HISTORISCH V Ë R H A A L. VAN HET VOOR GEVALLENE OMTRENT DE GRIETENIJ van FRANEKÈRADEEt in Oftober 1785. BENEVENS EENIGE A ANMERK INGE N VAN EÊN FRIESCH RECHTSGELEERDE Op de Deductie van C. L. V. Beijtna,- E. M. v. Beijma3 en]. L, Huber^ ln November 1785 uitgegeven. Verrijkt met eenige B IJ L A G E N. Te Franeker bij D. ROM AR Boekverkooper. 1786.   HISTORISCH v e r h a a ëj WAARDE LEZER! Ïi,,r zijn cr, die willen dat ecne decifie over het Steraregt eens gevalleiij" kragt van wet erlangt. Het is anders in rechten zeeker dat vonnisfen niet alleen geen kragt van wet hebben, maar zelvs niemand verpligten dan partijen, tusfehen wien' ze geüagCK zijn. * 9 Het voergem. Sentiment is ook zeer gevaarlijk voor het algemeen,' want dan zijn er wetten op' het Stemregt in' de weereld, die iemand derzelver onkundig verpligten^ Deze conlideratien j gevoegd bij de belofte, welke wij in de voorreeden der Deductie op ons genomen hebben, verplichten ons tot de uitgavé van dit Hiftoriich Verhaal, het welk veel eerder in het licht geweefl zoude zijn * indien wij niet, op de geruchten ftaat makende, de uitgave der Deductie ukvt de Heer ÏFterdfma, met desfelvs remarques op de onze, te gen.oet gezien hadden. Dan evenwel hetbeftaan van zulk een gevoelen bij zommigen, maakt dat het voiftrekt pligtelijk is, dat men het algemeen , zoveel mogelijk, verwittig van voorgevallene decifien. Dit Verhaal zal bevatten de Sententiën, in de laatfte vacature van dé Grietenije van Framqueradeel, tusichen \ Coert Lambertus van Beijma, Eduard Marius van Beijma en Johanms Lambertus Huber ter eenre en Mr. Joh. Gesp. Bergfma ter andere zijde gevallen bij gedelegeerde Rech- A , Ver-  t H ISTORISCH Verders de vreemde fentimenten bij dat plaijdooij van de zijde der laatftgenoemde geopenbaart; En eindelijk de wonderbaarlijke behandeling in den geheelen loop dezer zaak gehouden. En hier mede dan beginnende , moet men vooraf weeten"; Dat de Graaf van Wassenaar tot tweemaalen toe getragt had de Grietenij van Franequeradeel, welke zijn Hoog W. Geb. had gerefigneert, te doen vallen op vreemde perfoiien, die volgends de Grondwetten van ons Land tot deeze bediening niet rnogten worden verkoren. Ja zelfs de naam der eerfte (den Baron van Nagelt) was bij niemand hier in Vriesland, zo het fcheen, ja zelvs niet bij den Praélifijn, die hem diende, bekend. Tegen deze vertreding derjVriefche Privilegiën kantte zig Julius Mat* ihijs van Beijma thoe Kmgma, tot tweemaalen toe aan, en wel met die gelukkige uitkomft, dat 's Volks regt, der Ingezetenen Privilegiën wierden bewaart voor den gedreigden inbreuk, en de invoert dezer Vreemdelingen geweert. De Grietenij dan al wederom vacant blijvende, vonden eindelijk bijna alle Ingezetenén goed, om Stemcedullen te pasfeeren op C. L. van Beijma, Eduard Marius van Beijma en J* L. Huber: alle perfonen," die in de Grietenij van Franequeradeel genoegzaam bekend waren. Hierop wierd door denzelven Julius Manhijs van Beijma thoe Kingma, als voornaamfte Stemgeregtigd Ingezeten van Franequeradeel, verzogt uitfchrijvinge tot ülemminge van eenen nieuwen Grietman. Deeze verleent zijnde door Commisfarisfen van de Ed. Mog. Heeren Gedeputeerde Staten van de Landen van Vriesland, wierd de ilemminge op den i2 0&ober 1785 in de dorpen gedaan, en de overbrenginge of Ge-  VERHAAL. i Generale Stemming op de weerkamer, den 14 daar aanvolgende. Uit welke gebleek dat bijna alle de Ingezetenen hadden geftemt Mr. C. X. van Beijma &c. En de Graaf vari Wasfenatr en desfelvs Tante de Freulle van Goslinga daar en tegen Mr. j. C. Bergfma &c. En hier kwam reeds voor ons het eerfte kwade voorteeken te voorfchijn. Want deEd. Mog. Heeren Gommisfarisfen, die hunne hoge Cormnittenten verbeelden, en dus gerekent moeiten wTorden alles wat zij deden, in hoogft derzelver naam te doen, weigerden te komen eeten bij den geenen, op wiens verzoek H. Ed. Mog. waren Gecommïtteerr, en gingen daar en tegen bij desfelvs partij; ja zelvs Hun Ed. Mog. ftellen uit eigen beweging daar een glaasje in, en wenfchten daarmede het goed fucces der nominatie , door onze partijen gemaakt.- Dit zo openlijk en voor het oog der gantfche Weereïd gegeven blijk der meerdere genegentheid voor onzen antagonift in dezen,* fehrikte ons even wel geenzints aft En zijne Doorl. Hoógh. den Heere Prince Erffladh. zéven Heeren uit de Landen benoemt hebbende om de qusestieufe ftemminge te decideeren, Zo wierden wij zeer onverwagt op den 19 OAober 1785 des morgens ongeveer tien uur geciteert, om voor H. Ed. Mog. die gedelegeerde regters, te compareeren, te plaijdoijeeren en dus fententie te aanhcoren op den 21 O&ober 1785 des morgens te negen uur. Hoe zeer nu wel alle Citatien om deflnitive Sententien te aanhoren, agt dagen voor de dieninge behoren te worden geexploicteert, en dus deeze Citatie, als te laat gefchied, ipfo jure nul was. Hoe zeer het aan onze zijde bijna onmogelijk was, de bewijzen welke op zommige ftemmen in faiten beftonden, en waartoe veele perfoonen nioeften werden gefproken, en daarvan atteftatien ingewonnen, in die A 2 toe  f HISTORISCH korte tijd in gereedheid te brengen, zo hebben wij egter gemeend al wederom geene zwarigheid hier in te moeten maaken, en al wederom met een goed vertrouwen op onze geregte zaak , ons aan dit alles te onderwerpen. Op den 21 O&ober 1785 des morgens voor onze regtbank gecompareert, en de Deductie over het ;Dorp Herbaijmn (reeds aan 't publicq bekend) overgelevert zijnde, wierd met het plaijdooij daar over een begin gemaakt* In dit plaijdooij wierd van de zijde van partij erkent, dat het Sterncedul van de Grave van Wasfenaar vóór de uitfpraak over de qualificatie van de Hëer van Bmistfijck was getekent; dog men gaf voor, dat het Conditioneel was gegeven, en vertoonde om dit te bewijzen, een origineel Stemcedul. Men meende * dat dit kon worden gegeven, als volgende de generale wet op alle laftgevingen, die Conditioneel gegeven kunnen worden. En ten flotte grond de partij zig op de billijkheid, die er in het prsfente geval van den Grave van Wasfenaar was, dat zijne excellentie een Conditioneel Stemcedul afgaf. Wij merkten hier op aan van onze zijde: Dat er niets gebleek van een Conditioneel Stemcedul. Dat de befoignes, die alléén bewijzen wat in de Kerk gefchied is, daar van niets fpraken. Dat dus dit prsetenfe conditioneel Stemcedul als ons niet rakende ken en moed worden befchouwt: dat de Conöitioneelc laft nu van agteren niet kon worden bewezen door Stemceduls te produceeren: dat dit bewijs eens geomitteert zijnde bij dc liti? contefAatie in de Kerk, naderhand niet gefchieden mogt. Dat  VERHAAL. a Dat de produclie vooral van een origineel Stemcedul niets anders kori doen, dan den Regter misleiden; dat immers volgends de befoignes eene Copia procuratie was vertoont, en dus geen origineel in templo was geweefh Dat wij et ter niet ontkenden dat het onbillijk zoude zijn het goed van den Grave van Wïïsfenaar l die misfchien te Weenen zijn Vaderland onfchatbare dienden bewees, van het Stemregt te ontzetten. Maar dat, vbdreërft, hier geenë billijkheid of onbillijkheid te pas kwam. Dat alle Doctores Juris daar over zodanig verfctiilden dat niemand kon bepalen wat billijk was; Dat het oneindig gevaarlijk was, de Coriftitutié, het Conftiturioneele Stemregt, naar eene niemand bekende billijkheid, te regelen. ' *©at dan niemand van zijn Stemregt, van zijn eigendom verzekert was. Dat het Stemregt naar billijkheid tè beilisfën, even veel zou Zijn als' de Conftitutie van willekeur te döeri afhangen. Dat oók in allen gevalle, indien al eens de Graaf van Was fermer als bezitter van 't Stemregt niet had kunnen fternrnen, zijn Hooggeb. goed dan zoude zijn gekomen tot dé oorfprongelijke conftitutie, welke de •befte uitlegger van onze P.egeerings Conftitutie, Prins TVUlem de IF zegt te zijn geweeftj dat dè Bewooners' van Stemgeregtigde Zatlien (temden. Zie Hoogftdesfelvs Misfive van den ïo December 1749 in 't begin. • Dus hadden dan de Meijers van den Graaf kunnen (temmen, en was: hij hier door niet geprasjudicieert. Veel minder dan tegenwoordig wanneer zijn Hooggeb. kon en moed worden gerekent twee Stemceduls te hebben gepasfeert, en dus te vervallen in de poenaliteit van 's Lands Ordonnantie boek 4. tit. tg. art. 48. Partij brag't hier tégen in en zogt tc bewijzen d:-tjhet Stemcedul was B Con-  6 HISTORISCH Conditioneel geweeft, en produceerde daar toe nu eindelijk eene geauthenticeerde Copij van een Conditioneel StemceduL Partij zeijde verder in fubftantie, dat de éénige reden » waarom de wet de dagteekening van het Stemcedul vereifchte, was > om te doen geblijken , dat ze niet ouder als een jaar mogten zijn ; en dat dus een conditioneel Stemcedul wel mogt wrerden gegeven: zonder iets er van te zeggen, dat de ftemming in de Kerk, al was het Stemcedul al eens goed, egter kwalijk was gedaan. Dan om te bewijzen, dat de Graaf niet viel in de poene van 's Lands Ordonnantie boven gemelt over het pasfeeren van twee Stemcedullen» zeide partij Advocaat: Dat het Stemcedul bij den Grave van Wasfenaar gepasfeert op de Heeren Coehoom, Schwartzenberg en Hansmjck had af gedaan, zo ras de ftemming op die Heeren in de Kerken was gefchied, en dus met gerekent kon worden na dien tijd meer aanwezig] te zijn geweeft, meenende partij hier door de Graaf van Wasfenaar volkomen zo het fchijnt te hebben vrij gepleit. Van onze zijde wierd daarop aan Partij toegevoegt. Dat het vertonen van de Copij van het Stemcedul, na dat men eerft door productie van een origineel den Rechter had zoeken te misleiden , toonde dat men zeiven zig niet betrouwde. Dat die Copia alfchoon tegen gewoonte niet voorgelezen, zo op de tafel leggende fcheen geauthenticeerd te wezen door den Notaris Bavius. Dat dit zo zijnde (gelijk partij toegaf) dat inftrumeht in dit geval geen geloof verdiende. Dat de Notaris Bavius zelve voor den Graaf van Wasfenaar die ftemming gedaan hebbende zijn eigen laft niet kon of mogt authenticeeren. Ten  v ë ë h a a l. f Ten minften dat zulke getuigenisfen in eigen zaaken niets afdeeden. Dat partij zelve gezegt had dat het Stemcedul op de Heeren Coehoorti cum foc. met de ftemming had afgedaan. Dat alle Stemceduls van dezelve natuur waren, en dat dan ook het voorgewende Steméedul van den Graaf van Wasfenaar conditioneel op de Heeren Bergfma cümfoc. gepasfeert, had af gedaan met de ftemming. Dat ovcrzulks hetzelve niet weder kon of mogt worden geproduceerd maar volgens eigen erkentenis van partij als een uitgediend ftuk moeft worden geconfidereert. DeNomis Wlerdfma hierop nog met weinige woorden gemeld hebbende, Óm cc ftemming in de Kerk te Herbmjuni niet alleen door dé Notaris Bavius, maar ook tevens door Doctor Cornelis Schuhs was getracht, traclite hier mede de wettigheid van de geproduceerde en praetenfelijk geauthentifeerde Copia te ftaven; waar na partijen wierden geórdonneert buiten te ftaan. En na eenen kor'teil tijd weder binnen geroepen zijnde ; wierd de fententië uitgefproken, eh de flemming wel en te rechte gedaan verklaart, en dus hei proteft defer zijde gedaan <, ongefundeerd. No. Door partij aan ons volgens het gedaan proteft als flapende opu gegeven, viel hier over geene decifie. Dan op No. 14 onder Herbaijum was voor partij geftemt voor andere halve ftem, en daar tegen geprotefteert van onze zijde. Bij het plaijdooij wierd de wettigheid van 't proteft door ons bewezen,* door dien in het Cohier van 1640 maar één Stem op het Cohier bekend was. Dat het Cohier van 1640 volgens 's Lands Ordonnantie boek 4. tit, ip. art. ï, 2, 5, 6, 8 &c. alléén omtrent de hoeveelheid van Stemregt moeft bellisfen. B 2 Dal  £ HISTORISCH Dat derhalven op deze Nummer voor anderhalve Stem geftemt zijnde, eene nulliteit was gedaan, en alzo het proteft gewettigt. Partij hierop niet gedagt hebbende, zo het fcheen, zeide: Dat de latere Stemcohieren anderhalve Stem op deze Nummer ftelden; En dat meende dat daar naar de ftemminge moeiten gefehieden. Dog zeide eindelijk op eene vriendelijke toon aan de Regters : Het is ons het zelvde, Ed. Mog* Heeren waar wij het krijgen, dog als UEd. Mog. niet goedvinden ons hier voor anderhalve Stem te laten ftemrnen: Dan Dienden wij op de volgende Nummer zo veel te meer te hebben. (Op deeze volgende Nummer was voor een halve Stem geftemt/) Partij dus dit fingulier Argument bijgebragt hebbende van zijne convenientie, hebben wij niet goedgevonden hierop iets meer te zeggen. " Partijen wederom buiten geftaan hebbende, wierd na binnen roeping door de Ed. Mog. Heeren Rechters gefententieert, dat de ftemming voor anderhalve Stem wel en te rechte was gefchied. Dit dus al wederom bij ons verloren zijnde, hadden wij geen lult om over de volgende Nummer in dit dorp te disputeeren. Tusfchen het plaijdooij over No. i. en No. 14. onder Herbaijum wierd aan de gedelegeerde Rechters geprefenteert door den Heer Jacob Koor da een requeft, waarbij zijn Ed. met overlegging van dugtige bewijzen, (dog welke wij 0111 redenen hierna te melden, aan het Publijcq niet kunnen mededeelen,) aan H. Eek Mog. te kennen gaf, dat aan zijne Stemgeregtigde Zathe onder Her'baijunt geene huiskondiging was gefchied, en daarom verzogt dat die ftemming als eene nulliteit op zig zeiven mogt worden geconfidereert, en alzo het dorp niet in computatie ' komen met de andere wettig geftemt hebbende dorpen in Franequeradeel, gelijk  V E R H A A L. $ gelijk zulks breder uit het requeft zelve is te zien. Zie Bijlage A. De Ed. Mog. Heeren Regters verklaarden het requefl: niet te ■iïsa hujm kei en dat het daarom was gefeponeert. , Dog, alfehoon het dus ongedecideert bleef of het dorp Herbaijum wettig had geftemt, wierd egtër de meerderheid der ftemmen aan onze partij toegewezen. De Heer Roorda en wij ons bij denzelven voegende, vroegen bij herhaling, zo mhetpubliecq, als door den kamerbewaarder.het requeft met de overgelegde origineele bewijzen te rug re mogen hebben met of zonder appoinclement. Dog dit wierd bij continuatie geweigert, en de Regters fcheenen te blijven perüfteeren in het gevoelen om de Rukken, die H. Ed. Mog. verklaarden bij hunne Rechtbank niet te behooren, egter den eigenaar van wien ze gekomen waren, te onthouden; Dus wierd dan de Heer Roorda en gevolglijk wij ook van onze dugtigë bewijzen ontzet; Waaromtrent wij naderhand bij requefte aan de Ed. Mog. Heerën Gedeputeerde Staten, als den Souverein des Lands repraefenteerendè, voorzieninge hebben verzogt, dog tot appoinétement bekomen. In dezen kan niet worden getreden 0 gelijk het requeft hier agter onder de Bijlagen is te vinden. Zie Bijlage B. Dog na dezen korten uitftap wederom tot het dispuit wederkeerenden zo komen wij van zeiven tot het dorp RIED: Hier had de dorprechter zelve tegen de procureurs Feenfïra en Bavius geprotefteert, ver mits dezelve bij hem niet wierden erkent als procureurs G e0  ro Hl S T O R I S C H en dus rtïet in ftaat, om daar Stemcedullen in te brengen. (Zie het wU ve Bijlage C.) Dit proteft wierd van onze zijde als wettig gefchied geconfideert, ver«» mits aan den Dorprechter volgens 's Lands Ordonnantie boek 4, tit. 19. art. <58. is opgelegt om toe te zien dat geene onwettige perfonen zig bij ds flemminge vervoegen of poogen mede flemminge te doen. Van de zijde van onze partijen wierd bewezen dat de procureur Feenjlra was geadmitteert voor het Gerechte van Leeuwarden , terwijl van de andere geene admisfie getoont is. Wij merkten hierop aan, dat het genoeg zoude zijn ge weeft, indien eene admisfie voor het Geregte van Franequeradeel getoont was, dog dat er tusfchen Leeuwarden en Franequeradeel geene genoegzame relatie was, om een procureur voor Leeuwarden ook als geadmitteert in Franequeradeel, en dus als wel bij den dorprechter van Ried bekend, te doen, voorkomen. Dog over deze quaeftie wierd vervolgens eene fententie gepronuncieert tegens onze fuftenue, en het proteft van den dorpregter verklaart nul en van onwaarden. Dus ging men dan over tot het disputeeren over No. 1. Op deze Nummer was proteft gedaan tegen de ftemming ten onzen voordeele gefchied door den Heer Allert Schtltinga in qualiteit als teftamentaire adminiftrator &c. Partij het proteft zullende verifieeren zeide; Dat een adminiftrator alleen voor 't goed geftelt was. Dat het goed niet ftemde, maar den perfoon. Dat  V E R II AAL. ïi . Bat de- perfoon andere Curatoren had en wel de Heeren Hanekuik en Tetrode. Dat het 39 artikel van 't Stemrecht dit bewees: Dar het 43 artikel dit nog duidelijker toonde. - In de wóórden haar er weezen en haar er pupillen. Want dat Julius Cörnelius Munter geen pupil of wees was van Allert Scheltingai Dat de Heeren Hanekuik en Tetrode den perfoon van den Eigenaar alleen reprefenteerden. En dat deeze Heeren de eenige waren, die het Stemrecht, H welk aan DEN EIGENDOM verknogt is, konden excerceeren. Van onze zijde wierd hierop gezegt, 1 Dat men erkende dat de Heeren Tetrode en Hanekuik gèauthorifeerdë voogden waren over den periöoh van den eigenaar. Als mede dat misfchien waar was, dat een adminiftrator van goed met kon (temmen, maar dat dit hier niets ter zaken deed. Want dat .hier geen gewone adminiftrator door lalt van den eigenaar' was die ftemde. Maar een teftamentairè Adminiftrator en Curator. Wiens qualiteit dus uit het teftament moeft worden gezogHv Dat dit teftament aan den adminiftrator alles vertrouwde. Ja dat meer is aan hem gaf de bezittinge van V goed. Dat het Stemregt (gelijk partij zeer valfchelijk voorgaf ) niet verknogt is aan den eigendom. Maar aan de posfesfie. Gelijk duidelijk is in het 10 art. Van het regiem, reform, van den Jaare Ï74& alwaar woordelijk word gezegt: dat de bezittinge van de flem G 2 gtffi  h H I S T O R I S C H geen anderen oorfpróng KAN hebben dan de BEZITTING van den Grond* Gelijk mede in 's Lands Ordonnantie over 't Stemrecht verfcheidene plaatzen en voornamentlijk in hét 34 art. alwaar deeze woorden ftaan : Iemand wegens zijn perfoon wezende gcqiialificeert om te mogen ftemmen en zijnde IN POSSESSIE der goederen V zij eigen of in qualiteit tal de flemminge doen. Waaruit blijkt dat eigendom niet genoeg is tot het Stemregt. Want iemand kan bezitter zijn zonder eigendom; ook eigenaar zonder bezitting. En zo is door de geheele Lands Ordonnantie heen, het Stemregt aan den posfesfie verknogt. Dat nu de Heer Allen Scheltinga in qualiteit als teftamentaire admi niftrator is in de POSSESSIE van dit goed, blijkt uit extract teftament van den Heer Cörnelius Siverda (Zie de Bijlage D.) Welke Doftor Siverda ook niet geprasfumeert kan worden, het woord bezitting niet begrepen te hebben. Alzo hij was Doctor Juris, en zelfs fchrijver van zijn teftament, en dus wel wift dat posfesfie en eigendom zeer veel verfchillen. Dat alhier praecifelijk in aanmerking komt het 42 artikel van 's Lands Ordonnantie op het Stemregt, luidende. Doch aan iemand, bij uiterfle wille van een wettig eigenaar eenig Steniger echtigt Goed wezende gelegat eert, word verft aan dezelve, zonder rechtspleginge, aanftonds na het verf ervens des tefiateurs, in de POSSESSIE der gelegateerde goederen te wezen, TEN WARE DEZELVE EENIGE TTD BEPAALD, of het gelegateerde van eenige conditie hadde gefuspendtert. Dat hier een tijd bepaald was, binnen welke de eigenaar de erfenis niet mogt eifchen. Dat  V 'E R H A A L. li Dat verders hier het omgekeerde geval van 1758 plaats.had, toen beflift was, ten nadeeïe van der eerfle Deducenten Vader, en ten voordeele van de Graaf van Wasfenaar, dat een adminiftrator teftamentarius mogt ftemmen; dat die felve Notarius Wierdfma, die nu het contrarij flaande hield, toen dat fentirnent gedreeven en geftaafd had. Dat dus hier na alle regulen van rechten te pasfe quam het Edictum pi'aetoris: .... ;/ Qs&d quisque juris in olierum fiatuerit, ut ipfe eodem jure utattir. Dat de oppofkie. regens den ftemming van de Heer Scheltinga des te meer 'contradictoir was met 's Graven eijgen gedrag, om dat men in vorige gevallen van zijne zijde altijd het Stemcedul van de Heer Scheltinga in die qualiteijt had gevraagd en gebruikt; ja zelvs nog in dit tegenwoordig geval het Stemcedul aan dien Heer had geprasfenteerd; of fchoon toen te laar* hebbende zijn Ed. toen reeds op de Deducenten het Stemcedul afgegeven. Hierop na nog eenige woordenwisfelling, én na dat de Heer Witrdfma gepronuntieerd had, dat vorige decifien cf fententien hier niets afdeeden, ftonden Partijen wederom buiten, en wierd daarna de fententie gepronuncieert, waarbij het proteft geadmitteert, en de ftemminge ten onzen voordeele gedaan, wierd verklaart nul en van onwaarde. , En hier mede wierden partijen gedimitteerd, het verdere plaijdooij uitgeilelt tot 's anderen daags. r Op Saturdag den 22 October 1785 des morgens ten negen uur [partifea wederom binnen gelaten zijnde, begon het disput met No. 10. Zijnde een Leengoed, waar op voor ons geftemt was op eeneproctf- D ratie  t4 HIS TO RÏSC H ratie, gepasfeert bij Neelijs Zijlfira als moederen wettige voogdes over haren minderjarigen zoon Roelof Nkolai en in die qualiteit bezittersfe van deeze Zathe; waartegen door partij geprotefteert was zo als in onze uitgegevene Deduöae breder te zien is. Partij dit proteft zullende verifieeren, bragt voor; Dat leengoederen uit hunnen eigenen aart niet Stemgeregtigt waren. Want dat iemand om fe ftemmen moeft zijn of eigenaar of vrugtgebruiker. Dat niemand een van beide van dit goed was. Dat dit foort van Leenen geene feuda waren, maar bom eccleftaftUa, waar van niemand nog eigendom nog vrugtgebruik had. • Het welk men zogt te bewijzen uit het Canoniecq recht. Dat ook de beneficiant, hoedanige de ftemmer in dezen was, geen regt van eigendom aan 't goed had, nog ook geen bezitting. Tot welks bewijs al wederom het Jus Canonicum wierd aangevoerd» En de brieven van placet bij de Ed. Mog. Heeren Gedeputeerde Sta* ten verleent. Gelijk mede vroegere brieven vanuitfchrijvingtot begeevingvan 'tleen. Dat verders de Leenslanden ook volgens de wet waren uitgefloten vm 't Stemrecht. Alzo in het 30 artikel van het Stemregt in s Lands Ordonnantie uitgefloten worden alle plaatzen tot de PASTOR TEN behorende-. Welke nietflegts waren de paftorijen plaa-tze», maar ook diergelijke die tot een geeftelijk gebruik waren geftek 'és prebende, vicarien, kofterien, patroonslanden en zoortgelijke, fchoon niet letterlijk genoemt. Dat de leenslanden dus eene dire&e en zeer naauwe betrekking hadden . tot de Paftorijen. Als  "V E JR H A A L. 1$ : Akzijnde ziilkeLeenslandeiiooifprongelijk niet anders dan Landen in ude tijden doorde fundateurs tot eenige godvrugtige eindëns^fgezondert, als om daarop te houden, een Prieiter, Ciercq of Student in de Theologie, Dat dit alles nog meer fpeciaal zou blijken uit het reglement op hét ftük van de beneficiën,, refignatien , nieuwe ele&ien, diltributien en léengoederen mFrietianè van den 31 Maart 1580 en bijzonder uithetS artictii. Dat ook'daarom deeze fenden geen reële betaalden. Dat zij ook dóór publieque voogden behoorden te worden géadminiflreert. Dat wel is waar dk>hatüe geen plaats had, egter dat dit behoorde te gefehieden volgens vooren gemelde Reglement van 1580. Dat een misbruik hier omtrent hen dus niet Stemgeregtigd kon maaken. Alwaaromme partij dus het proteil hield voor volkomen gewettigt. Van oxoe zijde wierd ten dezen opzigtegezegt: Dat leengoederen, in -het geheel niet uitgefloten zijnde bij de wet van het Stemregt, door geene argumenten aparitate rationis genomen ? daar van konden worden ontzet. Dat de wet eerft generaal fprak dat een bezitter, een vrugtgebruiker regt van {lemming had. Dat van deeze generale regel eenige uitzonderingen in de wet bepaalt wïerden, welke tot geene gelijke gevallen konnen of mogen worden geextendeert. Dat onder deeze uitzonderingen geene Leengoederen geneeint worden. Dat eene uitzondering de generale regel beveiligt in de niet uitgezonderde gevallen. Dat het gevaarlijk was indien men om gelijkheid van feëdenén iemand van zijn Stemregt, van het uitmuntend!! regaal dér posfe^e, ontèéttó. D 2 Want  t$ HISTORISCH Want dat dan niemand meer zeker van zijn Stemregt zoude zijn > als hangende dan af van de fpitsvondigheid van een practizijn, dfe eenige gelijkheid van -reedénen kon vinden en aan den Regter fmakelijk voordragen. Dat ook zelfs deeze gelijkheid van reedenen tusfchen Paftorije goederen en Leenen geheel geen plaats had. Dat Paflorije landen eigentlijk gerekent'moeiten worden in opper eigendom te zijn van het dorp, waartoe zij behoren, en dus onder het oorIprongelijk beftuur der Stemgeregtigde Ingezetenen. Dat dePaftorije landen daarom ongetwijffelt in den Jaare 1672 waren uitgefloten , om dat anders de Predikanten te veel gemengt wierden in burgerlijke zaaken en verfchillen, als moetende dan veelal zig partij M« len van het een of andere gedeelte der Ingezetenen, zijne beroepers. Dat deeze reedenen bij Leenslanden geen plaats hadden, welke bezeten worden bij den zulken die onder Curatele van iemand anders zijn, die met het dorp niets te doen heeft. Dat zij in opper eigendom toebehoren aan dé familie, door welks hoofd zij ingeftelt zijn. Dat het zeggen van partij, dat iemand of eigenaar of vrugtgebruiker moet zijn om te ftemmen een notoir abuis behelsde, want dat het Stemregt een fequeele van de posfesfie was (gelijk boven betoogt is.) Dat men volkomen erkende dat dit foort van leenen geene feuda waren, maar bona ecclefiaftica. Dat men ook erkende dat Roelof Nicolai geen eigendom aan het goed hadde. , Maar dat hij' had de bezitting. Gelijk blijkt uit de brieven van placet , alwaar de Heeren Gedeputeerde  V E R H A A E tj\ de Staten een iegelijk verbieden 1iem IN DE POSSESSIE VAN T LEEN te turbeeren; maar, dat bovendien, dezelve ook in een gezonden zin de vrugtgebruiker van deze Zathe en ftem was. Dat het Jus Canonicum hier aan te voeren van geene beteekenis altoos was als zijne verlegenheid te kennen te geeven, om uit de landswetten eenig bewijs te halen. Want dat om dit van eenigen kiem te doen zijn, eerft bewezen moeft. worden dat het Jus Canonicum ons meer verbond dan de Wetten van den Groten Turk. Dat het reglement van den Jaare 1:580 nP de leenen en andere.beneficien gemaakt, van geen kragt was, zo lang niet beweezenkon worden , dat het zelve ooijt was gepubliceert, alzo eene niet bekendt gemaakte Wet niemand verbinden kan. Dat men het ook altijd zo begrepen had* want dat daarvan daan zekerlijk kwam, dat er nooijt publicatie voogden over de Leenen zijn geHelt. Ook kon dit door geene Staatswet gefchieden indien de fundatie er niet of wel contrarij over fprak. Want dat anders het Hof Provinciaal, en de Heeren Gedeputeerde Staten befchuidigt zouden worden , hun pligt niet gedaan te hebben. Het geen niet te denken is. Dat ter contrarij lang na het neemen van deeze refolutie , in den Jaa-* re 1640 de bezitter van dit leen op het Cohier was gebragt als Stemgeregt'gd. Dat derhalveh zijn regt daar door en door de approbatie van de Souverein volkomen erkent was. Want dat het anders eene abfurditeit was, hem daarop te ftellen, als E kun-  iS HI STORISCH kunnende deeze plaats nooijt in andere handen overgaan, dan een dusdanige bezitter. , „ En kon dus, was hij niet Stemgeregtigd in den Jaare 1640. ook nooijt Stemgeregtigd worden na dien tijd, vermits er nooijt verzoek tot alienatie mogt gedaan worden. Dat in het Cohier van 1698 het geen authenticq, verklaart is door deri Souverein, niet alleen weder de posfesfor op het Cohier is gebragt, maar zelvs daarbij genoteert dat hij was gereformeert. Om te tonen dat hij de qualiteit had, om in alle gevallen te kunnen ftemmen. Dat hij dus een bezitter dezer goederen en ook Stemgeregtigd was, als zijnde de Stem bij de wet niet gecaduceert. Alwaaromme wij de ftemming, tegen welke partij geen een regtstreeks argument uit de Landwetten had kunnen bijbrengen, volkomen hielden gewettigt. Partij zeide hierop, Dat Cohieren niet beweezen dat iemand Stemgeregtigd is; Om dat overal de posfesfors van Leenslanden niet genoemt wierden. Dat de paftorije landen ook als Stemgeregtigd en wel de predikant als posfesfor dikwils op de Cohieren ftond. Dat de beneficiant niet Stemgeregtigd was, om dat hij alleen was in de posfesfie van het leen; dat was van de opkomften van het leen. Dat hij ook geen vrugtgebruik verder had, dan tot het bij de fundatie brief bepaald einde. Dat het twijffelagtig was of op de Cohieren van 1640 & 1698, de beneficiant of de Collatoren geftelt waren. Hierop wierd van onze zijde gezegt: Dat  V 1 R HAAL. 19 Dat de Cohieren van 1640 volgens de bekende refolutie van dat Jaar alléén bewezen wie en welke plaatzen Stemgeregtigd waren. Dat daarop deeze No. ic gebragt zijnde, van zelf fprak dat die ooi? Stemrecht had, Dat de paftorije landen, en wel de predikanten wegens dezelve ook Stemgeregtigd waren in 1640, maar dat die (gelijk bekend is) in dén 1672 zijn uitgefloten. Dat dus die al wederom met dit leen niet paralei zijn/ Dat het zeker was dat de beneficiant en niet de collatoren in 1640 op' het Cohier geftelt was, I. om dat er bij ftaat dat 'hij deeze plaats posfideerde, het welk volgens eigen erkentenis van partij de Collatoren nooijt doen. II. Om dat er maar een op het Cohier zo wel van 1640 als van 169 8* genoemt is, terwijl er zeker in die tijdén meer dan een Collator van dit leen was. Als zijnde daartoe de Vrienden van den fundateür geregtigt. Dat het éigen fchuld was indien op andere plaatzen de posfesfors der leenen niet op het Cohier geplaatft waren, en dat zulks niet verhinderde dat deeze er te regte op gefield was. Dat de wet ook ten opzigte van vrugtgebruikers geene uitzondering maakte maar ze allen riep, 't zij ze een bepaalt of onbepaalt vrugtgebruik hadden. Dat partij dus toeftaande dat de benificiant' een bepaalt vrugtgebruik had, ook toeftpnd dat hij Stemgeregtigd was. Dat ook de bezitting hem zonder uitzondering daar te boven in de brieven van placet wierd gegeeven. Dat hem dit ook wettiglijk en oorfprongelijk toekwam, gelijk de grote Huber zeer nadrukkelijk zegt in Z.H.R. boek II. Cap. XXXVI. § 29. E 2 J)è  zo H I S T O R I S C H -, De xippereigendom, zegt hij, van deeze leengoederen, is dan bij het gejlagte van den Stichter, en DE NUTTELTKE, bij de geene,, die het goed telkens bezitten* Dat de allegatie, dat deeze vafiigheeden geen reëel betaalden, en daarom ■eeven als kerke of paftorie plaatzen geen ftemrecht behooren uit te oeffe- J nen, in het geheel niet ter zake deed; Nademaal het ovcrbekent was, dat deze belading in veel later tijd, en zelvs eerft in deze Eeuw, was opgekomen, en de exemptie daar van iemand geenzints kon verfteeken van het ftemrecht, hem anderzints eompeterende. Dat men uit de lallen eerder een contralij argument kan neemen; nademaal de leengoederen, even als andere ftemgerechtigde Zathen bezwaard zijn met de inquartiering van doortrekkend Krijgsvolk. Na dat hmc inde nog op het geplaijdoijeerde nader was geinfteerd, en de Ed. Mog. Heeren Rechters vervolgens hier over gevoteerd hadden, wierd bij Sententie het proteft van parthij geadmitteerd, ende ftemming ten onzen behoeve gedaan, verklaard nul en van onwaar* de. En hier mede begon het Plaijdoij over ' No. 12, Op deze Nummer was geftemt voor de Heeren Bergfma turn foc. uit naam van de Freule van Gofinga. En daar tegen geprotefteert om'dat de landen tenCohiere niet zoodanig omfchreven zijn dat dezelve kenbaar zijn, gelijk zulks vereifcht word, en tusfehen partijen in confesfio was, Van onze zijde wierd hier op gedrongen, om dat dit een Stemhuis was, met  V E R H A A L. iï toet 21 pond. land, die daar onder niet gebruikt wierden. Partij zeide, dat op het Cohier ftond een plaats groot 22 pondematen. Dat plaatzen niet behoeven omfchreven tc worden. Van onze zide wierd dit alles erkent, maar bewezen, Dat in 1640 op 't Cohier ftond een plaats groot 48 pondmatem In 1748 (zijnde het eerft volgende waar op de hoe grootheid der landen geilek is) 75 pondematen. ïn 1758 22 pondematen. Dat dus deeze zogenaamde plaats tusfehén r-48 en 1758 werkelijk verkleind was, dat er in 1756 een huisgebóüwt was. Dat er voor dat jaar bij menfehen geheugen geen huis had geftaan; welke wij omderzel ver aanmerk elijken inhoud gemeend hebben hier agtèr te-moeten laten volgen, zullende dezelve opgeven, met aanteekening der verfcheidene pasfagien en bladzijden onzer eerfte.Deductie waar toe dezelve applicabel en relatief moeten worden gerekend.  *5 A ANMËRKINGÈN veen F R I E s c ii RE CHTSGELEE RDË op de Dedu£ltie 3 door C. L. v. Beijma cum ibc. uitgegeven, J(n de Voorrede: agtmaaai afgejchreeven enz. „ Wat noodzaak was er tot zulk een verhaafting ? brand of watersnood was niet te vreefen * door aan partijen eenige beqüame tijd te gunnen tot adrtructie van hun aangeven, 8 Dagen was daar toe niet te langen termijn,-gelijk de comparitie ter Stemming ook zoo lang van te vooren bij huiskohdiging moet aangezegd worden* Deductie bladz. S, óp een tijd dat er nog eene nominatie citeerde. Men heeft een ftrik gefpannen waar in men zig zelve nu gevoelt gevangen te zijn; en nu zoude men de ftrik. wel willen wegneeu en. Jbid. ■bij partij van agteren voorwend* Indien bij de Stemming geopenbaard was, daê het procuratie cedultië conditioneel was gegeeven, dan had partij op een andere ferme zijn proteft kunnen en ook moeten inftellen* na zijnen raade: maar de lafthebber gefweegen hebbende van dat eonditioneele, was daar door aan partij ce weg afgefheeden om daar van te fpreeken: ondertusfchen houde voorfeeker en ongetwijfeld rechtens, dat de ftemming moet beoordeeld wor- Q dm  %{t AANMERKING E N den zoo en in di&r V®ege.n 4S z£ in der daad gedaan , maar geenfmts naa iets dat verzweegen gehouden is, en waar over partij buiten mogelijkheid was geftelt om zig te kunnen verklaaren. De lafthebber heeft zijné laft té buitei? gegaan; en $hoon het waqre zo? dat de eonditioneele laft voor goed konde aangenoomen worden, dan deugdtdog de ftemming niet, om datze anders is uitgebragt als de laft cJi&eert; en zulks is tot praejudicie van partij aangelegt, enbm dezelve te verftrikken door agterhouding van de waarheid. Bladz. 3. waar litis conteftatie gefchied enz. Niet alleen is er Uns conteftatio gefchied, maar de zaak is in ftaat var; wijzen gebragt, en moet ex attis afgedaan worden; niet uit non a&is: qwd aclum eft valeat quantum potent; maar verkeerde aanleg moet verkeerd geoordeeld worden. Ibid. als mm voorgeeft, dog niet bewijft enz. Ik ftelle voor onder, dat het waar is dat de laftgeevmgÊ fn der daad conditioneel isingefteld, en dat zulks nu poft feflum openbaar gemaakt k om het defect te redreffeeren het geene men nu ziet redres nodig te heb* ben. Ibid. in het praefente geval niets enz. Want het is verfweegen, en kan daarom niet opereren tot voor of nadeel van iemand: het geene verfweegen is, moet geconfedereerd worden als of't er niet was, want partij konde er zijn belang niet op zeggen, de lafthebber verfchalkte doorzijn verfwijgen hoedanig de laft lag, zijn partij: en nu bij bemerkt dat de mijne een andere uitwerking moet doen als waar toe ze liftig was aangeleid, wil hij den ftaat van *t verfchii veranderd hebben. Dog dat zulks billijk zoude kunnen geacht worden of met de Idaarfpreekende Wet overeengebragt worden, koomt onbegrijpelijk voor: iit  A A Itf WERKING E\ N' |j wdfenmki 4*n is *t-lïier dat ftri& recht geföfcht«b.-t3g wonden: Zal-de geene, xlie een zsak begint met -müleiding, raet-reedcn kunnen praetendeereo billijk te zijn dat b/j gereleveerd worde van het wederrechtelijke 'tgeen hij uitgevcert heeft? mmmw tiegandum: te meer om dat het direct teegen de wet is. riadz. 4. «>; ,$m tnsfchen tijd nu mz. Eigentlijk, er koomt geen nieuwe Stemminee te pas voor dat de eerfie actus is afgedaan: er zijn geen termini habUes tot een tweede Stemminge, ierwijl de voorgaande nog in kragt word gehouden, 'door de perlöon zelfs die de eerde /lemming heeft gedaan, daar toe konde zijn Excellentie niet gequalificeerd zijn om dat het geval van flemminge nog niet gebooren Was: de ftem is uitgebragt over een non ens, Bladz. 5. het recht van fpreeken enz. Dit fchijnt niet teegengefprooken te kunnen .worden door iemand die eenige kunde heeft van recht of rechts oeffening. Ibid. een Grietenij die niet vakant was. enz. De Graaf van Waf maar fprak hier ante Mem, en voor dat hij geroepen was, of geroepen konde worden. De procurator fchijnt ten tijde van de Convocatie der Stemmers in templo, wel begreepeu te hebben dat het ftemcedul niet dögte, als fpreekende op een eventueel geval, waar van niemasd nog kennis konde' hebben of 't ooit gebeuren zoude , en daarom verborgen gehouden te hebben het geene niet diende geopenbaard te worden: men zegt, dat is beleeden door den Advocaat van Zijne Excellentie, dat zijn procurator door dit vevfwijgeft het werk verpeuterd haddc, het geene men nu tragt *e verhelpen doorzeteopenbaaren, ziende als hu klaar dat er geen andere raad toe uit te denken is: maar het voorwerp van judicatnure der Hee- G 2 $®a  28 AANMERKINGEN. ren gedelegeerde Rechters, is niet of de Graaf van Wasfenaar door zijn gelaftigde beet er konde hebben gedaan dan gefchied is, maar of het geene dat in der daad is gefchied , wel en wettig is gedaan zo als het leit? en dit moet alleen uit de acte van flemminge' beoordeeld worden, zonder additie van uitvindingen tot redres van fauten die in de prineipa1 le actus begaan zijn, en eene nulliteit uitleeveren: die kwÈijÈ. procedeert , kan niet geoordeeld worden wel gedaan te hebben of daarop con-. demnatie teegens partij te kunnen bekoomen. Bladz. 6 dat ipfa fua natura fapende was, enz. Het recht om te ftemmen koomt niet te pas of in activiteit, voor dat het geval exteerd waar over flemminge plaats vindt. Het is eene fottife zo iemand wil ftemmen over eenige zaak die men nog niet weeten kan ofze ooit een voorwerp van verhandeling worden zal; en te meer nog als men zelve defendeert dat de voorgaande flemminge moet ftand grijpen, zo als in deczeri het geval is geweeft: maar het zij hier meede zo als men het rafineren mag; feeker is 't dat de Item niet is uitgebragt op die wijze als men nu fiet, en door den daad betoont te agnofceeren dat ze had moeten ukgebragt worden op dat ze valabel zoude kunnen zijn: dit reële defect is door tntemp'eftive naapraat niet . weg te neemen. .Bladz. 7. in de fiembezoignes geen bewijs, enz. Derhalven is de fententie voor de hand; uti procedunt niet ontfangbaar tot der deduceerden eijfch en conclufie; het geene'in deefen een finaale afdoening is. Te disputeren of de conditionele ftemming goed :;eheeten zoude hebben kunnen worden, is in der daad het voorwerp niet van de actus, waar op de litis contefhtie is gefundeerd, en niet alleen gefundeerd, .maar geheel voltrokken: 'T is dan •irrelevant, wat de deduceerden naderhand  J A A N M E R K I N G E K u hand mogen practiferen of feggen ter zijden van het waare punt van het verfchil, het geene in de actus beflaat zo als ze waarlijk door partij is uitgevoerd. Indien na voldongen belbignes eenige andere qualiteit mocht worden aangenoomen door onderfteekinge van naam of titul der actie, kan geen actor of gedaagde ooit weeten, of en op welke wijze hij zijne faak zoude moeten aanleggen of defenderen: op de eene wijze een faak aanleggende, kan men volkoomen recht hebben , doch op een Verkeerde manier agerende moet de uitfpraak vailen tot niet aumisfibel. Alle pleiters die (zo men zegt) de waagen in verkeerd ipoor hebben gebragt, zouden wel willen de verkeerdheid wegneemen, als ze het konden doen door eenige woorden te fpreeken, die ze van te vooren, en doen het tijd was van fpreeken, agtergehouden hebben: wat kan't doch baaten, indien men misgetaft heeft, dat men te kennen geeft wel te begrijpen dat men misgetafl hééft? zaldeefe erkentenis de miftafting weg neemen? en juftificeren het geene fua natura weederrechtelijk is ? in tegendeel brengt die erkentenis klaar aan den dag, dat men zelve wel weet dat men ongelijk heeft, en daarom te rug taften wil, en daar door de waare ftaat vanhetverfchil pro ut jacet om te keeren, gelijk in deefen gefchied door poft feftum anders te fpreeken als bij de ftemming gefchied is; het piaidoij is enkel ofte rechte gedaan zij het geene gedaan is. Bladz- 8. Verandering in de ftemhefoignes te maken. enz. Xle.Hifïoria facti kan doch niet verhaspeld worden, het zij tot beter of tot erger als ze in de daad is voorgevallen. Ibid. De nominatie, enz. De nominatie, dat is, de befoignes van ftemmïnge zoo als ze gefchied is; dog niet de mentale reiervatien die iemand gepracticeerd heeft. Ibid. Zo ras de laft is uitgevoerd, enz. H De  jo AANMERK I N G E N. De laft is daar meede geëindigd als zijnde eeniglijk gegeeven tot de befoignes van de ftemming; welke afgeloopen, en de deuren der kerk geopend zijnde, gaat elk van de comparanten heen; en een lafthebber heeft geheel gedefungeerd, de vergaadering gefcheiden zijnde fonder reces of nadere refumptie van de geteekende befoignes die alles inhoude» wat er gefchied is; en dit is peremptoir, makende uit partijen conclufie in cauja, en te gelijk het gefourneerde proces, waar in feeker en gewis niemand eenige verandering kan maken, of veroorlofd mag worden temaken: En dit is niemand onbekend die maar de minfte kennis heeft van rechts handeling. De verklaring van te concluderen in caufa, is zo veel als dat partijen erkennen alles te hebben bijgebragt ten defenlie van de faak het geene ze konden, of meenden daar toe te dienen: en het fournisfemeut is hec inventaris van de ftukken die in 't proces leggen en daar toe behooren. Ibid. Hef zij ml of kwalijk. De gemeene fpreukzegt, quod fotium efl, infecJum fieri nequiU Ibid. Op de aanhaling in de Noot. Kan er ooit een Wet gemaakt worden, die praecijfer en klaarder fpreekt als deefe prohibitive wet? in de geheele Lands Ordonnantie is geen duidelijker wet te leefen. Bladz. 9. In judicio contradiclorio De vraag is als dan eeniglijk en alleen of de gedaane ftemming, zo als ze legt, goed of kwaad is. Ibid. Voor de naauwkeurigheid. enz;. Dit is allen bekend die ooit met zulke, faaken iets te doen gehadt hebben; die kwalijk begint,moet zijn eijfch verliefen : die geen goede knoop leijt, verheft zijn fteek. Ibid.  AANMERKINGEN. 31 Ibid. Voorzorgen voor de vergadering, enz. Niemand mag uit of ingaan zo lang de befoigne duirt; waar uit klaar te fien is dat de aétus is bepaald aan de tijd en plaats van de ftèmminge, en door naapraat nier veranderd kan worden: zo als art. 14. van 't Stemreglement ïpfispmis verbis dicteert. Bladz. 10. Na het 'fluiten der befoignes^ enz. In gewóone procesfen mag niets in facet worden gedaan na dat het proces gefourneerd en door partijen advocaten nier v.'rteekend fournisfiment in ftaat van wijzen is gebragt, van die natuur is volkomen de Stembefoigne die door allen in templo verteekend word, en aldus gefourneerd overgeleverd. In civile procesfen mag echter altijd een deductie van rechte in face» worden gevoegd; maar geenftnts iets het -geene de qualiteit van een der partijen of Óen Haat van verfchil eenigfmts zoude kunnen veranderen a noch iets het geene in faiéten beftaat. Eveneens is in deeze procedure de deduaie van rechte voor de gedelegeerde Rechtbank aan partijen believen befteld; doch ook fonder veranderinge van iets in de geteekende befoignes, die de facta inhouden waar over geoordeeld moet of mag worden. Dit zijn fatalia waar van de reeden klaar is voor de kundigen, Ibid. In den jaare 1758 immers enz. Het is aandoenlijk te verneemen dat een man van aanfienlijken rang in de republijk, door zijne pra&izijns vertoond wordt voor alle mans 00gen, als zo dubbelhartig en tweetongig, gelijk dezelve moet aangefien worden , indien hij nu regt het contrarie defendeert van het geene hij anno 4758 in judicio heeft ftaande gehouden. Zoude het wel voor moogelijk geacht kunnen worden, dat de Graaf H * van  32 AANMERKINGEN. van Wasfenaar zulke pofitiven onder eede van Calumnie zoude willen overleggen, indien hij daar toe gevergd wierde? zijne practizijns doen hern ondercusfchen zo fpreeken en handelen; doch elk kan fien en tasten dat het niet tot zijne eere is; en Zijne Excellentie, dit bedaard overweegende, moet het in zijn hare verfoeijen: ongetwijfeld zoude hij 'took openbaar decrieren, wanneer zijn partij incaufaüzo handelde; maar het gebeurt wel meer dat de pra&izijns weinig reguard neemen op de confcientie van de cliënten, of op derfelver eere en fatzoen, als ze zig maar verbeelden dat ze daar door eenige meerdere kans kunnen hebben om een proces te winnen. Bladz. n. Daar er na de litis conteftatie geene nadtre allegatie van facla plaats kan grijpen. Dit is geen generale regel van rechte :- maar in het/luk van Stemrecht is geftatueerd dat de befoignes in templo voltrokken moeten worden, en overgeleeverd zo als ze zijn, het zij goed of kwaad. Aldaar wordt niet de Mts conteftatie begonnen, maar het proces wordt aldaar voldongen, en alzo moet het in ftaat van wijzen geleeverd en ter judicature overgegeven worden, of de facla wettig zijn geweeft of niet. c Zeeker is 'C dat na de litis conteftatie geen verandering in de qualiteit kan vallen, of in de facla waar oP de tith conteftatie gegrond is: dezelve is als een vaft accoord tusfehen parken, om over die zaak recht te vorderen welke en zodaanig als ze in het voorwerp van verfchil is géworde, Ibid. Een fout in dezelve begaande. , Men zoude niet alleen bijkans, maar wel ter deege mogen twijfelen, of 't mogelijk waare, dat iemands geharde gebruik toegekend wierde van iets het geene aan den laftgeever uitda,k,ehjk door de wet verboden is: Te meer fchijnt dit geheel onmogelijk in ueefen ten aanfien van den Graave van Wajfenaar. £  A A N M E R K I N GEN 33 Bladz; 11. Een quafi eonditioneele laft enz, De Helling van de deduceerden laboreert aan de ongerijmdheid, dat het geene niet gefchied is, meer zoude moeten opereren ter decifie ten hunnen voordeele, dan het geene in der daad gefchied is* na uitwijzing der acta; en mijns bedunkens kan een ongerijmdheid niet hoo-. ger fteigeren, dan dat men een daad wil goedmaaken door een non ens te allegeren; of een erkende defect te willen wettigen door eigen erkentenis van het defect ;• Men konde dan naderhand we! een andere procuratie fabriceeren of voor den dag brengen * om het defect van de gedaane ftemming te repareren. ■ .... Blacz. 12. in den jaare 1785. dezelve waarheid enz. Zoude het den Graaf van Wajfenaar ook wel aangenaam kannen ztjtif ' dat een praóiizijn hem defendeert met zulke taftbare flmksheeden als hieat voorkomen teegens de eigen woorden van zijn Excell. zelve? de aangenaamheid zoude moeten ipruiten uit het voordcel, maar niet uk het punt of beginzel van eerlijkheid en rechtveerdi; hcid: die eenige achting voor den perzoon heeft,. kan hem niet toefchrjjven dat hij laag genoeg zoude zijn tot het {taande honden van zulke flrijdigheeden: en indien hij het onvermoedelijk, d^ede, ,projfcit.ueerde hij zig zei ven voor de gantfche Weereld. ... / > Dc Practizijn defendeert zijn faak eevenwel op die-wijze-, ten kofte van de eer en confcienüie van den Graaf van PFaJJenaar; en dit zal heeten hem wel te dienen! dog het is in der daad, op zijnen naam te zeggen in judkk, het geene zijn Excell. zélve voor onwaar heeft ver. klaard meede, in judicm Bladz. 15 de wettigheid van de qualiteit enz, I De  34. AANMERKINGEN. De Hr. Allard Scheltinga in zijne qindtr is dus de eenige perfoon aan welke de beheering, bewind en waarneeminge van de rechten, die op dit goed leggen, competeerd en ten lafre gelegd is. Dezelve is verantwoordelijk voor de Confervatie van die rechten, en behalven hem is er niemand die daar over eenig gezach behoeft te praetendeeren. De weefentlijke eigenaar die minderjaarig is, kan hem daar van niet ontzetten, en veel min iemand anders. Geene wet is er die hem disqualificeert om de rechten van dit goed waat te neemen in de volle uitgebreidheid; en er legt zijn pupil zo veel aangeleegen als iemand der andere Jngezeetenen van 't Dorp en de Grietenije, wat en hoedaanig de gemeene zaaken vereijsfchen af gedaan te worden door de Stemdraagende grond bezitters. Bladz. 16. Dé Heer A. Scheltinga is geen blote adminiftrator door taft enz. Geenfints: de waare eigenaar heeft niets te zeggen over dit goed; en alleen is A. Scheltinga de perfoon die gequalificeert is tot desfelfs beheeringe. Indien de Heer Scheltinga niet gequalificeerd is tot excercitie van de rechten die op het goed leggen, dan konden de andere Jngezeetenen over cfe belangens van den minderjaarigen doen, het geene men noemt ludert de corio alieno; want niemand anders is daar toe gequalificeerd; maar de Heer Scheltinga is er toe verplicht, zelfs doorEede. Ibid. Is reeds gedecideerd enz. Het eenigfte dat een wetgeever of Jummus hnperans met reeden zig kan toekennen, de macht om deeze of geene perfoonen te weeren, van de ftemming over de zaaken waar toe hij uit hoofde van zijne goederen an» derfmts egaal recht heeft neevens zijne meede borgers te ftemmen, is gegrond  AANMERKINGEN 35 grond op een verbeeld of weefendlijk gevaar, dat het falus reipublicas zonde loopen, indien zodaanige perfooncn meede toegclaaten wierden tot de ftemming; waar van het gevolg zoude kunnen zijn eenige omkeeringe, groote tweefpalt, factie, vcrwarringe en confufie in de gemeene Zaaken des Lands, of der godsdienft, die aangcnoomen is: maar wat reeden van diergelijke vreefe zoude er kunnen .uitgedacht worden, om in dit geval, het goed van den minderjaarigen J. C. Munter te verklaaren voor verfteeken van een recht tot ftemming over de gemeene belangen van het dorp: noch de or/gineele eigenaar, noch dc Teftamentaire en gerechtelijk geauthorifeerde voogd en voorftander van desielfs rechten en belangen, zijn door eenige perlbneele hoedaanigheid uitgeflooten, derhalven mag men zeggen, dat er geene wet, noch geene ratio legisis, die hun zoude weeren of ver/footen: 'T is dan een fchandelijke zaak-op deeze wijze als de deduceerden willen doordrijven, eigen voordeel ah zijn eenigfte hooft oogmerk te bejaagen, teegen wet zo wel als teegen de reeden waar op zulke excluüve wet zoude kunnen gemaakt zim, Bladz. 17. Eene interpretatio authentica enz. Geen fterker decifie kan door eenig rechtsgeleerde uitgedacht worden als die van den fummus imperom; en alles wat daar reegen ürijdig gedaan wordt, is ipfo jurenul en nietig: En % is zelf ftrafbaar op die wijze zig aan te kanten teegen de decifie van de opper/te macht, indien de onweetendheid niet geallegueerd kan worden ter verfchooning of verkleining van de misdaad, waar door de opperfte macht gehoond wordt quod principi placuit, legis hahet vigorew; refcriptum eft imperatoris. Ibid. Al was het eens waar, (des geenzintf) enz. Uit de decifie van de Heeren Staaten anno 1733 is zëeker niet waar , dat adminiftratores bonoium in't generaal gedisqualificeerd zouden zijn om ï 2 te  3 f5 AANMERKINGEN. te ftemmen weegens hunne geadminiftreerde goederen: Uitlanden? zelfs mogen ftemmen door hunne procaratores, het zij generale of fpeciale ai iflwn actum, in de laftbriev gemeld: ingevalie er zulks niet is, koomt de Meijer met volle recht ter ftemming, reprasfenterende zijn Landheer of de ftemdraagende grond waar op hij woont; en de wet erkent hem voor een wettig ftemvoerder, in de algemeene zaaken net zo wel te zeggen hebbende als iemand die zelve eigenaar is van zijn bewoonde ftemdraagende plaats. Dit rechtheeft de Meijer of Gebruiker van een ftemdraagend goed, uit hoofde van klaar fpreekende wetten , het zij dat zijn Landheer binnen of buiten Lands is: dit recht van de Meijer fwijgt, wanneer de Grondheer door fpeciale laft gelieft te fpreeken ; anderfmts word verftaan dat de Meijer ex lege gequalificeerd is om de belangen van het goed waar op hij woont, voor te ftaan, en waar te neemen. Bladz. 18. Alken gequalificeerd enz. Ten zij de Meijer waare gecompareerd, bij gebreeke of abfentie van den verhuirder in zijn qualiteit, in welken gevalle de Meijer de item had mogen voeren. Kan dan een wetgeever die zo fpreekt, ter goeder trouwe begrcepen worden deefe bewindsman te hebben willen uitfluiten van in de gemeene ftemminge het belang van een minderjarigen waar te neemen? of kan hij minder gereekend worden dan de Meijer die flegts bewooner en gebruiker is als huirder ? En dit recht is aan de huurders,gegeeven, op dat cte ftem niet zoude flaapen, ingevalie de Landheer door eemg toeval niet konde of wilde compareren ter ftemminge , de Meijer is als dan de befchermer van de rechten die tot de grond hcaooren. Het kan ligt gebeuren, dat de Landheer geen tijd heeft om op de uit-  AANMERKINGEN. 37 gefchreeven dag te compareren , en als dan is de Meijer, onder wiens hand het goed is $ natuirlijk de naafle tot de waarneeminge van de rechten van het goed : en tot deefë volkomene repraefentatie van den Landheer in de excereitie van het ftemrecht dat op het goed legt, koomt hij eeniglijk door het contract van huiringe dat hij met den Landheer heeft geflooten: dit is vrij wat andera, als een Teftamentaire en gerechtelijk geauthorifeerde voogd over de goederen van een ruinderjaarigen, te willen .uitfluiten .van de qèüificatie tol hei • fieernen van desfelfs belangen in de ftemminge over de gemeene zaakéri. • Exchiflo tmius, is na de oude fpreuk inch % mMriits; en is zeeker recht en op gefonde reeden gegrond. — Want wat zoude een exclufio anders kunnen beduiden, of gefingeerd worden te beduiden ? Antw. alleen het recht van convenientie en eigen intreft. Bladz. 19. Terwijl, in dubio enz. De belangens van minderjaarigen, zijn altijd in rechte geacht als êaufa favorabiles; maar in deefen willen de deduceerden regt anders, trachtende hem te ontfetten van de voorftand zijner belangen; dat ze zeeker niet doen zouden (zo men denken mag) indien ze het niet deeden om eigen in treil;. Waare het dat de Wet met hun fprak, dan zoude men kunnen feggen dat ze tig met de ftrikt Jlatutaire difpofitie van den Wetgever behielpen; Kaar in deezen is 't er verre van ai'dat de Wet iecs anders gebiedt dan de reeden, der faak in het belang van den minderjaarigen vereiflehen, het geene zel^gc niet beftaat in het ontvangen ram lahdshüir alleen, maar ook wel ter decge'in mecde te ftemmen over de pubiijke zaaken, die onder de ftemming vallen van alle de ftemgefegtigden met malkanderen; en wie zal dügh iemand daar weeren welke door de Wetgeever niet geweerd Tk word ?  38 AAN M £ R K I N G E N. word? en hoe zal iemand boao animo een minderjarigen willen ontzetten van voorftand zijner belangen door den Têftamentairen en gerechtigden Voogd? Die authorifatien zijn dogh, op dat het belang van den minderjaarigen worde waargenoomeii, in alles wat hem ten opzichte van dit goed zoude kunnen baten of fchaien, en zoude dan de man die daar toe op deeze wijze gefteldis, niet mogen meede fpreeicen? Bladz. 21. riff dijk en weidelijk te laten genieten. Na het intreft en believen van de deduceerden te verftaan, dempto het aanfienlijkfte recht dat aan dit goed onaffcheidhjk gehecht is, en alle poffeffeurs toebehoort, welke niet uitdrukkelij c ukgefiootcn zijn. Ibid. In dat Cohier is alzo aangeteekend enz. Alle die Staats aanteekeningen en declaratoiren moeten dan niets beduiden , indien der deduceerden ftelling eenig fundament zal krijgen. Uit die aanteekeningen kan 't dog althans niet blijken, dat die ftem caducq verklaard is annis 1640 en 1698: daar van moet dan ander geblijk zijn, indien der deduceerden ftellige affirmati valabel zal kunnen zijn; en is die ftem eens caducq, dan is ze voor eeuwig caducq, en van het goed afgenomen, contra Legem exprejjam foo wel ais contra rationem legis: maar men weet niet wat door heedendaagfche fchrandere luiden niet geheel weg geredeneert kan worden, even als of 't nooit geweeft waare: daagelijkfe gefchriften Ieeveren veelvuldige blijken, van onze vordering in die kunft van onbefchaama ftaande te houden, alles wat eigen belang of pasfien bij inooglijkheid of toeval kunnen opleeveren: geene Staats acte is daar tegen beftand. Bladz. 25. zonder dat dees daarbij enz. Zoo is dan klaar en zeeker dat de bijvoeging van Land enkel diets eaufa is gefchied, teegen de bekende waarheid. ibid.  AANMERKINGEN. 39 Ibid. de hij gevoegde Landen moeten worden omfchreeven. Men kanze ligt omfchrijven diets caufa; maar volgens dit opgeeven van de Deducenten, zonde het een zeer valfche omfchrijvinge moeten zijn, ademende niets anders dan loutere valfcheid en bedrog. E z BIJ. 1  C 40 ) BIJLAGE A. Aan de Edele Mogende Heeren uitmakende de Commisïie bij Zijne Hoogheid den Prince Erfïladhouder benoemd tot het decideeren over de quaeftreufe ftemmingen tot de vaceerende Grietenij van Franequeradeel. Geeft UED. Mog. met fchuldigen eerbied te kennen Jacob Roorda, woonagtig te Harlingen, ftemgeregtigde ingezeten van den dorpe Herbaijum, wegens de ftem ftaande ten Cohiere op No. 13. dat hem Suppliant van ter zijden is ter ooren gekomen, dat aldaar op den 12 Odober 1785 is gehouden een prsetenfe convocatie van ftemgeregtigde Ingefeetenen, omme te procedeeren tot het doen van een vrije uirzettinge van drie gequalificeerde perfoonen, ten einde daar uit een tot Grietman worde verkoren. Daar nu op des ïuppïiants Zathe geene hoegenaamde aanzegging of huiskondiging is gefchied (gelijk UED. Mog. ten overvloede kan. confteeren uit annexe Certificaat en beëedigdé verklaring met A. enB.) en derhalven de pratenfe convocatie is geweeft illegaal, zo wendde fuppliant zig tot UED. Mog. in billijke verwagting en met gedienftig verzoek, dat UED. Mog. die voorziening wel willen gelieven te doen, dat de'ge. heele ftemming pnetenfelijk in de kerk van Herbaijum ondernomen, mag Wor-  C 4* ) worden verklaard informeel, nul en van onwaarde, en alzo niet kunnende in computarie komen met de andere wettige ftemmingen in de overige dorpen van FranekeradeeL Quo Faéio etc. (was geteekent^ Jacob. Roorda. Zijnde dit requeft met twee bijlagen in originaïi overgegeven, dog door ons niet weder te rug ontfangen* & BIJ-  ( 4* ) BIJLAGE B. Aan de Ed. Mogende Heeren Gedeputeerde Staaten van Vriesland (^Jjeeft UEdele Mogende met fchuldigen eerbied te kennen Jacob Roorda, Eigenerfde van Herbaijum, waarbij zig voor hun belang voegen Coert Lambertus van Beijma, Eduard Marius van Beijma, en Johannes Lambertus Huber, dat dè eerfte Suppliant ter za'ce van eene begaane nulliteit in de laatft gedaane Stemming van den dorpe Herbaijum wegens het vaceerend Grietmans Ampt, zig bij requefte heeft geadresfeert aan de Edele Mogende Heeren Rechters tot het decideeren der queftieufè ftemminge in de Grietenije van Franequeradeel gecommkteert. Dan dat Hun Edele Mogende, na eerft het voornoemde Requeft buiten dispofttie gehouden te hebben, eindelijk op inftantie dezerzijds gedaan, bij monde van den Heer prefideerende hadden verklaart, dat Hun Ed. Mogende, het Requeft, als niet van derzelver competentie of niet hujus Loei zijnde, hadden gefeponeerd; Offchoon nu wel volgends alle regels van rechten (het Zjj met diepften eerbied gezegt) ingevolge dit gedeclareerd begrip van Hun Edele Mogende het Requeft als dan met een appoinclement nihil hicoke anders zonder dispofitief aan den /advocaat van den Suppliant had behoren te worden uitgegeven , en aan den Suppliant wederom ter hand gefield dcsfelfs eigendom, waarop Hun Ed. Mogende zelve oordeelden geene Competentie te hebben, heeft egter de Suppliant tot desfelfs leedweezen moeten ondervinden dat Hun Ed. Mogende het voornoemde Requeft  C 43 ) queft met de daarbij gevoegde origineele Hukken onder zig hebben gehouden. Redenen waaromme de Supplianten zig wenden tot UED. Mog. als den Souverain dezer Landfchappe reprasfenterende, met eerbiedig verzoek dat UED. Mog. rer herftelling of herkrijging van gezegde Hukken, die den eerften Suppliant in eigendom toebehooren, en die de gezamentlijke Supplianten tot voortzetting hunner gerechte zaak van zeer veel belang zijn, wel zodanige voorzieninge gelieven doen, als hoogftdezelve na derzelve^ Hoge Wijsheid zullen verftaan te behoren. • Terwijl de Supplianten mee des te meer ernft in deezen fpoedige voorzieninge van UEd. Mog. moeten verzoeken ten einde des te eerder in ftaat gefield te worden, door de herkrijging hunner Documenten om over de zaak ten principaalen zodanig te handelen als hunne goede Raad gedragen zal, en zulks alles koft- en fchadeloos Q. F. &c« L 2  ( 44 ) BIJLAGE C. J^elatere ik ondergefchrevene Dorprechter van den Dorpe Ried, dat de Advocaten Bavius Renici van Theken en Arnold Mathijs vanPoutfma, op huiden den 12 Oótober 1785, voor het fluiten van de Kerke Deur binnen de Dorps Kerk, aan mijn hebben vertoondt haare requeften tot admisfie als Advocaaten en refpective Procureurs beneffens diverfe Stemeedullen, tot ftemminge of vervulling van het vacante Grietmans ampt deezer Deele, en dat ik de twee perfoonen Feenjlra en Bavius, die haar als Procureurs qualificeerden, gevraagd heb om haare Qualificatien ais Procureurs te vertoonen; en vermits dezelve haare requeften en admisfienniet hebben kunnen vertoonen, zo heb ik teegens dezelve conform 'sLands Ordonnantie 4 Boek, 19 Boek , 67 en 68tigfte Artft. geprotefteert nopens haare onwettigheid, deezen voor relaas, fcikennisfe mijn hand aclum in de Kerk tot Ried den 12 O&ob. i?8$. F. tyeij.  (45 y BIJLAGE D. Geëxtraheerd uit het Teftament van Doctor Corn. Sijverda te Harlfngeri van dato den 17 November 1772. "V~erkieze tot Curatoren en Adminiflrators' van mijne nagelatene  C 48 ) BIJLAGE F. "J^urgemeefteren Regt en Raaden der Stad Hariingen certificeeren door deezen, dat de Koopman Allard Scheltinga alhier als nog, en wei alleen, continueert in de adminiftratie der goederen, welke bij teilamentaire difpofitie de dato'den 17 November 1772 van Dr. Cörnelius Sijverda in leeven J. U. D. ten voorfchreeven fteede, zijn vererfd op deszelfs neef Junius Cörnelius Munter enz., zijnde deeze adminiftratie bij dat zelfde teftament gedemandeert aan voornoemde Allard Scheltinga, benevens den Heer S. Stijl Medic. Doctor: dog van welk bewind zig de Iaat/tgemelde geexcufeerd, en de eerfcgemelde zig niet anders gechargeerd had, dan onder voorwaarde, van zig ten allen tijde van deeze adminiftratie te moogen ontlafren; mits in zoodanig geval een ander bekwaam perzoon in zijn plaats aan deezen Geregte voordragende. Deezen van ons gerequireerd zijnde, hebben wij dezelve onder onzen Stads zegel ad aujas, fampt Prafidis ac Secretarii vertekeningen, afgegeven den 14 Oétober 1785. H. de Waart. Ter Ordonnantie van 't Geregte A> J. Conradi.  ( 49 ) BIJLAGE G; ondergcfchreven Bauke Burks Andringa oud twee en vijftig jaaren thans Dorprechter te Hitzum verklaare de zuivere waarheid te zijn, dat aan de plaats te Ried bij Job Sjoerds en voormaals bij Abe Jakhles bewoond geweeft, geen huiskondiging en aanzegging tot ftemming gefchied is, vermits die Zathe volgens algemeen zeggen zonder Stem was, maar dat ik altoos huiskondiging heb gedaan aan de Huifinge destijds bij Tjah ling Beerts bewoond, geevende voor reeden van wetenfchap dat ik ongeveer zeven jaaren te Ried hebbe gewoond en de Poft van Dorprechter aldaar waargenoomen, bereid zijnde dit geattefteerde ten allen tijde met folemneelen Eede te ftaven> In kenniffe mijn hand, in praefentie van de Advocaat Baijo Tuinhout, aétum Franeker den se October 1785.' Bauke Burks Andringa me praefente Tl. Tuinhout A dvoc. Beëdigd voor het Geregt van Franeker op dato als boven. & BIJ-  C 50 ) BIJLAGE H. t Jk ondergefchreeven F. S. Tpeij Dorprechter te Ried oud 35 jaaren verklaare de zuiverè waarheid te zijn, dat aan de Huifinge en Zathe thans bij Job Sjoerds onder Ried wordende gebruikt geene huiskondiging of aanzegging tot eenige ftemming gedaan word, vermits volgens algemeen zeggen op die plaats geen Stem legt, maar dat ik wegens No. 12. de huiskondiging en aanzegging tot Stemming altijd gewoon ben te doen aan Jan Gerlofs als crigineele Huurder van het Stemhuis, thans bij IVijbren Jelles bewoond, geevende voor reeden van weetenfchap dat geduurende feeven vierendeels Jaars te Ried hebbe gewoond en aldaar de poft van Dorpregter waargenoomen, bereid zijnde zulks des gerequireerd wordende met folemneelen Eede te ftaaven, in kenniffe mijn handt; ac« turn Franeker den 20 Oótober 1785. F. S. Tpeij. Me tejle der verteekening van de Dorpregter F. S. Tpeij. H. Tuinhout. Advocaat. Beëdigd op dato en plaats als boven.  C 5i ) BIJLAGE L ][k Job Sjoerds woohagtlg te Ried, oud 35 Jaaren verklaare de fuiveré waarheid te zijn, dat op de plaats thans bij mij wordende bewoond en gebruikt geen aanfegging of Hui konding tot ftemming gefchiedt en dat ik daarom ook als Meijer van die Zathe nimmer eenige ftemming heb bijgewoond, en dat volgens algemeen zeggen op deeze plaats geen ftem lag, hebbende meermaalen hooren verklaaren, dat het hornleeger, waar op thans het huis ftaat door Wijbren Jelles cum uxore wordende bewoond, beneevens twee en twintig pondemate lands door Jan Geriefs thans wordende gebruikt, zijn afgefeheurd van de Zathe en landen thans bij mij adtdlant en voordeden bij Abe Jackles en Marien Clafes bewoond en gebruikt, geevende voor feeden van weetenfehap, dat ik geduurende de tijd van drie jaaren en wel van Maij 1782 tot op deezen dag deeze Zathe als Huurder bewoone en gebraike; Dit de fuivere waarheid zijnde, heb ik deezen eigenhandig onderteekent, bereid zijnde het gefielde, wanneer zulks vereifcht wort, met folemneelen Eede te ftaaven; AcTum Franeker den 20 OcTober 1785. Job Sjoerds Me pnefente de verteekenihg van Job Sjoerds H. Tuinhout. Beëdigd op plaats en dato ais boven. N 2 BIJ-  BIJLAGE K. Wij ondergefchreeven AM Jo», Bedienaar des Goddelijken Woords te BW, oud agt en zeftig jaren; Claas Fontein, Erfgezeeten meede aldaar, oud vier en zeeventig jaaren; en Ham Eelties, Mr. Wagenmakermede aldaar, oud bijna zeftig jaaren, verklaaren door deezen, dat wij geen huis gekend hebben op t plek Gronds, onder gemelden Dorpe, voor dat het Huisje thans bij Wijbren Jelles en Dirkje SM. Egtelieden bewoond , aldaar gebouwd is; nog dat immer van anderen hebben hooren fpreeken, dat aldaar voor dien tijdeen Huis of enig gebouw foude hebben geftaan, gecvende ik eerft ondergetekende Petrus Ahna voor reede van weetenfchap, dat ik den Predikdienft in den Dorpe Ried heb waargenomen zedert de» jare zeeventien honden twee en veertig. De tweede ondergetekende Claas Fontein, geve voor reede van weetenfchap, dat ik tefi.Wheb verkeerd den tijd van bijna vijftig jaaren; en daar en hoven, dat in den jaare zeeventien hondert twee en vijftig die Landen , toen zonder Huiftnge in huuringe hebbe gehad. Delaatfte ondergetekende Hans EeUies, geeve voor reede van weetenfehap, dat ik te Ried gebooren ben , en zonder eenige tusfchenpoozing aldaar gewoontheb en nog woonagtig ben. Al het welke de zuivere waarheid zijnde, zo zijn wij bereid znlks met Eede te beveiligen, hebbende deeze ter beveiliging der Waarheid met onze handteekening bekrag.igd. Gegeeven in Ried den ao Odtober, zeventien hondert vijf en tagtig, in praefentie van ons ondergefehreveals Getuigen, hij abfentie van den Dorpregter van Ried P. Alma eccl. Ried. Claas Fontein. S>oerisHans Eelkes. ™r  ( 63 ) BIJLAGE I* Aan Zijne Doorl. Hoogheid deri Heere Prince Erffladhouder &c. &c. &c. (^3"eeft Uwe Doorl. Hoogheit met verfchuldigde Eerbied te kennen Jacob Roorda, (waar bij zig voor hun intreft voegen Coert Lamb. van Beijma, Ed. Marius van Beijma, en Jok. Lamb. Huber) ftemgeregtigd Eigenerfde onder den dorpe Herbaijum, dat hij Eerfte Suppliant ter zaake van een begaene nulliteit in de ftemming van denzelven Dorpe; zig hebbende bij requefte geadrefleerd aan de Ed. Mog. Heeren Rechters tot het befliflen van de gefchillen over het Grietmans Ampt van Franekeradeel, door Uwe Hoogheid gecommiteerd, daar op bij mondeling, difpofitief door Hun Ed. Mog. heeft tot antwoord gekreegen, dat dezelve het verzoek bij dat requeft gedaan, als niet van Hcogftdeflelvs Competentie zijnde, hadden gefeponeerd. En alzo de Suppl. voornemens is zig ter zaake voorsz. aan den Com* petenten Rechter te adrefleeren, zoo keerd de Suppliant zig tot Uwe Doorl. Hoogheid, met zeer gedienftig verzoek, dat Hoogftdezelve de Electie uit de prsetenfe nominatie die Uwe Doorl. Hoogheidt als volgens de prsetenfe meerderheid der dorpen geformeerd, zal worden gepnfenteerd, zal gelieven te houden in ftaiu en Jurcheance, tot dat over de nulliteit in den dorpe van Herbaijum begaan en waar over de Suppliant zig beklaagd heeft en verder ter behoorlijker plaatze zal beklaagen, zal zijn gedifponeerd en gefententieerd. Quo faclo. &c. Ó