NIEUW GESCHENK VOOR Dft J E U G D>  EX BIBLIOTHECA F.G.WALLER 1933  TE AMSTERDAM, Bij JOHAMES AL L AR T, MDCC XCI.   AAN JONKHEER HENDRIK ANTONIJ ZWIER de VOS van STEEN WIJK genaamd van ESSEN. O jeugdig takjen, door 't geflacht Der eedle Vossen voordgebragt, Nu ingeënt in dat van Essen, Dat meenig voorbeeld, aan uw jeugd, Vertoont van adelijke deugd , Voor kindren ruiin zoo nut als lesfen. Groei op, tot uwer oudren vreugd! Eu zet op de oefning van de deugd, Van jongs af aan, uw hart en zinnen, En ftrek, door 't leven naar uw plicht, Tot zielvreugd van uw neef en nicht, Die u gelijk hun zoon beminnen, * Het  C 6 ) ïlet fchaadlijk kwaad en \ nuttig goed Het geen gij doen en laten moet, * Leert gij van nu af aan reeds kennen; Ook zal men uwen fmaak aan 't waar Aan 't grootecn't fchoone , op fcH4^ilAB, Met vlijt en wijze zorge wennen. Graag leenden we ook hier toe de hand, Graag wilden we ook uw jong verftand En hart,tot deugd en oefning wekken : Kom! Hendrik.' laat dit klein gefchenk Uw lust, uw ijver , tot een wenk , Tot eene fcherpe fpoor vertrekken! Mijn Jongen! wordt ons wenfehen waar, Dan zult ge eene eer voor Schaffela ar , Voor de Essens en de Vossen wezea. Dan wordt gij vast,, in later tijd, Ook als ge eens Heer van Sciiafflaar zijt Van elk bemind, geëerd, geprezen. J. F. Mar Ti net. v. d. Berg. IN-  w y gf/n m vertrok derwaards , met een deel Joden, met volle magt, om alles te doen , wat hijnoodig zou vinden. Vr. Lezen wij ook van eenige dingen, die Nebcmia te Jeruzalem verricht heeft ? Antw. Hij verbeterde en bevolkte de Had verder, en droeg zorg voor de onderhouding van de burgerlijke.en kerkelijke wetten. Vr Had hij eenigen tegenftand in dat werk ? Antw. Sanballat, Landvoogd van Samaria , fmeedde zeer gevaarlijke ontwerpen tegen hem, doch Nehemia hield zich zeer wel op zijme hoede. Vr. Bleef hij tot zijn dood toe te Jeruzalem P Antw. Na dat hij daar ïa jaren geweest was s vertrok hij naar Perfien,doch zijn afwezen duur. de maar 5 jaren. Na welken tijd hij op nieuw .vele misbruiken ingekropen vond, die hij aanHonds met allen ijver verbeterde^ Vr. Was het volk gewillig om zich aan zijne fchikkingen te onderwerpen? Antw. Het groot gezag, waar mede hij-van den Perfifchen Koning beklesd was, verplichtte hen daar toe, en hij werd grootelijksonderfteund door drie Profeten van dien tijd, hacgai, zaghaPviA en malpachi, en om het volk Gods wet gedu-  J4 GESCHIEDENIS DER durig indachtig te maken, fchijnt het dat de Synagogen in dezen tijd zijn ingetteld. V. Hoe ging het verder met den Joodfchen Staat na den dood van Nehemia ? Antw. Van dezen tijd af hebben wij geen geregelde berichten van denzeVen, gedurende een ■ tijdvak van 250 jaren , tot aan den tijd der Makkabeeuwen. Eenigc kleinigheden alleen komen hier en daar voor, en eenige dingen weet men op waarfchijnlijke gisfingen. Vr. Wat denkt men van deszelfs landbeflier in dien tijd ? Antw. Dat zij geen afzonderlijke Landvoogden gehad hebben, maar aan de Landvoogdij van Syriën zijn ingelijfd geworden ,wier beftierders het beftuur der Joden aan de Hoogcnpriestersfchijnen te heb» ben toebetrouwd. Het fchijnt hun toen wel genoeg gegaan te hebben , doch dewijl velen den post van Hoogenpriester, min uit Godsdienftigheid , dan wel uit win- en beerschzucht , bij de Syrifche Stadhouders zochten, werd dit een bron van veel rampen voor het volk. Vr. Wat voorbeelden zijn daarvan? Antw. 373 Jaren voor Christus , had zekere josua dat ambt voor zich bij den Stadhouder bekuipt. Deze hierop in den tempel gedrongen, werd aldaar doodelijk gewond. De Syrifciie Landvoogd  S RA E L IJ TEN. I5 voogd kwam hierop den tempel ontheiligen , en leidc denzelven eene zware fchatting op, die men Jangen tijd heeft moeten beta'en. Vr. Wat weet men noch .van de Joden gedu. rende dien tijd ? Antw. Dat dePerfifche Koning ochus, 24 jaren later ,fin Judeatrok, Jericho innam en veel Joden naar Egypten en de*oevers van de Kaspüchë zee gcv-angen zond, zonder dat ons de redenen daartoe of de gevolgen daarvan blijken. Vr. Bleven zij vervolgens getrouw arm de perfifche Monarchen'? Antw. Daarvan gaven ze een bewijs aan alexan»" der den grooten, Koning van Macedonië, toen' hij tegen de Pcrfen optrok en Tyrus belegerde, Want ze weigerden hem zijne begeerte om mondvoorraad voor zijn leger. Vr« Kon de Overwinnaar der wereld deze weigering verdragen ? Antw Zoo ras Tyrus was ingenomen , trok Aiesander op, om de joden over dezelve zwaar te' frraffen, doch den Moogenpriester jaddua was in den droom geopenbaard, dat hij met alle zijne Priesters , in hunne ambcskleederen , en al het volk in witte gewaden den overwinnaar moest te gemoete gaan, en dat deed hij. Vr. En hoe liep die zonderlinge ontmoeting af? Antw.  ï£ GESCHIEDENIS DER. Antw. Alexander werd met eerbied voor hem Vervuld, en behandelde hem met onderdanigheid: te kennen gevende, dat hem zulk eene ontmoeting voorheen" in eenen droom vertoond was , en <\at hij daarom dezen eerbied niet bewees aan den Hoogepriester, maar aan den God dien hij diende. Gok fchonk hij een groot aantal van offerhanden aan den tempel. Vr. Bleven de Joden naderhand in die zelfde gunst bij Alexander? Antw. Heel zeer! Zoo zelfs dat hij, na de verwoesting van Samaria, vele landen, die te voren tot dien ftaat behoord hadden j aan de Joden, fchonk. — Ook ontüoeg hij vele Joden, diehartnekkig weigerden hand te leenen aan het herbouwen van de afgodstempel van Belus, als tegen hunne wet ftrijdig, goediglijk van dien arbeid. IV. Vr. Hoe is hef. met den Joodfchen ftaat gegaan , na den dood van den grooten Alexander ? Antw. Zij zijn toen veelal in grooce ongelegenheden geweest. De legerhoofden van Alexander verdeelden zijn rijk onder zich, en oorloogden zonder ophouden tegen elkander. Zoo dat vele landen geheel bedorven werden. Eindelijk bleven de Koningrijken van Syrien en vanEgyp- ten  mcuaacr wra met eeruiea voor jfeem vervuld. Bladz.16.   ISRAËL IJ TE N. 17 ten alleen over. Doek daar dezen ook fteeds met elkander onècm'g waren , en het Joodfche land tusfehen hun beide lag , hadden de Joden ook daarvan veel te lijden, en dat heeft meer dan 150 jaren geduurd. Vr. Zijn daar eenigc bijzonderheden van bekend? Antw. Drie legerhoofden van Alexander , te weten antigonüs,seleuicus enptolomeus, toen Koningen van Opperaziën , Sijriën en Egypten <, betwistten elkander het Joodfche land. Ptolomeus voerde een groote meenigte van Joden, om de* zelve in Alexandrie, een ftad in Egypten neer te zetten , met groeten buit mede , en het land, door oorlog veel geleden hebbende , kwam onder de Koningen van Syrië n, onder welken de Joden hei tamelijk wel hadden. Vr. Vermeerderde de bevolking onder dit bellier in het land ? Antw. Het tegendeel is waarheid. Want Seleukus ftichtc een groot aantal van Steden in zijne heerfebappijeny tot welke hij,uit hun vaderland, door gunften en beloften, een groote meenigte van Joden lokte, die dus noch-meer dan te voren zijn verfpreid geworden. Vr. Hebben wij noch andere berichten uit dit tijdvak 9 Antw. De naam van den Hoogcpriester Onias , die  18 GESCHIEDENIS DHR die 20 jaren later bloeide, is bij de Joden zeer beroemd. Hij wordt niet alleen als een vroom braaf man geprezen, men verhaald van hem noch , dat hij Jeruzalem zeer verfraaid en verfterke heeft. Vr. Wat noch ? Antw. Dat, 011 jer den opvolger van dezen O; Sas, toen de Joden weder aan Egypten onderhoorig Waren, de gezindheid dei* Sadduceeuwen opgekomen is, en dat, eenigen tijd naderhand , de Griekfche vertaling des Ouden Testaments, die de verlaling der zevemig genoemd wordt, gemaakt is. Vr. Hoe is die in de wereld gekomen ? Ancw. De Egypti:che Koning ptolomeus fitADELi-us- die een groot lief hebber van boeken en geleerdheid was, liet, zoo men wil, deze overzetting maken. Men hééft verdicht dat hij daar toe 70 Joden gebruikt heeft, van welke men zonderlinge fabeltjes vertelt. Vr. Is deze gebeurtenis van eenig aanbelang'? Antw. Van zeer groot aanbelang. Om dat de kennis van den Joodfchen Godsdienst, door dit middel , bij de volken, meer dan te voren , is bekend geworden. De Joden , die Grieksch fpraken, hebben deze overzetting gebruikt, en dc Apostelen hebben zich van dezelve in hunne aanhalingen van het O. T. bediend. Hoewel an- de-  I S R A E L IJ T E N. Ip d«re Joden, die zeer fterk aan het HebreeuwscH gehecht waren , grooteiijks tegen deze overzee ting uitvoeren. Vr. Wat is ons noch van die tijden bekend? Antw. Dat de Joden , omtrent 250 jaren voor Christus , onder het bellier van den tragen en gierigen Hoogenpriester Onias II, veel van den overmoed der Samaritanen leden, die jaarlijks invallen in hun land deden, en dat zij in dien ti„'<§ eens, door de bekwaamheid van zekeren jozef, uit een oogfchijnlijk gevaar gered werden. Vr. Wat geval was dat ? Antw. De Hoogepriester had de 20 talenten fcliatting, die de Joden in dien tijd aan ptolomeus eïergetes, Koning van Egypten, betaalden , wel bij zijn volk ingemaand , maar in zijn eigen fchatkist geborgen. De Koning dreigde, zoo ze niet betaald werden, al de Joden uit hun land te jagen. Doch de gierige Hoogepriester bleef onverzettelijk weigeren. Eindelijk bragt de brave Jozef het met veel list zoo verre, dat hij alle de geduchte gevolgen van 'sKonings ongenoegen voorkwam „ en zijn land en volk behield. Vr. Wat weten wij noch van die tijden? Antw. Dat de Joden onder den volgenden Egyptifchen Koning ptolomeus filopator. veel leden van ecnen oorlog, tusfehcn dien Vorst en den Ko.  f* g-eschtedenis d*er Koning van Syriën. Doch zij bleven aan hst einde van dien oorlog, aan den Egyptifchen Koning onderworpen , tot welken zij ook veel meer genegenheid hadden , dan tot den Koning van Syriën. - Vr. Hadden zij dan nooit reden om zich over £ilopater te beklagen V Antw. Aan het einde van dezen oorlog wilde hij den God der Joden , in zijnen tempel met rijke offerhanden vereeren ; doch toen bekroop hem de neiging , om binnen in het heiligdom te dm. gen, waarin zelfs geen Jood , veel min eenig heiden, komen mogt en wat de Priesters ook deden ,. zy konden deze ontheiliging, van den tempel niet keeren. Vr. Hoe verging den Koning deze ftoutheid? Antw. Hij wierd van eenen zwaren fchrik overvallen , zoo dat men hem, gansch buiten zich zeiven moest wegdragen.- Vr. Kreeg hij toen geen berouw van dezen ftap? Amw. Men verhaalt, dat hij daarop in dolle woede tegen de Joden ontftak, hen zeer zwaar in Egypten vervolgde, en voorhad de geheele natie te verdelgen : doch dat de Joden van dit gevaar , door tusfehenkomst van Gods voorzienigheid 3 of wel dcor een wonderwerk verlost, en  I S R A E L IJ T E N. gg en in het genot-van alle hunne voorrechten herfteld werden (3 ). Vr. Wat viel er na den dood van dezen Egyp* tifciien Koning voor? Antw. De Joden kregen, omtrent 204 jarea voor Christus, van antiochus den groote n 5 Koning van Syriën, verbazende voorrechten. Vr. Was deze voorfpoed langdurig ? Antw. Hij bleef, na den dood van Antiochus onder zijnen zoon, Seleukus op dezelfde wijze aanhouden. In dezen tijd was Jeruzalem in diepen vrede en in zeer grooten bloei; doch 176 jaren voor Christus, begon eene reeks van zeer groote rampen voor de Joden. V. Vr. Wat was de oorzaak van de rampen der Joden in dezen tijd? Antw. Tusfchen zekeren simon, Opperbeftierder van den tempel, en den Hoogenpriester ONrAS III, ontftond groote oneenigheid. En alzo Simon zijne zaak niet kon meeiter worden, berichte hij den Syrifchen Landvoogd van Paleflina, heliodohus, dat er groote fchattcn in den tempel waren en ruide hem op om die te rooven. Vr.' <3) 5 Mahk. II; 5,  m GESCHIEDENIS DER . Vr. En deed heliodop,us dat? Antw. o Ja, uit last van den Koning van Syriën, deed hij te Jerufalem onderzoek, en kreeg tiaar bericht, dat een groote fchat in den Tem. pel lag , die ten deele aan den dienst van God geheiligd was , en ten deele aan bijzondere perfoonen, vooral aan wedirwen en weezen, toebc* hoorde. Waarom men hem bad denzelven aldaar in rust te laten. Doch alles mogt niet helpen. Heliodorus wilde in den tempel. Vr. En hoe gelukte hem die onderneming? Antw. Hij werd , even gelijk Ptolomeus te vo* feu gebeurd was, door een onbekenden fchrik verbaasd en van zijn opzet afgebracht. Vr. En was deze tweefpait hier mede ten einde ? Antw. De twee partijen woelden en worftelden tegen elkander te Jeruzalem ; zoo dat de Hoogepriester , uit vrees voor erger, de zaak voor den Koning van Syriën zelve bracht, en mogelijk zou het vuur door denzelven zijn gebluscht geworden, zoo niet antiochus, die den bijnaam van e p i f a n e s draagt, aan zijnen vader omtrent dien tijd was opgevolgd. Vr. Hoedanig een man was Antiochus Epifanes?  ISRAËL IJ TEN. i$ Antw. Een van de trouwloosfte , wreedfte, bcestachtigfie menfchen, die ooit in de wereld ge» weest zijn. Vr. Hebben de Joden ondervinding gehad van, deze zijne hatelijke hoedanigheden ? Antw. Niet weinig! Een volk dat onderling zoo fel verbitterd is, moet, vooral van zulk een tijran, veel te lijden hebben. Vr. Moeiden de twistende partijen dezen Ko* ning dan met hun gefchil? Antw. jazon , de broeder van den braven Hoo* gepriester Onias , koft dat ambt van den Koning voor groot geld, en koft voor een andere groote fom de vrijheid, om te Jeruzalem oefen- en leer» fcholen van griekfche zeden opterechten, tegen de ï gee^t van de wetten van Mozes» Vr. Wat werkte dit uit ? Antw. Een diep verval,bij den aanhang van dezen ingedrongen Hoogenpriester, in den Joodfchen Godsdienst. De tempeldienst werd verwaarloosd , en de wetten raakten in vergetelheid. Zelfs wilde de eerlooze Hoogepriester, dat fom* migen uit zijn volk, op de O'ympifche fpelen te Tyrus , aan eenen heidenfchen afgod Herkules zouden gaan offeren. Vr. Had Jazon lang genot van zijnen onwettig verkregen post ?  2* G E S C H I E'D E N I S DER An»vv. Zijn eigen broeder menelaus , ö£ri inensch even zoo ondeugend als hij , beloofde Antiochus nog veel grooter fchat, en dat hij al de Joden zou overhalen, om hunnen Godsdienst te verzaken, en dien der Grieken aantenemen : en tot dien fnooden prijs kreeg hij dat ambt en de gunst en befcherrtïing van den Koning. Vr. En volvoerde deze booze mensch deze voornemens ? Antw. Hij deed kwaads genoeg. Hij roofde vele heilige vaten uit den tempel, en perfte de Joden met geweld groote geldfommen af, tot het betalen van zijne fehatting $ ook werkte hij uit, dat de oude vrome Hoogepriester Onias vermoord werd. Vr. Hoe werd dat bij de Joden opgenomen ? Antw. De Joden verwekten eenen opfland, waarin veele Syriers , en derzclver opperhoofd, •m 'c leven kwamen» Vr. Werd dit bij Antiochus niet kwalijk genomen ? Amw. De Joden zonden drie gezanten, ora hunne zaak fcij hem goed te maken : doch Menelaus wist, door omkooping, dezelve te doen va» kant maken, waarop de godloozeHoogepriester, zonder eenig bedwang, groote grouwelen in JeïuialeHi pleegde 3 in welken tijd men zegt, dat fchrik-  ) S R A E L Ij TEN. 25 fi.-:,HU: olijke teekenen, ia de lucht, nieuwe rampen verkondigden» Vr. Wat rampen volgden hier op? Antw. Op een valsch gerucht, dat Antiochus dood was, nam de oude hoogepriester Jazon Jeruzalem in, en vervulde de Stad met wraak en moord. Doch Antiochus nam ze kort daar op weder in, en vermoordde een zeergroot aantal arme menfehen. Vr. Bleef het hier bij ? Antw. Gansch niet! Hij ontheiligde den tempel, op de baldadtgftc wijze, en wijdde denzelven aan Jupiter Olympius; ook nam hij al het overige geld en de gouden vaten en gereedfehappen met zich. Eenigen tijd daarna zond hij een leger van aoooo man naar Judea, die op zijn last, alle Joden zonder onderfcheid uitplunderden en vermoordden : zoo dat die genen, die overbleven , in vreemde landen vluchten moesten. Dus lag Jeruzalem driejaren woest en verlaten! Vr. En wat werd er van de Joden in ander* landen? Antw. Uit hoofde van een gebod des koningj, werden zij gedwongen hunnen Godsdienst te verzaken : zoo zelfs dat het vieren van den Sabbath of de befnijdenis een doodzonde was. Dit was oorzaak dat velen van God en zijn I. djeel. B diciisc  a6 GËSC1IIEDËNIS ÖËR dienst afvielen, en die dat niet doen wilden .» met de jammerlijkfte pijnen ter dood gemarteld werden. Vr. Waren er dan, die in deze vreeslijke vervolging aan hunnen Godsdienst getspu bleven ? Antw. Velen! Onder anderen leest men van Ëleazar, een eerwaaidigen Schriftgeleerden, van 90 jaren oud, dat hij door geen pijn, hoe zwaar,ook, te bewegen was, niet alleen öm eenige verboden Jpijze te eten , maar zelfs om te veinzen dat hij dat cL'ed; er. dat hij met kloekmoedigheid en vrolijkheid, onder het doorltaan van allerlei wreedheid, leed en ftierf. Vr. Weet gij noch een ander voorbeeld van die nare tijden ? Antw. Zeven broeders, die met hunne moeder gevangen waren, en dien menzwijnenvleesch wilde doen eten, weigerden zulks allen tot eert toe met groote ftandvastigheid. Vr. En hoe verging hun dat? Antw. Zij werden, een voor een, met de zwaarfte, langduurigfte martelingen ,daar men ooit van gehoord heeft, ter dood gebragt. Vr. En hoe gedroeg zich de moeder onder dat alles ? Antw. Zij wekte, met eeneftandvastigheid zon. der  ISRAËL IJ T Ë N. dar voorbeeld, eiken zoon rot kloekmoedighied op'. Eindelijk onderging zij zelvegelatcn en Godvruchtig den wreedften dood. Vr. Hoe wedden de Joden van alle deze rampzaligheden verlost? Antw. God verwekte daar toe die helden , die onder den naam van mak kabee uwen bekend zijn. VI. Vr. Wie waren de makkabeeuwen? Antw. Zeker Priester matttahias, en na hem zijne zonen en verdere nakomelingen , die de verlosfers, en vervolgens de beftierders en vorfien der Joden geweest zijn. Vr. Hoe kwam Mattathias tot den top, dat kij de verlosfing der Joden ondernemen durfde ? Antw. Men zogt hem te Modin, een Joodfche plaats, over te halen , om de afgoden te offeren. Hij weigerde dit nier alleen ftandvastig, maar doodde zelfs een Jood, die met zulk een offerhande bezig was. Zijne zonen en andere omftanders vielen hierop den Ambtenaar des konings aan, en doodden hem, en wierpen den afgod en zijnen altaar om verre. Vr. Werden zij niet aanftonds geftraft? C z Antw.  SS 6 ë s c Tl ï ë t ë n13. f) J" n •Antw. Alle joden, die zich hier en daar fchuil hielden , voegden zich bij Mattathias , die naaide woestijne geweken was-, en dus kreeg hij ras een klein legertje bij een. Vr. Wat deed hij met dat legertje? Antw. Hij ging op zijne vijanden, en ook op de afgevallen joden los, die hij verjoeg of verfloeg, en daarop keerde hij, in de fteden en ten platten lande, de• heidenfehc altaren en afgodsbeelden om, en herftelde den Joodfcben Godsdienst, zoo dat hij , binnen een jaar, een groot gedeelte van Judea van de heidenfehe gruwelen gezuiverd hadde. Vr. En toen ? Antw. Toen ftïerf-de oude Godvruchtige Pricsiu-, nadat hij zijne zonen vermaand had4 ©m zijn voorbeeld te volgen. Vr. Werd de hervorming toen evenwel voordgezet ? Antw. Zijn zoon judas, een dapper krijgsheld, (telde zich aan het hoofd van zijns Vaders legertje, dat omtrent 6000 mannen fterk [was, en dreef de Heidenen uit defterkfte posten, dïe g'j in hadden. Zoo dat zijn naam zelfs overal •fchrik en vrees onder de- Heidenen en afgevallen Joden verwekte. Vr, Verzetten de Syiierszich daar niet tegen? Antw.  IS RAEL IJ T. D N. g| Antw. Zij zon Étsi een magt'^ leger tegen foei»., onder apoliokh) s. D'-cn het werd van judas verflagen , en als vervolgens de Landvoogd se ron, uit eene bijgelegenprovintie, hem op nieuw een magtig leger tegenftelde, werd hij met zijn geheele lege?, door Judas, vernield. Vr. En wat 'verder ? Antw. Een leger van 40 of' 50000 mannen werd toen, onder nikanor en gorgias, tegen hem gezonden. De Syriers achtten zich zoo zeer van de overwinning verzekerd , dat zij de gevangene Joden, die ze krijgen zouden. ijo voor] een talent, te koop aanboden. Dit lok • te meenigte van kooplieden , met greote fchatten, tot het leger. Doch Judas vernielde dat leger? met 3000 mannen, gelijk de vorigen , en werd. tellens meester van alle de fchatten , die in hetzelve gevonden werden. Op dezelfde wijze handelde hij noch, met een ander leger, dat zekere timotheus tegen hem aanvoerde. Vr. Had hij toen het land van vijanden fchoon gemaakt ? Antw. Gansch niet. lysias, de Stadhouder des konings, van de vorige nederlagen tijding gekregen hebbende, zond weder een leger van 650C0 mannen tegen Judas! Doch tegen de & 3 daP*  S© GESCHIEDENIS DER dapperheid der Joden kon niets beftaan. Ze werden door ioooo mannen geheel verflagen. Vr. Wat gebruik maakte Judas van die overwinningen ?, Antw. Als een Godvruchtig veldheer, die dezen geheelen oorlog alleen uit liefde tot den dienst van God voerde, trok hij, zoo ras mogelijk, naar Jerufalem, om die Stad van de drekgoden te reinigen en tot den dienst van God te heiligen. Vr. Vond hij daar veel werk aan? Antw. De Stad, lag bijna woest. De tempel was allefins door afgodifche gebruiken ontheiligd. Gras en heesters groeiden in de voorhoven. Zij reinigden en herftelden alles, ook werd het goud van den buit gebruikt, om nieuwe gereedfchappen, reukaltaar, tafel, kandelaar en wat er verder nodig was, te naken, en toen alles gereed was werd de tempel op nieuw ingewijd. Vr. Waren zij dan toen van alle vijanden ontflagen ? Antw. Daar lag noch eene Syrifche bezetting in het kasteel Akra, waaruit men den tempel altijd befpieden en ontrusten kon: doch dewijl dat kasteel te fterk was, om het fpoedig in re nemen , werd er een hooge muur, met fterke torens, tegen het zelve, tot] beveiliging van den tempel, opgetrokken. Vr.  ISRAËL IJ TEN. 31 Vr. Deed de koning Antiochus dan niets tegen de Joden ? Antw. Hij was woedend, over den afval, en voorfpocd van Judas, en maakte toerusting tot een zwaaren krijgstocht tegen hem , in voornemen om de Joden geheel en al uit te roeien. Doch God verlostte hen van dezen gevaarlijken vijand, door eenen geweldigen dood. Vr. Dit was een gelukkige gebeurtenis voor de Joden! Antw. Zeer gelukkig! Noch zooveel te meer, daar zijn opvolger, antiochus eupator, maar een kind was. De Joden werden evenwel gedurig, door de Syrifche landvoogden en naburige volken, ontrust. Vr. En bleef dezelfde voorfpoed Judas verzeilen? Antw. Hij behaalde de eene overwinning op de andere; bracht vele duizenden van vijanden om, en verfpreidde den fchrik van zijnen naam alomme, Vr, Dan beleefden de Joden toen wel zeer gelukkige tijden? Antw. Dat deden ze zeker. Maar de naburige volken, die hunnen grooten voorfpoed niet dulden konden, hebben in deze tijden , meer dan eens , groote meenigtens van Joden , die B 4 zie  32 GESCHIEDENIS DER zich onder hen hadden neergezet, vermoord. Ook leden zij, in de meestafgelegen ftrekcu van hun land , dikwijls grooten overlast: hoewel Judas altijd zorgde, dat de vijanden door hem, of door eenen van zijne broeders, daar voor geftraft werden. Vr. En bleef die oorlog lang aanhouden? Antw. Na dat Judas noch eens den landvoogd Lyfias, die met 8o,ooo man in het land viel, deerlijk geflagen had, werd er vrede tusfehen de Joden en de Syriers getroffen, 163 jaar voor Christus en 5 jaren na den opftand van Mattathias. Vr. Welke waren de voorwaarden van dien vrede ? Antw. Algemeene vergiffenis van al het verledene, en volkomen vrijheid voor alle de Joden, om naar hunne wetten en Godsdienst te leven, doch de Joden bleven voords aan de. Syrifche koningen onderworpen. VII. Vr. Was deze vrede van langen duur? Antw. De Joden hadden er maar weinig nut van. Want de Syriefche regering was in dezen tijd zeer zwak en verward, 't welk gelegenheid gal  I S R A E L IJ T É N. 33 gaf aan verfcheidcn landvoogden, en aan de nabuurvolken , die allen bitter op de Joden gebeten waren , om hunne vijandelijkheden elk 00- genblik te hervatten. Vr. Wat voorbeelden heeft men daar van ? Antw. Die van Joppe wierpen omtrent 200 Joden in zee, die zij in vriendelijken fchijn, w wekere fchepen gelokt hadden: doch die ftond hun duur, daar Judas, kort daar na, hunne fchepen , haven en pakhuizen verwoestte, ftfet dezelfde munt betaalde hij kort daar op die van jamnia. Vr. Hielden zich de vijanden hier op ftd ? Antw. judas werd weinig naderhand van de Arabieren aangevallen, en nieuwe Syrifche legers werden van tijd tot tijd tegen hem aangevoerd : doch zij werden allen deerlijk verdagen, en zelfs de ftcrkfte ftcden werden van hem iiv genomen. Ongelooflijk groot is het getal deigenen, die hij ombragt. Vr. Maar hoe ging het met het Kasteel Alcra , dat de Syriers te Jerufalem bij den tempel haddei] ? Antw, Dit was de Joden een fcherpen doorn in.den voet. Waarom judas het zelve belegerde. Doch AntiücliHs, hier van verkuntfehap, bragt een B 5 zwaar  3* 'GESCHIEDENIS DER zwaar leger op'de been, met welk hij regelrecht op Judea aantrok. Vr. Had Judas in dien nieuwen oorlog ook al zoo grooten 'voorfpoed ? Antw. Hij betoonde in denzelven op nieuw zijne dapperheid, en verfloeg vele vijanden , doch hij was verplicht voor de groote overmagt te wijken. Hier op werd hij in den tempel belegerd , en hij had het, bij gebrek van leeftocht, zeker moeten opgeven, zoo de voorzienigheid niet onverwacht, ten zijnen voordeele , was tusfehen beide gekomen. Vr. Op wat wijze? Antw. Door eenen burgerlijken oorlog onder de Syriers, werd Lyfias genoodzaakt vrede met de Joden temaken, op voorwaarden. die voor de Joden zeer voordeelig waren. Doch toen hij naderhand binnen de vestingwerken van den tempel gelaten werd, liet hij die, tegen zijn bezworen woord, Hechten. Ingevolge van dezen vrede werd de meineedige Hoogepriester MeneJaus ter dood gebragt. Vr. Hadden de Joden in dien tijd eerlen goeden Hoogenpr tester? Antw. Die waardigheid werd, in weerwil van het deugdelijk recht van oni as, door de Sy- rjers  I S R A E L IJ T E N. |5 ricrs gegeven aan zekeren alcimus, een man van flechte zeden, en zeer tegen den wil der Joden. Vr. Droeg Onias dien hoon met gelatenheid? Antw. Hij'ging naar Egypten , en kreeg eenigen tijd naderhand vrijheid van den Koning Filometor, om indat land eenen tempel der Joden te bouwen, waar van hij het Hoogepriesterfchap voor zich zefvcn verkreeg, en dat hij meende dat door den Profeet Jefaia voorzeid was. *) Vr. Was deze zaak van veel belang voor de Joden ? Antw. Van zeer groot belang. De Égyptifche Joden fneden de gemeenfehap met den tempel te Jeruzalem af, en verrichtten hier hunnen Godsdienst; dus kwam er eene groote fcheuring tusfehen deze en de Palestynfche Joden, die zeer lang geduurd heeft. Vr. Namen de Joden Alcimus met goedwilligheid tot Hoogepriester aan ? Antw. Zij wilden hem, als een afvallig afgodendienaar , niet dulden. Dit bragt weder een groot leger van Syriers, onder bakchi&es , en vervolgen» *) Jef. XIX: 19. B 6  J6* GESCHIEDENIS DER gens onder J«\ 1 k a no r , tegen hem te velde : doch deze krijgstoerusting liep op vrede en vriendfchap met de Joden uit. Vr. Was deze vrede van langen duur? Antw. De eerlooze Hoogepriester ruidé den Syriefchen koning al weder op, tot nieuwen oorlog. Men deed veel moeite om verraderlijk van den perfoon van Judas meester te worden. Eindelijk werden de Syriefche legermagten onder Nikanor met hunnen veldheer, toe één man toe, gedood. Van deze overwinning houden de Joden een feestdag. Vr. Raakten de Joden hier mede in rust? Antw. j Slechts voor een korten tijd. Dcch iezen befteedde Jiidas tot het fluiten van een verbond met de romeinen, 't welk den Joden zeer tot eer was. Kort d ar op zond dem e t r i u s, Koning van Syriën, weer een zwaar leger naar Judea, tegen 't welk judas dappere daden deed, maar eindelijk werd hij gedood, tot groote fmerte voor de Joden, na dat hij zijn land 6 jaren dapper verdedigd nadde. Vr.  fl S R A E L IJ T E N. V111. 37 Vr. Wat was het gevolg van den dood van judas ? Antw. De Joden moesten z'.rh aan Bakchides, Landvoogd van den Syiiefchen Koning Demetrius, onderwerpen, die de wreedfte vervolging onder hen aanrechtte, welke zij noch immer geleden hadden, en eenen nieuwen afval onder de Joden veroorzaakte. Waarop jonathan, de broeder van Judas, met zoo veel Joden als hij kon bij een krijgen, de wapens opvatte. Vr. Was Jonathan ook zoo gelukkig in den oorlog, als zijn vader en broeder? Antw. Eerst werd hij door Bakchides, met verlies van iooo man , geflagen , ook liep hij groot gevaar voor de lagen die zijn perfoon ge» leid werden: doeh niet lang daar na verfloeg hij de Syriers', daar ze zekere Joodfche fterkte belegerd hadden, waar op hem een zeer voordeelige vrede werd toegeftaaia, denkelijk uit hooide van de onlusten van dien tijd onder de Syriers. Vr. Brachten deze onluston de Joden meer voordeden aan? Antw. Demetrius deed alles, om de Joden tegen alexander balas, die hem naar de kroon ftond, od zijne zij te houden , en Alexau. der  38 GESCHIEDENIS DER der zogthem daar in noch te overtreffen': dus liegen de Joden in aanzien en in magt. Jonathan kreeg de waardigheid van Hoogepriester, en werd een bijzonder vriend van den Koning Alexander. Ook kwamen de Joden buiten 's lands, voor al in Egypten, in 't hoogfte aanzien. Vr. Behoefden de Joden toen niet meer te oorlogen ? Antw. Zij moesten in de verdeeldheden van het Syriefche Rijk deel neemen. D< ch Jonathan floeg de vijanden van den Koning Alexander , met groote dapperheid, 't geen hem al wederom vermeerdering van koninglijke gunst en magt te wege brngt. Vr. Hoe lang heeft Jonathan den Joodfchen ftaat beftierd ? Antw. Bijna 17 jaren lang, toen is hij , door zekeren Tryphon, verraderlijk gevangen gehouden en vermoord. Doch hij werd aanftonds van zijnen broeder simon opgevolgd. Vr. Had Simon dat zelfde geluk in zijn bellier ? Antw. Hij trok uit de Syriefche oueenigheden dat nut, dat de Koning Demetrius hem voor onaf hanglijk vorst der Jeden erkende, en zijnen zoon Johannes tot opperhoofd v:n zijne legers aanftelde. Simon maakte de Joodfche lieden zeer  'ISRAËL IJ TEN. 59 zeer fterk; won Joppe, aan de middelandfche zee, 't welk voor Jeruzalem du.  &J GE SCHIE DENIS DER onverfchillig was, werd evenwel zoo lang moeilijk gevallen, dat hij lierodes tot verantwoording van zijn gedrag opriep. Vr. En hoe verantwoorde hij zich ? Antw. Steunende op de lafheid van Hyrkanus, en vooral op de gunst der Romeinen, verfcWen hij, niet met het voordoen van een misdadige, maar van een bevelhebber en trotfeerde zijnerechters. Vr. Hoe werd dat van den Raad opgenomen ? Antw. Niemand had de vrijmoedigheid, om daar tegen te kikken, dan alleen zekere Sameas, die , met de waardigheid van een Rechter, den Hoogenpriester en den raad hunne lafheid verweet, en voorzeide, dat die zelfde man eens de ondergang beide van vorst en rechters worden Zou. Ook is dat zoo gebeurd. Want Herodes feragt naderhand Hyrkanus en alle zijne rechters, uitgezonderd deze zelfde Sameas en Pollio, ter dood! : Vr. Bleef deze voorfpoed van Antipater en de zijnen altijd voordduren? Antw. Schoon de flaat der zaken merkelijk door den dood van Caelar veranderde , wist zich Herodes door list en wakkerheid aan Kas fins, die toen het gezag in Syrien kreeg , ten hoog-  1 S R A E L IJ T E N. 6*1 hoogftcn aangcrnam tc maken, zoo dat bij denzelven in de landvoogdij van Coeiefyrien, die Caefar hem gegeven had , bevestigde. Doch Antipater werd omtrent dezen tijd, door zekeren Malichus vergeven. Vr. Wat is er verder van 'Antigonus, den anderen zoon van Aristobulüs, geworden 'i Antw. Hij vond onder de naburige vorften groote vrienden en voorftanders van zijne zaak, die hein krijgsbenden bijzetten., met welke hij eenen nieuwen inval in Judea deed. Vr. Beloofde deze onderneming wat goeds ? Antw. Dewijl de magt der Romeinen in Syrië en Palestina zoo groot was, en Herodes zoo in dcrzelver blakende gunst ftond, was er van alle pogingen tegen dezen laatften geen duurzaam nut te verwachten, ook werd Antigonus ras verflagen. Vr. Liet hij de zaak toen ftekèn? Antw. Hij kreeg naderhand de Parthen in zijn belang, en werd, met derzelver hulp, meester van Judea en van Jeruzalem , en aldaar' tot koning ingehuldigd. De oude hoogepriester Hyrkanus werd, door 't verlies van zijne ooren, onbekwaam tot zijn ambt gemaakt, en gevangen naar Parthie gezonden. Vr. En Her odes ? C 7 Antw.  Gz GESCHIEDENIS DER Antw. Die was het gevaar ontfnapt; begaf zich naar Romen en werd aldaar, door den Raad voor koning van Judea verklaard , en door denzelven onderfteund, in het wedervvinnen van het koningrijk. Vr, En dit gelukte hem zeker ? Antw. Het verwekte eenen wreeden oorlog, waar in de partij van Herodes niet weinig te lijden had, doch eindelijk nam hij Jeruzalem, na eene belegering van 6 maanden, in. Antigonus werd door de Romeinen ter dood gebrast. Hu was de laatfte vorst van het Makkabeeuwfche huis, 't welk 159 jaar den Joodfchen ftaat bcftierd had. XIII. _ Vr. Wat was het eerfte werk van den koning HERODES ? Antw. Den overigen aanhang der Makkabeeuwen geheel uit te roeien, én zijne uitgeputte Schatkisten weder aan te vullen Vr. Ging hij zoo hard met de liefhebbers van 't oude vorftelijk huis te werk ? Antw. Hij liet,tot beide deze eiudens, vele voorname rijke lieden onder de Joden ombrengen en hunne bezittingen verbeurd verklaren. /*" Vr,  ISRAËL IJ TEN. 63 Vr. Wet deed hij vervolgens? Antw. De oude hoogepriester Hyrkanus was noch in Parthie gevangen, en dewijl hij daar veel eer en gunst genoot, vreesde Herodes, dat hij hem t'eenigen tijde in den weg mogt wezen. Hij lokte hem derhalven wederom listiglijk tot zich, en liet hem, na verloop van eenigen tijd, toen de oude man 80 jaren bereikt had, onder een ijdel voorvvendfel onthalzen, en dat niettegenftaande hij naauw aan hem vermaagfchapt was. Vr. Hoe was hij aan hem vermaagfchapt ? Antw. Zijne vrou Mariamne was eene dochter van Alexandra, die weder een dochter van Hyrkanus zeiven was, dus was die oude Hoogepriester zijn behuuwd grootvader. Vr. Leden de Joden in dezen tijd noch andere zware rampen? Antw. Omtrent dezen tijd, viel er eene vreeslijke aardbeving in hun land voor. Vele duizenden van menfchen werden onder hunne huizen verpletterd. Dit gebeurde in het zevende jaar van Herodes regering, en kort daarop volgde pest en hongersnood. Vr Waren er toen noch afkomelmgen van het Makkabeeuwsch huis overgebleven? Antw. Mariamne, llerodes vrou, had noch een  54 GESCHIEDENIS DER een broeder Aristobulüs, die zoo wel tot de joodfche kroon als tot de hogepriesterlijke waardigheid gerechtigd was. Vr. Herodes bezat nu zijn kroon, maar vergunde hij zijnen zwager zijn wettig hoogepriesterfchap niet? Antw. Hij had reeds aanftonds Ananel, zekeren onbekenden priester, van 't Hoogepriesterlijke huis, die waardigheid gegeven, om dat hij van zoo onvermaard een man, in zoo gewichaig een post, niets zou behoeven te vreezen. Doch op het fterk aanhouden van zijne fchoonmoeder Alexandra, zag hij zich eindelijk gedwongen, dat hooge ambt aan haren zoon Aristobulüs overtedragen, Vr. En bleef Aristobulüs in 't gerust bezit van hetzelve ? Antw. De groote liefde van het volk voor dezen uitmuntenden Prins, uit het genacht hunner oude koningen , maakte den argwaan van Herodes gaande, en d'it werd noch erger, toen hij eenige pogingen van zijne moeder Alexandra ontdekte, om , door behulp van Kleopatra, koningin van Egypten, de Romeinen op hare zijde te winnen, om haren zoon aan de kroon te helpen. Hij liet hem daarom met list ombrengen. Vr. Had dit ftuk geen kwade gevolgen voor Herodes ? . A uw.  I S R A E L IJ T E N. 65 l AntW. Dc koningin van Egypte werkte bij An* tonius uit, dat Herodes zich over het zelve voor de Romeinen moest vorantwoorden. Doch hij wist zijne rechters zoo intenemen of ornte» koopen, dat hij van alle misdaad werd vrijgefproken. Vr. Hij bleef das in het gerust bezit van zijn verkregen koningrijk. Antw. Hij heeft dat tot zijnen dood bezeten! Hoe het ook liep, hij wist altijd die genen, die onder de Romeinen de hoogfte magt hadden, zeer aan zich te verbinden, inzonderheid Augustus , bij wien hij in blakende gunst was, en dan viel het licht om over alle zijne v ijanden te zegepraalen. Vr. En hoe gedroeg hij zich jegens zijne Koningin Mariamne ? Antw. Hij had eene fterke liefde tot haar, die evenwel eens eene zonderlinge uitwerking had. Toen hij heenging, om zich voor de Romeinen , over den dood van den jongen Aristobulüs, te verantwoorden, beval hij,dat men haar, ingeval hij bij die gelegenheid mogt om 't leven komen ,aanilonds ter dood moest brengen: opdat niemand anders haar na zijnen dood bezitten mogt. Vr. Dit was Mariamne evenwel niet bekend? Antw. Het werd ,haar naderhand door Herodes vertrouden verhaald , 't geen natuurlijk een • ' ftei-  66 GESCH[IEDENIS DER Herken weerzin tegen hem in haar verwekken moest, en deze verkoeling, gepaard met het opdoken en kwaadfpreken van anderen , zijn oorzaak van haren dood geweest. Vr. Van haren dood ? Antw. O ja! Hij Het de brave vrou, op ongegrond vermoeden van overfpel, ter dood brengen, en men zegt dat hare moeder Alexandra, haar uir laffe infchikkelljkheid voor Herodes, dien zij in hare ziel vervloekte, in haar uiterfte noch bitterlijk bejegend hebbe. Ondertusfchen heefc het woedend berouw over dezen moord Derodes tot zijnen dood toe gefolterd. Vr. Hielp Alexandra hare geveinsde rol iets? Antw. Niets ter wereld. Want eenigen tijd naderhand werd zij zelve, op zijn bevel, als aan hoog verraad fchuidig, ter dood gebragt, XIV. Vr. Wat is er noch aanmerkensvvaardig in he leven en de regering van Herodes ? Antw. Zijne droevige huiskrakeelen met zijne fcboönmóèder Alexandra 5 met Zijne zuster Salome, twee listige, en bemoeizuchtige vrouwen; ook met zijnen broeder Ferroras : en vooral met zijne kinderen, uit negen onderfchei- dene  ISRAËL IJ TEN. if cicne vrouwen, van welke hij verfcheiden liet dooden , en die zijn leven grootelijks verbitterd hebben. Vr. Wat noch racer? Antw. De heerlijke gebouwen, met welke h!j Jeruzalem verfierd heeft, vooral zijn paleis, het renperk en de tempel te Jeruzalem, en van verfcheide deden, die hij Richtte of grootelijks verbeterde. Vr. Stichtte hij een renperk? Antw. Nadat hij wel vast op den Joodfchen troon zat, was hij minder befchroomd, in het navolgen van fommige Griekfche en Romeinfche gebruiken, waar toe hij altijd neiging gehad hadde. Ingevolge hiervan, boude hij eenen prachligen fchouburg, waarin fpeelgevechten met wilde dieren, ter eere van den Keizer, vertoond werden en die met zegeteekens pronkten. Vr. Hoe fmaakte dit de Joden. Antw. Zeer Hecht. Zij hielden dit ftrijdig met hunnen Godsdienst, morden er grootelijks over, en zouden tot oproer gekomen zijn, zoo Ilerodes het hun niet belet hadde. Vr. Zij zullen meer behagen in het herbouwen van hunnen tempel gehad hebben ? Antw. Hij deed dit mede om hen te behaagen nadat hij 500 jaren gedaan , en in de voorgaande  öS GESCHIEDENIS DER de beroerde tijden veel geleden had, en hij volbagt dat verbazend werk in zoo korten tijd, dat het de verwondering geweest is van allen , die dit onvergelijkelijk gebouw gekend hebben. Vr. Jefus zegt evenwel, dat er zes en veertig jaar over den tempel geboud is? Antw. Schoon het eigcntlijk bouwen van den tempel, in den tijd van omtrent tien jaren, volbragt is; is men noch veie jaren bezig geweest, tnet het opfieren van denzelven , en met het Richten van nieuwe bijgebouwen bij denzelven. Ook was er, van den tijd dat deeze tempelbou begon, tot op den tijd waarop de Zaligmaker dit tot de Joden zeide, juist zes en veertig jaar verloopen. Zelfs heeft dit bouwen noch al langer tot den laatüen Joodfchcn oorlog voordgeduurd. Vr. Ook ftichte hij verfcheiden Reden , en fterktens? Antw. Daar onder bchooren, Herodium, Samaria, dat hij herboude; Cefarea en verfcheide anderen. Vr. Wat gun den deed hij meer aan de Joden? Antw. Hij droeg zorg, dat de Joden, die buiten 's lands verftrooid waren, niet ontrust, maar herfteld werden in het recht, om naar hunne wetten te leven, dat hun reeds voorheen vergund was. Vr#  ISRAËL IJ T E N. 69 Vr. Is hij altijd in de gunst van den Keizer, Augustus gebleven ? Antw. Eens wérd hij door zekeren Syllcus, ffcaatsdienaar van eenen Arabifchcn Koning , valscblijk bij Augustus aangeklaagd, over eenen vijandigen inval in Arabie, met vele omftandigheden, die de zaak verzwaarden. Dit deed hem de gunst van Augustus verliezen. Vr. Dit verlies moet wel zeer groote gevolgen voor hem gehad hebben ? Antw. Men meent dat de Keizer toen voorgehad heeft, Judea aan het roomfche rijk te trekken, en tot dat einde die befchrijving bevolen heeft, van welke wij bij Lukas lezen, (*) endie aanleiding gegeeven heeft, dat de Zaligmaker te Jeruzalem geboren is, en dat hij, na zijne verzoening met Herodes , dit bevel weer heeft ingetrokken. Doch dit word van anderen anders begreepen. Vr. Hoe is Augustus met Herodes weer verzoend ? Antw. Hij vond aanftonds met veel fchranderheid middel om den Keizer zijne onfchuld te doen blijken. (*) Luk. II.  GESCHIEDENIS DER Vr. Heeft Herodes noch lang na Jefus geboorte geleefd? Antw. Hij is, zeer kort daar op, geftorven, nadat hij voor het laatst noch bewijzen van zijne wreedheid gegeven had, in den moord der kinderen te Bethlehem , en in een bevel, aan zijne zuster, om de voornaamften onder de Joden die hij daartoe vooraf in de renbaan te Jericho' had laten opfluiten, aanftonds na zijnen dood te doen vermoorden, op dat de Joden , die hem allen doodelijk haatten, mochten gedvvo.gen" wezen, om ten tijde van zijnen dood iouwe^te bedrijven. Vr. Hoe oud is Herodes geworden ? Antw. Omtrent zeventig jaren, cn toen is hij met onuitsprekelijke fmertc geftorven. De verdere lotgevallen van den Joodfchen ftaa van den dood van Herodes af tot aan de volkomen verwoesting -van Jeruzalem , zullen wijmogelijk noch eens bij een volgende gelegenheid behandelen.  MENGELWER Ki   GROOTE TEGENWOORDIGHEID van GEEST IN EEN J O N G S K E N, De nacht van St. Bartholomeus , in het jaar 1571, die inviel op den 22 van Oogstmaand, en anders ook wel, onder den naam van de Parijsfe Bruiloft,bekend is, zal 'altijd het grootst afgrijzen verwekken , in elk , die het hart va* een mensch bezit: om dat toen alle de protes* tanten in Vrankrijk, die men eerst, onder den vriendelijkften fchijn, naar Parijs gelokt had, zo velen men er kon in handen krijgen, en die een getal van zeer veel'duizenden uitmaakten , met eene wreedheid , waar toe de gefchicdenisfen geen vooibeeld hebben, zijn omgebragt. Zeker heer la force werd, in dien akeügcn nacht, met zijne twee zonen, waar van de jongfte niet meer dan 13 jaren oud was, uic zeker huis, waarin hij door de moordenaars, onder belofte van eene zeer groote belooning, heimelijk verborgen was, onder zeker voorwendlel wederom op ftraat gebragr. De oude heer begreep ras, dat men hem ter duod leidde , . en bad zijnen .moorddadigeu !• üSEl. d ieids.  DE HEER leidsman, dat hij zijne beide kinderen toch fpa« ren wilde. De jongde zoon verweet den moor* denaar luidkeels zijne gruwelen, en zeide hem , dat God niet zou nalaten, zoo veel onfchuldig bloed geflreng te wreeken. Doch dat hielp niets. De ongelukkige vadei werd, met zijne beide kinderen voordgeleid , en op zekere plaats gekomen ontfing de oudftc verfcheiden Reken, en riep uit: „ Ach! mijn vader ! O ! mijn God! ik ben dood !" Op het zelfde oogenblik, viel de vader, die insgelijks met vele Reken doorboord was , op het lichaam van zijnen flervenden zoon. Maar ,in deze verfchrikkelijke oogenblikken, gaf de jongfte zoon een bewijs van fchranderheid en van bedaardheid zonder wedergade, waar mede hij zijn leven redde. Hij was overdekt met het bloed van zijn vader en broeder, doch door een foort van een wonderwerk, had hij noch geen wonden ontvangen, maar hij riep, even als zijn broeder, gedaan had, „ik ben dood," en zeeg tusfehen zijnen vader en zijnen broeder neder, wier laatfte zuchten hij ontving. De moordenaars, in het denkbeeld, dat ze allen dood waren, gingen heen, zeggende: „ daar liggen ze alle drie." Eenige anderen kwamen wat naderhand, om de lichamen te plunderen. De jonge la force had noch een kous aan.  LA F O R C E. 75 Zekere Marqueur uit de kaatsbaan trok hem dien uit; en bekeek bij die gelegenheid het lichaam van het jongsken. „ Helaas!" riep hij uit, „ dat is wel jammer! welk een jong kind.' dat „ had immers geen kwaad gedaan 1" Deze betooning van medelijden moedigde den jongen la force, aan om het hoofd een weinig op te heffen , en zagtkens te zeggen: „ Ik ben noch „ niet dood." De JMarqueur antwoordde: „ houd u Ril, mijn kind! heb geduld." In den avond kwam hij hem halen en zeide: Hef uop ,, ze zijn wes;," en hij hing hem een ouden mantel om. Terwijl hij met hem over. weg voord ging, vroeg hem een van de beulen : „ Wat hebc „ gij daar vooreen Jongen?" — Hij antwoord* de : „ Hij is mijn neef. Hij heeft zich bezopen. „ Gij ziet hoe hij zich heeft toegeReld, ik zal er hem goed voor betalen." Eindelijk bragt hem de Marqueur aan zijn huis, en vroeg hem eene belooning van dertig krooncn. Van daar liet zich de jonge la force brengen , als een bedeljongen vermomd, aan het arzenaaJ, bij den maarfchalk de Biron, die hem in den bloede bcRond, en grootmeester was van de artilterij. Men verborg hem eenigen tijd op de kinderkamer. Doch toen kwam er een D % ge-  76 DE HEER LA FORCE. gerucht, dat het bof hem deed zoeken, om hem van kant te maken, zoo dat men hem van de hand moest zenden. Hij kwam gelukkig weg, in het kleed van een Page onder den naam van Beaupüy. Deze zelfde la force is naderhand Maarfchalk van Vrankrijk geworden , en heeft in die hoedanigheid aan zijn Vaderland de grootRe dienden gedaan. Hij heeft den ouderdom van 84 jaren bereikt. Dit bericht is uit de aantekeningeu getrokken , die deze Heer zelf had op. gcReld. Hoe zeer dit geval een voorbeeld van eene bijna wonderdadige bewaring van Gods voorzienigheid oplevert, moet ïueii echter verbaasd -ftaan over den hoogen trap van bedaardheid en kloekmoedigheid in dit jongsken, waar van zich de voorzienigheid als een middel ter zijner redding geliefde te bedienen. / ON-  77 ONMENSLIJKE WREEDHEID BETOOND IN DEN MOORD van een SPINNEKOP. Kwade voorbeelden, die de ondeugd in hare affchuwelijkheid ten toon ftellen, zijn zoo wel voor de jeugd van groote nuttigheid, om haar van de boosheid af te fchrikken , als goede voorbeelden, die de deugd in hare beminnelijkheid vcrtoonen, nuttig ziin , om haar tot een deugdzaam gedrag aan te moedigen. Wij willen haar daarom de volgende omnenschlijke euveldaad verhalen , die eene zeer zekere , fchoon weinig bekende, zaak is , en een bewijs, voor hoe hoog eenen trap van boosheid het menschlijk hart vatbaar is. De Graaf van lausun moest .gedurende den geruimen tijd van 1672 tot 1681 , in eene harde gevangenis te pignerol zitten verfmachten. Zeker wijs man heeft ergens gezcid, dat, bij papier en inkt alleen, een man , ook in eene gevangenis zich zeer wel bevinden kan , en dat D 3 hij  78 MOOR D V A N hij misleiden wijzer uk dezelve kan uitkomen dan hij' er inging. Maar ook dezen troost had den arme Graaf van lausun niet eens. Ver van de Rem van eenen vriend of bloedverwant , ver van alle menfchelijk geluid, zijne eigen zuchten uitgezonderd; verftekenvan het min* Re daglicht, behalven eene flaauwe fchemcring, die door de reten van het dak henen drong ; zonder eenig boek; 'zonder eenig middel, om zich bezig te houden of te oefenen, lag hij daar negen trage fiepende jaren lang, als de roof eener gedurig verfchovene hope, eener knagende lang wij ligheid, en eener onafgebroken verfekrik» k'ng! Wie zou den armen Graaf niet eeni- ge bezigheid , eenig genoegen gegund hebben , in deze langdurige ellende I Daar het hem volftrekt aan alle bezigheid ontbrak, ondernam hij eindelijk, eene Spinnekop , die hij in zijn gevangenhok aantrof, tam te maken. Een zeldzame inval, die mogelijk zonder voorbeeld is, maar die hem evenwel gelukte. Zij haalde eiken morgen hare vliegen dankbaar uit zijne handen, zette over dag haar fpinwerk voord en werd dus een aangenaam gczelfchap voor den gevangenen, wiens opmerkzaamheid zij althans eene afleidende bezigheid verfchafte. Welk een groote", fchat moest dit gering, ander-  EEN SPINNEKOP, 85 derfins verachtelijk, diertje niet wezen, voor een man in zulke omftandigheden, en hoe groot een verlies moest hij het niet achten, wanneer hij van hetzelve beroofd werd. En dit gebeurde evenwel, niet door den dood, of door een ongelukkig toeval , maar door de opzettelijke boosheid van eenen zijner medemenfchen. De bewaarder der gevangenis, reeds zeer gemeenzaam met vertooningen van afgrijslijkheid, en bij gevolg reeds geftaald tegen alle gevoel van menschlijkheid, ontdekte bij toeval dit tijdverdrijf van zijnen gevangenen, en met de vreugde van eenen duivel, doodde hij het onfchulr dig voorwerp van hetzelve. Welk een onmensch moet hij niet geweest zijn, die in ftaat was, tot een zoo onmenschlijk bedrijf! De Heer van lausun heeft naderhand dikwijls veiklaard , dat zijne droefheid, bij deze gelegenheid , veel grootcr geweest zij , dan de fmert van eene liefhebbende moeder, bij het verlies van haren zuigeling. 04 TWEE  ï W E E BRAVE ZONEN. De Heer vin R had zich , als Pruisfifche werfofficier, een tijdlang te UIm in Zwabenland opgehouden, en ftond gereed, om nu weder te rug te kecren, naar de plaats, daar hij in bezetting lag. 's Avonds voor zijne afreis, gaf zich een jonge fchoone kerel bij hem aan, om dienst te nemen. Hij had al het voordoen van een welopgevoed Jongeling. maar toen hij voor den Officier kwam reed hem eene fiddering door al de leden. De Officier fchreèï dit toe, aan eene jeugdeFrjke vreezei eü vroeg hem , waar voor hij toch hang was ? Ik ben bang" zeide hij „ dat gij mij niet „ zult aannemen." En toen hij dat zeide , rolde hem een traan uit de oogen. • ,, Zeker wel," zeide de Officier. „ Gij zijt „ mij integendeel bij uitnemendheid wcllekom! „ Hoe kunt gij daar voor vrcezen ? " „ Om dat u het handgeld, dat ik u zal vra„ gen , denkelijk zeer hoog zal voorkomen. „ Hoe veel begeert gij dan." Vroeg hem de Officier. i, Geen  TWEE BRAVE ZONEN. 8j Geen vuige hebzucht," antwoordde de Jongeling „ maar eene dringende behoefte dwingt „ mij, hondert guldens te eifchen. Ik ben de .,, de ongelukkigftc man van de wereld, zoo gij „ weigeit mij zoo veel te geven." „ Honderd guldens," zeide de Officier, „ is „ zeker veel, maar gij bevalt mij, ik denk dat „ gij uw plicht zult doen, en ik wil u niet be. „ dingen. Hier zijn ze. Morgen gaan we op. „ reis." En hij telde hem honderd guldens. De Jongeling was verrukt van vreugde. Hij verzogt vervolgends den Officier, dat hij hem noch eens naar huis liet gaan, om zekeren heiligen plicht te volbrengen, met belofte dat hij óver een uur weerom zou wezen. De Officier Relde vertrouwen in zijn eerlijk voorkomen, en Rond hem zijn verzoek toe. Doch dewijl hij, in het geheele voorkomen van dezen jongen mensch , iets vreemds vond, iets dat zeker geheim aankondigde-, zoo dreef hem de n'euwsgierigheid den recruut van verre te volgen. Eu toen zag hij hem te post naar de Radsgevangenis vliegen, alwaar hij aanklopte en ingelaten werd. De Officier verdubbelde zijne fchreden , en hoorde, toen hij aan de Gevangenis kwam, den jongen meusch mei den Kerkermeester fprekeu: D 5 » Hier  §2 f W E E BRAVE •s Uier is" horde hij hem zeggen, „ het geld s, waarom mijn vader gevangen zit. Ik zal het j, onder u laten: en nu! breng mij fpoedig bij 3i hem, op dat ik hem'uit zijne_gevangenis be» s, vrijde!" De Kerkermeester deed [aanftonds wat hij begeerde. De Officier bleef noch wat ftaan, om hem tijd te laten , om voor zijnen vader te verfchijncn en toen volgde hij hem. Maar welk een toneel! Hij ziet den Jongeling in de armen van zijnen vader, die hem vast aan zijn 'aart gedrukt houdt, en hem met heete tranen befproeit, zonder een woord te fpreken. Daar verliepen eenïge minuten, eer zij den Officier gewaar werden. Geroerd in zijne ziel, trad deze tot hen , en zeide tot den ouden: „ Wees gerust, ik zal u van eenen zoo braven zoon niet berooven. Laat j, mij deel hebben aan het verdienstelijke van ., zijne fel"oone daad. Hij is vrij, en mijn gej, geven gefd berouwt mij niet, waarvan hij een „ zoo edel gebruik gemaakt heeft." Vader en zoon vielen voor zijne voeten neder. De laatfte weigerde' in den beginne de aangebodene vrijheid aan te nemen. Hij zeide, dat zijn vader hem niet meer nocdig had, en dat hij eeneu zoo  ZONE N, is zoo goedhartigen Heer niet gaarn tot Jast vvoa wezen. Maar de grootmoedige Officier bleef er op ftaan, dat hij blijven zoude; leidde hen beide bi] de hand uit de kerker, en nam de vrolijke bewustheid op reis mede, dat hij twee ongeluk« kigen , die het beide zoo weinig verdienden! had gelukkig gemaakt. I I. Te Ippesheim, een marktvlek in Frankenland; ging, voor eenige jaren, de zoon van eenen armen burger van die plaats, die de wond heelkunst geleerd had, in Keizerlijken krijgsdienst. Bij verfcheidene voorvallen had hij gelegenheid gehad, om in den post van foldaat uit te munten. Dus had hij het geluk, om tot den rang van hopman op te klimmen , en hij kreeg, fchoon hij geen middelen bezat, eene eigene Kompagnie. Geld en goed kan dikwijls fortuin maken] maar dan is het een gekoft, veel al een onverdiend, toevallig fortuin. Men «chte zich niet ongelukkig, wanneer men, in bekrompen ftaat, zijn fortain moet zoeken. Men zij maar braaf' beleefd , naarftig en bruikbaar, en men zal toch D 6 e4ns  «4 TWEE BRAVE ZONEN. eens fortuin vinden; men moet het alleenlijk lomtijds wat kunnen afwagten. Deze brave man maakte aldus zijn foituin. Zijne noch levende moeder integendeel wera weduwe en verviel in groote armoede. Haar zoon, die tot dus verre werks genoeg had, om zich welvoegelijk met zijnen tegenwoordige ftaat te Onderhouden, kon flechts zeer weinig doen, om haar in hare ellenden te onderfteuncn. Maar zo ras hij, in het jaar 1784 , eene eigen Kompagnie kreeg, gaf hij daar van aan zijne oude moeder kennis, en hij flelde, ter plaatfe daar zij woonde, de noodige orde, dat zekere ervetfis , die hij van eenen neef gekregen had, totnut van zijne moeder hefteed werd. En hij gaf haar noch daar en boven, uit zijne inkomften, een aanmerkelijk maandgeld, zoo dat zij nu aangenaam en gemaklijk leven kan. De naam van dezen braven hopman is roth. Hij is met zijne Kompagnie in Zevenbergen! ,. Gaarne" fchreef hij, „ zou ik mijne moeder „ bij mij nemen, om haar zelve te kunnen vcr„ zorgen, zoo de verre afïïand [mij het genot t; van deze vreugde niet ontroofde. D E  £3 D E A M B T M A N T E L O O N Z E E. Na den ongelukkigen brand te Goppingen , ih het land van Wurtemberg, waar door dat fteedje, dat met handwerken was opgevuld, in Augustus 1782, in eenen aschhoop veranderd werd, liet de ambtman van Loonzce, een kerkdorp» dat tot de Stad Ulm behoort, en niet verre van bet afgebrande plaatsje afligt, ecnigen zijner welgefteldc boeren bij zich roepen. Hij maalde hun den ongelukkigen ftaat zijner beklagenswaardige naburen, met eene mannelijke welsprekendheid, en hij verklaarde hun , dat hij van voornemen was, derwaards heen te reizen, en een paar kinderen van daar te halen , wier ouderen nu buiten ftaat waren , om hun eene verdere opvoeding te geven, met oogmerk om dezelve , in zijn eigen huis, te verzorgen. ,, Zoo ,, misfehien iemand onder uvoegde hij er bij, „mogt genegen wezen ook zoo te doen, D 7 ,5 zal  « DE AMBTM. TE LOONZEE. » zal ik onderzoeken , wat menfchen er meer zijn, die dezen bij Rand van noodcn heb„ ben." Zoo aanftonds verklaarde een uit den hoop : „ ik wil er een." Dezen volgde\een tweede: „ ik wil er ook een." En op dezelfde wijze verklaarden zich noch acht genegen, tot het zelfde liefdewerk. De ambtman, grootelijks in zijnen fchik met den gelukkigen uitflag van zijne pooging, voer voord, dat het niet genoeg ware, dat zij dit befluit bij zich zeiven genomen hadden ; dat elk zijne huisvrouw, aangaande deze vermeerdering van zijne dischgenootcn , vooraf behoorde te vragen." „ Daar had ik niet aan gedacht," zeide de eene. Zij liepen aanftonds, elk naar zijn huis, en kregen ten antwoord, dat hunne Vrouwen volkomen met de zaak te vrede waren, i Nu reed de ambtman naar Goppingen. Hij ©pende aldaar zijne werving, en zeer lpoedig had hij zijne jonge rekruten bij een 5 die onder het aanheffen van een danklied, op eenen wagen, onder het opzicht van hunnen weldoener henen reden. Toen ze in het ambtsbuis te Loonzee gekomen waren, plaatfte hen de ambtman op een rij, m liet aan de boeren de keus, terwijl hij met cc-  DE AMBTM. TE LOONZEE. $fl eenig werk in ecu ander vertrek bezig was. Bij zijne terugkomst, kort daar aan, waren deze weldadige lieden, met hunne kinderen, nietflechts reeds henen gegaan, als ot ze vreesden, dat men hun hunnen buit wederom ontroovcn mogt; maar anderen waren van voornemen, om ook de twee kinderen» die voor hem waren overgebleven mee te nemen. En het was alleen met merkelijken weerzin , dat ze dezelve aan hem overlieten. Deze edele man, van wien men verzekert, dat hij nooit een van de gevoelige fchriften va» den tegenwoordigen tijd gelezen had, heet Kijde rl in. Hij zou zich door een lofreden over deze daad beledigd vinden , daar hij zeer zeker meent, dat hij niets gedaan heeft, dat niet een ander, in het zelfde geval, met volvaardigheid en blijdfehap zou gedaan hebben. Deeze gefchiedenis dietic tot befchaming van die genen, die de boeren en alle lieden van lagen ftand , voor Hecht en gemeen volk houden, zonder te bedenken dat de ruuwheid van velen onder dezelve ontftaat, uit de Hechte voorbeelden va» fommige zoogenaamde befchaafde lieden, en uit de verachting en onderdrukking , die zij van aanzienlijk flecht volk lijden moeten. WON-  SS WONDERBARE REDDING UIT GROOT GEVAAR, DAT VEROORZAAKT WAS DOOR ONVOORZIGTJG PRATEN. Dat men niet te fchielijk moet wezen, in het beoordeelen van de daden der menfchen, daar er dingen gebeuren, die, in het eerfte aanzien, het flechtfte voorkomen hebben, maar waar van de voorzichtigheid en de braafheid van achter duidelijk blijkt, dat moet het volgende zonderlinge geval zeer duidelijk blijken. Op zekeren dag vvns de postkoets van Londen op Jork vol menfchen. Men is in Engeland gekweld , van roovers op de groote wegen, die de reizigers dikwijls merkelijke gtldfommen afper* fen, en wanneer die hun niet gegeven worden, dezelve uitplunderen. De gefprekken , op de postkoets , liepen over die onderwerp. Men Iprak van de middelen die de beste fchenen , om, het gene men bij zich had, y en onder de bezorging van eenen baatzuchtigen mensch, wiens eerlijkheid zeer verdagt was, bleef hij altijd vrolijk, en was hij, naar het uiterlijk aanzien, zeer gelukkig. Het moet, voor een voelend hart, eene zeer edele blijdfchap veroorzaken, te zien, dat vrolijkheid van hart den blinden hun onheil doorgaans min-; der voelbaar maakt. En fchoon zij alle genot dat ons het gebruik van het wonderbaar zintuig van het menschlijk gezicht kan opleveren, ontberen moeten , zij hebben nochtans de vertroosting, dat zij van het aanzien en van den befinettcnden invloed van zoo veel dwaze en booze menfcheliike neigingen, die zelfs de fchranderfte huichelaar niet kan verbergen, vrij zijn. Zulk eene gefteldheid van de menschhjke ziel, in zulke omftandigheden, toont ons hare oorfpronglij. ke waarde. Want het is immers geen geringe zaak, onder den druk van het zwaarfte lijiten , dat ons treffen kan, zich recht overeind te houden; en goedsmoeds te blijven.  X W E E BLINDEN. I I. Tot een ander voorbeeld van dezelfde foórc, dat niet minder verbazend is, moet verfirekket;, joh an met cal f van Manchester, die mogelijk noch in leven is. Hij Werd, evën gelijk de'Heer Mozes, vroegtijdig blind, zoo dat hij ffcdert uiets het rninfte van het licht, of deszelfs werkingen weet. In zijne jonge jaren , was hij Voerman, en liet zich ook fomtijds, als wegwijzer bij nacht gebruiken, op die wegen, waarop men licht dwalen kan, en wanneer de fneeuw den weg oiikeisbaar gemaakt hadde. Alhoewel e'lk men dat is aan 't ftrand, zich vóór onze voeten brecken, cn geen vermogen, fchijnen te hebben: of wareneer zij , bij, eenen zwaaren ftorm, zo hoog als Kerken enToorenss. zich doen zien, langzaam rijzende, en even langzaam nederdaalende. - In deeze drie gevallen levert de zee een a«erverrukkelijkftefchoonheid;. eene aanvallige,'maar ook eene omzachelijke vertooning. Maar zij kent veele ledige plekken: want,, hoewel 'er milHoenen visfehen in zijn, zij is niet. geheel met die fcaepfelen vervidd ? IE' 6 f$fe  Hef S t iTUL^DIEREN. Het laatftc is zo; dan , zo die volheid plaats had, zou het geheclc gebruik der zee vcrlcoren zijn: want hoe zouden de fehepen door da vervulde zee kunnen heeuen vaaren ? Maar denkt gij wel aan millioenen zigtbaare en onzienlijke Infeéten, die in zulke wateren leeven ; denkt gij wel aan duizenden planten, die'er in groeien ; en denkt gij, ten laatften, wel aan onnoemlijke dieren, die op den bodem, der zeefceftaan. En als ik daaraan denk .., P Dan zult gij moeten befluiten, dat de zee, -20 wel als het land, haare fchoonheden bezit;, dat zij gcene ledige vakken kent; en dat al wat zij bevat fierlijk is., en tot 's menfchen gebruike dient. Dee-?e drie dingen vergrooten zeer de majefteit van den Schepper. Maar welke dieren leeven op den bodem der zee, en waar uit blijkt het, dat zij voordeclig afljn voor menfchen, en fierlijk van gedaante? De dieren, die op den bodem der zee leeven, Koemt men Schulpdieren, om dat zij in Schulpen of Hoorns woon en , welke hunne huizen zijn* Met deeze huizen worden zij gebooren, en zij zijn 'er binnen aan vast gehegt. Sommigen deezer woopingen zijn zo hard als fteen , §eiijk gij in de otsterfchuhoen zien kunt, om dat hes-  SCHULP DIEREN. ic> bet dier zo week , als eene fiak is , des Goo, om het teder fchepfel te bewaaren, zo wijzeltjk voor het zelve wilde zorgen. Maar als de jonge flak, daar binnen , aangroeit .... ? Wanneer dit gebeurt, gelijk altijd zo lang plaats heeft, tot dat zij haare bepaalde grootte ontvangen heeft, dan groeit ook haare wooning , zo dat dezelve nooit te wijd of te eng voor haar is. Ook heeft zij eene opening in haar huis, welken wij haare deur mogen noemen. Zij. vertoont zig dikwerf in dezelve, of wel, voor een gedeelte, daar buiten, wanneer zij fpijs zal zoeken, of zich verlustigen; maar bij onraad x trekt zij zich in (wTant zij kan haar lichaam ver* lengen en verkorten) om veilig in haare wooning. te zijn, welke geen vijand kan vernielen, i Maar fomraigen hebben teêre wooningen 7 Dit is zo, maar deeze zijn alleen zodanigen?, die tot fpijze voor visfehen dienen, en dus ligt verteerd moeten worden, gelijk de ftrandfchulp» jes aan de Zuider- en Noordzee, door welken, onder anderen, de visfehen, die wij botten en fchollen noemen, gevoed worden. Waar is de opening of de deur der fchulpdie* ren gemaakt ? Dit is zeer vcrfchillcnd; maar in allen op deE 7 reg-  no SCHÜLPDIEREN. rcgte plaats, even gelijk de deur in een- kuis, dat volgens de regels der meetkunde gebouwd is. In deze agt hoorns, {Plaat II.) is de deur niet te zien: men vindt ze aan de andere zijde, welke ik voor u niet kon afbeelden , om dat ik alleon het fierlijke deezer wooningen wilde vertoonen. Hoe vecle foorten van fchulpdieren zijn 'er reeds bekend.? Wij zouden u veele honderden kunnen noemen: dan gij moet daar uit niet befluiten, dat ze allen reeds tot onze kennis gekomen zijn. Veelen febailen nog, om onze aandagt en ons onderzoek op te wekken. Wij leeren, van tijd tot tijd, 'er nog al meer kennen. Maar nog minder weeten wij. van derzelver huishouding* want wie kan op den grond der wateren deeae dingen gaan waarneemen? Overtuig mij dan eerst, dat zij ten gebruike Van menfchen dienen. Hebt gij nooit gehoord, dat de fchulpdieren op ■de tafels der gastende Romeinet verfcheenen; dat de Grieken van het Oosten, wanneer aij vasten moeten naar de regels van hunnen Godsdienst, en het eeten van vleesch. en visch hun ongeoorloofd is, zich van fchulpdieren bedienen ; en dat de Indiaanen in het Oosten en Westen,, #e, van de jagt en visfchcrij leevenbefiaan dooide©.-"  Ui Tir  II:  «CHÜLPDIEREN. m. iteze Cpijze, wanneer zij op 't land niets Telneten, of in het water geen viseh vangen? Dat Oesters, Mosfels- en-Atijkruiken eene verfnapering, of anders gezegd, een verfterkend voedfcl aan duizenden onzer landgenooten, en aan hoe veel meer waereldbewooners bezorgen, behoeft u niet geleerd te worden: dat weet gij. Wat dan in de plaats? Dat niet allee» deeze flakken , woonende fn zulke harde huizen, tot een nuttig voedfel dienen; maar ook dat fommigen in verfchciden ziekten een voortrefiijk geneesmiddel opleveren: zelfs dat de harde wooningen of huizen van vee* len deezer dieren , tot een poeder geftampt eene genezende kragt tegen verfcheiden kwaaien hebben. Wanneer vóór eenige jaaren , een geheim, doch beroemd middel tegen de fteen°m het lichaam, der menfchen (welke ziekte toen meer voorkwam-dan nu) gekogt, en, ten alge* meenen nutte, openbaar gemaakt werdt, ftondt men verbaasd op 't hooren, dat het zelve te» deele beftondt uit gebrande oesterfchulpen. En hier mede zult gij eindigen ? Dan zal ik eindigen., wanneer ik zal aange* merkt hebben, dat God, die met de kwaaien van ellendige menfchen medelijden heeft, der* zeiver fmerten veriigten, of hunne krankheden- Sa?»  112 SCHULPDiEREN. geneezen wilde, zelfs door zodanige, van fom« Biigen veragte fchulpdieren. Zeg dan met mij" ; „ hoe groot en goed is ook G o d in deezen ï" Maar dit is alles niet ? Neen, ik zal dan eindigen, wanneer er zal bijgevoegd zijn, dat fommige Indifche Natiën de kleinen, Kaurk genoemd, gebruiken, gelijk wij hes geld, in den koophandel: dat men anderen in Frankryk en Engeland bezige tot het wit maak en van wasch: dat men ze in het laatst genoemde Rijk van flrand haalt, om de landerijen daar mede. te bemesten. — Elders bedient men zich van anderen., om ze op wegen, laanen en wandelpaden te werpen, om eenen zuiveren vasten droogeti grond te krijgen, en dus in nat en morfig weder altijd zindelijk te kunnen wandelen. De Cingels der Noordhollandfche Reden zijn , uit dien hoofde, altijd zeer zuiver. In dien oord verbrandt men eene menigte, die men met volle fchepen aanvoert, om- eene kalk te verkrij. gen, welke onze Voorvaders, en ook wij, verre boven andere kalk Rellen. Elders worden zij daar geraaalen, en het fijne gebruikt om kasten wit te maken, en trappen te fchuuren; ©m de kalveren in te gecven, op dat, hunne maag geprikkeld zijnde door de fcherpe deelen, aij. beter zouden drinken en eeten j. en de grove- dee-  SCHULP DIEREN. ns deden worden geworpen op versch geteerde bruggen , ora die beter tegen water cn lucht te bewaaren. — Ook worden de kleine Hoorntjes niet vergeeten, als men fieraaden noodig heeft. Turken en Arabiers gebruiken ze , om hunne paardetuigen daar mede frafci op te pronken. Ce Wilden in andere Waereludeelen draagen ze tot iieraad aan den hals, armen of beenen. De grooten dienen hun tot Oorlogsbazuinen. En hoe dikwerf neemt de Horologiemaaker tot dezelven toevlugt, wanneer hij de kettingen der uurwerken verfraaien wil. Hoe menigmaal het Paarlemoer, het geen van zee * fchulpen komt, verwerkt wordt;.en de paarlen, die uit fchulpen gehaald worden, te pas gebragt worden tot fjeraad en pragt, behoeft niet gezegd te worden* Ook bediende men zich in overoude tijden, toen men de purperverw nog niet hadt uitgevonden, van het fap eener fchulp, om die kleur aan wollen en zijden {boffen te geeven. Meer zou ik hier nog bij kunnen voegen: maar het gezegde kan u genoeg overtuigen , dat het mensen-, dom zeer groote voordeelen van deeze zeedieren trekt. En hoe of waar ontdekken wij het fierlijke ? In honderden is het fierlijke blijkbaar; maaidaartoe zal ik geene fchulpen uitkippen, zo groot  1*4 SCHULPDIEREN. groot, dat ze ééne elle over het kruis haaien, öf tot eene lijkkist voor eenen volwasfen man zouden kunnen dienen: ook niet zulke kleinen, U-aar van honderd naauwlijks de zwaarte van één grein hebben: maar wij willen ditmaal zo» danigen uitkippen, die flegts de grootte van een kleine erwt hebben. Agt Oostindifche, behoo» rende tot dezelfde foort, en zeer vergroot getekend , wil ik tot dat einde onder uw oog brengen : naderhand zal men u anderen laaten zien, die onze Vaderlandfche kusten opleveren , om u te doen erkennen , dat ook daar waare fchoonheden voorkomenWelken naam voeren zij ? Om ons met geene latijnfche naamen op te houden, zeggen we alleen, dat zij , meestal, bij ons Slangeyelktjes genoemd worden, om dat zij zodanige tekening als de flangen vertoonen ; maar hoe verfchillend de tekening loopt kan u deeze Plaat doen zien. ■ Eilieve> flaa het aandachtig oog daar op , en gij zult in De eerfle ontdekken, dat de koleur naar het geel-of zee-groen trekt De tekening loopt beneden af in ongelijke trekken; maar in het midden treft men drie of vier vierkanten aan, met een getekend kruis daarin, als 't ware met eene hortende pen getrokken, even als de oude kruis» raa>  SCHULP'DIEREN. ix6 raamen onzer huizen, die half vergaan of ver* zwakt zijnde, inbuigen. h Het tweede Hoorntje trekt veel meer naar de geele kleur, maar is verfierd rnet drie omloo■ pende gelijke banden, boven omtrent het midden en meer naar beneden. Deeze twee laatftcn liaan zeer fraai: zij fchijnen Hebreeuwfche letters' te zijn, van gelijke grootte, krurig gefchreeVen : de beneden regel is egter gelijkvormiger. Onregelmaatiger is het derde Hoorntje. Eene tekenende pen fchijnt boven eenige fijne, in het midden langere en grovere , en beneden kleinere ongelijke krasfen gemaakt te hebben , waarom m het bovendeel eenige zwaarer loopen. De kleur gaat hooger dan de voorige. De tekenpen is nbckwaam geweest, om het vierde Hoorntje volkomen af te beelden. Etó kleur trekt naar het bruine;, maar de oppervlakte is met kleinere en grootere plekken, wit en bruin bezaaid, van eikanderen gefcheiden door . de allerfijnfte ftreepjes, als 't ware door 't graveer-ijzer gemaakt. Hoe vrfde Hoorntje draagt alle merken van fierlijkheid. Eenezagt geele kleur doet drie ligt donkere banden beter affteeken. De bovenlig is breed, en heeft getande of uitgeknipte punten : de raiddeufie is ongemeen gelijk; maar de fae.  tio* SCHULPDIEREN. bcncdenfte is fmaller, Deeze drie banden beftaan uit dc allerfieriijkfte ichuinscb getrokken ftrecpjcs, welken het oog, door een ftcrk "ergrootglas geholpen, bewonderen moet. De erVarenfre Graveerder zal gaarne zijn onvermogen belijden , om deeze fchepping volkomen te kunnen nabootzen. . Het zesde veiTchirt zeer veel van de vijf voo«gen m kleur en tekening. Het is zuiver wit; mmt eene onbedreeven of kwalijk befLerde pen van een kind fchijnt 'er eenige zwaare ongeregeld geboogen trekken, (twee uitgezonderd, diesel geooogen zijn) daar op gemaakt te hebben. Het zevende Hoorntje heeft geene gelijkvormigheid in tekening met de voorigen. De kleur trekt naar het zagtgeel of Zeegroen. Allerwege fchijnt her bedekt te zijn met langwerpige fclmbbetjes, tusfehen welke de allerfijnlte ftreepjes inloop en i Het agtfle en Iaatfte heeft met het tweede en vijfde wel eenige overeenkomst, dewijl het mede uit drie zwarte banden, tusfehen welke de geele kleur gelegd is , beftaat; maar de bovenfle band is grooter dan in het tweede, en niet getand, gelijk in het vijfde: de middelfte band heeft niets van eenige letters, gelijk het tweede, maar de (treepen zijn zwaarer dan in het vijfde9 en dk meet  SCHULPDIEREN. ll? moet men ook omtrent den benedenband aan- merken Wat dunkt u m Van deeze agt wooningen, waarin zeer kleine diertjes gehuisvest waren bij hun leven? Maaken zij geene fchoone vertooning? De kundige Tekenaar beftetdde alle Z1Jne kragten om ze fierlijk af te maaien • maar zijne konst is bier veel minder dan de tekening in de natuur. Door een Microscoop bezien vertoonen zij zich alierverrukkeiijkst. En zo' fierlijke wooningen, waaraan de Almast des Scheppers (mogen wij ons dus uitdrukken) zo veel konst befteedde, liggen bij duizenden, op den bodem ner zee, in Indic. Maar gij zult nog meer verbaasd ftaan, wanneer ik u zeg, dat de tckening van duizenden, of kat mij liever zeggen van ahen, dje gefchaapen zijn of nog voortgebragt worden, onderling verfchilt, zodat de groote regel in de fchepping, ik meen Eenvormigheid en Verfcheidenheid, zo wel hier als elders, vo'ko» men gezien wordt. Ik ben nu gedrongen te erkennen, dat de Schepper niets ledig liet leggen, zelfs niet op den bodem der wateren, dat hij ook de fchulpdieren ten grooten voordeele aan het menschdoni fchonk i en dat verwonderlijke fraaiheid in deeze an Hoorntjes niet vergecten is. * Gij moogc, bij deeze gelegenheid, aanmerken, dat  m S C H U L P D ï E R E N. dat veele dingen in de Schepping ons aanftonds op het oog vallen door haare grootheid: zo is het geleegen met de groote Hoorns of Schulpen, die eenige honderd ponden weegen : dan zij hebben niets anders dan grootheid, het mangelt hun aan Oerlijkheid. Dan , deeze hoedanigheid is juist en alleen gefchonken aan de kleine Schulpdiertjes , of liever gezegd aan derzelver wooningen, gelijk gij in deeze agt gezien hebt, op dat zij iets bijzonders zouden hebben, en van -. den rnensch niet veragt werden om hunnekleenbeid. En dit zal nu voor mij genoeg zijn? Zekerlijk 'genoeg, wanneer gij daarin de Al» Jfta'gt, Wijsheid en Goedheid van den grooten Schepper bewondert, vereert, verheft en roemt met eerbiedige en dankbaare aandoeningen ; wanneer gij daarin volhardt, en die, bij elke herhaalde befchouwing, vernieuwt: tot dat einde is ten minfteu dit kort onderwijs u gegeevcn. VER-  VERKLARING VAN EENIGE VADERLANDSCHE SPREEKWOORDEN. I. ZO ALS DE OUDEN ZINGEN, PIEPEN DE JONGEN. ganfche fchepping is vol wonderen, 's Scheppers eeuwige kragt en goddelijkheid worden overal, op denzelfden toon, door alle eeuwen gepredikt. Ik zal niet omzwerven, om u dat te bewogen. Bij de Vogelen wil ik mij alleen ophouden. Van waar komt het, dat dezelfde foort, bij voorbeeld , dezelfde grootte van lichaam beftendig heeft; dat ze van gelijke gedaante is ; dat ze dezelfde koleuren van vederen behoudt; dat ze gelijke geaartheden bezit; dat ze hetzelfde voedfel op den duur verkiest; dat ze denzelfden nest maakt; dat ze gelijk ftaat in het broeien; en dat ze, mids zij niet wordt afgeleid, dcnzelfden zang behoudt. Daar noem ik u agt bijzonderheden, die de verftandigfte Natuurkenner u niet verklaaren kan, maar wel bewonderen, en daarin den Sehepper aanbidden, 'c Geval, (een diag, dat nicmant kent, hoewel men  iio VADERLANDSCHE. men iet foms hoort in den mond van de geenen, die veel willen weeten, terwijl zij hunne ■dwaasheid boven anderen openbaarcn) het ge* val, zeg ik, fpeelt voorzeker daar niet onder. — Maar het laatfte moet ik hier herhaalen; dezelfde foort, zeide ik , werdt zij niet afgeleid, behoudt denzelfden zang. Vecle vogels, zo niet allen, z'jn, gelijk de dieren, leerzaam. * Wanneer vogels in volle vrijheid leeven, zullen zij dcnzelfden zang altoos behouden. Duizcndmaa* len heb ik daar op acht gegeeven; maar nooit heb ik daarin ccnc volkomen verandering ge* Vonden. Eene volkomen verandering zeg ik: want de ondervinding heeft mij geleerd, dat 'cr fomtijds (doch dit zal maar één geval uit duizenden zijn) eene kleine verandering in vallen kan. In zekeren hof vondt men in eenen boom eenen nest mee zes eieren van een klein vogeltje. Iemant nam er die uit, en leide zo vee* le anderen van eenen Kanarievogel in de plaats. De ouden merkten, bij hunne t'huis komst, het bedrog niet, houdende de vreemde voor hunne eigen' eieren. Zij broeiden ze uit, en voedden de jongen op. Groot genoeg zijnde, om verder met de pen, gelijk men het noemt , opgefokt te worden, nam men er hen uit- Eén van die werdt mij daarna gegeeven, en het bleef mijn  S Ml EEK WOORDEN. «t mijn geliefd huisvogeltje , jaaren lang. Het was in zang andere Kanarievogels volkomen gelijk, egtermét dit onderfcheid, 't welk mij en anderen duizendmaal verbaasde, dat het in den zang toonen hadt van den Nagtegaal en van andere Vogeltjes. Hierom zeker flondt het bij mij in veel hooger achting. Maar van waar dit ? Gewis , om dat het in zijne jeugd, rondom heen, veele zingende Nagtegaalei'i en andere Vogeltjes gehoord , en van derzelver zang iets overgenomen hadt. Eene andere reden kon ik 'er niet van uitdenken , en neigde te meer tot dat gevoelen Om dat het boven alle anderen van zijne foort die ik ooit gehad heb, leerzaam was, waar van ik veele zonderlinge blijken gezien heb. Dan , beneemt men eenen Vogel zij r.c vrijheid» zo ontzinkt hem, naar het fchijnt, de moed, e« hj" wordt een flaafc Iïij zet zich 3 om, naar een orgel.je, naar eene mersehiijke ftctn, de zijne te rigten, en zingt met den rjd een geleerd deuntje: evenwel niet zo flaëfseïi, of tusichei beide verneemt men zijue na-.uurh'jke toonen , Overgeblcevcn tekens van de oude,d-;ch verloo* ren vrijheid. Het is dan een vaste regel in de goddelijke onderhouding , ÜarV«gÖls, worden Zij niet afgeleid , denzelfden zang , als hunre foort,behouden; of, gelijk hetfpteekvvoordzegt, ï. DEEL. F Zt  i%l VADERLAND S C H Ë zo als de ouden zingen, piepen de jongen, piepen is het eerfte, dat men in jonge Vogels hoort, Gelijk ik duizendmaal met vermaak en verwondering heb waargenomen , welke moeite kinders zich geeven om te fpreeken: zo heb ik ook , in den bovengemelden Kanarievogel, dikmaals met verbaasdheid opgemerkt, welken arbeid hij aanwendde , eerst om te piepen, en daarna om te Ieeren zingen. Arbeid en oefening volmaakten den zang, van tijd tot tijd. • Zo dan als de ouden zingen, piepen eerst, en zingen daarna de jongen. Dit zeggen is overgebragt tot Ouders en kinders, naamelijk, om te kennen te geeven, dat de laatflen veelal denken en doen, gelijk zij hunne Ouders hebben hooren denken en zien handelen. De jeugd zet zich altoos tor navolging^ Dan ^ meestal wordt deeze Spreuk gebruikt Van kinderen, die de booze voorbeelden hunner Ouderen beginnen na te volgen. Als de ouden zingen, piepen nog maar de jongen. Zij bedrijven het zelfde kwaad ,niet in gelijken irap met hunne Ouders; maar zij zijn op den Weg, om 'er toe te komen. ■ -Maar deeze Spreuk kan ook dienen ter waarfchouvvinge van llegte Ouders , die verwagten mogen , dat hunne Kinders, ter hunner ftraffe , zullen opwasfen, lelijk zij hun zijn voorgetreden.  SPREEKWOORDEN. 125, Rampzalige Ouders, die ten verderve hunner Kinderen leeven! Ongelukkige Kinders, die, flegt opgevoed en voorgegaan, gelijken gang beginnen '. Dank God , wanneer gij Ouders ontvangen hebt, die u op den weg van Deugd en Godzaligheid voorgaan j en volg hen met gelijke fckreeden. Fa éiJt  124 VADERLANDSCHE I I. »E MOLEN IS DOOR DEN VAN O. Molens te maaken tot vermaaling van graancn is eene overoude uitvinding, waarvan men zelfs in de Heilige Schrift leest. Maar geen land in de waereld heeft, voorheen, zo veele verfchillende Molens gehad, die door water, wind en dieren ©mgedreeven werden, als ons Vaderland. Jammer is het, dat de naam van den Uitvinder der voortreflijke Scheprad - Watermolens, die het water uit laage polders opuiaalen , en daaruit brengen , geheel onbekend is in onzen tijd. Zaandam vertoont ons allerlei foorten; Gelderland zodanigen , die door Itroomend watér omgaan , het geen men in Holland mist. Een Molen is gewis een zeer nuttig, doch tegelijk een eenvoudig konstvverktuig. Allen, die of papier maaken, of hout zagen, of graancn maaien, (om 'er geen meer te noemen) verdienen onze bczigtigmg en verwondering. Eén Molen verrigt meer in één uur, dan honderd handen op éénen dag kunnen afdoen. Zich naar den wind te fchikken, door zeilen te minderen of te vermeerderen, is zeer fchoon  SPREEKWOORDEN. 125 fchoon bedagt. Maar eene andere uitvinding is niet minder voortreffelijk. Men wist wel voorheen , hoe eenen Wind - Molen aan den gang te brengen; maar niet, wanneer hij aan den gang was, hem te doen ophouden , vooral bij het ontitaan of het losbarflen van eenen harden wind. De handen van vijftig menfchen konden dat niet uitvoeren. Dit heeft aanleiding tot peinzen gegeeven , en het is jammer, dat wij den naam niet r/eeten van den Man, die een werktuig bedagt, dat wij thans den vang noemen, om, wanner men begeert, d> n omlo penden Molen oogenbliklijk te doen ftihlaan. Dan 't gebeurt foms, dat men te laat den vang gebruikt, en de daar door veroorzaakte fnelle omloop zo geweidigis geworden, dat de vang niet houdt. In zulk een geval zegt men: de Molen is door den vang, en hij raakt dan, of in brand door de fnelle beweeging, of het boven- en binnenwerk breekt, en ftort naar beneden. Wie zou verwagc hebben , dat uien een Vaderlandsch Spreekwoord daar van zou gemaakt en overgenomen hebben f Soms jaagen de in felle beweeging geraakte driften den los • fen onbedagten Meusch, gelijk de wind den Mo« len. Is het erger, wanneer de vang den Molen niet ophouden kan; veel treuriger ziet het 'er wit, als de Molen door den vang raakt5 dat is, F 3 als  1*6 VADERLANDS CUE als vrees, fehaamte , nadeel, geweeten , reden en godsdienst onvermogend zijn, om zulke hollende lieden op te houden en in hunne vaart te Ruiten. Alles gaat dan gewis verlooren. Mogt ook onze Eeuw geenc voorbeelden opgeleverd hebben van zodanige lieden! Mogt onze jeugd de zulken niet gezien hebben.' Fel waren derzeiver hartstogteu; alle middelen tot ftuitmg kragteloos; maar hun einde was niet minder treurig. Mijn hart bloedt, wanneer ik herdenk, hoe veel toomeloozen van zulken heftigen aart onder mijn oog geweest zijn, Twee jonge lieden, altoos Vtienden, raaken, om eene beuzeling, in woorden; van woorden in toorn ; van toorn in een tweegevegt; en toen, ten gelijken tijde, toefieekende, gaan beider degens, op het zelfde oogenblik, door elkanders hart! Ach t —— Zo kan de Molen door den vang raaken. —— Sidder', zo dra gij gevoelt, dat uwe driften beginnen te zieden: beef dan voor u zeiven: roep dan reden en godsdienst te hulp: denk op de gevolgen; en aan deeze middelen worden kragt en tijd gegeeven, em behoorlijk te kunnen werken. —- Wie zou niet leeven , die dezelve hadE willen aanwenden, of vermogen laten oeffenen op den wilden geest! „Heer! behoedt ons, dat wij sin deezer voegen , niet vergaan 1" PIS  SPREEKWOORDEN, ia? I I T. DIE Z IJ N E SCHULD BETAALT MIN» DERT ZIJN GOED NIET. Koop nooit iets, ten zij gij het, op ftaandeh voet, betaalcn kunt, of, gelijk in fommige plaatzen onzes lands in gebruik is, ten zij gij zeker weet, dat gij het, na Nieuwjaarsdag, wanneer da rekening inkomt, zeker zult kunnen voldoer. Het is, op veele plaatzen , één der fnoodfte wanbedrijven, iets te koopen , en tevens ongezind te zijn, om of aanftonds, of met Nieuwjaar geld! te geeven, Hoe veel verfchilt dit van fteelen? Men verfchijut in eenen winkel met een vaLch, diep verborgen, bedrieglijk hart: men koopt, en neemt mede dat herjj onze niet is: en (men bedenke dit wel) dat het onze nooit kan worden voor dat men het betaalt. De goedhartige, eerlijke Koopman, die alles vertrouwt aan iemant, wien hij niets vertrouwen moest, geeft dat hij houden zou, indien hij in het hart kon zien. Men voldoet hem dan niet op Maanden voet, en houdt in dat hem behoort: men laat hem wagten, jaarenlang, terwijl hij zijn geld mist, waaf E 4 me-  123 V A D E R L A N D S C II E mede hij veel voordeels zou hebben kunne» doen. Dus blijft men een Onregtvaardig bezitter van 'snaastens goed, die nagt en dag zugt , om dat hij , door wanbetaaling , zijne eigen fehuldenaars niet kan voldoen. Begeerlijk* hei.1, zugt tot weelde, en liefdeloosheid zijn de bronden van dit kwaad , dat tot den Hemel roep:. Maar gij, gij, mijn waarde Leerling ! moet alzo niet handden. Gedenk , dat hij, tlic zijne fchull bclaalt kif ti góed nici mindtrr. Immers is deeze Spreuk ten vollen waar&giig? ' Al wie toch zijne fclntkl betaalt geeft zoda.ug 'geld weg, dat zijn eigendom, zijn goed niet is: dat geld komt toch zij ren naasten toe: zijn goed mindert derhalven niet bij de beiaaling: voor het geen hij uitgeeft heeft hij iets anders verkreegen: des blijft hij even rijk. 't Gebeurt egter, dat iemant zijne fchuld [niet op ftaanden voet, doch tot zijne finert „ betaalen kan. Maar in zulke gevallen zal de opregte, vroeg of laat. genoeg kenbaar worden. Die wil ik u ophelderen met een treffend voorbeeld. Vóór eenige jaaren hieldt, door eenen zamenloop van omftandigheden, het crediet of ver» trouwen op de Beurs van Amfterdam, korten tijdj op. Dit gaf eene geweldige verwarring. £lk was even bekommerd, en drong zijne fchul- 46.  SPREEKWOORDEN, u? denaars tot betaaling. Onder de laatften waa een zeker eerlijk Koopman, die, wel buiten , maar niet binnen 's Lands, gelds genoeg hadt-, gelijk hij bewees, om te kunnen voldoen. Dan dit kon niet baaten: men drong hem, om met zijne Crediteurs, gelijk men ze noemt, tot eene fchikking te komen. Zij lieten zich met zestig ten honderd te vrede Hellen. Dus raakte hij, hoewel weinig daar mede gediend, voor altoos van hen af, en zij verheugden zich, ten minften zo veel van onzeker geld, gelijk zij waanden, opgeflreeken te hebben. Dan, wat gabeurdt 'er? De Koopman kreeg, van tijd tot tijd, zijne buitenlandfche gelden voor verzonden goederen binnen; waar op hij , hoewel daartoe niet verpligt, alle zijne Crediteurs, op zekeren avond, aan zijn huis verzogt. Zij daar gekomen zijnde, lag hij, voor elk van hun, de veertig ten honderd neêr, die gekort waren, nevens de renten van het geld, dat hij zo lang gehad hadt. Verbeeldt u , zo gij kunt, de verbaasheid van deeze bloozende Crediteurs over de on*ewoone eerlijkheid van deezen Koopman. Zij konden hem zo min hunne dankbaarheid naar waarde uitdrukken, als zijne eerlijkheid verheffen. Het geval was mtusfehen te zonderling , om verzweegen te woiden. Het klwik wel dra F S over  iw VjïDERLANDSCHE over de Amftcrdamfche Beurs; en de braave Koopman genoot deeze vergelding, dat men hem niet alleen eene bijzondere hoogachting, meer dan voorheen, algemeen bewees; maar ook dat hij voortaan, wanneer hij maar fprak, een half millioenop credit, dat is, op zijn woord, zonder pand verzekering, krijgen kon. Zie daar eene proef van de eerlijkheid der Hollandfche Natie, welke zelfs buiten het Vaderland, boven die van andere handeldrijvende Volken , eenen naam heeft. Gij zijt kundig genoeg, om te weeten, wat men daaruit leeren kan» LAAI-  SPREEK WOORDEN. 131' I V. LAAT ONS MOLQUERUMS SPEEL EN. Het fpeelcn op een Dambord is een zeer oud; eenvoudig, onfcbuldig, vaderlandsch vermaak, vooral in de winteravonden aan den haard, thans minder' in trein, vermids hetzelve verdrongen is door de bekende fpeelkaarten, die niet weinig bet bedrog hebben aangemoedigd, het welk op bet onfcbuldig Dambord niet gekend wordt. Allen, die een weinig met dit laatfte bekend ftaan, weeten wat Molquerums fpeelen is, naamelijk, itfigs en regts, voor en agter uttMan. Maar de afkomst van een zo gemeen en bekend fpcl is voor de meesten geheel' onbekend, en is het ook zo met u geleegen, dan wil ik u dezelve ontdekken. -— In Friesland tusfehen Koudum en Staveren ligt een vlek, dat den naam voert van hlolkweren , Molkwerren of Molquerum. Hoewel nu, in de meeste of bijna alle Vaderlandfche Dorpen en Vlekken , de huizen niet in regt doorgaande rijen naast eikanderen gebouwd zijn, maar onregelmaatig en meestal zeer verfpreid ftaan, zo beeft 'Molquerum dit bijzonder boven allen, F $ dat  *3a VADERLANDSCME *t de huizen wel digt bij eikanderen ftaan, maar zodanig verward, dat het Vlek den naam van den Friefchen Doolhof vcrkreegen heeft t want, bij voorbeeld > aan de agterdeur van een huis ftaat een voorgevel van een ander;, aan de regte zijde vindt men eenen hoek van het derde ; aan de linke zijde den agterhoek van een vierde , en zo voorts. Er loopen wel ftraaten tusfehen beiden ; maar deeze hebben geen naam. De verwarring tusfehen de wooningen wordt niet weinig vergroot wegens eenige doorloopende flooten, die het Vlek in zeven kleine Eilanden ver. dcelen: ook loopt 'er, om de geheele plaats, eene graft met verfcheiden bruggen, waar door de toegang tot dit Dorp, volkomen, aan ieder open ftaat. Maar wie daar inkomt, of wie daar huisvesting verkrijgt, vindt zich, wil hij naar buiten, of heeft hij, uitgegaau zijnde, lust om weder te keeren , niet weinig verleegen. De wooningen verward (taande, en de ftraaten op allerleie wijzen kronkelende, kan hij niet dan met moeite, en fomtijds in het geheel niet, zijn verlasten huis weêrvinden. Des is hij, begeert hij niet lang te dooien, verpligt, jongens, die, tot dat einde, aan de ingangen des Dorps ftaan, tot wegwijzers aan te neemen. Molquerum heeft daar door «inleiding gegeeven, dat men eene vei-  SPREEKWOORDEN. ,33 warde zaak uitdrukt door te zeggen, dit is op zijn Molquerums : of iets, dat zonder orde toegaat , dit gaat op zijn Molquerums: en dus is ook van een verward dammen het fpreekwocrd voortgekomen: laat ons Molquerums dammen of laat ons Molquerums fpeelen. Speel, zo veel gij wilt, Molquerums op bet onfchuldig Dambord , maar laat er nooit Molquerums in uw denken , in uw leeren ,of in al het geen gy doet, inloopen. Wanorde is onbehaaglijk, houdt ons altijd lang op, en doet meestal alle dingen verkeerd gaan. Orde is voortreffelijk , zij geeft fpoed, genoegen en voordeel. Bewaar dee~ ze les, die voor u van geen kleen gewigt is. F ? ALS  ï34 VATERLANDSCHE ALS TWEE HANDEN ELKANDEREN WASSCHEN WORDEN ZE BEIDEN SCHOON. Deeze Spreuk behoef ik U niet te verklaaren; Gij verftaat ze, zo dra Gij ze hoort, om dat Gij zo veelmaalen in uw leven de banden gewasfchen, en tbij ondervinding het fchoon worden geleerd hebt. Dan, Gij moet, bij deeze gelegenheid , de voortreffelijkheid van het Water , 't geen de goede en wijze Schepper ook tot duizend andere nuttige dingen geformeerd heeft, niet over -het hoofd zien. Vuile handen vermeerderen de onreinheid, zijn walglijk, daarbij ongezond, en er zijn zelfs veele zaaken, die met zodanige handen niet kunnen gedaan wor. den. Hoe gelukkig is het dan, dat wij Water tot het fchoon maaken van vuile handen hebben • of hoe zouden wij ze kunnen reinigen, indien wij hetzelve ontbeerden ? Maar wat zegt het: „ als twee henden eikanderen wasfchen, wor- * den ze beiden fchoon ?" Niets meer, dan dat tot één werk veelmaalen meer handen noodig zijn, dan die van één' meusch (ééne hand wascht ook niet volkomen, wel twee) en dus, dat, wanneer veele menfchen eJkanderen in één werk htl-  SPREEK YV OORD-È N. 133 héfpëh, het werk zelf niet alleen zijn volle beflag krijgt, maar ook dat ze, als dan , alle te zamen geholpen worden. Wij denken zelden, hoe veele handen aan één eenig werk te pas komen , alleen door onopmerkzaamheid, en zien dus niet, door hoe veele banden de' wijze Regeerder der Waereld de Maatfchappij vast verbindt ; door banden, die indedaad veeltallig, zeerverfchiilend en dus niet min verbaazend zijn. Laat mij U dat ophelderen met één voorbeeld. Gij ziet daar een' Heer een pijp tabak rooken, eene Juffrouw een fnuifje neemen, en hoe veele lieden komen er te pas , hoe veelen werken te zamen , opdat zij allen den kost zoudsn hebben, op dat de Heer zou kunnen rooken en de Juffrouw fnuiven ? — Laat mij dat eens optellen, op dat Gij moogt weeten , hoe veele en vaste banden, alleen in die ftuk,de Maatfchappij zamen binden. Eerst moet • er zijn een Tuin- of Landman, die het zaad van den Tabak in eenen broeibak zaait — Landlieden , die of den akker omploegen, waar in men jonge planten zal overzetten, gelijk in Gelderland; of die opgehoogde bedden met de fpa& maaken, gelijk bij Amersfoort andere handen, die de planten inzetten, anderen of dezelfden , die ze wieden , die den volwasfen , Tabak plukken, droogen, inpakken en aan den koop»  '36 VADERLANBSCHE koopman bezorgen voorts fchippers of karlieden, die ze vervoeren —~- befteUers, die ze in 's koopmans pakhuis of kelder bezorgen En der-ze heeft daarna noodig lieden » die voor hem papieren in foorten maaken tot inpakken anderen , die op een' mo- Jen den Tabak kappen of tot Rappé maaien — een' Lakmaker, die hem lak tot kardoezen en brieven levert een' Touwwinkel voor pak en bindtouw een' Kuiper, om vaten te maaken een' ander' Man, om kisten en pakkasten re bezorgen een fpaanfchen Doozenmaaker voor de zo genoemde Tabakskistjes of doozen een' Loodgieter , om dezelven met lood te bekleeden 1 een ijzerkooper, die hangflootjes bij douzainen Ievert 'mm een' Smid, die kerfmesfcn toeftefc, en andere Inftrumenten, bij breeken offlijten, ver- be.ert een'Timmerman voor werktuigen, pars en fnijplanken een' Wieldraaier voor blokken, hamers, ftampers en rolders -■ een' Blikflaager voor tregtcrs en biikke fnuifbusfchen een' Zee enmaaker voor zeeven een' Foelieilaager voor loode kardoesbladen , bij het honderd, voor de zo genoemde Varinas- Tabak en Rappé —— een* Dclffchen Aardcwinktl voor Rappé-Potjes bij 't don-  SPREEKWOORDEN. 237 douzain of in 't gros een' Kurhefhijdcr om dekfels te maaken een' Lintwinkel voor Comptoir-lint, era blaazen en papieren over en om de R.appépoijes te binden —~~— een' Mandenmaker tot hérfteiling vau kardoes en ftrrpmanden ■— een' Balansmaaker voor 't onderhoud en fcherpen van balancen en fehaaien — een' Winkel, waar hij boom- en raapolie kan haaien tot het fineeren van Inftrumenten , en vooral de laaifte tot de kardoeskmp, die altijd moet branden om te lakken een' Kaars- femaaker voor kaarsfen, die in de winteravonden moeten dienen in de fabriek een Yerwvvifikel voor ftijfïel om zakken te plakken, en voor gemaalen potlood, bij ponden, tot het jfmecren der kerfbanken van binnen een' Hwutwinkel voor Moscovifche pak matten — een Steenhouwer of Victualie winkel voor nijpen wetfteencn een' Stofferwinkel, Boen* dermaaker, en bezorger van pakftroo tot 'c inpakken boekweiten doppen om Rappé - potjes in kasten te verzorgen • varkensblazen voor dezelven en meer andere kleinigheden — voorts Drukkers, om adreslen op kardoezen en zakpapier te drukken een gewoonen Boekdrukker tot adresfen of fchrij(papier voor de looden kardoezen en potjes — een' Bock-  »S3 VADERLANDSCHÈ Boekbinder voor jaarhjkfche fchrijfbocken — Cen' Destillateur, Roekebakker en Bierhuizen tot morgendranken en ververfchingen aan Makelaars, Rafeétiemeesfers, Waagdraagers en anderen . bijzonder de eerflen voor courtagede tweeden voor opmaaking van zeefchaade °bij de levering aan de waag _ Cargadoors voor de inlaadmgen. die naar zee gaan, welke men vooraf moet fpreeken over devragt, dewijl zijvervangen de Boekhouders e„ Schippers der Scheepen Asfuradeurs van de premien ter verzekeringe der goederen Notarisfen voor Wisselprotesten, in gevallen de Wisfels niet aangenomen worden _ een' Casfier voor provifie jegens het ontvangen der gelden — Scheeps. ^den tot het ontvangen der vragten — LL "tSVïdezdven naar Texel teb^> wordei SI'°-te SCheepen 0verSeIade» te 1 en Schuitevoerders voor het ontvan¬ gen en vervoeren der goederen door de binnen ad en op flroom naar de Ligterfcheepen Waagdraagers en kruiers tot hijsfèn en /jóuwen n pakhmzen en kelders fl2epers tot over- brengen in de fchuiteh — eigen arbeidsvolk «i vasten dienst ook pakhuis. en k . verhuurders. Zie daar een groote lijst van lieden, dien éên Man,  SPREEKWOORDEN. 139 Man, welke fntiif en tabak vei koopt, noodig beeft te Amfterdam. Hij is aan bun en zij aan hem verbonden: de een kan niet zonder de anderen beftaan. Maar andere Kooplieden , die fpinnerijen van tabak , die brieven - carotten of andouillemaakers zijn, hebben nog veel meer arbeiders noodig. Gij ziet er uit, hoe veele honderd.handen dus eikanderen wasfehen, en te zaamen fchoon worden. Ik vertrouw, dat Gij nooit gcdagt hebt, dat tot dit ééne zo veele lieden te pas kwamen, en het is dus ten vollen waar, dat, ook in ons Vaderland, eenige duizend lieden daardoor den kost krijgen. Dan, ik moet nog iets hierbij voegen , naamlijk dat 'sLands en Stads-Comptoirenook daarbij wel vaaren , bij voorbeeld , een zodanig Koopman moet betaalen waaggelden, accijfen en vèrftapelregten -— 't waag-accoord, bij 't jaar, voor den vrijen verkoop en de verzending aan het Comptoir van de grove waaren, of'sLandsZegelgeld voor uitflags ceelcn binnen Holland en buiten de Zeven Provintien ——• aan de zo genoemde Collective Middelen ƒ 25 - : - als gros- fier voor de vrije negotie in volle vaten aan dezelve voor quotizatie, als winkelier, om tabak en fnuif bij het pond en minder te mogen verkoopen aan dezelve voor winkelbedienden»  J4=> vaöeuandsche den die hij in den.koSt bqudt, jaarlijks voor • 3 * 1 " aa" de" EiJker voor het eijken van koper-en «jzergewigt, en vacatiegeld aan de Overheden van her groot kramers-gild en Z'fr * ^«tóeel.dietiarlfe betaald worde door de Tabaksverkoopers tot onderhoud van I et Spinhuis'. Daar nu m de eerde Jij* bleek , hoe veele Jeden de Koopman geld laat verenen ; zo blijkt uit deeze aan hoe veelen hij voor Land en Stad moet voldoen, z ju de eerften aan hem verhonden, hij is wederom aan zijn Vaderland en Stad verknögt Hoe veele fterke en gelukkige banden houden dus, in dit één gevat, de Maatfchappij te zaamen: hoe veele handen wtsfehen dus clkanderen, en hoe veelen worde» «us tevens fchoon { LE  SPREEKWOORDEN. i4r V I. DB BROODKRUIMELS STEEKEN H E M, Dat het Brood, 't Welk wij gebruiken, eene zeef voedende en verfterkende fpijs zij, weet e'k, die dat nuttigt. Voor zulk een goed voedfel be. boort men den algoeden Sclieppe/ dagelijks te danken, en de verkreegen kragten tot dèszcljfs eer aan te leggen. Werdt deeze groote pligt nimmer vergeeien ! Miar, hoe menigmaal z'et men, dat een mensen, wel gevoed zijnde, dartel en brood, dronken wordr. Van een' zodanigeu zegt men dan t ,, de broodkruimels fteeken hem," Nimmer moet er eenige grond zijn, om dat van U te zeggen. Overdenk géduurig wat Gij uwen Schepper fchuldig zijt voor zijn onderhoud. *t Zegt immers iets, dat te misten , of maar fober bedeeld te zi'n , en geene toereikende kragten tot den arbeid te hebben ? Rn niet ftegts Gij, maar bijna alle Inwooners der Waeréld hebben daartegen Brood, doch allen niet hetzelfde. Gij künt de verfcheidenheid dier (pijze niet wel berekenen. Maar het is jammer, dat wij den ncam van den Uitvinder van het Brood niet zeker weetcn zo weinig als de eerfte konst van deszelfs bereiding. Gij moet toch niet denken, dat men, in den aan-  Ui Vaderlandsche aanvang, dat zo wel wist te maaken, als nu. Hei is waarschijnlijk, dat de eerfte Menfchen de graancn , zonder eenige toebereiding, gcgeetcnhebben zo als zij dezeiven rijp plukten; maar dat zij, bevindende, hoe weinig die door hunne maagen verteerd werden, op den inval kwamen, onrzi of half rijp, nog zagtzijnde, teeeten, of om ze» hard zijnde, in water te weeken, tusfehen fleenen of harde houten te kneuzen, tot koekjes te maaken, en dan te bakken. Alle konflen hebben toch een begin, en zij zijn dan zeer onvolmaakt; maar door den tijd en de ondervinding leert men f en komt dan tot de volkomenheid. Ten min Ren wij ontdekken zulks bij de Wilden van America, die het meel eerst droogen, of eenvoudig geweckt ee^ ten, en anderen, die er koekjes van bakken, doch zonder gist. Die gewoonte moet zeer oud zijn: want wïj vinden, dat Abraham zijne gasten op koekjes van meel zonder gist onthaald hebbe. En in zeer laaien tijd heeft men gevonden, dat de Oosterlingen, bijzonder de Armeniërs en de Perfeu, dat nog doen. — Het is, zeide ik, niet Zeker , wie het Brood hebbe uitgevonden j ook niet, uit welke plant men eerst begonnen heeft dat voedfel te maaken. W»j vveetcn alleen , dat de oude Egyptenaars van zekere gedroogde plant, lotus genoemd, en van dcrzelver wonels, htm meel  SPREEK WOORDË N. 143 meel gemaakt» en verder daarvan hun Brood toegefield hebben. Het is waarfchijnlijk, dat men naderhand de voorkeur aan Gerst, Tarw en Rogge gegeeven heeft. Maar de twee eerften zijn geene eigen Planten van ons Vaderland, dewijl zij afkomllig zijn uit Egypte en Tartarijen, waar zij in het wilde wasfcn. De Rogge zelf hoort hief niet t'huis; maar wel in de Noordelijke Landen* De Inwooners van Europa, wat zij ook te voorfin tot Brood gebruikten, hebben aan deeze drie Graanen den voorrang boven alle andere dingen gegeevenj vooral toen zij merkten, dat dezelven zo veele kragten aan htm gaven. De Haver, die ook uit het Noorden komt, heeft men mede daaitoe bereid, gelijk ook de Boekweit, welke de zo genoemde Kruisvaarders uir. de warme Landen in Italië gebragt hebben, en van daar door geheel Europa is verfpreid geworden. De Rijst is in Èthiopien, een Rijk van Africaj eerst gevonden, van daar door het geheele Oosten verfpreid,waar geheele Velken geen ander Brood, dan dit, ken* nen: van daar gevoerd naar America, waar ze fterk vermenigvuldigd is in de Colonien der Europefche Natiën federt het einde der laatst voor* gaande Eeuw. Het Turkfch Koorn is door de Portugeezen uit Africa gehaald, en nu zeer gemeen in America. De Spelte, die wij nu in onze bief  «44 VADERLAND SC I1E bierbrouwerjen gebruiken, is mede uk het Oosten gekomen. De Giers is afkomftig uit de Eilanden van de Middefandfche Zee, Het Canariezaad en de gemecne Oosterfche Manna zijn Planten, welker Zaadcn tot Brood gemaakt worden bij veele Volken. Deeze allen moet men onder de Graancn tellen. , Dan buiten dczclven beeft de honger veelmaalen de Menfchen gedrongen, om andere dingen tot Brood re gebruiken, en fommigen hebben zelfs zodanig Brood boven dat van Graanen gefteld. In dit alles moet gewis eene goede Godüjke Voorzienigheid erkend worden. Wil ik U eens eenige foorten daarvan opnoemen? In Virgim'e, Barbarije, op de grenzen van Turkije cn Perfien, en in eenige oorden van N torweegen , gebruikt men Brood van Eikels . in fommige ftreeken van Frankrijk en pie«nont, van Kastanjes: in Congo, van zekere Nooten: in eéntgè plaatzcn van West-Indie, van een zeker foort van Mispelen: op de Mariaanfchc Eüanden, van ©ene zekere fbdrt van groote Peeren c f Meloenen : op de Molukfche en Caribifche Eil nden, en in Cffna, van een v\it meel, dat men in verfcheide.i Doornen vindt: in andere deelèn van Noorweegen en Zweeden, van Booinfchorslen , zuiver , of met graanen ge. mengd: en eindelijk, op zeer veele plaatzen, van  SPREEKWOORDEN. 145 wortels , die verfcheiden Planten opleveren. Sommige volken hebben zelfs geen ander brood gebruikt. Maak hierop deeze aangenaame en gewigtige aanmerking : „ God heeft, in allerlei© „ landen , voor 's Menfchen onderhoud op vee„ lerlei wijze gezorgd , [en in duizend dingen eene voedende kragt gelegd. 6 Hoe goed is >, Hij !" Maar hoe jammer is het misbruik der beste dingen! Vergeet men de maaiigheid, die de moeder der gezondheid is, dan neemt brooddronkenheid derzelver plaats in, en men zegt dan: „ De broodkruimels fteeken hem." Dat is', „ de geringde dingen, gelijk kruimels, worden „ zo ruim ingeflagen, dat allerleie dartele en „onzinnige bedrijven daarop volgen: hij'mest „ zich, om te zondiger te leeven." Zie toe daj men dit niet met regt van u zegge.  'i* MIRAKEL-GRAAN HET M I RAKEL - GRAAN VAN S TA • VEREN. Sferen, thans de zevende in rang onder de Fnefche Steden, gelegen in het Zuidwesten van Frieslands Provintie, waar de kust het verst in Zee naar Holland uitfpringt, heeft weinig bebouden van haare oude heerlijkheid. Hoewel er «ce«e reden is, om alies te gelooven, wat vanhaate vroege glorie gezegd wordt, fchijnt het egter zeker te gaan, datzij de volkrijkfte, grootteen uuaenhjkfte Stad van geheel Friesland geweest Zij, waarin de oude Friefche Koningen bunnen zetel hielden Zij bloeide ongemeen door den Koophandel naar alle Gewesten, waar toe gewts haare ligging alle aanleiding gaf. Hierom werdt zii, al vroeg, in het verbond der oudstijds zo beroemde Hanzeei Steden , als de derde in rang, aangenomen. Haare voorregten werden ook te Keulen, in den jaare ,549, uit dien hoofde bevestigd. — De Inwooncrs behaalden, in vroeger tijd, geen kleenen roem. zij toch waren.de eerften, die de Zond openden, dat is. zij  vak STAVEREN, jty zij voeren door de Zeeë'ngte, die Zwecden van Dcenemarken fcheidt, zo verre heen , dat ze den handel begonnen met de voornaamde Steden van Potnmeren, Lijfland, Pruisfen en andere plaatzen, welke naderhand zeer aanmerkelijk geworden en zo geblecven is. Geen wonder, dat hierom de Zeelieden van Staveren met verfchciden voorregtcn door de Deenfche Koningen, al in den jaare 1326, befchonken zijn : zij hadden ver* mogen genoeg, om groote fommen geids aan dia Voriïen te fchicten , om welken bereidvaardigen dienst zij, bij het doorvaaren van de Zond , niets meer , dan een gering tolgeld betaalden voor elk fchip, het geen zo verre ging, dat hunne Schepen, voor anderen, eerst, vertold mogtcn worden. Hier door Raken zij zulken de loef af, en het gebeurde daar door, dac Schepen van Staveren hunnen togt volbragten, ea,wederkeerende, andere Vaartuigen nog onvertold vonden liggen in de Zond, die te vooren, te gelijk met dezelven, aldaar waren gekomen. Hierom hebben de .Staverenfche Burgers het oud gebruik, van , met het eerstvarend Schip , een Ruk Leidsch Laken, ten gefchenke aan hec Deenfche Hof, te zenden, lang onderhouden, willende daar door hunne oude voorregtcn Rand' doen ^peu. C-eh'jke gasten genooten zi$h Ga de  14* M IRAK EL-GR-AAN de Franfche Zeehavens door de giftbrieven van vcrfeheiden Koningen, welke gefchriften nog ia wezen zijn. En daar aan moet men toekennen , dat, geduurende den zwaaren oorlog tusfehen Karei den IX van Frankrijk en Keizer Karei den. V, als Heer van de Nederlanden, de Zeelieden' van Staveren de Franfche Havens , onbelemmerd inogten in- en uitvaaren. Gewis , zoda¬ nige dingen moesten den Handel, hoe langer te meer, doen bloeieu, en deeze bloei moest verbaazende rijkdommen aanbrengen. Maar is het, ongeagt allen voorfpoed, moeilijk, fchatten te verzamelen, nog bezwaarlijker valt het dezelven wel te gebruiken, 't Ging daar, gelijk het elders zo gegaan heeft, en nog gaat. De Inwooners werden door de rijkdommen trotsch, en ten gelijken tijde dartel. Men verhaalt, dat de Roepen hunner huizen met gouden en zilveren leuningen en knoppen zijn verheid geweest; des zij den naam van de dartele kinderen van Staveren kreegen. En de Kronijkfchrijvers heb- • ben ons daarvan een Raai, op het jaar 1203 of. 1350» nagelaatcn. Zij zeggen, dat zekere rijke Weduwe van eenen Koopman , een vragtfehip van Staveren naar Dantzigzendende, uitdrukkelijk den Schipper geboodt , om , voor de pen» ringen der verkopte goederen, het best£, dat hij  van STAVEREN, n$ hij danf vinden kon, in te fcliepen , en terug brengen. De goede Zeeman , oordeelende dat Tarvv het beste ware van het geen hij' in Dantzig vondt, kogt dezelve, en kwam daar mede t'huis. Dan de Weduwe, zijne aankomst hoorcnde, en bijzonder dat hij Tarw gelaaden hadt, ■ werdt zo gramftoorig, dat zij, ijlings, den Schip per geboodt het graan, het geen hij aan bak« boord, dat is, aan de linke zijde van het Schip ingelaaden hadt, aan fluurboord, dat is, aan de *regte zijde des Vaartuigs, in zee ie werpen , -het geen, in haare tegenwoordigheid, naar luid •van 't berigt, volbragt was geworden. Volgens ■anderen, die mogelijk niet hebben kunnen ge« Jooven, dat dergelijke brooddronkenheid in een Tedelijk Mensch, en vooral in eene V^ouw kon ^opkomen, hebben het eerfte verhaal merkelijk vcrzagt, mee te zeggen, dat gemelde Weduwe veel koorns in eenen duuren tijd opkogt , in hoop dat zodanig graan nog hooger mogt (tijgen; doch dat het zelve, te lang ingehouden zijnde, -was bedorven, waarom men hei in zee gewor- n -fl> 7'.> ff»- t^r •> •■ • '»'%V«ct,tt •*"'«•". "af A^n d'oever eener beek , door eene weide , gintg Een Reiger ernftig heen, op dorre lange beéuen, 'Met langen hal? waar aan een langer fnavcl hing'. De beek ging haren gang,op harde keizcllleeneil, Doorzichtig 'als kristal. 'Bergaf, met hier en daar een kleinen watervat, En werd dan weder diep. Eea hemel zonder wolkenSchoot warme ftraleu , op hare oppervlakte neer, En drong rot in het hart der koude watervolkeu ,, En lokte ben omhoog , in een ontelbaar hei*. Zij itonclen , tuimelden en fpror.gen , Van wam en zonnegloed doordrongen. Heer Reiger, hoe dus lui? hoe aarzelt gij Elk Visfcher vischt op zijn getij, Zie eens watfehoone fnoek , kan zij u niet behagen ?" Of wagt ge-, tot een Karper op- kom dagen ? Hap toe , eer al de visch weer naar beneden gaat y Het nabero-u komt dan- te laat.. Want met wat drift gij ook moogt zoeken f» Dan vindt gij geen van al die- fchoone fnoekcny, Hoe deftig ilaat hij daar? Hot; fti4* En draak de» hals, dien hij noch niet gebruiken wiÜ G 5 A;«>  »5-4 D E R E I G E R. Als vriend van matigheid in 't eten, Bedenkt hij zich, en fammelt noch vrij lang» En acht, geftadig aan te vreten Betaamt getfa Vogel van zijii rang* Nn krijgt hij trek,, maar al de Snoek Is henen | En hoe hij langs de beek gaat zoeken open neer. Hij vindt niet eenen Karper meer; Ja al de Visfehen zijn verdwenen. Wat Blij en zi jn er noch. Maar neen ,Jiij. is niet dom$. Wat Reiger zou oeit Blij begeren ? Hij ziet er zelfs niet eens naar ora , JMaarlaat ze vreedzaam naar de diepte wederkeerea»- Zijn honger onderwijl vermindert echter nietv Des flapt hij in de beek,om daar zijn prooi tewagterr Een Grnndel hier of daar is alles wat hij ziet: Doch dezen eet een Reiger nietr Ten zij hij wil, dat al de voglcn hem veragten. Maar nu is al de visch reeds naar den grond gegaan. Niets is er meer» Wat nu, ó lekkerbek! gedaan?" ïïa lang te fnirften en te zoeken , ïaehij noch aaaww ee» rorsch verkloeke»- * M O K-  X5I MORGENZANG. Op, broeders, op! de dag breekt aan. De zon ftaat aanftonds op te gaan, Op, flukfche broeders! komt en ziet, Straks daagt de Zon, ei famraelt niet t Ei ziet, hoe gindsch, met koningspracht* De morgen aan de kimmen lacht. Ei ziet hoe hij de vrolijkheid Reeds over onze velden fpreidt. Straks komt de zon, gelijk een held, En zegent akkers , weide en veld, En al wat ftnachtend naar de kracht Van liaren zagten invloed wacht. Zii is bet evenbeeld der deugd , Die, hoe miskent, het hart verbeur % Gelijk de Zon, hoe zeer bedekt, Noch tot een grooten zegen trekt. © God, die haar almachtig fchiept, Gij fchiept ons Menfchen ook , ca riep? Ons ook, van onze vroegfte jeugd, Tot weldoen en tot ware deugd. G 6 *t  m morgenzang; 't Is wel voor ons noch- niet de tijd, Tot doen — Ach! was hij niet meer wijdï Doch 't ijvrig leeren van de deugd^ Dat is ons doen, in onze jeugd. o Ziet de Zon, daar komt zij-aan! Ziet 't al met blijdfchap aangedaan. i Hoort! alles dankt en looft en leeft„ ' Nu God haar licht ons wedergeeft. ©p , broeders! op! tot lofgezang, Hem loof, hem prijze ook onze dank:Hem die haar fchiep, met al haar pracht Ziji ook ons danklied toebragt» HET KIND en-de BIJ;. . lens was een bij in eene bloem gekropen , Datbloemtje plukte een kind, voor zijne foed... De Bij kwam boos uit haren kelk geloopen En ftak den kleinen knaap verwoed. Zoo wist hij'zicli'met kracht te wreken, Maar ach haar angel! bleef er ftekeri. En ze ondervond, dat wie naar weerwraak'kaakt,- Zieh ielyen ook ellendig maakt.  is STEENGEIT en de GEIT. ©es Hemels na&nrftr, dc vlngge Steengeit klon* ©p een verheven alp. Zoo gaauw niet ! zie eensr om.. Riep eene Geit haar na. Ik volg u,zonder fchromen,. Zoo hoog meen ik ook noch te komen. Zij wacht, en, ih'een oogenblik, Ziet-zij de geit aan hare zijde. Wat dunkt u ," zegt de Geit , „ kan.ik „• Niet kloutren P**i „ Ik- belijdey ,^ Vrij wel, antwoordt de Steen geit haar, allee» Meet uwen moed met uw veriaogen: „ Of anders breekt gij hals en been.. „ Want wendt toch nu maar eens uw oogen r ,, Naar gindfehen hoogen fteilen top, „ Den Hemel zeer nabij , dien klonter ik nu op.'*4 En in een omzien, als gevlogen,. Stond zij reeds op den hoogften top, Zoo klein, dat zij naauw viel in-de oogea, En riep:- ,, Herop L nu,, kom hier op i " Nu fchcmerdeu alree hare oogen G 7 Boei*  Tjfr de STEENGEIT en de GEIT. Doch zij herllelde zich , en dagt Gewaagd is dikwijls half gewonnen. Genoeg als ik 't maar halfweg heb gebragt, Doch naauwelijks had zij begonnen-, Of zij viel plotsling haar beneen, £n brak dus hals en been. de VISSCPIER en de SCHAT. Een visfcher, die, met zijne netten, Zijn brood en vergenoeging vond, Deedeens een trek. Met deernis en ontzetten Iracht hem zijn wand eendooden van den grond. 'k Zal, fprak hij, hem den laatflen dienft betrach„Want ook dat lot heb ik te wachten." (ren. Hij droeg het lijk, dat, hij gevonden had, Op eene plaats, daar 't water nooit kon komen , Daar groef hij, dat hem *t zwesc bij iiroomen Langs 't aanzicht dreef en vond — een fchat. Steeds is Gods goede hand bereid De deugd te loonen, boven wen&beu, Zij zorgt met de eigen waakzaamheid, Voer. zoBneftclfcls en voor menf«k«».  f5$ ets DAAÜW op eeh ROOSJEN, Z e eens, Lieve! déze pere?, Wat kan reiner, heller zijn! Zie! ze blinkt, op \ purperblaadjèV, In den klaren atonnefclfjn» Gis'ren zag ik, na den donder, Dit bemiulijk roosjen aan, Ach! toen was xt, met groote droppea Droeven regen, zwaar beiaan. Stormen Wouden het ontBladren ; Maar, ik bidde u! zie! hoe thans Warme morgenzonneflralen 't Koestren, in hun zagten glans» Vaak waait u een ftorm van lijdenHeden woedend over 't hoofd Ach! dan ftaat u 't oog vol trance Gansch mismoedig en verdoofd» i Lieve Jongen \ ja, maar morgen, Morgen — hef vrij 't oog om hoog-, Dringen weder vreugdetranen , in u\y yerschoutloken oog» 't&eeld;  fóa ds DAAUWo?bbn ROOSJEN» 't Beeld der onfchuld is dat Roosje Wees daar aan gelijk, wees goed l Deugd alleen fchenkt ware vreugde , En in ramp en onheil moed. het HART, de HAAS, de EZEL* Een Hart, met eene kroon die zelden weerga vond ?, Vaniacbttien enden , ging-, bij zomeravondftond , Langs eene beek, in eene; weide,, grazen. Een jonge Haas liep daar verbij , Stond ft'il, op allo vier,.te gapen met verbazen r En fprak in 't eind aldus: Zie mij „Eens aan, fpits ik maar eens mijne ooren , „ Dan ben ik ook , fchoon klein , een hart aTs gij»'r Een Ezel ftond dit aan te hooren, En zei: ,, Gij hebt gelijk, want wij, „ Wij zijn van eenërlei geflachte, liet Hart en ik cn gij." 'tHart.dat hun naauw een zijblik waardig .achtte w 4Singwedar in het bcsch't iangoorig paar verbij.. • r  > e OUDE LEEUW. , Een Leeuw, die , in zijn jeugd, veel blijke» Van dapperheid gegeven had, Lag avrechts in zijn hól, nu ond en levenszat? Waar niemand na hein om kwam kijken. Hij voelt noch wel zijn ouden heldenmoed , Maar dof en flaauw is zijner oogen gloed; Zijn klaau is mat j Hij kan niet langer hoore» , En zijn gebit heeft hij verloren. Ach! dagthij- toen, wat was ik eens een held, En hoe is 't nu met mij gefield! Hij fronst *t gelaat enfleept, met alle krachten^ Zich naar een bijgelegen bron, Op dat hij, voor het laatst,zichnoch eens laven kon» 'i Zal hier , fprak hij, de rust verwachten. ê Ja, Heer Leeuw ! dat kunt gij, want de dood , Die met zijn zeis u dreigt, gelijk gij klein eu groot Voorheen , met tandenvolle kaken , Cedreigd hebt, zal wel ras een einde van u maken«,. Slaak daarom fpoed ea drink u noch eens zat.  %6% de OUDE LEEUW. Hij doet het, drinkt zich noch eens scat ; Ligt neder ; keert zich om , en zucht, helaas.' ho« En voelt allengs den dood genaken. (mat. Toen nu der onderdanen fchaar, Die anders vol van vrees voor haren koning waar» Den magtigen monarch zo krachtloos liggen zagen , Wou ieder de eerfte zijn in ftout hem uit te dagen » Een karknol riep, heruit! en floeg hem met de poot,. Een os gaf hem een harden ftoot; Een wolf dorst zelfs een beet naar hem te wagen, Heer Leeuw ! zult gij dat zoo verdragen ? Op.' op! verweer u, uw beroep is dapperheid! Hij kan het niet, want hij bereidt Zich tot den dood. Biet ftomme treurigheid, Ziet hij Hechts om. Hij had, met groote fmarte. Bereids inwendig in zijn harte, Aan de aarde 't laatst vaarwel gezeid, Gelijk hij van zijn hol reeds affcheid had genomen» Hij ligt gansch ftil. Maar toen hij in 't verfchiet, Bij anderen, die aangeloopen komen, Van verre ook eenen ezel ziet, Die ook aan hem den rang van ridder wil verwerven. 6, Zucht hij toen, dit doet mij tweemaal flerven. €OEÓ  $1 GOED VOORNEMEN. zat ik fïeeds, die neem ik aan, Door mijn geheele leven, Wat kwaad mij jan ook het ft gedaan» Hem broederlijk vergeven, Hij gaf mij laatst een frisfehen flag, Ik ging aan Vader klagen, En toen mij dees bekreten zag, Kreeg Janbroer Weer braaf fiagen. Men zegt altijd de wraak is zoet: Maar mij was zij tot fmarte. Ik zag hem flaan, ach ! arme bloed! En 't deed mij zeer aan 't harte. Nooit, lieve jan! zal 't weer gefthien» | Ik voel die imert noch immer. Hoe kreet hij, had ik dat voorziena Geklaagd had ik dan nimmer. 'k Zal voortaan, als hij 't weder doet5 Nooit weer aan Vader klagen. Maar zeggen; jongen lief, 't is zoet Elkander te verdragen.! Kom leven wij te famen wel, Elkander goed van harte, Vermaken wij ons faam met fpel, En fnaren we ons veel fmarte. E Z 0-  v»f4 E Z O P ¥ S. 3£zopus , eens op reis, in *t langfte van de dage» , Ontmoette een man , dees zei hem mag ik vragen y Hoe lang, mijn vriend, moet ik noch gaan, Om aan dat fteedeken te komen, Haar ginder ver, vooibij die hooge hoornen ? '* Ga fprak Ezoop. — De vreemdeling keek hem aan, En zei , ik weet zeerwel dat ik zal moeten gaan, Indien ik verder heen zal komen. Ik vraag u, hoeveel tijd mij noch wel noodig is. Nu ga dan , fprak Ezoop — Gewis, Dus bromt de vreemde zou ik vreezen, Dat. deze kerel dol moet wezen. J Hij keert zich om en gaat al brommend voord, Heil roept Ezopus , Heil een woord! Gij kunt er in twee uren wezen. De wandlaar blijft verwonderd ftaan, En vraagt, hoe weet gij nu , boe lang ik noek moet gaan. En hoe , verzet Ezoop , kon ik u zeggen , In hoeveel tijds gij 't derwaards af kont leggen , Voor [dat ik u eerit had zien -gaan." CM  OM DAAGLIJKS te zingen. Verhecrlikt en geprezen Zij God, die eeuwig leeft, Dat hij een mcnschlijk vrezen Aan mij gefchonken heeft l Geprezen, dat mijne oogea De ftarren zon en maan, Aan 't ruim der hemelbogen , £ien op- en ondergaan! En dat zich t'allen tijden, Bij dag en zelfs bij nacht , Mijn harte mag verblijden, Op 't zien van al die pracht! Zijn goedheid wil ik loven, Dat ik geen koning ben, * En, door 't gevlei der hoven t Mijn eigen zelfs niet ken. Ook, dat hij me, in dit leven, Geen grooien overvloed Van goedren heeft gegeven, En 't denklijk Oi>k nooit doet.  S66 OM DAAGLIJKS TE ZINGEN. Want van hoe veel gevaren Gaan geld en eer verzelt! Die eertijds deugdzaam waren, " Verdorven jter en geld. Wat ook 't hezit van goedi en, Of de eer den mensed ooit biedt, De ruste der gemoedrcn En Iichaaraswelftand niet. En dees, wat me ooit moog denken. Zijn toch de befte fcbat: Dus zou 't mijn rust nooit krenken, Sclioon ik nimmer veel bezat. Genoeg om van te leven, Hoe weinig ook, maakt bh],. Dat wil God muschjes geven, Dat geef hij ook aan mij! T GRAF. Oaat, Jongens! veel mv graf, betrachten , licht zult ge er fpoedig in vernachten.  be GEITENBOK en de WOLF. ■Eeu groot* Geitenhok, met eenen langen baard En fcherpe horens, keek hoogmoedig nedenvaard , Van 't dak van eene fcluni;een Wolf kwam aangelopen* De Bok deed eene keel als eene fchuurdeur open, Ënriep: gijroover, moorder, dief! Treed nader niet, hebt gij uw leven lief» Gij zijthet,ach ik zal uw wreedheid nooit vergeten* Noch fchreit de moeder, zonder troost, Om 't mh'fen van haar teder kroost! Gij zijthet,die mijn kind verwoed hebt opgevreten! Heer Bok, dat luidt vervaarlijk ftraf, Sprak toen de Wolf, maar 'k bidde u kom eens af Dat wij elkaar meer van nabij eens fpreken. .(baard ) •t Is waar gij hebt veel moed, dat toont uw groote Ook zijn uw horens lang, en ik ben vrij bejaard, Maar, om mijne eer van zulken hoon te wreeken Vrees ik geen horen of geen baard. Komaf, zeg ik, komaf! dat wij elkander fpreken } Ik ben voor u noch niet vervaard. Wat deed de Bok? Hij Aioof gerechten tere* Hij fchudde zijaea baard,maar zijne fcherp.a hore»  1^8 de GEITENBOK en de WOLFv Gebruikte hij thans niet. Genoeg, hij liet hem zien» En om den Wolf te rasfer te doen vlien , Zei hij noch eens, ha roover, vrees mijn toren. En wat deed toen de Wolf? hij'fprak, Heer Bok ,al waart ge een beer , ik zou mij wreken , Blaar waarom moet ik 't laten Heken ? Om u niet, maar om 't dak. Heronder van het dak. 'TEIND GOED AL GOED. In mijn leven, zij mijn wandel Rein in waarheid, niet in fchijn. In mijn fterven, moet mijn handel Mij nes ftervens waardig zijn. Steeds te leven, dat ik fterven, En in 't fterven leven kan, I?at doet mij den hemel erven» O hoe zalig ben ik danl