is het tyd, dat zig andere Mogendheden veréenigen, om den onderdrukker met wapenen in de vuist te noodzaaken, om van die gedaane of nog verder gedreigde geweldenaaryen af te ftaan, voorts den onderdrukten, zelfs mede des onderdrukkers eigene T 5 in-  298 Schets over. ingezetenen, vooral ter handhaaving der onvervreembaare geheiligde rechten van den mensch kragtdaadig, gewapend, ter hulpe te komen (§. 205.}. Er is geen Landftreek der aarde zoodaanig bevoordeeld, dat het alles zoude in zig vervatten, 't welk tot noodzaakelyken onderhoud, gezondheid, gerief en gemak zyner inwoonderen vereischt wordt. Alle gewesten hebben niet dezelfde voortbrengzels} het eene bezit in overvloed eenige voortbrengzels der natuur, waaraan het andere gebrek lydt C§. 44.). Dit heeft de Formeerder der natuur zeer wyslyk gefchikt, om de redemagtige inwooners op deezen aardbodem zo veel naauwer onder zig te verbinden en door onderlinge verruiling der dingen, waar van het eene gewest overvloed heeft en waaraan het andere gebrek lydt, tot algemeen nut des ganfchea menfchdoms gezelliger te maaken.  de Rechten enz. 299 ken. Commercie of uitgebreide Koophandel is dus daartoe het beste middel. Waaruit men zoude moeten befluiten, dat commerci» eerende Mogendheden de gezelligften onder» alle Volken der aarde zyn. Edog in den beginne der weereld was geen uitfluitend eigendomsrecht, maar de ftervelingen leefden faamen in ontkennende gemeenfchap CS- 4y0« Deeze oorfpronglyke ftaat der menfchen kon niet weggenoomen en een uitfluitend eigendomsrecht ingevoerd worden , als voorbehoudens de aangeboorene rechten van den menfch ($. 51.) By gevolg bezit ieder menfch en in veréeniging der menfchen, by reprefentatie, elk Volk alsnog de vryheid tot gebruik der gefchapene dingen, en 'er is altoos, na invoering van het uitfluitend eigendomsrecht, geen ander onderfcheid daarin, als dat wy thands de waardye van'sanderen goeds, met de waardye van ons goed, "tzy by verruiling, 't zy met geld, verwis- fe-  300 Schets over. felen. En uit dien oorfprongelyken ftaat der dingen, door deu Schepper daargefteld, leide ik af de volkomens vryheid d.r Commercie, die alzo niemand ftremmen mag, of hy wordt een fchender der aangeboorene rechten van den mensch. Zal nu een Volk deeze heilzaame vryheid met andere Volken handhaaven, dan moeten Commercientraktaaten gefloten worden en daartoe, om dat tog een geheel Volk of een groote menigte menfchen met eene andere groote menigte of Volk niet kan ten dien einde in onderhandelinge treeden, zyn afgezanten noodZaakelyk, om de onderlinge vriendfchaps bewyzen in deezen onder de Voken aan te» kweeken. §. 2 12. Daarenboven leert ons de ondervinding, dat de menfch naar zynen bedorven aart tot heerschzugt overhelt (§■ 78.). De fterkeren zoeken dus de zwakkeren te overheerfcheo. Vol-  de Rechten enz. 301 Volken, elk uit eene menigte menfchen onder zig veréenigd (§ 201,), zyn ook met deeze kwaal behebt, ten zy zy door eene verhevener kennis des natuurrechts tot meerdere befchaafdheid zyn gekomen (§. 203). Zo lange egter andere Volken daarvan niet overtuigd zyn , vereischt de voorzigtigheid, dat zwakkere Volken wel op hunne hoede moeten zyn en met andere volken verbonden fluiten, om in cas van onrechtvaardigen aanval zig eikanderen te helpen verdeedigen. Hiertoe zyn al wederom ftaatkundige gezanten noodig, om dergelyke aüiantien op goede gronden, zonder beleediging van andere Volken, te bewerken. & 213. Oorlogen worden onder de Volken gevoerd, om vreede te erlangen, anders waren Oorlogen de ysfelykfte wreedheden der ftervelingen, en heldenmoed was dan niets anders, dan de woede ftoutheid van een batbaar. Vree«  3o2 Schets over Vreedc kan niet worden gemaakt, of er moeten vreedes onderhandelingen vooraf gaan. Daartoe behooren al wederom dóór en dóór kundige gezanten, welke niet alleenlyk het Algemeen recht der Volken enkel op het Natuurrecht gevestigd, maar tevens het zo genaamde Diplomatieke of verzameling aller Vreedes Traktaaten en anderer Verbonden, onder de Mogendheden van Europa, vooriiaamelyk na de Westfaalfche Vreede , gefloten, waar van ons de Abt De Mably een zeer fraaie Schets heeft medegedeeld $ voorts het Charaktereftieke of geaartheid der Europeïfche Mogendheden , hunne poHtieke gefteldheid en phy/ieke gelegenheid op deezen aardbodem j verder het Ceremonieel of rangfchikking der" gezanten onder de Mogendheden gebruikelykj als mede de Taaien, die zy en andere gezanten in plegtige byéenkomften fpreeken moeten j vooral ook de verfchillende belangen van Zee- en Land- Mo-  de Rechten enz. 505 Mogendheden, en de groote gevolgen daar uit voortvloeiende, zeer wel kennen. Zal men nu alle deeze bekwaamheden by een gezant vooronderftellen , hoe weinigen zal men dan vinden, die tot een belangryk gezantschap gefchikt zyn? En hoe zal men deeze gefchikcheid verkrygen, wanneer men niet op Hooge Schooien daartoe de beste gelegenheid heeft beraamd? Wy promoveeren Doctoren in beide Rechten-, maar een gezant heeft daarmede niets te doen. Dit kan hy gerust aan Pleitbezorgers overlaaten. Zyne fludie is des niet te min uitgeftrekt genoeg, om daarmede een geruimen tyd op Hooge Schooien allernuttigst door te brengen. Heeft dan iemand der Academifche Jongelingen zynen taak daar in volbragt, èn begeert hy, om zig tot gezantfchappen aan te beveelen, na voorafgegaane examens en voorgelegde preuve zyner kundigheid, in een weluitgewerkt en openlyk verdeedigd Twist»  304 Schets over Twistfchrift betoond, tot Doctor in het Volkerenrecht plegtig gepromoveerd te worden, zoude dan onze Rechtsgeleerde of, wilt Ge liever, Staatkundige Faculteit een zulken verdienftelyken Jongeling zulks verweigeren en hem naar lleurgewoonte den tytel van Beider Rechten Doctor willen opdringen ? Waarlyk ! onze gewoone Doctoradle Promotien in de Rechten zyn niet gepast voor eene zuivere Volksregeering. En als het Bataafsch Volk niet oplettend genoeg is, om daarin behoorlyke veranderingen te maaken , vreeze ik, dat onze tegenwoordige Volksregeering van korten duur zal weezen. §. 214. Gezanten te benoemen en naar andere Mogendheden te zenden , behoort tot het recht van Oppermagt. Hunne perfoonen zyn gefchikt om onderlinge vriendfchap, onder de Volken aan te kweeken (§. 21 ij, al-  de Rechten e n^z. 30J alle te vreezenc onderdrukkingen voorzigtig aftekeeren f§. 212.) en de reeds gedaane beïeedigin^en, zo veel mogelyk, door Vreedes-onderhandelingen te helpen herftellen, 0*- 213.)} zy zyn alzo ter bevordering van den bloei der burgerftaaten en tot heil van 't menfehdom allernuttigst, ja noodzaakelyk. En daarom moeten hunne perfoonen by alle Volken heilig, dat is, onfehendbaaf geagt worden, zo lange zy zig niet aan ftrafbaare misdaaden hebben fchuldig gemaakt. Maar wat zalmen nu ftellen van de onfehendbaarhetd der gezanten in buraerlyke Oorlogen ? Hier is immers het recht van Oppermagt zeer twyfelagtig. Een Koning, tegen wien heC Volk of zyne onderdaanen opftaan, noemt ze Rebellen en deeze houden hem voor een geweldenaar en tieran, die geen recht tot gebieden heeft, en wien zy alzo te gehoorzaamen niet verpligt zyn. De Oppermagt in de burgerftaat is geenszins willekeurig* en' een # Ko-  $o6 Schets over. Koning mag alzo niet naar zyne grilligheid regeeren. Hy is 's Volks Reprefentant, en bezit geen meerder recht, als het Volk aan hem heeft willen en kunnen overdraagen, 's Volks willen moet blyken uit de grondwetten by overdragt omfchreeven, en welke bedingen door den Koning vrywillig zyn aangenoomen. *s Volks kunnen is door de wet der natuur bepaald, welke niet gedoogt, dat een fterveling by magte zoude zyn, zyne geheiligde onvervreemdbaare rechten, die uit de pligten, door de Schepper uit zyne wezensbepaaling hem opgelegd, onmiddelyk voortvloeien (§. 31.), aan anderen over te draagen en zig, dus doende, van 't gebied des Oppergebieders van 'tHeeUl te onttrekken^ Ja een gantfch Volk heeft daarin geen meerder magt, als een enkel mensch (§. 129.); IntuiTchen gochelt men den Volke voor, dat de Oppermagt onmiddelyk uit den Hemel nederdaalde en men alzo het Volk tot eene  ds Rechten enz. 307 Jydelyke gehoorzaamheid moest gewennen, om met geduld te verdraagen, wat die 20 gewaande Oppermagt, uit den Hemel tot ons nedergedaald, over ons befchikte. Dit wonderlyk gevoelen, waardoor men de vadzige menfchen zo lange heeft in fluimeringe ge-; houden, ftrydt egter tegen de aangeboorene rechten van den menfch. Nederlanders, een Volk tot Vryheid overhellende, konden derhalven hunne halzen onder het juk van een willekeurige regeringe, die op louter geweld uitloopt, niet bukken. Zy vviften al te wel, dat de Koning geen magt hadt, over den Hemel te gebieden. Zy konden dus de Spaanfche Inquijitie, dat yffelyke fchrik» dier, het zedelyk gevoel verwoestende, niet dulden, meenende, dat Filips hun Graaf, Hertog, Heer of Koning de onmenfchelykè wreedheden deezer Inquijitie in de Nederlanden uitoefende, als een openbaar fchender van de onvervreemdbaare rechten van V 2 den  30$ Schets over den menfch moeft worden gehouden, en dat hy daarenboven een Overtreeder was der bedingen, die men hem by overdragt van de regeeringe duidelyk hadt voorgefchreeven en waar naar hy, de regeringe aanvaarende, ondereede beloofd hadt, zig ftiprclyk te zullen gedraagen. Hy dan dit volksverdrag verbreekende, verviel de Oppermagt in de burgerlyke maatfchappy wederom tot den Volke te rug, by wien ze oorfprongelyk geween: was (§§. 129» en 130). Maar bedaarde Staatsmannen wel bevroedende, wat voor akelige gevolgen eene rondborftige opzage van 's Konings gebied konde na zig fleepen, floegen den weg der min■ zaame bemiddeling der ontftaane onlusten in. Ten dien einde w.ierdt eerft het zeer merkwaardig Verbond, der Edelen geflooten, en door Hendrik van Brederode, uit het aloud Graaf Jyk Huis yan Holland gefproo. ten, en zyne medebondgenooten te Bruflel op den  de Rechten enz. 309 den vyfden van Grasmaand des Jaars 1566. aan de Land voogdes fe Margareet, Hertogin van Parma, ter hand gefteld, met rondborft ge verklaaringe, dat zy geene muitelingen waren, maar bemerkende het verderffelyke der Inquifïtie, waardoor 's Lands welvaart te gronde ging, en niemand zyns lyfs zeker was, zo men 's Konings plakaaten daarover ten ftengften wilde hebben uitgevoerd, fmeckende zy de Landvoogdesfe, om zonder uitftel iemand aan den Koning aftezenden, met verzoek,dat zyne Majefteit uit die benaauwdheid zyne getrouwe onderdaanen verlosfcn, en inmiddels Haare Hoogheid, geduurende den tyd, dat de Koning deeze belangryke zaake ernftig overweegde, mogte gelieven, de Inquifïtie en de Plakaaten, daarover reeds ergaan, by voorraad, buiten uitvoeringe re Hellen. Dit Verbond der Edelen is een meesterftuk van waare Staatkundej waarom de Burger Te Water, Profesfor op 's Lands HooV 3 ge  3io Schets over ge School te Leiden, door zyne wel uitgewerkte en in 't licht gegeevene Hiflorie van het Verbond en fmeekfehriften der Nederlandfebe Edelen voor 't Vaderland zig heef t verdienftelyk gemaakt. Vervolgends wierdt Flo* ris van Montmeranci, Baron van Montigni, Nederlandsen Gezant naar Spanje, om met den Koning in onderhandeling te treeden over de beste middelen te beraamen , rot demping der wegends de vreeslyke Inquifïtie ontftaane beroertens, in plaats van een minzaame fchikkinge in dit ftuk met hem te maaken, onthalst of, gelyk fommigen verhaaien , in zyne gevangenis door vergif van kant geholpen. Insgelyks wierden de Graven van Egmond en van Hoorne in hegtenis genomen, te Brusfel onthoofd, en derzelver waardige hoofden, twee uuren lang, op ftaaken ten toon gefteld; waarover het gantfehe Land treurde en den Spaanfchen Krygsknegten zeiven de traanen uit de oogen geperst wier-  de Rechten enz. 311 wierden. Ik betreure nog die Vaderlandfche Helden, die om 's Volks vryheid tegen geweldige onderdrukkers ftaande te houden, goed en bloed daaraan onverfchrokken hebben gewaagd en hunnen naar den waan van kwalyk denkenden wel fchandelyken, dog, op z?g zelve, naar het gevoelen van weldenkenden, roemrugtigften dood kloekmoedig ondergaan en begrype tevens niet, hoe het ooit in de herflenen van overheerfchers kan opkomen, om aan een Volk misnoegd over het misbruik der magt hunner Repréfentanten, want Koningen zyn tog ook niets anders, als 's Volks Repréfent anten (§. 133O, het requeftreeren of fmeekfchriften inteleveren , voorts daarover afgevaardigden te zenden tot herftel van hunne bezwaaren, te verweigeren. Hoe zal anders de rust in den burger* ftaat herfteld worden ? Door den langften degen, dat is, het grootfle geweld, 'twelk nogthands het verdrag des burgerftaats ten V 4 ee-  312 Schets over. eenemaal vernietigd (§.124). De ondervinding heeft ook geleerd, dat Filips en zyne opvolgers z'g daarin jammerlyk hebben bedroogen , zynde eindelyk genoodzaakt geworden, van de Vtreenigde Nederlanden by de Munfterfche Vreede in 'tjiar 1648. afftand te doen, en dezelve voorde en Soevereine Staaten en Landen te verklaaren (§. 136.^ f. 215. Wy hebben ons uit den natuurlyken in een burgerlyken ftaat begeeven, om geduutige tweegevegren voor te komen, waarna dan moetzoenen moesten gemaakt worden} voorts, om de Familien Knibbel-oorlogen tu^chen Heekerens en Bronkhorften, Schieringers en Fetkoopers, Hoekfchen en Kabbel] aaimfchen te vermyden, onze kleinere burgerftaaten door een faamenftel vereénigd in een grootere burgerlyke maatfchappy, voornaamelyk veiligheidshalve fl. 127); maar zyn wy thands wel veiliger? Magtigere Volken om-  de Rechten enz. 313 omringen ons, heffen de trompetten des oorlogs op, beftryden zig onder eikanderen en gaan met ontzaggelyk groote heirlegers te velde, verwoesten alles en dompelen de inwooners van Europa in eenen afgrond van ellenden. Hoe hebben we dan onze oogmerken met het oprigten der burgerftaaten bereikt ? Of zyn wy uit den regen onder den druipel geraakt? Schroomelyk ziet het 'er zekerlyk uit. Niets was gewis meer te wenfchen, als dat de befchaafde Volken van Europa den Ridderlyken Heldenmoed van menfehenbloed zo onverfchrokken te verplengen, eens wat bedaarder en mcnfchlievender overweegende, daarop mogten bedagt zyn, om op goede gronden een eeuópigdu%~ rende Vreede onder alle Mogendheden van Europa te vestigen, waarover eerjt de ;Abt De Saint Pierre, verder wylen de Regeerings Prefident en Bezorger der Academie te Lingen, Vryheer von hoen en onlangs de wyd- fee-  Schets ovër de Rechten enz. beroemde Koningsberger Wysgeer, Kant, hunne gedagten aan de Staatkundige weereld hebben medegedeeld. Edog, myns eragtens, moet vooral daarop gelet worden, dat de vrye Zeevaart gehandhaaft werde, en zig geen Volk de hèerfchappy daarover aanmaatige (§• 55-); want wie ter Zee meester is, kan ook ligtelyk te Lande overheerfchen. Hoe het zy} éen goed plan tot een eeuwig' duurenden Vreede moet een meefterftuk van waate Staatkunde opleveren -t en zulks tot ftand te brengen, daartoe is mogelyk door de overal zegepraalende wapenen onzer Franfche Broederen en edelmoedige Geallieerden tegenwoordig de befte tyd tot Heil van 't menschdom voorhanden. Waartoe het Albeftuurend Opperwezen zyne ryke Zegeningen ycrleene! EINDE.