585j A >- 56     (I) DEDUCTIE. Gedaan maken ende denHoogen Rade in Holland, mitsgaders Heeren Adjunóten Revifeurs overgegeven, uit den naam ende van wegens Mr. Cornelis Groeninx van Joelen , Raad in de Vroedfchap en oud Burgemeester der Stad Rotterdam, en wegens dezelve Stad gecommitteerd in de Hollandfchc Rekenkamer, in qualiteit als Ambachts Heer van Ridderkerk, Impetrant van Mandament van Revifie, ter Eenre, OP ENDE JEGENS Mr. Johan Mauritz van Pabst; Heerc van Bingcrden, Secretaris der Stad Amftcrdam, zig qualificcrende als met en benevens nu wylen Mr. Johan FjRANCOIS van BEYMOND, in leven Burgemeester van 's Gravenhage, Mr. Abraham Cal-' koen , Heer van Korthoeff, oud Hoofd-Officier der Stad Amfterdam, en Mr. Gerard de Graaff, Vry Heer van Zuydpolsbroek, Purmerland en Ilppndam, Schepen en Raad dcrzelver Stad, door wylen Geertruyd Lestevenon, weduwe van Mr. Jacob Hop, byhaar Testament op den 23 Maart 1779, ten overftaan van den Notaris Pieter GakV\ nus man Hole en Getuygen te Am- ilerdam voornoemd, gepasfeert, aanlë gefteld tot Dircóteurs van haar Sterf- \T huys en Begraving, en om haar x^rJ^ Nalatenfchap te redden, en tot liquiditeit te brengen; mitsgaders en A in-  (ï) inzonderheid tot Voogden over haare minderjarige Kindskinderen, en verdere Minderjarigen, die in haar Boedel geïnteresfeert bevonden zouden worden, als meede tot Adminiftrateurs van derzclver en der Kindskinderen Groot - vaderlyke en Groot - moedcrlyke Goederen, en alzoo voor zig zeiven in gemelde qualiteit, en nog als last en procuratie hebbende van voorn. Mr. Abraham Calkoen , en Mr. Gerard de Graaff, in hunne voorfz. qualiteit, en mitsdien alzoo ten dezen fpccialyk repraefenterende zynen nog minderjarigen Zoon Adolff Wilhelm. Jacob van Pabst Hop, Kleinzoon en eenigen Succesfeur feudaal van voorn. Geertruyd Lestevenon , weduwe van Mr. Jacob Hop , en in de gemelde qualiteit aangenomen hebbende de arrementen van den Procesfc, bevorens gevoerd door nu wylen den gemclaen Mr. Jacob Hop , in qualiteit als Heer van de Vrye Hoge Heerlykheid van den Alingen Dorpe en Parochie van Lekkerkerk, in den Lande van Zuid - Holland , mitsgaders Ambagts Heer van Lekkerkcrk en Zuidbroek, en daarna door deszelvs weduwe gemelde Geertruyd Lestevenon, in qualiteit als Vrouwe van de voorfz. Vrye Heerlykhcid van den Alingen Dorpe en Parochie van Lekkerkerk, in den Lande van Zuid-Holland, mitsgaders Ambagts Vrouwe van Lekkerkerk en Zuydbroek voornoemd, en alzoo Gedaagde in het voorfz. Cas, ter andere zyde. EDELE  (3 ) EDELE MOGENDE HEEREN! Art. i. O m UEd. Mog. by den aanvang van deze Schriftuur een regt jtitroduStie; denkbeeld te geven van die quseftie, 2 Welke in boe ultimo revifionis judicio het gewigtig onderwerp van UEd. Mog. cognitie en decijie zal moeten opleveren, 3 En waaromtrend de beide Hoven van Juttitie, uitwyzens derzelver relpective Sententien, 4 Zoo wel als Panhycn litiganten, in verfchillende opinien verferen,' 5 Zal het naar de gedagten van den Impetrant niet alleen niet ondienftig, maar zelfs noodzaaklyk, zyn, 6 Om voor af, zoo veel men zulks eenigzins heeft kunnen nafpeuren, precifclyk optegeeven, 7 Hoe het in de eerfte tyden, en ook in het vervolg, tot op den Impetrant, met het leenroerige van de Heerlykheid Ridderkerk zy geleegen , 8 En welke procedures daarover, zo by den Rade Provinciaal, als by dezen-Hogen Rade zyn gevoerd geweest; O Ten einde alzoo door eene voordragt van dat alles op eene gepaste wyze dien Regter in de fource van het verfchil in te leiden, 10 Van wiens lütfpraak het zal afhangen, 11 Of de Impetrant bovengemelde zyne Ambagts-Heerlykhcid voordaan za| kunnen bly ven confidereren, als een Hoofdleen, 12 Direft releverende van Hun Edele Groot Mogende, de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, 13 Zoo als dezelve van het begin van den Jare 1726. tot den aanvang dezer procedures altoos is geconfidereert geweest j 14 Dan wel, of de Impetrant in het vervolg verpligt zal zyn, 15 Om zig daar mede te doen verlyen by den Heer van Lekkerkerk en Zuidbroek, 16 Hoe zeer hy of zyne praedecesfeuren van denzelven, met opzigt tot die zyne Heerlykheid, nimmer bevorens eenig Verly genomen of gehad hebben. 17 Het blykt dan, Edele Mogende Heeren! uït twee byzondere uit- jyJf^JJJT Siften> i»d°. 1427. £«1428. door 18 De eene van dato 19. December 1427, welke geconfirmeert is op den PHILIPS VAM 16. November 1428; en de andere van dato 3 Juny 1429. mm 17» Roeland van As ip Beï- Uitkerken.  ( 4 ) Art. 19 Beiden by den Impetrant geproduceen fub C. i. 2. & 3. toets; 20 Dat Hertog Philips van Bourgondien, als Ruard en Oir van Holland, aan Roeland van Uitkerken, Heer van Heestert en Heemsrode, 21 Om mecnigen trouwen dienst, welken hy aan voorn. Graaf van Holland en deszelvs Voorzaten gedaan had, 22 Heeft uitgegeven dat Ambagt Ridderkerk, gelegen in Ryderwaard, mee ,^ allen zynen toebehoren, 23 Niets uitgezonden, als alleen de Hoge Heerlykheid en anders niets. 24. Te houden van voorn. Hertog en zyne Nakomelingen tot een onver^ Iterflyk erfleenj Confirmatie 25 Ter wyl het verder uit een Confirmatie-Brief, te vinden in het Gr. Pt. van hetzelve b8ej> 2.d. fol. 1617. & Seqq., zeker is, door Vrouwe Jacobavan ■ . .. . .. iiEYEREN 26 Dat die uitgiften door Vrouwe Jacoba van Beijeren, Gravïnne van Holt anno 1430. land, op den 27. April 1430. zyn geconfirmeert geworden. Uitgifte van 27 Ondertusfchen had Engelbrecht Grave van Nasfau, Heer van de Lek, hetzelve hetzelve Ambagt mede uitgegeven aan Hendrik Faasfen & Jacob Wil- Magt lemfen, cioo- Lngelb recht Grave van Nas- 28 En dit gaf dan aanleiding, /au. " ,. j &H~ 2. 29 Dat daar over in den Jare 1440. verfchil ontflond, Sustenuevan 30 Sustinerende de voorn. Hertog Philips van Bourgondien } Hertog Phi- Wertftar0m~ 31 " Dat Ridderkerk met allen zynen toebehooren, bedykt en onbedykt aan hem toebehoordde, 32 „ Als mede aan die geenen, aan wien hy dat ter leen gegeven had, te „ weten voorn. Roeland van Uitkerken; 33 » Om reden, dat wylen zyn Vader Hertog Aalbregt van Beyeren een „ gedeelte daar van had gedaan bedyken, 34 „ En teifens, als hy dat doen zoude, een openbaar Gebod hadde laten „ uitgaan, 35 „ Dat die geene, welke dat Ambagt van Ridderkerk toebehoordde, of „ eenig regt daarop Vermeende te hebben, 36 „ Dat zelve Ambagt voor hem zeiven, en voor die onwillïgen zoude doea „ bedyken binnen eenen zekeren tyd, 37 „ En die dat niet deede, 38 n Dat die zoude verbeuren zulk regt, als hy daar aan hadde; 39 „ En dat niettemin de Vader van voorn. Hendrik Faasfen > Welke het „ voorfz. Ambagt toebehoren plag, 40 „ Ea  (5) 4o » En ter leen hielt van den Grave van Nasfau en deszelvs Voor- „ zaten, 4ï .> Op dien tyd de Spade op den Dyk had geftoken : » 42 Ende zulks met dit gevolg, • natoa reed ra» n? oïïfesdm^ .sï?r,e* y^v.4,'ü!.(T: 43 „ Dat by den Raden van Holland goede informatien gedaan, 44 „ En klaarlyk bevonden zynde, 45 „ Dat die Vader van Hendrik Faasfen ten tyde, als men dat einde vaa „ Ridderkerk bedyken zoude, die Spade op den Dyk itak, 4-5 „ Daar op eintelyk is gewyst, ai Dat hy ende zyne nakomelingen, ende die dat voort van hem yerkre" gen mogten hebben, met regten verbeurt hadden alle regt ende toe- „ zeggen, 4§; „ Dat zy hebben mogten aan den Ambagt van Ridderkerk, 49 „ MefaJkn zyn toebehooren, Bedykt én Onbèdykt, ko « Mits , dat het Bedykte ende dat Onbedykte voortyds al onder een „ Schouw-en. Dy kgraaffchap gelegen was geweest, cj Ende dat Hendrik Faasfen nog Jacob Willemsen met der verlyinae " van den voorn. Engelbrecht Grave van Nasfau geen regt nog toeJ zeggen hadden , nog Verkrygen mogcen. * 52 Dan. daar niettemin door den voorn. Engelbrecht Grave van Nasfau, voorgegeven was, 53 „ Dat hy en zyne Voorzaten dat verbod van Hertog Aalbrccht had- den geignoreert; r;} , Dat men ook menig Jaar bevorens reeds Ridderkerk van de Hof/lede 1 ter Lekke ter leen gehouden had en nog hield; S5 Dat het ook een Lid was van de Heerlykheid van de Lek-, 5Ö „ Welke hy eh zyne Voorzaten van zyn Wyfs-wegen altoos van de "„ Graaflykheid ter leen gehouden had; «7 En eindelyk, dat hy de Manfchap van het voorfz. Ambagt niet ver"„ beurt of verzuimt hebbende , men als nog van hem dat Ambagt ter leen £ moest houden, 58 Zo heeft de voorn. Hertog Philips, daarom, 59 En om dat hy dat naauwRe regt op zynen Neef voorn. Grave van Nasfau niet v/ilde zoeken, 60 By desfelvs Handvest of Afte van Gonfent in dato 4 September 1440 geconfentcert, ' > B 61 Dat Utfpraak ■ in bet ler* biL Het voorgeven van hN- GELBRECtlT Grave van Nasfau daaromtrent. Hertog Philips van BoURGON- difn geeft op den 4 Sepl. 1440 een Handvest of ylcle van Confent ten  eeloeven van den Grave van Nassau. 1 Daarop ge* fchied ten zeiven dage een uitJpraak dien » conform. Hertog Philips geeft ook ten zeiven dage een Handvest ten behoeven van Roe- land van Uitkerken. ( 6 ) Art. 51 Dat meergemelde Roeland van Uitkerken dat Ambagt van Engelbrecht Grave van Nasfau ter leen zoude ontfangen, 52 En daarom ook aan denzelven Roeland van Uitkerken daar by kwytgefcholden alle hulde en Manfchap, 53 Die hy van den voorfz. Ambachte van Ridderkerk aan hem gedaan hadde, 54 Des echter, dat de zoo evengem. Grave van Nasfau ende zyne Nakomelingen dat Ambacht met zynen toebehoren van den Graaf wederom ter Leen zoude moeten houden, 35 Als een Lid van de Heerlykheid van de Lek, 56 Gelyk hy en zyne Voorzaten van zyn Wyfs-wegen dat met de Heerlykheid van de Lek voortyds gehouden hadden, 57 En het is dan ook uit hoofde van dat Confent en die renunciatie geweest, 68 Dat de vier geköfêri Keersluyden en Overman, aan welken het gefchil gelaten was, by derzelver uitfpraak ten zeiven dage, het ook alzoo hebben bepaalt, 69 Zoo als dat een en ander blykenkan, uit die produ£ten, welke aan de zyde van den Impetrant fub C. 40. en 6°. L's zyn overgelegt. 70 Inmiddels wilde zeker de nu al te meermalen gemelde Hertog Philips aan Roeland van Uitkerken insgelyks een blyk geeven, 71 Hoe zeer hy hem genegen was, 72 En hy gaf ook daarom nog op denzelven 4. September een nader Handvest, fub C. y loco by den Impetrant geproduceert, 73 Waar by Hy confenteerde, 74 „ Dat, al ware 't, dat de Heerlykheid van de Lek aan hem Graaf ver„ fiorve of verviele in eenigerhande maniere , 75 „ Nogthans dat Ambagt van Ridderkerk met zyn toebehooren, als dan „ aan hem Hertog of zyne Nakomelingen niet befterven of vervallen „ zoude, 76 „ Maar dat die geene, die dat als dan ter Leen gehouden hadden van de „ Heerlykheid van de Lekt ■77 » Dat zelve daarentegen weder houden zouden van hemHertoge of zyne „ Nakomelingen, Graven of Gravinnen van Holland, tot een onverfter„ flyk Erfleen. 78 m In alle manieren, als zyn getrouwen Heer Roeland van Uitkerken, „ dat tot dien tyd toe van hem gehouden had, en zyne Brieven dat „ klaarlyk uitwezen. ,; 79 En hy deed alzoo ten klaarlïen zien, 2o Dat,  ( 7 ) Art. rr* 80 Dat, ofichoon Ridderkerk in het vervolg niet van hem direft zoude re- leveren; 81 Maar integendeel van dien Leenman, als Heer van de Lek, 82 Aan wien hy het bevorens ter Leen hadde uitgegeven, 83 Het zelve evenwel een agterleen zoude zyn van eenen ongewoonen aart, 84 Het welkzig, zoo in deszelfs uitgifte, als in andere gevallen, merkelyk van de Ordinaire agterleenen onderfcheid-de. s«r Oo die wvze nu is vervolgens, en wel het eerst in den Jare 1441, naVodeVan Roeland van Uitkerken, deszelvs gezelUnne Margaretha van Coméne, met Ridderkerk verlyd, 8ó Volgens des Impetrants Produft Sub C, 8°. £0. overgelegd; 87 Terwyl ook daarna, 88 Alleen het korte tydperk van den Jare 1596. tot anno 1582. uitgezonden, 89 Waar in Philips de IIde Koning van Spanjen en Graaf van Holland fustl- neerde, 90 Dat de Heerlykheid van de Lek aan hem vervallen was, 91 En uit dien hoofde oök Ridderkerk, als een Hoofdleen direft uitgaf aan Jan van Merode, 92 Uitwyzens des Impetrants produft Sub, C. 90. L°, oq De Refpeftive Heeren en Fïouwen van de Heerlykheid van de Z>*,zig altoos eerst by de Graaven met Ridderkerk, hebben doen verlyen, 04 Voor en aleer zy dat wederom aan de Refpecïive Heeren en Vrouwen van Ridderkerk ter leen uitgaven; 95 Ende zulks tot op des Impetrants Grootvader toe, 96 Die, na dat hy by eene Executive Verkoping, van de voorz. Heerlykheid eigenaar geworden was, 97 Zig daarmede in den Jare 1721. by Mauritz Lodewyk, Grave van • Nasfau Heer van de Lek, heeft doen verlyen, 98 Welke zelf ook wederom daar mede bevorens In den Jare 1685. by de Graaflykheid verlyd was geworden, 99 Uitwyzens de Producten Sub. C. 14°. Loco. by den Impetrant, en 70. Lo. by den Geden. refpeftivelyk ten Procesfe gebragt, 100 Dan, wat gebeurt'er vervolgens? 101 In den Jare 1723. alle de Dorpen en Ambachten, behoorende tot de Heerlykheid van de Lek, by Executie verkogt, Executive Verkoop w?  de ITcerlykbeden tot de Heerlykheid van de Lek be boor ende. Sustenue van des Impt, Grootvader ■ uit dien hoof de. Die Sustenue vindt tegenfpraak by aen Grave van Nassau. De Grave van Nassau ' . rentmcicert van alle regt ( 8 ) Art. re2 En daar door in verfcheideri handen gekomen Zynde, 103 Raakte des Impetrants Grootvader de voorn. Mr. Cornelïs Groeninx in eeri begrip, 104 Dat hy ais hu niet langer van Mautïtz Lodewyk van Nasfau eert va- fal koude zyn; 105 En dus was de groote vraag, io5 Hoe het in 't vervolg met een Leen, als Ridderkerk, gaan moest? 107 Nóg de; koopef van Lekkerkerk en Zuidbroek, 10S Nog iemand der andere Koopers matigde zig daaromtrend eenig regt aan* - - • ■ ■ 109 En ten blyke daar van, zoo deed zig ook niemand derzelver, met de gem. Ambachts Heerlykheid verlyen. 110 Aan den evengemelden Mauritz Lodewyk Grave van Nasfau behoefde des Impetrants Grootvader, naar zyn begrip, geene pligten van Va- ; fallage , meer te betoonen * in En mitsdien bleef'er ook, naar zyn inzien, volgens den aart en natuur der zake, 1 112 En uit kragte van het geen door Hertog Philips by het voorfz. handvest van 4 September 1,^40. Sub. C. 50. L°. by den Impetrant, bepaalt was, niets anders over, 113 Dan cm met die zyne Heerlykheid Ridderkerk direct van den Opperleenheer zelve, te weten van de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, tereleveren. 114 Dit begrip vond intusfehen tegenfpraak by den voorn. Grave van Nasfau , 115 Welke met allen ernst vasthield, 116 Dat, onaangezien die Executive Verkoop van alle de Heerlykheden tot de Heerlykheid van de Lek behoord hebbende, evenwel de Heerlykheid van de Lek nog overig, 117 En hy daar van Heer gebleeven was, • 118 En dat mitsdien des Impetrants Grootvader, even a;s voorheen, van Hem met Ridderkerk moest blyyen releveren, 119 Edog van welke Sustenue hy eindelyk werd gediverteert, ( 120 Met dat Succes, 121 Dat. hy ten allen overvloede, ten behoeven van des Impetrants Grootvader , heeft gerefilieert, en afftand gedaan van al zyn gefusuneert regt op Ridderkerk, 122 Hec  (9) Art ' 122 Het welk hy, uitkragte van de twee hier voreri reeds gemelde Hand- °£ vesten van 4 September 1440, zoude mogen hebben, 123 Met verder confent en overgifte, T24 Dat de Ambachts-Heerlykheid Ridderkerk voordaan wederom direftelyk van de Heeren Staten van Holland en Westvriesland ter leen gegehouden witrd, 125 Even als of de twee voorrz. brieven van 4 September 1440 niet waren verleend geweest, 12Ó En ingevolge van welken afftand hy wyders dan ook aan Hoogstgemelde Heefen Staten de voorfz.Ambachts-Heerlykheid Ridderkerk, I27 Met alle zyntoebehooren, met halm, hande en monde heeft opgedragen , overgegeven en kwytgefcholden, »8 Zonder eenig regt, aftie of toezeggen daar aan te| behouden, en dit alles ten behoeven van voorn, Mr. Cornelis Groeninx, 129 Met dit gevolg, *qo Dat die opdragt, overgifte en kwytfchelding vervolgens door welgé* melde Heeren Staten belieft en aangenomen zynde, 1,1 Hoogstdezelve ook op den 25 April Ï7i6 voorn. Mr. Cornelis Groé3 niïï diredt met Ridderkerk hebben verlyd, in aller manieren, Ri Aa Pr;M,,n van eifte eh verly, die Roeland van Uitkerken öp den 134 fj£7*^™l^W& van Bourgondien gekreegen heeft, inhielden en verklaarden, Te houden Van de Graaflykheid van Holland by den voorn. Mr Cor33 ndis Groeninx zyne Erven en nakomelingen tot een onverfterHyk Erfleen, «4 Gelyk dat alles blykén kan uit des Impetrants Produften over gelegd,' Sub. C. 17°. en D. 2° Locis. 135 Ridderkerk nu alzoo tot een Heofdleen geworden zynde, ^ v •„ a«„ nnt na dat des Imots. Grootvader, de meergemelde Heer- 136 MSitó5«%i Zoon, des Impetrants Vader, Mr. O» Groeninx, hadde gedonateert, i« dezelve Otto Groeninx daarmeede dired by Hun Edele Groot Mogen- de op den 21 Maart 1739 verlyd, 138 Terwyl ook daarna, niet alleen de Impetrant na het overh/den van die zynen Vader, t,9 Offchoon nog minderjarig, door Hooggemelde Heeren Staten op den 16 November 1758. insgelyks daar mede is verlyd j 140 Maar ook by Hun Edele Groot Mogende ten zeiven dage is geadpro4 beert en geconfirmeert het vrugtgebruik van de gemelde Heerlykbeid, c. 4 > Ridder- trk. Des Impu. Grootvader word verlyd met Ridderkerk by de Staten van Holland. Zoo ook fUC' cesjivelyk des Impetrants . Vader en de Impetrant zelvt  Overgang tot de Pro» cedures. ( «6 ) Art. 141 Waar medé des imp'étrants Moeder was gebeneficeert; 142 En eindelyk de Impetrant zelve, in den Jare 1763 , door het Huwelyk mondig geworden zynde, aan Hun Edele Groot Mogende op den 15 Maart buide en manfchap van de voorz. Heerlykheid gedaan heeft, 143 Gelyk dit een en ander wederom ten klaarsten bewezen word door des Impetrants, Producten Sub. D. 3. 4& 5- hocis. overgelegd; 144 En zulks alles zonder dat de fuccesfive Heeren van Lekkerkerk en Zuidbroek zich daar tegens immer hebben verzet, 145 Nee, maar integendeel by aanhötidenheld gedoogt, 146 Dat de Heeren en Vrouwen van Ridderkerk alle pligten van vafallage, met voorbygaan van de Heeren van Lekkerkerk, aan Hun Edele Groot Mogende Direct betoonden. 147 Geen wonder derhalvCn, Édele Mogende Heeren! dat de Impetrant ten uiterüen gefurpreneert was, 148 Wanneer hy moeit, vernemen in den Jare 1775, en dus ruim 49 Jaar, na dat Ridderkerk een Hoofdleen was geworden, 149 Dat, niet de eerfte eigenaar van Lekkerkerk, en Zuidbroek Mr. Francois Conüantyn Pielat de Blagny, 150 Niet desfelfs opvolger Isaac Johannes Conftantyn Pielat de Blagny, 151 Nog ook desfelfs Succesfeur Pieter van Petten, 152 Nee, maar dat Mr. Jacob Hop, in qualiteit als Heer van de vrye hooge Heerlykheid van den Alingen Dorpe en Parochie van Lekkerkerk en Zuidbroek, in den Lande van Zuid - Holland, 153 Mitsgaders Ambachts - Heer van Lekkerkerk en Zuidbroek, 154 Zonder dat 'er eene gegronde reeden kan worden voor den dag gebragt, of immer geailegeert is geworden, waar uit bleek, 155 Dat de respective praedecesfeuren van voorn. Mr. Jacob Hop , ofhy feïïs, voor den Jare 1775. eenig regt op Ridderkerk gefustineert hadden, 156 Konde goedvinden voor den Rade Provinciaal proces te entameeren op en jegens den Impetrant als Ambachts-Heer van Ridderkerk, 157 Als mede op ende jegens den Procureur Generaal over Holland en Wellvriesland, 158 Voor zo verre dezelve zig parthy zoude willen ftellen, 159 En aldaar, na het obtineeren van een mandament van Rau Actie, disponerende tegen den Impetrarft en den Procureur'Generaal, eisch doende, te concluderen, Dat  (») AttT. 160 „ Dat by fententie van Welgemelden Rade zoude werden verklaard, 161 Dat de Heerlykheid Ridderkerk, als zynde (quasi) een agterleen van „ den Huize van de Lecq, 162 „ Uit kragte van het Odlroi door Hun Edele Groot Mog verleent tot „ fplitfmg' van de Heerlykheden, tot de Heerlykheid van de Lek» n behoort hebbende, van dato 24 Deember 1717. 163 „ Mitsgaders van de opgevolgde brieven van decreet van dato 26 April 3 „ 1723» 164 „ Zo wel als de andere leenen tot de Heerlykheid van de Lek behoort, en „ daar van gereleveert hebbende, 165 „ Was geworden en nog was een Agterleen van Lekkerkerk en Zuid„ broek; »ocH ixdb ".r * n1 V'^cvcn *~3'cj*TtfL 1■** - ' 1 1' ? 166 „ Datwyders de Impetrant, aldaar gedaagde, als Ambachtsheer van Rid„ derkerk, zoude worden gecondemneert hem Mr. Jacob Hop, als „ Heer van Lekkerkerk, als zynen Leenheer te erkennen, 167 „ En dien volgende zig te reguleren en te gedragen naar zekere uitfprake „ en verklaring van den 11 May 144° » den 4 September 1440, en 21 Ju „ ny 1441 * by het mandement breeder gemeld. 168 "Mitsgaders,dat de Procureur Generaal, aldaar tweede Gedaagde, vooi " zoo verre dezelve zig parthy zoude willen ftellen, zoude wordei £ gecondemneerd, het geen voorfz. is, te gehengen en te gedogen , 160 „ Alles,zoo tegen den Impetrant, aldaareerften Gedaagden, als in ca! „ van Contradictie, mede tegen den tweeden Gedaagden, met Liscl „ van Kosten." t-o Te^en dien Eisch en Conclufie nu,aan de zyde van den Impetrant na het allegeren van eenige gepaste middelen, contrarie Conclufie ge nomen, 171 En deze zaak voorts door een wederzydfch perfistit voor Ré- en Du plicq behoorlyk voldongen zynde, 1-2 Terwvl inmiddels de Procureur Generaal, uit hoofde van het Decla ' toir, door hem gedaan, en door voorn. Mr. Jacob Hop geaccepteert, ,75 Waar by dezelve hadde verklaard zig te zullen gedragen naar het ge wysde, tusfehen gemelden Mr. Jacob Hop en den Impetrant m dezen t vallen , 174 Op die manier was uit het Proces geraakt; 175 Zoo is vervolgens deze zaak, na wisfelingvan Inventaris en Stukken,! het Collegie van welgemelden Rade bepleit, 176" Met dat welverwagt gevolg, 177 Dat by Sententie van den zoo even gemelden Rade Provinciaal va dato 1. Maart 1779. aan voorn. Geertruyd Lestevenon, Weduwe M Jacob Hop, Qz x78 Welk Eisch by dem Rade Provinciaal. I \ I » s 1 » r. e  Provedurss in cas van Reformatie by den Hoo* gen Rade. ( " ) Art. 178 Welke Mr. Jacob Hop middelerwyl was Overleden, 179 In die qualiteit, als aldaar door Haar de Arrementen van den Procesfe waren aangenomen, 180 De Eisch en Conclufie op en jegens den Impetrant in dezen gedaan ea genomen, is ontzegt, 181 Met Compenfatie van Kosten van den Procesfe; 183 Dog niettemin met condemnatïe van de voorn. Geertruyd Lestevenon, Weduwe van Mr. Jacob Hop, in de Kosten van de Zegels. 183 Offchoon nu de gemelde Geertruyd Lestevenon, Weduwe van Mr. Jacob Hop, in haar voorfz. qualiteit, by de zoo evengemelde Sententie in geenen deele was bezwaard; 184 Vond dezelve niettemin goed, om daarvan te provoceren aan den Hoogen Rade, 185 En dat wel met dien onverwagten uitflag Voor den Impetrant, 186 Nadat ook aldaar wederom déze zaak naar ftyle Voldongen, geïnürueert eh bepleit, 187 En middelerwyl bovengemelde Geertruyd Lestevenon, Weduwe van Mr. Jacob Hop, Overleden was, 188 Mitsgaders de Gedaagde, zoo hyten dezen procedeert, de Arrementen van den Procesfe aangenomen had; 189 Datby Sententie van dèn Hoogen Rade, gepronuntieerd den 22 De* cember 1785. 190 By te niet doeninge van de bovengemelde Sententie van den Rade Provinciaal, in dato 1. Maart 1779. is verklaard, 191 „ Dat de Heerlykheid van Ridderkerk, als zynde een agterleen van „ den Huize van de Lek , 192 „ Uit kragte van het Oftroi door Hun Edele Groot Mogende ver„ leent tot fplitfing van de ten Procesfe gemelde Heerlykheden, tot „ de Heerlykheid van de Lek behoord hebbende, in dato 24 December 1717. 193 „ Mitsgaders van de opgevolgde Brieven van decreet van dato 26 April v 1723» 194 „ Zoo wel als de andere Leenen tot de Heerlykheid van de Lek behoord, „ en daarvan gereleveerd hebbende, 195 » ïs geworden, en nog is een agterleen van Lekkerkerk en Zuid„ broek, 196 En de Impetrant, als Ambachts-Heer van Ridderkerk, gecondemi} neert, den Zoon van den Gedaagden,in dezen, als Heer van Lekker- . j. „ kerk, als zynen Leenheer te erkennen, 197 » En  ( '3 ) Art. 197 „ En dienvolgende zig te reguleren cn te gedragen naar de uitfpraak „ cn Verklaring van den n May 1440, 4 September 1440, en 21 Juny '„ 1441, ten Procesfe breeder vermeld, 158 „ Met Compenfatie van Kosten van den Procesfe; dog met Condemnatie „ van den Impetrant in de Kosten van de Zegels. 199 Gelyk nu de Impetrant dadelyk begreep, 200 Dat, het zy met den vereischten eerbied gezegd, in de voorfz. Sententie, of het Arrest, van den Hoogen Rade erreur was gecommitteerd, 2or Zoo heeft dezelve dan ook daar van verzogt en geobtlneert een Mandament van Revifie, 202 En uit kragte van hetzelve, ten dage dienende, eisch doende, geconcludeert, 203 Dat by Sententie van dezen Hoogen Rade, en van de Heeren Adjuncten Revifeurs zal worden Verklaard, 204 In de Sententie, of Arrest, van dezen Hoogen Rade, gepronuntieert den 22 December 1785., alhier in quaeftie, erreur te zyn gecommitteerd ; 205 En dat mitsdien corrigerende het voorfz. erreur, 206 De Gedaagde, zo hy ten dezen procedeert, als nog zal worden verklaard by de Sententie van den Rade Provinciaal in dato 1 Maart 1779', alhier mede inquseftie, te wezen niet befwaard, 207 Met de Kosten, zo voor den Hoogen Rade, als In Revifie gevallen. 208 Vervolgens is deze zaak wederom in Revifie naar behooren geinftrueert en voldongen, 209 En het zal derhalven de Taak van den Impetrant by deze Schriftuur zyn dat erreur aantev/yzen, 210 En mitsdien te betogen, 211 Dat (onder reverentie) de Gedaagde, zoo hy Procedeerd, had behooren verklaard te worden, 212 By de Sententie van den Rade Provinciaal, alhier mede in quaeftie, te wezen niet bezwaard, cum Expenfis. 213 Zal de Impetrant intusfchen hier in wel willen flagen, 214 Hctfpreekt van zelfs, 215 Daar by die Sententie aan wylen Mr. Jacob Hop de Eisch en Conclufie , voor den Rade Provinciaal genomen, is ontzegd geworden. D 216 Dat Procedures in Revifie. Voorjlel van bet generale point in qutfftie.  Voor Rel van des Ge.iaagdes fustenue. Waar uit b/ykt, dat de Ged. zoo by procedeert eigentlyk aanlegger is. Hem incuw beert dus bet onusprobandi. Dit word na< der aangedrongen. ( '4 ) Art. 216 Dat ook de Impetrant die Eisch en Conclufie ter toetfe zal moeten brengen, 217 En dat hy in het byzonder de ongefundeertheid daar van zal moeten aantoonen; 218 En wanneer dezelve dan tot dat einde met de vereischte attentie word ingezien, dan bevindt men , 219 Dat de Gedaagde eigelyk fustineert, 220 Dat diegeene, welke thans Heer van Lekkerkerkis, eo ipfo op Ridderkerk zoude hebben datzelve regt, hetwelk de Heeren van de Lek daarop bevorens gehad hebben, 221 En dat mitsdien Ridderkerk tegenwoordig zoude geworden zyn een agterleen van Lekkerkerk en Zuidbroek, 222 Zo dat de Impetrant als Ambachts-Heer van Ridderkerk den Heere van Lekkerkerk, als zynen Leenheer, zoude moeten erkennen, 223 Uit het blcote Voorflel van de fustenue van den Gedaagden, zowel als uit het hier voor gedetailleerde, blykt derhalven middagklaar, 224 Dat hoezeer de Heer van Lekkerkerk, alhier in Revifie, wel als Gedaagde voorkomt, 225 Hy echter origineel aanlegger is, 226 En dus ook ten opzichte van de bovengemelde fustenue de vices aftoris moet waarnemen; 227 Ende Impetrant vermeent, 228 Dat hy hier uit ook al aanftonds,by wege van eene praeliminaire reflexie, dit gevolg mag trékken, 229 Dat het de Gedaagde, en hy alleen,is, aan wien het geheele onus pro* bandi ten dezen incumbeert, 230 Mitsgaders dat de Impetrant niets anders behoevd te doen, en eigentlyk ook geene andere taak heeft, 231 Dan, om dejlruólive de ongenoegzaamheid van het aangevoerde bewys aan den dag te leggen; 232 Terwyl de Impetrant bovendien hier nog meent te mogen byvoegen, 233 Dat hetzelve bewys in dit geval moet zyn van eenen allerduidelykflen aart, 234 Zoo dat het niet genoeg is, 235 Dat de Gedaagde zyn vermeend recht waarfchynlyk maakt, 236 Maar integendeel het zelve zoo volkomen tot eene demonflratie moet brengen, 237 Dat  ( 15 ) Art. 237 Dat daaromtrent zelfs geen twyflel hoegenaamd overblyft; 238 En de reden hiervan is naar de gedagten van den Impetrant vry klaar en natuurlyk; 239 Want immers men tragt aan de zyde van den Gedaagden goed te maken, 240 Dat de Ambachts-Heerlykheid Ridderkerk, welke volgens het denkbeeld van den Gedaagden zeiven altoos in vroegere tyden een agterleen is geweest van de Heerlykheid van de Lek, 241 En geenzints van de Heerlykheid Lekkerkerk en Zuidbroek. 242 Als nu van den origïneelen Gedaagden niet als Heer van de Lek, 243 (Want daar toe tendeert des Gedaagdes Conclufie niet,) 244 Maar als Heer van Lekkerkerk, en dus ook als een agterleen van die Heerlykheid, zoude moeten releveren: 245 Dan, het fpreekt van zelfs, en het loopt op het bloote voorfiel reeds in het oog, 246 Dat die fustenue noodzaaklyk onderfteld; 247 Of, dat, onaangezien de exiftentie van de Heerlykheid van de Lek, derzelver agterleenen Leenroerig gemaakt zyn, 248 En ook gemaakt hebben kunnen worden aan eene andere Heerlykheid ; 249 Of, dat de Heerlykheid van de Lek geheel en al vernietigt is, 250 En dat met die vernietiging alle de agterleenen, daar toe behoorende; gevoegt zyn, en ook gevoegt hebben kunnen worden by de Heerlykheid van Lekkerkerk en Zuidbroek; 251 Maar nu is het evenwel daarentegen zeker, 252 Niet alleen, dat hier de Impetrant reclameert eene uïtdrukkeJyke renunciatie van al het leenroerige, 253 Het welk immer aan de Heerlykheid van de Lek, op Ridderkerk zonde mogen gecompeteerd hebben, 254 Uitgebragt, ten behoeven van des Impetrants praedecesfeuren, door dien gecnen, 255 Van wien men niet ontkennen kan, 256 Dat hy in vroegere tyden Heer van de Lek geweest is2 257 Maar ook dat door de Succesfeuren van dien Heer van de Lek tegens den Gedaagden in een ander Proces gefustineert word, D 2 258 (Waar  Verdeeïïng van ,deze fcbriftuur. Voorflel van bet eer/te boofdpointl. Voorjlel van bet tweede boofdpointl. ( 16 ) Art. 258 C Waar over in het vervolg nader,) 259 Dat als nog de Heerlykheid van de Lek exifleert, 260 En dat zy,onaangezien al het gebeurde in vorige dagen, daar van de eigenaren gebleven zyn, 2di En mitsdien kan ook juist daarom ten dezen het befluit niet anders wezen * 262 Dan dat hier geene waarfchynlyke gisfingen, noch ook een onzeker misfchien, maar integendeel volledige preuves en zekere bewyzen alleen in aanfchouw kunnen komen, 263 En by nader gevolg, dat de Impetrant dan volkomen aan zynen taak voldaan heeft, 264 Wanneer hy het Onvolledige en onvoldoende van die bewyzen gedemonftreert zal hebben. 265 Ondertusfchen zal het de Impetrant evenwel hier by niet behoeven te laaten: 266 Maar hy zal ook ten overvloeden, 267 En zonder egter geconfidereert te willen worden daar door eenige atteinte aan de zoo evengemelde zyne eerfle defenfie toe te brengen, 268 Adftruttive tragten aantetoonen, 269 Dat Ridderkerk in geenen deele een Agterleen van de Heerlykheid Lekkerkerk en Zuidbroek is. 270 Zeer gemaklyk derhalven laat zig de behandeling van deze zaak verdeden in twee algemeene hoofdpoincten; 271 Foor eerji namelyk: in een betoog, dat de gedaagde, zo hy procedeert, in geenen deele den Regcen genoeg bewyft, 272 Dat de tegenswoordige Heer van Lekkerkerk, ofwel, dat wylen Mr. Jacob Hop in den Jare 1775, op Ridderkerk heeft gehad dat zelve regt, 273 Het welk de Heeren van de Lek, in voorige tyden op de voorfz. Heerlykheid,uit hoofde van het handveft en uitfpraak van 4 September 1440, gehad hebben. 274 Ten tweeden', in een Adftruclie ten overvloeden, 275 Dat al was het eens, des geenzints, 276 Gelyk reeds uit de verhandeling van het eerfte poindl zal zyn gebleken, 277 Dat Ridderkerk direct na de executive verkoping in den Jare 1723, van den Heer van Lekkerkerk© zoude hebben moeten releveren, 278 Het-  Art. 278 Hetzelve evenwel tegenswoordig niet meer behoeft, 279 En dat de Impetrant ook niet verpligt is den Heer van Lekkerkerk en Zuidbroek, als zynen Leenheer, te erkennen. 280 Overeenkomftig die Orde nu, ter zake tredende, 281 Neemt de Impetrant de Vryheid ten opfigte van het eerlle voorgefteldé hoofd -pointt te remarqueren, 282 Dat men aan de zyde van den Gedaagden fuftinërendè, 233 Da* de tegenswoordige Heer van Lekkerkerk op Ridderkerk hetzelve regt heeft, als de Heeren van de Lek daar op gehad hebben, 284 Ter betoog daarvan, alles by den anderen getrokken, in dezer voegen raifonneert: 285 Dat, namelyk, van zeer oude tyden af, de Heerlykheid van de Lek door de Graven ter leen zynde uitgegeven, 286 Onder die generale benaming altoos gecomprehendeert zyn geweeftverfcheide Dorpen en Jurisdictiën, 287 Waar van Lekkerkerk en Zuidbroek de voornaam/ie waren: 288 Dat die Heerlykheden onder eikanderen alzoo de Heerlykheid van de Lek uitmakende, 289 Ridderkerk niet alleen van ouds af daar onder hadde behoord; 290 Maar ook altoos was ge weeft, en gebleven, een agterleen van de zoo evengemelde Heerlykheid van de Liek; 291 Dog dat daarna in den Jare 1723, wanneer de toenmalige Heer van de Lek Maurits Lodewyk van Nasfau in die zyne Heerlykheden geè'xecuteert werd, 292 Doorhem zeiven, by Hun Edele Groot Mogende, van de Heerlykheden Lekkerkerk en Zuidbroek — Ouderkerk op den JTsJet — Qrimpen op den Fsfel — en Crimpen op d& Lek, — 29$ Welke tot dien tyd toe als een Leen waren bezeten geweeft, eene fplitfing verzogt en geobtineert zynde, 294 By gelegenheid van die fplitfing, en de verkoop Van de zoo evengemelde Heerlykheden by decreet, in aanfehouw gekomen zoude zyn, 295 Hoe het met de agterleenen van de Heerlykheid van de Lek gaan moeft, 296 En dat by die occafie bepaalt was, 297 Dat alle dezelve in het vervolg zouden behooren tot de Heerlykheid Lekkerkerk en Zuidbroek, E 298 Als Overgang tot bet eer/ie poin&. Raifonnement van den Ged.f zoo by procedeert , ter betoog van zyne Suftenue. \  Het zelve ivrfat vier adfuintien. Eerste adfumtie. Tweeede adfumtie. Derde ad* fumtie. Vierde ad% fumtie. Overgangtc di eerste at fumtie van den gedaagden. ( 18 ) Art. 298 Als de voornfdiïirftï, 299 Die alken eer.e hooge Heerlykheid was, ,og En alwaar ook de Heeren van de Lek altoos hunne refidentie, en der- 3 zeiver Leenkamer van de agterleenen, gehouden hadden: 301 Terwyl men ten bewyze van dit een en ander dan van employ tragt te maken die documenten, 302 Welke men aan de zyde van den gedaagden ten procesfe gebragt heeft; 303 En daar uit vervolgens opmaakt dit befluit, 004 Dat Ridderkerk,by die gelegenheid, een agterleen van Lekkerkerk en Zuidbroek geworden is, 305 En mitsdien, daarom ook nu, als zodanig van-den Heer van Lekkerkerk zoude moeten releveren. 306 Eene attente befchouwing van dit raifonnement doet aanllonds zien; 307 Dat men hier voornamelyk vier poinBen adfumeert, 308 Voor eerst: dat de Heerlykheid Riddeikerk is geweest een agterleen van de Heerlykheid van de Lek. nro Ten tweeden : dat de Heerlykheid van de Lek, oorfprongelyk zynde uit > 9 den Boezem van de Graven, beftaan heeft in eene Combinatie van verfcheide Heerlykheden. tto Tenderden- dat die Heerlykheden verkogt.zynde, op den kooper van 110 SktlfS is overgegaan het regt op Ridderkerk, het welk de Heeren van de Lek daar op bevorens gehad hebben. mi En mèemm ™rden: dat dit regt aftueel nog aan des Gedaagdes ' Zoon, als Beer van Lekkerkerk , competeert. u.rr„r^kr derhalven van zelfs, dat deze vier adfumtien, als het fun312 ^l^ t^ ^ uitmakende, ook door hem moeten bewezen worden; m Dan, gaat men dezelve eens fpeciaal na, dan bemerkt men al aanftonds, __. Dat Wel verre , dat men , aan dezyde van den gedaagden, daaromtrent aan zyne verpligting zoude voldoen; 315 Men integendeel merkelyk in het bewys deficieert. 317 Hier omtrend remarqueert de Impetrant, 318 Datoffchoon hy niet ontkennen wil, 319 Dat  ( 19 ) AaT. 319 Dat Ridderkerk in vroeger tyd certofenfu is geweest een agterleen van de Heerlykheid van de Lek. 320 De Ged. daarentegens, zal hy cordaat handelen, ook aan den Impt. wederom zal moeten toegeven, 321 Dat, daar ten opzigte van het leenroerige van Ridderkerk voornamelyk, en wel alleen, in confideratiekomen de Handvesten van Graaf Philips van 4 September 1440, by den Impetrant Sub. C. 4 & 5 locis, 322 En de ten zeiven dage gedane uitfpraak, mede by den Impt. Sub. C. 6 locis geproduceert; 323 En_daar zedert dien tyd, de Heeren van de Lek op Ridderkerk ook geen ander regt gehad, nog geëxerceert hebben, 324 Als het geen eeniglyk en alleen daar uit wierd gederiveert; 325 Gelyk dit zelfs is optemaken uit den inhoud van Articul 20, en eenige volgende , van het Mandament van Rau Aftie, by Mr. Jacob Hop van den Rade Provinciaal geobtineert, 326 En by den Gedaagden fub D. 1°. loco. overgelegd i 327 Ridderkerk ook alzoo is geweest een agterleen van eenen byzonderen aart, 328 Geheel en al onderfcheiden van de ordinaire agterleenen, 329 Ja zelfs zoo onderfcheiden, 330 Dat het indedaad in den eigelyken zin geen agterleen van de Heerlykheid van de Lek genaamt konde worden: 331 De Impetrant herhaalt het nogmaals, Edele Mogende Heeren! 332 Hy vertrouwd, dat de Gedaagde hem dit zal moeten toegeven; 333 Dan, wanneer men ook daaromtrend difficulteren mogt, 334. Zoo verbeeld hy zig, 335 Dat de drie volgende reflexien dit ftuk volkomen voldingen zullen. 336 Immers is het volgens de eerfte beginzelen van het leenregt zeker, 337 Dat hoe zeer men al eens moest toegeven, 338 Dat zelfs zoo een Leenman, die een Leen bezit, hebbende annexam jurisdidionem, daar van geen agterleen zoude mogen uitgeven, 339 Zonder confent van zynen Leenheer, yp Hy evenwel, na dit Verkregen confent, zig met datgeené, het welk hy als een agterleen wil uitgeven, niet wederom Jpeciaal by denOpperleenheer behoefd te laten verlyen, E 2 341 Nee Remarqüe op dezelve. Ridderkerk een agterleen van eenen byzonderen aart. Eerfte reflexie ter be-> toog bier van.  Tweede re* flexie tot dat einde. ( 20 ) Art. 341 Nee maar, dat het genoeg is, 342 Wanneer hy met het Hoofdleen zelf verlyd en geïnvestïeert is geworden ; 343 Edog is dit nu in het generaal waar? 344 Dan vertoont zig hier reeds een merkelyk onderfcheid, 345 Wanneer, ingevolge de bovengemelde uitfpraak, de Heeren van de Lek nooit iemand met Ridderkerk konden verlyen, 346 Ten zy zy zelfs daarmede alvorens by den Graaf verlyd waren; 347 En dit onderfcheid heeft men ook zo zeer gepenetreert aan de zyde van parthy, 348 Dat wylen Mr. Jacob Hop zelf, alvorens tegen den Impetrant iets in Regten te ondernemen, 349 Daar van, dat hy en zyne Prsedecesfeuren zig niet fpecïaal met Ridderkerk hadden doen verlyen, reliëf verzogt, 350 En by dat verzoek tefiens met ronde woorden de noodzaaklykheid erkent heeft, 351 Dat zy zig bevorens met de Heerlykheid Ridderkerk hadden moeten laten verlyen: 352 Alles uitwyzens de Brieven van reliëf daar van zynde, 353 En aan de zyde van den Gedaagden zelfs ten Procesfe overgelegt onder de letter Q. 354 Trouwens wil men eene nadere preuve, 355 Dat Ridderkerk in den eigelyken zin geen Agterleen van de Heerlykheid van de Lek geweest is, 356 Men herrinnere zig flegts uit de meergemelde uitfpraak, 357 Dat, offchoon volgens het Leenregt de uitgifte van een Agterleen re* gulariter afhangt van den wil van den Smalheer, 358 En dus is voluntatis, 359 Zo dat 'er zelfs gedisputeert word, 360 Gelyk men dit by Bort zien kan in zyn trad. van Holl. Leenr. 3 B. 3 C. §. 13 ö" Seqq. 361 Of het confent van den Opperleenheer daar toe wel eens nodig zy, de Heeren van de Lek evenwel verpligt waren, 362 Om Ridderkerk uittegeven aan Roeland van Uitkerken ea zyne Nakc^ melingen, 363 Zon-  (21) Art. 363 Zonder dat zy daar over eenige andere dispolitie,' 364 Cf ook daarop eenig ander recht hadden: 365 Eene om Handigheid, Edele Mogende Heeren! 366 Welke op dit refpecl: is van het ulterfte gewigt, 367 Alzoo daar uit manifest blykt, 363 Dat Ridderkerk een Leen op zïg zeiven is gebleven; 369 Het welk eigelyk mediale van den Graaf releveerde; 370 Dat in effefte de Heeren van de Lek flegts pasfeerde, 371 En het geèn die alleen van den Graaf ter Leen ontfingen, 372 Niet *>m het voor zig zeiven te houden, 373 Maar enkel om het daadlyk wederom ter Leen uittegeven aan zekere bepaalde Perzonen, of derzelver regt verkrygende. 374 Ja » twyftelt men na dit een en ander nog aan het groot onderfcheid, 375 Het welk'er tusfchen Ridderkerk, hetgeen evenwel als een Lid van de Heerlykheid van de Lek gehouden zoude worden, en een ordinair agterleen was, 376 Deze derde reflexïe neemt die twyflëling geheel en al weg, 377 Want immers het is volgens den aart en natuur van een Agterleen, zo wel als volgens de fpeciale feudale Wetten, by Bort. d. 1°. §. 'xo.feqq. aangehaalt, zeker, 378 Dat, wanneer een Hoofdleen op eenigerhande wyze, het zy door felonie, ofanders, aan den Opperleenheer vervalt, 379 InsgeJyks de Agterleenen aan Hoogstdenzelven vervallen , en alzoo derzelver Hoofdleen volgen moeten; 380 Maar hoe was het nu hier in met Ridderkerk gelegen? 381 Juist had daaromtrent het tegenovergeftelde plaats, 382 Alzoo op denzelven dag, blykens des Impetrants produft C. 50. hco, 383 Waar op de Graaf aan den Heer van de Lek, om dat Hy het naaufte recht niet op hem zoeken wilde, toeftond , 384 Dat Ridderkerk Hem in eflefte, als Smalheer pasferen zoude, 385 De zoo evengemelde Graaf ook aan den Heer van Ridderkerk een Handvest uitgaf, 386 Waarby hy aan denzelven toeftonds F ' 387 Dal Derde csflexie op dit rejpeSt.  Befluit uit dit alles. Overgat tot de tv adfumti ( « ) Art 087 Dat ineevalle de Heerlykheid! van de Lek op eenigerhande Wyze al eens aan Hem of zyne Nakomelingen, vervallen mogt, S88 Niettemin Ridderkerk niet vervallen, 389 Maar integendeel als dan direft van den Graaf releveren zoude: 390 Al wederom tot eene manifeste preuve, »9i Dat Ridderkerk geen Agterleen, in den eigelyken zin van het woord, van de Heerlykheid van de Lek, geweest is. 392 Vraagt men middelerwyl, waar toe dit onderfcheid zoo wydloopig moest worden aangetoont, 393 De Impetrant zal die vraag beantwoordende, teffens op dit respeft het befluit opmaken, 394 Dat, namelyk, de nuttigheid van deze zyne reflexlen aanflonds klaar genoeg zal in het oog lopen, 395 Wanneer men zig flegts te binnen brengt, ooö En daarom kan de Impetrant ook zulks niet fierk genoeg aan de atten, tie van U. Edele Mogende aanbevelen, 397 Dat zoo ras men dit maar moet toegeven, 398 Dat Ridderkerk geen ordinair agterleen van de Heerlykheid van de Lek geweest is, oqo De Gedaagde dan ook met geen grond ter waereld van de ordinaire ag3" terleenen fot Ridderkerk gevolgen mag trekken, 400 En dat het mitsdien zeer wel met de waarheid der zake beftaan kan, ^01 Dat hoezeer alle de agterleenen, die bevorens yan den huize van de 4 gerekïeert hebben, tegenswoordig moeten releveren van de Heer¬ lykheid Lekkerkerk en Zuidbroek, «ea Zulks niettemin ten opzigte van Ridderkerk, offchoon ook op eene 4 zékere enhter voren bepaalde wyze van den huize van de Lek gereleveert hebbende, nietwaar is. 403 En gelyk nu de Impetrant met die zyne reflexien ook niet anders beoogde, 404 Ten einde al hetzelve, by het vervolg van deze Schriftuur, nog nader van applicatie te maken, 405 Zoo kan de Impetrant veilig van die eerfte adfumtie afftappen, )e,ede 406 En tot een onderzoek van de tweede overgaan, 407 Waar by de Gedaagde, zoohy Procedeerd, veronderftelt, 408 Dat  ( 23 ) Art. , . 408 Dat de Heerlykheid van de Lek, oorfprongelyk zynde uit.den boezem 4 van de Graven, beftaan heeft in eene Combinatie- van verfcheide Heerlykheden , 409 En ter bev/ys daar van uit zyne Produaie onder de Letter G. aanvoert, 410 Dat de Heerlykheid van de Lek in den Jare 1342 , door Willem van Henegouwen , de vierde Hollandfche Graaf van dien Naam, uitgegeven zynde met alle de Heerlykheden, daartoe behoorende, 411 Waar onder Ridderkerk, Lekkerkerk, Crïmpen op d'Ysfel &c. 412 In den Jare 1413. aan Lekkerkerk alleen de Vrye Hooge Heerlykheid was toegekent: 413 En dat gelyk onder die generale benaming gecomprehendeert waren alle die byzondere Heerlykheden, 414 En men daarom ook wel eens de Heerlykheid van>, de Lek met de Heerlykbeden,é\Q de Gedaagde vast houdt, dat de Heerlykheid van de Lek uitmaakten, verwisfeit vindt; 415 Men ook alzoo aan de zyde van den Impetrant niet zoude kunnen aantoonen, 416 Dat'er iemand zins dien tyd afzonderlyk meti* Heerlykheid van de Lek, maar wel, met die byzondere Heerlykheden, verlyd was geweest; 417 Noch ook, datMauritz Lodewyk Grave van Nasfau evenwel Heer van de Lek zoude hebben kunnen zyn, 418 Offchoon hy geen Heer van de byzondere Heerlykheden geweest ware. 419 Het is nietmoeilyk, Edele Mogende Heeren! wanneer men ditraifonnement van den Gedaagden onbevooroordeelt inziet, 420 En dit zy den Impetrant gepermitteert hier in het generaal te prsemitteren, 421 Om daar uit handtastelyk te ontwaren, 422 Dat de fterkte van hetzelve alleen hier in gelegen is, 423 Dat men het onus probandi ten opzïgte van dat geene, waar mede men zig verlegen vindt, en het welk men evenwel als een fundamentum petendi moet vasthouden, op de fchouders van den Impetrant tragt te fchuiven, 424 En hy zal daarom ook zeer gaarne aan het verligt oordeel van den Regter overlaten, 425 Of men zig in eene zaak, als deze, met foortgelyke raifonnementen kar behelpen; F 2 426 Ei Raifonnementvanden Ged. tot /laving van die adfumtie. Generale reflexie- van den Impetrant op dat raifonnement. L 1  Eerfte bedenking tegen deze adfumtie van den Gedaagden. ( 24 ) A.rt. 426 En of men dit inzonderheid kan doen aan de zyde van den Gedaagden, 427 Wiens taak het is, om te bewyzen, 428 En niet om maar deze en geene Hellingen te adfumeeren, 429 Daarop zynen Eisch en Conclufie te bouwen j 430 Edog wanneer het op een onderzoek van die adfumtien aankomt, 431 Om zig als dan van het bewys derzelver kunftig te ontdoen: 432 Ondertusfchen zal de Impetrant zig evenwel hier niet geheel onttrekken , 433 Maar integendeel, offchoon ongehouden, door het opgeven van deze en geene bedenkingen doen zien, 434 Immers voorzoo verre zulks in eene zaak, waar over een afloop van zoo vele Eeuwen byna eene dikke duisternis verfpreid heeft, mogelykis, 435 Hoe merkelyk de Gedaagde hier het fpoor byster zy! 436 Het alleroudfte Charter, Ed. Mog. Heeren! het welk de Gedaagde met betrekking tot de Heerlykheid van de Lek, heeft weten optefporen, is de uitgifte daar van in den Jare 1342, aan Jan van Polanen, by hem fub G. i° 1°. geproduceert, 437 En niets is 'er dus natuurlyker, dan deze Vraag, 438 Blykt ook daar uit, dat de Heerlykheid van de Lek eene combinatie is van de byzondere Heerlykheden, daar by genoemt? 439 Wel verre, Edele Mogende Heeren, dat zulks daar uit confteren zoude, 440 Zoo verbeeld zig de Impetrant, 441 Dat die uitgifte direct: het contrarie doet zien ; 442 Alzoo daarby verkogt is de Heerlykheid van de Lek, met alle de Heerlykheden, die tot dezelve behoorden, 443 En welke Heerlykheden, dus onderfcheiden van de Heerlykheid van de Lek zelve, dan nader gefpecificeert worden; 444 Te weeten, Ridderkerk, Lekkerkerk, Crimpen, Bleskynsgrave &c. 445 Alles tot eene onlochenbare preuve , 446 Dat de Heerlykheid van de Lek niet beftaan heeft in eene Combinatie van verfcheide Heerlykheden, 447 Gelyk de Gedaagde voorgeeft; 448 Maar  ( *5 ) Art. _ 4 jS Maar dat het is geweest eene Heerlykheid, afgezondert van die Heerlykheden, welke aldaar opgenoemt zyn. 449 En men zegge niét, zoo als men in de vorige inftantien gedaan heeft» dat dit flegts eene captie zoude wezen; 450 Nadien het uit de eenvouwige lectuur van die uitgifte klaar blykt, 451 Dat de woorden: dat is, te weten: niet bepalen, nog ook bepalen kunneu, 452 Waar in de Heerlykheid van de Lek beftond; 453 Maar enkel, welke de Heerlykheden waren, die aldaar gezegt wierden tot de Heerlykheid van de Lek te behooren: 454 Want had men by die uitgifte willen denoteren, 455 Dat dc Heerlykheid van de Lek in de daar by opgenoemde Heerlykheden beftbnd, 456 Dan zoude men zig zeker in dezer voege hebben uitgedrukt: de Heer, lykheid van de Lek, bestaanöe in de Heerlykheden, Ridderkerk; &c. 457 Edog daar men hier eerst van de Heerlykheid van dc Lek afzonderlyk gewag gemaakt vindt; '458 Daar *er vervolgens gefproken word van Heerlykheden, tot die Heer^ lykheid beboorende; 459 En daar hier op juist dan onmiddelyk volgt, - 460 Dat is , te weten , 401 Hoe kan men die woorden dan tog in eenen gezonden zin ergens anders op doen flaan, als op de even vooraf gaande Heerlykheden ? 462 En moet men dit doen, hoe zeker volgt dan ook daar niet uit, 4Ó3. Dat in plaatfe, dat 'er in die uitgifte eenig bewys gelegen zoude zyn, 464 Dat de Heerlykheid van de Lek, zoude beftaan hebben in eene combinatie van de daar by opgetelde Heerlykheden ; '465 Integendeel die Heerlykheden enkel accesforia waren van dat principale, 466 Het welk eigelyk de Heerlykheid van de Lek uitmaakt. 467 En hier in is, nog kan ook geene verandering gemaakt zyn, door het verly, 468 Waarby Hertog Willem van Beyeren aan Engelbrecht Grave van Nasfau, Heere van de Lekke, A°. 1413. heeft gegeven de vrye Hooge Heerlykheid van den Alingen Dorpe, en der geheele Parochie van Lekkerkerk, * G 4<*9 Het Reflex ie daar tegen. Socutie op dezelve.  Tweede bedenking tegen deze adfumtie van den Ged. Dezelve bedenking won nader aangedrongen. ( 26 ) Art. „ . - ,09 Het welk de ged. onder de Letter G. 3 loco. heeft ten procesfe ge- bragt, 47o En ook gevonden word, by Mieris Gr. Cbart. B. 4. D. pag. 255 « 01 Want hoezeer uit het zelve welblykt, dat de Heer van de Lek toen 47 S gekïgen heeft de *ry, flbog* #«r**frtf w» *» Dor' pc en Parochie van Lekkerkerk, 472 Zo volgt daar uit immers evenwel in geenen deele, 479 Dat de Heerlykheid van de Lek gecombineert zoude geweest zyn uit diverfe Heerlykheden, en daar onder ook, Lekkerkerk, &c. 474 Alzoo integendeel uit dat verly, naar de gedagten van den Impetrant veel eer fchynt geinfereert te kunnen worden, 475 (En dit is dan eene tweede bedenking tegen deze adfumtie van den ged.) Aifi Dat men de Hooge Heerlykheid van den Alingen dorpe en Parochie 47 van Lekkeierk moet onderfcheiden van de Heerlykheid van de Lek, 477 Niet alleen, vermits de eerstgemeldeHooge Heerlykheid gegevenwierd aan den Heer van de Lek, qua tams, 478 Welke die dus voor dien tyd nooit had gehad, en echter Heer van de Lek was geweestj 479 Maar ook, om dat 'er uitdrukkelyk by bepaalt wierd, ^80 Dat de Héér van de Lek deze nieuwe acquifitie, en dus deze Hooge 4 Heerlykheid van den Alingen Dorpe en Parochie van Lekkerkerk, zoude moeten houden van den Graaf, 481 Even als hy «le Heerlykheid en Landen van de Lek zelve hieldt; 482 Trouwens het is ook onmooglyk, , Dat de Hooge Turisdiftie, welke de Heeren van de Lek vin ouds her ge4 3 had en geodfent hebben over de Rivier de Lek, uit de voorfz. uitgifte zoude moeten worden gederiveert; 484 Wantbehalven dat in het voorfz. verly geen woord gefproken word van de Rivier de Lek ', 485 Zo is ook het tegendeel daarvan manifest uit des Impetrants produeüeSub E. Per mum, ASfi 7vndede erfpacht- en r envers-brieven, door het Dom Capittel te Utrecht 4 6 SndeHeet,fïan de Lek, en van deze wederom aan het voorfz. Capittel, respedivelyk gegeven, 487 Waar uit blykt, 488 Dat  C 27 ) Art. 488 Dat al lang voor het Jaar 1321, 489 En dus nog zoo veel langer voor de bovengemelde uitgifte van den Jare 1413 ; 490 De Heeren van de Lek bezeten hebben de Visfchery in den mond van de Lek , 491 Met alle mahfcbappen, Heerlykheden, gerechten en goeden, alzoo als die aldaar gelegen is , en der Kerke ten Dom voorfz. van oudi toebehoort, 492 Gelyk zulks in het byzonder gezien kan worden uit de eerfte Renversbrief van den Jare 1321, by den Impetrant Sub. E. ï.loco overgelegd, 493 In de woorden: 494 „ Etfatemur, quod piscariam de Lecca pradi&am Cum Integritate , „ qua progenitores nostri eam usque ad not tenuerunt &c." 495 Dan, is dit nu waar; 496 Kan het Verder met geen fchyn ontkent worden; 497 Het zy men het oog flaat op de hier bovengemelde extenfie, in de gereclameerde brieven voorkomende: 498 n Met alle de Manfchappen, Heerlykheden, gerechten en goeden &c."-, 499 Het zy men zig uit de oude Historiën des lands herinnert, 500 Welk een recht de Kerk van Utrecht zig altoos over de Rivier de Lek heeft aangematigd en daadlyk geëxerceerd, 501 Waar over men Hechts Matthaeus de nobilitate lib. 2 C. 10.p. 217 be* hoefd te confuleren; 502 Dat aan de voorfz. Visfchery het recht van hooge Jurisdiftie is gehecht geweeft: 503 En is het eindelyk uit de zoo evengemelde Erfpacht- en Renversbrieven evident, 504 Dat het voor den Jare 1321 qusestieus, of ten minften onzeker, geweeft zynde, 505 Hoe, en op welken voet, de Heeren van de Lek de voorfz. Visfchery met haar toebehooren bezeten hadden; 506 Daarom by wege van overeenkomft en transactie is gereguleert, 507 Dat de Heeren van de Lek de voorfz. Visfchery , welke zy tot dien tyd toe , NB.m?talie de Manfchappen,gerechtigheden, ÖV.als de zodanige gehad hadden, voordaan van het Dom Capittel,in eenen eeuwigen Erfpacht houden zouden voor eenen jaarlykïchen Canon, 508 Mitsgaders dat dezelve ook, zedert dien tyd tot noch toe, alzoo gehouden worden by de Familie van Nasfau, als Heeren van de Lek; G 2 509 Zon-  Obie&ie van den Ged. daar tegen. Solutie op dezelve. ( 28 ) 509 Zonder in aanmerking te nemen, of dezelve ook Heeren van Lekkerkerk en Zuidbroek waren, dan niet: 510 Zoo votet uit dat een en ander dan ook,naar het denkbeeld van dcnlmpetrant,'niet alleen meer als waarfchynlyk, 511 'Dat de Heerlykheid van de Lek origineel onder anderen ook beftaan heeft in de gemelde Visfchery, met haer toebehooren, 512 De hooge Jurisdiftie over de Rivier de Lek daar onder begrepen; 51 q Maar ook teffens zeker, dat die hooge Jurisdiftie onderfcheiden is geweeft van de hoogë Jurisdictie van den Alingen Dorpe en Parochie van Lekkerkerk, 514 Welke naderhand ook aan den Heer van de Lek gegeven is; 515 En mitsdien dat men aan de zyde van den gedaagden ook uit het bovengemelde verly, ten opzigte van de Heerlykheid van de Lek geen gevolg hoegenaamd trekken kan. 516 En hier aan obfteert geenzints het verbaal accord, 517 Tusfchen de Graaflykheids Rekenkamer, en de Stad Dordrecht met dezelve gevoegt, ter eenre; 518 En Anna van Beïeren van fchagen , Douarierre van wylen Mauritz van Nasfau, in zyn leven Heer van de Lek, mitsgaders Moeder en Voogdesfe van haren minderjarigen Zoon Mauritz van Nasfau, ter andere zyde; op den 2 Oclober 16S7, aangegaan, 510 Het welk met de Misfive, door de Rekenkamer aan Hun Edele Groot Mogende gefchreven, in het Groot pl. Boek 4 d. Fol 364. te vinaen, 520 En ook aan de zyde van den gedaagden Sub. G. 4 loco ten procesfe gebragt is; 521 Zeker met een oogmerk, om daaruit af te leiden, 522 Dat de hooge Jurisdidie van de Heerlykheid van de Lek, dezelve zoude zyn, 523 Als de hooge Jurisdictie over den Alingen Dorpe en Parochie van Lekkerkerk en Zuidbroek, in den Jare 1413 uitgegeven. 524 Want behalven dat de Impetrant zig verbeeld, 525 Dat men uit dit verbaal accord juift daarom niet veilig tot de éénheid van de hooge Jurisdidien van de Heerlykheid van de Lek, en over de Alingen Dorpe en Parochie van Lekkerkerk en Zuidbroek, concluderen kan, 526 Om dat beide die Heerlykheden met, heure gerechtigheden] _als: toen waren in dezelve hand, 527 En wel van die geene, ^ ^  ( 29 ) Art. 528 Met dewelke dat verbaal accord aangegaan wierd; 529 En vooral niet, 530 Na dat men, aan de zyde van den gedaagden, hebbende doen confteren van de uitgifte van de hooge Jurisdictie van Lekkerkerk, 531 De Impetrant ten klaarften heeft doen zien, 532 Dat lang voor dien tyd, de Heeren van de Lek, Qua tales, de hooge Jurisdictie over de Heerlykheid van de Lek bezeten hadden: 533 Zoo meendmen dezerzydsch ook Waarlyk wederom niets anders,dart dit verbaal zelve, noodig te hebben, 534 Om op de zekerfte wyze overreed te worden, 535 Dat het 'er zoo verre van daan is, dat deszelfs inhoud aan de Suftenue J van den Impetrant hinderlyk zoude zyn; 53Ö Dat integendeel die daar door op de fterkste wyze word geconfirmeert; 577 Dewyl men in hetzelve niet alleen zorgvuldig ziet distingueren, tusfchen de hooge Jurisdictie van de Heerlykheid Lekkerkerk en Zuidbroek, 538 En die over de Rivier vcorby Lekkerkerk Loopendei 539 Maar ook de laafle dadelyk aan den Heer van de Lek ziet toekennen ; 540 En voel zoó Verre, als de Visfchery van de voorfz. Riviere aan hem was Competerende; 541 Eene by voeging, 542 Welke te notabeler is, en te meer de gedagten van deaImpetrant omtrent die Jurisdictiën buiten contestatie ftelt; 545 Zoo, om dat de Visfchery in, en de hooge Jurisdittie over de Rivier de Lek aan de Heeren van de Lek heeft gecompeteert lang vóór deri Jare 1413, 544 Op welken tyd die van Lekkerkerk en Zuidbroek, ingevolge G. 3. hen by parthy, eerst is uitgegeven, 545 En dus ook door hun niet is uitgeoefFent, noch ook uitgeoefiènt heeft kunnen worden, 545 Uit hoofde dat zy Heeren van de hooge Heerlykheid van Lekkerkerk waren; Als, om dat de meergemelde Visfchery zig veel verder in de Rivier de Lek Cja zelfs tot in de Rivier de Merwede, anders de Maas ge„ noemt,) extendeert, H 54» Daa  Derde bedenking van den Imp. tegen deze tweede jldfumtie van den Ged. uit de Oudheid van de Heelyk- he1d van de Lek. Bewys van die Oudheid. ( 3° ) Art. 548 Dan het Rechtsgebied van Lekkerkerk zig langs die Rivier uitftrekt. 549 Ja, en dit brengt den Impetrant als van zelfs tot eene derde bedenking. 550 Is de uitgifte van de hooge Jurisdictie aan Lekkerkerk en Zuidbroek niet ouder dan van den Jare 1432 ? 551 Heeft de gedaagde, zo van die Heerlykheden, als van de Heerlykheid van de. Lek in het geheel geen vroeger berigt, dan zedert den Jare 1342? V.' 552 Dan moet daar uitook by eene wettige confequentie volgen, 53 Dat het allezints onregtmatig en gevaarlyk zoude zyn; 554 En meer behoefd immers de Impetrant, als origineelegedaagde, niet te doen zien; 555 Om op die bewyzen tot den waren aart van die Heerlykheden, mitsgaders tot de origine, en het beftaan van de Heerlykheid van de Lek, te befluiten, 556 Zoo ras men dezer zydsch liquide kan aantoonen, 557 Dat die Heerlykheid van de Lek toen bereids derdehalve eeuw bevorens gefubfisteert had: 558 En dat het evenwel hier zoo met de zaak gelegen zy , is zeker; 559 Wantin het Groot Placaat boek 2 d. Fol. 1615, en vervolgens, vindmen reeds een Latynsch diploma van Graaf Floris den vetten in dato 15 Juny 1097, 5C0 Benevens een Hollandsen translaat van het zelve, 561 Waarby gewag gemaakt word van Dominus Henricusde Lecka, miles 562 Dat is , Ridder, 563 Gelyk het zeer wel overgezet is naar de taal van dien tyd: 564 Zoo als in het breede getoond word in de Noten op de Handvefien van Vlaardingen pag. 31. Ao. 4; 565 Terwyl al verder by Goudhoeven in zyne Oude Chronyk pag. 120. & 125» getuigd word, 566 Dat de eerfte Heer van de Lek, een jonger broeder geweeft zoude zyn van Diderik den tweeden, Heer van Brederode, 567 Die reeds omtrent den jaare 1063 overleden was; .68 En daar over wyders kan worden nageflagen V. Leeuwen inzyne Ba5 Tav lllustr.p. 1000, Johannis a Leidis de Orig. Domtnorumde Brederode Ap. Matth. in anatectis torn ipag. 614,  ( 3i ) Art. 569 Mitsgaders de tegenswoordige Jlaat der Vereenigde Nederlanden 7. D. pag. 474.; 570 Alles ten daidelyken blyke, 571 Dat men , om een regtbefcheid van de Heerlykheid van de Lek, te weten , veel hooger moet opklimmen, 572 Als tot dat geen, het welk daar van door den Gedaagden is ten Procesfe gebragt, 573 En mitsdien by nader gevolg, 574 Dat men ook daar uit, zoo als de Impetrant boven reeds reflecteerde, niet veilig noch ook wettig, een befluit tot de origine, en het bejiaan van de gem. Heerlykheid kan opmaken* 575 Trouwens, dat men aan de zyde van den Gedaagden , nopens de Heerlykheid van de Lek, het fpoor geheel byster is, 57Ö Blykt ook onder anderen daar uit, 577 Dat men fubponeert, 578 Voor eerst: dat die Heerlykheid deszelvs oorfprong zoude ontleenen uit den boezem van de Graven ; 579 En ten tweeden: dat Lekkerkerk altoos de rejidentie plaats van de Heeren van de Lek zoude geweest zyn ; 580 Want, wat de eerjle fubpo/itie betreft, 581 Die fchynt altoos zeker abufif, 582 En zulks wel om deze, niet minder eenvouwige, als allezints peremtoire reden, 583 Dat de Heeren van de Lek, zoo niet ouder, ten minsten zoo oud zyn als de Graven van Holland zelfs: 584 Althans moeten de Heeren van de Lek, reeds Leengoederen, welke direCi van het Keizerryk releveerden, bezeten hebben, op een tyd, 585 Toen de Graven van Holland zelfs, nog Leenmannen van den Keizer waren, 586 Om dat zy als Vryheeren door de Keizers in der tyd ter hiervaart Gedagvaard en aangefchreven zyn, 587 Om de bevelen van dezelve te gehoorzamen; 588 En hier aan kan men niet wel twyffelen, als men flegts ïn aanmerking neemt, 539 Dat Keizer Karei de vierde, de Edele Heeren van Putten, van de Lbk, en andere, H 2 590 Ne- Betoog, dat de Ged. nopens de Heerlykheid van de Lek het fpoor ge» beel byster is. Dezelve is niet oorfprongelykuit den boezem van de Graven. Bewys daar van. Hetzelve nader rtange. drongen.  i 5 c Obje&ie van den Ged. daar tegen. Solutie op dezelve. ( 3* ) lRT. co Nevens de Hertogen van Luxemburg, Eraband, Holland, &c. gelast heeft, 91 Om Arnold, Heer van Rummen, volgens Vonnis van 's Keizers Gerechtshof, aan het bezit van het toegewezen Graaffchap te helpen ; 92 En dat, in het jaar 1431, de Vryheeren van Batenburg, van Kuilenburg, van Buren en van de Lek, ■93 Öm eenen gëmeenen heirvaard tegen de Turken te doen, ,94 Door Keizer Sigismund ter verfterking van het Ryksleger aangefla- gen zyn, 595 Tot het opbrengen ieder van vyf glarien, ,96 Dat is: van Vyf Ridders, 597 Elk met drie Paarden; tien Schildknapen, verzeld van twintig Paarden; en tien Welgeboren Knegten, 598 Gelyk dit alles onder anderen breedvoeriger te zien is by van Loon, befchryving der aloude Regeringswyze van Holland 5. D. pag. 226. V> 227.; 599 Alv/aar voorn. Schryver, wiens Crediet, als genoeg geë'tablïsfeert, de Impetrant in dezen thans niet behoefd te bewyzen, teffens aantoont, 600 Dat in die oude tyden alle, welke den Tytel voerden van Vryheeren , direfie Leenmannen van het Keizerryk waren, 601 En niet releveerden van andere onderhoorige Hertogen of Graven; 602 En dat daarom ook de Vryheeren zulke dire£te bevelen en aanfehryvingen van den Keizer ontfingen. 603 Wel is waar, dat men in de vorige inftantien aan den Impetrant op dit refpe£l te gemoet gevoert heeft, 604 Dat men zig met al die oudheid, zoo als men zig uitdrukte, niet behoefde op te houden, 605 Dewylhier eene Uitgifte van Anno 1342, aan de zyde van den Gedaagden fub G. i°. loco geproduceert, voor handen was, 606 Waar uit bleek, 607 Dat de Heerlykheid van de Lek, toen ter tyd ten minsten, uit den boezem van de Graven was voortgekomen; 608 Edog de Impetrant vertrouwd, en naar zyne gedagten, te regt,1 609 Dat zoortgelyk een uitvlugt niet wel kan aangaan in een zaak als deze, 610 Waar in het eigelyk niet op deze uitgifte; maar op de origine en de geJfteltheid van de Heerlykheid aankomt; „  ( 33 ) Art. 6 n En waar op wel degelyk eene nafpeuring van dezelve in een vroeger tydperk betrekkelyk en van invloed zyn kan; 612 En dat zulks voor al dan niet kan aangaan , wanneer die Uitgifte zelve, zco als hier, des Impetrants gevoelen nader bevestigt; 613 Want, offchoon de Impetrant wel erkennen wil, dat uit dezelve blykt, 614 Dat in dien tyd de Heerlykheid van de Lek, met alle de Heerlykheden daar toe behoorende, is verkogt door den Graaf aan Jan van Polanen; 615 Zoo is het niet minder zeker uit die zelve acte van Uitgifte, ÓT6 Dat de Graaf die gaf, alzoo groot en klein, als Heer Hendrik van de Lek, die toen laast llierf, dezelve houdende en bezittende was geweest, 617 En zyne Voorvaders tot op den dag, dat Heer Hendrik van de Lekke voorn, van Lyve tot dood kwam, die bezeten hadden; 618 Ten allerzekerste preuve, C19 Dat, onaangezien toen ter tyd die Heerlykheid wel in den boezem van den Graaf geweest, en door hem verkogt is, 620 Hy dezelve evenwel niet eerder, dan by de dood van Hendrik van de Lekke, welke die met zyn Voorvaders altoos hadde bezeten, bekwam, 621 en dat dus de origine daar van ook geenzints uit den boezem van den Graaf moet worden afgeleid, 622 Het welk eigelyk het poinct is, dat door den Impetrant word vastge houden. 623 En wat de tweede fubpofitie aangaat, 624 Waarbymen onderftelt, dat Lekkerkerk altoos de Reftdentie-plaats van de Heeren van de Lek zoude geweest zyn; 625 Hier in abufeert men zig niet minder; 626 Dewyl het uit de Historiën van dit Land genoeg bekend Is, 627 Dat in vroegere tyden de Heeren van de Lek, een groot Adelyk Huis, Kasteel of Burcht, bezeten hebben, 628 Dragende den naam van Schonenburg, 929 En gebouwt op een heuvel in het Ambagt van nieuw Lekkerland; 630 En dat naar alle waarfchynlykheid dit het Stamhuis van de Heeren van de Lek geweest is, 631 Alwaar zy hunne reftdentie gehouden hebben: I 632 En Lekkerkerk nooit geweest de reftdentieplaats van den Heer van de Lek,  4 t \ i < 1 Vierde bedenking van den Impetrant tegen des Gedaag' des tweede adfumtie. ( 34 ) lRT. ,2 En dit word niet alleen alzoo aangetekent gevonden by Halma Tooneel der Fereenigde Nederlanden 2. D., vece, Schonenburg; ;33 By van Leeuwen Batavia ilhflrata p. 1235., en in de Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, 7. D. p. 475.; ;34 Maar dit denkbeeld krygtook eene byzondere kragt daar uit, Ï35 Dat men pasftm by de oude Chartres, in dit Proces voorkomende, gewag gemaakt vind van den Huize van de Lek, 5*6 En dat in het byzonder de Leenen, van de Heeren van de Lek ter Leen gehouden wordende, by die oude Chartres worden gezegt van den Huize van de Lek te releveren, 537 Gelyk ook van de Hqfjlede ter Lekke; 538 Zo als by het Handvest van Philips den Goeden, Hertog van Bourgondien, by den Impetrant Sub C. 40, loco overgelegt. 539 Eene benaminge, Edele Mogende Heeren! 640 Die in het Product C. 5°. loco by den Impetrant wel met die vanate Heerlykheid van de Lek verwisfeit, 641 Maar geenzints ergens gegeven word, 642 Of ook in eenen gezonden zin gegeven kan Worden, aan de gecombineerde Heerlykheden, 043 Die, naar het fysthema van den Gedaagden, de Heerlykheid van de Lek zouden hebben uitgemaakt, 644 En dit geeft aan den Impetrant dan ook eene vierde bedenking tegen des Gedaagdes bovengem. fysthema aan de hand; 645 Want word die benaming van Huize en Hofftede ter Lekke wel eens verwisfeit met die van de Heerlykheid van de Lek; 646 En kan dezelve uit den aart en natuur der zake nooit van applicatie gemaakt worden op de gecombineerde Heerlykheden, 647 Die naar het fysthema van den Gedaagden de Heerlykheid van de Lek zouden hebben uitgemaakt; 648 Dan levert niet alleen het verheffen op dien voet een treffend bewys op van het onderfcheid, 649 Dat 'er is tusfchen de Heerlykheid van de Lek, en die gecombineerde Heerlykheden; 650 Maar ook, dan word door dat gedurig verheffen der Leenen van de Heerlykheid van de Lek op zulken wyze, zonder dat men 'er ooit iets anders bygevoegt vind, 051 Dat onderfcheid nog allernadrukkelykst bevestigt; £52 Want  ( 35* ) Art. 6j2 Want immers, byaldien de Heerlykheid van de Lek geene afzonderlvke Heerlykheid geweest ware, maar beftaan had uit de diverfe bedoelde Heerlykheden, J 653 En de Heeren van de Lek mitsdien ook als Heeren van Lekkerkerk, Zuidbroek, QTc. de agterleenen ter Leen hadden uitgegeven; 654 Dan zouden 'er tog hier of daar wel eenlge traces voor handen zyn, 655 Da de Heeren van de Lek zig by het uitgeven van die agterleenen ook gequahficeert hadden als Heeren van die Gerechten, 656 Uit kragte van welke zy die uitgifte deden. 657 Het is waar, men vind één produd ten Procesfe, en wel K. qQ loco aan de zyde van den Gedaagden, ' 658 Waarby Ridderkerk voorkomt als Leenroerig van Lekkerkerk ; 650 Maar de Impetrant meent hier met grond te mogen vragen; 660 Durft men in goeden ernst daar uit een gevolg trekken ? 661 Zal eene zodanige abufive benaming, 602 Gebezigt door een Vreemdeling, welke niet eens hier te lande was eene lolide preuve voor des Gedaagdes begrip kunnen opleveren? ' 663 Neen, Edele Mogende Heeren! evengelyk ééne Zwaluw geen Zomer 664 Zoo zal ook dit enkele bewys, naar allen oogenfchyn, by furprife of onkunde in de weereld gekomen, hier een verfchil van zoo veel gewist niet kunnen afdoen; 00 665 Voor al niet, daar men aan de zyde van den Gedaagden zelfs niet zal durven vasthouden, dat Ridderkerk in dien tyd van Lekkerkerk releveerde, of ook konde releveren ; 666 En men ook bovendien buiten ftaat is, om, uit deszelvs zoo volumineufe productie, iets diergelyks van de zyde van de Heeren van de Lek, en daar komt het eigelyk op aan, te berde te brengen. 667 Van geen meer gewigt, offchoon van eenen anderen natuur, is op dit refpeél eene tweede reflexie van den Gedaagden, 668 Hier in beftaande, 669 Dat de Leenkamer en de Leenregisters van de Leenen, releverende van de Heerlykheid van de Lek altoos te Lekkerkerk gehouden, en bewaert zouden zyn: 070 Want, men neme dit eens voor eene bewezene waarheid aan, 671 Qa/rf inde? 672 Zulks zal immers niets ter zake kunnen doen 5 1 3 773 AI. Obje&ie van den Ged. daar tegen. Solutie op dezelve, Die nader aangedrofri. gen, ulndere obje&ie van den Ged. op dit reJpeSe, Solutie op dezelve.  Vyf de en laatfte bedenking van den Impetrant. ( 36 ) Art. 673 Alzoo dit altoos zeker eene geheele onverfchillige daad is, 674 Waar uit ten dezen geen gevolg hoegenaamt met grond geëlicieert kan worden, '675 En het welk dikwils ook alleen daardoor kan veroorzaakt zyn, 676 Dat de Leenmannen* en Griffier van de Leenen aldaar woonden, 677 En dat men uit dien hoofde mogelyk best gekeurt heeft, 678 (Daar de Heeren van de Lek tog zeer dikwils uitlandig waren,) 679 Om de Leenregisters in de woonplaats van den Griffier en Leenmannen te bewaaren, 680 Ten einde alzoo ook op de best inooglyke wyze te efteftueeren, 68 1 Dat dezelve onder opzigt bleven, 682 En de verlyen te gemakkelyker gefchieden konden. 683 Maar nog eens; wat zal daaruit tog ten nadeele van het begrip van den Impetrant voortvloejen ? 684 Zoolang dit maarzeker is, 685 Dat de Leenen, waar ook dan de plaats, daar het veriy genomen moest worden, gevonden wierd, altoos van de Heerlykheid van de Lek , en nimmer van Lekkerkerk gereleveerd hebben, 68ó Mitsgaders dat dezelve daar van te leen gehouden wierden,onderfchei- den van de Heerlykheid Lekkerkerk. 687 Trouwens dit moet zoo, en kan ook niet anders, geweest zyn^ wil men niet in abfurditeiten vervallen, 688 En dit levert eene laatfte , offchoon niet minder folide reflexie, voor den Impetrant op , 689 Welke zal doen zien, 600 Dat de Heerlykheid van de Lek, met geene mogelykheid1, uit eene 9 Combinatie van de by den Gedaagden bedoelde Heerlykheden heeft 1 kunnen beftaan; 698 Maar van dezelve noodzaaklyk heeft moeten onderfcheiden zyn. 692 De Impetrant verbeeld zig, Edele Mogende Heeren! dat, wanneer hy de bewyzen van zyn parthy gebruikt, 693 Om daar uit zyn vermeten afteleiden en goed te maken, 694 Hy als dan buiten tegenfpraak het zekerfte te werk gaat; 695 En hy zal ook daarom hier een raifonnement aanvoeren, uit de Staat van alle de Leenen, ^ ^ j-j-e  ( 37 ) oo6 Die in den Jare 1627. van de Heerlykheid van de Lek enPolanen teLeen gehouden wierden, 697 En welke Staat by den Gedaagden Sub P. 1° loco geproduceert is. 698 Uit dezelve nu blykt onlochenbaar, 699 Dat van de voorfz. Heerlykheid ook te leen gehouden wierd, 7.0 Hondert Guldens jau-lyks uit de Ambachts - Heerlykheid Lekkerkerk, Crimpenrekerk &c.; 701 Dan, zoo het nu waar is, gelykmen aan de zyde van den Gedaagden vasthoudt, 702 Dat de Heerlykheid van de Lek geene afzonderlyke Heerlykheid is geweest, 703 Onderfcheiden van Lekkerkerk, Crimpen op d'Fsfel &c. 704 Maar dat dezelve alleen in eene Combinatie van die Heerlykheden heeft beftaan, 705 Dan moet ook uit het daar zoo even aangeftipte, omtrent het Leenroerige van Lekkerurk, bepaalt zeker volgen, 705 Dat, voor zoo verre Lekkerkerk een gedeelte uitmaakte van dat geheel, 707 Waar uit de Herlykheid van de Lek naar het voorgeven van den Gedaagden beftond, 708 Lekkerkerk ook i 1 zoo verre Leenroerig zoude hebben 'moeten zyn aac Lekkerkerk', 709 Zoo dat de Leenheer en zyn Fafal een en dezelve waren, 710 En Lekkerkerk pligten van Vafallage aan zig zelf uitoeffenen moest: 711 Een denkbeeld, Edele Mogende Heeren! waar van de abfurditeit, oj hetbloote voorftel, in het oog loopt; 712 Waar mede men, aan de zyde van den Gedaagden, in de vorige In " ftantien, ook geen raad geweeten heeft; 713 En hetwelk dus ook niet toelaat, dat men, op dit refpeft, wederor een ander befluit kan opmaaken, 714 Dan dat de Heerlykheid van de Lek noodzaaklyk op zig zelve heeft moe ten beftaan, en onderfcheiden geweest is. van de Heerlykheden, daa toehoorende; 715 En is dit dan zco ; 716 Ja, word het zelve ook bovendien bevestigt door al het hier vore gededuceerde, K 717 We Bewysvan d-. zelve. >; 1 r i 6-  Gevolg daar Uit getrokken. ï. Dat bier geene vergezogte Jl/atien van den Ged. in confidtratie komen. 2. Nocb ook eene provocatie tot bet een of ander bewys. ( 38 ) Art. 717 Wettig afgeleid uit bewezene waarheden, voor het grootfte gedeelte insgelyks uit des Gedaagdes eige productie gehaalt, 718 Dan verwagt de Impetrant ook met grond, 719 Dat men dat alles zo maar niet ligtelyk zal kunnen in de Wal fchuiven; 720 Het zy, dóór vèrgetógte Matten, 7ZÏ Gehaalt, uit eene afwisfeling van denkbeelden omtrent de Heerlykheid van de Lek, en de Heerlykheden, daar toe behoorende, 722 Die men voorwendt, dat hier en daar in de oude Archiven gevonden zoude worden, 723 Dan, welke immers, de Waarheid daar van al eens onderftelt zynde, den aart en natuur der zake niet zoude kunnen veranderen, 724 En uit welke afwisfeling van gebefigde woorden en benamingen, tot de Identiteit der Heerlykheden te concluderen, gelyk altoos, 725 Vooral alhier, gevaarlyk zoude wezen; 756 Daar, niet alleen, die Heerlykheden juift altoos in eene en dezelve band ge weeft zyn, 727 Maar ook, eene afwisfeling van tyden den Impetrant belet de origine en reden van alles op te fpeuren; 728 Het zy, door eenegedeplaceerdeprovocatie, tot het een of ander bewys, 729 Aangevoert door hem, wiens taak het eigelyk was, om alles te bewyzen , 730 En wel tegens zulk eenen, als den Impetrant, die origineel Verweerder is, en uit dien hoofde ook niets behoefd te proberen; 731 Die alles, wat 'er van zyne zyde gefchied, ten overvloede doet; 732 En daarin nog genoodzaakt is, zig te bepalen tot het regt van een derden, 733 Waar van de bewyzen, ingevolge het beloop derzake, in zynen boezem niet kunnen; 734 Maar veel eer in de handen van zynen parthy moeten zyn, 735 Dan, die, door dezelve voorzigtig agter te houden, ook alzoo alle gelegenheid tot eene meerdere ontdekking kan benemen. 736 En wil men hier van flechts een ftaaltje? 737 Zoo herinnere men zig maar eens , juist op dit respect-} 738 Alwaar men ons uitlokt tot een betoog, 739 Dat  ( 39 ) Art. 735 Dat Maurits Lodewyk, Grave van Nasfau, ooit Heer van de Lek zoude hebben kunnen zyn ; 740 Offchoon hy geen; Heer van de byzondere Heerlykheden geweeft ware; 741 Wat de Impetrant bevorens van de Rivier de Lek, ende Rechten en Gerechtigheden, daar aan geconnetteert, al heeft aangeftipt; 742 Wat hy heeft gedemonftreert, met opzigt tot een Huis en Hofjlede ter Lekke; 743 En men ftelle zig dan teffens maar eens voor , wat men daaruit al zoude kunnen afleiden, ter beantwoording van die provocatie; 744 Ingevalle men van dat alles het rechte befcheid had; 745 Of wanneer de Gedaagde had kunnen goedvinden, om onder de Letter K. i» loco, niet by een extract, maar in het geheel, te produce- ' ren dat Register, 746" Waar op gevonden worden alle de Leenen, 747 Welke van den Grave van Nasfau, als Heer van Polanen en van de Lek, ter Leen gehouden wierden, 748 En waar in teffens gevonden word een Extract, continerende alle de goederen, 749 Welke dezelve Grave van Nasfau van de Graaflykheid van Holland ter leen hield; 750 Waaronder wel opgetelt worden Ridderkerk, Lekkerkerk, &c. 751 Mitsgaders, en wel het eerst van allen, die Huizinge en Hofjlede &c. 752 Edog van welke Huizinge en Hof/lede, buiten dat, ook niets meer óf anders gelezen; maar met een Cfc. afgebroken word. 753 De Impetrant zal hier uit geen gevolgen trekken, noch ook naar de reden daar van gisfen; 754 Dewyl hy vertrouwt, dat het voor hem genoeg is, 755 Dat de Gedaagde, en niethy, eene Vernietiging van eene Heerlykheid fustineert, * 756 Welke eenmaal aanwezig geweest is, 757 En offchoon de Rivier, van dewelke die Heerlykheid zynen naam ontleend heeft ,nog met alle deszelfs Visfcheryen en platen existeert} 758 En dat dus ook de Impetrant verpligt is die vernietiging te bewyzen,' 759 Vooral in confidentie, K 2 760 En  finale remar nie op du poin 'iï. c m) ^o En dit meent de Impetrant hier nog te moeten byvoegen, voor en al' eer by van dit poinél kan afitappen, ficcren; 7Ö2 Alzoo BaliiiOW-, Schout, Secretaris, Bode, en andere bedienden, van 7 en over dc Terlyheid van de Lek, hebben blyven aanüellen; 763 En eindelyk altoos hebben gefustineert, en nog fustineren, 764 Dat de Heerlykheid van de Lek, in wezen, en niet vernietigt is; 765 Gelvk ook daarover zelfs, tusfchen den Gedaagden en die Familie, voor 7 den Rade Provinciaal, nog Procedures aanhangig zyn; ■466 Waar in de Gedaa.de eene Verklaring, en dat wel by Sententie van den Rechter, zoude willen hebben, zyne Familie by Ufurpatie word verricht; 768 En waarin dus ook voornamelyk zal moeten worden onderzogt en ' gedecideert, 769 Of 'er noch eene Heerlykheid van de, Lek, onaangezien die executive Verkoop, is gebleven ? 770 En of de Familie van den Grave van Nasfau daar op dezelvs regt behouden heeft ? „. Maar is dimu zoo, gelyk men dat aan de zyde van deo Gedaagden niet wel kan tegenlpreken; 772 Dan volgt daar uit ook, naar de gedagten van den Impetrant, 1 oc w al eens dat hy niet zoo klaar , als de Zon op eenen 773 SererTÏÏd^ rd'e'waiheden konde wegnemen , 774 Welke men goedvind, offchoon hier en daar ex longinquo gehaalt, tegen die exiftentie aan te voeren ; 775 Zulks, ten zynen opzigte , geen wonder zoude zyn, 776 En hem ook niet zoude kunnen obfteren ; m Daar ditpoinft eigelyk niet hier, maar in alle zyne volheid, in dat 777 ProcesVolkomen uitgemaakt zal moeten worden; 778 En verder, dat offchoon hy voor het tegenwoordige zyn proces wel winnen kan, m IngevaUe , namelyk, de Rechter in het onderzoek der gronden en bewyzen, valt in een begrip, 78o Dat  C 41 ) Art 780 Dat des Impetrants geallegeerde, voor de exiftentie van de Heerlykheid van de Lek, voldingend; 781 Ofwel, dat zyne ten dezen gereclameerde prafcriptie gefundeert is; 782 Hy evenwel hetzelve niet behoord te kunnen verliezen, 783 Wanneer die exiftentie maar eenigzints in twyffel getrokken zoude kunnen worden, 784 Zoo lang hetverfchil daarover, tusfchen den Gedaagden, en de Familie van Nasfau, ten nadeele van de laatfte, niet is uitgemaakt: 785 En de reden hier van is eenvouwig deze; 786 Om dat, byaldien UEdele Mogende eens begrepen, dat de bewyzen van den Impetrant niet voldoende waren, om te doen zien, 787 Dat de Hooge Heerlykheid van de Lek noch exifteerde; 788 En de Impetrant uit dien hoofde zyn Proces zoude moeten verliezen : 780 Als dan, uit eene afzonderlyke decifie van dit Proces, vóór het examineren van het andere, een verfchillend gewysde, nopens een en dezelve quseftie, zoude kunnen voortfpruiten; 790 Zoo wanneer naderhand, door de Familie van Nasfau, eens meerdere en convincantere preuves wierden te berde gebracht, 791 En de Rechter daar door zig genoopt vond, om het aanwezen van de Heerlykheid van de Lek , 792 En mitsdien ook de Familie van Nasfau, als Heeren van dezelve, te erkennen: 793 Iets, het geen niet onmoogelyk is ; 794 Daar de Impetrant hier op dat refpeft in de daad niet zyn eige regt, maar dat van een derden defendeert; 795 En zig niet vermeten durft, 796 Dat hy in dit opzigt alles aangevoert heeft, 797 Het welk voor de exiftentie gezegt zoude kunnen worden J 708 Maar ook teffens iets; dewyl als dan van agteren blyken zoude, dat de Impetrant in dit Proces ook het gelyk aan zyne zyde hadde gehad ; 799 Hetgeen voor den Impetrant, onder eerbiedige correétie, van de uiterfte hardigheid, 8co En niet overeenkomftig zoude zyn aan die gewone en loffelyke maximes van dit ons gezegend Land , L ' 801 Vol-  Reflesie daar tegen weggenomen. C 42 ) Art. 801 Volgens welke, altoos, en tusfchen allen , voor zoo verre mooglyk, eene gelykmatige rechtspleging moet worden uitgeoeffent: 802 En men verwondere zig hier over niet, even als of de Impetrant daar door deze procedures zogt te asternifeeren, 803 Of wel eene ftatering trachtte in te voeren, 804 Zonder dat de Familie van Nasfau zig hier bekend maakt, $05 Want, behalven dat het de Gedaagde in zyn vermogen heeft, 806 En van hem voornamelyk en alleen zal afhangen, 807 Om het Proces, tegens de Familie van Nasfau, met alle vigeur voort te zetten; 808 En de Impetrant daar en tegen buiten ftaat was, om die Familie te noodzaken , zig in dit Proces bekend te maken; 809 Welke daartoe ook geene reden had, 810 Dewyl, Mauritz Lodewyk van alle regt op Ridderkerk gerenuncieerE hebbende , het Hunnatuurlyk om het even was, 811 Hoe het ook daarmede mogt afloopen ; 812 Zoo vertrouwt de Impetrant, 813 Dat, daar de bovengemelde gevolgtrekkingen, uit den aart en natuur van de zaak in quasftie, voortvloeien, 'er ook geene reden is, 814 Waarom hy, dieniet beletten kon de, dat de procedures door wylen Mr. Jacob Hop; zoo tegen hem, als tegen de Familie van den Grave van Nasfau, tegelyk geëntameert, 815 Maar tegen hem met meer drift, als tegen de zoo evengemelde Familie voortgezet wierden , 8ió Zig van dusdanige reflexie niet zoude mogen bedienen; 817 Dan, waar toe hier tog langer op te blyven ftaan? Ed. Mog. Heeren! 818 Genoeg; dat de Impetrant uit het te voren gededuceerde wettig meent te mogen opmaken, 819 Dat de Gedaagde niet voldoende demonftreert, het geen hy evenwel op dit refpeót demonflreren moest, 820 Namelyk, dat de Heerlykheid van de Lek uit eene combinatie van verfcheide Heerlykheden beftaan heeft, 821 En met de verdeeling daar van ook dadelyk vernietigt is. 822 De Impetrant kan dus ook uit dien hoofde wederom dit poincT: houden voor afgehandelt; 823 En  ( 43 ) Aut. 523 En overgaan tot een onderzoek van des Gedaagdes derde adjumtie; 524 Waarby hy vasthoudt, 825 Dat by de Verkooping van de diverfe Heerlykheden, 82Ó Waaruit de Heerlykheid van de Leb, naar zyn fysthema, zoude beftaan hebben, 827 Op den Heer van Lekkerkerk is overgegaan al dat regt op Ridderkerk, hetwelk de Heeren van de Lek daar op bevorens gehad hebben. 828 Gelyk het nu ook hier wederom de taak van den Gedaagden is, 829 Om deze zyne adjumtie goed te maken i 830 Zoo beroept hy zig daar toe ook op dat geene, >c welk 'er, tusfchen den Jare 1701 en 1722, met opzigt tot de nu al te meermalen gemelde heerlykheden, heeft plaats gehad. 831 Na dat, zegt men , Mauritz Lodewyk van Nasfau, Heer van de Lek, in den Jare 1701, na bekomen confent van zyne Broeders, en een geobtineert Oftroi, eene Somma van Zeventig Duizend Guldens genegotieerc hadde, '832 Tegen den intrest van vier Guldens en tien Stuivers van het hondert in het Jaar, 833 Te betaalen, uit de gereedfïe revenues van de Heerlykheid van de Lek\ 834 Zoo heeft hy voor de voldoening, naarkoming, en verzekering van dit een en ander, ter dier tyd fpecialyk verbonden en geaffefteert, 835 Eerftelyk, de Vrye Hooge Heerlykheid van den Alingen Dorpe en Parochie van Lekkerkerk; 836 Item, de Ambachts-Heerlykheden en Gerechten van Lekkerkerk en van Zuidbroek; S37 Van Crimpen op den Ysfel; 838 Van Crimpen op de Merwede; 839 En eindelyk van Quwerkcrk, 840 Alle aldaar breeder omfchreven. 841 De zoo evengenoemden Mauritz Lodewyk van Nasfau, vervolgt men aan zyne verphgung, zoo het fchynt, niet hebbende voldaan, ' * 842 Wierd om die reden dan ook, uit kragte van eene Executorie, in dato 5. September 1708, 843 Gedepefcheert op eene willige condemnatie van den Rade Provinciaal: in dato iö. September. 1704, L 2 844 In Overgang tot ae der du adfumtie van den Gedaagden. Raifonnement van den Ged. tat Jiaving van die adjumtie.  ( 44 ) Art. 844 Tri bovengemelde zyne Goederen geëxecuteert, 845 Met dit gevolg, Za6 Dat de voorfz. Hooge Heerlykheid van den Alingen Dorpe en Parochie van Lekkerkerk, benevens de zoo evengenoemde vier Ambachts- Heerlykheden by executie Verkogt wierden, 847 En dat Jan Capteyn. by den uitgang van de Waschkaars, daar van koper gebleven zynde, voor eene Somma van Vyftig Duyzent Guldens; 848 Vérvolgens hêt decreet by den Rade Provinciaal op den 21. February 1714. geïnterponeert, en voorts geordonneert wierd, 849 Dat brieven van decreet gemaakt, en in de Raadkamer van denzelven Hove, voor den Noen, bezegelt zouden worden, den 4 Juny daaraanvolgende, 850 Zo dat aan het voltrekken van de voorfz. executie alleen ééne afkondiging , 851 En het verkoopen dier Heerlykheden by het aftrekken van het Zegel resteerde. 8.2 Intusfchen, gaat men voort, begreep Mauritz Lodewyk van Nasfau, dat hy zig mogelyk meerder voordeel zoude aanbrengen, 8<2 Wanneer de gem. Heerlykheden, die toen te gelyk in ééne Koop en als 3 één leen verkogt waren, in vier leenen gefphtst, en alzoo feparatelyk verkogt wierden; 8<4 En hy addresfeerde zig daarom aan Hun Edele Groot Mogende, de Heeren Staten van Holland en Westvnesland, en verzogt van Hoogstdezelve de voorfz. fplitfing, 855 Met dit effe£t; 856 Dat by Oftroi, in dato 24. December 1717, is verflaan. 857 Dat de voorfz. refpeaive Heerlykheden zouden worden gefplist in vier leenen, namelyk: 858 De Hooge Heerlykheid van Lekkerkerk en Zuidbroek in één leen, 859 De Ambachts Heerlykheid van Ouderkerk op den Ysjel mede in één leen, gdo De Ambachts Heerlykheid van Crimpen op den Ysjel insgelyks in één leen, 861 Als mede ten laatften, de Ambachts Heerlykheid van Crimpen op de Lek, in één leen. 862 Èn dat dezelve Heerlykheden alzoo in diervoegen by het aftrekken van het Zegel zouden worden verkogt. 863 Hier  ( 45 ) Akt. 863 Hier door nu, voegt men 'er nog al verder by, en door de gedane obpofitien op de interpolitie van het decreet, de tyd van de finale verkooping lang verftreken zynde, 864 En voorts ook van die fplitfing gewag moetende gemaakt worden, 865 Zoo addresfeerden zig de crediteuren van voorn. Mauritz Lodewvk Grave van Nasfau aan den Rade Provinciaal, en verzogten aldaar eene auaorilatie op den Deurwaarder, welke de executie gedirigeert had, tot het doen van eene nieuwe verkundiging, 866 Waar van zy een opftel of concept daar nevens aan welgemelden Rade exhibeerden, en overgaven, 867 Continerende niet alleen, het geobtineerde Oftroï van fphtfing van de voorfz. Heerlykheden, in vier leenen; 86Ï! Maar ook eene bepaling, waar in eigelyk elk dier vier Heerlykheden • die nu ieder als een apart leen zoude worden verkogt, beftond, ' %ljdïroTkeêing' fpedaal ten opziSce van de Heerlykheid Lekkerkerk en 870 Dat daaraan behoorden verfcheide agterleenen, 871 Breeder gefpecificeert, by zekere afte van verdeeling, tusfchen Prins Ireaenk Hendrik van Oranje en Willem van Nasfau, Heere van de Lek. op den 2 February 1627, gemaakt j 872 k^ndrfto0nde3nr•e, namelyk' dezelve als £oea noS ter ïeenregïsteren be- 873 Alles wederom met dezen uitflag; 874 Dat die verkundiging ook alzoo gedaan, 875 En by Misfive aan Mauritz Lodewyk Grave van Nasfau! Heere van de Lek als zig buiten het resfortvan welgemelden Rade ophoudende, wierd geiniinuecrt, 876 Mitsgaders dat, daarna op den 14 September 1722, als de dag prefix, dc voorfz. Heerlykheden by het aftrekken van het Zegel van den Briev van decreet verkogt zynde, 877 Mr. Francois Conftantyn Pielat de Blagny van de Heerlykheid Lekkerkerk en Zmdbroek kooper was gebleven, voor eene fomma van 30y.o Guldens. 878 Gelyk van dat een en ander, 879 Zoo als ook van eene nadere, by den kooper geobtineerde, interpretatie van Hun Edele Groot Mogende de Heeren Staten van Hollond en Weitvriesland , ten opzigte van het bovengemelde Oétroi van fplitfing, 880 Waar uit abufivelyk het woord Vrye gelaten, en van de Ambachtsheer* lykheid Lekkerkerk en Zuidbroek, geene directe melding gemaakt was; M 881 We-  Ar 88 88 88 85 8 8 8 S { < Overgang tot een onderzoek van dit raïfonnement van den Ged. (46) TWederom blykenmoet uit de produften Sub. N.t en O.i .& 2 toets aan de zyde van den Gedaagden overgelegt: 2 Dat alzoo, Cen hier begint nu het raifonnement van den Ged.)üt die Acte van verkundiging zeker zynde , 3 Dat tot de zoo cvengemelde Heerlykheden Lekkerkerk en Zuidbroek behoorden die agterleenen, 4 Welke breeder gefpecificeert waren, by zekere Afte van verdeeling, in den jare 1627, tusfchen Prins Fredrik Hendrik en Willed van Nasfau gemaakt, 5 Voor zo verre als dezelve ten leenregifteren toen nog bekend Honden, 36 'Er vervolgens niet alleen uit die repartitie , of Afte van verdeeling, aan de zyde van den Gedaagden Sub. P. 1 loco overgelegt, confteert, Ij Dat daar by onder anderen Ryderswaard opgenoemt Word met zes leenen, 83 Maar ook dat uit een repertorium van alle de leenen, van de Heerlykheid. van de Lek, Lekkerkerk en Zuidbroek releverende, Co Het welk aan de zyde van den Gedaagden onder de Leiter P .2 loco. is geproduceertj go Gelyk ook uit de ftukken,by hem Sub. P.fr loco & K. 1 & 2 locis, mitsgaders Sub. L. pertotum, ten procesfe gebragt, blykt, 5o 1 Dat Ridderkerk, toen ter tyd , nog bekend ftond ter leenregister, als ter leen gehouden wordende van den Heer van de Lek', 392 En dat mitsdien daar van ook noodzaaklyk het gevolg moet zyn, 893 Want dit is dan de confequentie, welke men aan de zyde van den gedaagden uit dit alles afleid , 894 En waar in voornamelyk, zoo niet eenïg en alleen, de grond van zyne fustenue gelegen is, %oé Dat, door die verkooping by executie, de kooper en eigenaar vanLekkerkerk en Zuidbroek alzoo gekregen heeft hetzelve regt op Ridderkerk, 896 Als bevorens de Heeren van de Lek, daar op gehad hadden 897 En dienvolgende, dat Ridderkerk ook als toen is geworden een agterleen van Lekkerkerk en Zuidbroek. 898 Zie daar, Edele. Mogende Heeren! naar Waarheid, uit de eige producten van den Gedaagden, ter goeder trouwe, en zonder iets agter te houden, voorgeftelt, 899 Hoe. het zig in dezen met de zaak toegedragen» 900 En  ( 4? ) Art. 9 co En wat 'er eïgelyk, in de orde des tyds; nopens de Verkooping van de meergemelde Heerlykheden by executie , plaats gehad hebbej 901 Mitsgaders eindelyk, wat het gevolg zy, 902 Het geen de Gedaagde daar uit afleidt; 903 En het zal derhalven, ook nu op dit poin£l, fpeciaal des Impetrants taak zyn, om te onderzoeken , 904 Of, en in hoe verre dat raifonnement van den Gedaagden Heek houd? 905 En mitsdien of het waar is, dat de Kooper van Lekkerkerk en Zuidbroek met regt kan zeggen, nco" Dat door de voorfz. executive Verkooping, en het geen daarop verder gebeurt is, Ridderkerk, het welk bevorens van de £e£gereleveertheeft zo en in dier voegen, als hier boven breeder is gededuceert, 907 Is geworden een agterleen van de Heerlykheid van Lekkerkerk en Zuid* broek, 908 Waar van het bevorens nooit gereleveert had, gelyk dit laafle tusfchen de refpeftive parthyen in confesfo is. 909 Alvorens egter daar toe over te gaan, 910 Meent de Impetrant vooraf by wege van prssliminaire reflexie hier te moeten doen opmerken, 911 Dat by een naaukeurig onderzoek van deze derde Adjumtie van den Gedaagden, dadelyk in het oog valt, 912 Dat daar by voort geraifonneert Word in die fautive veronderftelling, 913 Dat door de nu al te meermale gemelde executive verkoop de Heerlykheid van de Lek vernietigd wierd ; 914 Want anders kwam het immers niet te pas, om bedagt te zyn, hoe hec nu met de agterleenen van die Heerlykheid gaan zoude: 915 En daarom voegt men 'er ook, op dit respeft, wel fpeciaal by, 916 Dat zulks, by die gelegenheid, in confideratie gekomen zynde," 917 Dezelve als toen, by de Heerlykheid Lekkerkerk en Zuidbroek, gevoegt waren: 918 Maar heeft nu de Impetrant daar zoo even, by de behandeling van des Gedaagdes tweede adjumtie, doen zien, 919 Dat wel verre, dat de Gedaagde die vernietiging, uit hoofde van hec dimembreren der nu altemeermalen gemelde vier Heerlykheden, bewezen zoude hebbe; 920 In tegendeel dit zeker zy, _ Ma 921 Dat Preliminaire reflexie op dit respe&.  Drie obje&en bier in confederatie. Het decreet. O&roi tan fplitfing. ud&e van verkundiging. Het decreet geen grond z oor den Ged. Daar in wird nocb van Ridderkerk , nocb van agterlenen gerept. ( 48 ) Art. 921 Dat de Heerlykheid van de Lek altoos geweest is eene afzonderlyke Heerlykheid, 922 Onderfcheiden van die, welke daar toe behoorden; 923 Dan vermeent hy ook, dat daar door reeds van zelfs vervallen moet al het geen, dat op die fautive en onbewezene veronderftelling word gebouwt, 924 En mitsdien , dat deze reflexie ook alleen genoegzaam zoude zyn; 925 Qm het geheele raifonnement van den Gedaagden, uit die verkooping by executie, en uit het decreet, en daar op gevolgde acte van verkundiging afgeleid, den bodem in te liaan. 926 Dan, om het by deze generale reflexie, hoe peremptoir ook op zig zelve, niet te laten; 927 Maar zig een weinig meer bepaalt te borneren tot dat geene, het welk het groote aan de zyde van den Gedaagden uitmaakt, 928 Zoo zal de Impetrant, om daarin accuraat te werk te gaan, UEd. Mog. vooraf herinneren,- 929 Dat 'er hier voornamelyk drie Objecten in confideratie komen, waar uit men zyne refpective gevolgen telkens afleid; 930 Als voor eerst: het decreet, geconfronteert met de acte van verband.) 931 Ten tweeden: Het ottroi van fplitfing, by Maurits Lodewyk Grave van Nasfau geobtineert; 932 En ten derden: de atfe van verkundiging, vergeleken met zekere acte van verdeeling, tusfchen Prins Frederik Hendrik van Orange, en Willem van Nasfau, Heere van de Lek, in dato 2 February 1627 , aangegaan} 933 En hy zal daarom ook van elk afzonderlyk dienen te fpreken. 934 Wat dan het decreet aangaat; dit meent de Impetrant, dat hier altoos geen grond kan opleveren, om daar uit tegen hem te kunnen raifonneren i 935 Zoo, om dat 'ér in het zelve, noch van Ridderkerk, noch van het recht, . dien aangaande den Heer van de Lek competerende, noch ook in het generaal, van eenige agterleenen van de Heerlykheid van de Lek, een enkeld woord gerept word; 9j6 Als, om dat de toenmalige Heer van Ridderkerk op de interpofitie daar van niet gehoort is , noch ook gehoort heeft kunnen worden. 937 De Impetrant herhaalt noch eens, Edele Mogende Heeren ! dat in het decreet noch van Ridderkerk, noch van het recht, dienaangaande den Heer van de competerende, noch ook in het generaal, van eenige agterleenen , van de Heerlykheid van de Lek, een enkeld woord gefpeld word; ' 938 En  ( 49 )■ Art. 938 En ten bewyze hier van behoefd hy flegts de attentie van UEd. Mog. tot de bloote lefture van hetzelve te renvoyeren: 939 Trouwens de aart en natuur der zake leert zulks; het konde van niets anders gewagen, dan alleen van dat geene, 940 Het weikuit kragte van de gedirigeerde executie verkogt was, 941 En 'er was wederom niets anders verkogt, ja 'er konde ook niets anders verkogt zyn, dan het welk verbonden was geweest; 942 Maar nu blykt 'er uit parthy's eige productie , fub O. 8°. 1°. dat daar by het verband zig alleen bepaalt: 943 Tót de vrye Hooge Heerlykheid van den Alingen Dorpe en Parochie van Lekkerkerk; 944 Item tot de Ambachts - Heerlykheden en Gerechten van Lekkerkerk en Zuidbroek; 945 Tot de Ambachts-Heerlykheid van Crimpen op den Ysfei; 946 Tot de Ambachts-Heerlykheid van Crimpen op de Merwede; 947 En eindelyk tot de Ambachts-Heerlykheid van Ouderkerk; 948 En mitsdien moet daar uit ook, by een wettig gevolg, proflueeren,1 949 Dat met opzigt tot die Heerlykheden alleen de verkoop gefchied, en het Decreet geinterponeert is. 950 Hier tegens hu voert men wel aan, dat die Heerlykheden, als uitmdz kende de Heerlykheid van de Lek, verpand en verkogt waren; 951 Vermits 'er van de Heerlykheid van de Lek uitdruklyk gewag word gemaakt by de a£le van verband, 952 Als mede by dc acte van Confent om op die Heerlykheid te mogen negotiëren, by den Gedaagden fub O. i°. & 20. locis geproduceert , 953 En dat men ook met die refpecYrve attens het Decreet behoord te vergelyken, om in dezen een wettig befluit optemaken. 954 Het is waar, Edele Mogende Heeren! dat men by die afte van confent gewag gemaakt vind van de Heerlykheid van de Lek; 955 Het is mede waar , dat ook daar van iets gelezen word by de prsemisfcn van de acte obligatoir en van verband; 956 Edog voor eerst: het is hier de vraag niet, waar toe Mauritz Lodewyk Grave van Nasfau confent gekregen hadj 957 Noch ook wat 'er in depramisfen van de acte obligatoir en van verband gevonden word; N 958 Maar Objeblie van den Ged. daar tegen. Eerfte folutie op die, objecJie,  Tweedffoiutie op die objectie. Hetzelve nader aangedrongen. Uit de a&e zelve. 973 „ En dat de Geldfchieter het vermogen hebben zoude, om naar goed„ vinden, een perzoon of perzoonen aan te Hellen, 974 „ Om, met den Bailliuw van dm Heer van de Lek, de fuccesfive ver„ pagtingen te doen, en den interest van het gefchotene capitaal daar „ af te houden. 975 Terwyl wyders, in bet daarop dadelyk volgende verband niets hoegcnaamt van de Heerlykheid van de Lek, gefproken word ; 976 Eene omftandigheid, Edele Mogende HeerenI welke, naar het inzien van den Impetrant, allernotabelst is, daarom ook onder anderen, 977 Om ( 50 ) Art. 958 Maar wat daarby eigelyk verbonden is geweest: 959 En ziet men dan daar toe dat verband zelf in, 960 Dan dicteert de bloote lefture, dat laar by alleen de bovengemelde Heerlykheden opgetelt worden, zonder dat 'er iets van de Heerlykheid va»de Lek>gewaagt word; 961 En op dat verband zoude het evenwel hier eigelyk alleen aankomen.' 962 Bovendien dat men in die prsemisfen de Heerlykheid van de Lek gefpelt vimd, hier voor is eene natuurlyke reden; 963 Men wilde den Geldopfchieter niet alleen voor zyn capitaal, maar ook met opzigt tot den jaarlykfchen ontfangst van zyne interesfen gerust fiellen; 964 En daarom meende men denzelven te moeten wyzen op de revenuen van de Heerlykheid van de Lek, 965 Welke, zoo uit hoofde van de Visfchery, als andere Rechten en Gerechtigheden, important waren, , 966 En in zoo verre, negotieerde men ook op de Heerlykheid van de Lek; 967 Edognog eens, wanneer het op een fpeciaal verband, op het eigelyke Hypotheeeq, aankomt; 9Ö8- Dan word, niet de Heerlykheid van de Lek, maar enkel de Heerlykheden daar tóe behoorende , verbonden : 969 En dat dit geene vergezogte, maar eene eigenaartige interpretatie is, 970 Dat meent de Impetrant, dat, zoo uit die atte zelve, als uit het gedrag van den voorfz. Mauritz Lodewyk Grave van Nasfau, ea van de Koopers der verkogte Heerlykheden , natuurlyk is afteleiden. 07* Uit de acte zelve immers is dit handtastelyk; want daarom vind men ook in het beding, betrekkelyk de voldoening der interesfen, geflïpuleert, 972 „ Dat dezelve zoude worden betaalt uit de gereed/ie revenuen van de „ Heerlykheid van de Lek,  Cl**) Art. 977 Om dat het zoo natuurlyk is, dat wanneer de Heerlykheid van de Lek eigelyk ook onder het verband ware gebragt, 978 Of rifet men die in de benaminge van de by dat verband opgetelde Heerlykheden gebuteert hadde, 979 Als dan gem. Heerlykheid ook onder den naam van Heerlykheid van de Lek . maar in dat geval befchreven, als beftaande in die vier onderfcheiden Heerlykheden) zoo wel in het verband omtrent het capitaal als in het beding met opzigt tot de interesfen, zoude zyn gebragt géworden. 980 En uit bet gedrag van Mauritz Lodewyk Grave van Nasfau is zulx niet minder plaufibel, betzy men hetzelve befchouwt, gedurende de executie, hetzy na dat alles afgeloopen was; 981 Immers zelfs, gedurende de Executie, wanneer Hy eene fplitfing van het Leen begeerde, vindt men nergens, en dit is waarlyk byzonder, dat hy verzoekt eene fplitfing van de Heerlykheid, maar altoos van de Heerlykhedum van de Lek, beftaande &c, 982 En, na het interponeren van het Decreet, blyft hy als nog fustineren bevoegt te zyn, tot den tytel, en het regt van de Hooge Heerlykheid van de Lek. ; 983 Hy blyft die ook dadelyk voeren , oeffent alle Rechten en Gerechteneden uit, welke aan de Heerlykheid van de Lek eigen zyn, als^f aanfeilen van een Bailliuw, &c. en zyne Familie nahem; 984 En zulks NB. alles, zonder dat de Kooper van de Hooge Heerlykheid van Lekkerkerk zig daar tegens verzet: 985 Zoo dat uit dit laatfte dan ook zelfs blykt, dat het gedrag van den Kooper de Interpretatie vut bet verband, het welk de Impetrant daar aan geefc, bevestigt; 986 Alzoo die op dat tydftip, toen men best wist, wat 'er ceexecuteert en verkogt was, dat alles niet gedoogt, 987 Veel min toegelaten zoude hebben, zoo alle de agterleenen, ook van de- Heerlykheid van de Lek, aan Lekkerkerk volgen moesten, dat Ridderkerk aan Hem zynen Jaariykfchen Canon niet voldeed: 988 En evenwel heeft dieKooper niets van dat alles vastgehouden; ja zelfs zig niet met Ridderkerk, ten blyke ook, dat hy het zelve niet beIchouwoe ais een agterleen van zyne heerlykheid, by die ffeleeenheid laten verlyen, ;, *. a^tv^1 989 !fa3i °£/nJely('\EdeIe M°8ende Heeren! zoo meent de Impetrant lub Q t liTt tG m°S? ™tftellen, dat hier niet die aftens men, ' maar enkd het Decreet in aanfehouw kan ko- "° kunnen mar de brie™n ™* onwillig decreet alleen Kunnen, en ook moeten aanwyzen, 991 Iïtl\?«tTedCren ?e exec™egedirigeert, waarvan de Heer van de Lek onterft, en wat 'er aan den Kooper overgegaan is: N 2 992 En Uit bet gedrag van den Grave van Nasfau. Uit bet ge~ drag van den Kooper. Derde folu* tie tegen de voorn. Obie8ie.  ( 52 De Heer van Ridderkerk is ook op de Interpofitie van bet decreet niet geboort. Bedenking daar tegen weggenomen. 1008 /1RT„ 992 En dit zoo zynde, genoeg dan ook voor den Impetrant; oQek , of van de Graven van Holland, te zyn, in een tyd, O 2 1065 De Hr. van Ridderkerk daar op niet gehoort, en dat evenwel noodig, zoo de fplitfing dit effeSl moefl hebben. Hy was als Leenman daar by dan geinteresfeert.  Vooral een Leenman zoo als by was. ( S6 ) Art. 1065 Toen de Heeren van de Lek , zoo wel als de Graven van Holland de magtigfte van dit Land waren; ic66 Doch hoe hemelsbreed is daar van niet onderfcheiden het geval, 1067 Wanneer een Leenman, in plaatfe van aan een der magtigfte van dit Land, leenroerig gemaakt word aan iemand, 1068 Met wien hy in allen opzigte gelyk ftaat; IÓ69 Die flegts de eigenaar is van één van alle de goederen, welke zyne vorige Leenheer bezat; ' 1070 En hetwelk in koop niet veel meer waardig is, als dat geene, 1071 Het welk hy daar van te leen zoude moeten houden: 1072 gn Z?0^a.s,het hier. iuist met den Heer van Ridderkerk ën zyne Heerlykheid, ten opzigte van den Kooper van Lekkerkerk en de Heerlykheid, waar van hy eigenaar wierd, gelegen. K>73 Ja, Edele Mogende Heeren! die was nog veel meer, die was hier bovendien noch fpeciaal, gein teresfeer t; I0M moetfC mCent ^ Impetrant' dat hy met ftüzwygen niet pasferen 1075 gebleken UEdeIe Mo2ende üit de praemisfen van deze Schriftuur reeds lo7<5 Dat de Heer van Ridderkerk, by gelegenheid van zeker verfchil, op had,4' September I44°' van Graaf PhiliPs> een handvest bekomen 1077 Inhoudende , dat, zo ras de Heerlykheid van de Lek in eenigerhande manier verviel, Ridderkerk een Hoofdleen zoude worden: n,Sernanüe 1078 Maar byaldïen nu het eftëa van de fplitfing geweest ware dat de Heerlykheid Ridderkerk leenroerig zoude gfworden zyn aan Lekkerkerk, m plaats van aan de Heerlykheid van de Lek, 1079 Dan zoude men den Heer van Ridderkerk immers daar door in het geheel hebben doen verhezen het effeft van dat handvest, 1080 Dewyl Hy dan nooit meer in de termen komen konde, dat Ridderkerk door het vervalen de Heerlykheid van de Lek een hoofdtn, 1081 En mitsdien dat het gem. Handvest van adplicatie wierd, 1082 Sterker interest nu kan men niet wel allegeren : 1083 k^Zlde^SJetyerUefVT ^ g^eel Privilegie, waar door Ridderkerk van de ordtnatre agterleenen devieerde, gemoeit: 1084 Den Heer yan Ridderkerk zoude dan daar door een recht ontnomen zyn geworden, het welk hy dadelyk hadde geacquireert? £n°men 1085  (57) Art, 1058 En daarom zal het ten dezen ook geen onderfcheid maken, naar de gedagten van den Impetrant, io36 Dat de fplitfing door den Graaf van Nasfau zelf is verzogt s 1087 Want, behalven dat die de zoo evengemelde fplitfing nooit gevraagt heeft, ten dien effecïe, 1088 Dat hy niet langer Heer van de Lek blyven, en alle regt op Ridderkerk verliezen zoude, 1089 Gelyk hy dit naderhand rebus ipjls & fatlis heeft getoontj 1090 Zoo konde ook die, daar de taal van den Souverain generaal, en zonder eenige uitzondering legt, zoo min als iemand anders, in prsejudice van den Heer van Ridderkerk, zonder zyne bewilliging, eene fplitfir^ obtineren, 1091 En hoe men dus ook al wederom dat O&roi befchouwt. de Gedaagde zal het nimmer met eenig eiTect tegen den Impetrant kunnen reclameren. 1092 De Vraag word dan cindelyk, 1093 Of ook de acte van Verkundiging, vergeleken met de meergemelde acte van Verdeeling in dato 2. February 1Ö27, het welk het derde object is, het geen ten dezen in conlideratie komt, iets meerder zal kunn nen uitdoen, 1094 En de Impetrant zal uit dien hoofde met een onderzoek daar van de attentie van den Rechter noch een weinig tyds moeten bezig houden. 1095 Zodra het O&roi tot de fplitfing in de waereld was, zegt men, (want hier in beftaat het raifonnement van den Gedaagden wederom op dit refpect,) en dus het hoofdleen in vier leenen zoude worden vérdeelt, 1095 Kwam 'er natuurlyker wyze in conlideratie, IC97 Hoe het voordaan gaan moest met de Leenkamer van de Lek, 1098 En men begreep, dat het zeker het best ware, om die te adfigheren aan Lekkerkerk, 1099 Als de voornaamfte van alle de Heerlykheden, en de eenigfte, welke eene Hooge Jurisdictie had : 1100 Hiervandaan, dat men in de Koops-Conditien infereerde, gelyk in de acte van verkundiging ftaat, 1101 Dat tot de Heerlykheid van Lekkerkerk zouden behooren die agterleenen , H02 Welke by de bovengemelde acte van repartitie van A°. 1627. gefpeciJiceert waren, P 1103 Bedenking daar tegen weggenomen. Overgang tot de a£te van verkundiging. Raifonnement van den Oed. daar uit getrokken.  Eerfle reflexie van den Impetrant daar tegen. ( 58 ) Art. 1103 Voor zooverre dezelve als nog ten Leenregisteren bekend Honden; 1104 Maar nu ftaat de Heerlykheid Ridderkerk, gaat men voort, by die fitte van repartitie gefpecificeert, 1105 En het is dus ook uit dien hoofde met geen grond tegen te fpreken, noö Dat Ridderkerk, na die zoo uitdrukkelyke bepaling, niet als een agterleen tot Lekkerkerk zoude behooren. 1107 Hoe fpecieus, Edele Mogende Heeren! dit raifonnement in den eerflenopflag ook moge voorkomen aan die geene, welke geen gelegenheid hebben de ftukken zelve intezien, 1108 Zoo verbeeld zig egter de Impetrant, 1109 Dat, gelyk hy het van meer als van eene zyde kan aantasten, nio Hetzelve ook by een naaukeurig onderzoek bevonden zal worden van allen grond ontbloot te zyn, mi Voor eerst dan: ontkent de Impetrant, dat uit de woorden, die in de a£te van verkundiging gevonden worden, volgen zoude, h12 Dat men de intentie heeft gehad, om aan den Kooper van Lekkerkerk , de Leenkamer van de Lek te adfigneren; 1113 En men provoceert den Gedaagden, om zulks daar uit te bewyzen; 1114 Wat is 'er by de gemelde acte van Verkundiging tog gebuteert? 1115 Laat het den Impetrant gepermitteert zyn, Edele Mogende Heeren! ter beantwoording van die vraag de a£te zelve in te zien. 1116 Het Oélroitot de fplitfing van de vier Heerlykheden nu in de waereld zynde, wilden de crediteuren alleen, 1117 Zoo wegens het verloop van tyd, zedert den laatften verkoop, als om te bepaalen, waar in elk der Heerlykheden beftond, 1118 Het geen bevorens, toen die te zamen verkogt waren, minder noodzaaklyk was geweest, dat 'er iets nieuws zoude gebeuren: 1119 Men was daar toe bedagt op eene nieuwe acte van verkundiging; 1120 En na dat men bevorens daarby verhaalt hadde, dat 'er door Mauritz Lodewyk Grave van Nasfau , zodanig eene fplitfing geobtineerc was, 1121 Gaat men vervolgens over, om te bepalen. waar in nu elke der voorfz* alzoo gefplitfte Heerlykheden beftaan zoude , 1122 En men bepaalt daaromtrent met opzigt tot de Heerlykheden Lekkerkerk en Zuidbroek, 1123 » Dat daar toe behooren verfcheide agterleenen, 1124  ( 59 ) Art. 1124 „ Breeder gefpecificeert by zekere acte van Verdeeling, tusfchen. „ Prins Frederik Hendrik van Orange, en Willem van Nasfau, „ Heeren van de Lek, op den 2. February 1627. gemaakt, 1125 „ Voor zoo verre dezelve als nog ter Leenregisteren bekend ftaan; 1126 „ Dat de Heer van Lekkerkerk en Zuidbroek Jlett een Bailliu,' „ Schout, Secretaris en Bode, een Rentmeester van de Kerkegoede„ ren, een Dienaar van de Justitie, en andere kleine beneficiën, 1127 „ Waar van de Kooper zal konnen disponeren aanftonds na de finale „ verkooping; 1128 „ Dat in dispuit is, of de Heer het regt heeft van Mans - Mannen van „ de Hooge Heerlykheid te (lellen; dan of dezelve uit een voorgaan„ de Nominatie moeten worden geë'ligeert, 1129 „ Het welk is gelaten ter decifie van den Hoogen Rade. 1130 „ Dat by de eerfte vacature van de Predikantsplaats, de Heer het „ regt heeft, om een Predikant te ftellen, 1131 „ En fustineert in 't vervolg, hetzelve regt te hebben: 1132 „ Dat de Heer eiigeert de Heemraden ofte Geregten uit een voor„ gaande Nominatie; 1133 „ Doch dat in Zuidbroek het getal van de Heemraden maar beftaatin „ drie perzoonen, die alle Jaren afgaan, 1134 „ Stellende de afgaande ieder een perzöon, en hebbende de Heer n het regt om van die drie perzoonen één te royeren, en een andei ,, aan te ftellen. 1135 Terwyl verder met opzigt tot die Heerlykheden opgegeven word; de Grootte, het Recht vanNakoop, mitsgaders eenige Voordeelen eh Lasten , 1136 Zonder iets meer of anders. 1137 Zie daar, Edele Mogende Heeren! de eige woorden uit de a&e van verkundiging ; 1138 De Impetrant heeft verkoren die hier intelasfen, 1139 Om alle captien op zyne aaötevoerene reflexien op dit refpect weg te nemen, 1140 En het komt 'er dus maar op aan, wat die betekenen. 1141 Wanneer de Impetrant het gewoon gebruik daar van in onze taal confuleert, kan hy voor zig uit die periode niets anders lezen, 1142 Dan dat men met dezelve heeft willen denoteren, 1143 Dat 'er eenige agterleenen by de Heerlykheden Lekkerkerk en Zuidbroek bekoorden', P 2 1144  ( 6° ) Art. 1144 De Gedaagde daar en tegen admitteert die lezing niet, maar verftaat daar door, 1145 LJat de agterleenen, welke bevorens tot de Heerlykheid van de Lek behoort hadden, als nu volgen zouden aan de Heerlykheid van Lekkerkerk en Zuidbroek; 1146 Maar wat nu? zal men hier moeten gaan disputeren, wat 'er eigelyk gelezen zoude moeten worden? 1147 Neen, Edele Mogende Heeren! de Impetrant keurt zulks volftrekt onnodig, ten zy hy een voornemen had, om ook met nuttelooze reflexien deze fchriftuur tot eene meer als ordinaire grootte te doen uitdyen. —1 1148 Want gewis, ware dit het oogmerk geweest, 't welk men by die Aéte gebuteert had, men zoude zig zeker dan wel in dezer voege hebben uitgedrukt; 1149 Of, dat tot de Heerlykheid van de Lek behoorden verfcheide agterleenen* die voordaan van Lekkerkerk en Zuidbroek releveren zouden; 1150 Of, dat aan den Kooper van Lekkerkerk en Zuidbroek volgen zouden de agterleenen, die te voren tot de Heerlykheid van de Lek behoord hadden, 1151 En breeder by de voorfz. A&e van ver deeling gefpecificeerd waaren» 1152 Of iets dergelyks : 1153 Maar neen; 'er word alleen in den tegenwoordigen tyd gefproken van dat alles, 1154 'tWelk, naar het Idéé van de opftellers van die A£ke, toen reeds tot de Heerlykheid van Lekkerkerk en Zuidbroek actueel behoorde; 1155 En dit blykt nader uit het geen 'er, zoo wel ten opzigte van Lekkerkerk en Zuidbroek, als met relatie tot de andere Heerlykheden, opvolgt, 1156 By voorbeeld, „ dat de Heer van Lekkerkerk het regt heeft, om een „ Bailliu aan te flellen, H57 „ Dat te Zuidbroek het getal van de Heemraden flegts drie was, en M wat dies meer is ," H58 Al 't welk immers, niet by die gelegenheid, en toen eerst door die verkoopinge, aan de Heerlykheden Lekkerkerk en Zuidbroek toegevoegt is geworden; 1159 Maar bevorens reeds, zoo en in dier voegen, daar aan behoord hadde; dog nu alleen gefpecificeert werd, 1160 Om dat men van elke Heerlykheid heure Rechten en Gerechtigheden fpecificq wilde optellen; # 1161 En  ( ói ) Art. 1161 En dus word de fustenue van den Gedaagden, dat namelyk de agterleenen van de Heerlykheid van de Lek, by die verkooping, aan de Heerlykheden Lekkerkerk en Zuidbroek volgen zouden, door den letterlyken inhoud van de Acte van verkundiging zelve, wederlegt, ,9$&tv na Lisd^Iuv/l yJ ^tju:^ abcaB 500300* eib ; 1162 Wel is waar, dat men aan de zyde van den Gedaagden, om den eigelyken zin van deze woorden te verduifteren, voorgeeft, 1163 Dat de crediteuren by de fplitfing van de Heerlykheid van de Lek hebben willen zorgen voor de leenkamer, en daarom die bepaling gemaakt zouden hebben; 1164 Dat dit ook ex eventu blyken zoude, wanneer men nagaat , en ook vraagt, 1165 Wat er anders van de Leenkamer van de Lek, en alle de agterleenen dat toebehorende, geworden is, 1166 En waarom juift van alle dezelve thans van den Heer van Lekkerkerk en Zuidbroek de verlyen genomen worden? 1167 En men befluit daarom ook uit dat een enander, datmen die betekenis aan de woorden van bovengemelde A£le moet geven, welke de Gedaagde daar aan toekent : nd8 Dan, behalven dat de Heer van Lekkerkerk met opzigt tot de agterleenen van de Heerlykheid van de Lek hier niet vragen, — maar bewyzen moet; 1169 Behalven dat Hy ook geen wettige gevolgen trekken kan uit gepleegde daden van Hem en zyne Prxdecesfeuren, 1170 Die zy, mogelyk by abfentie van den Heer van de Lek, want die tog was ten tyde van het doen van de finale verkoop, blykens des Gedaagdes eige product Sub. N. i.loco, hier te Lande nietaanwezig, begonnen , 1171 En vervolgens by ufurpatie gecontinueert hebben; 1172 Behalven eindelyk.dat men ook uit het geen met opzigt tot de.agter- leenen van de Heerlykheid van de Lek in het generaal waar mogt zyn, niet tut Ridderkerk raifonneren kan. 1173 Het welk men niet genoeg mag repeteren; 1174 Zoo vertrouwt ook de Impetrant, dat men, by eene attente befchouwing van dit rahonnement, zal moeten toeftemmen, 1175 Dat de Ged. hier de eene veronderftelling op de andere ftapelt,zonder die te bewyzen, 1176" En dat hy dan nog de woorden van heure gewone betekenis moet beroo/en, 1177 Om die, zal hy wel flagen, aan zyn fysthema dienftbaar té maken; 1178 Want immers, eerft, moet men fubponeren, Q. 1179 DbjeSiie van ien Ged, bier tegen. Solutie op dezelve.  ( 6z ) Art. 1179- Dat de Heerlykheid van de Lek beftaan heeft in eene Combinatie van verfcheide Heerlykheden ; 1180 En zulks, om wederom nader te kunnen vcronderjlelien, niet alleen die zoogenaamde natuurlyke fwarigheid en vrage, 1181 Hoe het nu by de vernietiging van die Heerlykheid met de leenkamer gaan zoude? 1182 Maar ook om die voorgewende bepaling van de crediteuren daar te ftellen, 1183 Dat.de agterleenen van de Lek nu zouden moeten volgen aan de Heerlykheden Lekkerkerk en Zuidbroek, 1184 Zonder dat evenwel daar van iets in de afte van verkundiging gevonden word, 1185 En offchoon daar uit niet onduidelyk optemaken zy, 1186 Dat die door de crediteuren met geen ander oogmerk verzogt enge-, daan is, 1187 Dan om het verloop van den tyd, en nn te gelyk te bepaalen, wat tot elk der te verkoopene Heerlykheden behoorde, 1188 En wanneer men dit een en ander alzoo gratis geadfumeert heeft, 1189 Dan noch moet men bovendien aan de woorden, dat 'er tot de Heer* lykheid Lekkerkerk en Zuidbroek agterleenen behoorden, deze onnatuurlyke betekenis geven, dat aan de Heerlykheid van Lekkerkerk zouden volgen de agterleenen van de Heerlykheid van de Lek. 1190 Maar gaat zoortgelyk een manier van argumenteren aan, en behoefd die zelfs wel eens eene ferieufe rescontre? 1191 Gansch niet, Edele Mogende Heeren! 1192 Want ging dit door, dan was het fchielyk met alle zekerheid gedaan; en eene fertiliteit in adfumtien zóude heel ras alle regels van uitlegkunde op losfe fchroeven kunnen ftellen. *I93 Neen; men moet by de eigenaartige betekenis der woorden blyven, en daar van zonder noodzaaklykheid niet afgaan, 1194 En waar is hier die noodzaaklykheid? H95 Waarom tog, en dit vraagt de Impetrant ernstig, kan die periode niet relatif gemaakt worden, tot agterleenen van Lekkerkerk ? 1196 Nergens blykt'er tog ten Procesfe, het geen men zig gelieve niet te laten echappéren, 1197 Dat van de Heerlykheid Lekkerkerk en Zuidbroek ook geen Leenen zouden hebben gereleveert; 1198  ( 63 ) Art. 1198 Veelmin dat qÜe die leenen,-wélke by de voorfz. acte van repartitie aan den Heer van de Lek zyn geadfigneert, 1199 Juist leenen geweest zyn van de Heerlykheid van de Lek, qua talis, 1200 En dat 'er daar onder ook geene waren, die ter leen gehouden wierden van Lekkerkerk; 1201 Integendeel, wanneer men het Product Sub. P. 2 loco van den Gedaagden inziet, 1202 Dan blykt daar uit, dat reeds in het begin van deze Eeuw, te weten, Anno 1703, zo wel van Lekkerkerk als van de Lek, eenige leenen gereleveert hebben, 1203 Welke nogtans in een en het zelve Repertorium geplaatst waren, 1204 En waarom het hoofd daar van ook luide: Repertorium van alle de kenen, die men ter ken is houdende, van de Heerlykheid van de Lek, Lekkerkerk en Zuidbroek, 1205 Zonder dat'er evenwel prsecifelyk word opgegeven, welke eigelyk van de Lek. 1206 En welke van Lekkerkerk en Zuidbroek releveerden. 1207 En men denke niet, dat hier aan eenigzints hinderlyk zoude kunnen zyn, 1208 Dat de referte tot de acte van verdeeling van Anno 1627, by die acte van verkundiging voorkomende, zoo generaal legt, 1209 Namelyk, tot alle de agterleenen, welke daar op gefpecificeert liaan; 1210 Daar tog die uitdrukking, zelfs in het Syfthema van den Gedaagden, door hem zoo generaal niet opgenomen kan worden, 1211 Dewylin die repartitie ook gefpecificeert ftaan de agterleenen, releverende van de Heerlykheid van Polanen, 1212 En hy zelfs dus ook aan zyne zyde die referte moet reflringeren tot de agterleenen, van den Heer van de Lek releverende. 1213 Maar moet nu de gemelde uitdrukking in allen gevalle restriclive opgevat worden, 1214 Wat zoude dan tog de reden kunnen zyn, dat die niet even zoo wel tot de agterleenen van Lekkerkerk, in die acte van verdeeling voorkoomende , als tot de agterleenen van de Lek, daar by gefpecificeert ftaande , relatif gemaakt zoude mogen worden? 1215 En is daar voor geene voldoende reden uit te denken, dan is hiermede niet alleen deze zwarigheid geheel en al weggenomen; 1216 Maar ook dan moet zelfs die uitdrukking in dit geval alleen tot de agterleenen van Lekkerkerk en tot geene andere bepaalt worden, Q 2 1217 Bedenking' tegen dit ratfonnementvan den Impt. weggenomen.  Tweede Reflexie van den Impetrant tegen bet raijennement van dtn Ged. gebaalt uit de a&e van verkundiging. ( 64 ) Art. 1217 Daar 'er uit de Ade van Verkundiging niet blykt, 1218 Dat de Crediteuren aan den Heer van Lekkerkerk hebben willen toekennen eenige agterleenen. 1219 Welke bevorens tot Lekkerkerk niet behoort hadden; 1220 Nee maar, daar 'er uit die woorden, volgens hunne natuurlyke betekenis , integendeel veel eer volgt, 1221 Dat zy alleen , even als met opzigt tot alle de andere Heerlykheden, hebben willen bepalen, waarin eigelyk Lekkerkerk en Zuidbroek beftond, 1222 En wat daar toe al behoorde. 1223 Maar ook gefteld in de tweede plaats, het was dé intentie van de crediteuren by die Afte van Verkundiging eens geweest, 1224 Om de Leenkamer van de Heerlykheid van de Lek aan den Kooper van Lekkerkerk te adfigneren ; 1225 In dat geval zelfs meent de Impetrant, dat men zig evenwel met die Afte tegen hem niet zoude kunnen behelpen. 1226 Hy zal hier toe niet wederom herhalen , Edele Mogende Heeren ! 1227 Dat de toenmalige Heer van Ridderkerk by die ASe van Verkundiging noch geroepen, noch daar op gehoort is, 1228 Hoe zeer hy niettemin vastftelt, 1229 Dat zulks noodzaaklyk ware geweest, wü men daar uit ten nadeele van den Impetrant of van zyn regt iets befluiten; 1230 En hy houdt uit dien hoofde ook ten dezen wederom voor gerepeteert, al dat geene, toot tfe>t wrik hv de eer gehad heeft, om bevorens van Articul 1000, tot 1 31 ïrücZ^xoH^ngeflotegn, onder de attentie van U Edele Mogende te brengen. 1232 Hy zal verder ook daar van niet fpreken , 1233 Dat het aan den toenmaligen Heer van Ridderkerk weiniggebaatzoude hebben, al ware hy opgekomen; 1234 Dewyl het decreet tog toen reeds geinterponeert was, i2* 1343 Waar by hy voorgeevt, dat het voorfz. gepretendeert regt, 134r Het welk de Heeren van Lekkerkerk inden Jare 1723 op Ridderkerk gekregen zouden hebben, 1345 Actueel nocb fubfifteert, éh dus óók door den origineelen Gedaagden noch uitgeoffent kan worden, 1346 E'dog de Impetrant vermeent, dathy zig daar van geheel en al zal kunnen dispenferen: 1347 Immers zullen U Edele Mogende zig uit het vorige van deze fchriftuur gemakkelyk kuünnen herinneren, 1348 Dat men zig daar by het plan voorgeftelt heeft, 1349 Om by een tweede hoofdpoinft adjlructive te doen zien, 1350 Dat, al had al eens , des geenzints, de Heer van Lekkerkerk, door de verkooping der bovengemelde Heerlykheden by executie, op Ridderkerk gekregen dat zelve regt, 1351 Het welk de Heeren van de Lek daarop bevorens gehad hebben, 1352 Dat regt egter thans notoir is verboren, en door de tegenwoordige Heeren van Lekkerkerk niet meer gereclameerd kan worden, 1353 En mitsdien gevoelen dezelve ook reeds, zoo den Impetrant vertrouwt, .1354 Dat dit poinft daar mede zodanig coincideert, 1355 Dat'er voor hem niets anders over is, dan dit alternatif, 1350 Of om zyne reflexlen op dit resped derwaards te verfchuiven, ï357 Of wêl döör eene onaangename herhaling het voor zig zeiven lastig en voor den regter vervelend te maken; 1358 Maar daar hy het laatfte nu liefst niet verkieft, blyft 'er ook niets anders over, dan om overeenkomftig het eerfte te handelen, 1359 En hy kan zulks zoo veel te geruster doen, 1460 Niet alleen, om dat al het geen men hier zoude mogen willen aanvoeren, ook aldaar zyn plaats zal kunnen vinden j 136*  ( 70 Aur Ï36I Maar ook, om dat, voor zooverre het deftruftive van dit poincl: betreft , hy vermeent, dat het reeds genoeg zal zyn, hier flegts maar aantewyzen, 13Ó2 Dat, het bloote voorftel van dat geene, het welk de Gedaagde hier adfumeert, ten duidelykften doet zien, 1363 Dat het niet anders is dan een gevolg van het vorige, 1364 En mitsdien dat in zoo verre ook het bevorens gededuceerde hiernoodj zaaklyk van eenen directe invloed moet zyn. 1365 Trouwens hfet fpreekt van zelfs, 1366 Zoo tog de Heer van Lekkerkerk by die nu al te meermale gemelde executive verkoop geen regt op Ridderkerk gekregen heeft, 1367 Dat Pafthyen ook dan met den anderen niet behoeven te disputeren, 1368 Of dat noch fubfifteert, en of de Gedaagde daar op dienvolgende nóch hetzelve recht heeft behouden, 1369 En dit evenwel is het eenige, het welk hier in confideratie zoude moeten komen. 1370 Veilig derhalven kan de Impetrant zig hier van een breedvoeriger betoog van deze vierde adfumtie ontflaan; 1371 Èn hy heeft dan ook te gelyk daar mede zyn eerfie voorgemelde Hoofdpoinc?geheel en al afgehandelt, 1372 Terwyl hy vertrouwt, dat hy het zoo heeft afgehandelt; 1373 Dat U Edele Mog. met hem zullen wezen ovêrreed, 1374 Dat de Gedaagde hier in geenen deele voldaan heeft aan dat vereischten, 1375 Waar toe hy als origineele aanlegger verpligt was, ■ 1376 En Iiy vleit zig dus ook, dat de conclufie by ü Edele Mogende niet anders zal kunnen vallen, dan overeenkomflig die zekere en bekende rechtsregel, 1377 Aclore non propante reus fit abfolvendus et ft nihil ipfe prafiiterit. 1378 D aar ondertusfchen het gewigt der zaak, en het belang, dat de Impetrant ten dezen heeft, niet gedoogt, 1379 Dat 'er iets worde geomitteert, het welk ten zynen nutte en ter klarer betoog van de ongefundeertheid van des Gedaagdes ter eerfier inftantié genomenen eysch zoude kunnen dienen, Sa- 1380 Generale conclufie op bet eerfte Hoofdpoin£l% Overgang tot bet tweede HoofdpoincK van deeze fcbrif' tuur-  Af 13 13 i< Voorftd, IS grond én verdeeling _, van hetzelve. 1; I 1 1 1 Betoog van _ het adfiruUf ve gedeelte van dit • poinSi. C 7») 80 Zoo * men in de tweede plaats nu evenwel nog aifimSim doen zien, gi Offchoon niet anders, dan onder de üerkfte protestatie, van daar door niet aftegaan van het hier voren gededuceerde, 8, En waarom men ook daarop by aanhoudenheid de fpeciale attentie van U Edele Mogende blyft imploreren, ,83 Dat al was het al eens, des geenzints, ,84 Dat Ridderkerk, na dë executive verkoop in den jare 1723, van den Heer van Lekkerkerk zoude hebben moeten releveren, j85 Het zelve evenwel tegenwoordig niet meer behoefd , ,86 En dat de Impetrant ook niet vcrplïgt is om den Heer van Lekkerkerk en Zuidbroek, als zynen Leenheer, te erkennen. ,87 Endïtisdanook het tweede HoofdpoinA, hetwelk de Impetrant zig ter behandeling by deze Schriftuur had voorgeftelt. 388 De grond van deze fustenue is eenvouwig deze, Edele Mogende Heeren! 280 Dat daar de refpeftive Heeren van Lekkerkerk, zeden den voorfz. executive Verkoop, nimmer eenige aanfpraak op Ridderkerk gemaakt, 000 Daarop voor het begin dezer procedures nooit eenïg regt gefustineert, maar integendeel gedoogt hebben, 901 Dat de Impetrant en zyne praedecesfeuren die hunne Heerlykheid, als een Hoofdleen, van de Graaflykheid ter leen hielden; "02 Hv ook als nu door eene wettige pr^fcriptie tegen alle op- en aanfpraak van den Heer van Lekkerkerk deswegens gedekt is, [qoq En gelyk dit te betogen , mitsgaders dat betoog van de daar tegen gemaakte reflexien te vindiceren, dus het onderwerp zyn zal, ïoga Waarmede de Impetrant de attentie van U Edele Mogende by het verdere van deze Schriftuur nog zal moeten bezig houden, 1395 Zoo verdeelt zig derhalven de behandeling van dit poin&, ook van zelfs in twéé onderdeden; 1396 Namelyk, in eene adjlruüie, van de in deze gereclameerde prafcriptie, 1507 En in eene dejlru6lie of refulatie van dat geen, het welk men daar tegen aan de zyde van den Gedaagden tragt aantevoeren, 1*98 Om dan ook wederom hieromtrent in eene gepaste orde te werk te 3 gaan; zal de Impetrant met het eersteeën begin maken, en hy reflecteert ten dien opzigte, ^  (73 ) Art J399 Dat het zeker en buiten allen tegenfpraak is, 1400 Dat om elk op het zyne te doen letten, de eigendommen in verze^ kerheid te ftellen, en alle gefchillen aftefnyden, dit in het Recht is vastgeftelt, 1401 Dat zoo ras iemand gedurende den loop van een derde deel van honderd jaren naar zyn regt niet omziet, 1402 Maar gedoogt, dat daar aan tegenftrydig gehandelt word, 1403 Dezelve eo ipfo dan gyn reeht verliest; 1404 En d>t integendeel uit dien hoofde voor hem, die onder de eene of andere verpligting lag, een wettig verzet geboren word, 1405 Om na het verloop van dien tyd aan die verpligting niet meer te voldoen, 1405 De Impetrantherhaalt het Edele Mogende Heeren! by meent,datdit zeker en buiten tegenfpraak is; 1407 Trouwens, wie zal zulks in twyffel kunnen trekken, daar het by ons reeds een Jpmkwowd geworden is, I40Ü Dat een rustig bezit van een derde deel van honderd jaren beter zy, dan zegel en brief. 1409 En dit fpreekwoord is generaal, 1410 Zoo dat daar van geene uitzondering in het Leenregt word gevonden, 1411 Immers, voor go verre de Impetrant weet, komen alle de D.D. op dat poinéfc met den anderen eenftemmig overeen. 1412 Wil men daar van eenige preuves, zoo zal hy de vryheid nemen uit de buste deze en geene pasfages aanteftippen. 1413 H. db Groot in zyne Inleiding tot de Holl. Rechtsgel. 2. B. 43 D. 0 6". bezig zynde in een onderzoek, 1414 Wat al door verjaring verloren word, rangeert daar onder Leen, met by voeging, 1415 „ Want dat deze ook in Leengoederen plaats heeft is by het Leenhof „ verftaan." 1416 Vor.t ad. Sctum, Tertull. Digresf. deFeudis No. 32, 33, en 121, mitsgaders Gkobnewegen ad Rubr: Cod. de Prafcript.^o vel 40 annor. & de Feudis Lib. 2 F. 8. confirmeren zulks, 1417 Terwyl Neostaoius in Obfervat. Feudist. Decad. 1 Obferv., op dit re- fpect. aantekent, 1418 „ Dat, naar die notoire kostumen van Holland, geene prafcriptie ïe„ mant kan hinderiyk wezen, T 1419  ( 74 ) Art. 1419 „ Omme van :ynq Regten te priveren, J430 Mr.Roerende immeuble, eygen, ofte Leengoederen, Ï421 „ Dan het verloop van een derden deel van hondert jaaren, langer „ ende niet daar beneden." 1422 En inzonderheid door Bort in zyn TraBaat van HoUandfch Leenrecht 5. d. iit. 6. $ 7. & Seqq. tot § 11 ingejloten, geleert word, 1423 Dat het middel van Verjaring ook tot Leengoederen is overgebragt, 1424 Om dat daar voor ook in Leengoederen dezelve redenen militeren, als in onleengoederen , t 1425 En „ hier in" zegt hy „ dat alle de geene, die ooit overliet leenregt „ ;hsbben gefchreven, met den anderen overeenkomen, 1426 „ Dat leengoederen mede door verjaring van dertig jaren kunnen „ worden bekomen." 1427 Ja, offchoon dezelve Auflreur in het vervolg wel leert, 1428 Dat, even gelyk in allodïalibus niemand by ons eenigen eigendom of re-ëel recht aan een ftuk onroerend goed, zoude kunnen krygen, dan door ccne gerecbtelyke opdracht, 1429 Zoo ook » niemand regt van Leenheerfchap, feu direclum feudi domi„ nium , op een anders goed kan bekomen, 14^0 Ten zy dat hem hetzelve alvprens gerechtelyk zy opgedragen, 1431 n En dat hy daarna hetzelve te leen heeft uitgegeven." 1432 En daar van ook "naar zyn idéé de redenen opgeeft; 1433 Zoo laat hy zig niettemin in 0 21 van het zelve Hoofdfluk niet minder decifif in dezer'voege uit, 1434 „ Maar zoo wanneer als de overdragt is gefchied by den eigenaar, 1435 „ Séd erronée, en uit geen wettelyke nog fuffifante oorzaak, fed ex „ falfa & putativa causfa, 1436 „ Of Wel uit eene wettelyke voorgaande oorzaak, 1437 „ Maar niet by dien geenen, die de regten eigenaar van het geen hy „ heeft overgedragen, is geweest, 1438 •„ Maar alleen daar voor is gehouden , & fic a putativo domino, 1439 „ Zoo bekomt wel die geene, ten behoeven van welken zodanige „ overdragt is gefchied , daardoor terftond geen regt nog eigendom » aan het geen hem in dier voegen is overgedragen, 1440 „ Idqüe propter vitium, quod est in titubfeu aufiore,. 1441  ( 75 ) Art. 1441 „ Sedfvlummodo Jus ufucapiendi, 1442 „ En kan vervolgens het geen in dier voegen is overgedragen . bin~ „ nen den tyd van een derde deel van hondert jaaren, 1443 « Te rekenen a tempor e traditionit, t 1444 ,,| Nog worden aangefproken en gevïndiceert by die geenen, die daar- toe gerechtigd \%; 1445 « Maar by aldien de rechten eigenaar binnen denzelven tyd geen aantal n daarop heeft gedaan, 1446 „ Zo word, door het verloop van den zeiven tyd, het vitium, quod „ in tttuto vel aucïore erat, gezuivert en gepurgeerd, 1447 „ En confeqoentelyk die geene, ten behoeven van dewelken de voorfz „ overdracht is gedaan, volle eigenaar van het geen, 1448 ,, Denzelven , vel a non domino vel ex non jutta caujfa, meer als een „ derden deel van hondert jaren geleden, folemnelyk is opgedragen geweest. *' * ca ° Ï440 Voegende 'er voornamelyk N°. 34, nog by: 1450 „ Maar zo wanneer als daar uitgifte of verly is gefchied, - 1451 l Pel a non domino , fed ex jufla tarnen Caujfa; 1452 „ Fel a domino, fed ex falfa feu erronea cauffa, 1453 n Zo bekomt die geene aan dewelken de uitgifte in dier voeeen is „ gedaan, ö 1454 » Door dezelve uitgifte, en het verloop van een derden deel van „ hondert jaren, daar op gevolgt, 1455 » Utile feudi dominium, " 1456 En leerende eindelyk in bet zelve Trattaat 7. D. Tit. 1 Cao t Pag: 327. * V*. > M57 *) Pat even gelyk een Leen door verjaring kan worden bekomen. 1458 „ In zulker voegen, als hy op de hiervoren aangehaalde plaatfe had n aangewezen; 1459 » Dok alzoo daaruit komt te volgen, 1460 „ Dat op dezelve wyze een Leen ook kan worden verloren by dien „ geenen, tegen dewelke zodanige verjaring plaats heeft, 14Ö1 „ Qida correlativorum idem ejl judicium & eadem disciplina. " 1462 Het zal onnoodigzyn, zoo de Impetrant vertrouwt, Edele Mogende Heeren! by dat alles nu nog meerder bytevoegen, T 2 1463  (76 ) Art. 1463 Dewylhy zig verbeeld, dat daardoor voor hem voldoende is uitgemaakt, 1464 Dat ook in het Leenrecht eene wettige praferiptie word geadmitteert, 1465 En even zoo onnodig zal het ook zyn, om met opzigt tot de bovengemelde leer van Bort , angstvallig te gaan onderzoeken, 1466 In hoeverre Hy met eenigen grond leert, 1467 Dat by ons , door eene rustige en vredige bezittinge eens Erfs, iemand daar in niet ge-eigent en vastgemaakt zoude kunnen worden,, 1468 En vervolgens daar uit afleidt, 1469 Dat ook zulks in het Leenrecht zoude plaats hebben, 1470 Daar de Impetrant in die termen niet verzeert. 1471 Het is tog in confesfo, immers het word ten overvloede door zyne produften/mö D. ia. & 2°. locis volledig bewezen, 1472 Dat, het zydan, dat het gefchied is, a putativo domino, het zy, ex falfa &putativa caujfa, ja dan neen} Ï473 Hier niettemin aan het rustig en vredig bezit van ruim 49 Jaren, eene gerechtelyke uitgifte en opdracht voor Stadhouder en Leenmannen, onder de behoorlyke folemniteiten, is voorafgegaan, 1474 En de Impetrant kan uit dien hoofde dan ook reeds met Bort aan den Gedaagden te gemoet voeren, 1475 Dat, daar de Heeren van Lekkerkerk binnen den tyd, by het Recht bepaalt, geen aantal in dezen hebben gedaan, het nu ook niet meer in confideratie komt, 147Ö Of die overdracht, door den wettigen eigenaar en Leenheer & ex ju/la caujfa, dan wel, a non domino, vel ex non jujla caujfa, is gefchied, 1477 Alzoo door het verloop van den gemelden tyd het voorfz. vitium, quod in titulo vel aufiore er at, gezuivert zy en gepurgeert, 1478 Dan bovendien, Edele Mogende Heeren! hier behoefd het de Impetrant by de enkele laps van den tyd niet te laten, 1479 Want zoo 'er ooit termen kunnen zyn voor eene praferiptie, juist om die reden, 1480 Dat iemand ook gedurende dien bepaalden tyd naar zyn recht niet om* gezien, 1481 Maar integendeel gedoogt heeft, dat daar aan tegenjirydig gehandelt wierd, 1482 Zoo ftellen altoos zeker de gedragingen van de fuccesfive Heeren van Lekkerkerk hier de praferiptie buiten alle bedenking: 1433  ( 77 ) Art. 1483 En zulks het zy men ten hunnen opzigte het oog vestigt op een niet omzien naar hun vermeent regt, 1484 Het zy op een gedogen, dat daar aan tegenflrydig gehandelt wierd. 1485 Want wat het eer/ie betreft, 1435 Dit is zoo zeer buiten bedenking , dat de fprekende daden daar van aan de zyde van parthy zelf ten procesfe zyn gebragt geworden. 1487 Het is by de behandeling van het eerfte Hoofd - poin£l van deze Schriftuur reeds te meermalen onder de attentie van UEd. Mog; gebragt, 1408 Dat in den Jare 1440, by gelegenheid van zeker verfchil, is bepaalt, 1489 Op welken byzonderen voet Ridderkerk van de Heerlykheid van de Lek een agterleen zyn zoude, 1490 En UEd. Mog. zullen zig daar uit, en voor al uit het geen by Articul 336. tot 353. gevonden word, noch wel kunnen herinneren, 1491 Dat de Heer van de Lek geen vermogen had om Ridderkerk als een agterleen uittegeven, 1492 Ten zy hy zig bevorens daar mede afzonderlyk by den Graaf had laten verlyen. 1493 Trouwens, Edele Mogende Heeren ! dit is tusfchen Parthyen ten procesfe in confesfo, 1494 En nu wylen Mr. Jacob Hop zeifis daar van zoo overtuigt geweest, 1495 Dat hy niet alleen voor het entameren van deze procedures noodig geketyt heeft, 1496 Om vannet verzuimen deomisfis, zoo alshy zulks noemde, daaromtrent by hérrtsen zynepraedecesfeuren gepleegt,van denSouverain Relief te verzoeken, 1497 Maar ook by zynVenu en Cour by den Rade Provinciaal totidem ver- bis judicieel erkent heeft, 1498 „ Dathy, alvorens eenige middelen van Justitie tegen den Impetrant „ te ondernemen , noodig bevonden had, 1499 „ Dat hy zelf eerst door Hun Edele Groot Mogende met Ridderkerk ver- lyd wierd," 1500 Uitwyzens het gepofeerde by Articul 150, 151 en 152. van het Mandament van Rau Adie van den Rade Provinciaal geobtineert. 1501 Maar is dit nu zoo, Edele Mogende Heeren! kan men dan wel met eenige mooglykheid fterker preuve te berde brengen, Y 1502  ( 78 ) Art. 15C2 Dat het des Gedaagdes Pïaedecesfeurea geweest zyn, die, van den beginne af aan, dat recht hebben laten varen, 1503 Het geen de Gedaagde nu op Ridderkerk fustineert, 1504 En die zelfs zig ook van bet eerfte oogenblik, dat zy Heeren van Lekkerkerk geworden zyn, buitenJiaatgeftelt hebben, 1505 Om Ridderkerk als een Agterleen uit te geven? 1506 Immers Neen. 1507 Het was een radicaal vereischte , volgens het judicieel gedeclareert adveu van parthy zelf, 1508 Dat, wilde men als Leen-Heer aan den Heer van Ridderkerk eenig veriy geven, 1509 Men alvorens zelf met die Heerlykheid door Hun Edele Groot Mogende verlyd moefl wezen. 1510 En evenwel dit verly nam men niet; 1511 Men ftelde daar door zig zelf buiten fiaat, om ten opzigte van dea Heer van Ridderkerk 'een Verly te geven, 1512 En ook tevens Hem, om zulks van den Heer van Lekkerkerk te kunnen nemtn! 1513 Zekerer bewys is 'cr dus ook niet te fuppediteren, 1514 Dat het de Heeren van Lekkerkerk zelf geweefl; zyn, 1515 Die van den beginne afaan zig, aan het recht, hetwelk men nu op Ridderkerk fustineert, niet gekreunt hebben; 1516 Dan dit is het nog niet al, Edele Mogende Heeren! 1517 Neen, hier komt nog een tiveede verzuim by, ' 1518 Het was tog by gelegenheid van dat zelve verfchil, Dat Roeland van Uitkerken, als Heer van Ridderkerk, verpligt wierd; 1520 Om aan den Heer van de Lek, als zynen Leenheer, eenen Jaarlykfebéncanon op te brengen, 1521 Gelyk dat wederom evident rs uit deAde van uitfpraak van dien tyd; aan de zyde van den Impetrant Sub. C. 6°. loco, overgelegt, 1522 Edog meenden nu de Heeren van Lekkerkerk, dat zy inplaatfe van acn .Heer van de Lek, leenheeren van den Heer van Ridderkerk geworden waren, r 1523 Dan vloeide daar uit ook wederom voort, 1534  ( 79 ) Art. 1524 Dat men ook diende vaft te houden, dat zy als de zodanige inseèlyks tot dien Jaarlykfchen canon gerechtigt waren, 1525 Maar, hebben ria immer de Heeren van Lekkerkerk deswegens eenige aanfpraak by den Heer van Ridderkerk gemaakt? 1520 leen ?Cn *Y °°k Denzelven tot betaling daar van geinterpel- 1527 Dit zal men aan de zyde van den Gedaagden zelfs niet durven voorgeven , 1528 Van zulk eene interpellatie word ookgeenfchyn of fchaduw van bewvs ten procesfe gevonden: 3 1529 En hoe billyk en rechtmatig mag dan de Impetrant ook hier uit wederom niet elicieeren, 1530 Dat de Heeren Van Lekkerkerk nimmer naar eenig recht, het welk aan hun op Ridderkerk competeren zoude, hebben omgezien, 1531 En even zoo is het ook gelegen met het gedogen , 1532 Dat 'er door de Heeren van Ridderkerk directflrydig aan dat vermeent Recht gc handelt wierd. 1533 Want, na dat immers in den Jare 1722 de nu al te meermalen gemelde Heerlykheden, tot de Heerlykheid van de Lek behoorende, verkogt waren , 1534 En dus hettydftïp, naar de gedagten van den Gedaagden, daar was, 1535 Dat alle de agterleenen van de Heerlykheid van de Lek, nu aan den Heer ^■^SSntuc hunnenLeenheer> de pligten van vasfallage moes- 1536 Heefc niet alleen de toenmalige Heer van Lekkerkerk gedoogt, 1537 Dat de Heer van Ridderkerk daar in nalatig bleef; 1538 Maar ook, dat door Maurits Lodewyk Grave van Nasfau, eenken tvd daarna, van zyn recht op Ridderkerk afïtand gedaan zynde, 1539 De toenmalige Heer daar mede direct van Hun Edele Groot Moeende verlyd wierd, ö 1540 En hetzelve alzoo immediaat van den Opperleenheer ter leen hield, 1541 fe&fed" ook vervolgens des Impetrants Vader, zoo wel als hy ze\ vnmnhaat van Hun fcdele Groot Mogende met Ridderkerk vaï tyd tot tyd verlyd geworden zynde, 154%ïft bon,eVf?S zyne voorouderen hetzelve alzoo, blykens zyne Productie Sub. D. gedurende 49 Jaaren , ter leen gehouden hebben, V 2 1543  'Befltth uit hetzclue. Overgang tot het destru&ive gedeelte van dit poinbl. De objcffi van den 1561 ( 80 ) t^J Zonder dat zig daar ,epn Immer of ooit «n der Sacmjlv, Betten van Lekkerkerk verzet heeft, 1544 En dit zoo zynde, wat blyft 'er dan ten dezen anders over; n,„ nm „!e eene adolicatie van die gronden, welke de Impetrant met 1545 opzig »t Lt mtrodneeren en daar/ellen van eene wemg, des Heerlykheid mogten gehad hebben, dadelyk is gprrniart. 1547 En 1$ dic wederom waar, 1548 Dan zal het geen afzonderlyk betoog behoeven, 1549 Dat ook aan den Gedaagden de ter eerfter inftantie genomene eysch niet geadjudiceert kan worden. 1550 Geen wonder derhalvenis het, Edele Mogende HeerenI 1551 Dat men aan de zyde van den Gedaagden alles aanwend, 1552 Om deeze defenfie van den Impetrant al zyn kracht, was het mogelyk, te benemen, T«o En zoo wel die gereclameerde Rechtsgronden, als dat geene, het 1553 welk doodden Impetrant qua ad fa£lum hier is aangevoert in zodanig \ een licht tracht te plaatzen, 1554 Dat daar fik dat gevolg niet zoude kunnen worden afgeleid, 1555 En dit brengt dan ook den Impetrant van zelfs tot het tweede gedeelte van zyne voorgenomene taak, x 556 Waarby hy zyne gereclameerde prascriptie nog moet vindiceren van die reflexien, I557 Waar mede men aan de zyde van den Gedaagden dat but zoekt te bereikem t«8 Ondertusfchen Beeft men hier aan den Impetrant niets toe, maar men 55 Sïlgfh?m7Sogal. men zegt, het terrein voet voorvoet te betwisten, 1559 En ten einde daar toe ook wederom niets onbeproefd te laten, zoo houdt men vast, «60 Voor eer li- dat het niet nemen van verly van de Graaflykheid door '■n 5 de He«» vaa Lekkerkerk Hun niet obfteren zoude.  ( 8r ) Art. 1561 Ten tweeden: dat het niet geven van verly door Hun aan de Heeren van Ridderkerk, en bet gedogen, dat Die zig by Hun Edele Groot Mogende hebben doen verlyen , geenzints hier een grond oplevert, 1562 Welke men tegen Hun met eenig effect, zoude, kunnen reclameren. 1563 En eindelyk ten derden tragt men dan noch goedtemaken, 1564 Dat de Impetrant zich hier in het generaal tegen de Heeren van Lekkerkerk met geene praferiptie zoude mogen of kunnen behelpen. 1565 En het zy den Impetrant daarom ook gepermitteert, 1566 Om de attentie van U Ed. Mog. nog eenen korten tyd , met een betoog van de irrelevance van dat een en ander, bezig te houden. 1567 Wat dan het niet nemen van verly door de Heeren van Lekkerkerk betreft, hier omtrent geeft men voor, 1568 1. Dat 'er in dezen geen totaal defeït van het verly, wezen zoude, want dat men zfg met Lekkerkérk en Zuidbroek hadde doen verlyen, 1569 En dat 'er dus flegts eene zekere formaliteit met opzigt tot Ridderkerk was geomitteert. 1570 2. Dat ook in allen gevalle het nemen van verly niet uit fmaad, maar uit eene dwaling in de goede trouwe, uit ignorantie was agtergebleven. 1571 3, Dat ook dit niet den Impetrant, maar alleen den Opperleenheer raakt, 1572 En dat, gelyk Die zig in het geheel geen parthy ftelde, uitwyzens het declaratoir aan de zyde van parthy Sub. D. 4 loco overgelegt, 1573 Zoo ook des Geclaagdes praedecesfeur tegen dat verzuim bereids is gercleveert geworden. 1574 Edog hoe weinig moeite zal het aan den Impetrant niet kosten , om de futiliteit van deze voorgevens van den Gedaagden aan den dag te leggen ! 1575 Want immers hoe kan men hier met ecnigen fchyn voorwenden, Edele Mogende Heeren! 1576 Dat 'er geen totaal defect van verly wezen zoude, 1577 E)aar uit het te voren gededuceerde klaar en evident is, 1578 Dat, ingevolge het nu al te meermalen gereclameerde Handvest van ' 4 September 1440, de Heer van de Lek zelf met relatie tot Ridderkerk • ' niets vermogt, 1579 Ten zy Hy alvorens daar mede fpeciaal by den Graaf was verlyd geworden. X 1580 Ged aebrazt tot drie zoor ten. T'oor(lel van bet eerste zoort. Solutien op dezelve.  ( S2 ) Art. 15K0 $fahU is* dit - Waarv en konde dfist aan den Smalheer, met opzigt tot Ridderkerk, nog; eeri verly van tietrijkheid van de Lek, nog van Lekherkeri.:, eenigzints te llaüë komen, Ï5S1 Dan móetidaar uit-Ook,'wil men met geen woorden fpelen, immers noodzaaklyk volgen, 1582 Dat 'er, voor zoo verre Ridderkerk betrof, wel degelyk een totaal dtjeü* van verly gevonden wic/d, 1583 Zodanig zelfs, dat men doordat verzuim juist miste, het geen eigelyk hier het radicale uitmaakte, 1584 En waardoor de fuccesfivë Heeren van Lekkerkerk zig zeiven buiten ltaat fielden,.:. 1 .sol 1585 Om aan de Heeren van Ridderkerk die Heerlykheid als een agterleen van Hun uittegeven. 1586 En als dit maar zoo is, zal netoer even zoo weinig toedoen, 1587 Dat men' zig met Lekkerkerk heeft: laten verlyen, 1-588 Als het ten deezen eenige verandering zal kunnen maken, 1589 Dat men voorgeeft, dat dit verly uit ignorantie, en niet uit fmaad agtergebleven zoude zyn; 1590 Want daar 'er hier' van immërs niets ten procesfe bewezen word, en. men daarom ook al aanftonts vragen kan, 1591 Hoe men zulks aan de zyde van den Gedaagden weet? 1592 En op wat fundament men dit zoo pofitif affirmeren, kan ? 1593 Zóo' vertouwd de Impetrant ook, dat op zoortgelyk eene bloote allegatie in judieando geen reguard, hoegenaamt, geflagen zal kunnen worden; 1594 Vooral niet, om dat ,zoo 'er ooit een tydliip is, 1505 Waarop men prsefümëren mag, dat een Kooper attent op zyne Rechten is geweest, 1596 Het zeker dat moet zyn, toen Lekkerkerk wederom een Leen op zig zelf wierd; 1597 Ja> dit is £en opzigte "van dien Kooper,niet meer twyffelachtig, 1598 Daar de Gedaagde zelf èen bewys in het Proces gebragt heeft, 1599 Dat hy zoo attent was, op het geen hy gekogt hadde, 1600 Dat hem zelfs eene omisfie in het 0 het Recht van den Gedaagden op Ridderkerk met anders, dan als eene fustenue van Mr. Jacob Hop, voorkomt, i65j Hy ook aJzco daar uit tegen den Impetrant geen gevolg trekken kan. 165* En geen wonder, dat de Souverain in de extenfie van die Relieven omtrent het recht van een derden, zoo zorgvuldig is, Kelleve* 16; 5 Daar ook derzelv er aart en natuur medebrengt, 1656 Zu 6nke! het P^erzuim van den Leenman ten opzigte van den Leenheer raken en wegnemen; v 6 1657 M:iar geenzints iets gemeens hebben met, of van applicatie kunnen gemaaKt worden op, zodanig recht, ppucatie Kunnen 1658 hebLen!* °°k "* ^ ^ ^ Seac<ïuireerc mogen 1659 In terminis is hier, Edele Mogende Heeren' eene oasW ™„ n op de aangeholde plaats 6. D Tit. 4 C L Art .N^ Z * 2w. & SidQQ. 4 - *rt- 4' N' 2°-24- pag. 1660 Welke hoe wel eenigfints uitgebreid, egter te notabel is, dan dat men die hier geen plaats zoude geven. » C 1661 Want, na dat hy aldaar geleert had, 1662 „ Dat een leenvolger verzuimt hebbende binnen een jaar en zes wee" heffen™ °P hCm WES verfior^n, het leen te vcr- 1663 „ In zulk een geval by ons gerecipieert is, 1664 „ Dat hy daar toe niet worde toegelaten, dan onder beneficie van Re„ hef, door hem van de Heeren Staten te verzoeken, Y 1665  ( 36 ) Art. 16Ö5 H B6 dat dusdanig Relifefby Hun Edele Groot Mogende nooit word » geweigerd, maar altyd toegefeö* , i|6é „ Tenzy het verzuim by kwaadwilligheid van «den Léenvolger toege- „ komen, . 1667 „ En het verzoek van verly uit fmaad en kleinagting vair den Leenheer „ onderlaten is." 1668 Zo laat hy daarop in de volgende 23 & 24 §§ volgen, y66cj „ Dat het in voegen voorfz. geobtineerde Reliëf zig niet verder exten„ deert, 1670 99 Dan alleen, om gereleveerd te zyn, van dat men binnen den voorfz. „ behoorlyken tyd geen verly heeft verzogt, 1671 „ En anderen ondertusfchen laaten verly neemen, 1672 „ Ende dat hetzelve verzuim niet kan met eenig effeft geobjïcieerd „ worden. 1673 „ Dat derhalven, by aldien een derde in het bezit van zodanig leen £ zynde, 1674 (precis het geval in queftie) 1675 „ Door hetzelve verzuim ofte acquiescement eenig regt van praferiptie ofte "„ anders zoude mogen hebben geadquireetd, j6f6 „ Zulks door zodanig Jlmpel Reliëf 1677 „ Hetwelk, zonder parthyen daarop te hoor en, word verleent, 1678 „ Niet kan worden geredresfeerd , 1679 „ Maaf dat men in zodanige geleedheid.nog daarenboven zich moet ,, addresferen aan den Hoogen Rade in Holland, TfiSn - ij» vafl denzelven Hoogert Rade, als by den Prince van den Lande ,7 ^ItSt töz het verleenén van alle fubflantieele Relieven, 168.1 ,, Het Poinft van Justitie rakende, 1682 „ Verzoeken mandament van Reliëf tegens zodanig adqüiescement, 1683 „ Met committimus aan dien Regter, daar de zaak hangt of komen „ moet, KS84 „ Hetwelk word verleent 1685 t, En met kennisfe van zaaken, 1686 „ Parthyen daarop gehoort, 1687 „ By denzelven Regter, na ex-fgehtie van zaken, word geinterineert » of ontzeid. " l6gg  (87) Art. lóttZ En ten blyke, dat daar aan ook geen twyflêl is, iö3y Zoo vind men zelfs van eene ontzegging van zulk een Reliëf een voorbeeld by Neostadiüs Obferv. Feud. Decad. 3. Obferv. 5. 1Ó90 Trouwens dit moet ooknoodzaaklyk volgen, 1691 Daar bet by ons eene bekende en loffelyke costume is, 1692 Dat niemand onverhoord uit zyne posfesfie geftelt, of van zyn recht ontzet mag worden, 1693 Ten zy hy des wegens in zyn belangen is gehoort, 1694 En de Souverain veel te attent is op die zoo bekende regel, 1695 „ Q«oi Beneficia non debent dari in prajudiciam & injuriatn al,, terius, Ï696 Dan dat zulk een voorrecht omtrent iets, waar in ook derdens geinteresfeert zouden kunnen zyn, zoo maar finaal verleent zoude worden, 1697 Zonder dat de belangens van die Geinteresfeerdens alvorens door den competcnren Rechter zouden worden onderzogt, 1Ö98 En de Impetrant befluit dus uit al het tot hier toe gededuceerde, 1699 Niet alleen \ dat de Gedaagde met dit geobtineert Reliëf zig tegen hem niet kan behelpen; 1700 Maar ook, dat ingcvalle nu wylen Mr. Jacob Hop insgelyks gereleveert had willen zyn van dat verzuim, 1701 Voor zoo verre de Impetrant en zyne Praedecesfeuren daar door eenig recht geacquireert hadden, 1702 Hy zig had moeten voorzien van een ordinair fubfiantieel Reliëf met commitdmus aan dien Rechter, 1703 Welke in dat opzigte was competent, 1704 Ten einde aldaar zyne redenen onderzogt, cn de Impetrant in zynbe» langen gehoort had kunnen worden ; 1705 En zulks voor al in een geval als dit, 1706 Waarin men ook het Reliëf wilde doen werken met relatie tot omisfien en verzuimen van zyne praedecesfeuren; 1707 Want behalven dat het tot noch toe in geenendeele is uitgemaakt, 1708 Dat iemant daar tegen het beneficie van Reliëf employeren kan; 1709 Eh óf fchoon men al eens tegen de eerfte principes van het Recht zoude willen vafthoüden, Y 2 1710  Nadere objc&ie van den Ged. met upz/e;t tot bet Ré. ttef. Solutie op dezelve. 1710 Dat men aan de zyde van den Gedaagden ook ten dien resuarde niet anders, als een bloot voorgeven en loutere vertellingennoodig 1711 Zoo behoord dit evenwel zeker te zyn, dat de Impetrant ten minften in de gelegenheid geftelt had moeten worden , 1712 f?,mJn kmüef dem°aftreren' d3C hec ™* van die PnedecesToZn.^ rUbt UK S£en eenvouwig ^zuïm geboren wTs g e - 1713 ZnXZvn'ftl™11 °Pflt resP^^elfs gevoelende de incongruivoen, fyS£hcma' ln de vorjSe banden daar tegen heeft aange- I7M ?"jnma»rievajileenzoortgelyke Relieven ook tegen omisfien van Praedecesfeuren familiair verleent worden , onusuen van 1715 En dat men daar vaa zelfs, om dit, was het mooglyk, eenizen fchvn te 1716 S"; men rae£ dat voorbeeld>wel b- 1717 Want behalven dat het gedrag van de toenmalige Heeren van Ridderkerk geenzints een Richtfnoer kan zyn,. «ceren van Kid- 1718 Waar na de Impetrant als nu zyne daden zouden moeten regelen; 1719 Behalven ook dat aldaar geheele andere omftandigheden zamenliepen, 1720 Zoo als ÜE Edele Mogende by examen van dat Reliëf zien zullen, 1721 Dewyl toen ter tyd de Heer van de Lek door eene fpeciale waar fchouwmg van Hun Edele Groot Mogende zelve werd opgewekt," 1722 Om nategaan , of 'er ook by hem of zyne Pradecesfeuren eenige omisfien gecommitteerd mogten zyn; , . ccmöc onus 1723 Zoo wierd ook juift in dat geval, niet gevonden dat voorname, 1724 Het welk hier alleen de grond uitlevert, 1725 Waarom de Impetrant vermeent, dat dit geobtineert Reliëf tegen hem met gereclameert kan worden, tegen nem 1726 Het is tog in fafto waarachtig, 1727 ?£Wel nerf!' ,dat de eenmalige Heeren van de Lek zig in het geheel met Ridderkerk niet zoude bemoeit hebben, S S 1728 Even als de drie Praedecesfeuren van wylen Mr. Jacob Hop, 1729 Zyin tegendeel dat ambacht altoos hebben blyven uitgeven; T73°  ( §9 ) Art. 1/.30 En dat ook de Heeren van Ridderkerk daar van verly genomen» 1731 En alzo o den Heer van de Lek als hunnen Leen - Heer erkent hadden. 1732 En wanneer dit maar waar is, 1733 Hoe konden dan de Heeren van Ridderkerk in dien tyd met eènigen grond vasthouden , 1734 Dat uit dit gepleegd verzuim voor hun een recht geboren was? 1735 En hoe zalmen dan ook uit dat geval tot dit van den Impetrant kun* nen raifonneren? 1735 Neen, Edele Mogende Heeren! zoo lang de Gedaagde niet kan doen zien, 1737 Dat 'eruit zoortgelyke omisfien, als ten dezen worden gereclameerd, en dus zoo wel uit het niet geven, ah uit het niet nemen van een verly, mitsgaders uit het niet ontfangen Van den canon, geen recht voof den Leenman geboren word, 1738 En zoo lang hy niet volledig zal kunnen demonftreren, 1739 Dat ook dat geacquireert recht door een geobtineert reliëf als bier, of wel door eene allegatie, dat het enkel uit ignorantie en niet uit fmaad verzuimt was, zoude kunnen worden weggenomen, 1740 Ook zoo lang zal de Gedaagde net alle die allegatien, weinig kunnen afdoen, 1741 En de Impetrant kan dus ook om die reden geruft van de eerfte Claslis van des Gedaagdes reflexien afftappen. 1742 En overgaan tot het tweede zoort, 1743 Waaruit mentragt afteleiden, 174 } Dat het niet geven van verly door de Heeren van Lekkerkerk aan oe Heeren van Ridderkerk, en het gedogen, dat de laatften zig direcl: by den Opperleen-Heer hebben laten verlyen, ook hier niet hinderlyk zoude zyn. 1745 Het eerfte in orde, het welk men dan tot dat einde inroept, is eene protestatie, 1746 Dat de Heeren van Lekkerkerk gedurende al dien tyd niet ftil ge* zeten, maar wel degelyk hun recht zouden hebben doen gelden, 1747 En wel fpeciaal toen, wanneer zy door hunne advertentie en waarfchouwing, waar van men quafi de preuves onder P: 11 en 12 locis ten procesfe brengt, allen en een iegelyk hebben geinviteert, 1:748 Om aan hun de verfchuldigde plichten van vafallage te praesterèri. Z 17-49 Overgang tot bet tweede zoort van des Ged. obje&ien. Eer/Ie objectie van dat zoort ,  Solutie op dezelve. Die nader aangedrongen. ( 90 ) Art. 1749 Dan , Edele Mogende Heeren! mag hier niet wederom de Impetraat vragen, 1750 Kan men dit in goeden ernft aan hem te voren werpen? 1751 ^5T zal hier niet onderzoeken, of zoo eene generale denunciatie voldoende is; , 1752 Neen, hy bepaalt zig veel liever daar toe, 1753 Dat parthyen het hier onderling met den anderen eens moeten zyn, 1754 Datde Heer van Lekkerkerk in allen gevalle buiten /laat was, om immer aan den Heer van Ridderkerk een verly te geven , ten zy hy zig zelf alvorens fpeciaal met dat Ambacht hadde doen verlyen, 1755 En dat evenwel zulk een verly by hun nooit verzocht nog verkregen is; 1756 Maar was dit nu van de zyde van de Heeren van Lekkerkerk nooit gevraagt noch geobtineert, gelyk men zulks moet advoueeren, 1757 Hoe zal men dan immer, daar zy hier door buiten het vermogen waren, om zodanig een verly te geven, uit die waarfchouwing het gevolg kunnen halen, 1758 Dat die door hun gefchied was, met intentie, om ook den Heer vari Ridderkerk te interpelleren? 1759 En was zulks bet oogmerk niet, gelyk het dat ook niet konde zyn, 1760 Hoe zal men dan met eenigen fchyn uit zodanige interpellatie tegen den Impetrant kunnen raifonneren? 1761 Maar bovendien, wanneer men hier het geliefd fysthema van den Gedaagden eens adopteert, en dus veronderftelt, 17Ö2 Dat de Heeren van Lekkerkerk niet geweten hebben, 1763 Dat, om den Heer van Ridderkerk met dat Ambacht te verlyen, ook zy eene afzonderlyke invejliture benoodigt hadden, 1764 Zal 'er ook dan zelfs, mag men vragen, uit die interpellatie voor den Gedaagden weieenig gevolg ten zynen nutte te halen wezen? 1765 Zeker niet: Edele Mogende Heeren! 1766 Integendeel dan zal'er, wanneer men op de gevolgen ziet, veel eer voor den Impetrant een peremptoire grond in gelegen zyn; 1767 Want wat zyn tog daar van, zoo met opzigt tot den Interpellant,' als den Geinterpelleerden de fuites geweell? 1768 Heeft de Leenman daaraan gedefereert? 1769 Immers Neen; 1770  ( 9* ) Art. 1770 Wel heere dan toen de Leenheer na zulk een fmadelyk gedrag zyn regt doen gelden? 1771 Heeft hy het Leen vervallen verklaart, en aan een ander uitgegeven ? 1772 Ook hier is niets van aan ; 1773 En des Gedaagdes prsedecesfeuren hebben zig dus dit direct verzet van hunnen Leenman laten welgevallen, 1774 En alzoo dan ook, door gedurende een derde deel van een Eeuw, en veel langer, daaromtrent Jlil te zitten, de beste grond voor eene wettige praferiptie daar geftelt; 1775 Uit welk oogpunt men dus oök de bovengemelde interpellatie be- fchouwt, 177Ó Nooit kan die tegen, maar wel voor, den Impetrant gereclameert worden. 1777 Want een van beiden is tog waar, 1778 Of ze moet gefchied zyn zonder eenige intentie met opzigt tot Rid- • iierkerk, 1779 Om dat men zulks als geen agterleen confidereerde; 17S0 Ofwel met een oogmerk om ook den Heer van Ridderderk daar door zyne verpligting, zoo als men meende, te herinneren. 1781 Maar is het eerste waar , 1782 Dan fpreekt het altoos van zelfs, dat men daar van tegen den Ge- ' daagden geen gebruik kan maken , j_g3 Dewyl in dat geval die interpellatie , volgens het begrip van den Iaterpellant zelf, des Impetrants prsedecesfeur niet raakte, 1784 Alzoo hy daar by zodanig eene intentie niet had. 1785 En is het laatjle waar, 1786 Dan heeft de Leenman zig, onaangezien die verwittiging, direftaan de pligten van Fafallage onttrokken, 1787 De Leenheer heeft zig zulks dan, gedurende een derde deel van een Eeuw, laten welgevallen, 1788 En 'er kan dus ook met geen mooglykheid eene beter grond zyn voor de in dezen gereclameerde praferiptie. 1789 Men heeft dit zelfs gevoelt, en daarom wendt men het dan eok ia de tweede plaats over eenen anderen boeg, en men geeft voor, if9o Dat evengelvk eene bloote inaftiviteit van het niet geven van verly e^en grond voor eene praferiptie aan den Vafal kan opleveren, 6 Z 2 i79t Een andere Objeclie.  Solutie op dezelve. / ( 9* ) Art. lygï Vermits in Holland een Leenheer niet verpligt is, hem daar toe te interpelleren , 1792 'Er zoo ook om die te introduceren, eene aperte contradi&ie tegen eenefpeciale interpellatie van den Leenheer zoude moeten plaats hebben , 1793 Terwyl men zig , tot ftaving daar van, beroept op de leer van Bort d. I. 5. D. Tii. 6. No. 45 en 48. pag. 2%\en 240. en Notable Poinclen van Leenen /irt. :ï~: 1794 Als mede op Voet in Digresf. de Feudis No. 120. 1795 Maar ook hier zal het aan den Impetrant, Edele Mogende Heeren! zoo hy zig verbeeld, wederom weinig moeite kosten,om deze zwarigheid opteruimen, 1796 Alzoo naar zyn inzien daar toe deze drie reflexien voldoende zullen zyn. 1797 Voor eerst: dan, zoo remarqueert de Impetrant, 1798 Dat, offchoon dit raifonnement'al eens mogt aangaan in alle ordinaire agterleenen, 1799 Hetzelve evenwel zeker buiten adplicatïe is, met opzigt tot Ridderkerk, 1800 Dit tog was een agterleen , gelyk de Impetrant al te meermalen heeft gerefle&eert van zodanigen byzonderen aart, 1801 Dat de Smalheer daar van geen verly konde geven, voor en aleer hy zelf daar mede in het byzonder was verlyd. 1802 Maar moet nu altoos een Leenman, ingevolge die geallegeerde rechtsdodtrine, zelf komen, om dat verly te vragen, x8óa En rendeert ook daarin juist de grond, waarom men wil, dat door het niet geven van het verly het regt van den Leenheer niet word geprafcribeert, 1804 Hetfpreekt dan ook van zelfs, dat daar by word veronderftelt, 1805 Dat, wanneer de Leenman om dat verly gekomen was, de Leenheer hem dat zoude hebben gegeven, en ook hebben kunnen geven, 1806 En mitsdien, dat die geheel en al buiten fchuld is. 1807 Dan, is het nu hier zoo wel met de zaak gelegen? 1808 Immers Neen: integendeel des Gedaagdes praedecesfeuren misten het radicale, om dat verly te kunnen geven: 1809 Zy hebben zig daar toe altoos buiten ftaat gehouden, .1810 Om dat ze zig zelf daar mede niet hebben doen verlyen. 1811  (93 ) Art. 1811 In bun zelf refideerde dus .de eer/ie oorzaak van dat verzuim $ 1812 Ja zy waren het, die des Impetrants praedecesfeur buiten Jlaat ftelden, om by hun het verly te nemen, 1813 En zoude men dan noch met grond kunnen zeggen, 1814 Dat het niet geven van het verly aan den Leen-Heer niet geimputeert zoude kunnen worden, 1815 Maar dat daar van de fchuld enkel en alleen op de fchouders van den Vafal zoude rusten? 1816 De Impetrant vertrouwt, dat zulks in dit geval met geene mogelykheid kan aangaan, 1817 En mitsdien dat ook ten dezen opzigte die jurisprudentie geheel en al buiten adplicatie is. 1818 Maar ook ten tweeden: kan de Impetrant hier nog by voegen, dat deze gereclameerde rechtsdodtrine daarom geheel en al buiten propoost is, 1819-Om dat die Doftoren fpreken van een geheel ander geval, als waarin de Parthyen hier verferen. 1820 Ja, en Bort en Voet leeren , dat het bloot niet geven van een verly niet aangaat, om den Leen-Heer zyn recht te doen verliezen, 1821 En de eerfte requireert ook daar toe eene aperte contradictie op eene fpeciale interpellatie. 1822 Maar in welk geval? 1823 Dan alleen, wanneer men op dat fundament wil vasthouden, dat een ftuk Leen al'lodiaal zoude zyn geworden, 1824 En daar voor is mooglyk geene onwaarfchynlyke reden uit te denken, 1825 Alzoo als dan ook door zulke verzuimen, offchoon de grond daar van alleen in den boezem van den Smalheer refideerde, de OpperleenHeer dat Leen verliezen zoude. i8a5 Maar verferen nu Parthyen hier in dit cas? 1827 Neen, Edele Mogende Heeren! integendeel de Impetrant wil zyn Heerlykheid blyven confidereren als Leen, 1828 Maar hy meent, dat hy nu dire£l verly van den Opperleen-Heer hebben moet, en dat hy den Gedaagden niet behoefd te kennen. 1829 Eindelyk en in de derde plaats: zoo vertrouwt ook de Impetrant, dat zoortgelyk eene allegatie, al was die in terminis, niets hoegenaamt kan uitdoen, r 830 Om dat het bloot niet geven van verly hier de grond alleen niet is van de in dezen gereclameerde praferiptie. A a 1831 Tweede fokt tie. Derde fo/utie.  Nadere objectie van den Ged. ( 94 ) Art. ÏS31 Integendeel wanneer men het zoo voorftelt, rukt men het fysthema van den Impetrant uit zyn geheel, 1832 En men voert tegen het minste gedeelte van de geallegeerde omftandigheden, waarop de praferiptie gebouwt word , een raifonnement aan, 1833 Terwyl men het overige onaangeroert laat leggen, 1834 Nimmer heeft het de Impetrant in zyn hoofd gekregen, om die op het enkel nut geven van een verly te funderen: 1835 Neen, dit is flegts een gering gedeelte; 1836 Maar de Impetrant beroept zig daarop, 1837 Dat de Heeren van Lekkerkerk altoos verzuimt hebben zig in ftaat te Hellen , om met opzigt tot Ridderkerk verly te kunnen geven , 1838 Dat zy nimmer naar Ridderkerk hebben omgezien, en den jaarlykfchen canon nooit hebben gevordert; 1839 En dat, gelyk zy ook nooit een verly van Ridderkerk gegeven hebben, 1840 Zy integendeel hebben gedoogt, 1841 Dat de foece&five Heeren van Ridderkerk zig by den Opperleen-Heer hebben laten verlyen, 1842 En dan, na dat hy nog by dat alles den taps van den tyd gevoegt heeft, 1843 Dan eerst elicieert hy uit alle die omftandigheden, in concreto by elkander genomen, 1844 Dat, zoo ooit, althans hier met grond eene praferiptie gereclameert kan worden. 1845 En het zal 'er mitsdien ook weinig toedoen, al konde de Gedaagde in abjlratto doen zien, 1846 Dat het bloot niet geven van een verly aan een Leen-Heer niet zoude kunnen praejudicieeren; 1847 Zoolang hy teffens niet uit den weg ruime die notabele omisfien en verzuimen, 1848 Waar door de Heeren van Lekkerkerk buiten dat ten klaarften hebben aan den dag gelegt, 1849 Dat zy zig Ridderkerk niet aantrokken. 1850 Het is waar, dat men dit wederom tragt te eluderen door voortegeven, en dit is dan een derde reflexie van den Gedaagden, 1851 Dat het verly nemen van des Impetrants praedecesfeuren, en al wat daaromtrent gebeurt moge zyn, niet anders geconfidereert zoude kunnen worden, dan als clandestine daden, 1852  (w) Art. 1852 Welke de Keet van Lekkerkerk mogt ignoreren, 1853 Vooral, om dat de eerfte Heer van Lekkerkerk onderfteUen moest; ISJ4 Dat Mr. Cornelis Groeninx Ridderkerk bleef bezitten uit kraste van het verly, 0 1855 Aan hem door Mauritz Lodewyk van Nasfau in den Jare 1721 verleend, 185Ö En dat 'er in alle gevalle voor het Jaar 1739 geen nieuw verlv nodig is geweest, 3 ö 1857 Maar wel een verhef met de ledige hand, iSj8 Het welk niet zoude wezen de esfentia rei. 1259 Terwyl ook de donatie van Ridderkerk door den Heer van Lekkerkerk m den Jare 1739 was geignoreert, 1860 Vermits de vorige Leenman toen nog in het leven bleev. 18Ö1 Dan, om nu niet daar van tefpreken, 1862 Dat deze voorgewende ignorantie ten opzigte van dat alles notoir elk een als zeer geatïeaeert moet voorkomen, 18 :3 Die niet gewoon is zig met een bloot zeggen te laten vergenoegen, 1864 Daar des Impetrants Grootvader openlyk in den Jare 1726 bereids tegen Heemraden van Oud, en Nieuw Ryderwaart gefustineert heeft, 1865 „ Dat hy vermeent had na de executive verkoop der Heerlykheden „ tot de Heerlykheid van de Lek behoort hebbende, 1866 „ Direaelyk te moeten releveren van de Heeren Staten van Holland „ en Westvriesland, 18Ö7 „ En dat hy ook, na de renunciatie van Mauritz Lodewyk Grave van „ Nasfau van Hoogstdezelve direftelyk met Ridderkerk was verlvd „ geworden, 3 1868 En daar dit een en ander ook onder het oog van het publiek is gebragt door een gedrukt Request, 1SC9 Zodanig, dat he t zelfs in de handen van de Parthy fchynt te zyn geweest, en door hem ook onder de letter H. 3°. loco ten procesfe word gebragt. 1870 -Zoo verbeeld zig de Impetrant ten dezen opzigte in de eerjle plaats dat dit voorgeven van den Gedaagden hem ook weinig te ftade zal kunnen komen; 1871 Het hoort tog niet tot de taak van den Impetrant, om het medeweten van des Gedaagdes praedecesfeuren omtrent dat alles te bewyzen. Aa 2 j872 Eerfte focutie.  Twede fohitie. Derde foto tie. C 96 ) Art. !-i . .... ,■ 1872 Neen, genoeg dat de Heeren van Lekkerkerk zoo lang hebben ftil gezeten, ... 1873 Genoeg , dat de Impetrant hier eene prafcriptio longisfimi temporis reclameert, 1874 En hier in weet men, dat het recht voor hem vastftelt, 1875 Dathy, die in zoo langen tyd van zyn recht geen gebruik maakte, gecenleert word hetzelve niet uit onkunde, maar willens en wetens verzuimt te hebben; 1876 Daarom zegt ook Bort onder anderen D. 8. Tit. 6. § 3. fprekende van de gronden voor eene praferiptie. 1877 » En dat met overgroote reden, nam cum is qui rem fuam ab altero „ temri feit, 1878 „ ( Qtiod quisque propt er longi temporis lapfum prafumitur fcire , 1879 „ Nam fieri vix potest, 1880 „ Ut magno temporis fpatio , resad aliquem pertinens, non aliqua via ,, ad noiitiam eius perveniat. 1881 „ Cum multas e jus occafiones fubminijlret tempus ~) 1882 Nee quidquam contradicit tam longo tempore, 1883 „ Non videatur id alio fecisfe animo, quamquia voluit rem illam nonam- plius in rerum fuarum numero effe, 1884 Et ejus fore, quem feit eam' tenere &c. " 1885 En dit fchynt wel eene praefumtie te zyn van dien aart, 1886 Waartegen zelfs geen contrarie preuve geadmitteert word, 1887 Zoo dat al hadden des Gedaagdes praedecesfeuren van alles onkundig geweest, 1888 En zulks is dan een tweede reflexie van den Impetrant op dit refpecT:, 1889 Hetzelve geen verandering, hoegenaamt, in dezen maken zoude, 1890 Vermits het uit de principes van het regt notoir en zeker is, 1891 Dat Ufucapio ook plaats heeft contra ignorantem. 1892 Nam & contra abfentes, qui proinde nesciunt, quid rerum agatur, dum ipfi alio in loco morantur, ufucapio procedit. 1893 Dan ook bovendien, offchoon het geallegeerde reeds peremptoir zy, zoo móet ook de Impetrant hier evenwel nog byvoegen, 1894. Dat men zig by deze allegatie wederom aan hetzelve fchuldig maakt, 1895  ( 97 ) Art. 1895 Waar tegen men in de zoo even voorgaande reflexie zondigde; 1896 Men bepaalt zig namelyk ook hier by ééne afzonderlyke omflandizheid uit al het geen, J J 6 1897 Het welk de Impetrant tot grond van zyne praferiptie hrroept. 1898 En ondertusfehen is het evenwel niet enkel dat gedogen alleen, waar toe zig de Impetrant bepaalt; 1899 Maar integendeel, zoo zyn het ook de omisfien en verzuimen aan de zyde van de Heeren van Lekkerkerk gepleegt, 1900 Als daar is het niet nemen van een verly van Ridderkerk, 1901 En het niet invorderen van den jaarlykfehen canon; J0O2 En gelyk dit daden zyn, welke direft de Heeren van Lekkerkerk concerneerden, 1903 Waarop zy mitsdien gevigileert moesten hebben, 1904 En die zy niet konden nalaten zonder hun daar door te prajudi- 1905 Zoo levert dat verzuim, gevoegt by het gedogen, dat de Impetrant en zyne praedecesfeuren zig by den Opperleen-Heer hebben laten verlyen, 1906 Eneindelyk en vooral by den laps des tyds, en dus alles te zamen genomen, eigelyk de grond op, 1907 Waarop de Impetrant vermeent, zig tegen de vordering van den Gedaagden te mogen verzetten. 1908 Met reden mag hy ook hier dan nochmaals herhalen, 1909 Dat men zyn fysthema niet uit eikanderen rukken; maar alle de oraftandigheden , waarop hy zig beroept te zamen en in concreto befchou- wen moet, 1910 En hy vertrouwt, dat wanneer dit gefchied , 1911 Als dan, noch het voorgeven van eene bloote ignorantie, 1912 Welke in eene praferiptie niet in conlideratie kómt, 1913 Noch ook een voorwendfél, dat het niet geven van een verly tegen den Leen-Heer niet gereclameert kan worden, hier iets zal kurinen uitdoen , 1914 En mitsdien, dat daar evenwel dit alleen het groöte en voorname Tan des Gedaagdes tweede zoort van reflexien uitmaakt, 1915 Hy ook geene zwarigheid behoefd te,maken, B b 1916"  Overgang tot bet derde Joort van obje&ien van den Ged. Prfumtie van collufie tusfchen den Heer van de I,ek en den Heer van Ridderkerk weggenomen. ( 9-8 ) Art. 191Ö Om-op dit TefprécT: wederom -zyn taak te houden voor afgehandelt, en toetetreden tot een onderzoek, 1917 Wat de redenen zyn, waarop men aan de zyde van den Gedaagden tracht vast te houden, 1918 Dat.de Impetrant z\g -tegen de Koeren van Lekkerkerk met geene praferiptie zoude mogen 'behelpen. jpi9 Het eenige, 't welk men van de zyde van den Gedaagden daar toe ieigelyk aanvoert, komt eenvouwig hief op neer, 1920 Dat 'er in de materie van Leen, immers zoo lang de Rechten niet dubieus zyn, *voor een Vafal tegen zynen Leen-Heer geen praferiptie valt; 1921 Edog men heeft bovendien, hoezeer niet dire■ JP35  C 99 ) Art. 1935 Zoo ras Dezelve flegts eenige oogenblikken by het gebeurde van diefl tyd zullen gel ieven Uil te liaan. 1936 Het is waar , dat wanneer in den Jare 1722 de bovengemelde Heerlykheden, tot de Heerlykheid van de Lek behoord hebbende, gedimembreert en verkogt waren, 1937 Ook als toen Mr. Cornelis Groeninx begrepen heeft, 1938 En in zoo verre, dit moet de Impetrant erkennen, fchynt Hy veel meer met den Gedaagden, dan wel met hem, ingellemtte hebben, 1939 Dat daar door de Heerlykheid van de Lek vernietigt was, i<94ó En 'voorts, dat Hy ook nu niet wel meer den Heer van de Lek als zynen Leen-Heer erkennen konde. 194! En dit heeft dan aanleiding gegeven, 1942 Apparentby gelegenheid, dat'er over de betaling van den jaarykfehen canm tusfchen den Heer van de Lek en den Heer van Ridderkerk veriehil ontftond, 1943 Dat na eenige onderhandelingen, Maurits Lodewyk van Nasfau in den Jare 1726, en dus byna vier jaaren na de voorfz. executive verkoop, van alle recht op Ridderkerk gerenuncieert, 1944 En hetzelve aan den Opperleen - Heer opgedraagen heeft; 1945 En dat eindelyk des Impetrants Grootvader daar mede direcT: door Hun Edele Groot Mogende is verlyd , 1946 Gelyk het ook alzoo tot op het ondernemen van deze Procedures als een Hoofdleen is befchouWt geWOrdeni 1947 Dan , het is ook teffens waar, dat dit nu ook juift alles bevat, wat'er tusfchen den Heer van de Lek en den toenmalige Heer van Ridderkerk heeft plaats gehad. 1948 Maar hnc, vraagt hü de Impetrant zal daar uit zelfs eenige fchyn van ccllujie volgen? 1549 Van wat invloed konde tog die atte van renunciatie zyn, zelfs inge* vo'gê het eige Idee van des Impetrants Grootvader, 1950 Om daarvan gebruik te maken tegen den Heer van Lekkerkerk, 1951 Zoo het waar was, dat Ridderkerk, by gelegenheid van dié executive verkoop , aan Lekkerkerk toegevoegt was, en ook toegevoegt had kunnen worden ? 1952 Immers van geen invloed hoegenaamt; 1953 Daar hy zelf openlyk fustineerde , Bb 3 1954  * ( ioo ) Art. 1954 Dat naaf zyn begrip ook op dat tydfllp de Heerlykheid van de Lek vernietigt was; 1955 En evenwel moet die renunciatie het groote en eenige zyn, 1956 V/aar op alles daaromtrent aan de zyde van den Gedaagden neerkomt. 1957 Bovendien de onbeftaanbaarheid van die odieufe illatie zal nog meer in het oog loopen, 1958 Wanneer men let op den tyd en de .gelegenheid, op - en by - welke die renunciatie in de weereld gekomen is. 1959 Laat het den Impetrant uit dien hoofde gepermitteert zyn, Edele Mogende Heeren! daar by nog een weinig ftil te ftaan. 1960 Des Impetrants Grootvader hield vaft, dat, door de nu al te meermale gemelde executive verkoop, de Heerlykheid van de Lek zyne existentie verloren had; 1961 Dit nu altoos kan men hem niet als iets ongepermitteerts aantygen, 1962 Daar tegenwoordig de fustenue van den Gedaagden niets anders ïnvolveert: 1963 Uit dat oogpunt het werk befchouwende, ftelde hy zig voor, 1964 Het zy, dat hy het oog flbeg op den aart en natuur der fake, 190*5 Het zy op die rechten en Privilegiën, die aan zyne Heerlykheid eigen waren, I9Ó5 Dat hy den Heer van de Lek niet meer als zynen Leen-Heer befchouwen konde; 1967 Want floeg hy het oog op den aart en natuur der fake, dan meende hy te mogen vaftftellen, 1968 En dit raifonnement zal de Gedaagde ook nog moeten wegnemen, 1969 Zal hy immer zyn fysthema kunnen goedmaken, 1970 Dat daar de.Heerlykheid van de Lek, qua talis, door die verdeeling vernietigt, en een non ens geworden was, 197r En daar Ridderkerk evenwel van die Heerlykheid, qua talis, alleen releveerde, [-,; 1972 Dat zulks nu voordaan onmooglyk wierd, 1973 En mitsdien dat 'er ook niets anders overbleef, , 1974 Dan om zig by den Opperleen - Heer te addresferen: 1975 Herinnerde hy zig al verder het geobtineerde Privilegie, 1976  C 10! ) Art. 1976 Je weten: Hoe het met Ridderkerk gaan moefl, wanneer deHeerlvl he'ta van de Lek verviel, ***<,i,yK 197 J Al wederom moefl Hy dit befluit opmaken, dat Hy als nu van nie mand anders, als van den Opperleen- Heer konde releveren; 1978 Althans dit moet zeker wezen, meent de Impetrant, dat Hy op den Heer van Lekkerkerk in het geheel niet bedagt konde zyn, 1979 Die toch trok zig Ridderkerk niet aan, 1980 En voorzag zig ook daarom niet van dat radicale, 1981 Zonder het weJkHy geen Smal-Heer van Ridderkerk zyn konde. 1982 Trouwens, behalven dat, het was ook onmooglyk voor Hem, om op den Heer van Lekkerkerk te denken, v 1983 Want niet alleen, dat 'ervan de zyde van dien Heer ten zvnen odzigte niets gebeurde, 3 r 1984 Het welk Hem daaromtrent eenigzints attent gemaakt zoude kunnen hebben, 1985 Zoo bemerkte Hy integendeel, dat Die gedoogde, 1986 Dat Mauritz Lodewyk van Nasfau den tytel van den Heer van de Lek bleef voeren, 1987 En ook alle de rechten, als het aahftellen van Bailliu &c. bleef uitoeffenen. J 1988 Wel daarHy nü evenwel fustineerde, 19S9 Dat Hy met den Heer van de Lek niets meer te doen had, 1990 Om dat die Heerlykheid, naar zyn begrip, vernietigt was, 199 r Met wien had Hy in die omftandigheid van zaken dan tog anders te doen, als met Mauritz Lodewyk van Nasfau alleen? 1992 By Dien addresfeert Hy zig dan ook; 1993 Met Hem raakt Hy over het verfchil in onderhandeling, 1994 En van Hem obtineert Hy eindelyk eene behoorlyke renunciatie: 1995 En Hy obtineert die niet clandeflin, op een tydftïp, dat de gemelde Mauritz Lodewyk onder executie lag, 1996 Ofwel, dat men eenigzints in twyffel konde trekken, of niet Ridderkerk wel een agterleen van Lekkerkerk geworden was; 1997 Maar neen, wel vier jaren na de bovengemelde executive verkoop, 1990 En na dat, gelyk men daar zoo even aanftipte, de Heer van Lekkerkerk nimmer naar Ridderkerk had omgezien.  I j Reflexie van den Gedaagden daar te" gen. Solutie op dezelve. ( 102 ) LRT. 999 En dezelve is naaulyks in de weereld, -ooo Of men addresfeert zig aanftonds aan den Souverain , looi Men geeft daar alles, zelfs de fustenue van des Impetrants prsedecesfeur niet uitgefloten, opentyk te kennen, joo2 En noe in dat zelve jaar, wanneer des Impetrants Grootvader verpligt was, een proces te voeren, komt hy ook opentyk met dxe renunciatie voor den dag. 2003 Dus nog eens, waar is hier eenige fchyn van collufie? 2C04 Integendeel, het geval alzoo in zyne ware omftandigheden voorgeftelt, doet ten duidelykften zien, 2005 Dat de toenmalige Heer van Ridderkerk in de beste trouw gehandelt, ja zelfs in zyn fysthema niet anders heeft kunnen handelen, 2006 En daarom moet dan ook atf* van renunciatie aan den Gedaagden niet Weinig obfteren, 2007 Vooral in het geval, wanneer de Gedaagde niet buiten allej beden-, king fielt, zoo dat daaromtrent geen twyftel meer kan overblyven, 2008 Dat Mauritz Lodewyk van Nasfau ter dier tyd geen Heer van de Lek meer was, 2009 Wel is waar, dat men hetraifonnement, daar uit gehaelt, contradictoir noemt aan dat geen, 2010 Het welk de Impetrant bevorens uit het Handvest van 4 September 1440 heeft geëlicieert, 2011 Om dat de Heerlykheid van de Lek geëxtingueert zynde by de executive verkoop, 2W2 Men geene renunciatie van Mauritz Lodewyk Grave van Nasfau in het Jaar 1726 meer vragen konde, 2013 Dan, even gelyk men immers majoris cautela gratia iemant wel kan laten renuncieeren van een recht, 2014 Schoon men meent, dat zulks hem niet meer toekomt; 2015 Zoo heeft des Impetrants Grootvader ook hier gedaan, 2016 En die was daar toe, zelfs in zyn eige fysthema, wel verpligt, 2017 Zoo lang Mauritz Lodewyk zig Heer van de Lek qualificeerde, atzoo eenige rechten uitoefFende, 2018 En zulks aan Hem door niemand betwist wierd: 2019 En dewyl ook in dier voegen, en niet anders, de gemelde renunciatie moet worden opgenomen, 2020  ( i°3 ) Art. 3020 Spreekt het ook van zelfs, dat mèn hier het een aan het ander ondergefchikt moet opvatten, 2021 Te weten, dat by aldien 'er eene Heerlykheid van de Lek gebleven is, als dan ook de renunciatie eene genoegzame grond zy tegen alle reflexien, 2022 Welke men met eenige mogelykheid zoude kunnen uitdenken; 2023 En integendeel, dat zoo dezelve by de Executive Verkoop der Heerlykheden, tot de Heerlykheid van de Lek behoord hebbende, vernietigt is, 2024 Als dan, zoo de aart en natuur der zake, als het Handvest van 4 September 1440, wederom voldoende gronden opleveren ter betoog, 2025 Dat Ridderkerk by die vernietiging van den Opperleen-Heer releveren moest. 2026 En kan dus de Gedaagde zelf geen fchyn van kwade trouw of colht/ie halen, uit het gedrag van des Impetrants praedecesfeur, 2027 En mitsdien ook daar uit niet tegen de in dezen geallegeerde praferiptie raifonneren, 4028 De Impetrant verbeeld zig dat men ook eVèn zoo een vrugteloos werk doet, 2029 Wanneer men, om die in de wal te fchuiven, vasthoudt, 2030 Dat het eene.bekende maxime is, 2031 Dat men tegen den Souverain zig met geene praferiptie mag behelpen, 2032 Mitsgaders een axioma van het Leenrecht, 2033 Dat Smal-Heeren omtrent hunne vafallen dezelve rechten hebben, 2034 Als de Opperleen-Heeren omtrent de Smal-Heeren; 2035 En wanneer men, na dit een en ander ook foeciaal aangedrongen te hebben met de Leer van Bort 5. D. 6. fit. § 35, en 41, en «*• deren, 2036 Mitsgaders uit het Plaeaat van Hun Edele Groot Mogende, Is dato 3 December 1662. 2037 Eindelyk daar uit dit gevolg afleidt, 2038- Dat 'er dus in materie van Leen, immers zoo de Rechten niet dü* bieus zyn, geen praferiptie te pas komt. 2039 Want veor eerst; zoo dit maar waar is, Cc 2 2040 Overgang tot eene andere Objectie van den Ged. Eerste föJUtie op dezek ve.  ( 104 ) Art. 2040 Dat men de praferiptie admitteren moet in een geval, waarin de rechten dubieus zyn, 2041 Dan vertrouwt de Impetrant, dat altoos hier dezelve billyk gereclameert kan worden. 2042 Immers, Edele Mogende Heeren! recurreert men wederom eens tot dat tydftip; 2043 Van welk de Impetrant de taps des tyds begint te rekenen, 2044 En üelt men zig dan teffens voor, 2045 Dat het niet was uitgemaakt, dat met het dimembreren van de Heerlykheden , tot de Heerlykheid van de Lek behoord hebbende, de Laat' jie vernietigt was, 2046 Zoo dat zelfs de Heer van Lekkerkerk, die dan ten opzigte van de agterleenen in de plaats van den Heer van de Lek gefuccedeert zoude moeten wezen, gedoogde, 2047 Dat Mauritz Lodewyk van Nasfau den tytel van Heer van de Lek bleef voeren, en alzoo ook diverfe Rechten en Gerechtigheden uit- oeffende, 2048 Dat Ridderkerk het Privilegie had, om, wanneer de Heerlykheid van de Lek verviel, als dan dadelyk van den Opperleen-Heer een verly te nemen, 2049 Dat 'er by de Executive Verkoop noch uit den decreetbrief, noch uit de daaropgevolgde aüe van. verkundiging bleek, 2050 Dat Ridderkerk aan de Heerlykheid van Lekkerkerk leenroerig wierd gemaakt: , . 2051 En eindelyk dat ook de Kooper van Lekkerkerk zig omtrent de Heerlykheid van den Gedaagden geen recht aanmatigde, 2052 Of zelfs daarna in eenigerhande manier omzag: 2053 Dan meent de Impetrant, dat hy dit ten minsten onderflellen mag,' 2054' Offchoon hy uit deze zyne veronderftelling geen gevolg ten zynen nadeèle getrokken wil hebben, 2055 Daar ^ulks enkel gefchied, om aan den Gedaagden op dit refpecl; zoo veel mogelyk toetegeven ; 2056 Dat men evenwel niet ontkennen kan, 2057- Dat het omtrent .het Ambacht Ridderkerk geenzints zoo zeker was, 2058 Hoe het daar mede gaan moest. 2059 En kan men dit niet tegenfpreken, 2060  ( W ) Art. 2060 Dan is wederom daar uit, ingevolge het eïge fysthema van den Gedaagden, zeer gemakkelyk het befluit ten dezen optemaken, 2061 Dat, zoo ooit, althans in het voorhanden zynde geval, 'er zoodanige dubieteit der rechten is geweest, 2062 Welke door Bort, op de aangehaalde plaats, bedoelt word, 2063 En dat 'er dus ook uit dien hoofde wel degelyk door den Impetrant praferiptie geallegeert mag worden. 2064 Maar ook ten tweeden: komt hier nog by, 2065 Dat, offchoon het al eens waar moge zyn, 2066 Dat geen laps van tyd aan den Souverain hinderen kan, zoo ras Hoogstdezelve, als Souverain voorkomt, 2067 Zulks evenwel geen plaats heeft, 2068 Wanneer dezelve Souverain niet anders dan privatorum loco zyne rechten kan doen gelden, 2069 Daar in dat geval immers die, zoo wel als van elk Burger, aan de wetten worden getoetst, 2070 En mitsdien moet dan ook hier uit wederom van zelfs voortvloeien; 2071 Dat, daar de Leenen van Hun Edele Groot Mogende behooren tot de Domeinen van de Graaflykheid, 2072 Ook alzoo de door den Gedaagden gereclameerde maxime hier van geen invloed, hoegenaamt, zyn kan ; 2073 Trouwens de Gedaagde abufeert zig ook merkelyk, wanneer hy meent, 2074 Dat hieromtrent Bort met hem zoude inüemmen, 2075 Dit tog is onmooglyk, 2076 Ten zy men wilde vastftellen, j 2077 Dat Hy zig openlyk tegenfprak, 2078 Vermits die zelve Audteur op eene andere plaats leert; 2079 Dat niemand in deze Provincie eenige agterleenen uitgeven mag; 2080 Dan die een Leenman is van de Graaflykheid van Holland, 2081 Als mede, dat wel degelyk in materie van Leen het middel van ver» jaring plaats heeft, 2082 Om dat daar voor, gelyk hy zig uitdrukt, dezelve redenen militeren; als in allodiale goederen, D d 2083 Tweede jolutie op dezelve.  Derde foluliitie op dezelve. (ïoè >'■ -Art. 2083 Welk laatfte de Impetrant breedvoeriger by het adjlrutiive gedeelte van dit zyn tweede Hoqfd-poind aan de attentie van UEd. Mog. heeft voorgedragen, 2084 En waar toe hy de vryheid neemt zig kortheidshalven, en om redites te vermyden, te refereren. 2085 Dan, behalven dat het gratis veronderftellen van zodanig een contradictie van een eh denzelven au&eur , 2086 En wel van een aufireur, welke ex -prqfesfo & dotlrina gratia , over het leenregt commentarieert, 2087 In geenen deele aangdat of fteëk höüdt, 2088 Zoo volgt ook geenzints uit de leer van Bort dat geen^ 2089 Hetwelk de Gedaagde daaruit geerne zoude willen halen5 2090 Want immers vestigt men flegts zyne attentie daarop, 2091 Dat hy in de gereclameerde 35 § fpreekt van Rechten en Gerechtigheden, 5092 „ Die de Leen-Heer en de Leenman volgens het contraft feudaal ofte >, dé eerfte eh de origineele uitgifte, zoo op het Leengoed als op den „ anderen zyn hebbende. 2093 Dan vloeit daar uit aanflonds ook al voort; 2094 Dat hy dadelyk een contraclfeudaal ohderftelt j' 2095 En dus zyne leer bepaalt tot een geval, 2096 Wanneer men op fundament van eene praferiptie Rechten en Gerechtigheden wilde verandert en vernietigt hebben, 2097 Die tegenftrydig waren aan — of niet inftemden met — de eerfte en origineele Uitgiftbrief, 2098 En mitsdien, dat hy niets anders leert, dan juist dat geen, 2099 Het welk de Impetrant meent, dat ook by het bovengemelde Placaat van 8 December 1662 is vast geftelt, 2100 Dan, waarin Parthyen niet verferen * 2101 Zoo als ftraks nader blyken zal. 2102 Maar eindetyk al.was het ook, Edele Mogende Heeren! 3103 Dat men aan den Gedaagden niet wilde toegeven, en dit is dan eene derde reflexie, 2104 Dat de gereclameerde maxime flegts dan alleen in conlideratie komt, wanneer de Souverain, Qua talis zyne Rechten doed gelden, 2105  ( ) Art. 2ioj Zoo vermeent de Impetrant, dat hy daar mede noch weinig zoude kunnen afdoen, 2ic6 Dewyl het immers zeker is, 2107 Dat de Impetrant ook hier eigelyk geen praferiptie tegen den Souverain allegeert, 2108 Noch Hoogstdeszelvs Recht, door deze zyne defenfie, in het minst verkort; 2105 Naardien hy niet vast houdt, 2110 Dat hy den Souverain als zynen Leen-Heer niet erkennen moet, 2111 Noch ook fustineert, 2112 Dat 'er geen nexus feudalis ten opzigte van zyne Heerlykheid In conlideratie komt; 2113 Maar enkel met den Heer van Lekkerkerk daar over verfchil heeft; 2114 Wie van hun door den Opperleen-Heer met Ridderkerk verlyd moet worden ? 2115 Dan, hoe kunnen hier in nu de Rechten van den Opperleen-Heer 'm conlideratie komen, 2116 Daar wie ook worde in het gelyk geftelt, 2117 Die rechten tog altoos dezelve zullen zyn en blyven. 21 iS Ja, houdt men dit, en alzoo ook teffens de ware ftaat van het gefchii in het oog, 2119 Dan verbeeld zig de Impetrant, 2120 Dat daar uit reeds, zonder eenig verder betoog, volgen moet, 2121 Niet alleen, dat de Ged. uit het Recht van den Souverain niet raifonneren kan, 2122 Maar ook, dat de Impetrant in dat verfchil van eene betere conditie zyn moet, juist daarom, 2123 Om dat hy, na eene voorafgegane wettige overdragt, in posfesfione is, 2124 En ziende, zoo op het gebeurde, als op den laps des tyds, aan den Ged, kan te gemoet voeren, 2125 Dat nu niet meer in aanfehouw komt, het Recht, 2126 Het welk hy niet uit het Contracl feudaal, maar aliunde deri veert/ 2127 Noch ook, of hetby den Impetrant geobtineerde verly exjujla vel in jufta causfa gegeven is, Dd 2 2128  Nadere obje&ie van den Gedaagden op dit refpecl, gebaalt uit bet Placaat van 8 December 1662. Eerfte folutie op betzelve. S 21 49 ( TOS ) Art. 2128 Dewyl in allen gevalle^ wat daar ook van zy, dat vitium door het verhop van den tyd is gepurgeert. 2129 Het is waar, Ed. Mog. Heeren! dat men* om dit laatste uit den weg te ruimen het bovengemelde Placaat van 8 December 1662 reclameert, 2130 En ook daar uit fpeciaal tragt afteleiden, 2131 Dat de Impetrant zig hier met die verlyen niet zoude mogen behelpen; 2132 Maar dat men integendeel zoude moeten recurreren tot de eerfte investiturc, 2133 En dat het ingevolge die investiture zeker zoude zyn , 2134 Dat Ridderkerk niet van den Opperleen-Heer, maar van den Gedaagden zoude moeten releveren. 2135 Dan, hoe fpecieus ook dit argument in den eerflen opflag fchyne, 2136 En met welke fiducie men hetzelve by de refpe&ive Playdoyen moge hebben aangedrongen, 2137 De Impetrant vertrouwt nochtans, 2138 Dat het, wel bezien, geen Heek hoegenaamt houden kan: 2139 Want behalven, dat men immers de bioote letter van het bovengemelde Placaat maar behoefd in te zien, 2140 Om overtuigt te worden, 2141 Dat hier geene andere, dan alleen zoortgetyke Leenen in conlideratie komen, 2142 Welke van Hun Edele Groot Mogende zelf gehouden worden, 2143 Waarom 7er in hetzelve ook maar alleen van goederen van Ons ter Leen gehouden wordende, 2144 Mitsgaders van Onzen Stadhouder, en wat dies meer is, gefprokcn word, 2145 En daar uit bereids ontegenfprekelyk volgen moet, 2146 Dat de Gedaagde ook geene vryheid heeft, om het tot agterleenen relatif te maken: 2147 Zoo doet ook die zelve klaare letter van de wet ten duidelykften zien, 2148 Dat de Souverain daar by op niets anders het oog heeft, dan op alter at ien en innovatien,  ( i°9 ) Art. 2149 Welke van tyd tot tyd in de verlybrieven mogten inftuipen: 2150 En dat das Hoogftdezelve daarby enkel heeft bepaalt, 2151 Dat wanneer 'er by abuys, want zoo komt het in het Placaat voor; in de zoo even gem. verlybrieven iets gevonden wierd, 2152 Het welk van de eerfte inveftiture afweek, 2153 Noch Hy zetf, noch zyn vafai, al was het ook dat men op dien voet jaren agter den anderen het Leen bezeten had, 2154 Uit dat bezit tot eenige alteratie in de eerfte conflitutie van het Leen zoude mogen concluderen; 2155 Maar dat in tegendeel, gelyk hier in zoo verre alle grond van praferiptie, zoo wel ten zynen opzigte, als metrelatie tot zyn vafal, wierd weggenomen, 2156 Men ook altoos tot de eerfte inveftiture zoude moeten recurreren: 2157 Dan, daar dit nu de zoo zeer gemanifefteerde intentie van den Wetgever is, 2158 Hoe zal men hetzelve dan kunnen appliceren op het voorhanden zynde geval? 2159 Waar in de quajstie niet rouleert over eene verandering der investiture, 2160 Noch ook de Impt. zig behelpt met eenige abuftveinnovatien, in zyne verlybrieven voorkomende, 216*1 Maar alleen met den Ged. daar over in verfchil is, 21Ö2 Of zyn pnedecesfeur Mr. Franeois Conflantyn Pielat de Blagny, by gelegenheid van de executive verkoop in den Jare 1722, de LeenHeer van Ridderkerk geworden is, 2163 Terwyl dat wederom aan de zyde van den Ged. word gederi* veert, 2164 Niet, uit een contratt feudaal, 2165 Het welk 'er ook nimmer tusfchen den Heer van Ridderkerk en den Kooper van Lekkerkerk heeft gefubiisteert, 2166 Maar integendeel, uit byzondere fchikkingen en bepalingen, 2167 Welke Hy vasthoudt, 21Ö8 Dat'erby occafie van de bovengem.-executive verkoop, ten behoeve van Lekkerkerk, gemaakt zouden wezen. 2IÖ9 En kan men dus aan de zyde van den Ged. het voorfz. Placaat niet maken van applicatie op het verfchil in dezen, . Ee 3I7o  Nadere inJlantie van den Ged. uit bet bovengem Pl& caat. Sohtie op dezelve. ( "O ) Art. 2170 Dan fpreekt hee eek van zelfs, 2171 Dat men die wet aan de zyde van den Ged. te vergeefsch heeft ingeroepen. , 2172 Om dit echter niet toe te geven, Edele Mog. Heeren! urgeert men nader, - 2173 Dat het nu altemeermalen gem. Placaat niet alleen fpreekt van abuizen in de verlybrieven, 2174 Maar ook van Leenen, 2175 „ Die abujivelyk verlyd en verleend zyn. aan perzonen, 3176 „ Die daar toe volgens de natuur en conditie van de uitgifte van dezel« „ ve Leenen niet waren gerechtigt: 2177 En mitsdien, dat gelyk juift dk het geval wezen zoude, 2178 Waar in de Impt. verfeert, 2179 Ook alzoo hier over de applicatie van de gem. wet niet gedisputeert zoude behoeven te worden. 2180 Het is waar, Ed. Mog. Heeren.' dat men die woorden in het Placaat leeft, 2181 Doch het is ook niet minder zeker, 2182 Dat wanneer men een wet, of de een of andere periode daar uit, zal interpreteren, 2183 Men noodzaaklyk en altoos dient te letten op de gelegenheid, by dewelke, en de reden, waarom, die wierd ge-emaneert, 2184 En doet men dit ook hier, 2185 Dan zullen de pramisfen heel ras doen zien, 2180 „ Dat alzoo aan Hun Ed. Gr. Mog. zoo nu en dan verfcheiden moei„ lykheden waren voorgekomen, 2187 „ Alle NB. daar uit refulterende, 2188 „ Dat eenige latere of jongere invejlituren van Leenen zodanig niet waren „ geextendeert, 2189 „ Als wel naar inhoude van de eerfte uitgifte der voorfz. Leenen had „ behooren te gefchieden, 2190 „ Waar door verfcheiden inconvenienten tot merkelyk ongerief zelfs „ van die geene, 2191 „ Welke zodanige abufive invejlituren hadden ontfangen, wierden verft, oorzaakt." 2192  Cd» ) Art. 2192 Hoogstdezelve juist uit dien hoofde, als de eenigfle ratio impulfiva het daar by geftatueerde hebben vastgeftelt: 2193 Maar is dit nu zoo, gelyk men hier aan niet tvyyffelen kan, 2194 Dan fpreekt het ook van zelfs, 2195 Dat de Wetgever met de gemelde woorden alleen maar heeft gebuteer het geval, 2196 Waar in een Leen, offchoon door H. Ed. Gr. Mog. als een recht leen uitgegeven, 2197 Eindelyk door de van tyd tot tyd in latere verly brieven ingejlope ne abuftve extenfien de gedaante van een onverfterffelyk Er/leen ha( gekregen, 2198 En alzoo daar doorwas geraakt in de handen van de zodanige, 2199 Welke volgens de eerste uitgifte, als kunnende niet fuccederen in rechte leenen, daar toe niet gerechtigt waren; 2200 En deze explicatie adfumeert de Impt. Ecl. Mog. Heeren! niet»» grfr tiam Hypothefeos, 2201 Maar hy heeft dezelve gehaalt uit, 2202 En ze word bevestigt door, de leer van Proff. Voet Digresf. dt Feudis No. 93. en van Bort in zyn te meermalen genoemd Tractaat, 2203 Welke laatfte, na dat hy alvorens in het algemeen over alle innovatien der uitgiften gehandelt hadde in het 5de D. Tit. 1. van ö 19 tot 32., 2204 Vervolgens van 0 41 en volgende fpeciaal handelt van het geallegeer- de geval. 2205 En is dit dan alleen de intentie van den Wetgever geweest, 2206 Dan volgt daar uit ook wederom van zelfs , 2207 Dat men die woorden ten dezen in geenen deele toepasfelyk kan maken: 2208 Te minder, en dit meriteert, naar de gedagten van den Impetrant, eene byzondere reflexie, 2209 Om dat de Wetgever fpreekt van perzonen, 2210 Die uit hoofde der eerste uitgifte volgens de natMr en conditie van het Leen niet gerechtigt waren, 2211 En dat het evenwel hier zeker is, Ee2 2212 > t i Die nader aangedrongen.  (tl*) Art. 2212 Dat de Impetrant volgens de eerste uitgifte, namelyk , van 4 September 1440, niet alleen tot dit Leen gerechtigt, 2213 Maar ook zelfs als Heer van Ridderkerk die geene is, 2214 Aan wien, volgens het evengemelde Handvest het Leen niet onttrokken mocht worden. 2215 Van welke zyde men dus den inhoud van dit Placaat beziet, 2216 Nimmer, mits men maar de ware ftaat van het gefchil in het oog houdt, 2217 Zal daar uit ten voordeele van des Gedaagdes fustenue geraifonneert, 2218 Veel min getrokken kunnen worden , 2219 Dat 'er in materie van Leen in het geheel geen praferiptie zoude te pas komen. 2220 Terwyl integendeel, daar 'er zoo uit het gededuceerde in dit opzigt» 2221 Als om dat de Souverain zig anders veel generaier zoude hebben moeten uitdrukken, ten duidelykften blykt, 2222 En met deze reflexie zal de Impt. van ditzyn tweede Hoofdpoincl, en ook teffens van de geheele zaak, afftappen, 2223 Dat 'er by de gemelde Wet alleen gehandelt word van een bepaald geval, 2224 Waar in Hoogstdezelve niet gewilt heeft, 2225 Dat men zig met eene praferiptie zoude mogen behelpen, 2226 Daar door dan ook zelfs ten klaarften word gemanifesteert, 2227 Dat 'er buiten die exceptie wel degelyk in materie van Leen termen voor praferiptie zyn, 2228 Alzoo het eene bekende waarheid is, 2229 Welke tot noch toe aan geene contestatie is onderhevig geweest, 2230 Quod exceptio fjrmet regulam in cafibus non exceptis. Korte Reca- 2231 Zie daar, Edele Mogende Heeren! met zoo weinig omflag mogelyk pïmlatie en aangetoont, fiot. 3232  ( U3 ) Art. 2232 Foor eerst', dat de Gedaagde, offchoon origineel aanlegger; geenzints bewyst, 2233 Dat de Heerlykheid van de Lek enkel in eene combinatie van diverfe Heerlykheden zoude hebben beftaan, 2234 En alzoo met de fplitfing en executive verkoop derzelver vernietigt is; 2235 Noch ook, dat by die vernietiging, de agterleenen van de Heerlykheid van de Lek aan Lekkerkerk zyn geadfigneert j 2236 Veel min, dat onder die agterleenen Ridderkerk ook gerangeert zoude moeten worden, 2237 En ten tweeden: dat zoo wanneer UEd. Mog. tegen alle verwagting daar in met den Impetrant al eens niet mogten inftemmen, maar integendeel begrepen, 2238 Dat de Heeren van Lekkerkerk in den Jare 1722 eenig recht op Ridderke k gekregen hadden, 2239 Alsdan altoos dit zeker moet zyn, dat hetzelve door hun gedrag, gevoegt by den laps des tyds thans is geprafcribeert en vernietigt: 3240 Maar Zie daar dan ook teffens de voorgenomene taak afgehandelt; 2241 Heeft ondertusfchen de Impetrant het ongeluk gehad, 2242 Om, na een betoog ook van dit een en ander by den Hogen Rade,; zig evenwel in zyn begrip niet gewettigt te zien* 2243 Hy heeft gemeent zig te mogen vleyen, 2244 Dat of een te duister voorftel, of wel de begeerte, om tog alles te zeggen, en niets agter te laten, 2245 Waar door niet zelden de waarheid zig van agter een floers vertoonti 2246 Daar van de reden is geweest, 2247 En hy heeft uit dien hoofde ook in dezen het korte boven het langwylige, en het eenvouwige boven alle ostentatie geprsefereert, 2248 En zig in het byzonder daar op bevlytigt, 2249 Om, zoo veel in hem was, de onderfcheidene fustenuen van den Gedaagden, en teffens zyne gronden daartegen, juist en klaar openter leggen: 2250 En is de Impetrant hier in geflaagt, 2251 Dan zal hy zig alle meerdere moeite gemakkelyk getroosten; 2253 Maar dan meent hy ook met grond te mogen vertrouwen, F f *2J3  ( n4 ) Art. 3253 Dat hec erreur gecorrigeert, 2254 Het aan hem toegebragte grief herfielt, 2*55 En dienvolgende verklaart zal worden, 2256 Dat de Gedaagde met de Sententie van den Rade Provinciaal niet is bezwaart met condemnatie van kosten. Implorerende daartoe in — en op — alles UEdele Mogende nobile ac benignum judicis officium.   DEDUCTIE, in de zake vaii Mr. CORNELIS GROENINX van ZOELEN, Raad in de' Vroedfchap en Oud Burgemeester der Stad Rotterdam * in qualiteit als. Ambachts-Heer van Ridderkerk, Lïipetrant van Mandament van Revifie, ter eenre, Contra Mr. JOHAN MAURITZ van P A B S T, Heer van Bingerden, Secretaris der Stad Amfterdam, zoo hy procedeert, Gedaagde, ter andere zyde. m"s h. SctfÉPMAN en J. A. VAN DER SPYK. A. VAN TONNINCÈN. Advocaten. Procureur.