R E I Z E N A A ST. DOMINGO. IN TWEE DEEL EN.   R E I Z E n a a ST. DOMING O, GEDAAN DOOK DEM BARON VAN WIMPFEN; EN DOOR HEM BESCHREVEN IN EEN AANTAL BRIEVEN, behelzende: zijne ontmoetingen en waarnemingen op zee , bij zijnen overtogt derwaards en vandaar. . ' eene volledige beschrijving van de ligging, staatsgesteltenis, voordbrengzels en handel van dat eiland. de zeden, karakter en levenswijze der fransche kolonisten aldaar; benevens een bericht van de mulatten en negerslaaven, derzelver aart en gedrag, als mede de wijze op welke zij 'er behandeld worden. UIT HET FRANSCH VERTAALD. TWEEDE DEEL. te UTRECHT, bij G. T. van PADDENBURG en ZOON. 1800.   R E I Z E N A A St. DOMINGO. DRIE-EN-TWINTIGSTE BRIEF. Jacmei, Maart 1790. De aanleg, mijn Heer! van den koninglijken tuin te Port au Prime zijn wij aan den tcgenwoordigen Oppergezachhebfaer, den Graaf van Lucerne, Minister der Zeezaken, verfchuldigd. Die aanleg is ten naasten bij alles wat iet dergelijks in zijnen oorfprong zijn kan. Deszelfs verval of goede uitflag zullen in 'c vervolg afhangen van 't belang, het welk men in dit gedenkftuk van fmaak voor de natuurlijke historie der planten zal (lellen. 't Is buiten twijfel ongelukkig, dat het lot van eene nuttige inftelling aldus van den fmaak, de grilligheid of de onkunde van een enkel mensch moet afhangen. Ik beef, zoo menigmaal ik mij herinner, van hoe veel fchatten de dweepachrige en domme trotschheid van den li. d c e l. A woes-  ft ^ R E I Z E woesten Omar ons beroofde, toen hij de rijkfte verfameling van mcnfchelijke kennis aan de vlammen ten prooi gaf. Maar het kwaad, welk Ons hier bekommering baart, is de geduurige verandering van het kort verblijf der Opperhoofden in een land, waarheen zij niet komen, dan met zeer onvolkomen befpiegelende kennis der grondbeginfelen, welke de ondervinding alle oogenblikken toont gebrekig te zijn. Naauwlijks heeft een Oppergezachhebber (gefteld dat het hem wezenlijk ernst is niet los weg te rcgceren) den tijd gehad om kundigheden van het plaatzelijke te bekomen, welke ten grondflagen moesten dienen van ziïn bewind, of hij wordt vervangen door een opvolger, die, even als hij, zich die zelfde kundigheden moet verfebaffen. Deze verfoeilijke wijze van handelen is hier zijn oorfprong verfchuldigd aan den fpoed, waarmede zekere Gezaehhebbers hier eenen ergerlijken rijkdom bijéén fchraapten. Van toen af aan werd die post niet meer gegeven aan lieden van verdienfte; men begiftigde 'cr enkel dezulken mede, wier onkunde, ligtzinnigheid en fchraapzueht hen ten langften binnen drie jaaren, op ftraffe van voor een {legt onderdaan, of voor een zot gehouden te zullen worden, in ftaat zou ftellen om in Frankrijk terug te kceren met dat zélfde vermogen, tot welks ve'Tpilling naauwlijks drie gedachten van verkwisters in ftaat zouden zijn. Wat  naa St. DOMINGO. 3 Wat wordt 'er van 's volks welvaard en van 'c publick vermogen, wanneer hetzelve in zulke handen komt? Hoe, en tot wiens kosten worden zulke rijkdommen verkregen? De Oppergezaghebber is hier noch koopman, noch planter; zijne waardigheid verbiedt hem zich te bemoeien met agiotage en met alle die kleene hulpmiddelen, welke eene misdadige toegevendheid overlaat aan de niet zeer gemoedelijke vlijt van onderbedienden. Hij trekt, het is waar, eene aanzienlijke wedde, maar zijne vcjteeririgen zijn evenredig aan dezelve; maar hoe toeziende en zuinig men hem ook ftelle, zal het moeilijk vallen te begrijpt n, dat eene wedde van eenige, honderdduizend livres, binnen weinige jaaren een kapitaal kan opleveren van eenige millioenen. En wanneer men bedenkt, mijn Heer.' dat de beide takken van 't burgerlijke en 't krijgsbeftuur bezwaard zijn met een ganfchen hoop van Controllcurs, Commisfarisfen, Commifen, Ontvangers, Opzieners, Generaals, Commandanten, enz., die alle met een bewonderenswaardigen ijver en vlijt arbeiden, om het vertrouwen te billijken, 't welk hunne Overfïen in hunne kundigheid Hellen, behoeft men zich niet te verwonderen dat de kolonisten zomtijds in hunne wanhopigheid den moed hadden, naa Frankrijk intefchepen en terug te zenden, Bedienden of Bewindhebbers, die blind genoeg waren de uirgeftrektheid hunner magt enkel aftemeten A 2 naar  4 R E I Z E naar den afftand van de bron, uit welke dié voordkwam. De tegenwoordige Gouverneur, mijn Heer de Graaf du Chi 11 au, is op dit oogenblik bezig een togtje door 't eiland te doen. De weldadige inzichten, welke hij te kennen geeft, onderfcheiden hem reeds, even. als zijn krijgsroem, van de menigte zijner voorgangcren, en doen van zijn bewind alles hopen wat men verwagten kan van een man, die voornemens is alle bijzonder belang opteöffcren aan dat van V algemeene. Dit vast befluït, en zijn wel bekend oogmerk, om de kolonie te ontdoen van een gedeelte haarer kluisters, door haare havens te openen voor den handel der Verëenigde Staaten, hebben reeds ongerustheid ingeboezemd aan de Franfche kooplieden. Te vergeefsch ftrekte het verlangen van de meerderheid der kolonisten zedert langen daar heen., Te vergeefsch bekrachtigden zij door hunne, zegeningen de wijsheid van dat ontwerp; de minderheid der fielten zal, door kracht van 't goud en door allerleië konstftreeken, de vervulling daarvan wel weten voortckomen, en aan den Heer du Chillau doen zien, dat hier, gelijk elders, het vermogen van zijns 'gelijken 1'tecds het tegenftclde zal zijn van 't gene het zijn moest, onbepaald waar het geneigd is kwaad te doen, en zeer bepaald waar 't noodig is iets goeds te verrichten. Ik  naa St. DOMINGO. 5 Ik meen, mijn Heer! u alles van Port au Vrince gezegd te hebben, wat 'er met moogJijkheid van te zeggen is. De ongemeene hitte en de ongezonde lucht, welke men 'er inademt, noopten ons een dag vroeger dan wij voornemens waren eene ftad te verlaten , op denzelfden grond herbouwd, door welken zij reeds eens is verzwolgen' geworden. Maar wie kan gelooven dat het vertrouwen, waarmede ieder zijn huis weder heeft opgehouwd op de puineii van het oude, rust op eene enkele fluicreden: de mijn heeft haare werking gedaan, zegt men, des is 'er geèn gevaar meer. — Maar wie toch zal 'er voor in ftaan, dat de laatfte. uitbarfting alle de buizen geledigd heeft, welke met het voorname brandpunt gemeenfehap hadden? wie zal ons borg ftaan dat de aardpuinen alle de ruimten der onderaardfche kanajlen gevuld hebben, zoo dat het vuur, 't welk zich voedt met de ftof die het verteert, 'er zich gcené nieuwe wegen weder zoude kunnen baancn? De Natuurkundigen hebben goed praaten, maar ik vrees, dat de bewooners van Port au Prince hunne ftad op eene drogreden gebouwd hebben. Bij de ongezondheid der lucht, welke oncfiaat uit de ligging der ftad aan eenen zee-boe..zem, en op eenen brandenden grond <, komca nog de uitdampingen van een wijduitgeftrekt moeras, daar niet dan mangel wortels grociien, en welk. een gedeelte des wegs van LsQ.gane A 3 be-  6 R E I z E bezoomt, en rechtsreeks gemeenfc',ap heeft met de zee. Uit dit moeras ftijgt een (tinkende rottige damp, welke door de winden regelrecht naa Pon au Prime gevoerd wordt. Toen ik bij mijn vertrek een weinig meer acht gaf op de ligging van dat moeras, dan ik bij nnjn aankomst gedaan had, meende ik de mogelijkheid te bezeffen van hetzelve geheel te kunnen doen verdwijnen; 't is waar, door eenen verbazenden arbeid, maar welke mij toch zeer moogl.jk voorkwam. Men zou Hechts in de ganfche lengte een dijk van eenige voeten hoog te leggen hebben, om hetzelve van de zee aftefcheiden. Zoo dra deze dijk eene behoorlijke vastheid verkregen had, om dwars door denzelven uitwateringen te maken, zou het moeras fchielijk geheel droog wezen. Ik weet niet, mijn Heer, hoe vcele millioenen tournois, en hoe veele duizend negers, eene dergelijke ondernecming zou kunnen te ftaan komen. Maar indien de Vorften zomtijds milhoenen kroonen en duizenden van menfehen opofferen ter verdediging of ter overheerfching van een hoek lands, van vrij minder waarde dan dit worden kan, dunkt mij dat de liefde voor 'c algemeene heil, het belang van het tegenwoordig geflachc, deszelfs behoud, en dat van deszelfs nakomelingfchap, genoegzame reden zouden zijn tot het doen van deze openlijke opoffering. De Nederlanders hebben te Batavia^ te  naa Sr. DOMINGO. ? te Surinamen, en in Holland zelve, uit hetzelfde grondbeginzel veel aanzienlijker werken ondernomen, met minder uitzicht op een goeden ukflag. Tusfchen Port au Prime en Léogane hielden wij het middagmaal bij een fuiker planter met wien ik in de eerfte dier fteden kennis had gemaakt. ... Ik weet niet hoe die rijke bewooners van de vlakte het aanleggen , maar niets gelijkt meer naar armelijkheid dan hunne rijkdom. Wij namen ons nachtverblijf te Léogane, bij een neger die over de honderd ?jaaren oud en vrij was, en die daar een zeer goede heiberg hield. Deze zwart, een man van gezond verftand, en begiftigd met een uitmuntend geheugen, had een der eerfte Gouverneurs toebehoort. 'Hij is zeer wel te verftaan, en hij zou zeer goed te raadplegen zijn door iemand die begeeren zoude goede berichten te hebben, wegens de vroegfte tijden der kolonie. Hij had den eerden fteen der regeering - ftad van Léogane zien legg:n, naar de verkenningen welke hij mij daar van gaf, ging ik dien opzoeken, en vond 'er eenige overblijfzels van. Aldus heeft ook de nieuwe wereld haare oudheden reeds. Wij beftegen te Léogane onze paarden weder, die goed uitgerust hadden, en ons in één rit, in eenen dag hier bragten. A 4 fa'  8 R E I Z je Indien ik op dit togtje eenige meerdere kundigheden wegens het plaatzelijke heb opgedaan, indien het mij in Maat ftelr, om zommige zaken beter te beöordeelen, heb ik 'er nogthans niet door geleerd gunltiger te denken over de bewooners Yan St. Domingo. Onder verfcheidcn anecdoteh, van welke zommige valsch zijn kunnen, is 'er één, welke mij menigmaal door zoo veeJe getuigen ernftig bevestigd is, dat ik het geval , hoe fchreeuwcnd en affchuwlijk ook , niet vermag in twijfel te trekken. Eene vrouw, die ik gezien hebbe, eene jonge vrouw, eene der fehoonfte vrouwen van 't eiland, gaf eens een feestmaal. . . . Woedend dat zij een fchotel met gebak op tafel zag brengen die mislukt was, gaf zij bevel haaren zwarten kok bij de lurven te vatten, en hem in den gloeijenden oven te fmijten. ... En deze verfchrikkelijke Megara, wier naam ik zwijge uit eerbied voor haare familie; deze Tifiphon e , welke de algemeene verachting met aflehrik <■ uit de maatfehappij behoorde te verbannen, of' die niet onder menfehen behoorde te verfchijnen, dan om met fmaad en verachting 'er van bejegend te worden; deze mededingfler van den te vermaarden Chaperon (a) , wordt hier daag- O) Een bewooner van Stf Doming», die, bij gelijk geval «tende dat de hitte des ovens, den or.gehil;fcijen niger de kakerf deed intrekken, in woede uitriep, ik gchof dat hij nn >«*«, X'is n*a di Oost- ludiï», I Deel, I Bricl", v  naa St. DOMINGO. 9 daaglijks geëerd en gevierd. . . . Want zij is rijk en fchoon. Zie daar het geen men mij verhaald heeft; zie hier wat ik gezien hebbe. Des anderendaags na mijne terugkomst, wandelde ik hier voor hec huis eenes inwooners met deszelfs buurman, toen wij hem aan een zijner negers hoorden beveelen, binnen de betuining diens zelfden buurmans, twee jonge oranje-boomen, die hij hem aanwees, uit den grond te haaien, en dezelven terftond in den grond te planten, op het terras van een huis 't welk hij liet bouwen. De neger ging op weg, de buurman volgde hem, betrapte hem op heeter daad, greep hem en bragt hem bij deszelfs meefter, bij wien ik ingegaan was in hoop van getuige te zijn eener befchaaming, die enkel op gekfcheeren zou uitlobpen. Verbeeld u, mijn Heer,» wat 'er bij mij omging, toen ik op het verhaal des buurmans de meefter koelzinpig hoorde gebieden aan een ander zijner zwarten, den gewaanden dief op een ladder te binden, en hem honderd zweepflagen te geven. De buurman en ik waren verdomd, zoo dat wij eikanderen als voor den kop geflagen, verbleekt en beevende Monden aantekjjken, terwijl de ongelukkige neger zonder een woord te kikken, de barbaarfche ftraf onderging, welke hij A 5 niec  io R E I Z E niet verdiend had. ... En hij, die tot die ftraf bevel gaf, die aldus zijne eigen misdaad ftrafte, aan het blinde werktuig van zijnen wil, te gelijk de laffe oorzaak en de koele aanfehouwer van de wreedfte onrechtvaardigheid, was een der voornaamfte van de wethouderfchap, een der zoogenaamde befchermers van de onfchuld. Ach! indien ellendige redenen van Welvoeglijk* heid mij beveelen den naam van dat monftcr niet met eeuwige fchande te bedekken, dat ten minftcn de goddelijke gerechtigheid zich op de uitgillingen van fmert bewegen late, vroeg of laat op hem alle de plaagen harer wraak neder te ftorten (b). <}o«« .oo$(Jo«. «otyjo». .«e$$»*« ••o$$09« «eo'JJo»* ••e$$o«,Qo" «>o£> VI ER-EN -TWINTIGSTE BRIEF. In de woestijn, April 1730. Ik bevindc mij weder in de woestijn, mijn Heer, maar zedert mijn togtje naar Port au . Prin- (i) Welke uitroep is haatelijker, die van dezen brieffchrijver, or die van Volt ai ie, aangehaald in den 15 Brief van dit werk? de Baron noemt daar den grootcn man een flecht mensch, en hij zelf, die door bewijzen ftaaft, dat dergelijke negers twaalf honderd maal beter zijn dan twaalf honderd dergelijke Christenen , wat naam verdient die, wanneer hij om een armhartig familie-belang, of om eene laffe welvoeglijkheid, dj naamen weigert te noemen van de verfoeilijke en ontmenschte wreedaarts, over wie hij nogthans de goddelijke mak inroept? (vertaaler.)  naa St. DOMINGO. n Prince, is mijn afkeer voor het verblijf te St. Domingo zoodanig toegenomen, dat ik bereids ernftig op middelen bedagt ben, om dit treurig en rampzalig, land, zoo rasch mogelijk, te verlaten. Ik worde daartoe nog öïeérder aangezet door eene dier gebeurtenisfen, aan welke de openbaare aandacht zich weinig laat gelegen zijn, maar die in eene plaats waar de menfehen, minder afgetrokken door den drom der groote gezelfchappen , zich gemakkelijker in zich zeiven wedervinden, een duurzamer en dieper indruk van droegeeftigheid achterlaten. 'Een fatzoenlijk man, wiens onheilen, die hij bekende ten deele aan de fortuin te wijten te hebben, hem gelijk zoo veele andere ffagtöfférs van eene te gemeene dwaling herwaards gevoerd hadden, in hope van fpoedig een fchitterenden (tand te bereiken, leidde zedert langen tijd een groeijend leven, als Italiaansch taalmeester, in een land waar men zich weinig bekreunt het Fransch wel te kennen, toen hij eindelijk na verfcheiden mislukte (lappen den post bekwam van onder-luitenant bij 'c Maarfchalks - Gerichtshof der kolonie. De verrichtingen van dit lichaam beftaan voornamelijk in eene geftrenge invordering der fchulden, welke de kooplieden van eikanderen intevorderen hebben; en daar de wedde van dezen post zeer gering zijn, moeten zij die denzelven waarnemen, gelijk alle die tot het openbaar bewind  ia R E I Z E wind behooren, zich zulks vergoeden door vlijt en fchranderheid, in een Jand waar het pond brood vijftien Huivers kost, dat 's te zeggen, zij moeten fteelen of bedelen. Mijn Heer de . . . kwam ons nu en dan bezoeken, hij fprak verfcheidene taaien, had een gedeelte van Europa gezien, en in de Engelfche koloniën geweest, over weiken ik gaarne met hem fprak, vooral met betrekking tot de zeden haarer bewooneren ,_en tot het huishoudelijk beduur, 't welk veel beter beredeneerd is dan het onze. 't Is eenige dagen geleden dat hij, na tot negen uuren 's avonds met malkanderen gepraat te hebben, van ons afging om eenig buschpoeder te gaan koopen. Ik vroeg hem, of hij op de jagt meende te gaan? Ja, was zijn antwoord , ik meen morgen een zonderling dier te fchieten. Wij fcheidden daar op van eikanderen; en het eerile dat ik des anderen daags morgens vernam , was, dat hij zich met een pifbol door 't hoofd had gefchoten, doch met die voorzorg van eerst zijne zaken in de gercgeldfte orde te brengen , en vcrfchcidcn brieven te fchrijven, in welke hij de "beweegredenen meldde, welke hem hadden doen beduiten zijn post te verlaten, alvorens, afgelost te zijn. 3k heriuïiefde mij toen, dat voor mijn togtje naa fort au fr'mt* wij te famen over de  naa St. DOMÏNGO. 13 zelfsmoord redeneerende (V) , wegens welken ik gansch anders dagt dan hij, hij in drift mij deze regels had toegevoegd. Als 't al verlooren is, geen hoop ons leed verligt, Dan is het leveu fchand', de dood voor ons een plicht. Het zoude mij geen moeite gekost hebben hem het valfche van die gedagte aantetoonen, door hem te bewijzen,-hoe ver het 'er van af is dat het ongeluk van alles verlooren te hebben, ons leven zou verachtlijk maken, dat dit zelfs geen plaats kan hebben, wanneer eene zekere vernedering het ons tot een plicht maakt te fterven; dan, ik vergenoegde mij op de twee regels van den dichter te antwoorden met de vaar- (V) Dit gefchiedde ter gelegenheid' van den dood eens planters, dien men zeide zich zeiven verhangen te hebben, 't Is tvaar, dat diens jonge weduw hevig verdacht werd gehouden, hem daar toe de moeit; gelpaard te lubben, door met behulp van een flukfchèn (terken neger, die naderhand al vrij wat ingang bij zijne meelteres had, iHt werk verrigt te hebben. In een houten huis, niet verre van mijne wooning, leefde een getrouwde Mulat met eene ongehuwde Mulattinne, 't Zij uit afkeer, 't zij uit berouw, de Mulat keerde welmeenend tot zijne vrouw tenig. De olijfkleurige Megajra ontveinsde haare woédende fpijt, ten einde zich te beter te kunnen wreekten. Zij onderhield niet de beide eentgenooten eene vriendelijke verkeering, welke zoo oprecht fcheen, dat zelfs man en vrouw haar nu en dan een bezoek gaven, bij welke gelegenheid zij eens haar kans waarnam, en ze beiden vergiftigde. De man (tierf met alle de tekens van vergeven te zijn, de vrouw bleef kwijnen. Van dit geval fpreekt men hier als van een dtgelijksch nieuws, niemand laat 'er zich aan gelegen zijn, zulke booze daden te onderzoeken. En zie daar de ztdett dir gelukkige bewoontrs van St. Domingo,  14 R E I Z E v vaarzen van eene vrouw, en met het gezegde van een wijs eer. 't Is grootcr en ook vrij wat moeijeüjket daad Geduldig tcgenfpoed en rampen te verdragen Dan z>c!i dsar van te omdoen. „ De keten,die ons gebonden houdt, te verflij„ ten is groorer iiandvastigbeid, dan dien te „ breeker." (a) Maar de ongelukkige zeide mij niet, dat na langen tijd, doch fteeds vergeefsch, gezogt te hebben/, zijne verteeringen op eenen effen voet te brengen met zi'ne wedde, hij eindelijk de zwakheid hadde gehad om te doen als anderen. Naa een planter afgezonden om van rechtswegen een fchuld intevorderen , had de fchuldenaar, door middel van eenige Portugeefche gouden munt-nukken, hem overgehaald de executie te verwijlen, en voortewenden hem nergens te hebben kunnen vinden. Deze daad welke, zoo men het eigenbelang 'er van afneemt, Hechts eene gedienftige leugen zou geweest zijn, en welke door de omflandigheden eene verkogte dienst werd, was in zijne oogen zoo laag en verachtelijk, dat hij die niet anders meende te kunnen boeten, dan met zich van 't leven te berooven, en gij zult wel willen toeftemmen, mijn Heer, dat indien 'er flechts eene drogreden en een oogenblik van verbijftermg nodig zij, om zich door eene 00 Montaigne freivev, II Deel III Uoofdftuk.  naa St. DOMINGO. 15 eene fterke verzoeking te laten bekooren, 'cr nog meer kieschheid en vroomheid dan moed nodig was, om zich daar voor te ftr»ffen, gelijk deeze rampzalige doed. Voorwaar de mensch, die togen de wroeging eener Hechte daad geen andere fchuilplaats kent dan het graf, verdiende dezelve niet begaan te hebben, vooral als ze voor 't oog der wereld verborgen blijft, en om zoo te fpreeken, gebillijkt wordt door menigvuldige voorbeelden van verleiding. Dit treurig geval {trekt tot eene dubbele en gewis nuttige les, zoo voor de ambtgenoten van den ongelukkigen, die dezelve geeft, als voor de regeeringen, welke door de onrhatkundigftc berekeningen, aan haare Agenten, om te beftaan, niets overlaten dan onwettige hulpmiddelen, van welke zij zelve het fchandelijke en haatelijke deelen. Zullen zij dan nooit leeren, dat het ten minde nutteloos is, te ftaan naar de openbaare achting, wanneer men het recht om op het be* drog een wakend oog te houden en hetzelve te ftraften, opoffert aan eene fpaarzaamheid, even barbaarsch als ondeugend? Zullen zij dan nooit bezeffen, dat de dienst, dien de fchelmen om niet aanbieden, juist die is, welke het duurst door den ftaat betaald wordt? Daar ik vast beflooten heb St. Domingo zo rasch mogelijk te verlaten, zal ik mij des te meer fpoeden u de overige mijner waarneemingen medetedeelen, dewijl de gisting der gemoe- de-  16 R E I Z E deren in de hoofdfhd reeds in de koloniën is övergebragt, wier bederf en ondergang ik meen dat zij bewerken zal, ten ware men mij de mooglijkheid konde aantoonen, dat twee dingen kunnen overeenftemmen, welke rechtrtreeks tegen clkanderen inloopen, als eene daadlijke gelijkheid (Y), op welke men de burgerlijke vrijheid wil vestigen, en de flaavernij, van welke, gelijk gij gezien hebt, de koloniën zich niet meer kunnen ontdoen. Met een ligtzinnig karakter dat alles voor waarheid houdt en aan niets twijfelt, met eene gemakkelijkheid van geest die alles aanneemt en niets grondig onderzoekt, met eene onftuimige verbeelding die alle hinderpalen gering acht en uit den weg weet te ruimen , zonder zich de gevolgen te bekreunen, loopt men gevaar niet tot de waarheid te komen, dan na alle verbeelding der dwaling uitgeput te hebben, door op het hoofd van een eenig geflacht, zoo ik dus fpreeken mag, alle de kwaaien te hoopen van eene lange reeks van eeuwen (ƒ). Zie daar waar ik voor fe) Er zijn twee zoorten van gelijkheid, welke men niet met élkanderen moet verwarren, de wettige gelijkheid, welke de waate ftaatkundige gelijkheid is; en de daadlijke gelijkheid, een hersfehjchim, welke nooit beftaan heeft, niet beftaan kan, en nimmer in eene menfchelijke maatfehappij beftaan zal. Cƒ) Wie onzer is thans niet overtuigd, dat de Fran/cit omwenteling meer wetten heeft doen fchenden, meer eigendommfen verweldigt, meer traa'nen doen florten, meer bloed gcplergd heeft, meer haat verwekt, meer misdaden heelt doen begaan in den korten  naa St. DOMINGO. 17 voor vrees; maar laten wij naa St. Domingo wedcrkeeren. Gij zult in den -juisten ftaat van den Heer de Marbois een zoo naauwkeurig tafereel vinden, als 'er wezen kan van het aantal'zwarten in die kolonie; wanneer gij in dit tafereel de lijsten der afgedorvenen en geboorenen met den anderen vergelijkt, zult gij bemerken, hoe veel de eerden de anderen overtreffen, en gij zult met mij zeer verwonderd zijn, hoe de Heer Raynal heeft kunnen beweeren, dat de (haven die op de plantaadiën gebooren worden, dezulken vervangen die door den arbeid omkomen (V). Om deze dwaling te wederleggen, zal ik zeggen , mijn Heer! dat, volgens mijne waarnemingen en nafpooringen ten dien opzichte gedaan, blijkt, dat van honderd aangebragte negers 'er 'sjaarlijks ten naasten bij twintig derven, dat is, het vijfde gedeelte, en dat 'er van hetzelfde getal op zijn best vijf kinderen, dat is een twintigde gedeelte gebooren worden, van welken 'er ten tijd van vijf jaaren, dan het haatlijkpe, het roofgierigfle, het geweldigfte en wrecdlte Despotismus in vijf eeuwen zoude hebben kunnen doen? Dat dit verfclirikkelijk voorbeeld van het misbruik der geheiligdite grondbeginzelen, voor altijd ten lesfc ftrekke aan de volken, die in verzoeking tnogten komen om Frankrijk natevolgen. (gj JVijsgeerige en flaatkuniligc gefciiedenis der koloniën en dei koophandel's dar Europeaancn in de beide Indien , VII Deel. II. DEEL. B  <8 R E I Z E 'er ten minde één, in de eerfte veertien dagen, aan de klem of tetanos derft. 't Is aan de verandering van luchtflreek alleen niet, dat men die groote verderving onder de negers moet toefchrijven; 't zij natuurlijke ongelleldheid, 't zij een Hechte eet-regel, zij hebben gemeenlijk zulke bedorven fappen, dat de minde kwetfuur bijna eene ongeneeslijke wond wordt. Indien men nu bij dit oorfpronglijke gebrek; de kwaaien voegt, van welke zij aangetast worden in de fchepen die hen overbrengen, bij welken overtogt zij ganfche maanden als beesten tusfchen deks in vogtige plaatzen, die Hecht gelucht worden, opgeflooten blijven, zal men zich niet verwonderen , dat van deze arme fchepzels, die men, zoodra zij maar de minde onverduldigheid of geemlijkheid laten blijken, mishandelt, die daarenboven Hecht voedzel krijgen, door hartzeer verteerd, door wanhoop verHonden worden, 'er ganfche ladingen omkomen, alvorens zij ter plaatze zijn waar men hen ter markt brengt, en waar de meesten, meenende dat men hen niet als flagtvee zou koopen, zoo zij niet ten zelfde gebruike moesten dienen, zich voordellen als rundvleesch gegeten te zullen worden. Ook heeft deze overweging fterk gewerkt,niet op de mcnschlijkheid, maar op het vernuft van den koopman. Onverfchillig omtrent het verlies, welks te kort hij aanvult door 't verhoo- gen  naa St. DOMINGO. 19 gen van den prijs, heeft men de helfche konst gezogt en uitgevonden om aan de puistige lijken, die deze wandelende kerkhoven bevojken, een voorkomen van kragt en gezondheid te geven, waardoor de kolonist, die te onkundig, te gierig, of te arm is, (en zoo zijn ze meest allen,) om de negers die hij wil koopen, eerst door een braaf heelmeester, die ervaren in de konst is om door het oogenbliklijk fraai en gekunfteld voorkomen heen te zien, te laten onderzoeken, bedroogen en vernield wordt. Als men die oplettendheid niet gebruikt, hebben zij naauwlijks eenige dagen rust genoten, of het naa binnen gedreven venijn, werkzamer en kwaadaartiger geworden, naar mate het te famen gedrongen is geweest, openbaart zich door de verïchrikkelijkfte verfchijnzels, zoodat de planter zich nog gelukkig moet achten die door konst, vlijt, oppasfing en kosten agt negers behoudt van de tien die hij gekogt heeft. Ik heb 'er vijf van de elf binnen weinige maanden zien fterven, en ik vraag u, mijn Heer! of P1 ato (ZO zoo- veel ongelijk had, toen hij voorftelde, dien burger ftreng te doen ftraffen, die zich aan den koophandel overgaf? (6) Wetten, II Boek. B s VIJF-  fè R E I Z E VIJF-EN-TWINTIGSTE BRIEF. Ia de woestijn, April 1790, Aan 't hoofd van 't verfchrikkelijk aantal kwaaien aan welken de negers onderhevig zijn, mijn Heer! moet men de Pian ftellen, welke in verfchillende zoorten onderfcheiden wordt * de eenige is welke zij aan hunne meesters rrfededeelen, en welke, in goed Fransch, zegt de eerwaardige vader Labat, men bij den naam kan noemen van groote pokken (i). Voor zoo veel mij bekend is, heeft men nog geen geneesmiddel uitgevonden om die ziekte in den grond te geneezen (F); zoo min als de konst om veele negers te beletten dien bedorven fmaak te voldoen, welke hen met den gulziglïen wellust niet alleen naar krengen, padden en flangen doet zoeken om die te eten, maar mede nog naar eene zoort van aarde, waarvan het CO Nieuwe reis naa ds Franfcbe Amerikaanfche eilanden, II Deel V Hoofrift. (*) Ik meen het nuttig te zijn het volgende recept hier bij te voegen, 't welk ik overneem uit de Gefibiedenis van Louifiatia I Deel. Ijzerroest tot dun ftof vergruist en door eene fijne zeef gezift, gemengd met fap van citroen, tot de dikte van een pap, en over linnen gtftreeken, dat met vet of met verlche en ongezouten reuzel bel'meeid is; 't verband moet 'savonds en 'smorgens vernieuwd worden.  naa St. DOMINGO, ai het gebruik niet nalaat hun eene teering of kwijnende ziekte te veroorzaken, tegen welke geen hulpmiddel van de kunst iets vermag. Met dit alles is het de dood alleen niet, die de kolonisten de kapitaaleri doet verliezen, welke zij aan 't koopen van negers belteeden. Het wcgloopen, 't geen men hier Maronage noemt, heeft bijna op alle plantaadiën 'plaats, zonder dat eene ftraffe of goede behandeling, noch de kluisters, noch de ijzeren halsband ooit den genen verbeterd heeft, die zich eens aan die levenswijze heeft overgegeeven; het welk door de bosfehen, waarmede verfcheiden ftreeken, en vooral die naa het Spaanfche gedeelte van 'teiland, nog bedekt zijn, zonderling begunfeigd wordt, terwijl aan den anderen kant gebrek aan voedzel, hen dringende om nader aan de bewoonderen te komep, de middelen gemakkelijk maakt om hen weder te krijgen. Om zoo veel mooglijk het wegloopen voorte komen, merkt men de negers op de borst met een gloeijend ijzer, waar door men onderkennen kan, aan welken meester en tot welk kerfpel zij behooren. Wanneer men hen opgevangen heeft, worden zij naa de gevangenis van de hoofdplaats van ieder rechtsgebied gebragt, en vervelens in de openbare papieren uitgeduid, ten einde binnen een bepaalden tijd eisch op hen- te kunnen maken; die tijd verftrceken zijnde, worden zij openlijk verkogt, gemcer.- Bs W  ai R E I Z E lijk ver beneden den koop-prijs, niet naar hunne waarde, want maar zeldzaam gebeurt het dat men hen het weglopen kan verleeren. Lieden, die 't niet breed hebben, of Hechte berekenaars, gelijk de meeste gierigaarts zijn, vergrijpen zich aan den geringen prijs. 't Is gebruikelijk bij de bewooners van St. Domingo hunne inkomften te fchatten naar het getal der zwarten, dat is, tegen vijftien honderd livres ieder; iemand derhalven die 'er zestig bezit,, maakt daar uit op, dat hij negentig duizend livres inkomften heeft. Men vindt, mijn Heer! in de reize van Labat, eene berekening van ontvangst en uitgave, waaruit optemaken is, dat in zijn tijd in 1694, dat is, in een tijdvak toen de koloniale goederen op een geringen prijs waren, eene fuiker-plantaadie van honderd-twintig negers, wier onkosten hij fchat op 6,610 livres, en wier winst hij ftelc op 44,640, na aftrek van alle onkosten, opbragt 38,030 livres. Maar laten' wij hier aanmerken, dat La bat vergeet in rekening te brengen de dagelijkfche flijting der negers, welke weder vergoed moet worden, de zieken, die buiten ftaat zijn te arbeiden, de wegloopers, enz. afbrandingen, daaglijkfche herftellingen, en de fterfee van de dieren, die de goederen moeten vervoeren, de verwoestingen door de orkaanen aangerigt, flegte inöogftingen, vertraagingen en zwarigheden bij 't afïchcpen in tijd van oorlog, cn  naa Sr. DOMINGO. 23 en eindelijk de hooge interest, welke de handel vordert voor voorichotten, welke door Hechts weinige nieuwe planters kunnen vermijd worden ; waar uit ik opmaak, niet naar de berekening van Lab at* maar naar de mijne, welke de zuivere winst brengt op twee-derde, dat de eigenaar van zestig zwarten wezenlijk niet meer inkomen heeft dan zestig-duizend livres, en ik zoude mij gelukkig achten, indien ik in 't geheel niet meer inkomen had, dan 't geen daar nog aan ontbreekt. 't Is iet ongemeens, mijn Heer ! dat de aanzienlijke verliezen, aan welke de beide plaagen, het wegloopen en de ziekten, de bewooners blootftellen, tot nog toe het grootfte aantal niet heeft doen bedacht zijn op maatregelen ter verhoedïng van een gedeelte der kwalen, van welke zij de bron zijn. 't Algemeen gebruik is, de negers een bijzonder ftuk gronds toetefchikken tot hunne wooningen; hier volgens een geregeld ontwerp, daar zonder orde ginds en zijds verfpreid, naar de grilligheid des meesters, of overëenkomftig de plaatzelijke omftandigheden. Ieder dier houten hutten wordt beflaagen door twee, drie of vier flaaven, volftrekt overgelaten aan kunne eigen fchikking, wanneer men de oplettendheid niet gebruikt om de nieuwelingen bij de ouden te plaatzen; want zoo de plantaadie wat groot is, tart ik den besten en vlijB 4 tig-  24 R E I Z E tigften opzichter de geregeldheid, en vooral de zindelijkheid, welke voor de gezondheid zoo noodzaaklijk is, 'er te doen heerfchen. De neger, die geen voorzorg altoos gebruikt, beoordeelt de waarde van eene zaak, van welke zoort die ook zij, niet dan naar haar tegenwoordig nut; hij heeft geen denkbeeld van 't nut, 't welk hij 'er in 't vervolg van zou kunnen trekken; het tcgengeftelde van den man des dichters, Regnier. Litfteller, die fteeds 't oog op het toekomend houdt. De neger zal het glas, waar uit hij zoo even gedronken heeft, vergruizen, gelijk wij na 't eeten van den dop de fchaal van 't ei verbreeken. De tijd heeft voor hem geen toekomende, het voorledene en het tegenwoordige zijn alleen maar bij hem bekend. Hoe gevoelig hij ook voor zekere ontbeeringen zijn moge, is hij, gelijk ik reeds gezegd hebbe, onbekwaam om eenigzins daar in te voorzien. Hij denkt des even zoo min om zijne hut, die op 't inftortcn ftaat, te hcrftellcn, ais zijn broeder de aap denkt om het vuur aanteboeten, bij 't welk hij zich met zoo veel vermaak warmt; en zoodanig is ten naastenbij overal het karakter van den natuurlijken mensch door de ilaavernij tot volkomenheid gebragt. Daar geen bewooner der kolonie andere begrippen omtrent de negers heeft, hoe kom: liet  naa. St. DOMINGO. t$ dan dat de meesten hunner verwaarloozen te voorzien in de ongelegenheden, welke daar uit voor hun ontdaan, door een zeker beiruur in te voeren, gefchikt naar de plaats, de menfchen en de zaken. Ik heb dikwijls mijne gedachten laten gaan over eene betere inrichting \>oor de negers, en ik heb • 'er geene gcfchikter gevonden dan die, welke ik ten minden zou beproefd hebben, indien het lot mij beftemd had om hier eene plantaadie te bewoonen. , Ik vergelijk eene flaaven bende bij eene bende foldaten, welke men niet bij een-verfamelt, niet onderhoudt, niet tot het doel hunner inftelling leidt, dan door behulp eener eenvoudige handelwijze, en eene naauwkeurige tucht. In ftede dan van mijne negers in een onbepaald getal hutten hier en daar te verfpreiden, zon ik hen plaatzen in eene enkele, ruime., zindelijke, gemakkelijke en wel geluchte locx$ of houten wooning. ' Ik zou hen gewennen aan een gezonden eet-regel, door hen te dwingen van borden of uit bakken te eten, even gelijk de matroozen en foldaten. Aldus bij een verfameld zouden zij onder het onmiddelijk en beftendig oog zijn van hunne", belïuurder, opzichter, en zelfs van hunnen meefter, bij gevolg minder vrij om zich overtegcven aan hunnen bedorven fmaak, aan hunnen geest van onafhanglijkheid, aan elk bijzonder B. 5 jnenscb,  26 R E I Z E mensch zoo natuurlijk eigen, aan hunne treurigheid en droefgeeftigheid, waar aan de eenzaamheid zoo veel voedzel geeft, en welke zommige van hun vervoert tot een weerzin in 't leven. In ftede van hun, gelijk men doet, een ftuk land te geven aan 't einde mijner bezitting, zou ik hun een ftuk grond aanwijzen, regelmatig verdeeld rondom hunne woning, die deze omtuining verfraaijen zou; en indien de plaats het toeliet, zou ik 'er een kom of gracht bijvoegen , waar ik hen , ten minften eenmaal daags, zou laten baaden, dewijl ik overtuigd ben, dat de meeste hunner huidziekten, gedeeltelijk uit verzuim van dergelijke voorzorg ter behoudenis der gezondheid, in warme landen, ontdaan; zoo dat de Oofterfche Wetgevers 'er een godsdienftigen plicht van maakten; en wanneer die voorzorg al geen ander nut zou doen , dan den Hechten reuk te verminderen, welke uit den huid der negers waas'femt, en welke fcherpe jagers vergelijken bij dien van groen knoplook, zou dit eene genoegzame reden zijn om dezelve niet te veronachtfamen. De weinige getrouwde negers, of zij die 'er den naam van hebben, zouden 't voorrecht genieten eene bijzondere hut te bevvoonen, zonder hun toeteftaan, gelijk men doet, meermalen van vrouw dan van hembd (*) te veranderen. Dit voor- (*) Deze vergelijking is zoo valsch, als die welke de Schrijver in den ig Brief aan den Heer Montesquieu berispt, (vert.)  naa St. DOMINGO. 47 voorrecht, alleen aan gehuuwden vergund, zou de huwelijken en tevens de voordteeling bevorderen. Behalven den faturdag, welken men de negers tot rustdag laat, zou ik tijdfeesten inftellen, dan eens toegewijd aan den dans, welken zij met drift beminnen, dan eens aan openbare fpelen, bij welke de naijver hen na den prijs zou doen dingen, opgehangen voor hun, die de meeste kracht, vlugheid of behendigheid zouden doen blijken. Ik zou daartoe bepaalen mijn geboortedag', mijn trouwdag, mijn aankomst in 't eiland, enz. en men behoeft niet te twijfelen, mijn Heer! of ons gemeenfchaplijk belang zou bij deze betrekkingen van wederzijdfche welwillendheid en genegenheid, die zoo veel verband met hunne vermaken en de gewigtigfte tijditippen mijns levens zouden hebben, zich zeer wel bevinden. Buiten de beweegreden van veiligheid, welke zoo zeer pleit voor het llelzel van der negeren famenwoning, moet men tevens in acht nemenj dat zulk een famenwoning hen zou verhinderen 's nachts uitteloopen naa de nabuurige plantaadiën, gelijk zommige hunner doen, en hen het nachtbraken beletten, waardoor zij zich geheel uitputten en zich van eenen flaap en rust berooven, welke zoo noodzaaklijk zijn om hunne krachten te herftellen. Misfchien zal de menschlijkheid zich verzetten tegen eene zoo overmatige voorzorg, daar toch  s8 R E I Z E toch de nacht de eenige tijd is, welken men den neger tot zijn eigen genot overlaat; maar men moet zelf-ooggetuigen zijn met welk een wellust zij die uuren van vrijheid en rust verflinden; hooren met welk een vuur, met welk eene fnelheid van tong, en tevens met welke juiste denkbeelden , met welk een bondig oordeel, dit fchepzel, dat over dag zoo bedrukt en fpraakJoos is, thans op zijn hurken bij zijn vuur gezeten, verhaalt, babbelt, gebaarden maakt, redeneert, oordeelt, en zoo wel zijn meester als alles wat hem omringt prijst of laakt. Als dan is het de regte tijd om den neger waartenemen, en hem naar zijne eigene oordeelvellingen te beöordcelen. Alhoewel in een goed beltuur die nachtvergaderingen niet geduld moeten worden, dan met de uiterlte behoedzaamheid, befpiede ik dezelven toch graag van nabij, niet om ze te ftooren, niet om mij van hun te hooren prijzen, maar om onder begunstiging van den duister achter het eigenaartig karakter van eene zoort van mcnfclien te komen, die, zoo men hen wel wilde regeeren, wel van ons behoorden gekend te worden, gelijk wij ons eigen volk kennen; en alhoewel ik, gelijk het alle luistervinken gaat, zelden mijn juf hoor vermelden, heb ik dikwijls in de gronden , naar welken zij mij beoordeelden, geleerd hoe mij jegens hen te gedraagen, Aldaar vernam ik, dat zjj mijne goedheid zo.mr.ijds voor - 'zwak-  nÜ St. DOMINGO. 29 zwakheid hielden, waardoor ik bewogen werd, nier om hen ftrenger te behandelen, maar de naauwkeurigfLe billijkheid jegens hen in acht te nemem Aldaar, was het dat ik te weten kwam, hoe overdreven zij dachten wegens de onfeilbaarheid van mijn oordeel, zoo dat ik * in hunne vooringenomenheid zelfs, het geheim vond om die gedachten te verfterken, door hen te doen geloovcn, dat ik alleen door het vermogen van mijn geest ter kennisfe was gekomen van 't gene ik met mijne ooren gehoord had; eindelijk, mijn Heer! aldaar was het dat eene geheime ftem mij op honderdlei wijzen zeide: dat dwang, gematigd door infchiklijkheid en belïuurd door gerechtigheid, het eenige middel is waardoor de menfehen, van welk eenen rang of volk ook, kunnen geleid worden. ZES-EN-TWINTIGSTE BRIEF. In de woestijn, April 1790. Toen ik mijn laatften brief aan u, mijn Heer! eindigde, dacht ik u voor de laatfire maal over de negers onderhouden te hebben , meefiende dat ik in mijne briefwisfeling met u alles gezegd had wat bekwaam konde zijn u een ftellig begrip van hun te geven. Dan, daar gij in een'  3° r e I z e een' uwer laatfte brieven nog wegens hen verlangt te weten: i° welke denkbeelden zij ia hunne ziel hebben van recht en onrecht; a° in welk oogpunt zij hun aanwezen, befchonwen; 3° en het gebruik, welk ik meene dat zij van hunne vrijheid zouden maken? heb ik gemeend door geene afgetrokkene denkbeelden of bovennatuurkundige redeneermgen daar aan te moeten voldoen, maar een proef te nemen, welke mij in ftaat zou ftellen de eerfte vraag te beantwoorden met bewijzen, welke, om zoo te fpreeken, ftoflijk zijn. Ten dien einde maakte ik mij de afwezendheid van den opzichter ten nutte, en gaf aan den bevelhebber der negers te kennen, dat ik den post van den eerften op mij nam, en dat ik derhalven, tot aan diens terugkomst, den arbeid der negers zou gadeflaan. Ik moest lagchen over de blijdfehap, welke de tijding onder de negerbende verfpreidde, want gij begrijpt ligt, dat ik de meening van die blijdfehap bevroedde. De post, dien ik op mij nam, ten tijde van de inöogfting, gaf mij niets anders te'doen dan 's avonds en 's morgens bij 't binnenkomen der negers nategaan' of ieder in zijn korf de bepaalde maat koffij mede bragt, welke hij gelast was geworden intezamelen. Ik was verdacht op 't gene den eerften dag zou gefchieden. Mijne vrienden de negers zijn niet-  ma St DOMINGO. 31 niet minder geneigd dan mijne vrienden de blanken, de zwakheid te verwarren met de goedheid, want in jifrika, even als in Europa, , hoe meer uitmuntend verftand men bij een ander gewaar wordt, te liever verkiest men een deugd in een gebrek te vervormen, daardoor fchijnt men enkel te willen aanduiden hoe nodig men de toegevendheid verdient, welke haar kenfehetst. ' Buiten Mazimbo bragten de anderen bijna een vierde minder dan hun taak. Zonder hen eenig verwijt te doen, gaf ik last, aan eiken luijaart vijf goede zweepflagen te geven, dit gefchiedde in mijne tegenwoordigheid, en ik verklaarde, dat die ftraf zou verdubbeld worden voor de genen die den volgenden dag in gebreken bleven, en driemaal, verdubbeld voor hun die voor de derdemaal hunne bepaalde hoeveelheid niet inbragten. Alle hielden zich dit voor gezegd; uitgezondert zes, aan wie ik hunne tien zweepflagen liet toetellen, onder 't gejuich hunner makkers. Den derden dag waren 'er Hechts drie, die, 200 ik denk, nieuwsgierig waren of ik mijn woord zoude houden, daar "zij niet langer aan twijfelden, toen zij voor hunne luiheid ieder vijftien zweepflagen kreegen, en nog vijf daar boven voor hunne hardnekkigheid. Mijne wijze van handelen met hun, mijn Heer! bewerkte alles wat ik 'er van kon.de verwagten; want federt  §* R E I 1 E federt dien tijd deed ieder zijn best om meer dan zijn taak te brengen. Ik achtte het des ook mijn plicht mijne buigzame aankweekelingen voor hunnen ijver te beloonen; ik liet hun een zoopje meer geven, ook toonde ik wijders zoo veel vertrouwen in hun te Hellen, dat ik in 't vervolg Hechts oppervlakkig hunnen arbeid naging, wel bewust dat hij, die 'er misbruik van maakte, terilond aangeklaagd zou zijn geworden van zijne makkers. Gij zult ligt begrijpen, mijn Heer! dat de wijze, op welke ik het tucht-bewind oeffende* hun ruime llof tot gefprekken bij nacht gaf, en mij dacht van dien tijd af te hebben kunnen bemerken, dat bij het gevoel van welwillendheid, 't welk de meesten hunner mij reeds toedroegen, zich nog een ander gevoel van eerbied gevoegd heeft, geheel onafhanglijk van de kolcur, welke ons ondcrfcheidt. Waarlijk indien deze arme lieden met tot de bron terug te treedon, behoorlijk hadden willen onderzoeken, wat recht ik hadde om hen te gebieden dit of dat gebruik van hun vermogen te maken, zij mij gewis zeer onbillijk in mijne rcchtsöeffening zouden gevonden hebben \ maar rekkelijker in hunne onkunde dan wij in onze kunde, en het geweld met het recht verwarrende dient het gevoel van onmagt, waardoor zij geloovcn zich te moeten onderwerpen aan hec juk, 't welk zij, zoo al niet wettig ten min Hen  naa St. DOMINGO. 33 ften onvermijdelijk oordeelcn, hen in ftede van eene beredeneerde berekening, welke onze bijzondere willen onderwerpt aan den uitdruklijken algemeenen wil, aan de wet. Weinige dagen daarna deed ik eene ontdekking, welke mij evenzeer verzekerde, wat indruk op hen de ftrengheid gemaakt had, welke ik bij overleg gedwongen was geweest jegens hen uitteöeffenen, en de verandering, welke zij te weeggebragt had ten aanzien der genegenheid, welke zij mij tot daartoe bewezen hadden. Men had zoo weinig tusfchenruimte gelaten tusfchen het houten huis,'twelk wij bewoonden, en den fteilen voet van den berg, waar aan hetzelve als gehegt was, dat bij den minftcn regen het aflopend water het middelfte ftuk overftroomdc. ïlet was dcrhalven noodzaaklijk daar tegen ten fpoedigfte te voorzien, 't geen niet te doen was zonder langs de ganfche lengte, van ten naasten bij twee roeden, diep in den voet van den. berg te laten graven, en ik bleef op dat werk zoo veel te fterker aandringen, alzoo mijn ontwerp was den harden en dorren grond, welke daaruit zoude komen, te vervormen in een bloemftuk en een groene parterre. Daar de oogsttijd zeer naa aan den regentijd komt, eischt de noodzaaklijkheid, dewijl de koffij, alvorens dezelve in de pakhuizen opteleggen, volkomen droog zijn moet, geen oogenblik diens kostelijken tijds te verfpillen, gevolg- II. DEEL. C lijk  34 R E I Z B lijk wordt als dan de rustdag, welke men iedere week aan de negers fchenkt, terug gehouden. Mijn voorgenomen werk kon in een halven dag afgedaan worden. Ik liet hen derhalven door den bastiaan voörflaan 's morgens van den eerften faturdag te hefteden aan 't wegvoeren van de aarde, welke ik had laten uitgraven, latende hun tot een gefchenk het overige van den dag; en zeven of agt unren vrij lof zijn voor een neger geen geringe gift; doch mijn voorftel! werd eenpaarig verworpen, maar even eenparig befloot men, dat in ftede van naa hunne woningen te keeren, op 't oogenblik als de arbeid van den oogst eindigde, zij bij V houtlicht (0 aan 'c verkruijen mijner aarde zouden komen arbeiden, zoo veele uuren als ik nodig zoude oordeelen, ja zelfs den ganfehen nacht. , Ik was zeer in mijn fchik met dit bewijs van hunne dienstvaardigheid, waarop ik geen het mirifte recht had, en ik was zeer te vreden met de vlijt en vrolijkheid, waarmede zij dat • • .: :,. . ' 'jf ■ < ■ werk (/) Ik beti Natuurkundige, Kruidkundige, enz. verbaasd zien ftaan, als ik hun fprak van de fchoone dennebooinen, welke men te St?&tt*k* tiü&i zij'meenden die zoort vair bocraen zoo zeker enkel te behooren tot de gematigde en bevrozeii uicluftrecken, dat zij mij bijna zouden uitgelachen hebben. 't Is het hout van 'de/en boom, 't welk de negers hout-licht noemen, en van 't welk zij hunne flambouwen tn /taarsfen maken. Ik kan die Heeren verzekeren, dat de haistachtige boomen zoo wel tot, de verzengde juclufhecken behooren, dat zells een groot gedeelte der boomen te St. Domingo zee. veel harst of gom leveren.  naa St. DOMINGO. 35 werk aanvingen, voordzetteden, en den fpocd, waarmede zij het volvoerden. Noch ik-, .noch de bevelhebber . behoefde hen aantewakkeren, elk deed 'zijn best en zogt zijnen makker de loef aftefleken, zoodat in (lede van eenen lr.uvcn dag daar aan te belleeden, waarop ik het bereekend had, alles in twee uuren vcrrigt was. Zoek wel, mijn Heer! of onder de edelmoedige daaden, die u bekend zijn, 'er vjele gevonden worden, die meer rw'aare kieschhcid bevatten, dan 'er in dit gedrag van eene bende arme llaaven was, en bedenk daar dan bij, dat hun traage aart,, en de dwang, welke hen noopt te werken zonder loon, hen allerlei arbeid als een ftraf doet befchouwen. Wat aanbelangt uwe tweede vraag, een enthufiast zou dezelve rasch beantwoorden met het enkele woord /laaf. . 't Is nogthans zeker dat, dank zij de luchtftreek, die het geheel hunner, behoeften, gering maakt; dank zij de opvoeding,, welke hen onkundig laat van rechten en geneugten , die andere menfehen genieten; dank ,zij'de zorgloosheid hunnes karakters en hunne loszinnigheid; dank zij het belang, 't w\.lk. .hunne meesters hebben hen te fpaaren; is het lot der negers, in ééns gezegd, wanneer zij het- geluk hebben te behooren aan een meester, die zijne menschlijkheid niet afmeet naar zijne vrekheid, te ver kiezen boven dat van de boeren in de meese C 2 ian.  36 • R E ï t E landen van Europa; men vergelijke het een tegen het andere. Zonder anderen eigendom dan 't onzekere gewin van een even onzekeren arbeid, of met een eigendom, welke voor de dringendfle behoeften naauwlijks toereikende is, zonder een zwaaren arbeid en veel nijverheid, hangt het beftaan des eerften en dat zijns hnisgezir.s, en wel van een huisgezin dat dikwijls vrij talrijk is, van den eenen dag tot den anderen, af van 't geval, van zijne gezondheid, van eene menigte omftandigheden, welke hij met geene roooglijkheid voorzien kan, of waarvan het vooruitzicht Hechts een nieuw onheil is. Beurtelings verootmoedigt door den altoos vernederenden voorfpoed van zijn's gelijken ; door de trotschheid zijner meerderen, door het vergelijken van zijne ellende met hunnen overvloed; eindelijk door alle de onderfchcidingen, welke de lange keten van ondergefchiktheid uitmaken, van welke bij altijd de laatfte fchakel is. 't Is waar, hij is vrij, of ten minften zegt men dat hij vrij is; maar-wat toch is de vrijheid van een mensch, die, in welken kring hij zich beweege, of wederhouden of terug geftooten wordt binnen de palen van dien behoeftigen ftand, waar buiten hij niet komen kan, dan eens door onvermogen, welke zijn ftaat te ellendiger voor hem maakt, dan eens door de meening, die hem te duidelijker doet gevoelen dat hij niets is. Hij  naa St. DOMINGO. 37 Hij is ongetwijfeld zoo niet beter, ten minIten dikker gekleed dan de neger, maar de neger behoeft geene kleeding; het zelfde kleed dat voor den één, een ftuk van weelde is, is voor den anderen een noodzaaklijk ftuk, 't welk hij niet ontbeeren kan. De rieten kluis van den eenen is wel ruimer en van meer huisraad voorzien dan de planken hut van den anderen; maar 't onderhoud, het huisraad verflinden alleen een gedeelte van zijn vermogen; in den zomer moet hij zijn kluis herltellen, in den winter moet hij 'er in ftooken. De een heeft om fpijs, drank en kleederen te koopen, geld nodig, hij moet geld hebben om 's lands belastingen te betalen, om dit geld te verdienen moet hij zuur arbeiden; — de andere heeft het niet nodig. Naauwlijks heeft een Europeaan door veel arbeid, met zich veel te onthouden, en met veel moeite het zoo ver gebragt, dat hij een oogenblik genoegen kan fmaken, of een treurig" vooruitzicht op het toekomende vergiftigen dit vlugtig genot. Hij moet om zijne kinderen denken, die daaglijks grooter worden, en aan den ouderdom, die vast nadert; ziet hij om zich heen, als dan bemerkt hij, dat zijn eigen behoeften vermenigvuldigen, in de bijzonderen die hem om brood , kleeding en dekzel vragen. Zo hij een oog op zich zeiven Haat, dan C 3 wordt  33 R E I Z E wordt hij gewaar dat zijne krachten die daaglijks afnemen, welhaast niet meer in ftaat zullen zijn om hem de ellende te helpen afweercn, tegen welke hij zedert zestig jaaren worftelde. De neger lijdt ongetwijfeld ook; maar ontlast van de moeite om voor zijn eigen oogenblikkelijke behoeften, en voor de toekomende van zijn huisgezin te zorgen, lijdt hij minder wegens 't verdrietige dat aan zijn ftaat gehecht is, dan van 't gemis van zekere geneuchten. Het ongeluk van den eenen is dan, indien ik mij dus moge uitdrukken, plaatzelijk en ontkennende, dat van- den anderen algemeen en ftellig. Het verfpreidt zich over zijn geheele beftaan, over alles wat hem aangaat, over het toekomende en tegenwoordige. Het gevoel van 't gene hij lijdt, ?t geheugen van 't gene hij geleden heeft,' kondigen hem aan, wat hij nog te lijden zal hebben. Wanneer de neger zijne banaan gegeten heeft, legt hij zich ter ruste, en alhoewel een orkaan met den ingefamelden oogst, ook de hoop des planters verniele, een felle brand de gebouwen, met zulke zware onkosten aangelegd, verteere, eene aardbeving de fteden inflokke; de plaag des oorlogs cle velden verwoeste, of den oceaan beftrooije met het overblijfzel onzer vlooten; wat raakt hem dat alles? Gewikkeld in zijn deken , en gerust zittende op de puinen, niet  naa St. DOMINGO. 39 ziet hij mee een zelfde oog den rook van zijn pijp opgaan, en de vlammende droomen welke de hoop van een gansch gedacht verwoesten. (*) Ik (*) Iemand, die weet, hoe natuurlijk de raensch geneigd is, misbruik-te waken van zijn gezach - over de zuiken, die hem onderworpen zijn; ieuia.-.d, die baarbij in acht neemt, dat de meeste Europeaancn , die z;ch naa de Oost - of West - Indiïn begeven, zulks doen, of om hun wangediag, of om den overlast hunner fchulde'islchers te -omwijken, of om ,een .verfpikJ fortuin te herftelten, of om fortuin te maken, zal ligt bezeffeti dat zulke menfehen , weinig gemoedelijkheid bezittende , meest wieede en 0Jib:-..m.lia;tige meesters, moeten zijn over hunne neger-flaaven, die zij, zo zij ie'ts van den bijbei weten, befchouwen als de aframmelingen van den vervloekten Cham, en die zij derhalven des te meer verachten: hoe nu kan aan den ftaat eens fiaafs, die onder 't jatte van zulke meesters gekrb.int gaat, de voorkeur gegeven wolfel! , boven dien der meesteboeren van Ent-opa? Zijn in Europa de meeste boeien niet gelukkiger dan de gelukkigfte lhaf? en is de armfte, de elendiglte l>ocr, zelfs in Polen en Rusland, niet oneindig gelukkiger in zijnen aimoedigcn ftaat , en met zijn Oegtcn kost, dan de neger-Haaf, die, bij den hardden arbeid, niet beter Hcvoed , nog daaglijks vóordaezweept wordt, en onder het bewind ftaat van ten wreedeu en onba-rmhariiaen opzichter, die, even als een beul, nooit anders dan wreed zijn kan, dewijl hij laag, liegt en ongevoelig genoeg van ziel was, om zicti tut stuik ëèiifcn verachtelijken post te laten gebruiken'. Voeg hier jij alle de rampen en ellenden, welke de (laaveii bij. den oveitogt naa de Welt • Indien ondergaan, de duizenJen, die bij dien overtogt in de wreedlle folteringen omkomen , de menigte, die van hartzeer, verdriet en zwaaren arbeid fterft, de mishandeling en verachting, aan welke zij daaglijks blootftaan, en vergelijkt dan hunnen ftaat met dien der ellendigfte boeren van Europa. Want te zeggen, een neger gevoelt niet als een befchaaid mensch, wederfpreekt duidelijk 't gene de Schrijver maar even te voren van hun zeide, naamlijk, dat zij juiste denkbeelden en een bondig bordeel bezitten. (Vkii- T AAI IR.) C 4  40 R E I Z E Tk kom nu, mijn Heer, tot uwe laatfte vraag. Gij vraagt mij, welk gebruik ik denk dat de negers van hunne vrijheid zouden maken, indien men hun die wedergave! Wedergeven fchijnt mij niet toe het gefchikte woord te zijn. Alles wat ik van de Afrikaanfche volken weet, bewijst mij, dat zij in hun land meer of min een groeijend leven leiden , 'er onder een ongerijmd despotismus of onder de beklagclijkfte regceringloosheid leven. Ik geloof derhalven, mijn Heer, dat een volk 't welk niet opgebragt is voor de vrijheid, noodwendig misbruik zal maken van die, welke het zal dank te wijten hebben aan eene toevallige famenloop van buitengemeene omftandigheden. Befchouw eens wat gijlieden doet, gij verlichte, befchaafde menfehen, die gewoon zijt natedenken over een vermogen, van welk 't gebruik u niet altijd, noch geheel onbekend is geweest, en neemt dan eens op u zoo goed gij kunt de vraag optelosfen, welke gij van mij wilt opgelost hebben. ZE-  naa St. DOMINGO. 4i ZE VEN-EN-TWINTIGSTE BRIEF. In de woestijn, Februarij 1730. Om 't verwijt te ontgaan, mijn Heer, als bepaalde ik mijne opmerkingen over St. Domingo tot niets beduidende kleenigheden, tot enkele zedelijke en berispende overwegingen, tot onvolkomen nafpooringen van akkerbouw, koophandel en bevolking, heb ik begrepen dat het nodig ware deze drie laatlle onderwerpen ,met meer oplettendheid te behandelen, en dezelve breedvoeriger te ontwikkelen; want indien 'er ons aan gelegen zij, den mensch te kennen als een overnatuurkundig en zedelijk wezen, is 't niet min gewigtig voor ons, juiste begrippen te hebben van het gene zijn ftaatkundig en lloflijk aanzijn betreft, dan van 't gene zijne verbindtenisfen als burger, landbouwer, eigenaar, koopman enz. vorderen. Wij zullen derhalven 't eerst aanvangen ons een juist denkbeeld te vormen van de plaats, waar hij zijne werkzaamheid, zijn verftand en zijne nijverheid uitoeffent. De oppervlakte van het Franfche gedeelte van St. Domingo beftaat in negentien honderd a twee duizend vierkante mijlen. C 5 De-  42 R E li Z E Deze uitgeftrektheid wordt in drie deelen verdeeld, welke men cotes of kusten noemt, en voortijds bandes wegens de eerfte aanleggingen, welk zich niet ver van de kust verwijderden, en zich meest langs den'zee-oever uitftrekte, alvorens dieper Iandwaards intedringen. Deze cotes (kusten) of departementen, ten getale van drie, namenlijk, die van 't noorden, die van 't westen en die van 't zuiden, zijn onderverdeeld in hoofdplaatzen of rechtsgebieden, welke op hunne beurt zich weder verdeden in wijken of kerfpelen, gelijk gij in het nevensgaande tafereel zien kunt. De bevolking van het Franfche grondgebied beloopt, volgens de_ telling van dit jaar, daar niet onder begreepen de blanken en negers wier beftaan niet wettig bewezen is, op 38,360 blanken, 8370 lieden van koleur, en 455,000 zwarten, welke, wanneer men 'er het volk op de fchepen en de foldaten bij rekent, die 'er zich nu en dan ophouden, een geheel geeft van 506,000 zielen. In de vijf laatfte jaaren beliep de vermindering op meer dan 150,000 negers, dat 's te zeggen, dat de kolonie op 't einde van 't jaar 1785 ';r ten naastenbij niet meer dan 300,00a telde." Dan, mijn Heer, welk vertrouwen men op le naauwkeurigheid eenes verlichten bewindsan ftellen moge, blijft het zeker, dat 'er altijd  HOOFD - PLAATZEN W IJ OF o RECHTSGEBIEDEN. K E R S I ' ... .. .. ^~De Kaap en 't gebied ! De kleene Kreek en de I Acul, Limonade en fa Gedeelte? { de kaa?' Moïm en de groote R I Dondon en Marmelade I Limbé en Port- Marge ! Plailance en Borgné. f 't Fort Dauphijn. ^Het Fort Daupbijn. ) Ouanaminthe en Vallier C Terriër rouge en la Tr j { Port-de-Paix, le per.it St. [ Mole en Bombarde. - f Port au Prince, enz. Port au Prince. ) Arcahaije. v Minbalais. . Léogane. {Léogane. j . \ westelijk geDee.i.te.< st. Mare. ) Saint mare, Petite Rivi £ de Gonaïves. r, r* o } Petite-Goave, Grand Go Petite Goave. / ' V. £ Anfe-a-Vaux en Petit /** { jeremie. { jérémie en kaap Damj {Les caijes. ^es Caijes en Torbukj Tiburon. 1 fiburon en de cj st. Louis. | St. Louis, Cavaillon 9 jacmei. I Jacmel, les Caijes en I Geheel 51 Kersfpfl   naa St. DOMINGO. 43 tijd deelen zijn, ten aanzien van welke men zijn oordeel niet voor onfeilbaar te houden hebben; vooreerst om dat hij gedwongen is veele zaken door de oogen van een ander te zien, en gevolglijk zich te verlaten op berichten, waar van hij de waarheid in alle opzichten niet kan nagaan. Ten anderen, dewijl hij in weerwil zijner zorgen en oplettendheid niet eens in ftaat is om met eene volkomene naauwkeurigheid te bepalen, wat 'er ftellig van geoorloofde vreemde koopwaaren in en uitgevoerd wordt, noch wat 'er door lorrendraijerij, nooh zelfs wat 'er ter fmokkel van 't moederland in* komt, en dat niets dan een haatlijk en misfchien onuitvoerlijk onderzoek in ftaat zou zijn, eene naauwkeurige opgave te doen, van het aantal zwarten dat zich in de kolonie bevindt; zoo dat hij, die met dat gedeelte van 't beftuur belast is, in zeer veele opzichten zijne berekeningen enkel maken kan naar waarfchijnlijke gislingen. 't Is waar, hij zal van jaar tot jaar kunnen weten, hoe veele gemeten landen 'er bebouwd worden; maar 't zal hem volftrekt onmooglijk zijn te bepaalen, welke zoort van vruchten daar op geteeld worden , noch hoe veel dezelve voordbrengen , noch de ftellige waarde van 't gene 'er van dezelven wordt uitgevoerd, om dat de bouwgronden en derzelver voordbrengzels onderhevig zijn aan groote veranderingen, en  44 R E I Z E en vcrkoopcr en kooper een zelfde belang hebben 's lands rechten te verkorten; om dat in een zoo grooten omtrek als die van St. Domingo, het even zoo onmogelijk is het af als aanvoeren der lorrendraijers, en het fmokkelen dat daar bij gefchiedt, te beletten; eindelijk in weerwil der oplettendheid , waar mede de kommandanten der wijken , die zelve inwooners zijn, alles opnemen ; ben ik ten vollen verzekerd , dat men hen bedriegt of dat zij zich graag willen laten bedriegen, zoo dat men omtrent het gebrekigc der berekening zelfs van den naauwstzienden Bewindsman, niet heeft te twijfelen, of alles ftrekt ten voordeele der bevolking, en des koophandels der kolonie. Wat onder anderen den fluikhandel betreft, moet ik noodwendig mijn gezegde met daadzaken bewijzen. Ik moet u insgelijks zeggen, dat onder de listen van welke men zich bedient, om op de ree van St. Domingo te ankeren en te verblijven, 'er eene is, welke, hoe dikwijls men 'er zich reeds van bediend hebbe, nog fieeds met den besten uitflag te werk gefield wordt. Zie hier wat men doet. Een fchip dat eene gemaakte zeefchade bekomen heeft, loopt binnen, laat van de fchade een proces verbaal opmaken, en verkrijgt diensvolgens verlof om zich binnen den benodigden tijd  naa St. DOMINGO. 45 tijd van deszelfs fchade te herftellen. Door den dienstvaardigen fluijer des nachts omvangen, maken verhoorder en verhoorde eene fchikking met eikanderen. De Kaptein koopt openlijk een mast of raa dien hij niet nodig heeft, getrouwe negers verrichten het overige; de fluiker of Iorrendraijer kwanswijs alles herfteld hebbende, vervolgt zijne reize, en mijn lieer de Intendant weet voorzeker alzoo min wat 'er door dat fchip is ingevoerd, als wat 'er met hetzelve is uitgevoerd. 't ïs zeker zeer flecht 's Konings rechten op die wijze te verkorten, en om een vuil gewin de voorkeur te geven aan vreemden boven zijne eigen landslieden. Evenwel moet ik erkennen, mijn Heer, dat 'er eene bedenking is, welke ik vermoede den Franfchen handel niet volftrekt vreemd te zijn, en waar door zomtijds de kieschte inwooner aangezet wordt, de verbiedende wetten te overtreden, en ligt over den afkeer welken hij heeft van zijnen weldoener te bedriegen , heen te flappen, en deze bedenking is nogmaal die der laage eigenbaat. Bij voorbeeld: de gezouten visch is als voedzel voor de negers een artijkel van groot aanbelang, het is derhalven iet wezenlijks de kolonie 'er geen gebrek aan te laten hebben, welke jaarlijks aan dat artijkel van 27 tot 30000 kwintaalen flijt. Daar nogthans de Franfche kooplieden dit jaar niet meer dan 2610 kwintalen invoerden, heeft het  46 R E I Z E het bewind beginnen te begrijpen, dat het algemeene niet altijd moet opgeofferd worden aan bijzondere overwegingen, en toegeftaan, dat 'er door vreemde fchepen zouden mogen aangebragt worden 25,276 kwintalen; en de redelijke toegevendheid was te voordeeliger voor den kolonist , daar de Amerikaanen der Vereenigde Staaten uit hoofde van hunne nabij gelegenheid hier hunnen gezouten viseh verfcher en van veel beter zoort, en tot een veel minder prijs dan die der Franfchen kunnen verkoopen (jf). Dus zeer bekommerd en vreezende dat men deze toegevendheid voor de .koloniën te verzou laten gaan, zoo zelfs van aan dezelve te vergunnen dat ook het pekelvleesch van elders mogt aangevoerd worden, haastteden zij zich het NoordAmerikaanfche te verachten, welks zout, zeiden zij, niet zoo goed was als.ons Europeaansch zout om het vleesch voor bederf te behoeden, en indien onder het geial der antlere artijkels van den Amcrikaanfchen koophanelel, als ijzer, meel, vee enz», het duigenhout alleen door onze Cm) Indien de Franfche kooplieden die de baklvljaauw visfehen, zoodanige fchikltiiigen maakten, dat zij reclnllre ks van TerreNtuvt naar de koloniën, de behoorlijke hoeveelheid visch, welke de Franfche koloniën nodig hebben, zonden, zouden dezelven gewis dat artijkel beter koop en van beter hoedanigheid hebben; maat de ongelukkige gewoonte van die koloniën te befchouwen als het uitfehot van 't moederland, heeft de handel dezelven fteeds aangezien a's de goot, door welke men zich van 't uitfehot en ovetblijfzel hunner pakhuizen konde ontdoen.  naa St. DOMINGO. 47 ze kooplieden niet is veracht geworden, is deze infchikkelijkheid (0) enkel te wijten aan de moeilijkheid om zich van dat benodigd artijkel van elders te voorzien, daar zedert vijftien jaaren de fuikerteelt in onze koloniën bijna verdubbeld is. Het aantal vreemde fchepen het welk in 1788 St. Domingo van levensmiddelen voorzag, beftond meest uit Amerikaanfche, en was zeer aanmerkelijk; wanneer men nu, overeenkomftig den wensch des nationalen handels die fchepen verboden had in de havens van dat eiland binnen te komen, wat toch zou het geval van dat verbod geweest zijn voor de bevvooners? Dat zij volltrekt de eerfte . en .noodzakelijkire. behoeften zouden ontbeerd hebben, waar, in de lading dier fchepen beftond. Wat raakt het ons: zeggen de Franfche kooplieden: kan het zoet genoegen van eenige grillige behoeften te voldoen, vergeleken worden bij de werkelijke fchade, welke het moederland lijdt op eenige koopwaaren aan vreemde- lin- : (V) 'c Is niet dan in den geest des koophandels tot een zeker punt van volkomenheid gebregt, dat men de bron der gebreken moet zoeken, welker oorfprong ons vrij wat belemmert, 't Is die, welke na Tyrus, Cartbago enz., bedorven te hebben en tot Italië te zijn overgegaan, ons van Florence, die eibarmlijke Italiranfthe ftaatkundc heeft overgebragt, welke na ons geleerd te hebben te fpeculeeren over de deugd en de misdaad, eindelijk Europa in het diepst der afgronden, des bederft eu des eigen ik nedergeploft heeft.  48 R E I Z E lingen verkogr ? Zcdert wanneer maakt men het bruidspak der dochter ten nadeele der kleederkast van de moeder, en zijn de koloniën niet de dochters van het moederland? Bovendien is 'er in den handel een regel, van welken men niet kan afgaan; en die in weerwil van ons onvermogen, om te maken dat men het benoodigde naar de koloniën afzendt, vordert dat de koloniale goederen aan niemand anders dan aan ons konnen geleverd worden. Dat is, hoe zwakker mededingers wij hebben zullen, te meer gewasfen zullen 'er vervolgens in de fchuuren van den planter opgelegd worden, enz., te meer zullen wij in ftaat zijn 'er den prijs van te verminderen. Voor 't overige, mijn Heer, wat ook de hebzucht, die altijd meent te verliezen wat een ander wint, 'er van zegge; gebrek aan gereed geld, het welk thans meestal in de Vercenigde Staaten gevoeld wordt, naar evenredigheid der geldfommen welke hunne regtftrcckfche handel met China en de Oost-Indi'én vordert, die behoefte maakt dat de Amerikaanen het voordceliger oordeelen hunne ladingen, welken zij naar de Antilles brengen, te Yerwisfelen tegen piasters, en van koopwaren niet anders intenemen dan 't geen volftrekt nodig is, voor een fchip, dat enkel met ballast vaart. De fchade derhalven, welke zij aan onzen koophandel toebrengen, wil niet veel zeggen , en ware dezelve al eens zo erg als men voorgeeft, meen  naa St. DOMINGO. 49 ineen ik toch, dat het voordeel dat 'er de kolonie van trekt nog veel «grooter is.. . . Maar ze"- mij eens, mijn Heer, of het u niet zonderling voorkomt, dat eene bende fpeculateurs, die niet ophouden de onbepaaldfte vrijheid voor zich interoepen, geeri andere behandeling kennen dan die van het fchreeuwendfte despotismus, wanneer het den akkerbouwer of den ambachtsman, die niet volftrekt in zijne foldij is, betreft! . . . Men moet zeer wel weten tot welk een punt het perfonecl belang de begrippen van recht en onrecht kan doen ontaarten, om daar in niets anders te zien , dan het noodzaaklijk uitwerkzel van deszelfs invloed op onze zwakke rede. AGT-EN-TWINTIGSTE BRIEF. In de woestijn, Meij 1790. Vijf gewigtige artijkels, mijn Heer, zullen de ftof uitmaken van dezen brief. 1. De uitvoer, a. De inrichting des landbouws, der manufaktuuren en- der nijverheid. 3. De opbrengst van den impost in 't algemeen. 4. De daadlijke en lijdelijke fchulden. 5. Het inko- II. deel D men  So R E I z E men van de boetekas en derzelver verdeling ut verfcheiden kasfen. " ° Om alle verveelende bereekeninren in de gebrokene te vermijden, van welke de uitkomst weinig betekent, zal ik de Huivers en penningen bij 't geheel van ieder artijkel achter laten, en ik waarfchuwe u, dat de berekening der waarde, gedaan is op den wisfelvoet in de kolonie, dat is te zeggen tegen 33* zoo dat een hvre tournois aldaar een livre en tien fols berekend wordt. 17S8.  is S I es ^ O O N K " - 0_ - » «I o O O, § O O O n Vj Ó" N m" d •o" O ° eu u t~- 0\ r-~ i •-. a -1- cl is. 5- in VD P, t-C -T r-" o hT 'o w cl d « "ö\*cö "oq • • ' * " * g O CJ _ , _ cj c ^eoV^wtJ^O, tjj co nvs ïrj ^ ii io >o 50 **- clij I 1 I i I I I I I I 1 s 'O. * O * ••••••• 73. ca . . . • • a, *B ' • • • ei . # U • *T3 * * 3 * CJ .° p *«J '~ ; ' ■* -* 9" in fiT • -> ó "CS"1» *ï> ° o m "oi o o e».r^N-i-.voo'o=\ «* o 1^ nnii «^j ««tl k o " M~ °i. ~ ^ °^ « "2 n O cxT VQ ih1  -Si i—i t; Q ^ 1 1 I M • ooogoooo o OO o q, °„ o, o o o . co O » IflVJ H» »|v)k IV. cu co i^* co —< rs. w co ■ m co co 1 I I I I I I I I I t I I cc** ■S •■.*■• • " t/5 5 s = •• ••••£• C g b :ü . JH j£»; 13 |tu fa * • ** 'c"3 * ^ ft 1 * . . ;j£ . • S .Si, g • i «-> « e " .Si, :ÈT 'S ~ • 1= '3 S e ,3 tl, !S S -S b M oj u a c 2, '2 766 Van de fijroopen. . . • 221,275 Van de tafu 1,82 f Van de huiden. • . • 18,184 Gaijac, acajou, enz ! Geheel. . 6,924,166 Deze worden door de admiraliteit'»ontvangen, voor de zeemagt. Het zoude te lang vallen, mijn Heer, en te verveelend zijn, in alle bijzondere artijkels te treden, welke aan den Fiskaal betaalen. Ik zal mij des enkel bepaalen om de geheele fommen onder uw oog te brengen, welke ontvangen en geftort worden in de onderfeheidene kaslln; en indien ik breedvoeriger ben in 't arD 3 tij-  54 R E I z E tijkel van uitgave , gefchicdt zulks enkel om recht te doen aan de inzichten van 't bewind ooor de fommen te pnderfcheiden, gebruikt tot aftellingen, tot werken van openbaare nuttigheid ot tot daden van gerechtigheid en weldadigheid, tot uitgaven en onkosten van 't bewind. Algemeene ontvangst. De kas der zeezaaken ont- L'*f. ' • • ' ^0,838,348 liv. O De algemeene kas. . . i,I7I,20o Die der voorrechten . . 654,906 Die der domeinrechten. . -fi0 ,nn Die der confignatien. . . 184,500 Die der bewaarplaats. . 459,078 Die der invaliden en deiuitrusting. .... 584,592 Geheel- • • • 14,673^ De ftaat der nedve en pasflve fchuldep met recht ter kennisfe behooreride van den handel, den akkerbouw en der inkdmltcn van een land' voeg ik die der kolome hier bij. Ac- O Dewijl *er een vcrfcliil plaats heeft, tuinen de uitkomst der.geheelen van de overgeleverde rekening van den lieerde Marbeis, in het tafereel zijns opvolgers, heb ik het huttte gevolgd, als naast bijkomende aan het tijdvak.  naa Sr. DOMINGO. 55 ABive fchulden ten voordeele van verfcheiden. kasfen, federt 178S tot in 1791. Hêt bedrag van 'c openlijk crediet was in 1788. . 14,927,030 liv. In 't jaar 1789 en 1790 werden betaald. . . . S->7o°^9°l 't Geen de active fchulden brengt tot 9>I9(S>I29 Pas/ive fchulden ten laste van onderfcheident kasfen. De openbaare fchuld was in 1788 4,942,416 liv. In 1789 en 1790 is daar aan betaald. . . . . .3,580,480 Blijft in 1791 1,361,936 't Is zeer natuurlijk te begrijpen, mijn Heer, dat de Bewindvoerders bij het doen van rekening wel zullen gezorgd hebben, dat de fom der uitgaven volkomen overeenftemde met die van den ontvangst; zulks is in de orde, en men heeft overal het genoegen niet als hier, te bemerken dat het openbaare inkomen wel genoeg beftuurd wordt, om bij 't einde van 't jaar eene fom van 1,614,886 livres in kas te houden. Maar misfchien zult gij mij vraagen, van waar dan de Agenten van 't bewind de middelen bekomen om zoo fchielijk hun fortuin te D 4 ma-  56 R E I Z E maken? hier op moec ik u bekennen, zulks met te weten, en ik twijfel geen oogenblik, dat, zoo bij voorbeeld de opzichter over de vestingwerken en openbaare gebouwen 917,560 livres ontvangt, zijne rekening van uitgaven insgelijks zoo veel zou beloopen. Het zoude u vrij onverfchiliig kunnen zijn, te weten, d-it de itaat, het militair, 'burgerlijk' en rechterlijk beftuur aUeen aan beibldingen een fom van 3,34~,55o livres kost; maar 't kan u met dan aangenaam, zijn te vernemen, dat van 't overfchot van" 14,673,014 livres men aan openbaare werken,- of in gefehenken van billijkheiden weldadigheid beileed heeft, te wetenAan hospitaalen. . . 'ls>ö)óoo ^ Kanaalen en fonteinen. .. .. ». 3.31,^99 Schadeloopsflelh'ngen en genade- S» . 109,575 ' Jaargelden aan vaders en moe- • eiers van loeil 1 2 kinderen. -1,-^65 Onkosten aan een kaai te Port -• ' - fa ' au Prince. . . ■ 72,731 i Weg vair Javmd. . . . . g^V 1 's Könüigs tuin 50^I2 Arbeidsloonen aan de kaap. . '70,464 Kommen en waterleidingen» '.. 65,058 Oefchenken en belooningen. . 40,956 Opëisfing van verlorene goederen. 4 6,5 21 Tc famen. . a . f,141,002 NE-  naa St. DOMINGO. 57 NEGEN - EN - TWINTIGSTE BRIEF. In de woestijn, Mei 17^0. Onder de menigte vraagen, welke de wijsbegeerte behagen fchept te beöordeelen, mijn Heer! is buiten tegenfpraak eene der minst ijdele deze, welken invloed beurtlings de opvoeding, de luchtftreek en de regeering op den mensch hebben? dan, 't is hiermede als met de oorzaak der aardbeevingen; met niets bijzonders te bepaalen, zullen wij eikanderen best verftaan. De mensch is te gelijk een. zedelijk, natuurlijk en gezellig wezen, en als zoodanig rechtftreeks onderworpen aan den invloed der luchtftreek, der opvoeding en der regeering. Men moet hem derhalven niet enkel onder de eene of andere, maar onder alle die drie . verëenigde betrekkingen befchouwen; want alhoewel hij nergens bij uitfluiting de mensch van de natuur, van de opvoeding noch van de wet is, is hij evenwel overal en meer of min de een en ander. Wat is dan de bewooner van St. Domingo ? 't Geen ieder mensch zijn moet, die onder eene verzengde luchtftreek gebooren, gebrekig opgevoed wordt onder eene Regeering, ten naastenbij zonder invloed. Zijn karakter heeft D 5 geen  58 R E I z E. • ;:'n ^-"elijken trek; hij,is noch .bedorven, noch deugdzaam, noch burger, noch flaaï; maar dat karakter zal zich oogenbliklijk vertoonen, Wanneer natuur, opvoeding en regecring, te ^ '/kh zulie" bezig houden een zedelijk mensch van hem te maken; voor het tegenwoordige moet men, zo hij goede hoedanigheden heelt, dezelven te meer in hem prijzen, dewijl hij uit zijne opvoeding niet dan gebreken kon trekken. Ik zou een Wijdlopig, zeer afgetrokken en een zeer nutloos werk onderneemen, indien'ik wnde aantoonen, hoe de opvoeding en regeermgsvorm te zamen met de natuur moesten werken, om het zedelijk karakter te vormen, en het ftaatkundig beftaan der kolonisten naar grondbeginsels te beftemmen, bereekend naar den onvermijdelijken invloed der luchtftreek en raar het haatlijk ftelzel, het welk hier de-nutngfte enalgemeenfte kunst, die, welke de Schrijver van den Menfchen-v, iend, met zoo veel recht, de kunst der ónfchuld en der deugd noemt, ontëert, daar men dezelve toevertrouwt aan verlaagde wezens, aan wier arbeid het onmooglijk wordt deel te neemen, zonder insgelijks, ten minften naar hun bcgnp, den graad van nietigheid, laagheid en vcrachtlijkheid, tot welke zij verwezen zijn, met hun te deelen. Niemand heeft nog ooit aan den akkerbouw het kostiijk voerdeel betwist van de goede zeden  ttoA St. DOMINGO. 59 den in ftand te houden, 'welke door een zittend leven, door pracht, weeldeen lediggang, noodwending bedorven worden.. Zie daar derhalven een hulpmiddel, 't welkidé Wetgever hier mist, en bijgevolg eene nieuwe;;bcwe.egrcdeii, om die gemis door de opvoeding: te Lvetfgoëdén. Het aanftootelijkftc tegenfprceken heeft niets verwonderlijks meer, wanneer men afgegaan is van 'een zeker getal onveranderlijke waarheden: van daar komt het dat een kolonist, die zich fchasmen zou met zijne ncgerinne te arbeiden,; zich niet fchaamt met haar in eene zekere gemeenzaamheid te leven, welke noodwendig tusfchen hen betrekkingen van gelijkheid ftelt, te, gen welke het vooroordeel .te vergeefsch zich I verzet.,!»)bf.''fouy' 15 .i dv?,,iooyii».nö"i. • De ezel antwoordt: De liefde maakt alles ' gelijk. /■ ..: au! idüaaw ïe vergeefsch heeft de wetgever bij 't aanleggen der koloniën de noodlottige gevolgen der flaavernij willen voorkomen, door eiken blanken een boete van tweeduizend ponden fuiker te doen betaalcn , dien men overtuigen kon een kind të hebben bij, eene negerin; deze ongerijmde en onredelijke wet, werd zeer fpoedig. ingetrokken, uit hoofde der miskraamen, welke dezelve ver. oorzaakte; ik ben evenwel onkundig of de regecring uit dat voorbeeld het juiste gevolg wel trok, dat het ongerijmd is wetten, welke dienen moeten ter handhavinge van goede zeden, te  6o R E I Z E te willen doen overeenltemmen met iets, dat tegen de natuur ftrijdt. Wanneer dit misbruik van gemeenfaamheid tusfchen meester en Haaf geene andere wanvoeglijkheid medebragt, dan. dat het beginzel, waar op de ondergefchiktheid en de eerbied van den ondergefchikten gegrond is, daar door verlaagd wordt, zou het reeds een zeer groot kwaad zijn. Elders kan de eerbied vervangen worden door achting, maar de achting is de eerfte flap tot gelijkheid; om iemand te achten moet men hem kunnen beöordeelen, maar een (laaf mag over zijn meester niet oordeelen. Dan, nog een treuriger gevolg van dit misbruik is, dat van deszelfs invloed op de opvoeding der kinderen, voor wie het voorbeeld een ' les is, gemakkelijker te onthouden dan de voorfchriften, welke altijd llrijdig zijn met het gedrag van hem, die dezelven geeft Indien, gelijk men zegt, het verlland niet geleerd wordt, leert men nog minder de deugd. 't Is eene onverfchillige vraag, mijn Heer, of wij goed dan boos geboren worden? maar daar 't op aankomt is, dat de opvoeding de ontwikkeling van 't goede bevordert, naar mate zij die van 't booze weêrhóudt, welks zaden, van waar die ook komen, zich reeds in onze kindsheid openbaaren. Zeer weinige ouders zijn zelfs met behulp van de beste verhandelingen over de opvoeding in ftaat  naa St. DOMINGO. 61 ftaat, die hunner kinderen wel interichten. De meeste maken jonge lieden, zonder zich te bekreunen 'er ten eenigen dage menfchen van te maken. Ik ken voor 't overige buiten den E mili us geene befpiegeling, welke de paaien eener natuurlijke opvoeding niet te buiten gaat. Het waare geheim der Redelijke opvoeding (J>) is zeer eenvoudig, en beftaat daar in, dat men aan zijne kinderen fteeds een goed voorbeeld geeve. Indien men deze les volgde, zou 'er uit voordvloeijen, (daar 's menfchen geest altijd geneigd is, dat gene te verbeteren, wat hij gemaakt vindt,) het menfchelijk gedacht 'er te beter door worden zoude. Zo ik u zeide wat men doen moest, om aan de kinderen van St. Domingo de beste opvoeding te geven, zou ik juist zeggen wat men 'er niet doet. Wat toch, bij voorbeeld kan men ver> wagten van de flegte gewoonte, om kinderen te laten zoogen door negerinnen, die, welk eene goede keus men ook gedaan hebbe, welk een wakend oog men over haar houde, zelden den tijd der fpeeninge bereiken, zonder aan het kind, 't welk zij zoogen, het venijn van een bedorven zog, de gebreken van een lichaams-geftel, dat door eene gedwongene onthouding nog geiler en hitziger ge- (p) Wat toch verflaat mijn Heer de Marquis de Angle, wanneer hij zegt: dat de zedelijke opvoeding eene onmogelijke zaak, een grillig denkbeeld is? Zie Mon voyaje en Eipagne, torn 2 pag. 170  6a R E I Z £ geworden is, mcderedeelen. De zuigling der wolvin van Latium moest noodwendig het opperhoofd eener bende röovërs worden, die reeds, door den Sabijnfchcn maagdenroof een voorbeeld gaf van de verovering der ganfëhe wereld. — Wat moet men verwagten, mijn Heer, van de misdadige onbezonnenheid, die de kinderen overlaat in de handen van eene bende flaaffche huisbedienden, die zich nooit een denkbeeld hebben kunnen maken van den zin, welke aan 't woord fchaamte gehecht is? Wat kan men verwagten van de ongeregeldheid der openbaare zeden/, van de losbandige gefprekken, van de hebbelijkheid van daaglijks kastijdingen te zien, van welke het minst affchuwlijkc de barbaarschheid is! Eindelijk wat is van de kracht der opvoeding te hopen , in plaatzen, waar de zedigheid, de goedheid, de toegevendheid, de gerechtigheid Hechts ijdele namen zijn, en daar de eerfte woorden, welke de mond eens jongen kréüols zal uitftameren, een bevel zijn zullen, om den boezem zijner voedfter met zweepflagen openterijten. Deze bedenkingen zijn niet vreemd aan kolonisten , die in ftaat zijn de voordeden eener betere opvoeding te waardeeren: dan, 't zij onbekwaamheid , 't zij traagheid , wantrouwen of zedigheid , zij vonden geen ander hulpmiddel tegen dit kwaad, dan hunne kinderen naar 't moederland te zenden, als of't niet even vreemd zij kinderen van St. Domingo te Parijs te laten op- voe-  naa St. DOMINGO. 63 voeden, als die van Parijs naa St. Domingo ter opvoedinge tc zenden» Die is zoo veel als zich in de Charybdis ce werpen om de Scylla te vermijden! wat toch heeft de Franfche^opvoeding gemeen' met de manier van leven der koloniën. De plantaadiën, waar deze kinderen geboren zijn, waar zij genoodzaakt zijn te leven, verfchillen van het klooster of 'é kol» legie, waar heen men hen zendt, als de voord' brengzels van de nieuwe wereld verfchillen van die der oude! Hoe kan men willen, dat hun geitel door eene levenswijze en luchtftreek gevormd, zo zeer verfchillende van die, welke op hen wagten, geene verandering door eenen zoo fchielijken overgang van de eene naa de andere zal ondergaan ? Ik houde die methode voor onnatuurlijk, mijn Heer, welke het grondbeginzel der natuurlijke opvoeding tot een zeker punt zoekt algemeen te maken. Indien een landlooper zich onder alle breedten wel bevinde, moet de mensch, die beftemd wierd om op den vaderlijken grond te leven, om te fterven, waar hijgeboren werd, geene andere levenswijze, geen ander temperament hebben dan die van zijne luchtftreek. Hoe zal een Laplander onder den evennachtslijn opgevoed leven kunnen in 't midden der ijsbergen onder de pool? wee hem, die door zijne moeder in een eikenhouten wieg gelegd werd, en die door loontrekkende handen in een kist van acajouhout werd begraven. 't Ge-  64 R E I Z E Gene de bewooners van St. Domingo eenigzins verfchoonen kan, is, dat hun allerlei zoort van hulpmiddelen ontbreekt, en zij geene gefchikte inrichtingen hebben, waar zij hunne kinderen behoorlijk kunnen laten onderwijzen in nuttige kennis en aangename oeffeningen. Hoe overbodig men ook dezelve voor de opvoeding der rijken meent, befchouw ik die echter als zeer noodzaaklijk in een land, waar de bewooners wijd van den anderen gelegen, meestal genoodzaakt zijn eene zoort van afgezonderd en eenzaam leven te leiden, 't welk hen aan al het gevaarlijke der ledigheid . en vervecling blootftelt. Men bedenkt niet genoeg, mijn Heer, welke heerfchappij deze beide geesfels van des menfchen geluk over zijne zeden oeffenen. Men vergeet al te zeer hoe veele openbare feesten en fpelen de wetgevers der oudheid inftelden, om het volk tegen die beide plagen te behoeden. Dan, wanneer de beweging, welke een onzer voornaamfte behoeften is, geen ander doel meer heeft dan het vermaak, zal het misbruik van dat vermaak niet verwijlen, die behoefte in hebbelijkheid te veranderen, gelijk de eigenliefde zonder naijver zich in een hardvochtig en treurig eigen - ik verandert, waar uit dan, benevens wanlust en zatheid alle de fchandclijkheden der verdorvenheid geboren worden: 't is derhalven ons dierbaarfe belang aan ons grootfte geluk ver-  naa St. DOMINGO. 65 verbonden, de goede zeden in waarde te houden, en die te koesteren als de bron, waar uit alle onze genietingen voordvloeijen. Het aanprijzen nogthans van alle fraaije kunften en nuttige wetenlchappen zal misfcliien vreemd luiden aan de aanhangers van den beroemden man, die op de al te vermaarde vraag wegens den invloed derzelven op het geluk der maatfehappij zich vrijmoediglijk verklaarde voor het ontkennende f . . . Dat deze aanhangers van 't gevoelen: „ de konften hebben de zeden bedorven," zich gerustftellen ! De konden en wetenfehappen kunnen hier niets bederven. Indien men zich toen ter tijd geliet, ais hield men de meening van den Geneeffchen Burger eene even zoo nieuwe als zonderlinge magtipreuk, moest men willens vergeten hebben dat S o 10 n, de eerfte vertooning van een ftuk Yan Thespis bijwoonende, lang te voren had uitgeroepen: „ Ik vrcezo zeer, dat deze fabelvertooningen, deze vernuftige logens, rasch tot het tooneel onzer zeden zullen overgaan"; alhoewei , lang vóór Rousfeau, Xenophon gezegd had: „ dat de meeste konften de ligchaamen bedierven van hun, die dezelve oeffjnden; dat ze hen noodzaakten zich in de fcha• duw of bij 't vuur ter nedertezetten, dat men, noch tijd voor zijne vrienden, noch voor 't gemeenebest overig had" (jf). (?) Gedenkwaardige Spreuken, Vde Boei; Al II. DEEL. E -  66 R E I Z E Al het gerucht, welk deze befaamde vraag veroorzaakte, ontftond nergens anders uit, dan dat de Akademie van Dijott dezelve flechts had voorgefteld. Ik late het daar, of de konften en wetenfchappen tot het bederf der zeden toebrengen, zeker is het, dat, het zij ze oorzaak, dan het zij ze uitwerkzel zijn, men dezelve m geen eer en aanzien vindt, dan bij reeds zeer bedorven volken, en als dan moet men ze als iet goeds befchouwen, dewijl zij de zeden, niet meer kunnende bederven, noch zuiveren, ten minften dienen om dezelven te verzachten. Dit, geloof ik, is het redelijkfte begrip, ten minften is het dat van Cicero, wiens getuigenis niet voor onverfchillig kan gehouden worden. Geef aan den geftrengften Wijsgeer, aan den onbefchaamdften Cynifchen, aan den hardvochtigften Stoïcyn, de keus, te leven met onkundige, ruwe, bedorven menfchen, of met menfchen, die bedorven, maar tevens beminlijk, befchaafd en geleerd zijn, en zij zullen niet aarzelen de laatften boven de eerften te kiezen. „ Ik zag, zeide de opvolger van den belangrijken en 01 gelukkigen Marion, die door een volk, dat te gelijk wreed, lafhartig, trouwloos en ondankbaar was, vermoord wierd, ik zag dat de rede zonder befchaving flechts een brutaal inftintft was, veel wreeder dan dat der dieren.— Ik heb in die natuurlijke menfchen niet gevonden dan booze kinderen, te gevaarlijker, dewijl '  naa St. DOMINGO. 67 wijl zij over 'c geheel fterkcr zijn, dan zelfs het gros der robuste menfchen. Ik hen hen, in minder dan een kwartier-uurs, van de zotfte vreugde tot de fomberfte droefgeestigheid, van de ltilfte bedaardheid tot de ijslijkite woede zien overgaan, en even zoo rasch tot een uitzinnig en onmatig lagchen terug keeren. Ik heb hen beurtelings, en zonder tusfehenpozen, zachtaartig, liefkozend, vervolgens hardvochtig en dreigende gezien, nooit lang in dezelfde gemoedsgefteldheid, maar fteeds gevaarlijk en verraderlijk (r). Na deze uitweiding, 'welke niet geheel en al vreemd is, van 't gene wij reeds vooraf hebben laten gaan, meen ik, mijn Heer! dat gij, even als ik, begrijpen zult, hoe het bijna niet mooglijk zij, dat de jonge kréölen, zoo ,wel jongens als meisjens, noch in het houten huis hunner ouderen, noch zelfs in Frankrijk, eene opvoeding kunnen «genieten, welke te gelijk het natuurlijke met het zedelijke verëenigt. Wat valt 'er dan tegen dit kwaad te verrichten ? Iet zeer eenvoudigs, iet dat al lang zou in 't werk gefield zijn geworden, indien hier flechts de geringde volksgeest heerschte. Te St. Domingo zelf fchoolen oprichten is voor de opvoeding der kinderen van St. Domingo. Dit (r) Kieuw Reizt nga de Zuidzee, blïdz. 139. E 2  68 R E I Z E Dit denkbeeld koomt mij zoo eenvoudig voor; de voordeden, welke uit dergelijke inrichtingen zouden fpruiteh, zijn zoo talrijk, zoo klaar en duidlijk, dat men de misdadigffe onverfchilligheid met de blindfte onkunde moet paarcn, om niet zedert lange de onvermijdelijke noodzaaklijkhcid daarvan te bevroeden. DERTIGSTE BRIEF. In de woestijn, Meij i'po. Het gaat de bewooners onzer koloniën, mijn Heer! gelijk het den foldaten ging, met welken Alexander Per fit' veroverde; de veroveraars namen de zeden der verwonnenen aan. De kolonisten hebben de fchande, van die hunner flaaven aantenemen, verkozen bóven de verdienften van aan hunne flaaven beter zeden te geven. Maar dit te zeggen, mijn Heer! zou mij kunnen doen befchuldigen van kwaadaartigheid, indien ik geene daadzaken ten bewijze aanvoerde. Indien bij ons, bij voorbeeld, een Heer het zeer kwalijk opneemt, dat gij zijn meid beftruift, alhier bedankt hij u daarvoor, als voor een der uitftckendfte dienden, welke gij hem bewijzen konde; want dit kind, dat nu zijn ei-  naa St. DOMINGO. 69 eigendom geworden is> vermeerdert daardoor zijn kapitaal. Wanneer de vaderlijke tederhartigheid uwe ingewanden zoodanig roert, dat 'gij uwen zoon graag der flaavernij zoudt ontrukken, waartoe hem de Romeinfche wet partus fequitur ventrem , verwees, zoo verkoopt men denzelven hier voor gereed geld, met de voorzorg nogthans van den prijs te regelen naar de begeerte, welke gij daartoe laat blijken; bij gebreken van dien zal de meester van uw kind niet verzuimen hetzelven eenig ambagt te laten leeren, ten einde hem, als hij bekwaam is geworden, te kunnen verhuuren of te verkoopen, of wel hem in ftaat ftellen ten eenigeh dage zich zeiven te koopen, dat is te zeggen, u den prijs voor zijne vrijheid te betaalen. De meisjens zijn nog meer gewild dan de knegtkens, om dat, behalven de handwerken, welken zij leeren kunnen, zij, mits ze fraai zijn, zelfs niet eens behendig behoeven te zijn, om onder de blanke eenloopende gezellen eenen naijver te verwekken, welke haar een prijs verzekert, die met geene mooglijkheid te bepaalen is, alzoo het de liefde en de eigenliefde is, die 'er denzelven op ftelt. . . Medeminnaars van den zoon van Alcmcna! wilt gij den geest des koophandels de ftranden van St. Domings met altaren zién bedekken? zoo volgt de werken diens Gods na, die in een enkelen nacht E 3. • aan  7© R E I Z E aan den ouden Danaiis vijftig kleenzoonen gaf. Het eenige, dat den genen verwondert, die ervaren is in de menigte hulpmiddelen, welke de fnedigheid aan de hand geeft, is, dat het geenen fchranderen befpiegelaar nog in de gedachten is gekomen, om, onder den tijtel van Etalon Bannal (Heeren-hengst), al het fabriekwerk der Mulatten, toe zoo veel het ftuk, optekoopen. — Zou men ook bevreest wezen, dat de handelgeest van 't moederland zich deze verheven gedachte ten nutte zou maken, om zich den uitfluitenden handel van de voórtteeling des mcnfchclijken geflachts te bezorgen? — Ik zal daar niets op zeggen, want men zou met even zoo veel recht den kolonisten verbieden kunnen hunne eigen kinderen te maken, als men hun verbiedt het bewerken van hunne eigene fuikers, en het weeven hunner katoenen gaarens. , Na dit alles moet het u als een bewezen zaak voorkomen', dat het gene bij ons een rijken verarmt, alhier een armen verrijkt; dat de weeldrigheid, welke bij ons eene doodzonde en eene verderfiijke hartstocht is, hier verandert in eene bron van winstgevende fpeculatie; dat een der middelen, door welken men zich te St. Domingo kan verrijken, beftaat in 't maken van veele bastaarden, en dat deze tak van openbaren voorfpoed rust op het zelfde kwaad, 't welk  naa St. DOMINGO. 71 welk de grondingen van alle maatfehappijrm ondermijnt, de zedeloosheid. Laten wij evenwel billijk zijn, mijn Heer! men moet dit kwaad niet befchouwen als bijzonder eigen aan de Franfche koloniën, noch als een gevolg van de fteeds. aanwasfendê verdorvenheid onzer zeden. Meer dan een eeuw geleden vond de reiziger Dillon het zelfde gebruik volkomen in zwang in de Allerheiligen Baai, „ alwaar, zegt hij, de vrouwen zelve, die voor eenigzins deugdzaam te boek ftaan, niet fchroomen haare flaaven optefchikken, om een hooger prijs te maken voor het fchandelijk vermaak, 't welk zij verfchaffen (s)." Zoo haast de baatzucht het eerfte beginzel van het bederf der zeden is geworden, kan de tusfehenkomst der Regeering en' des Godsdienstalleen 'er een einde aan maken, en wanneerbeiden tot dien trap van verblindheid gekomen zijn, van niet te bemerken, dat derzelver beftaan onaffcheidelijk verbonden is aan de voor^ naamfte dier plichten, is het nutloos de oplosfing van het vraagftuk eener maatfehappij zonder zedelijkheid, te zoeken anders dan in Bartius. Dat het burgerlijk ftaatsbewind, 't welk voor al belast is op het bedrijf der burgeren acht te geven, zich met andere zaken bemoeië dan het ze- (y) Rulaiica fan voyagt eax Indis Orientalts, tom. II. cbafl 28. E +  7n- R E I z E zedelijk gedrag, zal niemand verwonderen. De Regëeringen hebben nooit het juiste midden weten te houden tusfchen de zorgloosheid, die alles kat ten gronde gann, en de bemoeijing, die alles zoekt te beboeren. „ Noqthans," zegt & Abt de Mably, „ wat Jk onze groote WIjSg,cren zeggen mogen, alles hangt van de zeden af, en hoe dieper men het werk der üaa-kunde inziet, te meer wordt men van deze waumeid overtuigd (7)." Maat' dat de godsdienst, of liever deszelfs bedienaars, aanleiding geven tot dat verwijt, zulks behoorde men niet te hebben moeten verwagten, wanneer men weet, met we'ke *nesi vall.gueid zij fleeds befpied, mct welk eene greeugheid zij fteeds de. gelegenheid waargenomen hebben, om door den invloed hunner bediening hunne magt uitcebreiden, welke 'er een gevolg van is, en zich een aanzien te verwerven, 't welk aan de magt verknogt is f». De ciap. f ' LeSisla,hn' "' P'iM'P" tem. I. /,>. a. iA"^rrlS aan dC n°2t vermomde ee^uctit, dat men rie ongenade 'eder, die 1 0c",n°n ««" *n. hoe onbefchaamdelijk and ?T "** Wraak fredikcn> ^> «»k i"dedaad geene b n w t «hVS vü!d°sni"s beb0,i":" te i* ötn welke au konden veilangen, wegens eene gefLe beledisi,,* «■ bunaer afgedaan, nog van den Keizer, die L met wÏZ' owr-  naa St. DOMINGO. 73 Dc geestelijkheid der kolonie fchijnt afftand gedaan te hebben van de voordeden, welke de ftaatkunde haar overal elders verzekert. Gerust in hunne pastorij vertecren de meeste priesters 'er een vrij aanzienlijk inkomen, van 't welk zij een gemaklijk leven kunnen leiden. De openbaare godsdienst wordt zoo en zoo in de kerken gehouden, waar niemand komt, zoo dat zij, om niet in de woestijn te prediken, liever in 't geheel niet prediken. ' Nog minder bemoeijen zij zich, om door afzonderlijke vermaningen den zeer flaauwc-n ijver hunner kudde optewekken. Ik ben overtuigd, mijn Heer! dat 'er onder hen lieden van waare verdienden zijn, die eere doen aan hun beroep, maar ik ben tevens verplicht te zeggen, dat zij zeldzaam zijn, om dat de höoge geestelijkheid, die belast is de koloniën van priesters te voorzien, de flegte gewoonte heeft aangenomen van 'er niet toe te benoemen dan looze knaapen, dan flegte onderwerpen , van welken zij graag ontflagen wil zijn. Daar des de fakkel van 't geloof toevertrouwd is aan dergelijke lieden, kan dezelve niet dan een flaauw licht verfpreiden in landen, welke door den middaggloed verzengd worden. Met één overlaadde,durfden eistenen, een Mandarijn van CantoH te ftrafieii, die 'er geen het minltc deel aan had gehad; doch de Monarch was verltaudig gcno.g, om tan hunnen eisch niet te voldoen, j E 5  74 R E I Z E één woord, over 'c geheel genomen is 'er niets zoo irregulier dan de reguliere geestelijkheid van St. Domingo, welke meest beftaat uit ontpijdde monnikken. Nooit heeft de bekende fprcuk van P au lus, dat de kracht in zwakheid volbragt wordt (V), aan de waare godsvrucht een troostrijker en vast gegrondener hoop gegeven voor het toekomende. Ondcrtusfchen gaan de gisfingen, welke de kwaadaartige wereld zich over de kinderen, waarmede de Mulattinnen van mijn Heer den priester de bevolking der parochie vermeerderen, veroorlooft, haar gang; en daar deze vermeerdering der familie, zoo voor den eerwaarden vader als voor de overige Christenen, een aanmerkelijk gewin is, kunt gij ligt bezeffen dat in de égoïstifche eeuw, welke wij beleven, weinige lieden geneigd zijn te gelooven, dat hij het enkel verfchuldigd is aan de welwillendheid zijner parochiaanen. Ik weet ondcrtusfchen niet, of de onverfchilligheid, de kracht der gewoonte, de kracht van 't voorbeeld, en vooral de kracht van 't begrip, welke de kuischheid voor eene zoo moeilijke deugd houdt, welke zoo vreemd is voor de zeden van St. Domingo, dusdanig dat het onvermogen zelfs 'er geen geloof aan flaat: ik weet niet, zeg ik, of dit alles te zamen de er- 00 a Corintb. XII: 9.  naa St DOMINGO. 75 ergernis niet zoude opwegen, welke men altijd op de kwaakfprekendheid fchuiven kan, ten einde voor 't priesterdom een gedeelte van den eerbied te behouden, welke het zoo nodig heeft, mits dat deszelfs overig gedrag beantwoorde aan het gewigt en de waardigheid van deszelfs bediening; men heeft hier te veel met zijn eigen te doen, om naatevorfchen wat 'erbij een ander gefchiedt: achterklap is de dochter der ledigheid; maar 't gene, waarvan men hier niet onkundig zijn kan, is, dat onder de dienaars van den God der waarheid, 'er menfchen gevonden worden, flegt genoeg, om de loosheid der Afrikamfche goochelaars niets toetegeven, die den ligtgeloovigen neger diets maken, dat, mits hij vooraf eene bepaalde fleekpenning betaale, zij hem het ftuk meubel, 't welk hij verlooren heeft, zullen doen wedervinden, of het hoen, dat door de ratten reeds verflondcn en verteerd is. Met is een zeer valsch gevoelen, mijn Heer! en 't welk zeer fchadelijke gevolgen zou kunnen hebben, dat eene maatfehappij beftaan zoude kunnen met eene algemeene zedekunde zonder godsdienst, 't Is het misbruik van den godsdienst, te zamen met de zucht tot onafhanglijkheid, welke tot een zoo nieuwe als gevaarlijke dwaling aanleiding heeft gegeven. De verlichtfte volken, de beste maatfehappijen hebben van alle tijden her, en van het eene einde der  76 R E I Z E der wereld tot het andere, de noodzaaklijkheid erkend van eenen openbaren eerdienst, gevestigd op geloofsartikelen van een ingewikkeld geloof. Sparta vertrouwde niet zoo zeer op de deugd harer wetten, op de braafheid harer burgeren, dan zij zich verliet op de Goden, die 'er haar ten waarborg voor dienden. De laatfte levensdaad van den wijsten der menfchen was eene godsdienfh'ge daad. Allen moeten wij, allen zijn wij in ftaat te gelooven, flechts weinige onder ons zijn bekwaam om te redeneeren, en 't getal is oneindig kleen van hun, die wél redeneeren, en ik ken geen godsdienst, welks grondbeginzels niet overëenftemmen met de algemeene zedelecr, of met het grootfte heil der maatfchappij. De dweeperij, die alle ecrdienften tegenftreevcrs maakt, de onverdraagzaamheid, die zoo veele gezindheden heeft voordgebragt, hadden nooit eenen anderen oirfprong dan den hoogmoed en het eigen-ik, die derzelver begrippen in de plaats wilde ftellen van den wil des Wetgevers, een bijzonder belang in dat van het algemeen belang. Het komt derhalven de Regeering toe, aan den eenen kant, te letten dat de godsdienst gehandhaafd en waargenomen worde, aan den anderen kant, dat dezelve nimmer in de handen van deszelfs bedienaars een middel worde, ter verdrukkinge of ter misleidinge der volkeren. Een Wetgever, die toelaat dat de openbare ze-  naa St. DOMINGO. 7? zeden openlijk ftrijden tegen de voorfchrifcen van den godsdienst, helpt onfeilbaar de zeden ên den godsdienst ten gronde; en hoe fterk 'neemt het bederf der zeden niet toe, wanneer dat bederf tot de geestlijkheid overflaat? Als dan gaat de menigte onmiddelijk van de verachting der herders over tot die des eerdiensts en der wetten. Ieder priester, die ergernis geeft, is een ftaatsverrader. 't Is waar, men zendt vrij zeldfaam een apostoliesch priester, om de geestelijkheid der koloniën te bezoeken; maar zulk een opziender zou veel verdiende met veel kennis kunnen paaren, zonder dat zijn gezach, enkel tot de zending bepaald, aan het oirfpronglijk gebrek van het flegte famenflel der geestelijkheid eenige verbetering zou kunnen geven. Ten aanzien van godsdienftige inftellingen is 't niet genoeg, mijn Heer! dat de grondbeginzels goed, de leerftukken zuiver zijn; het voorbeeld van hem, die zich bevlijtigt dezelven voordteplanten, moet ook medewerken om die te handhaven, want men gelooft even min aan. de lesfen van hem, die ze zelf niet in acht neemt, als aan de deugden, aan welk een ander, die ze predikt, zich niet laat gelegen zijn. Zoo lang ik den ring des visfchers aan den vinger van eenen oppermagtigen Vorst zien zal, en het kaale hoofd van den dienaar der dienaaren Gods zien pronken met de drie dub-  78 R E I Z E dubbele kroon, die hem drukt (V), zal men mij bezwaarlijk kunnen overtuigen, dat de nederigheid een noodzaaklijke vereischte is tot mijne zaligheid. EEN-EN-DERT1GSTE BRIEF. Junij 1790. Ik had, mijn Heer! uw laatfte paket, benevens den brief des Ministers voor den Heer de Marbois, wel ontvangen, toen ik vernam, dat die Heer, onderrigt hoe een cpgeruiden hoop van Kaap Francais naa Port au Prince in aantogt was, met oogmerk om zich van zijn perfoon te verzekeren, het voorzichtig had geoordeeld denzelven niet rftewogren, maar zich met zijne familie naa Frankrijk intefchepen. Door zich te verzetten tegen de weldaadige inzichten van den Heer de Chili au, den Gouverneur, dien hij noodzaakte zich in Frankrijk te r^aan verantwoorden, wegens eene z.iak, welke men duidelijk zag onaffchddelijk verbonden te zijn met het algemeene heil, had' hij reeds alie gemoederen zich tegen gemaakt. Het is (wi "t Was Johannes XXII. (Vz de eerfte drie1-dubbele kroon liet maken, eti dini-g. in Hoedanigheid van Dominetor aclcfiium, ierrtftriuin , tt inferiiirum.  naa St. DOMINGO. 79 is zeer te vreezen dat de gevolgen van dit. misverftand tusfchen deze beide Bewindsmannen allernadeeligst voor dit land zullen uitvallen. Misfchien wel dat mijn Heer de Chillau wat te voorbaarig geweest is; zeker is het ten minften dat, indien hij zich het vertrouwen, 't welk hij ingeboezemd had, ten nutte had willen maken, hij zijn tegenftreever zou hebben kunnen dwingen hem zijn post afteftaan, en het lijdt geen twijfel of, zoo als de zaken thans ftaan, het heil der kolonie vordert, dat de ganfche magt gefield worde in handen van één éénig man, die bereids het voordeel heeft de algemeene achting te bezitten, en daarbij een vastheid van karakter voegt, 't welk noodwendig alle de gevoelens met de zijne zou vcrëenigd hebben. Indien men derhalven de onheilen wil voorkomen, waarmede St. Domingo bedreigd wordt, dient men zich te fpoeden de eenheid van magt en van wil te herftellen, waar aan het heil van de kolonie verknogt is, en den Heer d u C h i 1lau aan 't verlangen der bewooneren wedertcgeven. In de tegenwoordige omflandigheden, wie ook ongelijk hebbe, komt aan dien genen het recht toe, die in ftaat is de algemeene zaak te redden. Wat mij aangaat, daar ik vreeze dat het tegengeftelde gevoelen de overhand bekome, maak ik reeds alles gereed om in één oogenblik een land te .kunnen verlaten, welks be-  8o R E I Z E bewooncrs reeds verdeeld in gevoelens en beroofd van het befchermend genach, 't welk alleen nog tot een fteun- en verëenigings - punt had kunnen dienen, thans beurtelings de werktuigen en de fiagtöffers ftaan te worden eener regeeringloosheid, welke hun bederf onvermijdelijk ten gevolge zal hebben. ' Reeds heeft een moord, te affchuwlijker om dat dezelve met formaliteiten gepleegd is (x), alhier het teeken van die bloedige geestdrift gegeven, welke de eerfte Happen van de Franfche omwenteling kenmerken. Zoudt gij dan, mijne Hecren! het verfchriklijk ontwerp gemaakt hebben, om door eigen ondervindingde proef te nemen of het niet moogüjk zij door misdaden dat gene te bewerken», wat tot hiertoe niet dan door deugden bewerkt wierd? Ik zegge het u vooraf, neen! en ik waarfchuwe u, dat het hersfenbeeld, 't welk men optooit met de merkteekenen en het gelaat bedekt met het mom der gelijkheid, da- met den dolk in de hand u den tempel der vrijheid aanwijst, aan géene zijde van ftroomen van bloed en puinen, niet anders is dan het vermomde de.potismus. 't Is te hopen, mijn Heer! en ik wil het gaarne gelooven, dat men zich ernftig zal toe- , les- GV> Ferraud de Jïaudières, nrosfonrd van Kleen Goaw, verhoord, gevonnist en te teditgerteid, door eene oproerige en on. wettige vergadering.  naa St. DOMINGO. 8! leggen, en dat men in zijne pooging zal flaagen, om de buitenfporigheden van de eerfte opbruisfching eener gisting te beteugelen. Door de. wetten der gerechtigheid en der menschlijkheid, welke tot grondflag dienen van alle maatfchappijclijk verdrag, aantevallen, is 't voorzeker niet, dat men de réchten van den mensch en van den burger vestigen zal. Onze natie is beuzelachtig, zeide Voltaire, maar zij is wreed tevens. Poog derhalven den Heer van Ferneij dubbel te logenftraffen, door- aan gansch Europa, 't welk het oog op u gevestigd houdt, te doen zien dat de Franfche natie, beuzelachtig toen het haar niet geoorloofd was anders te zijn; wreed, toen de heerschzucht haarer Opperhoofden haar vervoerde tot de buitenfpoorigheden der burgerlijke tweedracht; een gansch ander karakter zal weten te ontvouwen in een tijdftip, waarin, het te doen is, niet om tusfehen partijfchappen te beflisfchen, maar om bedaardlijk de wetten te beraamen, welke voor altiju haar geluk en haare vrijheid moeten vestigen. Zie hier het oogenblik, om zich dac fchoone en wijze gezegde van M o n t e s q u i e u te herinneren: ,, In tijden van onkunde begaat „ men, zonder nadenken en met vol vertrou' „ wen, de lompfte misdagen: -— . in verlichte „ tijden mistrouwt men zich zeiven, nog dan, „ wanneer men de beste zaken uitvoert (v)." O) Montesqtiieu, Gtest der JTetttn , Voorrede, bl. y, ^® II, DEEL. F  82 R E I z E Zie daar genoeg, mijn Heer! vooreen man, die op een zoo grooten affland tot lieden fpreekt, wier gehoor nier zeer gefchikt fchijnt om naaiden raad der rede te luisteren; en ik betuig u', mijn Heer! dat dit mij boven alle andere bedenking doet befluiten, het verblijf van NoordAmerika te verkiezen boven cenig ander land. Geloof mij, zeer gerust hier aan den oever gezeten, waar gij tegen den ftorm, welken gijziet opkomen, het (chip in zekerheid wilt fielten,, . welks beltuur u niet minder belemmert dan bezig houdt, bemerk ik duidelijk de klippen, die het omringen, en welke aan uw ooontfnapfen. ö Indien ik geene verhindering ontmoete, meen ik in de aankomende maand, of ten laatften in 't begin van Augustus, te vertrekken. Waar zoude ik eene gefchikter plaats kunnen aantref fen, om uwe omwenteling te beöordeelen, dan het land, welk, na zoo wijslijk de haare voleindigd te hebben, behalven het voordeel van aan u een fchoon voorbeeld ter navolging aantebieden, ook nog de fchool is geweest van eenige mannen, over wie ik mij niet verwondere, en wier naam ik met vermaak zie gefchrevcn ftaan op de lijst uwer Wetgeveren, in de hoop, dat het gene hun in jaaren en rijp verHand ontbreekt, zal aangevuld worden door de ondervinding, zo zulks anders mooglijk is. De  naa St. DOMINGO. 83 De weinige tijd, welken ik hier nog meen doortcbrengen, zal voordaan mijne waarnemin_. n nog meer afgebroken en vluchtiger maken, dan dezelven tot hiertoe geweest zijn. Men let met zoo veel aandacht niet meer op iets, 't welk men voor altijd Haat te verlaten. Ik kan niec ontveinzen, dat mijne brieven eigentlijk niets anders behelzen dan eenige aantekeningen wegens St. Domingo, maar meer had ik u ook niet beloofd. ^ Laten wij nu in 't voorbijgaan een blik werpen op de natuurlijke opvoeding, welke bij een regelmatigen befchouwer de zedelijke opvoeding zou hebben voorafgegaan. Van de eene is veel meer goeds te zeggen dan van de andere. Dewijl de vrouwen alhier onvergelijklijk gemaklijker baaren dan elders, winnen de kinderen 'er reeds veel bij, dewijl zij geen gevaar loopen van verminkt te worden door eene moeilijke verlosfing, noch door de onbekwaamheid eener vro.dvrouwe. Van den buik hunner moeder gaan zij in de armen hunner zoogfler over, voor welke in het midden der kamer een mat gefpreid is; moedernaakt, en ten minften tweemaalen daags, gewastenen of gereinigd, beftaat de ganfche bakermand, door Buffon (z) en Rousfeau f» 00 Nutuurliike Hifloris, IV Deel. Z0° 00 EmiÜBS «ƒ de Opvoeding, I Deel. . ' F 2  84 R E I Z E zoo billijk afgekeurd, enkel in een handdoek of luijer, om het wicht aftedroogen. In zulk een Haat vond ik de kleene Pa a lina bij mijne aankomst alhier, zij was toen flechts twee maanden oud, en kroop reeds over haare mat; toen zij zes maanden bereikte liep zij, viel, rigtte zich weder op, zonder dat zich iemand over haar Yallen bekommerde, of zich fpoedde om haar op de been te helpen, en zonder dat zij zich in 't minde bezeerde. De grootfte zwarigheid van deèe natuurlijke opvoeding is, dat men de kinderen niet gemaklijk kan gewennen aan eenige klecdmg. Er vvierd vrij veel tijd vcreischt om Pa u li na aan fchoenen te gewennen. Haar eerde werk, als zij 'smorgens wakker wordt, is, zich van haar hembdje te ontdoen, 't welk men haar des avonds aantrekt, en haar grootde vermaak fchijnt, naakt door den regen te loopen: ook gaat men haar daarin niet tegen; bij eigen ondervinding weet ik dat die wijze van baaden zeer heilzaam is. Ook is Paulina op haar tweede jaar reeds zoo fterk en in haar wasdom gevorderd, als bij ons de gezondfte kinderen van vijf jaaren, zonder dat zij ooit, zelfs in den hachlijken tijd van tanden krijgen, eenige dier kwaaien heeft gehad, wdke onze kindschheid zoo kwellen en folteren. Ik zou ook zeer verwonderd zijn, waimcer ik haar met opdijgingen geplaagd, de tederheid haares minnaars immer zag lastig val-  naa St. DOMINGO. 85 vallen met het grillig geklaag van maag-pijnen en zwakke zenuwen. AVij willen evenwel daaruit niet opmaken, mijn Heer! dat deze wijze van natuurlijke opvoeding voor kinderen van alle landen goed zoude zijn: men moet wel duidelijk ach: geven op het onderfcheid der luchtftreeken, op de weêrs-veranderingen, welke in andere werelddeclen zich fterkcr doen gevoelen bij de wisfelende jaargetijden; als mede op de hebbelijkheden, levenswijze, gewoonte en behoeften, aan welken een kind .zal blootgefteld zijn in 't beroep voor 't welk men hetzelve beftemt. Het zoude derhalven de grootfte onvoorzichtigheid zijn het bijna niet te kleeden in Europa, als het dwaas zoude zijn hetzelve alhier met kleederen te overladen; het in alle jaargetijden zonder onderfcheid te baaden, en het nooit te baaden, enz. Er heerscht nogthans alhier een misbruik, dat door de negerinnen is ingevoerd geworden, en het welk tot de krédolfche vrouwen maar al te zeer is overgegaan; naamlijk, in ftede van de kinderen op den arm te draagen, gelijk bij ons, dezelven fchrijelings op de eene of andere heup te draagen (». Dit is veel gemaklijker voor de moeder of zoogfter, die daardoor één haa^ (A) Dit gebruik is algemeen door gansch Afrika, en men vindt hetzelve ook in Afia op de MeMfche eilanden. Algemeens Iliftot. rie der Reizen, IV Deel, 8 Hootdftuk. F 3  86 R E I Z E haarer armen vrij heeft, gaan, komen, 'flappen, ja zelfs loopen kan, zonder door haar last eenigzins gehinderd te worden. Maar de voordeden daarvan hebben, integendeel, het onaangenaame, dat de buik van 't kind, door dat hangen, uitzet, en de dijen mismaakt worden; ik geloof zelfs, dat daaraan kan toegeëigend worden de kromme fcheenen, en het gebrék van evenredigheid welke men in de dunne beenen der meeste negers vindt. 't Gene u zeer buitengemeen zal voorkomen is, dat de kinderen hier niet bij hunne geboorte gedoopt worden. Die plechtigheid wordt zomtijds tien jaaren lang uitgefleld, en de geestelijkheid verzet zich niet tegen deze Mennonisterij. Gij moet evenwel dit verwijlen niet uit een kettersch oogpunt befchouwen; het wezenlijke der zaak is flechts een ftuk van berekening en voordeel. Men zoekt in dien tusfehentijd een rijken en ongehuwden peet-vader opteloopen, die door het doopkind, 't welk hij aanneemt, fatan en < deszelfs werken afzweert, aan hetzelve alle zijne goederen zal maken, en aan mijn 1 leer den priester het lang uitftel van den doop te bedienen, rijkelijk zal vergoeden. Indien men niet voor den tijd, dan wanneer de onfchuld over haare naaktheid begint te bloezen, zorge draagt een dekzel te geven aan de fchaamte der kinderen, die der moeder heeft maar even zoo veel als 'er nodig is om het naakte  naa St. DOMINGO. 8? naakte te dekken, zonder iet van de gedaante te verbergen. Een enkele rok en boezelaar van zeer klaar moefelijn maakt dè gehecle daaglijkfche kleeding uit. Men behoeft derhalven niet lang met de oogen te tuuren, om door de kleur van 't vleeseh, dat door dit gewaad heen fchijnt, 't bedrog te ontdekken der kunst van de wezenlijke bekoorlijkheden der natuur. — ^ Wanneer de omftandigheden vorderen dat zij zich wat meerder optooijen, fchteten zij een ligt keursje en een gekoleurd taf rokje aan. En indien zommigen onder haar den opfchik verder voordzetten, is zulks te erger voor haar zelve, want ze zijn gewis At ftttaiaw niet: $n de kunst, welke de bekoorlijkheden aan de rchoonheid ontneemt, kan aan de leelijkhcid geen fchoonheid bijzetten. Wat hc; aangezicht betreft', elk moet zich met het haarc, dat zij van de natuur ontvangen heeft, te vreden houden; want hoe fraai men zich zou weten tc Wankelten, zouden de bekoorlijkheden van h;t geleende fchoqn fchielijk door de warmte verdwijnen. Eene kréölinnc, die niet buiten St. Domingo geweest was, zou buiten de betrekking eener opvoeding , welke maar weinig van 'die der Mulattinnen verfchilt, een fchepzcl van eene bijzondere zoort zijn. Ik zeg u dit flechts aan 't oor, want gij bezeft ligt, dat met het vooroordeel, welk hier plaats heeft, eene dergelijke vergelijking eene misdaad zijn zoude, welke mij F 4 in  88 R E I Z E in 't oog der gene, die zich daardoor in hare waardigheid beledigd achtte, nimmer zou vergeven worden. ö Ik fpreek hier niet ten aanzien van de zeden, maar ik zeg enkel, dat de kréölinnen eene verdienfte te meer hebben met kuisen te leven dewijl het voorbeeld der mannen, en de opvoeding welke zij krijgen, haar volftrekt bloot en zonder hulp laat tegen den invloed der luchtftreek-en de gevaaren eener geftadige ledigheid. Zij brengen haar leven door al liggende of xtMta, t geen zeggen wil, naar de oosterfche wijze op ma.ten gezeten, waar baar geliefdfte vermaak is Zich de zooien der voeten te laten kittelen door een Haaf. — Buiten een weinigje kookkunst, houden zij zich met geen werk haarer kunne bezig, want overal, waar de arbeid het deel der flaaven is, is de ledigheid noodwendig een wezenlijk voorrecht des meesters. De eenige kunst, waarin zij uitmunten, de eenige waarin haar vlijt haare kunde evenaart: de kunst, welke geenzins het onverfchilhgftc deel is van Ovidius of Bernards .kunst van winnen. 't Zou mij niet moeilijk vallen, mijn Heer' te bewijzen, dat de ledigheid, en vooral het zittend leven, bijzonder veel toebrengen tot de we lustige neigingen, welke minder dan men wel denkt tot de luchtftreek behooren, indien de bewijzen daartoe geene bijzonderheden vor- der-  naa St. DOMINGO. $9 derden, welke te na aan de ondervindelijke natuurkunde des leermeesters van Candidus ko* men zouden: ik zal mij derhalven tot eene enkele aanmerking bepalen, en om mfj tegen alle verwijt te dekken, zal ik mij beroepen op de getuigenis van een ernftig en geleerd reiziger (V). „ De waarnemingen, welke ik in Rusland ge„ daan hebbe," zegt de Abt de Chappe d'Auteroche, „Mtrijden geheel tegen het be„ grip, waarin men is, dat de minnedrift koe„ Ier is in de noordelijke landftreeken dan' in „ die van 't zuiden. De Rusfen zijn van deze „ algemeene wet uitgezonderd, en de zedelijke „ oorzaken fchijnen deze fchij'nbaar^f» tegenftrij„ digheid optelosfen; daar de vrouwen aan zich „ zelve en aan de ledigheid zijn overgelaten, „ moeten de geringde hartstochten de grootfte „ uitwerkingen doen." Tot mijn leedwezen, mijn Heer! moet ik u nog zeggen, dat de flaaven hier veel harder behandeld worden van de vrouwen dan van de mannen. Deze Ichrceuwende tegenoverflelling van wreedheid en zwakheid, is een nieuw bewijs, dat deze laatlTe (leeds het wezenlijk karakter van 't despotismus uitmaakte, gelijk het misbruik van 't vermogen immer het gevolg zijn zal van deszelfs verweldiging. De zwakke hand der onmagt houdt den fcepter, welke zij bedugt is dat haar ontvallen zal, te fterker vast. (.c) Reizt naa Siieriï, II Deel. TWEE- F 5  $o R E I Z E TWEE-EN- DERTIGSTE BRIEF. In de woestijn, Junij 1790. r Ik heb geenzins vergeten, mijn Heer! dat in onze Jaatile gefprekken vóór mijn vertrek naa St. Domingo, gij mij herhaalde keeren aanbeval, op mijne hoede te zijn tegen eene dwaaling , welke eigen is aan de meesten mijner medebroederen, om het geluk der bewooneren niet te verwarren met den rijkdom van 't land. En indedaad, welk land is rijker dan Toto ft en armzaliger dan deszelfs bewooners? 't was geenzins een gewaagd zeggen van den reiziger (d), die opmerkte, dat zij, die de mijnen van Peru aan den Heer de la Coda mine lieten zien, geene fchoencn aan hunne voeten hadden. Het is even zoo verkeerd, het geluk eens Staats aftemeeten naar deszelfs magt, als het verkeerd is de fterkte eens Lands te beöordeelen naar deszelfs uitgeftrektheid. Laten wij ons wel overtuigd houden, dat het in dit opzicht met de ftaatkundige maatfehappijen eveneens gefield is als met bijzondere menfchen: dat is te zeggen, dat de meeste kwaaien, welke hen drukken, de meeste ondeugden, welke hen bederven , 00 De Abt Cover, Reiie ia Ifêflt.  naa St. DOMINGO. 9i ven, even als hun rijkdom en vermogen, uit eene zelfde bron ontdaan. Hieruit moet men opmaken, dat het juiste midden tnsfchen de armoede en den rijkdom voor 't geluk der maat" fchappijen is, wat gematigde begeerte voor ieder mensch in 't bijzonder is. Indien het geluk der kolonisten van St. Domingo moest bereekend worden naar het aandeel, 't welk zij in de fchaal van de Sraatsrijkdommen Horten, zouden zij, buiten tegenfpraak, de gelukkigfle aller fchepzelen zijn, dewijl de uit- en in-voer van koopwaaren laatstleden jaar 375,000,000 livres bedroegen, de goederen van den fluikhandel daar ^|e£ onder gereekend. Dan, daar niets hen van de algemecne wet uitfluit, welke de ontbeeringen evenredigt aan de genietingen, daar de kwaaien, met welke zij te worfteien hebben, de noodwendige gevolgen zi'n van de middelen hunner welvaart, zoo moet gewis hun geluk altijd in omgekeerde reden met hun vermogen ftaan. Ik wil daarom niet beweeren, dat de bewooners der eilanden niet veele voordeden genieten, welke aan de Europeaanfche volken onbekend zijn. De zoort van gelijkheid, welke noodwendig hcerscht in een land, waar't hoogfte toppunt van eer beftaat in 'er een bewooner van te zijn, vestigt hier eene zoort van onafhanglijkheid, welke overal vreemd is, waar eer» zucht en waan den weg openen aan hartstochten,  9* R E I Z E ten, welke ontdaan uit een beurtelings vernederde of zegepraalende trotschheid. Vrij van een gedeelte der kluisters, die.van de .zoogenaamde wereldkennis een zeer lastig werk maken, geniet de kolonist, die ten zijnent wil heerfchen, een graad van vermogen en vrijheid, welke misfehien een oppermagtig Vorst zich niet vleijcn kan te bezitten, dewijl dat vermogen en die vrijheid zelfs niet afhangen van 't begrip. Zo hij zich te gronde helpt, gefchiedt zulks ten minden niet om dat hij aan de wetten van betaamlijkheid gehoorzaamt, welke niemand hem oplegt, want eene buitenfporige ijdelheid of dwaas^d kan alleen hem aanzetten zijne verteeriiig op eenen onëvenredigen voet met zijne middelen interichten, dewijl het hem even onmooglijk als onnut zoude zijn daardoor zijne nabuurcu, wegens den wezenlijken daat van zijn vermogen, te willen misleiden. Hoe middelmatig zijne middelen ook zijn, vindt hij toch in de luchtdreek eene dubbele bron van fpaarzaamheid, dewijl zijne klecding hem weinig kost, en hij ten naastenbij niets behoeft uittegeven aan noodwendige behoeften, vooral niet aan branddof, waar aan de armen het grootfte gebrek lijden. Gefteld al eens, mijn Heer! 't gene' maar zeldfaam gebeurt, dat het gewas zijner landerijen hem niet zoo veel opbragt, om zich daaruit de drie kestbaarfte artijkcls van 't dierlijk leven te be-  naa St. DOMINGO. 93 » bezorgen, te weten, brood, pekelvleeesch en wijn, zoo zou hij, in ftede van 't eerfte, zich kunnen behelpen met banaanen ; in ftede van het tweede, met gevogelte, dat hij voor niet kan onderhouden; en in ftede van wijn, met tafia, een vocht, het welk uit het drabbig overfchot van den fuiker wordt gehaald, en 't welk matig zuiver gedronken, of gemengd met water, een zeer gezonde drank is. Maar door hoe veele ongelegenheden worden die voordeden niet .opgewogen? welk een gemis is het enkel gebrek aan gezelfchap? tegen hoe veele wanlusten heeft hij niet te worftelen? welk een weerzin moet hij niet tedLuen komen, zo hij zijn fortuin niet willerlde'verwaarloozen, zich genoodzaakt ziét, hoe zwak en ziekelijk hij ook zij, alles zelv' naategaan, de bastiaan, de opzichter, de apotheker en oppasfer zijner negers, in één woord, de flaaf zijner flaaven te zijn. Hoe veele planters hebben niet in eenen enkelen dag, de vrucht van alle hunne zorgen en moeilijkheden, die zij in een reeks van jaaren te werk ftelden, verlooren? Ik ken één dier ongelukkigen, die, na de twintig fchoonfte jaaren zijns levens te hebben opgeofferd aan 't aanleggen van eene koflij-plantaadie, van den prijs der vruchten en 't verkoopen van zijne negers een kapitaal meende famentebrengen van soo,ooo franken, waarmede_ hij voornemens was zich naa zijn vaderland te begeeven, toen  94 R E I Z E toen 'savonds, vóór 't infamelen zijner koffiï, door zijn neger-kommandant zevenendertig zijner flaaven vergeven werden, en hij genoodzaakt was op nieuw een fortuin te maken, want niet alleen zijn oogst, maar zelfs zijne koffij-boomen liepen gevaar te verflikken onder de ilruik-ranken, indien de grond niet behoorlijk gewied werd. Alles, mijn Meer! alles, tot zelfs het toekomende, vergiftigt hier het tegenwoordige; men verwenscht 'er zelfs de eentoonige fchoonheid eens hemels, welks beflendige helderheid u raisfchien toefchijnt eene weldaad der natuur te zijn, en indedaad niets anders is dan eene onuitputbjÉ^bron van verveeling. Nooit heeft iet mij"T!eïcr bewezen, dat de drie-vierden on;-er dichters flechts onkundige en verveelende fnappers zijn, dan de geestdrift, waarmede deze zotten de bekoorlijkheden hunner eeuwigdurende lente bezingen. Zegt hun, van mijnent wegen, dat de vervecling overal begint waar de hoop eindigt; zegt hun, dat aan de geftrengheid des winters de lente een gedeelte haarcr bekoorlijkheden te danken heeft; zegt hun, dat gelijk de zwakheid zelve, die het gebruik van een gedeelte onzer krachten flremt, het gevoel onzes aanwezens vermeerdert, zoo ook de aangenaamfte onzer vermaken die zijn, welke door moeite verkregen worden; zegt hun, dat ik zeer wel bezef, hoe de Hebreeuwen, verzadigd met het hemelsch manna, zomtijds naa de vleeschpotten van •  naa St. DOMINGO. 95 van Egypte (V) verlangen konden; zegt hnn, eindelijk, dat een eeuwig genot niet dan tot de onfterflijkheid behoort,, Geen grond is gewis ergens zoo vruchtbaar in infekten dan die van St. Domingo. Men zou fchier zeggen, dat elke zonneftraal, iedere regendrup 'er duizenden uitbroedt. Dit is eene plaag, tegen welke men nog geen hulpmiddel heeft weten uittedenken. Alle reisbefchrijvingen zijn vol van| de verwoestingen, welke het talloos heir van mieren aanricht, die, niet te vreden met alles in de tuinen te vernielen, bij zulke verbazende menigte in de houten huizen dringen, dat men zijn voedzel naauyiüJfs behoeden kan, dan door hetzelve in de^fcvifiekasten te plaatzen, die met vier pooten in zoo veel kleene waterbakken daan. Niets is veilig voor haare. beftendige flindlust. Zij zuigen den inkt-uit mijnen inktkoker, wanneer ik vergeten heb de flop daar op te doen. Ik heb haar de venijnigfte infekten zien aanvallen, overwinnen en verflinden, zoodanige als de fcorpioen, de fpinnekop met den rooden ftaart, de duizendbeen, enz. Alhoewel men de mier overal aantreft, fchijnt zij nogthans bijzonderlijk eigen aan Zuid- (V) Mofes nam deze zatheid zeer euvel aan zijn volk, en (tafte hen zelfs om het gemor, waartoe het aanleiding gaf; hoe godde> lijk ook voor't overige zijn karakter was, bewees hij daardoor, dat hem eene zeer noodzaaklijke kennis voor een Wetgever ontbrak, te weten die van 't menlchelijk hart.  Pö R E I Z E Züid'Jmerika, zoodat men haar den bijnaam van Koningin van Brafdië heeft gegeven. Men heeft in Isle de France een vogel g:naturalizcerd Marti'jn genaamd, oorfpronglijk uit de Indien] deze zuivert het vee van 'c ongediert en de infekten, die het kwellen. Waarom zou men niet insgelijks beproeven kunnen hier de natuurlijke vijanden van de mier te naturaïifeeren, onder anderen den mieren-leeuw (formicaleo), die tot eenen zekeren graad vermenigvuldigd, gewis eindelijk deze mieren, zoo niet geheel verdelgen, ten minften derzelver getal grootlijks verminderen zou in den omtrek der wooningen. MgdÉntmoet vaak in de huizen een hagedis van eèrft" tedere groene kleur met roozen-roode ringen omgeven, van waar zij den lieven naam van Lezard anoli bekomen heeft. Dit aartikleen infekt is door de verdraagzaamheid, welke men omtrent hetzelve oeffei.t, zeer gemeenzaam geworden, doch is niet enkel geliefd om deszelfs fchoonheid maar om 't nut dat het doet door de jagt, welke het op verfcheiden gekoryenen maakt. Eéne der dochters van Me neus heeft ook hier haar haatlijk ras van vledermuizcn gevestigd, en ik fchep behagen te gelooven, dat Jupitcr hier de leelijkfte en flegtfte heeft heengebannen. Voor 't overige heb ik niet kunnen bemerken dat zij verfchilien van de foort die bij ons bekend is. 't Is.  naa St. DOMINGO. 97 'c Is hetzelfde niet met.de lichtgevende vlieg, welke men hier Coucouïe, naar 't Spaansch Cacui'os of Cuyeros, noemt; dit infekt. behoort tot de foort- van fchalbijters, en onderfcheidt zich van de onzen niet alleen door zijne geltalte, welke die van den meij-kever nabij komt, maar ook daardoor dat deszelfs oogen licht van zich geven. Ik kan de waarneeming bevestigen, dat het mooglijk zij bij het licht te lezen, 't welk zij verfpreiden, wanneer men 'er verfcheiden bij eikanderen onder een glas geplaatst heeft. Van alle de dieren, die in de koloniën overgebragt zijn, is 'er niet een beter geflaagd, dan de ezel. Steeds tam, veracht en m$Jg, heeft hij bij de verplanting niets in zijne vemandelijke vermogens aangewonnen, noch iets van zijne krachten verlooren, waarmede de natuur hem voorzien heeft. Ik ken onder de dieren 'er geene, dan den mensch en den ezel, die onder alle luchtftrcken kunnen leven zonder te ontaarten. Het eenige verfchil, 'c welk ik opgemerkt hebbe, is, dat de ezel hier te land, misleiden uit zedigheid, niet zoo dikwijls balkt dan de onze. Onder de voordbrengzels van het dieren-rijk is dat van het infekt, 't welk men hier Chiques,x in Peru Piqué, te Mexico, op de landengte van Panama, als mede in Brafilië, Nigua of Ningas noemt, dat gene, 't welk men fchier geneigd zoude zijn de natuur als een verwijt aantewrij- II. deel. G ven.  9$ R E I Z E ven. Dit infekt is, geloof ik, hetzelfde, 't welk in Virginië bekend is onder den naam van Seedtick (zaad-teek), de mensch wordt van hetzelve nader aangetast dan van de mier, die flechts enkel op 'smenfchen vocdzel en lijk aanvalt, terwijl de Chiques hem levende verflindt. Dit infekt is bijzonder kleen en naauwlijks zichtbaar, dan in de opperhuid , onder welke het zich plaats:, het vreet door 't leder en de zooien der fchoenen heen, óm zich en wel het meest te vestigen onder den nagel van een der toonen, waar het zich doet gevoelen door eene> fterkc jeuking. Indien men zich niet haast het van daar ui|t«#ijven, waartoe veel handigheid vereisers wordt, ten einde het vliesje niet te breken, 't welk het zakje vormt waarin het haare eijeren legt, ontdoet men 'er zich niet ligt van, zonder eene ontfteking en ettering te verwekken. Hoe langer de Chiques, welke zich flechts als eene kleene zwarte flip vertoon:, in 't vleesch blijft zitten, te dieper dringt zij 'er in, en vermenigvuldigt daar zoodanig, dat, indien men haar liet begaan, deafftammeüngen van dit kleene zwarte flip, binnen een bepaalden tijd, den meest robusten mensch zouden verflmden. Lab at (Y) verhaalt, dat een kapucijn één der Chiques in deszelfs zakje aan eenen natuurkundigen in Europa hebbende willen overbrengen, de ftandvastighcid had (e) Nictme Rsizc naa de Franfche eilanden In A.neriU, I D. H. «.  naa St. DOMINGO. 99 had het bij zich te houden, tot op het oogenblik dat de verwoestingen, welke dit diertje in diens vleesch begon aanterigten, hem noopte, wille hij het koud vuur vermijden, zijn been te laten afzetten. Gij zult met mij bekennen moéten, mijn Heer! dat deze opoffering; ten nutte der natuurlijke hiftorie, nabij de dweepachtige daad van Curtius komt. — Te vergeefsch meent men zich te beveiligen tegen dit ongediert door eene uitermate zindelijkheid, want zo men hetzelve niet in zijn eigen huis heeft, brengt men het van anderen, 'of anderen brengen het aan ons over. De eenige voorzorg, zoodra men het in de opperhuid gewaar wordt,is, hetzelve 'er te doen uithalen, alvorens zelfs de jeuking begint. De negerinnen verffaan zich deze kunst bij uitnemendheid, en verrichten het werk met eene fijne naald. / DRIE-EN-DERTIGSTE BRIEF. Julij 1790. Ja, mijn Heer! de mensch is. was en zal altoos een raadzel blijven, even onoploslijk voor zich zeiven als voor anderen. Een maand geleden kon naauwiijks het vooruitzicht van dit land te verlaten, mij het verblijf aldaar draaglijk G 2. ma-  ico R E I Z E maken, en nu dat vooruitzicht in zekerheid verkeert, weet ik niet welk eene onwillige neêrflachtigheid mijne blijdfehap verbittert, als ik bedenk op het punt te ftaan om voor altijd een land te verlaten, 't welk ik wel wenschte nooit betreden te hebben, 't welk ik duizendmalen vervvenschte, en waarheen ik mijn vijand zelfs niet zou hebben willen verbannen. Ach, rijk maar ongelukkig land! matig u de fchatting der aandoenlijkheid niet aan, welke u niet toekomt. Gij zijt het niet, maar wel de arbeid, welke mij zoo vaak het pak der verveeling ligter maakte; en gij grond, wiens onvruchtbaarheid ik deed verdwijnen; gij, eenvormige maar vreedzame dagen, en gij, ftonden van eenzaamheid en aangename droefgeestigheid, gij zijt het die ik betreure! deze boomen, door mijne hand geplant, door mijne zorgen aangekweekt, en wier wasdom mijne oogen daaglijks met vermaak zagen toenemen; gij paden, met zoo veel moeite aangelegd, beeken, bloemen en groene ftruiken, gij allen ftaat wederom te verdwijnen, en, gelijk een rivier, eensklaps door een ftortregen opgezwollen, binnen weinige uuren de bebouwde oevers, die haar verfraaiden, vernielt, even zoo zal men binnen weinige maanden naauwiijks eenige fpooren meer vinden van de eenvoudige konst, welke de natuur temt zonder haar te dwingen, en verfraait zonder haar te blanketten. Mij-  naa St. DOMINGO. 101 Mijne afreize van hier naa de Vereenigde Scaaten van Amerika, is tegen de eerst aankomende maand bepaald. La Co n da mine zeide, dat hij,onder de Wilden ademfchepte van 't leven, het welk hij onder de menfchen geleid had; ik wil onder menfchen adem gaan fcheppen van 't leven, welk ik bij flaaven geleid hebbe. Zo men zich moge verlaten op de getuigenis van reizigers, zal mijne overgang naa Penfylvanië mij een voorfmaak verfchaffen van 't gene hij gevoelt, die uit de vlammen des vagevuurs overgaat naa 't hemelsch paradijs. Hoe meer het oogenblik nadert, te meer verlang- ik eindelijk een land te zien, 't welk men de hoofdplaats der menschheid genaamd heeft (ƒ). Ik reikhals 'er naa; maar een tweejaarig verblijf in het zogenaamde land van belofte, 't welk ik fta te verlaten, doet mij zoo weinig vertrouwen (tellen in 't verhaal dier Hecren, dat ik mij ten dien opzichte alleen op mijne eigene, oogen en eigene ondervinding verlate. Ik heb altijd de ongeloovigheid des discipels gewraakt, die eerst voelen en tasten moest, om aan zijnen meester te gelooven, die hem nooit hed bedrogen; ik, die zeer dikwijls ben bedrogen geworden, ben nogthans infchiklijker. Ik verlang flechts te zien, en geloof vooraf reeds (ƒ) Cefebitdenis wan Afin, Afrika en Aaerika, XIII Deel. G 3  ioa REI Z E reeds de helft van alle de wonderen, welke men " ij van dat land verhaalt. Voor 't overige, mijn Heer! „ heeft de nicuwigh id (gelijk de Schrijver van de Befpitgclinr der aangename, aandoeningen zegt) voor de grijsaarts dezelfde a.mtreklijkheden niet mpcr, zij hebben geleerd weinig ftaat te maken op de belofte, welke men hun doet, en zo ik geen grijsaart ben door ' ouderdom, ben ik het ten minften bij ondervinding (g)." Indien gij ooit den ftrijd hebt ondervonden van twee hartstochten, zoo verfchillende als vreugd en droefheid, beiden uit dezelfde bronwel ontdaan, zult gij %t bezeffen, in welken ftaat ik mij bevinde. ja, mijn geluk fmert mij oprechtelijk, wanneer ik bedenk, dat het die genen bedroeven zal, die hec met mij ftond te deelen; 'men moet' op het punt ftaan om de aangename banden te verbreken der gewoonte, om 'er al 't vermogen van te bevroeden. Befta. evenwel niet, mijn Heer! de trotschhpid der eigenliefde te verwarren met de bckendtenis eenes vertrouwen, het welk toegenomen is, met alles wat eene volkomen overeenkomst van beftaan, kan voegen aan eene niet mindere overeenkomst van aandoeningen, om dat de zot, die zich verhoovaardigt over 't gemis, waarmede zijne afwezigheid 't gezelfchap bedreigt, 't welk Cf) VieiïJe Iiojofdftuk.  naa Sr. DO MI MG O. 103 'r. welk hij ftaat te verlaten, een voorwerp van befpotting zij, zou het mij daarom verboden zijn in de fmert zelfs der vrienden, van wie het noodlot mij affchcid, het tcgenwigt te vinden van 't gevoel mijns gcluks. — Zeden dat mijn vertrek onherroepelijk vastgefteld werd, komt mij, alle 0ogenblikken, die zoo menigvuldig' malen beantwoordde vraag in 't hoofd: wie is meer te beklagen, hij, die vertrekt, of hij, ^ie blijft? De uitkomst van dezen treurigen ftrijd is fteeds, dat zo de eene in 't diepte zijnes boezems het leed en de herinneringen, wcike hem overal vreemd, onverfchillig en. alleen laten, met zich voert, de andere in elk voorwerp, dat hem omringt, gedenktekenen vindt, die zijne herinneringen niet vermeerderen dan om zijn verlies te gevoeliger te maken. De dood, die twee vrienden in 't zelfde graf ter nederftort, is eene weldaad in vergelijking van de afwezendheid, welke hen van eikanderen fcheidt. Het is met mij thans eveneens gefteld, mijn Heer! als met hem, dien het op 't punt van fterven leed doet, geen beter gebruik van 't leven gemaakt te hebben. Ik verwijt mij veele klecnigheden verzuimd te hebben, welke u eene volkomene kennis van de kolonie zouden hebben kunnen geven. Alhoewel het oordeel, 't welk men over een land velt, naar het verblijf der lieden, en naar G 4 de  io4 . R E I Z E , de zeden van hun, die dezelven bewoonen, fteeds verkeerd is, was het nogthans mijn oogmerk mijne waarneemingen wegens St. Domingo te eindigen met Kaap Francais en derzelver ommeflreeken. Dan, de nabijheid van Port au Prmce, de zekerheid van een fchip te zullen vinden, 'c welk in 't begin van Augustus zal vertakken, de moeilijkheid van briefwisfeling, vermeerderd door de niet zeer gunftige omftandighedcn eener omwenteling, welke op 't punt ftaat van uitteberftenhebben 'er anders over befteld. Ik meen derhalven te vertrekken, zonder de fraaiste ftad en de fraaiste ftreek van de kolonie gezien te hebben, doch dit ongeluk zal niet groot zijn, indien ik bij vergelijking het onbekende mag beöordeelen naar het bekende Kaap Francois heeft meestal fteenen huizen, om dat de grond, waarop die ftad gebouwd is, tot hiertoe bevrijd is gebleven van aardbevingen; men zegt, dat 'er met betrekking tot andere fteden 'er hetzelfde onderfcheid heerscht tusfchen den ton en de zeden, als men 'er gewaar wordt in de bouworde; dat is te zeggen, dat 'er een zoo groot onderfcheid tusfchen den een en de andere is, als tusfchen eene houten hut en een gebouw van fteen. Ik kan zeer wel gelooven , dat plaatzelijke of toevallige oorzaken, duidelijke onderfcheidingen in de gebruiken en den toon der maatfchappij kuiinen voordbrengen, zon-  naa Sr. DOMINGO. 105 zonder daarom deswegens het eigenlijke der zeden noch het gros der denkbeelden te veranderen, welker karakter fteeds bepaald wordt door de beftendige orde der dingen; des hoe gebrekig die orde van zaken hier zij, ben ik wel overtuigd, dat men 'er kunde en deugden vindt, gelijk men rondborftigheid en zedigheid aantreft aan 't hof van een rechtfehapen Vorst, zonder dat daarom de hoven minder doorgaan voor 't verblijf van dubbelhartigheid en trotschheid. Indien de levenswijze der kolonisten hen behoedt tegen alle kleene woelende hartstochten, tegen alle de geringe en belachlijke aanmatigingen onzer Europeaanfche kleene bijeenkomften, wordt dit voordeel rijkelijk opgewogen door 't volkomen gemis van die hoflijke gedienftigheid, welke overal de eerzucht om te behagen verzelt. Ieder mensch, die zijn fortuin kan maken, zonder medehulp zijner nabuuren, verliest noodwendig een gedeelte van zijne maatfchappijelijke deugden, en zoodanig is thans het geval met de bewooners der koloniën. Minder afgezonderd levende door de bosfehen die hem omringen, dan door zijn belang, beoogt hij eerst vooral zijn fortuin te maken, vervolgens het zelve fchielijk mogelijk te maken, ten einde aüerfpoedigst een land te verlaten, waar 't goud flechts zeer onvolkomen de behoeften der trotschheid voldoet, en waar de gierigheid flechts weinige genietingen aan de eigenliefde verkoopt. G 5 'tls  io6 R E I z E < 'c Is óerhaiven zeer natuurlijk, dat menfchen, die altijd gereed ftaan om te vertrekken, zich weinig laren gelegen zijn aan de gener, die 'er «inkomen, en zich nog minder bekreunen nader kennis met clkanderen te maken, dan die, welke reizigers maken met lieden, die zij zeer fpoedig meencn te verlaten, 't ïs waar, dat de verwachting op een goeden uitflag, vyaar mede hunne ziel zich bezig houdt, zelden wel uitvalt; maar wat raakt dat ? de ondervinding vermag niets tegen een eens aangenomen begrip. Men gelooft algemeen en vooral bij lieden, die 't moederland bewoonen, dat men flechts de lucht der koloniën behoeft inteademen, om een Crefus te worden, zonder zich te bekommeren omtrent, de genen, die 'er 't leven bij infchoteu, cn 't is genoeg, dat men nu. en dan iemand heeft zien wederkomen, die door.bijzondere omftandigheden fortuin maakte, om aan dat vooroordeel de bondigheid van een wiskundigbetoog te geven. Een Amerikaan en een Mit lionaire zullen nog langen tijd in Frankrijk woorden van ecnerlei betekenis zijn. Gereed om na eene ondervinding van twee jaaren vrijwillig aftezien van verwachtingen, welke dagelijks ijdeler worden, zal ik het getal der bedriegers niet vermeerderen, die met eene fchandelijke loszinnigheid of met een misdadige logcntaal misbruik maken van de ligtgeloovige onkunde, door 't voordplanten eener dwaaling, wel-  naa St. DOMINGO. 107 welke reeds zoo veele ongelukkjgan gemaakt heeft.. Weet dan, mijn Heer, eens vooral, dat de tijd van 'fchicli k rijk word.n in de gefehie* denis van St. 'Dowinuo voorhij is, even als in de jaarboeken van Frankrijk de eeuwen voorbij zijn, toen eenvoudige Ridders (h) ganfche koningrijken veroverden. . En dat, zo de landerijen' der koloniën, de nieuwe ontdekte goudmijnen gelijk, de eerfte die dezelve ontgonnen', rijk maakten, die landerijen.» na het maximum bereikt te hebben, daaglijks weder afnamen (0» zco dat de evenredigheid tusfchen den prijs der' gewasfen en kosten der bebouwing, dagelijks nadeeliger wordende voor den planter, gelijk ik bewezen heb, de tijd misfehien. niet ook meer veraf is, dat hij naauwiijks van de vruchten zijnes aibeids zal Iv. aau kunnen; en zoo men nog daar <7>) Zoodanige als'Ouy'de Lufignan, Koning van Jcrvfalem Tanciede van T a ncar viIIc , Koning van Sicilië, Jean de Ericnne, K izer van 'lOosten enz. tjj Men moet de lardcriicn der koloniën niet vergelijken bij die vsn Europa'; bet beginzcl der vrucbthaaibeid van deze laatften verïibuwd wordende door de incst, teiwijl de andere nooit eenige bemestirg van aanbelang ontvangen. Alle gronden zijn genoegzaam voor derzelver natuurlijke vooidbrengzels, wanneer die voordbreng. zeis zelve aan den grond een gedeelte wedergeven, wat zij daar aan ontnamen, als boombladen, mosfen, ruigt, doodbout, en de mest der dieren inde bosfehen enz. Maar 'er is geen land, hoe vruchtbaar het zij, 'twelk niet uitgeput wordt vooral, wanneer men 'er vruchten van vordert, die niet tot den grond en lucbtttreek behooren, ten ware men zulke akkers weder door zwaare mestingen kerftelde. De landen van St. Domingo kunnen op zijn langst maar twintig of vijfentwintig jaaren vruchten leveren.  ïoS R E I Z E daar bij rekent de veelerlei zoorten van ontbee ringen, de wisfelvalligheden des handels, de genadige vrees en kommer, en de menigte onaangenaamheden, welke het bewind over flaaven verzeilen , den kwijnenden en zorglijken toeftand onder eenen koperen hemel op een grond, welke fteeds gereed is om hem inteflokken , is'er geen boer, geen daghuurder in Europa, wiens toeftand niet ver te verkiezen zij voor dien van een kolonist te St Domingo. De la Fontaine heeft reeds gezegd: 't Bebloemde pad leidt tot geen glories Men zon, mijn IJeer, met even zoo veel recht, hetzelfde kunnen zeggen van de fortuin. Laat u derhalven niet verblinden door de kinderachtige en befpottelijke weelde, welke zekere kolonisten voor een korten rij te Parijs of in de zeelieden ten toon fpreiden.. Ik ken het geheim dier kwakzalvers. Die koets, waar in mijn lieer de Amerikaan zich zoo averrechts eene houding geeft, die klcederkast van den Marquis de Maforrilla, die brillante ring, welke aan zijne zwarte hand fchittert, zijn de vruchten van verfcheidene infaamelingen, en van den verkoop van een gedeelte zijner gcreedfchappen, welhaast zal de harde noodzaaklijkKeid hem dwingen denzelfden arbeid te hervatten, welke hem in tien jaaren naauwiijks zoo veel opbragt als hij in zes maanden ver/pilde, zon-  naa 'St. DOMINGO. 109 zonder eenig ander nut daar van genoten te hebben, dan dat hij eenige laffe tafel - fchuimers en fiechte ligte kooijen, die te famen den buit deelden, ten zijnen kosten liet leven en lachgen. Ik heb nog nooit een Amerikaan in Frankrijk ontmoet, die mij niet met meer grootfpraak dan naauwkeurigheid de bekoorlijkheden • van 't leven te St. Domingo opnoemde. Zedert ik daar ben, heb ik nog niemand, niet eert eenig mensch ontmoet, die St. Domingo en de telkens vermenigvuldigende hinderpaalen, die zijn verblijf in deze hel verlengde, vervloekte» VIER-EN-DERTIGSTE BRIEF. Julij 1790. Ik bemerk, mijn Heer, en 't zal u mede niet ontfnapt. zijn, dat 'er in mijne waarnemingen over dit land iet wezenlijks is overgeflagen. Gij kent de levenswijze der kolonisten, hunne zeden in 't algemeen, 'hunne wijze van akkerbouw, hunne middelen van beftaan, maar ik hebbe u nog niets of bijna niets gezegd van de wijze, op welke zij nieuwe gronden aanleggen, en misfchien had ik daar mede moeten beginnen. Dan daar ik u gaarne ten dien opzichte eeni-  I IO R E I Z. E eenige juiste rjfenlibet Kien wilde geven , begrijpt gij ligt, dai daar toe e -nige perfoonlijke ondervinding' vcreiseht wordt, alvorens u een breedvoerig verflag van deze eerde en voornaamfte verrigting. te kunnen mededeelen Ingevolge der onvermijdelijke ongelijkheid, waar mede de goederen dpzer wereld uitgedeeld zijn, moet men den kolonist imfchen de twee uiterflen van rj|k en arm Hellen, dat is, voorzien van genoegzame middelen, om zijne zaken te beginnen. Zijne eerde uitgave, welke ik fchatte op drie of vierduizend livres, gefchiedt aan de koaten voor de grondgift en aan 't meten der landerijen , welke hem worden afgedaan; en 't eerfte werk, welk hij zelf te verrichten heeft, beftaat in met zijn landmeter den grond dier landerijen optenemen , en zich te verzekeren, dat dezelven alreeds niet aan anderen afgegeven zijn, 't geen zomtijds wel 't geval is, of dat zo zulks plaats heeft gehad, dezelve weder wettig aan de kroonlanden gekomen zijn. Vervolgens zal hij duidlijk de grenzen doen afbakenen, en een naauwkcurige kaart doen maken van den platten grond, ten einde alle aarfpraak zijner buuren op denzelven te vermijden. Voor dezen was het gebruiklijk, dat die jjelfde buuren aan den nieuwen planter eenige negers leenden, zoo om■ het hout te vellen ter plaatze, waar hij voornemens was zijne wooning ter  naa St. DOMINGO. m tor neder te zetten, ten einde eene zekere uit* geftrektheid gro.id te bereiden, ter bezaijinge of bepotinge van- het nodige tot onderhond zijner eerfte negers; doch ik raade hem thans niet veel ftaat op zulk eenen bijlïand te maken, welke flechts een deugd was van vorige tijden en omftandigheden. Indien zijne middelen het toelaten, kan de nieuwe bezitter niet beter doen, dan eenige negers te koopen, die gewoon zijn aan den arbeid van nieuw te ontginnen landen; deze negers worden bijl-negers genaamd, en kunnen tevens dienen om anderen te onderrichten; of hij kan volk huuren van eene los zijnde plantaadie, dat is te zeggen: flaaven, die door hunnen meester , na 't verkoopen zijner onroerende be^ zitting, voor een bepaalden tijd afgeftaan worden ; doch als iet dergelijks niet voorkomt, zal hij best doen zich naa eene der zeehavens te begeven, en aldaar van den eerstkomenden flaayenhaalder, het getal arbeiders koopen , welke hij zal meenen nodig te hebben, en die ik ten minften op tien in getal ftelle, 't geen met de bijkomende onkosten van zijne eigene verteering en 't aankopen van 't arbeids - gereedfehap, het voedzcl en de vervoering enz, eene eerfte' uitgave zal vereisfehen van agt of tien duizend livres, hellende dat hij huur-negers koope, en volgens een vrij algemeen gebruik niet meer dan een derde gereed geld becaale. De  na R E I Z E De noodzaaklijkheid noopt zomtijds kolonisten, die 't niet breed hebben, tot een veel lager prijs negers aan te kopen, welk men hier de Maart van de lading of uitfchot noemt; maar van alle nadeelige koopen, welke uit fchaarsheid aan geld gefchieden, is deze de alleruechtfte. In alle gevallen kan de nieuwe planter niet beter doen, dan zijne eerfte zorg te hefteden, om zich zeiven en zijne negers van eene goede wooning te voorzien, terftond den grond te ontginnen en te bereiden, welken hij fchikt om banaanen, maniöc, patatten, ignamen enz. voord te brengen, eene loopplaats voor gevogelte aanteleggen, trekbeesten aantekoopen, en zich, tot dat hij van de vruchten dezer onderfcheidene voorwerpen beftaan kan, te voorzien van gezouten vleesch en visch, biscuit enz. Deze noodwendige uitgave geloof ik niet, dat gefchieden kan onder de' drie of vierduizend livres. De geest van regelmatigheid is hier zeldfamer dan men niet denkt, dezelve is nogthans zeer noodzaaklijk bij 'c aanleggen van eene plantaadie; zonder het tijdverlies te rekenen, welk uit eenen verkeerden arbeid fpruit, befchouw ik het als eene noodwendige voorzorg, zoo veel doenlijk zijne wooning te plaatzen digt bij een kreek of rivier in eenen luchtigen oord en in 't midden zijner landerijen; en vnn daar met zijnen arbeid te beginnen, ten einde denzelven in  naa St. DOMINGO. 113 In 'c rond uittebreiden, naar mate de middelen ter bebouwing vermeerderen; en bovenal den rijd te bezuinigen, welke 'er met het vervoeren van goederen langs omwegen verloopt. Maar hier moet ik u doen opmerken, mijn Heer, dat de wijze, op welke, en de middelen, waar mede deze aanleg gefchiedt, niet gefchikt zijn voor eene fuikerplantaadie, wélke gansch andere maatregels, aanzienlijker geldfommen vereischt, en niet kan ondernomen gorden, dan door een rijk-aart, die verlangt nog rijker te worden. Bijna alle de nieuwe planters ontblooten meer grond, dan zij terllond kunnen bebouwen; daar uit ontftaat een dubbel nadeel, vooreerst door dien zij den grond berooven van een gedeelte zijner vruchtbare beginzels, en ten anderen, dat zij daar aan tijd verfpillen, die beter bedeed konde worden. Ik heb dikwijls bejammerd, dat dit lartd nog niet een eenig planter heeft voordgebragt, kundig genoeg om eene verhandeling over den akkerbouw van deze kolonie te fchrijven, zulk een gefchrift nogthans zou van een onbetaalbaar nut zijn voor eenen nieuwen planter. Indien ik mij geen verkeerd denkbeeld vorme van den plicht, welken het algemeen welzijn de regeering oplegt,^dunkt mij, dat het bewind bevel moest geven tot het opftcllen van zoodanig een oorfpronglijk werkje en het zelve betaalen. II. deel. H Men  "4 Pv E I Z E Men denkt algemeen, en ik geloof mede, dat de gewoonte, om Het gevallen hout in brand te Heken, de beste wijze is, uit hoofde dat de asch tot de. eerfte bemesting dienen kan op den kouden en vochtigen grond dezer hoogbejaarde, bosfchen. Gelukkig, mijn Heer, dat deswegens het goede der zaak overeenfteim met de onvermijdelijke noodzaaklijkheid; want door welk ander middel dan door 't vuur, zou men dezen verbazenden houthoop kunnen weg ruimen? Doch ik zou geerne zien, dat men bij dit werk wat meer oplettendheid gebruikte, gelijk ik elders reeds gezegd hebbe, en dat men zorgde eene zekere hoeveelheid kostbaar hout uit zulk eene menigte gevelde boomen aan een zijde te leggen, en vooral, dat men geene zestig morgen bosch verbrandde, om flechts tien morgen tot bouwgrond te maken. Er is thans bijna geen welgeliefd man in Engeland en Holland, of alle zijne houten meubilcn zijn van acajou of mahonij-hout, terwijl men in Frankrijk 'er geene van die zoort vindt, dan in de kleene vertrekjes of {kapkamers van fraaije Heertjes en Juffertjes; waar uit men kan opmaken , dat onze fneedigheid nog dat kinderachtig karakter heeft, zich meer bezig houdende met de grilligheden der ijdeltuiterij, dan met dè behoefte der menigte, terwijl zij een oneindig aantal hulpmiddelen verzuimt, van welke de handeldrijvende Staaten onze nabuuieu een groot voor-  naa St. DOMINGO. 115 voordcel weten te trekken tot gemak van 't algemeen. Het grootfte gedeelte onzer kolonisten legt zich thans voornaamlijk toe op de koffijteelt. Zij die .bij hunnen aanvang geen kapitaal genoeg bezitten, om drie jaaren te kunnen wachten naa de vruchten yan welken zij moeten leven, en een gedeelte der fchulden aftebetalen, welke zij gemaakt hebben, doen wel de katoenbouwerij, welke na verloop van zes maanden vruchten levert, en hun te hulpe komt in een gedeelte hunner behoeften, de koffij-teelt te voegen: doc-h zij moeten den vrij algemeenen misdag vermijden van twee onderfcheiden gewasfen niet met eikanderen te vermengen, van welke het eene een vetten en zwaaren grond, en het andere een heeten en ligten grond vordert. De appetijt komt bij 't eten, zegt een oud fpreekwoord; van daar ook komt het, mijn Heer, dat de meeste planters, in ftede van den prijs, welken zij van hunne eerfte vruchten maken , te hefteden aan 't afdoen hunner fchulden , dezelve beftcmmen om een grooter getal negers te koopen, dat is te zeggen, nieuwe fchulden te maken, zonder voor af te berekenen of de winst, op welke eene grooter akkerbouw hun hoop geeft, zal opwegen tegen het altijd zeer aanmerkelijk onderfcheid, li crediet en 't gereede geld. H a Mis-  U* R I Z E Misfchien wel, dat 'er een zeer klein getal menfchen zij, door de natuur begaafd met eene zekere maat van verffand, met eene kracht van reden, welke zich nimmer door verkeerde berekeningen laat misleiden, en met eene zeldzame gematigdheid, welke alle noodelooze uitgaven verhoedt; maar in welk een ondoorkomelijk doolhof wordt de gene niet weggefleept, die met minder gematigdheid dan waan- en eerzucht, naauwiijks vier treden op den weg der fortuin gedaan heeft, of verblind door den glans der rijkdommen, welke hij flechts in 't verfchiet ziet, en door een te goed vertrouwen op het toekomende, heen ijlt, om alle zijne gewonnen middelen uitteputten, om zich nieuwe winsten te bezorgen, en om in zijnen tegenwoordigen middenftand geneugten te fmaken, tot welker voldoening zijne'toekomende rijkdommen, welke hij beoogt, naauwiijks toereikende zijn zouden. En als men flechts het flach van menfchen befchouwt,- mijn Heer, die naa de kolonie komen, dan ziet men duidelijk, dat het niet anders zijn kan. Arm, en diensvolgens geheel vreemd van 't beiluur eens goeds, aan 't welk zij nooit gewoon waren, te gretiger om te genieten, daar zij 't gemis zoo wel gekend hebben, zeer vatbaar voor trotschheid, welke het zwak is van lieden, «die uit het niet opkomen, is hunne eerde behoefte fteeds te genieten, en hun eerfte genot zich alles te bezorgen, dat door hunnen waan  naa St. DOMINGO. li? waan te ftreelen, het geheugen van hunne geleden ellende verwijdert; want men geloove geenzins, dat in de worsteling, welke 'er tusfchen de eigenliefde en de vrekheid plaats heeft, de overwinning altijd aan de laatfte blijft. Hoe meer gevoel zij van hunne eigen geringheid gehad hebben, te fterker zullen zij zich haasten, om alles te verkrijgen wat hun aanzien kan verwerven. Gelooft gij dan wel, dat men zijn vaderland zal verlaten, de woede van de zee tarten, en zich aan de hitte der verzengde luchtftreek bloot ftellen, enkel om in de nieuwe wereld les te nemen in nieuwe huishoudkunde? Voor 't overige is 't alleen het misbruik in al het te vooren aangevoerde, daar ik mij tegen verzet. Ik weet zeerwel, dat het crediet eene zaak is, gelijkelijk voordcelig aan den fchuldenaar als fchuldcifcher, wanneer het zelve eene nuttige onderneming betreft, en waar in bij flot van rekening de winst den interest te boven gaat; 't is mij niet onbekend, dat het crediet de ziel is van den koophandel en de koophandel de ziel van de ftaatkundige maatfehappij. Ik weet, hoe nodig het zij, dat de evenredigheid tusfchen de voordeden en den interest op het gebeurde niet verbroken worde; maar daar het fortuin niet altijd gemaakt wierd door behulp van den handel en deszelfs crediet, zul het toch niet minder waarheid blijven, dat dcrgelijke voorbeelden veel minder gemeen zijn ö H3 dan  118 R E I z E dan men denkt, en dat, zoo hier als elders, om tot een zekeren trap van fortuin te komen, veel geluk met veel wijsheid moet famengaan. Wat mij nogthans hier kW en belachlijk voorkomt is, de ernst, waarmede de koopman zijn recht vestigt op de erkentelijkheid van deq planter, dien hij geenen interest afneemt op het voorfchot, welk hij hem doet. c Is indedaad de gewoonte niet eenigen interest te bengalen in de handelingen, welken tusfchen den koopman en den planter plaats hebben. IN aar wie is 'er zoo onbedreven in handelzaken van met te weten, dat het ganfche geheim van deze gewaande edelmoedigheid daarin gelegen is, dat de interest geflagen wordt over de koopwaaren, en 't is derhalven eene ellendige uitvlugt, waarmede de voorfchieter zich meent te dekken tegen het verwijt van woekerhandel. Ik heb, mijn Heer! het bedrag der eerfte mfamcling beftemd tot het betalen der fchulden; want het is hier niet minder waar dan elders, dat hij, die zijne fchulden betaalt, niet verarmt. Deze voorzorg verhindert evenwel den planter met, van dat bedrag zoo veel afteneemen, van zich eene gemaklijker wooning, dan hij te vooren had, te bezorgen, van borstweeringen, biscuit- of voorraad-kamers, molens, hutten enz. aanteleggen, zich van meubelen te voorzien en van huis-negers, een zeer duur artijkel in zijne omftandigheden; want indien hij dezelven uit zijne  naa St. DOMINGO. n* zijne werk-negers neemt, behalven de moeite, welke 'eraan vast is, om hen tot den huisdienst bekwaam te maken, komt iedere neger, wiens arbeid op twaaaf- of vijtien-honderd livres o-efchat wordt, hem te ftaan op eene lom van 40 of 50,000 franken, welke hij van zijn kapitaal afneemt-, en indien hij 'er een koopt, die volkomen bekwaam is, moet men vast gelooVen dat de gene, die hem op denzelfden voet verkoopt', niet vergeten zal de kosten van de opvoeding 'er bij te rekenen. Het zal hem des moeilijk zijn die twee laatfte artijkels met minder dan 30, of 40,000 livres te betaalen. 't Is waar, wanneer hij 't zoo ver gebragt heeft, kan hij zich rekenen gevestigd te zijn, en een gegronde hoop op het toekomende voeden. Maar let wel. Dat, om het zoo ver te brengen, het hem 40, of 50,000 livres zal oekost hebben, daar niet onder begrepen ten naastenbij '20,000 livres', welke hij fchuldig is ' .rebleven voor 't koopen van zijne eerfte tien negers, en dat, zo hij door hunne hulp zoo ver gekomen is van honderd vierkanten morgen hiids te ontginnen en te beplanten, het onderhouden van dezelven, benevens de infamehng, in 't vervolg een grooter getal flaaven zal vorderen, waardoor hij tot eene nieuwe uitgave zal genoodzaakt worden, welke men niet beneden de i 00,000 livres kan rekenen. - H 4 Van  120 R E I z E Van tien Europeaanen, die zich te & 2)fl*«f vesci>«' m fe ten minften zeven, die ^a hun vaderland terug keeren, zoo raseh zij meenen aldaar als welgeftelde lieden te kunnen ievcn Zij, die door hun karakter of fmaak een afkeer hebben van de zeden en levenswijze der kolomsten en niet verlangen iets met de kolomen meer te verrigten te hebben, verkoopen, wanneer zij een gegoed man tot kooper kunnen aantreffen, hun eigendom voor gereed geld, of voor betaaling bij termijnen; geloof evenwel niet, mijn Heer! dat hier als bij ons de prijs van een landgoed berekend wordt naar 't gene hetzelve oplevert, noch dat hetzelve daarnaar verkogt wordt. Ik meen de reden daarvan reeds aan u gezegd te hebben. Anderen, die met gaarne van eenen eigendom aftappen, wel*e een goed inkomen geeft, betrouwen het befbur hunner landerijen aan een zaak-waarnemer aan wreti zij een vaste jaarwedde geven, of een deel m t gene het goed opbrengt, en benoemen voorders een gemagtigden, om het oog op hem te houden. Doch hierdoor geraakt men hgtm verlegenheid; want indien de zaak-waarnemer geen zeer braaf man is, is geen opzichter m ftaat te beletten dat hij zijn eigen fortuin make, ten kosten van zijnen aanfteller ; ook kunt glJ ligt bevroeden, dat het verkiezen van een procureur veele zwarigheden in zich heeftwant zo gij hem neemt onder uws gelijken, dat  naa St. DOMINGO. ^.21 dat is te zeggen, onder de planters, als dan loopt gij gevaar, dat zijne eigene zaken hem niet zullen toelaten de uwe, dan flechts oppervlakkig, te behartigen; en vervoegt gij u bij eenen rechtsgeleerden, die wezenlijk het ambt van procureur bekleedt, kent, gij, fchoon 'er onder alle beroepen eerlijke lieden zijn, het oude vooroordeel tegen die zoort van lieden, dan zoude het niet onmooglijk zijn, dat 'er aan uwe belangen, door 't heimelijk verftand, 't welk tusfchen den procureur en den zaak-waarnemer kon plaats hebben, in 'f geheel niet gedacht werd. Ik beroep mij hier op de ondervinding der meeste eigenaaren, die in Europa woonachtig zijn. Wat mij aangaat, mijn Heer! indien ik tusfchen de middelen, welke alle hunne zwarigheden hebben, te kiezen hadde, zoude ik nog voor best houden, een zaak-waarnemer deel te geven in de voordbrengzels der plantaadie, over welke ik hem het beftuur had aanbetrouwd, daardoor zou ik ten minften dat voordeel genieten van hem naauw aan da; goed te verbinden, door zijn eigen belang. H 5 VIJF*  ia* R E I Z E VIJF-EN-DERTIGSTE BRIEF. Port au Prince, Julij i7p0. •Ëea gelukkig geval, mijn Heer! heeft mi], bij mijne aankomst alhier, een fchip doen aantreffen, 't welk morgen onder zeil gaat, cn waarniede ,ik mijne laatfte 'brieven zal medegeven. Ik zou niet wel bepalen kunnen waar ik zijn zal, wanneer- dezelven u zullen ter hand komen, maar voorzeker zJ het te St. Domingo niet zijn: want ik zelf ineen binnen drie dagen van hier te vertrekken. Daar ik verlangde den oord tusfchen de zuiden west-kust van naddbij wat omftandiger te kennen, had ik h.-r befluit genomen om eenen anderen weg te nemen, maar welken het niet zoo gemakkelijk valt te bereizen als den gewonen Weg; ik zond des mijn bagaadje vooruit, en ik vertrok te paard, gevolgd van een neger, die mij op mijne eerfte reize verzeld had. Ik had maatregelen genomen, om mij in één rit na Léogane te begeven, en zulks zoude ook gelukt zijn, zo niet een onweder in den namiddag de beeken en rivieren, welke ik over moest trekken, eensklaps buiten haare oevers had eloen Itroomen, 't geen maakte dat ik veel tijd moest doorbrengen om waadbaare plaatzen te vinden, waar-  naa St. DOMINGO. i*3 waar ik geen gevaar zou loopen te verdrinken, of door den fcrootn medegefleept te worden. De duister overviel mij in 't midden dezer woestijn, ik werd tot op de huid doornat, zonder met- mooglijkheid mijn doel te bereiken, vóór dat het weder dag wierd, ook waren onze paarden zoo afgemat door vermoeinis en honger, dat ik het befluit nam hen te laten grazen in de eerfte favanna, of weide, waar ik zoude aankomen, en waar ik zelf den nacht onder het lommer eens booms meende doortebrengem Dit voornemen bedroefde mijn neger zeer, die, bij 't opkomen van het onweder, mij'meer dan eens van verre plantaadicn had- aangewezen, waar hij mij verzekerde dat ik welkom zijn zoude, maar waarheen ik mij niet wilde begeeven, uit vrees van niéuwe reden te vinden en't verval dér gastvrijheid van St. Domingo te betreuren. Gelooft gij niet, mijn Heer! dat dit een goed onderwerp zal zijn voor de welfprekendheid mijner : toekomftige lofredenaars, om ten eenigen dage te kunnen zeggen: „zoodanig „ beminde hij zijne tijdgenooten, dat hij dik„ wijls zoo kiesch was van liever op het woord „ aan hunne deugd te gelooven, dan 'er zich „ zelf van te verzekeren." Aan alle kanten, links en regts, heen fnuffelende om een gunftige plaats te vinden, ter volvoeringe mijnes oogmerks, werd ik eensklaps getroffen "door een licht, waarop ik aanreed. b 'c Was  124 R E I Z E 'ï Was het licht op eene kleene plantaadie , toebehoorende aan een procureur van Léogane; toen ik daar aankwam, vond ik 'er eene negerin, die 'er de huishoudfter van was, en die jegens mij eene herbergzaamheid uitöefFende, zoodanig als ik, misfchien, onder de blanken niet zou aangetroffen hebben. Daar ik geen wisfclhembd bij mij had, zou de noodzaaklijkheid van alles te laten droogen wat ik aanhad, mij genoopt hebben het overige van den avond in den zuiveren ftaat van de onfchuld onzes eerften vaders te moeten doorbrengen, zo niet de oude negerin mijne fchaamte gered had, door een paar oude pantoffels, een hembdrok zonder mouwen, welke de ganfche kleederkast van den eigenaar fcheen te zijn, en waarbij de negerin nog een ouden onderrok voegde, welke ik om mijne lendenen floeg. In dit amazoons gewaad zette ik mij aan tafel, bij een groot vuur, terwijl de negerin, die mij een avondmaal bereid had, voor mij een bed gereed maakte, waar ik minder zou geflapen hebben dan ik deed, indien ik mij had laten ontrusten door de meening, waarin men hier te lande is, dat een ftortregen, die iemand tot op de huid nat maakt, doodlijk is. Ik wil zeer wel gelooven dat de regen, door de natuurlijke uitwaasfeming te beletten en dezelve naa binnen te drijven, veel kwaad kan doen, maar mij dunkt ook dat, om 'er de nadeelige  naa St. DOMINGO. 125 gevolgen van voortekomen, het genoeg zoude zijn die uitwaasfeming hoe eer te beter te herftellen, 't welk in een luchtftreek als deze geene zeer moeilijke zaak is. Ik wachtte den dag niet af, om mij weder op weg te begeven, zijnde het weder toen ruim zoo fchoon als het des middags te voren liegt geweest was. Na een togt van twee uuren bereikte ik de andere zijde van den berg, welke naa de vlakte afloopt, en waarvan 't gezicht, door de zee bepaald en door de opgaande zon verlevendigd, van de hoogte, van waar ik het zag, eene heerlijke vertooning maakte. In de vlakte gekomen, vond ik den ganfchen weg langs een groot aantal Toulouroux of landkrabben, die aan de opening eens hols, 'twelk haar tot wijkplaats ftrekt, de frisfche lucht komen fcheppen, en op de aankomst eens reiziger zich weder naa binnen begeven, kleppende met haare fchaalen, als om de ganfche buurt te waarfchuwen van 't aannaderen des vijands. Alhoewel het mij zeer twijfelachtig voorkomt, zo 't waar is, dat zij, gelijk men verhaalt, den vermaarden Franco is Drake levend opaten, ben ik echter overtuigd, dat deze vleeschvreetende dieren bij voorkeur hun verblijf nemen bij de begraafplaatzen, waar zij de lijken verflinden, 'twelk nogthans de negers niet wederhoudt 'er zoo veelen van te eeten als zij opvangen kunnen Min-  ia<5 R E I Z E Minder afgetrokken deze keer, dan toen ik de eerftemaal uit het gebergte, waar de gewoonte van niets anders dan rorzen, iteilten en bosfchen te zien, mij met gretige oogen een landfchap deed doorlopen, 't welk geheel nieuw voor mij was, bemerkte ik fchielijk eene menigte van palmboomen, aan de rechtezijde van den weg gelegen, en geheel op zich zeiven ftaande, in eene vlakte ter lengte van twaalf of dertien mijlen en ter breedte van vier mijlen. Op het zien dezer fchoone kolonnade, behoeft men niet meer te vraagen, van waar de beeldhouwers der oudheid hunne modellen en evenredigheden haalden, welke de paleizen der Koningen en de tempels der Goden verlierden. Ik heb die meesterftukken niet gezien, van welken de enkele overblijfzels nog heden den grond, die dezelven draagt, berucht maken, die ftukken en brokken, Waar 's menfchen nietigheid in zijne trotschheid blijkt. Maar getroffen door het karakter van grootheid en majesteit, welke de natuur op haare eigen werken drukt, zeide ik tot mij zei ven, wie is de Michel Angelo, wie is de Palladio, die ondernemen zou durven den tempel te bouwen, waar aan deze kolonnade tot zuilwerk zou ftrekken? (k) Bij (*) Het is zoo waar, dat de konden zelfs de meest faamgeftelde alle  naa Sr.' DOMINGO. is? Bij mijne aankomst alhier vond ik twee dingen, welke ik verwacht had, een fchip, waarmede ik mij naa de Vereenigde Staaren kon begeven, en hoofden, die door den voordgang der omwenteling zeer verhit waren. Ik was te St. Domingo aangekomen op de Venus, en fla« met de Flora van daar te vertrekken. Deze bevallige namen voorfpellen iet goeds; maar ik vond dit eiland reeds befmet met de eerfte zaden eener ftaatkundige koorts, waar aan gij kwijnt, en ik verlaat hetzelve in de eerfte ftuiptrekkingen der ijlhoofdigheid. Het fchijnt mij toe dat de koloniale vergadering, noch de Gouverneur, mijn Heer de Peijniers, zich genoeg fchikken naar de omftandigheden. Indien de eene de magt, waarmede zij bekleed is, te ver uitftrekt, betoomt de andere, die zich laat leiden door een jongman, die meer drift dan wijsheid bezit (/), beurtelings eene geftrengheid en zwak- alle haare beginzels uit de natuur halen, dat drie bouwmeesters, waarvan de één den tempel teHaliek, de andere dien vinPalmyra, en de derde de kolonnade der Louvre bouwde, naauwkeurig met eikanderen ovciëentreramen in het getal en de fchikking dezer pronkftukken, alhoewel geen der drie eenige kennis van 't werk der twee anderen had. Zie Volneij, Riize deer Syrië tn Egypte, II Deel, ïx Hoordft. bladz. a68. CO De Ridder de Mauduit, Kolonel van 't regiment van Part au Prince, een Officier vol ijver en moed, die met roem gediend had in't leger van Rochambeau, in Amerika, maar veel te heet en zonder ondervinding, welke hem zoo nodig zou geweest zijn in de moeilijke gefteldoeid, waarin hij zich bevond. Hij werd kort daarna vermoord door dezelfde foldaten, met welke hij de  123 R E I Z E zwakheid, 'welke niet anders kunnen uitwerken dan de oproerige aantezetten en den verftandige lieden te mishaagen. Ik weet maar één middel om de kolonie te redden, te weten, dat zij, die te vergeefsch de omwenteling tegenwerken, dezelve helpen bewerken. Zij kunnen die toch niet keeren, maar zij kunnen ze nog beftuuren (ni). De gezamenilijke kolonisten, de kooplieden, alle de bedienden van 't bewind, hebben een gelijk belang om de orde te handhaven. Zij zullen zich gewillig voegen bij den Gouverneur, om de in 't duister gefmeed wordende lagen der kwaadwilligen, die arbeiden, om de lieden van kleur en de negers in opftand te brengen, te doen mislukken. Deze misdadige rustverftoorders zijn buiten twijfel geheime zendelingen van de fedle, bekend onder den naam van vrienden der zwarten. Wat willen dan die lieden toch? En gefield hunne grondbeginzels verkregen de overhand, wat voordeel kunnen zij zich dan nog van hunne overwinning beloven? Zou de koloniale vergadering uiteengejaagd had, en in den boezem dier Zelfde vergadering, in welker midden hij een fchuilplaats kwam zoeken tegen de woede zijner foldaten. O} Het ging even zoo in 't moederland, waar 't Hof dezelfde misdag beging als de Bewindvoerders van St. Domingo. In den beginne zou niets gemaklijkcr geweest zijn dan de omwenteling te bethiurcn; maar men zag niet zoo rascli dezen droom op 't punt van builen zijne oevers te vloeijen, of men wilde, in dede van eene diepe en breede gracht te graven, volgens beginzels der oude en nietsbeduidende waterleidkunde der Hoven, den vloed door een dijk duiten, zoo dat alles ondergezet werd.  naa St. DOMINGO. 129 Zou het de affchaffing der flaavernij zijn? maar 't is bewezen dat dezelve den val der koloniën zou bewerken; en hoe kan die val, welke den val des handels van 't moederland ten gevolge zou hebben, ten nutte en heil verllrekken van 't moederland? Men meent misfchien dat met de vernietiging der flaavernij de trek naar de vruchten der koloniën zal ophouden! Maar men moet voorwaar eene zeer geringe kennis van de kragt eener gewoonte hebben, die een behoefte is geworden, om zich door eene dergelijke hersfenfchim in flaap te laten wiegen. Welken naam moet men dan geven aan de ongerijmde Maatkunde, aan de buitenfporige burgerdeugd (civisme), aan de barbaarfche memchlievendheid, welke, om eenige Afrikaanen van de flaavernij te bevrijden, welke zou kunnen verzacht worden, Frankrijk veröordeelen tot het betalen van onnoemlijke fchatten in gereed o-dd, waarmede het voordaan aan den vreemdeling de koopwaaren zal betalen, welke men bij hem koopt. Zijn dan tweehonderd - vijftig of driehonderd millioenen, welke de koloniën jaarlijks in 'sLands kas Horten, en waarvan vijf of zes millioenen menfchen alleen beftaan, iets van zoo weinig aanbelang? Ik zie met fmert, mijn Heer! dat de zwijmelgeest reeds zoodanigen voordgang onder de bewooners alhier gemaakt heeft, dat zij zelfs aan tafel, omringd van mulatten en negers, zich II. DEEL. I ge-  i3° R E I 2 E •gefprckken over de vrijheid veroorloven, welke ten hoogden onbezonnen zijn. Welhaast zullen de flaaven der nabuurige plantaadiën, die verkeeren met die van de ftad, dezelven aan hun overbrengen, en op hunne maaier alles wat zij gehoord hebben uitleggen. „ Indien de blanken flechts vrij zijn zedert van daag, wat waren zij dan gisteren? flaaven, gelijk wij?" God behoede mij ooggetuigen te zijn van de gevolgen eener dergelijke redekaveling! Be rechten van den mensch te beredeneeren in 't bijzijn van dusdanige menfchen, wat is dat anders dan hen te leeren, dat de magt is bij den fterken en dat de fterkte in 't getal beftaat? Wilt gij weten, wat ik ten Iaatften over dit land denke? Dat hoe meer ik de menfchen leer kennen, die hetzelve bewoonen, te meer wensch ik mij zeiven geluk dit land te verlaten. Ik was 'er met die edele eerzucht heen gekomen, om Jer mij eeniglijk met mijn fortuin bezig te houMen; maar beftemd om meester te zijn, en bijgevolg om flaaven te hebben, heb ik, toen ik genoodzaakt was met hun omtegaan, het nodig geoordeeld hen te leeren kennen, en ik vertrek met veel minder achting voor den een en met medelijden voor de anderen. Wanneer men is, 't gene de meeste bewooners hier zijn, dan is men genoodzaakt flaaven te hebben; wanneer men is, 't gene de meeste flaaven zijn,dan is men gemaakt om flaif te wezen; elk is hier op zijn plaats. ZES-  naa Sr. DOMINGO. 131 ZES-EN-DERTIGSTE BRIEF. Ik had niet verwacht, mijn Heer, dat de laatfte oogenblikken van mijn verblijf te St. Domingo, getuigen moesten zijn van eene gebeurtenis, van welke de uitilag mij aldaar langer zou hebben kunnen houden dan ik gewenscht hadde, zoo ik het niet van pasfe geoordeeld had, geen daadlijk deel te nemen in een twist waar het overdrevene even zeer aan beide zijden heerschte. Geerne nogthans zou ik alles in mijn vermogen hebben willen toebrengen om de eendracht te herftellen, maar na verfcheïden dagen toevens, ziende dat 'er niets beflisfehends aangewend werd, en dat, daar men met eene onbezonnen verhaasting had aangevangen, 'er geene fchielijke en geftrenge maatregels bij de hand genomen werden om het begonnene te onderfteunen, begaf ik mij den 1 o des avonds aan boord, en een uur daarna waren wij onder zeil. Ik laat aan de nieuwspapieren en aan de berichten van beide partijen de zorg over om u te doen weten wat 'er is voorgevallen, welk voorgevallene ik als eene flechte voorfpelling van het toekomende lot der kolonie befchouw. Welke ook de beweegredenen geweest zijn, mijn Heer, van 't gehouden gedrag der beide partijen , beiden hebben zij gebrek aan voorzichI 2 tig-  132 R E I Z E tigheid en gematigdheid laten blijken, de koloniale vergadering, door eene gewapende houding aantenemen, en zich te gedragen als of zij eene bloedige en geheime famenzweering vreesde; het bewind, door haar niets tegen te ftellen dan de gewapende magt en eenige geweldige daaden, welke nergens anders toe dienden dan om bloed te doen ftorten; terwijl het, fterk door deszelfs eigen invloed, de openbaare denkwijze en den duidelijken wensch van alle brave lieden, gemakkelijk, zonder flag of floot, in ftaat was eene vergadering ^te verftrooijen, welke zeer flecht famengefteld was, wier flechte geestgefteldhcid en vijandlijke maatregels haar reeds beroofd hadden van 't gevoelen, 't welk zich algemeen ten voordeele verklaard had van het wijs en ftandvastig gedrag, dat zich bezig mogt houden met het handhaven van orde en rust. Ongelukkiglijk beftond de befchermende magt van welke men deze weldaad mogt verwachten, uit twee beginzels, welker koppeling niet anders dan onheil en rampfpoed heeft voordgebragt, aan den eenen kant eene vreesachtige onzekerheid in 't uitftameren der bevelen; aan de andere zijde te veel vuur en vertrouwen in den genen, die met meer warmte dan overleg om die bevelen vroeg, en dezelve met meer onftuimigheid dan voorzichtigheid ter uitvoer brasrt. Hij die de voorkeur gaf aan de witte kokarde boven de drie koleurige, kon bij hem die de-  naa St. DOMINGO. 133 dezelve befchouwde als een'leus van eerbied, niec dan zeer verdienstlijk zijn; maar genomen, hij had in dac opzicht eenige toegevendheid gebruikt, als dan zou de vaste verklaring van tot wat prijs ook de orde te handhaven, welke door misdadige oproerkraijers verftoord werd, 'eene daad van toegevendheid, welke van toen af niet meer kon befchouwd worden als een bewijs van zwakheid, naar mijne gedagte ongetwijfeld de beste uitwerking gedaan hebben, door aan zijne vijanden zelfs de geringfte reden te benemen van zijne oogmerken te lasteren. Wilt gij gelooven dat ik ijlings wakker geworden door 't verward'en oproerig gefchreeuw, door afgebrokene woorden, door naare verzuchtingen, waar onder zich 't gekletter van wapenen , het gefchiet met fnaphaanen en kanon deeden hooren; wilt gij gelooven dat in 't midden van die wanorde , welke door de duifternis van den nacht nog vermeerderd werd, in eene ftad van welke een gedeelte der inwoonderen 't gevaar in den mond liep dat zij meenden te ontvlieden , terwijl anderen door vrees roerloos, naauwiijks tegenwoordigheid van geest genoeg bezaten om zich te verbergen; wilt gij gelooven dac eene verontwaardigende lach mijne lippen famentrok, toen ik zekere menfchen zag, reeds lange gebelgd, dat zij bij de fchatten der 'rijkdommen de zwakke voorrechten niet bezaten welke den Adel in deszelfs armoede vertroosten; I 3 die  *34 R E I Z E die overal de eerfte waren geweest om het vuur santeblazcn, het welk, na ingebeelde goederen verteerd te hebben, zeer rasch wezenlijker goederen zou verflinden; wilt gij gelooven dat ik glimlachte toen ik die ijverige voorvechters van gelijkheid en.vrijheid, thans bevende voor vaster eigendommen, zich bij de Aristocratie hebzien voegen, die nog in ftaat was hunne magazijnen en papieren te redden uit de handen van hun, die voor de gelijkheid van fortuin en voor de vrijheid van rooven en plunderen waren. Ik weet niet of deze eerfte les in 't vervolg het eigen-ik wijzer en den trotfchen waan zedigcr zal maken, maar in gevalle de gebeurtenisfen noodwendig een flagtöffer mogten vorderen, zoude het geen groot kwaad zijn, dac de verwoestingen, door 't aangeblazen vuur van Plutus priesteren aangerigt, zich eeniglijk tot deszelfs tempel bepaalden. Wat 'cr ook gebeuren moge, mijn Heer! ik heb de wetgevende vergadering, door het kanon uiteengejaagd, op de vlugt, enz. gelaten; het wat al te uitvoerend vermogen, en dat tamelijk verlegen met deszelfs overwinning is, onzeker gelaten wat te doen, .om 'er de noodzaaklijkheid van te billijken en'er de vrucht van te raapen; het publiek heb ik gelaten in een ftaat van bedeesdheid en onzekerheid, zoo als gemeenlijk op hevige ftormen volgt; en mijn vriend denhandel zeer wel te vreden zijne magazijnen gered te  naa St. DOMINGO. 135 te lebben, en zeer bezig om dezelven buiten het bereik te (lellen van het oppermagtige Volk. Wat mij aanbelangt, ik voer wegens ■ St. Domingo een denkbeeld met mij, welk geenzins dar van iedereen is, te weten: dat de vrijheids-boom 'er even zoo min zijn grond gevonden heeft, om vrucht te geven, als de brood-boom. Alhoewel de tamelijk herftelde openbare rust mij zou toegelaten hebben te Port au Prince te blijven, om in de vlakte van O/ de-fac een togtje te doen, 't welk ik zoo wijd uitterekken dacht als mooglijk was, drong echter de Heer Lijnham, Kiptein van de Flora, zoo fterk bij mij aan om dit eiland te verlaten, fchoon hij zijne volle lading nog niet bekomen had, dat, in 't onzekere of ik-bij anderen dezelfde gemakken zou aantreffen, als zijn fchip, zijn gezelfchap, en onze gemaakte fchikkingen mij aanboden, ik 't bcfluit nam met hem te vertrekken. Ik begaf mij derhal ven den 10 tegen middennacht aan boord, en met het uchtend-koekje waren wij reeds onder zeil, zoo dac wij binnen weinige uuren ons in volle zee bevonden, latende het onbebouwde eiland Gonave aan bakboord. Des anderen daags zeilden wij aan ftuurboord-zijde langs de Lucaijen, van welken zommige mij niet zoo onbewoonbaar fcheenen als men zeide: 't is waar, zij ontbeeren water en hout, maar bij geregelde regen-tijden en goede regenbakken kan men het ecrite zich wel bezor- i 4 üen;  '30* R E I z E gen; het andere te vervullen zou zoo gemelijk niet gaan maar behalven dat de armoedige onvrucn baarhe, zelden der menfchen vlijt L onö - vrij VmderPaaIfiClC^'Z0U van St Betningo nog wel kunnen voorzien in een gebrek, Welk.de luchtftreek niet zoo Sn 7 ëTfn; Cn ik CWijfd ë^rzins, dat, "dien du eiland immer zoo fterk bevolkt wierd om elders eene volkplanting te moeten aanleg gen g w,s de nijverheid der verhuizers, d^ alt.jdfcbn.nder, wakker, ftout en werkzaak is zou ook van de Lucaijcn kunnen maken, wa ■j elders van dergelijke ftreeken gemaakt heeft. Lr is, rmjri Heer! in elk mensch, wiens lot hem naa een meuw en nog onbebouwd land heen brengt, een zeker verftand en zekere werkzaamheid, waarop men ftaat kan maken, en dat alles vermag, wanneer het wel beftuurd wordt /oodra men bewust is, dat men voor zich zeiven werkt, is die bewustheid ten opzichte van ons burgerlijk bellaan wat het bezcf van onze deugd is ten opzichte van ons zedelijk aanwezen , dat is te zeggen, het fteunzel, waarop het be- of een den voortbrengt, iu-liks e™ t f', aardappelen kan voortbrengen!'* ' ****** C" eCn  naa St. DOMINGO. 137 bezef van onze eigene waardigheid rust. 't Is dat, hetwelk bijna overal in de nieuwe wereld, en vooral in dat gedeelte waarheen ik mij begeef, ganfche benden misdadigers, zorglooze fchooijers herfchapen heeft in een gedacht van wijze, brave en werkzaame lieden. De Heer Lijn ham, die mij zeer wel bevalt, vleidt zich, dat wij niet veel meer dan tien of twaalf dagen onderweg zullen zijn naa Norfolk. De wind begint nog., hans te veranderen; aan de kimmen komen onweerswolken op; de zee begint hol te ftaan; eindelijk, de tekens, op welke ik meen mij te kunnen verlaten, voorfpellen mij, dat wij Vlrgini'ê niet zoo fpoedig, noch zoo gerust bereiken zullen als wij gehoopt hadden. Mijne Huurlieden weten gewis ten dien aanzien meer dan ik; fchoon ik de ervarende zeelieden zich wel heb zien vergisfen, om dat zij van alle menfchen misfchien het meest onderhevig zijn aan de beguichelingen der hope de lesfen der ondervinding opteöffercn. De mijne heeft mij geleerd, dat van tien fchipbreuken en bekomen fchaden de helft kan toegeëigend worden, of aan de onvoorzichtigheid der zeelieden , of aan de zuinigheid der reeders, die zelden de fcheepen naar evenredigheid hunner grootte bemannen , en in dit geval zullen twee Kapteins, van welken de ééne vermetel ftout, de andere voorzichtig is, de eerfte zijn masten, zeilen, manfchap en fchip verliezen; de tweede, f 5 iets  138 R E I Z E iets van meer waarde voor den koophandel, en tegen welks verlies niets opweegt, den tijd, den onheritelbaren tijd. Z E VE N-E N-D ERTIGSTE BRIEF. In zee, Julij I7p». liet zoude mij deze keer wel hebben kunnen gaan, mijn Heer! als aan de arme K a s f a n d r a, welke voorfpellingen ik ook doen moge, men lachte mijne voorzeggingen wat uit, en evenwel hebben wij ons behoud aan de Hevigheid van ons fchip te danken. Zedert twee dagen dobberden wij in die kalmte, welke gemeenlijk op norm uitloopt, en waarvan ik u reeds gefproken hebbe. Duistere wolken ffopelden zich in den ganfehen omtrek van den gczichtëinder opéén; reeds rolde de donder met een dcf en lang gedruis, en fchoot in den duister zijnen vlaminenden en kronkelenden blik*fem. Geen enkel zuchtjen gaf te kennen van welk gedeelte des aardkloots deszelfs uitgezette veêrkragt de beweging aan dat geducht tooneel zou mededeelen. Geen onweêr maakte ooit een verfchriklijkcr vertooning dan de kalmte, die bij alle de verfchijnzelen der woede, de ftille rust des doods voegde. Elk onzer befchouwde die met eene biecke, ftilzwijgcnde ongerustheid; toen,  naa St. DOMINGO. 139 toen, om elf uuren 'snachts, de wind eensklaps uitfchoot, als of eene onzichtbaare hand de klep, die denzelven gevangen hield, opligtte. Wij bleven voornevenen, eerst met omzichtigheid, doch hadden vervolgens moeds genoeg om bij 't fokkezeil en 't marszeil het fchoverzeil en 't bezaanszeil te voegen. Alhoewel ik oordeelde dat wij ons met te veel vertrouwen blootgaven aan een wind, wiens eerfte vlaag mij niet veel goeds voorfpelde, volgde ik echter 't voorbeeld van Kaptein Lijn ham, ik begaf mij, gelijk hij, ter ruste, en misfehien zou ik in flaap gevallen zi'n, indien de ceweldige flag der baren tegen fchecpsboord mij niet gewaarfchuwd had , dac de zee en wind onftuimiger werden. Ik had onzen Huurman aangezien voor één van die menfchen, die Io>fe onbezorgdheid voor moed houden, en wier ganfche zeevaart kimde beftaat in eene daaglijkfehe doch zeer bepaalde ondervinding. Door eene zoort van ijver aangezet, welken ik niet end. rs km toeeigenen dan aan eene edele bezorgdheid, begaf ik mij naar het dek. . . . maar hoe groot was mijne verbaasdheid , toen ik ieder bij den aanvang van eenen feilen ftorm even zoo gerust vond, als ware 'er geen gevaar, zelfs vond ik de matroozen bezig met nog meer zei! bijtezetten, als woei 'er flechts eene iabbere koelte. Goede  i4o R E I Z E Goede God! vriend, zeide ik tot den Huurman, die achtloos op een bank uitgeftrekt lag, waartoe zoo veel zeil bij zulk weer? Daar is niets te veel, zeide hij mij, zonder zich te verplaatzen. Ik, die ondertusfchen meende dat wij te veel zeil voerden, begaf mij naa beneden, om den Kaptein te waarfchuwen, die fliep, en dien ik moeite genoeg had wakker te krijgen. Dan, terwijl hij zich kleedde, en ik mij gereed maakte om hem te volgen, werden wij beiden, onder een verfchriklijk gekraak, in een hoek nabij den trap gefmeten. 't Was te laat; eene waterftorting drong met geweld op ons in, en wierp ons beiden in het midden van de kajuit. Van onze eerfte bedwelming bekomen, klauterden wij naa 't dek, met de woede van wanhoop tegen de golven in worftelende, welke over ons heen floegen. Welk een fchóuwfpel! onze beide masten, met al hunne zeilen gebroken, de eene gelijks deks en de andere onder het ezelshoofd van den marsch, deeden het fchip zoodanig overhellen, dat wij naauwiijks het dolboord, tusfchen de hut en de bak, het eenige gedeelte van 't fchip dat niet onder water lag, konden bereiken, en waar aan ik mij door middel van een gebroken lijn, welke mij in handen viel, en welke ik mij om 't lijf doeg, vast hield. Van zeven matroózen, daar onder begrecpen de onvoorzichtige Huurman, die, toen het te laac  n$a St. DOMINGO. 141 laat was, de zeilen willende helpen innemen, was van de raa van 'c groot marszeil op 't dek. gevallen, en had bijna de ribben gebroken. Een andere was de rechterhand verpletterd, een derde, die bezig was geweest het kleine bramzeil te beflaan, was met het mastwerk overboord geworpen; zoo dat ons flechts vier man overbleef . . . maar welke menfchen? nooit deden onverfchrokkendheid en bedaardheid grooter wonderen van moed, kracht en tegenwoordigheid van geest; naauwiijks liet ons de fnelheid, waarmede de verbazende waterbergen eikanderen opvolgden en telkens op ons uederftortten, adem fcheppen, of de matroozen namen dat oogenblik waar, om met den bijl het wand, welk het mastwerk aan 't fchip vasthield, lostekappen. Meer dan een half uur waren wij in de naarfte en twijfelachtigfte fchemering, welke het leven van den dood fcheidt, gelijk het krieken van een donkeren dag het onzekere licht des dagenraads van de fchaduwen des nachts fcheidt. Ik moet u mijne zwakheid bekennen, mijn Heer! toen ik meende dat onze redding niet langer van onze gewoone krachten afhing, meende ik toevlugt te moeten nemen tot een vermogen, welks tusfchenkomst ten allen tijde veel uitwerkte. Ik wendde mij tot het fcheepsvolk en deed openlijk eene gelofte, dat ik de beurs met piasters, welke ik in mijne hand hield, onder hen zou uicdeelen, indien zij door vernieuwde  142 R E I Z E de pogingen ons het gevaar deden ontkomen; en deze aanfpraak verdubbelde hunnen ijver. Eindelijk nam de Flora, welke door het overwigt van haare masten overzijde onder water lag, doch nu van die belemmering ontlast werd, hare voorige'rigting weder aan. Dit oogenblik, het welk wij met eene godsdienftige vrees afwachteden, en 't welk wezenlijk voor ons de zaak moest beflisfen, was het teeken van ons behoud, • en verwekte bij ons meer dan vreugde, want de vreugde laat zich hooren, maar wij Hortten ftille traanen. 't Was eerst toen, dat ik gewaar werd, hoe zich iemand in de flippen van een grooten jas, dien ik met haast had aangetrokken, gewikkeld had, en mij aan mijne beide beenen vasthield. Deze iemand was een groote aap, die, in 't nijpendst gevaar, het touw gebroken hebbende, waarmede hij aan de hut was vast geweest, zijn toevlugt tot mij genomen had. Dus diende ik tot wijkplaats aan eenen rampzaligen, toen ik voor mij zeiven naauwiijks eenige redding meer zag. Tot hiertoe hadden wij niet bemerkt iemand te misfehen; maar toen wij de monfterrol lazen bevonden wij den jongden matroos afwezig, en het was toen eerst dat men zich herinnerde, hoe hij met de bramfteng, aan welke hij zich had vast gehouden, was over boord geflagen. Men liep langs de gangboorden van 't fchip met den fpreekhoorn: eindelijk hoorden wij een Hem, die  naa St. DOMINGO. 143 die ons van verre zeer bedaard toeriep: I am coming (ik koom). De jongeling, die een iterke en vlugge knaap was, had zich wel vastgehouden aan het rondhout, weerde zich, en arbeidde met zoo veel kracht en beleid, dat hij, van Huk.tot ftuk, eindelijk bij ons op het dek kwam, waar gij wel denken kunt dat hij zeer welkom was. Wij bevonden ons in gansch geenen voordeeligen toeftand; maar wij waren in dat tijdftip het gevaar ontkomen, en dewijl, volgens de uitdrukking van een reiziger, ongelukkigen niet kiesch vallen in hoop te fcheppen, vleiden wij ons alle zwarigheid wel te boven te zullen komen, alhoewel niets aanduidde dat de wind en zee vooreerst ftonden te bedaaren; en waarop denkt gij dat onze hoop zich grondde? op iets, dat anderen wanhopig zou maken, wij hadden niets meer te verliezen. Na ons door de pompen verzekerd te hebben dat het fchip niet meer water doorliet dan gewoonlijk, 't gene ons in ons ongeluk eene zoo zeldfame als gelukkige omftandigheid was, en de ftomp van de gebroken bezaansmast onze eenige mast uitmaakte, had de wind geen vat meer op ons, zoo dat wij, toen de luiken wel bezorgd waren, gelijk Noachs huisgezin, in onze ark opgefloten, al de woede van den oceaan konden trotfeeren. Hier lieten wij het bij onzen arbeid berusten, welke ik de worftelingen zou  144 R E I Z E zou kunnen noemen van eenen nacht, die voor ons niet min rampzalig dan lang was, en in welken ik meer dan eens het vaars van ik weet niet welken Dichter herhaalde: Hoe lange valt de nacht voor 't leed, dat wakker blijft? De dag bragt ons de kalmte ipoediger aan, dan wij verwacht hadden, en door dezelve wa- i ren wij in ftaat die ftukken van ons rondhout te visfchen, 't welk door de zee niet buiten ons bereik was gcdreeven. Wij kregen de groote fok, eenig lopend wand, de bezaansraa met het zeil en marszeil weder, al het welk wij, 't is waar, met ongelooflijk veel moeite herftelden, doch ftevig genoeg om het onder de fok drijvende te houden. 't Is ongelukkig dat de fchepen, welke op geene lange togten uitvaren, zelden voorzien worden van wisfelmasten en zeilen. Het onze was in dit geval. Toen wij twee dagen na onzen ramp naa middelen omzagen, om onze geleden fchade te herftellen, vonden wij in de zeilkamer Hechts een groot bramzeil, een ftag en eenige ellen zeildoek aan lappen, eenig touwwerk, en op het dek een enkele marsfteng. Ik wil u niet verveelen, mijn Heer! met u alle de middelen optcnoemen, van welken wij ons bedienden, en welke onze nijverheid ons aan de hand gaf. Het verhaal van de gevaaren eens mensch, die tegen de natuur, rampen en den  naa St. DOMINGO. 145 den dood worftclc, kan wel bij zijns gelijken medelijden verwekken, maar dac medelijden verflaauwc, zoo rasch hij hem een 'verhaal doet van den arbeid zijns vernufts. Ik verkort derhalven hec mijne, en zegge enkel nog, dac de bezaansfteng vastgemaakt werd aan de ftomp van den grooten masc; dac hec grooce bramzeil door nieuw zeildoek grooter gemaakt en verfterkt werd, en de plaats vervulde van het fchooverzeil; dat mijne bed-lakens dienden toe het maken van een marschzeil, 'c welk vascgemaakt werd aan een masc, zamengefteld uit een bosch latten, welke men te St. Domingo niet had kunnen verkoopen; dat wij van mijn deken en van dat van den Heer Lijn ham een bijzeil aan de vlaggeftok maakten, en dat, door middel van dit zeilgerei, een weinig minder zwierig dan dat van C le opa tra's fchip, wij, tot ons groot genoegen, in ftaat waren met eenen matigen wind drie of vier knoopen afteleggen. Volgens onze gisfing konden wij niet meer dan een paar honderd mijlen van land zijn. Wij zagen onderweg verfcheiden fchepen, welke ons gewis, op een afftand, voor eene Barbarijfche chebek aanzagen; één derzelven kwam ons praaijen, maar ziende dat wij, in ftede van roovers, rampfpoedigen waren, gaf hij noch achc op onze feinen met de vlag, noch op onze noodfehoten, en bekreunde zich ook niet ons eenigen bijltand te verleenen, welken wij zoo II. deel. K zeer  »4°" R E I Z E zeer behoefden. Aan dit verachtlijk en hardvochtig eigen-ik, zult gij, mijn Heer! de waardige werktuigen erkennen der vrekheid, die hun betaalt. Indien de Heer Lijn ham niet wijzer ware geweest dan ik, zouden wij op dien onbarmhartigen Phariféër uit onze vier ilukken al ons kruit en lood verfchoten hebben dat wij aan boord hadden. Dewijl de wreedheid fteeds lafhartig is, twijfel ik niet of onze ftoutmoedigheid zou hem door vrees hebben doen ge> ven, j?t gene hij aan de menschheid weigerde: en misfehien zou ik gelijk gehad hebben hem daartoe te dwingen; want indien een tegenwind ons eens genoopt had op zee te blijven, en ons tot de verfchriklijkfce uiterften gebragt, of de mmfte ftevige wind ons van alle onze zeilen beroofd had, wat toch zou 'er van ons zijn geworden ? AGT-EN-DERTIGSTE BRIEF. Norfolk in Firginië, Aug. 1730. Men zou haast zeggen, mijn Heer! dat overal, waar ik aankome, fchepen zeilree liggen, om mijne brieven te ontvangen en aan u overtebrengen. Ik heb 'er hier drie aangetroffen, die terftond naa Frankrijk terug keeren, waarheen zij ten -naastenbij dezelfde lading terug bren-  naa St; DOMINGO. 147 brengen, welke zij aldaar hadden ingenomen. Op een anderen tijd zal ik u zeggen van waar die misrekening in 't ftuk van den Franfchen koophandel komt; doch ik moet u heden een .verhaal doen vart mijnen treurigen overtogt. Gelukkiger dan wij hadden kunnen hopen, liet de wind, die fteeds matig en gunftig bleef, ons zonder hinder toe alle onze zeilen te gebruiken, vooral hadden wij zulks ten uiterften .nodig, om een ftröonl dood te varen, ter lengte van twee tot drie mijlen van eene ongemeene fnelheid, en die uit de golf van Mexico komende door de ftraat van Bahama loopt, en welks rigting, regtftrecks ftrijdig met den wind, eene holle ftootersde zee maakt, zoodat, indien wij marsftengert gehad hadden, ik verzekerd ben, dat het ftevig ftampen en aanhoudend fiing?reh van 't fchip alles naa beneden zou gebragt hebben. Wij hadden zeven of agt uuren nodig om deze zoort van ftroom, welke 'er de fnelheid en 't geruisch van heeft, in een regtdoorgaande hoeklijn doorteftevenen, en ik kenne niets zoo tegenftrijdigs dan met mooi weêr en een gunftigen wind alle de onaangenaamheden van de moeilijkfte fcheepvaart te ondervinden. liet zou niet onmooglijk zijn, mijn Heer! dat een fchip, 'c welk den zelfden koers met den wind hield, indien aan deszelfs ftuurman maar de minfte nodige kunde ontbrak, na verloop van vier-en-twintig K a uuren  148 R E I Z E uuren eene misrekening zou veröorzaaken, te vreemder, naar zijne gisfing, daar de wind met den vloed een zelfde flreek houdende, hij dezen laatden niet eens bemerken zou, en des niet op eenig afdrijven rekening maken. In weerwil der waarnemingen van zeer ervaren zeelieden, ben ik geneigd te gelooven, dat wij nog flechts eene zeer gebrekkige befpiegelende kennis van de ftroomen hebben. Onze koopvaardij - fchippers laten daarom nooit na de menigte misdagen, welke zij uit onkunde of verzuim begaan, aan de droomen te wijten, 't Zoude nogthans van 't uiterfle aanbelang zijn, meer kennis daarvan te hebben, en indien de gewoonte en hebbelijkheid van waarnemingen te doen eenig gezach kon geven aan mijn begrip, zou ik zeggen, dat de Heer de St. Pierre een beflisfenden Hap fchijnt gedaan te hebben in het vak der natuur, door aan 't fmelten van het pool-ijs, 't welk op geregelde tijden gefchied, de bron van deze droomen toeteëigenen, terwijl zijne tegendreevers, met veel minder waarfchijnlijkheid, de oorzaak daarvan zoeken in de maan. Heden, dank zij het eenvoudig en verlichtend ftelzel van den fchrijver der fchetzen van de natuur! behoeft de ondervinding zich niet naa de hemelfche ligchaamen te begeven, om een oorzaak van een uitwerkzel te zoeken, het welk zij onder haar oog heeft; 't is te hopen dat zij ons eindelijk eens eene redelijke oplosfing zal kun-  naa St. DOMINGO. 149 kunnen geven van een vraagftuk, \ welk, duidelijk opgelost, zeer veel zal toebrengen om een kunst te volmaken, welke ongetwijfeld noodlottig voor veelen is, maar die door de geringfte dwaling nog de treurigfte gevolgen kan hebben. 't Gene de zeevaart van deze vaarwaters der nieuwe wereld gevaarlijk maakt bij duister of liegt weer, is de ongemeene laagte der landen van Virginië. Deze laagte is zoodanig, dat twee mijlen van 't ftrand af men dë dennen wel ziet, waarmede het ftrand bezoomd is, zonder den grond te ontwaren, waarop zij ftaan ? men zou zeggen dat die boomen in 't water van den oceaan ftonden, 't welk eene zeer zonderlinge vertooning maakt. Van daar dan dat men nergens meer omzichtigheid dan hier gebruikt, om kust-lootzen aftezenden naa de verwacht wordende fchepen, ook heb ik nergens, zelfs niet in Engeland, zulke loots-fchuiten gezien, zoo goed en zoo fierlijk.gebouwd als hier; van dezelven kan men jnet recht zeggen, dac zij het water klieven gelijk de visfehen. De loots, die in den morgenftond van den 30 Julïj ons 't eerst naderde was een neger. Eene vreemde omkeering van beginzelen voor iemand dié van St. Domingo komt! wij hielden hem bij ons, om ons fchip tusfchen de kaapen Charles en Henrij door te ftuuren, aldus genaamd door den vermaarden Jan Smit, zeer K 3 voor-  150 R E I Z E voordeelig bekend bij den naam van den Zeiman. Deze beide kaapen, te vooren ontdekt, in Mei 1607, door Kaptein New port, maken, den ingang van de baai van Cheafepeak op 37 graaden noorderbreedte, de eerfte ten noorden, de tweede ten zuiden; zij worden door een ftraat, die agttien mijlen breed is, van elkanderen gefcheiden, in 't midden van welke wij des avonds om vijf uuren voor anker kwamen; de eb, verfterkt door de uitwatering van verfcheiden rivieren, welke in Europa groote waters zouden zijn, belcttede ons Norfolk te bereiken vóór de terugkomst van den vloed. Een verwijl, 't welk ons noodzaakte nog een nacht op zee doortebrengen, beviel den Heer Lijn ham even zoo min als mij. Wij lieten ons derhalven naa den oever van kaap Charles brengen, aan den uithoek van een zoort van fchier eiland, 't welk gemaakt wordt ten noorden door de Delaware, ten zuiden door de Cheafepeak. 't Is waarlijk eene uitmuntende vertooning, mijn Heer! voor iemand die van St. Domingo komt, dit gelukkig land te befchouvven. Ik hield niet op de naarc wooningen, welke ik maar pas verlaten had, te vergelijken met de fraaije en nette huizen, welke wij overal door de groene velden verfpreid zagen. De algemeene welvaart, welke in dat gedeelte van de nicu-  naa St. DOMINGO. 151 nieuwe wereld hcerschc, fchcen de bron van rampen en misdaden gedempt te hebben, met de gewaande, rijkdommen van hem, wiens zoetfte hoop is het laad te verlaten, 't welk hem draagt en voedt. Te vergeefsch zoude ik trachten den ftaat van gelukzaligheid te fchilderen, in welken ik mij als verzonken zag, toen ik, bij 't vallen van den avond, den oever langs voer. Zulks is geen mensch mooglijk; maar indien in dat oogenblik iemand het voorftel gedaan had, mij op nieuw fcheep te begeven, om flechts tien mijlen van daar zoo veele gulden vliezen te gaan halen, als 'er bladeren waren aan de boomen van Colchis, zou ik gewis op 'zijtf voorftel niet dan met eenen fchamperen lach geantwoord hebben. Weinig fcheelde het zelfs in dat oogenblik of ik zwoer bij mij zeiven dat land niet meer te verlaten, hoedanig ook 't fortuin moge zijn, 't gene het loc 'er mij bereidde. Verplicht eenige omwegen te nemen, ten einde droogvoets over zommige kreeken, die geen bruggen hadden, te komen, kwamen wij eerst in den rtacht te Hampton, een dorp, 't welk, gelijk alle de dorpen van Noord-Amerika , regtlijnige ftraaten en zeer nette huizen heeft. Wij gebruikten 'er théc, en wachtten 'er ondcrtusfchen het uur af van 't vertrek eens vaartuigs, 't welk ons naa Norfolk zou brengen, welke plaats omtrent zestig mijlen van daar ligt. K 4 Wij  R E I Z E Wij begaven ons fchcep, en vertrokken tusfchen zeven en agt uuren. De wind was in den beginne ons gunftig; maar een onweêr, 't welk van ter zijde opkwam, benam ons denzelven bijna geheel. De Heer Lijn ham, die haast had, liet zich met een jol", dat achter aan fleepte, aan de rechterzijde van de rivier James overzetten, en legde het overige van den weg te voet af. Ik had toen geen andere reisgenoten, dan drie matroozen en een Jood; deze laatfte legde zich neder en fliep. Na een uur ftilte gaf het onweêr, 't welk ons den wind benomen had, ons denzelven, maar met woeker, terug, en fchoon de beide lange masten, welke twee vierkante zeilen voerden, bogen, werd 'er geen duim breed van ingenomen; de fchipper verhaalde mnjntusfehen de gevallen van verfcheiden dergehjken vaartuigen als 't zijne, die in 't zelfde vaarwater waren omgeflagen, doordien de Huurlieden niet genoeg 0p hunne hoede waren geweest tegen de uitfehietende winden van de kust. Dit was een bericht aan de gemeente, twelk ik mij ten nutte maakte, door mij aan den voet van een der masten te plaatzen met een mes m de hand, gereed om bij de eerfte vlaag, die ons te fterk deed overhellen, de val door te fnijden. Noch de verdubbelde flagen des donders, noch het gedruisch der golven, konden den zoon  naa St. DOMINGO. 153 zoon van Jakob overhalen zich bij ons te voegen. Hoe dikwijls wij hem wakker maakten, fliep hij telkens weder in. Indien onbevreesdheid in 't gevaar de vrucht der ondervinding is, kan men niet twijfelen of deze afftammeling van Israël moet met M o f e s bij den doortogt door de roode zee geweest zijn. Eén uur na middernacht kwamen wij te Norfolk aan. Ik vond den Heer L ij n h a m en deszelfs broeder aan de haven, zij hadden de goedheid gehad voor mij een bed aan hun huis gereed te maken; dan, daar ik voornemens was eenige dagen uitterusten, nam ik mijn intrek in een herberg, waar ik heden morgen een bezoek ontving van den Heer Os ter, Onder -Conful van Frankrijk, zoo als ik op \ punt ftond een bezoek bij hem afteleggen, en bij wien ik met de Heeren Lijn ham het middagmaal hield. Norfolk zal geen onaartige ftad zijn, wanneer men 'er de puinen zal weggeruimd hebben, welke nog getuigen wat die plaats bij de omwenteling geleden heeft. De overlevering, welke ons meldt, dat deze ftad in de taal der •Wilden Pouhatan genaamd wierd, bewijst, dat zij het oud verblijf eens volks was, het welk zich aldaar enkel bezig hield met de visfcherij. Thans is de ftad de hoofdplaats van een Graaffchap van dien naam in den Staat van Virginië. Omringd van zandige en lage landen, welke het verblijf aldaar in den zomer niet gezond maken, K 5 zou  154 R E I Z E zou zij zich gewis nooit tot dien Mand verheven hebben, waarin zij thans is, zo haare voor dVri koophandel zeer voordeelige 'ligging 'er niet de ftapelplaats van gansch Neder-Vïrginië van gemaakt had. Juk heb met den Heer Os ter een zeer lang en leerzaam gefprêk gehad, het welk den inhoud van mijnen volgenden brief zal uitmaken. m^m--m NEGEN-EN-DERTTGSTE BRIEF. Norfolk, Aug. 179a. De Heer O ster, die bij zeer veel gedienstigheid en heuschheid de nodige kundigheden van zijne bediening paart, heeft de goedheid gehad mij wegens de handel - betrekkingen van Frankrijk en de Vercenigde Staaten eene Memorie medetedcelen, door hem aan 't Ministerie gezonden. Deze Memorie behelst eenige zeer oordeelkundige bedenkingen, zeer leerzaame bijzonderheden en zeer uitgeftrekte ontwerpen, maar ik heb aan den ftcller daarvan te kennen gegeven, dat dezelve van geen nut zou zijn, om dat het Franfche Ministerie nog op verre na de betrekkingen niet begrijpt, welke federt de ontdekking der beide Indien den handel eenes Staats aan deszelfs regeering verbindt; betrekkingen, we-  naa St. DOMINGO. 155 wegens welken het eene wezenlijke zaak is, zich niet te misleiden, welker aart door Engeland alleen fchijnt doorgrond te zijn, en welke, zoo 't mij toefchijnt, door Frankrijk en Holland even zeer fchijnt miskend te worden ; offerende Frankrijk den handel, aan de magt op, dat is te zeggen, de welvaart van deszelfs volkplantingen aan elerzelver krijgsmagt, daar Holland aan de uitgeftrektheid en nijverheid van den koophandel haar magt en veiligheid opofferde. Gij en ik, mijn Heer! hebben te famen meer dan eens geklaagd, dat onder het aantal bureaus , welke de verfchillenele departementen van 't Bewind uitmaakten, 'er niet een bijzonderlijk belast was met het onderzoeken van ingeleverde ontwerpen, en mijn leedwezen vernieuwde bij het lezen der memorie van den Heer Os ter (0). Vulgens dien Confal zou Frankrijk de een eenige gelegenheid verlooren hebben, om zijn eigen koophandel de plaats te doen innemen van (e) 't Is vrij zonderling, dat de Heer Mirabea'u, de vader,, meer dan dertig jaaren geleden fchreef: ,, niets is zoo zot, dat door de pjenfclielijke reden niet voor zeer wijs zal gehouden worden; 'er zal een tijd komen, dat men Bureaus zal zien, wier verrichtingen men aldus zou kunnen bcllempelen: Gerechtshof van vernieling." De zoon heelt niet weinig toegebragt, om de vervulling van 's vaders voorfpellirg voortebereiden, cn 't Comitté van Algemeen welzijn gelijkt, naar 't mij voorkomt, niet weinig naar een Gerechtshof van vernieling. Zie FJmi des hemmes, Tom. I. Chap.3»  156 R E I Z E van dien van Engeland ten tijde der omwenteling. Frankrijk had als toen boven zijn mededinger, het verbazend voordeel van aan de verëenigde Staaten, de voornaamfte artijkels te kunnen leveren, te weten, lakens, linnens, wijnen enz. van een beter hoedanigheid en tot een prijs ver beneden dien der Engelfchen. Maar wederhouden door de onzekerheid of de omwenteling zou flagen, weerhouden door de onmooglijkheid van aan de Amerikanen* dat zelfde crediet aantebieden, 't welk deze bij de Engelfchen vonden, bepaalden onze kooplieden zich ecniglijk en met fchroom tot eenige proeven, en'tot eenige Weinige verzendingen, welke gevoegd bij de gebrekkige keus, om dat dezelve ftrced tegen het vooroordeel, de hebbelijkheden en den fmaak cler eerden, hen wederzijds wars maakte van eenen handel, welks beftendigheid door de Franfche natie niet kon verkregen worden dan door duure en menigvuldige opofferingen. De vrede had ook naauwiijks de gemeenfehap tusfchen het moederland, en deszelfs oude volkplantingen herfteld, of Engeland verre van inrevorderen, het gene men aan het zelve van ouds fchiildig was gebleven, haastte zich een nieuw crediet aan deszelfs fchuldenaren aantebieden , en van dien tijd af was alles voor Frankrijk afgedaan.  naa St. DOMINGO. 157 Bij deze voorname aanmerking, mijn Heer, kan men nog eenige andere aanmerkingen van geen minder gewigt voegen: vooreerst, dat de Franfche kooplieden niet zoo haast meesrer meenden te zijn van den Amerikaanfchen handel, zonder daar in eenigen mededinger te hebben, den prijs hunner koopwaaren verhoogden en Hechter goed leverden. Even onbezonnen als baatzuchtig beloofden zij zich meer winst van dingen, welke de Franfche kunst-vlijt hun aanbood dan van dief welke best voegden aan de eenvoudigheid der zeden eens volks, dac te wijs was, om zijne ^zinnelijkheden te voldoen, alvorens in zijne behoeften voorzien te hebben. Zij zonden den Noord- Amerikanen allerlei prullen van Franfche weelde en fmaak, welke even zoo weinig bewonderaars als koopers vonden, waardoor zij' een drievoudig verlies leden, de kosten van de uitrusting hunner fchepen , de terugvaart van dezelven zonder vracht van Amerikaanfche goederen, en de fchade op de goederen,- welke men onverkogt te rug bragt, en die zij met verlies moesten verkoopen. Maar behalven het ongenoegzaame der middelen en de misdagen, welke men beging in 't afzenden van Franfche fnuisterijen, waren 'er nog andere redenen geheel afgefcheiden van de Staatkunde en het belang, welke deeds aan de Engelfchen den bijna uicduitenden handel met de Staa-  158 R E I Z E Staatcn van Ar.ïrika zullen verzekeren. Deze redenen zijn, vooreerst, eene zoort van bloedvërwantfehap van beide volken; vervolgens dezelfde godsdiensten, dezelfde zeden, dezelfde fmaak enz. Ik befchcuw dcrhalvcn, mijn Heer, als eene ftaatkundige ketterij, bet algemeen gevoelen, dat Frankrijk een doodlijken lïag zou hebben toegebragt aan den koophandel en aan de magt van Engeland door 't bewerken der Amerikaanfche onafhanglijkhcid fj>). 't Is waar, het Engclsch ministerie heeft er het recht verlooren van over de burgerlijke en krijgsbedicningen te befchikken, 'er de tolrechten te ontvangen, welke naauwiijks genoegzaam waren, om de kosten van 't bewind te voldoen, 'er troepen te werven, welke het zedert den afftand van Canada niet meer nodig heeft, 'er matroozen te ligtcn, die het misfen kan , of die het altijd kan bekomen als het geen geld ontziet. Maar welke uitwerking kan men in 't algemeen van de onafhanglijkhcid der Verëenig- de O) 't Was de Hertog de Choifeüil, die niet alleen den opftanl van 't Engelscb AmtriU uit>, maar ook voorbereidde. Men heelt mij in dit'land ftellig verzekerd, dat hij reeds in 1766 den Baren Kalbe naa Pbiladelfhia zond, om 'er de gemoederen te peilen en te bereiden. Die Minister voor/ag toen niet, dat hij de gvondflagen legde van de Franfche omwentcliig. Zie daar, hoe de fortuin behagen ilhcpt, de diepite berekeningen van de verheven ftaat kunde der hoven te verijdelen.  naa St. DOMINGO. 159 de Staaten verwachten ? Dat 'er de bevolking en de landbouw zullen toenemen, dat zij meerder gronden zdlen aanleggen, en hunne bezittingen verder uitbreiden! De ondervinding bevestigt daaglijksch deze hoop: maar wat zal 'er het ge- . volg van zijn? Dat het vertier der manijfactuu' ren en der konstvlijt van Etlropa noodwendig den voordgang des landbouws en der bevolking nog een zeer langen tijd zal volgen, tot dat de akkerbouw en de koophandel aan de nijverheid en konften het overtollige der bevolking zullen weder geven. En dewijl ik de reden gezégd hebbe, waarom Engeland noodwendig den uitfluitenden handel der Amerikaanfche Staaten zal behouden, zoo volgt daar (iit van zelve, dat in'ftede van alles tc verliezen, Engeland alles bij de omwenteling, in welke men deszelfs val meende te voorzien, zal gewonnen hebben. Ik ga nog verder, mijn Heer, en ik zeg: dat zo immer de kans van ftaatkundige omwentelingen gebeurtenisfen mogt voordbrengen, welke voor Engelands beftaan gevaarlijk konden zijn, dat land noodwendig in deszelfs verbindtenis met zijne oude kolonie al de hulp en bijftand zou vinden, welke het nodig zou hebben, om deszelfs gewigt in de fchaal van Europa te behouden, en dat zelfde land, 't welk voor dezen aan Engeland niet dan foldaten en matroozen leverde, zou als dan aan het zelve legers en vlooten bijzetten. 'tls  i6o R E I Z E 't Is waar, indien men tot rigtfnoer voor ons oordeel, dat gene wilde aanncemcn wat perfoonlijke haat en burgerlijke tweedracht aan enkele perfoonen inboezemen (q~), zouden Engeland en Amerika nimmer met eikanderen oprechtlijk kunnen verëenigd zijn. Maar dergelijke hartstogten verfterven, even als het kortftondig ge < val, dat dezelven voordbragt, men moet de volken befchouwen als bezoldigde worstelaars, wier drifc jegens eikanderen niet langer duurt, dan de ftrijd; en de wijze man, die toevallige oorzaken weet te onderfcheiden. dringt met een vast oog door de wolk, die het oogenbliklijk vooroordeel tusfchen hemen de noodzakelijke orde der dingen doet opkomen. Werkelijk, mijn Heer, worden hier toebereidzelen gemaakt,, en zoo ik geloof zal men hier zijn best doen, om regtftreeks op China te handelen, en daar door Groot - Brittannie te verileken van de winst, welke het uit dezen tak van handel door den invoer trok. Die winst moet gewis aanmerkelijk zijn, zoo men moge oordeelen uit de hardnekkige ftandvastigheid, waar mede de Engelfche regeering den impost op Cf) Een bewijs van valfche oordeelvelling en haatüjken laster,door den geest van partijfchap ingeboezemd, kan men vinden in de vertaaling van een Engehch werkje, in 2Deelen, betijtcld: Dagverhaal eener reixe in ie binnenlanden van Neerd- Amerika, door een Engelstb Officier.  naa St. DOMINGO. 161 op de thee heeft willen doordringen, zoo zelfs, dat zij liever verkoos de kosten van eenen 'oorlog, en het verlies van Amerika 'er aan te wagen, - dan iet van hare rechten te laten vaaren. Maar behalven dat de wil eener regeering even zoo min voor een reden van Staat als haare willekeurige handelwijze voor eene wet kon dsorgaan, vermoede ik, dat de Amerikaanfche handel nog in lange niet toereikende zal zijn voor 't gene den Staat behoeft, zoo dat Engeland 'er altijd een gedeelte van zal behouden, waardoor het verlies, dat het omtrent den Chiiieefchen handel lijden kan, rijkelijk zal opgewogen worden; ook zal de winst, welke de Engelfchen doen op' verfcheidene andere artijkels van manufaftuuren en andere waaren, waar mede zij fteeds middel vinden Amerika te voorzien, de andere winstderving rijkelijk vergoeden. In weerwil van mijn vast voornemen, om niet buiten de uiterfte noodzakelijkheid mij aan't gevaar der zee bloot te ftcllen, heb ik eene fchikking gemaakt met een Amerikaansch Kaptein, die rechtflreeks van hier na Philadelphia ftaat te vertrekken. Mijne goederen zijn bereids aan boord, en ik denk mij dezen avond fcheep te begeven, en nog dezen nagt te vertrekken. II'. deel. L VEER-  i6i R E I Z E VEERTIGSTE BRIEF. Ntrfolk, September 1790. Door tegenwind belet zijnde gisteren onder zeil te gaan, ben ik, na een nacht aan boord doorgebragt te hebben, heden bij den Heer Syham terug gekomen, die mij een voorftel deed, waar door ik volftrekt eenen anderen weg meen te nemen. Een vaartuig door hem zelf afgehuurd, beladen hebbende met een gedeelte Zijner goederen, is hij voornemens met het zelve naa Alexandrië te ftevenen, en heeft, zonder dat zulks nodig ware, mij fterk aangezogt om hem te verzeilen. Ik liet evenwel mijne goederen aan boord van den Amerikaan blijven, en hield enkel, dat gene terug, 't welk ik rekende op eene reis van agt dagen te kurinen nodig hebben. Deze nieuwe fchikking voldoet te meer aan mijne nieuwsgierigheid, alzoo ik bij die gelegenheid een land zal doorreizen, 't welk ik, zonder hem, misfehien nimmer zou gezien hebben. Wij zullen in de Cheaspeak de oevers van Virginiè' en Maryland tot aan de uitwatering van de Patowmak langs ftevenen, vervolgens die rivier opvaaren tot aan Alexandrië, en ons door  naa St. DOMINGO. 163 door Annapolis en Baltimore naa Philadclphia begeven. Alhoewel ik ook een omweg van eenige honderd mijlen moest nemen, befpaar ik toch daar door eene verveelende zeereize, welke met onbekende lieden niets aangenaams kan hebben; daar ik nu eene aangenaame en genoeglijke reize zal afleggen met een gezellig man, dien ik zoo veele vragen zal mogen doen als ik wil, zonder te vreezen van hem lastig' te zullen vallen. Ik zal mij wel wachten, mijn Heer, u mijn gevoelen te zeggen over het nieuwe volk met het welk ik ftaa te verkeeren. De eerfte indruk zou misfchien hier de tegengeftelde uitwerking doen, dan dezelve te St. Domingo deed; want tot nog toe zie ik niets, dat'zich verzet tegen de gunstige vooringenomenheid met welke ik hier ben aangekomen. 't Is waar, wat men gemeenlijk zeden noemt, dezelve komen mij eenigzins zonderling ftrijdig voor met onze Europsaanfchs befchaafdheid. Ik bevond mij, bij voorbeeld, eenige dagen geleden aan een tafel in een ordinaris, de perfoon die aan mijne rechtehand naast mij zat, gaf verfcheiden winden op, welke de kieschheid onzer taal mij belet bij hunnen naam te noemen. Ik zou zulks als iets toevalligs of als eene vrijheid befchouwd hebben, geoorloofd aan oude lieden, zoo zulks achtervolgends niet plaats hadL 2 d e  164 R. E I Z E de gehad bij de meesten zijner medebroeders, die die alles met zoo veel ernst en deftigheid nadeeden, als zogten zij eikanderen te overtreffen , des ik 'er eenigzints over onthutst werd. Gelukkig, dat die windlozing zich enkel tot het gorgel-lid bepaalde; ik geraakte reeds aan 't peinzen , wat toch aanleiding tot zulk eene hebbelijkheid had kunnen geven, toen ik eensklaps daar van werd afgetrokken door een gebruik, 'c welk eene andere wending gaf aan mijne bedenkingen. Ik had om te drinken gevraagd, toen ik een groote kom punch zag binnen brengen, die door den knecht aan den oudften der gasten werd aangeboden, deze dronk 'er uit, en reikte dezelve vervolgens aan die naast hem zat toe, en aldus ging de kom de tafel rond. Hoe vreemd die gewoonte mij voorkwam, dronk ik mee eerbied, mijn Heer, als uit den beker der oude gastvrijheid. Bij ons, kiefche lieden, dikwijls even bedorven van lichaam als van ziel, zou dergelijke gewoonte niet minder gevaarlijk dan bchchlijk zijn, maar hier, bij een volk, dat gezond en verflandig is, is zij een bewijs van een al te zeldfaam vertrouwen, om in dezelve niet die beminlijke eenvoudigheid van zeden hoogtefchatten,. waar aan zij ons herinnert. Gereed om mij in de nieuwe wereld diep landwaards in te begeven, zal ik eenigen tijd geene gelegenheid Yinden om aan u te fchrijven. Ik zal  naa St. DOMINGO. 165 zal daarom evenwel niet ledig blijven, want wanneer men behagen fchepc zijn oordeel op gronden te bouwen, en zich van zijne genictingen rekenfchap te geven, worden genieten en waarnemen al mede bezigheden. Indien onze oordeelvellingen veelal afhangen van onze goede of kwade geestgelleldheid, bemerk ik, dac ik nooic meerder geneigd was, om mee iets vooringenomen te zijn. Ik zal evenwel trachten alle partijdigheid te vermijden, en dit hoop ik te meer, om dat het mij toefchijnt, dat men met eene fterke verbeelding, welke ik niet hebbe , moet geboren zijn, om in de bewooners van dit nieuwe rijk, meer dan menfchen te zien, die in 't midden van de ongeregeldheden eener omwenteling zuivere zeden wisten te behouden, en niet toetelaten, dat de moed, waar mede zij hunne rechten verdedigden, en de geestdrift, waar mede zij hunne vrijheid wonnen, ontiiarte, de een in eene dweepzucht, en de andere in woefte wreedheid, en voorwaar dit is al veel. Moge de nakomelingfchap, mijn Heer, ten eenigen dage het zelfde van u zeggen! Men gelooft het hier, om dat men vrij algemeen anderen naar zich zeiven beoordeelt, en dat de eigenliefde der Amerikaanen behagen fchept in de gedagte, dat zij uwe eerfte meesters waren in de dubbele konst, om den blixem aan den hemel, en den fcepter aan de dwingelanden te L 3 ont-  166 R E I Z E ontrukken f>). Maar als men flechts de inrichtingen, de zeden en den geest der beide volken met elkander vergelijkt, zoofchijnt men zulks meer te verlangen dan te hopen. POST SCRIPTUM. Het Fransch Bewind fchijnt thans zich crnftig bezig te houden met de herflelling der orde te St. Domingo, en in die ongelukkige kolonie, benevens den akkerbouw, op welke haar oude welvaart of liever, die van den koophandel met het moederland gegrond was, de zaken op eenen dragelijken voet te herftellen. Deze onderneming te volvoeren komt mij niet mogelijk voor, ten ware men de eenige gelegenheid waarnam, om van de oude grond - dwaling terug te komen, door welke her oude Bewind de blanke bevolking der Antilies boeide; eene dwaling, waar uit, met het invoeren van de flaavernij, door welke de verbazende oneven- re- CO Men Weet, dat de geestdrift deze regels onder het portret van Franklin. plaatfie; kort voor 't'overlijden diens mans fprak iemand hem over de omwenteling, welke men in Frankrijk te gemoet zag. Frunkrijk, antwoordde Franklin, tetft eene hervorming en geene omwenteling nodig, bet hulpmiddel zou erger e\*n do kwaal zijn.  na* St. DOMINGO. 167 redigheid in getal tusfchen de meesters en de (haven, aan de eerften geene andere middelen van burger-beduur en veiligheid overlaat, dan die, waar van 't misbruik, niet mogelijk is voortekomen, door dien het den dwang haatjijk maakt, waar op men dat beduur en die veiligheid noodwendig vestigen moet, en des de onvermijdelijke omwentelingen aanbrengt, benevens de ftormen, die in minder dan een jaar, het werk van verfcheidene eeuwen vernielt. Want het is eene waarheid door de ondervinding op de puincn van alle rijken gedrukt, dat, indien de natuur der menfchelijke maatfchappijen wil, dat het groöt getal door het kleene geregeerd wordt , wil zij geenzins, dat het gedeelte meerder zij dan het geheel j dat de zwakke den fterkcn verpletten:, dat is te zeggen, dat het kleene getal het groote drukke. Te vergeefsch meenen brave menfchen, -maar die uitliefde tot het goede misleid, en verder!; t door de ondervinding, welke zij door lapge overdenkingen en door een lang verblijf konden verkrijgen, in de geheele, gedeeltelijke of achtervolgende vernietiging der flaavernij, hec geheim gevonden te hebben , de koloniën toe haaren ouden ftaat van luister te herftellen; maar ik durf rond uit zeggen, dat dit hulpmiddel, deze fchroomvallige maatregel, hen nimmer hun oogmerk zal doen bereiken; om dat het klaarblijkelijk ongerijmd en hersfenfehimmig is tot de L 4 °™e  168 R E I z E orde te willen te rug brengen anders dan door dwang, tweemaal honderd duizend flaaven, gewoon aan alle de bnitenfporigheden der wanorde, en welke als toen geen ander denkbeeld van burger-orde noch van ondergefchikthcid konden hebben, dan die noodwendig verbonden z'jn aan den dwang, welke in hunne oogen voord-aan beftaan zou, niet gelijk eertijds in de meerderheid van verftand en kunde, maar in die van het getal. En indien in 't oude, cn in veele opzichten zeer gebrekkig ftelzel, het, zoo ik meen, phyfiek onmooghjk was aan den-neger zeden te geven , die zijnen meester ontheffen van de vlijtige en geflrenge waakzaamheid, waartoe hij totzijn eigen behoud te droevig en ongelukkig genoodzaakt was, hoe zal men dan begriipen konnen het mooglijk te zijn, eensklaps 'eet, gansch geflacht van menfchen te ontdaan, die noch door geboorte, noch door opvoeding opgelegt waren, een denkbeeld te hebben van rechten en plichten van onafhanglijkheid en van onderwerping, welke de waare Vrijheid uitmaakt; menfchen, die na 't gene zij gezien hebben , noodwendig de vrijheid moeten verwarren met de toomlooste losbandigheid? En ik vraage, hoe die menfchen, gewoon aan regeringloosheid, plunderingen moord, toeftemmen zouden op nieuw lijdelijke flaven te worden. Hoe die flaaven, geheel en ai hervormd en onverbid- de-  naa St. DOMINGO. ictp de'ijke dwingelanden geworden, befluiten zullen kunnen niet meer dan daghuurders te worden of blinde werktuigen van de fortuin eens meesters, dien men hen leerde verachten en te overwinnen? Hoe zullen handen, welke giste¬ ren nog den bhxem fchötcn, het gebruik hervatten van het akkergerecdfchap ? Hoe zal de Haaf zelfs voorwaardelijk 'de kluisters van den zoon hernemen, die flaaf, wiens woede den doodsangst des vaders vermeerderde door de verfchrikkelijkfte1 pijnigingen? Het moederland, dat langen tijd zich onverfchillig toonde wegens het lot der kolonisten, begint ten minlien belang te Hellen in dat der koloniën. Men begint te zien, dat zij, die voorgaven er ac vrijheid te vestigen, door vrije menfchen uittcroeijen, om flaaven in derzeivér plaats te ftellen, flechts dwaazen, wreede fcheurmakers waren, wier posrinpen niets an¬ ders voordgebragt. hebben, dan eene groote gelijkheid van ellende. Denkbeelden, in alle opzichten juister, volgen het - overdrevene eener- wciujeeucuue gccsttirut or eener patnottncne huichelarij op, welk tot hier toe meer bedrogenen, flagroffers en fielten gemaakt heeft, zonder een enkelen gelukkigen te maken. X Men begint eindelijk te bemerken, dat om de bevol- ' king, den akkerbouw en den koophandel we-der op te wekken in landflreeken, welke door buiten- en binnenlandfche oorlogen even ze ;r L 5 ver-  i/o R E I Z E verwoest werden, 'er iets anders nodig zij dan afkondigingen, decreeten enz. van proconfuls en foldaten. Het eens zijnde omtrent de beginzels, verfchilt men dus nog maar omtrent de middelen; maar indien de Republikeinen van Griekenland en van Rome nooit meenden de vrijheid van hun vaderland in de waagfchaal te Hellen, om dat hunne landen bebouwd en hunne burgers bediend werden door flaaven, bczeft men, dat hetzelfde niet plaats heeft in de Franfche Republiek, waar men denkt dat de tegenwoordigheid van een eenig mensch, beroofd van het recht van flemmen in de grondvergadering, dat is, van het vermogen om zijne Item te verkopen aan een zot of guit, den grond der vrijheid zou beimetten en de openbaare veiligheid noodw :vhg in gevaar ftellen; want, n wij wil„ len," zeide Vlirabeau, den 21 Januarij 1789, „ de. vrijheid, en wij haaken naar de „ uiterfte losbandigheid; wij willen de vrijheid „ en wij hebben de eerfte beginzels van tucht „ niet." Ik betwist het Franfche Volk geenzins het recht, welk het zoo duur gekogt heeft, van vrij te zijn; nog minder laak ik deszelfs ongemeene kieschheid, van liever zich te willen voeden met abfinth, dan zich aan de misdaad fchulelig maken, van fuiker te eten bebouwd en bereid door de hand eens flaaft. Even-  naa St. DOMINGO. 171 Evenwel, verönderfteld dat men indedaad de koloniën wilde behouden, dan dient men te weten, dat het bebouwen en bereiden der vruchten, welke dezelve voordbrengen, eene talrijke menigte flaaven vereischt, onder het opzicht van één eenigen, onderworpen aan onafgebroken arbeid, en zoodanig gedwongen, dat het nodig zij hen daartoe te nopen door de flrengfte tucht. Maar op welk eene wijze dat doel te bereiken? Door de vrije arbeiders, zegt men, deel te geven in de winst, welke hun arbeid zal verfchaffen aan den eigenaar der plantaadie, welke zij zullen bebouwen. . . en die vrije arbeiders zullen dezelfde negers zijn, die men uit de hand moet voeden, uit hoofde men onder de tien 'er naauwiijks één zal vinden, die begaafd is met de noodige kennis en vlijt, om voor zijn eigen onderhoud, door planten, bebouwen en infamelen, te zorgen. Van twee dingen één: mijne negers zullen in het toekomende eenvoudige daghuurders zijn, meesters om over hunnen tijd te befchikkcn en hun dagloon te bepalen, of zij zullen mijne medegenooten zijn, zoo niet in den eigendom, ten minften in de deeling van de vruchten, en bijgevolg van de kosten der bebouwing van mijn land. In 't eerfte geval kan ik mij niet verlaten op den noodzaaklijken bijftand hunner handen, dan voor zoo ver het zulks aan hun zal gelegen  17= R E I 2 E gen komen, zij zelve zullen de middelen, den tijd en den arbeid regelen: door middel van eene kleene vermeerdering van dagloon zal mijn buurman, die mij nijdig is, mij mijne arbeiders aftroonen, ten tijde dat 'er gewied of ingefameld moet worden. In het tweede geval word ik de zaak-bezorger en de komptoor-bediende mijner negers. Ik zal open-boek mee hun moeten houden, hun den Haat van ontvangst en uitgave moeten openleggen. Ik zal met mijne medegenoten moeten raadplegen, overleggen en beredeneeren, welke voor- of na-deelen uit deze of gene bebouwing kunnen ontdaan; ik zal hen moeten onderhouden over het ontginnen van nieuwe landen, over de verbeteringen, over de noodzaaklijke onkosten, zoo bij 'c veranderen van bouwgronden, bij nieuwen aankoop, verbeteringen, enz., over den prijs, waarop wij onze vruchten zullen delien, over den aart en de uitgedrektheid der verbindtcnisfen, welke ik zou kunnen aangaan met de maatfehappij van koophandel, enz. Nu, zo 'er onder de menschlievendde bewooners der kolonie, één eenige gevonden wordt, voor wien de een of andere dezer] veronderdellingen niet het toppunt van dwaasheid en ongerijmdheid zij, da ik toe, dat men mij zelf voor een volflagen zot houde. Men  ,naa St. DOMINGO. i;3 Men zal ten minften toeftaan dat het ongehoord zij, dat menfchen, die reeds bedorven zijn doer de flaavernij zelve, zegt de Heer Malouct, die nooit geen recht denkbeeld hadden, noch van het uitgeftrekte recht van eigendom , noch van dat der fteden, noch van de plichten, welke de tijtel van burger, die daaruit ontftaat, oplegt; noch van de deugden, welke dezelve verönderftelt; die, verre van in de vrijheid niet te zien, dan het recht om alles te doen wat de wetten veroorloven, 'er tot hiertoe niets in zagen, dan 't vermogen van alles' te doen wat dezelve verbieden (Y); het zou, zeg ik, onmooglijk zijn te verönderflellen, dat in den boezem der fchandelijkheden, der verweldigingen, der misdaden, der buitenfporighedcn van allerlei zoort, van lange en bloedige regeeringloosheid, menfchen geweidiglijk uit de flaavernij tot de uiterfte losbandigheid gevoerd, in eene baaijerd van brand en flachting zouden geput hebben, blinde onderwerping aan de wetten, den geest van orde en bedaardheid, de zachte aandoeningen van 't hart, de huislijke deugden, welke overal den goeden, den waaren burger kenfchetzen, en die alleen ons konnen borgftaan, dat zij met den arbeid ook de zeden en hebbelijkheden van het akker-leven zullen hernemen. Zoo» (i) Ctest der Wetten, xi Boek, Hoofdfl:. in.  174 ■ R E 1 Z E Zoodanig is nogchans de waare gefteldheid van zaken te St. Domingo; en ik voeg 'er bij, dat zo men aan de Franfche omwenteling niet wil toeëigenen het vermogen van alle de wetten der natuur veranderd te 'hebben, het niet mooglijk is, dat 'er de zaaken anders zouden kunnen zijn. De vraag is derhalven niet meer, of de vorige flaaven thans moeten behooren tot de klaslë van vrije burgers en land - eigenaars; want, deze gedaante - verwisfeling zou in alle gevallen, voor het moederland 't verlies der koloniën medefleepen, en als dan zou het te gelijk zeer wijs en fpaarzaam zijn dezelven aan haar noodlot overtelaten: maar de te beantwoorden vraag is deze: of, in de veronderftelling dat men met den neger-handel ook hunne vervoering, als flaaven, naa de Franfche Antiües verbood, hec mooglijk zijn zou 'er eene grondverdeeling en eene wijze van bevolking interichten, die toelaten zou 'er den ouden akkerbouw te doen voordduuren: ■ dit nu geloof ik niet ondoenlijk te zijn, indien men terftond tot de eenige waare ftaatkundige werking, tot het middel wil toevlugt nemen, 't welk, hoe buitengemeen het tuooge fchijnen, nogthans het éénige is waarop men eenige hoop kan bouwen. Een nieuwe verdeeling van landen .... Op die woorden hoor ik een algemeen geroep opgaan tegen de fchending van de gehei- lig- o  naa St. DOMINGO. 175 ligfte der rechten, tegen het verweldigen van iemands eigendom. ... en 't is uit den boezem van Frankrijk dat zich dit algemeen geroep Iaat hooren . . . maar ik zal de Franfchen, die thans het waare begrip van recht en onrecht hebben, enkel tot het oude Romeinfche gemeenebest wijzen, waar dit recht, zoo ik meen, niet minder geheiligd was, dan hetzelve in de nieuwe Franfche Republiek zijn kan, en waar nogthans de wet gebood eene nieuwe verdeeling van landen te maken, zoo dikwijls de armoede eener te groote menigte van niet geërfden den Senaat deed duchten voor de te groote onëvenredigheid van fortuin. De Oppervorst, wie hij ook ware, heeft in Frankrijk nooit afftand gedaan van den wezenlijken kroonsëigendom, van den grond der koloniën; 't gene zulks bewijst is, dat de Koning, bij het recht van over de niet afgeftine landen te befchikken, fteeds het recht heeft gevoegd, van aan de kroongoederen te verëenigen die, des laatften eigenaars, wanneer deze zonder testament en zonder natuurlijke erfgenamen ftierf, benevens die afgeftane landen, ten opzichte van welken men meende den eigenaar afftand te doen, wanneer hij binnen een bepaalden tijd niet voldeed aan de voorwaarden, welke hem daarvan, anderzins, den eigendom verzekerde. Niemand in Frankrijk zal mij betwisten, dat de Natie den Koning is opgevolgd in de rech-  176 R E I Z E rechten van de koninglijke oppcrmagt, en dat dezelfde Natie ook dat recht heeft op de landen der koloniën, en dat. zij gevolglijk aldaar kan bevel geven tot eene nieuwe verdeeling der landen, tot het inltellen van een nieuw ftelzcl van bevolking, en tot het verminderen der grondeigendommen, zoodanig dat de bebouw_ de grond van oV. Domingo, welken ik meen dat in 1788 berekend werd op 15000 eigengeërfden, of eigenlijk gezegde planters, voordaan zou berekend moeten worden op 45000. Men begrijpt ligt, dat ik hier flechts den grondflag van een ontwerp kan aanbieden, wiens geheel en deelen overwogen kunnen worden in een comitté van bewooners, onderfteund door eenige kundige Rechtsgeleerden, dewijl het nodig zijn zal bij dat ontwerp een nieuw ftelzcl van wetten te voegen. i° Om de wijze en maatregels te bepaalen, naar welke de verdeeling der grondeigendommen gefchieden zal. 2° Om de uitgeftrektheid en den aart der verbindtenis vasttcftellen, welke de nieuwe eigenaar zal gehouden zijn aantegaan met den , ouden, zoodanig, dat '.daaruit niet ontfta een bron van oncenigheden en rechterlijke gefchillen. 30 Om te gelijk, het zij door eene dadelijke of van tijd tot tijd te doene betaaling, het zij men zich verbinde zulks te doen in gemunt geld  naa St. DOMINGO. i ~7 geld of in koopwaaren,- aan den een zijn vervreemden eigendom, aan den anderen de uitfluitende bezitting, het gerust genot van zijnen eigendom te verzekeren; eindelijk, om op eene duidelijke en klaare wijze alles vastteflrellen wat betrekking zou kunnen hebben tot de rechten van overdragt -en vrijkoop. Dat dit ontwerp van verdeeling zwarigheden zou hebben, is zeer eenvoudig; dat 'er fteeds iets tegen ingebragt zal kunnen worden, is nog eenvoudiger. Dat men mij eenige misbruiken zou kunnen aantoonen, waar aan het onderhevig zal zijn, ftem ik toe; ik doe meer, ik biede aan-'er geheel van aftezien, mits men mij in de maatfchaplijke orde eene eenige inrichting a?ntoone, welke aan geene misbruiken of gebreken onderhevig zij. Wat aanbelangt de'zwarigheden, daarop antwoorde ik, dat ik 'er geene ken, welke kunnen opwegen de zeer dringende noodzaaklijkheid om de orde te St. Domingo en de eigenaars in hunne bezittingen te herllellen; dat, na beroofd, verjaagd, verbannen te zijn geweest: na in de Vereenigde Staaten, in Frankrijk, in Engeland of in St. Domingo zelve, treurig, geheel verlaten en in armoede, ellendig te hebben omgezworven, gij hen naa hunne oude haardfteden zult zien terug komen, zoo haasc zij verzekering zullen hebben aldaar, tot wat prijs ook, te kunnen genieten onafhanglijkheid, het eerfte van II. deel. M alle  178 11 E I Z E alle heil'; rust, het aangenaamfte van alle genietingen; welvaart, welke hun maar al te vreemd geworden is; indien gij, vooral, hun eene vergoeding kunt verzekeren, welke veele, ten minften vertrouw ik zulks geerne, vinden zullen in de eenige hoop, dat de opoffering, welke zij aan de noodzaaklijkhcid doen, ten nutte zal ftrekken van 't algemeen. Om alle breedvoerigheid te vermijden, zal ik mij flechts bedienen van één voorbeeld, en daartoe eene piantaadie nemen tusfchen de rijkfle cn de geringde geplaatst. Veröndcrftel des, dat mijne koffij - piantaadie mij in 1789 een zuiver jaarlijks inkomen gaf van 60,000 livres, dan zal hec derde gedeelte van dezelve mij thans 20,000 livres geven, waarbij ik voegen zal het gene men mij op de afgeftaane twee-derden fchuldig is, en 'c welk ilc op een tiende ftel; volgens die rekening, na dat ik maar al te dikwijls gemeend had alles kwijt te zijn; na alles ondergaan te hebben wat hec koele mededogen van 't eigen-ik, de^ onverbiddelijke vrekheid, de trotfche vcrachcing der rijken; eindelijk alles, wat kommer, ellende en wanhoop, wreed cn vernederende hebben, zal ik mij met 20,000 of 26,000 livres renten,, nog gelukkiger vinden, indien ik 'er wijze op ftel, gewis rijker dan ik was mee 60,000 livres, en dan ik ce vooren met een millioen livres zou geweest zijn. Wat  n*i St: DOMINGO. 179 Wat aanbelangt de tegenwerpingen, zie hier drie der voórnaamften; welke ik breedvoerig, en in her voordeeligfte licht, aan u zal voorftellen. EERSTE TEGENWERPING. De ftaat, waartoe de omwenteling het fortuin en de bezittingen der rijkfte planters gebragt heeft, maakt dat zij des te meer onderftand in geld behoeven, daar het weder goedmaken van 't gene men aan het roerende op eene piantaadie noodig heefc, eene eerfte en zeer aanzienlijke uitgave vercischt (Y). Tn welke klasfe gij de 30,000 nieuwe kolonisten neemt, geen-hunder zal» misfehien rijk genoeg zijn om aan den ouden eigenaar een derde te betalen van een afgeftaan goed,'dat reeds vruchten gaf; ten Ware dat die betaaling gefchiedde met eene jaarlijkfche aflosfing in geld of koopwaaren, om ten minften de kosten te kunnen goedmaken van ai het roerende en van eenen nieuwen aanleg. TWEE- f>) Men zal zeggen, 'dat men toevlugt kan nemen tot het crediet; maar 'er bcflaat geen creiliet zonder vertrouwen j en daar de aart der behoefte van den kolonist deszelfs crediet niet kan bevestigen, dan op zijne betrekkingen met den handel van het moederland, zoo kan, dit laa:fte thans tot bijna niets gebragt, 'er tusfchen beider, geene zoort van vcurouwen, en bijgevolg geënt hdndel-beïrekking p'sats hebben. M z  180 R E I Z E TWEEDE TEGENWERPING. Het herftellen of het enkel onderhoud eener fuikcr-plantaadie vereischt naar evenredigheid eene meer of min aanzienlijke uitgave. Haare kostbaare en ruime gebouwen, de menigte arbeiders, welke zij vordert; het bijfpel van allerlei zoort, als gereedfehappen, vee, voertuig, enz. dit alles duldt geene vcrdeeling. Eindelijk, om de kosten goed te maken van het aanleggen en 't ontginnen eener fuiker-piantaadie en te kunnen rekenen op eene gematigde winst, heeft men, ter bebouwinge van het fuikerriet, eene uitgeftrektheid gronds nodig, ten minften twee derde grooter dan de nieuwe meting aan de afgeftanc landen geeft. » DERDE TEGENWERPING. Tn den ftaat, waartoe de oorlog, de verhuizing en het fchrikbewind, de bevolking der Republiek gebragt hebben, waar zal men de 30,000 nieuwe kolonisten van daan halen, die men naa St. Domingo zou moeten overbrengen, om 'er het getal der grondeigenaars te verdriedubbelen? en wat dan daarenboven de berekening, welke flechts één eenig mensch aan den arbeid van omtrent zevenenzestig - duizend bedden gronds ftelt, een mensch, die 'er naauwiijks het agtfte gedeelte van den arbeid aan doet, welke derzei-  n%a St; DOMINGO. i;8.i zeiver bebouwing en oppasfing vorderen; eindelijk, wat zult gij met de zwarten uitvoeren, die 'er thans werklijk Jjeftaan? Zie hier mijn antwoord: i° De billijkheid, de menschlijkheid, en zelfs de fcaatkunde van hun, die tegenwoordig Frankrijk beftuuren, maken het hun een pligt eenige millioenen te wijden aan het weder openen van één der voornaamfte, bronnen van nationalen koophandel en welvaart, door een voorfchot,'t welk men zelfs zou kunnen doen terug geven, te doen aan de ongelukkige bewooners van zucht, niet afging, dan na 'er het gebruik onmooglijk van gemaakt te hebben door de te groote uitgeftrektheid van vergunde landen. Gefield dan, dat ieder van de 30,000 nieuwe eigenaars twee of drie verbondenen mede. bragt, 'tgeen het getal der verhuizers op 90,000 of 120,000 zou brengen, zou men mij nog kunnen tegenwerpen, dat dit getal flechts de helft is van 't gene ik bepaalde voor den landbouw van St. Domingo. — Hierop antwoorde ik eenvoudig. Ongetwijfeld wil men niet dat ik voorhebbe het zwarte volk van St. Doming» .te verdelgen. Ik laat dit revolutionair middel over aan de aan-  ma St. DOMINGO. 185 aanhangers der fe&e, die, waardige medcdingftcr van den dood, graag hec levende genacht reeds tot de verhevene gelijkheid van hec graf zou zien. Zo men de berichten mag gelooven, welke het Franfche bewind ontvangen heeft, zouden veele negers den landarbeid weder aangevangen hebben, en nog daaglijks aanvangen. Het zou des niet onmooglijk zijn 'er ten naastenbij 120,000 van bij te voegen, onder een beftuur zoo als men 't gefchiktst zou oordeelcn, bij een zelfde getal Europeaanen of Kréolin, die de blanke bevolking uitmaken;, en bijgevolg de gevaaren van het oude ongelijke getal cusfehen de meesters en de flaaven te doen verdwijnen, met de noodzaaklijkheid van 't flelzel, 't welk een blanken ter befcheidenheid overlaat van honderd negers, of, 't gene nog ongerijmder was, honderd zwarten onderwierp aan de willekeur van eenen enkelen blanken. Ik begrijp zeer wel, dat de uitvoering van / het plan, 't welk ik voorftel, veel uitgebreider ontwikkelingen en beredeneeringen nodig zoude hebben, maar'ik heb 'er flechts de grondflagen van beloofd. Zij, die bij den moed om 'er de bediening van Wetgevers te gaan waarnemen, de ondervinding, de kunde en 't vernuft voegen, 't welk die post vordert, moeten het overige verrigten. Wanneer men voor een Rijk, als Frankrijk is, wetten heefc kunnen maken, van M 5 wel-  186 R E I Z E welker wijsheid de deugd en voorfpoed van 25,000,000 menfchen blijken dragen, moet het niet moeilijk vallen de tucht cn 't belang te regelen van twee- of drie-maal-honderd duizend menfchen, op een kiecn hoeksken grond, als St. Domingo. Ik zal derhalven flechts op twee wezenlijke aanmerkingen aandringen. Daar het oude misbruik, dat aan een bcwooner toeftond verfcheiden vergunde landen te bezitten, ophouden moet, zal daar uit ontdaan de volkomcne verdceling eens grondgebieds, vc I uitgeftrekter, dan hetzelve fchijnt te zijn, wanneer men deszelfs uitgebreidheid berekent naar het getal van dadelijke planters. Wanneer ik voorftel eenig aantal nieuwe kolonisten naa St. Domhtgo te brengen, eisch ik niet dat zulks eensklaps gefchiede, maar achtervolgends, en naarmate de ouden, door 't op nieuw bebouwen van den grond, den noodwendigen overvloed zullen aangebragt hebben, ter herftelling hunner verliezen cn tot onderhoud van de nieuw aangekomenen, tot dat dezen hunne bezittingen aanvaard hebben. Er zijn twee tegenwerpingen, welke bij den eerften opflag moeilijk fchijnen te verëffenen met de uitvoering van mijn ontwerp: de céne, dat het getal van 265,000 individu's de oude bevolking te boven gaat, welke, volgens min eigen zeggen, niet genoegzaam was tot hec be- . ' .' \ ' ■ bou-  naa St. DOMINGO. 187 bouwen van een grond, die veel verder uitgebreid konde worden; de andere, dat de 120,000 negers, ongelijk verdeeld zijnde tusfchen de daadlijke eigenaars, het, niet mooglijk zoude zijn eene gelijke vcrdeeling te maken, zonder het recht van eigendom te fchenden. De om Handigheden mij niet toelatende dit Post-fcriptum langer te maken, meen ik te minder verplicht te zijn deze tegenwerpingen optelosfen, welke men mij nog niet gedaan heeft; daar men mij ongetwijfeld niet zal raadplegen over de nieuwe orde van zaken, welke men zal meenen in de Franfche koloniën te zullen moeten invoeren. Alles, wat ik 'er nog bij kan zeggen, is, dat ik mij. verbinde op alles een voldoend antwoord te geven, cn om te bewijzen dat het gene ik Helle ■ voordkomt uit het bezef van eene oprechte liefde, en uit eene grondige overtuiging van het nut voor de kolonie , biede ik aan het voorbeeld te geven, en op de landen, welke mij in 1789 in eigendom zijn afgeftaan, de proeven te nemen van 't voorgeflagene ontwerp. einde van het tweede en laatste deel. RE-  REGISTER A. jQanzhn. Het aanzien van iemand te St. Domingo hangfalreen af van het getal zijner flaaven r ï, 3- Aardbeevingen. Haare oorzaken , der geleerden verfcliillende ftelzels deswegens onderzogt. Gej voelen van den fchrijver, 'I, 190. Aan de hooge oudheid onbekend, 201. Waarneeiningen van den ibhrijver ' omtrent vier srrdbeevingen door hem bijgewoond, 202. Haare uitwerkingen, 203. Afrikaanen. zoo wel als hunne aframmelingen in verrachting bij de blanken, hoedanig ook-hunne verdienste zij, 1, 42. 'jljtspn, wat het is, I, 67 in de noot. Akademie vin landbouw te St. Domingo opgericht van geen nut, door gebrek aan de benodigde geldmiddelen om proeven i te doen, 1, 176. Ontwerp >m eere piantaadie tot het doen van proeven aantettggen, ten koste van de regeering. Tuin der planten van Port au Prince daar toe genoegzaam , 177. Akkerbouw, (De) zou 'er b?terbloeijen, zoo dia werd overgelaten aan Europeaanen. De wijze, waarop zulks zou kifnnen gefchieden, 1, 45. Alta-vila, eene ongelijke kust, van den mond van de Naiba vtot aan dat eiland onbewoond, 1, 35. Verblijf der watervogels, 36. Oorfprorsg van haaren naam. Verkeerd op de kaarten geplaatst, fchoon een puin van verkenning, 37. Amcrikaanen, fpreken fa Frankrijk met ophef Van de vermaken en bekoorlijkheden der koloniën, en vervloeken die daaglijks in de koloniën zelve, II, 109. Anacoana , Koningin van 't land , de Spanjaarden behandelen haar wreedaartig, l, 212. Ananas. Twijfel of de Ananas en Sapotillaoorfpronglijk tot de nieuwe wereld behooren,I, 151. Apothekar. Een voordeeüg beroep te St. Dtmingc, I, 181. Arbeid van vermaak onder' r.o-  -REGISTER. 189 nomen en volbragt in de woestijn door den reiziger aileen, I, 157. Artesjokken uitmuntend op St. Domingo, en Ivcel grooter dan in Frankrijk, I, 145. Asperges komen vroeger uit den grond dan in Frankrijk, en vorderen geene aankweking, 1, 147, B. Baden,(Koude) zeer nuttig, l, 109. Zeer noodzaaklijk voorde negers, zouden hen behoeden tegen de huidziekten, en de kwaade lucht verminderen , walke zij üitwaasiemen, II, 26. Bakermat afgefehaft, II, 83. Banaan, eene uitmuntende vrucht door de bewooners van Madera befchouwd als de verboden vrucht, gelijkt naar den appel, I, 107. Barbados, de rijklte |kolouie, waarom , 1, 46. Baudoin. Piantaadie van den Heer Baudoin beter onderhouden dan anderen. Haare fchilderachtige ligging. Vriendelijk onthaal aldaar, 1,189. Baya - Rondros- Aldus worden de paarden genaamd in 't fpaansch gedeelte van St. Domingo , 1,36. Begrip. De eenige magt, welke den blanken in de koloniën tot waarborg hunner veiligheid {trekt, I, 51- Behoefte, 't Lnnd levert 'er alles op wat volftrekt tor., 's levens onderhoud nodig zij, II, 93. Die van de eerlle noodzakelijkheid zijn weinig in getal te St. Domingo, ibidem. Bekwaamheden, zeer zeldlaam te St. Domingo, 1,83. Bergen zijn met geen rijtuig te bereizen. De vrouwen zeive zijn 'er genoodzaakt te piard te ltijgen. Houden goudmijnen in. Dwaling van B ernardi n de - JSt. Pierre deswegens wederlegd, I, 122, 123. De lucht is 'er veel zuiverer, 168. Bertrand d'Ogerou, opperhoofd der vrijbuiters , door de regeering afgezonden. Zijn portret, I, 82. Be/laan, in welk oogpunt de negers hun aanwezen befchouwen, II, 30. Bejluurder of zaakwaarnemer eener piantaadie, in welke klasfe van menfchen dien te kiezen ; men moesc hun een deel geven in de opbrengst: der goederen, welke door hen beltuurd worden,als het beste middel om hen te verbinden, H, 120. Bevelhebber Teen) over de negers vergiftigt zeven en dertig flaaven, en helpt zijn meester jte gronde, II,94. B-e-  jqo R E G I S T E R. Bevers, leven vreedfaroer onder elkander dan de menfchen, I, 13. Bevolking kan zeer we! ftand houden te St. Domingo, zonder door verhuizers uit Europa aangevuld te worden, indien de bewooners van dat ei'and huwden en zeden bezaten, I, 48, 49. Hoe groot de bevolking van St. Domingo, zoo in blanken als zwarten is, II, 42. Bewind. Lsat zich weinig gelegen zijn aan de zeden, II, Bewindhebbers , eeniglijk bezig om zich rijk te maken, waarom. Veracht, zo zij zich niet fpocdig verrijken, I, S5, II, 2. Bewooners van St. Domingo onthouden zich het aangenaanie des levens, op hoop van een fortuin te maken, dat r.itijd onzeker is, 1, 164. Strijdigheid tusfchen den weinigen fmaak dien zij hebben, en hunne aanfprsak op rijkdom, 209. Blanken zijn alle gelijk te St. Domingo , 1,4.3. Hun getal irankt de fterkteder koloniën uit. 'tZou beter zijn , zoo zij kleene planters waren, 45, 46. Een gedeelte van den grond voordeeüg be'bciiwd door. de blanken , 47. Tien blanken aan de lucluftreek gewoon doen meer werk af dan honderd negers, ihid. Een blanke kan zich door geen blanken laten dienen ,6.. Blazer doet zich herkennen aan de waterftraal, welke hij opwerpt, I, 16. Bloemen, de narcis, de refeda, hyacinth, 't viooltje worden gelukkig te St. Domingo voordgeteeld, I, 144"^ Boeken, dwaaling van hun, die meenen, dat men dezelve te St. Domingo niet kan behoeden tegen de infekten. De kreölen hebben deze logen verzonnen om hunne onkunde te ontfchuldigeu, I, 112. Boeren, (Onze") in Europa hebben meer behoef, ten, meer natuurlijk en zedelijk verdriet dan de neger, II, 35. Hunne vrijheid te zeer beperkt beduidt niets, ihid. Boete, de eerfte kolonisten wierden beboet, indien zij zich vermengden met hunne negerinnen, II, 59. Booa. cn, men velt die te onbezonnen; ongelegenheden, welke daar uit ontltaan,I, 125. De beven, grondnietdiep genoeg liggende, loopen hunne wortels te vlak, in ftede van naa beneden te fchieten , 184. Wat dezelve onderfcheidc van die van onze ln.cbtftretaen, 185. Bos-  R E G I S T E R. ia i Bosfqjkti zwarte, wat die zijn, 1,-62. Bos/eken, men kan'er niet door heen komen, dan met den bij! in de hand, I, 185,de vernieling der bosfchen heeft geene veranderingen op de Antilies v.oordgebragt, 198. Botanifchen\\oïdeszelfs aanlegger, II, i. Voordgang dezer nuttige inftelling. Hangt af van den fmaak, de eigenzinnigheid of de onkunde van een enkel mensch. Lot dat dezelve te vreezen heeft, 2. Boter, hoe te maken zonder karnvat, I, 143. Brandijzer, waar mede men de negers op de borst merktmet den naam, hun's meesters, II, 21. Bruinvisch in twee zoortenonderfcheideu, zwemt bij fchoolen en, niet altijd tegen den wind op, LH- Buitzoekers. Eerfte grondleggers van 't Fransch St. Domingo, I, 81. Hunne verbazende dapperheid, ihid. Vereenigen zich met de Boekaniers, ihid. ■ Vragen om een opperhoofd en vrouwen, 38. Bijlneiiers, wie daar door verftaan worden, hun werk, II, 11. C. Cacao - hoornen , derzei ver frischheid en vrucht, worde niet laager aange¬ kweekt, even zoo min als de casfia, de gengber,derocou enhetBrafilie-hout, waarom, I, 175- Caen, weg van Caen ma Havre, aanmerkelijk om de fraaije landftreek en gezichten ,1,4. Calalrux, eene uitmuntende fpijs, hoe men dief" maakt, 1, 106. Calenda, negerdans, welke hun op vrolijke dagen wordt toegeftaan, 1,129. Car/iïbe (Kool) wordt van de wind-eilanden aangevoerd; I, 151. Cafique (Een) bragt in 't • eiland Statte 4000 zijner . landgeuootc-n bij een. In 1718 bleven 'er flechts •yo zielen van over, de eenige van de-oorfpronglijke bewooners van 'c land, 1,31, zie de noot. Casfia - boom, de bladeren daar van purgeerende, wijze, hoe die te ge» bruiken , II, 170. C h ap e r o n.trek van wreedheid diens planters ,11,8. Ckerbourg, de arbeid aan die haven , een blijk van onbedagtzaamheid, waar mede dezelve is ondernomen ,1,5. Chicca, wellustige karakterdans, I, 113. China, toebereidzelen der Amerikaanen, om 'er handel op te drijven, II, 160. Chinta, beduidenis daar van, II, SS. Chique, het lasügfte der ia-  102 R E G I S - T E R. infekten, ijver vnn een Kapucijner monnik, om het zelve nan een natuurkundigen in Europa overtebrengen. .Middel om 'er zich van te ontdoen, II, 07, ofi. C h o i f e u i 1 (De Hertog van) door den Amerikaan- . fchcn opttand te bewerken, bewerkt zonder het te weten de Franfche omwenteling , II, in. Cibas zeer rijke goudmijnen . I, i23. Columbus ontdekt Amerika en kort daar na St. Domingo. Blijdfehap zijner reisgenooten, toen zij 'er ontfehcepten, I, 26. Cortez, zijn roem verfchrikkelijk, I, 29. CirvtoïCuervo. Een itandbeeld te paard, zoo men zegt , op dat eiland gevonden, een ongerijmd vertelzel, deszelfs doel, 1, 19. Cottin, een vermaard zeemain door den Koning meteen degen begiftigd, 1, 2. Braai" rn voorzichtig, 6. Aanzijn boord is alles geregeld, 20. Concouie, een glimmende vlieg, behoort- tot de fchalbyters-, een zeker getal van dezen onder een glas geplaatst geven licht genoeg van zich, om daar bij te kunnen lezen, 1. 97- Cuba, vijftig huisgezinnen van dat eiland verhangen zich in éënen dag, ï D. Dagen ten naasten bij het ganfche jaar door even lang als de nachten, 1,197. Dageraad. Geen dageraad te St. Domingo, 1, 99. Dak-plankjes, derzei ver nut, I, 104. Dansfen (tefchiedt na zounenondergang. De vrouwen h tinten 'er in uit. Haare manier van dansfen befchreven, 1, 113. Delta. De huizen aldaar door den regen als verfmolten in 1761. Bewijzen, dat 'er in de al>;emeené natuurwetten uitzonderingen zijn , 1,196. 'Denis (De Heer") een kundig planter, aangenaam gefprek tusfchen hem en den fchrijver. een vrij wel ingericht maal, 1, 209. Dcfirade is geen onbewoond eiland, I, 24. Deurwaarders winnen verbazende lommen , I, i!o. Dichters sim Amerika ftaan verlegen in 't maken van vsrge-iijkh'.gen, I, 98. Zijn fteeds wat dertel in hunne vasrzen , maar ook vol natuurlijke aanvalligheid, 1, io<*. Domingo ' St.) zeer bevolkt, ten tijde der Spaanfche verovering, [, 152. Zie verder Sint Dom. Dosp der ongewiirfen. De matroozen, die de linie  R E G ï S T E R. 103 nie nog niet gepasfeerd zijn, worden in 't water gedompeld, I, 20. Deze plechtigheid op 's Konings fchepen verboden, 21, de noot. Labat bekent, dat het nutteloos is de negers een denkbeeld te willen geven vnn de verborgenheid des Christelijkeu godsdienst. Zij befehouwen den doop enkel als eene naamverandering, 136. Deze plechtigheid onder de Christenen van St. Domingo uitgefteld tot den ouderdom van tien jaaren , de geestelijkheid wint daar bij , II, 86. Dop-envtjes worden te St. Domingo 't ganfche jaar door gegeten, 1, 144. D r ake, (F r a n c 0 is) een Engekch zeeman, levend van de toulouroux of landkrabben verflonden. Twijfel des wegens , II, 125. Du Chili au (De Graaf). Laatfte Gouverneur van St. Domingo, zijne omwerpen , men beloofde zich veel van zijn bewind, II. 4. Bedoelt de havens te openen voor den handel met de vereenigde Staaten, ibid. Duivenhuis , een voorname tak van de landhuishoude, 1,128. Dwang, door wie geöeffcrid, middel om zich daar van te ontdoen, II, 11. II. DEEL. E. Eenzaam fr.il leven. Deszelfs bekoorlijkheden , middel om het zelve aangenaam te maken, I, 160 Ecrtijtek verdwijnen voor den tijtel van blanken, I, 64. Eetregel, welke de beste is voor hun, die pas te St. Domingo komen , I , 167. Ook voor de bewoouers van 'c eiland, 168. Engeland, heeft, in plaats van alles te verüeaen, veel bij de Amerikaanfcha omwenteling gewonnen, II, 159. Etudes de la Nature, de fchrijver van dezelven dwaalt wegens de Pr*scellaria, 1, 15. Ezels teelen wel voord in de koloniën. Ontaarten nergens en hebben zulks met de menfchen gemeen , II, 97. F. Fauchet (Mevrouw). Piantaadie dier Dame. Zij trekt haar voornaamfte inkomen van de levensmiddelen ; voordeelen, welke dergelijke landen geven, niet zeer aanzienlijk, maar vaster dan die der fuiker- en kofKjplantadien, I, 209, 210 ]\J Fees-  194 REGISTER. Feesten, welke feestdagen men behoorde in te Hellen voor de negers, II, 27. Fortuin. Hoe t bij komt, dat alle bewindvoerders zoo fchielijk te St. Domingo fortuin maken, afoewel zij naauwkeurig rekening doen-j 011. • kunde deswegens van den fchrijver, II, 55. Middemnatige fortuinen van meer nut te St. Domingo, dan in Frankrijk. Wisfelvalligheden, waar aan 'c fortuin der kolonisten onderhevig is. 56. Fortu'n (Lieden van) of bijzonder welgeftelde lieden zijn niet veele in de koloniën. Verkeerd begrip der Europeaanen deswegens, 1, 148. Foi tuin-zoekers zeer gemeen te St. Domingo , ■ hebzucht der ScheepskapUinen, die in weêrwil der wetten tegen 't overvoeren van dergelijke fortuinzoekers, noicthans daar in voordvaren , I, 60. Franklin. Aanmerkelijk gezegde van doftor Franklin, wegens de Franfche omwenteling, II, 166 di noot. Fregat-vogel. Zee - arend , moeilijk te fchieten,-1, 10, ii. G. Galire of Holuthorins, noch plant, noch viscli, I, 18. G a 1 v a m flerft in een ziekenhuis , zijne deugden , I» 55 ■> de noot. Gascogne. De golf van Gascogne gevreesd bij de zeelieden ,1,7. Gastvrijheid, eertijds vermaard te St. Domingo, thans geheel verdwenen, waarom, I, 60. Verdwenen met de oorzaken , welke dezelve noodzaaldijk maakten, 121. Geestlijkheid, zeden van die van St. Domingo bedorven. Zeer zeïdfame uitzonderingen en waarom. Trekt groote inkomften, en is in weinig aanzien, misleidt de ligtgeloovige negers, II, 74- Geiten , fchadelijk voor dë koffij-plantadien, I, 143. Geleerden. Veel lezen en een zittend leven maken valfche geleerden, 1,242. Geluk, dat der bewooners eener landftreek niet te verwarren met derzelver rijkdommen, II, 92. Dat der bewooners van St. Domingo in eene omgekeerde reden met hunne middelen , II, 93. Gelijkheid heeft in de natuur geen plaats, voorbeeld van gezellige ge-liikheid, 1, 41. de noot. V/at zij is. Twee zoorten van gelijkheid, II. 16. Het nuttige van die zoort van gelijkheid, wel-  REGISTER. 1.9 5 welke te S/. Domingo onder alle de bew >oners heersch:. 91. Gematigdheid> invloed van de plaatzelijke oorzaken op. dezelve, 1, 197. Geraamten van huizen komen bewerkt uit de Vereenigde Staaten, men heeft reden te gelooven. dat de Franfche wenslieden dezelve op 't eiland beter en tot minder prijs ,. zouden maaken, I, 182. Gerichte. Zie Recht. Gefprekken loopen te St. Domingo meest over de fuiker, de koffij, 't katoen en indigo, waar uit de nieuw aangekomeiïen eenig nut kunnen trekken, I, 111. De gefprekken der negers zijn zeer vrolijk, wanneer zij buiten het oog hunner opzichters zijii, zij laten 'er zeer veel juistheid van oordeel in doordraaien, zelfs meer dan men hun toekent, II, 28. Gevogette buiten de peintade of 't peerlhoen is 'er geen zoo goed als in Europa, f, 10S. Gewoonte om het in't wilde telatenloopen, 128. Zwarigheden daar tegen, z'/Wrf. Gezachhcbbei s van St. Domingo fchraapen 'er een ergerlijken rijkdom in korten tijd bij een, II ,2. Gierigheid. Het gevaarlijkst beginzel van 't bederf der zeden. Het eenig N middel om 't zelve uitteroeijen , II, 71. Gisting (laat van 't moederland naar de koloniën' over, II, 15. Glasblazerijen zouden naar alle waarfchijnlijkheid op St.Domingo wel opnemen, 1, 179. Glasraamen, zouden de hitte ondraaglijk maken, wat men in derzclver plaats geliruütt, I, 104. Godsdienst^ De Jkan een perk fbllen aan 't bederf der zeden, [[, 72. Het bewind dient te zorgen, dat dezelve wel worde in acht genomen, en niet toetelaten, dat deszelfs bedienaars de gemeente dru :ken noch nrsleiden , maar dezelve door goede voorbeelden ftigten, 75. GosJ'eline, (La) een beêk of llroom, welke gemakkelijk door de Md Jac met zou kunnen geleid worden, 1, 93. Gouvernement zorgloos in 't waken over de zeden, H, 32. Gouverneurs. Hunne gedu- . rige afwisfelingén, II, 2. Maken fpoêdig hun fortuin en genoopt zulks te doen .op zekere draf. Hoe en ten wiens kosten zij zoo fchielijk rijk worden, II, 3. Grijsaarts zouden 'er zeer gemeen zijn, indien men 'er zich onderwierp aan eene levenswijze gefchikt naar de luchtftreek, I,i68. a H.  i96 R E G I S T E R. H. Haai. Zijn vraatzucht en gedaante, I, 8. Zijne Jootzen of lhturlieden, tbtd. Wordt van de matroozen berbaarsch gehandeld, 9. Eten zijn yleèsch, 10. lta»n in ■ ftede van 't lichtend haane gekraai, hoort men hier het klappen der zweep, I , 59. Ifagedh (De) van St. Domingo , maakt jagt op veele infeften, 11, 96. Handel- maatfch.ippij bezit het voorrecht de kolonie van levensmiddelen te voorzien; haar matig fonds, haar woeker omtrent de koloniën , 1,83. Handwerken, die van timmerman en metzelaar maken iemand binnen korten tijd te St. Domingo rijk, I, 181. Harsten, men vinat ze in de verzengde luchtftreek, de meeste boomen te ■ St. Domingo houden veel harst, ook gom in zich, u; 77- Havre, een Franfche zee-' plaats, men arbeidt 'er om de haven ruimer te maken; menigvuldige papegaai jen aldaar, I, 5. Hitte, de ongemeene fterke hitte werkt 'er op ziel en op lichaam, 1, 39. Hoe-len van palmboornenhout op St. Domingo, I, 180. Hoenders leggen 'er het ganfche'jaar door éfjeren en broeden twee of driemaal 's jaars, 1, 128. Honichbij leeft gelijk de mensch in maatlchapplj, Honic't° zuigertje, moeilijk te fchieten, I, 194- Hint, allerlei best zoort van hout tot het maken van meubilen wordt te St. Domingo gevonden ; waarom men het 'er niet bewerkt, 1,179. Gevo'gen van 'c vernielen van 'c houtgewas, 198. Voordeel van eenige boschjes binnen de piautaadiën te houden, 204. Hout - kaarfen worden gemankt van eene zoort van dennehout bij 't licht van welke de negers werken, misvatting van zommige natuurkundigen deswegens , II, 34 , de noit. Huis/ieraaJjn zonder fmaak in de koloniën ; de vertre'.tken der rijken alle met dams-tapijt behangen, I, 105. Huizen zijn 'er alle van hout, waarom? Befchrijving van een Ameri' kaansch huis, I, 103. Die der armen open voor wind regen en infeóten, 104. Hutten. Zie negerhutten. Huwelijken der negers niet b ellendig , middel om te bele:ten, dat zij - van vrouwen veranderen, II, 26. I.  R E G I S T E R. 197 I. Impost, hoe veel men meent dat dezelve in 't Sparnsch gedeelte van St. Domingo opbrengt, I, 35- Onbillijkheid van denzelven op( 't hoofd der negers te' ftellen, de tegenwerpingen der aanhangers van dat ftelzel beantwoord, 70. Noodzaaklijkheid van 't belasten der koopwaaren, 71. De planters ontduiken, dat middel van belasting, 72. Tafereel van 't gene de bebouwde grond aan impost opbrengt, II, 53Indigo, te Jacmel wordt geen Indigo meer geteeld , waarom, 1, 68. Inkomflen, iemands inkomst wordt te St. Domingo naar 't, getal zijner negers gefchat, II, 22. InfeElen menigvuldig en zeer lastig te St. Domingo, II, Ipecacuanha gefchikt voor boordzels of randen, de* wijl geen infeften 'erzich onder ophouden, 1,145. J- Jaargetijden, regen en droogte maken 'er flechts twee jaargetijden, uit, I, 196. Jacmel, oorfprong dier ftad. Haare openbaare gebouwen, I , 66 , 67. Misflsgen van R a y n a 1. Handel van dat kwartier. IN Landbouw, 68. Waarom die 'er niet beter flaagt, 65. Kocdzaaklijkheid om dat punt van St. Dn;.;ingo te vei Herken ,95. Zou, gemakkelijk te doen zijn , de' middelen daar toe, 96. Jc/itït (Een) door den Admiraal An fon gered. Zijne erkentenis d:;swegens ,1,2. De Jefuïten in ongunst aan 't hof van China , II, 73 . de 1100T.. Juan de Castro (Don) zijn ganfche nr'atenfchap beftond in drie realen, I, 56, de noot. K. Kaap Francois, een ftad op St. Domingo heeft ftecnen huizen, 'erhebben geene aardbevingen plaats. Zeden haarer bewoners ten ' naasten bij dezelfde als die der andere kolonisten , II, 104. Kaas, hoe dezelve zonder vorm te maken, I, 143. Kalkoen tam gemaakt. I, 197. In de bosfchcn wordt hun vleesch be- ' ter, 168. Kaptafel van geen aanbelang in de kolonie, duldt geen b!anketzel,II, 87. Karakter dat der bewooners van St. Domingo, II, 57, 58. , .. Kastijding door den fchrij'ver aan zijnen flaaven geoeffend, uitwerking zij- 3  lo8 R E G I S T E R. ner billijke geflrengheid, II, 31, Katoen, hoe geteeld wordt, dearn'okkeudfteeu minstkostbaare piantaadie, doch w; t 'er van te vreezen is, I, 174. Men zou wel doen op éeaje zelfde piantaadie katoen en kofffij te teelen, mits daar toe den grqnd jn acht nemende, welke ieder gew.'.s vtreischt, II, 115- Kazerncerjug der negers, 't voordetl daar van, belet dat zij 's nachts niet uitlopen en (loeien, is tevens ten middel* om hen te dwingen zich ter ruste te begeven, II, >7- Kerk geheel gemaakt, uit Frankrijk naar jfacmet overgebrag.; te St.'DomingS weinig bezogt, I, 02. Keukens zijn van de huizen afgefcheiden, uit hoofde yan de ouacht- ''- zaamheid der negers. Alle de bewoners bereiden hunne fpijs i:i de open lucht, I, 105. Kieschhcid der negers, II, 35. Verhaal eener edelmoedige daad; een buitengemeen werk binnen twee uuren afgedaan, 35- Kinderen buiten het huwelijk geboren voorwerpen van fpeculacie, II, 84. Worden in hunne tederIte jaaren aan zich zei¬ ven overgelaten, en beginnen nog ma:.r zes maanden oud reeds ts loopen, II, 84. Kl.isfen , onderfchciden klasfen van bewoners te St. Domingo. De eerfte in de vaftgeftelde orde zou de laatlle zijn, indien men met de beste moest beginnen, 1,57. W ar in de blanke klasfe befhat, 50, 60. De lieden van koleur, 61. De zwarten, 62. Schaduwingen van drie klasfen, .63. kleeding der vrouwen zeer dun , cn laat bijkans het naakte zien, II, 87. Koffij, thans lïerkei dan te vooren geteeld , U, 115. Koken, het eenigfte, W2ar van de KrcöJfche vrouwen nog iets weten, II, 88. Koleur (Lieden van), alhoewel vrij, zijn zij toch in minachting , I, 60. Gedrag der blanken, jegens hen, 62. De koleur van de huid bep. alt het ondeifcheid van den rang, 4t, 42. De eerbied v.'or de. koleur is . het palladium der koloniën, 43. Verdeeling van koleur, 61, de root. Koloniale vruchten of pro du ét i.n kunnen niet meer ombeerd worden, I[, 129. Kolonist en, hoe moeilijk het vait hen aan de r geeriug te onderwe midi  REGISTER. 199 middelen in 't werk gefield, om hunne onafhangiijkheid binnen paaien te Hellen, nutteloos, I, 54, Hunne kwalijk gegronde waan , 59. Hunne ftrafheid jegens de negers. Zouden zich fchamen te arbeiden met hunne negerinnen, en fchamen zich niet die te beflaapen, II , 59. Gevolgen van dat n isbruik ; zijn flaaven hunner flaaven , vrij van de kibbelarijen van onze gezelfchap kransjens, waarom , 105. Konfituren fl-^cht toebereid ■ te St. Domingo, middel om dezelven vermaard en getrokken te doen zijn , I, i8t. Konften (De fraaije) nut om die in de koloniën aantekweeken, II, 64, redenefl welke de aanhangers van J. J. R ousfeau kunnen gerust ftell"n , 65. Konflen en wetenfehnppen, des fchrijvers begrip van derzelver invloed, II, 65. Gevoelen van R o u sf e a u en van eenige ouden, aie lang voor hem zoo dagten, bewijst tegen het zijne niets, ibid. De fatnengefteldfte halen haare beginzels uit de natuur, 127. Kol (Palm-) niets komt daar bij in lekkerheid, de boom moet geveld woioas ,om 'er de vruc'. t van te plukken. VaU fche vergelijking van Montesquieu , 1, 107. Koophandel brengt aan de nieuwe wereld, gebreken, konflen en behoeften, 1,29. Door de wetten begunstigd, verderflijk voor de koloniale welvaart, 77. Deszelfs veiweldigingen ,78. Krediet welk hij geeft', ibid. Die van Frankriik levert aan de koloniën "enkel het uitfch'ot zijner winkelgoedercn , II, 46, 47. Begunstigt de lorrendraijerij en den fluikhnndel door zijnen woekerhandel; bron der ondeugden, welke ons bekommeren , ibid Berekent ziin eigen belang, 48. Drukt de koloniën, waarom men 'er vreeraden ais mededingers in den handel behoord? tcetelatcn, 4,9. Kwakzalverij, waar door hij den tijtel van woekeraar meent te ontduiken. De eenige gelegenheid voor Frankrijk verloren, o n zich van den Engelfchen handel in de vereenigde Staaten meester te maken, Bedenkingen deswegens, 155, 156. Kooplieden (De Ftanfche'y ongerust over de ontwerpen van den Heer D u c h i 11 a u , 11,4. Krediet ■ voordeelig voor fchuldenaar en fchuld , ei»-  2oo R E G I S T E R. eisfcher. Balans tusfchen winst en interest van een nag niet verbroken krediet; m?n moet 'er geen misbruik van maken, II, 117. Kréölen, de lucht huns vaderlands kan hun niet fchndeiijk zin, I, 49. Zwarte Kréölen, wie die zijn, 62. Zouden de blanken overtreffen die van Europa koiren, hoe wel ook opgebragt, indien zij de gaven hun door de natuur gefchonken, wisten te gebruiken , en niet misbruikten, 64, 65. Slegte wijze op v/clke zij hunne kinderen dragen, ontleend van de negerinnen en de ongelegenheden daar uit ontftaande, II, Króvolfehe vrouwen , li nare opvoeding, haar bijzonder leven, 11,87. Wrec-daartiger dan ce mans jegens haare flaaven, 89. Toegepast op het Dcpotismus, ibid. Kuischheid zeer verdienstelijk in de Kréüolfche vrouwen, waarom, II, L Lab at fchat het inkomen van een fuiker-plantaadie' re hoog, II. 22. *,r.;iden. Zit Vefgunde landen. Landmeters, laten zich duur betalen, en verlkan hun beroep flegt, I, 120. Las Cafas, de menschlievendfre der priesteren, voert de fl:avernij in, zonder het minfle voordeel voor de lndiaanen, I, 44. de noot.' Ledigheid, nog meer dan de luchtftreek, vuedfter van den wellust, II, 88. Léogane. Weg van Jacmcl naa Léogane, i,207. Befchrijving dier Had. Gastvrijheid haare/ bewooners. Ecu neger houdt 'er een herberg, II, 7. Levenswijze. Welke de beste voor aankomelingen en bewoners is, I, 167, 168. Licht der lampen, is men genoodzaakt onder glazen klokken te houden, om het te hoeden tegen de vliegende -infedien, 1, 10^. Ligchaamsgefieldheid. Lieden van een teder geftel worden gemeenlijk geacht beter de kolonialeluchtftreek te kunnen verdragen. V/cderiproken door den Schrijver, I, 167. Lima (Aartsbisfchop van), doet het geraamte van een Patagohiër ,'t welk hij bij zich had, in zee werpen, ter gelegenheid eens ftorins1, 3. de noot, Lockc flargt niet in hec opftellen zijner wetten voor Carolina, I, 142. Lo-  * REG ISTER. 201 Locusta, eene vermaarde vergiftjgfter, I, 170. Lootzen, op de kust van 'Vtrginië, zeer menigvuldig, en hebben aartige , loots-booten, II, 149. Lorrendraaierij, niet mogelijk te beletten in een zot? grooten omtrek als die 'van St. Domingo, 11, 44. List, door de fmokkelaars gebruikt, om op de ree te mogen blijven ,45. Lueaycfche Eilanden kon-( den gemaklijk bewoond' worden, II, 136. Luccrne (De Graaf van). Stichter van den Botsnifchen tuin op St. Domingo, II, 1. , Lijst van 't gene 'er algemeen door de onderfcheidene komrtoiren op St. Domingo ontvangen wordt, II, 54. Maan. Haar licht, ftetk genoeg om aan 't gezicht te hinderen , I,o8. Magiftraat. Schandelijke wreedheid van cén der Magiftraaren.v.'.n 't eiland, waarvan de Schrijver ooggetuigen was; reden, waarom 's mans naam verzwegen, II, 9. Mats, Turkfche Tarw, die van Europa komt in Amerika best voord, I, 147. Mapou, een verbnzenden boom, doch door de N reizigers nog vergroot, 184. , • Marbois is verplicht zich fcheep té begeven. Verfchil tusfchen hem en Du C 'ti i 11 a ii, H, 78. Maringoins, eene zoort van muggen , vallen meest op aankomelingen uit Europa aan. Men moet zes maanden op St. Do-.ningo hebben doorgebragt, om 'er niet zoo fterk van gekweld te worden, l,ioo. Marion door de Wilden om hals gebragt, It,o6\ Marlijn, een oorfprondijke Iudifcbe vogel, op Lsle de France genaturalifeerd. Omdoet het vee van infeéten, II, 96". Matroozen, niet zeer kiesch in hunne fpijs, eten alles, I, 10. M a u d u i t, Kolonel van t regiment Port du Prince, door zijne foldaten vermoord, H, 127. Mazimbo, liefling-neger van den Schrijver, karakter, zeer gehegt aan zijn vrouw, I, 192. Meesteres/en drijven fchandelijken handel met haare (haven, II, 70. De- , ze ondeugd heerscht voor al in Allerheiligen-baai, 71. , Meesters doen onvoorzichtig zich in 't bijzijn hunner flaaven over de vrijheid uittelaten, II, 129. Beide, meesters en flaaven, zijn op hunne regte plaats te St.Domingo, 130- 5 tile'  soa REGISTER. Meloenen, derzelver bloemen cn die van den wijn* ftok, bezwaarlijk te be hoeden tegen de mieren, '45- Menfchelijk gcflsckt, overal elders in twee klasfen verdeeld, het eigenlijk gemeen en den aanzienlijken man, zoo door zijne geboorte als opvoeding: te St. Domingo kent men flechis meesters en Draven, 140. Met zeiaars, fehoon nietbe.kwaam, vinden te St. Domingo fteeds vverlc en wor den'er wél betaald , 181. Meubelen. Die, welke men 'er meest nodig heeft en fraai zijn . komen meest van Frankrijk, 178. Middagfaapje. De bewoners van St. Domingo neemen zulks gemeenlijk na 't middagmaal, 102 Mieren dringen 'er in alle huizen in, verfijnden de eetwaaren en verwoesten de tuinen , [I, 95. De Mier behoort tot ZuidAtuerika , en wordt 'er de Koningin van Brajilië genaamt, 74. Onweir. De Schrijver, bij nacht door onweêr overvallen , is verplicht onderweg te blijven. Herbergzaamheid door eene negerin aan hem bewezen, II, 123. Opvoeding. Treffend tafereel van de gebreken der opvoeding te St.Dom'mgo. Slegte gevolgen daarvan, en de zedenloosheid der bewooneren dier landftreeken, 1,56. 't Waare geheim eener zedelijke opvoeding is goede voorbeelden te ftellen, II, 6t. 't Is belachlijk jonge lieden te Parijs te laten opvoeden , om ze vervolgens hun leven in de koloniën te  REGISTER. 205 te laten flijten, 63. Er zijn geene fclioolen van opvoeding in de koloniën, 64. Noodzaaklijkhetd voor dezelve, 67,6c. De ligchaamlijke opvoeding is 'er beter dan de zedelijke. Die van St. Domingo past op kinders van alie landen, 84, 85. Oranjeboom , wordt te St. Domingo verwaarloost, I,, 150. Orchest voor den dans beftsat in twee violen, 114. O s t e r, Onder-Conful van Frankrijk te Norfolk in Noord Amerika. Deszelfs gefprek met den Schrijver, II, 154. Oudheden der nieuwe wereld, II, 7. P Palma • Christi. Deszelfs verfcheiden benamingen: eigenfehappen van deszélfs olie, 1, 180. Palmbomien - hout. Men maakt 'er hoeden van, I, i8o.Pa!mboomen dienden denkelijk tot modellen voor de kolonnen der p> leizen, II, £27. Palmiet-vogel. Men heeft 'er te St. Domingo veel mede op, I, 193. Patatten. De (tengel daarvan (trekt tot voeder van 't vee , 1,147. De patatten zijn vezelachti'ger, vetter, voedzamer, geuriger dan de aardappels, maar niet zoo ligt te verduwen , 146, 147. Peilen, Opnemen of Verkennen der kusten. Misdadige achteloosheid der Ingenieurs, die belast waren met het peilen der gronden langs de kusten. Schadelijke gevolgen daar van, 1,37. Penjtlvanië, bijgenaamd de hoofdplaats der menschlijkheid, II, 101. Peyniers, Gouverneur van St. Domingo, beurtlings te ft-af of te flap , laat zich door een jong mensch leiden, II, 127. Pian, Eene zoort van groote pokken, door de ne« gers aan hunne meesters overgezet, 11,20. Worden niet ten vollen genezen. Hulpmiddel om derzelver uitwerkingen te matigen, ib. de noot. Pitte. De vezels daarvan fterker dan 't vlas, van een fchitterend wit; waar toe gefchikt zoude zijn, I, 179. Piantaadie. Die van eene middelmatige uitgeltrektheid beter bebouwd, I, 69. Tafereel van derzelver aanleg in 1789 ,11,49, 5°Op welke wijze nieuwe plantaadiën aangelegd worden; welk kapitaal daartoe vereischt wordt; breedvoerige ouderrigtiugen deswegeus, 109, 1,10. Planten - rijk. Biedt maar wein'ig levensmiddelen aan, indien men het bepaalt 1  zo 6 R E G I S T E R. paalt tot inlandfche plantgewasfen, I, Kt. Tlantgewasfen. Dwaling wegens den invloed der luchtftreek op dezelven. Waarnemingen, 186. Poiroux. Een zoort van Zee-uil, 12. PortauPrincejhooüldad van van 't Franfche gedeelte 't eiland, doet den Schrijver verbaasd ftaan, 1,213. Onderfcheid tusfchen het gene hij 'er ziet en 't gene men 'er hem van gelegd had; befchrijving dier ftad; (wrar de Gezachvoerders hun Verblijf houdeu, 214. Door eene aardbceving verwoest, daarna op de puincn herbouwd, 11,5. Oorzaak vm de ongezonde lucht aldaar, ik. Pracht of weelde. Die, waarmede c'e kolonisten in Frankrijk pronken , .is enkel fchijti. Geheim dier kwakzalveis, li, 128. Prosccllaria, Onweêrs - vogel, is geenzins de voorloper 'er van , 1, 14. Proviand, voorraad van levensmiddelen , gebrek daar aan in 1788. Van buiten door vreemden ingevoerd , II, 47. Puincn van het Gouvernement van Léogane, 7. R Ratten uit Europa overgefebragt, I, 152. Vermenigvuldigen verbazend in de nieuwe wereld. Hutine loosheid om zich van de beste fcheepskosr meester te maken Middel om 'er de fchepen van te ontdoen, 154. Raynal. Dwaling diens Schrijvers . wederlegd door den Heer Marbo is, II, 17. Recht en onrecht. Welke denkbeelden de negers daarvan hebbeu, I, 30. Recht.'Deszelfs verbazende kosten , zijn oorzaak van de armoede der bewoners, I, 79. Wordt flegt bediend, 80. Op hoe veel die kosten's jaarlijks komen, II, .56. Rechten van den Mensch, behooren in bedaarde tijden bepaald te worden, . II, 102. "Reden. De onbefchaafde reden is een brutaal inftinét, woester dan dat der dieren , II, 66. Regeeringlooshcid. Het eerfte bewijs daarvan in de koloniën , II, 80. Regen. De regen, die 'er bij vlagen valt, en flechts bij onweder, is 'er niet zoo geweldig als de reizigers voorgeven, en onderfcheid zich niet van den onzen. Geregeld, waarom, duuren maar eenige uuren , 1,195. Blijven zomtijds weg, 196. Heilzaam voor de kinderen , en des goed om 'er hen aan blootteftellen, II, 84. Rei  R E G I S T E • R. - 207 Reizigers bsöordeelen dikwijls de zeden eener natie naar die van een bijzonder menciü. Veele voorbeeiden daarvan, I, , 12. Rima, of broodboom van deZui izte eilanden. Zon de verplanting op de Antilles mooglijk zijn? I, 177. Roos, zoo fchoon en frisch als in Frankrijk, maar verwelkt eerder, I, op. Rijst, wast 'er op de hoogfte bergen, 1, 149. S Saöna, kleen eiland. De Schrijver loopt gevaar'er op te üranden, 1, 25. Savannes. Wat die zijn, I , 44. de noot. Schemerlicht, heeft geen plaats op St. Domingo, I. 09. Schepen in nood, (legt en wreed behandeld van de Kapteins van andere fchepen,.die hen ontmoeten, II, 145. Schildpadden - eiland. De Engeljchen werden 'er van verjaagd in 1633 , I, 8i. In if56o wierd hetzelve 1% door Rosfet en andere gelukzoekers aan de I11difche Maatfchappij verkogt, ih. Schipbreuken. De helft derzelven toetefchrijveu aan de flegte bemanning, en aan onoplettendheid van 't fcheepsvolk, II, 137, % Schoon-weér. Verveelend op den duur, II, 94. Schulden. Lijst der daadeJijke en lijdelijke fchulden, ten voordeele en ten laste van verfcheiden kasfen, zeden 1788 tot in 1791,11,55. Onvoorzichtigheid van het niet afdoen der genen, welke men genoopt is bij 't aan. leggen eener piantaadie . te maken, 115. Sexe. De famaukomst der beiden fexen brengt niets toe tot het genoegen van 't gezellige leven l, 111, DeEuropeefche vrouwen drijven den fpot met de Kréöolfche, die haar niet fchuldig blijven, 112. De mannen kreunen zich aan geen van beiden , maar geven de voorkeur aan de mulattinnen, ib. Sint Domingo. Quisqueia, Haïti, Eipanga, naainen der deelen van 't eiland, waar de oorfpronglijke bewoners gezeten waren. De Spaniaarden noemden het I/dbella tan tijde der ontdeitking, I, 32. Het Spaansch gedeelte . is vruchtbarer dan het Franfche. De monniken zijn oorzaak dat het niet veel opbrengt. 1 De bevolking en vlijt zijn'er niets toegenomen , 34. De Schrijver verlaat St. Domingo n, 135. Slaaven. Hun werk komt het duurde uit van allen arbeid, I, 48. Hun loc te  2oS R E G I S T E R te verkiezen boven dat der boeren in het grootst gedeelte van Europa,11, 3°". Slaavcrnij. Zo men de koloniën, wil houden, moet . de flaavernij Wijven voordduuren, 1,51. Middelen om die in 't vervolg aftefchaffen, 52. Onbefteanbaar met de gelijkheid , II, 16. Kan in de koloniën niet ontbeerd worden, ib. Slagtvleesch, te St. Domingo flegt, I, 109. Slangen, zeer groot, niet zeer gevaarlijk , zeer gemeeniaam, lastig buiten de pakhuizen, waar zij de ratten verduiden, I, 104. Spanjaarden, ontvolken hun land om de nieuwe wereld te ontvolken , 1, 28. Hunne traagheid, voeden zich met melk. Teelen uitmuntenden tabak, bekend onder den naam van St. Domingo, 35. Hunne wreedheden in de nieuwe wereld, vermoordden op St. Domingo alleen twee millioenen menfchen,151, Speellieden, toonen door hunne ligchaams - bewe ginuen deel te nemen in den dans, 1, 114. Spek, is 'er uitmuntend, I,io5. Sterke plaitzen. 't Begrip dier militairen weder1 egd, die meenen dat dezelven onnodig zijn, 1, 96. Sterfgevallen cn Geboorten. De groote onëveoreaig- heid, vooral onder de Zwarten., II, 17. Stroo-pijl of Biesfhart, befcirij ving diens vogels, I, 11. Stroom. De zeelieden moeten zich hoeden vojr dien, welke door 't kaiiaa.1 van Bahauta loopt, II, 147Struik-ranken. Derzei /er purgeerendé en vingerige hoedanigheden. Zeer te mistrouwen, I, 170. Suiker-planters behoorden buffels of osfen te 'gebruiken bij 't bebouwen hunner fuiker-gronden. Reden waarom, I, 171. Tafels. Op de tafels, die men 'er aanrigt, wordt niet veel goeds gevonden, I, 106. Tafn,matig gebruikt,ma^kt een gezonden drank, II, 93- Tamarinde, een purgeermiddel ; hoe men die ge- * bruikt, I, 170. Tanden. De kinderen krijgen die in de kolonie zonder pijn, II, 34. Tflsfo, gerookt fpek , 1,36". Temperament, werkt even fterk in de noordelijke als in de zuidelijke luchtftreeken, II, 88 , 89. Tethanos, ziekte der negerkinderen, II, J8. Timmerlieden, cenigzins bekwaam, kunnen te* S'. Do-  REGISTER. 209 Domingo rijk worden, I, 15*3. Togtje van den Schrijver door St.Domingo; levenswijze in de Heden, I, 98. Toulouroux, land-krabben, befchreeven, II, 125. Towtfon. Ongerijmdheid der fabel, dat hij zijne muts tot zeil zoude gebruikt hebben, I, 19. Tucht, 't Is mooglijk da negers in tucht te houden zonder hen wreed te behandelen : des Schrijvers gedrag is 'er een bewijs van, II, 31. •Twisten over landfcheidingen en overheerfching van grond, I, 120. ü Wtgeflrektheid van't Fransch gedeelte van St. Domingo, II, 41. Uitgevoerd wordende goederen van St. Domingo in 1789, II, 50. V Vaarenkruid, is zeer goed en gemeen, I, 179. Van Diewens-tend. Deszelfs bewoners wezen de gefchenken der Européërs van de hand, 28. de noot. Varkensvleesch is te St. Domingo uitmuntend, 106. Verbondenen, of 36 maan. den, waren de eerde akkerbouwers der koloniën, II. DEEL. en deden wat thans de negers verrigten, 47. Verdeeling. Drie cótes maken de verdeeling van St. Domingo uit, II, 42. Vereenigde - Staaten. We» zenlijk verfchil tusfchen hunnen akkerbouw en die onzer koloniën, I, 51, 52. De bewoners derzelven zullen denkelijk altijd de Engelfchen, boven de Franfchen, de voorkeur geven , 't zij in den koophandel , 't zij in verbindtenisfen,II, 158. Bijzonderheden aangaande de zeden van de bewoners der Vereenigde Staaten, 163. Vergadering ( Koioniale ) , gaat haare magt te buiten, II, 127. Slegt famengefteld, gezach-ürijd tusfchen haar en de Regeering, hebben beiden ongelijk, 131. Vergunde landen. Derzelver uitgeftrektheid, wat zij opbrengen, waarom door negers bebouwd, I, 44. Te wijd uitgeftrekc benadeelt den akkerbouw en bevolking. Een zelfde perfoon mag maar ééne vergunning genieten,doch men weet die wet te ontduiken, 44,45. Verveeling, begint waar de hoop eindigt, II, 94. Verzwakking. Oorzaak van eene te vroege verzwakking bij een gedeelte der bewoneren van St. Domingo , 1, 109. 1 Vtr.  sio REGISTER. Virginië, een laag land, langs de kuiten zeer gevaarlijk te bevaaren, II, 149. Visfcherij, is 0p de kust van St. Domingo liegt," I, Vledermuizen, op St- Domingo van dezelfde zoort a!s bij ons, II, 96". Vliegende-visch, b efch reven, zeer gemeen tusfchen de keerkringen, lekker eten, I, 16, 17. Veeraadie. De beste be- fchreven , 1, 147. Feordbrengzels van 't eiland, zeer geving vóór de aankomst AtrEuropéérs,!, 150 Vooroordeel. Dat elk, die de lucht der koloniën inademt, een Crefus zij, is valsch, maar moeilijk uirteroe jen, II, ic6. Hoe nodig 't zoude zijn hetzelve te vernietigen door den Au theur bedreden, 107 Vroumperfonen. De eerfte, die naa St. Domingo gegezondea werden, waren de flegtfte die men vinden kon, I, 83. Vruchten, welke aan St. Domingo eigen zijn . 108. Vrijheid. Is 't nodig die aan de negers te fchenken? 11,49, Een voor dezelve niet opgebragt, maakt 'er een misbruik van, ib. Welk gebruik de negers 'er van maken zouden, en welk gebruik wij 'er van maken, ib. Die, door de Franfche omwenteling, be¬ loofd, trekt met den do'k in de hand de koloniën in , 80. Haarvwnrigite bewerkers zijn gedwongen zich bij de Aristocraten te voegen, om hun eigen goed te redden, 134. ' Vuur. Men bedient'er zich van om den grond van 't gevelde hout te ruimen , ir, 114. w fValvisch. Verfcheiden foorten ; men vindt ze van onder de poolen tot onder den evennaclitslinie; men heeft van hunne gellalte te groot opgegeeven; hun traan, en"baarden van veel aanbelang in den koophandel, I. it, ifj. fVandelen. Is 'er niet doenlijk vóór zes uuren 'savonds. 1, 109. tWaterbt'onn'en, door't vernielen der bosfehen opfedroo^t, 1,198. Door aardbevingen herdeld, 199, 203. fVeglovpers. Voorzorgen tegen 't wee loopen der negers vruchteloos, II,21. IVeldaadigheid. 't Beloop dtr lommen daar aan bedeed, II, 56. Wet (De) drukt den algemeenen wil uit, II, 33. Jletboek voor de Zwarten, niet> een eenig artijkel van \- zelve heeft kracht van wet, I, 55. siegc beoordeelt door eenachlings-  REGISTER, au cingswaardig Schrijver. Zie de noot van 55. Wetgevers. Twaalfhonderd Wetgevers en twaalfhonderd Staatkundigen (lellen overluid eene comftitutie aan Frankrijk voor, 1, 140, JVetten.. 'c ïs de gevaarlijklte, moeilijkfte en nuttelooste zending aan de menfchen wijze wetten te geven, 1, 141. Weden. -Gebrekkige wijze op welke zulks te St. Dtmingo gefchiedt. Nieuw middel daartoe voorgeftelt, I, 17Ö. Wildbraad. Duur en moeilijk op St. Domingo te bekomen , beftaat enkel in woud-duiven en in 'c 1'osch-zwijn, 1, 106. W■ llckeurig g ezach ( E en) , zou door de kolonisten fierk tegengegaan worden. Een Gouverneur teruggeroepen om dat hij den Nabab had willen ïpelen, 1, 63. Woestijn. Het woonhuis van die piantaadie befchreven. Smertelijke aandoening van Mevrouw L *** op 't geziekt van den vervallen ftaat van dat huis , 1, 124. Wraekocffetiing van eene mulattinne, II, 13. en noot. Wreedaartigheid van eene Dame van 't eiland aan haar neger-kok, dien zij in een gloeijenden oven laat werpen, II; 8, O Wijnlïok brengt te St, Do. mingo goede druiven voord, maar mag'erniet dan tegen latwerk aangekweekt worden, I, 145. X. Xartgua. Een plaats berucht geworden door de wreedheid eener horde Spanjaarden, die 'er de Koning van 't land verworgden, I, 211. Y. Taguana. In de nabuurfchap van Leogana, oud verblijf van de oorfpronglijke eilanden, I, 222. Z. Zandloper. Een boom om deszelfs vrucht dus geheten , 1, 190. Zcdekunde, of eene openbaare zedekunde de plaats kan vervullen van eenen openbaaren godsdienst? Zeden. De kolonisten hebben oie hunner flaaven aangenomen ; ftellig bewijs daar van , II, 68. Schadelijke gevolgen harer verdorvenheid, ibid. Slegte zeden. De oorzaak daar van op de vrouwen te werpen is onbillïjk,8p. Zeekoeltje nodig tegen de ongemeene hitte, oorzaak onbekend, I, 102. Des2 É zelf;  ais- R E Of I S T E R. zelfs te rug komst niet zoo geregeld als zommige reizigers willen; blijft zomtijds geheel achter 109. ZeevogcL, zeer behendig in 'r. visfchen, doch liegt om gegeten te worden, I, 11. Hoe zij hunne nesten op zee kunnen wedervinden, 12. Verborgenheid der natuur, 12. Zomtijds door den wind ver van iand gevoerd , nemen zij de wijk op de fchepen, daar zij weinig barmhartigheid aantreffen, 18. Vogels van St. Doming*, Ï93. Zelfsmoord van een OnderLuitenant van 't Maarfchalks Gerichtshof. Om"Handigheden die denzelven voorafgingen en verzelden. Begrip van den Schrijver over die daad, en over den perfoon,die 'er het onderwerp van was, II, it.—15. Zoog/Iers. Ongemakken, welke ontdaan uit de gewoonte van de kinderen der blanken te doen zoogen door negerinnen, II, 62. Zoitte-visch. Aanmerkelijk gebruik daarvan. Verlof om dien te mogen invoeren, aan de kooplieden der Verëenigde Staaten toegedaan, II, 46. Zwarten. Hunne fchandclijke handel, J , 50. Zwarten (Vrienden der\ Gevaarlijkheid hunner leer; de valschheid daarvan bewezen, door het voorbeeld der Verè'enigde Staaten, I, 51. Hunne zendelingen te St. Domingo. Hun doel Met welk verlies zij Frankrijk dreigen, II, 128,129, Zweep,van welke men zich bediend om de negers te daan, heeft een kort handvat, I, 100.