I   seerp gratama, ADVOCAAT TE HA KLINGEN, 2EEDEKUNDIGE VERHANDELING TER OPLOSSING van het VOORSTEL DE NATUUR EN DE O 0 RZ AKE N D ES B TG E LO 0 FS TE ONDERZOEKEN EN AAN TE WTZEN, WAAR UT HET TOEKOME DAT HET ZELVE DIKWILS MEER VERMAG OM DER MENSCHEN HARTEN TE B EIV E GEN, DAN DE GODSDIENST ZELVE; VOORTS WELKE DE BESTE MIDDELEN ZTN OM INDE. BURGERLTKE MAA TS C H A P PY HET BYGE LOOF IN DESr ZELFS GEBOORTE EN OPGROEI TE VERHINDEREN OF HET REEDS INGEWORTELDE BEHOUDENS DEN GODSDIENST UIT TE ROEIEN. AAN WELKE DE EERPRYS VAN HET stolfxaansch: legaat In den jaare MDCCLXXXXV, IS TOEGEWEEZEN. W. aar by nog eene n e d e r d u i t s c h e verhandeling oïer 't zelve. O nd er-w br p Gevoegd is. TE LEIDEN, S AM. en JOH. t U C H T M 4 N S,' 1T9&.  ■  DE BEZORGERS VAN HET STOLPIAANSCH LEGAAT AAN DEN LEZER' {"\p de Vragen , door ons ingevolge de Ukerfte Wille van den braaven JAN STOLP voorgefteld , zo in den Jare 1790, en andermaal in den Jare 1791 , uit het vak der Natuurelyke Godgeleerdheid , Zyn er kenmerken , zuaar door wen zeker zyn kan , de oogmerken der Voorzienigheid -, zo in de pbyjicque als moreele waereld, te weeten ? — Zo ja , welke zyn dezehen? —• En welk voordeel brengt de kennis dier oogmerken aan ? welk nadeel bet niet kennen , of misvatten , van dezelven V als uit dat der Zedekunde, in den Jare 1792 , en andermaal in den Jare 1 794, Welke zyn de foorfchriften der Natuurelyke en voornamentlyk der Chriftelyke Zedekunde aangaande de Jlavernyf heeft ons niet mogen gebeuren onder verfcheidene Verhandelingen, over beide die onderwerpen ons toegekomen , eene of andere te vinden, in dewelke die gewichtige ftoffen zodanig behandeld waren., dat ze naar ons oordeel eenige aanfpraakop de uitgeloofde Prys maken konden. "Wy hebben derhalven beide die Vragen ter zyde gelegt en twee Jaren geleden dit nieuwe Vraagftuk ter oploffing voorgeftelt, De natuur en oorzaken van het Bygeloof te onderzoeken en aan te wyzen, waarby het toekome, dat hetzelve dikwyls meer vermag om der menfehen harten te bewegen dan - de Godsdienft zelve : voorts welke de beste middelen zyn om * 3 in  vi j - AAN DEN L E Z R R. in dó burger lyke Maatfchappy kei B$geloof in deszeifs geboorte of opgroei te verhinderen , en het reeds ingewortelde, behoudens den Godsdienst, uit te rooi jen. Alhoewel nu aan ons over een onderwerp van zo wyden omvang en zo grooten invloed op de belangen van het Menfchdom üegts twee Verhandelingen zyo toegekomen , het welkións byzonder vreemd zou hebben toegefcheenen , indien niet de gelegenheid der tyden , voor ftille ftudien zo zeer ongefchikt x belemmerde correfpondentie der geleerde waereld, en afwending van een ieders gedachten op den loop der publique zaken, ons van de kleenheid van dit getal genoegzaame redenen gaven , hebben wy echter het genoegen gehad onder dezelven eene te vinden , die , al waren «r mêer andere ingekomen en die miilchien van geene mindere waarde , evenwel altoos een onrwyfïelbare aanfpraak, j>m naar den Eeraprys te dingen zou gehad hebben , aan dewelke wy gevolgelyk gewillig denPrys hebben toegevveezcn.. De Schry ver is ons gebteeken te zyn S E E R P GR AT AM A , der Rechten Do&or en Advocaat te Harïïngen, een Man, die zyne Medeburgeren door zyn löf* felyk voorbeeld leert, de. beöefFening eener befchaafde. en voor de Maatfchappy nuttige Wysbegeer.te met eene yverige en. oplettende behartiging van eenen deftigen Handel te verbinden.. Voorts hebben wy de andere Verhandeling, die wy ontfangen hebben » onder de Zinfpreuk , ade& a teneris ad fuefce.re multum ejl ƒ insgelyks aan het Publicq medegede.elt, als die van wege de werkzaamheid en belezenheid des Schryvers y die niet goedgevonden heeft zich bekend te maken, niet zonder verdienden is.. Ad  vii Ad Quacftionem primum anno w«, forum anno i79i propofitam , milïlie font ad Aquarium Diiïertationes fequentes. A. 175)1. i. Belgica ctim Symbolo: 6 Hccre, wat iside Menfch dat Gy zyner gedenkt. ■** "TT "~~** ~— : Tjf try'itt/vKA^ at™ êj'-*6™ j 3- * : Wy kennen ten deefc. 4" """"""* : Quid enim toto praeflantius orfo, Quam Jator & Princeps orbis ? quid dignius omni Et cura & fludio & noftrae conamine tnentisP Quid fi metimur vires ócc. M. de P o l i g n a c in Anti-Lucretio Lid. i verf. a. & feqq. 5. Latitu cum Symbolo : d f3«&®. $ voqfa ï yrm*»s Paulus. <5. Belgica cura Symbolo : Nullum Numen^abeft^fi fit prudentia. A 1792. 1 T' — —— —— : Nulla re utili abjlinendum eft propter apparentem dijficuhatem, j'ed comparandus habitus , quo cwi&a bona mortalibus comprehen/tbilia reddentur, Polybiüs. 8. Latina cum Symbolo: Si tibi vis omnia fubjïcere, Jubjice tt rationi. Sen. 9. Belgica cum Symbola : V geënt dat ergewee/l is, V zelve zal der zyn , en 't gcene dat er gedaan is, t zelve zal der gedaan zyn , zo dai er niet nieuws is ondtr de zonne. Prsd. 1: 9. 10. Li-  VIII io. Latina cum Symbolo': Utrum Deus fu, ex te ipfo, quidféce-- rit, ex natura difces.. Ad Quaeftionem, primum anno 1792 itcrum 1754 propofitam 5 A.I793- 1. Latina cum Symbolo: Iiomo fum, humani nihil a me alfa , , numpulo. 2. Belgica cum Symbolo: Deguife toi-même comme tu voudras,tran~ quille Efclavage: tu nes qiiune cou-peamere ,&quoique &c.&c.Ster,ne. 3. Latina cum Symbölö: Si Filius nos liberaverit, litieri r ever et: eritis. Joh. VIII: 36. A. 1794. 4. .Belgica cum Symbolo: Quid non liberum Natura genuit —— ■ Taceo de ferris, quos bellorum ini* quitas in praedani vi&oribus dedits iisdem Legibus, eadem Fortuna, ea* dem Ne.ee/Jitate natos. Ex . eadem Coelo Spiritum trahunt. Nee Natura idlis , fed Fortuna domi- munt dedit. QüINCTILIANU s. Ad Quaeftionem, anno 1794 propofitum, A. 1795. 1, Belgica cum Symbolo: Crêfcii indulgens fibi dirus hydrops. 2- : : Adeo a teneris adfuefcere multum eft.' Tandem anno 1796. e Difciplina Morali propofitum ell, cui ante fiuem menfis Junii 1797 refpendeatur, hoe Problema.. QUae funt praecipua capita, ac quae caufae Phyficae acMorales diverfae indolis, qua aliae ab aliis Nationes clifcrepantP AnP. & quatenus in praeceptis morum publicorum condendis Ethicae ■ Doclores ejus differentiae rationem habere convenit ?. Dat is, , Welke zyn de voornaamfie hoofdtrekken , en welke de Natuurelykt en Zedelyke oorzaaken der onderfcheidene geaartheid of van het verfchillend karakter, 't welk het eene Folk van het ander onder* fcheidt P Is het gepast dat de Leeraars der Zedekunde in het geven van voorfehriften voor depublicque Zeedeh op dat verfchil acht jlaan P Zo ja, in hoe verre P  S EERP G R A T A M A ADVOCAAT TB HARLINGEN. OPLOSSINGE van het VOORSTEL. „ De natuur en de oorzaken des Bygeloofs te onderzoe3, ken en aan te wyfen, waar by het toekome dat het zelve a, dikwyls meer vermag om der Menfchen harten te bewe„ gen , dan de Godsdienst zelve ; voorts welke de beste „ middelen zyn om in de Burgerlyke Maatfchappy het Bys3 geloof in deffelfs geboorte en opgroei te verhinderen of „ het reeds ingewortelde behoudens den Godsdienst uit te roeien." ,-.->.->/^ im Marius zyne geliefde Dogter te flagren, Ï« m om de beledigde Diana te verzoenen of v _JIL om ^c Goden in een veldflag tegen dc Cimbriers op zyde te hebben; -— met de Carthagers als de vyand voor de poort is , het bloed van twee honderd onnofele Kinderen ten zoenoffer aan Kronus te plengen en in 't algemeen met veele Volken in de Wereld , onze Voorvaderen zóó wel als Vreemden, ftroo» snen van Menfchenbloed te doen vloeien om de bele- A 2 dïg-  4 S E E R P G R A T A M A. digden Goden te verzoenen of van hen by. voorraad' geluk te koopen — dit is Bygeloof. U'i God als ccn dwingeland aan te zien ; zichzelven allengenot des levens te omzeggen; alle vrolykheid uit het hart te bannen ; geen oog in *È ruim. der fchoone Schepping te curven opïhan , op dat het hart 'er niet door verheugd en verleid worde; de fpyzen door te flikken zonder ze te durven proeven, op d3t de mond ze niet fmake; zichzelven zonder einde dag en nagt niet rampen , die zyn en die niet zyn , te kwellen ; niets dan verdoemenis en ellende te zien den menfch.als een, uitvaagxel en verwerpeling te befchouwen; den koste-lyken tyd te fiyten met zugten , fteenen, kermen envtroordeelen , of zich zeiven te kaftyden met oogmerkom zich daar door by Gode verdienftelyk of minder fchuidig te maken — dit is Bygeloof. III. Met den Muflelman naar het graf van Mahomed tetrekken;met onze voorvaderen ter behoudenis der ziele naar het heilige Land te reifen of bedevaarten naar Ia Santa Cafa te Loietto te doen; in ernst te geloven^ dat deeze hut het huis van Maria is en voor omtrent 500 jairen door de Engelen uit het- heilige Land eerst naar Dalmaiie, vervolgens in een bofch en naderhand op een berg by- Kecanati en eindelyk midden in de Kerk te Loretto geplaatst is »< ■■ dit. is Bygeloof,. Aan. been deren wonderen , aan beelden uk wafch, bout, fteen y of eenige andere ftof gemaakt toe te fchryven dat zy bloed of traanen geftort, en gefproken hebben oF  $ D E K P G 11' A T A M- Ai $, of wei aan dezelve Goddelyke kragten toe te. fchry- ven ; haar te eerbiedigen of. aan te bidden dit is Bygeloof» Yi Een flang of ftter , het vuur, de-zon ds- maan of (terren als God te befchouwen ; aan Hercules of Apollo,. Castor of Pollux. jEfculapius of Bacchus , te geloven, deeze met aanbiddingen , gefchenken en..offerbanden i Pluto met.drie honderd Jlieren te bevredigen —* dit is Bygeloof.. VI. . Het geluk van een Volk te doen afhangen van het ver" fehieten van.een (Ier, van het verfchynen van een Comeet ; van het vallen of wegroven van een fchild; van het ftmikelen van een paard dat voor de. beeldewagen loopt of van de, misfüg des voermans. dia den teugel onbedagt met de linkerhand grypt dit i& Bygeloof, VII. Met het Romeinfche leger niet- te durven vegten om ' dat zekere heilige hoenders niet gegeten hebben met de Romeinfche foldaten het Hircynifcha woud niet te durven aandoen om dat er de fcbrikkelyke Godheden in woonen , die' door de overwonnen volken ge eerbiedigd of .gevreesd zyn —— dit is Bygeloof.. VIlï.Aan Spoollen en Geesten, aan* waarzeggers , duivel'bezweerders, handkykers, droomen - uitleggers, Ludemans te geloven — dit is Bygeloof. IX Zyne zonden■, voorledene en toekomftige afte koo- A | penj  '6 SEERP GRATAMA. pen; aan Paus, Priefteren of Geestelyken in het algemeen een meer dan menfchelyk vermogen toe te fehryven dit is Bygeloof. K. Onder zyn dertien niet aan tafel te durven zitten ; uit het gekryt van uilen en ravens, uit het gehuil der honden een onheil of fterfgeval te voorfpelien; uit de ontmoeting van de oïevaar heil te voorzeggen of hem met veel eerbied op zyn fchoorlleen te herbergen; het drie en festigfte jaar des levens als het moordjaar te befehouwen; de muilen voorliet bedde uit vrees voor de Nacht' merrie , als men ter ruste gaat , om te keeren; de fchellen der eieren , naa dat zy geledigd zyn, noodzakelyk te breeken , op dat er de toveraaren niet mede over zee gaan ; uit het gloeien der wangen den lof of laster van afwezigen te gevoelen • op gezette tyden hair en nagelen te fnyden ; wanneer de kinderen zukkelen, te gelo ven dat zy betoverd zyn en ze weder te geneezen door kranfen uit hunne kusfens te fnyden en die te verbranden, hoedanige plegtigheid ik eenmaal de eere gehad hebbe by te woonen — dit alles is Bygeloof (V). En O) Ken gedeelte van deeze oudwyveryeri zyn rede van vroegen herkomstvan het gehad der honden vindt men by Phuarchu. : het maakte zulk ee"t druk op Komng Anrtodemip dat hy met behulp van noch een weinig Pr eiterlyk bygeloof zich zelf van het leven beroofde. De voorfpellingen uit de-vlugt of het geluid der vogelen iyn zeer hékend «, noch heden ten dage kan er ten minden een Dichter fortuin mede maaken. „ Scilicet Mud erat, fati quod praefcia rauco „ Gutture ramofa cautabat ab ilice cornix " Vsn  S E E R P G R A T A M: A. 7 En wie ziet niet dat deeze Iyst van Raaien tof in het oneindige zoude kunnen worden uitgebreid ?• Het dngelykfch leven en de gefchiedenis zyn er vol van. Men vindt het by jong en oud, ryk en arm , fwakken en fterken , wyfen en dwaafen, in alle de eeuwen, by alle de volken, en het 1*3 meer dan waarfchynelyk dat de raan noch geboren moet worden, die zonder hier den tol der menfchdyke zwakheid te hebben betaald , fterven zal. Hoe algemeen het is, is het niet over t\ cn altyd in dezelve mate werkzaam. Het vertoont zich daar by in duizenderleie gedaanten naar de voorwerpen waaromtrent het bezig is, en het deelt noch daar te boven in het verfchil der Gharaclers die er mede bezield zyn. Dan loopt het in de kinderachtigfre grillen, die geene gevolgen altoos hebben, dan doet het voor de ysfelykfte dingen duchten, en men is zomwylen in verlegenheid of men met Heraclitus weenen dan. of men met den anderen Wysgeer lagehen moet. Hoewel dan ook de ganfche wereld, gelyk natuurlyk is, het woord Bygeloof dagelyks in den mond heeft, hoewel men het in de Kerk en ten Hove , in de fcholen en in de gezelfchappen dagelyks hoort bezigen, is het wel enigzins te ver. <^.^-$o-&&&&<&&&&<$<&<&&&&^&&<&<$> van de eisrfchellen en het gloeien der wangen fpreekt rede Plinius $ tot heï . ilaafte behoord het volgend diftichon. „ Garrula quid totis refonas mini noélibus aures;. „ Nefcio quem dicis nunc aieminiffe mei " De Oievaar heet in Overytfel beillcvtr of btilbtlovtr*  8 SEERP GRATAMA, verwonderen, doch evenwel volkomen zeeker dat de betekenis, de natuur en de oorzaaken daar van -zeer gebrekkig verdaan , zeer onvolkomen gekend zyn. Indien wy de Schryvers doorbladeren, bevinden-wy, dat zelfs deeze doorgaans ongelyke, veelal verwarde, duiftere en in één woord onvolledige denkbeelden van het Bygeloof hebben , waardoor eatuurlyk misverltand en nieuwe dwaling geboren wordt. TWEEDE HOOFDDEEL ■Bepalingen, wat eigenlyk het Bygeloof, wat een Bygelo-vige zy. J. Tn deeze verbyfterende verfcheidenheid van derikbeelJ. den en zaaken, waar toe onze befchouwingen in het vorig hoofddeel aanleiding gaven, valt het ten uiterlten moeielyk te bepalen, wat eigenlyk bet Bygeloof zy. De ouden neemen het doorgaans voor eene ydele vrees voor de Goden. Jerufalem verftaat er alle byvoegzelen door , die zonder eenige kennis tn beproeving , als wezenlyke /lukken van den Godsdienst worden aangenomen en op onze rechtfehapenheid noch op onze gerustheid eenen zvezenlyken invloed hebben. Anderen hebben er andere bepalingen van gegeven ; de meeften hebben er zonder eenige bepaling over gesproken ,• er zyn die het een contract tusTchen den ni'ge genoegens, die wy begeeren, te doen verhygen ——- —. Wanneer men de Bygelovigheid in eenen enger en zin neemt, duidt zy eene ziel aan, die Gods goedheid en wysheid mistrouwd en bekommerd is, dat zy Gods gunst niet zal kunnen verwerven , dan door zich zeiven en andere menfchen eenig kwaad aan te doen (als by voorbeeld door mensc hen-offeren} ftrydig met de natuur en met den waren zin der openbaring. II. Het gebrekkige van alle die bepalingen en befchryvingen is in het oog lopende, en wy zullen ons gelukkig moeten rekenen , indien de bepaling , die wy er van geeven zullen , by kundige rechters de proef kan doorftaan. III. Wy verftaan kortelyk door het Bygeloof —— die dwaa¬ ling (a) Voyez Bibliotneque raifonnde Tom. X, pag. 33c*.  jö s E E r. P G li A T A M A. tittg tn den Men/eb , waar door by aan God of Gods regeringe eenige eigenfebap of iverkwg in et betrekking tot den menfeb toefebryft die daar in niet is of die dwaling in den Menfeb, waar doer by aan God eenige middelyke of onmiddelyke werkinge op den Menfeb toe febryft, die met Gods eigenfebappen niet begaanbaar is-> » of wel eindèlyk die dwaling tn den Menfeb, waar door by of aan Ged of aan dingen buiten God , aan bezielde of onbezielde wezens, die beftaan of die de verbeelding febept, aan daden of toevalligheden toefebryft eenige werkinge op zyn eigen weezen , die met Gods eigenfehappen, den aart der dingen en zyne eigene nature niet bejiaanbaar is. En dus zou deeze bepaling eene verdëeling aan1 de hand kunnen geeven , die hare nuttigheid kan hebben voorde zulken,die deeze ftoffé nader zullen bearbeiden , om dat zonder dit hulpmiddel het veld zoo wyd , de. voorwerpen zoo menigvuldig en onderfebeiden zyn, dat het noodzakelyk verwarring te wege brengt. Volgens die. verdelinge kan men al het Bygeloof in vyf zoorten fchiften naar de voorwerpen waar omtrent hét bezig is;, want het gaat V onmiddelyk omtrent God, a° omtrent bezielde wezens die beftaan ?. 3» omtrent onbezielde dingen die beftaan, 4* omtrent wezens die de verbeelding fchepï3, 5' omtrent daaden of toevalligheden^ Csedachtig of wy ook de paaien zouden kunnen over» fchrei*  SEERP GRATAMi 11 fchreiden , die aan dit onderzoek zyn voorgefchreven, «lurven wy ons hier gene wydere uitbreiding veroorloven. 111. Door esnen By gelovigen verftaan wy zulk eenen 5 die de dwalingedes bygeloofs dwaalt, of'wel zulk eenen, die in Goa of Gods regeringe eenige eigenfchap of werkinge met betrekking tot den menfeb erkent die daar in niet is, en zoo dan is hy , hoe redelyk hy anders ook weezen moge , die met zyn dertien niet aan tafel durft zitten, een By gelovige. Doch hier moeten wy opmerken, dat het woord doorgaans in een anderen zin gebezigd wordt, en dit brengt ons tot de volgende waarneming, dat men aan hetzelve eene dubbele betekenis mag toekennen , waar van de eene de Wysgerige en de andere de dagelykfche kan genoemd worden. De Wysgerige betekenis is zeeker s fiaat vast en op zich zeive ; de dagelyk/cbe is los en betrekkeiyk. Wy hebben den by gelovigen 'm een fïysgerigen zin bepaald, om dat in een dagelykfehen zin het niet mogelyk is te bepaalen , wat al of niet iemand tot een bygdwigen maakt. In den dagelykfehen zin is hy bygelovig, die dit is in zekere mate , en die maat hangt af van de denkbeelden van. hem die meet, welke denkbeelden weder van tyd en omftandigheden af hangelyk zyn. Het geen al het. bepaalde van die maat weg neemt is, dat hier niet alléén in aanmerkinge komt het g?tal - der dwaalingen s maar ook de enderfcheidene grofhdd'vari ^ke dwaling B a ■:: ■  ia SEERP G R A T A M A. en ook de onderfcheidene mengeling van grove en minder grove dwalingen. Lasten de volgende voorbeelden't geen wy bedoelen, nader ontwikkelen —- Agamemnon was in het oog der Grieken , Caius Marius was in het oog van zyn leger, toen deeze hunne dochters offerden, geen bygelovige; de Carthagers waren in hunne ogen nooit Godsdienftiger,als wanneer zy veele en fchoone kinderen voor Kronusflagteden; de bygelovige was ten tyde van alexanber en borgias binnen Rome geheel iets anders als ten tyde van c i c e r o en caesar; de bygelovige van de dertien, de eeuw is een geheel ander weezen dan die van onzen tyd ; te Madrid en te Weenen is een bygelovige dezelve niet als te Amiïerdam en Londen; voltaire hield voor een bygelovigen 't geen plutarciius er niet voorhield; clmke hield voor bygeloof'tgeen pascal voor zuivere Gods vrugt aanzag; en zoo in het oneindige, en het is hier zoo draa men van den Wysgerigen zin afgaat, Vingt têtes, vingt avis, muvsl an9 nouveau gout, Autre ville, autres moeurs, tout cbange &c. ^❖^❖<^«>*>,«*>-1^*^ DERDE HOOFDDEEL. De natuur en de oorzaaken des Bygekofs naagefpeurt en ontwikkeld. L Tfr is niets dat by den Menfeb meer algemeen e rj~a kei*d en tevens zoo weinig gekend wordt als God zelf, ■— Ik gelove dat deeze Helling, hoe vreemd B  SEERF GRATAMA. *3 vreemd , hoe vernederend dezelve in den eerften opflag moge fchyaen , nochtans by onderzoek aan weinig tegenfpraak onderhevig zyn zal. Dan het is der moeite waardig te vragen , waar door het toekome , dat de menfchen zoo algemeen door de ganfche wereld en door alle tyden het beftaan van God erken* nen, terwyl ze niet alléén onkundig zyn omtrent het weezen,de hoedanigheden en eigenichappen van God, maar ook omtrent dit alles de groflte dwalingen opvatten en behouden —— met andere woorden , hoe zy hetbeflaan van God erkennende, nochtans zóó hjgelovig zyn, als zy zyn 2 Hier opent zich dan voor het oog eene dubbele befchouwing , beide ten uiterlten belangryk , beide even. noodzakeiyk voor de Hof, .die wy behandelen. Is die algemene erkentenis van het befïaan van God dank te weeten aan de bewysredeneu, die, tot ftaaving daar van, door de wysgeeren uit de diepte opgedolven of met veel kunst zyn voorgefteld?. Hetftaat integendeel te denken , dat die algemeene erkentenis, reed* oud in de wereld was , toen deeze bewys redenen gebooren wierden. Dezelve komen ook ter kennifïe van llegts weinigen en van die weinigen zyn er maar enkele , die dezelve volkomen doorgronden. Ook is het er vexre , zeer verre van af, dat zy boven allen tegenfpraak verheven zouden zyn. Wy moeten iets zoeken, dat in de wereld algemeen, by kundigen enonkundigen gewerkt heeft en noch werkt; dat alle de menfchen overtuigd van het beftaan van God zonB 3, éec  14 SEERP GRATAMA. der dat zy by plato of cicero, grotiüs of cxarke ter Schele gaan, en wat is dit? Ik befchouwe de zaak zoodanig, dat de Menfeb aan zichzelven overgelaten, onophoudelyk gedreven naar geluk, dat hy niet vindt, dobberende tusfehen hoop en vrees in eene geduurige flingering, zyne eigene ongenoegzaamheid en af hangelykheid dadeiyk gevoelt en daar door op de minde overweginge en als van zelfs vgebragc wordt tot het denkbeeld dat er iets beffaatwaar van hy afhangt iets groots iets verhevens -— een GOD. En dit is dan een zeer onbepaald, een zeer duifter denkbeeld van God, en zoo moet het ook zyn: want indien het anders ware , kan er geene reden worden uitgedagt van alle die bygelovigheden waar in zich het Menfchdom verlopen heeft. Dat hy is het geen hyis, doet den Menfch belluiten, dat er een God is, en dat befluit is noodzakelyk in hem; zyne eigene nature brengt dat belluit mede zonder dat hy zich daar van redenen kan en ook behoeft te geeven. Hy geloofd dat er een God is, cm dat hy niet kan geloven dat er geen is. Er zyn namelyk dingen , die de menfch voor waar aanneemt, om dat hy zoo gemaakt is, dat hy dezelve voor geene onwaarheden kan aanzien, bet zy dan dat dit meer onmiddelyk gefchiede , het zy dat daar eene meer merkbare overweginge voorafgaa. De Menfch heeft het niet in zyne keuze , hy kan niet anders als den lleen , waar tegen hy den voet floot,  S W: E R ? G R A T A M A. »5 {loot, de vloer wasr over hy. wandalt als hard bc?fchouwen j,; hy moet geloven dat de Zon, die hy ziet, bellaat ; dat tweemaal 3. juist 6 en niet 5 of 7 is; dat i minder is als 9 ; dat zyn neus kleinder is als zyn aangezet;. dat de heuvel , waar aan by woont, niet zoo groot is als de wereld : en in het zedelyke, dat het eene ondeiigende daad in hem is , wanneer hy *zynen weldoener , die hem zóó even uit de klaauwen van een woedend dier verloste , in plaatze van hem op zyne beurt wel te. doen, armen en beenen verbryzelt. Zoodanige denkbeelden kan men algemeens denk* hulden noemen, en men is uit hoofde van die algemeenheid gerechtigd hem voor verffandeloos te verklaaren die ons wil opdringen, dat een boom geen boom , een paard geen paard{', en zyne bsenen van glas zyn. Het is naar onze mening , dat onder die algemeene denkbeelden het denkbeeld van het bsftaan van een Opperwezen gerangfchikt kan en mag worden. Elk een gelooft, er is een God, om dat het niet mogelyk is3,dat er geen is, en de zoogenaamde Wysgeeren , die dit gevoelen tegenfpreeken , zyn by Menfchen , die niet min of meer aan Sophitteryen gewend zyn, niets anders, als de goede lieden met glafen beenen. Ten naasten by aldus ook heeft het c 1 c e r o begrepen, daar hy van het beftaan van een Opperwezen {prekende zegt. Quod qui dubitet , haud faae incelligo , cur non idem, Sol fit, an nullus fit, dubitare poilit. Quid enim hoe iilo evidentius ? quod nifi cognicum com. pre-  16 SEERP G R A T A M A. prehenfumque animis haberemus , non tam flabilis opinio permancret, nee confirmaretur diuturnitate temporis, nee uua cum faeculis aetatibusque hominura inveterare potuiiTet. Etenim videmus ceteras opiniones fiétas atque vanas diuturnitate extabuiffe opinio- mm commenta delet dies: naturae judicia confirmat." *do Nat. D. I 2. c. 2. Met dit algemeene denkbeeld, met dit naturae judicium dat er een God is, ftaat een ander, dat van onderfcheid tusfehen goed en kwaad, en met dit weder van misdaad en flraf, deugd en beloning in eennaauw verband, zóó naauw dat men het wel ligt te veel gefcheiden heeft: doch hier op thans ftille te Jïaan verwyderd ons van het onderwerp. III. Gelyk God den Menfch zoodanig heeft toegefteld dat hy zeer gemakkelyk, by de minfte overweginge' als van zelfs en noodzakelyk tot de kenniiTe geraakt van het beftaan van God ; zoo is diezelve Menfch nochtans tevens zóó gemaakt dat hy niet dan met moeite, zeer gebrekkig en flegts tot zeekere mate bevatten kan en mag wat en hoedanig die God is Hoe dit in den eerden opflag, iets tegenftrydigs fchyne te bevatten , vinden wy dit nochtans het een zoo wel als het ander door de ondervindinge bevestigd En wy fchromen niet te zeggen dat de Menfch van nature nog gefchikt nog geroepen is om veel van God te weeten. Het zy wy de gefchiedenis, het zy wy het dagelykfch leven tot getuigen oproepen , beide leeren öns ten volden, dat zelfs de diepst gaande vernuften, dat  S E E R P G R A T A M A. dat zelfs de grootfte verftanden, wanneer zy in deezen te verre willen doordringen, of met eene verblindende twyfelary geftraft worden, die geheel met het menfchelyk geluk niet beftaanbaar is, of dat zy en gelukkig deezen ! —— met een diep ontzag te rug komende zeggen: » , . . PEfprit s'y confond; „ Pour fgavoir ce qtiil eft,faut être lui même " en het welberaden ftilfwygen van Simonides , toen. deeze van Hicro gevraagd wierd, wie God was, heeft by de verftandigften altyd grote denkbeelden ingeboezemd van 's mans verheven geest, ten geblyke dat zy heimelyk overtuigd waren , hoe weinig die kenniffe voor den., menfch gefchikt is, Laten wy dan in 't voorby gaan dit vast houden , dat wy menfchen niet gefchikt zyn van het Opperst weezen veel te weeten ; dat wy nochthans van God en onzen pligt zoo veel ontwaaren kunnen als nodig is, en dat de zulken,die methet onderwys des menfchdoms belast zyn, kwalyk handelen , wanneer zy by zwakke gemoederen nutteloze bekommeringen verwekken over hunne weinige kennis van God. Stoutere geeften leeren door die zelve herinneringen alles m den wind te flaan, alles te verachten en eindigen zomwylen met een volliagen ongeloof Waar door dan zwakken en Iterker beiden ontaarten in minder nuttige Leden der Maatfchappy. Het. is onze zaak niet uit te vorIehen5 welke redenen het Opperwezen bewogen C kun-  2.8; S E E R P G R A ,T A M A, kunnen hebben den Menfch zoodanig toe te (lellen,. dnt Hy zóó gemakkelyk hst befhan van God erkent, en dat hy tevens Gods weezen zóó weinig kennen kan. Genoeg, het is zóó , en ö! dat het Menfchdom zoo gelukkig geweest waare van niat zoo vermetel ,, zoo ligtvaerdig als het gedaan heeft, Gods weezen te bepaalen, aan Gods weezen en wyze regeringe eigenfchappen en werkingen toe te fchryven die daar in niet gelegen zyn: want het is ook deeze reukeloosheid, deeze ligtvaardigheid, dseze overyling die eene vrugtbare moeder, een bron van het Bygeloof op deeze wereld is. Doch daar wy de oorzaaken van de dwalinge des Bygeloofs nader willen ontwikkelen moeten wy de zaak van hoger opnaaien., W.. Het valt niet moeielyk naa te gaan , dat de Menfch op^ hem zei ven befchouwd in zyn kortftondig leeven door eigene ondervindinge üegts tot de kennis van weinige, dingen geraaken kan , en het is ook hierom , dat hy de ondervindingen van zynen evenmenfch te bate neemt , welke hy ook dikwerf op louter geloof zonder onderzoek aanneemt en volgt. Zoo doen i ook, om dit in't voorbygaan te zeggen, de volgende van de voorgaande geflagten, en dit onderfcheid zoo iets de menfchen van de Dieren , wier opgedaane kundigheden altyd met het individu weg vallen, Hier by is de Menfch zóó. gemaakt, dat hy de dingen niet altyd ziet, zoo als zy werkelyk zycu, maar dezelve dikwerf neemt voor iets , het geen zy geheel niet zyn; het zy dan dat hy dezelve niet genoegzaam onderzoekt, om dat hy op dat ogenblik en voor zyn te. gen  SEERP GRATAMA. 19 genwoordig oogmerk haar genoeg meent te kennen ; het zy dat hy daar van door andere dingen wordt afgetrokken het zy hy door de bepalinge zyner vermogens dezelve niet kan doorgronden- De denkbeelden ondertusfchen, die hy zich van zoodanig ding gevormd heeft , richug of verkeerd, worden in den fchatkamer van zyn geheugen weggelegd, tot dat een ander vermogen dezelve weer te voorfchyn roepe en met eene nieuw verkregene ondervinding of denkbeeld vergelyke , koppele en daarop zomtyds een waar , zomtyds een vaifch belluit bouwe. De Menfch is dan uit hoofde van zyne natuur gefchikt door eigene ondervindinge een klein aantal kundigheden op te doen. Hy verval: noch daar te boven in het opdoen van die kundigheden door de gebrekkigheid van zyne waarneemingen tot dwaling, en hy neemt eindelyk waarheid en dwaling op goed geloof over en geeft het zyne in ruiling, de eene dwaling komt noodzakelyk uit de andere voort, en zoo in 't oneindige. Dus dwaalt de Mmfcb gemakkelyk in dingen die hy met zyn oog bezien en met zyn hand betasten kan; wat zal hy niet doen wanneer hy onvoorzi^tig of vermetel bezig is omtrent God en Godsregeringe ? V. Dan hoe zeer wy nu gemakkelyk befeiTen dat de Menfch zeer natuurlyk in dwalingen maar vooral in dwalingen omtrent God en Godsregeringe,., dat is, in Bygeloof vervalt, kunnen wy met dit alles geene redenen geeven nog van de veelvuldigheid , no;» van de gTöfheid nog van de duurzaamheid van die dwalingen C ~ wat?  20. S E £ R I> G R A T A M A.. waar van de tegen overgehelde waarheden meer dan enkel befchouwelyk zyn en eenen onmiddelyken en grooten invloed op het geluk van den Menfch hebben; in één woord, wy kunnen van veele Bygelovigheden, die in de wereld zyn geene reden of oorzaak vinden , ten waare wy ons den geheelen Menfch 3, zoo. als hy in de daad is, voordellen. Maar wy moeten hier onze meening nader ontwikkelen 9> willen wy niet duifter zyn.. Indien wy namelyk den Menfch befpiegelèn , zynwy gewoon hem in veele deelen te fplitfen. Wy fcheiden hem eerst in ziel en lighaam, en verliezen om het eene deel te befchouwen het ander uit het oog: dan of dit niet genoeg ware; terwyl de Ontleedkundigen het lighaam als verfcheuren , gaan wy andere Wysgeeren de Ziel verdeelen. Wy fnipperen dezelve in , ik weet niet, welke vermogens. Elk byzonder vermogen wordt by, ons een byzonder] wezen en wy verliezen eindelyk allen verband uit onze gedagten. Deeze wyze van handelen is tot zekere hoogte noodzakelyk, om aan onze kleinheid ter hulpe te komen; maar al watoak hier de mate te buiten gaat, is fchadelyk., en zoo wy op. zyn tyd niet, weder weeten zaam te voegen, geen in de verbeelding flegts gefchsiden is , zullen wy te vergeefs naar de waarheid zoekenï- Het is vooral hier, vooral als wy de oorznaken des Bygeloofs onderzoeken willen, dat wy- ons den geheeJen-, den gevoeligen, den ongelukkiger- Menfch voor oogen  S E. % R* P G It A. T A. M, A* as oogen mosten- fteHen. Het is geen enkels misgreep des veriïands,die den Menfch veelal bygelovigmaakt,. Tiet. hart fpeeld de;hoofdroL Wanneer-dè Kekenmesfter in zyne optelling 3 in plaatze van 5 telt, dwaalt hy : zoo kan ook de Wysgeer, de koele onderzoeker dwaalen, maar zoo dwaalt doorgaans.de Menfch-niet r.als hy aan God olGodsregeringe iets coefchryfc , dat daar in Biet is als by hem het Bygeloof gebooren wordt: er is meer in den Menfch werkzaam als een enkel afgetrokken vermogen des verftands,. wanneer hy God en de Voorzienigheid zoekt en ziet. Het is, wanneer hy door angften gejaagd, door twyfeüngen-geflingerd, door rampen gedrukt word, dat hy God den helper en uitredder.zoekt, en het is niet zelden in den ftaat der Natuur, dat hy her. eerfte voorwerp , dat ham groot voor komt , als dien God, dat ik my , zoo uitdrukke , aangr.ypt ; onkun» dl* z'oo wel als ongelukkig neemt hy voor eens eerfte oorzaak het geen flegts gew-rogten of uitwerkzelen zyn. Dan is het de Zon of Maan., de Sterren , dan, weder iets anders , groter of kleener, naar dat hy. zelf groot of kleen is, dat God wordt. De. menfchen zyn in deezen niet zelden als fchipbreukelingen , die in zee dry ven en het eerfte voorwerp het beste., ter reddinge aangrypen zonder onderzoek... Noch eens' het is.niet dë kalme Wysgeer op zyn kamer die God zoekt, die God vind; het is de geheele de beroerde Menfch , die dit doet, en gelukkis ware hy, zo naderhand de bedaarde Wysheid in b C.3 hem;  22 S E E R P G R A T A M A. hem begon naa te denken, te fchiften, te fcheiden, te oordeelen en te befluiten , alles zonder te diep , te vermetel in het weezen en de regeringe van God te willen indringen : maar neen ! dan ftaat hem zyne traagheid in de weg en Jiy fchifc of fcheid niet. In de-daat, zoo de JVEenlch niet ongelukkig ware , zoude hy God niet kennen , en zyne natuurlyke traagheid tot onderzoek maakt hem ook hier weder zorgeloos, zoo draa de gevaren ophouden en het water maar eeven van de lippen is. Da toewyding der Wafchkaarfen en de gevolgen daar van by Erasmus ië zoo wel een getrouw als geestig tafreel van het men» • fchelyk hart, »t welk in deezen gemakkelyk zyn toepasfing vindt. Een hart vol vrees en onrust 3 ontftaande uit het sevoel van ellende , eigene ongenoegzaamheid en afhangelykheid van God, gepaard met traagheid tot onderzoek omtrent God, den aart der dingen en onderlinge betrekkingen tusfchen dit alles, en tevens met eene ongetemde zugt naar uitredding. Zie daar waarin wy kortelyk de eerde en hoofd oorzaak mee» nen gelegen te zyn van die overyling of dwiling in den Menfch, waar door hy aan de Godheid eigenfchappen of werkingen met betrekking tot den menfch toefchryfc, die met hare natuur niet beltaanbaar zyn, of waar door hy aan dingen buiten God, aan bezielde' of" onbezielde weezens, die beftaan of die de verbeelding fchept, aan daaden of toevalligheden kragten en werkingen toefebryft, die of aan God behoren te worden  S E E R P G R A T A M A. asden toegekend of aan God1 zouden moeten worden toegekend, indien zy met de volmaaktheid van Gods weezen begaanbaar waaren» VI. Hier mede hebben Wy, zoo we meenen,de natuurlyke hoofi oorzaak des Bygeloofs genoegzaam ontwikkeld, daar wy voorheen rede hebben aangemerkt , hoe de dwalingen in 't algemeen by de menfchen rond gaan en zich van geflagte tot geflagte als vereeuwigen. Dan er is, die wy noch niet hebben aangeroerd, eene toevallige of bykomende oorzaak die het Bygeloof be- *~ ftendig aan den gang houdt , aankweekt en nieuwe dwalingen uit oude te fcheppen weet. Deeze oorzaak verdient onze ganfche opmerking,-, zy ontwikkeld zich het eerst in deMaatfchappyen en is in de boosheid der menfchen gelegen. Met Bygeloof is uit haren aart onkundig en traag tot onderzoek. De Godsdienst is 3 als de Waarheid, zuiver en onbeweeglyk. De Godsdienst kan uit zyn aart nimmer in verband treeden met de boosheid des harten. Het Bygeloof daar en tegen is, als de Dwaaling, buigzaam,. het kan zich met alle booze neigingen verbinden.. Daar het hart zich naar de rede en Godsdienst buigen moet , plooit in tegendeel h:t Bygeloof zich naar het harte. Das is het Bygeloof natuurlyk welkom,, en de gemoederen der menigte, die er aan ziek is, worden ligtelyk heen en wêet bewogen als de golven der wateren, zonder vastheid.. Deezen toeffond maak'en zich ten nutte de Gierigaards ,  *4 S E E R P G R A T A M A. aards, de Booswigten, de cromwels, de six» tussen, de al ex anders, de ph i lippus* sen, deHeerzugtigen. ia 'talgemeen , wereldlyken en geedelyken, ter uitvoeringe van hunne voornemens, ter handhavinge van het ontzag, dat de ligtgelovige menigte hun zog blind en eerbiedig toedraagt, het zydan dat deeze lieden self mede bygelovig zyn , het zy dat zy het veitszen te weezen. "Want in de daad veele groote geedelyken zoo wel als wereldlyken, die gezag hebbenbeginnen even als Cromwel met Bygeloof en eindigen niet zelden in Ongeloof, zorgvuldig het oude ,fpel aan den gang houdende, om dat zy daar by hun,ne rekening vinden. ¥11. Wy moeten hier noch een ogenblik ftille {laan , hier , daar de dwaaling in verband treedt met de boosheid, -en zoo de geesfel wordt van het Menfchdom. Wy hebben namelyk in het beloop van deeze verhandeling zoo veel rede van de Natuur en eigenschappen van het Bygeloof kunnen op maken, dat het Hit haaren aart wel zwak , maar niet boosaartig is; dat het in de gevolgen voorde deugd zeer hinderlykis, doch in haren oorfprong eigenlyk met deugd of ondeugd niets gemeens heeft : van daar ook dat wy de goedhartigde, de beste menfchen niet zelden ten prooie zien worden van de verregaande dWeperye. Pafcal was niet alléén een der van het eerde licht in de geleerde wereld, maar hy muntte vooral ook uit — ge* tuige desfelfs leven door zyne zuster befchreven, — door zyne goedhartigheid en vroomheid. Men kan noch-  SEERP G R A T A M A. 25 nochthans niet ontkennen, dat hy aan het euvel de8 Bygeloofs rykelyk gehinkt hebbe : hy wapende zich' tegen de zonde met een yzeren gordel met fpykers bezet ; hy Hikte zyne fpyfen door , zonder ze te proeven , op dat hy er het aangename niet van fmaken mogt thybezogt die kerken hy voorkeur, daar de meeste reliquien vertoond zouden worden, en hield een almanach van tyden en plaatfen , waarj zekere geeftelyke verrigtingen (landen te gebeuren; hy Helde ziekte de natuurlyke ftaat eens Christens te zyn, en hy verlangde niets meer dan naar het gasthuis der ongeneeslyke armen gedragen te worden , om te midden der behoeftigen en niet in zyne eigene wooning te ontilapen. Het Bygeloof is van zich zelve niet boosaar- tig het is eene booze flaatkunde die de driften in het fpel brengt en de verfoeielyklle neigingen der Menfchen met het Bygeloof onder den naam van Godsdienst kundig weet te verbinden ——• dan fpat het in euveldaaden uit,- dan neemt de wraakzugt in den name Gods het zwaard op; dan rooken de brandftapels; dan worden de St. Bartels ■ gruwelen gebooren en vervolgingen zonder einde dan twist men om waarheden die men niet verllaat, en het verftand zoo wel als het hart wordt bedorven. VIII. Het is opmerkelyk dat plutarchus en de ouden in het algemeen , voor zoo Vene wy weeten , den By. gelovigen in zyne uitfpattingen altyd befchreven hebben als den beul van zich zei ven , maar nimmer als den beul van anderen; het zy dan dat de wereld nog geene kennis of bykans geene kennis hadt van die BygeD !o-  25 SE E R P G R A T A M A. lovige vervolgingen daar de gefchiedenis van de latere tyden ongelukkig zóó vol van is; het zy dat zy de dingen , die eigenlyk gefcheiden zyn , ook hier minder verward hebben : hoe dit ook weezen moge, de latere fchryvers hebben dikwerf geheel anders gehandeld; als zy van den Bygelovigen in zyne uitfpattingen fpreeken, hebben zy veeltyds den beul der Maatfchappy, denvervolger op 't oogaen het is tegen deezen dat zy geweldig uitvaaren. Dan deeze wyze- der lateren om de zaak voor te nellen fchynt ons zoo juist en regelmatig niet als. die der ouden. Zoo doch heeft men aan het Byo-eJoof te veel te laste gelegd; men heeft er veel euveldaden aan toegekend, waar aan het of geheel geen fchuld had, of waar van het niet. dan vereenigd me: andere corzaaken, de bewerker was. Ondertusfchen denke men vooral niet,, dat het on« verfchillig of van weinig aanbelang is, wie hier de naam heeft. Indien wy de dingen dieper inzien en belang Hellen in de eer en het aanzien van den waaren Godsdienst , behooren wy zelfs niet ongevoelig te weezen- omtrent den laster die het Bygeloof wordt aangedaan. Het Bygeloof , zegt men , is het misbruik van den Godsdienst. Indien nu het kwaad van het misbruik in de Maatfchappy het goede van het, gebruik te boven gaat of daar mede üegts in verge. lykinge komt , kan het niet anders zyn , of de achting voor de zaak zelve moet op zyn best genomen geweldig lyden. Ook, zoo wy verkeerde naamen aan  SEERP GRATAMA. 27 aan de zaken geeven, zullen wy in de middelen tet verbetering mistasten. IX. Het zoude inisfehien der moeite waardig zyn dit uit te breiden, maar zulks gedoogt het beftek niet; alléén zullen wy noch aanmerken dat deeze vertvarring naar ons oordeel te veel is ingeflopen in het berugte -onderzoek, dat latere Vfysgeeren, met name baïle, volta? rb, nou ss eau en anderen, in navolginge van den voortreffelyken chaeroneer, hebben ingefteld, wat namelfa de voorkeur verdient, het Onge* loof of het Bygehvf. plutarchus zelfs begaat wel deeze dwaaling niet , maar ik geeve het aan wyzeren , dan ik ben , in bedenkinge, of die groots man niet daar in hebbe misgetast , dat hy vragende, wie voor zich zeiven gelukkiger zy, de ongodist of de dweeper; zich van den eenen kant een ongelovigen heeft voorgelield, die buiten die ééne dwaaling zyns verftands omtrent het niet beftaan van God , een hupfch, een gematigd Man, een Wysgeer was , daar hy van de andere zyde eenen bygelovigen op het ooge had, die zulks was in uiterften , die er volkomen ongelukkig door is, en voHlagen gek. Indedaad,zoo als plutarch'Ts de zaak heeft voorgefteld , is zy by ons* geene bedenking onderhevig. X. Wy hebben zoo eeven beweerd dat het Bygeloof uit zynen aart wel zw?k maar niet boos is , en vroeger hebben wy gezegd dat het in zwakken en fterken valt, en zóó is het. Het vak in allen , maarniet in eene gelyke mate. Het zwak gemoed 5 dat met angst Da in  *8 UERP G R A T A M A in het toekomende opziet, k de eigen grond, waar 'm het Bygeloof zich gemakkelyk vestigt, welig opgroeit en waarin het, zoo er de Reede niet achter zit, lig. telyk den meefter fpeek. Van daar is het dat de zwakfte menfch (al het overige gelyk gefield) zeker de Bygelovigfte is; van daar ook dat de Vrouwen, geJyk Thomas in zyn ejjai fur h caraftere, les moeurs & refprit des femmes te recht heeft aangemerkt, in de bekering? - gefchiedenüTen eene grote rol gefpeeld hebben. De Hoogleeraar pestel heeft gevraagd, van waar het toe koome dat vry grove bygelovigheden in eenen julianus en caesar, mannen die anders bekend ftaan door hunne doordringenheid en fterkie van geest,- gevallen zyn? van waar anders? als dat de moedigde en verftandigfte manhen hunne ogenblikken hebben van zwakheid en vreclè. Deeze hangen af van ziekte, ongefteldheid, vooral ook van de onderdrukte vooroordeelen der jeugd, die boven fchieten en niet aanftonds hunne weerlegging vinden , en eindelyk van een zamenloop van gelyktydtge of fterkdringende onhandigheden- caesar moet nochthans aan dit euvel weinig- gehinkt hebben. Zie ?lutarchus in desfelfs leeven -9 en ook den Engelfchen Spectator iv. p. 147. XI. Zwakheid is een betrekkelyk denkbeeld. Als de gevaaren algemeen en groot worden en de gemoederen in evenredigheid zwak, ziet men daarom geheele volken oee-  S & E R 3? G R A T A M A* 20 beeven 3 die anders- moedig genoeg zyn. Dan ook fteekt het Bygeloof het. hoofd oo dan worden er van a% kanten,, naar de taal van plutarchus, door Wigchelaaren. en Priefters en zelfs ge« mecne Burgers, de fchrikbarendfte tekenen aangekori* digd ; dan fweeten de Beelden,- dan dorten zy bloed en traanen; dan werpt zich Curtius gewapend in een poel; dan ziet men Legers in de wolken ; dan hoort men {temmen fpreeken» en het is als Hannibal in aan* togt is datdeKoornakkeren by Antium halmen dragen van bloed», XIT. De zwakheid'van den geest en die van Bet lighaam ftaan in een naauw verband. Met de kragten des lig. haams zien wy niet zelden die van dengeest weg vallen. Dit getuigt liviüs van tullus hostieiu s; maar ook tevens, dat hy ,, die met de Godsdienfligheden van zynen voorganger , naar het getuigenisvan r l u t a r c h u s in het leven van Nuraa, den fpor gedreven had, met de kragten van het Lighaam die van den Geest zoodanig verloren heeft, dat hy zichaan allerleie zoort van h'jgehvighulen , groote enkkine, overgaf en er de Stad' mede wsnfcbu dp- te vullen. De groote pericles , die door anaxagora-s; bygenaamd bet ver/land , in de hogere Wetenfehappen onderwezen} de gewone Bygeiovigheden verachte ; pefucles , die zynen Stuurman, toendeeze met de menigte verichrikt wierdt by eene opkomende Zönsverd uittering, zyn mantel voor de ogenhield en hem afvroeg , of ook die verduijlering verD \ febriï?  3o SEERP GRATAMA. fchrikkdyk was of een voorteken van iets verfchrikkeIjks ? diezelve per icl es had in zyne doodziekte de zwakheid van ce dulden dat hem dwaze Vrouwen een tovermiddel aan den hals hirgen. Men vergelyke hier ook het, leven van pascal, die in meer dan één opzigt een leerryk voorbeeld is in de gefchiedenis des Bygeloofs. %IU. Laaten wy nu noch in eene korte fchets de hoofd-eigenfchappen des Bygeloofs zamen trekken. Het is eene dwaling,, daarom is het onkundig; het ontitaat uit een gevoel van ellende en eigen ongenoegzaamheid, daarom is het uit zynen aart zwak en naargeestig ; het is vreesachtig naar de vrees , waar uit het geboren wordt j dom en werkeloos naar de traagheid van onderzoek die het ten grondflag heeft. Ongetemde zugt naar uitredding doet het alles aangrypen, wat zich ter redding voordoet, en maakt het zóó verfcheiden in de voorwerpen , waar omtrent het werkzaam is. Het denkbeeld van God ligt er altyd, fchoon zomwylen diep, in verholen,en indien dit er niet in is., dan is het geen Bygeloof. Indien het tot eene hebbelykheid aangroeit , gaan er alle die ongemakken mede vergezeld, die de vrees , naargeeftigheid , traagheid , domheid en onkunde vereenigd, op den menfch hebben, en maakt Jaét zich ten laatften meeiter van den geheelen menfch. Deeze doet dan affland van alle Rede. Zyne naargeefligheid ichildert hem dan alles met zwrte kleuren. God wordt een dwingeland vol toorn , die van de menfchelyke ellende zyn fpel ea wellust maakt', en de fterveling een niets beduidend weese n dat lyden moet. ■ Hy veracht in anderen al wat ge-  S E E 11 2 G li. A T A- M Ai 31 gezond verftand heet;: al wat fraai, groot, edel is-, Kuniten, Wetenfchappen en de deugd zelve; goedheid en braafheid is y^dèiheid , de beste da:^?n blinkende zonden, — Hy heeft geene bezigheden, dan die van zynen Godsdienst,en deeze is een niets beduidend gogellpcl. of wartaal; zyne oogen zyn niet waardig dat zy het licht aanfehouwen , en hy fluit by dagen zyne venlkrs : by nagt waaren de fpooken en geesten der verdorvencn om zyne fponde, en het is met kragt van kruiffen, tekenen en ve >ïddtngen dat hy zich voor hunne woede of invloeden he vei ligt, Hy wentelt zich in zyn bedde tot dat de vermoeienis hem de oo^en fluit dan flaapt hy, jaa! maar de yflelykfte droomenteifleren zyne ziele; dan ziet hy niet dan afgronden , vuur en helle; dan zyn het Draaken die hem dreigen te verfcheuren; dan is het de Vorst der duilternis zelf, die hem zóó zal aangrypen:, en het zyn de rammelende ketens die hem met fchrik doen ontwaken , fteeds nieuwe flor tot kwelling naalatende voor den volgenden morgen. In 't kort, hy is ongelukkig door en door , ledig, lui, dom, Kgtgelovig, zich zelf en anderen ten last , onnut voor de zynen, voor de Maatfchappy en de prooi van den eerden bedrieger die hem met uitreddinge vleit, welke hy noch gelooft noch verlangt. Aldus vertoont het zich in uiterften , altyd min of meer onderfcheiden'naar de Charaóters die er mede bezield zyn naar de t-yden en plaatfen daar het zich vertoont, en men denke vooral niet dat deeze beeltenis algemeen of zelfs ergens in de volkomenfle uitgebreidheid gevonden word» Ongelukkig alléén maar het Land , waarin veelen te vin. den zyn, die veel van deeze beeltenis hebben ! V I E R-  S2 SEERP GRATAMA. VIERDE HOOFDDEEL. Waarhy het toekome , dat het Bygeloof dikwerf meer vermag om der Menfchen hart te bewegen als de Godsdienst zelf I. "TV uitfchryveren van het voordel hebben er niet zon» JLJ der reden gewild , dat men in 't byzonder dille zou daan by die eene eigenfchap des Bygeloofs , waar door het dikwerf meer vermag om der menfchen harten te beweegen als de Godsdienst zelve. Om ons te dipter by het voordel te bepaaien , hebben wy best geoordeeld een byzonder Hoofddeel aan deeze befchouwing toe te wydem Wy hebben nochthans in 't voorgaande rede zóó veel van de natuur en eigenfchappen des Bygeloofs in 't algemeen en daar door als ongevoelig van deeze eene eigenfchap opgegeven, dat wy hier zeer kort kunnen zyn en meestal niet als by herhalingen het een en ander zullen hebben aantedippen. II. Indien wy den menfch raadplegen , zoo als hy is , vol zwakheden ; indien wy in aa-merkinge neemen , dat zelfs de beste harten — van die , waar in de boosheid een overwigt heeft, fpreeken wy niet —— te dik* werf gehoor geeven aan de geheime inblazingen van haat en nyd, en in één woord , aan de boosheid ; ais wy ons erinneren dat de waare Godsdienst uit zynen aart vast en onbeweeglyk is, en nimmer met de boosheid in verband treedt of kan treeden; dat daar en tegen het By-  SEERP G R A T A M A; 33 Bygeloof zich naar het harte plooit en deszelfs neigingen zomtyds troetelt; hoe, bidden wy, kan het dan anders zyn, als dat het Bygeloof dikwerf meer vermag , om der Menfchen harten te bewegen als de Godsdienst zelf ? III. Indien wy daar by het Bygeloof befchouwen als eene verzameling van dwalingen, en daar en tegen in opmerkinge neemen, hoe de waarheid flegts ééiie is, hoe toch zullen dan de vereenigds invloeden van milioenen dwalingen niet meer vermogen dan de ééne waaxheid ? IV. Indien wy eindelyk het Bygeloof , tot een zarnenftel verbonden, de plaats zien bekleeden van eenen Volks Godsdienst , dan treedt het met een praal te voorfehyn , die het oog verblindt , die de ligtgelovige menigte verbaast, die tot de verbeelding fpreekt en de zugt naar het wonderbare , zoo diep in 's menfchsn hart geweeven , te bate neemt. Daar en tegen zien wy den Godsdienst optreden , nederig , gelyk hy is , een. voudig zonder cieraden en gogelfpel , die verbazen of fchrik verwekken, en hy fpreekt tot de koele Rede en een Xtil harte. V. Laten wy by dit alles nimmer uit het oog verliezen, hoe het Bygeloof, vooral in latere tyden, met allcrleie boosheid in verband gebragt, beftendig ten werktuige gediend heeft by eene ondeugende Staatkunde , die eeuwigduurende Moeder van Menfchelyke ellende , ter uitvoering of in ftand houdinge vanhaare ontwerpen: iets waar door de invloeden des Bygeloofs in 'tpoge loopen en verbazend werken. • E VL  34 SE E R F G R A T A M A. VI. Nochthans — en met dit troostlyke denkbeeld willen wy dit Hoofddeel eindigen — nochthans moet men ook erkennen , dat de zalige en dille invloeden , die de waare Godsdienst dagelyks en geduurig op de gemoederen uitwerkt,, minder in 't oog loopen , juist om dat zy dil. Ie zyn en geen gerugt maaken maar dat zy daarom, evenwel aanwezig en groot zyn. Souffrir eft fon dejlin , hènir eft fon partage; Elk prie en fecrèt pour ïingrat, qui Foutrage; , Sans ornements, fans art, belle de fes attraits,. Sa modefle beauté fe derobe a jamais Aux hypocrites yeux. de la foule importune, Qui court è fes autels adorer la fortune, VYFDE. HOOFDDEEL. De Godsdienst en het Bygeloof meer in verband met de Aiaatfchappy befchouwd, en daar by afgeleid de bests middelen om in dezelve het Bygeloof in desfelfs, gehoortt en opgroei te verhinderen, of bet reeds ingewortelde, behoudens den Gods" dienst > uit te roeien.. I YlTf Kunnen niet met c r i t i a s twisten, die zeide,. W dat de Godsdienst de uitvindinge was van een ftaatkundig brein. Men zegt van deezen critias, dat  SEERP G R A T A M A. 35 dat hy een volflngen ongelovige was , die het beftaan van een Opperweezen beftendig en ten volden ontkende. Maar er zyn naderhand veelen gevonden , die, hoewel zy een God erkenden , nochtans in zóó verre denzelven toon hebben aangeflagen , dat de Volks-Godsdienst een louter verdigtzel der ftaatkunde weezen zoude. Wy voor ons hebben twee redenen, waarin dit gevoelen genoegzaam zyne weerlegging vindt. Be eerjfe is, dat de Godsdienst naar ons inzien ou« der is als de daatkunde, en de tweede is, dat die vin* ding niet zoo algemeen en in het brein van alle de Wetgeveren had kunnen opkomen , indien het llegts eene vinding was en niets meer. t Gelyk het bedaan der Volken en Maatfchappyen een noodzakelyk gevolg der dingen en in het bedek der Voorzienigheid gelegen is ; gelyk de huisgezinnen uit enkele Menfchen en de Volken uit huisgezinnen noodzakelyk hebben moeten opgroeien ,• gelyk zich Wetgevende vernuften noodzakelyk aan het hoofd der Volken gevonden hebben 5 zoo hebben deeze in hunne Wetgevingen noodzakelyk den Godsdienst moeten invlegten, en zoo vaak de vermetelheid van die weg is afgeweken, was het werk niet beflendig. —. Dit zyn onze gevoelens: denkt iemand anders, wy zeggen met bachylides by HüTAacHus, de weg is breed genoeg : doch laten wy de zaak noch eens ophaalen. e 2 m.  3# S E E R P G R A T A M A. UI De Menfch kan God niet derven , om dat hy in het denkbeeld van God een fteunpunt, een troost, een toeverlaat , dien hy te vergeefs elders zoekt , hebben moet: Hy zoekt noodzakelyk naar Godt en, hy vindt een God. Tusfchen God te vinden en God te eerbiedigen is in den Menfch een, ondeelbaar punt. Maar hoe nu eerbiedigt de menfch zyn God £ De Menfch eerbiedigt God in zyn harte , maar naauweIyks heeft God zich daar zyn tempel gevestigd of de Menfch, zoo verbeeld ik my , reikhalst ook dien God uiterlyk te eerbiedigen ;. al was het, om by anderen de eer te verbreiden van dat grote goed dat hy gevonden had ' ■ al was het om zyne kinderen op te. leiden totdat Weezen , waar by alléén hy de ruste gevonden had. "Wy beroepen ons op eene menigte proeven, die door een keurig oog op het menfchelyk geflagt genomen en in Reisbefchryvingen en Gefchiedenisfen vervat zyn, of deeze niet aan de hand geeven te denken, dat er geen of bykans geen dorp, geen kraal, geen huisgezin gevonden wordt of men vind er ook eenig uiterlyk bewys van Godsdienst. En dit dan nu zoo zynde , wat wordt dan, bidden wy , hier het werk der Wetgeveren — ? te vinden dat niet is, te fcheppen — ? of liever te leiden, het geen is ? «—- i W£* Indien wy nu vergeiyken het geen Wy voorheen van de algemeenheid en de verfcheidenheid van het Bygeloof hebben aangemerktmet het geea wy hier gezegd hebben over den natuurlyken overgang van den MenCch tot een uiterlyken eerdienst; dan moeten  * E1. ERF G; R ATA M A» 37" ten wy daarop dit beftuit bouwen, dat men in den ftaat der Nature bykans zoo veele Godsdienften zouden kunnen hebben als menfchenof ten minden, gefteld dat de Vader voor het huisgezin gedagt. heb. be als huisgezinnen. Het is het werk dsr hoogde Rede, der wetgevende Wysheid, alle die verfchillende gevoelens , wyze en dwaze door elkander, alledie eerbewyztngen te fchiften , te fcheiden , te zuiveren en in één punt te verzamelen ; die God , in zoo verre hy kenbaar is, moet doen kermen, in zuiverheid en ontdaan van alle onredelyke byvoegzelen die den uiterlyken eerdienst des Volks daar op, en naar de wetten van betamelykheid, en den hoogden eerbied moet regelen. En. die daar in op de best mogelyke wyze in- zyne omdandigheden flaagt ,.heeft in myne oogen het non plus ultra der dervelingen bereikt. My dunkt, ik zie alle de huisvaders hunne Goden en eerbewyzingen in banden dellen van hem , die hun tot een Volk vereenigen zak:Wys is hy, dit weeten zy , en dat hy hun best zoekt r daar van hebben zy de bewyzen. —— Nu ontvangen zy eenen algemeenen , eenen gezuiverden eerdienst uk zyne hand te rug : daar aan geeven zy zich' met gerustheid over : de twyffelingen , die voorheen de Ziele beroerden, neernen nu een einde r en het is eene meer geregelde arbeid die aan de Maatfchappy haren lui&ter en fterkte geven zal, welke de plaats vervangt van langwylige , geduurig. herhaelde pleg. tigheden en nutteloze bedenkingen vol kommer 5 duidernis en vermoeying, E. 3 ,La*-  38 SEERP GRATAMA. Laten wy, ter bevestiging van het gezegde , den voortrerfelyken plutarchus over theseus hooren: „ Naa de dood van JEgeus bepaalde Hy zyn aandagtter uitvoeringe van een groot/eb en verwonderlyk ontwerp. Hy vereehigde namelyk alle de inwconders van Attica tot één lighaam , en werkte uit dat het èène Stad en één Volk wierd, daar men tot dus verre hier en daar verftrooid woonde. Verder zegt plutarchus naa eenige tusfchenvoegfels , dat hy aan de Stad een naam gaf ; dat hy een algemeen feest inftelde ,• dat hy offerhanden deed en eindelyk dat hy ging aan het regelen van de zaken van het gemeenebest, een aanvang met de goden gemaakt hebben© e, wier dienst met de regeling der plegtigheden en uitlegging der geheimenisfen hy , gelyk wy nader kezen , in handen der aanzieuelykften gefteld heeft. Naar gelang de Wetgevers zelve min of meer redelyke denkbeelden van het opperde Weezen , hunne eigene nature , den aart der dingen en de onderlinge betrekkingen van dit alles gehad hebben ,- naar gegelang zy veele of weinige vooroordeelen omtrent Gods nature en eigenfchappen by het volk , dat zy te leiden hadden , vonden ingeworteld : zullen wy by de volken den dienst omtrent het opperde Weezen voorgefchreven , min of meer redeNk min of meer zuiver en verftandig vinden ; zoo lange althans die volken van hunne eerde ftaatkundige inrichting niet of weinig zyn afgeweeksa. V. Aldus, verbeelden wy ons, wordt een Volks- Godsdienst  S E E R P G R A T A M A. ?9 dienst en met denzelven een Volks Bygeloof geboren , beiden anders ouder als de Maatlchappy zelve. En fchoon het er verre af is dat de Godsdienst eene vinding der Staatkunde weezen zoude , houdt zich nochtans daar omtrent de Wetgevende Wysheid noodzakelyk onledig, Eaar is het aanbevolen te zorgen dat er geene dan een redelyke Volks - Godsdienst worde vastgefteld en gehandhaafd ; haar is het aanbevolen het Bygeloof te weeren en, daar het rede gevestigd is, uit te roeyen; en nu zullen wy te beeter in ftaat zyn om over de middelen te oordeelen, die tot dit groote werk dienftig zyn. VL Wy mogen dan' hier den Godsdienst befchouwen als dat zamenftei van eerbewyzirigen en gevoelens omtrent God en Pligt , 't welk eene wyze Regering den volke als gepast en op de waarheid rustende heeft, voorgefchreven , of het'welk by het volk als zoodanig is aangenomen. Men kan dan ook den Volks -Godsdienst als tweeledig befchouwen, als uitwendig, en inwendig, Het uitwendige bepaalt zich tot den uiterlyken eerdienst of de plegtigheden, en het inwendige tot de ge-" voelens omtrent God , Gods Regeringe. en de Pligten daar uit voortvloeiende. VII. Van de llegtigheden zullen wy in het algemeen fiegts aanmerken , dat dezelve onderfcheiden en nochtans goed kunnen zyn;. dat zy van den aart des volks, van de forra van Regering, van het climaat en in 't algemeen van de omftandigheden kunnen afhangen, Men kan nochtans zeggen dat zy niet veelvuldig, al- tyd  4° S E E R P G R A T A M A. tyd betamelyk en met den diepften eerbied beflaan'baar moeten zyn ; zy moeten zoo veel mogelyk en onmiddelyk leiden tot het oogmerk, waarom zyzyn —< jtot een hulpmiddel en algemeenmakinge van eenen zuiveren inwendigen Godsiienft- Als zy daar toe niet Jbevorderlyk zyn , zyn ze nutteloos ; als zy daar te,gen aanlopen, fchadelyk; en zoo draa het hulpmiddel voor de zaak zelve , die het helpen zal, worde aangezien , gelyk in deezen veeltyds het geval is , -is het eene vrugtbare hulpoorzaak van eene menigte bygelovigheden. Men houde dan altyd het oogmerk der Piegtigheden , waar toe ze zyn, op 't oog , en dit doende zal men die bygelovigheden vermyden , tot wier geboorte zy anders behulpzaam zyn. En zoo oy U onder kwalyk geregelde piegtigheden rede bygelovigheden min of meer zyn opgegroeid , neem de begunftigende oorzaken weg , en ftop de bronnen van het kwaad ; maar altyd voorzigtig ! Indien gy het geluk hebt de plant te vinden daar hy noch jong en teder is , zult gy hem doorgaans ge-makkelyk verflikken ; maar is de beefter tot een boom opgewaflen, en heeft hy wortelen gefchoten, dm geldt doorgaans de LeiTe , quod lenta magis profint quam violenta remeaia. VIII. En deeze waarfchuwinge geldt omtrent aMe ruitdelging van Bygeloof, zoo wel van dat , 't welk on. middelyk haar begin uit dwaling heeft , als het weik aan de nuTchen - komst van kwalyk geregelde piegtigheden of andere by - oorzaken haaren opgroei fchulêlg is. Dwang-  SEERP GRATAMA. 41 Dwang-middelen kunnen alléén in zommige gevallen tot de bykomende oorzaken gebezigd worden , ook tot de uitwerkzelen , zoo draa zy de rust der Maatfchappye ftooren , maar tot de eerfte oorzaak, tot de hoofd-oorzaak nimmer. De hoofd - oorzaak van het Bygeloof is dwaling, de natuurlyke genezing overtuiging, en de geest kan of ma^ niet gedwongen worden. Men herinnere zich hier het taai geduld van den Zaligmaker der Wereld ! men herinnere zich hier, hoe, naar de aanmerkingen van michaelis en anderen, Mofes veele dingen toelieti om de hardigheid der harten,- men herinnere zich eindelyk den ongelukkigen uitdag, dien in onzen tyd het tegengefteld gedrag van Keifer Jofeph had. Deeze had , zyn overig Charafter daar gelaten , gewilfelyk voorgenomen de Brabandfche bygelovigheden uit te roeien , maar zyne onverduldigheid van in één ogenblik en met geweld alles te willen , heeft duizend ongelukkigen gemaakt, Hem Braband doen verliezen, de bygelovigheden gelaten zoo zy waren, en aan eene onbuigzaam Geeltelykheid meer ruimte. X. Wat nu verder den inwendigen Godsdienst aanbelangt : de beste middelen om daar uit het Bygeloof te weeren zyn ongetwyfeld deeze. Dat in het zamendel zoo veel mogelyk geene leeringen van God en pligt intreeden , dan die eenvoudig , zuiver en beweezen waar zyn. Grondwaarheden, die buiten bedenking zyn, behooren hier alléén geduld te worden ; anders toch is het gebouw wankelbaar en aan gedurige fchokken onderhevig. Het twyfdachtige dat F er  42 SEERP, G R A T A M A. er in is, maakt het geen er anders zeker in is en noodzakelyk , by zwakke hoofden mede twyfelachtig y en zoo geeft het een met het ander aanleidingen tot twyfel , angst, kommer en een fleep van bygelovige denkbeelden. Dat dan het leerltellige weinig en zeker zy , en die zoogenaamde waarheden, waar over getwist wordt > naar de Scholen worden verweezen. Haïrkloveryen , die niet verftaan wordet* , nutteloze byvoegfelen, worden anders als het wezen der zaake befchouwd , en terwyl men zich met de bast onledig houdt, gaat de kern verloren; terwyl men het hoofd opvult, blyft het goede hart ledig, geleerdheid maakt ons geluk niet uit , doet aan de meeften fchade , en de braafheid alléén moet de algemeene leidsvrouwe .zyn en ons aller lust en leven. X. Indedaad Christus kenmerkt zich als de grote afbreker des Bygeloofs by de Jooden : verfpreid dan rigtige en eenvoudige denkbeelden van God en pligt, gelyk Christus dede. Leeraar eene gezonde Zedenkunde , gelyk Christus dede. Doe het lelyke van de ondeugd en het beminnelyke van de deugd kennen en dat God een welbehagen heefc in een zuiver hart , vol liefde,, en in de Gebeden van de zulken, die gaarne goed doen en een affchrik hebben, van het kwade. Leer eene mannelyke verdraagzaamheid in de rampen des levens en wyst een uitkomst aan in een leven naa dit leven, daar de nevelen zullen weg vallen, daar men God zien zal, en elk zyn loon ontvangen zal, naar dat hy gedaan hebbe, het zy goed, het zy kwaad. Zoo doen-  SE, ERF GRATAMA. 43 doende maakt gy den menfch braaf, moedig en vaarfcb van 'i kwefelend Bygeloof. XI. O verigeni, verfpreid in uweMaatfchappy allerleije nuttige kundigheden en fnyd de nutteloze af, zoo veel dit mogelyk is. Het Bygeloof nestelt gaarne by de onkunde, en (al het overige gelyk gefield) is de onkundigfte menfch zeeker de bygelovigde. XII. Verfpreid in Uwe Maatfchappy een algemeen en Geest van werkzaamheid. Werkeloosheid , en Loomheid koefteren het Bygeloof. Het zyn drie gefusters, die de eene de andere de hand reiken. Reis door de landen , daar geene ieverheid is , doorblader de gefchiedeniffen der Kloofters 5 en gy zyt overtuigd van het geen ik zegge. XIII. In één woord , vat alle die middelen gretig aan , die min of meer regtftreeks uitloopen om te vermeerderen de natuurlyke en zedelyke fterkte van 't volk dat gy te leiden hebt. Die op te tellen is hier de zaak niet, en wy hebben ons flegts te herinneren het naauw verband dat er is tusfchen het natuurlyk en zedelyk zwak van een geheel volk, en dat het de Zwakheid is , 'waar by het Bygeloof zich gemakkelyk vestigt, welig opgroeit, en waar over bet, zoo er de Rede niet achter zit, ligtelyh den meefler fpeelt. XIV. Het is altyd gevaarlyk den Godsdiend dienstbaar te rcaaken aan de ftaatkunde , dan in zoo verre hy de deugd en de Godzaligheid in 't algemeen bevorderd s F % die  44- S E E R P G R A T A M A. die altyd eenen grooten invloed op de Maaifchappy hebben, De Godsdienst zy dan immer van de Staatkunde gefcheiden ! De Christus hield h^n gefcheiden , en de gevolgen, die het gedrag van Numa*, van den anders vvyzen Numa had , rechtvaardigen deeze Helling. Ik weet wel, dat ook in deezen de wysheid van Numa by veelen hoog geroemd is; doch men vergunne my te geloven dat de Godsdienst van Numa in de gevolgen fchadelyk was , fchoon ik nimmer begrypen kan dat daarom die groote man het verwyt verdient heeft dat hem lactantius en in navolging van deezen deHoogleeraar chesnasheeft aangedaan (V).. Die zelve hulpmiddelendie de. deugd, die Numa bezigt, om aan hare heilzame Wetten en regelen eenen beilisfenden invloed op de gemoederen der menigte te doen hebben, worden wel draa in de handen der ondeugd het werktuig om het volk. vrees aan te jagen en te bederven,; wel draa , om- de taal van cato te gebruiken , kan de Wigchel-Prieüer den Wigchel - Priefter niet voorby gaan zonder te lagchen wel draa fcheidt zich de Maatfchappy in twee de.elen ,. in. Bedriegers en Bedrogenen de eerden befchouwen den Godsdienst als het werktuig waar toe zv hem bezigen en worden eindelyk geheel ongelovig^ en de anderen worden de liagtoffers van het f$P<& ^^^"^y*^ ^ Hier omtrent is iets in de laatfte helft van Augafïus i7of toegezonden aan de Uitgevers van.de Vaderl. Bibliotheek onder iden titel. „ Koning suka verdedigt tegen lactantius en den Hoogleeraar chernak.  SEER V G' RATA ivf Av 45" het rampzaligst Bygeloof. Men herinnere zich hier het geen wy te veren cp dit Ituk gezegd hebben. XV. De Volks Godsdienst kan niet zonder Mannen die de piegtigheden regelen en zyne lesfen verkondigen. De ondervindinge van alle de tyden heeft geleerd , dat deezen te dikwyls het Bygeloof hebbes aangekweekt , en uitgebreid om daar door hunne heerszugt en de verfoeielyklte belangcns te bevorderen. Zy hebben zomtyds gehele volken onder den knie gedrukt ; zy hebben de Vorsten op hunne troonen doen waggelen; zy hebben de Koningen van hunnen Zetels gerukt of wel bevorderd , dat deezen hen de hand toereikten tot eene gemeenfehappelyke onderdrukking. De bedryven des Pauflèlyken ftoels kunnen ten getuige zyn. Dat de Prielteren en Geedelyken dan zyn, 'tgeen ze zyn, bezoldigde dienaars van den Staat, daar toebezoldigd dat zy yverig de Wysheid opzoeken en die den Volken leeren; dat zy hunnen evenmenfeh leeren den weg der Zaligheid in dit leven en voor de eeuwigheid , dat zy zoo geplaatst worden dat zy met; Staatkunde geen gemeenfehaphebben j en eindelykook zóó , dat zy door een onbekrompen beftain zich alléén op de bezigheden van hun voortreiFeJyk en moeielyk Ampt kunnen toeleggen , ten einde daar in zoo veel nut te doen als mogelyk is, zonder kwaad te kunnen verrigten, E 3, Myn -  46 SEERP GRiATAMA. Myn Vaderland heeft ten deezen opzigte een voorregt boven veelen men bewaare het daar by zoo veel mogelyk is, en verbetere daar in noch wat voor verbetering moge vatbaar zyn! Crefcit indulgem fibi dirus bydrops. O P-  OPLOSSING FAN HET FOORSTEL, DOOR BEST IER DEREN des L EGA ATS VAN WYLKN J. S T O L P , IN DEZE BEWOORDINGEN OMSCHREEFEN: De Natuur en oorzaken van het Bygeloof te onderzoeken -r en aan te wyzen , waar by het toekome , dat het zelve dikwyls meer vermag om der menfchen harten te bewegen , dan de Godsdienst zelve. Voorts , welke de beste middelen zyn , om in de Burgerlyke Maatfchappy het Bygeloof in deszelvs geboorte en opgroeij te verhinderen , of het zelve behoudens den Godsdienst uit te roejen. Adeo a teneris confuefcere multum efï. VI RGILIUS.   EERSTE HOOFDSTUK, Het Bygeloof in bel algemeen befcbouwd, De Koorts is eene de meed bekende ongedeldheden in het menfchlyk lighaam. Welk Geneesheer weet niet breedfprakig uit te weiden over deszeiven onderfcheidingen , van gedurige aanhouding of Periodieke opkomft en afneeming ; als mede over vele aanleidingen, uitwerkzelen, of hulpmiddelen, van of tegen deze ziekte ? Eifch echter van dien Geneesheer, dat hy de Natuur en oorzaken der Koorts duidelyk verklare, midsgaders de Zitplaats der Ziekte-ftoffe , of, in welker voege deze werke op het bloed 9 de bloedvaten^ de zenuwen, of misfchien op de prikkelbare fpiervezel zelve; en hoe verlegen bevind hy zich niet? hoe moeilyk is de taak hem opgelegd .? Het bygebragte, myne Heeren, past eenigermaate op my zeiven by het gevraagde in uw voordek Wie kan 'er aan twyffclen, wie het logenen , of wie bejammert het niet , dat het Bygeloof de zwakheid der menïchlyke gemoederen allerwege bemachtigd heeft ? Wat al onzaligs uit dien jammerpoel zy opgeborreld, en hoe veel beklaaglyks van daar de wereld overdroomd hebbe, is zo over bekend , dat de Liefhebbers der waare Wysheid zich van vroeg af als ter bedrydinge van dit Gedrocht aangegord hebben, en zy zich verdienstlyk zogten te maken , door, met behoud van den Godsdienst, het Bygeloof als met tak en wortel uitteroeijen. Wat anderen daat in ook gepoogd of verrigt hebben , ik G voor  So over het: B Y GEL O O F. voor, liïy, houd het daar voor ,, dat zulke Wysgseren of Godgeleerden hier den meeften Lof wegdroegen, die der Chriitelyke Leer van harte toegedaan , de Liefde toe de Waarheid befchouwden, als het eerlt beginzel en de vruchtbre. Aioeder van alle. Euangelifche Deugden. Buiten-dat betoon der Genade Gods, was 'er toernooit enig .Leerbegrip-, of Eeredienft-,. zo inltemmend met de Reden met 's menfchen natuur ,. en het verhevene in de Godheid , of.zo wel %-> o- ö O » . . au >-uig. vl/UlitUlUC van Geloof "of zeden», zo alles aan eisen oordeel nnHpr^r- pende , zo vermanende , ja op elke bhdzyde eiflchende dat wy alle valfcheid en dwaalbedrog verzaken , der wei beproefde en aanneemlyke Waarheid alleen hulde doen, en ieder ogenblik als gedagtig zyn aan de gulden Les : Broeders word gene kinderen in 't verlhnd ;, maar zvt kinderen. in de boosheid, en word in 't verftand volwaflen. tl^~ ,1 :„....nr~ï • ... »..', tww mnuivusu uua ^cijduueiu zy,, over net gruw-zame,- eertyds door het Bygeloof gebaard , nu nog aanwezig, of verder te.voorzien, men bevind zich toch, met den Geneesheer , welken ik zo even fchetfte,fchier inhetzelvde • geval,wanneer men gedrongen word , om op de Vraag:: wat is Bygeloof? op Maande voet zulk een antwoord te geven, waar door het bedoelde regematig aangewezen , juist gekenmerkt, en van andere verkeerdheden naar. behoren onderfcheiden word. Grammatifele.. uitlegging, of ; afleiding dér woorden Bygeloof , Super ftitio, of a^^mw* , baat hier even min , als de leerling der geneeskunde opheldering zou erlangen,,door hem te verzenden naar de Woordenboeken , op de Tytels: Koorts, Fébris, qypv(&*. Waar toe ook nu herhaald, 't geen te over bekend , en door de geleerden,,zo niet duid--.  EERSTE HOOFDSTUK. 51 lyk, althans breedvoerig genoeg behandeld is ? (1 }. De vroegere oorfprong van vele gepaste woorden valt dikwyls naderhand van zelve weg. Zo ergens gevolglyk r behoort men hier, aan de les van horatiüs lleeds gedagtig te zyn O). Even gelyk de oude volken, de vreemdelingen over en weder Barbaren noemden ; en gelyk men later met de woorden Ketters, en Kettery, derwyze fpeelde, dat het bepaalde denkbeeld nergens vast ftond, maar afhing van , en ( 1) Zie vos s i us in Etymol op het woord Superftitio , alwaar Hy de ge« voelens meld en beoordeeld van cicero, nonius, lactantius en servius. ; Ook den zelvden , de orig. & progr. Idolol. Lib i. c. 3. Elders evenwel, te weten de Vitiis Sermom's1, Lib. 1. c. 33. fchryft Hy dit volgende. „ Longutn fit referre , quoties feïöioms munditiem negli,. gant Theologi. Ac primum, quando Superftitio ab illis appellatur, cum cer**' tae verborum aut geftorum obftrvationi, vel alicujus rei ufurpationi , effec- tas adfaibatur, tieque Naturae ratiorii, neque verbo Dii fubnixus ; ut me' Hto qui id facit vel praefügator vel Daemoniacus exiftimetur, Caftae vero " Lathiitatis auctoribus, Supsrltitio potuis dicebatur, quod nunc appellant „ fcrupulofitatem confcientiae in rebus licitis. Atque iidem Superfritiofos " vocabant, quos nunc vocitant fcrupulofos. — Zie ook stbphanus „ en su icerus. (i) q. cicero fpreekt van marcus als hebbende . gezongen wede dyvaalüar-reii , Quae verbo £? falfis Grajorum vocibus errant, Re vera certo lapfu Spatioque feruntur. horatiüs t • • ' • wrborum vetus inteiit act as; Et j'nvenum ritu flovvm mach nata, vigentque. Muite retiafcentur , quae'jam cecickre, cadentqueQuae nunc Junt in bouore voeubula, fi vulet ufus , gutrn penei ïirhituum ejl, &just &'*™::« ^T*"** G 1  2 over het B Y G E L. Ó. O F. en veranderde met tyd en plaats , zo bemerkt men ook dat zelve weiffelende, in alles wat by de ouden,, althans openlyk, over dit ftuk werd geredenkaveld. Ook de beroemdfte Philofophen en . Redenaars maken van. dien kant eene veragtlyke of beklagenswaardige vertoning, Zy konden 'er zich fchier geen heïtemd en met zich zelv.heftaanbaar begrip van vormen want iedei?^naar zyn: landaard:beftempelde al het feestgebaar:, of.de omhelsde gevoelens-der vreemde volken, lteeds met den naam van bygelovighedenmaar ai het ongerymde en kinderagtige onder de eigen natie , hoe zeer men ook wist, dat het geen beteren grondüag'had, moeft altoos heten : geheiligde Godsdienlrigheid, welke eerbiedig omhelsd , gewigtig gekeurd , en gerekend moest worden als onveranderlyk vereenigd met het Staatsgeheim, daar op nu alomme ten heerlykften opgetrokken. Wonder is het in de daad , vermits hier generlye zaaks onderfcheiding was, hoe men inde bewoordingen altoos zo zorgvuldig hebbe kunnen zyn, en het een met het ander niet geduri^ verwarde (3).' ö In (j) enkeje gevallen nogthans fchynenzy zelv het overeenkomflige wel duidelyk bemerkt te hebben, ten niuften doen de uitdrukkingen het gelvkftaan de volledig gevoelen. Dos verhaalt ri ut a k< m ér het beleid van Numa 0111 het woeite en .%-dbare. Rjyneinicbe volk aan de werkzaamheden van den Vrede te gewennen; zeggende dat hy daar toe den Godsdienst .te hulp nepvysytTo tm_«t. rm ius-©p het laatst zyns levensi". Tune adeo fra&i', fimul cum corpore-, fumSpirituiMiH' feroces , ut,- quï. nihil-ante raMis-effet miuime Regium', quam- facrta-dedere-animum i -repente omnibus-[magnis- parvisque fupéïftitiofiibus cbnoxius degeret , religionibusqueetiam papulum-irapleret. — Zie daar volgens Roraeinfche Schryvers zelv den frayen eorfprong van-hun Religie wezen. . In het N. Tefl. koomt het woord, dat Bygeloof of vreemdenGodsdienst aanduidde, fieclits tweemalen voor, Handel. XVII : 21. XXV \ \%  54 over het BYGELOOF. wel mag worden toehetrouwd , die ook h.iare verbazende verfcheidenheden hebben , en die even zeer , naauwlyks vatbaar fchynen voor zulk eene bepaling , als men in het sfgetrokkene -wenfchen of eisfchen-zou. üaaglyks gebruiken wy dus de woorden : Dwaasheid , Gekheid, Zotheid, Zinneloosheid, Onwysheid, ^hoofdigheid, Krankzinnigheid, Dolheid. Wat intusfchen eigenlyk dat zinnelooze of gekrenkte in het harfengeftel, of de ziels bekwaamheden zy, waar op in al die wyzigingen en trappen, die zo bezwaariyk zyn nacegaan, gezien word* en hoe dat zelve ondtau ; dit laat zich in bewoordingen op gene andere manier uitdrukken dan door te zeggen : dat het eene op duizehderlye wyzen verfcheidene afwyking zy , van dat algemene Denkens, vermogen, van die mate .des geheugens , en kracht ter redenering en vergelyking , welke aanwezig is by alle gezonde volwasfenen ; waar op men der hal ven in die omfchry vingen der ziekte genoodzaakt is zich te beroepen; als zynde het -regtftandige bekragtigd door het famen Hemmend oordeel der onberoerden , en duidlyk genoeg voor allen , die niet onder de dwazen te tellen zyn. (4.) Even (4) Ter opheldering zou men'er nog het volgende kunnen nevens voeger» .uit de -Wiskunde. Alle lynen laaten zich zeer natuurlyk brengen tot twee Hoofd foorten, van Regte, en Kromme. De bepaling der eerfte is by uitnemenheid eenvouwig. '£n, fchoon'er van hier wel iets duideryks fchyne te zyn in het begrip aller kromme lynen , dat zy naamlyk van de regte Lyn afwy- * ken, zo weet men het echter wel , dat die afwyking gefchiedea ken op oneindig .verfchiUende wyzen. Het woord Krommelyn blyft dos van zekeren *ant allenthalven anbetleind , en wyst niets ftelligs aan , ten zy men met name , Ellips, Parabel , Cyclois , of iets dergelyks opgeeve. Ai misten wy ■ojk deswege alle de fchone ontdekkingen van archi meseï , AvoLtn- w14?s.,  E E R S T E H O O F. D S T U K. 55 Even zeer daarom als 'er van gene zinneloosheid te fpreken~viel , zo > men niet onderfteld dat het gezond verftand daadlyk huisvest; by velen die door eigen gevoel ï wel ontwaaren, waar; in dit gelegen zy , en wat 'ertoe behore ("hoe onuitlegbaar het ook zy met; woorden) ja even zoo ook ., is alle beraadflaging of redeneering over Bygeloof , volftrekte onzin en ongerymdheid , buiten het erkennen van den voor. of aangenomen grond (lag., dat 'ér i wegens: den Godsdienst zaken te zeggen vallen, die waarachtig,die aanneemlyk zyn, waar by de menfch belang heeft, en die hy regelregt verpligt is-om ze te kennen , en boven al om ze tot zyn eigen., welvaren daadlyk en met getrouwheid te beoeffenen. De ware Godsdienst kan miskend worden in de daar toe behorende Stellingen en Leeringen. Ook met eene welgeregelde kennis, kan hy zeer verwaarloosd en onderdrukt worden in de. beoeffening. In beide opzigten kunnen de afwy- kiu- Nius pkkgaeus en anderen , zou dan evenwel die onkunde alle rede» neering over kromme lynen buiten fluiten ? Neen voorwaar ! die onbekende wouden zich dan even goed in foorten laten verdelen , iu zulke lynen, die enige oppervlakte ganfchelyk omflooten, en in •andere , die langs hoe meer afwyken en niiimier tot sich zelve te rug keerden. Ook wanneer de onderfcheiden natuur duidlyk is bepaald, heeft dan nog hier eene- verwandfchap plaats, die aller zonderlingst is, .en wel-mag worde» opgemerkt. Verwyderen'zich de Brandpunten in een Ellips, zo ontftaat eindelyk de Parabool, fmelten die Brandpun» ten in een, de Cirkel word'er uit geboren. Ware Godsdienftigheid , en Bygeloof j gezond verftand, en'dwaasheid v hebben dus- miflchien ook veekyds punten van nadering, waar in het onderfcheid voor niemand onzer meikbaaris.Maar 'er zyn anderen uicerften , waar in zy elkander om verftoten , vernietigen, en met gene mooglykheid fatnen beftaan kunnen, .  $6 over hst BYGELOOF. .kingen boven .-alle verbeelding verfcheiden zyn. Evcmve .past de naam van Bygeloof niet op alle misbegrip en verkeerdheid ; o.p alle verzaaking van bewysbare waarheid.; ,op alle Godloosheid of pligtverzLiim, \ Is dus onze voornaame taak, het bedoelde onder den gemeenen naam van Bygeloof, der wyze te ontvouwen , dat het foortlyk onderfcheidende naar eifch helder, en eenvoudige dwaling zoo .wel, als algeaieene overtreding, daar mede niet vermengd .worde. Allen, die zich anders willen-vertoonen, dan zy waarlyk ,zyn , zullen, denk ik, door niemand.op den Lyst der byge.lovigen gefteld worden. Op hen paffen de benamingen van Schynheiligen, Bedriegers, Ongodsdienftigen. Mag echter ,Qok alle misverftand en dwaling geen Bygeloof heten ; althans niet, wanneer men tot eenig verkeerd befiuit gekomen js4 na alle .redenen zo veel mooglyk gewikt te hebben , met de blyvende geneigdheid tot beter onderwys.; dan meen ik, dat eigen waan en mening , in een onverbreeklyk verband moet ftaan , met de daar aan beantwoordende handelingen en werkzaamheden , zo wanneer de naam van Bygeloof plaats zal vinden. En, alles wat hier by te be.zien ftaat in opmerking neeraende , oordeel ik my dan geregtigdl, om den eigen aart en Natuur des Bygeloofs , na wel op volgende wyze te mogen omfchryven ; „ als zynde die toeftand of gefteldheid , welke plaats grypt, wanneer de menfch by zich zeiven het gevoelen of de overreding koeftert, dat de Godsdienst iets hoogst gewigtig , iets eerbiedenswaardig zy , aan welks verzuim of waarneming hem •boven aile andere dingen gelegen ligt ; terwyl echter dit zelvde gevoelen van hoogheerlykheid verknogt is met deze domheid s zwakheid , of ylhoofdigheid dat die uit- ge-  EERSTE HOOFDSTUK. 57 gekozene of door andere overgeleverde Godsdienst alleen de waare zy ; alles gepaard met de heimlyken affchrik , of ©penbaare onwilligheid , om in dezen het gezond verltand ter beoordeling enig regt toetefhan , of daar in eenige verandering te gedogen Soortgelyke uitfpatting zoude alleen in den Godsdienst aanwezig zyn , en zich enkel daar toe bepalen ? Myns oordeels ftaan hier mede vry gelyk , vele windbuilen in de Geleerdheid, die, zonder eenige regte kennis, vol zyn van opgeblazene verwaandheid , als of zy van alles de regte wetenfchap bezaten. Ook kreegen praalzieken op oudheid van gellagt , adelyken herkomst , en daar aan verbonden Eerbetoning , zulk eene onzinnigheid wel eens in 't hoofd ; waanende de zwaküe overlevering boven alle twyffeling verheven , ook wanneer zy vry waaren van alle merkbaar opzet om anderen te bedriegen. Maar in den Godsdienst draagt die zelvde overdragenheid of bekrompenheid van geest meer bepaaldlyk en eigenlyk , den naam van Byge» loof; van waar dan ook het byvoeglyke : Bygelovig, niet alleen word toegepast op perfoonen , maar ook gebezigd" wegens gebruiken en piegtigheden , welke wy agten van dien aart te zyn , dat zy alleen uit zulk een byftere afwyking van het redelyke en welftandige oorfprong kunnen hebben (5). En (5-) Het gemeen fpraakgebruik fclsynt fomtyds liet bygelovige even als het dwaze, het onverftandige of Godsdienftige meer te ïoefcen in de zaken zelve, dan in het gemoed, 't welk 'er deel aan neemt. Dit kan doen verwarren; en de fcherpsiende bemerkt wel ras de onnaauwkeurigheid. Gereed te zyn om enen éénigeu Zoon het leven te benemen , kan dwaas, wreed , bvgeloovtg H fchy-  5« over het BYGELOOF. En waarlyk van dc vroeglïe tyden af tot tegenwoordig toe» alles over ziende, komen ons wel ras twee zaken voor den geest, welke het gezegde, als famen lopende tot het juiste begrip wat Bygeloof zy, ten volledigften naven. Aan de eene zyde blykt het wel, dat altoos in der menfchen harten aanwezig waren , zekere zaden van hoge eerbiedenis voor God en Godlyke zakejr». Het blykt wel , dat men de vereeniging met, en de vereering van eenig hoger wezen} nebbe aangezien als iets van onfchatbre waarde , waar van men niet ledig zyn , dat men niet verwerpen wilde ; 't geen men met uiterlyke Ihtelykheid des te meer zogt te vergoeden naar mate men het eigen nadenken minder werks verkoos te geven. Maar ook aan de andere zyde > helaa* i waar is de bron van alle die onheilen des Bygeloofs, 'tgeen men zo gevoelig moet betreuren, waar is zy anders te zoeken, dan in die dwaze beroeming, hooghartigheid; of ook in dat onvergeeflyk trage , zorgeloze, en onverfchillige, waar mede men ten dezen door alle Eeuwen heen te werke ging ? Wel zeer wiaragtig is het , en dikwerf naar eifch gegispt , dat byna niemand wel vergenoegd en regt te vreden is , met zynen byzonderen ftaat , en plaatzing in het tydlyke. Ook de Godheid zelve , heeft men wel eem gezegd , zou hier de dwaze begeerten der ftervelingen , met' de ruimrte inwilliging y niet bevredigen kunnen.' Evenwel: fchynen, en waarryk zyn: maar onderftel het verhaalde wegens Abraham iwaaragtig; en dat zelvde bedryf werd redelyk , verflandig, en in aeer hogen Vstn Goüsdienitig,  r EERSTE HOOFDSTUK. 59 gelyk men aan gewoonten van kleding , fpysbereiding, of Vaderlandfche Wetten en Regerings beltier, wel eens eene dwaze voorkeur ziet geeven, die geheel doet in fluimeren ; zoo was 'er ook alomme eene wonderbaare geneigdheid in de wereld, om in het ftuk van aange-erfde Religie over te flaan tot een uiterlte , ganfch en al aangekant tegen die misnoegdheid , welke anders het menfchdom over hun lot hier beneden zoo gewoonlyk byligt. Hier verbeeld zich een ieder de rykfte , de meelt gezegende van allen te zyn , en in geluksftaat niemand nevens zich te hebben. Hier heerfchte altoos waan van overvloed , ook in de g>x>otfte armoede. Hier was de menfch lteeds genegen , niet alleen , om het geen hy zelv bezat te pryzen , en 'er roem 01 te dragen; maar ook om het vreemde, waar in anderen zich verheugden , te veragten, te berispen, of wel als haatlyk uit te maaken , zelfs buiten nafpo mn^ der gronden , welke deien mogten voorwenden (6). Ook de Nieuwsgierigheid, de Weet-* of bemoei-lu^t fcheen hier uitgedoofd. Het verflandig b'yven by het eenmaal aangekleefde, kreeg den naam van Heldhaftigheid. Dit doodde alle navraag , ter verneeming of ook ergens iets beters te bekomen ware; en verblindde der wyze aller harten , dat de Man die iets heer- ly- ^ ^ ...... fammus utrimquc inde furor vuigs , f utd Numina vicintrati O dit uterqut heus, quum folos credat babendtt] EJft Dtfs, quot ifft colit - - - - - JUTENAtl*. H *  6o over het BYGELOOF. ïykers en waardigers beloofde , onder de duizend en tien duizend nauwiyks één kan aantreffen , die met aandagt naar hem luifteren wilde. Aan de plaats alwaar eenig gety hen vervoerde , blyven de meeften onveranderlyk gehegt. Ook dien, die hem de hand ter aanbrenging van hulp toereikt , wyzen zy verachtlyk af. En ik weet niet door welk een Geestdrift 'wil men liever dwalen , en het eens [omhelsde met lyf en bloed verdedigen , dan, met aflegging van alle halftarrigheid , onpartydig onderzoek doen naar dat geen , 't welk op onwesrlegbre gronden mogt gezegd en bewezen worden. Van al het tot hier toe befchrevene is dit voor als nog het gewigtige en voornaame gevolg: Het ftaat aan den wyzen Man alleen, en het voegt hem 't best, uitfpraak te doen over dat geen , 't welk met de (tem der Wysheid overeenkomftig is. Evenwel is het dwalen menfchlyk : kan niemand zich beroemen van alle valfche belluiten vry te zyn ,• en is hy de voortreflykite , die 'er 't minst meê bezoedeld is ,• hoe betaamt het dan , in de verfcheidenheid der menfchlyke begrippen en redeneeringen , dat geen , 'c welk ons in anderen mishaagt , en wy op goeden grond meenen af te keuren , niet te overyld met den haatlyken naam van Bygeloof te bekladden ? Hoe zeer toch iemand in duiftere en moeilyke onderwerpen zich fomwylen te veel afïlove ; hoe zeer hy te hoog lope met het geen hy meent gevonden te hebben, ja van voorbarigheid daar in niet zAy vry te fpreekea; de befchuldiging van Bygeloof nogthans , is, myns bedunkens , altoos , valfch en ydel tegen hem , die in alles wat den Godsdienst raakt een vriend der waarheid , een. vyand poogt te zyn van alle valfchheid ; en die zich alzo daadlyk bereidwillig betoont om van alle onder- rich-  EERSTE HOOFDSTUK. richting het nuttige *t geen hy 'er in vind , ten gebtuike aan te leggen 't Geen een ieder in het daaglykfeh- beltier zyner zaken zo hoog waardeert , om naar eigen welberaden keus te handelen, aantenemen , te verwerpen , of te verfchikken, dit is ook de roem en de ware üitnemenheid des he& zoekenden , die in den dienst en de vereeringe der Godheid met de regte hartlykheid wenfcht te verkeren , en het edelfte, het voortreflykfte alzias najaagt. Waarom zou hy meenen, dat rt geen socrates of aristippüs gedaan en gefproken hebben tegen de gebruiklykheden hunnes tyds, ook hem niet vry ftond ? Neen voorwaar ! dezelfde vryheid te gebruiken , is voor hem de baan om tot de zelfde grootheid op te ftygen. Om floiulyk alle gezag m den Godsdienst te lochenen , en het wel beveftigde eener Godlyke openbaring te verwerpen; ook hier toe kent hy te diep de menfchlyke Natuur, de behoeften en zwakheden der ftervlingen. Dit ook is eene Klip der dwaasheid, waar op velen fchipbreuk lyden. Dat maar elk die aanfpraak maakt op zulk gezag' zyne Geloofsbrieven ophange , ten toon fteilè, en alle anderen tot het verftanding nafporen van der> zeiver egtheid ten zeerften uitlokke! Plet zoete der waarheid , r a t k r a a h e e i a s is fteeds de zinfpreuk van dezen edelaartigen; ziende hy telkens rugwaards naar die oudfte wet van allen, welke veel hoger opftygt dan tot de geboorte van Volken en Staten ,de heilige wet der Reden en der iniierlyke pryswaardigheid; Is enige regel des geloofs of levens daar mede niet overeenkomftig, of ilrekt zy niet, om die gevoelens verder te volmaken wei verse van zulks iets ooit voor Godsdienft wet te houden , agt hy het veel eer dien Eernaam vol {trekt onwaardig. Ook in het Gods» dieuitige, gelyk in zaken van Konften, of burgerlyke Wet, H j  02 over bet BYGELOOF. en regtvaardigheid , zoekt hy boven al na te vorfchen, op welke grondfiagen alles ruste, en wat wezenlyk heil , voordeel, en nuttigheden er voor den menfch uit voort vloeyen. Hoe groot, hoe bevallig en heerlyk de waarheid zj > poogt liy zich zeiven gedurig voor te houden. Het onbekende wenfcht hy nooit zich zeiven of iemand als bekend op te <*> ( 10 ) Terwyl ïlr dit fchryf, lees ik in de Efprit des Journaux van December 1794., een uktrekftl uit gibbon; zo als deze, ma home d willeade verdedigen en ten gunftigften afmalen , alles poogt te vergelyken door de nauwe yerwandfchap tusfchen Tiygeloof of Geestdry very, en tulTchen Bedrog. „ Om* „ eang met Joden en Christenen (zegt Hy ) boezemde hem verachting en} ^ haat in voor de afgodery van mecka. Het was de pligt eens Burgers ,  DERDE HOOFDSTUK; 91 kers kweekten de domheid. Den Priefteren was het meest al te doen om zich in luiheid en gemak , in rykdom en eer te handhaven, en ook op het Stastsbeftier eenigen invloed te oeifenen. En heerfchzugtigeDwinglanden bedienden zich gaarne of ongaarne van Geestlyken , die den Godsdienst voor gewin agteden, ter heiliging en uitvoering van oog- <^ <£> &<&<£k&<& ■„ de Leer des ïleils bekend te maken , en zyne Landgenoten der dwaling „ en misdaad te onttrekken. Ligt laat het zich begrypen, dat een vuurig ver„ nuft , altoos bezig met dezelfde gedagten, geloven kon, dat in plaats van 3 eene algemeene verpligting , hem eene byzondere zending omgedragen en „' aanbevolen wasj dat, te midden zyner hevige bewegingen, hy de begrippen „ van zynen geest en verbeelding , ale ingevingen des Hemels kon aanzien; , zoo dat het werk van zyn eigen nadenken moert eindigen in deze foort van „ gezichten en verrukkingen ; en alzo zyne inwendige gewaarwordingen, en „ de onzichtbare vermaner, welker hy meende te horen, zich aan hem kon,, den voordoen , onder de gedaante en met de eigenfchappen van eenen gel Gods. De tuffchenwydre liggende tnflchen het Bygeloof of Geestdryvery en het Bedrog , is gevaarlyk en glibberig (rintervalle , qui fepare le Fanatisme de flmpoftiire , efl perilleux & gliflant). De Daemo i van so» „ cn at es leert ons genoeg , hoe verre een wyze zich zelf misleiden , na, dien ook met goedhartigheid anderen bedriegen kunne; en in welker, voe^, ge het geweten Animeren kan, tuflehen perfoneele begocheling, en vrywil* Hge bedriegery. De Liefde maakt geneigd om te denken dat Mahomeb " aanvanglyk werd gedreven door heilbedoelende inzichten, Maar een .enkel " menfchlyk prediker is onvermogend om hardnekkig ongelovigen te lief ko" zen, die liet geen hy voor zich vordert, verwerpen, die zyne bewyzen verachten , en hem zei ven vervolgen. Vergaf «ahoheb fomwylen psr" 'foonlyke beledigingen , hy geloofde tevens ongetwyffeld, dat het hem wel " vry (l>nd, de vyanden van God te verf >eyen. Toen begonden de fchrik>" barende driften van Trotsheid en Wraak in zynen boezem te ontvlammen, " en even trelyk de Propheet van Ninivé, vormde hy vloek - wenfehen ter ver- . " nieling der óproerigen en weerbarftigen, die hy veroordeeld had. M a  £'* over het B Y G E L O O F. oogmerkenwaar tegen, als zeer verfoeilyk , de menigte anders al ligt zou zyn opgekomen. Dwinglandy en Byge,, loof (zegt daarom te regt robertson) zyn zeer na „ verwand aan elkander, even gelyk deze andere verwoefiers van het menfchdom, de Pest, en de Honger. Het 3, Bygeloof verlaagt de ziel , en maakt haar gefchikt voor „ ftavemy. De Dwingiandy moedigt daarom altoos het Bygeloof aan , en gebruikt het zelve, als eene veel ver* mogende hulp ter onderfteuning van onwettige overheer„ fching. Overeenkomftig hier mede , nam Rome de Go„ den over van de meefte Natiën, welke zy overwon, en. ,,, opende hare Tempels voor de lompfte bygelovigheden ., der onbefchaafdfte volken v. Deze geestlyke en tydlyke Magten dongen hier als gedurig naar de hoogfle heerfchappy. Die Tweeftryd baarde dikwerf de hevigfte beroeringen,, waarin de menigte altoos de lydende party was. Maar beidedeze vyanden fehynen het rer nimmer regt op toegelegd , of kans gezien te hebben, om elkander geheel te verflaan. Na eenige afmatting keurde men het meestal best , eenigen Vreede te treffen] tufichen Staat en Kerk , die voorhet oog der onbedagten beider hoogheid ongefchonden fcheen te laten; even gelyk in de meefte Staten van het willekeurig Despotismus , de voornaamfte hofbedienden zich zeer redenloos met de uiterfte gedweeheid laten behandelen ] om eene gelyke geftrengheid over de onderhorigen te oeffeneti, als waar voor zy zelve van den kant des Opper - Tyrans gedurig moeten blootflaan, Onder de Gemenebest Regeerinc der Romeinen zelv was alles ook te veel ingekankerd, dan dat hier de Regeerings-invloed eenige .affchaffing van het Religie - wezen zou hebben kunnen bewerken; hoe dwaas hier ook. de famenvoeging was van wigchelaryen met oorlogs  DERDE HOOFDSTU'L $3 logs Projecten ; en hoe zeer men ook nu en dan rt geen men heilzaam keurde door dreef, zonder zich aan de uitfpraak der Friefteren te. foren. -Dit listige der fnode bedriegers van. allerlye foort is derhalven , meen ik j. meer dan iets anders, wel de voorname oorzaak geweest, uit kragte waar van het Bygeloof zoo algemeen geweest,. en door lange tyden heen. beltendig is gebleven. Hadden ondertuffchsn de meer verftandigen' zich maar in merklyken getal®„ en met meerdere eenparigheid, afgefcheiden van die onzinnigheden ; hadden zy ze naar eifch veragt, en zich zeiven niet veeltyds fchandelyk; laten gebruiken tot bedienaars der heiligdommen , 6 hoe fchielyfc zou. hier door alleen niet, het onverftand hebben moeten inkrim- ! pen- en befchaamd zyn geworden ? Dan men wilde liever voordeel zoeken, dan om de zaak. der waarheid eenige fcha- I de lyden; ja het tweehoofdig Gedrocht van Bygeloof en Baatzugt vertoonde zich nooit akeliger, dan onder een zich Chriftelyk noemenden Opperpriefter, die te gelyk Heerfcherwas in den Godsdienst en Gebieder in het tydlyke ; veftigefnde een aardfch ryk, 'tWelfc hy als openlyk wederfpieekt, door, ter betere vermomming , in het Geestelyke den ne*drigften aller-tytelen aanteneemen , 'ér-roem op te dragen,en ze te gelyk met eene Godlyke onfeilbaarheid te verbinden. Die fchendige misvorming van den bestenen-redelykften Godsdienst is evenwel van hogerhand niét belet gewonden. 9 lüt ar CHujszeide reeds: liever mag ik lyden, dar men ontkenne dat 'er een pl,utarchus geweest zy; of' dat hy geheel vergeten werde ; da>n dat men hem by anderen ten toon (tellen als onverzoenlyk, wraakgierig, en geheel; onzinnig. Zoo heefc ook het Bygeloof de Godheid- veeltyds zo-mismaakt , dat van daar maermaalen is gevraagd, of-' M. 3, . de-.  £4 ove r het BYGELOOF. de Godverzakery zelv niet boven eenen Eeredienst vol van alle dwaasheid te kiezen zy ? In dit vermaarde gefchil evenwel hebben wy ons nu niet te mengen moetende ons alleen bepalen tot iets byzonders hier toe betreklyk zo als in het opgegeven voordel geeifcht word de aanwyzing, waar by toekome; dat het Bygeloof dikwyls meer vermag om der menfchen harten te bewegen dan de Godsdienst zelve r VIERDE HOOFDSTUK. De Kragt des Bygeloofs met die van den] Godsdienft zelve vergeleken. Het nu gevraagde doelt op een Tafreel van zaken ,j Waar van wy eerst eenige aftekening moeten geven , om daar na het verfchynzel zelve breder te verklaren. De aftekening zelve , naar anderen enigermate gevolgd/ koomt hier op uit. In een onmeetlyk wyden omtrek, verbeeld ik ray als 't ware een Pantheon van duizend aka* ren. In dit fchouwtoneel is aan eenig zendeling uit ieder foort des Bygeloofs zyne plaats als aangewezen ; terwyl elk«, op dit groote feeft der menfchelyke buitenfporigheid aan de verrukkingen of yslykheden zyner geliefkoosde Godsdienftigheden overgegeven , zich ternederbuigt voor zyne Godheid , afgebeeld ook onder de afüichcigfte gedaanten. Hier kromt zich op een gefpreid kleed een niets denkende Beuzelaar. Dan navel ihemeiwaards poogende te verhelfen , meent hy nu hoogst ingefbannsn te zyn . en ver- j  V I E R D E IIOOEDST ü K. 95- vervAigt dat aldus het- Godlyk, Licht zyne ziel beftrale; in die. zelfde houding alle. aandoeningen van honger en dorst, van koude en hitte onbegryplyk. verdurende. Daar flaat 'er een met het voorhoofd telkens op den grond,,0111,den over-_ vloed alsuit.de aarde te doen ontfpruiten., Aan de. regter zyde ftaat een boeteling, fpraakloos en onbeweeglyk,even gelyk het beeld't welk hy aanbid. Ter flinker verneem ik/er een , die openlyk pronkt met het geen de fchaamte^ leert verbergen; om dat God, zegt hy , zich over zyne gelykenis niet kan fchaa-men. En naast hem bedekt'er een zich ook tot zyn aangezicht toe, als affchuwlyk: voor den Werk* meefter. Wenende jonge dochters dooden hier haar vleefch door middelen', die milfchien de begeerte zelve opwekken. En grysaarts, in wien alles als verltorven is , zyn nog bezig in dezelfde tuchtiging , waarin zy hun ganfche leven verr fleten. Er is 'er, die ter by woning dezer plegtigheid het akelig verblyf verliet , alwaar hy het lighaam nooit eenig gemak vergunde , ja het fpraakgeluid zelf verbande ,\ tegen genen flerveling iets anders uitende dan hetfombere en yder ogenblik herhaalde : Momento mori. Nu. treed Jongeling of Man te voorfehyn, die ook.de fchaamdelen geweldigJyk doorboorde en eenen daar aan verbonden keten geftadig met zich fleept , terwyl een ander zich beroemt alle verzoeking in den oorfprong, te hebben aangetast , door eene onmenfchelyke verminking aan zich te hebben laten verrichten. Hoe akelig is het, wanneer het oog zich wend naar die zyde ^ alwaar het llachtmes menfchen koelt ! Hier zyn het vyanden , in den kryg vermeellerd > die den verwoeftenden Mars geofferd worden ; of welker pynigingen den fchimmen der eigen gefneuvelde vrienden ten wrake  $5 over het BYGELOOF. flrekken. En ginds aanfchouw ik Göthen , elkander de eer bet wi (lende , ora aan Zamolxis den wenfch tot behoud des Vaderlands overtebrengen. Mag iemand eerlyk genoeg wezen om met die bezending bekleed te worden , in de lugt geworpen door fors gefpierde armen , valt hy nederwaarts in opgeregte pieken ; en word hy hier door cerftond doodlyk gewond , dit is een voorteken van het wel Hagen zyner tuïïchenkomst; maar overleeft de ongelukkige zynen val, zo is hy aller uitlpuwing en befpotting , als een boze en onheilige , met wien de God'heÜ niets te doen wil hebben.. Aan de oostzydc myner ruime fchouwplaats werpen ouders hunne kinderen in het vuur, op begeerte der Godheid , die gezegd word het gefchonken leven weder te eiffchen , en aan andere oorden rooken de altaren van bloedige menfchen offers, gekozen nu eens uit de misdadigften, dan uit de verdienstlykften , de adelykften , of fchooniten. Op den ryzenden agtergrond laat zich een Indiaanfch Gymnofophist aan den brandftaak binden , om den Hemel met eene gezuiverde ziel in te treden ; en nog al verder (laat meer dan ééne houtmyt in ligter laye vlamme. Al danfende en fpringende hadden opgetoide weduwen of Haven onder allerlye feestmuzyk zich op dezelve ter neder gevleid; om haare overleden echtgenoten of de verdorven beheerfchers in het ryk der fchimmen eeuwig te vergezellen. Van dit alles als te rug kerende , krielt de voorgrond nog van Circaffifche Tartaren , en van Natiën fchier van allerlye couleur, die de rouw over geftorven Grooten of weggevallen panden yffelyk maken, door allerlye brandingen en infnydingen. Ook de tot genezing neigende wonden krabben zy pynlyk weder open , en rekenen zich dit toe als Godsdienftig ! Ja menfchelyke fchepzels eindelyk ontmoeten my  VIERDE HOOFDSTUK. 97 tny onder die alles , die in den gryzen ouderdom alle gedaante der menfehheid fchier verloren hebben. Jaaren lang kromden zy zich in een en dezelfde houding, derwyze dac het beengeftel nu vergroeid is, de gewrigten misvormd zyn, en het uitgeteerde en verdorde lyf zich meer opdoe als het geraamte eens doden , dan als een werktuig , nu nog tot leven en adem gefchikt. Een ieder breide deze teke» ning naar believen uit. Tot ons oogmerk is de vorige proeve wel voldoende. En 't geen ons te doen ftaat , is nu alleen, te antwoorden op de Vraag: hoe het bykome, dat de Leugen en het Bygeloof, meer dan de redelyke en onvervalfchte Godsdienft zelve , zich dus kragtig kunne vertonen in het bewerken van gewilligheid tot de grootfte opofferingen en pynlykfte zelfverzakingen? Nog eens te rug kerende tot het vroeger gezegde , nopens de woede der in het verftand geflagenen ; zou men dan ten dezen niet wel eene foortgelyke vraag nevens het tegenwoordig voorftel zetten , en 'er ernftig over kunnen peinzen ; waar de reden te zoeken zy , dat de krankzinnige , in de vlagen der onbezuisdheid , ketenen en floten verbryzele , of fteiltens bekloutere , verre boven alles waar toe de gezonde van zinnen zich in ftaat bevind ? De laatfte zou men hier miflehien zeggen, overlegt alles ryplyk; hy 'ziet om wegens het gevaarlyke en nuttelooze. Die omzichtigheid tempert ook zyn willen naar zyne kragten. Maar de razende volgt alleen infpanning van drift, met een geweld , dat zich door niets laat fluiten ; en dit poogen gelukt fomtyds, of fchoon ook wel velen in de onderneming nlotfelyk bezwyken. • Ik verkies echter niet dit voorbeeld als geheel gelykftaar.d N op-  ?3 ovsr het BYGELO OF. optegeven. Andere bedenkingen zyn dus nodig., die. ik geloof dat meer ter zake dienen. En hier moet men voor eetft we! bedagt zyn , om de; eertyds betoonde of nu nog aanwezige kragtige uitwerkzelen des- waren Godsdieast zelve , riet te veel te verklee? nen , maar ook deze op de regte waarde te fchattem Dat,, by voorbeeld,, de. Apoftelen van J.efns noch aanzien begerende , noch zich; goud of zilver vergaderende-, eene. afVgodifche wereld met innemende eenvoudigheid rondreisden,. de menfchen overal van hunne ydelheden zogten aftetrekken , en onder het Haven der' goede befchikkingen Gods ter vergifnis en ten eeuwigen leven,, eenen. Godsdienstpredikten , onder hst gematigd genot van al het, zinlyke den menfch opleidende tot eigen redelyk bedwang [tegen het verderflyke , tot volmaking en vordering in alle zedelyke deugden ; dat ook die zelfde heilgezanten hier in geen fmaad of laster fchroomden ,.. terwyl zy zeer wel wisten dat zy een verachten dood ,.. dien zy nooit roekeloos zogten, zekerlyk nimmer ontvlieden zouden ; dit alles toeh was ee-. ne kragt des Godsdienst, zo Herk en blykbaar* dat het Bygeloof nimmer roemen kunne op eenige gelykftaande doorzetting en volharding in een verftandig ontwerp ,.. zoo geheel vry van eigen belang , en allerwege ingericht tot nut des menfchdoms, Hoe veel ook in de latere Martelaars hiftorien de goedkeuring des bezadigden niet kunne, wegdragen en hoe zeer ook de tyden veranderd zyn , het voorgedragene behoort ook tot vélen, die, in en na de ty-. dender Apoftelen, met eene gegronde overtuiging.wegens het dierbare en ware des Chriftendoms , den Heere. pogen te behagen ; en des noods zich niet zouden onttrekken, of weleer dadelyk niet onttrokken om deswege alles gering te fchat-  VIERDE HOOFDSTUK. c$ fchatten. Hoe veele belyders van het egte Chriftendom verwiflelden hogen rykdom mee armoede en gevangenis! Hoe velen betoonden in de folteringen, waar toe zy veroordeeld werden, eene fierheid van Geeft, en eene bedaar* de ftandvastigheid , ook de byftaanders verftoinmende uit hoofde van het lydzame en liefderyke jegens de vervolgers , pogende daar in de voetftappen te drukken , en te zien op de beloften van den uitnemendften aller lyderen dien geplaagden by uitftek , welke zoo volkomen beantwoorde aan den ongelukkigen Deugden vriend, door plato gefchetst , als het heerlyke tafereel voor de Godheid ! Dan toch zich zeiven gelyk te blyven ; dan op den duur alles te ■trotzeren ; dan dagelyks te ftryden om het gemoed in alle averegtfche lust te bedwingen, en het redelyk geloof zoo wel als de ongeziene hoop te behouden , dit eifcht geene mindere fterkte der welberaden kloekmoedigheid , dan om aan eene woefte en overdrevene ftoutheid in een enkel (tuk gehoor te verieenen. Of zou men hier doorgaans willen eiffchen en verwagten c-ene gelyke kragt en in 't oog loping v3n eenerlye byzonderheden des geftrengen bedwangs , ten einde 'er beiliflend uit te befluiten ; de Godsdienst zelve vermag veel minder dan het Bygeloof. Welk eene dwaasheid ware dit niet ! De onderfcheiden geaartheid der voorwerpen brengt die noodwendig mede, dat ook de uitwerkzels onmooglyk allezins gelyk kunnen ftaan. Het Bygeloof wil alles geplaatst hebben in het uitwendige, het zoekt kennisneming, getuigen 5 en laat voor zich trompetten. Het legt lasten op, Waar van voor anderen blyken moet , dat'er aan voldaan zy ; zo moet het gevolglyk voor de oppervlakkigen ineer fchitteren en gerugte maken. De ware Godsdienftig-" N 2 heid  ■tooct over het BYGELOOF. heid bemind meer het nedrige en bedekte, zy wacht zichveelal voor de opmerking van vreemden , alles is meer de Zaak tuffchen den kenner der harten en ieder byzonderen perfoon , ja dan nog dringt de ware Godsvrugt (leeds door, om alles toetepaffen op de eigen bewegingen , ter bewaaring van het onbefmette en welgezinde, en ter demping der kwade geneigdheden., Hoe veel verkeerds men. in de wereld ook opmerke , het zeggen van fèfiw zal ook hier wel waar zyn : Het Koningryk. Gods koomt niet met uiterlyk gelaat, in de middelbare en lagere, (landen- laat zich (leeds wel veel goeds poging en ftryd geloven , die wy nu niet bemerken. Hoe zal men hier kragt des Bygeloofs met vermogen van den Godsdienst vergelyken kunnen l De lastige bezwaren des Bygeloofs , hoe ras worden zy heblyk geoeffénd zonder nadenken ! en hoe rekent men hier mede, als met het betalen van zekeren gedelden. tol , fpoedig te'hebben afgedaan, zonder zich met iets verders te bemoeyenT Ook hier is het waar, 't geen Salomon zegt wegens de uie.1 nemende, fterkte der genen , die over den Geest heerfcht, boven dien die eene Stad inneemt. De juiste Beoordeelaar zou wenfehen het Bygeloof nategaan en het te zien werkenzoo als het zich kragtig betoont in het geheim , en buiten weten der zulken wien het rekenfehap agt verfchuldigd te wezen. Onder Roraes Heerfchappy leert- men het aanzien als een verdienftlyk werk.,. Kerken, Kloofters en Gëestlykheid ryklyk. te begiftigen ; en het luie en onnutte Leven der Monniken van allen kanf te begunftigen» Is evenwel de gewoone. ftaat der armoedigen hier door- veel bevoordeeld ? word 'er. in de Proteftantfche Landen door de liefdadigen niet wel ryklyk zoo veel gezorgd voor dringen de noden ? Het. nuttige is hier voor de behoeftigen ook door heil-  VIERDE IÏOOFDSTÜ K. ior heilzaame werkzaamheid niet wel ruim- zo verkrygbaar, en de openbare Godsdienst word zy'er niet met- genoegzame deftigheid-: gehandhaafd 'i Wegens het gevraagde is nog eene andere bedenking van ennadenlyk groot gewigt; Men waant kragt te zien in vele verpyaingen en zelfverzakingen: Doch deze' kragt is zy niet veeltyds- fchynbaar en zeer misleidend Hoe dikwyls zyn die uiterften, welke de verwondering wekken op zekere enkele fronden , niets dan louter nooddwang , en het nu verfoeide gevolg van onberaden flappen , waar toe men zich aanvariglyk liet bekoren door ftreelende aanlokzds ! Men bevrage het by de Klooflerlingen , hoe het hier gemeenlyk ging met-de eigen keus of onderlinge aanfporing; Hoe velen fchreidden naderhand- bkterlyk- over die eeiile toetreding ! zoo zagen zy zich gevangen in een- net, en gefloten in een kerker, dien zy geen kans zagen te ontvlugten ; want de bejaarden krygen hier eerlang een ander belang , vermits zy in den ouden dag alle uitzicht op eenig andër eerïyk beflaan moeten opgeven; 3'y de Heidenfche llachtoffers van flaat of Godsdienst, verbeelden wy ons ook de eigen gewilligheid der lyders veel gereder , dan de gefchiedenis^'er van getuigt. De noodzaak door de gemeene verbeelding was ook daar veel al geweldig. De wreedaartigheid van hen , die zulke dingen eifchten , en de gemeene dwaasheid om ze te aanfchouwen , of te dulden dat ze ter uitvoer gebragt werden , baart hier fchier meer bewondering , dan eenige hardvogtigheid der lyders , die wel wisten dat zy hun lot niet konden ontgaan. Hoe zeer onder eene vermengde menigte elk- zich verbeeldt dat op hem byzonder zal nederdalen eenig groot goed , 't welk flechts één enkelen uit allen befchoren is; het tegengellelde evenwel N 3 hedV-  :ï02 over het BYGELOOF. :heeft altoos plaats by de toenadering van eenig gevoelig onheil, 't welk Hechts één hoofd of weinigen treffen zal. Wie bekommert zich dan fchier 'er over -dat hy juist de eenige ongelukkige zyn zou,, daar ook het kwade zoo veele "anderen kan .bejegenen ? Over de kragt des Bygeloofs, 'vergeleken met die van den Godsdienst , zou men derhal ven dan alleen kunnen vonniffen , wanneer alle bedwang aan eene zyde was gefteld , en de keuze zo vrywiiiig was , als zy ■meeftal bevonden werd , ;ten opzichte der lyders voor den Godsdienst.; wien eer en aanzien als aangeboden werd , zo zy zich aan de fmart wilden onttrekken, en wier eigen bedaarde kloekmoedigheid, om Gode meer te gehoorzamen dan •den menfchen,, men daar door des te heeriyker pryzen moet. Beneemt het .gezegde aan de kragt des Bygelqofs om de gemoederen der menfchen te bewegen vry wat van des. zelfs fchitterende vertoning , 'er fchynen evenwel exempels overteblyven van duurzame vaarweiiegging aan al wat dierbaar is ; toewydingen zelfs heeft men voor zich aan gruwlyke pynigingen , uit Bygeloof geteeld ; en iets voortellende ,.zoo verbazend, dat de Wysgeer d« werkingen vaa het menfcheiyk hart daar in gaarne wenfcht in te zien. Hier toe merke men op , dat alle groote poging, alle moeilyke onderneming en uitftekende gevaars - veragting, ei* ^naartig verwondering baart ; ook buiten aanmerking der beweegredenen of van de innerlyke goedheid der bedryven zelve. A l ex and er en ca es a r boezemen als helden iets grootfch en uitnemend in , ook met eenig nevensgaand begrip van de millioenen die zy ongelukkig maakten. De ■enkel eigen kitteling van dit denkbeeld der ftoutheid om het te durven beftaan , zo als de ondernemer alleen het aan zich zeiven toekent, kon ook een Cartouche ea anderen aan-  V I E R D E H-; OOFDSTÜIC 103- aanvuuren. Verbind de menfch.die vlyende der eigen waarde verkeerdelyk met bygeiovigen waan r. ook voor zulk eenen word dan de wereld een enkel'nietss Gelyk-het-verwagten des beteren,Vaderlands den.bedaarden-.Godsdienftigen.zagckeus geleid, om onder het beftier der^-Voorzienigheid zy. ren loop. met blydfchap te voleindigen^ en; zich: tevens door de wereld niet te laten overwinnen, zoo vliegt de Bygelovige het gewenfcht geluk eensklaps, te gemoete; en het ingefpannen peinzen op het einde doet hein zo ftikziende 'worden, dat? hy zonder eenige keus of overleg wegens de middelen niets anders verneemt dan die toekomstwelke hy, waant reeds zichtbaar voor zich te hebben.*. Sommige Martelaars voor het ware in den Godsdienst lieten zich hier ook miflehien verder dan betaamde vervoeren;. Maar hoe fterk moeit die prikkel dan niet werken , wanneer het Bygeloof dit vermeende groote , ryklyk I fchraagde door den roem en de toejuiching van anderen , of wanneer men by verwerping der ingevoerde gebruiken alomme fchande en verguizing had te gemoed^ te zien ?.• By anderen voor heilig, vroom , en uitftekend gehouden te worden , voor een die het alom geprezene agter den bank werpt ; dit beginsel kan wegliepen en vervoeren tegen alle andere geneigdheid , het kan' den menfch in ftaat maken tot alles. Een dwaas denkbeeld van behagen aan de Godheid kan hier wel ongemeen verfterken ; doch doorgaans geeft of neemt dit laatlte weinig, het behoeft nauwlyks in rekening gebragt te worden , te minder nog , daar de fnode begunstigers en handhavers der bygelovigheden by-het befdamdst heldhaftige, 'ér wei altoos op uit waren , om alles te doen verrichten onder den toevloed van ontelbare fcharen. Door het geraas van pypen en trommelen wisten zy dan het eigen  :i©4 ovir het BYGELOOF. nadenken te vernietigen en de woede aan te zetten , ja dat •zelfde geraas was te gelyk het naafte middel om alle weeklagt des naberouws, die in de laatfte ogenblikken moge geuit Worden ., ten zekerden te -verdoven en aan dezelve alle toegang tot de openbare kennis aftefnyden. Schieten 'er na dit alles nog daden en -voorvallen over , -waar in men meent dat het ftandvaftige en blyvend grote xles Bygeloofs te bewonderen zy boven gelyk ftaande heldhaftigheden , door den waren Godsdienst naar het uiterlyke minder .gevorderd doch , wanneer wezenlyk nut of nood het eifchte, met geen minder overvloed ten toon gefpreid ,* wel men zie dan eens rond in de wereld 5 naar de gemeene werking van hevige driften en vaste gezetheden* Hebben deze 's menfchen boezem eenmaal vervuld , hoe werpen zy dan vaak allen teugel van zich, en doen naar het begeerde ïtreeven, fchoon men 'er zich zei ven mede bederve , en 't geen men zogt nooit erlangen kunne ! Hoe onverklaarbaar, hoe aandruuTchend tegen alle reden en gevoelig vermaak is de eigenlyke en ingekankerde gretigheid , rykdom belovende, en al meer en meer armoede en gebrek doende inoogften! De Eerzugtige , hoe dikwyls fchopt hy het onmeetlykst fortuin met den voet , om tot Eer middelen te bezigen, die hem den haat aller verftandigen moe» ten op den hals halen ! Hy droomt van eenen Roem, dien hy nooit kan of zal bereiken ; en ook in fchynbare onderwerping der tydgeneten meent hy eenen lof te hebben gevonden , die hem door de nakoomlingfchap aller volgende Eeuwen zekerlyk zal geweigerd worden. Is hier Kragt ? is hier vermogen om het hart te bewegen ? of is'er veel eer verregaande zwakheid ? over het meed gepaste der benaaming zou men ook in dezen lang kunnen twisten. Sin-  VIERDE HOOFDSTUK. 105 Eindlyk , wat al Heldendaden men van het Bygeloof zon ' kunnen verhalen , zou het van daar eenigen roem of aanpryzing erlangen ; of daarom het voorwerp kunnen worden van eenige daar aan byzonder eigene verwondering ? De Vaderlandfche liefde , of het gemeen loflyke van onomkoopbaar te zyn, enkel als braaf en eerlyk ; en buiten iets zelfs , dat of aan Godsdienst of aan Bygeloof paalde \ hoe hebben deze alle hier even zeer hunne helden ï Men denke hier aan het verharden tegen onlydelyke pyn door enen mucjus scjEVola ; aan het kloeke van r eg ijlus enFABRicius; aan de Vriendfchap van orestes en ïylades; en aan duizenderlye opofferingen van eene pryslyke zo wel als van de alierdwaasfte liefde. Gelyk in den Godsdienst , zo kan ook in het gemene leven , het met reden en beleid te werkgaand overleg aanleiding geven tot velen tegenftand der gewone lusten. Dit buigen van den eigen wil kan veeltyds zeer welftandig pryken , en fchone voorbeelden opleveren van onwrikbare vasthouding aan de beste befluiten. Maar de hoogfte on. verzetlykheid en verblinding tegen alle gevaren en moeilykheden kan om veele redenen nu en dan nog zichtbaret in het oog loopen , en als het uiterfte der dwaasheid voor "den verftandigen fchier onbegrypiyk worden , wanneer de menfch het fpoor der reden geheel byller is , wanneer hy blindelings wil, en dan nog in den dolzinnigen waan door andere ongeftadigen geroemd en toegejuicht word. Dus meen ik het voorgeftelde verfchynzel te regt beperkt, ' als mede de gronden,waar uit het verklaard moet worden, te hebben aangewezen. In alles, vertrouw ik, is genoeg gezegd ter ftaving, dat het Bygeloof van hier niets gewinnen kan; t dat deszelfs aanpryzende heerlykheid uit dien hoofde gene O zy;  l&ó over Hïr BYGELOOF, zy ;. maar alles ook hier veel eer het uiterde verval aanwyze , waar toe het verlaten van de paden der Wysheid ook, hier elendig kan doen voortlopen en 'er in doen, verzinken,. V Y F D E HOOFDSTUK. Middels» om het Bygeloof in geboorte■ en opgroey te ver" hinderen; of het zelve, behoudens den Godsdienst , uit te roeijen. Niet bezwaarlyk zal het nu vallen , 1 geen onder dit hoofddeel te zeggen valt, merklyk te bekorten.. Mén veronderdelt voor eerst eene burger Maatfchappy van Bygeloof ontüagen en 'er niet mede bezoedeld. Dit is fehier zo veel gezegd (want waar vertoonde zich ooit volHagen onkunde zonder Bygeloof?) als dat men onderdek, eene MaatfchappySi waar in het regt Godsdiendige volgens natuurlyke reden of wel gedaafde openbaring , naar eifch gekend, gewaardeerd en behartigd word.. Maar , die-onder»delling voor. uit aangenomen zynde, fchynt men omgekeerd de Vraag wel te mogen opperen ; hoe het Bygeloof aldaar fehier immer vat krygen, en toegang zou kunnen vinden; zo„.toch zoude reden.verzaakt , het belangryke van den Godsdienst miskend,.en de regte befchaving" des verdands j onder de aankoomlingen ganfeh en al uit het oog verloren, moeten worden.-. Houden zy dan , die aldus gelukkig leven , hunnen re» delyken Godsdienst maar in waarde ! Bevorderen zy maar inftellingen om denzelven hoog te fchatten ! kweken zy alle  VYFDE HOOFDSTUK. 107 alle mooglyke kundigheden aan om de dierbare gaaf der re« den op alle bewerkingen toetepaffen , en de agting voor nuttige ontdekkingen te vermeerderen ! Geleiden zy hunne kinderen van jongs af om niet haaltig verfchrikt of beweegd te worden ! Tonen zy hen het veelvuldige dat onze kennis ontvlugt , en waar omtrent wy ons niet te fchamen hebben onze onkunde te belyden! Maken zy hen nedrig om aan te horen , en geduldig om te onderzoeken ! Schrikken zy hen af van alle bedrog en valfcheid ! Vertonen zy hen , hoe de Godsdienst elders veel al de fpeeibal zy geworden van ftaatkundige inzichten ! Boezemen zy hen verontwaardiging in tegen alle waanwyze dom-ooren ! Leren zy hen het inwendig vervrolykende der gedagte, van door een braaf, een " deugdminnend en tot God geneigd gemoed in eenige aan* merking te komen by den Schepper van duizend werelden! Doen zy hen dezen kennen , als gadeloos in zyne werken, als liefderyk in zyne daaglykfche goeddadigheden! Schetzen zy hem als den beminlykften Vader, op wiens gunst voor den wel willenden eenige toereikende hoop is , of wiens verklaringen daar over nader zyn bekend gemaakt S Stam» pen zy het bovenal den hunnen geduurig in , hoe God de Heer de uitdeler is van 's menfchen vermogens, die, altoos van hem afhanglyk , of gadeloos voortfchieten en aangekweekt, of ook ten fchandlykften verwaarloosd kunnen worden 1 Maken zy het hen in alles tot eene eerde en heiligde verpligting , om in alles de waarheid te zoeken en 'er door geleid te worden,- ziende op het elendige , 't geen allerwege voortfpruit, door daar van af te wyken l En is die geest aanwezig , is hy van zelfs tot al het deugdlyke werkzaam, het bygelovige zal zich dan wel van zelve fchamen , zulk een gezegend oord te bezoeken. Daar het generlye beproe- O 2 ving  toS o-ver- het B Y G E L 0 0 F. ving kan doorfhan , zouden deszelfs pogingen door de eenvoudigden en minst geoeffenden wel ras met fcbande overladen werden. Zoo zal de zegepraal des waren Godsdienst hier wel ten vollen beveiligd blyven; en de waarheid en geregtigheid in zulk-eene Maatfchappy elkander gedurig ono». moeten; Eene ganfch- andere- gedaante echter verk'rygt dè zaak ,, wanneer wy uit dit gewest der verbeelding ons- wederom aldaar verplaatzen, alwaar, of geheel de Godsdienst in Bygeloof is verkeerd, of ook fommige goede erkentenilïèn veel al omzet en ryklyk behangen zyn met bygelovigheden van veele foort , door ouderdom of algemeene omhelzing eerwaardig geworden^ En hier omtrent zy het my nu vergund alles te bevatten in eenige korte regelen , welke met weinige aanmerkingen vergezeld zullen gaan. I. Bèflryd het Bygeloof nimmer met geweld en uiterlyke Dwangmagt.-. Beze ziekte der ziele gelykt veel naar fómmige gezwellen-,, die , hoe zy meer geprikkeld worden , hoe zy een kwaad-, aartiger en hardnekkiger nature aannemen. Men kan alleen met zagtheid vorderen. Magt kan ook nimmer overtuiging baren. De waarheid verfoeit en fchaamt zich over alle zulke maatregelen.. Zy wenfcht het goede. Zy beklaagt, maar zy haat nimmer; Hoe heeft ook de ondervinding het te over bewezen-dat tegenftand zonder-overreding des te heviger vervoering verwekt, en het Bygeloof zeiv in Geestdry very en wreedheid verandert ! De bygelovige zou zynen waan van zelve veeltyds zien wegvallen, zoo hem niemand ftobrde. De wederftand des gewelds dóet zyne zaak ais  V Y F D E HOOF D S T U- K. roj als gewigtig voorkomen in het oog der menigte, Hier door werkt men hem in de hand, en ftyft zynen aanhang,.ja het onzinnig te keer gaan geeft ftof tot het gemeen beklag van denperfoön» dien men al zeer ligt bemerkt in een-of ander opzicht geheel te. onregt behandelt te worden^. II. Gematigde fpotterny kan veef toebrengen ;ora het Bygeloof te ontwortelen; maar deze behoort ook-toe te zien, dat zy het redelyke en verftandige niet .tevens, ten voorwerpe ftelle van onbetamenden iok. Schrandere. Geeften'en fcherpe vernuften lieten zictein dit: vak veelal met nuttigheid zien. Het ridiculum acri fortius werd hier zeer bewaarheid. Door fabelen en verhalen, die het naar het lachverwekkende wenden , laten de menfchen zich hunne dwaasheden en gebreken liever onder het oog houden dan wel op den toon der volle deftigheid, die anders, by de onderwerpen zeiven palTen zou. Jammer is het maardat dit water veeliyds zoo fpoedig afvloeit en-niet diep genoeg doordringt. In de fabel of in den fchouwburg. kan men fchateren over karaktersv die.uien nu eenmaal bemerkt de eigen afbeelding te wezen.. Nationale gebreken: worden hier ever.wel mifibhienfterker gevoeld dan eenige; zoo word althans langzaam de betere fmaak gevormd. Vee, le Dichters hadden ontgetwyffeld hier in altoos groote verdienden. Het ware te. wenfehen » dat v te gelyk . met hetbelachlyke , hier ook maar niet al te veel zaden geftrooidwerden welke even zeer den lust verdoven tot het ware gemoedlyke. Was iemand hier een voorbeeld ter navol"ine het was de groote deside aius e rasmus; .met, O 3  iiro over het BYGELOOF. al zyn ftekelagtig zout wist hy zich wonderbaarlyk fchootvry te houden , terwyl hy den eerbied voor het ware wezen van den Godsdienst gelyktydig altoos ten: ernftigften aankweekte. ,Zyne lof der zotheid zal altoos een meefterftuk blyven van fyne ironie ; en hoe opgevuld zyn zyne famenfpraken met geeftigheden , die het bygelovige zyns tyds op de fterkfte en zonderlingfte wyze gispten ! JU. Dat de ware Godsdienfïigen de oeifening des gezonden verfhnds alomme bevorderen; ftandvaftig zyn in hunnen afkeer van dat geen 't welk zy als verderflyk befchouwen ; en dat zy boven al hunne wysheid en goed verfhmd betonen doorblykbareEerlykheid,Zagtmoedigheid, en Deugd Liefde in allen hunnen wandel. Aan één of meer dezer ftukken hapert het hier geraeenlyk 'by het tegenwerken van eenige heerfchende bygelovigheden. Zy die voor meer verlicht willen doorgaan ; hebben ook hunne geliefkoosde Hukken , waar omtrent zy het der gezonde redenering niet willen gewonnen geven , en waar in by het wegvallen van andere gebruiken , ook hunne gevoe'lens of gewoonten aan de beurt zouden leggen, of men is te flauwhartig; men wil niet alles aantasten wat men begrypt verkeert te zyn. Men ziet op anderen, laat het zich gemaklyk aanleunen om den gemeenen ftroom te volgen en laat zich affchrikken door de zwarigheid , dat de hoop'om iets goeds uit te werken veel te gering zy , dan dat menV zich met vlyen kunne. Wanneer ook dit allesj geen plaats vindjS en het gety allerwege gunflig fchynt, hoe veeltyds word dan de poging ter vernietiging des Bygeloofs niet ver- ydeld  V. Y F P E H O O F D S T Ü K.' ui ydeld daar door ,.dat zy die'er de voorname hand in hebben,, lieden zyn, door vele by-oogmerken gedreven ; lieden wier eigen Caractet het redelyk brave en beminlyke te weinig aanduid ;'en wier doorgaande zorgvuldigheid en naauwgezetheid zich ook wel laat in .twyffel trekken ?^ Een door en door eerlyk: man 3 minder tot hoofd eens-aanhangs, zich opwerpende , dan wel zyn eigen verkoren weg met'ftandvastigheid betredende, zulk een is ten dezen een baak , die veel meer lichts verfpreid, en waar naar ongelyk meer word uitgezien , dan naar duizenden twist- fchriften , of naar de woelingen eener menigte, die het op perfonaliceiten geladen heeft, of meer poogt omver te halen en te verwoesten, dan op te bouwen en te dichten.; IV. Wyders alles wat de leeslust opwekt , en den weg opent om kundigheden in elk ander foort van Wetenfchappen ligt verkrygbaar te maken voor den Mm-. die van zynen daaglykfchen arbeid leeft, diti alles is de dooddeek voor het Bygeloof in den Godsdienst. Overal waar men het Bygeloof poogt (taande te houden , is de domheid des volks in alles de eerlle en hoogde toeleg. De uitvinding der Drukkonst, hoe fpoedig werd zy gevolgd van verbazende gebeurteniffen ? In de meeft verblinde gewesten hield men ook daarom dezen toegang wel zorgvuldig gefloten of beperkte ze geweldig. Dan worden de feestdagen vermeerderd ; de handen daar 'door aan den arbeid onttrokken ; en die zelfde feestdagen, na eenige pozen der Godsdienst - verrigting, worden dan in ledigheid en fpel doorgebragt of der ydele praal vertoning toegewyd. Overal waar de  avER het BYGELOOF. de knndigheden wegens dingen die het gemene leven raken met eenige -eige nafporing meer verfpreid zyn onder de menigte, is ook de throon des Bygeloofs ondermynd en verzwakt geworden. In Griekenland en te Rome waren zekerlyk oudtyds Wysgeren, en fomtyds in merklyken getale , die zich in alle takken van Wetenfchap oeffenden. Met dat al bleef evenwel het Bygeloof door veele tyden heen beftendïg heerfchen , om dat die kundigheden zich enkel tot de fcholen bepaalden. Zo waren 'er ook nu en dan uit de Monniken orden, die, het Religiewerk als geheel aan eene zyde zettende, den ledigen tyd bezigheid gaven, door toepasfing op Wis-, Kruid-, Scerre-, Oudheidkunde en wat dies meer zy , en die daar in uitnemend beroemd zyn geworden. Er zyn 'er die willen , dat de herleving der oude talen, de Dichterlyke fchoonheden van homerus virgilius enz. , en al het overgeblevene der vroegere welfprekenheid en wysbegeerte , uit eigen aart den menfchelyken geest derwyze befchave, dat deze te befchouwen vallen , als het voorname middel , om onkunde en Bygeloof te verdry ven. Te lochenen valt het zeker niet , dat de dageraad der kerkhervorming door den hernieuwden fmaak dier Letterkunde als voorafgegaan zy. Die ftudie evenwel, hoe zeer ook te waardeeren , kan zy wel ooit tot het gros der menfchen of aldaar ingang vinden ? wilde men hier ook eenige eigen kragt aan toe fchryven, bedenkt, men dan wel, hoe alle die fchriften in hare fchoonheid meer dan ooit gekend, de Dichters althans geprezen en bewonderd werden , in die zelfde plaatfen en tyden, waar in het Bygeloof by het gemeen op defnoodfte wyze de overhand had; ja toen ook die zelfde perfonen , welke wy nu als zo fchrander roemen, het zelve alomme fchraagden ê Met  'VYFDE HOOFDSTUK. nS Met alle agting voor de fchriften dier oudheid , meen ik dus, dat 'er ongelyk meer vrugt te wagten zy van de lust tot Natuurkennis en :Natuur-onderzoek , op akkerbouw handwerken , zeevaart, en het groeyende of dierlyke leven toegepast; zo als dit alles in deze en de vorige Ëeuw, misfchien meer dan ooit , is afgedaald tot de grotere menigte, en velen in den ledigen tyd 'er zich nuttig mede bezig houden. Dit fchynt wel het naast en eigenlykst middel om het Bygeloof ten meeffen te knakken , zoo toch word de Geest eigenlyk gefiepen en wakker ,* en , dwaalt men niet ganfchlyk af, dan word ook het groote Gods openbaar op de kenlykfte wyze. Het voorheen wonderbare verklaart zich veeltyds door de eenvoudigfte oorzaken. Men begint verband en famenhang na te fpooren , en word opmerkzaam tegen verbyfterende ligtgelovigheid. Ook hier kunnen wel afdwalingen zyn , om dwaaslyk van de Natuur te leren revelen, als of zy ?genen Maker behoefde. Ook hier kunnen getuigeniffen ter ftaving eener Godlyke openbaring zeer loszinnig gewraakt en agter den bank geworpen worden. Maar juist dit geeft ter zelvder tyd aan bekwaame voorftanders van den redelyken Godsdienst den besten grond , om alles ren treflykften voor het gezond verftand te verdedigen. De wilvaardigen vatten dan de kragt dier bewyzen ten meesten, en worden wel ras uitgelokt om zich aan het welbeproefde vast te houden. Is het 'er eens zo ver mêe gekomen , dat de verlevendigde geest des onderzoeks het dwaze des Bygeloofs wel doorziet ,• fïond 'er onder dat alles niemand op , die zich een voorflander betoonde van redelyken Godsdienst, en werkte een bedorven geestlykheid ten einde toe mede , om een P hei-  114 over het BYGELOO E.' heiligdom der dwaasheid te fchooren, 'c geen reeds in aller harten zyn aanzien had verloren , ja 't geen zy door eigen zedenloosheid tteeds-verachtlyker maakten,- dan ook kan. dat ganfche gebouw , hoe prachtig, hoe ftatelyk en on» wrikbaar het ook fcheen, door zyn eigen zwaarte en overlading met een geweldigen fchok nederploffen , en ook ia zynen val den Godsdienst zelve voor eenigen tyd verfmoren. Gedugre en ontzaglyke omkeering in de daad! Welke dan als een opgerigt Toonbeeld is om de volken der aarde wysheid te leeren. De overgang tot een verbazend ongeloof is dan natuurlyk, allen die het vertoon wiüen maken van geeltelyke herders te wezen, worden van zelve gewantrouwd. Doch het verwilderdfte in dezen»,, waarom is het akeliger, dan dat onzinnige'c'geen'er aanleiding toegaf, en waar uit alles voortfproot? dat onzinnige, toen raen het Bygeloof met alle magt des (laats wilde vast houden , of fchoon van den grootlten af tot den kieinflen toe , elk een met verachting nederzag op meenig kinderagtig gebaar 'c welk men Godsdienst heette ? De gebeurteniflen van de laatfte jaren zyn hierin ongemeen leerzaam voor gantfch Europa. Welk Proteftant kan in zyn hart wenfchen dat het Bygeloof den vorigen zetel weder beklimme ? Hoe lang de ftaat: der geheele ongodsdienltigbeid kunne voortduuren , of . wat goeds 'ér eerlang voor de wereld uit de-verplettering van veele dwaasheid kunne voortfpruiten , dit alles is miflchien even onafhanglyk van het llaatkundige , als het nu hier geenzints de plaats is om daar over eenige beflisfing te willen opgeven. V. Ein.  V Y F D E HOOFDSTUK. 115 •V. Eindelyk nog, zy het als een behoedmiddel tegen , of eene gepaste werkzaamheid ter uitroeying des Bygeloofs, byzonder der Geestdry very, aangeprezen , dat wel het Godsdienftige met ware hartelykheid en gevoeligheid beoefend , maar dat ook daar in de driften en de verbeelding {leeds binnen de juiste palen van wys en redelyk overleg gehouden worden. De vervoerden tot Geestdryvery , de liefkozers van het onzinnige en ongerymde zyn veelal ongeneeslyk , even gelyk de buitenfporigste der ylhoofdigen. Niets is 'er dat hen tot ftaan kan brengen. Maar 'er zyn voorzorgen , welke gebruikt kunnen worden door de zwakken , wier geftel voor iets dergelyks vatbaar blyft. Zou de Godsdienst alleen een zaak des verftands, en ook niet van het hart zynr Dat zy verre ! zulks liep aan tegen ons geheele maakzel. Maar kan enkele drift zoo hoog gefpannen worden , dat zy alle andere werkzaamheid lloore de bedaarde zie dan ook toe, dat hy in dezen alleen eene aandoenlykheid zig eigen make, welke de aart der zake vordert, en dit, wel verre van de begrippen des verftands te weeren of om ver te werpen , dezelve veel eer ftevigt en fterkte byzet! Onder ons valt 'er zekerlyk meer te klagen over het lauwe , dan over het te vergetrokkene in dezen. Verfcheiden der nu nog levenden heugen evenwel de tyden nog , waarin het, in ons vaderland zelve , de moeite wel waardig was, zich tetegen dat overdrevene te verzetten. En meer dan één verilandig Man maakte zich toen ook beroemd door ge- p a fchri£=  i\6 over het BYGELOOF, fchriften , welke de, nagedagtenis der opftelleren nu nog ra zegening doen zyn. Hoe onfchatbaar, hoe gelukkig boven alle verbeelding is de toeftand van hen , die van jongs af, en tot het fchuwen van alle Bygeloof, en tot de dadelyke kennis en beoefFèning van den redelyken Godsdienst ,- tot eene opgehelderde omhelziag en aankleving van het Chriitendom werden opgeleid hZy ook moefieu volgens hunnen Hand, even als de groote Meefter, het zout der aarde het licht dep wereld wezen. En is deze verpligting groot,, vermaand zy wegens des te groter rekenfchap, wat zou 'er-al het gevolg niet van zyn, indien de zodanigen 'er fteeds aan beantwoorden , en alom als lichten uitblonken onder het veelal zo verdraaid geflachte! Ik eindige met een kort woord aan dé Staatkundigen, aan-de raadslieden der Vorften, die weldadigen Heeren geheten willen worden , en die meenen over de volken te moétengebieden. Was het Bygeloof fomtyds nuttig ter voortzetting van tydelyke inzichten , tot verkryging van aardfche magt en grootheid, ach ! hoe dikwerf ook 'hebt gy 'ér U' van dien kant over te beklagen gehad 1 Hoe verftónd gy ooit uw waar belang zo kwaiyk , om met zulk een gevaariyken vyand immer eenig verdrag te willen aangaan ' De Inquifkie fcheen ka rel den V*fch voor altoos te zullen ftevigen in zyne oppermogendheid. En wat was 'er het gevolg-van? wat anders-, dan verlies van onderdanen , afval van menige Staten en de ganfche verarming zyner zoo ge dugte grootheid ? Hoe haatlyk zy ook genoemd worden cue het Bygeloof pogen te verwoeften, zy echter, worden zy Hechts met gematigdheid behandeld , werken fteeds voor de  V Y F D E HOOFDSTUK, 117 éé uiile gerustheid en den welvaart des volks, waar van het belang van den Vorst nooit kan worden afgefcheiden'. Hoe meer de ware en onvervalfchte Godsdienst , hoe meer de Chriitelyke openbaring geëerbiedigd , met verftand erkend en vanille verkeerdheid'-gezuiverd wordj, hoe meer de volken in vrede leven', de welvaart uitgebreid word , en 'er des te meer geneigdheid zyn zal tot orde en welbetamende bndergefchiktheid. Waar men throonen verkiest te vestigen, zullen deze dan ook het best gefchraagd worden. En bui» ten dat gemene welbehagen, een fcepter te willen voeren, die door elk veragt word ; eenen last te willen torfchen , die niets dan nyd en onmin baart, en tot ons doet afdalen; of zich van den Hemel met zulk een recht befchonken en daar toe geroepen te agten ; ook dit ware eene dwaasheid, niet minder aanftootelyk voor het gezond verftand , dan eenige buitenfporigheid des Bygeloofs of der Geestdry very, waar mede wy ons in dit ganfche- Vertoog hebben bezig gehouden. Effera tantum igitur potuit fuadere mahrunr Impietas , non Reffigio ; quae prava coërcens Corda metuy.fpe recla fovet; cunclisque fuum Jm ■ Spondet, et humanas vet at abbruiefcere mentes. (hdod ft duclores Dandum, Calchante-minijiro, Tentarunt fato. lacrymabiiis IpbianaJJae (Grande nefaf) clajfi celéres arceJJ'ere ventos s Ac laefum uUric'is Numen placare D'ranae , Non haec vera Dei fecit re ver ent ia; fecit Cteca Superftitio, et vani fallacia vat is. P 3  DRUK -'FEIL EN. Fol. 53 indeaantek. reg. 6 van onderen; yqoxmimme, lees minus. •—- 69 in dc aantek. reg. i voor togetjies , lees. togetjisr. - ———> —— reg. 18 voor Religion, lees Religims.  ■■■■■■■■■■