W. H U R D, GESCHIEDENIS yA N ALLE GODSDIENSTEN EERSTE DEEL.   Hu® trof die teleeixpen een aantal zinneb celuien, Vaar in't Godsdienstig wei-k dei- Volken -wordL^vei-tooiiA: "Verfekeicle pacLen and S-waaa- niets, Asaax vaar en Üerdienst,-wroontL G.B.a.ïB. frvgSUwZ   OUDE en TEGENWOORDIGE STAAT E N GESCHIEDENIS VAN ALLE GODSDIENSTEN, Van do Schepping af tot op den tegenwoordigen Tijd. DOOR W I L L I A M H U R D. D. D. uit het engelsch vertaald. EERSTE DEEL} Behelzende den godsdienst der Oll le j o o d e N. Heiend, jood en. JiGYPTENAAREN. KAR THAGERS. T Y R I E R S. DRUÏDEN. B R A M I N e Ni ASSYRIERS. B A B Y L O N IE R S. meden. PERSEN. Aloude KANAÜNITEN. E t ii 1 OP i E R S. MOGOLLEN. CHINEEZEN. CAR NATERSi a S E M i t E N. l> E G U A a N E N. S i a M ME R S. L a l E R S. e t ii I op i e r S. T O N Q ülNEÜZHrt. C0CJ1IN - c ii1 N e eZ K N. Dl: vande pH i LI pp y sc1ie cn uoluisc he eilanden. c ii i N e F. Z R N. jap1nnee/f.k. c o re a cn j e ss o. C 0 cjiI N - C ii1 N E E- Verjkrd ma een prachtig Stel Kuiittpluatctu Te AMSTERDAMji Bij M ARÏ1NUS d e B il U V N* MDCCLXXX l.   VOORREDE. ~'ïï~\e verjlandigjie mannen, in alle eeuwen en JÊ-J onder alle volken, hebben altoos als uit êénen mond beleeden, dat Kennis, tot de juiste oog' merken aangelegd, het groot fieraad des menschlijhen leevens, gelijk de Godsdienst het fieraad der redelijke vermogens is. Kennis onderfcheidt ons van het redenlooze gedeelte der Scheppinge, en de Godsdienst plaatst ons in eenen rang , boven vselen van ons gejlagt verheven. Alle de verborgenheden onzer eigen Natuure kunnen wij niet bevatten; bij de befchouwing van de verrigtingen en werkzaamheden onzer Medefchepzelen, ftaan wij menigmaal in verwondering opgetoogen. Doch niets wekt zo zeer onze aandagt, als godsdienftige gewoonten, gebruiken en plegtigheden. Dat de mznfchen, in vzrfchillende eeuwen, en door het gantsch Heelal, godsdienftige aanbidding beweezen hebben aan bijkans ieder loopend of kruipend dier op het gelaat des Aardbodems, kan niet ontkend worden; dat hunne Afgodifche bedrijven in den hoogften trap belachelijk waren, is even waaragtig; en niet minder zeker is het, dat veele van dezelve der menschlijke Natuure, zeifin haaren vervallen ftaat, tot een * 3 fchand.  vi VOORREDE. fchandvlek dienden. God heeft den mensch naar zyn eigen beeld gefchapen ; doch hij heeft veele vonden gezogt. Eene vreemde geneigdheid beheerscht het mensch lijk hart om van de waarheid af te wijTien; en de mznfchen zijn maar al te gvisgen om bij de godlijke eenvoudigheid der heilige inftellingcn iets te voegen, 't geen met hunne eigen onvolmaakte begrippen ftrookt ; het gemoed gevangen te tieemen, zonder hunne poogingen aan te winden cm den leevenswandel ie verbeteren, of de Ziel vatbaar te maaken voor de toekoomende gelukzaligheid. Hoe wij grondiger bedreven zijn in alle de Godsdienften van verfchillende Volken, hoe wij kragtdaadigcr genoopt worden om te onderzoeken, wat toch zommige menfehen kan beweegen, om zo onbegaanbaar met de waardigheid hunner eigen na* tuure te handelen? Doch dit kan niet gefchieden, ten zij wij letten op de volgende bijzonderheden: I. Wij moeten onderzoek doen na de oorzaaken» welke aanleiding gaven tot die verrigtingen en plegtigheden van menschlijke uitvindinge ; en door dezelve te vergelijken met den ftaat van 't Menschdom, en de Eigenfchappen van het Godlijk Opperweezen , zullen wy eenigermaate kunnen reden geeym van derzelver beftaanlijkheid. II. Wij behooren agt te geeven,welke de begripJ>??? waren van het Volk 3 't welk dezelve omhelsde*  VOORREDE. vn de, wegens dat gewigtig Vraagftuk in de Godgeleerdheid, de Voorwaarden onzer aannecminge by de godheid, 'ï mik, in zekeren opzigte, als het heerfchende beginzel van den Godsdienst in H algemeen kan worden aangemerkt. III. Wij moeten zodanige plegtighedenbefchrljven , die in haaren eigen aart onbeftaanbaar en ongerijmd zijn, opdat de Leczer moge opmerken, het onderfcheid tusfehen dezelve en de eenvoudigheid der zuivere Euangelifche plcgtighcden, welke, als een gedeelte eencr Godlijke Openbaaringe, ingerigt zijn om de menfehen in dit leeven tet deugd, en in de toekoomende waereld tot gelukzaligheid te leiden. IV. Ten laatfte moeten wij zodanige zedelijke gevolgen afleiden, uit onze berigten aangaande de verschillende Godsdiensten, als dienen kunnen om den Leezer aan te fpouren tot de bctragting van Deugd en Godzaligheid, als het grootfte fieraad des menschlijken leevens, de regelmaat der Zeden, en den zekeren grond van altoos duur ende heerlijkheid. Ziet daar het algemeens Plan van het tegenwoordige Werk; doch 'i is noodig , hier nog 't een en ander aan te merken, over deszclfs üitgcbreideu aanleg en veelbevattenden inhoud. Alle de Gcdsdicnftcn der onderfcheidene VI* 4 km  vin VOORREDE. ken in de waereld, worden hier duidelijk, bevattelijk en beknopt ontvouwd. En, terwijl de Schrijver de waarheid getrouwelijk heeft hulde gedaan, heeft hij zich door geene Gezintheidsvooroordeelen ^aaten fingeren, ten voordeele van deeze of geene bijzondere begrippen. Want, terwijl hij deeze aangelegene onderwerpen ontvouwde, heef t hijzomwijlen dingen ontmoet, in hunnen eigen aart eenvoudig en, in de daad, pryswaardig, welke, ten zelfden tijde, gepaard gingen met zodanige plegtigheden van menschlijke uitvindinge , als weezenlijke meert ver. fpreidden over de naagedagtenis van hun, welke ze hadden uitgedagt. Terwijl hij de dwaasheden van veelen zijner Medefchepzelen verhaalt, doet hij zulks onder het gevoel van een hartlijk' medelijden', niet twijfelende, of hij zelve, hadde hij in die tijden en landen geleefd, zou, veelligt, een Afgodendienaar geweest zijn. In den tegenwoordigen tijd,in welkende menfchen in 'J algemeen zich onledig houden met de lofiijkfte van alle naafpooringen, een godsdienjlig en vrij onderzoek der waarheid, kan niets, vermoeden wij, het Algemeen aangmaamer cn welkoomcr zijn, dan deeze Onpartijdige gefchiedenis van de godsdienftige Gewoonten en Plegtigheden van jille Volken, ttitgevoerd volgens een onpartijdig t\% uitgebreid Qntwerp. DU Werk zal bevatten een  VOORREDE. ix een omftandig berigt van alle de verfcheidenhedca yan begrippen, welke, ten aanzien van het voorwerp des Godlijken Eerdiensts, in alle oorden der waereld, geheerscht hebben, en van de Gezintheden en Aanhangen, in gevolge van deeze begrippen ontftaan, zints de vroegfte tijden, tot op deezen dag. De Plegtigheden en Gewoonten der Afgodifche Volken, zullen daarin worden aangeweezen, nevens den langzaam groeienden wasdom der Afgoderije, en de ongerijmde en bijgeloovig* begrippen, welke in de verschillende woeste en barbaarfche Gewesten allengskens zijn ingevoerd. ,Van de Joodfche en Christen Kerken wordt hie\bijzonderlijk gehandeld, en een omftandig berigt gegeeven van de verfchillende godsdienftige gezintheden in Amerika en Europa; bijzonderlijk ook in de Koningrijken van Groot Britannie. De allengskens toeneemende wasdom van hetvermogen en den invloed des RoomfchenStoels wordt hier aangeweezen > nevens de Staatkunde, het belang en de Regeeringswijze der Pausfen van Rome; daar wij nevens voegen eene befchouwing der Voorzeggingen, hun betreffende, en de verfchillende gevoelens der Geleerden, raakende deeze voorfpellingen. Een Werk, uitgevoerd volgens het ontwerp, welk wij ons hebben voorgefteld, is tot nog toe in geene taal voorhanden. Want het nuttige cn Jeerzaame met het aangenaame paarende, zal * 5 dit  x VOORREDE. dit Werk het Menschdom kunnen leeren, een behoorlijken prijs te ftellen op de groote waarheden run den Protestantfch.cn Godsdienst. En 't is te hoopen, dat des Schrijvers oprechte poogingen, om heilzaame kennis onder lieden van allerleijen rang te verspreiden, eene algemeene goedkeuring en toejuiching zullen wegdraagen. In zijn berigt wegens de Aloude Jooden, heeft de Autheur zijne fchrijfftoffen ontleend uit de verhaaien , hier toe betrekkelijk in de gewijde Schriften voorhanden, en wijders deeze berigten bevestigd door het getuigenis van jozefus. Ten aanzien yan de Hedendaagfche Jooden ij hij te raade gegaan met den Kerkdienst, in hunne Synagogen gebruikelijk, en de Geloofsbelijdenis, van welke zij zich dagelijks bedienen. Het berigt wegens de Godsdienftige Gewoonten en Plegtigheden der Aloude Heidenen, is ontleend uit de beste en geloof waar digfte Schrijvers y thans voorhanden. Ook heeft de Schrijver, ten deeze opzigte,geene kleine hulpe ondervonden van zommigen der grootfte Mannen in de tegenwoordige Eeuwe, bijzonderlijk de zulken, welke zich op deeze onderwerpen opzettelijk hebben toegelegd. In het verJlag, welk wij geeven van de Heidenfche Gewoonten en Plegtigheden, zal de Leezer verfcheiden maken ontmoeten} welke eenige overeenkomst of gelijk  VOORREDE. n Ujkheid fchijnen te heiben met de Bedeeling van het Oude Vtrbond: bij voorbeeld, Offeranden , de Onderhouding van Dagen, Maanden, Sabbatten cn Nieuwe Maanen; doch het onderscheid is nog aanmerkelijk. Me gewoonten en plegtigheden, onder de Jooden gebruikelijk, als door de Wet van mozes voorgefchreeven, waren ingerigt om hen te doen voorkomen als een bijzonder Vük, afgefcheiden van alle andere Volken der Waereld, En 't verdient onze opmerking, dat, hoewel zij menigmaalen tot de grof ft e Afgoderije afvallig wierden , veelen hunner, egter, den waaren God aankleefden , en liever hun leven wilden afteggen, dan zijnen naam lasteren. De narigten, wegens de Godsdienftige Gewoon* ten en Plegtigheden der Chineezen, Japanneezen, Perfen, de bewooners van de Kust van Gu> nea, de Druïden, Laplanders, Hottentottcn en de Wilden van Amerika, enz. zullen geen gering vermaak geeven aan den Lcezer, die, misfehien , •voorheen, op deeze dingen nimmer behoorlijk heeft gelet. Tot het opmaaken van het berigt wegens de Godsdienftige Plegtigheden der Griekfche Kerke heeft de Schrijver zich bediend van de bijzonderheden, hem medegedeeld door een Heer, onlangs everleeden, welke als Konful van wijlen zijne Maje-  xii VOORREDE. jefieit george den II, Koning van Engeland5, verfilmden jaaren zijn verblijf heeft gehouden in de Levant, te Smirna, Aleppo, Conftantinopote en Alexandrie. In dit gedeelte deezes Werks, zal de Leezer eenige merkwaardige bijzonderheden ont. moeten, welke hij, bij andere Gefihiedfihrijvers, vrugteloos zal zoeken. De oorfprong van de Gewoonten en Plegtigheden der Roomfche Kerke , derzelver langzaams voortgang, en eene befchouwing van dezelve, zo els zij zich in den tegenwoordigen tijd vertoone~n, zijn hier nauwkeurig aangetekend. Hier nevens zal de Leezer vinden, eene vergelijking tusfehen dezelve en het eerfte Christendom. De zelfde nauwkeurigheid is in agt genomen ten aanzien van de Gewoonten cn Plegtigheden, onder de verfchillende Gezintheden der Protestanten in Europa gebruikelijk. En, daar de Schrijver etlijke jaaren.aan de vaste Kust gewoond heeft, merkt hij zich zeiyen aan als in deeze zaaken genoegzaam bedreeven. Hij is tegenwoordig geweest in haare meeste openbaare Vergaderingen , in welke hij onderzoek gedaan heeft, niet alleen tiaar haare Leerftellin* gen, maar ook naar haare Godsdienftige gewoonten. Een merkelijk licht moet zulks over dit gedeelte van zijn Werk verfpreiden. Daar hij van de verfchillende Gezintheden en Aan-  VOORREDE. xia Aanhangen onder deeze Volken handelt, heeft hij de 'befcheidenheid en waarheid derwijze zamenge. paard, dat de ftrengfte beoordeelaars daarin niets berispelijks zullen vinden. Ook zal de Vrijgeest geene reden hebben om zich zeiven toe te juichen* ever 't geen hij als Geestdrijverij of zwakverftandigheid zal aanmerken. Verfcheidenheid van geaartheid en van omftandigheden, welke het menschlijk vernuft niet voorzien konde, hebben dihmals vijandfchap verwekt onder de menfchen, terwijl het hun pligt was te handelen als Leerlingen van den gezegenden jezus; en wanneer zij dagten dat hunne broeders misleid waren, of eenigermaatt tot dwaaling vervoerd wierden, een gordijn voor hunne zwakheden te fchuiven, en hen te vermaanen tot eene gepaste opvolging der Apostolifche vermaaninge, te weeten, alle dingen te beproeven en het goede te behouden. Hoe zeer hij ook overtuigd zij van de aangelegenheid des onderwerpt, kan, egter, de Schrijver niet verwagten, eene aU gemeene goedkeuring te zullen wegdraagen, hos zeer hij ook zijne uiterjle poogingen hebbe aangewend om dezelve te verdienen. Doch, 'er zijn veeIe menfchen, die vermaak fcheppen in de vermeerdering van kennisfe, die wijsheid in nederigheid zoeken, en wenfchen zouden Jieraaden te zijn van hunne Eeuwe en Vaderland. Veele jongelingen zijn  xiv VOORREDE. zijn 'er, daarenboven, die geene gelegenheid hebben gehad om zich aangaande deeze dingen te doen onderrigten, doch meer begeeren te weeten van zaaken van zo veele aangelegenheid. Van lieden, dus geaart, zal dit Werk gunftig ontvangen wofden. Eene aandagtige leezing zal hen in Jlaat /lellen , om op te merken het overgroot onderfcheid tusJchen de Heidenfche Godsdienlten en die derJooden en Christenen. W%t aangaat /fezMahomethaan. fchen Godsdienst, deeze is een mengelmoes van veeIe Ketterijen, eerst door geestdrijverij ingevoerd, en naderhand door geweld voortgeplant. Veele andere Godsdienftige Gewoonten en Plegtigheden zijn 'er, welke, in het beloop deezes Werks, zullen befchreeven worden: als die der Armeniërs, Bramins, Baniaanen en Ethiopiers. Ten aandien van het laatstgenoemde Polk, erkent de Schrijver zijne verpligtiug, voor de medegedeelde berigten, aan een der grootfte Mannen van de tegen' woordige Eeuwe. Doorgaans heeft hij naauwe agt gegeeven op \de Tijdrekenkunde: eene weetenfchap, in welke weinige menfchen genoegzaam bedrcv:.n zijn, hoewel het zeker is, dat zondtr dezelve de Gefchiedenis niet behoorlijk kan verftaan worden. Over 't geheel genomen, lijdt het geen twijfel, of dit moeilijk Werk zal den dank verdienen van dat weldenkend Gemeen, ten welks behoeve het voor-  VOORREDE. ty'oomaamlijk ondernomen wierdt. Ten minften zal de Schrijver, die geene inzigten heeft op tijdlijke belooningen, den dank zijner Mede- ingezectcnm behaalen. Ingevolge van de zucht, der mensclilijke Natuure aangebooren, is hij niet ongevoelig omtrent de algemeene toejuiching, doch geenzins ten koste van de waarheid. Veele jaaren zijn \r bef eed om dit Werk in eenen ftaat van volkomenheid te brengen. Ten aanzien van de verfchillende Godsdienften, zal dit Werk als een nuttig Huisboek, moeten worden aangemerkt, noodig om van lieden van allerleien rang geleezen te worden, van groote nuttigheid voor de jeugd in 't algemeen, en van dien aart dat de Geleerde het zal kunnen doorbladeren, zonder de waardigheid van zijn Karakter in het Gemeenebest der Letteren te benadeelen. Alle onaangenaame gefchillen heeft de Schrijver zorgvuldig vermijd, de menfchen en zaaken vertoonende gelijk zij waarlijk zijn; en een gordijn fchuivende voor de zwakheden der mensclilijke Natuure, heeft hij de onvoegzaamheden en dwaalingen der bevoor oor deelden befcheiden aangeweezen. De Plaaten, aan welke de beroemdfte Meesters hier te lande hunne kunst getoond hebben, zullen eene leevendige fchilderij vertoonen van de onderfcheidene Godsdienftige Gewoonten en Plegtigheden; en de zedelijke gevolgen, daar het de natuur der  xvi VOORREDE. der zaake medebragt, uit het voorgaande afgeleid, zullen het onderfcheid tusfchen waarheid en dwaa. ling aanwijzen. Om kort te gaan, de Schrijver twijfelt niet, of uit het doorbladeren van dit Werk zal het aankoomende geflagt vveezenlijk nut en de lieden van ondervinding vermaak ontkenen. WILLIAM HURDo  PROEVE VAN DE ALPHABETISCHE NAAMLIJST DER H E EREN; Welke dit Werk met hunne Intekening hebbest gelieven te vereeren. A. A., te Utrecht. Aa (C. v.d.) Boekverkoper te'Haarlem , 2 Exemplaaren. A. M. B., in 's Hage. Abkouw, (Franpis van) te Amfterdam. Abrahams , (Jobannes) Boekverkoper te Middelburg. Abrahams, {Willem) Boekverkoper te Middelburg. Acbtet,(C. G.van) Litt. en Vhih Stud. te Utrecht. Acronius, (Job.) Oud Burgemeester en Raad in de Vroed fchap te Worktim. Alberti, (Nicolaas) te Leijden. Allemand,{P. L) te Rotterdam. Amuboff, (Petrus) Predikant te Gounchem. B. Baalde t (Abraham) Casfier to Amfterdam. Baalde,(Jacobusyehraaen\sm. Baalde.(JanDanid) Koopmari te Amlterdam. Baalde, (S. Boekverkoper te Amfterdam , 12 Exemp - Backer,(Jacobus) ie Amfterd. Balveren, (G. W. Baron van) Heer van Heukelom en toe Weurth, befchreven in de Ridderfchap des Quartiers en Burgemeester der Stad Nymegeri. Beaufort (Gabtiel) R. P. t<3 Delft. % , Beeldfnyder,(Francois)Gemtsx, te Amfterdam. Remet, (Mr. .toelof Gabriel) Reftor der Latynkhe Schoole te Goss. . « JSers-  N .A A M L IJ S T. BercM, (P. J. van) Med. Doft. in 's Bosch. Berg,(C. W.) te Amfterdam. Bsukens, (Nattta) te Amfterdam. Beufekom, (P. van) Boekverkoper te Amfterdam. B-ynum, (Jacobus van) te Doesburg. Bisdom, (Mejuffrouw) te Rotterdam. Blaauw , (Vrouwe A. C.) geb. Lemaijlre, te Amfterdam. Blikman , (Hïndrik) te Amfterdam. Block, (Christiaan) Koopman te Middelburg. Blujfé , (si.) en Zoon, Boekverkopers te Dordrecht. 2 Exempl. en een best Papier. B>rk, (de) aan den Uithoorn. Bok, (D.de)ie Amfterdam. Boman , (Gerrit) Boekverkoper teAiüllerdam, 2 Exemplaren , best p.npier. Bonnet, (G.J Profesfor te Utrecht. Bioker, (Alben) Secretaris te Oostzaandam. Bor, (Gysbert) Hooft-Cornmis van'tliollandfcheEntré PostComptoir buitenUtrecht, Exploiteur van hun Ed. Mng. de Meeren Staaten 's Lands van Utrecht, te Utrecht. Borgh. (W. ter) Boekverkoper te Zwolle. Borg/Jein, (Daniël) S. S.Th. Suid. te Utrecht. Bis. (A. de) 'e Leeuwsarden. Bosch, (J. de) Jeroniinusz. te AmlkrJam. . Bothall, (A.) Boekverkoper tc Rotterdam. Brandenburg , ( Ijaac ) OudSchepen derStad Enkhuizen. Bras/er, (Jacobus Jasperfen) Praktis. Adv. te Vlisfingen. Breda, {Frans) te Zaandam. Broek, (Arts van) Abr. z. te Westzaandam. Brouwer, (R.) R. p. te Edam. Bruining , (Abraham ) Gerbr. Fil. Peir. fr., Predikant te Schoonhoven. Bruininga, (IV.) S.S. Theol. Stud. te Leijden. Brumelaer, (JV. ten) Koopman te Rotterdam. Bruyn, (D. L. de) te Leer. Bruyn , (Willem de) te Dordrecht. Bmyn, (M. de) Boekverkoper te Amfterdam , best papier. Budding, (Nicolaas Wilhelmus) Notaris en Procureur voor den Ed. Hove van Utrecht. Bulderen, (H. van) Boekverkoper te Zutphen. Burgvliet, (Jacob) Boekverkoper te Rotterdam. Buur en , (Mattbeus Jacobus van) Notaris en Procureur voor den Ed. Achtb. Gerechte der Stad Utrecht, te Utrecht. C. Cabais, (G. M.) Boekverkoper te Leeuwaarden, Capellen, (de Hoog. Ed. gebooten Heer Baron van der) Collonel van de Cavallerie, en Kamerheer van zijne Doorl.  N A A M L IJ S T. itt Door!. Hoogheid den Heere Prince van Orange &c. Carter ,(Robertus) Eerfle Klerk ter Thefaurie van Z. D. H. in 's Gravenhage. Carteau, (Mattbyi) te Vlisfin- gen. Caudri, (Lucas) Boekhouder van de West-Indifche Compagnie, ter kamer Amfteldam. Caudri, (Willem Daniël) Mïkelaar te Amfterdam. Cavelier, (N. Ie) Luitenant Collonel by de Armee van den Staat. Certon, (S. A.) Predikant in de Walfche Gemeente te Rotterdam. Cellen, {Philips van) te Amfterdam, a Exemplaaren. Conradi, (P.) Boekverkoper te Amfterdam. Camel, (A7.) Boekverkoper te Rotterdam. Cotius, (W. V. J.) te Uitrecht. Cramer, {Jacobus) Fredr. z. te Amfterdam, best papier. Cup , (Sibrandus) Chirurgyn te St. Anna-Parochie. D. Damme, (Gerrit) te Rotterdam. Danckerts, (Tfaac) Jacobsz , te Amfterdam. D'Arnaud, (Jan) Davidsz, te Amlterdam. Decker, (P.) Postmeester te Drunen. Dioddti , (Martin Jacob) in 's Gravenhage, best papier. Dirkje, (Hendrik) te Amfterdam. Doedes, (Lambertus) të Uitrecht. Doelen, (J. H. van) te Utrecht. Does, (Frans de)?. Z Boekverkoper te Leijden. Dolder , (V. van) Si S. Th. Stud. te Utrecht. Dongen. (F. O; Baron van) Heer van Oldengaarden en Westerup , Lid der Heeren Ede«i len en mede Gedeputeerde! in 't Landfchap Drenthe. Doome , (Jacobus Jobannes van) V. D. M. te Edam. Dottb , (J. A. H.S Baronvan\ Heer van 't Velde en Holthuizen, Scholtus binnen en buiten Lochem. Dortb, (P.van) Boekverkoper; te Amfterdam. Doude, (Hendrik) te Amfterdam» Drevon, (Mevrouwe J. M. dé} geb. Dutry in 's Gravenhage*' Driel, (J- van) Boekverkoper te Utrecht. Driel, (Jacob van) Schout en Dijkgraaf te Nieuw-Beverland. Dryfbout, (A.) V5 D. M* ta Vlisfingen. Du Mas, (Louis) te Vlisfin^ gen; Duurveld, (P. B.) te Amfterdam. Vuyvensz, (Hendrik) Oud Bur«' germeester dir Stad Enk* huizen. Dykgraaff, (C. van den) tS Delft. Dyll, (J> van) te Amfterdam.' * » El3'  IV N A A M L IJ S T; E. Ebbe, (jobannes) Notaris en Makelaar in 's Gravenhage. Eek, 'C ) ie Rotterdam. Eek, (J. 'e Rotterdam. Ernst, (Pbilipput) te Amfterdam. Es, (W van) Mr. Zilverfinit te Rotterdam. F. Faure,(P- H.) te Amfterdam. Fauvarcq,(Job. Gsr.) te Amfterdam. Forier, (J) 3de Praiceptor te Zwolle. Fortman, (J.) Conrector der Latynfche Schooien te Hoorn. Francke, (C. L.) Burger-Ka"pitein te Breda- Franken, (Mr. L.) Schepen in 's Bosch. Franx, (Gerrit) Boekverkoper te Enkhuizen, 2 Exemplaaren. Frescarode, (F. IV.) te Rotterdam. Fynje, (JVybo) Art. Lib. Mag. & Philof. Doctor, te Delft. G. Caarland, te Amfterdam. Gauere, {P. de) V. D. M. te Oosterend. G. D. K Amfterdam. Ge/ken, (N ) te Amfterdam. Genden n, ( Pieter Hendrik van) Oud Sche.>en derStadEnk' buizu. Gerand, (S.) Predikant iri dö Walfche Gemeente te Rotterdam . Gerlacb, (J. A.) Burgemeester te Hemden. Gillis/en, (Pieter) en Zoon , Boekverkopers te Middel» burg. G'öebel, (Andreas) te Amfterdam. Goor, (A.van) Stads en Quartler's drukker te Nymegen. Gordyn. (A.) te Leijden. Gorter , (Jacob) voor Jt Leesgezelschap onder de Zinfpreuk: tot een goed einde, te Alkmaar. Graafland, (Vrouwe de Wed. de Wel Ed. Heer Mr. C.) te Amfterdam. Graswinkel, (Mr. f. W.) te Delft. J Groeneveld, (Jacobus) S. S. ïheol. Stud. te Leijden. Groot, (Jan de) Boekverkoper te Amfterdam. Groot, (Pieter de) Eerfte en gezwooren Clercq ter Secretary der Stad Delft. Gryman, (H.) te Amfterdam. Gryp, (Cornelis van der) Apo. thecar te Zierikzee. Guerin, (C. N.) Boekverkoper te Amfterdam. Gueyle, (Jacob) te Gouda. Gyjen, (Klaas) Burgemeester te Oostzaandam, best papier. H. Haarsma, {Jacob Bareel van) Ontvanger van de losfe Renten van Vriesland. Haas, (Casper dt) te Rotterd. Haask  NAAMLIJST. v Haas,(H, de) Boekverkoper te Dordrecht, 4 Exempj. Haaflert, (J. van) Konstfchilder te Delft. Haesbroek, (Joamtes) te Rotterdam. Jlanswyk, (Mr. N. J.van) te Amfterdam, best papier. Harger, (Job.) M. D. te Rotterdam. Harris ,(Anna) te Rotterdam. Hayman, (Pieter) Boekverkoper te Amfterdam, 16 Exetnpharen. Jieemjlra , (Schelle) te Lefu. waarden. Heescb, (J. J. van) te Rotterdam. Hein. (J, A) Boekverkoper te Rotterdam. Hengst, ( P. den) Boekverkoper te Amfterdam. Henry, (S. Gockinga) te Winterswyk. Heymenbergb, (Mr. G. B.) te Alkmaar. mienaar, ^R.P.in s Hnge. Hinloopen, (Virk van) te Amfterdam. Hoedt, (Jan van den) Makelaar te Amfterdam. Hoefbamer, (Tsbrandus) Predikant te Amfterdam. Hoeven, (David van der) Remonftrantfeh Predikant te Rotterdam. Hoevenaar, (A. A-) te Rotterdam. Holmes, (Gyshert) Boekverkoper te Amfterdam. Hokrop , (IV.) Boekverkoper , • te Amfterdam , bestpapier. Hooft , (Hendrik) te Amlk ' dam. Hoogewegh, (E. W.) Heelmeester ttUtrecht. Hoop ,(Mejuffr. S. van der) in 's Gravenhage. Hoorn, (Jacob Melcbior van) re Gouda. Horst, (Dirk) aan den Overtoom. Hovingb, (Hendrik) te Amfterdam, best papier. Hugenboltz ,(F. A. B.i te Amfterdam. Huizei-, (J. C. de) te Amfterdam. Huifingb , (L) Boekverkoper te Groningen. Hulfcher, (H. F. ten) K. P. te Noordwijkerhoiu. Huist, (F. van) Predikant te Beteren. Huysman , (Adriann) Anat. Chir, & Artis Obftur. Lector, te Goes. H. V. R. H. in 's Gravenhage. J. Jalabert, (de Wel Ed. Heer Mr. Alex. Ie Roux) Griffier is Vianen. Ibf. Ags: 1 Thesf. 5 : V. 21. J G. V. R- te Utrecht. J. M. O. J. V. ü. te Leijden. Joffer, (Pieter) te Oost/aan- dam. Jonge, (B. de) te Rotterdam. Jonge, (Francais de) Oud Kapitein ter Zee, te Hoorn. Jordens, (Mr. C. 3.) Lid van de gezwooren Gemeente der Stad Deventer. K. Kaes, (L.) te Rotterdam. * 3 Ka-  rt NAAMLIJST. Kakenhetg, (P,) te MiJdel> burg. Kanter, (Jacobus de) en Zoen, Boekverkopers teZierikzee. Keetel , (Tbeodorus) te Utrecht. Kersjes, (Jan) te Amfterdam. Kesfel, (Wouterus van) te Dordrecht. Keyfer, (Reinier) te Utrecht. Keyzer, (J.) Boekverkoper te Purmerende, Keyzerswaart, (Barend van) te Amfterdam. Klap, (Jobannes) Predikant in de Lutherfche Gemeente te Amfterdam. £lenck,(R. Callenhach)Boek. drukker en Boekverkoper te Enkhuizen. Knock, (B.) J. U. Doftor te Groningen. Knots, (Klaas) te Westzaandam. Koek, (Job.) Boekverkoper te Delft, s Exemplaaren. Kok, (IV.) Predikant te Papendrecht. Koning , ( ) te Amfterdam. Kralingen, (Reyer van) Koopman te Amfterdam. ■Krap, (J.) A. z. Boekverkoper te Rotterdam. Kroe, (A. van der) Boekverkoper te Amfterdam. lirunder, (Casper) te Amfterdórn. Kuil, (Maria) te Rotterdam. E, Laan, («. van der) Boekverkoper te Rotterdam. 2 JSiÉmplaaten. Lanibrechtt, (A.) V. D. M, te Waverveen. Langeveld , (Af.) te Noord-. wyk. Leenhouwer, (Alida Clara) te Rotterdam. Lees Collegie, (Het) te Goes. Lees Genootfchap, (Het) onder de Zinfpreuk : tot leerjaem vermaek; te Amfterdam. Lees Genootfchap, (Het) onder de Zinfpreuk: Kei Adunat, te Deventer. Leesgefelfcbap , (Het) te Amfterdam, onder de Zinfpreuk.* de leeslust wyst ons de Eerflc trap; enz. Leesgefelfcbap, (Het) te Gouda, onder de Zinfpreuk: dooreendragt bejlendig. Leesgefelfcbap, (Het) te Haarlem. Leesgefelfcbap, (Het) te Rotterdam , onder de Spreuk : 't ger.oegen van dees' Vrienden' kring; Beflaat in Letteroefening. Leesgefelfcbap, (Hei) te Zuidland. Leesgefelfcbap, (Het) uit zucht tot IVeetenfcbappen, te Amfterdam. Lees Sociëteit, (de) te Sluis in Vlaanderen, onder de Zinfpreuk : elk vind bier zijn voordeel. Leei-Societeit, te Sluis in Vlaanderen. Leeuw, (J.de) Boekverkoper te Rotterdam. Leeuwen, (Hendrik van) t« Amfterdam. Lemmers, (J. C.) R. P. te EdaBL'  N A A M L IJ S T, vu Lingkeep, (A)te Amfterdam. Lefay, (Etienne) te Amfterdam. Leur, (Mr. J. C. van de) Burgemeester en Secretaris te Steenbergen. Leufink, (Barend) te Amfterdam. Lever, QCornelis) Kapitein der Burgerij te Amfterdam. Leyden , (Baron van) van Nieuwlant. Leydenrotb, in 's Gravenhagc. Lima, (Levy Elias de) te Am. fterdam. Londen ,• (Wybrand van der) te Amfterdam. Lindenberg, (J4) Boekverkoper te Kotterdam.drie Exem. plaaren. Loejf, (M. M. van der) te Kotterdam. Loo, (Jan August) te Goes. Looksma, (B.) te Marrum. Loon, (Mattbys van) te Dordrecht. Lucbtmans, (S. en J.) Boekverkopers te Leijden , 4 Exemplaaren. M. Maas, ( ) Med. Doftor en Vroedmeester te Nymegen. Macaré, (P. J. Retbaan) te Middelburg. Manheer, (G.) Boekverkoper te Rotterdam. Marken, (B. A. van) te Weefp. Markusfe, (j.) te Colyns- plaat. Martineau, {Jean) Koopman te Rotterdam. Martines, (IV. F. % de) Ca- pitein ter Zee, te Zufphen. Maurik , (Dirk van) te Uitrecht» Mauritz , (Jtbannes) te Vlisfingen. Mens, (A,)Jansz. Boekverka. per te Amfterdam, 2 Exempl, Meyden, (Dirk van der) te Amfterdam. Meyer , (Jan Jacob) Rustend Predikant van Batavia. Meyer, (Henricus)Med. Doft. te Zaandam, Meynbardt, (Mr. O.) Ontvanger des Ampts van Maas en Waal. Meynsma , (Mr. Fr.) te Am» fterdam. Mornet, (A.) te Middelburg. Mulder, (Comelis) te Amfterdam. Mulder, (Jobannes) beëdigt Translateur te Amfterdam» Mulder, (Jobannes) Oud Preildent Schepen cn Raai der Stad Mosnikendam. Muller, (Hendrik Anlhony) te Amfterdam, best papier. Muller, (17.) Bode van de Staaten van Zeeland te Middelburg. Milrooy, (/)2>£)OudCommisfaris van de kleine gerechtszaaken te Enkhuizen. Muyfer, (Leenden) te Amfterdam. N. Nagtglas, (Lodewyk) aan den Overtoom. Nieboff. (S. J.) Rekenmeester in de Provintie Stad eu Lande, te Groningen Nieuwenbuis, (Hendrik) te Amfterdam. * 4 JVi».  vjii N A A M L IJ S T. Noemer, (P. van) MeJ. Doctor en R.iad te Zierikzee. Noorle,(Nicol van) Herman.z. te Amfterdam. Mort, \}V. J. van) te Leijden. Norden, (L. van) te Amfterdam. Noteman, (A.) Koopman te Dordrecht. Nmnan , (A.) A. L. M. Ph. Doet. &.S. S. M.-Cand. te Groningen. O. Oever, (H. ten) Predikant te • Oudbeijerlan.-r. Ommeren,(J. L.van)gebooren Evers Vierevant, te Arnhem. Oortmond, (Dirk) Notaris te Amfterdam. Orbaan, (Job.) te Utrecht. Os, (Gerrit van) te Amfterd. Oudenaarden, (IV.) te Rotterd. Oudshof, (L.) te Rotterdam. Ouivejan, (jacob) te Oostzaandam. Ozy, ( ) Koopman te Rotterd. P. Paddenburg, (A. van) Boekverkoper te Utrecht. Paddenburg, (G. T.van) Boekverkoper te Utrecht. 5 Ex. Palier, (J. en H.) Boekverkopers te 's Uosch. Papenbove, ( ) R. P. te Goes. Pardo, (Mosje en Aron) te Amfterdam. Pasteur, (Frans) te Amfterd. Pelkwyk, (ter) Predikant te Heine. Perre, (Mr. J. A. van de) Heer van Nieuwerve, Welfinge, Evertswaard en Westhcxven, Oud Reprefentant van zijne Door!. Hoogheid, den Heere Erfftadhouder , a?s Eerften Edelen van Zeeland, mitsgaders Extraordinarii Gedeputeerde ter vergaderinge van il. H. Mog. enz,. enz. enz. Pollack, (J.) te Amfterdam. Pels , (Marinus) Schout ea Secretaris op het Reigersbosch , te Giesfen. Post, (Frans) Koopman te Amfterdam. Post, (P.) Apothecar te Rotterdam. R. Raarda, (Hendrik) Oud Burgemeester en Raad der Stad Enkhuizen, mitsgaders Bewindhebber van de Geoctroyeerde Oost - Jndifche Comp. enz. enz. Raket, (Casparus) te Amfterd. Ramborst,(Mr.jac. van der)Regeeiend Burgemeester, en Raad in de Vroedfchap der Stad Enkhuizen. &c &c. &c Rappard, (G.) Groot Major te Veurne. Rees , (Erven Sligtenèorst en, van) Boekverkopers te Amfterdam , best papier. Reguletb, (D. A.) Predikant te Haarlem. Remmers, (jobannes) Junior, te Amfterdam, best papier. Repelius, (T.) Boekverkoper te Tniel. Re-  N A A M L ÏJ S T. F.etemeyer, (G. J. A.) te Am- fterdam. Reyers, (Cornelis) te Amfterd. Riedema. (Wieri) Mr. Metzeiaar te Westzaandam. Rif, (Cornelis) fVillemz. Leeraar der Doopsgezinden te Hoorn. Rocbusfe, (7.) te Rotterdam. Roest, (IV. v. d )Pred.teKuik. Romonit,(A. van) Raad inde Vroedfchap, te Utrecht. R.oos, (Jan) te Oostzaan. Roofen,'(F.) Jur.Stud.te Utr. Roofendaai ,(J. F.) in's Bosch, Rofebocm,(J.H ) Advocaat en Commisfaris van de kleine Bank van Juftitie, te Haarl. Ros/en, (Cornelis van) Leeraar der Remonftrantfche Gemeente te Rotterdam. Ros/en, (W. van) Leeraar der Remonftranten inden Brie!. Rmfum, (Mevrouw de Wed. de Wel Eerw. Heervan) te Zwol. Roy , (Jacobus de) Remonftrantsch Predikant, te Berkel. Rump, (Ant. Fred.) Predikant tePIantlunne, onder de Clasfis van Lingen. Rutgers, (L.) S. S. Th. Stud. te Utrecht. Ruyscb, (M.) Emeritus Predikant in 't Wout. S. Sage, (Mr. J. D. Gbyfelinle) Oud Burgemeester,Schepen en Raad &c &c. der Stad Middelburg. Smde,(j*van rfe)Jac.z.Boek¬ verkoper te Middelburg* 6 Exemplaaren. Sandelyn, (W.) Boekverkoper te Wageningen, 2 Exemp1. Sandra,(J.A ) Oud Burgemeester der Stad Brielle, Leenman van den Lande van Voorne «Sec. &c. Sas, (Hendrik) Boekverkoper te Middelburg. Schalekamp . (M.) Boekverkoper te Amfterd. 2 Exempl. Schatte, (Alhertus van der) Schepen en Raad der Stad Zierikzee. Scbeltus, (IJ.) Landsdrukker, in 'sHage, bestpapicr. Scbenk, (Jofepb) Mr. Chirurgyn te Zaandyk. Schermbeek, (A. van) Solliciteur Militair te Utrecht. Schiotling, (Andries) te Amft. Schoonhoven, (de Wed. %van) Boekverkoopfter te Utrecht. Schouten, (Petrus) R. P. te Amfterdam. Schreuder, (Hendrik Ernst) M. Doctor te Zaandam. Scbuijlenburgh, (C. N. van) in 's Grsvenhage. Scbumacber, (Frans Jacob) te Amfterdam. Sepp, (J. C.) Boekverkoper te Amfterdam. Sickesz, (W.) te Amfterdam. Siedsma, (y.) Leeraar onder de Doop. Wii) J* U* Burgemeester der Stad Zie- D. te Zwolle^ rikzee. v «gu* te Amfter- ^ ^ ^ fterdam. Zwaanshals, (F. A.J Koopman JTjt, (.Gerardus van) te ütr. te Delft* u i t r e k e n i n o van den Prijs van het e b r s t e deel, voor de Heeren Intekenaaren, op dit Werlc. g8BLADBN,metdenomflagvandePlaafen,ai£ft. ƒ2 - Ij 10 14un5tplaaten , a 6 ft. 3 ' p«y« tan de best papiere Exemplaaren. 38 bladen op Schrijfpapier, a 2 ft. f %' t6 IO k.unstplaatbn, a IO ft. 5" ƒ 8 s 16. NB De Heeren, wier naam en qualiteit in deze Naamlijst niet behoorlijk gefteld zijn , geheven daarvan, aan den Uitgever van dit Werk, opgave te doen, om de veranderingen ,bi] de Uitgave van een Compleete Naamlijst, voor het Iweede Deel, in agt te neeroen.  GESCHIEDENIS van alle GODSDIENSTEN. De godsdienst der aardsvader e n en der oude jooden. N'aadat wij, in onze Voorrede* een berigt hebben gegeeven wegens het algeraeene plan deezes Werks, oordeelen wij het noodloos, bij wijze van lnleidinge, iets meer te laaten voorafgaan, maar zullen terltond eenen aanvang maaken met den /lardsvaderlijken Godsdienst i deeze kan in twee deelen onderfcheiden worden: het eerfte deel bevat deszelfs toeftand vóór den Zondvloed; het tweede geeft een berigt van zijne gefteldheid, zints den leeftijd van noaCH tot aan de roeping van abraham. Wat aangaat het eerfte tijdperk, hieromtrent moeten wij te raade gaan met hetgeen wij in de gewijde Gefchiedenis vinden aangetekend ; geene andere getuigenisfen bezitten wij, behalven eenige Heidenfche overleveringen , welke zo zeer met verdichtzels doormengd zijn , dat wij op dezelve geen vertrouwen behooren te ftellen. De liefde tot god, zonder bewustheid van eenige zonde, was de bezigheid onzer eerfte Ouderen, I. deel. A ia De Oude jooden.  De Oude JOOD EN. 2 GODSDIENSTIGE in eenen ftaat van onfchuld, toen zij nog geene misdaad hadden te betreuren. Doch de Zonde won geen veld in de waercld, in gevolge van hunne ongehoorzaamheid , of alles nam eene andere gedaante aan , de Aarde wierdt vervloekt om hunne zondfchuldigheid. Hoe verfchriklijk, nogthans, deeze vloek ook ware, god vergat het werk zijner handen niet; hij aanfchouwde, met een oog van medelijden , de zulken, welke overtreeden hadden, en wees een hulpmiddel aan, doorliet doen van eene belofte, dat, ten bekwaamen tijde, een doorluchtig perfonaadje , die , naar het vleesch, van ad-am zou afkomftig zijn, verzoening zou doen voor de zonden eener misdaadige waereld. Hoewel de gewijde Schriften niet alle de bijzonderheden deezer belofte melden, lijdt het, nogthans, geen twijfel, of god hadt onzen eerfte Ouderen bekend gemaakt, dat het zaad der vrouwe , de beloofde m e s s i a s, zich zeiven zou opofferen tot een Offerande voor de zonden van zijn Volk. Van den val der menfchen, moet, derhalven, de oorfprong der Offeranden gerekend worden , zij wierden bevolen om aan te wijzen de groote Offerande , welke, op den berg Kalvarie, zou gefchieden, voor de zonden eener fchuldige waereld. Dat de Offeranden in gebruik waren, gedinnende lv:t leeven van adam, zal blijkbaar worden voor eenen iegelijk, welke het berigt leest, welk wij wegens kaïn en abel vinden, Gen. IV. Want de Offeranden wordeu aldaar als het voornaamfte gedeelte van den  GESCHIEDENIS. 3 den Godsdienst vermeld, 't Is waar, de gedaante en wijze, op welke zij wierden geofferd , vinden wij niet vermeld, ook blijkt het niet, dat hiertoe iets van een bepaalden aart vereischt wierdt. Kaïn, als een perfoon, welke het Aardrijk beplantte, bragt, als eene Offerande, de vrugten der Aarde: a b e l , die eenichaapherderwas,boodtden heere aan eenige van de beste Lammeren zijner kudde. Nogthans verfcheenen zij met verfchillende gemoedsneigingen , de een wierdt aangenomen , de ander verworpen. De Tempels, in welke deeze Offeranden wierden geofferd, waren , in deeze vroege tijden, de wijde waereld , en het uitfpanzel des hemels, het dak, welk dezelve overdekte. De Altaaren waren niets anders , dan op elkander geftapelde Aardhopen: want de Bouwkunde was toen nog weinig bekend. Wanneer het offer op het Altaar gelegd was, en het Godlijk Weezen hetzelve goedkeurde, zondt hij een wonderdaadig vuur om het te verteeren ; dit wierdt als een teken van goedkeuringe en aanneeminge aangemerkt. Het vuur wees aan, het lijden des Godlijken Verlosfers, die, in zijn eigen perfoon, den toorn gods, voor de zonde, moest draagen, en de verteering van het Offer diende ten zinnebeelde, dat hij eene volkomene en eindelijke verzoening doen zoude. Dat dit gebruiklijk was, geduurende den overigen tijd der waereld vóór den Zondvloed, kan niet in twijfel getrokken wor den: want wij leezen dat noach,- naadai het water van den Vloed was verdweenen, den Heere een Altaar bouwde ; hij deed A 2 hier De Ouds JOODEN. I  De Oude f O O D E N. 4 GODSDIENSTIGE hieromtrent niets meer, dan te agtervolgen 't geen hij hadt zien in agt neemen, vóórdat god de menfchen hadt verdelgd om hunne fnoodheid. Ten dien tijde was ieder Man, de Vader eens huisgezins zijnde, Wetgeever en Priester; 'er waren geene priesterlijke Ordes j en 't is waarfchijnlijk, dat, tot op de verwarring der taaien te Babel, alle de naakomelingen van noach van éénen Godsdienst waren. Ligtbevattelijk, niet ingewikkeld en eenvoudig fchijnen de gevoelens der menfchen geweest te zijn, welke kort naa den Zondvloed leefden ; zij befchouwden god als hunnen Maaker , zij vertrouwden op zijne Voorzienigheid , en hunne uitzigten waren uitgeltrekt na die doorluchtige perfonaadje, welke eene verzoening zijn zou voor hunne zonden, 't Blijkt duidelijk, dat, kort naa de verftrooijing der Kinderen van noach, door de verwarring der taaien ontftaan , veele menschlijke uitvindingen in den Godsdienst wierden ingevoerd; dit gaf aanleiding tot de roeping van abraham, op dat hij, in zijn Geflagt, den dienst van den waaren god mogt in weezen houden. Abraham woonde in het land der Chaldeeuwen, zedert Perfie genaamd; en vermids hij, even als de meeste menfchen van dien tijd, een herder was, viel het hem niet bezwaarlijk, het land zijner geboorte te verhaten : want de landeigendom was toenmaals nog onbekend. Geduurende zijnen geheelen leevensloop zien wij, dat hij, in verfchillende tijden, en op verfchillende plaatzen,  GESCHIEDENIS. g zen, den waaren god Altaaren bouwde, en op dezelve Offeranden offerde. Deeze Altaaren, gelijk wij reeds hebben aangemerkt, beftondèn uitkleine opeen gettapelde Aardhoopjes; de perfoon , welke het offer bragt, wandelde rondom het Altaar, tot dat het heilig vuur van den hemel nederdaalde om het te verteeren, hij droeg zorge om allerlei foort van vogelen en dieren van daar te verjaagen, dewijl het Altaar gewijd was aan den Heere der fcheppinge , der voorzienigheid en der genade. Een merkwaardig voorbeeld hier van ontmoeten wij Gen. XV. II. alwaar wij leezen, dat toen het wild gevogelte nederkwam, abraham hetzelve wegjoeg. Niet onduidelijk blijkt het, dat, vóór den Zondvloed, niets algemeener was, dan de vrugten der Aarde als eene Offerande te offeren; doch, naa dit tijdftip, moesten alleen-, lijk leevendige dieren geofferd worden. Dit is, hetgeen Apostel paulus zegt, in zij-, nen Brieve aan de Hebreeuwen, Hoofdft, IX. 22. dat zonder bloedvergietitig geene vergeeving gefchiedt. Izaak, als de Zoon der belofte, van wien de messias moest afkomftig zijn, wierdt abraham gegeeven, op eene wonderdaadige wijze, welke 's menfchen begrip te boven gaat, en tegen den gewoonen loop der voortplantinge ftrijdt. Dit kan ons de duidelijkfte en bevattelijkfte reden aan de hand geeven, waarom zijn Vader zo blijmoedig bewilligde in het Godlijk gebod, zich onderwerpende om hem als een brandoffer op te offeren. De omftandigheden des Verhaals zijn aandoenlijk, maar tevens rifc A 3 in De Oude JOODEN.  De Oude JOODEN. 6 GODSDIENSTIGE in leeringen. Abraham zelve was de Priester ; hij moest de keel affnijden aan dien Zoone, die hem op het heilig woord der belofte van het Godlijk Weezen was gefchonken , niet twijfelende of dit Weezen zou hem wederom tot zich neemen. Abraham was de Priester, die het Offer moest opofferen, en zijn eeniggebooren Zoon was het Slagtoffer. Dit kan ons leeren, dat elk hoofd of meester eens huisgezins, ten dien tijde, zo wel eene priesterlijke als burgerlijke magt bezat, 't Blijkt niet, in de daad, dat de aloude Aards • vaders hunne fiaaven immer ten Slagtoffer hebben opgeofferd; doch het geval van izaai was van een bijzonderen aart, en kan op den doorgaanden toeftand der dingen in deeze waereld geenzins worden toegepast, dit zou aan het beftaan der Burgerlijke Maatfchappije eerlang een einde maaken. Geduurende den leeftijd van den Aardsvader izaak, zo wel als bij het leeven zijns Vaders_ abraham, fchijnt 'er gering onderfcheid te hebben plaats gehad tusl'chen de Godsdienstige plegtigheden der Heidenen en die der Aardsvaderen, het eenige onderfcheid was hierin gelegen : die waren Afgodendienaars, deezen dienden den waaren god. Dé perfoon, welke zwoer eenigenopgelegden 'pligt te zullen volvoeren, leidezijne regterhand onder de heup zijns Heeren, en riep vervolgens den grooten j e h o v a h aan, als een getuige van zijne getrouwheid. Men maakte, als voorheen, de Altaaren van tteenen en aarde: want, vermits de menfchen van plaats tot plaats zworven, konden zij, diens-  GESCHIEDENIS. ? diensvolgens, geene Tempels bouwen, om in dezelve den Godlijken Eerdienst geregeld waar te neemen. Het zelfde hadt plaats, geduurende het leeven des Patriarchs j a k o b , die zijn gezin onderhieldt uit de Kudde, welke hij in de woestijn weidde; dit hieldt ftand, tot op den tijd dat jozef als Haaf verkogt wierdt aan de Ismaëliten, welke hem na Egyp' te voerden, 't Lijdt geen twijfel, of de Kinderen Israëls, geduurende hun verblijf in Egypte, weinig beter geweest zijn dan Afgodendienaars; en 't is bekend dat zij ten minfte twee honderd en dertig jaar aldaar gewoond hebben. Zij allen, welke in Egypte waren ge-? koomen, waren geftorven, vóórdat mozes wierdt geroepen om hunne naakoomelingen in het Land der Belofte te leiden; en 't heeft eenige waarfchijnlijkheid, dat zij, ten tijde als hij hen door de Roode Zee voerde, weinig kennisfe van den waaren god hadden j of liever , dat zij Afgodendienaars waren , die de Goden der Heidenen dienden. Kort naadat de Jooden, of de Kinderen Israëls, verlost waren uit de Egyptifche flaavernij, fchreefmozes, hun Leidsman, hun eene Wet voor,welke hij van god hadt ontvangen op den berg Sinaï. Op eene eerbiedwekkende en wonderdaadige wijze wierdt deeze Wet afgekondigd, en beftondt uit geboden, hunne pligten voorfchrijvende omtrent god en hunne Naasten. Maar, zodanig waren de bedorvene begrippen deezes Volks , terwijl mozes op den berg vertoefde, vervaardigden zij voor hun zeiven het beeld van een Gouden Kalf, 't welk zij als den waaien A 4 g ü o De Oude JOODEN.  De Oude JOODEN. 8 GODSDIENSTIGE god aanbaden; dit deeden zij in naavolging van 't geen zij in Egypte gezien hadden. Zij dansten en zongen rondom den Afgod, tot dat de heilige Godsbode van den berg weder* keerde; toen wierden zij voor hunne ongehoorzaamheid geftraft. Noodig was het, derhalven, dat veelerlei gewoonten en plegtigheden onderhouden wierden door een volk, 't welk hard van harte cn ftijf van nek fchijnt geweest te zijn al van den beginne. De plegtigheid, welke hen bijzonderlijk onderfcheidde, was de Befnijdenis; deeze gefchiedde altoos op den achttien dag naa de geboorte, om hen dus te onderfcheiden van eenige Hei, denfche Volken, met naame de aftlammelingen van ismacl, die het zich tot een onveranderlijken regel hadden voorgelicht, hunne Kinderen te befnijden in het dertiende jaar huns ouderdoms. Den zevenden dag derweeke moesten zij als heilig aanmerken ; trouwens., dit was niets meer dan eene vernieuwing van eene oude intlellinge, gelijk blijkt uit Gen. II. 3. Offeranden wierden hun voorgefchreeven, om daar mede aan te wijzen de noodzaaklijkheid der groote Offerande, welke de Godlijke Verlosfer, in zijn eigen perfoon , zou opofferen aan het Kruis. Ook wierdt er eene onderfcheiding gemaakt tusfchen reine en onreine dieren; dan, dit gebod fchijnt veel meer van een Staatkundigen dan Godsdienstigen aart geweest te zijn: want, indien zij Varkensvleesch hadden gegeeten, in de woestijne, of zelf in het Land Kanaan, zou zulks voor hunne gezondheid hebben konnen nadcelig zijn. Eene andere reden, in de daad, heb-  GESCHIEDENIS. 9 hebben zommigen van dit verbod aangeweezen, om naamlijk eene onderfcheiding te maa* ken tusfchen hen en alle andere Volken van 't Heelal. Ten ,tijde als hunne groote plegtigheden gevierd wierden, moesten de Jooden de Offerande brengen bij den Priester; deeze leide zijne hand op derzelver hoofd, en las vervolgens overluid der Vergaderinge voor alle de zonden, welke de Offeraars beleeden. Het Offerdier wierdt vervolgens geflagt, en naadat het volkomen hadt uitgebloed, wierdt het vet tot asch verbrand; de overige deelen wierden de eigendom der Priesteren. Geduurende den tijd, welken de Kinderen Israëls zich in de woestijn onthielden, hadden zij geen Tempels, dewijl zij toenmaals nog geene vaste verblijfplaats hadden. Om dit gebrek te vergoeden,beval god aan mozes en aaron, eene Ark of Tabernakel te maaken, welke, door de Leviten, van de eene plaats na de andere wierdt gedraagen. In deezen tusfchentijd, evenwelftelde mozes een Zamenftel van Wetten op, door de onfeilbaare Wijsheid voorgefchreeven. Niets vinden wij dat meer beilaanbaar zijn kan , dan deeze Wetten , met de Godlijke Volmaaktheden, of beter gefchikt voor den aart en de belangen des Volks. Onder alle de plegtigheden, nogthans , den Jooden voorgefchreeven , was "er geene , welke duidelijker aanwees ,het denkbeeld van eene Verzoening, door'het bloed van Christus, dan die van den Weggaandcn Bok. Éénmaal 'sjaars wierdt deeze plegtigheid A 5 ver- De Ouds JOODEN.  De Oude JOODEN. io GODSDIENSTIGE verrigt : zij gefchiedde op de volgende wijze. De Bok wierdt bij den Tabernakel gebragt „ en, ten aanhooren van het gantiche Volk, las de Priester eene lijst der zonden, welke voorheen beleeden waren. Terftond hiernaa beleedt het Volk zijne misdaaden, en de Priester voorts deRolle neemende, bondt die vast op den Bok; ftraks daarop wierdt hij na de woestijn uitgezonden , en van hem wierdt nimmer iets vernomen. Naadat dit verrigt was, keerden de boden terug, en het Volk verwierf de vrijfpraak van zonden. Dit dien-; de om aan te kondigen, dat de zonden der menfchen moesten gelegd worden op c h r i sttjs, den beloofden messias, die dezelve voor altoos moest wegneemen, en eindelijk eene eeuwige geregtigheid aanbrengen. De Wet, door mozes den Jooden aangekondigd, en die gegeeven wierdt onder de ftaaving van het Godlijk gezag, behelsde niet alleen beftuuringen, raakende de wijze, op welke de Offeranden moesten geofferd, en, in de daad, de geheele Eerdienst, eerst van den Tabernakel, en vervolgens van den Tempel, verrigt worden ; maar insgelijks een volkomen Zamenftelzel van zedelijke geboden, ja, de Zedekunde zelve, 't zij wij deeze benaaming toepasfen op de eigenlijk genoemde Zedekunde, of op de Huishoud-en Staatkunde. De onderfcheidingen van perfoonen, ten opzigte van 'hunne verfchillende leevensftanden en rangen, wierden duidelijk aangeweezen ; de vrouwen mogten geene manskleederen draagen, om deeze duidelijke reden ^  GESCHIEDENIS. n den, dat ingevalle de onderfcheidene fexen de vrijheid hadden genooten om eveneens gekleed te gaan, de gevolgen, welke daaruit ontffaan mogten, zeer gevaarlijk, ja verderfltjk zouden geweest zijn. Zelf zou het hebben kunnen gebeuren, dat de menfchen de tegennatuurlijkfte misdaaden zouden gepleegd hebben, en de god van orde, die het geluk zijner fchepzelen zoekt te bevorderen , zou gelasterd zijn geworden als de veroorzaaker der zonde. Aan de jonge lieden was bevolen, op de eerbiedigde wijze op te ftaan voor de bejaarden, en hen met alle tekens van ontzag te behandelen. Dit ftrookte, in allen opzigte, met de eerfte beginzels des Natuurlijken Godsdiensts: want de eerbied, welken wij aan de bejaarden fchuldig zijn, is als een zinnebeeld van den pligt, dien wij moeten volvoeren omtrent dat heerlijk Weezen , door wiens wijsheid wij gefchapen zijn, door wiens goedheid wij onderhouden worden , en door wiens genade wij verlost zijn van de heerfchappij en ftraife der zonde. De Wetten der Jooden moesten eenpaarig zijn ; den vreemdelingen moest even gelijk regt wedervaaren als den vrijgeboorene onderdaanen. Geen vreemdeling mogt over hen tot Koning verkoozen worden: om reden, dat vermids zij van Heidenfche Natiën omringd wierden, een uitlandsch Vorst, indien hij de burgerlijke magt in handen hadde gekreegen, hen ligt tot afgoderij zou hebben kunnen vervoeren. Den vreemdelingen mogten zij geld op woeker leenen; doch wanneer zij geld aan hunne broederen geleend hadden, mog- De Oüd$ J o o d e ff.  De Oude (OODEK. ïü godsdienstige mogten zij niets meer dan de hoofdfomme te rug eifchen. Hun was bevolen, geenen afkeer te hebben van de Edomiten, noch hen met veragting te behandelen, dewijl zij aframmelingen waren van esau, den oudften broeder van j a k o b. Deeze Edomiten waren een befneeden Volk, en hoewel wij, in tefo tere tijden, vinden dat zij Afgodendienaars wierden, moesten zij, evenwel, uit hoofde van hunne af komst van abraham, en de liefde, welke esau zelve voor jakob betoonde , als broeders behandeld worden. Ook mogten zij de Egyptenaars niet wreedaartig behandelen, om de volgende redenen: Fooreerst , omdat hunne Voorouders, in de vroegfte tijden, minzaam bejegend waren van de Egyptenaars. Ten tweede, omdat de Kinderen Israëls van dat Volk eene harde flaavernij hadden geleeden. De overweeging der eerfte reden moest de gevoelens van dankbaarheid in hunne gemoederen leevendig bewaaren. De tweede reden hadt ten oogmerke, hunne gemoederen te lenigen, door hun te lee* ren liefde, goedwilligheid, medelijden,goedertierenheid, en alle andere deugden, welke het menschlijk gemoed verfieren, en de menfchen zelve tot fieraaden der burgerlijke Zamenleevinge kunnen doen verftrekken. De flaavernij was , volgens de Wet van mozes, geoorlofd, doch de llaaven mogten niet wreed gehandeld worden, de reden , welke van dit Verbod wierdt gegeeven, was omdat de Kinderen Israëls zelve flaaven waren geweest in 't land van Egypte. Elke Weduwe, en ieder Weeskind, moest als een voor-r werp  GESCHIEDENIS. 13 werp van medelijden worden aangemerkt; de zulken , die hen wreedaartig behandelden , moesten befchouwd worden als voorwerpen van het Godlfjk misnoegen. Zelfs wierdt 'er, in de Godlijke Wet, gedreigd, dat al wie de Weduwen of de Ouderloozen onderdrukte, eenen fchandelijken dood zou fterven; dat derzulkenWeduwen gebrek lijden, en hunne Kinderen zouden onderworpen zijn aan alle de bitterheden van eene verfmaadende en medogenlooze waereld. Zeer nadruklijk wierdt de pligt van Weldaadigheid, door de Mozaïfche Wetgeeving, aanbevolen; volgens dezelve mogten de Jooden niet te rug gaan, om de vrugten der aarde op te raapen, welke zij op het veld hadden laaten leggen; zij waren voor de behoeftigen en nooddruftigen; de fiaaven moesten dezelve genieten , nevens de Weduwen en Weezen. De Stam van Levi, aan welken, volgens de Wet, het Priesterfchap was bepaald , mogt geen plaatslijk erfdeel hebben; zij moesten woonen in de tegenwoordigheid hunner broederen; een tiende gedeelte van de vrugten der aarde moest tot hun onderhoud worden afgezonderd. Nogthans . was deezen Leviten bevolen , Weldaadigheid te oeffenen aan de Weduwen en de Weezen; en ingevolge van hunne daaden, zijnde in allen opzigte overeenkomftig met de zuiverheid der Godlijke Wet, moesten zij vrijgefproken of veroordeeld worden. In ieder ftad, vlek of dorp, moesten eenigen van de aanzienlijktte inwooners, of Oudtfen des Volks, tot Regters worden aange- fteld j De Oude j O O D E H,  De Oudt JOODEN 14 GODSDIENSTIGE fteld; deezeö was wel ernftig bevolen, inde . handhaving der Geregtigheid onpartijdig te handelen. Geen aanzien mogten zij gebruiken met opzigt tot de waardigheden of rangen der perfoonen, over welke zij te rcgt zaten, een verfchrikkelijke Vloek was 'er uitgefprooken over de geenen, welke gefchenken aannamen. Deeze Regters zaten in de poorten der lieden; dit gebruik houdt nog Hand onder verfcheiden Oosterfche Natiën. De oorfprong van dit gebruik klimt op tot aan de hoogfte oudheid; doch van het einde en oogmerk daar van heeft men nimmer voldoende reden kunnen geeven; te meer verdient dit onze verwondering, dewijl de zaak zelve zeer zinnebeeldig en van een veel betekenenden aart is. Het zitten der Regteren in de poorten der fteden, wijst aan, Vooreerst, dat geregtigheid en billijkheid de zekerfte wagten en beveiliging van een Volk zijn. —- Ten tweede , dat de geregtigheid, in haar uitvoerende gedeelte , behoorde gevonden te worden op die plaats, welke de burgers affcheidt van de zulken, welke ten platten lande woonen. — Eindelijk gefchiedde dit , opdat de geregtsoeftening mogt openbaar zijn, en allen, welke uit of in de ftad gingen, een behoorlijk gevoel mogten hebben van de Wetten, van de natuur der belooningen en ftraffen, van de noodzaaklijkheid , onder welke zij lagen, om dezelve te gehoorzaamen, van dékragtvan zedelijke verpligtinge, en,voornaamlijk, van de liefde en vreeze gods. Ondertusfchen kon 'er eene beroeping gefchie- dcn  GESCHIEDENIS. 15 den van deeze laagere Gerigtshoven, zo wel in burgerlijke als lijfftraffelijke zaaken. Met veel plegtigheids gelchiedde deeze beroeping. De partij, welke zich verongelijkt oordeelde, beriep zich op den Opperften Regter, of den Koning; deeze vergaderde, te zijner hulpe, het geheele Genootfchap der Priesteren en Levi* ten, en de zaak wierdt bij meerderheid van Hemmen beflist. Indien een der twistende partijen weigerde, in de eindelijke uitfpraak te berusten, wierdt hij ter dood veroordeeld:want, een vonnis, dus plegtig geveld, niet aan te neemen, was zo veel als het gezag van god zeiven te lochenen, die zijn gezag aan de Regters, de Priesters en de Leviten hadt opgedraagen. De man, welke oneerbiedig van een Regter fprak, wierdt voor een Godslasteraar gehouden ; en indien hij, door de eenftemmige verklaaring van twee of drie getuigen, fchuldig wierdt bevonden , wierdt hij ter dood gebragt. Want eenen Regter te fmaaden,was zo veel als g o d zeiven te hoonen, van welken hij als een plaatsbekleeder wierdt aangemerkt. Op de natuur der flaavernije onder de Jooden heeft men nimmer behoorlijk agt gegeeven, en de Mozaïfche Wet is dikmaals in een belachelijk licht gefield, alleenlijk omdat de onkundigen dezelve niet konden, en de boozen haar niet wilden verftaan. Indien wij in aanmerking neemen den toedand van een volk, van den Koophandel ontbloot, en eeniglijk bij den Akkerbouw bepaald, zullen wij reden vinden om te gelooven, dat een groot aan- De Oude JOODEN.  De Oude J O O D E N. 16 GODSDIENSTIGE aantal van menfchen dikwijls zonder werk was; en indien veelen van deeze lieden in vrijheid waren gefteld, zouden zij, bij gebrek aan het noodige leevensönderhoud, geftorven zijn. De Joodfche flaavernij was tweefoortig, en nam haaren oorfprong uit verfchillende omftandigheden. Wanneer de Jooden tot armoede waren vervallen , hadden hunne fchuldeifchers de magt om hen te verkoo» pen; doch zij mogten niet als vreemdelingen , maar moesten eveneens behandeld worden als wij doen ten opzigte van huurlingen; en in het Jubeljaar moesten zij, nevens hunne Vrouwen en Kinderen, in vrijheid herfteld worden, en wederkeeren in de bezittingen hunner Voorouderen. De perfoonen, welke gekogt, of, met andere woorden, in een ftaat van flaavernije gebragt wierden, mogten door hunne Heeren niet verkogt, noch met eenigerhande ftrengheid behandeld worden. Wanneer een dienstknegt of flaaf op vrije voeten wierdt gefteld, moest_ zijn fVJeester hem zo veel koorn, wijn, olie en andere leevensbehoeften geeven, als hij, nevens zijne Vrouw en Kinderen \ na huis kon draagen. Dit gefchiedde om hen te doen gedenken aan de flaavernije, welke zij hadden geleeden in het land van Egypte , en aan de weldaadige wijze, op welke god, door eene daad van zijne alvermoogende kragt, hen uit de dienstbaarheid hadt verlost. In de Aardsvaderlijke eeuw was de magt der Heeren over hunne flaaven onbepaald: want zij hadden het regt, wanneer zij het goedvonden, dezelve ter dood te brengen. Doch  GESCHIEDENIS. i? Doch naa de wederkomst der Kinderen Israëls uit Egypte , wierdt deze magt binnen de vereischte paaien beperkt: want 'er heeft een wijd verfchil plaats tusfchen den Haat der Natuure, en eenen ftaat van Zamenleevinge. De Slaaf, welke zich verhoudt voor een bepaalden tijd , hadt de vrijheid om naa 't verloop van dien, te gaan waarheen hij wilde, en indien hij, ten tijde als hij zich in flaavernij begaf, gehuwd ware, moesten zijne Vrouw en Kinderen in vrijheid herfteld worden ; maar indien zijn Heer hem eene Vrouw gaf, moest zij nevens de Kinders, welke zij ter waereld hadt gebragt, de eigendom des Heeren blijven. Nogthans hadt dit geval zelden plaats: want de Wet hadt hier tegen voorzien. Menigmaal gebeurde het, wanneer het tijdperk der flaavernije verlrreeken was, dat de Slaaf, geen vooruitzigt hebbende om voor zijn eigen leevensonderhoud te zorgen, en tevens ongenegen zijnde om van zijne Vrouwe en Kinderen te fcheiden, zijnen Heere aanboodt, hem het overige gedeelte zijns leevens te willen dienen. In dusdanig een geval , ftelde hem de Heer voor de Üudften, of Regters, en in deezer tegenwoordigheid wierdt zijn oor met een els of priem doorboord, en hij dus aan een post in de poorte der ltad vastgemaakt, hier door verbondt hij zich nevens zijne Vrouwe en Kinderen om den Heere tot hunnen dood te dienen. Het zelfde hadt plaats ten aanzien van de Dienstmaagden of Slaavinnen, deeze lagen onder de zelfde verpligtingen. Veel is 'er gezegd L deel. B en De Oude j o o n E N«  Öe Oude JOODEN. 13 GODSDIENSTIGE en gefchreeven over de natuur deezer plegtigheii, zommigen hebben dezelve aangemerkt als ten uiterite vvreedaartig. Deezen heeft men ten antwoorde gegeeven , dat wanneer wij in aanmerking neemen de wijze, op welke de ooren onzer Vrouwen bereid worden tot het draagen van ringen, welke haar zelden groote fmart veroorzaakt, in de bovengemelde plegtigheid zich geen fchijn van wreedheid zal vertoonen. Uit de menschlievendheid, welke in ieder gedeelte der Mozaïfche Wetgeevinge doordraait, mogen wij natuurlijk en met reden befiuiten, dat den Slaave zeiven niet te veel fmarts wierdt aangedaan , maar dat de verrigting veel meer plegtig dan wreed was. Wat aangaat de Vreemdelingen , of zodanige lieden, welke uit andere landen overkwamen, deezen hadden, ten allen tijde, vrijheid om zich zeiven te losfen of vrij te koopen; dit moest gefchieden op eene billijke wijze, in de tegenwoordigheid der Regteren. Alle de agterllallige fchulden moesten hem betaald worden; en indien de tijd der flaavernije nog niet verloopen ware , moest de vereischte korting gefchieden, zodat de Heer niet de geringde fchade leedt. De Kinderen der zulken, welke onder de Heidenfche Natiën woonden, moesten van de Kinderen Israëls als Slaaven worden behandeld ; zij moesten, als een bijzondere eigendom , gekogt en verkogt worden; doch met dit alles moest hun eene zagte behandeling wedervaaren. Tot de Jooden niet alleen bepaalde zich dit gebruik: wij ontmoeten daarvan menigvuldige YOOïbeeldenia de Gefchie- de«  GESCHIEDENIS. 19 denisfcn van andere Natiën. De Heidenen, welke rondom het Land van Palestina woonden , waren verdeeld in kleine ftammen, welke {tonden onder hunne Kapiteinen of Overften, die hen jaarlijks tot roof en plondering aanvoerden, menigmaalen gebeurde het, dat, geduurende deeze plondertogten, veele onfchuldige perfoonen gevangen genomen, en als Slaaven verkogt wierden. Deeze perfoonen wierden overgedraagen op hen, welke het land kogten, waarop zij woonden; zij moesten voor altoos Slaaven blijven; ten zij ze middel vonden om zich te kunnen vrijkoopen. Een algemeen gebruik was het, een zeker aantal van dusdanige Slaaven aan een Bruid als een huwelijksgoed mede te geeven ; de Griekfche en de Romeinfche Gefchiedenis levert hiervan menigvuldige voorbeelden op. Ja, tot fchande der Christenen, mogen wij 'er nevens voegen, de tegenwoordige Eeuw verfchaft eene menigte heillooze voorbeelden van deeze onmenschlijke gewoonte: De Heer granville siiarp, eender grootfte fieraaden van het Gemeenebest der Letteren , heeft zeer duidelijk beweezen, indien niet betoogd , dat, gelijk het Joodfche Gemeenebest wierdt vernietigd, in gevolge der wreedheid aan de Slaaven en Vreemdelingen gepleegd, alzo ook de Slaavenhandel, zo als dezelve door de inwooners van dit Land [Engeland] wordt gedreeven, ten langen laatfte het verderf op onze hoofden zal doen nederdaalen. Wanneer een Heer zijnen Slaaf floeg, en de wonde doodelijk wierdt bevonden, zodat de Slaaf binnen het verloop van een of twee Ba da- De Oudé JOODEN,  De Oude JOODEN. oo GODSDIENSTIGE dagen ftierf, wierdt de misdaad als lijfftraf* felijk aangemerkt, en de Heer moest daar voor den dood fterven, doch ingevaile hij dat tijdperk overleefde. moest de Heer vrijgefproken worden, omdat de Slaaf zijn eigendom was. Noodloos is het, eenige uitlegging te geeven van dit gedeelte der Joodfche Wet, dewijl de omftandigheden der tijden eene zekere maate van gettrengheid vorderden ; en naardemaal de Kinderen van Israël een hardhartig Volk waren, was het noodZaaklijk dat hunne gemoederen een behoorlijken indruk ontvingen van de natuur der belooningen en ftraffen in dit leeven. Indien een Heer zijnen Slaave, door hem te liaan * van een oog of eenen tand beroofde, was hij verpligt hem in vrijheid te laaten gaan: dewijl , in zulk een geval, de Heer de paaien overfchrecdde, door de Wet voorgefchreeven, en eene wreedheid oeffende, die met de voorfchriften der Reden en van den Natuurlijken Godsdienst onbeftaanbaar was. De Ouders hadden de magt om hunne Dochters te verkoopen; zedert de vroegfte tijden heeft dit gebruik onder de Oosterfche Natiën plaats gehad. Doch wanneer een Heer eene Maagd verleidde, mogt hij haar niet verkoopen , omdat hij met haar niet hadt gehandeld overeenkomftig met den aart van zedelijke verpligtinge. Indien, evenwel, de Heer de jonge Maagd aan zijnen Zoone uithuwde , moest zij gehandeld worden als eene vrijgeboorene onderdaane; doch ingevaile de jongeling eene andere Vrouw nam, moest hij alles overleveren, wat der Slaavinne in eigendom  GESCHIEDENIS. 2* dom behoorde, en zij zelve verkreeg de vrijheid om te mogen handelen naar welgevallen. Wanneer een Slaaf van zijnen Heere was weggcloopen, mo'gt hij door den zeiven niet weder opgeëischt worden, maar moest bij den perfoon blijven, in wiens dienst hij hadt verhoozen zich te begeeven. Dit was een redelijk beginzel: want wij mogen met reden on-L derftellen, dat, in die tijden, en onder die Natiën, geen Slaaf zijnen Heer zou verbaten hebben, indien hij van hem vriendlijk behandeld ware. Groot was de magt, welke de Ouders over hunne Kinders hadden; doch dezelve was gefchikt naar de omftandigheden van tijd en plaatze. Indien een Zoon weigerde , zijnen Vader of zijne Moeder te gehoorzaamen, of dezelven fmaadheid aandeedt, moesten zij hem kastijden; en wanneer vervolgens geene verbetering in zijn gedrag wierdt befpeurd, moest hij gebragt worden voor de Oudften, of de Regters der ftad, welke, de getuigen, genoegzaam om zijne fchuld te bewijzen, gehoord hebbende, hem overleverden aan de gemeene Scherpregters, die hem op liaanden voet dood lteenigden. Niemand van de Kinderen Israëls mogt zijne Dochter tot eene openbaare Hoer verkoopen , dewijl de kuisheid , door de Godlijke Wet, wierdt aanbevolen. Onder de Heidenen was het gebruiklijk, de jongen te kooken in de melk van hunne moeder; doch, volgens de Mo'zaïïche Wet, was dit verbooden, dewijl deeze gewoonte in haaren eigen aart tegennatuurhjk was. De Mozaïfche Wet was niets ander* B 3 dan, De Ov.it J O O IVB X.  De Oudt JOOD EN, 22 GODSDIENSTIGE dan de Wet der Natuur in gefchrift gefteld i zij hadt ten oogmerke om den ftaat der gevallene menfchen te doen zamenftemmenmet het karakter der Godlijke Volmaaktheden , hierdoor alleen kunnen wij onzen toeftand in deeze waereld leeren kennen. Veele Heidenfche Natiën , gelijk, in "t vervolg deezes Werks, meermaalen zal blijken , leefden in bloedfchuldige misdaad; maar onder de Wet van Mozes wierdt dit niet gedoogd. De trappen van bloedverwantfchap. wierden met de uiterfte zorgvuldigheid aangeweezen, opdat niemand dezelve mogt te buiten gaan. In allen opzigte was dit van de dringendfte noodzaaklijkheid: om reden dat, indien hierop niet gelet ware, de uiterfte verwarring zou ontftaan zijn ; de Ouders zouden niet hebben gelet op den pligt, dien . zij hunnen Kinderen fchuldig zijn; en de Kinders zouden, in menig een geval, zich gefchaamd hebben hunne Ouders te noemen. Een Man mogt geene twee Zusters tevens trouwen, uit vreeze voor huiskrakeel; maar in allen gevalle moesten zij handelen, overeenkomftig met den pligt, dien zij zich zeiven , hunne familien, der maatfchappne in 't algemeen, en go de fchuldig waren." Indien een Man overleedt zonder Kinderen, en een ongehuwden Broeder in leeven hadt, moest deeze de naagelaatene Weduw trouwen , om de twee volgende redenen: Vooreerst , opdat door de Naakoomelingen de familienaam mogt in weezen blijven; doch het eerstgebooren Kind moest den naam en de bezittingen des eerften Echtgenoots erven. Ten  GESCHIEDENIS. 23' Ten tweede, gefchiedde dit om te verhoeden dat zij zich vermengden met Heidenfche Natiën , 't welk gelegenheid zou hebben kunnen geeven dat de Afgoderij onder hen wierdt ingevoerd. Vermids, onder de Jooden, voor Mannen cn Vrouwen, nietshaatlijker was, dan ongehuwd te leeven , was het hierom een gebruik, indien de Schoonbroeder weigerde zijne Schoonzuster te trouwen, en den naam van zijn gellagt in weezen te houden, dat de Weduwe zich vervoegde bij de R egters in de poorte der ftad, en aldaar haar beklag deedt. Hierop wierdt de Schoonbroeder voor de Regters ontbooden, en over den aart zijner zwaarigheden en bedenkingen ondervraagd. Indien het bleek dat hij volftrektelijk weigerde de Vrouw te trouwen, wierdt zij binnen geroepen, en de weigering haar bekend gemaakt. Vervolgens kondigden haar de Regters aan, dat zij moest doen 't geen de Wet van mozes beval. Zij terftond hierop zich nederbuigende, ontbondt de fchoen van zijnen regter voet, en, hem in 'taangezigt fpuwende, betuigde zij haaren afkeer van eea Man,die weigerde den naam van zijn geflagt, en zijns Broeders naam, voort te planten. Van dien tijd af wierdt hij genaamd: de Man , wiens fchoen in Israël ontbonden wierdt. Eene Vrouw mogt geenen Man neemen uit eenen anderen Stam, dan tot welken haar Va-, der behoorde. De reden hiervan fchijnt geweest te zijn om de groote onderfcheidingéa tusfchen de twaalf Stammen te doen ftand houden, voornaamlijk den Stam Juda, uit B 4. wsfc De Ottdi : o o n e rt.  De Oude jooden. fi4 GODSDIENSTIGE welken, zo veel het vleesch aangaat, deME&« si as moest voortkoomen , om eene verduisterde waereld te verlichten. Voordat de Jooden mogten bezit neemen van het land Kanaan, moesten zij de ondericheidene Stammen der Afgodilche Volken, welke hetzelve bewoonden, uitrooien; aan' geene van dezelven mogten zij genade betoonen; en indien zij hen op de grenzen van hun Land lieten woonen, mogten zij niet toelaaten dat hunne Kinderen, zo wel Zoonen als Dochteren, door het huwelijk zich met dezelven vermengden. De reden, welke van dit verbod wordt gegeeven, was, opdat zij niet tot Afgoderij zouden vervoerd worden: dewijl niets in ftaat is om de neigingen der Mannen , ten aanzien van den Godsdienst, fpoediger te doen veranderen, dan de verknogtheid aan eene fchoone Vrouwe. Dr. spencer heeft, in zijn Werk over de Pkgtige IVetten der Hebreeuwen, eenige bondige aanmerkingen voorgedraagen over de natuur en het gebruik der Echtfcheidingen onder de Jooden. 't ls noodig dat wij hier van eenig berigt geeven, omdat de Echtfcheidingen tusfchen gehuwde perfoonen doorgaans eenige ongelukkige gevolgen te wege brengen. De Oögeloovigem werpen ons tegen, dat dit nimmer een gedeelte der Godlijke Wee kon uitmaaken. Men antwoordt hierop, dat Echtfcheidingen in de Aardsvaderlijke tijden geene plaats hadden: want in den beginne ichiep god flegts één mensch van ieder fexe; cn onze Zaligmaaker, met de Jooden redentwistende over de wettigheid der Eehtfchei? din-  GESCHIEDENIS. 05 dingen, zeide tot de Pharizeeuwen, dat het van den beginne niet alzo geweest was. Vermids evenwel de Jooden veele jaaren in Egypte gewoond, en veele gewoonten van die Afgodifche Natie geleerd hadden , gaf hierom mozes, hun groote Wetgeever, op het gezag der Godlijke inblaazinge, verlof aan eenen iegelijk Man om zijne Vrouw te verftooten; en de beide partijen verkreegen de vrijheid om te mogen hertrouwen. Doch indien een Man zijner Vrouwe een fcheidbrief gaf, en zij aan een tweeden Man hertrouwde, die vervolgens overleedt, mogt de eerHe Man de Vrouw niet wederom tot zich neemen. Dit gefchiedde om de Echtfcheidingen zo veel doenlijk was te voorkoomen. Want, hoewel god veele dingen toeliet, in gevolge van de hardheid van der menfchen harten, hebben wij, nogthans, het getuigenis van onzen Zaligmaaker om te bewijzen, dat het Godlijke Opperweezen in zodanige dingen geen behaagen fchept. Ieder Man was, geduurende het eerfte jaar van zijn huwelijk, vrij van den Oorlog en alle verrigtingen, het algemeen belang rakkende ; de reden hiervan was,' dat 'er met te veele jonge Weduwen en Vaderlooze Kin-» deren onder hen zijn zouden. De Wet van mozes veroorlofde eenen iegelijk man, het doen van eene gelofte, of een gedeelte zijner bezittingen , of geld , ten dienfte van den Tabernakel af te Haan, indien hij daar door zijn huisgezin niet benadeelde, doch hij was niet verpligt om iets van deezen aart te doen, ftrijdig tegen zijne eigen genegenheid-. B 5 De Ou.it JOODKS.  De Oude JOGDEN. a6 GODSDIENSTIGE Indien hij evenwel eenmaal eene gelofte hadt gedaan, 't welk op eene plegtige wijze voor het Altaar gefchiedde, was hij verpligt zich daaraan te houden, en te volbrengen 't geen hij hadt beloofd. 't Blijkt, uit verfcheiden plaatzen des Ouden Verbonds, dat Vrouwen geloften mogten doen, onder voorwaarde dat zij daar toe de toeltemming verwierven van haare Vaders of Echtgenooten. Indien de Vaders of Echtgenooten bij het doen van de gelofte tegenwoordig waren, en zich niet tegen dezelve verklaarden, was de Vrouw verpligt de gelofte te volbrengen. Indien, in tegendeel, de Vader of de Echtgenoot zich tegen de gelofte aankantte, kon dezelve van geene kragt zijn, en den Priesteren was bevolen, zorge te draagen dat zij niet ter uitvoer wierdt gebragt. Doch alle Weduwen, en zodanige Vrouwen, welke van haare Mannen waren gefcheiden, en op zich zelve woonden, waren verpligt haare geloften te betaalen; in gevalle van nalaatigheid moesten zij behandeld worden , als perfoonen aan heiligfchennisfe fchuldig. Dit fcheen aan te kondigen, dat god niet wilde dat zijne fchepzelen eenig gedeelte van 't geen hun m eigendom behoorde , op eene beuzelende wijze, of door onoplettendheid, afftonden. Ten aanzien van Krijgszaaken, was de Wet van mozes naauwkeurig ingerigt om de belangen van het Gemeenebest te bevorderen a en volmaakt overeenkomftigmet den aart, de tijden en omltandigheden des Volks, leder Gezin was verpligt om aan de Hoofden der Stam-  GESCHIEDENIS. 27 Stammen ter hand te {tellen eene lijst van alle Mansperibonen, boven de twintig jaaren oud, bekwaam om de wapens te voeren. Wanneer de aangeeving gefchiedde, 't geen op eene zeer geregelde wijze toeging, wierden de Mansperibonen van eiken Stamme bijeengeroepen , en hun , een voor een , de volgende Vraagen voorgefteld: Heeft iemand een Huis gebouwd, en den tijd niet gehad om het in te wijden ? Heeft iemand een Wijngaard geplant, en nog niet van deszelfs vrugten gegeeten? Heeft iemand zich aan eene Vrouw verloofd, en haar nog niet getrouwd ? Is iemand bloohartig of befchroomd om tegen den vijand op te trekken ? Laaten alle de zodanigen na huis keeren, en zich met hunne huislijke bezigheden onledig houden. Opdat 'er mets aan de Godlijke Wet mogt ontbreeken,beval de groote jehovaij, dat mozes den Volke zou voorschrijven de paaien des gezags, 't welk zij over de redenlooze fchepzelen moesten oeffenen. De Vogels mogten weggenomen worden, wanneer zij in nesten wierden gevonden, doch de moeder mogt men niet behouden; en de reden, welke hiervan wordt gegeeven, was, opdat het geflagt niet mogt vernietigd worden, 't welk, in hun eng beperkt grondgebied, ligtlijk zou hebben kunnen gebeuren, indien de ouden en de jongen tevens waren weggenomen. Eene andere bijzonderheid in hunne Wet was, dat geen Vee mogt paaren met dat van een ander geflagt. Doch hier tegen heeft men eene zwaarigheid geopperd, naamlijk, dat de Muilezels veel in gebruik, cn zeer geagt wa- De OiJi JOODEN.  De Oude JOODEN. a8 GODSDIENSTIGE waren onder de Jooden, en 't is bekend, dat ' zij voortgeteeld worden van twee dieren van verfchillende foort. Hierop wordt geantwoord, dat hoewel den Jooden was bevolen, geene dieren van verfchillende geflagten te zamen te laaten paaren, het, nogthans, niet altoos in hunne magt was dit te beletten, Uit de vroegfte berigten, welke ten aanzien van de Jooden tot ons zijn gekoomen, blijkt het dat zij groote kudden Schaapen, Osfen, Paarden, Ezels, Bokken, enz. hielden; en dewijl flegts eenige weinige menfchen over deeze kudden de wagt hielden en dezelve oppasten, moet het menigmaal gebeurd zijn dat de beesten van verfchillende foort te zamen paarden, terwijl de Herders afweezig waren, of niet behoorlijk de wagt hielden. Ten aanzien van de wijze van Oorlogvoeren, behelsde de Joodfche Wet mensenlieven■• de en ftaatlijke voorfchriften. Wanneer zij eene ftad aantastten, moesten zij den invvooneren voorwaarden van vrede aanbieden, mids zij zich krijgsgevangen gaven, en zich aan den wille des Overwinnaars onderwierpen; deeze was , dat zij fchattingfchuldig wierden. Doch in gevalle de burgers weigerden de aangebodene voorwaarden aan te neemen, moest de plaats aangetast worden, en zo zij bemagtigd wierdt, ai wat mannelijk was over den kling fpringen. De Vrouwen en Kinderen moesten tot Slaaven verkogt, het vee en al de gevonden goederen weggenomen en geHjklijk onder de foldaaten verdeeld worden; naa dit alles moest men de ftad aan kooien leggen. Doch,  GESCHIEDENIS; 29 Doch dit voorregt mogt zich niet uitftrekken tot eene van die Kanaanitifche fteden, welke god ten verderve hadt gefchikt, uit vreeze dat indien Heidenfche gevangenen onder de Jooden geduld wierden, deezer gemoederen mogten afgetrokken worden van den dienst van den waaren god, en de Afgoderij ingang vinden onder een Volk, *t welk altoos eene fterke genegenheid voor den dienst der valfche Goden hadt laaten blijken. De vrugten der boomen, welke zij in een vijandlijk land vonden, mogten zij eeten, doch de boomen zelve moesten zij ora verre houwen, om verfchansfingen op te werpen tegen de volgende ftad , om welke te belegeren zich de gelegenheid mogt aanbieden. .Alle landen, door het regt der veroveringe overwonnen, moesten, bij looting, onder de foldaaten verdeeld worden, doch ieder moest zijn aandeel hebben, volgens den rang, welken hij in het Leger bekleedde. Vermids de Leviten verpligt waren, zich met den Tabernakeldienst onledig te houden, waren zij bevrijd van alle diensten, den Burgerof Krijgsftaat betreffende. Deeze fchikking moest ftand houden door alle toekoomende geflagten, hoewel wij, in laatere tijden, in hunne Gefchiedenisfen, hiervan veele afwijkingen ontmoeten , bijzonderlijk naa hunne wederkomst uit de Babylonifche Gevangenis. Naauwe agt wierdt 'er gegeeven op de opvolging, om dus de vereischte onderfcheiding der familien te doen in weezen blijven. Indien een Man ftierf, zonder eenen Zoon iia te laaten, moest deszelfs nalaatenfchap op zijne De Oude JOODEN.  De Oude JOODE N, go GODSDIENSTIGE fte Dochter overgaan; en in gevalle 'er geene Dochter was, moest dezelve aan de Broeders koomen; en indien 'er geene Broeders waren* moest zij opklimmen tot de Broeders van den Grootvader, en alle de zijdelijkfche takken, naar gelange van hunne betrekkinge in den bloede. Dewijl de Veelwijverij onder de Jooden geoorlofd was, wierdt'er naauwkeurig zorg gedraagen dat 'er geene misbruiken infloopen,-in gevolge van eene te groote vooringenomenheid met Kinderen van het tweede of derde, ten nadeele van die van het eerfte Bed. 'Er was bevolen, dat hoewel de eerfte Vrouw van haaren Man veragt, of zelf gehaat wierdt, haar eerstgebooren Zoon, nogthans, hem in zijne nalaatenfchap moest opvolgen; de Regters lagen onder de plegtigtte en onichendbaarfte verbintenis om toe te zien, dat dit gedeelte der Wet behoorlijk wierdt volbragt. Ondertusfchen was 'er ook voor de overige Kinderen gezorgd , en de overgewonnen goederen moesten onder hen, met eene onpartijdige hand , verdeeld worden; doch in gevalle de overleedene geene overgewonnen goederen naliet, wierden twee derde deelen van de aangeërfde goederen gegeeven aan den Eerstgeboorenen, en het overige derde deel onder de.andere Kinderen gelijklijk verdeeld. In gevolge van de warmte der luchtftreeken, in de Oostlijke landen van Atie, waren , rondom het bovenfte gedeelte van de platte daken der huizen, leuningen gemaakt; en vermids het, door de onkunde, of onagt- zaam-  GESCHIEDENIS, gr saamheid des Bouwmeesters, dikwijls gebeurde dat 'er fteenen van boven nedervielen, waardoor de voorbijgangers gedood wierden, was hierom nadrukïijk gebooden, dat, bij het bouwen van huizen, daarop naauwe agt gegeeven wierdt: want, gelijk onder alle Natiën van 't Heelal altoos behoorde plaats te hebben, de openbaare veiligheid was eene der groote bedoelingen van de Joodfche Wet. Aan Vreemdelingen geld op woeker te kenen , ffcondt den Jooden vrij; doch dit was hun niet geoorlofd ten opzigte van hunne Broederen; ook mogten zij het pand, hun door een broeder-Jood gegeeven , geenen nacht in hun huis behouden. Dit gebod wierdt hun ingeprent, opdat zij daar door den gewigtigen pligt van menschlievendheid zouden ïeeren, en dat goedwilligheid jegens hunne natuurgenooten, de regelmaat behoorde te zijn van ieder gedeelte van hun gedrag. Indien eenige eigendom verpand was, lag hij, welke denzelven in pand hadt, onder de verpligting om het verpande goed te rug te geeven , naa verloop van zeven jaaren, mids hij het geld te rug ontving, 't welk hij daarop hadt verfchooten; doch onder deeze verpligting lag hij nietten opzigte van de Buitenlanders. Wanneer iemand een dier van zijnen naasten leende, en hetzelve iets overkwam, zodat het eenig ongemak leedt,moest hij, welke het ter leen hadt genomen, de fchade vergoeden, 't en zij de eigenaar zelve daarbij tegenwoordig ware. Het oogmerk deezer Wet was, dat de Jooden, hoofd voor hoofd, geene fchade zouden lijden: want indien De Oude JOODEN.  De Oude JOODEN $c GODSDIENSTIGE dien iemand een paard van zijnen naasten lee-r , ne, vordert de natuurlijke billijkheid dat hij voor hetzelve behoorlijke zorge draage,doch indien de eigenaar "er bij tegenwoordig zij, om te verneemen op hoedanig eene wijze het behandeld worde, en getuige zij van de gejeedene fchade, zo moet hij onderfteld worden kennis te hebben, in wiens magt het ware om het toeval te voorkoomen. Ten aanzien van de eerlijkheid en goede trouwe, in het oppasfen van eenige zaak, welke aan iemand in bewaaring is gegeeven, vertoont de Joodfche Wet in 't oogloopende merktekens van haaren Godlijken oorfprong. Wanneer iemand aan eenen anderen iets in bewaaring gaf, en hetzelve geftolen wierdt, moest de dief, indien hij wierdt gevat, het dubbel wedergeeven, maar wanneer de dief niet bekend wierdt, moest de perfoon, aan welken het geltolen goed was toevertrouwd , voor de Regters gebragt worden, om onder eede te verklaaren, of hij zijnen naasten hadt benadeeld, door zijne goederen te doen te zoek raaken , of van eenigen aanflag ten dien einde kennis hadt gehad. De eed des befchuldigden moest gepaard gaan met zulke blijkbaarheden en getuigenisfen , als hij in ftaat was voort te brengen , deeze moesten vergeleeken worden met hetgeen hij, die hem in regten vervolgde , daar tegen kon inbrengen. Naadat de zaak naauwkeurig onderzogt was, moesten de Regters dezelve rijplijk en onpartijdig overweegen; indien het bleek dat de befchuldigde perfoon onfchuldig was , wierdt  GESCHIEDENIS. 33 • wierdt hij vrijgefproken ; doch in gevalle •> door zijne onagtzaamheid, de goederen waren geftolen, moest hij het geroofde den Eigenaar vergoeden. Het oogmerk deezer, Wet was, opdat de menfchen zouden leeren, den eigendom, hun door anderen toevertrouwd, zorgvuldig te bewaaren. En, in de daad, irt alle burgerlijke Maatfchappijen, behoorde hierop naauwkeurig gelet te worden. Gebeurde het dat de aangeklaagde geene getuigenisfen van zijne onfchuld , noch de befchuldiger grond van zijne aanklagte kon ten voorfchijn brengen, dan moesten de Regters eene uitfpraak doen volgens hunne eigen wijsheid en belcheidenheid. Verfcheiden zaaken konden, onder de Jooden , niet verpand worden, de Molenfteenetl behoorden tot dezelve: de reden was, omdat deeze noodzaaklijk waren tot der menfchen leevensonderhoud , dewijl de Tarwe van weinig diensts zou geweest zijn, indien zij niet tot meel vermaalen ware. Wanneer iets in pand was gegeeven, mogt de man, die daarop geld hadt verfchooten, niet in het huis des fchuldenaars koomen, maar moest aan de deure blijven ftaan, tot dat het hem gegeeven wierdt. Dit wierdt bevolen, om familiegefchillen voor te koomen, en den vrede te bewaaren onder een genootfchap van menfchen , wien geboden was te gader als broeders te leeven. De kleederen eener Weduwe mogten niet in pand worden genomen; deeze daad van mensenlievendheid moest zich ook uitnrekken tot de vreemdelingen, de vaderbozen en de dienstknegten. Naauwe agt I. d e e l, C wierdt De Oude JOODEN.  De Oude JOODEN. 554 GODSDIENSTIGE wierdt 'er- gegeeven op de vastgeftelde masten engewigten: want, niettegenftaande het Volk zeer talrijk was, was het, nogthans, gehouden de zelfde maaten en de zelfde gewigten te gebruiken , opdat, in hunne gemeene onderhandelingen, de geregtigheidgelijklijk mogt geoeffend worden. De verkooping van goederen of eigendommen , die op eenen anderen wierden overgedraagen, was van een voorwaardelijken aart: want indien iemand der naakomelingen of bloedverwanten der zulken, welke iets vervreemd hadden, naa verloop van negenenveertig jaaren , aanbooden het geld , welk daar voor was betaald, te vergoeden, moest het hun te rug gegeeven worden : want de daadlijke bezitting van het gekogte, geduurende dat tijdperk, wierdt als eene gencegzaame vergoeding voor denKooper aangemerkt. Bij zulke gelegenheden, moest, in alle lieden en dorpen , op de trompet geblaazen worden, opdat den Volke behoorlijke kennis wierdt gegeeven, dat het Jubeljaar aanftaande was. In het vijftigfte jaar moesten alsdan alle Dienstknegten of Slaaven in vrijheid herfteld worden, en eenen iegelijk wierdt de gelegenheid aangebooden, om de goederen, welke hij hadt verkogt, te losfen. Bij de losling van vaste goederen, wierdt, ten overliaan derRegteren, de rekening opgemaakt wegens de natuur der verbeteringe, geduurende den tijd, welken zij in het bezit des Koopers geweest waren, het meerder bedraagende wierdt ter hand gefteld, of aan den per-  GESCHIEDENIS. 35 perfoon, welke ze verkogc hadt, of aan zijne bloedverwanten, welke den eisch deeden. Alle huizen in bennmrde en verfterkte fteden konden binnen den omvang van een jaar gelost worden; doch naa verloop des eerften jaars waren zij, zelf in het Jubeljaar, onlosbaar: om reden dat de perfoon, welke het daadlijk in eigendom bezat, onder de onfchendbaarfte verpligting lag, om, ter verdeediginge van der ftede voorregten en vrijdommen, zijn leeven te waagen. Anders was het gelegen met de dorpen , welke niet in wallen beflooten lagen; deeze wierden aangemerkt als een gedeelte van het open veld: om deeze reden konden zij gelost worden in het Jubeljaar. De huizen der Leviten, ondertusfchen, konden niet zonder het regt van losfinge verkogt worden, 't zij ze in bemuurde {leden of in dorpen {tonden: want, hoe gering ook hunne bezittingen waren, wierden zij, nogthans, als heilig aangemerkt; en zij allen, welke dezelve genooten, waren de onmiddelijke dienstknegten van den Allerhoogften god. Ten opzigte van de menschlievendheid, was de Joodfche Wet zo naauwkeurig, omtrent het gedrag der Heeren jegens hunne Dienstknegten , dat wanneer deezen bij den dag gehuurd wierden , zij hun loon moesten ontvangen vóór Zonnenondergang. De reden, welke hiervan wordt gegeeven , was deeze , omdat de behoeftige Man, zijn daghuur noodig hebbende, gevolglijk daarop zou ftaat maaken; dat wil zeggen, de honger en de zorge, welke hij voor zijne arme Vrouw en C a Kin- De Oude JOODEN.  33e Oude JOODEN. 36 GODSDIENSTIGE Kinderen droeg, zouden hem ongenegen maaken om na huis te gaan. Deeze menschliëvende voorzorge kan tot ons narigt dienen, dat indien god de Kinderen Israëls uit alle Natiën verkoos, om hen met de kennis van zijnen naame te begiftigen, hij, tevens, in de Godlijke Wet zulke beginzels van algemeene en bijzondere deugd liet invloeien , als van de uittteekendfte nuttigheid zijn konden voor de Maatfchappij in alle toekoomende geflagten. Hoe haatlijk ook het woord Slaavernij ons moge toefchijnen, die leeven in een handeldrijvend land, dat weezenlijkevrijheid geniet, wierdt het, egter, van de Jooden met een min haatlijk oog befchouwd. Vermits de noodzaaklijkheid medebragt, dat behoeftige perfoonen zich van 't noodige leevensonderhoud verzorgden, door middel der dienstbaarheid , befchikte het god, door zijne oneindige wijsheid , zodanig dat niemand hunner wreed behandeld wierdt. Dit medelijden bepaalde zich niet blootlijk tot de menfchen; het Godlijk Opperweezen zag verder dan op den ftaat zijner redelijke fchepzelen. Dus vinden wij dat de Os , welke van dienst was tot het planten van de vrugten der Aarde , en gebruikt wierdt om het Koorn te dorfchen, niet mogt gemuilband, maar in vrijheid moest gelaaten worden, terwijl hij arbeidde, om zo veel te mogen eeten als hem lustte. Niet even eens als in Europa, wordt in Afle het Koorn gedorschtj een fteen, in gedaante en grootte naar een Molenfteen gelijkende, wordt door Osfen rond gedreeven, ge-  GESCHIEDENIS. 37 genoegzaam op de zelfde wijze als de fteenen in onze Olie- en andere Molens, door den wind worden rondgevoerd. De HeersHAW berigt ons, dat dit gebruik plaats heeft in alle die landen van de Levant, welke hij bezogt heeft. Verfcheiden van de laatere Deïstifche Schrijvers , voornaamhjk de Franfche, hebben gevraagd, waarom mozes bevolen hebbe, dat van de zeven dagen der weeke één dag tot den Godlijken Eerdienst zou worden afgezonderd. Hierop heeft men geantwoord, dat onze tegenftreevers ons hier eene gunftige gelegenheid aanbieden om met volkomen regt deeze vraag met eene andere te beantwoorden ; te weeten: waarom hebben de bewooners der ongeletterdfte barbaarfche Heiden* fche landen den een of anderen tijd afgezonderd tot den dienst van hunne Afgoden? Gelijk 'er nimmer eene Natie was in het gant^ fche Heelal, welke één of meer Weezens , aan welke zij Godlijke eerbetooningen toefchreef, weigerde te erkennen, dus hadden ook alle deeze Natiën haare vastgeftelde feestdagen. Zes dagen, leezen wij in den Bijbel, zuh gij arbeiden , en op den zevenden dag zult gij rusten. Indien wij, onze aandagt vestiger op de fraaie regelmaatigheid in deeze verdee ling des tijds, zal het blijken dat dezelve dooi geene mensclilijke wijsheid kan uitgedagl zijn. Ieder mensch, zelf de alleronkundigfte. moet erkennen dat het een of ander gedeeltJ van zijnen tijd moet afgezonderd worden te: aanbiddipge van dat Weezen , 't welk bi C 3 dien: De Oitdt JOODEN. i  De Oud: JOODEN. 38 GODSDIENSTIGE dient. Maar welke mensclilijke wijsheid was bekwaam om het bepaalde getal der dagen aan te wijzen? Zes dagen moesten de Jooden arbeiden, ter handhaavinge en verzorginge van hun gezin, doch, om in hunne gemoederen het licht der Godlijke Kernvisie leevendig te bewaaren, moesten zij, op den zevenden dag, de groote werken der Scheppinge vermelden , nevens alle de wonderen der Voorzienigheid, welke god om hunnentwille hadt gewrogt. Geliik de begeerlijkheid, door de Mozaïfche Wet, verbooden was, dus wierdt de dieverij, haare onaflcheidbaare medgezellin, en natuurlijk gevolg, in zulkervoege gellraft, als duidelijke merktekens vertoonde van de Godlijke wijsheid. Indien 'er Vee gefiolen, en derwijze vervreemd ware, dat het niet kon te rug gegeeven worden, was de dief, naa voorafgaande overtuiging, tot eene vijfvoudige vergoeding gehouden; doch in gevalle het dier leevendig bij hem wierdt gevonden , moest hij het wedergeeven, en het dubbel betaalen. Ieder een hadt regt en vrijheid om eenen huisbreeker te dooden, indien hij hem, in den nacht, op de daad zelve betrapte , doch zo het dag was, moest hij vergoeding doen, of als Slaaf verkogt worden. Elk vreemdeling , door eenen Wijngaart gaande, hadt vrijheid om de vrugt te plukken, welke hij verkoos te eeten; doch hij mogt niets van daar draagen. Niets kon, in de daad, redelijker zijn: want indien iemand zich in geene zeer ruime omitandigheden bevindt, is het genoeg dat de onmiddelijke behoef-  GESCHIEDENIS. 39 hoeftcn zijns noodlijdenden natuurgenoot daar door worden weggenomen, zonder dat hij iets meer ten zijnen behoeve doet, ten koste van de pligten, welke hij aan zijn eigen gezin en bloedverwanten fchuldig is. Het zelfde hadt ook plaats ten opzigte van de K oomlanden ; ieder een mogt van dezelve plukken zo veele Koorna'ïren als hij kon eeten j doch het ftondt hem niet vrij den fikkei daarin te fiaan. Opdat de Jooden onderling in eenen ftaat van broederlijke liefde zouden woonen, was het in hunne Wet bevolen, dat alle zodanige hindernisfen, door welke der menfchen leeven of eigendommen konden benadeeld worden, wierden uit den weg geruimd, of, indien 'er eenig toeval gebeurde door onagtzaamheid of verzuim, moest aan den befchadigden de behoorlijke vergoeding gedaan worden. Dus, bij voorbeeld, indien iemand een put ongedekt hadt gelaaten, en zijns Naasten beest, daarin vallende, gedood of flegts eenigzins befchadigd wierdt, moest de perfoon, die het verzuim begaan hadt, de fchade vergoeden. Desgelijks, indien iemand het beest zijns Naasten doodde, moest hij een ander van gelijke waarde in de plaats geeven, of anders den prijs daar voor betaalen. De zulken, welke eenig beest in het veld. verdwaald vonden, moesten het na hunne eigen ftal brengen, en zo lang aldaar bewaaren , tot dat het door den eigenaar herroepen wierdt. Het zelfde moest in agt genomen worden omtrent alle andere goederen, welke men hadt verlooren: want al wie dezelve vondt, C 4 en De Oude JOODEN,  De Oude JOODEN. 40 GODSDIENSTIGE en zich niet van de eerfte gelegenheid bediende om ze weder tc gceven, wierdt als een dief aangemerkt, en als zodanig geltraft. Nog hooger deedt deeze Wet de regtvaardigheid, de bermhartigheid cn het medelijden klimmen dan wij dus lang vermeld hebben. Niet flegts wierdt den Jooden bevolen, medelijden te hebben met hunne vijanden; maar de Wet geboodt wijders, dat indien zij den Os of den Ezel hunner vijanden in een put zagen vallen, zij hunne uiterfte poogingen moesten aanwenden om deszelfs leeven te behouden. Dit kan ons leeren , dat de Wet van mozes niet zo barbaarsch was, als de Ongeloovigen dezelve hebben afgemaald, maar veel liever een volledig zamenllelzel van ftaatkundige menschlievendheid. Indien 'er door onagtzaamheid brand ontftondt, moest hij, die verzuimd hadt voor het vuur behoorlijk te zorgen, de geleedene fchade vergoeden; dit was ook het geval, wanneer iemand zijn beest het Koorn van zijns Naasten akker hadt laaten eeten. Indien een Man of Vrouw door eenen Os gedood wierdt, moest de Os dood gefteenigd, en zijn vleesch mogt niet gegeeten worden: maar in gevalle het den Kegteren, door voldoende getuigenisfen, bleek dat de Os een kwaadaartig dier was, gewoon om eenen iegelijk te ftooten, die hem ontmoette, en de Eigenaar de noodige voorzorge niet hadt gebruikt om hem te beteugelen, in dat geval moest de Os gefteenigd , en de Eigenaar ter dood gebragt worden. Nogthans ftondt het den Eigenaar van den Os vrij om zijn eigen leeven te losfen, met  'GESCHIEDENIS. 41 niet het betaalen van eene zekere fommegelds aan de Weduwe, of aan de Kinderen des overleedenen. Wanneer een Os eenen Slaaf doodde, moest de Eigenaar aan den Heer van den Slaaf dertig Zilverlingen b'etaalen; en indien het gebeurde dat de eene Os den anderen dood ftootte, moest de leevendige Os te gelijk met den dooden verkogt, en het geld daarvan koomende onder de Eigenaars gelijklijk verdeeld worden. Het pleegen van ongelijken te voorkoomen, is een der groote beginzelen in alle burgerlijke Maatfchappijen, en het blijkt dat dejoodfche Wet tegen dezelve waakte met eene wijsheid, welke derzelver Godlijken oorfprong aanwijst. Dus, ten voorbedde, mogten de Landfcheidingen, als de grenzen van burgerlijken eigendom, niet verplaatst worden. Eene brooddronkene wreedheid mogt niet gepleegd worden, door den blinden een ftruikelblok in den weg te leggen. Den dooven mogt men niet belpotten. Moedwillige moord moest met den dood geftraft worden: want dus Haat 'er in de Wet van mozes gefchreeven: Indien bij hem mep een ijzeren infirument geflagen beeft, dat hij geflorven zij, een doodfager is hij', deeze doodJlager zal zekerlijk gedood worden. Of indien hij hem met een bandfleen, waar van men zou hunnen fier oen, gef lagen heeft, dat hij gefiorven is, een doodflager is hij: deeze doodflager zal zekerlijk gedood worden (*). Des- ge- (*) Num. XXXV. 16, 17. C 5 De Oude JOODEN,  De Oude JOODEN. 4£ GODSDIENSTIGE gelijks, indien hij hem met een houten werk* tuig floeg, zodat hij 't beftierf, was hij een moordenaar. Met dit alles, nogthans, kon geen doodflag een moord genoemd worden, 't en zij de overtreeder duidelijke kenmerken vertoonde van opzettelijke kwaadaartigheid. In alle de bovengemelde gevallen hadt de naaste bloedverwant des gedooden regt om den moordenaar, met eigen handen, ter dood te brengen, 't en ware dat dezelve na eene Vrijttad vlugtte. Tusfchen Moord en Manflag was de behoorlijke onderfcheiding gemaakt, en tusfchen deeze beide misdaaden een fcheidlijn getrokken. Indien 'er geene openbaare vijandfchap tusfchen de twistende partijen hadt plaats gehad, en het gebeurde dat de een den anderen haastiglijk doodde , moest de aanvaller de vlugt neemen na eene Vrijttad, in welke hij bewaard wierdt in eenen ftaat van veiligheid, tot dat de Regters na de zaak behoorlijk onderzoek gedaan hadden. Met zeer veel plegtigheids geichiedde dit onderzoek; en 't verdient onze opmerking dat de getuigenisfen wierden ingebragt, in 't bijweezen en ten aanhooren van alle de inwooneren des Gewests , in 't welk de zaak was voorgevallen. Hieruit moogen wij keren , hoewel'er, heden ten dage, veele eigendunkelijke Regeeringsvormen in de waereld zijn vastgefteld, in oude tijden, egter, de geïegtlijke onderzoeken, meer of min, gefchiedden door Gezwoorenen Naa- {*) Dit is eene wijze van geregtlijk onderzoek, In Eu*  GESCHIEDENIS. 43 Naadat het plegtig onderzoek gefchied was, en bevonden wierdt, dat de Aanvaller eene opzettelijke kwaadaartigheid of vijandfchap tegen den gedooden voedde, wierdt hij overgeleverd aan den Bloedwreeker, om ter dood gebragt te worden. Doch in gevalle het bevonden wierdt, dat 'er geene openbaare vijandfchap hadt plaats gehad tusfchen de perlbonen in gefchil, moesten de Regters zorge draagen dat de doodllager in veiligheid wierdt overgebragt na de Vrijftad, om in dezelve te blijven woonen tot op den dood des Hoogepriesters. Indien hij het, in dien tusfchentijd, waagde buiten de Vrijftad te gaan, hadt de Bloedwreeker regt om hem ter dood te brengen. Doch zo haast de Hoogepriester was geftorven, wierdt hij herfteldin het vreedzaam genot van zijne tijdlijke bezittingen. Wanneer het gebeurde dat eener zwangere Vrouwe eenig ongelijk of nadeel wierdt aangedaan, 't welk een misdragt ten gevolge hadt, moest haar Echtgenoot eene boete vorderen van den geenen , welke het ttuk hadt bedreeven; de grootheid deezer boete hing af van de bepaalinge der Regteren. Zeer gemeen was het in 't Oosten, dat lieden van ongebonden zeden Kinders roofden, en ze voorts verkogten om tot Slaaven te worden opgevoed. Door de. Wet van mozes was dit uitdrukkelijk verbooden, hij, welke zulk Engeland gebruiklijk. Een berigt van dezelve kan de Leezer vinden in de Voorrede voor het uitmuntend Pleidooi over de waarheid dsr Qpflandinge van jesus Christus. Veriader,. De Oude JOODEN.  De Oude JOODEN. 44 GODSDIENSTIGE zulk een diefftal pleegde, moest den dood fterven. In zommige gevallen, ftondt het hun, die eene misdaad hadden bedreeven, vrij om de toevlugt te neemen tot de hoornen des Altaars , de plaats. aan welke de flagtoffers wierden vastgebonden. Doch indien de misdaadige een Moordenaar ware, en door de Regters fchuldig wierdt bevonden, hadden de Uitvoerders der ftrafvonnisfen regt om hem. van daar te haaien, en ter dood te brengen, Doch, in ons berigt wegens de RoomscbKatholijken, zullen wij gelegenheid vinden om over deeze gewoonte breedvoeriger te handelen. Vermits de Joodfche Staat eene Godsregeering was, of een Gemeenebest, ftaande onder het onmiddelijk bewind van den Allerhoogften god, wierdt de overtreeding van ieder Wet, aan mozes ter hand gefteld, als Hoog Verraad geftraft. Het Volk moest aangemerkt worden als fchuldig aan de misdaad van Hoog Verraad, wanneer het één of meer van de Afgoden der Heidenfche Natiën diende : en gelijk geen menschlijk Weezen, in. het tegenwoordige leeven, god in deszelfs luisterrijke Majesteit kan aanfchouwen, was hierom het oprichten van een Beeld, om hem te vertoonen, zo veel als Hoog Verraad. Zo ernftig en nadruklijk hadt god, door den mond van mozes, den Beeldendienst verbooden, dat hij dreigde de zwaarfte ftraffen de zulken te zullen aandoen, welke zich aan deeze misdaad fchuldig maakten. In 't bijzonder was hun, op 't nadruklijk&t, \er-  GESCHIEDENIS. 45 verbooden, de Zon, de Maan of de Starren te dienen. Op twee redenen rustte dit Verbod: Voor cent, omdat deeze hemellichten, voor een vleeschgezind gemoed, de verlei. dendfte voorwerpen van aanbiddinge waren; Ten tzveede, omdat zij van de Heidenen Godsdienstige eerbetooning ontvingen. De misdaad, welke wij, hier in Engeland, verzwijgen van verraad noemen, wierdt, onder de Jooden, aan den lijve geftraft (*). Indien iemand, bij voorbeeld, eenen broederJood na eenen Heidenfchen tempel zag gaan, om aldaar te aanbidden, en zulks niet bij de Regters aanbragt, moest hij ter doud gebragt worden: want de verzwijging des verraads wierdt als eene goedkeuring van hetzelve aangemerkt. In alle gevallen wierdt de verraader met doodfteeniging geftraft; de getuigen, of de getuige, moesten de ftraffe uitvoeren. Ja, zo ftreng was de Wet, ten aanzien van de misdaad van hoog verraad, dat wanneer de eene Jood den anderen tot Afgoderij zogt te verleiden, deeze regt en vrijheid hadt om geenen te dooden. Indien alle de inwooners van eene ftad Afgodendienaars wierden, moest deeze ftad geheel tot op den grond toe geflegt, de geheele burgerfchap met den dood geftraft worden, en de plaats zelve voor altoos een puinhoop blijven. Menigmaal ge- beur- (*) Op deeze misdaad (raat, in Engeland, geene hooger ftraffe, dan verbeurte van goederen, en gevangenis tot op den tijd, als het den Koning zal behaagen, den Overtreeder te flaaken. Vertaaler. De Oude JOODEN»  De Oude JÖÖDEN. 46 GODSDIENSTIGE beurde het dat 'er Verleiders opftonden, onder het karakter van Profeeten ; indien dit flag van Bedriegers het Volk tot Afgoderij zogt te verleiden, moesten zij dood gefteenigd worden; geene voorgeevingen van Godlijke inblaazinge konden hen van deeze ftraffe bevrijden. Alle de zodanigen , welke voorwendden Toveraars te zijn , die een gemeenzaamen geest hadden, of de kennis van toekomftige gebeurtenisfen konden openbaaren, wierden als Verraaders aangemerkt, en moesten als zodanigen met den dood geftraft worden. Ieder een, 'tzij Man of Vrouw, die oneerbiedig van den naame gods fprak, moest den dood fterven. Uit dit beginzel, 't welk een zo gewigtig gedeelte van de Mozaïfche Bedeelinge uitmaakt, mogen wij leeren, dat het voornaame oogmerk, door god bedoeld, was, de Kinderen Israëls af te fcheiden van alle de Natiën des Heelaïs, om alzo de kennis van zijnen naame te doen in weezen blijven s als mede de zuiverheid diens Godsdiensts, welken hij hadt geopenbaard. Wanneer een Man en eene Vrouw op de daad van Overfpel betrapt wierden, moesten beiden dood gefteenigd worden. De zelfde itraffe moest geoeffend worden aan den Man, welke eene verloofde Maagd verleidde, voordat haar huwelijk was voltrokken; en de Maagd moest te gelijk met den Verleider fterven. Doch dit hadt plaats alleenlijk wanneer de euveldaad in eene ftad bedreeven was : want wanneer het feit in 't open veld gepleegd was, moest de Man alléén fterven, de-  GESCHIEDENIS. 4? dewijl het alsdan vermoed wierdt , dat hij haar gefchaakt hadt. Gelijk ieder mensch de ftraffe behoort te draagen van de misdaad, welke hij zelve alléén begaan heeft, dus vinden wij ook, dat, overeenkomftig met de natuur der Godlijke volmaaktheden, volgens de Wet, een Vader niet moest geftraft worden voor zijnen Zoon, noch de Zoon voor zijnen Vader. In alle opzigten was dit billijk en rechtmaatig: hoewel wij, in laatere tijden, menigmaal, onfchuldige Kinderen shebben zien ongeluk» kig worden, omdat hunne Vaders oproermaakers geweest waren. Wanneer eene misdaad van dien aart was , dat de Regter geoordeeld wierdt vrijheid te hebben om den Overtreeder te doen geesfelen , beval hij hem, in de openbaare Gerigtplaats, zich op den grond neder te leggen, en hem veertig Hagen te geeven-, doch dit getal mogten zijniet te boven gaan; dit was de reden dat de misdaadige zelden meer dan negenendertig Hagen ontving. Indien den veroordeelde meer dan veertig flagen waren gegeeven, zou hij, in 't toekoomende, altoos voor eerloos zijn gehouden. Het bepaalde getal van negenendertig flagen hadt zijnen grond in een beginzel van menschlievendheid, op dat de gevonnisde niet in 't gevaar zijn zou van zijn leeven te verliezen. De veroordeelde perfoon lag op zijnen buik, en de flagen wierden hem op den rug gegeeven ; dit gefchiedde altoos met eenige geftrengheid, doch op verre na niet in die maate, als plaats heeft omtrent de ftraffen, welke De Oudi JOODEN.  De Oude JOODEN. 48 GODSDIENSTIGE ke de foldaaten in het Leger lijden. Ondertusfchen was den Regters wel nadruklijk bevolen, niemand te ftraffen, voordat zij de duidelijkfte bewijzen van zijne misdaad in handen hadden: een voorbeeld, waarin zij, van alle Natiën in Europa, en de geheele waereld, behoorden te worden nagevolgd. In de daad, de regtmaatigheid en billijkheid der Joodfehe Wet heeft den grond gelegd van alle de voordeden, welke wij genieten, in gevolge van onze burgerregtelijke inftellingen: want alles, wat in onze Wet goed en heilzaam is, heeft van de Joodfehe Wet den oorfprong ontleend. De Wet, de Onkuisheid betreffende, was overeenkomftig met de regels der burgerlijke zamenleevinge. Dezelve beval, dat, indien een Man eene jonge Maagd, die nog niet verloofd was, verleidde, bij haar moest trouwen , of haar het gewoone huwelijksgoed fchenken, welk aan de Maagden wierdt gegeeven , overeenkomftig met haaren rang. Indien een Man bij eene Vrouw lag, die eene Slaavin en verloofd was, moest de Vrouw gegcesfeld worden, en de Man een Ram tot een Zondoffer offeren; geen van beiden moest den dood fterven, omdat de Vrouw geene vrije was. Bastaarden mogten de zelfde voorregten niet genieten met de Kinderen, die uit een wettig huwelijk waren gebooren; en opdat de Onkuisheid zo veel mogelijk zou te keer gegaan worden , moest dit 'verbod zich uitftrekken zelf tot in het tiende geflagt. Om deeze reden beval Keizer justini/vn u s , dat de bloedverwantfchap onder de Chris-  GESCHIEDENIS. 49 Christenen, in het tiende Geflagt der nederdaalende Linie, een einde zou neemen. ündertusfchen verboodt dit Gebod of Vastftelling den Bastaarden niet, den waaren god te dienen, 't zij in den Tabernakel of in den Tempel: want zij wierden eveneens behandeld als de Heidenen, die den Afgodendienst hadden verzaakt, te weeten als Aankomelingen, welke god dienden buiten het Voorhangzel des Tempels, terwijl de vrijgeboorene onderdaanen binnen hetzelve hunnen Eerdienst verrigtten. Op de Gellagtlijst mogten de naamen der Bastaarden en der Joodegenooten niet worden aangefchreeven, noch zij zelve met vrijgeboorene Vrouwen in 't huwelijk treeden. In menigvuldige opzigten, het Burgerlijke aangaande, wierden zij, derhalven , niet als leden van het Joodfehe Gemeenebest aangemerkt. Opdat den jonge Maagden geen ongelijk ^ tegen de Kuisheid ftrijdende, zou gefchieden , maar de tedere fexe met kieschheid behandeld, en tegen gewelddaadigheid zou beveiligd worden, was 'er eene Wet, gebiedende , dat in gevalle een Man bij eene Maagd lag, welke niet verloofd was, hij, aan derzelver Vader, moest betaalen vijftig Zilver* lingen, als eene gedeeltelijke vergoeding van den aangedaanen hoon \ daarenboven was hij verpligt haar ten Vrouwe te neemen, zonder dat het hem, in 't toekoomende, immer vrij ftondt, om welke reden het ook zijn mogt, haar een fcheidbrief te geeven, omdat hij zelve, door de verleiding, 't eerst haar een kwaad voorbeeld hadt gegeeven. I. d £ el. D Met De Oude JOODEN.  De Oude JOODEN. ( 50 GODSDIENSTIGE Met opzigt op het geeven van getuigenis vooreen burgerlijken Regtbank, hadt de Wet van m 0 z e s de plegtigfte behoedmiddelen aangeweezen tegen de Meinëedigheid; en gelukkig ware het Menschdom, indien men, onder de hedendaagfche Europifche Natiën, den zelfden regel hadde in agt genomen. Om de waarheid van eene lijfftraffelijke misdaad te bevestigen, wierdt het eenpaarig getuigenis van twee of drie getuigen volftrekt noodzaakelijk vereischt, om reden dat twee perfoonen eene enkele gebeurtenis kunnen bezweeren. In gevalle iemand, die als getuige tegen eenen befchuldigden verfcheen, wierdt verdagt gehouden dat hij een valsch getuigenis hadt gegeeven , moesten de beide partijen in den Tabernakel verfchijnen voor de Regters en de Priesters; in bedaarden gemoede en onpartijdig moesten deeze de zaak onderzoeken. Indien het den Regteren bleek,.dat de getuige een valfchen Eed hadt gedaan, moesten zij bevel geeven dat hem de zelfde ftraffe wierdt aangedaan, als de befchuldigde zou geleeden hebben , indien hij wettiglijk ware overtuigd geworden. De gewoonte, dat de getuigen insgelijks ie uitvoerders van het vonnis der befchuldigden waren, begreep in zich iet heiligs, plegrigs en eerwaardigs. Beweegredenen van éigen belang, of andere fiinkfche oogmerken, nogen iemand noopen tot het doen van een wlfchen Eed voor den Regtbank; doch, zo lij eenige de geringfte fpooren van Geweeten aezitte, moet hij beeven op de gedagte van ien Beul te zullen worden van iemand, die, door  GESCHIEDENIS. 51 door zijn getuigenis, onwettiglijk veroordeeld is. Het regt van wedervergeldinge maakte geen j gering gedeelte uit van de Joodfehe Wet. Dus moest hij, die eenen ander het oog beroofd hadt, zijn eigen oog verliezen; die eenen ander een tand hadt uitgetlagen, moest insgelijks van een tand beroofd worden; die eenen ander hadt ontwrigt, moest zelve ontwrigt worden ; en die het huis zijns Naasten hadt in brand geftoken, diens huis moest insgelijks aan kooien gelegd worden. Bij hetgeen wij dus lang hebben aangeweezen, mogen wij nog voegen, dat alle ftraffen onder de Jooden wierden aangemerkt als evenredig aan de misdaaden, welke den gevangenen wierden ten laste gelegd. Gelijkheid van misdaad en evenredige ftraföeffeningen behoorden altoos te gader hand aan hand te gaan; doch, zodanig is de onvolmaaktheid der menschlijke natuure, dat zij van deezen regel menigmaal afwijkt. Vermids de Jooden een bijzonder Volk waren, uit alle de overige Natiën der waereld uitverkooren, en van dezelve afgefcheiden, dus was het ook noodig dat zij op eene hun bijzonder eigene wijze leefden. Indien het ons mogt toefchijnen, dat de ftraffen, door de Joodfehe Wet voorgefchreeven , onbeftaanbaar zijn met de voorfchriften der menschlievendheid , laaten wij dan fiegts onderzoeken, wat menschlievendheid zij. Ieder daad van menschlievendheid moet zich uitftrekken tot gods fchepzels in 't algemeen genomen. Die geenen, derhalven , welke , door eenigerhande middelen, hoedanig dezelve ook zijn mogen, zich teD 2 gen De Oudt OOüES.  De Oaa JOODEl 52 GODSDIENSTIGE . gen de Mozaïfche Wet willen aankanten, leggen onder eene onvermijdelijke verpligting om te bewijzen, dat hunne begrippen zuiverder en verhevener zijn dan die van den Natuurlijken Godsdienst. Niet eene eenige behoefte is 'erin 'tmenschlijk leeven, geen enkel ongelijk of misdaad, welke kan bedreeven worden, waar tegen de Wet van mozes niet heeft gezorgd. Deeze was volmaakt beftaanbaar met de natuur der Godliike Volmaaktheden, en overeenkomftig met den toeftand van het Menschdom. Het lijden der Kinderen om de zonden hunner Ouderen, waar van wij boven melding maakten » was zeer gemeen onder de Heidenfche Natiën; en niet dan te algemeen heeft dit begrip de overhand genomen onder de hedendaagfche Volken. Doch de Joodfehe Wet maakte hier eene onderfcheiding, gebiedende, dat de Zoonen niet zouden iterven om de misdaaden hunner Vaderen, noch de Vaders om de misdaaden hunner Kinderen , maar dat ieder mensch voor zijne eigen misdaad aanfpraaklijk zijn zou. Wij zien duidelijk dat de Joodfehe Wet, over 't geheel genomen, een Zamenftelzel van billijkheid en regtmaatigheid was; plegtig in haaren eigen aart, eene eer voor god, die dezelve hadt ontworpen, gelukkig voor de Maatfchappij, en voordeelig voor de Behoeftigen. Wanneer iemand aan eene halsftraffelijke misdaad wierdt fchuldig bevonden, en veroordeeld om gehangen te worden, mogt zijn Lijk niet naa Zonnenöndergang aan het hout blij-  GESCHIEDENIS. 53 blijven hangen; maar, zegt de Wet, gij zult het zekerlijk ten zelfden dage begraaven : want een opgehangene kgode een vloek; alzo zult gij uw Land niet verontreinigen, dat k^heere uw god ten erve geeft. Deut. XXI. 22, 23. Hieruit blijkt dat deeze ftraffe niet de zelfde was met de Romeinfche kruiziging: want de Romeinen nagelden de menfchen leevendig aan het Kruis, en lieten hen aldaar fterven ; doch de Jooden hingen flegts de Lijken der misdaadigen op, en ftelden ze voor een tijd ten toon aan de openbaare fchande. Zie 2 Sam. IV. 12. Zodanig was de natuur en hoofdzaaklijke inhoud van de Oude Wet der Jooden. Indien wij dezelve opmerkzaam gade fiaan, zullen wij bevinden, de tijden, in welke zij wierdt afgekondigd, in aanmerking genomen zijnde, als mede de omftandigheden des Volks, als verknogtaan de Egyptifche gewoonten en plegtigheden, hunne hardhartigheid, hunne geneigdheid tot Ongeloof, en hunne fterke begeerte om weder te keeren tot den Afgodendienst-, dat ieder Gebod beftaanbaar was met de Godlijke Volmaaktheden, en overeenkomftig met den toeftand diens ongehoorzaamen Volks. Waarfchijnelijk is het, dat zij, geduurende den tijd der Babylonifche Gevangenisfe, eenigermaate bekend wierden met den Chaldeeuwfchen Godsdienst; en van dat tijdftip mogen wij den oorfprong rekenen van die Aanhangen, door welke zij onderfcheiden waren ten tijde als onze Zaligmaker in de waereld kwam. De Pharizeeuwen, de-SadD 3 du* De Oude JOODEN,  De Oude JOODEN 54 GODSDIENSTIGE duceeuwen en de Esfeenen waren de voor, naamften; doch deeze waren wederom gefmaldeeld in kleinere Gezintheden. De Esfeenen , egter, worden in het Nieuwe Testament zelf niet eens genoemd. Van deeze Aanhangen zullen wij een beknopt berigt geeven, en vervolgens overgaan tot de beginzels der Hedeüdaagfche Jooden. De aanzienlijkfte Aanhang onder de Jooden, was die der Pharizeeuiven, "tzijwijagt geeven op het getal, op hunne geleerdheid, hunne voorgeevingen van Godsdienstigheid, of op hunnen invloed op de laagere rangen des Volks. De leer raakende de Onfterflijkheid der Ziele wierdt van hun beleeden en voortgeplant; en uit de Wet van MOZEsbeflooten zij, dat'er een toekoomende {laat van belooningen en ftraffen zijn zou. Alle die valfche uitleggingen kleefden zij aan , welke, door deRabbynen, van den zuiveren en echten zin der Wet gegeeven wierden; en, om de woorden van onzen Godlijken Verlosfer te gebruiken, zij maakten gods Gebod kragteloos door hunne inzettingen, kerende leeringen, die geboden van menfchen zijn.' Zij maatigden zich een hoogen trap van heiligheid aan; een weidsch vertoon van den Godsdienst maakten zij in deszelfs'uitwendige verrigtingen ; met eene verfmaadende kleinagting zagen zij neder op alle die geenen, welke van hun in gevoelens verfchilden. Zij vastten menigmaal; aan de behoeftigen deelden zij aalmoezen uit op de ftraaten, om van de menfchen gezien te worden. En, egter , verweet hun onze Heer, dat zij de huizen der Weduwen opaten ,  GESCHIEDENIS. 55 aten, en tot een dekmantel hiervan lange gebeden deeden: om welke reden zij te zwaarder oordeel zouden ontvangen. Naast de Pharizeeuwen, was de Aanhang der SaJduceeuwen de talrijkfte onder de Jooden ; doch in zo verre wij over hunne Leerftellingen kunnen oordeelen, kwamen zij na genoeg overeen met de Epikuristen onder de Heidenen. Zij lochenden de Onfterflijkheid der Ziele; zij dreeven den fpot met de Leer wegens de Engelen en Geesten. In 't bijzonder ontkenden zij de Voorzienigheid; zij geloofden dat de Ziel {loffelijk was; en zij leerden dat alle gelukzaligheid bij dit leeven was. bepaald. Begrippen van zulk een vleeschgezinden aart, ingerigt om het Geweeten in den flaap van zorgeloosheid te wiegen, de kragt van zedelijke verpligtinge weg te neemen, en de menfchen te vernederen tot den ftaat der dieren, welke vergaan, wierden gereedlijk aangenomen , en gretig omhelsd van de zulken, welke geene liefde hadden voor de Wet gods. 't Verdient onze opmerking dat zommigen hunner de Hoogepriesterlijke waardigheid bekleed, en veele andere als Regters ge • zeeten hebben in het Sanhedrin te Jeruzalem. Zij, zo wel als de Pharizeeuwen, woonden den Tempeldienst bij ; 't welk ons kan leeren, dat, ten tijde van des Zaligmaakers verfchijninge in de waereld, de Godsdienst onder de jooden tot een laagen peil gedaald was. _ De Herodiaamn worden meer dan eens in het Nieuwe Testament genoemd; doch, waarfehijnlijk, waren deeze niet zo zeer een Godsdienstige als een Staatkundige Aanhang, die s D 4 «X De Ouds [ o o r> e N.  De Oude JOODEN 56 GODSDIENSTIGE met de Romeinen zamenfpanden tegen het algemeene begrip hunner Landgenooten, en te werke gingen overeenkomftig met de Staatkunde van her odes den gr 00 ten 611 zijne Opvolgers; deeze lieten niets onbeproefd om het gantfche lichaam des Joodfchen Volks, toenmaals onder een zwaardrukkend juk van overheerfchinge zuchtende, nog verder onder 't juk te brengen. Wat aanbelangt de Esfeenen, deeze fchünen een zwaarmoedige , geitrenge, hoewel onfchuldige Aanhang geweest te zijn, wier begrippen geen nadeel of hindernis toebragten aan de burgerlijke Zaamenleevinge; doch het blijkt niet, uit jozephus, ofeenigen anderen Schrijver, dat zij tot eer-of voordeelgeevende bedieningen ooit zijn toegelaaten. Verfcheiden Levitifche plegtigheden wierden door hen verworpen; zij verklaarden zich tegen het Wapenvoeren, en het opbrengen van Tienden; ook vinden wij geene fpooren, dat zij immer deel hebben genomen aan de Zamenzweeringen, welke zo dikvnaals, in het Joodfehe Gemeenebest, ontftonden, geduurende onzes Heilands verblijf op Aarde. Waarfchijnlijk waren zij, al vóór dien tijd, verdweenen: want anderzins ware er reden om te gelooven, dat wij van hun eenig narigt zouden vinden in de Euangelien , en de Handelingen der Apostelen. De Jezuiten le compte en nu halde beweeren, dat 'er Jooden in China worden gevonden, doch dat zij, met opzigt op hunne Godsdienstige gebruiken en plegtigheden , verfchillen van alle de overige Jooden in de be-  GESCHIEDENIS. 57 bekende waereld. Dat in China, voormaals, Jooden geweest zijn, en nog tegenwoordig zijn, is niet onmogelijk, hoewel zeer onwaarfchijnelijk. Doch de waarheid van hun verhaal onderdek, zijnde, is 'er, nogthans, geringen ftaat te maaken op het getuigenis van lieden , welke , even als alle de overige Roomsch-Katholijken, zo zeer belang hebben bij de uitbreiding van gevoelens, welke zij zijn toegedaan. De GODSDIENST der HEDENDAAGSCHE JOODEN. Door de Hedendaagfche jonden moeten nietalleen die geenen verdaan, worden, welKe tegenwoordig leeven , 'maar ook hunne Voorzaaten, welke , in verfchillende tijden en onder verfchillende Naden, geleefd hebben , zints de Verwoesting van hunne Stad en Tempel. De Verwoesting van den Tempel, en de Verdrooijing des Volks, is een merkwaardig Tijddip in de Burgerlijke Gefchiedenis: want "terwijl deeze gebeurtenisfen dienen ter bevestiginge van de Waarheid des ChristelijkenGodsdiensts, behoorden de Jooden in dezelve op te merken de uitwerkzels hunner Ongeloovigheid. Dit Volk, hoe zeer benaauwd, en wreedlijk vervolgd, geduurende het tijdverloop van verfcheiden eeuwen, blijft, egter, deeds in weezen, als een leevendia; gedenkteken van de Godlijke getrouwheid èn waaragtigheid. In den eigenlijken zin genomen, hebben zij geene gevestigdewoonD 5 de- De Oud» JOODEN. De Heden. daagfcke JOODEN.  De Heden, doagfche JOODEN. 58 GODSDIENSTIGE ftede in deeze waereld; zij zijn, als 't ware, het uitvaagzei aller Natiën; nogthans fchijnt het Godlijk Opperweezen hen bij aanhoudenheid te blijven befchouwen, als een Volk, welks verduisterde oogen des verftands Hij ten eenigen dage zal verlichten, en welk Hij in 't einde zal Hellen tot voorwerpen zijner bermhartigheid. Veelen, in hunne Leerftellingen en Godsdienstige begrippen onbedreeven , hebben hen onwaardiglijk behandeld. Doch,uit hetgeen wij vervolgens zullen melden , zal het blijken, dat zij, hunne verwerping van het Euangelie, en hunne onderhouding vanzommige belachelijke gewoonten en plegtigheden ter zijde geiteld zijnde, m allen opzigte regt hebben op de beicherming der Burgerlijke Overheid. ^ Om dan eenen aanvang te maaken met de Fundamenteele Artikelen, Hoofdleerltellingen of Grondbeginzels van hunnen Godsdienst, zullen wij onzen Leezeren onder 't oog brengen , een kort begrip van hunne Geloofsbelijdemsfe; deeze beftaatuit dertien Artikelen. Het Artikel, raakende de komst van den m e s s i a s uitgezonderd, zijn ze van dien aart, dat ze van elk verftandig en befchaafd Heiden, ja zelf van een Christen, kunnen ondertekend Worden. De dertien Geloofsartikelen der Hedendaags fche Jooden. I. „ Ik geloof, met een vast en volkomen „, Geloove, dat god de Schepper aller din- ?> gen  GESCHIEDENIS. 59 ,, gen is; dat Hij alle fchepzels regeert en e „ onderhoudt; dat Hij alleen alles heeft ge,, maakt; en dat Hij nog werkzaam is, en j „ altoos werkzaam blijven zal tot in alle eeu„ wigheid. II. „ Ik geloof, met een vast en volkomen ,, Geloove, dat 'er maar één god is; daar „ is geene Éénheid gelijk de zijne: Hij alléén „ is geweest, is, en zal zijn god tot in al,, le eeuwigheid. HL „ Ik geloof, met een vast en volkomen „ Geloove, dat god niet lichaamlijk is; Hij „ kan geene Hoffelijke eigenfchappen bezit„ ten ; en geen lichaamlijk Weezen kan bij „ Hem vergeleeken worden. IV. „ Ik geloof, met een vast en volkomen ,, Geloove, dat g o d het begin en het einde „ aller dingen is. V. „ Ik geloof, met een vast en volkomen 9, Geloove, dat god alléén moet gediend, „ en behalven Hem niemand aangebeeden ,, worden. VI. „ Ik geloof, met een vast en volkomen », Geloove, dat alles, wat de Profeeten heb* 3, ben geleerd, waar is. e Heden» iaagfche O O DEN.  De Heden, dnagfche JOODEN. 60 GODSDIENSTIGE V I L „ Ik geloof, met een vast en volkomen Geloove, dat de Leer en de Voorzegging „ van mozes waar is; hij is de Vader en ,, het Hoofd aller Leeraaren, die vóór hem „ leefden, zedert geleefd hebben, of naa „ hem zullen leeven. VIII. „ Ik geloof, met een vast en volkomen „ Geloove, dat de Wet, welke wij thans „ bezitten, de zelfde is, welke aan mozes ,, is gegeeven. IX. „ Ik geloof, met een vast en volkomen „ Geloove, dat deeze Wet nooit zal veran„ derd worden, en dat god nimmer eene andere Wet zal geeven. X. „ Ik geloof, met een vast en volkomen „ Geloove, dat god alle de gedagtenenbe13 drijven der menfchen weet. XI. „ Ik geloof, met een vast en volkomen ,, Geloove, dat god de werken der geenen „ zal beloonen, welke zijne Geboden onder„ houden, en de zulken ftraffen, die zijne , Wetten overtreeden. XII. 9, lk geloof, met een vast; en volkomen „ Ge-  GESCHIEDENIS. 61 Geloove, dat de messias zal koomen; „ hoewel Hij vertoeft, zal ik dagelijks zijne „ komst verwagten. XIII. „ Ik geloof, met een vast en volkomen „ Geloove, dat 'er een Opftanding der doo„ den zijn zal, ten tijde als god zulks raad- zaam zal oordeelen. Gezegend en ver5, heerlijkt zij tot in de Eeuwigheid de naam „ des Scheppers!" Eer wij voortgaan om verflag te doen van den üpenbaaren Eerdienst der Jooden, nevens hunne overige Godsdienstige gewoonten en plegtigheden, zal 't noodig zijn eene befchrijving te geeven van den aanleg en het maakzel hunner Synagogen, en den tijd te melden , zints welken zij 't eerst geftigt wierden. Naa de wederkomst der Jooden uit de Babylonifche Gevangenisfe, begaven veelen hunner zich na verfcheiden gewesten der Waereld , en namen in dezelve hun vast verblijf. Vermids het hier door voor hun onmogelijk wierdt, den Tempeldienst te Jeruzalem, op gezette tijden, bijtewoonen, en het, egter, noodig was dat de kennis van de Wet onderhouden wierdt, gaf dit aanleiding tot het ftigten van Synagogen, of plaatzen, in welke de Openbaare Eerdienst kon geoeffend worden, in ieder ftad of vlek, in welke zij verfpreid waren. In 't eerst wierden deeze Synagogen gebouwd in de nabuurfchap van fteden, van boomen omringd; doch, in laatere tijden, wierden zij in de fteden zelve opge- De HtdtH' daagjche J O O D E PT.  De titden. daagfche JOOD EN. 6a GODSDIENSTIGE gericht: met dit onderfcheid, dat zij altoos boven de hoogte van gemeene huizen wierden opgetrokken. Offeranden mogten in dezelve niet geofferd worden. In alle hunne Synagogen moet de ingang zijn récht tegen over de plaats, alwaar de Ark of Verbondkist ftaat, en dit is doorgaans in het Oosten. _ Terwijl de Jooden in hunne Synagogen zijn, mogen zij over geene waereldfche zaaken fpreeken. Zij moeten zedig zijn in hun gedrag, en zich onthouden van flaapen. Met veel plegtigheids worden hunne Synagogen ingewijd; dit zal blijken uit het volgende berigt wegens de inwijding der Portugeefche [Joodfehe] Synagoge te Amfterdam. De Aanzienlijkften onder de Jooden, welken de Wet wierdt voor uit gedraagen, begaven zich 's morgens in ftaatelijken optogt na de nieuw gebouwde Synagoge, in welke zijverfcheiden plegtige Godsdienstöeffeningen verrigtten, welke zij herhaalden geduurende acht agtereen volgende dagen. Op eiken dag wierden 'er heilige liederen gezongen, met fnaarenfpel gepaard, en verfcheiden redevoeringen uitgefprooken, op de plegtigheid flaande. Eene rijkelijke inzameling van penningen gefchiedde 'er ten behoeve der armen; men hoorde 'er etlijke vleiende loffpraaken ter eere des Prinsfen van Oranje , welke hun edelmoediglijk vrijheid van Openbaare Godsdienstoeffeninge hadt verleend (*). Deeze Synagoge 5 (*) Onze Schrijver is hier omtrent niet behoorlijlc onderrigt. Het verleenen van vrijheid van Openbaare Godsdienstöeffeninge is hier te Lande het werk niet des   GEZICHT dek.PORTUGEES OHË kn HOOGDUITSGHE tb AM{  J ))DEN " SYNA.6 O GEN , even s hbt FEEST berLOOFHUTTE^   GESCHIEDENIS. 63 ge, welke een fraai ftuk van Bouwkunde is, ftaat in het Oostlijk gedeelte der ftad, en kan ruim twee duizend menfchen bevatten. In de meeste landen, hebben zij, nevens en naast aan de Synagogen, Schooien opgericht , in welke de Wet verklaard wordt, volgens de Uitleggingen, door de Rabbynen of Leeraars vervaardigd; wijders wordt in dezelve onderwijs gegeeven in verfcheiden zaaken van geringer aangelegenheid. Zo naauwgezet zijn de Rabbynen in de onderhouding van hunne mondelinge overleveringen, dat de Leerlingen zo dra mogelijk zich ter Hoogefchoole moeten begeeven, en dezelve met een fchijnbaaren tegenzin verlaaten. Deeze Rabbynen zijn Mannen in de Wet van mozes bedreeven; zij zijn zo wel de Leeraars des Volks, als de Leermeesters der Jeugd. Groot is de eerbied, welke hun wordt toegedraagen; zij genieten het voorregt van uitfpraak te doen in alle gefchilftukken, bijzonderlijk»ten aanzien van de dingen,' welke volgens de Wet geoorlofd of verbooden zijn. Zij worden geordend met oplegging der handen , eene plegtigheid van eene hooge oudheid, gelijk blijkt uit Deuter. XXXIV. daar mozes, kort vóór zijnen dood, jozua de handen opleide. Zo dra de Jooden in hunne Synagogen zijn gekoomen, doen zij den Taled aan, zijnde een wit vierkant ftuk linnen; hier mede bedek- des Prinsfen van Oranje, maar van 'sLands Staaten, of van de Wethouderen der bijzondere Stedsn, Vertaaler. De HtdtnU daagfcltc JOODEN.  De Hedendaagfche JOODEN. 64 GODSDIENSTIGE dekken zij hun hoofd, of zij binden het over hunne fchouders, zo lang de Openbaare Eerdienst duurt; dit doen zij in naavolging van mozes, die, ten tijde als hij van den Berg Sinaï nederkwam, genoodzaakt was zich met een kleed te bedekken, om de heerlijkheid des heeren te verbergen, die van zijn gelaat fcheen. De banden en kwasten, tot den Taled behoorende, worden Zizitb genaamd j in eiken band zijn vijf knoopen, volgens het getal der Boeken van mozes. Wanneer zij den Taled aandoen, zeggen ze: „ Ge„ loofd zij god, die mij geheiligd heeft door „ zijne Wet, en bevolen de Zizith te draa- gen." Zeshonderd en dertig geboden van den Talmud zijn in de Zizith vastgebonden ; zij befchouwen dezelve als hunner diepfte eerbiedenisfe waardig. De zodanigen onder de Jooden, welke meer dan gemeen Godsdienstig zijn, draagen op hunne armen, en aan hunne voorhoofden, twee Hukken parkement, Tiffitin genaamd, bevattende de Tien Geboden. Doch de Vrouwen mogen dezelve niet draagen, ook niet de Mannen , wanneer zij eene Begraavenis bijwoonen, of nabij een Lijk koomen. De Jooden zijn verpligt, volgens hunne Wet, god te looven zo dra zij 's morgensuit hun bed verrijzen, als mede op de Sabbathen en Feestdagen. Wanneer zij in hunne Synagogen treeden,buigen zij zich na 't Oosten, en zeggen verfcheiden plaatzen op uit de Pfalmen, beginnende met de volgende: „ Hoe lieflijk zijn uwe Voorhoven, o j a„ kobJ en uwe Tenten, 0 israël! en ik „ koom  GESCHIEDENIS. 65 koorn in uw huis in den overvloed uwer berm „ hartigheid, en in uwe vreeze zal ik aan„ bidden na uwen heiligen tempel. Heere, „ ik heb lief gehad de wooning van uw huis, „ en de plaats alwaar uwe eere woont •, en ik „ aanbid [buig. mij neder en kniel] voor den „ heekü mijnen Maaker. Mijne gebeden „ zijn voor u, o heere! in den welaange„ naamen tijd. O god! in den overvloed „ uwer bermhartigheid , verhoor mij in de „ waarheid uwer zaligheid." Zo dra de Voorleezer op zijn geftoelte is geklommen, roept hij overluid: „ De h e e r „ der waereld, die geregeerd heeft, voor „ dat 'er iets gemaakt of gefchapen was, ten: ,, tijde als alles door zijnen wille gemaakt ■ „ was, wierdt zijn naam Koning genoemd; „ en die, naadat alles een einde zal hebben „ genomen, alleen geducht zal blijven. Hij „ is geweest, Hij is en Hij zal zijn met heer„ lijkheid!" Verfcheiden gebeden en dankzeggingen worden hier nevens gevoegd; doch vermids zij, voor 't meerengedeelte, uit de Pfalmen zijn ontleend, zou 't nutteloos weezen dezelve hier bij te brengen. Naadat 'er een gedeelte der Wet is voorgeleezen , Haat ieder der aanweezigen op van zijne plaatze, en treedt drie Happen agterwaarts, terwijl ondertusfehen de Chazam, of het Koor, achttien zegeningen zingt, beftaande uit even zo veele Vaerzen uit de Pfalmen. Vervolgens bidt ieder een kort itil gebed; dit doet hij overeind flaande, met zijne voeten ftijf tegen elkander geplaatst. Voorts buigen zij hunne hoofden, en begeeven zich 1. Dïtu E daar. De Heden» daagfche JOODEN.  De Heden- daagfche J O O OEN. 66 GODSDIENSTIGE daarnaa tot hunne bijzondere Godsdienstöeffeningen. Geduurende den Openbaaren Eerdienst, hebben de Jooden gordels rondom hun lichaam gebonden, om het hart van de benedenfte deelen af te fcheiden; hunne handen en het aangezigt moeten rein gewasfchen zijn. Hunne hoofden houden zij gedekt, en zij moeten een uur lang zich bezig houden met dille gebeden, voordat de üpenbaare Eerdienst eenen aanvang neemt. In wat gedeelte der waereld zij zich ook bevinden. vooraf wenden zij het aangezigt na Jeruzalem, met hunne handen op de borst, en de oogen ftijf op den grond gevestigd. Terwijl de deur van de Verbondkist wordt geopend, zegt het Volk: „ En toen deArke ,, voorttoog, fprak mozes: Staaop, hee„ re! en laaten uwe vijanden verdrooid wor„ den, en laaten ze voor u vlieden die u „ haaten: want de Wet is uit Zion, en het „ Woord des heeren uit Jeruzalem." Terwijl het Wetboek uit de Verbondkist wordt genomen , zegt het Volk: „ Geze„ gend zij de heere, die zijne Wet heeft ,, gegeeven aan zijn VolkiSRAëL in der„ zeiver heiligheid." Straks naadat de Wet aan het Volk vertoond is, wordt zij gedeld in handen van den Leezer, die dezelve onder zijne armen houdende, midlerwijl met luider demme roept: „ Verheerlijkt de hee„ r e nevens mij, en wij zullen gezament„ lijk zijnen naam grootmaaken." Het Volk antwoordt hierop : „ Uwe, o heere! is „ de grootheid, en de kragt, en de heer„ lijkheid, en de overwinning, en de ma- „ jes-   VEETOONING YAN BE "WE T  W MOSES AAN HET ~VOJjTL .   GESCHIEDENIS. 67 s, jesteit van alles 't geen in den Hemel en : ,, op de Aarde is; uw, o heere! is het „ Koninkrijk, en Gij zijt het, die alle dingen „ groot maakt." Terwijl de Leezer zich van de Verbondkist na het Altaar begeeft, de Wet in zijne handen houdende, zegt het Volk: „ Wij zullen den heere onzen god groot„ maaken, en wij zullen nederbuigen voor „ zijnen voetbank: want Hij is heilig ; wij „ zullen den heere onzen god grootmaa„ ken, en wij zullen nederbuigen voor den „ berg zijner heiligheid: want de heere „ onze g 0 d is heilig." Terwijl het Wetboek op het Altaar gelegd, en ontrold wordt,zegt de Leezer: „ En Hij zal hulpe betoonen, en „ Hij zal gedagtig zijn, en Hij zal verlosfcn „ allen, welke op Hem vertrouwen." Hierop roept de Leezer verfcheiden perfoonen bij hunne naamen, en leest elk hunner een gedeelte der Wet voor. Voorts roept hij eenen anderen, die, zo ras hij voor het Altaar is gekoomen, zegt: „ Looft den hee„ re, die gezegend is;" en het Volk antwoordt : „ Gezegend zij den e ere, die „ gezegend is van eeuwigheid tot eeuwig„ heid." Straks zegt de perfoon , geroepen om de Wet te hooren voorleezen: „ Gezegend „ zijt Gij, o heere onze god! Koning der „ Waereld! die ons verkooren hebt uit alle „ Geflagten, en ons uwe Wet hebt gegec„ ven; gezegend zijt Gij, o god! die de „ Wet hebt gegeeven." Naadat de Leezer een gedeelte der Wet heeft geleezen, zegt de perfoon, geroepen om daar naar te hooren: „Gezegend zijt Gij, E s ,p o De Hedendaagjchs [OODE»,  De Hedendaagfche JOODEN, 63 GODSDIENSTIGE „ o heere onze god! Koning der Wae-, ,, reld! Gij hebt ons de waare Wet gesce„ ven, en het leeven der Waereld hebt Gij „ onder ons geplant. Gezegend zijt Gij, o „ heere! die de Wet hebt gegeeven." Indien de perfoon, geroepen om naar het leezen der Wet te hooren , van eenig onheil verlost, of van over Zee is gekoomen , zegt hij: „ Gezegend zijt Gij, o heere „ onze god! Koning der Waereld ! die berm5, hartigheden betoont, zelf aan de Misdaadi„ gen: want Gij hebt mij alle goedheid be„ toond." De Vergadering antwoordt hierop : „ Hij, die aan u alle goedheid heeft be„ toond, zal u alle goedheid betoonen tot „ in eeuwigheid." Naa dit alles geeft de opgeroepene eenig geld in eene Bus, ten behoeve der armen. Voorts het Hoofdftuk , voor dien dag gefchikt, geleezen zijnde, wordt de Wet openlijk vertoond aan den Volke, 't welk hierop antwoordt: „ En dit is dc Wet, welke sio„zes den Kinderen israëls heeft voor„ gefteld, uit den mond des heeren, door „ de handen van mozes. Zij is een boom „ des lecvens voor,dien, die ze aangrijpt, en „ elk die haar vasthoudt, wordt gelukzalig. „ Haare wegen zijn wegen der lieflijkheid, „ en alle haare paden vrede; langheid der „ dagen is in haare rechterhand, en in haa„ re {linkerhand rijkdom en eere. De h e e., re heeft lust, om zijner geregtigheid wil„ le, in de grootmaaking der Wet, en in „ haare fterkte." Terwijl de Wet van het Altaar wordt ge- draa-  GESCHIEDENIS. 69 draagen, om door den Leezer in de Verbond- ] kist gelegd te worden, zegt hij: „Zij zullen „ den naam des heeren looven ! want Hij 3 „ is eene betcherming met zijnen naame al„ leen;" en het Volk antwoordt: „ Geeft „ den lof der Majesteit op de Aarde, en in „ den Hemel, en daar zal verhooging zijn „ voor zijn Volk; toejuiching aan alle zijne „ beweldaadigden; de Kinderen isiuëLS, „ de Natiën, die nabij Hem zijn, looft den „ heere 1 HallelujahP De Jooden zijn verpligt zeer langzaam uit de Synagoge te gaan , en eer zij de Verbondkist uit het oog verliezen, moeten zij een kort fchietgebed ten hemel zenden; ook mogen zij hunne oogen op geen bekoorlijk voorwerp vestigen, opdat dit niet hen den heiligen dienst doe vergeeten,welken zij verrigt hebben. De Jooden doen belijdenis van hunne Zonden aan hunne Rabbi's; de boete, of ftraffe, welke hun wordt opgelegd , is evenre* dig aan de natuur der misdaad. Vrij algemeen is het bij de Godsdienstigen onder de Jooden , zich zelven te tuchtigen; doch niet meer dan negenendertig geesfelllagen mogenzij zich zelven geeven. Doorgaans oeffent de eene Godsdienstige deeze tucht aan eenen anderen. Geduurende de geesfeling, legt de boeteling langs den grond uitgeftrekt, met zijn hoofd na 't Noorden, en zijne voeten Zuidwaarts gekeerd; hij mag niet Oost- en Westwaarts leggen; dit zou als eene ontheiliging worden aangemerkt. De perloon, welke den boeteling de geesfelllagen toedeelt, fpreekt de volgende woorden uit P/alm LXXVlil. 3^. Ü 3 ' Doch )e Heden* daagjche O O D E n.  De Heden- daagfche JOODEN. 70 GODSDIENSTIGE Doch hij, bermhartig zijnde, verzoende de ongeregtigheid, en ver dorf ze niet; maar wendde dikwijls zijnen toorn af, en wekte zijne gantjche grimmigheid niet op. Bij het fpreeken van ieder woord, geeft hij hem eenen flag; en vermids 'er dertien Hebreeuwfche woorden in dit Vaers zijn, wordt het driemaal herhaald, maakende het getal uit van negenendertig. Zeer edelmoedig behandelen de Jooden hunne armen; zij vervullen de behoeften der zulken, welke vlijtig zijn, hoewel in bekrompene omftandigheden vervallen; doch wanneer hun voorkomen, die werken kunnen, en niet het een of ander bedrijf willen bij de hand neemen, fnijdenzij deezen geheellijkaf. Zij zijn verpligt zich 's morgens in Baden te wasfchen; doch dit raakt alleenlijk de vermogeuden, of liever de Godsdienstigen. Terwijl zij in het Bad zijn, moeten zij het gezigt na het Noorden of het Zuiden gekeerd houden (maar niet na het Oost of West) zijnde deeze de plaatzen, alwaar god zijn verblijf houdt. In hunne Kerkelijke tuchtoeffeningen zijn de Jooden uitermaate geftreng; zij volgen, ten deezen opzigte, het voorbeeld der aloude Pharizeeuwen. Zommige der misdrijven, om welke zij aan de ftrafoefteninge van hunne Oudften onderhevig worden, kunnen met geene welvoeglijkheid hier genoemd worden, dewijl zij bij den kuifchen Leezer aanftoot zouden kunnen verwekken. Strenger dan eenige andere misdaad wordt het Overfpel geftraft. In het holfte van den winter, wordt de  GESCHIEDENIS. 71 de Zondaar, verfcheiden dagen agtereen, in koud water gedompeld; indien het water bevroozen zij, moet het ijs gebroken worden, en de Overfpeeler tot aan de kin toe zo lang daarin ftaan, tot dat een Eij hard gekookt wordt. Indien de misdaad in den Zomer gepleegd zij, wordt hij naakt uitgekleed, en verfcheiden agtereenvolgende dagen aan het fteeken van Bijen en Mieren blootgefteld. > Wijders hebben ook de Jooden formulieren van den Ban; deeze is onderfcheiden in den Kleinen en den Grooten Ban. De Kleine Ban mag niet langer dan dertig dagen duuren; doorgaans wordt dezelve geoeffend om het verzuimen van den Openbaaren Eerdienst in de Synagoge, om eene oneerbiedige bejegening omtrent hunne Rabbi's of Leeraars , en om verfcheiden andere beuzelingen, onnoodig om hier te worden opgenoemd. Wat aangaat den Grooten Ban, deeze is van ver' fchillenden aart, en in zijne hoedanigheid en wijze verfchrikkelijker dan wij in ftaat zijn te melden. Dezelve wordt geoeffend, om het fpotten met de Wet, of het lachen om deeze of geene van hunne gewoonten en plegtigheden. Zij vervloeken den Zondaar bij den Hemel en bij de Aarde-, zij geeven hem^ over aan de magt der booze Engelen ; zij bidden dat god hem fpoedig wil verdelgen, alle fchepzelen zijne vijanden maaken, hem met allerlei ziekten en ongefteldheden bezoeken , zijnen dood verhaasten, en hem werpen in de buitenfte duisternis tot in alle eeuwigheid. Memand mag hem nader koomen dan tot op een afitand van zes voeten; alle menE 4 lehe- De Heden- daagjche j o o d a N.  De Hedendaagfche JO O DEN. 7* GODSDIENSTIGE fchelijke bij (land wordt hem geweigerd, zelf in gevalle hij gevaar liep om bij gebrek aan de behoeften des leevens te fterven. Zij leggen eenen fteen op zijn graf, om daarmede aan te wijzen, dat hij behoorde gefteenigd te worden. IN iemand van zijne bloedverwanten mag over hem het rouwgewaat draagen , maar zij moeten go» danken, dat Hij hem uit^de waereld heeft weggenomen. Zo groot is de eerbied, welken de Jooden voor den Sabbat hebben , dat dezelve de maate van zedelijke verpligtinge te bovengaat. De Sabbat neemt zijn begin op Vrijdagavond , een halfuur voor Zonnenöndergang; op dat oogenblik moet ieder Jood zijne Lamp outfteeken, al ware 't dat hij de Olie van zijne buuren moest bedelen. De Vrouwen moeten de Lampen ontfteeken , ter gedagtenisfe van eva, die, door haare ongehoorzaamheid , het licht der waereld uitbluschte. Op Vrijdag moet ieder Jood zijne nagels korten, op de volgende wijze. Zij beginnen van den kleinen vinger van de {linkerhand, en gaan wijders voort tot den middelden vinger, waarnaa zij wederkeeren tot den vierden vinger, en dus vervolgens tot aan den duim. Aan de rechterhand beginnen ze van den middelden vinger , en wijders van den duim tot aan den kleinen vinger. De afgeknipte nagels moeten in den grond begraaven, of in "het vuur verbrand worden. Eer de Sabbat eenen aanvang neemt, houden zij een maaltijd, welken de huisvader moet zegenen; terwijl hij dè zegeningen uitfpreekt, houdt hij het oog gevestigd op de brandende Lampen, Op  GESCHIEDENIS. 73 Op den Sabbat doet een van hunne Leeraars eene redevoering, meestal opgevuld met onverftaanbaare wartaal; doch nimmer fmaalen zij op de Burgerlijke Magt. Dat zij gehoorzaame onderdaanen zijn, blijkt uit het volgende Gebed, 'c welk, op eiken Sabbatdag, [in Engeland,'] in- hunne Synagogen wordt geleezen. „ Mogt Hij, die verlosfing aan de Konin„ gen , en heerfchappijen aan de Vorsten „ ichenkt, wiens Koninkrijk een eeuwig„ duurend Koninkrijk is, die zijnen knegn „ david heeft verlost van het vernielend „ Zwaard; die eenen weg baande door deZee, „ en een pad door de magtige Wateren, ze,, genen, behoeden, bewaaren en onderl'ccu- nenonzen genadigftenHeer Koninggeor„ ge den Hl. onze genadigfte Koningin „ chaillotta, en alle de overige takken 9, der Koninklijke Familie; mogt de Opperde „ Koning der Koningen, door zijne onein„ diae goedertierenheden , hen bewaaren , hunne leevensdagen verlengen , en hen „ verlogen uit alle gevaaren en ongelegen„ heden! Mogt de Opperde Koning derKo„ ningen onzen Heer Koning groot maaken, „ en grootiijks verhoogen, en hem eene lang„ duuripe en vcorfpoedige regeering fchen- ken! Mogt de Opperde Koning der Ko„ ningen hem, en zijnen Raad en den Staa„ ten zijns Koninkrijks fchenken goedwillig • „ heid jegens ons , en geheel Israël onze broederen! Mogt in zijne en onze dagen ,, Juda behouden worden, en hraêl zeker „ woonen, en mogt de Verlosfer voortköoE 5 „men Dc Tlcdeni daagjche JOUUES,  De Heden daagfche JOODEN 74 GODSDIENSTIGE ■ „ men uk Zion! Dit alles fchenke ons god „ door zijne oneindige bermhartigheid; en i „ laat ons zeggen, Amen." Veel werks maaken de looden van de Nieuwe Maan; doch het blijkt niet dat zij dezelve befchouwen als een voorwerp van Godlijken Eerdienst, maar alleenlijk als een bewijs dat god de Oorfprong is van alles wat in de natuur beftaat, en dat de vernieuwing der Getijden door zijne wijsheid en magt gewrogt wordt. In onze maand Augustus doen zij belijdenis van alle hunne zonden, en neemen een befluit om hun leeven te verbeteren. Deeze plegtigheid wordt aangekondigd door het blaazen op eenen hoorn in de Synagoge, in naavolging van het blaazen op hoornen in den Tabernakel, in de Woestijn, ten tijde als mozes voor de tweede maal op den Berg Sinaï klom. Zij gelooven dat het geluid der hoornen den Duivel verjaagt; en dit is de reden, waarom dezelve plegtiglijk gewijd wordt , voor dat op denzelven wordt geblaazen. De perfoon , die op den hoorn blaast, ftaat op de plaats, van welke de Wet wordt voorgeleezen;terwijl de gantfche Vergadering rondom hem ftaat in de ootmoedigtte lichaamshouding, met hunne handen om hoog geheeven, en de oogen op den grond gevestigd. Het is een Ramshoorn, daar men zich van bedient,in naavolging van i zaaks Ram; zij verbrijzelen dien, om aan te duiden de gemoedsgeftalte des Zondaars, en de uitwendige houding zijner vernederinge. 't Is, mistchien, omdat zij geen land in eigendom bezitten, dat zij de plegtigheid van den Wezr  GESCHIEDENIS. 75 WeggaandenBok agterweege laaten; in plaats ] daar van fchudden zij hunne klederen uit over een waterpoel, terwijl tevens de volgen- j de woorden uit micha, Hoofdft. VII. 19. worden uitgefprooken : Hij zal zich onzer weder ontfermen; Hij zal onze ongeregtigheden dempen: ja Gij zult alle hunne zonden in de diepten der Zee werpen. Aan werken van boetvaardigheid en vernederinge worden de tien eerfte dagen des nieu» wen jaars toegewijd: want de Jooden gelooven dat op de eerfte negen dagen god hunne harten doorzoekt, en op den tienden dag het oordeel over hen velt, door den naam der boetvaardigen in het boek des leevens, en dien der onboetvaardigen in het boek des doods te fchrijven. Nog eene andere plegtigheid is 'er onder de Jooden aangenomen, die, hoewel voormaais zeer algemeen, thans, egter, zelden wordt gevierd. Elk Vader des huisgezins nam een witten haan, en elke Huismoeder eene henne; doch eene zwangere Vrouw nam zo wel een haan als eene henne. Met deeze Vogelen beftreeken zij tweemaal hunne hoofden ; telkens fprak de Vader des huisgezins: „ Laat deeze haan in mijne plaats ftaan; hij „ zal verzoening doen voor mijne zonden , „ hij zal fterven, doch ik zal leeven." Dit verrigt zijnde, wierdt deezen Vogelen de nek gebroken , en de keel doorftooken ; men wilde hier mede aanwijzen dat het bloed van eenen iegelijk Zondaar moet vergooten worden. In'den beginne plagten zij de Vogels aan de armen te geeven; doch naderhand, in )e Hedm- daagfche OODEÏ.  De Heden daagfche JOODEN 76 GODSDIENSTIGE , in aanmerking genomen hebbende , dat het onvoegzaam ware, fchepzelen te eeten met , zo veele zonden belaaden , deelden zij de waarde in geld onder de behoeftigen uit. Met veel plegtigheids wordt hun Feest der Verzoeninge gevierd, 's Avonds voordat het eenen aanvang neemt, moeten allen, die met elkander eenig gefchil hebben, zich onderling verzoenen. Ieder Mansperfoon brengt eene brandende kaars na de Synagoge ; de Vrouwen moeten in haare huizen kaavzen ontfteeken. Zo bijgeloovig zijn de Jooden, dat zij, uit het meer of min helder 'branden der kaarzen, goed of kwaad voorfpellen. Ligt zou iemand vermoeden, dat zij dit denkbeeld van de Heidenen hebben ontleend. Doch boven alle andere feestdagen, wordt het Paaschfeest met de grootfte plegtigheid gevierd. Hier over behoeven wij ons niet te verwonderen , wanneer wij in aanmerking neemen de menigvuldige en groote wonderwerken, welke god, ten hunne behoeve, in Egypte heeft gewrogt. Dertig dagen ten rainfte voordat zij het brood eeten, wordt de Tarwe toebereid, van welke het moet gebakken worden •, het paard moet gezadeld zijn , welk het brengt ter plaatze daar het moet gemaalen worden, opdat het niet heet worde. Op den jongstvoorgaanden Sabbat vóór het Paaschfeest, wordt in de Synagoge eene redevoering gedaan over het PaaschLam; twee dagen daarnaa moeten alle hunne huisgeraaden zuiver gewasfchen worden. Zij doorzoeken hunne huizen, opdat 'er nergens eenig gezuurd brood overblijve; zij zijn zeer  GESCHIEDENIS. 77 zeer rraauwkeurig in de toebereiding van het ] ongezuurde brood. Doorgaans wordt ditbropd door den Huisvader zelven toebereid; en in- ] dien 'er iets van den Zuurdeesfem op den grond valle, mogen de honden en de katten het niet opeeten. Het moet gekneed worden op eene plaats, welke van de Zon met wordt befcheenen; de Koek, welke voormaals aan de Priesters plagt gegeeven te worden,wordt tot asch verbrand. Zij moeten aan tafel zitten in de houding van lieden, die grooten haast hebben, en gereed ftaan om zich op reize te begeeven; hier mede wordt gezinfpeeld op hunnen uittogt uit Egypte. De Vader des huisgezins zit met zijne Kinderen en Dienstboden aan tafel; eenige Meelkoeken nevens een gedeelte van een Lam worden hun voorgezet. Voorts wordt hun opgedischt een zamenmengzel van vrugten in eene pastei, in de gedaante van een tichelfteen vervaardigd, om hen alzo te doen gedenken aan de tichelfteenen, welke hunne Voorouders in Egypte maakten. Terwijl het Pafcha wordt gegeeten, leunen zij met hunnen flinker arm op de tafel, om aan te wijzen de vrijheid, welke zij genooten, naadat zij uit de Egyptifche flaavernije verlost waren. Daarnaa eeten zij bittere moeskruiden, ter gedagtenisfe van de bitterheid der Egyptifche flaavernije. Terwijl de fchouder van het Paasch Lam in een fchotel openlijk wordt vertoond, fpreekt de Vader van 't huisgezin de volgende woorden: „ Ziet „ het brood der fmarte en der verdrukkin„ ge, 't welk onze Vaders in Egypte heb- „ ben )e Hedendaagfche O OD Elf.  Da Heden daagfche JOODEN. ?8 GODSDIENSTIGE • » ben gegeeten; laat hij, dien hongert, toe* „ treeden en eeten: dit is de Offerande van „ het Paasch-Lam." De fchouder wordt om hoog geheeven, om aan te wijzen de magtige hand des heeren, door welke zij uit de llaavermje verlost wierden. Naa 't verrigten van deeze plegtigheid, zingt het geheele gezelfchap eenen Lofzang; wanneer zij aan dat gedeelte zijn gekomen, 't welk melding maakt van de tien Plaagen van Egypte , plengen zij een weinig wijns op den grond, wenfehende dat deeze Plaagen verre van hun mogen geweerd worden. Dan drinken zij van den wijn , en voleindigen den Lofzang. Straks wascht de huisvader zijne handen in rein water, en een der Paaschbrooden gebroken hebbende , geeft hij een gedeelte daar van aan elk der aanzittende gasten. Dit verrigt zijnde, beginnen zij van het Lam te eeten; 't geen zij overlaaten, moet tot asch verbrand worden. De geheele plegtigheid wordt met het drinken van een glas wijns beflooten. Voormaals plagten zij het Pafcha te eeten met ontfehoeide voeten, en omgorde lendenen ; doch deeze bijzonderheid hebben zij zedert nagelaaten, omdat het dagelijksch offeren te Jeruzalem heeft opgehouden, en de Stad en Tempel, voorheen hunne heerlijkheid en eere, thans verwoest zijn. Het Pinkjlerfeest wordt onderhouden als een tijd van dankbetooninge , voor het inzamelen van de vrugten der Aarde. Hoewel de tijd, op welken dat feest gevierd wordt met invalt in den tijd des Oogsts in onze Europilche landen, volharden, nogthans, de Joo-  GESCHIEDENIS. 79 Jooden in het vieren van hetzelve, omdat zij gelooven eenmaal te zullen herfteld worden in 't bezit van het land Kanaan. Geduurende dit feest, wordt het boek Ruth, door vijf onderfcheiden perfoonen, in de Synagoge voorgeleezen. De Natie onthaalt elkander op allerlei lekkernijen, met melk toebereid ; dit, zeggen ze, is een zinnebeeld van de Wet, uit hoofde van zijne witheid en zoeten fmaak. Hunne Synagogen vertieren zij met lampen , en zij ftrooien welriekende kruiden en bloemen rondom het geftoelte, van 't welk de Wet wordt voorgeleezen. Een ander groot feest, is dat der Tenten, of Loofhutten; zij vieren hetzelve ter gedagtenisfe van 't verblijf hunner Voorvaderen in de Woestijn, daar zij onder Tenten woonden. Staande dit feest, 't welk acht dagen duurt, woonen zij in hutten of tenten, naast hunne huizen opgeflagen. Deeze hutten mogen met geen dak noch boom overdekt zijn. Dagelijks bezoeken zij de Synagogen. Elk Jood draagt dan in zijne rechterhand één tak van een Palmboom, drie takken van een Mirtheboom, en twee Wilgentakken, allen zamengebonden; in de {linkerhand houden zij een tak van een Citroenboom met zijne Vrugten. Zo ras zij de Synagoge zijn genaderd, zwaaien zij met de takken, eerst na 't Oost, daarnaa na 't Zuid, vervolgens na 't West, en eindlijk na 't Noord. Dit zijn zinnebeeldige plegtigheden; de Palmtak is een zinnebeeld van de geveinsdheid; de Mirthetak betekent de goede werken; de Wilgeboom is eene af- beel- De Heden* daagfclit JOODEN.  De Hedendaagjche JOODE N. 80 GODSDIENSTIGE bedding van de boosdoenders , en de Citroentak van de regtvaardigen. Op den -zevenden dag van dit feest, loopt het Volk rondom het geftoelte des Voorleezers, met de takken in de handen, en onder het fchielijk en overijld opzeggen van eenige gebeden; dit gefchiedt ter gedagtenisfe van den rampfpocdigen en ongevestigden ftaat, in welken hunne Voorouders zich bevonden , terwijl zij door de wildernis reisden. Geduurende de geheele plegtigheid, vieren zij dermaate den teugel aan eene losbandige kortswijligheid, dat hun Eerdienst veel meer het voorkoomen heeft van -een belachelijk klugtlpel, dan van iets 'tgeen den naam van Godsdienstigheid of Godsvrugt draagt. Met Feest der Wet wordt gevierd op den drieëntwintigften van Herfstmaand , zijnde den negenden dag naa het Loofhuttenfeest. Op den jongften avond vóór den negenden dag, worden alle de Boeken der Wet uit de Verbondkist genomen, en in ftaatelijken optogt rondom des Voorleezers gettoelte gedraagen. Onder dit alles houdt zich het Volk bezig met het zingen van Lofzangen en luiddruftige toejuichingen. Het Feest der Lampen wierdt door de Rabbi's, of Leeraars, ingefteld, ter gedagtenisfe van de befaamde Makkabeeuwen; het duurde acht agtereenvolgende dagen, ter oorzaake van de Befnijdenisfe, welke, geduurende de regeeringe van antiochus epiphakes, wierdt opgefchort. — Het Purim-feest, zo veel betekenende als het feest der Loten , duurt twee dagen; het wierdt eerst ingefteld ter   GE MAS KBBJD BIL , BY GELEGENHEID I  JOODSCHE PURIM wPBBS T.     CDA-G^IK DB PORTUGEESCUE JOOB8CHB KBBK,MAMBTJ4»0-Ot.   GESCHIEDENIS. 3l ter gedagtenisfe van hunne bevrijdinge voor den ondergang, ten tijde als hajun Koning ahasuerus opltookte om hen allen ter dood te brengen. In den morgenftond deelen zij brood uit onder de armen ; en op den avond begeeven zij zich na de Synagogen, alwaar het geheele Boek Estbtr voorgeleezen , en aan den Volke wordt verklaard. Terwijl de Voorleezer zijn werk verrigt, legt hij op de knieën , daar hij onder het voorleezen van de Wet verpligt is overeinde te ttaan. Hij doet drie Gebeden, in welke hij god dankt voor de bevrijding, aan hun verleend, tegen het verraad, door ha man tegen hen gefmeed. De Gebeden geëindigd zijnde, geeven zich de Jooden toe in allerlei wellustigheden : waarom dit feest met regt mag genoemd worden het Joodfehe Karnaval. Wanneer iemand [van Christen of Heidenfche Ouderen gebooren] zijne genegenheid te kennen geeft, om over te gaan tot den Joodfchen Godsdienst, wordt hij naauwkeurig ondervraagd door de hoofden der Synagoge , om agter de beweegredenen van zijn belluit te koomen. Bevinden ze dat het ontftaat uit tijdlijke inzigten, dan weigeren ze hem om onder hen te worden toegelaaten. Doch indien zij voldaan zijn omtrent zijne beweegredenen , befnijden ze hem, en naadat hij geneezen is, wasfehen zij zijn geheele lichaam met rein water, in de tegenwoordigheid der Oudlten; waarnaa hij als een volkomen Jood wordt aangemerkt. Tegenwoordig maaken de Jooden niet veel werks van het aanwinnen van Joodegenooten; want zij zijn I. deel. F wel De Heden- daagjche JOODEN.  De Heden. daagfche JOODEN. 82 GODSDIENSTIGE wel vergenoegd, indien zij als een afgezonderd Volk mogen leeven, zich met den Koophandel geneerende. Wanneer de Joodfehe Vrouwen zich baaden, met oogmerk om zich te reinigen,moet zulks gefchieden in tegenwoordigheid van andere Vrouwen, die verpligt zijn te zweeren, dat zij over haar geheele lichaam zijn gewasfchen , opdat aan haar geene de minlte onreinheid blijve. Want geene Vrouwen, aan eenige Vrouwelijke ongefteldheden zukkelende, mogen in de Synagoge koomen. Ondertusfehen heeft 'er , ten aanzien van deeze plegtigheid, eenig onderfcheid plaats tusfchen de Hoogduitfche en de Portugeefcbe Jooden. Zeer zorgvuldig zijn de Jooden omtrent de opvoeding van hunne Kinderen. Van hunne vroegfte jeugd af moeten zij met gedekten hoofde gaan, en den Gordel draagen, welke het hart van de long fcheidt. 's Morgens vroeg moeten zij de woorden: „ Geze„ gend zij god, die Israël met kragt om„ gord heeft," herhaalen. Den naam gods mogen zij niet oneerbiedig noemen. Wel diep wordt hun ingeprent, alle de geboden der Wet, en alle de regels der Synagoge te onderhouden. Ieder Kind wordt meerderjaarig verklaard, zo dra het den ouderdom van dertien jaaren en één dag bereikt heeft •, naa dit tijdftip is de Vader niet meer aanfpraaklijk voor deszelfs gedrag. Het tijdverloop tusfchen de achttien en twintig jaaren, is de tijd voor hun beftemd om in het Huwelijk te treeden; die deezen tijd, zonder te huwen, laaten   HET BAD DER. HOOGBUITSE  IE JOOBENj TE AMSTERDAM.    HUWEIiYKS * PLEGTIGHEID Vit  DE PORTUGEES CUE JOODEN.   GESCHIEDENIS. 83 ten voorbijgaan, zijn voortaan onder hunne Broeders in geen groot aanzien. In de dagen der aloudheid, was de veelwijverij onder de Jooden in gebruik; doch, al zints hunne wederkomst uit de Babylonifche Gevangenisfe, fchijnt deeze gewoonte onder hen in onbruik te zijn gekoomen; heden ten dage leeven zij, ten aanzien van het Huwelijk, even eens als de Christenen. De Ondertrouw gefchiedt in tegenwoordigheid van getuigen, en de Bruidegom, zijner aanftaande Bruid eenen ring aan den Vinger fteekende, zegt: „Wees gij mijne Bruid." Doch zomwijlen verloopen 'er verfcheiden maanden, eer het Huwelijk wordt voltrokken. Naadat de Huwelijksvoorwaarden zijn bepaald, brengen de naaste bloedverwanten acht opeenvolgende dagen door in allerlei vermaaklijkheden. Op den avond van den eerften dag,baadt zich de Bruid, in tegenwoordigheid van anderevrouwen, en wascht haar geheele lichaam. De Bruidegom geeft aan de Bruid eenen Gordel met zilver , en de Bruid wederom aan den Bruidegom eenen met goud geborduurd. In den morgen van den dag, als het Huwelijk zal worden ingezegend, kleeden de Bruidegom en de Bruid zich in een pragtig gewaad. De Bruid wordt geleid na 't huis. alwaar de bruiloft zal gehouden worden; haare Vrouwelijke bloedverwanten, 't zij gehuwd of ongehuwd , verzeilen haar der waarts. Zij wandelt met ongedekten hoofde. en zo dra zij in huis is gekoomen , zet zij zich neder tusfchen twee deftige Matronen ; midlerwijl wordt haar hoofdhair verF 2 fierd De Ê:ien. daagfche JOODEN.  De Htien daagfche ]OODE N 84 GODSDIENSTIGE , fierd en zij met den (luier omhangen, door haare jonge fpeelgenooten, in naavolging van rebekka: want de Bruid mag haaren aanftaanden Man niet zien, voordat het Huwelijk is ingezegend. Dus toegerust zijnde, wordt zij geleid na eenen throon, of verhevene zitplaats, opgericht in eenen tuin, of in de grootfte kamer van het huis; hier fpreekt de Rabbi den Huwelijkszegen uit. Zo dra de Bruidegom toetreedt, roepen allen, die 'er bij tegenwoordig zijn , met luider ftemme uit: „ Gezegend zij hij die koomt." Voorts zingen de jonge lieden , brandende fakkels in hunne handen houdende, den Huwelijkszang. Naa 't eindigen van den Zang, wandelt de Bruid driemaal rondom den Bruidegom , en deeze tweemaal rondom de Bruid. Deeze gewoonte bouwen zij op de woorden , je rem. XXXI. 22. De Vrouw zal den Man omvangen. Ondertusfchen heeft 'er, in onderfcheiden landen, eenig ondevfcheid plaats in deeze plegtige verrigtingen. Dus werpen de Bruiloftsgasten, in Holland en Duiucbland, een handvol Rooms op het nieuw getrouwde paar , onder het fpreeken van de woorden : weestvrugtbaar en vermenigvuldigt. Op zommige plaatzen Haat de Bruid aan de rechterhand des Bruidegoms, volgens de woorden : PfalmXLV. 10. De Koningin ftaat aan uwe rechterhand. In andere landen, werpt de Rabbi de Taled of den {luier, met welke de Bruid gedekt is, over het hoofd des Bruidegoms, in naavolging van boaz, d;e met de Hippen van zijn kleed r u t ii bedekte , Ruth 111. Naa dit alles wordt het nieuw- ge-  GESCHIEDENIS. 85 getrouwde Paar wijn aangebooden, van welken het eene kleine teug neemt,en het overige op den grond werpt. ; Het Bruiloftsmaal is zo kostbaar als hunne omltandigheden toelaaten; onder anderen wordt 'er altoos een fehotel met Gevogelte opgedischt. Een gebraaden Hoen, nevens een Eij , wordt eerst der Bruid aangebooden ; zij eet een weinig daarvan, en geeft het overige aan de Bruiloftsgasten. De Hen betekent de vrugtbaarheid der Bruid, en dat zij met zo veele zorge, als eene Hen van een Eij, zal verlost worden. Naadat het Huwelijk is voltrokken, nadert de Man zijne Vrouw niet binnen een zeker bepaald getal van dagen; deeze gewoonte fchijnt al van oude herkomst te zijn. Niet zo menigvuldig zijn tegenwoordig de voorbeelden van Echtfcheidingen onder de Jooden, als ten tijde toen onze Zaligmaaker op aarde verkeerde ; gedeeltelijk moet dit worden toegefchreeven aan de verpligting, onder welke zij leggen , om zich zo veel mogelijk is te fchikken naar de Wetten der Landen, in welke zij woonen. Wanneer 'er evenwel eene Huwelijksfcheiding voorvak , gefchiedt dezelve, in Holland, Duitschland, en de meeste andere gewesten, met de volgende plegtigheden. De Vrouw, op de verklaaring van twee Getuigen, befchuldigd zijnde, wordt ontbootten in de Synagoge, om aldaar te antwoorden op de befchuldigingen, tegen haar ingebragt. De Ópper-Rabbi ftaat aan de deur, verzeld van twee andere Rabbi's, een NotaF 3. ris y De Heden- daagjche 00 DEN,  D2 Nedtn daagfchs JOODEN. 85 GODSDIENSTIGE ris, en de twee Getuigen. Da Man ftaat naast den Notaris, en de Vrouw recht tegenover den Opper-Rabbi. Dan doet de Rabbi aan den Man zulke vraagen, als hij noo* dig oordeelt; hij befluit dezelve met te vraagen , of hij volharde bij zijn befluit om allerlei verbintenis met zijne Huisvrouwe af te breeken. Naadat hij op de laatstgemelde vraag een toettemmend antwoord heeft gegeeven, leest de Rabbi den Scheidbrief; en vraagt daarop den Notaris , of hij dien gefchree ven, en de Getuigen of zij denzelven ondertekend hebben. Vervolgens wordt de Vrouw verhoord; wanneer zij den Scheidbrief aanneemt, moeten haar de ringen van haare vingers genomen worden, en haare handen open zijn. De Rabbi vouwt den Scheidbrief toe, en geeft dien aan den Man, welke denzelven aan de Vrouw overreikt; zij fteekt dien in haaren zak , of ergens anders onder haare kleederen. De Rabbi daarop de Vrouw flerk aanziende, eischt het gefchrift te rug, leest het andermaal, en verhoort nog eens den Man, den Notaris en de Getuigen. Zeer prijswaardig is deeze omzigtige handelwijze ten dien opzigte. Want de hevigheid van ongeregelde driften, en de kragt der jalouzij doen dikmaals, in een uur van onbedagtpamheid , de menfchen iets onderneemen, 't welk het overfchot hunner leevensdagen onaangenaam maakt, en hen berooft van alle vertroostingen, welke zij in deeze waereld kunnen verwagten. Indien 'er niets in den weg koome, fpreekt de Rabbi het vonnis uit, en zegt der Vrouwe  GESCHIEDENIS. 87 we aan, dat zij binnen de drie maanden niet ] mag hertrouwen. Straks doorfnijdt hij den Scheidbrief in de gedaante van een kruis, en ; bewaart dien vervolgens. Terwijl de Rabbi het vonnis uitfpreekt, moet de Vrouw met ongedekte tronie liaan. De oude plegtigheid, van het*Huwelijk eens Broeders met zijne Schoonzuster, is nog in gebruik onder de Jooden. De-plegtigheid gaat verzeld van de volgende omftandigheden. De Weduw verfchijnt met haaren Schoonbroeder in de Synagoge voor het geftoelte des Voorleezers. Hier doet de Rabbi verfcheiden vraagen; bijvoorbeeld: of haar Man drie maanden dood geweest is? Of de Weduwe volkomene twaalf jaaren oud is ? Zelden is 'er reden voor de laatstgemelde vraag, vermids de Jooden zelden vroeger trouwen, dan gebruikelijk is onder de Landzaaten, onder welke zij leeven. Vervolgens vraagt hij, of de overleedene en hij, op welken de Weduw aanfpraak maakt, Kinders van den zelfden Vader waren ? Of de Weduw een Vasten onderhoude? Want deeze plegtigheid moet in den morgen van dien dag waargenomen worden. Indien de Schoonbroeder bewillige in het Huwelijk met de Weduwe, wordt het met de zelfde omftandigheden voltrokken als wij boven vermeld hebben. Doch , indien hij dit weigere, wordt hem de fchoen des overleedenen aan den rechter voet getrokken, terwijl hij tegen den wand leunt. Straks daarnaa treedt de Vrouwe toe, en neemt haars Schoonbroeders fchoen met haare rechterhand, vertoont dezelve openlijk, en werpt die, met, F 4 le" De Heden- daagfche CODEB,  De Heden, daagfche JOODEN. 88 GODSDIENSTIGE tekenen van veragtinge, tegen den grond. Dan fpuwt zij op zijnen voet, en hij wordt buiten de Vergadering geftooten. Indien de rechterhand der Vrouwe magtloos zij, moet zij de fchoen met haare tanden uittrekken en ze op die wijze tegen den grond werpen. Het blijkt niet, uit eenig gedeelte der Heilige Schriftuure, dat de Jooden immer, zelf niet in hunnen meest verdorvenen ftaat, Engelen gediend hebben. Ook maakende Hedendaagfche Jooden zich niet aan die misdaad fchuldig. Maar zo wel de Oude als de Laatere Jooden hebben ten allen tijde geloofd in de bemiddelende tusfchenkomst der Engelen: eene leer, welke oudrijds van de Aardsvaderen, en nog heden van veele Protestantfcbe Godgeleerden wordt omhelsd. Wanneer een Jood reist in een land daar hij niemand van zijne. Geloofsgenooten kan ontmoeten, bidt hij elken morgen een Gebed, met zijn aangezigt na Jeruzalem gekeerd; hij bidt dat god hem eenen Engel zal zenden om hem op zijnen weg te geleiden. Dit denkbeeld rust op de volgende plaats uit Exod. XXIII. 20, 21, en 22. Ziet, ik zend eenen Engel voor uw eatgezigt, om u te behoeden op deezen weg, en om u te brengen op de plaats, die ik bereid heb. Hoedt u voor zijn aangezigt, en weest zijner flemme gehoorzaam, en verbittert hem niet: want hij zal uwe overtreedinge niet ver* geeven : want mijn naam is in V binnenjie van hem. Maar zo gij zijner flemme naarfliglijk gehoorzaamt, en doet al wat ik fpreeken zal, zo zal ik uwer vijanden vijand, en uwer wederpartijderen wederpartij zijn, Ver-  GESCHIEDENIS. 89 Verfcheiden voorbeelden ontmoeten wij, zo in het Oude als Nieuwe Verbond, van de bediening der Engelen; doch of de Jooden reden hebben om derzelver bijftand in hunne -gebeden aan te roepen , fchijnt met regt twijfelagtig. Want, ongetwijfeld, is het de pligt van eenen iegelijk mensch , god aan te bidden , en het aan zijne opperde Wijsheid over-te laaten, welke middelen hij zal goedvinden te befchikken. Wanneer een Jood in eene krankte valt, en zijne bloedverwanten vermoeden dat zijne kwaaie doodlijk is, zenden zij om den^ Rabbi , welke hem voorleest P/alm XX, XXX VIII, en XC. Hiernaa bidt hij nevens den zieke, en fchenkt hem Zondvergiffenis in het uur als hij zieltoogende is. Die den kranke koomen bezoeken, fcheuren dukken van zijne kleederen, welke zij ter zijner gedagtenisfe bewaaren ; alle de omdanders groeten hem, als of zij hem het jongde vaarwel zeiden. Doch deeze gewoonte is niet bijzonder eigen aan de Jooden: want ook elders ontmoeten wij hier van menigvuldige voorbeelden, zo in oudere als laatere tijden. Zo ras de kranke den laatden adem heeft uitgeblaazen , worden hem de oogen geflooten , zijn aangezigt bedekt, en het lichaam in een wit laken omwonden. De duim wordt dijf gedrukt tegen den palm van de hand, en met de ilrikken van zijnen Taled aldaar vastgebonden: want hij moet de Eeuwigheid intreeden met zijnen fluier overdekt. De Jooden zeggen, dat de duim aldus vastgebonden zijnde, den overledenen bewaart tegen de kluisters van den F 5 Dui- De Hedendaagfcht JOODEN.  De Hedendaagfche JOODEN. 90 GODSDIENSTIGE Duivel; doch in alle andere opzigten is zijne hand open, om daar mede aan te wijzen dat hij van alle eifchen en regten op vvaereldfche zaaken afziet. Terwijl de aanweezigen het lichaam wasfchen, tot een teken van reinheid, wordt 'er een Eij in een fchotel met wijn gelegd, eu het hoofd des overleedenen daar mede gezalfd. Zij worden begraaven in zuiver linnen omwonden. De zulken, welke met den geftorvenen, vóór zijn overlijden, niet verzoend waren , moeten zijnen grooten toon aanraaken, en hem om vergiffenis verzoeken, opdat hij hen voor gods Vierfchaar niet aanklaage. Terwijl het lichaam buitens huis wordt gebragt om begraaven te worden, werpen zij, welke in huis blijven, hem een tichelfteen agteraan; daar mede aanwijzende, dat zij allerlei zorgen ter zijde ftellen. Bij het graf wordt eene Lijkrede gehouden door eenen Rabbi , die daarin melding maakt van het vaste geloove des overleedenen in de opftanding des lichaams. De Kist wordt niet digt gefchroefd voordat men bij het Graf is gekoomen. Dan wandelen tien van de naaste vrienden of bloedverwanten zevenmaal rondom het Graf, midlerwijl gebeden ten hemel zendende voor de rust van de Ziel des overleedenen. Terwijl de Kist wordt nedergelaaten in het Graf, werpt ieder, welke de Lijkftaatüe vergezelt, een handvol aarde in hetzelve: waarnaa het Graf wordt digt gemaakt en de rouwdraagers na huis keeren. Nimmer draagen de Jooden rouwe over de zulken , die gewelf dv  GESCHIEDENIS. 91 dige handen aan zich zelven hebben geflagen, of onder den Kerkban zijn geftorven; maar zij leggen eenen fteen op hun Graf, om daar mede aan te wijzen , dat zij hadden behooren dood gefteenigd te worden. Geduurende den tijd als zij den doode betreuren , eeten zij hunne fpijze blootvoets van den grond. Dagelijks koomen hunne Vrienden bij hen, om hun den rouw te beklaagen en nevens hun te bidden, en god Almagtig te iïneeken, dat hij der Ziele van den overleedenen wjl genadig zijn. Naadat op deeze wijze zeven dagen zijn verloopen, begeeft zich de rouwdraager na de Synagoge, en fcheukt aldaar geld aan de armen; doch 'er moeten dertig dagen zijn verloopen, eer hij zich mag baaden. Geduurende dien tijd moet hij, eiken dag , vastgeftelde gebeden doen. Uit deeze omftandigheid blijkt, dat de Jooden i.ieenen zekeren tusfchenftaat gelooven, welke eenige overeenkomst heeft met het Paapfcht Vagevuur : want alle deeze gebeden hebben ten oogmerke de rust van de Ziele des overleedenen ; "t welk regelrecht aanloopt tegen het geloof der Protestanten „ Dat het Oordeel ,, ons zal vinden, zo als de Dood ons heeft „ gelaaten." De Godsdienstigllen onder de Jooden begeeven zich dikwijls na de Graven van hunne overleedene bloedverwanten, om aldaar voor hun te bidden. Dit ftrekt ten bewijze , dat hoewel de Jooden geene beelden dienen, hun Godsdienst, egter, eenmengzel is van veelerhande bijgeloovigheden. Zodanig is de ftaat van den Godsdienst der Hedendaagfche Jooden. 't Zal van dienst zijn, dit De Htden- daagfcke JOODE».  De Heden daagfche JOODEN 9ü godsdienstige ■ dit Berigt te befluiten met zodanige aanmerkingen , als meest gefchikt zijn om een duurzaamen indruk te verwekken op het gemoed onzer Leezeren, hen van alle partijdigheid te verlosfen, en op te leiden om de wegen der Godlijke Voorzienigheid te befchouwen, als in alle opzigten gelijkmaatig , overeenkomstig met de eigeni'chappen des Godlijken Opperweezens, en met den ftaat van den gevallen mensch. De Mozaïfche Bedeeling was eene Wet van vleeschlijke Inzettingen, gefchikt naar den toenmaaligen ftaat der Jooden , die een hardnekkig en wederfpannig Volk waren. Zints hunne verttrooijing onder de Heidenfche Natiën, hebben hunne naakoomelingen veele gewoonten en plegtigheden verzonnen, welke van ouds onbekend waren. Doch dit geeft ons aanleiding tot twee bedenkingen; de eerfte betreft den tegenwoordigen ftaat der Jooden — de andere de wijze, op welke zij van ons behooren behandeld te worden. > Vooreent, wat aangaat hunnen tegenwoordigen ftaat, moeten wij te rug zien na 't geen door hunnen grooten Profeet mozes wierdt voorfpeld dat hun wedervaaren zoude. In veele opzigten was deeze Profeet een voorbeeld , of afbeelding , van dien doorluchtigen messias, dien zij niet alleen verwierpen , maar tot op den dag van heden befpotten en met veragting blijven behandelen. In de daad, hoe wij naauwkeuriger agt geeven op de Profeetifche fchriften, hoe wij vaster zullen overtuigd worden , dat je zus van Nazaretb de Messias was, van ouds be-< loofd;  GESCHIEDENIS. 93 loofd; en dat de eenige reden, om welke de ] Jooden Hem verwierpen, toen Hij op aarde verfcheen,was, dat Hij niet in alle de grootheidvan een aardsch Monarch zich vertoonde. Door gods Geestaangeblaazen, zag mozes, kort vóór zijnen dood, voorwaarts op den ftaat van zijne geliefde Landgenooten; en voorziende dat zij de Godlijke geboden zouden ongehoorzaam zijn, voorfpelde hij, hoedanige ftraffen god hun zou doen overkoomen. Hoe verfchrikkelijk ook deeze be* dreigingen zijn mogten, zijn ze, nogthans, in een letterlijken zin, vervuld geworden. Zij zouden gevanklijk worden weggevoerd door een moedig Volk, welks Taal zij niet verftaan, doch wiens Afgoden zij zouden eeren. Dit wierdt vervuld , toen zij gevanklijk weggevoerd wierden door nebukadnezar, Koning van Babel, die hen als Slaaven verfpreidde door verfcheiden provinciën van zijn gebied; hier vervielen veelen van hun tot Afgoderij , en wierden, door hunne tuchtmeesters, met de uiterfte ftrengheid behandeld. Van eenen iegelijk zouden zij befpot worden; zij zouden moeten hooren dat hun god wierdt gelasterd in een vreemd land, en zien dat hunne Vrouwen en Kinderen van hun wierden weggenomen. Dit gebeurde geduurende de Babylonifche Gevangenisfe, van welke wij eene fierlijke, hoewel befchreienswaardige befchrijving vinden in den honderdzevenendertigften Pfolm. Zij zouden belegerd worden door een Volk, dat van verre kwam \ hunne ftad zou ingeflooten, en zij zelve tot den nijpendften hongersnood gebragt wor- )e Heden» daagfche o o DEN.  De Hedendaagfchtjoon en. 94 GODSDIENSTIGE worden ; de Moeders zouden haare eigen Einders eeten. Dit hadt met 'er daad plaats, ten tijde als de Romeinen Jeruzalem belegerden: want , volgens jozephus, floegen zij niet alleen paarden - honden - en kattenvleesch ten lijve, maar zelf de Moeders, het meegaandfte gedeelte der fcheppinge, doodden haare eigen Zuigelingen, en gebruikten ze tot voedzel als de uitgezogtfte lekkernijen. Zo waar zijn de woorden, van god gefproken; Mijn raad zal beftaan, en ik zal mijn ivelbebaagen doen. De Jooden zouden wijders voor Slaaven verkogt worden, aan eenen iegelijk, die hen wilde koopen. En de H. hieronymus* die zelve [van af komfte] een Jood was, berigt ons, dat zij, die onzen Heer voor dertig Zilveren penningen kogten, zelven door de Romeinen verkogt wierden ten getale van dertig om één penning; maakende, voor elken Jood , bijkans twee duiten van onze Munt. Zij zouden verftrooid worden onder de Natiën; zij zouden het uitvaagzei der menfchelijke zamenleevinge ztjn , en geene rust vinden, maar van de eene plaats na de andere gedreeven worden, even als waren zij een vast verblijf onwaardig in deeze benedenfte waereld. Is dit alles niet naar deletter vervuld geworden? Worden zij heden ten dage niet aangemerkt als het affchraapzel en de verfinaading der waereld? als landloopers, die geene vaste wooning hebben, maar genoodzaakt zijn eene fchuilplaats te zoeken, daar de zagtheid en befcheidenheid der Burgerlijke Regeeriage hun daartoe de vrijheid wil  GESCHIEDENIS. 9$ wil verkenen? Dat zij geene beftendige rust genieten, zal niemand, in de Gefchiedenisien bedreeven, kunnen in twijfel trekken. Verfcheiden duizenden liet Keizer h adrianus om 't keven brengen , en gaf daarenboven bevel, dat geen Jood in eene der fteden van het Romeinsch gebied zou mogen woonen. Zij wierden blootgefteld aan de ongenade van wind en weder, en duizenden hunner zagen hunne Vrouwen en Kinderen , bij gebrek aan de dringendfte kevensbehoeften,omkoomen. God zou op hen een teken ftellen, aan 't welk zij van alle andere lieden in 't gantfche Heelal zouden kunnen onderfcheiden worden. En wie kan een Jood zien zonder hem als zodanig te herkennen? Hij, die een Jood ziet, en nogthans de Godlijke Openbaaring lochent, moet in den Itriktften zin een ongeloovig mensch zijn. Wreedaartig zouden zij behandeld worden van alle Volken, onder welke zij zouden verftrooid worden. Verfcheiden treffende blijken ontmoeten wij hiervan in de Gefcbiedenisfen, welke, in de daad, der menfchelijke Natuure tot oneere verftrekken. In Spanje, Frankryk, ja, genoegzaam in alle gewesten, zijn duizenden op een enkelen dag vermoord. Engeland heeft zich insgelijks met die misdaad bezoedeld. Dewijl het den Jooden niet vrij ftondt, landerijen te koopen, namen zij, tot hun beftaan, de toevlugt tot woekeren en den Koophandel; verfcheiden elenden haalden zij menigmaal zich hierdoor op den halze. Altoos afhankelijk, en altoos in gevaar, zouden zij, in De Heden- daagjche JOODE».  De Hedendaagfche JOODEN. : j i j c i r \ c k g c 96 GODSDIENSTIGE in gevalle zij geweigerd hadden geld ter leen op te fchieten, als ongeloovigen zijn vermoord geworden. En wanneer zij het ter leen gaven, en de betaaling vorderden, was het gedrag van hunne onbermhartige en gewee-^ tenlooze fchuldenaaren zodanig, dat zij hen met den naam van woekeraars brandmerkten, en de gantfche woede der Burgerlijke en Kerkelijke Magt tegen hen loslieten. In de Gefchiedenisfen van ons eigen land (Engeland) ontmoeten wij hiervan verfcheiden en befchreienswaardige voorbeelden, welke dezulken , die aan de vervolging deel namen, altoos met fchande zullen bedekken. Terwijl richarddeI. wierdt gekroond, in den Jaare 1189, wierden meer dan zesduizend Jooden in de ftad Londen vermoord. En hoewel verfcheiden der voornaamfte Belramels van dien moord de verdiende dood* iraffe ondergingen , was dit, egter, eene jeringe vergoeding voor het verlies van zo 'eele menfchen , die tegen de Burgerlijke Vlagt niets misdreeven hadden. Weinige jaaen laater wierden meer dan tweeduizend ooden , te York , in één huis verbrand. ïduard de 111. beroofde hen van alle Ie eigendommen, welke zij bezaten, onder et verfleeten voorwendzel dat zij vvoekeaars waren. Om aan deeze wreedheden eene gedaante an regtvaardigheid te geeven, zeide men, at de Jooden, op Goeden Vrijdag, een Kind ruizigden, en deszelfs bloed ten lijve lloeen. Dit is geen nieuw verdichtzel: want, nder de Roomfche Keizers, wierden de Chris-  GESCHIEDENIS. 9? Christenen, van de Heidenen, met de zelfde misdaad betigt. 'Er is reden om te gelooven dat den Joodeneen trek geipeeld wierdt; uit hoofde van hunne naarstigheid, wierden hun misdaaden ten laste gelegd, welke zij nimmer gepleegd hadden. Niet moeilijk viel het eenen Christen, die van eenen Jood geld ter leen hadt opgenomen , en buiten ftaat, of ongenegen was om het weder te geeven, een dood kind uit het Graf te neemen, en het aan een Kruis te nagelen, in de nabuurfchap van een huis, van eenen Jood bewoond. Deeze list beantwoordde aan het bedoelde oogmerk : want de eerlooze fchuldenaar verwierf niet alleen kwijtfchelding van zijne fchuld* maar verfpreidde tevens zulk eenen haat over de Natie, dat veelen van dezelve, zonder bermhartigheid , wierden ter dood gebragt. Meer dan waartchijnlijk is het, dat de Jooden nimmer zich aan de misdaad van het kruizigen van Kinderen hebben fchuldig gemaakt; en wat aangaat het drinken van bloed, het loopt aan tegen hunne Wet, zelf het bloed van dieren te proeven. Doch alle deeze valfche befchuldigingen wierden tegen hen in* gebragt, onder de Godlijke toelaating, omdat zij voormaals de Geboden des allerhoogsten overtreeden> zijne Wet verbroken, zijne heilige Inzettingen veragt,en dien doorluchtigen mrssias hadden verworpen * die van alle hunne aloude Voorzeggingen de hoofdfomme en het kort begrip was. Naadat wij dus een beknopt berigt hebben gegeeven van de menigvuldigewederfpoeden, den Joodenovergekgomen,ingevolge van hun- {. deel. G ne De Hedèfi. daagfcht f O O D E tf.  De Htikndaagfche JOODEN. 98 GODSDIENSTIGE ne ongehoorzaamheid aan de Godlijke Wet, en hunne verwerpinge van den messias, laaten wij nu, in de tweede plaats, in overweeging neemen, hoedanig wij Christenen en Protestanten hen behoorden te behandelen. Dit, in de daad, is eene ernstige befchouwing, en die ons na aan 't harte moet gaan. God verkoos de Jooden uit alle Natiën en geflagten der Aarde; aan hun wierden de hemelfche Godfpraaken ter hand gefteld; hunner waren de Wetgeeving en de Beloften; uit hun, zo veel hetVleesch aangaat, is de doorluchtige messias voortgefprooten, wiens Koninkrijk een eeuwigduurend Koninkrijk , en aan wiens heerfchappije geen einde zijn zal. Terwijl onze Voorouders de Afgoden dienden, en menschlijke offeranden offerden, aanbaden de Jooden den waaren god, en leefden in de verwagting van de vertroosting Israëls. In de volheid des tijds maakte hun god zijn voorneemen bekend, om eene verlorene waereld te behouden; en hoewel zij de natuur van het Euangelisch Verbond niet konden begrijpen, trokken wij, nogthans, onfchatbaare voordeden van hun Ongeloof; onze duisternis wierdt veranderd in licht, toen hunne lamp der kennisfe wierdt uitgebluscht. De Volken, welke zaten in het gewest en in de fchaduwe des doods,zagen een grootlicht opgaan, en over de onkundigen wierdt kennis uitgeftort. Wanneer iemand eene weldaad is beweezen, rust op hem de verpligting tot dankbaarheid; en wanneer een Christen wordt verongelijkt, gebiedt hem zijn Godsdienst het on-  GESCHIEDENIS. 99 ongelijk te vergeeven. Door de bedeeling des Euangeliums , hebben wij zulke voordeden van de Jooden ontvangen, dat zij, ten behoorlijken oogmerke aangewend, ons de eeuwige Zaligheid zullen doen erlangen. Hebben zij ons eenige ongelijken aangedaan? als Christenen zijn wij gehouden dezelven te vergeeten. Hebben zij onzen Verlosfer ter dood gebragt ? laaten wij ons te binnen brengen dat Hij geftorven is voor onze zonden. ,, Elke zonde, welke wij ge9, pleegd hadden, wierdt een fpijker; en het „ Ongeloof de fpeer." Gaan de Jooden gebukt onder eene allerItijfzinnigfte hardnekkigheid ? Zijn zij vervreemd van het Gemeenebest van Israël, ert Vreemdelingen van het Verbond der beloften ? hoe zeer behoorden wij hen dan aan te merken als voorwerpen van ons medelijden? Befchouwen wij hunne Zielen als van eene altoosduurende waafde , en zullen wij niet zonder ophouden bidden, dat god het dekzel wil wegneemen, door 't welk hunne verftanden verduisterd worden ? Heeft hunne ongehoorzaamheid hun het Godlijk misnoegen op den halze gehaald , en zullen wij de uitvoerders zijn der Godlijke wraake? God verhoede het! Merkwaardig is het, dat zij, welke, in onderfcheidene tijden en onder verfchillende Volken , de Jooden onderdrukt hebben, de fnoodfte der menfchen waren; en zullen wij hunne voetüappen naavolgen ? Geenzins; eene gantsch andere les hebben wij van onzen Godlijken Meester geleerd. Door leeringen en voorbeelden moeten wij de G a zui- De Ht&tn* daagjche JOODEN.  De Hedendaagfche JOODEN. ioo GODSDIENSTIGE zuivere leerftellingen des Euangeliums voortplanten , en langs dien weg de ongeloovige Jooden overtuigen, dat wij niets vuuriger dan hunne zaligheid wenfchen. Befchouwen wij hen als verftooten uit de menschlijke zamenleeving? laaten wij bedenken, dat 'er een tijd geweest is, in welken zij grootlijks van god begunstigd wierden, terwijl onze Voorouders verfoeielijk waren in zijne oogen. Hooren wij hun misdaaden ten laste leggen ? laaten wij op ons zelven zien , en onderzoek doen, of wij, onder alle de voorregten, welke wij genieten, niet fchuldiger zijn dan zij. Van hem, dien veel is gegeeven, zal veel gevorderd worden. Gewisfelijk, gedeeltelijk is Israël met blindheid geflagen; doch laaten wij niet hoogmoedig zijn,maar vreezen. Want wanneer de Volheid der Heidenen zal ingegaan zijn, dan zal gantsch Israël zalig worden. God zal zijnen ouden Volke de natuur zijner beloften doen bekend worden, en dan zullen zij hetEuangelie aanneemen, welk zij, geduurende eene reeks van jaaren, hebben verworpen. Laaten wij, derhalven , de Jooden aanmerken als onze oudlte broeders, volgens de Godlijke Openbaaring; laat hun tegenwoordige toeftand in de waereld dienen als een bewijs van alles, 't geen wij in de gewijde Gefchiedenis van 't Oude en Nieuwe Verbond leezen. Laaten de ramplpoeden, welke hun, in verfchillende tijden en onder verfcheiden Volken, zijn overgekoomen, ons leeren,onze eigen voorregten niet te misbruiken; en laaten de voordeden , welke door hen tot ons  GESCHIEDENIS. 101 ons zijn overgeleverd, ons aanfpooren, om hen met bei'cheidenheid en goedwilligheid, met mededogen en liefde te behandelen. Elk oprecht geloovige wenscht voldoende bewijzen te bezitten voor de waarheid van zijnen Godsdienst; en kan ooit een Christen onwederfpreeklijker bewijs hebben, dan 't geen van den tegenwoordigen ftaat der Jooden wordt ontleend ? Ondertusfchen heeft god ons dit bewijs niet verleend, opdat wij het met voeten treeden en misbruiken zouden ; wij moeten het ten bevoegden oogmerke aanwenden, en niets is voegzaamer, dan dat wij bermhartigheid betoonen aan dat ongelukkig Volk, wiens harten tegenwoordig met duisternis zijn geflagen. 't Is ons niet mogelijk , eenig denkbeeld te vormen wegens hunne gevoelens van Godsdienstige Verdraagzaamheid, onderfteld zijnde dat zij de Burgerlijke magt in handen hadden ; maar dit weeten wij, dat de Christenen regt noch vrijheid hebben om te vervolgen: want de wapenen van onzen Krijg zijn niet vleeschhjk, maar magtig, door god, om alle Ziel te brengen tot onderdaanigheid aan Christus. Door wreedheid en vervolging mogen wij de Jooden tot Godslastering noopen ; doch door geenerhande middelen van geweld kunnen wij hen tot het Geloof overhaalen. Onze befcheidenheid, onze goedwilligheid, onze nederigheid, en ons medelijden, met onze welmeenende onderwijzingen gepaard, kunnen hen geleiden om dien messias te bewonderen, te beminnen en te dienen, wel* G 3 ke De RedendaagjclteJOOp EN.  De Heden duagfche JOODEN Ei ioï GODSDIENSTIGE ke alleen hun de eeuwige Zaligheid kan aan* brengen. Het allerzigtbaarst vertoont zich de Goedheid des Godlijken Opperweezens in de liefderijke gemoedsneigingen zijner fchepzelen ; en zij, welke 't gevoeligst overtuigd zijn van hunne eigen onwaardigheid, zullen 't eerst gereed zijn om den zulken te vergeeven, welke in gevoelens van hun verfchillen,  GESCHIEDENIS. 103 De godsdienst der egyptenaaren. Tot een onderfcheiden denkbeeld van den alouden Godsdienst der Egyptenaaren, zal 't noodig zijn eene herziening te doen van 't geen 'er voorgevallen is, voordat Aardsvader j a k o b , nevens zijne Kinderen, na Egypte toog. Abraham, de Vader der Geloovigen,wierdt uit zijn geboorteland geroepen , een weinig minder dan driehonderd jaaren naa den Zondvloed; dit geeft ons eene gepaste aanleiding om den oorfprong der Afgoderije naa te fpooren. Als een reiziger en doortrekker door een vreemd land, was abraham niet boven de tien jaaren afweezig geweest van Ur in Chaldea, of een hongersnood noodzaakte hem eene reize te doen na Egypte, ten dien tijde eene zeer bloeiende Monarchie. Dat in Egypte de Koninklijke regeering reeds in ftand was gebragt, driehonderd jaaren naa den Zondvloed , is, door verfcheiden van onze Deïstifche Schrijvers, als eene tegenwerping [tegen de gewijde Gefchiedenis] ingebragt; doch, wanneer wij de zaak naauwkeurig overweegen, kunnen wij in dezelve niets buitengewoons vinden. Zeer fpaarzaamleefden de menfchen in die vroegere tijden , en weinigen ftierven voordat zij den volwasfenen ouderdom bereikt hadden: zodat 'er geene reden is , waarom wij ons zouden verwonderen, wanneer wij leezen dat de Kinderen van m i zraim eene Monarchie ttigtten, in de vrugtbaaG 4 r« Do EGÏPTÏN A A 11 E N.  Dc EGYPTEü A A R E K. 104 GODSDIENSTIGE re vlakten van Egypte, zo dra een genoegzaam getal menfchen zich tot een lichaam hadt bijeenverzameld. Ondertusfchen blijkt het niet, dat deeze luiden Afgodendienaars waren,in dennaauwften zin des woords, hoewel het meer dan waarfchijnlijk is, dat zij, in menigvuldige opzigten , afweeken van den dienst van den waaren god, in deszelfs oorfpronklijke zuiverheid aangemerkt. Pharao, welke, ten dien tijde, op den throon van Egypte zat, noemt den god van abraham jf.hovah en elohim; beide deeze naamenzijn de hoogfte eertijtels, welke aan het Godlijk Opperweezen kunnen worden toegefchreeven, dewijl zij alle zijne onbegrijpelijke eigenfehappen in zich bevatten. Het lijdt geen twijfel, of de Afgoderij begon toenmaals bekend en ingevoerd te worden onder de Natiën van 't Heelal; doch dat de kennis van den waaren god nog niet volkomen was verlooren. Zints den tijd van abraham's wederkomst uit Egypte, zijn geene berigten aangaande die landttreeken tot ons gekoomen, tot den tijd toe , als j ak o b , nevens zijn gezin, op verzoek van zijnen Zoon jozef, derwaarts reisde. Dat zij, ten dien tijde , geene grove Afgodendienaars waren , blijkt hieruit, omdat de Koning van Egypte met den diepften eerbied melding maakt van den god der Hebreeuwen; en dat Egypte omtrent dien tijd niet meer dan eene kleine volkplanting van Emigranten was, zal duidelijk blijken, wanneer wij in aanmerking neemen 't geen de Koning tot j a k o b zeide.  GESCHIEDENIS. 105 De Patriarch gevraagd zijnde, waar hij begeerde zich neder te zetten, verkoos het land Gozen; zijn verzoek wierdt ingewilligd, omdat hij Kudden hadt te weiden. Maar indien 'er niet eene menigte ledig land in dien oord geweest ware , zou zijn verzoek niet hebben kunnen ingewilligd worden. Uit deeze omllandighcid mogen wij befluiten, dat ten dien tijde weinige menfchen in Egypte woonden : want anders zou de Koning het niet in zijne magt gehad hebben om zulk eene uitgebreide ftreek lands weg te fchenken aan Vreemdelingen , aan welke hij, in zekeren zin, weinig kennis hadt. Doch evenwel blijkt het nog niet, dat de Egyptenaars toen grove Afgodendienaars waren, hoewel de ken» nis van den waaren god op de aarde begon te verdwijnen \ en 'er is te veel gronds om te gelooven, dat, naa den dood van jozef, zijne landgenooten, de Kinderen Israëls, in Egypte tot Afgoderij vervielen, in opvolging van den heerfchenden fmaak der Landzaaten. Eene Staatsomwenteling, van welke de omHandigheden niet tot ons zijn gekomen, gebeurde 'er ten tijde van jozef's overlijden. Een Et bi op ifche Overweldiger ten throone vcrheeven zijnde, wierden voorts de Israëliten met de uiterlle ftrengheid behandeld. Dit geeft ons eene natuurlijke aanleiding om onderzoek te doen na den toelland van den Egyptifchen Godsdienst ten dien tijde, en deszelfs voortgang, tot dat dezelve geheel vernietigd wierdt. Dat de Israëliten Afgodendienaars waren, geduurende hunne flaavernij in Egypte, kan G 5 van Do E5ÏPTÏKAAKEM.  De EGYPTE54 A A R E No 106 GODSDIENSTIGE van niemand in twijfel worden getrokken, die de gewijde Schriften heeft geleezen. Ook zal het bij nader onderzoek blijken, dat zij, vóór den tijd , ki welken mozes verwekt wierdt, om hen uit dat gewest te voeren, Afgods-tempels hadden opgericht. Ware 't anders, nimmer zouden zij, in de woestijn, een gouden Kalf hebben vervaardigd, 't welk den grooten jehovah zo zeer mishaagde, dat hij dreigde hen van het gelaat des Aardrijks te zullen verdelgen. Aldus zegt de H. stephanus, in zijne vermaarde Redevoering voor het Joodfehe Sanhedrin: Zij maakten ten Kalf in die dagen en bragten offeranden tot den Afgod, en verheugden zich in de werken hunner handen. En god keerde zich, en gaf ben over dat zij het Heir des hemels dienden, gelijk gejehreeven is in het Boek der Profeeten: (zie amos V. 25.) Hebt gij ook flagtoffers en offeranden mij opgeofferd, veertig jaaren in de vjoestijn, gij Huis Israëls ? Ja, gij hebt opgenomen den Tabernakel Molochs , en het gejïarnte uiüs Gods Remphan , de afbeeldingen, die gij gemaakt hebt om te aanbidden ; en ik zal u overvoeren op geene zijde van Babylonie. Git deeze nadruklijke betuigingen kunnen wij ons eenig denkbeeld vormen, wegens de natuur der Egyptifche Afgoderije in de vroegfte tijden. Doch wij zullen nu van dezelve eene uitvoeriger en naauw« keuriger befchrijving geeven , bijeenverzameld uit de berigten van herodotus, en eenige andere vermaarde Schrijvers. Den eerften rang, naast de Koninklijke waardigheid, bekleedden de Priesters in Egypte; uit  GESCHIEDENIS. 107 uit het raidden hunner wierden de voornaamfte Staatsdienaars gekoozen. Zij genooten menigvuldige voorregten; onder andere, dat hunne landerijen vrij waren van alle belastingen. Een afdoend bewijs en merkwaardig voorbeeld hiervan ontmoeten wij, Gen. XLVII. 26, daar wij leezen : jozef dan flelde dat zelve in tot eene Wet, tot op deezen dag, over het land van Egypte, dat Pharao het vijfde deel zou hebben; behalven dat alleen het land der Priesteren Pharao s niet xoierdt. Gelijk zij het volkomen beftuur hadden over het waarneemen van Godsdienstige gewoonten en plegtigheden, dus bevonden •zij zich ook aan het hoofd van alle openbaare Kweekfchoolen van geleerdheid. Aan hun ftondt de zorge en het opzigt over de opvoeding der Jeugd, voornaamlijk van zulke Jongelingen, als tot aanzienlijke bedieningen wierden opgeleid. Dat de Afgoderij, kort naa den Zondvloed, een zeer fnellen opgang maakte, kan niet in twijfel getrokken worden; dit niettegenftaande beweeren de Egyptenaars, dat zij 't eerst feestdagen, offeranden en plegtige Omgangen, ter eere der Goden, hebben ingefteld. Deeze feestdagen wierden gehouden in de aanzienlijkfte fteden, op welke alle de inwooners van 't Koninkrijk moesten verfchijnen, de zulken alleen uitgezonderd, welke door ziekte verhinderd wierden; doch in zulken gevalle waren deeze gehouden, de vensters van hunne huizen met brandende toortzen te verlichten. Verfcheiden foorten van dieren dienden hun tot offeranden. Zo dikmaals een dier geofferd wierdt, naderde het De iGTPTK" SAAREN.  De EGYPTE" SAAREN. 1 < ] 1 10S GODSDIENSTIGE het Volk, Man voor Man, en leide de handen op het hoofd des Offerdiers, tevens biddende , dat god op dat fchepzel wilde laaden alle de ftraffen, welke hij zelve, voor zijne zonden, hadt verdiend. Straks doodda de Priester het flagtoffer, 't welk gedeeltlijk verbrand, gedeeltlijk tot fpijze wierdt genuttigd : want niemand, meende men, trok eenig voordeel van de offeranden, welke niet, meer of min, van haarvleeschgegeetenhadt. De Egyptenaars geloofden dat de Zielen der menfchen, bij hun overlijden, in andere lichaamen overgingen. De Zielen van deugdzaame menfchen verhuisden in de lichaamen van zulke perfoonen, welke hier op aarde gelukkig; doch die der boozen, in zodanige lichaamen , welke ongelukkig zijn zouden: somwijlen zelf gingen de laatfte in de lichaamen van Hangen over. In dien ftaat van ftraffelijdinge moesten de Zielen een zeker geaal van jaaren blijven, tot dat zij van baare ïuveldaaden gezuiverd waren ; naa verloop derzelven bewoonden zij verheevener Weezens. Alle de gewijde boeken hadden de Priesters in hunne bewaaring, 'c zij ze den Godsdienst, of de burgerlijke Regeering aangingen ; dit was de reden, waarom alles op eeie geheimzinnige Zinnebeeldige wijze den Volke wierdt voorgedraagen. Stilzwijgendle-id, ten aanzien van hunne gewijde plegigheden, wierdt afgebeeld door een beeld , üarpocrates genaamd; het geleek naar :enen man , die den vinger aan zijne lip>en hieldt; dit betekende dat de Veroorgen.eden aan het gemeene Volk niet moesten ge-  GESCHIEDENIS. 109 geopenbaard worden. Op de deuren van alle hunne Tempels hadden zij insgelijks af- 1 beeldingen van diergelijk een aart, Spbinxeti , geheeten. In hunnen Godsdienst was alles zinnebeeldig. Het beeld van eenen Haas betekende oplettendheid, of waakzaamheid: dewijl dit dier, ten allen tijde, voor een der vreesagtigften in de geheele fchepping heeft te boek geftaan. Een Regter wierdt afgebeeld zonder handen, met zijne oogen ffijf op den grond gevestigd. Hier mede wierdt aangekondigd, dat een Overheidsperfoon onpartijdig moet oordeelen, zonder de karakters ofomftandigheden der perfoonen, welke voor hem gebragt worden, in aanmerking te neemen. Alwie de Gefchiedenis van Egypte met een aandagtige opmerkzaamheid heeft doorloopen, zou niet geheel 't onregt dit befluit mogen vastftellen, dat, terwijl de Afgoderij eenigermaate wierdt aangekweekt onder de nabuurige Volken, dezelve aldaar den bloeiendften ftaat van volkomenheid bereikt hadt. Ontelbaar was het getal van de Afgoden der Egyptenaaren ; doch , onder alle deezen , frhijnen zij, in de aloude tijden, den meesten eerbied betoond te hebben aan osiris en isis, welke, gelijk wij, met genoegzaame reden, mogen gelooven, de Zon en de Maan verbeeldden. Nogthans waren deeze flegts de algemeene Goden van Egypte, die voornaamlijk van den Koning en zijne Hovelingen gediend wierden: want bijkans elke landftreek hadt haare bijzondere Godheid. Zommige dienden Honden, andere Osfen; deeze Valken, geene Uilen', eenige Krokodillen, die De OÏPTE' AARENi  De EO YP TEKA AR EN. iio GODSDIENSTIGE die Katten, anderen den Ibis, eene foort van Egyptifchen Ojevaar. De Godsdienstige vereering van deeze dieren was aan zekere plaatzen verbonden; enmenigmaalen gebeurde het, dat de zulken , die den Krokodil aanbaden, uitgelachen wierden van anderen, welke een Kat Godlijke eere beweezen. Bloedige oorlogen ontftonden 'er dikmaals, ter handhaavinge van de eere hunner onderfcheidene Afgoden; en om de beflisfing van 't gefchil, of een Krokodil dan of een Kat eene Godheid ware, wierden geheele provinciën ontvolkt. Ondertusfchen is het der opmerkinge waardig, dat, hoewel zij over de eigenfchappen hunner Afgoden twistten , allen , egter, hierin overeenftemden, dat alwie eenig nadeel deedt aan een dier, welks beeltenis in eenen Tempel was opgericht, zich aan eene lijfllraffelijke misdaad fchuldig maakte. Een merkwaardig voorbeeld hiervan ontmoeten wij bij diodorus van Sicilië, die een ooggetuige was van 't geval, welk hij verhaalt. Ten tijde van markus antonius, hadt een Romeinsch foldaat, te Alexandrie, onverhoeds een Kat. gedood. Het gemeene Volk, dit vernomen hebbende, fchoolde oproerig zamen, fleepte den gewaanden heiligfchenner buitens huis op ftraat,en deedt hem aldaar wreedaartig omkomen. Ja, zo groot was de eerbied der Egyptenaaren voor deeze dieren , dat zij, ten tijde van eenen prangenden hongersnood, eer verkoozen elkander te eeten , dat dezelven eenig letzcl toe te brengen. Onder alle de Afgoden, egter, welke van de Egyptenaars Godsdienstig geëerd wierden, hadt  GESCHIEDENIS, m hadt de apis, of Stier, den voorrang: en het gefchiedde, ongetwijfeld, in naavolging van deezen Eerdienst, dat de Israëliten, in de Woestijn, het gouden Kalf zamenftelden. De pragtigfte Tempels wierden ter zijner eere geftigt; alle rangen en ftanden van menfchen aanbaden hem terwijl hij leefde; en wanneer hij ftierf, (want het voorwerp van deezen Eerdienst was een leevendige Stier,) droeg gantsch Egypte over hem het rouwgewaat. P l i n i ü s verhaalt, dat wanneer, onder de regeering van ptolomeus lagus, de ftier apis, van hoogen ouderdom, ftierf, de {hatelijkheid, met welke hij ter aarde wierdt befteld, zo groot was, dat de Begraafenisplegtigheden ruim honderd en dertigduizend guldens kostten. Het eerfte, welk daarnaa moest gedaan worden, was den overleedenen God eenen Opvolger te geeven.Ten dien einde wierdt gantsch Egypte opontbooden. Hij moest zekere kenmerken hebben, welke hem van alle andere dieren van zijn geflagt onderfcheidden. Aan zijn voorhoofd moest hij eene witte vlek hebben, gelijkende naar eene wasfende Maan; op zijnen rug de gedaante van eenen Arend; en op zijne tong die van een Tor. Zodra 'er een Stier, welke alle deeze kenmerken bezat, gevonden was, veranderde de rouw in eene algemeene blijdfchap; in geheel Egypte zag en hoorde men niets anders dan feestmaalen en vreugdebedrijven. De nieuwlings ontdekte God wierdt na Memphis gevoerd, om bezit te neemen van zijne nieuwe waardigheid, en aldaar, met veele ftaatelijke plegtigheden, op eenen throon geplaatst. In de daad, zo zeer De EGYPTEN A A R E N.  De EGYPTEHAAREN. na GODSDIENSTIGE zeeï waren de Egyptenaars overgegeeven aan bijgeloovigheid, dat zij, niet te vrede met het aanbidden van de veragtften der kruipende dieren, aan zommige plantgewasfen eene Godsdienstige eere betoonden. Dat dusdanige ongerijmdheden ingang en vastigheid konden krijgen, onder een Volk , om zijne bedreevenheid in veele weetenfchappen met regt vermaard, is iets, waar van wij bezwaarlijk reden kunnen geeven; doch voor de waarheid der zaake zelve hebben wij het overeenftemmend getuigenis der geheele Oudheid op onze zijde. Dat dieren, en veragte Mekten,met Godsdienstigeeerbetooning vereerd, en geplaatst wierden in pragtige Tempels , met zwaare kosten opgericht; dat. de menfchen, welke deeze dieren doodden, het met den hals moesten boeten, en de dieren zelve , naa hunnen dood , gebalzemd , en Godsdienstig vereerd wierden, zou bij een verftandig' Heiden naauwlijks geloof kunnen vinden; en nogthans zijn het de verftandigfte der Heidenen, welke dit alles ons verhaald hebben. Wij mogen 'er nevens voegen, dat het Godsdienstig eeren van Look en Ajuin, als zo veele Godheden, en het aanroepen van dezelve in alle gevallen van dringende noodzaaklijkheid, zulke verbaazende voorbeelden zijn van de zwakheid des menschlijken verilands , en van de verdorvenheid der menschlijke natuure, dat wij reden 't over hebben om g o d te danken voor de tijden en plaatzen , in welke wij gebooren wierden. Lucianus, een fpottend Heidensch Schrijver, die omtrent het midden van de derde Eeuwe der Chris  GESCHIEDENIS; n3 Christen Jaartdlinge leefde, fchijnt zeerregtmaatige bevattingen gehad te hebben van de belachelijke gewoonten en plegtigheden der 2 Egyptenaaren: „'t Staat u vrij" (dus fchrijft hij) „ in hunne pragtigfte Tempels te tree„ den, met goud en zilver rijkelijk verflerd; „ maar, ziet gij rondom u en zoekt na eene i, Godheid, gij zult 'er een üjevaar, een Aap „ of een Kat vinden." 't Is dan wclvoegelijk dat wij onderzoek doen na de beweegredenen, welke deeze luiden mogen genoopt hebben om in deezervoege te handelen. Een ruim veld doet zich hier voor ons open. De aloude Egyptenaars hadden eene overlevering, dat, ten zekeren tijde, de menfchen tegen de Goden aan 't muiten floegen, en dezelven uit den hemel verdreeven. Naa deeze gebeurtenis, zouden de Goden de vlugt genomen hebben na Egypte , alwaar zij zich onder de gedaante van verfchillende dieren verbergden. En deeze was de eerfte reden , welke van de Godsdienstige eerbetooning aan deeze fchepzelen wierdt gegeeven. Doch, behalven deeze, was voor dit bedrijf nog eene andere reden : de voordeden, welke de menfchen, bijzonderlijk in Egypte, van deeze dieren trokken. De Osfen waren den Egyptenaaren van dienst in het bearbeiden van den grond; de Schaapen kleedden hen met hunne wolle; behalven andere diensten, welke hun de Honden dceden, pasten zij op dat hunne huizen niet beftolen wierden; de Ibis, een vogel, welke eenige overeenkomst heeft met onzen Ojevaar, was van groote nuttigheid in het verI. deel. H det- ï G Y P T Er j A A It E N.  Da ÏOYPTEJJ A AR EN. [i4 GODSDIENSTIGE lelgen van fprinkhaanen, van welke Egyp:e overvloeide; de Krokodil , een land-en waterdier , wierdt aangebeeden , dewijl dewoeste Arabieren daar door van vijandlijke invallen in hun land wierden afgefchrikt; ie Icbnèumn, een klein diertje, was voor hun, in verfcheiden opzigten, van veel nuts t het past op de afweezigheid van den Krokodil en breekt deszelfs Eieren, en wanneer deeze aan den oever van den Nijl ligt te flaapen, 't welk altoos met openen mond gefchiedt, dan koomt de Ichneumon uit het fiijk ten voorfchijn, en voortloopende tot in den keel des Krokodils, baant hij zich eenen weg tot in zijne ingewanden, welke hij doorknaagt; en voorts den buik doorboord hebbende, zegepraalt hij dus over zijnen meest geduchten vijand. De eerfte Christen Kerkvaders Haken den draak met de Egyptifche Afgoderij, en fchilderden derzelver ongerijmdheid met de leevendigfte koleuren. Zij vraagden de Heidenfche Priesters, hoe zij van zich zelven konden verkrijgen, den grooten god des Hemels en der Aarde te onteeren, door het toebrengen van offeranden aan de geringfte en veragtfte loopende en kruipende dieren, als Slangen, Krokodillen, Katten, enz. In de daad, in zijn regtvaardig oordeel gaf god hen over in eenen verkeerden zin; en terwijl zij zich verbeeldden wijs te zijn, wierden zij dwaazen, door de heerlijkheid des onverderflijken gods te veranderen in de gelijkenis eens beelds van een verderflijk mensch, en van  GESCHIEDENIS. 115 varj gevogelte, en van viervoetig en kruipend gedierte. De Lijkplegiigherlen der Egyptenaaren verdienen onze bijzondere opmerking. Want geen Volk , van 't welk eenige narigcen tot ons zijn gekomen , maakte zo veel werks van de lichaamen hunner afgettorvene Vrienden. Een in 't oogloopend bewijs hiervan ontmoeten wij in de overblijfzels van hunne Piramiden, de pntzaglijkfte gevaarten , welke immer wierden opgericht, om de naagedagtenis hunner Koningen te vereeuwigen. Deeze praalvertooning, gelijk de meeste andere gewoonten , ontleende haaren eerften oorlprong van de Hoven der Koningen; doch in vervolg des tijds wierdt dezelve van mindere rangen van menfchen, in zo verre hun Vermogen toeliet, naagevolgd. Wanneer iemand van de nabeftaanden der Egyptenaaren overleedt, verliet het geheele gezin de plaats zijns verblijfs. Geduüreftdë den tijd van zestig of zeventig dagen j naar gelange van den rang, dien de overleedenë Op Aarde hadt bekleedt, onthieldt elk zich van de verkwikkingen des leevens; hij bepaalde zich tot het volftrekt en onontbeerlijk leevensonderhoud. De Lijken wierden gebalzemd. Eene menigte van lieden kwam bij deeze plegtigheid te pas. Door middel van een zeker werktuig, wierden de harstenen, door de neusgaten , uit het hoofd gehaald. De Ingewanden haalde men uit het lichaam door een Gat, door middel van een feherperi fteen in den onderbuik gemaakt. De Holligheden wierden gevuld met reukwerken ers H a wei- De EGÏPTI. K A A Et E Wa *  Da EGYPTENAAREN. n6 GODSDIENSTIGE welriekende fpecerijen. De perfoon, welke de opening maakte in het lichaam, en gemeenlijk was deeze een Slaaf, moest terftond naa de gedaane infnijding zich op de vlugtbegeeven; zonder deeze voorzorge, zou hij gevaar geloopen hebben van door het volk, welk 'er bij tegenwoordig was, dood gefteenigd te worden. Zij, nogthans, welke het werk der balzeminge verrigtten, wierden met den uiterften eerbied behandeld. Van binnen wierdt het lichaam opgevuld met allerlei foorten van kostbaare fpecerijen de Egyptenaars kogten dezelve van de Arabieren. Naa verloop van een zeker getal van dagen, wierdt het gebalzemd Lijk omwonden met fijn Lijnwaat, met gom aan elkander gelijmd, en vervolgens met de welriekendfte kruiderijen overdekt. Het lichaam, dus gebalzemd, wierdt aan de naaste bloedverwanten ter hand gefteld, en vervolgens in een Graf bijgezet, of in hunne eigen huizen bewaard, naar dat hun rang of vermogen medebragt. Het wierdt recht overeind geplaatst in een houten Kas. Allen, die het Gezin kwamen bezoeken, betoonden aan het Lijk tekens van eerbied. Het oogmerk hiervan was, opdat de zulken, welke hen bij hun leeven gekend hadden , zich zouden bevlijtigen om naa derzelver overlijden hun gedrag naa te volgen. Een treffend voorbeeld hiervan ontmoeten wij, in het berigt wegens de Lijkftaatüe van jozef in Egypte, cn de hoogagting, welke zijnen overblijfzelen, nog lang naa zijnen dood, betoond wierdt. De Egyptenaars gedoogden niet, dat ieder een, zon-  GESCHIEDENIS. 117 zonder ondcrfcheid, het wierook van loftuitingen wierdt toegezwaaid, al hadden zij een nog zo verhevenen rang in dit leeven bekleed ; de waardigheid des overleedenen wierdt bepaald door de uitfpraak der Regteren, welke het groote lichaam des Volks vertoonden. De Regters, welke onderzoek moesten doen naar de verdiensten des overleedenen, vergaderden aan de overzijde van een Meir, hoedanige in Egypte in grooten getale gevonden wierden. Terwijl de Regters over 't Meir voeren, droeg hij, die aan het roer zat, den naam van cha r 0 n. Dit gaf aanleiding tot het verdichtzel der Grieken, dat c h a r o n dezielen der gellorvene menfchen na de Elizeefche velden, of na de helfche gewesten voer-, de. Zo dra de Regters gezeeten waren, wierden alle die geene gehoord, welke tégen den overleedenen iets hadden in te brengen. Indien het bleek dat de geftorvene een ondeugend mensch geweest was,wierdt zijn naam met eeuwigduurende eerloosheid gebrandmerkt ; ook mogten zijne meestgeliefde bloedverwanten geen gedenkteken, ter in ftandhoudinge van zijne naagedagtenisfe, oprechten. Een diepen indruk maakte deeze plegtige verrigting op het gemoed des Volks; want niets werkt kragtdaadiger op ons , dan de vreeze voor fchande, en het denkbeeld dat onze overleedene bloedverwanten naamaals met oneere zullen ovcrlaaden worden. De Koningen zelve wierden niet verfchoond van dat onderzoek ; alle hunne bedrijven wierden , door de Regters, naauwkeurig cn breedvoerig getoetst; zij, deeden de, zelfde onpai>. 113 ti-r De eg ypte- n A A R E SS.  De E(3 V PT EJf A ü R F. N. ii3 GODSDIENSTIGE tijdige uitfpraak te deezer gelegenheid, even als ware de geringde onderdaan het voorwerp geweest van hunne regtspleegingen. Etlijke voorbeelden, hiervan ontmoeten wij in de H. Schriftuure, alwaar wij leezen, dat men het niet wilde gedoogen dat ondeugende Koningen in de 'begraafplaatzen hunner Voorouderen wierden bijgezet. Gelukkig ware het Menschdom ,' indien , ook in onze., dagen, hier op naauwer agt wierdt gegeeven. Dan zouden ondeugende Koningen en Vorsten leeren , dat, niettegenstaande den hoogen rang , dien zij op Aarde bekleed hebben, de geregtigheid van hun Land, welke zij menigmaal met voeten treeden, een llreng onderzoek zal doen naar hunne daaden, terwijl hunne lichaamen in het ftille graf' rusten. Indien er geene tegenwerpingen tegen het gedrag des overleedenen wierden ingebragt, Wierdt ter zijner gedagtenisfe, eene Lijkrede gehouden; men deedt daarin eene optelling van zijne voortreffelijkfte bedrijven; doch men maakte geene melding van zijne geboorte , dewijl ieder Egyptenaar voor adellik wierdt gehouden. Geene daaden wierden met lof vermeld, dan die van tijdlijke verdienste waren; men prees den overleedenen omdat hij de Godsvrugt jegens de Goden aangekweekt, en de gezellige Deugden jegens zijne Natuurgcnooten hadt betragt. De geheele plegtigheid wierdt beilooten met een ïuiddruttig yreugdefchal des Volks, en eene éérlijke begraavenisfe van den beoordeelden en vrijgefprokenen overleedene, Zeer (lerk, öridertusfehen, geloofden de Egyptenaars in y ' de  GESCHIEDENIS. 119 de leer van de Zielsverhuizingen ais mede, dat de zielen der overleedenen, eenigen tijd naa het affterven, rondom de lichaamen waarden. Dit was eene der redenen, om welke zij de begraavenis hunner bloedverwanten zo langen tijd uitftelden. Dat de oude Egyptenaars eenig denkbeeld hadden van de opftanding des lichaams, kan niet ontkend worden; doch hunne pooging, om menschlfke lichaamen tegen eenen ftaat van bedervinge te beveiligen, was een der ongerijmdfte denkbeelden, welke in het hart van eenig redelijk fchepzel immer konden opkoomen. Stof zijt gif, dus luidt het Godlijk vonnis, en tot /lof zult gij wederkeeren. En , gewisfelijk, zij, die gelooven dat god Alma gtig, door zijne alvermogende kragt, alle dingen uit niets konde fcheppen, kunnen geene reden hebben om aan zijne bekwaamheid te twijfelen, om in een enkel oogenblik de verfpreide deelen onzer verteerde lichaamen bijeen te verzamelen, en dezelve tot heerlijkheid , eere en onverderflijkheid op te wekken. Uit hetgeen wij, aangaande de Afgoderij der aloude Egyptenaaren, gezegd hebben, kunnen wij, bij wijze van gevolgtrekkinge, verfcheiden gewigtige waarheden afleiden Vooreerst, den ooriprong der Afgodenje. Zeker is het immers, dat de Beeldendienst in Egypte vroeger, dan in eenig ander gewest des Aardbodems, wierdt ingevoerd. Waaraan moet dit worden toegefchreeven? Aan de vrugtbaarheid van hunnen grond, welke die van alle andere landen overtrof. Aanttootelijk misbruik der hemelfche weldaad ighe.H 4 ' denk Da EGYPTEN A A R E N..  De EGYPTENAAREN. 120 GODSDIENSTIGE den! Want, zal het Godlijk Opperweezen zijne goedertierenheden op de aarde uititorten , opdat wij ons zelven tot beesten mogen maaken ? Befchreienswaardige befchouwingen, doch niet meer befcheienswaardig dan waaragtig. Maar, ten tweede, god werkt dikmaals door middelen, welke ons ten eenenmaale onbekend zijn.. Terwijl wij een Volk zien, met zo veel menschlijke geleerdheid begaafd, dat het een voorwerp was der verwonderinge van het overige gedeelte der waereld, en tevens ontbloot van alle Godsdienstige beginzels , behoorden wij hunnen toeftand met medelijden te befchouwen, en ons overtuigd te houden , dat het gods wil ware, dat het dus en niet anders zijn zou. Even onkundig zijn wij omtrent de Verborgenheden der Natuure, der Voorzienigheid en der Genade. Om deeze reden behoorden wij ons der nederigheid' te bevlijtigen, en het als geene fchaiv de aan te merken , onze onkunde te belijden ten aanzien van zodanige zaaken, welke boven onze bevatting zijn. Ten derde, gelijk het groot oogmerk, door god bedoeld, was, de waereld voor te bereiden ter aanneeminge van den doorluchtigen verlosser, dus verkoos hij flegts één Gezin, of Natie, om de kennis van zijnen naame leevendig te houden; alle overige Volken aan de vrijheid van hunnen wille overlaatende. Maar hoe befchreienswaardig was het gebruik, welk zij van deezen eigen wille maakten! Doch zelf ten aanzien van deeze verbijsterde Afgodendienaars, hadt god zich zelven niet onbetuigd gelaaten. Met opzigt op tijdlijke zaa* v » ' j • ken.  GESCHIEDENIS. 121 ken, verdroeg hij hunne tergingen; en, ten bewijze dat zij, ten eenigen dage, hetEuangelie zouden aanneemen, wierdt de Godlijke messias, bijkans zo ras hij in de waereld kwam, na Egypte gezonden om 'er eenigen tijd zijn verblijf te houden. Wij mogen 'er nevens voegen, dat, in de vro.egfte tijden van 't Christendom, verfcheiden bloeiende Kerken in Egypte wierden opgerecht. In deezen Oord leefde ook de groote athanasius. Eindelijk, veel te gereed zijn de Christenen om die Heidenen aan het verderf over te geeven, welke nimmer met eene Godlijke Openbaaring begunstigd wierden. De geleerde en Godvrugtige Bisfchop wilkins zegt, „ dat gods bermhartigheid, gelijk alle zij„ ne overige eigenfchappen, een groote diep,, te is; en vermids god ons niet heeft geo„ penbaard wat Hij met de Heidenen voor „ hebbe, voegt het ons hen te onderwijzen." De Wet der Natuure, door gods vinger in hunne harten gefchreeven, was, in den uitgebreidften zin des woords, eene Godlijke Openbaaring; en, volgens den Apostel {Kom. I. 19, 20.) zullen zij door die Wet geoordeeld worden. Indien men hier tegen inbrenge , dat de Zaligheid in geenen anderen is dan in jezus christus, moeten wij antwoorden, dat hij het Lam was, vóór de grondlegging der Waereld geflagt; en hoe weeten wij of god, door middelen, welke ons onbekend zijn, zijne genade en bermhartigheid zal willen mededeclen aan die Volken, welke wij H 5 te De EGYPTE-. DAARIN.  De EGYPTE ïl A A II li N. Da tas GODSDIENSTIGE te gereed aanmerken als voorwerpen van zijn misnoegen ? Laaten wij befiuiten met de woorden van mozes, Deut. XXIX. 29. De verborgene dingen zijn voor den heere onzen god, maar de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze Kinderen tot in eeuwigheid % W te doen alle de woorden deezer Wet.  GESCHIEDENIS. 123 De godsdienst der rarthagers en TYRiëRS. Wanneer wij een berigt willen geeven van de Godsdiensten der aloude VolJieu, moeten twee gidzen ons geleiden, de gewijde en de ongewijde Gefchiedenis. De eerde geeft ons een algemeen denkbeeld van hunne verfoeilijkheden; de laatde legt voor ons bloot, alles wat wij tegenwoordig kunnen weeten van hunne openbaare en bijzondere gewoonten en plegtigheden. Phemcie, Tyrus en Karibago wierden van de Zoonen van cham bevolkt. Zij hadden de zelfde wijze van openbaare Go dsdienstoefieninge ; zij fpraken de zelfde taal, kweekten de zelfde Kunsten en Weetenfchappen, gebruikten de zelfde werktuigen in den Oorlog, en oeffenden de zelfde draden aan de misdaadigen. Van hier dat hunne Burgerlijke en Godsdienstige Gefchiedenis zodanig onder een vermengd is, dat wij de laatde niet kunnen ophelderen , zonder eenige melding te maaken van de eerde. Oe Pheniciers waren een overblijfzel der oude Kanaaniten, welke, door de Godlijke toelaating, van de verdelging verfchoond waren , opdat zij als een geesi'el zouden vertlrekken voor de Kinderen Israëls, zo dikmaals zij tot Afgoderij vervielen. In de H. Schriftuure wordt dikwijls van hun gefproken als een krijgzuchtig Volk, onder den naam van PhilUtynen: want dienicie is een Griekseh woord. Zij bewoonden dat gedeelte van Ade, welk aan De ic a r t h a- g e r s en tyriörs.  De xa rt h i gers er t y r i ë r 124 GODSDIENSTIGE aan de Middeïlandfche Zee grenst, en ver-* - eerden eenen Afgod, dagon genaamd; na genoeg hadt hij de gedaante, onder welken s. een Meermin door de fabelagtige Schrijvers wordt afgebeeld; van den navel tot aan het hoofd toe, hadt hij de gedaante van een menschlijk lichaam; het benedenfte gedeelte was een visch. Van veel betekenisfe was deeze afbeelding zelve: zij wees aan, niet alleen hunne ligging nabij de zee, maar ook dat zij gemeenfchap hadden met zee en land. Door nabuurige Natiën aangetast in hunne bezittingen aan het vaste land, zetteden zij zich neder op een nabuurig Eiland, 't welk zij Tyms noemden; zij bleeven daar van in 't bezit tot op den tijd van alexander den grooten. Een handeldrijvend volk zijnde , zonden zij Volkplantingen na verfchillende gewesten van Afrika; doch de meesten waren begreepen onder den naam van Kartbagers; en zo nauw waren Tyrus en Karthago aan elkander verknogt, dat wanneer cambyses het befluit nam, den laatstgenoemden Staat den oorlog aan te doen, de Pheniciers weigerden hem te volgen; ter hunner verontfchuldiginge inbrengende, dat zij tegen hunne broeders geenen krijg konden voeren. Dit noodzaakte dien Vorst om van zijn voorneemen af te zien. Ja, de Karthagers zonden eene jaarlijkfche fchatting aan de Tyriers, waarvan een gedeelte tot goedmaaking van de kosten der Regeeringe, een gedeelte ter handhaavinge van den Godsdienst en tot onderhoud der Priesteren wierdt aangewend. Zeer barbaarsch en affchuwelijk was de Gods-  GESCHIEDENIS. 125 Godsdienst der Karthagers, welke de zelfde was als die der Tyriers, Pheniciers, Philistynen en Kanaaniten; en zo regelmaatig waren zij in 't verrigten van 't geen ten allen tijde der mensclilijke natuure tot oneere zal verftrekken, dat de Christenen, genegen om zich van hunnen pligt te kwijten, zich aan hun voorbeeld mogen fpiegelen. Niets van eenig gewigt ondernamen zij, zonder alvoorens de Goden raad te pleegen; dit gefchiedde onder eene groote menigte van gewoonten en plegtigheden. Hercules was de God, in welken zij 't meest vertrouwen fielden; ten minflen was hij ten hunnen opzigte het zelfde, ris mars was voor de Romeineo. Zij fooeekteo om zijnen bijftand, eer zij eenen krijgstogt ondernamen; en wanneer :;r.g hadden behaald, wierde 1 1 - Eferanden en dankbetuigingen opïcrd. Nog veda andere Godheden hadden 8 ï 1 - e ! s I t' i it diensriglijk vereerden: de ïeeze was ur a n i a , of de iMdflw,welke aj, in verfcheiden rampfpoedifandigheden, als ter gelegenheid van droogte, menigvuldlgen regen, hagel, donder, of verfchrikkelijke ftormwinden, aanriepen. De Christen Kerkvaders, naadat zij tot de kennis der waarheid gekoomen waren, belachten dikmaals, in hunne Schriften, deeze ingebeelde Godheden, bijzonderlijk de H. ai'gusïinus, die te Hippo in Afrika was gebooren, en gevolglijk overvloedig gelegenheid hadt om agter de ongerijmdheden hunner Afgoderije te koomen. Urania, of de Maart, is de zelfde, welke de Profeet de Kq. De KARTHAGERS en TTRlëRS.  De k a R T h a 6ers en m r i 6 b s, 126 GODSDIENSTIGE Koningin des hemels noemt, Jer. VII. i3. al-> waar Wij den door gods geest beftraaldeit Schrijver de Joodfehe Vrouwen zien beftraffen, omdat zij geheelde Koeken en andere offeranden haar toebragten. De andere Godheid, welke de Karthagers bijzonderlijk dienden, was saturnus. Hij was de zelfde als die in de H. Schnftuure moloch wordt genaamd. Deeze Afgod was het, aan welken zij mensclilijke flagtoffers opofferden; hier van heeft het verdichtzei zijnen oorfprong genomen, dat saturnus zijne eigen Kinders at. Vorsten en andere lieden van hoogen rang, wanneer huri buitengemeene rampen overkwamen, plagten hunne meest geliefde Kinders deezen Afgod ten offerande te Aagten. Bijzondere perfoonen volgden het voorbeeld hunner Vorsten ; en dus kwam allengskens deeze gewoonte in algemeen gebruik. Ja, zo hoog fteeg ten langen laatfte hunne verbijstering, dat de zulken , welke geene eigen Kinders hadden, die van de armen kogten, opdat zij niet mogten verfteeken zijn van het voordeel, van dusdanige offeranden , welke hun de vervulling hunner wenfehen moesten aanbrengen. Langen tijd hieldt deeze verfchrikkelijke gewoonte ftand onder de Pheniciers ., Tyriers en Karthagers; van deeze ontleenden haar de Israëliten, hoewel zij tegen gods gebod uitdrukkelijk aanliep. De oorlpronklijke gewoonte was , deczë onfchuldige Kinaers te verbranden in vuurige ovens, oveveenkoomende met den ovefl in het dal Hinnons 5 zo menigmaal in de Schrif- tuü-  GESCHIEDENIS. 127 tuure vermeld. Zomtijds wierpen zij de tedere wigten in een hol koperen beeld van saturnus, gloeiend heet gemaakt. Om het gekerm der rampzalige flagtöfferen te verdooven, hadden eene reeks van luiden, welke daar van hun werk maakten, last om op verfcheiden fpeeltuigen te fpeelen ; en de Moeders (verfchrikkelijke gedagte!) maatigden zich eene foort van verdienste aan , indien zij zich van alle natuurlijke aandoeningen konden berooven, terwijl zij dit onmenfchelijfe bedrijf aanfchouwden. Gebeurde het dat eene Moeder zich eene traan liet ontvallen, zo wierdt de offerande als nut-en kragtloos aangemerkt; en de Vader, welke dit blijk van Kinderliefde vertoonde, wierdt voor een vijand van den openbaaren Godsdienst gehouden. Tot zulk eene hoogte fteeg deeze woeste barbaarsheid , welke voor altoos een fchandvlek zal blijven van de verdorvene Natuure, dat zelf de Moeders, de tederheid, aan haare fexe en hoedanigheid bijzonder eigen, ter zijden Hellende , menigmaal haare Kinderen omhelsden, en ze vervolgens blijmoedig aan de vlammen overgaven. In de laatere tijden vergenoegden zij zich met hunne Kindereu tusfchen twee flaauwbrandende vuuren te doen doorgaan tot aan het beeld des Af> gods; doch dit was llegts eene langzaamer en pijnlijker knellende foltering : want de ongelukkige flagtoffers fchooten 'er altoos het leeven bij in. Dit is 't, het geen in de H. Schriftuure wordt genoemd, hunne zoonen en dochteren te doen doorgaan door het vuur van den moloch. Hoe barbaarsch dit Dé KARTHAGERS en T Y R I ë R S.  De kartha- 'Oers en T y r i ë r s. 128 GODSDIENSTIGE dit bedrijf ook ware, de zelfde Israëliten i egter, ten behoeve van welke god zo veele wonderwerken hadt gewrogt , verlaagden zich om zich daar naar te voegen. Het blijkt uit tertullianus, die zelve een inboorling van Karthago was, dat dit onmenschlijk bedrijf ftand hieldt, nog lang naadat de Karfhagers door de Romeinen waren te onder gebragt. Die vermaarde Kerkvader berigt ons, dat de Kinderen aan saturnus, of moloch, wierden opgeofferd , tot den tijd toe als t i b e r i u s het Voorburgemeesterfchap bekleedde ; deeze deedt de offerende Priesters ophangen aan de boomen, welke hunnen Tempel overfchaduwden, als zo veele kruizen, om hunne misdaaden te verzoenen; dit gefchiedde in tegenwoordigheid der foldaaten, als ooggetuigen van deeze regtspleegingen. Zo dikmaals 'er onder hen eene befmettelijke ziekte heerschte, plagten zij een groot getal Kinderen aan hunne Afgoden op te offeren. Terwijl ze dus verzoening zogten te doen voor hunne zonden, deedenizij derzelver getal en maate toeneemen. Zomtijds fneeden zij de ingewanden van het flagtoffer open, en wierpen het vervolgens in het vuur; doch het doorgaande gebruik was s het leevendig te verbranden. Een voorbeeld van deeze meer dan woeste barbaarsheid , overbekwaam om het gemoed met afgrijzen te vervullen, wordt ons verhaald door diodorus van Sicilië. Deeze Schrijver meldt, dat ten tijde als agaTHOcLEsin optogt was om Karthago te be- le-  GESCHIEDENIS. 129 legeren , het Volk, voorziende de uiterfte elende, tot welke het zou gebragt worden, alle deeze rampfpoeden en onheilen toefchreef aan den toorn van hunnen God saturnos, omdat hij, in ftede dat aan hem Kinderen van edelen bloede waren opgeofferd , bedriegelijk was afgezet met de Kinderen van flaaven en vreemdelingen. Om eene behoorlijke verzoening te doen voor deeze misdaad, zo als het verbijsterde Volk dezelve befchouwde, wierden 'er tweehonderd Kinderen van de aanzicnlijkfte gelïagten van Karthago opgeofferd ; en niet minder dan driehonderd burgers offerden zich zelve vrijwillig op; dat wil zeggen, zij begaven zich ten vuure, buiten eenigen dwang. Zodanig was de Godsdienst der aloude Karthagers ,Pheniciërs, Tyriërs, als mede der Philistynen , die, gelijk wij reeds hebben aangemerkt, een overblijfzel der Kanaaniten waren. In ons berigt wegens den Egyptifchen Godsdienst, hebben wij melding gemaakt van hunne belachelijke ongerijmdheden ; doch hier ontmoeten wij een verhaal van barbaarsheden , onbekend bij de inwooners van Egypte , en van welke, voor zo veel ons bekend is, de Grieken en Romeinen eenen afkeer hadden. Een aanzienlijk man, thans nog in leevenden lijve , óppert de vraag, wat de menfchen kon beweegen, de waardigfte van hun geflagt te offeren, om hunne Goden te behaagen? Wat denkbeeld zij konden vormen van dat Weezen, 't welk vermaak fchepte in wreedheid ? Zijn Lordfchap antwoordt, dat verbijsterde verftanden, niet verlicht door I. deel. I ken- De KARTHAGERS en T Y R I ë R S.  De k A R T H A- cers en t y R i ë R! 130 GODSDIENSTIGE kennis, het voorwerp van hunnen Eerdienst aanmerkten als een Weezen hun gelijk; of om de woorden des Pfalmists te gebruiken: . zij verbeeldden zich dat god hun ten eenemaal gelijk ware, en hunne zonden goedkeurde. Zij maakten zich zelven diets, dat hoe waardiger het flagtoffer ware , hoe de Goden fpoediger met hun zouden verzoend worden. Een treffend voorbeeld hiervan ontmoeten wij in het gedrag des Konings van Moab, 1 Koning. III. 27. welke zijnen Zoon ten offer flagtte, met oogmerk om de overwinning te behaalen, welke hij nimmer verwierf. Eene vreemde geneigdheid beheerscht het gemoed der menfchen, om hunne misdaaden op elkander over te draagen, en eenen plaatsbekleder aan te ftellen. Plaatsvervangende offeranden zijn al van oude herkomst.' H omerus zinfpeelt hierop in zijn berigt, dat agamemnon de dochter des Priesters van apollo met geweld geroofd hadt,'t welk oneenigheid verwekte tusfchen hem en ac killes, en in 't einde bijkans den ondergang van het geheele Griekfche Leger ten gevolge hadt. Plutarchus , een der verftandigfte Heidenfche Wijsgeeren , over het toebrengen van menschlijke offeranden fpreekende, voert deswegen eene taal, welke tot eere zou verftrekken voor eenen Christen Schrijver. „ Kunnen wij" (dus fchrijft die groote man) „ gezegd worden waardige begrippen wegens de Goden te koesteren, indien wij „ onderftellen dat zij gediend zijn met dood„ flag, en na menfchenbloed dorlten? De 5, Gods-  GESCHIEDENIS. 131 „ Godsdienst ftaat in 't midden tusfchen twee „ uiterften: Ongeloovigheid aan den eenen „ kant, en Bijgeloovigheid van de andere zij„ de. De eene leert ons aan de waarheid van „ alles twijfelen, de andere noopt ons om „ de grootfte ongerijmdheden te gelooven. „ Ongeloovigheid doet ons gelooven dat 'er „ geen beloonende of ftrafoeffenende god „ beftaat, terwijl de. Bijgeloovigheid, om de „ wroegende folteringen van een fchuldig Ge,, weeten te verzagten, ons nieuwe Goden doet „ fmeeden, en hun ongehoorde eigenfchap„ pen toefchrijven." Deeze waren de gevoelens van een bezadigd, wijs en geleerd Heiden ; zodanig behoorden ook de gevoelens te zijn van eenen iegelijk Christen, die in eene Godlijke Openbaaring gelooft. God wordt geëerd, in gevolge van de begrippen, welke wij van zijne Eigenfchappen vormen; doch wij onteeren Hem a wanneer wij Hem zulke offeranden toebrengen, als hij nimmer van onze handen eischte. I 3 Di De JCARTHA- g e r s en TTRlë R S.  ï3a GODSDIENSTIGE De DRUÏDEN. De godsdienst der druïden. X7an alle de oude Heidenfche Godsdiens\ tige Zamenftelzels, koorat dat der Druïden 't naast aan het Zamenilelzel der Karfhagers. Doch hier vertoont zich eigenaartig de vraag, op wat wijze of langs welken weg de aloude Britten bekend wierden met den Godsdienst van een Volk, op een zo verren afftand van hun woonagtig? Ten antwoorde op deeze Vraage, moeten de volgende zaaken in aanmerking worden genomen: Vooreerst, de Druïdifche Godsdienst was niet bepaald aan de Britfche Eilanden; onder de Gaulen en Germaanen wierdt dezelve openlijk geleerd en beleeden. Ja, wij mogen 'er nevens voegen , dat lang vóór de verwoesting van Karthago, alle de Noordfche en Westerfche Volken , welke de Romeinen Over a!pifche Gaulen noemden, de zelfde Godheden aanbaden , de zelfde plegtigheden vierden, en weinig in zeden en gewoonten verfchilden. — Tentweede, is het blijkbaar, dat de Druïden veel hadden overgehouden van de Godsdienstige gewoonten en plegtigheden, welke van de Kanaaniten waren aangenomen kort naa den Zondvloed, en na genoeg in den tijd der Roepinge van abraham. Aan een nadenkend mensch kan deeze aanmerking overvloedige ftoffe tot onderrigting opleveren, dewijl zij hem zal kunnen overtuigen, dat het berigt, wegens de verftrooijing van noachs Kinderen , welke verhaald wordt in het Tiende Hoofd-  GESCHIEDENIS. 133 Hoofdftuk van 't Boek Genefis, echt is; en dat alle Afgoderij ontftaan is uit de verkeerde begrippen, welke de menfchen omhelsden , naa hunne verfpreiding over het gelaat des Aardrijks, toen zij het door ijdelzinnigheid hadden ondernomen om den toren van Babel te bouwen. — Eindelijk, de Kanhagers , of de Pheniciërs, dreeven een zeer uitgebreiden Koophandel met de inboorlingen van Britannie; eene omltandigheid, welke, in die barbaarfche eeuwen, niet ligt zou plaats gehad hebben, indien zij in Godsdienst, zeden en gewoonten niet na genoeg hadden overeengeftemd. Dat het waarlijk dus gelegen ware, blijkt uit veele overblijfzels in Britannie, bijzonderlijk in Devonfhire en Cornwall. Daarenboven hebben wij, voor de waarheid deezer itellinge, het getuigenis der beste Romeinfche en Griekfche Gefchiedfchrij.vers op onze zijde. _ Zeer eenvoudig was, in 't eerst, de Godsdienst der Druïden ; doch , zodanig is deverdorvenheid der menschlijke natuure, dezelve veraarte wel dra door affchuwelijke gewoonten en plegtigheden ; genoegzaam op. de zelfde wijze, als ten aanzien van de Kanaaniten, de Karthagers, en van alle de Heidenen, in andere waereldgewesten, plaats hadt. Van den Druïdifchen Godsdienst waren de volgende de hoofd-en grondbeginzels. I. De Druïden moesten het Godlijk Opperweezen vereeren, als den Opperden Maaker enBeftuurder van het gantfche Heelal; doch onder Hem moesten zij de hulp en den bij üand zoeken van ondergefchikte Godheden, I 3. dia De DRUÏDE».  De DRUÏDEN i34 GODSDIENSTIGE die veel meer onderfteld wierden als Boden te handelen, dan dat zij uit haar zelven eenige magt bezaten. II. Zij leerden het Volk te gelooven, dat de Zielen der menfchen onfterfiijk zijn, doch van het eene lichaam in het ander overgaan: een gevoelen , "t welk nimmer zou hebben kunnen veld winnen, indien zij hadden kunnen reden geeven van de wegen en handelingen der Godlijke Voorzienigheid. Want zij konden niet begrijpen, dat deugd en ondeugd hier beneden onbeloond of ongeftraft bleeve. III. Zijleerden, dat allen, die aan openbaare Godslastering fchuldig wierden bevonden , met den dood moesten geftraft worden ; en in dusdanige gevallen waren de Priesters de eenige Regters. IV. Dat de menfchen aan anderen behoorden te doen, gelijk zij wenschten dat hun zelve gefchiedde; hunnen naasten geen ongelijk , en hun zelven geen leed te doen. V. Dat het eene groote zonde was, vleesch, melk of eijeren te eeten, dewijl het als mogelijk onderlleld wierdt, datmenschlijke zielen deeze dierlijke lichaamen konden bewoond hebben. VI. Dat men op de eerfte verfchijning der nieuwe Maan met diepen eerbied moest letten, dewijl zij onderftelden dat die Planeet eenen vermogenden invloed hadt op de bedrijven der menfchen hier beneden. VII. De Vrouwen waren onder hen gemeen; doch de Man, die 't eerst met eene Maagd te doen hadt, was de aanfpraakelijke Vader. VIII.  GESCHIEDENIS. 135 VTH. Zij, die, terwijl ze met een menschlijk lichaam' bekleed waren , iet onregtvaar-', digs pleegden, zouden gepijnigd worden in de lichaamen van Hangen, of andere kruipende dieren, tot den tijd toe dat zij'verzoening zouden gedaan hebben voor hunne zonden , volgens de aanwijzing der Priesteren. Deeze waren de Godgeleerde , of liever Fabelkundige gevoelens, welke de Druïden hunnen navolgeren infcherpten, al lang voor dat het Euangelie , in een van de Westlijke deelen der waereld, was bekend geworden. Niettegenftaande zommige van dezelve zeer valsch zijn, wanneer zij met het Zamenftelzel der Christelijke Leere worden vergeleeken , nogthans vertoonen zij zich niet in zulk een onaangenaam of afzigtelijk licht, als de fijn uitgeploozene verdichtzels der Grieken, of de meesterlijke ftaatkundige treken der Romeinen. Doch, 't geen wij voornaamlijk op het oog hebben , zijn hunne Godsdienstige gewoonten en plegtigheden , welke , in de daad , alleraffchuwelijkst waren. En aangezien de Godsdienst onzer Voorvaderen van dien aart was, moeten wij onderfteld worden met denzelven in eene nadere betrekking te ftaan , dan wij hebben, of, in de daad, immer konden hebben tot de Heidenfche Godsdiensten van andere Volken. In de vroegfte tijden dienden de Druïden hunne Goden in bösfchen, en onder hooge Eikenboomen; deeze gewoonte fchijnt in gebruik geweest te zijn onder alle die Natiën * welke door de Kinderen Israëls wierden te onder gebrast, ten tijde als zij bezit namen van * 14 *«* De iruïdeS.  ] De 1 DRUÏDEN. :g6 GODSDIENSTIGE iet beloofde land. En, nogthans,leerden die zelfde Israëliten wel haast het voorbeeld volden van die Afgodendienaaren, welke zij overwonnen hadden. Dat, in deeze bosfchen, ideële affchuvvelijkheden gepleegd wierden , slijkt uit het eenftemmig getuigenis van c e;ar en tacitus. De Opperpriester, of Aardsdruïd , verfcheen , op eiken hoogen Feestdag , onder een eerwaardiger hoogen Eikenboom, in fijn lijwaad uitgedotst, met een Miter op het hoofd, en verzeld van de Priesters van minderen rang. De gevangenen, in den krijg veroverd, wierden hier den Goden geofferd. Barbaarsch was, in de daad , de wijze, op welke dit gefchiedde. Het liagtoffér, tot op het naakte lijf uitgekleed, en op het hoofd met bloemen gekroond, wierdt met den rug vastgeketend aan eenen Eikenboom, recht tegenover de plaats daar de Aardsdruïd ftondt. Terwijl 'er een fnaarenfpel, naar 't gebruik dier tijden, wierdt aangeheven, tradt de Druïd, naa alvoorens de Goden gefmeekt te hebben dat zij de offerande wilden aanneemen, met een mes in de hand na het flagtoffer, om het aldus te doorfteeken. De muzijk verhinderde dat het gekerm dier rampzaligen niet kon gehoord worden van het volk; vier of vijf uurenhieldt het zornwijlen aan eer hij ftierf. Het volk danste bij hetlnaarenfpel. Uit de wijze, op welke het bloed des leevendigen flagtöflers ten lijve uit gudsde, waande de offerende Priester toekoomende gebeurtenisfen te kunnen voorfpellen. Zo wel als de Karthagers, Gaulen enGer- maa-s  GESCHIEDENIS. 137 maanen, offerden de Druïden aan hunne Goden eene menigte van gevangenen, welke zij in den Oorlog hadden prijs gemaakt; van eenige allereislijkfte omftandigheden van barbaarsheid ging dit bedrijf verzeld. Bij hon derden tevens wierden de ongelukkige flagtoffers geflooten in een werktuig, daar de Aardsdruïd, van zijne mindere Priesters verzeld, den brand in ftak, en dus alle die rampzaligen tot asch deedt verteeren. Geduurende deeze plegtigheid, zongen dePriesters, en het volk danste rondom den houtftapel; het gekerm der geolferden wierdt door de muzijkverdoofd. De helfche Godhedens wierden onderfteld daarin vermaak te fcheppen. Dag aan dag wierdt het volk barbaarfcher in hunne zeden. Doch, niettegenllaande de Druïden zo veel werks maakten van gewijde bosfchen, zijn 'er, egter, nog veele overblijfzels in Britannie voorhanden, welke ten bewijze kunnen dienen, dat hunne gewoonten en plegtigheden niet van eenerleien aart waren. In de dorfte oorden des gewests, in welke weinige bosfchen of boomen groeiden, richtten zij pilaaren op, ieder van een Heen, met een breed voetttuk, en een flangswijze oploopend toppunt. Deeze fteenen wierden in de gedaante van een grooten Cirkel geplaatst; bij een derzelver, boven alle de overigen uitfteekende, ftondtde Aardsdruïd; recht tegen hem over, aan een anderen pilaar vastgeketend, ftondt het flagtoffer, 't welk, op de zelfde wijze als in de bosfchen,moest geofferd worden. Zo veel werks maakten de Druïden van de Mosch, welke aan den Eikenboom groeit, dat I 5 De DRUÏDEN.  De DRUÏDEN. 138 GODSDIENSTIGE 'er, in het Jaargetij als dezelve zich 't eerst vertoont, lieden wierden uitgezonden, om zo dra mogelijk deswegen kundfchap te ontvangen ; op dit berigt begaf zich de Aardsdruïd, verzeld van zijne mindere Priesters, om de Mosch, met een gouden bijl of mes, van den boom tefnijden, en ze vervolgens, als in zegepraal, na 't voornaamfte bosch over te brengen. Als een onfeilbaar geneesmiddel tegen allerlei ongemakken en kwaaien wierdt dit gewas aangemerkt, als mede als een behoedmiddel tegen fpookverfchijningen, en tegen alles 't geen door booze Geesten wierdt in 't werk gefteld. Nog veele andere kragten wierden aan de Mosch toegefchreeven; indien iemand, behalven de Priesters, de boomen daarvan ontblootte, wierdt hij aan heiligfchennis fchuldig gerekend. Onder het waarneemen van alle hunne openbaare plegtigheden, hieldt de Priester zijne oogen hemelwaarts gevestigd, en zijn aangezigt na 't Oosten gekeerd. Aan alle de Heidenfche Volken, welke ten Westen van den Hellespont woonden, zo wel als aan de aloude Britten , was deeze plegtigheid gemeen; en , hoewel zij de onwaardigfte denkbeelden van het Godlijk Opperweezen hadden gevormd, nogthans fchijnt de verwagting van een doorluchtig Perfoonaadje, welke in het Oosten zou gebooren worden, algemeen onder hen de overhand gehad te hebben. Dit, ongetwijfeld, wierdt bij overlevering aan hun overhandigd; 'er zijn gewigtige redenen om te gelooven dat zij van mening waren, dat de verwagtte Perfoonaadje alle de misbruiken zou IQ  GESCHIEDENIS. 139 te recht brengen, welke onder hen in het ftuk van den Godsdienst waren ingefloopen, en dat hij tot in eeuwigheid onder de menfchen zou rcgeereii. Dus ontmoeten wij onder alle Natiën fpooren eener van hand tot hand overgeleverde hoope van de komst van den messias , alhoewel zommigen onkundig waren van het karakter, welk hij zou aanneemen. Nog eenige overblijfzels van den Druïdifchen Godsdienst waren 'er, in Gallie en Germanie, voorhanden ten tijde van Keizer c o nstantinus den grooten. In dat gedeelte van Britannie, nogthans, 't welk heden bekend is bij den naam van Engeland, was deeze Godsdienst geheel vernietigd, ter gelegenheid van de volgende gebeurtenisfe. 't Was in den Jaare 62, naa de geboorte van Christus, als de Britten, die door de Romeinen waren onder 't juk gebragt, en wreedlijk van hun onderdrukt wierden, tegen dezelven te wapen liepen, en een merkelijk getal hunner overweldigers over den kling deeden fpringen. De tijding van deezen opftand was niet te Rome gekoomen, of s u etonius, een dapper Krijgsoverfte, wierdt na Britannie gezonden, om de muitelingen tot reden te brengen. De geheele bende der Druïden , het bijgeloof te hulpe roepende, nam hierop de vlugt na 't Eiland Mona, zederd Anglefey geheeten, in Noord-Wales. Tot op dat Eiland vervolgde hen de Romeinfche Veldheer, en zo vast verlieten zich de Druïden op een gelukkigen uitflag, dat op het oogenblik als de Romeinen zich vertoonden, zij den brand in hunne bosfchen fta- ken, De DRUÏDEIf.  druïde 140 GODSDIENSTIGE ken, om ze allen tot asch te doen verteen. ren, Ondertusfchen deeden de Romeinen het meerendeel der Britten over den kling fpringen; en naadat zij zich van de Druïden hadden meester gemaakt, verbrandden zij dezelven leevendig op hunne altaaren, en hiewen hunne gewijde bosfchen om verre. Zints dien tijd verneemt men weinig van de Druïden, in de Zuidelijke gewesten van Britannie, hoewel 'er gewigtige redenen zijn om te gelooven, dat zo wel in de Westlijke deelen, als in Ierland, hun Godsdienst veel langer heeft ftand gehouden. Zeer vernuftig waren zommigen van hunne Priesters; zij maakten armbanden, of glazen ringen, zeer keurig gewerkt, van welke 'er nog veelen bij de Verzamelaars van Oudheden bewaard worden. Even gelijk onze ringen, wierden ze aan de vingers gedraagen; naadat ze door eenen Druïdifchen Priester gewijd waren , wierden zij gehouden voor zo veele bezweeringen of behoedmiddelen tegen Toverij, of alle de listen van booze Geesten, 't Blijkt uit de ringen, welke tot onzen tijd bewaard zijn, dat zij zeer fraai moeten geweest hebben; zij waren zamengefteld uit blaauvv , rood en groen, met witte vlekken doormengd; dit alles behelsde eene zinnebeeldige Zinfpeeling, 't zij op het leeven der perfoonen, welke ze droegen, of op den ftaat, in welken zij naa hunnen dood onderfteld wierden te zullen ingaan. Volgens den Druïdifchen Godsdienst, gingen de Begraafenis-plegtigheden met agtbaarheid en welvoegelijkheid verzeld. De Oorlogs-  GESCHIEDENIS. 141 logs-wapenen wierden begraaven te gader met de Mannen, welke ze gedraagen hadden; en D te gelijk met de Vrouwen gingen die dingen ten grave, welke zij, bij haar leeven, als voorwerpen van Godsdienstigen eerbied vereerd hadden. Om de naagedagtenis der Overleedenen te vereeuwigen, wierden 'er zomwijlen fteenen op hun Graf geplaatst; doch meestal wierdt 'er een hoopje Aarde boven het graf opgeworpen. 't Lijdt, om dit alles, geen den minften twijfel, of de Druïden de onfterflijkheid der Ziele geloofden, hoewel zij deswegen zeer verwarde begrippen voedden. Wij Christenen , die in de tegenwoordige eeuwe leeven , behoorden hier door genooptte worden totlofen dankbetuigingen aan het Godlijk Opperweezen , dat het licht des Euangeliums over ons is opgegaan. — De barbaarfche Afgoderij der Druïden diende alleenlijk om hunne harten te verharden , en den kinderlievendften Vader van alle menschlijke aandoeningen te berooven. Maar onze heilige Godsdienst , weggefchooven hebbende het dekzel der duisternisfe, welke de oogen onzer Voorvaderen overfchaduwde, heeft hetleeven en de onverderflijkheid aan 't licht gebragt door het Euangelie, en den weg ten hemel zo duidelijk aangeweezen, dat dezelve van den zwaköogigften der ftervelingen kan gevonden worden. De RUIDEN.  14* GODSDIENSTIGE De ASSYRIERS De godsdienst der assyriers. In ons berigt wegens den Godsdienst der al_oude Asfyriers, moet gedeeltelijk de gewijde Gefchiedenis ons voorlichten; doch gedeeltelijk en bovenal moeten wij des te raade gaan met hetgeen wij bij de Heidenfche Schrijvers vermeld vinden. In 't algemeen wordt erkend, dat nimrod, de Agterkleinzoon van noach, de eerfte ftigterder Afgoderije was; en het wordt nu niet meer als twijfelagtig aangemerkt, of hij dezelfde ware,die naderhand Godsdienstiglijk vereerd wierdt onder den tijtel van belus: een naam, in de taal der Oosterlingen , zo veel als Sterkte betekenende. In de H. Schriftuure draagt hij den naam van een geweldig Jaager voor den Heere. Verfchillende gevoelens heerfchen 'er onder de Geleerden wegens de bijzonderheid van dit ongemeen karakter. Alles, egter, wat deswegen is voorgefteld, kan in een naauvv beftek worden zamengetrokken. Wel dra veiiooren de naakoomelingen van koa'ch de kennis van den waaren god, en dompelden zich in de plompfte Afgoderije. Maar, gelijk de driften der menfchen dikmaals ondergefchikte middelen zijn ter bevorderinge van de oogmerken der Godlijke Voorzienigheid, en de fnoodfte bedoelingen der menfchen menigmaal in 't einde ten voordeele uitloopen, dus leide nimkod, door zijne eerzucht , den grondflag van een Gebied , 't welk  GESCHIEDENIS. 143 welk nog veele Jaaren naa zijnen dood in weezen bleef, en in 't einde tot eenen geesfel verftrekte voor het Volk, welk god hadt uitverkooren. Dat hij een geweldig Jaager was, kan niet in twijfel worden getrokken. In deeze hoedanigheid oeffendehij zijne Staatkundige bekwaamheden in tweederleien opzigte. Hetlandfchap, waarin hij leefde, was gekweld van wilde dieren; hij wierdt den Volke aangenaam door hetzelve te bevrijden van de verwoestingen , door deeze woedende fchepzelen aangericht. Vervolgens leide hij de Jeugd op, door middel van de Jagt, tot allerlei krijgsbedrijven, en maakte hen tegen allerhande vermoeijenisfen gehard. Hij vormde hen tot het gebruik der wapenen en tot de krijgstucht, opdat hij, ten bekwaamentijde , hen als werktuigen van zijne oogmerken mogt gebruiken, ter uitbreidinge van zijne heerfchappije over zijne vreedzaame nabuuren. Dat hij , een tijd lang , zijn verblijf hieldt te Babel, of liever op de plaats, welke zedert dien naam heeft gedraagen, lijdt geenen twijfel; doch Ninive was de voornaame zetel des Rijksgebieds. Aan de Oostlijke oevers van denTigris was deeze ftad gebouwd; zij was eene van de grootfte Heden, die immer in de waereld bekend waren. Meer dan zestig [Engelfche] mijlen haalde zij in haaren omtrek; de muuren waren honderd voeten hoog, en zo dik, dat boven op dezelve twee wagens elkander konden voorbijrijden. De Muuren waren verfterkt met vijftienhonderd torens, ieder van welke tweehonderd voeten hoog was. Hierdoor kunnen wij eeni- ger- De ASSYHIIÏRS»  De ASSYRIERS. 144 GODSDIENSTIGE germaate reden geeven van 't geen wij in het Boek Jonas leezen, dat Ninive eene zeer groote ftad was, drie dagen reizens in den omtrek. Op de fterkte van zulk eene uitgebreide ftad zich verlaatende, en den pligt vergeetende, dien hij aan den grooten Vader des Heelals was verfchuldigd, gaf nimrod zich over aan allerlei losbandigheden; en terwil hij de regten zijner Natuurgenooten met voeten tradt, floeg hij over tot de hoogde maate van Ongodsdienstigheid ; hij richtte Afgoden op in de Tempels, welke hij gedigt hadt; en hij vereerde zelfde werken zijner handen. In 't vervolg deezes Werks zullen wij meermaalen gelegenheid hebben om op te merken , dat de alleroudde foort van Afgoderije de dienst der Zonne en der Maane was. Deeze Afgoderij rustte op een verkeerd begrip van dankbaarheid, welke, in dede van op te klimmen tot het Opperst Weezen, daan bleef bij het dekzel, welk hem tevens verbergde en openbaar deedt worden. Hadden deeze Afgodendienaars de zaaken in een behoorlijk licht befchouwd, zij zouden bekwaam geweest zijn om onderfcheid te maaken tusfchen den grooten god zelven, en de zodanigen zijner Werken , welke zijne mededeelbaare Eigenfchappen aankondigen. In alle tijden en eeuwen zijn de menfchen overtuigd geweest van de noodzaaklijkheid eener gemeenfchapsoefteninge tusfchen god en henzelven. De aanbidding van god rust .op deeze onderdelling, dat Hij agt geeft op de begeerten der menfchen, en bekwaam is, be-  Geschiedenis. feeftaanbaar met zijne Volmaaktheden , om dezelve te vervullen. Doch de afftand der Zonne en Maane is een hinderpaal tegen dee2e gemeenfchap. Dwaaze en onbedagtzaamö menfchen zogten daarom dit ongemak weg te neemen, door hunne handen op hunne monden te leggen, en dezelve vervolgens tot hunne valfche Goden op te heffen, om daar mede aan te wijzen dat zij gaarne zich met huri zouden willen vereenigen, niettegenftaande den vérren afftand, welke hen vaneen fcheid* de. Een treffend voorbeeld hiervan ontmoeten wij in het Boek Job, 't welk aandagtig overwogen zijnde, een aanmerkelijk licht zal verfpréidén over de Heidenfché Afgoderij» Job was eert inboorling eener landftreekcg welke aan Asfyrie grensde ; én vermids hij onder het getal der zulken behoorde, welke in den Waaren god geloofden, zegt hij, ter fijner eigen verdeediginge: Zo ik het, Licht aangezien hehbe wanneer het fcheen, of dé Maan heerlijk voortgaande , en mijil Hart verlokt is gaveest in het verborgene, dat mijne Hand mijnen Mond gekust heeft, Job» XXXI. 26, 27. Dit was eene plegtige Eed2weering i zij ging verzeld van de volgende omftandighe" den. De perfoon, welke voor zijne befchuldigers ftondt, of voor den Vierfchaar der Regters , voor welken hij moest worden te fegi gefteld, boog zijn hoofd en kuste driemaal zijne handen; ten zelfden tijde zijne oogen na de Zon opheffende, riep hij deeze ftan als. een Almagtig Weezen,' en onderwierp zich aan deszelfs geftrengfte wraakoeffeninge ,v in- I. deel, K nv- h  De ASSYRIERS 146 GODSDIENSTIGE gevalle hij zich aan onwaarheid of trouwloosheid fchuldig maakte. Gelijk de Zon, Maan en de overige hemelfche lichaamen de eerde voorwerpen van den Eerdienst der Asfyriers waren, dus aanbaden zij ook , in gevolge van de verdorvenheid hunner natuure, het Vuur als een zinnebeeldige vertooning van dezelve. Deeze foort van aanbiddinge hadden de Asfyriers en Chaldeeuwen met elkander gemeen, gelijk blijken kan uit de volgende plaats van eusebius , die in de vierde eeuw naa 's Heilands geboorte leefde. „ U r , 't welk Vuur betekent, was de Af„ god, welken zij dienden. En gelijk het „ Vuur meest alles verteert, 't geen in het„ zelve wordt geworpen, zo beroemden zich „ de Asfyriers openlijk, dat de Goden van „ andere Volken tegen de hunne niet bedand „ waren. Menigmaalen nam men hiervan de „ proef; Afgoden in magtigen getale wier- den uit vreemde oorden aangevoerd; doch „ vermids alle deeze van hout waren, verteer„ de de alvernielende God u r, of 't Vuur , de„ zelve. Ten langen laatde vondt een Egyp„ tisch Priester de kunst om de eere te kren„ ken diens veelvermogenden Afgods, die zo „ langen tijd de fchrik geweest was van af,, geleegene Volken. Hij liet het beeld eens „ Afgods maaken van aarde, hier en daar „ met gaten doorbowrd, en vanbinnen met „ water opgevuld. De gaten, aan weerkauv ten van den buik, waren met wasch dicht ■ gedopt. Dit verrigt zijnde, daagde hij den „ GoduR uit om met zijnen God ca no pus n om  GÈSCHIEDÊNÏS. 147 om de meerderheid te twisten. De Chal;, deeuwfehe Priesters aanvaardden deeze uit. „ daaging. Doch niet zo dra begon het wasch, „ waar mede de gaten in den buik van den „ God canopus warentoegeftopt,te fmel- ten , Of het water liep door dezelve en „ bluschte het vuur." Een andere Afgod der Asfyriers was adramelech; doch diens onderileld vermogen fchijnt zich bepaald te hebben tot eenige der afgelegenfte provinciën. Want wij leezen dat wanneer salmanasser het grootfte gedeelte der tien Stammen gevangen nam, hij, in derzelver plaats, de inwooners eener provincie zondt, Sepharvaim genaamd. Allerverfchrikkelijkde en wreedaartigfte Afgodendienaars waren deeze Volken: want zij offerdert hunne eigen Kinderen leevendig aan de vlammen op, en pleegden veele andere gruwelen * welke de eerbaarheid gebiedt te zwijgen. ( Geduurende de laatfte tijden van het Asfyrifche Gebied ^ eer het nog met het Rijk van Babyion vereenigd wierdt, was nis rock dé God, welke te Ninive gediend wierdt. In den Tempel van deezen Afgod wierdt de groote s e n n a c 11 e r i b , door zijne twee Zoonen 4 adramelech en sharezzar, vermoord. De Ouden en de Hedendaagfchen ftemmen hierin overeen, dat deeze Afgod wierdt afgebeeld onder de gedaante van eenen Vogel; doch van welk geflagt deeze ware, is men niet volkomen eens; zommigen meenen dat het een Duif, anderen dat het een Arend was. De Joodfehe Meesters verfraaien, dat het Afgodsbeeld gemaakt was van een plank K 2 van De ASSYRIEES»  De ASSYRIERS. 14S GODSDIENSTIGE van noach 's Arke, welke op de bergen van Armenië bewaard was. Onder de Asfyriers, zo wel als onder veele andere Oosterfche Volken, dienden zommigen het Vuur, anderen zigtbaare Afgodsbeelden; allen, egter, flemden hierin overeen, dat zij hunne Kinderen aan de Afgoden offerden. Door het verloop des tijds nam het getal der voorwerpen van hunnen Eerdienst hand over hand toe, tot dat eindelijk esrah addon den Zetel des Riiksgebieds na Babyion overbragt. Zedertleedt het met lang ot de Stad en Tempel van Nimve wierden verwaarloosd; de Magi, of Wijzen, welke langen tijd onder hen in agting geweest waren, volgden het Hof. Daar het, in den tijd toen de Tempels nog onbekend waren, een algemeen gebruik was onder de Heidenfche Volken, hunne Afgoden in de bosfchen te dienen, zal 't hier niet kwalijk voegen, den oorfprong en aanleiding deezer gewoonte te onderzoeken. Het is een beginzel, welk op de ondervinding fteunt, dat, onder ieder Godsdienstig bedrijf, het hart zich moet vestigen op het voornaame voorwerp van den Eerdienst. Elk, die ooit in een bosch heeft gewandeld, zal erkennen, dat zijn gemoed, te dier gelegenheid, van eene meer dan 'gemeene eerbiedige opgetogenheid vervuld was ; aan het klein getal voorwerpen, welke zich dan aan zijne zinnen vertoonen, moet dit worden toegefchreeven. De bosfchen mogen wij met regt het vcedzel der overdenkinge noemen. Met dit alles kan het niet ontkend worden, dat aldaar  GESCHIEDENIS. 140 daar veeleaffchuwelijkheden gepleegd wierden. Nabij de Altaaren waren zekere plaatzen tot heimelijke ontuchtigheden afgezonderd , en zelf tot zulke tegennatuurlijke bedrijven, welke de eerbaarheid verbiedt te melden. Vreemd is het, dat de menfchen de dingen niet behoorlijk kunnen gebruiken, zonder dezelve tevens ten misbruike aan te wenden. Het verdient onze opmerking, dat onder geene dier Oosterfche Volken de gewoonte plaats hadt om de lichaamen hunner overleedene bloedverwanten te verbranden , hoewel zij die van hunne eigen leevendige Kinderen ten offerande ilagtten. De doode lichaamen begroeven zij in de aarde; dit gefchiedde in gevolge eener overleveringe, welke onder hen algemeen was aangenomen, dat de eerfte mensch in de Aarde was begraaven, Hunne huwelijken waren burgerlijke verbonden tusfchen de zulken, welke dusdanig eene verbintenis aangingen. De Veelwijverij was onder hen in algemeen gebruik. Naa het plegtig verrigten der offeranden, wierden in hunne Tempels openbaare redevoeringen gzhouden; zij behelsden voornaamlijk verklaaringen van zommige van hunne Verborgenheden, en vermaaningen aan het Volk tot gehoorzaamheid aan hunne Overheden. Dat de Afgoderij der Asfyriers verregaande was, rust op het getuigenis der Profeeten; alle hunne Voorzeggingen omtrent dat ftuk ?ijn letterlijk vervuld geworden, 't Is waar dat zij, op de prediking van jonas, tot bekeering geleid wierden,en in dezelveeenigen tijd volhard hebben. Doch 't leedt niet lang K 3 of, De ASSVRIERSi  r De &SSYRIERS. 150 GODSDIENSTIGE of zij vervielen tot hunne voorgaande affchuwelijkheden; en, in zijne oneindige regtvaardigheid, heeft god niets behalven hunnen blooten naam van hun overgelaaten. Zo waaragtig is de fpreuke der H. Schriftuure: Geregtigheid verhoogt een Volk, maar de Zonde is een fchandvlek der Natiën. Laaten, derhalven, de volgende overdenkingen in het hart onzer Leezeren eenen diepen indruk maaken. Vooreerst, Dat zelf de geringde afwijking van de waarheid gevaarlijk is. Want zo groot is de verdorvenheid der mensclilijke natuure , zo zeer de mensch tot allen kwaad genegen, dat hij zelden weêt waar hij moet blijven ftüftaan. Zeer eenvoudig was in den aanvang de Afgoderij; doch welhaast wierdt dezelve vermeerderd met plegtigheden van den haatlijkften en affchuwelijkften aart. Ten tweede, Laat élk een zich benaarftigen om waardige begrippen van de Godlijke Volmaaktheden te vormen. Het verzuim hiervan is eene der oorzaaken van den valfchen Godsdienst in 't algemeen, en van de Afgoderij in het bijzonder. Verbeelden wij ons eenmaal dat god een Weezen is ons gelijk, en wij zullen Hem gewisfelijk offeranden toebren» gen, welke zijns onwaardig zijn. Eindelijk, Terwijl wij god danken voor de zuiverheid van onzen Godsdienst, laaten wij op onze hoede zijn om Hem niet te mishaagen, opdat Hij ons niet beroove van de menigvuldige voordeden, welke wij genieten. De  GESCHIEDENIS. 151 De godsdienst der babyloniers. De Stad Babyion was haaren oorfprong verfchuldigd aan den hoogmoed en de 1 verwaandheid dier menfchen, welke op haaren grond eenen Toren bouwden, en nietaan nimrod, gelijk verfcheiden Heidenfche Schrijvers ons willen doen gelooven. Want nimrod leefde ten tijde als de verwarring der taaien voorviel; en wij kunnen derhalven geenen grond hebben om ons te verbeelden , dat hij zich ftoutmoedig tegen de ontwerpen des hemels zou hebben aangekant, naadat hij zulk een in 't oogloopend bewijs van het Godlijk misnoegen hadt opgemerkt. Eigenaartig mogen wij dan befluiten , cfat de overblijfzels van den Toren , naa verloop van eenige jaaren, met een muur omgeeven wierden. De juiste tijd, nogthans, in welken de muur verder wierdt uitgezet, zodat de plaats den naam van eene Stad verdiende , kan met geene zekerheid worden aangeweezen. Midlerwijl nam zij, van tijd tot tijd, in grootheid toe; doch met een nam de Afgoderij aldaar zo zeer de overhand , dat de geduchtfte oordeelen haar doe r verfcheiden Profeeten wierden aangekondigd. Even als de Asfyriers, dienden zij het Vuur en de Afgoden ; een merkwaardig voorbeeld hiervan ontmoeten wij in het Derde Hoofdftuk des Boeks van dan iel. Gelijk de meeste andere aloude Volken, voedden de Babyloniers bijster vreemde begrippen omli 4 trens De A B Y L OKIESS.  De | ABYLOMIERS. 152 GODSDIENSTIGE trent den oorfprong van hun Gebied, alsmede wegens de eerfte verfpreiding van hunnen Godsdienst. Hoewel zij het Vuur en de Afgodsbeelden vereerden, noemden zij, egter, alle hunne Godheden, zonder onderfcheid, met den naam van bel, of belus. Deeze Afgod was de zelfde als b a a l , in het Oude Verbond vermeld. De betekenis diens naams was Sterkte. Zommigen zijn van gedagten dat met deeze benaamjng nimrod wierdt aangewezen ; doch waarfchijnlijker wierdt daar mede zijn Zoon ninus bedoeld, die, volgens 't getuigenis der aloudheid, de Stad en het Koninkrijk Babyion ftigtte. Bero§us, een zeer oud Gefchiedj'chrijver, verhaalt dat de God belus niets dan den Chaos der duisternisfe bezittende, den hemel en de aarde van elkander fcheidde, en de waereld in eene bekwaame orde bragt; doch ziende dat 'er geene inwooners in de zelve waren , beval hij eenen der Goden zijn qigen hoofd af te houwen , en de. Aarde met zijn bloed te mengen ; hieruit kwamen de menfchen ten voorfchijn, nevens de verfchillende getlagten en foorten yan dieren. Daarenboven regelde belus de beweegingen van Zon, Maan en Starren , nevens die der overige hemelfche lichaamen. Zo zeer geagt en gezien was deeze Afgod 3 e l u s bij 't Volk van Babyion, dat ter zijner eere een pragtige Tempel wierdt gettigt, op de puinhoopen van den berugten Toren , welke door de Naakoomelingen van noach was gebouwd, met oogmerk om hunnen naam op Aarde te vereeuwigen. Een der pragtigfte tempelen op den geheelen Aardbodem was  GESCHIEDENIS. 153 deeze, volgens het getuigenis van herodotüs. Van binnen was hij verfierd met verfcheiden kostbaare beelden, een van deeze, van louter goud gemaakt, was veertig voeten hoog, de overige toeftel des Tempels was achthonderd talenten gouds waardig. Waarfchijnlijk is het, en geen Geleerde heeft het ooit in twijfel getrokken, dat dit vermaarde beeld het zelfde was, welk Koning nebukadnezar, in de" vlakten van Babyion, deedt oprichten, en van alle zijne onderdaanen wilde hebben aangebeeden. 't Is ons oogmerk niet, de Boeken, wTelke onder den naam van Apokryfe bekend zijn, aan te merken even als waren zij door Godlijke Ingeevjng gefchreeven. Dit niettegenftaande kunnen wij geene reden vinden, waarom zij niet als even geloofwaardig zouden worden aangemerkt als alle andere mensclilijke gefchriften , indien de klaarblijkelijkheid, door welke zij onderfteund worden, redelijk zij. En laaten wij ons nu beroepen op alle onbevooroordeelden, of de Gefchiedenis van Bel en den Draak niet een redelijker aanzien hebbe , dan zommige zaaken, welke door de beste Heidenlche Schrijvers verhaald worden. Niets was gemeener onder de Heidenfche Priesters, dan het gemee11e Volk in den waan te brengen, dat alle de offeranden, welke in de Tempels geflagt wierden, van de Afgoden wierden gegeeten; daar ondertusfchen de waarheid der zaake was, dat de Priesters dezelve op de Markten verkogten, [of ze met hun gezin tot eigen voedzel gebruikten.] K 5 De ne BABYLSi K I E R S.  De 8ABTLO* MIERS, 154 GODSDIENSTIGE De Gefchiedenis van Bel en den Draak luidde aldus. Naadat cyrus Babyion vermeesterd hadt, diende hij, gelijk de meeste aloude Landverove raars, bel, of belus, den God dier landftreeke, doch vermids de Godsdienstige gewoonten en plegtigheden niet zo eenvoudig als in Perfie waren, alwaar hij was opgevoed, begon hij ten aanzien van dezelve eenige twijfelingen op te vatten. Het ampt van Eerften Staatsdienaar bekleedde daniel, ten dien tijde, aan het Hof van cyrus; en vermids deeze een Vorst van eenen onderzoeklievenden geest was, viel het eigenaartig dat hij met daniel, over de natuur van den Godsdienst der Jooden , in gefprek tradt. Niets vreemds vertoont zich hierin: want, vooreerst, waren de Jooden een Volk, van alle overige aardbewooners, in zeden, gewoonten en Godsdienst, onderfcheiden: ten anderen, was toen de tijd aanftaande, dat zij uit hunne gevangenis na het Vaderland zouden wederkeeren. Ongetwijfeld hadt daniel, door zijnen beroemden naam en waardigheid, den toegang verkreegen in den Tempel van belus, niet om aldaar te aanbidden, maar om agter de geheimen van de bedriegerijen der Priesteren te koomen. In eenen heiligen ijver blaakende om den dienst van den waaren god voort te planten, openbaarde hij den Koning de omftandigheid en wijze, door welke hij van de Priesters wierdt misleid, en wees hem den weg om dezelve te ontdekken , door, naamlijk, den vloer des Tempels met asch te doen beftrooijen. De Priesters, welke zeventig  GESCHIEDENIS. 155 tig in getal waren, verzogten den Koning om de tempeldeur te doen verzegelen; dit gefchiedde. Maar zij hadden een heimelijken ingang onder de Tafel of het Altaar, door welken zij, nevens hunne Vrouwen en Kinders , in den Tempel kwamen, en de fpijze nuttigden, den Afgod voorgetteld; 't geen zij niet gebruikten, bragten zij van daar om het tot een ander oogmerk aan te wenden, 's Anderendaags begaf zich de Koning, van daniel verzeld, na den Tempel, welks deur hij nog verzegeld vondt; doch zo dra hij was binnen getreeden, zag hij voetftappen op den vloer. De Koning, in arren moede ontlleekende , beval den Priesteren hem de verborgene deur te wijzen, en zo dra hij de bekentenis hunner misdaad hun hadt afgeperst , deedt hij hen allen , nevens hunne Vrouwen en Kinderen , ombrengen : eene regtspleeging, in die eeuw en andere tijdperken zeer gemeen, gelijk met een aantal voorbeelden zou kunnen bevestigd worden. Niet minder geloofwaardig is het berigt wegens den Draak: want, behalven bel, betoonden de Babyloniers Godsdienstige eere aan eene menigte andere Afgoden. En, 't geen inzonderheid kan dienen ter ftaavinge van de waarheid van dit verhaal, is , dat te Babyion een geweldig oproer ontttondt, uit hoofde van des Konings vooringenomenheid met de Jooden. 't ls waar, cyrus was voorfpeld, ruim tweehonderd jaaren eer hij gebooren wierdt, als een groot Vorst, die de Jooden uit hunne ballingfchap zou verlosfen; doch de middelen, welke door hem zouden wor- De B A B YtO* MIERS.  De liBTLO- MIERS. 156 GODSDIENSTIGE worden in 't werk gefteld, waren niet aangeweezen. Uit oorzaaken, welke wij als beuzelagtig befchouwen, doet god, in zijne alwijze beftuuring der waereld, dikmaals groote gebeurtenisfen ten voorfchijn koomen. Doch hier ontmoeten wij iet treffends en natuurlijks , overeenftemmende met alle die regels, naar welke de klaarblijkelijkheid der Gefchiedenisfe, in alle eeuwen en geilagten, is afgemeeten. Cyrus was niet opgevoed in den Godsdienst der Babyloniers; en, hoewel hij, als een ftaatkundig Vorst, zich fchikte naar de uitwendige gedaante van hunnen Eerdienst, nogthans hadt hij de kunstenaarijen niet ontdekt, door der zeiver Priesters in 't werk getfeld, of hij vierde zijner wraakoefTeninge tegen ben den teugel, en fchonk veele voorregten aan de Jooden. De eenige tegenwerping, welke, tegen eenig gedeelte van dit Verhaal , kan worden ingebragt, is, dat de Schrijver verfcheiden naamen verkeerd gefpeld en eenige gebeurtenisfen in een averechts licht geplaatst heeft. Doch hierover hebben wij ons niet te verwonderen, wanneer wij in aanmerking neemen, dat ook de beste Gefchiedfchrijvers in dien zelfden misflag zijn vervallen. Eene afgrijzelijke gewoonte heerschte 'er onder de Babyloniers, ten aanzien van het gemeen gebruik der Vrouwen. Het ten beste geeven des lichaams wierdt niet alleen geduld , maar zelf als een Godsdienstige pligt uitdrukkelijk geboden. De Tempel van mylitta, eene Godin, die veel overeenkpmsts met venus hadt, was een gemeen bordeel,. Op  GESCHIEDENIS. 157 Op zekeren feestdag, welke éénmaal 's jaars gevierd wierdt, waren alle jonge Maagden der Stad verpligt, zich ïempelvvaarts te begeeven, en aldaar haar lichaam aan eenen iegelijk ter lustboetinge aan te bieden. Dit gefchiedde niet flegts in den Tempel, maar zelf öp de ftraaten, en openbaare wegen. In 't Boek Baruch leezen wij: Nu de Vrouwen met biezen banden omgord, zitten op de wegen, om rookzverk van Zemelen te offeren. En zvanneer eene derzelven weggerukt zijnde, van iemand der geenen, die daar voorbijgaat, bejlaapen wordt, zo verwijt die zulks de geenen, die naast gezeeten is , dat zij des niet meer geagtis, gelijk als zij, en dat haar biesband niet is verbroken, Hoofdft. VI. 42, 43; Merodach was de naam eens anderen Afgods, welke te Babyion gediend wierdt. Van hem leezen wij, Jerem. L. 2. Babel is ingenomen , Bel is befchaamd, merodach is verpletterd ; haare Afgoden zijn befchaamd 9 haare Drekgoden zijn verpletterd. t Blijkt niet zeker, wie merodach geweest zij. Waarfchijnlijk was hij een aloud Koning van Babylön, die, naa het verrigtert van een merkwaardig Krijgsbedrijf, vervolgens voor eene Godheid wierdt gehouden ,"gej lijk onder andere Heidenfche Natiën dikmaals plaats hadt. Verfcheiden van hunne Koningen fchijnen naar zijnen naam genoemd te zijn ,■ als evil-merodach en merodach ealadan; de laatstgenoemde {teeg ten Koninklijken throon zevenhonderdzeventien jaaren vóór de geboorte van onzen Zaligmaaker. Nog een anderen Afgod dienden de Baby- lo- DS BABTLO' UIERS.  8 A B YLO MIERS. 158 GODSDIENSTIGE loniers, onder den naam van succhothbenoth; dit blijkt uit hetgeen wij vinden, 2 Kon. XVII. 29, 30. Elk Volk maakte zijne Goden — de lieden van Babel maakten stjcchoth benoth. De Babyloniers, welke deezen Afgod dienden , waren Volkplanters, na Samarie gezonden. Het zinnebeeld deezer Volkplantinge, was eene Klokhen met haare Kiekens; dit diende ter beduidenisfe van vrugtbaarheid. Ter eere van deeze Godin hadt men eenen Tempel geftigt, in welke alle jonge Vrouwen verpligt waren, eenmaal 's jaars haar lichaam ten beste te geeven. Voor de waarheid hiervan hebben wij het getuigenis van den Gefchiedfchrijver herodotus op onze zijde. Eveneens als de Asfyriers, begroeven de Babyloniers hunne dooden, door, naamlijk, dezelve in de Aarde te leggen. Hoe duister en verward ook hunne denkbeelden, in veele opzigten, waren, geloofden zij, nogthans, in een toekoomenden ftaat van belooningen en ftraften naa dit leeven. Te meer is dit onze verwondering waardig, wanneer wij in aanmerking neemen dat hun Godsdienst naauwlijks een beter naam verdiende dan dien van een Zamenftelzel van euveldaaden. Doch laaten wij ons hier omtrent te binnen brengen dat het Volk niet beter onderrigt was; zij hadden zelf de Voorvaderlijke Overlevering vergeeten, en waren flaaven geworden van de fnoodfte aller driften. Naadat wij dus een verflag gedaan hebben wegens den Godsdienst der oude Babyloniers, zul-  GESCHIEDENIS. 150 zullen wij nu vervolgens een berigt geeven van de wijze, op welke de pragtige ftad Babyion verdelgd wierdt. Dit met ftilzwijgen voorbij te gaan, zou onbeftaanbaar zijn met het plan, welk wij ons hebben voorgefteld. De ondergang van Babyion is, in de daad, een der merkwaardigfte voorvallen van de aloude Gefchiedenislè , en dient ten bewijze van de wijsheid en regtvaardigheid des Godlijken Opperweezens. Laat de Godvergeetende boosdoener hier beeven, en de Ongeloovige zijn aangezigt verbergen 1 Dat de Kinderen Israëls gevankelijk na Babyion zouden gevoerd worden ,was voorlpeld lang voordat de gebeurtenis met'er daad plaats hadt. Doch de zelfde Profeeten, welke de rampfpoeden der Jooden voorfpelden, voorzeiden tevens het heilloos lot, der hoogmoedige Stad befchooren. Ja, 'erwas eene belofte voorhanden, dat, naa verloop van zeventig jaaren, de Jooden zouden verlost worden , en dat god een eeuwig verderf over de Stad zou brengen. Te zeer hellen wij ftervelingen over tot opgeblaazenen hoogmoed, wanneer wij onze gedagten laaten gaan over de overwinningen, door de Landveroveraars behaald, die, hoewel zij tot werktuigen verftrekken in de hand van god, om de ontwerpen zijner Voorzienigheid te volvoeren, nogthans van Hem in een veragtlijk oogpunt bel'chouwd worden; of liever , befchouwd worden als doorluchtige roovers en moordenaars , als geesfels voor de euveldaaden der meniehen, en als zodanigen, welke god in zijne wraake zal affnijden. Me- Dé B A B Y L O. DIERS,  De BABY1Ö. n i E R S. 16Ó GOfiSDTENSTIÖÊ Menigvuldig waren de oorzaaken, welke ter verdelginge van Babyion zamenfpanden. Tot de drie volgende hoofdoorzaaken kunnen zij egter gevoegelijk gebragt worden. De eerfte oorzaak was, de hoogmoed der Stad. Zij geloofde dat zij onverwinnelijk was. Zij zeide: Ik ben de Koningin der Natiën, ik zal tot in eeuwigheid beftaan: want geene magt kan bij de mijne vergeleeken worden. Ik zal dorheid noch weduwenftand kennen i want de Goden zullen mij befchermen tot in eeuwigheid. De tweede oorzaak was wreedheid, loen god'toeliet dat zijn uitverkooren, maar wederfpannig Volk gevanklijk wierdt weggevoerd, hadt hij ten oogmerke om het te kastijden, even gelijk een Vader zijne Kinders kastijdt, doch geenzins bedoelde hij dat het met eene barbaarfche wreedheid zou behandeld worden. Doch zo verre was het van daar, dat de Babyloniers zich vergenoegden met de Jooden als gemeene flaaven te behandelen; dat zij niet wilden gedoogen dat derzelver doode lichaamen begraaven wierden. De hoofden van derzelver Kinderen floegen zij, in de daad, tegen de fteenen te pletteren. Befchreienswaardige voorbeelden hiervan ontmoeten wij in het Boek Tobit^ als mede in den honderdenzevenendertigftert Pfalm; al hetwelk door het getuigenis van den joodfchen Gefchiedfchiijver josephus wordt bekragtigd. De laatfte hoofdoorzaak was, haare heihgfchendende Godloosheid, zich inzonderheid vertoonende in haaren laatftcn Koning bèl- s h'  GESCHIEDENIS. 161 sas ar. Bii alle de fnoodheden en euveldaaden zijner Voorzaaten, voegde deeze losbandige Monarch zulk eene verregaande Godloosheid , als hem bijzonder eigen fcheen te weezen. 't Was hem niet genoeg, den grooten god des Hemels en der Aarde te lasteren, zijne brooddronkene euvelmoed ging nog verder, en hij befchouwde zich zelven als be* kwaam om over zijnen Maaker te kunnen zegepraalen. Bij gelegenheid als hij zijne Edelen en Hovelingen op een feestbanket hadt genodigd , deedt hij zich de gewijde vaten brengen, welke, in de verovering van Jeruzalem , waren buit gemaakt, en dronk uit dezelve den Afgoden toe ; dit tergend en hoonend bedrijf deedt de wraake des hemels op hem nederdaalen. Al lang geleeden was het voorfpeld, dat j deeze groote Stad, door de Meden en Perfen, onder het opperbevel van cyrus, zou bemagtigd worden, als mede, dat de aanval op eene buitengewoone wijze zou gefchieden. i De Babyloniers ftelden hunne veiligheid in de rivier de Eufraat; en nogthans wierdt deeze rivier hunne dwaasheid, dewijl zij tot een middel van hun verderf gedijde. Ten tijde als 'er een groot feest wierdt gevierd, moest de Stad bij nacht veroverd worden. Onverhoeds en in een öogenblik moest de Koning in des vijands handen vallen, dit gebeurde ten aanzien van belsasar, toen cyrus de I Stad bemagtigde. Eindelijk, de Koning moest ' van eene eerlijke begraavenisfe verfteeken blijven, en b e l s a s a r's Lijk wierdt voor de honden geworpen. Men leeze het vijftigfte en I. deel. L een- De BABYLONIERS.  De ïabtlo ui er s. ifo GODSDIENSTIGE eenenvijftigfte Hoofdftuk van Profeet jeremia, nevens verfcheiden andere plaatzen in de Profeetifche Schriften. Naadat cyrus de Stad Babyion meer dan twee jaaren lang belegerd hadt, bedagt hij den list, om door middel van een wijden en diepen vaart of graft, welke hij liet graaven, het water van de rivier de Eufraat na elders af te leiden. Na genoeg op den zelfden tijd als dit werk volvoerd was, ontving hij berigt dat in de Stad een plegtig feest zou gevierd worden. Deeze omftandigheid befloot hij zich ten nutte te maaken. In den nacht op dit feest volgende , hadden de inwooners van Babyion zich overgegeeven aan allerlei losbandigheden, en de Koning, even als of hij een oogmerk hadde om den Grooten god te befpotten, deedt zich de gewijde vaten brengen , welke uit den Jeruzalemfchen Tempel na Babyion waren overgebragt. Doch, merk hier op de regtvaardigheid gods, zich vertoonende in eenen tijd, wanneer de menfchen Hem vergeeten. Terwijl hij met zijnen Hofftoet aan tafel zat, vertoonde zich eene hand, de volgende woorden aan den wand der Hofzaale fctaijvende: mene, mene, tekel upharsin. Zie Dan. V. 25. De Koning, door dit voorval ten uiterfte verfchrikt, ontboodt de Tovenaars, of Wijzen, van hun begeerende om hem den zin deezer woorden te verklaaren, doch hiertoe was niemand van hun bekwaam, dewijl zij gefchreeven waren met letters, welke thans Syrifehe genoemd worden. Onkundig, welk ee-  GESCHIEDENIS. 163 eenen zin aan deeze ongemeene gebeurtenisfe te moeten geeven, wierdt de Koning van de Koningin verzogt, om daniel te ontbieden. Deeze Koningin, welke de Grieken nitokris noemen, moet de moeder of de grootmoeder van belsasar geweest zijn: want, al zints langen tijd hadt zij kennis gehad aan daniel, welke ten deezen tijde een man van zeer hooge jaaren was. D aniel ontvouwde den Koning de meening der woorden; doch te zeer was deeze door den wijn bedwelmd, om op zijne uitlegging eenige agt te flaan. Midlerwijl opende cyrus de fluizen van zijnen gegraaven vaart; door dit middel wierdt het water der riviere, op twee onderfcheidene plaatzen, afgeleid; en, zonder eenigen tegenftand te ontmoeten, trok hij, met zijn Leger, ter Stede in. Uit de bedwelminge opgewekt, in welke de wijn hem hadt gedompeld, begaf belsasar zich na buiten om zijnen vijand te ontmoeten; doch 't leedt niet lang of hij wierdt met zijnen gantfchen ftoet over den kling gejaagd. Een diergelijk lot trof hen allen, welke in de ftraaten gevonden wierden. Dusdanig was de ondergang van de Stad Babyion, naadat zij eene lange reeks van jaaren hadt gebloeid; en c y r us den Zetel des Rijksgebieds na Sufa in Perfie hebbende overgebragt, wierdt zij weldra in eene wildernis veranderd, zodat de grond, op welken zij geftaan heeft, naauwlijks kan ontdekt worden. Alexander de groote ondernam het om de Stad te herbouwen. Maar, opL 2 dat De BABÏLO' MIERS.  De EABYLO. UIERS. ï64 GODSDIENSTIGE dat de raad gods mogt beftaan, en de Voorzeggingen vervuld worden, wierdt die eerzuchtige dwingeland, voordat hij zijn voorneemen kon ten uitvoer brengen, door den dood weggerukt. Volgens de Voorzeggingen zou Babyion eene woonftede van wilde Dieren, en ten langen laatfte in een Waterpoel veranderd worden. Laaten wij nu aanwijzen, hoe deeze Voorfpelling letterlijk vervuld wierdt. Zo ras de Stad Babyion van haare mwooners was verlaaten, wierdt de grond, door de Perüfche Koningen, tot een Jagtveld gebruikt; zij hielden dien voor hunne Diergaarde. Naa den val des Perfifchen Rijks, begaven zich ook de wilde Dieren van daar: zodat ten tijde als alexander de groote na 't Oosten toog, hij Babyion in eene volfiagene wildernis vondt veranderd. Hij hadt een ontwerp beraamd om den Eufraat binnen zijne oude oevers te doen wederkeeren ; doch dit diende eeniglijk om aan de verwoesting derplaatze de laatfte hand te leggen. Want, toen zijn oogmerk niet volvoerd wierdt, overftroomde de rivier haare oevers, en het grootfte gedeelte van den grond dier van ouds alom beroemde Stad wierdt een Meir of Waterpoel. Theodorus, die ongeveer vierhonderd jaaren naa de geboorte van jezus christus leefde, berigt ons, dat Babylon de fchuilplaats wierdt van Adders, Slangen en alle andere fchadelijke Dieren: zodat het gevaarlijk wierdt dien oord te naderen. Benjamin de tudela, een Jood, welke, in den jaare 1112, deeze landftreek  GESCHIEDENIS. 165 bezogt, verhaalt, dat 'er weinige overblijfzels van voorhanden, en binnen den omtrek van verfcheiden mijlen geene bewooners te vinden waren. rawolffe,eenüuitfcher, welke, in den jaare 1572, in 't Oosten reisde , vondt het zeer bezwaarlijk, den grond te ontdekken, op welken de Stad hadt geüaan; ook waren de naastaangrenzende bewooners niet in ftaat om hem eenige onderrigtingen deswegen mede te deelen. Vergeefs hebben ook verfcheiden Reizigers, in laatere tijden, naafpooringen gedaan, bijzonderlijk de Heer hanway, welke, nu omtrent vierendertig jaaren geleeden, dien waereldoord bezogt heeft. Deeze groote en voortreffelijke Reiziger verzekert, dat hij verfcheideu dagen doorbragt met het zoeken na de ligging en gelegenheid van Babyion, doch zijn oogmerk niet kon bereiken, hoewel hij voorzien was van alle de hulpmiddelen, welke een hedendaagsch Reiziger kan verlangen. Ja, zo onzeker was hij omtrent de aloude gelegenheid, dat hoe hij meer zogt, hoe hij verder van den weg wierdt afgeleid. Eerst was de Stad Babyion een nest van veragtelijke Afgodendienaars ; naderhand wierdt zij eene fchuilplaats van wilde dieren, thans is 'er niets meer dan de bloote naam overgebleeven. Laat deeze bedenking diep doordringen in het hart van eenen iegelijk mensch en Christen , en laaten wij, uit de ondeugden van hun, welke geleefd hebben in de tijden, die vóór ons geweest zijn, Wijsheid enGodsvrugt keren. Laaien wij ons, in elke omftandigL 3 heidt De BAEYLO' N I E E S.  De BABYLONIERS. D3 [66 GODSDIENSTIGE beid van ons gedrag, eenen heiligen naijver eigen maaken, en nimmer vergeeten, dat de zonde, als eene overtreeding tegen god, ten allen tijde , de Godlijke wraakoefening op onszaldoennederdaalen. Indien wq., alsBruten Ten, wij voegen 'er nevens, als Nedet landè Babyloniers, in derzelver ondeugden en zonden, naavolgen, mogen wijverwagten, insgelijks deelgenooten van hunne ftraffe te zullen worden. De zelfde alvermogende Kragt, .welke Babyion in eene wib derSs veranderde , is nog heden bekwaam om ons te berooven van alle die onfchatbaa?e zegeningen, op welke wij zo hoog een roem draagen, doch die tevens zo zeer van ons misbruikt'worden. Nimmer kunnen wi] rechtmaatige begnppenvan de Godhjke Voor zienigheid vormen, 't en zij wij onze aandagt vestilen op zodanige gefchiedkundige waarheden, als hier vermeld worden-, indien deeze ten' gepasten oogmerke door ons worden aangewend , kunnen zij voor ons van zeer groot nut zijn in de tegenwoordige waereld, en van een oneindig aanbelang m de eeuwigheid Laaten wij,als Mede-ingezeetenen van den zeilden Staat; nooit vergeeten, dat Natmaak on. bcihi de gevolgen zijn van Nationaaie zouden.  GESCHIEDENIS. 167 De godsdienst der aloude meden en persen. T~\oor eene menigte van zamenloopende JL/ omftandigheden, waren de aloude ivoninkrijken van Medie en Perfie zo naauvv aaneen verbonden, dat zij, in deeze Afdeeling, niet kunnen vaneen gefcheiden worden. Te welvoegelijker is het daarom dat wij ze gezamentlijk als uit één oogpunt befchouwen, bijzonderlijk dewijl ze , verfcheiden eeuwen, door éénen Opperheer geregeerd wierden. Zo lang het Rijk van Asfyrie bloeide, hadden de Meden geenen eenpaarigen regeeringsvorm , zij waren gefmaldeeld in ftammen, na genoeg op de zelfde wijze als de aloude Britten. Dejoces, de Zoon van phraortes, uit Medie geboortig, verzon ten langen laatfte het ontwerp om ze allen onder ééne Monarchie te brengen. Hij was een man van uitfteekende fchranderheid, en zeer gezien bij zijne Landgenooten. Met leedweezen hadt hij opgemerkt, de menigvuldige wanorders, welke van tijd tot tijd ontftonden uit de verdeeldheden en gefchillen tusfchen kleine dwingelanden ; hij befloot, deeze zo gunstige omftandigheden ten zijnen eigen voordeele aan te wenden. Zo beroemden naam hadt hij verworven, dat de lieden van zijn eigen gewest hem tot hunnen Regter hadden aangeiteld, en zulk eene algemeene goedkeuring verwierven zijne uitipraaken en vonnisfen , dat zijne Yolksbe-. ' JU 4 haa- De M EDEN en PERSEN. \  De meden en persen. 168 GODSDIENSTIGE haagendheid dag aan dag grooter wierdt. Het volgende gedeelte van zijn ontwerp, was, openlijk voor te geeven, dat hij, om het algemeen te dienen, zijne eigen huislijke belangen niet kon verwaarloozen , en daarom begeerde het ftaatsbewind af te {laan. Toen begon men de goede gevolgen van zijn wijs beftuur op 't gevoeligst te bemerken: want naauwlijks was het rugtbaar geworden, dat d e j o c ii s den klem der regeeringe hadt laaten vaaren, of allerlei ongeregeld-en losbandigheden kreegen de overhand onder de geringer foort van lieden. Deeze ongeregeldheden, welke den Staat met een volflagenen ondergang dreigden, gaven aanleiding tot eene ftaatelijke zamenk-omst van de hoofden des Volks. En vermids d ej o c e s op dezelve zijne heimelijke Afgevaardigden hadt gezonden, wierdt 'er een voorüag gedaan dat men eenen Koning behoorde te verkiezen, met eenpaarige {temmen viel op hem de keuze. Dejoces dus het oogmerk zijner eerzuchtige bedoelingen bereikt hebbende, begaf zich tot het hervormen van de misbruiken, en het befchaaven van de harten en zeden zijner Onderdaanen. Ten dien einde, maakte hij de toebereidzels tot het bouwen van eene Stad en vorstelijk Paleis: want, tot nog toe, hadt het Volk , in de bosfchen , in hutten gewoond. Ekbatana wierdt deeze Stad genaamd, zij was zeer fchoon en pragtig. Haare gedaante was cirkelrond, en zij lag op eene hoogte, welke een allerbekoorlijkst gezigt verleende over eene valei, van bosfchen en rivieren doorfneeden. Het volgen-  GESCHIEDENIS. 169 ger.de, welk hij bij de hand nam, was, ten dienste zijner onderdaanen, een zamenftelzel van Wetten te vervaardigen. In zo verre ons de aloude Gefchiedenis hieromtrent licht geeft, waren deeze Wetten volmaakt ingerigt om de goede orde te doen heerfchen onder de menfchen, welke, tot op dien tijd, onder geenen regelmaatigen regeeringsvorm geleefd hadden. Langen tijd hadt Perfie geftaan onder de heerlchappij van zijne eigen Koningen; het bleef in dien ftaat tot op de regeering van cyrus ; deeze voegde de beide Rijken te zamen, niet door het geweld der wapenen, maar door het regt van wettige throonsopvolginge. Al lang vóór den leeftijd van cyrus, fchijnt Su/a, de Stad in welke de Koning zijn verblijf hieldt, gebouwd geweest te zijn: want men vindt aangetekend dat zij een bloeiende plaats was, ten tijde als die groote Vorst den Jooden vrijheid gaf om [uit de Babylonifche Gevangenisfe] na hun Vaderland te mogen wederkeeren. Van eene hooge oudheid was de Godsdienst der Meden en Perfen; waarfchijnlijk was dezelve verkondigd door eenen van n oach's Kleinzoonen, welke, niet lang naa de verwarring der taaien, Volkplantingen na die gewesten zondt. Noach hadt zijnen Kinderen de kennis van den waaren god ingefcherpt, als mede dat zij hun vertrouwen moesten ftellen op deszelfs bermhartigheid, door de bemiddeling van eenen Verlosfer, welke, in de toekomende tijden, aan hun zou geopenbaard worden: wantdenoodzaakL 5 h> De MEDEN en PERSEN.  De MEDEN en * ERSEN. ifo GODSDIENSTIGE lijkheid van eenen Middelaar tusfchen god en de menfchen, is een begrip zo oud als de waereld. Doch, vermids, in die tijden, geene duidelijke bekendmaaking wegens dien Godlijken Perfoon voorhanden was, begonnen de menfchen Middelaars voor hun zelven te verkiezen, uit de hemelfche lichaamen, als de Zon, Maan en Starren, welke zij befchouwden als midden-weezens tusfchen god en de menfchen. Dit was de oorfprong van alle Afgoderije in de Heidenfche waereld. In 't eerst dienden zij deeze hemelfche lichaamen zelve, doch, vermids zij opmerkten dat dezelve zich even dikmaals beneden als boven den Gezigteinder vertoonden , waren zij onzeker , op hoedanig eene wijze zij , geduurende deeze afweezigheid , dezelven moesten aanbidden. Om hierin te voorzien , bedienden zij zich van het hulpmiddel om Beelden te vervaardigen, welke zij, naadat ze waren ingewijd, geloofden met Godlijke kragt begaafd te zijn. Dit was de oorfprong van den Beeldendienst. Onder de Chaldeeuwen nam deeze wijze van Godlijken Eerdienst zijnen aanvang; en 't gefchiedde inzonderheid om de misdaad van Afgoderije te ontgaan, dat abraham dat gewest verliet. In Perfie droegen de vroegfte Afgodendienaars den naam van Sabiërs; de opgaande Zonne aanbaden deeze met den allerdiepften eerbied. Aan dat hemelsch lichaam wijdden zij eenenpragtigen wagen, welke, op eiken hoogen feestdag, door paerden van uitfteekende fchoonheid en grootte, wierdt voortgetrokken. De zelfde plegtigheid was in gebruik  GESCHIEDENIS. i7l' bruik onder veele andere Heidenen, die, ongetwijfeld , dezelve van de Perfen en andere Heidenfche Volken hadden overgenomen. Ingevolge van den eerbied, welken zij der Zonne beweezen, dienden zij ook het vuur, en aanbaden het bij alle hunne olferanden. Op hunne krijgstogten wierdt het hunnen Koningen vooruit gedraagen, en geenen behalven de Priesters mogten het aanraaken, dewijl deezen het Volk diets maakten dat het van den hemel nederdaalde. Nogthans bepaalde zich hunne aanbidding niet alleen bij de Zon; het Water, de Aarde en de Winden dienden zij als zo veele Godheden. Zij offerden Meirfchenötfers, en verbrandden hunne Kinderen, in vuurige ovens, hunnen Afgoden toegewijd. In den aanvang dienden de Meden en Perfen twee Goden,te weeten, arimanius, den God des kwaads, en oromasdes, den geever van alles goeds. Zommigen geloofden dat de goede god van alle eeuwigheid hadt beftaan, doch de kwaade g o d in den tijd gefchapen was. Allen, egter, Hemden hierin overeen, dat zij tot de voleindiging destijds zouden in weezen blijven, maar dat de goede g o d op den kwaaden de overhand zou verkrijgen. De Duisternis befchouwden zij als het zinnebeeld van den kwaaden, en het Licht als het beeld van den goeden god. Zo zeer wierdt arimanius, de kwaade god, van hun verfoeid, dat zij deszelfs naam altoos van agteren op fchreeven. Een zeer zonderling berigt hebben zommige oude Schrijvers gegeeven wegens den oorfprong van De MED EN en PERSEN.  De MEDIiN en ÏERSEBi 17a GODSDIENSTIGE van deezen God arimanius. In 't voor* bijgaan mogen wij hier aanmerken hunne onkunde van Godlijke zaaken. Oromasdes, zeggen ze, in aanmerking neemende dat hij alleen was, zeide tot zich zelven: „ Indien „ 'er niemand zij, welke mij tegen (land kan „ bieden , waar is dan alle mijne heerlijk„ heid ?" Deeze bedenking deedt hem befluiten tot het fcheppen van arimanius, die, door zijne altoosduurende tegenkanting van den Godlijken wille, tegen zijne eigen neiging, den luister en heerlijkheid van oromasdes bevorderde. Plutarchus berigt ons, dat oromasdes verfcheiden mindere Godheden of Genii fchiep , als , Wijsheid , Goedheid , Regtvaardigheid, Waarheid, de Vertroostingen desleevens, en alle geoorlofde genietingen. Van den anderen kant fchiep arimanius zo veele Duivels: als, Leugen, Bedrog en allerlei verfoeilijkheden. Daarenboven fchiep de eerstgenoemde vierentwintig Duivels, welke hij in een Eij befloot, de laatstgemelde brak het Eij in (lukken, en fchiep, door dit middel, een mengzel van goed en kwaad. Deeze Leer, wegens den oorfprong van het Goed en Kwaad, heeft zulk eene treffende overeenkomst met de (Schriftuurlijke) Leer wegens god en den Duivel, dat zij, naastdenkelijk, ontleend is van de overlevering wegens den val der Engelen, welke, ongetwijfeld , den aloude Perfen bekend was. Of anders kan zij haaren oorfprong zijn verfchuldigd aan het berigt, door mozes gegeeven, laakende de fchepping van licht en duisternisfe. Ee«  GESCHIEDENIS. 17$ Eene menigte van zeer merkwaardige beurt- wisfelingen onderging de Godsdienst der aloude Perfen. Want, naadat de Sabiërs in ongunst waren gevallen, wierden zij opgevolgd r van eenen anderen Aanhang, Magi geheeten. Om hunne aanmaatigingen van een verhevene maate van kennisfe en heiligheid, verwierven deeze de diepgaandfte hoogagting van het gemeene Volk. Ja, zo groot was de eerbied, welke hun betoond wierdt, dat geen Koning bezit van den Throon konde neemen, zonder alvoorens in hunne Leerbeginzels te zijn onderweezen. Ook konden de Vorsten geene uitfpraak doen omtrent eenige zaak van aangelegenheid , 't en zij ze alvoorens de toeftemming der Magi daar toe hadden verworven. Zij waren aan het hoofd zo wel van den Godsdienst als van de Wijsbegeerte, de Opvoeding der Jeugd door het gantfche Koninkrijk was hunner zorge aanbevolen. Volgens het algemeen gevoelen, was z o' roaster.de Grondlegger van den Magifchen Godsdienst; hij leefde in het aooofte jaar naa defchepping der waereld, en zijne Leer bleef eene lange reeks van jaaren de vastgeftelde Godsdienst des Koninklijks. Een altoosduurend vuur brandde in de Tempels; voor dit vuur ftonden de Priesters met miters op hunne hoofden, en Hortten dagelijks eene menigte gebeden uit: amanus, of ham anus, was de naam van hunnen voornaamften Tempel ; dit woord betekent de Zon; hij was de zelfde , van welken wij, in de H. Schrif. tuur, onder den naam van baal, gewag vinden. De vermaardheid en groote naam der Ma- De MEDEN en E R S E N.  De MEDEN en Persen. 174 GODSDIENSTIGE Magi bewoog veele menfchen om hen uit alle oorden der waereld te bezoeken, om door hen in de beginzels der Wijsbegeerte en Fabelkunde te worden ondervveezen : en het wordt verzekerd, dat de groote pythagoras jaaren lang hun onderwijs heeft genooten. Met de Egyptenaars en veele andere Heidenfche Volken, geloofden zij dat de ziel uit het eene in het andere lichaam overging. Dit gevoelen van tijd tot tijd veld winnende, gaf aanleiding tot het voortplanten van andere begrippen van nadeeliger aart. 4j De voornaamfte onder de Magi voerde den tijtel van Archimagus; doch in vervolg van tijd maatigden zich de Koningen van Perlie die waardigheid aan. Behalven deikfog/,was 'er nog een minder rang van Priesters, Harbarden genaamd ; deeze moesten zeer lange baarden draagen. Hunne hoofden dekten zij met ronde kappen, die over de ooren nederhingen. Wijders droegen zij eenen gordel met vier knoopen, om hen te doen gedenken aan viervastgeftelde grondwaarheden: Vooreerst, dat 'er niet meer dan één god is. — Ten tweede, dat zij alle de grondltellingen van den Magifchen Godsdienst moesten gelooven. — Ten derde, dat zoroaste r Gods waare en getrouwe Apostel was. — En eindelijk, ten vierde, dat zij des Wel* doens nimmer moesten moede worden, als de eenige zaak, welke hunne eere in den tegenwoordigen tijd, en hunne gelukzaligheid naa dit leeven kan bevorderen. Terwijl zij zich waschten, of over tafel zaten, onderhielden zij een diep ftilzwijgen: nie-  GESCHIEDENIS. 175 niemand hadt dan vrijheid om een enkel woord temogen fpreeken. Dit gaf, naastdenkelijk, aanleiding tot zommige leerbegrippen, door pythagoras zijnen Leerlingen ingeprent, onder anderen, dat zij in het fchool moesten zwijgen, en ten allen tijde het vuur aanbidden. Zo wel in Medie als in Perfie, raakte de Godsdienst der aloude Magi in kleinagting, ter gelegenheid en omdat de Priesters van die Orde, naa den dood van cambyses, het opperfte gezag overweldigd hadden. De flagting, welke onder de aanzienlijkften van hun Lichaam wierd aangericht, deedt hen zo laag daalen, dat zij hunne aloude grootheid nimmer wederom konden bereiken. Niet gemaklijk viel het ondertusfchen, met tak en wortel uit te roeien, dehoogagting des Volks voor eenen Godsdienst, welke meer dan zeshonderd jaaren hadt ftand gehouden. Eerlang ftondt 'er een Bedrieger op, onder den naam van zoroaster, welke het ondernam, den kwijnenden Godsdienst te doen heiieeven en te hervormen. Dewijl hij hadt opgemerkt, de heillooze gevolgen van het aanbidden van twee Goden, voerde deeze looze Bedrieger éénen g o d in, boven de twee andere verheven. De geleerde prideaux is van gedagten dat hij deeze leer hadt ontleend uit de woorden der Schriftuure, welke wij leezen jezai. XLV. 7. Ik ben de heere, en daar is niemand meer: ik formeer het licht, en fchep de duisternis; ik maak den vrede, en fchep het kwaad. Om kort te zijn, zoroaster leerde dat 'er niet meer dan één opperfte god is, die tweeBeginzels on- De MEDEH en pERSER,  De MEDEN en PERSEN, i76 GODSDIENSTIGE onder zich hadt, het een goed en het ander kwaad, dat tusfchen dezelven een geduurige ftrijd plaats heeft, welke zal duuren tot aan het einde der waereld; dat, ten dien tijde, de Engel der duisternisfe nevens zijne leerlingen zal gaan na zijne eigen waereld , in welke zij in nimmereindigende duisternis zullen geftraft worden ; en dat de Engel des lichts met zijne aanhangers insgelijks zal overgaan na zijne eigen waereld, om aldaar beloond te worden met eene altoosduurende gelukzaligheid. Deeze zoroaster was de eerfte, welke Tempels bouwde om het vuur te dienen: want, vóór zijnen leeftijd, verrigtten de Magi hunne Godsdienstigheden op de toppen der heuvelen , in de open lucht •, hierdoor waren zij aan de ongemaatigdheid van wind en weêr blootgefteld ; 't welk oorzaak was dat hun heilig vuur dikmaals wierdt uitgebluscht. Deeze tweede zoroaster gaf voor, vuur van den hemel te hebben ontvangen , 't welk hij op het altaar des Tempels van xis in Medie plaatste; van hier, wendden de Priesters voor, wierdt het vervolgens verfpreid door alle de overige Steden en Tempels van het Medifche en Perilfche Gebied. Met de uiterfte zorgvuldigheid pasten de Magifche Priesters op hun gewijd vuur, hetzelve geduurig bewaakende, zonder het ooit te laaten uitgaan. Zij voedden het met hout, waar van de bast was afgenomen. Het ftondt hun niet vrij om het met hunnen adem, of met blaasbalken, aan te blaazen, opdat het niet be-  GESCHIEDENIS. 177 bennet wierdt. Op het overtreeden van dit gebod was door hunne Wet de dood gefteld. In menigvuldige opzigten fchijnt de Magifche Godsdienst, zo als dezelve door zoroaster was hervormd, eene naabootzing van dien der Jooden geweest te zijn. Niet vreemd moet ons dit voorkoomen, wanneer wij ons te binnen brengen dat zoroaster leefde ten tijde der Babylonifche Gevangenisfe, en dat hij gelegenheid hadt om in dezelve met de Jooden te verkeeren. Deeze hadden het waare vuur van den Hemel, de Magi wendden het flegts bedriegelijk voor. Uit al hetwelk overduidelijk blijkt, dat, geduurende den tijd, welken de Jooden te Babyion gevangen wierden gehouden, een groot deel van hunnen Godsdienst den Perfen bekend wierdt, en dat zommige van hunne laatere leerbegrippen op dien Godsdienst gegrond waren. Even als de Joodfehe Priesters, waren die der Magi allen"van den zelfden Stam; geene anderen dan zoonen van Priesteren, konden in hunne Orde worden ingewijd. Ja, zo naauwgezet waren zij, om het Priesterfchap in hunne Familien te bewaaren, dat zij, liever dan zich met het gemeene Volk te vermengen, eene der geheiligdfte Natuurwetten met voeten vertraden, door bloedfchande te pleegen met hunne Zusters, en, wij fchroomen bijkans het te melden, met hunne eigen Moeders. In drie Orden waren de Magijche Priesters verdeeld: in Aardspriesters,derzelver Afgevaardigden , en de mindere Priesters; voor 't meerengedeelte hielden de laatstgenoemden hun I. deel. M ver- De MEDICI» en PERSEN.  De MEDEN cn PERSEN. 178 GODSDIENSTIGE verblijf ten platten lande. Den tweeden z oroaster gelukte het door zijne behendigheid, dat zijn Godsdienst in 't Perlifche Gebied , bij openbaar gezag, wierdt vastgefteld ; hier hieldt dezelve Hand, tot dat de Mahomethaanen hunnen Eerdienst op diens puinhoopen bouwden. Zoroaster fchreef een Boek ten dienste zijner Priesteren, die het voor het gemeene Volk, als het bij de Offeranden tegenwoordig was, uitvoerig moesten verklaarem Dit Boek wierd Zend genaamd, zo veel betekenende als Vuurontfteeker, dewijl het gefchikt was ten dienste van hun, welke het Vuur Godsdienstiglijk vereerden; de zinnebeeldige meening, egter, hiervan was, om het Vuur van den Godsdienst in de harten te ■ ontfleeken. Het eerfte gedeelte diens Boeks bevat den plegtigen Tempeldienst der Magi, Hoewel de Mahomethaanfche Godsdienst heden ten dage in Ferfie door de Wet is vastgefteld, worden 'er, nogthans, nog eenige Vuurdienaars gevonden. Voor de waarheid hiervan hebben wij het getuigenis van den Heere hanway, die, op de plaats zelve, een ooggetuige was van de natuur en wijze van hunnen Eerdienst. Toen zoroaster zijn Boek hadt voleindigd, droeg hij het op aan darius, den Zoon van H ystasp es, in verfcheiden deelen gebonden, gezamentlijk uitmaakende twaalf honderd veilen parkement. Zo menigvuldige plaatzen, uit het Oude Testament ontleend , koomen in dit Boek voor, dat zommige Geleerden gemeend hebben dat deszelfs Schrijver een Jood geweest  GËSCIiïEDÈNIS. j79 iveest is. Na genoeg het zelfde berigt gaf hij Van de fchepping der waereld, als wij in het : Boek Genefis vinden ; en zijn verhaal van de aloude Patriarchen ftemt genoegzaam met r dat der Schrifruure overeen. Ten opzigte van de reine en onreine Dieren gebiedt "hij ■ het zelfde, als 't welk mozes den Israëliten hadt voorgefchreeven; op eene gelijke wijze gebiedt hij ook den Volke, aan de'Priesters Tienden te betaalen. Het overige gedeelte des Boeks behelst het leeven des Schrijvers, zijne gewaande gezigten, de middelen,' door hem aangewend om zijnen Godsdienst te vestigen ; het eindigt met vermaaningen tot gehoorzaamheid. Niettegenftaande zulke treffende overeenkomstigheden , tusfchen de Zend en de Wet van mozes, volgt het, egter, geenzins, dat de Schrijver een Jood was. Zeventig jaaren waren de Jooden te Babyion gevangen geweest; en daar onder hen veele geleerde lieden waren, lijdt het geen twijfel, of zulle een groot man als daniel, of zulk eene doorluchtige Koningin als es±her , kou middelen vinden en wist te bewerken , dat het opzigt over de Kweekfchoolen van geleerdheid, in gemelde Stad , hun wierdt toevertrouwd. Flavius josephus verhaalt,dat de wijdvermaardheid van daniel, in het uitleggen van n e b u k a d n e z a r's droomen, door 't geheele Koninkrijk klonk. De Chaldeeuwen en Pcrfen waren een zeer onder-I zoeklievend Volk; zij zonden Jongelingen heelnalndie en Egypte, om'er zich in de ge* leerdheid te oeffenen; en de Jooden in ee* M 2 nou Ds A E D E N en ÏR9EW,  De MEDEN en PERSEN x8o 'GODSDIENSTIGE nen gevankelijken ftaat onder hen ziende leeven, moesten zij eigenaartig worden opgeleid om naar de Verborgenheden van hunnen Godsdienst onderzoek te doen. Dat z o waster niet een jood was, kan blijken uit de volgende bedenkingen. Vooreerst; naa de Babylonifche Gevangenis waren de Jooden geene Afgodendienaars; doch dit warén de naavolgers van zoroaster' want zij betoonden met er daad het Vuur een Godsdienstig eerbewijs. Laat iemand , ten blijke hiervan, den honderdzevenendertigften Kalm leezen, m welken de Joodèn, te midden van eene Afgodendienende Natie, weigeren,zelf ten aanhooren van de Heidenen, hunne gewijde Zangen aan te heffen Ten tweede; nog lang naa den dood van zoroaster, volhardden de Perfen inlumnen haat tegen de Jooden, en dreeven den fpot methunnen Godsdienst; iets, 't welk geene Plaats kon gehad hebben, ingevaile zoToaster een lid van dat Volk geweest ware Verfcheiden Heidenfche Volken onderhielden gewoonten en plegtigheden , gelijk aan die der Jooden; doch het blijkt telkens dat zij dezelve met Afgoden) paarden; dit kan ten bewijze dienen dat ze niet van Godlijken oorfprong waren. Ten derde; de jooden waren groote IJveraars voor hunne Wet, en zo zeer afkeeris van 't ontheiligen van dezelve , naa hunne wederkomst van Babyion, dat veelen hunner veel liever , onder den dwingeland antiochus epiphanes, Zichdeuitge- zogtfte folteringen geduldig getroostten. Zo-  GESCHIEDENIS. 181 r o as ter trok alleenlijk zommige ftukken van hunne Wet in een kort begrip te zamen, om ze tot zijne oogmerken te doen dienen: waarfchijnlijk met een inzigt om de zulken van de Jooden tot zijnen Aanhang over te haaien, welke zich in Perfie met der woon hadden neergezet, naadat het lichaam des Volks uit de gevangenis was wedergekeerd. Over 't geheel genomen, fchijnt het duidelijk te blijken, dat zoroaster uit Perfie geboortig en een Afgodendienaar was ; doch, vermids hij gedeeltlijk onder het opzigt van geleerde Jooden was opgevoed, wist hij welk gedeelte van derzelver Godsdienst zijnen Landgenooten zou voegen. Deeze plegtigheden met de Afgoderij paarende, leide hij den grondflag van dat Zamenltelzcl, 't welk veele jaaren ftand hieldt, en waarvan nog etlijke overblijfzels voorhanden zijn. Wanneer wij ieder Zamenftelzel der aloude Afgoderije afzonderlijk befchouwen , bieden zich nieuwe bedenkingen aan. Dus wonnen in Perfie twee aloude Zamenftelzels van Afgoderije veld, en een listig Bedrieger vestigde , ten langen laatfte, een ander op derzelver puinhoopen. Doch, hoewel het niet zo plomp is als zommige, welke voormaals geweest waren, het was en bleef fteeds Afgoderij. Dit kan ons doen zien , dat buiten eene Godlijke Openbaaring niemand tot de kennis der waarheid kan geraaken. Abrah a m zou een Afgodendienaar geweest zijn, hadde god hem niet uit Ur in Chaldea geroepen; en ten tijde als christus in het M $ vleesch De MEDEN en PERSEN.  D3 ■ £1 E D E N cn P , kostbaarheid van bouworde was gefpaardvoor de Grieken, van welke wij naderhand zullen fpreeken. Midlerwijl zal het voegen , hier het een en ander wegens hunne Altaaren aan te tekenen. In de vroegfte tijden der waereld maakten de Heidenen hunne Altaaren van klei of aarde. Meestal ftonden zij in bosfchen of op heuvelen. Behalven dat zij gebruikt wierden om op dezelve den Goden offeranden toe te brengen, dienden zij nog tot verfcheiden andere oogmerken. Alle verbonden en verbintenisfen met uitlandfche Vorsten, wierden bij de Altaaren bekragtigd, opdat de Goden als getuigen mogten verftrekken van het getrouw naakoomen van dezelven: zo wel bij de alpude Gefchiedfchrijvers als Dichters ontmoeten wij hiervan verfcheiden voorbeelden. Dus deedt ha mi l kar zijnen Zoon hannib a l zijne hand op het Altaar leggen , en zweeren dat hij nimmer met de Romeinen vrede zou maken. Wijders dienden nog de Altaaren voor vrijplaatzen voor de zulken, welke in gevaar waren van om hunne misdaaden geftraft te worden. Al waren de euveldaadeh, welke iemand hadt gepleegd, nog zo fnood, wierdt het altoos voor heiligfehennis gehouden, hem te fleepen van het Altaar , daar hij de toevlugt hadt genomen: dewijl hij wierdt aangemerkt zich te hebben begeeven onder de onmiddelijke befcherming diens gods, aan wei- De alouié ; an aëni» •en, enz»  15e aloude ÏAiSlitNI ffEN, enz. S04 GODSDIENSTIGE welken het Altaar gewijd was. Om inwooners na Rome te lokken, deedt romulus eene menigte Altaaren oprichten, opdat de zulken, welke uit de nabuurige fteden moesten vlugten, aldaar eene wijkplaas zouden vinden. In laatere tijden wierden de Altaaren van fteen gebouwd ; derzeiver hoogte was bepaald naar gelang van de waardigheid der Godheden, aan welke zij waren toegewijd. De Altaaren der Hemelfche Goden en Godinnen waren zeer hoog opgetrokken ; die der Aardfche Godheden waren niet meer dan een voet hoog boven de Aarde; terwijl voor de helfche of onderaardfche Goden gaten in den grond gegraaven wierden. De naam der Godheid wierdt op het Altaar gefchreeven, zomtijds met letters, doch meestal met zinnebeeldige Karakters, welke haare hoedanigheden of eigenfchappen aanweezen. _ Het blijkt niet dat men vóór den Zondvloed zich van Altaaren heeft bediend; doch dit moet aan gebrek van Gedenkfchriften van die tijden worden toegefchreeven. Naa den Zondvloed, bouwde noach een Altaar, en offerde brandoffers op hetzelve. In de Aardsvaderlijke eeuwe, wierden de Altaaren doorgaans gebouwd nabij bosfchen aan de eenzaamheid gewijd, als plaatzen, eigenaar tig gefchikt om Godsdienstigheid in te boezemen , en het gemoed op te leiden tot de befpiegeling van hemelfche dingen. Doch, vermids dit aanleiding gaf tot Afgoderij, wierdt het den Jooden , onder bedreiging van de zwaarfte itraffen, verbooden , god in cTe bos?  GESCHIEDENIS. 205 bosfchen of op hoogten te dienen. Ook mogten zij geene boomen planten nabij de plaats, 1 op welke de waare god gediend wierdt. Dus zeide god tot mozes: Maak mij een Altaar van aarde, en offer daarop uwe brandoffer en, en uwe dankofferen, uwe Jchaapen en uwe runderen; aan alle plaatzen, daar ik mijns naams gedagtenis ftigten zal, zal ik tot u koomen, en zal u zegenen. Maar indien gij mij een Jleenen Altaar zult maaken, zo zult gif^ dien niet bouwen van gehouwen ft een; zo gij^ uw houwijzer daar over verheft, zo zult gij het ontheiligen. Gij zult ook niet met trappen tot mijn Altaar opklimmen, opdat uwe fchaamte niet ontdekt worde, [Exod. XX. 24, 25, 26.] De reden, waarom de Priesters niet langs trappen op het Altaar mogten klimmen, was, omdat zij korte kleêren droegen, even gelijk Vrouwenrokken ; hierdoor zou, onder het klimmen, hunne naaktheid zijn ontdekt geworden. Dit gebod wierdt hun gegeeven , om hen, als de Dienaars van den waaren god, te onderfcheiden van de Heidenfche Priesteren, die zich, onder het verrigten van hunne Godsdienstige plegtigheden , aan de haatlijkfte onbetaamelijkheden fchuldig maakten. Verfcheiden Altaaren ftonden 'er in den Tempel te Jeruzalem. Het eerfte was het Brandaltaar, van Sittimhout gemaakt, 't welk negen voeten in het vierkant, en omtrent vier voeten hoog was. Het was met Koper gedekt. Aan ieder hoek was een hoorn, van het zelfde hout, als het Altaar gemaakt. Deeze hoornen dienden om het Offerdier aan het De aloadt. lASAaMl" r e n , enz.  De aloude x a n A ii K I. ten, enz. 206 GODSDIENSTIGE het Altaar vast te braden. Het ftondt in dé opene lucht, voor den ingang van den Tabernakel, opdat de gewijde Vaten door den rook niet zouden befmet worden. Dit Altaar was in dezervoege zamen gefteld, dat het, van de Priesters, van de eene plaats na de andere, kon gedraagen worden. Binnen in den Tabernakel ftondt het Reukaltaar ; doch wegens hetzelve is ons niet meer bekend, dan dat het met louter goud overdekt was. Eiken morgen en avond offerde de dienstdoende Priester reukwerken op dit Altaar , terwijl het Volk buiten ftondt om te bidden. Een voorbeeld hiervan vinden wij in het Eerfte Hoofdftuk des Euangeliumsvan luk as. 't Was dit Altaar, welk de Profeet Jer emia verbergde, toen hij bemerkte dat de Stad en Tempel zouden verwoest worden. Onder de Grieken en de Heidenen wierden Altaaren gebouwd op de meest in 't oogloopende plaatzen der openbaare wegen, zelf op de Markten in hunne Steden. Dus leezen wij \Hand. XVII.] dat ten tijde als p aulus te Athene was , hij in 't doorwandelen der Stad een Altaar vondt, met dit Opfchrift: den onbekenden gode. In de vroegfte eeuwen van 't Christendom gebruikte men geene Altaaren. De Tafel des Heiligen Avondmaals wierdt niet met dien naam genoemd vóór het begin der vijfde Eeuwe, gelijk wij, in 't vervolg van dit Werk, gelegenheid zullen hebben breeder aan te wijzen. De leden der Engelfche Kerke nevens, de Lutherfchen [in Duitscbland] zijn de eenigen onder de Protestanten, welke den naam van  GESCHIEDENIS. 2of van Altaar geeven aan de plaats, op welke zij de gedagtenis vieren van den dood onzes Godlijken Verlosfers. Doch dit hadt geen plaats ten tijde der Hervorminge: want toen hadt men vastgefteld, dat het Sakrament des Heiligen Avondmaals zou bediend worden in het bekwaamde gedeelte van de Kerk of Kapél, naar gelang de Leeraar, naar vereisch der omftandigheden, zou geraden vinden. Daar een Altaar is, moet het onderfteld worden dat 'er offeranden zijn. Maar de Christenen kennen geene offerande dan die van jezus Christus, die zich zelven heeft geofferd ter verzoeninge van de zonden van booze menfchen, om de misdaaden van eene verdorvene waereld. Wanneer wij onze gedagten laaten gaan over het lot dier aloude Volken, wier zonden de Godlijke wraake op hen deeden nederdaalen, moeten wij eigenaartig worden opgeleid om te onderzoeken, in welke _eene betrekking wij gefteld zijn tot den grooten heer der Voorzienigheid en der Genade. „ Alle onze naafpooringenopdat ik mij bediene van de woorden van eenen der grootfte Godgeleerden, die zedert den leeftijd der Apostelen hebben gefchreeven, den Aardsbisfchop leighton, „ zijn nutteloos, zo s, ze niet tot een voegzaam oogmerk worden „ ingerigt. God ziet met veragting neder „ op de Landveroveraars, als geesfels in zij- ne hand, om de ongehoorzaame Kinders „ te ftraffen, terwijl hij den daauw van zij- nen zegen doet nederdaalen op de nederi- ?> gen De slouiê k a n a ü n 1- ten, enz,  De aloude xanaüni ten, enz ao8 GODSDIENSTIGE „ gen van harte. Deeze Heidenen wierden . „ wijs, of liever zij wierden dwaas in hunne „ overleggingen, en de eeuwige god, die „ hen gefchapen hadt, wierdt met den ver„ regaandlten hoon behandeld, en tot onee„ re van hunne natuuren, dienden zij de „ werken van hunne eigen handen. Met regt „ mogt god hen hebben overgelaaten aan „ duistere begochelingen: want die, welke „ Hem eeren,zalHij eeren, en dieHemver,, agten,zullen met verfmaadingvan Hem behandeld worden. Laat deeze aanmerking „ diep nederdaalen in het hart van eiken Lee„ zer, en laat hij den waaren Godsdienst „ befchouwen als het waare fieraad des „ menschlijken leevens. Dit zal hem den „ waaren vrede des gemoeds in dit leeven „ aanbrengen, en tot in eeuwigheid doen „ gelukkig worden."  GESCHIEDENIS. 209 De godsdienst der ETHiopiëas, en van andere nabuUuige volken. In onze Verhandeling over het wijdftrekkend gewest van Ethiopië, en de andere daaraan grenzende Provinciën, zullen wij, in de p eerfte plaats, onderzoeken, in hoedanig eert ftaat het zich bevondt vóór de verkondiging des Euangeliums; en vervolgens, van welk eenen GoasdieUst de tegenwoordige Landzaaten belijdenis'doen. En hier moet ik mij zelven vooraf gelukwenfchen inet de gunsti» ge gelegenheid, welke mij is te beurt gevallen , van meer dan eens in gefprek te mogen treeden met den eenigften Heer , welke , geduurende de tegenwoordige eeuw, in deeze fchaarsbezogte wildernisfen heeft gereisd. Niet in dien zin, dat het volflagene wildernisfen zijn: want veele van dezelve worden Wel bewoond; maar omdat zij weinig bezogt worden van de Europeaanen, die, bij gebrek van de noodige berigten,de Landsïhgezetenen als Wilden befchouwen, met welken het gevaarlijk is eenige gemeenfehap te onderhouden. Ethiopië legt ten Zuiden van Egypte. De Koningen van dat gewest voerden geduurigë Oorlogen met de Egyptenaaren. Ja , het gebeurde menigfnaalen dat de Ethiopiërs zich meester maakten van Egypte, en zommigert hunner Vorsten ten throone van dat uitgebreid en vrugtbaar Koninkrijk verheften. Te duidelijker zal dit blijken , wanneer wij in L deel. O aan- De l t h i ó- i ë r s,enzi  De et hio- i ë r f, enz 210 GODSDIENSTIGE aanmerking neemen, dat de Ethiopiërs, dikmaals, in grooten getale, eenen inval deeden op de grenzen van Palestina ; dit kon geene plaats gehad hebben, indien zij geene meesters van'Egypte, of met de invvooners diens Koninklijks naauw verbonden geweest waren : want 'er was voor hun geene mogelijkheid om langs eenen anderen weg in Alie te koomen. De Ethiopiërs, oorfpronkelijk eene Volkplanting der Egyptenaaren , onderhielden , in hunnen Godlijken Eerdienst, de zelfde gewoonten en plegtigheden-, het verfchil tusfchen hunne taal was zeer gering. Gewoon een zeer fpaarzaam leeven te leiden, wierdt op hen geringe agt gegeeven , tot dat de toomlooze eerzucht der Romeinen , alle menschlijke regten met voeten treedende, hunne rust verftoorde, en een gedeelte des Lands tot eenen Haat van onderwerpinge bragt. Eene gelukkige omftandigheid was, onder tusfchen, deeze in de bedeeling der Godlijke Voorzienigheid , dewijl dezelve eenen weg baande tot de voortplanting van het Euangelium. Naa de wederkomst uit de Babylonifche Gevangenisfe, zetteden zich de Jooden met der woon neder in verfcheiden oorden der bewoonde waereld, tot het drijven van den Koophandel; zommigen vestigden zich in Ethiopië. De zuiverheid van hunnen Godsdienst was oorzaak dat veelen der Landzaaten tot denzelven overgingen; jaar op jaar reisden deeze na Jeruzalem om aldaar aan te bidden. Een treffend voorbeeld hiervan ontmoeten wij in het zevende Hoofdftuk van de Man-  GESCHIEDENIS, att Mandelingen der Apostelen; wij leezen aldaar dat de eerfte Staatsdienaar der Koninginnes van Ethiopië eenen togt deedt na Jeruzalem , ten tijde van des Heilands Kruiz'iginge, om den waaren god van Israël te dienen. Deez' Hoveling was naauwkeurig onderweezen in den Joodfchen Godsdienst: want, op zijne terugreize, zijnen weg neemende door een gedeelte der wildernisfe, vondt de Diaken philippus hem op zijnen wagen zitten leezen in het drieënvijftigfte Hoofdftuk van den Profeet j e s a i a. Eusebius, en alle de overige Kerkelijke Gefchiedfchrijvers, berigten ons, dat deeze groote Staatsman, in zijn Vaderland wedergekeerd zijnde, de Koningin zijne Meesteres bekeerde , en zij van Jeruzalem eenige Leerlingen der Apostelen ontboodt, om het Euangelie aan haare ünderdaanen te koomen prediken. Ondertusfchen moet dit gebeurd zijn naa de bekeering van kornelius, den Romeinfchen Hoofdman : want, vóór dien tijd, wierdt het Euangelium alleenlijk gepredikt aan de geencn, welke uit de Beihijdenisfe waren, 't zij Jooden of Joodegenooten. Zeker is het ondertusfchen , dat, kort naa de bekeering des Kamerlings, de Christelijke Godsdienst zich zo wijd en zijd door Ethiopië verfpreidde , dat Bisichoppen uit dat waerelddeel de Kerkvergaderingen, die te Alexanririen wierden gehouden, bijwoonden. Ja, zo groot was de opgang, welken het Euangelie,in die vroege eeuwen, maakte , dat veelen van die Volken, onder welken de Heidenfche Godsdienst in Afrika wierdt beO 2 lee- De ITHIÖ' F i ë r s, ena»  De ÏTHIO' plëzts.enz, öia GODSDIENSTIGE leeden, den Godsdienst van jezus omhelsden ; en zommigen van dezelven wilden zich liever aan de pijnlijkfte folteringen onderwerpen, dan hunnen heer en zaligma aker lasteren. Tegenwoordig is Ethiopië in drie deelen onderïcheiden, te weeten , Nubie, Jbysfinie en Ne der-Ethiopië; doch de Godsdienst is overal de zelfde. De nabuurfchap van Egypte is oorzaak dat de Mahomethaanfche Godsdienst op zommige plaatzen is ingevoerd; in alle andere oorden zijn de inwooners nog Heidenen. Doch het gros des Volks zijn Christenen, hoewel zij, in den eigenlijken zin, zo min der Roomsch-Katholijke als der Griekfche Kerke zijn toegedaan. Zij erkennen de H. Schriftuure voor den eenigen regel van hun Geloove, en bezitten van dezelve verfcheiden Handfchriften. De Geloofsleuze, bij ons bekend onder den naam van de Geloofsbelijdenisfe der Apostelen, is hun onbekend; in de plaats daarvan gebruiken zij de Belijdenis, opgefteld door de Nicefche Kerkvergadering. Ten aanzien van de Menschwordinge van christits gelooven zij, dat Hij niet meer dan ééne Natuure bezat, en dat al wat in Hem menschlijk was, door zijne Godlijke Natuure is verflonden: zodat 'er geene onderfcheiding tusfchen dezelve kan onderlleld worden plaats te hebben. Dit is 't geen in de Kerkelijke Gefchiedenis den naam draagt van de Eutycbiaanfche Ketterij, die in èt vijfde Eeuwe veel gerugts maakte, en, op de Kerkvergadering te Chalcedon, in den iaare aki. veroordeeld wierdt. Dewijl deeze s 0 Ket-  GESCHIEDENIS. 213 Ketterij haaren oorfprong nam in Egypte, behoeven wij ons niet te verwonderen, dat zij is doorgedrongen in Ethiopië, alwaar de Priesters zeer fterk voor dezelve ijveren, hoewel het gemeene Volk diep onkundig is. Zij verwerpen de Fauslijke Opperhoofdigheid, en, in de daad, de meeste Leerftukken der Roomfche Kerke , bijzonderlijk de Transfubftantiatie, het Vagevuur, de Gebeden in eene onbekende taaie, de Beelden , de Biegt, den Ongehuwden Staat der Geestlijkheid en het laatfte Olijzel. De Joodfehe en de Christelijke plegtigheden paarenzij gedeeltelijk tezamen: want zij vieren zo wel den Saterdag als den Zondag als een heiligen dag, en hunne Kinderen worden zo wel befneeden als gedoopt. Zij eeten geen Varkensvleesch,en onthouden zich van verfcheiden andere foorten van fpijj zen, in de Wet van mozes verbooden. Eer zij in hunne Kerken gaan, trekken zij hunne fchoenen uit; zo lang hunne Openbaare Eerdienst duurt, zitten zij op den blooten grond. Hunne Openbaare Godsdienst oeffening beftaat in het leezen der gewijde Schriften , voornaamlijk de Euangelien , en hes gebruiken van het Avondmaal; hiernaa leest de Priester eene Leerrede, uit de Schriften van eenen der aloude Kerkvaderen in hunne taal overgezet. In de jongstvoorleedene Eeuwe, begaven, zich de Roomfche Zendelingen , altoos driftig gefteld op het voortplanten van hunne Godsdienstige Leerbegrippen * van Alexandrie na Ethiopië, en verwierven van den Keizer verlof om zich in zijne heerfchappijen met der woon neêr te zetten. Doch, O 3 zo É De e t fi i O' ' 1 ë r s, enz*  Da ÏT H 10- f iëRs,eri2 si4 GODSDIENSTIGE zo ongezind waren de Landzaaten om den Godsdienst hunner Voorvaderen te verzaa. ken, dat 'er dikmaals onlusten ontltonden: zodat de Keizer genoodzaakt was , alle de Zendelingen uit zijn Gebied te verdrijven. Verfcheiden foorten van Monniken ontmoet men onder de Ethiopiërs; doch zij zijn zeer onderfcheiden van die der Roomsch-K.atholijke Kerke. Een dier Aanhangen, of Orden , doch die tegenwoordig bijkans geheel verdweenen is, droeg, in overoude tijden, den naam van Remboih. Zij hielden hun verblijf in de volkrijkfte {leden, en waren aan geene andere regels verbonden, dan dat zij gehouden waren aan de armen alle de goede diensten te bewijzen, welke in hun vermogen ftonden, en van huis tot huis de Kranken te bezoeken. Geene eigenlijk zo genaamde Geestlijken waren deeze lieden ;nogthans onderhielden zij eene allerftrengÜe tucht. Dikmaals vastten zij, en de klederen, welke zij droegen, ftrekten ten bewijze van hunne veragtinge van de waereld. In de daad, alles wat om en aan hun was, was gemaakt en gedwongen: zij droegen losfe mouwen, wijde kouten, ruuwe kleêren, loosden dikmaals diepe zuchten , en bezogten dagelijks de Nonnen, Hevig voeren zij uit tegen de vastgeftelde Geestlijkheid; doch, met dit alles, zo menigmaal hun de gelegenheid voorkwam, maakten zij zich fchuldig aan overdaad in fpljze en drank. t iet brood , welk de Ethiopiërs in het Avondmaal gebruiken, noemen zij Corban, X welk eene ga ave of gefchtnk betekent: om- dat  GESCHIEDENIS. 215 dat het gekogt wordt voor het geld, welk zij als offeranden van de Geloovigen ontvangen. Het beitaat uit fijn tarwen meel, en het . moet gebakken worden op den zeilden dag, als het zal gebruikt worden: want oudbakken brood zou men aanmerken als ten dien oogmerke ongelchikt. De perfoon, die het brood bakt, moet, onder den tijd als hij het bereidt, zeven Pialmen bidden, en de oven moet binnen de Kerk zijn. Op ieder brood moeten twaalf Kruismerken ftaan , en ieder van deeze Kruisten ftaat binnen een vierkant. Het middcnfte Kruis is het grootfte \ het is onderfcheiden door het woord hhhodicon, 't welk betekent, den Heere toebehoor ende , als zijnde gefchikt ten gebruike des Priesters, welke den Godlijken Eerdienst verrigt. Rondom de brooden ftaat een Opfchrift gefchreeven, in onze taal betekenende : Heilig, heilig, heilig is de heere. Nog vindt men onder de Ethiopiërs eenige Monniken, welke Kopten genaamd worden; eerst bloeiden zij in Egypte, doch niet moeilijk viel het hun, den toegang te verkrijgen in Ethiopië. Zij doen belijdenis van de diepfte veragting van alle waereldfche zaakeri, en befchouwen zich zelven als eene foort van Aardfche Engelen. Voordat zij in eene Monniken- Orde kunnen toegelaaten worden,zijn zij verpligt afftand te doen van alle hunne bezittingen. Voor altoos moeten zij buiten het huwelijk blijven, in wilderriisfeh leeven, in wollen ftoffen gekleed gaan, geen vleesch eeten, het grootfte gedeelte van hunnen tijd met bidden en werken doorbrengen, geduurig O 4 aan De ETHIO- >iëiis,enz.  Be E T III Q. yiëüs.enz. aiéi GODSDIENSTIGE aan god gedenken, en zich met het leezen, der H. Schriftuure onledig houden. Zij fiaapen. op eene Mat op den blooten grond, en eer zij ter ruste gaan nederleggen, {trekken zij honderd cft-vijftig maaien hunne handen uit in de gedaante van een Kruis. Den dag verdeelen zij in drie deelen; het eerfte is aan den arbeid , het tweede aan de noodige lichaamsyerkwikking, het derde dén Gebede gewijd. Alle hunne Kloosters leggen in de woestijnen ; en om te verhoeden dat zij niet van wilde dieren gekweld worden, hebben de meesten van dezelve geene deuren; maar de Monniken worden in - en ujtgetaaten, door middel van een werktuig, 't welk aan een, der venketen is vastgemaakt. Eene andere Orde van Monniken is 'er nog onder de Ethiopiërs, bij den naam van Corrupticolae, zo veel als Verdcrfsverttrders, bekend; doch dit is eigenlijk een fcheldnaam, welke hun gegeeven wordt, omdat zij beweeren dat het lichaam van c. hristus der verderfenisfe onderworpen was. En dewijl dit eene der Leerftellingen was, welke door de Eutychiuancn waren aangenomen , ontftaat hieruit eenige reden om te gelooven , dat de begrippen dier Ketters, geduurende de eerfte Eeuwen van 't Christendom, in Ethiopië verfpreid wierden. 't Verdient onze opmerking , dat zelf op het Eiland Madagaskar eenige_ o.verbhjfzels van den Christelijken. Godsdienst voorhanden zijn. Wanneer wij nu in aanmerking neemen den fcheepvaart in de vroegere tijden, kunnen wij de voortplanting i ë r s, enz.  fla8 GODSDIENSTIGE De A R ME- WiëRS.enz De godsdienst der armenicrs, georgiörs etl CIRCASSlëRS. Al lang zijn deeze oude Volken, hoewel onder verfchillende naamen , bekend . geweest, zo-in de gewijde als ongewijde Gefchiedenis. Een geruimen tijd waren zij onderworpen aan de Perfifche of Medifche heerfchappije. Doch toen de luister van Rome begon te taanen, verkoozen zij Opperheeren uit het midden hunner, de naakoomelingen van zommigen van welken nog in weezen zijn. In 't algemeen zijn ze tegenwoordig den Turken onderworpen; en 't is uit deeze gewesten dat het Serail van den Grooten Heer van fchoone Vrouwen wordt voorzien. Armenië is een zeer uitgeftrekt gewest. Doorgaans wordt het verdeeld in Groot-en Klein-Ar menie. Over't geheel genomen, heeft deeze landftreek de volgende grenzen. Ten Noorden paalt zij aan Georgië; ten Zuiden aan den berg Taurus, welke haar van Mefopotamie fcheidt; ten Westen aan de rivier de Eufraat; ten Oosten aan deKaspifche bergen. Georgië grenst ten Oosten aan de Kaspifche Zee; ten Westen aan de Zwarte Zee; ten Noorden aan Circasfie; ten Zuiden aan Armenië. De rivier Cur, of Cyrus, dus naar den Keizer van dien naam genoemd, ftroomt 'er midden door, en verdeelt het in twee gelijke deelen. Circasfie wordt van Georgië gefcheiden door een arm van de Zwarte Zee, en door den berg  GESCHIEDENIS. 229 berg Caucafus ; ten Noorden heeft het de groote rivier de Don, ten Oosten de Kaspifche Zee, en den mond van de rivier de Wol- n ga, en ten Westen de Straat van Coffa. Het land is verdeeld in verfcheiden Heerlijkheden, welke zomtijds den Turken onderworpen zijn, doch meestal hulde doen aan Rusland. Gelijk alle de overige Volken der waereld, de Jooden alleen uitgezonderd , waren de bewooners van deeze gewesten , ten tijde van 's Heilands verfchijninge in het vleesch , Heidenen. Verfcheiden oude Schrijvers verzekeren ons, dat zij noach Godsdienstiglijk vereerden, onder den naam van janus, om reden dat hij 't gebruik van den wijn hadt uitgevonden, nevens deszelfshuisvrouw a retia, welke zij vESTA,of de Aarde, noemden. Het lijdt geen twijfel, of noach en zijne Zoonen, ten tijde als de Afgoderij in de waereld de overhand begon te neemen, naa hunnen dood, Godsdienstig eerbewijs genooten. Doch, dewijl deeze Natiën zo dicht aan Perfie en Asfyrie grensden., mogen wij eigenaartig befluiten dat 'er tusfchen hen weinig, onderfcheid zal hebben plaats gehad. Kort naa 's Heilands Hemelvaart, wierdt de Christelijke Godsdienst hier verkondigd waarfchijnlijk door den Apostel v e t r u s , of door zommigen van zijne Leerlingen: want het blijkt uit eusebius, dat, vóór de regeering van Keizerconstantïnus den grooten, onder hen verfcheiden bloeiende Kerken waren. Even gelijk andere gewesten der Chrisr ten waereld, onderhielden zij nuttelooze gewoonten en plegtigheden, en omhelsden leerP 3 be- De arme" 1 ë r s,enz.  De ARME- Ui 6 R s.enz S3o GODSDIENSTIGE begrippen, ftrijdig met de eenvoudigheid der Heilige Schriftuure. Hunne heerfchende beginzels waren de volgende: I. Met de Grieken gelooven zij dat de Heilige Geest van den Vader alleen uitgaat. II. Zij gelooven dat christus, toen Hij ter helle nederdaalde , eene ftrafverligting fchonk aan alle veroordeelde Zielen, welke zal duuren tot aan het einde der waereld , wanneer zij wederom tot de helfche vlammen zullen verwee zen worden. III. Zij beweeren, dat de Zielen derRegtvaardigen niet ter eeuwige Gelukzaligheid zullen worden toegelaaten, vóór de algemeene Opftanding. En nogthans branden zij lampen voor hunne Beelden, aanbidden dezelve als voorwerpen van Godlijken Eerdienst, en roepen hen om bijftand aan. IV. Zij belijden hunne Zonden aan de Priesters , bijkans op de zelfde wijze als in de Griekfche Kerke gebruikelijk is. V. Bij den Doop, dompelen zij het Kind driemaal onder het water, en tekenen het, op het voorhoofd, met een kruis met gewijde olie. VI. Aan de Leeken {taan zij zo wel het gebruik van den Beker als van het Brood toe} en zij onderhouden eene groote menigte feestdagen. Men vindt onder hen Monniken, die naar de regels van den H. basilius leeven; ook hebben zij verfcheiden Nonnenkloosters, De Monniken gaan even als de Grieken gekleed, en in ftede van hunnen tijd in ledigheid door te brengen, beplanten zommigen hun-  GESCHIEDENIS. 231 hunne tuinen, anderen houden zich met het waarneemen van den Godlijken Eerdienst onledig, terwijl de zwakken en bejaarden de Kinderen in de Dorpen onderwijzen. Groote voorregten genieten de Nonnen : want zij hebben vrijheid om te doopen, en het Kind met de heilige olie te tekenen. Zij draagen een wijden zwarten tabbert, en hebben het aangezigt altoos bedekt, wanneer zij in de plaats der openbaare Godsdienstoeffeninge koomen; doch zij mogen in geene gezelfchappen verfchijnen, noch met mannen verkee ren, dan alleen met de Priesters, wanneer zij de Biegt koomen hooren. _ Door de geheele uitgeftrektheid van deeze uitgebreide gewesten ontmoet men eene Or de van Monniken , "Jakobiten genaamd , naar eenen jakobus, een Syriër, die om '< trent het midden der Zesde Eeuwe leefde. Zr zijn in verfcheiden Aanhangen gefmaldeeld! Zommigen van dezelve volgen de plegtigheden der Roomfche, anderen die der Griekfche Kerke, terwijl een derde Aanhang het gezag van geene van beiden erkent. Doorgaans hebben zij twee mededingende Patriarchen, welke beiden beweeren met deOnfeilbaarheid begaafd te zijn: zodat zij geduurig met elkander overhoop leggen. Wat hun Ge. loof aangaat, zij beweeren dat chr.istus niet meer dan ééne Natuur bezit. Ten aanzien van het vagevuur en de gebeden voor de geftorvenen, ftaan zij in de gevoelens der Griekfche, en der overige Oosterfche Kerken. Dit kan ten bewijze dienen, dat zij, wat hunne Godsdienstige begrippen aanbeP 4 langs . De arme* n 1 ë r s,enz.  De ABME- NiëRE,enz, 232 GODSDIENSTIGE langt, eertijds met dezelven als flegts één Volk uitmaakende moesten worden aangemerkt. De Biegt gelooven zij niet van Godlijke inftellinge te zijn. In het H. Avondmaal gebruiken zij gezuurde brooden. Een gedeelte van hunnen Eerdienst verrigten zij in de ChaldeeuwicheTaaie;doch gedeeltlijk vieren zij de Mis in het Hebreeuwsch. De Transfubfhntiatie is eene van hunne leerftellingen ; doch het Avondmaal deelen zij uit onder beide gedaanten , zo wel aan volwasfene perfoonen , als aan kinderen. Tot het onderhouden van deeze plegtigheid , bakken zij een grooten Koek, dien zij in kleine ftukken fnijden, om dezelve voorts aan het Volk uit te deelen, ter gedagtenisfe dat het Lichaam en de Ziel van christus van elkander zijn gefcheiden door den dood aan het Kruis, om verzoening te doen voor de Zonden. Zij hebben gefchreevene Kerkboeken : want de Drukkunst is onder hen nog onbekend. Doch, wat de Gefchiedenis van hunnen Godsdienst aangaat, deeze wordt door de Priesters den Volke medegedeeld, bij wijze van Verhaal, Overleveringe of Legende, Oorfpronklijk beftonden de Legenden uit de leevens der Heiligen of Martelaaren; en het was in de Vierde Eeuw gebruikelijk, dezelve inde Christen Kerken voor te leezen. Gelijk ieder Kerk aan deezen of geenen bijzonderen Heilige was toegewijd , dus bevlijtigde zich de Priester om eene lijst, of verhaal van derzelver gedenkwaardige verrigtingen op te ftellen, waar van wij de volgende voorbeelden zullen melden. De  GESCHIEDENIS. 233 De Gulden Legende, omtrent het jaar 1298 gefchreeven , behelst eene verzameling van de belachelijkfte voorvalletjes. Men wil dat 1 dezelve, naa den leeftijd van constant 1nus den grooten, in de Oosterfche Kerken wierden voorgeleezen; doch de Roomfche Kerk is heden derwijze over dezelve befchaamd, dat zij zelden, dan in de afgelegenfte Dorp-Kerken, gebruikt worden. Van het gemeene Volk te Mentz, in Duitschland, wordt nog eene Legende in hoogagting gehouden, in welke zij heiliglijk gelooven. Zij behelst dat op zekeren dag een losbandig dronkaart zwoer,den eerftenmensch, welke hem zoude ontmoeten, te zullen om hals brengen; en vermids op dien tijd een Kruisbeeld, in plegtigen ommegang, langs de ftraaten wierdt gedraagen, floeg hij het met den zwaard e , zodat 'er het bloed uit gudsde. Straks daarop verzonk de booswigt tot aan de knieën in de aarde, en bleef aldaar onbeweeglijk ftaan, tot dat hij van het Geregt gevat wierdt. Op het getuigenis der Priesteren ten dood veroordeeld zijnde, wierdt hij voorts aan de ftaak leevendig verbrand. Te Landsbergen, eene aanzienlijke Stad in Beieren, ftaat een Kruisbeeld in de Kerk der Franciskaaner Monniken, recht tegenover het Altaar. De perfoon , die zijn werk maakt om de Kerk te laaten bezigtigen, verhaalt de Reizigers, dat wanneer, op zekeren tijd, een losfe knaap op dit beeld fpoog, oogenblikkelijk de Duivel zich vertoonde, en hem door den zuidlijken muur van de Kapél wegvoerde. Ter gedagtenisfe van deeze gebeurtenisP 5 fe, De ARME- uur s.enz.  De ARM E- K i b' r s,en; 234 GODSDIENSTIGE fe, is'er een rond venfter in de breuke gemetzeld , en een opfchrift daar boven ge;. fteld, waarin het voorval vermeld wordt. In de Kathedraale Kerk te Milaan wordt eene Legende bewaard, behelzende dat ten tijde als de H. ambrosius Bisfchop dier Stad was, 'er een bloedig gevegt voorviel tusfchen de Rechtzinnigen en Ariaanen; en dat de vroome Bisfchop midlerwijl badt om een teken van den hemel, waardoor hij derzelver Lijken zou kunnen onderfcheiden. Dat teken wierdt hem met 'er daad gegeeven. Want, voegt 'er de Legende nevens, als hij zich na het flagveld onder de gefneuvelden begaf, vondt hij de Rechtzinnigen leggen met het aangezigt na den Hemel, en de Ariaanen met hunne oogen na de Aarde gekeerd. Te Aken, in Duitschland, wordt eene Legende bewaard, van een zeer zonderlingen inhoud ,welke van geflagte tot geflagte wordt overhandigd. Men vertoont aldaar aan de Vreemdelingen een paar zwaare koperen deuren , in de eene van welke een deuk is, veroorzaakt door de volgende gebeurtenis: Naadat karei, de groote bevel hadt gegeeven tot het bouwen van eene Kerk, kwam, op zekeren dag, de Duivel bij hem, vraagende , waartoe dit gebouw zou dienen ? Tot een Speelhuis , was des Keizers antwoord; waarop de Duivel vertrok, zeer voldaan zijnde. Weinige dagen laater kwam de Duivel andermaal bij den Keizer, en als hij eenige Altaaren zag, vraagde hij tot welken einde dezelve zouden dienen. Tot Speeltafels, hernam de Keizer. Dit bemoedigde den Duivel ©m  GESCHIEDENIS. 235 om tot het voortzetten van den opbouw de behulpzaame hand te bieden. Diensvolgens kwam hij eerlang weder, een paar zwaare koperen deuren op zijne fchouderen draagende. Doch vermids hij onverwagt een Kruisbeeld zag , wierdt hij dermaate verfchrikt dat hij de deuren ter aarde wierp en voorts de vlugt nam. Door dit nederwerpen kreeg eene der deuren de deuk , welke nog vertoond wordt. Met zo veel ernsts vernaaien de Priesters dit voorval, als of het een gedeelte der gewijde Gefchiedenisfe ware. In Kalabrie legt eene ftad, St. Agatha genaamd. Hier vertoonen de Priesters een ftuk van een pilaar, 't welk in een glaazen klok bewaard wordt, waarvan zij getuigen, dat het, ten tijde als paulüs daar ter plaatze predikte, een helderen glans van zich verfpreidde. Zeer begeerig waren de Jezuiten om dit heilig Overblijfzel in hun Kollegie over te brengen; doch, fchoon het flegts eenige weinige ponden woog, waren, egter, twintig menfchen niet in ftaat om het uit zijne plaats te beweegen, hoewel het van een enkel mensch gedraagen was na de plaats, op welke het tegenwoordig ftaat. Een andere Legende, van een even ongemeenen en belachelijken inhoud, wordt van de bewooners van 't Eiland Malta verhaald, en zo vast en zeker als Euangelifche waarheid geloofd. Drie jonge Heeren, allen Ridders van Malta, van de Turken gevangen genomen zijnde , wierden gebragt in de tegenwoordigheid van den Grooten Heer; deeze beval eenen zijner Priesteren om hen te bekeeren tot den Maha- De arme- ni ëRs.enz.  De ARME' HiëRs.enz 236 GODSDIENSTIGE homethaanfchen Godsdienst; doch zij bleeven hunne Godsdienstige begrippen onverzet, telijk aankleeven. Hierop in het Serail gebragt zijnde, wierdt de dochter des Grooten Heers op hen verliefd, en zeide aan haaren Vader, dat, indien hij haar daar toe vrijheid wilde geeven, zij hen zou bekeeren. Dit wierdt haar vergund, en zij in hunne tegenwoordigheid toegelaaten. Doch de Ridders voerden haar te gemoete dat zij eene gelofte hadden gedaan van nimmer te zullen trouwen; tevens de belofte doende dat zij haar eene naauwkeurige afbeelding van de Maagd m ar 1 a wilden vertoonen. Hier van namen zij de proeve op een ftuk houts; doch dewijl zij de beeldhouwkunde niet in den grond verHonden, baden zij den Hemel om bijftand, welke hun op ftaanden voet verleend wierdt. Want het beeld van mar ia vertoonde zich, en de jonge Prinsfes, met de Ridders de vlugt genomen hebbende , kwam op Malta aan, daar zij zich in een Nonnenklooster begaf. Diergelijke belachelijke Legenden ontmoet men in Armenië, Georgië en Circasfie; en , in de daad, bijkans ieder Kerk verhaalt eene verdichte Gefchiedenis van den Heilige, aan welken zij is toegewijd. Niet vreemd zal ons dit voorkoomen, wanneer wij in aanmerking neemen, hoe onkundig het Volk zij omtrent de eerfte beginzels van den Godsdienst. Tegenwoordig zijn ze, in de daad, weinig beter dan Barbaaren; hunne grondleeringen zijn weinig in getal, en hunne plegtigheden belachelijk. Bij het aangaan van huwelijksverbintem's- len  GESCHIEDENIS. 237 fen bedienen zij zich van een Ring; al van de vroegfte tijden af fchijnt dezelve in gebruik geweest te zijn , als een Zinnebeeld van de Eeuwigheid. De huwelijksplegtigheid wordt door den Priester in de Kerk verrigt; hij zalft de Bruid en den Bruidegom, door de gewijde Olie over hunne hoofden uit te ftorten, en met het teken van het Kruis hun op de borst te tekenen. De nabeftaanden van beide partijen verfchijnen aldaar in het wit gekleed, en de jonge Maagden maaken haare opwagting bij de Bruid met natuurlijke, of door kunst gemaakte bloemkransjes , naardat de tijd van het jaar medebrengt. Zodra de plegtigheid volbragt is, plaatzen zij zich aan derzelver voeten bij de deur der Kerke. Naadat het gezelfchap in huis is wedergekeerd , zingt het Minneliederen tot eere van het nieuwgetrouwde paar, en de avond wordt in allerlei vermaaklijkheden doorgebragt. Geduurende het bruiloftsfeest, onderhouden zij nog eenige Heidenfche gewoonten, bij voorbeeld het offeren van fchotels met brood en wijn aan den Bruidegom; daarmede aanwijzende, dat de pligt van den Man beftaat in het aankweeken van de Vrugten der Aarde, en van de Vrouw om dezelve ten gepasten gebruike gereed te maaken. Dat deeze gewoonte onder de Heidenen gebruikelijk was, zal uit het vervolg deezes Werks blijken; doch ook eenige voorbeelden hiervan ontmoeten wij onder de Jooden; een van hunne Propheeten zegt, dat het Koorn de Mannen zal vrolijk maaken, en de nieuwe Wijn de Maagden. Wij mogen hieruit leeren, dat De A RME' KiëRs.enz.  De ARME* itiëRs,en 338 GODSDIENSTIGE dat 'er, ten allen tijde, eene foort van verbintenisfe van Godsdienstige gevoelens, tus2. fchen alle Volken, heeft plaats gehad, hoewel zij niet altoos op het vereischte voorwerp toegepast, noch tot een voegzaam einde wierden ingerigt. Veele belachelijke plegtigheden worden by de begraavinge van hunne dooden in agt genoomen; doch wanneer wij zommige van dezelve vergelijken met die in ons eigen land in gebruik zijn, verdienen wij, misfchien, even zeer belacht te worden. Zij huuren lieden van beide fexen om bij hunne Lijkftaatfien tegenwoordig te zijn; allen zijn in 't wit ge* kleed, en zonder dat zij eenige betrekking hebben tot den overleedenen, ftortenzij weemoedige rouwklagten uit, omdat hij door den dood van de Aarde is weggenoomen. Maar is het niet even belachelijk in ons, Protestantfche Christenen , menfchen te huuren [ of te verzoeken], om in 't zwart gekleed bij de begraaving van onze overleedene bloedverwanten tegenwoordig te zijn? Naadat het lichaam m het graf gelegd is, wordt het met gewijd water begooten , of liever befprengd; de Priester roert eene kleine handfchel, om alle booze Geesten te bezweeren dat zij zich van het Lijk verwijderen. De bloedvrienden bedekken het graf met manden met bloemen ; daarmede aanduidende, dat gelijk de uitbottende wasdom de fchoonheden der Aarde , met de wederkomst der Lente, van nieuws doet ten voorfchijn treeden , god alzo het doode lichaam zal opwekken, wanneer christus andermaal in heerlijkheid zal  GESCHIEDENIS. 239 zal verfchijnen, om de waereld te oordeelen in geregtigheid. Van tijd tot tijd bezoeken zij de Begraafplaatzen, daar zij verfcheiden gebeden doen voor de rust van de Zielen der overleedenen: want zij zijn vast van begrip, dat de geftorvenen, hoewel zij deeze Aarde hebben verlaaten, nogthans eene naauwkeurige kennis hebben van 't geen onder de leevendigen omgaat. Dit is geen nieuw gevoelen ; ook valt het den menfchen niet gemaklijk, de zulken uit hunne gedagten te ftellen, welke hun in dit leeven lief en aangenaam geweest zijn, en wier naagedagteniszij niet kunnen vergeeten. Den allerdieplten en verregaandften eerbied bewijzen zij aan de beenderen en de asch der afgeftorvenen. Want wanneer de Graffteden geopend worden, maaken zij eene omheining rondom dezelve, en verzamelen de overblijfzels, opdat aan dezelve niets onbetaamelijks gepleegd worde. Éénmaal in 't jaar befprengen zij de beenderen met gewijd water, en fmeeken hunne Befchermheiligen, dat het hun behaage, den tijd van derzelver herftellinge tot eene gelukzalige onfterflijkheid te verhaasten. Misfchien bevat dit gedeelte van hun gedrag iets van meerder betekenisfe, dan veelen zich verbeelden. Want indien wij in aanmerking neemen, de natuurlijke geaartheden en neigingen der menfchen, zullen wij bevinden dat onzer Ziele een zeker beginzel is ingeplant, waardoor wij genoopt worden den dooden eene zekere maate van eerbied te betoonen. En, in de daad, wij mogen 'er nevens voegen, dat de zulken, wei- De AR MS- ni ë r s.enz.  De' ARME' ïfiëRs.enz 340 GODSDIENSTIGE welke de overblijfzels der afgeftorvenen onbetaamelijk en met verfmaading behandelen, , nimmer medelijden zullen betoonen aan, of daaden van goedwilligheid betragten omtrent de leevendigen. Wanneer wij een aandagtig oog flaan op den Godsdienst der Volken, van welke wij nu gefproken hebben, vergeleeken met het geen te vooren van de Abysfiniërs en Ethiopiërs gezegd is, bieden zich verfcheiden zaaken onzer befpiegelinge aan, welke aandagtig overwogen, en ten voegzaamen oogmerke moeten aangewend worden van de zulken , welke onder de bedeeling des Euangeliums leeven, en belijdenis doen van hun geloove in je zus; doch die, misfchien, ten zelfden tijde, te weinig prijs ftellen op hunne voorregten. In de eerfte plaats, kunnen wij hieruit leeren, dat onkunde de ziel doet verwijderen van de zuiverheid van den Godsdienst; en dat de wanfchapenfte bedrijven van barbaarsheid het eigenaartig gevolg zullen wezen van het omhelzen van verkeerde grondbeginzelen. Dwaalende begrippen zullen ten allen tijde den weg baanen tot ongeregelde bedrijven; en die geenen, welke van de paden der deugd afzwerven, weeten zelden, waar of wanneer zij zullen blijven ftilftaan. Ten tweede, het is gevaarlijk, mensclilijke driften met Godlijke inzettingen te verwarren: want god is onzer niet gelijk; zijne natuur en eigenfchappen zijn volmaakt, maar wij elendige, zwakke, onvolmaakte fchepzelen. In alle onze bedrijven behoorden wij in de  GESCHIEDENIS. 2^1 de gedagten te houden onze athanklijkheid van het Godlijk Opperweezen, en, ten zij wij dagelijks uitzien na de invloeden van : zijnen Heiligen Geest, mogen wij eigenaar tig verwagten dat Hij ons zal överlaaten aan onze eigen ijdele verbeeldingen; en dan zijn Wij onherfleïbaar verlooferi. Eindelijk, laaten wij altoos gedagtig zijn wat wij zijn, opdat wij niet Verzinken in den zelfden rampzaligen Haat met die Volken , van welke wij nu gehandeld hebben, noch, in plaats van de zuivere leeringen van het Euangelie aan te kleeven , in eenen ftaat van barbaarsheid veraarten, en elende en fchande op onze kinderen , onze bloedverwanten en afhangelingen laaden. L DEEL. Q fit De ARMf- »1 ë s PyfflJ.'  &A2 GODSDIENSTIGE De fiOGOL' L EN. De verfchillende heidensche godsdiensten, in het Gebied van den grooten mogol. Veel fchrijfftoffe biedt zich onzer befpiegelinge aan, in de verhandeling van dit onderwerp, 't Geen wij hier omtrent hebben voor te draagen, tot vermaak en onderrigtinge van den Leezer, zullen wij onder de volgende hoofdverdeelingen fchikken. Eerst zullen wij handelen van de gelegenheid en uitgeftrektheid des Mogolfchen Gebieds. Vervolgens zullen wij een berigt geeven van de Bramins, nevens derzelver Goden , gevoelens en Eerdienst. Eindelijk zullen wij fpreeken van de Baniaanen, en alle de overige Stammen , in dien waereldoord woonagtig, behalven de Mahomethaanen, welke eene afzonderlijke plaats in dit ons Werk vorderen._ I. Tamerlan, een Man van een buitengewoon karakter , en uit geringen huize voortgefprooten , zich bedienende van de verwarring en regeeringloosheid , welke in het land zijner geboorte, het Oostlijk gedeelte van Groot -Tartanje, plaats hadt, ftelde zich aan het hoofd eener krijgsbende van uitgeleezen Manfchap. Naadat hij de muitelingen, welke zo lang den Staat ontrust hadden , hadt te onder gebragt, gaf hem de Keizer van Groot»Tartarije zijne eigen dochter ten huwelijk. Uit deeze huwelijksverbintenis is het tegenwoordige geflagt der Mogolfche Keizers afkomstig; verfcheiden Europifche Na-  geschiedenis. s43 Natiën hebben met dezelve gemeenfchap gehad, vooral terzaake van den Koophandel. Het volk, welk het Oostlijke gedeelte van Tartarije bewoonde , voerde den naam van Mogolleri. Ta mer lan, hun landgenoot, trok, aan het hoofd van een magtig en wel geregeld Leger, na Indie, alwaar hij, naa alvoorens eenige der aloude Lands-ingebooren Vorsten te hebben overwonnen , de grondllagen van zijn Rijksgebied leide, in den jaare 1400. Op een van deeze Krijgstochten tegen de Turken , nam hij gevangen den waereldbefaamden bajazet, Sultan der Ottnmannsn; in't eerst behandelde hij deezen met de hoogfte minzaamheid \ doch dewijl bajazet deeze behandeling metwederftreeving en ondankbaarheid beantwoordde, deedt tamerlan hem in een ijzeren kooi opfluiten, daar hij uit fpijt en wanhoop zijn hoofd te morzelen ftootte. Veele jaaren leefde tamerlan in groote pragt en heerlijkheid. Doch, vermids zijné Throonsopvolgers zich in het pleegen van allerlei ongeregeldheden den teugel vierden * wierdt het Rijk op den oever van zijnen onr dergang gebragt; Gelukkig ftondt 'er, in dien toeftand van zaaken , een doorluchtig held op, om het in zijnen ouden luister te herftellen. Aurenzeb was de naam vau dien gelukkigen Rijksherftelder. Hij was gebooren een weinig vóór het midden der jongstverloopene eeuwe; en alzo hij zijns Vaders voorneemen ontdekte om hem te onterven, wierp hij den ouden Keizer in de gevange-*" nis, alwaar hem eene zagte en minzaame beQ 2 h»ïF Da MOOO Li L E NT.  De JtOCOLIE». f244. GÖDSDIENST1GË handeling wierdt aangedaan. De Zoon liét zich hierop voor Keizer uitroepen. Hij gaf den vrede weder aan het Keizerrijk; en hoewel hij zelve den Mahomethaanfchen Godsdienst omhelsde, wierdt hij, nogthans, van zulke edelmoedige beginzels bezield, dat hij eene vrije Godsdienstoefening verleende aan alle de Heidenen, welke binnen zijne heerfchappijen woonden; de meeste van hunne plegtigheden worden aldaar tot op den huidigen dag gevierd. Groot is, in de daad, de uitgeftrekfheid des Mngolfchen Gebiedt; het bevat alle de Provinciën, binnen den Ganges gelegen, benevens veele andere landfchappen, buiten de grenzen dier voormaals vermaarde landftreeke. Op zömmïge plaatzen ftrekken zijne heerfchappijen zich uit tot aan de grenzen van China, en aan andere oorden tot aan de Engelfche vastigheden op Madras. In' 't algemeen wordt het erkend, dat de heerfchappijen des Grooten Mogols de rijklle zijn van den geheelen Aardbodem; doch deeze rijkdommen beftaan voornaamlijk in Diamanten, en meer diergelijke dingen, welke de wijzen en verftandigen altoos befchouwd hebben, meer als voorwerpen van weelde, dan van weezenlijke nuttigheid. Onder de Europeaanen heeft het gebruik van dezelve kragtig medegewerkt ter bevorderinge van het bederf der Zeden, en den prijs der leevensmiddelen grootlijks doen klimmen, door de hooge waarde aan Landeigendommen gehegt. Tot welk eene hoogte deeze driftige dwaasheid zal klimmen , is &or>ü alleen bekend. Dit onderwerpt  GESCHIEDENIS. 245 werp , derhalven, voor 't tegenwoordige , daar laatende, zullen wij II. In de tweede plaats, handelen van de Godheden of Afgoden, welke van het Volk gediend worden. In onze Verhandeling over de Godheden of Afgoden der Indifche Volken, zullen wij gebruik maaken van de beste berigten, welke door den druk zijn bekend gemaakt van de zulken, welke deeze waereldoorden bezogt, en 't geen zij zelven hebben waargenomen, in gefchiïfte gefield hebben. En hier kan de Schrijver niet nalaaten te betuigen , dat hij een groot deel van zijne fchrijfftoffe is verfchuldigd aan een' geleerd' Duitfcher, welke eene menigte van jaaren in Indie gewoond heeft. Alle de Heidenfche Indiaanen, welke in verfcheiden Stammen zijn verdeeld, hebben ieder hunne bijzondere Godheid; doch de denkbeelden, welke zij, wegens derzelver eigenfehappen en volmaaktheden, vormen, zijn zodanig, dat zij, in verfcheiden opzigten , het veragtlijklle der dierlijke weezens onwaardig zijn. Zij hebben boeken van aanmerkelijke oudheid,behelzende de regels van geloove en leeven; doch deeze wederfpreeken zich zelve zo dikwijls, dat het duidelijk blijke, dat zij in verfchillende tijden en door onderfcheiden perfoonen gefchreeven zijn. Zommigen hunner betoonen Godsdienstig eerbewijs aan gekookten Rijst, omdat deeze hunne meest gebruikelijke fpijze is. Doch, om een behoorlijk denkbeeld te hebben van hunne Godsdienstige begrippen, moeQ 3 lsn Da Moe OL» L E N.  De H O G O LL E PT. S4S GODSDIENSTIGE ten wij van derzelver oorfprong een gefchicdkundig berigt mededeelen. Hieruit zal het blijken, dat zij ten allen tijde eenig denkbeeld gehad hebben van eene Drieëenheid in de Godheid, 'twelk, waarfchijnelijk, doormondelijke overlevering, tot hen kwam, hoewel het, door bijgevoegde verdichtzels, tegenwoordig merkelijk verduisterd is. Hunne Schrijvers verhaalen, dat god in den beginne eene Vrouw fchiep, welke hij paraxacti noemde, een naam, welke zo veel als verhevene magt betekent. Deeze Vrouw hadt drie Zoonen. De oudfte, die met vijf hoofden ter waereld kwam, heette bruma, 'twelk kennis betekent; deeze was begaafd met het vermogen, om alle mindere Weezens te fcheppen. De naam van den tweeden Zoon was vixnu; hij wierdt gebooren om de Heer der Voorzienigheid te zijn, door het onderhouden van alle dingen, zo als zij uit de handen van bruma kwamen. De derde Zoon was rut rem genaamd; aan deezen was de magt gefchonken om alle dingen te verdelgen, welke zijne twee Broeders gcfchapen en onderhouden hadden. Even gelijk zijn Broeder bruma, hadt deeze rüïrem vijf hoofden. Alle de drie Broeders maakten gezamentlijk affpraak om hunne Moeder te trouwen. Van bruma wordt verhaald, dat hij, begeerig zijnde om zijne eigen Dochter tot Huisvrouwe te neemen, de gedaante van een Hert aannam, en als zodanig zijne Dochter vervolgde, tot dat hij in een Bosch kwam, alwaar hij met haar nederlagj doch dat zijne Broeders, van zijn be-  B RAIA OF BRÏÏM1.   GESCHIEDENIS. 247 bedrijf narigt bekoomen hebbende, in eene Vergadering van dertigduizend millioenen Goden , beflooten, hem deswegen te ftraffen, door een van zijne hoofden af te houwen. Rutrem voerde'deeze ftraffe uit, door zijnen broeder bruma, zodra hij hem ontmoet hadt, met zijne nagels het hoofd af te fcheuren. Zints dien tijd heeft hij Üegts vier hoofden gehad. Doch bruma, zich niet vergenoegende dat hij zijne eigen Dochter getrouwd, of liever gefchaakthadt, nam sarassuadi, eene andere Vrouw, tot echtgenoote. Haar ging den naam van groote geleerdheid na; en tot op den huidigen dag wordt haare naagedagtenis onder de Indiaanen in hoogagting gehouden. Volgens het denkbeeld van deeze Indiaanfche Heidenen, fchrijft de God bruma , op het voorhoofd van ieder nieuwgebooren Kind, een verhaal van alles, 't geen hetzelve in deeze waereld zal wedervaaren; zij gelooven dat het niet in de magt van god noch van de menfchen is, het daadlijk voorvallen van deeze gebeuitenisfen te voorkoomen. In 't voorbijgaan kunnen wij hieruit leeren, dat de leer der Noodlottigheid , of Noodzaaklijkheid , reeds in de vroegfte eeuwen, en zelf onder de onbefchaafdfte Volken , bekend geweest is. Doch dit onderwerp zullen wij vervolgens nader overweegen. Van v 1 x n u, den tweeden Zoon van p araxacti, en insgelijks eenen van haare echtgenooten, vernaaien de Indiaanen, dat hij in het huwelijk tradt met laximi, die, een geruimen tijd laater, onder de gedaante Q 4 van Da M O G O LLEK.  De in 6 g o l- i. s w. 248 GODSDIENSTIGE van een Koe, of ook wel van een Paerd, Godsdienstig eerbewijs genoot. De Indiaan^ fche Vrouwen draagen den naam van laxim i op een Lint, 't welk zij om den hals of de arinen draagen. Zij houden deezen naam voor een geneesmiddel tegen allerlei ongefteldheden, als mede voor een behoedmiddel tegen allerhande toevallen. Men verhaalt, dat deeze vixnu verfcheiden maaien van gedaante veranderde; dit gaf, waarfchijnlijk, de aanleiding tot de leer wegens de Zielsverhuizing, zo algemeen aangenomen in China en verfcheiden gewesten van 't Mogolfche Gebied. Men voegt 'er nevens dat hij 't eerst de gedaante en eigenschappen van een Visch aannam. En hoewel de reden van deeze Gedaanteveranderinge niet wordt aangeweezen, fchijnt het, nogthans , duidelijk te blijken, dat hier mede. vertoond wordt, de magt, welke hem over de wateren wordt toegefchreeven. De tweede gedaante, welke hij aannam, was die van een Schelppad, en zulks wel om eene zeer zonderlinge reden. De Indiaanen gelooven dat 'er zeven Zeeën in de waereld zijn, eene yan welke van melk is, van zo aangenaamen fmaak, dat de Goden boter eeten van dezelve gemaakt. Nu gebeurde het, op zekeren dag, op welken de Goden, volgens gewoonte, zich zelve op boter wilden vergasten, dat 'er aan het ftrand van de Melk-zee een groote berg van goud gebragt wierdt, welden de Heidenen voor het fteunpunt houden yan de veertien waerelden, uit welke dit Heelal beftaa'f Het bovenfte gedeelte van deezea ' 4 ' berg  GESCHIEDENIS. 249 berg verftrekte dezelven tot eene rustplaats, over welke zij eenen adder bragten van eene wanfchapene grootte, met honderd hoofden , welke ten allen tijde de veertien wae» relden onderfchraagen. Van deezen adder bedienden zich de Goden bij wijze van een touw of koord, ten einde om de boter te ligter magtig te worden. Maar terwijl zij bezig waren met het verzamelen van de boter, trokken de Reuzen, die den Goden een eeuwigduurendcn haat toedraagen, den adder met zo veel gewelds na de overzijde, dat't het geheele zamenftelzel des Heelals deedt daveren , en zo diep nederdaalen , dat vixnu, de gedaante van een Schelppad aanneemende , zich daaronder plaatfte, en het onderfchraagde. De honderdhoofdige Adder, midlerwijl, onbekwaam om de pijnen, welke hem van de Goden en de Reuzen wierden aangedaan , langer te verdraagen, fpoog op de Reuzen een zeker vogt van een vergiftigen aart, 't welk veelen hunner op 't oogenblik deedt ïterven. De volgende gedaante, welke vixnu aannam , was die van eene overfchoone Vrouwe , op welke de zodanigen van de Reuzen, welke leevendig waren overgebleeven, fmoorlijk verliefd wierden. Door deezen list hieldt hij de Reuzen zo lang op, tot dat de Goden al de boter hadden opgegeeten. Straks hiernaa verliet hij hen, en verdween uit hun gezigt. Bij eene derde Gedaanteverwisfeling, nam hij de vertooning aan van een Verken, bij de volgende gelegenheid. Op zekeren dag ontftondt rer gefchil, tusfchen de drie Goden bruma, Q 5 v*s- De M O G O t,* LEK.  De M O G O LLEN. 250 GODSDIENSTIGE vixnu en rutrem, over de uitgeftrektr heid van hunne magt. Rutrem koos de partij van heenen te gaan en zich te verfchuilen, naa alvoorens beloofd te hebben, zich aan dengeenen te zullen onderwerpen, welke 't eerst zijn hoofd en voeten zou ontdekken; onder voorwaarde, nogthans, dat ingevaile zij zijn hoofd en voeten niet konden vinden, de andere Goden hem voor den Opperften God zouden erkennen. Zodra b r uMAen vixnu in deezen voorflag hadden bewilligd , verdween rutrem terftond uit hun gezigt, en verbergde zijn hoofd en voeten op plaatzen, verre van elkander gelegen, daar hij zich verbeeldde dat ze niet zouden kunnen gevonden worden. Midlerwijl begaf bruma zich aan het zoeken na het hoofd; en opdat hij te gelukkiger in zijn oogmerk mogt flaagen, veranderde hij zich zelven in een Zwaan; doch verneemende dat hij fchijn noch fchaduw daarvan konde ontdekken, befloot hij wederom na huis te keeren. Op het oogenblik, egter, als hij gereed ftondt om een einde te maaken van zijne naafpooringen, ontmoette hij de Distelbloem, die, naa hem vriendlijk gegroet te hebben, hem de plaats aanwees, alwaar rutrem zijn hoofd verborgen hadt. Straks fpoedde zich bruma na de plaats, daar hij zijns Broeders hoofd vondt. Een grievend hartenleed baarde het deezen , wanneer hij bedagt, hetgeen hij voor onmogelijk hadt gehouden, dat hij ontdekt was. R utrem, tegen de bloem ingramfchap opftuivende, fprak eenen vloek over dezelve uit, en verboodt haar immer in zijne tegenwoordig-  GESCHIEDENIS. 251 digheid te verfchijnen. Dit is de reden, waarom zijne naavolgers niet willen gedoogen , dat in eenig gedeelte van Oostindie, distels in hunne Tempels gebragt worden. Nu was 'er nog overig om rutrem's voeten te vinden. Ten dien einde nam vixn u de gedaante van een Verken aan, en liep op en neder, van de eene plaats na de andere, graavende in de ingewanden der Aarde; doch alles vrugteloos: want hij kwam wederom uit de Aarde, onder de gedaante van een Verken,zo als hij zich daarin begeeven hadt. Nogthans wordt hij nog heden , onder de gedaante van een Verken, vereerd, en ontvangt, even als een hemelsch Weezen, Godsdienstig eerbewijs. De volgende gedaanten, welke vixnu aannam , waren die van een Man en een Leeuw tevens. De omftandigheden deezer gedaanteveranderinge zullen wij melden, zo als wij dezelve vinden aangetekend. Eene hartlijke vriendfchap hadt rutrem opgevat voor zekeren iranien, een' magtig' Reus; hij fchonk hem het uitfteekend voorregt, dat niemand hem, bij dag of nacht, zou kunnen doodflaan. Doch deeze ongemeene gifte, in ftede van den Reus tot dankbaarheid te noopen, hadt bij hem eene geheel andere uitwerking: want hij wierdt hoogmoedig, driftig en oproerig , en ftondt 'er op dat hij als een God zou vereerd worden. Om den Reus daar voor te ftraffen, nam vixnu de toevlugt tot een list. Spoedig fnelde hij voort onder de gedaante van eene Wolk, en vertoonde zich oogenblikkelijk aan den Reus, in De M O G O LLEN.  U O O O LLEN. ] I 252 GODSDIENSTIGE in de geftake van een Wanfchepzel, half Mensch en half Leeuw. Dit gebeurde in den avond, terwijl iranien aan den trap van zijne deur'ftondt. Vixnu, op hem aanvallende , fcheurde hem in Hukken, haalde hem de ingewanden uit het lichaam, en dronk zijn bloed tot op den laatften droppel. Doch de uitwerking, welke dit op v 1 x n u 's harsfenen deedt t was zodanig, dat hij zedert altoos zinneloos is gebleeven. Zijne vijfde Gedaanteverwisfeling was in een Dwerg. Het volgende verhaal vinden wij hiervan aangetekend. In de vroegfte tijden was magapelixacr a vanti, een Reus van onbefchofte geftalte, de eenige Koning op aarde, en een bloeddorstig dwingeland. Het Volk wendde zich tot v 1 x n u, met ootmoedige fmeekingen om hen van deszelfs dwingelandije te verlosfen. Vixnu hadt medelijden met hunne rampen, en befloot den verfoeielijken dwingeland te verdelgen. Diensvolgens veranderde hij zich in de geftalte van een Dwerg, en begaf zich na de Stad, in welke de Dwingeland zijne hofhouding hieldt; hij verzogt van hem drievoeten gronds, om voor hem zelven een huis te bouwen. De dwingeland ftondt gereed om een zo beuzelagtig verzoek in te willigen, wanneer de Morgenftar, die den Vorst, in de hoedanigheid van Geheimfchrijver van Staat, verzelde, eenvernoeden kreeg dat onder dit verzoek eenig verraad verborgen was. Het was een gebruik, wanneer de Koning een verzoekfchrift inwiligde, water in zijnen mond te neemen en een flein gedeelte van hetzelve in de hand des fineei  GESCHIEDENIS. 253 fmeekelings te fpuwen. Hierom floop de Geheimfchrijver, door middel der Toverkunde, zonder dat het iemand merkte, in 's Vorsten keel, om te beletten dat het water, welk hij in zijnen mond hadt, wederom boven kwam. Ondertusfchen deedt de Toverkragt de bedoelde uitwerking niet. Want de Koning, iets in zijnen keel voelende, bragt een fcherp werktuig in denzelven, 'twelk den Geheimfchrijver een van zijne oogen uitftak , terwijl tevens het water op het hoofd van vixnu gudsde. Vixnu, begeerig om bezit te neemen van den grond, welke hem was toegedaan, veranderde zijne gedaante, en wierdt zo groot, dat de geheele Aarde niet groot genoeg was voor zijnen eenen voet. Hierop fprak hij den Koning aldus aan: „ Gij hebt mij drie voeten gronds gegeeven; ondertusfchen kan 11 de geheele waereld naauwlijks mijnen ee„ nen voet bevatten; waar zal ik den ande„ ren zetten?" De Dwingeland, van zijnen misfiag overtuigd , leide zijn hoofd neder voor vixnu, die het, met eenen enkelen flag, in den diepften afgrond der Helle deedt nederftorten. De rampzalige Dwingeland, zich zelven ter Helle veroordeeld ziende,fmeekte vixnu om genade en vergiffenis. Doch al de gunst, welke hem betoond wierdt, was hierin gelegen, dat hem jaarlijks één dag ftrafkwijtfchelding zou verleend worden, om tegenwoordig te zijn bij het vieren van zekere plegtigheden, welke ter gedagtenisfe van dit voorval zouden onderhouden worden. Tot op den huidigen dag vieren zijne naavolgers deezen gedenkdag in de maand November. Deo» D» UOGOl> LI».  De tl O G O LLEN. 254 GODSDIENSTIGE Deezen dag uitgezonderd, moet de Dwingeland , tot in alle eeuwigheid, de ftraffen der Helle lijden. Zijne zesde gedaante was die van een Man. De Oosterlingen noemen hem ra ai ent, om de volgende reden. Op zekeren tijd bragt hij een groot getal kleine dwingelanden tonder , en wieseh zijne handen in derzelver bloed. Hij liet niet af van tegen hen te ftrijden, tot dat zij ten eenemaal verdelgd waren. Onder de zelfde gedaante verfloeg hij veele verfchrikkelijke Reuzen, zommige van welke zijne Huisvrouw hadden weggenomen. Om de plaats, waar zij verborgen was * te ontdekken, bediende hij zich van een zonderlingen list. Hij ontboodt alle de Aapen des lands om hunne opwagting bij hem te maaken; met deeze gelegenheid, om vixnu hunnen dienst te betoonen , waren deeze dieren dermaate ingenomen, dat zij zich in grooten getale bij hem vervoegden, en hunne hulp aanbooden. Door het vermogen van vixnu, en de behendigheid der Aapen, wierden de Reuzen overwonnen, te onder gebragt en verdelgd; en r a m e n i , of v 1 xnu, kreeg zijne Huisvrouw wederom. De laatfte gedaante, welke hij aannam, was die van een zwart Man. Van deeze gedaanteveranderinge vinden wij het volgende berigt. Daar was een magtig dwingeland, met naame campsen, een ondeugend Vorst* en een hevig vervolger van allen, die van den eenen of anderen Godsdienst belijdenis deeden. Hij hadt eene Zuster, exudi genaamd. Nu gebeurde het, op zekeren tijd, dat  GESCHIEDENIS. 255 dat de Waarzeggers, naa alvoorens de Harren geraadpleegd te hebben, den Koning verkondigden, dat ïixuoi acht Kinderen zou ter waereld brengen, en dat hij, de Dwingeland, door het jongfte Kind zou gedood worden. Dit deedt hem derwijze in gramfchap ontfteeken, dat hij zeven van haare Kinderen, telkens op het oogenblik als zij gebooren wierden, deedt van kant maaken. Deeze barbaarfche behandeling baarde der Prinfesfe de diepgaandfte boezemfmart. In weerwil, egter, van deezen ramp, wierdt zij zwanger van haar achtfte Kind. Geen ander was deeze dan de God vixnu, die heimelijk in haare Baarmoeder hadt weeten te lluipen. Deeze omftandigheid was haar onbekend; en dewijl zij niet twijfelde of dit Kind zou, even gelijk de voorgaande, vermoord worden ,verzogt zij haaren Echtgenoot, dat hij, terftond naa haare Verlosüng, het Kind na de eene of andere woeste plaats wilde voeren, om aldaar tegen des Konings woede in veiligheid bewaard te worden. Doch, zo groot was het getal van des Konings Verfpieders, dat zij overal verlpreid waren om den jongen Prins van 't leeven te berooven. In dit zijn oogmerk wierdt hij, egter, te leur gefteld: want de Vader vlugtte met het Kind, en beval het aan de zorge van Herderen, hun gebiedende zijnen Zoon in alle noodige kundigheden te onderwijzen , en de kennis daar van voor den Koning te verbergen. _ Met groote geheimhouding en naauwkeurigheid kweeten deeze arme Herders zich van hunnen pligt. Ten langen laatfte, egter, De MOGOlr LEK.  De jlOCOLLES. 056 GODSDIENSTIGE ter, ontdekte de Koning de plaats, alwasf het Kind verborgen was; derwaarts begaf hij zich en greep den Jongeling, om hem met eigen handen te vermoorden. Op het eigen oogenblik verdween het Kind, en in deszelfs plaats vertoonde zich een klein Meisje, welk de Dwingeland zogt van kant te helpen ; doch alle zijne poogingen ten dien oogmerke waren vrugteloos. Onmogelijk is het, des Dwingelands woede te beichrijven, die nog heviger wierdt, toen hij het Meisje zag verdwijnen, met zijne dreigementen lachen, en over zijne dwaasheid zegepraalen. Reeds bezat vixnu zo veel kennisfe, dat hij, om te voorkoomen dat de Dwingeland zijne lchuü> plaats opfpoorde , eerst al de Melk uit de Borsten zijner Minne, en vervolgens al het bloed uit haar lichaam zoog, zodat zij het beftierf. Vervolgens nam hij de gedaante van eenen Herder aan; en, op zekeren dag, een grooten klomp boters geftolen hebbende, wierdt zijn diefftal ontdekt en hij aan eenen boom gebonden, daar hij ftrengelijk gegeesfeld wierdt; doch tot volwasfenen ouderdom gekoomen zijnde, verzamelde hij een Leger en verfloeg den Dwingeland cAMPSEN,dien hij met eigen handen nedervelde. Naderhand trouwde hij twee Vrouwen \ doch, alzo geene van beiden hem geviel, nam hij zestienduizend Herderinnen tot Bijwijven. Opdat hij van deeze niet eveneens zou behandeld worden, als van haare Vaders en Bloedverwanten , terwijl hij onder dezelve verkeerde, vermenigvuldigde hij zich zelven dermaate, dat hij met haar allen, op een en den  GESCHIEDENIS. 25? den zelfden tijd nederlag, en eene iegelijk haarer deedt gelooven dat hij flegts één perfoon was. Door dit middel behieldt hij de liefde van haar allen. Wanneer hij, op zekeren dag, op den kant Van eenen Vijver ftondt, zag hij eene menigte overfchoone Vrouwen zich in het water baaden. Straks nam hij alle haare klederen Weg, en bragt ze op den top van een hoogen boom, welke dicht bij den Vijver ftondt. Dit deedt de Vrouwen de nöodzaaklijkheid bemerken om haare naaktheid ten toon te Hellen , en in de zelfde geftalte, als zij uit het water geklommen waren, huiswaarts te keeren: tot groote ergernisfe van haare Sexe, en tot ftraffe van haare onvoorzigtigheid. Zich iii deezen ftaat van verlegenheid bevindende , en niet weetende wat te. doen, zagen zij groote bladeren in het water groeien, van deeze ■ plukten zij eenigen, en naa dezelve gebon'< den te hebben óm die deelen, welke de eer' baarheid gebiedt té verbergen, naderden zij den boom , onder welken vixnu ftondt, en verzogten hem dat hij haare klederen wilde wedergeeven. Dit weigerde hij te doen* 't en zij ze haafe beide handen op zijn hoofd : leiden. Zo dra zij hierin bewilligden en het met de daad volbragten, vielen de bladeren op den grond, en vertoonden zij zich moedernaakt. Dit was 't, het geen hij gezogt, en de eenige reden, waarom hij haare klederen hadt weggenomen. Hoe ondeugend ook deeze God ware , gaf hij, egter , de klederen weder aan de Vrouwen, waarnaa zij in zegepraal na huis keerden. I, pb*Ï. R MM- Da M O G O LLBN.  De MO G O L■ Berigt wegens den Indiaanfchen God rutrem. |D utrem, de derde ZoonvanPARAXAC■"-^ ti, wordt in groote hoogagting gehoudenbij de inwoonersvan dat gewest. Doch, zo wij oordeelen uit de berigten, welke ten zijnen opzigte tot ons zijn gekomen, moet hij veeleer een voorwerp van afgrijzen, dan van Godlijken Eerdienst geweest zijn. Hij trouwde &S% GODSDIENSTIGE Midlerwijl is het gemeene Volk in de vaste verbeelding, dat vixnu nog een andere gedaante zal aanneemen. Zij gelooven dat hij zich nogmaals zal vertoonen, en wel in de gedaante van een Paerd. Doch, tot den tijd toe, als deeze Gedaanteverwisfeling zal gebeuren, zal hij zich ophouden in de Melkzee , met zijn hoofd zagtjes rustende op een fchoone Slang, welke hem tevens tot een hoofdkusfen en tot een bed zal verftrekken. Van deezen vixnu worden nog veele andere belachelijke gevalletjes verteld , welke wij onnoodig agten hier te herhaalen. Ondertusfchen kunnen wij uit het gantfche verhaal van zijne verrigtingen leeren, dat vleeschlijke begrippen wegens den Godsdienst, den weg baanen tot vleeschlijke begrippen wegens god, en dat de zulken, welke de ondeugendfte van alle driften kunnen toefchrijven aan de voorwerpen, welke zij Godsdienstiglijk vereeren, gefteld zijn beneden de waardigheid van de zulken, welke niet meer dan natuurlijke kennis bezitten.  GESCHIEDENIS. 259 de parvardi, eene Dochter van den Koning der Bergen, met welke hij duizend jaaren in 't huwelijk leefde. Doch alzo zijne twee Broeders , bruma en vixnu, die huwelijksverbintenis afkeurden, riepen zij de dertigduizend millioenen Goden te zamen, en gingen hem opzoeken. Ten langen laatfte Vonden zij hem, en beroofden hem van zijne Echtgenoote: waarnaa hij de waereld op en neder doorkruiste, en in allerlei Ongebondenheden zijnen leeftijd doorbragt. Wanneer hij, op zekeren dag, langs de Aarde dwaalde , gaf deeze hem een Zoon met zeven hoofden 5 doch alzo 'er geene Minne bij de hand was * aanvaardde de Zevenftar dien post, en het Wanfchepzel kreeg den naam van carnar a s s u a m m 1, zo veel betekenende als de Zoori des heeren. Parvardi, mistroostig Over het derven van rutrem, ging hem allerwege opzoeken. Als zij, op zekeren tijd, zich baadde, fmeekte zij de Goden dat zij haar eenen Zoon wilden geeven. Dit verzoek wierdt haar ingewilligd: want uit het zweet Van haar voorhoofd kwam een Kind ten voorfchijn, 't welk zij vinayaguien noemde, van welken naam de zin is, hij badtgeeH God. Midlerwijl keerde r. utrem na zijrt huis, en het Kind vindende, 't welk hij niet voor het zijne erkende, ontftak hij in arren moede. Doch zo ras hij vernomen hadt, de wonderdaadige wijze, op welke het gebooren was, veranderde zijn haat in liefde, en hij ham een befluit om het als zijn eigen Zoon te behandelen, of liever tot de waardigheid van eene Godheid te verheffen. % pé De MOGOÏiL RN.  De HOOOL" LEK. aóö GODSDIENSTIGE De Koning der Bergen rigtte een plegtig Feest en Offerande aan, waarbij de Goden genodigd wierden; doch rutrem, zijn Schoonzoon, wierdt niet-verzogt. Dit wierdt van hem zo euvel opgenomen, dat hij zich begaf na de plaats alwaar zijn Schoonvader zijne gasten onthaalde, en eenen der Goden aangrijpende, fcheurde hij hem een handvol hair uit het hoofd, welk hij op den grond wierp. O ogenblikkelijk kwam 'er een Reus van wanltallige grootte ten voorfchijn. Het Wanfchepzel hadt zich niet vertoond, of het ftrekte zijne hand uit na het Uitfpanzel, en gaf der Zonne een zo geweldigen flag, dat haar alle de tanden uitvielen. Dit is de reden, waarom de Indiaanen niets aan de Zon offeren , dan 't geen zonder tanden kan gegeeten worden , als, boter , melk , rijpe vrugten, pap, enz. Niet tevreden, egter, met der Zonne alle haare tanden te hebben uitgeflagen, trof hij de Maan zo gevoelig, dat ten huidigen dage de kenmerken daarvan zigtbaar zijn. Vervolgens doodde hij verfcheiden van de Gasten; onder anderen den jongen vinayaguien, wien hij het hoofd afhieuw, en het voorts voor de honden wierp. Rutrem, bedroefd op de ontdekking dat de Reus een van zijne natuurlijke Kinderen was, en het boven zijn vermogen vindende, het hoofd van vinayaguien op de voorige plaats te herftellen, hieuw hij eenen Elefant het hoofd af. en maakte het zo kunstig vast op de fchouders van vinayaguien, dat hij bij 't leeven wierdt herfteld. Straks beval rutrem zijnen Zoone, de waereld door   IXQKA, BEINTE O O ST 11  ÏDIS l'HE GODHEID.   ■   m "VAN IXORi.   GESCHIEDENIS. 261 door te loopen om voor zich zelven eene Vrouw te zoeken, onder voorwaarde, egter, dat hij niet in 't huwelijk zou treeden, voor en aleer hij eene Vrouw hadt gevonden , die in fchoonheid gelijk was aan zijne beminde Moeder parvardi. Dit is de reden , waarom de Heideniche Volken in Oostindië vinayaguien altoos afbeelden met het hoofd van eenen Élefant. Ook verzekeren zij , dat hij tot nog toe geene Vrouw heeft gevonden van zo volmaakte fchoonheid als zijne Moeder was. Eenigen tijd daarnaa, floeg rutrem, op bevel der Goden, op weg om zijnen Broeder bruma op te zoeken, deeze hadt zich veranderd in de gedaante van een Hert, en hielde eene fchandelijke gemeenfehap in de bosfchen met zijne eigen Dochter. Wanneer hij, naa lang opfpooren, hem eindelijk ontmoette, floeg hij hem een van zijne hoofden af; de uitwerking hiervan op hem, was,dat hij eenigen tijd zijner zinnen bijster wierdt. Te midden van zijnen rampfpoed, en om hem eenigen troost te geeven, huwde rutrem aan de rivier de Ganges, die vertoond wierdt onder de gedaante van eene fchoone Vrouw; doch hij verwekte bij haar geene Kinderen, omdat hij ontmand was. Ten dien tijde leefde 'er een Reus, p a 1mejuran genaamd; verfcheiden jaaren lang hadt deeze eene zwaare ftraffe geleeden» omdat hij tegen rutrem hadt overtreeden -% doch als hijzijner dwaasheid gedagtig wierdt, verzogt hij om vergiffenis en ftrafverligting, Deeze gunst wierdt hem ingewilligd, en te^ R 3 veni. D.3 M O G O L" L E N.  De Jii Ci 0 O L» LEN. 262 G 0 D S D I E N S T I G E vens het voorregt gefchonken om alles tot asch te brengen, waarop hij zijne handen zou leggen. Geweldige bekommernis baarde deeze onrhandigheid aan rutrem; doch op dat zelfde oogenblik kvyam zijn Broeder vixnu ter zijner hulpe. Vixnu nam de gedaante aan van eene overfchoone Vrouwe, op welke de Reus fmoorlijk wierdt verliefd, zo dat hij alle gedagten van rutrem verloor, die midlerwijl een vreedzaam leeven leidde. De verliefde Reus, onkundig van de ftrikken, welke hem gefpannen waren, ging na den Ganges, om zich in denzelven te baaden; doch naauwlijks hadt hij met zijne hand zijn hoofd aangeraakt, of het wierdt tot asch verteerd. Vixnu, welke hem deezen trek gefpeeld hadt, leide terftond de Vrouwengedaante af, en nam zijn? gewoon e geftalte aan | tevens gaf hij zijnen Broeder kennis van \ geen hij ter zijner behoudenisfe hadt verrigt. Op den eigenften ftond kwam r u?rem uit een Nootendop, in welken hij zich verfchoolen hadt, en waarfchouwde zijnen Broeder om voorzigtiger te zijn in het toekcomende. Tevens verzogt hij vixnu, dat hij zich aan hem onder de zelfde gedaante, als voorheen aan den Reus, wilde verioonen; doch dit gedeelte van zijn verzoek wierdt hem afgeflagen, alzo hij zijns Broeders minzieke geaartheid kende. Ondertusfchen was rutrem hier mede niet voldaan: weshalven vixnu genoodzaakt was, zich aan hem te vertoonen onder de gedaante van eene overfchoone Vrouwe. Op het gezigt \  De SI O G O LL EN. a66 GODSDIENSTIGE haar. Indien zij zich vreesagtig aanftelle , wenden zij alle hunne poogingen aan om haar een hart onder den riem te fteeken. Zo dra zij bij den Houtmijt is gekoomen, wascht zij zich met zuiver water, en legt haare edelgefteenten en verdere fieraaden af. Thans biddende Braminsnevens haar, en zij geeft hun geld, waarnaa zij een geel doodkleed aandoet, en zich begeeft na de plaats, alwaar het Lijk van haaren overleeden' Man legt. Dier neemt zij in haare hand een pot met olie, welke zij over haar hoofd uitgiet. Wanneer nu het hout is in brand geftoken, wordt zij met takkebosfehen bedekt, en alles binnen korten tijd tot asch verteerd. — Moei» lijk valt het te bepaalen, wanneer deeze verfchrikkelijke gewoonte eerst is ingevoerd. Maar dat dezelve met 'er daad plaats hebbe* en wij niets dan de zuivere waarheid melden , zal blijken uit het getuigenis van zodanige Europifche Reizigers, welke binnen weinige jaaren Indië bezogt hebben. Menigvuldig zijn de plegtigheden, welke bij het betreuren der dooden worden in agt genomen; de voornaamfte van dezelve is het Icheeren van den baard: dit {trekt zich uit zelf tot aan de flaaven des overleedenen. De asch des geftorvenen wordt zorgvuldig vergaderd en in den Ganges geworpen: want men, meent dat het water dier riviere eene leevendigmaakende en heilige kragt bezit. Indien de verbrande Lijken lieden van hoogen rang bij hun leeven waren , worden "ei dikmaals Pagoden of Tempels geftigt op de plaats x daar. zij verbrand wi.er.den.   "WIJ-ZB TAJ IEETHBIGBEG1AAYÏJ I HE T XlJIt HA.4  :ei MAinr:B3r.   GESCHIEDENIS. 26? Verfcheiden plegtigheden moeten de Waereldlijke Bramins onderhouden. Onder andere zijn zij verpligt twee uuren vóór Zonnenopgang hunne legerftede te verlaaten, en verfcheiden gebeden aan hunne Goden op te draagen; hiernaa wasfchen zij zich, en zitten neder op een vloertapijt, met hun aangezigt na het Oosten of het Noorden, doch nimmer na het Westen of het Zuiden gekeerd. De reden, waarom zij zich na het Oosten wenden, is, omdat de Zon aldaar ppkomt, en na het Noorden, omdat zij gelooven dat eenigen van hunne Goden in die ftreek des hemels hun verblijf houden. Hierom befchouwen zij deeze plaatzen als heilig, en hunner diepfte eerbiedenisfe waardig. Het eerfte gedeelte van den Eerdienst deezer Indiaanen beftaat in het zingen van zom* mige lofzangen ter eere van hunne Goden , en in het baaden in den Ganges, of eenige andere gewijde riviere. Indien zij , ondertusfchen , geen tijd hebben om zich na de rivier te begeeven, baaden zij zich in hunne eigen huizen. Zo dra zij gekleed zijn, gaan zij wederom nederzitten, gieten een weinig waters in de holligheid van hunne handen, cn befprengen 'er hunne monden mede. Vervolgens herhaalen zij de vierentwintig naamen van hunne Goden, tevens zo veele deelen van hun lichaam aanraakende. Deeze zijn de meestgebruikelijke plegtigheden der Waereldlijke Bramins, of, met andere woorden, derjgemeene dienstdoende Priesteren. Maar, in de tweede plaats, leiden De SI O C O tL E K.  De M O G O L L E N. ?63 GODSDIENSTIGE den de Reguliere Bramins, of de Heremï• ten, een zo geftreng leeven, dat, indien de berigten deswegen niet volkomen geloofwaardig waren, en alle kenmerken van zekerheid hadden , wij het in twijfel zouden kunnen trekken, of 'er immer dusdanig een genootfchap van menfchen in de waereld geweest ware. Deeze Reguliere Bramins zijn eene Orde van menfchen, die, onder voorwendzel van de uitfteekendfte heiligheid , omtrent zich zelven de ftrengfie lichaamsftraffen oeffenen; zij gelooven daar door de gunst en goedkeuring hunner Goden te zullen wegdraagen. Zomrnigen hunner doen eene plegtige gelofte , van te zullen loopen met een vierkanten rooster, of ijzeren halskraag om den hals, welke vierentwintig ponden weegt. Ook mogen zij dien , dag noch nacht, afleggen , tot den tijd toe , dat zij met bedelen zo veel gelds hebben verzameld, als genoegzaam is om voor hetzelve een Gasthuis te fiigten. Anderen regten een paal op in den grond, na genoeg in de gedaante van een galg, aan welken zij zich zelve vast binden , en zich voorts over een langzaam brandend vuur üingeren, geduurende het tijdverloop van qen uur; terwijl zij midlerwijl zorge draagen om het vuur van tijd tot tijd aan te ftooken. Dit gefchiedt ter eere van eenen Afgod es,v.' a r a genaamd, dien zij gelooven , in een toekoomenden ftaat, de heerlijkfte belooningen te zullen fchenken aan die geenen, welke  ■ GESCHIEDENIS. 269 ke zich aan dusdanige pijnlijke plegtigheid blijmoedig onderworpen hebben. Eene derde foort maakt zich met een keten vast aan den ftam eens booms, en houdt zich in die geftalte alle de overige dagen vtm hun leeven; geduurende dezelve worden zij dagelijks met moeskruiden en een vies water uit de nabuurige dorpen voorzien: want het gemeene Volk houdt hen voor weezens , van een verhevener rang dan de rest derftervelingen. Eene vierde foort loopt bij paaren te zaamen, draagende zwaare ijzeren ketens, van welke het een einde aan hunne beenen, het ander aan hunne fchouders is vastgemaakt. Zommigen hebben nagels door de zooien hunner fchoenen geflagen; en niettegenftaande de hevige pijn, welke dit hun veroorzaakt , loopen zij dikmaals met dezelve verfcheiden dagen agtcreen. Alle Volken van "t Heelal gelooven en erkennen de noodzaaklijkheid van verzoeninge voor de Zonde, zonder welke de menfchen voor het Opperst Weezen niet kunnen ge« regtvaardigd worden. En hoe wel de menfchen omtrent de natuur van zulk een weezenlijk ftuk van den Godsdienst, de buitenfpoorigftc denkbeelden gevoed hebben * volgt daaruit, egter, geenzins dat het beginzel zelf valsch is. Ja, het bewijst veeleer het tegendeel: want ieder mensch gevoelt in zijn geweeten een zeker iets, \ welk hem aankondigt dat hij god heeft beieedigd, en 'er eenige verzoening moet gedaan worden , door hem zelven of door eenen anderen. Deeze m Da M O O O L» L EN.  Da Moool 1. b n. trs godsdienstige ze Indiaanfche Heidenen gelooven dat 'etf . eene verzoening voor hunne zonden gefchied is; om aandeel te hebben aan deeze verzoening , wordt hun van twee voorwaarden de keuze gegeeven : zij moeten verfcheiden heilige fteden bezoeken, op een verren afftand van elkander gelegen; of zij worden voor onfchuldig verklaard, indien zij eiken dag alle de naamen van hunne Goden vierentwintigmaal herhaalen. Zij, die de heilige Heden bezoeken, offeren aldaar eene offerande. Op den {taart des Offerdiers ftaat de naam des boetelings, nevens de natuur van zijne misdaad gefchreeven. Al in de vroeglte tijden fchijnt dit in algemeenen gebruike geweest te zijn; men ontmoet 'er voorbeelden van onder de Grieken, de Romeinen en de Karthagers; en de Profeet jESAiAheeft daarop het oog , wanneer hij van Christus zegt: Waarlijk, hij heeft onze krankheden op zich genomen , en onze fmarteti heeft bij gedraagen, jes. lui: 4. De Bramins gelooven, dat 'er in den hemel vijf verfchillende ftanden of trappen van heerlijkheid zijn, tot welke de Zielen der deugdzaamen, naa hunne afb'jvigheid, zullen verheven worden. De eerlle deezer verblijfplaatzen heet Xoarcam; de Koning der Goden heeft aldaar zijne woonplaats, nevens een groot getal Vrouwen en Bijwijven. Vaicundam is de naam van den tweeden trap. Vixnu met zijne Vrouwen houdt aldaar zijn verblijf, als mede een zeker Vogel , in gedaante eenigzins naar een Valk gelijkende , op welken hij als op een paard rijdt,  GESCHIEDENIS. 271 rijdt. De Bramitis leeren, dat alle de deugdzaame navolgers van vixnu, bij bun overlijden, na deeze woonplaats verhuizen , en dat hunne natuuren aldaar veranderd worden, zodat zij naar hunnen God gelijken De naam des derden traps is Cailafam. Zij gelooven dat dezelve een zeer hooge zilveren Berg is, in het Noorden gelegen* en dat dezelve bewoond wordt van rutrem met zijne Huisvrouwe en alle zijne Bijwijven, nevens een Stier, op welken hij rijdt. Het is de leer der Bramins, dat alle de aanbidders van rutrem, wanneer zij uit dit leeven fcheiden, na deeze plaats overgaan, alwaar zij voor altoos gelukkig zijn in de aanichouwing van het gelaat van hunnen God. Het werk van zommigen deezer gelukzaligen beftaat in hem met waaijers te verkoelen; van deezen in hem gouden fpuwpotjes aan te bieden, van geenen in hem bij nacht met brandende fakkels voor te lichten, van anderen in hem van alle noodwendigheden te verzorgen. De vierde verblijfplaats der heerlijkheid wordt Brumalogam genaamd. Hier houdt bruma, met zijne huisvrouwe sarassu a di , zijn verblijf, verzeld van een groote Zwaan, op welke hij zomtijds uitrijdt: want men wil dat deeze God een groot liefhebber van reizen is. Boven alle deeze is het vijfde gewest der heerlijkheid, alwaar het eerfte beginzel aller gefchapene dingen zijne verblijfplaats heeft. Zij allen, welke hier op aarde het fchuldeloosfte en voorbeeldigfte leeven geleid hebben, De MO G Of LE N.  De JJOGOL J, E N $72 GODSDIENSTIGE ben, worden derwaarts overgevoerd naa hunnen dood , om aldaar met hunnen God vereeuigd tot in eeuwigheid te leeven. Ten opzigte van de Hel gelooven de Indiaanen, dat derzelver plaats is op eenen verren afftand beneden onze Aarde, dat aldaar een zeker perfoon het ampt van Voorzitter bekleedt, onder den naam van yhawadar, wien een Geheimichrijver is toegevoegd, xitragupten genaamd, dat deeze , geduurende het leeven van eenen iegelijk mensch, aantekening houdt van alle deszelfs goede en kwaade daaden, en eene lijst van dezelve den Voorzitter aanbiedt, op het oogenblik als de Ziel des overleedenen in zijne tegenwoordigheid verfchijnt. Voor een zeer regtvaardig en billijkheidlievend Regter wordt deeze Helfche Voorzitter gehouden , en een Uitdeeler van belooningen en ftraffen, naargelange van verdiensten of wanverdiensten. Volgens hunne begrippen , worden zommige Zielen te rug gezonden om andere Lichaamen in deeze Waereld te bewoonen, terwijl andere met de wreedfte pijnen in de Helle geftraft worden. Indien een mensch, terwijl hij zieltoogende nederlegt «; eene Koe bij den ttaart grijpt, en een Bramin hem een weinig waters in de hand giet, en daar voor een klein fommetje gelds ontvangt, gelooven zij dat wanneer hij aan den overtogt der verfchrikkelijke vuurige riviere, welke de Aarde van de eeuwigheid fcheidt,gekoomen is, de Koe , op bovengemelde wijze van hem vast gehouden, hem veilig zal overbrengen. Zij  GESCHIEDENIS. 273 Zij allen, welke als getrouwe of geloovifre Bramins begeeren te worden aangemerkt, zijn gehouden dikmaals in bedevaart te trekken na de tempels hunner Goden. Hier zijn ze verpligt, verfcheiden boetedoeningen van eenen zeer ftrengen aart te verrigten. Zommigen kerven en fnijden zich zelven, op eene medogénlooze wijze, met mesfen, om verzoening te doen voor hunne misdaaden; dit bel'chouwen zij als de welbehaagendfte genoegdoening aan hunne Goden. Anderen fluiten zich op in kooien, op den top van eenen hoogen paal of (taak geplaatst; en vermits zij geene ruimte hebben om zich te wenden of te keeren , lijden zij hier de uitgezogtfte folteringen. Voor 't oog der boetelingen worden de afbeeldingen van twee Afgoden geplaatst, welke zij moeten aanbidden al den tijd , welken zij in deeze pijnlijke houding doorbrengen. Eenigen flijten hunnen leeftijd niet het oppasten en voeden van Vogelen, dewijl het een algemeen aangenomen gevoelen is, dat de Zielen der afgeftorvenen in dezelve verhuisd zijn. Anderen dompelen zich in den Ganges, in de hoop van door de Krokodillen te zullen ingeflokt worden. Nog zijn'er, eindelijk, die , voor de Altaaren hunner Goden, geweldige handen aan zich zelve flaan. Een voornaam gedeelte van hunnen Godlijken Eerdienst beftaat in danzen, 't welk al van overoude tijden in gebruik geWeest is. Mannen en Vrouwen danzen gezamentlijk , in hunne tempels, in de onbetaamelijkfte houdingen, welke tot een prikkel dienen voor 1; DEEL. S al- De MOGOt" LIN.  De KO GULL EN. S74 GODSDIENSTIGE allerlei ongebondenheden. Doch deeze ftrooken volkomen met de denkbeelden, welke zij wegens de eigenfchappen hunner Afgoden voeden. Een zeer Godsdienstigen eerbied betoonen zij aan de Slangen, omdat zij gelooven dat deeze van afgeicheiden Geesten bewoond worden. Wanneer zij dezelven op reize ontmoeten , befchouwen zij zulks als eenen voorbode van geluk. Naar de naamen van bijzondere foorten van Slangen noemen zij hunne Kinderen. Wanneer zij Adders in hunne huizen vinden , offeren zij dezelven melk, en fmeeken hen om in vrede te willen vertrekken. Indien de diertjes het huis niet willen verbaten, ontbieden zij alle de Bramim uit de nabuurfchap, om de Goden te bidden, dat zij hen gelieven weg te neemen, dewijl het tegen hunne Wet ftrijdt , dezelven eenig leed te doen. Wanneer zij een ftuk lands hebben uitgekoozen, op hetwelk zij een Pagode of Tempel willen bouwen, brengen zij tegen den avond een Koe op hetzelve, en laaten haar tot aan den volgenden morgen loopen waar zij wil. Zo dra de Zon is opgekoomen, doorzoeken zij naauwkeurig het veld , om de plaats te ontdekken, daar zij zich heeft neergelegd; op deeze plaats bouwen zij hunnen Tempel. In alle hunne Tempels is de vloer met Koemest bedekt: want zo groot is de eerbied, welken zij dit dier toedraagen, dat zij , zo dikmaals zij offeranden toebrengen, een wei» mg van haaren melk op het Altaar uitftorten. Even gelijk de Grieken en Romeinen, beweeren hunne Priesters dat hunne Goden Ora-  GESCHIEDENIS. 275 'Orakelen hebben, door welke zij toekoomende gebeurtenisfen kunnen voorfpellen. Als eene welbetoogde waarheid, wordt dit denkbeeld van het gemeene volk geloofd. Wanneer verfcheiden perfoonen worden verdagt gehouden van iets te hebben geftolen, doch de weezënlijk fchüldlgeniet kan ontdekt worden , fchrijven de Priesters derzelver naamen op onderfcheidene ftukken papier, welke zij vervolgens in een ronden kring voor het Altaar nederleggen. Hiernaa roepen zij de Godfpraak aan, en de deur geflooten hebbende, opdat "er niemand kan binnen koomen, vertrekken zij. Wanneer zij wederkeeren, en een der papieren van Zijne plaats vinden , wordt de perfoon, wiens naam daarop gefchreeven ftaat , voor den dief gehouden. Wanneer de Priesters de Godlpraaken raadpleegen, wenden zij geweldige ftuiptrekkingen voor, en 1'chijnen eenige uuren lang met zwaare benaatiwdheden te worftelen. Naa eenige benaauwde verzuchtingen geloosd te hebben, ftaan zij op , en verkondigen deri volke, 't geen door de Godfpraak aan hurt geopenbaard wierdt. Verfcheiden feestdagen worden van hun onderhouden, bijzonderlijk eene foort van Carneval't welk verfcheiden dagen duurt. Zo lang dit feest duurt, koomen zij met groote troepen te zamen , en danzen zodanige danzen, als hun meest bekend zijn. De Bramim verfchijnen bij dezelve in hunne plegtgewaaden, op hunne hoofden draagen zij een dekzel, naar recht overeind ftaande hoornen gelijkende. Vierentwintig dagen S 2 duurc De MOOOt' L E N.  De ja o G o L- LSN. a76 GODSDIENSTIGE duurt dit feest. Behalven dit, hebben zij nog een feest, 't welk ieder maand elf dagen lang gevierd wordt. Op deeze hooge fees* ten mogen zij niet meer dan flegts een handvol boonen, erwten of boomvrugten , nevens een lepel vol melk, eeten, en dan nog niet vroeger dan tegen den avond. Wat aangaat de Geleerdheid der Bramins, dezelve beftaat in het onderwijzen der Jeugd in eene taal , welke zij Elanfcr t noemen, daar deeze onder de laagere rangen van het Volk niet bekend is, mag zij in het zelfde licht, als de geleerde taaien onder de Euro* peaanen, befchouwd worden. Het boek , in die taal gefchreeven , wordt het heilig hoek genaamd. Het dient hun tot het zelfde oogmerk , als ons de Bijbel. De Bramim zeggen, dat dit boek de taal behelst, welke allereerst in de waereld wierdt gefproken. Hoewel het algemeen erkend wordt dat dit boek een gefchrift van hooge oudheid is, kan het, egter, ook ten deezen opzigte, in geenen deele met de boeken vanMo zes wor* den vergeleeken. Naadat de Indiaanen zo verre zijn gevorderd , dat zij dit boek kunnen leezen, 't welk geene geringe moeite kost, dewijl zij geene bekwaame Spraakkunst bezitten, gaan zij over tot de Purnance, zijnde eene foort van Uitlegging van de Hanfcrit, behelzende verfcheiden zaaken, welke bij overlevering tot hen gekoomen zijn. Gelijk 'er, in het Godsdienstige, verfcheiden Gezindheden onder de Bramim zijn, dus hebben zij zes onderfcheiden Aanhangen van Wijs-  GESCHIEDENIS.- s.77. Wijsgeeren; één derzelven wordt in het zelfde licht befchouwd , als wij de Godverzaakers doen. Weinige kennis hebben zij van de Ontleedkunde, en hunne Starre- en Tijdrekenkundige Tafels zijn naauwlijks noemenswaardig. Wanneer de Maan verduistert, gelooven ze dat zij met een zwarten lelijken Duivel vegt. Zij gelooven dat de nacht daar uit ontftaat, dat de Zon, zich aan ons oog onttrekkende, zich agter eenen berg verfchuilt, alwaar zij zich ter rust begeeft, om den volgenden morgen van nieuws ten voorfchijn te treeden. Zodanig is de Godsdienst der voornaamfte Stammen, welke het uitgeftrekt gebied van den Grooten Mogol bewoonen. Wanneer wij onze gedagten laaten gaan over den befchreienswaardigen toeftand, in welken zij zich, ten aanzien der kennisfe van den waaren god, bevinden , moet het ons eene. inwendige droefheid baaren, dat zo veelen onzer medefchepzelen, dus lang , van de kennisfe des Euangeliuras ontbloot zijn. In de jongstvoorgaande Eeuwe, bezorgde de Godvrugtige Heer roeert bovlb, met zeer groote kosten, eene overzetting van het Nieuwe Testament in hunne taaie, waarvan hij een aanzienlijk getal afdrukzels na de Eu. ropifche Vastigheden in de Oostindiën zondt. Zwaare kosten hebben insgelijks de Koningen van Deenemarken gedaan , om zendelingen derwaarts te doen vertrekken, doch het blijkt niet dat tot nog toe een bekwaame weg. is ingeflagen. Wenschlijk ware het, zo dit S 3 heer? Dn MOGOL? L EN.  De II O (5 O LLEN. £78 GODSDIENSTIGE heerlijk werk eenmaal door de Engelfchen ondernomen wierdt. Al voor lang hebben deeze Vastigheden gehad in verfchillende gewesten van Oostindië; doch hunne Kooplieden zijn te zeer ingenomen geweest met de zucht om onmeetelijke fchatten opeen te hoopen , dan dat zij eenige middelen konden aanwenden ter bevorderinge van de Zaligheid van duizenden onfterflijke Zielen, welke tot nog toe zitten in de duisternisfe, en in de fchaduwen des doods. Grootlijks zou het ter hunner eere ürekken, en tevens hun belang bevorderd hebben, indien zij eenige jongelingen uit de Indiën overgevoerd, en dezelve in onze Weeten* fchappen en Godsdienst onderweezen hadden. Indien deeze vervolgens roet gefchenken aan hunne vrienden gezonden , en boeken in hunne taal waren overgezet, zou het volk, de zuiverheid van onzen Godsdienst ziende, niet alleen dien omhelsd, maar ook een verbond van Vriendfchap en Koophandel met ons geflooten hebben. Ken veel uitfteekender en eeraanbrengender bedrijf zou dit geweest zijn, dan de verovering van een Keizerrijk, of de verzameling van zo veel gelds, als genoegzaam was tot het koopen van een Keizerrijk. Hoe gelukkig zouden wij ons rekenen, indien iets van 't geen wij hier gezegd hebben, tot een middel kon verilrekken om de gedagten van de Bewindhebbers er Oostindifchë Maatfchappije, en der Bevelhebberen in Afie zich daar toe te doen bepaalen. Overal daar " de  GESCHIEDENIS. 279 de wapens van het Heidensch Rome, vreemde Volken te onderbraken, met het verlies van derzelver vrijheden, behaalden zij een dubbel voordeel: Vooreerst, wierden zij befchaafd, en wonnen de kennis van Kunsten en Weetenfchappen; Ten tweede, omhelsden zij, naa de regeering van constantinus den grooten, den Christlijken Godsdienst. Onder de Heidenen, in verfchillende gewesten der Waereld, hebben de Jezuiten veelen tot den Roomsch ■ Katholijken Godsdienst overgehaald ; doch de Jezuiten zijn niet de bevoegde voorwerpen tot het maaken van bekeerlingen; en de gewoonten en plegtigheden der Roomfche Kerke kunnen weinig indruks maaken op de zulken , welke reeds, bijkans even vrolijke plegtigheden onderhouden. Om te befluiten; dit is, in de daad, een zeer ernftig en gewigtig onderwerp, waarop naauwe agt moet gegeeven worden, bijzonderlijk van de zulken, welke groote rijkdom* men in de Oostindien verzameld hebben. Begeeren deezen eenen zegen te genieten over zich zelven, en dien na te laaten aan hunne Kinderen , laaten zij dan medewerken ter verlichtinge der gemoederen van die menfchen , welke , behoorlijk onderrigt zijnde, een fieraad zouden kunnen worden van de Zamenleevinge, van de Menschlijke Natuure en van den Christlijken Godsdienst. De M O O O LL E M. S 4 m  s§o GODSDIENSTIGE De CHINEEZEN. De godsdienst der chineezkn. China, een van de uitgebreidfte Rijken der Waereld, legt in 't Oostlijke en Noordlijke gedeelte van Aüe, en is al zints lang. beroemd geweest om de kennis en beoeffening van veele voortreffelijke Kunsten, welke onder de Europeaanen nog weinig bekend zijn. De Chineezen geeven voor, eene onafgebrokene Geflagtlijst van Koningen te bezitten , geduurende een tijdverloop van vierentwintigduizend jaaren, welke dus achttienduizend jaaren hooger opklimmen, dan het berigt van mozes wegens de Schepping. Geen beter gezag, nogthans,hebben zij voor deeze voorgeeving, dan eene bloote overlevering ; en hoe weinig flaats 'er kunne gemaakt Worden op 't geen niet door gefchreevene getuigenisfen wordt bekragtigd, is eene genoeg bekende waarheid. De Chineezen hebben, in de daad, boeken , welke een uitvoerig berigt behelzen wegens deeze Geüagtrekeningen; doch eerst in laatere tijden wierden deeze boeken bijeen verzameld: zodat zij ook om deeze reden weinig geloofs verdienen. Dat zij een Volk van zeer hooge Oudheid zijn, kan naauwlijks in twijfel getrokken worden. Waarlchijniijk is het, dat zij eene Volkplanting waren., kort naa den Zondvloed aldaar opgericht;' hoewel het zeker is dat wij , in de aloude O'elchiedenisfen, des geene melding vinden; doch de reden hiervan kan zijn, dat onder.  GESCHIEDENIS. 281 eenen anderen naam van hun gefproken wordt. Zommige Geleerden hebben gemeend dat zij eene Volkplanting van "t aloude Egypte war »n, om reden dat hunne Godsdienstige gefa anken en plegtigheden , met die der Egyptenaaren, in veelvuldige opzigten, overeen, kwamen. Doch dit heeft weinig fchijns van waarheid, den grooten afftand tusfchen Egypte en China in aanmerking genomen zijnde. Geli'kheid van Godsdienstige gevoelens kan nipt'als een bewijs verftrekken : want, in overoude tijden,hadt 'er weinig onderfcheids plaats tusfchen de Afgodendienaars , ten aanzien van de natuur des Godlijken Eerdiensts. Alleenlijk waren zommige grover dan andere, allen, egter, kwaad genoeg. E ü s e b 1 u s verhaalt, dat de Chnstlnke Godsdienst allereerst den Indiaanen wierdt verkondigd door den Apostel thomas; en de Jezuiten verzekeren ons , dat yan dien Godsdienst nog eenige overblijfzels in China voorhanden zijn; doch dat deeze alleenlijk bij mondelijke overlevering bewaard worden. Maar indien deeze Apostel immer in China geweest zij, en aldaar het Euangelium gepredikt hebbe, moet het of op ftaanden voet verworpen zijn , of althans weinig mgangs «evonden hebben. Tegenwoordig, en, in de daad, al zints zeer veele jaaren, zijn de Chineezen plompe Afgodendienaars.-, aan een groot getal Goden betoonen zij Godlijk eerbewijs, voornaamlijk aan fo of"fok, die, om zijne voortreffelfke en heldhaftige bedrijven, duizend jaaren vóór de geboorte • S. 5 vaQ De CHINEEZEN.  De CHINEEZEN. 282 GODSDIENSTIGE van Christus, vergood wierdt, en zedert Godsdienstig vereerd is. Het berigt, welk de Chineezen van deezen fok geeven, koomt hierop uit, dat hij gebooren wierdt in dat gedeelte van hun Gebied , welk zij Chung tien Cho noemen; dat hij eens Konings zoon was, en dat zijne Moeder, terwijl zij van hem zwanger was, droomde dat zij een Elefant hadt doorgeflokt. Zo ras hij ter waereld kwam, llondt hij alleen op zijne beenen , en liep zeven fchreeden voort, wijzende met de eene hand na den Hemel, en met de andere na de Aarde ; ten zelfden tijde fprak hij deeze woorden : „ Befealven mij is 'er niemand in den „ Hemel of op de Aarde, welke moet aange„ beeden worden." Toen hij den ouderdom van zeventien jaaren hadt bereikt, trouwde hij drie Vrouwen. Twee jaaren daarnaa week hij na eene eenzaame plaats, daar hij zich onder het opzigt van vier Wijsgeeren begaf. Onder hun geleide leerde hij alles, wat zij hem konden leerenden op den ouderdom van dertig jaaren, eene Godlijke aanblaazing ontvangen hebbende, befchouwde hij zich zelven als eene Godheid. Niet lang leedt het, of hij begon de verbaazendlle wonderwerken te verrigten ; groot is het getal , welk de Chineezen van dezelve vernaaien, en zij bezirten geheele boekdeelen, welke daar van een berigt geeven. Binnen het tijdverloop van eenige weinige jaaren, wil men dat hij tachtigduizend Leerlingen tot zijne begrippen overhaalde, welke hij uitzondt; om zijne - Leer-  GESCHIEDENIS. 2O3 Leerftellingen door het Keizerrijk van China te verfpreiden. Tien van deeze Leerlingen bekleedden een veel hooger rang dan de overigen; men zegt dat deeze meer dan vijfduizend boekdeelen van huns Meesters werken in het licht gaven. In het oogenblik als hij den dood voelde naderen , zeide hij tot zijne Leerlingen, dat hij dus lang de Waarheid zijner Leere hadt verborgen , doch thans dezelve aan hun wilde bekend maaken.,, Weet dan,*' dus fprak hij, „ dat het beginzel van alle dingen eene ledi„ ge ruimte en niets is. Uit niets zijn alle „ dingen voortgekoomen , en tot niets zal „ alles wederkeeren. Dit is het einde van „ alle onze verwagtingen." In weerwil van deeze verklaaringe, kleefden zommigen zijner Leerlingen aan 't geen hij voormaals hadt verkondigd ; de Leer , •welke zij tegenwoordig verfpreiden , is regelrecht tegen de Godverlochening overgefteld. Zijne overige Leerlingen zweeren bij de woorden des itervenden Bedriegers, welke de grondflag zijn van eene menigte dier belachelijke plegtigheden , welke thans in China in gebruik zijn. Veele zijn de fprookjes, welke , naa zijn overlijden, van hem verteld wierden: onder andere, dat hij achtduizendmaal gebooren is; dat zijne Ziel gegaan is door de Lichaamen van veele onderfcheiden lborten van dieren; dat bij in de gedaante van een Aap,een Elefant, een Draak is verfcheenen , enz. In gevolge van deeze belachelijke vertelzeltjes , hebben alle deeze dieren, door welke zijne Ziel wordt ge- De CIIIN E E* ZEN»  De' CHINEE ?EN. , a84 GODSDIENSTIGE gezegd doorgegaan te zijn , zedert dien tijd , - Godsdienstig eerbewijs genooten. In ieder Provincie van China ontmoet men Tempels, op bergen gebouwd. Het gemee* ne Volk begeeft zich derwaarts in bedevaart om aan te bidden. Een merkelijk onderfcheid heeft 'er plaats tusfchen de trappen van heiligheid , welke deezen Tempelen wordt toe^ gefchreeven. Zo ras de Bedevaartgangers aan den voet der bergen zijn gekoomen, vallen zij op hunne knieën; dit doen zij telkens op eiken ftap , dien zij om hoog klimmen. Geduurende den geheelen optogt, zingen zij lofzangen ter eere van foe. Doch, vermits 'er onder de Chineezen twee Aanhangen zijn, welke in hevige vijandfchap met elkander leeven , gebeurt het menigmaal, dat zij, eer ze den Tempel bereiken , onderling handge-, meen worden. De eerfte Leer, welke door foe verkondigd wierdt, draagt den naam van de Uit» wendige Leer; zij beftaat uit zommige zeer heilzaame Zedekundige regels: onder andere , dat 'er een groot onderfcheid is tusfchen goed en kwaad, en dat, in een toekoomenden ftaat naa dit leeven , belooningen en ilraffen zullen worden uitgedeeld. Dat de God foe gebooren wierdt oni de waereld, te behouden en verzoening te doen voor de zonden der menfchen. Dat 'er vijf hoofdgeboden zijn , welke van de menfchen moeten onderhouden worden: Het eerfte gebod beveelt geen leevendig fchepzel te dooden —- het tweede, niemand iets te ontvreemden het derde, zich voor alle onreinheid te wag? ten mm  GESCHIEDENIS. 285 ten ■-— bet vierde verbiedt het liegen — het Vijfde,het drinken van wijn. Nevens deeze Zedelijke geboden voegen zij de Leer der Zielsverhuizinge welke nog van het gros der Landzaaten geloofd wordt. Wat aangaat de Inwendige of Verborgene Leer, weinig zijn ze in getal, welke in derzelver geheimenisfen worden ingewijd. Zij is de zelfde, welke foe, in de jongde oogenblikken van zijn leeven , verkondigde , en die zommigen zijner Leerlingen getragt hebben voort te planten. Zij leeren, gelijk wij voorheen hebben aangemerkt, dat Niets het beginzel van alle dingen is; dat 'er geen an* der onderfcheid plaats heeft tusfchen de fchepzelen, dan ten aanzien van hunne uitwendige gedalte en inwendige hoedanigheden; en dat wij, om aan deeze oorfpronklijke hoedanigheid gelijk te worden, ons zelven moeten gewennen niets te doen, niets te begeeren, niets te zien, en nergens aan te denken. Dat alle de heiligheid gelegen is in het wederkeeren tot het oorfpronkelijk Niets, wanneer alle de vermogens der Ziele zullen ontbonden worden. Zij voegen 'er nevens, dat wanneer een mensch deezen gelukkigen daat eenmaal zal bereikt hebben, hij volmaakt zijn zal. geens dings behoevende. Onder de Chineezen, welke voor verftandigen willen aangezien worden, zijn 'er eenigen , die dit uitzinnig zamendelzel van Godverlocheninge hebben aangenomen. Keizer ka 0 isono, onder anderen,deedt afftand van het Rijksbewind aan zijnen Zoone , opdat hij te meer tijds mogt hebben om zich De CHINE«*j ZEN.  Re CHlNfiE. Z E N. 436 GODSDIENSTIGE in dezelve te oeffenen, met oogmerk om deri God foe gelijk te worden. Chim h o a m is de naam van eenen anderen Afgod, die van de Chineezen wordt aangebeeden; deezen vereeren zij allerwegen als den bijzonderen Befchermgod der Steden. Volgens een aloud en vastgefteld gebruik-;, zijn de openbaare Amptenaars in China gehouden , bij het aanvaarden van hunne bedieninge, zich in een plegtigen optogt na den Tempel deezes Afgods te begeeven, en herri aldaar kaarzen, reukwerk, wijn, bloemen eii het vleesch van verfchillende dieren te offeren. Tweemaal in ieder jaar moeten zij deeze plegtigheid herhaalen , onder bedreiging van des Keizers ongenade en de verbeuring van hunne waardigheden. Daarenboven zijn ze gehouden, ten tijde als zij in hunne bedieningen bevestigd worden, voor deezen Afgod te zweeren, dat zij eenen iegelijk regt zullen doen wedervaaren , of, bij verzuim daarvan,zich aan de geftrengfte ftraffen onderwerpen. Onder den naam chines, wordt eene groote menigte Afgoden in China vereerd. Geen levendig fchepzel op Aarde is 'er, naar welke deezer af beeldingen gelijken; het zijn eigenlijk Tempels , in de gedaante van een Piramide gebouwd. Zo groot is de eerbied , welken de Heidenen deeze Afgoden , of liever [ iramiden , toedraagen, dat Jij telkens, wanneer zij eenen Slaaf koöpen, hem voor een derzelven Hellen, en bidden, dat, ingevaile hij zijns Meesters dienst verlaate, hij dan van Tijgers moge verfcheurd wor-  GESCHIEDENIS. 287 worden. Hier door worden de rampzalige elendigen in ontzag gehouden: want, hoewel zij menigmaal wreed behandeld worden, fchroomen zij, nogthans, weg te loopen. In de Provincie Tc/kien, nabij de muuren der Stad Fohieu, ltaat eene van deeze Chines, die negen verdiepingen hoog is. Zij is gebouwd in de gedaante van een achthoek , en haare rechtftandige hoogte is negenhonderd ellen. Zij is verfierd met verfcheiden keurige beeltenisfen, en de buitenzijde over en over met porcelein gedekt. Op ieder verdieping ontmoet men een marmeren omgang, en op deszelfs rand een ijzeren traliewerk; dit geeft aan dit geheele Gebouw een pragtig voorkoomen. Boven op den top van het Geftigt ltaat een verguld Afgodsbeeld. ■ Even als de Grieken en Romeinen, hebben de Chineezen Godheden, welke zij aanmerken als de Bewindhebbers van 's Lands alge-, meene belangen. Ieder deezer Goden heeft zijn bijzonder bewind. Dus wordt ti-can gehouden voor den Opperbeftuurder van hunne fchatten, en als het bewind hebbende over de uitdeeling van hunne rijkdommen. Op ieder hoog altaar ziet men zijne beeltenis, met een kroon op het hoofd en eenen fchepter in de hand; zijnde dit alles verguld, en dus eene heerlijke vertooning maakende, wanneer het van de Zon wordt befcheenen. Acht beelden, als zijne Lijftrawanten, {laan rondom hem , allen op de zelfde wijze uitgedoscht en verfierd. Op de muuren van den Tempel ftaan de ftraffen, welke de veroor- Da C H I N E E« Z E R. '  De «S MINE 2Z fi N. f sS3 GODSDIENSTIGE oordeelden in de helle lijden , uitgebeeld; Boven den Afgod leest men deeze woorden, met go aden letters gefchreeven: „ Die zich „ zal vernederen, en zijne gebeden duizend-„ maal voor mij opzeggen, zal van deeze pijnen verlost worden." ram is de naam van eenen God, die van de Chineezen in 't algemeen in hoogagting gehouden, doch van lieden van laageren rang inzonderheid vereerd wordt. Men wil dat hij,' geduurende zijn verblijf op aarde, een ijverig vervolger was, en zulk een groot aantal van menfchen ter aanneeminge van de leere der Zielsverhmzinge overhaalde , dat hij naa zijnen dood als een God geëerd wierdt; Men voegt'er nevens, dat hij niet minder dan tachtigduizend verhuizingen ondergaan hebbe, en zich in de laatfte van dezelve onder de gedaante van een witten Elefant vertoonde. Onder dat Zinnebeeld wordt hij nu in alle zijne Tempels aangebeeden, Het Werdt doorgaans geloofd, dat hij een der voornaamfte Voorftanderen was der Uitwendige Leere van foe, om reden dat alle zijne naavolgers deezer Leere zijn toegedaan. Het grootfte gedeelte van zijne Tempels ontmoet men ten'platten Lande. De offeranden, welke hem worden toegebragt, zijn de voortbrengzels der aarde , melk , boomvrugten en diergelijke dingen , welke het jaargetijde oplevert. Gelijk alle de oude Helden onder de Heidenen vergood wierden, dus verzekeren de . Chineezen dat quante-cong,hun eerfte Oppervorst en Wetgeever, om zijne roem- rug-  -  EEN" CHINEES CHE AFGOD, QIJAlïTEBONG GENi I  IÜD, VElOïEEI/DENDE HUNNEN EERS TEN KEKER.   GESCHIEDENIS. &8? rugtige bedrijven, in den rang der Goden wierdt geplaatst. Het draagen van een betaamelijk gewaat, wierdt 't eerst door hem onder de Chineezen in gebruik gebragt; want, vóór zijnen leeftijd, gingen zij bijkans moedernaakt. Hij voerde onder hen eene foort van Eénhoofdigen Regeeringsvorm in , en haalde hen over om Steden en Dorpen te bouwen. Dit is de reden, waarom hij, in alle Tempels , aan hem toegewijd , onder eene reusagtige geftalte wordt afgebeeld, zittende op een tafel met een waschkaars voor zich. Nevens hem leggen op de tafel verfcheiden boeken, en agter hem ftaat zijn Opwagter linchëvu, in eene niet minder fchrikvervvekkende gedaante. Cang-y wordt van de Chineezen als de God der benedenfte Hemelen gediend; zij gelooven dat hij de magt van leeven en dood bezit. Ten allen tijde wordt hij van drie gedienftige geesten opgewagt. De eerfte van dezelve zendt den regen om het aardrijk te verkwikken en te voeden; de tweede is de God der Zee: de Zeelieden doen aan hem hunne geloften, en draagen hem hunne dankbetuigingen op voorbehouden reize; de derde heeft het beftuur over de geboorten j en wordt de Go.d des Öorlogs genoemd. Waarfchijnlijk is het, dat de een of ander Chineeiche Starrekundige voormaals onder deezen naam vereerd wierdt, en nog gediend wordt, bijzonderlijk omdat hij als de God der benedenfte Hemelen wordt vertoond. Zodanig zijn de Godsdienst en Wijsbegeerte der Chineezen onder een vermengd, dat zij I. DEEL. T Op Ds ZEN.  De CHINEEZEN. 290 GODSDIENSTIGE op geenerhande wijze kunnen van een ge» fcheiden worden. Weinig verfchillen zij van elkander, gelijk blijken zal uit het geen wij zullen melden wegens eenen Aanhang, welke fchijnt beltaan te hebben uit eene foort van Epikureê'rs, die niet veel werks maakten van de Zedepligten. De naam diens Aanhangs is Tao-sfee. Zijnen oorfprong was hij verfchuldigd aan zekeren lao-ktjin, die, volgens het berigt zijner Leerlingen , eerst veertig jaaren naa zijne ontvankenis gebooren wierdt. Hem gaat de naam naa van een uitmuntend Wijsgeer geweest te zijn. 'Er zijn nog verfcheiden boeken voorhanden, door hem gefchreeven, opgevuld met de fraaifte Zedefpreuken. Des niettegenftaande worden de zulken, die voorgeeven Leerlingen van hem te zijn, bij veele Chineezen in geen gunstiger licht befchouwd dan als Godverzaakers, of Epikureê'rs. Zij roemen het geheim te be* zitten van eenen drank te kunnen bereiden, welke de kragt bezit om hen onfterflijk te maaken, en maaken zich zelven diets, door den bijftand van Geesten, welke zij aanroepen , alle dingen te kunnen verwerven. Zommigen der Chineefche Mandarins waren zo ligtgeloovig dat zij geloofden den dood te kunnen ontgaan j en verfcheiden Keizers rugftaafden dit begrip. Veele jaaren heeft deeze Aanhang in China gebloeid; doch, zo wij het gemeene Volk uitzonderen, is dezelve tegenwoordig onder de andere leden der Natie in kleinagting geraakt. De Chineezen betoonen een Godsdienstig eer-  GESCHIEDENIS. 291 eerbewijs aan eene Godinne, welke zij puzza noemen. Van haar geeven de Priesters het volgende berigt. Zij verhaalen dat op zekeren tijd drie Nimfen van den Hemel nederdaalden om zich in eene rivier te baaden; doch dat zij naauwlijks in het waterwaren neergedaald, of de plant Lotos, met haare koraalvrugt belaaden, vertoonde zich op het kleed van eene deezer Nimfen. Verwonderd en onkundig van waar deeze vrugt mogt zijn voortgekoomen, kon de Nimf, op wier kleed zij zich vertoonde , de verzoekinge niet wederftaan om daar van te eeten. Doch zij hadt deeze vrugt niet gefmaakt, of zij bevondt zich zwanger, en baarde eerlang eenen Zoon, welken zij opvoedde , waarnaa zij wederom ten Hemel voer. In vervolg van tijd wierdt hij een groot Man, een Landveroveraar en Wetgeever. Onder den naam van puzza wierdt deeze Nimf naderhand Godsdjenstiglijk vereerd. Zij wordt afgebeeld als zittende op de bloem Lotos, en voorzien van zestien handen , gewapend met mesfen, zwaarden, hellebaarden * boeken, vrugten, planten, en veele andere dingen, onnoodig om hier te worden opgenoemd. P h e l 0 , een ander Afgod , geniet een Godsdienstig eerbewijs, omdat hij de kunst van Zoutmaaken 't eerst heeft uitgevonden. Doch, vermids zijne ondankbaare Landgenooten hem niet beloonden, evenredig met zijne verdiensten van een zo heilzaame uitvindinge, verliet hij hen met groote verontwaardiging; en zedert heeft men niets wegens hem vernomen. Ter zijner eere en naageT 2 dag- Da CHIHEE* ZEN»  De CHINEEZEN. 292 GODSDIENSTIGE dagtenisfe heeft men een feest ingefteld, 't welk in het begin van Zomermaand gevierd wordt. Te deezer gelegenheid vertieren de Chineezen hunne huizen met takken van boomen. Ten zelfden dage rusten zij fchepen uit, met welke zij de kusten rond vaaren, onder het zingen van lofzangen en het luidkeels roepen om hunnen veelgeliefden ïHELOi Behalven de reeds gemelde Aanhangen en Goden, zijn 'er nog veele andere in China; onder deeze munt bijzonderlijk uit de Aanhang van caotun , die gezegd wordt gebooren te zijn zes honderd jaaren vóór de gemeene jaartelling. Deeze Bedrieger roemde een kind des Hemels te zijn. üm dit verdichtzel geloof te doen vinden bij zijne Leerlingen , vertelde hij dat hij eenëntachtig jaaren was verborgen geweest in den fchoot van zijne Moeder, en een oogenblik voor dat zij ftierf daaruit ten voorfchijn kwam, door eene opening, 111 haare flinker zijde, welke hij zelve hadt gemaakt. Welhaast verkreeg hij een groot getal naavolgers, omdat hij hun veele dingen verkondigde, welke met hunne zinnelijke lusten en dierlijke driften ftrookten. De hoofdbeginzels en voornaamfte jtukken zijner Leere waren, dat God lichaamlijk is, en gemaklijk en in vrede in den Hemel nederzit, de Waereld beftuurende door middel van ondergefchikte Godheden. Hij leerde dat alle Gelukzaligheid beftondt in het genot van zinnelijk vermaak, en aan dit leeven was bepaald. Dit denkbeeld bewoog zijne Leerlingen om al;  GESCHIEDENIS. 293 alles, wat zij konden verzinnen ter verlenginge van het leeven, in 't werk te ftellen. Dit gaf hun de eerfte aanleiding om zich toe te leggen op de Scheikunde, als het groote behoedmiddel des leevens. Eenigen tijd lang waren zij dwaas genoeg om zich te verbeelden dat zij nimmer zouden fterven. Doch, in ftede van het leeven te verlengen , verkortten zij hetzelve, door zich over te geeven aan dronkenfehap , onreine lusten , en; allerlei losbandigheden , welke zij konden verzinnen. Ten tijde als de zeden der bewooneren van China op eene verregaande wijze verbasterd waren, door de dwaalingen en lasteringen deezes Bedriegers, ftondt 'er een perfoon op, welke zich toeleide op de hervorming van alle de misbruiken, welke zo in den Regeeringsvorm, als in den Godsdienst, de Zedekunde en de Wijsbegeerte waren ingelloopen. Deeze doorluchtige perfonaadje wasc onfucius, een Man van edelen huize, van eenen zagten inborst; hij hadt eene enbefchaafde opvoeding genooten. Volgens de naauwkeurigfte berigten , wierdt hij gebooren vier honderd en vijftig jaaren vóór de gemeene jaartelling. Zijne voornaamfte leevensbijzonderheden zullen wij hier mededeelen. De Chineefche Priesters vertelden aan de Jezuiten, dat zo dra confucius gebooren was, hij van twee Draaken wierdt bewaakt tegen allerlei ongevallen, als mede, dat de Starren zich nederboogen cm hem te groeten. Toen hij den ouderdom van zeventien jaaren hadt bereikt, maakte hij eene oordeelkunde X 3 m De C H I N £ ZEN.  De CH I N I! E. ZEN. 294 GODSDIENSTIGE ge verzameling van de beste oude Schrijvers: uit deeze maakte hij uittrekzels van zodanige zaaken, aanmerkingen en waarheden, welke meest konden dienen om zijnen Geest te befchaaven. Op den ouderdom van twintig jaaren begaf hij zich in 't huwelijk, en verwekte eenen Zoon; doch "t leedt niet lang of hij zonderde zich af van zijne huisvrouwe, opdat hij door haar in zijne Letter-oeffeningen niet mogt verhinderd worden. Naadat hij een ruimen voorraad van kundigheden hadt verzameld , wierdt hem een ampt in het Staatsbeftuur opgedraagen. Doch alzo hij in die leevenswijze geen genoegen vondt, rigtte hij een School op tot onderwijs der Jeugd; men wil dat hij niet minder dan vijfduizend Leerlingen hadt. Hij verdeelde dezelve in verfcheiden klasfen. Zeventig jongelingen onderfteunden hem in het onderwijs der hoogere klasfen; honderd en vijftig andere onderweezen de mingevorderden Uitmuntende lesfen gaf hij hun ter beftuuringe van hun gedrag, in de betragtinge van allerlei deugden. De Vrouwen haalde hij over om niets te draagen 't geen haar misilondt, of haarer Kunne kwalijk voegde. In de beoeffening en betragting van allerlei deugden , zo bijzondere als gezellige, leefde deeze groote Man tot op den ouderdom van zeventig jaaren. Hij ftierf eindelijk van droefheid, om dat hij zo veele gebreken onder zijne Leerlingen zag ingefloopen, Doch, fchoon bij zijn leeven weinig agts op z.ijne voorfchriften wierdt gegeeven , naa zijnen dood, nogthans, wierdt hem de hoog- fte  GESCHIEDENIS. 295 fte eere en hoogagting toegedraagen. Het gantfche Keizerrijk droeg over hem het rouwgewaat. Hij liet verfcheiden gefchriften naa; wanneer wij in aanmerking neemen den tijd wanneer , en de plaats alwaar confuciüs leefde; als mede, dat hij door de Godlijke Openbaaring niet verlicht wierdt, zal iemand zich met reden verwonderen over de voortreffelijke Zedefpreuken, welke hij in die fchriften aantreft. Eenige ivittrekzels daar van kan de Leezer vinden bij du hal de, in zijne Gefchiedenis van China. Vrij algemeen wordt het erkend dat de Chineezen , even gelijk de overige Heidenen , gelooven dat 'er één Algeméén Opperst Weezen is; doch dat zij,behalven dat Weezen , eene menigte Halve-Goden aanneemen, welke, als zo veele ondergefchikte beftuurders,onder den Allerhoogften werkzaam zijn. Reeds hebben wij een berigt gegeeven van den Aanhang van foe, die ook zomtijds xekia genoemd wordt. Thans zullen wij voortgaan tot de befchrijving van de wijze. op welke zij aan confuciüs, en, in de daad, in 't algemeen aan de rest hunner Af goden, offeranden toebrengen. Eene menigte van Tempels is 'er ter eere dier doorluchtige perfonaadje geftigt; allen zijn gebouwd in de gedaante van Obelisken 0! Pyramiden. De Bevelhebber der Stad, alwaar de Tempel ftaat, is altoos de Offerpriester. Alle de Geleerde Mannen uit de nabuurfchap bieden hem hunne hulpe. Des Avonds vóór, het verrigten der plegtigc of T 4 fes De CHINEEZEN.  chine e> ze'n. 296 GODSDIENSTIGE ferande koomen zij bijeen, en verzamelen rijst en allerleie foort van koorn, welke zij op een tafel voor het Altaar van confuciüs nederleggen. Op het plein van den Tempel wordt een tafel geplaatst , verlicht met waschkaarsfen, vuur tot het ontfteeken der offerande, en kostbaare reukwerken. De Opperpriester verkiest vervolgens de Verkens, en de overige dieren, welke moeten geofferd worden; dit gefchiedt door hun eenweinig wijns in de ooren te gieten; indien zij hunne hoofden fchudden , worden zij als voegzaame voorwerpen aangemerkt: doch, zo zij hunne hoofden ftijf en ftil houden, worden zij verworpen. Eer het Verken en de overige dieren gekeeld worden, maakt de Priester eene eerbiedige buiging; itraks hiernaa worden zij in zijne tegenwoordigheid geflagt. Zo dra hun de keel is afgefneeden, maakt hij eene tweede buiging ; terilond hiernaa wordt hun het hair afgefchraapt, en de ingewanden uit het lichaam genomen; doch het bloed wordt tot 's anderen daags bewaard. In den volgenden morgenftond heeft de Haan niet gekraaid , of 'er wordt een zein gegeeven ; de Opperpriester met zijne onderhoorigen ontfteekt de waschkaarzen, en werpt reukwerk in de wierookvaten. De Opperbewindsman der plegtigheden gebiedt daarop het Koor eenen lofzang aan te heffen, en de Priester, voor het Altaar ilaande, roept met luider Jtemme: „ Laat „ het hair en het bloed der geflagte dieren „ als eene offerande geofferd worden! " Een ander Priester neemt hierop den fchotel, in wek  **BEST w PLBOTIOHBID TBR BERM VAN CONFUCIÜS.   HET BEELD VAN CONFUCIÜS, ZO ALg HET IN DB 0PENBA1RK SCHOOLE"N WORT VERTOOND o   GESCHIEDENIS. 297 welken het bloed en het hair onder elkander vermengd zijn, en de Ceremoniemeester zegt: „ Laat het bloed en het hair begraa„ ven worden.1' Oogenblikkelijk begraaven de Priesters den fchotel met het geen 'er in is, op het plein of voorhof van de Kapél. Dit verrigt zijnde, ontdekken zij het vleesch van het offerdier, en de Ceremoniemeester zegt: „ Mogt de Ziel van confuciüs op dit „ offer nederdaalen ! " De Offerpriester neemt hierop een beker met wijn gevuld, en ftort dien uit over een Mansbeeld van ftroo gemaakt. Voorts wordt het beeld van c 0 nfu c 1 u s op het Altaar geplaatst, en het volgende gebed gedaan : „ O confuciüs, „ Godlijk en onnaavolgbaar zijn uwe deugd» „ en! Onze Keizers zelve zijn aan u ver„ pligt: want het zijn uwe onfeilbaare voor„ fchriften, naar welke zij hun gedrag in„ rigten. Alle onze verpligtingen aan u „ zijn zuiver en volkomen. O! laat uw ver„ lichtende Geest op ons nederdaalen, en „ ons door deszelfs tegenwoordigheid on-r „ derfteunen! " Dit kort gebed heeft de Priester niet gebeeden,of allen, welke 'er bij tegenwoordig zijn, vallen op hunne knieën, doch rijzen naa weinige oogenblikken wederom op van den grond. Naadat de Priester zijne handen gewasfchen , en dezelve met een handdoek heeft afgedroogd,biedt hem een der laagere Priesteren een waterbekken aan, nevens een anderen droogdoek, en een beker met wijn. Dan zingt de Ceremoniemeester met luider ftemme: „ Laaten de Priesters den throon T 5 » vaI* Da C III K E E» ZEN.  De CHINEEZEN. 298 GODSDIENSTIGE „ van confuciüs naderen! "Straks knielt de Offerpriester neder , en biedt confuciüs een ftuk Zijden ftof aan, nevens een beker met wijn. De Zijde wordt daarop in een vuurpan verbrand , terwijl intusfchen het Volk op de knieën legt. Eindelijk fpreekt de Priester confuciüs aan met de volgende woorden: ,, Uwe deugden overtref„ fen die van alle andere heiligen, welke „ immer vóór u geleefd hebben. Onze of- feranden zijn loutere beuzelingen. Alles „ wat wij verzoeken,is, dat het uwen Geest „ behaage ons te hooren 1" Zo ras dit gedeelte der plegtigheid verrigt is, zegt de Offerpriester, op een zingenden toon: ,, Laaten wij den wijn der zegeninge „ en der waare gelukzaligheid drinken." Tevens gebiedt hij alle het Volk neder te knielen. Naa deezen geeft de opwagtende Bevelhebber den Priester een Beker met wijn in de handen, en de Ceremoniemeester zingt wederom: ,, Drink den wijn der waare ge„ lukzaligheid; " en de Priester drinkt dien. Vervolgens overhandigt de Bevelhebber den Priester een ftuk van het vleesch, en de Ceremoniemeester zingt overluid ; „ Gebruik „ het vleesch der offerande." Dit verrigt hebbende, zegt de Priester: „ Wanneer wij „ deeze offerande offeren, leeven wij in de „ yerwagting van daar door alle de vertroos„ tingen deezes leevens te zullen ontvangen." Het overfchot van het vleesch wordt onder de aanweezende menigte uitgedeeld: en volgens een aloud en algemeen begrip wegens de natuur der Offeranden, gelooven allen, wel-  GESCHIEDENIS. 299 welke daar van eeten, dat confuciüs hun genadig zijn zal. De laatfte plegtigheid is, het na huis geleiden van de Ziele van confuciüs, welke zij zich verbeelden bij de offerande tegenwoordig geweest te hebben. Dit gefchiedt door de Priesters, die midlerwijl de volgende woorden bidden: „Met hetdiepfte ontzag „ en den pligtfchuldigften eerbied hebben wij u onze offeranden geofferd. U hebben „ wij gefmeekt om tegenwoordig te zijn bij „ onze brandoffers van een welriekenden „ reuk; thans verzeilen wij uwe Ziel na den „ hemel." Geduurende deeze plegtigheid knielt het Volk neder; en volgens een vastgefteld gebruik, moeten de lieden van den aanzienhjkften rang daarbij tegenwoordig zijn. Naa het voleindigen der Offerande, wordt de nog overgebleevene fpijze onder het Volk verdeeld; 't welk de vrijheid heeft om ze na huis te draagen, of in den Tempel te gebruiken. Het overgefchooten vleesch wordt aan de Kinderen gegeeven , in de hoop dat de kragt, waar mede het begaafd is, hentot aanzienlijke perfonaadjen zal doen opgroeien. Plet overfchot der Zijde,welke aan conf uc 1 u s is geofferd , wordt onder de jonge meisjes uitgedeeld, om daar mede poppen te kleeden , in de verwagting dat zo lang zi; deeze dierbaare overblijfzels bewaaren , zi tegen allen gevaar zullen behoed blijven. Op den veertienden van Oogstmaand on derhouden zij jaarlijks eene plegtige offeran de, ter gedagtenisfe van hunne Voorouderen Dezelve gefchiedt in een Tempel, op d< vol De CHINEÏ» ZE».  D» CHINEEZEN. I < 1 300 GODSDIENSTIGE volgende wijze. Naadat de Priester , verzeld van twee zijner Amptgenooten, de een ter rechter, de ander ter flinker zijde, zich op een tapijt geplaatst heeft, in het midden van een vierkant Voorhof van den Tempel, gebiedt de Ceremoniemeester dat de offerande een begin neeme. Op dit bevel valt het Volk neder op de knieën, doch rijst ftraks. weder op in eene betaamelijke houding. Langs de muuren des Tempels ziet men eene menigte Opfchriften, ter gedagtenisfe van hunne Voorvaderen. Tot deeze naderen de Priesters, van het Volk gevolgd, met betaamelijken eerbied, en bewierooken ze met reukwerk. Dan gebiedt de Ceremoniemeester dat het brood en de wijn der zegeninge en waare gelukzaligheid geofferd worde. Voorts, neemt de Priester den beker en plengt den wijn. Midlerwijl rigt hij zijne aanfpraak tot het Volk, op de volgende wijze: „ Laa„ ten zij allen , welke bij deeze offerande , tegenwoordig geweest zijn , zich verze, kerd houden dat zij eenige bijzondere , gunsten zullen ontvangen van hunne Voor, ouderen, in vergelding van alle deeze wel, aangenaame offeranden , welke gij hun , thans dus openlijk hebt toegebragt. Gij. , zult geagt en geëerbiedigd worden van al, le menfchen, eenen hoogen ouderdom be, reiken, en alle zegeningen genieten, wek , ke dit leeven kan aanbrengen." Straks, ïiernaa fteeken zij den brand in de Offeranle, beftaande uit het vleesch van verfchilïnde dieren. Naa de muuren des Tempels liïemaal gegroet, en drie diepe zuchten geloosd  GESCHIEDENIS. 301 ïoosd te hebben, vertrekken zij van daar. — Men heeft gevraagd , op welken grond de 1 Chineezen voor de dooden kunnen bidden, daar zij in de Zielsverhuizing gelooven ? Onbeantwoordelijk zou deeze vraag zijn, ware 't niet dat wij verzekerd waren dat zij zeer verwarde begrippen voeden wegens Godgeleerde onderwerpen. Maar zij gelooven, dat, hoewel de Zielen van menfchen , welke op aarde een deugdzaam leeven geleid hebben, in 't algemeen de verhuizing moeten ondergaan , veelen van dezelve, nogthans, op een zekeren tijd, in den hemel opgenomen en onder de Goden geplaatst worden. Hoe veel invloeds de Leer der Zielsverhuizinge op de gemoederen der Chineezen hebbe, kan blijken uit het volgende voorval , 't welk Vader le compte verhaalt,in zijne Gefchiedenis van China. Deez' Jefuit, die ruim twintig jaaren in dat Keizerrijk zijn verblijf gehouden, en verfcheiden Landzaaten tot den Roomsch-Katholijken Godsdienst heeft bekeerd, wierdt, op zekeren dag, outbooden bij iemand, die op fterven lag. Hij vondt den man in groote benaauwdheid, om dat zijn Priester hem gezegd hadt, dat zijne Ziel in een Paard zou verhuizen, en dat dit Paard, om zijne fchichtigheid, zo geweldig zou geflagen worden, dat 't het befterven zou, waarnaa hij zelve in een Pad zou vaaren. Van de ongegrondheid deezer Leerftellingen tragtte de Jefuit hem te overtuigen; en naadat hij hem gedoopt hadt, ftierf de man in vrede. Een algemeen begrip heerscht 'er onder de Chi- De ;hineï- ZEN.  De CHINEEZEN. 302 GODSDIENSTIGE Chineezen, volgens 't welk een iegelijk, welke een Draak of een Reus doodt, als een God moet geëerd worden. Doch, vermits het getal hunner Goden reeds zeer aanmerkelijk is, zijn ze hierom van denkbeeld dat de meeste Draaken en Reuzen alreeds verdelgd zijn. Niet nieuw zijn deeze begrippen wegens de beftaanlijkheid dier fchepzelen; in de Brit fche Gefchiedenisfe van Godfried van monmouth, ontmoet men verfcheiden vertelzeltjes van Reuzen en Draaken. Het verdient onze opmerking dat de Heer be voltaire, een der voornaamfteDeïstifche Schrijvers van de tegenwoordige Eeuwe , den Regeeringsvorm van China zo dikmaals heeft geroemd, als den voortreffelijkften, die in 't gantfche Heelal bekend is. Doch, hadde hij aandagtig gelet op het geen zijne Landgenooten de Jezuiten verhaald hebben , nimmer zou hij dit zo ruimfchootig beweerd hebben. Kan het een wel ingerigte en geregelde Regeeringsvorm genaamd worden, onder welken bet gemeene Volk, om zo te fpreeken, wordt verflonden van Geestlijke Bedriegers, die, in ftede van met hunne eigen handen om een eerlijk beftaan te werken, al bedelende door het Land zwerven, en indien de Landzaaten hun eene aalmoes weigeren, hun op {taanden voet te gemoete voeren , dat hunne Zielen in de lichaamen van Rotten , Muizen , Padden , Slangen of andere kruipende dieren zullen vaaren? De Chineefche Bonzen of Monniken loopen twee en twee te zamen; en volgens 't verhaal van le compte, zijn zij een paar  GESCHIEDENIS. 303 paar luije en ongebondene knaapen, die als zwijnen te zamen fchoolen, en van het zweet der naarftigen leeven. Zomtijds gebeurt het, dat de Ingezeetenen hun niets kunnen, op andere tijden hun niets willen geeven. In zulke gevallen neemen de ledigloopende Bedriegers het karakter van Boetelingen aan, en verrigten verfcheiden daaden van lichaamsftrengheid;te dikmaals doen deeze de begeerde uitwerking op de gemoederen van 't onkundig Volk. Zommigen gaan van huis tot huis , zwaare ketens naa zich fleepende. Wanneer zij dus voor 't een of ander huis zich vertoonen, roepen zij uit, op een gemaakten treurigen toon: „ Door deeze ftrenge boetedoeningen doen wij verzoening voor uwe zonden.'' Eenigen plaatzen zich naast de openbaare wegen, en wanneer zij eenen Reiziger zien voorbijtrekken, vallen zij op hem aan, en flaan zijn hoofd tegen de fteenen te morzelen. Anderen leggen zekere droogerijen op hunne hoofden, en fteeken dezelve in brand om medelijden te verwekken: want het mist zelden, of het Volk, zich verbeeldende dat zij zwaare pijnen lijden , geeft hun een aalmoes. Ondertusfchen is dit niets anders dan een listige trek van looze Bedriegers, die, door hunne bedrevenheid in de Scheikunde, het Volk ligtelijk kunnen misleiden, door hetzelve te doen gelooven, dat zij weezenlijke fmart lijden, terwijl zij, in de daad, in 't geheel geene pijn gevoelen. Vader le compte verhaalt, dat hij, op zekeren dag, op de groote Markt van eene Land- Da cHiHEi-; ZEN.  De CHINEE" ZEN. 304 GODSDIENSTIGE Land ftad, toevallig eenen Bonze of Mon-» nik ontmoette, die een bevallig, zagt en zedig voorkoomen hadt. Hij ftondt recht overeinde in een Draagftoel, met lange fcherppuntige nagels rondom beflagen, en zo dicht aan elkander, dat hij onmogelijk zich na de eene of andere zijde kon beweegen,of zijn lichaam moest gekwetst worden. Twee lieden,ten dien einde gehuurd,droegen hem van huis tot huis; overal fmeekte hij dat men medelijden wilde hebben met zijn elendigen toeftand. „ Ten nutte van uwe kostelijke „ Zielen, (dus fprak hij) ben ik in deezen „ ftoel opgeflooten; en ik heb een vast op- gezet genomen om nimmer daaruit te „ gaan, voor en aleer ik den laatften na„ gel verkogt*: heb. Zij zijn duizend in „ getal ; voor eiken nagel vraag ik niet „ meer dan tien ftuivers, hoewel zij allen ,, waardig zijn tegen goud te worden opge„ woogen." Zommigen wierden hierdoor bewoogen, om 'er zo veel van te koopen als hun vermogen toereikte; binnen weinige dagen was hij geheel uitverkogt. Nog een ander flag van Landloopers ontmoet men in China, die veele overeenkomst hebben met de Europifche Kwakzalvers. Zo loos en behendig zijn zommige van deeze lieden, dat zij zich plaatzen op den rug van Tijgers, ten dien einde tam gemaakt, en alzo van ftad tot ftad rijden, zonder van deeze verflindende dieren eenig onheil te vreezen, hoewel zij niet gebreideld noch gemuilband zijn. Altoos worden deeze Bedriegers gevolgd van een talrijken ftoet van bedelaars en  GESCHIEDENIS. 305 en boetelingen, die elkander met een milde hand geesfelllagen toedeelen , om alzo het gemeene Volk tot medelijden aan te fpooren. Behalven deeze, ontmoet men in China nog eene andere foort van Bedelaars, die , onder fchijn van Godsdienstigheid, in de bosfchen , op de bergen en in holen woonen; zij leeven van de vrijwillige giften van 't gros der Landzaaten, welke, dezelven als Heiligen eerbiedigende,hen van tijd tot tijd raadpleegen in alle zaaken van aangelegenheid. Hunne antwoorden worden als .hemelfche Godfpraaken aangemerkt. Eenigen van deeze Monniken leiden een gemeenfchappelijk leeven in kloosters, in de bosfchen, en worden op 's Lands kosten onderhouden. Over 't geheel genomen zijn zij een zamenraapzel uit de heffe des Volks. Een voornaam gedeelte van hun bedrijf be« ftaat in het bijwoonen van de begraavenislèn der overleedenen. Zij zijn verdeeld in vier ordes, te weeten, de witte, de zwarte, de geele, en de roode. Over alle deeze ordes is een Overfte gefteld, die altoos zijn verblijf ten Hove houdt; hij heeft verfcheiden Afgevaardigden onder zich 0 die zijne bevelen ten uitvoer brengen. De Monniken doen eene gelofte van kuisheid j die deeze gelofte verbreekt, en daar van overtuigd wordt, wordt op de volgende wijze geftraft. Met een gloeijend ijzer wordt hem in zijnen nek een gat geboord , en voorts door de wonde een keten getrokken, van omtrent zestig voeten lengte. In deezen elendigen toeftand , en moedernaakt uitgeI. deel. V kleed, De CHIKEK. ZEN,  De £ M I N £ £ 2 EN. 306 GODSDIENSTIGE kleed, wordt hij door de gantfche ftad ge. leid, tot dat hij eene zekere fomme gelds heeft verzameld, ten dienste van het Klooster, tot hetwelk hij behoort. Een ander Monnik loopt agter hem, en geeft hem harde geesfelllagen, zo dikmaals hij het onderneemt, om zijne fmart te verligten, de keten van den grond op te heffen. Men vindt ook Nonnen in China; doch, in vergelijking van dat der Monniken, maaken zij een zeer klein getal uit. Zij hebben haar geheele hoofd kaal gefchooren, doch mogen nimmer buiten haare wooning koomen. Een der plegtigtte feestdagen onder de Chineezen, is het feest der Lantaarnen; jaarlijks wordt het op den vijftienden dag der eerfte Maand gevierd. Op den avond van dien dag is ieder Chinees gehouden, een lantaarn voor zijne deur te hangen. De lantaarnen verfchillen in grootte en kostbaarheid, naar gelang van de onderfcheidene omftandigheden der Ingezeetenen. Geduurende dit feest worden 'er allerlei vermaaklijkheden aangerigt, als Toneelfpelen , Bals , Gezelfchappen, Concerten, Danspartijen, en diergelijken. In de Lantaarnen brandt een groot getal waschkaarszen, en allerwege ziet men vreugdevunren. Staande den tijd, welken dit feest gevierd wordt, ziet men zelden eenige ongeregeldheden pleegen. Want, op de Monniken na, van welke wij reeds gefproken hebben, is het Volk, over 't geheel genomen,zeer maatig en gehoorzaam aan de wetten. Aan de volgende treurige gebeurtemsfe fchrij-  GESCHIEDENIS. 307 ïchrijven de Chineezen den oorfprong van dit feest toe. Wanneer, op zekeren avond, c de dochter eens Mandarins aan den oever eener riviere wandelde , viel zij in het water en verdronk. De mistroostige Vader , het dood lichaam willende zoeken, ftak in zee, verzeld van alle de inwooners van het nabuuï-ige gewest; ieder hunner hadt een lantaarn in de hand; doch, naa lang vrugtloos zoeken , waren zij genoodtzaakt onverrigter zaake na huis te keeren. Zeer gezien was de fVlandarin bij het Volk; dit gaf aanleiding, dat op eiken dag, op welken deeze treurige gebeurtenis verjaarde, allen , die de jonge juffer gekend hadden, van lantaarnen voorzien, zich na den Zeekant begaven. Naa verloop van tijd wierdt dit eene vastgeftelde gewoonte. Aan eene geheel andere oorzaak, egter * wordt, van zommige Chineezen > het feest der Lantaarnen toegefchreeven. Zij brengen in het midden, dat, verfcheiden honderden van jaaren geleeden , een hunner Keizeren den inval kreeg om zich met zijne Vrouwen en Bijwijven op te fluiten in een allerpragtigst paleis, opzettelijk ten dien einde gebouwd, en ieder venlier van het gebouw deedt verlichten door eene menigte van waschkaarzen * in Lantaarnen brandende, op dat hij het vermaak mogt hebben , als '1 ware , een nieuw uitfpanzel als een verhemelte boven zijn hoofd te aanfchouwen. Dit veroorzaakte eenen opftand onder het Volk, omdat de Keizer verwaarloosde zich met zaaken van Regeeringe te bemoeien. Het kosbaar paV a leis De H IN E EZE5,  De CHINGE. ZEN. 308 GODSDIENSTIGE leis wierdt tot den grond toe afgebroken. Opdat dit fchandelijk gedeelte van zijn gedrag nimmer uit het geheugen gaan mogt, wierden 'er Lantaarnen door de ftad gehangen , en deeze gewoonte zedert beftendig onderhouden. Nog een ander feest vieren de Chineezen, ten tijde wanneer de vrugten der Aarde worden ingezameld. De plegtigfte offeranden worden bij die gelegenheid geofferd. De voornaamfte Overheidsperfoon, in elke ftad, door het gantfche Keizerrijk, met bloemen gekroond, gaat ter Ooster Poorteuit, gevolgd van Zang- en Speelkunftenaaren, en eenen grooten toeloop Volks, voorzien van Fakkels, Vlaggen, Wimpels en andere tekenen van waardigheid. Hem volgt, daarenboven, een aantal lieden, de fchilderijen of zinnebeelden draagende, welke de uitvinding en den voortgang van den Akkerbouw vertoonen. De ftraaten zijn met Eereboogen verfierd, en de huizen met Tapijten behangen. De Magistraatsperfoon treedt Oostwaarts voort, als ware het om het nieuwe jaargetij te gemoete te gaan. Voor hem vertoont zich het beeld van een Koe, van gebakken aarde gemaakt, van zulk eene wanftallige grootte , dat veertig mannen het naauvvlijks kunnen draagen. Op den rug der Koe zit een welgemaakt levendig jongetje, den Geest van den Landbouw verwonende; zijn eene been heeft hij bloot; doch het ander met een ligt laarsje bedekt. Het kind drijft de Koe met zvveepflagen voort, en eene menigte boeren volgen hem , de Werk- tui-  GESCHIEDENIS. 309 tuigen tot den Akkerbouw noodig, draagende. Dit alles is zinnebeeldig. De zweepllagen, met welke het kind de Koe voortdrijft, wijzen aan de nood zaaklij kheid van den arbeid om de vrugten der Aarde aan te kweeken. Het bloote en het gedekte been is een zinnebeeld van fpoed en naarftigheid, welke den vlijtigen naauwlijks den tijd laaten om zich te kleeden. Zodra de ftaatfie het Paleis des Keizers is genaderd , worden alle de bloemen , met welke de Koe verfierd is, daar af genomen. Voorts wordt haar de buik geopend, uit welken men een aantal kleine Koeien ziet voortkoomen ; deeze worden door de Staatsdienaars onder het Volk uitgedeeld, om hetzelve te doen gedenken aan de naarftigheid en zorge, aan den Landbouw verknogt, en voorts te vermaanen om nimmer een plek gronds ledig te laaten leggen. Q u 0 n 1 n is eene Chineefche Godin, welke het bewind voert over alle huislijke zaaken, als mede over de vrugten der Aarde. Zij wordt afgebeeld met een kind ter wederzijde van haar; het eene kind houdt een Beker in zijne hand, het ander houdt zijne beide handen in elkander geflooten. De Godin,welke de ongehuwde Mannen , of de Vrijers vereeren , draagt den naam van chang-ko. Even als min er v a bij de Grieken en Romeinen, wordt deeze bij de Chineefche geleerden in hoogagting gehouden. Met groote pragt en ftaatlijkheid wordt de V 3 eer- De CHINEEZEN.  De CH X NEE ZEN- 310 GODSDIENSTIGE eerfte dag van het Nieuwe Jaar gevierd, Alle zaaken en bezigheden ftaan dan ftil; de Geregtshoven zo wel als de Poorten der Stad zijn geflooten. Ieder een maakt zich dan vrolijk , en neemt deel aan de algemeene blijdfchap. Door het gantfche Keizerrijk worden plegtige offeranden geofferd ; de Goden worden openlijk vertoond en voor de deur geplaatst. Ondertusfchen dient hier aangemerkt te worden dat dit flegts de Huisgo^ den zijn, en niet zulke Godheden, welke in de Tempels ten toon ftaan;zonder 's Keizers uitdrukkelijk verlof mogen de laatstgemelde niet in 't openbaar verfchijnen. De voornaamfte tempels in China zijn op bergen gebouwd. Want, hoewel de bosfchen oorfpronkelijk de plaatzen waren, ter openbaare Godsdienst - oeffeninge gefchikt, blijkt het, egter, dat de menfchen, zo ras zij burgerlijke Maatfchappijen hadden opgericht , verandering maakten in de aloude gewoonten, waarfchijnelijk met oogmerk op dat zij, door het vertoonen van de kostbaarheid hunner tempelen , hunnen hoogmoed mogten ftreelen. Tot deeze tempels fchoolen de Godsdienstigen in den lande bij groote troepen te zamen, zommigen te voet, eenigen te paard , anderen in wagens gezeeten, naardat hunne tijdlijke omftandigheden medebrengen. Zeer gefteld is de Vrouwelijke fexe op deeze Bedevaartreizen; doch, volgens de aanmerking vanVader le co mp te,Godsdienstigheid is hiervan niet de eenige beweegreden. Gaarne willen zij in 't openbaar ge*  GESCHIEDENIS. 311 gezien worden, en zich voor eenen tijd ontllaan van het bedwang , waaronder zij van haare Mannen gehouden worden. In de Chineefche Tempels, alle welken in de gedaante van Pyramiden gebouwd zijn, worden de Afgoden op Altaaren geplaatst. De Kloosters worden bewoond van Monniken , of Bonzen; genoegzaam in den zelfden fmaak als de Kloosters der Kollegiaale Kerken onder de Roomsch - Katholijken. Het Altaar wordt verlicht door eene groote menigte lampen, welke dag en nacht branden; en vermits het Afgodsbeeld over en over zwaar verguld is, maakt de geheele toeltel eene pragtige vertooning. De Afgod is altoos van eene reusagtige geftalte; rondom zich heeft hij eenigen , die niet zo groot zijn, welke bij hem de plaats van Trau wanten of Lijfwagten bekleeden. Aan weêrskanten van het Altaar ftaan Reuk-Altaaren , op welke geftadig Reukwerk brandt. Aan den voet van het Altaar ftaat een houten bak, of bekken, waarin de Godsdienstigen hunne offeranden nederleggen. Het Altaar is over en over met een allerfierlijkst rood gefchilderd ; aan de gewijde dingen alleen is deeze kleur bijzonder eigen. Voor het beeld van ti-can,den God der rijkdommen, ftaan verfcheiden afzigtelijke Duivelsbeelden, gereed om de bevelen van hunnen Meester te volbrengen. Onder de fchrikbaarendfte vertooningen worden de ftraffen der veroordeelden afgemaald. Allerwege ziet met den Zondaar afgebeeld in een paar iehaalen, met zijne ongeregtigheden in de V 4 es- De CHINEl-f ZE N,  De CHINEEZEN. 31a GODSDIENSTIGE eene, en zijne goede werken in de andere fchaal. Verfcheiden dusdanige zinnebeelden ontmoeten wij in de Griekfche Fabelkunde, gelijk blijken zal, wanneer wij een berigt zullen geeven wegens den Godsdienst van 't weleer zo vermaarde Griekenland. Behalven de Landloopers , van welke wij reeds een berigt hebben gegeeven, ontmoet men in China eene menigte van foortgelijk flag van lieden, welke, zelf tot fchande van hunne Afgoden, en tot oneere voor den Godsdienst, als Bedriegers , gelijk zij weer zenlijk zijn, het Land doorkruizen , voorgeevende toekoomende gebeurtenisfen te kunnen voorfpellen, welke het vermogen en de vatbaarheid van 't menfchelijk vernuft te boven ■ gaan. Zommigen van deeze Verleiders geeven voor , het geheim te bezitten om de Vrouwen te kunnen onderrigten , hoe zij Kinderen kunnen ter waereld brengen. Ik zelve heb hier van een merkwaardig bewijs in handen, mij medegedeeld door een geleerd' Duitfchcr , die ruim twee jaaren zijn verblijf heeft gehouden in de binnenfte deelen van China; doch de bijzonderheden daarvan zijn te kuisheidkwetzende, om hier vermeld te worden. Anderen geeven voor dat zij wind en lucht te koop hebben; deeze loopen altoos bij paaren te zamen. Een van hun, met eene deftige houding en een ftaatelijk gelaat, draagt, op zijn rechter fchouder, een zak, in welken zijne wind- en lucht-goederen beflooten zijn, en uit welken hij, voor een vastgeflelden prijs, aan de ligtgeloovige menigte, zo veel verkoopt, als zij kunnen be-  "VERSCHEEDÏÏN SOORTEN YAN BEDELAARS IN CHINA,DIE,DOOR HET PLEE GEN VAN VEELERHAXDE MCHAAMSBVELMNGEN, HET VOLK AALMOEZEN" AFKNEVE1EN.   GESCHIEDENIS. 313 taaien. In zijne {linkerhand houdt hij een hamer., met welken hij driemaalen op den , grond flaat, ten einde om den Geest des winds daaruit te doen ten voorfchijn koomen. Indien men deezen Bedriegeren mag gelooven , zal hierop de wind, binnen een zeker bepaald getal dagen, gewisfelijk ten voorfchijn koomen, gedraagen op de vleugelen van een vogel. Eene andere van hunne kunstenaarijen , beftaat in het raadpleegen van hunne Huisgoden : want, gelijk wij boven hebben aangemerkt, elk huis heeft zijnen bijzonderen Afgod. In zulk een geval neemt de Gochelaar twee kleine . ftokjes, en bindt ze met een draad aan elkander vast. Naadat hij de nederigfte fmeekingen voor den Huisgod heeft uitgeftort , werpt hij de ftokjes voor hem neder, in de vaste overtuiging dat zijne fmeekingen gunftiglijk verhoord en ingewilligd zullen worden. Gelijk ieder van deeze ftokjes eene platte zijde heeft, kan het ligt gebeuren dat zij op deeze zijde vallen. In dit geval beftraft de Gochelaar den Afgod, en neemt een tweede proeve. Indien hij ten tweedemaale wederom ongelukkig flaage, neemt hij, van woorden , de toevlugt tot flagen; den Afgod geeft hij twee of drie klappen aan het hoofd, om hem te leeren in het toekoomende gunstiger te antwoorden. Ondertusfchen gebeurt het zelden da»- zij den moed laaten zakken: want zij gaan voort met de ftokjes op den grond te werpen, tot dat zij in de begeerde geftalte vallen ; hoe hun dit meer moeite koste, hoe zij den AfV 5 goA De ' H l N E E- ZEN.  De CHIHEI- ZEN. 314 GODSDIENSTIGE god grooter hardnekkigheid toefchrijven. Voor deeze Gochelaarij ontvangen zij een ftuiver gelds van de Hgtgeloovige Chineezen, die dwaas genoeg zijn om aan hun voorgeeven geloof te liaan : even gelijk veele Europeaanen aan de Goedergelukzeggers doen. —. Deeze Bedriegers veragtelijk te behandelen, ja, zelf hun eene kleinigheid te weigeren, zou voor heiligfchennis worden aangezien : want zij zijn door de Priesters gemagtigd, welke zich van hun bedienen om het Volk in eenen ftaat van onkunde te houden. Veele Godsdienstigen of Devooten van de Vrouwelijke fexe ontmoet men in China; deeze leiden een allerftrengst leeven. Wegens eene van haar vinden wij bij Vader le compte een berigt, wel waardig dat wij het hier overfchrijven. Veel hadt deeze Jezuit. yan haare Godsvrugt hooren fpreeken, en hij befchouwde haar diensvolgens als een gepast voorwerp ter aanneeminge van den Christlijken Godsdienst. Naadat hij bi] haar was ingeleid, vernam hij dat zij, behalven dat ze de ftrenge regels van den Aanhang, tot welken zij behoorde, ftandvastig onderhieldt, in het tijdverloop van veertig jaaren geen voedzel uit het dierlijk Rijk gefmaakt hadt. Van beroep was zij eene van de zul-, ken, die vermaak fcheppen ia lange gebeden, en een lid van een Genootfchap , tot een Tempel behoorende, die van Bedevaartgangers uit alle oorden van het Keizerrijk bezogt wierdt. Zo dra deeze Bedevaartreizigers den voet des bergs, op welken de Tempel is gebouwd, genaderd zijn, val.en zij  GESCHIEDENIS. 315 op hunne knieën, en kruipen vervolgens na den top. Te zeer vondt Vaderle compie deeze Vrouw aan haare eigen begrippen geboeid , dan dat zij een anderen Godsdienst wilde omhelzen ; hij was dan genoodzaakt haar eene Heidln, en in den zelfden beklaagelijken ftaat te laaten, in welken hij haar gevonden hadt, In China wordt de Veelwijverij onder alle rangen van lieden geduld; doch de eerst getrouwde Vrouw bezit den voorrang boven alle de anderen. Zo jaloersch zijn de Chineezen op hunne Vrouwen, dat zij niet gedoogen dat zij van andere Mannen dan hun zelven gezien worden.; zelf mogen haare nabeftaande bloedverwanten niet in haare vertrekken koomen , zonder dat de Man daarbij tegenwoordig zij. In de daad , de vertrekken der Vrouwen zijn zodanig toegefteld , dat zij zelve van niemand kunnen gezien worden; en wanneer haar verlof wordt gegeeven om uit te gaan, zitten zij altoos in een dicht rijtuig beilooten. Bij het aangaan van eene huwelijksverbintenisfe, mogen de toekoomende Echtgenooten met hunne neiging of verkiezing niet te raade gaan ; de partij wordt geflooten door de naaste bloedverwanten, of door oude Vrouwen , welke ten dien oogmerke gebruikt worden , en daar van eene kostwinning maaken. Wanneer de trouwdag is vastgefteld, wordt de Bruid in een Draagftoel uit haar Ouders huis gedraagen. De Bruidegom en de overige bloedverwanten volgen haar. Niets anders brengt de Bruid ten huwelijk dan haare Bruids- CM IKKE- ZEN.  De «HINESZ E N. \ 316 GODSDIENSTIGE Bruids- en eenige andere klederen, met een weinig huisgeraad: want in China betaalen de Mannen geld voor hunne Vrouwen , in ftede van een Bruidfchat ten huwelijk te ontvangen. De Bruidegom verzelt de. Bruid tot aan zijn eigen huis; hier opent hij den Draagftoei, welke dus lang gellooten was, en haar na een binnenvertrek geleidende , beveelt hij haar aan de zorge van eenige Vrouwen, die op het huwelijksfeest genodigd zijn, en den dag in allerlei vermaaklijkheden doorbrengen, terwijl de Bruidegom, ondertusfchen, in een ander vertrek , zich met zijne vrienden en bekenden vrolijk maakt. Gelijk het den Bruidegom nimmer geöorlofdis, de Bruid, welke hij gekogt heeft, te zien, voor dat hij den Draagftoei opent, fluit hij dien terftond wederom dicht, indien hij zich ten aanzien van haare fchoonheid bedroogen vinde, en zendt haar te rug aan haare bloedverwanten ; hij wil liever den koopprijs in den loop laaten , dan eene Vrouw trouwen , welke hij niet kan beminnen. Wij moeten hier aanmerken, dat het koopen en verkoopen van Vrouwen veel algemeener is onder lieden van den laagften, dan onder die van een hoogeren rang. De laatHen draagen altoos zorge om zich te voorzien van eene wettige Vrouwe , welke zij behandelen op eene wijze,overeenkoomende met den rang, in welken zij zijn opgevoed. De drie laatfte dagen vóór de huwelijksvoltrekking worden altoos in ftaatelijken rouwe  GESCHIEDENIS. 317 rouwe doorgebragt;alle de nabeftaanden van het verloofde paar onthouden zich, geduurende dezelve, van allerlei vermaaklijkheden. De reden, welke van deeze gewoonte wordt gegeeven, is, omdat de Chineezen de huwelijken hunner Kinderen als een voorbode van hunnen eigen dood befchouwen. 's Daags naa het huwelijksfeest, begeeven de Bruidegom en Bruid, of om beter te zeggen , het nieuwgetrouwde paar, zich na den naastgelegen Tempel, om aldaar, aan eenen hunner Goden , offeranden te offeren , en hunne naamen bij die van hunne Voorouderen te laaten infchrijven. Thans fpreekt ook de Priester over hen een plegtigen zegen uit, en verklaart dat niets dan de dood hen kan fcheiden. Wanneer eene der Prinsfesfen van Koninklijken bloede in "t huwelijk ftaat te treeden, worden twaalf Jongelingen van hoogen rang in een der vertrekken van het Paleis ontbooden, alwaar de Prinsfes hen zien kan, zonder zelve van hun te kunnen gezien worden. Hun wordt bevolen door het vertrek te wandelen , daar zij het zien kan; twee van dezelve kiest zij uit, welke vervolgens den Keizer worden aangebooden, die daaruit eenen benoemt, welken hij voor den besten houdt. Eene veel prijzenswaardiger en redelijker wijze, om over eene Dochter te befchikken, is, veelligt, deeze , dan die der Europifche Vorften, welke voor hunne Dochters huwelijksverbintenisfen aangaan , zonder dat haar de gelegenheid wordt gegeeven om de voorwerpen haarer genegenheid en liefde te De CHI Kï|. ZEN.  De C 12 I N E E' ZEN. 318 GODSDIENSTIGE te aanfchouwen; zeer kieschimoet voorwaar eene Vrouw zijn, die uit twaalf Minnaars niet eene keuze doen kan! Wanneer een Chinees fterft, wordt 'er op ftaanden voet een Altaar, in het een of ander vertrek van het huis, opgericht, en voor 't grootfte gedeelte met een Rouwkleed omhangen. Het beeld des overleedenen wordt op het Altaar gelegd, en het doode lichaam agter hetzelve , in een kist of koffer. Alwie het Altaar nadert, moet de pligtpleegingen van Rouwbeklag bij het lichaam afleggen , en tot vier maaien toe zijne knieën voor het beeld buigen. Voordat hij knielt, moet hij een gefchenk van Reukwerk offeren» Indien de overleedene kinderen heeft nagelaaten, ftaan deeze rondom de kist, in den zwaaren rouw gekleed. Zijne Vrouwen en bloedverwanten weenen met luider ftemme ; hierin worden zij verzeld van treurende Vrouwen , welke ten dien einde gehuurd worden , en agter een gordijn verborgen zitten. Wanneer het Lijk gekist wordt, wordt hem de mond gevuld met zo veel Koorn, Rijst, Zilver en Goud, als zijne nagelaatene goederen gedoogen. Tevens wordt een aantal kleine Schaaren , in beurzen gebonden, in de kist gelegd, opdat de overleedene, zo dikmaals hij zulks goedvindt, zijne nagels moge fnijden. Op den dag, op welken de uitvaart zal gehouden worden, koomen alle de bloedverwanten en vrienden des overleedenen in het fterf huis bijéén , allen in diepen rouwe gekleed ; nevens de Priestets , maaken zij de  GESCHIEDENIS. 319 de Lijkftaatfie uit; deeze wordt gevolgd van de beeltenisfen van Mannen , Vrouwen, 1 Tijgers, Elefanten, en verfcheiden andere foorten van fchepzelen, welke, ter gedagtenisfe van den overleedenen , en voor de rust zijner Ziele , moeten verbrand worden. Agter de Lijkftaatfie volgen de Priesters, welke de Lijkrede doen zullen. Vooraan loopen etlijke lieden met koperen Wierookvaten op hunne fchouders. De kinderen des overleedenen volgen onmiddelijk het Lijk, te voet en op Hokken leunende, om daarmede hunnen rouwe en droefheid aan te kondigen. Op de Kinderen volgen de Vrouwen en de afgelegener bloedverwanten des geftorvenen, in beflooten Draagftoelen gezeeten. Geduurende den optogt, wordt 'er, van tijd tot tijd, een handvol rood zand op de kist geworpen; beduidende dat het lichaam tot zijne oorfpronklijke aarde zal wederkeeren. Muziekkundigen, de treurigfte toonen fpeelende, loopen midden in de ftaatfie, tot aan de plaats, alwaar het Lijk zal begraaven worden, welke altoos buiten de ftad in het open veld is, met voordagt ten dien einde afgezonderd. Het Lijk wordt in den grond gelegd; zo ras dit gefchied is, doet een der Priesteren eene Lijkrede. Hier mede wordt alles beflooten , en de Rouwklaagers keeren weder na hunne huizen. Zodanig was de aloude, en van deezen aart is de tegenwoordige ltaat van den Godsdienst in China. Bij eene onpartijdige befchouwingvan denzelven, zullen wij daarin veel prijzenswaardigs, en veel berispelijks vinden* De : H ï N E E. ZEN.  De CHINEEZEN. 320 GODSDIENSTIGE den. Den Chineefchen Godsdienst hebbed de Deïsten voorgefteld als den volmaaktften in 't gantfche Heelal: doch bij nader onderzoek zal het blijken, dat dezelve niets anders of beter is dan een zamenftelzel van barbaarsheid en Heidendom. Dat de Chineezen niet onbedreeven zijn in verfcheiden fraaie kunsten, kan niet gelochend worden; doch hun Godsdienst is van zulk een aart, dat ten zy'er eene merkwaardige Hervorming in hun ftelzel worde ingevoerd, zij altoos zullen blijven, 't geen zij dus lang zijn geweest, een Volk van de rest der Waereld afgefcheiden, en, in de daad, ontbloot van de aanleidingen ter verbeteringe. Eenige andere gevolgtrekkingen hieruit af te leiden, zou volftrekt onnoodig zijn : de zulken , die overtuigd zijn van de zegeningen, welke wij genieten onder het Euangelie, door 't welk het leeven en de onverderflijkheid is aan 't licht gebragt, zullen de zo hoog geroemde inboorlingen van China met een oog van medelijden aanfchouwen, en wenfchen dat deeze Volken nevens hun der gelukzaligheid deelagtig worden. Eer wij deeze Afdeeling befluiten, zal 't niet ondienftig zijn hier iets aan te tekenen wegens de Begraafplaatzen : bijzonderlijk dewijl het rechte begrip hiervan zal kunnen dienen tot wegneeminge van zommige vooröordeelen , met welke nog te veele menfchen bezet zijn. Nimmer gedoogden de aloude Grieken, dat 'er een Lijk binnen de muuren hunner Steden wierdt begraaven; hunne begraafplaat- zen  GESCHIEDENIS. 321 zen waren ruime velden of akkers $ op een aanmerkelijken afftand buiten de Stad, op 's Lands kosten met voordagt ten dien einde aangelegd. De eerfte Christenen hadden geene gelegenheid om hunne dooden binnen de muuren der Steden te begraaven. Want, dewijl zij aan de heerfchappije der Roomfche Keizers onderworpen waren, waren zij verpligt, in alle dingen, het burgerlijke betreffende^ zich naar hunne Bevelfchriften te gedraagen. Wij moeten, derhalven, onderzoeken, wanneer en om welke reden dit gebruik 't eerst is ingevoerd ? In zo verre de Kerkelijke Gefchiedenis ons voorlicht, fchijnt de tijd der eerfte invoeringe geweest te zijn, het midden der vijfde Eeuwe , en de aanleidende ■ oorzaak j de eerbied, welken de Christenen : aan de overblijfzels der Martelaaren betoon1 den ; deeze verzamelden zij, en beftelden : ze ter aarde in den grond rondom hunne ] Kerken. Anderen , welke belijdenis deeden ■ van den Christelijken Godsdienst , betuig< den hunne begeerte dat hunne lichaamen bej graaven vvierden nabij de overblijfzels van de : zulken,die voor het geloove hun leeven had(den afgelegd. Thans begon het Bijgeloof ' veld te winnen in de Christelijke Kerk; de 1 minst gewigtige Hukken van den Godsdienst •wierden nu befchouwd als van meerder aani gelegenheid dan die Leerftellingen en Geboiden, van welke "s menfchen zaligheid af- 1 hangt. Ongebondene Priesters vonden daarIbij hunne rekening; het diende ter bevordeiringe van hun aanzien en waardigheid ; en I. DEEL. X Zij De ZEN*  De chins:rJ & Kr. ] 322 GODSDIENSTIGE zij vulden hunne beurzen met de {teekpenningen , welke hun gegeeven wierden. Zints dien tijd is dit in gebruik gebleeven in de Roomfche Kerk; en onder de regeering van Koning Hendrik den VIII. (van Engeland) ontmoeten wij verfcheiden voorbeelden van lieden, in de gevangenis geworpen, en aldaar op eene befchreienswaardige wijze aan hun einde gekoomen , om geene andere reden , dan omdat zij geweigerd hadden, geld voor de Begraavenisplegtigheden te betaalen. Verfcheiden groote Mannen, zo wel van de jongstvoorgaande, als van de tegenwoordige Eeuwe , hebben hunnen ernftigen wensch betuigd, dat de gewoonte om geld te betaalen, voor het begraaven der dooden, bijzonderlijk in de ProtestantJcbe Kerken, al voor lang ware afgefchaft. Doch lang zullen wij om deeze hervorming wenfehen, eer dezelve met 'er daad zal vervuld worden. Ondertusfchen befchouweu wij thans deeze zaak niet uit een Godsdienstig oogpunt; wij bedoelen alleen het tijdlijk nut, en de bevordering der openbaare veiligheid. Welke ook de gevolgen zijn mogen van het begraaven der Lijken op de Kerkhoven, zekerlijk moet de gewoonte, om dezelve in de Kerken ter aarde te beltellen, van een ïeer heilloozen aart zijn. Dikmaals gebeurt iet in balie, dat de ftank der rottende Lijden de Godsdienstige aandagt ftoort; en 't ;ou naauwlijks onze verwondering verdieren, dat de Pest, of eene andere foortgeijke aaniteekende Ziekte, in dat gewest onttondt. In het ootlpronklijk vonnis over onze  GESCHIEDENIS. 523 2e eerfte Ouders uitgefproken , leezen wij: Stof zijt gij, en tot ft enz.  De CARNATERS enz. I ] 1 ( ] 1 2 332 GODSDIENSTIGE Overwaardig is onzer opmerkinge, de eerbied, welken deeze Volken aan de rivier de Ganges betoonen. Uit loutere Godsdienstigheid wasfchen zij zich daarin; dikmaals werpen zij {tukken goud en zilver als offeranden in dezelve. Geheele benden yan Bedevaartgangers koomen, van tijd tot tijd, deeze vermaarde rivier bezoeken; terwijl zij zich daarin baaden, houden zij een korten ftroohalm tusfchen hunne vingers. Naadat de Bedevaartreizigers zich met veel plegtigheids hebben gewasfchen, worden zij opgenomen van de Bramins, die hen voorts geleiden na eene Pagode, in welke zij eenig gelden rijst offeren. Onder deeze plegtigheden doen de Pelgrims verfcheiden gebeden ; en alwie zich in den Ganges heeft gewasfchen, ontvangt vergiffenis van zijne Zonden. Quilacara , eene vermaarde Stad op de grenzen van Indit, is beroemd wegens een Jubelfeest, 't welk aldaar eens in de twaalf laaren wordt gevierd. De Ra ja der plaatze, die te gelijk Opperpriester en de hoog. [te Burger-overheid is, klimt inden ogtendftond van het Feest op een ftellaadje ; en naadat hij zich aldaar moedernaakt heeft uitgekleed, wordt hij over 't geheele lichaam gewasfchen door de perfoonen, welke hem /erzellen. Voorts doet hij een aanfpraak tot iet Volk, waarin hij hetzelve berigt, dat lij zich als eene vrijwillige offerande aan le Goden zal opofferen. Hierop maakt iet volk een luiddruftig vreugdegejuich, vaarnaa de Ra ja een fcherp mes grijpt, en ich zelven daarmede den neus, de lippen en  GESCHIEDENIS. 333 en deooren hebbende afgefneeden,biedt hij dezelve zijnen Afgoden aan. Hij befluit de plegtigheid met zich zelven de keel af te mijden. Hoe affchuwelijk en fchrikverwekkende deeze plegtigheid ons ook moge toefchijnen, 'er worden nog andere van wreeder aart, in dezelfde provincie, onderhouden. Zommige Godsdienstigen fchoolen bij troepen te zamen, om de vermaardfte Tempels te bezoeken. Aldaar zich voor de Altaaren plaatzende, hakken zij , langzaamerhand , zich het vleesch van het lichaam, onder het uitfpreeken van de volgende woorden: „ Al„ dus doe ik mij zelven lichaams-kwellingen „ aan, om den wille van mijnen God. " Wanneer zij de fmart niet meer kunnen verdraagen , zeggen zij: „ Uit liefde tot u, „ o mijn Gód, offer ik mij zelven tot een „ vrijwillige offerande I " Straks doorftooten zij zichzelve, en hunne lichaamen worden oogenblikkelijk tot asch verteerd. Tot een zeer hoogen prijs verkoopen de Priesters deeze dierbaare asch aan de bedrogene menigte , welke dezelve befchouwt als een behoedmiddel tegen allerlei ongemakken. Een zeer zonderlinge plegtigheid verrigten deeze Volken in Bloeimaand, den tijd, op welken de Bedevaartgangers zich in de rivier de Ganges komen wasfchen. Zij ftapelen een hoop Koemist op elkander en plaatzen op denzelven verfcheiden Manden, gevuld met Rijst, Kruiden, Wortelen en andere Planten, welke het Jaargetij medebrengt. Bij dit alles voegen zij eene aanzienelijke menig- e De :aknatebs i enz.  De CARKATERS enz. 334 GODSDIENSTIGE nigte Boter, en verfcheide Houtftapels, weï, ke zij in brand fteeken. Terwijl dit alles ftaat te branden , beweeren zij te kunnen voorfpellen, hoedanig een Oogst zij zullen hebben. Een Feest, in Vifapour, in den Zaaitijd invallende, wordt op de volgende wijze gevierd. De Priesters fnoeijen alle de takken van eenen van hunne hoogfte boomen, behalven die aan den top zitten. Van eenen talrijken zamenloop van volk verzeld, en onder het zingen van Lofzangen, begeeven zij zich , in ftaatelijken optogt, met deeze afgefnoeide takken na een van hunne Pagoden, daar zij voor de deur een weinig rusten, en den Afgod groeten. Het volk maakt een luid gefchal, en loopt driemaal rondom den Tempel. De Aardspriester graaft een gat in den grond, en giet in hetzelve een weinig waters uit de rivier de Ganges, met het water van eene Koe gemengd. In deeze holligheid worden de takken vastgemaakt, en terwijl het vuur dezelve verteert, beweert de Aardspriester, uit de gedaante en ftrekking der vlammen, te kunnen voorfpellen , wat 'er het overige gedeelte des jaars zal gebeuren. Onder alle hunne plegtigheden , zingen deeze Indifche Volken eene groote menigte Lof zangen en Liederen. Al van zeer vroege herkomst fchijnt deeze gewoonte geweest te zijn , zelf onder de volken, die 't meest aan Afgoderij waren overgegeeven, zo wel in Afie, als in andere gewesten der aarde. Dat dezelve in Egypte bekend was, ten tijde  GESCHIEDENIS. 335 de als de kinderen Israëls aldaar in eenen ftaat van flaavernije leefden, kan niet in twijfel getrokken worden. Want wij leezen dat toen mozes op den Berg klom, om de Wet van god te ontvangen, het Volk een gouden Kalf zamenftelde , en voor hetzelve danste; 't geen, ongetwijfeld, met Muzijk gepaard ging. Ja, 'er is geene oude Natie, en 'er beftaat tegenwoordig geen Volk, bij welke de eene of andere foort van Muzijk niet een gedeelte van den Godlijken Eerdienst uitmaakt. De Grieken en Romeinen waren van begrip, dat de Muzijk de gramfchapder Goden bevredigde. Om deeze reden ging de Godsdienstoeffening der Heidenen doorgaans met Zang- en Snaarenfpel gepaard; en zij hadden de gewoonte om de heldendaaden hunner Goden in dichtmaat te ftellen, en dezelve in hunne Tempels op te zingen. Om nu niet te fpreeken van de Muzijk, bij de eerfte Christenen gebruikelijk , waarover wij ter bekwaamer plaatze zullen handelen, zullen wij hier alleenlijk aanmerken, dat zelf deeze barbaarfche Volken, van wier Godsdienst wij een berigt hebben gegeeven , in de Zang - en Speelkunde niet geheel onbedreeven waren; en hoewel zij, veelligt, in de regels der Kunst niet zo wel bedreeven zijn als de Europeaanen , blijkt het, egter, dat zij deswegen genoegzaame kunde bezaten om hunnen fmaak te voldoen. En uit deeze omHandigheid alleen mogen wij belluiten dat de Muzijk eene algemeene Weetenfchap is. Wanneer de Godsdienstigen onder deeze Vol- De :arnatirs, enz.  Üe CARNATERS enz. 336 GODSDIENSTIGE Volken, Jongelingen beweegen om naavoi, gers te worden van hunne lichaamskwellingen , fchrijven zij hun een regel van gedrag voor, om daar door hunne oprechtheid op de proef te ftellen; dit moet zes maanden duuren. De reden, om welke de proeftijd zo lang wordt gefteld, is, omdat Zij hunne geheimen niet mogen openbaaren aan de Nieuwelingen, voordat zij genoegzaame zekerheid hebben dat zij van hun niet afvallig zullen worden. Deeze Proef- of Voorbereidingstijd wordt hunne Wedergeboorte genaamd. Geduurende de eerfte drie maanden zijn ze gehouden, eiken dag een pond Koemist met Rijst gemengd te eeten. In de drie laatfte maanden wordt de hoeveelheid van drek allengskens verminderd. De reden, waarom zij de vuiligheden van dat dier tot fpijze gebruiken , is, omdat zij gelooven dat dezelve iets van een Godlijken en zuiverenden aart bezitten, zo wel voor het Lichaam als voor de Ziel. In den gehuuwden ftaat begeeven zich deeze Volken, terwijl zij nog zeer jong zijn; de reden hiervan is, om allen vermoeden van Onkuisheid te voorkoomen. Hoewel de Veelwijverij den Mannen geoorlofd is, naar gelange van hunne tijdlijke omftandigheden, trouwen zij, nogthans, zelden meer dan ééne Vrouw , uitgezonderd in gevalle van Onvrugtbaarheid. Niettegenftaande hunne verknogtheid aan Afgoderije, en in weerwil van hunne menigvuldige belachelijke gewoonten, zo wel als misdaadige offeranden, zijn de Priesters zo wel gezind jegens de mensch- lij-  GESCHIEDENIS. 33} lijke zamenleeving, dat zij alles, wat in hun vermogen is, aanwenden om de Veelwijverij te keer te gaan. Ten dien einde brengen zij het Volk geftadig onder 't oog, dat overal daar de Veelwijverij in gebruik is, veele twisten en oneenighedenbeftendig zullen heerichen, als de eigenaartige gevolgen van verdeelde liefde. Indien de Man de eene Vrouw met liefde en toegeeflijkheid behandele , gelijk dikmaals kan gebeuren , zullen de overige deswegen 't onvrede zijn; en welk Man, die een aandoenlijk hart bezit, kan de gedagte van zulke ftrijdige driften verdraagen ? Zijne ziel moet daardoor in haare rust geft oord worden; en terwijl hij voor het kroost van de eene Vrouw zorgt, zullen de Kinderen van de overige, in zekeren zin, ten eenemaale. verwaarloosd worden. 's Avonds vóór dat het huwelijk zal voltrokken worden , begeeft zich de Bruidegom , verzeld van alle zijne bloedverwanten , na het vertrek der Bruid ; in hetzelve toegelaaten zijnde, doet hij haar om ieder voet twee ringen; daar mede aanwijzende dat zij zijne gevangene is, en dat haar pligt vordert hem nimmer te verlaaten. Den volgenden dag verfchijnt 'er een talrijk gezelfchap ten huize des Bruidegoms ; tegen den avond' vertoont zich de Bruid , verzeld van alle haare bloedverwanten. Eenige Priesters, daar tegenwoordig , leggen hunne handen op het hoofd van het verloofde paar, en doen verfcheiden gebeden; voorts worden zij bei-: den met water befprengd, als een zinnebeeldvan reiniginge. Straks worden-'er ettelijke. ; I; -DEEL. Y fcho- De CARNATERj£ enz.  De CARNATERS enz. 338 GODSDIENSTIGE fchotels met de fmaaklijkfte vrugten voorge, diend ; en naadat het gezelfchap daarvan heeft gegeeten, vraagen de Priesters den Bruidegom, of hij wil belooven, door zijnen vlijt en naarftigheid, voor de Vrouw te zullen zorgen, zo lang hij leeft, haar voor gebrek te behoeden, en haare Kinderen op te voeden. Naa het verrigten van dit gedeelte der Plegtigheid, rijdt het geheele gezelfchap uit, gezeeten op Elefanten ; wanneer zij tegen middernacht te rug zijn gekoomen , wordt het Feest, door Vreugdevuuren en andere Verlichtingen, luister bijgezet. Een der kostbaarfte buitenfpoorigheden deezer Huwelijksplegtigheden beftaat hierin, dat al ware het dat de nieuwgetrouwden op den afftand van honderd mijlen of verder van den Ganges woonden, zij, nogthans, gehouden zijn, zich van een weinig waters uit die waereldvermaarde riviere te voorzien : dit wordt hun bezorgd door de Priesters, die het ten dien einde in potten bewaaren; 't welk hun merkelijk voordeel aanbrengt. Altoos wordt dit kostbaar nat gefpaard tot op het laatfte gedeelte van het Bruiloftfeest; en hoe de Bruidegom rijklijker is in het uitdeden van hetzelve, hoe hij voor edelmoediger gehouden, en van zijne buuren hooger geëerd wordt. Ten befiuite zet de Priester den Bruidegom en de Bruid een kroon of krans van bloemen op het hoofd , verklaarende tevens dat zij nu Man en Vrouw zijn. Thans worden zij na de Haram geleid , ziinde de plaats daar de Vrouwen haar verblijf houden, .Niet   PLEGTIGHEID DER FAAM&EETïyGE AAI Kil  'JjJSTD, QKHEiH. DE BA^IAAlS'EiY GEBRUIKELIJK.   HET VKltllEAKTJKX ÏKÏBB. IBTDI AA"N" S CHH XÉOXTWSk, MET II AA HEN OVKBXiEXSKNHK' MAN.   GESCHIEDENIS. 339 Niet zo geftreng in hun Lijkplegtigheden zijn zij, als de zulke, welke onder het opzigt der Bramins ftaan, in de gewesten aan den Grooten Mogol onderworpen, van welke wij reeds gefproken hebben. Met dit alles heerschc 'er eene merkwaardige overeenkomst tusfchen dezelve. Dikmaals gebeurt het, dat de Vrouwen , die meer dan gemeen werk van den Godsdienst maaken, zich te gader met de Lijken haarer Mannen laaten verbranden. Doch in gevalle zij weigeren , zich aan deeze verschrikkelijke en tegennatuurlijke Plegtigheid te onderwerpen, moeten zij de ïchande ondergaan dat haare hoofden k al gefchooren worden, en zijn daarenboven gehouden, haar geheele leeven lang met ongedekten. hoofde te gaan. 't Gebeurt ook dat de hoogfte Amptenaar der Stad haar het verlof weigert, indien dit dus moge genoemd worden, om zich zelve te verbranden ; in zulk een geval moeten zij voortaan een leeyen van boetvaardigheid leiden. Indien het Vrouwen van eenig vermogen zijn, moeten zij het grootfte gedeelte van haar geld onder de armen uitdeden, en dagelijks een zeker bepaald getal gebeden doen. Ook zijn ze verpligt, op eiken plegtigen Feestdag, zich blootvoets na een van haare Tempels te begeeven ; doch zij mogen aldaar den Godlijken Eerdienst niet verrigten. Dit alles in aanmerking genomen zijnde, blijkt het dat de Stadvoogd zeer ftaatkundig te werkegaat. Ook is het zeker, dat indien de Vrouwen, welke zich niet laaten verbranden, zich aan eene misdaad fchuldig maaken, haaY 2 re De CARNATERS, enz.  De CARNATERS , enz. •34o GODSDIENSTIGE re boetvaardigheid niet vrijwillig, maar gedwongen is. Doch, ingevaile hij haar het bovengemelde verlof ter verbrandmge weigert, moet hij zorge draagen urn haar tegen allen openbaaren hoon en overlast te beveiligen. Misfchien heeft de Burgerlijke magt een gering, doch het Godsdienstig vooroordeel een fterk vermogen; en gelijk de Geestdrijverij , of het Godsdienstig vooroordeel, inzonderheid zijne kragt oellent op de gemoederen van het gemeene Volk, en het gemeene Volk in alle burgerlijke senootlchappen den grootften hoop uitmaakt, is het dikmaals gevaarlijk voor de burgerlijke Overheid , zich van haare magt en gezag te bedienen. , ,, , r Wanneer iemand geoordeeld wordt op kerven te leggen,wordt zijn lichaam gedraagen na een rivier of beek, en in dezelve gedompeld, tot dat het water hem tot aan de lippen koomt. Dit gefchiedt opaat Lichaam en Ziel van alle onreinigheden mogen gezuiverd worden. Indiende Zieltoogende nabij den Gansres woone,wordt hij met de handen vastgebonden aan den ftaart vaneen Koe, die hem alzo in het water fleept. Gebeurt het dat de Koe op den ftervenden perfoon haar water maakt, befchouwt het Volk dit als eene allerheilzaamfte reiniging;de Priesters en zijne bloedverwanten gelooven dat hi] yan alle onvolmaaktheden gewasfchen is. Wann^er de Koe rijkelijk op hem watert, maaken zijne vrienden een luiddruftig vreugdegefchal, en beelden zich vast m dat hij onder het getal der gelukzaligen geplaatst is   VO OB.S TELLING VAN EENEH' KRANKE Ai OM VAN HAAR DKSZELFg GE  IXORA?BBKB INDIAANS CHE GODHEID, 31E ZING TB VfeRWEÏLVEN .   GESCHIEDENIS. 341 Doch wanneer de Koe haar water niet kan maaken , dan {tellen de nabeftaanden zich zeer mistroostig aan , en gelooven dat de Stervende na de plaats der pijnen gaat. Indien het blijke dat des kranken leeven geen volftrekt gevaar loopt, wordt hij in, den Tempel van eenen hunner Afgoden gebragt, om aldaar geneezen te worden; den gantfchen nacht laat men hem voor het Altaar leggen, niet twijfelende of zijn God zal hem leevensverlenging fchenken. Koomt hij te llerven, dan vergaderen alle zijne bloedverwanten ten zijnen huize , en leggen zijn Lijk in een kist, verfierd met afbeeldingen, de omUandigbeden van zijn overlijden aan-.. wii;;ende. Voorts wordt het Lijk na de houtmijt gedraagen, onder den toeloop van een grooten hoop Volks, om aldaar tot asch verbrand te worden. Geduurende den optogt, worden 'er verfcheiden liederen gezongen , en een groot getal korte fchietge beden gedaan. Zo dra men de plaats, daar 't Lijk zal verbrand worden, is genaderd, trekt de Priester aan een kleinen klok , om door dit tuken de aamveezenden tot bidden voor de Ziel des Overleedenen op te wekken. Eer, het Lijk op den houtüapel wordt gelegd, wordt het met rein water gewasfchen , en vervolgens, naadat dit verrigt is, het hout in brand gedoken, cn alles tot asfche verteerd ; ondertusfchen gaan de Priesters voort met het zingen van liederen. Eigeniiartig biedt zich hier deeze vraag aan: Wat deeze Indiaan fche Heidenen, overeenko.nifiig met de gewoonte der aloude HeideY '3' nen, De CARNATERljt enz.  De Carnaters, enz. 34a GODSDIENSTIGE nen , bewoogen hebbe , om de doode lichaamen te verbranden ? Menigvuldig en van verfchillenden aart zijn de gistingen wegens den oorfprong deezer barbaarfche gewoonte; de voornaamtte zijn deeze: Vooreerst, verfcheiden Oosterfche Volken betoonden Godsdienstig eerbewijs aan het vuur § hierom befchouwden zij het als eene welbehaagende daad van Godsdienstigheid , de doode lichaamen hunner bloedverwanten aan hetzelve op te offeren. — Ten tweede, een beginzel van hoogmoed en verwaandheid kan de vermaardfte helden, en de fchoonfte Vrouwen, de begeerte hebben ingeboezemd, voor de waereld te verbergen, welke behoeftige en nooddruftige fchepzels zij bij hun leeven geweest waren. — Ten derde, zij waren getuigen van de mishandelingen , welke dikmaals de dooden worden aangedaan : hierom verlangden en wenschten zij dat hunnen nabettaanden niets diergelijks mogt overkoomen.— Eindelijk, kan deeze gewoonte ten oogmerke gehad hebben om daar door befmettelijke Ziekten te voorkomen , welke dikmaals de gevolgen zijn van den nadeeligen ftank van rottende Lijken. Over de gegrondheid deezer gisfmgen laaten wij den Leezer zelven oordeelen. Zeker is het dat deeze gewoonte zo wel met den Natuurlijken Godsdienst als met de Godlijke Openbaaring ftrijdt. De Natuurlijke Godsdienst vordert, dat gelijk de mensch uit de Aarde geformeerd wierdt, zo ook zijn lichaam, naa den dood, ter Aarde moet befteld worden. Stof zijt gij, en tot /lof zult gij weierkeeren. De  GESCHIEDENIS. 343 De Godlijke Openbaaring leert ons, dat gelijk chrisxus zijn hoofd in het graf heeft neergelegd, zo ook de lichaamen zijner geloovige naavolgeren in de Aarde moeten neergelegd worden, om aldaar te rusten tot op het geduchte tijdftip, wanneer Hij zal koomen om de Waereld te oordeelen in geregtigheid. Laaten wij medelijden hebben met de Heidenen , welke ontbloot zijn van de troostbedenkingen , welke onze heilige Godsdienst ons aan de hand geeft. Laaten wij dagelijks om hunne bekeering bidden. Laaten wij niet fchroomen onze hoofden neder te leggen in het ftille graf. Laaten wij ons niet te zeer ontrusten over de mishandelingen, welke, veelligt, onze lichaamen,naa ons overlijden, zullen aangedaan worden. Want onze Godlijke Verlosfer is ons voorgegaan ; Hij heeft het graf voor ons wenfchelijk gemaakt, en door zijne allesvermogende kragt zal Hij ons opwekken ten laatften dage. Y \ De De CARNATERS, enz.  344 GODSDIENSTIGE Be ASEMITEN, enz. Dt godsdienst der inwooneren van asem, ava en aracan. "r^enederaangenaamfte naafpooringen zou JHv de Gefchiedenis van 't Menfchelijk Geflagt zijn , ware 't niet dat dezelve dikmaals gepaard ging met de vernederendfte en betreurenswaardigfte bedenkingen. Door de befchouwing der fvlenschlijke Natuure , worden wij opgeleid tot het onderzoek, op hoedanig eene wijze wij door onzen alwijzen Maaker geformeerd wierden ; in hoedanig een ftaat wij ons zelven gefteld hebben, in gevolge van onze ongehoorzaamheid aan de Godlijke Wet; wat wij kunnen worden dooide Godlijke Genade; en wat wij namaals zijn zullen in den ftaat der heerlijkheid. Diep, zeer diep behoorden deeze befpiegelingen in onze gemoederen door te dringen, wanneer wij in aanmerking neemen den toeftand der Heidetifche Waereld, en te gelijk onze gedagten laaten gaan over de veelvuldige zegeningen , die wij gemeten. Vergeefs verheffen wij ons op onze begaafdheden , vergeefs matigen wij. ons groote vorderingen aan: want indien onze neigingen even zeer gehegt zijn aan aardfche voorwerpen, als die der Heidenen, zijn wij veel minder dan zij te verontfchuldigen. Alle de waarheden des Euangeliums zijn voor ons bloot gelegd, terwijl zij in aenen ftaat van onkunden volharden , dienende de werken hunner eigen handen; ja, wat zeg ik, Godsdiens-  GESCHIEDENIS. 345 dienstig eerbewijs betoonende aan kruipende en loopende dieren , menfchen-offers opofferende, de ingewanden van bermhartigheid en medelijden toefluitende, en alle zedelijke verpligting met voeten treedende. Duidelijk zal dit blijken uit het geen wij nu zullen vermelden : want nimmer vertoont zich de voortreffelijkheid van onzen heiligen Godsdienst in een zo voordeelig licht, dan wanneer dezelve vergeleeken wordt met en overgefleld tegen Heidenfche Bijgeloovigheid en Afgoderij, en alles 't geen onze Natuure kan onteeien. De Provinciën, of Volken, van welke wij nu, inzonderheid met opzigt op het Godsdienstige , eenig berigt zullen geeven, verfchillen in eenige opzigten van die wij in dit gedeelte der Waereld reeds befchreeven hebben. Even als de overige Heidenen, welke hen omringen, hebben zij eene menigte Afgoden ; doch de opperfte en voornaamfte van alle is o u i a y - p a r a g r a y. Verfcheiden Tempels zijn 'er ter zijner eere gebouwd. Op vastgeltelde Feestdagen houden zij plegtige ommegangen, welke niet alleen van de Priesters, maar van alle deLandzaaten uit de nabuurfchap worden bijgewoond. In een Zegewagen wordt hij door hunne Steden gevoerd', verzeld van negentig Priesters , allen in geel Satijn gekleed, ünder het voorbijtrekken van den Optogt, vallen de Godsdienstigen op hunne knieën ja, zommigen van deeze vallen voor den wagen neder, opdat de wielen over hen mogen heen gaan; terwijl anderen zich werpen tegen de fcherpe naY 5 ge Is 3 Do ASEMITENj;' enz.  De ASEMI TEN , enz. 346 GODSDIENSTIGE gels, in de wagenwielen vastgemaakt, waardoor hun het vleesch van 't lichaam wordt gefcheurd; als de verdienstlijkfte daad, welke zij kunnen verrigten, wordt deeze aangemerkt. Menigmaal gebeurt het, dat deeze Devooten martelaars van hunne eigen Geestdrijverije worden: want, terwijl hun het vleesch op bovengemelde wijze van't lichaam wordt gefcheurd, ontvangen zij dikmaals zo diepe en gevaarlijke kwetzuuren dat 'er de dood op volge. Wanneer dit gebeurt, houdt hen het Volk in zo eene hooge waarde, dat zij het als eene eer aanmerken, hen te mogen aarraaken. Zelf worden de Spijkers, die de wonden veroorzaakt hebben, voor heilig gehouden, en de Priesters bewaaren dezelve in hunne Tempels als dierbaare overblijfzels. Schrijlings zit deeze Afgod op een Voetftuk, en de Vorst des lands richt voor hem dagelijks een pragtigen maaltijd aan. De Godsdienstigen werpen zich voor deezen Afgod neder, om van verfcheiden ongemakken geneezen te worden: want zij zijn in het vaste denkbeeld dat hij het vermogen bezit om al wat bovennatuurlijk is te verrigten. Niets vreemds, egter, is hierin, dewijl allen, welke eene hoogfte Magt erkennen, de volmaaktheid haarer eigenfehappen moeten vereeren. De grootfte Tempel, aan deezen Afgod toegewijd, ftaat op het Eiland Munay , alwaar nog een God vereerd wordt, dien men zegt het bewind te voeren over de vier winden. Even als in China, zijn alle hunne Tempels in de gedaante van Pyramiden gebouwd ;  GESCHIEDENIS. 347 bouwd; doch zij zijn allen niet even hoog. In den winter dekken deeze Heidenen hunne Goden, opdat zij geene koude vatten; tevens bidden zij dat zij in 't toekoomende hunne pligtmaatigheid en Godsvrugt op de eene of andere wijze gelieven te vergelden. Groot is het getal hunner Priesteren. Over alle deezen ftaat een Opperpriester, die over alle zaaken, den Godsdienst betreffende,uitfpraak doet. Van het gantfche Volk wordt hij geëerbiedigd, en de Koning geeft hem de hoogerhand; ook fpreekt hij hem nimmer aan dan met den diepften eerbied en onderdaanigheid. Hunne mindere Priesters , die te gelijk als 's Lands Geneesheeren worden aangemerkt, zijn in drie klasfen, of ordes , verdeeld, en door even zo veele naamen onderfcheidcn. Zij allen gaan in geel Satyn gekleed , en hebben hunne hoofden kaal gefchooren ; doch de voorna?mlten draagen een kap, naar een mijter gelijkende , met een tip, welke op den rug neerhangt. Allen zijn verpligt om den Eed der onthoudinge te doen; en indien' zij vervolgens in 't huwelijk zich begeeven , woiden zij afgezet en vervallen tot den itaat van gemeene Leeken. Zommigen van hun houden hun verblijf in Kloosters, door aanzienlijke perfonaadjen gedigt; eenigen woonen in wildernisfen ; anderen neemen het werk van Schoolmeesters waar; wanneer deeze eenen jongeling van meer dan gemeene bekwaamheid ontmoeten, tragten zij hem tot hunne orde over te haaien. Die geene middelen van beitaan hebben, worden op 's Konings kosten on¬ na ASEMITEtï , enz.  De A3EMITSN enz. 348 GODSDIENSTIGE onderhouden ; doch de meeste leeven van , de aalmoezen van het Volk. Wat aangaat de Huwelijksplegtigheden in het Koninkrijk Aracan, deeze zijn, in zommige opzigten, van die der andere gewesten onderfcheiden. Uit alle de jonge maagden des Lands heeft de Koning de eerfte keuze. Ten dien einde kiest ieder Landvoogd , eenmaal 's jaars, twaalf maagden, die op 's Konings kosten worden opgevoed, tot dat zij den ouderdom van twaalf jaaren bereikt hebben. Dan worden zij ten Hove gezonden, in katoenen tabbaarten gekleed, en aan de hitte der Zonne blootgefteld, zo lang tot dat het zweet dooide klederen dringt. Den volgenden dag worden deeze tabbaarten den Koning aangebooden, die zich vernedert om ze allen te berieken; de maagden, welke hem voorkoomen niets onaangenaams aan zich te hebben, behoudt hij tot zijn eigen bijzonder vermaak, en de overige fchenkt hij aan zijne bedienden. In het Koninkrijk Afem trouwt ieder Man. vier Vrouwen; doch, opdat 'er geen huiskrakeel ontftaan moge, is elke Vrouw gehouden haar eigen Kinderen op te voeden. Wanneer iemand van deeze lieden ziek wordt, ontbieden zij eenen hunner Priesteren, die over hen ademt, en verfcheiden gebeden doet. Indien 'er zich geene hoop van herftellinge vertoone, gebiedt de Priester den kranke om aan chaor-boos, of den God der vier winden, te offeren. Dit, offer beftaat uit een grooter of kleiner getal Vogelen , naar gelange van de tijdlijke omftandigheden des lijders. Overeenkom-» fiïg  GESCHIEDENIS. 349 ftig met het getal der winden, wordt deeze offerande viermaal herhaald. Doch ingeval- / le dit geene goede uitwerking doet, en de kranke meer en meer begint te verergeren , neemen zij de toevlugt tot een ander middel , 't welk al lang, waarfchijnlijk zints de vroegfte tijden, onder hen bekend geweest is, omdat zij niet het geringde berigt wegens de aanleidende oorzaak , noch van den uitvinder kunnen geeven. Te weeten , het beste vertrek in het huis wordt verfierd met tapijtwerk; in het,boveneinde wordt een Altaar geplaatst , en het beeld eens Afgods daarop ten toon gefteld. Voorts vergaderen aldaar de Priester en de naaste bloedverwanten van den kranke, die 'er op een kostbaaren maaltijd onthaald worden. Het belachelijkfte gedeelte der plegtigheid , is, dat de perfoon , die den maaltijd geeft, verpligt is te danzen zo lang hij op zijne beenen ftaan kan. Wanneer hem dit niet meer mogelijk is, grijpt hij een ftuk linnen , tot dien einde aan den zolder vastgemaakt en na beneden hangende; door middel van deezen zwakken bijftand gaat hij voort met danzen, tot dat zijne lichaamskragten hem geheel begeeven, en hij in zwijm valt. Straks klinkt het fnaarenfpel door de kamer , en alle de aanweezenden benijden hem zijne gelukzaligheid , dewijl zij in de vaste overtuiging zijn, dat geduurende den tijd , welken hij in verrukking was (of in zwijm ligt) hij met den Afgod gemeenzaame verkeering hieldt. Gebeurt het dat de kranke tot gezondheid herfteld worde, dan wordt hij De SIMITE»* enz.  De ASEMITEH enz. \ 350 GODSDIENSTIGE hij geleid na den naastbijgelegen Tempel, , en aldaar voor het Altaar met olie gezalfd. Doch indien hij, in weerwil van alle de aangewende middelen , fterve , doet hun de Priester de verzekering, dat het geen zij gedaan hebben , hoogstaangenaam geweest is aan de Goden; en, hoewel het hun behaagde , den Lijder uit deeze benedenfte waereld weg te neemen , deeze daad, nogthans, de uitwerking was van oneindige goedheid en bermhartigheid, om hem deelgenoot te maaken van eene eindelooze Gelukzaligheid. Wanneer iemand fterfc, wordt zijn Lijk midden in het huis op den grond neergelegd. Eenige Priesters wandelen voorts rondom hetzelve, onder het uitftorten van verfcheiden gebeden, terwijl anderen , ondertusfchen , onledig zijn met de kamer met wierook en allerlei welriekende kruiden te bellrooien. Op de Doodkist zijn de beeltenisfen van verfcheiden foorten van dieren gemaald, allen dienende om eenige bedrijven des Overleedenen aan te wijzen. Terwijl de Priesters deeze Plegtigheden verrigten, flaan de dienstboden op koperen bekkens , met oogmerk om alzo de booze Geesten te verdrijven, welke, gelijk zij zich verbeelden , rondom het Lijk waaren. Zij gelooven, dat indien een Booze Geest over het lichaam des Overledenen liep, de Ziel zou wederkeeren, en hij zelve beroofd worden van die Gelukzaligheid, in welke hij was ingegaan. Eer het Lijk van daar gedraagen wordt, worden eenige perfoonen uit de nabuurfchap genodigd om daarbij tegenwoordig te  GESCHIEDENIS. 351 te zijn ; indien zij weigeren te koomen, ontftaat 'er eene groote verflagenheid onder het gezelfchap; hunne weigering wordt aangemerkt als een bewijs, dat de afgefcheidene Ziel ter helle is gevaaren. Het laatfte gedeelte der Plegtigheid, is, het draagen van het Lijk na het open veld , om aldaar tot asch verbrand te worden. Alle de bloedverwanten zijn dan in 't wit gekleed ,\ zijnde de kleur van 't rouwgewaat in deeze landen. De Priesters fteeken den brand in den houtüapel \ terwijl dit gefchiedt, worden 'er verfcheiden Lofzangen gezongen ter eere van hunne Goden. De bovenftaande zijn de gewoone Lijkplegtigheden van lieden van laageren rang, bijzonderlijk van de zogenaamde Leeken. Veel pragtiger, ondertusfchen , is de ftaatfie, wanneer een Aards- of minder Priester overleeden is. Hier van zullen wij het volgende berigt mededeelen, op het gezag van hun , welke daarvan Ooggetuigen geweest zijn. Gelijk de Priesters, onder alle Volken; aangemerkt worden als de hoofden, handhaavers of beftuurders van den Godsdienst, dus verdient het geene verwondering , dat zij, naa hun overlijden, met de ftaatelijkfte Plegtigheden gevoerd worden na het graf, of de plaats, daar zij zullen verbrand worden. Dit gefchiedt om het vuur van Bijgeloovigheid en Afgoderije leevendig te houden , welke, zo zij niet door de Reden worden beftuurd, altoos het menfchelijk gemoed zullen gevangen houden. Voor eenige jaaren ftierf de Opperpries-, • - ter. De ASEMITEH E enz.  De -ASEMITEN , enz. 352 GODSDIENSTIGE ter. Een berigt wegens zijne Lijkftaatfie zal ons een denkbeeld kunnen geeven van de plegtigheden, welke bij diergelijk eene gelegenheid omtrent anderen van den zelfden rang en waardigheid worden in agt genomen. Op het eigenfte oogenblik als hij den laatften adem uitblies , wierden alle vuuren uitgedoofd ; elk inwooner floot zijne venfters, als een teken van rouwe; de Tempels waren opgevuld met boetelingen, en niet een eenig' mensch zag men op de ftraaten. Met alle ftaatelijkheid, welke men zich kan verbeelden, wierdt zijn Lijk drie dagen openlijk ten toon gefteld. Het lag op een Altaar in den voornaamften Tempel; meer dan duizend Priesters omringden het, met waschkaarzen in hunne handen, en zongen geestelijke liederen rondom de Doodkist. Vijf honderd kleine kinderen, moedernaakt uitgekleed, woonden de Lijkftaatlie bij; elk hunner was om den middel met touwen en ijzeren ketenen omgord, en droeg een bundel takkebosfen op het hoofd, en een mes in de hand. Geduurende den optogt zongen zij de treurigfte liederen, welke men zig kan verbeelden, nu eens alle te gelijk , zomtijds een voor een. In twee klasfen waren deeze kinderen verdeeld ; de eerfte zong:,, O gij, die van ons zijt gegaan, om deel te neemen aan de vreug„ de des hemels, verlaat ons niet in deeze „ onze rampzalige ballingfchap. " De andere klasfe antwoordde hierop:,, Opdat wij nevens „ u mogen deelgenooten worden van deeze „ hemelfche gelukzaligheden. " Terftond hiernaa viel al het volk op de knieën, terwijl een  GESCHIEDENIS. 353 een bejaarde Priester eene Lijkrede deedt. Naa 't eindigen der Redevoeringe, was 'er een tweede optogt van Jongelingen, die, in het voorbijtrekken, hunnen eerbied bij den Overleedenen afleiden, en, terwijl zij de Doodkist omringden, hunne Sabels ontblootten, met oogmerk om den Duivel te verjaagen , en hem op te fluiten in zijn huis des rooks$ om aldaar tot in eeuwigheid te leeven, en de ftraffe te lijden voor de menigvuldige misdaaden, welke hij hadt gepleegd, zo wel tegen God zijnen Schepper, als tegen de wetten, voorgefchreeven om als een leiddraad in het gedrag van de Kinderen der menfcheh te verftrekken. Naa 't verrigten van deeze Plegtigheden , wierdt het Lijk des Opperpriesters op den houtmijt gelegd; zes Jongelingen van aanzienlijken huize getroostten 't zich om nevens hem verbrand te worden. Den volgenden dag deedt een Priester voor den Koning eene Redevoering , in welke hij breedvoerig uitweidde over de deugden des overleedenen Hoogepriesters. Zo ras de Redevoering was geëindigd, wierdt de asch des Priesters, als mede die der Jongelingen , welke te gader met hem verbrand waren, als een dierbaar overblijfzel, onder 't Volk verdeeld. De inwooners van Ava , hoewel zij, ten aanzien van de meeste andere Godsdienstige Plegtigheden, na genoeg met hunne nabuuren overeenftemmen, verbranden, egter, hunne dooden niet. Zij begraaven de lichaamen hunner bloedverwanten, en zijn van begrip, dat zij, naa dit leeven te hebben doorgebragt I. deel. Z in De ISEMITEffJ eng.  De 4SEMITEN enz. 354 GODSDIENSTIGE in het pleegen van goede werken, ingaan in , de eeuwige Gelukzaligheid ; doch , zo zij ' hunne naasten beleedigd, of zich aan eene wellustige losbandigheid hebben fchuldig gemaakt , zij dan, in den toekoomenden üaat, met honger en dorst zullen geftrafc worden. Wanneer een Lijk na 't graf wordt gedraagen, worden tevens zommige van hunne Afgoden in ftaatelijken optogt rondgevoerd ; ook legt men eenige fpijze in het graf. Iet ihijdigs met de" mensclilijke natuure ontmoet men in de Lijkplegtigheden hunner Koningen. Wanneer het Lijk wordt uitgedraagen om ter Aarde befteld te worden, hoort men het gezang van liederendoor een aantal van Zangers daartoe gehuurd. Zodra het lichaam in het graf is neergelaaten, drinken alle zijne Vrouwen, Bijwijven, Staatsdienaars en andere foortgelijke afhangelingen , ieder een glas vergif, 't welk doorgaans zo (lerk is, dat zij binnen het tijdverloop van een uur den geest geeven. Nevens den Koning worden alle deeze in het zelfde graf gelegd, om hem na de andere Waereld te verzeilen ; te gelijk met hem worden nog begraaven zes Paarden, twaalf Kameden, een Elefant , en twintig Jagthonden, om zich daar mede te vermaaken, naadat hij zal ingegaan zijn in den ftaat van Gelukzaligheid. Voorheen hebben wij reeds aangemerkt, dat de boven vermelde Heidenen zich van koperen Vaten bij wijze van Schellen of Klokken bedienen, om daar mede zulke Duivels te verfchrikken en te verdrijven, als de rust des  GESCHIEDENIS. 355 des Overleedenen zouden kunnen verftooren. Dit geeft eene natuurlijke aanleiding tot het onderzoek na de oudheid en 't gebruik van Klokken in de Kerken. Bij de aloude Grieken en Romeinen waren de Klokken onbekend; en wat aangaat de Christenen, geduurende de drie eerlte Eeuwen der gemeene Tijdrekeninge waren deeze genoodzaakt, met zo weinig gerugts als doenlijk was hunne Godsdienstige zamenkomsten te houden De Kardinaal baronius was van gevoelen , en niet geheel zonder reden , dat door ieder Vergadering een zeker perfoon benoemd wierdt, welke bij alle de Leden rond ging, om hun den tijd der bijeenkomste aan te zeggen.. . In de Vijfde en Zesde Eeuwe leezen wij, dat men, in Egypte en Palestina , zich van Trompetten bediende, om het Volk tot den Openbaaren Eerdienst zamen te roepen ; doch in de Kloosters wierdt het gebruik ingevoerd, dat de Monniken bij beurten bij de deuren der Cellen rondliepen, en met een hamer op de vensters klopten. In een Nonnenklooster, in de Vijfde Eeuwe,te Jeruzalem, door eene Romeinfcbe juffrouw ,paula genaamd , geftigt, wierdt het zein gegeeven, door het zingen van Hallelujah; doch, in andere gewesten van het Oosten, gefchiedde dit, door met twee nukken houts tegen elkander te flaan. 't Blijkt niet zeker, wanneer het gebruik van Klokken 't eerst in de Westerfche Kerk is ingevoerd; doch het gemeene gevoelen is dat dit géfchied zij omtrent het begin der Z 2 Ze. De ASBMITE»; enz.  De ASÏM1TES enz. "> 356 GODSDIENSTIGE Zevende Eeuwe ; hoewel de Roomfche , Schrijvers, in 't bijzonder de Kardinaal bona, getragt hebben den oorfprong van dit gebruik te zoeken al onder de regeering van Keizer constantinus den grooten: om reden dat de Heidenen , in dien tijd, in hunne Tempels,kleine fchelletjes gebruikten , om het Volk tot Godsvrugt op te wekken. Maar het gevoelen diens Kerkvoogds wordt niet onderfteund door het getuigenis van Schrijvers van behoorlijk gezag. Naadat de Turken Conftantwopote veroverd hadden, verbooden zij den Griekfebe Christenen het gebruik van Klokken. Om deeze reden hingen die ongelukkige verdrukten ijzeren plaaten aan boomen, na genoeg in de gedaante van het beflag van onze wagenwielen , met gaten in de lengte gemaakt; op deeze klopten zij met kleine ijzeren hamers, om de Monniken tot het Gebed te roepen. Veel bijgeloofs wordt, in de Roomfche Kerk , met de Klokken gepleegd ; men wil dat zij de duurzaamheid van 't Euangelium verbeelden, welks geluid is uitgegaan over alle landen. Daarenboven verbeelden zij de getrouwe aanbidding en grootmaaking van god, en de Leeraars, die het woord verkondigen. In de Roomsch - Katholijke Kerk mag geen Klok gebruikt worden, voordat zij is ingewijd op de volgende wijze. De Klok wordt opgehangen , en op zulk eene wijze geplaatst, dat 'er voor etlijke perfoonen ruimte gelaaten worde om rondom dezelve te kunnen wandelen. Naadat men alvoorens gereedgemaakt heeft een pot met gewijd wa-  GESCHIEDENIS. 357 water, nevens een pot met olie, en een anderen met zout, wierook,myrrhe en katoen, nevens een nuk brood , begint de Priester den^ optogt, verzeld van de voornaamfte perfoonen van de Parochie , voornaamlijk die geen en , welke de Klok bekostigd en aan de Kerk ten gefchenke gegeeven hebben. De optogt begint van de plaats, daar de Kerkelijke fieraaden bewaard worden ; de Priester, die den dienst verrigt, zich bij de Klok hebbende neergezet , doet eene redevoering tot het Volk, waarin hij een berigt geeft van de natuur der plegtigheid. Daarnaa mengt hij een weinig zouts onder het gewijd water, en doet een gebed in 't Latijn, Waarin hij 00d bidt dat het Hem behaagede Klok van kragt te doen zijn om de booze Geesten te verdrijven, het Volk tot Godsvrugt op te wekken, ünweders , Aardbeevingen , in één woord , alle die natuurlijke onheilen en bezoekingen te voorkomen, aan welke de menfchen in dit leeven zijn blootgefteld. Voorts doopt hij een kwastje in het gewijd water, en befprengt daarmede de Klok driemaalen, onder het uitfpreeken der woorden: I-k d'iof) u in den naam des Vaders, des Zoons en. des Heiligen Geests. Hiernaa wordt het vat of de pot, de olie bevattende, geopend, en de Priester den duim van zijn rechterhand daarin gedoopt hebbende, brengt hij dien tegen het middelfte gedeelte van de Klok, en maakt aldaar het teken van het kruis. Wijders wordt de achtentwintigfte Plalm gezongen; de Klok wordt zevenmaal met het kruis getekend, en aan Z 3 den Do ASEMITEHp. enz.  De AtKMITCN, enz. 358 GODSDIENSTIGE den een'of ander'Heilige toegewijd. Ten befiuite wordt de Klok met wierook en myrrhe berookt , en alles beflooten met het gebed, tot tijtel voerende: De daauiv van den Heiligen Geest. Volgens de Roomfche Schrijvers, zijn alle deeze Plegtigheden zo veele zinnebeelden van bijzondere verborgenheden. De Inwijding der Klokken, bij voorbeeld, betekent den pligt der Leeraaren; het wasfchen met gewijd water wijst aan de offerande (of het Sacrament) van den Doop j de zeven kruizen, dat de Herders en Leeraars alle de overige menlchen moeten overtreffen in de gaaven van den Heiligen Geest; en dat gelijk de rook van het reukwerk in de Klok opklimt en dezelve vervult, alzo de Herder, met de gaaven van den Heiligen Geest verfierd, het re uk werk van de geloften en gebeden der geloovigen ontvangt. Nog dieper verborgenheden , egter , hebben zommige Schrijvers in de Klokken gezogt. Zij zeggen, dat het Metaal de kragt en de ffeikte van des Predikers verftand betekent, en de klepel zijne tong; het liaan van de klepel, het doorftrijken der zonde door de tong; en het geen de klepel vasthoudt, de gemaatigdheid der tonge. Het hout, waar aan de Klok hangt, betekent het hout des kruis, en de deelen, aan welke het hout is vastgemaakt, de Godfpraaken der Profeeten. Het ijzer, waarmede de Klok aan het hout is geklonken, wijst aan des Predikers verknogtheid aan Christus. De kloktouwen zijn insgelijks niet zonder verborgenheden; de drie Arengen,  GESCHIEDENIS. 559 gen, uit welke het touw is zamen gefteld, wijzen aan de drie betekenisfen der H. Schriftuure, de Gefchiedkundige, Zedekundige en Geheimzinnige, üp de zelfde wijze zoeken de Heidenen verborgenheden in hunne Klokken. De Turken gedoogen ze niet jö hunne Godsdienstige Vergcderplaatzen. Z 4 Di Do ASIMITEN, enz.  %6o GODSDIENSTIGE ©8 11 0 U A AHEN. De godsdienst der peguaa nen. Het Koninkrijk Pegu ligt aan geene zijde van den Ganges. De vastgeftelde Godsdienst is het Heidendom. Ten aanzien van hunne Godsdienstige begrippen , ftaan zij in één gevoelen met zommige Ketters onder de Christenen, bijzonderlijk de Manicbeeuwen : want zij gelooven in twee Opperfte of eerfte beginzels, het eene goed, het ander kwaad. Van hier dat zij aan den Duivel, als den veroorzaaker van het kwaade, offeranden toebrengenden niet aan het goede Weezen, om dat zij gelooven dat dit hun geen leed kan noch wil toebrengen. Zij bidden derhalven den Duivel aan , om zijne gunst en goedertierenheid te verwerven; aan hem, hoewel onder verfchillende gedaanten , doen zij hunne geloften en gebeden. Zij gelooven in eene altoosduurende opvolging van Waerelden, en zo ras de eene verbrand is, dat 'er eene andere uit derzelver asfche. voortkoome. Zulk een verheven denkbeeld hebben zij van de heiligheid der Krokodillen , dat zij gelooven dat de zulken, welke van hun verflonden worden, overgaan in de hemelfche Gelukzaligheid. Zij zijn van begrip , dat de Aapen menfchelijke Zielen hebben, en voormaals menfchen geweest zijn; dpch dat zij, tot ftraffe van zekere misdaaden, welke zij gepleegd hebben , door de Goden, in de tegenwoordige gedaante zijn herfchapen. Doch het voornaamrte voorwerp van hun Godsdienstig eerbewijs, is de witte  GESCHIEDENIS. 361 Elefant. Van hier dat de Koning van Pegu, onder andere eernaamen , den tijtel voert van Heer van den witten Elefant. Den Elefauten wordt de fpijze toegediend in keurlijk vergulde zilveren ichotels,en wanneer zij na buiten geleid worden om een luchtje te fchep. pen, wordt voor hun op verfcheiden foorten van fpeeltuigen gefpeeld. Onder het wandelen , wordt hun, van zes perfoonen van hoogen rang, een verhemelte boven 't hoofd gedraagen; bij hunne te rugkomst, maakt een van 's Konings gelei-jonkers bij hen zijne opwagting met een zilveren bekken , en wascht hun de voeten. Varelias is de gemeene benaaming der Tempels in Pegu; zij zijn in de gedaante van Pyramiden gebouwd, met zeer breede voetüukken. Men verhaalt dat in een van deeze Tempels niet minder dan honderd-en-twintigduizend Afgoden zijn. Doch, waarfchijnlijk, zijn deeze zeer klein, en zommigen , mis» fchien, niets anders dan Beeldfpraakige zinnebeelden , die, in de meeste gewesten van 't Oosten, in doorgaand gebruik zijn. Vermits deeze Tempels van eene menigte van Bedevaartgangers bezogt worden, zijn de meeste zeer rijk ; in het Voorportaal ftaat een groot Watervat, waarin zij hunne voeten wasfchen. Hunne eerfte daad van Godsdienstige eerbetooninge, is, dat zij hunne handen aan hun hoofd brengen, als een teken van eerbied, aan het voorwerp hunner aanbiddinge verfchuldigd. Behalven deeze Tempels, welke, in zekeren zin , hunne Kathedraals of Hoofdkerken kunnen gaZ 5 noemd ' E G U A A« SIN.  Do ■ HBüAAKEK. 36a GODSDIENSTIGE noemd worden, hebben zij nog verfcheiden kleinere, welke tot het zelfde oogmerk als onderons de Kerfpel-Kerken dienen; deeze worden Kiacks genaamd. Doch de grocta Tempels worden alleen van de Pelgrims bezogt, omdat in deeze alleen de groote offeranden geofferd worden , de voomaamfte Afgoden hunne Altaaren hebben, en de Priesters van den eerften rang hun verblijf houden. Vermids de Duivel het voornaamfte voorwerp van hunnen Eerdienst is, dus hebben zij ook eene menigte Altaaren ter zijner eere geftigt; om zijne gramfchap te bevredigen, en zijne gunst te verwerven, worden deeze Altaaren met bloemen verfierd, en dagelijks offeranden op dezelve geofferd. Wanneer de Peguaanen van eene ziekte worden aangetast, doen zij plegtige geloften, zo zij tot voorgaande gezondheid herfteld worden , Altaaren te zullen bouwen, en dagelijks op dezelve offeranden offeren. De Godsdienstigen op hunne wijze loopen zomtijds langs de ftraaten der Steden, vóór het aanbreeken van het daglicht, met brandende fakkels in hunne handen , en manden met Rijst draagende, onder het geroep dat zij den Duivel van allerlei foort van mondbehoeften voorzien zullen. Zij bedoelen hier mede, om den Duivel voor dien dag te weerhouden, dat hij niet rondloope , zoékende wien hij zal verflinden. Indien het gebeure dat een Godsdienstige, in dit werk onledig, van een Hond op de hielen gevolgd worde, gelooven zij in goeden ernst dat de Duivel hem last heeft gegeeven om  GESCHIEDENIS. 363 om te verflinden 't geen zij na 't Altaar draagen ; zonder eenigen verderen omflag werpen zij het op den grond. 'Er zijn 'er, die nimmer eenige ipijze gebruiken, zonder alvoorens een gedeelte van dezelve agter hunnen rug te hebben geworpen , 't welk van de honden, of, gelijk zij zich verbeelden, van den Duivel wordt gegeeten: want zij gelooven dat de Honden als Gezanten van den Duivel worden afgevaardigd. Zelf gebeurt het wel eens, wanneer een Huisvader van een vlaag van Godsdienstigheid wordt bevangen , dat hij nevens zijne Vrouw en Kinderen zich een maand lang van huis begeeft, en het bezit daar van voor den Duivel overlaat. In zulke gevallen wordt het huis zeer rein en van alles wel voorzien gelaaten. De Maandag wordt, door dit geheele Koninkrijk, ter plegtige openbaare Godsdienstoeffeninge afgezonderd. Op dien dag houden de Priesters , welke zij Talapoins noemen , in eie Tempels, redevoeringen voor het Volk. Wijders vieren zij verfcheiden ftaatelijke Feesten. Een van dezelve draagt den naam van Supan - Giacbe; het is eene foort van Bedevaart, welke de Koning en de Koningin , verzeld van de geheele Koninklijke familie, en een grooten toeloop Volks, na eene zekere plaats doen, twaalf mijlen van de hoofd ftad gelegen. Jn den morgen van dien feestdag rijden de Koning en de Koningin uit, gezeeten op een zegewagen, zo pragtig en rijklijk verfierd met Juweelen en Edelgefteeiiten, dat zij de oogen der aanfehouwe- ren> De ■ E O U A A> NEN.  De ïIGUAi NEN. 364 GODSDIENSTIGE ren, die in ftille verwondering opgetoogen • ftaan, doen fchemeren. Een ander feest voert den naam van SapanCatena; gedeeltlijk wordt het doorgebragt en gevierd met het maaken van kleine pyramidaale huisjes, ten vermaake van den Koning en zijne Vrouwen. Vermids de Koning de uitfpraak doen moet over 't werk van eiken kunftenaar, fluiten zij zich op in afzonderlijke vertrekken, op dat niet de een des anderen werkftukken zien zal, voor dat zij den Koning worden aangebooden. De kunstftukken, in welke de Koning 't meest genoegen vindt, neemt hij tot zich; dit befchouwt de kunstenaar als de hoogfte eere , welke hem kan worden aangedaan. Sapan - Daiche is de naam van een derde feest; in den eigenlijken zin is dit een Waterfeest. De Koning en alle de leden van 't Koninklijk gezin befprengen zich zelve met xvater, waarin Roozen te weeken gelegd hebben; alle de Burgerlijke zo wel als Krijgsamptenaars volgen hun voorbeeld. Van dit water werpt men uit de venfters op de hoofden van 't gemeene Volk, terwijl het voorbijgaat ; doch zommigen zijn hierop zo weinig gefteld, dat zij zich zorgvuldig binnens huis houden. Alle de plegtige Feesten der Veguaanen worden naar de verandering der Maane gefcbikt. Onder deeze is 'er nog een, SapanDonon geheeten; hunne Matroozen , of de lieden, welke op de Veerfchuiten vaaren, roeien dan om een prijs; die denzelven be-. haalt, ontvangt van den Koning een Mantel, wel*  GESCHIEDENIS. 365 welken hij vervolgens draagt , zo dikmaals hij in den Tempel bij de plegtige offeranden , tegenwoordig is. Beneden de twintig jaaren worden hunne Priesters of Talapoins niet in de gewijde Orden toegelaaten. Tot dat zij dien ouderdom bereiken, worden zij opgevoed in bekwaame fchoolen, in welke zij, volgens hun Zamenftelzel van geleerdheid, onderweezen worden. Voordat zij worden aangenomen, moeten zij een naauwkeurig onderzoek ondergaan , wegens de vorderingen, die zij gemaakt hebben, zoo in de geleerdheid in 't algemeen, als bijzonderlijk over ieder punt van hunne Geloofsleuze. Zij moeten zweeren dat zij alle vermaaklijkheden deezer waereld zullen verzaaken , en in een ongehuwden ftaat hunnen leeftijd doorbrengen. Verfcheiden maaien moeten zij dit onderzoek ondergaan. Naadat een Nieuweling deeze ondervraagingen doorgedaan, en de goedkeuring zijner Opperften heeft verworven, klimt hij op een fchoon Paard, en wordt dus in zegepraal langs deftraaten gevoerd, onder het geluit van flaande trommen en fnaarenfpel. Op deeze wijze zeggen zij vaarwel aan de pragt en de ijdelheden deezer Waereld. Zodra zij het Orden-gewaat hebben aangetrokken , worden zij geleid na eene plaats, eenigermaate naar een Klooster gelijkende, op een kleinen afftand van de ftad gelegen. Dit Klooster beftaat uit eene lange rije Celletjes,langs den weg gebouwd;ieder Celletje is niet hooger dan zeven of acht voeten. De EGUAA* NEN.  Re 9i G U A A- NEN. 36*6 GODSDIENSTIGE ten. Hier en daar ontmoet men ze ook in de bosfchen. Eiken dag doen deeze Priesters niet meer dan éénen maaltijd ; hoofdzaaklijk beftaat dezelve uit moeskruiden en wortelen, welke zij koopen voor het geld, welk hun van de Godsdienstigen ten vrijwilligen gefchenke wordt gegeeven: want alle onze Reizigers getuigen eenpaarig, dat zij nimmer bedelen. Zij hebben kleine gebouwen in de gedaante van Kapellen; in deeze vieren zij de veranderingen der Maane; op deezen tijd zendt hun het Volk zo veel leevensmiddelen, als het kan bijeenbrengen. De Talapoins gaan met gefchooren hoofd en kin, en met hunne voeten en den rechter arm bloot. Om zich voor het fteeken der Zonne, en tegen de ongemakken van wind en weder te beveiligen , bedienen zij zich van Zonnefchermen. Wanneer een der Priesteren fterft, bewaaren zij zijn Lijk verfcheiden dagen, en geeven ter zijner eere een openbaaren maaltijd. Het Lijk wordt openlijk ten toon gefteld op eene ftellaadje , opzettelijk ten dien einde opgericht; de Priesters ftaan rondom hetzelve, en verrigten verfcheiden plegtigheden , welke eigenlijk de Lijkdienst of Uitvaart mogen genoemd worden. Hiernaa wordt eene menigte welriekend hout rondom de ftellaadje op een gettapeld , en het Lijk, in de tegenwoordigheid van alle de aanfchouwevs, tot asch verteerd. De beenderen, welke onverbrand onder de asch worden gevonden , worden zorgvuldig bijeen verzameld, en in een aarden Lijkbus be- graa-  GESCHIEDENIS. 367 graaven, agter de Cel, waarin de Overleedene zijn verblijf 'gehouden heeft. De asch wordt in de rivier geworpen. Ten aanzien van hunne huwelijksplegtigheden koomen zij overeen met veele andere Heidenfche Natiën, immers in de meeste opzigten : want, ten aanzien van zommige bijzonderheden, ontdekt men eenig onderfcheid. De Bruidegom is gehouden de Bruid van haare Ouders te koopen, en het geld te fchieten eer hij haar ontvangt. Doch, dewijl de E:htfcheidingen onder hen zeer algemeen zijn, moet in zulk een geval het geld te rug gegeeven worden. Wanneer dit gebeurt, zendt de Man zijne Huisvrouw aan haare hoed verwanten, zonder eenige verdere plegtigheid , of zonder dat hij zelf reden van zijn gedrag geeve; ftraks worden hem de kooppenningen te rug bezorgd. De nagelaatene goederen der zulken, welke zonder kinderen overlijden, vervallen aan den Koning;en hij is geregtigd tot een derde gedeelte van de bezittingen der zulken, die kinderen nalaaten. De aanzienlijklten en vermogenden in Pegu koopen, voor een klein fommetje, de dochters der behoeftige lieden , inzonderheid de fchoonfte onder haar; en hoewel zij dezelve flegts een korten tijd behouden, en ze voorts aan haare Ouders te rug zenden, belet dit, egter, niet dat zij vervolgens van andere mannen worden aangezogt. Veel billijker en menschlievender zijn de gewoonten der Peguaanen, dan die plaats hebben in het gebied van den Grooten Mogol, als die de goederen van eenen iegelijk zijner on- Da PEGUAANEN.  De f EOUAANEN. 368 GODSDIENSTIGE onderdaanen, bij derzelver overlijden , in verzekering neemt, zonder voor de nagebleevene Vrouwen of Kinderen eenigzins te zorgen. Niet meer dan ééne Vrouw trouwt de Koning; doch hij houdt een groot getal Bijwijven, zomtijds ten getale van duizend en nog meer. Wanneer in Pegu een kind wordt gebooren, binden zij het een klein fchelletje rondom den hals, en in hetzelve de tong van een flang. Hoewel dit het kind in 't eerst pijn veroorzaake, wordt het door lengte van tijd daaraan gewoon. In meer gevorderde jaaren wordt het als een fieraad aangemerkt. Daarenboven doen zij de Opperhuid der kinderen doortrekken van een verf van blaauwagtige kleur; doch deeze, in ftede van hun eenige fchoonheid bij te zetten, doet eene ftrijdige uitwerking , en bederft de natuurlijke kleur. Even als onder andere Heidenfche Natiën, bekleeden de Priesters in Pegu den post van Geneesheeren. Wanneer een Peguaan ziek wordt, krijgt een der Priesteren last om hem op te pasfen ; hij ontvangt dan den naam van Vader des Duivels. Deeze perfoon , die , van wegen zijne kunde van Godlijke en menfchelijke zaaken, zeer hooggeagt wordt, beweert het geheim te bezitten van't geen denboozen Geest het aangenaamst en welbehaagelijkst is; hij onderligt den Lijder hoe hij deszeli's gramfchap moet bevredigen. Een groote maaltijd wordt voor den Duivel aangericht , en het Volk danst op het geluit van Zang en Snaarenfpel. De Peguaanen gelooven in de zielsverhuizing van het eene lichaam in het ander; doch zij zijn   PLiE GTIGHJ53JÜETÏ BIJ ME BJBGÏAATEIÏIS ~VK>  uEN KONING "YAN PEGU GEBB.UIKEX.IJK.   GESCHIEDENIS. 369 zijn tevens van begrip, dat de Zielen, naa dat zij verfcheiden lichaamen bewoond hebben, , zullen ingaan in een ftaat van altoosduurende gelukzaligheid. Wanneer de Koning fterft, worden 'er twee Booten met vergulde overdekzels gereed gemaakt, in de gedaante van een Pyramide; ih 't midden en tusfchen dezelve wordt een fteLlaadje opgericht, en op dezelve het Lijk openlijk ten toon gelegd. Onder de ftellaadje wordt een vuur ontftoken; de welriekendfte foorten van hout, welke 'er te bekoomen zijn, dienen tot brandftoffen van hetzelve. Allerlei kruiderijen worden in dit vuur geworpen: zodat het geheel den lieflijkften reuk; geeve, dien men zich kan verbeelden. Voorts laaten zij de Booten de rivier afdrijven; terwijl het vuur. het Lijk verteert, zingen de Priesters of Talapoim verfcheiden liederen , en doen eenige gebeden; dit duurt zo lang het vuur brandt. Naadat het vuur is uitgebluscht, koelen zij de asch met melk;en naa dezelve tot een vasten klomp gekneed te hebben, werpen zij dien, aan den mond der riviere, in Zee; doch de beenderen, welke uit de asch worden verzameld , worden begraaven in een Graf, ter eere des Overleedenen gemaakt. De Begraafenisptegtigheden van t gros der Peguaanen verfchillen van die des Konings. Bij 't overlijden van een gemeen Peguaan, wórdt 'er een Lijkftapel in het veld opgericht, nabij de plaats, daar de Overleedene voormaals woonde, liet Lijk wordt op een Baar gelegd , in 't midden van welke een I. deel. Aa Koe- El* ' EOU AA" NEW.  De JIOl'AAMEN. 370 GODSDIENSTIGE Koepel, of ook wel een kleine Pyramide ftaat. Daarnaa wordt de Baar, of Draagftoei, met verguld riet kunstig overdekt, en van zestien perloonen na den Houtttapel gedraagen. De bloedverwanten en vrienden des Overleedenen volgen het Lijk, en naadat het door het vuur verteerd is, doen zij aan de Priesters een gefchenk voor hunne gedaane moeite; voorts keeren zij na huis, daar zij een uitvaartmaaltijd geeven, die twee dagen duurt. Naadat dit feest is afgeloopen , begeeft 2ich de Weduw des Overleedenen, van haare bloedverwanten vergezeld , na de plaats alwaar het Lichaam verbrand is, om haare traanen over de asch uit te ftorten. Voorts verzamelen zij de beenderen, welke door de vlammen niet verteerd zijn,en begraaven dezelve met allerlei tekens van droefheid en boezemfmarte. Het rouwgewaat der Vrouwen, zo wel als dat der Mannen , beftaat voornaamlijk in het fcheeren van hunne hoofden; dit wordt voor het in 't oogloopendst eerbewijs gehouden, welk men den Overleedenen kan betoonen, dewijl niets onder hen zo hoog geagt wordt als fchoon hair. Dewijl 'er zo veel gezegd en gefchreeven is over de Godsdienstige eerbetooning deezer Afgodendienaaren aan den Duivel , zullen wij hier een kort berigt geeven wegens de begrippen der Ouden ten aanzien van dit Weezen, 't welk als de groote wederpartij en vijand van 't Menschdom wordt aangemerkt. Demons, of Duivels, worden van ed  GESCHIEDENIS. s?t de Christenen altoos in een kwaaden zin genomen ; hiervoor hebben wij het gezag van onzen Heere en van alle zijne Apostelen. De Heidenen geloofden dat de Duivels zo wel lichaamen als zielen hadden, en hoewel zij onfterflijk waren , nogthans, aan de zelfde driften als de menfchen onderhevig zijn. Wijders geloofden zij dat zij 't vermogen hadden om toekoomende gebeurtenisfen te kunnen voorfpellen, en dat de droomen de uitwerkzels waren van hunne oppermogende Voorzienigheid. Volgens hen bragten zij de gebeden der menfchen over in den Hemel, en het antwoord der Goden van daar wederom op de Aarde. Zeer verwarde begrippen voedden de Kerkvaders ten aanzien van de Demons of Duivelen. Justi'nus de martelaar fchrijft hun menigmaalen Zodanige bedrijven toe, welke zonder een lichaam niet kunnen verrigt worden. Hij zegt, dat zommige Engelen, aan weiken god het bewind over deeze Waereld hadt opgedraagen, weldra zijne wet overtraden, en door de vleeschlijke gemeenfchap, welke zij met de naakomelingert van adam hielden , die Weezens teelden , welke wij Duivels noemen. Verre de meeste Kerkvaders, die naa hem geleefd hebben, ltaan hieromtrent met hem in één gevoelen. Zeer vreemd en zonderling zijn de gevoelens der Joodfehe Rabbijnen omtrent de Duivelen; zij zeggen dat de Godsdienstige eerbetoöning, hun toegebragt , de laatfte foort van Afgoderije was. Men vindt 'er onder hen, die van meening zijn dat 'er eene Aa a foort Ds PEGUA/j' NEN.  De 11 G U A A- NEN. 37a GODSDIENSTIGE foort van Duivelen is, die herhaalde reizeri aan de Kinderen i s r a ë l s in de woestijne verfcheenen onder de gedaante van Bokken. Doch het blijkt niet dat de Jooden immer hen Godsdienstig vereerd hebben,zelf niet in dien tijd, toen zij zich aan de plompfte Afgoderij hadden overgegeeven. indien zij ooit de Duivelen onder de gedaante van Bokken gediend hebben, moeten zij deezen Eerdienst geleerd hebben van de oude Egyptenaaren, die deeze dieren als heilig aanmerkten. Minucius felix, een oud ChristenSchrijver , erkent het aanweezen van Duivelen ; dit denkbeeld fchijnt hij van de Dichters ontleend te hebben ; doch hij voegt 'er nevens, dat onder de VVijsgeeren deeze zaak in gefchil was. Socrates ftondt ook in dit gevoelen : want hij wierdt altoos verzeld van eenen gemeenzaamen Geest, Demon of Duivel. De Magi in Perfie, en andere gewesten van het Oosten, beweeren dat zij alle hunne kunstenaarijen door den bijftand des Duivels verrigten ; zij verbeelden zich dat deeze onreine Geesten verborgen zijn onder de Beelden, in hunne Tempels opgericht; Zomtijds draagen deeze Demons of Duivels den naam van Genii. Niet alleen de Heidenen, maar ook de Mabomethaanen gelooven $ dat het bewind over de zaaken van deeze benedenfte Waereld aan hun is opgedraagen, en dat de bijzondere tusfchenkomsten der Voorzienigheid hun moeten worden toegefchreeven. Bij plat o vinden wij de volgende be- fchrij-  GESCHIEDENIS. 373 fchrijving van de Genii: „ Het zijn Geesten ., (dus fchrijft hij) dienimmer lichaamen be„ woond hebben ; ieder menfche is een Genius toegevoegd, om getuige te zijn van „ alle zijne bedrijven op aarde. Wanneer „ een mensch llerft, voert de Genius zijne Ziel na de andere Waereld, en brengt zijn „ getuigenis in bij den Regter." De Ouden geloofden dat niet alleen geheele landfchappen onder eenen bijzonderen Genius ftonden, zo wel als ieder mensch in *t bijzonder, maar ook de boomen, bronnen en bosfchen, zelf de kunsten en weetenfchappen. Jaarlijks, zomtijds meer dan eens in een jaar, wierden aan deeze ingebeelde Weezens offeranden toegebragt ; veele van deeze waren zomtijds zeer kostbaar. Uit eene plaats bij plutarchus fchijnt het te blijken , dat de Grieken en Romeinen van meening waren , dat ieder mensch van twee Genii wierdt opgewagt. Die met regt beroemde Schrijver verhaalt, dat 's avonds vóór den flag van Pbilippi, terwijl brutus droefgeestig in zijne kamer zat, een Weezen van. eene wanftaltige gedaante aan hem verfcheen, en gevraagd zijnde, wat God of Duivel hij ware , tot antwoord gaf: „ Ik ben uw „ booze Geest, b r u t u s ; gij zult mij te „ Pbilippi ontmoeten." Brutus, zich hierover niet ontftellende, antwoordde het verfchijnzel: ,, Ik zal u daar zien." Den volgenden dag verloor deeze dappere Romein den flag, en floeg gewelddaadige handen aan zich ?elven. Zeker is het dat plutarchus Aa 3 geen, Ce PE G U A K' NEN.  De t E G U A A NEN. 574 GODSDIENSTIGE geen bijgeloovig Schrijver was ; doch hoe veel ftaats op deeze vertelling te maaken zij, zullen wij thans niet onderzoeken. De Mahomethaanen gelooven, dat de Waereld, veele duizenden jaaren eer adam gefchapen was, van Genii wierdt bewoond, en dat Eli as van den hemel wierdt gezonden pm hen na een afgelegenen hoek te verjaagen ; dat zij, zints dien tijd, gebruikt zijn als gedienstige Engelen om de menfchen op te wagteu, hen tegen gevaaren te beveiligen, en door djt leeven te geleiden. Wanneer wij het geloof, wegens de beftaanlijkheid van Geesten, van zo veele Volken , zo in vroegere als laatere tijden , vinden aangenomen, kunnen wij geene andere reden geeven van de algemeenheid van dit gevoelen, dan de Overlevering. De Heilige Schriftuur gebiedt ons te gelooven in het beftaan zo wel van kwaade als van goede Engelen; maar ons vyordt insgelijks gebooclen, hen niet Godsdienstig te vereeren. Dus leezen wij, Openb. A1X: 10. fk viel neder voor zijne weien om hem te aanbidden, en hij. zeide tot mij: Ziet dat gij dat niet doei, ik 'ben uw Mededienstknegt. Van de bediening pf het werk der Engelen vinden wij een duidelijk berigt, Pfalïn XC1: 11, 12. Hij zal zijne Engelen van u beveelen , dat ze u bewaaren in alle uwe wegen ;zij zullen u op de bahiV'it draagen, opdat gij uwen voet aan geeeen /leen floot. Nog veele andere plaatzen konden wij hier aanvoeren; doch deeze kumneuten voldoenden bewiize dienen, dat de be-  GESCHIEDENIS. 37$ beftaanlijkheid van Geesten een gevoelen is, van Jooden, Christenen, Mahomethaanen en Heidenen algemeen aangenomen. Ook kunnen wij hier uit leeren,dat de leer wegens de Onfteiflijkheid der Ziele nimmer door een geheel Volk in 't Heelal ontkend wierdt, dat dezelve altoos een algemeen erkend beginzel geweest is, en dat onze verwagting van deZelve de eenige grondflag en regelmaat van onze hoopc en vreeze is. Aa 4 De De PEGUAA» NU W,  376 GODSDIENSTIGE Do ndanks alle zijne poogingen, was hij niet n ftaat om het uit te blusfchen. Hierom vervoegde hij zich bij sommona-codom, jnet ernftig verzoek tot deezen liefdedienst. Doch,  GESCHIEDENIS. 381 Doch deeze God weigerde hem zijne bede in te willigen, voor reden geevende dat indien het Menschdom eens ontflagen was van alle vreeze voor ftraffe,hetzelve tot nog grooter, en eindelijk tot de uiterfte Zedenverdorvenheid zou overflaan. Iets behelst dit gevoelen, 't geen volkomen overeenftemt met de beginzels van den Natuurlijken Godsdienst, en met de denkbeelden, welke wij ftervelingen aangaande Regt en Onregt vormen. De Siammers zijn in het vaste gevoelen $ dat sommona-codom eens zal wederkeeren om hen met zijne tegenwoordigheid te vereeren ; doch zij verwagten dat hij dan zal verfchijnen onder de gedaante van een Slegthoofd. Dit is de reden, dat zo dikmaals zij eert krankzinnig mensch ontmoeten, zij denzelven Godlijke eere bewijzen. Veele zonderlinge voorbeelden verhaalen zij van de jaloezij, welke tusfchen sommona-codom en thevatat plaats hadt; doch zij zijn het niet eens of zij volle broeders j dan flegts verdere bloedverwanten waren. Naadat thevatat zich in de Priesterlijke Orde hadt begeeven , wendde hij voor , het vermogen te bezitten van wonderwerken te kunnen verrigten, en eene gedaante aan te neemen, welke hij goedvondt. Zo onverzoenbaaren haat hadt hij tegen sommonacodom opgevat, dat hij alles in het werk ftelde om hem verdriet en kwelling aan te doen; doch zo verheven en fchitterende waren sommona - codom's deugden dat thevatat eerlang van een menigte zijner naavolgeren wierdt verlaaten; dit deedt hem Vê SIAMMERS.  SIAMMERS. SÖa GODSDIENSTIGE hem befluiten om zich met hem te verzoenen. Om deezen zoen te treffen, deedt hij sommo* na-c o domde volgende voorflagen doen: Dat zijne Leerlingen zich na de afgelegenfte wüdernisfen zouden begeeven, om aldaar yan de giften en goedwilligheid van milddaadige menfchen te leeven; dat zij gefcheurde kleederen zouden draagen; dat zij zich niet meer in Kloosters zouden onthouden, maar nacht en dag, in de open lucht, onder de boomen Woonen; en eindlijk dat zij geenerlei dierlijk voedzel zouden gebruiken. Op deeze voorflagen gaf sommona-codom hem tot antwoord, dat dusdanige lichaamstuchtigingen het gevolg zijn moesten van vrijwillige keuze; dat die geenen, welke anders handelden, niet beter waren dan huichelaars; cn dat hij, gevolglijk, aan niemand zijner Leerlingen zou raaden, dusdanige regels te volgen. In weerwil, egter, van deeze behoedmiddelen en raad van sommona-codom, trok thevatat ruim vijf honderd Leerlingen op zijne zijde. Doch om deeze misdaad wierdt hij, naa zijn overlijden, veroordeeld tot de volgende ftraffe. Eerst wierdt zijn hoofd geworpen in een grooten ijzeren ketel , naadat dezelve alvoorens gloeijend heet gemaakt was met helsch vuur; voorts hingen zijne beenen in de vlamme, en zijn geheel lichaam wierdt in de lengte gefpitst aan een ijzer fpit, en aan twee andere ijzers gekruizigd. Zij gelooven dat deeze folteringen niet tot in eeuwigheid duuren, maar met de wedergeboorte des zondaars een einde zullen neemen. Het  GESCHIEDENIS. 383 Het onderhouden van feestdagen is onder de Siammers zeer algemeen. Eén feest inzonderheid vieren zij ter eere van hunne rivieren , van welke de vrugtbaarheid van hun land afhangt. Bij die gelegenheid roeijen zij met verlichte Booten op de rivieren, en offeren offeranden aan sommona-codom. In allen opzigte ftemt deeze gewoonte overeen met de Afgoderij der aloude Egyptenaaren, die eenmaal 's jaars een feest ter eere van den Nylftroom vierden. En gelijk de Grieken hunnen Godsdienst van de Egyptenaars ontleenden, dus blijkt het dat ook veele andere Heidenfche Volken derzelver voorbeeld hebben naagevolgd. De Chineezen hebben hunne Godin puzza; de Egyptenaars hadden hunne 1 s 1s, en de Grieken volgden hen in den Eerdienst van dat denkbeeldig Weezen. Daarenboven onderhouden de Siammers een jaarlijksch feest ter eere van den Oogst; zij offeren dan hunne dankbetuigingen op aan hunne Afgoden, en houden een plegtigen omgang van de eene plaats na de andere, verzeld van hunne Talapeins, die Geestlijke Zangboeken in hunne handen draagen , uit welke zij liederen zingen, te gader met de zulken van het Volk, die de ftemme nevens de hunne willen paaren. Zo groot is het getal van Pagoden in Siam, , dat men naauwlijks eene mijl kan voorttrekken zonder eene te ontmoeten; naast aan of nabij dezelve vindt men altoos Kloosters, daar de Priesters hun verblijf in houden. Men rekent dat in het geheele Koninkrijk Siam niet minder dan veertien duizend Pago- Da siammer:.  tóe SIAMMERS 3C4 GODSDIENSTIGE goden zijn. De voornaamfte van dezelve verdient bijzonderlijk van ons vermeld tè worden. . : Binnen Siam, de hoofdftad des Komnkrijks van dien naam, ftaat een pragtige Tempel of Pagode, en in dezelve een Afgodsbeeld , aan sommona-codom toegewijd, van louter goud gemaakt; men wil dat hetzelve ruim vijfhonderd duizend ponden fterlings [of vijf en eene halve mülioen Hollandfvhe guldens] waardig is. Op alle plegtige feestdagen komt de Koning hier zijnen Godsdienst verrigten. Het gebouw is in de gedaante van eene Pyramide Opgetrokken ; in de vroegfte tijden der aloudheid fchijnt deeze gedaante onder de meeste Oosterfche Volken in algemeen gebruik te zijn geweest. Vrouwen-Kloosters vindt men ook in Siam% elk van deeze ftaat onder het opzigt en beftuur eens Priesters, die met diepe eerbiedenisfe wordt behandeld. De Priester, welke liet opzigt over een Klooster heeft , voert den naam van Sancrat; in zommige opzigten heeft hij eenige overeenkomst met de Europeaanfcbe Bisfchoppen: want hij ordent de mindere Priesters, en neemt alle de hoogere bedieningen der Geestlijke Orde waar. Wanneer de Sancrats tot die waardigheid worden bevorderd, "t welk altoos op 's Konings uitdrukkelijken last gefchiedt, worden zij met een nieuwen Eertijtel vereerd , en ontvangen ten gefchenke een fraaien Draagftoei, in welken zij overal,daar zij zich heen begeeven , gedraagen worden. Doch het bijzonderst teken van onderfcheidinge , z  GESCHIEDENIS. 385 welk hun wordt opgedraagen , is de Zonnefcherm , dien zij, overal daar zij gaan, moeten medevoeren. Deeze Zonnefchermen worden gemaakt van de bladeren eens Palmbooms; de plooien worden met een draad vastgebonden aan den ftok, die in de gedaante van eenS is geboogen. Talapatsisde naam deezer Zonnefchermen. 't Verdient onze opmerking dat alle deeze Priesters leeven van de vrijwillige giften van het Volk, 't welk zij, door menigvuldige lichaamstuchtigingen , kunstig weeten te bedriegen. Wanneer zij eene Leerrede voor het Volk houden , neemen zij eenen ïext uit de wijze Spreuken van sommona-codom, van welke zij eene uitvoerige verzameling gemaakt hebben ; deeze noemen zij gods ivoord"» en de volmaakte waarheid. In de Leerrede ontvouwt de Priester voor het Volk de verborgenheden van den Godsdienst; hij befluit altoos met eenige zedelijke gevolgtrekkingen, behelzende de verpligting, onder welke de menfchen leggen tot het betragten der Zedepligten. Aan de eene zijde van den Tempel zitten de Mannen, aan de andere de Vrouwen. Zo dikmaals eene plaats uit hunne gewijde Orakelen wordt aangehaald, rijzen zij op in de eerbiedigfte houding, dewijl zij gelooven dat de woorden door het Godlijk Opperweezen zijn gefproken. Eene menigte Feesten vieren de inboorlingen van Siam , doch bijzonderlijk ten tijde als de rivieren buiten haare oevers ftroomen. Het is een regel van hunnen Godsdienst, op I. deel, Bb ZUi* Do SIAMMERft  De flïAMMERS. GODSDIENSTIGE zulke tijden niet te eeten tusfchen het middagmaal en den volgenden morgen. Naadat de Oogst is ingezameld , begeeven zich de Priesters na 't open-veld ; hier brengen zij den nacht door onder Hutten , van bladeren van boomen gemaakt. In den morgenftond keeren zij weder na hunne Tempels, om aldaar offeranden te offeren, en hunne verdere Godsdienstigheid te pleegen. Hunne gebeden doen zij met het uitwendig voorkoomen van de ongeveinsdfte Godsvrugt; zij zitten op den grond, met hunne handen ten hemel opgeheven, en zamengevouwen; zij bemoeien zich met geen ander voorwerp dan met den Afgod , dien zij aanbidden. liet Afgodsbeeld, vertoonende den God sommona-codom, fchrijlings op een tafel voor het Altaar zittende, wordt, bij zulke gelegenheden, door de Priesters met bloemen verfierd, en met reukwerk bewierookt; dit befchouwen zij als een der voornaamfte deelen van hunnen Godsdienst. Een Jezuit,aan zekeren Priester gevraagd hebbende, waar hun God zijn verblijf hieldt, ontving tot antwoord :„ Dat hij, geduuren„ de het tijdverloop van tweeduizend jaaren, „ in eenen ftaat van gelukzaligheid hadt ge„ leefd, en zich niet bemoeid met onze zaa„ ken in deeze benedenfte waereld." De Jezuit hierop gezegd hebbende: „ Indien uw „ God zich geheel aan zijne vermaaken over„ geeft, is het eene in 't oogloopende tegen„ ftrijdigheid, te onderftellen dat hij zich „ den tijd gunt om naar uwe gebeden te „ luisteren," voerde hem de Talapoin te ge-  - GESCHIEDENIS, 387 gémoete: God heeft ons bevolen te bid„ den, en door die daad van Godsdienstig- Si i, heid betoonen wij onze gehoorzaamheid • „ aan zijnen Godlijken wille." Alle Priesters zijn gehouden, hunne hoofden , kin en wenkbraauwen kaal te fcheeren ; dit moet gefchieden bij Volle en Nieuwe Maan. Als de Maan vol is, wasfchen de Priesters de beelden hunner Afgoden, en beftrooien ze met de kostbaarfte reukwerken. Niet enkel aan de Tempels is deeze Plegtigheid bepaald : want de Priesters begeeven zich insgelijks na de wooningen der gemeene burgeren , om aldaar de Huisgoden te wasfchen en te bewierooken. Bij deeze gelegenheden wordt de zedigheid vergeeten, en alle ingetogenheid aan een kant gefteld. Dit kan ten bewijze dienen, dat de zeden en gewoonten der inwooneren van Afie nog heden ten dage de zelfde zijn, als zij voor drie duizend jaaren waren. Een beftendig gebruik hebben deeze Priesters, om 's morgens op te liaan zo dra zij de aders op hunne handen zien kunnen, opdat zij in't donker niet het een of ander Infekt mogen dooden: want zij gelooven dat alle deeze diertjes van menfchelijke en redelijke Zielen bewoond worden. Zo ras zij opgeftaan zijn, vervoegen zij zich bij hunnen Superieur of Overfte , en gaan met hem na den Tempel, of Pagode; twee uuren brengen zij hier in gebeden door ; het gemeene Volk zingt Pfalmen, of Geestlijke Liederen, zonder behulp van een boek , vermids zij ze van buiten geleerd hebben. Bb a AJ De IMMERS,'  De SIAMM2ES» 3553 GODSDIENSTIGE Al het Volk zit fchriilings in den Tempel; bij het inkoomen , en ook bij het uitgaan , buigen zij zich driemaal voor hunnen Afgod ter Aarde; zo wel de Priesters als de gemeene Leeken moeten deeze Plegtigheid verrigten. Naa het afloopen van den Morgendienst, gaan de Talapnins van huis tot huis, om zo veel gelds onder het Volk bij etn te verzamelen als hun doenlijk is. Zij ftaan aan de deur, zonder iets te vraagen, en indien zij niet worden opgemerkt, gaan zij ftil heen. . Zo dra zij in hunne Kloosters zijn te rug gekoomen, wordt hun het ontbijt voorgezet ; doch geen enkelen mondvol proeven zij hiervan, dan naa alvoorens een gedeelte aan hunnen Afgod te hebben geofferd Het overige gedeelte van den voormiddag brengen zij door in Gebeden en Godsdienstige overdenkingen, In den agtermiddag onderwijzen zij hunne Leerlingen in de beginzels van den Godsdienst. Tegen den avond begeeven zij zich twee uuren lang ter ruste. Eer zij te bed gaan, om hunne nachtrust te neemen, veegen en reinigen zij den Tempel van hunnen Afgod. Het ftaat ieder een vrij, den post van Talapoin te aanvaarden , en hij mag dien wederom nederleggen wanneer hij het goedvindt; doch eene zwaare ltraffe is hem befchooren, die iets doet, ftrekkende om de zulken te wederhouden, die na de gewijde bediening ftaan. Wanneer een Jongeling onder de Priesterfchap begeert te worden toegelaaten , vervoegt hij zich bij den Opperfte van het Klooster;  GESCHIEDENIS. 389 ter; naadat deeze hem ondervraagd heeft, maakt hij hem bekend bij den Sancrat, om deszelfs goedkeuring te verwerven. Indien de Jongeling wordt aangenomen, verzeilen hem alle zijne bloedverwanten in een plegtigen ommegang, onder het zingen van Liederen , en het fpeelen op Speeltuigen. Ook danzen zij bij deeze gelegenheid , en het gantfebe bedrijf is een tooneel van kortswijl, vrolijkheid, en zomtijds van verwarringe. Onder het voorttrekken , houden zij van tijd tot tijd op met zingen. Bij de deure des Tempels gekoomen zijnde, wordt de Nieuweling te gader met de Priesters na binnen geleid; doch de Vrouwen , en de overige bloedverwanten, mogen niet na binnen gaan; als van te groote heiligheid voor hun wordt deeze plaats, aangemerkt. Naauwlijks is de jonge Geestlijke in den Tempel _ gekoomen, of zijne wenkbraauwen , hoofd en baard worden afgefchooren ; de Sancrat, of Opperpriester, fchenkt hem het Ordensgewaat, 't welk hij aandoet, naa alvoorens de kleederen , die hij in zijnen voorgaanden ftaat hadt gedraageu , te hebben weggeworpen. De Sancrat fpreekt wijders eenige geheimzinnige woorden, welke van niemand, behalven den Nieuweling en de overige Priesters, verftaan worden. Naa dit alles wordt de jonge Talapoin, van zijne vrienden en bloedverwanten , welke hem ten dien einde aan de deure des Tempels opwagten, geleid na het Klooster, in 't welk hij zijn verblijf zal houden. Eenige dagen laater geeven de nabeftaanden een pragtigen maaltijd aan de Priesters in het Bb 3 Kloos- De SIAMMERS.  De SIAMMERS. 59o GODSDIENSTIGE Klooster; doch de Jongeling mag hier bij niet tegenwoordig zijn, noch bij eenige andere vrolijkheid van dien aart, voordat 'er ten minften een jaar verloopen is. De Siamfche Nonnen genieten eenige voor-? regten, welke aan de Priesters niet gegund worden. Een Priester, bij voorbeeld , die zich aan ontuchtigheid fchuldig maakt, moet leevende verbrand worden; doch, ingevaile eene Non zich laat verleiden, wordt zij flegts aan haare bloedverwanten thuis gezonden ; deezen wordt bevolen haar ftrengelijk te doen geesfelen, waarnaa zij voor altoos buiten het Klooster wordt gezet. Uit de berigten, wegens de Siammers tot ons gekoomen, kunnen wij duidelijk genoeg afleiden, dat zij op eene verregaande wijze beheerscht worden van hunne Priesters , die weinig beter fchijnen te zijn dan een hoop Pharizeeuwen en Huichelaars. Zij ftellen alle poogingen te werk om het verftand van het gemeene Volk te verblinden, over deszelfs zwakheid en onkunde te zegepraalen, hunne eigen grootheid op te bouwen, de belangen hunner familien te bevorderen, en aanzienlijke voordeden voor zich zelve te behaalen Wanneer twee Siammers eene verbintenis aangaan, en zich tot het naakoomen van dezelve onder eede willen verbinden, drinken zij te gadcr uit één glas; doch wanneer de verbintenis van een gewijden, en meer dan gemecnen aart is, doen beiden zich een ader openen, en drinken elkanders bloed. Even gelijk alle andere bijgeloovige lieden , en over-  GESCHIEDENIS. 391 overeenkomstig der onkunde, welke onder de meeste Natiën heerscht, geeven de Siammers bijzondere agt op het huilen en roepen van wilde dieren, en doen daaruit gewigtige voorfpellingen. Aan de Indiaanfche Heidenen is deeze bijgeloovigheid niet bijzonder eigen : hoezeer hettotoneere van onze natuure ftrekke, en beneden de waardigheid van onzen Godsdienst zij, zeker is het, egter, dat de Christenen te veel met deeze kwaaie befmet zijn. _ Eene groote menigte beelden hebben zij 'in hunne Tempels , of Pagoden ; veel tijds en vlijts leggen zij te koste aan het verfieren van dezelve, dewijl zij ze aanmerken als met eene Godlijke kragt begaafd. Ook hebben zij eenige beelden in hunne huizén. Veertien dagen naa de bevalling van eene Siamfche Vrouwe , ontfteeken de mannen een vuur in hun huis, en berooken alle de muuren van hetzelve, Vijf dagen lang brandt dit vuur. Deeze verrigting draagt den naam van de Zuivering der Kraamvrouw. Naa deeze Plegtigheid, worden alle de bloedverwanten op een pragtig onthaal genoodigd. Aan het Kind wordt dan een naam gegeeven door een Talapoin* naadat hij alvoorens hetzelve in een rivier rein gewasfchen heeft. Even gelijk de Chineezen, zijn de Siammers geftadig op het een of ander tegengift tegen den dood bedagt: want zij gelooven in goeden ernst, dat'er voor zommige menfchen mogelijkheid is om altoos te blijven leeven , hoewel de dagelijkfche ondervinding hen van het tegendeefzou kunnen overtuigen. De Siammers houden de Elefauten voor Bb 4 voi- Da SIAMMERS.  De JJAMMERF. S9* GODSDIENSTIGE volmaakt redenmagtige fchepzels ; en wanneer, voor etlijke jaaren, de Koning drie van deeze dieren aan den Koning van Frankrijk ten gefchenke wilde zenden, moest hij vooraf van dezelve een plegtig affcheid neemen. De Sia/hfche Monarch , van zijne voornaamfte Staatsdienaars verzeld, fluisterde de Elefanten in het oor, wenschte hun eene goede reize en een voorfpocdigen overtogt, verzogt hun zich niet ongerust te maaken, maar zich te vervrolijken en op te beuren met de gedagten , dat zij eerlang de eere zouden genieten van te verfchijnen voor den Koning, en te treeden in den dienst van een' doorluchtig Vorst, die hen met den diepften eerbied zou behandelen. Zij gelooven dat de Zielen der Elefanten voormaals de lichaamen van doorluchtige Helden bewoond hebben, en, naa t verloop van een zeker getal jaaren, m dezelve zullen wederkeeren. Doch dit is flegts eene beuzeling, in vergelijking van den eerbied, welken zij voor de witte Elefanten hebben: want zij zijn in de vaste verbeelding dat de Zielen van deeze, m voorgaande tijden, de lichaamen van zommigen hunner Vorsten bewoond hebben. Van hier dat met alleen de Koningen van Pegu. Lgehjk wij boven aanmerkten,] maar ook die van Stam Koningen [of Heeren-] van den wtiien Elefant genaamd worden. Zij merken ze aan als Heiligen, en zommigen zijn van gedagten dat ze Godsdienstig moeten vereerd worden. Meer dan eens hebben de Koningen van Pegu en Melkander in 't open veld ontmoet en bloedig geftreeden oveï  GESCHIEDENIS. 393 over hun regt op den eernaam van Heer van den witten Elefant. De grond hiervan fchijnt s te zijn, hovnne verbeelding, dat de jongtte gedaante, onder welke sommona-codom zich vertoond heeft, die van een witten Elefant was. De Siamfcbe Maagden worden zorgvuldig in de huizen opgeflooten; voor haaren trouwdag mogen zij niet in het gezelfchap van ongehuwde mansperfoonen koomen. In weerwil, nogthans, van het bedwang , waarin zij gehouden worden, vinden zij dikwijls gelegenheid tot een mondgefprek met Jongelingen ; en meermaal gebeurt het dat zij daarvan een zeer kwaad gebruik maaken. Wanneer een jonge Siammer zich in 't huwelijk wil begeeven, doet zijn naaste bloedverwant den voorflag aan de nabeftaanden der jonge Dochter, op welke hij het oog heeft. Dikmaals bedienen zich ook de jonge lieden van den raad eener oude eerwaardige matrone. Drie dagen voor de huwelijksverbintenis koomen de wederzijdfche bloedverwanten bij den Bruidegom, om in zijne tegenwoordigheid den Bruidfchat te bepaalen, dien de Bruid ten huwelijk zal medebrengen. Het huwelijk , en den dag van deszelfs plegtige inzegeninge , dus bepaald zijnde, wordt 'er eene vrolijke bijeenkomst gehouden ten huize des Vaders van de Bruid, in een vertrek opzettelijk daartoe vervaardigd, doch op kosten van den Bruidegom. Voorts wordt het jonge paar gebragt in eene donkere Kamer naast het huis, daar zij etlijke dagen doorbrengen , en geen ander bezoek Bb 5 ont- lAMMEBSf  De SIAMMERS. 394 GODSDIENSTIGE' ontvangen dan van hunne naaste bloedvrienden. Het is den Mannen geoorlofd', Bijwijven te houden, doch nimmer meer dan ééne wettige Vrouw tevens. De Echtfcheidingen zijn in Siam geoorlofd, ingevaile de gehuwden niet gelukkig te zamen kunnen leeven. Doch aan de Vrouw moet dan haar huwelijksgoed worden uitgekeerd, Wanneer 'er een even getal van Kinderen is, worden zij gebjklijk onder hen verdeeld; doch, indien 'er een oneven Kind zij, wordt het aan de Moeder gegeeven. Alwie zich aan Overfpel fchuldig maakt, het zij Man of Vrouw, wordt met den dood geftraft; de Man wordt van zijne nabeftaanden met een dolk doorftooken, de Vrouw van haare bloedvrienden geworgd. Zodra een Man fterft, wordt zijn Lijk in een fraai verniste houten Kist gelegd; zomtijds bedient men zich ook van een looden Kist. In allen gevalle wordt de Kist op een groote tafel geplaatst, midden in het huis, en'van de naaste vrienden omringd. Aldus blijft de Kist verfcheiden dagen ftaan. Tegen den avond vervoegen zich de Talapoius ten fterf huize, om Liederen te zingen, en eene groote menigte Waschkaarzen te ontfteeken, Deeze gezangen beftaan uit Zedekundige aanmerkingen over den dood. De Priesters geeven voor, de magt te bezitten om de Ziel des Overleedenen te geleiden op haaren weg na de altoosduurende heerlijkheid. Vervolgens wordt het Lijk uitgedragen na een veld, nabij een van hunne Pagoden, om  GESCHIEDENIS. 395 om aldaar verbrand te worden. De asch wordt begraaven binnen eene afgefchutte plaats, van riet gemaakt, verfierd met afbeeldingen , op kleine ftukjes papier getekend , verbeeldende de merkwaardigfte bedrijven des Overleedenen. In den morgenftond worden altoos deeze Lijkplegtigheden verrigt. Het Lijk wordt gevolgd van de naaste bloedverwanten , allen in het wit gekleed, en de blijken van de hartlijkfte droefheid vertooncnde. Zodra de vrienden in 't Sterfhuis zijn te rug gekoomen, houden zij een Lijkmaaltijd, welke drie dagen duurt; geduurende dien tijd deelen zij aalmoezen onder de armen uit. Wanneer de Pest onder hen regeert, begraaven zij hunne dooden; doch zo ras het vleesch door de wormen is verteerd, neemen zij de beenderen uit het graf en verbranden ze. Op de volgende wijze worden de Talapoins, of Priesters , begraaven. De Kist, waarin het Lijk beflooten is, is verfierd met eene menigte Zinnebeelden, doelende op de verrigtingen des Overleedenen; dezelve wordt op een houtftapel geplaatst, rondom welken vier houten kolommen worden opgericht, rijklijk verguld. Nevens deeze ftaan verfcheiden kleine pilaaren. De geheele toeftel wordt beflooten binnen eene hooge heining van riet, met kleine beeldtjes behangen. De Lijkftaatlie gefchiedt bij deeze gelegenheid te water, in een groot getal Balons, of Sloepen , opgevuld met Talapoins, en een grooten ftoet van hooge Amptenaaren en andere lieden van rang. Het is onder hen een Ge- loofs- De SIAMMERS.  De SIAMMERS. 396 GODSDIENSTIGE loofs-artikel, dat naar maate hunne Begraavenis-plegtigheden kostbaarder zijn, hoe de Ziel des Overleedenen hooger Gelukzaligheid in den Hemel zal genieten, of in het Lichaam van een der grootfte Monarchen op Aarde. Het is in gevolge van dit Geloofs-artikel dat zij menigmaal zich zelven bederven om eene kostbaare Begraavenis te hebben. Oprecht en hartlijk zijn ze in hun rouwdraagen: want nooit fchreit iemand onder hen, dan alleen dezulken, die het verlies van een bloedverwant of vriend betreuren. Veele zonderlinge begrippen voeden de Siammers wegens de Geesten; zij verbeelden zich dat zij dikwijls van dezelve geplaagd worden, 't Blijkt duidelijk dat zij in de onfterflijkheid der Ziele gelooven; doch met dit alles zijn ze niet vreemd van het denkbeeld dat dezelve beftaat uit eene fijne ftoffe, veel zuiverder dan het lichaam; als mede dat zij eene zekere gedaante heeft, hoewel zij dezelve niet kunnen bepaalen. Zij gelooven dat de Zielen, naadat zij door een groot getal lichaamen doorgegaan zijn , gezuiverd worden van allerlei zonde, en vervolgens opgenomen in de verblijfplaatzen van altoosduurende gelukzaligheid. Nog gelooven zij, dat 'er twee Engelen in den hemel zijn, welke aantekening houden van alle de bedrijven der menfchen hier beneden,en dezelve aan sommona«codom voorleezen. Eer wij deeze Afdeeling befiuiten, moeten wij nog met een kort woord gewag maaken van de Tempels, of Pagoden, in welke  GESCHIEDENIS. 397 zij hunne Afgoden dienen. Pagoda is een Perjiscb ivoord, en betekent eigenlijk een s Tempel, in welke offeranden geofferd en Afgoden Godsdienstiglijk vereerd worden. Uit drie afdeelingen beftaan doorgaans deeze Pagoden. De eerfte afdeeling is een ruim Voorportaal met een rond gewelf, 't welk op fteenen kolommen rust;lieden van allerlei rang mogen hier binnen koomen. De tweede afdeeling is over dag open, doch wordt 's nachts geflooten ; behalven de Priesters, wordt bier niemand toegelaaten. Dit gedeelte is opgevuld met een groot getal afbeeldingen van menfchen met veele hoofden en armen; doch het Voorportaal is verfierd met de beeltenisfen van Elefanten en andere dieren. De derde afdeeling, welke voor het heiligde gedeelte van den Tempel mag gehouden worden, is met eene zwaare en fterke deur afgeflooten. Binnen dezelve ftaat het beeld des Afgods, op 't pragtigst uitgedoscht, en door een groot getal lampen verlicht. Zommige van deeze Pagoden, inzonderheid aan de kust van Malabar , zijn van IVIarmer gemaakt; doch op Coromandel worden ze van groote fteenen en kalk gemetzeld. In Malabar zijn de Pagoden meestal met koperen plaaten gedekt. Aan de kust van Coromandel ontmoet men eenigen, welke groote inkomsten hebben ; bijzonderlijk mag dit gezegd worden van eene Pagode, in de Stad Ramanakoü; jaarlijks wordt dezelve van veele duizenden Bedevaartgangers bezogt. Eer de Indiaanen binnen hunne Tempels treeden, om hunnen Eerdienst te verrigten, trek- Dc IAMMERS*  De &AMMERS. §98 GODSDIENSTIGE trekken zij hunne fchoenen en kouzen uic$ en wasfchen hunre voeten in waterbakken. , welke ten dien einde in het Voorportaal der Pagode ftaan. In Calicut bieden de Priesters aan de zulken, die den Tempel bezoeken, gewijd water aan: want een voornaam gedeelte van hunnen Godsdienst beftaat in wasfchingen en reinigmaakingen des lichaams. Behalven de groote Pagoden in de Steden, is 'er een groot getal kleinere Pagoden opgericht ten platten Lande, ten dienfle van de landlieden, welke het aardrijk bearbeiden en beplanten. Veele van deeze Pagoden ftaan nabij de plaatzen, alwaar zij de Lijken hunner bloedvrienden verbranden. Alle deeze hebben haare Priesters, die van de vrijwillige offeranden des Volks leeven. In overoude tijden befchouwden de Koningen van Indie het als een verdienstelijk werk, Pagoden te bouwen, en ze van rijke inkomsten te voorzien. Doch een dier Vorften, veincapati genaamd, groot gebrek aan geld hebbende , nam de toevlugt tot den gewijden fchat der Pagode van Eswara, onder belofte van dien te zullen wedergeeven, zo ras zijne omHandigheden het zouden toelaaten. Doch zijn throons - opvolger RAMA-DEVELo,de gouden kroon van het hoofd van een der Afgoden willende neemen, ftierven de perfoonen, welke hem deezen boozen raad hadden gegeeven, aan den voet des bergs, op welken de Pagode ftondt; ook wil de Overle« vering, dat de Koning zelve, niet lang daarnaa, elendig omkwam. Ten befluite moeten wij  GESCHIEDENIS. 399 wij hier nog aanmerken dat zommige Euro» peaanen omtrent de betekenis van 't woord : Pagode gedwaald hebben, door zich te verbeelden dat daarmede de Afgod wordt aangeduid ; door gantsch Indie betekent het een Tempel; nimmer geeven de Indiaanen aan de Afgoden den naam van Pagoden. Da >IAMMBSf.  4oo GODSDIENSTIGE De lA 1 ER3, enz. De GODSDIENST der INWOONEREN vafS LAIES, LANGIENS, of LAOS. De inwooners van deeze gewesten gelooven , dat 'er zestien Waerelden zijn, en dat de Hemel boven dezelve is geplaatst. Zij verbeelden zich, dat zo wel de Aarde als de Hemel van eeuwigheid, maar dat de laatfte nimmer aan eenige verandering onderhevig is geweest; doch dat de Aarde eene menigte beurtwisfelingen heeft ondergaan. Zij zeggen, dat achttienduizend jaaren vóór de regeering van xakka, of XEQuiA,de benedenfte van de zestien Waerelden door het water wierdt verwoest, waarnaa een Mandarin van ongemeene heiligheid en hooger dan menfchelijke geboorte , van de hoogfte der zestien Waerelden nederdaalde, en met een enkelen flag zekere bloem floeg, die op de oppervlakte des waters dreef; uit deeze bloem kwam eene allerfchoonfte Maagd ten voorfchijn, op welke de Godvrugtige Mandarin dermaate wierdt verliefd, dat hij befloot haar tot huisvrouw te neemen; doch, om haare onkreukbaare kuisheid en zedigheid, waren alle zijne aanzoeken vrugteloos. Te edelmoedig en regtvaardig was de Mandarin, om de fchoone Maagd door geweld tot zijnen wille te noodzaaken; en nogthans kon hij zonder haar niet leeven. Hierom zette hij zich op een kleinen afftand van haar neder, bewonderde haare fchoonheid van den vroegen morgen tot den laaten avond, en  GESCHIEDENIS. 401 en zat fteeds op haar te ftaroogen, met alle uitwendige liefdeblijken. Door de wonderdaadige kragt van zijn verliefd ftaroogen, wierdt zij de blijde moeder van een talrijk kroost; doch, niettegenttaande dit alles, bleef zij eene reine maagd. . Toen de Kinderen opgroeiden , vondt de Mandarin zich verpligt om vóór hun behoorlijke zorge te draagen. Ten dien einde fchiep hij die volfchoone verfcheidenheid van fchepzelen, welke nu onze Aarde vervullen , en klom vervolgens ten hemel; doch hier kon hij niet worden toegelaaten, zonder alvoorens, door eene behoorlijke boete, zich daartoe te hebben voorbereid. Toen de Aarde in haaren oorfpronklijken ftaat nog niet herlteld was, wierdt het beüuur over dezelve aan vier Goden opgedraagen; doch drie van hun , deezer gewigtige taake moede geworden zijnde, klommen wederom ten Hemel, om aldaar eene ongeftoorde rust en vrede te genieten. Xakka, de Godheid, op welke nu alleen het opperbewind over de waereld bleef berusten , regeerde eenige duizenden jaaren; in 't einde begaf hij zich tot eenen ltaat van ruste. Alvoorens, egter, droeg hij zorge om het Volk te onderrigten , ter zijner eere en naagedagtenisie Tempels te ftigten; onder belofte van dezelve te zullen vervullen met zijnen Geest, die eene rijklijke vergoeding zijn zou voor het gemis van zijne perfoonlijke verfchijningen; als mede dat hij hunne Goden zou vervullen met zulke Godlijke invloeden , die hen zouden in ltaat Hellen tot het verrigten van al- I. deel. Cc Ier- De LAlEliS,' enz.  De LAIERS enz. 402 GODSDIENSTIGE lerlei wonderwerken. Zij voegen 'er nevens, dat aan de Afgodsbeelden de Godlijke natuur van xakka wierdt medegedeeld, in gevolge van zijne belofte, bij zijn vertrek, aan hun gedaan. Dit was de oorfprong van den Beeldendienst onder de inboorlingen van Oost - Indie. Het getal der jaaren, geduurende welke de Godsdienst van xakka de heerfchende of vastgeftelde Eerdienst zal blijven, Vepaalen deeze Volken niet; doch zij gelooven dat 'er een andere God zal ten voorfchijn koomen , die hunne Tempels verwoesten , hunne Beelden verbreeken en hunne gewijde Schriften zal verbranden; waarnaa hij nieu« we Wetten afkondigen, en een zuiverder Eerdienst zal invoeren. Daarenboven beweeren zij, dat hun God xakka met den God der Christenen in goed verftand leefde; dat de eerstgemelde het Oosten verkoos tot het verfpreiden van zijne Leerbegrippen, en de laatstgenoemde het Westen, om aldaar zijnen Godsdienst te verkondigen. Hieruit blijkt , dat deeze Volken eenige Overleveringen hebben aangaande jezus Christus. Want zommige van hunne Priesters zeiden aan de Jezuiten , dat de God der Christenen eene armoedige vertooning in de Waereld maakte, hoewel zijn Godsdienst aan veele oorden de overhand verkreeg. Met het Euangelisch berigt wegens onzen Verlösfer ftemt dit volkomen overeen. Zeer verflaafd aan bijgeloovigheid zijn dee2§ lieden. Op zekere vastgellelde dagen- wordt  GESCHIEDENIS. 4o3 Wordt het beeld van xaïcka buiten de Pa gode gebragt, en voor de oogen van het Volk ten toon gefteld, op een tooneel of ftellaadje, opzettelijk ten dien einde opgericht Hier koomen de Godsdienstigen in den Lande te zamen om aan te bidden. Elk aanbidder moet het een of ander ten gefchenke medebrengen , 't welk de Talapoins ten hunnen eigen gebruike aanwenden. Heiligfchennis i of het befteelen der Tempelen, wordt voor de affchuwelijktte misdaad gehouden aan welke iemand zich kan fchuldig maaken' Gok mag niemand oneerbiedig van hunne Goden fpreeken. Waarfchijnlijk is het dat z", bij overlevering , eenig narigt hebben ontvangen wegens de gevallene Engelen j want zij gelooven dat de booze Geesten voormaals in den hemel hun verblijf hebben gehouden. J Ook hier, zo wel als in Siam, is Talapotn de algemeene benaaming van hunne Pnesteren. Beneden den ouderdom van drieentwintig jaaren mogen zij in de gewijde Orde met worden aangenomen; op deezen ouderdom worden zij zeer naauwkeurig ondervraagd. Indien zij een voldoend antwoord geeven, worden zij toegelaaten, met het ondergaan van verfcheiden ftaatelijke Plegtigheden, welke, in zommige opzigten ,°van flie der nabuurige Volken verfchillen. De Nieuweling begeeft zich buiten het Klooster, mtgedoscht in het pragtigst gewaat, dat er kan vervaardigd worden. Gezeeten op een Elefant, rijdt hij in ftaatelijken optogt na de Pagode, m welke hij zijne laatfte geloften Cc 2 doen De liA IERS,' enz.  De tAIERS, enz. 404 GODSDIENSTIGE doen zal. Pragtige en wellustige maaltijden worden dan, geduurende den tijd van drie astereen volgende dagen,gegeeven. In weerwil van alle deeze Plegtigheden, hebben de Priesters de vrijheid om hun gewaat af te leggen, wanneer zij het goedvinden, en tot hunnen voorgaande!) Waereldhjken ftaat weder te keeren. De Jezuiten, wien het nooit wilde gelukken om eenigen van deeze lieden tot hunnen Godsdienst over te haaien, hebben hen met de haatlijkfte kleuren gelchüderd, als huichelaars, Epikuristen en heden van het ftegtfte karakter en aan de fnoodfte ondeugden verflaafd. De Koning is de eenige Regter over de Priesters. Wanneer iemand hunner zich aan een haatlijk misdrijf fchuldig maakt,- wordt hij veroordeeld om zijn geheele leeven lang des Vorften Elefanten op te pasfen, Nogthans is de Koning des Lands niet geheel zonder vreeze, om reden, dat indien hij hen te ftreng behandelde, zij het, den een ofc anderen tijd, in hunne magt zouden hebben om oproer onder het Volk te verwekken: want zo volkbehaagende zijn zij in hunne openbaare redevoeringen , en zo groot is de invloed , welken zij op het gemeene Volk hebben- Op den veertienden dag van elke Maan , belijden deeze Priesters, een voor een,hunne zonden aan hunne Afgoden,eerst de oudften,en zo vervolgens tot op de jongften. Om zich van alle hunne onreinigheden te zuiveren , wasfchen zij zich met gewijd water. Het fchenken van Rijst, bloemen en reukwerk maakt een gedeelte van hunnen Gods-  GESCHIEDENIS. 405 Godsdienst uit. Behalven deeze vrijwillige offeranden, bidden zij hen aan met koraalen in de handen , en ontfteeken waschkaarzen op hunne Altaaren. In twee rangen of klasfen zijn deeze Talapoins verdeeld : de Waereldlijke en Regclmaatige. De Waereldlijke Priesters zijn de zulke , welke den openbaaren Eerdienst verrigten, in de Steden en ten platten Lande. De Re. gelmaatige zijn eene foort van Monniken, of Kluizenaars, van welkezommigen in Kloos-*ters, anderen in Bosfchen woonen , alwaar zij, van wegen hunne heiligheid, en de zuiverheid hunner zeden , een grooten naam verwerven. De Koning regelt alle hunne openbaare en plegtige Feestdagen, en doet uitfpraak over de gefchillen , welke onder hen ontdaan mogten. Van de Zeden deezer Monniken, gelijk van die der Priesteren in het Koninkrijk Siam, dienen de volgende vijf ontkennende Geboden tot een regelmaat: te weeten , Gij zult niet dood/laan. — Gij zult niet liegen. ■— Gij zult geen over/pel doen. — Gij zult niet fleelen. >— Gij zult geen wijn drinken. Doch, in weerwil der Itrengheid van het laatfte Verbod, wordt zomtijds, daarvan ontflag verleend; dit gefchiedt voornaamlek om eenig geld af te troonen van de zulken, die daarom verzoeken. De Veelwijverij is in deeze gewesten geoorlofd ; nogthans worden de zulken hoogst geagt, en meest geëerbiedigd, die , hunne driften te ouderbrengende,en aan de heerfchappij der Reden onderwerpende, zich met Céne Vrouw vergenoegen. Wat aangaat hunne huCe 3 we- De LAIERSa enz,  fte Sr A I E R S : enz. 406 GODSDIENSTIGE welijksplegtigheden, deeze bevatten niets ongemeens. Hunne voornaamfte zorge is, dat hunne plegtige verbintenisfen getekend en bekragtigd worden door getuigen ; deeze moeten perfoonen zijn, die ter goeder naam ftaan, en verfcheiden jaaren, door de heilige banden van onafgebrokene liefde en zuivere vriendfchap vereenigd, in 't huwelijk geleefd hebben. Deeze lieden gelooven in de Waarzeggerij , en dat alle ongefteldheden door de Toverkunst kunnen geneezen worden. Ten deezen oogmerke hebben zij hunne betoverde pleisters en zalven , geheimzinnige woorden, en veele andere dingen, die, volgens 't berigt, welk zij zelven daarvan geeven , eene zonderlinge uitwerking doen. De Priesters verkoopen deezen toverkraam voor een buitenfpoorig hoogen prijs; doch de arme misleide Indiaanen vinden daarin geene zwaarigheid; zij befchouwen deeze dingen als onfeilbaare middelen, om allerlei ongefteldheden en kwaaien te voorkoomen of te geneezen. Wijders verftaan de Priesters de kunst om de lieden in een diepen fiaap te dompelen, en hen alzo, zonder dat zij zelven ontdekt worden, te berooven van alles wat zij om en aan zich hebben. Dit doen zij door middel van een bedwelmenden drank; en deeze Volken hebben zo een verheven denkbeeld van deszelfs Godlijke of Hemelfche kragt, dat zij menigmaal, naadat zij uit hunne bedwelming tot zich zelve zijn gekoomen, alIs- , wat zij bezitten, aan hunne Priesters ges-  GESCHIEDENIS. 437 geeven. Daarenboven hebben deeze zomtijds de gewoonte om een ouden verfleeten mantel te zenden aan hunne lijders, die zulk een hoog gevoelen hebben van deszelfs heiligheid , dat zij zich daarin bewinden , en in goeden ernst gelooven wel haast tot voor* gaande gezondheid te zullen herfteld worden. Indien 'er de gezondheid met 'er daad op volge, zenden zij hunne beste klederen aan den Priester, biddende dat zijn heilig woord hen mag zegenen, zodat het op hen de zelfde uitwerking hebbe , welke de verfleeten mantel op den kranke heeft gedaan. Wanneer alle deeze middelen kragtloos worden bevonden , dan zeggen de Priesters, dat de Lijder geen geloove hadt. ^Geenerlei onderfcheid heeft 'er plaats tusfchen hunne Lijkplegtigheden en die der inboorlingen van Siam. Zij allen gelooven, dat de Ziel, geduurende eene reeks van jaaren , van 't een Jichaam in 't ander zal verhuizen, doch, naa verloop van dezelve, ten Hemel opvaaren. Het lijdt geen twijfel of zij vereeren sommona-codom, den God van Siam, om reden dat zij, met de inwooners diens Koninklijks, niet alleen in hunne Lijkplegtigheden, maar ook in de meeste andere Godsdienstige gewoonten en jgebruiken overeenkoomen. Wat aangaat de Waarzeggerij of Toverkunde , misichien is 'er geen Volk in 't gantfche Heelal, onder 't welk men daarvan geene fpooren vindt. Zo wel in het Oude als in het Nieuwe Testament wordt dezelve uitdrukkelijk C c 4 ver- De L A I E R Sa enz.  De ÜIERS, < enz. p8 GODSDIENSTIGE /erbooden; en nogthans is het te duchten, lat nog te veelen, die onder de Bedeeling van 't Euangelie leeven , in derzelver wee. zenlijk beftaan gelooven. De aloude Heidenen, om de kennis van toekoomende gebeurtenisfen naa te fpooren, bedienden zich van 't middel, om zich bij de Orakels in hunne Tempels te vervoegen; het antwoord, welk zij ontvingen, verbeeldden zij zich afkomstig te zijn van de Ziel van eenen hunner overleedene vrienden of bloedverwanten. Deeze raadpleegingen der Orakelen, om een antwoord van de dooden te verwerven, konden in allerlei Tempels gefchieden; nogthans wierden zommige Tempels aangemerkt, als in heiligheid boven andere verheven; tot deeze fchoolden de Bedevaartgangers bij troepen te zamen. Dit gantfche bedrijf fchijnt den oorfprong verschuldigd te zijn aan den hoogmoed of fidele nieuwsgierigheid der menfchen, die na de kennis van toekoomende gebeurtenisfen zogten, welke de Voorzienigheid, om wijze redenen, voor hun verborgen heeft. Elendige fchepzels , zouden, in de daad, de menfchen zijn , indien zij eene naauwkeurige kennis bezaten van alles, 't geen hun in deeze waereld zal wedervaaren. Onder de vreeze voor 't naderend onheil zouden zij bezwijken; hunnen pligt zouden zij verwaarlonzen, als Weezens, die al hun vertrouwen op God behooren te ftellen ; en alles hier beneden zou tot zijnen oorfpronklijken ftaat van verwarringe wederkeeren. Zij,  GESCHIEDENIS. 409 Zij, die in de Waarzeggerij of Toverkunde gelooven , verzaaken gods Voorzienig- j heid, door te willen weeten 'c geen Hij voor hun heeft verborgen, en door zich te verbeelden dat een eindig Weezen kan doordringen in de verborgenheden der Oneindigheid. Cc 5 D* Do > A I E R S| enz.  4io GODSDIENSTIGE De TONQUI NEEZEN De godsdienst der tonquineezen, In verfcheiden Aanhangen zijn de inwooners van Totiquin verdeeld; doch alle deeze zijn Heidenen, en hun Eerdienst is, in veele opzigten,de zelfde als die der Natiën, van welke wij reeds een berigt gegeeven hebben. Zommigen hunner erkennen confuciüs, den vermaarden Wetgeever van China, als hunnen Vader in het Godsdienstige; aan hem offeren zij offeranden, nevens veele andere Godsdienstige eerbetooningen. Doch de leden van deezen aanhang zijn alleen de zulken , die, om hunne geleerdheid en ervarenis in de weetenfchappen, meest geagt worden. De gemeene lieden zijn , voor 't meerengedeelte, naavolgers van xakk a , dien zommigen c h a k a , en anderen chacabout noemen. Een ander berigt geeven zij wegens deezen xakka, dan wij,in onze voorgaande afdeeling, in de befchnjvmg van den Godsdienst der Laters, ontmoet hebben. Zij zeggen dat deeze God zich zes jaaren lang in eene wildernis verborgen hieldt, en aldaar dat ontwerp van Godsdienst beraamde, 't welk hij vervolgens aan zijne Leerlingen mededeelde. Hij tragtte hen te overtuigen dat 'er geene Godlijke Voorzienigheid is , dat de Ziel fterfiijk is, en een toekoomende ftaat van belooningen en ftraffen nooit zal plaats hebben. Om Volk een gemoedelijken eerbied voor zijn Karakter m te boezemen, hieldt hij ftoutmoe- dig  GESCHIEDENIS. 411 dig ftaande , dat twee Engelen of Demons hem die leerftellingen mededeelden , welke hij verpligt was ten beste van het Menschdom te verkondigen. Daarenboven leerde xakka, dat de zulken, die na den hoogHen trap van volmaaktheid willen ftreeven, de pragt en ijdelheden deezer waereld moeten verzaaken, medelijden hebben met hunne Natuurgenooten, en den behoeftigen , in hunne verlegenheden , te hulpe koomen. Ook moesten zij, volgens zijne voorfchrif en, dagelijks verfcheiden uuren in Gebeden en Godsdienstige overdenkingen befteeden, en, zo veel in hun vermogen was, hunne driften, lusten en begeerlijkheden te onderbrengen. Wijders predikte hij, dat allen, die aan zijne bevelen gehoorzaamden , hoewel hunne Zielen eene Hoffelijke zelfltandigheid waren, nogthans, naa hunnen dood, zouden overgaan in andere lichaamen, in welke zij veele vermaaken zouden genieten, die zij voormaals nimmer hadden ondervonden. Zo veel overeenkomst heeft deeze leer met die van den Wijsgeer pythagoiias, dat, waarfchijnlijk, beide den zelfden oorfprong hadden. Een talrijker Godsdienstigen Aanhang ontmoet men in Tonquin, Lanthu genaamd. De ftigter van deezen Aanhang , welke dien zelfden naam voerde, was van geboorte een Cbinets , en van beroep een Tovenaar. Hij bezat de onbefchaamdlieid van te beweeren, dat hij nimmer een Vader hadt gehad, dat zijne Moeder hem zeventig jaaren in haaren fchoot hadt gedraagen , en dat deeze, ia Dé TONQOtJ NEEZEU,  De TON QUIKEEZEN. I 41a GODSDIENSTIGE in weerwil van dit alles, eene reine Maagd was. Zijne Leerlingen veripreidden dat hij de Schepper van alle dingen was. Verfcheiden dwaalingen van zijne eigen vindinge voegde lanthu nevens die van xakka; doch hij won de liefde en genegenheid van het Volk, door zijne menigvuldige werken van goedwilligheid en liefdaadigheid, en door het ftigten en verrijken van Kerken en Hospitaalen. Drie Afgoden zijn 'er in Tonquin , voor welke de Landzaaten eene meer dan gemeene hoogagting en eerbied hebben. De eerfte is de Keukengod, beftaande uit drie fteenen,ter gedagtenisfe van drie perfoonen, welke zich op eene en de zelfde haardftede tot asch verbrandden. De tweede heeft het bewind over alle vrije Kunsten, en wordt vereerd in het gewaat van een Chinees, waarfchijnlijk ter gedagtenisfe van den eenen of anderen Geleerde uit China, die hun 't eerst Kunsten en Weetenfchappen heeft geleerd. Tien-su is de naam van deezen Afgod; zo groot is de eerbied, welke hem van 't Volk wordt toegedraagen, dat niemand zijn Zoon op 't een of ander handwerk zal belteeden, dan naa hem alvoorens geofferd , en het Kind zijner befcherminge plegtig te hebben opgedraagen. Geene verbintenisfen of overeenkomsten worden hier getekend, dan naa vooraf hem te hebben aangeroepen. De derde Afgod, bij den naam van buabin bekend, is de God der huizen; alle gebouwen , 't zij openbaare of burgerhuiden , worden zijner zorge aanbevolen. Hij moet ie huizen bewaaren tegen brand, blixem, don? der,  GESCHIEDENIS. 413 ckr, wind, regen, en alles, waardoor zij of derzelver bevvooners zouden kunnen fchade lijden. Behalven deeze Afgoden, dienen de Tonquineezen den Hemel, nevens de Zon, Maan en Starren, de vier hoofdpunten des Hemels, en het middelpunt der Aarde. Wanneer zij het Noorden dienen , kleeden zij zich in 't zwart; daarenboven zijn hunne Tafels, Altaaren , Offergereedfchappen, en, in de daad, alles wat zij gebruiken , met die fombere kleur gefchilderd. Wanneer zij het Oosten aanbidden, zijn zij in het groen gekleed ; het Zuiden aanbidden zij in een fcharlaken, en het West in een wit gewaat. Het geel kleed is een teken dat zij het middelpunt der Aarde vereeren. De veragtfte voorwerpen op Aarde zijn, daarenboven, de voorwerpen van hunnen Eerdienst, gelijk blijken zal uit de volgende belachelijke gebeurtenis. Als eenige Visfchers, op zekeren dag, een ftuk brandhout door de Zee tegen het ftrand zagen opwerpen, verbeeldden zij zich dat het van de Ziel van een doorluchtige perfonaadje wierdt bewoond; zij namen het in hunne fchuit,en voerden het na huis; men betoonde het zedert Godsdienstig eerbewijs , en richtte Tempels ter zijner eere en naagedagtenisfe op. Men fpoorde deszelfs Geflagtlijst na, en ontdekte dat dit Blok geen mindere perfonaadje was dan de dochter van eenen der Keizeren van China. Deeze Godvrugtige Prinsfes hadt zich in Zee geworpen , om haare Vormelijke zegeningen mede te deelen aan het Volk van Tonquin; en opdat zij haare goede voorneemens mogt vol- bren- De TOKQUINEEZEK.,  De TONQUI BIEZEN. 414 GODSDIENSTIGE brengen, zonder ontdekt te worden, hadt zij de gedaante van een Brandhout aangenomen — Daola, een ander Afgod, heeft het opzigt over de reizigers. Alles, om kort te gaan, ftaat onder het beltuur van een bijzonderen Befchermgod. De Tmquineezen hebben zo veele Pagoden als Landhuizen. Twee Priesters ten minsten woonen in dezelve om offeranden te offeren \ doch in zommige ontmoet men meer dan veertig. Alle deeze leeven van de milddaadigheid der ingezeetenen. Zij hebben het voorkoomen van eene diepe nederigheid des gemoeds; nimmer vraagen zij iets ten gefchenke, en nooit neemen zij iets aan dan 't geen zij volftrekt noodig hebben. Indien zij iets overtolligs hebben , geeveh zij het aan de armen; uit hunne eigen ingezamelde penningen en andere liefdegiften onderhouden zij eene menigte Weduwen en Weezen : een voortreffelijk voorbeeld , waardig om naagevolgd te worden van de zulken, die van den zuiverden Godsdienst belijdenis doen. Op den eerden en den vijftienden dag der Maane vieren zij plegtige Feestdagen. Behalven deeze onderhouden zij verfcheiden heilige dagen, ter gedagtenisfe der Overleedenen. In de zesde maand vieren zij het feest van hunnen Afgod tham-no, welken zij* even als de Grieken hunne c er.es, voor den Befchermgod van het Koorn houden. Op alle plegtige feestdagen bewierooken zij hunne Afgoden, en verlichten de Altaaren. Zij gelooven in de Waarzeggerij, en niets van eenige aangelegenheid onderneemen zij, zon-  GESCHIEDENIS. 415 donder alvoorens den raad in te neemen van hunne Tovenaars, die met hunne oogen en met het geheele lichaam de misfelijkfte beweegingen maaken, om alzo den eerbied tot zich te trekken van de zulken, die hen koomen raadpleegen. Eer de Tovenaar het onderneemt om een antwoord te geeven op de vraagen, welke hem zijn voorgefteld, opent hij met veel plegtigheids een boek, behelzende cirkels , karakters en zonderlinge figuuren, en vraagt wijders na den ouderdom van den perfoon, welke hem om raad vraagt. Voorts werpt hij in de lucht twee of drie kleine ftukjes koper, aileen aan de eene zijde met eenige karakters getekend. Indien de getekende zijde tegen den grond valle, wordt dit als een kwaad voorteken aangemerkt ; doch indien het gebeure dat dezelve boven legt, wordt hier uit iet goeds voorfpeld. Wanneer de Tovenaar niet meer dan twee ftukjes koper om hoog werpt, en zij met tegengeftelde zijden op den grond vallen, wordt zulks als een voorteken van een zeer voorfpoedigen uitflag aangemerkt. Meestal veritaan de Tovenaars de kunstgreep , om de ftukjes koper in diervoege te kunnen werpen, dat zij de lieden, welke hen raadpleegen, goede hoop doen fcheppen van hunne toekoomende onderneeminge: eene gewoonte, onder de oude Heidenen zeer gemeen. Wijders ontmoet men hier te lande Waarzegfters, die voorgeeven eene gemeenzaame kennis aan den Duivel te hebben, en, door zijnen bijftand, narigt te kunnen geeven van den toeltand, in welken de Zielen van bijzon- De T O If Q ü t' NEEZEW«  De TON QUI DEEZEN 416 GODSDIENSTIGE zondere perfoonen in de andere Waereld zich bevinden. Daarenboven beweeren zij het geheim te bezitten om de Zielen der afgeftorvenen te kunnen bezweeren , door het Haan op een Trom; ook verftaan zij de kunst van eene vreemde ftem te kunnen naabootzen, welke de Tonquineezen voor de Ziel houden, die tot hen fpreekt. Deeze Goedergelukzegfters, die in allen opzigte het voorkoomen hebben van zwervende bedriegfters, draagen haare eigen Kinders aan den Duivel op, en leeren hen allerlei vreemde en geweldige ftuiptrekkingen des lichaams naabootzen, om alzo het Volk te doen gelooven dat zij bezeeten zijn. Gebeurt hetidat een Tonquinees ziek wordt, dan fchrijven zij zijne ongefteldheid toe aan den eerften Duivel, welke hem in de gedagten kwam. Straks neemt men eene proeve om den Duivel door offeranden te bevredigen ; doch wanneer deeze geene goede uitwerking hebben , neemt men de toevlugt tot dwangmiddelen. De vrienden van den kranke vatten de wapens op, en omfingelen het huis, om den Duivel uit zijne verfchansfingen te verjaagen \ wanneer hij verdreeven is, gelooven ze dat hij beflooten wordt in eene wel dicht gekurkte vlesch met water. Indien men zich verbeeldt, dat de ongeffeldheid van den kranke wordt veroorzaakt door de boosaartigheid van den Geest van eenen zijner overleedene bloedverwanten , bedient zich de Tovenaar van eene menigte kunstenaarijen, om den Geest te bezweeren om voor hem te verfchijnen; wanneer hij hem in zijne magt heeft,  GESCHIEDENIS. 417 neëft, fluit hij hem in eene andere vlesch, en plaatst hem naast den Duivel. Daar worden • zij beiden voor altoos opgeflooten, indien de ; kranke fterve; doch, indien hij tot gezondheid herfteld worde, geeft hij hun de vrijheid weder. Uit dit gedeelte van hunne belachelijke bijgeloovigheid blijkt het duidelijk , dat hoewel zij de onfterflijkheid der Ziele gelooven, zij nogthans dezelve als eenigzins ftoffelijk befchouwen. Want indien de Ziel niet ftoffelijk ware, zou zij niet door de ftoffe bepaald, of, 't geen over een uitkoomt, niet binnen eene gekurkte vlesch beflooten kunnen worden. Wanneer een Tonquinees t'huis komt van eene reize, op welke hij eene merkwaardige verlosfing heeft ondervonden ; of wanneer iemand ziek , gewond of ongefteld wederkeert , worden zijne opperklederen na een kruisweg gebragt, en aldaar aan een paal opgehangen ; voorts offeren zij zeven kleine bolletjes Rijst aan den Geest of Befchermgod der plaatze, waarnaa zij gegeeten worden van de perfoonen, ten wier behoeve zij geofferd wierden. Zeer veel werks maakten de aloude Grieken van deeze gewoonte, dewijl zij geloofden dat zommigen van hunne Goden het opzigt hadden over de openbaare wegen, met oogmerk om de reizigers te befchermen. Op eene gantsch zonderlinge wijze vieren de Tonquineezen hunne Geboorteverjaaringen , bijzonderlijk die des Konings. Het volgende berigt deswegen is volkomen geloof- en aanneeminge waardig. I. deel. Dd Ze- De •ONQUI' DEEZEN.  De T0NQUIHEEZ E N. ^18 GODSDIENSTIGE Zeven dagen vóór het feest, vervoegen zich de voornaamfte Muzikanten in het Paleis, en formeeren een koor van ftem en fnaarenfpel; dit duurt tot dat het feest eenen aanvang neemt. Eene menigte Bonzen of Priesters koomen dan te zamen, om te gader met den Aardspriester eene reeks van gebeden uit te ftorten. Straks bezweert de Opperpriester de Ziel des Konings , in de volgende woorden , welke hij met eene hoorbaare ftemme voortbrengt: ,, Laaten de drie Zielen van „ onzen Monarch te zamen vergaderen en „ ééne Ziele uitmaaken, om zijn lichaam te ,, bewoonen." Hiernaa werpen zij het lot met twee ftukken koper; en wanneer zij nu denken dat de Zielen reeds zijn aangekoomen, houdt de Opperpriester haar vast aan 't einde van een Hok, dien hij in de hand houdt, op dat de drie Zielen zich daarop zouden nederzetten. Tevens wordt de Koning verwittigd , dat hij eerlang zich op weg zal moeten begeeven, om zijne Ziel te ontvangen , en eene huisvesting voor haar te verzorgen, Dan werpt de Koning de klederen af, welke hij aan hadt, en zich in een geheel nieuw gefcvaat gekleed hebbende, klimt hij op èen pragtigen throon, terwijl ondertusfchen tweeduizend Soldaaten, even zo veele Paarden, en twaalf Elefanten bevel ontvangen om zijne Ziel te geleiden. Deeze talrijke ftoet geleidt de Ziel tot den throon, alwaar de Koning haar ontvangt als iemand, die van de dooden is opgeftaan. Alle de Hovelingen wenfchen hem geluk met zijne wederopflanding, en het feest duurt zeven dagen. —■ Dit  GESCHIEDENIS. 4I9 Dit is, misfchien , een der merkvvaardigfte feesten in de geheele Waereld; waarfchijnlijk heeft het zijnen oorfprong ontleend van een begrip, dat op elke geboorteverjaaring, nieuwe Zielen, met de verhevenfte deugden begaafd , het lichaam koomen bewoonen. Op den eerrten dag van 't Nieuwe Jaar, richt elk huisvader een langen paal op voor zijn deur, en bindt aan den top daarvan een klein korfje vast, met gefchilderd en verguld papier verfierd. De reden van deeze Plegtigheid, is, het geloof der Tonquineezen, dat gefchilderd papier de kragt bezit om een boozenGeest te verdrijven, doch, in gevalle zij een noodzaaklijk en weezenlijk ftuk van hunnen Godsdienst verwaarloosden , de booze Geest het gantfche jaar door hen zou kwellen. Op den'laatften dag van het jaar verzoenen zich de zulken, die eenig gefchil met elkander hadden ; zij beginnen het jaar in een ftaat van volmaakte vriendfchap. Tot het huwelijk wordt de toeftemming der Ouderen vereischt, indien zij in leeven zijn; doch, in gevalle van afliivigheid , moet het jonge paar zich bij de naaste bloedverwanten vervoegen. Het Echtverdrag moet getekend en bekragtigd worden in tegenwoordigheid van den Regter, of den Bevelhebber der plaatze. Zo veele Vrouwen mogen de Tonquineezen trouwen als zij begeeren; doch, indien het gebeure dat zij' dezelve niet kunnen onderhouden , zodat zij der Maatfchappije tot een last worden, kunnen zij daarvoor in een geldboete worden geDd 2 Ha- Da r o n q u t- neezej,  I De i TONQU I- C JIEÉZES, 1 i 'i .ao GODSDIENSTIGE lagen. Tegen den avond van den Trouwiag, wordt de Bruid, van haare naaste bloederwanten, na 't huis des Bruidegoms geeid. 't Eerfte, dat zij hier doet, is, zich n de keuken te begeeven en de haardftede e kusfen. Vervolgens werpt zij zich ter aarde, om haare nederigheid en gehoorzaamheid aan haaren Echtgenoot aan te duiden. Negen dagen duuren doorgaans de Huwelijks- vermaaklijkheden , , behalven wanneer de jonggehuwden zeer behoeftig zijn; in dat geval worden drie dagen als genoegzaam aangemerkt. Volgens de Wet heeft de Man vrijheid om zijne huisvrouw te verftooten, doch dit voorregt wordt niet aan de Vrouw vergund; indien 't nog al gebeure dat deeze eene Echtfcheiding bewerkc, zijn daaraan zeer groote zwaarigheden vast. Wan^ neer eene Vrouw aan Overfpel fchuldig wordt bevonden , wordt zij geleid in eene afgefchootene plaats, midden onder de Elefanten , daar zij doorgaans fterft; doch de Man kan zijne misdaad met geld boeten. De Plegtigheid der Echtfcheidinge gaat in Tonquin verzeld van omftandigheden, die eenen Europeaan vreemd moeten voorkoomen. Wanneer een Man genegen is zijne Huisvrouw te verftooten, neemt hij de Hokjes , welke zij over tafel, in plaats van vorken, gebruiken , en dezelve in twee Hukken breekende , neemt elk van hun de helft daarvan, en berolt ze zorgvuldig in een ftuk Zilverlaken. Voorts is de Man verpligt, aan zijne Vrouwe al het geld te rug te geeven , welk zij ten hu-  GESCHIEDENIS. 421 huwelijk heeft gebragt, en wijders borg te Hellen dat hij zorgen zal voor alle de Kinderen, welke zij te zamen verwekt hebben. Wit is altoos de kleur der kleederen, welke zij in den rouwe draagen. Zevenentwintig maanden draagt een Vader of Moeder het rouwgewaat over een Kind; eene Weduw over haaren overleeden Echtgenoot drie jaaren ; doch een Man behoeft niet langer over zijne Huisvrouwe te rouwen dan hij goedvindt. Een geheel jaar gaan Broeders en Zusters over elkander in den rouwe. Lieden van den Jaagden rang vieren de naagedagtenis hunner overleedene bloedverwanten; de Plegtigheden, hierbij gebruikelijk, zijn evenredig aan hunne tijdlijke omftandigheden. Ter eere van de zulken, die den Vaderlande gewigtige diensten gedaan hebben, worden Altaaren en Tempels gebouwd, en offeranden geofferd. Zelf vieren zij de naagedagtenis van dé zulken , welke het Volk opgeftookt, Oproeren verwekt en de Wetten met voeten vertreeden hebben. Doch dit gefchiedt niet ter hunner eere, maar om hen voor te ftellen, als voorwerpen der verfoeijinge, aan de zulken, welke in toekoomende tijden zullen gebooren worden. Doch niets kan de pragt en luister van de Begraafenisplegtigheden hunner Koningen evenaaren; deeze gaan de verbeelding te boven. Eerst wordt het Lijk gebalzemd, en vervolgens, vijfenzestig dagen lang , op een Staatliebed, openlijk ten toon gefteld. Geduurende al dien tijd, wordt de overleedene Monarch met even veel ftaatelijkheidsDd 3 op-* De tohquj' n e e a e n.  De t) E E Z E N. 42a GODSDIENSTIGE opgepast en bediend, als of hij nog in leeven ware. Zo ras de fpijze van zijne tafel is afgenomen , wordt zij onder de Priesters en de armen uitgedeeld. Ieder onderdaan is gehouden zich in diepen rouwe te kleeden. Drie jaaren lang moeten alle Staatsdienaars en openbaare Amptenaars het rouwgewaat draagen. Geduurende den rouwe,zijn alle openbaare fpelen en vermaaklijkheden verbooden, uitgezonderd de zulke , welke gebruikelijk zijn ten tijde, wanneer een nieuwe Koning, in de plaats van zijnen Voorzaat, den throon beklimt. Alle de fchotels , in welke den nieuwen Koning,ten tijde van zijne krooninge, wordt opgedischt, zijn zwart vernist; hij zelve fnijdt zijn hair af, en bedekt zijn hoofd met een ftrooën hoed. Het zelfde doen ook de voornaamfte Staatsdienaars. Drie Klokken luiden onophoudelijk, zints het oogenblik van des Konings overlijden, tot op den tijd, in welken het Vorftelijk Lijk gezet wordt in een Galei. om onder zijne Voorouders te worden bijgezet. Op den zesenzestigften dag, naa 's Konings overlijden, naadat alvoorens, door een bij zonderen Amptenaar , opzettelijk ten dien einde aangefteld, de noodige toebereidzels tot de Begraafenis zijn gemaakt, begint de plegtige optogt, naadat de grond alvoorens met bloemen is beftrooid. De optogt duurt zestien dagen; elk vierengedeelte van een mijl houden de Lijkdraagers (lil nabij eenige hutten, voordagtelijk opgeflagen , en voorzien van mondbehoeften voor het Volk en de Paarden, en van vuur om hunne pijpen te ont- fte§-  GESCHIEDENIS. 423 fteeken. Twee Edellieden van 's Konings Kamer gaan vooraan ; onder 't voorttrekken roepen zij des Konings naam uit, nevens alle zijne pragtige eertijtels. Beiden draagen een gulden ftaf in de hand, aan wier boveneinde een brandende fakkel is vastgemaakt. Zij worden gevolgd van twaalf Edellieden van 's Konings Galeien, eene pragtige Graftombe draagende. Daarnaa volgt de Opperftalmeester , van twee Pagien verzeld. Op deeze volgen twaalf 1 landpaarden , kostbaar uitgedoscht, en geleid van Pagien, die twee aan twee te voet gaan. Dan volgen de Elefanten, in deeze orde. De vier eerfte voeren Standaarddragers; de vier volgende draagen kleine Kasteeltjes op den rug,opgevuld met Soldaaten; op den rug der vier laattlen ziet men kooien, van latwerk gemaakt, fraai verguld en van glasvenfters voorzien. De Kar, of Wagen, voerende de Graftombe, of het Maufokum, in welke het Vorftelijk Lijk legt, volgt daarnaa , en wordt getrokken van twaalf Herten, die van zo veele Kapiteinen van de Lijfwagt geleid worden. De nieuwe Koning,verzeld van zijne broe, ders, nevens alle de Prinsfen van den bloede , loopt onmiddelijk agter den wagen, met lange witte tabbaarten omhangen, en ftrooën hoeden op hunne hoofden. Zij worden ge-* volgd van de Prinsfesfen, nevens de Koninklijke Muzikanten. Naast ieder Prinsfes gaan twee Juffrouwen van rang. Elk deezer Prinsfesfen draagt een handvol van de mondbehoeften , welke op het Lijkmaal zullen geDd 4 \m- De TOKQUÏK E E Z E N.  De tOKQUI HE E ZE N 424 GODSDIENSTIGE nuttigd worden. De vier voornaamfle Landvoogden der provinciën volgen op de Jwifrouwen; zij draagen'elk een ftaf op hunne fchouderen , en een beurs aan een gordel, gevuld met goud en de kostbaarfte reukwerken. Het goud en de fpecerijen dienen tot gefchenken voor den overleedenen Koning, ten einde om hem kosteloos te ftellen in de andere waereld. Op de Landvoogden volgen acht koetzen, belaaden met ftaaven Goud en Zilver, Wisfelklederen en kostbaare Zijdeftoffen; dit alles wordt den Koning medegegeeven, in het denkbeeld dat het hem in de andere waereld zal van dienst zijn. De gantfche Adel en lieden van rang fluiten den optogt, zommigen te voet, anderen te paard. Zo dra de Lijkftaatfie aan den oever der riviere is genaderd, legt aldaar eene Galei gereed voor 's Konings Lijk , nevens verfcheiden andere Galeien, welke haar tot geleide zullen dienen. In de voorfte der twee Galeien , welke het Lijk onmiddelijk volgen, Haan de Lijken van zulke Grooten des Koninkrijks, die bewilligd hebben om zich te gelijk met hunnen Oppervorst te laaten begraaven; in de tweede Galei,welke aan alle zijden dicht is-, toegeflooten, Haan de Lijken der meestgeliefde Hof-Juffrouwen , die zich aan het zelfde noodlot onderworpen hebben. De overige Galeien dienen tot Vragtfchepen, om allerlei noodige mondbehoeften, nevens de klederen en fchatten, over te voeren. Alle deeze Galeien worden geroeid van de eene kreek na de andere, tot dat zij gekoomen zijn aan de- eenzaamfte en on«  GESCHIEDENIS. 425 ongenaakbaarfte plaats, welke men vinden kan: want niemand mag weeten , waar de Koning, nevens zijne doorluchtige flagtoffers, wordt begraaven , behalven zes Gefneedenen, welken de Eed van geheimhoudinge op de plegtigfte wijze wordt afgenomen. Zo ras de ftaatfie de plaats is genaderd , voor den plegtigen Lijkdienst beftemd, naderen eenige Priesters de Kist, met hunne witte tabbaarten omhangen, en ftorten eene reeks van gebeden uit. Vervolgens zingen zij eenige liederen, terwijl ondertusfchen de zulken, die vrijwillig de toeftemming hebben gegeeven om nevens hunnen Koning te fterven, zich wasfchen, en gereed maaken tot hunnen overtogt na de andere waereld. De Priesters vervoegen zich bij den Houtmijt, op welken het Vorftelijk Lijk legt; in 't midden van deeze zijn de Brandftapels, op welke de Edellieden, Jonkvrouwen, Elefanten, Paarden cn Schatten, zullen verbrand worden. Terwijl in de Houtftapels de brand xvordt geftoken , zingen de Priesters verfcheiden liederen; zo dra alles tot asch verteerd is, wordt 'er een diepe put gegraaven , om de overblijfzels daar in te werpen; doch op de plaats zelve wordt geen Gedenkteken opgericht, opdat de asch des Overleedenen niet ontrust worde. Onmogelijk zou 't ons kunnen fchijnen, de weeklagten deezer flagtoffers zonder afgrijzen aan te hooren, indien wij niet in aanmerking namen, welk eene vermogende werking het vooroordeel op de gemoederen der menfchen hebbe , ten voordeele van zomDd 5 mi- De TONQOI-' KEEZElf.  De TOHQUI* FEEZEN. 42S GODSDIENSTIGE mige bijgeloovigheden, welke, door haare oudheid, eenigermaate geheiligd zijn geworden. Doch wij moeten hier nevens aanmerken , dat de Priesters zorge draagen, om geduurende het verbranden der Houtmijten , zulk een groot aantal Muzikanten te werke te ftellen, dat het gekerm der lijderen daardoor wordt verdoofd. 't Was eene gegronde aanmerking van den vermaarden pascal , dat, in alle Eeuwen en onder alle Volken , de menfchen meer werks gemaakt hebben van den valfchen dan van den waaren Godsdienst. Wat mag toch de reden zijn van deeze tegenftrijdigheid ? Het antwoord is gereed: god heeft de menfchen recht gefchapen; doch zij hebben veele vonden gezogt. Niets toont duidelijker de verdorvenheid der menfchelijke natuure, dan de eerbied , welken zij betoonen voor den valfchen Godsdienst, terwijl zij den waaren en zuiveren als hunner opmerkinge onwaardig aanmerken. Nogthans kan deeze algemeene beichuldiging niet zonder eenige uitzondering worden toegepast op de Heidenen, van welke wij gefproken hebben. Zij hoorden nimmer de blijde ftemme des Euangeliums; zij zagen nimmer de zuivere eenvoudigheid van den Christelijken Eerdienst ; ook hoorden zij nimmer de volmaaktheden der Godlijke Eigenfchappen ontvouwen. Zij hebben , in de daad, dezelfde Wet der Natuure, naar welke de geheele Heidenfche Waereld zal geoordeeld worden ; doch tot hoe verre dezelve onder hen ontluisterd zij, is over bekend. Maar laaten wij bedenken, dat welke ftraffen de  GESCHIEDENIS, w de almagtige zal goedvinden hun naamaals te doen ondergaan , vreezelijk , nogthans , zijn zal de toeftand dier Naam-Christenen, welke, naadat de middelen der genade hun zijn ter hand gefteld , en de hoop der heerlijkheid hun is aangebooden , hunnen god en hunnen verlosser vergeeten , en alle zijne goedertierenheden met voeten treeden. De TON QUINEEZEN,  4*3 GODSDIENSTIGE De COCHIN-CHI- jjEEZEN.enzi De godsdienst der inboorlingen van cochin-chinAjCambodin, enz. Aan geene zijde van den Ganges legt het Koninkrijk Cochin - China. Weinig onderfcheids is 'er tusfchen den Godsdienst der Landzaaten en dien der Tonquineezen , van welken wij boven een berigt gegeeven hebben. Zij zijn grove Afgodendienaars, en betoonen Godsdienstig eerbewijs aan de veragtfte kruipende dieren, ja, zelf aan onbezielde Weezens. Het hoofdartikel van hunnen Godsdienst beftaat in het aanbidden van de Zielen der zulken, die, in dit leeven , door verdienftelijke daaden, een beroemden naam verworven hebben. Hunne Tempels zijn met beelden verüerd. Zeer kunftig worden deeze beelden geplaatst, zommige hoog, andere laag, na genoeg op dezelfde wijze als de pijpen van een Orgel. Dit gefchiedt om de verfchillende verdienftelijkheid der perfoonen aan te wijzen. Naar de hoogte van het beeld wordt de Eerdienst geregeld; aan de kleine mag niet zo veel eerbieds betoond worden als aan de groote beelden. Tusfchen ieder rij beelden is eene duistere opening gelaaten; doch niemand kan zien, hoe verre dezelve loope. Dit, zeggen hunne Priesters, is de plaats, alwaar de eeuwige onzigtbaare God zijn verblijf houdt, en een Zinnebeeld dat hij van geene menfchelijke oogen kan gezien worden. Een CochinChinees van de Jezuiten gevraagd zijnde, wat  GESCHIEDENIS. 42? wat hem bewoog om beelden op te richten, daar zij in éénen waaren God geloofden ? , kreeg tot antwoord , dat zij geene beelden ] maakten, om daar mede aan te wijzen zo veele Scheppers van Hemel en van Aarde, maar dat zij zich daar van bedienden, om in gedagtenis te houden de deugden van groote mannen, welke hunne gebeden hooren , en voor hun bij God ten beste kunnen fpreeken. Door het geheele land ontmoet men zulk een groot getal Pagoden,en in ieder van dezelve zulk eene verfcheidenheid van Afgoden, dat ligtelijk iemand zich zou kunnen verbeelden dat ieder gezin twee of drie bij zondere Goden ten zijnen eigen gebruike hadt. Doch de Priesters trekken hier groot voordeel van; zij zijn geftadig onledig met werken van Godsdienstigheid, offeranden en andere Tempeldiensten. Eene meerdere zuiverheid van Eerdienst hebben de zulken der Cochin-Chineezen bewaard, die in de nabuurfchap van bergen woonen ; hunne Tempels zijn niet zo zeer opgevuld met Afgodsbeelden, en zij offeren hunne offeranden op de hoogten, of in bosfchen , onder het uitfpanzel van den hemel. Doch ook deeze betoonen grooten eerbied aan de naagedagtenis der Overleedenen. In menigvuldige opzigten koomen de inboorlingen van Cambodin met de Siammers overeen; zij aanbidden de Ziel des Heelals, als den waaren God. Eenen wijdvermaarden Tempel hebben zij te Oneo, eene Stad deezes Koninklijks. Uit verfcheiden gewesten van Da lOCHIN CHrÏEEZEN.enZ.  De COCHIN-CBIHEEZEN,enz 430 GODSDIENSTIGE van het Oosten koomen hier Godsdienstige aanbidders te zamen. De Priesters, welke in , deezen Tempel dienst doen, geeven voor,in ftaat te zijn om antwoorden te kunnen geeven op de moeilijkfte vraagen, die hun worden voorgefteld. In verfcheiden Orden of rangen zijn dee* ze Priesters verdeeld ; elke Orde wordt onderfcheiden door een bijzonder gewaat. Zommigen doen eene gelofte van armoede , en leeven van de aalmoezen en giften der weldaadigen; terwijl anderen, die liever een vastgefteld jaargeld verkiezen, het grootfte gedeelte van hunnen tijd doorbrengen met het bezoeken van kranken, en het geneezen van allerlei ongefteldheden, door middel der Toverkunde. Eenigen reizen van de eene plaats na de andere , om de onkundigen te onderwijzen , en allerlei goede diensten te betoonen aan de zulken, die hunnen bijftand noodig hebben. Zeer eenvoudig zijn de geneesmiddelen , welke zij aan hunne lijders geeven, en zij bezitten zulk eene voedende kragt, dat zij, tot den tijd toe als zij volkomen herfteld zijn, geen ander voedzel behoeven. Wanneer zij eenen kranke voor ongeneeslijk houden, geeven zij hem daarvan berigt, en verzoeken hem, zich niet met geneesmiddelen te overlaaden; doch , wanneer zij nog eenige hoop op herttelling hebben, gebieden zij hem, niet te wanhoopen , dewijl zij een geneesmiddel bezitten , 't welk hem in zijnen voorgaanden ftaat van gezondheid zal rierftellen. Diensvolgens dienen zij hunne geneesmiddelen toe, welke zij altoos bij  GESCHIEDENIS. 43! bij zich draagen. Indien de kranke herfteld worde , trekken de Priesters daar van grooten lof;doch,zo hij fterve, wordt zijn dood aan de gramfchap der Goden , om de eene of andere heimelijke misdaad, toegefchreeven. Ten aanzien van de Huwelijks- en Begraafenisplegtigheden , heeft 'er weinig onderfcheids plaats tusfchen de inboorlingen van ' Cochin-China en Cambodin, en die der overige Volken, welke wij reeds befchreeven hebben. De Veelwijverij en de Echtfcheidingen zijn onder beiden geoorlofd. Zij volgen de zelfde regels van bloedverwantfchap, in het aangaan van huwelijken, als door de Wet van mozes voorgefchreeven , en onder de Christenen gebruikelijk zijn. Veele andere gewoonten, in de daad, hebben zij, welke naar die der Jooden gelijken. Dit kan ten bewijze dienen , dat, tusfchen de aloude Volken, ten opzigte van hunne Godsdienstige Gebruiken en Plegtigheden, niet veel onderfcheids gevonden wierdt. Indien een getrouwd man fterft, moet zijn naaste ongehuwde bloedverwant de naagelaaten Weduw tot huisvrouw neemen; ingevalIe een van beiden weigere zich naar deeze vastgeftelde gewoonte, of liever wet , te voegen, wordt de nalaatige in zulk een boete geflagen, als hij zelden in ftaat is te kunnen betaalen. De misdaad van Overfpel wordt aan Man en Vrouw op de zelfde wijze geftraft; dit gefchiedt door hen aan de Elefanten tot een prooi te geeven: want zij gelooven, dat indiende fchuldigen gedreeven worden in een veld , alwaar deeze dieren loo- De COCHIN-CHÏNEEZEN,eHZ»  De COCHIN-CHI KEEZEN.enz 432 GODSDIENSTIGE loopen graazen, deezer vernuft en fchranderheid zo groot is, dat zij op hen zullen treeden . tot dat zij het befterven. Zeker is het dat een ongetemde Elefant zal treeden op elk, die hem voorkomt; doch hij kan zo fpoedig en met zo geringe moeite getemd worden, dat het deezen misdaadigen ligt valle zich voor hem te beveiligen, en na een ander gedeelte des gewests de vlugt te neemen. Nu zullen wij overgaan tot de befchrijving van hunne Lijkplegtigheden , welke, in zommige opzigten, met die van hunne nabuuren groote overeenkomst hebben, doch, in andere opzigten, eenvoudiger zijn, en duidelijke kenmerken eener hooge oudheid draagen. Wanneer iemand op fterven legt, koomen alle zijne mannelijke bloedverwanten en vrienden rondom zijn bed te zamen, met ontbloote houwers en fabels, welke zij rondom den Lijder zwaaien, met oogmerk om zulke booze Geesten van daar te verdrijven, welke , huns oordeels, rondom hem waaren, om zijne Ziel te grijpen in 't oogenblik als zij van het Lichaam fcheidt. Indien een perfoon van aanzien fterft, raadpleegen de Priesters, die insgelijks de Geneesmeesters zijn, te zamen over de natuur der Ziekte; wanneer zij zich verbeelden die gevonden te hebben, doen zij onderzoek naar den boozen Geest, welke dezelve veroorzaakt heeft, en veroordeelen hem, op de plegtigfte wijze, ter eeuwigduurende vlamme. Doch zij zijn van oordeel, dat terwijl zij zich op den eenen boozen Geest wreeken, een ander, ondertusfchen, toebereidzels maakt om het leeven van eenen des Over-  GESCHIEDENIS. 433 Overleedenen bloedverwants weg te neemen. _ Op 't oogenblik als de Duivel vaart in het lichaam des perfoons, die vervolgens onder de bloedverwanten zal fterven, worden de Priesters ontbooden. Naadat deeze geruimen tijd met den Kranke hebben gefproken, geeven zij hem een Slaapdrank, welke,ten minden een dag lang, hem van alle gewaarwording berooft. Geduurende dien tijd blijven ze bij hem, en wanneer hij bij het gebruik van zijn verftand en zintuigen wederom herfteld is, worden de bloedverwanten des Oveleedenen binnen geroepen. Straks berigten hun de Priesters , dat de perfoon , welke thans krank legt, de Ziel des Overledenen heeft gezien; voorts eene onderfcheidene aanwijzing doende van het werk, waar mede dezelve zich onledig houdt, en van den ftaat, in welken zij zich bevindt. Eene looze trek is deeze; zij dient om de magt der Priesteren te bevestigen, en tevens om het verftand der Landzaaten te verblinden, en hunne gemoederen in eenen ftaat van flaavernije te houden. De Uitvaart der Overleedenen wordt gevierd met een plegtigen Maaltijd, op welken alle de bloedverwanten, vrienden en buuren genodigd worden. Bij zulk eene gelegenheid worden de Zielen der overleedene Voorouderen aangeroepen, en gebeeden 0111 nogmaals weder te keeren. Op den derden dag van het Feest, wordt het lichaam gedraagenna een ftellaadje, voor de deur van het huis opgerecht; rondom dezelve ftaan de Priesters te zingen en te bid- I. deel. E e den; De :ochin- chi«eezen.enz,  De ceciiiN-ciii. HEEZEN.enz» i 434 GODSDIENSTIGE den; tevens befprengen zij bet Lijk met gewijd water. Naadat men het Lijkin een Kist, doch zonder dekzel, en hetzelve de kostbaarHe fpecerijen in den mond gelegd heeft, begint de Lijkftaatfie op de volgende wijze. De mannelijke bloedverwanten des Overleedenen gaan vooraan; daar op volgen de Priesters, eene foort van Litanie , of liever verichülende foorten van Litaniën zingende. Hierop volgt de Doodkist, die gedraagen wordt van eenige nabuuren des Overleedenen. De optogt wordt gellooten door de Vrouwen, in 't witgekleed, en met een fluier gedekt, een aller-akeligst jammergefchrei voortbrengende. Zo ras de Lijkftaatfie gekoomen is bij den Houtftapel, welke doorgaans opgerecht is in eene woeste plaats, nabij de oevers eener riviere, of zomtijds in eenbosch,hervatten de Priesters hunnen zang; deeze duurt ongeveer een uur. Vervolgens wordt het Lijk andermaal befprengd en bewierookt, en op den Houtftapel gelegd zijnde, raaken alle de bloedverwanten, een voor een, het met hunne handen aan, tot 2en teken van eerbied; ieder doet een kort ^cbed voor de rust der Ziele. Straks fteeken de Priesters den brand.in den Houtmijt, en zij blijven, nevens de nabeftaanden, wagten :ot dat dezelve verteerd is. Voorts wordt de isch begraaven in een graf, ten dien oognerke gedolven, uitgezonderd eenige weini»e kleine beenderen, welke de weduw op•aapt, en vervolgens in een aarden Lijkbus egt, met bloemen gemengd. De beenderen leemt zij mede na huis, als een dierbaar over)hjfzel van haaren Echtgenoot, en begraaft ze  GESCHIEDENIS. 435 Ze nabij haar huis. Zomtijds worden zij in bewaaring gefteld in eene Pagode. Dikmaals gebeurt het ook, wanneer de Overleedene vermogende vrienden nalaat, dat deeze ten dien einde een Tempel bouwen en rijklijk begiftigen. Overeenkomstig met den aart deezes Werks, hetwelk een volkomen Zamenftelzel van Godgeleerdheid moet bevatten, hebben wij reeds, onder verfcheiden Afdeelingen,cen berigt gegeeven van eenige hoofdbeginzelen, en zullen in 't vervolg hier mede voortgaan. Met verdient onze opmerking , dat onder alle Volken, van welke wij dus lang gehandeld hebben,zekere huwlijksplegtigheden gebruiklijk zijn; en hoewel zommige van deeze belachelijk mogen fchijnen,derzelver algemeenheid wijst nogthans haare Oudheid aan. Doch, waar zullen wij deeze Oudheid zoeken? Zullen wij dezelve onder de Heidenen vinden ? Het antwoord is klaarblijkelijk, en aan geen gefchil onderhevig. Ten aanzien van de natuur des huwelijks verfchillen de Heidenen van elkander: en, nogthans , is 'er geen Volk, ons bekend, onder 't welk de ongehuwde ftaat als een beginzel van Godsdienst is vastgefteld. Om hier van een onderfcheiden denkbeeld tc vormen , moeten wij de toevlugt neemen tot de gewijde Schriften, alwaar wij leezen, dat god, toen hij het grootfte gedeelte der Scheppinge voleindigd hadt, eenen Man fchiep, en vervolgens de Vrouw formeerde, om hem tot eene gepaste hulpe te verftrekkcn. Het oogmerk des-alsi agtigen fchijnt geweest te zijn, dat Man E e a De COCIIIN-CJÏN NEEZEN,enZ«  De COCHlN-CHt- ftBE'.EN.CnZ 436 GODSDIENSTIGE en Vrouw, als Echtgenooten, te gader in vrede en maatfchappije zouden leeven; dat zij over en weder elkander bijftand zouden bieden , Kinderen verwekken, en voorts dezelve opvoeden in de begin zeis van deugd ' en godsvrugt. Dit alles hadt ten oogmerke, opdat het beftaan van deeze waereld op eene regelmaatige wijze zou gehandhaafd worden, en, naadat'er Maatfchappijen zouden opgerecht zijn, de menfchen mogten verllaan de betrekking, in welke zij ftaan tot god en tot elkander. l iet Huwelijk is een verdrag van een Burgerlijken en Godsdienstigen aart, tusfchen een Man en eene Vrouw, waardoor zij zich verbinden , te zamen te zullen leeven in wederzijdl'che liefde en vriendfchap, tot hun beider geluk, en om hunne Kinderen op te leiden tot nutte leden der zamenleevinge. Een flaauw denkbeeld fchijnen de onmiddelijke naakomelingen van noach, naa den Zondvloed, van het huwelijk gehad te hebben: want wij leezen, dat de eerfte bewooners yan Griekenland in eenen vermengden ftaat leefden, en dat de Vrouwen aan de Mannen gemeen waren. Naadat, egter, Gemeenebesten opgerecht, en Regeeringsvormen waren vastgefteld, wierden 'er nieuwe fchikkingen beraamd; het Huwelijk wierdt aangemoedigd, terwijl de zulken , die buiten 't zelve leefden, met in 't oogloopende tekens van veragtinge wierden behandeld. . Bij uitltcekendheid merkwaardig waren de Lacedemoniers, om hunne geftrengheid tegen dezulken, welke het Huwelijk tot een gevor- der-  GESCHIEDENIS. 437 derden leeftijd uitftelden, en nog meer tegen die geenen, welke nimmer in 't huwelijk tra- 1 den. Deeze waren verpligt, eenmaal eiken 1 Winter naakt rondom het Forun, of de Markt, te wandelen, en een zekeren Zang te zingen; dit ltelde hen bloot aan de veragcing van het Graauw. Eene andere ftraffe was, dat zij wierden uitgeflooten van alle openbaare Spelen, in welke de jonge Maagden naakt dansten; daarenboven fleepten hen de oude Vrouwen , op zekere plegtige dagen, rondom de Altaaren, en floegen hen met vuisten, Volgens eene Atheenfcbe Wet, moesten allen, welke openbaare Ampten bekleedden, gehuwd zijn en kinderen hebben ; als zo veele onderpanden wierden deeze aangemerkt van hunne eerlijkheid, in het waarneemen van hunnen pligt jegens het Vaderland en hunne medeburgers Eene regtvaardige en billijke Wet was, zekerlijk, deeze: want zij, die in een ongehuwden ftaat leeven , kunnen niet onderfteld worden veel bèlangs te (tellen in den welvaart van het Vaderland; terwijl de zulken, welke gehuwd zijn, het algemeene welzijn zoeken voort te planten , dewijl hunne Vrouwen , Kinderen en Bloedverwanten , op de eene of andere wijze , daarin betrokken zijn , en bij het gedrag des Huisvaders moeten liaan of vallen. Weinig agts gaven veelen onder de oude Heidenen op de Wetten van bloedverwant fchap, in het aangaan van huwelijken: want het is bekend, dat, onder de Perfwanen , de Mannen dikmaals met hunne eigen Zusters, en, 't geen nog affc hu weiijker is, met Ee 3 hun- De :ochin chi(eezen.enZ,  De COCHIN-CHI HEEZEN.enz. 4.38 GODSDIENSTIGE hunne eigen Moeders in vleeschlijke gemeenfchap leefden. Zeer geregeld waren de Grieken met opzigt op hunne huwelijken; zij droegen zorge om alles te voorkoomen, 't geen aanleiding kon geeven tot Bloedfchuld, welke zij als tegennatuurlijk befchouwden. 't Is waar, dikmaals wierden de Maagden als eene tilbaare haave onder hen verkogt; doch, ingevaile zij ouderloos waren, lag de Staat onder de verpligting om haar te voorzien van een huwelijksgoed, evenredig aan 't geen zij zouden hebben mogen verwagten , indien haare Ouders in leeven gebleeven waren. Onder de Romeinen zo min als onder de Grieken, was de Veelwijverij, of de gewoonte om meer dan ééne Vrouw te hebben , nooit geoorlofd; doch aan Echtfcheidingen gaven zij te veele vrijheid. De eerfte Wet der twaalf Tafelen behelst „ Dat wanneer ee- ne Vrouw een geheel jaar lang bij een „ Man zal ingewoond hebben, zonder drie ,, nachten van hem afweezig geweest te „ zijn,zij als zijne huisvrouw zaUangemerkt „ worden." Hieruit blijkt dat de Romeinen het te zamenwoonen als een weezenlijk gedeelte van 't huwelijk befchouwden. De tweede Wet der zelfde Tafelen gebiedt : „ Indien eene Vrouw van haaren Man op „ Overfpel of Dronkenfchap betrapt worde, „ mag hij haar ter dood brengen, naa, eg„ ter, alvoorens haare bloedverwanten ga„ raadpleegd te hebben." Het aangaan van een tweede huwelijk belchouwden veelen onder de Ouden, voornaam- lijk  GESCHIEDENIS. 439 lijk de Romeinen, als eenigermaate fchande* lijk voor de Vrouwen: dewijl zij dit aanmerkten als eene verbreeking van haar eerfte huwelijksverdrag. Dit denkbeeld ging zo verre, dat zij zich verbeeldden , indien de Weduw andermaal in 't huwelijk tradt, dat haar eerfte Man daar door in zijne rust zou geftoord worden. Keizer justintanus diukt dit aldus uit: ,, De Ziel des overleedenen Echtgenoots wordt ontrust, wanneer zijne ,, Echtgenoote een tweeden Man trouwt." Zeer bijgeloovig waren alle de Ouden, gelijk ook de Indiaanen, van welke wij reeds gehandeld hebben , omtrent den tijd , op welken de huwelijken moesten voltrokken worden. Zommigen waren van oordeel, dat de Winter daartoe de bekwaamde tijd was, terwijl anderen het met de Lente , of met den Zomer hielden. Hoewel wij, in de Wet van mozes, geene ftellige geboden vinden, welke de Mannen tot trouwen verpligten, hebben, egter, de Jooden, ten allen tijde, het huwelijk aangemerkt als een pligt, zonder onderfcheid op allen rustende , in gevolge van het oorfpronklijk woord: Wast op en vermenigvuldigt. Hierom wierdt ieder Jongeling, welke vóór het twintigfte jaar zijns ouderdoms niet in het huwelijk tradt , befchouwd als iemand, welke de jonge Vrouwen verongelijkte. Een merkwaardige vraag, betreffende het huwelijk, ontmoeten wij in den Joodfchen Talmud, in deeze woorden begreepen : „ Wie is 't, die de eere zijner Dochter ten „ beste geeft? "En het antwoord is: „ Hij, Ee 4 die De COCHIN CHINEEZEN.enZ.  De (COCHIN CH JSBEZEN.en: 440. GODSDIENSTIGE „ die haar te lang ongetrouwd houdt , of t. „ aan een oud man ten huwelijk geeft." :. Door de Wet van mozes was de Veelwijverij niet verhoeden: want het is klaarblijkelijk , dat die groote Wetgeever de meeste zijner geboden inrigtte naar de gewoonten der aloude Patriarchen. Dus leezen wij dat jacob twee Zusters trouwde, en bij beide Kinderen verwekte. Doch tevens is het zeker, dat de Jooden zich niet vergenoegden met deeze vergunning, om twee Vrouwen te mogen hebben ; gelijk blijken zal aan eenen iegelijk, welke de Gefchiedenisfen van david,salomon en veele andere Koningen leest. Nogthans maakten zij onderfcheid tusfchen de Vrouwen van den eerften en van den tweeden rang. Het was den Jooden geoorlofd , Vrouwen te neemen, niet alleen uit hunne eigen Stammen, maar ook onder die Heiden] che Natiën, die hen omringden, welke de Beinijdenis ondergaan hadden. Zodat, wanneer wij leezen dat salomon vreemde Vrouwen trouwde, welke zijn hart aftrokken van den heere, wij daardoor moeten verftaan zulke Vrouwen, die gebooren waren onder Natiën , onder welke de Befnijdenis met gebruikelijk was. Dat het Huwelijk eene eerlijke inftelling is, lijdt geen twijfel, dewijl wij leezen dat onze Godlijke Verlosfer op eenen Bruiloft tegenwoordig geweest is, en aldaar zijn eerfte wonderwerk verrigt heeft. En, nogthans, blijkt het, dat 'er, zeifin de Apostolische £euu-e, kort naa's Heilands Hemel-  GESCHIEDENIS. 441 melvaart, veelen gevonden wierden , die zich Christenen lieten noemen, welke leerden dat de Mannen niet behoorden te trouwen. Met regt noemt de Apostel dit de Leer der Duivelen. Veel hadt de Kerk te doen met deeze Ketters, die van simon den tovenaar afkomstig waren; doch ten laatften geraakten zij in veragting. Eene reeks van jaaren verliep 'er, eer dit gevoelen herleefde, wanneer de Roomfche Kerk aan haare Geestlijkheid het huwelijk verboodt. Onder verfcheiden bepaalingen , het huwelijk betreffende, fielden de eerfte Christenen die geenen , welke van het Euangelium belijdenis deed; zij verbooden hun te trouwen met zogenaamde Ketters , of die zich vijandig tegen het geloof gedroegen. Op de volgende woorden van den H. v a ulus, 2 Kor. VI: 14. Trekt niet een ander juk aan met de Ongeloovigen , rustte dit gebod. Doch tusfchen bijzondere Kerken hadt, ten deezen aanziene , eenig onderfcheid plaats. In zommige Kerken was dit alleen verbooden, niet zo zeer als zondig en mis daadig, als van een gevaarlijken aart; doch onder andere Genootfchappen wierdt het met den Ban geftraft. Veel zwaarder, ondertusfchen , wierdt deeze misdaad geoordeeld en geftraft, ten tijde als de Christlijke Godsdienst de magt van den Waereldlijken arm op zijne zijde kreeg: want, uit een Be • velfchrift van Keizer t he od osi u s , blijkt, dat het huwelijk van eenen Christen 'met Ee 5 eene De cocniN-ciirNEEZEN.enz.  De COCHIN-CHl MEEZEN,enz 442 GODSDIENSTIGE eene Joodfehe Vrouwe als eene hoofdmis, daad wierdt aangemerkt. En, in de daad, _ geen huwelijk was in die Eeuwe geoorlofd, 't en zij 'er de Kerk in bewilligd hadt. Vrijgeboorenen mogten met geene flaaven trouwen; eene Weduw mogt geen tweede huwelijk aangaan , of 'er moest een jaar, zints het overlijden van haaren eerften Man, verloopen zijn. Volgens de zelfde Wet mogt een Doopheffer niet in 't huwelijk treeden met een Kind , welk hij ten doop hadt gehouden, dewijl eene Geestlijke betrekking of bloedverwantfchap tusfchen hen onderfteld wierdt plaats te hebben. Zommige der vroegfte Kerkvaderen geloofden, dat geen Man wettig kon hertrouwen, naadat hij van zijne Vrouw, noch de Vrouw naadat zij van haaren Man gefcheiden was, zelf ter oorzaake van Overfpel, 't welk eene der in 't oogloopendfte fchendingen der huwelijksgeloften is. Doch het gros der Kerkvaderen was van een ander gevoelen. De Roomfche Kerk heeft de inftelling des huwelijks met den naam van Sakrament vereerd; doch de Kerk van Engeland, en, in 'talgmeeen, alle andere Hervormde Kerken verwerpen dit gevoelen. De grootfte eerbied, nogthans, wordt het huwelijk beweezen van alle Protestantfche Kerken in Europa, en, in de daad, van alle deugdgezinde menfchen. Want men heeft doorgaans bevonden, dat zij, welke deeze inftelling met veragting behandelen, zich als onwaardige leden der Maatfchappije gedraa- gen$  GESCHIEDENIS. 443 gen; en de algemeenheid daar van kan ten bewijze dienen , dat het -Mozaïsch berigt < wegens de Schepping, door de dagelijkfche 1 ondervinding , en door eene oogfchijnlijke betooging wordt bevestigd. De De :ochik-chi. «£ezen,enz.  44+ GODSDIENSTIGE De ra i lipi e1mndeï De godsdienst der bewoonderen van de philippynsche eilanden, enz. Voor 't meerengcdeelte worden deeze Eilanden, aan den Oostlijken uithoek van • Afie gelegen, van Afgodendienaars bewoond: want, hoewel de Spaanjcbe Jezuiten zommigen van dezelve tot het Pausdom bekeerd hebben, hun getal , nogthans , is niet zeer aanmerkelijk. Zij vereeren de Zon , Maan en Starren; op zommige plaatzen betoonen zij Godsdienstig eerbewijs aan den Duivel, en brengen hem menigmaalen hunne offeranden toe, in erkentenisfe van de verpligtinge, welke zij aan hem hebben , voor de rijkdommen, welke hij hun fchenkt: want het is klaarblijkelijk, dat deeze luiden den Duivel voor den God der fchatten en des gelds houden. Over 't geheel genomen hebben zi] een groot getal Goden,zo openbaare als bijzondere; zommigen van hunne Godsdienstige Plegtigheden hebben eene in \ oogloopende overeenkomst met het geen wij, in de aloude Gefchiedenisfen , wegens de Grieken en de Romeinen leezen. Eenen hunner Afgoden, wien zij grooten eerbied betoonen, noemen zij ba tal a, betekenende God den Schepper: want zij gelooven dat deeze Afgod m den beginne alles uit niets heeft gefchaapen. Eenen anderen Afgod dienen zij, wiens naam Tiid betekent; omdat zij gelooven dat zijn beftaan met den aanvang  GESCHIEDENIS. 445 vang der waereld een begin heeft genomen, en daarmede eindigen zal. P De Eerdienst deezer Heidenen is ge- ] heel en al gebouwd op de Overlevering , die bewaard wordt in Liederen en Gezangen, welke de Ouders hunne Kinders laaten van buiten leeren. Even gelijk de aloude Grieken, vermelden zij in deeze Gezangen de heldhaftige bedrijven hunner Goden : want het is klaarblijkelijk, dat de Afgoden , welke zij aanbidden, niets meer zijn dan de beeltenisfen van zommigen hunner Voorouderen, welke, in overoude tijden , heilzaame Wetten maakten ter beftuuringe van hun gedrag, of deeze en geene nutte kunsten en weetenfchappen hebben uitgevonden. Op eenige van de kleinfte der Pbilippynfche Eilanden , ontmoet men Tempels met Altaaren ; de geheele Eerdienst der Opgezeetenen beftaat in het aanbidden van den Duivel, welken zij zich voorftellen als overal bij hen tegenwoordig. Zo bevreesd zijn zij voor deezen boozen Geest, hoewel zij dien Godsdienstig eerbewijs betoonen , dat zij nimmer uitgaan, noch in huis nederzitten, dan in gezelfchap van twee of drie, zo niet van meer menfchen te zamen: want zij zijn in het vaste geloof, dat wanneer een enkel mensch zich alleen bevindt, de Duivel zal koomen en hem dooden. Op zommige Eilanden hebben zij geen anderen vorm van Eerdienst, dan dat zij de handen zamenvouwen, en ftaroogend na den hemel zien. Het Opperfte Weezen noemen zij abba; dit De h 1 l 1 p r. ÜLANDEN.  De p H I L I P P. EILANDEN. I ] 1 I 446 GODSDIENSTIGE ik heeft zommige Reizigers doen befluiten, dat zij van de Jooden , of Syriers, if komstig zijn : dewijl dat woordt, in de Hebreeuw fche en Syrifche taal , Vader jetekent, en de Opperfte god, in de Heiige Schriftuur, met zeer groot regt, dus jenoemd wordt. Op een vaster grondfiag, logthans, moet deeze onderftelling rusten , ;er wij aan dezelve kunnen geloof geeven: want, onder de meeste Afiatifcbt Volken, betekent het woord abba Vader; en het is bekend dat tusfchen hunne taaien eene in "t Dogloopende overeenkomst wordt gevonden. Het verdient onze opmerking , dat de bolken, welke de Zon godsdienstig vereeren , geen Zwijnenvleesch mogen eeten, hoewel zij Verkens tot offeranden offeren. Op de plegtigfte Feestdagen gefchiedt dit, ;n wel op de volgende wijze. Naa een voorafgaand zang- en fnaarenfpel, treeden :wee oude Vrouwen voort; zij betoonen de :erbiedigfte hulde aan de Zon : want de brouwen, vooral de hoogbejaarden , bekleeden hier het ampt zo wel van Priesterresfen als van Toveresfen. Naadat zij haaren eerbied aan de Zon hebben afgelegd, kleeden zjj zich in haar Priesterlijk gewaat, en Dinden een band of lint rondom haar hoofd, n zulker voege, dat het zich laate aanzien ils of 'er twee hoorns uit haare voorhoofden groeien. Midlerwijl houden zij iets in haare landen, naar een gordel gelijkende ; dus litgedoscht danzen zij, fpeelen op eene foort >an zakpijp, doen haare gebeden, en brengen zekere woorden voort, haare oogen  GESCHIEDENIS. 447 ftijf op de Zon gevestigd houdende. Geduurende deeze Godsdienstige verrigting, wordt het Verken , 't welk als een flagtoffer zal geofferd worden, aan een ftaak vastgebonden ; en allen danzen in het rond. Een kan met wijn wordt vervolgens eene der oude Vrouwen aangebooden; zij plengt daarvan een glasvol op het Zwijn, en verrigt tevens eenige plegtigheden, aan de ftaatelijkheid der offerande voegende. Straks doorfteekt zij het Verken en laat het dood bloeden ; voorts wasfchen zij gezamentlijk haare Speeltuigen in het bloed des flagtoffers, en doopen daarin een van haare vingeren, om daar mede het voorhoofd van haare Echtgenooten te tekenen, 't Geen bovenal onze opmerking verdient, is, dat hoewel deeze luiden, tot hun dagelijksch voedzel, geen Verkenvleesch mogen gebruiken, het dier, nogthans, niet zo ras als eene offerande is geflagt, of de geheele romp wordt eenige weinige oogenblikken aan een flaauw vuur gebraaden; waarnaa de Priesteresfen het in kleine ftukjes fnijden, en dezelve onder de aanfchouwers omdeelen, welke ze ter eere van de Zon eeten. De beenderen, en alles wat 'er overblijft, worden verbrand , en de geheele offerande wordt met fnaarenfpel, zang en dans beflooten. Gelijk de meeste lieden, die van den waaren Godsdienst onkundig zijn, dus verbeelden zich ook deeze Eilanders, uit het aanzien van het eerfte voorwerp , welk zich in den morgenftond hun aanbiedt, te kunnen voorfpellen, of zij in hunne onderneemingen van De r H I L IP F. EILANDEN.  De fH I LI PP. EILANDEN. 448 GODSDIENSTIGE van dien dag gelukkig of ongelukkig zullen flaagen. Indien het gebeure dat zij zich op reize zullende begeeven, cp 't een of ander bloedloos diertje treeden, keeren zij onmiddelijk weer te rug na huis. Weinig der opmerkinge waardig behelzen hunne huwelijksplegtigheden. De Veelwijverij is onder hen geoorlofd ; indiervoege, nogthans, dat ééne Vrouw boven de rest eenige meerderheid bezitte. Zij gelooven de ünfterflijkheid der Ziele; doch, even als de meeste Heidenen , van welke wij reeds gefproken hebben, Hellen zij dat de Ziel uit het eene Lichaam in het ander overgaat. Die 't meest tot bijgeloovigheid overhellen, maaken dikmaals diepe infnijdingen in het vleesch huns lichaams; te weeten, om dus boete te doen voor hunne zonden: want zij gelooven dat naar gelang zij zich zelven meer verdriets aandoen , de Goden een grooter welgevallen in hun hebben. Op zommige der Philippynfche Eilanden, worden de Kinderen beiheeden ; doch de Plegtigheid zelve gaat gepaard met zo in 't oogloopende blijken van wreedheid, dat het vermelden daarvan der menfchelijkheid tot i'marte ftrekke. In plaats van het wegfnjjden van den Voorhuid, fteeken zij den Kinderen een naald in een zeker gedeelte van hunagterfte; dit gefchiedt, opdat de jonge lieden mogen afgefchrikt worden van het naajaagen van ongeoorlofde vermaaken, bi;zonderlijk wanneer zij gedenken aan de wonden , door deeze barbaarfche verrigting , in bun lichaam gemaakt. Daarenboven heeft dee-  GESCHIEDENIS. 449 deeze verrigting ten oogmerke,om de Jeugd te wederhouden van tegennatuurlijke misdaaden. Aan de Vrouwen wordt de eerfte uitvinding daarvan toegefchreeven. Een volkomen geloof verdient dit verhaal, wanneer wij in aanmerking neemen , dat . niets bekwaamer is om eene Vrouw te verbitteren , dan wanneer zij verneemt dat een Man zich beneden den rang der dierlijke fcheppinge heeft vernederd. Wat aangaat hunne Lijkplegtigheden, zij hebben de gewoonte, eerst de lichaamen der geftorvenen te verbranden , en voorts de asch te begraaven. üp de Lijkplaats ftigten zij doorgaans een kleinen Tempel of Pagode; doch, wanneer de bloedverwanten des Overleedenen behoeftig zijn , wordt, in de plaats van een Pagode, veelal, een Paal in den grond geflagen. Ruuw en ongemanierd, hoewel (hatelijk , zijn hunne Optogten na de plaats, daar 't lichaam zal verbrand worden. Dewijl zij geene Priesters hebben, gaan eenige Oude Vrouwen, welke hier het Priesterwerk verrigten, voor het Lijk; zommigen fpeelen, anderen zingen. De naaste bloedverwanten volgen onmiddelijk agter het Lijk, en de Optogt wordt geflooten door de dienstboden en nabuuren. Zodra het Lijk op den Houtftapel is gelegd, heffen de oude Priesteresfen gezangen aan ; de bloedverwanten kusfen den Overleedene , en ftraks wordt de brand in het hout geftoken, en alles tot asch verteerd. Voorts wordt de asch eerlijk begraaven , en de rouwdraagers keeren 1. deel. Ff we- De p h 1 h 1 p r. ejlandlm»  De ÏHILI"I ïiLANOISt 450 GODSDIENSTIGE weder na het Sterfhuis , daar zij een feest . houden,'twelk drie dagen duurt. Eene menigte Eilanden ligt in de nabuurfchap der Pbrfippynfche, die, in veele opzigten, zo in het Burgerlijke als Godsdienstige , in zeden , gewoonten en plegtigheden , met dezelve overeenkoomen. Bijzonderlijk heeft dit plaats ten aanzien van de Dieven- Eilanden , waarfchijnlijk dus genaamd , omdat derzelver Opgezeetenen zich met de Zeerooverij geneeren, en hun werk maaken van de nabuuren te pionderen. Hunne Afgoden zfn houten beelden , en hunne Pagoden of Tempels , oude Booten of Kanoes, de voortleven van welke hun tot een Altaar verftrekt; hier Haat ook het beeld der Godheid. Zo ruuw en onbefchaafd zijn ze van zeden , dat zij, als zo veele Zwijnen,in gantfche kudden zamenfchoolen. Tegen de gewoonte der meeste Eleidenfche Fuiken, is het huwelijk onder hen onbekend : want Mannen en Vrouwen wn allerleien rang liggen te zamen, zonder eenig onderfcheid. In 't algemeen gaan zij moedernaakt, uitgezonderd wanneer zij hunne Afgoden Godsdienstige eere betoonen ; dan dekken zij hunne ichaamdeelen met de bladeren van boomen. Genoegzaam op de zelfde wijze, als op de Philippynfcbe Eilanden gebruikelijk is , beffaat hun openbaare Eerdienst voornaamlijk uit het offeren van Varkens; zij hebben eenige onbefchaafde gezangen, welke zij zingen rondom het flagtoffer , eer het gekeeld wordt. INiettegenftaande de onbefchaafdheid en beest-  GESCHIEDENIS. 451 beestagtigheid, van welke wij gefproken hebben, gedraagen , nogthans , deeze Af- r godendienaars zich zeer zedig en ingeto- i togen , wanneer zij zich ïempelwaarts begeeven. Indien een Man , bij zulk eene gelegenheid, het ondernam om eenige onbetaamelijkheid te pleegen tegen eene Vrouwe, door haar de fchamelheid te ontblooten, zijne neus en lippen zouden hem gewisfelijk worden afgelheeden. Verfcheiden Europeaanen, welke deeze waereldgewesten bezogt hebben, zijn ooggetuigen geweest van deeze ftrenge ftraffe. Dit kan ons leeren, dat, in zommige opzigten , de welvoeglijkheid en ingetogenheid ook onder de Wilden wordt gevonden. Van de Mariannes-Eilanden moeten wij nu met een woord melding maaken. Indien wij mogen geloof liaan aan het verhaal der Jezuiten , zouden de bewooners van dezelve de ruuwftc fchepzels van den gehcelen Aardbodem zijn; zij zouden in geenen God gelooven, geene altaaren, tempels noch offeranden , in één woord , in 't geheel geenen Godsdienst hebben. Ondertusfchen verdient dit verhaal der 'Jezuiten in allen deele geen volkomen geloof; de grond daar van was , waarfchijnelijk, om dat deeze Vaders onder hen geene Geloofsleerlingen konden maaken. De waarheid der zaake is, dat deeze luiden * even als de overige Volken, welke in deezü gewesten leeven, in God en de onfterflijk-' heid der Ziele gelooven: eene onfterfiijkheid, nogtans, beftaande in het overgaan der Ziele uit het eene lichaam in het ander. Zij lec* Ef 2 ren, D<5 H I L I PIV JLANDEüf.  De rjiuipp EILANDEN 452 GODSDIENSTIGE ren , dat de Zielen, naadat zij behoorlijk zijn , gezuiverd, overgevoerd worden na de ge, westen van altoosduurende gelukzaligheid ; doch dat de zulke , die in de onboetvaardigheid volharden, met nimmerophoudende pijnen zullen geftraft worden. Een fchielijk affterven wordt van hun gehouden voor een zeker voorteken desovergangs in de eeuwige rampzaligheid. Doch, indien de Dood met langzaame fchreden en langs den natuurlijken weg nadere, dan gelooven zij dat de Ziel, naa verfcheiden verhuizingen te hebben ondergaan, overgevoerd wordt na het Paradijs , om aldaar te eeten van de lekkernijen en lieflijke vrugten , van welke die bekoorlijke plaats overvloeit. Dat zij geene Tempels, of Pagoden, hebben , is eene zekere waarheid ; dit kan ook gezegd worden van veele andere Heidenen in verfchillende waereldoorden. Doch dit kan niet als een bewijs worden aangemerkt dat zij Godverzaakers zijn. In 't voorbijgaan mogen wij hier aanmerken, dat 'er, waarfchijnlijk , geene Godverlochenaars op den geheelen Aardbodem-gevonden worden. De Godverzaaking is een gevoelen ,'t welk bezwaarlijk toegang kan vinden in het hart van eenig redelijk lchepzel: want, hoe kan een mensch gelooven in de Onfterflijkheid der Ziele , en in een toekoomenden ftaat van oelooningen en ftraften naa dit leeven, zonder tevens te erkennen dat 'er een Opperst Weezen beftaat? Deeze Eilanders gelooven, dat een iegelijk'mensch hierbeneden van twee Engelen wordt gade'geflagen, eenen goeden, en ee-  GESCHIEDENIS 453 eenen kwaaden; dat de goede Engel hen tot deugdzaame daaden aanfpoort,maar dekwaa de gedourig zijn werk maakt om hen tot het pleegen van allerlei euveldaaden aan te porren ; en dat zij , in de toekoomende Waereld , zullen beloond of geftraft worden , naargelang zij den eenen of den anderen zullen gehoorzaamd hebben. Gelijk de ftaatelijke huwelijksvoltrekking onder hen niet bekend is, dus zijn ook hunne Lijkplegtigheden zeer eenvoudig. Het Lijk wordt na buiten gedraagen; vervolgens opeen houtftapel gelegd zijnde, wordt het tot asch verbrand, en deeze voorts in Zee geworpen. Oude Vrouwen verlieten het werk van Priesteresfen; doch het blijkt niet dat dit Ampt haar eenige tijdlijke voordeelen aanbrengt, waarfchijnlijk omdat zij het als eene genoegzaame belooning aanmerken, de eere te genieten van Middelaaresfen te zijn tusfchen de Afgoden en de Menfchen. Het berigt, welk wij van deeze Volken hebben gegeeven , verfchaft ons eene natuurlijke aanleiding om onderzoek te doen omtrent het ftelzel der Godverlccheninge, waarover veel gefprooken is, doch 't welk van weinigen duidelijk wordt begreepen. Een Atheïst, of Godverlochenaar, is iemand, welke Gods beftaan en voorzienigheid ontkent, en gevolglijk in 't geheel geenen Godsdienst, waaien noch valfchen, heeft. 'Er is grond om te twijfelen, of 'er immer in deeze Waereld redelijke fchepzels geweest zijn, die, door de verkeerdheid hunner Reden, Ff 3 zich Da r H I L I P T. EILANDEN-  Da EILANDEN- 454 GODSDIENSTIGE zich zelven door redekavelen in het gevoelen hebben kannen brengen, dat 'er geen God beftaat. 't Is waar, wij leezen van zeke en theodorus, die te Athene eene fchool oprechtte, met oogmerk om aldaar te leeren, dat 'er geen God is; doch, zodanig was het lot,welk hem van het Volk bejegende, dat hadde hij zich niet door de vlugt gered, hij 'er gewisfelijk het leeven zou verlooren hebben. Verfcheiden andere Godverzaakende Leeraars {tonden, van tijd tot tijd, te Athene op; doch het blijkt niet, dat hunne Leerftehlingen eenigen indruk maakten op de gemoe» deren des Volks , 't welk, in ftede vanéénen God, eene menigte van Godheden dien-* de. Plato onderfcheidt de Godverlochenaars in drie Aanhangen, of rangen. Die van den eerften rang ontkenden voluit dat 'er Goden zijn. De tweede foort erkende de aanweezigheid der Goden, doch zij ontr kende dat zij zich aan de zaaken deezer benedenfte Waereld laaten gelegen zijn.: zodat deeze allen geloof in de Godlijke Voorzienigheid ter zijde {telden. Die van den derden of laatften rang gelooven dat 'er Goden beftaan, doch dat zij zich gereedlijk laaten verzoenen met de menfchen, die tegen hen overtreeden, of hunne Wetten gefchonden hebben. De Heidenen noemden de eerfte Christenen Godverlochenaars; de grond deezer benaaminge fchijnt geweest te zijn, het begrip dat de vroegfte Christenen eenen man, naamlijk jezus van Nazaretb, dienden; als Bigde, omdat gij de Heidenfcbe Afgoden niet Gods-  GESCHIEDENIS. 455 GodscUenstiglijk wilden vereeren , noch bij de Ziel des Keizers zweeren; dit wierdt als i eene daad van Ongodsdienstigheid aangemerkt, zo wel van de Priesters als van het gemeene Volk, die in 't geheel geen denkbeeld hadden van de eenvoudigheid der Euangelieleere. De Godverloochening, in weerwil van alle haare ongerijmdheden, heeft, nogthans, haare Martelaars gehad. Lucix. 1 o vanini, Napolitaansch Edelman, leerde, in het begin der jongstvoorgaande Eeuwe,de Godverzaakerij in Frankryk; naadat hij van zijn gevoelen overtuigd was, wierdt hij ter dood veroordeeld. Toen hij op de ftrafplaats was gekoomen, noodzaakte men hem, God, den Koning en het Geregt om vergiffenis te verzoeken. Hij antwoordde , dat hij niet geloofde dat 'er een God beftaat; wat den Koning betrof, deezen hadt hij nooit beleedigd; en wat aanbelangt het Geregt, dat mogt na den Duivel loopen. Eerst wierdt hem de tong uitgefneeden , en vervolgens zijn lichaam tot asch verbrand. Deeze regtspleeging gefchiedde op den negenden van Grasmaand des jaars 1619. Aardsbisfchop tillotson,van de Godverzaakerij fpreekende, drukt zich aldus uit: „ Eenige Eeuwen vóór de Kerkhervorming, „ was de Godverlochening aan Italië be„ paald, en hieldt haar hoofdverblijf te Ro„ me. Alles,'t geen wegens dezelve, in de ,, Gefchiedenis van dien tijd, vermeld wordt, „ ontmoet men in de Leevens der Paufen F f 4 „ ea De Hl LI PP. EILANDEN.  Ds »HiLir p. XILAtfDEN. Be 456* GODSDIENSTIGE ,3 en Kardinaalen, door Roomsch-Katholijke „ Schrijvers gefchreeven : zo dat de God„ verlochening zelve fchijnt geweest te zijn „ het merg van de bijgeloovigheden der „ Roomjche Kerke, in haare wanfchapenftq „ mismaaktheid."  De godsdienst wJ«bewooners der mol uksche eilanden, CtlZ. In onze verhandeling over deeze Eilanden, bedoelen wij insgelijks die van Amboina, Banda en de Celebes. Zommige van derzelver Opgezeetenen doen belijdenis van den Mabomethaanfchen Godsdienst ; doch van deeze zullen wij thans geene melding maaken , maar ons alleen tot de EJeidsnen bepaalen. Zij betoonen Godsdienstig eerbewijs aan de Lucht, onderden naam van lanitho; deeze is onderworpen aan een anderen God , dien zij lanthila noemen, leder Stad, nogthans, heeft haaren nito, of bijzonderen Befchermgod, dien de ttedelingen, in alle zaaken van aangelegenheid, raadpleegen. Dit gefchiedt op de volgende wijze, Naadat twintig of dertig perfoonen zijn bijeen gekoomen, dagvaarden zij den nito, door het liaan op een kleinen gewijden Trommel , terwijl intusfchen twee of drie van het ge zelfchap Waschkaarzen ontfteeken , en eenige geheimzinnige woorden fpreeken, welke zij gelooven de kragt te bezitten om hem te doen ten voorfchijn treeden. Naa verloop van eenigen tijd, treedt iemand van het gezelfchap voort, onder het Karakter van n it o, en fpreekt in zijnen naam , zeggende dat de God, of Demon, op dit oogenblik in hem gevaaren is. Straks wordt hem eenige pijze voorgezet, en naadat hij daarvan heeft Ff 5 ge- De godsdienst van de'beyj ooners der mol uksche eilanden, enz. In onze verhandeling over deeze Eilanden, bedoelen wij insgelijks die van Amboina, , Banda en de Celebes. Zommige van der- ' zeiver Opgezeetenen doen belijdenis van den Mabomethaanfchen Godsdienst ; doch van deeze zullen wij thans geene melding maaken , maar ons alleen tot de EJeidsnen bepaalen. Zij betoonen Godsdienstig eerbewijs aan de Lucht, onderden naam van lani-i tho; deeze is onderworpen aan een anderen God , dien zij lanthila noemen, leder Stad, nogthans, heeft haaren nito, of bijzonderen Befchermgod, dien de ttedelingen, in alle zaaken van aangelegenheid, raadpleegen. Dit gefchiedt op de volgende wijze, Naadat twintig of dertig perfoonen zijn bijeen gekoomen, dagvaarden zij den nito, door het liaan op een kleinen gewijden Trommel , terwijl intusfchen twee of drie van het ge zelfchap Waschkaarzen ontfteeken , en eenige geheimzinnige woorden fpreeken, welke zij gelooven de kragt te bezitten om hem te doen ten voorfchijn treeden. Naa verloop van eenigen tijd, treedt iemand van het gezelfchap voort, onder het Karakter van n it o, en fpreekt in zijnen naam , zeggende dat de God, of Demon, op dit oogenblik in hem gevaaren is. Straks wordt hem eenige pijze voorgezet, en naadat hij daarvan heeft Ff 5 ge¬ ne itOLLKfCHE GESCHIEDENIS. 457  Ds MOLUKSCHE EILANDEN. 458 GODSDIENSTIGE gegeeten, ftelt het Volk hem vraagen voor , waarop hij zijne antwoorden geeft. Deeze bijgeloovige Plegtigheden worden in het openbaar, nog andere worden heimelijk verrigt. In 't voorbijgaan moeten wij hier aanmerken, dat deeze nito een booze Geest is, en als de Duivel wordt aangebeeden. In den bijzonderen Eerdienst, is ieder huisvader verpligt, waschkaarzen te ontfteeken in verfchillende gedeelten van zijn huis, ter eere van den God nito, en hem eenige fpijze te bereiden. Hij moet deeze of geene dingen bewaaren , welke door den boozen Geest gewijd zijn, en die onderfteld worden met eene bovennatuurlijke kragt begaafd te zijn. Hoe groot, ondertusfchen, het getal der Godsdienstige gewoonten en plegtigheden ook weezen moge,zeker is het dat de Vreeze het hoofdbeginzel van den Godsdienst deezer Eilandbewooneren is, en dat zij den God of Demon nito niet zouden aanbidden , ware het niet om hem te vrede te Hellen, en opdat hij hun niet deeze of geene rampen en ftralfen doe overkoomen. Zeer opmerkenswaardig is de wijze, op welke zij eenen Eed afleggen. Zij gieten water in een fchaal of fchotel, in welke zij vervolgens eenig goud, zilver en een looden bal werpen. In dit mengzel doopen zij de punt van een zwaard of boog , en geeven den perfoon, die onder den Eed moet genomen worden, van dit vogt te drinken. Met de eisLijkfle vervloekingen over alle de geenen , welke zich aan meinëedigheid zullen fchub dig  GESCHIEDENIS. 459 dïg maaken, gaat deeze Plegtigheid verzeld. Zo hoog is het gevoelen , welk zij van het vermogen des Duivels hebben , dat zij gelooven dat hij zijne Zendelingen heeft, welke hij gebruikt om de Lijken hunner bloedverwanten uit de Graven op te delven. Om dit te voorkoomen , plaatzen zij eene wagt rondom hunne Begraafplaatzen, tot den tijd toe dat zij zich verbeelden dat het Lijk vergaan is: want zij zijn vast van begrip,dat de Demons, of Duivels , die hunne doode lichaamen wegneemen , dezelve tot fpijze gebruiken. Op het Eiland Amboina ontmoet men eenige geflagten, die beweeren in het bezit te zijn van de Toverkunde, en dat dit vermogen, als bij erfregt,van Ouders tot Kinders overgaat. Een fchrik zijn deeze lieden voor alle de overige Eilanders, omdat deeze zich verbeelden dat zij hen, den eenen of anderen tijd, wanneer het hun behaagt, kunnen verdelgen. Uitzinnig zijn de denkbeelden, welke bij de inboorlingen deezer Eilanden gevoed worden, wegens hunne oorfpronklijke formeering. Dit verdient geenzins onze verwondering , wanneer wij ons te binnen brengen, dat zij alle hunne kennis zijn verfchuldigd aan mondelijke berigten, van hunne Voorna ten aan hun overgeleverd. Men verhaalt dat zij voormaals geloofden dat de Waereld van alle eeuwigheid beftaan heeft. Hoe h hier mede zij, thans zijn zij van een ander gevoelen; of liever , zij hebben zo veelerhande gevoelens, dat het geheele zamenftel- zel De MOLUKSCHE EÜ.ANDEN.  De moluksch eilandri ( 46*0 GODSDIENSTIGE zei mag vergeleeken worden bij de dmW b ms van een ftikdonkeren mcll'^e^ r. voorwerpen voor 's menfchen oog bedekt 6 Zommigen onder hen zijn dwaas emoes om zich te verbeelden en te gelooven da? zi] oorfpronkiijk uit eenen ouden hollenboom zijn voortgekoomen ; eenigen van de voo mamften onder hen houden ftaande d zij hunnen oorfprong aan den kZo^oo% verfchuldigd zijn. ónderen gelooven dat z« van Hangen zijn voortgefprooten. Dit laatfte gevoelen heeft zommige Geleerden do n be! SB*^ °verlevering,een verwal oenkbeeld hebben van de misdaad der eerfte Ouderen in het eeten van den verbooden «geëgd. Nog veele Heidenen^n ei, welke den Slangen Godsdienstige eere betoonen. Op het Eiland ^JHraa'en de Vrouwen Edelgefteenten in goud gevat ? de gedaante van Slangen, welke zij als Te L' hg aanmerken, en nimmer zonder het betoonen van den diepften eerbied aanraaken ch,amnnner/eeZe EUanders een d°od li. cnaam op den weg ontmoeten , keeren zii ftraksna huis, met den allergrootftenhaas en in de uiterfte ontfteltemst bHzonderlnk wanneer zij een klein Kind bij zfcffibS ■ want zij gelooven dat de Ziel des OvVrSl denen m de lucht rondom het Li ik waart dn ^hQvfW om aan de leevend7gen ' doch bijzonderlijk aan kleine Kinderen al het leed te doen, dat in haar vermogen'is Om, egter , allen onheil te voorkoomen jKnden zij kleine kraaien om den hals der Kin! leien, wanneer zij drie of vier maanden oud #1 i  GESCHIEDENIS. 461 zijn; hiernaa gelooven zij dat de Demons, of booze Geesten, geene magt hebben om hun h eenig nadeel toe te brengen. Vermits de Kinderpokjes dikmaals onder hen woeden, gelooven zij dat zij met die plaage bezogt worden door de magt van een boozen Geest, en zo zij voor den lijder niet meer dan gemeene zorge draagen, deszelfs lichaam in den nacht zal geftolen, en vervolgens gegeeven worden aan den Sagu, een Boom, dien zij als eenen God vereeren. Om den Demon te beletten dat hij niet eenig onheil brouwe, plaatzen zij een houten beeld op den top yan het huis, alwaar eene opening gemaakt is; dit beeld verneemt hij niet, of hij vliegt terftond van daar en zweeft in de lucht , zonder eenige hoop te hebben van zijn boosaartig opzet te zullen ten uitvoer brengen. Indien het gebeure, dat het eerfte voorwerp , welk hun, wanneer zij 's morgens uitgaan , ontmoet, een mismaakt of afgeleefd man is, keeren zij oogenblikkelijkte rug; zij befchouwen dit als een zeker voorteken, dat ingevaile zij hunne voorgenomene reize voortzetteden, vóór het vallen van den avond, hun gewisfelijk eenig onheil zou overkoomen. Zij leeven in eene geftadige vreeze voor booze Geesten ; om de uitvoering van derzelver kwaadaartige voorneemens te voorkoomen, houden zij geduurig deeze of geene gewijde dingen onder hunne hoofdkusfens;indien zij dit verzuimden, zouden zij op hunne Legerfteden geen oogenblik rust kunnen genieten. Zo ligtgeloovig zijn ze, dat zij zich verbeelden dat iemand door enkel aanzien kan De oluksche :ilanden;.  De UOLUICSCHE EILANDEN. « ] 1 ] 1 1 1 1 a6z GODSDIENSTIGE kan betoverd worden. Van hier dat zij zorgvuldig oppasfen om hunne Kinderen in geert ander gezelfchap te brengen, dan van zodanige lieden, welke zij zich verbeelden hunne vrienden te zijn. Nimmer mag eene jonge Maagd vrugten aanmaken, welke bij paaren groeien ; ook mag dusdanig eene vrugt eener getrouwde Vrouwe niet worden aangebooden, uit vreeze dat zij Tweelingen zou ter Waereld brengen. Zij gelooven dat de Vrouwen, die in het kraambedde fterven, veranderd worden in Geesten of Spooken, om haaren Medefchepzelen fchrik aan te jaagen, en dat zij onzigtbaar omzwerven,om haare Echtgenooten te zoeken. Om, derhalven, te voorkoomen dat eene Vrouw, op bovengemelde wijze geltorven , die geduchte gedaanteverwisfeling niet ondergaa, leggen de bloedverwanten , eer zij begraaven wordt , een Ey in elke holligheid van haare armen ; dit, zeggenze, is de reden, waardoor de Overeedene, die zich vast verbeeldt dat zij haar iind onder de armen heeft, wederhouden vordt van haar Graf te verlaaten, uit vreeze lat zij haar Kind zou laaten vallen. Opdat die beweeging haar te kragtdaadiger belet vorde , fteeken zij een paar fpelden door ïaare toonen , en vullen de holligheden tuschen dezelve met katoen. Daarenboven eggen zij een pakje Saffraan, in de gedaane van een kruis , aan haare Voetzooien, en nnden haare voeten wel vast.te zamen , met iemen van eene zekere foort van kruiden ;emaakt. Onder het hoofd der kranken leggen  GESCHIEDENIS. 463 gen zij verfcheiden foorten van kruiderijen, en onder hunne hoofdkusfens plsatzen zij i Bezemftokken of knuppels, opdat zij dus mogen gewapend zijn om de booze Geesten te kunnen verjaagen. Niets merkwaardigs behelzen de Huwelijksplegtigheden van deeze Eilanders. Zodra de jonge lieden het eens zijn geworden, 't welk altoos met de toeftemming van wederzijdfche Ouderen moet gefchieden, doet de Vader des Bruidegoms de huwelijksgefchenken , en nodigt de Vader der Bruid de nabeftaande bloedverwanten op een vrolijke zamenkomst, waarop, naar Lands gebruik, gefpeeld, gezongen en gedanst wordt; dit geëindigd zijnde, vertrekt het nieuwgehuwde paar. Indien de Vrouw, naa de voltrekking des huwelijks, niet verkieze bij haaren Man te blijven woonen, is zij gehouden hem alle de gefchenken weder te geeven , welke zij van zijnen Vader heeft ontvangen. Daarnaa befprengt zij zijne voeten met water , om daar mede aan te wijzen, dat zij gezuiverd is van alle onreinigheden , met welke zij, door haare verbintenis met hem , befmet wierdt. De Vrouw zo wel als de Man bekoomt vervolgens de vrijheid om te trouwen, met wien zij wil. Het ftaat den Jongelingen niet vrij, op zommige deezer Eilanden, in het huwelijk te treeden, voor en aleer zij eenige hoofden van verflagene vijanden, als getuigenisfeu hunner dapperheid, vertoond hebbent Doch het merkwaardigfte van alles is , dat de Jongelingen geenerhande kleederen mogen draagen, De lOLUKscrie EILANDEN,  De B10L£-'KSCIJ£ lil LAKDEN. ( 'j < 1 I ( 4*4 GODSDIENSTIGE gen zelf niet om hunne heimelijke lichaamsdeelen te verbergen, 't en zij ze alvoorens twee afgehouwen hoofden hebben aangebragt ; het een geeft hun de vrijheid om kleederen te mogen draagen, het ander verichait hun het regt om eene huishouding te mogen ophouden. Alle deeze hoofden worden gelegd op een gewijden fteen,welke hun in de plaats van een Altaar veritrekt en daar zij als zo veele brandoffers worden oogeofferd. ^ Wat aangaat hunne Lijkplegtigheden, zü begraaven de doode lichaamen in de Aarde en houden de wagt bij de Graven zeven nachten agtereen , opdat de Duivel het Lijk met fteele: want zij zijn in het vaste denkbee d , dat over dag aan hetzelve geen nadeel kan gefchieden. Geduurende al dien tijd, wordt den Overleedenen een Bed toebereid, even als of hij nog in leeveudigen lijve ware. Ja, zij dekken een tafel voor het bed, en vervullen dezelve met fpijzen Zii plooven dat de Ziel haar leemen hut met Jen uiterften weerzin verlaat, en eenigen :ijd rondom dezejve waart. Zommige Reizigers hebben verzekerd dat leeze Eilanders,m voorgaande tijden, fVJencheneeters, of Kanibaalen, geweest zijn; loch hiervan zijn geene voldoende bewijzen •oorhanden : en, waarfchijnlijk, hebben zeer ■veimge, indien eenige van dusdanige Barbaren, ooit op aarde geleefd. I al!7e de bovengemelde , hebben ieeze Jiilandbewooners zommige gewoonten l»e van een zeer zonderlingen aart zijn. Wanneer  GESCHIEDENIS. 46* neer een Vorst, of voornaam Amptenaar fterft, zenden de opgezeetenen der overige Eilanden Gezanten om de Lijkftaatfie bij te vvoonen , als mede om den rouwbeklag te doen. Zo dra zij bemerken dat de dood hen iradert, zwelgen zij eene rijklijke gifte van Opium door , om dus hunne zintuigen te bedwelmen. Dit doet hunne traanen opdroogen, en alle gedagten van de eeuwigheid en een toekoomenden ftaat vergeeten. Dit heeft ook plaats wanneer een kwaaddoener geregtelijk wordt ter dood gebragt: zij doen hem Opium zwelgen, totdat hij niet meer weet wat hij doet ; dan wordt zijn hoofd met een krans van bloemen gekroond, en hij voorts ra de Geregtplaats geleid , daar hij in een ftaat van ongevoeligheid zijne dagen eindigt. Bij hunne Oorlogsverklaaringen aan de vijanden , onderhouden zij eenige Plegtigheden van een ftaatelijken aart, die veel overeenkomst hebben met het geen oudtijds bij de Grieken en Romeinen , en veele andere oude Volken , gebruikelijk was. Zij zenden eenen Wapenheid aan den vijand; zodra hij in de vijandlijke Stad is aangekoomen , blijft hij ftaan op eene openbaare plaats , daar eene groote menigte Volks vergaderd is. Straks ftaat hij handen en oogen ten Hemel , en neemt alle de Goden, Aarde, Helle en de Zielen der Overleeeiencn tot getuigen , dat hem niets meer ter harte gaat, dan zijnen Vaderlande regt te doen wedervaaren. Dan vermeldt hij de redenen, welke zijne Landgenooten hebben bewogen om de wapens op te vatten; hij voegt 'er nevens dat zij eenen I. o e e l. Gg af- Da molukschb eilandew,  De MOLuicscr: EILANDE» 466 GODSDIENSTIGE afkeer hebben om zich als lafhartigen van 1 hun voordeel te bedienen , maar dat zij , manmoediglijk hen van aangezigt tot aangezigt in 't open veld willen ontmoeten. Voordat zij iets tegen den vijand onderneemen , ftellen zij verfcheiden bijgeloovige Plegtigheden , als het agtgéeven op de vlugt der Vogelen , en diergelijke, te werk. Doch de Voornaamfte Plegtigheid, bij deeze gelegenheid gebruikelijk, is, het hakken met eenen bijl in den Ham eens booms. Indien de bijl van zelf uit den boom valle, wijst zulks aan dat zij voorfpoedig zullen flaagen ; doch,indien hij daarin vast blijve, dan leggen zij de wapens neder, en ibaaken voor dit maal den Veldtogt. Om hunnen hals draagen zij glazen halsbanden. Bij de eerde verfchijning van elke Nieuwe Maane , fnijden zij eener Henne den ftrot af, en doopen de Halsbanden, welke zij Mamakus noemen, in het bloed. Uit de kleur van het Glas, dus in het bloed gedompeld, beweeren zij veele toekoomende gebeurtenisfen te kunnen voorfpellen. Op alle hunne plegtige feesten bedienen zij zich van eene groote menigte fpeeltuigen. Wanneer zij, bij dusdanige gelegenheden, een plegtigén Omgang houden, danzen zij moedernaakt agter de Muzikanten. Al van vroege herkomlte is dit gebruik: want wij leezen dat david, Koning van Israël, voor de Ark danste; en hoewel zulks zijner Gemaalmne m re hal mishaagde, blijkt het, egter , niet dat iemand der Propbeeten hem des berispt heeft, gelijk zij deeden, bij alle gele-  GESCHIEDENIS. 467 legenheden, wanneer hij iets mishaagelijks voor het Godlijk Opperweezen hadt verrigt. Hoewel het bezwaarlijk valle, eenige gëmeenfchap tusfchen dansfen en den Godsdienst te ontdekken, maakte, nogthans, het dansfen, bij de Heidenen, altoos een gedeelte uit van hunnen Godlijken Eerdienst. Het was een gemeen gebruik, rondom de Altaaren en Afgodsbeelden te dansfen. Te Rome ontmoette men eene Orde van Priesteren , SaUi, of Dansfers, genaamd. Den dienst van den God mars waren zij geheiligd; op zekere vastgeftelde dagen dansten zij op de ftraaten, ter eere van dien God; en "t wa3 deeze Plegtigheid , van welke zij hunnen naam ontleenden. In de daad, Godsdienstig dansfen viel zo zeer in den fmaak der Heidenen , dat de aloude Dichters de Goden te gader met de Bevalligheden, de Zanggodinnen en de Deugden deeden dansfen. Toen de Israëliten het feest van het Gouden Kalf vierden, zaten zij neder om te eeten en te drinken, en ftonden op om te fpeelen, dat is, om te dansfen. Ongetwijfeld hadden zij dit in Egypte geleerd. Arnobius, een oud Christen Schrijver, vraagde de Heidenen, of hunne Goden vermaak fchepten in het geraas van Koper, het rinkelen van Cimbaalen, het flaan op Trommelen en het fpeelen van fnaarenfpel. Nog de zelfde hoogagting hebben de Afgodendienaars, in andere Waereldgewesten , voor deeze gewoonte tot op den huldigen dag behoudenj het voornaamfte gedeelte van den Eerdienst, Gg 2 wei- De MDtUKSCHB EILANDEN.  De moluksch: eilanden 468 GODSDIENSTIGE welken zij hunne Goden toebrengen j bc t ftaat in dansfen. Alles wel ingezien zijnde, blijkt het, dat het dansfen allereerst onder de Heidenen, in hunne Tempels, gebruikelijk was, als een gedeelte van hunnen gewijden Eerdienst, om daar mede aan te wijzen hunne dankbaarheid aan de Goden, voor algemeene of bijzondere gunstbetooningen. Niet geheel vreemd van deeze gewoonte zijn de Christenen geweest. De St. Thomas-Christenen dansten ter eere van dien Heilige , voor wiens beeld zij zich met het heilig" kruis tekenden, en liederen zongen. Mannen en Vrouwen dansten ieder in een bijzonder vertrek, doch beiden met de betaamendfte ingetogenheid. Tegenwoordig, nogthans, zijn 'er weinigen, onder de Roomsch - Catholijke Christenen, die veel werks maaken van deeze Plegtigheid ; en naar alle waarfchijnlijkheid zal dezelve allen gskens vervallen en geheel in onbruik geraaken. Op het bovenftaande berigt, wegens den Godsdienst deezer Eilandbeivooneren , zullen wij laaten volgen, eene befchrijving van de Plegtigheden , op de Eilanden Borneo, Sumqtra en Java gebruikelijk. De Opgezeetenen,aan de Zeekust van het Eiland Borneo woonagtig, doen belijdenis van atxxMahomethaanfcben Godsdienst; van deezen Godsdienst zullen wij op eene andere plaats handelen; doch die de binnenfte deelen van het  GESCHIEDENIS. 46. het Eiland bewoonen, zijn Heidenen. Zij be toonen Godsdienstigen eerbied aan de Zon Maan en Starren. De bedrijven huns lee vens regelen zij naar de vlugt der Vogelen Wanneer een der Vogelen , op wier vlug; zij bijzonderlijk agt geeven , 's morgen; vroeg, wanneer zij zich op reize willen begeeven , na hen toe vliegt , keeren zij te rug, en houden zich den geheelen dag binnenshuis. Doch % indien de Vogel zijne vlugt neeme langs den weg, dien de reiziger moet kiezen, befchouwen zij zulks als een gelukkig voorteken, en een onderpand van hun gelukkig flaagen. Zo gelijk zijn hunne Godsdienstige gewoonten en Plegtigheden aan die der bewooneren van de Mdukfcbe Eilanden, dat zij duidelijk eene zelfde herkomst aanwijzen. Op Borneo mogende Jongelingen niet trouwen, 't en zij ze alvoorens hunnen Minnaaresfen etlijke hoofden van verilagene vijanden hebben aangebooden. De zelfde gewoonte heeft plaats op Sumatra, onder de zulken, die van den Heidenfebsn Godsdienst belijdenis doen: want de Kustbewooners zijn, voor 'tmeerengedeelte, Mahomethaaucn. Alle de Opgezeetenen van 't Eiland Java zijn Heidenen , en gelooven de Zielsverhuizing. Wijders gelooven zij dat 'er twee Goden zijn, de eene goed, de andere kwaad. Den boozen Geest, of Duivel, betoonen zij Godsdienstig" eerbewijs, uit een beginzel van vreeze. INimmer aanbidden zij hem, zonder hem 't een of ander op zijne altaaren ten gefchenke aan te bieden; dit doen zij om hem te beGg 3 wee- Do ( MOLuKscnK ■ EILANDEN.  De StOLüKSCH ÏJLANDEI 470 GODSDIENSTIGE weegen dat hij hun geen kwaad zal doen. e Nog verftandeloozer waren zommigen hun; ner in den beginne : want zij vereerden Godsdienstiglijk, den geheelen dag , het eerfte voorwerp, welk hun 's morgens vroeg ontmoette. Eene foort van Afgoderije was deeze, welke , in eenig ander gedeelte der waereld, misfchien, nimmer te vooren plaats hadt. Men verhaalt dat de Mahomeihaanen, die zich 't eerst onder hen vestigden, door kragt van fpotternije, hun deeze begrippen hebben afgeleerd. Veel barbaarfcher, dan de Opgezeetenen heden ten dage zijn, waren deeze Indiaanen, toen zij 't eerst door de Europeaanen ontdekt wierden. Wanneer iemand onder hen van eene Ziekte wierdt aangetast, ging men te raade met eenen Tovenaar; indien deeze den Lijder voor ongeneeslijk fchouwde , wierdt hem, op ftaanden voet,de keel afgefneeden, om alzo een einde te maaken aan de rampzaligheden deezes leevens. Op de zelfde wijze bragten zij alle die geenen ten dood, die , door ouderdom of lichaamszwakheden , onvermogende waren geworden om voor hunnen eigen nooddruft te zorgen. Op de volgende wijze wierden voormaals hunne Huwelijksplegtigheden gevierd. In ftaatelijken Optogt toogen de bloedverwanten en vrienden des Bruidegoms na "t huis van de Bruid, met flaande Trommels en onder bet rinkeier. van Cimbaalen. Bij wijze van ftandaarten, droegen zommigen hunner Paardeftaarten in hunne handen. Anderen voerden zwaarden. Onder het voorttrekken hiel-   IITJWELJJKSPX.IÜ GTI&IIEBEK Dl  :i ITOilA.A.^EiN' ^VA^ PANAMA,   GESCHIEDENIS. 471 hielden zij een foort van fpiegelgevegt. De Vrouwen booden hun de gewoone gefchen- ] ken aan, beftaande in verfcheiden Hukken huisgeraaden. De Bruid, die aan de deur met een kruik vol water op den Bruidegom wagtte, waschte hem de voeten, ten teken van haare toekoomende onderdaunigheid. Naa dat deeze Plegtigheid verrigt was , gingen de Bruidegom en de Bruid in huis, doch voegden zich onmiddclijk bij den Optogt na 't huis des eerstgenoemden; met dit onderfcheid, nogthans, dat het jonge paar hand aan hand ging. Des Bruidegoms paard volgde, en wierdt dooreenen Slaaf geleid. Op deeze wijze trok de ftoet voort. Zodra dezelve ter beftcmde plaatze was gekoomen, wierden de Bruidegom en Bruid' in een afzonderlijk en wel opgel'chikt vertrek gebragt, en aldaar eenigen tijd alleen gelaaten. ÏSaa dit alles wierdt 'er een plegtig feest gegeeven, 't welk doorgaans drie dagen duurde., Veele van deeze Plegtigheden zijn thans in onbruik gekoomen ; doch de Eilanders blijven tot nog toe plompe Afgodendienaars, 't Is waar, de Nederlanders, welke eenige Vastigheden hebben op deeze Eilanden , hebben eenige weinige Landzaaten tot het Christendom bekeerd; doch hun getal is niet zeer aanmerkelijk. De Oodvmgtige ijver der Geestlijkheid heeft hier toe meer gedaan , dan de hulp en medewerking der Kooplieden. Eene allerbekwaamfte gelegenheid hebben de Nederlanders om deeze Afgodendienaars te bekeeren. Zij verftaan derzelver fpraaGg 4 ke; De ■JOLUKrcrïE • EILANDEN..  De MOLUKSCHE EILANDEN. De 472 GODSDIENSTIGE ke ; en vermits de Godsdienst der Nederlander en weinige Plegtigheden heeft, zouden deeze Volken, naadat hun dezelve behoorlijk ontvouwd was , en zij hadden leeren leezen, de zuiverheid en eenvoudigheid van eenen Eerdienst bemerken , hoedanig eenen de Jezuiten hun niet konden voorftellen. Zij zijn Protestanten; en deeze alleen behoorden uitgezonden te worden om het Euangelie aan Heidenfcbe Volken te verkondigen : want het is van weinig aangelegenheid , nieuwe tegen oude Plegtigheden te verwisfelen, en Gebeden op te zeggen in eene taal, welke zij niet verftaan. Een grooten opgang hebben gemaakt de poogingen van zommige Protestantjcbe Zendelingen , door de Kerken van Engeland en Schotland, de Methodisten en Moravifche Broeders uitgezonden. Doch 't is grootlijks te duchten, dat 'er te veelen onder de Europifche Kooplieden zijn,welke , om hunne beurs te maaken, wel zouden wenfchen, dat onkunde en dwaaling bleef heerfchen onder hunne Medefchepzelen, die, zo wel als zij, onlterfhjke Zielen hebben. Zij die wijs zijn, [Ned. Vert. de Leeraars'] zullen blinken als de glans des uitfpanzels , en die veelen regtvaardigen, gelijk de flat ren altoos cn eeuwiglijk, dan. XII: 3.  GESCHIEDENIS. 473 De godsdienst der ceilon- N E E Z E N. Alle de Opgezeetenen van Ceilon zijn Heidenen. Want , niettegenftaande zommigen onder hen in eenen Opperiten God gelooven , erkennen zij , egter, eene menigte van ondergefchikte Goden, die onder den Opperiten God werkzaam zijn. Dit was de Afgoderij der aloude Grieken en Romeinen. Dus hebben zij Goden, die over den Landbouw, eenige die over den Scheepvaart, andere, welke over Ziekten, en wederom andere , die over andere zaaken getteld zijn. Onder de misfelijkfte en wanfchapenfle gedaanten worden alle hunne Afgoden verbeeld. Eenen derzelven vertoonen zij onder de gedaante van een Reus; zij noemen hem buddu; hij was weleer een man, die een zeer heilig en boetvaardig leeven leidde. De Landzaaten tellen hunne jaaren van den tijd, in welken buddu leefde; en dewijl deeze leeftijd invalt in het veertiende jaar der Christen Jaartellinge, zijn de meeste Jezuiten van gevoelen , dat deeze Afgod de H. tiiom a s de Apostel was. Zij voegen 'er nevens, dat deez' buddu, die geen inboorling van hun Land was, aan de vaste kust ftierf; de tijd van zijn overlijden {temt overeen met dien van den H. thomas. Waarfdiijnlijkst is het, ondertusfchen , dat hij een inboorling van China was , en , veelligt, de zelfde , Gg 5 wei- De C E I L O lï- NEEZEN,  De CE1LON HEEZ E I» 474 GODSDIENSTIGE welken de Chineezen fo noemen : want op . de echtheid hunner Tijdrekeninge kunnen . wij geenen ftaat maaken. De tand van eenen Aap, welken een Portugeefche Landvoogd weleer liet verbranden, wierdt voormaals als een van buddu's tanden aangebeeden. Vergeefs tragtten de Portugeefchen, door dit middel, een einde te maaken aan hunne bijgeloovigheid en Afgodifchen Eerdienst: want zij gaven voor , dat de tand de handen zijner vijanden ontfnapte, en in eene Roos vlugtte. 't Is het werk van isuddu, over de Zielen der menfchen de wagt te houden, met dezelven te zijn in dit leeven , en haar te onderfteunen in het uur des doods. Ook hier wordt de Duivel Godsdienstiglijk vereerd, onder den naam van jaca. Vreeze is hiervan de beweegreden. Dikmaals offeren zij alles,wat zij bezitten, aan deezen Helfchen Geest. Hoewel de Jezuiten alle hunne welfpreekenheid en drangredenen te werk fielden , om hen van zulk eene verfoeielijke Afgoderije af te trekken, 't was alles vrugteloos : want, hoe onkundig deeze luiden ook mogen weezen , zij gaven ten antwoorde, dat zij den Duivel offeranden toebragten om zijne gunst en vriendfehap te verwerven. Zeer zijn zij gefteld op wonderwerken ; anderzins konden zij niet geloofd hebben, dat de tand van buddu veilig uit het vuur ontvlugt was. Doch zij hebben meer andere vertelzels, van nog wonderwekkender aart. üen hunner Pagoden was eene reeks van jaa-  GESCHIEDENIS. 475 jaaren gefldoten geweest, en geheel verlaaten van de Godsdienstige aanbidders, welke dezelve voormaals plagten te bezoeken. De reden hiervan was, dat de Koning van het gewest hadt doen verfpreiden, dat het Afgodsbeeld , daatin geplaatst, geene wonderwerken kon verrigten; hierom gaf hij bevel aan zijne Onderdaanen om hetzelve met alle tekens van veragtinge te behandelen; niet weinig nadeel leeden hierdoor de Priesters. De Geestlijken, ondertusfchen, die doorgaans grondig de kunst verftaan om zich te wreeken op de zulken , die zich bemoeien met hunne tijdlijke aangelegenheden, namen het befluit om de zijde van hunnen gehoonden God te kiezen. Op zekeren dag , als de Koning zich na de ledigftaande Pagode begaf, met oogmerk om het Afgodsbeeld te belpotten, hadden de Priesters de zaak dermaate beleid, dat de Vorst groot gevaar liep om zijne Ongeloovigheid ten duurfte te betaalen. Vuur kwam uit den mond des Afgods ; zijne oogen flikkerden van misnoegdheid, en in zijne hand hieldt hij eenen Sabel, opgeheven om het hart van den Vorftelijken Ongeloovige te doorftooten. Zijne Majetseit, overtuigd van de gepleegde heiiigfchennis, beleedt zijne misdaad, fmeekte om vergiffenis in de ootmoedigfte bewoordingen , en aanbadt de Godheid , welke dreigde hem te zullen ftraffen. Straks kwamen de Godsdienstigen bij geheele troepen in de Pagode te zamen; de Eerdienst wierdt aldaar herfteld , en de God met vuuriger ijver, dan jmmer te vooren , aangebeeden. Zints dien tijd CEIJ.OHKII11V.  De CIILOIfM E E Z E N. 476 GODSDIENSTIGE tijd hebben de inboorlingen vanO*7o»,te deezer plaatze , den God buddu aangebeeden, als den Befchermgod van hun Eiland, en van 't gantfche Heelal. Zij zijn van gevoelen, dat de Waereld niet kan verwoest worden, zo lang zijn beeld in deezen Tempel ftaat. In ziekten, in tegenfpoed, en onder allerlei bezoekingen , roepen; zij dit Beeld aan. In ieder huis wordt een krans van bloemen bewaard , aan zijnen dienst gewijd, en beftemd om te verftrekken als een gedeelte van hunne vrijwillige offeranden. Vermids op dit Eiland Elefanten worden gevonden , ontmoet men aldaar eenen Afgod , wiens hoofd naar 't hoofd diens beests gelijkt. Godsdienstiglijk wordt dit Beeld vereerd, als eene Godheid, die aan het Menschdom de zegeningen van wijsheid, verftand, rijkdommen en gezondheid fchenkt. De beeltenisfen van deezen Afgod plaatzen zij ook op de openbaare wegen, en in de holligheden der boomen. Nabij deeze beelden ziet men fteenhoopen, om de Reizigers te doen gedenken dat deeze plaatzen van Godsdienstige aanbiddinge zijn. Ieder Reiziger moet een fteen op den hoop leggen. Een gebruik van aloude herkomrte fchijnt dit geweest te zijn : want wij leezen, Gen. XXV11I. 18. dat toen j akob het gezigt van den Ladder zag, en de Engelen langs denzelven op en nederklimmende , terwijl hij te PaddanSlram vertoefde, bij den fteen nam, welke hem tot een hoofdkusfen hadt verftrekt, dien oprechtte en daarop olie goot. Daarenboven aanbidden deeze Eilanden de  GESCHIEDENIS. 47? de Zon, Maan en Starren; hier nevens voegen zij de Godsdienstige vereering van den Duivel; dit gefchiedt in kleine Hutten, in hunne Tuinen opgerecht, en met allerlei bloemen verfierd. Eene menigte van leevensmiddelen wordt aldaar opgedischt, tot fpijze voor den Duivel. Deezen dagvaarden zij om daar te verfchijnen , door het flaan op Trommels. Indien hij alle de voorgeftelde fpijzen niet gebruike, wordt het overfchot onder de armen uitgedeeld. Zommigen der Ceiloneefcbe Priesters ontkennen dat de Beelden de Goden zelve, maar beweeren dat zij met godlijke kragten begaafd zijn, als mede dat zij het vermogen bezitten om wonderwerken te kunnen verrigten, zo lang zij met ontzag en eerbied behandeld worden. In drie rangen of Orden zijn de Priesters op Ceilon verdeeld. Allen zijn ondergefchikt aan , en afhankelijk van zekere Overften , die uit de Tirinanxes, of Terumvanfes, verkoozen worden. De Priesters van den eerften rang zijn , in den eigenlijken zin , de eenige Priesters van buddu, de aanzienlijkfte Geestlijken van het Eiland. De voornaamfle Amptenaars worden uit het midden hunner verkooren. Aan hun hoofd hebben zij een Opperpriester , die altoos een eerwaardige grijzaart is. Als een teken van onderfcheidinge en waardigheid, draagt hij een gouden Band, en een foort van Waaier, of Zonnefcherm , welke veel overeenkomst heeft met de Talapat, bij de Siamfcbe Priesters in gebruik. Deeze Priesters hebben een Klooster, in een De CEILON* S E £ Z E N.  De C E 11. O N. N E E Z E N. 478 GODSDIENSTIGE een vermaaklijk bosch gelegen. Geene anderen worden in hunne Orde toegelaaten , dan uit de aanzienlijkftc geflagten van het Eiland voortgefprooten, en die van een onberispelijk Karakter zijn. B ur> d u is de Heilige , dien deeze Priesters aanbidden. Allen gaan gekleed in geele zijden tabbaarten, met banden rondom hun lichaam vast toegebonden. Hun hair mogen zij niet laaten wasfen, en zij gaan altoos met ongedekten hoofde. Met den diepften eerbied worden zij behandeld ; het volk valt voor hun op de knieën, en aanbidt hen even als de Afgoden. En, in de daad, zo zeer zijn zij met zich zelven ingenomen, dat zij nooit de pligtpleeging beantwoorden, noch eenige agt flaan op die verdwaalde fchepzels, wélke hun Godlijke eere betoonen. Overal daar deeze Priesters verfchijnen , wordt een mat op den grond gefpreid; hunne ftoelen worden bedekt met een wit linnen kleed; dit is eene eer, welke aan niemand behalven hen en den Koning wordt beweezen. Het ftaat hun niet vrij, eenig handwerk te beginnen; ook mogen zij niet trouwen, zelf niet eene Vrouw aanraaken. Niet meer dan eenmaal 's daags eeten zij ; wanneer zij deezen regel te buiten gaan, mogen zij niet anders dan eenig Fruit, Rijst, Boonen, of andere foortgelijke dingen gebruiken. Bij eenige bijzondere gelegenheden hebben zij vrijheid om Vleesch te eeten ; doch zij moten geene onderrigtingen geeven omtrent het dooden van dieren : dit wordt aangemerkt als onbeftaanbaar met de natuur en waar-  GESCHIEDENIS. 479 waardigheid van hunne Orde. 't Is hun geoorloofd , wanneer zij het goedvinden de gewijde Orde te verlaaten, en zich tot den Lekenftand te begeeven. Geene andere Plegtigheden worden, te deezer gelegenheid, in agt genomen, dan dat zij zich moedernaakt uitkleeden, hunne klederen in de rivier werpen , en zich over 't geheele lichaam baaden. Zeer voordeelig voor de Priesters is de Godsdienstigheid van het gemeene Volk. Dit zal blijken uit de volgende bijzonderheden, overbekend aan allen, welke het Eiland Ceilun bezogt hebben. Wanneer iemand in Godsdienstigen ernst begint te denken aan de toekoomende Zaligheid zijner Ziele , ontbiedt hij terftond eenen Priester: deezekoomt bij hem een .ftaatelijk bezoek afleggen, verzeld van vier Slaaven, welke hem een Verhemelte boven het hoofd draagen. De Godsdienstige bereidt een pragtig onthaal voor den Priester,en biedt hem zo veele kostbaare dingen aan, als zijne omftandigheden toelaaten. Twee of drie dagen vertoeft de Priester ten zijnen huize ; geduurende dien tijd zingt hij verfcheiden liederen , getrokken uit de gewijde Boeken, welke zij in hunne Pagoden gebruiken: hierop verklaart hij de meening deezer liederen aan allen , die 'er tegenwoordig zijn. Eer de Priester vertrekt, zegent hij den Godsdienstige, en zegt hem dat hij van zijne toekoomende gelukzaligheid kan verzekerd zijn. De geheele vergadering neemt hierop haar affcheid. 't Verdient onze opmerking, wat deeze luiden. De CEILOK- N E E Z E N.  De C ÈIL O NKEEZEN. 480 GODSDIENSTIGE den, die in de Zielsverhuizing gelooven, moge bevveegen tot zulk een ernftig onderzoek omtrent hunnen ftaat naa dit leeven. Doch hieromtrent moeten wij aanmerken, dat onder hen zeer verfchillende gevoelens zijn aangenomen, zonder dat een van dezelven met de waarheid volkomen overeenftemt.. Koppuhs is de algemeene benaaming der Priesteren van den tweeden rang. Deeze draagen geen gewaat, 't welk hen van de overige Ceifoneezen onderfcheidt, zelf niet ten tijde dat zij den plegtigen Eerdienst verrigten. Alleenlijk wasfchen zij zich bij die gelegenheid , en doen zuiver linnen aan. Ieder van hun bezit eene kleine plek gronds, nabij de Pagode; deezen grond bearbeiden en beplanten zij met eigen handen, in hunne tusfchenuuren, indien de inkomsten der Pagode niet toereikende zijn om hen te voeden; doch, ingevaile dezelve rijk genoeg is, laaten zij dit werk door anderen verrigten. Hunne geheele openbaare Eerdienst beftaat in het offeren van leevensmiddelen aan den Afgod, welke zij voor zijn beeld nederzetten; indien hij niet verkieze dezelve te gebruiken, ('t welk hij, gewisfelijk, nimmer doet,) neemen de Priesters en de Muzikanten dezelve weg. De Priesters der Genii maaken de derde Orde uit; zij worden Jaddefes genaamd. Zij hebben geen vast inkoomen, maar moeten beftaan van de liefdegiften der Godsdienstigen , welke in de Pagode koomen om te aanbidden. De Pagoden zijn rijklijk verfierd met de afbeeldingen van allerlei Kriigsgereedfchappen. Maar in den tempel van EUD-  GESCHIEDENIS» 481 buddu ziet men de afbeeldingen van Mannen , fcbrijlings zittende, in geele Borstrokken , met gekrulde hairen , en de handen voor zich, even als de Vrouwen. Deeze , zeggen ze, zijn de Geesten der afgeltorvene Heiligen. Eenige Godsdienstigen, die niet tot den Geestlijken itand behooren, bouwen Kapellen ten eigen gebruike ; in ieder van dezelve moeten zij een beeld van buddu plaatzen, bloemenkranzen ophangen,en waschkaarzen ter eere van den Afgod branden. Woensdag en Donderdag zijn de voornaamlle dagen , ter openbaare Godsdienstoeffeninge afgezonderd. De voornaame inhoud hunner Gebeden, is, dat God hen wil zegenen , in gezondheid bewaaren , in vooripoed een nedrig gemoed fchenken , en in tegenfpoed befchermen. Zelden aanbidden zij regelrecht hef Opperst Weezen , maar offeren aan hetzelve hunne gebeden , door de bemiddeling van eene ondergefchikte Godheid. Wanneer hunne Gebeden niet verhoord worden , offeren zij een rooden Haan aan den Duivel. Dit verrigten zij in het donkerite gedeelte van een Bosch; zij gelooven, dat hij hier de toegebragte offerande gereedhjk aanneemt, verzeld van eene groote menigte van zijne Lijftrawanten. Tweederlei foorten van Feesten vieren de dilonmezen : Vooreerst, ter eere van buddu, wiens bijzond ere post is, zorge te draa. gen voor, en de wagt te houden over de Zielen der menfchen: — Ten tweede, ter ee« re van die Goden, welke het bewind hebben over deeze Waereld en de dingen, die tot I. deel. Mh - Ü9 C E I L O N» N E E Z E N.  De CïILOK- K E F. Z F. N. i i 1 1 { 43a GODSDIENSTIGE het leeven behooren. Deeze Aardfche Gaden worden Genii genaamd; ten aanzien van hunne Feesten hebben wij niets bijzonders aan te merken. Wanneer het Volk bijeen vergaderd is, houdt de Priester een gefcbilderden (laf in zijne hand, met bloemen veriierd; al het Volk valt voor denzelven op de knieën. Naa dat de aanweezenden hunne offeranden aan den ftaf hebben toegebragt, legt de Priester dien op zijne fchouders, en bedekt ten zeilden tijde zijnen mond met een linnen laken, opdat zijn adem dien gewijden ftandaart van zijne Orde niet befmette. Voorts klimt hij op een Elefant, met linnen bedekt, en rijdt op de volgende wijze door de Stad. Veertig of vijftig Elefanten , met kleine iehelletjes verfierd, openen den Optogt • zi) worden gevolgd van eene menigte mansper. ioonen, als Reuzen vermomd. Het volgende gedeelte van den Stoet beftaat uit Trommelflagers, Trompetters en allerlei Muzikanten , gevolgd van eene uitgeleezene bende Vrouwen, die naar het geluit der fpeeltuigen iansfen. Thans verfehijnt de Priester, op njnen Elefant gezeeten, met zijnen gewijden tar in de hand; deeze wordt aangemerkt als :ene zinnebeeldige vertooning vai'ï den grooen Schepper des Hemels en der Aarde. Ager den Opperpriester gaat een Priester van milderen rang te voet, met een langen ftok n de hand, aan 't einde van welken een Zonletcherm is vastgemaakt, welke den Hooge>nester boven 't hoofd wordt gedraagen, om iem tegen het fteeken der Zonne, den re[en ot de ongemaatigdheid van wind en weder  GESCHIEDENIS. 4Ö3 'der te beveiligen. Nog twee Elefanten verzeilen den Aardspriester, de een aan zijne techter, de ander aan zijne flinkerhand; op ieder van dezelve zitten twee Priesters. De twee Priesters, welke voorst zitten op de Elefanten, vertoonen de Goden van minderen rang ; de twee Geestlijken , die agter hen zitten, houden hun Zonnefchermen ""boven 't hoofd. Alle deeze Priesters worden gevolgd van eene menigte van dienstmaagden, die, door middel van waaiers, de lucht verkoelen en de vliegen verdrijven. Agter hen volgen eenige duizenden Godsdienstige aanbidders, drie en drie naast elkander, wandelende op bloemen, met welke de ftraaten bedekt zijn. Vijftien dagen duurt dit Feest. Geduurcnde al dien tijd worden hunne beelden voorde deuren der Pagoden ten toon gefteld, opdat het Volk gelegenheid hebbe om dezelven hunne offeranden toe te brengen. Bij nacht zijn de huizen verlicht, en over dag met takken van boomen behangen. Met de Nieuwe Maane neemt het Feest eenen aanvang. Twee of drie dagen vóór Volle Maan, wordt eene groote menigte Draagftoelenvoor de deuren der Pagoden geplaatst, opgevuld met gewijde Overblijfzels. Naast ieder Draagftoei ftaat een groote zilveren Beker, als een teken van eerbied voor de Goden. Zo dra de Maan Vol is, begeeven zich alle de Godsdienstige aanbidders na de rivier , om hunne Bekers vol water te fcheppcn, welke.zij vervolgens in hunne Pagoden nederzetten. Tot aan hes 11 h 3 vol- De c e 1 l o rr« BEtZEIf,,  Ds C E I L O N- N £ E Z E N 484. GODSD IENSTIGE volgende jaar blijft dit gewijd water in den Beker, wanneer het wederom vernieuwd . wordt. — Behalven dit, vieren de Opgezeetenen van Ceilon, in Slagtmaand , nog een ander Feest, beilaande in het plaatzen van hooge paaien rondom de Pagoden, en dezelve van boven tot beneden te verlichten. Dit Feest begint met Volle Maan, en duurt zeven dagen; doch het wordt minder plegtig dan het voorgaande gevierd. Buddu, tie God der Zielen,wordt verbeeld onder de gedaante van kleine beelden , van Zilver, Koper, Steen of witte Aarde gemaakt. .Men ontmoet dezelve bijkans overal, zelf in de holen en op de Rotzen. Elke Nieuwe en Volle Maan , het gantfche jaar door, brengen de Godsdienstigen eene groote menigte mondbehoeften bij deeze beelden. In Lentemaand , wanneer zij gelooven dat het nieuwe jaar eenen aanvang neemt, wordt het groote Feest van buddu gevierd. Na twee onderfcheiden plaatzen, vermaard door de dingen , welke aangaande dezelve verteld worden, begeeven zich de Ceilonneezen op dien tijd om te aanbidden. De eene plaats is de hoogfte berg van "t Eiland, welken de Christenen, Adams- Piek noemen., De andere is de plaats , daar buddu zich nederleitie onder een boom , welke aldaar zich zelven plantte, om eene gemaklijke verblijfplaats te verleenen aan de Godheid, die, terwijl zij op Aarde verkeerde , zich menigmaal onder deszelfs bekoorlijk lommer verlustigde. Onder deezen boom aanbidden de Ceilotmeejche Heidenen hunnen buddu, dien zij    GESCHIEDENIS. 485 zij in goeden ernst gelooven eenen God te weezen. Zo groot is de eerbied, welken zij voor deeze plaats , en bijzonderlijk voor den boom hebben, dat zij derwaarts eene bedevaartreize doen. Zij, die deeze gewijde plaats niet kunnen bereiken, koomen zo nabij dezelve als hun mogelijk is. Deeze treeden in de eerfte Pagode,' welke zij aan den weg ontmoeten, en aanbidden in dezelve , met het aangezicht na den gewijden boom gekeerd. Deeze boom wordt omringd van Hutten , Kluizen en Tenten , en nog verfcheiden andere gebouwen van wijder uitgeftrektheid, van verfchillende bouwiloff'en gemaakt; zij zijn verdeeld in verfcheiden vertrekken , om een bekwaam verbli f te verkenen aan onderfcheidene gezelfchappen. De aanbidders worden verzeld van ten troep dansfers, die allerlei zonderlinge gebaarden en beweegingen maaken, genoegzaam in den zelfden fmaak als onze zwervende Poetzemaakers. Toen buddu ten Hemel voer, drukte hij het merkteken van zijnen gewijden voet in eenen Rots, welkende Eilanders verlieren en verlichten; zij brengen aldaar hunne offeranden , ten behoeve van hunne Priesters. Ünder verfcheiden andere Heidcnjche Fuiken ontmoet men ioortgelijke oveileveringen. Dus leezen wij van het wonderdaadig indrukzel, door den voet van hekkules gemaakt. De overlevering, wegens s o mmona-codüm, hebben wij reeds vermeld. Hh 3 Na- De C E I I. O N« N Ë È Z F. N. /  De CEILO NJIEEZEN. I 486 GODSDIENSTIGE Nabij Adams-Piek legt eene ruime vlakte, van den Rots afgefcheiden door middel van kleine Beekjes, in welke de Heidenen zich meteen Godsdienstigen eerbied baaden, en vervolgens hun Linnen en Klederen wasfchen: dewijl zij van gevoelen zijn, dat zij, door deeze wasfchingen, van alle hunne zonden gereinigd worden. Aldus gezuiverd zijnde, klimmen zij op den gewijden Rots, met behulp van een ijzeren keten, ten dien einde aldaar vastgemaakt. Op den top van dien heuvel ziet men het merk van eens menfchen voet, van eene juiste evenredigheid , doch van eene reusagtige grootte. Dicht hierbij ftaat een Pagode , en naast dezelve de wooning van een Priester, die de gefchenken ontvangt, welke hem de Bedevaartgangers brengen. Hij doet hun een verhaal van de wonderwerken, door den voet gewrogt , en van de Zondvergiffenisfen, door het bezoeken van dien verworven. Een ander gedeelte van den Godsdienst der Ceilonneezen, is bijzonderlijk bepaald tot de Vrouwen. Zij gaan van huis tot huis, met het beeld van buddu in haare handen, telkens roepende: Gedenkt mbuddu. De meening hiervan is, dat zij iets verzoeken, 't geen haar kan in ftaatftellen om aanden God te offeren. Zommigen van de Eilanders geeven haar geld, eenigen Katoene gaaren, anderen Rijst, anderen wederom Lamp-olie. Een gedeelte deezer gefchenken brengen zij tot de Priesters van buddu, en het overschot na huis tot haar eigen gebruik. Eenijen van deeze luiden zijn zo Godsdienstig, dat  GESCHIEDENIS. 487 dat zij bceltenisfen van buddu hebben , op hunne eigen kosten uitgehouwen; doch het Beeld wordt voor geenen God erkend, voor en aleer zijne oogen voltooid zijn. Dan wordt hij, onder de toejuichingen des Volks, in zegepraal, na de Pagode gevoerd. Zomtijds wordt hij van huis tot huis gedraagen , en pene verzameling van penningen gemaakt ten behoeve van den Beeldhouwer, om hem zijn vernuft en moeite te vergelden. Naadat de Priesters het beeld hebben ingewijd , wordt het in de Pagode in een bijzondere Nis geplaatst. Wanneer iemand der Ceihnneezen van eene krankte wordt aangetast, wijden zij een rooden Haan ten dienlie van eenen dier mindere of ondergefchikte Geesten, welke Genii genoemd worden. De Priester offert deezen Haan aan den boozen Geest, en zegt hem, dat het dier hem wordt gefchonken, alleen op voorwaarde dat hij den kranke tot voorgaande gezondheid zal herftellen. Voorts laat men den Haan los, doch met een zeker merk getekend , opdat men hem naderhand herkennen moge. Indien de kranke geneezen worde, wordt de Haan in den Tempel gelaaten bij den Priester, die beloof:, hem ter eere van buddu te zullen dooden. Doch indien het gebeure dat de zieke aan zijne kwaaie fterft, laat men den boozen Geest zonder eene belooning loopen. De Ceilonneezen gelooven, dat alle de offeranden, welke zij deeze Genii toebrengen , door hen aan buddu in den Hemel worden overgebragt; doch de waarheid der zaake is , dat de PriesHh 4 ters De CE 1 L ONNEEZ F. N.  De C E I L O NW S EZ E N- 4BS GODSDIENSTIGE ters alles ten eigen gebruike behouden. Om te ontdekken, of een goede of kwaade Geest de oorzaak van des Lijders ziekte zij, buigen zij een krommen bogt in het eerfte kleine Hokje, welk zij kunren vinden; aan de koord van deezen boog hangen zij eene kleine beitel; voorts den boog aan de beide einden vasthoudende , fpreeken zij onderfcheidenlijk de naamcn van alle de Goden cn Duivelen uit. Wanneer de Geest genoemd wordt, welke de onmiddelijke oorzaak der kwaaie is , gelooven zij dat de Boog rond wordt; 't welk, in de daad, waarheid is : doch deeze ronde gedaante wordt veroorzaakt door de drukking van de hand des geenen, welke den Boog vasthoudt, en die het in zijne magt heeft om de fchuld te doen vallen op den God of Duivel, dien 't hem behaagt. Ter ophelderinge van het bovenftaande, ontmoeten wij een keurige bijzonderheid in h a nw a y 's Reize door Perfie, Hij verhaak dat hij, op zekeren tijd , door de Roovers geheel zijnde uitgeplonderd, vervolgens wel driehonderd Mijlen verre over de fneeuw trok, na de plaats, alwaar nadir-shah, doorgaans onder den naam van kouli-khan bekend, zijne Legerplaats hadt, en dat hij tot Reisgenooten hadt verfcheiden Staatsgevangenen , die voor den Vorst moesten worden te regt gefteld. Terwijl zij over de ineeuw voorttrokken, namen zij kleine Hokjes, en ftaken dezelve met het eene einde in de fneeuw; zij geloofden, dat naar maate de ftokjes vielen, hun toekoomend lot geluk-  GESCHIEDENIS. 489 lukkig of ongelukkig zijn zou. „ Doch, " voegt 'er de Heer hanway nevens, „ ik „ merkte op, dat zij altoos de ftokjes dee„ den vallen, zo als best met hunne vven„ fchen ltrookte.'' Maar laaten wij van deezen kleinen buitenltap tot ons onderwerp wederkeeren. Gelijk de bewooners van Ceilon in Stammen verdeeld zijn, dus zijn ze verpligt deeze onderlcheidingen zorgvuldig in agt te neemen. De onderfcheidene Stammen mogen niet over en weder trouwen. Wanneer een Jongeling aanzoek doet bij eene jonge Dochter, met oogmerk om met haar in 't huwelijk te treeden, zegt deeze hem , op welke voorwaarden zij de zijne wil worden. Indien hij in dezelve, genoegen neeme, geeft zij haaren Ouderen kennis van het voorftel, om derzelver goedvinden te verneemen, en hunne toeftemming te verwerven. Indien de Ouders in de voorwaarden bewilligen, wordt 'er een gezelfchap aangelegd, naar 's Lands gebruik en de omftandigheden van het jonge paar. Den eerften nacht legt de Bruidegom bij de Bruid; en, ingevaile hij broeders heeft, leggen deeze bij haar, de een naa den anderen, indien het getal der broederen het achttal niet te boven gaa. Tot zeven toe worden dus toegelaaten; doch die 'er boven dit getal zijn, worden daarvan uitgeflooten. 't Blijkt , ondertusfchen , dat deeze ge woonte flegts in eenige bijzondere ftreeker van 't Eiland gebruiklijk is. Want, in an dere oorden, zijn de Huwelijksplegtigheder H h 5 vai De CEILONW E EZ E K,  De CEILON «BF.ZE JJ 490 GODSDIENSTIGE, van een anderen aart. Op zommige plaatzen fluiten de Ouders het huwelijksverdrag , en , wanneer deeze de zaak volkomen eens zijn, zendt de Bruidegom de gewoone klederen aan de Bruid, nevens zulke gefchenken, als bij deeze gelegenheden gebruikelijk zijn. Zodra de Trouwdag is vastgefteld, geeft hij de Bruid een ftaatehjk bezoek; alle zijne bloedverwanten en vrienden verzeilen hem. Naadat de Priester de duimen van het jonge paar aan elkander vastgebonden , en eenige Gebeden heeft uitgeflort, eeten zij te zamen uit éénen fchotel, om daarmede de gelijkheid van ftand aan te wijzen. Hierop gaan zij te bedde. Den volgenden dag, naa het middagmaal, geleidt de Man zijne jonge Vrouw na zijn eigen huis; doch, 't geen opmerkelijk is , de Vrouw loopt dan vooraan in den ftoet, en het overige gezelfchap volgt haar. Nog andere Huwelijksplegtigheden zijn op Ceilon gebruikelijk; 't welk ten bewijze kan dienen, dat alle de Opgezeetenen deezes Eilands,_in ftukken den Godsdienst betreffende , niet van één gevoelen zijn. De Bruidegom vat het eene einde van een groot linnen laken, waarmede de Bruid geheel bedekt is, en windt het om zijnen middel. Vervolgens grijpt de Bruid het ander einde, en dus zamen gebonden zijnde, wordt eene groote menigte Water over ben uitgeftort, zodat zij tot op het vel toe nat worden. Hier mede is de Plegtigheid des huwelijks voltrokken, 't welk niet langer fland houdt dan de getrouwden goedvinden. Zij kunnen van elkander  GESCHIEDENIS. 491 der fcheiden wanneer het hun behaagt. Beiden mogen een ander huwelijk aangaan. Indien, uit deezen Echt, kinderen zijnvoortgekoomen, moet de Man voor de Zoonen, en de Vrouw voor de Dochters zorgen. Twee broeders mogen ééne Vrouw te gader hebben, indien zij in het zelfde huis woonen; de Kinderen worden gerekend aan beiden te behooren. Ondertusfchen zijn de voorbeelden hiervan zeldzaam: want het is bekend aan eenen iegelijk, die in de Oude Gefchiedenisfen eenigzins bedreeven is, dat, hoewel de Heidenen, in veele opzigten, ontbloot waren van de kennisfe van den Natuurlijken Godsdienst, veelen hunner, egter, verfcheiden Zamenleevingspligten onderhielden. Gelijk ten aanzien van de Huwelijksplegtigheden, dus hadt ook, onder de Ceilonneezen, geen gering verfchil plaats omtrent de gewoonten, bij de Begraafenisfen gebruikelijk. Om te voorkoomen dat de wormen niet op de Lijken hunner bloedverwanten aa zen, hebben de rijken en aanzienlijken in den Lande de gewoonte om dezelven te verbranden ; doch de armen begraaven hunne dooden, genoegzaam zonder eenige Plegtigheden. Die het Lijk na buiten verzeilen , zijn verpligt, naa de Plegtigheid , zich te wasfchen: want ieder een, die eenen afgeftorvenen aanraakt, wordt voor onrein gehouden. De Lijken der behoeftigen worden in de aarde gelegd , met het hoofd na 't Westen, en de voeten Oostwaarts gekeerd. Deeze gewoonte , welke genoegzaam algemeen is onder alle Volken , fchijnt haaren Oüi'- De C E U O KN E E Z E N.  De CEILON' M E E Z E N. 49^ GODSDIENSTIGE oorfprong ontleend te hebben van den dienst der Zonne , welke, geduurende het grootfte gedeelte van het jaar, in het Oosten opgaat. Want zij kan niet zinlpeelen op de belofte van eenen verlosser, welke eene Har uit het Oosten zijn zou; 't en zij wij onderftellen, dat 'fudea meer in 't Oosten legt dan eenig ander land in de Waereld,- 't geen met de ondervinding ftrijdt. De lichaamen, welke verbrand zullen worden, worden vooraf gewasfchen, en vervolgens gebalzemd; van binnen wordt het lichaam gevuld met peper, en verfcheiden foorten van fpecerijen en reukwerken. Vervolgens wordt het Lijk in een boom gelegd, ten dien einde van binnen uitgehold. Niemand mag nabij dien boom koomen of den zelven aanraaken , voor dat het Koninklijk verlof is ingekoomen, om het Lijk te mogen verbranden. Indien dit verlof een geruimen tijd agterblijve, zodat de flank ondraagelijk wordt, graaven de bloedverwanten een gat in den grond, en leggen den Overleedenen in hetzelve, tot den tijd toe als het zijner Majesteit behaagt het begeerde verlof te geeven. Zo dra dit gekoomen is, wordt het Lijk na den houtftapel gedraagen , en vervolgens verbrand. Rondom de asch wordt eene hoogte van aarde opgeworpen, en de grond met gras beplant. Die aan de Kinderziekte of aan eene andere befmettelijke kwaaie fterven, worden op ftaandeu voec verbrand, opdat de befmetting niet tot anderen overfiaa. Wanneer een Man van aanzien fterft, zenden  GESCHIEDENIS. 493 den zijne bloedverwanten om den Priester, die voorts geheele nachten doorbrengt met c het zingen van liederen, en bidden voor de H rust van de Ziele des Overleedenen. De Geestlijke Vader wordt deftig onthaald, en ontvangt bij zijn vertrek een geichenk voor zijne gedaane moeite. In vergelding, hiervan , verzekert hun de Priester, dat de Ziel van hunnen overleedenen bloedverwant zich in eenen ftaat van gelukzaligheid bevindt: dewijl de Goden zich zo edelmoedig jegens hem gedraagen, als zij hem (den Priester) behandeld hebben. De Mannen betoonen hunne droefheid over den dood der geftorvenen met diep zuchten, en de Vrouwen door een akelig gehuil. Het hair hangt los en havenloos langs het hoofd; zij houden de handen in den nek, en doen een breedvoerig verhaal van de deugden des Overleedenen. Indien het gebeure dat den Ceilonneezen een Eed wordt afgevorderd, om een einde te maaken aan een gefchil tusfchen eenen Man en zijnen Naasten, moeten zij vooraf een fchriftelijk verlof verzoeken van den Bevelhebber der plaatze. Naadat zij dit verkreegen hebben, moeten de beide partijen, te weeten , de aanklaager en de verweerder, hun geheele lichaam wasfchen. Vervolgens worden zij eenen geheelen nacht opgeflooten, en door eene wagt naauwkeurig bewaakt. Midlervvijl is hunne rechterhand bewonden in een Laken , 't welk verzegeld is. Den volgenden morgen worden zij uit hunne gevangenisfe gehaald , in fijn Hjwaat gekleed en wel gereinigd, even als of zij zich pleg- tig- Do E I L O KE E Z E N.  De ü E I L O B E E 7, F. 494 GODSDIENSTIGE tiglijk zouden voorftellen aan het Opperst B. Weezen. Het papier, waarop des Bevelv. hebbers verlof gefchreeven is, wordt hun om ■ het lichaam gebonden, en zij begeeven zich voorts na Bogbaah, eenen boom aan buddu geheiligd; alle de Amptenaars van het Gewest, en eene groote menigte menfchen, koomen hier te zamen. Dan wordt 'er een aanzienlijk getal Kokosnooten op een open ■Fiein gebragt, en in tegenwoordigheid van alle de aanfchouwers uitgedrukt, ten teken dat er geen bedrog of misleiding bedoeld worde. In een der hoeken van het Plein ltaat een ketel vol Koemist met heet water gemengd ; naadat op dit mengzel Olie is gegooten, wordt een ftuk van den Kokosnoot in het vogt gedoopt j en aan de aanlchouwers vertoond , om hen dus te overtuigen dat het vogt kookend heet is. Onder den ketel brandt een fterk vuur, ter voorkoominge dat de partijen niet heimelijk zamenlpannen, gelijk in andere Landen zo menigmaal gebeurt. Terftond hierop naderen de beide partijen tot den ketel, en een van hun fpreekt deeze woorden: „ De God des Hemels en der „ Aarde zij getuige , dat ik onfchuldig ben „ aan de misdaad, welke mij te laste wordt „ gelegd." Of anders : „ De vier Goden „ zijn getuigen, dat de landerijen, of goe„ deren in gefchil, mij in eigendom toebe,, hooren De andere zweert het tegendeel,. De aangeklaagde legt altoos eerst den Eed ah Voorts wordt hun beiden het Lijwaat van de handen genoomen. Die 't eerst ge- zwoo-  GESCHIEDENIS. 49$ 7woorenheeft, den Eed herhaald hebbende, doopt twee van zijne vingers in de kookende Olie, naa alvoorens driemaalen eenige droppels uit de ketel geworpen te hebben, om te doen zien dat 'er geen bedrog onder fchuile. Dan doet bij het zelfde ten aanzien van de kookende Koemist. De aanklaager ,^ errigt daarna de zelfde Plegtigheden. Voorts worden hunne handen wederom omwonden, en zij beiden tot aan den volgenden dag opgeflooten ; dan worden hunne vingers met een linnen doek gewreeven , om te onderzoeken of zij ontvellen. Hij, van wiens vingers 't vel eerst afvalt, wordt voor meineedig verklaard , en niet alleen genoodzaakt om aan zijne partij vergoeding te doen , maar ook eene aanzienlijke boete aan den Koning te betaalen. Wanneer een Ceilonnees eenen mandag heeft begaan, en binnen den tijd van zestig dagen wordt gevat, wordt hij, zonder eenige regtspleeging,ter dood gebragt; doch,indien hij binnen dien tijd niet in de handen van het Geregt koome , wordt hij voor altoos vrijgefproken. Een perfoon , die met eenen diefftal wordt befchuldigd, om zich van de aangetijgde misdaad te zuiveren, brengt zijne Kinderen , indien hij ze heeft, of bij mangel van dezelve, zijne naaste bloedverwanten , in de Vierfchaare voor den Regter, draagende ieder op hun hoofd een zeker getal kleine fteenen. Dan wenscht hij,in gevalle hij fchuldig zij, dat zijne Kinderen of bloedverwanten niet meer dagen mogen leeven , dan het getal der fteenen beloopt, welke zij op Dé CEiLorr- NEEZEIfj  De g51lon- Neezen. 496 GODSDIENSTIGE op hun hoofd draagen. Naa deezen vloekwensch vertrekt hij. De Maldivifche Eilanden beftaan uit eene groote menigte kleine plekken gronds, die zeer vrugtbaar zijn, en niet alleen de volftrekt noodige leevensbehoeften , maar ook veele gerieflijkheden voortbrengen. Gering is het onderfcheid tusfchen den Eerdienst van de bevvooners deezer Eilanden en dien der Ceilonneezen. Nogthans onderhouden zij eene zeer zonderlinge Godsdienstige gewoonte, welke onder geene andere Volken fchijnt gebruikelijk te zijn , dan eertijds onder de Grieken en Romeinen ; en bij deeze ging die gewoonte gepaard van andere omftandigheden. De Plegtigheid , welke wij bedoelen, beftaat in het toebrengen van eene offerande aan de Zon, wanneer iemand der bloedverwanten zich op reize zal begeeven. Een groot getal menfchen van allerlei rang vergadert, bij zulk eene gelegenheid , te zamen, en begeeft zich in ftaatehjken optogt na den Zeekant, onder het zingen van liederen ter eere van hunne Goden. Eene Vrouw draagt een kleine mand , in de gedaante van een Schip gemaakt, en met een ituk zeildoek bedekt; drie mansperibonen verzeilen haar, draagende allerlei foort van mondbehoeften. Zo ras zij ter beftemde plaatze gekoomen zijn, werpen zij de mand met de leevensmiddelen in Zee. Het oogmerk hiervan is, de gunstverwerving van het Element des waters, ten behoeve van hunne afvveezende Vrienden en Bloedverwanten. De Plegtigheid wordt beflooten  GESCHIEDENIS. 497 ten met het zingen van verfcheiden liederen ter eere van de Zee. Eindelijk keert de ltaatlie te rug, op de zelfde wijze als zij gekoomen was. Nog eene andere zonderlinge plegtigheid onderhouden zij, naamlijk , het doen van eene offerande aan de Winden; deeze wordt volbragt, door den brand te fteeken in een nieuwe Boot of Sloep, en dezelve tot asch te doen verteeren. Indien hunne omftandigheden niet toereikende zijn om een Boot te koopen , werpen zij in Zee eenige Haanen eh Hennen tot eene offerande: want zij gelooven, dat 'er een God in de Zee woont, welke de dingen tot fpijze gebruikt, die hem worden opgeofferd. Op zee mogen zij niet tegen den wind op fpuwen, noch hun aangezigt wenden na den kant, van welken de wind waait. Alle hunne fchepen zijn aan de Goden der Zee en der Winden gewijd. En, nogthans, erkennen zij dat alle deeze Goden flegts zo veele ondergefchikte Weezens zijn; en dat 'er niet meer dan ééne Opperfte en Alvermogende kragt bettaat, welke alle dingen beftuurt. Veele van de aanzienlijkfte Vrouwen draagen aan haare gordels of aan haaren halpj wapens, of ook we) aan haare knieën, kleine doosjes van goud of zilver gemaakt , met geheimzinnige karakters daarin geüooten, welke zij tavides noemen; deeze befchou* wen zij, als behoedmiddelen tegen allerlei ongefteldheden en fmartlijke toevallen. Zo zeer zijn ze voor den Duivel bevreesd, dat zij hem offeranden toebrengen, bi jzonder - I. deel. li lijk De c e 1 i. o tf. n e e z e ï?»  De e b i l o: 'n ü e z e 493 GODSDIENSTIGE Hjk van Haanen en Hennen, en zomtijds van - bloemen. Aan hem wijten zij de fchuld van * alle hunne rampfpoederi, en zij befchouwen hem als den veroorzaaker van hunnen dood. : Deeze vreeze voor den Duivel houdt hen in eenen (laat van geduurige flaavernije: zij durven niet alleen in hunne huizen te zitten, of na buiten gaan om op het veld te arbeiden, ten zij er twee of drie te zamen in gezelIchap zijn. Veele Tovenaars ontmoet men onder hen; nimmer onderneemeh zij iets van aangelegenheid, zonder alvoorens derzelver raad ingenomen en hunne toeftemming te hebben verworven. Wanneer zij eene zaake willen onderneemen, vraagen zij de Tovenaars, Of de eene dag of uur daartoe dienstiger of geichikter zijn zal dan de andere? Zij gedraagen zich naar gelange van het antwoord, welk zi] ontvangen. Deeze Tovenaars , of Starrewichelaars, geeven voor, alle toekoomende gebeurtenisfen te kunnen voorfpellen, door raad te pleegen met de ftarren. Daarenboven berekenen zij de geboorte der kinderen; het een en ander brengt hun aanzienlijke voordeelen aan. Vermits de bewooners deezer Eilanden zo veel werks maaken van de bijgeloovige gewoonte, om in alle zaaken van een ongeoorlooiden aart agter de waarheid te koomen , zal 't met ondienstig zijn, in dit gedeelte van ons Werk, eenig berigt te geeven van de zogenaamde Vuurproeve. Alle Eeden, welke ten oogmerk hebben het beflislen yan gelchillen, behoorden aangemerkt te worden als plegtige beroepingen op het God- lijk  GESCHIEDENIS. 499 lijk Opperweezen; en zij allen, welke in Zaaken van zo een ernftigen aart kunnen beuzelen , hebben regtmaatige reden om voor de Godlijke wraake te duchten. Nogthans was het, in overoude tijden , en is nog ten huidigen dage het aangenomen gevoelen der Heiden fche waereld , dat door middel van eenige begochelende kunstgreepen en belachelijke plegtigheden , de waarheid kan ontdekt worden. Gelukkig ware het indien dit averechtsch beginzel ware bepaald gebleeven bij de Hei den fche Volken. Doch, verre van daar, vinden wij dat het, al vóór de Zesde Eeuwe der gemeene Jaartellinge, eenen aanmerkelijken opgang hadt gemaakt in de Christen Kerke. De reden hiervan was geenzins, dat de leer des Puangeliums tot dusdanig een gevoelen eenige aanleiding gaf, maar omdat listige Priesters, het als een dienstig middel befchouwende om hunne tijd* lijke belangen te bevorderen , hetzelve uit alle hunne magt aanmoedigden. Dit leide den grond van de oude Vuur - en Watètpfoèiwz,en Tweegevegten. De voorbeelden hiervan, in de Geichiedenisfen van Engeland voorhanden , zijn zo menigvuldig, dat ze niemand kunnen onbekend weezen. Ten tijde als eduardue b e l ij d e r, in den jaare mxlii, den Engelfchen throon beklom, beichuldigde hij zijne Moeder, Koningin emma, dat zij de hand gehad hadt in den Moord van zijnen Vader. Boosaartig was deeze befchuldiging ; doch de Koningin , in weerwil hiervan, was, genoodzaakt , in gevolge van de onweetcndheid li a dief De c e 11. o K e e z e K,  De CEILON MIEZEN. 500 GODSDIENSTIGE dier tijden, zich door eene Proeve te zuiveren. Zij verkoos de Vuurproeve ; dezelve wierdt genomen op de volgende wijze. Twaalf Ploeg-ijzers,gloeijende heet gemaakt, wierden geplaatst op een affland van twee voeten van elkander; de Koningin, naadat zij alvoorens geblinddoekt was, moest over dezelve heen loopen. Indien zij over de Ploeg - ijzers kon wandelen, zonder daarvan eenig leed te ontvangen, moest zij voor onfchuldig gehouden worden; doch, ingevaile zij haare voeten brandde, zou zij fchuldig verklaard worden, en moest, ingevolge daarvan, als fchuldig aan boog verraad, de doodftraffe lijden. Aan dit haar vonnis onderwierp zich de Vorllin ; zij wandelde over de Ploeg-ijzers,zonder eenig ongemak te lijden. Dit deedt, naar het oordeel der menfchen van die Eeuwe, haare onfchuld openbaar worden. Doch, welk eene hulpe zij ook van de Priesters van Winchester moge genooten hebben, zeker is het , dat de Vorstin aan dezelve zeer groote voordeden fchonk. De Waterproeve was niet veel in gebruik, uitgezonderd in gevalle van Toverij. De Heer keyszler, een Duitjeher, en vermaard Reiziger, onderregt ons hoe dezelve genomen wierdt in Hongarye, 't welk hij in den jaare mdccxxxv , bezogt. 't Zijn doorgaans oude Vrouwen, die met Toverij betigt worden, en, misfehien, om geene andere reden , dan omdat zij van alle haare Natuurgeriooten verhaten zijn. Die haar in voorfpoediger onhandigheden gekend hebben, zijn overleeden, en haare bloedverwanten rekenen  GESCHIEDENIS. 501nen het beneden hunne waardigheid , zich aan haar te laaten gelegen zijn. c Wanneer eene Vrouw van Toverij befchul- u digd wordt, wordt zij gebragt voor den Regter, die haar zegt, dat zij het zich moet getroosten , leevendig verbrand te worden, of de Waterproeve te ondergaan. Verder zegt hij haar, dat de Waterproeve het eenig middel is om haare onfchuld te betoogen; en hoe rampzalig het leeven der befchuldigde ook zijn moge, in de hoope, nogthans, van nog eenigen tijd in de Waereld te, zullen vertoeven, onderwerpt zij zich aan alles, 't geen de Regter goedvindt haar op te leggen. Vervolgens wordt zij na den oever van een diep Meir of Rivier geleid, en een groote Bijbel, of Misboek, haar om den hals vastgebonden zijnde , wordt zij van den kant eener fteilte in het Water geworpen. Indien zij na den grond zinke, wordt zij onfchuldig verklaard; maar dan fterft zij tevens onder de proeve. Doch zo zij op de oppervlakte des Waters drijve, wordt zij fchuldig gehouden, en op llaanden voet aan een branelièaak leevendig verbrand. Veele jaaren was dit in Britannie gebruikelijk; en hoewel de ftrengheid deezer barbaarfche gewoonte allengskens uitfleet, nogthans bleeven de Wetten tegen de Toverij in weezen, tor dat zij, bij openbaar bevel, in den jaare mdccxxxvi, wierden afgefchaft. De proeve door een Tzoeegevegt., hoewel tot de Krijgslieden bepaald, was, nogthans, niet minder barbaarsch dan die.wij reeds, ge? meld hébben. Indien wij de voorbeelden 1i 3 van EILONEEZEN.  De C EIL O N- » EEZEN. ] 1 ] 1 ] l 502 GODSDIENSTIGE van deeze Proeve wilden opnoemen, zouden, wij geen einde vinden : want 'er is een tijd geweest, in welken dezelve zo algemeen was in de Staaten en Koninkrijken van Europa , als tegenwoordig de gewoonte om voor het Geregt te verfehijnen. "t Is het gevoelen van onze beste Geichiedfchrijvers ,, dat dit gebruik zijnen ooriprong nam onder de barbaarfche Volken, die in de Eeuwen der onkunde leefden. Mariaka fchijnt van gevoelen te zijn, in zijne Gefchiedenis van Spanje, dat de Proeve door het Tzveegevegt in Europa niet bekend was vóór de achtfte Eeuw, toen de Moor en eenen inval deeden in het Koninkrijk Andalufie, en een groot getal Spanjaarden over den kling deeden fpringeu. 't Is bekend dat de Mahomethaanfche Godsdienst met een gewapendert arm wierdt vastgefteld, en naar gelange van den opgang, welken deeze Godsdienst in de waereld maakte , wierdt de waarde of deugdzaamheid van die kragt afgemeeten , door welke dezelve wierdt voortgeplant. Diensvolgens wierden de Tiveegevegte» zeer algemeen onder de Moor en % en de Christenen, n die duistere Eeuwe, te zeer veraartende. ran de eenvoudigheid hunner Voorzaaten, naakten nog verdere bijvoegzels bij dat bariaarsch Ontwerp. Men riep het gezag der Mesteren te hulpe, om kragt te geeven aan tgeenmetdeeerltebeginzels van den Natuurijken en Geopenbaarden Godsdienst ftreedt; t geen in zichzelf eene misdaad was, wierdt Is eene deugd aangemerkt. Eere,dat misbruikt woordt, 't welk in de zaak der zedelijke  GESCHIEDENIS. 503 lijke deugd alles bevat, maar, volgens de tegenwoordige opvatting , tot den laagften ftaat vernederd is, was het voorwendzel van dee'ze onnatuurlijke en onmenfchelijke Gevegten. De R< jjlacm, die fchroomde de zaak en verdeediging van Weduwen en Weezen op zich te neemen ,bcfchouwde het niet als eene misdaad, zijnen Vriend, of zelf zijnen meestgeliefden bloedverwant, met zijnen dolk, de hartader af te fteeken. Voor her aangaan van zulk een Procfgevegt, waren de Kampioenen gehouden,hunne zonden te belijden aan den Priester , die hun eene voorwaardelijke vergiffenis fchonk ; dat wil zeggen, hij vergaf hunne zonden, onder voorwaarde dat zij eene oprechte opgaave gedaan hadden. Vervolgens waren zij verpligt na het Altaar te treeden, en hunne rechterhand opdcEuangeIien gelegd hebbende, zwoeren zij, niet alleen dat hunne , zaak wettig en goed was , maar ook dat zij dezelve aan de uitfpraak van het Godlijk Weezen zouden overlaaten. De uitflag van 't Gevegt moest den Godlijken wil doen openbaar worden. Zo dra het Godsdienstig gedeelte van deeze plegtigheid verrigt was, traden de Kampvegters voort na de plaats, welke toenmaals de Lists genoemd wierdt; dit woord betekende een open Plein, daar zij niet konden geftoord worden, noch van iemand eenige hulpe ontvangen. Rondom het Forum, of Plein, liepen Gaanderijen voor de aanfchou.» wers. Eer nog de Kampvegters handgemeen wierden, wierdt het vonnis geleezen, behelzende, dat de Overwinnaar onfchuldig verI i 4 klaard, Da C E I L O NN E E Z E N.  De £ E I L O N SEEZES '504 GODSDIENSTIGE klaard, doch de verwonnene voor fchuldig . zou gehouden worden, en als een meinee. dig Godslasteraar den dood fterven. Dq partijen zaten te paerd, en waren van top tot teen met Mariënkolders bedekt. Zij hadden lanzen in de handen , aan dé einden van lange ftokken' vastgebonden ; met deeze ftootten zij verwoed op elkander. De paerden waren op deezen ftrijd afgerecht. Indien een der partijen uit den Zadel geworpen wierdt, hielp men hem wederom in denzelven, en het gevegt nam van nieuws eenen aanvang. ' Doch het ftruikelen van het paerd wierdt van de bijgeloovige menigte altoos als een kwaad voorteken aangemerkt. Ten laatfte wierdt de overwinnaar met Bloemenkransjes gekroond, doch de overwonnene genoodzaakt, het overfchot' zijner dagen, als een Monnik, in een Klooster te flijten, of zich aan een fchandelijken dood te onderwerpen. Veele ergerlijke voorbeelden hiervan ontmoeten wij in de Gefchiedenis [en van Engeland, te menigvuldig om hier vermeld te worden. Toen Hendrik de II,in denjaaremclvii, eenen inval deedt in het Landlchap Wales, daagde de Graaf van essex, een jong en dapper Krijgsman, een' Normandifcb' baron tot een Tweegevegt, omdat hij hem van lafhartigheid befchuldigd hadt. Langduurig en hardnekkig was het gevegt; en hoewel de Koning de ftrengheid der Wet wel zou' hebben willen verzagten, ten voordeele van essex, die verflagen wierdt, nogthans, zo luiddruftig was des Volks geroep, zo groot de  GESCHIEDENIS. 505 de kragt van het bijgeloof, dat al de gunst, welke de Koning den ongelukkigen Graave kon betoonen, hier inbeftondt, dat hij hem Üe vrijheid fchonk om het kleed eens Monmks aan te neemen in de Abtciy yan Waltham. Deeze barbaarfche gewoonte hieldt ftand tot onder de regeering van Koninginne elizabeth jzints dien tijd Heet zij allengskens uit. Nogthans vinden wij nog het voorbeeld van een Edelman, welke , in den jaare mdcxxxi, een anderen Edelman tot een tvveegevegt uitdaagde , in Totbill- Fields, nabij Ifestmunfier; beiden wierden, op bevel van 's Konings Raad,in verzekering genomen. Om te beiluiten ; zich te verbeelden , dat de goedkeuring'of het misnoegen g 0 d s uit uitwendige omftandigheden kan ontdekt worden , is de affchuwelijktte lastering , welke kan bedagt worden, en maakt ons zijner voorzienige zorge onwaardig. Ii 5 De De CEILOB' NEEZEN.  5o6 GODSDIENSTIGE De JAPAN» E E Z E N. Z) muur van deezen Tempel is verfierd met dé beeltemsfen van een goed aantal van hunne mindere Godheden. Aan de deur e gade ren van tijd tot tijd bedelaars, om aldaS KéfcSST envanhetv^ een aalmoes Aapen en verfcheiden andere dieren worerd A^H? Tem?dS godsdienstiglijk verfe tlrpn 2Z,e Zljn 20 veele zi"«ebeeldige tekens van deeze of geene werken der >cheppingeof Voorzienigheid. De verfchiU ende houdingen, in welke deeze fchS ■ .eplaatstzijn verfchaffen de PriesterfSe Dor hunne redevoeringen. Terwijl de a2£ eis zich voor de Altaaren onledig houden oj hun-.   Jl. .A. J? JE Hf *  .JL Gr O B ïs   GÈ S CHIÉDENIS. 5^5 Bunnen Eerdienst te verrigten, flaat een Bonze of Priester op een Trommel , om alzo j het vuur hunner Godsvrugt te doen bran- N den. Zo vast en volkomen zijn ze overtuigd van de leere der Zielsverhuizinge, dat zij Hospitaalen hebben voor de dieren, die aldaar opgepast eh gevoed worden, even zorgvuldig, als waren het menfchelijke weezens. Ja, 't geen nog meer Onze opmerking verdient, niet verre vart Jeddo, de hoofdftad van Japan, legt een Klooster, daar een groot getal Priesters hun verblijf heeft, en rijkelijk onderhouden wordt. Nabij dit Klooster legt een berg , en op deszelfs top een groot bosch. In hetzelve onthoudt zich eene groote menigte van allerlei foorten van dieren, welke , ten minften eenmaal 's daags , door deeze Priesters gevoed worden. De Priester, welke aan de beurt is om voor dien dag het Vee op te pasfen, trekt aan een klein klokje; op het geluit hiervan vergaderen alle dieren rondom hem. Zo dra zij hun befcheiden deel ontvangen en genooten hebben, luidt hij andermaal de klok, en elk dier gaat zijnen weg. Zo men den Priesteren moge gelooven, worden deeze dieren bewoond van de Zielen der edelfte en doorluchtigfte helden, welke immer hun Keizerrijk ten üeraade dienden. Zo groot is de eerbied en hoogagting, welke zij de Herten toedraagen, dat men dezelve op hunne ftraaten, in even overvloedigen getale, als bij ons de Honden, ontmoet. De dood is het gewisfe lot van hem, die eerf van A P A K- E E 7, E N.  De \ A P li ; SEEZF.) 326 GODSDIENSTIGE van deeze dieren doodflaat. Ja , wanneer* f. zulk een moord gepleegd wordt, hoewel dit . zeldzaam voorvalle, wordt het bloed des Moordenaars voor geene genoegzaame verzoening gehouden om zijne misdaad uit te wisfchen ; de ftraat, in welke hij gewoond heeft, wordt tot den grond toe geflegt. Ondertusfchen moet men bekennen, dat de Japanneezen deeze dieren niet godsdienstiglijk vereeren ; alleenlijk draagen zij hun den zelfden eerbied toe, welken de Siammeezen voor hunne Elefanten hebben. Want, beide Volken gelooven dat zij bewoond worden van de Zielen hunner Oppervorsten, als mede, dat zij de zelfde verltandelijke vermogens als de menfchen bezitten. Het zijn de Herten niet alleen, welke dus van hun geëerd worden; de Honden worden van hun eveneens behandeld. Van eene laatere herkomfte is, egter, deeze gewoonte. Zeer gefield op de Jagt was de Keizer, welke, nu honderd en twintig jaaren geleeden , den throon bekleedde ; uit dien hoofde hieldt hij een aanzienlijk getal Honden;van deeze maakte hij zo veel werks, dar eenigen hunner naast hem op zijnen throon zaten. Dewijl deeze Vorst zeer gezien was bij zijne Onderdaanen, hadt zulks ten gevolge , dat zij , naa zijne aflijvigheid , de Honden even zeer in eere hielden als toen hi] nog in leeven was. Ieder Straat is verpligt een zeker bepaald getal te voeden; als zo veele Soldaaten genieten zij inwooning bilde ingezeetenen. Wanneer zij ziek of onge•teld worden, moeten zij zorgvuldig worden  GESCHIEDENIS. £27 den opgepast. Komen zij te fterven , dan moeten zij ftaatelijk begraaven worden op de bergen en heuvelen, daar de Japanneezen de begraafplaatzen van hunne eigen vrienden en bloedverwanten hebben. Het ombrengen van een Hond zou den doodflager het leeven kosten; zelf zou eenig ongelijk, zulk een dier aangedaan, niet zonder eene geltrenge ftraffe afloopen. Over 't geheel genomen bevat hunne Godsdienst een merkelijk getal van tegenftrijdigheden; trouwens, dit zal altoos het geval zijn van de zulken, die zich aan het Bijgeloof vergaapen. Niet verre van de hoofdftad ftaat eene vermaarde Pagode aan den oever eener riviere. Zo overvloedig is deeze van Visch voorzien, dat zij elkander op het drooge jaagen. Dit niettegenftaande leeven zij daar genisten veilig ; aan de bijgeloovige vreeze en dwaasheid der Bonzen- en der Godsdienstigen in den Lande moet dit worden toegefchreeven. Zij gelooven, dat ingevaile zij een van deeze Visichen aanraakten, zij op ftaanden voet met Melaatsheid zouden geilagen worden. Het eeten van Visch befchouwen zij als eene doodfchuldige en onvergeevelijke zonde. De Visfchen befchouwen zij als heilig; dit begrip werkt' zo kragtdaadig op de gemoederen der Japanneezen, dat de Bonzen veeleer eenen doodflag , of eenige andere misdaad zouden pleegen, dan gedoogen dat de fmaaklijkfte Visch op hunne tafels wierdt opgedischt. Zij gelooven naamlijk dat deeze Visfchen bewoond worden van eenigen hunner vermaardfte Zeehelden. Doch dit is een on- ge- De J A F A W- JSEEZ E IT.  Cé ] * P A N- K ï EZ EN. &8 GODSDIENSTIGE gerijmd begrip, zelf op de onderftelling vanï de waarheid der Leere raakende de Zieisverhuizinge. Want, dewijl zij in het denkbeeld zijn, dat allerlei foort van dieren de zielen -tot een woonplaatzè verftrekken, zou het, volgens dit gevoelen , ongeoorlofd zijn., eenigen van dezelve te dooden, of zelf i Is eene offerande te Aagten. Te Miaco , eene wijdvermaarde Stad iri Japan, ontmoet men een groot geial Tempels of Pagoden. In eene van dezelve in 't bijzonder telt men niet mindér dan drieduizend Afgoden. In't midden van dien Tempel' Haat een Afgodsbeeld van eene reusagtiue geftalte; zijn hoofd is kaal gefchooren, erf zijne ooren Zijn doorboord. Zijn kin is insgelijks kaal. Boven zijn hoofd heeft hij een verhemelte , Waaraan verfcheiden kleine fchelletjes hangen. Aan weerskanten van zijnen' throon ftaat een goed getal beelden van gewapende mannen , danzende Mooren , Bezweerders, Tovenaars en Duivelen. Ook Ziet men 'er de afbeeldingen van donder, wind, regen en van alle andere ongematigde gelteldheden in de lucht. Ieder Afgod heeft dertig handen, met zeven hoofden op ziincn borst, allen van louter goud gemaakt. Het zelfde kostbaar metaal is de grondftoffe van alle de fieraaden deezes tempels. Nabij den Afgod ftaat het beeld van eene andere Godheid, insgelijks van eene reusagtige geftalte; het heeft zesenveertig afmen en handen,' en wordt omringd van de beeltenisfen van Zestien zwarte Duivels. Op een aanmerkelijken alitand ftaat een reeks van AfgodsbeelOÉa, ieder van welke een aanzienlijk getal ar-   P A. & O D I ^rA. JS"  jfBrodiïruA.   GÉSCHIÈDÈNIS. 529 armen heeft. Dit dient ten zinnebeelde van de magt, welke zij over de zaaken van deeze benedenfte waereld hebben. Hunne hoof- : den zijn verfierd mee ftraalen der heerlijkheid. Zommigen hunner hebben Herdersftaven in hunne handen, om daar mede aan te wijzen dat zij de befchermers van het menschdoin zijn tegen alle listen en laagen van booze geesten. Een menigte feesten vieren de Japan» neezen, ter eere van hunne Goden; zQffmige van dezelve zijn bepaald aan gezette tiiden, andere zijn beweegbaar. Devastge* ftelde feesten vallen op Nieuwjaarsdag, en op den eerften dag van elke Nieuwe Maane. De beweegbaare zijn de zulke, van welke de tijd der vieringein hunnen Almanak wordt aangeweezen, eveneens als ons Paaschfeest, naar gelang van de verandering der Maane. Drie dagen duurt ieder van deeze feesten. Den eerften dag befteeden zij met zich vrolijk te maaken met hunne vrienden; op den tweeden dag offeren zij hunne offeranden; op den derden dag, naa alvoorens de Afgoden te hebben aangebeeden, neemen zij affcheid van elkander , en keeren weder na hunne wooningen. Volgens hun gevoelen geeft niets meer vermaak en genoegen aan de Goden, dan dat de beide fexen zich toegeeven in ónfchuldige verlustigingen. Dit kan ten bewijze dienen, dat de Heidenen , in alle tijden en getlagten, onveranderlijk, zich verkeerde denkbeelden hebben gevormd van het Godlijk Opperweezen. Want, hoewel ónfchuldige vermaaken niet fttu> 1. DEEL. L 1 den De  De J A P A ! HEEZt 530 GODSDIENSTIGE den tegen den Godsdienst, is 'er, nogthans, i- geringe noodzaaklijkheid om dezelve als ftuk* ken van betragtinge aan te prijzen, aangezien de menfchen, in hunnen tegen woordigen toeltand, te zeer overhellen om deeze dingen ten verkeerden gebruike aan te wenden, en zich zelve te benadeelen ,in ftede van hun eigen belang en Gods eere te bevorderen Op Nieuwjaarsdag doen zij over en weder gelchenkcn, aan hunne bekenden en bloedverwanten van een foort van Schelpvisch, welke zij Aivabi noemen. Volgens eene aloude over evering, gebruikten hunne vroegite voorouders deezen Visch tot fpijze , even gelijk de aloude bewooners van Europe Ekels Kruiden en Wortels als hun gewoon voed-' ze gebruikten. Deeze Visch dient ten zinnebeelde van de naarftigheid, en van de ïpaarzaame leevenswijze hunner Voorzaaten eer zij nog de rijkdommen kenden. ' In den aanvang der Lente vieren zit een p.egtig feest, op 'twelk alle jonge Maagden danzen, die voorts van haare Ouders op een pragtigen maaltijd onthaald worden Alle haare bloedverwanten en vrienden worden daarop genodigd. De kamers, in welke zij zitten, zijn verfierd met kleine Poppen, om daar mede aan te wijzen,dat die thans Maagden zijn, welhaast Moeders zullen worden V oor eiken Pop (laat een tafel, rijkelijk voorzien van allerlei mondbehoeften , naar 's ijnds wijze toebereiden opgedfecht. En, S!Suet,.ni^ ka? onderlteld worden dat ^bezielde beelden iets van het voorgezette zuilen of kunnen eeten, worden de daar geitel-  GESCHIEDENIS. 531 ftelde fpijzen, ma 'er eenigen tijd geftaan te hebben, van daar weggenomen, en voorts de jonge Maagden en haare Minnaaren voorgezet. Op den tweeden dag van dit feest onthaalen de jongelingen haare Minnaresfen ; 't welk doorgaans een voorbode van een huwelijk is. Op dien dag zijn de deuren en veniters hunner huizen verfierd met Bijvoetkruid; in den morgenftond vergaderen de jonge gezellen, en verlustigen zich op het water. Niet in zulkervoege wordt,nogthans, deeze heilige dag gevierd, als of de meer gevorderden in jaaren van de vcrmaaklijkheden tiiens feests geheel waren uitgeflooten. De vrolijkerts van beide fexen, fchoon nog zo hoog in jaaren gefteegen, verzeilen hunne bloedverwanten en kinderen ; zij merken dit aan als eene eer, welke zij hun aandoen. Eigenaartig is het, dat wij hier een kort verflag doen van den oorfprong van dit feest; de geloofwaardigftc Schrijvers zullen ons hier tot gidzen dienen. Al voor veele Eeuwen bekleedde peirun den Koninklijken throon van Formofa. Zijne onderdaanen, hebbende groote fchatten'met den Koophandel overgewonnen , wierden zo fnood en losbandig van zeden, dat de Goden dreigden, hen allen te gader met het Eiland in het water te zullen doen omkoomen. Met droefheid en afgrijzen aanfchouwde deeze groote en goede Koning de Zedeverdorvenheid zijner onderdaanen ; met hart en ziel wijdde hij zich daarom aan den dienst der Goden; 't welk bij hen het gunstig befluit te wege bragt om hem nevens zijn Gezin te behouden. L 1 2 Diens- De JAPAN- N E E Z E N. 4  De JAPAN .JiEEZEI 5S2 GODSDIENSTIGE Diensvolgens waarfchüwden zij hem in eenen droom, omzijn Rijk te verhaten, en !. alzo de boven 't hoofd hangende oordeelen te ontloopen. Ten bewijze van de waarheid van 't geen hem geboodfchapt was, deeden zij hem de verzekering, dat, weinige dagen voordat de verwoesting eenen aanvang zou neemen , de wangen van twee zijner vermaard fte Afgoden zouden rood worden De godvrugtige Vorst gaf kennis aan zijne onderdaanen van 't misbehaagen hunner Goden; doch met fpotternij en nitjouwing beantwoordden zij zijne vermaaningen. Een dier godverlochenende vrijleevers, om met den welgemeenden raad des vroomen Komngs den draak te fteeken, ging heimelnk op zekeren nacht, na de Pagode, in welke de twee bedoelde Afgodsbeelden ftonden, en bdmeerde hunne aangezigten met een roode veif. Dit godvergeeten bedrijf was het zein, dat den Koning gegeeven was. Naauwlijks was den Vorst geboodfchapt, dat de aangezigten der Afgodsbeelden dus rood geverfd waren, of hij riep alle zijne Vrouwen en Kinderen bijeen, en deedt ze, nevens alle zijne roerende goederen, te fcheep gaan - zo veelen zijner onderdaanen, als het vaartuig konde voeren, gaf hij de vrijheid om hem te vergezelichappen. Hij was niet onder zeil gegaan, of het Eiland zonk met alle zijne opgezeetenen na den bodem der Zee;de goede Koning hudde, kort daarna, met zijn geheel gevolg , veilig in China aan. Van daar hak hij over na Japan, daar hij zelve , zints  GESCHIEDENIS. 5?3 zints dien tijd, als een God gediend, en het bovengemelde feest, ter zijner gedagte- j nisfe, gevierd is. i lkiitenfpooriger en bijgelooviger zijn , misfchien, de Japanneezen in hunne boetedoeningen, dan eenig volk dus lang door ons vermeld. Over een reeks van hooge en bijkans ontoegankelijke bergen moeten de boetvaardigen hunnen weg neemen na de afgelegenfte en eenzaamfte wildernisfen, welke bewoond worden van een orde van Kluizenaars, die, hoewel bijkans van alle menschlijkheid ontbloot, hen toevertrouwen aan de zorge en oppasfinge van de zulken, welke, indien dit mogelijk zij, nog wilder en woester zijn dan zij zelve. Deeze geleiden hen na den kant der fchrikverwekkendfte fteilten , gewennen hen aan de verregaandtte onthouding, en de ftrengheden . van welke de menschlijke natuur eenen afkeer heeft, doch die zij, egter, geduldig moeten ondergaan , of zij zijn huns lijfs niet zeker. Want, irgevab le de boeteling een enkelen ftap afwijke van het fpoor, door deeze Geestlijke leidslieden aangeweezen , doen zij hem met beide handen grijpen den tak van eenen boom, ftaande op den kant van een diepen afgrond; hier laaten zij hem hangen, tot dat hij, door magteloosheid , den tak los laat, en vervolgens in de diepte nederftortende, op eene j'ammerli.ke wijze zijn leeven eindigt. Gering, nogthans, is deeze boete, in vergelijking van de tuchtiging, welke anderen ondergaan; naa eene ongelooflijke lichaamsafmatting , en naa duizend gevaaren te hebL1 3 ben De AP 4 S- ' E E Z E N,  De J A P A !> Si E EZEI 534 GODSDIENSTIGE ben doorgeftaan, koomen zij op eene plaats, - omringd van hooge bergen, daar zij eenen r. geheelen dag en nacht doorbrengen , met uitgettrekte handen, en met hun hoofd op de knieën leunende. Geduurende deeze boetedoening, mogen zij niet het geringde gevoel van frnarte laaten blijken, of het onderneemen om hunne ongemaklijke lichaamshouding te veranderen: want de onbermhartige Kluizenaars, wier post het is op hen te pasfen, blijven nimmer in gebreke om, door middel van een goed getal ltokflagen , hen de voorige houding wederom te doen aanneemen. In deeze lichaamsgeftalte zijn de boetelingen gehouden, hun geweeten te beproeven , en zich het geheele beloop hunner zonden te herinneren, opdat zij bereid mogen weezen om daarvan belijdenis te doen. Naa dat zij deeze ftrenge Zelfbeproeving volbragt hebben, gaan zij van nieuws op reize, tot dat zij een fteilen rots ontmoeten; deeze is de plaats, door de woeste Monniken afgezonderd om den Zondaaren de Biegt af te neen.en. Op den top van deezen rots ziet men een dikken 'ijzeren ftaaf, ongeveer drie ellen lang, welke van den rots over de fteilte uitfteekt, doch indicrvoegen is ingerigt, dat hij, wanneer men het goedvindt, kan te rug getrokken worden. Aan 't eene einde van deezen ftaaf hangt een paar groote Weegfchaalen; in de eene fchaal plaatzen de Monniken den boeteling, in de andere een tegenwigt: itraks worden de Schaalen van den ïots in de open lucht uitgeftooten. Terwijl  GESCHIEDENIS. 535 wijl de Boeteling dus hangt, is hij verpligt tot bet doen van eene uitvoerige en onbewimpelde belijdenis van Zonden. Zijne belijdenis moet hij zo onderfcheidenlijk uitfpreeken, dat zij van allen, die bij de plegtigheid tegenwoordig zijn , kan gehoord worden. Naauwe zorge moet hij draagen om niet een eenigen misflag of vergrijp te ontveinzen of te verzwijgen, naauwkeurig te zijn in zijne bekentenis, en zich zelven niet tegen te fpreeken : want de geringde vergoelijking of verzwijging, hoewel in ingewikkelde bewoordingen, zou den Boeteling voor altoos bederven. Zo onverbiddelijk zijn deeze woeste Kluizenaars, dat, indien het gebeurde dat de Boeteling op eenige de minfte agterhoudendheid betrapt worde, een hunner , welke de fchaal vasthoudt , aan de ftaaf een onverwagten knik geeft ;'t welk ten gevolge heeft, dat de rampzalige boetvaardige hals over hoofd om laag en op den grond der fteilte te pletteren ■ valle. De zulken, welke het geluk hebben van aan de Kluizenaars voldoening te geeven met hunne Zondbelijdenis, zijn verpligt eene geldboete te betaalen, waamaa zij .vergiffenis verkrijgen van alle hunne overtreedingen. , De Bonzen, of Priesters, in Japan verkoopen aan de Godsdiensftigen in den Lande kleine gewijde houten plankjes; zij maaken hun diets dat dezelve hen tegen de magt des Duivels zal beveiligen, en tot een geneesmiddel verftrekkén tegen alle ziekten en .kwaaien, aan welke het menschlijk lichaam L1 4 on- De JAPANNEEZEN.  De ja fa k- ar i e z e n. 536 GODSDIENSTIGE onderhevig is. Ja, zij gaan nog verder in dit godvrugtig bedrog: want zij neemen geld op tegen deeze gewijde plankjes, en geeven een Wisfel op de toekoomende waereld. Wanneer de Boeteling fterft , wordt hem deeze Wisfel in handen gegeeven; het Volk is in de vaste verbeelding, dat deeze hem eene volkomene vergiffenis van alle zijne Zonden zal bezorgen. Wanneer zij bidden , herhaalen zij een groot getal Koliekten , of Schietgebeden, zommigen tot vijftig toe. Opdat zij geene vergeeten, houden zij Kraalkettingen in de handen, op welke zij dezelve tellen; eveneens als onder de Roomsch - Katholijken gebruikelijk is. Die hunne gebeden honderd en achtmaal herhaalen , worden voor Heiligen gehouden: want de Bonzen verzekeren hen , dat 'er zo veele zonden zijn, door welke een mensch bezoedeld wordt, en dat elk getrouw geloovige tegen ieder van deeze zonden een gebed behoort aan te voeren. Wanneer zij des morgens opftaan, itrekken zij de vingers van hunne rechterhand uit, en zenden een fchietgebed op tot een van hunne Afgoden. Dit befchouwen zij als een behoedmiddel tegen den Duivel, zodat deeze het niet in zijne magt hebbe om hun, het overige gedeelte van den dag, eenig leed te doen. Even geliik de overige Indiaanen, gelooven zij dat zommige dagen gelukkiger zijn dan andere; dit begrip houdt hunne gemoederen in den veragtelijkften ftaat van ilaavernije; want nimmer kan iemand den waaren vre-  GESCHIEDENIS. 537 vrede des gemoeds, of een weezenlijk genoegen fmaaken, dieniet overtuigd is dat God alle dagen voor zijne fchepzelen even gelukkig heeft gemaakt. Van hunne gelukkige en ongelukkige dagen houden zij aantekening of register ; elk gezin heeft zulk een register hangen in een gang, welke van de deur na het huis loopt,om hun, wanneer zij uitgaan, aan de hoedanigheid van den dag te doen gedenken. Deeze Tafel van gelukkige en ongelukkige dagen was het werk eens vermaarden Starrewichelaars, bij den naam van sbimei bekend , een man van eene uitgebreide ervarenisfe in alle verborgenheden, zo van Natuure als Kunst, het zij ze de Harren, droomen, voorbeduidingen of iet anders betroffen. Dewijl deeze Startewichelaar een zo groote Geleerde was , wierdt noodzaaklijk vereischt , indien hij een beroemden naam verwerven en genieten zou, dat hij op eene wonderdaadige wijze gebooren was: een begrip , 't welk onder alle Oosterfche Volken algemeen de overhand fchijnt te hebben. Men verhaalt, dat zijn Vader een man was van Vorftelijken bloede, en zijne Moeder een Vos, die van de Jaagers kort op de hielen gevolgd zijnde , bij zijne Majesteit eene fchuilplaats en befcherming zogt. 't Schijnt dat deeze Vos een weezen was, bij ons in Europa onder den naam van Tovernimf be. kend, die, haare aangenomene of ver. momde gedaante hebbende afgeworpen, ir al den luister van eene volmaakte fchoon heid zich aan den Vorst vertoonde. Het leedt niet lang of de Vorst wierd: LI 5 ver De ) A t a V- N E E Z E n. I  De JAPAN HEEZEJN 1 538 GODSDIENSTIGE verliefd op haare hartftreelende bekoorlijk. heden, nam haar tot Echtgenoote, en ver. wekte bij haar deezen waereldvermaarden Starrewichelaar. Naadat hij den volgroeiden ouderdom bereikt hadt, verzon hij een ftelzei geheimzinnige woorden , welke hij binnen den omvang van een enkelen dichtregel bevatte, dienende bijzonderlijk tot een behoedmiddel voor zulke lieden, die, van wegeus de bekrompenheid hunner omftandigheden , tot lijfsverzorging van Vrouw en Kinderen , op de ongelukkige dagen moeten arbeiden. Zij gelooven dat deeze enkele dichtregel zulk eene bovennatuurlijke kragt bezit, dat allen, welke dien, op den morgen van een ongelukkigen dag, op de vereischte wijze en eerbiediglijk opzeggen, zullen veilig zijn tegen alle de onheilen en rampfpoeden , welke hun anderzins zouden overkoomen. 't Is eene bijzonderheid, onder de EuropiJebe Volken met algemeen bekend , dat in Japan verfcheiden Orden van Heidenfcbs Monniken beftaan. Veele van dezelve leeven in Kloosters , door aanzienlijke Mannen geitigt ; andere en wel de meeste houden hun verblijf in bosfchen en wildernisfen daar zij van wortelen en vrugten, of't geen anders de aart van den grond oplevert, leeven. Daarenboven hebben zij vrijplaatzen voor de zulken, welke de fnoodfte misdaaden, ils moord, diefftal, en andere gruwelftukfen,gepleegd hebben. Niet verre van Miac egt een berg, Koia genaamd, die van Monuken bewoond wordt, wier regels en Inftel- lin-   EEK JAPANNEE S:  ::e prebiker.   GESCHIEDENIS. 539 lingen minder ftreng zijn dan die van andere Geestlijke Orden. Zeer uitgeftrekt is dit Klooster, en dient tot eene vrijplaatze voorde overgegeevenfte booswigten; ook ftaat het der Burgerlijke Overheid niet vrij, binnen deszelfs muuren te koomen om een misdaadige van daar te haaien. Deeze is niet flegts veilig, zo lang hij onder de befcherming der Monniken is, maar hij kan ook, indien hij daartoe het vermogen hebbe, zijne vrijheid koopen, door hun eene zekere fommegelds, ten dienfte van het Klooster, in handen te ftellen. Kaboday was de grondlegger van deeze Orde; hij wordt als eene Godheid aangebeeden ; nacht en dag branden 'er lampen voor zijn beeld. Hoewel het overvloedig mededeelen van aalmoezen , tot onderftand der Orde, voor een der treffendfte blijken van Godsvrugt wordt gehouden , zijn, nogthans, de Monniken niet geheel overgelaaten aan de vrijwillige giften der Godvrugtigen ; veel tijds befteeden zij aan den Akkerbouw en Koophandel, die hun aanzienlijke voordeden aanbrengen. De perfoon, wiens post het is op elke uur van den dag de Klok te luiden, geeft insgelijks kennis aan het Volk van de bijzondere tijden , tot de openbaare Gebeden en de Leeredenen vastgefteld. De Zedelijke pligten zijn de gewoone onderwerpen deezer Leerredenen. Bijkans op de zelfde wijze als in Europa, ftaat de Redenaar op een Predikftoel. Aan zijne eene zijde ftaat het beeld van den Befchermheilige der Orde, tot welke hij behoort. Aau deezen Afgod fchen- ken Ds J A p A HN E E Z E N.  De jif j HE EZ 54o GODSDIENSTIGE „ llu de.Godsdieilstige aanbidders zo veel flds a's hunne omftandigheden toelaa'en LN' ^"weerskanten van den Predikftoe haS een brandende lamp aan het verhemelte, we k den ftoel overdekt. Een weinig laag« ziet men eene foort van Geftoelte Z™ t 3°"ge PerliDgen ; zommigen van ÏZ-lMtnl- aJnderen ftaa" overeinde. De Prediker, die doorgaans een man van jaaren is, draagt op zijn hoofd een hoed, in de egeneannWnVan ^ , en' houdt eenen Waaier m zijne hand. Eer hij zijne Redevoering begint, fchijnt hij geheel dool trokken te zijn van befpiegelingen over de Goden, en m diep gepeins over't geen hij zal voordraagen. Voorts trekt de Prediker aan een kleine fchel, welke naast hem ban* zijnde het gewoone zein om ftilzwijgen te verwekken. Daarnaa opent hij een boek % welk voor hem op een kusfcn legt, bevat tende de grondleeringen en zedelijke Geboden van zijnen Godsdienst. Naadat hij zuren Text heeft voorgeleezen , verklaart h i ander voor te draagen ter eere van de Gezinte of Orde , tot welke hij behoort. Me„ verwagt dat elk der Toehoorderen een gefchenk zal doen aan den Prediker, welke 'mmmer m gebreke blijft 0m hun zulks te herinneren. Zo wel vóór als naa de Leerrev5rP1^ op de knieën te vallen en ethjke Gebeden op te zeggen. De Prediker f^Sekken!1 ^ « *SÖ Meestal hebben de Japanneezen niet meer dan  GESCHIEDENIS. 541 dan ééne Vrouw; doch deeze mogen zij verftooten, wanneer zij zulks goedvinden, zelf om de beuzelagtigfte oorzaaken. Nimmer brengt de Vrouw den Man eenen Bruidfchat aan, op dat zij geene reden zal hebben om zich te beroemen dat zij haaren Man verrijkt heeft: want de Mannen zijn zodanig op hunne eere gefteld, dat zij niets willen hooren 't geen eenige aanleiding geeft om te vermoeden , dat zij aan de Vrouwen eenige verpligting zouden hebben, zelf voor de hoogfte gunsten, welke hun onder de genietingen deezes leevens kunnen betoond worden. Niettegenftaande alle deeze aangemaatigde gefteldheid op eere, zijn de Japanneezen in hun doorgaand gedrag zo fchraapzuchtig en oneerlijk , dat hoewel de kruiziging de gewoone ftraffe is, welke op den diefftal ftaat, nogthans onder hen niets algemeener is dan elkander te befteelen. Echtfcheidingen zijn onder hen zeer gemeen , gelijk eigenaartig kan afgeleid worden uit het geen wij boven gezegd hebben. Met dit alles, egter, worden de zulken, die hunne huisvrouwen verftooten, naderhand niet zeer geagt. Hunne huwelijken worden geflooten met bewilliging van wederzijdfche Ouderen. Men draagt zorge dat Bruid en Bruidegom na genoeg van de zelfde jaaren zijn. Hoewel de laatfte van de eerstgenoemde geen huwelijksgoed ontvange , hij zelve, egter , deelt rijklijk gefchenken uit onder haare bloedverwanten, naar gelange van zijne omftandigheden. Op den dag als het huwelijk zal ingezegend worden, begeeven zich Bruidegom en Bruid, Da J A P A W- KEEZEK.  De JAPAN" NEEZEN kii GODSDIENSTIGE Bruid, vroeg in den morgen, van hunne wederzijdfche bloedverwanten verzeld, ; buiten de Stad , door verfchillende poorten , en koomen wederom te zamen aan den voet van een fteilen heuvel; langs een trap klimmen zij na den top; hier plaatst zich het jonge paar in twee Tenten, ten dien einde opgeflagen. De wederzijdfche Ouders plaatzen zich agter de Bruid , terwijl eene bende Muzikanten agter den Bruidegom een fnaarenfpel aanheft; doch alle deezen ftaan buiten de Tenten. Het overige gezelfchap blijft aan den voet van den heuvel. Terwijl de Muzikanten zich laaten hooren , wandelen de Bruidegom en Bruid, met brandende fakkels in hunne handen, na het Altaar van den God der liefde, die verbeeld wordt met een hondshoofd, als een zinnebeeld der getrouwheid, welke in den gehuwden ftaat behoorde plaats te hebben. Voorts houdt het Beeld een touw in zijne handen, als een zinnebeeld van de huwelijksverbintenisfe Naast aan het Afgodsbeeld , en tusfchen Bruidegom en Bruid, ftaat een Bonze, wiens zaak het is de trouwplegtigheden te verrigten. Verfcheiden lampen ftaan 'er te branden, op een kleinen afftand van elkanderaan deeze ontfteekt de Bruid haare fakkels' welke zij in haare hand houdt, tevens eenige woorden uitfpreekende , haar door den Bonze voorgezegd. Hierop ontfteekt de bruidegom zijne toortzen aan die der Bruid Dit gedeelte der Plegtigheid wordt verrigt onder een luiddruftig vreugdegelchal'; alle ae bloedverwanten en vrienden wenfchen geluk  GESCHIEDENIS. 543 luk aan het jonggetrouwde paar. Daarnaa fpreekt de Bonze over hen zijnen zegen uit. Zij, die aan den voet van den heuvel zijn gebleeven, ontfteeken een groot vreugdevuur , waarin zij al het Speeltuig werpen, waarmede de Bruid, geduurende haare kindsheid , zich plagt te vermaaken. Anderen geeven de Bruid een Spinnewiel en eenig Vlas ten gefchenke , om daar mede aan te wijzen, dat zij van nu aan gehouden is, op het verftandig huisbeftuur zich vlijtig toe te leggen. De Plegtigheid wordt beflooten met eene offerande van twee Osfen aan den Huwelijksgod ; en de Bruid wordt geleid na het huis van haaren Bruidegom, daar zij alles om haar te ontvangen in gereedheid vindt. De vloer is beftrooid met groente of bloemen, naar gelang van het Jaargetij. De vlaggen en wimpels, welke van den top van het huis waaien, fchijnen een tooneel van onafgebroken geluk en genoegen aan te kondigen. Gelijk de Japanneezen in verfcheiden Aanhangen verdeeld zijn, dus voeden zij hunne Kinders op in de kennisfe van die beginzels, welke zij zelve omhelsd hebben: want zij merken het aan als eenen pligt, welken zij aan de Maatfchappije in 't algemeen zijn verfchuldigd, hunne Kinders tot nutte leden der zamenleevinge op te leiden. Het voornaamfte gedeelte van de Opvoedinge der Jeugd beltaat in dezelve te onderhouden over de merkwaardigfte en voorbeeldigfle Hukken van het gedrag hunner Goden en Helden, opdat zij derzelver voetftappen mogen De Japan'. NEEZEN.  De JAPANN E E t E N. 544 GODSDIENSTIGE gen naavolgen, en in pligtfchuldige ondergefchiktheid aan de burgerlijke magt leeven. In allen opzigte ftemt dit overeen met de beginzels van den Natuurlijken Godsdienst, welke, zo veel wij kunnen 'weeten, het hart van eenen iegelijk mensch zijn ingeplant. Want,op wat grond zouden wij kunnen veroordeeld worden door een regtvaardig Weezcn, 't en zij wij tevens erkennen, dat eene Godlijke Wet, in haare zuiverheid, ons is voorgefteld, en wij, door de vereischte aanmoedigingen, genodigd worden om haare geboden op te volgen ? Elk vader fmaakt een inwendig zielsgenoegen , door de deugdzaame Opvoeding, welke hij zijnen Kinderen geeft; en, hoewel het menigmaal gebeure, dat de beste lesfen en heilzaamfte onderrigtingen tot de zielverdervendfte oogmerken worden aangelegd, is, nogthans, de pligt ter deugdnoopende Opvoedinge van eene verbindende kragt, en zal dit blijven tot aan de voleindiging der waereld. Op den eerften dag van 't Nieuwe Jaar begeeven zich alle de Priesters in ftaarelijken optogt na't Keizerlijk Paleis, om aldaar den Eed van getrouwheid te vernieuwen. Nogthans befehouwt de Vorst dit niet als een genoegzaamen grond van veiligheid. Hierom wordt hij, bij die gelegenheid, opgewagt door eenen zijner vertrouwelingen, welke den Priesteren den volgenden Eed voorleest, dien zij vervolgens moeten bezweeren : „ Ik „ neem den Hemel tot getuige, nevens alle de „ Goden der vijfenzestig Provinciën van het , Keizerrijk, dat ik mij als een gehoorzaam „ 011-  GESCHIEDENIS. 545 „ onderdaan van mijnen Oppervorst zal ge„ draagen." Alle deeze Eeden worden door den perfoon, welke zweert, bekragtigd met het openen van een ader, en uit denzelven eenige droppelen bloeds te laaten loopen. Indien hij vervolgens op meinëedigheid betrapt worde, moet hij zijne misdaad met het leeven boeten. Want, gelijk het bloed ter bekragtiginge van den Eed vereischt wordt, dus moet als eene voegzaame vergoeding van zijne trouweloosheid dienen, het vergieten van zijn bloed in zulker voege, als de Regters zullen goedvinden. Wanneer een Japannees fterft, moeten 'er voor 't minst twee of drie getuigen worden voortgebragt, verzekering doende dat hij ten dage zijns overlijdens geen Christen was. Ja, men gaat zelf zo verre, dat 'er onderzoek gedaan worde, of hij, geduurende zijn geheele leeven, van den Christlijken Godsdienst ooit belijdenis gedaan hebbe. Want, indien dit ontdekt wierdt, zou het Lijk des geftorvenen, even als een doode hond, op een Misthoop geworpen worden. Indien de geftorvene een goeden naam in de waereld naalaat, en het, naa een zorgvuldig onderzoek , blijke dat hij nooit der Christlijke Leere was toegedaan , dan, en niet vroeger, geeft de burgerlijke overheid verlof om zijn Lijk te mogen verbranden. De plegtige Lijkttaatfie gaat verzeld van de volgende omftandigheden. De bloedverwanten en vrienden , alle, tot een teken van diepen rouwe, in het wit gekleed, begeeven zich na de plaats, daar 't lichaam zal ver- I. deel. Mm brand De ]APA»< MEEZEtf,  De JAPANJfEEZEN. 54-6 GODSDIENSTIGE brand worden, een uur voor dat de (hatelijke optogt eenen aanvang neemt. Alle de vrouwen hebben het aangezigt met een fluier bedekt. De Opper-Bonze treedt vooraan in den ftoet, verzeld van dertig Bonzen van minderen rang. De Priesters zijn uitgedoscht in linnen overrokken, naar Koorkleedeu gelijkende ; over deeze draagen zij een zwarten Mantel, en hierover nog een bruin kleed. Elk houdt een Waschkaars in de hand. Deeze worden gevolgd van tweehonderd Bonzen, liederen zingende, en den God aanroepende , welke de overleedene bij zijn leeven bijzonderlijk gediend heeft. Daarop volgt eene groote menigte gehuurde Rouwdraagers, die Hokken in de handen houden, met Hukken papier aan 't einde van dezelve' vastgemaakt. De lofwaardige bedrijven van den perfoon, wiens uitvaart zij thans vieren Haan daarop uitgedrukt. Agter deeze koomen acht jonge Bonzen, vier aan vier, houdende lange Rietftokken boven hunne hoofden , met vlaggen daaraan vastgebonden, op welke verfcheiden geheimzinnige afbeeldingen vertoond worden. Deeze laatHen worden verzeld van twee Jongelingen, welke uitgebluschte fakkels draagen. Nog verfcheiden andere lieden , allen in 'c bruin oekleed, met zwarte lederen kappen op hunne Hoofden, fraai vernist, met de naamen hunner Afgoden daarop gefchreeven, volden agter de Bonzen. Deeze eerfte ftoet wordt gevolgd van viermansperfoonen, met het Lijk des Overleedenen; het zit recht overeinde in oe kist, met het hoofd een weinig voor- waarts  GESCHIEDENIS. 54? waarts geboogen, en de handen in een geflooten, als in eene biddende geftalte. Het Lijk is in het wit gekleed, met een papieren tabbert over dit gewaat, gemaakt van de bladeren van een boek, waarin vermeld ftaan de bedrijven van dien God, dien hij, bij zijn leeven , zich bijzonderlijk hadt toegewijd. De kinderen van het mannelijk oir gaan rondom het Lijk de jongfte Zoon draagt eene brandende waschkaars in zijne hand: zijn post is het, den houtmijt in brand te fteeken. De naaste gebuuren fluiten den optogt; zij vertoonen hunne droefheid door diep zuchten en luiddruftige rouwklagten. In deeze orde gaat de Lijkftaatfie na de plaats, daar de houtftapel is opgerecht; deeze is omgeeven van vier muuren of affchutzels met wit Laken bekleed, uitgezonderd de deuren, door welke de ftoet na binnen gaat. In 't midden wordt een diep graf gegraaven, aan elke zijde van hetwelk een tafel met allerlei mondbehoeften gereed ftaat. Op een der tafelen ftaat een Komfoor, in de gedaante van een Wierookvat, vol gloeiende kooien en welriekend hout. Zodra het Lijk aan den rand van het graf gebragt is, wordt 'er een lang touw aan dfe kist vastgebonden , welke gemaakt is in de gedaante van een Bed voor den Overleedenen, om daarop te rusten. Naadat het Lijk in ftaatelijken ommegang driemaal rondom het Graf is gedraagen, wordt het op de houtmijt gelegd, terwijl intusfchen de Priesters en de bloedverwanten de Goden fmeeken, dat zij de Ziel des Overleedenen willen genadig Mm 2 zijn. JAPAN'' NEEZEWj  De JAPAN HEEZEB 548 GODSDIENSTIGE zijn. De Aardspriester, die den optogt aan■ voert, wandelt voorts driemaal rondom bet . Lijk met zijne brandende waschkaars, dezelve driemaal over zijn hoofd zwaaiende , en eenige geheimzinnige woorden uitfpreekende, welker betekenis niemand der aanweezenden, behalven hem en zijne broederen, verftaat. Straks wordt het Lijk tot asch verbrand, en het overfchot van den houtftapel in het graf geworpen,boven 't welk voorts een gedenkteken, ter gedagtenisfe des Overleedenen , wordt opgerecht. Dit gedeelte der Plegtigheid verrigt zijnde, keeren de bloed, verwanten te rug na huis, daar zij een pragtigen maaltijd houden ; 't geen 'er van overblijft, wordt aan de armen uitgedeeld. Indien 'er eenige overblijfzels van den Overleedenen onbegraaven worden gelaaten, verzamelen de bloedverwanten dezelve zorgvuldig bijeen, en begraaven ze, in een vergulde Lijkbus , in een van hunne tuinen. Met de vuuriglle betooningen van Godsvrugt bezoeken zij, van tijd tot tijd, deeze overblijfzels, alzo zij de onfterflijkheid der Ziele gelooven. 't Behoeft naauwlijks door ons te worden aangemerkt, dat de bovengemelde Lijkplegtigheden alleen plaats hebben omtrent de Edelen , de aanzienlijken en vermogenden; en dat de behoeftigen niets diergelijks hebben te verwagten. Genoeg is het dat de Koning en de Bedelaar eveneens fterven; doch geene noodzaaklijkheid is 'er, dat zij beiden, naa hun overlijden, even ftaarelijk behandeld worden. In Japan moeten de zulken,  GESCHIEDENIS. 549 ken, wier omftandigheden niet toelaaten hunnen bloedverwanten eene plegtige begraavenis aan te doen, de hulp der naaste gebuuren verzoeken, om hen, zondereenigen omiiag, hier of daar in hunne tuinen te begraaven. De Bonzen hebben eenen afkeer van de armen, en fchuwen hen, waar zh ze ook ontmoeten, als waren het menfchen, die eene befmettende kwaaie hebben Nim' mer bidden zij de Goden voor dezelve Mislchien heeft dit ook maar al te veel plaats onder andere Volken; doch het oordeel hierover laaten wij aan den befcheidenen Leezer. Mm 3 De De r A P AS' «EEZEN.  550 GODSDIENSTIGE COEEi en je ss o, De godsdienst der inwoo neren van corea en jesso. De bewooners van 'deeze Landfchappen zijn Heidenen; hunne wijze van Godsdienstoeffeninge is de redenloosfte, van welke men zich een denkbeeld kan vormen. Zij gelooven, dat, indien zij, op zekere vastgeftelde tijden van het jaar, voor hunne Afgoden verfchijnen , en aldaar etlijke nietsbetekenende en belachelijke gebaaren maaken, tot in alle Eeuwigheid zullen beloond worden. Niet meer dan éénen Aanhang ontmoet men onder hen: zodat de onderlinge verdraagzaamheid in het Godsdieninge, in deeze gewesten, gelijk in Japan, geene plaats kan hebben. Zo onkundig zijn hunne Priesters, Monniken of Bonzen (want onder alle deeze benaamingen zijn hunne Geestelijken bekend,) dat zij weinig meer weeten, dan hunne Afgoden eiken morgen te bewierooken ; tot deezen dienst worden zij door het luiden van een klok geroepen. Meestal zijn hunne Kloosters en Pagoden op bergen gebouwd; zij zijn onderworpen aan het gezag en regtsgebied van de ftad of het vlek, in wier nabuurfchap zij legsen. Eén Klooster in het bijzonder is 'er, "t\velk van zeshonderd Monniken wordt bewoond; en eene enkele Stad telt niet minder dan vierduizend Godsdienstige Genootfchappen onder haar regtsgebied. Deeze zijn verdeeld ïn afzonderlijke benden, of gezelfchappen, zom-  GESCHIEDENIS. 551 zommige van tien, eenige van twintig, andere van dertig leden. De oudtte onder hen, in ieder klasfe, bekleedt den rang van Superieur, of Opperfte. Indien een van hun zich traag of onagtzaam in het volvoeren van zijnen pligt gedraage, moet hij door zijne Medebroeders beftraft en getuchtigd worden. Doch, indien de misdaad van een fnooden aart zij, wordt hij aan de magt der burgerlijke Overheid overgeleverd. De bloedverwanten mogen niet binnen den vierden graad van maagfchap trouwen. De liefde is een hartstogt, welke hun eenigermaate onbekend is : want menigmaal gebeurt het, dat zij in het huwelijk treeden, voordat zij den ouderdom van negen of tien jaaren bereikt hebben; zodat, indien zij ooit de drift der liefde kennen, dezelve lang naa de huwelijksvoltrekking in hun hart moet gebooren worden. De Vrouwen, bijzonderlijk die van den armoedigtten itand, wor« den zeer wreed van haare Mannen behan* deld; doch de geest wordt hierdoor in haar dermaate uitgebluscht, dat zij, in zekeren opzigte, ongevoelig voor haaren rampzaligen to eiland worden. Zeer eenvoudig zijn hunne huwelijksplegtighedcn. De Bruidegom, verzeld van zijne naaste bloedverwanten, en voorgegaan van eene bende Muzikanten, wandelt in ltaatelijken optogt rondom de Stad. Aan het huis van de Bruid gekoomen zijnde, klopt hij aan de deur, en wordt 'er gunftig toegelaaten. Vervolgens geleidt hij de Bruid na zijn huis, en de Plegtigheid wordt met een deftig onthaal beflooten. M m 4 De C O R E A en J E S S O,'  corea en jess o. 552 GODSDIENSTIGE De veelwijverij is onder hen geoorlofd ; en wanneer zij het goedvinden, kunnen zij hunne Vrouwen en Kinderen verftooten: doch dit affchuwelijk en tegennatuurlijk bedrijf heeft zelden plaats. Want, gelijk wij in het voorgaande gedeelte deezes Werks,reeds hebben aangemerkt: „ Het licht der Natuu- " Suschtd"Heidenen n°§ niCt SeheeI Uitge' Wanneer een perfoon van aanzien fterft draagen alle zijne bloedverwanten drie jaaren lang het rouwgewaat. Geduurendealdien tijd mogen zij geen waereldlijk beroep waarneemen. Om hunne droefheid over het Sterfgeval uit te drukken , weenen, huilen en plukken zij hunne hairen uit. Het Liik leggen zij in een dubbele Kist, fierlijk vernist, en geheel verguld, naargelang de omftandigheden medebrengen. Ten diende des Overleedenen m de andere waereld, fluiten zij in de kisten geheele ftellen Klederen, leevensmiddelen , geld en verfcheiden Krijgsgereedfchappen Hieruit kunnen wij keren, dat zij zeer vleeschlijke begrippen omtrent het weezen en de natuur der Ziele hebben De jongfte nacht vóór de begraavenis wordtin ónfchuldige vermaaken doorWbrag Met hetaanbreeken van den dag Hijgen alle bloedvrienden te paerd, onder het voor. brengen der akeligfte rouwklagten. Die het Lijk draagen gaan langzaam voort, en zingen midlerwijl eenige liederen. Indien de Overleedene een man van vermogen is, wordt 'er gemeenlijk een Gedenkteken ter Zijner naagedagtenisfe opgerecht; doch indien  GESCHIEDENIS. 553 dien het een arm mensch geweest is, wordt c hij drie voeten diep in den grond begraaven. Drie dagen naa de begraavenis , doen de j bloedverwanten en vrienden des Overleede- • nen een ftaatelijk bezoek bij het Graf, en vermaaken 'er zich eenigen tijd. Elke volle Maan rooien zij het gras uit, welk rondom het Graf groeit, en brengen eene vrijwillige offerande van Rijst. Dikmaals gebeurt het ook, dat de Bonzen, om iets om handen te hebben, aan de naastbeftaanden berigten , dat de Overleedene ongemaklijk in het Graf legt. Op dit berigt wordt de Kist uit het Graf genomen, cn de geheele Lijkftaatfie herhaald , waar voor ét Bonzen een gefchenk ontvangen. Naa dus veel gezegd te hebben van de Afgoden der Heidenfche Volken, zal 't niet kwalijk voegen, hier ter plaatze eenige aanmerkingen voor te draagen over de natuur en eigènfchappen van den waaren god, in tegenoverfielling van die eler Afgoden. De waare god wordt befchreeven als een volheerlijk Weezen, de oorfprong van alle dingen, die geen begin van dagen heeft gehad, noch een einde van jaaren zal hebben. Hij is oneindig , eeuwig en onveranderlijk. Hij bezit alle die volmaaktheden , welke wij bewonderen, doch niet volkomen kunnen bevatten. Zijne Wijsheid is blijkbaar in de formeering der waereld, en, in de daad , in de voortbrenging van ieder fchepzel: want, gelijk een groot Godgeleerde heeft aangemerkt, elk Grasfcheutje is genoeg om een Godverlochenaar te wederlegMm 5 gen. JREA en ESSO.  CORE en JESSt 554 GODSDIENSTIGE a gen. _ Zijne magt vertoont zich aan onzt zintuigen, in de werken der Voorzienigheid. - ÏÏÏp? ff V™' meet hiJ de watere»5 hÜ de vLt bTn ? eene waaSe> en werp de Eilanden daar heen als dun ftof hü t^ZmiQn Van ?ijne HeiUgheid overtreft el tlirZ T W1J geri"Se klingen ons een denkbeeld kunnen vormen: want hij is te rein van oogen om het kwaade te aanfchou- beL„ Z°ud^Ti zullen voor hem "iet betiaan, noch de boosdoeners in zijne te- genwoordigheid verkeeren. Voor zijne liegtvaardigheid behoorden de menfchen te zidöeren , bijzonderlijk wanneer zij hunne eigen zondfchuldigheid befchouwen. Gods ^vaardigheid, in het Zedelijk beftuur van bii7nnHWaereld' ï kenbaar uit verfcheiden 2 "d re voorvallen en omftandigheden ; maar zal, egter, niet volkomen begreepen worden tot dat christüs zal koomen om £7* te oordeelen in geregtigheid. De tijdhjke dood, aan welken ieder mensch onderworpen js^ftrekt ten bewijze van gods SlVnrïgheld ' Jn het ftraffen van onze Hï t» a- T T h^nne ongehoorzaamheid. rSlSl S * b6W^S ' nogthans > van de Godlijke Regtvaardigheid vertoont ons de dood van Christus. Hier wierdt de toorn gods tegen de Zonde in het helderfchijnendst licht ten toon gefteld. Aan tj, ljkC Geregögheid wierdt genoeg gedaan door de toegebragte offerande, en de mensch, een wederfpanneling tegen zijnen^ Schepper verlost door het bloed der veizoemnge, al lang te vooren voorfpeld, en  GESCHIEDENIS. 555 en door fchaduwen en zinnebeelden afgemaald. — Zijne Goedheid vervult de Godverheerlijkende Ziel met verwondering hier beneden, en zal hem , in de Eeuwigheid, eene altoosduurende ftoffe tot lof- en dankbetuigingen verfchaffen. Is niet die Goedheid oneindig, welke onze dagelijkfche en ontelbaare beleedigingen kan verdraagen ? Is niet die Goedheid oneindig , welke zich kan vernederen, om de zaaken deezer benedenfte waereld gade te liaan, en de eene voort te brengen, terwijl zij de andere doet ten gronde gaan? Doch, bovenal, is niet die Goedheid oneindig, welke eenen eeniggeboorenen Zoon kon zenden, om te fterven voor zondfchuldige menfchen , toen zij in zonden veilooren waren , allerlei ongeregtigheid gieriglijk bedrijvende ? — Zie daar eenige flaauwe trekken van het Karakter des waaren gods , dien elk Christen aanbidt. Hier nevens zullen wij voegen eenige bedenkingen over de valfche Goden der Heidenen. Gelijk de aangenaamheid en het voordeel van het licht best gekend wordt, wanneer het tegen de duisternis wordt overgefteld , dus wordt ook de waarheid te meer bewonderd , wanneer zij met de dwaaling vergeleeken wordt. Al wat goed , beminnelijk, prijswaardig, heerlijk, regtvaardig, bermhartig en goedertieren is, kan gevonden worden in het Karakter en de Eigenfchappen van dien god, welken de Christenen vereeren. Het tegengeftelde van dit alles heeft plaats ten aanzien van de Heidenfche Goden. Laaten wij C O R £ A en J E S S O.  CO REA en JESSO. 556 GODSDIENSTIGE wij hier hunne Eigenfchappen naafpooren • want eenige hoedanigheden moeten hun wórden toegeichreeven. .Zijn ze Oneindig? Dat is onmogelijk: want zij woonen in Tempels, die met handen Sniaakt zijn Ja, zij worden zomwijlen van de eene plaats na de andere gedraagen Het hoofd en de handen worden him wei brand "' e" Zij Zdve tot asch ver- Dat zij niet Eeuwig zijn, kan onder ons geene zaak van tvvi felinge zijn : want bijkans dagelijks worden 'er nieuwe Goden gemaakt. En, gevvisfelijk, een gefcïïpen Weezen kan geen bevoegd voorwerp vg Godsdienstige eerbetooningen zijn. Beeld houwers, Schilders, Smeden , en , fde daad,genoegzaam alle Kunftenaars, hebben op hunne beurt, tot het fcheppe'n van de Goden, het hunne toegebragt. En zo verdwaasd zijn veelen van het Menschdom dat zy voor de werken hunner handen ne'. derkmelen, en dezelve aanbidden Zijn de dletdcnfche Goden Onveranderlijk? Geenzins. In ftede van deeze hoedanigheid te bezitten, veranderen dikmaals hunne kleuren twintigmaal m eene Eeuw; en bijkans ieder jaar worden hun nieuwe hartstogten toSï chreeven. En dit gefchiedt alleenlijk naar feJange van de grillige wijze, op welke de menfchen door hunne driften geilingerd worden zonder in aanmerking te*neemen , St zijhunne Natuur onteeren , en veragtehjker worden dan de dieren, die vergaan.8 J Doch laaten wij meer bijzonderlijk onderzoek  GESCHIEDENIS. 557 zoek doen na die hoedanigheden , welke zich eigenaartig aanbieden aan onze befchouwing, als redenmagtige fchepzelen. Wat, vooreerst, aanbelangt de Wijsheid, laaten wij voor een oogenblik ondernellen, dat de Afgoden, welke eertijds van de Heidenen wierden aangebeeden , en nog aangebeeden worden, met 'er daad dat geen zijn of voormaals waren, daar derzelver aanbidders hen voor hielden, Weezens, naamelijk, met de Opperfte magt bekleed , bekwaam om de deugdminnenden te beloonen, de ondeugenden te ftraffen , den boetvaardigen hunne misdaaden kwijt te fchelden, en de behoeften der noodlijdenden te vervullen : laaten wij, zeg ik, alle deeze dingen voor een oogenblik onderftellen, en dan onderzoeken, uf eene van allen , of alle deeze Eigenfchappen, hun kunnen worden toegefchreeven. Want , indien het kunne beweezen worden, dat zij geene der hoedanigheden, den waaren god toebehoorende, bezitten, dan zijn zij niets meer dan ftomme en doode Afgoden. En , vooreerst, zijn zij met Wijsbeid begaafd ? Geenzins: want hoe kan een onbezield Weezen wijsheid bezitten? Doch, onderlteld zijnde dat zij weezenlijke voorwerpen van Godlijken Eerdienst zijn, zal het eigenaartig volgen, dat de dienst, door hen voorgefchreeven, het uitwerkzel van Godlijke wijsheid en kennisfe is. Laat nu elk redemnagtig en onderzoeklievend mensch zich zelven vraagen, of de Eerdiensten der Heide ten, van welke wij reeds een berigt gejcejven hebben, in zich zelve uitzinnig en bar- c0be4 en J e s s o.  C O R E en JESSO, 553 GODSDIENSTIGE v barbaarsch zijnde, in eenigerlei maniere den gevallen mensch den weg ter gelukzaligheid konden aanwijzen? In de daad , het tegengefielde hiervan was de waarheid, en zal altoos plaats hebben. Waren deeze Weezens met Wijsheid begaafd geweest, zij zouden de zulken, welke hun Godsdienstige eere betoonden , den weg ter gelukzaligheid gebaand hebben. Maar, helaas! de ongelukkige aanbidders worden in eenen ltaat van dpisternisfe gelaaten. Geene zekere vooruitzigten aan geene zijde van het Graf worden hun voorgefteld, noch hun de middelen aangeweezen, door welke zij het hoogfte goed kunnen deelagtig worden. Wat vervolgens hunne Magt aangaat, waar vertoonden zij immer de blijken van dezelve. Een God zonder magt, is geen God. Bij ouds was niets gemeener,dan den zeeghaftigen aanvoerder van een Leger de gewijde Tempels te zien aan kooien leggen, en de Goden , als zo veele gevangenen , in zegepraal wegvoeren. Ja, wat denkbeeld konden de Volken van het vermogen der Afgoden hebben ; zij, die wanneer de voorwerpen van hunnen Eerdienst weigerden hunne fmeekingen te verhooren, dezelve in de open lucht bragten en ze aldaar met felle geesfelllagen teisterden ? Heiligheid, het leeven en de ziel van den werkdaadigen Godsdienst, ontmoet men niet onder de hedendaagfche Heidenen, noch vindt men dezelve onder de Afgodifche Volken ui overoude tijden. Hoe kan men heiligheid of zuiverheid van hart en leeven ver-  GESCHIEDENIS. 559 verwagten, daar hoererij,dronkenschap, ja, zelf' tegennatuurlijke zonden, niet alleen geduld , maar zelf als gedeelten van den Openbaaren Eerdienst wierden aangemerkt. Laaten wij, even als constantinus de groote, het gordijn openfchuiven, agter 'twelk de onreinheden, die dagelijks in hunne Tempels gepleegd wierden, verborgen zijn, en wij zullen dingen zien, welke de welvoegelijkheid verbiedt te noemen. Kunnen die Afgoden voorwerpen van den Godlijken Eerdienst zijn, wier Priesters de vuilfte onzuiverheden leerden ? die zich vermaakten in 't geen de fnoodtte der menfchen voor Schandelijk houden? die de orde der Natuure fchonden, en 'er op uit waren om de ontwerpen der Godlijke voorzienigheid te verijdelen? —, Maar kan men Regtvaardigbeid onder deeze Goden vinden ? In geenen deele. Regtvaardigheid moeten wij niet verwagten in een Godsdienstig zamenftelzel, op valschheid gegrond. Alle de bedrijven, welke de menfchen veredelen en boven het redenloos gedeelte der fcheppinge doen uitmunten , wierden van hun met veragting behandeld. Wraak, dieverij, plondering, moord, en, in de daad, de haatlijkfte ondeugden, wierden, en worden nog heden, als zo veele deugden aangemerkt; en hoe affchüwelijker en in 't oogloopender de misdaad der overtreeders ware , hoe hij voor een regtmaatiger voorwerp van goedkeuringe wierd: gehouden. Godheid, die uitmuntende en glorievolle volmaaktheid des Godlijken Opperweezens v hier- C O R E~A en J E S S O.  C o r e a en J e s s o. 560 GODSDIENSTIGE hiervan ontdekt men geene fpooren onder de aloude Heidenen; en 't is vergeefs, dat wij dezelve onder de hedendaagfche Afgodendienaars zoeken. Konde een goedwillig en .weldoend weezen de menfchen leeren , wreede daaden te pleegen ? Dat zij verre. Waar zodanig was eertijds, en is nog heden üe gewoonte der Bidenfcbt Volken. Kan die Godsdienst waare goedheid behelzen, welke de Mannen leerde hunne Vrouwen als een onvermijdelijken pligt in te prenten, dat zij, nevens haare overleedene Echtgenoo ten, zich leevendig op den houtftapel moeten verbranden ? Kan die Vader eenige goedheid bezitten, die , alle aandoeningen yan medelijden afleggende, zijn eigen kind als eene offerande op het altaar eens Afgods kan zien Aagten. De waare Godsdienst veroordeelt deeze gewoonte, en de menschlijkheid deinst te rugge op de overdenking van zulk wanbedrijf. Waarheid, de laatfte eigenfehap of volmaaktheid, van welke wij zullen fpreeken kan onder de Heidenen geene plaats hebben! Kan er waarheid gevonden worden in een zamenftelzel, van hetwelk wijsheid, magt heiligheid , regtvaardigheid en goedheid gantsch en gaar vervreemd zijn? Wegens den waaren god vinden wij in de Schriftuur vermeld, dat hij niet liegen kan; doch, ten aanzien van de Heidenen, mag het met reden gezegd worden, dat, zelf op de onderftelhng dat hunne Afgoden bezielde Weezens waren, alles wat hunne Priesters geleerd hebben, niets anders dan de plomp- fte  GESCHIEDENIS. 561 fte leugen en valschheid was. Plato zeide, dat waarheid de eigenfchap en geftalte van het Godlijk Opperweezen is ; en dit zo zijnde, moet het tegengeftelde het onderfcheidend kenmerk van eenen Afgod zijn. Naa deeze vergelijking tusfchen den Waaren God en de Afgoden der Hei den fche Volken , zeggen wij met j 0 s u a : Kiest u heden , wien gij dienen wilt. Het beste middel , om den valfchen Godsdienst ten toon te ftellen, is, denzelven in zijne natuurlijke kleuren af te beelden; dus zullen de menfchen, onöverkoomelijke ongerijmdheden aantreffende in de voorwerpen, welke hun ter aanbiddinge en godsdienstige ver» eeringe worden voorgefteld, op de^waarheid verliefd worden. De waarheid brengt haare eigen overtuiging mede; en gelukkig is de mensch, die wijsheid zoekt. Die in oprechtheid de waarheid naafpoort, heeft gegronde reden om te hoopen , dat God hem op zijnen weg zal geleiden, en van haare alles te bovengaande voortreffelijkheid overtuigen. 'I deel. Nn COR E A en J E S S O.