875 B 66   EERZANG VOOR AMSTELS BURGER Y, TER GELEGENHEID VAN HET GEBEURDE of den 2<$?« FEBRUARY, 1787-  6 BRAVE BURGERY,, DIE U ZOO MOEDIGH HEBT GEQUETEN, GEEN EEUW EN ZAL UW EER VERGETEN. DE HEMEL STA U EEUWIGH BY. VONDEL  AAN DEN WELEDELEN GROOTACHTBAREN HEER, DEN HEER HENRIK HOOFT, daniëlsz. REGEEREND BURGEMEESTER DER STAD AMSTELDAMi ENZ. ENZ. "W^ie noopt den braven Amftelaar, Om uwe deugd en trouw te roemen? Wie noopt uw dierbre burgerfchaar' Om u haar' trouwden vrind te noemen ? Wie is het, die myn nimf, doorgloeid van 't heiligst vuur, Tot u, ö gryze Palinuur Van vaderland en burgerye! Tot u, grootachtbre hooft! geleid, Opdat haar vlammend hart aan u dit offer wye? 't Is eerbied, liefde, dankbaarheid.  Beftuurde een lager drift haar' voet, Om uw grootachtbaarheid te nadren, Hoe wierd die gruwel ooit geboet, ö Waardigfïe aller burgervadren! Myn kunstelooze nimf, die nyd en laster tart, Durft met dit offer van haar hart Den flap tot u vrymoedig wagen: Ontfang haar gunstig als voorheen; God fpare u, achtbre hooft! en fchenke u blyder dagen, Tot vreugd, tot heil van 't algemeen! JAN LUGT DIK a's z. EER-  EERZANG VOOR AMSTELS BURGER Y. Heft, flaven! vry een' eerzang aan,, Voor uw geduchte dwingelanden, Die heir by heir ter nederflaan, Die volk by volk in wreede banden, In yzren ketenen, gekluisterd en gekneld, Doen bukken voor hun trotsch geweld; Myn zangeres flaat vryer tonen: Eene eedier zucht beftuurt haar hand, Een zucht, om burgerliefde, om burgertrouw te kroonen En liefde tot het vaderland. A 3 Moet  Moet elke ziel, die, ongeboeid, Die, vry, haar waarde kan bezeffen, Van Hollands vryheidsvuur doorgloeid, Der braven deugden niet verheffen P Of is 'er grootfcher deugd, of is 'er eedier trouw, Dan om het wanklend flaatsgebouw, Dat reeds aan 't fpatten flaat en kraken, Te fchooren, en, met vasten moed, Voor dien geduchten val, in 't uiterste uur te wakenr Ten koste zelfs van goed en bloed? Gy voelt het, Nederlanders, die, Hoe zeer verguisd door trotsch vermogen Der fnoode heerschzucht, nooit een knie Voor dezen afgod hebt gebogen! Gy, wien 't onfchatbaar heil van uwen vryen flaat, Wien vryheidszaak ter harte gaat, Wier hals het dwangjuk feherp voelt prangen! Gy voelt het,, maar ook gy alleen, Hoe edel 't zy, in fpyt der duurde zelfbelangen, Voor vryheid in de bres te treên. Dat  Dat onverfchilligheid hier blooz'! Dat laffe volgzucht hier zich fchame! Dat die, uit vrees, géén zyde kooz', En deze weêrzyds 't air beame; Dat fombre Godsvrucht zich tot God alleen bepaal', En fmeeke om vryheids zegepraal; Hoe! zou die bede ons redden kunnen? Neen: de almagt, zo ze u ftryden ziet, ö Braven! fterkt uw' arm en zal de zege u gunnen; Maar wacht op wonderwerken niet! De onweerbre hulk van 't vaderland Ware, eer wy noch 't gevaar aanfchouwden, Voorlang vergruisd op klip of flrand, Had hooger magt haar niet behouden; Maar was niet ieder fchok van haar gebeukte kiel Een donderflem in Neêrlands ziel, Om uit den yzren flaap te ontwaken, Door 't gif der weelde haar bereid? En zou zy zulk een ftem, de Hem van God, verzaken! Dit waar' de fnoodfte ondankbaarheid. A 4 Neen>  Neen, landgenooten! fchoon voorheen Te magteloos om 't kwaad te weeren, Gy zaagt uw rechten driest vertreên; Uw dierbre vryheid fnood outëeren; Gy zaagt,by 's oorlogs wee, door fchelmsch verraad, door list, Uw fchatten en uw bloed verkwist, En moest dit jammer lang verkroppen: Nu eindlyk is de maat vervuld; Gy voelt uw waarde,uw magt,en'tzwoegend hart, aan'tkloppen, Veroordeelt zelf uw taai geduld. Gy ryst, met u herryst uw moed, Die fchier- door lyden was verloren; Uwe oogen tintien van den gloed, Die vryheid in uw borst doet gloren, En, Harende op den glans van haar beminlyk licht, Verëenigt neiging zich met pligt, Om voor haar goede zaak te ftryden. Nu Haat ge onwrikbaar als een rots, Gy zweert die fchoone uw trouwe, en tart het uiterst lyden, Gevloekte dwinglandy ten trots. Zo  Zo voelt een gryze leeuw, gefard, Als of de magt hem ware ontzonken, Van lieverlede, in 't fiere hart, Den ouden moed op nieuw ontvonken; ïn 't einde ryst hy op in gramfchap, alles vlugt, Terwyl hy, brullende, aarde, en lucht, En woud, en berg, en rots, doet beven; Hy toont zich fterker dan weleer; En werpt, om van zyn kracht den fchender blyk te geven, Zelfs eeuwenheugende eiken neêr. Wat achtbaarheid vertoont zich thans Op 't fier gelaat der vryheidminnaars! Hier flonkren deugden, welker glans Den luister dooft van waereldwinnaars. Ziet hier, vermetelen, die vryheid wreed belaagt! Die 't vreedzaamst volk ten flryde daagt! Ziet hier den fteun dier achtbre mannen, Wier gadelooze burgertrouw, Standvastigheid en moed, de geesfels der tirannen, De zuilen zyn van 't ftaatsgebouw.  Wie anders, dan zo braaf een rei, Kan vryheidsftem ten waarborg ftrekken? Wie anders durft, op haar gelei, Op haren wenk, u tegentrekken? Wie anders geeft dien toon aan Hollands ac.htbren raad, Waardoor uw hoop aan 't wanklen Haat, Waardoor ge, ö dwangzucht! hoe vermetel, Hoe trotsch op uw gewaande magt, U 't harte fiddren voelt, en, wagglende op uw' zetel, Met angst uw' wisfen val verwacht? Ontzaglyk tydftip! Nederland! f Haast ziet ge 't einde van uw lyden. Wat magt bied vryheid wederftand, Nu zo veel helden voor haar ftryden? Of heeft gevloekte trotsch, heeft wettelooze dwang, Haar' onherflelbren ondergang En tevens uw verderf gezworen? Heeft zulk een gruwel meer dan fchyn? Welaan! dan goed en bloed en leven eêr verloren, Dan, levende, eeuwig flaaf te zyn! Gy  Gy zucht! is 't mooglyk? voed uw fchoot Noch zulk een' drom van aterlingen? Of blyft noch, in den jongften nood, U 't flaafsch vooroordeel dus omringen? Vanwaar, dat de evenaar van Hollands achtbrcn raad Noch telkens weiflende overflaat, 1 Onzeker hoe de kans zal keeren; Dat de achtbre volksftem, op 't geweld, Niet eindlyk zegeviert, en, met haar triomferen, 's Lands dierbre vryheid word herfteld? Maar, durf ik 't vragen? moet veelëer Verdriet en fpyt my 't hart niet prangen? Bloost, Amftels burgers! — vraagt niet meer, Waarom ge uw' wensch niet mogt erlangen! — Zal ecndragr, volkstuin, trouw, beftendig, in den kring Van Hollands raadsvergadering, Den zetel van 's lands vryheid fchragen, Laat dan, in Gysbrechts vest, uw ftem, Zó vry, zó fier, zó fterk, van uwen wensch gewagen, Dat zy in 's Gravenhage klemm'! A 6 Spreekt-,  Spreekt, medeburgers! nu 't gewigt Der zaak, en 's lands gevaar, u porden! Verheft uw Hemmen, nu 't een pligt, Nu 't zwygen fchandlyk is geworden! Treed toe, nu 't aarfelen, ö wakkere Amftelaar! Den-lande en u licht doodlyk waar'. . Zo ooit, thans moet uw invloed gelden! Natuur en recht hebt -ge aan uw zy'; Uw zaak verdadigt ü, verdadigt haar als helden! Blyft groot; maar blyft bedaard daarby! Laat eerbied voor uw' achtbren raad, Den wensch dat nooit uw burgervadren, Dan fteeds tot welzyn van den ftaat, Tot heil van deze Had vergadren, Erkentnis voor de zorg, die hunnen post verzelt, Hen borgen blyven voor geweld Van onberaden welgezinden; Laat, daar gy voor uw rechten pleit, Den fchuldigen zyn ftraffe in 's volks verachting vinden, Maar zorgt voor aller veiligheid! Wat  Wat zeg ik? Braven! 't beige u niet; Laat flechts myn' yver u bekoren — Dan, 't voegde thans myn zangfter niet, Ter pligtsbetrachting u te fpooren: Uw deugd, uw vryheidsmin, uw welberaden moed Heeft zulk een' onverdoofbren gloed Van eerbied, liefde, en vast vertrouwen, In 't hart van Amftels volk gedicht, Zó heuglyk een tooneel gantsch Neêrland doen aanfchouwen, Als nimmer daagde voor 't gezigt. Blies niet de zucht van vryheidsmin De vreeze voor 's volks rechtverkrachting, Uw ziel dien moed en yver in, Tot de eerste burgerpligtsbetrachting? Schoon gy voorlang reeds 't oog vol kommers hield gevest, Op 't waggelend gemeenebest, Gy kóst geen flap als dezen wagen; Thans vond gy 't fpoor daartoe bereid, Thans vestte ge, en met recht, uw hoop, om wél te flagen, Op 's volks betoonde dankbaarheid. Thans  Thans zaagt ge elk voorftel tot 's lands nut, Door duizenden, die vryheid minnen, Met hart en handen onderftut. 's Volks yver deed u overwinnen! Ja, toen, in 't hagchlykste uur dat Nederland ooit zag, Uw vroomheid zich, in vollen dag, Aan laffe en trotfche heerschzucht toonde, Toen deelde ge, ieder in uw' fland, In al de erkentenis, die ooit een' held beloonde Voor 't redden van zyn vaderland. ö Braven! 'k hoor, met eedle vreugd, Ten kenmerk van 's volks welbehagen, Heel de Amflelflad van uwe deugd, Heel Neerland van uw' lof gewagen! Geen wonder! 't fchoonfte ontwerp, door burgermin beraamd, Dat norfche trotschheid heeft befchaamd, Dat vryheid nóch doet adem halen, Door u zo loffelyk volbragt, Vereeuwigt meêr uw' roem, dan 't bloedigst zegepralen, By 't vry en dankbaar nageflacht! Was  Was oudheid op haar helden fier, Hoe hoog moet dan uw roem niet fteigren l Wie zou den krakenden lauwrier, Wie 't eikenloof uw' fchedels weigren? Veelmeer dan eenig held der oudheid ooit vermogt, Hebt gy voor 't vaderland gewrocht, Onfchatbre raden, eedle helden, En bloem van Amftels burgery, Wie? wakkerheid en trouw der heerschzucht palen fielden Geen lof komt uwe deugd naby, Wat zie ik! Hemel! ach! gy fchreit, Een tranenftroom ontvloeit uwe oogen, ö Hooft! waar Neêrlands heil in lelt! ö Hoofd van Amftels veeg vermogen! Gy fchreit, en alles zucht! — onfchatbaar burgerheer! Had dan uw ziel geen fterkte meêr, Om wrevlen trotsch en haat te fnuiken! Of moest, uit zulk een' droeven vloed, Der vryheids dageraad aan Amftels kimme ontluiken. Ten voorboö van haar' middaggloed?  Ja, beste burgervrind! uw hart, Van Godlyk yvervuur aan 't blaken, Wist, door een enkle vonk van fmart, De ziel der burgery te raken. Uw vroomheid ftelde uw goed, uw dierbaar leven veil, Voor Amfteldams, voor Neérlands heil: Dit deed der braven hoop herleven: Een reeks van raden drukt uw fpoor, En Amftels heldendrom, door éénen geest gedreven, Daagt op, en komt uw wenfeheu vóór! Hoe blonk de vreugd op 's volks gelaat, Toen gy het kapitool genaakte! ö Hooft! ö Zuilen van den raad! Wat vuur van liefde en eerbied blaakte Nu aller braven hart! hoe dommelde, ondereen, Een welgezind en trouw gemeen, Van allerwege toegefchoten! Hoe juigcht het, blyde en welbewust, Zyn dierbre Catoos toe, ten fpyt der trotfche grooten, Op welken zyn verachting rust! — ö Pho-  6 Phocions van Nederland, Zo fier in 't fpreken als in 't ftryden! Hoe gloriryk is niet uw ftand! Wie durft u uwen roem benyden! Geen dondrend wapentuig, waarmede een dwingland pleit; Neen; wélberaên, bedaard beleid, Deed u, deed vryheid zegepralen! Wat glori! Amftels ftedekroon, . Na veertigjaarge nacht, fpreid nu met zuivre ftralen Op nieuw haar heerlykheid ten toon! De fiere maagd van 't roemryk Y, Op wier gelaat een trek van jammer Geteekend Hond, betoont zich bly', En juigcht, nu de edele Amfteldammer, Dus lang te fchandelyk vernederd en gehoond, Voor 't eerst zich harer waardig toont: „ Nu, zegt ze, is alle leed vergeten; „ Nu word ge,.ö vryheid! nooit verheerd. „ Juigch, Neerland! laat Euroop', laat heel de waereld weten: „„ Dat Amftels volksftem triomfeert!"" Ont-  Ontzettend, achtbaar, grootsch tooneel t - Van burgerliefde en haar vermogen! Ge ontflygt de kracht van 't dichtpenfeel, En kunt naauw de enkle fchets gedoogen! Waar daagde ooit oever op in d'oceaan van Hof, Wanneer ik, weidende in uw' lof, Naar eisch, ö heldenrei! u kroonen, Uw deugd, ó vadren! loven zou? Wanneer ik, naar verdienste en waarde, zou beloonen, ö Brave burgery! uw trouw! Zwygt, Grieken! van uw' heldenïïoet; Zwygt, Romers! van uw redenaren; Zwygt van hun gaven, deugden, moed; Zwygt van uw dappre burgerfcharen, Zo lang noch Gysbrechts erf op zulke burgers roemt; Noch zulk een' rei van helden noemt; Op zulk een bloem van achtbre raden, Op zulke onfchatbre rechters oogt! Ja, zwygt, zo lang 't, in fpyt van lastren en verfmaden, Op zulk een' burgervader boogt! Myn  Myn medeburgers! eert dien kring Van mannen, waar ge uw hoop op "^bouwen, Wien ge in uw ftadsvergadering . 's Lands oirbaar veilig moogt vertrouwen! Ziet met een dankbaar oog, met eerbied in 't gemoed, Op hen, op d'eedlen heldenftoet, Wier yver uwe rechten ftaafde! Eert, eert die brave burgerfchaar', Die zich om vryheids wille aan uw belang verflaafde, Ten trots van laster en gevaar! Blyft, blyft, de Hemel flerk' myn beê, In alles wat u moog' weervaren, Standvastig; dus, dus werkt gy meê Tot 's lands behoud, ö Amftelaren! Dus wreekt ge u van de blaam, die fchuldloos op u lag;. Dus ryst eerlang de blyde dag, Wiens luister 't nageflacht moet melden, Tot eer der waereldftad aan 't Y: „ Door zulk een' achtbren raad, door zulke burgerhelden, „Wierd gy, wierd Neerland waarlyk vry!"  Te A M S T E L D A M, by PIETER JOHANNES UYLENBROEK, in de Nes.