6,8 ilSlSi imÏHH AMSTERDAM 01 2641 2352    PRJJSVAARZEN,   D1CHTLAUREN voor NEÈRLANDSCH HELDEN, bestaande in PRIJSVAARZENi ter erkentenis se van hunnen moed, gebleeken in de verdeediging der vestingen MAASTRICHT, WILLEMSTAD, ïde KLUNDERT, enz. bij den aanval der FRANSCHEN op de tEREENÏGDE NEDERLANDEN,' in februarij, des jaars mdccxciii. Bijeengebracht en verzameld, door een gezei.' schap beminnaaren der vaderlandscht dichtkunst, binnen amsteldam. Te AMSTELDAM, bij WOUTER BRAVE, Boekverkooper op den Zeedijk bij de Kolkfluis, MDccxcrir.   ZIJNE DOORLUCHTIGË HOOGHEID, willem ben vijfden» Mins van orange eü nassau, erfstadhouder, erf-capitein en admiraal generaal der vereenigde nederlanden, ENZ. ENZ. ENZ* E N HUNNE DOORLUCHTIGE HOOGHEEDEN* willemf1ederik Ê N Willem george frederik» prinsen van orange en nassau, E NZ. ENZ. ENZ. gezamentlijk roemrijke beschermers der godsdienstige en burgerlijke voorrechten van de vrijgevochten nederlanders, * 3 tVOK*  WORDE N DËZÊ" f R IJ S V A A R Z E Nj MET GEPASTEN EERBIED ÖPGEDRAAGEN DOOR HUNNER DOORLUCHTIGE HOOGHEEMN ZEER ONDERDANIGEN EN ZEER GEHOORZAAM EN DIENAAR JACOB PLOEG. In naam van een Dicht- en Vaderlandlievend Gezelfchap tinnen Jmfleldam,  GEACHTE LAEJBGENOOTEN! jZ^/iet hier de taak, door een zeker Dicht- en Vaderlandlievend Gezelfchap binnen Amjleldam opgenoomen, bij het in de waereld brengen der hier achter volgende Prijsvaarzen voltooid. De oorzaaken welke daar toe aanleiding gegeeven hebben, zijn enkel en alleen, in de eerfle plaats, eene verfchuldigde dankbaarheid aan het Opperwezen voor zijnen krachtdaadigen zegen , en in de tweede, eene leerendige achting voor de betoonde Deugd, Moed en Trouw van Neérlandsch Helden, bij den inval der Franfchen en zogenoemde Bataayen in ons dierbaar Vaderland: het Gezelfchap hoopt dat des zelfs pooging, ter oprichting eener. Dichterlijke Gedenkzuil vpor Nederlandsch wonderbaars redding, met de goedkeuring van alle weidenkenden zal worden beloond, en tevens ten prikkel moge verftrekken 3 aan alle oprechte Vaderlandfche Gezeljchappen , om, door Vaderlandfche daaden, hunne zinfpreuken waardig te zijn:. hebbende het Gezelfchap voor het overige, hier niets bij te voegen, als dat aan de beide cerfc Dicht ft ukken, om der zeiver y in verfcheiden opzichten overèenkomftige, waarde, bij looting  de gouden en zilveren Medailles zijn te beurt gevallen, en de overige Vaarzen, uit eenen voorraad van meer dan zestig (lukken, met algemeen goedvinden, ter plaatfmg zijn uitgekoozen; als mede dat het den Dichteren en Dichteresfen, zo wel van de ongeplaatfle, als bekroonde en geplaatfle Vaarzen, hartgrondig dank betuigt voor hunne betoonde ijver voor God, Oranga en 't Vaderland; als ook voor het vertrouwen, waar mede zij, een, hun geheel en al onbekend Gezelfchap, hebben gelieven te verëeren ; terwijl het ten fictie hoopt en wenscht, dat het den Almogenden moge behaagen eerlang ahmme rust en vrede, met betaamelijke ondergeschiktheid, aan de door Hem ingefielde magten, te doen wederkeer en , en wij Nederlanders , met aflegging van alle bijzondere begrippen , gezamentlijk een ieder in zijn' kring, voor het waare nut van V algemeen zo denken , en, als de nood het eischt, ook zo doen, als 'S LANDS VADEREN, met de WILLEMEN VAN 0 RANGE. D E  D E DAPPERHEID onzer VOORVADEREN ZICHTBAAR in db DEUGD, MOED en TïtOUW vAd NEER LANDS HELDEN, enz, ONDER DE ZINSPREUK: Piilchrwn est, bene facers Reipublicce., eliam bene dicere haud abfurdum est; SALUSTIUSi VOORZANG. v^ivtlis edel kroost! — rechtfehapen Batavieren ! — 6 Sciplóos! wier hart voor haard en anter brandt, —i Die, bij de zegepraal van uwe Veldbaniéren, Óen voorfpoed, rust en vréê, hergeeft aan 't Vaderland: Ü vlogt het juigchend hart fleeds fchittrende eerepalmen, Verééuwigd door de Poëzij! Dooi- fchaatrend krijgsgejuig — door dankbre zege galra'en, Ten fpijt van dwang en flavernij! Ja: toen dit piekjen gronds in ijdle waterplas feri, Nog voor uiv ftaafend oog in flib bedolven lag — Eer nog de gloende zon op uwe veldmoerasfen, Met koestrend liefdevuur en zorg , ter neder zaj —■ Eer 't j doorzijn vruchtbaarheid , een' weg naar 't goud kon'baanea Zong reeds, in Wodaris heilig woud, Der Barden -rei uw' inoed, bij 't wappren van de vzanon, Op heure gulden vrijheid ftout! A Toen  ( * ) Toen zong men reeds, verheugd, der Batten Heldendaaden — Toen was reeds fiere moed aan wakkre deugd gehuuwd — Toen fierdePoëzij u reeds met lauërbladen! — „ Wijl de Adrana 't gejtiig op wind en golven ftuuwt! Op dat de Naneef rocme op zijn doorluchte Vadren: Welaan dan dappere Erf! welaan! Brüischt nog dat helden bloed — dat dichtvuur in uw adren? Wel! — grijp dan 't elpen fpeeltuig aan! Speel vaderlandfchen moed op vaderlandfche fnaaren! Paar reine kunst aan taal van 't zuivcr-blaakend hart / Zo fier' de Poëzij u eens met lauërblaêren, Wier gloed den neveldamp der wendende eeuwen tart: Kom pluk, in Pindus woud, voor Bato's echte zoonen — Voor Neerlands Helden, eeuwig groen! Hoe fierlijk zal 't hun kruin — hunn' vrijen fchedel kroonen! —• Der blijde dankbaarheid voldoen! Leer waare dapperheid en roemrijk zegepraalen Te dwingen op den toon der zacht gefnaarde lier!— Wil — wil hunne eertropheên door letteren verftaalen! Zo denk' nog aan hun trouw de laatre Batjivier; Dan neen! — hun deugd wordt nooit bij 't nangcflagt vergeetenl Dit waar' de fnoodfte ondankbaarheid! Van Noord tot — Zuiderpool zal men den Krygsroem weeten, Den dappren Belgen toegezeid! Ja  C 3 ) Ja Neerland zal burin' lof in Parisch-marmer lirijvaf* Dat, in een vast cement, der tijden roest verduurt! — Hun deugd— hunnVW,hun treur* Voor 't iraagefiagtbefcferq**! Dat door der vadren daên dan weêr wordt aangevuurd ! Ja 't zal,op Hollands goud, hun zegepraal graveeren ! — Op goud, dat fpaarzaamheid ons fchonk! Waarom de vijand (treedt en ons dagt om te keerenj Wyl 't hem te fterk in de oogen blonk. Gewis: wen 't dankbaar hart hun graf met rooien fpreiëil Hun glansrijk Heldengraf met myrthen fleren zal, Dan zal erkentnis nog op hunne zerken fchreicu! — Tot aan den jongften ftond — de (looping van 't Heelal! Ja: 't waar vergeefsch 6 zoo gij, door fchaamle kunstlauriöreri Hunn' roem nog te verheffen dagt; Doch, 't lied der zege voegt bij winnende banieren, Dat flaauw de vreugd te fchetfen tragt. En zou dé fclloonfte kunst niet blijde en dankbaar deelcrt In 't heil — in 't gaêloos heil aan 't Vaderland betoond $ — Zou — zou de Poëzij thands geene toonen fpeelen? Dan waar* zij 't erfgoed niet des Belgs, door haar gekroond 5 Keen; alles fluistert: ,, komt — komt laat ons vrolijk zingen! God redde ons door ons Heldenftaal! Triumph! der Batten deugd (1) kou trotfche Gaulers dwirijeril En juigt ook nu in zegepraal!" A > frl  ( 4 5 Triumph! dat heilig vuur — die krijgsmoed onzer vadreil Bezielt den Belg nog (leeds, voor haardftede en altaar! —— Dat zelfde bloed bruischt nog,voor vrijheid,in onze adrert, Dat eens zo roemrijk (treedt met Rome's adelaar! Ja Belgen ! — ja , er zijn nog dappre Claudianen ! Wier moed geen' trotfehen Ca/ar vreest: Daar men, op terp en meir ■— op vest en oorlogsvaanen; '/ Is vrij en onverninlijkl leest. Ja gantscli Europa juigt, en dankt, met vrolijk zingen, Der Belgen dapperheid, hun vrijheid, hun behoud, Wijl toomlooze Anarchie hen, roekloos, dagt te dwingen Door hun vernedering — door Neêrlands krachtig goud: Nu juigt de grijze Rhijn, xa&tWczcr, Elve, en Oder ! — Nu juigchen Donau, Rohne, en Aar (2) Geen aanval meêr geducht —• geen aanval immer fnooder! Maar God zag neer in ons gevaar! Mij dunkt ik hoor,langs Mervie en Maas, de droomgod innen , Om 't fnoode Gauler rot heur oevers korts ontvlugt, Dit vrolijk lente*lied — deez' zegezang beginnen, In plaats van 't bang gekerm en hoopeloos gezucht: ,, Triumph ! wij zijn verlost! -— de rijk bemoschte zoomen Met riet — met lis en jeugdig wier, Zijn weder vrij! — 't gebroed dorst die niet naderkcomen Om Hollands vreeslijk blikfem - vier 1" CO Civiüsfen. Daar  C 5 ) Daar 't blonde hoofd der Schelde, omfingcld van Tritonen Der blijde Noord- zee, die zij in heur armen vat, Zich met den zege palm der Batten ziet bckroonen! Zij juigt: „ ook ik zag mij door 's vijands bloed befpat! —Ook ik — ik zag den meed dier forsfche waterleeuwen ! Die Jcifons doutheid evenaart: Die fteeds der Belgen roem zal zijn in laatere eeuwen! —— Waarop en Oost' en Westen daart.'' 'k Zie Pales woud-altaar met lentegroen omhangen ! Dat blijde veldeling nu de eerde vrugten fchonk, Die 't overdroomde land zijn vlijt weör deedt erlangen ,— Waar 't Gallisch dondertuig nog korts in neder zonk: Zijn hart, van dankbaarheid en gulle vreugd doordrongen, Bukt nedrig voor 't beduur van God! Wiens lof nu heerlijk rolt van duizend-duizend tongen Bij zulk een heilvol-glansrijk lot.' De dedeling, wiens ziel door doodsangst was benepen, En weinig tijds geleên, bij 't domlend krijgsmisbaar, Zijn vesten, door een zee van vuur, zag aangegreepen, Knielt nu in feest gewaad voor 't rookend Gods-altaar! „ Hij (zegt hij) Zebaoth , de kracht van Neêrlands braavea Dreef — dreef die pest van 't menschdom af! — En die zich trotsch verzette ,in weêrwil der Bataven , Vondt,voor den muur der vest,zijn graf! A 3 De  ( 6 ) pe jonge Batavier weet zelfs,met teedre vingren , Het grijze klimop, d'eik, en palm, en anemoon, Met fraai Oranje-lint geftrikt, door een te ilingren , Voor de oubezvveeken kruin van Bato's echten zoon .' Enzoudtge,ó Pichtren-r,ei! in Pindas loofboschaadja , Pie Neörlands bloeiend Tempé fiert, peen lauren vlegtcn, tot een fchittrend hoofdfieraadje, Van hem die roemrijk zegeviert ? — *f ïs waar, gij hadt de luit geftemd tot klaaggezangen, Toen t heilloost oorlogsvuur uw'val bezvvooren hadt, En ze , in het treurend woud, gantsch moedloos opgehangen , Paar Godsdienst, Weetenfchap, daar Vrijheid troostloos zat: Maar 'k hoor geen' ihats orkaan langs Bato's erf meer gieren [ Deblikfem van t geweld doofde uit |n 't laauw, in 't rookend bloed van zijne foudenicren ! Hernpem' des wee? de gouden luitl Ja? — zie het kooprijk IJ den wensch der kunst volmaaken ! 't L;aat voor de kruin van hem , die Held Civi/ls zoon D^n fchoonftcn lauer vlcgt— de fchoonfte lauren kraaien! 't Biedt u den zangprijs en de beste burger kroon! Qok ik, doqr aller heil — door aller vreugd , gedreeven , Greep juigchend weder de elpen lier! Maar 't zal mijn vrijë ziel gewis voldoening geeven, Zoo grootfeher zang dje Helden fier'! HEL  HELDENZANG. "^Vaar zijn wij ? Hemel! welk een wolk Van {mart en traanen dreigt, op nieuw weêr,Neêrlands volk?... Zal 't, als in vroeger tijd, de wrange vrugten fmaaken? Die helfche Tweedragt in heur borst Nog koestert, en den heeten dorst Van bastaartkindren weêr ten prooi — ten fpeelbal raaken?... Heeft de Aterling niet uitgewoed? Begeert gij 't ftille Burgerbloed, ó Gal! dat God den vreê , de rust, hadt weörgefchonken, Is 't niet genoeg, gevloekte fielt! Dat ge uwen broeder wreed ontzielt? Of zijt ge, aartsmonfter! niet van't bloed der menfehen dronken?... I. A4 Was  ( « ) Was 't niet genoeg dat gij uw' Vorst, Die flechts tot heil van 't volk de Rijkskroon heeft getorscht,— Pnfchendbaar heilig, zich van elk zag dienen — vreezen, Van gade en kroost en magen fcheidt — Voor Vargas (3) fnooden bloedraed leidt, En hem onfchuldig hebt naar 't irioordfchavqt verweezen? Was Paris (4) tempé niet door moord, Door onrecht reeds te lang verftoord? Moet ?s Konings kostlijk bjoeddanopk dien grond bennetten?—. p 't niet genoeg dat gij het recht En God en menschhejd hulde ontzegt? pgnkt ge ook uw' ijsren voet ons op den nek te zetten ? Gewis, met de ongebondenheid, Die overal den dood en 't vaal verderf verfpreidt, Zoekt ge ook alom 't vergif dier hydra voordteplaiuerj. Gij wilt dat heillooze Anarchie Alom zich aangebeden zie — Dit Neêrland deele in 't plan van uwe vloekverwanten: Gij wilt dat Batq's denkend kroost Zijn zeden; ja zijn' besten troost, Pen God der vadren en zijn vrijheid , af zal zwcereri, En die,in weelde en fchijn-vernis — |n *(; A-thehmus zelfs — dat Vrankrijks volksgeest is — \n de ongerijmdheid zelve — Egaliteit yerkeeren, Dan  ( 9 ) Dan hoe!.. mijn God! kan 't mooglijk zijn! Wat monfter hW daar gindsch bij 't zien van Neêrlands pijn!., E?n blijde blos bedekt het aaklig kwijnend weezen! Van waar die blos? — rampfpoedig zaad! -rEen blos, die zwanger van verraad En blaakend, uit het hol der duivlen is verreezen! Gij juigt onzaalge!... en Neêrland fchreit! Ja, 'k hoor u 't Ihood en trotsch befcheid Van Vrankrijks Rabfaké, als van een' redder, roemen! Gij heult met hem! —- gij vloekt den vreê ! Schreeuwt,heesch van wraak: tgalitéX En durft den Braafstcn Vorst (God hoort het!) zinloos doemen. Verlaat — verlaat dien ijdlen droqm Van Franfche zaligheid! en vier niet meer den toom, Misleide Landgenoot! aan dollen nijd en logen ! — Haak naar geen woeste Vrijheid meer! Heur vrugten toonen , keer op keer, Hoe fchandlijk laag het Volk werdt door den fchijn bcdraogen; En waar?., ik bidde u — in wat oord Hebt gij van meer genot gehoord? Dan dat ge op Bato's grond den Belgen ziet verleenen: Dan 't is vergeefsch!.. gij fluit het oog! — Heft dwaaslijk uwen arm om hoog! En zweert bij 't Welkom! u met Vrankrijk te vereenen! • A 5 Help  ( io ) Help hemel! welk een ihood beftaan? 6 God van Neêrland! gord — gord zelf de wapens aan! 't Is hier geen Itrijd, o neen! van vorften en van menfehen i (5)» Maar monfters tergen uwe magt, En 't vrijë volk, dat fteeds zig wagt Van ongebondenheid, met u niet méér kan wenfehen' Help hemel! zoude uw erf vergaan? — Zoudt gij den Belg in boeien flaan, Veel wreeder, dan hij zich door 't bijgeloof zag fmeeden Van 't fchrikverwekkende Arragon ? Doch dat het vuur niet blusfehen kon, Waar door hij zich zo fier — zo grootsch heefc vrijgeftreeden i Gewislijk neen: uw vaderhart Gevoelt, meêr dan zij zelv', der Batavieren fmart! — Op u ruste, als van ouds, ons nederig verwagten! Gij hoorder vaak ons noodgebed, En hebt ons wonderlijk gered, Ook nu — nu hoort gij weêr der Belgen boezemklagten! Door u zien we ddns der vadren moed, Nog versch in 't niet ontaarte bloed — Den ouden glans,waar voor de heerschzucht bloost Jherfchapen! Kom Belg! het perk van eeuwige eer. Wagt uwe krijgsdeugd! als weleer: — Wees vrij! — of kies den dood! — ja Belgen! vliegt te wapen! Te  Te wapen ! — roept der vadrentrouw Wcór in! die voor Godskerk en heilrijk Staatsgebouw, Veel fchooner dan de zon in 't oosten praalt, mogt blinken, 't Geldt hier uw haardftede, uw altaar —! Gods eer! — de menschheid! — Heldenfchaar! Hoort voor uw' vrijen hals, der Franken kluistren rinken! Gij fchrikt!,. •. een rilling grijpt u aan!... Of vrij zijn! of met eer vergaan! Juigt aller blaakend hart, bij 't wappren van de vaanen! Gy vliegt naar Mavors bloedig veld! Ja, nu is elk Bataaf een held! — Nu vindt men Catoos en hcldhafte Claudiaancn! Zo waart,in Barca*s donker woud , De fiere leeuw, op kracht en gulden vrijheid Mout, Steeds vreedzaam rond; maar bij 't befpeuren Van 't wreed gebit.... fchudt hij den kop! Heft brullend bei de kïaauwen op ! En dreigt den onverlaat, verwoed, van een tc fcheuren! En Belg! gij wordt door hen belaagd, Dien 't vaal gebrek in 't harnas jaagt! — Door muiters, door wier ziel ge uw zeden zaagt ontluistren; Doch die, nu arm, cm Neèrlaiids goud Gaan hunkren, tot hun onderhoud, Om eindlijk gantsch Europe in Vrankrijks boei te kluistren! Tri.  C i* ) Triumph! — der Staaten Regtehand Heeft goed en bloed en kroost aan 't Vaderland verpand! En helpt, tot tegenweer, den fpoed en magt vergrooten; Terwijl dat edel-denkend kroost, Der braaven hoop — der Belgen troost, Tot Neêrlands redding ijlt naar onze Bondgenooten! Triumph! -» triumph! daar blijkt de moed Alreè van Bato's Heldenftoct J — Ze ontrolt de vrije vlag op bombardeer galjoot en < Aan Maas en Merwe'i boord gefield , Tot keering van het Fransen geweld, Die nadert, wordt, op terp en dijken, wis doorfchoten! Ja, wreevlig woénde, ontzinde Gal! Kom durf Egatiteit — uw moedwil ten geval — Ten fpijt des Belgs, een togt naar 't vruchtbaar Holland waagen! Houd woord! geef van uw' moed een blijk! — Steek over! — win den fierken dijk! —— Houd woord! dit is de weg naar 't Vorstlijk 'sGravenhagel Dan Gallen! neen.... hoe klopt mij 't hart!... 'k Heb deernis met mijns vijands fmart! Daar zie 'k uws makkers bloed alreê den droom beverveni Houdt op! — de belg dugt geen gefchreeuw! En Bato's fiere waterleeuw Zal,op zijn vrijen droom geen' moed — geen krachten derven. Neen  C »3 ) Neen Gauler! — 'k bidde u nader niet! Ja 't is een forsfche leeuw die hier den Belg gebiedt! De grijze kinsberg zoude u al te onheusch begroeten! 't Is hier geenszins Egaliteit, — Hier wordt u alle hoop ontzeid, Gewis: gij zoudt uw drift, door vuur of water, boeten! Geen wonder; Gauler! zoude uw haaft Voor fiere Leeuwen-welpen ftaan ? Gewoon, en gantsch volleerd op hunne waterplasfen! ó Neen ! zij deeden in zijn vlugt Hem tuimlen uit de vrije lucht! En konden hem den vlerk in 't vlietend ftroomnat wasfchen! Laat af! — werp fchans en batterij Op Bato's hoogen terp! — zij zijn van 't vuur niet vrijs Dat u fteeds tegen brult uit honderd kopren monden; Laat af! — uw dappre dumouriez Heeft, onbewust van 't aklig wee , U,tot uw wis verderf,naar deze plaats gezonden! Dan hoe! — wat durft uw fpijt beftaan! —> Voert ge ook een bombardeer-vloot aan?... Welaan! — nu, zult gij ligt het eind uws oogmerks vinden! Maar neen! — vergeefsch is al uw vlijt! Daar Iterker arm voor Neêrland ltrijdt, En uwe pooging fluit door ftorin en tegenwinden! ^6) Wel  Cu) Wel hebt dan eerbied voor dien grond, Waar God— God zelve uw magt, en al uw werk weêrftohdt. — Hebt eerbied voor den Belg en voor zijn vrijë ftroomen ! En vondt ge ,-oy.Nereus zout, weleer Een' tromp — een' ruiter, Neerlands eer, Hier'vondt ge ook Helden, die uw trotschheid konden toornen 3 En ach! hoe IJdel is uw moed? Zoo God - God zelv' den Belg behoed', Te dwaas — te fpoorloos dwaas zult ge u gewis vergaapen! Dan ook, te dwaas, dit ft uk bepleit , ó Gal! want uw losbandigheid, Die zelfs de Godheid finaadt, vliegt tegen haar te wapen; II. Wel, vaar dan voord' doof 't krijgsgeweer! — Vel, uwen Bel (7) ten zoen, al wat gij kunt ter neêr! Nooit zal uw Godendom (8) bij onze haardfteên woonen! En Wen Gods goedheid zich ontfermt, Waar 't fchreiënd menschdom reeds om kermt, Dan tuinden uwe Goön van hunne vvankle throonen! 6 Ja: vaar voord' — beftock Maastricht! Dat op der Belgen grenzen ligt — Dat ons ten voormuur ftrekt, en u een' weg moet baancn i Ook daar — daar vindt gij Heldenmoed, In vorstelijk Cheruscer bloed, Daar biedt ook fredrik. 't hoofd aan Frankrijk''s oorlogsvaanen. Ja 5  ( 15 ) Ja, Gauler! ja: beftook hem vrij! Onwrikbre en vaste trouw en de eer blijft aan zijn zij: Zo lang 'er nog één man naast zijnen arm kan ftrijden! En dan, wen alles nederviel', Zou ligt zijn dappre Heldenziel De ziel van Codes (9) zijn, en 't vaderland bevrijden, Door trouw, geduld, ftandvastigheid, Die vaak tot de overwinning leidt, En fterk vereende magt kloekmoedig kan trotfeeren: Zo lang een muur zijn vest bevrijd', Zal hij, uw woede en trotscb ten fpijt, 1 Uw heilloos blikfemvuur met blikfemvuur braveeren ! Ja: werp door eenen gloênden drom — Een' ftroom van bomben, vrij en Kerk en Raadhuis om! — 1 Doe dak bij dak, en puin op puin, van huizen vallen! — Verniel door 't woedend dement, Wat elk als fchoon en fierlijk kent, 1 En beuk, door 't dondertuig, de meest verfterkte wallen! —> Eelaag — en dreig de vrije kruin Van burger en foldaat, door 't puin Te pletten! — waar God zorgt, daar fneuvlen weinig zielefij Terwijl hij 't hart vau zorg ontflaakt, En eiken kogel kragtig maakt, t Om 's vijands trotfche magt en moedwil te vernielen* Schaf  ( ié ö Schaf vrij alle orde en krijgswet af! Én dreig Held fredrik's hoofd met ongenade en itraf! Zoo hij na uw verzoek — noch uw geweld wil hooren ; Hij heeft, aan Vorst en Vada-land, Bij zijnen eed, zijn' trouw verpand j En tevensi bij dien eed, ook uwen val bezwooren'! En, Gauler! aan zijn' eed en pligt Verbindt hij eer en levenslicht! Schreeuw des te ontijdig niet, dat ge all' zijne Officieren Zult fpringen doen door 't Franfche (taal; — Gij zijt nog ver van zegepraal! Neen: baan u eerst een' weg door 't hart dier Batavieren ! Standvastig, dapper krijgsbeleid, Gepaard aan fleren moed-, en aan voorzichtigheid± Zijn deugden die mijn' Held met eerlaurieren kroöneii: En zoo gij dezen niet verwint, Daar gij hem fleeds denzelfden vindt j Zal fchandelijke aftogt wis uw poogingen beloonenï ja, dat uw vuur de vest misvorm'! Mijn Held verduurt den fterkflen ftorm, En bukt niet ligt voor u, kan uw geweld verachten i Maar bovenal ftuurt Neêrlands God Nog, als van ouds, der Belgen lot, En zendt ons hulp en troost — zelfs, eer men die durft wrgten. 6 Ja:  ( *7 ) ója: gïndsch rukt reeds de oorlogsvaan Van dapprenclairfait , metheur' fchutgeest herwaards aan Uf 'k Hoor reeds, langs Totigren's weg, ( 10 , en langs vallei en bergen, 't Gekerm en 't woeste krijgsgetier! Welaan , miuanda! vlugt vaft hier! Want waarlijk Delg ( i1) en Bat zult gij niet (tra Hoos tergen!-* Welaan, pak tent en krijgstuig voord'! Of zie u nog deez' nacht vermoord ; En laat het verder tuig ten buit voor Neêrlands Helden .' Triumph! mijn fredrik zegepraalt! 'Terwijl, ó Gal! uw trotschheid daalt, Zo zal jehovaïï freeds der Batten haatren fchclde»! Nu juigt dé ontflaakte burgerij , Van dreigend lijfsgevaar — van franfche kluisters vrij^ Zij fteekt het olTer aan op zuivre hartaltaaren, Terwijl men Gode een Loflied zingt , (*_) Dat door de logge walken dringt, Gevolgd doof 't biijd gezang der juigchcnde Ocrlogsfchaaren, Welaan: nu hang' de dappre hand Een wijl het flagzwaard aan den wand! — Laat de eertropheen geftrikt aan d'eik heur'moed verhaaleiï! Op dat de dankbre Batavier Ook ftraks der Helden fehedel lier', En hen, voor 't oog van 't volk , met lauren fier doe piafalen. (*.) Tc üeum laudamus &c. B Hce  C 18 ) Hoe vreemdfaam ruischt het kabblend nat Der Maas nu langs uw' muur — uw erf, ó grijze fhd! —• Hoe trippelt ftroomgodin en bcrgnijmph(iajlangsheurboorden! De bruine golfjens dartlen faam Ter eere van jehovaii's naam — Der Legerfchaaren Heer, tot 'sAardrijks uiterlte oorden; En de allerfchoonfte morgen(lend, Rijst ftraks met roosjens in den mond J En ftrooit zijn (tofgoud mild, op akker, beek en velden : 't Verëent zich faam om de eer van God — Den aftogt van het Roovers-rot, En Bato's Heldenmoed, met dankbre vreugd, te melden.- Hoor, Gal! of fchoon gij zegepraal Op uwen togt genoot, wend vrij uw blikkrend Maal Van de andre vesten af! — of, durf het lot verbeiden, Dat hier uw' blooden makker treft: Ja , Gauler! zoo gij dit befeft, Dan zult ge u nu welhaast ten aftogt voorbereiden! Dan neen! de Faam ligt aan den band, En mag in 't vrije Nederland Niet onverhinderd gindsch en vrij wéér herwaards waaren; Doch haast — ja haast, dringt in uw oor Die fchrikmaar als de donder door: „ DeGal kent clairfait's ftaal en coüurg's oorlogsfchaaren!" III.  Itl. Praalt fredriks krijgsdeugd wolider fclioon, Geen minder glans fpreidt gij ,ó Heldenfchim! ten toon ~< ó Dappre kropff! wiens moed - wiens trouw ik poogte vieren; Gij (leegt , van 't veld der droeffenis , Naar 't Land, waar 't vrede en blijdfthap is ^ En diüü- — daar praalt uw kruin met Paradys-laurieren! Dan zaalge fchim ! Helaas! fchoon ik Een needrig Letterkransjen ftrikk', Hoe durve ik dat fieraad aan Hemelioovren hegten? Laat afl mijn Nymph! — ontfpan de fnaarl Des Cherubs gloeiend feestgebaar Weet hier alleen den toonl — en kan dit pleit beflegten. Maar , edle kropff! het beige uniet! Wen'k aan uw trouw gedenk, in d'<- mijn (laamrendlied$ En om uw Ileldengraf een Myrthen-krans durv' llingren; Hoe klopt mij 't hart bij zulk een taak!... Ik zie uw rustplaats met vermaak ,... En toch .... ontrolt me een traan!... deftift trilt me in de vingren!.,4 Een heilige eerbied grijpt mij aan! En doet mij, (laarend', roerloos ftaan. Op uw geheiligde asfch — uw lijkbus..,, welk gewemel!.., Hoe!... waart uw fchim om 't aklig graf! — Komt zij ten gindfchen heuvel af!... 6 Neen!, verbeelding! vlied! —zij fteeg—zij fteeg ten Hemel! B s Wel-  C 20 ) Welaan, mijn lier! fla binder toon! En zing den braaven kropff — civilis echten zoon? Met zeer geringe magt in Kïunderi's vest gebannen, Op dat hij 'svijands toomloos vuur Tot heil van 't vaderland vei duur', En moedig weêrftand biede aan duizend Aartstyrannen: Wat drijft — wat fpoort tot zulk beftaan , ó Kropff ! uw ziel - uw Helden aan ? Gij wordt het graf ten buit — of 's Gaulers Krijgsgevangen: Of volgt ge een' codrus op den voet? Of regulus (13) wiens Heldenmoed Den dood met vreugde omarmt voor 't algemeen belangen? — Wat vraag?... uw arm en Neèrlands God Schraagt hier uw trouw en pligt in 't allerhaglijkst' lot! —• Gij wilt, hoe zwak ge ook zijt, des vijands aanval keereiï; ó Ja: gij ftaat manmoedig pal, En zult voor 't minst den trotfehen Gal Der Belgen Heldendeugd door fiere wondren leeren ! Welaan: daar rijst het gloorrijk uur! — De vijand naakt beftormt den muur, Weêrfta—weêrfta dien ftorm! en doe detrotsdhheid boeven! Jö ! - daar blijkt - daar blijkt uw moed!... De gauler ftikt in 't gorglend bloed! Bekoopt door uw gefchut zijn dalheid met zijn leven. Maar  C « ) Maar zacht!... wat woeste ontzinde drom Rukt daar door 't water heen?... bij 't dommlen van de trom: Help God! — wat overmagt poogt n de vest te ontrooven: Val aan! — neen! 's vijands magt is groot! Wat drift ? — gij kiest — gij wilt den dood! Laat af!., en ftijg den Gal in woestheid niet te booven! Neen! zegt ge, ó Held! en rukt met een Aan 't hoofd uws volks door 't water heen! Daar fmelt uw manfchap weg!..... daar ftorten ze op de lijken! Doch gij hervat: rukt aan', houdt moed! En 't water kleurt dooi 'sGaulers bloed, Terwijl ge, in zegepraal, hem fchandlijk af doet wijken, Niet fierer ftreedt bij Marathon, Atheenti toeverlaat (14) toen hij den Pers verwon, En talrijke overmagt voor weinig volk deedt bukken: De Burgerij juigt, blijd te moê , Triumph ! uw Helden 't welkom toe , Daar ze u behouden weêr ter vesting in ziet rukken: Maar ach! welke onuitfpreekbre fmart Doorgrieft — verfcheurt heur teder hart!. f, Zij durft het overfchot der Helden naauwlijks tellen! Terwijl des vijands oorlogsmagt 1 Steeds voordvaart, en bij dag en nacht Uw veege vesten dreigt tot puin en asfch te ftellen, B 3 De  C 22 ) De nood is hoog! dan 't hart blijft ftout Van Bato's Held — o ja: daar naakt een krijgsheraut! — Hij fpreekt: „ 't is lang genoeg ! — geev vrij uw muuren over j Waartoe vergiet gij vruchtloos bloed? Wat zal uw zwakke Heldenftoet? En beev, hardnekkige! zoo men de vest verover'." Dan 't gloorrijk antwoord is gereed : Een Held, die van geen wanklen weet, En waarlijk Krijgsman is, durft ftrijden, en zijn leven, Is 't nood, met d'eigen moed en trouw Voor vorst — voor pligt en ftaatsgebouw, Blijmoedig en gctreost, aan 'tLand ten besten gecven!" Een ongevoelig monfter dier Blijv' doov voor zulk een taal! - ontzegg' zijn' eerbied hier AanNeêrlands held! - wie mensch en krijgsman wenscht te weeaen Vereert die trouw — die Heldendeugd! — Bewondert hem met dankbre vreugd, En ziet een hercules in Klundurt's vest verreezen, Dan Vrankrijk kent noch pligt - noch eer, Heeft geen gevoel der menschheid meer! — \ Verlaagt zich tot den rang van woeste Tijgerdieren ; O ja, 't hervat — vernieuwt den Itorm - Beneemt der vest gedaante en vorm, Doeh wijkt ook telkens weêr voor Bato's krijgsbanieren! Dan  ( =3 ) Dan ftraks neemt fchrik de harten in! — De vlam ftijgt uit het puin! -— en als een boschleeuwin, Ter kwaader uur den band en 's meesters dwang ontloopen, Werpt en grenaad en gloênde bom Hier muur en flevig bolwerk om, En fielt de veege vest voor 's Gaulers wapens open: Welaan! — 't is meer dan tijd! - ó Held! Ontduik — ontduik het norsch geweld! Poog voor uw ftrijdbaar volk het leven te verwerven! Maar hoe.'... gij gruwt!... gij grijpt het ftaal! Geen kluisters! roept ge en zegepraal* Nog eencn flap !... en dan zal ik blijmoedig flerven ! Eén flap?... maar zacht! — wat gaédloos vuur?— Wat drift bezielt uw hart nog in dit zorglijk uur? Gij wenkt, uw overfchot!... (tot veertien reeds bezweeken,) Wat zal?., dan (lil! — gij fpreekt!.. wat toon!... Waar ben ik? .. in welk oord ?.. hoe fchoon!.. Hoorde ik leonidas hoopde ik tyrt/eus(i5) fpreeken? „ Komt vrienden! voegt u aan mijn zij! Komt, flerven of verwinnen wij'! Komt flaan wij door den drom van Vrankrijk's foudenieren l Wreekt — wreekt ons bloed in 't gruwzaam leed! Dat ons de Gauler lijden cteedt, En poogt, tot heil van 't land, ook nu te zegevieren!" B 4 1 Houd  ( u ) Houdfland! wat roekeloos befluit! Vergeefsch!—reeds rukt ge aan 't hoofd van 't volk ter vesting uit' Hpud (land! — ligt kunt ge in boot of fchip uw leven fpaaren, Dan, (ach! hier klimt de nood t n top!) Niets doet zich u ter redding op; Wel! — vaar dan moedig voord op die geweldenaaren! De Burger fchreit, en zendt een zucht Voor hem ten Hemel! — wijl de lucht Weürgalmt van 't bang getreur om vrijheid , recht en wetten! Meer, dan om 'svijands ongenaê: Zo bukte 't vrij Pometia, (i<5) Toen, op heur' vrijen nek , Tarquin den voet dorst zetten. Nog naauw ontwijkt hij ons 't gezicht, Of ziet zich reeds geftuit, en in het blikkrend licht Van honderd trompen der lood-braakende musquetten! Hij ftrijdt — treed toe! en... flaat 'er door! Triumph! zeeghafüg Heldcnchoor! 8k 7f% u het bekkeneel der Gallen groocsch verpletten! \ Maar ach! — te vroeg jö! blijv (laan! Wat overmagt rukt derwaards aan! Neen flrijdt! — het zal hier toch uw dierbaar leven gelden! . Gij deinst!-., gij keert met nieuwen moed! En baadt u reeds in 's vijands bloed... O wen der ?.,. reeds 'er door!.. O wonder dappre Helden! , Dan}  ( 25 ) Dan, Neêrland! kropff te groot voorde aard', Was hooger - zaalger lot — was blijder oorden waard'! Ta: nog één ftorm!... hij fneeft!-verlaat het woest gewemel! En fchoon zijn lijk op 't flagveld viel', Steeg zijn onlrerfelijke ziel Naar beter Vaderland, en juigchende op ten Hemel, Vergeet, ó Belg', zijn daaden nooit! Hij heeft uw' roem op 't fchoonst voltooid; Ja: fchoon hij 't levenslicht in Duitschland zag ontbranden, Verdient hij wis den naam, en de eer Van Belg, als Scipio (17) weleer Zijn' fchoonen eernaam won aan de Africaanfche {tanden. En ziet uw heldenminnend oog, Bataavsch kunstlievend Choor! in Amftels Tempelboog, Ket praalgraf van een' zwef.rts en een' de ruiter prijken —-» Was fteeds de dankbaarheid uw kroon — Uw leus, Qivilis echte zoon! ó Mogt ge ook Klundert's Kerk met de asfeh van kropff verrijken! O dat een Phidias aldaar, Of Bryax kunst, de vormer waar' (18) Der prachtige eertropheen! — die tijd noch lot verneder'! Ja: tot aan 's aardrijks uitterst' oord Word' van zijn Heldendeugd gehoord! Kom Belg! ftort dan een' traan op zijnen grafzerk neder! B 5 Wel  « rv*. Welaan: rek nu de flappe fnaar Mijn zangfter!—zing den moed de deugd van boetzelaar!-— Den vvaaren Edelman — den roem van Hollands Riddren! Die heerlijk zegevieren kon, Zing hem, voor wien het trotsch Bourbon Zijn laatfte Naaneef nog met huivering zal fiddren: De Belg noem' vader willew's hand Weleer 't behoud van 't Vaderland! Dat Isrel gideon als zijnen Redder roeme Jthecne, aristides (19) vermeld'! Dat elk Bataav den grijzen Held Zijn' vader — zijnen vriend en zijn' verlos/er noeme! Ja Belg! dien fchoonen eerenaam Verdient zijn edle trouw; dat hem de radde Faam Op heure vleuglen draag' van oost' — naar westerftranden! — Ja hem,met klinkend lofgefchal In zege rond voer' door 't Heelal! Op dat alom de zucht voor vrijheid mooge ontbranden: Hij meet in 'sLandsIIiftorie-blaên Met gouden inkt getekend ftaan; En, Belg! de ondankbaarheid kon nooit uw' roem verduistren; ó Neen! reeds grift ge in 't hardst' metaal En zijne — en fredriks zegepraal! En zult nooit, als Atheene, uw fiere Helden kluistren. Wat  ( 27 ) Wat heeft, ó Belg! u aangevuurd ? Wat heeft Doorluchte Vorst', uw keus — uw hart beltuurd ? Om aan den grijzen Bat uw vesten te vertrouwen, Uw vesten, van het gnootst' gewigt Voor't Vaderland — zijn deugd veelligt! ~ Zijn moed ? — maar mogt gij die in 't Oorlogsvuur aanfehouwen ? Hij 's dwaas, die op een rietltaf leunt, En op een bloot vooruitzicht (leunt; Neen: God — en God alléén heeft hier uw ziel gedreeven» Gij zogt een' held in 't bangst gevaar ! De Godfpraak wijst op boetzelaar! En nu, nu durft ge aan hem het alles overgeeven. Welaan: Bataven! volgt zijn fchreên! — Hij trekt, met kleene magt, naar Willem's, vesten heen.' Daar zal hij duizenden door zijnen arm braveeren: De Vijand naakt! — zijn Heldenblik Stort in de ontvolkers woede en fchrik; Ja, Gauler, ja: hij durft — hij zal uw ftorsnen keeren! Belangloos Held! het vaderland Reikte u het flagzwaard van den wand, En flechts om 't Vaderland wilt ge ook den Gal bedtijden ! Geen zucht naar grootheid — rang of eer Jaagt u in 't blinkend krijgsgeweer; Wat anders beidt u hier ?.. dan dood en aklig lijden ? Ge.  C *8 ) Gewis: het heil van volk en vorst, Dat ge in deez' kleenen kring op uwe fchoudren torscht, Dat heil blaast in uw hart alléén dat grootsch verlangen Om 's vijands heir — hoe fterk in kragt, Bij uw zo kleine Helden magt, Tot 's vaderlands behoud met leeuwen moed te ontf'angen! ó Ja, uw lokken, zilver grijs, Verbeiden geen' laurier ten prijs: Zoo ge ons het leed ontvoer', dat eerlang dreigt te treffen: Uw nederig hart ziet laucrblaên En Heldenloof, gevoelloos, aan ! Het welzijn van den Belg kan u alleen verheffenï Gelijk van 't Jlpiseh hoog gebergt', Dat uwe torenfpits , roemrugtig Straatsburg! tergt, (20) De gouden dagbodin de blanke iheeuw doet hellen, Die, met vervaarlijk ftorm geweld Van de onafzienbre fteilte fmelt, En haast de Eridanus (ai) zo fchriklijk,op doet zwellen, Dat elk bewooner van 't gebied, Waar langs ze, eens kalm — nu toomloos vliet, Om leven,have en goed, bevreesd wordt voor heur baaren: — Zo Mort de Gauler, gantsch verwoed, Een zee — een' ftroom van fulphergloed, En doet in willem's wal en fchrik en iiddring waaren! Dan,  C 29 ) Dan, fchoon het ligtbewoogen hart. Der burgren, onbekend met zulk een vuur en fmart, Ontroert, mijn Held, en 't volk, dat zich door de eer voelt fpooren, Betaalen 't woedend bombenvuur Met zulk een aandrift van den muur, Dat veele (tonners reeds in bloed, en voetzand fmooren: Terwijl mijn H;ld aan gindfchen boord Der Maas, het deerlijk kermen hoort, Wijl 't wachtfchip (22) hen begroet met ijsren Oorlogsbanen, En hen, die half ontzield, half lijk $ Reeds tuimlend (torten van den dijk, In 't rood geverwde nat der zilvren Maas ziet vallen. Mijn Held door 't hevigst vuiir beftorffid, Ziet (traks de ftad in vlam , afzichtelijk misvormd, Doch houdt, bedaard, den moed en weet dit te overkoomen! Eisch op de vest! — dan Gal! vlugt heen: Gelaaten krijgsdeugd antwoordt: neenl Ja, vlugt, of vrees! — een Leeuw weet van geen weidend fchroomeft! Kom, rijs nu hooger, ó mijn toon! — Vlegt der voorzichtigheid een kroon! Verëer mmschliev endheid en weêrgaêlooze liefde Foor 't vadaiandl zo grootsch betoond, Die in het hart des Ridders woont, En zijn doorluchte ziel met mededoogen griefde. (23) Kom  ( SO ) Kom zing!., dan neen: ik misfe 't fpcor! Liep ik dien grooten rei van fiere deugden door, Die boetzelaar zo grootfch in Pielden daên deedt blijken, 't Is groot! in 't baruen van 't gevaar, Zijn vaderland ten beukelaar Te zijn, en in den ftorm voor dood, noch ramp, te wijken: Maar grooter als men in het leed, Zelfs eigen lijfsgevaar vergeet, Slechts voor zijn ftrijdbaar volk, om 't vaderland, kan vreezen; Bij 't rustloos roeren van de trom — Bij 't woest — bij 't kleurend krijgsgebrom Voorzichtig, waarlijk Held en Menfcheniriend, wil weezen! Neen: edle Ridder! neen , de lof, Waar door u n as s au's pen verheft uit nietig ftof, (24) Zal ik door zwakken toon — herhaaling niet ontluistren! Gantseh Neêrland kent, en viert uw deugd Met wierook van de reinfte vreugd. En de eerbied moet den Gal aan uwen krijgsmoed kluistren l 6 Ja: maar Belgen! tot wat loon Wordt hem die eerbied aangeboon! Of hij met de eer voldaan (25) de vest mogte overgeeven ; Geveinsdheid, — laffe vleijerij! 6 Neen — volvoer uw pooging vrij! Zijn trouw wordt ncoit verkracht — maar hooger nog verheeven! Vaar  ( Si ) Vaar voord!... helaas, wat fcbrildijk uur!! Daar flijgt de vlam weêr op! houd ftand vernielend vuur! —> | Laat aan den matten held cafernen en barakken! Vergeefsch... gij lïormt he-t alles neêr! Doch boetzelaar herftelt het weêr! I En laat bij uw geilorm den fleren moed niet zakken: Men bluscht den brand! — en overal Vindt elk in 't bolwerk van den wal ! Een vrije wijk voor 't vuur, in diepe graf gewelven! Ja: fchoon hun dit ook wierde ontzeid, Zou ligt beproefde dapperheid ' Zich onder 't gloeiend puin nog een verblijfplaats delven! 't Wordt nacht! — de vijand afgemat, Rust op zijn wapen, en 't is ftil in veld en itad! Dan 't fcherpzicnd' oog hadt reeds van muur en torentransfen Vijandlijk volk nabij gezien; (26) En naauw ziet men de fchaduw vliên — ) Naauw fpreidt het uchtendiicht zijn eerfte purpergknsfen Langs willem's wankle vesten rond, Of, met dien blijden morgenltoud, 1 Ziet men ook bato's leeuw in fleren moede ontwaaken! ——* Drie Helden dien men juichend roem', En colthoff, rost en muller noem', l Gaan zich aan 't hoofd van 't volk ten uitval vaardig maakeu! Ze  ( 3* ) Ze ontwijken, zachtkens, ftraks de Poort! Terwijl bevel, noch trom, ttoch wapen wordt gehoord; Want ieder kent zijn' pligt, en brandt om dien teftaaven! —- Men rukt vast voord', met ftillen tred' Daar men den voet op graven zet Van die gefneuveld zijn, en voor deez vest begraaven: — Ontwaakt, o fchimmen! ftaat aan 't graf Een wijl uw rust — uw fluimring af! En maakt uw' veegen vriend in zijne veldtent wakker! De Voorpost waakt!.. Wet zijn geweer!.. Dan 't lood velt hem terltond ter neêr ! De Gal rijst op! — doch ftort op 't lighaam van zijn' makkerf Verfchriklijk — fombre fluimering! Waar in uw loome borst den fleek des doods ontving , Rampzaalge Gal! — gij flaapt, om nooit meer zó te llaapen! Uw levenslamp wordt met de rust, En diepe ftilhcid uitgebluscht! Vervangen door gekerm en 't woest gefchreeüW te wapen! Te wapen !... ach! vergeefsch geweld! Het grootlte deel ligt neêrgeveld! En 't jammrend overfchot fmeekt lijfsgenade en boeiën! Hoe!., boeiën? Gal! neen Nederland Kent helfehe wraakzucht — boei — noch band, Op hen die weêrlcos zijn! —'t moet flechts uwdaên verfoeien!  ( 33 ) Nu keert de Belg,met flaande trom —=' Met rijken buit belaón , in zegepraal, weerom ! En toont aan 't jüigchend Volk de wapens en casqucttcn i Aan Vrankrijks Oorlogsmagt ontroofd; Daar ik den grijzen Held, op 't hoofd Van zijn Soldaaïen, 't loon der dapperheid zie zetten 1 ,, Zijt welkom broeders! — edle fchaarl Wier moed de vest van 't grootst gevaar (Dus juigt hij) heeft verlost, en tot 's Landsheil durft ftrijdenl Uw lof werde overal vermeld! (27) Wen Neêrland zijn triumphen telt, Zal 't zijne erkentnis ook aan uwe daaden wijden!"' De vijand, gantsch Verbaasd door fchrik, — Met fchande op 't bleek gelaat, v.rtoefr. geen ogenblik —" Ontvliedt, in allerijl, den grond der dappre Belgen; Ja. wijk bloeddorste berneron! En laat mortier en grof canön Ten buit! — meld Vrankrijks - Raad den moéd van' Bsto's tefg^tl; ' Hoe juigt ge nu, verloste frad ! — 6 Veld , met Gallisch bloed befpat, Uw vijand vliedt! — waak op ! — klap vrolijk in' de Iiürtdïrfl Met recht noemt gij van boetzelaar Uw' Vader — Schutsheer: doe 't altaar, En ziet in zegepraal den Gauler aan zijn voeten j C 3 Ook  ( 35 ) Ook gij, doorluchtige Erfvorst! gij — Gij ftaat het Vaderland met uwen krijgsarm bij! pje apm is reeds ontbloot — en doet den vijand duchten! Van Bato's grond ftraks weggevaagd, Gelijk het kaf door wind verjaagd, paar hij,langs d'eigen weg, nog pas betreen; moet vlugten? Waar is, o Gal! uw krijgsgeweer! Neen: 't draagt geen eik — geen lauren meer! — Steeds mogt ge, om de overmagt uw legers, zegepraalen, Maar naauw rijst Neêrlands noodgebed — Naauw heeft de Belg het ftaal gewet, pf ieder ziet uw' trptsch met UW triumphen daalen ! En reeds — reeds ziet uw Vaderland Der Belgen legervaan op zijnen grond geplant, En moet voor Brit, Germaan en Pruisfens krijgsvolk bukken! -* Ja reeds heeft nassaus kroost, aan't hoofd Van 't Volk, u vest bij vest ontroofd! — Haast ligt uw woede aan band! - God! -. doe den wensch gelukken Van hem die voor het menschdom ftrijdt! — Dat ge altijd in de fpitfe zijt! — Trek zelve met hem op! — en wil zijn leven fpaaren! Zo zal heel 't menschdom eens uw? lof Doen rijzen tot in 't Hemelhof! £n gantsch Europc uw gunst weer ofFren op de Altaaren! SLOT-  SLOTZANG, ü riumph! — dat nu gantsch Neêrland juig'! —» Den God der Vadren dank betuig', \l Bij 't vaderlandsch Hoezécl — met blijde Feestgezangen.' Hij redde ons, door ons Heldenftaal.' — Hij fchonk den Belg de zegepraal! Europa zal dit lied van onze lippen vangen! Ja, vangen met erkentenis! Wijl 't zijn behoud verfchuldigd is ' Aan Bato's echten zoon — aan onze Heldenchooren! Triumph! zo wordt de dapperheid — Der Vadren krijgsmoed en beleid i Jn 't niet ontedeld kroost, dus luistervol,herbooren! Ja: juig mijn dierbaar Vaderland! > Nog mogt uw gouden eendragtsband! L Door nassau's arm bewaakt, om uwen bondel blijven; Haast keert Oranje in zegepraal Met Lauren om het Heldenftaal ( Op dat ge, in vrijheid, rust in ichaduw ran olijven! f' C 4 Zo  ( 40 ) Zo blijv', Bataven, willem's zaad Der Belgen Meun en Toeverlaat: %o rnoog' $xt Huis, als 't huis van Obed-Rdom ? bloeien! Zo blijv' het tot aan 't eind der aard Der braaven wensch en eerbied waard! %q zal de dienst van God met vrede en vrijheid groeien! Ach! Helden kon mijn zwakke lier Met grootfcher lied — met grootfcher zwier, Pen frisfchcn Lauerkrans om uwe fchedels flingren! — Dan ach! welk zanger zingt dees ftof Naar eisch -— tot uw verdienden lef! Pe fpeelftift trilt me airede in de afgematte vingrenj Genoeg ó Helden! — Neerlands volk! Het hart was hier alleen mijn tolk: gn daar door yoordgeleid ijlde ik den eindpaal nader; Ik weet dat dit uw edle ziel, Schoon kunstloos, meermaal welgeviel: ^Vel! — 'k_ wijde udan dit hart, en dezen zang te gader! En, gij Bataafsch Kunstlievend choor! Gaaft ge aan mijn ftaamrend lied gehoor — ga} ik,iji Pindus perk, uw eermetaal verovren? 't Zij dan aan 't Vaderland gewijd! — 5£ Vertlaale, in weérvvil van den tijd, gjer ffelden zegekroon! — der Belgen eerelopvren { ■ cornelius van epen, phil. Slud. te Leyden, en Lid v?n Kunstliefde jpaart geen vlijr^  AANTEKENINGEN. (O J^li.en houdeonder't oog. dat ik bijnadoor ditgebeele dichtRak deugd niet in de betekenis van alle fraaie zielsneigingen, maar alleen in die der dapperheid, bezige; even als de Latijnen hun Virtus meermaalen gebruiken. (2) Alle Rivieren in Duitschland. (3) piiilippe d'orlrans. (4) Stichter van Parijs omtrent het 60 jaar vóór de bouwing van Rome. (5) Dus noemde, vóór eenigen tijd de Nationaale Conventie heure oorlogen. (6) In den nacht tusfchen den aen en 3cn April ,waar door de voorgenomen landing werdt gefluit. (7) Anarchie of Regeeringloosheid. (8) Egaliteit en Libeninisterij. C 5 C9)  ( 4* ) (jj) horatius coclf.s, een Romein, welke den porsenna over den Tijber,den Schipbrug willende overtrekken,met al het Krijgsvolk, alleen zo lang tegen hieldt, tot dat de brug agter hem was afgebrooken, en hij zelve in den ftroom ftorte, doch behouden bij de zijnen terug kwam. (10) Weinige uuren van Maastricht gelegen, en waar omtrent de Veldflag voorviel. (n) liet fpreekt van zeiven dat de Belg hier voor Oojlenrijker genomen wordt j welke ook dien naam draagt. (12) Dit is zinfpeelende op den vermaarden St. Pietersberg, even bui ten de Stad, gefield. (13) codkus, Koning der Aheniënjers, oorloogde met de Peloponefers, en raadpleegde met het orakel over den uitflag van den krijg 1 't welk hem antwoorde; dat dat volk overwinnen zoude, welks Koning in den ftrijd fneuvelde; waarom codeus, in 't gewaad van een' arm man, zich aan de woede des vijands blootftelde, en door zijnen dood het vaderland redde. regulus was Burgemeefter van Rome; werdt in den Oorlog met de Carthaginenfers gevangen genomen, en weder ontflagen, onder voorwaarde van den vrede te zullen bewerken met Rome, doch hij keerde terug en gaf zich der gramfchap van Carthaga vrijwillig, voor zijn Vaderland, over. (14) miltiades, zie martinets 2e deel van de Hijlorie det Waereld. (15) leonidas veldheer óe Laced&moniërs, die zijne Soldaten dus aanfprak: vaart voord! met kloeken moed; misjchien zullen wij heden nog met de Qnderaardfche Goden het avondmaal houden! waarnaa hij, met bijna zijn geheele magt, omkwam tyrt^eus veldheer der Spartaanen, die, door zijne welfpreekendheid, zijn volk zulk eenen moed inboezemde, dat zij, fchoon minder in getal, den vijand overwonnen. (i(5) Suesfa Pometia, een ftad der Volscen, moest,naa een' hardnekkigen tegenftand voor tarquinius den trotschen bukken,  ( 43 ) ken; doch de Burgers wilden liever derven, dan zich gevangen geeven. (17) Een Romein van geboorte; doch , om zijne overwinningen in Africa, africanus geheeten. (i8j phidias, een groot kunftenaar te Atheene , welke alle de Standbeelden aldaar luchtte; bryax was de maaker van het bekende Maufoleum. (ip) Om zijne verdienden in den krijg verlosfer des Vaderlands gekende genoemd. C20) Alwaar de hoogde toren gevonden wordt. (21) Of de Po, welke door de fneeuwltortiag der Alpen zo gevaarlijk worde, als zij anders nuttig is. (22) Hetwelk ten dien einde, geduurende de belegering, in het gezicht van den Dijk lag, (23) Men leeze de Briefwisfeling van Z. D. H. met den Baron van boetzelaar, om mijne bedoeling te vinden. (24) Zie voornoemde briefwisfeling. (25) Zie de tweede fommatie van den Franfchen Generaal. (26) Aan den Westdijk. (27) Zie wederom voorgemelde briefwisfeling; waar in (de Baron van boetzelaar bij Z. D. H. van hunne dapperheid gewag maakt; (28) willem blois van treslong, nam, met jacob Sl- monsz. de rijk en Jonker lancelot van brederode benevens de andere Watergeuzen op den ien April 1571 den Briel in. (59) Voorheen het Keizerlijk, doch nuFranfche, Wachtfchip, in de haven van Lillo. (30)  ( 44 ) (30) De naam van de Franfche bombardeergaljoot. (31) Lillo en Liefkenshoek. (32) Het Fort, alwaar het Hollandsch Esquader lag. (33) De Heeren du pont, zie Rott. cour. van den gen April; als mede tot de (34) en laatfte aantcekening. De Hiftoriekundige vergeeve mij het grootst getal dezer aanmerkingen. N E  NEDERLAND VERLOST van ben geweldigen aanval eens onrecht va a r d i ge n vijands, door de kragtdaadige hulp der voorzienigheid, en den standvastigen invloed onzer kr ij gsbevel hebbers. in het wonderjaar I793. ONDER DE ZINSPREUK: Zij hebben zich gekromd, en zijn gevallen ; maar wij zijn gereezen, en fiaande geblcevcn. — D A V I JJ« 3Bataven! 'k voel mijn borst ontgloeien, De Aartsgoedheid heeft ons Land gered; Zij brak des vijands ftaalen boeiën, Op ons eendragtig noodgebed! Getrouw aan haardfteede en altaaren, Bleef 't heilgeloof op redding ftaaren, En 't oog op je sus hulp gevest; Zag eerlang 't vrolijk zonlicht fchijnen, De nevels van den nacht, verdwijnen Voor 't lang getergd GemeenebestI Van  C 46 ) Van waar ohtftaat die geestvervoering * Die bijna heel Europa treft? Die volk bij volk ftort in beroering; Zich fchandelijk ten tbroon verheft. —> Van waar, die drift om vrij te weezen, Geen recht noch wetten meer te vreezen 1 Met fchuldloos broederbloed befpat, Bedenkt o Mensch! uw dwaas vertrouwen! Durft Gij, thands op een fchaduw bouwen 5 Die nimmer eenig wezen hadt! ft $ «■ Met Gallisch-rot, dat, om zijn blaaketf, Aan 't vlammende oog der hel bekoort — Dat Frankrijks-boorden, woest durft maaken* Door fchandelijken Koningsmoord! Een Vorst, zo liefdrijk als rechtvaardige De gunst van heel het Menschdom waardig : Is door die Monsters neérgeveld! Ligt ziet hij, door onmeetbre kringen Het woên, dier wreede oproerelingen f AUnagtig, paal en perk gefield. Dees  C 47 ) Dees Heerschzucht, die van bloeddorst dronken Op 't goud, van andre Volken loert — En deugd houdt in een' boei geklonken, Is tegen ons ten lirijd gevoerd. Gevloekte bastaarts, laffe grooten, Ondankbre, fnoode Landgenooten, Van bittren wraaklust aangevuurd, Doen onze fchoone en rijke dreeven, Voor 't fchrik geluid der Wapens beevenf Door ilaaven van de hel beftuurd. ft ft ft Een Volk, dat nimmer Wetten kende % Dat doelt op Neêrlands ondergang; Genoegens fmaakt in onze ellende ^ Geen driften kweekt, als zelfbelang. — Zo wroet de telg, met Wreede handen, In smoeders koesterende ingewanden, Waar uit zij eens heur' oorfprong nam; Verdooft natuur en pligt en reden, En, wordt door dulle fpoorloosheeden Een fchandvlek van heur' eigen ftam. Ge-  C 48 ) Gelijk weleer in Isrels dagen De moedwil, vest bij vesten won£ Gevoerd op Asfurs - gloriewagen, Bijkans vorst Judaas throon beklom -* Zo zag men 's vijands krijgsbanieren Op onze flerkten zegevieren! De voorfpoed rigttede al zijn' fchreênj Het bloed ftolde in der Braaven aadren, Waar 't heir van RABSAKé, durft naadrcn,, En, onze ramp was algemeen,, ft ft ft Van hier — van hier, die laffe zielen^ Die op der Gallen wapenkreet, Helaas! in 't flof der aarde knielen Als flaaven — op hunn' wenk gereed; Die liever de eer eens krijgsmans derven,Dan glorierijk, als held, te flerven, Door vrees voor doodsgevaar verward. Des vijands poogen doen gelukken, Als bloodaarts voor zijn Scepter bukken, Met een beklemd en beevend hart. Dit  ( 49 ) Dit fchrikbeeld moest ons oog aanfchouwen; Verzonken in een aaklig graf, Verloor ons hart, al "t Volksvertrouwen Dat eertijds zo veel ruimte gaf — De Vrijheid werdt veracht, ontluisterd; Voor 't oog des vrijen Belgs verduisterd: Uit Vader willems tuin geroeid — Wiens grond, omringd van rijke zoomen, Nu planten teelt voor Vrijheidsboomen, Waaraan een Sodoms- appel groeit! ft m ft Ja, hij die van dien boom durft fmaaken, Spot met zijn broeders knellend leed — Zal alle trouw en vrede Wraakeö, Is op den wenk des dwangs gereed; Kent nooit als Mensch, zijn regte waarde, Vervolgt de deugd alöm op aarde Met wapentuig j en ftrop en ftaal — Doet alles voor zijn magtwoord wijken, En, vestigt op vermoorde lijken, Zijn fchandelijke zegepraal! D Du*  ( 5o > Dus boeit dat Monfter, 's volks geweeten; En de overwonnen boeteling; Torscht reeds des vijands ftaalen keten Beeft, voor zijn' fcherpgewetten kling — De Godsdienst, al de hoop van 't leven Mag bange boezems, kalmte geeven ; Maar wordt door hem befpot ontkend! De naam van je sus ftout verbannen! gelijkheid — door die Volkstyrannen In "t ligt gelovig hart geprent. ft ft ft Zie daar het woên dier bloedbarbaaren — Oranjes-vriend wordt weggefleept; Omringd van duizend doodsgevaaren, Naar 't ftinkend kerkerhol gezweept! De Landman, \ beeld van ftö genoegen, Moet hooploos en angstvallig zwoegen; En wordt een prooi van 't oorlogszwaard; Waar hij, uit fchuuren vol gelaaden, Dat roofgedierte moet verzaaden Met Schatten door zijn zweet vergaard. Dan,,  ( 5i ) Dan, Godsvrucht durft op redding boogen. Zij flaat heur oog naar jesus throon — En, 't vlekloos heilig Alvermogen Staart óp den Zoendood van Gods Zoon! Bewoogen met 's Volks pleitend kermen Wil eewge Liefde zich ontfermen — De hoop die fchoone bloeifems draagt Ziet door een nacht van dampgordijnên, Reeds de eerfte ftraal van redding fchijnen, Door 't biddende Geloof gefchraagd. ft ft ft Eeu drom van zaalge Hertellingen, Tot dienst van de Oppermajefteit 9 Verhaten, onder 't Hallel zingen, De boorden der onfterflijkheid! Op Cherubs -vleuglen voortgedreeven, Geducht, door Godlijk vuur en leven, Voert hun bevelwoord ftormen aan! De Dwingland ziet zijn Schepen floopen, Het Arfenaal der Almagt open, En, voelt zich door Gods Engel-flaanl- D 2 Nd  ( 5* > Nu moet zijn heirmagt, hooploos vluchten; Bevlekt door zo veel fchuldloos bloed, Heeft zij 't gevaar des doods te duchten, Waar 't oog die flaande hand ontmoet. De Satan in een' boei geklonken, Ligt diep in d^fgrond neergezonken; Krimpt brullend weg van angst en pijn — je ho v ah! zal zijn volk bevrijden, Voor naauwverbonden legers ftrijden; En Nederlands befchermer zijn. ft ft ft De dapperheid van onze Vadren Ontvonkt de harten van hun Kroost — Het bloed fpeelt reeds met drift door de adren, Elk wacht Gods zegen, hulp en troost! Gelijk natuur, naa felle winden, Den Zeeman nieuwe rust doet vinden, Wanneer een woênde orkaan bedaart. Zo wordt den weg des heils ontilooten Voor onderdrukte Landgenooten, De bijftand van den Hemel waard ORAN-  ( 53 ) oranje, en zijn' doorluchte telgen Betreeclen 't loflijkst heldenfpoor! Zijn nu vooral, de troost der Belgen, En gecven bastaarts geen gehoor. De vorst, fpilt al zijn' tijd en kragten In 't onnavolgbaar pligtbetragten. Biedt Iauwren aan elk braaf foldaat — Om, door zijn vaderlijk beftuuren, Den moed des krijgsmans aantevuuren, Tot redding van den veegen Staat. ft ft ft Ja! wie, wie kan zijn' daaden tellen? De deugden van zijn Echtvriendin! Of voelt een traan in de oogen zwellen Van ongeveinsde vorstenmin? Dan zagt: 't waar roekeloos te dwaalen Op 't fpoor waar Zinder-zonneftraalen Verflaauwen voor hun minlijk beeld! De Waarheids-vriend ftaat opgetoogen, Gevoelt de kragt van dat vermogen Dat hem bekoort, verrukt en ftreeJt! D 3 Zou  C 54 ) Zou dan mijn' zangfter heden zwijgen, Niet dcelen in oranjes vreugd? Wiens zoonen roem en eer verkrijgen In 't vroegfte van hun levensjeugd! Terwijl des Erfprins dierbre Gade, Door moederzorgen, vroeg en fpadc, Heur teedren ZuigHng, ftreelt en voedt — Die "t voorfehrift eens van zijn geflachten Als Vorst en Christen zal betragten, In onnavolgbren heldenmoed! ft ft ft Zijn vader, de eer dier dappre benden Wier borst voor hoed en bijbel brandt; Wist onze rampen aftewenden; Js fteeds de hoop van 't Vaderland! Daar zijn zo hooggefchatte Broeder, Per Helden leidsman en behoeder, Ook blijken van zijn krijgsdeugd geeft — Dus kan de Belg, uit alf de trekken Van fredrik — maurits-beeld ontdekken Dat uit zijn waardige ascb herleeft! Er-  ( 55 ) Erkentenis moet hun daaden noemen, En jork, Brittanjes wakkren held! Met hun, 't behoud van Neerland noemen? Zij fielden paaien aan 't geweld! De naam van jork, in goud gedreeven, Leert {leeds aan Dordrechts laater neeven, Dat hij, toen 't Gallisch wangedrocht, Met zijn gevloekte leegervaanen, Naar Holland zich een' weg zag baanen, Hun Stad ten fchutsheer weezen mogt. ft ft ft En, wie vergeet hier hessens luifler? Elk heeft 'sMans dappre trouw gezien; Toen hij omringd van aaklig duifter Des vijands woede, 't hoofd dorst biên! Geen dreigtaal kan mijn' held benarren, Hij bleef de zon, dier heldre ftarren, Offchoon met rookend puin bedekt; Die, hoe het Oorlogs - ondier graauwde, De hoop der Burgerij verflaauwde, Die hoop geftadig heeft gewekt! D 4 Laat  C 56 ) Laat Dankbaarheid hem d'eerkrans vlechten; En coburg, onze bondgenoot Een paarcl aan zijn' lauwren hechten, Hij was der braaven fteun in nood. —» Maastricht! gij zaagt uw grijze boorden, Rondsom omringd van flaaffche koorden; Bijkans verwoest door ftrijd op ftrijd. — Toen hij kirandaas trots verplette; Uw' langgebeukten wal ontzette; Voor Tijger -klaauwen heeft bevrijd! ft ft ft Juigt! Vaderlandfche Legerfchaaren! Leent hier ons lied een luistrend oor: Twee naauw verbonden Adelaaren Gaan U, in 't heerlijkst ftrijdperk voor! De Gal hadt uw verderf gezwooren, Maar voelt zich in zijn' woede ilooren, Zie}: aan 4jn' hoogmoed perk gefield; ! lij , die Gods vrijmagt uit durft daagen, \Agt reeds gewond, ontzield, geflaagen Op 't lchrikverwekkende Oorlogsveld! Stand  ( 57 ) Standvaste boetz'laar! Hollands Ridder! Aan U blijft ook ons hart gewijd: Dat voor uw' arm, de heerschzucht fidder! Getrouwe brutus! van uw" tijd — Tuigt, Vader willems zwakke wallen! Zo onmeêdoogende aangevallen, Waart gij niet door zijn ftaal geducht? Ja, hoe een" bf.rneron moog' vloeken, Hij moet zijn glorie elders zoeken; Gij dreeft den fnorker op de vlucht. Met recht zien wij uw heup verfieren Door een Rapier, van zuiver goud ~— Zo worden waardige eerlauwrieren In veilge handen toevertrouwd. Uwe Echtgenoote en Kroost te gader, Befchouwen U, als vriend en vader Die naer geen ijdle glorie zoekt; Wiens deugd, zo grootsch voor ftcrvelingen, Tot aan des Weerelds-uchtendkringen, In 'sLands gedenkrol ftaat geboekt. —• D 5 Dit  C 58 5 Dit moet der braaven aandacht ftreelen; Dit wekt geduurig juigchensftof! Elk moet in uw triumphen deelen, En ftoit' een traan bij 't graf van kropff! Van kropff! niet min door deugd verheevenl Die Heigedrochten kon doen beeven, Den ftrop verachtte, hem bereid — Tot driewerf duizenden deedt wijken! En moest mijn held in 't eind bezwijken, Zijn roem volduurt de onfterflijkheid! ft ft ft Ja, bron van gaadloos welbehaagen! Hij moest een prooi des drijvers zijn - Maar juigt gewis, van zorg ontflagen, Bij uwen throon als" ferafijn! Waar hij, met Neêrlands zaalge Vadren, Veelligt een" dumöui.in zag nadren, Van onze boezems afgerukt; Wiens trouw in zegening zal blijven — Die, afgefloofd in krijgsbedrijven, Thands Paradijs-gebloemte plukt! Eni  C 59 ) En gij, door heilig vuur ontftooken, ö colthofs! jeugdig broederpaar! Gij hebt den hoon des Belgs gewrooken Met uwen Mentor, boetzelaar! Waar zulk een leidftar voor mag lichten, Leert dankbaarheid triumphen {lichten, Wijkt nimmer van heur pligten af — De Gal, gewoon te zegepraalen Zag door uw {taal zijn poogen faalen; En ftort in 't alleraakligst graf! ft ft ft Bij zo veel dappere Oorlogshelden, Was elk Matroos, een {trijdgenoot! En, op des Maasftrooms blanke velden, Een ficraad van Civilis - vloot — De vijand mag halftarrig woelen, Op een' gewenschten doortogt doelen — Mijn kingsberg heeft dat doel belet . mklvill en detmers al zijn' poogen Met berkleys vlijt en fcheepsvermogen; Geweldig in bedwang gezet. 6 BERK-  ( 6o ) ó berkley! zoo een' Nederlander, ' Voor uwe deugd gevoelloos is, Waar zij der Britten eereftander Bewoelt met jeugdig waterlis! Dat zulk een, fteeds als balling zwerve, Der Britten hulp en vriendfchap derve! Die voor ons Land gewigtig was Toen Frankrijk, onzen moed braveerde, Gij hun den ftoutftcn toon ontleerde, Op Hollands zilvren waterplas! ft ft ft Zingt ook triumf, beroemde Zeeuwen! Juigt met ons all' wat juigchen kan! Gij flrccdt, als fiere waterleeuwen, Met Hollands - Vlootvoogd haringman! Die door zijn wijs beleid en kragten, Der Gallen trotschheid durft verachten - Wijl b l o y s, de roem der Jonglingfchap En zijn ftandvaste makkers tevens, Bij U, in 't grootst gevaar des levens; Beftijgen doorlogs eerentrap! Ge  C 61 ) Gewekt door deugd, en moed, en pÜgten, Richt elk zijn" cours naar Lilloos • wal; Om daar den vijand opteligten Indien hij zich ontdekken zal — Elk durft zijn" makker hier vertrouwen 3 Geen vreeslijk dondren van kartouwen Maakt hen bevreesd, of onbezuist — Hunn' dappren moed behaalt vi&orie. Niet ongelijk aan Chattams - glorie Met roer en fabel in de vuist! ft ft ft Nog duizend andre Flonkerlichten Zag 't oog aan Neêrlands-Staatentrans! Om 't moedloos volk weer opterichten Te koestren door vernieuwden glans — Zo kan het werkzaam Alvermogen Den Vorst — maar ook den Slaaf verhoogen * Wen hij als Slaaf, zijn' pligt betragt —Het hart verheft naar hooger wooning, Van d' ongezienen Hemelkoning! Verbreeking van zijn' boei verwagt* Ge-  C te ) Gewonnen Sterkten zijn hernomen! De Heerschzucht waagt geen' enklen flap, Breda, en Geertruids blankeflroomen Staan open voor de Koopmanfchap, Gekoesterd door Oranje -Straalen, Mag elk weêr vrijen adem haaien, Het kouter breekt den harden grond. — De danktoon klieft de lucht en wolken, Dringt door in 't hart van andre Volken En, heerscht als Koning! in het rond, ft ft ft Zo mag de deugd, op gronden hoopen Als zij in God heur flerkte vindt — Al zag ze ook Rijk bij Rijken floopen, Heur vader is heur beste vrind! Die hand, die alles houdt omvangen 't Heelal heeft aan een niet gehangen, Verwoest, of brengt een Weercld voort! En, zal den Christen eens verheffen , Daar waar geen ramp zijn ziel kan treffen, In een, door God geheiligd oord! Mijn  ( 63 ) Mijn God! wie kan de onmeetbre kringen Van zo veel wijsheid gade flaan ? Die gij, tot heil van ftervelingcn Doet rijzen, op heur gloriebaan! De Cherub, kan in al heur werken Iet van uw Godlijk doel bemerken, Wiens glans den aardworm zwijmlen doet Maar eens, ziet hij den knoop ontwinden, Zijn Geest zal dan geen hoogten vinden Omzwagteld door te heldren gloed.. ft ft ft ö Wijsheid; ftil 't rumoer der volken, Red de onfehuld, waar ze raadloos fchreit. Verbreek des vijands wreede dolken, Uw wil is altoos Majefteit; Dat vrienden onderling verëenigd Hunn' Oorlogs - rampen zien geleenigd, En dit gelukkig Wingewest, Waar 't hart, zich nog aan Godsdienst heiligt, Elk nog door Wetten wordt beveiligd Op 't bloed der Vaderen gevest. Zie  ( 64 ) Zie daar, mijn flaamlend lied voldongen, Voor U, mijn dierbaar Vaderland, *k Heb, op der braaven wenk, gezongen, En nam het fpeeltuig in de hand — 'k Zal dankbaar in hunn' voorfpoed deelen; En, kan mijn zang hunne aandacht ftreelen Bij 't kraaken van de lauwerkroon — Ik zal mij, meer dan ooit verblijden, Toen — toen mijn' Nymf met roem mogt ftrijden', Maar deel niet min in grootfcher toon. — JOANNES M AT T HEUS SOBELS, Clercq ter Finantie van Holland, en Secretaris van het Dicht lievendGenootfchap te 'sGrayenhage.  KENSCHETS VAN NEÈRLANDSDAPPERE HELDEN, GEWAPEND, TER VERDEDIGING VAN" HET VADERLAND, TEGEN DEN ONRECHT VAARDIGSTEN OORLOG DER FRANSCHE GE¬ WELDENAARS. IN 'T JAAR 1793i ONDER DE ZINSPREUK: |P/e zich aangordt, beroemt zich niet, als die zich losmaakt A c H A Bi V oorwaar, mijn dierbaar Vaderland! Zou 't burgerhart, aan deugd vernanrl. „ , 0.- —^—^, Niet treuren, als u rampen treffen? — Niet weenen, wen uw heilzon daalt, — Geen flaauwe hoop den grond beftraaltj Wijl woeste ftormen zich verheffen, En 't Oorlogsmonfter dreigt en woedt, Verhit op roof en fchuldloos bloed ? -» K Voor.  Voorzeeker plengt de ftille deugd (Met u, beroofd van kalmte en vreugd,) Bij 't fmeekgebed heur zilte traanen: Gewis gevoelt elk Neêrlands hart, Met u begaan, de wreedfte fmart, In 't nadren van de legervaanen, Geleid door Monfters, aan uw borst Voorheen gelaafd, gekweekt, getorscht, ft Maar, oogt uw hoop op *sHemels trouw. En rijst uw moed, om 't Staatsgebouw Voor ongehoord geweld te hoeden: Dan klopt, dan gloeit der Vadren moed, In 't oud en echt Bataaffche bloed, Veel fterker, dan het bandloos woeden Der Monfters, wier vermetelheid, Den vloek door 't waereldrond verfpreit, ft Dan tuurt de jeugd , terwijl zij fpeelt, Op het voorouderlijke beeld Der mannen, die voor Neêrland ftreeden; Dan volgt de bloeiende ouderdom Den Heldenftoet, de vaan en trom, In 't galmen van de fmeekgebeden; Wijl de oude, die geen deugd miskent, 'sLands heil in 't hart der kindren prent. Düj  e 67 ) Dit was van ouds op Neêrlands grond De kenschets, die der volleren mond Dcedt roemen op uw deugd, Bataaven! Bataaven! die den Godsdienst eert, Oranje mint, geen vrijheid leert Die braave Burgren doemt tot flaaven: Maar, Wien getrouw aan eed en pligt 'sLands grondwet op het harte ligt. ft En wat geluk, mijn Leeuwendaal! Door de onweêrslucht ziet gij een'ftraal Van hoop: — 'er zijn nog Bato's zoonen, Die na der Vadren beeld gevormd, Terwijl het brullend Oorlog ftormt, De Heldendeugd met luister toonen, Die Nederland heeft groot gemaakt En nog voor Recht en Godsdienst waakt. ft Ja, welk een heil, mijn Moedergrond! 'Er leeft nog deugd tot op deez' ftond Bij den rechtfehaapen Nederlander: Zijn hart aanbidt en fmeekt tot God; Zijn moed groeit met het hachlijkst lot; En, wat de grijze tijd verander', Zijn veêrkragt werkt met kloek beleid, Zijn hand druipt van weldaadiglieid. E 2 Wien  C 68 ) Wien 't luste, moog' zijn oogen flaatfl .Op de echte Landshiftorie-blaên, Om 't Neêrlands volk naar eisch te kennen r Men zie of 't ooit uit hebzucht vocht, En flechts uit fpel het Oorlog zocht; — Maar — *t moest zich aan den krijg gewennen Voor 't recht van Haardftede en Altaar, Een' ruimen kring van tagtig jaar. ft Gij Nagcbuuren! tuigt hier van r Wie is 't, die ooit bewijzen kan Dat Neêrlands ftaat iets meer begeerde Dan 't wettig Erf, door 't volkren recht En door natuur ons toegelegd; — Of de Overheid aan 't menschdom leerde Van alle wetten zich te ontflaan, Ja, Vorst en Throon te doen vergaan, ft 'Er mogen dwaazen bij ons zijn Die, diep verblind, door valfchen fchijn, Een redenloze vrijheid preeken. Een vrijheid, die onzinnig woelt, Op nieuwigheên en moedwil doelt; • - Dit is, helaas! onlangs gebleckeii, Toen waar' "sLands grondflag omgewroet, Hadd' de Almagt zelv het niet verhoed ■ h  C 69 ) Is 't noodig, dat ik dit fchilderij Voor u, o bloem der Maatfchappij! Met al zijn fterke kleuren maale? Is "t nuttig? neen! — wat baat verwijt! Genoeg dat gij ontkomen zijt; Dat vrij de laster fchimpe en fraaale, Uw dankbaar hart vindt nieuwe Hof Tot 's Hemels nooit volzongcn lof. ft Reeds menigmaal heeft u Gods hand Gered door wondren, vreedzaam Land! Fat af gewoekerd van de baaren, Uit flib en flijk een' top beklom Van voorfpoed, dat geen Vorftendom U, na uw maat kon evenaaren; Gij zaagt Gods gunst met rijken glans, Maar nimmer toch zo grootsch als thans. ft Neen, nimmer! — want geen woeste orcaan Valt wreeder op den zeeman aan, Om zeil en treil en hulk te floopen, Dan 't brullend Gallisch oorlogsdier Stortte op uw ringmuur; daar gij fchier Op tegenftand noch hulp kost hoopen, Noch redding uit dit droevig leed, Ten ware de Almagt wondren deed', E 3 Di§  Die wondren hebt ge, ö Volk! geziens God fpreekt, en doet uw' vijand vliên; Uw Eendracht groeit in de ergfte dagen; Uw werkzaamheid dingt om den prijs Met uwen moed, ten grootsch bewijs Van gunst en Godlijk welbehaagen; De vlakke grond, de kille vloed Herkende in u "t Bataaffche bloed. ft 't Bataaffche bloed, — 6 edle Naam! —, Dat ieder monfterdier zich fchaam' Om zich met uwen glans te fleren; Of zijn 't Bataaven, die hun hand Verheffen, om hun eige land — pn volkgenoot, als tijgerdieren Te vreeten, en door bandloos woên 's Lands duurde panden te verdoen ? ft Misleiden! kent den valfchen fchijn! Of moet men dan om vrij te zijn •*t Gebouw der vrijheid onderwroeten ? ]a voor een hersfenfchimmig beeld, Dat enkel boos- of domheid ftreelt, Een zee van ramp en leed ontmoeten ? En poogt gij dies voor vreemd vernis Te ruilen, al wat dierbaar is?  ( 71 ) De valfehe vrijheid is uw keus, Gelijkheid uwe fnoode leus, Om in dien fchijn uw wraak te koelen Aan hun, die de orde, vrede en rust, Erkennen als hun 'sharten lust, En ijvrig, nooit iets meer bedoelen, Dan 't leven bij de zuivre leer, d" Oranjeband, den hoed en fpeer, ft Misleiden! gaat tot de echte bron, Van waar dit heilloos kwaad begon, En ziet wat monfters u doen kwijnen; Erkent uw dwaaling; bloost, keert weêr; Geen volksverbeetring werkt uw leer, Maar Deugd en Godsdienst te ondermijnen, Zijn 't booze doelwit en den wensch Der dwaaze rechten van den Mensch, ft Voorlang hadt der Jefuiten twist Uit vorftenhaat, door tijd en list, In 't Gallisch brein en Duitfche buuren Het zaad van tweedracht uitgeftrooid, Den zuivren Godsdienst loos verplooid, Om 's volks geneigtheid te begluuren: Dus is, naar d'aart van ieders recht, Den grond tot al dien ramp gelegd. E 4 Sinds  C 73 ) Sinds groeit en tiert het helfche zaad Het booze denkbeeld wordt een daad, Die al wat rust bemint doet beeven; De Galliër, in list doorlecrd, Wiens fmaak en invloed 't al beheert, Poogt aan elk volk den toon te geeven; En wufte ligtgeloovigheid Ontdekt geen" (lang die listig vleit, ft Dit ondervindt de waereld dra. — En - Neêrland volgt die boosheid na. — Het Luiksgcbied, — de nijvre Belgen, Vergaapcn zich aan 't blinkend fchoon, Doch fmaaken ook het fnerpend loon Daar zij hun welvaart zien verdelgen; Toen ftraks een helfche lava kwam, Die Frankrijk ftelde in vuur en vlatri, ft Een vlam, die al der braaven rust En veiligheid vernielt, ontrust gn fchendt, wat fchendeloos moest weezen; —: Die welvaart aan den wortel knaagt, En doodfchrik door Europa jaagt; Pe Vorftcn voor dien vuist doet vreezen, Die Vrankrijks Vorst op 't moordfchavot peedt fneeven in 't ellendigst lot.  ( 73 ) Dees wreede vuurgloed grimt u aan, Mijn Neerland! - gij ziet u verfmaên, —^ Met plundering en moord bedreigen: Uw uitgeweeken Landgenoot Vermeerdert al den bangen nood, Om de ooren tot zijn' kreet te neigen; — Maar ziet — God zelf, die u behoedt, Herfchept in u der Vadren moed, ft 't Oranjebloed, dat God bemint, Blijft met 'sLands Staaten eensgezind, Om haard en altaar te behoeden: De lieve vrijheid van ons Land. Te rukken uit dim feilen brand: Daar Held en wapentuig, en vloeden, En Godsdienstmin, en zuivre trouw Zich fchaaren rondom 't Staatsgebouw, ft Voorbecldeloos is ieders vlijt, Om in den hagchelijkften tijd Den vrijen Tuin alom te fchutten; Voorbeeldloos is de werkzaamheid; Voorbecldloos 't rijp en kloek beleid, Om d'arm der Vrijheid te onderftutten, En te ijvren voor 'sLands recht en wet; Voorbecldloos is ons fmeekgebed- E 5 Hoe  C 74 ) Hoe zeer de Vrijheid is benard, Gij Eendracht! gij bezielt het hart Van Hollands wijze Palinuuren, Om onverwrikbaar pal te ftaan, Geen' voetftap uit den weg te gaan Voor hongerige nagebuuren, Wier woede, in fchijn van broederfchap, Slechts flaaven vormt bij eiken ftap. ft oranje, door den druk beproefd, Van God befchermd en blij getoefd Op onwaardeerbre zegeningen: oranje, die 'sLands heil bewaakt, En fteeds van burgerliefde blaakt „ Werkt rustloos in zijn edle kringen, Voor 't Volk, waar toe hem God verhoor, Op zijner Vadren glansrijk fpoor. ft Wie meer dan gij, ö Vorst! verdient Der burgren lof, als vrijheids vriend, Met wien 'sLands heil moet ftaan of vallen? —« Wie meer dan gij, was in gevaar? Wie ftreeft in werkzaamheid u naar, In Neêrlands fel beftormde wallen? En wat is ons tot hulp en troost ? Uw trouw, uw leven en uw Kroost! Uw  ( ' 75 ) Uw Kroost! — 6 ja - wie fchetst den moed Van Nasfauws edel heldenbloed, Tot 'sLands behoudnis uitgetoogen? In hen ftraalt maurits heren aait, Met fredrik hendriks deugd gepaard; Mag de oudheid op die Vorsten boogen, Wij zien twee Prinsfen in hun jeugd Reeds bloeien met die heldendeugd. ft Wis, de omtrek van 't benaauwd Breda Zegg' op die loffpraak vrolijk ja! | Iet Liesbosch tuig' wat felle neepen De Franfche ftoutheid heeft gevoeld, Als 't Hollands bloed zijn wraakzucht koelt, t Pe vijand rondom aangegrecpcn Uit angst verfmelt, en doods verbleekt, Wanneer de fiere Leeuw zich wreekt. ft Men vlecht de frisfche heldenkroon Om 't hoofd van eiken Mavorszoon, Die met Oranje als Leeuwen vochten, Der Vrijheid tot een fteun en ftut, Ten fpijt van 't buldren van 't gefchut; Wat is 't, dat Helden niet vermogten, Doordrongen van het edelst vier Geplaatst bij zulk een krijgsbanier? Ge-  C 76 ) Getuig, mijn Neêrland! ja getuig, ("Terwijl de Franfche hoogmoed buig,) Wat Mannen in uw vesten woonen! Dat elk dien rei met eerbied noem'! Zorg dat de naaneef daar op roem'! En Iaat 'sLands liefde hen beloonen. — Een enkle Bijland, en wie meer, Bevlekken nimmer Hollands eer. ft Dat vrij de laf aart op 't falet Alom verwijfde voeten zett', Doch nimmer 't heldenftaal omvatte; Hij ecte nooit des krijgsmans brood, Die angftig vliedt in bangen nood; Maar dat men de edle zielen fchatte, Die ftout en moedig, wars van vliên, Den dood gerust in de oogen zien. ft Zing vrolijk, blijde Maagdenrei! Uw lied klink' bij de veldfchalmei Van Hollands blijde Jongelingen; Uw eer is uit den brand gered; De moordlust paal en perk gezet, En 't rijk genot der zegeningen Van Godsdienst, Vrijheid, heilig Recht, Aan Neêrlands vrijen Tuin gehecht. Roem  ( 77 ) Roem op het fchoon en fterk Maastricht) Dat voor geen oorlogsdonder zwicht, Noch hagelbui van boinbe en kogels: Dat manlijk allen aanval keert, De monfters van zijn wallen weert, Verjaagt, als kiasfende avond vogels, En, moedig in het hachlijkst lot, Hun moordbedreiging koel befpot. ft Hoe grootsch is 't voorbeeld van een-' Held Den krijgsliên in het oorlogsveld! — Gij Prins van Hesfen! roem der Braaven! Gij fchept voorbeeldeloofen moed, In 't hart van 't echt Bataaffche bloed, Om in het heldenfpeur te draaven, Door vorftendeugd en kloek beleid, En onbezweeken dapperheid. ft De welgelegen' Wilkmftad, Gevestigd aan het kabb'lend nat Van 't Hollands diep, boogt op de glorie i Hoe fel benaauwd, hoe wreed beftormd, Wordt daar de waare Held gevormd. Wie is 't, die in des Lands Hiftorie In zulk een aanval en gevaar U evenaart? ö boetzelaar! Gij  ( 73 ) Gij met ftandvastighcid bezield, Die voor geweld noch vleien knielt i Gij, die uw' eed, uw pligt betrachtte, Voor 't dierbaar pand aaii u vertrouwd 5 'sLands vrij- en veiligheid aanfchouwt In Ü, de deugd die zij Verwachtte; En, wie op adel boogen kan, Gij fchetst den waar en Edelman! ft De Franfche trotschheid Voelt uw vuist: Zij ziet heur euveldaad vergruist, Heur batterijen telkens Hechten, Heur krijgsliên in het ftof geveld; Heur fchansfen, bij "t vernieuwd geweld,* Door Hollands Leeuwen fier bevechten, Door Leeuwen, nooit van moed beroofd,» Met dappren colthoff aan het hoofd; ft Dari — de Overwinnaar hoe veel moed En trouw, ftort vaak zijn edel bloed; Gij dappre kropff! moet dit getuigen: De Kkindert zag wat moed vermogt, Ten fpijt van 't haatlijkst wangedrocht ; Ën, moet die vesting eindlijk buigen, Wat is beftand voor 't wreedst geweld , Waar enkel 't recht der fterkften geldt? Gij  ( 79 ) Gij kropff! aan 't Vaderland getrouw, Ontziet noch moorddolk, noch kartouw; Üw tagtigtal verwoedde ftrijdren Verjaagt den vijand keer bij keer; — En — velt de bloeddorst u ter neer, Toen ge u moest uit uw vest verwijdren, Gij fterft al vechtende, ó hoe groot, Hoe roemrijk is uw heldendood! ft Üw heldendood — ö ja, die maat Verwekt alom het rouwmisbaar Der welgezinde landgenooten, Om u is 't, dat de burger fchreit, Vol bittren rouW, vol dankbaarheid; Üw bloed, voor 't Vaderland vergooten, Baar' Helden tot den grootfehen ftrijd, Uw Naam zij de eeuwigheid gewijd. ft Zo vaak een Belg den neren voet Zette op den grond, waar gij uw bloed Voor Neêrlands heil, zo grootsch deedt vloeien: Zo vaak een Belg uw graf befchouw' Dan grijp' zijn ziel uw' moed, uw trouwy Dan voel' zijn borst uw ijver gloeien, Om alle monfters neêr te flaan, Die ooit naar Neêrlands Vrijheid ftaan. De  C 35 ) De kunst verliest zich in uw' roem? ö Gadeloze Heldenbloem! Van Hollands dappre krijgsflaffieren; Wie maalt naar eisch wat ieder Held Verrigt, in 't woelig oorlogsveld? Wie fchildert al het zegevieren ? Zo fterk gewoekerd in het rond Van 's vijandsheir, op Neêrlands grond.- ft Hun Naam zij in elks hart gedrukt" En der vergetelheid ontrukt! Hun Eerzuil zij 'sVolks liefde en achting! Dat nooit het knaagen van den tijd Hun daên uit ons geheugen flijt'! Zo leeven wij in die verwachting, Dat moed en trouw, voor Neêrlands wal,- Bij "t laatfte naakroost lecven zal. ft Genoeg mijn kunst! maar neen! zing meet;- —« Blinkt niet 'sLands zeemagt met al de eer Van Neêrlands oude Waterleeuwen, Door wien de heerschzucht is verplet, En Alba's woede perk gezet, Ten fpiegel voor de volgende eeuwen; Nog is aan ftxoom, rivier en kust, Der Vadren moed niet uitgebluscht.  ( 81 ) De dorpeling van Hollands ftrancf Gevoelt den nood van 't Vaderland, Ên vliegt, vol vuur en kragt te wapen, Terwijl hij want en riet verlaat, De handen aan het krijgstuig ilaat Om gloriepalmen op te raapen; Tot NasiauWs heil en 'sLands behoud, Daar bentingk op dien Arm vertrouwd. De boer verlaat de fpade en ploeg; Den werkman is het thands genoeg Voor al wat dierbaar is te ftrijden; Zij fpoeden aan op pink en boot, Tot kecring van den feilen nood^ En elk den lauwer te berijden, Als Mannen welker roem gewis Ons dierbaar en onfterflijk is.- ft Dus offi den kop van \ Land gefchaard, Wordt rasch de dwingeland vervaard, Ên is bedacht op duizend vonden; Rasch ziet de trotfche dtjmourïez Wat wondren hier onze Eendracht deê 5 Hij ziet 'sLands pijlen ongefchonden; Hij beeft voor den Oranjeband Die d'orde en wetten houdt in ftancl F Zijn  C 8a ) Zijn woest cn dondrend krijgsgerucht Vervult alom 'sLands vrije lucht, Maar kan geen ftem der deugd verdooven; De haatelyke lastermond, Dien 't rein gevoel van Godsdienst fchondf, Kan hem geen hulp noch fteun belooven, Daar God voor 't veege Neêrland ftreedt, En, zichtbaar, wondren aan ons deedt, ft De Schelde roem' de dapperheid Van haringmans gepast beleid Om 't brand- en wachtfchip weg te voerefi, Wijl 't bootsvolk 'f blijd Hoezee begon , Bij elk gedonder van 't kanon, Dat vruchtloos poogt den mond te fnoeren van leeuwen, die op floep en boot Niet vreezen voor den heldendood. ft Gij Oudheid!' was 't, die voor t re slons De fchoonfte zegeliederen zong, Toen i ij, aan 't hoofd der Watergeuzen, Den Brie! de gouden Vrijheid fchonkj Nog zien wij uit dien grijzen tronk, Ten fpijt van moord en oproer leuzen, Een telg, waar in der Vadren beeld Met kevendige trekken fpeek. >r  ( h ) ja, God, 'sLands Helper, heil en Vrind4 Gebiedt den feilen Westenwind, De ftroom wordt landwaards ingedreeven, En 't vlakke veld wordt een moeras, De vijand fchrikte voor dien plas Èn moest voor 't Hollands water beevcn; Het Water, dat "sLands ringmuur dekt, En tot een talrijk Leger ftrekt. ft In 't barnen van het heetst gevaar Blyft God uw fchild en beukelaar, Die vaart en ftroomen laag doet vloeien * Ën 'svijands kiel op 'f droog? zet, Daar d' oostenwind ons helpt en redt. — Zo weet Gods magt den arm te boeiën Der tyrannij, die 't recht verkragt, En zich alom onwinbaar acht. ft 't Is God, der vroofnen fchild en ftaf, Die aan 't geheel een wending gaf; De wapens riep der Eondgenooten, Den vijand in de lenden greep, Verfloeg en trof, met neep bij neep,- Zo dat ze in aller ijl beflooten , Daar list. geweld noch kracht be"rondtf Te wijken van den vrijen grond. Fa Zo  ( 84 ) Zo is Maastricht ontzet, bevrijd; De Willemftad gered, zo zijt Ge o fterke Vestingen 1 gebleeven In kalmte en rust; zo is Breda, Geertruidenberg, de Klundert, ja Zo is ons alles weêr gegeeven! Offehoon de fchade aan huis en wal Den burgren lang geheugen zal. ft Mijn Neêrland! Neêrland! ja gij weet — Ge erkent de Wondren die God deedt, Dat hier uw dankuur van getuige! — — Nog wendt ge u tot des Hemelthroon, Stelt 's Lands belang en fchukl ten toon , Dat dan geen laauwheid u verbuige! Vergeet gij ooit Gods groote daên, Helaas! uw heil moet ondergaan. ft Wij hebben fl echts den kelk geproefd Uit welken God den vijand toeft, En zouden wij dien Arm niet vreezen! Dien Arm, — die van der Vadren tijd, Ons helpt en ftraft, en weêr verblijdt, Om ijvrig voor zijn" dienst te weezen; Te waaken voor de zuivre leer, Te leeven tot vorst Jefus eer. Om  ( 8* ) Om ijvrig voor bet Staatsgebouw En voor het Stamhuis van Nasfouw, £n handvest, recht en wet te blijven, Om ijvrig de oude Neêrlands deugd Te planten, in het hart der jeugd, En al "sLands zenuwen te ftijven. Zo word' geen krijgsgerucht gehoord! Zo bloei de vrede in 't zaligst oord, ft Waak, en betrouw op Neêrlands God! Hij toch beflist der Volkren lot. — En trekke Leeuwendaals banieren En Helden, naar des Vijands grond, Men ftcir met God zich in verbond, Dan zal de deugd daar zegevieren, Dan weert hun moed der Volkren pijn, Dan zal Euroop' gelukkig zijn! ; ft Dan zal bij Bijbel, Speer en Hoed, Het heil van "t oud Betaaffche bloed Gelijk van ouds, met vreugd herbloeien! Zo word' 'sLands werkkragt nooit gefchorst! Zo blijv' de dierbre Oranjevorst, Met Neêrlands Staat in Eendragt groeien! Zo eer' elk Nagebuur uw magt! Zo praal' 'sLands muntfpreuk in heur kracht! HAC N1ÏIMUR, HANC TUEMUR. F 3 E ER,  EE1ZUIL, voor de ^EDERLANDSCHE HELDEN; BIJZONDER VOOR. DE DAPPERE VERDEDIGERS DER. MAASTRICHT, de WILLEMSTAD, en pe KLUNDERT. ^BEoop der Vadren, — vlekloos wezen} Neêrlands Redder! — Neêrlands God! Moet de Belg uw gramfchap vreezen, Siddren voor een beulenrot? — Zal uw' donder ons ontzielen? — Zal een Vijand ons vernielen, Die 't heelal een' vloek bereidt Wend, ö Almagt, wend uw (lagen Poe een blijder morgen daagen; $,ed. ons , door uw Moogendheid! Een VESTINGEN ONDER DE ZINSPREUK: Eben Haczer.  C 87 ) Een kouden fchrik rilt door mijne adren; Ik hoor alom het krijgsrumoer! Ik zie de Gallen dreigend nadren; Zij brengen Stad en land in roer. — Een talloostal van onverlaaten, Roofzieke muiters en Soldaaten, Verarmen Neêrlands burgerftoet; De fteedling en den landman beeven. Zij doelen op der braaven leven, Hun Goudzucht fnakt naar roof en bloed! ft ft ft Hoort!... Hoort!... het dondren der kartouwen, Schor buldren door den dampkring heên! —? Ziet, zoo uw oog dit kan aanfchouwen, Het weemlend Krygsvolk ondereen! Ziet op Uw terpen, Batavieren, Den driegekleurden Standaart zwieren , Die "t oproer tot een wapen fErekt: Ziet, op onvruchtbre Vrij hei dshomen , Den rooden tnuts, die bloed deedt ftroomen, Die Koningsmoord en fchande dektl F 4 Ba-  ( 88 ) Bataaven! Ziet uw vrouwen weenen, Hoort! hoort! hoe de eer der maagden fchreit!,., Geen Gal wil deugd gehoor verkenen, Zijn glorie js — onmenschüjkheid — Geen recht noch wetten zijn meer veilig, Hij houdt geen Euangelie heilig, Hij blaakt — hij brandt — hij fchendt en moordt ? Hij velt uw burgers — flegt uw" tempels; Ontwijdt uw Godgewijde drempels, Eu plant alörp zijn gruwkn voort. —» ft ft ft Pp eens rukt hij, als in een' nevel, Schier tot in 't hart van Nederland — Qp eens heeft zijn verwaaten wrevej; Der Staaten flerkten aangerand. — Op eens, verzcld van Landverraadren, Onwaardig kroost van braave Vadren, Plant hij zijn" Standaart: voor Breda ; En — ziet ferftond zijn doel gelukken! —r— Qok ziet hij Getrtruufsberg ftraks bukken; J)e Zegen, volgt zijn Vaanen naa!  ( P9 ) Waar, Neêrland! is Uw roem verzwonden?.... Waar, Belgen! rust Uw heldenmoed? Wie, Krijgers! zal uw lof verkonden, Als U de Gal ftecds vluchten doet?.... Ten ftrijd!... Heldhafte Batavieren! Schaart U, bij nassaus cerbanieren Doet Uwer Vadren roem geftand! — Bewaart Uw' naam — bevrijdt Uw rechten — Durft voor Uw gade en telgen vechten; Ten ftrijd!.... de (libel in de hand! ~ m ft ft Ten ftrijd, voor haardftcên en altaaren, Ten ftrijd, voor Godsdienst — deugd en eer. —. Valt aan! ... een fnoode drom barbaaren, Bukt ijlings voor uw grootheid neêr! Gij moogt op 'sHemels bijftand (leunen, Uw arm mag op den Bijbel leunen; 'sLands welvaart voert uw moed ten top! Geene overmagt moet U doen vreezen ■ Hoort na 't gegil van weeüw en weezen; En klieft der roovren wreeden kop! — F 5 Ons  C 90 ) Ons land,gemest met bloed en traanen, Van 't dapperst — 't roemrijkst volk der aard, Durft u tot heldendaaden maanen; 't Is nog uw bloed — uw traanen waard! — Ten ftrijd, rechtfchapen Batooslooten! Uw dood zal Uw' triumph vergrooten, Een aanvang zelfs is — zegepraal! — —■» De Leeuw, bij "t fchudden zijner maanen, Verplet gewis den trotsch der Haanen; Zijn brullen is der heldentaai! ft ft ft Laat U door geen gevlei verblinden, Van Vrijheid, — Vrede en broederfchap ; Uw hoop zou rasch in rook verzwinden, U haast onteedlen, trap bij trap. — Befchouw flechts Brabanch overheeren; Dit zal U Vrankrijks vriendfchap leeren! — Vergaapt U aan geen zwijmel wijn Hoe?... zou een drom geweldenaaren, Dat Koning — Burgermoorders waren! Ooit waare Vrienden — broeders zijn ? — — Hoe?.«'  C 9i ) Hoe?,., zou een Volk dat God durft-hoonen, Dat met Natuur en Godsdienst fpot, Het goed veracht, om 't kwaad te loonen, Ooit dcelen in zijn naastens lot? Zou Vrankrijk ons de Vrijheid fchenken; Daar 't vrijheid in heur recht durft krenken, En met heure onderdrukking lagt? — Zou broederliefde een volk ontfteeken, Dat woord en eeden durft verbreeken, Dat zelfs zijn eigen broeders flacht? — ft ft ft Neen!... neen!... gij zult uw' roem waardeeren, Dit tuigt mijn hart, ó heldenkring! Bataaven kunnen grootheid eeren, Schoon foms hun moed een feil beging. >— Ik zie van verre uw glorie naadren; Ten ftrijd dan, edel kroost dier vadren, Wier deugd 't hejliil bewonderd heeft 1 Valt aan!.... doet uwen vijand vluchten — Smoort, door uw' moed,'sLands bange zuchten, Toont dat gij voor geen Franfchen beeft! Een  ( 9» J Een ,fbhorre weêrgahn treft mijn ooren f Maastricht*, ik zie uw Herken wal Berennen uwen vest doorbooren, Met bom en kogel, zonder tak Ook gij, ö vader willems muuren! Moet Vrankrijks Oorlogsweên verduurenj 't Beproeft op u zijn kgerkracht! Ook u, ö Kiundsrtl 't zwakst van allen Poogt Neêrlands vijand te overvallen; U teistrend met zijne overmagt! ■ ft ft ft Waar dwaalt mijn oog ?... Civilis braaven! 'k Zie dolken op uw hart gericht, Heel Neêrland fiddert uit zijn naaven! Heel Neêrland fchijnt één Blikfemlicht! — Doch, 'k zie 'sLands Helden moedig kampen! Schoon ongewoon aan Oorlogsrampen, Neemt ijder een Bataafsch befluit; Held hessen waagt zijn roemrijk leven, Held boetzlaar doet den Vijand beeven Held kropff richt meer dan wondren uit! Geen  ( 93 ) Geen overmagt — geen oorlogsdonder, Verfchrikt 's Lands krijgers op hun' post — Al woeden moord en dood 'er onder, Niet één wil worden afgelost — Hun oog ijlt bom en fulpher tegen — Hun hart vlamt op den heldenzegen. Hun moed groeit met hun ongeval: T gevaar doet hunne fpieren zwellen, Zij vechten — zonder koppen tellen; Tot hun de zegen Weezen zal! — ft ft ft Breekt vrij, uit duizend ijzren keelen, o Gallen! op deez' vesten in — Durft vrij in 't rond den boer befteelen; Ten blijk van — uwe broedermin; Straks zal de Leeuw zijn tanden toonen, Straks zal zijn fterkte uw' trotsch beloonen, Vereend met Pruisfens Adelaar — Gevoegd bij 't Luipaard van Bmtanje, Gefteund door 't leger van Germanje, De vesten redden uit gevaar! —■ Waant  ( 94 ) Waant gij Maastricht te doen bezwijken * Vermcetien! voor uwe Oorlogsmagt? Prins hessen zal den Gal doen blijken, Dat hij met zijne bloeddorst lagt — Hem kan geen laf gevlei bekooren — Ëen held fluit voor verraad zijne ooren; Zing voor U zelv' uw Vrijheidslied — Uw dreigen doet geen Burger beeven, Élk kiest den dood voor 't eerloos leven j Vooral — wanneer hij Franfchen ziet? -* ft ft ft Waant gij, laf harte moordenaaren! Dat uw gezwets — uw ijdle taal , Êen man als b-oetzlaar zou vervaaren, Een man, gegrijst bij het heldenftaal? — Waant gij, bevlekte Koningmoorders! Ontmenschte beulen! — Rustverftoorders! Dat krijgers, door de deugd geleid, Op 't woord vertrouwen van barbaaren —. Van ftrafbre Godverloochenaaren, Van hooners aller menschlijkheid? Waant  C 9$ ) Waant gij dat moedige Oorlogslieden, Hoe kleen hun aantal weezen moog'; Voor duizend — duizend muiters vlieden, Wier hart de onnozelheid bedroog. Verwaaten! laat Held kropff u leeren, Hoe waare helden triumpheeren, Hoe waare helden, in den nood, Alléén hunn' pligt ten raadsman kiezen} Zij willen 't leven grootsch verliezen; Maar de eer verzelt hen in den dood! — ft ft ft Gaat — Gaat uw fnoode leer verkonden, Aan lafaarts, zonder deugd of moed, Hier heeft zij geen gehoor gevonden; Geen Belg valt heuren glans te voet'! Gij zult, hoe ge U ook moogt verzinnen, In Nederland geen broeders winnen; Gij vindt hier niets — dan kruid en ftaal —« Dan burgertrouw en waare Vrijheid; De Godsdienst fchenkt hier rust en blijheid! Zij vormt ons tot de zegepraal! — Schoon  ( 96 ) Schoon tweedragt ons, üi donkre dagen * Een poos geduchte fchokken gaf, Die blinddoek viel, toen wij U zagen, ö Gallen! van onze oogen af — Heel Neêrland werkt veréénd van zinnen, Om uwe heirmagt te overwinnen, Onze eendracht pronkt in edlen zwier, Doch, vindt gij foms nog een' verwaaten, Die 't Vaderland om U durft haaten Voorwaar — dat was geen Batavier! — ft ft ft Wat zie ik?... ftrijdbaare Oorlogsmannen! Bezwijkt gij voor der Gallen moed?.., Neen!... de overmagt dier aartstyrannen Is 't die de Klundert ruimen doet — Men ziet, fpijt vijands moed en listen, U, voet voor voet, de vest betwisten, Gij zoekt uw glorie in den dood — Held kropff, door 't grootsch der eer gedreeven, Waagt, aan uw hoofd, zijn roemrijk leven; Hij fchrikt voor kogel — bom noch lood! — Held  C 07 ) tfeldhafte kropff! de Nederlander, Schreit fiille traanen op uw graf — Gij eert der Belgen Zegenftander; Door 't voorbeeld dat uw krijgsdeugd gaf! —« De moed zal U eene eerzuil bouwen — Waar op Uw naam is Uitgehouwen —■ Waar op een dankbaar naakroost leest: Hier rust, tot glans der volgende eeuwen, De dappre kropff — de roem der leeuweni Die dood noch vijand heeft geweest! ft ft ft Maar, 't ftandbeeld, uwer grootheid waardige Is In der Belgen hart gefticht; Daar, Hoofdman, is uw roem, eêlaartig, Een glorie tempel opgericht! — Uw' naam, fchoon hier in goud gedreeven Schoon hier in hard arduin gefchreeven, Is nog verheevner lot bereid, De Belg bewaart hem ongefchonden, Wanneer hij wordt van "t iiof ontbonden' j Roemt hij zijn' kropff in de eeuwigheid/—' —<  C & ) De Gal verfchrikt, bij \ zien der fbroomen —> Hij grijnst 'sLands Zee kafteelen aan — Hij vreest door 't water om te koomen — En op onze akkeis £e vergaan. In baast raapt Mj .zijn benden famen, Zij vluchten, eerer dan zij kwamen; Prins frebrik jaagt hen angst ïn't hart —< De Franfche raoitren moeten wijken; De vlag voor Neêrlands Standaart ftrijken; Zij zien dat men hun dreigen tart! — ft ft ft Eén enkle daad deedt hen verbleekeft; Toen *t volk, door haring man geleid, Dotót op hun kielen in te breeken, Met heldentrouw — met dapperheid; Toen zonk der Gallen hoogmoed neder, Zij ondervonden vreeslijk weder, Dat Nederland nog ruiters voedt — Dat 'er nog trompen en van galen, Om op den Gal te zegenpraalen, Herleeven in 't Batavisch bloed! — Tri  ( 99 ) Triumph!... God wenkt, mijn Landgenöoteli!a \ Triumph!.. uw vijand vlucht alreê! Vorst coeurg heeft hem ingeflooten — Held clatrfait voert zijn Standaarts rrieê! Hier valt Prins hessen op zijn benden — Daar grijpt held pirch hem in de lenden — Ginds vliedt hij voor oranjes kroost; Zijn woeste trotschheid tuimelt neder-, Hij vindt zich zèlv' bedroogen weder, Schoon hij door fchande en wraaklust bloost! —: ft ft ft oranje telgen! _ nassaus looten! VORSr willems LUST! — 'slands palinuur ! Ja, 't bloed, waar uit gij zijt gefprooten, Vertoont zich fehittrénd in dit uur! Zo jong nog en reeds zulke helden! —' Zo onverzaagt in de Oorlogsvelden!... ö Vorften! 't oud Batavisch hart. Spreekt roemrijk, in uw roemrijk poogen ,• Gij houdt een waereld opgetoogen; Uw moed is Vrankrijks grootfte fmart! — G 2 Tri-  ( loa ) Triumph! wij zien Maastricht behouén Schoon fel gebeukt, door 't oorlogswee, Schoon fel geteisterd door kartouwen, Schoon brandend als een fulpherzee! —• Wij zien mïrandas benden vluchten Hun Vrijheidsboom droeg valfche vruchten — Hij is door de Adlaars omgewroet! — Zij fteegen met hunn' prooi naar boven — Heel Neêrland moet de Aartsgoedheid looven, Heel Neerland vall' zijn' God te voet! — ft ft ft Prins hessen! ijder Nederlander,. Door uwe dapperheid bekoord, Aanfchouwt verrukt uw' Zegenftandcr, En galmt uw' roem, van oord tot oord! —* Het bloed van uw heldhafte Vadren, Stroomt grootsch, verheven, door uwe adren, Gij toonde u zulk een ftamhuis waard! De Belg, door dankbaarheid gedreeven, \ Vereeuwt uw' naam — waardeert uw leven! Daar hij u naast 'sLands redders fchaart! Maas-  C 101 ) Maastricht, door uw beleid beveiligd, Brengt u der Krijgren eerekroon Uw' naam' de onfterflijkheid geheiligd, Zal nimmer in uw graf vergaan, Gij, fchoon in vreemde lucht gebooren, Kunt Neêrland, door uw" moed, bekoorenj Het reikt als broeder u de hand — Een man van eer — een dapper fhïjder, Een held als gij — een Staats bevrijder; Vindt overal een Vaderland! < ft ft ft En gij, ó ftad door Neêrlands vader, Door vader willem grootsch genacht, Ook U kwam 't heir der Gallen nader; U te overwinnen fcheen hun ligt: Dan gij, door Oorlogsliên verdeedigdt, Door helden, dien "t veiraad beledigt, Gij toonde U zulk een' ftichter waard; Schoon brand en bloeddorst om U woeden, Schoon ftreng gebeukt, door de Oorlogsroeden, Gij bleeft voor 's vijands woên gefpaard! — G 3 Der  C 102 ) Der Franfchen geldzucht wierp reeds de oogerj, Schraapzoekend op 't Bataaffche goud; Hun kwijnend — uitgeput vermoogen, Hadt op een' wisfen prooij vertrouwd: Zij waanden reeds in Hollands dreeven, Hun plunderlust den toom te geeven; Reeds telden ze in hun hart ons geld; Doch, boetzlaaRj de eeuwige eer der braaven% Schonk Vrankri'k lood — voor gouden ftaaven^ Als de eermunt van een' waaren Held! — ft ft ft Uw naam — uw roem zal eeuwig leeven, Verheven Krijger! — Edelman! Uw lof op aller tongen zweeven, Zo lang men moed waardeeren kan! ~ Een krans van kraakende eerlauwrieren 3 Zal om uw' zilvren hairlak zwieren; Een krans door dankbaarheid bereid; Nooit moete ons kroost de helden noemen s Waaröp ons Vaderland mag roemen; Of 't rpeme ook boetzlaars krijgsbeleid! —. Nooi?  ( i°3 ) Nooit, grijze Veldheer! welke uw glorie, Zo lang één vrijman ademhaalt; Zij worde, in Neêrlands volks hiftorie, Met gouden lettren afgemaald! —• Op ijdre bom, die Vrankrijks benden, In eerfte willems ftad dorst zenden, Is voqj^uw' roem een zuil gedicht! — En — in het hart der Batavieren, Is voor U, cn Uw Soldenieren, Een' eeren zetel opgericht! — « 0 :P 't Is grootsch, ö Ridder! als, in marmer, Het Naageflacht uw deugden leest — 't Is grootsch dat gij, als Stadsbefcherrner, Geroemd — bewonderd zijt geweest — 't Is grootsch, in onze jonge dagen, Een groenen lauer wegtedraagen; Maar — grootfcher, voor een* man van eer, Als hij, bij d'avond van zijn leven, Een proef van heldentrouw kan geeven; Dat Zegt voor 't hart nog eindloos meer/ — G 4 Hos  C i°4 ) Hoe zal uw roem uw Stamhuis ftreelen! —■ Hoe vrolijk lagt uw kroost u aan! Zie Neêrland in uw grootheid deelen; Gij lokt uit Neêrlands oog een" traan; Die traan zal tot een paerel ftollen, En — eenmaal op uw' grafzerk rollen, Als u geene aard meer binden mag; Als alles — alles weg zal zinken, Blijft in ons oog die traan nog blinken; Hij tuigt voor U, op d'oordeelsdag! ft ft ft Verheven Drietal!... Wakkre Helden! Vorst hessen! — boetzlaar! — eedle kropff! De Faam zal uwe krijgsdeugd melden, Uw naamen voeren boven 't ftof! Euroop zal uw gedrag waardeeren, Menschlievendheid uw daaden eeren, De Christenheid juicht bij uw' moed j Gij fchittert in der volken oogen Elk zal, om ftrijd, uw' lof verhoogenj Als 't offer dat de waarheid doet! Gij  C k>5 ) Gii moogt, met die Befoldelingcn, Die ge aan uw zijde vechten zaagt, Naar de eerkroon dier roemruchten dingen. Waarop het menschdom glorie draagt! —i Schoon veeier naam hier word' vergeeten, De Aartsgoedheid zal hun naamen weeten j Zij zijn, door eene Cherubs hand, In 't boek des l?vens aangefchreeven; Zij zullen, achter 't graf herleeven; ó Redders van uw Vaderland! ft ft ft En gij, 'sLands Vadren! Opperheeren!. Befchermers van der Belgen roem! Wier wijsbeleid, in 't Staats regeerens Elk Batavier met eerbied noem'! Ontfangt, van duizend vrije zielen, Die voor uw deugden nederknielen, De reinfte en blijdfte erkentenis! — Uw zorgen, vaderlijk en teder, Hergeeven ons die vrijheid weder, Die voor den mensch 'c gelukkigst is! G 5 Lang  ( lOê ) Lang zij het roer der zeven landen, Aan uwe wijsheid toevertrouwd, Snoert, door uw' moed, die eendrachts banden, Waar door ons Land zijn magt behoudt;. Dan zal, fpijt 'sVijands listig roeijen, De luister onzer Erven bloeien: Dan zal altijd der vadren God, Zijn oog, in zegen, tot ons keeren, Ons glorierijk doen triumpheeren % Ons hoeden voor een drukkend lot! —> ft ft ft oranje!.,., ook u een eerzuil bouwen, Blijft voor de onfterflijkheid bewaard; Elk aardling moet zijn kunst mistrouwen, Wen hij voor u zijn fpeeltuig fnaart! — De erkentnis, zal zij edel weezen, Moet woordenpraal van menfehen vreezen; Doch eens, aan gene zij van 't graf, Rolt wïllem's roem, in hemeltoonen? Die 't oor des Seraphs tot zig troonen, Van de elpen lier der Belgen af! ö Gij  C *°7 ) 6 Gij die, fints ontelbre iaaren, „ Den God van onze Vadren waart F Die Nederland, in doodsgevaaren, Voor 't woên des Vijands hebt gefpaard; Wilt, door uw goedheid, nooit volpreezen, Ons nog ten redder — vader weezen! Wij knielen voor uw' zetel neêr! — Elk vrijman heft zijn vochtige oogen, tehovah! dankbaar naar den hoogenj En geeft u van zijn redding de eer! —- ft ft ft Bataaffche Krijgers! — dappren! - braaven! Soldaaten van mijn Vaderland! Ontfangt, als dit uw roem kan ftaaven, Dit lied van een Bataaffche hand! Geen goud deedt mij uw' lofzang zingen; Uw glorie op mijn lier te dwingen, Was de infpraak mijner dankbaarheid! — Een eerkrans, die de deugd vergaarde, Hoe kleen hij fchijn', bezit zijn waarde, 1 Als 't hart de Lauwren heeft bereid! - M. DE WITTE, geb VAN ZUYLEEOM, (e Kesttrm in de Nederbetuwe. DANK-  BAIKOIIER AAN DEN GOD van NEDERLAND, EN DE DAfPERE KRIJGSHELDEN. ONDER DE ZINSPREUK: Non, fi male nunc, et olim fic era H ORATIUS, JD)acht ik, toen ik Bredaas wallen { Door een enkele bomb, zag vallen, (Bomb, gevuld met ons verdriet,) Dacht ik toen, ja kon ik hoopen, Dat men heden mij zou noopen, Tot een dank- en vreugde lied? — Neen,  C i®9 ) Neen, ik had veel eer te vreezen, Dat ik thands een prooi zou weezen Van des vijands fnoode trouw; Dat ik, met Oranjes vrinden, Wijl zij wet en orde minden, Allen weedom lmaaken zou. ft 'k Dacht toen eer mijn Land te derven, En als balling om te zwerven, In een' onbekenden oord, Of , als de oude Judaïten, Beeken, met mijn traanen vlieten Op te hoopen, aan hun' boord. ft En mogt ik 't niet billijk duchten!... Daar mijn Landzaat reeds de vruchten Van de dwinglandij genoot; Daar, al wat zich voor 'sLands Staateu Hadt verklaard, door de Onverlaaten , Werdt gedreigd met roof en moord. ft ja, mijn trouwe Landgenooten! Ja wij waren overgooten Met de droefheid van de ziel, Toen in weerwil onzer ooren, Wij die weemaar moesten hooren: Dat de Berg met Breda viel. \ Had  1c Had airede wars van Zangen , 't Zwijgend fpeeltuig opgehangen Aan den treurwilg, bij den vliet; Én de toonen, die ik neurde, Daar mij 't hart van weedom fcheurde^ Waren davids jammer lied: ft „ Uit het diepfle van ellenden „ Roep ik u. die heil kunt zenden, „ Biddende aan met hart en mond" Deze waren onze klagten, Die wij Gode zuchtend bragten, Bij den eerften Bedefiond. ft Dan, het gunstrijk Opperwezen Zij in eeuwigheid gepreezen! Door zijne uitverkooren fchaar:; Ons, die naar dien rotsfteen liepen, En om uitkomst tot Hem riepen, Schonk hij hulp, in 't bangst gevaar. ft Ja, de God der Nederlanden Waakte weêr voor onze panden, Even als hij voormaals deedtr, Toen, door ftorm en watervloeden, Hij dit Landjen wou behoeden, En voor ons belangen ftreedt. Hij  C nt ) Hij zag de ongerecbrigheeden Van een Volk, dat Land en Steden, Staat óf Godsdienst voorbedacht, Door hurm" heiïïooze oprcerkraaijeis, Nieuwe leer en zeden zaaijeïs, Ijlings hadt ten val gebragt. ft Van een Volk, dat toom noch bahdert Kende, en zelf zijn' wreede handen Dorst aan Gods gezalfden {laan: Dat Oranje en al zijn" vrinden Ommeêdoogend wou verf)inden, Loerde op Neêrlands ruim beffcaan. ft Zegt, wat anders toch bewoog U? Welk een hekch gedrocht bedroog Ut Dat ge ons ftoordet 'm de rust; Daar nog naauw het muitend raazen, Kortlings door U aangeblaazen, In ons Land was uitgebluscht. ft Wildet gij uwe Asfignaaten Komen wisflen voor ducaaten? Rijders koop en voor papier? Loerdet ge op de Ducatonnen, Zuur, maar eerelijk gew mnen Door den noeften Batavier? Of  Of flak Nederlands vermoogen, willems grootheid u in de oogen? Wildet ge, onder valfchen fchijn, Van ons allen vrij te maaken, Neêrland van zijn' boei te flaaken, "t Opperhoofd der Belgen zijn? ft Was een Rot, (waar toe "t verbloemen?} Dat zich durft Bataaven noemen, En bij ü zijn wijkplaats nam, Dat op inlandfche onrust fteunde, Schoon het op een rietftok leunde, Met u, onze Vrijheid gram? ft 't Een eh ander, fnoode Fielen» Was het, dat u kwam bezielen; Dat ü kroost van Catilijn! Dien de magt des Satans voede, Zo vol helfche draaken woede, Zo fataniesch fnood deedt zijn. ft En dat kwaad zou God gedoogen! Die te zuivet is van oogen, Om het onrecht aan te zien Neen, hij heeft in 't angftig vreezen, Ons niet hulploos afgeweezen, Toen wij tot Hem kwamen vliên, Hi|  ( 113 ) Hij wou zijne onwinbre benderi Weêr ter onzer hulpe zenden, Hij dcedt wondren, met de zee 4 Met de ftbrmeö, ftilte en ftroomen j Dekte hij de naakte zoomen Van de vaderlandfche rcê. ft Op zijn wenk, vloog uit den kerker' De Oostenwind die mede werker, Ter verijdling van 't geweld; De opgezwollen land - rivieren Werden ftraks, als ftrijdbanieren, Voor ons op hunn' post gefteld. ft Rhijn en Maas/Iroom, aan liet hollen ^ Deeden hunne waatren rollen Over heide, beemd en zand; Waar, zoo God het niet verhoed hadd'^ dumourier zijn ros gevoed had.1', En zijn'Vrijheidsboom geplant. m Hij toch , die Gods wonderwerken, Hier niet klaar heeft kunnen merken ,■ Moest gewis een Jacobijn, Die de Godheid durft verzaaken, En zich zelv' een' God wil maaken, Of nog fnooder monfter, zijn. H Neêr.  ( H4 ) Neêrlands kroost, in Iaater dagefi* Zal nog van dat heil gewaagen, Ons betoond in dezen ftond; 't Zal, in dankbre lofgezangen, Onzen blijden toon vervangen, Met den Cither en den niond, ft Eensgezindheid in 't befluiten, Kloekheid om 't geweld te ftuiterr» Vaardigheid bij 't wijs beraên, Doorzicht in de duisternisfen, Schrander oordeel in het gisfen, Moed om moedig bij te ftaan \ ft Bijftand van vereende Magten , Kloeke moed en dappre krachten, Raad, verftand en Wijs beleid Om het fchip van ftaat te ftuuren, Werdt aan Neêrlands Palinuuren, Met Oranje niet ontzeid. ft Neêrlands God , die wind en ftroomerf,. Ons ter dekking op deedt koomen, Hij, die mist en ftorm geboodt; Stilte en ebbe en vloed befchikte, Voor wiens magt de vijand fchrikte,. Was ook bij de wapens groot. Hf  ( ii5 ) Hij dcedt Coftenrijks banieren^ Meer dan menschlijk zegevieren; 's Keizers aadlaar gaf den haan Neep op neep, en Pruisfens Arend Was voor hem niet min vervaarend'* 't Luipaard viel hem grimmende aail, ft caesar heeft, in vroeger dagert, Nooit meer glorie weggedraagen: 'k Weet niet of die zeggen kon, ("Schoon wij hem dien voorrang gunnen) Zo als dezen zeggen kunnen: Dat hij kwam en zag en wom ft Hier van kunnen Tienen, Aaken, Luik en Leuven melding maaken, Met gantsch Braband, dat den Öaï# Naa vergeefch en vruchtloos zwenken* Boven bidden, boven denken, Zag verjaagd uit fchans en wal ft God gaf, op de vlakke veldert ,Én ook in de vesten, helden, Wien nog de onverfchrokken rnoecï Der grootouderlijke vaders, In de kloeke helden aders Doordraait, met het edel bloed-. H 2 Dk  Dit kan 't fterk Maastricht getuigen^ Dat voor geen geweld wou buigen. Schoon miranda kloot op kloot, Bij het trotsch en fnorkend brallen, In de dicht berende Wallen, Uit metaalen monden fchoot. ft hessens roem moet eindloos weezen,Eeuwig zij zijn deugd gepreezen, Zijne dapperheid hieldt ftand; Als een rotsfteen, die van wijken Weet, noch wanklen, noch bezwijken, Hoe de zee ook woele en brand\ ft Zeven duizend donderballen Los gebarften in uw wallen Meerdren uwen ijver-gloed: De eisfchen aan u toegezonden Antwoordt ge uit metaalen monden, Met den kloekften helden moed. ft Dat heet, volgends eed en pligten, Voor geen overmagten zwichten, In het nijpen van den nood, Maar, zo wordt ook, bij "t verzwaaren, Bij het groeijen der gevaaren, Ook uw eernaam tevens groot. Vranl-H  C "7 ) Vrankrijks ftrijdbre legerkncchtcn Voelden daadlijk, bij het vechten, Wat het vorstelijk gezag, (Schoon zij voor gelijkheid ftreeden) Kloeke moed, op all' de leden Van de Burgerij vermag. ft Gij, ö roem der Helden-lootenl Leerdet aan uw Stad-genootcn, Wat bedaardheid werken kan: Roem zij den Maastrichtenaaren, Die, in 't nijpen der gevaaren, Streeden als een eenig man. ft Ja, hoe ook miranda dondert, Elk begreep, ("geen uitgezonderd,) Dat een plat gefchooten Stad, Wat men daar bij mogt verliezen, Ver voor ieder waar' te kiezen, Boven 't ftelfel van mar at» ft God verwekte, in willens muuren, boetzelaar en, die geen' yuuren, Dien geen fnorkers trotfche taal Van een' dumourier. vertraagden, Die voor Holland alles waagden, Tegen bomben, vuur en ftaaL H 3 Dus  C "3 ) Dus jaagt 's ezels balkend raazen, Moord en roof en woede blaazen Nooit den leeuw een' fehrik op 't lijf j Schoon hij hinden, bloode daslèn, Geiten daar meê kan verrasfen, Uit breed dal en berg yerdrijv'. ft boetzelaars, uit heldenlooten Onverbasterd voord gefprooten, Lang veradeld om uw deugd! Catoos in den raad der vaders, Kloeke fteevoogds, wijze Raaders! Hollands Luister! Neêrlands vreugd. ft Mogt een geest mijn' geest verligten, Mogt ik u een eerzuil (lichten, Die den jongden dag verduurt! 9k Voel mij, dnor een edel poogeq, Hoe ontbloot van dicht vermogen., Hartbjk daar toe aangevuurd, ft . Maar wat onze zwakke krachten Niet vermoogen, fchoon wij 't trachten Zal, met bas en krijgsklaroen, Wis een (loet van Febus zooneq, Jn gepaster maat en toonen; Van den hoogen zangberg doen. Pan,  ( 119 ) Dan, waT'zcg ik, bloem der Helden! Enkel uwen naam te melden, Zal, zo lang het zonlicht fchijn'; Bij de laatfte naageflachten, Die uw grootheid blijven achten, Meer dan 't beste lofdicht zijn. Wordt de Klundert, door de Gallen, Meê baldaadig aangevallen, kropff zal kloeken weêrftand bien; En dat hij uit heldenlooten Naast van boei z'laar is gefprooten Zal hij 't vaderland doen zien. ft In gevaar en bange nooden, Tart hij, meer dan duizend dooden, Grijpt het fchild- en harnas aan: Zou zulk een den vijand vreezen ? Op wiens beuk'laar ftaat te kezen. Ovenvinnen of vergaan. ft 't Bloed van zijn hoog edle vadren, 't Heldenbloed kookt in zijne adren, Zou (dat xerxes hier genaak',) Dees leonidas hier zwichten? Niet zijn bloed, naar eed en pligten, Storten met het grootst vermaak. H 4 Neen,  ( 120 ) Neen, hij zal aan zijn Spartaanerf* Zelf den weg ter glorie baanen, Hij weet, dat hij 't Vaderland; Dat hem heeft tot fchut gehuldigd, Ook zijn leven is verfchuldigd, Boven zwaard en regterhand. ft Kan hem 't winnen niet gelukken, Niets zal echter kropff doen bukken Voor des vijands overmagt; Door geen dondren der mortieren, Wordt de moed der Batavieren Ooit tot wankelen gebragt. ft Gij, getrouwe legerknechten! Zegt hij: waart fteeds groot in 't vechten, Weest ook met me in 't flerven groot? '-t Voegt me, ik wil uw heil betrachten, Daar wij niets meer kunnen wachten Dan een' onvermijdbren dood: ft Volgt mij, overfchot der Braavcn! Die voor 't Godspand der Bataaven U hebr in de bres gefield; Nergens kunnen wij mijn' vrinden! Glorierijker flerfbed vinden, Dan in 's vijands legerveld. Gqd,  ( i« J God, de God der hciërfchaaren Sterkt, in't hachlijkst der gcvaaren, Mooglijk nog uw dappre vuist: Meermaal heeft het Alvermogen Zijner goedheid, uit den hoogen, 's Vijands Qyermagt vergruisd. ft Op 't gezicht van uwe blikken Zal misfchien de vijand ichrikken, Mooglijk dat hij van den wal Onzer vesting, buiten orden, Naar het binnenst zijner horden Voor uw wapens vluchten zal, ft Volgt mij ijlings mijn' getrouwen, Onze Vaders, Kroost en Vrouwen, Onze haardfteên, 't Vaderland, Onze Godsdienst recht en wetten Vordren, alles op te zetten; Kcndet ge ooit gewijder pand?.. ft Dus fprak kropff, en aanftonds vielen Veertien kloekberaaden zielen Met hem uit, door bres en wal, Welgemoed met kropff te fterven, En de lauwerkranfen te erven, Die de dood hun fchenken zal. H 5 Zaagt  Zaagt gij, in een" drom van beeren, Ooit den woud leeuw zich verweeren, Zaagt gij ooit den adelaar, Dicht door gieren ingeflooten, Met zijn klauwen, bek en pooten, Kampen tegen 't doods gevaar? ft Dan kunt ge u van deze ftormen Ook een duidlijk denkbeeld vormen, Hoe hij midden in 't geweld, Tegen monfters zich verweerde, En zelfs aan zijn beulen leerde, Hoe men fneuvelt als een held, ft Snoode Monfters, geen Soldaatent Ecrvergeeten, Onverlaaten! Moest gij ook dat achtbaar lijk, Tegen menschheid, recht en wetten, Nog met fchande en hoon befmetten, Sleepen door het moddrig flijk? ft Of zoudt gij, ó Eervergeeten, Zo verblind zijn, en niet weeten, Dat men, in den vijand zelv', Moed en deugd en dappre krachten, J3ij 't verweeren hoog moet achten, Roemen tot het ftargewelf? Zelfs  ( 123 ) Zelfs der leeuwen moed bepaalt zich, Zijn meêdoogend hart herhaalt zich, Als de vijand ligt in 't zand: 't is 't gedrag van wolf en honden, Nog den vijand te verwonden, Als hij reeds is overmand. ft Wij, bedrukte Batavieren, Laaten wij het praalgraf fleren Van dien onverfchrokken held; Dankbre traanen daar bij plengen, Lauren tot een offer brengen, Aan dien wreeker van geweld! ft Wat de tijd ook moog' verdelgen, Op den Vrijheidsboom der Belgen Staat, met een' geharden ftift, Edle kropff! op wien wij boogen, Gift van 't opper Alvermogen! Eeuwig uwe naam gegrift. ft sk Zie, dunkt mij, door Hemellingen, U hier boven reeds omringen,. *k Zie een' gantfehen heldendrom: Eerfte willem, Neêrlands vader, Treedt, met van de werff, u nader, En heet u daar wellekom. WIL-  C "4 ) willem, die de borst der Telgen '. Van Oranje, 't puik der Belgen, Echte 1'cheuten uit dien ftarn, Door het wenken van zijne oogen, Vol van liefdiïjk mededoogen, Zette in ligten gloed en vlam. ft Blijkbaar is 't, dat in de looten, 't Ras waar uit zij zijn gefchooten, Eigenaartig blaakt en fpeelt. Helden vormden altijd helden; Nimmer zagen Judaas velden, Dat een woudleeuw dasfen teelt, ft Nasfaus Erfprins, op 't verwarmen Zijner borst, vliegt ftraks uit de armen Van zijn" dierbre gemaalin; 't Prinsje uit dezen echt getoogen Stort, uit zijne aanminnige oogen, \ Vader hart zelfs ijver in. ft fred.rik, willems fiere broeder, Vol van 't vuur waar door zijn' moeder, En doorluchte vader gloeit, Kan, daar hij 'sLands nood ziet dringen, Zijpen ijver naauw bedwingen, Die, bij 't nijpen, telkens groeit. Dm  ( 125 ) Daar van kunnen Bredaas ftreekéii Zelf, met overtuiging, fpreeken: Dat des Prinfën groene Haag, Die hem moedig heeft zien vechten,Bredaas wedergaaf bcflechten, Eeuwig hier zijn' roem op draag'. ft Dan, daar Batoos leger helden, Kloek zich op den voormuur fielden, Was niet min op "t pekelveld, Als van ouds, bij Fries en Zeeuwen, Bij Noordhollands waterleeuwen, Ieder Batavier een held. ft Want, daar 't ondier, op de plasfen, Hollands Zeeleeuw wou verrasfen, Aan den Biesbosch en Moerdijk, Vondt het zich, uit donderbooten, Zo manmoedig daar befchooten. Dat het hooploos nam de wijk. ft Visfchers, van de Noordfche baaren, Lieten wand en netten vaaren, IJlden naar het Hollands diep; Toen, bij 't nijpen, drukken, prangen, Hen het algemeen belangen Tot des Lands befcherming riep.  ( 126 ) Waterhelden fteeds te duchten' Deen den Franschman haaftig vluchteri , Schoon hij reeds zijn' Vrijheidsboom", Zo gehaat in Neêrlands oogen, Driftig mee hadt voortgetoogen, Tot aan Mem es groenen zoom* ft In de plaats dier vrijheids ftanders, Staat nu, God wat luidt dat andersUt 't Non plus u/tra , tot hun fchand. Dees gelauwerde eerpijlaaren Zijn, in weêrwil dier Barbaaren, Door God zelv' aldaar geplant. ft Hij der boozen Raadverwerder Sprak: tot hier toe en niet verder. Legt uw trotfchen hoogmoed neêV, \ Is genoeg o Rustverftoorders! Wreede beulen, Koningmoorders! Keert naar uwe horden weêr! ft Maar gij, die met deze beulen. Nog bedekt hebt durven heulen, Haaters van uw eigen haard Hoe moet gij u thands niet fchaamen j God heeft tegen uw' beraamen, U, in uw bezit bewaard. Keert  C ï2? ) Keert terug, erkent uw fnoodheid *s Hemels goedheid magt en grootheid, Valt hem nederig te voet, Gij w'toete in uw ingewanden, Hij heeft u, en uwe panden Voor den Franfchen roof behoed» ft Pand der Vrijheid, bij ons heilig? Nu weêr rustig, nu weêr veilig; In den tuin bij hoed en fpeer! Voor wiens ingang tegen draaken, Aadlaars, leeuw en Luipaard waakeiï, Dat geen helsch gedrocht u deer*. ft Welkom vrijheid, uit de banden, Uit de kluisters, uit de tanden Van het driest geweld gered! Dat, om U. in Batoos ftrceken, Heel de hartaar af te fteeken, Reeds zijn' moord-dolk hadt gewet, ft Welkom, adem van ons leven! Nimmer moet gij ons begeeven, Hoe de Franfche haan ook kraai', Hoe hij, met verjaagde gieren, Die mede om dit lokaas zwieren, Zijnen Haart ook winde en draai. o Met  t 128 ) O Met welke een eedier blijheid, Dansfen we om den hoed van vrijheid , Om den boom, die 't hart bekoort 1 Dan om die der Jacobijnen, Die, wat zij ook willen fchijnen, Tekens zijn van roof en moord. ft Neen, aan Neêrlands vrije zoomen, Kennen wij geen vrijheidsboomen, Dan die door Oranjes hand, Onder 'sHemels milden zegen, Koestring warmte en vruchtbren regen, Vóór twee eeuwen, zijn geplant ft Deze groeijen voor de Belgen, Deze fchieten weelig telgen, Deze bloeijen, met een geur, Die den eêlften geur kan tarten, Dees verrukken oog en harten; Door hun vruchtbren, bloem en kleur. ft Deze zijn 't, waarom wij dansfen, Die wij blijde en vrolijk kransfen, Na den vaderlandfchen trant; Naast den bijbel, naast de altaaren, Zijn dees, zo als ze oudtijds waren, Ons geheiligd dierbaarst pand. Dat  C 129 ) bat dan dümouriér vrij zingë,' Dat hij óm zijn ftaaken fpringe: En zijn aanhang rietur' hem naa^ Die zich door zijn vleiënd liegen,; Blindelings in flaap liet wiegen, :'• 't Franfche leuswoord: ca iraé ft Wij, wij durven 't om te keereri, „ Om dat kraaijen te verleeren," Aan dien breed gekamden haan, Zingen; ,, dat ge uw nacht bonetten* ;, Ons ook op het hoofd zult zetten ,■ ,, dumourier! dat zal niet gaan; ft Zo fchenkt 's Hémels welbehaagen Blijde vreugd, naa bange dagen: Daar de Landman, vol van druk^ Zat en weende, dat zijn fchuuren Moeiten 's vijands roof bezuuren ^ Baadt hij nu weêr in 't geluk.' ft Veeman hoort zijn' gladde koeijen. In de groene beemden, loeijen. Moe-gezuchte Bouman ziet, Hoe het golvend winterkoren, ïn de diepgeploegde vooren, Reeds zijn' zwangere airen fèhiety 1 'i Ros 1  ( n° ? 't Ros, dat, voor den Oorlogswagen., Korts werdt in 't gareel geflagen, Voert nu weêr het jaarig graan, Met de nieuwgeteelde vruchten, Naar de fteên, die niet meer zuchten, Tegen gangbaar zilver, aan. ft Zanglief zingt, met blijde galmen, Vrolijk godgewijde pfalmen, Looft den Schepper met een lied, Wij, wij willen onze fnaaren Met zijn' vreugde-toonen paaren, Mede ontheven van verdriet. ft „ God der vadren, lang voor dezen! Eeuwig zij uw naam gepreezen Voor de redding van ons Land! *t Plegtig reukwerk der gebeden Zij, tot in alle eeuwigheeden, Op Uw dankaltaar gebrand. ft Zagen wij nog korts gelceden, Sikkelen tot zwaarden fmeeden, Spade en Schop tot Ipiesfen flaan,, Dees gedugte wapentuigen Neemen, onder 's mokers buigen , Haast weêr de oude vormen aan. Dan7  ( m ) Dan, Séheerfchèf aller dingêti! Zoo de nood ons weêr mogt' dringen 5 Zoo nog 't monfter onlieil broedt, Onze vrijgevochten landen Weêr baatzuchtig aan durft randen, Schenk dan weêr dien helden moed! ft Wees voor onze legerknechten Steeds een beukelaar in 't vechten? Doe hen tegen 't everzwijn, Dat zijn' eigen grond en landen, Buiten paal en fchut en banden, Omwroet, kloeke ftrijders zijn! ft Stel dat wouddier perk en teugels, Bind het aan zijne oude beugels, Tot bewaaring zijnes gronds! Stuit het in zijn woedend raazen, Magtig God! door 't enkel blaazen Van den adem uwes monds. ft Èn, daar wij uw roede kusfen, Leer aan die Mezentiusfen, Dat gij in den Hemel woont; Dat uw Opper Alvermogen Door hen, die zich ftout verhoogen, Niet onftrafbaar wordt gehoond. I 2 Doe  ( 132 ) Doe aan die de Seine drinken, Dus uw raagt en grootheid blinkert, Dat zij, binnen korten tijd, U en Uw beftaan erkennen, Weêr aan wetten zich gewennen, Wars van 't woelen en den ftrijcL ft Druk hen, met berouw en finarte, Eindlijk eens op 't wroegend harte, 't Snoode van hun wanbedrijf! Dat Uw naam, Uwe eer, Uw' grootheid, Naast bedrijven hunner fnoodheid, Ook bij hun in achting blijv'. ft Breng den zoon weêr bij de moeder, Zoen den broeder met den broeder, Dat de vader zich verblij Over 't welzijn van zijn kindren , Dat de balling, zonder hindren, Weêr van 't zijn, bezitter zijl ft Demp voor al bij Ons het gisten ' ■ Der gevloekte burgertwisten, Strooi gij zelf het eendragts zaad! Doe het, bid ik, weelig groeijen, Doe het geurig - riekend bloeijen, Smoor en fluit den burgerhaat, Ocfai  C 133 ) Och! dat wc allen weêr als vrinden , Weêr als broêrs elkander minden! Burgers van één vaderland! Dat eens weder één belangen 'sTweedragts zetel mogt vervangen! God! zet ook dit heil in ftand! ft Laat ons faam den wijrook brengen, Zout met wijn en olij plengen, Op Uw heilig zoen-altaar! Laat ons daar, ö Heer der Heeren! Trou en liefde en ecndragt zwceren, Als eene éénsgezinde fchaar! ft Sterk de magt der Bondgenooten ƒ Dek vooral de jonge looten Van Oranje, in 't oorlogsvuur! Doe hen moedig triunrpheeren, En met lauren wederkeeren, Dat hun roem den tijd verduur'. ft Dat de Haagfche Wapenzaalen Met verwonnen Standaarts praaien , Vaandels, aan den Gal ontrukt!: Onder uwe veld-banieren, Is het juigchend zegevieren Meermaal aan den Belg gelukt; I 3 Doe  C 134 ) Doe van onze Legerhelden 't Naageflacht met roem vermelden, Dat de vader aan zijn' zoon De eertrofeên der beide Broeders, Gunst gefchenk des Albehoeders, Met een dankbaar hart vertoon'! ft Dat hij zegge: ziet, mijn' telgen! Dezen heeft het puik der Belgen „ Op den trotfehen Gal behaald; e, Met die groenende eereitandcrs. a, Hebben onze Vaderlanders „ Glorierijk gezegepraald. ft Maar, dat eindlijk eens deze aarde Zich tot vrede en eendragt paarde, O dat eenmaal de Oorlogspest, Erger dan milliocnen tijgers, Van het bloed der dappre krijgejs Eind'lijk ware zat gemest! ft Zulk een heil is uwer waardig, God des vredes! die zo vaardig Ons behoud hebt aangebragt: Neêrland zou, met dankbre klanken, U ook voor dat heilgoed danken, Tot in 't laatfte naageflacht. Bel,  ( 135 ) Belgen! hoe gering deez zangen Mogen zijn, gij zult ze ontfangen Uit een zuiver Neêrlands hart; Dat, in vrijheids - zucht en ijver Voor uw heil, den besten fchrijver, Zanger, dichter, burger tart. E. J. B. SCHONK. Re&or der Latijnfche Schooien ie Nymegen. I 4 GODS-  BOBS HAND ZICHTBAAR, - IN DE KLOEKE DAADEN DER NEDERLANDSCHE HELDEN, TEGEN DE FRAN3CHEN: IN HET JAAR 1793» ONDER DE ZINSPREUK; peus bene vertat. fOp uwe uitnoodiging, Bataaven! Wier hart van eeuwige eerbied brandt, Voor allen VaderlandTche braaven; Neem ik de fchrijfpen in de hand: Uw naam moog', met 'sLands Helden, keven^ rrs Met Helden — die ons blijken geeven, Dat Deugd en Moed hun eigen zijn: Wijl gij de dichterlijke reiën, Aan d' Amftel, Maas en Waal en Rhi/n Een' onverwelkbren krans doet breien, Voor fchedels, die geen' dood ontzien, Maar trouw den vijand weêrlland biên. Met  ( W ) Met racht verdienen de Echte zoonet! ? Die, door hun dapperheid en moed, Een zucht voor aller welzijn toonen, 's Volks lauër op hun graf en hoeds Gij eischt dien lauïr van de handen ? Der Rustbetrachters in den landen, Beminnaars van de Poëzij! Der Rustbetrachters! ja van Looten, Die nooit, in 't kleed van 't waare vrij, Den dolk, in 't hart der Ed'len (looten, Maar, die fteeds pal ftaan voor 't bewind Waar zich een vorst aan 7t roer bevindt. Dit 's 't laflijk puik der Amftelaaren! Hier door (Tijgt ook uw' roem ten top... Te meer roert elk de fikfe fnaaren.... Uw zucht wekt 'sLands getrouwen op! Ik zal 't nu ook manmoedig waagen, (Of foms mijn' zang iets kon behaagen) In 't glorieperk naar eer te ftaan: Een kloeker Bard moog' (louter zingen; Maar — zoo uw goud, uw lauör blaên, Gefchikt zijn* voor die ftervelingen, Wier fchets niets fpreekt dan harte taal,' Behaal ik wis de zegepraal! I 5 Leert  C 158 ) Leert, Waerelden ! een volk regt kennen —■ Een volk — dat deugd noch eer bezat. Bataaven! fchrijft met ftaalen pennen Op marmer, welk een hart het hadtj Dan zullen nog de laatere eeuwen, Om wraak, voor zijn trouwloosheid, fchreeuwen, Trouwloosheid, aan een Land gepleegd, Dat nimmer onrecht kan gedoogen — Het recht der volk'ren gunftig weegt, En deugd en wetten houdt voor de oogen: Maar neen! — Gods wraak, die naakende is, Ontrukk' het der gedachtenis' Zij, die den fchoot der rustende aarden, Bezaaien met het .zaad van twist — Zij, die verwarring, tweedracht baarden, Met wraakzucht, vorftenhaat en list * Die blikfems fmeén voor vrije volken — Die pijlen, fpietfen, zwaarden, dolken, Verééren als het hoogde goed, Eu — met dat tuig der moordenaaren, Zo vuil van ziel als van gemoed, God zelv' en zijn gewijde fchaaren Trotieeren, met een helsch gewoel — Bereiken nooit hun fchandlijk doel. De  C *39 ) De Panther — Tijger — Leeuwen «r- Beeren -* Het Wolvenheir, hoe wreed van aart! Zijn nog gefchikt om u te leeren; o Franfchen! — aller gramfchap waard, Een Dier, dat doelt om zich te voeden, Geeft nog een teken van zijn woeden; Het grijnst eer 't ooit een mensch genaakt: Maar, zag men u wel gramfchap toonen, Voor dat ge uw gal hadt uitgebraakt, Gij,- met uw' aanval ons dorst hoonen, 6 Beulen! die het wreedst gemoed, Öm uwen bloeddorst, beeven doet? Het arendsoog van Neêrlands vad'ren — 't Vooruitzicht van den achtb'ren Raad —, Vorst willem's bloed, in dappere ad'ren, Bleef wakker voor den burgerftaat: Zij zagen 't Rijk der Franfchen kent'len —, Den helilang om de Lelie went'len — De Lelie — die 't land luister gaf: Zij zagen woede en wraakzucht nooden Waar Vrijheids — en Gelijkheids Haf —m Vereénden, om de deugd te dooden — Zij zagen 't, met een kloek verftand, En — zorgden voor ons Vaderland, „ ó Bron  C 140 ) „ ó Bron van wijsheid! uwe werken Zijn zeer geducht — uw wondren groots De magt der hel laat hij verfterken, Om 't volk! dat uwe wet verftoot — De Scheps'len die u fmart verfehaffen — Voorbeeldig, de aard' tot fchrik, te ftraffens Dan — hij, die naar uw Reden hoort —- Gehoorzaam is aan uw bevelen —. — Laat gij, vol goedheid, ongeftoord, In 'swaerelds rust en welvaart deelen: Dit ondervondt gantsch Nederland, Dat vreest en neêrbukt voor uw hand."' „ Gij waart weleer in 'sLands elendcn» Een Helper — fta ooknu ons bij! A!öm, waar wij onze oogen wenden, Zien wij verwoesting — tyrannij! Een rot van Muitren — Eedgenooten —» Heeft aller Vorften val bellooten; Voorlang verflondt het menfchenbloed! Het treft Euroop' met wisfe (lagen: ó! Zoo uw Almagt 't niet behoed', Zal Neêrland deel in 't onheil draagen j Dewijl het in zijn' dollen vaart, Het leven van geen' Koning fpaart!n < Hst,  C 14* ) Het durft, met fcherpgewette klingen In vreemde landen — wijd en zijd — Den burger 't geld en 't goed afdwingen Het zilver, aan de Kerk gewijd, De fieraên van het outer, rooven — De Priesters geesPlen — koppen klooven —> Verbannen al wie trouw bemint — De wijsheid uit de raadzaal weeren — En waar het maagden kuischheid vindt; Bij 't handgeklap, heur' bloem ontééren t In 't oog van u, die alles ziet, Lijd dus het menschdom — God! — omniet! O neen! — het volk der Nederlanden Heeft lang geregte ftraf verdiend; Dan — 't heft tot u, en hart, en handen, Ten hemel, aller menfchen vriend! Gij wilt de zondaars, die misdreeven , Met uieèlij, hunnen fchuld vergeeven, Mids, dat ze u kennen voor hun' God; Maar zij, die 't onbeftaanbre zoeken — Die hulp van 't altijd wisPlend lot Verwachten, en den Godsdienst vloeken — Den Moloch dienen dezer aard' — Zijn zeeker uw genade onwaard." „ V«of  C 142 y s, Vóór de eeuwen — God! wist gij de plaagen, Waar mede uw volk te worst'len heeft, O! in de fterkfte rampfpoeds vlaagen, Toont uwe hand, gij, de uitkomst geeft. In kommervolle tweedrachts ftonden, Heeft Neêrland ook, tot fmart gevonden. Dat de onrust eeuw'ge wroeging brouwt —< Dat laster, list en haat en loogen (Wier euvlen, hen, in 't eind, toch rouwt) Ook werkten, met een helsch vermoogen, Tot d'ondergang van ons Gewest, Waar de Eendragt hadt heur' troon gevest." „ Dit fchuim van 't menschdom — boos verraste] •** Vondt in het Fransch oproerig rijk, Bij moord en wraak den besten zetel, En 't bang gewisfe een veil'ge wijk: Het ftrooide alöm zijn bloedplakkaten; Het raasde, vloekte op Vorst en Staaten; Het zette ons oord tor oproer aan; Ook zij, die hier muitzuchtig dachten, Verheugden zich in dit beftaan, Zo dood'lijk ftil, als doodfche nachten! In hoop, dat rasch de Fraufche trouw, Het band'loos vrij herftellen zou."  ( 143 ) „ Dit Bastaart kroost der Batavieren, Dat Neêrlands rust en vrede ontftal, Vloog, tuk op roof, als wilde gieren, In d'omtrek vrn ons Leeuwendal — Om zulken, die een vrijheid zoeken, Wier Wet, zelfs duivelen vervloeken, Te troouen uit hun Vaderland ; En om, op 't fpeur der Franfche benden, Met fchelmen moordtuig in de hand, 'sLands grootheid, fpoedig te doen enden, Het juist te maaken, zo als 't vee Een alba's rot — in Vrankrijk deê." ,, Wij zwolgen, vol van bitterheeden, Den edik, uit den kelk van twist, Voor dat het Lelierijk zijn zeden — Zijn Vorsten min, in haat en list In wraak en ondeugd «— deedt verand'ren: Die Pesten juigchen met malkand'ren —. Slaan moedig, hand en hart inéén, Om Keizers, Koningen en Magten — Ja — de onfchuld, in de Vlekken — Steër», Gelijk een reed'loos Beest te Aagten: O! zoo de hel het dorst beftaan, 't Was met oranje ook afgedaan." „ Maar  ( 144 ) „ Maar gij; ó Heer! zaagt uit den hoogetij Op 'sLands gevaar in liefde neêr; En voor de biikfems van uwe oogen, Werdt het verfraaide hart zo teêr, Als pasgebouwde honingraaten: Gij greep ze ia 't hart; die de Ed'len haaten 4* Gij zaagt het plan door hun gefmeed Gij wist de ontwerpen aller ftiooden. — Was niet de Vorftenhaat gereed, Om in dit Land, ook elk, te doodeng Die trouw was aan d'oranje vorst? Dan! niemand die zich roeren dorst!" ,, Uw oogmerk doet heel d'afgrond wijken' — 't Heelal beeft, wen gé in fh aften fpreekt.m Zou de ed'le Deugd, in nood, bezwijken.../ Doe zien dat haar geen hulp ontbreekt! Verfla, verteer die Vloekgedrochten, Die Neêrlands val voor eeuwig zochten; Verijdel aller Franfchen doel: 0 God! wil voor uw Siön (trijden: Wek Helden — fpijt al 't krijgsgewoel Die 't Land, voor oorlogsramp bevrijden: Toon ons — zo worde uw Naam verhoogd •frat gij, geen toomloos vrij gedoogt/' ü Reeds  ( us ) j, Reeds rukken 's Vijands legerfchaaren —• Gelijk eer Rome's boevenrot, Dat zelfs geen' zuigeling wou fpaaren —~ Uit Ooftenrijki om u ten fpot, Het Hollandsch Cana te overroroplen; De Trouw, in wee en ach, te domplen De melk en honig die daar vloeit — Het ophirs goud,de kostbre fchatten Uit Oost en West — al wat 'er groeit Op 't welbeploegde land der Batten — t' Ontrooven aan den Eigenaar, Wiens leven waggelt in 't gevaar;" ;, Een enklen wenk, 6 Heer der Heeren! Kan 't oorlogsvuur; hoe 't Neêrland dreigt Tot ftof en asfche doen verteeren, Geheel verdrijven, neigt ei neigt, Tot ons, die fmeeken, guöftige ooren ! Schep Helden, of wij zijn verlooren —' Gesp Dapperheid het harnas aan — Blaas moed in teêrgevocl'ge harten — Laat ijdren held als ruiter ftaan, Eu duizend man , tien duizeni tarten — Dan buigt geen bolwerk van den Staat, Voor 't Fransch kanon , het gaat hoe 't gaaf/ n &  ( 146* ) Zo fpreeken alle trouwe Belgen, Die nooit ontaarten van hun' (tam — Die gruuwen op het woord — verdelgen, Dat korts uit veeier lippen kwam; Uit lippen, die het Recht verdoemen, De valfche vrijheid godd'lijk noemen, Schoon zij niets Godd'lijks willen zien: Zo baden we — en de Hoop der Magten, Verhoorde in gunst , de oranje liên, Die , tot hun eer, de deugd betrachten , En nooit gedoogden dat de hand Des Bloedraads, heerschte in 't Vaderland» De Godheid werkt geflaêg door wond'ren, Die nooit een mensch begrijpen kan: Zij (preekt in 't blikfemen en dond'ren, En in 't gevaar zendt zij een' man, In veege vesten, die heur rechten, En die van 't menschdom vrij kan vechten Ja — dien zij liijft in al zijn doen: Dit zagen wij, 6 Nederlanders! Ten fpijt van 's vijands hevig woên — In boetzelaar's ontrolde ftanders; In Prins van hessen's dappre daên, En in von kröpff's roemrijk beftaan. Ci- j  C 14? ) Civiüs kroost, zo groot, zo moedigt Zo dapper, eél, zo fier, zo ftraf, —3 Dat in den krijg, hoe wreed, hoe bloedig! Zich zeiven nooit gewonnen gaf, Bukt voor geen fnoóde Dwingelanden: Het laat de Heersdhzucht knarsfetanden; En rukt voor 't Vaderland te veld: Het haakt, vol moed, naar eerlaurieren; 't Wil op den list, den dwang, 't geweld'.3 • Op Moordenaars vaak zegevieren, Of fneuv'len op zijn' eigen wal: 't Geen elk Bataaf bewijzen zal! Rukt Legers van verarmde knaapen — Rukt voort, al wie voor 't oproer ftrijdf 5 Die, als een hcir van dansfende Aap'en, 't Geweer handteert en artnoê lijdt, Voor eene Club van Jakobiinen\ — Laat nu uw licht itl Holland fchijnen.. /1 Duldt daar ook geen verduistering! Rukt verr' voor bij twee kleine Heden1 Die ge uit een laffe hand ontving, Én leert, hoe dat Bataaven ftreeden: Maastricht, — de Klundért — IVtllcmfiad -** Zal fchenken , 't geen ge-ongaarne hadt. K a ttiit&i  C 148 ) Kraait aftogt, kaalgeplukte Haanen!...<, Daar ziet gij Neêrlands grijze vest!...» Uw krijgszon, Franfchen! moet,hier taanen En in den afgrond zijn geklest, Of heel de waereld zal verdraaijen, De Godheid doemt uw oproer kraaijen, En trekt met fredrik's magt ten ftrijd5 De (tad Maastricht zal nimmer buigen 1 Schoon zij door bommen hevig lijd', Wil ze uit uw' alfem, honig zuigen; Onwrikbaar (taan in 't hevigst vuur ; Steunt dan op uwen God Natuur! Wij pleiten op een Alvermogen, Die 't al regeert — ons gade (laat: Die ook niet langer kan gedoogen, Dat uw geweid voorfpoedig gaat, Ons lood — het lood der kanonnaden, Zal rasch uw' oproer lust verzaaden.... Ziet daar.... gij wijkt!... en Vrankrijk bloostï De Prins van hessen wil utoonen, Dat bij een God verhaten kroost, Nooit waaren moed en kracht kan wooncn: Keert, keert, naar 't Lelierijk nu weêr; Legt, tot uw fchand' de wapens neêri Haalt  C 149 ) Haalt myrth en palm, 6 Landgenooten! Voor 't Hoofd van Hollands wakk'ren Held: De Vorst van hessen — de Eer der Grooten — Heeft aller volken plaag geveld. Juicht, Belgen! juicht zijn Trouw tot glorie! Zijn Deugd, zijn Moed behaalt victorie, En 't Recht der Menschheid triumpheert. God wou zijn' arm ten ftrijde ftuuren! — Gelijkheid, die een' ftaat verteert, Werdt half geroosterd , door de vuuren. Die fred'rik maakte rond Maastricht, Jö — Triumph! —- de Heldraak zwicht! Gelijk een' zwerm van mag're bijen , Die weeldiig aast op 't voedzaam kruid, Dat, in de Lente, aan alle zijën Van 't bloemrijk dal, uit de aarde fpruit, En, vol gelaên, keert naar zijn raaten: Zo vloog ook door de Langcjlraalen Der Meijer ij, des vijands magt, Die lust'loos aasde op 't erf der Boeren; Toen de oude Faam — die altoos wacht Op tijding, om ze rond te voeren — Bazuinde „ juich! gij zijt gered Bataaf — Maastricht is thands ontzet, K 3 Spits»  C 150 ) Spitsbroeders! — bij die Rukeloozen Las men de wanhoop op 't gelaat: |?oo ooit de fchaamte een volk deed' bleozen, Dit moordziek volk bloosde in der daad! —. De wroeging, 't hartfeer, kon elk leezen, |n de oogen, die geen duiv'len vreezen —? De nijd en wraak vloog hen voor uit! Staa pal, 6 carel! roem der Belgen: ?t Gaat om uw vesting — leven — buit — En — om 'sLands grootheid te verdelgen. Gij flondt reeds veele dagen pal, Hou mqed — hjj leeft, die zorgen zal' Kruid met kanon, in duistere nachten, Van dorp tot dorp, van vlek tot vlek, fb Muiters.' —- vaakelooze wachten Verijd'ien reeds uw krijgsbeftek; Al loopt uw heir op bloote voeten, Zij hoeren u.... gij zult vaak boeten, Re gruuw'len, die ge in BraUand deedt Yah boetzelaar — de roem der Ed'len -s Zal, fchoon zijn vesting hevig leedt, Yergeefsch u, om een gift doen bed'Jen, J)ie tot verderf is van den Staat, Waar voor hij 't dierbaar leven laat» ftvveeft  ( i5i ) Zweert vrij dat Hij moet overgeeven De Vesting , onder zijn bewind : Geen nood! — uw fterker magt moog' beeven, Van d' arm, die u te ligt bevindt Verzamelt al uw kruid, uw kogels — Vliegt om de Willemftad, als vogels — Schiet huis aan huis, met bommen plat. -—» Wilt overmoed aan wreedheid hechten — Daar gij geen Recht tot oorlog hadt, Zal carel u, met vreugd, bevechten; U leeren wat een held kan doen, Wiens God, zijn land, voor leed wil hoên. Eer zal zijn grijze kruin ontgrijzen - De kloekfte held een Bloodiiart zijn — Eer zal een' Jacobijn vaak ijzen Voor gruuvv'len — ftralïen — moord en pijn, Die hij korts pleegde — deedt — zag lijden, Eer zal deze eeuw de gouden tijden Doen bloozen door een minder wee — Eer zal de Twecdragt de aarde ontwijken — Het oorlog in een' eeuw'gen vreê Verand'ren — 't heil van 's waerelds Rijken Beftendig zijn, met al wat leeft — Eer boetzelaar zich overgeeft. K 4- Zvverft  ( 15») Ewerft flaaploos rond, verwoede Beulen \ Die, in een zwarten nacht geteeld; De Deugd en Trouw ter flachtbank zeulen, En aller zielen rust ontlteelt, Kon gij mauritius verrasféu,...! Ook Hij is voor u opgewasfen! — Geen dolk, geen zwaard, hoe fcherp gewet —; G.en bui van gloênde donderklooten —, Geen blikfems van 't gevreesd musket — Op KlundtrPs Vesting toegefchooten; Heeft Hem tot vreez? nog aangefpoord: Beeft! — beeft! — daar gij van wond'ren hoon! Slaa ?t oog op uw gepreste fchuiten, Ontvolkers van de alvoedcnde aard'! Een booze Geest drijft u naar buiten, Maar, op de brcede Roode vaart, Wil God u aan de zandplaat kluistren —r Het licht des dageraads verduistren — De wind veranderen tot uw fmart — Ja! — zoo gij, fchandvlek dezer kringen! Nog met een Godverloochnend hart Naar Holland, dieper heen' durft dringen, Wordt gij, gelijk de Spaanfche vloot, Verzwolgen in des afgrond» fchoct.  C 153 ) Ziet toe — keert weêr — Geweldcnaaren! Graaf bentinck loert ginds op uw magt, En nog een Held, van hocger jaaren, Heeft op uw fterker komst gewagt: De WUlemftad kan helfche vuuren — Heur' fteun een groot gevaar verduuren —> Beproeft nog andermaal zijn moed.... Dat dan, geen fteen aan d'andren kleeve; Wat vreugd 1.... gij deinst.-., de Lauwerhoed s Is aan mijn' Held!.... hij leeve! — leeve! — van boetzelaar betaalt uw' moord... Tart duizend levens van uw foort! Wijdt Dichters! wijdt uw dankbre toonen, Av.i Neêrlands Redder, boei'ze laar! Die Staat, noch vorst, noch volk liet hoonen, Maar (treedt voor haardftede en altaar: Een Seraf moog' dan lof doen hooren, Van Hem, die tot 'sLands heil gebooren —1 Die meer dan Held — dan edel — is; Geen fterv'ling kr.n zijn deugd bezingen! — Hoor— Belg! — Euroop's getuigenis: „ van boetzelaar kon duivels dwingen —? ,, Doorzoek vrij Neêrlands Heldenrij, Gij vindt geeif* Held zo trouw als hij /" K 5 Schuif»  C 154 ) Schuif, Landgenoot! de rouwgordijnen, Voor 't wreedst gevecht dat ge immer zaagt: Het licht een's Helds ziet gij verdwijnen, Schoon, door Hem, 't licht van vrijheid daagt: von kropff, die 't helfche vuur dorst tarten, -m ó God! wat onheil! welke fmarten! Doet gij, helaas! uw fcheps'len zien — von kropff, die honderden liet beeven, Deedt onzen vijand fchaamrood vlién, Maar moest — wat fpijt! — in 't eind' ook fneevcn, Hoe!... fpijt ? ... God riep Hem Hemelwaards ; Die Held was veel te groot voor 't aardsch i Veréént u Maagden — Jongelingen •**« Veréént u Grijzen — al wat leeft! Een Held te dapper voor deez' kringen, Wiens ziel bij God den vader zweeft, Eischt van uw hand een fchup vol aarden: Een ftoff'lijk deel — wel niets in waarde, —» Werdt door zijn' vijand 't graf ontzeid; In 't graf waar in 's Lands Helden rusten; Zijn ziel, die nog voor Neêrland pleit, Heeft aanfpraak op uw doodfche kusten: Dat dan zijn' zerk, door u gelegd, Getuig': von kropff ftierfvoor 'slands recht." Vlecht  C 155 ) Vlecht kransfen voor eerwaarde kruinen Voor haringman en bentin c k's VlOOt ! Roep vrij Bataaf! van dijken, duinen, ,, God hielp ons uit den veegften nood!" oranjes kroost — 'sLands ed'le Telgen-? De keur van alle waare Belgen — De Pruis — de Keizer en de Brit — Vervolgen al wie ons doen lijden, ó! Mogt ons land, zijn heilzaam wit, "Toch treifen, in dees duistre tijden; Dan werdt de vrede en rust herfteld, En elk foldaat keerde als een' Held} hendrik hey, Capitein van de Schutterij, te Schiedam. 08  DE ZEGEPRAAL der. vrienden van het ORANJE HUIS, Gp de Franfche Koningsmoor ders en uitgewee^ ken Hollanders, in het Jaar 1793. ONDER DE ZINSPREUK: Dar elk, die fcliand'Hjk , met een Opperwezen /pot, Op Neêrlands redding zie en zegge : — 'er is een god Ik zing het dapper krijgsbeleid Van vijfden willem en der wettige Ovrigfteid, Toen gij — mijn Vaderland! — betreeden, Van volk dat gij weleer te recht hadt uitgelpouwd, Aan 't hoofd van 't Fransch. gemeen, zo (fout, Zo onrechtvaardig met de Vrijheid werdt beftreedeu: Toen ge een onwaardig rot — verjaagd Van uwen grond — om zich te wreeken naadren zaagt Van Koningsmoorderen omgeeven, Die al wat Godsdienst heet vertraden met den voet, En dorfien naar 't onfchuldig bloed Van Vader willem en 't verdelgen van zijn Neeven. Gij  ( i57 ) Gij, dfè de Vaderlandfche fnaar Gevoerd hebt, Zangfter! in 't vermaard Oranjejaar , Toen onze Vorst mogt zegepraalen, it Is billijk, dat ge ook nu uw klanken hooren laat, Wijl, bij uw'leeftijd, ligt de Staat, Zulk een' triumph niet zal naa dezen weêr behaalen: Door liefde tot uwe Ovrigheid, En 'sVorfren huis, in alle uwe aderen verfpreid, Zal ook uw dichtaêr rijker zwellen, Welaan dan ! zing het heil, dat Neêrlands God ons geeft j Want Hij — de God, die eeuwig leeft, Hij is 't, die 's vijands woên heeft paaien willen (tellen. Wanneer, met' s Vorften zegepraal, De rust herbooren fcheen , alom door 't Pruisfche ftanl; Doch veelen, heimlijk niet te vreeden Door hun mislukt ontwerp, met hem, die buiten 't land Verlangde naar hunn' voorgen (tand, Tot 's Prinfen ondergang op nieuw ontwerpen fmeedden. Toen fpeelde muitzucht ork heur' rol, In Vrankrijk en men fchreeuwde, als zinneloos en dol, „ De Koning! — hij befnoeit de rechten „ Des Volks, hij neemt voor zich, dat hem niet toebehoort, „ De Vrijheid is een edel woord , „ Komt, wakkre Burgers! laat ons voor de Vrijheid vegteu ! 't Woord  ( *58 ) s't Woord vrijheid en gelijkheid zweeft Van tong tot tong, terwijl elk Koningminnaar beefi: Men fchaft alle onderfcheid in rangen, Alle eerentijtlen af, en niemand zal voordaan, zo lang de republiek zal staan! Een' andren, dan den naam van citoyen ontvangen'.,• De burger koning zal de wet, Hem door het vrije volk, na willekeur, gezet, Uit valfche wijsbegeerte ontfprooten , Bezweeren en daar van alleen de uitvoerer zijn, Terwijl flechts de oppermagt in fchijn Van hem en zijn geflagt naa dezen wordt genooteiï. De Koning wijkt voor de overmagt, Hij doet een' (lap —. zo laag voor hem en zijn geflagt j Maar zoekt intusfchen hulp te erlangen Om, met vereende magt, het opgeruid gemeen, Met 's Volksverleiders te vertreón En zo 't gefchonden recht zijns kroons terug te ontvangen*? Maar dit, helaas! — dit wordt ontdekt, Wat wonder, dat 't in 't hart der muitren wraak verwekt? Een wraak, die 's Konings bloed zal koelen, Hij wordt van Landverraad — van eedbreuk aangeklaagd, Ten vuurfchaar van het volk gedaagd Én zal eerlang 't gevolg van hunne wraak gevoelen  ( iS9 ) Moe! — is uw Dichtaêr opgedroogd, Nu gij — mijn Zangetin! den dood te zingen poogt, Den wreeden marteldood der braavcn — Des Franfchen Konings, die geen fnoode Dwingeland, Maar Vader was van 't Vaderland En 't volk befchouwde als zijne kind'ren — niet als flaaven.— ja i — fchrik vrij, wen uw geest dien maalt, En zie, boe ver de mensen van 't fpeur der deugden dwaalt, Als hij den Godsdienst durft verzaaken: Zie, hoe hij 't heiligst recht met vuilen voet vertreedt, En roekloos fnoode ontwerpen fmeedt En uitvoert, die bij God en mensen hem fchuldig maaken l De zwarte dag brak aklig aan Toen braave lodewyk ten moordfehavot zou gaan: Maar door geen wroeging ooit geteisterd, ïs 't helder in zijn ziel, hij fchrikt niet voor zijn lot, Hij beeft niet voor den hoogen God Noch is, door 't ftaaren op zijn moorderen, verbijsterd. Zo blijft de onfchuldige altijd groot En tart het hardfte loc — den fchandelijkden dood: Zo kan hij, met een rein geweeten, Hoe zeer aan grootfche praal — aan lof altijd gewoon, Zich voegen naar gebrek en hoon En mag, met recht, de man van waare grootheidheetenï Dien  ( IÖO ) Dien Man, die tiw ontaart geflagt! • Beminde als eigen kroost en tot uw grootheid bragf,- Die van God zelv' aan u gcgecven Uw waare Koning was — uw wettig opperhoofd, Dien hebt ge — van alle eer berooft — ó Schreeuwend gruwelftuk,— op 't moordfchavot doen fneevem.- Vervloekte muiters! — dacht ge niet! — Er is een oog dat 't al — dat dezen gruwel zïety ,, Gods blixem zal met recht ons treffen ?" Neen! zo blinde u de zucht naar eigen grootheid toen, Dat niets u fluitte in 't godloos woên: — Niets u de fnoodheid van die daad kon doen bezeffen! Niet min Gods wraak volgt Uwe fcbreên — De fchim van lodewyk vaart rustloos om u heen — Zijn vorstlijk bloed wil zijn gewrooken — De traanen van de Weöuw — 't gefdirei van 's Koniugs zoon Klimt op tot voor Gods hoogen troon Wiens gramfchap tegen u, ontmenschten! •— is ontflokcn. Verzamelt vrij een magtig volk — Slijpt zwaarden —• wet verwoed den glinfterenden dolk Voor harten die hun vorften eeren Wien — met hunn' ftaat te vreên — uw vrijheid niet behaagt Die weeten, dat ge hen belaagt En,voor gelijkheid, orde en ftille rust begeeren! Voert  C iöi ) Voert naar ons Land uw legers aan! 'k Voorfpel 't — hoe magtig ook — wij zullen ze verflaan4 Gij zult van onze fchat niet rooven, Wij hebben mannen, die, geteeld uit aadlijk bloed , Bezitten waaren Heldenmoed, Door 't doodelijk gegons der bomben niet te dooven! Wij eeren bovendien een' God, Die uwen euvelmoed van zijnen throon befpot, Die Koningsmoord door ons zal wreeken, Die lang met weerzin heeft uw gruuwlen aangezien, En in een oogenblik misfchien Een grimmig woord tot uw geheel verderf Zal fpreeken! Maar zacht! — waar voert de drift mij heen? ' Men brengt, naa Koningsmoord, een leger op de been, Beffemd om Holland in te rukken : Men zendt gefchriften rond, waar in de Vorst van 't Land In zijneu roem wordt aangerand ; En elk genood de vrucht van vrijheids boom te plukken (a)* Men geeft zich reeds voor winnaars uit, ] En deelt met den bataaf alreê den rijken buit, Als waren allen zulke dvvaazen, IDie, zonder tegenftand, op dumouriez gefchreeuw , Niet wilden zien of Hollands Leeuw 1 De Franfche tijgers kon den aftogt leeren blaazen! 00 Ik bedoel het beruchte Manifest van dumoukiez. De L  De fcfloone Maasftad wordt berend, Terwijl, na krijgsgebruik, men een' trompetter zend?, Met last die Vesting af te vraagen; Maar zou de dappre Vorst, die 't Hollands volk geboodt, Die geeven, dan in veegen nood, ó Neen! — dit wordt van hem manmoedig afgeflaagen! Intusfchen blixemt 't Fransch gefchut Het rijkst paleis omver, zo wel als de armfte hut , Wijl 't ftadgevaart' beeft op zijn grondeu: Wijl meenig braaf Soldaat — op 't moorders rot verwoed —« De wallen verwt met heldenbloed En fterft voor 't Vaderland aan zijn bekomen wonden , Maar wijl ook meenig Fransch verftand, Doorboort door Hollandsen lood, roltuitgebluscht in 't zand. Wijl meenig muiter wordt gezonden Naar God, om 't billijk loon te ontvangen voor zijn daên En eens voor Gods gericht te (taan. Met braaven lodewijk in 'saardrijks jongfte Honden. Niet min geldt u dit oorlogsrot, Gefterkte Wilkmjlad\ — van 't Franfche muitren roff Men waant u tot een deur te naaien, Om zo in 't rijk bezit van Holland en het hoofd . Want dit was den bataaf beloofd! van braaven willem en zijn vrienden te gëraakeni Maar  C *<*3 ) Maar eedle boetzelaar. — wie zoii Zijn dapper krijgsbeleid — zijn onbezweeken trouw" Voor Vorst en Vaderland niet zingen? —. Maar eedle boetzelaar houdt Hand in 't heetfte vuürs . Hij (laat gelijk een kopren muur Hij 't buldren van 't gefchut der Franfche muitelingen: Hij drijft den vijand op de vlugt, En vrijde den burger van zo meenig bange zucht, Het toegeneepen hart ontvlogen, Nu zingt men blij te moê des grooten boetz'laars eer'. Nu teekent blijdfehap 't aanzicht Weêr En zuivre wellust fpeclt in 'sVorstgezinden oogen! — Wat dank zijt gij dien braaven Man — Verfchuldigd — Willlemfladl — uw vrijheid hing er van? —*s Ja 't gantfche Neêrland moet hem roemen, I En wij, wij zullen fteeds zijn' glorierijken naam, Alom verheerlijkt door de Faam, j Niet dan met diep ontzag en waaren eerbied noemen» Ook Wordt de Klündert. aangerand, '; Daar ouverfchrokken kropff — de roem van 't Vaderland, De fchrik der valfche Batavieren — ( Ontzet voor vuur noch Haal, zijn krijgsbevelen geeft; Maar eindlijk — ach, te ontijdig fneeft, 1 Wijl Dapperheid hem kroont met kraabende eerlaurieren! L a Laat  C 164 * .Laat u mijn blijde Zangerin, Roemwaardig Driemanfchap! — voor uwe Oranjetmrf Een welverdiende dichtzuü ftichten! — Gij waart in 't grootst gevaar de flerkte van ons Land — De vrijheid was in uwe hand En gij voïdeedt aan uw gevaarelijke pligten! Zo lang men waare Vrijheid eer' Ea zuivren Godsdienst op den regten prijs waardeer* Zal eik uw' naam met zeegning noemen: — Zo lang zal elk Bataaf, die uw verdienften acht, Tot aan het laatfte naageflagt Op dappre hessens — kropffs en boetzelaaren roemen! Ja, fchoon gefneuveld — braave kropff! — Gij leeft in aller hart — uw welgegronde lof Zal uwen naam onfterftijk maaken — Gij ftierft voor Vaderland — voor Vrijheid — vöof den Vorst, Oprechte liefde deedt uw borst, Tot aan den jongden fuik voor vader willem blaaken, En die zo fterft — fterft als een Held: — Ontrukt zijn' eedlen naam aan 't aklig doodsgeweld, En, hier geroemd, zal hij, naa dezen, Wen 't gantfche menschdom zal verwisfeld zijn van ftand , Bij hen, die voor het Vaderland Kloekmoedig fneuvelden, in eeuw'ge glorie weezen: Slaap:  C i«5 ) Slaap dan gerust in 't Heldengraf En wagt — o grootfche fchim! — den dag al juigchende af| Laat een' der echte Batavieren Die van Oranje's zijde is nimmer afgekeerd En waare dapperheid waardeert, Intusfchen uwen zerk met deze regels fleren: „ hier sluimert kropff — der franschen schrik — getrouw aan DE ovrigheid,zelfs tot den jongsten snik - ,, EEN vriend der WAKK'rE oranjehelden — maar--ach.'-- gesneuveld met den degen IN de hand „ TOT redding van het vaderland ï „ help dan,o waar BATAAFI-DIEJSS eraaven roem vermelden! Maar heeft mijn Vaderland niet meêr Ileldhafte mannen, dien men mag in moed en eer Naast kropff en de andre helden tellen! Ja, 't zeven Staatendom — in vrede op krijg bedacht, Kan tegen 'sfnooden vijands magt Ter zee nog haringmans — te land nog colthofs (lellen. Dit ondervondt ge — Muitren rot! — Gij ziet uw' ij dien waan — uw vuigen trots befpot -» Laat willems ftad getuignis geeven! Daar liggen van uw volk gefneuveld in het zands En gij zijt uit ons Vaderland Met fciiande — met verlies — al fidderend verdreeven! L 3 'tls  C i) \Yanneer flegfs 't Vaderland wierde in den nood gefpaard, Dps Godsdiensts zuiverheid bewaard En wij — gelijk voorheen —in vrijheid mogten leeven! 0) la Jloogstdesztlfs ?,lemorie of Propollüe aan H. H. Moogenden;  ( i*57 ) En Gij zoude — groote willeb! — gij Naar eigen grootheid (taan en wreede heerfchappij' Gij zoudt een Dwingland kunnen weezen —— Men zou U, die alleen naar ieders achting haakt, En U die achting waardig maakt, In ramm'lend ftaal geboeid, als nero, moeten vreezen? Neen! — eedle Vorst! — gij mint de deugd, En fehept in 't welzijn van den minfien burger vreugd: Uw doel is met de braave Staaten Het algemeen geluk van 't vrij5 Nederland In uwen hoogen eerefland Te voordren — zelfs van hen, die u, ten onrecht haaten. Zo volgt Ge jesüs ijvrig naa, Die voor zijn beulen fmeekte op 7t aklig Golgoiha En zo — zo mogt ge zeeker weezen, Dat — tot zo lang de zon zal op en ondergaan —• 't Oranjehuis zal blijven ftaan En niets van 't ijdel woên der muitren heeft te vreezen. Triumph! — zo zien we ons dan bevrijd Door 'sBraaven willems en der Staaten krijgsbeleid — Bataaven! door den moed der Helden — Door Neêrlands God, op wien wij, in den veegden nood. Als onzen besten Bondgenoot, Verheugd in zijn beftuur, al ons betrouwen fteldenl L 4 Tri<  ( 168 ) Triumph! — zo zien we ons dan bevrijd Van 's vijands fnood geweld — wij zien naa bangen tijd Op afgekapte Vrijheidstronken Den Vaderlandfchen boom van 't lieve Oranje ftaan En met zijne eeuwig groene blaên Met fpeer en hoed ten fpijt der Jacobijnen pronken! 't Welluidend Ilallel ftreelt het oor Van 't Godgewijde hart in Neêrlands Tempelchoor Bij zuivere Euangelieklanken — Het fchorr' Hozanna zwijgt en 's Allerhoogften lof Rijst tot jehova'ii uit het (tof, Om H6tn voor zijne trouw aan 't Vaderland te danken; De nijv're Landman — weêr verblijd, Nu hij zijne akkers van het water ziet bevrijd — Slaat aan den ploeg zijn harde handen >— Pe zenuw van den Staat — de Koopmanfchap herleeft; Daar alles nieuwe veêrkracht heeft En reine vreugde heerscht in hooge en laage (tanden! U danken wij — volheerlijk God! — Regeerer van 't Heelal! — Befchikker van ons lot' . U danken wij voor dezen zegen: Gij hebt ons in den angst zien knielen voor uw throon, Gij hoordet or,s in uwen zoon, En bieldt den vijand in zijn godloos {woeden tegen; U  f 169 ) U zij, tot waare dankbaarheid, Al wat flegts aderen heeft in Nederland gewijd — Voor eeuwig aan uw' dienst verbonden — . Zo leeven wij gerust — zo zien we ons fleeds gered, IWanneer ooit Muitzucht {frikken zett' — Zo blijft in Nederland de Vrijheid ongefchonden! En Gij — geliefde Vorst! — ontvang De erkentnis van mijn hart! — U wijde ik dezen zang ! Gij zijt eerwaardig om uw rampen; Maar hooge Ceders raakt de fnelle blixem meest —« Nooit ziet men dat een laage geest Met grootfche tegenheên op 't aardrijk heeft te kampen! Houd moed — Doorluchte Prins! houd moed! •— Uw God is immers U in allen dezen goed: —r- Gij hebt voor Hem een rein geweeten — En dat — dat heeft - o neen! — uw fnoode vijand niet, Die wordt inwendig door verdriet — Door wanhoop — wroeging en berouw van een gereetenj Nooit zal uw Huis, — zo lang het (taa — En 't ftaa - dit is mijn weusch - tot dat deze aard vergaai — Geheel bevrijd van haatren weezen ; — Maar — fleeds gedragen op der vroomen fmeekgebeên — Zult Gij , of zal uw Naneef, geen Volkomen ondergang behoeven ooit te vreezen! Ga  Ga voord in uw begonnen perk J — Zorg voor den bloei des Lands — het welzijn van de Kerkje. liet Land — de Kerk - twee dierbre pauden , Ontrukt aan 't Spaansch geweld door uwer vad'ren moed En als verzegeld met hun bloed Geleverd — groote Vorst j in uw getrouwe handen! — Geniet fleeds met uwe Echtgenoot' Getrouw - gelijk gij zijt — aan Neerland tot den dood — Geniet met uw heldhafte zoonen De liefde van het Volk - het goede dezer aard — Worde, ons ten nutte, lang gefpaard Tot God met eindloos heil uw vorstüjk hoofd zal kroonenl Dan zult gij 't oogmerk van Gods raad Met u, volkomen zien, in een volmaakten Staat En wij tot dien met u verheeven — O dat die morgen, rasch verfchijne aan 't luchttapijt! — Gods eeuwge goedertierenheid! — Van al zijn werk, met ons, volkomen eere geevea! Zo zong ik Neêrlands zegepraal E» 'sbraaven willems lof met zuivre harte taal: — 'k Zong hessens — kropffs en boe tze la aren - Mijn Zangfler vleit noch veinst — zij vreest met diep ontzag Dien God, die op ons nederzag En 't Vaderland verloste uit dringende gevaaren: — Zij  ( i?i ) Zij eert heur wettige Ovrigheid, En Hem, die onverzaagd voor haard en altaarflrijdt: Zij was en is en zal naa dezen Geflagen vijandin van laage muiterij - Zo wel als vuige Dwingelandij, — Maar, tot den jongften fnik, getrouw aan nassauw weezen! g. j. de la houssaye, Predikant te Kesfel, bij 's Hertogenbosca, EER-  E E 3L Z TT I E voor be DEUGD, MOED en TROUW van NEÊRLANDS HELDEN» a ij zonder gebleeken in de roemrijke verdee- MAASTRICHT, de KLUNDERT en v% WILLEMSTAD &c. lJ3ataaven! 200 der vadren God U ooit uit dringende gevaaren Gered heeft; voor des vijands rot Uw vrijheid — haardftede en altaaren Beveiligde en den ouden moed, Nog fpeelende in der kindren bloed Voor 't oog van gantsch Euroop' deed' prijken, 't Is thands! — 't heldhaftig Nederland Heeft d'opgeblaazen Gal het ftaal in 't hart geplant, En gaêrt nu de eertropheén langs eenen oogst van lijken! digjmg der vestingen onder de zinspreuk: Quts IkBora noscet ft felix Troja fuisfetl O v i d i u s. Toen  ( 173 5 Toen *t alverwoeftende Jrrago/i Bij bloedige Inquijitie vaanen, Uw fchitterende voorfpoeds-zon Voor 't fchreiënd oog des Belgs deedt taanen, Ja! toen toledo's dolle dorst Naar bloed, üw vrijheid hadt gefchorst, Met galg en ftrop en brandpaal tierde, Hief Neêrland eenen noodkreet aan! En, door der Vadren moed en krijgsdeugd voorgegaan, Ontfloeg het zich in 't eind' van 't juk — en zegevierde! 4» Toen zong — met recht, het dankbaar hart Der nieuw herboorcn Batavieren, 't Vergat van vreugd geleeden fmart, En won een kroon van krijgslaurieren : Maar grooter onheil dreigde 't hoofd Der Belgen korts van magt beroofd, En onbeftand voor 's Vijands klingen; Geen Bijgeloof zogt flegts den val Van 'tzuiverst auter, neen! — de Godvergeeten Gal Dagt ons tot wraaking van wat deugd flegts heet te dwingen. Hij  C i?4 > Mij dorste naar der Vorften bloed , Verbande en Godsdienst, pligt en zeden 5 Vertradt, in woesten euvelmoed, Èn orde en recht en heilige eeden; Zie van zijn toomloosheid een' blijk In *t fchuldloos bloed van lodewyk, Dat op een moordfchavot moest ftroomen! — Hoor in zijn VolksvergaderingDie fnoode lastertaal — die Godsverloogchening: „ Hoe vrije' Gal" zoudtge een verdichte Godheid fehroomenl' „ Natuur recht eh Egaliteit, „ Strekke u ten God, ontboeide Franken ï „ Dit leerftuk werde alom verbreid! 3, De Belg zal 't aan uw waapens danken" „ Help Hemel! — beidt uw donder nog! „ Of zal dat giftig addren fpog « Ook volken, u gewijd, bennetten! ("Dus zuchte 't klaagend Nederland) Zal dan uw erf — uw volk, aan uwen dienst verpand, Een prooi dier roovers zijn - of zal 't hunn' trotsch verpletten.*-. . . in  ( i75 ) ja! Neerland zondt dit noodgebed In ootmoed tot den God der vadren! „ ö God! die meermaals hebt gered, Zie — zie den trotfehen vijand nadren! „ Hij driïgt — hij vlamt op roof en moord, „ Straks wordt uw dienst — uw erf verftoord! —> „ Straks fleept de vrije Belg de kluister! — Straks zijgt de wijsheid magtloos neer! Zoo ge ons nu nietbefchermt -Rechtvaardig Hemelheer! 9, Ach! fchenk ons moed en kracht - zo zien wij licht uit duister. * God hoort — en een onzichtbre hand Verftout der Belgen Oorlogsbenden; Èlk gespt, tot heil van 't Vaderland, Het blinkend harnas om de lenden! civil is krijgsdeugd keert weerom Vest zich bij Neêrlands heldendrom Of flerven, of met glorie keven! Is de eerleus van hun legervaan; God zelv' trekt met hun op-leert hun voor 't krijgsvuur ftaan $ Triumph! — men zegeviert! — men ziet den vijand fneeven. God  C tf6 ) God lof! — wie hadt zulks ooit verwagt! Der Belgen zwakheid, doet dien beeven Die, trotsch op duizenden, van kracht En moed beroofd, nu zijn verdreeven: Zo dreigt een donkre morgenwolk Den ondergang aan heel een volk, Door fulphergloed — door zwaveldampen (i) Dan naauwlijks rijst de gouden zon, Of zij verdwijnt voor 't licht, en fchept een open bron Van vreugde en dankftof, voor de flegts gedreigde rampen. Triumph! laat nu de dankbaarheid —De blijdfchap Neêrlands Helden fleren! Hun moed, die zo veel glans verfpreidt Eischt eeuwig — kraakende eerlaurieren Jö! Bataaffche Poëzij Zal* nu aan Pampus kooprijk IJ Met Delphisch loofhunn' kruin omringen1, Komt Dichters! ijlt het eerperk in — Uw dankbre boezem gloei' van waare Heldenmini Nooit kan de vrije Belg een fchooner feestlied zingen! Een  C Ï77 ) Ëcri feestlied dat dier Braaven moed Vereeuwig' bij de naageflagtcn! Van Pool tot Pool eerbieden doet, Schenk — fchenk ó Dichtkunst! feheok mij tochten"! Zo teken ik dier Heldenbeeld, Waar in de trek der Vadren fpeelt! Dan ach! ik voel mijn onvermogen!... Zwijg zangfter!.... welk een ftout beftaaïi! Gij vangt een Tafereel — eenfehets zo moeilijk aan, Dat maro ligt vergeefsch, die zou te teeknen poogen! 41 Doch, 't hart gefcidt de fpeelftift hier'! Mijn vrije ziel gevoelt" de waarheid Van hunne deugd! — en 't heiligst vief Geeft mijn verbeelding licht en klaarheid: — Mijn kunstloosheid — mijn hartetaal Maal' Heldenrei! uw zegepraal: Meer moed dan kracht verzelde uw fchreeden, Bij 't drillen van de Vrijheids fpeer; Zo zal mijn zangfter ook het perk van eeuwige eer $ Schoon krachtloos, vol van moed en juigchend binnen treeierJ M Doelt  C 178 > Doch pindus eeuwig gloorend groen Kon mij geensfins ten zangftrijd troonen! Neen j 'r zal mijne eerzucht ligt voldoen, Zoo 'k aan hun glansrijke eerekroonen Slegts als een tenger takjen praal'! Ja: wel hem dan met 't Eermetaal! Kon 'k flechts in iets hunn' roem ontvouwen! Erkentnis zal in hard arduin Op 't glansrijk Heldengraf, in Vrijheids achtbren tuin, Hun deugdjaunti moeden trouw voor 't laater naakroost houwen,' Ë E R-  EERSTE ZANd og naauw zag Vrankrijk in het vreedfaam Nederland lilct twistvuur reeds ontvlamd, op 'tonverwagtst' Weêrblusfcherl, Zijn fnood ontwerp mislukt — den bastaartzoon aan band, Ëuwoesten Burgertwist door brunswjjic's krijgszwaard fusfehém Of 't iteekt in Braband ook het vuur der Tweedragt aan, Waar 't flauwlijks wederom'fchoon fmeulend, zich ziet doovcri 4 Des moet die twistpartij 't op eigen grond beltaan iwi keert daar wet en recht op eenmaal 't onderst boven. Wie zich hier tegenkant doet zij door 't fhal vergaan, fin kiest losbandigheid voor 't wijs en zacht regeeren — ' Verfpilt 'sLands fchatkist dra — rigt bloedtooneelen aan; i£n laat heur vrugtbaar land in een Woestijn verkeeren ; 1 Des breidt behoeftigheid heur vaalc vlerken uit? 1hi als een Leeuw, die zich tot hongersnood ziet doemeri, ^ Vlamt nu heur fehuldig oog alüm op roof en buit, lin durft dit Brosderfchap — dit Een en Vrijhtld n'oerflert^ M 2 \ NS  ( ïfc> J 't Nabuurig Ooftenrijk ziet zich alreé verkragt; Daar heeft ze alreé heur' klaauw aan 't heilige geflagen l Wijl Neêrlands aterling, berooid, vast is bedagt Den vaderlijken grond en goud en rust te ontdraagen : Straks port gij 't monfter aan — het fchrikdier Wet den tand:' En ijlt, vol gouddorst dol naar Bato's vrije Krenken ; Om daar Oranje — 't heil van 't lieve Vaderland, Met Godsdienst, orde cn wet den dolk in 't hart te fteeken, Heur fnoode flaaf, de woeste ontvolker dumouriez Gevolgd van duizenden van zijne Satelhten Gordt reeds het harnas aan — en trotseh als Rabfakê Dreigt hij' een wisfen val aan Neêrlands Sioniten \ De Vrijheid fchrikt! en zijgt gantsch roerloos langs de fpeery Het auter waggelt.... en de Tuinleeuw fchudt de maanen ; Oranje, ziet op God! — fchenkt kroost en bloed en eer Aan 't Land! — en Bato's zoon ontrolt zijn oorlogsvaanen! „ Te wapen: Edel kroost! Civilis dappre zoon! Te wapen! — zie den drom uw heilig Erf befpringen! Kom pluk in 't bloedig veld gradivus lauren kroon! Wees vrij! of (lort met eer in 't midden van de klingen (Dus luidt der Batten taal) voor dapperheid geteeld, Elk wenscht, hoe talrijk ook, den vijand aan te vallen, Terwijl door dijk en terp het bruisfehend water fpeelt, En ftraks beplant en fpoed en moed de Vesting wallen, Nï  ( 171 ) Nu valt de roofharpij de grijze Maasfl ad aan, En tragt ze,in dolle woede in d'ijsren muil te vatten! Ja dreigt bij tegenlland, bet al te doen vergaan, Doch kent noch fredrik's deugd — nochd'edlen moedderBatten: Ook 't fnoode flaavearot — het zinloos Commitié Van Bastaarts kindren, trctsch, verwaaten , fchier bezecten, Dreigt Neêrlands Held den dood — zijn volk het akligst weó, En durft zich de oppermagt en 't hoog beduur vermeetel?. Het zoekt door list — belofte op rang en roem den Held Tot de overgaaf der fterkte aan hem betrouwd, te winnen! Zie daar het fpreekend beeld des bastaarts blootgefteld! Een Held moet min zich zelv' dan 't vaderland beminnen! En niet fiecbts zucht naar eer — naar grootheid ftuurt zijn fchreên, i ü Neen; tot heil van 't volk — voor vrijheid en altaaren Heeft hij het leven veil — voor dezen Hechts alléén! ! Noch dorst naar Menfehen bloed, hoe fchuldig ook,Barbaaren, Onderfelijke Held; hoe zal mijn zwakke luit l Uw onverfchrokkenheid — uw'heldenmoed verheffen? Hoe voert mijn zwak penceel dien forfchen hoofdtrek uit? 1 Die 't beeld eens waarenHelds voor 't naakroost Hechts kan treffen, Hier komt tyrt;Eus kunst — en krijgsvuur wis te pas! i Ach kon mijn geest de fnaar der goddelijke aandrift drukken ] Die in uw Heldenziel Hechts de eene krijgstoon was , ' Toen gij de ontvolkers op uw vesten aan zaagt rukken. M 3 Mij  ( IÖ2 ) Mü dunkt, dus fpreekt uw mond liet dapper krijgsvolk aan fa) „ Komtbroeders'9't glansrijkst lot is thands uw kruin befchooren, ,, Verwint naast mijne zij — of leert met mij vergaan! Toont dat g' uit Heldenbloed uit Belgen zijt gebooren: „ Denkt niet dat grootermagt fteeds de overwinning zij! ?) ó Neen: der Batten arm kon meermaal monfters kluistren. „ Verwon daar 't hooploos febeen — want God was hun nabij, j, Laat dan de trotfche Gal dien eernaam niet ontluistren „ En zoo ge, ó Batavier! op deze Vesten fneeft, peen nood —dan zal die dood uw eeuwige eerkroon weezen; Dan fterft ge als krijgsman! —ja dan hebt ge eerst regt geleefd; En 't naakroost zaluw'naam in 'sLandsHiftorie leezen — „ Het zal, wijl 't aan uw' eisch zijn dankbre traanen wijdt, jS U fteun van 't Vaderland — ja u zijn redders noemen „ Toont dan dat gij 't geluk — 't verweeren waardig zijt , Van Neêrlands eerde fterkte!-.op zulk eene eer te rcetnen.'' 9, Met u te ftrijden of te flerven Bato's IlelJ! y Dit 's de vereende wensch van 't vuurigst krijgsverlangen! En wordt door onzen moed eens Neêrlands breuk herfield p Dan zullen we in ons hart reeds loon genoeg erlangen!'* £Dus juicht de krijgsftem) en de vijand doet terftond Pp 't weigrend antwoord van den Held zijn' donder hooren! Terwijl 't gefehut der vest reeds veelen doodlijk wondt, BJe ftraks in 't fchuldig bloed, in 't klemmend.doodzweet finooren. Rced§  ( i83 ) Reeds driewerf C3) zag mijn Held de blijde dagheraut Op nieuw z'jn' moed en dien van 't ftrijdend volk begroeten, Sinds 's vijands maatloos vuur alöm verwoesting fpouwt, En vest — en huis en have allengs dreigt om te wroeten, Een fchool vanblikfem vuur op vleuglen van den dood, gcheen op het moedig hoofd dier braaven ïieêr te ftormen. Het prachtig raadhuis fchudt en lijdt vast ftoot op ftoot, Terwijl de Werken zich op 't cjeerlijkst zien misvormen. De braave burger hier niet veilig meer, ontvlugt, Bij gindfchen lotgenoot, grenaat en gloênde ballen Terwijl zijn teder kroost in d'arm der moeder zucht En fchreiënd vraagt: „ waarom wordt Neêrland aangevallen?" Held fredrik ziet dien roem der fombre burgers aan, Gevoelt bun fmart als menscli, als held ziet hij hen treuren, Doch zonder flechts een' flap van zijn ontwerp te gaan, Schoon hij door krijgsmanstaai hun hart zoekt op te beuren. De moedwil afgefloofd, ftaakt voor een korte poos Zijn' oorlogsblikfem — daar intusfchen zijn Vafallen Het altijd fterk Breda, doch thands verdeedingloos, Op 't aller onverwagtst in handen is gevallen; Dit hoort miranda (4) en de logen , afgericht Op krijgslist, vat dit aan —doet Neêrlands Held fommeeren Breda, en vest bij vest —ja Holland kuscht veel ligt s, Reeds Vrankrijks waapnen— Raak dat zinneloos verweeren." M 4 >• Fnuik  ( i84 ) Fnuik vrij dien dwaazen trotsch, en kies bij tijds, beraên, , Ons eerlijk aanbod — ftel uw noodlooze Eerzucht paaien! „ Vaorkooinder Burgrcn val! —doch zo ge ons durft weêr ftaan, Zult gij die roekloosheid ftraks met uw hoofd betaalen! „ L)e gidfen van uw volk Helt ge aan den rampfpoed bloot », Om bij uw nederlaag zig weerloos te zien Aagten , Wij koomen Qegts a's vriend— ons fmert der Burgren)|nood, Des kui?t ge of eer: of fchand —of dood cf leven wsgten," Een traan, die 't Hcldenoog om Neêrlands laauwheid ftort, jstrskt tot een zichtbaar blijk van 't éénmaal voorgenomen En vast «- bepaald befluit; „ neen: wat uw prooij ook word', 3, Nooit zult ge, als fredrik leeft, in deze Vesten komen ? ,, Beproef uw fnood geweld! maar weet dat Magiftraat „, E11 Burger hunnen eed,hun recht, —hun vrijheid ftaaven! Dat ieder, eer uw trotsch hen ooit in boeien flaat, f, Zich liever onder 't puin der Vesting ziet begraaven:" Dat heet, naa zo veel vuur — naa zo veel ramp en leed, ||i zulk een haglijk uur, wen men, van fchrik omgeevcn , Reeds waant dat alles bukt , van pligt flechts overreed, Waaragtig Held te zijn l — voor 't Vaderland te leeven. Dat geeft aan 't Vorstlijk bloed een' nieuwen adeldom! pat heet Cheruscer Held! der vadren voorbeeld eeren ! Waar ook uw eergalm rol.' zwijg nijd en laster ftom! j* ware uw vijand mensch, hij zoude uw' krijgsmoed eeren!  ( i8.5 ) Pas hoort het roovren rot zijn cnbczweeken troflw Of't valt van fpijt op nieuw en fterker aan 't bcRooken! Het vult den koprcn muil van 't braakende kartouw Hu doet de vlocibrc lucht van vuur en zwavel kooken; De dood drijft op een' wolk van rook en ijzer voord' En dreigt mijn' Held en 'c volk met nieuwgewette dolken ! Doch ziet hun forfchen blik — verfehrikt- en ftort verftoord, Op Neêrlands dondertuig om 's Vijands Ileir te ontvolken : 't Gefchut der Vesting brult nu ophoudelijk door, En blikfemt batterij bij batterij in ftukken : Men doet een uitval — volgt den vijand op het fpoor, Er. durft voor niets bevreest, ter Vesting uit te rukken! De glorie volgt hun fchreón! — zij nadren vol van moed Dsii Vijand.' — zien alreeic een' drom door 't lood gevallen... Doch fcerker overmagt rukt aan — en fluit den fpoed, Des deinst men vegtende af, en deinst weêr naar de walien. Imusfchen houdt het vuur des Vijands floorloos aan! Verkeert den nacht in dag — doet grond en vesten becven! Ja de aard' fchijnt, fchudiende op heur pijlers, te vergaan! De daken ftortcn in — de Burger denkt te fneeven! En onder 't gloeiend puin fpelt hij zich 't bed van eer, Omhelst zijn gade en kroost! - zegt ftaainrend tot zijn vrienden ; ,, Vaart vel) -fterft vrij! — de jlaat bukt ligt voor Frankrijk net /-, Maar,... mogt het overal'Rechts puin en lijken vinden i Zo  ( iH ) Zo fpreekt Bataaffche moed - zo fpreekt de Belg alléén, Zo kon in Lcjdcn,s Vest de veege burger denken , Toen 't trotsch CaBilje waardde om zijne wallen heen, En door 't afgrijsfeHjkst zwaard zijn'Heldenmoed wou krenken, Doch zo verwon hun deugd ook eindlijk Arragon £ie dappren van der werff iu fredriks krijgsdeugd woonen! Ja Burgers ginder rijst — daar rijst de blijde zon! God zal zich Neêrlands God,ten fpijt dier Lastraars, tooneul 't Wordt avond! (5") en de nood klimt telkens meer en meer, Elk ziet een' wisfen dood manmoedig onder de oogen! Dan 't ftaamlend noodgebed klom reeds tot God, den HeerDer Volkren ! en verwierf en hulp en mededoogen: De dappre clairfait viel op 'sVijands benden aan, En wrong het wreekend ftaal in 't zorgloos hart dier wreeden, Verdrijft ze als wind het kaf en volgt hen op hun paên Tot Tongrcn (6) wijl zijn voet op lijken voord moet treeden} Gelijk een blikfemftraal in 't vaale duister blikt! En d'onverlaat, gereed om de onfchuld woest te ontzielen , Den nacht betwisten durft, tot zijn ontwerp gefchikt , Z.0 volgt miranda thands het waaakzwaard op de hielen! En moed, en eer, en hoop op goud — en zegepraal Verdwijnt! — van fchrik beklemd, weet hij naauw wat te denken, Ontvlugt in aller ijl den dood van 't Heldenftaal, Om 't bloedige Pari/s 't vermaak daar van te fchenken.  ( 187 ) Aandoenlijk grootsch gezicht! - de lieve morgenftond Rijst vrolijker voor 't oog derBurgren uit de kimmen! Geen wonder! daar,waar 't oog nog korts den vijand vondt, Daar ziet men 't oorlogstuig door hem verlaaten glimmen; Geen Roover ziet den muur der ftoute vesting meer! Eu 't moedig volk ijlt om 't verlaaten veld te ontdekken, Keert ftraks met buit belaên, en krijgsgevangnen weêr, Waar meê ze in zegepraal de muuren binnen trekken — Nu vliedt de kille fchrik van aller burgren hart! Men fteekt het ofFer aan! en dankt den God der Vadren Voor zulk een gunstbewijs! — de vreugd naa zo veel fmart Zie 'k Neêrlands Held nu,als een Godheid, dankbaar nadren! Gewis!— wat ftaamren kan, vlcgthemeen eerlaurier; Ja dat gnntsch Holland juigchc om 't licht hier door verreezen , Maastricht,zï]n fleutel,bleef beftand in 't hevigst vier , Triumph ! dees eerfte ftap moet die ter glorie weezen. TWEE,  TWEEDE ZANG. D us zong ik fredriks moed en zijne zegepraal! 'k Zal,dierbre Heldenfchim! nu ook uw kruin omringen — Uw trouw, veel harder nog dan 't gloorrijk Heldenftaal, Schoon met te zwak een toon voor 'c dankbaar naakroost zingen' Onfchatbre Hemeldeugd: — o zucht voor 't Vaderland: Die pal ftaat in den dood — en fpot met waerelddwingren! Gij ziel van mijne ziel! beftuur mijn tedre hand En help me om 't Heldengraf onwelkbre lauwren flingren: o Ja; gewijde fchim! die reeds in 't juigchend Hof Van deugd en zaligheid , bekranst met lauren ademt, Het beige u niet dat ik, van uit het laage ftof, LJ mijn Triumphlied wijd', dat uwen roem omvademt. Ik weet het, zaalge fchim! reeds hoort ge in hooger trans Der waaren Heldenlof op Cherubs-fnaaren klinken! Reeds moogt ge aan wi l lem's zij met beter eerekrans —> In Bato's Heldenrij gelijk een paerel blinken! Maar  ( m ) Maar een gulhafte toon op vaderlijken grond Tot uwen lof gefpeeld, kan nooit uw hart uiishaagen ? Vergun dan dat ik: kropff voor 'c Vaderland verwond, Aan't dankbaar juigchend volk cenvouwig voor moog'draagetï Eenvouwig.... want uw deugd blinkt in zich zelve fchoon, Behoeft geen fieraad, neen! - God zelv graveert heur' luister In 't diepgetroffen hart van Bato's echten zoon: Zij flonkert als faphier, als diamant in 't duister! Voor eeuwig blijve uw vest o K/undert! roemrijk ftaan! Gij zaagt die gloriezon tot heil van Neêrland flikkren; Ook gij zaagt ze in uw' nacht bloedverwig ondergaan! En ftervend nog het ftaal in 'skrijgsmans handen blikkren! Bataaven! gaat met mij zijn heldendaaden door! Wel aan! laat ons zijn graf een' traan van liefde fchenken! Stel u nog eens zijn lot, zijn deugd, zijn' krijgsmoed voor! 't Valt zoet de glorie daên der Belgen na te denken: Met tagtig Mannen, flechts ziet ge u in Klunderts wal Tot keering van 't geweld van duizenden, beflooteu, Help Hemel! dappre kropff ! gij ijlt — gij fpoedt ten val — Gij kiest een wisfen dood met al uw togtgenooten! Wat fpoort uw' fleren moed — wat fpoort uw krijgsdeugd aan Om, blind voor 't lijfsgevaar, den Gauler te trotfeeren? Wat vraag? — uw groote ziel, uw pligt durft zulks beftaan, Tot heil van 't Vaderland! — ftraks zal 't uw mond ons leeren! Dg  ( m ) De vijand krijgt den muur der kleene fterkte in 't oogj Èen gantfehen legerdrom ziet ge uwe vesten nadren, Als of een bijenzwerm het gantfche land omtoog! Ach! dapper Held! het bloed vliet wijdend door mijne ajfen Zie,zie den open muil des Tijgers! — zie hij brult; Hoe zal uw zwakke magt dat toomloos monfter fnuiken? (Dus juigt het) en niet lang zult gij mijn woede ontduiken! 't Is tijd i deze overmagt kunt gij geenszins weérfhan! Neen, waarde kropff! uW moed zal voordien fnoodenbukkéri 't Is tijd! fpaar —fpaaruwvolk! én zoek een'dood te ontgaan Die 't zinkend Nederland helaas! te zwaar zou drukken! Wel aan, ontvlugt kan 't zijn, in tijJs nog, Klunderts muur! 0"n elders 's Vijands woon, min hevig, af te keeren! Dan hos! — geen fchrik! wat drift!—wat Godlijk Heldenvuur' Bezielt u, en uw volk ? gij durft — gij kunt braveeren : . Braveeren?—ja triumph 'daar fneeft — daar vlugt de Gal - Reeds door't Bataaffche lood « uw Heldenmoed — aan 't wijke'S Is 't mooglijk ftaat üw trouw voor zulk een donder pal? Reeds keert ge in zegepraal te rug langs bloed en lijken! De Godheid (laat gewis uw' arm — uw krijgsvolk bij: — Öe vijand deinst verftomd en fchaamrood van uw wallen, Hij waande een biikfemftraal ftreede aan uw Helden zij, Èn deze, en niet uw lood deedt zo veel Franfchen vallen; Nts  Nu verwt een blijde blos der burgren bleek gelaat. —*t Verwelkomt u met de eer zo gaadloos groot bevogten, Dan ach! hoe zeer uw moed des vijands trotsch weêrftaatjj Verpiigt hij telkens u tot nieuwe glorie togten: Des fmeh uw dappre rei van Helden meer en meer, Terwijl ge een zee van vuur uw vesten ziet verteeren Ja bom bij bom (laat dak en muur en wallen neêr, Niet lang — en Kimden zal in gloeiend puin verkeeren! Hoor — hoor des vijands taal, en vrees voor 't ijslijk lot, Dat u, der Burgerij en 't matte volk,zal treffen! ,, Hoe! drijft gij met ons vuur en met u zelv' den fpot — „ Durft gij,met luttel volks,u tegen ons verheffen? ;, Zie talrijke overmagt voor dezen wal gefchaard! „ Nog Hechts een enkle ftag! dan zal uw trotschheld beevenj „ Dan ziet ge uw veege vest in rook en puin veraart! „ Dan moet ge u op genaê aan Vrankrijfc overgeeven I „ Elk kent uw' krijgsmoed reeds, doch uw hardnekkigheid „ Zal 't zoet gevolg daar van, gewis wel haast verkloeken. En als gij 't nadrend lot uw' fchedel ziet bereid „ Zal Klundert's puinhoop nog uw zinloosheid vervloeken*, J5 Volg nog in ti ds het fpeur van fchandre helden na! s, Uw moe 1 is ijdel! —bec! zuo we in uw vesten dringen} „ Want al wat adem heeft derft zeeker dan genaê — i, Zal over 't lang getergd en doodh> flagzwaard fpringen!"  ( m ) Wel aam — voortreflijk Held! 't is tijd —'t is meer dan tijd Geef u, op goed verdrag, aan 'svijands benden over! Voorkoom de toomloosheid van zijne woede en fpijt! Dan hoe!— bij 't groeiend leed wordt gij voor drijgen rioovvr! Uw manfchap afgemat wagt met vernieuwden moed Naar't antwoord dat uw trouw—uw mond poogt uit te fpreeken! Zij wenscht, met ongeduld, der makkren dierbaar bloed Door eenen laatften ftorm op 's Gaulers trotsch te wreek en! „ Vertrek , bloeddorste Gal: (dus luidt uw Helden taal, Vertrek! befchimp mij vrij.' nooit zult ge uw' wensch verwerven^ Of kent gij niet alree de kracht van Neêrlands (taal! 'k Heb ook nog moeds genoeg om, is bet nood, te flerven ! „ 'k Ben daar voor krijgsman ! ja, en 'k vrees uw' donder niet; Durft zoo uw moedwil vleiëeen' nieuwen ftorm te waagen} „ Maar weet dat nog dat bloed door aller adren vliet, Waar door ge u reeds zo fier, met fchand, zaagt afgeflagen." De Franschman knarst van fpijt, gelijk een woênde leeuw Die zich door d' angel van de zwakke bij voelt prikkien, Doch durft zich onbedagt, met dondrend krijgsgefchreeuw, In eenen nieuwen ftrijd — een' andren aanval wikklen: Straks ijlt het overfchot der fiere f Ieldendrom De waalde Vesting uit, en trekt den Vijand tegen! Hij deinst! - doclikeert, verfterkt met nieuw geweld, weerom: En ach! nu fpat het bloed op trom — musket en degen» Men  C m ) Men flaat den aftogt! — vliedt al vegtend naaf deri muur'! Terwijl men Gal bij Gal ziet op elkandren vallen; De Vijand grijpt de kans van dit voordeelig uur! En waagt een ligten ftorm met klautrén op de wallen: Zie daar bezwijkt, o kropff ' uw trouw — üw tegenftand! Dan zacht! —wat Godheid ftuurt dit oögenblik uW fchreederïj Hoe blikfemt thands het vuur der Vest van allen kant! ', Zie 'k u langs eigen doón, of die der Gauler treeden! Wat wonder! groote God! — de woeste vijand vlugt,' 1 Ên tuimelt onverhoeds van muur en ravelingen! — Het kermend krijgsmisbaar vervult de vrijë lucht! I Dé Gauler, gantsch verftomd, ftort roerloos in de klingen i Het flagveld rookt van bloed ,en blikt van krijgsgeweer,De vijand is gevlugt — of met den rook verdweenen: Nu keert de dappre kropff met zege en blijdfehap weêr^ IWijl hij den Burger ziet van reine erkentnis weenen. Dan, ach! in alle kans op ligten ftorm b:let, (Vergroof de woeste Gal zijn kracht door fa!pherWolken,- Daar 't gloeiend ijzer huis en have in vlamme zet, ÏEn Khtuden's veege vest allengskens dreigt te ontvolken, Zijn' Oorlogswonder flaat en muur en wallen néér! — XDe brave burger beidt in elk der gloende bommen Een wisfen dood - hij vindt noch wijk - noch fchuilplaats neer, t't Is alles vlak geftormddoor 's vijands legerdrommen. N Ja  C m ) 1 Ja Burgers! ja, gij wordt een prooi van 't Beulenrot', Of zult in asfche en rook van uwe vesten fmooreu: 'k Zie nergens hulp voor u, dan in den arm van God j De vijand.... dan veelligt, zal hij nog reden hooren ... Beproeft het laatst! — of fterft als het Bataaven past! yeelligt... ja, dappre kropff zoek u — zoek hem te fpaareiï, Sla de overgaaf, eer men uw wankle vest verrast! Beproefde dapperheid, wint ligt geweldenaarenj 't Is hooploos!.... dau wat drift?...gij roept uwHeldenchoor? Uw Helden... groote God! tot veertien reeds verminderd, Wat zult gij ?... dan gij fpreekt; en diepe ftilheid hoor', Soldaaten; 's Vijands magt heeft me in mijn doel verhinderd, „ Gij ftreedt met mij, zo lang flechts ftrijden helpen kon , 'a, Om Klundcrt's vesten niet aan hem ten prooi te geeven, „ Dan met heur rookend puin-daalt ook uw voorfpoedszon, „ Niets redt de Burgerij, noch krijgsmoed, noch ons leven. Wat zult ge, in dezen nood, 6 dappre reif beflaan? „ Wik ge op des Vijands woede of zijn genade wagten ? „ Of wilt ge aan mijne zij verwinnen of vergaan! . En waarlijk uwen pligt voor 't Vaderland betragten! „ Kom (laan wij dan vol moeds door's Vijands benden heen! Ligt zal ons Neêrlands God dendoortogt nog verleenen, „ En hebben we ons dus fier — dus waarlijk vrij geftrecn, »> Dan kunnen we elders ons met Bato's kroost vereenen! n Ver-  ( 195 3 j, Vefeenéri... om in 'teind, fchoonKlunderts vest thandsbiikk* j, Heur leed op 'sGauIcrs trotsch met nieuwen moed te wreeken! „ Ja Helden! —ja,weest vrij, knielt nooit voor 'tflaaffche juk! „ Laat ons van overgaaf noch van genade fpreeken! „ Uw' arm, en Neêrlands God behoort alléén hier de eer, ,, Zoo we ons den Heldendood reeds lang verbeidt, ontdraageri, ,, Wel aan! Soldaaten! grijpt het blinkend krijgsgeweer! ,j Om voor het Vaderland den laatften flap te waagen. ,, En gij, 6 Burgerij! ontvang mijn' jongden groet! Ik ftreed zo lang mijn arm u flechts van dienst kon weezen, ,, Dit 's alles wat ik kon — dit tuig' der Heldenbloed, Waar van het naakroost nog met ftille vreugd zal leezen! „ Mijn pligt, was uw behoud! -doch zwigt voor de overmagt j ji Mijn pligt, is in deez' nood voor 't Vaderland te waaken! ,, Door dezen Heldenrei, wiens moed den dood veragt, ,j Te fpaafen! — om in 't eind ü ook weêt vrij te maaken! „ Thands is dit vruchteloos: fla flechts uw treurend oog Op Klundcrt's bloedig puin, en 't zal u duidlijk blijken, „ Wat ons tot dezen flap — deez' laatften ftap — bewoog Dat het beraaden is, dat wij dees vest ontwijken, ,, Vaarwel! — ligt ziet gij mij aan dezen kant niet meer! ij, God zelve hoed' den ramp, waar door gij 't licht zoudt derven, „ Doch fneefr gij, onverhoopt,door'sVijands moordgeweer, ,„ 'k Ben ook in lijfsgevaar: — ligt dat wij famen fterven \ Na h Ed  C 196 ) „ En dan — dan zien we elkaêr in 't juigchend Paradijs Van vrede en zaligheid nog dezen avond weder! ,„ Vaarwel —onwelkbre roem ftrekke uwe trouw ten prijs — „ Niets fla uw vrije ziel voor 's vijands moedwil neder!" Dus fpreekt de braave kropff : en,even als een kind Bij 's vaders fterfbed fchreit, ziet bij de Burgers fchreiën! Hij wendt zijne oogen af! —hij zucht! vertrekt gezwind! En gaat zich zelve en 't volk ter droeve flagtbank leien! Mijn God ! wat Heldenmoed! —* hoe edel is de menscb, Wat is een braave ziel zijn pligt — zijn Vrijheid heilig! O kropff , der Belgen eer — der braaven vreugd en wenschs Uw roem' blijv' tot aan 'teind der eeuwen ftoorloos veilig: Roem Rome op cato's deugd, bij uwen avondftond« Roem op zijn Heldenaart aan caesar fier gebleeken: Hier vindt gij meer dan hem!—ja aller volkren mond Zal van van kropff, als van den Held der Helden, fpreeken.' Dan volg ik 't bloedig fpoor! waar langs zijn voet thands treedïj Nog naauw rukt hij,met moed,aan 't hoofd zijns volks naar buiten', Of telkens groeit de nood van 't aklig Oorlogsleed — Ziet hij zijn' voordgang fleeds door grooter krijgsmagt fluiten! Zijn moed flaat evenwel door deze benden heên: Dan Hemel! — ach! een drom van tweemaal honderdroovren Valt woedend op hem aan! ach kropff! waar toe geftreen ! Hier geldt geen Heldendeugd— fla af van de eereloovren! „ NeeaJ  C 197 ) „ Neen! neen! flegts nog één flag, dan is mijn moed voldaan! Dus roept zijn veegemond, „ nog eens zal 'k mij verzetten 1" En welk een wonderwerk! — hij weet 'er door te flaan , En baant zich eenen weg door kraakende musketten! Met bloed en ftof befmet, ijlt hij in zegepraal Steeds voord i- en laat den Gal verftomdom zulk een (trijden! Dan ach één raonfternaakt!... en maakt door 't helfche ftaal Met eenen euklen (lag een einde van zijn lijden! Hij valt aêmagtig neêr! — en 't hoofd om hoog gerigt. Schijnt nog voor 't Vaderland op hulp en vreê te boogen: Hij blaast zijn' jongden zucht het fchrikdier in 't gezicht. En de altoos groote ziel Hijgt juigchend naar den hoogent Ja Belgen! oogt denHeld in beter ftreeken naar! Want zulk een edle deugd zal God gewis bekroonen: Te groot voor deez' woestijn — moet zij aan 't Gods altaar In 't rijk van vreugde en licht — in Sious Tempé woonenlj Ja: — hebt ge 6 dankbaarheid! in Bato's heilig oord Uw Helden fteeds gevierd door fchitterende eereteekneu , En heeft de fiere trouw van kropff uw oog bekoord ? Geen Held mogt meer dan hij op zulke lauren reeknen! Wel fticht dan op den grond, waar op zijn Heldenmoed, In 't aanzien van den dood, elks achting heeft verworven, , Een glansrijke Eerezuil! en griffel op den voet: Hier rust de dappre kropff voor't Vaderland gefiorven. N 3 DER-  PERDE ZANG, 2jing Zangheldin! den moed van dappren boetzelaar!—. Pen fteun van 't Vaderland, en de eer van Hollands Iliddren: Die willems vest beriieldt voor Vrankrijks oorlogsTchaar, Pp wiens doorluchtc naam de jongde Ga] zal fiddren ! Den brutus onzer eeuw, maar grooter nog dan hij, Kij ftondt voor 't Vaderland in fpijt van blikfem vuuren: Tlij (Ircedt zijn' Landgenoot, alsERUTus, roemrijk vrij! Maar brutus fneefde, en hij— hij kon den ftorm verduurer^ Wel aan:—verbeeldingskracht! fchets mij een kort tafreel Van zijne deugd ,zY)tïmoed, zijn'trouw,zijn groote daaden, Ach! hadde ik maro's luit, apelles grootch penceel: \k maalde Bato's Held voor 's Lands Iliftorie bladen: 6 Ja! — mijn Zangheldin! verhef op nieuw uw' toon, Kn zing den verdreu rei van Neêrlands dappre Helden: E)it haglijk oogenbük praalt glansrijk — gaêdloos fchoon Het fchiep meer HeHors^dm waar van een eeuw kan melden. Teq  ( 199 ) Ten zelfden tijd, met kropff en fredrtk aangerand. Verduurt ge, 6 boetzelaar ' een reeks van tijd den donder Van 'sGaulers oorlogsvuur! - doch bij den feilen brand Den rook van willem's vest ging uwe zon niet onder! Gij houdt in 't aakligst uur, bedaard, dien Heldenmoed Die meer danmenfehen kracht-ja, Goddlijke aandrift, tekent, Eu die den vrije grond der Belgen baden doet Van 't bloed des Gaulers - die hïtr naauw op weörftand rekent. Ja, trotfche Gai! val aan! — eiseh vrij de vesting op! \ Eenvoudig antwoord nun\ doet heur bedaardheid leezen - Voert uw verwondering, uw fchrik ten hoogften top, Ja 't Simplex zal hier ook het merk der waarheid weezen: Uw vleitaal - uw gefhap - uw afgerechte reên Uw knettrend blikfem vuur zijn niet betevaam den Ridder, Die niets dan pligt en eer erkent, te winnen, neen: Ontvliedt voor willem's vest uw graf! - of Gauler! fidder. Ja, Belgen! volgt den Held in zijn manhafte trouw: — Kom laaten we een tafreel dier wreede ellende maaien, Dlen vaak zijn moed weêrftondt, tot heil van 't ftaa'sgebouw. Schets zijn beleid, zijn deugd met enkle glorie ftraalen! Kom fchets den omtrek van het vaderlijke hart! Dat zorgt - niet voor zich xdv'l maar Burgers en Soldaaten, Die zich, aan pligt getrouw, dan ook in 't heetst der toart Aan zijn gewenscht beftuur en wijsheid overlaaten; N4 De  ( £0o ) De Vijand vormt een wolk van hevig blikkrcnd vuur, Veraeld van eenen drom van glocnde fulpher klooten! Verbrijsfelt dak bij dak — en kerk en vesting muur Wordt onherftelbaar plat en gantsch in ftukk' gefchooten: Van allen kant der Stad (tijgt, uit den donkre damp Vap het vermorsfeld puin de wreede vlam ten Hemel! En woeste Boreas blaast nog bij zulk een' ramp N»t grooter norschheid in 't vertcerend vuurgewemel. De Ridder yreest met reèn, en heel de Burger fchaar Pat zulk een woênde vlam, de Stad in asch' verander' Dan dit is 't nog niet al! — de Gal ziet het gevaar per vesting t- grijpt de kans, en zwaait zijn'Oorlogsftander^ Tot voor de Landpoort, waar hij juigchcnd om het lot, Dat Hollands Ridder treft, gerust een deel der Werken Geheel te floopen poogt: doch voelt,door fchot op fchot Uit Bato's dondertuig,zich in zij'11 vaart beperken. (7) 't Is grootsch*in lijfsgevaar: bedaard en ftil van geest, Zich zelv' te troosten, en met moed den nood te wagten, Eh voor het naadrend uur, — het (lerfuur niet bevreest, pelaaten, kalm den dood voor vrijheid te verachten: Maar grooter wen een fchaar van arme burgers fchreidt, Aan 0112e zorg vertrouwd, door troost en hoop te (lijven! j Wanneer men zelve fleeds den ondergang verbeidt -» Eu dan gerust, en kalm, e» onvertfaagd te Wijven, Dar*  ( aoi > Dan evenwel, w'il 't heil van 't lieve Vaderland Het alleruiterst eischt van onze trouw en grootheid , D?n evenwel 't gevaar te ontveinfen — en beftand Te zi n voor 't bang geween, en voor geweld en fnoodheidj Dat fchetst Bataaven! u, in boetzelaar.,den Held, Die Scipio in moed en trouw weet te evenaaren: Dat fchetst een groote ziel, die traanen noch geweld Ontziet, om 't vaderland zo lang hij kan, te fpaaren, Gewis, de nood is hoog! de veege vest in brand, Ontzegt de Burger haast hier langer te vernachten, Van buiten door een rot van moorders aangerand, Dat Burger en Soldaat op 't rookend puin zou flagten! Wat blijft mijn boetzelaar des ovrig in dit lot! 't Schijnt alles raadeloos.... een ander, min gelaaten, Gaf ligt de veege vest in handen van dat rot, Op hoop van lijfgenaê voor Burgers en Soldaaten. Dan Hollands Ridder, trouw aan Vorst en Vaderland, Doorziet het groot belang, en wraakt dat medelijden, —• Staat pal in dezen nood — veracht een laag beftand Ja wil veel eer den Gal ten laatften man beftrifden: Intusfchen wordt de vlam gelukkig uitgebluscht,' Zie daar feeds het gevolg van zijn ftandvastig poogen! Doch zijn Voorzichtigheid, fchoon kalm, bedaard, gerust, Maakt ook mijn' grijzen Held verdienffelijk in elks oogen. N 5 Deez*  C 2?2 ) Deez' donderwolk, 't is waar, dreef nog in tijds voorbij; Dan telkens ftaat hij bloot voor nieuw en fterker ftormen , Hij ziet den wakkren moed der braave Heldenrij Met blijdfchap aan| — en dit doet hem dit denkbeeld vormen: „ Neen! • 't baarde wis mijn ziel het wreedst - het grie vendst leed „ Zoo zulk een dapper volk door 's vijands hand moest fneeven, „ Kom tot hun redding zij des alle vlijt befteed: Spaare ik voor 't vaderland hun nuttig — roemrijk leven! Door zulk een' wensch bezield —door zulk een drift geleid , Meldt hij aan nafsau 't lot van zijne veege wallen Eischt, op dat elk in nood tot wijken zij bereid , Twee fchepen , eer zijn volk in 's vijands hand mogt vallen: Voor hem, wat lot hem dreig' — hij heeft het leven veil , En offert het met liefde aan 't algemeen belangen! De vijand dreigt zijn hoofd, ( hier rijst hij boven peil) En hij — hij durft dien flag voor 't Vaderland ontvangen. (8) Zo flrecft hij 't glorie fpeur van codrus roemrijk in: Zo moest hem 't Vaderland zijn Ariuidcs noemen ! De Vrijheid juicht van vreugd en blaakt van IIeldenmins Wijl zij de laauwheid ziet ten donkren kerker doemen; Ja tart den Ridder vrij bloeddorste en wrecvle Gal! Nooit zal zijn moedig hoofd voor uw banieren bukken.! Werp fchans en batterij voor zijnen vrijen wal! Zijn blikfem flaat ze, in fpijt van u, wel haast in flukken: 6 J*:  ( so3 ) 6 Ja: fchoon 't woedend vuur eafernen en quanïct Aon 't matte volk ontzcgg', blijft het in tent en holen Gegraaven in den wal voor 't heilloos blikfemvuur Van uw gefchut bevrijd, beveiligd en verfchoolen: Ja, tel uw dooden eens, aan Neêrlands wraak geflagt —i Voor de afgeftormde vest in Bato's grond bedolven, En hoor ... dan neen: waar toe ? wijl gij 't niet mooglijk acht, Hoe veel zijn mcê gefleept door uwe fulphergolven- De God van Neêrland waakt voor 't leven van den Belg En velt in gramfchap neêr die zijn beflaan verzaaken! Wel aan! flechts nog édn flag! — kom Bato's echte telg: —» Kom dappre coltiioff! wil u ook verdienstlijk maaken! — Kom edle rots ! trek uit aan 't hoofd der Heldenrij Kom muller! laat uw vuur den wreevlen vijand leeren Wat liere Heldenmoed — wat waare grootheid zij! Deer aan den Waldijk thands op hem te triumpheeren! (9) Hoe vrolijk daagt het licht! - de lieve morgenflond Schijnt uwen fleren tred, 6 Helden te begroeten! God zelv' ziet op u neêr! - geen man wordt hier verwond, En haast ziet gij den Gal gantsch weêrloos aan uw voeten: Gij naakt hem reeds o Belg! - val aan! - valmoedig uit! Triumph! ik zie hem reeds voor uw musketten vallen! Geen weêrftand baathij fneeft.... en'tovrig' wordt uwbuit, Triumph! - daar keert ge in zege en fchaadloosnaaruw wallen! Zie  ( 2C4 ) Zie da3r den jongden ftorm — zie daar deez' zegepraal Voor willems vest een eind aan alle rampen ftellen! De Gal gevoelt ze — en hoort de kracht van clairfaits ftaal: Des ziet men hem,welhaast, wéér, naar zijn roofnest fnellen; Triumph! mijn boetzelaar! hang rt krijgszwaard aan den wand. Met frisfche lauren, zie naast fredrik u bekroonen Met eenen kling van Goud — dan neen: geen diamant, Maar Neêrlands bloei alléén kan uwe krijgsdeugd loonen. Nu, nog een pooging flechts! dan is uw loop volend, Mijn Zangfter! — kom ruk aan op fchittrende eerelovren! Genoeg, zo ge al uw kracht hier flechts hebt aangewend, Schoon edler fchedel hier de lauren moog' veroovren! Ja: 'k hoor de Schelde juigt alreê van dankbre vreugd! Wijl op beur fleren rug de Zeemoed isgebleeken Van dappren blois (ro) in wien voorouderlijke deugd Nog huisvest, — ja, van wien de laatffe Belg zal fpreeken. Zag Ohatram eens voorheen der Belgen dapperheid Den onverwrikbren moed van Neêrlands waterhelden , Thands ziet ook Lillds vest geen minder kloek beleid Van blois, en hun, die hem op dezen togt verzelden! Dus houdt ge,o dappre rei! der Batten ouden roem Door uw heldhaftigheid bij 't naagefiagt in waarde! Zo blijft men de eerkroon waard', datelkonsjuigchend noem; Het vrije volk ter zee tot aan het eind der aarde. ö Ja,  ( 205 ) 6 Ja,Treslong! uw naam zal 'sLands Hiftorie blaêif Een fchittrend fieraad voor den laatren naaneef fchenkcn; ■Onuerfiijk zal uw lof verwelken noch vergaan ! Waar men van Helden fpreckt zal men aan blois gedenken: En ook aan u, regtgcaart - manmoedig - glansrijk HeldJ du pont! en die op de eer - oP d'eigen eer kunt roemen Gij hebt het vaderland verlost van 't Fransch geweld Eu 'tjuigehendi>««««/««k Zie vader willem's trouw in uwe deugd herleeven! Schrei  ( 206 ) Schrei om geen lafheid meer, geteisterd Leenwendaal! Van gantsch verbasterd zaad, van laage en vuige zielen : De Gauler fehrikt!.. en beeft,bij 't zien van nassau's [taal! Hij aarsfeit, en de moed zinkt wciflend in zyn hielen; Hij fehrikt! — en vlugt verbaasd, zo dra oranje fhij.lt j Dit ftnigt de noodkreet, langs uw eiken opgereezen; ó Liesbosch! — gij tooneel, aan 't eerfte vuur gewyd Van FitEDRiKS heldenaart, - gij zaagt de trotschheid vreezen? Ja: juig Geeriruida'sberg\ — jajuigvry, fterk Breda! Gy zaagt uw vesten wel voor Vraukryks benden vallen; Maar fpoedig komt het kroost van nassau u te flaê, En dryft ze in zegepraal met fchand weêr van uw wallen! Gewis: oranje leeft, — verlost Gemeenebest! Reeds rukt het ftrijdend aan met onze krijgsverwanten! Ja reeds bukt voor zijn arm in Vrankrijk vest bij vest! En haast — haast zal 't uw vaen naast vrede olijven planten,? Triumph! — driewerf triumph! Zeeghaftig Vaderland; Dus ziet gij! Gaulers trotsch voor uwe Helden bukken! — Dus ziet gij de oude trouw in 't naakroost voordgeplant t En 't onverbasterd bloed der oudren voetfpeur drukken! Europa zlichte! en kreeg door u zijn blijdfehap weêri — De God van Nederland bleef Bato's erf bewaaren ! — Verheerlijkt zijnen naam! — geef hem alleen hier de eer! Ên fteek het offer aan op dankbre hartaliaaren. cornelius van èpen, Phil. Stud. te Leijden: en Lid van kunst liefde haart geen vlijt. AAN-  AANTEKENINGEN. (0 3MTen denke bij deze zinfpeeling aan de Aardbeevingen iri Caiabriën en Siciliën, die niet zelden door zwaar onweder voorafgegaan worden. (2 Dat deze aanfpraak en het daar op volgend antwoord niet geheel ideaal zin.fchijnt uit het antwoord van den Held, namelijk van met zijn geheel Guarwfoen gerefalveerd te zijn om tot den laatften man te Urijden, eenigzins te blijken; ten minften geeft het ons eenig recht om het onder deze dichterlijke beeldtenis voor te (lellen. (3) Te weeten van den 34 des avonds ten 11 uuren tot den 27 naa den middag. (4) miranda, Generaal van de Armee van 't Noorden, belegeraar van Maastricht. (5) Op den 2 Maart, naa dat het tweede bombardement op den 27 Febr. des naademiddags met heviger woede, zonder nacht of dag op te houden, was hervat geworden, 't welk tot omtrenr; 2 uuren iu den nacht duurde. 00  «ot Aantekeningen. (6) Weinige uuren van Maastricht gelegen. (7) Zie de Correspondentie van den Held met Z. D. H. (8 Zie de voorgenoemde Correspondentie. (9 Alle Officieren welke de 45 man tot den laatften uitval hebberi aangevoerd. (10 De Luitenant BLors van treslong, welke nevenswoLterbeek en 5 andere Luitenants van het Esquader, liggende voor Bath, de Expeditie hebben uitgevoerd. 00 Zie de Rotterdamfche Courant van 9 April 1793. 02} Daar deze flechts met 6000 Man,-5000 Spartaanen vernoegen;terwijl de Heeren du pont, d'etienne en goedeke met omtrent 30 Man 500 Franfchen verjaagd hebben en men thands van onze dappre Helden in Fransch Vlaanderen, onder het geleide van de Doorluchtige en voor het Vaderland zo dierbaare jonge Oranje Vorften , ongemeene proeven van moed en dapperheid tegen eenen fterken en woedenden1 Vijand ziet uitblinken, waarover de Naareef (zulks in 'ïLans Hiftorie leezende) dankende zich zal verwonderen* of  ÓP DU & ÜA A VÈ VERDEËDIGEËS VAN HET ËEMINDE VADERLAND, IN DEN OORLOG VAN 'T JAAR I793. jKunstmirtnaars! 'k voel mijn' boezem gloeien, Daar ik, in fchaarale Poëzij, Mijn' vaderlandfchen zang doe vloeien; Het edelst vuur doortintelt mij: Dat vuur {treeft wel mijn kragt te boven, Maar, zou mijn ziel een" gloed verdoven Waar op zij roem en glorie draagt? 'k Zal niet, verwaand, naar de eerkroon trachten,' 'k Zal, boven 't goud uw goedkeur achten, Zoo U mijn pooging flechts behaagt. — Maar, Bastaartkroost, ontaarte telgen! Nooit wordt de prijs u toegelegd, De lauwer kroont oprechte Belgen; Ja 't ftrijdperk is u zelf ontzegd, Hoe fchoon het goud u toe moog' blinken ,> De lier moet fiddrende u ontzinken, Zoo ge ooit de valfche fnaaren roert: — Dan zoudt gij de Almagt (pottend hoonen, Heur' zegen op die fchedels troonen Wier ondergang gij vaak bezwoerti — O Voor  Voor u, rechtfchapen Landgenootefl^ Wier hart Oranje hulde doet! Vnor o is 't glorie perk ontfiooten; Vereeuwigt Neêrlands heldenmoed. —* Zingt Wie, in "t barnen der gevaaren, Naast de Almagt, onze Redders waren -* Ons hoedden voor een' wisfen val; Wat loon die Helden is befchooren Op aarde en in de hemel cbxnren ; — Hoe 't naageflacht hun ze^gnen zal. Toen Vrankrijks Staatsorkaanen loeiden, En Monfters van gevoel beroofd 't Schavot met fchuldioos bloed befproeiden" Van hun gewettigd .Opperhoofd, Toen zvvaaiden zij hun moordbanieren, Naar 't erf der vrije Batavieren, Geprikkeld door dien trotfchen waan, Dat nu hun magt geen' Vorst verfchoonde —> Een volk — waar zich die magt vertoonde Zou krimpen voor hun zegevaên. Een hoop gebannen Oproermaakers, Verraaders van hun Vaderland, Boodt aan die recht en Godverzaakers, Die Koningsmoordren, onderftand: — Hun wraak in willems bloed te koeletf Was reeds voorlang hun fnood bedoelen Nu zag hun oog 't gebaande pad: — Zie daar wat rot ons aan dorst randen; Den val der zeven vrije Landen, Met willems val, beflooten hadt! — ö Gij,  C 211 ) b Gij, Befchermer onzer Vadren; Wiens eeuwig oog dit Erf bewaakt! Zie Neêrland tot uw' zetel naadren, Dat Neêrland door U groot gemaakt!a Nooit, fchoon de donders grimmig brulden^ De golven tot de wolken krulden, De Staatshulk in den afgrond zonk — Nooit is uw hand van ons geweeken: ö! Red ons, daar we uwe Almagt fmeeken $ Die ons zo vaak vcrlosfing fchonk! — Èen al va rnoog een tijger weezen Verhit op rockend menfchen bloed: Maar, is de wreedheid min te vreezen Van 't rot dat thands Op Neêrland woedt ?: t Barbaaren! durft ge uw Landgenooten Den dolk door 't fchuldloos hart te ftooten! En poogt mv list, in dit gewest, Den Belg, die van u gruwt, te winnen?...» Mijn God! — wie zou een Vrijheid minnen^ Die naast de galg heur bloedthroon vest? Zou ooit dit rof u overheeren^ Bataaven ! — neen: toont wie gij zijt! o ! Laat uw moed den Gauler leeren Dat hij den fleren Leeuw beftrijd'. — Maar ach I wie zijn die laffe zielen Die voor den trotsch dier flaaven knielen j Wier vuist voor bloodaarts boeien lineedt? Ontaart het kroost der braaffte Vaders In zulke ondankbre Landverraders, Wier fnoodheid trouw en pligt vergeet? O2 o Njêr-  ( 212 ) O Neerland ï doem die bastaart zooneri Wien 't eerloos bloed om 't harte woelt! —* Nu zal der Franfchen vrijheid tooneh Dat ze enkel ons geluk bedoelt, Tuigt Geertruidshrgi Breda en Klundert, Waar roof, waar moordzucht woedend plundert, Verdrag noch eeden gaê blijft flaan! Daar doen de wrange vrijheids vruchten De fnood misleide Burgren zuchten, Elk gruwt van hun gevloekt beftaan. — Die wreedheid doet elks boezem blaaken In liefde voor het Vaderland Wat ramp den Belgen moog' genaaken,- 't Gevaar vergroot hun' tegenffond: Elk braaf Soldaat toont helden kragteny En durft den Vijand ftout verachten Doortinteld van \ bataaffche bloed "Wie kon, o KlundertX in uw muuren Het dondrend krijgsgeweld verduuren, Door niets geleid dan trouwen moed? — "t Was kropff, — zijn grootheid deedt hem fnee^eny Van tachtig bleef hem veertien Man, Maar, zou die Held zich overgeeven, Zijn dappre ziel vormt grootfcher plan; „ Wat baat me een' Vijand afteweeren. Wiens overmagt me eens zal verheeren? —- Dan kieze ik toch een' vrijen dood; Maar, zoo 't mijn pooging mogt gelukken De Vesting veilig uitterukken, Ligt redde ik Neêrland uit zijn' nood!"' Was  C "3 ) Was dit ontwerp zo grootsch beflooten, 6 ?t Werdt niet min met roem volbragt: — Al wnrdt hij met zijn Stri'dgenooten Omringt, door "s vijands oorlogsmagt; Geen krijgshcir doet mijn' Held bezwijken: Wie naadren durft moet fiddrend wijken , Of derft — verwonnen door zijn hand — Triumph! fluks zal hem de eerkroon fleren! Maar ach!... naa 't heerlijkst zegevieren Stroomt nog zijn bloed voor Nederland! Wat fmaad uw lijk, naa 't roemrijkst flerven, Door 'svijands laagheid, onderging', Die flraad zal eeuwige eer verwerven Zo lang de Belg uw grootheid zing'! o kropff! uw dood treft alle Braaven, En wekt den moed van die Bataavrn, Wier achtbre boezem kloppend zwelt Om zich, als echte vrijheids zoonen, Getrouw aan eed en pligt te toonen Wanneer 't Oranje en Neêrland geldt. Zo, boetzelaar! blijft ge onbezweeken» En fl-aart op God in 't nijpendst leed! — Die Held, nooit van zijn' pligt geweeken, Verbrak nooit zijn1 bezwooren eed. — De Vijand moog' zijn fterke benden Naar willems wal ftoutmoedig wenden, Zijn dreigend eisfehen baat hem niet, Waar boetzelaar 't geweld zal keeren Zal nooit een Gauler triumpheeren Vóór hem het bloed uit de aadren vliet! O 3 Hu*  ( ) Hun dondertuig moog' blikfems braaken, 't Verniel' de Stad door 't woedend vuurj De dappre Belg blijft rustig waaken En weert den Vijand van den muur. Zou laf gevlei mijn' Held behaagen! Of fnnrkend dreigen hem vertzaagen? Neen, grootfcher ziel beeft boetzelaar,! Geweld en list moog' hem begrimmen, De nood doet flegts zijn grootheid klimmen; Zijn moed vermeert bij 't krijgsgevaar. Doch, Neêrland! kunt ge uw' ramp ontkoomen. ? Dan zult ge uw 's Vijands magt weêrttaan? Een heir, dat de aard fchijnt te overftroomen ^ Valt, van rondsom, u woedende aan;: Js 't vruchtloos Wükmftad te dwingen, ?k Zie ginds dat heir Maastricht befpringen, Eefchermde ook boetzelaar zijn wal Gewis, 't ontworftelde al zijn rampen; jYIaar zonder hem is 't vrucntloos kampen,- Wie is 't nu die 'f verlosfen zal ? pij, fredrik! zijt zq groot in 't ftrijcfeir. Gij waagt voor ons uw dierbaar bloed; Wat zal een dankbaar volk u wijden Door uwe dapperheid behoed? Gij Maat, in 't loeien der gevaaren, Gelijk een rots in 't hart der baaren; En blijft getrouw aan eed en pligt: ——r Uw' naam zal elk met eerbied noemen; Heel Nederland uw grootheid roemen AJs Redder van 't beltonnd Maastricht \ En  ( 215 ? En gij, oprechte Vaderlanders, Die, daar uw hart voor willem flaat; In fchaauw van Nasfaus oorlo^sftanders, Uw leven waagt voor Kerk. en flaat l — Getrouwe Burgers! Landgenooten! Die, uit Civilis bloed gefprooten, U zulk een afkoomst waardig toont: —Moogt gij thands roemrijk zegevieren! — o! Bloost dan niet om de eerlauwriereti Waar meê de deugd heirr' lievling kroont!.. En, onverfchrokken Waterleeuwen, Die op uw vri e ftroomen kruist, Wien 't bloed, gelijk in vroeger eeuwen, Door hart en aadren zwellend bruischt, Uw lof klinkt ons verrukt in de ooren, Zo vaak we uw groote daaden hoorenj Zo vaak uw dapperheid verwint; Gij toont bewaakers onzer landen! Dat hij, wiens trotsch u aan durft randen% Ook Belgen op. de golven vindt! Maar zacht! — zie ik verlosfing daalen?.. Ja, 't zuchtend Neêrland is gered! Der Bondgenooten zegepraalen Heeft roof en moordzucht perk gezet; Zij hebben Vrankrijks heir verflaagen, En zege op zege weggedraagen: Gods Almagt ftreedt voor onzen ftaat. — De blijdfchap is ten top gereezen; Oranjes haaters ftaan verweezen; Pe ontroering doodverwt hun gelaat. O 4 2o»  C 216 ) Zo, Snorkers! ziet ge uw' trotsch verneêren, Daar Helden, met onwrikbren moed, Uw heir van Hollandsch fterkten weeren, Waar op uw donder kragtloos woedt, —■ De Belg zou u een dankzuil ltigten, p Helden! zoo ge in 't eind moest zwigten Voor de overmagt, naa zulk een' ftrijd: Maar nu geen ramp u doet bezwijken, En uw beftormers lchaamrood wijken, Nu tuig' 't Heelal hoe groot gij zijt! Nog meer: 't mag willems Telg gelukken. Wiens borst van 't vuur der Vadren zwelt % Breda en,Ge.ertruidsberg te ontrukken Aan 't alverwoestend krijgsgeweld — Triumph! de Vijand is verdreevenl jehovah u zij de eer gegeeven Verhoorer van ons fmeekgebcd: Uw vreeslijke arm, die meermaal toonde Dat nooit een worm u ftrafioos hoonde, Sloeg 'sVijandsheir — heeft ons gered! — Bataaven: zaagt ge een' tijd voor dezen, Dat Neêrlands heilzon droever fcheenS Maar ook de hand van 't Opperwezen» Zo zichtbaar ons heeft vrijgeftreên ? . En gij, zo lang door fchijn bedroegen, Verblinden! ach! Qntfluit uwe oogen, Gij, die Oranje een' dwingland noemt, pij zijt de bron van willems fmarte; Uw Vrijheid ligt hem 't naaste aan \ harte; Hoor hoe elk Volk zijn deugden roemt! — o! We}-  p! Welke blinkende eerlauwrieren Bekroonen uwe dapperheid, Verïosfers — Helden — Batavieren? Wat loon is voor uw trouw bereid? —? Mijn krotff! doet uw doorluchtig fneeven Uw glorie boven de aarde leeven, Wat eerzuil eischt uw overfchot, Den Naaneef tot een duurzaam teken, Die van uw deugd met lof zal fpreeken, Terwijl ge uw Ipon geniet bij Godl Doen u 's Lands dankbaare Overheeden, o fredrik! nooit verwonnen Held! Den grootfchen eere post beklecden, Wat prijs wordt op uw trouw gefield! En heeft uw moed den gouden Degen, Beminde boetzelaar! verkreegen, Daar ge ook den Veldflaf zwieren moog, De erkentnis wil uw Kroost nog toonen Hoe hoog zij 's Vaders deugd blijft loonen, Als "t graf u dekt voor 't fterflijk oog! — Zo wagt onfterflijke eer die Braaven, Wier trouw voor Neêrlands welzijn waakt. Zo mint Oranje ook die Bataaven Wier borst voor hem in liefde blaakt, o Dierbre Vorst! doorluchte Telgen! Beproefde Helden! waare Belgen! jeiiovah hoede u door zijn band; Schenke u de keur der zegeningen; Hij rekke in gunst uw levenskringen Tot heil van Kerk en Vaderland. 0 5 En  C ai8 ) En, zqo ge ons eenmaal zult begeeven Wen 's Levens toorts wordt, uitgcbluscht, 't Zij dat ge op 't bed van eer moet fneeven Of dat ge ontflaapt in vrede en rust; o! Mogt ge uw Vadren daar ontmoeten, Uw Kroost in 't kleed der Englen groeten, Waar kropff bij d' eerften willem woonl! En mag u de aardfche palmtak fieren Paar word' met hemelfche eerlauwrieren Uw kruin voor de eeuwigheid gekroond! — GOD LEEFjfc SCHETS  SCHETS van de DEUGD, MOED en TROUW van PERLANDS HELDEN, BIJZONDER GEBLEEKEN IN DE ROEMRIJKE VERDEEDICINGEN DER VESTINGEN MAASTRICHT, de KLUNDERT en de WILLEMSTAD, &c. TOT EENE EEUWIGE EER VOOR 'SLANDS BRAAVE VERPEEDIOERS,EN TOT SCHANDE O N Z ER T R O V Wt O 0ZE GOD EN MENSCH ONTEER EN DE AANVALLEREN. ONDER DE ZINSPREUK : foor God en het Vaderland. De blijdfchip van mijn Vaderland, Bij de Eertropheên van Bato's Helden! Leidt thands mijn Dicht-Nymph bij de hand, En doet mij de eer en roem vermelden, Van hun, wiens moed in 't grootst gevaar, Wier trouw aan haardfteê en altaar, Pes vijands aanval af kon weeren: Ja! edle zielen! ja uw' lof, Is voor mij d' allerfehoonfte ftof! Wie zoude oqit fchooner ftof begeercn? Ea  En wie, die zucht voor Neêrland voedt, Wie van apollos lievelingen, Zou met geen opgewekt gemoed Den roem dier trouwe helden zingen. Kunstminnaars! ge eischt een" lauwerkroon, Hun dappre heldendaén ten loon; Een' kroon hun' moed, hun braafheid, waardig, Gij wenkt, en zie een gar.tfche drom! Van "t vadeflandfche Dichterdom, Toont zich tot zulk een' Zangftrijd waardig Hoe vrolijk juicht mijn Leeuwcndaal! Gantsch Ne rland dreunt van zegezangen, Gindsch blinkt het fchittrend eermetaal, Voor 't puik der dichtren opgehangen. Kunstbroedren! die "sLands heil waardeert, Standvastigheid en braafheid eert, Koemt helpt me een' eeuwige eerzuil bouwen a Dien 't blijd en dankbaar naageflacht, 't Welk dappre heldendaaden acht, Met waare erkentnis, zal befchouwen. Staart Landgcnooten op de deugd, —.. De grootheid, dier gewenschte Mannen; Der Batavieren lust en vreugd; De fchrik der woedende Aartstyrannen! Bcfchouwt hun heerlijk glorie loon, Befchouwt dien onverwelkbren kroon, Dien wij aan hunne fchedcls hechten! Zie ook hoe zich mijn Nymph bereidt % Om, uit gevoel van dankbaarheid, Een kransjen om hun hoofd te vlegten Maa?  ( 221 } Maar zal bun" luister zo 't behoort; Aan Neêrland regt in d' oogen draaien, 't Is noodig met een enkel woord, 'sLands droeven toeftand af te nralen; De toeftand van mijn Vaderland, Zo fnood zo trouwloos aangerand Door toomb'ize on aarte benden, Wier woên geen deugd of onfchuld acht, Met d' eer van God en Godsdienst lacht,En ftout het heiligst recht durft fchenden. De roofzucht, uit vrouw eigenbaat, Met bloeddorst, t'eener dragt gebooren; Vlamde, onder 'sVrijheids blank gewaad Vermomd, op Neêrlands goudtrefooren: Heur aanzicht, dat elk fchrik aan jaagt, Is op dat zij toch niet mishaagt, Met'smenfchen rechten, fraaij befctülderd? Schoon zij kwaadwillig, onbezuisd, En woedend, 't heiligst recht vergruist:. Ja al wat menschlijk is verwildert. Men ziet Verraad en Vleijerij Met Logen, voor haar heenen treeden Verwoesting, Heerschzucht, Tijrannij, En Moordlust, volgen heure fchreeden; 't Geweld, dat, met zijtf ftaalen vuist, Den fterkften wal tot puin vergruist, Moet haar ter regterhand geleiden; De Muitzucht, fnood in al heur daên Hitst, met de Wraak, heur dolheid aan, En volgt haar aan de linkerzijde, Das  ( iiz ) Dus poogde deze roof harpij, Met heur ontiiarte Vloekgenooten, Den fleren Leeuw, door vleijerij Verblind, den dolk in 't hart te ftooten j Dan deez' fijreen vondt geen gehoor; 't Geweld zet dus zijn' aanflag door, Nu List, noch Logen, niet kan baaten^ De naare bloedvlag wordt geplant, Men zweert den val van Nederland; En rukt verwoed in onze Staaten. Een naar een. ijslijk krijgsgerucht Bromt ons, op 't onverwagtst, in de oorèri* d' Alarmkreet vult de dunne lucht, En doet zich fchrik aanjaagend hooren; 'sLands zwakke benden rukken aan, Om 's Vijands aanval af te flaan, Help Hemel! — help hen in het ftrijden* (Dus fmeekt het zuchtend Nederland) En wil, door uw geduchte hand , Ons nu, gelijk weleer, bevrijden Maar ach! — de Hemel fchijnt niet nfeef Naar Neêrlands noodgefchrei te hooren; De lafheid biedt geen' tegenweer, Twee fterke Vesten gaan verboren 5 Zo valt - zo valt weldra geheel, Het erf van Bato ons ten deel, (Dus juigchen 's Vijands legerbenden,) Terwijl hun moedwil wijd en zijd, De vrees en fchrik alöm verfpreidt; Gevolgd van armoede en elende. Dan  ( 2»3 ) Dan? _ welk een akfcg damp gordijn, Verbergt het licht dat elk kan ftreeleh, Het licht der zon! wat mag dit zijn? Sluit u mijn oogen! fchriktooneelen Der wraakzucht die onzinnig woedt, Verwonen zich! - "k zie "t dierbaar bloed — Het bloed van vrienden, broedren, vloeijen! 'k Zie bürgervadren weggedeept, En naar den kerker voortgezweept, Geklonken in de flaalen boeijen. Git fchreit vergeefsch bedrukte vrouw! Üw angftig zuchten kan niet baaten; Vergeefsch verfmelt ge in druk en rouw^ Gij moet uw Gade uw' vriend verlaaten! Hoe ijslijk dreigt hem 't moordend ftaa!! De moedwil kent noch perk noch paal! Gij zult geen mededogen wekken O! teedre fchoonheid, hoe ge vleit, Maar ziet, fchoon 't leed uw ziel doorfnijj?, Cndanks uwe eer-, u fnood bevlekken. 't Is weinig, dat de landman zucht, Om gantsch verwoeste beemd en hoven; 't Is weinig dat hij al de vrucht Van vee- en veld zich ziet ontrooven; Hem treft het groost' het doodlijkst wee* Men voert zijn bijde zoonen meè, Met zijn getrouwe en braave knegten, Om, met dien brijdeloozen ftoet, Ten koste van hun dierbaar bloed, Hun Land en Broedren te bevegten. o! Recht.  ( «4 ) o, Regt beklagens waardig oord! Waar 't krijgsgedruisch dier fnoode bende. Den lieftelijken vrede ftoort; Én alles dompelt in ellende; Daar ftreelt geen blijdfchap ons gemoed; Daar ziet de onfchatbaare overvloed Den vollen-hoorn zich ftout ontrukken; Daar vlucht de welvaart en de vreugd, Daar ziet men onfchuld, zuivre deugd, Èn dierbren Godsdienst fnood verdrukken, Beef vrij! en fchrik mijn Vaderland! De dolfte woede is ons verfcheenen, Zij krijgt alomme de overhand; ó! Landgenoot waar vliêh wij heenen! ' Waar heên? ndar God, die altoos redt,' Naar God, door 't nedrig fmeekgebed; Naar God, die 'sVijands legerfchaaren > Verftuiven kan als ijdel kaf, En voor de wel verdiende ftraf Ons Vaderland nog kan bewaarem 't Gaat wel mijn Volk! ik zie alreê' De vruchten van uw nedrig fmetkcn, De booze Vijand fpot 'er meê Als wij van God en Godsdienst fpreekerij Hij fpotte vrij; 't is God die hoort, Hij roept en d' oostenwind rukt voort En keert den Vijand op de ftroomen: Zijn goedheid zendt een' gantfchen ftoe& Van helden, om door mannenmoed, Het woên des vijands in te toornen 5 tuigt  t 2*5 ) Tuig van dien moed, vermaard Maastrkhi\ Zo fel, zo wreevlig aangevallen; Waar blonk zij ooit in fchooner licht? Dan binnen uw benaauwde wallen: Een naar — een fchrikkelijk geluid! Een Woest gedruis berst ijlings uit! Men plant alöm de bloedbanieren; Een zwarte rook bedekt de zon, Bij Y dondren van het grof kanon, Én 't ijslijk woeden der mortieren! —; Ach mij! de naare noodklok klept; Ik zie een' vlam ten Hemel rijzen, Die 't al in asch en puin herfchept, En woedt in Kerken en Paleizen; Het vuur verfpreidt zich heinde en veer 4 Stort trotfche torenfpitfen neêr: Vergeefsch zoekt gij een plaats te vinden Van rust, benaauwde ftedeling; Alöm dreigt u de forfche kling Eens wreevlen vijands, te verflinden. Dan God, fchenkt redding door den held,' Uit 't bloed der hessen voortgefprooten; Standvastig keer' hij 't Fransch geweld, Met zijn ftandvastige Eedgertooten: 't Is vrugtloos hoe de vijand woedt, Waar freörik vecht vertoont de moed Éich onverwinlrjk op de wallen; Zijn onverfchrokken dapperheid, Gepaard met fchrander krijgsbeleid, Doet "s vijands trotschheid nedervallen; P Dar!  C ) Dan wie is hij? op wiens gelaat?, Met zulke grootfche en eedle trekken* Der Vadren trouw getekend ftaat, Wil n, ó Dierbre! aan mij ontdekken; Zo roer' ik ook voor u de fnaar, Zijt gij 't doorluchte boetzelaar? Die ik vol roem zie zegepraalen; Ja waarde! 'k zie u reeds omringd, Door 't volk, dat uwe grootheid zingt, In 't juigehend Vaderland onthaalen. Uw" weê'rgaloozen mannenmoed1, Moest elk in willems ftad bewondren* De wreevle vijand moog' verwoed, Uit zijn Mortieren fchriklijk dondren; Schoon zijn gefchut de ftad doorboort;1 Gij ftaat onwrikbaar., ongeftoord, Omringd van vuur, van bloed en rijken Voor Vaderland en Vrijheid pal, En ziet, van den beftormden wal, Den trotfchen vijand, eindlijk wijken. Hem wijken? neen hij valt weêr aan! Door helfche wraakzucht aangedreeven: Wie kan dit vuur, dien ftorm weêrftaan;' Mijn God! zal nu de braafheid fneeven? - Dan neen, dit duldt uw goedheid niet; Gij flerkt den.held, de vijand vliedt; Uw lof zweeft op der Burgren tongen, Terwijl de trouw van boetzelaar, En zijn doorluchte heldenfchaar, Den zegezang werdt toegezongen, Ja,  C 22? ) ja helden! wier zo grootsch beftaan; Maastricht eh Wilkmjlad bewaarde; Gantsch Neêrland, juigt ü vrolijk aan5 Üw röem vervult geheel deze Aarde; Üw glorie klink' Van oord tot oord; Tot Zuid en Noorderpoolen voord; Uw riaairi' in kostbaar goud, gedreeven. Of 't duurzaam marmer, toevertrouwd; Werd' fteeds niet dankbaarheid befchouwd^ Èn hdög geacht, bij laatre neeven. Zo moet ödk fteeds de trouw en moed Van kropff! 't geweld des tijds verduurenj Die met een' kleenen heldenftoet, Van tagtig hian, in Khnderts muureri Aan gantfche heiren weérftand boodt; Hij kiest veel eer den Heldendood, Dan zich aan 't moordrot op te geeven; Schoon rondom woedend aangerand, De zucht voor Vorst en Vaderland, Doet hem voor geen gevaaren beeven. Maar welk een huivring grijpt mij aari ? Het fpeeltuig valt mij uit de handen! De held gaat voord met door .te flaan, Dan! 't lood doorboort hem de ingewanden! -« Hij valt der Woede en wraak ten deel'! Schrei, Neêrland! fchrei, bij dit tafreel! — Verzamel gij zijn koud gebeente, Zo wreed mishandeld en verfcheurd En ftrooi de traanen die gij treurt, Als bloemen op zijn graf geftee.ite. P a Nm  Maar wendt uw oog, o Batavier, Om dappren kropff! nog nat bekreetefi/ Eens ginds, en zie hoe ftout hoe fier Uw' Erfprins, op het ros gezeeten, Den trotfchen vijand tegen fnelt, Het Land in weerbren toeftand ftelt* Wanneer zijn' ijver waard te prijzen 't Vertrouwen aller braaven won o Neêrland! zie zijn glorie zon! — Met vreugde aan uwen hemel rijzen. Dan wie is hij die ons van verr'? Met aangenaame glorie ftraalen, Zo toelonkt als de morgen fier? Wie zien wij roemrijk zegepraalen? 't Is fredrik! willems jongfte zoon^ Wiens hand den onverdraagbren hoon De tuinmaagd aangedaan, zal wreeken, En 't drukkend juk van "t Fransch- geweld, Dat onze broedren heeft gekneld * Kloekmoedig van hun halzen breeken. ö! Dierbaar kroost! hoe treft gij mij! Wen ik u 's vijands land zie nadren Aan 't hoofd van Neêrlands heldenrij ! U wien het bloed der braave vadren Nog door de zwellende adren ftroomt^ Ga waardig broederpaar! en koomt Weêr zegepraalcnd in ons midden, Terwijl wij voor het Vaderland, Voor U, de hulp van Godes hand> Welmeenend en ootmoedig bidden, *  C 229 ) Intusfchen welk een blijde troost Voor ons beminde Batavieren! Wij zien het Edelst heldenkroost! Aan 't hoofd van Neêrlands krijgsbanieren; Wij zien hoe onze dierbre Vorst! 'sLands zorg, met Neêrlands Staaten torscht, Verëenigd door de fterkfte banden: Wij zien hem 't fel geflingerd fchip, Beftuuren tusfchen bank en klip, Op dat het veilig aan moog' landen. 6! Hieft gij nu het hoofd eens op! Doorluchte willem! eer der Belgen! Wat rees uw blijdfchap niet ten top, Wen gij een drietal Eedle telgen, Gefprooten uit uw dierbaar bloed, Ontvlamd door waaren helden moed, Door zucht voor haardfteê en altaaren; Zaagt ftaan. op Hollands grond en wal, Voor Vaderland en Godsdienst palL Gerust in de ongeftuime baaren,. Dan _ welk een aangenaam verfchiet! Wordt ons aan Zeelands kust ontflooten? Wie is die krijgsman dien men ziet; Aan "t hoofd van dappre tochtgenooten ? 't (s blois, die op der vadren fpoor, Dringt tusfchen 't felst geblikfem door. Waar wij twee wel bemande fchepen, Zien door zijn floepen aangerand, En naa een* korten wederftand, Ten buit uit 'svijands haven neepen. p 3 Maar  C 23Q ) Maar, zoude ik u, mijn landgenoot! Dien gantfchen rei van helden maaien, Wier trouw den fchoonften weêrfland boodt Wier moed wij lauwren zien behaalen. Waar vond ik 't einde van mijn lied? Dan dit, kunstminnaars! eischt gij niet, Hun deugden zijn in 't boek gefchreeven. Waar in der vadren heldendaên, Met eeuwig goud gefchreeven flraau, Een fpoor en baak voor laater neeven- Ja Helden! wier ftandvastigheid, / Mijn Dichtnijmph ftaamlend heeft gezongen $ Hoor hoe gantsch Nederland verblijd Uw glorie juicht door duizend tongen, Befchouw de vreugd der frisfche jeugd! Zie hier de Jonglingfchap uw deugd! Uw trouw, den fchoonften eerkrans vlechten; En ginds het tedre Jufferfchap, Bij 't blijd gezang en handgeklap, Uw naamen in heur hulfels hechten. Blijf — blijf roemwaardig heldenkroost! Nog lang, de lust der. Batavieren; Nog lang, der burgren hoop en troost; pe roem van Neêrlands ftriidbanicren; De fchrik van hun wier wrcevlcn nijd, pfbooze wangunst, ons beftrijdt: En zien wij 't eindperk van uw leven, Dan zal uw naagedachtenis, Zo lang als Neêrland, Neêrland is, |n 't hart van alle braaven leeven.  ( 2 5* ) En gij,o Volk van Nederland! Nooit moog de twist u meer verdeden, Kom biedt eilander gul de hand! En laat de vrede uwe harten ftreelen; Dan keert de frisfche Welvaart weêr, Dan ftort de voorfpoed, als wel eers Heur' vollen hoorn in Bato's dreeven; Dan zal der burgren kunde en vlijt, Der heldenmoed en krijgsbeleid, En 'sLands geluk op nieuw herleeven. Maar gij,die uit kwaadwilligheid! Uw eigen volk, uw landgenooten Den diepften afgrond hebt bereid, Waar gij ons poogdet omteftooten: Treedt treedt, nooit weder op dien grondt Waar gij Gods eer en tempel fchondt, De Burgers door geweld deedt zuchten, De waare Vrijheid hebt verkracht; Maar waar me ook u, met al uw magt, Vol fpijt en wroeging weg zag vlugten! — Verfoeilijk Atheïstendom! Gij die uw ziel verdervend Zwadder! Uw doodlijk gif, verfpreidt alöm, Waar voor ik gruuw, als voor een adder, Drijft- drijft toch nimmer weêr den fpot, Met Neêrlands, Redder Neêrlands God! Kniel neêr! erken zijn alvermoogen! Eer hij geheel uw' val volëndt, Wen hij zijn pijlen nederzendt En u verpletterd uit den hoogen. O 4 Kunst»  C 234 ) Kunstrechters! gij, wier heldenmin, Uw noopte, een' eerzuil op te rechten $ Ziet hoe mijn blijde Zangerin Pepoogd heeft dien te helpen {lichten, En is haar nu dit doel gelukt, Zij zal, door eedier drift verrukt, Pan om naar 't fchittrend goud te dingen, Bij 't heil van Neêrlands vrijen. ftaat, Zo lang mijn hart voor 't menschdom flaat. Altoos een vrolijk lied, tot eer der Godheid, zingen,,. DIRK HOUTMAN, te Foorburg. D E  D E DEUGD, MOED en TROUW DER PATAAFSCHE HELDEN, UITGEBLONKEN ftt DE DAPPERE VERPEEDIGING VAN HET DIERBAAR VADERLAND, TEGEN DEN ONRECHTVAARDIGER AANVAL ONZER SNOODE VYANDEN. E/enGodlijk vuur doorgloeitme en doet mij 't fpeeltuig fnaar-en^ Een Hemelfche aandrift zet mijn ziel in vollen brand; Gewis, ik zal ook nu mijn fchoonfte klanken paaren, En vrolijk zingen voor Oranje en Vaderland Oranje en Vaderland! gij, gij beftuurt mijn zangen, Voor U, voor U alleen, grijp ik de grove lier, En is de Lauwerkroon in 't ftrijdperk opgehangen, Toch flegts alleen ten prijs voor $ echten Batavier? P 5 Dan;  C '34 ) pan durf ik ook,vol vreugd,naar eerelauwren dingen; Niet dat het blinkend goud alleen mijn oog bekoort, Neen! 'k voel een eedier drift mijn kloppend hart doordringen § Een beter gidfe leidt me in 't moeilijk ftrijdperk voort. De zucht voor 't Vaderland woelt door mijne zwellende adren, Doortintelt heel mijn ziel, waar jn zij eeuwig woont: Door haar durf ik den throon der reine Dichtkunst naadren; Door haar is't, wordt mijn zang met d'eerlauwrier bekroond» Maar zal een fchooner lied, dan "% mijn", den prijs behaalen, Wordt grqotfchcr Zanger met de kroon der eer gehuld Verblijd zal ik zijn kruin met Lauweren zien praaien, Nooit werdt-dan worde ook niet mijn zjel met nijd vervuld, Gewis, ik zie verheugd me in kunst te boven ftreeven, Door die uit reine zucht zich aangeprikkeld vindt; Doch nimmer zal ik hem daar in den voorrang geeven, Dat hij meer dan mijn hart het Vaderland bemint. Maar, fnoodaart!die om goud alleen de Her doet klinken, Die nooit Oranje minde of't lieve Vaderland! — Zwijg: Wroeging, fchaamte en angst doen u de lier ontzinken, Die gij baatzuchtig greept, met de ongewijde hand. Nooit zal het eermetaal uw' trotfehen fchedel kroonen; Gewis de Lauwerkrans is niet voor u bereid : Hij is alleen gefchikt voor Bato's echte zoonen , En heiligt hunnen naam der blijde Onflerftijkheid! — i Het Menschdom was beftemd om faam verdénd te leeven., Dit heeft hen de Almagt, bij de fchepping, ingeplant; En een onblusbre vlam in elke borst gegeeven Die ons verlangen doet naar't eigen Vaderland, Die drift,hoe flaauwzeook zij wordt nooit geheel verbannen,, Elk juicht verheugd op 't zien van '% Vaderlandsch gewest:  ( 235 ) Ja, ïaaten goud en eer en wellust famenfpannen Nooit dooven zij dien gloed, eens in de ziel gevest. Rechtaarte Batavier! ook U is dit gefchonken, Gij zijt van de oude zucht der Vadren niet ontaart: Hoe vaak is niet die liefde in alles uitgeblonken, Gij zijt met recht den naam van Vaderlanders waard! o Ja! dit vrij gewest, der dwingiandij van Spanje, Door d'onverwinbren moed des Bataviers, ontrukt, Toont nog zijn dankbaarheid en blijdfehap aan Oranje, En vloekt de dwingiandij, daar 't eens voor heeft gebukt, pranje is toch, naast God, hef middel dat deez' ftreeken Van alle tyrannij en heerschzucht zijn bevrijd; Hoe dikwils is de moed van Nasfaus huis gebleeken, Des zij aan hem, naast God, ons loflied toegewijd. Mijn dierbaar Vaderland! vaak dreigden donderwolken, In 't toppunt faam veréend, U met het hachlijkst lot, Maar Hij, die 't al regeert, redde U, voor 't oog der volken, Behieldt U door Oranje, en toonde zich uw God Tuigt, 'sLands Hiflorieblaên! van al de dapperheeden Door Nasfaus ftam, aan 't hoofd van Bato's volk, betoond, p Belgen! is hij 't niet die u heeft vrijgeflreeden? Ja, 't is Oranje alleen door wien ge in vrijheid woont! Hoe vaak heeft gantsch Europe ons Vaderland bewonderd, Wanneer het werdt bedreigd door 't allerfnoodst geweld: Maar God, Jehovah God, heeft uit zijn' throon gedonderd, Civilis kroost gered — den vijand neêrgveld. Nog onlangs toonde hij zich als de God der vadren; Toen Vrankrijks plunderrot, door oproer faam vergaard, Zo fchandelijk beftondt op Bato's erf te nadren, Maar hij, voor "s vijands. trotsch, ons gunstrijk heeft bewaard. Een woeste bende, ontbloot van Godsdienst, Recht en Wetten, Door roofzucht aangefpoord, door dwingiandij geleid, Wü-  ( 23*5 5 Wilde, in geheel Europe en orde en tucht verpletten , In naam men gaf aan ons het recht van Memchlijkheid. De Vrijheid werdt het aas om volken aantelokken: De Vrijheid was de leus der fnoodfte dwingiandij; Om, met meer fchijn van recht, 's Volks rijkdom opteflokken,, En was het volk beroofd dan was het greot en vrij. Maar is het Vrijheid elk door waapnen te overheeren? Is 't Vrijheid als men ons en have en goed ontrooft? Dat men, om ongeftraft het volk te doen regeeren, . Den besten Koning op een Moordfchavot onthooft ? Is 't Vrijheid 's Hoogften naam Godslasterlijk te fmaadep s Daar men zijn tempelen en eeredienst befpot? Is 't Vrijheid ieder volk met kluisters te overlaaden ? En dit, dit is het werk van Vrankiijks beulen rot. o Vlaandren! Braband ! Luik \ hier van kunt gij getuigen, Hun heerschzucht heeft aan U den doodfteek toegebragts Toen voor hun fnood geweld uw lieden moesten buigen x En gij van hun Triumph de Vrijheid hadt verwagt! Uw landen zijn verwoest — uw fchatten overrompeld — Uw rechten u ontroofd — uw tempelen ontwijd — Uw Maagdcnftoet onteerd — gij in een' poel gedompeld Van rampen daar geen Eeuw uw naakroost van bevrijdt,, Gij zelf, Mijn Vaderland! gij moest hun woede ontwaaren, Breda! Geittruidenberg\ voor hunne magt gebukt! - Gij kunt hun fnoodheid, best aan Nederland verklaaren, Die fchier ons Vaderland hadt in 't verderf gerultt. Maar God, der vadren God, bleef nog ons erf bewaaken l Hij hadt Oranje en 't Volk met nieuwen moed bezield; Hij wilde aan Bato's kroost zijn weldaên zichtbaar maaken. En heeft der trotfchen waan, door zijne magt, vernield. Bataaven! die voor 't Land der vadren hebt geftreeden. Daar Deugd en Moed en Trouw heeft in uw ziel gewoond-!  t s37 ) Hoe 2al ik best uw' mam met dankbren lof omkïeeden! . Hoe roeme ik best uw hulp aan 't Vaderland betoond ? o Dichtkunst! leer mij zelf hun Trouw ter eere zingen, Dan zal ik grootfcher toon op de elpen chiter flaan; 't Gaat wel: ik voel mijn borst van nieuwen gloed doordringen'; EenGoddelijke aandrift fterkt me, in't zin gen hunner daên!- o Dappre Prins! op wie de ftaat met recht kan bouwen, Op wien Oranje leunde, als dapper en vol moed; Dëar 't Vaderland Maastricht dorst aan uw zorg betrouwen, Hebt gij betoond dat gij ook Trouw voor Neêrland voedt. Gewis, de Batavier zal eeuwig dankbaar weezen, O fredrik! daar zijn hand U Lauwerkranfen breidt, En 'sLands hiftorieblaên uw' naam in goud doen leezen; Een naam ons heilig tot den dag der Eeuwigheid. Gij zaagt, o blonde Maas bij 't plasfen uwer baaren, Door welk ontzind geweld uw naamftad weidt ontrust j En gij zult EREDRifcs moed Mi 't naageflagt verklaaren, Zo lang uw zilvren golf de groene boorden klischt. O Onuitwisbre hoon voor Vrankrijks woefte benden! Maastrlcht,hotook gebeukt door'tvreeslijkfteoorlogsvuur, Deedt hen met fchande en fmaad zich van zijn vesting wenden,En Heeft hun waan'befchaamd, door fredrik-s kloek beftuur. maar hoe, wat fchrik ontróert roe en doet mij't harte beeven? De lier ontglipt mijn hand! wat bittre maar, o God! De dappre kropff verloor voor Nederland het leven? En fterft, gelijk een held, door Vrankrijks beulen rot. O kropff! thands ingewijd in 't choor der heilige Englen,- Duld dat mun zwaKKe ner, vuua t sw"'~"w' Met  t 238 ) MetNeêrlands Dichtren galm een' zwakken toon moog merigieri, Gij zijt een grootfcher hulde, een grootfcher loflied waard; Maar dat ik thands mijn' zang voor Bato's kroost doe vloeien^ Worde in mijn needrig lied uw dapperheid geroemd, Èn, fchoon een grootfcher toon der Belgen hart kan boeiën,» Daar om wordt nimmer toch een laager toon gedoemd. 6 kropff! gij,flegts verzeld door tachtig Batavieren,(*) Boodt aan den trotfchen Gal den fterkften tegenftand! Daar 's Vijands woeste drom de dolle krijgsbanieren, . Ten fchrik van Bato's grond, hadt om uw vest eeplW Hij ftormt - beftormt uw' wal, maar wordt terug gcflaageiv Doch wederom op nieuw gefterkt door overmagt, Ziet gij u eindlijk door zijn groot getal belaagen; En uwe dappre vest moet zwigten voor zijn kragt; Gij bukt! dan neen! zoude ooit een held, als KRopFF,bezwijkeri * Die overwint of fterft, door magt noch list gefluit? — Gij poogt met luttel volk de vesting uittewijken En zegt: ofdwd of vrij, zie daar mijn laatst befluitl — Hoe doet uw dapperheid den trotfchen Gauler beeven : Doch zie 't rampzalig lood daar eindlijk aangefnord, Daar gij, o kloeke Held! beroofd van ziel en leven, Met wond bij wond bedekt, op 't flagveld nederffort'! s De Khmdert zal uw' naam door 't naagellagt doen eeren • Gij hebt vöor Nederland en Deugden Trouw vereend' En, moest de dapperheid hier altóós triufupheeren, Gewis dan wierde uw dood niet door den Belg beweend* Maar thands vlegt hij een'kroon van fchittrende eerlauwrierenV Terwijl zijn fchreiënd oog een dankbre traan ontvloeit, Hie# (O Schoon zij in den voltlrekttlen zin genoomen geen Bawïiren kunnen ge|io«md worden, zijn zij echter dien eernasm diibbel waardij,  C *39 ) Hier mee zal hij uw graf, o dappre kropff! verfieren',Daar uwe helden deugd zijn gantfche ziel doorgloeit* ja , Neêrland zal uw' naam in eeuwig marmer etfen , Zo word' hij nijd en tijd en dood en graf ontrukt; Daar 's Laudsgefchiedkunde ons uw dapperheid blijft fchetfefi^ Die nimmer voor het woên eens Vijands heeft gebukt * — Maar thands fpan ik, verheugd, de flappe fnaaren {tijver! Speel, fpeel uw' hoogflen toon,o teedre Zangheldin! De roem van Hollands naam fchenkt nieuwen moed en ijver, Ën ftroomt de matte borst een gloeiend dichtvuur in. o Dappre boetzelaar! o Bloem van Neêrlands helden! Met recht is \ Vaderland op zulk een' krijgsman prat i De Batavier zal ftaag uw' moed en trouw vermelden , Zo glorierijk betoond in Vader willems ftad. God wilde, door uw' arm, den Vijand paaien zetten, En, fchoon de trotfche Gal, door uwen moed verneêrd,Gedreigd hadd* voor uw hart den oorlogsdolk te wetten, Gij toondet dat nooit vrees uw' boezem heeft beheerd.Een laage en laffe Haaf moog' voor Tyrannen beeven , En kruipen, als hun Wenk hem de overgaaf gebiedt; Gij voeldet eedier bloed door tintlende aadren zweeven, Gij floegt het oog op God — en vreesdet Vrankrijk niet/ Het allerfchoonst gevolg bekroonde uw dapperheeden: De Gauler mist zijn doel - verlaat, befchaamd, uw' waL Nu vlucht die trotschaart heen . die u nog korts geleeden, En zelfs gantsch Neerland dreigde als met een wisfcn val. 't Geredde Vaderland zal altoos op U bogen, Daar U zijn Burgerij met eerepalmen kroont: De Staat, uit zijn verderf gered, door 't Alvermogen, Heeft van zijn dankbaarheid reeds blijken u getoond. Wan  C 240 ) Wat roem, 0 grijze kruin! met laauwren thands fd praaien-^ Door Bafo's zoonen voor hun heldenfchaar geplukt: Ja, daar de Oranje zon met nieuwen gloed mag ffraalen,: Is, door Jehovah's hulp, des Vijands doel mislukt! - Triumph! mijn Vaderland! gij kunt, als eertijds, roemen Op Mannen 't grootst gevaar voor uw behoud getroost: Nog flegts één heldendaad zal thands mijn eerlied noemen „> Een daad waarom de Gal, van fpijt en fchaamte bloost; Een daad die d' ouden moed van Neêrlandsch Waterleeuw eti Op nieuw gefierd heeft, met eeif onverwelkbren krans ;• Een daad die 't naageflagt, door al de volgende eeuwen, In de oogen fehittren zal, met onbevlektèn glans, o Schelde! ja, gij zaagt den ouden moed herleeven, Schoon Lillo blikfems braakt op Neêrlands waterfchaar,< Nooit heeft de blanke zee den Batavier zien beeven, Maar altoos dapper zijn in 't allergrootst gevaar. Triumph! o Heldenftoet! gij zaagt uw doelwit kroonen4 En fieepte, in Lino's fpijt, uw prooi ten have uit: Gij dorst toen, o Matroos! dien ouden moed betooncn ; Waar in gij nimmer door een' vijand werdt gefluit Wat vreugde, 0 Bato's erf! nog zoo veel dappre mannen,> Diej voor Oranje en U den Vijand weêrfland biên, En aan een Monftren rot, vergaard door Aartstyrannen , Den ouden heldenaart van Neêrlands volk doen zien ! Zie gantsch uw magt geleid door Vijfden willems zoonen i Breda, Geertruidenberg bukt voor uw' Heldenftoet: Zie Zesden willem daar zijn dapperheid betoonen; Wijl fredrik blijken geeft van Nasfaus ouden moed. Triumph! Driemaal Triumph! de Vijand is verflaagen ,• En 't gantfche Vaderland uit Vrankrijks klaauw gered! Db  C 241 5 De Volken ftaan verbaast, ('aar zij Gods wondren zagen, Wen de Almagt hoorde naar ons hartlijk fmeekgebed. ó God! gij die ons land wondt door uw hulp bcwaaren 4 Zie verder gunftig neêr op Bato's naageflagt; Laat haast de vredezon de neevlen op doen klaaren, Die, door het Oorlog, op Europa zijn gebragt! Doch moet dat Monfterdier nog bloed en traanen zwelgen,* o! Schenk dan Bato's volk de blijde Zegeprïil, Beveilig, door uw gunst, Oranjes Eedle Telgen; Befcherm ons Leger, voor des Vijands moordziek ftaal; Doe verder 't dapper heir der trouwe Bondgeriootcn Verwinnen, door uw zorg en goedheid aangefpoórd; Zo worde eens orde en tucht, nu van den th'rooti geftootdd 4 Op nieüw. door recht en wet en billijkheid gefchóord. b! Zegen, zegen 't land waar gij uw kerk doet bloeien; Strooi milde fchatten uit op Neêrlandsch koopvorftin; Doe melk en honig, zelfs uit barre rotferi, vloeien; En fchenk den Arbeidsman. door nijverheid, gewin. Dat Vijfde willer! ons nog langen tijd verblijde; En wisfelt hij eens de aard voor 't fehittrérid ftarrerihof $ Dat dan de Belg zijn hulde aan Zesden willem wijde', En 't gantfche Nederland weêrgalme van zijn lof. jÈHOVAH doe u$ gunst dus vóór Oranje waaken, Ja Nasfau zij ons ftaêg ten gidfe en oogenlijn ;■ Zo moog' die ftani het heil van Nederland volmaaken ; En eeuwig, voor den Belg, een bron van welvaart fcijriiJ* Aizegenaar voor U, t)ie zijn zult wat gij i\]it die zijt, wat ge immer waart, t)ie voormaals ons Gewest door nassau woudt verhoogen, Nog hebt ge oranje groot —en Nêerland vrij — gefpairffj Voor ü, ftandvaste Rots in trouw en in vermöogerfl Klinkt mijne cither nu. SCHARE". Q LIER"  LIE1ZAIG AAN DE VADERLANDSCHE HELDEN, IN DEN OORLOG VAN 'T JAAR 1793. ONDER DE ZINSPREUK* Het Heil is des Hccren ! Cjfods geduchte geesfelroede , Trof het zondig Nederland, Snoodaarts in een felle woede, Dreigden niet, dan moord, en brandy Onrechtvaardig aangevallen, Dreigden zij Bataaffche wallen, En, wij waren niet beftand; God moest tusfchen beide komen, Op het noodgebed der vroomen, Redde Hij het Vaderland. Smeekten wij, door duizend'monden,, God heeft ons geroep gehoord; Ons niet ledig weggezonden, Tegen zijn belofte woord. Maar deedt Godverzaakers fneeven,. *t Koste duizenden het leven; Hollands Tuinleeuw aangerand! Schudt zijn' kop, en grijze maanen, Zett' zijn klaauw op Franfche haanen, Oproerkraaijers in ons Land.  ( 243 ) Juigt nu Helden! Batavieren! God u overwinnaars maakt; Onder Nasfaus krijgsbanieren; Gij, ten top van glorie raakt! Zoudt ge dan niet vrolijk zingen ? Onder zo veel zegeningen, Melden, van Gods groote kracht; Dan! dan zouden fteenen fpreeken^ Is zijn goedheid niet gebleeken, Onverdiend, en onverwacht? Snoodaarts van ons uitgeweeken, Pesten in ons Vaderland, Wilden zich moorddaadig wreekenj Zij Verkreegen onderftand; "t Geld werdt aan hun toegezonden $ Guiten in ons Land gevonden, Sterkten dit Godlooze Rot. Franfchen noemt men: „ Lieve Vrinden? Men verwacht hem , als ontzinden, Dien met God, en Godsdienst fpot. Vrijheidsboomen zou men planten, Niet gefchikt voor Neêrlands grond? Altijd warsch van zulke klanten,; Die fteeds vleien met hunn' m d, Maar, in 't hart ontwerpen fmeeden,' Tegen God en Overheedenj Zonder Orde, zónder Wet\ Kan men dit ooit Vrijheid heeten? Zonder toegefchroeid gewèeten, Dat men hier toch wel op lett'. Q s Tmt  Trotfche {horkers, fnoode benden", Zouden 't al ter nederflaan, Die geen' God noch Godsdienst kenden*, Vielen in verwoedheid aan! Spottende met Smeekgebeden, Viel men aan, op fterke Steden; Stout en fier, op eige kracht, Zou men overwinnaars weezen, Maar! men vloodt vol angst en vreezen, Daar men 't anders hadt verwacht. 't Waar te doen om Dwingelanden, Kraaide ftout de Franfche Haan! Die in Holland famenfpanden Met Oranje, te verflaan; Hoe ftaat dumourier te kijken? Bij 't befchouwen van de lijken, Door Oranjes kling geveld: Zelf nu in den knip gevangen, Of in Vrankrijk opgehangen; Is het loon van dezen Held! Uitgehongerd, tuk op rooven, Hollands Rijkdom lang gefpaard, Moest men zich vooraf belooven, En geheel van deugd ontaart, Afgericht op booze ftukken, Zou het alles wel gelukken, Spoedig was men in ons land; Dan zou men de rijkfte ftedeiT, Haast vernielen , naakt ontkleeden, Dit ftondt alles in hun hand. Om  ( *45 ) Om in Holland in te komen, Kraaide trotsch die Franfche Haan! „ Moest Maastricht eerst ingenoomen, „ Dan zou *t met de rest wel gaan." Onder fchijn van goede vrinden, Maarl om alles te verflinden, Trokken zij, naar Nederland; f red rik! die 't bevel daar voerde, Als een Leeuw den Haan beloerde! Houdt vol moed, daar de overhand. 't Bombardeeren kon niet baaten Helden! tarten 't heetfte vuur Door geen deugd noch trouw ver/aaten, Staan zij pal, in 't aakligst uur. Godvrucht', fmeekte neêrgeboogen, God werdt tot ons Heil bevvoogen, 't Was, naa ieder Bedeflond, Dat wij van verlosfing hoorden, Dreigt de Vijand, tuk op moorden, Haast verlaat hij Neêrlands grond. hes se ns Prins plukte Eerlaurieren! Gaf aan vleitaal, geen gehoor. Deugd en trouw, doen zegevieren, Houden Helden in het fpoor. Burger trouw, en kloeke benden Warsch van eed en pligt te fchenden, Spanden t' famen, in Maastricht, Eendracht werkte moed en krachten; Schoon de Franfchen daar meê lachten. Spottend zelfs met eed en pligt, q 3 Dat  C 246 ) pat wij dan een Eerzuil {lichten, Voor dit Edel Opperhoofd , Die den vijand rasch deedt zwigten. En van moed en kracht beroofd, Zouden wij hun niet gedenken? Waar door pod ons wilde fchenken^ Redding in ons Vaderland? Doemen wij die laffe zielen. Door wien onze fterkten vielen. Trouwloos, in des vijands hand! Om Soldaaten moed te geeven, Werdt hun plundering beloofd, Maar! er moeften veelen fileeven, h Franfche vuur, werdt rasch verdoofd. De Opftenrijkfche fiere benden, Vielen fterk hun in de lenden, Rigren groote flagting aan; Spoedig op de vlugt gedreeven, 't Kostte duizenden het leven, Men zong nu niet: V zal wel gaan" Moest een drietal fleden bukken! En de Vrijheidsboom geplant, Spoedig zag men dien ontrukken ? Planters vlooden! tot hun fchand'; Toen zag men den moed herleeven? pod heeft Heldenmoed gegeeven, Aan het Edel Batoos kroost, Liever door den dood te fneeven, pan het land ten prooi te geeven, |)it gui' vyaare Belgen troost.  ( 247 ) Plukt nu palm, en eerlaurieren! Siert voor al den grijzen kruin; boetzelaar mag zegevieren! Waakt voor Hollands Maagdetuin; willems ftad en grijze wallen, Fel beftrecden door de Gallen, Waren in zijn hand gefteld: Bleef getrouw aan pligt en eeden, Steeds geholpen door gebeden, Streedt hij moedig, als een Held. 't Stamhuis van de boetzelaaren, Wordt door deze daad gekroond, Sticht nu marmeren Pijlaarenl Schrijf 'er op: „ God heeft getoond, „ Dat Hij Helden, moed kan fchenken, *' Laat ons boetzlaar's trouw gedenken3 „ Tot der waare Belgen vreugd." Held', draag nu den gouden degen, Als een blijk van 'sHemels zegen, Ten bewijs van trouw, en deugd. Klanaerts Vest meldt Bato's neeven, Tot in 't laatfte naageflacht ; kropff! is hier getrouw gebleeven, Geen geweeten wordt verkracht; Dan, bij fnoode Monfterdieren, Die de boosheid teugel vieren; En, die,warsch van eed en pligt, Met den vijand famenfpanden, Deugd en trouw geheel verbanden, Onder fchijn van meerder licht. Q 4 Schoot  ( s48 ) Schoon die Held heeft moeten bukken, Door des vijands overmagt Mag hij echter, lauwren plukken; Wijl zijn Naam, fteeds wordt gedacht, Heeft het mpordrot hem doen fneeven, Op zijn grafnaald ftaat gefchreeven: p, Hier! hier ligt een dapper Held! „, Op het bed van eer geftorven! p Heeft hij zich een' roem verworven , r, Dien meq, aan den Naaneef meldt/' Edel kroost der Batavieren! Ween bij 't graf van dezen Held, Stervend plukt hij ecrlauwrieren! Door den dood ter neêr geveld, Leeft hij, jn het hart der braaven, Wordt geroemd bij 'slands Bataaven! Niet bij 't Fransch gezinde rot: Die hun eigen land verraaden . Zich met Burgerbloed verzaaden. En met Goc], en Godsdienst fpot, Deze Helden ftreeden moedig, Pnder Nasfaus krijgsbanier, Maakte God, hunn' vveg voorfpoedig, Lachten om het woest getier, Van de Franfchen en Bataaven, Die hun als gehuurde fla ven. Leiden naar. het Vaderland; Daar zij uitgeweekeu waren: Leenden fier, aan moordenaarent Trouwe hulp en ünderftand..  ( 249 ) Zesde willem! en zijn Broeder, Streeden in het Oorlogsveld; God, hun Schutsheer en Behoeder, Heeft hun overal verzeld; Met het Vaderland bewoogen, Zijn zij moedig uitgetoogen, Trecden in der Vadren lpoor; Onbevreest voor Moordenaaren, Bloot gefield aan veel gevaaren, Franfchen gaf men geen gehoor. Lafheid past geen Batavieren, Hier door viel het fchoon Bredaï in de magt van woefle dieren, En Geertrnidetiberg daar naa, Hun, die Jefus kruisleer hoonden, Niet, dan wreed geweld vertoonden; Greep al rasch een trilling aan; Op de komst van willems zoonen, Dien wij thands met lauwren kroonen! Spraken zij: van heen te gaan. Volksberpercrs! Landverraaders! De onbezonnen Muiteling 1 Snoode wet- en Gudverfmaaders, Viooden voor Oranjes kling. Edel kroost! doorluchte Telgen! Leeft tot vreugd der waare Belgen, En, tot heil van "t Vaderland, Zelfs men zal aan 't eind der dagen; Van uw deugd, en trouw gewaagen, \ Loeveftewsch gebroed, tot fchand. , 9 5 Bij  ( *5° ) Bij den moed van braave Helden , Streedt God zelv' door wind en weêr, Daar wij hunnen lof vermelden, Neêrlands God alleen zij de eer. Dordrecht was in veel gevaaren, Maar de Hemel wil het fpaaren, Tegen fnooden overlast; Spoedig maakt men Batterijen, Lieve Franfchen mogen vleien, Blijft men wars, van zulk een gast. Onrechtvaardig, fel beftreeden, Door het fnoode Helgebroed, Wekten harten tot gebeden, En gaf onzen Helden moed, Konde een heilig God gedoogen, Steunfels geeven aan het poogen, Van een' vuilen Lasteraar? Neen! God deedt dit anders blijken, Franfchen moeften rasch bezwijken; Die ons brachten in gevaar. God wilde ons zijn Eng'len zenden. Beter dan een dümoüiuer, Ons verlosfen uit de ellenden, üp der vroomen wensch en beê. Visfchers, reeds gewoon op ftroomen, Ijlings tot ons afgekoomen, Branden met een ze?mans gloed; Om te mogen zegevieren! Op de Maas, en 'slands rivieren, Zo heeft God ons land behoed.. Ha,  C as* ) ifh ringman ftreedt op de Schelde? Tot behoud van 't Vaderland! Braave treslong hem verzelde, Franfchen vielen in hun hand. Plukt deez' Helden eerlauwrieren, Wil hun hoofd, daar mede fieren, Meldt hun trouw, en dapperheid; Die zij toonden op rivieren, Daar zij mogten zegevieren! God hadt ons dit Heil bereid. Oude Vriend en Bondgenooten, Keizer, Pruisch, en Engeland! Zijn ter hulpe toegefchooten Toen wij werden aangerand; coburg, cl air f ai t , dappre Mannen! vork en brunswyk, t' faam gefpannen, Hebben trouw, vol Helden moed, Franfche trotschheid rasch beteugeld! Vlugt nu Franfchen! als gevleugeld: Veelen fin oorden in hun bloed. Laat de vijand raazend tieren, Hunkren naar 't Bataaffche goud; Hollands Maagd moet zegevieren, Daar zij God heur zaak betrouwt? Komt dan nu, misleide zielen ! Wil niet langer nederknielen, Voor dien Afgod opgericht, „ Vrijheid, en Egaal te leeven: p, Staat wel op dit Beeld gefchreeven." Maar! \ verbandt en Eed en Pligt, Hoopt  Hoopt niet langer op de Franfchen, Vlucht tot God, voor 't is te laat; Wil niet langer u verfchansfen: Keer toch weder, onverlaat! Zult ge u, tegen God verzetten? Tot zijn magt u zal verpletten, Dan is 't eeuwig afgedaan; Zonder hoop op Gods genade, Krijgt gij loon voor uw verfmaaden, Als gij zult ten afgrond gaan. Echte vrienden van Oranje, Vrienden van den Unie band! Nooit verliefd op Franfche franje, Vrienden van het Vaderland! Laaten wij, met blijde klanken! Jufgchende, Gods Goedheid danken, Hij toch redde ons onverwagt. Naa een drietal Bedeftondcn, Dankten wij, door duizend monden, Voor het heil ons toegebragt. Plant nu vrij Oranje boomen! Best gewoon aan Neêrlands grond; Bij de Maas, en Merwe ftroomen, En gantsch Nederland in 't rond. Wilt het oud Wilhelmus fpeelen ! Roept Hoezee, met luide keelen! Vrijheidsboom, ligt reeds verbrand, Binnen de Bredafche Vesten, 't Is ten fpijt van al die Pesten, Pie verjaagd zijn, uit ons land, Kooh$  ( *$3 ) Roomt Jehóvahs gunftelingen f Roemt eerbiedig Gods genaê, jefus kogt die zegeningen, Door zijn bloed, op Golgoihtt. Nu toch zullen Vrijheidsbomen, U, niet meer vervaard, \ doen fchroomen j In ons lieve Vaderland; Leeft nu ftilj en wel te vreden, Onder Vorst, en Overheeden, Luister niet naar cnverftand. Siert u met Oranje linten! Op de borst, en op den hoed, Draagt de Vrijboom Coloqv.inten, Onze orange vrucht is goed, Zij kan ons verkwikking geeven, Als de dood, bij na doet fneevem Door de zoetigheid en geur! Die zij uit hunn' aart verfpreiden, Kunnen zij het hart verblijden, En, zijn van de fraaifte kleur. Laat nu Vlag en Wimpels zwieren! Neem het fpeeltuig in de hand! Juigt nu vrolijk' Batavieren! Vrienden van het Vaderland! Blijft uw zaak aan God betrouwen; Die het heil ons doet aanfchouwen; Blijft in magt oneindig groot; Neen! Hij laat zich niet befpotten, Als de booze famenrotten Smeeden zij hunn' eigen dood 'k Heb  ( 254' ) 'k Heb een kleine fchets gegeeVerï, Van de Helden' — (niet om goud} Voor die zijn getrouw gebleeven, Heb ik deze zuil gebouwd.5 Neêrlands Redder, God der Godent ïn den nood tot u gevloden, Hebt gij ons gebed verhoord. Waar nü heen ? o! fnoode hondenf Spotters met de Bedeftonden! Uw verwagting ligt gefmoord. Waar Verbergt gij ü , tyrannen? Die zo veel onfchuldig bloed Hebt vergooten, t' faam gefpannen'j Hoe ontwijkt ge Helfchen gloed ? 'k Hoor een ftem! — Bataaven fpreekeiï? 't Is gedaan, — wij zijn bezweeken. En zijn dooiende op deze aard; „ Die ons vindt, die zal ons dooden; i, Waren wij, tot God gevloden, i, Wanhoop! hadde ons niet bezwaard f Burger Vrijheid, en Altaareii, Blijven nu nog lang bewaard; God wil de Overheeden lpaaren^ Die van trouw niet zijn ontaart. Hij wil door genade geeven, Dat in Neêrland moog' herleeven ,* Eendracht, Trouw en Deftigheid! Dat men, wars van vreemde zeden', In het fpoor der deugd mag treeden De Ondeugd, met zijn hart beftrijdV  C *5S > Nederland! wil nooit vergeeten, 't Geen' Jehovah heeft gedaan; Doet het aan uw kind'ren weeten* Meld het in Hiftorie blaên. Hoe dat God, in alle tijden, Voor ons Land heeft willen ftrijden, En, nog in den jongften nood Ons zijn magt is bij geöleeven; *t Blijft fteeds in ons hart gefchreeven i „ God verlost uit nood en dood. JAN DÈ VRIESj Catechifeermeester te Amfterdam, TÉ ft  TÈR GEDACHTENIS, VAN DE ROEMRIJKE VERDEDIGING VAN HET VADERLAND, IN DEN tfORLOG TEGEN SE FRANSCH EN IN HET JAAR 1793. J[k zai den lof van Neêrlands Helden ,> Aan 't laatfte Naageflagt vermelden, Ja, fchoon de dood hen heeft geveld, Zij zullen, in de Hemelchooren, Mijn dankbre vrcugdetoonen hooren: Ten fpijt van afgunst en geweld. Naauw hadt de Heilbodin van Vrede,' Een ftroom van dierbrc zaligheedeii Aan 't lieve Vaderland beloofd, Of 't rijk genot dier zegeningen Werdt door een drom van Aterlingen: Den vrijen Batavier ontroofd. Ontroofd door die doemwaarde flaaveft Die van hun woestheid bli ken gaven In 't fpel Weleer door hun gefpeeld, Verzeld met Kcnings-Moordcnaaren, Met Godsdienst - Schenders, Bloed - Barbaaren 7 En Monfters in de Hel geteeld. Doof  ( 257 ) Door die ontaarte dwingelanden,' Die reeds voorlang de deugd verbanden^ Werdt Batoos Erf nu aangerand, Straks zag men duizend woeste fielen, Des Landmans zweet en bloed vernielen, En heerschzucht vliegen van de hand. Om "t wettig Staats-gezag te hoonen, Om Batoos waare Helden-zoonen, In flaaffche ketenen te flaan; Om alle banden los te rukken, Den Burger op het hart te drukken, En Neêrlands glorie te verraan. De Vrijheid fcheen in fmart verzonken, Heur oog verborg die Hemellonken Wier gloed elk Vaderlander ftreelt; Zij zag heur waardfte panden hoonen, Door monfters, door heur eigen zoonen $ In heuren boezem voortgeteeld. De vijand nadert, woeste benden, Verfpreiden janimer en ellenden, In Neêrlands Vrijheidminnend oord; Zij voeren dolheid in hun wapen, En fcheenen in de hel gefcbapen, Tot wraak, verwoesting, brand en moord. Het fterk Breda werdt overrompeld; En in een jammer poel gedompeld, Tot fehande van ons Vaderland; Terwijl in Geertruids oude wallen, Aan 't fnoodst geweld ten deel gevallen , Der moorderen ftandaart wordt geplant* R De  ( 258 ) De Klundert davert op zijn gronden, Hier heeft Geweld een' Held gevondern 9 Een' Held veragtend dood en pijn; 't Is waar, hij moest het leven derven, Maar hij koos liever vrij te flerven, Dan een veragte flaaf te zijn. Zo lang men kunde en deugd waardeeren En waare dapperheid zal eeren Leeft kropff in elk erkennend hart; Hij was 't, die met zijn tagtig Helden, Der Eranfchen trotschheid nedervelden, En 't eerst hun woede heeft getart. Toen zag men Neêrlands Oorlogsknegten, Van ijver branden om de Rechten Der dierbre Vrijheid voor te ftaan, Terwijl de Natie door gebeden, Op 't hoog bevel der Overheeden, De ftraf der Godheid poogt te ontgaan. Die Bede klom door Lugt en Wolken, Tot bij den Heerfcher aller Volken; Voor wien het woelend onrecht beeft; De Godheid fprak door blkem flagen. Wat fterveling kon dien glans verdraagen ? Dien glans die 't al te boven {treeft. „ Ik zal, (dus fprak het Alvermogen) „ Den val van Nasfau nooit gedoogen , Mijn Lieveling, uw Regtehand; „ Zo lang ge, o volk!fteeds onbezweeken Oprecht zult om vergeeving fmeeken, „ Blijf ik de God van Nederland." 't Ver-  C 259 ) 't Verraad verbijsterde en Verblikte $ Terwijl de Lafheid twijf'lend wikte t Om 'svijands eisfehen toe te ftaan; De Krijgsman juicht en ieder Braave § Zweert, op dat hij de vrijheid ftaave, Met goed en bloed die voorteftaan. God liet, u:'t sHcmds hooge Zaaien, Zijn wijsheids lesfen nederdaalen; In 't Hoofd van dit Gemeenebest, In de edle Telg van vorst Oranje Die hier ten fpijt van 't wrokkend Spaiye$ De gulde Vrijheid heeft gevest. Oranje fpreekt terwijl zijn zoonen, Hun trouw en Heldendeugd betoonen En pal voor recht en waarheid ftaan; Hij fpreekt met aller druk bewoogen, De traanen rolien uit zijn oogen: 'sLands Overheid en 't Volk dus aam Zoudt gij uw Vadren, Batavieren! „ Zoudt gij hun Helden-deugd ontfiereu? „ BefehoüWt den opgeheeven dolk 4, Die Vrankrijks Staat voor u deedt fcherpéil! 4, En zoudt ge u fchandliik onderwerpen „ Aan dat Verraderlijke Volk? Aan 't Volk, dat in voorleden dagen Uw lieve Vad'ren heeft verflagen, En hen deedt fmooren in hun bloed, „ Dat ecuwig uwe welvaart ftoorde; En lieve Vrijheids hart doorboorde: „ Üw recht dorst trappen met den voet/' R 2 „ Ba-  C &6o ) ,, Befchouwen wij al de ijslijkheeden, „ In 't bange Vrankrijk jongst geleeden. „ Beftempeld met den naam van vrij, „ Het dierbaar burger • bloed vergieten „ En als een ftroom langs de aarde vlieten; „ Zien wij dien ramp, dan beeven wij." „ Men zag de deugd in boeiëns treuren, „ De onnozelheid het hart verfcheuren, „ Den Koning op een Moordfchavot: „ Zijn rookend bloed van *t ftaal gedroopen, „ Door die Tyrannen ingezoopen, „ Schreeuwt eeuwig — eeuwig wraak tot God, „ Zou men zig aan die leer verflaaven, „ Dan waar men zeker geen Bataaven, „ En Holland was geen Holland meer! „ Wij zullen moedig t' famenftrijden, Wij zullen 't Vaderland bevrijden, „ Of vallen door het Moordgeweer!" Hier zweeg hij en in Themis chooren Scheen ftraks -de kalmte en rust herbooren, En ieder greep weêr nieuwen moed, Om met vereende trouw en kragten, Den trotfchen vijand af te wagten, Een' vijand? neen een beulen-rot. Een grijze Telg der boetzelaaren Een Held nooit fiddrend' in gevaaren, Behieldt de veege IVilkmJlad; Hij draagt het ftaal tot heil der volken, En vreest geen opgeheven dolken , Nog versch met Koningsbloed befpat. ■ I De  C «si ) De Held die 't fier Maastricht verweerde, Toen 't Lelie Rijk den Leeuw trotfterde, Behoede Neêrlands Staatsgebouw; Geen hoop ontzinde Landgenooten, Geen losgeborften donderklooten, Deên hem ooit wanklen in zijn trouw. Het dreigen kan hier niets verwagten, De blixem fpilt vergeefsch zijn kragten, Op Maastrichts onverwinbren muur, 't Zijn hier civilis echte neeven: Die om geen' dood noch wonden geeven," Gefchikt, gefchapen voor het vuur. Wie voelt zijn hart hier niet ontgloeien ? Wie gruuwt niet op het zien der boeiën Ons door den fnooden Gal bereid? Wie zou die Helden niet verhoogen? Wien ftroomt geen traanenvloed uit de oogen? Een traanenvloed van dankbaarheid. De Britten niet gewoon te fpeelen, Verfcheenen met hun zeekafteelen, Vol moed op 't bruisfchend Pekelveld; En zuiverden de vrije golven Van dolle Franfche waterwolven, Bij wien noch recht, noch rede geldt. Zo lang, ten fpijt van vuige pesten, De Vrijheid hier heur' throon blijft vesten, De Dankbaarheid ons hart bewoont, Zo lang gedenkt elk Vaderlander, Bij 't zien van Nasfaus Oorlogsftander, De trouw door Eng'land ons betoond. R 3 Door  ( a6a ) Door Eng'land, dat, in vroeger dagen, Het fchreeuwendst onrecht moest verdraagen, Maar neen! die tijd is weg gelheld! Wij zullen dit Tafreel bedekken 'T mogt Nederland tot fchande ftrckken, Wanneer 't den Naazaat werdt gemeld. Naauw fbhonk aurora, op heurr'wagen, Door 't gloorend Starrenhof gedraagen, Aan ons den lieven Lentetijd, Of in die aangenaame dagen Werdt *t Franfche beulenrot verflaagen En 't lieve Vaderland bevrijd, PLAiPvFAiT, de fchrik der Dwingelanden, Verbrak der Belgen fiaaffche banden En "t juk voor onzen hals gereed; Zijn moed en ook de holle baaren, Verdreeven die Geweldenaaren "t. Was God die met en voor ons ftreedÊ, Drukt zijne Wond'ren braave Belgen, In 't hart van uwe oimoosle telgen, Graveert die in hun teer verfraaid, Graveert ze 'er jn als blixemftraalen, Wier gloed geen tijd ooit uit zal maaien, Tot glorie voor ons Vaderland. Leer hun de goude deugd betragtcn, Pe norfche Dwing'landij veragten, Jl^eer hun den vuigen wellust vlien; p Wellust Bron van onze rampen! \ Zijn uw vervloekte zwaveldampen pie 0B§ beletten omtezien. m  C *«3 ) Dat eens uw ketenen verbrooken In elk een gloeiend vuur ontftooken, Een vuur van ijver brandend zij ! Om uw ontaarte Vloekgenootcn, Een dolk in 't krimpend hart te (looten, Tot heil der Burger Maatfchappij! Dan wordt 'sLands welvaart,fchier verlooren, Met luster vollen glans herbooren, En aan het volgende geflacht, Een tijd van dierbre zegeningen Verkreegen door der vadren klingen; Den ouden heldenroem herbracht. Dan zal de Nabuur Neêrland eeren, De deugd en dapperheid waardeeren, Van 't volk, fteeds aan de deugd verpand, Blijf lang bevrijd van flaaffche banden; De fchrik van wreede dwingelanden O vrijgeftreeden Vaderland! Blijf! Blijf der dwingelanden boeiën, Tot in het aaklig graf verfoeien! De welvaart woone in uwen fchoot; Laat nooit, o volk! uw halfen knellen! Wil flegts den wellust nedervellen! Dan! dan is Neêrland waarlijk groot. Ik dorst, o Phebus Lievelingen, Om ftrijd met an'dre Dichters zingen! Heeft u mijn laage zang voldaan? Dan zal ik mij gelukkig noemen, En altoos helfchen dwang verdoemen, Die ons in ketens dreigt te flaan. Mijn Dichtvuur brandt, Voor 't Vaderland. R4 SCHETS  S C H' E T S der DEUGD, MOED en TROUW van NEÊRLANDS HELDEN, jï ET 00 ND IN DE BRAAVE VERDEDIGING VAN HET LIEVE VADERLAND, TEGEN ONÜE ONRECHT" VAARDIGE EN GOD- EK MENSCII ONTEERENi RE AANVALLEREN. w at blijdfchap, dierbaar Vaderland! De Deugd, en Moed en Trouw te zingen Uw Helden in de borst geplant, Ten fpyt van vloekende Arterlingen; Wat vreugd, de onfterflijke eeren lof Van Neêrlands braaven aan te heffen; Hoe grootsch — hoe glorierijk een flof, Voor hem die \ echte doel mag treffen! Hem wordt, aan 't eind van deereftrijd, De groene lauwer toegewijd• Ba-  Bataaffche Dichters! fnaart uw lier, Veréént de fchoonfte maatgezangen, Ziet ginds den frisfchen eerlauwrier In 't moeilijk ftrijdperk opgehangen: Maar thands moet niet de zucht tot eer Alleen u op de kroon doen ftaaren; ö Neen! 't zegt veel - 't zegt eindloos meer — Voor Bato's kroost de lier te fnaaren, De liefde tot het Vaderland Geeve u Het fpeeltuig in de hand. Daar zij ook nu mijn borst ontgloeit, Zing ik voor u - o Bato's Telgen! Wien 't echte bloed door de aadren vloeit, Der oude en nooit verlaagde Belgen: Aan u, ö Neêrlands Heldenftoet! Zij thands mijn ftaamlend lied geheiligd. Aan u, door God en Nasfaus moed, Voor Vrankrijks Dwingiandij beveiligd: Een dwingiandij, tot fchrik der aard', Uit 's afgronds duistren pod gebaard. o Gij, die op ons fmeekgebed, Donr uw oneindig Alvermoogen, Het Vaderland hebt uitgered, En aan zijn wis verderf onttoogen! ö God! mogt uit uw Starpaleis Een heniels vuur mijn hart doordringen, Dan zou mijn needrig lied, naar eisch, Uw groote wonderdaên bezingen: 't Gaat wel — uw Goddelijke gunst, Bezielt mijn zwakke en teedre kunst, &5 Ge-  C afi-tf ) Gelijk weleer het heilig land, Door assurs roofzieke oorlogsbcnden, Werdt onrechtvaardig aangerand, Toen sanherib 't verdrag dorst fchenden: Zo zag onlangs de Batavier, Zich, door den Gauler aangevallen; En hem de fchrikbre krijgsbanier Moorddaadig planten om zijn wallen; Ja reeds, eer 't iemand hadt verwagt, Drie fteden bukken voor zijn magt. Maar hij, die eens op Juda's beê, Zich grootsch, ontzachlijk grootsch, betoonde, En aan een' trotfchen Rabfakc", Die hem zo bits in 't aanzicht hoonde, Zijn onbeperkte magt deedt zien, — En hem befchaamd te rug deed keeren: Wilde ook aan Neêrland hulpe biên En 's vijands trotfchen waan verneêren, Hij wenkte — en in het grootst gevaar. Was ijlings onze redding daar. o Braaven, die voor Bato's grond, Zo Trouw en Dapper hebt geftreeden, Toen gij een' vijand wederftondt. Zo haatlijk door zijn gruuwlijkheeden! Uw pooging is door God herhaald, Door Hem, waar op wij ftaag betrouwden: Gij hebt oufterflijke eer behaald, Door u werdt Nederland behouden; U wagt, de dapperheid ten loon, Een onverwelkbre lauwerkroon. Hoe  Hoe zal ik thands uw' roem het best, ó Dappre en onverichrokken Helden! ö Zuilen van 't Bataaf gewest! In 't ncedrig - ftaamlend lied vermelden? Wel aan, met nieuwe en frisfche kragt, Hun Deugd en Moed en Trouw bezongen 'k Gevoel een hooger hemelmagt Heeft thands mijn gloeiend hart doordrongen; En hij die 't best hun roem verbreidt, Verkrijgt met hen de Onfterflijkheid! o Stof van dien onfchatbren Held Die voor de magt des doods moest buigen! De Klundert, waar gij werdt geveld, Zal altoos van uw' Moed getuigen, ö Braave en onverfchrokken kropff, Hoe zal ik best uw roem verbreiden, Daar uwe onfterflijke eer en lof Zich door geheel Euroop verfpreiden, Slaa grootfcher toon, ijvooren lier! Hij gecve uw zang en kragt en zwier. - Gewis 't ontbrak mijn Vaderland Nog niet aan Dappre en Trouwe Helden; Die, plegtig aan zijn' dienst verpand; Z ch moedig in de bresfe fielden, O kropff' hier van getuige uw Moed, Gij liet voor Nederland het leven, En hebt, aan Bato's Heldenftoet, Een voorbeeld van de Trouw gegeeveii, Een voorbeeld dat met eer beftraald, In 'sLands Hiltorie eeuwig praalt. ó Braa-  C 268 ) ö Braave Prins! die in Maastricht, Ten fpijt van Vrankrijks dwingelanden, Zo trouw voldaan hebt aan uw" pligt, Toen hun geweld u aan dorst randen. Hoe dapper hebt ge uw vest verweerd! — Hun dreigen konde u niet vertzaagen, Zij zijn befchaamd terug gekeerd, Want God hadt zelf hun magt verflaagen, Hun trotschheid neigde 't eerst ten val, ö Held! voor uw" gefterkten wal. Waar meê zal de echte Batavier, ö fredrik! u zijn' dank betoonen? Hij plükt een frisfchen eerlauwrier, Die zal uw' dappren fchedel kroonen:; Uw naam zal, in metaal geëtst, Bij die van Neêrlands Helden pronken, Wijl 't marmer dat uw daaden fchetst Den moed der Belgen zal ontvonken; Zo wordt, fchoon, gij ten grave bukt, Uw roem der fterflijkheid ontrukt. Thands zal mijn zwakke poëzij, O boetzelaar! uw daên bezingen, En u, in fpijt der dwingiandij, Met dankbaare eer en lof omringen: Gij, die in Vader willems ftad U zo roemrugtig dorst verweeren, ■ . Den Gauler, op zijn glorie prat, Befchaamd deedt in uw vesting keeren, W7at roem behaalde uw Dapperheid^ Met zo veel glans ten toon gefprekk. Gij  C 269 ) Gij werdt bedreigd, rondsom benard, Maar nimmer is uw Trouw bezweeken, En altoos in uw moedig hart De Dapperheid en Deugd gebleeken: Een laffe vijand dreig' den dood Hem, die niet voor zijn magt wil bukken, Gij liet, zelfs in den hoogften nood, U nimmer d' eedlen trotsch ontrukken, Die altoos Neêrlandsch Heldenfchaar Gekenmerkt heeft in 't grootst gevaar, Gij zaagt uw' Moed, ö dappre Held! Met de allerheuglijkfte uitkomst kroonen; God hadt den vijand perk gefield, En wou zich God van Neêrland toonen: Hij fprak — zie daar uw' wal ontzet, De Gauler vliedt wanhoopig heenen; Zo is het Vaderland gered, En al 't gevaar terftond verdweenen: Triumph! de vijand, hoe gedugt, Is, op Jehovah's wenk, gevlucht. O boetzelaar! wat eer en lof, Gij hoort U Neêrlandsch Redder noemen; Gij gaaft deh Belgen blijde ftof Om altoos op uw Deugd te roemen. Gij hoedde ons voor de Dwingiandij, De lauwer fiert uw grijze hairen, Maar ook hoe fchittrend de eerkroon zij, Zij kan uw Deugd naauw evenaaren: Uw Deugd die eeuwig blinken zal, In de oogen van het gantsch Heelal. Maar  C 270 ) Maar thands zal ook mijn nedrig lied De Moed van Bato's Zeeleeuw melden, 't Ontbrak mijn Vaderland ook niet Aan onverfchrokken Waterhelden: Uw fcheervloot, dappre haringman! Verzameld op de binneftroomen, Bij Zeelands kust, getuig hier van, Zij liet geen' vijand overkoomen: En heeft, ten trotsch van al zijn woên, Dien vijand zeiven fiddren doen! In fpijt van Lillo's dondertuig, Dorst treslong hem zijn' prooi ontrukkenf En deedt met vrolijk krijgsgejuich, Den vijand voor zijn floepen bukken: Zo lang de Schelde, 6 treslong! vloeie, Zal zij uw' Moed en Trouw doen leeven; Zo lang zij kabblend zeeWaards fpoeit, Die langs heur golven heen doen zweevenj Zo worde uw Deugd en Dapperheid Tot in de verfte zee verbreidt* ó Vijfde willems heldenkroost ! Oranjes edeiaarte Telgen ! Dïe de echten Batavier ten troost — De hoop van alle waare Belgen — En Nasfaus Huis tot pijlers zijt! — Voor u zal thands mijn lof lied vloeien,; Mijn lied, aan 't Vaderland gewijd: 6, Mogt het ook uw harte boeiën! Hoe ftreelend waar' het voor mijn ziel Wanneer mijn zang ook u geviel! Ge  ( W ) Gewis, 6 eedle Batavier! Zoudt gij niet roemrijk triumpheercn? Uw Erfprins- leidt de krijgsbanier, Hij doet den vijand fchaamrood keeren; En fredrik toont den trotfchen Gal Oranjes oude dapperheeden, De vijand wordt, hoe fterk in tal, Door Batos zoonen overflreeden, Hij vliedt, befchaamd en zonder moed, Voor Neêrlands dappren heldenftoet! De Klundert wordt van hem bevrijd; Zie ginds Breda zijn magt ontrukken: Geertruidenberg ■ hun trotsch ten fpijt, Moet voor Oranjes leger bukken; Alom doet Neêrlands zegevaên Den Gauler angftig heenen vluchten, Daar zij, ten loon van hun beftaan, De wraak der Batavieren duchten, Zo wordt ons land weêr waarlijk vrij, Verlost van Vrankrijks dwingiandij! —« En thands doet Bato's Heldenfchaar Hen , in hun eigen wallen, beeven. Ja beeft, in menig krijgsgevaar, Een blijk van Neêrlands Moed gegeeven, ö God! befcherm, door uwe magt, Oranjes teêrgeliefde zoonen! Beziel hen door een hooger kragt, Laat de eerlauwrier hun fchedels kroonen; Dan wordt, in eens de rust herfteld, Uw goedheid door elk een vermeld. Doe  ( 272 ) Doe Vijfden willem, Neêrlands Vórst, Nog lang üw gunst en trouw ontwaaren; Stroom al die deugden in zijn borst, Die 't kenmerk van zijn Vadren waren, Doe ook zijn dierbre Gemalin Uw liefde en goedheid ondervinden, — Met Zesden willems Echtvriendin, Der Belgen hart aan zich verbinden; Zo blijve Oranjes edel kroost Geftaeg der Batten hulde en troost. Dat nooit uw gunst, almagtig God! Van 't erf der Batavieren wijke; Maar altoos, in 't gelukkig lot Van dit Gewest, uw goedheid blijke, ö Zegen — zegen Nederland! Betoon u als de God der Vadren, Dan zullen we, aan uw' dienst verpand, Eens dankend voor uw' zetel naadren; Dan worde U, die ons hebt bevrijd, Ons plegtig lof lied toegewijd! — Hoe grootsch een fiof>'