1741  61 1086 +998 UB AMSTERDAM  PROEVE VAN ETS-KUNDIGE UITSPANNINGEN, O F VERZAMELING van PLAATJENS, door de ets-naald in 't koper gebracht , met bijgevoegde verhandelingen, de tekenen ets-kunde betreffende, door P. KIKKER T» Leermeefter in de Tekenkunde. Te Amstei, dam, bij WILLEM van VLIET, i 7 9 8' vermeerderd met ge dichtjens op elk der plaatjens, door liefhebberen der nederduitsche dichtkunde,  ■  TOEWIJDING. AAN DEN HE ERE P. D. R. Achting, Pligt, en waare Erkent'nis Bieden U dit offer aan $ Wil er, hoe gering 't moog wezen, Geen Onvrindlijk oog op flaan; Ja! deez' need'rige Eerftelingen Bieden ze U gulhartig aan, Zo gulhartig, dat uw heuschheid Heur gefchenk niet kan verfmaên. Zie! een trits van Eed'lc Zusters Kroonen, Ja! dit ftout beftaan: Kunstmin, vrindlijkheid en heuschheid Neem en reeds het offer aan. p. KIKKERT»   E]k boek of boekjen , zal het zijnen Schrijver niet onwaardig zijn , moet, of eenig nut hebben , of een geoorloofd vermaak ter uitfpanning verfchafFen : ik vertrouwe dat dit werkjen naar maate van desfelfs uitgebreidheid, van beide iets bevat. Jongelingen welke reeds eenigzints in de Tekenkunde gevorderd zijn, eenige goede modellen te verfchafFen om naar te tekenen, en hen door deeze proeven tevens aan te fpooren om zich in de zo aangenaame als nuttige Etskunde te oefFenen , als ook, door de bijgevoegde Verhandelingen, de, in de beöeffening van elke wetenfchap zo nodige, en dikwijls bij hen ontbreekende leeslust optewekken, Zie daar het nut dat ik er mij in voorftelde; terwijl het tevens een kleenc uitfpan* ning kan verfchafFen aan de Liefhebberen der Dichtkunde en de Verzamelaaren van Prentkunst; zo als ik mij ook vleie dat inzonderheid mijne ftadgenooteH, de voorwerpen in de plaatjens van het derde zestal, met genoegen zullen befchouwen. A 3 Hef  C 6 ) Het eerfte denkbeeld ter famenftelling van dit Werkjen is mij ingevallen , door het, over eenige jaaren alhier uitgekomen geëtfte Prentwerkjen , dooiden kundigen p. de mare, naar Tekeningetjens van ch\ chalon vervaardigd, met de daarbij gevoegde Versjens van j. lf francq van berkhey; indien het mijne Hechts 20 gunftig als het evcngenoemde Werkjen ontvangen wordt, dan ben ik gerust dat mijn oogmerk, om nuttig te zijn , en tevens eenig vermaak te vcrlchaffen, zal vervuld worden. Ik betuige hier mede mijnen openbaaren dank, eensdeels aan die-Hoeden, welken mij wel tot hunne Verzamelingen van Tekeningen, ter navolging in het eerfte zestal , hebben willen toelaaten ; ten anderen aau die Liefhebberen der Dichtkunde , 'die elk der plaatjens met hunne Dichtftukjens vereerd hebben, en cindeli k aan die mrncr BegunfHgers die door hunne Intekening , de uitgave van dit' Werkjen wel hebben gelieven te bevorderen. VER-  VERHANDELING OVER HET NUTTIGE en AANGENAAME DER BTS-KUNDB   Over 't algemeen is de beöeffening der wetenfcliappen minder droog dan men gewoonlijk denkt, en het aanleeren derzelven niet zo onaangenaam als zulks gemeenlijk toefchijnt; men ftemt , wel is waar , daar in overeen, dat het bezitten van kundigheden, en de gelegenheid om daarvan gebruik te maaken, ten uiterfte aangenaam iS ; maar men valt te gelijker tijd over 't geheel genomen m 't denkbeeld , dat, zich die kundigheden aantefchaftcn , met veel moeilijkheden verzeld gaat, en ten uiterfte koud, onvermakelijk, en eentoonig is, tot zo lange men dezelve in zo verre meester is, dat de verdere beöeffening ervan Hechts als eene werkzaame uitfpanning kan befchouwd worden; een denkbeeld waarlijk, dat even zo bedrieglijk, als nadeelig voor de uitbreiding der wetenfcliappen is. Jon het WIJFJEN, SPEELENDE MET HEURE KINDE R T JE NS. f?aar een Tekeningetjen van Me jufvrouw ch. chalon, berustende bij den Heere j. van der tas , j» z. iïct kindje fpoedt met wank'lc fchreedjes, Door lieve woordjes^aangefpoord Voor moeders fchoot, 'bij tóeine treedjes Verblijdt, naar 't hangend popjen voort. V,\ , zie ! hoe lokt 't aanvallig Lctjer» Heur Zijsjen voonvaards , do'or de pon \\ . j Door heblust houdt 't aanminnig Betjcn Vol blijdfchap , reeds haar jurkjen op. De Vrouw ziet goelijk 't vlijtig poogen Van 't Hef, voorfpoedig , vrolijk kind» De trek van mond en neus en oogen, Toont dat ze er recht vermaak in vind. 6 Meisjes ! die iii 't huw'Iijk treeden» Deez' vreugd zij U ook toegezegd! Uw voorfpoed kenn' geen tegenheden, En kind'rcn kroonen blij uw echt. Mets moet de huwlijksliefde fluiten, Leeft eensgezind; fmaakt wel te vreên, Door lieve, dierb'rc , dankbre fpruiten, Een fcliat van aardfclie zalighcên. C. VAN DER HORST.    HERDERS JONGER* B5  C *5 ) d e HERDERS JONGEN, Ceitoomen uit een Tekening van den lieer e e. h. thier, berustende bij den JFIeere th. du rosay. Z.W Wst ton. zij^, oudcu matkpt ■ _ • tlf}. - IMUs /die Qtr<|rtve rómUfi 3 Ci Ji ^ H In wiens redclooze vriendfchap Hij ftccds zoet gczelfchap vond. Ken in hem , den armen herder, Die , fehoon foberlijk gekleed, Bij zijne ongeftoorden arbeid, Van verdriet noch kommer weet. Immer is lüj met zijn voedzel, Met zijn grove Pij te vreên; Nooit gekweld door knellende angftenj Zingt hij zorg van 't harte heen. Daar de rijkaart bij zijn fchatten, Bij 't genot dat weelde bied, En , bij al den fchijn der wellust, Nooit het waar geluk geniet. Zeg! wie fmaakt dus beter 't Ieeven, Die 't Fortuin zijn fchatten geeft, Of, den armen braaven Herder, Die vernoegd , vergeeten leeft? P. V. TROTSENBURG. y ^-iie , dees arme Herders Jongen» Wiens gelapt gewaad u toont, Dat men Hechts met weinig ftuivcrs, Daaglijks zijnen dienst beloond. Zie hem , die bij 't morgenkrieken, Wel te vreên , zijn fchaapjens weidt} En hen , met de vallei^e tfond, Op een veilig plekje leid.    D E VROUWTJENS BIJ HET WIEGJEN.  t 28 ) £>E VROUWTJENS BIJ HET WIEG JEN. Genoomen uit een Tekening tan den Heere j. c. janssox, Bij den Heere j. van der tas , j. z. berustende. w „ »» cl Jemi!..,.. Lieve Necltjeu Wat groeit die dikke jongen! „ Hoe lief ftaan hem die oogjens! „ Hoe poez'lig zijn die knuistjens! ..... ., Het is nu zeven weeken » Dat ik hem niet gezien heb; „ IVaar als hij zo blijft groeijcn Dan zal welhaast het wiegjen „ Hem niet meer nodig weezen!" Ja! 't is zo, lieve Buurvrouw! Al is hij zuur gewonnen Het gaat na des te beter; Hij 's 's nachts wel wat onrustig En wil geduurig zuigen Maar -jij weet ook wel ■, Bimrvrouwl Dat Moeders gaarne tobberij En 't geeft mij ook geen hinder, Als onze kleine Flipjen Maar opgroeit, dik en vet wordt. —En dan , mijn goeje Teewis Die is zo in zijn knopjens Met onze kleine jongen! Die zegt: „ hij zal ftedecren «» En leeren vreemde taaien, „ Oostinjcs; joodsch; en Engelscli „ En and're raare taaien; „ Dan wordt hij met er tijd nog » Een Domenee of Dokter" — En dan zal Moeder blij zijn! Met waar, mijn kleine Fiipjen? 5, „ Zo praat de goede Moeder; j, „ En laas", dus gaat het dikwils! s, „ Maar , morgen fterft het kindjen ! ! r » „ Waar blijft dan die verwachting? V. K I K K E R T-    ( *9 ) ïïet is niet dan op dringend aanzoek van veffcheideti Liefhebbers , dat ik de twee volgende Plaatjens hier bij voege ; het Portrait van den bekenden Leijdfche Apelles zwanenburg berustte onder eenige tekeningen van dien aart welke ik nu en dan naar 't leven vervaardigd hadt; men drong mij ten ilerkfte om dezelve een plaats te geeveu in het laatfte Zestal, doch de Zes Plaatjens voor hetzelve reeds vervaardigd zijnde , was zulks niet moogfijk; toevallig echter raakte ik in de gelegenheid aan dit verlangen te voldoen; de ontijdige dood van een voornaam Liefhebber hier ter ftede, welke mij een paar Tekeningen uit zijne fraaije Verzameling had toegezegd om daar mede dit eerfte Zestal te completeeren, was oorzaak dat ik een ander Paar ter aanvulling moest uitkiezen, bij die gelegenheid werd ik op nieuw aangefpoord, om, van het af beeldzei van zwanenburg gebruik te maaken , en ook , ter vereeuwiging van zijnen roem , eenzijner tekeningen, in plaat te brengen ; te gereedelijker ging ik nu hiertoe over, om dat ik door verfchciden der Intekenaaren op dit Werkjen, om zijn afbeeldzel werdt aangezocht; en dus verftrekt hij, en een zijner origineelen , in de plaats der twee ontbrekende plaatjens naar Tekeningen van andere Meesters. Een paar woorden ter opheldering wegens zijn perfoon en charaeter, zullen waarfchijnlijk hier niet kwalijk geplaatst zijn: Jan zwanenburg is een reeds bedaagd Jongeling, welke, wel is waar, alle vier zijn vijf zinnen heeft, doch dezelve fchijnen eenigfints afgefleeten te zijn, zeker is het, dat hij, zedert eenige jaaren in een gekkenhuis geplaatst, een gerust en ftil leven leidt, zo echter, dat hij zich nu en dan vertoont, 't zij om eenige gewoone giften te gaan ontvangen, 't zij, om de uitneemende fraaije voortbrengfels van zijn penceel aan de' gretige liefhebbers te gaan aanbieden , en indedaad , met betrekking tot zijn kunst leeft hij in een gouden Eeuw , want van alle kanten wordt hij met open armen ontvangen, en men weet zijnen ijver zo wel te beloonen dat bij  C 30 > hij fomtijds (zo verre gaat de mildheid onzer Natie , wanneer ze zich Hechts kunstjuwcelen voor haare fchatten kan aanfehaffen) twee ftuivers voor een zijner fraaije tekeningen ontvangt. ,Men bcfluit hier uit, en met reden , want ik had zulks tot hier toe vergeeten aantehaalen, dat. hij een Tekenaar is , eii indedaad , zijne verdienften in dat vak zijn bij elk onzer ftadgenooten bekend , doch zijn genie te uitgebreid zijnde om de kunst tot een beroep te verlaagen , is zulks bij hem alleen liefhebberij en uitfpanning , zo als hij zelf zulks zeer nederig gelieft üittedrukken , desniettemin zijn zijne Tekeningen in hooge waarde ; en ten ilerkfte gezocht ; zelfs zijn er lief hebbers welke ceingen zijner beste flukjens in lijsten achter glas geplaatst , onder hunne overige liefhebberijen ophangen , dan- dezelve zeker geen gering figuur maaken , te meer , daar hij de uitfteekende verdienften bezit van doorgaans zich van geene andere couleuren dan van Vermillioen en Sapgroen te bedienen. Om er nu nog eene ernffige aanmerking bij te voegen, moet men zeggen,'dat het zonderling is, dat lieden, aau wier vernuft een gmote Heek los is, zich niet zeldzaam verbeelden de een of andere kunst in een hoogen graad te bezitten; in het derde Zestal deezer Plaatjens zal men er onder anderen een zien , welke de 'rol van DocTor aanneemende, zich verbeeldt de diepfte geheimen der Geneeskunde te bezitten , en zelf zonder moeite , als Geneesheer , Chirurgijn of Vroedmeester raad geeft , en wiens recepten (dewijl hij nooit, een letter heeft lcércn fchrijven ) om hun zonderling maakzel, verdienen bewaard te worden, zo ook onzen zwanenburg, welke zich , in zijne verbeelding , tot het grootfte licht der Schilderkunde verheft, en die, had hij ooit van dyk, ofRUBBENS hooren noemen, geen zwarigheid zou maaken openlijk er voor uit te koomen dat hij hen verre overtreft. Gelukkig is het, ongetwijfeld, dat, dergeo-eliikc verbeeldingen bij lieden van een zwak hersfenaeftel , dikwils de plaats vervullen van genoegens die andere wegens uit het vol gebruik hunner redelijke denkvevmoogens trekken kunnen. RE  GROOTE ZWANENBURG*  C 3» ) OP DE AFBEELDING. VAN JAN ZWANENBURG. jZwijg vlij van titiaan; van rubbens; of, van iiyk; Gewoon door 't zacht penceel, Natuur op 't fchoonst' te maaien! Zwijg van apelles zelf, die lauw'ren wist te haaien Met vier couleuren flechts , zijn eêl vernuft ten blijk! Mijn zwanenburg alleen, ontrooft hen die lauw'rieren Door flechts met Groen en Rond. zijn fchoon tafreel te eieren! Dat voordaan, nijv're Jeugd ! geen zorg uw hart beknell' Om langs het moeij'lijk fpoor van honderd wetenfehappen En jaaren blokkcns , naar het choor der kunst te flappen! Neen! d'eed'le Schilderkunst is thands maar kindcrfpeM WU flechts in zwanenburg deez' gouden regel leezen: „ Vernuft alleen voldoet om een apell' te weezen." ' Ondankbre tijdgenoot I Gij kent die groote man, En hebt hem nog geen beeld van duur metaal gegooten! Zo wordt te vaak helaas , onze eed'le kunst verflooten! Maar, zo de Naneef nog , als heden, bouwen kan, Dan fticht hij wis een Zuil, om nog zijne asch te ftreelen j Van potten Vermillioen , cn doezen, vol Pcaccclen. V. Ii I Is K E R éi    BEN DER ORIGINEELEN VAN ZWANENBURG.  ( 34 ) EENDER. ORIGINEELEN VAN ZWANENBURG. Op dringend aanzoek van verfcheidene Liefhebhert in Plaat gebracht. (*) s leraar , Nazaat! op dit grootsch tafreel! Herken apelles kunst in elk der kloeke n-ekken ! Een toets zo ftout, een ftreek zo eêl, Een vracht, zó wel beblokt, van 't heerlijkst kunstpencccl, Moet uw vefbaazag , reeds op d'eerften aanblik wekken! Wat ook bedUzucht vitte op Omtrek; Houding ; Stand ; ' Op Evenredigheid ; en and're beuzelingen, Natuur alleen, reikt zwanenburg de hand, Om door het nodeloos verband Van al dien omflag , en die regels heentedringen. Befchouw dit kluchtig boertjen flechts, Hoe fiks is elk gedeelte een juifte kracht gegeeven: Speeld niet in mond ; in oog ; in arm ; in hand ; en been Die eed'len nadruk , en dat waare merk van 't leven? Hoe billijk deelt hij dan , deez' welverdiende lof! Biet menig honderd-tal van Schilders en Poëten: „ Hij wurmt zo lang hij kan; — hij flcrft; — hij daalt in 't ftof, — „ En leeft bij 't Nageflacht, tot dat hij wordt vergeetcn. P. K IKKE R T. (*} De Uitgeever gevoelt en vermoedt welke Critiqucs er kunnen en zullen gemaakt worden over de plaatfing van zulle een gering onderwerp als dit Plaatjen ; echter verzoekt hij, dat men het befchouive in verband met het voorige en met de zes laatile Plaatjens , en dan zal dit te ligter Vcrfchooning vinden.    VERHANDELING OVER DEN WAAREN AART VAN NAVOLGING DER NATUUR, IN TEKEN- EN SCHILDERKUNDE. C 3   ^iX^anneer men, met een navorfchend oog gadeflaat, op welk eene, geheel uit een loopende, en verfchillende manier , een en 't zelfde voorwerp , door onderfcheiden Meesters , fchilderkundig wordt afgebeeld; dan moet dit niet alleen, eene billijke verbaazing verwekken, maar tevens in onzen geest de natuurlijke vraag doen ontftaan , hoe het mooglijk zij, dat onder zo veele Kunftenaars, die toch allen de natuur als hunne voornaamfte leidsvrouw, en haare gewrochten, als hunne eenigfte voorbeelden aanmerken, zulk een onderfcheide behandeling, plaats grijpe! Immers, daar de Schilderkunde Hechts eene loutere navolging der Natuur is, en deeze laatfte, hoe groot ook de verfcheïdenheid van haare werken zij, echter een zekere eenvormigheid in dezelve bewaard, zoude men met reden kunnen verwachten, dat die zelfde eenvormigheid ook in de werken van onderfcheiden Meesters moest gevonden \vorden, dewijl zij allen, hunne kundigheden uit een en dezelfde bron moeten putten., C 3 En  C 33 ) En echter is dit het geval niet; - bij de meeste groote Meesters grijpt eene , zeer van elkander verichillende wijze van behandeling plaats; iets, 't welk den jongen Ktastoeffenaar dikvvils in verwarring brengt, en hem onzeker laat, welk voetfpoor te volgen, of, tot welke manier zijne keuze te bepaalen. Wij zullen zo beknopt mooglijk , trachten uit te vorfchen, wat hier de oorzaak van zij , en of er geene mogelijkheid is , eene algemeene bepaaling te vinden , naar welke de kunstbeminnende Jongeling zijne ociTcningen kan inrichten. Intusfchen gelieve men in 't oog te houden , dat, offchoon deeze aanmerking in alle de deelen der Teken- en Schilderkunst dezelfde is , wij ons echter alleen bij het voornaamfte voorwerp, het Menschbeeld naamlijk, bepaalen zullen. Reeds voorlange, werdt met grond aangemerkt, dat onder de Schilders, die Mensenbeelden in hunne werken .1 "maalden , de Een zijne Vorftcn tot Boeren , en de andere zijne Bedelaars tot Goden hen'chiep , door het verzuim om aan elk in 't bijzonder , dat cigenaartige bytezetten , 't geen de verfchillcnde (landen der meni'chelijke Maatfehappij onderfcheidt; dit is een zwak Avaar aan % door alle tijden heen , veele der grootftc Meesters o-ehap'erd heeft. De oorzaak daarvan kan alleen gezocht worden in de wijze waarop zij z-ich naar het Menschbeeld ocllcnden. ^ Deeze, ingenoomen met de fchoonheid der Antieke Beelden, kende geene andere gidfen, en, zijne fmaak daardoor m eenenmaale in het grootfche gevormti zijnde ,. verhinèix&c hem niet alleen, om , indien hij voorwerpen uit een  •C 39 ) een kagen levensftand moest fehetfeu , turn dezelvcn hunne kenmerkende uitdrukking van geringheid te gecven , maar belettcdc hem zelf , (daar zijn ideaal denkbeeld alleen met het verhevene gevuld bleef,) het misftallige in zijn eigen werk te ontdekken: — Geene , alleen verflaafd aan de bloote navolging der natuur , zonder de gebreken er van te kunndn toetten en vermijden, verviel hi het tegcnovergefteld uiterfte , en maalde , ook dan , wanneer hij achtbaare perfoonen 'moest afbeelden , niets dan voorwerpen waarin de gemeenheid zijner finaak doordraaide, — een derde , eindelijk, de fchadelijkheid opmerkende , om zich in zijne oelfening tot een van beiden in 't bijzonder, te bepaalen, oefl'endc zich, en naaide Antieken, en naar het leven, en vormde daaruit een midden foort, aan het welk hij dan ook zo vast gehecht bleef, dat alle zijne beelden , 't zij hij hooge of laagc itandsperfooncn moest afbeelden , niet alleen , een en denzclfdcn rang vertoonde , maar zelf bij ibmmigen als uit eene familie gefprooten fcheenen. Ér is niet wel een andere oorzaak voor dit gebrek te vinden, en intusi'chen zijn alle deeze manieren even verre van den rechten weg, en even weinig gefchikt om den waaren Kunftenaar te vormen. Wij zullen zien of er uit allen, echter niet een algemeene doorgaande wijze van oelfening te bepaalen is , welke zo veel als een leiddraad zou kunnen verftrekken , waar langs de jonge Kunftenaar het voetfpoor tot meerder vordering zou kunnen vinden. Als een eerfte ftap hiertoe, diendt men een naauwkenrige onderfcheiding te maaken, waarin, en waarom de Antieken , zulk een verhevenheid bezitten ; en waarin , en waarom de daaglijkfchc voorwerpen in de natuur aan zo> veele gebreken onderworpen zijn. C 4  C 40 ) De meeste Antieke beelden , ons door de beroemdfte Griekfche en Romeinfche Kunftenaars nagelaaten , zijn indedaad Hukken van een uitneemende fchoonheid, zelf in de gemeene , en daaglijks meer en meer van het oorfprongelijke afwijkende, afgietfels, die men hier, en overal ontmoet; de Farnefifche Hercules ; de Griekfche Vernis ; de Apollo van 't Belvedère ; de Laöcoon , en zo veele anderen , zijn buiten allen tegenfpraak , wonderen van kunst, en bezitten iets verhevens, 't welk de natuur jn de gewoone voordbrengzelen van menfchelijke weezens , overtreft; en waarlijk: dit is geen wonder als men nagaat , hoe de oude Beeldhouwers en Tekenaars , Zich niet alleen onophoudelijk in het fchoonfte gewrocht der fchepping, het Menschbeeld, oeffenden; maar dat zij zejf uit de uitmuntendfte Voorwerpen , die te vinden waaren , de fchoonfte gedeeltens affchetften , en uit die gedeeltens als dan een geheel te faamen ftclden , 't welk daardoor in alle zijne declen eene verhevenheid bevatte , welke zeldzaam , of liever nooit, door de natuur in een en 't zelve menfchelijke Lichhaam, werd vereenigd. De, in die tijden minder bedorven en meer oorfprongelijke fchoonheid , gevoegd bij de keuze der fraaist gevormde Mensenbeelden , ftelden hen dus wel in ftaat om de verhevenfte Ideaalen van kunst voord te brengen, doch even daar door , bevatteden hunne nagelaaten Kunstwerken iets grootsch, waar door ze niet in alle gevallen den jon-, gen Kunftenaar tot een handleiding kunnen dienen om daar na zijne manier te vormen. In de eenvoudige natuur daar tegen, mangeld het aan de tegenovergeftelde zijde * Het is ontwijfelbaar, dat eeuwen voorwaards, voora! ^n de vroegfte tijden, het menschdom in 't algemeen fchoonder was, niet alleen met opzicht tot het aange&kht» maar ook in alle de. deelen des lichhaams, en offttooon mogelijk de. waereto niet boozer is dan ze duK Kttft  C 4* ) zend jaaren geleeden, was; is het evenwel zeker, dat de zielsgebreken , en de kwaade neigingen van het hart , welke zo veel invloed op de uiterlijke gedaante hebben , de kenmerken der zedelijke verbastering van de vaderen op de kinderen overdrukten , en deeze wederom hunneeigen gebreken er bijvoegende , wij dus naar maate de waereld in ouderdom toeneemd , van trap tot trap ontaarten van die oorfprongelijke fchoonheid waarmede onze voorouderen vercierd waren; — in de wezenstrekken niet alleen, maar inhouding, geftalte, kracht , en vlugheid, is dit merkbaar, want elke innerlijke zedelijke ondeugd, heeft den duidelijkften invloed op de uiterlijke gedaante , en werkt op elk gedeelte des lichhaams. — Indedaad er is niet veel oplettenheid nodig om in het daagliikfche leven natefpeuren, hoe wellust en ondeugd, zichtbaare fpooren in de gedaante nalaaten, en hoe zulks vao de vaders op hun kroost overerft. Indien men dus als Tekenaar zich alleen bepaald tot de beöeffening van het Menschbeeld , zo als,het ons daaglijks voorkomt , zonder dat men door meêr opgeklaarde denkbeelden, in ftaat gcfteld worde , de gebreken er van te kunnen ontdekken en te verbeteren, en zich dus blindeling moet overgeven aan de gebreken, die het model, 't geen men voor zich heeft, door eigen of voor-ouderlijke zwakheden ontcieren ; Indien men , zegge ik ; op deeze wijze , zich tot de beöeffening van het leven bepaald ,. zal men nooit iets voordbrengen , dat Ideaal fchoon is, en wat men ook aanwende, -in elk voorwerp de blijken van zedelijke en daar uit voordgevlocide lichhaamlijke ontaarting zichtbaar zijn (*). Uit (*) II ne faut pas feulement imiter ce que 1'on voit, mai'9 cc que 1'on peut voir d'avantageux 4 1'art. De jAUi, Coun 4( teinturf, C-5  c *» > Uit deze vergelijking ziet men dus, dat de Antieke Kunstwerken de oorfpronkelijke fchoonheid des menschdoms overtreffen , terwijl in 't tegendeel de gewoone voorwerpen die thands beflaan , door eene trapsgewijze verbastering beneden die oorfprongelijke fchoonheid gedaald zijn; men kan dus , als Tekenaar, geen van beiden op zich zelve verkiezen zonder te dwaalen; men moet beide de uiterftens vermijden , of liever (en hier komt eigentlijk' onze gcheclc ftelling op neder) men moet beide die uiterftens in dén fmelten en zich dus een middenpunt vormen waarvan men zich ter eene of andere zijde verwijderen kan , naar maate men voorwerpen uit eiken levensHand verkiest te fchetfen. Zo dra men van het aangevoerde overreed is, en, de zaak van die zijde befchouwende , toeftaat, dat beiden, de Antieken en het leven hun nut , en hun gebrek hebben , en men dus , als een gevolgtrekking het nuttigst keurt , dat de Tekenaar uit' beiden , dat geene neemt 't welk op d» voordeeligftc wijze zijn Ideaal denkbeeld vormen kan, dan blijft 'er alleen over te onderzoeken welke leiding men 't best kan volgen om het voorgeftelde doel te bereiken. Daar wij zo even gezien hebben , aan welke gebreken het daaglijksch leven onderworpen is , en dat men dooide navolging daar van, ligtelijk zich eene manier zou eigen maaken, welke alle de zwakheden er van behoudende , naderhand door de beoffeniiig der Antieken niet, meer zou te recht te brengen zijn om dat men er aan gehecht zoude zijn zonder de gebreken er van gekend te hebben , zo is het ontwijffelbaar dat men de beste leiddraad volgt, wanneer men eerst zich tot de beöeffening der Antieken bepaald : — eene bloote navolging derzeJven is niet genoeg, en zou 'hier niets uitdoen; men moet " de-'  C 43 ) dezelven met oordeel beftudeeren , en trachten derzelver fchoonheden te bevatten en zich eigen te maaken , eh dan vindt men een ruim veld van beöeffening ; in de eerfte plaats eene uitmuntende proportie; — cencnaauwkeurige overeenftemming van alle de deelen met het geheel ; — eene juiste, en op ontleedkundige gronden (leunende werking der mufculcn en fpieren ; — hier bij komt -altijd een fraaije verkiezing van Hand, doch welke tevens altijd fteunt op de natuurlijke beweeging van het menfehelijk liehhaam, en gegrond is op de naauwkcurigfte regelen van evenwicht in de zwaarte van dcszelfs deelen, verzeld met iets grootscha 't geen, of ons hart inncemd, of onzen eerbied opwekt. — Door op deze wijze de Antieken te beöeffenen , vormt men zich bij trappen een grootsch Ideaal denkbeeld, en gewent zich tevens om de regelen van Natuur en Kunst , met het denkbeeldig fehoonc , te verbinden ; de menigvuldige navolging van de beste (lukken der oudheid, kan alleen in ons oog, en in ons denkbeeld , dat verhevene vormen , waar toe wij anders , bij mangel van genoegzaam fchoohe Mensch- beelden buiten ftaat zijn. Wanneer men op die wijze zich het grootfehc der oudheid in zo verre heeft eigen gemaakt , dat men daar van in eenig Ideaal ontwerp, 't welk men ten proeve vervaardigd, de blijken ziet; dan eerst , kan men tot de beöeffening van het leven overgaan , terftond zal men , daar de geest, door de beöeffening der Antieken, met grootfche denkbeelden vervult is , de gebreken , die het daaglijkseh leven eigen zijn, befpeuren, en dezelve vermijden of verbeteren kunnen , en men gewend zich tevens om het al te grooté vuur der verhevene verbeelding te verkoelen , door de meerdere zwakheid, of liever, door de mindere fchoonheid in het daaglijkseh leven. Op dusdanige wijze, aan de eene zijde door de grootfche  C 44 ) fche denkbeelden der Antieken, de natuur ophelderende, en aan de andere zijde door het minder fchoone in de natuur, de al te verhevene denkbeelden maatigende , maakt men zich het waare middenfoortige in zodanig een graad, eigen; dat men bij elk ontwerp, 't geen men afichetst ,• iets verhevens ontdekt, 't geen echter de natuur bijblijft. Intusfchen zij men wel bedacht, van niet te vervallen in een zwak waar van wij hier vooren gewag maakten , naamlijk , zich zulk een middenfoortige manier zo eigen te maaken , dat alle de beelden in eenen vorm fchijnen gegooten te zijn; men moet,' naar maate men voorwerpen uit den eenen of anderen rang van menfehen wil afbeelden , zich van dat middenpunt verwijderen; de beöeffening , die men van de beide uiterftens gemaakt heeft , geeven de beste middelen aan de hand om, wanneer men iets grootsch wil affchetfen zich zo veel te meer het Antiek , en wanneer men het leven in zijn geringe wendingen wil maaien, des te meer het gewoone natuurlijke te vertegenwoordigen en voor den geest te brengen. Men zoude , hier eene uitzondering kunnen maaken met betrekking tot hen, die zich opzettelijk toeleggen om het caracteristique van de geringde levensftanden aftcbeelden, zij, zeker, kunnen niet beter doen, dan zich al die kenmerkende trekken der voorwerpen van lageren ftaat, door een herhaalde befchouwing en naarvolging , eigen te maaken, doch echter kan, naar ons inzien, de boven aangevoerde wijze van beöelfening voor hen ook zijn nut hebben , al waare het Hechts om de keuze der fraaie ftanden, die men met oordeel in zijne lagere toneelen kan overbrengen, zonder daarom het eigenaartige der geringheid te verliezen. De ,  C 45 ) De wijze van de beöeffening der natuur, met opzicht tot het Menschbeeld, zo wij vertrouwen duidelijk genoeg bepaald hebbende, zullen wij ook nog iets van de natuurlijke voorwerpen in 't algemeen zeggen. Onder alle de voorwerpen in de Schepping, welke doorgaands in de Schilderkunde worden afgebeeldt, zijn er zeker geenen, waar op de aanmerkingen, welke wij gelegenheid gehad hebben, te maaken, zo rechtflreeks toepasfelijk zijn als op het Menschbeeld, uit hoofde dat de fchoonfte Hukken der oudheid , in Menschbeelden beftaan , en ons van hunne andere werken , weinig, ten jninften weinig dat uitfteekend fchoon is , overblijft; echter kan men met eenige verandering , dezelfde Hellingen aanneemen , en denzelfden leiddraad volgen , in de overige gedeeltens der Schilder- en Tckenkunde ; wanneer men de fraaifte werken der meest beroemde jongere Meesters , in de verfchillende Vakken , (bij voorbeeld in de beöeffening van het Landfchap Schilderen,) ih de plaats der antieke Standbeelden Held; het is waar dat wel in geene andere voorwerpen der Schepping, zulk een merkelijke verbastering en afwijking van het oorfprongelijk fchoon , plaats heeft, dan in het Menschbeeld, maar men moet van eene andere zijde in het oog houden , dat er in de voorwerpen der Schepping , die ons gezicht daaglijks ontmoet , bij al de orde die er in heerscht , een zekere orcrenloosheid plaats heeft, (wanneer men eenige van dezelven in masfa befchouwd,) waardoor ze ongefchikt worden om in tafereel gebracht , en nevens elkander gevoegd te worden ; hier moet de Kunftenaar verfchikken , afneemen , en bijvoegen , om het oog door een overeenftemmende en tegen elkander werkende plaatfing van couleuren en voorwerpen , licht en fchaduw, wijking en kracht, in te neemen , en even als weg te ileepen; te vergeefs zoude men meesttijds in de  C/46 ) 4f natuur zulk een geheel zoeken, offchoon elk gedeelte het beste voorwerp ter navolging is,; dus oeffene men zich, om dit, de natuur verfraaiende denkbeeldige te verkrijgen, naar de'Werken van beroemde Meesters, aan wien dit , door een trapswijze opklimming in de Kunst reeds eigen geworden is , en men doe dit, (om bij onze voorige Helling te blijven) alvoorens' men tot de navolgjng der natuur zelve overgaa ; om op die wijze , even als bij het Menschbeeld door de uitmuntendfte kunstwer-: ken, de verbeelding op te wekken , doch tevens door de _ befchouwing der natuur zelve , de al te verheven verbeelding te beteugelen. . TWEE-  TWEEDE ZESTAL PLAATJENS. NAAR TEKENINGEN VAN EIGEN INVENTIE.  N°. r. De Bedelende Grijsiiert. 2. De Landloopfter. *' S.' Het zittend Boertjen. 4. De Moeder fpeelende met haar Kindjen; 5. " Het Boertjen aan 't Venfter. 6\ Het Boerinnetjen.  £> E BEDELENDE GRIJSAER.T,  ( 50 ) D E BEDELENDE GRIJSAERT. De manier van callot gevolgt. Cjïecf den armen hals toch iets! Zie ! hoe gretig houdt hij de oogen Op uw beurs in hand -gericht! Elke trek van zijn gezicht Roept u toe , heb mededogen , Wat toch ïs oen aelmocs ? niets'. Met een appel paeit men 't kind; ' Met een duit dees wag'Iende 'Oude; Rijkaerts 1 6 zo ge u onttrekt Ziet wat hem de Leden dekt Tegen hitte , tegen koude , Regen , Hagel, Sneeuw en Wind! Dankend'valt hij op de kniën , En uw zegen is voldongen ; Ja ! uw aelmoes heft zijn oog En zijn dorre hand om hoog ; Dun wordt Eng'len lof gezongen Die der arroj^/.biiftand bien. D. ONDERWATER.    D E LANDLOOPSTER. D a  C 5* ) D E LANDLOOPSTER. De manier van callot gevolgt. JLiieve Einders , gaet naer bed e Loopt niet langer zorgloos fpeclen ; Kruipt toch achter Moeders ftoel Of Majombe zal u deelen ; Ja ! de kinderdieveïij Is in haer gelact te leezen : Kleene Kinders kruip dus weg. Wilt gij niet geftoolen wezen i En Gij , groote Kinders I Gij! Kinderachtig als de Kleentjes ! Weest niet dwacs ! befchouw met mij Eens dit fchepzel, van de beentjes Tot het lieve kopje toe , En zeg dan , of ge in de trekken Van dat dieven aengezicht, f Het vermoogen kunt ontdekken : Om , uit liniën der hand Goed geluk u te voorfpellen , Of, het geen geftoolen is d'Eigenaer ter hand te (lellen! Zo ge in ernst , dit zeggen kunt Wil 'k mij comdemneeren laeten , Om met zulk een ftinkcnd wijf Anderhalf' minuut te praeten ! ! B. ONDERWATER*    H E T ZITTEND BOERTJEN,  ( 54 ) H E T ZITTEND BOERTJEN- T . _S.n icdren ftand van 't menschlijk leven, Wordt traegheid 't allerminst vergeven. Een , fchoon bedeeld met geld en goed En zwemmende in den overvloed, Moet toch , als mensch , met al zijn krachten. Het nut der Maetfchappij betrachten; Hier fmaekt men edlcr wellust van, Dan ooit de rijkdom fchenken kan. Wat kan een fchat alleen toch baetcn, Bic men welhaest moet achterlacten? Macr, zo zij , op wier nijvre hand Getuurd wordt van *t gcheele Land, Zich aen die wandaed overgecven, Wacr zal de menschheid dan van leven? Een tracge Landman doet gewis Meer fcwacd dan te berék'nen is; Hoe zou de Burgerij dan vaercn Als al de Boeren Iuijaerts waeren f v. II.    D Ë MOEDER SPEELENDE MET HEUR KI N D J E N. D4  ( §6 ) D E MOEDER, SPEELENDE MET HEUR . K. I N D J E N. j/^Ao men de mcnfchen wel berchomvc, Zijn 't alle Kinders , die met poppen zich vermaeken; 't Wicht, dat zijn voctjcns nacuw betrouwt Moet door het popje aen 't loopen raeken. Let op het menfckelijk gedacht, In welk een bogt het zich moog' buigen , Gij zult altijd overtuigen Dat het door poppen in beweging wordt gebracht. Let zelf op groote en fchrand'rc koppen , Wat men u ook vertelt, hoé zeef men praclt en prijkt, Hoe zeer m'in veeier oog een halve God gelijkt, Men blijft toch. flechts een kind — men wisfelt flechts van poppen. Zie daer de grootheid , die Natuur aen 't menschdom gaf; Men denkt aen 't fpeelgoed flechts. Wat kan ook 't zorgen baeten ? Tot dat freund HAiN (*) ons wenkt, het alles te veriaeten: Weg is ons popjen , en — wij ftruik'len in het graf< De. Dood,, volgens Claudins., Celukkig Hij , die om zijn leven te genieten Bij 't ijd'le kindarfpel , 't geweeten niet beklad — En om zijn dwaes vermaek geen menfchenbloed doet vlieten Eri dus zijn pop befchouwt met brein en bloed befpat. v. H.    HET BOERTJEN AAN HET VENSTER. »5  C 58 ) II E ï B'0 ER.T JEN AAN HET VENSTER. Xortuin is uit de wacreld niet ! Be leg , met taai geduld , iprak Piet, Het venfter uit na haar te kijken ; Want werken dat verveelt mij lang , Als ik het zie word ik al bang ; Hij, die 't verzonnen heeft, mag ecuwig van mij wijken ! Jan Wetlgraag fprak , gcliccl verftoord : Neen , luiaart ! nooit wordt gij verhoord , Fortuin zal nooit haar gunst u deelen , Zo lang uw traagheid op haar wacht; ■— Maar werk met lust bij dag en nacht , Dan zal baar milde gunst u met genoegen ftreelen. Ik geef den brui , fprak luiaart Piet, Van u , om dat ge mij gebiedt Haar fteeds met werken te behaagen ; t Worde eer, ten fpijt van u en haar, Een makkelijke bedelaar; 't Is altijd vroeg genoeg om werkend zich te plaagen. D. DORSMAN.    MET BOERINNETJE N.  c £ ) HET B O E R I N N E T J E N. E^en Vrouw zogt na tiaar Kind , Haar dierbaarst huuwlijkspaiid , Zoo tofr van haar bejnind , En -» had het aan hcur hand. D. IiORSMA N.    VERHANDELING OVER DE VERKIEZING, TER NAVOLGING VA Hf GRAPPIGE VOORWERPEN, VOORDE TEKEN- Of SCHILDERKUNDE.  C 64 ) werp herkende) wcrdt afgekeurd , inzonderheid , omdat de verkiezing van dergelijke voorwerpen te gering , en voor de vorming der fmaak van jonge Kunstoeffenaaren (*) te' nadeelig was: ik nam de vrijheid met de meesten dier Heeren , in gevoelen te verfchillen ; en , de redenen , die ik in beide die gevallen , ter verdediging van mijn gevoelen , ter loops aanroerde , zal ik nu , in deeze Verhandeling meer ontwikkeld, trachten voor te dfaagen. Als een gevolg der opgenoemde en nog andere redenen , is mijn doel, te betoogen : Dat de verkiezing van dergelijke voorwerpen, zeer beftaanbaar is met de grondregelen , welke ik in de tweede deezer drie Verhandelingen heb aangevoerd, en: Dat de oelfening naar dergelijke Voorwerpen , gecnzints aftekeuren is , voor Jongelingen , die zich op de Tekenkimde toeleggen. : Alvorens tot dit betoog overtegaan moet men aanmerken , dat, het geene hier van gezegt zal worden , niet zo eigentlijk toetepasfen is op voorwerpen , zo als die .der volgende plaatjens , welke flechts een enkeld bekend perfoon verbeelden, als wel op de beöeffening in 't algemeen der allergeringfte en grappigfte Caraéters in het daaglijks leven. — In het begin en midden der voorige Eeuw, muntte de Schilder van laar , (bijgenaamd Bamboots^) zodanig uit in het fchetfen der eigenaartige hoedanigheden van dergelijke geringe en kluchtige verbeeldingen, dat zulk foort van onderwerpen, naderhand, bij de meeste Landaarten, naar (*) Het was in een Collegie van DirecTae över Jongelingen/ die zich in de Tekenkunde oeffenden, aan wien een Eerprijs uitgeloofd was, en waar, onder anderen, de gemelde Tökening ifl concurrentie naar den prijs, was ingezonden.  C 65 ) naai den Bijnaam van dien Meester, Batnboches genoemd werden. Wat laatcr hebben onder onze Nederland* fche Schilders , inzonderheid daar in grooten roem behaald, Oftdde'i Tèniefs, Jan Steert, en anderen ; en dit foort van Voorwerpen bij de Liefhebberen genoeg bekend , zijn eigentlijk die gcenen , welken hier bedoeld worden ,' offchoon de volgende Plaatjens insgelijks als een tak daar van , moeten gerekend worden. Hoewel het waar is, dat wij de al te onmiddelijke navolging der Natuur , in onze voorige Verhandeling afkeurden , gelooven wij echter dat dit zeer wel is over een te brengen met de keuze om grappige Voorwerpen te verbeelden ; want men moet voor eerst , niet uit het oog verliezen , dat het een merkelijk onderfcheid maakt, of men zich als jong Kunftenaar in de groote algemeene grondregelen der Kunst oeffend , dan wel of men , dezelve doorgeloopen hebbende , zich een bijzonder Vak uitkiest, waarin men dan blijft voordwerken , om daarin den hoogst mogelijken trap van vordering te bereiken. Het blijft toch ontwijfelbaar de beste leerwijze dat men , alvorens zich'tot een bijzondere keuze van onderwerp te bepaalen , eerst de kunst in 't algemeen beöeffene » ert dan meenen wij nog , dat , het in die Verhandeling aangepreezene middelfoortige , als de beste algemeene regel kan befchouwd worden , waarvan men zich dan meer of minder verwijderd , naarmaate de bijzondere keuze zich tot grooter of geringer onderwerpen bepaald , behalven dat, is er nog eene andere reden , welke wij daar reeds hebben aangeftipt, doch die hier nog eenige uitbreiding verdiend, naamlijk : dat de eenvoudige navolging der Natuur, door derzelver gebreken, op zich zelve niet genoeg is tot het ontwerpen van een tafreel, maar dat dcS Kunftenaars vernuft moet tusfehen beiden koomen, om dd fchikking , niet alleen natuurlijk, maar tevens bevallg * en welgeplaatst te maaken ; wanneer nu een Tekenaar« E wknd  ( 66 ) wiens keuze zich alleen tot het Vak der Batnboches bepaald , eenvoudig de natuur volgd , kan zulks nimmer voldoe'nde zijn om hem de vereischte kundigheden te verfchaffen , ten zij hij er tevens de hoogere oeffeningen bijvoege , welken wij hier vooren aangeweezen hebben ; dus blijft tot de verkiezing van fchoone ftanden (offchoon, nog zo, in 't grappige vallende) de goede fmaak, die voornaamlijk uit de navolging der Aloude Kunstftukken te verkrijgen is , ten uiterften noodzaakelijk, en op deeze wijze is ook, naar ons inzien, de algemeene regel, welken wij in de tweede Verhandeling aanvoerden, zeer wel overeen te brengen, met de keuze der geringfte en kluchtigfte Voorwerpen. Het zal even ligt vallen te doen zien , dat de oeffening naar dergelijke grappige Voorwerpen , niet alleen niet aftekeuren , maar zelf in veele gevallen , aanteprijzcn, en voor fommigen volftrekt noodzaakelijk is. Dat die oeffening als een aanleiding tot het vermogen om van dergelijke Beelden , in alle gevallen gebruik te kunnen maaken , in 't algemeen niet te verwerpen is, is bewijsbaar uit den grooten regel in de Teken- en Schilderkunde, dat men een ftuk alleen kan bevallig maaken door de naauwkcurige tegenftelling, niet alleen van dag en fchaduw, kracht en zwakheid , maar ook als men 't zo ' mag uitdrukken van Ernst en Boeit ; — als men nagaat hoe" een Dichter of Redenaar, dikwils zijne ernftigfte voorftellingen kracht bijzet door eene gepaste boertige tegenftelling , en men hierbij in 't oog houd , dat de grondftellingcn der Dichtkunde altijd op de Tekenkunde toe* pasfelijk zijn , dan is het niet moeilijk natcgaan dat de Tekenaar , ook zelf in verhevener onderwerpen dikwils met vrucht dergelijke grappige tegeriftellingen maaken kan , offchoon dit met een naauwgezette voorzichtigheid «vefchieden moet,'om de waardigheid van het onderwerp, 'tzii Hiftorisch, 't zij zinnebeeldig, niet te kwetien , J be-  C 67 > fcchalven dat het den Tekenaar altijd als tot een afwisfellng kan dienen, om bij het uitvoeren van gewichtiger ondernemingen , eens den boog te ontfpannen , en door een dergelijke fnaakfche verbeelding, eens den lust aantevuuren , welke handelwijze , wij niet zelden bij groote Meesters aantreffen. — Voor fommige anderen is de navolging van dergelijke grappige Voorwerpen , niet alleen nuttig , maar volftrekt noodzaakelijk , naamlijk voor hen wier keuze geheel ert al valt op het verbeelden van boertige onderwerpen, 't zij! vrolijke Kermisgasten, dronke Boeren , kluchtige Potzemaakers, Vechtenden , Kreupelen , Bedelaars , of dergelijken, in 't algemeen met den naam van Batnboches , of Oftadens, (naar die daarin uitgemunt hebbende Meesters) beftempcld, voor hen toch, is het volftrekt nodig om OP DE AFBEELDING VAN KLAAS LANGENAKKER, Voornaam Courant-ombrenger in Leyden. kent aan 't fier gelaat In deeze Afbeelding niet de hupschte man uit Leyden? De nuchterfte IJveraar ,. in *t ftadig nieuvvsverbreidcn, Ten dienst gereed:', voor wie ? voor allerleien ftaat; — Noem hem flechts 't Nieuwspapier , 't welk gij begeerd te leezcn, Hij heeft een ruim vcrfchot, (trots (*) Aifpoel cn zijn Maats. Doch voert als die Mercuur niet hallef zo veel praats.) "t Zal op uw wenk terftond aan uwe wooning weezen ; , Hij flapt er reeds naar toe; — wat gadclooze vlijt! — Gij ziet een Krantpakket in de éene hand hem draagen ; In de and're een goede ftok om 't lichhaam te onderfchraagen Als (f) op de gladde ftraat hem foms den voet ontglijdt. 't Moog dag of Avond zijn , in Zonnefchijn of Regen ; In Mist; in Hagel; Sneeuw ; in IJzel; Storm of Vorst; In Blikfem ; Donder ; Weêr noch Wind ontziet die borst ; Ook houdt geen Kroeg of Drank in zijn beroep hem tegen ; „ Wie hier-verlegen vraagt, wat lof hem verder voeg'? „ Tt Noem l'aNgenakker flechts , dat 's al, en 't is genoeg." A. H E Y B L O M. (*) Mede een beroemd Courant - ombrenger in Leyden. (f) Om alle ongunftige gedachten ten zijnen opzichte voor te kooraen, leeze men flechts den zestienden regel. Ook ktadt &c.    OF DE AFBEELDING V A N THEE-TAFEL, gezegt RONDE K..;i  ( 80 ) op de AFBEELDING van N. N. Pakjesdrager aen V Eaerlemfche Veer : bij zijn Ambtgenooten ; en andere jlraeijlijpers bekend onder den naem van jan rondekont. H icr is alles , alles aertig , Let op Hoed , op Pruik , en Das ! 't Staet hem of 't gefchilderd was , Zie hoe deftig!' —' hoe eerwaerdig Zijn de trekken van dien Neus! — Lees de Wijsgeer uit zijne oogen! — In dat mondje , wen het zwijgt, ! Zit ecu Cicero's yermoogen. Zie dat Incroyable Kieltje Of 't hem is afin 'f jijf gewacid! Let op heupies , knietjes , voetjes , ó ! Ze zijn met finack gedraeid ! Wel is waer r h gebouw der Leden Heeft geen evenredigheid ; Maer Natuur , toen zij hem vormde Was ook juist haar' pasfer kwijt. Pasfagiers ! dat gij dit Ventje Bezigt , om u 't rechte fpoor, Zo gij vreemd ziit, aen te wijzen , Is zeer wel; maer kan 't er door Dat gij zoo'n gebrekkig fchepzcl , Die met moeite leegslijfs gact, Zulke onmenfchelijke vrachten , Op zijn zwakke Leden laed ? (*) D. ONDERWATER. (*) Dat een Reiziger, die 't betaelen kan, zijn koffer, valies, of welken last hij ook hebbe , voor zijn geld draegen laet is allezins billijk ; echter levert het gezicht, van een' jongen wclgcfpierden knaep , leegslijfs , 'en ons gebrekkig ventje — met een vragt waervoor zijne krachten niet berekend zijn —* naest elkander een hatelijk Contrast op.    OP DE AFBEELDING VAN MARYTJE van HARTEN, ANDERS GENAAMD KLUIT WATER EN B R IJ. f  ( 8a ) OP DE AFBEELDING VAN MARYTJE van HARTEN, (*) Qmftreeks de Maare Poort, en in andere wijken van Leyden bekend onder de kluchtige naam van KLUIT WATER EN BRIJ. „ Tc IVloet aan de Pasfagiers tfiands om een aelmoes vraegen, „ Mijn Heer! fchoon ik in vrocg're dagen „ Het zeer wel Hellen kon. — Tc Was in mijn jeugd gezocht; „ Tc Heb meenig jongeling het hoofd op hol gèbrocht; „ Want, lijder, 't fpijt mij thands, 'k was wel wat los van leven „ En, die niet kacrig was in 't geeven „ Stond ik al ligt een gunstje toe, „ Maar nu ben 'k al dat ijd'le moê; „ Ik fchik mij üiauds tot goede zeden — „ Ik krnifig mijn bedorven leden, „ En wenschte, dat de dart'le jeugd, „ Zich toch wat vroeger, vveêr begaf op 't pad der deugd." Bravo, Marijtje! braaf! 't zijn dartele vermaaken, Nu gij het zondigen moet ftaaken .... Verheug u echter kind! dat uw bevalligheid, Gewis de kieschheid niet tot wellust heeft verleid. Als al de Hoertjes met uw fchoonheid moesten praaien, &ou meenig jong'ling niet 'van 't fpoor der reden dwaalen. v. H. (*) Onder 't afdrukken van dit vaersjen vemeemen wij, dat marytje, deezer waereld overleden is, gelukkig dus, dat wij even bij tijds ons in ftaat gciteld hebben haar Afbeeldzel den Nazaat overtedragen. Nota van de» Uitgeever.    F 3 OP DE AFBEELDING VAN GERRIT DEN DOCTOR.  C 84 ) OP DE AFBEELDING VAN GERRIT, bijgenaemd DEN DOCTOR. TT -1-V.roost van Vader Efculaep'! Staer Eerbiedig! elk der trekken Van deez' doorgeleerden Knaep Moeten uw bewond'ring wekken; Noch.de Urine, noch de Tong,. Worden ooit door hèm bekeekcn, Enkel op 't gevoel der Pols Weet hij in wat vel wij fteeken. Neeltje buikwee , vraegt hem: Och Lieve Genït wat manqueert me? " Gerrit voelt haer Pols. „ Je fcheert me „ Malle Meid, maer 'k zalje toch „ Voor je fchuinfche kwael iets fchrijven; „ Daer! een pil twee drie hier van „ Zo je ze gebruiken kan, „ Zal die nesten ü verdrijven. " — Sijme die haest geen Jenever Lust, vraegt Gerrit wat hem deert. Gerrit voelt zijn Pols „ en zegt hem „ Zorg maar dat ge uw keel wat fineert „ U manqueert alleen een Zoopje, " Zo red Gerrit ieder efin, En hij doed het voor een Koopje, Is zelfs met een duit te vrcèn. Mogt dat foort van Efculaepen Dat (niet wijzer zijnde als hij) Zijn eenvoudig fchilderij Lachende ftaet aen te gacpen; Ook, als hij, flechts bijftand bién, Aen flraetjongens, hoeren, lappen; Mogt hun Kunst geen nutter lifin, Doen naer de and're waereld flappen I ! D. ONDERWATER.    OP DE AFBEET. DTNG VAN EENEN DUBBELD GEBULTTEN. F S  C 86 ) OP DE AFBEELDING VAN EENEN D U E B E L D GEBULT TEN. JNIeen! dit is Efopus niet, Die gij meend dat gij hier ziet, Gij zoudt deerlijk u vergisfen ! Niemand zegge, „ 't kan niet misfen, „ Borst cn Rug, 't heeft al den fdiijn, 't Moet en zal Efopus zijn. " Dan; met oorelof, mijn Heerenl Zaagt ge Efoop' ooit fchoenen fineeren? Maakte die ooit gespen 1'choón, Voor twee ftuivers 's weeks ten loon? Laaten wij elkaêr niet foppen , Zaagt ge Efoop ooit rok uitkloppen? Of voor Hoeren van fatsoen > Kooien in een Kachchel doen? Welk Student heeft van zijn leven Ooit, een rooijen duit gegceven Aan den Bochchcljoen Efoop' f Zeker geen in gantsch Euroop') Om Jenever voor te haaien? Dcczen wel, en duizendmaalcn; Vraagt "t in 't Staats - Collegic maar; Daar ftaat hij voor ieder klaar; Elk roemt daar op d'ed'le gaaven Trouwen dienst, en Deugd diens braavenj En vergeld van tijd tot tijd, Mild en heusch zijn noesten vlijt; 't Zij, met hem een (lok te geeven, Brood, hen overig gebleeven, {f) Zuster; Broeder; . . . , nee»! 'k heb mist Wijl daar nooit van ov'rig is. ' Veelen waaren vol verlangen, Eens zijn beeldtenis te ontvangen, EindTijk zijn ze nu voldaan, Hem, naar 't leven te zien ftaaiu Die zijn naam begeerd te weeten, Moet, als ik,, hem dorüs heetett. A. H E Y B L O M. (*) Twee ftuivers 's weeks , «aamlijk van ieder in 't Staaten Collegic woonend Smdent. (t) Zeta foort van Gebak onder dien naam alommc genoeg bekend.    1' ( 87 } [E~ïet doet den Uitgeever deezer Plaatjens leed, dat hij Me afbeeldingen der, daarin voorkoomende Voorwerpen, niet heeft kunnen completceren, door , bij den Schilder 'fan Zwanenburg, en den Doctor Gerrit, ook het Portrait ivau Leydens grooten Dichter Elias van Boor en, (om zijne uiitgegeevene- en onuitgegeevene Werken , op den LeydfchcnPamas, naast eenen Datheen, en anderen, met roem Jbekend) te voegen ; doch alle, reeds in vroeger tijd laangewendde moeite om hem overtehaalen, tot het zitten woor zijne afbeelding, is te vergeefs geweest; eens hadt ihij zich ten hnizp van 'den Uitgeever vervoegd, doch, zodra vernam hij niet met welk inzicht men hem gerequireerd hadt, of de goede Dichter verdween, en zondt des ónderen daags dit merkwaardig briefjen; 't welk als nog onder den Uitgeever berustende is, en als eene zeldzaamheid bewaard wordt: Eerzaam Heer Burger Kikkert Op u verZoek er Ken iKke Burger KiKKert Uwe Als Schilder Geloof iK Gy Zyt Een Goct potret MiKKer ; Gy Noemt my Poëet Na den trant f 'En ik Wil Niet Hangen aan de Want \ En dat voor Al by een Groot Heer ï Ik bedank U Wel DeegelyK voor deeze Keer (*) u Dienaar E. v. booren 15 october 179 . Dcc- I (*) Het ligt te zien , dat wij met betrekking tot zulk een Dichter «ons de vrijheid niet toegekend hebben , om iets in de fpelb'ng of in het i'.plaatfcn der Hoofdletteren te veranderen , noch ook eenige ziöfcheidingstiekens te voegen daar den Dichter zulks overtollig rekende.  C S3 ) Deeze kleine Anecdote zou misfchien van nut kunnen zijn, wanneer een laater Biographist mogt onderneemen, de naam van een dergelijk Licht onzes tijds te vereeuwigen; en ftrekt tevens ter verfchooning dat zijn af beeldzei hier' geen plaats vindt. — Intusfchen kunnen wij hier bijvoegen dat hij overleden is den 14 Januari] van den voorledenen Jaare 1797 , in den gevorderden ouderdom van bijna 69 Jaaren, zijnde hij gebooren den 28 Februari] ïfa&Z en hebbende hij bevorens liet volgend Graffchrift, 't welk ons van goederhand is medegedeeld, beftemd om op zijn Zerk te worden gehouwen: Als ik Kwam te STeurreven Mot IK heT heMelryk beeurven de gaander die dan op mijn zandgraft mug Gaan Moet zeggen eliaS Van booren legt onder aan. NB. Terwiil ik bezig ben , met de proef van dit blad , door den drukker mij toegezonden , te overzien , belooft mij een goed Vrind, bij toeval bij mij zijnde, 't Portrait van E. van Booren, naar 't leven getekend te zullen bezorgen : Hij zijn woord zullende houden, zal ik hem ook der wereld geëtst laaten zien.