Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3220 7812   R E I ZE van BRUNSWYK naar PARYS, door J. H. C A M P E, Gedaan in July 1789. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te AMSTERDAM, By de Weduwe JAN D Ó L L; MDCCXCIb   V O. ORBERICHT. De ligchaamlyke ongeftcldheid van den Opfleller dezer reisbefchryvingen verëischten andermaal een geneesmiddel; en zyn best beproefd geneesmiddel is gemeenlyk het reizen. Voor men fchen , wier ongefteldheid ook door te flerken arbeid in het fiudeervertrek ontflaat, is 'etgeen beter. Hiervan heeft hy nu reeds zo menigmaal de gelukkig He ondervinding gehad, dat hy van weinige flellingen , door de ondervinding bevestigd, zich meerder overtuigd houdt, dan van deeze. Terwyl hy hierover zyne gedachten, liet gaan, en op het oogenblik niet wist , werwaards hy voor dit maal zou heene reizen, vielen 'er te Parys en Verfailles dingen voor, welke binnen eenen korten tyd groote gebeurtenisfen in dit land voorfpelden. Hoe ! (dacht hy by zich-zel' ven) wanneer gy u op reis begaf, om ooggetuige daarvan te zyn ? Wanneer gy het geluk had, om de harttreffende zegepraal der menschheid over de dvtinglandy mede by te woonen ,enfeestlyk te helpen vieren ? — Welaan! Voor u ten minften is op deezen geheelen aardbol niets te zien, dat belangryker en verrukkelyker zou kon* n en weezen. * a Zt  xv VOORBERICHT Zo gedacht, zo gedaan. Hy maakte zich fchielyk gereed; en 'er verliepen flegts weinige dagen, of hy was reisvaardig. Twee jonger vrienden , de Heer van H. en de Heer IV. wenschten hem derwaards te verzeilen, en hun gezelfchap was hem aangenaam. Be één voegde zich te Brunswyk by hem , en den anderen, die te Göttingen was, zouden zy in Holtzminden vinden. En zo aanvaarde hy met den eerstge■noemden op den i^den van Hooimaand de reis, en wel te paard. Hat geene, wat hy op deeze reis aanmerkenswaardig vond, en oordeelde, aan jonge lieden , en misfehien ook wel aan zodanigen , die reeds meerder jaaren hebben , een niet geheel nuttelooze leezing te kunnen verf chaffen , vindt men in de volgende brieven , welke hy aan zyne dochter fchreef. Gewigtige aardryks- en Jlaatkundige opmerkingen moet men in dezelven niet verwachten. Wil men dddröp zyne aandacht vestigen , dan moet men langzaam reizen en meerder tyd over hebben , dan deeze reiziger •wezenlyk had. Hy is voldaan,, wanneer de Leezers, die de goedheid willen hebben, van hem op deeze vliegenden togt te verzeilen, by het (lot {al ware V ook flegts uit infehikkelykheid entoegeevendheid) denken zullen, hunnen tyd niet geheel vrushtekes by hem verfpild te hebben. Aan zynen  van den SCHRTFER. v tien goeden wil, .om voor hun geest en hart van tyd tot tyd een kleine ververfching optedisfehen , zal het niet ontbreeken. Schoon dezelve dan tok, vooral in den beginne, al eens in zeer gemeene fpys beflond; gelieve men in aanmerking te neetnen, dat zyn weg door Westfaaien liep, en dat men de voortbrengfelen van een land weemen moet, zo als men dezelve vindt. Immers wordt ook het moffenbrood , ook buiten Westfaaien, wel eens onder de Ickkernyën van het defert gereckend. Nog één verzoek aan de Leezeren en Beoordeelaars van dit Werkje, en dan geen woord meer! Ik ben (men vergunne my van nu af in eigen perfoon te fprecken) by alles wat ik fchryf en onderneem het Publiek onder '/ oog te brengen , altoos volkomen bewust, dat ik nimmer iets te boek fel, of ik oordeel hetzelve naar mytie volkomen overtuiging, waar en nuttig. Even zo wel ben ik ook bewust, dat ik het, zo veelmyne krachten gedoogen , nooit laat ontbreeken aan op_ lettendheid, naarfiigheid en infpanning, om het waare en nuttige te kennen, en zulks zo bepaald, zo duidelyk en zo nadrukkelyk te befchryven, alsmy mogelyk is. Doch ik ben een mensch; ik kan en moet derhalven ook als een zodanige, ondanks de bovengenoemde dubbele bewustheid, gelyk alle andere menfehen, tiogthans menigmaal dwaalen en mis- tas'  « VOORBERICHT tasten; dit gebeurde zonder twyfel, by alk de harsfenvruchten , die ik tot hier toe geleverd heb, indedaad dikwyls, en zal ook ik'tvervolg van tyd naar alle waarfchynelykheid, by dat geene , V welk ik misfchien nog mogt opftellen, dit algemeene lot der mtnschheid niet ontgaan. Allerminst zal dit het geval zyn by ecne Reisbefchryving ,• want door wien en waar is ooit een werk van dien aart gefchreeven, 't welk geene blyken van de bekrompenheid der menfchlyke oplettendheid draagen, en derhalven dwaalingen en mistastingen behelzen zoudeï Wat oog, hoe fcherpzichtig ook, zou niet wel eens, bymilliöenen van nieuwe voorwerpen, welke zich op reize aan hetzelve vertoonen, fomwylen mis zien? Wat oor, hoe fcherp ook, zou niet wel eens by de berichten, die het van anderen ontvangt, fomtyds verkeerd hoor en? Welke onderzoeker, hoe voorzichtig ook, zal zich niet weieens by dt verkregen berichten , in zyn vertrouwen op het doorzicht en liefde tot waarheid van zyne waarborgen, fomtyds teleur gefield'vin de,? fta» ,erftand eindelyk, hoe oordeelkundig, wat hart, hoe welmeenend ook, zal niet wel eens by eene gemoedelyke beöordeeling van dat geene wat ten algemeenen nutte al of niet verdient «penlyk gezegd te worden , fomwylen avrechts tsrdeelen? Deeze eifchen zouden eene onbedrieg- lyk-  van den S C II R T F E R. »ib iykheid onderfiellen; en deeze is — my ten minften niet te deel gevallen. Alles der halven, wat de billyke en verftandige beöordeelaar van den billyken en verftandigen opmerker op reizen ver' wachten en eifchen kan en moet, is dit: „datky „ zorgvuldig tracht e, de dingen zodanig te zien „ en te ondervinden, als zy zyn , en dezelven „ zodanig te befchryven, als hy ze zag e» m„ dervend; dat hy wenneene ndheid met liefde „ tot waarheid paare, en uit dien hoofde ziek , flegts alsdan veröorloove, afkeurende opmer5, kingen daaronder te mengen , wanneer het 3, algemeen belang hem daartoe fchynt te ver„ pligten" Deeze eifchen heb ik by het opfiel. len van de volgende reisbefchryving altoos in ,t oog gehouden. By myn weeten en met opzet hei ik my nimmer vergund , daarvan aftewyken. Veelmeer heb ik één of meerder bladzyden , ja zelfs geheele bladen doorgehaald, zo dikwerf als ik van de waarheid of algemeene nuttigheid, ten minflen wegens de onfehadelykheid van '/ geen ik opg et eekend had, niet tot de volmaakfte overtuiging toe, verzekerd was; ook dan wanneer deeze vervordeeling dikwyls zelf zoda^ ■nige plaat Ten betrof',\ die de belangrykjle van allen fcheenen te weezen. Liever minder be~ haagen , dacht ik, dan beleedigen en verongeIjktn. Ik heb my ookt tot dat geene alleenlyk be  vin VOORBERICHT van den SCHR2FER. bepaald, wat ik zelf gelegenheid had op te nierken, of van mannen aan wier kundigheid en braafheid ik geenzins reden had te twyfelen, als iets, waaróp ik vertrouwen kon , te verneemen. Slegts eenige gefchiedkundige aanmerkingen , die men door eigene waarneeming niet ontdekken kan, ontleende ik uit boeken, welke ik heb aangehaald. Ik durf my derhalven vleijen, by aldien ik nogthans het ongeluk mogt gehad hebben , tegen myn wil en weeten, verkeerd te zien, te hooren of te oordeelen , dat myne gunflige Leezers en billyke Rechters wel de misflagen verbeteren, maar den mistastende wegens zyne onwillekeurige dwaalingen , niet ten ftrengften zullen bttordeelen. Dit is myn verzoek — en nu ter zaake! EER.-  REIS DOOR DEN UITGEEVER VAN B RUNSWTK naar PARTS, in den jaare 1789. IN BRIEVEN AAN ZYNE *> O C H TER'   ( 3 ) EERSTE BRIEF. Iloltzmindcn, den 18. July I78j. Ï~ïet begin is altyd zwaar, myn lieve charlottf.' Dit, hetwelk ik u eu andere jongen lieden zo dikwyls gezegd, en dan tot «we vertroofting daarby gevoegd heb, dat gemeenlyk het midden gemakkelyk en het einde aangenaam is, hebben wy op onze kleine reis van Brunswyk tot Holtzminden wederom ondervonden. Deeze niets beduidende twaalf mylen hebben ons misfchien meerder bezwaarlykheden veroorzaakt, dan de honderd mylen, die wy nog afleggen moeten , ons, by elkander genomen zullen veröorzaaken. Slegte wegen — behalven de fraaije Brunswykfche Konstftraat tot naby Seefen (*) — onaangenaam weêr, en armhartige rypaarden; waar deeze drie dingen famen gaan, kan een (*) Onder alle de Konstftraaten van Duitscliland is deeze misfchien de cenigfte, op welke men, zo verre zy door het Bruiiswykfche loopt, geen penning weggeld reis A 2  (4) reis onmegelyk aangenaam worden. Ka juist dit was by ons het geval. Daarby kwam nog het volgende: een myl vóór Seefen viel ik ongelukkig op de gedachten, de * flraat te verhaten en eenen naderen weg te volgen , op welken men tot aan Gandersbeim byna een halve myl uitwint. Half en half was deeze weg my bekend ; en zo lang als dezelve over vlakke velden liep, alwaar ik de windftreeken behoorlyk onderfcheiden kon , ging ook alles zeer wel. Doch eindelyk kwamen wy by het Dorp Bïnierlade, aan eenen hoog begroeiden berg, en deezen moeften wy op. Jk had wel de voorzichtigheid, om my hier eerst van de wegen en bywegen van het bosch naauwkeurig te laaten onderrichten; maar fchoon wy het ons gegeeven onderwys ftipteiyk opvolgden, geraakten wy welhaast aan het dwaalen. Zulks bemerkte ik daaraan , dat de weg al te verre rechts afliep; doch vermits wy de ons gegeeven aanwyzmg naauwkeurig naargekomen waren, oordeelde ik denzelfden weg evenwel te moeten Tervolgen, in de hoop, dat hy, wat verder op, zynen loop zou veranderen. Dus worftelden wy eenige honderde fchreede-n langs eenen moerasfigen weg, hier en daar flegts jfiet knuppels en ryswerkzeer flegt bedekt, met zeer  C § ) zeer veel moeite en bezwaarlykheid, onder een aanhoudend gevaar van te zullen blyven fteeken, of onze armzalige paarden de beenen te zien breeken. Eindelyk bereikten- wy wel , naar maate de weg allengs hooger wierd, een vaster grond; maar wierden ook volkomen overtuigd, dat'wy dwaalden, naardien de niet zeer gebaande weg, waarop wy ons thans bevonden, in plaats van wederom links naar het zuiden te draaijen, zich meer efi meer naar het noorden kromde. Wat nu te doen ? weder omkeeren ? Doch wie ecnen weg, als die was, welken wy hadden afgelegd, éénmaal gereeden heeft, doet zulks, buiten de allerhoogfte nood2aakelykheid, niet voor de tweede maal. Wy ten minften wilden ons liever bloot (lellen aan het gevaar, om den reeds naderenden nacht in de wildernis door te brengen. Wy vervolgden derhalven den blinden weg, waaróp wy ons nu bevonden, en vleiden ons met de hoop, dat hy ons toch eindelyk, fchoon niet naar het doel van deeze onze dagreis, evenwel by een plaats zou brengen, alwaar wy ten minften konden vernachten. Eindelyk kwamen wy boven op den bosch* achtigen berg. Vruchteloos hadden wy nu en dan al eens in het bosch geroepen, of wy misfchien ook ergens een Koolenbrander of Hout» A 3 hak-  (ff) hakker konden opfpooren; doch alles was eenfzaam en van menfchen ontbloot. Alleen de weergalm was het, die ons antwoordde; en nu wierd het hoe langer hoe waarfcbynelyker, dat wy in dit bergachtig bosch den geheelen nacht zouden moeten doorbrengen. Ondertusfchen reeden wy al verder, en kwamen eindelyk op eene plaats, alwaar een andere weg den onzen doorfneed; waardoor nu op een. maal drie naar geheel verfchillende ftreeken loopende wegen voor ons lagen, waarvan wy één moeften verkiezen. Wy beflooten na ryp over, leg op het fpoor te blyven, waarop wy waren; «lewyl de berg naar dien kant wederom begon te hellen, en ons derhalven den kortften uitweg beloofde. Naauwlyks waren wy in deeze richting nog menige honderd flappen verder gereeden : of wy ireegen tot ons grootfte genoegen eenen wagen niet hout gelaaden, in het oog, die voor ons heen den berg afreed. Wy fnelden derwaards, en wierden door den voerman bevestigd in onze gedachten, dat wy van onzen eigenlyken Vreg verre waren afgedwaald. Wy haalden hem door bidden en een goede belooning over, om tms zynen jongen tot een wegwyzer mede te gecven, die ons door de wildernis tot aan de plaats  (1) plaats brengen zou, vanwaar wy zei ven zoiti der leidsman den weg verder konden vinden. Dit gefchiede; en door dit middel bereikten wy eindelyk ter nnauwernood, nog voorden aanbreekenden nacht, het fteedje Gandersbeim, alwaar oaze zeer vermoeide paarden ons noodzaakten te vernachten. Eene reisbefchryving zonder zeldzaame ge» vallen is gelyk een fpys zonder kruiden. Ver. mits ik nu niet weeten kan, of ons op onze volgende reis nog iets anders zeldzaams zal overkomen : heb ik u in allen gevalle dit kleine zoutvaatje liever in den beginne willen aanbieden. , Hoe onwigtig nu dit geval op zich zeiven ook zyn mag; kunnen jonge waereldburgeiE en waereldburgeresfen echter daaruit twee zeer nuttige waarheden leeren; de eerfte: dat men by de wandeling door dit teven , zelfs op de kleinfte dagreizen, aan allerlei onvoorziene toevallen bloot ftaat, waarby men zich, zonder ze» kere gehardheid en moed, zeer kwaalyk bevinden zoude; en de tweede: dat men eenen gebaanden weg , zelfs wanneer 'er ongemakken mede gepaard gaan , niet eerder verlaaten moet, dan dat men verzekerd is, op eenen beteren en naderen weg niet te zullen verdwaalen. Geen woord van Gandersbeim. Gy kent dit fteedje, en weet dat de grootft», mogelyk wei A 4 ^  ( 8 ) de eenigfte merkwaardigheid van hetzelve j onze edele Vorften Dochter, Mevrouw de Ahdisfe Augufta , van welke ik u zo veel gewig^ ügs zou kunnen verhaalen, zo gy zulks niet reedswist, thans niet hier, maar naar gewoonte, by Ui te Brunsivyk is. m Onze reis, die wy heden van Gandersbeim tot hier naar Hohzminden afgelegd hebben, was nog veel bezwaarlyker, dan die van gisteren. Een zwaare regen, die twee uuren onafgebrooken voortduurde, en een weg , die volftrekt niet llegter weezen kan, benamen onze arme paar. den de laatfte zwakke kraehten zo geheel, dat wy ons genoodzaakt vonden , om dezelve te Xfcbersbaufen te laaten liaan, en poilpaardon te neemen. Met deezen zyn wy deezen avond hier weibehouden aangekomen. Onzen lieven van H. vonden wy reeds hier. Niets wederhoudt ons derhalven , om onzen reis morgen te vervolgen. Vermits gemeenlyk op regen zonnefchyn, op bezwaarlykheid genoegen volgt: hebben wy redenen, om ons wegens het onaangenaam begin van onze bedevaart — want als zodanig een, en wel zo ik hoop, naar het graf van deFranfcheDwingelandy, befchouw ik deeze reis — thans, nu wy het doorgeitaan hebben, geluk te wenfchen. Vaarwel, lieve Kind/ TW K'E-  ( 9 ) TWEEDE BRIEF. Crefeld, den 22. July tySff- Thans bedraagt de afftand tusfchen ons beiden reeds veertig mylen, myne lieve Dochter.' een verre weg voor onze voeten, maar voor onze zielen flegts een fprong! De myne is in dit oogenblik by u; en indien de uwe wist, waar ik te vinden was; zy zoude, ik weet het, voorzeker in hetzelfde oogenblik hier zyn en in myne armen liggen. Hoe zullen wy eerlange wanneer wy met ditlogge ligchaam niet meer behoeven te fleepen , van fter tot fter, van het éènen zonneftelfel tot het ander, met de fnelheicl der luchtftraalen, in het onmeetelyk Heel-AI rond kunnen reizen , om de' wonderen deï Schepping met verbaazing te aanfchouwen/ Door Westfaaien laat zich niet zo fchielyk reizen: ook is in dit land, ten minften inde ftreek, welke wy daarvan gezien hebben , weinig of niets der verwondering waardig. Dus wenschte ik, dat ik 'er u reeds doorgeleid mogt hebben ; want, om de waarheid te zeggen, ik doe deeze reis, zelfs in gedachten, niet gaarne voor de tweedemaal. Van Holisminikn reeden wy, by vry aange- A 5 naam  ( lo ) naam weêr, met een afgehuurd rytuig (want de lust tot paardryden was ons vergaan) de Wejet over naar Höxter of Huxar , voor deezen een bloeijende, thans zeer verouderde en weinig betekenende Stad, in de Abtdy Corvei, aan de We/er. Gy kent de bekoorlyke landftreek, waarin zy ligt, en vooral het heerlyke halfrond van bergen, waarvan zy, als van een boog, omfpannen wordt. De fteenen brug over de Wefer , welke verfcheiden Aardrykshefchryvers de goedheid gehad hebben, haar te 'fchenken, is federt den dertigjaarigen oorlog, helaas! niet meer in weezen. Wat 'er nog van js, beftaat, gelyk gy zelve eens gezien hebt, flegts in eenige weinige overblyffelen, welke nog aan den oever zyn Maan gebleeven. Hier fcheidden wy van eenige vrienden, die ons van Holtzininden tot hier verzeld hadden, en floegen, zodra wy andere postpaarden gekreegen hadden , het welk zekerlyk in West» j'aaien op veele plaatfen tyd en geduld verè'ischt, op weg naar Paderborn In den beginne is deeze weg, buiten aanmerking van zyn ilegte gefteldheid, met opzicht tot de landftrecken, door welke hy heencn loopt, een van de aangenaamften, die men zich verbeelden kan. Men rydt langs eene keten vaa fchoon»  (II) fchoone , ibtrmiige zeldzaam gevormde bergen heen, tusfchen welke zich hier en daar kleine romaneske valeijen vertoonen, die in naauwe en met ftruiken wild begroeide uitgangen eindigen. De bergen zeiven zyn hier met hooge hoornen gekroond, en daar weder met' kreupelbosfchen bedekt; hier geheel of half naakt, terwyl elders de roodkleurige!) hoogten en afgebroken rotzen, die zich in de lucht verheffen, gee« ne onaartige vertooning maaken. Geheele kudden van fchaapen en geiten, die als witte vlokken aan dezelver hellingen hangen, fchilderen dit gezicht nog fraaijer. Dit ziet men ter rechterhand. Aan de flinker zyde ziet men den fchoonen Weferftroom, die zich met flangtrekken door het vruchtbaare dal draait en kronkelt; en aan de overzyde der rivier vertoont zich, op den afftand van het vierde gedeelte van een myl, de hooge balling, een by u wel bekend woudgebergte, het welke mede onder de aanzienelykfte bosfehen in den Neder -Saxifchen Kreits moet gereekend worden. Men weet, dat hier de Wejer de natuurlyke grensfeheiding is .tusfchen Neder-Saxen en Westfaaien. Het oude Bnmswykfche bergkasteel Furftenberg, aan den overkant van de Wefer, waarin wy eenige jaarengeleden, de Porcelein-fabriek be-  (tl) bezagen, en uit deszelfs venfters de onbefchryf. lyk fchoone gewesten langs den Weferftromn , naar Corvei en Holtzmindin , befchouwden, maakt van deeze zyde een zeer heerlyke vertooning- Deszelfs oude en eerwaardige gedaante en trotfche ligging op een byna fteile hoogte» welker voet door de We/er befpoeld wordt, geeft aan de geheele landftreek een antiek en eerwaardig gezicht, terwyl de nieuwe witte gebouwen van de tegen over liggende gezondheids-bron Grjddheim, in de vlakte, een niet onaangenaam kontrast oplevert. Ik heb gemeend u in deeze bekoorlyke land» ilrcek eenige oogenbükken te moeten doen vertoeven ; eensdeels omdat ik u op de geheele ftreck van Westfaaien, die wy doorgereisd hebben, geen ander tafereel der natuur, waardig om befchreeven te worden, kan toonen; anderdeels dewyl ik oordeelde, dat gy 'er vermaak in fcheppen zoudt, om de bekoorlyke vertooningen van deeze door u zeiven befchouwde gewesten aan de Wejer , aan uwe verbeeldingskracht weder eenigzins te hernieuwen. Tegens den avond (kwamen wy te Brakel, een Paderbornfche Landftad, naar de ouderwetfche manier, niet eenen muur en toorens bevestigd, waarvan ik u, al hadden wy dezelve ook by den  ( 13 1 den klaaren lichten dag gezien, niets van eenig belang zou hebben kunnen zeggen. Wy wisfelden hier flegts de paarden , en reeden vervolgens in den vry duilleren nacht naar Dtieburg, een bekende gezondheids-bron van onzen Heer van SrERSTOBpn. De weg derwaards is zeer bergachtig; doch de paarden en de postryders in dit gewest zyn daaraan gewoon. Hoewel men fomtyds vry fteile bergen afrydt, vinden echter de voerlieden niet noodig, om een rad vast te binden. Reizigers , die vreesachtig zyn, moeten daarby, vooral in den nacht, niet wel te moede weezen. Wy vertrouwden op onzen befchermëngel ; en alles ging wel. Het was reeds na middernacht, toen wy te Brieburg aankwamen. Terwyl ik nieuwe paarden beitelde en brieven fchreef, gingen myne vrolyke reisgenooten met de lantaarn uit, om, zo zy zeiden de fchoonhedeu deezer landftreek te bezichtigen. Zy verzuimden by hunne wederkomst wel niet, om my een breedvoerig vevflag daarvan te doen; doch ik oordeel het niet raadzaam, myne reis-befchryving daarmede te verryken. By deeze gelegenheid moet ik u zeggen, dat ik over deeze myne goede reisgonooten zeer in myn fchik was. Zodanig behoor-  ( H ) hoorde men ook, zo dikwyls het aan onze keur ftaat, zyn reis - gezelfchap altoos ontezoeken. Oude lieden behoorden met jongen, en jongen met ouden te reizen. De eerften zouden daarby, gelyk ik voor my, in goede luimen en genoegen, en de laatften daardoor winnen, dat zy tegen allerlei misflagen beveiligd wierden. Gy kunt niet gelooven, hoe vergenoegd en vrolyk wy onderons drieën, zelfs in zodanige omftandighedenzyn, waarin andere reizigers de lip laaten hangen en dikwyls vry knorrig worden. Waar wy komen, deelenwy oogenblikkelyk onze goede luim aan het geheele huisgezin, ja zelfs wel aan de bedelaars op ftraat mede. Lagchendekomen wy aan, lagchende verrichten wy onze bezigheden , lagchende beklimmen wy wederom het rytuig, en alles lacht met ons. Naardien wy te Drielurg tot vier uuren des morgens naar de paarden moeiten i Wachten, had ik, zodra het dag was geworden, nog tyds genoeg, om de alhier opgerichte gebouwen en den overigen nieuwen aanleg tot geryf der brongasten te bezien, welke den fmaakvan den edelen bezitter van dit gewest gewisfelyk tot eer ver(trekken. Inmiddels is .hier van alles nóg eerst een begin gemaakt, en het is zeer waarfcbynelyk, dat deeze gezondheids • bron binnen korten tyd  tfii alomme zeer vermaard zal worden. Naar de uiterlyka merktekenen te oordeelen, fchynt dezelve meer vafte lucht en yzerdeeltjes te behelzen , dan het Pyrmonts water. Hetzelfde, zegt men , ook dat fcheikundigen byde oplosfing van hetzelve gevonden hebben. Of voor het overige dit mineraale water ook ia alle- andere opzichten met dat van Pyrmmit gelyk ftaat, of het misfchien wel overtreft, is eene zaak, die niet ik, maar de Geneesheeren beflisfen moe» ten* De weg van hier naar Paderbom loopt insgelyks over den eenen rotsachtigenberg na den anderen. Eerst komt men voor het fteedje Drieburg, het welk kort by de gezondheids-bron ligt, en waarin de Heer van Sierst-orh: zyn Landhuis heeft. Naast dit fteedje ligt een oud bergkasteel, weleer door Hertog ChrisTi aan van Piriinswyk verwoest, Iburg ge. noemd. Dit en verfcheïde andere welgevormde kleinen bergen, die de landftreek aan eenige zyden influiten, maaken dezelve tot een zeer bekoorlyk gewest. Het fteedje zelve is klein en flegt en indien de aardryksbefchryvers den reiziger niet zeiden dat het een Stad was, zou hy hetzelve in de eenvoudigheid van zyn hart voor een hupsch Dorp houden. Op  t 15 ) Op den top van een uitgeftrckte hoogte, d!e wy tusfchen hier en Paderborn opreeden, zagen wy en wel naast den weg een plaats, die eerst onlangs omtuind was, en binnen deeze heining een groote opening in de aarde. Wy deeden den voerman ilil honden, om te onderzoeken, wat dit eigeniyk was. Hy onderrechtte ons, dat het eene onlangs ontftaane inzakking der aarde was. Wy traden zo naby, ais wy dorften, en bevonden dat het veel gepaster was, hetzelve een inzakking van fteen of rots te noe. men, dewyl de geheele berg, althans zo verre men in den afgrond zien kan, een enkele vaste rots is. Wy wierpen 'erfteenen in, en konden telkens, gelyk in een diepen put, het op^ en affluiten van dezelven een goede poos hooren. De opening moet vreesfelyk diep weezen. De fcheuring en inzakking der rots in God weet welk onderaardsch hol, fcheen, naar de zyden van den afgrond te oordeelen, volltrekt lynrecht gefchied te zyn. Het bygeloof.der landlieden van dit gewest zal niet in gebreke blyven, een geheel legioen duivels en fpooken in deeze vreesfelyke gaping te doen huisvesten; en de bevreesde wandelaar zal 'er by nacht met een kloppend hart en te berge ryzende hairen voorby gaan. Niet  ( 17 ) Niet verre van deeze plaats zyn op den zelfden hoogen weg nog drie foortgelyke inzakkingen ontdaan. Tot hier toe liet men dezelven, in weèrwil van het gruwelyk gevaar, waarin, vooral by den nacht menfchen en dieren zich bevonden, die langs deezen wegkwamen, zonder de minfte omtuining openftaan wie 'er ook mogt in vallen. Doch dewyl dit ongeluk onlangs zekeren Domheer, van Pederborn te rug keerende, byna was overgekomen; heeft men eindelyk evenwel goed gevonden, om de opening, die het naast aan den weg ligt,-door eene zwakke heining intefluiten , die echter wel fchielyk door wind en weder zal vernield worden. Niet dan zeer naby Paderborn neemen de bergen een einde, en dan vertoont zich eene vlakte van een onmeetel/ke uitgeftrektheidNogthans blyft de grond tot aan de Stad toe al. toos rotsachtig. De aarde , die dezelve bedekt, is op veele plaatfen misfchien geen ftaande hand, hoog. Ik ftond verwonderd, op zulk eenen zo fchynbaar mageren grond, evenwel eenen allerheerlykften oogst te zien; doch by nader onder» zoek bleek het, dat de fteenachtige grond uit reen kaMeen beftaat, die een foort van mergel B is,  ( 18 ) is,en zeer ligt door het weêr vermurwd, in aarde ontbonden wordt en zeer vruchtbaar is. ' Paderbom fchynt van verre een Stad van deii tweeden, ten minften van den derden rang te weezen; vermits zy zich in haar geheele uitgeftrektheid vertoont, en geen gedeelte daarvan verborgen blyft. Doch komt men in de Stad, dan blykt het, dat zy niet fraai is, ook niet door konst, nyverheid of koophandel bloeijende. Daarentegen heerscht in deeze Stad, gelyk me- de in het geheele land het ftrengfte en ■ het doet my leed, daarby te moeten voegen •—• het Iompfte en bygeloovigfte Katholicismus, te gelyk met alle de fchadelyke misbruiken, welke het gemeenlyk verzeilen. In plaats van een werkzaam volk dat het ftraat-gewoel van eene nyvere Stad tot een alleraangenaamst tooneêi toaakt, ziet men hier de ftraaten bevolkt met leêgloopende Geeftelykén, met fyne vrouwtjes, in zwarte faliè'n gehuld, en met eenen roozenkrans aan den arm, naar de mis imipende, en met bedelaars, die voor de gift, welke zy van u verzoeken zich verpligten , om de Aller. leiligen-mis voor u te booren. Van nieuwe aan het oogmerk beantwoordende fchikkingen tér verlichting en veiëdeliug des volks, heb ik, hoe  ( 19 ) hoe genoemd niets kunnen ontdekken. En evenwel fcbynen in het geheel noordelyke gedeelte van Duitschland, zo verre als ik hetzelve ken, voor geen één gewest, zodanige fchikkingen noodzaakelyker te weezen, dan voor dit. In deeze Stad is niet eens een Boekewinkel; want 't geen men hier zo noemt, verdient dien naam niet, omdat men 'er anders niet vindt, dan flegte Boeken, die tot ftichting moeten dienen, armzalige legenden en diergelyke, waarvan de ellendige, ja zelfs afzichtige druk volko. men overé'enftemt met derzelvcr ellendigen inhoud. Men verzekerde my zelfs, dat de uitgeever van deeze prullen zelf leezen noch fchry- ven kon. Proteftantfche boeken zo noemt men hier alle de boeken, die niet van eenen aarts - Katholyken inhoud, dat is, geen misboeken noch legenden zyn —— verfchynen hier zelden of nooit. En nogthans is hier eene zo genoemde Akademie, een zo genoemd Gymnafium, en eene menigte van Domheeren, wae- reldlyke en geeftelyke Priesters bygevolg een menigte van menfchen, die ten minften wel. ftaanshalve en uit hoofde van hun beroep, be« hoorden te leezen. ' Onder alle deeze geleerde mannen, heb iir flegts eenen enkelen Schryver, naamelyk, zeli a kt?  C 20 ) kéren Heer Molkeboer kunnen opfpcG* ren, die, toen onder de regeering van den laatften Bisfchop de vasten zouden afgefchaft worden, zich de zaak der ftokvisfchen en haa* ringen aantrok, en derzelver uitfluitend recht, om de maag van vroome Katholyken in den vas» ten-tyd te vullen, trachtte te verdedigen. Een menschlievende aanfchouwer behoeft hier het landvolk flegts te zien, om van medelyden doordrongen te worden; zo zeer is hetzelve van alle befchaaving en veredeling verwyderd ; zo duidelyk kan men domheid, bygeloof, verwron. gen en wanftaltige menschbeid, op ieders aangezicht leezen. Hunne taal zoude men byna voor geen duitfche taal erkennen ; zo verre wykt dezelve af niet alleen van hetgeen wy fchryven, maar ook van eiken anderen tongval in Duitsch. land, die flegts eenige befchaafdheid heeft. De Godsdienftige denkbeelden van deeze arme menfchen — zo men hun domme en volftrekt werktuiglyke vroomheid dien naam mag geeven ■ zyn zo duifter en bygeloovig, dat men 'er zich over moet bedroeven. De mis te bezoeken, waarin zy woorden hooren mompelen en zingen, die zy niet verftaan; hunnen roozenkrans werktuiglyk te bidden, waarby zy niets denken; en vervolgens eene bedevaart •: • naar  t M ) naar hst oude, vermolmde zegenoemd Wonder» beeld te Telcbte (*) of Verl te doen, waardoor zy niets verftandiger of beter worden, dan zy te vooren waren : zie daar hunne Godsdienstoefeningen! Dit is 't, wat men deezen Christe» nen, in plaats van de eenvoudige en verheven leer van Jefus, welk van mis, nochroozckrans, noch wonderbeeld ergens geen woord rept, voor Christendom verkoopt. Dat toch de Voorzienigheid zich over dit arme geilacht ontferme, en ook voor deeze menfchen den dageraad van betere kennis, waarïn zich zo veele andere duk- (*) Naar dit Wonderbeeld ziet men op den openlyken weg geheele honpen van armoedige menfchen wai> delen, die hun pakje op den rug, de fchoenen in de één, den roozekrans in de andere, het déne Pater nojier, het ééne Credo en het ééne Ave Maria na het andere prevelende , denvaards draaven. De fchoone Natuur en haar Schepper zyn voor hen even alsof zy 'er in 't geheel niet waren. Het Wonderbeeld is voor hen Natuur en God. — Ik noemde hetzelve b'oven een vermolmd wonderbeeld; en dit is het in den eigenlyken zin: want eenigen tyd gelceden wilde men dit beeld in eenen plegtigen omgang rondleiden, men vond'echter, dat het van de wormen zodanig doorknaagd en daardooi' 7.0 reddeloos geworden was, dat men bet. eerst met lymen weder zo goed moest hcrftellen als men kon, ten einde te verhoeden, dat het niet geheel en al in duigen vallen mogt. „ Zie daar, Israël, ( kon een Padcrbornfdie Aaron zeggen,) dit zyn uwe Goden! " 3 3  ( M ) duitfche gewesten reeds voorlang mogten verheugen, eerlang moge aanbreeken.' Met het grootfte genoegen, kan ik hier by voegen, dat de vervulling van deezen welmeeDcnden wensch niet verre, maar veel meer voor de deur fchynt te zyn. De tegenwoordige Vorst Bisfchop die,gelyk u bekend is, eerst on. kngs aan de regeering kwam , en in welken ik reeds tien jaaren geleeden , het genoegen had «enen verlichten Denker te leeren kennen . zal niet vruchteloos de vader van dit zo lang verwaarloosd land willen zyn. Hy zal het bygeloof en de domheid paaien (lellen door een verftnndige inrichting der Schooien (*); hy zal zyne monniken en priesters aanmoedigen, om hun eigen verftand te befchaaven, en de daardoor bevorderde verlichting te verfpreiden ; hy «al hun de weinigen onder hen, die thans reeds een pryswaardige uitzondering van de overigen zyn,gelyk,by voorbeeld, deedeldenkendeDomdeken van Forstmeister, tot een voorbeeld (*) Waarvan hy, gelyk ik zo op het oogenblik, dat dit blad ter Drukpers gaat, uit de nieuwspapieren gezien heb, in het Stigt Hildeshejm, 't welk hem mede toebehoort, reeds een begin maakt, vermits hy aldaar rncoo Guldens tot een Kweekfchool van Schoolraeefters jjefchonken heeft.  ( 23 > beeld en modél fielten , en door zulke mannen, indruk op hen en het volk trachten te maaken; hy zal den landbouw , de nyverheid en den koophandel, vooral den laatften, door de verbetering der wegen, waartoe de benodigde mate« riaalen hier overal zo ligt te vinden zyn, aan- kweeken en de voimaaktfte geneugten, in de bewustheid, van dit alles bewerkt te hebben," zullen zyn loon zyn.' By gebrek van andere merkwaardigheden , betrekkelyk tot de verbetering van zeden en algemeene welvaart, bezoekt men hier Kerken en Reliquiën, by voorbeeld, de beenderen van den heiligen Liborius van den heili¬ gen (*) Die men eertyds, toen de.fabrieken van Reliquiën nog in Franktyk bloeiden, met zwaare kosten van daar ontbood, om een befmettelyke ziekte aftewenden. De beenderen wierden gezonden, en verrichtten, ingevolge het verhaal der heilige Legenden, onderwegs reeds verfcheide verbaazende wonderen. Zy kwamen ter plaatfe, maar wierden ongelukkig (_ ik weet niet door wat toeval ) met andere beenderen vermengd, die van geen Heilige waren, en derhalven ook geen wonderen doen konden. De Bisfchop van dien tyd geraakte daarover in de grootfle verlegenheid, dewyl hy niet wist, hoe hy 't aan zou liggen, om het heilige van het onheilige te fchiften. Doch welk een wonder!— ?t eeen de Bisfchop niet verflond, vcrltond een Paauw. Deeze —— het was toevallig een witte > kwam b 4 by  Blafius, gelyk mede een kies van den heiligen Petrus; onderfteld zynde, dat mes in zeldzaamheden van dien aart vermaak vindt. Wat ons betreft, wy kunnen ons niet beroemen, die gezien te hebben. Evenwel hebben wy, ■ om Paderhom niet zo geheel onkundig weder te verhaten, als wy 'er gekomen waren _ de ■prachtige zilveren doodkist van den heiligen LU borius gezien, waarmede het dus gelegen is. Dee» hy de beenderen, en krabde dezelven zo netjes uit elkander, dat die van den Heilige hier, en van den onheilige diAv kwamen te liggen. Wie wasblydcr, dan de Bisfchop en zynevroomc Gemeente! Uit dankbaarheid jegens den verftandijen Paauw, en tevens tot eeti eeuwig en ontcgenzeggelyk bewys der waarheid van dit gebeurde geval, wierd 'er belast, dat by den jaar. iykfchèh plegtigen omdragt der heilige beenderen, de Heilige ftaart van den Paauw voor dezelven zou heenen gedfaagen worden. Zulks gefchiedt dan nu ook nog, tot veel (lichting van de vroome Paderborners, fchoon de profaane motten den heiligen ftaart reeds zodanig doorknaagd hebben, dat dezelve byna onkenbaar is .i Liboritis is de Tatroon des lands geworden Zou men, nadat nu reeds zulk een langen reeks van jaaren gebleeken is, hoe weinig deeze franjeke Heilige xle kenst verflaat een land te doen bloeijen en deszelfs bewooners verflandigcr te maaken, niet eindelyk eens lecren begrypen , dat het toch misfchien beter weeZen zou, eenen duitjehen Ketter te ontbieden , om dat geene van hem te laaten verrichten , 't welk de f}"anfehe Heilige niet kon verrichten.  V*5 ) Deeze Domkerk bezat eertyds de beelden der twaalf Apoftelen, vanmasfief goud gemaakt , en een zilveren doodkist van den heiligen Libo* tius. Het één zowel als het ander nam Hertog Christiaan van Brunswyk in den dertigjaarigen oorlog weg, en liet uit dc laatfte Daalders flaan, met de woorden op den rand: „ Een vriend van God , een vyand der Paa» pen " (*). Twee gegoede Familiën , te weeten van Niesen gn van Westfaalen, fchonken eene aanmerkelyke fom, beftaande uit Daalders van fyn zilver, waarvan zy den Heilige een nieuwe doodkist lieten maaken, die inderdaad zeer fraai en konftig gewerkt is. De Zilverfmit, die dezelve vervaardigde, heeft het volgead opfchrift daarop gemaakt, en getracht zynen naam daardoor te vereeuwigen: „ Dit werk „ heb ik Hans Krabo, Zilverfmit teDn'n„ genberg gemaakt van enkele Daalders, zoals „ hierby gehegt zyn, in het jaar 1635. (t) "• Men ziet naamelyk een aantal Daalders buiten aan de doodkist gefoudeerd. By * (*) Gottes Freund, der P'faf'en Feind. (!) Diife Anvet heffe ik Hans Krabo, Goltfchmitt von Dring en berge, maket von lauter Dalers cfe bi bU lagt liet, anno 1635. B 5  ( 26) i By deezen Dom is nog een andere merkwaardigheid te zien. Naamelyk onder] denzelven (hy ligt op eene hoogte) en onder de naast, gelegen gebouwen, ontftaat, waarfchynelyk uit eene onderaardfche grot, de rivier de rader, waarvan de Stad den naam draagt. Verfcheide fterke bronnen borrelen daaruit tegelyk op, zodanig, dat dezelven reeds op eenen afftand van twintig of dertig fchreden verfcheide molens kunnen beweegem Hierby merkt men als iets zeldzaams aan, dat dit opwellende water in den zomer koud, en in den winter laauw is, en altoos rookt. Doch dit wonder is juist zo zeldzaam niet. De zeer gemeene ondervinding, dat de lucht in kelders en grotten by den winter warmer en by den zomer kouder is dan de buitenlucht, kan hetzelve volkomen oplosfen. Het is niet onwaarfchynelyk, dat deeze groo« te bron en de bovengenoemde inzakkingen deiaarde, door eene gemeenfchappelyke oorzaak , te weten door verbaazend groote onderaardfche holen, welke tevens groote waterkommen zyn, met elkander in verband ftaan. Dat in deeze landftreek veele zodanige holen moeten we» zen, blykt mede uit eene beek, die, gelyk men my verhaalde, niet verre van hier in eene opening der aarde valt, en niet wederom te voor- fchyn  ( 2? ) fcbyn komt. Dit door de aarde ingezwolgeft water is waarfchynelyk een gedeelte van dat geene, het welk hier in Paderborn als de PaderJlroom wederom opborrelt. Hoe 't tot hier toe met den bloei der fchoo. se konden in dit ftigt is gefteld geweest, daar. van —_ en dit zal myne laatfte opmerkingen weezen, daar het my verveelt, van langer te fpreeken van een oord, alwaar men zo weinig ftof ter verwondering, en integendeel 20 veel te beklaagen en te laaken vindt —— zal ik ilec'ts het volgende Haaltje aannaaien. Men heeft alhier in de Domkerk voor Willem Anton-, op één na den laatften Bisfchop, een grafnaald opgericht. Aan het voetduk daan twee beelden, de Rechtvaardigheid en de Godsdienst, en aan . het bovenftuk twee zogenoemde Putti of knaapjes met omgekeerde toortfen. Over de fynheid van het beeldhouwwerk zal ik my niet uit< laaten; doch den wandelaar, die by deeze graf. naald vertoeft, moet oogenbükkelyk by den eerden opflag geweldig vreemd voorkomen de onevenredigheid, welke tusfchen de zogenoemde onderde en bovende beelden plaats heeft. De Rechtvaardigheid en de Godsdienst zyn naamelyk klein en fchraal, daarentegen de Knaapen, als vaare reuzenkinderen, dik en derk met hoof-  ( «8 ) hoofden van meer dan menfchelyke grootte, gemaakt. Zou de doortrapte Konftenaar daarmede ook aan den éénen kant op den toeftand van Godsdienst en Rechtvaardigheid in dit land (*), en aan den anderen kant op dezwaar» lyvigheid van haare zoonen en dienaaren, heb. hen willen zinfpeelen ? ~— Men. klaagt federt eenigen tyd dikwyls en fterk over de menigte van reisbefchryvingen, waarmede het Publiek overftroomd wordt, en over de voorbaarige bedilzucht, waaraan men zegt dat eenigen van derzelver opftellers zich fchuldig maaken. Het kan zyn, dat deeze Magte niet van grond ontbloot is. Maar waar is een goede zaak, die niet wel eens misbruikt wordt? En waar vindt men aan den anderen kant een beter en werkzaarner middel, om openlyke gebreken en onbehoorlykheden te keer te gaan, dan dit, dat veritandige en welmeenende Reinigers hunne opmerkingen openlyk daarover te ken- (*) Over het drukkende van de handhaaving der Rechtvaardigheid, als medeoververfcheiden andere <*ebrcken en onvolmaaktheden van de ftaatsgefteldheid deezes lands, kan men naleczen : Göttingifches Hijlorifches Meguztn von C. Meiners und L. T. Spittle4de Band, 4de Stuk, biadz. 738 747.  (29 ) kennen geeven, en daarop aandringen, om dé* zeiven aftefchaffen? Dit denkbeeld, het welk ik, gelyk gy weet, zo menigmaal reeds volgde, zelfs wanneer ik voorzag , dat ik ongenoegen daardoor verwekken en weinig danks daarmede verdienen zou, kan my ook thans beweegen, om myne bovengemelde weinige opmerkingen over PadsrUrn (*) te laaten drukken , in de hoop , dat men op de gebreken van deezen tot hier toe zo zeer verwaarloosden ftaat zyne oplettendheid zal veftigen, en handen aan het werk flaan , om dezelven aftefchaffen,' Ik kan 'er volftrekt geen andere beweegreeden tóe hebben, dan de bygebragte; want wat toch ligt my, buiten 't algemeene nut der mensch-, beid , aan een land geleegen, onder welks inwooneren geen een is, waartoe ik eenige na*: dere betrekking zou hebben, dan tot den Keizer van Japan? Ik vlei my derhalven met de hoop, dat de goede Paderborners de zuiverheid van myn oogmerk, 't welk my noopte , om in dee- (*~) Die ik des noods tnet veele anderen, waarvan, eenigen nog meer in 't oog loopen, die ik echter niet noemen zal, zou kunnen vermeerderen. D05I1 dat de wainigen, die ik hier ten toon gefpreid heb, inderdaad plaats hebben, daarover durf ik my gerust eensdeels op alle ooggetuigen, die zeiven ooit te \Paderhorn geweest zyn, anderdeels op de uitfpraak van onwraakbaare getuigen beroepen.  ( 30 ) deezen trant over hen te fchryven, niet in twy. fel zullen trekken. , Wy moeiten hier eenen halven dag langer vertoeven , dan wy wel gewenscht hadden , ver• mits Mynheer de Postmeefter niet goed vond ons fchielyker voort te helpen; en wy zouden er misfchien nog we! weezen, zo myne reis:genooten eindelyk niet zeiven waren rond geloopen , om paarden te bezorgen. Tot dus verre was hetderhalven ook de eenigfte plaats, op onze geheele reis, alwaar onze goede luim ons eenige oogenblikken verliet, vermits wy na menig vruchteloos verzoek, niet in gebreke konden blyven, om Mynheer den Postmeefter iets te zeggen, 't welk niet zeer vricndelyk was. Doch hy zal ons zulks niet kwaalyk neemen, •gelyk wy van onzen kant hem reeds lang vergiffenis gefchonken hebben. Tegens den avond kwamen wy in Lippjlad; 'het eerfte bloeijend, aangenaam en bekoorlyk oord, dat ons in Westfaaien voorgekomen was. De Stad is regelmaatig gebouwd, en heeft zulke zindelyke en wel aangelegde ftraaten, als ik, tuiten de Wieuwftad te Kopenhagen en die te Kas/el, tot hier toe nog ergens gevonden had. Alleen het uiterlyk voorkomen van deeze plaats geeft een Woeijenden welftand, burgerlyk geluk en  ( 31 ) en goed bellier te kennen; Ook ileekt de fo'ort van menfchen, welke men hier ziet, tegen die in het land van Paderbom en eenige andere gewellen in Westfaaien, op eene zeer aangenaa-i me wyze af. Hier ziet men eens wederom aan. gezichten, wier trekken niet mismaakt zyn, en oogen, uit welke blygeeftige, vrolyke, werkzaame en verilandige zielen kyken. Hier wordt de Reiziger weder vergenoegd, en wehscht.3 hier zyn verblyf langer te kunnen houden. En vanwaar deeze welftand , deeze grooter befchaaving en werkzaamheid? Van twee oor« zaaken: van de godsdienftige en burgerlyke ge« lleldheid deezer Stad. De inwooners zyn voor het grootlle gedeelte Prctetlnnten, en het is een bekende en onte» genzeggelykè waarheid, dat het Proteftantfche Chrülendom, al het overige gelyk gefield, voos de verlichting en werkzaamheid der menfchen, en bygevolg voor den volmaakten bloei van (leden en landen, voordeeliger is, dan hee Roomsch - katholyke. Hiervan vindt men de klaarile blyken overal, waar de één of de andere van beide deeze belydenisfen de heerfchende is, zonder uitzondering , indien naamelyk voor het overige alle andere omllandigheden ge» lyk ftaan. Wat  t 32 ) Wat betreft deburgerlyke ftaatsgefteldhéid deezer plaats, behoort zy aan den Koning van Pruisfen, als Graaf van der Mark, en den Graaf van der Lippe gemeenfchappelyk, echter zodanig, dat de Pruisfifche invloed gelyk zulks gerneenlyk het geval is, wanneer een fterker en een zwakker iets in gemeenfchap bezitten dien van van der Lippe verre te boven gaat. Nu heeft deeze Stad, boven andere onder de Pruisfifche regeering flaande fteden, het groote voorrecht, dat zy van accyfen, van kontrebande en andere den koophandel bezwaarende dingen niets weet, maar den Koning jaarlyks zekere vast bepaalde fora betaalt. Maar nu, waar vryheid over 't algemeen en vryheid in den handel in 't byzonder heerfchen, daar bloeijen ook Jieering en handteering in alle takken, en de menfchen bevinden 'er zich wel. De voornaamfte takken van koophandel deezer aangenaame plaats, zyn landbouw, graanhandel en veefokkery, vooral van verkens. Zy ligt aan de Lippeen was weleer een fterke vesting (*); doch federt den vrede, die van den haa> (*) In eenige nieuwe Aardryks-bcfchryvingen wordt zy thans nog, hoewel tea onrechte, als een vesting befchreeven,  ( 33 ). zevenjaarige oorlog een einde maakte, zyn haar»? veftingwerken geheel geilecht, zo dat zy thans een open plaats is. Men zegt, dat de Groote F red rik belaste haar te flechten.uit hoofde van zyn misnoegen , opgevat tegen het Engelfche en Hannovers Ministerie, omdat deeze, ver* mits zy eenen vrede flootenvoor dat hy daarmede tot ftand konde komen, hem in dien tyd lieten zitten. Lippfiad was naamelyk een goede voormuur van het Keurvorftendom Hannover, wanueer het van den kant van het westen eenen aanval te vreezen had, en met Fruisfen verbon» den was. Thans heeft het van deezen kant flegts alleen zyne eigen vesting Hameln* Wy reisden met het vallen van den nacht we* der van daar, en bereikten den volgenden mor» gen de Pruisfifche Stad Hamm, in het Graaffchap Mark, waarvan zy de Hoofdftad is. Wy hielden ons hier niet langer op , dan noodig was om de postpaarden voor andere te verwisfelen, en een goed ontbyt van grof roggebrood en Westfaalfche ham te gebruiken. Wy lieten ons deeze voedzaame voortbrengfelen van dit land zeer wel fmaaken j doch twee van ons hadden in 'c vervolg reden om te wenfehen, dat ze hun mui' der goed gefmaakt hadden. —— Deeze plaats, die te vooren ook een vesting  (u) «ras, is na den .zevenjaarigcn oorlog insgelyk* gefiecht. In den getnelden oorlog viel tusfchen deeze'Stad -en hst dorp Fielingsbaufen een veldflag voor -tusfchen de Geallieerden en Eranfchen, -waarin de .laatften geflaagen wierden. By de overwinnende Armeé wierd de rechter vleugel gecommandeerd door den Hertog F e sdikan d, Cn de flinker door den thans regeerenden Hertog (van Srunswyk,) die toen nog Erf-Prins was. De gevolgen van het bier genooten Westfaalsch ©ntbyt, -waaraan onze Saxifche maagen -nog niet gewoon waren, noodzaakten ons den «erstvólgenden nacht in een dorp tcblyven liggen. Niets is voor Reizigers, wier weg door veele ileine'landen loopt, onder verfchiliende regeeringen ftaande, lastiger, dan de menigvuldige veranderingen van de muntfpeciën, die in -elk dee» aer landen gangbaar zyn. Hier, in deeze gewesten , ken'fchetst zich in 't byzonder de kleine munt door grappige naamen. Men heeft 'er Vosjen, (ftukjes van een penning;) Vetmannetjes, van twee'penningen, of een halve ftui ver; Stuiven (vier penningen;') Pietermannetjes, van\7yf penningen, en Casmannetjes , (van drie ituivers, mar hollandsch geld géreekend.) Vooral in de landfireek tusfchen Hamm en Duisburg, waar men "hee Keulfche goudgebied aandoet, wor- den  i m% den deeze zeldzaame naatnen iemand zo üliver^ in de ©oren gefchreeuWd-, dat ik geloof Wy £e nimmer wederom zul'.en vcrpeeten. Men Éhri naauwlyks eenige honderd fchredew -ryitên , tif men komt aan eenen fluitboom, hier re 5l*nd Panier -— in de plaats van B&rriere tUi genoemd; dan hoort men den ontvanger roepen. „ Pürrier-geld, Heeren! zo of zo veel vöffeïi, „ vetmannetjes, ftuivers enz. ". Hoe dikwyls deeze contributie moet betaald Worden, kimt gy daaruit opmaaken, dat wy van etne enkele . ftation tot de ander, te weeten tusfchen Herten en Duisburg, op dee;:e, verbaazend ophoudende wyze, niet minder, dan vier-en twintig ftuivers aan Vosfen en Vetmannetjes kwyt waren. Gy verbeeldt u mogeiyk, dat men daarvoor altoös op fchoone wel onderhouden konstftraaten ryd{? Ja , bet gelykt er wel na.' Behalven een klein eintf. wegs waar men dezelve vindt, is het overig© flegts een geheel gemeene weg, waar op fflêa de verbeteringen, waartoe het Punter-geld be«' taald wordt, doorgaans vruchteloos zoekt. Hoe trotsch word men hier op ons Brunswyksck vaderland, alwaar de edelmoedige Regeering konstftraaten aanlegt en onderhoudt, zonder éénen penning, nog minder een Vetmannetjeof Casmannetje daarvoor te laaten betaalen.' C 2 Bug  ( 36) Duisburg is, even gelyk Lippjlad en Hamttti een Stad van een maatige grootte. Men rekent dezelve ten naaften by op 350 hutzen, zy ligt aan de Rboer, die in den naby vloeij enden Rbyn uitloopt; Dat zy in het Hertogdom Kleef ligt, en dat dit mede tot de Westfaalfche Staaten van den Koning van Pruisfcn behoort, zal u zekerlyk wel bekend weezen. De Akademie in deeze Stad, is onder alle de proteftantfche Akademiën in Duitschland, een van de kleinften , vermits zich aldaar niet boven de 60 of 70 Studenten opbonden, Zy zou van veel meer belang kunnen .worden, indien men zorg droeg, dat ook Luterfche jonge Godgeleerden hunne ftudiën hier konden voortzetten. Wat de reden is, dat de Pruisfifche Regeering, die toch op alles, wat de verbetering van ftad en land betreft, tot hier toe zo oplettend is geweest, verzuimd hebbe, deeze fchikking te maakei, wéét ik niet (*}. Misfchien heeft zy daarby in aanmerking genomen , dat het voor de Westfaalfche jonge Godgeleerden wel niet kwaad zyn zonde, om een wei- (*) Ecnigc maanden na (lat de Scliryver hier is geweest, heeft men volgens, de Nieuwspapieren deeze uitbreiding der Akademie imdediiad beflooten.  ( 37) wéinig buiten de landpaalen van Westfaaien té. komen, om de zeden, gewoonten en onderfcbeidene bezigheden der menfchen in anders Provinciën te zien; en ik moet wel bekennen, dat deeze beweegreden ook in myne oogen van; zeer veel gewigt is. De duitfchetaal verliest zich hier allengs inde Nederduitfche, zo dat men niet wel meer onderfcheiden kan, of dat geene, wat men hoort, nog duitsch, dan of het reeds nederduitsch is. Voor het overige fchynt de ftad door fabrieken en handel bloeijende, en naar maate van haaren omtrek een zeer bevolkte plaats te weezen. Wy reeden nog op den zelfden dag, dat wy hier aangekomen waren, verder; lieten ons by Urdingen —+. eene vry regelmaatige en net gebouwde kleine ftad van den Keurvorst van Keulen over den Rhyn zetten, en kwamen in het vallen van den avond hier in Crefeld. Crefeld is de netfte, zindelykfte, aangenaam» fte en bloeijendfte Manufaftuur • ftad, welke ik ooit gezien heb. Alleen het gezicht op dezelve aiaakt den vreemdeling, zo dra hy binnen deeze ftad komt, blyde en vrolyk. De fraaije, langs de huizen aangelegde ftraat, met fteenen van verfcheide kleuren, is zo zindelyk, als of zy C 3  ( 3» > d'tge'yfe.'wierd afgefpoeid,, en zo effen als of d» fteenen- gelleepen waren. De huizen zyn va» gebakken fteenen en in den Hollandfchen finaak, gebouwd, echter met meer verfcheidenheid dan aèii de Höllandfcbe manier van bouwen pleegt eigen te, zyn. De meefte huizen zyn van eea uithangbord voorzien. Z'ulks komt den reiziger, die zich verbeeldt dat-alle deeze- buizen met uithangborden herbe rgerj zyn, vreemd'voor,- doch van achteren ontiiek» hy, dnt een-uithangbord hier te land dient, ora de huizen gem-akkelyk daardoor te kunnen ondiericheiden, en geenszins altoos op herbergen doeüt, Deeze nette en nyvere ftad wordt op 700 gp*. ttouwen gerekend. By eene-gewoone bevolking zou dezelve dus omtrent4oco inwooners moeten hebben ; doch men rekent hier de volks - men igte op 7000 zielen, Dit zou iemand by den eer Hen opilag ongelooflyk toefchynen, zo men da arby niet in aanmerking nam, dat de meeftö huizen niet alleen door fabrikanten- bewoond, maat; dat in dezelven ook knechten en leerlingen gevonden worden. Gy hebt deezen zomer by ons een gedeelte der waardige famielie van der leyen Ieexen kennen, aan-welke deeze ftad voornaamelyk feaaren Woei te danken heeft; wy hebben heden  den met de overige leden deezer familie kennis gemaakt, en bragten in haaren kring den aangejïaamften avond door, welken wy tot hiertoe nog op onze reis hebben gehad. Hef valt moetjelyk te bepaalen , of de eerwaardige Vader, en zyne veelbeloovendè zoonen, of de goede-,, voortreffelyke Moeder met haare beminnelyka dochters, benevens de achtenswaardige nabeftaans den deezer aanzicnelyke en gelukkige «amilie ; den meeften eerbied verdienen. Dit is zeker, dat zy allen door zekeren.graadt van geeftelyke en zedelyke befchaaving , docht bovenal door eenen graad van goedaardigheid era dienstvaardigheid, uitmunten, die deeze edelo familie doet voorkomen als de beminnenswaar-i digfte die ik ken. Morgen zullen wy haara grootefabriek bezien. Inmiddelszy u, mynlieve. kotje, een goeden nacht gewensdit. C 4 VER-;  ( 40 ) VERVOLG. Crefeld den 23. July 17S9. Ik haast my, myn lieve Kind.' om u vóór ons vertrek van hier, het welk over eenige uuren zal plaats hebben, nog rekenfchap te geeven van dat geene, wat wy deezen morgen hier gezien «n waargenomen hebben. . Wy bezagen de verwonderenswaardige fluweel-en zyden - fabriek des Heeren vak der Leten, een werk, 't welk niet alleen deeze familie en niet alleen deeze plaats, maar geheel Duitschland tot eer verftrekt. Men verbeeldt Zich, wanneer men dezelven ziet, in cea der voornaamfte Manufactuur fteden van Engeland te Weezen; zo groot is de üitgeftrektheid van dee2e fabriek, zo wel uitgedacht de werktuigen, zq voorbeeldig de daarby overal doordraaiende geregeldheid en zindelykheid. Van de üitgeftrektheid deezer fabrieken, zult gy een denkbeeld kunnen vormen, wanneer ik u zeg, dat by de zes duizend menfchen daarin hun werk vinden, en dat behalven eenige gebouwen , die wel naar paleizen gelyken, geheele ftraaten van kleiner huizen, daartoe behooren, die inwendig doorgeflagen zyn, zo dat men uit de eene werkplaats in de andere treedt, en allen onder één dak fcby-, jen te zyn, in  ( 41 ) Vooral is zeer aanmerkenswaardig een zaal vol met werktuigen, zynde een eigenlyke haspel, die van een enkel paard, dat onder dezelve op een waterpas liggende fctyf ftaat en or.öphoudelyk trapt, zonder van de plaats te komen, wordt bewogen, en waardoor veele duizend draaden tevens worden afgehaspeld. Denk eens welk een menigte van menfchen-handen dit moet uitwinnen! Het paard ftaat geblindoekt aan ee« nenpylaar gefpannen.en terwyl het zelve, gelyk een paard 't welk aan den wagen trekt, zyns krachten infpant en daarby den eenen voet na den anderen opbeurd; vei beeldt het zich altoos voorwaards te flappen, daar het echter op do plaats blyft (laan, en al'.eenlyk de onder zyne voeten liggende fchyf, als het eerfte dryfrad van het verbaazend groot werktuig , aan den gang helpt. Ik dacht hierby, of m:.sfchien wy armi; blinde menfchen in de oogen van den liever God, die het groote werktuig van het Heelal overziet en beftiert, niet dikwerf dezelfde rol fpeelen, als dit paard. Wy verbeelden ons fum» tyds wonder veel uit te voeren, en doen wezenlyk voor het geheel, geheel iets anders, dan wy denken; werken indedaad toch tot geheel andere bedoelingen, dan wy ons wel verbeelden. MeC 5 vifp  ( 42 ) riigeefr, denkt, daarby dat hy magtig fte*K voortftapt, en bh/ft evenwel , als men 't by het licht befdaouwt, met opzicht tot de waar-e zedelyke volmaaking op den zelfden plek ftaan, waar hj» reeds voor jaaren itond. Menigeen is :ook wel over zyn lot misnoegd, om dat hy juist niet zo werkzaam zyn kan, als hy wel wenschr, en verbeeldt zich , dat hy , terwyl by zyn hem voorgefchreeven werktuiglyk dagwerk verricht, iets van zeer weinig belang, en voor het geheel iets zeer onnuts verricht, terwyl hy misfchien , even gelyk dit paard, door zynen gering - fchyrienden arbeid , zonder zulks te weeten of tc vermoeden, een magtig dryfrad in beweeging brengt, het welk ten beste van het geheel oneindig veel goeds, bewerkt. Dit laatfte verllrekke ons tot troost, wanneer ons de moed begint te ontzinken, en het eerfte tot verootmoediging , wanneer wy gevaar loopen van trotsch en verwaand te worden! Laat ons myn lieve Dochter.' op eiken dag doen, wat ons beroep en pligt van ons eisfchen, het moge zo klein of zo groot weezen, als het wil: dan kunnen wy verzekerd zyn , dat wy in de groote werkplaats van God, gewisfelyk iets verrichten, 't welk nuttig en verdienftelyk is, en dat ons zulks , zonder dat wy 't weeten, in rekening  e 43> aing gebragt, en op zyn tyd vergolden- zal-wordea, Bovenal trokken de Damast-we veryën myne opmerking. Doeh niettegcnftaande- de daartoe verëischte handgreepen zo eenvoudig zyn, dat fey ieder getouw juist tot dat geene, 't welk de* meeste konst in de zaak fchynt te verëifchen, flegts een jongen gebruikt wordt: begreep ik 'er echter niets van, en kon ondanks de fcberpfta oplettendheid den famenhang tusfchen dat geene, 't welk de jongen deed, en dat geene, wat 'ca uit voortkwam , niet inzien. De jonger* ftaat naamelyk naast een draadwerk ter zyde van het Weefgetouw hangende, het Harnas ge» noemd; hetwelk beftaat uit onnoemelyk veele draaden , die ten deele lynrecht neerhangen , ten deele ook waterpas Ioopen, en in de konsttaal door de twee uitdrukkingen zwart en wit «nderfcheiden worden. Terwyl nu de jon. gen beurtelings zwart en. wit grypt, onftaat daardoor het patroon van het weeffel, 't welk de meester, die op den weeverftoel zit, ten zelfden tyde tot ftand brengt. Toen ik my vruchteloos bemoeide, om dee» zen famenhang te begrypen, en eindelyk mis. noegd wiërd over myn zwak bekrompen verftand, verhaalde een van de Heeren van «er Leïse, die de goedheid had', om ons zeiven rond  ( 44 ) rond te leiden, de volgende anekdote, die my wederom eenigzins met my zeiven verzoende. ■ De groote Fr e nn i h was eens hier, en het ging hem, even als my. Hy wilde de Damastwevery niet flegts zien, maar ook begrypen. Hy deed tot dat einde verfcheiden vraagen aan denwerkmeester , die zich verbeeldde, hem het mechanismus zo duidelyk aan 't verftand te brengen, dat een kind hem begrypen kon, terwyl hy zich daarby bediende van de konstwoorden, aan welke hy wel, maar niet de Koning gewoon was. „ Zie , Mynheer de Koning! zeide hy, „nu grypt de jongen zwart, dan wit ., en vervolgens weder zwart enz." Goed; antwoordde Fredrik ; maar wat noemt gy zwart en wit? „Ja, hernam de Werkmeester, „ (min of meer geme'yk) als gy dit niet eens „ weet; dan kan ik u niet helpen." De Koning lagchte en ging verder. Eenige jaaren daarna , kwam 's Konings Zuster , de Princes Amilu, ook hier door, en bezag insgelyks de Fabrieken, en wilde zich de zelfde zaak door den zelfden Werkmeester laaten verklaaren. Deeze praatte haar op zyn manier mede veel van zwart en wit voor; doch de Princes moest eindelyk ook bekennen, dat zy 'er niets van begreep. „Ik ge- „ loof  ( 45 ) ï, loof het zeer wel, antwoordde de Wever*' „ uw broeder kon 't immers ook niet begrypen.'" Noe bezagen wy heden het Kweekfchool van den Heere Scheel , 't welk door dc daarïn heerfchende orde en uitneemenda zinde* lykhieid, gelyk ook door de goede en verftandige grondbeginfelen van opvoeding, die men daarin volgt, boven veel anderen uitmunt. Wanneer men hiermede eenige verder naar het Oosten liggende Westfaalfche Gewesten vergelykt, en het onderfcheid ontdekt, 't welk in betrekking tot befchaving, nyverheid en de geheele omzwachteling der menfehelyke vermo. gens, tusfchen dezelven en deeze biocijende Fabriek-Stad plaats heeft : zou men het byna voor onmogelyk houden, dat beiden in één en den zelfden. Duitfchen Kreits liggen. Men kan zich veelmeer naauwlyks onthouden, van zich te verbeelden, dat men van daar tot hiertoe, ten minften eenige honderd mylen naar een gelukkiger luchtilreek moet afgelegd hebben. Zo merkelyk is het onderfcheid tusfehett beiden. Hier is alles even vrolyk, alles eveft werkzaam, alles even naarftig. Hier vindt men overal welvaart en burgerlyk geluk. Maar vanwaar dan dit verbaazend onderfcheid, 't welk wy reeds by Lippfiad hebben opgemerkt? De op-  X U I öpïosiïng deezer vraag, ligt in de twee wöör* den: Vrtheid en Ve t d r a a g z a amh e in! Waar deeze heerfchen, daargaat alles wel; daar bloeijen de Staaten en afzonderlyke huisgezinBen; daar ontwikkelt zich ieder kiempje tot de meufchelyke volmaaktheid en geluk. Beide deeze goederen, zo dierbaar voor het gezellige leven de grootften, die 'er gevonden worden, en waarvan het eerfte het ander in zich bevat of liever overtollig maakt, dewyl daar ter plaatfe, alwaar wezenlyke burgerlyks Vryheid heerscht, ook ieder gelooven mag, wat zyra geweeten hem beveelt te gelooven, en 'er dus geen verdraagzaamheid meer noodig is — beiden zyn het goede Crefeld in eenen hoogen graad te deel gevallen; en ook dit geluk moet 'hetzelve voor een gedeelte dank weeten aan de wysheid en voorzorg van de zelfde edele familie, ■ die óver 't algemeen voor deszelfs bloeijenden welftand zorg draagt. Na dat de groote Fjïduk deeze Fabrieken bezien, en het grootfte genoegen daarover betuigd had , voegde by 'er by: „Braave men„ fchen, ik wensch dat gy in uwe nyverheid „ moogt voortgaan; ik wensch zulks om uwent„ wil, niet om mynentwü: want het geen ik 'er voor „ my van heb, is zeer weinig en byna niet noe- „ mens:  (47 ) menswaardig—i weet gy]ook hoe veel hetbe„ draagt ? " Een van de Heeren van i>sr Leyes vatte, het woord op en zeide; Wy weeten wel, Sire! boe veel wy jaarlyks moeten opbrengen: doch hoe veel daar van in uwe kas komt, is ons onbekend, „Goed, antwoordde de Koning, ik „ zal 't .u zeggen;" en Hoemde eene geringe fom — „dit, voegde hy 'er by, en geen duit }, uaeer, brengt gy my jaarlyks op." Mogt uwe irlajefteit dan goedvinden, hernam de Heer van ber Leyen, deeze of ook nog een groener Com van ons zeiven aan te neemen, en ons te verfehoonen van Commisfiën, vifiteerders, en andere diergelyke lastige meubelen voor den Koophandel! De Koning nam genoegen in deezen vootflag ,• keurde denzelven oogenblikke3yk -goed, en federt dien tyd geniet Crefehl voor een zeer maatïge belasting, die het jaarlyks zelf opbrengt, eene volmaakte vryheid in den Koop-' handel. Wat toch mag wel de reden weezen, dat de Regenten , dit gemakkelyke middel, om hunne Ingezetenen te onderfteunen en hunne Staaten te doen bloeijen, niet overSl gebruiken? Waaröm niet liever de mitiöenen, die de zwerm van Accys-bedienden , Ontfangers en Verk''^ ;rs wegneemt, Voer zich zclven en hunne Ingezw- te«  ( 48 ) tenen bezuinigd , en de laatfte daardoor van de verzoeking , om verbooden waaren in her land te brengen, bevryd? Dat men zulk een verflandige magtregel eertyds, toen men nog de opkomften van den Staat zeer geheim hield , velmydde, is begrypelyk doch dat men den•zeiven nu nog niet in het werk fielt, daar de llaatkundige Schryvers den Koningen en Vors« ten hun inkomen byna tot een ftuiver toe kunnen nareekenen: is misfchien alleen daaraan toe te fcbryveö, dat de Ministers vry veel van hunnen invloed, magt en aanzien zouden verliezen, indien zy niet meer zo veel Ontvangers- en Verklikkers plaatfen te begeeven hadden, terwyl in dit geval elke Provincie en ieder plaats, dat geene wat zy voor den Staat moes tot in Gitiik daaronder be- greepen niet minder dan vier en een halven gulden betaalen moeiten , fchoon de Wegen juist niet de bellen waren. ■ 'Guiik is een beveiligde, doch niet zeer bloeijende Stad, van een middelmaatigen omtrek. Zy ligt aan de Roer of Rubr. Indien ik 11 «ïeer daarvan wilde verhaalen, zou ik het van anderen moeten ontleenen, en ter goeder trouw navertellen. Doch daartoe heb ik weinig lust. Zeiven konden wy hier niets opmerken , omdat wy flegts in den nacht een paar uuren vertoefden , en met het aanbreeken van den dag reeds weder vertrokken. Op den weg van Gulik naar Aaken ontmoette ons een mensch , wiens zeldzaame kleding onze geheele oplettendheid wekte. Hy droeg •naamelyk over zynen rok eenen kleinen mantel van gewascht linnen, die alleen tot op de 'borst neêrhmg; en deeze mantel was ten deele met mosfel - fchulpen, ten deeie inet lcoden beelden  ( 55 ) cteii van Heiligen overal rykelyk bezet. Wy lieten ftil houden , ten einde van he:n zeiven te verneemen , wat deeze zeldzaame kleding betekende. Eu nu geef ik u drie dagen en drie nachten tyd, om te raaden, hoe 't daarmede gelegt» was ? Doch gy zoudt uw hoofd vruchteloos daarmede breeken , ik zal het u derbalven maar aanftonds zeggen. De man was een Bedevaartganger, die van een heilige pelgrimagie wederkeerde, welke hy naar Sf. Jago in Spanje, tot een wonderdaadig beeld der Moedermaagd gedaan had. Daar had men hem den bovengenoemden zeldzaamen mantel gcfchonken, die ten blyk moest ftrekken dat hy inderdaad aldaar geweest was. De man was uit Zvoaben. Wy vroegen hem : waarom hy .eigenlyk deeze verre reis ondernomen had? En hy was oprecht genoeg te bekennen , dat aardfche drangredenen aan zyn beiluit meer deel hadden gehad, dan de zorg voor zyn zielcheil. Den voorigen herfst was het in Zwaben zeer duur en daar weinig te verdienen geweest, Dit bfagt hem op de gedachten , eene bedevaart naar 'Sf. Jago te onderneemen, verzekerd dat men hein daar toch overal, waar ChrifteDen, dat is, Roomsch-Katholyken woonen , zou voorthelpen. ■—» Ik trachtte hem oyertehaafen , my D 4 zy-  ( 5<5 ) 'zyiien mantel te verkoopen; doch deeze wa? van hem voor geen geld te koop, waarfchynelyk dewyl hy aan deczelven een geheime kracht toefchreef, om hier zyn geluk, en hier namaals Zyne zaligheid te bevorderen. De vrye Ryksftad Aaken naderende, ziet men voor de eerfte maal weder een gewest, 't welk door deszelfsgrootte, verfcheidenheid enfehoon» heid bekoort. Het is een groote valei, waarin 'eenige heuvels gleoijende opryzen, op en tus« fchen welke de aanzienelyke Stad met haare blinkende lyëa daken uitfchittert. Tegens het zuidwesten, westen en noorden, is zy met niet zeer hooge bergen en heuvels omringd; maar tegens het zuidoosten breidt zich de holte, waarin zy ligt tot een ruime, zeer vruchtbaare en voortreffelyk bebouwde vlakte uit, aan welke in 't verfchiet een zwart gebergte grenst. De bevolking van deeze Stad zal te» naaiïen by zö groot zyn als van Btunswyk, fchoon zy kleiner in den omtrek is. Zy heeft naamelyk tusfchen de 3 en 40CO huizen, en evenwel beloopt het getal van haare inwooneren byna 25000. De huizen zyn van gebakken fteenen gemetfeld; de ftraaten, gelyk in alle oude fteden, voor een gedeelte krom, onregelmaatig en vry flegt, en hst  i 57 ) het gaan op dezelven valt wegens de heuvelaclv tige ligging der plaats, zeer lastig. Tot den grootften natuurlyken rykdom deezer ftad, rekent men de mineraale wateren in dezelve en in haare nabyheid te Hurfcheit, welke een menigte van vreemdelingen en met hen veel geld in haaren fchoot lokken. Doch ik -voor my geloof, dat juist deeze byzonderheid de goede ftad meer ongeluk, dan zegen toebrengt. Men weet naamelyk, dat daar ter plaatfe , waar gezondheidsbronnen zyn , zich niet alleen zieken , die hulp noodig hebben, maar ook allerlei foort van ilegt volk uit alle ftanden, fpeelers, zakkeroüers, ryke dagdieven en, wellustlingen van beide fekfen opdoen, en gemeenlyk eene pestachtige befmetting der zeden veroorzaaken. Dat zulks, helaas! te Anken mede het geval is, kan niemand onbekend zyn. Het blykt ook uit haare vervallen itaatsgefteldheid, uit het volflaagen gebrek aan patriotfche fchikking ter bgfchaaving en veredeling der menschheid, uit haare inner'yke gistingen , uit de armoede van een gedeelte haaver inwooneren', uit de op haare ftraaten en in de kerken heerfchende verbaazende bedelaary, en uit het geheele openlyk verval van dezelve, zo duidelyk, dat niemand zulks ontkennen kan. D 5 QiM  '( 58 ) Geld te winnen is wel op zich zeiven zeer goed; doch wanneer zulks ten koste der zeden en zonder rïaarftigheid en moeite gefchiedt, dan maakt het ryk, noch gelukkig; maar integendeel arm en ellendig. Om te kunnen nqgaan, welk flag van menfchen hier uit alle gewesten en landen tefamenvloeit, moet men flegts in de zo genoemde nieuwe Redoute gaan. Dit is een prachtig gabouw, tot fpeelen en andere vermaakelykheden voor de brongasten opgericht , waarin het fchandelyke handwerk, om elkander door middel van het fpel te plunderen en aan den bedelzak te helpen, onder de befcherming der Overheid geoeffend wordt (*). Hier ziet men in vertrekken, metkoningklyke pracht vercierd, groote gezelfchappen van beide fekfen en uit allerlei volk, rondom groote, groene fpeel-tafels vergaderd , en onder deezen zodanige gezichten, waaraan niets ontbreekt, dan de ingebrande galg, om by den eerften oogopflag met een volmaakte overtuiging te weeten , tot welke verworpen klasfe van menfchen zy behoo»en. Het is .voor iemand, die zeiven niet reeds al. (*) De Magiftraat had deeze fchandelyke handteering aan een gezelfchap van Speelers vopr omtrent 75C0 guldens verpacht.  ( 59 ) allen zedelyk gevoel verlooren heeft, onmog-e* lyk o;n het in den dampkring van deeze lieden lang te kunnen uithouden. De inneriykc gistingen der ftad waren eenige jaaren geleden, zo hoog gerezen, dat de Keizer en het Ryk moesten toetreeden , om haaien ondergang voor te komen. Sedert dien tyd heeft zy een bezetting van Paltfifche troupen ; en drie Ministers der Vorften , die de Kreitsbrieveu rond zenden, en Eeftierders van den Westfaalfchen Kreits -—, van den Koning van Pruisfea, als Hertog van Cleeve, van den Keurvorst van Keulen, als Bisfchop te Munjler, en van den Keurvorst van de Palts, als Hertog te Gulik — wierden herwaards gezonden, om de ingeiloo. pene groote misbruiken en ongeregeldheden aftefchaffen. Van Pruisfen is alhier onze vriend-, de Heer Geheime Raad van Dohm. Men weet, dat deeze even zo wel door zyn verftand, door zyne uitgebreide en verlichte ftaatkunde en door zyn edel karakter , als door zyne zending het onmiddelyk beroep heeft, aan een nieuwe conftitude voor deezen kleinen vryën Staat, gegrond op reden en recht te arbeiden, die naar alle waa-fchynelykheid een model van de voortrefFelykfte ftaatsgefleldheid zal worden, en dc ge-  ( «o ) gezonken welvaart van Aaken wederom her* ftellen. Het gebied deezer ftad beflaat nog geene 'twee mylen in 't vierkant; doch dc luistetryke naam vergoedt den kleinen omtrek van het' zelve. Het wordt naamelyk genoemd, bet&ykt fcf het Ryk van Aaken. Evenwel bedraagen dc inkomflen van dit. ryk 180000 guldens. De ftaats fchulden zouden voor een veel grooter ryk wel kunnen beftaan; zy beloopen een millioen en agtmaal honderd duizend guldens. Waar aan dit geld hefteed is, — kat zich niet wel zeggen. Openlyke fchikkingen ter verbetering van de opvoeding , ter bevordering van nyverheid , tot den bloei der ftad en haarer hurgers over 't algemeen, kunnen weinig deel daaraan gehad hebben : want deeze zoekt men hier vruchteloos. Men heeft niet eens lantaarnen langs de ftraat geplaatst, om dezelven des nachts goed te verlichten, hetwelk voor zodanig een aanmerkelyk oord zo noodzaakelyk is. Vanwaar dan omtrent twee milliöen tguldens aan fchulden? Men ziet hoe waar het is, 't geen ik boven aanmerkte; dat al het geld, zonder behoorlyke nyverheid en ten koste der zedelykheid verworven,  ( 6t > vth, niet eens ryk, veel minder gelukkig maakt. Indien Aaken geene mineraalbronnen had; indien derhalven ook niet zo veele deugnieten uit de nabyheid en van verre gewesten derwaards toevloeiden, of indien het zich aan deeze deugnieten nietftoorde, en aan dezelven het recht verkogt,om burgers en vreemdelingen binnen zyne muuren, onder de befcherming der overheid te plunderen; indien het veel meer alle poogingen aanwendde, om deszelfs gewigtige fabrieken, door het wegneemen der hinderpaalen, die dezelven in den weg liggen, te verbeteren; en indien het eindelyk zorg droeg voor een betere opvoeding en welgepast onderwys der jsugd : het zou dan onbetwistbaar ryk en gelukkig weezen. Dit alles zal nu ook waarfchynelyk door de nieuwe ftaatsgefteldheid, welke men te gemoet ziet, bewerkt worden. Met opzicht tot de fchandelykè fpelen, heeft men nu reeds, in zo verre zulks by voorraad mogelyk was, een gelukkig begin gemaakt. Men heeft, naamelyk tot zo lang, dat de pachtjaaren zulleta afgeloopen zyn, dezelven voor zo verre bepaald, dat flegts vreemdelingen, maar niet dc inwooners der ftad, en de eerstgcnoetnden ook alleen maar  («O foaar op zekere bepaalde tyden, deeze zedelooze bezigheid mogen verrichten. De belaogryke fabrieken deezer ftad, die nog van veel meerder belang zouden kunnen weezen, d:'.n zy tot nu toe waren , zyn voornaamelyk laaken- en naalde.fabrieken. Het laaken , 't we'.k hier gewccven wordt, is uitfteekend goed, en beter koop, dan hetFranfche enHollandfche. Dit is de reden, waarom hetzelve doorFranfche enHollandfche Kooplieden in menigte opgekogt, en vervolgens onder hunne eigene firma, als franfche en Hollandfche Waaren naar de verst* afgelegene landen, vooral naar Rusland, fterk verzonden wordt. Doch onaangezien dit groot vertier, kunnen deeze fabrieken in Aaken zelfs naauwlyks beilaan. Twee hinderpaalen beletten den bloei van dezelven, te weeten : onverdraagzaamheid en een onverftandige dwingelandey der Gildcns. De heerfchende Godsdienst is hier de Roomsch- Katholyke; en men maakt denProteftantfchenFabrikeurs het verblyf alhier zo moeijelyk en onaangenaam, dat zy hunne nyverheid en hun vermogen liever naar de aangrenzende vrye Generaliteits-landen overplanten, dan zich te Aaken te laaten drukken en vervolgen. De onverftandige en fchadelyke dwingeland/ dergildens, waaraan alle werklieden alhier onder-  ( «3 ) öerworpen zyn, bedaar, daarin, dat ieder Mees-, ter Schoenmaaker, Kleérmaaker enz. niec meer dan vier Kneclits mag houden, en ieder Laaken-wever flegts op vier getouwen mag laaten werken. Wanneer men zich eigenlyk met opzet wilde verledigen, om iets uittevinden, 'c welk volftrekt tegenftrydig, voor allo nyverheid doo Jlyk en voor de welvaart van eene ftad vernielend was: zou ik er zeer aan twyfelen,. of men wel iets zoude kunnen uitvinden, dat meer aan dit oogmerk kon beantwoorden, dan even deeze gildenswetten. En evenwel thans heefe men dezelven reeds zo lang, en tot op deezen dag toe onveranderd gelaaten* Het gevolg daarvan xvas, dat de gegoede Reeders, die hunne fabrieken verder wenschten uittebreiden , zich genoodzaakt vonden, om dit oord te verlaaten , en zich in de nabuurfchap op een Hollandfchen bodem neêr te zetten. Zo ontftond, by voorbeeld, te Naels, een dorpje niet verre van hier in de Gcneraliteits-landen geleegen , de groote en zeer bezienswaardige laaken-fabriek van den Heer van Kler mondt, werwaards wy deezen nademiddag, in gezelfchap van onze vriendelyke vrienden, een aangenaam' fpeelreisje gedaan hebben. Zo ontftonden andere fabrieken in andere aangrenzende plaat- zen,  t «K ) zen, die Aaken, indien het gewild b'ad,' allen5 binnen deszelfs muuren zou hebben kunnen vereenigen. Welke fryfhoofdigheid, dat men zulks niet heeft willen doen.' Doch ook dit groot gebrek der Staatsgefteldheid zal naar alle vermoeden mede weggenomen worden. Heden bezagen wy ook nog den zogenoemden Munfler, dat is, de Domkerk, gelyk ook het Stadhuis, beiden gebouwen die bezienswaardig zyn. De Domkerk beftaat uit twee deelen, uit eenen hoogen Koepel, nog van Karkl den Grooten afkomltig.als den eigenlykenDom; en een daaraan gebouwd Koor, 't welk zo groot is, dat het op zichzelven voor een aanzienlyke Kerk zou kunnen doorgaan. Dit Koor is zo ongemeen licht, dat -men het binnen dit hooge gebouw lichter meent te vinden, dan onder den vryën hemel, by helderen zonnefchyn. Zulks wordt waarfchynelyk veroorzaakt door het kon. trast, dat in deezen opzichte tusfchen het minder verlicht rond hoofdgebouw, en dit lang. werpig koor plaats heeft, welks zy-muuren, meer uit venfters dan muur beftaan. Zo zeer men zich hier door den ongemeen "hoogen graad van licht getroffen vindt, evenzo zeer, doch flegts op een andere wyze, wordt men in den eerwaardigen en verheven Dom te Met z,  ( 65 ) Metz., door het heilig duister getroffen, weji denzei ven vervult , en het welk daar uit ontftaat, dat alle de venfter - glaazen befchilderd en de muuren door het penfecl des tyds byna zwart geworden zyn. Hier, te Aaken, verbeeldt men zich by de intrede van het bovengenoemde koor een hopger licht gewest, te Metz daarentegen het fombere Allerheiligfte in te treeden, alwaar het den fterveling nog niet ver» gund is klaar te zien. Door het één zo wel als bet ander wordt men, ik weet niet hoe, aangedaan, en vatbaar voor een verhevener gevoel, wel heantwoorddende aan de bedoeling van dit gsboüw. . De bedelaars hebben hier, even gelyk te Keu. len, in de ingangen en portaalen der Kerken hunne gepachte of zelfs wel erfFelyke plaatfen. alwaar het hun vergund is,, de inkomende en uitgaande menfchen , fomtyds met de grootfte onbefchaamdheid lastig te vallen. Het Stadhuis is insgelyks een bezienswaardig, doch geen modern gebouw- Men ziet op hetzelve eenen Tooren , die men zegt van dea broeder van Keizer Nero afkomftig te zyn, welke gelyk men weet, in het midden der eei> fte eeuw leefde,. 10 dat deeze Tooren, indien het waar is ,wat men van deszelfs oorfprong E zegt,  (Ö6-) zsgt, niet minder dan zeventien eeuwen oud zoude weezen. Meer, dan op deeze gefcbiedkundige byzonderheid, kan men ftaat maaken op deeze, dat de muur, waarmede Ka rel de Groote deeze Stad voor omtrent duizend jaaren omringde, thans nog voor een gedeelte , hoewel zeer vervallen en binnen de Stad, te zien is, zynde federt eenigen tyd veel verder uitgezet. In het Stadhuis ziet men de graote Zaal, op welke in 't jaar 1748 de Jlakenfcbe Vrede geflooten wierd. Hy is veriierd met alle de af beeldfelen der Gevolmagtigden, die tot deezen Vredenhandel zyn verfeheenen. Misfchien zult gy 't ook nog als iets aanmerkelyks van Aaken befchouwen, dat de Stadhuisbediende, welke ons rond leidde, in het voori35e jaar Raadsheer was geweest. Dit geval is lier niet vreemd. De Raads • leden worden alle jaaren op nieuws gekooren; en ieder burger , van wat ftand ook, is verkiesbaar, Dit mag op zichzelven zeer goed weezen; doch eenige Ariftokraatifche Familién wisten het door omkoopingen en een onbetamelyken invloed zodanig te beftieren , dat zyzelven altoos in de eerfte plaats, en dan vervolgens voor het grootfte gedeelte zodanige armhartige voorwerpen * ver-  (67 ) yerkooren wierden, die zy konden leiden naar hun goedvinden. Dit fchreeuwend misbruik veroorzaakte eindelyk een oproer onder de Burgery , waarby zelfs bloed geftort wierd j en dit gaf aanleiding tot de Keizerlyke Commisfie, die de verwarde zaaken der Stad wederom zal herftellen. Zy, die by dit oproer de voornaamfle rol fpeelden, waren dc zogenoemde (knuppelaars), dat is de armoedige bewooners der Jakobs.flraat, welken dien naam ontvangen hebben van het werktuig , waarmede zy zo bekwaam en nadrukkelyk weeten om te gaan; een geducht menfchen • geflachf, het welk by alle gelegen, heden gereed is tot krakkeelen en liaan, waar voor derhalven ook een ieder, die verftandig is, gaarne uit den weg gaat, Ik heb boven gezegd, dat bet niet wel te begrypen was, waartoe deeze kleine Staat by een inkomen van iSocoo guldens, een im'Iliöen en agtmaal honderd duizend guldens hefteed heeft, die dezelve is fchuldig geworden. Eén post kan ik evenwel opgeeven. Te weeten: men houdt jaarlyks een plegtigen omgang met het beeld van Kakel den Gkootïn. Deeze figuur is zodanig gemaakt, dat zy, zodra ie trein op de markt gekomen is, bet hoofd E % j&  (68) ik weet niet door welke werktuigkundige inrichting , • naar het Stadhnis toe draait. Zy is verfierd met een verbaazend-groote pruik, en deeze moet alle jaar tot de bovengenoemde plegtigheid óp nieuws gekruld worden. De Hairkapper, die de eer heeft, van zulks te verrichten, ontvangt daarvoor, zo ik wel gehoerd heb, de bepaalden fom van tien daalders of agtien guldens; en deeze uitgaave ftaat op de jaarlykfche rekening boven aan. Dus luidt de eerfte post op deeze rekening: Voor het krullen van de pruik van Karei den Grooten . * ƒ iS - o Hoe klein voor 't overige het ryk van Aaken ook is; heeft het nogthans iets, *t geen in veele uitgeftrekte ryken ontbreekt, ook bergwerken, naamelyk yzer- lood- zwavel- galmei- en fteenkooien - groeven. Doch men meent, dat deeze bergwerken nog veel meer zouden kunnen uitleveren, dan zy tot hier toe uitgeleverd heb' ben; het geen ik niet kan beflisfen. Ondertusfchen worden deeze fteenkoolen mede voor de beste gereekend. Dit zy genoeg van Aaken. Den eerstvolgendea Brief fcbryf ik u uit Spaa, werwaards wy mor-  C6-£> ) morgen vertrekken. Tot onze grootfte ïpyt; hoewel met een hartelyke declneeming, hebben wy hier vernomen, dat de braave Paryfenaaren ons evenwel voorgekomen zyn, en het gordyn van het groote tooneel, dat zy vertoonen zullen, en 't welk wy zo gaarne van den beginnen af aan gezien hadden, indedaad reeds hebben opgehaald. Geheel Parys, zegt men, is in de wapenen , en de Baftille reeds veroverd. De hoofden der Ariftokraatifche dwingelanden vliegen als raapen, en de Koningklyke troepen hebben het baazepad gekoozen. Verheug u myn lieve Lotte.' vier- en twintig milliöcnen flaaven zullen het juk der onderdrukking kloekmoedig afwerpen , en van gemishandelde lastdieren — Menfcben worden ! Wat voorrecht voor ons, dat wy deeze groote gebeurtenis der waereld beleefd hebben.' Myne reisgenooten en ik haasten ons, zo veel wy kunnen, om ten minften het tweede bedryf van dit fchouwfpel te zien verwonen. » 3. VIER-  ( 70 ) VIERDE BRIEF. Span, den 27. July 1789. ][k ga voort, myn Kind! dat geene, wat ik van den flaap in onze reis kan affnipperen, daartoe te beiteeden, dat ik alles voor u optèe» ken wat ik opmerkenswaardig oordeel, en 't geen ik my vleien durf, dat gy 't niet ongaarne zult leezen. Gisteren avond ten negen uure kwamen wy hier aan, nadat wy van Aaken tot hier zulk een aangenaamen weg hadden afgelegd , als ons op onze reis nog niet is voorgekomen. Deeze weg is waardig denzelven andermaal in gedachten af te leggen. Ten dien einde zal ik u daarvan eene korte befchryving geeven. Zodra men Aaken verlaaten heeft, verheft zich het land tot een aanmerkelyke hoogte, van welke men in het zogenoemde Ryk deezer Stad, en in de omliggende door bergen en heuvels ingeflooten landftreek, als in eenen grooten , doch niet zeer diepen ketel , neêrziet. Vermits dit geheele fraaije landfchap 'meer beftaat uit tuinen, beemden, hoornen en haagen, dan openc velden, fchynt hetzelve, wanneer men van boven neêrziet, met donker. blaau-  ( 7i ) blaauwe verw getekend en dsarby fterk Jn fchaduw gelegd te zyn; terwyl de Stad zelve ten deele door de lichte kleuren van haare huizen, ten deele door haare blinkende lyën daken, ten deele door den heuvelachtigen grond, waar. op zy fbat, uit deezen donker-icbynenden grond uitfteekend opryst. De reiziger, die door Nederfaxen en Westfanlen kwam , alwaar hy geen foortgelyk landfchap vond , ontdekt bier igts nieuws en aangenaams. M«n rydt niet lang, of men bereikt het-land van Limburg, het geen men weet dat voor 't grootfte gedeelte tot de Oostenrykfche Nederlanden behoort. De Hollanders bezitten een kleiner gedeelte van hetzelve. — Hier begint de eerften fraaije konstftraat, die van hier tot aan Parys toe onïfgebrooken voortloopt. Deeze is wel met fteenen geplaveid, doch niet met kei- of rivier-zand bedekt; maar de fteenen van de ftrant zyn zo regelmaatig gelegd, en maaken dezelve zo volkomen effen, dat men 'er met het grootfte gemak over heenen rolt. Byna drie uuren van Aaken ligt aan deeze fraaije ftraat een herberg, Btl-oeil (Schoonoog) genoemd. Tot hier toe verzeldcn ons onze vrienden uit Aaken. Het gezicht uit dit huis, ftaande op een hoogte, waarvan het ook li 4 dea  (72 > Jen naam draagt, is onbefchryflyk fchoon." Naar het oosten ziet men over het Limburgfche,' en naar het westen op de Generaliteits landen' haar Maftrkht. Alle deeze ryke gewesten , alwaar men byna in' 't geheel geen kooien « land, maar enkel beemden, tuinen en bosfchaadje vindt, fcbynen van deeze verbeven plaats befchouwd, een diepe onmeetclyk-groote valei te weezen , welke uit hoofde van de önnoemelyke haagen, die dezelve als met een net doorfnyden, tm door dé menigte van ooftboomen, die men overal geplant heeft, zich allcrverrukkelykst in een mengeling van de fraaifte kleuren opdoet. Naar het oosten ziet men de Hoofdftad van het land, Limburg, op eenen heuvel liggen, en verder in 't verfchiet wordt den horizont gevormd door de hooge Ardtnne, èen gebergte dat tot dit gewest voortloopt, en by de dertig mylen lang is. De groote rykdom van dit land beftaat in vruchtbaare beemden en weilanden. Vandaar de voortrefFe'ylie Boter en de vette Limburgfche Kaas, die u niet onbekend is. Nadat wy in dit aangenaam oord een vergenoegd middagmaal hadden gehouden,'moeiten Wy van onze vrienden fcheiden. Zy reeden terug naar Aaken, en wy vervolgden onze reis naar  ( 73 ) naar S[aa. Hier moet men tevens affeheld neemen van onze moedertaal: waat van hier af aan hoort men niets dan Franscb , of wel de plompe Vlaamfche en Luikfche boerentaal fpreeken. De weg loopt nog eenige uuren lang op de zelfde hoogte voort; en zo dikwyls zich de hooge haagen aan wederzyden openen, geniet men altoos op nieuws het grootst, zonderling en fraai gezicht in de aan beide kanten liggende donkere rykgekleurde vlakten en valeic'n, die ik u boven befekreeven heb. Wanneer de hoogte begint te hellen , rydt men voorby de Baronie Libot, wier fraaje geheel vermilliöen-roode gebouwen met blaauwe .lyfteenen gedekt, en met witte heiningen omringd, tusfchen het groene bosch en de boomen zo fcherp, en ik zou fchier, zeggen zo fchellagchende uitfehitteren, dat zo lang die binnen 't bereik van het gezicht zyn, men niet in ilaat is de oogen daar van aftetrekken. In een naauwe en vry diepe valei, tusfchen den berg, op welken men tot hiertoe gereeden'heeft, en nog een anderen, die onmiddelyk daarop volgt , ligt de Luikfche ftad VerE 5 viert  ( 74 ) viers (*); de volkrykfte manufactuur-fiad, die ik ooit gezien heb. De ongelooflyke menigte van welgekleede menfchen, waarvan de ftraaten der ftad en de wandelwegen by dezelve , aan den voet des bergs krielden , deed ons denken, dat men juist bezig was met de eene of andere procesfie, aan welken de bewooneren der geheele omliggende landftreek deel namen; zo ongelooflyk kwam het ons voor, dat deeze kleine plaats zulk een verbaazende menigte van volks in zich bevatten zoude. Doch wy hadden verkeerd gerekend. Het waren indedaad alleen de bewooneren van deeze plaats, die , vermits het zondag was , hunne woom'ngen veriaaten hadden, om cp de ftraaten en wandelplaatfen de frisfche lucht inteademenMen vindt in deeze kleine ftad, die niet meer dan 5 of Coo huizen bevatten kan, indedaad, zo als men ons hier verzekert, by de ioooo menfchen; eene bevolking, die misfchien geen wedergaê heeft, en die ik zwaarigheid maaken zoude, alleen op het woord der inwooneren te gelooven, zo niet dat geene , wat ik zelf gezien C*) F.en klein gedeelte daarvan ligt op Limbmgfclien bodem, en behoorde dcrhalven toen'wy hier waren, neg aan den Keizer.  (:j) zien heb, my het geloof had opgedrongen, dat deeze opgave ten minften niet verre van de waarheid kan verwyderd weezen. Deez; plaats moet haare bloeijende laakenfabrieken en de daardoor bewerkte welvaart, ten minften voor een gedeelte, toefchryven aan de onverftandige gilde - wetten, die de ftad Aaken zich-zeiven heeft''voorgefchreeven, en waar» van ik in myn en voorigen brief gewag.heb ge. maakt. Deeze dwang heeft, menig laaken-fabrikeur.die wenschte aldaar zyne ontwerpen uittevoeren, doch waarin hy door de wetten be« let wierd, omdat hy in het grootwilde doen, naar deeze plaats gelokt. Het getal van dezelven beloopt derhalven op niet minder dan tagtig. De uitgebreide nyverheid en uitneeinende bevolking deezer plaats, fchynen aan onze Aard. befchryvers nog niet recht bekend geworden te zyn, dewyl zy daarvan flegts als ter loops gewag maaken, zonder zich tot eene nadere befchryving intelaaten (*). Nadat men van hier over eenen vry hoogen, langen en naakten berg gcreeden heeft, loopt de (*) Ik heb naderhand gezien dat Kormann dezelve nader befchreeven heeft in zyn GeographisckWfloiifchcs Handbuch.  ( 76 > de weg af in een naauw en ongemeen fchilderachtig dal , het welk tot Spaa toe voortgaat, Men rydt hier tusfchen twee ryën kleine, maar wildbegroeide en xvoeste rotzen, tusfchen welke op veele plaatfen flegts zo veel ruimte gebleeven is, als de weg en een naast dézelve heenvlietendc klaare en fpeelende beek verè'ischten. Verder naar Spaa toe, wordt deeze ftraat allerfraaist, zelfs zodanig, dat de weelde aan deeze verfraaying ook haar deel fchynt gehad te hebben. De weg is ook hier, gelyk den voorgaanden , niet fteenen belegd, doch zo als men dien nergens ziet. Dit belegfel beftaat uit volkomen gelyke fteenen, omtrent eenen voet in 't vierkant, die zo regelmaatig geplaveid zyn, dat de voegen zich overal in een rechte lyn doorkruisfen, en daarby zulk eene platte en gladde oppervlakte hebben , alsof zy allen gc« fleepen waren. De ftad Spda inrydende , hadden wy eene zeer zeldzaame ontmoeting. Wy kwamen niet zodra by de eerde huizen, of een geheele fchaar menfchen, van beide fekfen, kwam op onzen wagen toefchieten, om ons hunnen dienst aantebieden. Eenigen riepen, of wy eenen kapper, anderen, of wy een bediende, een wasvrouw, naaifter, baardfebeerdér enz, noodig had-  (77) hadden ? Yruchteloos bedankten wy hen voort deeze ons aangebooden goedheid j vruchteloos verzekerden wy hen, dat wy alle deeze konften zeiven bezaten en geen hulp daarby behoefden: geen één liet zich daardoor affchrikken; veelmeer vervolgde men ons, men kleefde aan het rytm'g, en ging voort zyne dieaften ons telkens op nieuws weder aantebieden. En deeze zwerm' verzelde ons tot voor, ja zelfs tot in ons kwartier , en tot op het vertrek, dat ons wierd aan» geweezen, alwaar men ons nog een goede poos onöphoudelyk bezwaarlyk viel. Ongelukkige menfchen , die het voor een aalmoes moeten rekenen, wanneer iemand hunne dienfteu geliefd aanteneemen / Spaa ligt in een valei, omringd door rotsachtige bergen, die deeze kleine landftreek zeer fchilderachtig doen voorkomen- Twee van dezelven , welke eenen hoek formeeren en eeó. gedeelte van de ftad van zeer naby influiten > zyn door gehoogde Terrasfen verfraaid, waarop men konftige parterres heeft aangelegd. De aarde daartoe verëischt, moest eerst naar boven gedraagen worden. Deeze met net-ge« vlochten ryswerk omzoomde afdeelingen, benevens een tent, die van den top van den éév.sn, en eenen tempel, die van den anderen ter*  üerg opryzenj geeven aan deeze wilde rotferi een zeer bekoorlyk gezicht. De evengenoemde romaneske hut of kabane, nevens hét parterre, onder dezelve aangeleid, heeft men den naam van Annette £f Lubin gegeven. De mildaadige Natuur heeft deze plaats l die omtrent 200 huizen bevat , met vyf mineraale bronnen begunftigd , waarvan ieder iets eigenaartigs heeft, zo dat de één voor deezen , en de andere voor geenen zieke heilzaam is. Niet meer dan één deezer bronnen vindt men in de plaats zelvén; de overigen liggen allen op den afiland van een half uurtje aan en tusfchen de bergen. Byna alle bron-gasten van beide fekfen zyn gewoon, te paard derwaards' te ryden. De landlieden in dit gewest houden tot dat einde eene menigte kleine en welgemaakte paardjes, die zo fnel, entevens zo ggmakkelyk en vast draavcn, dat zelfs dc onbedreevendfte ruiter daar mede berg-op berg-af over puin en fteenen jaagen kan. By één van deeze bronnen, la Soveniere genoemd, ziet men een klein Engelsch tuintje aangelegd, 't welk uit dien hoofde aaiimèrkélyk' is, dewyl het Koningklyke kinderen warca, die hetzelve, ten minften gedeeltelyk, eigenhandig geplant hebben. Toen naamelyk,' eenige jaaren ge-  Kl9 5 geleedcn, de Princes van Orlean sliet water uit deeze bron dronK , en door dit middel wederom herfteld wierd, wilden haare kinderen, die zy by zich had, hunne dankbaarheid daardoor te kennen geeven, dat zy het wilde bosch rondom de bron door dit tuintje verfraaiden , het welk voor een gedeelte hun eigen werk zou weezen; zy vatten tot dat einde fchop, fpaê en andere werktuigen op, en leiden, met hulp van eenige daglooners, die naar hunne aanwyzing met hen tevens werken moesten, dit klein Engelsch tuintje aan, by welks ingang zy een gedenkteken met het volgend opfchrift oprichtten: A LA RECONNOÏSSANCEi Les eaux de la Soveniere ayant retahli la Santé de Mad. la Pt ine esje d'Orleans, [es Enfans ent voulu embellir les environs de cette fontaine. lis ont tracé eux - mêmes lei routes, enlevé les }ierres, planté les jlturs 6? arlujles , £f ils ont defriché ce bois avee flus d'ardeur ö" d'asjïduité, qui les ouvriers, qui travailkknt Jous leurs erdrts. Da'  ( Ro ) Dat is: Aan dc DANKBAARHEID. „ De wateren der Soveniere de gezondheid „ van Me vrouwe de Princes van Oiu.eans ,, herfteld hebbende , heeft zulks haare „ kinderen bewoogen , om de plaatfen; „ welke deeze bron omringen, te ver. „ lieren. Zy hebben eigenhandig de we„ gen afgetekend, de fteenen weggenor „ men, de bloemen en heesters geplant4 „ en de bosfehen gezuiverd,; met mecr„ der yver en naarftigheid, dan de werk„ lieden, die onder hun opzicht daarSan „- arbeidden.1" . Hier , zowel als op alle andere plaatfen, waar gezondheids-bronnen zyn, heerfchen de fchandelyke hazardfpelen , en tevens zulk een losbandigheid van zeden, dat men in twyfel ftaat, of men het land, 't welk het gefchenk vaneen liittteekend- wérkzaarne mineraale bron uit de hand der Natuur ontving, daarmede geluk moet wenfehen, of zyn medelyden daarover betuigen. Dit' fchandelyk gebruik valt hiér daardoor nog veel fterker in het oog, dat een vprftelyke Prie».  ( éi) Priester, de Bisschop van Luik 3" dien Spaa toebehoort, ■—■ zulks niet alleen gedoogt , niet alleen befchermt, maar ook een aanmerkelyk voordeel vnr zicb.zeiven daarvan trekt, ja zélfs tot een Monopolie maakt, cn met zyne Landftanden, die hem deezen handei betwisten, deswegen in een proces ingewikkeld is, het welk, al ware 't ook, dat het tot zyn voordeel wierd uitgefprooken, 't geen echter niet waarfchynelyk is, hem evenwel nimmer een nieuwe vermeerdering van geestelyke waardigheid , noch waereldfche eer kan toebrengen. Welk een onderfcheid in het gedrag van deezen vorftelyken Zielen-herder, en het gedrag van hem, wiens plaats hy voorgeeft te bekieeden! Christus ftiet de tafels der wisfelaaren om, dat toch nog geen Faro tafels waren: en zyne Plaatsvervangers richten Speel-tafels op, aan welke de Christenen elkander, zo veel als zy kunnen mogen plunderen, zo 'er flegts een gedeelte van den roof, in de beurs van hunnen Zielen - herder valt! Christus zeide: zalig zyn de armen, en bleef zelf arm; zyné opvolgers zeggen ook i zalig zyn de armen; doch zy zeggen zulks ilegfi 1 voor anderen , om hun geld in hunne eigene herders-tas te lokken. Christus leerde: ment kan niet God enden Mammon tevens dienen; F zy«.  ( 82) gyne Plaatsvervangers toonen bet tegendeel: zy' dienen God of veelmeer het bygeloof aan bet outaar, en tevens den Mammon , terwyl zy vryheid geeven, om Faro - tafels te houden. Ik mag deeze droevige vergelyking niet verder voortzetten. —- De gebouwen, die men hier ten behoeve der hazard-fpelen en tevens voor de onfchuldige vermaakelykheden der Bron-gasten heeft opgelicht, en waarvan het eene de Vauxball, het ander de Nieuwe Redoute genoemd wordt, bevatten zaaien, die in grootte, pracht en fmaak een Koningklyk paleis geen oneer zeuden aandoen. Hier komen de Bron-gasten, zonder on. derfcheid van ftand of rang, des voormiddags en avonds byëen, en elk vindt daar wat zyn hart begeert : alle foorten van ververfchingen , muzyk, dans, gezelfchap, fpel. Het woelend gewemel in deeze zaaien, de menigvuldige wezenstrekken , kleeding en zeden , bovenal de karrikatuur in de uitdrukking der hartstogten op de aangezichten der hazardfpelers , leveren voor den opmerker een zeer onderhoudend tooneel op. In de aangrenzende Abdy StaUo gluurde men reeds lang van ter zyde met nydige oogen op de goudklompen, onder welke de groote Speel - tafcis  ( 83 ) fels van deeze zaaien zuchten. Men dacht oj» middelen, om ten minften een gedeelte daarvan over de grenzen van het Bisdom in de Abdy te leiden , die , immers mede geestelyk zynde , ook een gegrond recht op dezelven meende te hebben. Het middel wierd gevonden,• doch of het wel de gewenschte uitwerking hebben zal, is nog te beproeven. Men bouwde naamelyk op de grenzen, omtrent één uur van Spaa, midden op eenen vlakken , woesten, naakten en onvruchtbaaren berg , eene nieuwe Redoute, en verordende dezelve tot even zodanige zedelyke en zedenlooze vermaakelykheden , waarvoor die te Spaa gefchikt zyn. Dit huis wierd juist geopend toen wy ons hier bevonden- Stel u het zeldzaam gezicht voor, in het midden van een zeer onvruchtbaar, eenzaam en naakt oord, alwaar de magere en fteenachtige grond niet eens in ftaat is om heestergewas en wilde boomen voorttebrengen, een enkel groot fpeelen danshuis te vinden , dat van muzyk weergalmt. Tlaatfen, die van vermaarde gezondheids» bronnen voorzien zyn, bieden den geene, die zyne menfchenkennis zoekt te vermeerderen , een zeer bekwaame gelegenheid aan. Hier vindc men menfchen van alle rangen, van alle fek» F ?. t«n,'  C 84 ) icn, van eiken ouderdom , uit mem'gvüldïgé volkeren en van e ke gemoedsgefteldheid. Hier heerscht tevens zulk eene losbandigheid en zulk eeneuitgeftrekteverdraagzaamheid omtrent dezeden, dat men weinig moeite doet, om anders te fchynen, dart men is, en dat men derhalven menig een wézenlyk zien kan zo als hy is, en niet zo als hy in zyn huis en in zyne gewóone betrekkingen tracht te fchynen. Men ziet hitr te gelyk alle foorten der menfchelyke ellende', en wel in een fchrikverwekkend kontrast, met alle foorten van weelde en- overdaad : ichilfterende pracht en havenlooze armoede; gezonden, die om het vermaak hier zyn , en deerniswaardige zieken en gebrekkelyke menfchen van allerleien' aart; blygeestfge en vrolyke wezens als de volle maan, en wangen, die door bekommering verbleekt,door fmart eri wanhoop verwrongen en ontluisterd zyn;lieden, die hunne gezondheid door buitenfpoorigheden nu ecist Willen ondermynen, en anderen , die hunne gepleegde buitenfpoorigheden betreuren, en de ellenden, welke zy zich daardoor op den hals hebben gehaald , door het mineraale water" trachten wegtefpoelen; ryke lieden, die by den overvloed gebrek lyden, en armen, die by alle hunne behoeftigheid vecltyds veel gelukkige? zyn,  < 85 ) zyn, dan zy. Onder de bedelaars, die zich ook hier, geiyk op andere foortgelykê plaatfen, in menigte ophouden, liep voornaamelyk één in 'toog, die op eenen ezel zat, en dus rydende de voorbygangers vervolgde. Een ander, die ook niet te voet wilde gaan, liet zich door zyriea makker op eenen kruiwagen de menfchen nakruyen. De pryzen der leevensmiddelen en van andere behoeften zyn hier ongemeen hoog gereezen. Voor eenen maaltyd aan de openbaare tafel, betaalt men, behalven den wyn , zes ■ en dertig ftuivers; en Iaat men zich het eeten op de kamer brengen , dan moet men (het zy middag of avond) agt-en-veertig ftuivers geeven. Van konst en nyverheid heb ik hier niets kun-" nen ontdekken, behalven een fabriek van verlakt werk, waarin men etuis, doozen, kistjes en diergelyke maakt. De mineraale bronnen, en de- daardoor gelokte vreemdelingen, voeden de inwooners deezer plaats. Zoveel van S'ai. Morgen reizen wy zeer vroeg naar Luik. Vermits wy daar zullen vernachten, fluit ik deezen no? niet, maar zal denzelven mede neemen, om da^r eerst nog de waarneemingen 'er bytevoegen, die wy morgen gullen doen. F 3 VER-  ( 8tf 1 VERVOLG.' Luik , den 28. July 1789. 3-3 en weg van Spaa tot hier hebben wy juist niet zeer bekoorlyk gevonden. Hy beloopt flegts zeven uuren want in alle deeze gewesten, aan deezen kant van den Rhynftroom, rekent men niet meer naar mylen, maar naar uuren, of fraqfebt mylen (*) . doch hy viel ons byna zo lang , alsof hy even zo veele mylen bedraagen had. Dit ontftond nu wel eensdeels van het koude en regenachtige weêr, het welk ons noodzaakte de glazen optehaalen , maar anderdeels ook van de onvruchtbaare en naakte bergen, die wy over moesten. Het gebrek van deeze naakte berg .gewesten aan bekoorlyke tafereelen der natuur, en de mistige lucht, die ons verhinderde verre van ons af te zien, deedea ons geen berouw hebben, dat wy het grootfte gedeelte van deeze kleine dagreis met de opgehaalde glazen van ons rytuig doen moesten. De weg zelve is , gelyk hier alle de wegen zyn, een welaangelegde konstweg. Hoe (*) Vyf Franfche ttrylen (Jucttcs) worden op dri« DuitiUie gcreckcntl.  ( 87 ) Hoe verveelend echter deeze togt voor ue meesten onzer was, deste aangenaarrier wierden wy verrascht door het gezicht van de groote en zich ongemeen prachtig vertoonende ftad Luik, en van het geheele heerlyk gewest , waarïn dezelve ligt. Verbeeld u een vruchtbaare bekoorlyke vallei, omringd van lagchende bergen en heuvels, die met landhuizen, kloosters en kasteelen pronken, door welke zich een bevallige ftroom, de Maas, kronkelt; vdór u, tegen het gebergte, de aanzienlyke ftad Luik, die haare ontallyke torens ten hemel opüteekt; de geheele valei, byna eene vierde van een myl in den omtrek, en de zyden der haar omringende bergen en heuvels met glansryke gebouwen als bezaaid , welke byna de geheele landftrcek doen voorkomen, als een enkele onmeetelyk»groote ftad! Doch dit alles zal naderhand beter van de hoogte te zien zyn. Thans leide ik u in de ftad. Hier kan men fchier geen adem fcheppen: De ftraaten zyn meestal zo naauw, zo morsfig en zo volkryk, de gebouwen zo hoog en zwart van de kooien - damp, dat men indedaad min of meer benaauwd wordt. Het getal der inwooneren wordt op 80 tot rococo begroot. Eenige ftraaten zyn zo naauw, dat twee voetgangers, F 4 die  ( BS ) die fatzoenelyk gekleed zyn, elkander naauwlyks voorby kunnen gaan; veele anderen zyn vooiü} niet'breeder, dan dat twee rytuigen, die elkander ontmoeten, 'er door kunnen komen; De geheele ftad fchynt in den rook gehangen te hebben, en 'er thans nog in te hangen. Dit ontftaat van den damp der fteenkoolen , de gewoone brand van deeze plaats, en het voor* naamfte voortbrengzel der natuur in dit gewest; die, naardien zy fmeeriger, dikker en zwaarer is, dan de hout - rook, niet zo gemakkelyk op. ftygt, en zich fterker en zwarter aan de gebouwen hegt. Het volksgewoel in de naauwe ftraaten deezer ftad is zeer groot, doch grooter nog de armoede, die daarin fchynt te heerfchen. Zelfs ons, die over Paderborn, Aaken en Spaa gekomen waren, alwaar wy reeds zeer flegte fchikkingén wegens de armen meenden gezien te hebben , viel dit gezicht nogthans in 't oog; hoe vreemd moet zulks dan niet zodanige reizigers voorkomen, die minder daartoe voorbereid wierden? Men vindt zich niet alleen oveial van bedelaars vervolgd: maar geheele ftraaten fchynen ook bewoond te worden van menfchen, wier 'toeftand niet veel verfchiit van dien der •bedelaareft'. Wy beklommen, by voorbeeld, dee.  ( §9 ) geezen nademiddag den berg, op wiens top de Citadél ligt. Een lange, fteilc en flegt gemaakte ftraat der Stad, die zeer moeijelyk te bewandelen is, leidt derwaards. De bewooners deezer ftraat fchynen meest van het kantenwerken bun onderhoud te hebben. Naardien dit werk juist niet binnenshuis behoeft verricht te worden, ziet men byna voor ieder huis de familie met hun werkkusfen voor de deur op de ftraat zitten. Alle deeze familiën nu fcheenen, naar hunne kleding en uitgehongerde gedaante te oordeelen, in eenen zeer behoeftigen toeftand te weezen. Naauwlyks hadden wy begonnen deeze armoedige berg-ftraat opteklim» men , cf de kinderen vlogen de huizen uit, drongen met een groot gefchreeuw op ons aan en vroegen om een aalmoes. Myne reisgenooten kregen den inval, dat zy de gift, die zy begeerden, eerst moesten verdienen. Zy loofden dcrhalven pryzen uit aan de geenen van hen, die de lange en fteile ftraat het fnelst zou oploopen en den top van den berg het eerst bereiken. Dus ontft'ond 'er een wedloop, waarin de bewooners zich zeer fcheenen te verlustigen , en die ons van de laftige opdringing 'deezer kleine bedelaaren by voorraad bevrydde. F 5 Op  ( 90 ) Op de Bolwerken van de Citadel (*) ziet men ïondöm neêr in een landfchap, het welk dc verbeelding zich niet menigvuldiger, ryker en prachtiger zou kunnen voorftellen. De uitgebreide Stad met haare honderd Kerken en Kloosters, het Bisfchoppelyk Paleis in dezelve, de prachtig gebouwde en ryke Abdy St. Laurcns op een hoogte ter rechterhand, de geheele lagchende valei rondom de Stad, bezaaid met landhoeven, lusthuizen en kloosters, dc fchilderachtige kromten der Maas, die al fluipende van tusfchen de bergen te voorfchyn komt, en na de Stad in twee gedeelten, die door eene hooge en zwaare brug veiëenigd zyn, verdeeld te hebben, zich wederom achter de bergen verliest, de fraay bebouwde kring van hoogten en bergen rondom dit alles famengeno- men levert zulk een voortreffelyk, grootsch en fchitteiend tafereel der natuur op, dat men uuren lar.g zich daar zou kunnen ophouden en dezelve met verbaazing aanfehouwen, zonder daarvan verzadigd te worden. Ik weet niet, wat de reden mag weezen, dat veelen van de fraaifte gewesten in Duitschland, met (») Welke geenszins, gelyk in eenige Aardryks* befchryvingen ten er-rechte gezegd wordt, geüecfat is,  ( 9i ) met opzicht tot de bekoorlykheid van derzelver ligging, het minst bekend zyn; en daarentegen anderen , die niet half zo veele fchoonheden der Natuur bezitten, niet zelden algemeen gepreezen en met verwondering befchouwd worden. Dit is, by voorbeeld, het geval met Mentz en Luik. Het eerde ftaat overal bekend als een plaats van eene verwonderenswaardige ligging; en het laatfte heb ik, zo veel ik weet, nimmer in die betrekking hooren pryzen. En evenwel verdient het eerfte met het laatfte naauwlyks vergeleeken, en nog minder daaraan voorgetrokken te worden. Indien men aan het eerfte den Rhynftroom benam, dan was deszelfs heerlykheid weg; het laatfte integendeel zou het beste freraad, de Maas, in allen gevalle kunnen misfen, en de landilreek, waaiïn het geleegen is, zou altoos nog verdienen mede onder de bekoorlykfte gerekend te. worden. Doch ik bemerk wel, dat het met de landfchappen gaat, gelyk met de menfchen; hun grooter of geringre naam, en de meerder of minder achting, waarïn zy ftaan, hangt veeltyds minder af van hunne voorrechten, dan van toevallige oorzaaken. Op eenen kleinen afftand van deeze Citadel, ziet men het dorp Rtcmx, waavby in het jaar J746 een veldflag tus-  (?») susicben de Franfchèn en dc verbondene Mc. gendheden , onder den Marschalk vak Saxen en den Hertog van Cumeer» land, voorviel. By het afklimmen van de Citndél moede» wy door de zelfde armoedige lange ftraat,, langs welke wy opgeklommen waren, iveder terug keeren. Het afbeeldfel der behoeftigheid ver. toonde zich hier andermaal zo dikwerf en zo deerniswaardig aan onze oogen, dat het noodzaakelyk onze oplettendheid wekken en noodigen moest, om de oorzaaken daarvan optefpooren; en deeze liggen juist zo diep niet bedolven. De Roomsch-Katholyke Godsdienst, die overal, waar dezelve de heerfchende is, de bedelary bevordert, terwyl hy de luiheid door eene buiten fpoorige menigte van feestdagen be. gunftigt, en het kwaalyk begreepcn leerftufc van de goede werken menigmaal alleenlyk bepaalt tot het aalmoes-geeven en de gefchenken aan Kloosters en Kerken; vervolgens de vreesfelyke menigte van Kloosters in deeze Stad, waarïn zich eene geheele bende van ledigloopers, ten koste van het arbeidzaam gedeelte der Natie, met het merg des lands mest; eindelyk de gebrekkige gedeldheid van deezen Staat, die federt honderd jaaren onder den druk van de.  ( 93 5 de geestlyke dwingelandy zucht — deeze drié" öorzaaken famengenomen , zyn meer dan voldoende , om eene volkomen bevredigende oplosfing daarvan te geeven Sedert het jaar 1684, toen de betere Staatsgefteldheid deezer Natie door een in dien tyd regeerenden eerzuchtigeu Bisfchop, omgekeerd wierd, leeft de burger en boer in eenen toeftand van verdrukking, welken zy waarfchynelyk niet lang meer zullen nithoulen. Het geduld der Natiën heeft zekere hoogte, waartoe het zich laat uitrekken, Tot die hoogte toe verdraagt het alles , omdat de menfchen goedaardig van Natuur , vooral jegens hunne Regenten zyn; doch komt men boven deeze hoogte, dan eindigt hetzelve eensklaps, en het is met de onrechtvaardige heerfchappy gedaan. Dit tydftip fchynt voor Luik met fnelle fchreden te naderen; want het misnoegen en de innerlyke gistingen in deezen Staat zyn reeds hoog gereezen. Het is zeer wel mogelyk, dat wy op onze terug-reis van de uitvaart derFranfche dwinglandy, een tweede omwenteling in Luik, en een derde in Brabancl kunnen byweonen en vieren Doch onze weg (*) Dit vermoeden wierd met opzicht tot Luik fpöediger, en roet opzicht COt Braiani wat laater bc-  C 9-\ ) weg zal ons alsdan door andere landen lelden; wam bet voornoemen is, om onze terug-reis door het voortrefFelyke Champagne, over Metz en Mentz, te neemen. By alle deeze armoede , die hier onder de fmalle gemeente beers.cbt, wordt nogthans in deeze Stad zeer veel rykdom gevonden, welken men echter flegts in de huizen der hooger Geeftelykheid, in de Kloosters, en by de groote Kooplieden en Fabrikeurs zoeken moet. Onder deeze zegt men dat 'er verfcheiden zyn, die wel een miliiöen guldens bezitten; De Koophandel, die hier gedreeven wordt, is zeer aanmerkelyk; doch nog aanmerkelyker zyn misfchien de Fabrieken. Onder de waaren, die bier uitfteekend goed en in een zeer groote menigte gemaakt worden , munten vooral uit allerlei foorten van Kooper- en Yzer- werk, in 't byzonder Snaphaanen , Degens en ander geweer , als mede gelooid Leder. Met deeze dingen wordt een aanzienelyke handel wyd en zyd, zelfs naar andere waereld- deelen ge- dree- bewaarheid, dan de Schryver destyds meende te kun nen onderftellen. Voor het overige behoorde 'er niet veel Staatkunde toe, om heide deeze Staats - omwentelingen te voorfpeUen.  (95 ) dreeven. De ruuwe materialen levert het land zeiven op. Over 't algemeen kan men dit volk den lof niet weigeren, dat het een aeer nyver en vlug volk is. Indien dit het geval niet ware, zouden, de verkortingen, die hetzelve federt honderd jaaren in zyne rechten en vrydommen geleeden heeft,' deszelfs nyverheid omtrent de Fabrieken en den Koophandel reeds hebben doen verfiaauwen, en het zou derhalven niet half zo fterk bevolkt zyn, als het indedaad is. Men rekent dat de geheele omtrek van dit land weinig meer, dan honderd vierkante mylen bedraagt, en het getal van deszelfs inwooners wordt begroot op 2 20000» Bygevolg vallen op ééne vierkante myl ten naaften by 2200 ingezetenen, het welk voor eenen geeftelyken Staat en voor een land, waarin dc derde ftand onder eenen harden Ariftokratifchen en Hiërarchaalen druk zuchten moet, al eene vry aanzienelyke bevolking is. Gykeut, meen ik, den vermaarden Muzykmeefter G r e t k y ; doch gy hebt waarfchyne» lyk tot nu toe, even zo weinig als ik, geweeten, dat Luik zyne vaderftad is. Zulks ontdekte ik hier, terwyl ik tevens vernam , dat de ftad uit dankbaarheid voor de eer, welke deeze haar burger baar had aangedaan , een gedenkteken voor  voor Hem heeft opgericht. Het bcftaat üït zyn' borstbeeld, van wit marmer gehouwen , heè welk hier in den Schouwburg geplaatst is. Het verftrekt den Luikenaaren zekerlyk tot eer, dat zy de verdienden hunner landslieden weeten te fchatten. Eene gewoonte by fferfgevallen in aanzienelyke familiën, die men te Aiken ook reeds vindt, verdient misfchien, by gebrek van andé. re opmerkingen over dezeden en gebruiken deezer plaats, welke ik wegens ons kortduurig verblyf niet maaken kon, hier aangeroerd te worden. Aan het huis, waarin iemand geftorven is,' hangt ik meen een geheel Jaar - een Schild, waarop het familie-wapen ftaat met het' woord: obiü ( hy ftierf) benevens den dag en het jaar van zyn overiyden. Of deeze openlyke aantooning alleen by den dood van een Huisvader, dan ook by het overiyden van andere" leden der familie plaats heeft, weet ik niet. Om u, myn lieve Kind.' in een voorbeeld onder het oog te brengen, wat in zekere landen , alwaar de wysbegeerte en het gezond menfchenverftand den nevel der vooroordeelen en des bygeloofs nog niet konden verdryven, heden ten dage nog al voor waare gefebitdenis verkogt, geleezen en geloofd wordt, zal ik de plaats,  ( 57 ) plaats, die ik nog over heb, befteeden, om ij eenige brokken uit eene onlangs verfcbeenen Gefchiedenis van Luik medetedeelen. Ingevolge deeze waare gefchiedenis, leidt het Bisdom Luik zynen oorfprong onmiddelyk van den Apostel Petrus af. „ Nadat .deeze , zegt myn „ Gefchiedfchryver, den Pausfelyken Stoel te „ Romen bad opgericht, zond hy zyne leden uit „ in verfcheiden gewesten der waereld, teti einde de Heidenen te bekeeren en de Kerk „ te vestigen. Onder deeze waren ook de heilige „ Eucharius, de heilige Valerius ende „heilige Maternus, die alledrie naar „ Trier wierden gezonden. Terwyl nu deeze heilige mannen derwaards reisden, gebeurd? „ het door Gods toelaating, die zyne eer wil„ de vergrooten, dat de heilige Matbrnus ,, aan eene Koorts overleed. Dit geval wiersj „ den heiligen Petrus te Romen gemeld ; en „ deeze zond zynen herderftaf met het bevel, dat men het ligchaam vrm den overledene „ daarmede moest aanraaken. Zulks was zodra „ niet gedaan, of de heilige Maternus, „ feboon by reeds veertig dagen in het graf had. „ geleegen , keerde oogenblikkelyk weder in htt „ leven en tot een volmaakte gezond beid, terug;„ Het natuurlyk gevolg van dit wonder was de G '„ be-  X 98 ) „ bekeering van veele Heidenen, die begeerden „ terftond gedoopt te worden. „ De drie vroome en heilige mannen kwamen , nu te Trier, en (lichten aldaar een Bisdom. „ De eerfte Bisfchop was de heilige Eucha„ rius; die door den heilige Valerius „ wierd opgevolgd; nt welken eindelyk de hei- lige MaTernüs deeze plaats bekleedde, „ De laatfte bekeerde mede veele Heidenen ,, in de ftad Tongeren en lei ook hier een „ nieuw Bisdom aan; het welk vervolgens naar „ Maflricht, en van Majhiét eindelyk naaf .„ Luik verplaatst wierd. Met het vcrplaatfen „ des Bisdoms van Tongeren naar Maftricltwzs „ het aldus geleegen : „ Een der opvolgers van den heiligen M a„ ïeesus, de heilige VutKTVu, leide, », toen hy wilde fterven, zynen bisfehops-ftaf „ op het autaar, en gelastte zyne- kudde, om geeuen opvolger te noemen , tot dat God „ hun daarover eene openbaarirg geeven zou„ de. Deeze openbaaring bleef ondertusfehen „ zeven jaaren uit, en de bisfehoppelyke ftoel derhalven ook, ingevolge het bovengenoemde „ voorfchrift-, zo lang open. Eindelyk kwam „ het verwachte wonder. Een Engel nam den „ Bisfehops ■ ftaf van let autaar, en gaf denzel- „ ven  ( 99 > „ ven over aan den heiligen S ê rvaet rus". „ Deeze wierd dan Bisfchop. Niet lang daarna ,, had dezelve een profeetisch gezicht. Hy zag „ in een droom, dat wilde volkeren eenen in,, val doen en de ftad Jongeren in eenen puin„ hoop veranderen zouden; om 'er een eeuwig „ gedenkteken v-.n den Goddclyken toorn van te „ maaken! Hy was verftandig en heilig gé,, noeg , dat hy zicbzelven en de gezegende „ beenderen van zyne heilige voorzaaten tracht» ,, te in veiligheid te brengen; hu verplaatileder„ halven zyn Bisdom van Tongeren naar Ma',, flricht, en nam de heilige beenderen mede. „ Wat hy voorzien had, gebeurde indedaaad; „ doch hy en de heilige beenderen waren in „veiligheid. Deeze heilige S er vat rus „ was een Neef van onzen Zaligmaakef. Want ,, Anna, de Moeder van de gezegende Maagd, „ had, gelyk bekend is', een zuster, Esmeria „ genoemd; deeze baarde Elisabeth, de „ Moeder van den Dooper, benevens eenen „ zoon, welken zy, gelyk elk weet, Eliud „ noemde. Deeze Eliüd teelde Emu, en „ Emu teelde Servattus " zo als vyf iatynfche vaerzen, ., God weet, van Wie ——- klaar betuigen, welke onze GefchiedG 2 fchry*  £ icq ) fchryvet niet verzuimd heeft, ter ftaving van dit gezegde aantehaalen. Hebt gy lust, om van deeze waare gefcbiede» nis nog meer te weeten ? Goed, ik zal dezelve medebrengen; dan kunt gy u naar goedvinden daaruit ftichten. Gy zult het misfchien aanmerken als eene Legende, die in de vyftiende of zestiende eeuw gefchreeven is, en die men mogelyk in deeze dagen flegts dan nog leest, wanneer men eens lagchen wil: doch dit is zo niet, het is eene Gefchiedenis, die. eerst fé« dert vyf jaaren in het licht gekomen is. Zie hier dentytel: Ahbrè'gé Chronologicus de l'hi/loire de Liege, jusqu'a'a l'année 1784. A Liege, cbez D. Boubers 1 84. Verfoeijelyke pen, die onze verlichte eeuw zodanig heeft kunnen fchandvlekken Deezen nacht vertrekken wy van hier naar BrusfeL Slaap inmiddels wél, myn lieve Lotte! Wanneer gy ontwaakt, zyn wy reeds in Brabant. Ik omhels u met een vaderlyke bar« telykhetd. vrf-  V Y F D E BRIEF. Brusfel, den 25. Jtdy 1789. f JLndien wy meer vervaard waren, dan wy indedaad zyn, ik zou 11, lieve Dochter.'heden van hier niet fcbryvcn. Wy zouden dan óf in Luik gebleeven , óf wel weder terug ge-; keerd zyn. Hoor eens, hoe dit famenhangt! Gisterenavond ten tien uuren kwam de Brusfelfche Post te Luik aan, en bragt vreesfelyke berichten mede over den opfland van het volk in Brabant. In twee fteeden, door welke de weg van Luik naar Brusfel loopt , te weeten in Tirlemsnt en Leuven, was het oproer uitgeborften. In beiden bad het graauw verfcheiden huizen van Keizers ■ gezinden geplunderd ; en in Leuven, waarin een bezetting ligt, hadden de Soldaaten agt burgers, en ondei deezen éénen vreemdeling, dood gefchooten, die niets anders gedaan had , dan dat hy de ftraat dwars over van het eene huis naar het ander ging, dewyl het verbod, dat niemand mogt uitgaan, niet tot zyne kennis was gekomen. De befcbryving yan den geduchten toeftel, welken men in de twee genoemde Heden gemaakt had , om. het G 3  ( IC2 ) oproer te keeren , was indedaad zeer fchroo» melyk. Echter voor ons niet. Onze zucht om ooggetuigen te zyn van het worftelen der volkeren naar vryheid, en van hunne kloekmoedige poo» gingen , ara zich wederom in het bezit van de hun ontroofde rechten der menschbeid te ftelIcn, was te fterk , dan dat dezelve niet zou hebben kunnen opweegen tegen elke kleinhartige overweeging. Het jaar 1789 zal in degefcfriedenis der menschbeid het begin van een nieuwe tydrekeniijg worden. Dat geene, 't welk thans in Frankryk gebeurt, en in de Ooftenrykfche Nederlanden ftaat te gebeuren {*), kan niet zonder de grootfte gezegende gevolgen voor het geheele menschdom in alle waerelddeelen blyven. Wie zou zich, om een weinig gevaars, laaren afchrikken , om zodanige aanmerkelyke bedryven, zo zich de gelegenheid daartoe aanbiedt , van naby te befebouwen ? Om evenwel niet ligt vaardig te werk te gaan , hadden wy ons niet alleen te Aaken en Luik, met Pasfen van de Pruisfifche en Franfche Gezante*) En nu, tcnvyl dit (luk ter drukpers sant, reeds gebeurd is, maar echter eene ze«r ilejte keer heeft beginnen te necmen.  { m ) zanten voorzien; maar beflooten ook. ons van. Luik tot Brusfel van de gcwoone post (DMgcnce) te bedienen, in de onderftelling, dat men deeze meer dan eigen rytuig ontzien zoude. En zo vertrokken wy dan nog vóór het aanbreekcn van den dag in Gods naam. Deeze reis was niet zeer gemakkelyk. Hoewel de wegen hier overal zo goed beftraat zyn, dat de reiziger byna niets meer'wenfchen kan; hoewel de landen, die men doorreist, in vruchtbaatheid, bewerking en bevolking mede behooren tot de ryknen en fchoonften in Europa : was ons rytuig met allerlei foorten van menfchen zodanig opgepropt, dat wy wezenlyk meer op en aan elkander gepakt, dan naast elkander zaten. Hét is toch niet wél gedaan, dat men op verfchciden post ■ plaatfen de menfchen voor haringen houdt, of ten minften dezelven zo be» handelt, als of men ze daarvoor hield. Men heeft, al is men geen post-bediende, evenwel ook gevoel; en het wil toch indedaad iets zeggen, twintig Franfche mylen achter een , vooral op eenen zeer warmen dag , zo gedrongen te zitten, dat men niet een van zyne leden naar willekeur bcweegen , of flegts in een andcie houding brengen kan. Dit was by ons het geval. Ondertusfchen droegen wy deeze bezwaarG 4 iyk'  £ m 5 lykheid met geduM, eensdeels omdat dezelve riu toch oiivermydelyk was; anderdeels dewyl wy 't zeer biilyk vonden, dat wy , reizende naar zodanige landen, alwaar men zich de verdrukking onder welke men tot hiertoe had gezucht, tracht te ontwringen, evenwel ook eerst TiDg een kleinen voorfmaak van den toeftand van verdrukte menfchen mogten hebben. Wie met de vrolyken zich wil verblyden, die moet alvorens met de lydenden geleeden hebben. Zodra wy de grenzen van Brabant bereikt haddén, vertoonde zich'aan ons hetonnatuurlyke beeld van een Regeering, die met baure onderdaanen worftelt, om dezelven aan kluifters te leg* gen , in deszelfs geheele afzichtigheid. Wy Vonden de tegen eikanderen werkende krachten aan wederszyden, op zulk een graad gefpannen , dat een fcheuring onvennydelyk fcheen. Overal dé hoogfte verbittering over geweldaadig ontroofde rechten en vryheden aan den éénen, en overal dreigende militaire magt, die deeze verbittering door verbittering fmooren wil, aan den anderen kant. Gelyk een tweede blikfcmftraal, zo men zegt, fomwylen wederom kan uitblus; fchen, wat de eertle in biand gejaagd heeft, vleit zich deeze Regeering met de hoop, dat ■ook zy, door de aanhoudende oefening van een wil-  ( ios ■) Willekéurig geweld, den brand, die uit het gö« bruik van zodanig geweld ontftaan is, weder zal kunnen blusfehen. Ydele hoop ! De tyden zy» voorby, dat een volk, 't welk begonnen heeft bewustheid te hebben van zyne fmaadheid eh van zyne krachten, en nu tot dé gedachten vervalt, de eerfte te vernietigen, en van de laatften voor zich-zelven gebruik te maaken, door geweld zou kunnen tegengehouden worden. De reden is uit haare fliiirnering ontwaakt , en met haar het gevoel van de mensen» heid eh haare rechten; met haar het doorzicht in de natuurlyke betrekking , welke tusfehe-n volk en Regenten moet Iland grypen, zo het oogmerk der maatfehappy zal bereikt worden ; met haar de onmogelykheid , om de verdrukking der dwingelandy nog langer doorteftaan. Verftandige Voiften, die den tegenwoordigen toeftand der menschheid weeten optemerken en te fchatten, zullen den teugel hunner regeering, wanneer dezelve te ftraf was, vrywillig en nog ten rechten tyde bot vieren, en zullen daö in de liefde en trouw hunner onderdaanefc winnen, *t geen zv door aftezien v;in de oi£ rechtmaatige alleenheerfching opofferden : onverftandige Vorften, die dit niet verkiezen te doen, zullen zich. daanoe genoodzaakt zien.— G 5 ïe  ( IS6 ) Te Tklemonf en Leuven vonJien wy bewaarbeid, 't geen men ons gisteren avond daarvan bad geboodfchapt. In beide plaatfen waren een aantal huizen van dwingelanden uitgeplunderd, en venfters en deuren vernield; een waaifchouwend voorbeeld van de volks-woede, die door onrechtvaardigheden getergd wordt! Beide da genoemde fteden, vooral Leuven, fchynen, naar de geduchte militaire fchikkingen te oordeelen, plaatfen te weezen , die men zo even eerst had veroverd. Overal ftraaten en openbaare plaatfen van menfchen ontbloot; overal fchildwachtcji te voet en ruiters te paard, die hunne zwaarden in de zon lieten fchitteren; overal grof gefchut geplant, en'gereed, om op den eerden wenk, dood en verwoesting in de Stad aantcrichten.' Hier, in Brusfel, vonden wy het even zo. In Leuven had men zelfs, om het aan geene af-' fchrikk'ende middelen te laaten ontbreeken, galgen op de markt opgericht, aan welke ladders ftonden en ftroppen gehecht waren, ten einde de ftrenge maatregelen , welke men beflooten had te neemen, ocgenbükkelyk in het werk te kunnen ftellen. Doch hoe weinig ontzien zulke menfchen den dood , dien men het leven bitter heeft gemaakt! Tir.  c m) Tirkmont of Tienen, is een vry fchoone en aanmerkclyke iandflad met een markt, zo ruim cn fraai , ais men ze zelden in de grootfte fteden aantreft. Men fch.it het getal der inwooneren op 7000. Behalven den landbouw, zyn hier de vooniaamfte takken van beftaan bier brouwcryën , wol nianuf^cluuren , zouten Mpetcr zieJeryën en olie-molens, Leuven of L/miMin is een ftad van meerder belang, en was het voor deezen nog meer. Zy ligt aan de rivier de Djl en aan een kanaal, het welk men van hier tot in deRupel, en door deeze tot in de Schelde geleid heeft. Het getal van derzelver inwooneien, 't weik van fommigen, doch waarfchyr.elyk' te hoog, op 10.000 begroot wordt, kan thans , vooral na het vertrek der Akademie , misfchien niet meer dan 3CC00 bedraa^en. Verleheiden groote en prachtige gebouwen, die men in deeze ftad vindt, wekken de aandacht van den reiziger. Daartoe behooren voornaamelyk het ongemeen ■ fchoone, hoewel in eenen gottifchen fmaak gebouwde Stadhuis, en het prachtige paleis, hetwelk de Keizer, eenige jaaren geleden, eerst ten behoeve van het door hem opgericht nieuw Godgeleerd kweekfthool (Seminarium) de:J bouwen; een gebouw zo fraai als uitgeftreki, beftaande uit drie  c m) Örie groote vierkanten, waarïn 4000 menfchen plaats kunnen vinden. Het ftaat thans ledig , omdat ds Bisfchoppsn des iandszich tegen deeze nieuwe inrichting hebben aangekant. Het voortreffelyke Stadhuis munt boven (bortgelykc gottiiche gebouwen byzonder daardoor uit , dat hetzelve, niettegenftaande de menigvuldige krullen en fieraadiën, v/aarmede de vóórzyde van beneden tot boven toe bedekt is, evenwel eenen zeer eenvoudigen, fterken en aangenaamen indruk zelfs op den geene maakt, wiens fmaak geen andere dan ftille fïeraadiën verdraagsn kan , en eenvouwigheid, als de eerfte voorwaarde van zyne goedkeuring begeert. De iterkten van deeze ftad zyn van zo weinig belang, dat zy niet verdienen genoemd te worden. Dc voornaamfte takten van beftaan deezer ftad zyn : eenige wol-manufactuuren veele bierbrouweryën, en vooral de expeditie-handel, die daarïn beftaat, dat de kooplieden de waaren, hun voor rekening van anderen toegezonden, ontvangen , ten einde dezelven naar de plaats van derzelver eigewlyke beftemming verder te bezorgen , waarvan zy zeker voordeel genie» ten. Weleer was Leuven een buitengewöohe voik. ryke  C »<*9 > rvke en bloeijende ftad; doch zy is 't thans niet meer. In eenige aardryksbefchryvingen wordt verzekerd, dat 'er in de veertiende eeuw meer dan 150000 wol fabrikeurs in woonden; die echter tegens het einde van de zelfde eeuw de ftad verlieten , omdat men hen wegens een voorgenomen oproer wdde ftraffen. Indien dit wezenlyk het geval geweest is, dan zou deeze plaats in dien tyd ten minften tweemaalen zo groot moeten geweest zyn, als zy thans is (*). In de volgende tyden was de Akademie het voornaamfte middel van haar beftaa". Doch ook deeze wierd haaY voor eenige jaaren ontnomen , dewyl de Keizer dezelve naar lirvfel ver. plaatfte. Leuven verloor daardoor 3 of 40:30 menfchen, want zo talryk was deeze aanzienelyke Akademie) en met dezelve de aanmerke. lyke fommen, die zy in deeze ftad verteerd hadden. Deeze omftandigheid vermeerderden mede de groote bezwaaren tegen den Keizer, fchoon zyn oogmerk daarby zeer goed was. Een* (*) In CmoufsStetiftisch-geagraphifcheBefchre:iung der Oftreichifchen Neierlande, wordt wel onderfteld, dat Leuven grooter is dan Brusfel; doch zulks heb ik niet kunnen vinden. Naar het uiterlyke te •ordeelen, is Brusfel ten minften een derde gedeeltegrooter.  ( liC ) Eene byzonclere gewoonte op deeze Akademie, die, voor zo verre my bekend is , op geen andere hooge -School, althans niet in Dtrttschland, plaats heeft, Kan ik hier niet met ftil» zwygen voorby gaan. Zy betreft den zo genoemde Eerste van Leuven —• le Premier de Lauvain — waarmede het aldus gelegen is, Ieder jaar, en wel in de maand September, wierd onder dc Studenten der Akademie een groot wedfpe! (Concours') aangelegd, om te ontdekken, wie van hen de meeste, bekwaam» beid verworven had. Wie deel daaraan wiide neemen, moest alvorens den zevenjaarigen cur« fus der wysbegeerte volbragt hebben. Op den bovengemelden tyd , wierden 'er een menigte vraagen opgefteld; en de geenen , die aan dit wedfpel wilden deel neemen , moesten deeze vraagen en wel een ieder voor zich fchriftelyk, en elke afzonderlyke vraag in den tyd van vier of vyf minuten , beantwoorden. Alle deeze fchriftelyke antwoorden wierden vervolgens be« oordeeld en onderling vergeleeken; en de jongeling, die hierin boven de overige uitmuntte, wierd voor den Eersten van Leuven verklaard, en als een zodanigen gekroond. De plegtigheid ging met een buitengemecnen luister gepaard; en de eer welke dien jongen mer.sch daar-  ( m ) 8*aröy wierd aangedaan, was zo groot en nft. fleekerKT, dat dezelve ook een mannelyk hoofd duizelig zou hebben kunnen maaken. Men leidde hem niet alleen in eenen plegtigen omgang, onder het gelui der klokken en met muzyk in Leuven rond, en rechte verftheiden dagen achtereen, ter eere van hem zeer luisterryke feesten aan ; maar zo hy uit eenen anderen plaats geboortig of zelfs een buitenlander was, wierd hy ook door alle de Hoogleeraaren in de Wysbegeerte derwaards verzeld, ten einde ook de dankbaarheid en eerbewyzingen zyner landslieden inteöogften. Deeze fchatteden de eer, die hun daardoor wierd aangedaan, zo hoog, dat zy dezelve in hunne Chronyken onder de merkwaardigfle gebeurtenisfen der plaatfe deeden optekenen. Zo vindt men , by voorbeeld, in de gefchiedenis van Luik , waarvan ik in myneh voorigen brief gewag heb gemaakt, aangeflipt, dat deeze ftad en het land het geluk van een der ingezetenen tot den Eerste van Leuven gekroond te zien, federt het Jaar 1426, vier en dertig maal had mogen genieten, en de naamen der Gekroonden zyn daarin even zo zorgvuldig geboekt, als die der Bkfchoppen en der regeerende Eurgemeesteren. Ja zelfs, ten blyke, hoe gewigtig men deeze hyzonder. heid  C i» ) hfjid oordeelde, is dezelve op den tytel van hei boek opgegeeven : avec la liste des Bourguemau tres, depuis leur origine et celle des Couronnès de Louvain. De trein, die zulk eenen gekroonde naar zyne vaderftad leidde, was een waare triomf. Alle zaten zy te paard, en in elke plaats, die zy doortrokken , verwelkomde men hen door het gelui der klokken, en met andere feestlyke plegtigheden. Wanneer men eindelyk de geboorte-plaats van den jongeling naderde, gingen Magiftraat en Burgers hen in alle ftaatfie te gemoet, hielden plegtige redevoeringen aan den jongeling, en leidden hem onder het gelui der klokken en onder een algemeen vreugde-gejuich des volks, als in zegepraal de Stad door naar het Stadhuis, alwaar hy een menigte van pügtplegingen en gefchenken ontving. Deeze dag der intreede was een algemeen volksfeest, en de naam de Mfr. Ie Premier wierd even als de naam van een Held, overal met eerbied èn verwondering genoemd; Zo lang als hy naderhand nog in het Kollegie te Leuven bleef, Wierd hy in alles vry gehouden. Men moet zekerlyk bekennen , dat dit gebruik voor jonge eerzuchtige gemoederen een magtige fpoorflag tot naarftigheid was; doch, wanneer men  ( U3 ) men bedenkt, wat nadeel hetzelve tevens, en' wel met opzicht tot hetzeclelyke, moest veroorzaaken; dan moet men het volftrekt afkeuren. De eer, welke zulk eenen jongeling wierd aangedaan, was veel te groot, veel te uitfleekend en al te weinig geëvenreedigd aan de bekromI penheid van zyne jeugdige verdienften, dan dat zulks hein niet zou verleid hebben, om zyne I waardy en zyne voorrechten boven anderen op I eenen onbehoorlyken prys te (tellen. Het hoofd I moest hem daarvan duizelig worden; en een I verbaazende aanfpraak op eene achting, die zyne verdienften te boven ging , moest noodzaakelyk in zyn hart ftand grypen. Hy moest ydel en roemzuchtig worden- Kwam hy vervolgens I uit het Kollegie in de groote waereld, en vond, gelyk zulks noodzaakelyk het geval zyn moest, I dat de Eerste van Leuven niet overal de Eerste, maar dikwerf een van de Laatstee was: dan waande hy niet recht gekend te worden, hy vond zyne eer aangetast en hy was ongelukkig. Ik zou 'er wel iets op willen | verwedden, dat van tien dier gekroonden, ten I ! minften negen dit lot zullen ondervonden hebben. Deezen avond tegen negen uuren kwamen wy alhier te Brusfel aan. Vermoeid door het langH dun-  ( »4 ) duurig en ongemakkelyk ftilzitten , wenschten wy, zo dra Wy in ons Kwartier gekomen waren , eerst nog wat rond te wandelen , om on» ze ftyfgeworden beenen te vertreden. Doch men raadde het ons af, dewyl. wy gevaar zouden Ioopen, om in hegtenis gebragt te worden. Het Gouvernement heeft naamelyk federt eer.ige dagen belast, dat ten negen uuren de openbaarc huizen , als mede de openlyke plaatfen der Stad, door iiitgeftelde fchildwachten zullen geflooten zyn, en dat het ook alleen den geencn zal geoorloofd zyn, op ftraat te komen, die wegens hunne bezigheden nóodzaakelyk moeten uitgaan. Men vleit zich, door zodanige en foortgelyke bepaalingen, het nog onder de asch fmeulend vuur van oproer te kunnen dempen : maar naar alle waarfchynelykheid zullen dezelven van eene geheel tegenover gefielde uitwerking weezen. De Natie klaagt immers niet, dat men haar te veel vryheden toeftaat, maar dat men haar rechten en vryheden , die haar toekomen , ontnomen heeft. Men zal haar derhalven daardoor, dat men haar nog meer beperkt , met tot bedaaren kunnen brengen. Het beste middel zou weezen , om haar dat geene, wat men haar ontnam, zonder 't haar te mo-  (n5 ) mogen ontneeinen (*), weder te geeven: doch dit middel wordt veracht. Morgen meer van Brusfel. VER. (*) Te wecten de by verdrag vastgeftelde Conftitutie des lands, welke de Keizer by liet aanvaarden van zyne re^eering heei't bezwooren , die echter in her. voorleden jaar door zynen Plaatsvervanger uit zynen naam vernietigd is. H s  ( «O VERVOLG; Brusfel, den 30 July 1789. .L^Caar alles, wat ik van Parys weet, te oordeelen, verdient Brusfel klein Parys genoemd te worden: want de huizen en öraaten zyn hier byna even zo ingericht, als men my gezegd heeft, dat zy te Parys zyn, en de levenswyze, die men hier houdt, fchynt met die te Parys niet veel meer te verfchillen, dan de Franfche tongval hier van dien te Parys afwykt. Ook hier is de benedenfte verdieping van de meeffe huizen of een kraamers • winkel, of een galanteriewinkel , of ook eene werkplaats , waarin by open deuren en venfters gearbeid wordt: Ook hier vindt men byna aan alle huizen opfchriften , die de geheele breedte van het huis beflaan , waaruit men in letters, van een half el lang, leezen kan, wat in ieder huis verkocht, gemaakt en behandeld wordt. Zogenoemde franfche winkels , waarin dikwyls niet minder , dan een douzyn jonge dochters insgelyks aan de ftraat zitten en met de naald werken, zyn hier in zulk een menigte, dat het niet wel mogelyk is, ergens méér te zien. Een vierde gedeelte daarvan zou voor de plaats , op zjch zelve overvloedig genoeg zyn. Hierom vind ik het  ( "7 ) het zeer waarfchynelyk, dat een menigte van de vrouwelyke tooifels, waarmede men voorgeeft, dat Europa van Parys overftroomd wordt, hier te Brusfel gemaakt, en van hier naar andere landen verzonden wordt. De Stad is groot, prachtig en volkryk. Zy ligt aan de Senne en aan een Kanaal, 't welk van hier tot in de Rupel, en met deeze in de Schelde uitloopt. De gedaante der Stad is ovaal; haare voorige fterktens zyn geflecht. Het getal der inwooneren wordt van fommigen op 8cooo , van anderen op 120000 begroot. Waarfchynelyk zal het getal tusfchen beiden wel het rechte weezen (*). Men vindt hier een menigte fraaije paleizen, grootsch en deftig gebouwd, Afzonderlyke ftraaten en pleinen in het oppergedeelte der Stad, behooren ontegenzeggelyk mede tot de fchoonften , die men in Europa zien kan. Dit is het gedeelte def Stad, 't welk het ongemeen prachtig Konings - plein ( Place Royale,) de daar naast ftaande Cauden. berger Kerk, het ongeëvenredigd gebouwde Kasteel, waarin de Generaal-Gouverneurs hun verblyf houden, een bekoorlyke diergaarde, het '(*) In de üefcription de la Vtlle de Eriixettes., i. Brux. worden 112000 opgegeeven. H 3  C 118 ) het huis, waarin de thans vernietigde Hooge Raad van Brabant eertyds vergaderde, de Rekenkamer, en veele andere paleizen in zich bevat, welke Vorftelyke huizen fcbynen te zyn , hoewel zy voor een gedeelte flegts door byzondere perfoonen bewoond worden. De bodem, waarop de Stad ligt, is zeer ongelyk; men moet derhal ven in eenige gedeelten der Stad berg op- en berg af-klimmen, dat het rond - wandelen vooral in zulke warme dagen , als wy thans hebben, zeer lastig maakt en vermoeit. Doch de koks, die op deeze omftandigheid rekening fcbynen te maaken, draagen aan den anderen kant ook zorg ( 't geen wy met dankbaarheid in henpryzcn) voorde verfris fching en verfterking der vermoeiden, meer dan in andere plaatfen, my bekend. En indedaïd heb ik zulk een overvloed van welbereide en welfmaakenda fpyzen , als hier in de openbaare huizen worden opgedischt, nergens gevonden; en evenwel is de prys, naar maate men zo heerlyk vergast wordt, in 't geheel niet hoog. Men heeft gerekend , dat hier alles een derde beter koop dan te Parys, en de helft beterkoop, dan te Londen is. Eenige plaatfen en gebouwen van deeze groote enaanziene.lyke Stad, moet ik u toch wat nader be-  C "9 ) befcbryven, vermits dezelven rrii&fchien binnen kort, by de dreigende uitberfting van oproer, dikwyls in de nieuwspapieren zullen genoemd worden. Heden begonnen wy onze bezichtigingen met de Domkerk der heilige Güdula. Dit is een hooge , ruime en prachtige, hoewel gottifche tempel , welken men niet kan intreden , zonder zich door een verbaajend gevoel ver'rascht te vinden. Men begon in de eerfte jaaren der elfde eeuw, denzei ven te bouwen, en in het jaar 1273. wierd hy eerst voltooid, zo dat de geheele bouw den tyd van één en een halve eeuw vereischte. Hieruit kunt gy eenigzins de grootte en luister van dit gebouw op. maaken. De hooge venfters zyn allen, en eenigen zo konftig befchilderd, dat de tafereelen, die men daarop ziet, van kenners met verwondering befchouwd worden. .Het licht fchynt door deeze fchilderyen niet verminderd te zyn. De binnen-ruimte verbeeldt de gedaante van een kruis. Het ruim — dat is het binnenflre grootfte gedeelte der Kerk, afgezonderd van de galleryën, die hetzelve omringen en het Koor — is een zeer hoog gewelf, 't welk aan beide zyden op zestien pylaaren rust. Een even zo nieuw als aangenaam gezicht was het voor ons, II 4 dat  ( 120 ) dat tusfchen deeze pylaaren aan wederszyden ccne ry natuurlyke oranje boouien in bakken geplaatst waren, die aan het gevoel van eerbied en verhevenheid , door het geheel inge» boezernd, iets toevoegen dat lieffe'.yk is en vervrolykt. Niet zo vervrolykend , maar integendeel zeer ergerlyk was het voor onsin denzelfden Tempel , eene ellendige legende vereeuwigd te zien door beelden, die, in zulk een heilig oord geplaatst, geen andere bedoeling, ten minften geen andere uitwerking hebben kunnen ,dan den dweepachtigen haat der Christenen tegen een ongelukkig volk aantekweeken , velks geheel misdryf echter flegts daarin beftaat, dat hetzelve het geloof zyrer vaderen, in weörwil van de ontmenschte vervolgingen , die het daarover heeft moeten ondergaan, met een gemoedelykheid en ftandvastigheid getrouw geblecven is, die verwondering behoorde te baaren , maar geen haat diende te verwekken» De armhartige legende is deeze: In het jaar 1270. hadden fommige Jooden eenige gewyde hostiën ik weet niet hoe, weeten magtig te wor¬ den : en ten einde hunnen afkeer tegen den daardoor voorgeftelden Gekruisten te kennen te geeven, mivoyddcn zy, volgens de legende, dat  ( IM ) dat is, fcbonden zy deeze ouwels door ze met mesfen te doortteéken. Doch, ó wonder .' in het zelfde oogenblik vloeide uit de doorftooken ouwels klaar bleed, en in hetzelfde oogenblik fchoot 'er een blikfemftraal neder, en vernielde deeze roekciooze ouwel-moorders! Zou men het wel mogelyk oordee'en, dat de domme ligtgeloovigheid der menfchen ooit zo verre zou hebben kunnen gaan, ja thans nog in onze dagen ging, om zich beuzelingen van dien aart, als een waare gebeurtenis op de mouw te laaten fpelden? En evenwel is dit hier, gelyk in duizend andere plaatfen, met foortgelyke legenden , indedaad het geval. Ik zou het hier niet durven waagen, om den gemeenen man de ongerymdheid en dwaasheid daarvan begrypelyk te maaken. Ja, i.k zou het niet eens durven waagen, om buiten een byzondere roeping, de Geeftelykheid zelfs eenige twyfeling , al ware 't ook met alle befcheidenheid, daartegen te opperen. Want deeze zouden al ge¬ loofden zy zei ven God noch Duivel , gelyk zulks by dehoogere Roomsch-katholyke Geeftelykheid in veele landen maar alte dikwyls het geval is > waarfchynelyk niet in gebreke bly- ven, om den twyfelaar van deeze geheiligde leugen , een zeer magtige fteun van de heerTi 5 fchap-  ( 122 ) fchappy der Priefleren, voor eenen godverzaaker te verklaaren, en denzelven als zodanig een aan den haat en de mishandelingen van het blindgeloovig gemeen uit alle ir.an.den, prys te geeven. Van het oogenblik af, dat ik de agttien fchilderyën, waarop de onderfcheiden bedryven van het ongerymd en ergerlyk verdichtfel vertoond worden, gezien had, verdween de indruk van eerbied, welken ik by de intrede in de Kerk ontvangen had , ten eenemaal. Verontwaardiging en medelyden kwamen in deszelfs plaats by my op. Van dit uur af aan had ik in deezen tempel volftrekt geen gebed kunnen verrichten. Voor my was hy geen tempel meer; dc beelden hadden dezelven voor my ontheiligd , en hy was in myne oogen nu niets anders, dan een huis om besien te worden , maar geenszins ter oeffening van aandacht. En in deeze z-ielsgefteldheid trad ik nader tot den kanfel. Deeze kanfel is een zeer merkwaardig fhik van beeldhouwers arbeid, waarvan ik u eene befchryving moet mededeelen. Aan deszelfs. voet ziet men Adam en Eva in levensgrootte; achter hen een Enge!, die hen het Paradys uit dryft, en den dood, die hen vervolgt. De jeerften fcbynen den boven hunne hoofden ge- plaat.  ( 123 ) plaatften' aardbol tedraagen; en deeze aardbol is eigenlyk de KanTel. Doch deeze aardbol rust indedaad op eenen zeer hoogen boom. Boven den Kanfel ftaat een Engel en eene vrouwelyke gedaante, verbeeldende de waarheid , die het verhemelte (Baldaquin) houden; boven dit verhemelte en den top des booms ziet men de heilige Maagd en het Kindjefus, beiden ftaande opeen halve maan, waarop ook de kop der Slang verfchynt, die do.or het Christus Kind met een kruis vermprfeid wordt. De halve maan wordt van eene wolk geriraagen , op welke verlcheiden Engelen zweeven. Nog ziet men aan den , voet van den Kanfel verfcheiden dieren , eji wel naast Adam een ftruisvogel en een arend, naast Eva een paaaw, papegaai en aap. Wat de fch.ilkachtige Kenden aar, die het niet onvoegzaam oordeelde, aan de heilige plaats een grap aantebrengen, daarmede wilde te kennen geeven, zulks behoef ik u wel niet eerst uitteleggen. Deeze wel kondig gewerkte , maar nogthans zeldzaame Kanfel, werd voor omtrent honderd jaaren te Antwerpen door den beeldhouwer Ver brugge voor de Jefuïten te Leuven vervaardigd. Na de vernietiging van de orde der Jefuïten, fchonk de Keizerin MiHA T kek es ia dezelve aan de Kerk  ( 124 ) Kerk der heilige Gudula. Zou zy de fatirieke zinfpeeling op haare fekfe wel gekend hebben? Van de menigvuldige, gedeeltelyk zeer fraaije Schilderyen , welke men in deeze Kerk en overal in de Kapellen ziet, zal ik u flegts een enkele noemen. Het is van Rubens, en word, zo ik geloof met alle recht, onder de beste Hukken van deezen grooten Meester gefield. Het fielt den Apostel Petrus voor, verzeld door twee van de andere Apostelen, daar hy uit handen van den Zaligmaker de fleutelen des hemelryks ontvangt. De kleuren van het ftuk zyn nog zo levendig eu friseh, alsof hot eerst gefchilderd was; en de uitdrukking in de hoofden gaat alle myne befchryving te boven. Zo gy eerlang eens zelve te Brusfel komt, vergeet dan niet, om u over dit bezienswaardig ftuk met uwe eigene oogen te verwonderen. Van hier gingen wy naar het Konings- plein (Place royale), waarvan ik boven reeds gewag heb gemaakt. Het is een langwerpig vier. kant, ingeflooten door agt naar zeker plan ge-1 bouwde en evenredig geplaatfte paleizen , het prachtig portaal der Caudenberger - Kerk, en aan de vier hoeken door galeryen. Midden op dit plein ftaat, op een voetftuk, het ftandbeeld van Prins  ( "5 ) Prins Ka rel van Lotharingen, die onder Maria Theresia Stadhouder in de Oostenrykfche Nederlanden was,en door een rechtvaardige en zachte waarneeming van zynen post, in eenen zeer hoogen graad de liefde van dit volk verwierf. Het is van metaal zeer fraai gewerkt. De opfchriften van het voetftuk verhaaien, zonder uitfpoorige loftuitingen, de we» zenlyke verdienften van deezen Prins. Het voortreffelyk portaal van de Caudenbcrger- Kerk is een modél van fraaije engrootfche bouwkunde; even gelyk deeze Kerk iuwendig. door een verheven eenvoudigheid iemand verrascht, het geen men anders niet gewoon is in Roomfche Kerken te vinden. Zy is geheel en al zonder eenige veriieifelen, effen en wit, behalven evenwel het Orgel, als mede de Kanfel van eenen zeer goeden fmsak, die beiden van ongekleurd hout en dus bruin zyn. Doch juist dit effene, dit geheel gemis van alle beuzelachtige en praaiende veriterfelenr maakt in het verband met de edele gedaante deezes tempels, op den geene, die voor dc eenvoudigheid en waare verhevenheid is, eenen indruk, welken geene pracht, hoe groot ookr in ftaat is te bewerken. Ik herinner my, flegts. éénmaal in myn leven iets diergelyks, hcewe! in  C 126 ) iu 't klein, gezien te hebben. Dit is de Slótkerk te Karlsrube, die dezelfde edele eenvoudigheid en eenvoudige verhevenheid kenfchetst. By de intrede in de prachtige Kerk der heilige Codüla, (tonden wy in verwondering weggezonken , en vergaten door de menigte van bonte, fchitterende en blinkende voorwerpen, die ons van alle kanten in 't oog vielen en bedwelmden, de bedoeling, die dit alles hebben moest: maar hier gevoelden wy ons van eene zachte aandoening en een eerbiedwekkende gewaarwording doortrokken, zodanig dat wy fchier onwillekeurig hadden willen neerzinken om aantebid- dem Aan den ingang van deeze fraaije Kerk, ftaan aan de buitenzyde der deur onder het portaal twee verbaazend groote fhndbeelden, die Mofes en David voorftcilen, en de boog boven de deur van het portaal is met voortreffelyk verheven beeldwerk verfierd. Een van de prachtige gebouwen, die het Konihgs plein influiten, is het Lotery-huis : want ook Brabant is van deeze burgerlyke en zedelyke pest, van deeze duivelfche uitvinding en algemeene landplaag onzer tyden, niet verfchoond gebleeven. Ondertusfchen heeft racn hier, ten einde den waaren gruwel der zaak onder eenen lieffelyken fchyn te veibergen , eene  ( 127 ) eene weldaadige ftigting daarmede gepaard, di«( wel een onkundigen, wiens oogen allcenlyk aan de oppervlakte der dingen kleeven, doch geenszins den denkenden opmerker, die het rekenen eenigzins verftaat, misleiden kan. Men heeft «aamclyk de negentig nommers van elke trekking onder even zo veele arme meisjes verdeeld, zo. dat vyf van dezelven altoos moeten winnen, en dit gewin beftaat in een huwelyks-goed van 156" guldens. Deeze lotery huuwt derhalven jaarlyks omtrent ta'gtig arme meisjes uit, en geeft daartoe alle jaaren omtrent 13000 guldens. Dit fchynt nu zekerlyk zeer fraai en loffelyk te weezen, doch by het licht befchouwd, is deeze gewaande edelmoedigheid juist zo groot niet; want by nader onderzoek komt dezelve alleen daarop uit, dat men het Publiek , en wel voor het grootfte gedeelte de minvermogenden , jaarlyks omtrent 300000 guldens ontneemt (*) , en aan hetzelve ter vergoeding 13000 f*0 Dat deeze onderfMling geenszins uitfpoorig is, blykt ondtt anderen uit de berekeningen van het zuiver overfchot der lotery, welke uit veifcheiden plaatfen aan het Publiek bekend gemagkt zyn. Zo bedroeg , by voorbeeld, de zuivere winst, welke de lotery te Copcnhagen na aftrek van alle winst cn onkosten  ( 128 ) 13600 guldens, dus omtrent het vier- en iwin* tigfte gedeelte van het ontnomene onder den fchyn van weldaadigheid terug geeft ; of dat men jaarlyks duizend bedelaars, en in deeze even zo veele flegte , tot bedrog en dievery verleidde menfchen maakt, ten einde tagtig arme meisjes een klein huwelyksgoed te bezorgen , bet welk zy en haare egtgenooten misfchien weder naar dezelfde bron fleepen, waaruit het gevloeid is. Is 't niet hemeltergend, dat zo veele Regeeringen , en onder dezelven mede zodanigen , die den naam hebben .van rechtvaardig en mildaadig, zich nog altoos bedienen van de onkunde hunner onderdaanen , dat zy naamelyk het rekenen niet verftaan , om hun de guldens en zesthalven, die van andere lasten, welke zy moesten betaalen, overfchooten, uit de beurs, de bedden uit hunne fponden en het laatfte noodzaakelyke ftuk huisraad uit hunne ten van het jaar 1773 tot 1737, dus in veertien jaaren, opgebragt heeft over de 2787027 Daalders, of (5016643 Guldens holl.) het welk in elk jaar by de 200000 Daalders zwaar geld, dus meer, dan 300000 Brabantfchc Guldens bedroeg. Zie No. 13 van den flamburgifchen unparte'ifchen Conejpondcnt en de Hamiurgiji&e neut Zeitttng van 't jaar 1700.'  ( "9 ) he armhartige hutten te fpeekn <*) ? Hoe wreed! Doch, waartoe dient het, over eene zaak te yveren, die wy beiden niet kun* nen veranderen, en wel in eenen brief aan u, welken zy, die zulks aangaat, nooit leezen zullen? En bovendien, wie weet, of dit kwaad niet ook een van den geenen is, waarvan de Voorzienigheid zich bedient, om zo menig gedrukt Volk de oogen te openen over deszelfs ongelukkigen toeftand, en over de noodzaakelykheid, om eindelyk eens met nadruk aantedrin. gen op het affchaffen van zo veele fchreeuwende misbruiken ? In Frankryk had men immers" ook loteryenj en nu zal men aldaar Vryheid en een verftandige Staatsgefteldbeid invoeren. Somtyds moet een zieke, zal hy geneczen, eerst nog zieker gemaakt worden; en de dwingelanden verflaan het geneezen misfchien beter, dan zy zeiven weeten. ■ Niet (*) Men ziet echter tevens hieruit, en uit zo veele foortgelyke bedryven, waarom het zo menige Redering die zich dezelven veroorlooft, volftrekt geen ernst is of zyn kan, om zorg te dmgen voor een beter onderwys en meerder verlichrng haarer onderdaanen. Want dan zouden zy immers ook van de loteryen en ander'1 foortgelyke knevelaryen moeten afzien.  ( i3o > Niet verre van het Koningsplein treedt men het Park in, een lusthof van eenen grooten omtrek, en vol van bekoorelyke fchikkingen; de vergaderplaats der fraaije waereld in de koele avonduuren. 'Er zyn weinige fteden, die zich van zulk een aanzienelyke en aangenaame openlyke wandelplaats binnen haare poorten kunnen beroemen. Tegens den avond wordt dezelve door lantaarnen, en op zekere tyden door onnoemelyk veele lampions, als een Vauxhall, verlicht. In verfcheiden tenten vindt men alle uuren vten den dag ys, limonade, thee, koffy, chokolade en andere ververfchingen. Naast dit Park is de Kinder-Komedie, een toneel, het welk door een gezelfchap van welgeoefende kinderen betreden wordt, die men zegt dat uitmuntend fpeelen. Wy hebben geen gelegenheid gehad, om hen te zien. In den tuin wekte een grootsch opfchrift aan een klein huisje onze oplettendheid. Wy naderden het. zelve en lazen: ,, Hier is de Eindpaal.' „ Hier heeft men de Natuur tot de hoog* „ fte gelykheid nagebootst.'" Dit W*S ia het Latyn, Wat laagcr ftond in. het Fransen  C -si ) Fransch: „ Het Geheel-Al, of vertooning der „ Tegenvoeters, zo klaar voorgefteld, alsof „ men den aardbol van het eene aspunt tot ,, het ander doorboord had." Dit kwakzalvers opfchrift was voldoende om ons van de Eindpaal ('t non plus ultra), 't welk hier beloofd was, by voorraad een denkbeeld te geeven. Vermits wy echter ons vleiden met de hoop, om hier een Haaltje van de Franfche Kwakzal. very te vinden, zo als wy 't in Duitschland mogelyk nog niet gezien hadden, beflooten wy toch binnen te gaan, om ons dit werk te laaten toonen. Doch, tot een onherftelbaar verlies van onzen weetlust, moest de groote man, die de konst verftaat, om de natuur volkomen (imitatus ad ungucm) ten toon te fpreiden , juist naar Antwerpen gereisd zyn , vanwaar men hem eerst over eenige dagen terug verwacht. Wy moesten derhalven voor dit maal van het aanfchouwen van dit wondergewrocht der konst afzien. Vanhier klommen wy af naar de groote markt (la grande place.) Een bezienswaardig, gedeelte der Stad.' Het is een zeer ruim vierkant, ingeflooten door hooge gebouwen, die wel naar paleizen geleeken. Het grootfte en prachtigfle van dezt-lven is het Stadhuis; een I 2 ver;  ( IS* ) verheven en-magtig gottisch gebouw, bet welfc eerbied inboezemt. Jammer is 't, dat hetzelve door een enkele fout ontfierd wierd, die zodanig in het oog loopt, dat men niet begrypt, hoe een leerling in de bouwkunde, laat ftaan dan een meester, dezelve begain kon, en wel een meester die het plan van zulk een groot en fchoon geheel maakte. Daar naamelyk, waar de ingang is, die eigenlyk in het midden van de vóór-zyde behoorde te weezen, ryst een tooren in de wolken, die 364 voeten hoog is, en op wiens punt een ftandbeeld van verguld koper, zeventien voeten hoog geplaatst is, dat zich naar den wind draait , verbeeldende, den Aartsengel Michaël in den ftryd met den draak. Maar nu is deeze tooren, die in het midden moest ftaan, ■— waarfchynelyk wegens de inrichtingen van binnen —— niet in het midden, maar eenige vakken verder naar de linker, dan naar de rechter-zyde gekomen. Zulks veroorzaakt eenen zeer grooten misftand, vermits de daardoor verwaarloosde evenredigheid teiflond by den eerften opflag, en wel op de onaangenaamfte wyze in het oog valt. Men zegt dat de bouwmeester by het ontwerpen van hetplan, op de aanzienelyke breedte van het gebouw gerekend en zich gevleid heeft, dat de- zel.  f 133 ) zelve het gebrek van een volmaakte evenredig, heid onmeikelyk maaken zoude ; maar dat toen het gezicht hem naderhand van het tegendeel overtuigde, by wanhoopig den tooren is opgeklommen, en zich van deszelfs top neêrgeftort zou hebben, om zyne fchande niet te overleeven. De overige, ten deele prachtige gebouwen, die deeze markt omringen, zyn het zo genoemde Kgr.ings' buis (maifon du Roi) en de Gildebuizen der onderfcheiden ambachten en handteeringen (maifons des corps et metiers.) Het eerfte is voor eenige byzondere gerechtshoven gefchikt, en de laatften dienen tot vergaderplaatfen der gïldens. Ieder gilde, by voorbeeld, van de Kleêrmaakers, Schoenmaake-rs, Bakkers, Brouwers, enz. heeft zyn eigen huis; en eenigen van dezelven hebben indedaad zulk een prachtig voorkomen, dat men eerder Vorften,dan Ambachtslieden daarin zoeken zoude. Op het brouwers - Gildehuis, het welk met pylaaren en andere bouw-fieraadiën opgefmukt is, heeft men ter eere van denzelfden gelief, koosden Trins Ka re l van Lotharingen, een gedenkteken opgericht, het welk in een ftand* beeld te paard van verguld koper beftaat. Het is voor my al tyd een aandoenelyk gezicht, I 3 'twell*  ( »34 ) 't welk my in het geloof aan de goede hoedanigheid der menfchelyke natuur telkens op nieuws bevestigt, wanneer ik de blyken van liefde en dankbaarheid zie, welke de volkeren elk goed en rechtvaardig Regent ten alien tyde gegeeven hebben; doch wanneer aan den anderen kant, dc oude en nieuwe gefchiedenis my verzekert, dat het getal van zodanige Regenten, die de liefde en dankbaarheid hunner onderdaanen wenschten te verdienen, altoos zo klein geweest is, dan kost het my moeite, om zulks uit myn geheugen te bannen, zo ik anders in dit geloof, 't welk ik my niet gaarne zou wil» len laaten ontneemen, niet wankelen zal. Vanhier vervoagden wy ons naar de oude en vervolgens naar de nieuwe Kooren markt. De laatfte is een zeer nette plaats, onlangs eerst tot haare tegenwoordige verordening, op eene met deeze bedoeling volkomen overeenkomftige wyze ingericht. Een aanzienelyk gedeelte van dezelve is door eene leuning afgezonderd, en wederom in kleiner gedeelten afgedeeld. In ieder van deeze laatstgenoemden ftaat een py. laar met een bord, waarop de foort van gr.-an, dat aldaar geveild wordt, by voorbeeld, tarwe, garst, erwten enz. gefchreeven ftaat. Niet verre van hier komt men aan het Ka- naai,  C Ï3S ) ïieid, dat gelyk ik boven reeds aangeftipt heb, in de Schelde uitloopt, en diep genoeg is, om van vry grooter Zee - Scheepen tot in de Stad toe bevaaren te worden. Het graaven van di# Kanaal heeft 1800000 guldens gekost, en men heeft 'er één-en veertig jaar aan gearbeid, om het te voltooijén. Doch het is ook thans van een onfchatbaare waarde voor den koophandel van Brusfel. In de zestiende eeuw is het aan« gelegd. Men vindt in Europa nieuwer Kanaalen, die meer dan tweemaalen zo veel gekost hebben , en 't land 't welk deeze zwaare kosten draagen moest, byna geen voordeel toebrengen, Op dit vaarwater gaan van hier alle dagen, zowel voor-als nademiddags, jaagfehui» ten of jagten naar Antwerpen en andere fteden, waarvan men zich bedienen kan. De Kaaijen {les quais) aan beide zyden van het Kanaal, zyn door vyf draai - bruggen {fonts tournants} vereenigd, welke, zo dikwerf als 'er een bemast Schip door moet, geniakkelyk ter zyde kunnen gedraaid worden. Het gezicht langs dit Kanaal is, uit hoofde der heerlyke ryën van boomen , waardoor men niet alleen deszelfs otters, maar de geheele land-ftreek, die hetzelve doorfnydt, tot de bekoorlykfte wandelwe-, I 4 gen  ( 136 3 geii gefchïkt heeft, een van de vrooJykftcn e8 fchoonften, die men hebben kan. Wy eindigen den arbeid van deezen voor» middag — want het is voorzeker arbeid, om in deeze bergachtige ftad, by warm weêr, uuren lang rond te loopen, om het een en ander op- temerken met de wacht-parade byiewoo- nen. De bezetting is zeer talryk, en het volk is zo groot en fchoon, als ik het ooit gezien heb. Dit mag ook gezegd worden van alle de overige Keizerlyke Troepen, die ons federt ons ver, blyf in Braband voorgekomen zyn. Gy herin, nert u nog de eerfte Koningklyke Garde te Fostdam; uit even zodanige groote , handige en welgemaakte mannen beftaan hier alle de Regimenten, en alle derzelver leden, van het eer. fte af tot het derde toe. Zou het niet jammer weezen, wanneer deeze wakkere lieden Ly de maar a*lte waarfchynelyke aanftaande beroering, als onfchuldige flagt offers der dwingelandy moesten vallen? En nogthans zal dit droevig geval naar alle gedachten plaats hebben, indien niet deeze Soldaaten, die voor 't grootfte gedeelte landskinderen zyn, even gelyk de Franfche Garde, gelooven, dat zy meer Burgers, dan Soldaaten zyn. Wat de ondergefclijktheid aai;gaat, men fchynt by  ( '37 ) by dit Corps verre aftewyken van de ftrengheid en de werktuiglyke naauwkeurigheid der Pruis, inche Krygstucbt. Ons Brandenburgers en Brunswykers kwam het ten minften zeer nieuw en vreemd voor, dat de Soldaaten met hunne OndeioSciers in een hevige woordcnwisfeiing geraakten, terwyl by dc verdeeling der posten, de één deeze , de ander geene ftandplaats, welke hem aangeweezen wierd, niet hebben wilde, maar een andere begeerde. Zy wierden daarby zo luidruchtig, dat de Officieren, die 'er naby ftonden, zulks noodzaakelyk moeiten hooren; doch deeze fcheenen daarop geen acht te flaan. Deeze omftandigheid fcheen den Patriotten zeer veel goeds te voorfpellen. Ons middag-maal was kostelyk , en wy waren na vyf uuren lang rond geloopen te hebben, zo hongerig geworden, dat ik niet weet ooit met meerder graagte gegeeten te hebben. Tegens den tyd van het defert, verfcheen onder onze venfters een nyver huisgezin, om ons, nadat wy de groover behoeften van de maag bebevredigd hadden, op eenen maaltyd voor onze oogen, ooren en geest te vergasten. Dit waren vader, moeder, twee dogters en één zoon; ieder fpeelde een mftrument en zong daarby, en dat geene, wat men zong en fpeelde, wierd I 5 *?•  ( 13» ) tevens zo kluchtig vertoond, dat wy ons niet van lagchen konden weerhouden. Gelyk als deeze met ons, maakten het myne vrolyke reisgenooten met de ichaaren van bedelaars, die iemand, waar men ook gaat en ftaat, overal omringen en vervolgen. Zy gaven bun niets; maar maakten hen door de geestige gezegdens, die zy hen toevoegden, zo opgeruimd en blygeestig, dat zy fchaterden en vergenoegder met ons waren, dan dat wy hen het grootfte gefchenk gegeeven hadden. Voor het overige is het wezenlyk waar, wanneer ik u verzeker, dat de bedelaars op de ftraat iemand hier by douzynen aanvallen. Arme Keizer J o» sephus/ hoe moeten uwe vleyërs u misleid hebben, toen zy u voorloogen en wys maakten, dat uwe aangeërfde onderdaanen reeds zeel- wel bezorgd, dat zy allen reeds volkomen gelukkig waren, en dat gy nieuwe Janden moest veroveren, om nieuwe, nog niet gelukkige onderdaanen te verkrygen, die gy, gelyk deeze, moest gelukkig maaken? O waarom kost gy uwe Staaten niét zo doorreizen, e» dezelven zo befchouwen, als wy t Hoe grievend zou het voor uw keizerlyk hart weezen, dat niets, dan goeds ademt, wanneer gy de menigte en uitgeftrektheid van den arbeid zaagt, welke hier nog •ver»  ( X39 ) overal voor den wyzen Volks • begunfjtiger te verrichten is, en hoe zoudt gy, door een billyke verontwaardiging ontvlamd, deeze vuig* vlcyérs met alle hunne ontwerpen ter verovering, naar den grooten Mogol of naar de Turkfche grenzen jaagen, om de goede Boheemfcbe Deïflen aftelosfen, deeze fchuldlooze en vredelievende burgers van den Staat, tot welker verbanning zy u op een fchandelyke wyze wisten te verleiden ? Deezen nademiddag reeden wy naar Schoon' berg, een onlangs voltooid lustflot der Stadhou» ders, die, gelyk u bekend is, 'sKeizers zuster en haar gemaal zyn. Het ligt op een kleine hoogte, een halve myl van de ftad. De weg derwaards loopt door een paradys, want zo moet men de geheele landflreek rondom Brusfel noemen, indien men dezelve naar waarheid wil befchryven. Zy fchynt een enkel groot park te zyn. Overal trotfche laanen, welke de fchoonfte en bekoorlykfte wandelwegen voor voetgangers, voor rydenden en ruiters, ovcrfchaduwen; alles is zo fraai aangelegd , dat oog en oor daardoor verrukt worden ; overal blyken van een goeden fmaak en van behaaglykheid. De natuur zelve heeft hiertoe weinig medegewerkt; alles byna is een werk van naar- ftig-  C MO ) tighei'4'en konst. En onder deeze bepaaling moet ik bekennen, nog nooit een ftad gezien te hebben, welker omliggende landftreek met die van Brusfel zon verdienen vergeleekcn te worden. Het nieuwgebouwde kafteel Schoenberg, met het daarby behoorende park, verdient over 't geheel befchouwd , met recht den naam van Schoo. ne berg, hoewel eene naauwgezette oordeelkunde, met opzicht tot afzonderlyke deelen, ook hier, gelyk overal, zeer veel zou kunnen aanmerken. Zo zou men misfchien kunnen zeggen, dat het gebouw met opzicht tot deszelfs maatige grootte en bedoeling, dewyl, het een lusthuis wezen moet, eén alte zwaarvalüg en misleidend voorkomen, en niet volkomen het karakter van vrolykheid en befcheiden zwier heeft, 't welk gebouwen van dien aart, zullen zy aan het oogmerk beantwoorden, eigenlyk behoorden te hebben. De venfters fchynen ook niet aan elkander en aan het prachtig poortaal aan de zyde, alwaar men oprydt, geëvenredigd te zyn; en deeze plaats, alwaar men opreydt, heeft zelve de fout, dat zy niet recht, maar. fchuins naar het poortaal loopt. Doch hoe ligt vergeet men deeze geringe gebreken, wanneer men komt a3n de andere zyde naar den tuin van  ( I4ï ) van het paleis, en nu vau den heuvel neêr> ziet in het heerlyke park, en over hetzelve heenen de ruime, fchoone, afwisfelende en vruchtbaare landftreck waarneemt, welke zich hier eensklaps aan het verrukte oog opdoet! Waarom toch kan ik u de geheele bevaliige Schildery, welke dit landfchap, dat een enkele onmeetelyk-groote lusthof fchynt te zyn, myne verbeeldingskracht ingeprent heeft, niet zo wel getroffen en deelneemend op het papier affchetzen, als ik dezelve ontving, en als zy my nu nog in dit oogenblik voor den geest zweeft? Doch ik ben geen konstfchilder; en met woorden een tafereel te fchilderen, dat het penzeel naauwlyks kan voordellen, is een vruchteloze moeite voor den befchryver , en verveelend voor den leezer. Ik vergenoeg' my derhalven, alleenlyk te zeggen, dat men van deeze hoogte alle de bekoorlykbeden, die men by eene iandftreek, verfraaid door konst en aanleg, wenfchen kan, allerlei foorten van Engelfche tuinen, kronkel-paden, zacht oploopende heuvels met friech groen bedekt, bosfchen en geboomte van allerlei foorten, alles zeer net aangelegd , opene plaatzen met gras begroeid, watervallen, beelden, gedenkzuilen, tempelen, tenten, grotten, beeken, eilanden, vyvers met aar-  ( 142 } aattige vaartuigen enz. in een onbegrypelyke verfcheidenheid voor zich ziet liggen. Nog grootfcher en raenigvuldiger wordt deeze fchoone landfchapfchildery, wanneer men den Chinee. fchen tooren van 231 trappen opklimt, die zich hl eenen van het park afgezonderden bloemtuin verheft. Want vandaar kan men tevens de geheele ftad, alsmede de geheele vrucht* baare en vrolyke landftreek van rondsomme veele mylen in 't ronde overzien. Zeer voldaan met alle de aangenaamheden en bekoorlykheden, die wy hier gezien hadden, keerden wy weder naar de ftad, en bezochten den Schouwburg. Men fpeelde Zemire &i Azor; een zangfpel, dat men tot verveelens toe gezien en gehoord heeft, en my dus niet zeer meer verlustigen kon, fchoon zowel een wel-bezet orkest, als ook de fcooneelfpeelers hun best deeden, om de verveeling te beletten. Ook had de oorlog - aankondigende toeHel, welken ik op het plein by den Schouwburg vond, en waardoor men vruchteloos hoopt de misnoegde burgers te beteugelen, myne aandacht zodanig tot zich getrokken, dat men zelfs wel een bevalliger Huk had kunnen ten tooneeje voeren, zonder het oogmerk by my te kunnen bereiken. 'Er waren naamelyk twee Hukken ka-  ( H3 ) kanon met alle daartoe behoorende ammunitie voorzien, tegen den Schouwburg gericht, en behalven de gewoone wachten nog ruiters te paard met ontbloote pallasfchen, geplaatst. Den zelfden dreigenden toeftel heeft men hier op de meeste openlyke plaatzen gemaakt. Van dat geene, wat wy bier nog zien en op. merken zullen, melden wy u morgen meer! Ik kuschu, myn lieve kind.' en wensch u en uwe goede moeder eenen gerusten nacht.  (m) VERVOLG. Brusfel, dm 31. July 17P9. D e eerfte wandeling, die wy heden dee-1 den, was naar het Plein van St. Micbiel (PI», fe de St. Miebei), hetwelk voor eenige jaaren eerst voltooid is. Volgens een perfpecïief afbeeldfel, dat wy daarvan gezien hadden, meenden wy iets te vinden, 't welk een grootsch en prachtig gezicht opleverde; doch wy wierden in onze verwachting te leur gefield. Met dit plein is 'tgeleegen, als met veele andere fraaje en vermaarde dingen in de waereld; het vertoont zich beter in een afbeeldfel, dan in de Natuur. De nieuwe, op zich zeiven bezienswaardige gebouwen, die het omringen, maaken wel een geëvenreedigd geheel uit, zy gelyken echter voor een gedeelte alte veel naar cafernen, en het plein, 't welk zy influiteu, en op zichzelven niet zeer groot is, is daardoor, dat men het met boomen beplant heeft, voor het oog en de verbeelding nog kleiner geworden. Vandaar vervoegden wy ons naar de peiite place du Sablon, een van de minst-betekenende pleinen van Brusfel, naast het welk een IJarievpeter-klooster ligt , dat ons eigeniyk derwaards  ( 145 ) waards trok j' hoewel niet dit klooster zelve 4 nog minder deszelfs bewooneren, maar een in hunne kerk geplaatst ongemeen kostbaar fcbifc. dcrftuk pan Rubens.' Her verbeeldt de hemelvaart der heilige Maagd. Men ziet vooreerst het graf van Maria, waaruit zy zo even is opgeftaan; naast hetzelve twee vrouwen, die bet doodlaaken houden, waarin het ligchaam had gelegen. Aan de andere zyde ftaan de Apostelen , waarvan eenigen op het graf toedringen, om zich met eigen oogen te overtuigen, dat het wezenlyk ledig was, terwyl de overigen met verbaasdheid en vreugde omhoog zien, om het wonder te befchouwen, 't welk zich in de lucht vertoont. Dit is de verrezene Maagd zelve, die op een ligte wolk zweevende, door de Engelen ten hemel gedraagen wordt. De majefteit van deeze zweevende gedaante , vooral , de meer dan menfchelyke fchoonheid van 't gelaat, , en de uitdrukking van hemelfche gelukzaligheid, goedaardigheid en deftigheid, die daarop afgebeeld is, gaat alle befchryving te boveu. Als .ik naar den indruk , welke dit betooverende ftuk op ons maakte, deszslfs waardy mag bepaalen, kan ik geeii oogenblik aarzelen, om het voor Rubens méesterltuis te verklaaren. De zelfde kerk be* K &  (Ué ) 2Ït nog een ander origineel van Ruben?, benevens tien copyen van even zo veele andere origineele ftukken van deezen meester, die door eenen brand zyn verlooren gegaan: doch nadat men het eerstgenoemde meestcrfttik gezien heeft, kan al het overige iemand niet meer bekooren. Van hier gingen wy naar de grande place du Sahkn, om een aldaar geplaatst gedenkftuk te zien, 't welk een Engelschman, te weeten Lord Bbuce, hier deed oprichten, om de ftad Brusfel zyne dankbaarheid te betuigen voor het aangenaam verblyf, dat hy bier gevonden had. Hy had zich veertig jaaren hier opgehouden, en verordende in zynen laatften wil, dit ge» denkteken opterichten. Het dient tot een bekleedfel van een put, en beftaat uit een voetftuk ter hoogte van dertien voeten. 't welk eene groep van wit marmer draagt. Deeze groep Helt eene zittende Mnerva voor, die een medaillon omhoog houdt, Waarop de voorige Keizer (Frans de I.) en zyne Gemaalin Maria Thbresia afgebeeld zyn. Ter rechterhand ftaat de Faam, die de trompet fteekt, en aan haare voeten rust een Genie op een omvergeftooten waterkruik, die de Schelde voorftelt. Een andere Genie houdt het fchild en de fpeer der  ( 14? ) der Godin. Aan twee zyden van het voetftut ftaat het wapen van den Lord met het opfchrift: fuimus — (ik was weleer ganweezig;) en ter onderfteuning deezer wapens dient op elke zyde een kop (mascarm), die water in een daaronder geplaatfte kom fpuuwt. De twee overige zyden van het voetftuk zyn met latyufche opfchriften verfierd, welke de bedoeling van dit gedenkftuk aankondigen. Naast dit plein ftaat de kerk van onze lieve Vrouw der ovtrwinningen — {de notre Dame de vittoire) — die haaren naam van den Hertog van Brabant Johan I. ontving, welke dezelve in het jaar 1304 gefticht heeft, ter gedachtenis der overwinning, welke hy over den Bisschop van Keulen en Graaf Hendrik va» Luxenburg behaalde. Ook deeze kerk behelst eenige bezienswaardige gedenktekenen en fchilderftukken. Tot de eerften behoort voornaamelyk de kapel van het vorftelyk huis Tour én Taxis. Een in deeze kerk opgerichte graftombe is zo zinryk, dat men na lang daar» over gedacht te hebben, wegens den eigenlyken zin van dezelve in 't onzeker blyft. De grond is van zwart, en de figuuren zyn van wit marmer. Deeze laatilen zyn vooreerst eene Faam; onder dezelve de Deugd en de Tyd, K a die  C 148 ) die beiden aan het einde van eene gouden keten trekken, en de één die aan de andere fchynt te willen ontrukken. Onder beiden ftaat een latynsch opfchrift, 't welk op zich-zeiven wel fraai is, maar echter geen betrekking tot de figuuren fchynt te hebben. Het luidt aldus: Majorum ornantUr ftatuai ■oirtute minoium (*). Een tweede opfchrift, betrekkelyk tot de figuuren, leest men onder het eerstgenoemde aan den voet van dit gedenkftuk. Het is :- Virtus, non tempzis, (*). Doch het valt moeyelyk te beflisfen, of dit laatfte opfchrift flegts de algemeene ftelling uitdrukken zal: dat de deugd fterker is, dan de tyd, en dat dé eerfte, niet de laatfte de zege op de andere behaalt; dan of het in 't byzonder betrekkelyk is tot de boven geplaatfte Faam , zo dat men zich daarby het volgende moet voorftellen: dat niet de tyd, die den naroem tracht voort te trekken, maar de deugd, die naar denzei ven ftreeft, de oveihand behoudt. Maar (*) Dat is: >, de deugd der nakomelingen verflert „ de ftandbeeldcn der voorvaderen." Dat is: ,? De deugd, niet de tyd.*"  ( U5 ) Maar dan moesten de twee figuuren 21'ch niet van elkander , maar de één de ander aan de Faam trachten te ontrukken. Dat zulks daarmede bedoeld wordt, kan men niet zien. Daarby komt nog, dat het middenfie opfchrift, 't welk onraiddelyk onder de figuuren geplaatst is, ronder juist veel betrekking daartoe te hebben, den aanfchouwer ten eenemaal verbyftert. Eindelyk gaat men onvoldaan heenen, en vindt het waarfchynelyk, dat de konftenaar, die daarby misfchien zelf niets bepaalds gedacht heeft, zich mogelyk met Sancho Pak sa getroost heeft. Dieu ir.e comprend — onze lieve Heer yerftaat my! Doch het verveelt my, u zulke dingen te hefchryven, die men, zullen zy ons vermaaken en voor de beoefening van den finaak en het oordeel van nut weezen, zelf zien, en zich niet moet laaten befchryven- Ook nadert het uur, dat wy tot ons vertrek bepaald hebben; fn 'er is nog al veel in orde te brengen. Maar eer ik eindig, moet ik u nog eene merkwaardig, heid van Brusfel verbaalen, die den vreemde» Ung als iets zeldzaams moet voorkomen. Dit is een foort van rytuig, 't welk men hier op alle ftraaten ziet. Het beftaat uit een wagsn met kleiije raderen, die van honden geK 3 trok-  ( IS» ) trokken wonJt; en men bedient zich daarvan, om alle de lasten, die aan de krachten deezer dieren geëvenreedigd zyn, overweg te brengen. De honden, die men daartoe gebruikt, en van een middelmaatige grootte zyn , hebben het voorkomen van een wolf, en zyn daarby zo uitgehongerd, dat men, dezelve niet zonder medelyden kan aanzien. Met heeft hen gewoon tuig aangelegd, en twee , drie of vièr naast elkander gefpannen. Nimmer zou ik geloofd hebben, dat de krachten deezer dieren zo fterk waren , als men ze hier ziet in het werk Hellen. Met verwondering zag ik onder anderen, dat een fpan van drie zodanige honden eenen last van mosfelen trok, waarmede een paard genoeg te doen zou gehad hebben, bedraagende twee groote waschmandew vol. En daarmede liepen zy nog al vry fnel eene heilende ftraat op. Overal waar men hier gaat, ontmoet men zulk voertuig, en wanneer zy niet bekaden zyn, dan zit toch gemeenlyk de voerman daarop , en laat zich door zyne honden in galop terug brengen. Ook zyn de met paarden befpannen vrachtwagens hier en door het geheele land zo ingericht , als ik nog nergens anders gezien heb. Vermits naame'yk de wegen oveiS! zo fraai ge- ftraat  ( 151 > itraat zyn, dat men niets van diepe fposre» weet: weet men aan deeze wagens gebruik te maaken, van de ruimte tusfchen de raderen onder den wagen. Hier hangt óf in ketenen óf in een lange mand, een gedeelte van de vracht, vaten . kisten enz. tot digt aan den grond neêr. Een op deeze manier bevrachte wagen kan der* halven een derde meer, dan een ander over weg brengen. Wy zyn over ons kort verblyf in Brabant over 't algemeen en in Brusfel in 't byzonder by uitftek voldaan. Het land is een van de vruchtbaarde , meest bebouwde en volkrykfte, die men zien kan (_*)■. Deszelfs bcwooneren hebben den naam, dat zy braave, getrouwe en oprechte menfchen zyn; en wy hebben by onzo eige. CO Hoe veel dit lnnd opbrengt, en hoe oniiïtptittelyk hetzelve zyn moet om zich te helpen, kan hy, die het zelf niet gezien heeft, reeds daarüit opmaakéh, dat men overill vermogende menfchen ziet, fchoon tot hier toe jaarlyks 4600000 guldens het land uitgingen en nimmer wederkeerden. Want zo hoog beliepen, ingevolge eene echte berekening, de zuivere inkomltcn, die de Keizer tot dus verre uit zyne Nederlanden trok. Hoe fterk en uitgebreid moet dan niet de Nedcrlandfche koophandel wcezen, dewyl de inwooners zulk eene jaarlykfche uitgaaf konden uithouden, zonder daarby arm te worden!  ( ISïj) .eigene opmerkingen niets gevonden , 't welk hen deezen lof zou kunnen betwisten. Men .zegt, dat zwaare misdryven, by gevolg ook derzelver ftrafferj'bler zeer zeldzaam zyn; en wy hebben ook in de geheele ftreek , waar wy doo,r gekomen zyn, niet één gerechtsplaats gevonden. De Erabander, zegt men, is arbeidzaam, wan. neer hy moet, maar uit genegenheid naarftïg in het beoefenen van konften. Zy beminnen hunne Vorftca, zo lang derzelver. gevolmagtigden hen niet alte erg behandelen; doch hunne verkleefdheid aan alles, wat zy hebben overgeërfd, bovenal aan hunne oude, hen boven alles dierbaare Staatsgefteldheid, is nog grooter. Veranderingen en nieuwigheden befchou» .wen zy met de uiterfte verontwaardiging. D.it en de fterke invloed van eene hier nog zeer magtigeen onverdraagzaame Geestelykheid, hebben het licht der opklaaring tot nu. toe van de Erabandfche grenzen afgeweerd. Men is> hier derhalven nog zeer bygeloovig, en zal het mogelyk nog lang hlyven : dewyl het monniken en Paapen-wezen hier nog weinig of-niets van deszelfs geweldigen invloed fchynt verlooren te hebben. Dit doet van de hier aanfïsande omwenteling voor de menschbeid over 't algemeen — althans in den beginne.fiiet veel gewigtigs en  ( «53 ) en aangenaams verwachten. De Paapen zul. lén daarby een hoofdrol fpeelen; en deezen zuilen zich wel wachten , om den menfcheiyken geest meerder vryheid te bezorgen of toe te geeven , dan met de eifchen van hunne geestelyke dwingelandy befraan kan. De Brabanders zullen bloed en leven waagen, om de burgerlyke ketenen , • waarmede zy thans geboeid zyn, te verbreeken, om zich daartegen in geestelyke te laaten klinken; Dan zal men het T e Diium zingen, en waanen vry te weezen, omdat handen en voeten vry zyn geworden, terwyl men voor verftand en gewceten nieuwe ketenen fmeedde. O rnenschheid! ó volk.' hoe xvordt gy gemishandeld! — Doch ook dit zal en kan flegts eenen tydlang duuren. Een volk, dat in onze dagen vry wordt, kan niet lang meer bygeloovig blyven, dus ook niet lang meer door de Paapen geblinddoekt worden. De vryë mensch ziet de dingen, welke hem omringen welhaast in een geheel ander licht en met geheel andere oogen, dan de (laaf. Hy vindt meer aanleiding en meer innërlyken aandrang, om natedcnken, dan tevooren, en de fchrikbéelden, die hem daarvan wederhielden , verdwynéh. liet kon derhalven nog wel eens gebeuren, dat de Ceestelykheid van dit land juist daardoor, K 5 waar-  ( 154 ) waardoor zy haare geestelyke beerfchappy nog vaster meent te maaken, dezelve ten graave zag draagen. Zeg: Amek! lieve Lotje! ik zeg het ook, en ieder Menfchen vriend, die weet, wat Priester-beerfchappy te zeggen is, zegt het met ons. Nog één uur, dan vertrekken wy van hier. Mynen eerstvolgenden brief ontvangt gy uit Parys; want wy zullen, zonder ons ergens optehouden , dag en nacht door, met afgehuurde rytuigen, derwaards reizen. Vaarwel, lieve Dochter! Over eenige dagen zullen wy voor een tooneel liaan, alwaar wy ftukken zullen zien fpeelen, zo als wy ze nog nooit gezien hebben. ZES-  ( 155 ) ZESDE BRIEF. Parys, den 3. Augustus T789. w y zyn in onze hoop niet te leur gefield. Wel 'degelyk ftaan wy hier voor een tooneel, zo als 'er in deeze eeuw, ten minften in Europa geen gezien is, en zien Hukken vertoonen , die in verhevenheid en zeldzaamheid alles te boven gaan. O, myne Dochter i het is een voortrefFelyk, aandocnelyk, hart en geest treffend gezicht, om een federt geheele eeuwen verdrukt en onder den yzeren fcepter der dwingelandy zuchtend volk, in plegtige oogenblikken te aanfchouwerj, nadat het zo even zyn zwaar juk der flavemy gelukkiglyk heeft verbrooken , en nu voor de eerfte maal wederom uit een ruime borst ademt, en nu voor de eerfte maal zyne geheele voorige fmaadheid in haare geheele uitgeftrektheid overziet en op de tanden knarst, en nu voor de eerfte maal bewustheid heeft van zyne kracht en rechten, maar ook vast beflooten heeft, beiden te doen gelden, en zich beiden nimmer wederom te laaten ontrooven! — Doch vermits ik over alles, wat deeze merkwaardige gebeurtenis betreft, aan onze Vrienden T *. en St *. in 't byzonder fchryven za'» ga ik in deeze brieven aan u de daartoe be-  ( Ï56 ) betrekkelyke opmerkingen met fiilzwygen vootby, cn verzend u hieromtrent tot deeze vriendén .*). Gy moogt elkander mededeelen, 't geen gy der meededeeling waardig oordeelt; dan zal ik dat geene, wat ik aan ieder van u afzenderlyk bericht, u allen gemeld hebben. Verzei my thans, myne lieve Dochter! van Brusfel naar Parys. Dit is nog eene reis van 71. franfche of 43. duitfche mylen, en men kan dezelven, zo men wil en de behoorlyke fchikkingen gemaakt heeft, binnen den tyd van 24 of 3c uuren afleggen, zo vol» maakt is de inrichting van de Franfche postcryen. De behoorlyke fchikkingen zyn deeze, dat men eigen rytuig heeft, en een bode vooiüit zendt, die de postbedienden waarfchouwt. In uit ge. val vindt men voor ieder posthuis de veiëisebte, paarden op het bepaalde uur, of veelmeer op de bepaalde minuut, volkomen gereed; in den tyd van twee minuutcn zyn de paarden gewisfeld, en ieder half uur heeft men een duitfche myl gereeden. Wy konden, buiten deeze fchik» kingen zekerlyk zo fchielyk niet overweg komen. Zulks wierd geenszins veroorzaakt door de C * ) Zie Camp e's Slzatsömyuritding in Frankryk in brieven, uit het hovgd. vertaald met pl. IJpa.  ( 157 ) de manier, hoe de postmeesters ons bedienden.; want zo oogenblikkelyk als wy by een posthuis aankwamen, had onze postillon de aldaar vergaderde postknechten niet zo dra toegeroepen: deux cbevaux l (twee paarden !) of men zag ook deeze reeds naar den ftal fnellen; en eer, dat wy ons nog van onze reisjasfen konden ontdoen, kwamen, dikwyls reeds de geëischte twee paarden in het volle tuig uit den ftal. Ook lag het niet aan den goeden wil der postillons, noch aan de fnelheid van hunne paarden: want wy hebben indedaad meer dan eetmaal in een half uur eene goede duitfche myl gereeden, en nimmer hadden wy noodig om onze voerlieden aantezetten De oorzaak was veelmeer alleen de omftandigbeid, dat wy geen eigen rytuig hadden mede gebragt. Dit nam op elke pleisterplaats — en deeze zyn hier zeer klein, de meesten niet boven twee franfche, bygcvolg niet veel meer dan één duitfche myl — al vry wat tyd weg, vermits het nieuwe rytuig eerst uitgehaald en gefineerd, en de bagage verpakt moest worden. Dezelfde omilandigheid, dat wy geen eigen rytuig hadden, ging nog met een ander en vry grooter ongemak gepaard; te weeten: men vind nergens op de franfche wisfelplaatzen een koets; en men kan volftrekt geen ander rytuig bekomen ,  C 158 ) men, dan een fargon, die van een chais door niets anders onderfebeiden is, dan dat zy half bedekt en voor vier tne-nfehen ingericht is. Maar wee deeze vier menfchen — indien zy geen Franfcben zyn, of gelyk de Franfchen zich weeten te fchikken en te behelpen — die in zuik een kastje kruipen en zich als haaringen moeten laaten inpakken, om een reis van verfcheïden dagen en nachten te doen! In dit ongelukkig geval waren wy, fchoon wy flegts met ons drieën waren. Ik kan u de moeite, die het telkens koste, om onze perfoonen, zo wel als onze pakken en reisjasfen, en vooral onze beenen in orde te fchikken, onmogelyk zo duidelyk befchryven, als zy my nog voor den geestzweeft. En deeze moeite begon alle uuren, zo dikwyls naamelyk als 'er verpakt moest worden, wederom op nieuws. En was dit gedaan, dan zaten wy zodanig in elkander gefchooven en geperst, dat wy ons byna niet konden verroeren. Wie dit eenmaal beproefd heeft, zal, in gezelfchap van twee of drie perfoonen , voor de tweede maal geen reis door Frankryk doen, zonder zyn eigen rytuig te hebben of zich van de openlyken postwagen te bedienen. Doch voor één of twee menichen is zulk een fargon een vooitreffelyk rytuig. On>  ( 159 ) Orsaangezien alle deeze ongemakken ben ik echter in myn geheele leven nimmer zo aanhoudend vrolyk en vergenoegd geweest, dan in deezen gedrongen toeftand van de Brabantfehe grenzen af tot hier toe; dit is een b!yk, dat ligchaamelyke ongemakken en bezwaarlykheden, al zyn ze nog zo drukkend, ons genoegen niet kunnen ftooren, zodra wy dezelven flegts met een voldoende maat van geduld, ftandvastigheid en goed© luim wecten te verzetten. De Franfche postillons hebben een ongemaakt, en aartig voorkomen, en jaagen 'er ongevergd op los, alsöfelke beurt de laatfte was, die hunne paarden zou ten deel vallen. Niet tegenftaande het eene paard tusfchen twee zwaare boomen loopt, die hetzelve draagen moet, hebben wy nogthans verfcheiden beurten in eenen onafgebrooken galop afgelegd. De kleding der postryders beftaat in een blaauw ry-buisje met roode opdagen en kraag, en in laarsfen, die byna tot aan het lyf gaan, en daarby zo wyd, zo dik en ftyf zyn, als een houten botervat. Zy kunnen in deeze laarsfen onmogelyk gaan. Hierom worden dezelven , nadat 'er ingefpannen is, naast het zadel-paard neêrgezet, en wanneer alles gereed is, treedt 'er de postillon met zyne fchoe-  ( !<5o ) fehoenen in, en zwenkt zich niet zonder veel moeite daarmede op het paard. Zy hebben geen posthoorn; maar in plaats van dit bezitten zy de konst van mét de zweep te klappen in zulk eenen graad van volmaaktheid, waartoe zy misfchien in geen ander land ooit gebragt is. Zonder eenige zichtbaare infpanning brengen zy, telkens eenen flag voort, die zo fterk is en het oor even zo aandoet, als de fchoot uit een zakpiltool. De natiönaale vlugheid, van eenen franfchen postryder vindt neg geen voldoening in, bet galoppeeren; maar elk afzonderlyk deel zyns ligchaams begeert nog een eigen beweging, en, een byzondere bezigheid te hebben. Dcrhalven klapt zyn rechterhand onöphoudelyk met de zweep, terwyl de linkerhand de teugels voert, de voeten het zadel-paard aanzetten, en het hoofd zich al geduurig naar de reizigers draait , om met dezelven te kouten, te bperten en te lagchen. Op deeze wyze ziet men in ieder postillon de Natie in het klein. Ook zyn deeze menfchen, die zich in andere landen veeltyds door grofheid en onbefchoftheid kenfehetzen , hier gemeenlyk (althans ik voor my heb 'er geen uitzondering van gezien ) even zo vriendelyk , beleefd, fatzoenelyk en eer-  { 161 ) sserlievend, (,*) als de Natie over 't algemeen is. Gewoonlyk plagt de Duitfcher uit Frankryk zeer voldaan, en da Franschman Hit Duitscbland even zeer misnoegd wedertekeeren. Weleer meende ik het eerfte uit de zucht van den eerstgenoemden tot verwondering, en het laatj fte van dtn laatstgenoemden uit de neiging tot zelfgenoegen en tot de minachting van alles, wat niet fransch is , te moeten afleiden. Thans begryp ik, dat dit gevolg aan wederzyden, zelfs zonder deeze natiönaale eigenfehappen, wel hetzelfde zyn moest. Het zo zeer in 't oog loopend onderfcheid der posteryën en der postbedienden in heidelanden, zou alleen reeds voldoende weezen, om dit gevolg voerttebren- gen. (*) Op onze terugreis door Champagne reisden Wy met de gewoone post, die met zes paarden befpannen is en derhalveu ook eenen voonyder heeft. Wy kwamen op een plaats, ahvjar de keten om een ïad moest geilaagen worden, en terwyl de achterfte postillon de paarden ophield, riep hy den voonyder toe: Charles desetnds! (klim of, Karei.!} maar KaRkl draaide zyn hoofd om, zag hem met verontwaardiging aan cn zeide: rustre, ne peux tu pas dire, ƒ tl me plak f (Kinkel 1 kunt gy niet zeggen: als 't my gelieft?) Den ander voelde wel, dat Karei, gelyk had, 'en antwoordde geen w.ocrd. L 1 ' '  (tto) gen. Moet niet een Duitfcber, die gewoor* is, ten minften in veele gewesten, geen andere, dan zeer flegte We£en, traage of lompe en önbefchofte postryders Cn op veele pleistcrplaatfen niet dan een fnoode behandeling te vinden , met genoegen aan een land denken, waarin hy van dit alles het aangenaame tegendeel ondervond? En hoe zou een T'ranschman aan dit aan. genaame tegendeel gewoon , behaagen kunnen fchcppen in een land, waa'iïn hy al vry dikwerf in ondoorgrondeiyke wegen blyft fleeken, of ook door traage, oribefcheitkne èn lompe postbedienden mis'bapdeld wordt? De meeste reizigers beöordeelen de landen, die zy bereizen, rraar de wegen, naar de gefteidheid der pesten en herbergen, die zy ontmoeten ; de Natiën zeiven naar de postbedienden en herbergiers ; flaat nu de Regcering van een land weinig acht op deeze dingen, dan is de goede naam van'kaa. re Natie buitenslands verlooren. —»- De grensscheiding tusfchen de Oostenrykfehe Nederlanden en Frankryk behoefe een reiziger, vooral thans, niet eerst op de kaart te zoeken, of daarna te verneemen; hy ontdekt dezelve gemakkelyk, fchoon hy in de taal ^*), noch in de C*3 VYaut de franfche taal is in de öóstenrykfche. Ne-  ( 163 ) de gebruiken van beide Natiën, geen groty. onderfcheid vindt. Hy bemerkt dezelve in de verandering der koetfen in fargons, in de grooter vlugheid, vrtendelykheid , fpraakzaamheid en blygeestigheid der lieden, die by ontmoet;, in dê nieuwe vryheids- leus, de kokarde, welkf» jongen en Ouden , voornaamen en getingen, burgers en boeren, priesters en bedelaars, op hunne hoeden en mutfen draagen, doch vooral in de aangezichten, die van onder deeze hoeden en mutfen uitkeeken, en waarop de blydfchip en trots over de bevochten onafhangklyk. beid en vryheid zeer dnidelyk te leezen waren. Eindelyk wordt hy ook daaraan herinnerd door de dienstmaagd en den oppasfer v?n ieder herberg, of posthuis, waar hy zyn intrek neemt, en het een of het ander, al is 't ook maar een glas' water, nuttigt. Want zodra gaat by we. der in het rytuig, of de eerfte neigt voor hém •en zegt: Monfieur! fouvenez vous de la fille . 'denkt aan bet meisje, Mynheer! en heeft hy deeze te vreden gefteld, dan komt de garpon, die ij-rlanden thans byna de hëerfchende; en fn plaats yari cien vïaanifchen tongval, waarvan de Nederlandfciic gémeënè Ihan ten platfen lande zich irog bedient, hoort men van de Franfche landlieden hunne niet ' '■cel'daarvan aftvykende boeren- taal. L 2  ( i-64 ) die niet zeiden een oud man is, te voorfchyn, en geeft hem te kennen, dat hy 'er ook nog is, met de woorden : Monfteur ! n'oubliez pf te gareon < Mynheer l vergeet den jongen niet") Dit fouvenez vous. en bet n'oiMiez f*k», boert men overal, en wel zo dikwyls,. dat bet daarmede even zo geleegen is, als met ee» liedje, 't welk men mcermaalen achtereen hoort zingen', dat men hetzelve vervolgens overal met zich omdraagt, en zonder daaraan te denk-n of zonder opzet onwillekeurig in de gedachten opdeunt. Waar ik thans eenen oppasfer of een dienstmaagd, of iets diergelyks zie, Juist my reeds hun fouvenez vous en n'oubliez m\n de ooren, eer zy, het nog uitfpreeken. Dit is hier overal het gebruik zelfs zyn de Schouwburgen daarvan niet uitgezonderd. Hier loopen vóór en na elk bcdryf m de bak en in de loges menfchen rond,, dia ververfchingen (genie water (orgea.de),. limonade,, ys enz.) te koop hebben, terwyl zy de verkorte en ver. juinkte woorden : arfebimed e glasf l dat is : ergeade, limonade et glacé (*), met eendoog dciu> f * ; Het is beleend, dat de Paryfchaaren de a byL als de Engelfchen, naamelyk als at, op een gomaakte wyze uitfpreeken. Men. haart derluüven . wan-  C 165 ) dringende Item . uitfchreeuwen. Deeze zelfs vergeeten nimmer, nadat men betaald heeft, wat men genomen had, door het verzoek n'oubiiez pas le gargon, aan hun eigen perfoon t* herinneren. En dit is het geval by elke andere gelegenheid. Een hoofdtrek* in het nationaale karakter dat Franfchen, en voorzeker niet de ilegtfte, Ls dat zy by alle zwaarigheden of onaangenaamheden, die zich wel eens kunnen opdoen, alles op eene gemakkelyke , dienstvaardige en beleefde manier weeten te fchikken, waarby zy geen de miufte blyken geeven van ftyfhoofdigheid of wantrouwen jegens vreemdelingen, die men andere landen doorreizende, dikwyls op een zeer onaangenaame wyze befpeurt. Vooral zullen zy nimmer van de verlegenheid , of van den nood eens vreemdelings gebruik roaaken, ten einde 'aan eene vuige baatzucht door bedrog te voldoen; en wel verre van deeze fnoode en ontëerende denkwyze by een fatfoenelyk, dat is welgekleed man te vermoeden, belgen zy zich over niets meer, dan over de aïkrminfte verdenking, die men bun in zodanige wanneer zy glacé willen zeggen glaesf, i» plaats yafl Paris - Patri enz. L 3  ( i66 ) ge gevallen te kennen geeft. Deeze karaktertrek van teder gevoel en vertrouwen, gelyk ook. liet gemakkelyke en gedienftige plooyen (faveir faire) by alle. opkomende zwaarigheden, kunnen voor eenen reiziger in veele. gevallen van zeer veel nut zyn. Zie hier een paar voorbeelden, welke ten bewyze van deeze opmerking kunnen ftrekken. In Frankïyk is thans een groot gebrek, zo wel aan gereede penningen, over 't algemeen, als in 't.-byzonder aan kleine, munt. Het meeste thans omloop.end geld beftfiat in papier Qnllcts de la caisfe d'efcompte), en van gereede penningen ziet men thans, byna niet anders, dan karolinen-, heele en halve, kroonen. De kleiner rnuntfpeeiën zyn zeer zeldzaam. Men geraakt derhal ven op elke, pleisterplaats in de verlegenlieid,- dat. men dat geene, het welk men aaa den Postmeester en den postillon , gelyk ook aan de »dienstmaagd en den knecht betaalen moet, niet weet te fchikken, vermits men ze'-» den iemand vindt, die zo veel kleine munt bezit, dat hy de rest zou kunnen terug geeven. Z»lks zou in alle andere landen zeer veele onaangenaamheden en verdriet vei öorzaaken. Doch hier niet. Postmeester, postillon, ook knecht en dienstmaagd , ja zelfs de bedelaar voor  C i weder terug! Verfcheidene door ons op deeze reis opge-.. merkte kleine, maar fchilderachtige trekken varj, den natiönaalen geest en het karakter deezesvolks, zo als zich beiden voornaamelyk thans, geduurende de begonnen volflaagen omwentei ling van deezen Staat vertoonen, heb ik reeds voor onzen T *. opgeteekend. Ik fla dezelven hier over, en ga voort, voor u flegts zodanige opmerkingen te-r neêr te fttllen, welke ik hem nog niet medegedeeld heb. Gy weet, dat ik.altoos van gevoelen ben geweest, dat men den toeftand van een volk, als. mede of het lang onder de verdrukking der dwingelandy gezucht heeft, dan of het zich ia een zachte behandeling heeft mogen verheugen, al kent men deszelfs gefchiedenis niet, met zeer veel waarfchynelykheid uit deszelfs algemeeofte gelaats-trekken zou kunnen opmaaken. In dit gevoelen ben ik, federt dat ik een gedeelte van het Franfche landvolk gezien heb op nieuws bevestigd. In w'eêrwil van de natuurlyke lugthartigheid deezer Natiën,,,, welke haar alle ongemakken fcbjelyk en gemakkelyk" doet verkroppen; in weêrwil van den onüitputtelyken voorraad van goede luimen, en de haar aan-  C 172 ) aangeboören onbegrypelyke neiging tot vrolykheid, heb ik nogthans op deeze geheele reis onder hec eigenlyke landvolk niet één gelaat ontmoet, 't welk blyken droeg van genoegen, tevredenheid of zelfs van blydfchap , fchoon wy veele dorpen op zondag doorkwamen, bygevolg de inwooneren in hunne feestkleederen en in den toeftand der uitfpanning vonden. Wy zagen, wel is waar, hier geene wezenstrekken door domheid, bygeloof en ongevoeligheid verftyfd, door flaavennukken en opgekropte flaa« venwoede verwrongen en mismaakt, gelyk men gewoon is by andere Natiën te vinden , die, gelyk deeze, federt een reeks van jaaren tot de fmaadelyke flaverny gedoemd waren: doch wy ontdekten ook byna geen ééi frisch, bloeijend, door gevoel van geluk bioozend, en door verdriet en zorg nog niet opgekrompeu en verbleekt menfcbelyk aangezicht. Zy droegen allen dui. delyke blyken van doorgeftaane verdrukking ; evenwel heeft de goede ftof, waaruit de Natuur deeze menfchen vormde, daardoor niet geheel kunnen bedorven worden. Hunne natuurlyke neiging tot blygeestigheid, tot een vlug verftand, tot goedaardigheid en toteenfyser gevoel, heeft de overhand verkreegen, en heeft zich tot eenen onder zodanige omftandigheden verwonderens- waar-  ( m) waard igen graad ontwikkeld , in weerwil van' gsneraale pachters en onder-pachters, in weerwil van de fnerpende roede ». waarmede de monarchaale dwingelandy, en de flangen en fcorpiöenen , waarmede de adelyke en geestelyke ariftokratie baar onöphoudelyk geesfclde. Men ziet derhalven onder hen wel uitgehongerde,, verbleekte en lydende, maar geene onnatuurlyke, lompe, domme en vuilaardige gezichten. Ik len minlten heb diergelyke, zo ais men ze in andere despotieke Staaten by honderden ziet, onder de franfche landlieden nergens gevonden. Deeze en foortgelyke opmerkingen persten my dikwyls de uitroeping af: wat zou deeze Natieonder andere Natiën moeten weezen, wanneuc zy zich even zo lang , als zy onder de onn*. tuurlyke en verwoestende verdrukking der willekeurige magt. heeft gezucht, in een wettige, wyze en zachte ftaatsgefteldheid had «ogen verheugen; en wat kan,, wat moet nu nog van haasworden, terwyl zy het juk van de eerfte afgeW worpen, en begonnen heeft de laatfte npterich. ten 1 Sedert geheele eeuwen mishandeld , en evenwel nog zo opgeruimd,, zo fier, zo flerk en zo goed.' Sedert eeuwen gelyk een worm vertrapt te zyn, en evenwel neg zo veel teder gevoel yoor eer eu voor de aangeboören rechter».  C *74 ) der menschbeid te toonen, en evenwel hog in liet bezit van volmaakte kracht en ziels-fterkte 'te zyn, waarover zich geheel Europa verwondert! Het'kan 'niet misfen, deeze Natie ?noef, indien zy, gelyk te h^open is, hét begonnen groote werk van haare ftaatkundige, godsdienstige en zedelyke wedergeboorte voltooijen zal, 'een der verlichtfte, edelfte, beste en gelukkigfte op Gods aardbodem worden. De woningen der landlieden in de Provinciën van de hoofdftad afgeleegen, zyn in den eigen.'lykften zin hutten; Stallen zou ik kunnen zeggen , 'zonder gevaar te loopen , van door iemand gelogenftraft te wórden; want ik heb elders indedaad verkens- en koeftallen gezien, die 'in vergelyking met deeze armzalige kleine uit leem famengeitelde hutten , die, ten minften aan de zyden naar de ftraat geen enkel venftertje of luchtgat hebben , voor prachtige gebouwen konden doorgaan. In een allerafzichtigst, verbaazend en fchrikkelyk kontrast met deeze armoedige woningen, ftaan in eenige dorpen, als by voorbeeld , in het Martjuifaat Soucou , tusfchen Pertmnci en 'Port e St. Maxence , dc paleizen van de wellustige en trotfche dwingelanden der arme landlieden, omringd van prachtige tuinen en alles wat daartoe behoort, van Utst-  ( 175 ) lusthuizen, grotten, tenten enz. Om aïs 't ware de ellende der geenen, van wier zweet en bloed dit alles voor hen wierd •voortgebragt, openlyk te hoonen. En wanneer men nu zelfs hier hoort vernaaien, met welk eene ongevoeligheid deeze ariftokratifche dwingelanden , de adelyke land-eigenaaren en de ceestelyke bezitters van zo veele goederen, het dikwyls drukkend gebrek van hunne arme flaaven aanfchouwden, zonder hen ter verzachting van hetzelve, van hunnen eigenen overvloed ook het minfte te laaten toevloeijen, en met welke wreedheid en ontmensehtheid zy dezelven, ter. afdoening van de zwaare belastingen en ter vofb'réngii g van de moeijelyke heeren-dienften, noodzaakten: dan verfoeit elk mensehiievend hart deeze zweigende en gevoeliooze onderdrukkers hunner broederen; men verheugt zich in de begonnen verlosfing der verdrukten , en men zou hen gaarne de behulpzaame hand willen bieden , om de ariftokratifche en geestelyke dwingelandy , tevens met de monarchaale met wortel en tak uitteroeijen. De kleding van liet Franfche landvolk ffgmt volkomen overeen met deszelfs nationaal karak. ter. Zy is luchtig en gemecnlyk licht-gekleurd. De witte kleur is by beide fekfen de meest ge- woo-  ( »?f5 ) woone, waarby nog by het manneïyk gcflacht roode of lichtrblaauwe onderkleedeten, en by bet vrouwelyke roode voorfthooten komen. Op het hoofd draagen de vrouwen gemeenlyk dormeufes. Zeker dier, dat bycns, ik weet niet waarom, een zo belagcbelyke en verachtelyke rol fpeelt, dat men het byna niet durft noemen , is in Frankryk meer geacht. Ik meen den ezel. Dit nuttig fchepfel, 't welk zich zo ligt laat vergenoegen, is hier by de landlieden te recht zeer geacht, en zy fcbynen byna al het werk, waartoe men anders paarden gebruikt, zeer goed en met veel voordeel daarmede te verrichten. Op de openbaarc wegen ziet men (uitgezonderd d« post- en vrachtwagens , die gemeenlyk door paaiden getrokken worden) geene andere lastdieren dan deeze. Zy bedienen zich van dezelven zowel tot ryd.en, als ook om de voortbrengfelen van hun land naar de fteden over te brengen. Men ziet zelfs fatfoenlyke mannen en welgekleedde vrouwen zeer dikwyls op dezelve» ryden. De voornnamftc fteden, die wy door kwamen, zynFalenciè'nnrs, Cambray, Ftronnes en Genlis. De eerfte is de belangrykfte. Zy is in den omtrek byna zo groot, als Jhunsvyk ; doch over- treft  ( *77 ) treft hetzelve mogelyk in volkrykheid. Alle deeze fteden hebben thans een zeer levendig , oorlogzuchtig en republikeinsch voorkomen. Niet dan eerst voor eenige dagen heeft men hier de wapenen opgevat, en zich naar het voorbeeld der Paryfenaaren vóór vry verklaard. Uit dien hoofde is alles nog in den toeftand Van ongèwoone ziels-grootschheid, in een foort van bedwelming , die de fnelle en riaauwlyks gehoopte overgang uit de flaverny tot de vryheid, uit de doodelyke wanhoop tot een overmaatige verrukking , voortgebragt heeft. De ftraaten weemeten van juichende vrouwen en kinderen, de poorten en openbaare plaatfen van gewapende mannen en •■ jongelingen. Oveiai hoort men de trommel roeren en de wapenen klinken; overal ziet men de yverigfte en krachtigftc fchikkingen ter handhaving van de nieuwe vryheid , en ter behoudenis der openlykc veiligheid. Zelfs kleine knaapen, naauwelyks groot en fterk genoeg , om het geweer te draagen , onderfteunen den patriötfchen yver hunner vaderen en neemen 'er deel aan; Aan de poort van Genlis vonden wy een knaapje, dat misfchien niet boven .de tien of elf jaaren oud was, op fchildwacht ftaan; en wy wierden met zo veel omzichtigheid en met zulk een ernst M door  ( 178 ) door hem ondervraagd, dat het ons ïchting voor hem inboezemde. Te Valenciëmes had men zo even twee ongelukkige boeren opgehangen, die in de bedwelming der vreugde over den fchielyken val van hunne dwingelanden , hadden kunnen goedvinden , geweld te pleegen tegen eenen nabuurigen Prelaat, wiens vafallen zy waren. De terechtHelling was gedaan , maar de groote markt, waarop dezelve verricht was, weemelde nog van gewaapende mannen en het volk. Onder hetzelve ging een zwart vermomd fchepfel, een zogenoemde barmhartige broeder, met een bos rond, en vergaderde aalmoesfen voor de zielenrust der gehangene menfchen, dat is, voor de Jigchaamelyke rust en zwelgery der monnikken, die het gemeen hebben wys gemaakt, dat zy in ftaat zyn, de zielen der arme zondaaren door hunne misfen uit het vagevuur, en zelfs uit d3 hel te verlosfen. Een gewaapend burger , die ons aan de poort wierd toegevoegd, leidde ons door het volks.gewoel naar het ftadhuis, alwaar wy aan de Burger - commisfie onze pasfen moesten vertoonen, om dezelven daar te laaten tekenen. Hier wierden wy ook, en wel openlyk op de ftraat, en wel door de hand van een Jóng meisje, van de vryheids - leus, de kokarde, v«»r-  C i79 ) voorzien. Wy hadden dezelve niet zo dra aan den hoed, of wy befehouwden ons als deelge. nooten van de befcherming der vry-geworden Natie; en wandelden, als zodanigen , zonder de minfte vrees, en zonder leidsman , overal rond, om de ftad en het gewoel des volks te bezichtigen. Op de markt (la grande place) ftaat een gewrocht der vleyëry, het welk op een belagchelyke wyze affteekt tegen den tegenwoordigen toeftand der vry-geworden Natie. Het is een ftandbeeld van wit marmer, 't welk het aandenken van den verwyfden, onbekwaamen en van ligtekooijeh geregeerden Lodewyk XV. moet vereeuwigen. Alleen het gezicht van een ftandbeeld deezes Konings op een plaats, die van vry-geworden menfchen krielt, komt iemand geweldig vreemd voor; maar de verwaande trotfche, gebiedende en byna dreigende hou' ding, waarïn de konftenaar den laffen Despoot heeft voorgefteld , vergelecken met den toe. ftand, waarin zyn betere opvolger zich thans be-1 vindt, maakt dit gezicht kluchtig en belagchelyk. Ik voorzie, dat dit ftandbeeld hier den iangften tyd een volk gehoond heeft, daar hy, dien dit beeld zal voorftellen, niet weinig toebragt om dit volk ellendig te maaken. M 2 u  C 180 ) In de Lieve < vrouwe - kerk (l'eglife 'de na* tre Dame) vonden wy een foort van Vestaaie, een oude vrouw van ten minften zeventig jaaren, die een foort van heilig vuur, een bran» dende kaars onder een Mariabeeld aan den gang moet houden. Om nu daarby niet ledig te zyn, had zy haar fpinnewjel by zich en fpon in de kerk. ik oordeelde, deeze kleine opmerking als een blyk van de franfche nyverheid, ook wel vo»r u te mogen optekenen. Te Genlis, een wel-geleegene en zeer aartige bisfchoppelyke ftad, van een maatige grootte, wierd ons het eerfte zinlyk genot van de vruchten der nieuwe Franfche vryheid aangebooden* Men dischte ons naamelyk, een gebraaden konyntje op, uit de thans prysgegeeven bosfchen van den Prins van Condó, wiens jagten te vooren als een heiligdom bewaakt wierden, en waarin ieder roof, hoe weinig van belang ook, geen geringer ftraffe , dan de galei na zich fleepte. Thans, nadat de Prins, benevens alle overige Franfche Onderkoningen de vlucht heeft genomen, ftaan zy open, en elk fchiet en vangt, 20 veel hy maar wil en kan. Deeze heerlyke bosfchen zyn diergaarden, in den eigenlyken zin van het woord. Want men heeft dezelven niet alleen door laanen éu engelfche tuinen, tot lust- wou-  < i8i ) vonden gemaakt; maar zy weemeien ook var} allerlei foorten van wild. Na eenige maanden zullen zy 'er niet meer van weemeien. De weg van Genlis tot Parys, bedraagende veertien franfche mylen, is by uitftek fraai en bekoorlyk. Eén voortreffelyke konstftraa't, belommerd door hooge olmen; overal zeer vruchtbaare Iandftreeken, fchoon gebouwd , met de heerlykfte landhoeven en fchitterende dorpen, die wel naar fteden gelyken, als bezaaid, waarin de met olmen • laanen beplantte ftraaten elkander doorkruisfen ; ter rechterhand eene ry van bergen en heuvels, met kasteelen, kloosters en dorpen bedekt; verder in 't verfchiet de ftad St. Denis met haare eerwaardige Cathedraale kerk ; vervolgens aan de acbterzyde de naby Parys geleegen hoogtens Montmarti 'en Menihnontant, beplant met zomerhuizen tot vermaak van ryke Paryfenaaren; en eindelyk Parys zelve, het welk men vermoedt met eiken ftap nader te komen, zonder hetzelve te zien • de verheven koepel der Invaliden, kerk, die boven de geheele ftad luisterryk uitfteekt, en dc uitzichten tusfchen de twee' ryën boomen der konstftraat, zo lang, dat men ze niet afzien kan aan den verren horizont op eene fchilderacbtigc v;yzu eindigende; alle deeze grootfche, ryke M 3 en  ( 182 ) en prachtige land • tafereelen, gepaard met de verwachting van nog grooter en luisterryker voorwerpen, die nog komen zullen, fpannen de verbeeldingskracht van den reiziger in en verhitten dezelve van tyd tot tyd al meer en meer, tot dat hy eindelyk, zonder de eigenlyke intrede bemerkt te hebben, zich eensklaps tusfchen de eerfte, niet zeer fraaije ry huizen der voorftad ziet, en gelegenheid vindt, zich langzaamerhand wederom te verkoelen. Een kluchtige «ntmoeting, die wy by onze komst in deeze voorftad hadden, en de indrukfelen» welke het eerfte gezicht van de verbaazend-groote ftad in haare naauwe, bedompte, volkryke en woelige ftraaten »p ons maakte , zult gy in mynen brief aan onzen T *• befchre» ven vinden (*). En nu, lieve Lotte! voor heden genoeg.' Eigenlyke brieven moet gy in 't vervolg niet meer, ten minften niet meer zo dikwyls', als tot hier toe, van my verwachten. Wy ftaan thans aan den oever van den grooten Paryfer Oceaan, en zien bedwelmd in denzelven neder; morgen ftorten wy 'er ons bals over kop in, en gee- (*) Zie Campe's Staatsomwenteling in Frttn\ryk, bladz. 39. 4°-  ( 183 ) geeven ons aan deszelfs ziedende .golven over; Gy kunt ligtelyk nagaan, dat'er dan, ten minften in de eerfte dagen , niet veel tyd, nog minder lust tot brieven • fchryven zal overfchie-' ten. Ondertusfchen zal ik ieder uur van rust en elk gedeelte van den nacht, 't welk ik van den flaap kan afbreeken, befteeden, ter aantekening van die opmerkingen, die ik oordeel, dat gy gaarne zult leezen; en deeze zal ik dan alle weeken in afzonderlyke uittrekfels, uit myn algemeen dagboek, op eene gepaste wyze onder u verdeelen. Vaarwel, myn lieve Kind/ M4 Zt*  ( 184 > ZEVENDE BRIEF. Parys, den 7. Augustus 1789. jtlLer, myne lieve Dochter.' hebt gy nu het 1 eerfte fuikje uit myn dagboek, hier te Parys gehouden. Doch ten einde uwe verbeeldingskracht my deste gemakkelyker op myne dagreizen , door deeze verbaazend - groote ftad, volgen kan: moet ik u van dit gedrocht alvoo- rens over 't algemeen doch niet dan in '1 ruuwe, ponder bygevoegde fchadmv -— eenig* zins een fchets geeven. Wanneer men de oude wallen van Parys 'les Boulevards), die echter thans geen wallen meer,, maar ftraaten en wandelingen binnen de ftad zyn , als haare eigenlyke grenzen wilde befchouwen; dan zou haar omtrek byna cirkelrond weezen. Doch rekent men daarby alles, wat in laatcre tyden buiten deeze wallen, aan voorfteden, afzonderlyke ftraaten en pleinen, daarby gevoegd is: dan zal haare gedaante niet kunnen bepaald worden, vóór dat het groote werk, om deeze verbaazend-groote plaats door eenen muur intefluiten, geheel voltooid zal weezen. Befchouwt men dit ontzagchelyR Geheel, zo als het thans is, van een hoogte of tooren: dan kan  ( 185 ) kan men volflrekt niet zeggen, waar het begint en , waar bet eindigt. De geheele landftreek rondom 1'arysis, zo verre als bet oog reikt,zodanig met allerlei foorten van gebouwen als bezaaid, dat men de grenzen der ftad byna niet onderf:heiden kan, en dat men ze fchier onmeetelyk zou achten. Zelfs verfcheidene mylen-Verre afgelegene kasteelen, lieden en dorpen , by voorbeeld -, Meudtmyi'Sèvt, St. Ctoud, Pasfy , St. Denis eh anderen fcbynen met haar famentehangen en er cle afgelegene deelen van uittemaaken. Zelfs fchynt zulks met opzicht tot Verjailks plaats te hebben , wanneer men van Parys dérwaards reist, fchoon het vier franfche mylen daar van af ligt, dewyl men zeer genegen is, om den weg meer voor een ftraat in de ftad , dan voor een buitenweg te houden; want dezelve is niet alleen byna overal met gebouwen bezet, maar ook voorzien van lantaarnen, om den nacht te verlichten. De middellyn tusfchen twee tegen elkander over liggende Barrières ■— de tegenwoordigc poprten der ftad . -— bedraagt een groote duitfche myl; dus is zy, volgens deeze opgaave, berekend, in de onderfleüing, dat de ftadcirkelroiicj is, meer dan drie goede duitfche -nylsn in den omtrek.. Onze duitfche Staatkundigen rekenende volksM 5 me.  ( I8ö ) nigte op 7—800000. Doch dc Paryfcnaarcn fpreeken van veel meer. Zy fcfiatten zich, do vreemdelingen daaronder gerekend, die zy me«r of min op 150000 begrooten, op 1,130452, waarónder men niet minder dan 200000 armen telt (*). Want men verzekert, dat 7Ü0452 het laatfte hoofdgeld betaald hebben, en voegt men by deeze de opgegeeven getallen der vreemdelingen en armen, dan komt 'er de bovengenoemde verbaazende fom uit. Men (*) Nouyelle defcriptinn dis CuriofiUs de Paris. T. I. p. 6. MEllciERS in zyn Tableau de Paris begroot nu eens het getal op 800000 , en dan op een milliöen. Buffon rekent het jaarlykfche getal dc dooden min of meer op aoooo, en rekent de volksmenigte, onderfleld, dat 'er van 35 één derft, hc:;u op 700000. Doch deeze berekening kan onmogelyk juist weezen, omdat in zulk een verbaazend - groot menfchen-vcrblyf, gelyk Parys is, noodzaakclyk veel ineer menfchen moeten fterven. Derhalvcn is 6f het getal der jaarlykfche dooden, het eene jaar door het nnder gerekend, veel grooter, of dc volks - menigte zou niet boven de 600000 kunnen bedraagen. Aldus wordt zy ook wezenlyk van de Abt Expillï opgegeevcn. Maar deeze legt daarby dc lysten der geborenen ten grondflag, terwyl hy zeer willekeurig op één gebooren kind 30 inwooneren rekent. Doch |„ deeze rekening ontbreeken niet alleen dc Joodeti, jnaar ook alle de gcencn , die, gedoopt zynde, zich te pnrvs neerzetten.  ( ï87 ) Men telt in deeze oniueetelyke ftad by de loco ftraaten, meer dan 50000 huizen, en onder deezen ruim 500 paleizen, 146 kloosters en abdycn, 26 hospitaalen, 46 parochiaale en 20 andere kerken, behalven de onnoemelyke kerken en kapellen der kloosters enz., een heir van 20CCCO, zo mannelyke als vrouwelyke dienstboden ; een drom van 15200 bair- kappers 2cooo waterdraagers, 1500 buurkoetfiers, behalven 13000 eigen ryiuigen; ïoccoo honden , die door de franfchen en vooral de franfche vrouwen by uitftekbemind worden(**); even zo veele katten, en eveti zo veel zingende vogels, papegaaien en aapen. Deeze opgaave moge uwe verbeeldings-kracht tot een meetftaf verftrekken, om u van de grootte en volks-menig- (*) Te weeten raoo baazen, Cooo knechts en leerlingen, 2000 beiuihaazen, die dcize edele konst met gevaar om daarvoor in de Bicetre. opgellooten te worden, in 't geheim oefenen, en 6000 huis-kappers, die tejelyk bedienden zyn. Meucies. (**) Men vraagde eens een arm man, die zyn gebedeld brood met zynen getrouwen hond deelde, waarom hy den hond niet liever affchafrc? „ Hem af., fchaffen , artwoörc!de de arnie man , en wie zou my „ dan beminnen,?" Een trek, waarvan de Heer van Koïsebue in zyn toon cel - (pel: Menfchen - haat er. bercinv een gefchikt gebruik heeft gemaakt.  C i83 ) nigto deezer ftad eenigzins een denkbeeld te geeven. De breedte der meeste ftraaten is in 't geheej niet geëvenreedigd aan het op dezelven heer. fcbend menfchen-gewoel van voetgangers, ry. Uiigen en ruiters; even zo is 't gelegen met d3 wanfchikkelyke hoogte der huizen. Deeze zyn meestsil vyf tot zeven verdiepingen hoog , en daarenboven nog bekroond met veele verre, uitdeukende en door eenen muur onderling vereenigde fchoorfteenen , waardoor zy een wanftaltige, reuzenachtige vertooning manken. De ftraaten zyn voortreffelyk — geweest; en zelfs thans nog zo goed, als in zulk eene ftad? by zulk een gewemel van volk mogelyk is, terwyl dezelven zeer zorgvuldig onderhouden worden. Het zelfde moet ik mede zegfjen van het zuiveren der ftraaten. Het is vóïftrekt onmogslyk, dat zulks in een zo groote en volkryke ftad even zo goed kan gefchieden, als in een kleine en weinig-bevolkte plaats. Hoe groot en menigvuldig derhalven de fchikkingen ooij zyn mogen, welke men tot dat einde gemaakt heeft, men wandelt evenwel byna overal, by droog weêr, tot ftikkens toe in een wolk vaq ftaf en by regenachtig weêr in modder, die za glibberig is als boter , en tevens zulk eenen flank,  ( J89 ) flank veröorzaakt, dat men de geparfumeerde Heeren en Dames, die men ontmoet, voor den dampkring van goede geuren, die zy uitwaasfemen, wezenlyk danken moet. De verlichting der ftraaten by den nacht wordt hier niet door gewoone lantaarnen, maar door zogenoemde Licht-fchermen ( Reverbè. res) dat is, een foort van lantaarnen bezorgd, die aan een touw, dat de ftraat dwars overloopt, in de vryë lucht hangen, en aan wederszyde achter de lamp van een glad-gepolyst blik voorzien zyn, het welk de lichtftraalen terug kaatst. Het voordeel van deeze inrichting is klaarblykelyk ; want het getal deezer licht-fchermen zal niet eens het zesde gedeelte van dat der voorige lantaarnen bedraagen, vermits zy wel 50 — 80 fchreden van elkander af hangen. En nogthans zegt een ieder, dat dc verlichting thans veel beter is, dan voor deezen. Wy woonen hier byna in het midden van de Stad, niet verre van de nieuwe Brug (Pontneuf) in de zogenoemde voorftad St. Germain, die echter reeds voorlang geen voorftad meer, maar een aanzienelyk gedeelte van de ftad zelve is: evenwel kunt gy 'er geen denkbeeld van maaken, welke lange en bezwaarlyke dagreizen  ( 190 ) zen wy uit dit middenpunt dagelyks moeten doen, om de ftad in alle haare onderfcheiden' deelen en derzelver voornaamfte merkwaardig» heden te leeren kennen. Het weer is ongelukkig zeer warm, en derhalven lyden wy in de naauwe, bedompte en volkryke ftraaten , door hitte, gedrang* ftof en {tinkende lucht meer, dan ik befchryven kan. Wy gaan naamclyk doorgaans, gelyk gy we! denken kunt, te voet, eensdeels, om dat men uit de koets-glazen weinig of niets kan opmerken, anderdeels om dat hier het ryden voor fatfoenelyke lieden, die zich niet gaarne in een morsfige Fiilker laaten inpakken, alte duur uitkomt (*). Maar nu is 't zeer lastig en gevaarlyk in Parys op de ftraat te gaan, naardien men, om niet geftooten, getrapt of overreeden te worden, de oosen overal hebben, als een aal doorkruipen en als een kikvorsch heen en weêr moet huppelen (t) De Paryfenaaren bezitten hieromtrent t*3 Een fatfoenelyke huur -koets 'kost, de fooitjes daar onder gerekend, voor den halven dag I2livres dat is, byna 6 guldens , en voor den geheelen dag 18 livres, dat is ten naasten by 9 guldens. (f) Het getal der menfchen, die door overiyden, •tootcn enz. jaarlyks in Parys gekwetst worden, moet  ( i*i 5 tr«nt een byzonderc bekwaamheid, en men moet trachten, — men mag willen of niet — hen daarin gelyk te worden, al heeft men nog zo veele duitfche bedaardheid mede gebragt. Gy kunt nu wel denken, hoe zeer zulks vermoeit en verhit. Slegts eenige honderd flappen zyn genoeg, om den fterkften man aan het zweeten te brengen. En wy —- neig eens voor ons, moet zeer aanzienelyk weezen ; want vermits men siicr aan de kant der ftraaten geen wandelpaden heeft, waarop de voetganger voor rytuigen en paarden veilig zyn kon : is het veeltyds onmogelyk , om het gevaar te ontduiken. Ik zelf ben de as van eenen kort aan de huizen voorby-rollenden wagen meer dan ééns flegts door het gelukkig geval omfnapt, dat ik nog even ter rechter tyd een deur bereikte. De vermaarde Tournefort fchoot op deeze wyze, uit de Akademie t'huis willende gaan, 'er zyn leven by in, na dat hy alle gevaaren van een lan"duurige reis door Griekenland , Afië en Afrika grootfte gedrang des volks hooren. En evenwsl kan men op vsele plaatfen der ftad naauwlyks tien ftappen gaan, zonder iemand te dringen» te ftooten, of op den voet te trappen : doch dan is de geene, dien men ftiet, of trapte, met zyn excufez-mai (veröntfchuldig my), even zo- fchielyk, als wy met ons pnrdannez mof. (neem niet kwaalyk) gereed-, beiden maaken elkander een compliment, en afgedaan is de zaak. Geraaken t-wee elkander ontmoetende rytuigen vast , dan heeft dit even zo weinig zwaarigheid. Jn duitfche fteden hoort men i» zodanige gevallen, oogenblikkelyk een onweersbui van feheidwoorden en vloeken uit den mond der voerlieden;. op het hoogst genomen» zegt hier de één tegens den ander: vous m'emiarrSsfpz- bien , Mmfieur .' (gy brengt my ia verlegenheid , myn Heer! ) of : Camerade » vous venez trés mal a propos'- (gy ontmoet my op eenen zeer ongevoeglyken tyd, Kameraad!) en vervolgens raadpleegt men met bedaardheid en vriendelykheid , hoe de zaak te redderen, is. — De tweede door my geopperde karaktertrek, de buitengewoone vlugheid der Franfchen, met opzicht tot gevoel, fpreeken en handelen, valt den vreemdeling even zo fterk in-  C 197 ) >ïn 't oog. Onder duizenden, die de nieuwe brug over gaan, onder twintig of dertig duizenden , waarvan de Tuileriën of de Boulevards wemelen, ziet men byna geen één, die traag of langzaam kruipt , en fehier niemand, die zyne tong niet tevens, zonder ophouden, met een radde vlugheid roert. Gaan twee of meer in gezelfchap, dan brecken zy den draad van hun gefprek nimmer af; wie hen ziet voorby gaan, zou denken, dat zy de gewlgfigfte rechtszaak onder elkander hadden aftedoen, en het onderwerp van hun gefprek is misfchien eene kleinigheid , waarover een buitfeher naauwlyks drie woorden zou weeten te fpreeken, of waardig zou keuren daarover tc fpreeken. Gaat iemand alleen, dan zingt , bromt of fluit hy zich ten minften zeiven wat voor. Volflaagen ftiite en bedaardheid is voor den Franschman zo goed, als zyne vernietiging; hy verzet zich daartegen, gelyk wy tegen den dood. Ook dit is by het ftraatgewoel in Parys iets byzonders , 't welk men in geen ander land vindt; het is hier levendiger, hier is meer geraas dan ergens. Alles loopt en huppelt in plaats van te gaan; allen fpreeken, fchreeuwen, N 3 zin-  i 198 ) zingen of fluiten, in plaats van, gelyk by ons,' ftil en bedaard te flappen. Daarby komt een oneindige menigte van marsJraagers, die boe3ten en andere waaren te verkoopen hebben, en alle hunne krachten infpannen, om het ftraat geraas te overfchreeuwen , en hetzelve daardoor nog deste fterker en verdoovender te maaken. En nu vooral is 'er op de ftraaten en pleinen geen maat nog einde aan het gewemel, geraas en getier. Het groot belang, 't welk een ieder, de knaap zo wel als de grysaard , de leek zo we! als de priester, de pakknecht zo wel als de lentenier, de vrouwelyke zo wel als de mannelyke fekfe, in de nog aanhoudende aanmerJjelyke bedryven der begonnen Staatsomwenteling ftelt , lokt een ieder het huis uit op de ftraaten en pleinen , om alles wat 'er gebeurt, met eigen oogen te zien , aan de openlyke debatten en raadpleegingen deel te neemen, en overal zeiven mede te werken en te helpen, ten einde de manmoedig bevochten vryheid gehandhaafd en bevestigd moge worden. Hier ontftaau nu op de ftraaten, kaaijen en pleinen, voornaamelyk by alle hoekhuizen en openlyke gebouwen, welker muuren met bekendmaa- kings-  ( 199 ) kings • büefjes (Jfficbes) van allerleien aart, dagelyks van onderen tot boven beplakt vvorden, groote en ineengedrongen boopen van menfchen , die van den morgen tot den avond dezelfden fchynen te blyven , fchoon zy van minuut tot minuut door afgaanden en bykomenden veranderen; even gelyk een vyver door toevloeijen en afvloeijen , welke geduurigo verandering voor het oog van den aanfchouwer verborgen blyft. Daarby ziet men overal gewapende burgers, waarby zich eenigen van de Gardeen andere Soldaaten, die tot de burgery zyn overgegaan , hebben gevoegd, nu tot de wacht-parade opmarcheeren, dan als patrouilles de ftraaten doorwandelen, of ook den één of anderen plegtigen trein ter befcherming verzeilen. Aan het daarmede gepaarde geraas van trommen , pypen , muzyk , klokke luiden en kanonfchooten , is byna geen einde. En in 't midden van deezen bruisfchenden en gewapende menfchen • ftrooin, zwemt de zorg* looze vreemdeling zo gerust, zo ongemoeid en veilig rond , als een eend (of, zo gy liever, een edeler dier ter vergelyking verkiest) gu. lyk de zwaan op eenen beflooten vyver van N 4 haa-  ( 200 ) haaren Heer, alwaar niemand haar ontrusten mag. Wy loopen overal — op de Place de Grève, in de Tuileriën, op de wallen en in het Palais reyal — zonder den minften fchroom, op den grootlten hoop van menfchen in , en laaten ons door den ftroom voortfleepen, zonder ooit, zelfs midden in het fterkfte gedrang, een enkel onaangenaam woord te hooren, veel minder nog een onrechtvaardige en geweldige behandeling te ondervinden. Wy hebben zekerlyk daarby het voordeel, dat men ons ge» meenlyk niet voor Duitfchers, maar voor Engelfchen houdt. By het woord Duitjeher fielden zy zich reeds lang een lomp, ftyf, onhebbelyk en laf fchepfel voor, het welk door zyne plompe grootschheid, de rol van een gewigtigman, en door een verongelukte naapery der Franfche aartigheid en galanterie , die van een welleevend man van de waereld meent te fpeelen. Zodanige karrikatuuren van origineelen had men hier, onder den naam van duitfche Barow tien, van tyd tot tyd zo veelen gezien en belagchen, dat men eindelyk den enkelen naam zelfs kluchtig en ten uiterften belagchelyk vond. Thans vooral heeft de duitfche Natie voor eenen langen tyd haar krediet by hen ver- loq-  ( 201 ) iooren. Want federt dat in de eerfte dagen der omwenteling een der Franfche Armee ingelyfd dtiitsch regiment, les royals Allemands. genoemd, tegen de beroerde burgers en derzel-1 ver vrienden, de Franfche Garde, zich de zaakvan het Hof aantrok , fielt men zich by het woord Duitjeher, benevens het te vooren ree*is algemeen heerfchend denkbeeld van een dom en belagcheiyk fchepfel , nog eenen vuigen despmiten knecht voor, die zich aan de meest» biedenden verkoopt, en van den Dwingeland naar welgevallen laat gebruiken. Wanneer men derhalven hier thans eenen buitenlander ziet, op welken deeze denkbeelden niet toepasfelyk fchynen, dan houdt men hem, zonder eerst te vraagen, voor eenen Engelschman. Men oordeelt zelfs uit den eerften opflag van het oog, dat hy geen Duitfcher zyn kan. Die gaat zo verre, dat men fomiyds zelfs aan onze ootmoedige belydenis, dat wy Duitfchers zyn, geen geloof wil flaan, Eenige dagen geleden lagchte my iemand daarby in het aangezicht uit en zeide: Vaus hadinez, Monjieur! (Gy gelieft te boerten, Mynheer!) Alles , wat men ons in zodanige gevallen nog wel eens toeftaat, is, dat men ons, wanneer wy de eer N 5 om  ( 202 ) om Engelfchcn te zyn, van de hand wyzèn, voor Ieren houdt. In myn dagboek zidt gy nog eenige hiertoe betrekkelyke anekdoten vinden. Zie hier het begin van hetzelve; U I T-  UITTREKSEL UIT MYN ' A G B O E K, te PARYS gehouden.   UITTREKSEL' Uit MYN DAGBOEK te TARYS gehouden Den t\de Augustus. Vermits het ons in de eerfte dagen van ons verblyf voornaamelyk te doen is, om de ftad te leeren kennen: gaven wy ons over aan de leiding van den bediende, dien wy voor die dagen gehuurd hadden — la Jeunesse was zyn naam — en volgen hem werwaards hy goed vindt ons te brengen. Deeze moet nu alle avonden een geregeld plan maaken voor de wandelingen van den volgenden dag, het welk hy gemeenlyk befluit met de woor. den: cela fera une bonne matinée, (dit zal een goed morgen-werk zyn) gelyk hy by elk gebouw en by ieder andere merkwaardigheid, welke hy ons op den volgenden dag belooft, nimmer de verzekering vergeet: c'eft Ie plus beau morceau qu'on peut voir a Paris ('t is het fraaifte, 't welk men in Parys zien kan) en: après l'avoir vu, il n'y a plus rien ü voir dans le monde (heeft men zulks gezien, dan is 'er in de geheele waereld niets meer, dat bezienswaardig isl) En evenwel brengt hy ons A a el-  ( O eiken nieuwen dag ook tot iets nieuws ~, qui efi encore plus merveilleux (het welk nog veel ver* wonderenswaardiger is.) Onder zyn geleide dan, aanvaardden wy deezen morgen ten negen uuren — want hy verftaat volftrekt niet dat wy vroeger zullen uitgaan , en heeft zich federt den korten tyd dat wy hem gekend hebben, zulk een gezag over ons weeten aanteinaatigen, dat wy onzen tyd en onze perfoonen tot hiertoe nog gerust aan zyn beflier overlaaten —■ onze eerfte wandeling. De ftraat, waarïn wy ons verblyf houden, loopt regelrecht op den oever der Seint aan. Wy gingen derhal ven eerst derwaards. Hier .tusfchen de twee fraaifte bruggen der ftad, te weeten de pont royal en de pont muf, doch nog meer op dezelven , heeft men het wydfte en verhevenfte gezicht, dat men in Parys vin. den kan. De kaayen (les Quais) dat is, de opene ftraaten langs de oevers van den ftroom t zyn hier bezet met paleizen of gebouwen, die wel voor paleizen kunnen doorgaan , onder welke voornaamelyk de oude zwarte Louvre, de gallery van de Louvre, de Munt, en het zogenoemde Kollegie der vier Natiën (le Collége des quatre nations) zynde een foort van hooge School,  ( 3 ) School, uitmunten. Staat men nu op een der genoemde bruggen , en ziet langs den ftroom , naar het westen : dan is het verre oogpunt aan den» gezichteinder, de met zomer - huizen bezette hoogte, waaraan het met Parys famenhangend dorp Pasfy ligt; aan de rechterhand de eerwaardige Louvre, het daarmede verbonden onmeetelyk lang zy. gebouw, de gallery van den Louvre genoemd; vervolgens de Tuilleriën en nog al verder in 't verfchiet de Elijeefche velden (les ckamps elifées); aan de linkerhand een geheele ftraat van gebouwen als paleizen , die met het Palais de Bourbon eindigt. Keert men zich om, en ziet naar boven tegen den ftroom, dan ontdekt men min of meer met yzing de verbaazende , onregelmaatig door elkander loopende hoopen van huizen ter wederzyden van de Seine, welke zich onder de nieuwe brug in twee armen verdeelt, 't welk een vertooning oplevert van een lang, hoogen puntig rotsgebergte. Dit gezicht en het onbefchryflyk gewoel van menfchen, waarïn men zich hier bevindt, en 't welk men van hier, zoverre als het oog reikt, overziet , maakt in den beginne eenen byna vréesfelyken indruk. Men verliest fchier alle Aa 2 #e-  ( 4 ) bewustheid en heeft eenige minuuten nodig, om wederom tot zich - zeiven , en van de verbaazing tot het gevoel van zyn eigen heftaan te komen. 0 De nieuwe brug wordt gemeenlyk voor' de fchoonfte in geheel Parys, zo niet zelfs in de geheele waereld, gehouden,- doch zy is 't niet. De Konings-brug (pont royal), die gelyktydig met haar loopt, is nog fraaijer. Want deeze is flegts ééne, daar de laatstgenoemde integendeel uit twee en wel ongelyk - lange brug. gen, beftaat, die door een tusfchen beiden liggend eiland gefcheiden zyn. Evenwel is 'er iets, dat de nieuwe-brug een beflisfend voorrecht geeft boven de Konings-brug; te weeten , het eerbiedwekkend ftandbeeld van den besten der Franfche Koningen , HendrikIV. Dit ftandbeeld is geplaatst in het midden en wel op den vasten grond, alwaar de twee bruggen , die de Pont neuf uitmaaken, aan het punt van het eiland famenloopen. Een deftig gedenkftuk I Een van de weinigen, waaraan de vleye'ry geen deel had, en die de naneevennog hetzelfde gevoel van liefde, dankbaarheid en verwondering inboezemen , 't welk derzelver oprichting by de voorvaderen konde veröor. zaa-  ( 5 ) zaaken. 'sKonings gemeenzaam voorkomen, en de menigte van aangcdaane menfchen, die van den morgen tot aan den avond rondom dit beeld van den Afgod der Natie vergaderd zyn, en hunne oogen op de zynen gevestigd hebben, bekoort iedereen , die nog een vonkje van menfchelyk gevoel in het hart heeft, hy zy dan Franschman of buitenlander. Men heeft zowel het degen-gevest, als ook de teugels van het paard, des avonds na de verovering van de Bastille, met de Franfche vryheids-kokarde verfierd, onder het juichend vreugde-gefchreeuw : „ Hy is Weder cpgeftaan! Hy leeft ,, weder cnder ons!" In den beginne verbeelde ik my, alsof deeze nieuwe toeftand de oor. zaak was, waarom men zo veele menfchen aan den voet des ftandbeelds met opgeheven hoofden vergaderd ziet: doch men heeft my verzekerd, dat hetzelfde gedrang hier ten allen tyde heeft plaats gehad, {*) en dat zulks de aan- (.*) Ook ik heb in al den tyd, dat wy hier ons verblyf gehad hebben , geen vermindering van deezen menfchen - hoop ontdekt, hoewel de kokardes , aan het weer bloot gefield, in de laatfte dagen reeds veillenst en onkennelyk geworden waren. A a 3  (?) aanhoudende uitwerking van liefde en eerbied des volks jegens den meest beminden zyner Koningen was. Jonge Evfgenaam eenér kroon! Jonge Erfprins! ei doe een tochtje naarParyr; niet om de franfche Opera, niet om het franfche Hof, maar om dit ftandbeeld te zien en de hoogachting, welke een dankbaare nakomeJingfchap aan de deugden van goede Vorften bewyst! In geheel Europa is niets leerryke/s voor u te zien. Twee byzonderheden ontëeren dit ftandbeeld, en ftooren de treffende aandoeningen , waaraan de wandelaar, zo lang zyn oog flegts op de figuur van den goeden Hendrik blyft ftaa< ren, zich zo gaarne overgeeft; deeze zyn ten deele de lange zeer ongepaste opfchriften aan alle zyden van het voetftuK, die niemand gaarne leest; ten deele ook de aan de hoeken van dit voetftuk geketende flaaven - gedaanten, die elk gevoelig aanfchouwer liever in de Seine zou werpen, dan ze aan de voeten van zulk een goed Koning geplaatst zien. Het komt my voor, dat deeze flaaffche verfieringen aan fiandbeelden van groote Vorften, die hun geluk zo wél gemaakt^ hebben ,een der ongelukkig, fte denkbeelden is, welke de raaskallende hars- fe-  ( 7 ) fenen van eenen vleyënrlen konftenaar ooit hebben uitgebroeid. Want wat wy ook , naar zyne bedoeling, immer daarby mogen denken: bet is en blyft toch een onwaardig, afzigtig denkbeeld, om het edelst fchepfel van God, den mensch, tot een beest, of, dat hetzelfde is, tot een flaaf verlaagd te zien, dien de voet van een ander mensch, of zelfs die van zyn paard op den nek treedt. Tot zulk eene onnatuurlyke vertooning behoorde de verheven mcnfchelyke gedaante immers nooit gemisbruikt te worden. Nimmer kan de reden een geval onderftellen, waarïn de ééne mensch bevoegd zou wezen, om den ander tot zulk een verworpen wezen te vernederen; dit denkbeeld is en blyft derhalven voor elk denkend aanfchouwer onnatuurlyk en afzigtig. Dit is het geval altoos; hoe veel te meer nog alsdan, wanneer de gevleide flaaven - bedwinger indedaad geen dwingeland, maar een goed, menschlievend Vorst, een Hendrik IV was! Voor het overige is dit gedenkfluk niet van een en den zelfden meester; en het paard, dat juist geen groot meesterftuk is, heeft zeldzaame lotgevallen gehad. Het wierd in Italië' op bevél van den Groothertog van Toskanen, Ferdinand, gegooten, die het evenbeeld Aa 4 van  ( 3 ) Van zyn eigen ligchaam daarop dacht te plaatfen. Doch hy-zelf zowel als de konfbnaar kwamen intusfchen te fterven, vóór dat het nog voltooid was. Ferdinand's opvolger, Cosmus II, üet hetzelve voltooijën, en zond het ten gefchenke aan de Weduwe van Hendrik IV, Maria van Midi. cis , indien tyd Regentesfe van Frankryk. Maar het fchip, 't welk dit gefchenk moest overbrengen , verongelukte op de kust van Normandye , en het paard verzonk in de diepte der zee. Hier lag het een geheel jaar, tot dat men het eindelyk met zwaare onkosten wederom ophaalde, en naar Parys ovtirbragt. De Koningin deed de gedaante van haaren overleeden Gemaal, door D u p r e s , en de ilaaven door Francheville daarby gieten , en het geheel plaatfen op de brug, die de goede Hendrik zelve had laaten bouwen. Deeze brug is , (de punt van het eiland, waardoor zy in het midden afgebroken is daarby gereekend), 1020 paryfche voeten lang en 72 breed. Men vindt op dezelve, op wat uur van den dag het ook zy, een kleine waereld van menfchen, die ten deele komen en gaan, ten deele ook hunne handteering aldaar dryven. Boven ieder pylaar ftaan winkels, waar.  ( 9 ) waar'ïn galanterie-i waaren te koop zyn; hie zitten Savoyaarden-jongens, met borftels, om den voorbyganger den fchoenen te veegen ; daar ftaan anderen met kleine tafels, waarop zy, gelyk het opfchrift van een opftaand bord aankondigt, honden fcheeren, katten fnyden of andere foortgelyke handteeringen oefenen; ginds ftaan liedjes • zangers , ftraatvirtu. oozen en andere diergelyke konftenaars, om het volk te vermaaken en hun middag - maal of avond brood te verdienen ; elders ziet men kleine bergen van meloenen opgeftapeld en andere vruchten ten toon gelegd, om de beftooven keelen der voorbygangers te ververfchen. Nog wat verder ftaat een gebouw, de Samaritaane genoemd, waarïn een dryfwerk is, waardoor water uit de Seine gepompt wordt, het welk uit den top van het huis in een daaronder geplaatfte kom loopt. Het gedruis van dit vallende water, verëenigd met de voorbyfnellende menfchen-ftroom van menfchen, is van zodanig eene uitwerking, dat men het geraas van eenen bruisfchenden woudftroom meent te hooren. Ik voorzie dat ik, geduurende ons verblyf alhier, deeze brug honderdmaal overgaan en A a 5 even  evenwel altoos nog iets nieuws op haar ontdekken zal , dat my beweegen kan ftil te ftaan , om de belangryke en wonderbaariyke bedryven, die men hier van alle kanten ont* dekt, nog eens te aanfchouwen. Vandaar gingen wy naar het zo genoemde Paleis (le Palais de Justice), den zetel der Franfche Koningen in aêloude tyden , tegenwoordig het hoogfte gerechtshof of Parlementshuïs. Doch vermits het Parlement heden geen openbaare zitting hield, konden wy thans flegts eenige deelen van het gebouw bezichtigen. Dit gebouw is zo oud als de Franfche Monarchie; doch dewyl verfcheiden deelen van hetzelve meermaalen door brand vernield zyn, is 'er ,door hetzelve geduurig wederom te herftellen, een onregelmaatig en ongeëvenreedigd geheel, half naar de oude, en half naar de nieuwe bouwkunde, uitontftaan, waarvan flegts enkele ftukken bezienswaardig zyn. Voornaamelyk behoort hiertoe de groote voorzaal, die, met opzicht tot de grootte en luister, voor de uitmtintendfte in Frankryk gehouden wordt. Zy gelykt naar een kerk van aanzienlyke grootte, en rust op zeer zwaare pylaaren, die ten deele door boekverkoopers, ten deele door fchryf-  ( » ) fchryftaafels van Advokaaten en klerken omringd zyn. Ook hier, gelyk in Parys overal, ftaan galanterie-en andere winkels, waarïtt allerlei waaren te koop geveild worden. In deeze zaal ziet men lieden van alle rangen , vooral Parlementsraaden , Advokaaten en Schryvers, op en neêr wandelen- De Rechtsgeleerden gaan hier allen in 't zwart gekleed, met wyde opgefchorte mantels, op het hoofd draagen zy óf ronde paruiken óf eigen van vooren gekruld maar achter neerhangend hair. Tot hunne volkomen amptskleding behoort mede nog een foort van 2Warte grenadiersmuts, die echter vierkant en boven met een groote kwast verfierd is. Aan de zuid - zyde heeft men na eenen brand in 't jaar 1776 dit paleis door een nieuwe aanbouw verfraaid, waardoor het een prachtige voorzyde en eenen tweeden voorhof heeft ontvangen, die na vooren toe door een fraai-gewerkt traliewerk, van drie poorten voorzien, maar aan de zyden door fchoone galleryen in. gefiooten is. Op eene naauwkeurige befchry ving van zodanige voorwerpen durf ik my niet inlaaten. Onze Hofmeester dus mag ik onzen Monj. la Jeunssfe wel noemen, nadien hy begon-  ( 12 ) gonnen heeft, alle de rechten van een Hofmeester over ons te oefenen — leidde ons van hier voorby het Hotel Dieu, dat wy echter heden nog niet bezien mogten , naar onze lieve vrouwen ■ kerk (l'eglife de notre Dame , de Kathedraale Kerk van Parys. Een majestueuze tempel, die by de intrede door deszelfs grootte verbaaz'mg verwekt (*), en zo veele konstftukken behelst, dat de naauwkeurige bezichtiging van dezelven, alleen reeds (om met onzen meester te fpreeken) me bonne matinee zyn zoude. Wy bepaalden onsalleen tot de fchoonften en merkwaardigften. Daartoe behoort voornaamelyk een voortreftelyk altaar-fcuk van wit marmer, verbeeldende den van het kruis genomen Verlosfer, die met het hoofd op den fchoot zyner moeder ligt. Zowel dit hoofd van den doode als' ook het hoofd van Maria, beboeren tot de fpreekendfte meesterftukken der konst, die ik. ooit gezien heb. De fmart der weenende moeder is zo wél uitgedrukt , dat men verleid wordt te gelooven, ahöf haare oogen rood van C) Hy is 390 paryfche voeten lang, 144, breed, ïcz hoog en rust op 120 pylaaren.  ( 13 ) van traanen zyn, hoewel deeze oogen, gelyk alles, van ongekleurd wit marmer zyn. Het kruis fchynt van den ftam eens ouden booms gemaakt te zyn , en zo men het niet aanraakt, kan men zich onmogelyk overtuigen, dat het marmer is, zo konftig heeft de beeldhouwer het weeffel der hout»vezeltjes weeten natebootfen. Aan de ééne zyde naast dit treffend konstftuk is Lodewyk XIII, van wit marmer, in levens - grootte knielende voorgefteld, kroon en fcepter aanbiedende of den Gekruisten of zyne moeder, weet ik niet en aan de andere zyde L o d e w y k XIV, die deeze aanbieding fchynt te hernieuwen en te bekrachti. gen. Wegens deeze zydlingfche beelden wordt het geheel: le vmu de Louis XIII) de gelofte van Lodewyk XIII) genoemd. Rondom het hooge koor loopt een ry van kapellen, in eenigen van dewelken mede zeer bezienswaardige konstftukken gevonden worden. Van allen trok de graftombe van den Graaf van Harcourt en zyne tedere gade myne aandacht het meest tot zich. Doch de betekenis van dit praal-graf is dubbelzinnig. Volgens de.ééne betekenis ziet men 's Graaven gelei-geest het graf openen, waarin hy reeds gelegd is, om hem door zyne toorts, voorte- hou-  ( n ) houden voor één oogenblik in het leven terug roepjn. De doode ontwaakt, werpt het doodkleed van zich, heft zyn hoofd op en fteekt de zwakke armen uit naar zyne gade, die in eene zeer natuurlyke houding toefebiet, om zich met den beweenden egtgenoot wederom te vereen igen. Doch de dood achter het graf uitkykende, toont haar den ledigen zandloo' per, om aantetoonen , dat 'er geen redding mooglyk was; en de galei-geest keert vervolgens zyne toorts het onderfte boven. Dit oogenblik heefc de konftenaar verkooren, en in betrekking tot hetzelve het geheel ten toon gefpreid. En dus zou het geheele af beeldfel flegts op den dood van den Graaf doelen. Doch volgens een andere betekenis, zou hetzelve mede betrekkelyk zyn tot de Graavin.en dan wordt het aldus uitgelegd : De gelei geest der troostlooze Graavin bezorgt haar het geluit van den geliefkoosJen egtgenoot voor een oogenblik in het leven terug geroepen te zien. Hy verheft zich uit den dood-flaap, en fteekt zyne in de fterkfte drift toefchietende Ge. maalin de armen toe. Zy vliegt op hem aan; doch in hetzelfde oogenblik toont haar de dood haaren eigen reeds ledigen zandiooper,- en haar galei - geest bluscht de toorts uit. Naai  ( '5 ) Naar de eerfte uitlegging heeft de Graavin zelve dit praal-graf opgegeeven en laaten oprichten; naar de laatfte ftierf zy van fmart over het verlies van haaren Gemail. kort na zyn overiyden, en de familie wilde de treffende oorzaak van haaren dood door dit gedenkftuk tot de nakomelingfchap overbrengen Hy alleen, die de aangeftipte familie-omftandigheden kent, is in ftaat, om te befiisfen, welke van deeze uitleggingen de waare zy^ Ik ben in dit geval niet, en laat derhalven de zaak on. voldongen Het voorftel kan op beiden toegepast worden. Doch , welke nu ook de waare zyn mag, dit fraai • gewerkt en fpreekend praal - graf moet evenwel in alle gevallen als een gedenkteken van tederhartigheid befchouwd worden; en ik verheug my, zulks hier te vinden. Men kan daaruit opmaaktn, dat de uitfpoorige befchryvingen, welke men ons van het zeden-bederf en van de volfiaa. gen vernieting aller familie - verbintenisfen in de hooger rangen te Parys opleevert, gelykalle buitenfpoorige algemeene fchetfen, niet lef terlyk en zonder alle bepaalingen en uitzonderingen , als waarheid kunnen aangenomen wor* den. On-  ( te ) Onder dè overige kapellen is nog één, en wel uit hoofde van een bygeloovige volkslegende uit vroeger tyden, merkwaardig. Zy wierd weleer de Duivels - Kapél genoemd, en wel wegens de volgende fabel. Zeker geestelyke, die hier begraaven ligt, Raimund Diocre, kwam te frerven, laaiende een fterken reuk van heiligheid na. Zyn ligchaam wierd in de kerk gebragt, en geduu. rende de^ zielmis op het koor geplaatst. Toen nu de Priester, die het heilige ampt verrichtte , ingevolge het mis formulier, 't welk hy zingen moest, by de woorden kwam: „ aan „ welke zwaare misdaaden heb ik my fchuldig „ gemaakt:" richtte het lyk zich op in de kist en zeide: „ ik ben voor Gods rechtvaar„ dig oordeel aangeklaagd.'' Schrik en ontzetting overviel alle de aanwezigen; zy vloogen uit elkander , en de plegtigheid wierd tot den volgenden dag uitgefteld. Doch des anderen daags richtte zich het lyk by dezelfde woorden wederom op en zeide: „ ik ben voer Gods „ rechtvaardige rechtbank geöordeeld." Allen namen wederom de vlucht, en de plegtigheid wierd mede tot den volgenden dag uitgefteld. De dag van morgen verfchynt; het mis-ge- zang  ( 17 ) zang wordt op nieuws aangeheven, en het ]yk richt zich by de zelfde woorden wederom op, en zegt met een duidelyke ftein: ik ben ,-, voor Gods rechtvaardig oordeel verdoemd „ geworden." Nu riep men , gelyk ligt te denken is, wonder boven wonder! De heilige Bruno, die het geval mede had bygewoond, verzaakte van dit oogenblik af de waereld en wierd een Heilige; de vermaarde fchilder Lr. Sueur moest de wonder■ gefchiedenis fchil", deren , en de Kapél, waarïn het ligchaam van den verdoemeling begraaven wierd, ontving den naam van Duivels - Kapél, Thans, terwyl in Parys, uitgezonderd ee-' nige oude vrouwen , geen mensch meer zo eenvoudig is, om fabelen van dien aart voor waarheid aanteneemen , heeft men de oude Duivels-Kapél omver gehaald, en in derzelver plaats een nieuwe gebouwd, die zeer fraai is, en St. Marcél genoemd wordt. Deeze kerk bezit zulk eenen rykdom var» fchilderyen, dat zy wel voor een fchilderykabinet zou kunnen doorgaan. Eenigen daarvan by voorbeeld, de heilige faulus, die de Heidenen overreedt , om haare toverboeken te verbranden van ie Sueur, zyn van groote waarde^ B b Naait  ( 18 ) Naast één van de pylaaren, niet verre van het hoog - autaar , ftaat een gedenkftuk , 't welk meer wegens deszelfs oudheid, dan wegens de konst merkwaardig is ,• te weeten een ftandbeeld te paard, dat Philip van Valois verbeelden moet. Ik zeg moet; want vermits het geharnaste beeld het gezicht achter het voorftuk en de kykgaten van den helm verbergt , zou hetzelve even zo goed eiken an« deren Koning of Ridder kunnen verbeelden. Ook hebben twee vermaarde Geleerden, S a i ntFoix en Henault, eenen Iangduurigen en hevigen penneftryd daarover gevoerd, van wien ditafbeeldfeleigenlyk zyn zou, terwyl de één den bovengenoemden Philip van Val o i s, en daarentegen de ander P h i li p den Schoons daarin meende te vinden. Het nieuwer opfchrift noemt den laatften, maar de ftem van het Publiek heeft zich voor den eerften verklaard. Deeze mag dan nu ook maar in bezit van de eer blyven, welke men hem daardoor heeft toegekend. Hy wordt hier, gelyk men zegt, juist afgebeeld , zo als hy uit den gewonnen veldflag by Casfel wederkeerde, en zo geharnast, als hy was, met het blanke zwaard in de hand, de kerk van onze Dame inreed, om haar, en misfchien ook en pas. Jant  ( 19 ) fant den lieven God, voor de behaalde over. winning zynen dank te brengen- Ik herinnerde my, terwyl ik in deeze Kerk was, zeer levendig en niet zonder gevoel van vreugde aan de vorderingen, we ke het menschdom in verlichting en de daaraari verknochte verbetering van zeden gemaakt heeft, een allerërgerlykst en fpoorloos feest, waardoor in de duistere midden eeuwen tot de vyftiende eeuw toe , deeze tempel jaarlyksch op de fchan» delykfte wyze ontheiligd wierd. Vermits meti altoos nog menfchen vindt, die deeze tyden, ten minften derzelver duister hygeloof, fchynen terug te wenfchen, en niet begrypen kunnen, dat de verlichting een zegen voor het menschdom is, zo geloof ik , dat het niet nut. teloos zal weezen, wanneer ik myn dagboek met eene korte befchryving van dit raazende feest verryke. Zie hier dezelve. „ In de Kerk van onze lieve Vrouwe in „ Parys vierde men eertyds alle jaaren het „ zogenoemde Feest der zotten ( la fête desfous~) „ anders ook wel het Feest der beschonken On„ dergeestelyken (la fête des Soudiacns ou des Jt Diacres Jous~) genoemd; gelyk als men in £ dezelfde tyden te Rouen het Ezels feest, te J, Emux het Feest von den getstelyken Jmrn BI) ü „ dras,.  ( 20 ) draager ([la fête de VAbhè des Cornards) , te „ Dijon het Feest der onverftandige moeder (la ,, fête de la mére folie) en in andere plaatfen andere even zo ongerymde en fchandelyke „ feestdagen, en wel als plegtige godsdienfti„ ge handelingen, vierde. Alle deeze onver* „ ftandige en ergerlyke feestvieringen had men „ in plaats der oude heidenfche Saturnus. Fees• ,, ten, ingefteld. „ Het Feest der zotten begon altyd op den „ eerften Eersdag, en duurde tot den dag der „ zogenoemde drie Koningen toe. Op Nieu„ wejaarsdag ging de fchaamtelooze onbe„ fchaarndheid alle paaien te buiten. Het be„ gin maakte men met in deeze Kathedraale „ Kerk te vergaderen, en aldaar uit het mid« j, den van de Ondergeestelyken eenen Bis„ fchop, of Aartsbisfchop, of fomtyds ook „ wel eenen Paus te verkiezen, en denzei ven „ onder allerlei gekke kuuren voor het altaar „ intewyden. Men bragt hem den myter, den „ bisfchops• ftaf en het bisfchoppelyk kruis; ,, en deed hem vervolgens aan de vergaderde „ volks-menigte den zegen uitdeelen. „ Zo dikwyls nu de volgende dagen het „ uur der mis naderde, leidde de Geestelyk»> heid in eenen plegtigen omgang den Zotten „ Bis-  ( 21 ) ,, Bisfchop de Kerk in; men begon de klok„ ken te luiden, plaatfte den gek op den Bisj, fchops • ftoel, en begon de groote mis te „ zingen. Alle tegenwoordige Geestelyken „ verfcheenen óf met een zwart gemaakt ge„ Iaat, óf met een affchuwelyke gryns voor „ het aangezicht. Gekleed als arlequins of „ oude wyven, dansten zy, terwyl de Zot„ ten bisfchop het hoogampt verrichtte, als ,, waare gekken, en zongen daarby morsfige „ liedjes. " Hoe wordt gy te moê, jonge Leezer ? Gy ftaat verftomd ? Het is nog te vroeg; het komt nog erger. Luister eens. „ Vervolgens omringden de Diakenen en „ Onderdiakenen den mis-doenden Priester, en fmulden worften en diergelyke, die op „ het altaar voor hen neergelegd waren. Dit ,, gedaan zynde, fpeelde men op de kaart of „ met dobbelfteenen aan het altaar, en wierp om den mis - priester te foppen, in plaats „ van wierook, oude fchoen-zoolen in het „ reukvat, en deed hem. den Hinkenden damp , daarvan inademen. „ Na de geëindigde mis, bedreef men nog er„ ger gruwelen. Men zoop zich vol, fprong j, als ontzinden door de Kerk, zong febanBb 3 de.  ( 22 ) „ delyke liederen en braakte Godslasteringen „ uit, Eenigen trokken zelfs de kleederen „ van het lyf, en fprongen met de uiterfte fchaamteloosheidmidden in de Kerk, in het „ gezicht van het vergaderde volk, moeder „ naakt in 't rond. ,, Alsöf zulks nog niet genoeg ware, lie3) ten zy zich op vuilnis-karren langs deftraa„ ten der ftad trekken, en wierpen het volk, „ dat hen in menigte verzei de , met den mod„ der, waarïn zy zichzelven wentelden. Op. „ verfcheide openlyke plaatzen waren fteila„ giën voor hen opgericht; by deeze deeden M zy halte houden, fprongen 'er op, en ver„ maakten het volk met de laagfte en morfigfte ,, grappen van tooneel - gekken. De losban„ digften onder den waereldlyken ftand voeg„ den zich by hen, verkleed als monniken en „ nonnen; en nu ontftond 'er een aftchuwe„ lyke naaryver , hoe de één den ander in 2 fchaamteloosheid en fchandelyke handelwyze „ de loef kon affteeken." Wel nu? Is dit ftaaltje van de gebrui. ken, die in de christelyke Kerk geduurende zo veele duistere eeuwen heerschten, waar'tn flegts een blind geloof en napraaten als Godsdienst, en daarentegen al het gebruik der men-  ( 23 ) menfchelyke reden , ter nafpooring en beöordeeling der waarheid, als ftrafwaardige god. loosheid befchouwd wierd, voldoende, om de dweepiichtige vyanden en lasteraaren der voortrefFelykfte gave van God, der veldwin. nende verlichting van onze tyden, van fchaamte te doen bloozen ? Doch dit zy genoeg! La Jeunesse beveelt ; wy moeten verder gaan. Onze naaste weg was naar de oude Kerk der patroones van Parys, der heilige GenoVb va. Ook hierïn ligt, dunkt my, iets karakterisftieks, dat de galante Paryzenaaren geen man , maar een Dame tot hunnen Befchermheilige verkooren hebben. Ik heb reeds meerder voorbeelden byëen verzameld van den invloed, welke de galantery deezes volks in deszelfs godsdienftigheid heeft gehad. Men vindt in deeze oude Kerk weinig, dat opmerkenswaardig is. Doch dewyl zy de geene is, waarin het nog overgebleeven getal der fchynheiligen onder het gemeenevolk, vooiiil de zogenoemde Dames des halles — de viswy. ven en uitdraagfters haare bygeloovige werktuiglyk aandacht pleegen te verrichten: verdient zy, uit dien hoofde, van den Men» fchenbefchouwer bezocht te worden. B b 4 In  ( 24 ) In een kist, rustende op hooge pylaaren, worden hier de gewaande beenderen der heilige Genoveva bewaard,- en deeze zyn het voornaamfte voorwerp van den eerbied des gemeenen mans. Rondom dit gedenkteken des bygeloofs 2iet men een groot gedrang vari menfchen. uit de bovengenoemde laagfte klas. fe, die de één na den ander om het voetftuk óf gebukt heenen kruipen, of op de knieën nader aanfchuiven , en op elke zyde eenen vroomen kus drukken. Onder deezen zagen wy eenen monnik op de volgende wyze bezig. Hy bond kleine linne lappen aan een langen ftaak, ftak denzei ven omhoog naar de kist met beenderen , wreef 'er de lappen aan, en deelde die vervoleens —■ het fpreekt van zeiven, voor geld en goede woorden —— onder de geloovigen uit. Zodanig lapje op een ziek kind gelegd, doetde tanden gemakkelyk uitkomen, geneest dikke buiken, dryft de wormen af, en is, in één woord aljes gezegd, goed tegen alle ziekten. Zulks verzekeren ten minften de verftandige paapen , die handel daarmede dryven; en dit gelooven ook ten minden de oude wyven, die ze koopen. Rondom de pylaaren vindt men briefjes aangehecht, waarop aile hulpbehoeftige perfoonen  ( 25 ) pn ter openlyke voorbidding worden aanbeyoolen. Het is wél der moeite waard, om fomtyds deeze briefjes te leezen, vermits daarby wel eens zeldzaame gevallen zullen voor. komen. Mercier geeft den inhoud van fommigen, die hy vond , op, waarvan het volgende nog geen van de belagchelykfte is: ,, „ Men verzoekt in uw gebed eenen man inte,„ fluiten, die gevaar loopt eeuwig verdoemd „ te Worden, omdat hy wysgeerige boeken ,, leest." , Men ziet hieruit, dat deeze oude Kerk de wykplaats is, alwaar het byge» loof uit het overige gedeelte der ftad gebannen zynde, tot hiertoe nog een fchuilhoek heeft gevonden. Het is niet waarfchynelyk dat hetzelve hier' nog lang huisvesten zal. De federt de Staatsomwenteling begonnen wedergeboorte der Natie, fchynt de beerfchappy des bygeloofs even zowel, als de waereldlyke dwinglandy, den doodfteek te zullen geeven. Om nog eene gelegenheid meer te hebben tot openlyke festiviteiten, veinst het volk in Parys te gelooven , dat de heilige Genove va de omwenteling bewerkt heeft, fchoon het zeer wel bewust is, dat het meeste door zynen eigenen arm tot ftand is gebragt. Men snee derhalven byna dagelyks bedevaarten naar B b 5 dee-  ( 26 ) deeze Kerk doen, die ten doel hebben; om de Bcfchermheilige eenen bloemkrans ten bly ke van dankbaarheid voor de gelukkige verlosfing van het juk der dwingelandy aantebieden. Heden zyn 't de Dames van de Hallen, die deeze plegtigheid verrichten, morgen de jonge dochters van deeze, morgen die van een andere vvyk der ftad. Zy zyn alsdan in 't wit gekleed, en rykelyk met bloemen verfierd. Eén van haar draagt den krans, welke de Heilige wordt toegebragt, liggende op een zyden kusfen, waaraan linten van allerlei kleuren vast gehecht zyn, wier einden van zo veelen, als de plaats maar toelaat, gehouden worden. Dee« ze Dames zyn mede van vaandels voorzien, aan welker ftokken insgelyks lintjes neerhangen, die in de handen der geenen, die 'er naast gaan, eindigen. Zodanige trein wordt altoos verzeld door eenige kompagniën gewaa- pende burgers en Soldaaten des Vaderlands aldus noemt men de Franfche Garde, die thans tot de burgery is overgegaan — die ieder in den loop van zyn geweer bloemtrosfen hebben fteeken, die hun van de Dames ten gefchenk gegeeven zyn. Trommelflaagers en Hoboïsten maakten 'er muzyk by. De nieuwe Kerk der heilige Genoveva, waar-  ( 27 ) waaraan reeds twintig jaaren gewerkt is, en die thans ten minften van buiten, behalven het bovengedeelte der koepel , voltooid is, kon mogelyk wel de fchoonfte en prachtigfte van geheel Parys worden. Het poortaal is zo fraai en deftig , als ik ooit een gezien heb. Jammer is 't, dat deeze hzerlyke tempel niet op een ruimer plaats ftaat. Van daar leidde Mr. la Jkunësse ons naar de Sorbotme, het bekende hoofd -kollegie van 't Genootfchap der Godgeleerden. Ongelukkig treffen wy thans den tyd, dat alle kollegiën, die de Akademie te Parys uitmaaken, vacantie hebben', wy kunnen derhalven alleen de daartoe behoorende gehouwen, maar niet 't geen 'er in gedaan wordt, leeren kennen , eene zaak, waarvan ik niet dan zeer ongaarne afzie. Heden bezagen wy de prachtige, met fchilderyën verfierde Disputeer -zaal en de fraaije Kerk deezer hooge School. In deeze Kerk en wel in 't raidden van het koor, is een bezienswaardig gedenkftuk van Parisch marmer, ter gedachtenis van den Kardinaal Richelieu geplaatst: een voortreffelyk konst-werk, mogelyk het allerkostbaarst, dat in Parys gevonden wordt. Het is een mees» terftuk van den Beeldhouwer Giraüdok. 0P  ( a8 ) Op een antieke grafnaald is de ftervende Kardinaal, levensgrootte als liggende afgebeeld. Zyne Nigt, in de gedaante van den Godsdienst, onderfteunt zyn half• opgericht hoofd: en een andere vrouwelyke gedaante, de wetenfchap voorfteüende, weent aan zyne voeten. Twee treurende geleigeesten houden zyn wapen. De uitdrukking in de aangezichten deezer figuuren is verwonderlyk fchoon en treffend; het gelaat van den Kardinaal, 't welk bovendien nog volkomen gelykt, is het beeld van een wel lydend, doch den dood met bedaardheid inwachtend groot man; de Godsdienst ernftig en bedroefd, maar daarby vol van deftige gerustheid; de Wetenfchap in den diepfteu zielenfmart. Zelfs is het bywerk aan dit voortreffelyk praalgraf met een verwonderenswaardige konst uitgewerkt, en, by voorbeeld, het gewaad van den zieltoogenden zo natuurlyk in plooyën gelegd , dat men onwillekeurig de hand daarnaar uitfteekt, om zich door het gevoel te overtuigen , dat het fteen is. Jammer is 't, dat dit voortrefFelyk gedenkteken dat van eenen — R i c h e l i e u , eenen ydelen, eer- en heerschzuchtigen, wreeden , wraakgierigen en bloeddorftigen Priester is, onder  ïen, die hier altoos te huur ftaan, geheele fchaaren van wélgekleedde lieden van beiden fekfen , en vermaakten zich met het vermengd gewemel van tienduizend anderen, die voor hen op en neêr wandelden. Sommige waren ftille aanfchouwers, anderen in een onderling levendig gebrek, en nog anderen nuttigden allerlei ververfchingen, waarvan een Limoenade verkooper, in 't midden van den tuin, het ge: zelfchap voorziet. Het gezicht van dit geheel, onbefchryffelyk groot en vermengd gewemel, is en vreugd wekkend en verheven tevens. En C*) De kleine kinderen in Parys en derzelver op«' pasters waren derhalven tot deezen tyd zeer te beklaagen, dat zy in de meeste deelen deezer groote ftad geen vry en groen plekje vonden, waarop zy konden rondfpringen en de zuivere lucht inïdemeii. Men kart derhalven zeggen , dat de Franfche Staats-omwenteling zelfs voor de zuigelingen weldaadig is geweest. Weleer mogten geen anderen, dan voornaame lieden in de Tuileriën komen 5 thans ftaan zy voor een iedet •pen. Dd 4  (5«) En hoe vermaakelyk is niet zelfs de opmerking van de oneindige verfcheidenneid der onnoemelyke afzonderlyke gedaanten, waaruit deeze onöverzienelyke drommen van menfchen zyn famengefteld I Het eerfte , 't welk den vreemdeling bovenal in 't oog valt is dit: dat byna de derde of vierde man onder de hier zittende of wandelende menigte een Abbè is. Dit is een der talrykfte klasfen van menfchen, die mes hier ziet. Waar men ook gaat of ftaat, men ontmoet ze overal. By deeze gelegen, heid moet ik nog ten behoeve van de geenen, die nog geen recht bepaald denkbeeld van een franfchen Abbé hebben, aanmerken, dat over 't algemeen alle waereldlyke Geestelyken, dat is, zodanigen, die geen monniken zyn, onder deezen naam begreepen worden. Deeze algemeene aanmerking voldoet echter nog niet, omdat men een groote menigte Abbé's vindt, die in 't geheel geene Geestelyken zyn, en derhalven onder de eerstgenoemden niet mede. gereekend kunnen worden. Om nu de zaak naauwkeuriger voorteftellen, moet men drieerlei foorten van Abbé's onderfcheiden , waar. Van de ééne uit waare, de tweede uit halve, geestelyken, en de derde uit waereldlyke lieden beftaat.' Tot de eerften behooren alle de geenen,  ( 57 ) sen , die niet alleen de geestelyke kruinfcheering (Tonfure\ ontvangen hebben, maar ook indedaad geestelyke ampten, als van pre» dikheeren, diakonen of diergelyke bekleeden; tot de tweeden de geenen, die wel in de godgeleerdheid geftudeerd, zich by den Bisfchop tot het examen vervoegd en de kruinfcheering ontvangen hebben; doch nu ook , ten minften vooreerst nog niets meer, dan ge* fchoorenen zyn , zonder eene geestelyke bediening te bekleeden, welke zy gedeeltelyk ook nimmer verkrygen, gedeeltelyk ook niet eens begeeren , naardien zy tot waereldfche bezigheden overgaan, dikwyls zelfs tot Staatsampten bevorderd, ja ook wel eens Ministers worden. Beide deeze klasfen onderfcheidcn zich door de geeftelyke kleding, mantel, kraag en platte muts (Calotte), De derde klasfe be. öaat uit zodanige Abbé's, die 'er zich-zei ven roe gemaakt hebben, zonder dat men het minfte geeftelyke in of aan hen befpeurt. Tot deeze waardigheid, die ieder hier naar goed. vinden kan aanneemen, wordt niets meer ver. eischt, dan dat iemand zyn hair rondom het hoofd , krullen en zich Monfieur lAbbé laat noemen. Deeze foort van Abbé's kan by D d 5 b»t  ( 58 > het Abbéfchap eenig beroep naar goedvinden verkiezen, zelfs kunnen zy koffy.buizen en openlyke tafels houden. Geen mensch zal zich daaraan ftooten. Hieruit blykt, hoe weinig het duitfche woord Abt met het franfche Abbè overëenftemt; even zo weinig, als thans, en zelfs by eene mogelyke verandering van het duitfche taalgebruik, het franfche woord Roi met den duitfchen Ko. ning. Ik keer weder tot de Tuileriën. Een andere karakteristieke trek , die het gedrag deezer verbaazend groote menigte van menfchen onderling en jegens vreemdelingen kenfchetst, is de betaamelyke vryheid, ongedwongenheid en zorgloosheid, waarmede een ieder hier zich aan het vermaak overgeeft, zonder door anderen , al ware 't ook flegts door befpiedende oogen of door in het oor gefluisterde beöordeelingen , daarïn geftoord te worden, of ook anderen daarïn te willen ftooren. Op andere plaatfen zou het zo goed zyn , als door de fpitsroede te loopen, wanneer men tusfchen zo veele duizend oogen op en neer wilde wandelen ; en *er zou, vooia! yoor de Dames, geen geringe toeftel , en geen  ( 59 ) geen kleine zorgvuldigheid met opzicht tot de famengeftelde machiene van haar tooifel, vereischt worden, om 'er met eere door te komen. Hier fchynt men het geheele heir van menfchen, tusfchen welke men heen wandelt, in 't geheel niet in aanmerking te neemen; en deeze drom van menfchen fchynt van zynen kant zich even zo weinig omtrent de voorbygangers te bekommeren. Ieder gedraagt zich alsof hy alleen was; en geen mensch heeft 'er iets tegen. Hoe zeer deeze wederzydfche verdraagzaamheid, dit fchynbaare niet bemerken en niet bemerkt worden , het genoegen van zodanige byëenkomften in zulk een oord bevorderen en veredelen moet, kan men ligtelyk nagaan. Een derde opmerking, die ons Duitfchers byzonderin 'toog liep en verraschte,is deeze : Men komt te Parys in de verwachting, van op openlyke plaatfen, vooral in de Tuileriën, en wel in de uuren, die tot wandelen gefchikt zyn , een menigte fraai - gekleedde falet • jon^ kers en opgetooide Dames te vinden. Weleer wierd men misfchien ook in deeze verwachting niet bedroogen ; doch thans is het geheel anders gefield. Reeds federt eenige jaaren, en voorr al  ( «o ) al nu , terwyl de Franfchen van verdrukte flaaven, gelyk zy tevooren waren, vryë menfchen geworden zyn, fchynt hen, gelyk ook zeer natuurlyk was, een geheel andere, een veel grooter en edeler, een Britfche geest te bezielen. Byzonder kenfchctfen zy zich thans ook in hunne uiterlyke houding door eenvoudigheid zonder pronk, een eenvoudigheid, die wy zelfs by «is in 't geheel niet kennen. Schepfels gevormd naar het denkbeeld , het welk wy eertyds in Duitschland met het woord petit-mtihre verbonden, hebben wy hier nog niet gezien, en ik twyfet zeer, of ons ook in 't vervolg wei één voor de oogen komen zal (*). De meeste mansperfoonen gaan met eenvoudige jasfen; en de kleeding der-Dames is zo ligt, eenvoudig en zonder zwier, als ik hier nimmer zou hebben durven denken te vinden. (*) In de plaats van dezelven zyn reeds ledert verSfcheïden jaaren de zogenoemde Elegants gekomen, die in veele opzichten het juiste tegendeel van de eeistgeBoemtlen fehynen te weezen; terwyl zy een eenvoudige, natuurlyke , hedaarde en achtelooze houding aanneeraen, achter welke flegts de fyne opmerker de aanIpraak der eigenliefde ontdekt, die men onder dit momaangezicht tracht te verbergen.  ( 61 ) den. De vrouwen en jonge dochters uit onzen middelftand tooyën zich thans (indien 'er federt myn vertrek uit Duitschland geen fchielyke omwenteling der mode is voorgevallen) mét veel meerder beuzelingen, kleinigheden en karrikatuur- pronk , dan hier de Dames van den eerden rang. Even zo eenvoudig, ongedwongen en zonder alle gemaaktheid, als hun» ne kleeding, is cok hunne houding, gang, groet, gefprek en geheele gedrag. Ik kan my deiwegen niet genoeg verwonderen. Dikwyls vraag ik myne reisgenooten, dikwyls myzelven: zyn wy indedaad in Frankrykl Zyn wy wezenlyk in Paryx? En zyn het waarlyk Franfche mannen en vrouwen, die ik voor my 2je? — Mogt toch onze aangeërfde duitfche zucht tot navolging* nu niet voor de eerfte maal en ten ontyde tot ftaan komen; thans daar de Franfchen ons voor de eerfte maal in hunne nieuwe denkwyze en in hunne hervormde zeden, zo veel voor den geest brengen, 'twelk navolgenswaardig is! Mogt toch voornaamë.' lyk onze middelftand naar bet voorbeeld der meeste duitfche Hoven, en nu ook naar het voor. beeld van onze voorgangers , de Franfchen # aan deszelfs buitenfpoorige neiging tot pracht en zwier insgelyks paaien ftellen, en tot een ede;  ( 62 ) edele eenvoudigheid, die tot alle dingen, byZ zonder ook om te behaagen nuttig is, weder* keeren! De Tuileriën zyn door de draai ■ brug (pontiournant ( *)) met het plein van Lóde wyk XV. (la Place ie Louis XV.) verëenigd. Naast de brug ftaan, by den ingang op dit plein, dat nu welhaast (t) een der fchoonften in Parys zal weezen, twee gevleugelde paarden van witmarmer, ieder op een verheven voetftuk, op een van dewelke de faam, fteekende de trompet, en op het ander Mercuriiis zit,twee voortreffelyke beelden, welke eertyds te Marly ftonden, vanwaar zy herwaards gebragt wierden. Op het midden van dit plein ftaat het be. kende fchoone werk der vleyëry, een metaaïen ftandbeeld te paard, vervaardigd door Sou. C*3 Deeze brug vervangt de plaat* van een ophaalbrug; zy wordt echter niet opgehaald, maar door een handige beweeging ter zyde gedraaid. Her is een uit vinding van den Augustyner»monnik Bourgeois." Ct) Wanneer naamelyk de nieuwe brug, welke van hier naar het tegenover -ftaande Palais ie Bourbon loo» pen zal, aan de déne zyde, en de nieuwe Magdaleneke.k, waaraan mede nog gewerkt wordt, aan de andere zyde , voltooid zullen weezen.  ( 63 ) Boxje hardon, het welk een der onbekwaamfte Franfche Koningen , te weeten Lodewyk XV, voordek ; een werk dat zo wel door een menigte van hekelfchriften, in. vallen, van het fransch vernuft, als door zyn konstwaardy is vermaard geworden. Het beeld van deezen Koning, die eigen* lyk niets bezat , dat naar eenen Romein zweemde, verfchynt hier in romeinfche kleding , het hoofd omwonden met eenen onver» dienden lauwer - krans, en in de hand den daf van kommando houdende, welken hy, onbekwaam om dien zelf te voeren , aan de Pompadouren en Dubarri's had overgegeeven. Het paard wordt voor een meesterduk gehouden; het fchynt echter, alsöf de kondenaar daarby meer gezien heeft op de uitwerking, welke hetzelve op eenigen afdand, dan die het van naby hebben moest. Want daat men er naby, dan fchynt het voor een welgemaakt paard te kort en veel te dik te zyn; doch ziet men het op den afftand van eenige honderd dappen: dan vindt men alle deszelfs deelen zowel onderling, als ook met de daarop zittende koningklyke figuur, in een waare en fchoone evenredigheid. Aan de vier hoeken des voet. duks daan vier deugden, die deezen Koning ont-  ( 64 ) ontbraken. De rechtvaardigheid naamelyk J beleid, fterkte en vredelievendheid ; en tusfchen deeze verklaart een opfchrift hem voor den besten Forst, die door zyne overwinningen aan de oevers van de Schelde , de Maas en den Rhyn , (de voorvallen by Rosbach, Minden, Hamm en Crevelt heeft men zeer wys« felyk niet mede gereekend) den vrede, en door den vrede het geluk aan zyn volk en aan geheel Europa bezorgd heeft I *) De heke. lende byfchriften, welke de geestige vernuften in 't geheim daarop maakten , en die even zo goed bewaard zyn, als het eerstgenoemde, zyn van een anderen inhoud. Zie hier eenigen derzelve: (Het ftandbeeld van een Standbeeld.) Statua Statuas. Ie voila notre Rc-i, comme il efl k Vetfaillfcij Sans foi, fans loi & fans entrailles. B o uchardon eft nn animal, v Et fon < uviage fait pitïé ; ^ • 1! met les vires a cheval, Et place les ver'us i pied* By (*) Ludovico XV. optimo principi, quod ad Scaldim, Êfcjam , Rhenum v'tftor pincent arntis, pao £? fuofum, & Europte filk'tatem quaeftvit, hoe pietatis publicde monisme turn Pi af flus & /iedilts decreytrutit anno i^g pofuerunt atno, 1763.  ( ss ) By dit ftandheeld ziet men naar het ooften, door de midden - laanen der Tuileriën , op het portaal van het daartoe behooren j paleis; naar het zuiden over de nog onvoltooide brug op het paleis van Bourbon; naar het westen in de laanen der elifeefche velden: en naar het noorden tusfchen twee evengelyke zeer fraaj'e hotéls op de Konings ftraat, welke op de nog niet voltooide Ivlagdalena Kerk uiiloopt, waarvan men de prachtige voorzyde op dit plein in 't verfchiet zien kan. 'Er zyn misfchien maar weinige ftandplaatzen in de waereld, die zulk een verruUelyk gezicht naar alle zyden oplee* veren- Het plein zelve, in de gedaante van een agthoek , is dóór een Kruispad in vieren verdeeld, wanrvan ieder deel een groot gras veld uitmaakt. Het ftandbeeld is met een fraai hek (BaluJlrade) van wit marmer omringd. Om de hoeken van het plein ftaan zeer nette fpeeihuisjei (Pavülons) , welker bovengedee'te door een met bloemkranfen omwonden kröon'yst veriierd is , waarop zinnebeeldige groupen geplaatst zyn. Dit is hetzelfde p'eia , waarop in 'tjjar 1770, by de egtverbindtenis van Hen tegenwoordii>ert Koning, toen nog Dauphin zynde, het onge^ E e l"k-  US ) lukkig Schouwfpel gegeven 'wierd , waarby, volgens bet bericht van Merci sr , niet mindér dan i8oo menfchen verpletterd wierden. Men ftak naamelyk een vuurwerk af; doch na dat hetzelve geëindigt was, drong de menigte, die door de Koningsftraat naar de Boulevards wederkeerde , zo geweldig op elkander, dat de meesten het leven, en de overigen ten minften een hunner leden daarby infchooten. De lucht weergalmde van het vreesfelyk ge« huil der verpletterden ; de wanhoop der vertrapten ging over in woede; en wat deezen ramp nog grooter maakte, was dat door het gedrang een opgehaalde ftyger inftortte en die geenen, die 'er onder waren verpletterden , en dus de opftopping vermeerderde; de Koetfiers trachten zich over de vergruisde bekkeneelen eenen weg te baanen , maar hunne paarden wierden dood geilooken, en zy zeiven met de overigen verdrongen of vertrapt. Mercier, die het ongeluk had, mede in dit gedrang te weezen , maar gelukkig genoeg was met een ligte kneuzirtg daaraf te komen , zegt; „ ik „ heb na dien tyd, menfchen meer dan der„ tig maanden aan de gevolgen van dit vrees„ felyk volksgedrang zien lyden. Een geheele famielie wierd daardoor uitgeroeid. In ge.  ( 67 ) gehee! Parys was byna geen huis, 't welk „ niet eenen nabeftaande of vriend betreur,, de." Laat ons het denkbeeld van dit ysfelyk gezicht, door de befchouwing van een bekoorly. ker tafereel, het welk zich thans ons voordoet, uit onze gedachten trachten te verbannen. Het was de Natuur, die zich met de prachtige konst gewrochten deezer plaats fcheen vereenigd te hebben, om my deezen avond te vervrolyken met een vertooning , als ik niet weet ooit gezien te hebben. De avond was een verruklyk wegfmelten van den fchoonften zomerdag ; de geheele lucht was flil, de geheele hemel blaauw , de bovengemelde prachtige voorwerpen en uitzichten rondsöm, zo verre hét oog naar alle kanten reikte, een gewemei en gedruis van vriendelyke, vreedzaame én vrolyke menfchen; en nu — alsöf het 'ef de natuur eigenlyk op liad toegelegd, om my deezen verrukkelyken avond in zulk eên verrukkelyk oord , tot een der onvergeetelykften van myn leven te maaken — aan de ooftelyke en wêstelyke kimmen het verhevenlTe, het luisterrykfte fchouwfpel van alles ; ginds de opgaande volle maan, die juist tusfchen de twee middelfte laanen der Tuileriën achter het paE e a ie;g  ( 68 ) Seis oprees; en hier de ondergaande zon, die in het zelfde oogenblik achter het bosch der elifeefche velden begon te zinken. De famenloop van dit alles maakte op my eenen indruk , welken ik niet in ftaat ben te befchryven. Doch terwyl ik zo opgetogen ftond, en my aan de blydfchap en verwondering over dit heerlyk fchouwfpel overgaf ; terwyl myne oogen nu op de zilveren fchyf der maan naar», den, dan zich in de gouden zee der balf-be-, dekte zon tusfchen de boomentoppen veriooren , dan weder weidden over het onöverzienelyk gewemel en gedruis der verbaazende men-, fchendrommen die de geheele landftreek bedekten : wierd ik eensklaps op de zeldzaamfte en onverwachtfte wyze uit myn ftreelende en verheven aandoeningen, als met geweld neergefeeeten tot de allerönaangenaamfte gewaarwordingen , uit een mengfel van verbaazing, afkeer en misnoegen famengeiteld. Ik vond my naamelyk op eenmaal omhelsd van zeslelyke , geeleen grofg-fpierde armen; zagpp hetzelfde oogenblik drie atV.i:htige gedaanten aan deeze armen in kleur en plompheid volkomen- beantwoordende, met groote monden , dikke gezwollen lippen , .voorüitfttekende kaakebeeren en borftcligc weoibraauwen, myne wangen naderen en vatte uit  C «9 ) uit den ftroom van plat-franfche woorden, die deeze lelyke tronies uit haare ruuwe en fcbreeuwende keelen my toeduuwden, den volgenden zin op: „ Vergun ons, myn Heer de Abbé, dat wy u omhelzen: gelieft ons dan te gee. ven wat u goeddunkt!" Myn eerfte gedachte by deezen zeldzaamen aanval was: dat ik in het lot van Orpheus zoude deelen ; de tweede, dat ik my evenwel zo goed en zo lang zou verweeren, als ik kon; en zó ftiet ik, eer ik nog die woorden recht begreepen had, deeze lelyke fchepzels met alle kracht, die ik had, van myn af. En nu tot my-zelven komende, ver. ftond ik eerst uit den bruisfchenden ftroom van haare woorden, de eigenlyke bedoeling van deeze tedere omhelzing , en zag nu ook met welke Dames ik te doen had, en dat ik best zou doen , indien ik de fnaaren zo hoog niet fpande. Het waren drie Poïsfarden (Vischwyven (**;) een even zo oorfpronyklyke en af. zich- (*) Die volgens de Fabel door] Trïcircbe vrouwen verfcheurd wierd. (**) Men zie de tredende befchrying van deeze vrouwen, en het daarby gevoegde afgezette afbeeldfel, in C am pe's Mivèn over ds ftaals-omwcntelingvan Frank-, ryk bladz. 50 en volg. in de Aanm. Zy zyn naar b«s leeven geteekend. E e 3  C 70 ) zïchtïge als geduchte klasfe van Paryfche vrouwen , die zich het recht aanmaatigen , om de dolde en onbefchaamdde dingen te bedryven, en evenwel van iedereen met de grootfte b0. leefdheid behandeld te worden, naardien het ten uiterften gevaarlyk is , haare gramfchap gaande te maaken. Ik o.ntfchuldigde my derhalven fchietyk , en verzocht , terwyl zy op nieuws op my aandrongen , met haare gunsthewyzing anderen te verderen, die dezelver waardiger waren dan ik, vermits men in het land, daar ik thuis hoorde, iets van dién aart niet wist te fchatten. Naauwlyks had ik dit gezegd, of zy riepen al lagchende; ah! Monfieur étt Jnglvh (deeze Heer h een Kngelschman!) en zy verlieten my oogenblikkelyk , om een anderen nateloopen, die zich gerust van haar liet omhelzen. Ik zocht vervolgens myne reisgenooten op, om hun het zeldzaam geval , 't welk ik nog zo gelukkig ontkomen was. te vernaaien; wandelde nog een en andermaal met hen in de donkere laanen, hier en daar flegts door eenen doorbreekenden ftraal der maan verlicht, onder het gegons van den afzakkenden drom van menfchen, met het grootfte genoegen op en neer, en keerde eindelyk , na ons ineen badhuis  ( 71 ) huis aan de Konings-brug verfrischt en gewerkt te hebben, tegens tien uuren weder in ons kwartier. Den dien Augustus. Onze Hofmeefter — dien wy nu langzaa, merhand naar onze hand begonnen te zetten , vermits wy gisteren avond reeds buiten hem in de Tuileriën hadden doorgebragt-*- was 'er zeer op gefteld, dat wy heden nog eenige kerken moeiten bezien; en wy begeerden, dat hy ons naar het Obfervatoriüm zou brengen, fa B'«t rien (dat is niets) antwoordde hy; fa ne vaut pas la peine d'y aller; (het is de moeite niet waardig, om 'er heen te gaan). Einde lyk wierden wy het met hem eens; wy ftonden hem die kerken, en hy ons het Obfervatoriüm toe : en zo namen wy, ten gewooneri tyde, voor heden onze reis aan. Hy leidde ons eerst naar St. Sulpice , de paroch.aale-kerk van de voorftad St. Gsrmain: een bezienswaardig gebouw, met veele inwendige merkwaardigheden. Eerst een portaal, sto verheven, zo eerbiedwekkend , als ik ooitgezien heb. Breedte en hoogte waren beiden verbaazend. Het beftaat uit een dubbele rei E e 4 zwaa*  ( n ) zwaare pylaaren van twee ordes, agt-en zestig fn getal, jammer is't, dat dit verwonderenswaardig gewrocht der verheven bouwkunde , flegts Voorzien is van een voorp'ein , met breeder dan een fmalle ftraat. Jammer is 't, dat men op zulk een reusachtig en daarby zo geë^enreedigd lichaam twee ong. ëvenreedigde dwerg-hoofd. jes , twee ronde kiokketoorentjes , gezet heeft, die op een tuinhuisje of Belvedère zeer goed zouden pasfen , maar eenen tempel van zulk een majtftuëus voorkomen flegts ontluisteren. Ik laat een menigte van komt ftnkken, die men in deeza kerk vindt, onaangeroerd; en bepaal my alleen tot de volgende opmerking. Op den vloer van het koor is eea middaglyn getrokken , dat is, een lyn, die aan de ééne zyde recht naar het zuiden, en aan de andere zyde recht naar het noorden loopt, en welke op het oogenblik, dat de ftraalen der zon in de zeefde richting dsaröp vallen , den tuisten middag aantoont. Om dit oogenblik recht naauwkeurig te weeten , heeft men in het tegeröverftaande venfter, aan de zuidzy der kerk, een blikke plaat geplaatst, die in het midden een infnyding heeft, om de ftraalen der zon door te laaten. Deeze vertoonen nu, terwyl  C 73 ) 2y door deeze infnyding vallen, op den vloer der Kerk een langwerpige, lichte figuur, die naar maate de zon van het oosten naar het westen loopt, van het westen naar het oosten draait, tot dat dezelve hoven de genoemde Jyn (laat. Op het oogenblik nu, dat zy door deeze lyn in twee evengelyke helften doorgefneeden wordt, is het middag. Dudr, waar de lyn op den vloer eindigt, heeft men eene naald van wit marmer geplaatst, welke een ver* gulden waereldkloot draagt, en met ppfchrif, ten voorzien is. ^ De vaten welke dienen voor het zogenoemde Wy water, dat is, voor het door den Priefter ingezegende water, waarmede de Roomfchen by den in-en uitgang zich moeten befprengen, zyn , gelyk men in de Roomsen-Katolyke Kerk zeer veel vindt, overblyffelen der heidenfche konst, welke men thans verordend heef: tot, iets,het welk van derzelver oorfprongke. Jyke beftemming geweldig verfchilt. Zy zyn van graniet, waren welëer urnen, en wierden uit Egipten herwaards gebragt , om eenmaal Christelyke wy waters-bakken te worden. De konftenaar, die dezelve maakte, had zelfs niet kunnen droomen, dat zy ooit daartoe zouden gebruikt Worden. De by den ingang onder het portaal E e 5 ge-  ( 74 ) geplaatfte wy waters.vaten, zyn in een ander opzicht merkwaardig. Hier zyn 't twee fchulpen van een verbaazende grootte, welke door de Republiek Venetien aan Fr ancoi s , Koning van Frankryk ten gefchenke gezonden zyn. Zy rusten op een marmeren rots. Achter het koor maakt het geronde einde der Kerk de buitengemeen-prachtige Kapél der heilige Maagd uit; een bezienswaardig ftuk! Het gewelf der hooge koepel vertoont de aanneeming der zogenoemde Moeder Gods in den hemel, door le Moine gefchildcrd. Door de buitengemeene hoogte van het gewelf wordt het oog zodanig verfchalkt, dat de figuuren niet gefchilderd , maar aan den Hemeltrans fcbynen te zweeven. De zymuuren der kapél zyn ingelegd met marmer van verfchillendekleu' ren; en in derzelver vier vakken vindt men vier fchilderyën van Vanloo, Een marmer ftandbeeld van de heilige Maagd van Pigall e ftaat in een nis. De menigte begraafplaatfen van vermaarde •ieden maakt het bezichtigen van deezen tempel insgelyks zeer belangryk- Ik zal flegts tweë daarvan uitkippen , te weeten van de Jongkvrouwe Cheron en van den Schilder Jouvenet. De eerfte maakte zich indevoo- ri'  (7 ) rfgs eeuw beroemd door haare geleerdheid , do->r haare geeftelyke gedichten , doch meer nog door haare fchilderyën. Zelfs le Bao» moest de ge wrochten van haare konst met ver» wondering befchouwen; en op zyne aanbeveeling wierd zy verkooren tot lid van den Schilder Akademie, welke zy even zo veel eer aandeed , a!s zy van haar genoot. Zy behoorde mede tot de uitzonderingen van haare fekfe, die men niet naar den regel moet beöordeelenJ zy deed derhalven , terwyl zy van de natuurlyke verordening hairer fekfe met opzicht tot de vorming afgeweeken was, zeer wel, ook daarïn van haar aftewyken , dat zy ongehuuwd bleef; om dat het beter is, in 't geheel niet te huuwen, dan zulks te dosn zonder behoorlyke voorbereiding ter vervulling der daarmede gepaarde pligten. Maar een jonge dochter, die een Geleerde, een Schryffter en Konftenaares in den eigenlyken zin wierd , kon deeze voorbereiding niet ontvangen hebben , ten minften niet in eene behoorlyke maat. Van JouveNet maak ik gewag niet alleen, omdat hy een van de beste Franfche Schilders was, maar ook uit hoofde van eene hyzonderheid uit zyne levensgefchiedenis, welk hier verdient aangemerkt te worden. Hy had het ongeluk, dat de  C 76 ) de jigt zyne rechter hand verlamde , en dezelve daardoor ten eenemaal onbekwaam maakte ter beoefening van zyne konst. Voor eenan. der Schilder zou zulks een onherftelbaar verlies geweest zyn; doch voor hem niet. Door een onvermoeide oefening bragt hy het welhaast zo verre, dat hy met de linkerhand even zo goed kon fchilderen , als tevooren met de rechter. Men toont thans nog ftukken van hem, welke hy na dit ongelukkig toeval heeft vervaardigt , waaraan men van de in laateren tyd geoefende linkerhand niets vinden kan. Voorbeelden van dien aart behooren door de gefchiedenis der vergetenheid onttrokken te worden , omdat men daaruit twee groote en nuttige waarheden leeren kan; de eerfte: dat een onvermoeide vlyt en aanhoudende oefeningen in ftaat zyn, zelfs dat geene, wat otimogelyk fchynt, mogelyk temaaken; de tweede: dat men by groote tegenfpoeden nimmer den moed verliezen en wanhoopen , maar, gelyk Jouv£N£T, op middelen denken moet, om het naieel te vergoeden, verzekerd, dat men zodanige middelen , zo men dezelven flegts met een genoegzaame oplettendheid en aanhoudendheid zoekt, op de eene of andere wyze voor», ziker vinden za'. Van  ( 77 ^ Van daar wandelden wy naar de Kerk der Carmelieter Nonnen , alwaar wy een voortreffelyke fchildery van le Bruw (*) Magdalena verbeeldende , bezagen, welke ons den fmaak voor alle de overigen ontnam. Het hangt in een van de kapellen boven een outaar, waarop hetzelfde ftuk in een koperen plaat ftond. Daaronder vonden wy een opfchrift, wel in Latynfche woorden, maar van inhoud zo Fransch, dat men , in wat plaats men het anders ook. zou vinden, geen oogenblik over het vaderland van den opfteller in twyfel zou blyven. De Magdalena is voorgefteld zo als zy in een weenende aandacht haare verfierfelen wegwerpt, en het opfchrift zegt haar in het aangezicht dat zy zulks doet als een boeleerfter, om —-> den (*j Ik heb van deeze Schildery reeds gewag gemaakt ;n myne Brieven over de Staats* omwenteling in piankryk; en doe hier zuiks andermaal, om gelegenheid te hebben , een fchryfFout te verbeteren , waardoor in de gemelJe Brieven de raam van Ru be ns in plaats van le IIrun genoemd is. — Voor het overige zou deeze Magdalena geen Idtiia , maar een afbeeldfel van-de beroemde la Valliere zyn. ZieCAMPS's Brieven over de Staats- omwentiling in Frankryk bladz. 23--, 238, Aarmt'  C 78 ) den lieven God' daardoor te vangen (*). Welle een opfchrift voor een outaar-ftuk! En dit in eenen Nonnen-Kerk! Iets van dien aart kan in Parys alleen uitgevonden worden, en alleen hier niemand vreemd voorkomen. Van deeze Kerk liep onze weg door het Palais van Luxembourg, wearvan Mowsieur 'ï Konings oudfte broeder tegenwoordig hc« bitter is Ook dit Paleis is, gelyk alle de overigen in Parys, tot nog toe niet voltooid, fchoon het reeds vry oud is. Ten tyde van Hendrik IV. ftond op deeze plaats reeds het paleis van zekeren Hertog van Lciembourg. De Weduw van Hëndkik kogt dit paleis, en deed hetzelve herbouwen zo als het thans is; en hoewel het opfchrift: Palais d'Örleans daarvoor geplaatst witrd, heeft het echter zynen ouden naam behouden Aangaande het plan en de bouwkunde is dit Paleis naast de Louvre het grootfte en fchoonfte in Parys; doch een nieuw zygebouw heeft het ge- CD Magdala dam gemmas baccisq„e vm;ie cnrruscunt Projidi ac formae detralitt arma fuae ; Dum vulium lacrimis et lumina turba, — autoris' Mirare irtftdias l —. hac c ah t arte Deüm  ( 79 ) geheel de evenredigheid benomen , die alleenlylr. dan wederom kan herfteld worden, wanneet aan de rechter zyde een foortgelyk gebouw zal opgehaald worden. Op eene naauwkeurige befchryving kan en zal ik my mede niet inlaaten; overtuigd zynde, dat myne Leezers my daarvan even zo gaarne zullen ontdaan, als ik 'er zelf van afzie. Waartoe zou zulks dienen ? Of wie zou 'er behaagen in kunnen fcheppen ? De tuin by dit paleis is wel niet zeer fraai, noch ook behoorlyk onderhouden; doch echter den geenen , die de omliggende landftreeken der ftad bewoonen , en te verre van de Tuileriën zyn , onbegrypelyk veel waard , ver. mits zy in denzelven een uitgeftrekte ruimte, en lommeryke wandeldreeven ter beweeging des Iigchaams en ter inademing van zuivere 'ucht, vinden. Op den weg van hier rfaar het Obfervatori. urn kwamön wy een Karthuifer-Kloofter voor. by, het welk benevens den daartoe behooren. den onmeetelyken tuin, een zo groote meteen hoogen muur omringde ruimte befiaat , dat het een ftad op zich-zelven, of ten minfte een groot landgoed fchynt te weezen. Zodanige bezittingen hebben in Roomfche landen, menfchen , die gezwooren hebben, altoos arm te wil-  i 80 ) leu zyn ; die het volk diets maaken , dat zy* bekrompen, als de kerkmuizen leeven,fchoon zy alles voiöp hebben en van het vetten des lands inzwelgen (*). En het volk is goedaardig genoeg, om aan hunne woorden meer geloof te flaan , dan op zyn eigen oogen te vertrouwen. Men ziet , dat de menfchen veel meer geneegen zyn te gelooyen dan te aan. fchóuwen. ■ Onzi reis naar het Obfervatoriüm was vruchte'oos. 'Er wierd in getimmerd, en derhalven niemand boven gelaaten. le Jeunesse lagchte daarover in zyn vuist, en zeide: ne vous l'avois je pas dit, que ce n'ejl rien? Heb ik u niet gezegd , dat hier niets te doen Was? Het (*) Zo trekken , by vorrbeeld, de Karmelhttr moti* «iken op de ftraat Faugirari!t3]}een aan huishuur voor gebouwen , die zy om te verhuuren hartiien l^atet oprichten, jaarlyksch omtrent icoooo livres. Een f'anfche Cefchiedfcliryvcr Saint- Fotx. voegt'er, van deeze »byz. ndeiheid gewag m»akerde , de aanmerkingby: „ Ondemiffchen moet men deeze ludtn hei recht laaten „ «edervaieiijdat de rykdom hen niet tot opgeblar F f 3 ge-  ( 86 ) geloof op rle plaats zelve des te vuuriger te verwenfchen. Volgens de manier van fpreeken van onzen bediende, waren wy yandeSorbonne af gereekend flegts deux pas (twee flappen) van daar, en gingen dus derwaards. Deeze voor Frankryk en voor de menschbeid zo ongelukkige plaats is daar, waar de ftraat St. Jienoré met een andere, la Ferronnerie genoemd , farnfnloopt. Toen wy dezelve nader« den klopte myn hart geweldig, en voelde een fmartelyke benaauwdheid; het geheele zo gruwelyk als fchandelyk geval vertegenwoordigde zich zodanig voor myne oogen, alsof het is dit oogenblik eerst gebeurd was. De ongelukkige dag, op welken het voorviel, was den 14de Mey 1610, een dag die de menschheid eeuwig tot fchande, de christelyke of veelmeer onchristelyke geestdryvery eeuwig tot een vloek verftrekken zal. De Koning, dien mea tevooren reeds meer dan éénmaal na het leven geftaan (*) , en zelfs meermaalen indedaad reeds (*0 De goede Hbnpuik plagt inde meefte gevallen de ftraffe van zodanige gedrochten, die hem naar het leven hadden geftaan, te verbieden of toch zeer te verzachten. Het antwoord, dat hy eenmaal aan zyne vrienden gaf, die zulks zeer afkeurden , iszecraanmerkelyli: » Wan,  ( 87 ) reeds gewond had , begon allengs eenen hem voorftaanden geweldigen dood als eenonvermydelyk noodlot te befchouwen. Hy had zulks federt eenigen tyd verfcheiden maaien aan zyns vrienden te kennen gegeeven* zelfs had hyhet den zelfden dag nog gedaan, op welken deeze vrees wezendlyk l»ewaarheid wierd. Hy was des morgens in de kerk geweest. By het weT derkeeren vond hy in de Tuileriën verfcheiden grooten van zynen hofftoet, met welke hy over dezelfde vrees, doch al boertende fprak. „ Gy lieden kent my thans nog niet, zeide hy „ onder anderen; doch ik zal in deeze dagen „ fterven, en dan eerst zult gy begrypen, hoe j, veel ik waardig geweest ben." De Maarfchalk van „ Wanneer gy, zeide hy, uw Onze-vader dagelyks 3, met toeftemming van uw hart bad.zoudt gy zo niet „ fpreeken. God breidt zyne geheele barmhartigheid „ overmy uit, hoewel ik dezelve nietwaardig benj hy „ vergeeft my , ik zal ook vergeeven. Terwyl ik de „ misdagen van myn volk vergeet, zal ik hetzelve met nog meerder goedheid en toegevendheid behandelen, „ dan ik tot hier toe gedaan heb. Hebben fommigen „ hunnen pligt vergeeten, dan is 't veor my genoeg, „ wanneer zy tot erkentenis komen; en ■ dat meu i, voor altoos daaivan zwyge!" F f 4  van Bassompièek antwoordde hem: „ Maar „ myn God, Sire! zult gy dan nimmer op„ houden met ons te ontrusten., terwyl gy ons „ geduurig voorpreékt, dat gy welhaast zult. „ fterven? Deeze gezegden dienen nergens toe, „ Gy zult, zo God wil, nog veele jaaren met „ genoegen leeven. Gy zyt de gelukkigfte „ Vorst in de waereld , inden bloeiuws levens „ gy geniet een volmaakte gezondheid en „ fterkte des Iigcbaams , gekroond met eer, „ meer dan eenig ander fterveling; gy regeert. ,, in de diepfte rust het bloejjendfte Koningkryk. „ der waereld ; gy zyt bemind en wordt ge„ noegzaam aangebeden van uwe onderdaa„ nen; hebt geld en goed in overvloed, fchoo. „ ne huizen, een fchoone egtgenooteen fchoo„ ne kinderen, die voortreflyk opgroeijen : wat „ ontbreekt u nog ?. wat kunt gy wel. meer „ wenfchen ?" De Koning loosde by deeze woorden eenen zucht en zeide: „ Vriend! dit „ alles moeten wy verlaaten (*)." Na de tafel fcheen hy zeer treurig te weezen. Hy beproefde, of hy flaapen kon, doch vruchteloos. Hy befloot vervolgens den Her. tog' CO Mémoiits ie Basfomfwe , Tm. io  ( 89 ) êt?g v^n S.ully een bezoek te geeven, dfe onpasfelyk was. De Hertogen van Monbazon en D'fipEBNON.en deMaarfchalken van Lavardin, van Roquelaure, la F o r ce , MiRABEAuen Liahcodet ver» zelden hem. Het was een warme dag, men liet derhalven de glazen van de koets neder. Toen men aan het einde van de ftraat St. Rpnoré gekomen was, en de Ferronnerie inryden wilde, die in dien tyd nog naauwer was, dan zy thans is : wierd de koets door twee vrachtwagens tegen gehouden, die de ftraat geflopt hadden. Deeze beletfelen veroorzaakten, dat de meeste bedienden naar het kerkhof der onnozelen (ie Cimitiére des Innocens") geweeken waren. Twee van hen bleeven by het rytuig, waarvan, de één middelerwyl zyne kousfen op • bond, maar de andere de voerlieden aanzette, op plaats voor den Koning te maaken. Van dit oogenblik maakte de affchuuwlyke door fanatismus bezielde Ravai.llac gebruik; hy fprong aan het rytuig, gaf den Koning eenen fteek met, den dolk, tusfchen de tweedeen derde ribbe, kort onder het hart. „ Ik ben ge • kwetst!" riep de Koning : doch in hetzelfde oogenblik gaf de booswicht hem den tweeden en. vervolgens den derden fteek, waarvan d^, Ff 5 één  ( 90 ) één het hart trof, De Koning zuchtte es ftierf. — Dit fchrikkelyk bedryf vertegenwoordigde zich, toen ik op de plaats ftond, alwaar het. zelve eertyds voorviel, voor my zo levendig, dat my een koude rilling door alle de leden liep. Indien ik tot nu toe ongelukkig genoeg geweest was, om den grooten zegen der Voorzienigheid niet te kennen, die met de vorderende verlichting en met de vermindering des bygeloofs in de waereld gekomen is: ik zou op deeze plaats God om vergiffenis van myn onverftand en van myne ondankbaarheid' aan. geroepen , en hem de gelofte gedaan hebben, om in 't vervolg ter uitbreiding van deezen zegen uit alle krachten mede te werken. Van hier lieten wy ons naar het Plein der overwinningen (la place des vittoires') leiden, om het fnoevend gedenkteken van Lodbwyk XIV. te bezien. Hoe oneindig verfchilde ons gevoel hier van dat geene, waarmede wy by het ftandbeeld van den goeden Hendrik op de nieuwe brug bezield waren! En met hoe veel recht heeft ook de na. waereld, en zelfs het volk, betonderfcheid tusfchen beide deeze Koningen bepaald ! Daar zien wy alle uuren van den dag faam-  ( 91 ) faamgedrongen hoopen van dankbaare nakome • lingen niet eene altoos even fterke aandoening rondom het beeld des rechtvaardigen en goeden Konings vergaderd : hier is het altoos eenzaam. Alleen de buitenlander, die dit gedenkteken der vleyëry voor de eerde maal ziet, vertoeft daarby een oogenblik, niet om de gedachtenis van den afgebeelden te eerbiedigen , maar om het werk des maakers, als een konstftuk , te befchouwen. Koel treedt hy derwaards, verontwaardigd over de vleijeryën, die hy op het voetftuk geleezen heeft, gaat hy weder heenen. Het voorbygaande volk verwaardigt den onjlerffelyken Man (aldus heeft de vleijer.die het opfchrift vervaardigde, hem genoemd) niet meer, om hein aantezien. Hy is in deszelfs hart reeds voorlang gefiorven , terwyl Hendrik eeuwig daarïn leeven zal. Het plein is overal omringd van fchoone gebouwen , die naar één plan evenredig geplaatst zyn. Het gedenkteken zelve beftaat in een voetftuk van wit marmer, waarop het van lood gegooten en verguld (*) ftandbeeld van Lo. . (*0 VVelk eene kenfchets! Juist zo wss de regee. ing van deezen geëerbiedigden Koning — blinkend goud  ( 91 ) JjOde w yk XIV. in een opgeblaazen houding ftaat, zettende den voet op den nek van den driehoofdigen helhond Cerberus; een niet zeer edele zinfpeeling op de drie tegen hem verbonden Mogendheden, waarmede hy oorlog gevoerd had. Op de vier hoeken van hei voetftuk ftaan even zo veeie figuuren van brons, welk een af beeldfel zyn zullen van de Natiën, op welke Lodewyks krygshenden de overwinning behaalden. Naast hem-zeiven ziet men den god der overwinning, die met de ééne hand eenen laauwrier krans op zyn hoofd zet, en in de andere een bundel van palm en olyftakken houdt. De tegenwoordigen Koning wierd eens een gedenkteken van fneeuw opgericht , het welk in myne oogen van eene veel grooter waardy was, dan alle de praaiende ftandbeelden, die zyne beide voorzaaten zich door hunne vleij'ers lieten oprichten. De zaak was aldus geleegen. Het was in den winter van het jaar 17S4., dat een aanhoudende ftrenge koude de armen in Farys met veel ellende dreigde. Lodewtk XVI. weerde dit gevaar met een Konrngklyke mildaadigheid af. Uit dankbaarheid richtte de fmal. goud van buiten, van binnen lood, 'c welk de Natie verdrukte.  C 93 ) ihralle gemeente deezer Had hem daarvoor «eneer* zuil op, zo goed als in haar vermogen was -— een groote gedenk • naald van fneeuw en wel naby de Louvre. Ieder poogde daarby zyne dankerkentenis en tedere genegenheid voor den Koning te kennen te geeven, door opfchriften, welke men daaraan bevestigde, en onder wel. ke eenigen zeer aartig en zinryk waren, gelyk by voorbeeld, het volgende: Louis, les indigens que ta bonté protégé, Ne peuvent t'élever qu'un Monument de neigej JMais il plait d'avantage a ton ceeur généreux Que le marbre payé du pain des malheureux. De bezitter van een huisj 't welk in de ns« byheid van dit gedenkteken ftond , wenfchte dit kenmerk van waare volks ■ dankbaarheid en volks - liefde tot de naneeven overtebrengen4' Hy deed tot dat einde op zyn voorplein een foortgelyke gedenk - naald van marmer oprichten , en de merkwaardigfte opfchriften, welke aan dien van fneeuw gehecht waren, daarïn graveeren. Ik heb geoordeeld, dat deeze klei» ne trek, die de zedelyke en geestelyke befchaaving van het zogenoemde Paryfche gepeupel zo fchoon kenfchetst, ook wel verdient in deeze jreisbefchryving bewaard te worden. De»  (u ) Den avond bragten wy In dé ïtaliS/mfctte Komedii door. Dit fchotiwfpel wordtltaliaansch genoemd, tiet om dat het in de Itaüaanfche taal gefpeeld wordt (want dit is hier het geval niet) maar omdat 'er Franfche Opera's in den Italiaanfchen, doch zeer in den Franfchen over. xrebragten fmaak vertoond worden. Wy hadden van de levendige, of veelmeer geweldige manier, waarmede het Franfche Publiek by ieder foort van tooneelftukken zyne goed-of afkeuring te kennen geeft, reeds in de Franfche Komedie een ftaalrje gezien; en hier zagen wy het tweede. Geen één geesti. ge inval, geen één nieuwe of op een nieuwe wyze voorgeftelde gedachte, geen ééne zinne. beeldige plaats, maar eenigzins flegts we! te pas gebragt, kon in het fhik zelve voorkomen, die niet overluid en lang door hand geklap en uitroepingen met toejuiching vereerd wierd; de tooneel • fpeelers en fpeelffers konden geen plaats van hunne rol maar eenigzins gefchikt en gelukkig uitdrukken en vertoonen, zonder dat men ook hen en hunne vertooning door even zo ftérke uitroepingen, door eene even zo langduurig en klaaterend handgeklap telkens eerst den wierook van lof toezwaaide, welke zy fcheenen verdiend te hebben. Dit is  K 95 ) is aan den eenen kant zeer onaangenaam , déwyl het beloop van de vertoonif g daardoor alte dikwyls en alte lang afgebrooken en de ilufii geftoord wordt ; aan den anderen kant heeft het echter ook het voordeel, dat de tooneel j fpeeler by moeijelyke rollen, die veel infpanning verëifchen, dikwyls rusten , weder op zyn adem komen en nieuwe krachten vergaderen kan , om met het zelfde vuur tot het einde toe voort te vaaren. Zonder dit hulpmiddel geloof ik, zou het, vooral in groote rollen van treurfpellen , de gewoone krachten van een mensch te baven gaan , om het alte fterk gefpannen gevoel, het welk de Franfche tooneel fpeeler zich moet eigen raaaken, en het by deeze Schouwburgen verëischte fchreeuwen, raazen en tieren, tot het einde toe uittehouden. Niet dan de herhaalde rust, die hy geduurende het handgeklap geniet; niet dan de verfterkende kracht der toejuiching, welke zynen geest telkens nieuwe veêrkracht en alle de vezelen zyns ligchaams nieuwe fpanning verleent, maaken het hem mogelyk, om zulk eect geweldigen en uitfpoorige infpanhing tot het einde toe vol te houden. In Düitschland, alwaar wy vry zuiniger zyn met onze loftuitingen, zon zulk een tooneellpeeler óf de hevig- beid  h'sid van zyn fpel, moeten maatigen, of hy sou daarónder moeten bezwyken. In de bak van de Franfche Komedie is men gewoon te ftaan. De één en ander had zulks te recht lastig gevonden, en de beftierders van deezen Schouwburg overgehaald om banken te .aaten maaken. Doch de roeefte lteminen van het Publiek hadden zich fterk daartegen verzet ; heden wierd het derhalven voorgefteld i 4at merf zich naar hunne begeerte gevoegd en de banken weder weggenomen had. InDuitschland zouden in dit geval voorzeker de Hemmen eenpaarig en ongetwyfeld voor de banken weezen, omdat wy by onze vermaakelykheden het gemak beminnen : daarentegen valt het den vluggen Franschman ondraaglyk, om drie öf vier uuren achtereen op de zelfde plaats als vast gefpykerd te zitten. Hy moet by zyne vlug. heid ruimte hebben, hierö m kon hy het zitten in den Schouwburg niet uithouden , en drong 'er op aan, dat de banken wederom moesten weggenomen worden. In de Franfche Komedie heeft men dezelve tot nu toe nog behouden : men meent echter ook te ondervinden dat zy zedert het invoeren van dit gemak mer. kelyk heeft verlooren. Want, zegt men, zo 'ang het Parterre eene vryë plaats was, waarïn men  C 07 J men naar goedvinden van de ééne plaats naar de andere ging, liepen de beöordeelingen des Kenners van mond tot mond, de geheele ver» gadeting door; de fmaak en het oordeel van het Publiek wierden daardoor geleid, en deeze hadden dah mede ontegenzeggelyk zeer veel invloed op de vorming van den tooneelfpeeler. Sedert dat v?y banken hebben gehad , zeide my een kundig man, hebben wy geen gezond oor< deel, noch ook voortreffe'yke tooneelfpeelers meer. Géheël en al fchynt deeze onderftél" ring toch niet van grond ontbloot te zyn. Wy wachtten het tweede ftuk niet af, om, het overige van den verrukkelyken avondftond in de Tuilerién doortebrengen , alwaar wy 't, indien zulks mogelyk was, heden nog aange* haamér vonden dan gisteren. Den fde Augustus* Heden feidè ik myne Bezoeken af, en over» handigde de medegebragte brieven. Daarme* de verliep byna de geheele dag , niettegen(taande ik niét meer dan omtrent a'gt of tien korte bezoeken, gelyk de eerde bezoeken ge* meenlyk zyn , te doen had en' my daarby van een rytuig bediende. Doch het grootfte seG g deel'  ( S>3 ) deelte van den tyd moest ik met (inhouden in naauwe en opgepropte ftraaten doorbrengen, alwaar de rytuigen in elkander vast raakten. Dikwerf moest ik ook, om tot myn doel te komen , eenen omweg neemen , drie maaien verder, daade eigenlyke weg, alzo men'er op deezen niet kon doorkomen. Een groot gemak voor vreemden en inboorlingen, die iemand het zy in bezigheden of uit hoftelykheid, willen bezoeken, zyn hier de Zmtzers of deurwachters, die men byna in alle huizen vindt. Zo als men over de drem* pel van een huis of op het voorplein van een Hotel treedt, vallen iemand aan de één of andere deur, de met groote letters gefchilderde woorden in 't oog : Farlez mt Suisfe (men fpreeke met den Zwitfer;) en van hem verneemt men terftond, of de perfoon, dien men bezoeken wi!, t'huis is of niet, of dezelve al of niet te fpreeken is, en in het eerfte geval, hoe veel trappen men opklimmen, en by welke deur men zich aandienen moet. Zonder deeze aanwyzing zou men in de meeste huizen, wie weet hoe lang, trap - op trap - af moeten loopen, zoeken en aankloppen, eer dat men zyn oogmerk bereikte. De meeste deurwachters zyn gebooren Zwitfers, die te Parys reeds lang  i ■ \ ( 99 ) lang in het bezit geweest zyn van het voorrecht, om dit ampt te bekleeden, omdat hun phlegma en hunne trouw hen daartoe byzonder bekwaam maakt. ivlyne bezoeken heden afgeloopen zynde, was het tyd om in den Schouwburg te gaan; en wy vervoegden ons voor deeze maal in de Franfche Opera Dit is het Schouwfpel, waar. op men weet, dat de Paryfenaaren zich meest verhoovaardigen; en welte recht federt de groote hervorming , die de Fransche muzyk door Gluck en Rousseau heeft ondergaan , Wat my betreft, ik durfmy, vermits ik geen konstkundige ben, geen ander oordeel veröorlooven, dan dat van myn gevoel; en uit dien hoofde bepaal ik my alleen , te bekennen, dat my wat het Geheel aangaat, nog nimmer iets voorgekomen is, het welk zo volmaakt was, als deeze Opera, vooral met opzicht tot het orkest ; dans , verfieringen en uitvoering. Afzonder] yke zang Hemmen had ik reeds veel beter gehoord, dan de besten van de geenen, die ik heden bewonderde : doch het Ge, heel was voor my het eerfte in zyn foort. Wat de baletten in 't byzonder betreft, K twyfei 'er zeer aan, of men wel op den geheeÏen aardbodem iets volmaakters zien kan. Doch Gg a op  ( 100 ) op den geheelen aardbodem vond men mogelyk ook nimmer twee zo volmaakte voorbeel. den der danskunde, als Vestris, de vader ecrtyds was, en Vestris, deszelfs zoon thans nog is. Ik zag deezen toveraar in de, konst der fchoone beweeging; en al het genoegen, dat ik in 't vervolg van tyd misfchien in andere balletten dan de zynen, had kunnen vinden, is my ten minften voor eenen langen tyd ontnomen. Vermits de groote uitgeleerde meesters in elke konst zo zeldzaam zyn , vermindert men, door hen te zien en te hooren, de maat van genoegen, welke deeze konst ons in het toekomende had kunnen fchenken; want van dit oogenblik af heeft men geen fmaak meer aan alles, wat in de zelfde konst middelmaatig is. Het verheven denkbeeld der volmaaktheid zweeft ons altoos voor den geest, en verhindert denzelven, het minder volmaakte in 't vervolg met de zelfde deelneeming en met het zelfde genoegen , gelyk weleer, te ontvangen. My kunnen derhalven geen balletten meer bekooren. Het is onbefchryflyk, met welk eene konst en vlugheid deeze Vestris elke fchoone menfchelyke houding en beweeging voor de oogen van zyne aanfchouweren ontwikkelt en voort  ( 101 ) voortbrengt. Geen mensch kan zeggen, waar de één eindigt en de ander begint; zo zeer vloeijen dezelven door een onmerkelyk fyn verband, waarvan een ieder eene fchoone beweeging voor zich-zeiven uitmaakt, irëen; zo weinig heeft hy eenige aanzetting of loop noodig, om fprongen en beweegingen voort te brengen, die anderen niet dan dooreen voorafgaande zeer zichtbaare infpanning en wringing kunnen te werk fteilen. My hem ziet men geen infpanning, nog minder eenige wringing; zelfs niet by de ftoutfte fprongen. Ook by deeze wykt geen één van zyne leden , een hairbreed buiten de lyn der volmaakte fchoonheid ; en hy mag ftil ftaan, of voort, gaan, zich draaijën of fpringen, op de voeten ftaan of in de lucht zweeven : hy vei toont altoos en by elke beweeging de volmaaktfte onderlinge evenredigheid van alle afzonderlyke leden; hy fielt altoos het fchoonfte en volmaaktfte menfchelyk ligchaatn in deszelfs omtrek ten toon. Dit is myn oordeel over hem, waardoor ik deezen konftenaar , als den eenigften in zyn foort, niet denk te pryzen, maar alleen recht te doen. Wil men weeten, hoe ik, indien ik eeu Franschman was, my over hem zoude G g 3 uit  C 101 ) uitlaaten ? men hoore, wat een Heer tegens my zeide , die in de naaste logie zat. „ Ziet gy wel, riep hy my als in verrukking „ toe , toen de konftenaar np het tooneel ver„ fcheen, ziet gy wel, dat is Vsstsis!" Hy hal het my niet behoeven te zeggen; men ziet reeds by den eerften oogöpflag, dat het niemand zyn kan dan hy. „ Wat zegt gy, Mynheer? Is 't een mensch ? Neen , neen, „ het is een vogel! (Vis ■ a ■ vis de lui le meilleur „ danfeur du monde 'rCest rien; il vous le tue.) „ De beste danfer in de waereld is by hem „ niets, hy danst hen allen dood " Op deezen toon vervolgde hy nog eenen tyd lang met een luide item, en nverftelpte my met een menigte zoortgelykë franfche grootfpraaken tot lof van een man, by welken ik wel oogen, maar geen ooren noch woorden had. De tegenwoordige Opera is wel na denbrand, die de voorige Franfche Opera tot asch verteerde , flegts in grooten haast — men heeft my verzekerd , binnen agt, en met de in wen. d'ge verfierfelen, binnen elf weeken — ont. ftaan , om de fchreeuwende zucht der Paryzenaaren tot de Opera , by voorraad te voldoen: doch aan de deszelfs grootte en zeer gemakkel'yke innerlyke inrichting kan men zulks niet be.  bemerken. Men vindt zelfs agt ryè'n Logien , de gallery mede gereekend , boven elkander. Daaruit kan men opmaaken, hoe ruim en hoog het gebouw moet weezen , en hoe veel menfchen hetzelve bevatten kan (*). Als eene de Natie kenfchetfende merkwaar, digheid van de Franfche Opera, verdient hier nog aangeftipt te worden, dat de eerfte ftigter en onderneemer van dezelve, een Geeftelyke, naa- O) Het voorig toneel der Opera was by het Palais Royal, en zal nu welhaast weder herbouwd zyn. De brand, waarby veele menfchen het leven hebben ingefchooten , tchoon dezelve eerst na het eindigen van het ftuk o tftond , was voor agt jaaren. In de Curiosites de Paris vindt men daarvan de volgende anekdo.e: — Den dag na den brand befchouwJe het volk zeer bedroefd de verwoesting. Middelervvyl kwam 'er een wagen met theater-kleederen , die gered waren , voorby ryden, op welken een pakkedraager zat. üeeze vond onder de zaaken, die voor hem lagen , eenen helm en eenen koningklyken mantel, en de lust bekroop hem, den eerften op het hoofd te zetten en den laatften om te hangen. Naauwlyks wierd hy in deezen prachtigen opfchik gezien: of 4c geheele, een oogenblik te vooren nog zo nêerflachtige volks-menigte borst in een fchaterend gelagchuit. Zie daar,roept de Franfche Scliryvcr daarby uit, het eigenüartige der Franfche treurigheid! Eenige dag.-n daarna kleedde men zich in ficffs couleur de feu d C^«vj,(devuurklenr van de Opera.) Gg 4  t I P4 ) naamelyk de Abbé Perriw, zaliger gedachtenis, was Wy hebben in Duitsclvand oot wel Geeftelyken, die tevens Bouw-Raaden zyn _ en waarom zouden zy zulks niet weezen ? Maar dat een Prielter. onderneemt een Theater , een huis voor de Opera te bouwen, waaneneemen en te beftieren: zu||mtejlsr van het herspel.  ( "O ) töe niet geknikt zyn, vermits hunnegodsdien. ftige handelingen voor het grootfte gedeelte in niets beduidende plegtigheden en in een ge. dachtenloos opzeggen van latynfche formulieren beftaan, waarvan zy niets begrypen: is 'techter met dit alles een befliste zaak , en op eene In het oog loopende wyze ontegenzeggelyk, dat het volk, over het geheel genomen, hier veel befchaafder en in veele opzichten veel verlichter is, dan het onze. Het is naamelyk. r) Uiterlyk befchaafder, fyner, beleefder en vriendelyker, dan het onze- Het onderfcheid is in deeze opzichte zo groot, dat 'er niet eens eene vergelyking tusfchen beiden kan plaats hebben. Men kleede hier den gemeenften ambachtsman , zyne vrouw , zyne dochter , op een behoorlyke wyze; dan zal men dezelven, voor liet meerder gedeelte , zonder fchroora in de befchaaf ie gezelfchappen van onzen mid. delftand kunnen brengen. — Het is. 2) Veel befchaafder in '1 verfiand , vermits hetzelve eensdeels een grooter menigte van denkbeelden , anderdeels ook een grooter en fnediger vermogen om iets te bevatten, bezit dan het onze. Men laate zich hier de oogert toebinden , en voere een gefprek met lieden uit alle klasfen en ftanden : het zal zeer be- zwaar-  (III) swaarlyk vallen , om ze naar den inhoud van het gefprek van elkander te kunnen onderfcheiden ; men zal veelmeer dikwyls den Schoen, maaker , Kleêrmaaker, Bediende enz. als lieden van rang en opvoeding aanmerken, fchoon niet zelden daarna blyken zal, dat zy leezen noch fchryven kunnen. Het heeft 3) Een gevoel voor het fchoone, gepaste en betaamelyke, 't welk by ons gemeenlyk flegts plaats heeft by befchaafde menfchen van hoo. ger rangen. Een blyk daarvan is onder anderen deszelfs achting voor de werken van konsf8 en het gedrag en oordeel in de kleine fchouw» burgen en op de Boulevards. —= Voornaame; ]yk heeft 'net. 4) Meerder en gegronder denkbeelden van de gebreken en feiten der Staatsgejleldheid, welke te vooren by hetzelve heeft ftand gegreepen, dan in andere landen, England uitgezonderd , het fyner gedeelte der {iatie van de zyne pleegt te hebben In deezen opzichte ftaat men dikwerf verbaasd, wanneer men hier menfchen uit de laagfte ftanden over ftaatszaaken hoort praaten en oordeelen ; voornaamelyk moet een Duitfcher zich daarover verwonderen, omdat dit by hem juist dat geene is waarvan zyne Landge- noo;  ( ü2 5 nooten, over 't gèheèl befchouwrl, de minf?e kundigheid bezitten -— Eindelyk is dit volk 5) Onder alk de geenen , dié den Roomscltkatholyken Godsdienst zyn toegedaan, het minstlygeloovige. Msn vindt zelfs protestantfche Natiën, die in Hit opzicht aan de Franfchi- den voorrang moeter toekennen Indien een vreemdeling hier niet in de kerken rond ging indien by hier niet de fchaaren van Abbés met zwarte mutsjes 'Caiuttes zag rond loopen, indien hy niet fomtyds eenen zogenaamden Hostiedraager (Porte Dieuj {*) ontmoette, of de één (*) Voor de proteftantfche Leezeren, die niet weeten, wat deeze zeldzaame uitdrukking le kennen geeft, voeg ik hierby het volgend berichc uit Merci e r's 'Schets van Parys. „ Men moeczich weZeulyk verwonderen over den ryk. „ dom en de deftigheid van onze taal. Wy hebben portei faix porte-j"ett'Ue , pot te-crayon , enz. ja wy hebben „ zelfs eenen porte-dieu «— een Hostie-oïGod-draager, „ Goddraager! — Goede God in den hemel, welkeen „ woord in onze taal ! — Dit is een armePriefter, die „ den geheelen dag, en ook een gedeelte \an den nacht, „ zich gereed houdt, om de geenen ten dienst te ftaan, dii hem oproepen , het gewvde brood uithetSakra, oients- huisje tereemenen by een ziek mensch te bren',. gen. Eer. nnd,moistlg, verflèeten gehemelte, opgenomen „ door de eerfte de beste twee ftrastloopers, die zich „ daar  ( «3 ) één of de anderen groote plegtigheid zag alleen eigen aan de Roomfche kerk; dan zou hy '„ daartoe aanbieden, vóorger/aan van een lantaatrie of „ toorts, vetvolgens een klein fchelletje en een dikly„ vige,half-lamme,waggelendeonderbediendederkerk — „ dit is de trein, die zich op weg begeeft naar het huis „ van eenen ftervende. Het ouwe 1 - kasje ijeciboire) is ,, met vier onderfcheiden lapjes behangen, cn de kleine „ fchei waarfchouwt de menfchen op de ilraat, dat het >, tyd is, om op de knieën te vallen. De hakkers en , andere rytuigen houden ftil; de Heeren, die daarïn „ zitten, frappen echter her rytuig niet hit, Zy doen „ alleen het glas neder, en maaken eene achtelooze bui„ ging. Hooren de koetfiers niet, dan verdubbelt de „ fchel-draager zyn gelut. Een ketter, of iemand, die „ niet gaarne in den modder wil neêrvallen, kan vol„ doen met een kleine knie-buiging. Her ftaat een ieder „ vry, om den ouwel niet flegts in het huis, maar zelfs „ tot in het vertrek van den zieken tè volgen. Zorgvul, dig bedekt men hier de fpieeels, opdat het heilig Sa„ kramènt zich niet móge vermenigvnldigën. Dan zet „ de Priefter een foort van klein altaar op, befprengt „ het vertrek met wy-water, en dryft daarby de booze , geeften uit. Hy doet een vèrmaanïng in algerrieene , uitdiukkingen aan den zieltoogenden, dien hy nirn„ mèr gèzien heeft, en in 't geheel «iet kent. De« , zelfde v.'rmaaning wordt gegeeven San jongen of 0!?w* „ tien, van heiden fekfen en uit alle (landen,' zonder Q ondeifeheid. Terwyl nu de Priefter den zieke bé. Hh «attnt»  ( "4 ) hy zich hier lang kunnen ophouden, en met menfchen , van alle rangen verkeeren , zonder te ,, dient, ligt de fcheldraager heimelyk den kandelaar ,, op, om het ftuk geld tebemagtigen, 't welk men daar„ onder pleegt te leggen , en hy naderhand met den „ Goddraager deelt. Eindelyk geeft de Priefter de ge„ heele vergadering den zegen, en gaat heen. „ Woont de zieke wat verre , of begint het fterk te „ regenen; dan laat men den lieven God {le bon Dieii) „ in een flakker ryden. De fcheldraager zit dan op de „ voorde bank er. fchelt uit het portier. De Kerkely. „ ke onderbcdiende ftaat met zyne half-uitgebluschte „ toorts, als knecht agter op, en de koetfier heeft uit ,, eerbied zynen hoed onder den eenen arm, voert de „ zweep met den anderen, en laat het water van de ,, dakgooten op zyn bloote hoofd neêrftorten» Komt men weder aan de kerk-deur terug, dan geeft de „ Priefter den koetfier, in plaats vaneen drinkpenning, „ zynen zegen» Deeze is dan benevens zyn geheel ge„ fpan geheiligd , en hy duift het niet waagen nu dee„ zen geheelen dag zyne paarden door vloeken aante„ zetten. „ Wordt de lieve God van den nachtwacht ontmoet, „ dan verzelt deeze hem met de bajonet op hetgcweer ,, tot aan den tempel, welken hy bewoont, en ont,, vangt daarvoor op de trappen van het outaar insge,, lyks den priesterlykeu zegen. ,, Lodewvk XV. eens ut het Palais de jtijlice, s]„ waarhy een beflisfende uitipraak tegen hetParlemen „ te 'Parys gednan had, wcdcrketrende, ontmoette hem „ de  ( "5 ) te bemerken, dat hy onder Roomsch-katolyfcerï was ,• zo weinig ziet of hoort men hier, dat, naar het roomsch - katholyke gelykt , uitgezonderd by de voorgemelde gelegendheden [ En vanwaar nu dit zeldzaam verfchynfeli Vanwaar deeze vreemd voorkomende uitwer. king, die by den eerflen opflag geen reden fchynt te hebben ? Ik meen de oorzaak daarvan eensdeels in de letterkunde van dit volk, an. derdeels in deszelfs nationaal karakter ontdekt te hebben. In deszelfs letterkunde, De Schryvers vooral de eerfte en beste vernuften deezer Natie hebben vroeger, dan de onzen, begonnen', van de hostie uk de KerkSt. Germain rjuxerrois,a,nhet „ eind van de nieuwe brug, en de geheele koningklyke „ftoet hield ooge nblikkelyfc ftji. Hy-zelf fprong het „ rytuig uit, wierp zich op de knieè'n in den modder, „ en de Priefter trad van onder zyn gehemelte, dat „ weleer rood geweest was, uit, en gaf hem de zegen. >5 Het volk was in verrukking als weggezonken, over s, deeze vroome handelwyze; vergat daardoor de be„ „ flisfende uitfpraak, die deszelfs ongenoegen zo Zeer „ gewekt had , eu borst uit in het vreugdegeroep: leng „ leeve den Koning 1 Den geheelen dag hoorde men een „ ieder zeggen; hy heeft zich in den 'modder op de knie, en geworpen. Eh 2  ( 11(5 ) van de onvruchtbaare befpiegeling overzaaken, die buiten den menfchelyken gezichtskring liggen , en van de dorre onderwerpen der fchoolfche geleerdheid, tot praktikaale vakken, vooral tot het onderzoek van haare itaatsgefteldheid over 't algemeen, en van eiken afzonderlyken tak van dezelve in 't byzonder, te weeten van de wetgeeving, van de rechten en pligten des burgers van den Staat en deszelfs beftierders, en van ieder openlyk misbruik, over te gaan. Zy kleedden de refultaaten van dit onderzoek in een ligt, klaar, bevallig engeeftig gewaad, en verfpreidden dezelven in duizenderlei ge* daanten, vooral in vliegende bladen, welke gemeenlyk op den geest eener Natie meerder indruk maaken, dan groote boekdeelen , in weeken maand fchriften , grappen , toneel-ftukken enz. onder het Publiek. Vooral nam deeze yver, om over openlyke aangelegenheden en algemeen • nuttige onderwerpen in zeer verftaanbaare fchriften een licht te verfpreiden, in de laatfle tien jaaren de overhand; en hierin is zowel onmiddelbaar de grond van het bovengenoemde verfchynfel, als ook middelbaar de grond tot de tegenwoordige Staats-omwenteling geleegen. Doch hierin niet alleen, 'Er wierd daaren- bo-  ( UT 5 boven juist nog zulk een nationaal karakter,' als dat van het Franfche volk, verëischt, wanneer deeze letterkundige bewerkingen de groote en uitgebreide uitwerkfelen by de geheele Na* tie zouden voortbrengen , welke zy hier voort" gebragt hebben. Voornaamelyk behoorde daartoe een uitfteekende karaktertrek, de Hartstogtelyke drift naamelyk tot deelneeming en mededeeling, die zich by de Franfchen, fterker dan by eenig ander volk, openbaart. Deeze neiging maakt hen in eenen hoogen graad nieuwsgierig en praatachtig, enzytoonen zowel hunne nieuwsgierigheid als ook hunne praatzucht , harts. togtelyk. Hieruit ontftond voorde onderwy zende Schryvers het dubbel voordeel, dat hun onderwys zowel gretiger en algemeener gelee, zen , als ook door mondelinge overlevering en gefprekken van mond tot mond tot de laagfte volksklasfe toe, verbreid wierd. Doch deeze hartstogtelyke drift tot deelnecming en mededeeling had in en door zichzelven reeds van oudsaf een kracht daadiger invloed op de befchaving van dit volk; want zy veroorzaakte een aanhoudende onderlinge werkzaamheid der vernuften, en eenen even zo fnellen als algemeenen omloop van gedach. ten en gevoel, welke noodzaakelyk eene veldH h 3 wil1.  ( 118 ) winnende algemeene befchaaving en veredeling van alle ftanden ten gevolge moest hebben. Op deeze wyze kan ik . naar myne gedachten , het raadfel oplosfen : dat de Franfchen on» der een eigendunkelyke regeering, zonder gepaste inrichtingen van hunne fchoolen , by eenen Godsdienst , die de verlichting , in plaats van dezelve te begunfligen, de grootfte hinderpaalen in den weg legt, en by eene openlyke beöeffening van denzelven, die volftrekt niet gefchikt is om het hart tot groote en edele gevoelens te verwarmen, en den geest tot nadenken over de gewigtigfte menfchelyke aangelegenheden optewekken , nogthans een der befchaafdfte en verlichtfte Natiën in de Waereld konden worden. Zie hier wederom eenen bundel opmerkingen uit myn dagboek. ver;  ( 119 ) VERVOLG Van het uittreksel uitmynDaoboek te Parys gehouden. Ben ifle Augustus. Deeze dag viel ons wel zeer bezwaarlyk, maar wy deeden ook vry wat af. Ik heb in dit oogenblik den platten grond van Parys voor my op tafel liggen; ik overzie den weg, dien wy heden hebben afgeloopen; en ik moet'er my-zelven indedaad een compliment over maaken, dat ik na eenen dag vol van moeite en arbeid, my nu nog (het is byna middernacht) kan nederzetten, om de gcfchiedenis van deezen moeijelyken dag op te fchryven. Wy hadden geduurende ons verblyf in deeze ftad zo dikwerf hooren gewag maaken van de Hallen (*) dat is van de overdekte markten, en vooral (*) Waarvan men hier eene menigte vindt. Men ziet, by voorbeeld, zolanige markt ter verkooping van Zeevisfen (la Halls a la marde) van riviervisfen (la Halls au poisfons d'eau daucc) van bloemen en vruchten (la Jlalle aux fieurs et aux fruits) van wyn (la Halte aux vin) van leer (la HaUt mix cuirs) van lakens (la Halls Hh 4  ( «O ) vooral van de Dames der. hallen, te weete.n, de vischwyven, de uitdraagfters enz. dat wy. oordeelden , ook daarvan het een en ander te moeten bezichtigen. Onze la Jeunesse bragt ons tot dat einde deezen morgen eerst na de graan en meel halle (la Holle au bied et a ki farine.) , Deeze is een van de merkwaardig»? gebouwen in Parys; met een magtig groote koepel, die de geheele meel - markt bedekt- Ik heb nimmer iets gezien dat in zyn foort, grooter en meer overëenkomftig was, met het oogmerk. Rondom loopt vooreerst een breede en verwelfde gallery of Halle, die ten deele de ruime koo. ten-zolders der tweede verdieping fchraagt, ten deele ook zelfs reeds met kooren-en meelzakken, echter zodanig bezet is, dat men tusfchen en rondom dezelven gemakkelyk gaan kan« Het groote ronde marktplein, 't welk door deeze Halle ingcflooten wordt, is door de verbaassend-groote koepel van 't gebouw bedekt, die voorzien van venfters, dus wel deregen,doch niet aux Staps) van kalveren (la Halle aux veaux~)\an knorn en meel (la Halle au bied et d la farine) Deeze laatfte, is uit hoofde van deszelfs gr otte en fchoonheid vaa. gebouw , de bezienswaardigfte van alles.  (121) niet het licht belet, om op het plein tevallen; Deeze ronde koepel, die 120 voet middellyn» heeft, zegt men, naast die van het Pantheon in Rome de grootfte en flegts dertien voet kleiner te zyn. Onder deezen koepel ftaan de zakken met meel en graanen, volkomen tegen het weêr beveiligd; eene fchikking , die voor een plaats, alwaar jaarlyks 1500000 tonnen (*.) graanen yerkogt worden, van onnoemelyke waardy is. De trappen, die van beneden naar de kooren zolders boven de Halle oploopen, zyn zeer gemakkelyk en fraai ingericht. De trap aan de ééne zyde van het gehouw beftaat uit twee, waarvan de één naast en om den anderen zodanig heen loopt, dat 'er tevens zakken naar boven en naar beneden gebragt kunnen worden, zonder dat de draagers elkander verhinderen. Bui. (*0 Esn Paryfche ton (Muidie) houdt twaalf mudden (Setier), een mudde twaalf fchepels (boisfeau). Een fchepel kooren weegt 20 pond, en derhalven een mudde 2880 pond. Men ziet wel, dat de duitfche naamen van dc kooren-'naat met de ftanlche niet overëenko. men. Voor het overige geeft de Heer Mbrcier . die hier tuyn zegsman is, met opzicht tot de jaarlykfche verteering in Parys, nog de volgende fommen op: iqoooo os ïen , 4„ooofchaap-n , 30000 kalveren , 1400CO verken s, 450000 Oxhoofden (Muid) wyn enz. Hh s  ( 122 ) Buiten het gebouw ziet men aan de ééne zyde een afgezonderde magtig groote zuil naar de Dorifche orde, zynde een tooren, die in de Franfche gefchiedenis zeer vermaard is', welken men thans met de meelhalle verbonden, en de gedaante van eene zuil gegeeven heeft. Weleer was dezelve een obfervatoriüm, waarvan de beruchte Koningin Katharina de Medicis, die even zo bygeloovig als boosaardig en wreed was, zich bediende tot fterrekundige waarneemingen, wanneer [zy, ver. zeld van haare fterrekykers, de gebeurtenïsfen der toekomst aan den hemel leezen wilde, waar zy niet gefchreeven ftaan. Hoe verre in dien tyd de onbefchaamdheid der bedriegers, die zich Astrologen, Fibfoo. fen en Magiërs noemden, aan den éénen, en het domme bygeloof der misleiden aan den anderen kant ging, daarvan kunnen wy , God zy dank! in onze dagen naauwlyks eendenk. beeld vormen, of het moet ons onwaarfchynelyk en ongelooffe'yk voorkomen. De Koningen en Vorften onderhielden in dien tyd aan hunne Hoven zodanige onbefchaamde bedrie. gers, in een grooter menigte en met veel ruimer bezolding, dan zy thans Lyfartfen en Hofpredikers onderhouden. Zelfs Geestelyken van den  ( 123 1 den eeriten rang , gelyk , by voorbeeld A Ngelo crato, Aartsbisfchop te Weenen . maakten hun werk van deeze konst, die rykdom en achting toebragt Onder de regeering van kak ui. IX en zyne moeder Katharina, vond men in Parys , volgens het getuigenis van JiTotLE, niet minder dan 30000 zulke knaapen , die zich Filofoofen en Astrologen noemden. Zelfs was K a t h a r i n a tot deeze gewaande weetenfchap ingswyd ,■ en de bovengemelde tooren was de plaats, alwaar zy deaeLve trachtte te oefenen. Deeze Vorftin droeg op het bloot lyf een ftuk perkament, of, volgens berichten van anderen, een ftuk van de huid eens kinds, dat men gevild had , hetwelk met allerlei karakters en figuuren van verfcheiden kleuren befchüderd was, benevens een zogenoemden Talisman .vervaardigd uit menfchen en boks-bloed en verfcheiden foorten van metaal. Het eerfte zou haar. geiyit zy in haare eenvoudigheid geloofde , tegen alle gevaaren beveiligen , terwyl de laatfte haar in ftaat zoude Hellen , oin onbepaald te regeeren en in de toekomst te zien. Nadat men eerst in de bygeloovige domheid ?o verre gegaan was, aan levenlo.»ze zaaken en figuuren zodanige bovennatuurde krachten toe-  ( m ) toetefchryven ; was 'er geen graad van verftand. Iposheid en uitzinnigheid meer overig, waarvoor men niet insgelyks vatbaar zou geweest zyn. Men maakte onder anderen zekere tonverbeelden van wasch, waarvan men een verwonderlyke uitwerking ter bevrediging der wraakzucht, ter kastyding, ja zelfs ter vernietiging der vyanden verwachtte. Wat men naamelyk aan zulk een wasfchenbeeld deed, meende men, zou mede den geene overkomen, welken door het beeld wierd voorgefteld, of dien men zich daarby vertegenwoordigde. Men verrichtte deeze onchristelyke handelwyze zelfs onder christelyke godsdienftige plegtigheden ; en zelfs fcbaamden de Priesters zich in dien tyd niet, van zich aan deeze verfoeijelyke dwaasheid openlyk in de kerk en voor het zelfde outaar fchuldig te maaken, waar zy den God der liefde en wysheid behoorden aantebidden. Toen, by vporbeeld, Hendrik lil den dag na de zogenoemde Barricade, dat is, na het; geval in Parys , dat het volk zich in de ftraaten tegen hem verfchanfte, de ftad verliet , en naar Chartres vertrok , maakten dg Priesters van verfcheiden Kerken fchielyk heelden van wasch, die zynen perzoon zou, den afbeelden, droegen dezelven in de Kerka plaat-.  ( 125 ) plaatften ze op het outaar, en zongen vervolgens veertig uuren lang even zo veele misfen. By ieder mis prikten zy de figuur met naalden, en by de laatfte doorftaaken zy dezelve ter plaatfe, daar het hart moest zitten , terwyl zy zekere zinnelooze woorden daarby uitfpraken , die eene tooverkrachte zouden hebben* Door dit middel waanden zy den Koning het leven te ontneemen. Het geval, of veelmeer de dweepachtige woede der Priefteren, wilde, dat Hendrik III, wel niet onmiddelyk daarna, maar nogtans in 't vervolg van tyd , nadat hy zich met Hendrik IV, in dien tyd Koning van Navarra , had verëenigd, door de hand van den Priefter Clement wezeniyk wierd dood geftooken, en het bygeloof zegepraalde; ds wasfchen toover-beelden hadden hunne uitwerking gedaan. Men zou gelooven , voegt de Schryver, van wien ik deeze gefchiedkundige byzonderheden ontleend heb (*) , daarby, dat de reden by den dagelykfchcn aangroei van kunde en doorzicht , deeze duisternis nu reeds lang moest verdreeven hebben, en dat de googchelaryën der toverkonst thans geen andere, dan onkun- d> (*) Singulatkés hUtoriquti p. J. A. D*»*.  ( 126 ) di'ge en bygeloovige menfchen zonder opvoeding konden misleiden. Doch het is zo niet! Het kwaad is flegts verminderd , maar niet uitgeroeid Men heeft het zelve een andere uiterlyke gedaante gegeeven. 'Er zyn Sekten van Illuminaaten (**; te voorfchyn gekomen, die onder fyner en geleerder benaamingen, byna dezelfde dwaasheid hernieuwen. Wat weleer Tooveraar of Magiër was, is thans Marti, nist (*** ; in plaats van den Duivel fpreekt men thans van geesten, van Tusfchen ■ Magten f van gekwikte (geamalgameerde) wezens enz. Het fchynt, als of de menfchen, immers vooreen gedeelte, zelfs, by de grootfte vorderingen, welke de verlichting maakt, altoos nog kindede. (*0 Iluminés noemt men in Frankryk alle de geenen, die zich op geheime en buitengewoone kundigheden en krachten beroemen, als by voorbeeld, de broeders van het roozenkiuis , de aanhangers van S we dens"ncen anderen. ('**) Van zekeren Martin, dien men opgeeft als Schryver van zeker dweepachtig boek Des erreurs et de la yerité. Eenige Franfohe Schiyvers, die ik mede in mint Brieven -, uit Parys gefehretven, daarïn gevolgd ben , leiden deeze benaaming ten onrechte af van MART,NSwfiDENBORc, zekeren Geeften ziender in Zwetdex,  ( 127 ) deren in verftand blyven,' en zich van door» trapte bedriegers geduurig om den tuin laaten leiden. Ryke ledigloopers, die een vlugge verbeeldingskracht bezitten, \willen met blinkende droomen en wondre verdichtfelen vermaakt worden- Het verftandelyk vermogen is voor hen tc fiuuw, en te naauw beperkt binnen deszelfs werkkrirg. Zy willen misleid , niet overtuigd weczen «—< Men neeme my dce/.cn kleinen uitflap niet kwaalyk. Dc tooren van de Koningin Ka. tha'.ind db M edi cis, tot welken wy thans wederkeeren, gif 'er eene zeer natuu. lyke aanleiding toe. Thans heeft dezelve niet alleen eene geheel andere gedaante, maar ook een andere bedoeling. Hy dient om de meelhalle te verderen; en men heeft daarmede een voortreffelyke bron verbonden, welke dit gedeelte der Stad van water, dat uit de Seint derwaards wordt geleid, voorziet. Ook heeft men 'er eenen zonnewyzer aan gemaakt van een byzondere uitvinding , die den waaren tyd op elk uur van den dag en in ieder jaargetyde toont. Ik voeg hierby ook nog de waarneeming dat ik ook hier, fchoon het van molenaars- en bakkers.knechten krielde, geen lomp gedrag, geen  ( 1*8 ) geen tretier, fchelden eh krakkeelen ontdek* ken konde; en dat wy onder dezelven everi 20 veilig en gerust rond wandelden, alsöf wy in een gezelfchap van befchaafde menfchen waren geweest. Van hier gingen wy naar de oude Louvre, die wy tot hier toe altoos nog flegts van verre of in 't voörbygaan befchouwd hadden. De oorfprong van dit paleis verliest zich ,■ gelyk mede de betekenis van zynen naam, in de gryze aêloudheid, 'Er was reeds een Lou. vre ten tyde van Philippus N, van eenigen de Veroveraar, en van anderen de Eénoogige genoemd, dis in de twaalfde eeuw leefde. By voorzag het kasteel van gragten en tootens, en maakte dus daarvan een vesting. D» zogenoemde dikke tooren , die, van de overige gebouwen afgezonderd, midden cp de plaats van het Kasteel ftond, was in dien tyd dat geene, wat in laater tyden de Bastille wierd, een gr uwelyke gevangenis voor fchuldige en onfchuldige ftaats - misdaadigers. — Doch van dit oude gebouw is niets meer voorhanden. Dat geene, dat men thans de oude Louvre noemt, wierd in deszelfs plaats onder de regeering van Frans I, in de eerfte helft van de zestiende eeuw gebouwd. Onder de regeering van Kabel IX. als  ( 129 ) was hetzelve het hoofd - tooneel der fchrikke< lyke Paryfche bloedbruiloft. Men toont nu nog het venfter waaruit deeze koningklyke wreed, aart, den morden na den Moedigen nacht,een afgrysfelyk genoegen vond in zelf met zyn eigen hand op de geenen, als op wilde beesten j te fcbieten, die door het zwemmen naar de overzyde van de Seine trachtten te ontkomen, waarby hy geduurig na beneden riep : dood ze! doodt zë! — Doch weg met zulk een ontmenscht monfter! De herdenking der fchreeu. wende wandaaden van u en uwe moeder . zoude den aanblik van dit eerwaardig gebouw afzichtig maaken, terwyl aan het zelve niet mag geweeten worden , dat het eertyds door tygers bewoond wierd. Lodewyk XIV wilde voltooijen 't geen Frans I begonnen had. Hy vei grootte het plan van dit paleis, en ontbood een vermaard Bouwmeester uit Italië , om zyne ideeën door hem te doen uitvoeren. Doch deeze had naauwlyks den grond daartoe gelegd, of hy zag wel, dat de uitvoering en voltooijing van het Geheel hem niet gelukken zou; hy wendde derhalven eën reis in zyn vaderland voor, yerinits hy niet in rbat was, de ftrengheid vari li den  ( 130 ) Jen winter in Frankryk te verduuren , èn -S3 kwam niet weder. Daarop ontftond 'er een naaryver onder do Franfche Bouwmeesters, naardien de één den ander de eer van het werk te voltooijen , zocht te ontwringen ; (en dat zeldzaam is) een Geneesheer, die de bouwkunde niet opzettelyk oefende, Monfieur Perb.ault, wiens broeder in B o i l e a u's hekelfchriften een zeer flegte rol fpeelt, had boven alle overigen de voorkeur, omdat de tekeningen, die hy overgaf, de meeste goedkeuring vonden. Dit gaf nu wel de geestige vernuften in zynen tyd gelegenheid, om hem en zyne konst dapper te gispen, wanneer zy onder anderen zeiden: het moet flegt ftaan met de gezondheid van de Bouwkunde, daar zy thans onler de handen van den Geneesheer is; doch Perraul't antwoordde op deeze en fcortgelyke fpotternyën, als een man, die van zyne verdiende bewust is, altoos behoorde te antwoorden —— niet met woorden, maar door zyn werk. Hy bouwde de prachtige voorzyde op, de Colonade van de Louvre genoemd, die thans nog., als het meesterftuk der Franfche bouwkunde, van iedereen met verwonderirgbefchouwd wordt (*) Zon- ■ (*) Cariojite; ie Paris' T. II. Di Sch-y\er voegt 'er  ( 131 ) Zonder veel moeite zou ik wederom ma£ de befchryving van dit paleis verfcheiden bla. den kunnen vol fchryven; doch vermits ik niet zien kan, wie van myne Lezeren daarïn behaagen zou kunnen fcheppen; zal ik tyd en papier liefst niet daarmede verfpillen. Sedert dat het Hof, ten tyde van Lodewyk XIV, Parys verliet, en verkoor te Ferfailles ■zyn gewoon verblyf te houden , heeft men de eigenlyke Louvre aan de konften en weetenfchappen ingeruimd. Niet alleen de Franfche Akademie, maar ook de AkademiSn der weeten. fchappen, der infcriptiën en letterkunde, der fchilder-der beeldhouw-en bouwkunde houden daarïn haare byëenkomften; ten dien einde zyn 4y, dat 'er flegts één mensch geweest was, die de fchoonheïd en majesteit van dien prachtigen voorgevel niec heeft kunnen gevoelen. Dit was dé Italiaan" fche Generaal der Franciskaanen, ISonaventora CAlatagirone ,• die fa geheel Carys niets fchoons gevonden had, dan alleen de menigte van braad - fpeeten by de tafelhouders, op de ftraat La Huchitic en de Beeren-jlraat, waarby, toen hy dezelven zag , hy zich niet heeft kunnen onthouden Wol vefwondei-ing uit te roepen: „ waarlyk , deeze gaat • keukens zyn „ eeue verbaazend ding!" ferbmentt, auesle Roti*jtrie forto cofe fiuj>ende l li £  ( 13» ) zyn aan ieder van dezelven afzonderlyke vertrekken aangewcezen. Veele leden deezer Akademiè'n woonen zelfs in de Louvre. Wanneer het Hof van Ferfailles te Parys bomt, neemt het zynen intrek niet meer in de eigenlyke Louvre, maar in het daarmede verbonden paleis der Tuileriën. Op de groote ruimte tusfchen beide deeze door de gallery van de Louvre verbonden paleizen , ftaan , gelyk ik boven reeds aange» ftipt heb, zo veele huizen, dat zy een afzonderlyke plaats beflaande, een vry aanzienelyke Jandftad zouden kunnen uitmaaken. Tusfchen deeze huizen gingen wy nu heenen naar de Tui» leriën en van daar naar het Lodewyks-plein. Hier ftonden, naar gewoonte, allerlei foorted van googchelaars, die het volk vermaakten; marionettenfpeelers , die de verovering der Bastille vertoonden; tandmeesters, dis hunne bekwaamheid preezen enz. Van de laatften hoorde ik iemand over de voortreifelykheid van zyn tandpoeijer, de volgende zielroerende redenvoering uitfpreeken, met zulk eene hou» ding, deftigheid en gebaarmaaking, alsöfhyde gewigtigfte aangelegenheid van den Staat had verhandeld. ,, Men vindt, zeide hy met een „ deftige Hem, twee Natuurkundigen, die in „ de  ( 133 ) de Louvre woonen, en twee anderen in de „ voorftad St. Germain; men vindt nog meer ,, in de afzonderlyke wyken der ftad. Ver„ voegt u by hen , myne Heeren! toont hun „ deezen poeijër, en is 'er één onder hen, „ die ontkent, dat deeze poeijer van echt ko,, raai gemaakt is, van zulk echt koraal, als „ 'er ooit te Parys, als 'er ooit in Frankryk, als 'er ooit in Europa, als 'er ooit in het „ Heel • Al geweest is: zegt dan, myne Hees, ren! dat ik een windmaaker, zegt dan, dat „ ik een leugenaar , een kwakzalver , een „ fchurk ben! En deeze echte, deeze ze!d. „ zaame, deeze voortreffelyke koraal ■ poeijer „ verkoop ik u — waarvoor meent gy » myne „ Heeren? niet voor 24 Sous; neen! niet „ voor 18 Sous; neen! niet voor 12 Sous; j, neen, myne Heeren! Ik verkoop ze u voor j, zes Sous. Welaan, myne Heeren! koopt „ van myn poeijer!" Een ander had onlangs zyne bekwaamheid in het tanden -trekken, het volk weeten aan het verftand te brengen op de volgende geestige wyze. Eerst maakte hy een groot gefchreeuw over de fchrikketyke pyn, welke de arme menfchen, die met kwaade tanden geplaagd waren, door andere onkundige en onbekwaame li 3. tand-  ( ï34 ) tandmeesters wierd aangedaan. „~ Ik zal u „ toonen , vervolgde hy , ik zal u toonen, „ myne Heeren! hoe deeze - weetnieten ge* „ meenlyk te werk gaan. Ziet hier eenen „ pelikaan of trekker aan de menigte vertoo. „ nenJe) dit is het geducht werktuig, waar. „ van zy zich bedienen; dit gruwelyk pyni,, gend inftrument zetten zy den lyder aan, „ (terwyl hy 'er den tand van'eenen naast hem „ ftaanden patiënt mede vat) draaijen en wig„ gelen vervolgens den tand (terwyl hy „ hetzelfde doet) op eene voor den lyder „ alleipynlykfte manier; tot dat het hun ein„ delyk gelukt, van deszelfs wortel met ge* „ weid los te maaken en den tand uit te trek„ ken. (Intusfchen had hy mede den tand „ geheel los gemaakt) En nu, myne Hee» „ ren! zal ik u toonen, hoe ik doe. Geef „ wel acht; ziet gy niet, zonder inftrument, „ met deeze myne bloote vingeren, zonder £ het minfte geweld en op de zachtfte manier, „ ziet gy niet, ziet gy niet? zo, myne Hee„ ren! i terwyl hy den' losgemaakten tand met a, de vingeren uithaalt, en denzei ven als in „ zegepraal omhoog houdt,) lang Ieeve de a, bekwaamheid!" Vanhier wandelden wy de Konings • ftraat door  ( 135 ) door naar ds Boulevards. Vermits deeze, naast het Palais^Royal, het belangrykfte deel van Parys uitmaaken : zouden dezelven met het verwonderlyke gewoel van menfchen en de menigvuldige, gedeeltelyk zeer zeldzaame vertooningen, die zy aanbieden, wel verdienen, breedvoerig befchreeven te worden; doch vermits daarvan N reeds befchryvingen voorhanden zyn, kan ik niet van my verkrygen, het Publick iets overlolligs op te disfchen ; en ga dezelven dus met ftilzwygen voorby. Wy gingen deeze ftraat , de eenigfte in haar foort, deeze maal flegts een eindwegs in , floegen vervolgens ter zyde af, en begaven ons naar de Place de Vendome , om het gedenkteken van Lodewyk XIV aldaar te bezien. De plaats is een ruim langwerpig vierkant, met gebrooken 'hoeken ; rondom ingeflooten door geëvenreedigde aanzieneiyke gebouwen. Het in 't midden van deeze plaats pronkende gedenkteken, is een metaalen ftandbeeld te paard, van een verbaazende grootte. Het ftaat op een marmeren voetftuk , dertig voeten hoog, vier en twintig voeten breed, en dertig voeten lang. Het paard is zo groot, dat, men zegt, in deszelfs buik twintig menfchen zeer gemakkelyk li 4 rond  ( ï3ö ) ïond©m een tafel zouden kunnen zitten. Men verzekert, dat tot dit ftandbeeld niet minder dan 70000 ponden metaal gebruikt zyn. De konftenaar , die hetzelve heeft gegooten, was eenen Keu.eb, maar de tekening en modellen waren van Gibajd on. Jammer is 't, dat het voorwerp van dit konstftuk niet overeenftemt met deszelfs grootte en verhevenheid. Ons gevoel was hetzelfde als eergisteren op de plaats der overwinning. Het was nu ruim middag, en onze uitgeputte Jrrachten noodzaakten ons, eenen Herfleller {Rejlaurateur (*;; te zoeken. Gelukkig waren wy niet verre van het Palais royal; wy vervoeg, den ons derhalven door de ftraat Sc Honorè derwaards. EEier, en wel onder de gewelfde ope- (*) Dit woord geeft thans, federr dat men hetzelve in den nieuwen eertytel des Konings (_Rcfl<.urateur de ia libcrté trancoife - heeft aangenomen, aanleiding tot' veel boert. Toen, by voorbeeld, eer ige dagen geleeden , iemand , die te Verfailles geweest was, tri het falais royal kwam , en van zyne bekenden gevraagd wierd, Wat de veigadering heden gedaan "ad, antwoordde hyr ,, Nietsl zy heeft haaren tyd by .len Hersteller „ doorgebragt" (fc'lï a pasfi fon tems chez le Rb» 3taurate br.)  ( 137 ) openingen van het paleis, vindt men de beste Spysmeefters , die deezen naam draaien ; en de manier , hoe men by hen bediend wordt» is de volgende: In een ruime zaal ziet men by de intreede een menigte kleine met groen gewascht linnen belegde tafels ftaan, waaraan gedeeltelyk enkele gasten, gedeeltelyk kleine gezelfchappen van twee, drie of vier perfoonen zitten. Men verkiest een van de geenen , die nog onbezet zyn, en laat zich van een der garf ons het keukenbriefje geeven. Dit is een groot gedrukt blad, waarop men meer dan vyftig foorten van fpyzen, zo als het jaargetyde dezelven oplei vert, benevens de wynen, gedisteleerde wate» ren, verfche en ingelegde vruchten, welke men op ieder dag bekomen kan, opgeteekend vindt, en van welke men naar goedvinden eene keuze doen kan. De prys van elk artykel, en wel met opgaave van de portiën, ftaat daar nevens. Is men nu een buitenlanderen onbekend met de gewoonte des lands: dan neemt men van elke verkooren fpys zo veele portiën, als 'er perfoonen zyn in het gezelfchap, waarmede men gekomen is. Dan wordt demaaltydduur; want met minder dan vyf of zes livres, komt men niet vry. Doch heeft men eerst ontdekt, hoe li 5 an-  ( 138 ) anderen hier doen; dan kan men voor weinig geld de zelfde fchotels en zelfs nog meer laaten opdisfchen. Men bepaalt naamelyk ook het getal der portiën , die men van elke fpys begeert te hebben ; doch niet naar het getal der perfoonen, die het gezelfchap uitmaaken , maar naar den meerder of minder eetlust, welken zy tot deeze of geene fpys in 't byzonder hebben. Men verkiest van het één twee of drie, van het ander maar ééne portie; en bekomt evenwel van elk zo veel, als voor drie of vier perfoonen, die juist van één of twee fchotels zich niet begeeren te verzadigen , genoeg is. Een Duitfcher vindt het in den beginnen vreemd, dat hier noch tafel-laakens, noch mes; maar alleenlyk fervetten, vorken en lepels gegeeven worden , vermits men onderfteld , dat elk een mes by zich heeft. Doch des begeïrende ontvangt men dit ook. Na den geeindigden maaltyd bezagen wy op ons gemak de plaats, waar wy denzelven gehouden hadden. Zy is ongetwyfeld debelangrykfte in Parys, en verdient derhalven hier bree-. der befchreeven te worden. Het Palais royal is zynen eerften oorfprong verfchuldigd aan den Kardinaal Richelieu, die het in 't jaar 1629 voor zich ztlven begon te  ( '39 ) te bouwen , en in het opfchrift het Kardinaals, paleis (le Palais Cardinal) noemde; eene be* naaming , die aanleiding gaf tot veele oordcelvellingen en geleerde gefchillen. Men vond zulks te trotsch, naardien Richelieu daar.' door uitfluitenderwyze voor den Kardinaal, of als 't wgare voor den kardinaal der kardinaalen, verklaard wierd ; men vond deeze benaaming niet overëenkomftig met de Franfche taal; welke laatfte byzonderheid men den Stichter der Franfche Akademie (want dit was Richelieu) bitter genoeg verweet. Zyne vleijers poogden3 hem tegen deeze twee befchnldigingen te verdeedigen; en op die wyze. wierd 'er lang en breed over getwist: tot dat eindelyk de Kardinaal zich om ftaatkundige redenen genoopt vond, dit paleis zynen Meefter, Koning J,o. bewïs XIII als een gefchenk aan te biedert. Vervolgens wierd hetzelve , na den dood des Konings, door de Regentesfe, Anna van Qostenryk en haaren Zoon L odew rk XIV bewoond; en nu veranderde men deszelfs benaaming in die van het Koningklyk paleis (Palais royal) Lodewyk XIV ruimde hetzelve in 't vervolg zynen eenigen Broeder, den toenmaaiigen Monsieur (*) in, en fchonk het CO Men weet, dat in Frankryk 'sKonings oudfta bloeder deezen naam altoos draagt.  £ 140 ) het eindelyk aan deszelfs kleinzoon", eenea Hertog van Chartres, waardoor het dan een eigendom van het huis Orleans geworden is. Doch van dat geene, wat dit paleis in dien tyd was, is thans niets meer te vinden, Men heeft hetzelve van tyd tot tyd zodanig veranderd , en verandert het thans nog zo zeer, dat het wel een geheel nieuw gebouwd paleis mag genoemd worden. Het is een groot langwerpig vierkant, ingeflooten door drie binnenplaatfen , twee kleine en één groote. De laatfte word de Tuin van het Palais royal genoemd , omdat zy weleer een wezenlyke tuin was, doch nu flegts aan wederszyden met hoornen beplant is, ook anders nog eenige verzieringen heeft, welke men alleen in tuinen is gewoon te vinden. De twee eerstgenoemde plaatfen komen, in vergelyking met deeze derde, in geene aanmerking; ik zal derhalven by de eerfte blyven , en trachten de verbeeldingskracht myner Leezeren in ftaat te ftellen, om zich daarvan min of meer een denkbeeld te vormen; een dienst, die hun, gelyk ik hoop, thans, terwyl men deeze plaats in alle nieuwspapieren noemt, niet onaangenaam zyn zal. Men ziet by de intrede indeezen zogenoemden  C 141 ) den tuin, eene langwerpig.vierkante plaats ; die 350 fchreden, (naar myn flappen gerekend) ,lang , en 150 breed is. Het verheven en prachtig paleis, dat dezelve van alle vier zyden influit, rust op i$o gewelven, die rondom een Halle of gallery vormen, welke met alles, wat 'er aan verknocht is, mogelyk de eenigft» in haar foort is. In dezelve loopt naamelyk rondom het magtig vierkant gebouw, eene onafgebrooken ry van winkels en vertrekken, in den besten fmaak, rondom van venfters voorzien, waarïn ten deele alle moogelyke foorten van galantery - waaren, ten deele boeken, prenten, fchilderyën en andere voortbrengfelen der konst, te koop geveild worden ; ten deele ook fpys.vertrekken en koffy.huizen aangelegd zyn, waarïn men alle foorten van ververfchingen, en tevens alle uuren van den dag, de talrykfte en vrolykfte gezelfchappen vindt. De gewelven zyn van lichtfchermen voorzien, die, in het verband met eene blinkende verlichting der venfters van het paleis, en van alle daaronder gebouw, de winkels, een zeer goede uitwerking moeten voortbrengen. Het genoegen van deeze fraaije verlichting te zien, hebben wy nog te wach> ten. De  C *** ) De ruime plaats of tuin zèlvé, is naar de lengte, aan beide zyden, met drie ryën wilderi kastanje - boomen beplant, tusfchen welke een onbefchryflyke menigte van menfchen uit de befchaafde ftanden op en neder Wandelt. Mid. den op de plaats vindt men een nieuw, thans pas voltooid geboüw , 't welk zo zeldzaam is, dat ik nimmer van iets diergelyks gehoord of geleezen heb. Het wordt de Circus (li Cirque) genoemd; zie hier een korte befchryving daarvart. Een lang aan de einden ovaal tóeloopend» en met groen geverwd traliwerk bekleed gebouw, omtrent tien voet hoog, is boven vat! een leuning voorzien. Deeze leuning loopt rondom een terras, die het denkbeeld vaii een babylonfche luchttuin wézenlyk maakt. Zy is naamelyk bezet met bloempotten en bakken , waarüit bloemen en ftruikgewasfen boven de leuning uitileeken, die eenen wezenlyken tuin doen vermoeden. In de zy-muuren van het gebouw wisfelen venfters en pylaaren met elkander af; en onder elk venfter ftaat op een klein voetftuk, het borstbeeld van een groot of vermaard man , die de Natie eer heeft aangèdaan. Deeze borstbeelden zyn twee- en zeven» tig in getal. Rond-  ( 143 ) Rondom het gebouw loopt een kleine aa» de zyden opgemetfelde gragt, uit welke op verfcheiden plaatfen ten deele enkele, ten deele famengeftelde fonteinen fpringen. Het geheele gebouw levert van buiten een zeer le. vendig landgezicht op. Thans zullen wy hetzelve inwendig bezichtigen. Het beftaat in eene ongemeen groote en, fchoone onderaardfche zaal, veertien voeten diep in de aarde, waarvoor het bovengemelde gebouw tot een dak verftrekt. Deeze zaal is honderd voeten lang en vyftig breed; en men klimt iflan beide einden van het gebouw op * gemakkelyke en in eenen goeden fmaak vervaardigde trappen naar beneden. Zy ontvangt het licht door het fchuine dak van het gebouw > 't welk uit venfters beftaat. Aan het ééne einde van de zaal verheft zich, op twaalf marmeren pylaaren, een koepel, onder welke alle foorten van ververfchingen te bekomen zyn. Aan de overzyde der zaai is een tent opgericht voor eenen Herfteller, met vier-en twintig kleine kabinetten,' waarïn gefpysd wordt. Rondom in de zaal loopt, zowel beneden als boven eene gallery, die door 72 pylaaren van de zaal afgezonderd wordt. Een onderaardfche breede en gewelf. de  ( 145 ) 3e gang loopt van hier naar dat gedeefte van het paleis , het welk door den Hertog van Orleans zei ven bewoond wordt. En waartoe moet nu dit zeldzaam gebouw dienen? Het zal in de eerfte plaats een zaal van vermaak weezen, waarïn concerten, bals en andere vrolyke partyën gegeeven worden. Ten tweeden zal deeze zaal voor het befchaafder gedeelte der ftad genoegzaam verftrekken als een beurs of markt voor den geest, waar men heenen gaat, om denkbéelden te verzamelen en ook mede te deelen ; en vermaak van geestige gefprekken te genieten Tot dat einde zullen ten derden in deeze zaal des voormiddags , van negen tot elf uuren door bekwaame en kundige HoogleerSaren openbaare lesfen over byzondere weetenfchappen en letterkundige onderwerpen, en wel voor niet gegeeven worden ; en men noodigt tevens alle foorten van konftenaaren uit, om hier van tyd tot tyd hunne kunstwerken openlyk ten toon te ftellen, en aan het oordeel van anderen te onderwerpen. Zy zal eindelyk de plaats weezen; alwaar lieden, die elkander wenfchen te zien en te fpreeken, dit oogmerk zeer gemakkelyk bereiken kunnen. In den winter zal zy altoos des morgens ten agt, in den zomer ten zeven  ( I4S ) Ven uuren geopend en des avonds altyd te elf uuren geflooten worden. Alle avonden zal men daarïn op een fchoon land-muzyk onthaald worden. De onderneemer van dit geheele werk is de Heer Rozee be St. Pierre. Geen andere , dan wél-gekleede en ten minften uiterlyk befchaafde perzoonen zullen'er in toegelaaten worden. Deeze betaalen voor . de vryheid, om deeze plaats zo dikwyls als zy lust hebben, te mogen bezoeken, jaarlyks 72 Hvres , dat is , ten naasten-by 36 guldens. Doch wie geen akkoord maakt, zal telkens 3 livres, of omtrent 30 ftuivers moeten betaalen. Binnen de tyd van vier weeken, zegt men,zal dezelve voor de eerfte maal geopend worden. Het doet my leed, dat wy dan niet meer hier zullen weezen. — De byzonderheid , dat deeze fchoone aanleg onderaardsch is , geeft aan het gevoel, waarmede men daarïn afklimt, pen geheel eigen en zonderlinge gefteldheid, en zowel het zinnelyk als het ziels-genot, '* welk men hier in 't vervolg vinden zal-, moet daardoor geheel eigenaart ig, nieuw, treffend worden, en by zekere gemoedsgefteldheid ten minften , aandoening verwekken. Men vindt zich aldaar min of meer naar maate men gehumeurd is, in eenen ftaat van afgetrokkenK k heul  ( 140 ) heid van de boven-waereld; en 'er behoort juist geen buitengewoon-vlugge verbeeldingskracht toe, om hier van een boven - of onderaardsch verfynd en veredeld beftaan, van een land der gezaligden te droomen, alwaar men het groot en klein gewoel der waereld vergeet , alwaar elke boosaardige hartstogt fterft, en alwaar men, bevryd van alle eigenliefde, zich genoopt vindt, om de algemeene welvaart te behartigen, en een drift en behoefte by zich befpeurt tot een verhevener, zedelyK en ziel genot. — De Paryfenaaren noemen het Palais. royal en deszelfs zogenoemden tuin la Capitale de Paris (de Hoofdftad van Parys;) en wel te recht : want deeze plaats is, in vergelyking met de ftad, wezenlyk dat geene, wat de ftad in vergelyking met het ryk is . zy geeft den toon, zy is het hart van de ftad, 't welk ai het nieuwe, fchoone, bekoorlyke en genietbaare in zich verëenigt, en vanwaar het onder de menfchen gebragt wordt. Zy is de tempel der magtige Godesfe, Mode genoemd, die van hier het geheele overige gedeelte van Europa wetten voorfchryft: zy is de vergaderplaats van alles, wat de natuur en de konst, ivat nyverheid en genie} ter bevreediging van el-  ( Ï47 ) elke natuurïyke en onn3tuutIyke," of gemaakte menfchelyke behoefte, in alle vyf waereld -dee; Jen voortbrengen; zy is eene waereld in 't klein, alwaar al het fchoone en al het genietbaare, uit alle ryken der natuur, uit alle vak" ken der konflen en weetenfcbappen, ten gebruike wordt aangebooden. „ Doch niet de pracht (*) , niet de ryk„ dom, niet de ontelbaare middelen tot ge» ti not. en vermaak, die men hier verëenigd ,, vindt; maar de groote, ryke, menigvuldige ,, en zeldzaame menfchen - fchildery , welke „ den opmerker hier ieder uur van den dag; ,, doch voornaamelyk des avonds, in het oog „ valt, trekt onze geheele oplettendheid. Het „ is, geloof ik, onmogelyk, een in deezen „ opzichte gewigtiger plaats in eenig ander „ gedeelte der waereld te vinden. Hier ziet men CO Men zal my wel willen vergunnen, om deeze plaats de eenige, die ik my verönrloove, uit myne Brieven over de Staats - omwenteling in Frankryk, hier, hoe» wel eenigzins veranderd, in te lasfehen, alzo dezelve noorizaaklyk tot de kenfehets van het oord behoort, waarvan hief gelprooken wordt, en ik buiten ftaat ben, cm de zelfde zaak kort achteréén op twee verfchillends manieren voorteftellen» Zie myne Brieven enz. bis'IzS J7. en volg. Ik «  < M5 % men grysaards en jongelingen , bedaagde ,, vrouwen en jonge meisjes , waereldlyken en priesters, deftige vrouwen en gemeene „ ligtekooijen , ryke zwelgers en hongerige konftenaars , Zuinige kostwinners en zotte „ verkwisters, ingetoogene menfchen en wei„ lustlingen, verftandigen en onnoozelen, wy„ zen en dwaazen, blanke, vaale en zwarte 3, menfchen — de één naast den ander zitten„ de, ftaande of wandelende, in de onder„ fcheidenfte , bontfte, zeldzaamfte en ver„ draagzaamfte fchakeering; en (wat deeze „ tooneelen voor den opmerker der menfchen „ allerbelangrykst maakt) een ieder geeft zich „ hier, hoewel met vermyding van alle in het „ oog loopende onbetaamelykheden, over aan „ de innerlyke drift van zyne eigenaartige ge„ moedsgefteldheid , neiging en afkeer, zon„ der den minften fchroom en achterhoudend. „ heid. Alles, wat hier gefprooken of ge„ daan wordt, blyft binnen de muuren van het paleis; geen mensch Iet 'er verder op; nie. „ mand bekommert 'er zich meer om. Sedejrt „ veele jaaren was deeze plaats, fchoon mid,, den in Parys, en zo naby den troon der dwingciandy, de zetel van een onbeperkte « burger)yke en gezellige Vryheid, alwaar men „ fprak  C 149 ) fprak wat men dacht, en deed wat men „ wilcle, zonder dat zulks voor iemand aan„ ftootelyk was, De Paryfenaat was, zo „ dra hy deeze plaats had betreeden , geen „ Paryfenaar , geen Franschman meer; maar „ voor dit oogenblik was hy een volmaakte „ Republikein en waereldburger , die geen „ burgerlyken dwang noch ketenen kende/ „ „ Hier, (heeft Mercier, (*) reeds agt „ „ of negen jaaren geleeden, gezegd :) hier „ „ ziet men elkander onder de oogen met „ „ een onbefchroomdheid , die in de ge* „ „ heele waereld nergens, dan in Parys, en „ „ in Parys nergens, dan in het Palais royal „ „ gebruikelyk is; men fchreeuwt hier in „ ,, plaats van te fpreeken; men loopt elkan- „ der tegen de borst; men roept de één „ „ den anderen van verre; men noemt de ti „ voorbygaande Dames, haare mannen , haa„ „ re minnaars by den naam ; men duuwt „ ,, dezelven een karakterifeerend woord toe, „ „ en lagcht zichtbaar om elkander en „ „ dit alles, zonder iemand te willen bele- „ digen, of iemand te wiilen vernederen.— „ ,, Hier (<0 Ia zyn Tableau dn Paris. Kk 3  ( 150 ) Hier had Lavatee zyne gelaatkunde. „ „ moeten fchryyenl" — En ik voeg 'er „ by : 'nier ontwikkelde zich reeds federt vee„ le jaaren het kiempje der Franfche vryheid, die thans in den fchoonften bloei ftaat, en die ik wensch , dat de hemel door daauw en „ verkwikkende zonnefcbynen tot haare ryp„ heid bevorderen moge. Hier, en wel voor. „ naamelyk in de twee vermaarde koffy-hui„ zen, 'onder de gewelven van dit paleis, te' „ weeten de Caffé de Fels enduCaveau, alle „ dagen, van den morgen tot aan den avond „ toe,vervuld met twistende ftaatkundigen, wierd „ het bovengemelde kiempje, zonder dat de „ Regeering zulks ontdekte of beletten kon, „ gekweekt en gekoesterd, tot dat het einde„ lyk als een fraaye, rechte en magtige ftam „ zeer fchielyk opfchoot. Hier was het ein„ delyk, en hier kon het ook alleen weezen, „ alwaar de verwonderenswaardige Staats-om„ wenteling een begin nam, terwyl een edel„ denkend burger — zyn naam fchynt niet be.' „ kend geworden te zyn , althans ik heb „ vruchtelooze moeite gedaan, om denzelven „ te ontdekken (*) — op een tafel in dee. „ zen C*> Hy heeft zich naderhand zslven genoemd, en men  ( 151 ) zen tuin fprong, en het volk, dat by dui« „ zenden toevloeide, nadat het door Lam,. besc uit de Tuleriën verjaagd was, den „ ftouten raad gaf : „ om de kokarde aan te „ „ doen en zich te wapenen." ,, Het is een opmerking, welke niet iigt ,, iemand ontglippen zal, die de Tuileriën, „ en vervolgens het Palais royal bezoekt, dat „ dezelfde menfchen, die hy in de eerstge„ noemde plaats zag, in de laatstgemelde de» „ zelfde niet meer fchynen te weezen. Men „ bezoekt de eerfte, om zich te vermaaken, ,, om uitfpanning en genoegen te vinden; en „ de laatfte , om elkünder het ftaatkundig „ nieuws mede te deelen, en over openlyke ,, aangelegenheden te raadpleegen. Daar „ geeft men zich derhalven over aan het zacht „ gevoel der gezelligheid, maar hier aan de „ zorg voor het algemeen welzyn , en aan de , yverigfte poogingen ter onderhouding, be» ,, vestiging en vermeerdering der nieuw»be„ vochten vryheid. Daar ziet men derhalven „ ook men weet nu, dat het de Heer Desmoulins, Advokaat van het Parlement te Parys en een vriend van den Graaf M i r a s e a u was. Zie ia France Uhrs, Kk 4  C 149 ) Vt ook geen andere, dan bedaarde, blyde en ,, vrolyke gelaats - trekken, die ten deele in ,, gedrongen en gemengde hoopen rondom de ftammen der oude eerbiedwekkende kastanje,, boomen en tusfcben dezelven , op kleine „ fioelen, die hier by duizenden te huur ftaan, „ ten deele in zacht-golvende ftroomen, op „ de uitgeftrekte en wel - belommerde wandel„ dreeven, tusfchen de veelvuldige ryën van „ boomen, al wandelende op- en neêrvloei„ jen: daarentegen bemerkt men hier, en wel „ dikwyls by dezelfde menfchen , die men „ daar een uur te vooren zo blygeestig en „ bedaard zag , byna niet dan ernftige ge„ zichten, met gefpannen fpieren, en met „ oogen, die niet zelden vaderland- en vry„ heidlievende vonken uitfchieten. Daar ziet „ men nog Franfchen, maar veredelde Fran. „ fchen, wedergekeerd tot de eenvoudigheid „ en waardigheid in kleding en zeden, voe. „ gende voor een vry geworden volk; daar* „ entegeu meent men hier niet dan Engel„ fchen, zo niet zelfs Grieken en Romeinen, „ voor zich te zien, die over het algemeene „ welzyn raadpleegen. De opmerking van „ dit onderfcheid , dat een ieder, zelfs den „ onnoozelften waarneemer, van zei ven als „ bi  ( 153 ) Z in de oogen fpringt, is zo aangenaam als „ vreemd, onderfteld, dat men zelf nog eeni„ ge overblyffelen van menfchelyke vryheids,» „ zucht in zyn hart koestert. - „ Ten uiterften aangenaam en belangryk s, is 't, wanneer men zich hier midden in één ,, van de groote, luidruchtige groepen famenn gefteld uit honderden van famengepakte „ figuuren , begeeft , die ter deezer plaatfe „ reeds in de morgen-uuren vergaderen, en „ den geheelen dag door , tot laat in den „ nacht toe, wegens den onöphoudelyken toe„ vloed, waardoor de afgaanden ieder oo„ genblik vervangen worden, altoos dezelfden „ fchynen te blyven. Voornaamelyk is 't der „ moeite waardig, te zien, hoe deeze troe- pen ontdaan, Twee of drie famenpraaten„ de menfchen ftaan (lil; zy verheffen hunne ,, ftem; hunne gebaarmaaking wordt levendi„ ger ; terftond wekken zy de aandacht en „ nieuwsgierigheid der voorbygangeren. Mea „ onderftelt , dat zy over openlyke aangele. „ genheden fpreeken , en daarïn ftelt een ieder het grootfte belang, een ieder heeft „ het recht deel daaraan te neemen. Men „ voegt zich (evenveel bekend of onbekend) ,j by hen, om aan den inhoud van hun ge« Kk 5 » fpre!;  ( 154 ) '„ fprek deel te neemen; 'er ontftaat een troep.," en binnen eenige minuuten tyds groeit dezelve aan tot eenige honderd koppen. Alleen „ de geenen, die het naast aan het middelpunt ,, ftaan, kunnen het onderwerp van hetgefprek „ hooren, en fpreeken mede Onder de overi,, ge loopt de vraag : que dit. on ? (Wat zegt „ men daar?) als een loopend vuur rond, zon„ der dat de geenen, aan welke dezelve ge„ daan wordt, ze kunnen antwoorden. Allengs „ ontftaan in den omtrek van den aangroeijen. ,, den kring meerder middelpunten voor meer„ der kleiner kringen, die zich binnen den grooteren kring vermen, die elk veel tyds ,, iets verhandelen , dat ten eenemaal ver„ fchilt van 't geen de eerfte aanleiding tot », den famenloop gaf. Zodanige troepen van „ menfchen ziet men dikwerf den geheelen „ dag door op de zelfde plaats ftaan , alsöf zy „ wortelen in den grond gefchooten hadden, „ fchoon de afzonderlyke perfoonen , waar„ uit dezelven famengefteld zyn , naauwlyks „ een half uur lang de zelfden blyven, en de „ onderwerpen van gefprekken, in de onder„ fcheiden kringen deezer famenvloeijing , dik. „ wyls zeer van elkander verfchillen." An-  (m) Andere troepen ontdaan niet door het een of ander toeval , maar worden door eenen volks - redenaar (en deeze zyn hier thans in eene groote menigte) opzettelyk veroorzaakt. Heeft naamelyk zodanig een iets voortedellen, dat het algemeen belang betreft , dan fpringt hy op eenen doel of tafel, en oogenblikke* lyk vloeit alles naar deeze plaats toe , en vormt rondom hem eene groote gehoorplaats van digt ineen gedrongen hoorers opgepropt. En het is indedaad geen gering genoegen, de redenkundige begaafdheden waar te neemen , welke de doel- of tafel -fpreeker gemeenlyk voor den dag brengt; begaafdheden, die zich bydit volk, op eene voor ons Duitfchers byna onbegrypelyke wyze, in alle danden ontwikkeld hebben. Doch na dat men eerst den buitengewoone fnellen toevloed van denkbeelden en de zonderlinge derkte van gevoel, waardoor dit volk zich van alle overige volkeren der waereld onderfcheidt, heeft ontdekt ; na dat men vervolgens deszelfs algemeene gezellige befchaaving en eindelyk het eigenaartige van deszelfs gerechts - hoven , voor welke niet fchriftelyk maar mondeling en wel openlyk voor de ooren van het Publiek, gePleit wordt, beneven zo veele andere voor- ko-  ( 155 ) komende gelegenheden om hier in zo veels vergaderingen ; Clubs enz. in het openbaar te fpreeken , heeft leeren kennen : verwon, dert men zich niet meer, en vindt het zeer natuurlyk, dat de Franfchen ons in het fpreeken even zo zeer te boven gaan, als zy ons ïn vlugheid van karakter, en voornaamelyk ook in vertrouwen op zich-zei ven overtreffen. Het gebrek van deeze laatfte eigenfchap zou alleen reeds voldoende weezen , onze poogingen, om hen daarïn te evenaaren (indien zulk een naaryver immer by ons fland mogt grypen) te verydelen. De alte befcheidene zal, wanneer het aankomt om openlyk en voo'r de vuist te fpreeken, nimmer een Cicero of Mirabeau weezen. By deeze waarneeming voeg ik nog de aanmerking, dat de Franfchen , zonder deeze begaafdheid in de welfpreekendheid, waarïn zy byzonderlyk uitmunten, nimmer hunne groote Staats - omwenteling zouden tot ftand gebragt hebben. Eene redevoering is by zodanige gelegenheden de eerle en magtigfte dryfveêr , die alle de overige aan den gang helpt, en aan dezelven de verëischte richting geeft. In Zweeden maakte dezelve de;: Koning onaf hangklyk ; in Frankryk fmoorde zy het despotismus en verhief flaaven tot de waar- dy  C iS7 ) dy van vryë menfchen, Daaruit volgt, dat eene Natie , die nog geene bekwaamheid in het fpreeken heeft, ook nog niet ryp is voor de vryheid. —«- Doch , het is tyd , om thans het Palais royal te verlaaten , daar wy voorgenomen hebben nog een verre reis naar een zeer afgelegen gedeelte der ftad te doen. Doch eerst nog twee woorden van eene aartige uitvinding; waarvan men , wanneer men juist op den middag hier komt, voor de eerfte maal op eene aangenaame wyze verrascht wordt. Dit is een zonnewyzer, die , zo nevel en wolken zulks niet beletten, zelfs een blind mensch het Waare middags uur aantoont. Geheel boven in het paleis, en wel in het midden van de voorgével van het laatfte dwars - gebouw, aan het eind van den tuin , ziet men onder een borstbeeld den naam Rousskau, en verbeeldt zich , dat het een gedenkftuk van den wysgeer J. j Rousskau is. Men vestigt 'er zyn oog op, ftaart 'er-op, en wordt gemelyk dat het gedenkftuk zo hoog geplaatst is. Op het oogenblik is 't middag ; en op het zelfde oogenblik gaat ter zei ver plaats een fterke kanon-fchoot af. De zaak k aldus geleegèa* Boven het laadgat van een kanon al.  ( Ï58 ) mkéi geplaatst, doch niet zichtbaar, ïs eeri brandglas zodanig gefield, dat het brandpunt juist op het oogenblik, dat de zon in de middag-Iyn treedt, op het kruid van het laadgat vallen moet. De uitvinder van deeze zonnewyzer, heette even gelyk de wysgeer van Geneve, Rousseau. Vandaar denaam, dien men ter deezer plaats ziet, vanwaar men in den beginne wierdt verfchalkt. En nu tot ons middag reisje. Wy gingen naar de zogenoemde Ecole militaire J[de krygsfchool) een prachtig paleis, in eenen zeer goeden fmaak gebouwd , aan het uiterfte einde der ftad ten westen. Ik zeg, een zogenoemde, omdat hier geen krygs - fchool meer is; want reeds federt verfcheiden jaaren, ftaat dit paleis ledig en wacht dat 'er, ik weet niet hoe , nader over befchikt zal worden. Lodewyk XV deed hetzelve bouwen; en de bedoeling was, dat 500 jonge Edellieden, die met geene geluks-goederen bedeeld , of wier vader in 's Konmgs dienst gefneuveld waren , hier vry zouden opgevoed worden. Deeze weldaadige bedoeling wierd ook in 't jaar 1751 wezenlyk in 't werk gefield; doch onder de ministeriëele regeering van den Heer van Si. G e r m a 1 n , wierd dit geftigt den bo. • dein  ( IS9 ) dem ingeflaagen. Deeze Minister deed op zekeren dag alle de jonge lieden (ik heb niet kunnen ontdekken , tot wat einde) naar de Provinciën brengen, alwaar hy ze in de kollegiën verdeelde. Het plan 't welk hy daarmede bedoelde, wierd mogelyk verydeld; want nadat het huis eenen tyd laqg had ledig gev ftaan, maakte hy 'er wederom een Ridderlyk fchool van, terwyl hy 150 voedfterlingen uit de provinciaale kollegiën terug riep , en het geftigt terftond liet openen voor zodanigen, die gegoed genoeg waren , om 2000 livres (omtrent 1000 Guldens kostgeld te kunnen betaalen. Dpch ook dit was van geen langen duur. Het geftigt wierd eenige jaaren geleden wederom vernietigd; en de fraaije gebouwen hebben nu federt dien tyd op nieuw ledig geftaan, zonder dat men weet, wat het Ministerie daarmede voorheeft. Men oordeelt in het algemeen, dat ze voor 's Konings broeder, den Graaf van Artois gefchikt zyn; maar naardien deeze thans gevlucht is, en mogelyk zo fchielyk niet zal wederkeeren : zouden ze nog lang ledig kunnen ftaan, indien de Natie daarover geen andere fchifc. king maakt. De gebouwen, waaiüit dit uitgeftrekt paleis be-  ( iBo ) beftaat, hehooren mede tot de fchoonften eS prachtigften in geheel Parys. Op liet eerfte van de twee fraaije voorpleinen , van dit paleis naar de ftad ziende, vindt men het marmeren ftandbeeld van Lodkwyk XV. door Le Moyne; het eerfte openlyke gedenkteken, waaraan ik hier een recht gepast, kort en zaakelyk opfchrift vond. Het is ontleend uit een Romeinsch Dichter, en luidt aldus: Hier boorde hy zich gaarne Vader en Vorst noemen(*j. Ondertusfchen zoude, naar myn oordeel, ook dit opfchrift nog gepaster , eenvoudiger en edeler geworden zyn, wanneer men de laatfte woorden, atque princeps weg gelaaten en alleen Hier hoorde hy zich gaarne Va dee noemen. daaraan geplaatst had. Ik heb niet noodig, de reden hiervan op te geeven. — De fraaije zy- CO Bic amat dkipaltr atque princeps.  ( m ) zy-gebouwen , die dit plein indulten, zyn ve? fierd met een pragtige gallery, op pylaaren rustende. Op de andere zyde 2iet men van het hoofdgebouw op een regelmaat ig plern , van eenen verbaazenden omtrek , le champ de Mars genoemd Of men deeze benaaming door Maart, velt of het veld van Mars moet overzetten, kan ik niet voldingen. In het eerfte geval zou het één van de plaatfen zyn, waarop in oude tyden de openlyke ryksdagen wierden gehouden, die men Maart- of Meivelden noemde; omdat deeze ryksdagen in één van deeze twee maanden, op zodanige plaats onder den vrijen hemel gehouden wierden. In het tweede geval zoude met de benaaming Veld van Mars, op die verordening van dit plein gedoeld worden; die hetzelve verkreeg in den tyd, dat de krygsfchool hier wierd aangelegd; naamelyk op de militaire oefeningen, welke de voedfterlingeri van dit geftigt op hetzelve moeften verrichten,.' Naar vermoeden is het eerfte geval wel het waare, omdat de benaaming van het plein waarfchynelyk ouder is, dan de krygsfchon'. DiÊ plein, dat uit een met gras begroeide plek beftaat, is het grootfte van alle openbaare pleinen , die ik ooit gezien heb. Het is aan III. bkel, LI we-  'C 162 ) wederzyden met bemuurde gragten en met een dubbele rei boomen omzoomd, en aan het einde wordt het, op eenen onSfzienbaaren afftand, door de voorby loopende Seint afgeflooten. Het gezicht uit het paleis over dit veld naar de hoogte aan de overzyde der Seint liggende, aan welke men de fchitterendedorpen Pasfy en Chaillot ziet, is voortreffelyk. Nadat wy in ons kwartier wedergekeerd wa. ren, en een weinig uitgerust hadden, ging ik my, na zulk eenen bezwaarlyken dag, door een koud bad verfrisfen ; en wandelde vervolgens nog de Tuileriën door,naar de Elifeefchevelden, {les Champs Elijeês) Dit vermaakelyk oort wordt flegts in eenen onëigenlyken zin velden genoemd : want het is een bosch , 't welk in re. gelmaatig-geplante ryën boomen beftaat, en zich van de Tuileriën onder anderen ook daardoor onderfcheidt, dat het niet, gelyk deeze, alleen voor voetgangers open ftaat, maar ook eenen weg voor rytuigen en paarden heeft. De menigte van allerlei foorten van rytuigen, welke men hier ziet pasfeeren , is onbefchryffelyk groot. By het vallen van den avond,zag ik in één der voomaamfte wandeldreeven van deeze plaats een plek, die door eenige lichten, voor- zien  ( 163 ) zien van gepolyst blik, verlicht wierd, en ging derwaards. Hoe meer ik naderde, deste meer wierd myne nieuwsgierigheid gaande, omdat ik iets ontdekte, waarvan ik het oogmerk onmogelyk begrypen kon- Ik zag eene min of meer verheven zitplaats, voor welke een pylaar , die boven met een cyferplaat eindig ie , tot een rugleuning verftrekte. Voor de zitplaats ftond op een voetftuk een groote fpiegel, en wel zodanig , dat het glas van denzelven naar den ftoel gekeerd was; en daarnaast een man, die op volk fcheen te wachten. Ik was naauwlyks zo naby gekomen, dat zyne Item my bereiken kon, of hy riep my toe: „ Kom, myn „ Heer! voor twee Som zult gy ontdekken, „ hoe véél ponden gy weegt!" Deezeaanbieding kwam my zeer zeldzaam voor; ik trad nader,en bezichtigde dit werktuig naauwkeuri. ger* Het is op de volgende wyze ingericht. Wanneer men daarop gaat zitten, zinkt men met de zitting, die in de achter-leuning een tegenwigt heeft, naar maate van zyne zwaarte, als op een weegfchaal, meer of minder neder, en de wyzer aan de cyferplaat, die de plaats van het tongetje in de weegfchaal vervangt, blyft ftaan op het getal, 't welk de zwaarte van den zittende opgeeft, Doch dewy! deeze niet  C »«4 ) Biet achter zich zien kan, dient de voor hem ftaande fpiegel, om hem de cyfferplaat .te too. nen, ten einde hy het getal van zyne zwaarte met eigen oogen zien kan. Al weder een klein voorbeeld van de Franfche en vooial van de Pary fche Induftrie, die onüitputtelyk is in kleineen groote uitvindingen, voor allebedenkelykewe. zenlyke of gewaande menfchelyke behoeften. Het Vervolg en Slot in een volgendg Deel.